OF
DE WEKKEN EN DE WEGEN VAN 60D.
JJOÜR
Prl«»l«t ïau het Oratorium dei It, Plilllppu, Narlm.
NAAR DE DERDE ENGELSGHE UITGAVE.
IN HET HOLLA Nf) SC li OVKRöEBRACHT DOOR
K. Ps.
—VWVAA/V VUW- •
k i j b K N ij i. i
v M T i 'r óc 1 «76.
Algemene Provincie Kataloog MincJerbroedersklooste'
13 Oct. 1875 Enter, Prof. Lib. Censor.
MIJNEN DIERBAAR STEN VADER
,T O -A. KT N E S H E INT RI C TJ S INT E W ]Vt A. KT ,
WIBN TK
DOOR GODS HARM HARTIGHEID
HET GELOOP DER KERK, DE GENADE DER SACRAMENTEN
EN
HET KLEED VAN DEN H. P1IILIPPÜS
VEllSCHULDIGD JtEN
Wat do Liefde alleen weet en in het hart bewaart, ofschoon zij het in woorden niet vermng uit te spreken, doch wat
DE I.AATSTE DAG ZAIi OPENBAEEN.
■ ■ -- -'■ ■ ■ ■ - ■ r-- - i - ■......•..............-
: ■ - - .... .............. '■
- ' - -.....■ ...... - ■ ■ • -
■■■■■■'■ lt; '■
... . ......
..... ■ ■ ■ '
......
......
..................■ ■- m........
, ... ., ... -,. , , : : -^ ; . ........^
iMMlMWlli
Éjll
. ■ |jp,, -. ,.u. ....
..............
■ ' ■ • ■ ..........■ ......■ • . ........
...
'
.. ■
■ ■■ .......... .......
- -
-
■
.....' ......
... - . ,. ,■ ■■■ ■ !
.......; ..... . .. • i ...... . .. .
\ .. ... ■ . ... .
■ • '*•. quot;W -■ - ' ii^'f !^V ■ . 'rs' ' - :
- ■ . . ......
mi
■jgt;m''. ■■
Deze verhandeling is eone poging om zekere gedeelten dei-godgeleerde wetenschap meer onder het bereik van een ieder te brengen op do zelfde wijze als bij voorbeeld de sterrekimde, do aardkunde en andere wetenschappen der natuur in sommige handboeken populair worden voorgesteld. Mij dacht, dat in onzen tijd door eene meer dan gewone mate van kennis der godgeleerde wetenschap, de godsvrucht aan degelijkheid zal winnen.
„Altcrius sic Altera poscit ojiem, res et conjurat amice.quot;
Het was geen gemakkelijke taak; want zij die met do menigvuldige defmitiën en de veeltallige gezaghebbende schrijvers over de Menschwording en de genade vertrouwd zijn, beschouwen de behandeling der H. Eucharistie als oen gebied van een geheel anderen aard, waarop het gezag voor hen het minste doet en zij bijgevolg meer voor zich zeiven moeten doen. De reden daarvan licht voor de hand. Met betrekking tot het II. Sacrament des Altaars heeft de ketterij in plaats van hare vruchtbaarheid in valsche leerstellingen te toonen gelijk ten opzichte der Menschwording en der Genade geschiedde, zich grootendeels uitsluitend bij eenvoudige ontkenning bepaald. Wijl het mijn doel niet is een verweerschrift te leveren maar wel de godsvrucht te bevorderen, daarom heb ik de verschillende besluiten, waartoe ik kwam, niet verder ontwikkeld en evenmin mijne bladzijden met geleerde verwijzingen naar andere schrijvers overladen. Tusschen de verschillende mceningen der scholen heb ik mijne keuzo gedaan en, voor zoo ver ik weet niets opgezet wat niet door goedgekeurde schrijvers gesteund kan worden; evenwel don een boven den
I
\ , amp;
i
111
I I -
ander do voorkeur schenkend, wil ik daardoor niet te verstaan geven, dat ik oen merk van afkeuring zou willen drukken op het een of ander, wat do Kerk onaangeroerd en vrij heeft gelaten.
Mocht de een of ander mij berispen omdat ik een nieuw boek schrijf over een onderwerp, waarover reeds zoo veel geschreven is, dan zoude ik ter mijner verdediging willen antwoorden, dat ik niet schreef met het plan om de werken van anderen overbodig te maken noch om iets nieuws te leeren; doch ik haal de woorden van den II. Augustinus ter mijner verontschuldiging aan: »'t Is goed, dat er door verschillende personen meerdere boeken worden geschreven, zij het ook over hetzelfde onderwerp, die wel in stijl maar niet in geloof van elkander verschillen, opdat zoo de zaak ter kennis van velen kome, voor den een langs dezen en voor anderen wederom langs een anderen wegquot; I).
Ik onderwerp mijnen arbeid met alle bescheidenheid aan hot publiek en met volkomen gehoorzaamheid aan het oordeel mijner Oversten; mijne begeerte was dit werk neêr te leggen aan de voeten van het heiligst Sacrament als een klein dankoffer voor de gave des geloofs aan dat alles overtreffend geheim, eene gave mij geschonken op buitengewone wijze en door de geheimzinnige bemoeiing van Gods ontferming en liefde, en mij zoo dierbaar als het levenslicht, voor welks overstelpende vreugde en heldere zekerheid geen verlies ter wereld iets anders kan zijn dan een onwaardeerbaar gewin.
Op den Feestdag* van den Priester van hel Oratorium.
H. THOMAS VAN CANTERBURY.
1 8 5 4.
1) Utile est plures a plurlbus fieri Libras, diverse stylo, non diversa fide, etiam de quaestionibus cisdcm, ut ad plurimos res ipsa perveniat, ad alios sic, ad alios autcra sic. Do Trinllatc 1:3.
TóSf öt (iijStij noTf yoftyiïfi xmv 'F.Xhjvojt), tu,' oii %(gt;t] mitl cd Oku rtoTf noay^aTtVKJOui QvijTOvs duta^ nut) Öé TÓVTOU ÖtUl/Oljiïijvai TOVVOCVTIOV , CO, OUTf CCipQUf i(ïrt Tioff zó Qtïuv, ovvt d/fOH 7iou rijp dvamp;QMnivtjv (pilacv. dXl' óiStv on, SiSüaxovvoj «cröy, ^ufCKauluuihjaii xui ■ 'xOijruiat xu didocaxópfva.
Plato, Epinomis.
Maar dat «iemand ooit vrccze als of wij, stervelingen, de goddelijke dingen niet zouden mogen onderzoeken. Integendeel moet de geest zich diep bewust zijn, dat God niet zonder begrip noch onbekend is niet de natuur des mensclien, maar weet, dat bijaldien Hij onderwijst, de mensdien zullen volgen en leeren, wat onderwezen wordt.
iH •
■■
, i - -
Et E T
OF
DE WEKKEN EN DE WEGEN VAN 801).
Quisquis es qui lcgis nihil reprehendns, nisi cum totum perlegeris, atquc ita lortc minus roprcliendas.
S. Augustinus, Da Mendacio.
y
I N L E I D 1 N G.
. , ft
Vt-i, -f. - ■
-
■' 1' 1 * '
c'--- ■'
... ■ - - • -■.......- ■ ' ' - ' ' ' ' ' '
....... , . ...
i B9 B..........., m aWOl
,-^mm iHW' • - mm^s
- ft I
w!
.
.......ife
Jesus verborgen in zijn eigen groot geheim der liefde, opgeofferd door onze priesters, wonende op onze altaren, het voedsel onzer zielen, — ziedaar de heilige en eerbiedwaardige waarheid, die wij gaan beschouwen. De wijsheid der Cherubijnen is niet in staat de diepte van dit aanbiddelijk Sacrament te peilen, zoo min als de brandende liefde der Seraphijnen de vindingen der barmhartigheid, daarin vervat, naar waarde vermag te prijzen. Niettemin is het onze plicht zoowel als ons voorrecht, met onze blikken in dit geheim door te dringen. Het is ons dagelijksch offer en ons blijvend voedsel en voortdurend het voorwerp onzer aanbidding; en hoe meer wij er van weten des te grooter zal onze liefde zijn voor dien dierbaarsten Meester, wiens verborgen tegenwoordigheid wij daarin bezitten; en Jesus een weinig meer te kennen en dan Hem een weinig meer te beminnen, moge dat weinige ook nog zoo weinig zijn — zou men daar geen lang leven vol droefheid en zorgen voor over mogen hebben? Onze moeder de H. Kerk zal ons, op onze wandeling door dat geheimvol gebied der goddelijke Waarheid, hare hand leenen. Zij zal heilige leeraren, als zoo vele beschermengelen, langs ons voetpad plaatsen om ons voor verkeerde wegen te bewaren, en ons de rechte gedachten in te geven om te denken en de juiste woorden om te spreken; terwijl zij zelve door zoo F. W. FADER, H. SACRAMENT. 1
'2
menig treffende godsdienstplechtigheid en door veie, diep wijze voorschriften ons vervullen zal met heilige vreeze en met dien ontzagwekkenden eerbied, die aan het onderzoek van zulk een diep geheim past.
Nog leeft in haar getijden de stem van haren grooten zoon, den H Thomas van Aquinen, die nu eens met een enkelen voorzang geheel de diepte der H. Schrift ontsluit en dan weder in gehcol bovennatuurlijke lofliederen de juiste omschrijving van het leerstuk vereenigt met een zoetheid en samen-stemming, die ze veeleer op oen weerklank uit den hemel dan op aardsche dichttonen doet gelijken. Jesus verborgen! Knielen wij in aanbiddend ontzag voor Hem neder, terwijl onze Moeder ons zijne schoonheid en zijne beminnelijkheid en zijne goedigheid en zijne nabijheid verkondigt. Als wij meenen Hem te kennen, dan zullen wij Hem nog niet half kennen, en als wij van Hem spreken, zal 't een stamelen zijn als van kinderen, en als onze harten gloeien van liefde voor Hem, dan zullen zij nog koud zijn in vergelijking met do liefde, welke Hij verdient.
Laten wij eens veronderstellen, dat wij het feest van H. Sacramentsdag vieren. Wij zijn van onze legei stede opgestaan met éene blijde gedachte, die in onzen geest alles beheerscht. Zij schenkt kleur aan alles, wat ons omgeeft. Zij is voor ons gezondheid, zelfs als wij ziek zijn, en zonneschijn schoon de hemel in dikken nevel is gehuld. In 'teerst ondervinden wij een zekere teleurstelling, ziende dat ons dierbaar vaderland het zelfde bedrijvig uiterlijk van alledaagschen en gewonen arbeid en handel blijft behouden. Wij voelen het, er is iets stootends in, iets, wat niet samenstemt. Arm Londen 1 indien het God kende en Hem ter eere zijn heilige dagen konde vieren, hoe zou het zich verheugen op zulk een dag, hoe zou het de ketenen des arbeids doen vallen van die ontelbare slaven van don Mammon en geheel den lieven dag wijden aan de diep kinderlijke vreugde over een geheim, dat de zegepraal is van het geloof over de zinnen, van den geest over het stof, van de genade over de natuur, van de Kerk over de wereld. En toch is 't in zekeren zin juist onze teleurstelling, die ons de gave des geloofs te dieper doet
gevoelen en te dieper doet beseffen onze onwaardigheid, waardoor de voorkeur, ons bij het schenken van zoo groot eene gave door God betoond, zoo wonderbaar wordt. O zoet Sacrament der Liefde! Wij behooren U toe, want Gij zijt onze levende Liefde zelf. Gij zijt de bron onzes levens, want in ü is het goddelijk leven zelf, onmetelijk, vol ontferming, eeuwig. Heden is hot uw dag, en op dezen dag zal er geen enkele gedachte, geen enkele hoop, geen enkel verlangen zijn, zonder geheel en al U toe te behooren!
liet eerste nu, wat ons te doen staat is, den geest van dit feestgetij in ons over te nemen, Is dat eenmaal geschied, dan zullen wij beter in staat zijn eenige der diepten van dit heilaanbrengend geheim te peilen. Ja, geheel de godgeleerde uiteenzetting van het heilig Sacrament des Altaars is niets minder dan engelen-muzijk, hoorbaar gemaakt voor sterfelijke ooren; en wanneer onze zielen daarnaar gestemd zullen zijn, zullen wij de zoete geheimen, die het aan onzen blij vervoerden geest onthult, des te beter verstaan. Zeer gepast zegt Calderon in een zijner Autos Sacrarnentalea, «wie op dezen grooten dag van God zijn zinnen bij elkander vermag te houden, is inderdaad buiten zich zeiven.
//Que en el gran dia di Dios,
Qui (mi no csta loco, uo es cuerdo.quot;
Dat is eene stem uit een land vol geloof. Doch wij moeten zeer verre gaan om den geest van dit feest in ons op te vangen. Wij moeten ons, als op een landkaart, geheel het schouwspel voor de oogen halen, dat geheel de Kerk heden aan het oog van God voorstelt. Onze groote stad is verdoofd door het geraas, wat zij zelve maakt, zij kan niet hooren. Zij is verblind door haar eigen glans, zij kan niet zien. Wij moeten geen acht -laan op haar; wij moeten onze gedachten van haar verwijderen, met droefheid, indien het een andere dag dan deze ware, doch heden, juist omdat het deze dag is, met volmaakte onverschilligheid.
O welk een vreugde over de onmetelijke glorie, die de Kerk in deze ure aan God schenkt; waarlijk! als of de wereld nog niet gevallen ware. Wij denken, en als wij denken,
1*
4
zijn onze gedachten als zoo vele elkander volgende golfslagen, die onze zielen vullen met al de volheid van genot ontspruitend uit de duizende heilige Missen, die gelezen of gezongen worden over geheel de aarde en als een toon van zegezingenden jubel der dankbare schepselen opstijgen tot de Majesteit van onzen barmhartigen Schepper. Hoevele schitterende processiën, wier banieren de zon doet glinsteren, vlechten thans haren tocht langs de pleinen der groote steden, door de straten der christelijke dorpen met bloemen bestrooid, door de oude bogen van roemrijke kathedralen, of over het gebied van godvruchtige kweekscholen, waai- de verschillende gelaatskleur en de verschillende volkstalen slechts zoo vele nieuwe bewijzen zijn voor de eenheid van dat geloof, dat zij allen met vervoering belijden in de eene taal van het prachtig ritueel van Rome! Op hoevele altaren van verschillenden bouwstijl wordt het heilig Sacrament tusschen welriekende bloemen en schitterende lichtkransen voor duizenden, die aanbiddend nederknielen, uitgesteld of ten zogen verheven terwijl de wolken van den nederigen wierook en de luide jubelzangen ten hemel stijgen. Hoe vele heilige oefeningen van geloof en liefde, van zegepraal en eerherstelling roept niet elk dezer dingen ons voor de ongen! Geheel de wereld over is do zomerlucht als met zangen vervuld. De tuinen worden van hun schoonste bloemen beroofd om aan de voeten van den verborgen God neergelegd te worden. De kerktorens beven van het klokgelui; de kanonnen donderen in de bergengten van de Andes en de Appenynen; de schepen, die voor anker liggen, geven door den tooi hunner dartelende vlaggen aan de bochten der zee een schilderachtig aanzien; de prachtige stoet van koninklijke of republikeinsche legers begroeten den koning der koningen. De Paus op zijnen troon en het schoolmeisje in het dorp, de nonnen in hare kloosters en de kluizenaar in zijne cel, bisschoppen, waardigheidbekleeders en eenvoudige priesters, keizers, koningen en prinsen allen worden heden bezig gehouden met hot heilig Sacrament. De steden worden verlicht, de woningen der menschen weerklinken van vreugdetonen. Zoo groot is de vreugde, dat de menschen zich ver-blijden, zij weten niet waarom, en hunne blijdschap overvloeit
in de harten van bedroefden en armen, van gevangenen en pelgrims, van weezen en ballingen, die om hun vadergrond treuren. Al de millioenen zielen, die tot de koninklijke familie en tot de geestelijke afkomst van den II. Petrus behooren, worden heden meer of minder bezig gehouden met het allerheiligste Sacrament, zoo dut geheel do strijdende Kerk jubelt in blijde vervoering, gelijk do rots beeft voor de machtige golfslagen dor zee. De zonde schijnt vergeten; de tranen worden heden veeleer uit zalige vreugde dan uit berouw geschreid, 't Is, als ware het voor de ziel de eerste dag in den hemel, of als ware de aarde naar den hemel verplaatst, en dat mocht wel, uit louter vreugde over hot heiligst Sacrament.
Doch dit alles toont en ontsluiert ons een innerlijke wereld van diepe vereering en onberekenbare bovennatuurlijke werkingen des II. Geestes en van de alles overtreffende werkingskracht en den onuitputtelijken invloed van het kostbaar Bloed. Eén enkele bovennatuurlijke daad — hoe veel dierbaarder is zij aan God dan duizend zonden Hem hatelijk zijn; want de geur van Christus en de zalving zijner genade en het siersel zijns Bloeds en het zegel zijner verdiensten zijn in die enkele daad. Do genade wint aan werkingskracht naarmate groote feesten naderen; en de voorbereiding tot die feesten brengt vele zielen aan de voeten van hare geestelijke geneesheeren. Groote scharen, die gisteren nog in staat van zonden verkeerden, zijn heden rnet den opgang der zon uit liefde voor Jesus als boetvaardigen verrezen; en over ieder in het bijzonder verblijden zich de engelen des hemels meer dan over eene nieuw geschapen wereld. Millioenen hebben zich ter heilige Communie voorbereid, en ook de minst vurige onder hen deed evenwel iets voor God, wat hij anders niet zou gedaan hebben. De zelfde millioenen naderden ter H. Tafel; en denk eens, wat Jesus in hen en met hen en voor hen allen deed, zoolang zijn wezenlijke tegenwoordigheid in hen voortduurde! De zelfde millioenen deden hunne dankzegging, en welk een koor van prijs en lof vormden zij samen. Hoe zal de avond menig bejaarde minder wereldsgezind terugvinden , dan hij des morgens was. In hoevele kinderharten is het
R
geloof niet ontkiemd cn opgeschoten, krachtig, degelijk, met frissche loten, meer op dezen eenen korten dag dan de groei van geheel een jaar het zou vermogen; en hoe roemrijk elke wasdom des geloofs in de ziel van een kind, wanneer wij zien , welke schitterende beloften voor de toekomst daaraan zijn verbonden.
Wat zal ik dan zeggen van de diepere diepten; van da zielen der menschen namelijk, die innerlijk verstorven leven? Ik veronderstel, dat de oefening des geloofs alleen, om van de liefde niet te gewagen, in de ziel eens heiligen iets zoo diepzinnigs en verhevens, iets zooveel omvattend en zoo volmaakt vereenigend met Christus is, dat wij gewone christenen daarvan niets kunnen begrijpen En hoe velen, die inderdaad leerlingen zijn, hoe velen, die later op de altaren der Kerk zullen worden verheven, waren heden in extase, in alles overzwevende vereeniging met God, door de kracht, welke dit levengevend geheim in hunne zielen deed gevoelen. De stille kloosters hebben gedurende geheel den dag duizend zoete geuren van zooveel verloofde zielen ten hemel gezonden; oefeningen van geloof, genoeg om de genade der bekeering te winnen voor wilde stammen; oefeningen van liefde, voldoende om de zee van godslasteringen en een wereld van heiligschennissen uit te boeten: oefeningen van vereeniging, die geheel de Kerk kracht en nieuw leven gaven en hare polsen deden jagen, in streken verre verwijderd van de kloostercel, waar die oefeningen werden verricht in eenzaam gebed en strenge afzondering. Wie kan het zeggen van hoe velen heden de roep tot een levensstaat begonnen of voltooid werd, de bekeeringen die ontworpen of volvoerd werden, de eerste slagen eener zondige gewoonte heden toegebracht of de daden van deugd, die een vroom besluit kroonden, de zonden, die vergeven of de zondige plannen, die opgegeven werden, de zieken die verlicht werden op hunne stervenssponde of de zielen, die door de vernieuwde liefdebeden dezer aarde bevrijd werden uit het vagevuur! Een ontzaglijk, werkzaam en volkrijk rijk van innerlijke oefeningen lag heden open voor het oog van God, zoo schoon, zoo roemvol, zoo godsdienstig, zoo welgevallig, dat de feestelijkheid, voor zoo verre zij der uiterlijke wereld zichtbaar is geweest, de
armelijkste uitdrukking was, die bij mogelijklieid van het innerlijk feest in de wereld des geestes konde gegeven worden. Wat is dit alles anders dan zegepraal — de zegepraal van onzen verborgen Heer?
Zegepraal, ziedaar dus den aard, die het feest van het II. Sacrament doet kennen. Zijn geest is een geest van zege. Laten wij ons hiervan een helder denkbeeld trachten te vormen; want de zegepraal is niet de gewone geest van de godsvrucht, en wij moeten wel naauwkeurig weten, wat hieronder verstaan moet worden, wijl zoowel de frischheid en kracht van ons geloof als de vrijheid des geestes, zonder welke er geene evangelische volmaaktheid mogelijk is, daarbij zeer groot belang hebben.
Groot en stichtend is de verscheidenheid van uitdrukking , die de Kerk in de haar eigene plechtigheden en voorschriften gebruikt, zooals wij, van de volheid des H. Geestes, die in haar woont, mogen verwachten. Doch de meeste dezer uitdrukkingen zien op een besef van zondigheid of op een begrip van vergeving of op een besef van ballingschap; en deze daadzaak ontsluiert ons, voor een zeer groot doel, het eigen karakter der katholieke godsvrucht. Als de Kerk hare kinderen op Aschdag vergadert en het voorhoofd teekent mot het teeken hunner sterfelijkheid, die de straf der zonde is; of wanneer zij haar Gloria, gedurende den Advent en don Vastentijd, achterwege laat; of wanneer zij hare geheimzinnige kaarsen, onder hot zingen der droevige Motten, een voor een uitbluscht, of wanneer zij hare altaren van alle bekleedsels ontdoet, als ware het einde der wereld en de vervolging van den antichrist aangebroken ener geen dagelijksch olfer meer mogelijk, dan zijn dat allen zoo vele uitdrukkingen van het besef van zondigheid en van rouw over onze vervreemding van God. Hoe diep prent zij met dit uiterlijk vertoon van smart, in onzen geest een haat tegen de zonde en een besef van hare verschrikkelijke schuld, wijl zij door de geheimzinnige plechtigheden der Goede Week in ons veeleer een vernederend
8
gevoel van schaamte dan van gelukkigmakende liefde opwekt! Doch wanneer zij het kruisbeeld onthult voor de geloovigen en hen uitnoodigt neder te knielen en de voeten van des Heeren beeltenis te kussen, of wanneer zij het feest viert van onzen allerheiligsten Verlosser, of het feest van het H. Hart, dien feestdag van eeroboete, dien onze Heer zelf openbaarde, dan is het veeleer het besef van vergeving dan van zonde, wat wordt uitgedrukt, evenwel toch nog in den geest van nederige boetvaardigen, die hunner onwaardigheid bewust zijn.
Dan wederom, wanneer zij ons roept om de feesten der Engelen en der Heiligen te vieren, vooral dat feest, zoo rijk aan krachtige, ongewone en verdubbelde genade, het feest van Allerheiligen, of ons aan te sluiten bij de processie van Lichtmis, dan schijnt het bewustzijn van ballingschap veeleer dan van iets anders, zwaar op haren geest te drukken. Het is slechts in een andere vorm haar schoone kreet opgezonden uit do diepte harer ballingschap, het moge dan, zijn zoo helder als ten dagarbeid bij het morgenkrieken, wanneer zij hare Laudes zingt, of moede van zoo veel nutteloos werk, wanneer do laatste zielsussende noten harer Vesperzangen wegsterven, als zij gedurende een groot deel des jaars zich van haren Bruidegom wendt tot zijne Moeder, ik zou haast zeggen uit afgunst of verwijt met de woorden »Tot u roepen wij, gebannen kinderen Eva's, schreiend en zuchtend in dit dal van tranen.quot; Hoe roerend is ook dat woord »patriaquot; aan het einde van het »0 Salutaris,quot; alsof juist de nabijheid van Jesus, het voorrecht zelfs van dat enkel voortsnellend oogenblik, slechts te dieper de ballingschap deed beseffen en ze des te ondragelijker maakte, en alsof de weerklank onzer harten gestierd tot den sluier, waaronder Hij zich voor ons in het heiligst Sacrament verbergt, niet anders konde wezen dan het woord vaderland, »patriaquot; zoo zoet voor het oor eens ballings maar zoo treurig op zijne lippen.
Dit drievoudig bewustzijn van zondigheid, van vergeving en van ballingschap geeft ons een duidelijk inzicht in den geest van de godsvrucht der Katholieken. Het is eigenlijk niet een geest van smart maar van aandoening, die weemoedig, nederig dankbaar en vol kwijnend verlangen is; als hij
zich uitspreekt, dan is het in liefde- en lofgezangen tot den Heer, of als hij ongeduldig wordt, dan is het omdat zijn heilige wenschen voor het oogenblik eiken teugel verbreken. Hij is niet vermetel, maar standvastig. Niet lichtzinnig pronkend met vertrouwen, maar vol geheimen vrede, vol kalmte en zekerheid. Het is een edelmoedig uitharden in voortdurend lijden, niet de uitdagende moed van een oogenblikkelijk martelaarschap. Metis dat alles, wijl die geest klaarblijkelijk veel meer uit hoop en liefde dan wel uit het geloof geboren wordt, terwijl bij do godsvrucht, die in do aanbidding van het allerheiligst Sacrament uitkomt, hoofdzakelijk het geloof op den voorgrond treedt; en daarom is de geest, die in het feest van II. Sacramentsdag ademt, niet een besef van zonde of van zondonvergeving noch van ballingschap, maar van zegepraal; schoon ten laatste, zooals wij 7ullen zien, in de ziel opgaande in een gevoel van godsvrucht zoo klagend en peinzend, dat wij hot niet vermogen te beschrijven. Doch, waarheid is het, dat alle.s, wat de godsvrucht aan vreugde, moed, volharding, grootschheid in streven en voltooiing, aan scherpzinnigheid, bereidvaardigheid, welslagen en vertrouwen bezit, aan het geloof ontspruit en hoofdzakelijk door de vereering van het allerheiligst Sacrament des Altaars ingestort en onderhouden wordt. Dit is het geheim van de uithardende sterkte der Heiligen.
Zoo zijn er wederom andere feesten en plechtigheden, die de geheimen van Jesus en Maria uitdrukken, namelijk de geheimen der Genade, de blijde de droevige of de glorierijke, die tot hot geheim der Menschwording behooren. Deze zijn feesten der herinnering, geschiedkundige, eere-gedachtenis feesten, terwijl zij tevens de bijzondere genaden en deugds-oefeningen en de heldendaden van het geestelijk leven, waaraan zij herinneren, in de Kerk levendig houden. Zij behooren alle tot ééne klasse omdat zij gebeurtenissen uit het verledene voorstellen, welke gebeurtenissen geheimen der Menschwording zijn; evenwel hoeft .elk dier feesten een bijzonderen geest daaraan eigen, onderscheiden van dien van anderen; elk heeft tot bijzondere taak oen bijzondere genade in de ziel te bevorderen en haar innerlijk leven het een of ander
■to
kennelijk karakter in te drukken , of om de heerschende geest van de een of andere godvruchtige broederscha|) te worden. De eene ster verschilt van de ander in glans; en elke handeling van onzen gezagenden Meester is zoo vruchtbaar zoo overvloeiend, zoo krachtig om haars gelijken in anderen voort te brengen, zoo vol goddelijke uitwerking en beteeken is, dat zij in zich zelve een scheppend woord is, en in onze zielen een volmaakte kleine wereld van geheimzinnige en geestelijke schoonheid en bestendigheid in het leven roept. Hetzelfde kan men zeggen van elk der onderscheidene en op elkander volgende gunsten van genade en bovennatuurlijke macht, waarmede de vrijgevigheid der allerheiligste Drievuldigheid de uitverkoren Moeder van God versierd heeft. De kennis dus der geheimen, waarvoor men een bijzondere godsvrucht gevoelt, zal ons dikwerf geheel de geestelijke geschiedenis eener vrome ziel openbaren en ons in staat stollen om de plannen, die God met haar voor heeft, te raden. H. Sacramentsdag valt niet onder deze klasse van feesten; Witte Donderdag daarentegen klaarblijkelijk wel; en wie zou niet terstond het groot verschil inzien, dat tusschen de procession met het Allerheiligste op beide dagen bestaat? Terwijl de eene uitsluitend een zegetocht en heilige jubelzang is, is de andere peinzend en vol diep smartgevoel. Daar rijst het graf, een zichtbaar gedenksteen van hetgeen wij ons herinneren, en het nVexilla regisquot; is de grondtoon van het geheel en onze laatste inspanning om blijde te zijn is vervlogen met de laatste tonen van het Gloria. Wanneer wij Witten-Donderdag met H. Sacramentsdag vergelijken, dan zullen wij zien, welk een onderscheiden geest er in twee gelijkende feesten kan heerschen ; en deze onderscheiden geest stelt ieder voor zich iets wezenlijks en de oogenblikkelijke werkingen der genade in de ziel voor.
Het heeft den schijn als of ik zeer vele woorden verbeuzel over eene waarheid, die toch zoo eenvoudig is. Doch als het waar is, gelijk de H. Philippus ons zegt, dat het een slecht teeken moet heeten, wanneer wij bij groote feesten geen opmeikelijken ijver en geen genot in ons ontwaren, is het dan ook niet waar, dat, bijaldien wij uit elk feest het vuur willen overnemen en de zoetheid willen putten, het voor ons
11
van belang is van eiken feestdag den wezenlijken on bijzon-deren geest te leeren kennen? Ik zeg dan II. Sacramentsdag is, wat het wezen betreft, een feest van zegepraal. Een dag van zege liever dan van vreugde, een dag van macht, van onbevreesdheid, van openlijke geloofsbelijdenis, van hemelschen spot der waarheid-over twijfel, ketterij, leugen, heiligschennis en godslastering. Het invallen van dien dag onmiddelijk na H. Drievuldigheids-zondng is een soort voorafbeelding daarvan. Hij komt niet in ononderbroken volgorde na Hemel vaartdag, zooals het een feest onzes Heeren volgt op het ander, zelfs niet terstond na Pinksteren, waarop de nederdaling des H. Geestes zooveel als de vrucht dei' Hemelvaart en tevens het vertroostend bewijs zou geweest zijn voor de vreemde waarheid, dat het heengaan des Heeren voor ons ooit voor-deelig konde zijn. Neen , die dag wordt zoolang verschoven totdat de Kerk al hare geheimen tot de verborgene genadebron, het moedergeheim der allerheiligste Drievuldigheid , heeft terug gevoerd, alsof geheel de godsvrucht van een jaar te zamen genomen, opging in het ongenaakbaar licht en dan weder in stralen van glorie en stroomen van hemelsche kracht en schoonheid nederdaalt op de menschen in het verheven en alles omvattend geheim der Transsubstantiatie. Vandaar die aard der zege op dezen dag. De strijdende Kerk is voor eene wijle met de zegevierende Kerk verbonden en vergeet hare ballingschap en haar toestand van strijd; en de vereering van de H. Drievuldigheid, die als een voorsmaak des hemels is, vindt haar volmaakte uitdrukking in do blijde aanbidding van het H. Sacrament des Altaars. Het is een dag, waarop wij niet stil kunnen zitten , en daarom een dag van processie, 't Is een dag van vreugdekreten en gezangen, nu een tijd lang tegen de aarde in , alsof de muren der groote wereldstad door een wonder nederstorten voor ons geloof terwijl wij, menschen en engelen, voortschrijdend haar onder de krijgshaftige zangen van het »Lauda Sionquot; omsingelen; dan weder tot lof der Kerk, terwijl heel de wereld weerklinkt van de welkomskreten der verlosten, die hun Verlosser ronddragen om de wallen van zijn eigen onverwinnelijk Sion.
12
Doch het is niet genoog grondig aan te toonen, dat de geest van H. Sacramentsdag een geest van zegepraal is; wij moeten verder vragen, welk is de aard dezer zegepraal, die, gelijk men van zelf begrijpt, geheel bovennatuurlijk en niet slechts een schoon gevoel is van vaderlandsliefde of eene aardsche vervoering over de een of ander behaalde nationale overwinning. Wat meer is, 't is niet zoo zeer eene zegepraal omdat wij door Gods genade tot de zijnen behooren, dus mede de zege vieren, als wel omdat God in zijn geheim zelf zegepraalt over die dingen, die de gezworen vijanden van zijn rijk en van zijne heerschappij zijn. ITet is zijne zegepraal, zoowel als de onze, doch meer nog de zijne.
Ik zeide dat 11, Sacramentsdag natuurlijk een dag van procession is. Nu dan, geheel de geschiedenis der Kerk kan men beschouwen als zelve een onmetelijke en veelvoudige processie, onder alle kansen van den oorlog zich voordoende als een karavaan strijdende pelgrims, die zich met de wapenen eenen weg banen van hot Oosten naar het Westen. Nu ziet men ze als kleine scharen met do Apostelen voorttrekken door Home's straten, dan weder bij de verachte bekeerlingen van de poort nabij de joodsche synagogen in de romeinsche provinciën hunne tenten opslaan. Hier zien wij de Kerk als een leger van martelaren, den Hoogepriester aan het hoofd, in de duistere zalen der katakomben; ginds treedt zij openlijk voor de wereld op, geheel schitterend en getooid met de eereteekenen van keizerlijke gunst en heerschappij Nu eens richt zij hare schreden door de woestijn om de natiën, die het evangelie nog niet hoorden verkondigen, te bezoeken; dan weder werpt zij zich als een dam op tegen de overstroomingen van het onbeschaafde noorden. Nu heeft zij geheel de beschaafde wereld in zich opgenomen en met den luister harer middeneeuwsche grootheid getooid, dan wederom is zij gewikkeld in heeten strijd met eene ongeloovige menigte en baant zij zich eenen weg door een drom van slechte geschriften , van goddelooze wijsgeeren, van bedorvene predikers der be-
43
schaving en laaghartige diplomaten; nergens verliest men haar uit het oog, overal is zij te herkennen, altijd is zij lijdend, altijd koninginne, altijd onderscheiden van al het overige op de wereld, als de kinderen Israels, voorttrekkend door de roode zee terwijl de wateren zich als muren aan hun rechter en linkerzijde verhieven.
Dc processie van het allerheiligste Sacrament is eene korte samenvatting van de geschiedenis dor Kerk. Zij is eene openbaring van den geest, die de Kerk bij al de wisselvalligheden van haar krijgshaftigen pelgrimstocht, bezielt. Zij maakt een gevoel in ons gaande, dat vroegere eeuwen ontwaarden, en dat de toekomstige geslachten later eveneens zullen ontwaren. Wij proeven daarin die bovennatuurlijke stemming, die in de Kerk leeft, en worden daardoor krachtig geholpen om een zelfde gesteltenis in ons over te nemen. Doch die processie is niet in dien zin eene zegepraal der Kerk, alsof zij eindelijk al hare vijanden verstrooid en verslagen zoude hebben. Neen elke dag levert steeds nieuwe vijanden en ontmaskert valsche vrienden voor hare oogen. Al de geslepenheid, die der menschelijke boosheid zoo buitenmate ten dienste staat, is met niets anders bezig dan met tallooze en onverwachte aanvallen, waardoor zij de Kerk tracht te kwellen en uit te putten. Het rijk der duivelen heeft overvloed van vreeswekkende scherpzinnigheid, die gesteund wordt door eene macht, die niet minder vreeswekkend is, en tegen dat alles moet de Kerk uitharden. Er heeft geen verandering plaats in de gebeurtenissen der wereld, of de Kerk heeft ook een nieuwe proeve door te staan. Geen nieuw wijsgeerig stelsel, geen nieuwe wetenschap treedt op, zonder bij al do onwetendheid, uit jeugdige onervarenheid gesproten, niet reeds den waan te koesteren, de Kerk als een bedriegster te ontmaskeren of als een mijmeraarster ter zijde te zetten. Geen nieuwe mode wordt door de weelde onzer moderne hoofdsteden uitgevonden, of de duivel en de wereld nemen er op geheimzinnige wijze bezit van om daaruit een wapen te smeden tegen de Kerk en hare zending, de zielen der menschen te zaligen. Do ketterij wil wel vroom, eerbiedigend, menschlievend, ijverend voor openbare zedelijkheid, vaderlandslievend, ver draagzaam en vrijgevig zijn, mits door
die krijgslist der Kerk maar een wonde worde toegebracht. Neen! het zou inderdaad voorbarig zijn bijaldien de Kerk in onze dagen haar zegelied wilde aanhefTen als hadde zij eindelijk hare vijanden verslagen en overwonnen.
Evenmin is het feest van H. Sacramentsdag een zegepraal omdat zij in een tijdperk van vrede leeft. Zij brengt het nooit verder dan tot een stilstand van wapenen en zelden genoeg kan zij het maar zoover brengen. Nimmer kan zij in vrede zijn zoo lang de dag des oordeels nog niet is aangebroken, zoo lang er nog eene ziel, die nog niet verworpen is, gered kan worden; zelfs de verbintenissen met haar aangegaan, zijn, het kan niet anders, wegens de lange ondervinding, met een oog vol wantrouwen aan te zien, en inderdaad zijn zij veeleer een rede van nieuwe bezorgdheid, dan een verlof om eens uit te rusten. Meermalen heeft zij verbintenissen gesloten met de gouvernementen der wereld en daardoor menige ziel gered, die anders zou zijn verloren gegaan. Doch die verbintenissen kostten haar het bloed der martelaren en de stille tranen der pausen, en, ook van den schoonsten kant gezien, kan zij daardoor slechts leven, als de schuchtere hinde in het woud, dat elk oogenblik van het jachthoorn kan weergalmen. Hare rust is minder verzekerd bij een concordaat dan in dekatakom-ben. Dat geldt van bemoeiingen voor opvoeding en hervormingen; van wettelijke pogingen tot het verkrijgen van politieke vrijheden; van wijsgeerige of wetenschappelijke vereenigingen; ja zells van aanprijzing der kunst, die schoonheiden beschaving kweekt maar tevens een volk ontzenuwt. Bij til deze dingen treedt zij op, want met betrekking tot dat alles heeft zij eene zending te vervullen doch zij leeft daarmede niet in vrede en zij kan het niet.
Ook zegepraalt zij niet; wegens het uitroeien der ketterij over geheel de aarde, Want nieuwe ketterijen ontkiemen, als de oude verdwijnen; en elke scheuring is bij haar sterven de vruchtbare moeder van vele andere. In waarheid de ketterijen zijn zelfs voor haar eene levensvoorwaarde 1) en de ongewilde
1) Aii(onio de Panonuo. Scrutinium Doctrinarum cap. 2 art. IV.
15
oorzaak van bijna alle prachtwerken des geestes over hare geloofsleer. Niettemin baart het ongetwijfeld een genot en een gevoel van zege voor hare kinderen te zien, hoe jaar op jaar verschillende ketterijen de christelijke beginselen wegwerpen en, door 't blinde noodlot gedreven, zich eenen weg zoeken zelfs buiten den kring der geopenbaarde waarheid. Er loopt in Engeland bijna geen enkel jaar ten einde zonder dat de een of andere secte der Protestanten, haar eerste uitgangspunt verwerpt en haar eigene beginselen veroordeelt en daardoor of wel den steun verliest van ernstige geesten, of met onverschilligen medegesleept wordt in den wassenden vloed van 't barre ongeloof. Een Engelschman zou wel de laatste zijn in de wereld om te wanen, dat de Kerk zegepraalt wij 1 de ketterijen uitgeroeid zijn.
Evenmin zegeviert de Kerk omdat zij vele vijanden heeft overleefd, die eenmaal werkelijk hare verwinnaars schenen te zijn; ofschoon dit verschijnsel dagelijks voor haar een beweegreden moet wezen om God eerbiedig te danken en haar vertrouwen op Hem te vernieuwen. De troebele stroom van het Protes-tantismus, die dagelijks meer en meer bezinkt en verwoeste streken, vol akelig slijk, achter zich laat, heeft zich nooit zoo vreeswekkend over de aarde uitgestort als het Arianismus in de eerste eeuwen, en zooals de een voorbijging zoo zal het de ander. De voorspellingen der Hervormers, worden bewezen onwaar te zijn en maken hare haastige makers, van jaar tot jaar, meer tot een voorwerp van spot. De eene datum voor de andere na, waarop onfeilbaar de ondergang van het pausschap was vastgesteld, snelt met den onveranderlijken loop der vier jaargetijden voorbij en de kalender der kettersche voorspelling, blijft smadelijk en wreed genoog, onvervuld; en die voorspellingen zullen in de half verouderde novellen onzer nakomelingen zooveel gelden als de dwaze invallen der Rose-kruizen en de heksensabbatten in de onzen, als zinnebeelden en gedenkteekenen eener smadelijke zwakheid van den mensche-lijken geest. Intusschen gaan er steeds zielen verloren en het oog des Christens is veel meer gevestigd op die beklagenswaardige werkelijkheid dan op de voortdurende vernietiging zijner vijanden, die zoo natuurlijk en alledaags is voor hem
16
als het opgaan der zon of het aanbreken van den oogst, hij moge rijk of schaars zijn, op den gezetten tijd des jaars.
Ook zegepraalt de Kerk niet, omdat het heiligst Sacrament haar een voorsmaak is van de vreugde en de eeuwige bevrediging des hemels. De menschen vieren geen zegepraal lang van te voren, het feest der overwinning moet iets meer zijn dan de aangename gloed der begeerte. Ja waarlijk, indien ik niet mochte schijnen eene inbeelding uit te spreken, dan zou ik zeggen, dat deze dag de eenige is van do dagen des jaars, waarop zij zelfs niet schijnt te denken aan den hemel; liever gezegd, zij doet als of de hemel tot haar ware afgedaald en zij niet meer noodig hadde er heen te streven. Dit brengt mij in eens tot de ware oorzaak van hare geestelijke zegepraal. Het is omdat zij Jesus zeiven, den levenden God, in het heiligste Sacrament, bij zich heeft, 't Is niet eene herinnering aan Hem, Hij is het zelf. 't Is niet een gedeelte van het geheim der Menscliwording; het is geheel dut geheim en do Mensch-gewordene zelf. 't Is niet slechts een kanaal der genade, maar de goddelijke Bron der genade zelf. 't Is niet enkel een hulpmiddel ter vei'heei lij king, maar het is de verheerlijkte Verlosser zelf, de eigenaar en de bron van alle heerlijkheid. Het allerheiligste Sacrament des Altaars is God in zijn geheimzinnigen wondervollen sluier, 't Is de wezenlijke tegenwoordigheid van God, die den katholieken godsdienst maakt tot een godsdienst ten eenemale verschillend van elk anderen zoo gezegden vorm van Christendom. Het is dat bezit van haren God, dat noodzakelijk levenslang de zegepraal der Kerk uitmaakt. Niels minder dan dit, kan een wezenlijke en voldoende zegepraal zijn voor de Bruid van Christus.
IV.
Ik zeide boven, dat het heiligst Sacrament de zegepraal was der Kerk over de wereld, des geestes over het stof, dei-genade over de natuur, des goloofs over het zichtbare. Thans wil ik meer zeggen. Het heiligst Sacrament is voor ons alles. Indien wij wenschen alles voor Jesus te zijn, ziedaar dan onzen weg, daar is IIij zelf. Indien wij wenschen te zien hoe Jesus
17
alles is voor ons, of hetgeen iets anders is, hoe Hij alles in allen is voor ons, dan is het heiligst Sacrament de dubbele openbaring van beide tevens. Al de leeringen der Kerk, over de Schepping, over de Menschwording, de Genade en de Sacramenten gaan op en worden op prachtige wijze ontwikkeld in de leer over het heiligst Sacrament. Al de kunst en alle plechtigheden der Kerk, de wijsheid harer liturgie en de majesteit harer rubrieken sluiten samen als om het middenpunt, het heiligst Sacrament. Alle godvruchtige oefeningen vereenigen zich en worden bevredigd in dat eene. Alle geheimen hebben hun zwaartepunt, hun steun en hun kroon in dit eene geheim. Nergens zij'1 (le wonderlijke volmaaktheden van den onzichtbaren God zoo het leven nagebootst, zoo aanschouwelijk gemaakt voor zijne schepselen. Al de geheimen der Menschwording worden samengevat tot een in het heiligst Sacrament. Alle levensuitingen en handelingen van Jesus worden daarin gevonden. Al de overige Sacramenten zijn ondergeschikt en dienstbaar aan dit eene, het eenig Sacrament, dat Jesus zeiven ontving, liet volbrengt de taak van Jesus, beter dan iets anders het zou vermogen, en beantwoordt aan al zijne bedoelingen beter dan iets anders ter wereld. Met het Lichaam en het Bloed en de Ziel van Jesus schenkt het zijn goddelijke persoonlijkheid en den persoon des Vaders en des H. Geestes zoo wezenlijk en verheven, dat wij er geen uitdrukking voor kunnen vinden, maar dit aanduiden door het godgeleerde woord »Concomitantiaquot; 1) als kwame de H. Drievuldigheid, ten geleide en gezelschap, als 't Gevolg van hot Lichaam onzes Zaligmakers. Het is het grootste werk van God en de Sabbath van al zijne werken; want daarin vindt de liefde en de macht en de wijsheid des Scheppers hare rust. De Kerk kan nimmer zegevieren tenzij in datgene, wat de onmetelijlve natuur eenor onsterfelijke ziel bekroont, voltooit en bevredigt; doch waar was ooit eene zegepraal als deze? Zij is de zege-
1) Petcs utrum Pater ct Spiwtus Sanclus sint in hoe saoramonto per concomitantinmP R. qnosdam aflirmarc, quosdam negare; scd controversia videtur de nomine.
Billuart de fuch. Diss, IV, art. 1. F. W. FAItKIi, H. SACRAMENT. 2
18
praal der Schepping, de zegepraal der Verlossing, de zegepraal der heilige Monschheid van Jesus, de zegepraal der heilige en ondeelbare Drieëenheid.
Mijne taak is al deze waarheden te bewijzen aan minnende zielen, niet langs den weg eener redeneering over hot voor en tegen maar door het gezag der Kerk. Welk onuitsprekelijke zoetheid is er in Jesus! Alles wat tot Hem geleidt, alles wat op Hem doelt, wat Hem maar op de eene of andere wijze toebehoort, of in de verte en middelijk met Hem kan worden in betrekking gebracht, hoe zoet is het, hoe ziels-verteederend en bevredigend, al is het dan ook nog Jesus zelf niet! De aarde daarbij vergeleken is niets, zij kwijnt weg en geeft geen geuren van zich als zij nadertreedt. De geur alleen van Zijnen naam is als een balsem, die wordt uitgegoten. Het teeken van zijn kruis alleen is sterker dan de hel. De zoom van zijn kleed is reeds voldoende om zieken te genezen. Uiterlijke vormen worden allen geest en leven, wanneer zij slechts zijnen blik ontmoeten of slechts een vinger tot Hem uitsteken. Wat moeten dan die dingen niet zijn, die Hem na en dierbaar zijn, waarop het gulden licht zijner liefde en zijner keuze gelijk een diadeem altijd rust, zijne heilige Moeder, zijn Voedstervader, zijn groote voorlooper Joannes, zijne roemrijke Apostelen, de schuldelooze kleinen, die in zijne plaats sneefden ? Bezit de wereld eene liefde of eene godsvrucht, die voor den geringste onder hen voldoende zoude wezen? Wat een wereld van hemelsche schoonheden zweeft daar om Jesus; en hoe gelukkig, hoe innig gelukkig worden eenvoudige zielen daardoor gemaakt! Doch als wij nog eens verder gaan, als wij die omgeving dor Heiligen en Engelen en Apostelen doorbreken en voortdringen door do kalme majesteit en hemelsche pracht dier uitgestrekte stad Gods, die geen andere dan Maria is, en Jesus zeiven bereiken, wat kunnen wij dan anders doen dan weenen van louter overstelping van vreugde, over de hoogte en diepte, de lengte en breedte zijner onvergelijkelijke zoetheid; en wat is dit anders dan het heiligst Sacrament zelf? O! dan is het heiligst Sacrament niet een eenig iets, samengesteld uit vele deelen, neen maar het is alles, en alles een en alles beter
49
dan elk in het bijzonder en alles het onze en voor ons,en — het is Jesus!
Hoe lieflijk kan de ziel groeien in de genade der nederigheid onder de schaduw van dit alles overtreffend geheim! 'tls vernederend te gevoelen, hoeveel wij voor God hadden kunnen doen, wat wij niet gedaan hebben, hoevele gelegenheden er te loor gingen, hoevele genaden onbeantwoord bleven, hoe armelijk en kwijnend en onedelmoedig alles was, wat wij werkelijk voornemens waren te doen. Ook is het vernederend te gevoelen, hoe weinig wij gedaan hebben voor God uit dankbaarheid voor het groote, dat Hij voor ons heeft gedaan, en hoe weinig wij, met het oog op zijne Majesteit en onze nietigheid, voor Hem op zijn hoogst genomen zouden kunnen doen, zelfs als wij heiligen waren; en het is smartelijk vernederend te denken hoeveel wij juist tegen Hem deden, wijl wij voorbedachtelijk ons zeiven de voorkeur schonken boven Hem. Doch, mij dunkt, die nederigheid groeit veel sneller aan, levert rijkere bloesems door alleen te peinzen over de onmetelijkheid van Gods liefde voor ons en de onbegrijpelijke vrijgevigheid zijner vaderlijke gehechtheid jegens ons, wijl wij daarin niet éen enkele gedachte van ons zeiven, zelfs niot van verdiend zelfverwijt vinden. Deze aan• schouwing, want ze is niet anders dan eeiio schoone hemelsche aanschouwing, omschaduwt onze zielen. De vuren onzer zelfzuchtige hartstochten gaan daarin uit. De valsche glans der wereld dringt daar slechts door, ontdaan van zijn schijn en scherpe schittering. Daar is niets wat ons, verslonden door dat eenig gezicht, waarop onze oogen rusten, kan verstrooien. Daar is niets wat de eigenliefde doet ontwaken en ons opzet tegen de veel edeler en betere vergetelheid van ons zeiven. Nooit is de nederigheid zoo innig, dan wanneer zij aldus overstelpt wordt door de liefde; en nimmer kunnen onze zielen zoo door liefde overstelpt worden, dan wanneer zij rusten, zwijgend en vol verbazing onder de schaduw van het heiligst Sacrament.
V,
Dit leidt mij nog tot eene andere opmerking omtrent den
2-
20
geest der zegepraal, die zooals ik zeide het heiligst Sacrament in onze zielen -voortbrengt; en zij geldt de verhouding, die er tusschen dit gevoel van zegepraal en het geestelijk leven bestaat.
Bijna op elk gebied van het geestelijk leven doet zich iets gevoelen, dat ik, bij gebrek aan een beter woord, eene heilige ontmoediging moet noemen. Het woord is krachtiger dan ik wel wenschte en beteekent meer dan ik bedoel, doch ik ken geen ander. Wij zijn meer dan onvoldaan en minder dan ontmoedigd. Wanneer wij de oogen op ons zeiven slaan, op onze nederlagen, ja zelfs op onze overwinningen, dan kunnen wij ons slechts ter neergedrukt gevoelen. Als wij de menigte en de zwaarte onzer bekoringen, die ons overal vervolgen , beschouwen, dan is dat gezicht maar weinig minder dan ontmoedigend, vooral wanneer wij daarbij de beschouwing onzer onzichtbare geestelijke vijanden voegen. Insgelijks zijn de wereld, en haar invloed op ons en de macht, die ze over ons uitoefent, even zoovele ontmoedigende werkelijkheden in den strijd, dien wij als christenen te strijden hebben. Inderdaad ons waar behoud te midden van dat alles, is gelegen in onze vreeze, in ons besef van minderheid, in eene overtuiging, dat wij noch tegen ons eigen arm ik noch tegen de kwalen, die van buiten komen, opgewassen zijn. En toch om dat alles moet ons blijdschap, vreugde, vertrouwen en zekerheid vervullen; en wijl wij daarvoor noch in ons noch in hetgeen ons omgeeft do bronnen hebben, kunnen wij die slechts vinden in ons geloof; en ons geloof, zooals de Apostel ons zegt, is onze zegepraal over de wereld. Wij moeten eene reden hebben om te zegepralen, iets wat ons stoutmoedigheid en meer dan vertrouwen geeft, iets om ons op te zweepen, en onze harten in ons te versterken, en onze schreden te schragen, en ons oog verheven en onverschrokken, en onze hand vlug en zeker te maken. Wij moeten ^zangen hebben in de woning onzer pelgrimstochtquot;, en die zangen kunnen geene andere zijn dan de rechtvaardigingen Gods en de kroon van deze allen is hot heiligst Sacrament.
Wij moeten in ons geestelijk leven iets hebben, wat opweegt tegen de beweegredenen van vreugde, geestkracht, vertrouwen en hulp, waarmede de wereld hare volgelingen staande houdt.
21
Wij moeten iets hebben, dat voor al deze beweegredenen lot handelen, waaraan wij wetens en willens vaarwel zoggen, in de plaats treedt, wanneer wij een geestelijk leven gaan beginnen. Anders zullen wij lafhartig, kwijnend en kleingeestig worden. Dit is dan vooral waar, als wij naar eene zekere volmaaktheid streven. De H. Theresia placht te zeggen, indien do nederigheid voor de zielen van gewone deugd als do eerst noodzakelyke genade beschouwd wordt, dan moeten wij voor de zielen, die naar liooger volmaaktheid streven, ten minste in den beginne, den moed nog noodigor achten dan de nederigheid. Dat alles vinden wij in den geest van zegepraal, waarmede het geloof ons steeds blijft voeden. Hebben wij onthechting van de wereld noodig, waar zullen wij ze beter vinden dan in dat geloof, dat onze zegepraal over de wereld is? Is het zelfverloochening, waar zoo spoedig daarin slagen dan in de schaduw der ontzagwekkende geheimen van dat geloof? Is het vertroosting, dan als de wereld eu ons eigen ik en de zonde ons geheel ter nederdrukken, waar ontspringt zij zoo overvloedig tenzij in hot voortdurend besef van deze zegepraal, dat leeft in een geloovig hart?
De liefde tot het heiligst Sacrament is de verhevene en koninklijke godsvrucht des geloofs; zij is het geloof vermenigvuldigd, hot geloof versterkt en hooger opgevoerd, het geloof verheerlijkt en toch tevens geloof gelaten terwijl hetzelve tevens verheerlijking is. En uit dat geloof spruiten drie bijzondere genaden, die de eigenlijke levensvaag en de ziel zijn van een innerlijk leven, overvloeiende liefde jegens allen, die ons omgeven, dorst om ons zeiven te slachtofferen voor God, en edelmoedig kinderlijke liefde voor de II. Kerk. Het blij genot van Jesus zeiven bij ons te hebben, het wezenlijk en lieflijk bezit van Hem te genieten, stort ons vol liefde ook voor anderen. Zeiven gelukkig en in 't bezit van zulk een uitstekend en overstelpend geluk, zijn wij angstig bezorgd om ook anderen gelukkig te maken. Vol liefde te zijn, is, op zich zelf beschouwd, smartelijk, indien wij geen weg weten, langs welken wij die volheid ook op anderen kunnen uitstorten. Voor onze onwetendheid schijnt iets van dien aard eene beweegreden te zijn, waarom God de wereld schiep, om namelijk zijn eigene volmaaktheden
22
aan zijne schepselen mede te rleelen. Daarenboven heeft onze liefde er behoefte aan Jesus zeiven te bereiken en Hem wel te doen. Wij wenschon aan onze eigene liefde voldoening te schenken door ze aan Hem te betuigen op de wijze, die Hij zelf heeft voorgeschreven en waarop Hij ons vereert ze aan te nemen. Dat alles wijst ons op de armen, de veria tenen, de bedroefden, die Hij ons in zijne plaats heeft nagelaten sinds den dag, waarop Hij ten hemel is geklommen. Op dagen van vreugde en oogenblikken van feestelijke zegepraal, dan is het dat de verstandige vaders der armen de harten der menschen zoo zacht weten te bestormen en met innemende behendigheid iets van hunnen rijkdom voor de kleinen van Christus weten te winnen, en geen edelmoediger gevers, hetzij dan voor de versiering der stoffelijke woonplaats van God, hetzij voor zyne nog schoonere levende tempels, de armen en behoeftigen, dan zij, die zich door eene bijzondere godsvrucht tot het heiligst Sacrament onderscheiden. Liefde is wel de kostbaarste en tevens de rijkste stroom, die uit de aanbiddelijke Hostie ontspringt.
Vervolgens, om geestelijk te zijn, hebben wij dorst noodig naar opoffering van ons zeiven uit liefde voor God en Jesus Christus. Het ten ofler brengen van zich zeiven behoort tot het eigenlijk wezen der heiligheid. De liefde wordt ongeduldig, wanneer zij zich geheim moet houden, ten minste wanneer zij verborgen moet blijven voor het voorwerp, dat z'y mint. Zij smacht er naar, getuigenis van zich af te loggen, en naarmate zij sterker en meer zuiver is, des te meer verlangt zij die getuigenis door verschillende en heldhaftige daden te leveren. Ja, de liefde gevoelt behoefte aan het offer van zich zelve om aldus aan zich zelve haren ernst en hare innigheid duidelijk te doen blijken. Van hoe weinig hebben wij afstand gedaan om onzen dierbaarsten Meester te believen en hoe branden wij van verlangen o.n ons zeiven op de een of andere wijze aan Hem ten offer te brengen. Er zijn tijden, waarop wij in dit leven niets anders schijnen te begeeren dan te lijden voor Jesus; tijden, waarin smart en opoffering ons niet slechts wenschelijk maar volstrekt noodzakelijk schijnen, zoo hevig werkt de liefde in ons. Er zijn Heiligen, wie deze gemoedsgesteltenis ten eenemile gewoonte is geworden, die, zij het
23
slechts van verre, uil liefde voor Jesus en door zijn genade gesteund, dien niet verbroken koten van zelfverloochening vervolgen, die het kennelijk toeken van zijn dertigjarig leven uitmaakt. Welnu de godsvrucht tot het heiligst Sacrament bezit een bijzondere kracht om ons dien goddelijken geest mede te deelcn. Hot heilig Sacrament des Altaars is zoowol een oflbr als een Sacrament; het verwondere ons dus niet, dat daarvan een geest dos offers uitgaat, die aanstekelijk is voor beminnende zielen. Doch die vurige begeerte naar het offer ontspruit niet aan de zachtmoedigheid, lieflijkheid, goedaardigheid en schuchtere nederigheid der liefde, maar aan de stoutmoedigheid der liefde, die hare overwinning, hare krijgshaftige onversaagdheid, haar besef van zege is.
Eindelijk herhaal ik het, het geestelijk leven eischt evenzeer eene edelmoedig kinderlijke liefde voor do heilige Kerk. De menschon willen in deze dagen dikwerf onderscheiden en grenzen trekken tusschen hot geestelijke en hot kerkelijke, wat in don christelijken godsdienst wordt gevonden; en, gelijk voor dc hand licht, is zulk eene onderscheiding om vele redenen en van vele enkele gezichtspunten uitgezien, zeer goed mogelijk. Evenwel kunnen beiden niet van elkander gescheiden worden; van het praktisch leven uit beschouwd, zijn zij onafscheidelijk samen vereenigd. Van daar is er geen innerlijk of mystiesch loven, zelfs niet in het klooster, dat zich niet tevens onderscheidt door eene levendige belangstelling in de wisselende gebeurtenissen, die de Kerk doorleeft; een diep gelegen en verouderde gehechtheid aan hare uiterlijke plechtigheden en voorschriften, ja zelfs een geheel bovennatuurlijke sympathie voor hetgeen den H. Stool overkomt. De lijfde voor God en de liefde voor Rome kunnen niet gescheiden worden. Gehoorzamen aan Petrus is hetzelfde als Christus dienen. Welnu de zegepraal van heiligen Sacramentsdag is wel bijzonder eene zegepraal van onze toewijding jegens de H. Kerk.
Het is juist de opmerking, die ik in den beginne uitsprak, welke ons deze zaak duidelijk quot;maakt. Dit arm aland hier vol ketterij en scheuring is heden duister en zonder vreugde. Het heeft geen antwoord op de machtige jubelzangen door
■ iM
■ i
mm É
1
Ijtó'fcs-*
, .]] -I; I :i'l'
I
;
I
$ li;, mi®' gt; li'
1 j
f ; '1
■' ■
I
24
millioenen Katholieken van andere landen aangeheven. Het ziet in dezen dag niets meer dan een gewonen werkdag, die niet moer onderscheiding verdient dan elk andere. Evenzoo heerscht in de schoone landen, die de grieksche scheuring verwoest heeft, heden de zelfde levenlooze stilte, quot;t Is een katholiek feest, een godenkteeken van Rome. Zelfs het woord «zegepraalquot; schijnt iets meer aan te duiden dan de blijdschap van enkelen in het bijzonder. Het duidt een vaderlandsche, eene nationale vreugde aan; en moge onze geboortegrond ons dierbaar, ja, zeer dierbaar zijn, de Kerk is niettemin voor ons een nog dierbaarder en waarachtiger vaderland, want zij gelijkt meer op dat hemelsch vaderland, waarheen wij streven en buiten hetwelk wij, ook van de schoonste zijde gezien, niets meer dan ballingen zijn. Wij vooral, boven alle andere menschen, gevoelen behoefte aan zegepraal, want wij worden geheel het jaar lang, door de overheersching der ketterij, ter neer gedrukt. Dat schaadt ons geloof, dat verkoelt onze liefde. Het kwelt en ergert ons en ontneemt ons den moed, bijna bij elke schrede in het geestelijk leven. Niemand komt uit die beproeving ongedeerd weder te voorschijn en het minst van allen zij, die dit meenen en toch niet vree-zen. Aan de zegepraal van dezen dag hebben wij behoefte, aan dat feest van onze trouw en vaderlandslievende toewijding jegens het oudste en meest goddelijke van allo koninkrijken de Heilige, Apostolische, Roomsche Kerk.
Doch zie hoe lang ik u als het ware buiten onze zaak en als in het voorportaal houd van dezen roemrijken tempel der katholieke leer. 't Is voor een deel, wijl ik vrees te beginnen, omdat ik beducht bon voor mij zelven en voor mijne taak, omdat ik bijna wenschte maar niet begonnen te zijn. Schouw nu met het oog des geloofs*op het H. Sacrament, en roep u eenvoudig in het geheugen, wat de catechismus ons daarvan leert. Is het niet iets prachtigs een katholiek te zijn? Het geloof is zulk een roemrijke gave. Denk eens na, hoe dat geloof ons, als waren zij onze erfelijke bezittingen, en zij zijn dat in waarheid, al de heerlijkheden der algemeene Kerk vermaakt, van die beroemde Kerk, de Kerk der martelaren, van die Kerk, die nimmer oud wordt maar altijd jeugdig en
25
nieuw blijft gelijk de H. Drievuldigheid, altijd maagd gelijk de H. Maagd zelve, altijd gepurperd met bloed gelijk de martelaren, alttjd onderwijzende gelijk de Apostelen en leeraren, altijd getuigende gelijk de belijders, altijd onschuldig lijdende gelijk do heilige onschuldige kinderen en toch voortdurend een zegelied ten hemel zendend, zelfs te midden van het vuur der vervolging. Hoezeer zijn wij verplicht God te prijzen, nu wij Jesus kennen, wijl wij niet geboren zijn in de arme tijden der patriarchen en profeten vóór dat het II. Sacrament op aarde was! ZÜ wenschten onzen dag te zien en zij hebben dien niet gezien! Wij schijnen in onze dagen zelfs bevoorrecht boven de eerste christentijden; want hoe langer de Kerk strijdt tegen do wereld, des te eerbiedwaardiger schijnt zij te worden, des te schitterender hare overwinningen door de genade verworven, des te verwonderlijker het hemelsche van haren levensweg. De tijd groeft geen voren op haar gelaat maar voegt stralen bij stralen van heerlijkheid en jeugdiger leven. Naarmate wij haar boter kennen, schijnt zij toe te nemen in schoonheid, in macht, in majesteit van wezen, en zoetheid van stem, schijnt zij krachtiger te worden in hare armen en nog meer moederlijk in hare wijze van handelen. Dierbare Kerk! heden is het uw groote dag, de feestdag van het heilig Geloof!
- 1- :.,V. ■ ■ •• ■ • ■gt; - ■- -.....• ------------ •' —'
■
■...... ■ • :
| ... ■ ,: , ■ ..........
■•lt;., i-
1
--------------- ■ • ■ ■ ■ - - i ■ - ■ ■ ■
■
' ------ • -it .....•
11
1
.
- -1! ...... - ■ ■
.... .... •■.. -■■iiBiiBii^i (iiiiiiii FiiiinliMiiii ViiilfnWpf i
L
■ ■................... ■ ■. ■ -......•
- ...... : ■■■•■
- ..^ ! • ■ Kv ■ -
EEUSTE BOE K.
HET HEILIG SACRAMENT DES ALTAARS
HET
GROOTSTE WERK VAN GOD.
EERSTE HOOFDSTUK.
DE GRONDUEGELS VAN GODS WERKEN.
Wij kunnen ons geene beeltenis van God ontwerpen. Wij hebben geeue middelen om ons in beelden of vormen, die onder bot bereik onzer zinnen vallen, de eeuwigheid of de almacht voor te stellen. Zelfs als wij het slechts beproefden om op deze wijze God voor onzen geest te halen,dan zouden wij in eene betreurenswaardige dwaling vervallen. En toch, een helder denkbeeld van God te bezitten, is van ver reikenden invloed op ons geestelijk leven; want God te beschouwen in het donker, binnen te dringen in wolken en duisternis en in staat te zijn daar onze rust en bevrediging te vinden, behoort alleenlijk tot de hoogere trappen van beschouwende vereeniging met God. Nu kunnen wij ons God wel met voldoende klaarheid voorstellen door elke onvolmaaktheid, die wij denken kunnen, aan Hom te ontkennon of ook door elk denkbare volmaaktheid in den hoogsten graad aan Hem toe te schrijven. Doch zij, die sinds lang aan overweging gewend en dus vertrouwd geworden zijn met de werken en de geheimen van God, kunnen nog op andere wijze tot een denkbeeld van Hem geraken. Wanneer wij ons eene beeltenis van God zoo volmaakt mogelijk voorstellen en haar dan weder tot gedeelten herleiden om te zien hoe zij samengesteld is, dan bevinden Wij, dat zij uit negen geheimen bestaat, waarvan er vier in God en vijf buiten Hem zijn. De vier geheimen in God zijn de eeuwige voortkomst des Vaders uit zich zeiven, do geboorte des Zoons uit den Vader, de voortkomst des II. Geestes van
30
den Vader en den Zoon en de Eenheid, door welke wij de leer dor drievoudige persoonlijkheid in éenen God uitdrukken. De vijf geheimen buiten God zijn de Schepping, de Mensch-wording, de Rechtvaardiging, de Verheerlijking, en de zelfstandigheids-verandering of Transsubstantiatie. Gij moet mij niet verkeerd verstaan meenende, dat deze beeltenis ons eene volkomene voorstelling van God zou geven of wel ons eene voorstelling van Hem zoude schenken, die nog in een anderen zin, dan voor zooverre zij tot ons in verhouding staat, volmaakt zou zijn. Er zijn onnoembare eigenschappen in don Meest Verhevene, diepten van volmaaktheid, waarvoor de schepselen geen narren kunnen vinden, wijl zij er geer» donkbeeld van bezitten. Er zijir in Hem toppunten van schoonheid en heerlijkheid, wier schaduwen, als zij een schaduw werpen, verre buiten onze tegenwoordige wereld, ja buiten elke eindige schepping zouden vallen. Niets is in God zoo eenvoudig oorzaak van welgevallige liefde en overvloedige vreugde als zijne onbegrijpelijkheid, zijn schoonheid en heerlijkheid, die zelfs het begrip der Engelen verre te boven gaat. Doch die beeltenis van God, waarvan ik spreek, is volmaakt in dien zin, dat zij omvat, al wat wij van Hem kennen, al wat Hij ons van zich zeiven gezegd heeft, al wat wij noodig hebben om Hem met reden te beminnen en met diepen eerbied te aanbidden, terwijl zij tevens eene geschiedenis in zich sluit van Gods werken, vol tot overstroomens toe van beweegredenen voor de meest innige vereering en de teederste liefde.
Wij hebben ons nu niet bozig te houden met de vier eer ste geheimen, die in God zeiven gelegen zijn, die de leer der Allerheiligste en ondeelbare Drievuldigheid uitspreken. Wij moeten ons onledig houden met de machtwerken, die de Heilige Drieëenheid zich gewaardigd heeft buiten zich te wrochten; en onder deze vijf werken, die de kroon op alle andere zetten, de Schepping, de Menschwording de Regtvaardiging do Verheerlijking en de Transsubstantië, is de Transsubstantiatie het grootste en volmaakste wijl het op de volkomenste wijze de innerlijke volmaaktheden van God zeiven uitdrukt. Ziedaar, wat ik mij tot taak stelde om u in dit boek aan te toonen; en gij moet wat toegeeflijk jegens mij zijn als ik
31
fwsl ♦ .1 lt;
soms dor en droog in mijne bespreking mochte wezen, want ik heb daarna vele dingen te zeggen, die u louter dichterlyke zangen en godvruchtige overdrijving in plaats van ernstige en zuivere waarheid zoude kunnen toeschijnen, bijaldien ik u niet eerst overreed hadde, mij bij dit onderzoek van Gods werken te volgen.
Wanneer de menschen hot eene we;k van God grooter noemen dan hot ander, dan geschiedt dit niet om zich een oordeel over God te vermeten of zich zulk een doorzicht aan te matigen van Gods plannen, dat zij in staat zouden zijn zijne werken door vergelijking onderling te toetsen. Voorzeker erkennen zij, dat in al de werken van God bedoelingen en plannen van wijsheid, rechtvaardigheid en ontferming kunnen bestaan, en deze bestaan blijkbaar, die verre buiten hun gezichtskring liggen en zelfs aan hun vermoeden ontsnappen. Doch zij spreken met allen eerbied op rnenschelijke wijze en naar hun boste oordeel naarmate deze werken indruk op hen maken en de Kerk en hare leeraren hun veroorloven besluiten te trekken. De Heiligen zijn de werken Gods; evenwel is, zooals de Apostel ons zegt, de eene ster van de ander in heerlijkheid verre onderscheiden; en de H. Schriftuur zegt ons, dat God de wereld heeft overgelaten aan het wetenschappelijk onderzoek van de kinderen der menschen. In dien zin mogen wij hel wagen de werken Gods, zoo rijk aan genaden, onderling te vergelijken, erkennende, dat het minste van allen dieper is dan wij vermogen te peilen, hooger dan wij kunnen weten, breeder dan wij omvatten kunnen en meer rijk aan aflating van God tot ons dan alle verdiensten der Engelen en menschen ooit het recht zouden kunnen hebben te eischen.
Alle rnenschelijke kunsten, die hetzij in vorm of kleuren hetzij in geluiden of taal of langs een anderen weg, het schoone trachtten te ontdekken en uit te drukken, hebben zekere en eigen regels, waardoor zij bij hun onderzoek en de bepaling van hun oordeel geleid worden. God in zijne werken is zich zelf regel; want Hij is alle schoonheid, alle kunstvaardigheid, alle wijsheid en alle goedheid zelf. Doch aan de kennis, die Hij ons van zich zeiven wel heeft willen gevenquot;, mogen wij het wagen zekere regelen of toetspunten te ontleenen, waardoor
1 (•. ' ' ■' 1*1 ï
s'Hquot;.
• {j f-
• M: 11
;gt;2
Wy ter onzer onderrichting te beter de goddelijke schoonheid zijner werken kunnen ontdekken en nieuwe stof kunnen vinden voor onze godsvrucht en aanbiddende liefde. Daarom mogen wij de vraag stellen, waarin bestaat de volmaaktheid van Gods uiterlijke werken?
Ik antwoord; volgens onze wijze van spreken en volgens Qns begrip, bestaat die volmaaktheid voornamelijk uit vijf punten; en een werk van God is schooner, meer wondervol, en rijker aan genade naarmate het. een grooter getal dezer vijf punten in de hoogste mate in zich vereenigt.
Eerst en voor alles bestaat de volmaaktheid van Gods werken in de laagste diepte van vernedering waartoe zij afdalen. Alle werken van God zijn aflatingen. Hij maakt zich zeiven oneindig klein, zegt de H. Ephraim, met het doel om de wereld te scheppen, die in onze oogen zoo groot lijkt. Hij had ons niet noodig, noch eenig schepsel, welk ook, hoe wijs, heilig en schoon het mochte wezen. De Schepping is niet noodig voor zijn glorie noch voor zijn geluk, streng gesproken zelfs niet voor zijne goedheid. Geen der werken, die God buiten zich zelve gewrocht heeft, was noodig. Bijgevolg was de Schepping een wondervolle daad van aflating. Doch indien het ecuwig Woord de natuur eens Engels aangenomen en met zijne goddelijke persoonlijkheid vereenigdhadde, dan zou dat, van dit gezichtspunt uitgezien, een volmaakter werk zijn geweest dan de Schepping is, wijl de aflating van God tot het schepsel zich verder uitgestrekt en diepere laagte zoude bereikt hebben. Want hot aannemen door het eeuwig Woord eener lagere natuur n. 1. die des menschen, de laagste in de rij der redelijke wezens, is nog volmaakter werk dan de aanneming der natuur eens Engels zou geweest zijn, om de eenvoudige reden, dat de liefde zich daardoor nog tot een lageren trap aflaat. Ware de mensch niet gevallen en hadde onze Heer zich verwaardigd de onlijdelijke natuur der zondelooze mensch-heid aan te nemen om met ons te wonen en te zijn als een der onzen, dat zoude een werk zijn geweest van zoo volmaakte liefde, clat noch de Engelen noch de menschen het zouden vermogen uit te denken, zonder de hulp der Openbaring. Wat moeten wij dan zeggen nu Hij onze lydelijko natuur heeft aan-
3:i
gennmen, en inderdaad geleden heeft en in die natuur alle soort van lijden, zoowel geestelijk als lichamelijk, tot den laatsten druppel heeft uitgedronken, niet slechts ondanks onze zonden, maar met hot doel om ons van onze zonden vrij te koopen en ons tot koningen en medeërfgenamen des Hemels met Hem te maken ? Ziedaar nog een volmaakter werk wegens de diepere diepte, die nog bereikt en ingenomen wordt door de goddelijke aflating. Het schijnt dus krachtens den aard van Gods werken, wijl zij werken en wel zijne werken zijn, dat de trap van vernedering, waartoe zij afdalen, in waarheid de mate is hunner volmaaktheid. Hoe meer liefde zij bevatten des Ie volmaakter zijn ze; en hoe lager God zich verwaardigt af te dalen tot ons, dos te beminnelijker is zijne aflating.
Een tweede kontoeken, waaraan wij de volmaaktheid (lei-goddelijke werken kunnen toetsen, is te vinden in de groote hoogte, waartoe zij hot schepsel verheffen. Elke aflating van don Schepper sluit in zich de verheffing van het schepsel tot Hem. Dat is het eigenlijk doel. De Schepping zelve is met dat oogmerk geschied. De Kerk, de Genade, de Sacramenten, goede ingevingen, veropenbaringen van God zeiven, zij allen hebben dit op het oog, de nadering van het schepsel tot den Schepper. Alzoo den mensch te verlossen van zijne zonden door het kostbaar bloed van Jesus Christus en hom te veroorloven, na den dag des oordeels, op deze verheerlijkte aarde een onsterflijk gelukkig leven te slijten in het bezit van allerlei geneuchten, die uit de aanschouwing der H. Drievuldigheid voortspruiten, dat zou een groot werk der liefde zijn geweest wijl de mensch daardoor uit de zonde opgebeurd en in heiligheid gesteld en uit do vijandschap Gods tot zijne vriendschap zoude verheven zijn. Hoeveel volmaakter werk echter is het, verheven te worden tot het aanschouwen Gods van aangezicht tot aangezicht, en gelijk Hij is, en gelijkvormig te worden aan hot verheerlijkt Lichaam van onze dierbaarsten Heer! De Wot was een schoon werk van Gods barmhartigheid; evenwel staat zij thans zoo in de schaduw bij de veel volmaaktere schoonheid van hot Evangelie, dat wij nauwelijks nog hare wezenlijke waarde kunnen schatten; intusschen gelijk de wet der joden, vergeleken bij de onsamenhangende gedeelten
F. W FAUF.n , II. SACRAMFNT. ii
van natuurlijken godsdienst en oorspronkelijke openbaring, die in de leerstelsels van het heidendom voorkomen, als onderscheidend kenmerk vertoonde, dat zij, meer clan eenig ander volk, God nader bij zich had, zoo is ook de meerdere nabijheid van God onder het Evangelie en onze nauwere vereeniging met Hem juist datgene, wat der christelijke Kerk hare alles overtreffende schoonheid verleent. Zoo berekenen wij, in de godgeleerdheid over het practisch deugdsleven, de graden der volmaaktheid in de versterving naar de mate zij ons nader tot God verhellen; en onderscheiden wij in de godgeleerdheid over het beschouwend leven, de verschillende trappen van innerlijk gebed en de hoogten, die wij in de beschouwende overweging bereikten naar het innige en de volkomenheid onzer vereeniging met God, van elk dezer trappen in het bijzonder. De Genade is meer dan de natuur wijl de Genade ons nader brengt tot God doch de Verheerlijking laat wederom de genade achter zich, wijl zij de oorzaak is van nog nauwere vereeniging tusschen de ziel en God. Bijgevolg hoe verhevener de hoogte is, waartoe het een of ander werk van God het schepsel verheft, destegrooter is de schoonheid en volmaaktheid van dat werk.
De zuiver geestelijke aard van Gods werken is wederom een andere maatstaf voor hunne volmaaktheid. Dit is in andere woorden slechts gezegd, dat de geest heerlijker dan de stof en de ziel meer wonderbaar is dan het lichaam. De geestelijke wedergeboorte der wereld is een schooner werk dan de eerste stoffelijke schepping, ofschoon de eenc zonder de ander niet zou hebben kunnen plaats grijpen. Een wonder te wrochten door een woord, schijnt volmaakter dan daartoe de stof als werktuig te gebruiken, ofschoon de laatste dikwerf meer van dienst is en Gode meerdere glorie verschaft. Doch stof en geest zijn beiden schepselen Gods en Hij kan ieder van hen afzonderlijk of beide samen gebruiken, wanneer het Hem behaagt zijne wonderen te werken; evenwel naarmate de wijze, waarop Hij ze werkt meer geestelijk is, naar die mate zijn wij gewoon ze volmaakter te achten. Dit is het juist, wat zulk een bijzondere waarde en lieflijkheid geeft aan de werkingen der genade in de zielen der menschen.
Gesteld dus eens, dat twee goddelijke werken in onzeóogen
even groot en, wat hun doel betreft, even wichtig waren, dan zouden wij de voorkeur geven aan het eene, dat op meer zuiver onstonelijke wijze gewrocht werd als stellende ons in hoogere mate den aard van de Almacht voor oogen. Zoo schijnen de lage en valsche opvattingen, die de joden van het koninkrijk en de heerschappij des Messias hadden, juist de redenen geweest te zijn waarom zij onbekeerd bleven. Gebrek aan begrip omtrent het geestelijk karakter van het Evangelie ontlokte aan onzen Heer de berisping van Jacobus en Joannes. De zinnelijke opvattingen omtrent de verrijzenis der lichamen wekte de verontwaardiging van den H. Paulus en het gemis aan onderscheiding des geestes werd voor sommigen te Caphar-naum de reden, waarom zij Onzen Heer afvallig werden toen Hij voor het eerst de leer over het li. Sacrament des Altaars openbaarde. De eere Gods is in de onstoffelijke voortbrenging zijner werken en in het wel onderscheidend begrip, dat de menschen er van hebben, vooral betrokken. Daarom mogen wij de aanwezigheid dezer eigenaardige wijze van handelen, rekenen onder de kenteekenen, waaraan wij de volmaaktheid zijner werken kunnen toetsen, ten minste, wanneer zy in het gezelschap van andere kenteekenen wordt gevonden.
Een vierde kenteeken der volmaaktheid van Gods werken, is te vinden in het samenzijn van duurzaamheid en menigvuldigheid, waardoor zich die werken onderscheiden. Hunne duurzaamheid stelt ons de onveranderlijkheid van God voor en hunne menigvuldigheid schetst ons zijn rijkdom en vrijgevigheid, Bevestigd te zijn in de genade alzoo, gelijk de Apostelen het waren, is veel verhevener dan gelijk wij het zijn, wijl het bij hen voortduurde. Voorbijgaande werkingen zijn minder volmaakt dan die, welke blijvende zijn. Een half uur van extase, dan zelfs wanneer de werkelijke aanschouwing van God er mede gepaard gaat, is een minder volmaakt werk dan de eindelooze vervoering van het aanschouwen Gods in den hemel. Het denkbeeld, dat sommige heidenen zich van God vormden, als ware Hij zonder voorzienigheid en als hadde Hij de wereld geschapen om ze aan haar zelve over te laten, is, afgezien van de goddeloosheid daarin gelegen, een minder volmaakt denkbeeld dan het ander, waarin Hij werd voor-
36
gesteld als het voortdurend loven der wereld, alles dragend, alles ondersteunend en aan alles krachten schenkend; wijl aan het eerste de duur ontbreekt. Het geheim der Schepping zou de helft zijner schoonheid verliezen, bijaldien het begrip harer onderhouding daarin niet tevens lage opgesloten.
Do menigvuldigheid is evenzeer een bijzonder goddelijk ken teeken. Zoo is de vergiffenis onzer zonden, slechts eenmaal, door het doopsel een schoon en volmaakt werk van God; doch indien de vergiffenis herhaald, hernieuwd en vermenigvuldigd wordt, keer op keer, in het blijvend Sacrament van Boetvaardigheid, hoe veel volmaakter en schooner is dan niet het werk dor vergiffenis! Do heerlijkheid der Kerk bestaat hierin, dat de engte der synagoge is verdwenen, dat de geloovigen vermenigvuldigd zijnen de genade evenzeer voor een ieder van hen verveelvoudigd is geworden. Wat was de Schepping van geheel het heelal der werelden vergeleken bij het storten van een enkelen druppel van Jesus Bloed? Doch het stof van den Olijfberg en de steenen van Jeruzalem, de plooien zijner kleederen, de striemen- der geeselkoorden en de doornen zijner kroon, het ijzer der nagelen, de spits der lans en hot hout des kruises, allen gedoopt in dat kostbaar Bloed van God, wat al openbaringen zijn zij van den overvloed en de vrijgevigheid der goddelijke LiefdeI Wanneer wij dus duurzaamheid en menigvuldigheid in een van Gods werken saam vereenigd vinden, dan hebben wij daarin een nieuw kenmerk van schoonheid en volmaaktheid.
Eindelijk sluiten de werken Gods meerdere of mindere volmaaktheid in zich, naar de mate zij een grootor getal van Gods volmaaktheden voorstellen en afschaduwen. Alle werken van God zijn openbaringen van zich zeiven en wijl het eeuwig leven in het kennen van God bestaat, daarom is ook elk werk van Hem een des te tastbaarder bewijs zijner volmaaktheid, naarmate Hij daardoor op meer volkomene wijze zich aan ons veropenbaart. Bijgevolg is de hel, eenvoudig als een deel der Schopping beschouwd, een zeer schoon werk van God. Zij schaduwt ons de onuitsprekelijke zuiverheid af van den meest Verhevene. Zij gewaagt ons op de welsprekendste wijze van zijne onkrenk-bare rechtvaardigheid. .Ta, guide lichtstralen giet de barmhartig-
hcid uit over dien donkeren afgrond, wijl daar de zonde nog niet gestraft wordt naar zij verdiende en tevens omdat haar wrekend vuur dagelijks predikt voor de wereld, en haar zoo millioenen zielen ontrukt, die anders hare prooi zouden worden. De hel is ontzettend schoon.
Evenwel is het vagevuur nog schooner; want het getuigt nog welsprekender van Gods rechtvaardigheid, van die rechtvaardigheid , die zich gelden doet zelfs tegenover de zonden, die roeds vergeven werden en tegenover zielen, die IIij zoo teeder lief heeft. Het vagevuur is een volmaaktere openbaring van Gods reinheid dan de hel wijl het ons aantoont hoe het zaligend aanschouwen wordt vertraagd ten gevolge van reeds vergevene doodzonden en van dagolijksche zonden. Toch is het vagevuur bij dit alles nog eene openbaring der liefde, iets wat de hel niet zijn kan. Het is eene tentoonstelling van de vindingrijkheid der hemelsche ontferming om li -f getal der geredden te vermeerderen en te voorkomen dat hun lafhartigheid en onverschilligheid niet de oorzaak worde van hun eeuwigen ondergang. Bijgevolg zegt ons het vagevuur veel meer van God dan de hel, wijl het de wegen en eigenaardige handelwijze van onzen hemelschen Vader ontsluiert, die de overweging der hel, hoe lang ook gerekt, voor ons nimmer zou ontsluierd hebben; en van dien kant beschouwd is dus het vagevuur een schooner en volmaakter werk van God dan de hel Doch als wij onder dit zelfde gezichtspunt den hemel met het vagevuur vergelijken, dan blijkt het duidelijk, dat de hemel een veel schooner en volmaakter gewrocht is van God als zijnde eenvoudig een veel volkomener openbaring van God, afgezien van andere beschouwingen, die voor een iegelijk duidelijk zijn. Inderdaad, de werken Gods zijn zoo vele spiegels, waarin Hij zijnen schepselen veroorlooft de weerkaatsing zijner onzichtbare volmaaktheden en zijner ongekende schoonheid te schouwen, terwijl de volmaaktheid van den spiegel, waarin wij haar zien, te grooter is, naarmate die weerkaatsing een broederen omvang neemt of meer tot in het bijzondere duidelijk wordt. Om de volmaaktheid van een goddelijk werk te bepalen, is ons dus een weg aangewezen in de beschouwing van het aantal goddelijke volmaaktheden, die dat werk ons
38
afschaduwt en in den graad van duidelijkheid en juistheid, waarop het zulks doet.
Deze zijn dan de vijf toetssteenen, waarmede wij het wagen durven over Gods werken een oordeel te vellen, de grondregels, gelijk wij ze mogen noemen, der kunstige schoonheid, die in de goddelijke werkingen straalt. Wij vinden de schoonheid Gods in zijne werken terug in de laagste diepte van allating, waartoe zij afdalen; in de groote hoogte, waartoe zij het schepsel verheffen; in het zuiver geestelijk karakter hunner werkingen; in hunne vereeniging van duurzaamheid en veelvuldigheid, en in do weerkaatsing van het grootst mogelijk getal der goddelijke volmaaktheden.
TWEEDE HOOFDSTUK.
DEZE GRONDREGELS VEREENIGD IN DE TRANSSU13STANTIATIE.
Al deze bijzondere onderscheidende kenteekenen en sclioon-hoidsregelen zijn vereenigd in de zelfstandigheids-verandering of Transsubstantiatie, in het H. Sacrament des Altaars; en dat wel op eene zeer opvallende wijze. De Menschwording in het belang van den gevallen mensch, en de vernedering van onzen Heer gedurende drie en dertig jaren, schenen de goddelijke allating tot de laagste diepte te hebben gedreven. Doch het heiligst Sacrament drijft die allating van God nog dieper. Zijn kleinheid is meer wonderbaar, zijn versmading meer geheimvol, zijn vernederingen zijn meer talrijk en voortdurend. liet is, zooals wij later zullen zien, een nauwkeurige gelijkenis van de Menschwording, doch zoo, dat bij elk deel van dit geheim nog nieuwe trekken van liefdevolle vernedering en onuitsprekelijke aflating gevoegd worden. Geen vereeniging tusschen den Schepper en het persoonlijk schepsel werd ooit bewerkstelligd zoo ontzagwekkend innig als de vereeniging van het heiligst Sacrament; noch werd het schepsel in eenig ander geheim ooit tot zulk eene hoogte verheven als hier, waar hom de vrijheid geschonken wordt, in werkelijkheid, zoo werkelijk, dat geen woord het krachtig genoeg vermag weer te geven, zijnen Schepper tot zijn dagelijksch Brood te maken. Wilt gij een geheim uitkiezen, waarin meer dan in eenig ander, de zuiver onstoffelijke aard van Gods werkingen bovenal in't licht treedt , dan zal er niet een geloovige gevonden worden, die niet terstond de Transsubstantiatie zal noemen; want het nnstoffe-
40
lijke is, gelijk onze Verlosser ons in hot zesde hoofdstuk van het Evangelie des H. Joannes leert, juist van dit Sacrament de voortreffelijkheid en de kroon. Waar ook vinden wij een duurzaamheid zoo wonderbaar als do wezenlijke Tegenwoordigheid van onzen dierbaren Meester, die bij ons blijven zal alle dagen zelfs tot het einde der wereld, of waar wordt eene menigvuldigheid gevonden, zoo verbazingwekkend als het aantal H. Missen dagelijks opgedragen over geheel de wereld en de onberekenbare menigten, die ter H. Communie naderen, en de H. Hostiën, die in onze tabernakelen rusten?
Nergens zullen wij een geheim vinden, dat zoo vele der goddelijke volmaaktheden en met zoo veel verbazende juistheid en nauwkeurigheid afschaduwt als het heiligst Sacrament. quot;Wij behoeven slechts een oogslag in onze meest gewone godgeleerde of godvruchtige boeken te werpen om te zien hoe volkomen de geloovigen deze troostvolle waarheid begrepen en zich ten eigendom hebben gemaakt, 't Zou nauwelijks overdrijving mogen boeten te zeggen, dat wij in de overweging van het heiligst Sacrament alleen alles kunnen vinden, wat wij van Gods goedheid en van zijne gezindheid jegens ons weten. Indien wij zoeken naar ecne openbaring zijner liefde, waar vinden wij er eene, treffender en meer verteederend dan in het heiligst Sacrament? Hij beminde ons sten einde toe,quot; gelijk de H. Joannes zegt, als hij over de instelling van het H. Altaargeheim spreekt, niet tot het einde van zijn leven slechts, maar zoo als de verklaarders dier woorden het uitleggen, tot aan het einde van alle mogelijkheden der goddelijke vrijgevigheid, tot aan do uiterste grenzen, die do liefde kan bereiken; wel te verstaan de liefde van Hem, die God en Mensch tevens was. 't Zijn niet slechts gaven en genaden, die Hij ons hier schenkt, neen Hij zelf is de gave. Hij zelf de genade. Calvarie was niet genoeg. De zeven bloedstortingen waren te weinig voor zijne ontfermende plannen. Onze ondankbaarheid is geen beletsel voor Hem. Wij hebben zijn kruis veracht en Hem op niemv gekruisd, Wij hebben zijn bloed vertreden onder onze voeten en het vermengd met hot slijk der zonde. Welnu wij zullen nog een ander geheim hebben, waarin wij Hem nog mishandelen kunnen, teiwijl Hij voortgaat zich te bemoeien
41
om ons voor zijne liefde te winnen. Was er ooit liefde gelijk doze? Was er ooit liefde zoo groot? Was er ooit liefde zoo smartelijk onbeantwoord'?
Zie eens verder hoe lieflijk de wijsheid Gods terugkaatst uit den spiegel van dit hemelsch geheim! Het was eene vinding van Jesus om in de wereld te blijven cok dan, wanneer Hij haar ging verlaten, om meer dan ooit met zijn volk te blijven, toen Hij zich van hen ging verwijderen tot aan het einde dei-tijden, zich te verveelvuldigen op deze aardeals Hij ten hemel zou zijn geklommen en de aarde te heiligen met de tegenwoordigheid van zijn Lichaam en Bloed, toen hij beide wederom verhief op de Hem eigen plaats ter rechter van zijn Vader en de aarde troosteloos en verlaten achter liet. »In de Mensch-wordingquot; zegt Nouet, vond de Zone Gods door een wondervol geheim van wijsheid de middelen om het onzichtbare zichtbaar te maken door zich met onze menschheid te bekleeden, ten einde gemeenzaam met ons te verkeeren; doch in het heilige Sacrament maakte Hij, door eeno niet minder wondervolle vinding, hot zichtbare onzichtbaar, wijl Hij zijne heilige Menschheid bekleedde met de schijnselen van brood en wijn, ten einde ons te kunnen voeden met zijn Vleesch en Bloed. In het geheim der Menschwording verbergt Hij zich om gezien te kunnen worden; in het goddelijk geheim des Altaars verbergt Hij zich om gegeten te worden. In het eerste geheim laat Hij ons de lieflijkheid zijner Godheid schouwen, in het tweede laat Hij ons de zoetheid zijner Menschheid smaken. Evenzeer is ook alles, wat dat heilig Sacrament omringt, vol openbaringen zijner wijsheid. Juist het verbergen van zijn Vleesch en Bloed ontneemt ons de vrees, terwijl het ons niets ontrooft van de werkelijkheid dezer verbazende spijze; en juist de vertrouwdheid met dat zoo gewone uiteilijk van brood, dat Hij als een sluier gebruikt, biedt ons een welkome gelegenheid om ons in de onderscheiding des geestes en in vurig geloof te oefenen, terwijl Hij door de geringheid en de armelijkheid zijner verkleeding den toegang tot zich aan geheel de wereld gemakkelijk maakt.quot;
Welk een schildering tevens is de aanbiddelijke Hostie van de onmetelijkheid van God. God is door zijn onmetelijkheid
42
in geheel de wereld: Jesus in geheel de H. Hostie; God is geheel in e'.k gedeelte der wereld, Jesus in elk gebroken van de H Hostie. Een zelfde Lichaam is ten zelfden tijd in allo Hostiën en in alle deelen der H. Hostiën, en dat wel zonder plaatsomschrijving, terwijl zijne tegenwoordigheid vermenigvuldigd is over de lengte en breedte der aarde in bijna ontelbare H. Hostiën; en overal brengt het heiligst Sacrament der alomtegenwoordigheid Gods eene hulde barer passend en waardig. Zoodat, terwijl wij in het heiligst Sacrament de buitenmatige kleinheid, waartoe het Eeuwig Woord zich zelf gebracht heeft, bewonderen, die kleinte juist ons zulk een beeltenis levert van de goddelijke onmetelijkheid als er nergens in de Schepping kan worden gevonden.
Doch is de kleinheid van het heiligst Sacrament de weerspiegeling van Gods onmetelijkheid, niet minder is de breekbaarheid der aanbiddelijke Hostie de afbeelding van de eeuwigheid van God. Want het brood, dat wij eten is niets minder dan het eeuwig leven. Wij kunnen het niet breken, niet deelen, niet verminderen, het niet verderven zelfs dan niet, wanneer wij het eten. Het is geheel en gelijk in elk deel en millioenen anderen eten hot met ons en zullen voortgaan het te eten tot het eind der tijden; en dan zal Hij nog het brood des levens blijven. Hij zelf het eeuwig leven. Ja dat schijnbaar gebrekkige is zoo sterk, dat het den eeuwigen dood kan voorkomen en vernietigen, en ons bederflijk vlcesch ten laatste onbederfelijk kan maken. Hij, wien wij in dat heilig Sacrament aanbidden, is zelf de rechter van wion onze intrede in het eeuwig leven afhangt; en dat heilig Sacrament is zelf de kracht, die onze heerlijke verrijzenis voortbrengt.
Over de almacht van God schitterend in het heiligst Sacrament zullen wij later moeten spreken, waarom het onnoodig is er hier verder bij stil te staan. Doch waarheid is het in de hoogste mate, dat er geen werk van God bestaat hetwelk zoovele zijner volmaaktheden afschaduwt, als het geheim der Transsubstantiatie. Zoo dat alle grondregels naar dewelke wij de schoonheid en volmaaktheid van Gods genadewerken kunnen bepalen, zich ontmoeten en gekroond worden in dit éene, in dat veelvoudig werk en veelzijdig geheim, dat wij bedoelen
43
niet het uitspreken Vtin deze korte maar overzinvolle woorden: het heiligst Sacrament! Indien geen menschelijk verstand in staat is te berekenen welke genade er in de erfenis van dit heerlijk geloof is gelegen, wat moeten zij dan wel voor God doen, zij, die eenmaal, in het volkomen bezit van hun verstand, het niet bezaten en door Zijne bijzondere tusschenkomst het thans ten bezit hebben ontvangen? Wat kunnen zij anders dan zich zei ven geheel aan Hem ten offer brengen? Het is slechts weinig, doch wat is hun nog meer ter beschikking gelaten? Zulk een offer is geen edelmoedigheid, maar louter billijkheid. Zij gelijken slechts den menschen van wie men zegt, dat zij hunne schulden betaald hebben, omdat zij betaalden zooveel zij konden. Het heiligst Sacrament beteekende eenmaal iets, wat niet het hunne was, iets, wat buiten hen en hun vreemd was, het eigendom n. 1. en het bezit van een anderen godsdienst; nu echter is het hun eigendom. Het is hun leven en vreugde geworden, hun troost en sterkte, het voorwerp hunner vereering en eeuwige zaligheid. Hoe veel erger dan is de duisternis, erger dan die van Egypte, waaruit het licht van hot heiligdom hen heeft getrokken en waarin zoo vele zielen, die zij lief hebben, gelaten worden! Helaas! smartelijk voor ons, die beminnen en voor hen, wie wij beminnen! geen der Heiligen, die op de altaren der Kerk zijn verheven, heeft ooit een troostend woord gesproken over de onheilvolle duisternis, waarin z'u ver-keeren, die buiten de Kerk leven. Bedroevend genoeg zijn de woorden der godgeleerden, '1) maar veel treuriger nog do
1) Sedert het bovenstannde werd geschreven is de Pauselijke allocutie van den 9 Doeember 185'! openbaar gemaakt: waaraan het volgende uittreksel ontleend is.
Niet zonder smart vernamen wij hoe nog een andere niet minder ver-derllijkc dwaling in eenige streken der katholieke wereld heerschende ia cn de zielen veler katholieken bevangen heeft, die meenen, dat men betreffende het eenwig heil van hen allen, die niet in de ware Kerk van Christus leven, het beste mag verhopen. Wat dit pnnt Uetreft hebben zij dikwerf de gewoonte na te vorsehen, wcll{ het lot en de toestand zal zijn na den dood van hen , die het katholiek geloof niet omhelsd hebben, en trachten zij door ijdcle bijgebrachte redenen een autwoord te vh.den, dat deze goddelooze stelling ecu steun verleent. Verre zij het van ons, Eerwaarde Broeders, ons te vermeten perken te stellen aan de goddelijke barmhartig-
44
woorden dor Heiligen: — treurig inderdaad en zwaarwichtig door de wijsheid des geestes, waaruit zij wisten te oordeelen. Zelfs het immer bemoedigend gelaat van den lieflijken Heilige van Sales wordt betrokken, wanneer hij denkt aan hen, die
heid, die oneindig is; verre zij 'tvau ons de geheime plan en on oordeelen Gods, die ten eeneraale ondoorgrondelijk zijn en door 't niensclielijk verstand niet gepeild kunnen worden, te willen doorgroeden. Wat cellier tot ous Apostolisch ambt behoort, uwe bisschoppelijke zorg en waakzaamheid op te wekken, dat willen wij, opdat gij zoo veel in uw vermogen is, do goddelooze ea tevens noodlottige dwaling bestrijdt en uit den geest der menschen tracht te verdrijven; de dwaling nl. dat men iu eiken godsdienst den weg ter ceawige zaligheid kan vindon. Dat gij met de bezorgdheid en wetenschap, waardoor gij uitmunt, der aan uwe hoede toevertrouwde volken aantoont, dat de leerstukken van het katholiek geloof nooit in strijd zijn met de barmhartigheid en de rechtvaardigheid van God. Immers volgens het geloof moeten wij vasthouden, dat er huiten de Apostolische Kerk van Rome niemand zalig kan worden; dat deze Kerk de eenige Arke des hcils is, en dat een ieder die haar niet 'üinuentreedt, schipbreuk zal lijden; evenwel moeten wij tevens voor zeker houden, dat zij die met betrekking tot den waren godsdienst in ou'.ietcndheid verkceren, mits die onwetendheid onoverwinnelijk en dus onschuldig zij, iu deoogen Gods, wat deze zaak betreft, ook niet de minste schuld zullen heloopen. Wie nu zal zich eehter zoo veel verstouten om overeenkomstig de beweegredenen en het verschil zoo veler volken, landstreken, vernuften en andere zaken, de juiste greuzea dier onwetendheid te willen aanwijzen? Immers wanneer wij, van deze banden des liehaams bevrijd. God zullen zien gelijk Hij is, eerst dan zullen wij volkomen begrijpen hoe schoon en naauw de ontferming en do rechtvaardigheid vau God samen zijn verbonden; zoolang wij echter nog op narde leven gebukt onder den last onzer sterflijkheid, die de ziel omsloten houdt, houden wij volgens de katholieke leer onwrikbaar vast aau de waarheid, dat er 6éa God, een geloof, een doopsel is; door onderzoek nog verder voort te streven ia niet geoorloofd. Overigens richten wij, gelijk de liefde het van ons vergt, vurige gebL-den ten hemel, opdat alle volken, waar ter wereld ook, zich tot Christus mogen bekeereu, en werken wij naar ons vermogen aan het heil der menscheu, want nog is dc hand des lleeren niet verkort, evenmin wordt de gave der heinclaehe genade ooit gewijgerd aan hen, die met een oprecht gemoed dat licht ter hunner verkwikking willen en vragen. Dergelijke waarheden moeten den geloovigen diep in den geest worden geprent, opdat zij in deze niet door valache leerstellingen misleid worden tot het aankneekeu eeiier onverschilligheid iu het godsdienstige, zooals wij verder en verier ten verderve der zielen zieu toeuemen eu in kracliUn wiuucn.
niet tot de kudde behooren en zijne zoete woorden worden bitter, wanneer hij het lot beschrijft van hen, die geen kinderen der Kerk zijn. Wat zullen zij dan doen voor hunnen Heer, voor wie die Meester dozen somberen nacht in volhelder daglicht heeft verkeerd?
Heb 'ik van het heiligst Sacrament iets gezegd, wat niet door de waarheid bevestigd wordt? Heb ik eene veronderstelling gemaakt, die niet door de Kerk te gelooven geboden of aangewezen wordt als oen gevolg, dat met weinig moeite uit hare godgeleerde verklaringen wordt afgeleid? Nog meer, heb ik niet alles zoo droog en ongekunsteld gezegd als mogelijk is? En toch is het, voorzeker, een stof ter overweging, die ons met schrik moet vervullen. Bedenk, dat al het grootsche, waaraan wij onze gedachten wijdden, niet ziet op een geheim in 't verleden, gelijk de schepping der wereld, die voor dui-zende jaren geschiedde, en waar ons verstand nu nog, door de nevelen van don eerbiedwaardigen tijd, met verbazing op staart, de plannen aanbiddend der allerheiligste Drievuldigheid, wier liefdevolle wijsheid tot de schepping van ons geslacht besloot. Evenmin ziet het op een ontzettend geheim, dat nog verre in de toekomst ligt, gelijk het algemeen oordeel, waarin wij allen zullen deelen, zonder nog te weten hoe wij ons daarin zullen te gedragen hebben en toch er hangt van ons gedrag hier beneden zoo veel af. Op die geheimen in 'tlang verleden o( in de verre toekomst kunnen wij met kalmte of ten minste zonder voortdurende onrust of zonder ernstige bekommering onze oogen vestigen. Doch het heiligst Sacrament is een geheim, wat dagelijks herhaald wordt, waarmede wij vertrouwd en gemeenzaam zijn geworden Wij komen voortdurend met onzen Heer in aanraking. Hetzij wij zeiven, als priesters. Hem uit den Hemel roepen, of getuigen zijn van dut onuitsprekelijk geheim, hetzij wij ons met Hem voeden of onze naasten dit zien doen, hetzij wij onze oogen vestigen op den sluier, die Hem omgeeft of zijnen zegen ontvangen, of wel onze godvruchtige gebeden verrichten bij de deur van zijn tabernakel.
En toch hoe gedragen wij ons wel gewoonlijk jegens Hem, wonend in dit geheim? Wij zijn rechtzinnigen in het geloof, ongetwijfeld; elk woord van die koninginne der kerkvergade-
46
ringen, het heilig en roemrijk gezélschap van Trente, heeft voor ons meerder waarde dan een goudmijn. Doch zijn de innigheid onzer liefde, de ademloozo stilte van onzen eerbied, de ernst onzer gebeden, de overwinnende kracht van ons geloof, de sprakeloosheid onzer smachtende verlangens geweest, alles wat zij moesten wezen of slechts de helft van quot;hetgeen zij zouden geweest zijn, bijaldien zij slechts beantwoord hadden aan de genade, die Hij zelf ons elk oogenblik geeft? Wij toonen geen onfeilbaarder toeken van lauwheid dan wanneer wij gedachteloos worden ten opzichte van het heiligst Sacrament, en dit ons tot gewoonte wordt zonder dat wij het ge- ' voelen. Mochten ook de leerlingen op de weg naar Emmaus Jesus niet eerder erkennen dan toen Hij uit hunne oogen verdween, toch brandden hunne harten, zij wisten niet hoe, in hun binnenste toen zij op weg met Hem wandelden en spraken. En hoe dikwerf zijn wij aan de deur van zijn tabernakel geweest, zonder meer van Zijne tegenwoordigheid en van onze ellende te gevoelen, dan do bedelaar, die aan de poort des rijken in de zon ligt te slapen.
Waarheid is 't, het heilig Sacrament is niet een geheim dat ons op een afstand houdt of schrik aanjaagt, maar dat de zoetste gemeenzaamheid ademt. Niettemin is slechts de diepte onzer blijde vreeze de eenig ware toetssteen onzer liefdevolle gemeenzaamheid. Aan heilige zaken en heilige plechtigheden, juist wijl zij zaken en plechtigheden zijn, kunnen wij gewoon worden , ofschoon het eigenlijk zoo niet'mocht wezen. Zij kunnen ophouden een indruk op ons te maken en het kan ons moeielijk vallen, daarbij altijd de godvruchtige aandacht te bewaren, zonder dat die moeite nogtans een teeken zij van de een of andere ernstige geestelijke ongesteldheid. Doch dat geldt niet van de tegenwoordigheid van onzen Heer zeiven. Wij kunnen niet zóó gemeenzaam worden met zijne tegenwoordigheid in het H. Sacrament, dat wij zorgeloos en ongevoelig zouden zijn, zonder tevens het bewijs te leveren van den beklagens-waardigsten en gevaarlijksten staat van geestelijke lauwheid. Het is zeer gewoon, zelfs bij andersgezinden, in katholieke kerken een vreemd gevoel te ontwaren, dat zij niet begrijpen evenmin verklaren kunnen; en zullen wij dan minder geroerd
47
blijven dan zij^ En toch helaas! wanneer wij iets hooien ot lezen van sommige groote waarheden, die liet heiligst Sacrament betreffen, maakt het niet dikwerf een indruk op ons als ware ons gedrag niet in overeenstemming met ons geloof; en als wij eens terug zien op een lange droeve rij van onverschillige communiën, van H. Missen met verstrooiing gelezen en van slordige bezoeken bij het H. Tabernakel, worden wij dan somtijds niet verschrikt met te zeggen: Geloof ik waarlijk aan dit alles ? Hoe velen onzer zouden hunne geestelijke levenswijze kunnen vereenvoudigen en aldus groote vorderingen maken, indien wij slechts het oog wilden houden op het heiligst Sacrament, op onze gewaarwordingen en ons gedrag ten dien opzichte en op den indruk, die het op ons maakt, en daarin den maatstat zagen van onzen geestelijken toestand. Wij trachten ons altijd door nieuwigheden, door nieuwe boeken , dooi nieuwe gebeden, door nieuwe broederschappen of door nieuwe toestanden des gebeds op te wekken; en onze geduldige Meester loopt ons na en blijft ons zegenen in onze veranderlijkheid, en zich schikken naar onze luimige zwakheid; hoeveel beter zoude het zijn ons bij het oude te houden, ons vast te klampen aan Hem en ons te verwarmen alleen bij het vuur van het H. Tabernakel.
VIER GROOTE WERKÈN VAN GOD. DE SCHEPPING, DE MENSCII-
WORDING, DE RECHTVAARDIGING EN DE VERHEERLIJKING.
Wij hebben ons echter met de werken Gods nog zeer veel bezig te honden. Tot dusverre hebben wij slechts de grondregels der volmaaktheid vastgesteld om volgens dezen de werken Gods, het een met het ander, te vergelijken, en daarenboven tot onze voldoening gezien, dat al deze regels in het heiligst Sacrament op volmaakte wijze zijn opgevolgd. Wij moeten nu meer in 't breede de groote werken van God onderzoeken en ons een begrip trachten te vormen van de bijzondere verhevenheid en het eigenaardig geheim van elk dier werken in het bijzonder en dan met hen het heiligst Sacrament vergelijken. De uitslag daarvan zal strekken om aan te toonen, dat het heiligst Sacrament de bijzondere voortreffelijkheden van alle bezit, elk dier werken in zijn kring overtreft en bovendien nog eene voortrcflclijkheid en schoonheid heeft, die hetzelve geheel eigen is. Laat ons oen blik werpen op deze groote werken van God.
Wat zullen wij zeggen van het geheim, dat de moeder van al onze genaden is, do goddelijke voorbeschikking? Zullen wij haar een werk van God, of eenvoudig zijn II. Wil noemen? Zullen wij zeggen, zij is buiten God, of in Hem of zij is beide? Zullen wij met de Thomistcn zeggen, dat. zij geheel en uitsluitend een daad is van zijn eigen verstand of haar met de Scotisten geheel en alleenlijk een daad van zijnen wil heeten, of wol met Molina zeggen, dat zij eene daad is van beiden? Zoo
40
lang wij de diepten van het verstand en den wil van God niet kunnen peilen, kunnen wij ook niet weten, wat dat uiterlijk voorkomen dor goddelijke voorzienigheid is, hetwelk wij met den naam van Voorbeschikking aanduiden, 'tls moeielijk in te zien hoe de mensch vrij is, — en wij weten, dat hij vrij is, — terwijl God beslist; doch nog moeielijker is het te begrijpen hoe God zijne onvervreembare vrijheid niet verliest door te beslissen. Dit laatste noemt Viva een onoplosbaar en verborgen raadsel; Vasquez een knoop, die niet te ontwikkelen is tenzij door de zaligen; Suarez een geheim, dat in dit leven niet gekend wordt, Arriaga eene moeielijkheid van alle zijden bedekt met doornen, die bij de aanraking ten bloede steken , terwijl Genet en Ruiz zeggen, dat er geen ruwer en meer vermoeienden weg bewandeld wordt tenzij door hen, die de vrijheid van God met zijne onveranderlijkheid trachten te verzoenen. Mog meer, zullen wij, voor zooverre wij zeiven er bij betrokken zijn, met de Thomisten, de Scotisten, met Suarez, Bellarminus, Ruiz en Recupitus zeggen, dat onze eigen wezenlijke voorbeschikking vóór het vooruitzicht op onze verdiensten plaats greep of met Alexander Hales, met den li. Bona-ventura, met Vasquez en De Lugo, dat zij geschiedde eerst nadat God onze verdiensten had voorzien; of met Viva, Gra-nado, Lumbier, Maurus en vele nieuwere Godgeleerden, dat God beide in een enkele beslissing samenvatte? Dim zullen wij de Voorbeschikking niet een werk noemen en evenmin zeggen, dat zij buiten God ligt. Zij is inderdaad het verstand en de wil van God, die reeds de Schepping, de Mensch-wording, de Rechtvaardiging en de Verheerlijking in zich sluiten. Zij is een schoon en aanlokkelijk geheim, doch een geheim met zulke uiterste vreeze te naderen, dat slechts weinigen zijn nabijheid kunnen verdragen, en met zulk eene nederigheid te naderen, dat er minder nog in staat zijn zulk een schitterend donker geheel en recht aan te zien. 'tls als ware zij onze eigene eeuwigheid als schepselen, onze eeuwigheid in den beminnenden geest van onïen grooten Vader; en wat wij goeds en schitterends en gelukkigs aan ons hebben, stroomt ons uit die grondelooze diepte toe, 4)
Zie het derde Boek, eerste Hoofdstuk. — De If. Thomns zegt, ]), i. Qu. XIX. a 5.
4
50
Het is moeielijk een geheim aan te wijzen, waarvan de overweging meerder vruchten voor de ziel oplevert clan liet geheim der Schepping; en toch gunt het meerendeel der christenen aan hetzelve nauwelijks vrij en willig de aandacht. In de godgeleerdheid werpt dat geheim een onmetelijk licht op de eigenschappen Gods, op de zonde, op de genade, de verlossing, de sacramenten en dergelijke vragen. Veel is er duister zoolang niet de terugblik op het geheim der Schepping do meest belangrijkste punten op het gebied der schoolsche godgeleerdheid , hebbe opgehelderd, Bij godsdienst-geschillen, vooral in deze dagen, kan deszelfs belang nauwelijks worden overdreven. Wij hebben de gewoonte gehad, en met ontegensprekelijke kracht en recht, de bewijsgronden tegen de leer van het heiligst Sacrament door de ketters aangehaald af' te slaan door hen tot eene verdediging te dwingen van het geheim der Menschwordig, waaraan zij zeggen te geloo-ven; voor zoo verre als alle moeielijkheden tegen het heiligst Sacrament opgeworpen, teffens tegen de Mensch-wording zijn gericht. Zoo kunnen wij thans in geschillen met de Deisten, de Menschwording tegen hen verdedigen door hun aan te toonen, dat het feit der Schepping juist voor dezelfde moeielijkheden bloot staat als hot leerstuk der Menschwording. Ook in do godgeleerdheid, die meer op't godvruchtig leven ziet, is de overweging van het geheim der Schepping van groote gevolgen. In het licht daarvan leveren vele geheimen van onzen goddelijken Meester ons diepzinniger opvattingen. De plaats, die de Onbevlekte Maagd inneemt in het leerstelsel der Katholieken, wordt lichter begrepen en haar alles overtreffende verhevenheid gereeder ingezien. Buitendien is de Schepping op zich zelve beschouwd een zeer diepe, treffende en vruchtbare stof tor overweging, wijl zij de bron is van alle andere geheimen, buiten het wezen van God.
Gelijk God door een eukele Imndeling alles kent in zijn wezen, zoo ook wil Hij door ecu enkele hnmlcling, iilles door zijne goedheid. Vandaar gelijlc in God het kennen der oorzaak niet de rede is, waarom Hij hot gevolg kent, maar een kennen is van het gevolg in de oorzaak, zoo is ook het willen van het doel r.iet oorzaak dat Mij alles wil, wat tot het doel geleidt, maar een willen schikken tot het doel van dat alles, wat ten doel strek!. God wil dns, dat het eene zij om het ander doch dat andere is niet de beweegreden, waarom Hij het eene wil.
Hoe lang kunnen wij niet staren met eene bewondering, die verre blijft van nutteloos te zijn, op die onverklaarbare onderbreking van Gods zalig en zich zeiven genoegzaam leven en der eeuwigheid, die geen begin heeft gekend! God bestond en Hij alleen bestond. Toch was Hij niet alleen; want de drie goddelijke Personen minden elkander met eene onmeê-deelbare liefde; eeuwig was de Vader de bron der Godheid; eeuwig werd de Zoon geboren, eeuwig was de H, Geest voortkomende van Hen beiden. Gelijk het was bij het morgenlicht der Schepping, zoo was het altijd geweest, zoo is het op deze stonde, zoo zal hot eeuwig zijn onveranderlijk. Hij had niets te winnen door de schepselen. Zijne Majesteit was onvatbaar voor grooter glorie. De heerlijkheid van zijn wezen konde niet toenemen. Zijn geluk konde zoo min vermeerderen door de gehoorzaamheid Zijner schepselen als verminderd worden door hun verzot. Hij voorzag het kwaad. Niettemin schiep Hij. In den geest van God was het Lam van Calvarie geslacht, vóór dat de grondslagen der wereld gelegd waren.
Wat konde God noodig hebben? Noodig! zulk een woord kan niet gebruikt worden, waar er sprake is van den Allerhoogste. En toch, wijl de taal zoo arm en zwak is moet ik het wel wagen te zeggen, dat God iets noodig had of zich afliet tot den schijn als hadde Ilij iets noodig, waarin hot doel der Schepping zoude moeten voorzien. Zijne macht was niet te beperken, zoodat van die zijde niets noodig was. Hij had geene rechtvaardigheid; doch toen had Hij ze niet noodig en konde ze volgens onze opvatting van rechtvaardigheid niet noodig hebben, toen Hij zelf. en Hij alleen, bestond. Leven, vreugde, majesteit, glorie, wijsheid, eeuwigheid — de Schepping konde aan geen dezer eigenschappen voordeel of nadeel toebrengen. Doch barmhartigheid, — er was geen barmhartigheid in God; zij konde er niet zijn, dat wil zeggen volgens ons begrip van barmhartigheid, omdat er geene schepselen waren op wie Hij zijne barmhartigheid zoude uitoefenen. De Vader konde geene barmhartigheid toOuen jegens zijnen Zoon en zijnen Geest, die met Hem één in wezen waren, noch zij jegens hunne mede-zelfstandige Bron en Oorsprong. De Schepping dus (ik gebruik stoute woorden, die eene waarheid zullen
.Vi
uitdrukken, schoon zij ook, wat van alle woorden over God geldt, te kort schieten en onnauwkeurig zijn) de Schepping gaf aan God een nieuwe eigenschap, de eigenschap der barmhartigheid. Zijne liefde had vrijheid noodig; zij had noodig zich uit te storten of scheen dit noodig te hebben of liet zich af tot den schijn als hadde zij hot noodig. In Hem was de eeuwige voortbrenging van den Zoon een noodzakelijke, niet een vrije daad; en zoo was hot de Voortkomst van den H. Geest evenzeer; doch do liefde der allerheiligste Drievuldigheid (nogmaals moet gij mij mijne woorden vergeven) stroomde over, of stortte zich uit naar buiten, en het gevolg daarvan was de Schepping. Schijnt dit niet voor een oogenblik den sluier op te lichten en ons een blik te gunnen in de diepte van het aanbiddelijk leven Gods? Geprezen zij zijn allerheiligste en zijn gevreesde Naam en gezegend zij zijne aflating in het geheim der Schepping!
Wij behoeven niets te zeggen van de uitstekende schoonheid ot van de in verscheidenheid wisselende pracht der Schepping. Wij behoeven niet eens een poging te doen om dat ander onvergelijkelijk geheim te doorgronden, n.1. dat God schiep uit niets, de stof uit niets, den geest uit niets. Elk oogenblik van den dag en van de nacht schept Hij onsterfelijke zielen uit niets en elk dezer zielen op zich zeiven beschouwd is wondervoller en van meer belang dan geheel de stoffelijke wereld. Wij behoeven niets meer te doen dan langs den rand der Schepping te wandelen en van daar uit nederzien in de diepten dier eeuwigheid, die voorafging, waarin alleen de Drievuldigheid bestond in Eénen, eeuwig heilig en glorierijk, en ons in gepeinzen verdiepen over het enkele feit der onderbreking van die eeuwigheid door de Schepping en dan zullen vvy zien welk een verheven en goddelijk geheim het is, zoo vol van God, zoo schitterend door zijne ontelbare volmaaktheden en geheel gevat in het gouden zonnelicht der rechtvaardigheid, dat eerst na duizend lange jaren wachtens zonde opgaan. Dat geheim is onze Moeder, want daaruit zijn wij zeiven voortgekomen, ja, de Schepping onzer eigene zielen was, slechts weinige jaren geleden, nog een deel van deszelfs voortdurende duurzaamheid.
Welk e'Mi schoonheids-opoiibaring is het geheim dor Meusch-woniing! [lot verhevenste verstand dor engelen koude hot niol begrepen hebben zonder ecne oponbaring van God on de 11. Schrift schildert ons de engelen als immer neergebogen en schouwend in dit geheim om uit do diepte zijner glorie en zoetheid steeds voedsel te putton voor hunne liefde, voor hunne wijsheid en hunne aanbidding. Do school der godgeleerden, die Scotus volgen, loert ons, dat de tweede Persoon der allerheiligste Drievuldigheid evenwel mensch zou geworden zijn al hadde Adam ook nooit gezondigd, 1) en dat de Mensch-wording reeds in de daad zelve der Schepping lag opgesloten. Want als God schepselen schiep ten einde hen tot zich te verheffen, dan wilde Hij zich mot hen op de nauwst mogelijke wijze vereenigon; en die wijze, zooals thans blijkt, is de persoonlijke vereeniging, de aanneming eener geschapen natuur door een ongeschapen Persoon. Zij houden vol, dat do beeltenis van Jesus en van zijne Moedor ontworpen werden vóór alle andere schepselen, en dat do schepping van alle andere schepselen ontworpen werd enkel en alleen om Hom on naar hun model; waarom Hij dan ook is de Eerstgeborene der voorbeschikten en hot Toonbeeld der uitverkorenen.
Hiervan uitgaande, dan moest Maria natuurlijker wijze ten gevolge eener Onbevlekte Ontvangenis in de wereld zijn gekomen, hetgeen dan voor haar geen bijzonder voorrecht zoude zijn geweest. Jesus zoude uit Haar eene heerlijke en onlijdelijke menschheid hebben aangenomen en »zijn vreugde zoude geweest zijn te wijlen met de kinderen der monschen.quot;'1) Do •zonde en do val gaven aan 't geheim der Menschwording den eigen aard van geneesmiddel to zijn, vandaar de lijdelijke menschheid, de geheimen der drie en dertig jaren en al do treilende omstandigheden onzer verlossing. De godgeleerden der Thomistische school houden, ofschoon niet eenparig, dat bijaldien Adam niet gezondigd hadde onze Heer hot mensche-lijk vleesch zou hebben aangenomen, en dat zijne komst uitsluitend een geneesmiddel, een uitvloeisel was van Gods barm-
1) Zio ccnc meur volledige besprekin.' van dit punt in het IV, ljuek. il) Hoek der Spreuken VIII.
54
hartigheid om het algeheel bedeiT te verhuidereu, dat de val van Adam onvermijdelijk moest veroorzaken. Suarez tracht, ofschoon met zeer weinig gevolg, de beide meerlingen in een stelsel te vereenigen.
Zonder mij voor 't oogenblik, en vóór dat ik tot de opzettelijke bespreking van 't geheim der Menschwording overga, aan cone beslissing tusschen beide groote scholen der godgeleerden te willen wagen, wil ik toch zeggen, dat er vele redenen zijn, die voor do meening der Scotiston tot aanbeveling strekken. Voor zooverre het de vergifienis der zonde betreft, kov.de God ons hebben vrijgesproken zonder tot de Menschwording zijn toevlucht te nemen; en zelfs do barmhartigheid in den genczenden aard van dat geheim gelegen, wordt in die opvatting dor Scotisten, meer dan iets anders, zoo krachtig en treffend mogelijk op den voorgrond geplaatst: 't is alsof de zonde, wel verre van dor barmhartigheid een beletsel te zijn, slechts frissche schoonheid en nieuwe teederheid schonk aan ecno gave, waarvan wij mochten verwachten, dat de zonde ons geheel en al beroofd zon hebben. Als wij onder dit gezichtspunt de Menschwording beschouwen, dan wordt het geheim der Schepping meer begrijpelijk en meer wondervol. De rangschikking der goddelijke plannen schijnt meer ordelijk en meer samenstemmend met al hetgeen God behaagd heeft ons van zich zeiven te veropenbaren; en de vrome meening, dat onze H. Moedermaagd niet onder den vloek der zonde viel en het thans. God zij geprezen! noodzakelijk en plechtig verklaarde punt van het katholiek geloof, dat zij onbevlekt is ontvangen, i) vloeien als eenvoudige gevolgen daaruit voort. Maar het zij wij met de Scotisten de Menschwording als een dubbel geheim beschouwen of met de Thomisten daarin slechts een enkel geheim willen zien, welk een ruim veld ter beschouwing opent zij evenwel niet voor onze oogen! De onvergelijkelijke
1) Door den regeerenden Paus Pius IX in do lioseliek van St, Peter uitgesproken den 8 December 1855.
Geprezen zij do barmhartigheid van don Allerhoogate, die ons lot liet valleu oj) deze dagen en ous 't leven liet om de zegepraal van do eer onzer Moeder te aanschouwen.
wijsheid in de vindingen van Gods ontferming gelegen; do weg, langs welken do schepping tot den Schepper wordt verheven, de diepte tot welke Hij doordrong om ook de verst-liggende redelijke natuur tot zijne majesteit op te beuren; de wijze, waarop Hij zijn plan voltooide, namelijk door do ver-eeniging der beide naturen in den Persoon; de onuitsprekelijke wonderon van een zwak, afgemat, beleedigd, lijdend en stervend God — wel mogen do Engelen verlangen in al deze dingen te schouwen; eu ware hun wil niet instemmend mot den wil van God, zij zouden ons, hunne jongere broeders, benijden omdat onze menschelijke, niet hunne verhevene en schitterende natuur, voor eeuwig geplaatst werd aan de rechterhand van de Majesteit Gods.
Gelijk het groote werk der Menschwording schijnt voort te vloeien uit de schepping en deze schijnt te kroonen en te voltooien, zoo vlooit het werk der Rechtvaardiging voort uit do Menschwording of ontspruit daaraan als haar goddelijke en roemvolle vrucht. Do Rechtvaardiging van een zondaar is voorzeker een der schoonste werken van God en onze liefdevolle overweging waardig. Eenvoudig beschouwd als de overgang van een staat van zonde tot oenen staat van heiligmakende genade, zonder de naaste of verwijderde voorbereidende gesteltenissen daarin gelegen, in aanmerking te nomen is zij vol wonderen en eigenaardige karaktertrekken van Gods werkingen. Zij moge geschonden worden aan den bewusteloozen kleine op den oogenblik, dat de afwassching in 't heilig Doopsel geschiedt, of aan den volwassen zondaar door de genade van oen volmaakt berouw of wel door de genade van een onvolmaakt berouw, gepaard aan de kracht van 't Sacrament der Biecht, zij is het werk van een onkel oogenblik. De eerste oogenblik van het leven der genade is ook de laatste van het leven der zonde; noen liever, is de dood der zonde. Niets treedt er tusschen beide. Evenmin gebruikt God Engelen of Heiligen als een werktuig, neen. Hij zelf deelt onmiddelijk die genade aan do ziel van zijn schepsel mede, en hot schepsel wordt gerechtvaardigd niet slechts door oene daad van don goddelijken wil, maar door de onuitsprekelijke mededeeling der goddelijke natuur. Zij is een grooter werk dan de Schep-
ping cn wel om vele redenen. Vooreerst sluit zij niets meer of' minder dan do Menschwording in zich. Vervolgens, de Schepping geschiedt eenvoudig uit niets, terwijl de Rechtvaardiging gewrocht wordt uit eeno stof, die opzettelijk weerstand biedt, nl. uit den bedorven wil des menschen. Hij, zoo zegt de H. Augustinus, die u gemaakt heeft zonder u, zal u niet zonder u rechtvaardigen. Verder heeft de Schepping een natuurlijk goed ten doel, de Rechtvaardiging daarentegen een bovennatuurlijk. Om nogmaals den 11. Augustinus aan te halen: iets grooters is het den zondaar tot een rechtvaardige te maken, dan hemel en aarde te scheppen, liet goed eener enkele genade, zegt do H. Thomas, is grooter clan het natuurlijk goede van geheel de wereld, en de Kerk loert ons in hare Collecten, dat God zijne almacht vooral openbaart door te sparen en zijne barmhartigheid te toonen.
Laat ons een voorbeeld kiezen om dit duidelijk te maken. Een man, in staat van doodzonde verkeerend, gaat uit zijn huis in de straten van Londen. Do zwaarte van Gods toorn en de vloek van Christus bloed lasten op zijne ziel. Den Engelen is hij een schouwspel van onuitsprekelijken afschuw en van walging, bijaldien zijn toestand hun bekend is. IIij zou niet willen, dat men onder de menschentnenigte, die hem omgeeft, over zijne zonden maar fluisterde, want de verachting zelfs der doelgenooten in zijne zonden, zouden hom ter aarde pletteren. Hij is de slaaf van den afzichtelijken duivel, gekluisterd in slavenketenen, die smadelijker, onteerender, meer tyranniek en verachtelijk zijn dan de verschrikkelijkheden der slavernij in Afrika ze vermag te toonen. In zijn binnenste, schoon hij 'tnauwelijks weet, draagt hij het begin der helen de kiem van den eeuwigen haat des almachtigen Gods. Kain, woest en somber en rusteloos, beladen met Gods vloek voort-wandelend over de onbevolkte aarde, was er niet slechter aan toe dan hij, misschien nog beter. I) Op de straat ontmoet hij eene lijkstatie, of hij gaat langs een priester, aan wiens houding hij ontwaart, dat deze het heiligst Sacrament bij
1) l)c II, Chrysosiomus is van mconiiig, dat Kain berouw gevoeld eu vcrgiflfcim ontvangen heeft,
57
zicli draagt. Daar dringen andere gedachten in zijnen geest, 't Geloof is ontwaakt en houdt de wacht. De genade bereidt hem voor tot het ontvangen der genade. De sluier valt van de zonde weg; en hij wendt zicli met schaamte, met verfoeiing, met nederigheid af van 't afzichtelijke, wat hij nu ziet. Het oog zijner ziel richt de blikken op tol zijn gekruisten Verlosser. Do vreeze heeft den weg gebaand tot het vertrouwen , en hot vertrouwen geeft den moed tot een voornemen, en het geloof zegt hein, dat zijn voornemen zal worden aangenomen, en hij bemint — wat kan hij anders dan beminnen Hem, die zoo armelijk een voornemen wil aanvaarden? Daar is eene drukking ojj zijne ziel. Zij is minder dan de steek eener bij zelfs al doet hij geen pijn. Toch was het de drukking des Scheppers, des AlmachtigonenOnmetelijken, des Allerheiligsten en Onbegrijpelijken, op zijne levende ziel. De onzichtbare Hand lag op hem slechts oen oogenblik. Hij is nog geen zestal winkels voorbijgegaan en het werk is volbracht. Hij is vermorseld. De hel is overwonnen. Alle Engelen des hemels zijn in eeno vervoering van vreugde. Zijne ziel is vol schoonheid. God is bezorgd over haar vol liefde en onuitsprekelijke verlangens. Slechts éene koude beroering des doods is noodig en eene eeuwigheid van glorie ligt met al haar uitgestrektheid en ruimte van zalig aanschouwen voor hem open.
Hij verkeert niet eenvoudig in een toestand als straks toen de ketenen der zonden hem van de handen vielen; maar als uit eene geheime diepte van Gods Schepping, keert eene schitterende en vriendelijke schare tot hem weder, de verdiensten in de jaren der genade verworven, die hem verlaten hadden toen hij zondigde. Daarenboven is hij getooid met zulk een bruiloftskleed van geestelijke schoonheid, dat het natuurlijk oog verblind wordt door zijn koninklijke pracht, en al de veelkleurige praal der wereld slechts matte, sombere en treurige schaduw daarbij is. En toch dit werk, zoo schoon, zoo wondervol, zoo geheel en al der quot;goddelijke volmaaktheden waardig, wordt niet slechts eenmaal gewrocht, niet nu en dan eens, of op gezette tijden, of om naam te maken in de geschiedenis der wereld; het wordt voltrokken in duizend
58
biechtstoelen op dezen dag en op dit uur, in kerken, in hospitalen, in gevangenissen, op het schip en op het schavot, in de straten en op het veld bij den dagarbeid, nabij den maaier enden oogster of den wijngaardenier, die niet droomen, dat God in hunne nabijheid met zulk een verbazend werk bezig is. Want een kind van satan om te keeren tot een zoon van God, is zulk een ontzagwekkend werk, dat de II. Petrus Chrysologus daarvan zegt: de engelen staan verslagen, de hemelen verwonderen zich, de aarde beeft,'t vleesch kan het niet dragen, do ooien het niet opvangen, het begrip niet vatten, geheel de Schepping is te zwak om daarvan de grootheid te dragen en het ontbreekt haar aan begrip om hetzelve naar waarde te schatten, zij vreest er aan to ge-looven, omdat het zoo groot is.
't Zoude ons te verre voeren, wilden wij naar verdiensten een ander prachtig werk van God onderzoeken, de Verheerlijking, die uit de Rechtvaardiging voortvloeit. Zij staat, natuurlijk beneden het geheim der Menschwording, omdat, gelijk do H. Bonaventura zegt, het beter is, dat Christus het vleesch aannam, dan dat do mensch verheerlijkt wordt. Doch ofschoon zij ook de Rechtvaardiging in zich sluit en daaruit voortvloeit, heeft zij toch voortreffelijkheden haar geheel eigen, waardoor zij dat geheim overtreft. Zij staat er boven verheven wegens hetgeen zij voortbrengt; want de Rechtvaardiging brengt het begin der genade, de Verheerlijking daarentegen de voltooiing der genade voort Zij is er boven verheven wijl zij voortdurend en onvergankelijk werkt, terwijl de genade, wat haar duur betreft, onzeker is en inderdaad zeer dikwijls verloren wordt. Verder laat de Rechtvaardiging, in zekeren zin, altijd groei en verdere volmaking toe, terwijl de Verheerlijking een vast bepaalde toestand en een onveranderlijke kroon van onsterfelijke volmaaktheid is, overeenkomstig deze woorden van den Apostel, wanneer, hetgeen volmaakt is, zal gekomen zijn, dan zal hot onvolmaakte ophouden te bestaan. Sommige vroegere godgeleerden, die door den H. Bonaventura weerlegd worden, waagden het zelfs aan dit geheim den palrn te reiken boven het geheim der Menschwording, alsof het eerste de hoofdzaak en dit laatste slechts een bijkomend iets ware.
50
Daar zijn in dit geheim der Vorhoerlijking, als 't ware drie diepten, waarin wij God kunnen zien werken. Eerst en vooral is daar de zaligende aanschouwing zelve, het ongesluierd*, aanschouwelijk, onveranderlijk, rechtstreeks en eenvoudig zien van de allerheiligste en ondeelbare Drieëenheid, een gezicht zoo grootsch, een voorrecht zoo zaligend, dat er binnen de grenzen dor mogelijke schepping geen wezen bestaat, wiens natuur aan de verhevenheid van dat aanschouwen zou beantwoorden. De katholieke godgeleerdheid is vol, tot overvloeiens toe, van diepzinnige, veelvuldige, verhevene en allerbelangrijkste vragen, die met deze aanschouwing in verband staan, en in ons do teederste liefde jegens God en den meest verstandigen eerbied voor zijne glorierijke majesteit voortbrengen. Maar toch als de menschelijke geest, geleid door de Kerk en geholpen door den H. Geest, tot de uiterste grenzen daarvan is doorgedrongen dan is 't juist van de diepte dier aanschouwing dat de woorden waarheid zijn; geen oog heeft het gezien, geen oor gehoord, noch een menschen-hart begrepen, wat God bereid heeft voor degenen, die Hem beminnen. Een tweede diepte, welke wij kunnen onderzoeken, terwijl onze zielen zich sterken met het geestelijke voedsel, dat deze groote waarheden opleveren, is »het licht der glorie,quot; zoo als men 't noemt, of dat geheimzinnig midden door hetwelk alleen de geschapen geest God onmiddelijk zien kan en waarvan de H. Schrift spreekt als zij zegt: in uw licht zullen wij licht zien. Doch welk een licht? roept de II. Augustinus in het boek zijner alleenspraken uit. Een onmetelijk licht, een onlichamelijk licht, onbederfelijk, onbegrijpelijk, onbedriegelijk, onuitbluschbaar, ongenaakbaar, ongeschapen, waarachtig, goddelijk licht; licht dat de oogen der Engelen verheldert en de jeugd der Heiligen met blijdschap vervult, dat het licht is der lichten en de fontein des levens, het licht, dat Gij zeil zijt, o Heer, Heer, mijn God; want Gij zijt het licht in wiens licht wij het licht zullen zien, U zullen wij zien in U zeiven, in den glans van uw wezen, wanneer wij zullen aanschouwen van aangezicht tot aangezicht.
Of het licht der glorie een gewone hoedanigheid of eene uiterlijk ingedrukte gedaante, of eene oogenblikkelijke mede-
()(l
werking van God zij; ot' wij met de ïhomisten het er voor houden, dat het verstand daardoor in staat wordt gesteld de zaligende aanschouwing te genieten, of met de Scotisten ontkennen, dat het iets meer zou zijn dan eene werkdadige medewerkende oorzaak, 'tligt niet op onzen weg dit hier te onderzoeken. Niemand kan deze vraag in de godgeleerdheid bcstudeeren zonder dat zijn geest verre wordt opgevoerd boven het aardsche en zijn hart ontvlamd wordt In zijn binnenste met klimmend verlangen naar zijn hemelsch vaderland. Eene derde diepte van schoonheid en licht, ons in het geheim der Verheerlijking geopend, omvat de uitwerkingen, die de zaligende aanschouwing heeft op ons verstand en op onzen wil, de dingen, die wij zien en kennen in het Woord en de gaven onzer verheerlijkte lichamen en de geestelijke gemoedsstemmingen , die in ons door de opstanding der rechtvaardigen ontwikkeld worden. Wij kunnen nimmer de volheid van dit geheim kennen, zoolang wij het niet werkelijk genieten; doch de II. Schrift en de katholieke godgeleerdgeid leeren ons genoeg om in te zien, dat het een der bewonderingwaardigste en goddelijkste werken is van God.
VIERDE HOOFDSTUK.
DE GODGELEEUDIIEin OVEU DE TRANSSUIiSTANTIATIE.
De beschouwing dezer vier hoofdwerken Gods, do Schepping, de Menschwording, de Rechtvaardiging en de Verheerlijking, heeft ons nu voorbereid tot het onderzoek van dat vijfde groote werk, waaraan wij thans onze aandacht moeten wijden, het geheim der zelfstandigheids-verandering of der Transsubstantiatie. Wij mogen het beschrijven als de ware verandering en zelfstandige omkeering van geheel de zelfstandigheid van Brood en Wijn in het Lichaam en Bloed van Chiistus, voortgebracht onder de gedaanten door eene wezenlijk voortbrengende daad, ten naasten onderwerp aan do hoedanigheden en eigenschappen, die het Brood en de Wijn bezitten, doch zonder eenige wezenlijke verbinding daarmede, wijl het Brood en de Wijn in die daad geheel en al te niet gaan. Doch dit zijn moeie-lijke woorden. Laat mij ze verklaren en wel meer uitvoerig, omdat wij er thans belang by hebben ons een duidelijk denkbeeld te vormen van datgene, wat het onderwerp van geheel ons schrijven is.
De H. Thomas zegt, dat het heiligst Sacrament de beknopte samenvatting aller wonderen is; wijl wij daarin een lichaam zien ten zelfden tijd in alle 11. Hostiën en in alle deelen van alle H. Hostiën, en dat wel zonder uitgestrektheid. Wij zien hoe het stoffelijke de eigenschappen des geestes aandoet en hoe de uiterlijke hoedanigheden en eigenschappen, al de werkingen der zelfstandigheid verrichten zonder do haar eigene zelfstandigheid te bezitten. Zoo noemt een ander schrijver het heiligst Sacrament de verkorte samentrekking van alle won-
F. \V. FADER, It. SACRAMENT. 5
(52
deren der genade. Het is wonderbaar in zijne zelfstandigheid, zegt hij; want het vernietigt het wezen van brood en wijn en stelt het Lichaam van God daarvoor in de plaats. Het is wonderbaar wat betreft de plaatsomschrijving, want een lichaam moet uitgestrektheid bezitten doch het Lichaam van Jesus onder de gedaanten, heeft die niet. Het is wonderbaar wat aangaat de hoedanigheid, want een lichaam moet voor de zintuigen te voelen en te tasten zijn, doch het Lichaam van Jesus is hier onzichtbaar en valt niet onder het bereik van een enkel zintuig. Het is wonderbaar in de handeling, waardoor het heiligst Sacrament wordt tot stand gebracht; want van den eenon kant geeft hot woord eens menschen zelfs aan God eene wijze van bestaan, die ten eenemale nieuw is, met het doel om zich zei ven met Hem te voeden; terwijl van den anderen kant, in plaats van dat voedsel in's menschen zelfstandigheid te veranderen, dat voedsel juist hem verandert in zich zeiven, en don mensch deszelfs hoedanigheden mededeelt. Het is wonderbaar in de soort van lijden, dat daarin geleden wordt, want wij zien daar een gevangene, die vrij is; een levend doode; een onlijdelijke, die lijdt; een lichaam gescheiden van zijn bloed en evenwel daarmede ver-oenigd: verrezen en niettemin begraven; gegeten en toch niet verteerd; verteerd en toch niet vernietigd. Het is wonderbaar in zijn plaatselijke bewegingen, want op een en den zelfden tijd wordt Hij geplaatst in verschillende stellingen, Hij wordt opgeheven en neder gelaten, Hij wordt gedragen naar de rechter en linker zijde, zoowel naar het oosten als naar het westen op denzelfden tijd. Het is wonderbaar , wat aangaat de stand der lichaamsdeelen, want onze Heer heeft zijne oogen ter plaatse, waar zijn Hart is, en zijn Hart ter zelfde plaatse, waar zijn hoofd is, en zijn hoofd ter zelfde plaatse, waar zijne voeten zijn; al de deelen van zijn aanbiddelijk Lichaam zijn bijeen en evenwel ontstaat daardoor geen verwarring tusschen al die deelen. Het is wonderbaar, wat betreft al de hoedanigheden en eigenschappen van brood en wijn; want deze zijn gescheiden van de haar eigen zelfstandigheid en hebben om voort te blijven bestaan, geen anderen steun dan de almachtige hand van Gods Zoon, die ze staande houdt.
63
Wie, zoo vervolgt Nouet, wiens woorden ik hier aanhaal, wie heeft ooit zoo vele wonderen bijeen gezien? O hoe waar is het, dat de goddelijke liefde alleen leeft van overdrijvingen! Er zijn geen perken voor hare uitstorting, evenmin duldt zij het minste beletsel voor hare plannen; zij is niet te vreden met het schepsel geweld aan te doen om alzoo de neigingen van het schepsel te bevredigen, maar zij legt zelfs den Schepper banden aan en gebruikt de macht van God tegen God zeiven. Indien er slechts sprake was van wonderen te werken, die de natuurwetten te boven gaan, het zou slechts kinderspel zijn voor zijne almacht. Doch ais ik mijne aandacht vestig op de onwaardigheid der plaats, waar Hij wel gelieft te verwijlen, dan dunkt het mij, dat niet slechts der natuur wordt te kort gedaan in de weldaden, die Hij don menschen toont, maar veel meer nog aan zijn eigene grootheid. Wie toch zou het ooit gedroomd hebben, dat eene zoo verheven majesteit, die de zuilen dos hemels doet sidderen, zich verlagen zou om te wonen in zoo'n engen kerker als deze, die alles, wat er verheven en aanbiddelijks in de Drieëenheid is, insluit? In waarheid als ik beschouw, dat Hij, die hemelen en aarde met zijne onmetelijkheid vervult, verborgen is onder de rondte der H. Hostie, en bekleed is met die brooze uiter-lijke gedaanten in plaats van het koninklijk purper, dan grijpt mij een heilige ontzetting aan en wordt ik genoodzaakt tot Hem te roepen: O hcmelsche Adam? waar zijt Gij? en wie heeft IJ in dien toestand gebracht? Een God in een tabernakel van wormstekig hout! Een God in een bus van een of ander armelijk metaal! Een God wijlend onder oen gescheurde en gelapte woontent! Is deze dan da aanbiddelijke Bruidegom, die zijn troon zoude opslaan in de zon? Is deze de mensch geworden Wijsheid, wier paleis zoo schoon en prachtig zoude wezen? Maar zie dan! Hij is tot een stofje teruggebracht en verborgen achter een ellendig voorhangsel !
Doch laat ons nader treden bij hequot;t geheim; en het meer in zijn bijzonderheden beschouwen. Wij mogen waarlijk wel onzen adem inhouden terwijl wij dat doen, want wij staan op een heiligen grond: wij hebben God als onder onze oogen
G/f
en plaatsen ons aangezicht diulit bij zijne handen, en bezien naauwkeurig dit verbazend werk zijner almacht. Daar zijn, zoo als gij weet, ten opzichte van dit geheim vele vragen, die de kerk der bespreking vrij gelaten heeft, en waarover dooide godgeleerde scholen vrijelijk doch ook met veel wijsheid en liefdevolle godsvrucht wordt geredetwist, 't Zou hier de plaats niet zijn om mijne bladzijden te overladen met het voor en tegen, evenmin past het mij slechts een enkel schrijver te volgen, hetgeen wel het gemakkelijkste zoude wezen. Wanneer ik dus over punten spreek, waarover de kerk nog geen beslissende uitspraak heeft gedaan, en eenvoudig eene meening als de ware opzet, dan wil ik niet te kennen geven, dat ik mij zeiven als rechter opwerp of een merk van afkeuring zou willen drukken op eene tegenovergestelde meening; neen een ieder, die zich op de godgeleerdheid toelegt, heeft zijn eigen meeningen, volgt de eene school liever dan de ander, wordt door den aard van de eene bewijsvoering gereeder overtuigd dan door de andere en wordt door een soort van onverklaarbaar instinct, dat niet minder aan de godsvrucht als aan zijn verstand ontspruit, gedreven midden door het schoone rijk der godgeleerdheid een bijzonderen weg te kiezen liever dan een anderen. Ik beloof u, dat ik slechts goedgekeurde en gezaghebbende meeningen zal voorstellen, doch ik zal de moeielijkheden, die er tegen gemaakt worden niet aanhalen, wijl ik slechts belang heb bij mijn eigene overtuiging en de godvruchtige gevolgtrekkingen, die daar uit voortspruiten, en niet in het minst bij twistgeschrijf over het voor en tegen.
De schrijvers dan, die ik volgen zal en welke op hunne beurt wederom volgelingen zijn van den H. Thomas, die de Transsubstantiatie de beknopte samenvatting aller wonderen noemt, die schrijvers leeren, dat dit geheim kan worden ontleed in twaalf mirakelen of wonderwerken; en hier wil ik mij niet ophouden met een onderzoek over de juiste beteekenis, die het woord mirakel als godgeleerde term bezit. Laten wij veronderstellen, dat wij het in den ruimeren zin nemen. Van deze twaalf wonderen betreffen er twee de zelfstandigheid van brood en wijn, twee anderen de gedaanten.
05
zes het lichaam on/es Heeren en wat met de tegenwoordigheid daarvan gepaard gaat, en twee den priester, die in de H. Mis de woorden der Consecratie uitspreekt. Van elk dezer moeten wij het een en ander zeggen.
Het eerste wonder is de verdelging, de vernietiging; het vergaan, het verdwijnen, of wolk woord gij dan kiezen wilt, van de zelfstandigheid van brood en wijn. Het is niet de gewone taal dor godgeleerden om in dezen van vernietiging te spreken, wijl overeenkomstig de goddelijke bedoelingen het ophouden der zelfstandigheid niet eindigt met hot niet, maar met het tegenwoordig stellen van het Lichaam van Christus in hare plaats 1). Evenwel blijft er volstrekt niets van de zelfstandigheid, bijvoorbeeld van 't brood, over; noch de vorm noch de stof, noch het bestaan, zij het ook slechts voor een gedeelte, maar zij vergaat geheel en al, als ware zij tot het niet teruggebracht, en als moeste er niets anders voor in de plaats treden Wij weten het, wanneer God zijne kracht en werking, waarmede Hij het heelal vervult, weerhield of onderbrak, dat alles dan op een oogenblik zou terugzinken in het niet, waaruit zijn almogende wil het weleer te voorschijn riep. Zijn invloed op de schepping, inflnxu» zoo als de scholen der godgeleerden zeggen, is noodzakelijk tot haar voortbestaan, niet slechts om haar in orde samen te houden maar zelfs om haar in stand te houden. Zijne medewerking doordringt geheel de wereld, doorstroomt haar met een onuitsprekelijke levenskracht en verzelfstandigt, om hier een onaangenaam maar beteekenisvol woord der scholastieken te gebruiken , alles, wat in de Schepping is. Welnu dezen invloed en deze medewerking doet Hij ophouden en onttrekt Hij, tegen zijne algemeene wetten in, aan de zelfstandigheid van hot Brood en deh Wijn van het aanbiddelijk Offer. Daardoor verliezen zij beiden hun voorrecht als schepselen, en verdwijnen en vergaan en vallen zij in haar oorspronkelijke nietigheid terug. Dit wonder is een bewijs van hetgeen Hij met geheel de wereld zou kunnen .doen, als Hij haar zoo wilde bezoeken. Maar Hij heeft haar geschapen om immer
!) Zie JiCSSLUa Uc Pcilict. DU. Lib. Ml.
«6
te blijven bestaan, en in dit enkel geval uitgezonderd, zal Hij haar in stand houden en don geest in de stof ondersteunen tot in alle eeuwigheid.
Het tweede wonder, dat eveneens do zelfstandigheden van het brood en den wijn geldt, bestaat in de wedervoortbrenging en terugvoering der vergane zelfstandigheden, wanneer de gedaanten bedorven of veranderd zijn en ons Heer daaruit verdwenen is. Het zijn niet de gedaanten, die in dezen werkende optreden, of de noodige stof ten bederve leveren of slechts schijnen te leveren. Neen, maar de gedaanten schoon gescheiden van dc zelfstandigheid, die haar tot steun verstrekte, volgen evenwel de wetten dier zelfstandigheid en zijn in gegevene omstandigheden aan verandering onderhevig. Zoodat, wanneer de verandering der uiterlijke gedaanten van brood en wijn dat punt bereikt heeft, waarophot voor dezelve niet meer natuurlijk zoude zijn, dat de haar eigen zelfstandigheden van brood en wijn nog langer met de haar vergezellende hoedanigheden van kleur, smaak enz. bleven voortbestaan, op dat oogenblik doet God, krachtens zijne wijsheid en almacht, zijne sacramenteele tegenwoordigheid ophouden, herstelt en voert Hij de vorige zelfstandigheden van brood en van wijn terug en riemen de gewone wetten der natuur, wier werking eerst onderbroken was, wederom haren loop. Dit alles geschiedt op zoo verborgen wijze, dat nint een uiterlijk ken-teeken zich voordoet, waaraan wij of wel het eerste verdwijnen of wel de nieuwe indeplaatsstelling der broods-en wijnszelfstandigheid kunnen ontdekken, zoodat er niets te bespeuren is, wat de verdienstvolle oefening des bovennatuurlijken geloofs onderbreekt. Ook is het geen nieuwe zelfstandigheid van brood of van wijn , die in de plaats van Jesus Lichaam wordt gesteld; maar wel worden de vorige zelfstandigheden hersteld, die eerst bestonden en daarna hadden opgehouden te bestaan, juist als waren zij uit de Schepping verdwenen en vervoerd naar de geheime schatkamer der goddelijke almacht, om van daar andermaal teruggebracht te worden.
Dit is moeilijk te verklaren doch de godgeleerden leeren bet zoo en wel op gronden, die overtuigend schijnen, die echter het doel, wat wij thans op het oog hebben niet raken.
Het schijnt meer te strookon met de overeenkomst tusschen de Schepping en het li. Sacrament, dat het zoo zijn moet, opdat de wereld ten laatste niets verlieze van hare oorspronkelijke bestanddeelen, die geschapen worden om immer te blijven bestaan met uitzondering van het korte tijdsverloop, dat ligt tusschen de Consecratie of' de zelfstandigheidsverandering van het brood en den wijn in het Lichaam en Bloed van Christus, en do verandering der gedaanten, waardoor Jesus Lichaam en Bloed verdwijnt en het brood en de wijn weder in de plaats treedt, als ware het bestaan dezer laatste zelfstandigheden voor een tijd lang opgeheven geweest. Deze wijze van we-dervoortbrenging beantwoordt ook meer aan het tegenwoordig brengen van Christus Lichaam onder de gedaanten; want gelijk het Lichaam des Heeren, dat reeds bestond en nooit heeft opgehouden te bestaan, door de Transsubstantiatie ter plaatse wordt gebracht, zoo wordt ook in dit wonderwerk dat, wat vroeger bestond maar vervolgens had opgehouden te bestaan, wederom tot zijn bestaan teruggebracht. Evenzeer stemt het veel meer overeen met den bijzonderen en wonderbaren aard van geheel het geheim en met de wijze, waarop God zicli gewaardigt zijne wijsheid en almacht daarin te gebruiken. Beide deze wonderwerken, die met de zelfstandigheden van brood en wijn geschieden, zijn om een veelomvattend woord eens heiligen leeraars te gebruiken, zoo exotiesch, dat is, zoo buitengewoon, zoo vreemd aan de natuurlijke orde der dingen, dat wij behalve het geheim der Transsubstantiatie of zelfstandigheids-verandering volstrekt niets weten, wat daarmede vergeleken kan worden.
Het eerste der beide wonderen, die de gedaanten betreffen, is, dat deze bestaan en samen blijven bestaan zonder eenig voorwerp, waarop zij steunen i). Wij kunnen ons drie ver-
1) Om nog dui lelijker te zijn zeggen wij hier: wij Ituunen ons de gedaante, den reuk, den smaak, de kleur of andere hoedanigheden van brood niet denken zonder het brood eerst te deuken. He reuk, de smaak enz. van brood wordt eerst mogelijk als het brood zelf bestaat, want het wezen des broods is als de grondslag, bet subject (letterlijk: het ondcrwcrpsel), als datgeen wat ten steun onder de gedaanten, de eigenschappen en hoedauig-heden van het brood geworpen is, en waarop die eiyensohnppi n en hoedanigheden, van reuk, hardheid, smaak enz. stemien, huu bestaan doen rusten.
08
schillende wijzen voorstellen, waarop dit wonder kan gebeuren. God kan aan de hoedanigheden en eigenschappen, die mot do zelfstandigheid gepaard gaan en die wij accidentia noemen, een nieuw bestaan geven, of wel haar vorig bestaan, dat zij met liet verdwijnen der zelfstandigheid verloren, terugschenken, zonder het bestaan der zelfstandigheid zelve te herstellen. Doch dit strookt niet met de overige doelen van het geheim; evenmin is zij eene veronderstelling, welke wij verplicht zouden zijn te maken, want de accidentia hebben inderdaad nooit hun bestaan verloren maar slechts do wijze van hun bestaan veranderd door, wat de oude bovennatuurkundigen noemden hun inzijn in de hun eigen zelfstandigheid, te verliezen. — Of wel, God kan de wezenheid, het zijn van het uiterlijk doen blijven, maar door een nieuwe inwerking daaraan de kracht verleenen, die hot tot een volkomen nieuwe wijze van zijn in staat stelt, geheel tegenovergesteld aan zijne vroegere wijze van aankleving aan zijne zelfstandigheid als accidentia. Doch ook dozo veronderstelling zijn wij niet genoodzaakt aan te nemen, Waarom zou die nieuwe wijze van zijn in strijd zijn met de oude wijze van voorheen? Een vorm of gedaante, die van hare zelfstandigheid gescheiden wordt, heelt, om voort te duren niets meer noodig dan do eenvoudige wonderbare onderhouding van haar zijn, onafhankelijk van de wijze, waarop zij vroeger bestond.
Bijgevolg mogen wij ons met moer waarheid van dit groot wonder een denkbeeld vormen door te veronderstellen, dat God eenvoudig zijn innig werkende en levengevende hulp en invloed voortzet op het uiterlijke, dat van zijn wezen ge-
Weluu in het huiligst Sacrament verdwijnt door de woorden der Consecratie — met andere woorden — verdwijnt door de Transsubstantiatie of zelfstandiglicidsverandering, de zelfstandigheid van brood en wijn; vervalt dus voor de hoedanigheden van het brood en den wijn, (als zijn de klenr, de reuk, de smaak enz.) de grondslag, wearop zij rustten, en blijven die hoedanigheden en eigenschappen van smaak, omvang, reuk, hardheid en wat dies meer zij, bestaan zonder haar eigenlijten steun, zouder haar eigenlijken grondslag: het brood eu den wijn.
Wij voegen hier nog bij, dat de godgeleerden die hoedanigheden en eigen-schappen der zelfstandigheid uitdrukken met een enkel woord: accidentia.
vertal mi.
69
scheiden is zoo, dat doszolf's vorige wijze van zijn heeft opgehouden. Want in de natuur is het bestaan van een accident (van eene hoedanigheid of eigenschap) eerder dan zijne verbinding met zijne zelfstandigheid; en gevolgelijk was het zijn der sacramenteele gedaanten van nature eerder dan haar inzijn in de zelfstandigheden van brood en wijn. Welnu, dat wat van nature vroeger is, hangt niet noodzakelijk en innerlijk af van dat, wat later is, schoon liet ook daarvan afhankelijk zij, wat de natuurlijke wijze van zijn betreft. Wij mogen dus veronderstellen, dat de eerste invloed van God, die haar het aanzijn gaf; eenvoudig wordt voortgezet zonder onderbreking, ofschoon hij in den gewonen loop van zaken had moeten ophouden toen de vernietiging der zelfstandigheden aan de accidentia hunne gewone wijze van te zijn ontroofde.
Wat vooral deze laatste veronderstelling aannemelijk maakt is, dat daarin de stijl van het wonder, als wij zoo zeggen mogen, meer met den geest van geheel het geheim overeenkomt. Het accident van koude wordt door den invloed en de medewerking van God, innig in het ijs behouden. Veronderstellen wij nu eens, dat het ijs in een oven wordt geworpen, dan zoude God, volgens de gewone wetten, zijne medewerking onttrekken en de hitte, die door zijne medewerking in het vuur is, de koude uitdrijven, welke verdwijnen zou bij gebrek aan do inwerking van God. Doch bijaldien God wilde voortgaan die koude door zijnen invloed te bewaren, dan, 't is duidelijk, zou het vuur geen macht op het ijs bezitten, hoe hevig het ook mochle branden. Dit moge ons duidelijk maken hoe 't God behagen kan om de accidentia in wezen te houden zonder hunne zelfstandigheden. Doch wat er van deze pogingen om de zaak duidelijk te maken, dan ook zij, het wonder zelf is volstrekt zeker; de sacramenteele gedaanten blijven, als hare zelfstandigheden zijn weggenomen. Ons Heer bekleedt voor dezelven de plaats eener zelfstandigheid. Zij leunen op Hem, ofschoon zij Hem niet raken; en gelijk in de Menschwording de heilige Menschheid geen mensche-lijk persoon heeft om haar te dragen, zoo zijn ook hier in de Transsubstantiatie de accidentia zonder eene zelfstandigheid, die hen schraagt. Dat is een der vele punten van
70
verwantschap tusschen deze twee heiligste en schoonste geheimen.
Hot tweede wonder met betrekking tot de gedaanten is, dat er mot deze het zelfde gebeurt, dat zij de zelfde indrukken ontvangen en met de zelfde hoedanigheden gepaard gaan als of hare zelfstandigheden niet vernietigd waren geworden, lüjge-volg worden zij warm, koud of droog en ondergaan zij dezelfde veranderingen, juist als zij zouden ondergaan bijaldien de haar eigen zelfstandigheden nog bestonden; en dit is geen schijn, niet eene misleiding der zintuigen, maar werkelijkheid. Met andere woorden deze hoedanigheden van hitte, koude, droogte en dergelijke, worden daar op een wonderbare wijze door Gods almacht voortgebracht, zonder eenige zelfstandigheid zelve, die haar als tot steunend onderwerpsel dient om ze te ontvangen, te dragen en te helpen schragen; en zij vermengen zich en gaan over in elkander juist alsof zij in éenen grondslag, aan allen gemeen, verbonden waren. Eenige godgeleerden hebben er zelfs van gesproken alsof deze hoedanigheden opzettelijk voor dit geval en voor dit oogenblik geschapen werden; doch dat is zoo niet tenzij wij het woord scheppen in een ruimeren en minder strengen zin opvatten. Wij zullen een duidelijker begrip van dit wonder verkrijgen, wanneer wij eens veronderstellen, dat hot vuur brandt of de zon hare stralen werpt in een luchtledig, hetgeen zou kunnen geschieden, indien het Gode in zijne onbeperkte macht behaagde mede te werken en zoo do geschapen oorzaak — het vuur of de zon — in staat te stellen om zoo iets te doen tegen de gewone wetten in, waaraan hij de natuurlijke wereld nu eenmaal heeft willen onderwerpen. Nergens anders dan in het geheim der Transsubstantiatie schijnt God zich verwaardigd te hebben zijne medewerking te schenken aan de hoedanigheden en eigenschappen om te zijn zonder een zelfstandigheid, die haar tot steunend onderwerp verstrekt, en hieruit blijkt ons het buitengewone en verhevene van het alles overtreffend geheim, dat wij op deze wijze wagen te verklaren.
Wij hebben thans zes wonderen te beschouwen, die zien op het Lichaam en Bloed van onzen Heer en op hetgeen daarmede gepaard gaat; en het eerste is de voortbrenging, onder de gedaanten van het brood en den wijn, van Oliristus Lichaam
71
en Bloed, die bestaan en blijven bestaan in den Hemel; een zoodanige voortbrenging, dat Hij niet minder waarlijk, niet minder wezenlijk en niet minder zelfstandig in do H. Hostie is, dan Hij in den Hemel verblijft; en dit leerstuk, het prachtigste van allen, behoort tot ons goddelijk geloof. Gij moet het mij vooral thans niet misduiden als ik moeielijke woorden gebruik. Een helder denkbeeld van dit geheim in uwen geest zal spoedig toenemende liefde in uw hart en diepere aanbidding in uw verstand ton gevolge hebben. Hoor mij met geduld aan, ten minste nog gedurende eenigo weinige bladzijden. De vraag is: hoe dit groot geheim, dit voortbrengen van Christus Lichaam geschiedt? Door welke goddelijke werking hot onder de gedaanten tegenwoordig is gelijk het is in den hemel ? Welken naam en welke beschrijving wij geven moeten van do handeling, die dit verbazend wonder voltrekt? Onbetwistbaar is het menschelijk vorstand niet bij machte die vraag in al haren omvang te beantwoorden; evenwel kunnen wij, door eerbiedig te onderzoeken de verklaring van vele punten vinden. Eén weg, langs wolken de godgeleerden tot eene oplossing hebben trachten te komen is de volgende: Het Lichaam van Christus wordt eigenlijk gezegd niet voortgebracht onder de gedaanten. Veeleer wordt het er hijgebracld op zulk eene wijze, dat Christus aan zijn Lichaam, dat in den hemel is, en in den hemel zijne plaats blijft innemen, nog een nieuwe plaats aanwijst onder de gedaanten van brood en wijn, zoodat door een wonder het zelfde Lichaam op een en hetzelfde oogenblik te gelijk op twee plaatsen is, op de eene, blijvend, in don hemel; op de ander, voorbijgaande, onder de gedaanten. Bijgevolg heeft er geen voortbrenging, maar eenvoudig, om een nieuw woord te maken, eene aanbrenging plaats. Tegen deze opvatting pleiten drie moeielijkheden, die volgens mijn inzien noodlottig voor haar zijn.
Vooreerst, en dit wordt aangenomen door een ieder, is de plaats voor al die wonderen, het schouwspel al dier verbazende goddelijke werkingen, onder de gedaanten en nergens anders. Welnu, alvorens er oen nieuwe plaats kan worden aangewezen aan eene zelfstandigheid, moet de zelistandigheid aanwezig zijn om die plaats in te nemen, om gesteld te worden in hare
nieuwe plaats; wijl volgens de leer der Kerk, de aanwijzing-van deze nieuwe plaats aan het Lichaam van Christus alleen geschieden kan onder de gedaanten, en niet in den hemel of eigens elders buiten de gedaanten. Wat daarenboven aan het Lichaam van Christus onder de gedaanten voornamelijk geschonken wordt, is eene nieuwe wijze van zijn, door welke het bestaan zal als ware het een geest, namelijk onzichtbaar en ondeelbaar; deze wijze van bestaan is eene wezenlijke eigenschap van Christus Lichaam, dat bijgevolg onder de gedaanten werkelijk tegenwoordig moot geweest zijn door eene daad, die vroeger was, dan de aanneming van zijn nieuwe wijze van bestaan en deze vroegere daad moet noodzakelijk een voortbrengenden aard hebben gehad en wei zoo eenen, dat daardoor het zelfde zelfstandig wezen, dat het Lichaam van Christus in den hemel heeft, medegedeeld wordt aan dit zelfde Lichaam onder de gedaanten, echter met een andere wijze van bestaan. Wanneer het Gode behaagde, zegt een groot leeraar der Kerk, om dc onmetelijke zon weder voort te brengen onder de gedaante van oen klein gouden geldstuk, niettegenstaande Hij haar intusschen heur zelfstandig bestaan én plaats aan den hemel liet behouden, dan zoude Hij een wonder wrochten gelijkend aan do voortbrenging van des Heeren Lichaam onder de gedaante van brood; en toch is het duidelijk, dat het wezen der zon in de gedaante van het muntstuk zou moeten komen door eene daad, die in volgorde eerder of ten minste gelijktijdig zou moeten geschieden met de aanneming dier nieuwe en wonderbare wijze van bestaan. Eenvoudige adductie of aanbrenging van 's Heeren Lichaam onder de gedaanten, schijnt dus niet genoeg aan de vereischten van het geheim te beantwoorden. Vervolgens: de Kerkvergadering vao Trente verklaart, dat het Lichaam van Christus in dit H. Sacrament waarlijk en wezenlijk en zelfstandig tegenwoordig is. Daaruit volgt, dat ons Heer in dit heiligst Sacrament een even waar, werkelijk, volkomen en zelfstandig bestaan heeft als Hij bezit in den hernel; zondat Hij door goddelijke kracht behouden kan blijven in het heiligst Sacrament zelfs dan, om eens het onmogelijke te veronderstellen, wanneer Hij zoude ophouden te bestaan in den hemel; juist gelijk Hij nu in den hemel wijlt in zijn
73
natuurlijke wijze van bestaan en zou blijven verwijlen, al bestond ook hot heiligst Sacrament nergens ter wereld.
Doch indien zijn tegenwoordig komen door de Transsubstantiatie niets meer ware dan het innemen eener nieuwe plaats, die zijn H. Lichaam ware aangewezen, dan zoude Hij, na eenmaal opgehouden te hebben in den hemel te zijn, ook niet meer kunnen zijn in het heiligst Sacrament. Om te voldoen aan de uitspraak der Kerk met betrekking tot de werkelijkheid van zijn Sacramenteel leven, schijnt het noodzakelijk te veronderstellen, dat Hij in hot H. Sacrament bestaat door een nieuwen, verzelfstandigenden invloed en medewerking van God. Ook kan men van don anderen kant niet beweren, dat zijn bestaan in het heiligst Sacrament niet behouden kan blijven, in geval Hij zoude ophouden te bestaan in den hemel op grond hiervan, dat Hij in het H. Sacrament in een innerlijke en wezenlijke afhankelijkheid van zich zeiven verblijft gelijk Hij is in den hemel, want volgens die bewering zoude Hij geen wezenlijk en onafhankelijk bestaan hebben in het II. Sacrament maar daarin slechts tegenwoordig zijn op een afhankelijke en verminderde wijze, wat Hem bijna tot eene beeltenis of schaduw zou vernederen.
De derde moeielijkheid tegen deze opvatting ontspruit uit den aard der zelfstandigheids-verandering of Transsubstantiatie zelve; wijl eene plaatselijke aanbrenging van zijn Lichaam in den eigenlijke zin geen Transsubstantiatie genoemd kan worden. Veronderstellen, dat het komen van Christus Lichaam onder do gedaante van brood, niet meer is, dan een plaatselijk uitdrijven van de zelfstandigheid des broods, dat heet niet eene handeling veronderstellen, waaraan men eigenlijk den naam van zelfstandigheids-verandering geven mag, zooals blijkt uit do gewone voorbeelden van zelfstandige veranderingen, bijvoorbeeld do verandering van de sappen der aardein gras, van bloed in vleesch, van Mozos staf in een slang, en dergelijke. Want alle veranderingen bestaan uit twee zaken, het ophouden van datgene, wat veranderd wordt en het ontstaan van datgene, waarin het veranderd wordt; en wanneer de verandering eene zelfstandige verandering zal zijn, dan moeten beide deze veranderingen ook zelfstandig zijn; het ophouden van een moet
74
even zelfstandig zijn als hot beginnen van het ander. Deze beide veranderingen, het ophouden van het eene en het bestaan van het andere moeten onmogelijk, op gelijken tijd samen kunnen gaan, zij moeten niet te gelijk kunnen bestaan, maar wederkeeiig op elkander volden. Wanneer het slechts de verandering geldt van zelfstandige vormen, dan moeten zij in de zelfde zelfstandigheid of grondstof op elkander volgen; docli wanneer er sprake is van eene verandering als die, welke in het heiligst Sacrament plaats grijpt, namelijk van éen geheele zelfstandigheid in een geheel andere zelfstandigheid, dan moeten zij op elkander volgen onder dezelfde uiteilijke hoedanigheden of accidentia. Welnu de bioote daad van aanbrenging of plaatsaanwijzing van des Heeren Lichaam zou niet voldoende zijn om zulk een zelfstandige verandering uit te werken als de Kerk schijnt te eischen, wanneer zij liet woord Transsubstantiatie gebruikt. Op deze gronden durven wij hot wagen van meening te verschillen met hen, die zeggen, dat des Heeren Lichaam slechts aangebracht wordt onder de gedaanten, door eene nieuwe plaats in te nemen.
Het zoude ook in den grootsten godgeleerde verwaandheid zijn met betrekking tot zulk een onderwerp van onbetwistbare waarheid te willen spreken. Doch misschien mogen wij het zeggen, dat de besluiten, waartoe Lessius en Coninck zijn gekomen, en die ik nu, bijna met hun eigen woorden, wil wedergeven, meer dan eenig ander schijnen te passen aan dit geheim; en in een halfgeleerde verhandeling, gelijk dit werk slechts is, beiioof ik mij niet te belasten met eene verdediging van betwiste punten, of met aanhalingen van moeielijkheden , die ik wel gegrond maar niet als beslissend erken. Voor mij is het genoeg aan anderen den weg te toonen, langs welken de godgeleei dheid mij geleid heeft om zelf het heiligst Sacrament te beschouwen.
Deze godgeleerden houden, dat het Lichaam van Christus onder de gedaanten tegenwoordig komt door eene voortbrengende daad, die men ook een woder-voortbrengen van hot zelfde zelfstandig bestaan zou kunnen noemen, waardoor het zelfde bestaan, dat het in den hemel heeft, daaraan wordt medegedeeld en op do een of andere wijze weder voortgebracht wordt onder de gedaanten; wolk bestaan evenwel, wat de wijze bo-
75
treft, anders is. Bijaldien God in staat is te herstellen, wat vergaan is, en het weder voort kan brengen juist zooals het vroeger was, gelijk Hij doet bij de herstelling van do vergane zelfstandigheid van brood, dan kan Hij ook ten tweeden male voortbrengen, wat blijft voortbestaan. Voorzeker kunnen wij het niet loochenen, dat dit binnen do perken dor almacht is gelegen. En dan niot slechts voor een tweeden maal. Het oogenblikkelijk bestaan eenor zaak is gsen beletsel voor God om dezelfde zaak bovendien nog duizendraalen voort te brengen. Zeker is Hij toch niet gebonden aan omstandigheden, die zoo iets in de natuurlijke orde van zaken onmogelijk maken. Uit één man, zegt Lossius, zou Hij golieel een leger kunnen voortbrengen. Gelijk in de schatten zijner wijsheid en macht ontelbare enkele wezens van dezelfde soort liggen opgesloten, zoo kan ook in die zelfde schatkamer elk enkel wezen ontelbare malen geborgen zijn en kan Hij het zelfde afzonderlijke wezen tot in het oneindige op nieuw voortbrengen; en ofschoon een ding, dat op deze wijze inderdaad in zich zeiven wordt hervoortgebracht, een en hetzelfde is, toch is het in zekeren zin menigvuldig, want het staat gelijk met meerderen in plaats, in werking, in begin en einde. Bijgevolg neemt het van elkander verwijderde plaatsruimten in en is in zekeren zin van zich zeiven verwijderd. Het kan verschillende en zelfs elkander tegenovergestelde werkingen op verschillende plaatsen voortbrengen en er zoo werkelijk aanspraak op maken, dat het alleen het werk van meerderen doet. Wanneer het op de eene plaats begint of eindigt, begint of eindigt bet niet noodzakelijk tevens op een andere plaats. Op de eene plaats kan het heet zijn op een andere koud; hier kan het klimmen, daar kan het dalen, hier ophouden en sterven, daar beginnen en geboren worden. Dat dit nu eene nauwkeurige verklaring van het geheim is, wil ik juist niet zeggen. Maar is dat onmogelijk voor de almacht? Is het in strijd mot andere werkingen der almacht, die wij kennen? Stemt het niet op bewonderenswaardige wijze samen met al het overige van dit geheim en geeft het niet een natuurlijke en gemakkelijke verklaring van de onfeilbare woorden dor II. Kerk?
Laat ons nn eens zien, welke beslniten de godgeleerden
76
trekken uit deze veronderstelling, om er geen waardiger naam aan te geven. Vooreerst zien wij hoe er in dit ga-heim een ware Transsubstantiatie of wezenlijke verandering en eene zelfstandige omkeering 1) plaats grijpt van de zelfstandigheid des broods in do zelfstandigheid van het Lichaam van Christus, omdat het Lichaam van Christus hier voortgebracht wordt door zulk een zelfstandigheid makende daad, dat door de kracht van die voortbrenging de zelfstandigheid van brood genoodzaakt wordt op te houden te beslaan. Want het wordt voortgebracht, zooals het daar is, op de wijze van eene zelfstandigheid, niet op een of andere wijze, onverschillig welke dan ook, maar met onmiddelijke betrekking tot de accidentia, als dezer naasten grondslag evenwel zonder die accidentia te raken. ïen tweede worden daardoor de Kerkvaders in gelijk gesteld als zij uitdrukkingen bezigeu als dezen; het Lichaam van Christus wordt dagelijks gevormd, gewerkt, gemaakt, geschapen door zijne priesters. Want de handeling, waardoor dit geschiedt, is een zoo wezenlijk zelfstandige, voortbrengende en krachtdadige handeling, dat, zooals Gabriel, Scotus en anderen leeren, indien het Lichaam van Christus niet overeenkomstig zijn natuurlyk wezen bestond, het in dit geheim zou worden voortgebracht uit niets. Scotus zegt, dat, wanneer God het zoo gewild hadde, dit geheim met dezelfde kracht had kunnen worden ingesteld vóór de Menschwording,
1) Deze omkcering of veramlcring is uict enkel een ophoudeu vau liet bestaan van broodquot;. Vivu zegt.- (Do Equot;cl). p. VII. Disp. IV, Quaest. 5). Jiij de (laarstelling van liet H. Sacrament door de woorden van de Consecratie, houdt dat, wat veranderd wordt, namelijk de zelfstandigheid van brood, eenvoudig op te bestaan, hierdoor juist dat zij veranderd wordt in het Lichaam van Christus. Zoo zeggen ook Oviedus, Arriaga, Lugo tegen Esparza en anderen..... Dat, waarin het brood veranderd wordt, uiimelijk het Lichaam van Christus onzen Heer, moet wederom worden voortgebracht krachtens eene daad, die de zelfstandigheid verandert; het is niet genoeg, dat het Lichaam des II eer en, als ware het van elders, alleenlijk worde aangevoerd. Zoo spreken ook de II. Thomas en de Thomisten liij Gonetus en, volgens de getuigenis van Vasquez, alle godgeleerden der oudheid; meest allen der nieuwere godgeleerde schrijvers honden dit vol met S u a r e z, A r r i a a, C o n i u c k, M a r t i n o n i u s, T n u u e r u s tegen de volgelingen van Scotus, Lugo, II au nol dus en tegen audi ren.
77
dat dus het sacramenteel leven onzes Heeren, van Hem als mensch gesproken, eerder zou geweest zijn dan zijn natuurlijk loven. Wat er dan zij van deze opvatting, die met zooveel warmte door don vromen Lessius werd aangenomen, zij verklaart op de meest passende en de godsvrucht meest voedende wijze de stof, die wij behandelen. Ten derde deze veronderstelling verklaart zoo voldoende mogelijk iioe, volgens de uitspraak der Kerkvergadering van Trente, het Lichaam van Christus waarlijk, werkelijk en zelfstandig kan tegenwoordig zijn in het heiligst Sacrament niet minder in don eigenlijken zin dan Ilij tegenwoordig is in den hemel. Ten vierde biedt ons deze veronderstelling eene verklaring aan de hand voor de verschillende zichtbare verschijningen onzes Heeren op aarde; aan Paulus op weg naar Damascus, aan Petrus in de nabijheid van Rome, aan den H. Carpus en aan anderen, zonder in strijd to komen met hetgeen de H. Schrift zegt, dat de hemelen Hem moeten houden tot den tijd, der herstelling aller dingen, en dit zal het verlangen bevredigen van hen, die weerzin ontwaren om te gelooven, dat dergelijke verschijningen niet anders dan engelen of verschijningen van luchtlichamen waren 1).
1) Mocht ile eeu of ander de opmerking maken, dat deze vraagpunten over de wijze, van 's liecren- bestaan in liet heiligst Sacrament, niet geschikt zijn om aan het volk verkondigd te worden, dan moge hij zich herinneren, dat de Bulla „Auctorem Fideiquot; de synode van Pistoja veroordeelt omdat deze den parochie-geestelijken gebood zich te onthouden van de bespreking aller vraagpunten der scholastieken, wat betreft de wijze waarop ons lieer tegenwoordig is in het 11. Sacrament. De Bulla zegt: remolis quaestionibus sclolaslicis circa modum quo Christus est in Eucharist ia, a quibus par oc hos docendi munere fungunies abstinere (Synodus Pistojensis) hortatur. Zie ook de aantcekening op die Bulla door Qerdil; en de Feller deel XIV bladü, 362. Uomeinsche uitgave. De synode werd veroordeeld, niet slechts omdat zij zelve de derde waarheid in de handeling der Consecratie „tertiam veritatem in ritus consecrationequot;, wegliet, namelijk de verandering, die Transsubstantiatie genoemd wordt, maar ook wijl zij den herders der parochiën vermaande zich te onthouden van de prediking dier waarheid. J)e Bulla veroordeelt niet alleen „de verdachte uitlating', tnaar ook de poging om deze leer der vergetelheid prijs te geven; 9tendUque adeo ad ejus oblivion em indueendam, quasi agcretur de quaestione mere scholastica.quot;
Deze aanteekeinngen van Gerdil zijn herdrukt in de eerste series van de Analecta Juris Pontiücii.
l' . W. FABF.R, H. SACRAMENT. ()
VIJFDE HOOFDSTUK.
DE GODGELEERDHEID OVER DE TRANSSUBSTANTIATIE.
Vervolg van liet vorige Hoofdstuk.
Het tweede wonder met betrekking tot het Lichaam on zes Heeren is het mede-tegenwoordig zijn zijner heilige Ziel met al haar heiligheid, zaligende liefde en haar zalig aanschouwen, en met al haar schoonheden en gaven zoowel natuurlijke als bovennatuurlijke, onder dezelfde gedaanten. Wanneer wij do taal der Kerkvergadering van Trente willen spreken, clan zeggen wij, dat de Ziel van onzen Heer onder de gedaanten tegenwoordig is, niet krachtens de woorden dor Consecratie maar krachtens, hetgeen die Kerkvergadering noemt, begeleiding of covcomitantia, dat is: 't was passend en eervol voor het Lichaam onzes Heeren, vergezeld te gaan door zijne Ziel in de haar alles overtreffende schoonheid en dat wel op eene wijze zoo werkelijk, als zijn eigen tegenwoordigheid in het H. Sacrament werkelijk is. Het was daarom niet noodzakelijk dat krachtens de woorden der Consecratie do Ziel des Heeren tegenwoordig kwam, evenmin deed zij zulks onmidde-lijk; en ofschoon zij tegenwoordig komt wegens hot natuurlijk verband, dat er tusschen Haar en hot Lichaam van Christus bestaat, zooals de Kerkvergadering zegt, toch wijl het Lichaam voortgebracht werd onder de gedaanten door een innigen, bijzonder werkenden invloed van God, die zich niet tot de Ziel uitstrekte, vereischt de Ziel om tegenwoordig te komen een nieuwe, onderscheidene, voortbrengende werking, die zich tot haar wezen uitstrekt gelijk de eerste zich slechts tot het wezen des Lichaams bepaalde. Zoodat er een nieuwe
70
daad vol schoonheid en macht heeft plaats gehad om de Ziel van Christus onder de gedaanten tegenwoordig te brengen, en Zij daar waarlijk, wezenlijk en zelfstandig is gelijk het Lichaam zelf.
Het derde wonder, dat met betrekking tot het Lichaam van Christus geschiedt is de tegenwoordigheid der persoonlijke vereeniging onder de gedaanten, door welke vereeniging het Lichaam en de Ziel vereenigd zijn met het goddelijke Woord. Uit deze vereeniging ontvangt het vleesch van Christus al zijn waarde en al zijn kracht om te heiligen en zij heeft plaats onder de gedaanten, door eene voortbrengende daad van Hem zeiven. Want ofschoon bet goddelijk Woord overal tegenwoordig is, heeft toch de vereeniging van het Lichaam en de Ziel van Christus met het Woord niet overal plaats, omdat het Lichaam en de Ziel van Christus niet alomtegenwoordig maar door bepaalde grenzen van plaats omschreven zijn. Desniettemin is de persoonlijke vereeniging zoo geheel innig voor beiden, dat zij zonder haar niet kunnen bestaan. Bijgevolg gelijk het Lichaam en de Ziel van Christus door eene bijzondere werking tegenwoordig zijn in het heiligst Sacrament, zoo is daarin dan ook de vereeniging van beiden met het Woord. Alzoo is het goddelijk Woord in het heiligst Sacrament tegenwoordig door concomitanlia; dat is, niet slechts om reden van zijne onmetelijkheid, wijl Hij God is , waardoor Hij in alle dingen is, maar ook om reden van de persoonlijke vereeniging. Vandaar zijn bovendien de Vader en de IL Geest ook onder do gedaanten tegenwoordig om reden van hunne vereeniging en hunne eenwezenheid met het Woord ofschoon, en wij stippen dit hier niet zorg aan, niet krachtens eenige werking, die den Vader en den H. Geest als het ware zou voortbrengen, want zoover zon zich die werking niet kunnen uitstrekken.
Het vierde wonder bestaat in de geestelijke wijze, waarop liet Lichaam van Christus, in al zijn omvang en met al zijn lichamelijke eigenschappen, onder de gedaanten tegenwoordig is. Zijn Lichaam, met al deszelfs omvang en eigenschappen, is door eene goddelijke kracht verheven boven den toestand eens lichaams en ontvangt eene geestelijke wijze van bestaan,
C*
80
waardoor liet wordt gesteld als op één punt, en toch tevens en voortdurend zoo verbreid is onder de gedaanten, dat het, gelijk een geestelijke zelfstandigheid, geheel is onder geheel de gedaante van brood en tevens geheel onder elk zijner deelen, juist zooals de ziel des menschen geheel is in geheel het lichaam en teflens geheel in elk zijner deolen Dit is wellicht het meest verbazingwekkend wonder in geheel dezen schitterenden kring van wonderen en heeft buiten hot geheim der Transsubstantiatie zijns gelijke niet: — dat namelijk een voorwerp, hetwelk uit deelen bestaat en dus uitgebreidheid bezit, het vermogen ontvangen heeft om als geest en zonder uitgestrektheid te bestaan; en dat, ofschoon de zelfstandigheid en het bestaan beiden lichamelijk zijn, de wijze van zijn niettemin geestelijk zoude wezen!
Het vijfde wonder is, om naar het voorbeeld der godgeleerden te spreken, de vermenigvuldiging van Christus Lichaam, zijn veelvoudige tegenwoordigheid, of zijne manier van veelvuldig bestaan. Zie eens hoe het in dezen staat met de ziel des menschen. De ziel is geheel in elk deel van het lichaam doch niet geheel en volkomen maar onvolmaakt; want zij is in het eene deel afhankelijk van haar bestaan in andere deelen; zoodat, wanneer een der ledematen wordt afgesneden, de ziel daarin niet blijven kan tenzij door een wonder; en ook in dat geval zou zij nog in zekeren zin onvolkomen zijn. In het H. Sacrament echter is onder elk deel dor gedaanten, hoe klein, hoe ondeelbaar het ook voor de zinnen moge wezen, het Lichaam van Christus geheel en volkomen tegenwoordig, zonder dat zijn bestaan in het eene deel, onder welk opzicht ook, afhankelijk is van zijn bestaan in de andere deelen; neen onder elk der deelen is Ilij volmaakt en onafhankelijk tegenwoordig, zoodat, wanneer de heilige spijze gebroken wordt. Hij tegenwoordig blijft geheel en al onder elk gebroken, zonder dat er daarom een nieuw wonder plaats heeft. Dit wonder verschilt van het vorige en is een toevoegsel niet een gevolg daarvan, want dat zijn Lichaam de gave bezit van op eene geestelijke wijze te bestaan, daaruit volgt niet, dat hetzelve eveneens de gave bezit om op veelvuldige wijze te bestaan, zooals de godgeleerden zeggen. Immers dan, om een voorbeeld te stellen, zou
81
Hij zich zeiven slechts eens onder ééne gedaante hebben kunnen geven. Het vorige wonder dus geeft aan zijn Lichaam de voorrechten van eene geestelijke zelfstandigheid en dit vijfde wonder voegt daarbij nog eene veelvuldigheid, die zelfs een geestelijke zelfstandigheid niet bezit. Deze vermenigvuldiging van zich zeiven, zijn Vleesch, zijn Bloed, zijne Ziel, zijn Persoonlijke Vereeniging, wat zijn zij anders dan liefde slechts, dezelfde overvloedige, vrijgevige, kwistige liefde, die ons bij het storten van zijn Bloed en bij al de geheimen van zijn kostbaar lijden en de handelingen van zijn drie en dertigjarig leven tot tranen toe bewegen.
Het zesde wonder is het verdwijnen van Jesus Lichaam onder de gedaanten als deze bederven. Wanneer door inwerking van buiten of innerlijk door onderlingen strijd der accidentia, de gedaanten zulk eene verandering ondergaan, dat de zelfstandigheid van brood, bijaldien zij aanwezig ware, natuurlijkerwijze zou bederven, — op hetzelfde oogenblik, waarop de zelfstandigheid van brood zou veranderen, op hetzelfde oogenblik verdwijnt ook het Lichaam van Christus. Niet omdat het Lichaam des Heeren op eenig natuurlijke wijze afhankelijk zou zijn van de gedaante, gelijk de zelfstandigheid van brood het wel is, maar omdat, wijl het Lichaam van Christus door een bijzondere voortbrengende werking van God daar tegenwoordig is, die werking Gods daaraan onttrokken wordt en het ophoudt te bestaan, zoodat als het niet jn den hemel of elders in het heiligst Sacrament tegenwoordig ware, het geheel en al zoude ophouden te bestaan en ver-quot;ietigd zoude worden. Evenwel lijdt onze Heer niets door dit alles, want het is voor Hem een en hetzelfde eens of duizendmaal te bestaan, immers, slechts eenmaal bestaande, bezit Hij de volheid van alle goeds en van alle kracht, en moge Hij millioenen en nogmaals millioenen malen zijn bestaan vermenigvuldigen, toch wordt daardoor niets er bijgevoegd. Dit schoon en eerbiedwaardig wonder sluit de rij der wonderen, die zijn Lichaam betreflen.
Doch ons overzicht van dit groote werk Gods, het geheim der zelfstandigheids-verandering, zou niet volkomen zijn. indien wij bij de tien opgesomde wonderen, nog niet twee andere voegden, waarop godvruchtige schrijvers, het woord «wonder''
82
in ecu ruimeren en dichterlijken zin nemend, bij voorkeur de aandacht vestigen, en die den consacreerenden priesters be-treffen. Zij zijn veeleer wonderen van liefde dan wel van kracht. Het eerste dezer twee wonderen bestaat in de kwistige vrijgevigheid, waarmede onze Heer het onmetelijke geschenk zijner macht geschonken heeft om te consacreeren. Indien één priester, slechts eenmaal in eene eeuw die macht bezat, hoe zouden alle schepselen der wereld een pelgrimstocht vormen naar die éene plaats, waar de uitverkoren priester dit verbazend werk zou voltrekken. En toch God heeft die macht geschonken aan een ontzaglijk groote menigte van priesters uit allerlei natiën. Voor de geldigheid dier Consecratie wordt niet vereischt heiligheid des levens, zelfs niet de belijdenis van het waar geloof, zelfs niet het vrij zijn van verschrikkelijke zonden. Zelfs godslasteraars, scheurmakers, ketters en afvalligen behouden deze macht zoo lang zij maar geldig gewijd zijn, en maken van die macht gebruik tot smaad en schande van onzen dierbaren Heer en tot schennis van zijn allerheiligste tegenwoordigheid. Zij maken onzen God alledaags en verachtelijk, en te veel voor het volk. Zij drijven handel met Hem en onteeren Hem door simonie en heiligschennis. Evenwel schijnt liet als bekommerde Hij zich daarover niet. Hij ziet slechts op ons, Hij gaat slechts met onze belangen te rade en beschikt alles naar het ons gelegen komt. Hij moet aan onze deur zijn. Het aanbiddelijk Slachtoffer moet gemakkelijk en gereed zijn voor ons allen. Ue gelegenheid om ter H. Communie te naderen moet voor ons zoo licht en gemeenzaam zijn als de lucht, die wij inademen. Dat is hot beste, het aangenaamste voor ons; en dewijl ons welzijn het richtsnoer is voor Gods goedheid, daarom is het zoo! Wie zal het ons misduiden als wij dit een wonder noemen ?
Nog meer; Uet laatste en het twaalfde wonder, bestaat in de gemakkelijkheid der Consecratie. Wanneer een heilige won deren doet, dan, eerst en voor alles, is hij een Heilige, en dit moeten wij in het geheugen roepen, want dit zinspeelt op lange jaren van gebed en strijd en van geheime lichamelijke kastijding, waarover de zedige nederigheid het stilzwijgen be-
83
waart. Indien alzoo oen lange vastentijd engrootegeleerdheid, veel arbeid en nachtwaken als voorbereiding ter Consecratie noodzakelijk waren, dan zou dit nog licht schijnen ter uitoefening dezer maclit in vergelijking met de verbazende majesteit van het werk, wat verricht wordt. Doch neen! Vijf korte woorden en het is geschied! Wat is er lichter? Wondervol gemakkelijk, wij mochten zeggen, gevaarlijk licht, gevaarlijk voor ons eigen geloof, gevaarlijk voor onzen eigen eerbied! Zoo zou het zijn, indien niet het schoonste aller dingen die buiten den hemel zijn, de latijnsche ritus van het aanbiddelijk O flor, uit den verheven geest der Kerk ware voortgekomen en ons verheven hadde boven de aarde en boven ons zeiven en ons in een wolk van geheimzinnige zoetheid en in de verhevenheden eener meer engelachtige liturgie hadde gehuld, en ons gezuiverd hadde, bijna zonder ons toedoen en vervoerd met hemelsche verrukking zoo, dat onze zinnen zei-ven, hot gezicht, hot gehoor, de reuk, de smaak en het gevoel hier gaven vinden, die de aarde niet geven kan. Zoo hoeft dan, als ik het zoo zeggen mag, de Roomsche Kerk door hare voorschriften ons zoo beschut en onzen Heer zoo verpleegd, dat zij zelve als eene lievende en zorgende Moeder is geworden zoowel voor ons als voor Hem zeiven bij zijne nieuwe geboorte telken dage.
Doch waarom al dat gemakkelijke? Om dezelfde reden, waarom er een zoo groote menigte van priesters is. Om ons, voor ons belang, ten onzen believe. Dat is een ander wonder der liefde. Licht te naderen te zijn, vermenigvuldigd te worden in de H. Missen, lauwe priesters uit te noodigen Hem door de woorden der Consecratie op de aarde te brengen, bewaard te worden in een groot getal van tabernakelen, in zoo vele armelijke woningen te rusten; —Ziedaar alles, watJesus begeert. Ik hadde bijna gezegd, dat was niet alles voor ons; want het geldt zoowel zijn belang als het onze. 't Is zijne vreugde met de kinderen der menschen te zijn, en waarom Hem dank geweten, indien Hij zijne eigene vreugde zoekt? Ach! maar dit is dan ook het wonder, dat de kroon zet op alle anderen, hot meest verteederend van alle wonderen, de trelTendste aller waarheden , de meest verplichtende van al onze
84
verplichtingen! Helaas, Heer, de aarde heeft geen maatstaf om deze twaalf liefdewonderen te meten, doch de mensch kan ze benaderen, ze zelfs overtreffen —• die allen — niet door zijn ongeloof, want dat zou, waar Gij zoo onverklaarbaar goedig zijt, nog vergeven kunnen worden, maar door de koudheid, waarmede hij deze gave der brandendste, der feeders te liefde, O zeiven beantwoordt, den dierbaarst goddelijk levenden Zeiven!
Nu heb ik het moeielijkste van mijn taak volbracht. Als gij u de moeite hebt getroost om deze les met geduld te leeren, dan zult gij mij er later voor danken. Ik wilde nog slechts de opmerking maken, dat ik in de vorige bladzijden geene opvattingen over de leer der Kerk heb neergeschreven, die van mij zeiven afkomstig zijn. Ik heb weinig meer gedaan dan te vertalen, dikwerf woord voor woord, zooals do stijl u reeds zal hebben aangetoond; en slechts ontleend aan die beroemde leeraren, die door geheel de wereld als de leermeesters in Israel beschouwd worden. Herinner u wel — ik had een dubbel doel, toen ik u langs deze moeielijke wegen leidde1 Vooreerst wijl ik vast geloofde, dat een meer verstandig begrip van het heiligst Sacrament u voeren zoude tot eene meer innige liefde daarvoor; en ten andere omdat ik mij niet gerust gevoelde of gij mij niet wellicht beschuldigen zoudet van oratorische en vrome overdrijving, als ik eenmaal zeggen zoude wat ik van plan ben in de volgende bladzijden te zeggen. En nu zal dit gedeelte van drooge leering, als het droog mag heeten, mij schragen en meer dan voldoende zijn om mij zeker te leiden door alles, wat volgen moet; meer dan voldoende, zeg ik, want wat zou bij mogelijkheid al, wat reeds gezegd is, nog kunnen overtreffen?
Zoo luidt dan de verklaring, die de katholieke godgeleerdheid geeft van het vijfde groote werk van God, het geheim der zelfstandigheids-verandering of Transubstantiatie; en welk een vervoerend schouwspel van goddelijke macht, wijsheid en liefde biedt zij ons niet aan. Het is als ware het ons veroorloofd onze blikken te werpen in de geheime woonkamers van God, waarvan de eene uitloopt in de ander en elke wederom hot tooneel is van de meest innige werkingen der scheppende liefde, 't Is als ware het ons vrij gelaten de toedracht der feiten
85
bij de Schepping te doorgronden, die minder dan een oogen-blilc tijds — toen het goddelijk «het worde,quot; werd uitgesproken — aan God kostten, terwijl wij eeuwen behoefden om ze te overzien en ontelbare boekwerken noodig hadden om dat alleen te verklaren, wat ons beperkt verstand mocht hopen te begrijpen. Schepping en vernietiging, de beide tegenovergestelde uitersten van Gods almacht, en andere handelingen, die den aard en de kenmerken van beiden in zich vereenigen; een verzameling van uitgezochte wonderen, de schoonste en zeldzaamste in hunne soort, en nieuwe wonderen, die aan dit geheim geheel eigen zijn en nergens elders huns gelijken of hun meerderen hebben; do vindingrijkheid van het goddelijk Woord om zich steeds lager en dieper af te laten in zijn eigene Schepping; zoo laag, dat Hij eindelijk komt schuilen in den boezem van het niet, en zich zeiven tienduizend malen schijnt te vernietigen op een dag, en dan de wijze, waarop Hij bij elke schrede met het belang van ons zondaren te rade ging, onze behoefte voorzag, ons voordcel verzekerde on de majesteit van God scheen te verlagen om toch maar het dool te bereiken, dat wij dagelijks moedwillig verijdelen; hoe hot menschelijk vleescli van Christus bezit neemt van zijne Ziol en aan zijne Godheid slechts de tweede plaats schenkt en do H. Drievuldigheid daarom vergadert als hofhouding en ten geleide; en de macht dezer bovenaardsche wereld van wondervolle schepping en vernietiging uit de handen gegeven en gesteld in handen en als onder do willekeur van eeno menigte menschen, van do meest onzekere verstandelijke vermogens en do meest wisselvallige zedelijke hoedanigheden; — ziedaar, wat het geheim der Transsubstantiatie ten toon spreidt aan onze verbaasde oogon. Zeker hier, zoo ergens elders, mogen wij met Tertullianus zeggen: Niets geeft ons oen verhevener denkbeeld van God, dan de onmogelijkheid om Hem te begrijpen; zijn oneindige volmaaktheid openbaart en verbergt Hem voor de menschen op een en don zelfden oogenhlik.
Nergens worden wij zoo verre binnengeleid in de diepzinnige werken van God als door dit uitstekend geheim. Wy schijnen do wereld en do wegen dor wereld geheel en al achter ons te laten; neen, wij schijnen zelfs de gewone werkingen Gods,
80
waarmede wij vertrouwd zijn en uns gewoonlijk aan zijne boven alles gezegende tegenwoordigheid herinneren, uit het oog te verliezen. Wij dalen met Jesus van diepte tot diepte, niet wetende, waar Hij zal stil staan noch waar de eindelooze vernedering zijner liefde zal zijn uitgeput. Wij leereu daar nieuwe wijsheid, nieuwe godsvrucht, nieuwe liefde. Ja het licht zelfs, waarin wij al deze dingen schouwen, is veranderd juist wegens de diepere diepte, waartoe wij afgedaald zijn. Gelijk in de hemelsblauwe grot van Capri, waar het licht zijn kleuren wisselt en ons blauwer in de oogen straalt dan de heldere hernel boven of het schoone water berieden ons, zoo is 't als wij afdalen in de diepte van dit geheim; schoon de zelfde luchters van geloof en rede ons daar verlichten, toch schijnt de aard van dat licht veranderd en een zeker soort van midden te vormen bij wellis zachtheid van glans wij boter in staat zijn de heerlijkheid der goddelijke werken te bezichtigen. Dan, wat een ruim veld opent het niet voor onze godsvrucht! Naarmate wij blijven staren op onzen dierbaarsten lieer, zoo afdalend van de eene diepte tot de andere, als zocht Hij in de Schepping de laagste diepte, die voor Hem te vinden is, worden onze harten ook door liefde gedreven om Hem na te volgen op onze eigen zwakke wijze en Hem in zijne tegenwoordigheid in het heiligst Sacrament te vereeren door eene voortdurende oefening van innerlijke vernedering.
Niets predikt ons zoo zeer de nederigheid als het heiligst Sacrament. Niets maakt ons verlangen zoo innig naar het bezit dezer genade. Niets schenkt ons zulk een merkbare zoetheid of' zulk een verblijdende kracht in de beoefening dier deugd. Onze verachtelijkheid en onze nietigheid gaat daar op voor onze oogen gelijk een onderaardsche kerker met vele kamers, de eene cel voor de andere na, als waren zij zonder einde en ieder meer donker en nog treuriger dan de voorgaande. God is in elk van die, ons afwachtend met overvloedige en bijzondere genade, tot dat wij zullen komen om Hem daar te zoeken; hoe dieper de diepte is, te inniger is ook zijne tegenwoordigheid en te rijker zijne gaven. Daar, in deze diepten, daar is het dat wij de kracht putten voor ons geestelijk leven. Daar wordt de genade gevonden, die ons in staat stelt willig en
87
blijde schande te kiezen boven eere en ons te verblijden in vernedering gelijk de kinderen der wereld zich verheugen oVer eerbetoon, voorspoed en vreugde. Tiaar is het, dat de eigenliefde haren dampkring verliest en niet meer kan ademhalen. Gezegende dood, meer gezegend dan woorden het kunnen zeggen, want de vrijheid, die ze aanbrengt is zoo genotvol als de slavernij weleer ondragelijk was!
Daar is evenzeer de genade om ons zeiven te werpen onder den voet van elk ander schepsel Gods, als waren wij, naar hot zeggen én van ons verstand én van ons hart, meer verachtelijk, meer nietswaardig dan iets anders, wat door God geschapen is. Daar is de genade, die ons laat zien, dat onze beste hoedanigheden ellendige onvolmaaktheden zijn; dogonade, die al de aanminnelijkheid en hot schoone onzer zielen voor onze oogon verbergt; daar is de genade, die ons in staat stelt grooter besef van schaamte te gevoelen, meer van onze verachtelijkheid bewust te worden en meerder verbazing te ondervinden 'bij hot zien van onze eigene nietigheid, naarmate God ons meer mot zijne gunsten overlaadt en in rijker schittering de stralen zijner liefde rond ons strooit; zoodat, naarmate wij toenemen in heiligheid, wij ook te verachtelijker schijnen in onze eigen oogon, ja onverdragelijk verachtelijk dan, wanneer wij heiligen zijn. Zalig zij, die met deze godsvruchtoofening zich dikwerf onledig houden! Zalig zij die er van houden de wereld voor zich zeiven te verduisteren en onder den grond te gaan en vertrouwd te worden met deze diepten, die en de afgronden onzer eigene nietigheid en toch tevens de schatkamers zijn van God! Wanneer zij don grond onder hunne voeten hebben verloren en van de eene diepte in de andere zinken en geen bodem vinden, wanneer zij beginnen te vreezen, gelijk Petrus op de wateren der zee, dan zien zij op tot Jesus; zij zien Hem in zijn uitverkoren geheim, het heiligst Sacrament, veel lager zinken, veel dichter de vernietiging nabij streven dan zij immer kunnen bereiken; en zij scheppen moed en, onversaagd en vol liefde, volgen zij Hem na in zijne onuitsprekelijke vernederingen. Deze oefening der innerlijke nederigheid is de meest natuurlijke en de meest vruchtbare godsvruchtoefening. die met dn aanbidding van hot heiligst Sacrament samengaat.
de transsubstantiatie vergeleken met de andere
werken van god.
Wij kunnen echter nog tot eene meer nauwkeurige schatting van de verhevenheid en waarde van dit geheim der Transsubstantiatie komen, wanneer wij het met de andere vier groote werken van God, waarover wij in 't bijzonder gesproken hebben, vergelijken: en wel op de eerste plaats met de Schepping. Zonder de vergelijkingen nauwer te trekken dan zij wel ge-doogen, ligi het toch voor de hand, dat beide geheimen vol onderlinge overeenkomst zijn. De goddelijke werkingen in het eene gelijken op de goddelijke werkingen in het ander. Een nieuwe zelfstandigheid, die vroeger daar niet bestond, wordt onder de gedaante tegenwoordig gebracht. Een nieuwe wijze van zijn, die de almacht alleen konde schenken, wordt der hoedanigheden en eigenschappen des broods gegeven. Dat alles wordt uitgewerkt door de kracht van een goddelijk woord; en de invloed van dat woord is oogenblikkelijk, zoo dat er geen tijd verloopt tusschen het uitspreken en de uitwerking van dat woord. Verder bestaat het groote voorrecht der Schepping hierin, dat zij geschiedt uit niets; en zoo is ook, volgens de zienswijze in de vorige bladzijden uiteengezet namelijk dat de zelfstandigheids-verandering niet slechts de schenking eener nieuwe plaats is voor Christus Lichaam, de handeling waardoor dat II. Lichaam onder de gedaante tegenwoordig wordt gebracht, in waarheid eene scheppende daad, die geen gelijke heeft tenzij alleen in de
89
daad der Scliepping uil niets; /oodat, gelijk de godgeleerden het zeiden, die beide daden verwant zijn aan elkander. Doch indien de meening der Scotisten, door Lessius en anderen met bijval aangehaald, wordt aangenomen, dat het Lichaam on zes Ileeren, evenwel uit niets zou worden tegenwoordig gebracht onder de gedaante, door het geheim en de goddelijke instelling van het heiligst Sacrament, ook in de onmogelijke veronderstelling dat het Lichaam onzes Ileeren niet in den hemel bestonde, dan is het waar, dat er in dit geheim een kracht ligt juist gelijk aan die, waardoor de Schepping uit niets werd voortgebracht; met dit verschil slechts, dat de Transsubstantiatie verre de Schepping overtreft, wijl hetgeen zij voortbrengt, namelijk het Lichaam van Christus, zoo onuitsprekelijk veel verhevener is.
Vervolgens kunnen wij een ander punt van gelijkenis met de Schepping vinden in de zoo gezegde vernietiging, die dit geheim onderscheidt. De zelfstandigheid van het brood is, zoo niet letterlijk vernietigd, dan toch als ware zij vernietigd. Het zelfde is waarheid met betrekking tot de zelfstandigheid van den wijn. Het ophouden van .Tesus tegenwoordigheid, als de gedaanten bederven, is eene verwante handeling; en indien, wat men onmogelijk veronderstellen kan. Hij niet ergens anders ware, dan zou het zijn als ware Hij vernietigd. Nu leert ons de H. Thomas, dat geen schepsel Gods ooit vernietigd wordt. Eene wijze van bestaan kan te niet gaan; maar de stof of de geest zijn onvergankelijk en moeten immer blijven. Dit is het, wat de godgeleerden bedoelen, wanneer zij zeggen dat. de eene zaak quasi of als het ware vernietigd wordt; en deze handelingen van schijnbare vernietiging zijn wel de meest in het oog vallende karaktertrekken van het geheim der zelfstandigheids-verandering. Welnu de Schepping en de vernietiging zijn verwant aan elkander. Iets tot niets terugbrengen eischt evenveel macht als iets uit niets voort te brengen. De gedachte aan het een leidt natuurlijk tot de gedachte aan het ander. Ja, zoo een van beiden, dan is wol de vernietiging de grootste daad van macht. Nicolas zegt: 1) »wat wij dood
l) Etudes Philosopbiques, vol'. I, p. 130.
90
noemen is geene vernietiging. In de natuur treffen wij geen voorbeeld van vernietiging eener zaak aan. Wij kunnen ons zeiven daarvan zelfs geen denkbeald vormen. De rede begrijpt dat niet. Want om een enkel stofdeeltje te vernietigen zouden wij al de kracht, die het heelal geschapen heeft, op het spel moeten zetten en ons gevolgelyk moeten plaatsen boven al de wetten der natuur, die dezelfde kracht toen zij schiep, vastgesteld heeft. Vernietigen en scheppen zijn twee elkander gelijkende daden. Wij begrijpen van de een niet meer dan van de andere. Iets voortbrengen uit niets of iets terugvoeren tot niets is een zelfde wonder en het onbegrijpelijkste van alle wonderen. Ik zal meer zeggen; de vernietiging van een enkel schepsel zoude een grooter wonder zijn dan de schepping van geheel het Heelal, want zij zou alles tegen zich hebben, wat liet wonder der Schepping togen zich heeft en daarenboven nog deze twee moeielijkheden: vooreerst het bezit des bestaans, wat het schepsel reeds heeft, en ten tweede do neiging van God, wegens zijn alles overtreffende vrijgevigheid en vruchtbaarheid, om te scheppen en te onderhouden.quot;
Verder hebben wij een ander punt van gelijkenis in de verborgenheid der goddelijke werkingen zoowel in de Schepping als in het heiligst Sacrament. Fenelon maakte reeds voorlang ile schoone opmerking in zijne wederlegging van Pater Male-branche 1), dat de algemeene wetten der natuur, waarover de wijsgeeren zooveel spreken, ten laatste niet zoo zeer ver-openbaringen van Gods tegenwoordigheid en werking, als wel een sluier zijn om zoo wel de eene als de andere te verbergen. «Waarom,quot; zoo vraagt hij, »heeft God die algemeene wetten vastgesteld? Het is om onder den sluier van don geregelden en eenvormigen loop der natuur, zijne voortdurende werking te onttrekken aan de oogen dor trotsche en bedorvene menschen , terwijl Hij, van den anderen kant aan zuivere en leerzame zielen iets te beschouwen geeft, wat zij in al zijne werken kunnen bewonderen.quot; Aldus is in het heiligst Sacrament het voortbestaan der broods en wijns-hoedanigheden voor de Transsubstantiatie, wat de algemeene wetten voor de Schepping zijn.
1) Chap. XIV. Van zijne worken vol. III p.
01
Zij schijnen regels te volgen, dan wanneer haar eigen zijn aan-druischt tegen alle vastgestelde regels; wantzy blijven voortbestaan zonder de haar eigen zelfstandigheid, en zij omsluierende ontzagwekkende wonderbare werkingen Gods, die daar onder de gedaanten geschieden, voor de blikken van hoovaardige en bedorvene menschen, terwijl zij voor zuivere en leerzame zielen den prijs des geloofs en een begrip des geestes ten loon bewaren.
Zoo is dan de Transsubstantiatie, indien wij onze blikken vestigen op de krachten die God ontwikkelt, op het buitengewone en de wijze zijner werking, op de verscheidenheid der wonderen, die onder de gedaanten worden gewrocht, op de diepten der goddelijke wijsheid en goedheid daar voor onze oogen geopend, in waarheid eene onmetelijke wereld, wier geestelijke werkingen op één punt worden samengetrokken; een andere Schepping, een andere soort van wereld dan die wij zoo gewoonlijk noemen, maar toch inderdaad eene wereld, en wel eene wereld meer wondervol, ons oneindig meer zeggende van God dan die prachtige stoffelijke wereld, die wij bewonen en die, licht en klein, geborgen ligt in de holte der hand van Hem, die zich zeiven verscholen heeft onder den sluier van hot heilig Sacrament. Daarenboven wijl het Lichaam onzes Heeren voortreffelijker is dan de aarde of de sterren, en dewijl de vernietiging wondervoller is dan de Schepping^ daarom is de wereld van hot heiligst Sacrament meer verheven en meer wonderbaar dan do wereld, die uit hemel en aarde bestaat, daarom gaat de daad der zelfstandigheids-verandering of Transsubstantiatie de daad der Schepping onvergelijkelijk ver te boven.
De punten van verwantschap tusschen de Transsubstantiatie en de Menschwording zijn nog meer bewonderingwekkend; en zij zijn door de godgeleerden dikwerf opgesomd. Gelijk in het geheim der Menschwording de onzichtbare Godheid ver-eenigd wordt mot dc zichtbare Menschheid, zoo wordt in het heiligst Sacrament het onzichtbare Vleesch van Christus ver-eenigd met de zichtbare gedaanten. Vervolgens gelijk er uit de persoonlijke Vereeniging in de Menschwording een persoonlijke Christus ontstaat, zoo wordt uit de sacramenteele ver-
eeniging met de gedaanten, één Sacrament van het Lichaam en Bloed van Christus tot stand gebracht. Verder, gelijk bij de Menschwording geheel het Woord vereenigd wordt met elk deel der menschelijke natuur, zoo wordt door de Consecratie geheel het Lichaam van Christus vereenigd met elk deel der gedaanten. Vervolgens gelijk in de Menschwording de Godheid ongekrenkt en onlijdelijk bleef terwijl de Menschheid gehoond werd en leed; zoo ook treffen in het heiligst Sacrament de veranderingen en, om het zoo te zeggen, het lijden der gedaanten, op geenerlei wijze Christus, die er onder tegenwoordig is.
En wederom, gelijk wij, wegens de persoonlijke vereeniging, van een lijdenden, gekruisigden en stervenden God spreken, ofschoon alleen des Heeren Menschheid dat alles onderging, zoo zeggen wij van het heiligst Sacrament, dat het Lichaam des Heeren gebroken en verteerd wordt, ofschoon die woorden alleen van de gedaanten met waarheid kunnen gezegd worden, want doze sacrainenteele vereeniging brengt, gelijk die welke in de Menschheid plaats had, eene mededeeling van eigenaardigheden voort, — Communie alio idiomatnm, zooals de godgeleerden hot noemen — krachtens welke wij zeggen, dat Christus gezien, aangeraakt, verlegd wordt en dergelijken, omdat aldus met de gedaanten geschiedt; en hetgeen wij zien wordt terecht levend, verstandig en heiligend genoemd omdat het Lichaam on-zes Heeren onder de gedaanten tegenwoordig is. Verder gelijk In de Menschwording de Menschheid onzes Heeren niet op natuurlijke wijze bestond maar in bestaan werd gehouden door de éene persoonlijkheid van het Woord, zoo hebben ook de gedaanten in het heiligst Sacrament hare natuurlijke wijze van bestaan verloren en worden zij bestaande gehouden door de kracht van het Lichaam van Christus zonder eenige eigen zelfstandigheid , waardoor zij anders werden gedragen. Ten laatste gelijk geen geschapen macht in slaat is de vereeniging, die in de Menschwording heeft plaats gegrepen, te verbreken, zoo ook vermag, zoolang de gedaanten blijven, geen geschapen macht de vereeniging te verbreken, die plaats greep in het heiligst Sacrament. Het is dus wol niet recht gezegd, dat de Transsubstantiatie do voortzetting en uitbreidina' is van het ceheim
der Menschwonling; en onder éen opzicht mogen wij haar als een veel verhevener geheim beschouwen; 1) omdat terwijl de Menschwording slechts eens en op ééne plaats geschiedde, de Transsubstantiatie eiken dag en op elk uur van den dagen op duizend plaatsen te gelijk plaats heeft. Zij bevat daarom al de voortreffelijkheden en de verhevenheid dor Menschwording terwijl zij bij dat geheim, daarenboven nog nieuwe gaven van genade, van beminnelijkheid, van vermenigvuldiging en van teedere liefde jegens den mensch schijnt te voegen. Indien wij dus met sommigen willen instemmen, dat de Transsubstantiatie niet een op zich zelf staand geheim is, gescheiden van de Menschwording, dan zullen wij ook in waarheid mogen zeggen, dat hot eerste geheim tot meerder schoonheid en verheerlijking dient van het laatste, wijl het dit laatste versiert met wonderbare eigenaardigheden' die het vroeger niet bezat. Oprecht gesproken er heerscht eene overtuiging volgens welke niet een van Gods werken op zich zei ven staat of van de overige gescheiden is. Zijne eenheid schenkt aan allen eene eenheid van leven, en mij schijnt het toe, dut de Menschwording zoo geheel en al voortvloeit als gevolg uit het geheim der Schepping, als do Transsubstantiatie vooitvloeit uit liet geheim der Menschwording; en indien dat niet zoo ware, dan zou geheel de godgeleerdheid voor mij slechts verwarring zijn.
De heilige Schrift beschrijft het loven zeer treilend als een dor land, zoo dor, dat zelfs de koele schaduw cener rots, zoo welkom is als iets homelsch, als eene gift van God of als de tegenwoordigheid van God zeiven. Wij zouden God meer verheerlijken in onze eigene zielen, inilien llij meer veiheerlijkt werd in (ie zielen rondom ons; en deze mogen misschien wel de zelfde beschuldiging richten tegen ons, zoodat wij do een den ander terughouden van Gods verheerlijking.
Wanneer wij de uitgestrekte gronden eener onvruchtbare en onoogelijke landstreek doortrekken, dan drukken de gezichten rondornme niet alleen onzen geest ter neder, dan werpen zij niot slechts als (Vno loovoring van ongezellig stilzwijgen over
1) l)t* Insielling vhigt; liet allerheiligst Sacrament, is grootei' geuailegave Jan de Meuschworiliiig zelve. Tere .a Salensiario |). 235, N». Si'U.
r VV. l-AÜEH, H, SA CU A MK NT. 7
'M
ons. maar zij storten zelfs in ons verstand zoo iets van Kun eigene dorheid over. Zoo gaat het in den godsdienst. Wij kunnen niet leven onder ongeloovigen en tevens dat blijde leven des geestes genieten. dat het deel is van hen, die in eeuwen van geloof en in geloovige landen leven. Zij. die hier beneden in een huiselijk paradijs verwijlen , dat zij niet gaarne verlaten, en veel omgaan met menschen, welke geene kinderen der Kerk zijn, worden daardoor, zoodia zij met hen in vrede willen leven en tie pogingen tor hunner bekeering opgeven, spoedig merkelijk slechter. Het geloof, zoowel als de heiligheid, ondergaat in zulk gezelschap een soort van ontzenuwing en kwijnt weg in eenen dampkring, die voor hun toestand niet passend is. Vandaar doet. het volk vreemde opvattinuen op over de gemakkelijkheid, waarmede de ketters hunne zaligheid kunnen bewerken en valt zoo die^t, dat het de verdraagzaamheid eerier leer tot maatstaf maakt harer waarheid, en dan niet eene verdraagzaamheid jegens onzen dierbaarsten Meester of jegens zijne ééne kerk, maar jegens hen. die niet van de zijnen zijn noch tot zijne Kerk behooren. Dagelijks worden de goeden minder goed ten gevolge dezer verdraagzaamheid . die verkeerd wordt begrepen en in den grond slechts zelfzucht en toegeeflijkheid jegens zich zeiven is. Minder en minder willen zij de gestrenge uitspraken en de hemelsche ergenis eener gezonde godgeleerdheid dulden; deze verschrikken en mishagen hun gelijk de verschrikkelijke zwaarden der ernstige (jn gestrenge Cherubijnen, die gekomen zijn om hen uit hun aardsch paradijs en zijn onzalige rust te verjagen.
Doch wanneer het ons lot is om onder slechte katholieken te leven, dan kunnen wij, tenzij eene geheel bijzondere genade ons ter hulpe slant, niet zoo ijverig godsdienstig zijn als de gezellen der Heiligen en de deelgenooten van menschen, die uit bovennatuurlijke beginselen handelen. Ons geloof wordt niet slechts verzwakt, ons hart wordt niet slechts beladen met oen geheimen naandoozen last, dien wij niet kunnen afwerpen; de inspanningen onzer liefde worden niet slechts tot kwijnen gebracht, als of er gift ware in het water, wat wij drinken en besmetting in de lucht, die wij inademen, maar ons begrip van godsdienst, onze kennis van God, ons besef van heilig-
!15
heid, tlat ui los wordt zoo niot gedood, Wat God verhoede, maar dan toch ten minste van zijne natuurlijke vruchtbaarheid beroofd. Wij behoeven hier slechts in het geheugen te roepen, dat het met de zedelijke wereld slechter gesteld is dun met de stoflelijke wereld. Wanneer in deze laatste desteenige vlakte Ifing is zonder iets aan Ie bieden, wat het oog bekoort; of het brandend zand om zijn onmetelijke woeste uitgestrektheid ons schrik aanjaagt, dan is ten minste het uitspansel boven ons nog vol schoonheid. Zijn de dagen in de woestenijen verblindend en brandend heet, toch is ten minste des nachts het koele sterrelicht vol beelden des vredes; en gelijk de liefde van God alles omvat, zoo versmaadt ook de weldadige dauw niet het onvruchtbare zand. Doch in de zedelijke wereld zijn er geheele streken, blijkbaar zonder iets om ons voor hare dorheid schadeloos te stellen. Daar zijn tijden en landen, die der heilige glorie van God geen gedenkteeken schijnen op te richten. Onvruchtbaar en verlaten zijn zij en de arme ziel, die er in geworpen wordt, heeft groote moeite om niet even onvruchtbaar en verlaten te worden als zij.
Vandaar dat heilige menschen zich zoo dikwerf schijnen af te zonderen van htm eigen dagelijksche en landelijke bezigheden, de alledaagsche zorgen des levens, die hen als in eene engte opsluiten, ter zijde zetten en zich omringen met de geheimen van .Tesus en Maria, daarvan hunne bezigheid maken en daarvoor leven als hadden zij plichten jegens hen te vervullen, en het als hunne levenstaak beschouwen om zich aan hunne verborgene schoonheid en bovenaardsche heiligheid gelijkvormig te maken. De geestelijke werken Gods zijn als'de schaduw der rotsen in de dorre landstreek. Hunne zielen worden daardoor verkwikt, hunne harten bemoedigd, hun geest verhelderd. Midden tusschen Gods genade-geheimen rond te wandelen en zich daarmede vertrouwelijk te onderhouden is als eene hernieuwing van die namiddag-wandeling met den levenden God, die het oiiuitsprekelijk voorrecht was van onzen eersten vader toen hij nog niet gevallen was, maar nog recht stond onder de heerlijke boomen van het paradijs in de hetnelsehe schoonheid zijner oorspronkelijke rechtvaardigheid.
Hot is niet gemakkelijk voor den mensdi om tevens godsdienstig en nadenkend te zijn zonder bij de herinnering aan Adam ook voor een groot deel met vrome teederheid zich tol hem getrokken te gevoelen. 1) Zijn leven is eene soort vau voorufschaduwing der geschiedenis van Gods uitverkorenen, en der lotgevallen zijner heilige Kerk. De schepping van Adam, de bovennatuurlijke gaven, die hem sierden, het enkele feit, dat ons boeken vol over de geaardheid van God verhaalt, namelijk dat hij geschapen werd niet in een natuurlijken staat maar in staat van genade; de schoonheid van zijne aardsclie woonplaats, de verhevenheid van verstand, zijn macht over de krachten en de wetten der natuur, zijn geheimzinnige vertrouwelijkheid met zijnen Schepper, zijne verhouding tot de engelen, zijne vereeniging met de onbevlekte Eva, de zondenval met zoo vele veropenbaringen omtrent hem zeiven , omtrent Eva, de natuur des menschen, de boosheid des duivels en Gods volmaaktheden, zijn negen honderd jaren van heldhaftige boete, en zijne rechtvaardiging door geloof, boetvaardigheid en door het Bloed van Jesus Christus, en ten laatste zijn onderworpenheid aan den dood, die als zijn eigene schepping was — deze allen zijn zoovele geheimen ter onzer overweging. Hij was de maker van den dood en had hem gezien en gesidderd bij zijn eigen verslagen kind.
Jaren van overweging zouden er noodig zijn om de hoogst belangrijke geheimen uit te putten, die opgestapeld liggen in het leven van Gods oudsten sterllijken Zoon. Hem danken wij, dat wij in het leven kwamen, dat wij God en Jesus dien Hij gezonden heeft, kennen, dat wij onzen Scliepper, onzen Verlosser en onzen Heiligmaker beminnen, dat wij juichen in de onmetelijkheid van ons geloof, dat wij berusten in de zekerheid onzer hoop, dat wij leven in het leven en de kracht der genade en der liefde, en dat wij eens do aan-schonwhig der ondeelbare Drieëenheid zullen genieten. Indien wij ook al smartelijke dingen aan hem danken, toch verzwakt het bezit van Jesus in ons geheugen zoozeer de gedachten daaraan, dat wij hel nauwelijks meer dan eenmaal m eeneu jaarkring
1) 'ie tirlltU'heni HuuMs'. IX. [i. 5!j m du ujimci kim; out I'J jIiu
hftrclenken, wanneer liet ons als cvii voorbijgaand wonder voorkomt, dat de Kerk, in den tijd luuer diep/innigsle geheimen, zingt van Adams zonden val, als ware deze een geluk dewijl hij de komst van onzen dierlmarsten Heer verrijkte met meerder teederheid en met meerder verbazing wekken-den overvloed van verlossing.
Maar waarom heb ik eerst van Gods glorie en dan van Adams eere gesproken ? Omdat ik sprekén ga over dat groote, werk der reclitvaaidiging eens zondaars, en Adam de eerste was, wien God in het licht ea de pracht der nieuwe schepping plaatste, de eerste, die door het Bloed van Jesus gerechtvaardigd werd. Beide zaken dringen te gelijk mijne gedachten binnen en werken bijgevolg gezamenlijk. Ite wereld is wel zeer verwilderd, omdat de oogst voor Gods glorie niet is, wat hij moeste wezen; en goede zielen gevoelen die verwildering meer dan zij kunnen zeggen, en meer dan de wereld zou kunnen begrijpen, bijaldien zij te kennen konden geven, wat zij gevoelen.
God zij geprezen! er zijn nog vele zielen, wie zijne eer de eenigste hartstocht des levens is. Voor die zielen heeft elk ding uitsluitend waarde en geene andere waarde, dan voor zooverre het in staat is God te verheerlijken. Hare keuze van het doel en de middelen wordt bestuurd door de zelfde neiging. Haar geluk bestaat in het welslagen dezer eene zaak alleen. Haar ongeluk in het missen van een goeden uitslag, hetzij zij de proeve met zich zeiven of op anderen nemen. Vele zaken doen zich aan haat-voor, vele -zaken vragen hare geestkracht en belangstelling. Vele dingen dezer wereld worden haar als plichien opgedrongen en worden zoo dingen, niet der wereld maar van God. Evenwel zijn deze allen slechts verstrooiingen. De kracht der handen spant den boog, doch deze keert tot zijn oor-spronkelijken vorm terug, wanneer de kracht verdwenen is. Voor haar is het leven slechts ëene zaak en alle waarheden lossen zich op in éene en deze is, dijt God oneindig waardig is bemind te worden; en het schijnt haar als iets noodzakelijks opgelegd te zijn toe te zien , dat Hij oneindig bemind worde ook door de eindige schepselen, üe weinige en dunne aren, die in de wereld te oogsten zijn, zijn door de bedrijvigheid
08
der liefde spoedig bijeen gegaard; en gering en onbeduidend schijuen ze haar toe, ofsclioon zij toch zoo schoon en groot zijn; en dan, gelijk ik reeds boven zeide, deze minnende zielen zetten alles, wat haar in het leven omgeeft, ter zijde, of wol zij verlaten het gelijk eene bij een uitgezogen bioem verlaat, en omgeven zich met de verhevene werken van God in de geestelijke Schepping, om zich blijde te maken met alle de diepten van welbehagen, die zijne liefde en glorie besloten heeft daarin te vinden. Wij willen thans niet spreken over de eerste liefdeakte van Maria in den schoot der II. Anna, noch over den eersten onbeschrijflijken oogenblik van Jesus Ziel in de Menschwording; doch er zijn twee oefeningen van liefde in Adam's geheimzinnig leven, welke deze goede zielen zoo gaarne overwegen, omdat zij beiden zoo hoog verheven en tevens haar zoo nabij zijn en zoo onder het bereik harer eigene begrip vermogens schijnen te vallen.
13« eene is de eerste akte van liefde, die Adam verrichtte op den oogenblik toen zijn heerlijke ziel in zijn lichaam door God werd ingeademd. Om de mate dier liefdeoefening te kennen, moeten wij eerst de verhevenheid der gaven beschouwen, waarmede Adam begiftigd was. Zijn de harten zelfs der Heiligen zoo ruim als het zijne was, toen er nog geen zonde noch de kwaal der eigenliefde noch eenige kleine onvolmaaktheid der zelfzucht bestond? Vlekkeloos als Maria, met wie hij, alleen onder al zijne afstammelingen, kan vergeleken worden, stond hij voor God op de onbezoedelde, maagdelijke aarde. De Schepping was niet schoon genoeg voor hem. Een paradijs zou bijzonder voor hem door Gods eigen hand worden aangelegd. Hij was uit het niet ten leven gesproten ten gevolge van een plechtig raadsbesluit der allerheiligste Drievuldigheid. Zijn natuur was schoon in hare volmaaktheid, maar was daarenboven nog bekleed met de hoogere schoonheid dei-oorspronkelijke genade en met den glans van oorspronkelijke rechtvaardigheid. De omvang zijner kennis was zoo groot, dat wij er ons nauwelijks een denkbeeld van kunnen vormen, en de meest verbazende wonderen der Heiligen zijn slecht zwakke aanwijzingen en gedeeltelijke onthullingen van die rechtmatige en bovennatuurlijke heerschappij over de natuur, die hij bezat
on uitoefende. De engelen waren gevallen, een derde van geheel de schare en Adam was in hunne plaats getreden ofschoon zijn bestaan in Jesus reeds vóór hen ontworpen was. Die natuur was geschapen, welke het Eeuwig Woord van alle eeuwigheid bssloten had zelf aan te nemen.
Adam was geheeld en gevormd met het oog op Jesus; on Adam zou de voorvader van Jesus zijn, wanneer de volheid der tijden zoude komen. Hij beantwoordde, zooals Gods werken altijd doen, aan de waardigheid der plaats, die hij in nam. Hij was der verhevenheid, waarop hij stond, waardig. Doch slechts éen oogenblik te voren, was hij niets. Duisternis, stilte, gevoelloosheid, zijn slechts schaduwbeelden van dat uiterste niet, waaruit de ziel des eersten menschen. op Gods wenk voortkwam; en nu in de kracht en volheid en heerlijkheid van dat eerste bewustzijn, was zijne eerste daad eene akte van volstrekt onmetelijke Heide jegens God, wien hij kende, zag, beminde en genoot zoo als iemand dat konde, die getooid was met lichamelijke zintuigen, met gewaarwordingen des halten en verstandelijke vermogens in zoo hooge mate als geen zijner afstammelingen, slechts Maria zijne zondelooze dochter uitgezonderd, ooit bezat. Wie vermag zich van de ontboezeming van dat eerste nieuwe hart, een recht denkbeeld te vormen? Wie vermag de diepte van dat nieuwe nauw ontvangen zondenloos leven te peilen? Wie kan vermoeden de hoogten der vervoering van dien levenden adem Gods, juist zoo even door zijn brandende scheppende liefde uitgeademd? Want naar de hoogte alleen kunnen wij de verbazende diepte berekenen der geestvervoering, waarmede Adam zich in aanbidding nederwierp? Hoeveel eer-herstel lag lag daar niet in die akte van liefde, voor het somber velleden der gevallen engelen? Hoeveel belofte niet voor de toekomst van deze nieuwe en bij uitstek beminde Schepping? Genoeg, Adam's akte van liefde was de eerste; die, zoo niet in grootte dan toch in men schel ij lie gedaante en wijze, de zelfde was als die voltooiende, die alleen voldoende oefeningen van liefde, welke de glorie van God eens ontelbare millioenen malen zou ontvangen van het H. Hart van Jesus. Deze was de eerste daad van Adam toen hij nauwelijks dooi- de gave
100
Her oorspronkelijke rechlvuardigheul op clenzelfÜen oogenblik , waarop 1 lij geschapen werd, en door die bovennatuurlijke liefde gerechtvaardigd was, welke liefde de eerste beeltenis der voor-beschikte Men.schheid van Jesus schiep, niet in een natuurlijken staat maar in staat van genade. Wij denken aan Adam's val maar zouden wij ooit de liefde van Adam vergeten, de eerste menschelijke liefde, welke Gods goedheid zicli gewaardigde met zooveel zorg te zoeken en met zooveel teederheid op prijs te stellen? Wij denken maar al te dikwerf, dat Adam viel zoodra toen hij geschapen was. Neen voorwaar. in een geestelijken zin leefde hij een lang levtn en had hij een groote geschiedenis, vóór zijnen val.
Was (jod minder wondervol, minder dierbaar, minder ondoorgrondelijk voor Adam, toen hij Hein kende en zich toegelegd had op die kennis Gods en zijne zegeningen had voelen vermenigvuldigen, dim op den eersten oogenblik zijner Schepping? Zeker de onuitputtelijke rijkdommen en het verreikend begrip van Adam en zijn snelle en weelderige groei in de genade tot op den noodlottigen oogenblik der zonde, mogen allen gelijkelijk voor ons het antwoord geven op die vraag. Doch hij was gevallen. Welnu als ooit een mensch de ellende der zonde kende dun was het Adam wel, dio eens zondeloos was geweest. Indien ooit een menschenhart slechts bij benadeling den doodstrijd koude besellen van dat Heiligst Hart, dat zoo wonderbaar het Bloed naar buiten perste onder de olijfboomcn van Gethsernane, dan was het wel het wijze en toen nog vlekkeloos hart van Adam. Wist hij, dat God barmhartig is? Ja! want hij wist, dat de Schepping de ou:1ste dochter der barmhartigheid zelve is; want God kan zijne barmhartigheid jegens zijn eigen wezen niet toonen evenmin kan liij anders dan barmhartig zijn voor hetgeen builen Hem is. Doch er was geen voorbeeld van barmhartigheid jegens do zonde. Alles was in strijd met zulk een gedachte. Do zonde van Adam was niet de eerste. Vóór hem hadden do engelen gezondigd en boven alle beschrijving was hun lot verschrikkelijk geweett. Niet een oogenblik was hun gegund voor een tweede gedachte. De daad van verzet en de bliksem van het aanschijn Gods schenen slechts
101
eeue daad te zijn. zoo nauw volgde dn een op de ander. Die Zonen Gods waren weidden van verstandelijke schoonheid, scheppingen van geestelijke pracht, ondoorgrondelijke diepten van wijsheid, wetenschap en begrip, steunpilaren van majesteit en macht, onuitputtelijke bronnen van glorie, aanbidding on liefde; en voor een ieder dezer ontelbare geesten in hot bijzonder gevoelde de Schepper een innig verlangen om ze te behouden, te verheerlijken en te beminnen; en toch daar was niet een oogenhlik van aarzeling, niet een enkel gebaar van ontfermend geduld. Mij verplettert, vergruizelt, veniieügt en stort van de tinne des hemels in den afgrond der hel, geheel die wonderbare zee van vrtichtbare levens en geesten. De goede engelen, die staande bleven, traden niet smeekend tusschen beiden, '/ij hadden nooit een middelaar aanschouwd. Daarom wellicht konden zij niet deuken aan voorspraak lor bemiddeling. Zij ontblootten de scherpe zwaarden huns geestes, snelden zonder ommezien, dei' vorstelijke beschikkingen van Gods heiligen en i echt vaardigen toorn gehoorzamend, voort en streden tegen hunne broeders, jubelende orndat zij het werk hnns eeuwigen ondergangs mochten bezegelen, \ol liefde als zij waven wijl de Voi-Heilige het zoo wilde. Het Eeuwig Woord strekte de hand niet uit om die ongelukkige geesten in hunnen val te redden. De adem zijns monds was voor hen geene zoetheid van herhaalde vergiffenis, van hernieuwde vrijspraak, maar het vuur der uiterste en hopelooste vertwijfeling.
Dit was het geheim, wat Adam kende. Hij kende het veel beter dan wij en koude het dieper doorgronden en met meer wijsheid en waarheid den juiston aard er van begrijpen. Nu was hij zelf gevallen, en van zulk eene hoogte, trots zoo wondervolle genade, onder eeue wet, die zoo gemakkelijk was te vervullen. Indien God zijne eerste redelijke schepping niet spaarde toen deze zijne liefdevolle plannen verijdelde, was het dan waarschijnlijk, dat Hij zijne tweede schepping zou ontzien, die gezondigd had onder zulks verzwarende omstandigheden'? Daar was geen schoonheid als die der engelen, welke voor God een beweegreden koude zijn om aan Adam vergiffenis te schenken. Geen talrijkheid van schepselen koude voor hem pleiten, want hij on l'ïva stonden alleen en God behoeldehem
102
slechts in de hel te wei'pan en een under man, eene andere vrouw te scheppen, die Hein met meer trouw en edelmoedigheid zonden dienen. Niet een boom of bloem, niet een lieflijk zangerig vogeltje noch een bonte vlinder behoefde vernietigd of besciiadigd te worden. Wat was er lichter voor de goddelijke macht? Wat gepaster voor de goddelijke rechtvaardigheid? Wat strookte zelfs meer met do goddelijke goedheid? Bedenk hoe al deze gedachten stormden door den geest van Adam met zooveel meerder kracht dan door den onze. Doch hij was een afbeeldsel van den voorbeschikten Jesus en dat redde hem. Het Lam was geslacht reeds voor de grondvesting der wereld en het Bloed was gereed, en dat rechtvaardigde hem. Hem werd vergiffenis geschonken. Voorzeker er moest wel een wonder der almacht toe noodig zijn om hem in het leven te behonden met een hart zoo gebroken van liefdesmart als het moest wezen, zoowel als er een wonder noodig was om aan den voet des bloedigen kruises te verhinderen dat het gebroken hart van Maria niet do oorzaak werd van haren dood.
Daar was eene nieuwe schepping. Baar was een genade, die nooit te voren had bestaan, de genade des berouws; en zijne tweede akte van liefde, die de eerste was in alle akten van berouw, moet wel die allereerste oefening bijna hebben overtroffen, die hij verrichtte toen zijne onbevlekte ziel uit niets te voorschijn kwam en in aanbiddende liefde nederlag aan de voeten zijns Scheppers, Zoo heerlijk als vroeger zijne kennis van God was geweest, zoo moet het hem nu werkelijk wel hebben toegeschenen als hadde hij Hem in het geheel -net gekend, zulke nieuwe diepten van volmaaktheid, zulke breedten van onbegrijpelijke barmhartigheid waren daar nu geopend voor zijne oogen. Doch waartoe meerder woorden ? Wij kunnen niet zeggen hoe Adam beminde, het was zoo ontzagvol, zoo innig, zoo onuitsprekelijk. Toch van deze beide akten van liefde, ik zou het durven denken, was de eerste, toen hij nog in zijn oorspronkelijke onschuld gerechtvaardigd stond, minder dan de tweede nu de nieuwe onverwachte vergiffenis hein meer overstelpte dan zijn vorig geluk van geschapen te zijn hem overstelpt had, nu hij voor God
103
stond ton iweeilemualo gerecUtvaaidigd en gerechtvaardigd van dc zonde door het kostbaar Bloed van Jesus Christus.
En toc.h zouden wij liever niet zeggen, dat deze laatste oefening van liefde groeier was dan de-eerste, maar veeleer dat zij in ons oog méér teeder en inniger is, wijl datgene, wat met het berouw in betrekking staat, ons moer aangaat, dan de dingen der onschuld; en het denkbeeld, dat eeneziel, welke vergiffenis ontving, van God bezit, moet van een geheel anderen aard zijn dan het denkbeeld, dat een schoon en nog niet in zonden gevallen wezen zich van Gods eeuwig geprezene Majesteit vormt. De eerste liefdeakte van Adam, op den schitterenden morgen toen hij werd geschapen, roept ons veeleer de eerste liefdeoefening van Maria en den eersten oogenblik der Menschwording voor den geest. Het is een geheim onzer bewondering waardig, 'tIs eene vreugde, dat zulk eene akte van liefde God werd aangeboden, welke zooveel in zich vervatte, wat tot zijne grootste eere strekte, dewijl de tweede liefdeoefening van Adam de bron werd van duizende gelijkende akten van liefde, die dagelijks door gerechtvaardigde zondaren verricht worden, hoewel niet met zoo veel heldhaftigheid en inneilijke vurigheid. Daar is heden niet eetie ziel uit de ontelbare biechtstoelen der Christenheid van de ongenade en schuld der doodzonde gereinigd terug gekeerd, zonder eene akte van liefde tot God verwekt te hebben vol wonderbaar eerbetoon en nederige dankbaarheid, eene akte van liefde, waarvan die van Adam het eerste begin, het oorspronkelijk model en voorbeeld was. Zijne liefdeoeléning is de eerste bron van alle onze akten van berouw en daarom eerbiedwaardig in onze oogen. Toen werd het eerst die genade, de teederste van alle vroegere genaden, geschapen, wier geheime kracht ligt in de polsslagen van Jesus kostbaar Bloed, de genade door welke wij leven, bidden, hopen en beminnen al de dagen onzes levens. Wat wonder, dat zij in onze oogen meer geldt dan de schepping van het Eden of de regeling van zon, maan en sterren? Zij was een grooter werk van God.
Doch hoe zullen wij het geheim der Transsubstantiatie vergelijken met dit groote werk der Rechtvaardiging eens
104
zondaars, flat ofschoon verreweg grooter dan de schepping van inillioenen werelden evenwel elke sloude op deze onze ondankbare aarde wordt voltrokken ? Wij gevoelen wel, dat de Transsubstantiatie een veel hooger karakter draagt. Zij leidt ons een gebied van verhevener en meer hemelsche zaken binnen ; en de werkingen van God zijn daarin van meer teederen en geestelijken aard. Indien wij evenwel het werk der Rechtvaardiging meer van een godgeleerd standpunt uit beschouwen, dan zullen wij inzien, dal hel in een bijzonderen zin het werk der Sacramenten is 01 wel bewerken zij onze Rechtvaardiging rechtstreeks, of wel zij veroorzaken haar middellijk, of wel zij bevestigen en voltooien haar, of steunen en beschutten haar of bewaren haar in ons ongekrenkt en schitterend of ontwikkelen haar tot iels verheveuers, of eindelijk scheppen zij de bronnen der Sacramenteele kracht en laten hare stroomen in het heilig Sacrament des Priesterschaps ontspringen aan de drooge rotsen van de lin ten der menschen. Daar is bijgevolg een eigenaardig verband en een bijzonder punt van vergelijking tussichen het heiligst Sacrament en het geheim der Rechtvaardiging, welke zoo zeereen Sacramenteele daad is, dat, schoon hare bewerking verondei'stellende zonder de tusscheukomst van een Sacrament in eigenlijken zin, iij evenwel niet voltrokken wordt zonder de stilzwijgend ingesloten begeerte naar de Sacramenten, die hare rechtmatige kanalen zijn. Welnu als er eene waardigheid is, die aan het 11. Sacrament des Altaars minder kan ontzegd worden dan aan eenig ander, dan is zij wel deze, dat het de koninginne der Sacramenten is. Geene anderen kunnen met hetzelve vergeleken worden; want terwijl de andere Sacramenten ons de kostbare gaven van Jesus mededeelen, schenkt dit ons, wat onuitsprekelijk kostbaarder is, Jesus, God en mensch, zeiven. In de anderen liggen bijzondere genaden geborgen; in dit. is de bron der genade Hij zelf Ja, dit was het eenigste Sacrament, dut Hij zelf koude ontvangen, het eenigste, wat Hij ontving en hetwelk hij met smachtend verlangen begeerde 1° ontvangen. Hoe onuitsprekelijk moet dan deszelfs waardigheid niet zijn!
DdcIi hel li. Sacrament des Altaars overtreft de andere
Sacramenten mot slccht.s wegfins clc uu'ordoiv verbfivenboid vun deszeifs voovrecliteii. Het overtreft lien oincltit het de de bijzondere voortreirelijkheden vun al de anderen in zich ver-eenigt. liet bezit het geloof des Doopsels, en de sterkte dos Vormsels. De zuivering der Biecht is slechts de voorbereiding lot betzei'e; de vereeniging des Huwelijks is daarvan de afbeelding, en de balseming van het H. Oliesel is als de kus der lippen, die zich onder den sluier van het Altaargeheim verbergen en tevens is dit Sacrament zelf de offerande, voor welke het H. Priesterschap is ingesteld. Bijgevolg is de Rechtvaardiging een dor glorierijkste werken van Gods almacht, een der meest bovennatuurlijke vindingen der wijsheid, een dor meest aantrekkelijkste wonderen zijner liefde. Doch het heiligst Sacrament is niet zoo zeer een werk als wel de almogende, de wijze en minnende Werker en Uechtvaardiger Zelf, verscholen achter een sluier, die om geweven te worden meer almacht, meer wijsheid en meer liefde vereischt dan het geheim der Rechtvaardiging eens zondaars. Het omvat dus al het werk en meer werk nog dan de Kechtvaardi-ging en is bovendien de goddelijke Werker en Reehtvaardig-maker zelf.
HE SCHOONHEID DKIt VERHEERLIJKING EN DE SCHOONHEID VAN HET HEIUÜST SACRAMENT.
De schoonheid der ziel, die gerechtvaardigd is, ligt voor ons lichamelijk oog verborgen. Zelfs ons verstand is slechts in staat haar onvolkomen, en uit hare gevolgen veeleer dan in haar wezen te waardeeren. Wij weten, dat die rechtvaardiging eene omkeering is van een geestelijken dood tot het leven, van de vijandschap üods tot zijn meest innigst welbehagen en nu reeds in zich bevat de kiem des hemels, die de dood alleen eerst later zal moeten ontwikkelen. Daaruit besluiten wij tot hare alles overtreffende lieflijkheid. Zelfs ons christelijk begrip schat haai' niet zoo als zij verdient geschat te worden. Wij ontwaren nog persoonlijke afgekeerdheid en tegenzin, als zonder zonde of krenking der naastenliefde mogelijk is, voor zielen die wij gelooven, dat nu gerechtvaardig zijn. Dit alleen strekt ten bewijze, dat wij niet zoo helder de geestelijke schoonheid eener gerechtvaardigde ziel onderscheiden, wijl deze niet allen weerzin en afgekeerdheid, die wij vroeger jegens haar ontwaarden, oogenblikkelijk doet ophouden en omkeeren, zooals het in God geschiedt, in eene werkelijke en overvloeiende liefde.
Doch indien de schoonheid dor Rechtvaardiging in hare volheid verborgen is zelfs voor de Heiligen , wat zullen wij dun zeggen over de schoonheid van dat andere werk van God, de Verheerlijking van den Rechtvaardige? Indien het waarheid is, dat de H. Joannes de Evangelist de getrouwe gezel van het Kind van Nazareth was, dan heeft hij vele jaren met
■\0l
.tesus omgegaan. Als leerling van Joannes den Dooper IhkJ ile II. Evangelist met liefde en eerbied gezien op welke wijze zijn Meester de heiligheid, de eenzaamheid, de gestrengheid, het stilzwijgen beoefende, hoe hij groot werd in de wildernis in een wonderbaar alleen-zijn, in verbazende onthouding, en zijn omgang niet de wilde dieren en zijn vertrouwelijk verkeer met de Engelen. Daarna was hij overgegaan in de school van Jesus. Hij had de schoonheid zijner handelingen en de hemelsche aanminnelijkheid van zijn leven en van zijnen omgang aanschouwd. Meermalen had hij zich zelven ademloos en verslonden gevoeld in dien dampkring van volkomen heiligheid, die Jesus van alle zijden omgaf. Hij had den Thabor beklommen, on had zijn aangezicht bedekt voor het witte licht der Verheerlijking, dat zijne oogen verblindde. En toch was voor zijn oog, zoo zeer aan schoonheid gewend, de zalige geest eens Engels zoo heerlijk, dat hij , volgens zijn verhaal in het boek der Openbaring, van ontsteltenis aan zijn voeten wilde nedervallen om hem te aanbidden.
Wel mocht de 11. Philippus Nerius zeggen, toen hij eenmaal van eene verschijning tot zich zelven kwam, dat geene woorden in staat zijn de schoonheid uit te spreken, eener ziel, die in staat van genade gestorven is. Denk aan de vlekken, waarvan zij is rein gewasschen, aan de merkteekenen der genade, die haar sieren, aan de kenteekenen der Sacramenten, die haar zijn ingedrukt, aan de trekken der ziel van Jesus, die zich in haar weerspiegelen Tel samen do onvolmaaktheden en zwakheden, die in haar zijn vernietigd, ol liever die uitgebloeid zijn in de tegenovergestelde genade en volmaaktheden. Meet hare nieuwe vermogens, de hoogte en breedte en do diepte van wetenschap. van aanschouwen, van onsterflijkheid en liefde en bovenal haar zalige onveranderlijkheid, welke niet eene innerlijke kracht in haar maar het zaligend aanschouwen Gods haar thans verzekert. Schets eens de ingestorte goede gewoonten en verworven deugden, die zoo schoon en onbeschrijllijk waren in een Heilige op aarde en die nu zijn uitgebroken in schitterende bloesems, waarvoor de taal dezer aarde geen namen heeft, en wier geuren in staat zijn de geesten der hemelsche kooien in verrukking
te brengen. Zie eens hoe zij het uitgestrekt gebied doorwandelt vun Gods volmaaktheden, die voor den gezichtskring van ons sterflijke beoefenaars der deugd niet open liggen ; hoe zij do diepten peiit en zich baadt in het licht, en drinkt van de schoonheid eti als tot eene grootheid schijnt te zijn verhoven gelijkend aan Hem, die haar rnet zich zeiven heeft gekleed. Kan deze onze eigene ziel zijn, dezelfde ziel, die wij kennen zoo arm, zoo klein, zoo zwak, zoo beperkt in haren gezichtskring, zoo ontrouw in hare voornemens, zoo wankelend in hare volharding, een zoo onedel bcminnaresse van haar zelve? Bereken en pas eens toe don machtigen invloed van de zuiverende vlammen des Vagevuurs gedurende eeuwen en eeuwen als gij wilt, en dan nog, wat moet de majesteit zijn van Hem, die zoo wonderbaar een omkeer kan bewerken ?
Doch het werk is nog niet voltooid. Ook het lichaam moet verheerlijkt worden. Het bedeiflijke moet in onbederf-lijkheid vorkeeren, het sterflijke de onsterflijkheid aandoen. De vier prachtige gaven aan onze verheerlijkte lichamen go-schonken, waarvan de godgeleerden gewagen, wat zijn zij zoo niet een geheel nieuwe natuur van ons? Zeker wel eene nieuwe wijze van zijn. Wat is onlijdelijkheid niet voor hem, die gedurende lange jaren vergeten heeft, wat het rijk gevoel esner krachtige gezondheid beteekent, en die zwakheid voelt in al zijne ledematen en pijn in elke zenuw en afmatting in al zijne zintuigen en altijd smarten in zijn hoofd? Wat is snelheid voor het gezicht, dat do ouderdom heeft verzwakt, voor het voorhoofd, waarin de zorgen hare voren hebben gegraven, voor hot mat geschreide oog? Wat is snelheid voor onze trage, moede, beperkte, gekluisterde en krachtelooze pogingen, zoo niet nis een deel der almacht door God ons geschonken? Wat is fijnheid voor ons, zoo niet liet voorrecht, waartoe (lt;od ons riep om zijne onmetelijkheid, het geheim zijner alomtegenwoordigheid, met Hem te genieten? Werp eens een blik op de tegenwoordige wereld , ontrol de geschiedenis van haar verleden en beschouw eens de macht dei'zinnelijke vermaken. en do ontzettende omwentelingen, die hare verwilderende brooddronkenheid op natuurlijk, zedelijk en verstandelijk ge-
109
bied heeft veroorzaakt; en denk na dat gelijk een worm in verhouding staat tot een Seraphijn, zoo ook onze zielen hier beneden, hare doordringbaarheid, teederheid, haar geestelijke aard, haar innig diep gevoel van genot, haar samenvattend begrip van voorwerpen, snelheid van overgang, voortdurendheid in 't ontvangen van indrukken in verhouding staan tot hetgeen zij eenmaal zullen wezen, wanneer zij de hinderlijke banden der sterflijkheid verbroken hebben en ontwikkeld zullen zijn in het geheim eener glorierijke opstanding.
De taal kan ons hier nauwelijks helpen onze denkbeelden weer te geven, wijl al deze dingen zoo verre zich uitstrekken buiten den kring, dien ons begrip thans omvatten kan. Zij behooren tot eene andere wereld, tot eene andere soort van zijn, tot de verheerlijking van den Rechtvaardige. Hoe beminnelijk moet de ziel zijn, welke der Ziel van Jesusis nagebeeld, hoe heerlijk het lichaam , waarvan zijn Lichaam iiet voorbeeld en de type is! Evenwel hebben wij bij- dit alles nog eene gave buiten rekening gelaten, die, als wij onze aandacht op haar vestigen, al het overige in de schaduw stelt, namelijk hot vervoerend allesbevredigend aanschouwen der ondeelbare Dricëenheid! Het is genoog, dat de dood ons in staat van genade vinde en bij de enkele zachte beroeiing zijner koude hand, do zuiverende werking van do vlammen des vagevuurs, al of niet naar omstandigheden, worde gevoegd, en geheel dit onuitsprekelijk hemelsch werk is in ons voltrokken. Voorwaar niet» doet ons de waarschijnlijkheid van verloren te zullen gaan, zoo zeer gevoelen als de levendige voorstelling van de verhevenheid onzer zaligwording!
Dierbaar geheim dor veiheerhjking! waarom roepen wij u niet dikwijls ter overweging voor onzen geest? Waarlijk wij hebben het wol noodig. Hoe moede worden wij in het goede doen. Wat een vreemd leven is het geestelijk leven; do overwinnig van de eene moeielijkheid is slechts een waarborg, dat eene grootore ons nog te .overwinnen zal worden toegezonden; arbeid voert tot meerdei arbeid doch verre van rust. Do zegepraal over eene bekoring is slechts eene wonderbare vermenigvuldiging van bekoringen en de duivelen komen gelijk de vliegen in grooter drommen, hoe meer wy F. w. FAUEH, n.SACRAMENT. 8
110
ze van ons afslaan. Moe lang zal het zoo duren? Het schijnt om te wanhopen, een werk van oogenblikken, gelijk de worsteling van een drenkeling om zich boven het water te hou den. Hoe langer wij uitharden des te onmogelijker schijnt ons de volharding toe. Van vele dingen moge het waarheid zijn, dat de eerste slag den halven strijd beslist, doch wie durft te zeggen, dat dit ook in het geestelijk leven geldt?.Toch wonden wij ons van do gedachte aan de eeuwige heerlijkheid af als ware zij eene zelfzuchtige en onwaardige gedachte, als hielden wij daardoor op God te beminnen om Hem zeiven, of uitsluitend zijne eer en die alleen te zoeken. Maar is dat wijsheid? Is dat nederigheid? Helaas, wie heeft niet ondervonden, dat zij, die het meest van do noodzakelijkheid der lichamelijke versterving spreken, juist degenen zijn, die haar het minst beoefenen! Zoo ook zij, die eene liefde zonder eenig eigenbelang en eene volmaakte verloochening van zich zeiven als een gewenschten en blijvenden toestand hunner ziel begeeren te be/.itten, en de hoop op verheerlijking verwerpen als voor hen te laag en te onvolmaakt een beweegreden of als beleedigend voor God, zij vallen maar al te dikvvyls zoo veel te dieper, zoodat het voor hen somtijds zeer goed zou geweest zijn zich bij de enkele beweegreden der vreeze voor de hel bepaald te hebben. Dat was niet de nederige wijsheid van den Psalmist toen hij zeide: «ik heb mijn hart geneigd tot de vervulling uwer geboden altijd, om wille der belooning!quot; Stellen wij slechts de gedachte aan den hemel tegenover den blik op doze aarde en wij zulllen in het binnenste onzer zielen vrede hebben met aan God te denken.
Doch het is tijd voor ons om dit geheim der Verheerlijking met dat der Transsubstantiatie te vergelijken; en als wij onze oogen vestigen op de deelen, die het eerste zamenstellen, dan zullen wij zien, dat het laatste die allen bezit en vervolgens ze op eene verhevener wijze bezit en, verder nog, ze bezit onder omstandigheden, die deszelfs schoonheid en waarde als werk van God nog vermeerderen en verhoogen. Want wat is de ziel van den groótsten Heilige, zelfs van den Prins dei-Apostelen, of meer nog, der onbevlekte Moeder zelve, vergeleken mot de menschelijke Ziel vanjesus, zoo geheel bijzonder
•Mi
tegenwoordig in hot heiligst Sacrament? Onder al de vei-heerlijkte zielen is de zijne koninginne en de eerstgeborene. Wat ook aan schoonheid, wijsheid, macht en heiligheid ooit van eene ziel of zelfs van alle vet heerlij kte zielen gezegd kan worden, moet van zijne Ziel duizendmaal meer worden gezegd en ook dan nog zou hare hoogste voortreiTelijkheid niet zijn uitgesproken. Insgelijks kan er van al ,de verheerlijkte lichamen zijner dienaren, zoo weinigen er reeds verheerlijkt zijn, 1) of zoovelen er op den laatsten dag nog in de Verheerlijking zullen worden opgenomen, er wel één vergeleken worden met liem, die niet slechts al de siersolen der verheerlijkte lichamen in de hoopste mate bezit maar nog bovendien de vijf schoone en in zonneglans stralende wonden draagt, als zoo vele eigenaardige bronnen van onvergelijkelijke lieflijkheid en aantrekkelijkheid, die de schoonheid van hel eeuwig Woord in schitterende stralen schijnen door te laten? Zijne Ziel en zijn Lichaam zijn juist de voorbeelden naar dewelke onze lichamen en onze zielen op den dag des oordceels zullen verheerlijkt worden. In de beeltenis van zijn Licliaarn zullen wij worden veranderd.
Doch dat Lichaam en die Ziel, rnet al de pracht der glorievolheid, zijn in het heiligst Sacrament. Het voorwerp van het' geheim der Verheerlijking, de eeuwige Godheid, de bron aller zaligheid, de oorzaak der hemelsche vreugde, die zee, waarin al de verheerlijkten leven en lieven en zonder einde zich verblijden, ook dat alles is in het heiligst Sacrament. Het aanschouwen der Godheid, het zalig aanschouwen, hetgeen iets onderscheidens is van het voorwerp, dat gezien wordt en van de ziel, die ziet -— die aanschouwing zelve is daar ook; want de Ziel van Jesus geniet haar daar onder de gedaanten. Daarenboven, als wij ons herinneren, dat zijne Ziel, zijn Lichaam, zijne Godheid en zijn aanschouwen, allen ons nabij zijn gebracht in deze arme wereld, op deze aarde, vóór dat wij sterven, en op het woord eens stervelings door het geheim der Transsubstantiatie, en dit alles niet buiten
1) Zie de zeer belnugrijkc verhaudeliug XXXIV, vau Siuri — De Novitsimis,
8*
ll'i
ons blijft maar door de II. Communie in ons komt krachtens eene vereeniging, zoo nauw en innig, dat wij haar in woorden niet weten uit te drukken, wie kan er nog aan twijfelen dat onder de heerlijkheden van Gods werken, waar alle heerlijk, alle schoon zijn in de hoogste mate, de heerlijkheid der Transsubstantiatie nog grooter is, dan de heerlijkheid der eeuwig zaligen in den Hemel! Want wat anders zeggen wij daarmede tenzij, dat zijne heerlijkheid nog heerlijker is dan de onze 1).
Nadat wij zoo gewaagd hebben deze groote werken Gods het een met het ander te vergelijken, moet ik de waarschuwing en de verklaring herhalen, die ik bij het begin heb gegeven. Zulk een onderzoek kan niet gedaan worden met de meening van ergens eenige smet of onvolmaaktheid in Gods werken of eene wijze van werking te kunnen vinden, die meer geestelijk of meer doeltreffend had kunnen wezen. Ofschoon de vrijheid van God, wat de optimisten leeren, niet gebonden is om ailes op de volmaakstc wijze te doen, zoo is het toch zeker, dat al zijne werken volmaakt, allo geheel voltooid, alle bewondering waardig zijn en ook het minste onder hen ons begrip verre te boven gaat. Zelfs de woorden van God zijn werken, want zij voltooien onfeilbaar het doel, waarmede zij worden uitgesproken; en zijne werken bereiken den juisten uitslag met eene gepastheid, die zijne oneindige wijsheid alleen vermag te waardeeren. Het is een gevolg van Gods onmetelijkheid, dat er bij Hem geen groot en klein bestaat wijl alle dingen in Hem zonder mate zijn. Wanneer wij dus hot eene werk van God met het ander vergelijken dan geschiedt dit niet omreden, dat het écn het ander in de schaduw zoude stellen of als zouden wij het een beter kunnen nissen dan het ander of als zoude de schittering van het een vei bleeken en te loor gaan in de scherpere lichtstralen, die
]) Oiirc Moester zcirtc aan do Knrmelitcr-non, Pnulu , Mnria (!i Ccsi, 'lat Hij pohcel liet rijk der moptulijkhoilcn doonvniicleUl en bevond,u liad dut r.ct luiliprsl Saoiainont des Altaars de zeMzaanut sclioouste vnn nlzijuu viiitiingcii was.
Zio Vila di Paola Marin, 231—1303
113
uitgaan van het ander. Evenmin matigen wij ons bij het stellen van zoodanige vergelijking aan te veronderstellen, dat wij de oogmerken kunnen doorschouwen, welke God voorhad bij het een of ander werk in het bijzonder; of om te zeggen, dat Hij slechts een enkel doel voor oogen had en dat dit eenig doel geëvenredigd is aan geheel het werk; evenmin willen wij een enkel oogmerk uit de velen kiezen om het te beschouwen als het hoofddoel, dat God wenschte te bereiken, als het eerste, dat voor alle andere oogmerken ging en aan hetwelk deze ondergeschikt waren. Dat alles zoude aanmatigend zijn, het zou gebrek verraden aan dien diepen eerbied, welken alle sporen van Gods werking berekend zijn op te wekken, en in strijd zijn met dien geest van aanbidding, dien elk verstandig onderzoek der goddelijke handelingen noodzakelijk met zich brengt.
Al do uiterlijke werken Gods dragen ongetwijfeld het kenmerk der zelfde eenheid, die het voorrecht is van zijn innerlijk leven, de drievoudige persoonlijkheid in éénen God Het eene geheim groeit uit het ander; zij raken elkaar; zij streven naar of wentelen om elkander. Wij kunnen ze niet op eene kaart overteekenen zooals wij de sterren des hemels doen, noch voor elk een vaste plaats en een eigen loopbaan aanwijzen. Als wij het beproeven den invloed aan te toonen, dien zij op elkander uitoefenen, dan geschiedt zulks alleen omdat do 11, Schrift on de II. Kerk ons zekere gegevens schenken, waarop wij afgaan. Wat hun gewicht betreft, wij zouden den ontzaglijken bol der zon in onze schalen kunnen wegen, doch nimmer zullen wij in staat zijn den omvang van het kleinste van Gods uiterlijke werken te berekenen. Het doel van al zulke vergelijkingen is daarom dan ook niet zoo zeer om tot eene beslissing te komen en iets als onfeilbare leer vast te stollen als wel om ons zeiven te onderrichten en God te vei heerlijken, terwijl wij loeren. Wij beschouwen de goddelijke geheimen van dio gezichtspunten, die voor onze oogen open liggen. Wij pas-ren da.irop onze wijze van redeneerenonzen maatstaf, onze schaal, ons gewicht en onze regels toe en, vasthoudend aan hetgeen overeenkomt met ons geloof, schijnen wij door al dit onderzoek een helderder denkbeeld te verkrijgen van Gods werken, nieuwe beweegredenen te vinden om Hem lief te hebben en
114
en meer verstandige manier voor onze godsvrucht te verkrijgen. a Tradidil mundum disputationibM,quot; Hij heeft de wereld aan het onderzoek der menschen overgegeven zegt de wijze Man; en op de zelfde wijze als IJij zijne stoffelijke schepping aan ons onderzoek overgaf, zoo heeft Hij in de katholieke godgeleerdheid ons uitgenoodigd tot het meer verheven ondeizoek zijner geestelijke schepping. \) Doch vvy moeten ons niet lichtzinnig aan zulk eene vergelijking wagen. Het moet onze vreugde zijn aan de zijde van God te staan en Hem te zien werken in het gebied der natuur, der genade en der glorie. Maar toch terwijl de voorkomende goediieid en teedere Voorzienigheid van onzen medelijdenden Vader ons dikwerf tot tranen van brandende liefde beweegt, is het wel de geest van aanbidding, die, zoo onbeperkt als de liefde zelve, ons hart en ons verstand beheerscht.
De nabijheid van God, hot wonderbare zijner wegen, de grootte zijner werken, het ontzagwekkende zijner kalme en ongedwon-genc werkzaamheid, do wijze waarop de onbuigbare stof, of de weerstrevende geesten of het onvruchtbaar niet in zijne handen komen, zwijgend en ter vorming gereed, de vol-maakle heiligheid zijner onuitsprekelijke rechtvaardigheid, die voorzit bij al wat Hij doet,— dit alles schijnt ons bijna te verpletteren, ons bijna terug te voeren tot het niet, waaruit Hij ons eenmaal zoo vol liefde ten leven heeft geroepen. Lldele gedachten, onbedachte woorden en lichtzinnige oordeelvellingen vinden hare berisping in de tegenwoordigheid van den Allerhoogste; en ten laatste, wanneer ook onze gedachten aanbidding, onze woorden gebeden en onze oordeelvellingen dankbetuigingen zijn geweest, dan nog kunnen wij nooit God en zijne wegen bespreken, zonder bij het einde van zulke bespreking van ontzag getrofl'on neder te knielen en Hem vergiffenis te smeeken voor de nieuwsgierigheid onzer oogen en het aanmatigende in onze woorden gelegen. Laten wij aldus ons huidig onderzoek besluiten, want als wij beminnen, dan beminnen wij Hem op zoo onwaardige wijze, en als wij Hem prijzen dan heeft onze lof zoo weinig bevalligs aan zich, dat
1) /Ac het motto vau i'iatu's Kpiuomis bij liet begin vau dit werk.
115
zelfs ouze liefde en onze lof nog zijn vaderlijk medelijden noodig hebben.
Wij mogen nu de uitkomsten, waartoe wij in dit Boek zijn gekomen opmaken en eens zien welken voortgang wij gemaakt hebben. Eerst en voor alles hebben wij de verschillende werken Gods en de bewonderingswaardige menigvuldigheid zijner uiterlijke werkingen onderzocht, welke het Hem behaagd heeft in zijne Kerk in zijn Woord en in zijne wereld te openbaren. Uit deze zeiven zoowol als uit hunne verscheidenheid, uit hunne onderlinge gelijkenis en hunne zichtbare goddelijke eenheid, ontsproten zekere grondregels voor het schoone en verhevene, dat in de werken van den goddelijkon Kunstenaar doorstraalt; en wijl deze grondregels ontleend werden aan geheel de verzameling der werken van den Almachtige, kunnen wij ze wederom toepassen op elk zijner meesterstukken in het bijzonder om niet zoo zeer hunne volmaaktheid als wel den aard hunner schoonheid te bepalen. De uitkomst, die wij daardoor verkregen was de ontdekking, dat het geheim der zelfstandigheids-verandering in zich zeiven aan al deze grondregels voldoet, ze allen in zich vereenigt en op de verhevenste wijze en in de hoogste mate hunne eischen bevredigt.
Doch dit was niet genoog voor ons plan. Daarom kozen wij vervolgens deze groote en eigenaardige werken van God uit, die, in verband met zijne innerlijke volmaaktheden, ter voltooiing van het denkbeeld, dat wij in onzen geest van Hem bezitten, noodzakelijk schijnen; als zijn de Schepping, de Menschwording, de Rechtvaardiging, de Verheerlijking en de Transsubstantiatie. Wij onderzochten elk dier geheimen in het bijzonder, en de Transsubstantiatie, het eigenlijk onderwerp van ons schrijven, tamelijk uitvoerig en met groote nauwkeurigheid; en vervolgens deze vijf werken met elkander vergelijkende bleek het ons, dat ieder een eigenaardige voortreffelijkheid bezit daaraan geheel eigen; dat de Transsubstantiatie, juist met het oog op die voortreifelijkheden, aan elk beantwoordde en alleen al de eigenaardige voortreffelijkheden der vier anderen overtrof en ten slotte nog geheel bijzondere en eigen voorrechten in zich besloot, waarmede de andere werken Gods
116
nauwelijks konden worden vergeleken. Het onderzoek was op zich zeiven beschouwd, belangwekkend, wijl het ons bewoog in vele vruchtbare vraagpunten en besprekingen de katholieke godgeleerdheid te volgen en ons vervulde mot nieuwe liefde, bewondering en godsvrucht voor goddelijke dingen, terwijl het de hand Gods overal, waar v.ij ons wendden scheen te vermenigvuldigen en te vergrooten. Doch ons hoofddoel was een redelijken grondslag te leggen voor eene groole en engelachtige godsvrucht tot het heiligst Sacrament. Ik wenschte grooter vertrouwen te winnen zelfs op het gevaar af van uwe aandacht te vermoeien; en u voor te bereiden om in het vervolg krachtige taal en vurige beschrijving aan te nemen als in werkelijkheid de niet overdrevene uitdrukking cfj.ier leerstellige matigheid, den onwederlegbaren grondslag der waarachtige waarheid en niet als eene licht te verschoonen vervoering der redeneerkunst of als godvruchtige overdrijving.
In één woord, wat is do slotsom van alles? Het heiligst Sacrament is God. De godsvrucht tot het heiligst Sacrament is eenvoudig goddelijke verceiing. Keert liet naar welken kant gij wilt, werp het licht der liefde en der kennis nu op deze dan op gene zijde, de uitslag blijft steeds, die eene onuitputtelijk zoete werkelijkheid: de wezenlijke tegenwoordigheid van God, In dn handen des priesters, achter het kristal der Remonstrans, op de tong van hem, die commu-niceert, zijn nu en duizend malen en bijna naar onzen wil en zin de handen en de voeten, deoogen en demond, het vloeiend bloed en het lovende hart van Hem, wien Thomas aanraakte en Magdalena wilde aanraken, de ziel, die het voorgeborchte der helle door hare verbazende schoonheid in vervoering bracht en den gevangenen do vrijheid schonk; ja hier is het Eeuwig, het Onbegrijpelijk, het Almachtig Woord, dat overal is maar toch hier bijzonder verllijft, welks glone-schitteringen onzo oogen niet kunnen verdragen en daarom uit liefde voor ons dour Hem verborgen worden in do stilte en achter den zedigen sluier van het heiligst Saciamcnt.
OTWIBEIDIB BOEK.
EET HEILIG SACRAMENT, DU GODSVRUCHT DER KATHOLIEKER
EERSTE HOOFDSTUK,
HET HEILIGST SACRAMENT HET VOORWERP EENER BIJZONDERE GODSVRUCHT.
Het zal bij den eersten oogopslag vreemd en niet zeer eerbiedig schijnen voor de wezenlijke tegenwoordigheid onzes Heeren in zijn verheven Geheim, om het heiligst Sacrament te rangschikken onder het getal der voorwerpen, waaraan wij eene bijzondere godsvrucht wijden. Want onder eene bijzondere godsvrucht, naar den zin, waarin de schrijvers van het geestelijk leven die woorden gebruiken, wordt eene zekere voorliefde verstaan, waardoor wij tot bijzondere geheimen van des Heeren leven, of tol bijzondere eigenschappen van God , of tot een Heilige of een Engel in het bijzonder liever dan tol een ander worden getrokken, hetzij wegens natuurlijke richting des geestes of wegens zekeren samenhang met de geheime geschiedenis onzer ziel of door eene bijzon-dere werking der genade, waardoor God ons trekt. Het is begrijpelijk, dat iemand, die een beroep heeft en werkzaam is, meer behagen zou scheppen in de overweging van des Heeren openbaar leeraarsambt dan van zijn verbolgen leven in het heilig huis van Nazareth omdat hij daarin meer gelijkenis ziet met zijn eigen leven; of wel is 't begrijpelijk, dat hij wegens de tegenstelling, die daarin met zijn toestand ligt, meer rust zou vinden in het gebed door de beschouwing van het verborgen leven. De voorbeelden'toch vallen meer onder zijn bereik en zijn lichter toepasselijk op de tegenspoeden en moeielijkheden, die hij in de vervulling zijner openlijke plichten ondervindt of wel de tegenstelling levert een tegenwicht voor
120
zijne openbaarheid, het geneesmiddel voor zijn verstrooingen en de rust voor zijne vermoeienis. Terwijl de kloosterzuster, de Seminarist ot iemand, die om de een of andere reden een afgezonderd leven leidt, naar de woning van Nazareth gaat als zijnde deze, ten minste voor zoodanige personen, een frisscher en voller bron van vertroosting, bemoediging en sterkte, en dus het verzet, in de tegenstelling gelegen, voor hen niet noodig. Sommigen bijvoorbeeld schijnen gelijk Petrus Tliabor te verkiezen boven Kalvarie, dit is echter een voorbeeld van onvoorzichtige bijzondere godsvrucht. Sommigen geven aan Bethlehem do voorkeur boven Kalvarie, en dit is een voorbeeld eener rechtmatige en heilzame bijzondere godsvrucht wijl het kruis in beiden evenzeer wordt teruggevonden. Eene heilige maagd is naar de opvatting van sommigen meer dan een martelaar; en daar zijn er, die een leeraar der Kerk boven beiden den voorrang schenken.
Dit alles is begrijpelijk zelfs dan, wanneer het de keuzeen den voorrang geldt van zekere geheimen der Menschwording boven anderen. Doch hue is dit alles van billijke toepassing op het heiligst Sacrament, dat niets anders is dan Jesus zelf onder den sluier, dien Uij zicli heeft uitgekozen? Dit, zeker mogen wij het zeggen, is veeleer een deel der onmiddelijke algemeene vereering van God dan het wettig voorwerp eener bijzonder godsvrucht. Wij vereeren het Bezoek der H. Maagd, het vinden in den tempel of den doodstrijd in den hof van Olijven niet onmiddelijk; wel echter aanbidden wij onmidde-lijk, het heiligst Sacrament als den levenden God zeiven onder een geheirnzinnigen sluier verborgen. Hoe kunnen wij dan spreken van personen, die oen bijzondere godsvrucht tot het heiligst Sacrament hebben, ab wij daaronder niet slechts verstaan, dat zij zich door eene meer dan gewone huogte van godsdienstige vereering, jegens het heiligst Sacrament onderscheiden, maar daarvan hunne bijzondere godsvrucht maliën?
Eene zeer kleine opmerking zal de moeielijkheid verklaren. De aanbidding van het heiligst Sacrament maakt waarlijk deel uit van de onmiddelijke algemeene vereering van God, welke Hem door de geioovigen wordt bewezen. In het dagelijksch
Offer der II. Mis, in liet ontvangen der heilige Communie en in de eigenaardige eerbiedvolle vereering zijner heilige tegenwoordigheid in de tabernaUclen onzer kerken wordt deze vereering door do Kerk als plicht haren kinderen op liet, geweten gedrukt, en de Zegen met het Allerheiligste is thans voor het volk geworden, wal het koorhouden is voor do kloosterlingen of het bidden van den Brevier voor de geestelijken. Deze aanbidding valt natuurlijk niet onder het begiip eener bijzondere godsvrucht. Zij is iets, wat ieder hebben, een ieder doen rnoet, wil hij niet in verzet tegen God, een afvallige of een ketter wezen. Zij behoort tot de plichten van den Katholiek. Zij maakt noodzakelijk deel uit van de belijdenis van ons katholiek geloof en van de hulde, die een onderwezen redelijk schepsel aan de majesteit en de tegenwoordigheid van zijn Schepper, waar zij hein dan ook geopenbaard wordt, verschuldigd is te bewijzen.
Doch wijl het heilig Altaargeheim verwant is met de Mensch-wording en er zelfs een deel of, liever nog, de voltooiing zelve daarvan is, bestaat er een ander gezichtpunt, waaronder wij de godsvrucht tot het heili;.'st Sacrament kunnen beschouwen, krachtens welke beschouwing wij, zonder der waarheid of den eerbied te kort te doen, hetzelve als een voorwerp van hetgeen wij bijzondere godstvrucht noemen, kunnen aanzien. Sommige menschen, kunnen zich overal in de tegenwoordigheid van God houden, hetzij te huis in hun kamer heizij in het gewoel op straat, zoo goed als in de kerk of voor het Tabernakel. Het heiligst Sakrament schijnt'niet noodzakelijk te zijn voor hunne vrome ingekeerdheid noch voor de vurigheid hunner gebeden. De omstandigheid van hun werkelijk tegenwoordig zijn in de kerk op gezelten tijd schijnt geen merkbaren invloed op hunne godsvrucht uit te oefenen. Anderen weder hebben de grootste moeite om ergens anders dan voor het heiligst Sacrament met aandacht te bidden. Het gebod is voor hen geheel iets anders, wanneer zij in de kerk zijn. Schoon vele uiterlijke plichten en verstrooiingen of inwendige strijd on moeieüjklieden hun de gevoelige tegoii-woordigheid van God hebben doen verliezen, nauwelijks zijn zij bij onzen lieer of zij zijn kalm en in rust zelfs zonder
eigen medewerking; alle onrust is verdwenen en de geest des gebeds neemt zegevierend zijn gelukkig makende heersclmppy over hunne geesten in. Voor deze laatste soort van mensehen is het heiligst Sacrament iets, wat het niet is voor de eersten en toch kunnen de eersten op een veel hoogeren trap staan in het geestelijk leven.
Zoo wederom willen sommige priesters bij voorkeur de H. Mis lezen aan een Altaar, waar het heiligst Sacrament bewaard wo. dt, omdat zij zich aldaar vuriger en meer zonder verstrooiing gevoelen. Anderen willen liever het H. Misoffer opdragen aan een altaar, waar ons Heer niet bewaard wordt, omdat zij de tegenwoordigheid des Heeren in het heiligst Sacrament zich met zulk een alles overheerschende levendigheid des geloofs werkelijk voorstellen, dat zij in verwarring geraken en het hun moeielijk wordt om met gepaste kalme aandacht de kleine ceremoniën en kerkelijke voorschriften of rubiieken der H. Mis te vervullen en verhinderd worden om voor het oogcnblik zich werkelijk het II. Offer voor den geest te stellen. Anderen wederom ontwaren een opmerkelijk verlies van gevoelige godsvrucht onder de Hoogmis of bij groote plechtigheden, omdat de kaarsen, de wierook, de kleeding en de handelingen der heilige bedienaren, vereenigd met het gedruisch der muzijk hen schijnt te versti ooien en do onbeperkte heerschappij, die ons Heer in het Tabernakel over hen uitoefent, schijnt te verstoren; terwijl zeer vele zeer godvruchtige personen van deze drie zaken niets ontwaren.
Blijkbaar zijn dit drie wijzen, waarop zich eeno bijzondere godsvrucht tot het heiligst Sacrament op zoo onderscheidene manier openbaart. Weder zijn er anderen vol wezenlijk teedere en innige godsvrucht tot het Lijden, die op goeden Vrijdag waarlijk niet weten, wat met zich zeiven te beginnen, wijier dan geen heiligst Sacrament op het altaar is, en wier geest minder met. het geheim van des Heeren dood of met de verwachting zijner opstanding bezig is dan wel met de gedachte aan de vele sacristiën, waarin het heiligst Sacrament verborgen blijft, om als teerspijze voor de stervenden gereed te zijn. Hunne gedachten zoeken steeds deze verborgene plaatsen
123
op, met een gevoel van geheel verkeerde godsvrucht, 1) ia aanmerking nemend, dat de Kerk met zooveel toeleg ze aan ons huldebetoon en aan onze oogen onttrekt, Somt'yds gevoelen de leden eener kloostervereeniging, eener gemeenschap, aan welke wegens onvermijdelijke redenen de tegenwoordigheid van het heiligst Sacrament tijdelijk wordt onttrokken, zich zoo in verwarring gebracht, dat de naleving van hunnen regel, of de oefeningen van boetvaardigheid, die slechts in de verte met het heiligst Sacrament in betrekking schijnen te staan, hun bijna onmogelijk zijn of hun eene dwazelijk overdrevene inspanning kosten, juist zooals in een huisgezin de kleinere zaken niet goed gaan, wanneer het hoofd des huizes afwezig is; terwijl andere leden dier zelfde gemeenschap het alleenlijk betreuren, dat een middel der genade verwijderd of eene geestelijke oefening onderbroken wordt.
Sommigen blijven volstrekt koud bij het kruisbeeld, omdat het heiligst Sacrament voor hen zoo geheel alles en alles is. Anderen ontwaren een gevoel als of al hunne godsvrucht tot onze dierbare en heilige Moeder langs een geheimen weg uit het heiligst Sacrament ontspringt en daarheen weder terugkeert. Sommige Heiligen, die verre waren in de beoefening van het beschouwend leven, hebben al hunne jaren besteed orn de vernederingen van Jesus in het heiligst Sacrament na te volgen. Anderen, die op rneer eenvoudige en niet zoo verhevene wijze hunne liefde te kennen geven, hebben zich door geloften verbonden alles te doen, wat zij kunnen, om de kennis en de liefde van dit verheven Sacrament te bevorderen en hebben hunnen tijd, hunne talenten en hunne krachten op meer algemeen bekende wijze aan dit doel gewijd. Sommige vereenigtngen der bruiden van Christus leven slechts om onzen Heer voor de beleedigingen, dier ecnige openbaring zijner barmhartigheid en . .rborgene majesteit aangedaan, voldoening te schenken. Velen passen al de aflaten, welke zij verdienen, toe op de ziel, die tijdens haar leven de grootste godsvrucht
I) De zalige Paulua van het Kruis was gewoon een deel van den goeden Vrijdag, in de geheime kapel voor het heiligst Sacrament door te brengen.
Zie zyn leven V deel p. 198 door t\ W. iVocr.
I'i4
gevoelde voor liet heiligst Sacrament. Aan eenigen heeft God de gave der onderscheiding gegeven zoodat zij in hunne ziel ontwaren , waar het heiligst Sacrament bewaard wordt, aan anderen de gave om door den smaak de geconsacreerde U. Hostie van de niet geconsacreerde te onderscheiden, en aan anderen om door den reuk zijner onbeschrijflijke geuren geleid te worden tot het Tabernakel, waar onze verborgene Liefde rust.
Eenigen, gelijk de martelaren van Gorkum, zijn voorbeschikt om hun leven voor het heiligst Sacrament op te offeren. Sommigen ontvingen de H. Communie uit de hand des Heeren zeiven, anderen uit de handen der Engelen, anderen zier. gezichten en schoone verschijningen in de II. Hostie; anderen ontvangen ons Heer door hun vleesch heen, op de zelfde wijze als Hij eenmaal na de Verrijzenis met zijn verheerlijkt Lichaam door gesloten deuren ging. Dit voorrecht genoot de H, Juliana Falconieri. Anderen worden opgewekt om openbaringen te doen omtrent het heiligst Sacrament, zooals het feest van U. Sacramentsdag, dat door du H. Juliana van Retinne werd geopenbaard, juist in een tijd toen het ver-derflijk gift van geheimen afval en van Gibcllijnscho ongodsdienstigheid do wereld verwoestte; alsof tijden van ongelóof, tegen de berekeningen der menschelijke voorzichtigheid in, de geschikte tijden waren voor de bovennatuurlijke openbaringen der Kerk, juist zooals het God behaagd heeft tegen het ongeloof onzer dagen de uitspraak van liet leerstuk der onbevlekte Ontvangenis over te stellen. 1) Anderen hebben hun natuurlijk leven gevoed en onderhonden door het heiligst Sacrament, gelijk do H. Philippus Nerius en vele dienaren van God. Het was den H. Paschales Bailon gegeven, nog na zijnen dood deze godsvrucht te prediken, wijl hij in zijne lijkkist klopte zoo dikwerf de H. Hostie in de kerk.
1) En, nog zuo kort geleden, de uitspraak van hot leerstuk der onfcilbnarheiJ des Pamen. Met onze eigen ogen zien wij thain, uit het wrijven en drijven van teugen en dealing en uit liet ondennijnen van alle geestelijk en incn-cliclijk gezag, hoe uUorgeacüikst liet juist tli; ns do tijd wa« oux dat dogma uit te spickeu. Vthtai.iü.
129
waarin hij begraven lag, werd opgeheven, Dat waren de beroemde Colpe di San Pasquale, waarover zooveel is gesproken en geschreven.
Al deze dingen zijn zoo vele onthullingen en openbaringen eener bijzondere godsvrucht tot het heiligst Sacrament, ten eenemale verschillend van die onmiddelijke en noodzakelijke vereering, die een wezenlijk bestanddeel van den christelijken godsdienst uitmaakt en met de godsvrucht niet verward mag worden. Daar zijn ken- en merkteekenen, die enkele goede personen van het groot getal goeden onderscheiden. Minstens geven zij eene bijzondere geestesrichting, een bijzonderen smaak in de godsvrucht, een meer dan gewoon genot in en een oordeel over bijzondere leerstukken, een opmerkelijk verstandige keuze in heilige zaken, of den invloed des geestelijken geleiders of van een biechtvader en bestuurder te kennen. Doch veel dikwijlder toonen zij een geheime maar onloochenbare aantrekking des II. Geestes aan, of het moge somtijds een geheel magnetische 1) aantrekking schijnen, die van onzen dierbaarsten Heer zeiven onder zijn sacramcnteelen sluier uitgaat. Deze is dikwerf begonnen, gegroeid en heeft ten laatste geheel het geestelijk leven eens menschen een eigenaardig karakter ingedrukt, alvorens hij zulks ontwaarde, de aantrekking wel te verstaan, die in de geheime werkingskracht deelde, welke het geheim des Altaars zeiven kenmerkend onderscheidt.
Zoo bekende eens een Priester zich tot regel gesteld te hebben om nooit eene predikatie te houden zonder daarin van onze heilige Moeder Maria te gewagen, en maar zeer zelden liet hij na zulks te doen, 't mocht er dan de tijd voor zijn of niet Hij stond verrast toen een vriend hem zeide, dat vele personen de opmerking maakten hem nooit te hooren spreken, over welk onderwerp dan ook, zonder het heiligst Sacrament door hem er ingebracht en daarop toespelingen gemaakt te zien, naar de stof die hij behandelde; ofschoon hij zelf nooit zoo iets bespeurd had, voor dat men daarop zijne opmerkzaamheid had gevestigd. Wat aan anderen bijna
1) Aan de verschijnseleu van het heiligst Sacrameut als ile magneet; der zielen, zullen wij in het vierde boek onze aandacht wijden,
F. W. FAHKR, 11. SACRAMENT. 9
430
eenu gemaaktheid toeschccn, was hem geheel onbekend; en too sterk was die gewoonte, eenmaal in zijnen geest geworteld, dat de ervaring daarvan hem er later bepaald toe dwong. Dit alles zal de veronderstelling bevestigen, dat er niet slechts iets bestaat, wat wij bijzondere godsvrucht tot het heiligst Sacrament noemen in den toepasselijken zin van het woord, maar ook dat zij bestaat als eene bijzonderheid, die zich in veelvuldig verscheidene wijze in de Kerk uitspreekt. Daar gelaten dat het heiligst Sacrament het voorwerp is der aanbidding, welke wij Gode schuldig zijn, toch neemt het bovendien als voorwerp eener katholieke bijzondere godsvrucht onder de verschillende godsvruchten als tot de H. Kindschheid, tot het H. Bloed, tot het heilig Hart, tot de vijf wonden of tot de onbevlekte Moeder des Heeren, eene eerste plaats in, en in dat licht gaan wij het in dit boek beschouwen.
Bijzondere godsvruchten, zij mogen dan aan eene natuurlijke richting des geestes en aan eene eigenaardige neiging des harten of aan den onrniddelijken invloed des II. Geestes ontspruiten, oelenen in beide gevallen schoon niet in gelijke mate een belangrijke heerschappij uit over geheel het geestelijk leven. Het is volkomen waar, dat de menigvuldige rijkdommen der katholieke godsvrucht onze zielen als het ware naar God heentrekken en hare rusteloosheid tot rust brengen, wijl zij het verlangen naar verandering bevredigen en het vervelende van het eentonige verdrijven, beiden zwakheden onzer natuur, zwakheden, die ons zelfs tot in het heiligdom vervolgen en zich in ons meest innig verkeer met God mengen. Doch daarmede is nog volstrekt niet geheel het bedrag dier schatten aangegeven., ofschoon zulke voordeelen, als wij daar juist hebben opgenoemd, van niet weinig invloed zijn op onze heiligmaking. Bijzondere godsvruchten zijn nog iets meer dan vrome luimen of geheel bijzonder eigen gesteltenissen, eens godsvruchtigen. Zij hebben een innerlijk leven, een sterk verborgen geest, waardoor zij een volstrekt geestelijk karakter, haar geheel eigen, onze zielen kunnen indrukken. Zij zijn meer dan de schoonheid der heiligheid; zij maken een deel uit van haar leven. Zij leveren niet bloesems alleen; zij brengen ook vruchten voort en wel overvloedige vruchten.
131
/
'tis zeer dikwijls moeielijk het innig verband te ontdekken, dat tusschen haar en de vruchten, welke zij dragen, gelegen is. Het verstand vermag dikwerf niet tot die ontdekking te komen; maar het feit, dat er zulk een verband bestaat, is daarom niet minder zeker en alle godvruchtige personen, die dikwijls hun binnenste doorschouwen, zijn daarvan quot;maar al te wel overtuigd.
Wij kennen eone plant aan hare bladeren en vorm en aan de kleur van haar groen en wij weten door vroegere ondervinding of de nu nog gesloten knop gele, roode of blauwe bloesems zal geven en dikwijls staan wij verbaasd over de verborgene kracht, die planten van de zelfde soort zoo geheel verschillen cn wisselen doet in kleur en in de verdeeling en mengeling der kleuren, .luist zoo is het met bijzondere godsvruchtcn. Zij zijn van veel meer gewicht om Heiligen te vormen, dan uiterlijke omstandigheden het meestendeels zijn. Inderdaad bij het grootst getal Heiligen, die zich aan het beschouwend leven wijdden, zijn zij dc voornaamste oorzaak hunner heiligheid geweest. Ue eone godsvrucht brengt deze soort van Heiligen, eene andere gene voort; en eenesamenmenging van godsvruchten geeft eveneens in hare ontwikkeling tot heiligheid op eiken trap de verhouding aan der godsvruchten, die hot mengsel vormden. God hooft aan de eene godsvrucht de kracht gegeven van bijzondere genade mede te doelen of tot do vorming van bijzondere gewoonten der deugd mede te werken, of ons tot een bijzonder soort van bidden te leiden; terwijl andere godsvruchten onder al deze opzichten in gelijke of verschillende mate bedeeld zijn.
In dergelijke vole gevallen; waarin geen bijzondere aantrekking der genade merkbaar schijnt, maakt het dus een niet onbelangrijk doel der geestelijke leiding uit om vrome zielen met oordeel den weg te wijzen in de keuze hunner godvruchtige oefen ngen en haar in staat te stellen om, gelijk de bij uit de sappen der bloemen den honig haalt, uit elke godsvrucht dien bijzonderen geest te trekken, welken God behaagd heeft daarin te loggen. Do eerste vraag, die met betrekking tot eene godsvrucht moet gestold worden, betreft den geest, welken zij der ziel mededeelt: de genade, die zij
132
itsluitend voor zich hoeft ontvangen, het eigenaardig konteeken, dat zij als een Sacramenteel merk geheel ons geestelijk leven als een zegel indrukt. Als dus het heiligst Sacrament het voorwerp eeucr bijzondere godsvrucht is, dan moeten wij eerst den geest daarvan onderscheiden, alvorens liefde op te kunnen vatten voor deszelfs schoonheid of ons te kunnen wegschenken aan de werkingen der macht, die hetzelve bezit.
De geest van het heiligst Sacrament is blijkbaar tweevoudig, voor zooverre wij op het Oiler of wel op het Saci'ament onze oogen vestigen. De geest van het Offer is ongetwijfeld de geest van Kalvarie, want het is eene hernieuwing der lijdensgeheimen en daarenboven liet zelfde Offer. Doch dit is eigenlijk niet het onderwerp, waarmede wij ons bezig houden. In den eenen zin van het woord is het waar, dat sommigen een bijzondere godsvrucht kunnen hebben tot het aanbiddelijk Offer der H. Mis, doch dan is daarmede slechts bedoeld een bijzonder groote godsvrucht; maar het kan niet goed waar zijn, dat do H. Mis, in den anderen zin van het woord, een voorwerp van afzonderlijk bijzondere godsvrucht voor Katholieken zoude wezen. Zij treedt al te zeer in onze plichten en verplichtingen en in het wezen van geheel het leerstelsel van den christelijken godsdienst, die bij uitstek een godsdienst der offering is.
Het is de geest des Offers, die tie Kerk ten leven roept, ondersteunt, vermenigvuldigt, samenhoudt en, als haar levensbloed, hare aderen doorstroomt. Het Offer is de sleutel tot de moeielijkheden harer leerstukken; het is de ziel harer geheimen, do oorzaak harer hoogere deugdsleer, het voorbeeld harer geheimzinnige vereeniging met God. Het Ritueel is de handeling des Offers; het gebed is de taal des Offers; beschouwende overweging is de gedachte des Otters, en innerlijke versterving is liet Offer zelf. Het OQ'er is voor de Kerk, wat do ziel is voor het lichaam; zij is geheel in geheel het lichaam en welk deel des lichaams ook opgehouden heeft door haar bezield te zijn, het heeft daardoor tevens geheel opgehouden een levend deel van het lichaam uit temaken. Waarergeene H. Mis is, daar is ook geen Christendom. Waar wij ons wenden daar is Offer. Het uiterlijk leven der Kerk is niet
133
anders dan een roemrijke en onmiskenbare prediking van liet Offer. Hot pausschap zelf is slechts eon onophoudelijk, volhardend, onverzettelijke martelaarschap. Voor het oog, dat weet to onderscheiden, heeft de Kerk nooit de katakomben verlaten, of wanneer zij ze verliet dan was het slechts om nieuwe lijdenswegen op te zoeken, zooals volgens de H. Maria Magdalena do Pazzi 1) onze Heer allo zaligheden in don hemel vindend, behalve het kleed des lijdons, den hemel en den schoot des Vaders verliet en op de aarde kwam om hetzelve te zoeken. Als wij doordringen tot in hot innerlijk leven der Kerk, in hare eenzaamheid van goddelijke vereeniging, in hare bevolkte woestijnen vol stille liefde, in hare kloosters vol toewijding en bovennatuurlijke minnelijkheid, hoo verder wij er in doordringen te meer ontdekken wij, dat het niet anders dan een samenvatting, ecno gedaanteverwisseling, eene vergeestelijking des Offers is. Dit alles ligt in den aard en in de allesvermogende werkkracht der II. Mis. Dat verreikend Offer is overal en doet alles voor een iegelijk in het bijzonder.
Het behoort daarom al te zoor tot het wezen der Kerk om het voorworp eener zoogenaamde bijzondere godsvrucht te zijn, als ware het een uit velen, iets wat met andere dingen kan vergeleken worden, een schitterend geheim, dat door andere schitterende geheimen wordt omgeven. De behoeften dor zielen zijn bijna oneindig menigvuldig; eenigen bobben de genade van vele behoeften te gevoelen en steeds meer te behoeven, anderen hebben ongelukkig genoeg maar weinig noodig en kunnen zich bijna met het minste tevreden stollen; doch juist als de vlietende stroom de vaten vult grooto en kleine, die gedompeld worden in zijnen overvloed en juist gelijk do zon volop licht geeft voor de verschillende gezichtvermogens der verscheidene monschen en dieren, zoo is het met do 11, Mis.
I) Op haar doodsbed uilto zij de volgende woorden: „Weet wel, dat de beoefening van het lijden zulk een kostbare en edele zaak is, dat hel Woord, in den schoot zijns eeuwigen Vaders verblijvend, rijk in overvloed van schatten en hemelsehe zaligheden, omdat ilij niet versierd was met het kleed des lijdens, op aarde kwam om dat siersel ie verwerven \ ca deze was God en koude zich uict vergissen quot;
134
Zij strekt zich tot de behoeften van allen uit, omvat allen, voldoet allen en prikkelt allen. Daar is ons alles, ons brood voor eiken dag, onze teerspijze voor de reize naar de eeuwigheid. 'lis genoeg, dat het dagelijksch offer der H. M's op-houde, om de Kerk eensklaps te verplaatsen naar de onbeschrijfelijke laatste dagen der wereld, waarin de Antichrist haar vervolgen on heerschen zal. Wetten, die het H. Misoffer verbieden, smaadredenen tegen het H. Misoffer; beletten, dat men fundatiën stichtte om II. Missen te doen lezen, al deze dingen belmoren tot hot wezen der vervolging Op dezelfde wijze als alle zielen aan elkander gelijk zijn, is ook de H. Mis gelijk voor ons allen, en op dezelfde wijze als elke graad van geestvermogens en roemrijke begaafdheden, van het verhevenst verstand des godgeleerden tot het beperkt begrip dos land-mans, voor zoo verre, en niet meer als noodig is door de onsterflijke ziel verzekerd en gesteund wordt, zoo heeft het ruime gebouw der volmaaktheid in den Heilige en het onbeduidend begin van streven naar volmaaktheid in den zondaar, alles wat, doch ook niet meer dan hun noodig is, in het H. Offer der Mis. liet aanbiddelijk OlTor vult alle geestelijke diepten en ruiralen; dat is juist de gave in de H Mis vervat, aan te vullen waar een ledig is; volheid is haar voorrecht. Vandaar laat haar aard niet toe in den eigenlijken zin een voorwerp van bijzondere godsvrucht te zijn.
Bijgevolg, wanneer wij van het heiligst Sacrament spreken, als zijnde een voorwerp van bijzondere godsvrucht dan bedoelen wij daarmede niet het II. Misoffer, noch de II. Communie maar hot Sacramenteel leven onzes Ileeren, het verblijf van Jesus in ons midden onder den geheimzinnigen sluier der gedaanten. De tegenwoordigheid van God is als de dampkring des geestelijken levens, en de oefening om het bewustzijn zijner tegenwoordigheid steeds levend te houden, vereenigt en sluit alle andere oefeningen van godsvrucht in; en juist zooals door het aannemen eener zichtbare natuur in de Menschwording, de rnensch in staat werd gesteld om zich eene beeltenis van God te vormen en de afgoderij te vermijden, zoo is de werkelijke, schoon niet volstrekte alomtegenwoordigheid der heilige Menschheid in het heiligst Sacrament voor vele zielen een
135
middel om zich in dat bewust blijven van Gods tegenwoordigheid te oefenen, een middel, dat in hun toestand verre alles overtreft, wat zij door eigen poging om zich de geestelijke tegenwoordigheid van God voor te stellen, zouden kunnen bereiken. Het heiligst Sacrament doet voor de onmetelijkheid van God, wat de Menschwording doet voor zijne onzichtbaarheid. Het is dit leven van Jesus in het heiligst Sacrament, wat het voorwerp eener bijzondere godsvrucht is.
TWEEDE HOOFDSTUK.
DE GEEST VAN HET HEILIGST SACRAMENT.
Jesus looft in het heiligst Sacrament een veelvoudig leven. In zekeren zin kan men zoggen, dat Hij een veelvoudig uiterlijk leven leidt. Want in elk Tabernakel, waar Hij bewaard wordt, ondervindt Hij eene verschillende behandeling, werkt Hij verschillende wonderen der genade, ontvangt Hij verschillende smoekingen van behoeften en smarten, wijlt Hij gedurende een verschillende lengte van lijd en is Hij het voorwerp van verschillende graden der liefde. In dezen zin zou men kunnen zeggen, dat elke geconsacreerde H Hostie een eigene uiterlijke levensgeschiedenis heeft. Doch dit is niet, wat wij bedoelen, wanneer wij zeggen dat Jesus in het heiligst Sacrament een veelvoudig loven leeft. Wat wij meenen is innerlijk, geheimzinnig en van geestelijken aard. Zijn leven in het heiligst Sacrament verschilt van zijn leven in den Hemel;Hij is daar onder andere voorwaarden en volgt bijzondere wetten, al naar Hij hot gewild hoeft. Zijn leven is een toestand van geheimzinnigen dood. Het is een leven, waarin Hij allen schijn heeft van het gebruik zijner zintuigen afstand te hebben gedaan ten minste in den gewonen zin der woorden. In de aanbiddelijke Hostie ziet Hij niet met zijne menschelijke oogen, hoort Hij niet met zijne menschelijke ooren, gelijk wij zien en hooren. Hij onderdrukt de werking dezer zintuigen en begraaft zich in dezen geheimzinnigen dood opdat wij des te meer zonder vreeze, schoon niet minder vol eerbied. Hem met onze handen zouden aanraken; opdat wij des te vrijer
137
schoon daarom niet minder nederig tot zijne geheimvolle tegenwoordigheid zouden naderen.
Doch behalve dit leven leidt Hij nog in veelvuldig anderen zin in het heiligst Sacrament een werkdadig en een beschouwend leven, een leven van armoede en van goddelijken rijkdom, een leven van lijden doch ook een loven van glorie. Zoovele toestanden er zijn in het geestelijk leven van de gcloovigen, zoo velerlei is ook het leven, dat Hij leidt in het heiligst Sacrament. De apostolische missionaris, de non in het klooster, de eenzame kluizenaar, de nijvere koopman, de prelaten en het kind, de nieuw bekeerde en de reeds lang in heilige overweging geoefende, zien Hem in de veelvuldige diepten van zijn lieflijk Sacrament een zeilde leven leiden als zij en zien zich voor Hem ingenomen door een zekere overeenstemming van stand en bezigheden zoo kennelijk en duidelijk, dat zij allo andere schijnen uit te sluiten. Omdat Hij het toonbeeld is voor alle standen, schijnt Hij van niet een enkelen de uitsluitende vertegenwoordiger te zijn, juist zooals geheel zijn Lijden voor een ieder van ons allen in het bijzonder werd geleden terwijl Hij toch tevens voor geheel do wereld leed. Doch wij zullen elders gelegenheid vinden om op dat onderscheiden leven in het H. Sacrament terug te komen i) thans hebben wij den eigen-aardigen geest te onderzoeken, welken de godsvrucht voordat verschillend leven van Jesus oplevert en onze zielen inprent.
Het heiligst Sacrament werd kennelijk ingesteld tot eene gedachtenis van het Lijden onzes Heeren. Do tijd, waarin het voor het eerst werd ingesteld, de omstandigheden, diode eerste instelling vergezelden, laten geen twijfel over of het moest, afgezien ook van het uitdrukkelijk gebod, strekken om ons door hetzelve aan zijn Lijden te herinneren. De H. Mis zelve is uiterlijk een soort van drama, dat het Lijden voorstelt, en innerlijk is zij de voortdurende en onbloedige hernieuwing van hetzelfde O Her. Evenwel, ook bij de meest oppervlakkige beschouwing der zaak_, moeten wij, het kan niet anders, bekennen getroffen te zijn door de klaarblijkelijke overeenkomst tusschen het heiligst Sacrament en de II.
1) /Ac Buck IV.
138
Kindschheid; en als wij er ons toe zetten om dit meer van nabij te onderzoeken, dan komen wij tot het besluit dat, terwijl de geest dos Offers de geest van Kalvarie is, de geest van het H. Sacrament de geest van Bethlehem is; ongeheelde aard dor godsvrucht gelijkt, zoo nauwkeurig als twee soorten van godsvrucht elkander gelijken kunnen, op de godsvrucht tot de heilige Kindschheid. Laat ons nu eerst dit feit nader uit een zetten, vervolgens de redenen daarvan zoeken en dan de gelijkenis in het breede beschouwen.
Natuurlijk vestigen wij het eerst onze aandacht op de taal en de handelwijze der Kerk. In de lofgezangen en hot Officie gedurende het octaaf van H. Sacramentsdag, worden wij onophoudelijk herinnerd aan de Kindschheid van Jesus en wel zoo, dat beide geheimen in den geest des samenstellers vereenigd blijken te zijn. Daar is geen eigen Prefatie aangewezen voor de Mis van het heiligst Sacrament, maar deze wordt aan het feest van Jesus Geboorte ontleend, als ware ze voor beide feesten gelijkelijk van toepassing. Gaan wij van de handelwijze der Kerk over tot het innerlijk leven harer kinderen, dan vinden wij de godsvrucht tot de H. Kindschheid beide altijd samen vereenigd en verbonden als hoorden zij van nature bij elkander. Met zeker onderscheid, schijnt de eene de zelfde geestelijke vruchten te leveren als de andere, dezelfde vrome oefeningen in te geven en tot de zelfde handelingen in het geestelijk leven te leiden.
Zuster Magaretha van het H. Sacrament, een karmelieter-non te Beaune, wie God verwekte om zulk een stoot en nieuwe uitbreiding aan de godsvrucht tot de H. Kindschheid te geven, strekt ons hier ten bewijze. Geheel haar leven strekt ter verklaringvan dat onderling verband, waaraan wij thans onze aandacht wijden. Inderdaad onze Heer zelf schijnt daar op te zinspelen door de wijze, waarop Hij zich gewaardigtin hetH. Sacrament aan zijne Heiligen en dienaren te verschijnen. Niet een kan er vertrouwd zijn met de levens der Heiligen zonder getroffen te worden, niet slechts door de gelijkenis van bijna al deze verschijningen onder elkander, maar ook door de omstandigheden, dat Hij bijna allijd als een kind verschijnt met of zonder zijne Moeder en meestal zonder haar gezelschap. Er
139
zijn voorbeelden van zijn verschijnen in de H. Hostie, waarin Hij zich toont gelijk Hij was na de Geeseling, een ander, maal als gekroond met doornen, op een anderen tijd als zijn Kruis dragende en dan weder als verrezen uit het graf. Doch deze zijn, over hot geheel beschouwd, uitzonderingen. Bijna bij elke gelegenheid, waarin Hij zich gewaardigt zijne Heiligen door deze verschijningen te verblijden ol te onderrichten, openbaart Hij zich als liet kind van Bethlehem, somtijds als worstelende tegen smarten, en zich verzettend om in de II Communie aan sommigen te worden gegeven, en somtijds aan hot vergaderde volk zijnen zegen schenkende. In dat ruim en rijk verscheiden stelsel van bijzondere openbaringen, welke onze Heer zich gewaardigt van zich zeiven, van zijne wegen en wenschen te geven in verborgen wonderen, in gezichten, droomen , inspraken en vervoering der Heiligen, is er geen feit moor onloochenbaar dan dit, geen feit zoo opvallend wegens de veelvuldigheid, waarin het geschiedt en wegens de gelijkvormigheid waarmede het plaats grijpt; en dit toont ons duidelijk, dat het verband tusschen het heiligst Sacrament en tusschen de li. Kindschheid wezenlijk en goddelijk is.
Doch indien dat opmerkelijk verschijnsel onze aandacht gaande maakt, dan mogen wij daarvoor ook wel de redenen zoeken. Do gebeurtenissen zeiven der beide geheimen bieden zich bij den eersten opslag des oogs aan onzen geest aan. Het een schijnt het ander vooruit te verkondigen. Het heiligst Sacrament schijnt op geheel eigenaardige wijze elke bijzonderheid der heilige Kindschheid , hoe klein ook, te weerspiegelen. Het Kind wordt geboren in Bethlehem, het «Huis des Broo-des,quot; en wel geboren in eene kribbe, als om het voedsel dor menschen te zijn, die, volgens de woorden van den Psalmist, door de zonden in Gods oogen den redeloozen dieren gelijkend zijn geworden. Het altaar en de kribbe bieden te over punten van gelijkenis aan, dat het voor iemand noodig zoude zijn er hier in hot bijzonder op te wijzen. De windsels van Bethlehem zijn do accidentia der H. Hostie. De Consecratie in do H. Mis beantwoordt aan het geheim zijner Geboorte, en de verschillende diensten en vertrouwelijkheden zijner priesters aan zijn H. Lichaam bewezen, zijn slechts de her-
140
nicuwing der veelvuldige diensten, welke Hij zich verwaardigde uit de handen van zijnen voedstervader, den H. Josef te ontvangen. Zoodat, wanneer wij eerst het een en dan het ander dezer geheimen overwegen, wij do zelfde gedachten in onzen geest en de zelfde verzuchtingen op onze lippen zien ontstaan. De wijze der goddelijke aflating is de zalfde in beide gevallen.
Wanneer wij de godsvrucht tot het heiligst Sacrament van een godgeleerd standpunt uit beschouwen, dan zullen wij ontwaren, waarom dit zoo is. Ofschoon wij do H. Menschheid niet kunnen scheiden van den Persoon des Eeuwigen Woords gt; noch haar, gescheiden van de persoonlijke vereeniging, kunnen aanbidden, 1) is hot niettemin waar, dat do vereering van het heiligst Sacrament een bijzondere vereei ing en do hoogste vereering der Heilige Menschheid is; omdat het de heilige Menschheid is, welke bij uitstek in het heiligst Sacrament door de bepaalde macht van de woorden der Consecratie tegenwoordig komt, terwijl de Godheid daar komt, niet krachtens de Consecratie, maar krachtens concountavlia d. i. krachtens haar samengaan met Jesus II. Menschheid, evenzoo als de mensclie-lijke ziel onzes Heeren. Het heiligst Sacrament is dus in geheel bijzondéren zin het Lichaam cn Bloed van onzen dierbaarsten Meester. Het is do tegenwoordigheid van zijne heilige Menschheid on het eigenlijk schouwtooneel barer wonderen.
Als wij de godsvrucht tot het Lijden met de godsvrucht tot de H. Menschheid vergelijken, dan zullen wij zien, welk een invloed dit op ons onderwerp uitoefent. In het Lijden worden onze gedachten niet zoo zeer bezig gehouden met do
1) Wij hebben met dezo laatste woorden niet de bedoeling cenc mcening uit te spreken over de betwiste vraag, of de IT. Menschheid de eer van hyperdulie — d. i. van aanbidding — kan ontvangen, ook dan wanneer deze li. Menschheid op zich zelve en gescheiden van de persoonlijke vereeniging met Jesus Godheid wordt beschouwd. Snares zegt, dat het mogelijk is. Vasquez zegt het tegendeel; en de I.uyo dat het wel kan moraüter loquenclo maar dat hel niet mag — non licere el non decere. Zie Suarez de lucarn: Disp, 54 Sect. 3, — Vasquez, Oisp. üfi. — J)e Lurjo» Disp. 35, Sec. 3. vooral n. 55.
141
■werkelijkheid, dat onze Heer God en mensch levens is, als wel met de grootte van zijn Lijden, of met de schoonheid van zijn geduld, of met de vrijgevigheid zijner liefde, of met de verschrikkelijkheid dor zonde, de ontzettende gevolgen van des Vaders gramschap of met het afschuwelijke in de boosaardigheid der joden of van ons zeiven gelegen. Wat Jesus zeide, deed, dacht, verduurde, wat zijne oogen spraken en zijn II. Hart gevoelde en waarom Hij dat alles onderging,— deze zijn de onderwerpen onzer beschouwing bij het Lijden; en de belangrijkheid van dat alles wordt niet enkel op onmetelijke wijze verhoogd door de gedurige herinnering, dat Hij de mensch geworden God is, maar die herinnering is eenvoudig noodzakelijk voor geheel onze beschouwing zelve. Dit komt omdat het Lijden niet eene romantische geschiedenis is, die onze aandoeningen opwekt, maar een geheim van christelijke leering, welke de diepe gemoedsbewegingen onzer natuur gaande maakt, ons met hare majesteit en haar hemelsch gevoel overweldigt en geheel de mengeling van natuurlijke en bovennatuurlijke gevoelens wakker roept, die den christe-lijken geest en den christeUjken zin uitmaken. Evenwel is de herinnering van des Heeren Godheid niet de eenige noch de overheerschende gedachte bij liet Lijden.
Welnu bij de heilige Kindschheid treden het karakter onzes Heeren, zijne daden, zijn Lijden en zijne innerlijke gesteltenis in onze overwegingen veel minder op den voorgrefnd. Inderdaad vele personen denken er nauwelijks aan. 't Is het groote feit der Mensch wording, dat leeft in onzen geest; wel is waar van verschillende zijden bezien op tallooze wijzen, maar dan toch de eene zelfde werkelijkheid, het zelfde geheim. Jesus slaapt, en wij denken met verbazing na over den slaap van den Ongeschapene den Nietslapende, van den «Wachter Israels, die nimmer sluimert of slaaptquot; Hij stort tranen; en als onze tranen stroomen bij de zoete herinnering aan de zijnen dan is 't, wijl het zoo roerend is in don almachtigen God de tastbare bewijzen der waarachtige menschheid, het teederste blijk onzer kinderlijke hulpbehoevendheid en de lieflijkste onzer zwakheden te schouwen. Als Hij zich gewaardigt de borst zijner Moeder te zoeken, dan zien wij daarin het geheim, dat Hij
142
voedsel vraagt aan zijn eigen schepsel, op den oogenblik, dat Hij zelf alle dieren des velds, al de vogelen des hemels, de visschen der zee en de talrijke geslachten dor menschen voedsel schenkt.
Met andere woorden elke handeling en elke smart der heilige Kindschheid boezemt ons belang in, niet zoo zeer om de zaak zelve, om de zachtmoedigheid in het lijden, om de tevredenheid in de verlatenheid, om het stilzwijgen bij mishandelingen en dergelijken, wat bij het Lijden onze belangstelling wekt, maar het boezemt ons belang in als een nieuw middel om ons de Menschwording levendig voor te stellen als eene frissche beeltenis van Jesus Menschwording, als konden wij ons nauwelijks zat zien aan dat wondervol geheim, en rondgaan en nog eens rondgaan om het onder elke denkbare lichtstraling en onder elk mogelijk gezichtspunt te beschouwen, onze wijze van voorstelling te verveelvuldigen en het altijd even nieuw en even lieflijk te vinden. De godsvrucht tot de heilige Kindschheid is de godsvrucht van eéne gedachte, van één denkbeeld, van één geheim terwijl de godsvrucht tot het Lijden de beoefening aller deugden, de verscheidenheden van karakter en geest en duizend andere beschouwingen omvat met do herinnering aan de Menschwording, die voor allen ten grondslag ligt, allen steunt en allen maakt tot hetgeen zij zijn. De godsvrucht tot het heiligst Sacrament gelijkt op die der II. Kindschheid. Zij heeft den zelfden aard van eenheid, het zelfde vermogen om een enkel denkbeeld, een enkel geheim op verscheidene en veelvuldige wijze te beschouwen; daarenboven is het denkbeeld en het geheim in het een het zelfde als in het ander, namelijk de Menschwording; niet in de uitkomsten, niet in zegeningen, niet in pracht van ontwikkeling maar in hare eigene eenvoudige schoonheid.
De liefde schopt er behagen in het voorwerp barer genegenheid te verveelvuldigen. Zij wisselt de gedachte daaraan op alle mogelijke wijzen en kleedt het in elk denkbaren vorm. Het schijnt alsof zij op deze wijze nieuw voedsel vindt voor hare vurigheid, alsof daardoor nieuwe voortreffolijkheden in hot beminde voorwerp worden onthuld en alsof haar eigen vurigheid en trouw op meer gevoelige en vrijgeviger wijze v. ordt geopen-
baard. Zoo is het met onzen Menscli geworden Heer. Wij mogen een lang leven hebben en gedurende geheel dat leven door zijne genade Hem getrouwelijk dienen en geen ander lief hebben dan Hem alleen. Toch schijnen wij nimmer die eene diepte zijner liefde, het lieflijk geheim der Menschwording, te hebben uitgeput. Wij mogen ons op hare kennis met de sterkste krachten onzes geestes toeleggen, wij mogen het overwegen met angstige zorg en godvruchtige inspanning, wij mogen daarbij verwijlen in de kalmte des gebeds, wij mogen het begroeten met vluchtige maar vurige schietgebeden. Toch is het altijd nieuw. Toch komen wij er telken dag weder op terug en nog eens terug met de zelfde zaligende vervoering. Die eene gedachte is genoeg voor ons. Gelijk kinderen hunnen schoonheids-kijker om en om draaien en toch nimmer ten einde komen met de prachtige samenmengeling der kleuren, zoo gaat het met de Menschwording en met ons. Zij schijnt ons anders in den slapenden Jesus, weder anders in den schreienden Jesus en nog weer anders in dien Jesus aan de borst zijner Moeder. Dit is het eigenaardige der godsvrucht tot de H. Kindschheid. 't Is als met de draaiing van den kleurenkijker; de schitterende steenen zijn altijd de zelfde doch do wisselingen zijn zonder einde menigvuldig ook dan wanneer zij op elkander gelijken, de schoonheid is onuitputtelijk, de zoetheid niet in woorden te beschrijven.
Ik spreek over de godsvrucht tot de II. Kindschheid, zooals zij onder de groote menigte der geloovigen bestaat en ons in geestelijke boeken beschreven wordt. Er zijn tevens klassen van menscben voor wie deze godsvrucht ruimer en rijker aan verscheidenheid schijnt; doch bij nader onderzoek zullen wij bevinden, dat haar aard in elk der beide gevallen geen wezenlijke verandering ondergaat. Menschen, die met de beoefening van het inwendig gebed eene nauwkeurige en grondige studie der godgeleerdheid vereenigen, vinden een grooter verschil en onderscheid in de verschillende geheimen der heilige Kindschheid, wijl hun altijd de katholieke leer voor don geest zweeft, dat de ziel onzes Hoeren vrij was van alle onvolmaaktheden, die uit onwetenheid voortspruiten en dat Hij natuurlijk het volkomen gebruik zijner rede had van den eersten oogenblik
zijner Menschwonling, Onze Heer is dus niet eenvoudig een hulpeloos en lijdend wezen, dat aan zijne onbezielde schepselen, hitte en koude, wind en regen, dag en nacht veroorlooft vrijelijk hunne uitwerking op Hein te doer gevoelen, en den redelooze dieren veroorlooft zijn kinderlijk lichaam te naderen en met hunnen adem te verwarmen, en met een geduld, dat geen weerstand biedt, zich aan alle gewaarwordingen en gevoelens, behoeften en zwakheden, pijnen en ongemakken, der menschelijke kindschheid eigen, onderwerpt. Neen, elk zijner handelingen is zoo goed berekend, gaat gepaard met zoovel bewustzijn des geestes en wordt met zooveel werkdadige wilskracht bestuurd, als de geheimen van zijn drie-jarig Leeraarsambt.
Gelijk dus bij elke gebeurtenis ran zijn heilig Lijden bedoelingen voorzaten, die met bewustzijn ter bereiking van verschillende plannen werden gericht en op velerlei gevallen pasten, voel meer dan wij ooit bevatten kunnen of vermogen uit te denken, zoo ook droeg elk geheim der heilige Kindschheid het onderscheidend kenmerk der zelfde veelvuldigheid, wijl wij zien dat Hij, naar uiterlijke gestalte slechts een kind, in het gebruik en het bestaan van zijn bewustzijn en verstandelijke vermogens gelijk was aan een volwassen mensch. Hoe waar dit alles ook zij, toch beslaat de verandering, welke daardoor in den aard der godsvrucht wordt veroorzaakt meer in verbeelding dan in werkelijkheid. Onze Heer gewaardigt zich en als kind en als volwassen man menschelijke daden te verrichten, en wel daden, die den kinderjaren en den manne-lijken leeftijd passen. De aard der handelingen wordt door de eigene natuur, door de omstandigheden en door de zedelijke beteekenis dier handelingen bepaald en niet door de meer of mindere mate van bewustzijn of van bedoelingen krachtens welke zij verricht worden; want iedere handeling onzes Heeren was van oneindige waarde, de kleinste zoowel als de grootste, en van onberekenbare verdienste. Zijne genade konde niet groeien of toenemen en daarom was de bovennatuurlijke aard zijner menschelijke daden de zelfde in alle; en, om eenvoudig te spreken, is de godsvrucht tot de geheimen van onzen ge-zegenden Verlosser niets anders dan de godsvrucht tot die
uiterlijke openbaringen, welke Hij zich verledigde van zijne menschelijke Natuur en van de genade, die in liaar woonde, te schenken.
Het blijft dus waarheid, dat onze Heer, terwijl Hij als kind eiken kreet uitte met evenveel helder gebruik zijner rede als Hij eenmaal zijn smartelijken kreet der verlatenheid aan het Kruis ten hemel zond, evenwel als kind werkelijk hulpeloos, lijdend, zwak en teer was en zich vernederde óm de eigenaardige zwakheden en vernedoringen der Kindschheid even zoo waar aan ons te toonen en even zoo wezenlijk voor ons te verduren als Hij de geheel andere smaadheden en vernederingen leed, Hem in rijperen leeftijd aangedaan. De aard der godsvrucht wordt door de herinnering aan de godgeleerde wetenschap sléchts schijnbaar veranderd, in werkelijkheid is het niet zoo; en ofschoon wij er verre af zijn om de groote hulp te ontkennen, die het gebed dikwerf van de schoolsche godgeleerdheid ontvangt , moeten wij toch in het geheugen roepen, dat onze vooruitgang in het gebed een hoogeren trap bereikt naar de mate het eenvoudiger is. Daarom mogen wij wel vragen of wij niet somtijds iets van de teederheid, van de liefde en het innige onzer vereeniging met onze dierbanrsten Meester verliezen, als wij zulk een nauwkeurig onderzoek naar de godsvruchten tot de H. Kindschheid instellen.
Overeenkomstig de gewone verordening Gods, moet het gebed in heilige aandoening en verlangens bestaan alvorens het beschouwend kan wezen, en moet de redeneering des verstands vóórgaan aan de gewaarwordingen des gevoels. Evenwel zoude het een ernstig beletsel zijn voor onzen vooruitgang als wij de waarde des gebeds wilden berekenen naar de waarde der verstandelijke redeneering, die daaraan ten grondslag ligt, in plaats van de gevolgtrekkingen, waartoe w'u met onze redeneering komen, zooveel mogelijk te vereenvoudigen en ons best te doen om zoo spoedig als wij kunnen uit die redeneeringen tot een besluit te geraken. Immers door het eerste te doen zouden wij ons hechten aan eene onvolmaaktheid en aan haar zooveel waarde schenken als aan iets, wat bewaard eh mot zorg behouden moet worden. Het gevolg daarvan zoude zijn, dat ons gebed, ook in het beste geval, dor en onvruchtbaar
F. W. KAüEIi, H, SACRAMENT. 'Jü
146
zoude worden en veeleer eene wetenschap ten gevolge zoude hebben, die opblaast dan het nederig besef onzer eigene ellende, en het verlangen om door versterving onze zonden op ons zeiven te wreken, zonder welke versterving ons gebed niet de minste waarde heeft. Want wat de kroon zet op onze gebeden, is: door de beteugeling onzer hartstochten aan God de eer onzer aanbidding te betuigen.
Tot de andere klasse van personen, die wellicht geneigd zijn met mij van gevoelen te verschillen omtrent mijne beschrijving der godsvrucht tot de II. Kindschheid, als loude daarin slechts één denkbeeld heerschende zijn, hetwelk haar van de godsvrucht tot het Lijden wezenlijk onderscheidt, behooren zij, die zich geneigd gevoelen liever de innerlijke gesteltenissen van Jesus dan wel zijne uiterlijke handelingen in hot bijzonder en dezer omstandigheden te overwegen. Hoe schoon deze geestesrichtiging, waarop zoo vele Heiligen hun zegel drukten, ook zij, toch schijnt zij den aard der godsvrucht, waarover wij hier spreken, niet te raken. Want gelijk in het eerste geval het volkomen gebruik der rede alleen de handelingen onzes Heeren, welke Hij als kind verricht, van de onzen doet verschillen, doch onder geen enkel opzicht het werkelijk zwakke en hulpelooze in die handelingen vernietigt, zoo bevindt zich in dit geval het bestaan van zekere innerlijke gesteltenissen in eene zelfde verhouding als het gebruik der rede, onderscheidt namelijk wel de handelingen onzes Heeren van die van gewone menschen, maar laat het verschil tusschen zijne handelingen , als kind en als volwassene, onaangeroerd. Personen, die bijzondere godsvrucht gevoelen voor de innerlijke gesteltenissen van Jesus kunnen zich somtijds verbeelden, dat de glorie zijns Vaders, of de geest van opoffering of de liefde voor de menschen of gehechtheid aan zijne Moeder, of de geest van boetvaardigheid en zelfverloochening nu in dit dan in dat verschillend geheim der H. Kindschheid den boventoon voert; zijn slaap kan op deze wijze onderscheiden worden van zijne tranen; zijn smartekreet van zijnen glimlach en zijn honger van zijne vrijwillige verberging van het bezit der rede.
Toch hangt de waarde dezer vrome overwegingen meer at van de gesteltenis der ziel, die ze in het leven roept dan wel
van iets anders, tenzij de een of ander byzondere openbaring of ingestorte •wetenschap daaraan een hooger karakter geeft. Ik wil niet zeggen, dat zij niet van veel waarde en veel kost baarder zijn dan de fijne onderscheidingen der godgeleerdheid; dat zij geen veel verhevener karakter aan onze godsvrucht tot de H. Kindschheid schenken. Inderdaad de godsvrucht is slechts onvolkomen, wanneer zij of wel van de volheid en nauwgezetheid der zuivere leer of wel van de overweging der innerlijke gesteltenissen onzes Heeren gescheiden is. quot;Wat ik zeggen wil, is, dat terwijl het eene grooter waarheid en het andere grootere diepte schenkt aan deze allerschoonste en krachtdadigste schoonheid, noch het een noch het ander den aard der godsvrucht verandert of daaraan de zelfde soort van verscheidenheid geeft als de godsvrucht tot het Lijden aanbiedt, of verhindert dat het eene godsvrucht zij, waarin één denkbeeld alles beheerscht, dat liefde, kennis en onderscheidende opvatting des geestes ons als duizendvoudig voorstelt. Noch onze kennis der godgeleerdheid, noch onze vertrouwd-lieid mot de innerlijke gesteltenissen onzes Heeren, zullen onze godsvrucht tot de H. Kindschheid tot de zelfde maken als onze godsvrucht tot het Lijden is, noch onze godsvrucht in werkelijkheid doen verschillen van die, welke de groote menigte der geloovigen ontwaart; ofschoon beiden, en onze kennis der godgeleerdheid en onze innerlijke geest, mits wij ons voor ijdele droomen en verbeelding en voor spitsvondigheden wachten , onze godsvrucht onmetelijk zullen verhoogen. Doch daaruit ontspruit voor de godsvrucht geen vers' 'lil van soort maar wel van graden.
Doch het verband tusschen de godsvrucht tot het heiligst Sacrament en die tot de H. Kindschheid ontspruit niet slechts hieruit, dat in beiden één denkbeeld alles beheerschende is, maar ook uit het feit dat dit ééne denkbeeld het zelfde is in beiden, namelijk de Menschwording. Want de groote weldaad in het heiligst Sacrament voor ons weggelegd, is de hernieuwing, en niet enkel de hernieuwing, maar tevens de uitbreiding der Menschwording. De tegenwoordigheid van het Eeuwig Menschgeworden Woord, verwijlend in zijn eigene Schepping, haar benuttend en in haar deelend, ziedaar de grootste
14X
gave, welke God der wereld konde schenken; wijl de persoonlijke vereeniging de nauwst mogelijk vereeniging was, welke tusschen ons en Hem konde plaats grijpen.
De zon wierp hare stralen op het Menschgeworden Woord, de maan verlichtte de heuveltoppen, waarop Hij biddend neder-knielde, de wind speelde door zijne haren en de grond werd gedrukt door zijne voeten. De stilte, als betooverd door vervoering, luisterde naar zijne woorden en deze vielen neder op de dorstige harten der menschen als de dauw der genade. Wanneer de dag ten einde was en de slaap goedig nederdaalde over de moede natuur, dan waagde zij't ook hare hand te leggen op do zwaar geworden oogleden van het Menschge-worden Woord, en Hij sliep in. üe elementen gehoorzaamden Hem of Hij gehoorzaamde hun, al naar Mij wilde. Hij was een vertooning, eenklank, een meestertrek, een lieflijke geur in de wereld zoo als er nooit te voren was geweest, oneindige scheppingen waardig, neen, boven alle mogelijke scheppingen welke ook, verheven. Had het oog des Eeuwigen Vaders met weldadig welgevallen gerust op de maagdelijke wereld, die frisch uit zijne scheppende hand was voortgekomen, had Hij zich gewaardigd haar schoon en goed en gezegend te noemen, hoe schoon, hoe goed en zegenrijk moet zij toen wel zijn geweest, toen Hij, die met Hem één in wezen met Hem gelijkelijk eeuwig was, daarin wijlde, na zich bekleed te hebben met de natuur eens schepsels zoo, dat menschelijke daden van oneindige waarde en onuitsprekelijke aanminnelijk-heid en van de meest goddelijke genade elke stonde van Hem uitgingen. Van den eersten oogenblik der Menschwording af werd de Schepping geheel iets anders dan zij vroeger was, louter door de tegenwoordigheid onzes Heeren in liet vleesch.
Welnu Gods gaven zijn szonder naberouw.quot; 't Is niet zijn weg, geprezen zij daarom zijn H Naam, om terug te nemen , wat Hij eenmaal heeft gegeven. De stroom der goddelijke barmhartigheden keert niet terug in zijnen loop. De eene weldaad wordt vervangen door eene andere, die nog grooter is; maar zij verdwijnt niet om plaats te maken voor eene mindere. Zoodanig is de koninklijke vrijgevigheid en de overvloeiende rijkdom der hemelscbe liefde. Vandaar zou het wegnemen der tegen-
U!)
woordigheid van liet Menschgeworden Woord uit de wereld, na haar eenmaal geschonken te zijn, inderdaad niet anders zijn dan de kinderen der menschen als weezen te laten; onze lieer zelf bedoelde dit toen Hij, de angstige gedachten hunner harten lozende, tot zijne leerlingen zeide, ik zal U niet als weezen laten; ik zal weder tot u komen. 01' wel moest dus de zichtbare tegenwoordigheid onzes Heeren op aarde voortduren of wel moest voor haar eene tegenwoordigheid in de plaats treden, die even werkelijk en zelfstandig en van verhevener, meer passenden en geestelijken aard was.
Inderdaad het menschelijk leven, zooals God het voor deze wereld verordend heeft, zoude onmogelijk zijn geworden bijaldien de zichtbare tegenwoordigheid van Jesus hadde blijven voortduren, nadat zijne verrijzenis verkondigd, zijn geloof gepredikt en zijne Kerk eenmaal gesticht zou zijn geweest. Zij zoude oorzaak zijn gewworden van een geiieel nieuwen staat van zaken en van wetten des levens, des zedelijk en levens, zoo verschillend van den tegenwoordigen toestand dor wereld als het leven op de planeten Jupiter of Saturnus onder natuurkundige opzichten zoude velschillen. Het oordeel der wereld zou verhaast en vervroegd ziju geworden. De tegenwoordigheid van Jesus, verkeerende met ons menschen, zoude oen toetssteen zijn geworden, die allo menschen zeer spoedig of wel tot de verwerping der joden of tot de genade der Apostelen zou hebben voortgedreven. Elke zonde zou den ontzettend afschuwelijken aard hebben aangenomen van die zonden, welke tegen Jesus gedurende zijn Lijden werden bedreven; en al de beproevingen des levens zouden zijn opgegaan in do ééne proeve namelijk: de zichtbare zending van Christus aan to nemen of te verwerpen. Bovendien zou geheel de bevolking dor wereld zijn saamgedreven in een geweldigen en onweerstaanbaren stroom van pelgrims naar een enkel oord en dit zoude zulke maatschappelijke en staatkundige gevolgen na zich hebben gesleept, dat daardoor ten laatste hot evenwicht der wereld vernietigd zou ziju geworden. In de tegenwoordige orde van zaken is de aarde niet in staat eene verandering te dragen, die haar zou herscheppen tot een hemel voor onze zinnen.
Meer nog, het was noodzakelijk voor (les Moeren eigen vrienden.
150
dat zijne zichtbare tegenwoordigheid met zijne voorbijgaande zending eindigde en onderbroken werd en dat de hemelen Hem verborgen hielden tot aan de voleinding aller dingen. »Het is goed voor u dat ik heenga,quot; zoo luidden zijn eigene woorden tot de Apostelen. Want, zooals vele oude Vader» en nieuwere meesters in het geestelijk leven ons leeren, zij waren verkleefd geraakt aan zijn zichtbaar bijzijn met eene gehechtheid, die niet slechts hunnen vooruitgang in het geestelijke belemmerde maar ook voor Hem niet zoo eervol was als de diepe aanbidding gemengd met de zoete gemeenzame liefde, die zijne afwezigheid en de nederdaling des H. Geestes in hunne harten zoude storten. Het was bijgevolg niet slechts nuttig voor hen, dat Hij heenging wijl, alles wel beschouwd, zoowel voor hen als voor ons de nederdaling des H. Geestes een passender en uitstekender hemelgave was dan de voortzetting van Jesus zichtbare tegenwoordigheid, maar ook omdat in plaats van die tegenwoordigheid een andere tegenwoordigheid zoude komen van zijn eigen dierbaar Wezen, veel wondervoller en verhevener en veel meer bovenzinnelijk dan zijn zichtbaar bijzijn was geweest. Zoo veel lag er in deze weinige woorden: »een kleine wijle en gij zult mij niet zien; en wederom een kleine, wijle en gij zult mij zien, want ik ga tot den Vader.quot;
Het was dus noodzakelijk, liet strookte met de gewone orde, volgons welke God zijne gaven schenkt, dat zijne nieuwe tegenwoordigheid zijn eerste bijzijn zoude overtreffen en deze is zijne tegenwoordigheid in het heiligst Sacrament. Het was niet zoozeer onze Heer in zijne schoonheid, of in zyne edelmoedigheid, in zijn geduld, in zijn vertroosting, heiligheid of macht, wien de aarde niet missen konde en noodzakelijk terug behoefde. Het was niet zoozeer het Kind van Bethlehem, of de jongeling van Nazareth of de Man van Kalvaria zonder wien de hemelsche liefde zou schijnen weg te kwijnen en te sterven op deze aarde, wanneer het geheim dei-Hemelvaart haar naliet, als eene weduwe, die haar eenigen steun in de gebeden en het bijzijn zijner onbevlekte Moeder, de koninginnc der Apostelen moest zoeken. Neen, het Mensch-geworden Woord, eenvoudig Jesus zelf, hot menschelijk Vleesch en Bloed, dat Hij zelf had aangenomen, dat de menschen
lül
gezien en getast hadden, waardoor zij eensklaps genezing en vergiffenis hunner zonden hadden verkregen; ziedaar, wat wij behoefden: Hem als menschgewordene, Hem, wien een zijner naturen tot onzen Broeder maakt, en Hem met die natuur, waardoor hij onze Broeder was; en zoo ontvangen wij Hem in het heiligst Sacrament. Het is zijne Menschwording, die onze steun, onze zegening, onze liefde, onze troost is in zijn nieuw Sacramenteel verblijven onder ons; en wijl Hij in iedere H. Mis telkens zijne Menschwording hernieuwt en weer ten leven roept, komt deze tot ons juist zooals in de geheimen der heilige Kindscliheid, dag aan dag, met al de nieuwheid en frischheid van zijn eerste komst.
Zoo plaatsen dus het ritueel der Kerk en de verschijningen , welke God den Heiligen schenkt en de verschijnselen, die wij zeiven in het innerlijk leven opmerken, voor ons boven allen twijfel dat treffend feit, dat er een wezenlijk en eigenaardig verband bestaat tusschen de godsvrucht tot het heiligst Sacrament en tusschen de godsvrucht tot de heilige Kindsch-heid. Want, wanneer wij het wagen durven daarvan de redenen te zoeken, dan schijnen wij ze allereerst te vinden hierin, dat de verschillende gelieimen van het heiligst Sacrament nabootsingen of herhalingen zijn van de geheimen dor H. Kindschheid, met bijvoeging van eenige goddelijke trekken; ten tweede, dat in beide godsvruchten feitelijk één zelfde denkbeeld heerscht, hetwelk op menigvuldige wijze wordt voorgesteld en als zoodanig van den eenen kant ze onderscheidt van zulke godsvruchten als bijvoorbeeld tot het Lijden of tot het driejarig Leeraarsambt en van den anderen kant van de godsvruchten tot enkele geheimen gelijk de geeseling of de kroning, of tot andere zaken, die beknopt de Menschwording in zich sluiten, zooals het kostbaar Bloed of het heilig Hart; en ten derde in het feit, dat het eenig denkbeeld der twee godsvruchten het zelfde is, namelijk de Menschwording. Thans moeten wij tot de H. Kindschheid in bijzonderheden afdalen en eene nauwkeurige vergelijking trekken tusschen haar en het heiligst Sacrament,
het godijeujk kind en de ii. hostie.
Vele Heiligen hadden een bijzondere godsvrucht tot het geheim van Maria Boodschap, ea een zekere godvruchtige congregatie heeft hetzelve als een onderscheidend kenteeken en ten voorbeeld voor haar innerlijk en geestelijk leven aangenomen. Hare leden hebben hunne zielen gevoed met do gedachten aan deszelfs diepen en verborgen zin en de boven-aardsche kenmerken daarin gelegen als: Maria's nachtelijk gebed, het bezoek, hare gehoorzaamheid, do groeto des Engels en dergelijken. Anderen peinsden over de onderscheidene volmaaktheden, welke zich bij deze gebeurtenis in de H. Maagd openbaarden en bovenal de bewondering waardige kalmte, welke zij daarbij toonde. Zij overwogen hoe innig hare nederigheid moest geweest zijn, wijl zij toen niet geschokt of verontrust werd, en hoe onwrikbaar hare gelijkvormigheid met Gods heiligen wil wel in die oogenbiikken moest wezen, wijl zij en onder den invloed van zulk een geheim kalm en in vrede bleef. Anderen zagen daarin den oorsprong van den Rozenkrans en verwijlden liever bij het verbazend geheim der Menschwording zelve.
Len oogenblik, en het maagdelijk bloed van Maria was geheel haar eigendom. De onbevlekte Maagd was nog niet bekleed met het eenig uitsluitend voorrecht van het Maagdelijk Moederschap. Nog een oogenblik en het heilig Lichaam onzes Heeren was plotseling uit haar zuiverste bloed door don II. Geest zeiven gevormd, volmaakt in elk der ledematen, aller-
153
ordelijkst sumenstemiueud in al zijn verhoudingen , op de uitgc-zochtste wijze geordend voor het smartelijkste en verplette-rendste lijden en met eene schoonheid, die onder allo opzichten uitstekend was. Een oogenblik en het onmetelijk rijk des niets lag daar uitgestrekt voor de zwijgende macht van God on geen woord werd er gesproken over zijne duistere en peillooze afgronden. Verre on breed uitgestrekt lag daar het grenzeloos gebied van alle mogelijke schepselen doch er was geen beweging in zijn stille duistere diepten te bespeuren. Een ander oogenblik en schitterender dan het licht des hemels, schooner dan alle geestelijke en verstandelijke schoonheid der tallooze engelen, ont/.agwokkcndor dan de veelvoudige geheimvolle pracht der geheeie Schepping, trad de rnenschelijke ziel van Jesus uit het niet te voren. Een oogenblik en het Eeuwig Woord was daar, van Eeuwigheid geboren van den Vader; en van Hem en van den Vader kwam van eeuwigheid en op onuitsprekelijke wijze de H. Geest voort. Alle geschapen natuurlijke wezens waren geheel en al van Hem onderscheiden en gescheiden, niet een van lien allen had Hij als het zijne aangenomen, noch iiad Hij zich zoo vernederd om, om zoo te zeggen, een doel te worden zijner eigene Schepping. Doch in een en dezelfden oogenblik, zoo plotseling dat zelfs de verbeelding alleen een luttel tijdsverloop er zou vermogen tus-schen te denken, zonder eenige op elkander-volging van oogenblikken, ware hot ook zoo snel als het snelste bliksemlicht, maar in een en denzelfden oogenblik had do II. Geest dat lichaam uit het bloed van Maria gevormd en was de ziel van Jesus voortgekomen uit het niet en had zij bezieling en leven geschonken aan dat wondervol Lichaam; en het Lichaam en de ziel hadden geen menschelijk bestaan noodig want op den eigen oogenblik had dit de persoon des Eeuwigen Woord* aangenomen en was Hij een persoon met twee naturen, en de gezegende Maagd, meer onvergelijkelijk maagd dan te voren en nog moeder daarenboven, de Moeder van den eeuwigen God; en de diepe stilte der rustige middernacht vervulde, in dien nacht van Maart, do kleine kamer te Nazareth en niet vermoedend wat er gebeurde, gleden de sterren langs het hemelgewelf en sliep de lolio in haar gesloten kelk, slechts
154
de herdershonden, die bij Nazareth de wacht hielden, onderbraken nu en dan de stilte van den nacht, terwijl het verheven geheim voltooid werd. De morgen brak voor de aarde aan, in kouden helderen herfstlucht, en de lang verwachte Verlosser der menschen was gekomen en niemand wist het dan de Moeder alleen.
Verplaats dat tooneel voor een wijle naar het katholieke altaar. Daar heerscht, in het midden der H. Mis de stilte, welke de verhevene handeling vergezelt. Een oogenblik en daar is brood in des priesters handen en wijn, het vocht der druive, in den kelk op de korporaal. Een oogenblik en daar is het wezen van brood met de eigenschappen en hoedanigheden daaraan verbonden, en het zou de grootste afgoderij zijn, eenige soort van aanbidding aan die gevoellooze zelfstandigheid te bewijzen. Een oogenblik en het Lichaam des Heeren zit aan de rechterhand des Vaders en ontvangt in de pracht zijner vervoerende schoonheid de aanbidding der neergebogen koren der hemelen. Een oogenblik later en wat brood was, is God. Een woord werd er gelispeld door een schepsel, en zie hij knielt aanbiddend neder, want in zijn handen is zijn Schepper voortgebracht door zijn eigen fluisterend woord. Een oogenblik en op het bevel van een eerbiedig sidderend mensch heeft de Almacht eene rij van schitterende wonderen doorloopen, waarvan elk wonderbaarder is dan eene schepping uit niets, niet met de vlugheid, waarmede eene geoefende hand loopt over de toetsen van een klavier, maar oneindig sneller. Want hier heeft geen opvolging van oogenblikken plaats gehad; in een en denzelfden oogenblik was geheel de rij dezer wonderen doorloopen en voltooid. Daar is nu hetzelfde Lichaam dat de II. Geest gevormd heeft uit het Bloed van Maria. Daar is nu de zelfde ziel, die in de volheid harer .schoonheid ontsprong aan de zee van het niet. Daar is nu de zelfde Persoon van het Eeuwig quot;Woord, die in den Schoot van Maria dat Lichaam en de ziel aannam als de zijn eigene. Hierin slechts is het altaar meer wonderbaar, dan de kamer in Nazareths woning, dat hier verscheiden malen des daags en op duizend andere altaren van den Noordpool, waar de sneeuw nooit smelt tot de landen, waar de weelderige bladen
155
dor verzengde boomen neervallen in de lauwe golven der zee, en ten zelfden tijd op duizende altaren dat verbazend wonder voltooid wordt en dat niet door een zondelooze Moeder maar door een onwaardig onvolmaakt priester. Bovendien ontvangt het Lichaam van Christus behalve het bestaan, dat het reeds in den hemel bezit, nog eene nieuwe wijze van bestaan, die geen plaatselijke uitgestrektheid vereischt. En de zon schijnt als gewoonlijk door de kerkramen en de kaarsen branden als altijd op het altaar en de bloemvazen spreiden hare welriekende geuren zonder iets te vermoeden terwijl het groot geheim daar wordt voltrokken. Toch, schoon ook de onbezielde natuur niets aan zich hoeft om ons vermoeden te wekken en schoon ook de zinnen als misleid worden en niet doordringen door den sluier van het H. Sacrament, toch is het wonder zelf, het voortdurend op zich zelf bestaand zijn der gedaanten, waarvan zij geen verslag kunnen doon, toch is het geheim zelf niet verborgen; de gebogen knieën, dat gebogen hoofd, hot kloppen op do borst, het bedekte aangezicht, de niet onderbroken diepe stilte, heeft geopenbaard, dat daar geen katholiek kind in den tempel is, dat niet kent, en bemint en vreest en aanbidt mot geheel zijn hart het alles overtreffend geheim der liefde. Hot wonder der Consecratie sluit in zich hot kostbaar wonder der Boodschap en nog moor.
Wie kan zoggen, welke diepten van zoetheden er geborgen liggen in het geheim van Maria's Bezoek? De plaatsbekleeder van Christus en de opvolger van den II. Petrus heeft onlangs de plechtigheid van het feest nog verhoogd. De II. Franciscus van Sales stichtte eene orde van kloosterzusters om uiterlijke werken van barmhartigheid te verrichten en wijl zij niet in hunne kloostsrs gesloten bleven maar daarbuiten hun werk zouden zoeken, noemde hij ze dochters der Visitatie, Het behaagde der Voorzienigheid, dat de wil van den Heilige niet geheel vervuld werd. Zij sloten zich in hunne kloosters op en wijdden zich toe aan het beschouwend leven. Evenwel was het niet noodig haren naam te' veranderen. Daar was in dat geheim geheimzinnige zoetheid en beteekenis meer dan genoeg om haar het frissche leven van innerlijken godsdienst, dat zij nu gingen leiden, aanschouwelijk te maken. Het zoude
!-)()
ons te verre voeren, wilden wij verhalen hoe vele en hoe aantrekkelijk de deugden waren, welke de Moeder in dit geheim beoefende. Hoe de geestelijke blijdschap vleugelen schonk aan hare voeten en hoe zij hare voorliefde voor het afgetrokken eenzaam leven overwon en, gelijk eene duive haar nest verlaat, heenvloog over de heuvelen van Juda, vol liefde niet om aan de II. Elisabeth hot geheim mede te doelen, want zij wist, dat de II. Geest zelf dat aan hare nicht zou hebben geopenbaard, maar om haar de komst van den Messias to melden. Hoe de H, Elisabeth haar welkom heette als de waarachtige Moeder van God en hoe Maria's onbevlekte hart der overstelpende gewaarwordingen lucht gaf in een heerlijken profetischen zang; en hoe de engelen haar begeleidden op haren tocht als eene eerewacht van de levende Arke des Verbonds en om den Heer der wereld te aanbidden, die verscholen was in het heiligdom van zijn uitverkoren tempel — wij hebben don tijd niet dat alles hier te overwegen. Wat wij meer bijzonderlijk te doen hebben, is ons bezig te houden met de gesteltenissen van Jesus zeiven en met de wonderen, die Hij wrocht.
Waarlijk Hij heeft haastom het werk zijns Vaders te doen. Waarlijk Hij is een ongeduldig veroveraar, wijl Hij zoo vroeg zijne veroveringen begint en de grondslagen legt van zijn rijk, dat geheel de wéreld zal omvatten, 't Is Hem ondragelijk eene wijle, hoe kort ook, op de wereld te zijn zonder dat de zonde do zwaarte van zijn ongeboren arm ondervinde. Uit Maria was er geen zonde te verjagen. Hij zelf had daarvoor gezorgd reeds lang te voren. Daar was zelfs niet een schaduw der zonden in Haar, welke Hij bij het opgaan van zijn licht konde verjagen. Zijne eerste zending en zijn eerste dienst greep plaats in den schoot der Vrouwe en het ongeboren knaapje was de eerste verovering van zijn goddelijk Apostolaat. Later zullen wij Hem zien, bleek en bloedend onder de door het maanlicht beschenen olijfboomen op den heuvel, wier schaduw den Schepper in zijn doodsangst verborg, en wij zullen leeren met welk een onuitsprekelijke innigheid Hij de zonde haatte. Evenwel bergt het bescheiden liellijk geheim van Maria's Bezoek een haat in zich tegen do zonde, die niej
157
minder diep en innig is on die bijna nog krachtiger, nog meer goddelijk schijnt te zijn. Joannes de Dooper werd in zijn moeders schoot in zonde ontvangen gelijk de overige kinderen van Adam, Maria alleen uitgezonderd. Hij is geketend in de slavernij van den val, met do ketenen der erfzonde. Doch de levende Arke des Verbonds, do Toren van David, de ivoren Toren, de zetel der wijsheid en het wondervol vat van godsvrucht, brengt zijn hemolschen inhoud dicht ter plaatse waar hij is; en he( ongeboren kind vernietigt de zondeen delgt don vloek, waaronder hot ongeboren knaapje zuchtte. Joannes springt van vreugde op in zijn moeders schoot en aanbidt met de matelooze vreugde zijnor nu zondeloozo ziel zijn Verlosser en zijn God verscholen in don Schoot der maagdelijke Moeder; want het volkomen gebruik des verstands wordt hem geschonken en eenige i) gaven der oorspronkelijke rechtvaardig-
1)' De (.'oilf^eloerden gebruiken ilit woord „oorspronkelijke rechtvanrJij;-heidquot; in dubbelen zin. Zoo zegt Uilluart, Diss. IT. Praeamhula de Mijsteriis Jrltr. I. „Hieruit volgt, dat de oorapronkclijke rechtvaardigheid, als zij iu haar geheel, dat is, voor zooverre zij de volmaaktheden eu voorrechten vau dezen staat insluit, beschouwd wordt, niet ceuo enkele hoedanigheid of toestand maar de verzameling van meerdere verleende hoedanigheden en toestanden is; dewijl een enkele toestand niet zulke verschillende vermogens des liehaams en der ziel beheorsehen kan, noeh in zooveel verschillende onderwerpen kan verblijven. Indien zij echter ten deele beschouwd wordt ais zijnde van dien staat de voornaamste volmaaktheid, waaruit de overige volmaaktheden nis uit laren wortel voortvloeiden, dan is zij eene enkelvoudige hoedanigheid, namelijk de heiligmakende genade; omdat, gelijk reeds gezegd is, de voornaamste volmaaktheid van dezeu staat, waaruit de andere voortvloeien , de volmaakte onderwerping is der ziel aan God niet slechts als haar natuurlijken maar ook als haar bovennatunrlijken maker; de önder-werpiug echter aan God als onzen bovennatnurlijken maker bestaat door de heiligmakende genade.quot; Suarez zegt vau Joannes den Dooper — „Ik besluit, dat hij de kiem der zonde in zich droeg.quot; Be Mi/steriis, Disp. XXIV. Cornelius a Lapide zegt iu zijn eerste hoofdstuk op den li. Lucas, dat volgens de woorden van de H. Chrjsostomns: het opspringen van Joaunca in den schoot zijner moeder een keuteeken was van zijne volmaakte geestelijke gezondheid; eenigen mecnen, dat Joannss de kiem der begeerlijkheid niet had en nooit eene dagelijksche zonde gedaan heeft; doch dit voorrecht schijnt slechts het eigendom der H. Maagd te zijn, waar Joannes verre
458
heid zijn hem teruggegeven, en hij is zoo uitgedoscht met de sierselen der genade dat hij schittert en brandt met een meer dan menschelijk licht, en met zulk eeu overmaat van heldhaftige heiligheid is hij vervuld, dat onder allo geborenen der vrouwen niet één zoo groot een heilige is als de ongeboren Joannes, de voorlooper van onzen lieer. En Elisabeth staat verbaasd over het wonder, dat in haar binnenst werd voltrokken, terwijl de Moeder, wie alle geslachten prijzen, in hare nederigheid het zoete danklied zingt, dat Jesus haar in het harte stort en zij met haren tong verkondigt.
Wat is alle zoetheid bij de II. Communie, alle vreugde bij den zegen, alle zalig genot, dat het vervoerde hart voor het Tabernakel doorstroomt anders dan de teruggekaatste beeltenis van Maria's Bezoek bij Elisabeth? Was het niet Maria altijd, die Hem tot ons bracht? Zien wij terug langs onze afgelegde levensbaan. Wanneer kwamen wij er toe Jesus zoo vurig, met zooveel vervoering te beminnen als wij thans het doen, wanneer was het, en waar, en hoe en welke herinneringen zijn daarmeö verbonden? O mijne Moeder, mijne Moeder! Ik zie als waren gouden draden gesponnen door het weefsel van mijn afgeloopen leven, 't Zijn de draden uwer liefde, Gij zijt mij eene andere voorzienigheid geweest. Zij zijn hier en daar te zien, geen deel mijns levens is er zonder, geen plooi, waarin ze niet schitteren. Op sommige plaatsen is de goddelijke teekening mismaakt of uitgewischt, op andere verduisterd en de gouden draden zeiven zijn dof geworden: maar toch ze zijn er nog, verbinden 't eene deel mijns levens met het ander en geven eenheid aan het geheel. En als ik het weefsel omhoog houd naar het licht des hemels — misschien zie ik niet duidelijk, want ik had zoo bitter te schreien over dat treurig verleden — toch schijnt het alsof in dat licht van de wieg, die in het duister der dwaling stond, tot aan de rijpheid der mannelijke levensjaren, de gouden draden zich altijd samenvoegen tot den zoeten naam van Jesus en waar ik de oogen wend, hetzij ik
beaedua fitomi. Dus droeg hij de kiem der begeerlijkheid in zich cn zondigde hij miaachien lichtelijke namelijk door Terrassing, doch opzettelijk wellicht nooit.
159
voorwaarts of terug, naar boven of naar beneden lees, naar welke zijde ik ook hot weefsel keer, steeds lees ik; Jesus, Jesus, altijd Jesus en niets dan Jesus. Nooit ontving ik de H, Communie of ik mocht er u voor dankweten. Het Tabernakel, de Cibori, de Remonstrant — zelfs de schoonheid van het geheim is, dat daar is uw Jesus en niet een ander, het Lichaam, dat uit u gevormd werd en niet een nieuw, wat de Consecratie aanbrengt. En als ik tot u kom op uwe feesten om op u mijn oog te vestigen, uwe schoonheid te bewonderen , uwe verheven voorrechten te prijzen, God voor al uwe gaven te verheerlijken, om voor u neer te knielen en geheel mijn hart voor u uit te storten in gebed, want gij z'yt almachtig in uwe voorspraak, dan hebt gij Jesus bij u en maakt gij dat ik het voele, zelfs dan, wanneer mijn geest toevallig niet aan Hem denkt, ofschoon, o zeker, ik Hem altijd liefheb in mijn hart.
Het beste deel onzes levens, geheel ons geestelijk leven is niets anders dan eene volgrij van Bezoeken, Bezoeken van Maria, die Jesus medebrengt. Doch nergens is de gelijkenis zoo getrouw als in het Heiligst Sacrament. Hoe dikwerf gaat daar, als wij tot het Tabernakel naderen, een heimlijk vuur van Hem uit en branden onze harten in ons zonder cenig schijnbare oorzaak. De zorgen vluchten , de tranen worden gedroogd, twijfelingen vlieden, bekoringen verliezen hare kracht, angsten worden gestild, onze ziel baadt zich plotseling in wondervolle zaligheid. Vreugde, vervoering, lof, genot, het bewustzijn van vergiffenis en de geest van aanbidding, deze zijn juist de vruchten, welke in ons worden voortgebracht, zooals zij voortgebracht worden in de ziel van Joannes den Dooper.
Daar is niemand voor wie de loutere nabijheid van het heiligst Sacrament niet de oorzaak geweest is van ontelbare zegeningen, zelfs al wist hij er niets van. Doch daar zijn er weinigen, welke ze niet ontwaard, gevoeld, getast en geliefkoosd hebben als waren ze tastbare zaken, zoo levendig en zoo krachtig waren die werkelijke invloeden der genade. Onze handen hebben het Woord des levens aangeraakt zegt de H. Joannes. Zoo is het met ons. Als de liefde ons heeft ver-
160
trouwd gemaakt met het heiligst Sacrament, dan schijnt het ons dat zijne onzichtbare tegenwoordigheid op aarde nauwelijks zoo werkelijk, zoo volkomen, zoo kenbaar, zoo onloochenbaar duidelijk konde wezen als zijn tegenwoordigheid in het H. Sacrament. Het wordt moeielijk te gelooven, niet omdat dit geheim zoo ontzettend verheven is, zijne wonderen zoo buitengewoon rn zoo veelvuldig, zijne moeielijkheden zoo duister en ondoordringbaar zijn. O neen, maar wijl het geloof tot de onzichtbare dingen behoort en wij u, o Heer, zoo duidelijk schijnen gezien te hebben, dat wij u voortaan altijd kennen en onderscheiden, en wijl het geloof tot dingen behoort, die wij verhopen, en wij uin onze handen gehouden, u aangeraakt, geproefd en bezeten hebben, en wat is er toen nog overgebleven om ons geloof te beoefenen? Zie onze itarten en onze zielen sprongen op in ons van blijdschap; en van waar overkwam ons dat geluk, dat de Moeder onzes Heeren ons kwam bezoeken en de vrucht baars lichaams ons nabij bracht en dat Hij de oorzaak barer komst, welke de liefde verhaastte, deze geheime wonderen zou werken in onze harten, die haast onschuldig zouden zijn als zij zich niet al te wel bewust waren, dat Hij het was en zij, helaas! ofschoon Hem kennend, koud en verstrooid, gemelijk en vreemd voor Hem zijn geweest?
Naar de mate de geheimen der H. Kindschheid zich langzamerhand voor ons meer ontvouwd hebben, heeft zich ook voor ons oog een zeer teedere en diepe godsvrucht ontwikkeld, die lang reeds dierbaar was aan innerlijke zielen en dikwijls wondervolle vruchten heeft geleverd in het geestelijk leven, ik bedoel namelijk de godsvrucht tot het leven van Jesus in zijn Moeders Schoot. Het geheel geheim trekt noodzakelijk al onze gedachten naar het leven van het Eeuwig Woord in den Schoot des Vaders, waarvan het aanbiddelijk geheim zijner inwoning in den Schoot van Maria het afbeeldsel en de openbaring is; en wij moeten eenig begrip hebben van het eerste om het andere te kunnen begrijpen. De godgeleerdheid laat ons het Eeuwig Woord beschouwen in zijn eeuwig en altijd geboren worden van den Vader, een geboren worden, dat oneindig verheven, oneindig rein, zonder begin', onuitsprekelijk en onbegrijpelijk is. De Schoot des Vaders is
-101
de geheimzinnige naam, welken wij aan zijne goddelijke rust geven. Die naam geeft ons in onvolmaakte woorden het denkbeeld eener woning en stelt ons zoo in staat om ons het voortkomen des Zoons uit dien Schoot, ofschoon Hij dien werkelijk nooit verlaat, en zijn verblijven onder ons menschen des te beter voor te stellen; want niemand is van den hemel neergekomen dan de Zoon des menschen, die in den hemel is.
Wij zien Hem daar in de volheid zijner Godheid, een met den Vader door eeno onuitsprekelijke eenheid, mede-eeuwig, mede-zelfstandig met Hem en toch, ofschoon ook zijn Zoon, onder niet óén opzicht, in geen enkele beteekenis ondergeschikt aan Hem maar in alle opzichten met Hem gelijk. In dat wonen in den Schoot des Vaders, zien en aanbidden wij de weder-zijdsche liefde van den Vader en den Zoon en hun onuitsprekelijke gemeenschap, en wij aanbidden als evenzeer waarachtig een in wezen en den mede-eeuwig den God der liefde, die de Persoon des H. Geestes is, eeuwig voortkomend van beiden als uit een enkele bron. Wij zien daar hot eeuwig plan der Menschwording en de rij, gelijk onze onwetendheid ons noodzaakt het te noemen, van dioschitterende, verbazingwekkende raadsbesluiten, welke Jesus, en Maria en de lotgevallen der Schepping betreffen. De val der engelen is voorzien na de voorbeschikking van Jesus en zijne Moeder, en zij zijn uitgesloten van de herstel brengende weldaden der Menschwording, waartoe als uit overmaat van goedheid besloten werd nadat de val vooruitgezien was. Wij zien evenzeer de onderscheidene keuzen van hot Eeuwig Woord in den Schoot zijns Vaders, zijne onbeschrijflijke keuze der H. Menschheid, zijne eeuwige keuze des lijdens, der smarten van geheel zijn leven, van zijnen dood en van zijn kruis in het bijzonder, en wij zien eveneens die keuze, waarin Hij op zulk onvergelijkelijke wijze zijne goddelijke volmaaktheden openbaart, de keuze zijner Moeder, welke keuze tevens en de eéne en de drievoudige bronwel was van hare grootheid, van hare genadegaven eu van hare smarten.
Doch iets anders is het dit alles met drooge en moeielijke termen te beschrijven, iets anders dit te overwogen en te koesteren in de warmte des gebeds, wanneer onze geest er F. W, FAIiEI!, II. SACRAMENT. 11
102
behagen in schept orn voor do geheimen der allerheiligste Drievuldigheid neer te knielen, en naar de diepte onzer eigene vernedering ook te helderder het licht op te vangen, dat God in zijne ontferming doet stralen over onze zielen. Dan worden al deze dingen zoo roerend voor ons als voor de menschen eene lieflijke of smartelijke vertelling vol van duizende bedoelingen, waarvan elke vol teederheid en tranen is. Gelijk ik vroeger 1) reeds gezegd hebt, en veroorloof mij deze hor-haling, onze godsvrucht tot het Eeuwig Woord is do maatstaf onzer godsvrucht tot Jesus als God en Mensch, en indien de geheimen der Drie cn dorlig jaren en van het heilig Sacrament slechts weinig licht, warmte en zalving schijnen op to leveren voor onzo overweging, dan is dit dikwerf door gebrek aan verstandige, wel doordachte en ernstige aanbidding der goddelijke geheimen van het Eeuwig Woord.
Dit leven nu in den Schoot des Vaders schijnt voor godvruchtige zielen zichtbaar, begrijpelijk en gemeenzaam te zijn gemaakt door hot leven onzes Hoeren in den Schoot zijner M. Moeder on deze is de voornaamste reden van die zeer innige godsvrucht. Laat ons het wagen dat leven te beschrijven overeenkomstig de voorstelling, welke heilige menschen er zich van maakten. Het Eeuwig Woord, dut van alle eeuwigheid met ondeelbare glorie verbleef in don Schoot des Vaders, schijnt een nieuw leven te beginnen in den Schoot van Maria. Daar schijnt, natuurlijk is dit slechts schijnbaar, eene verandering plaats te grijpen met den Onveranderlijke; evenwel is dit schijnsel van verandering een diep en zogenrijk geheim. Dit nieuwe leven van Hem is oneindig kostbaar, oneindig rein en geheel voor ons en ter onzer beschikking. Van den eersten oogenblik, dat Hij werd ontvangen was de zaligheid zijner menschelijke ziel volkomen, en van alle zalige zielen was Hij do eerste, die werkelijk de zalige aanschouwing genoot en ook door voorbeschikking daartoe was uitgekozen; en geene andere ziel heeft ooit die aanschouwing genoten noch zal haar ooit genieten of zij heeft hare zaligheid door Hom gekregen, en zal haar zonder Hom niet bezitten, zoomin er eene ziel
1) Zie: Alles voor Jesus, lloofilst. VII afdeel. 2.
103
is wier zaligheid met de zijne kan worden vergeleken. Sedert dien geheimzinnigen en onbegrijpelijk zaligen eersten oogenblik bezat Hij, als mensch, eene duidelijke aanschouwing Gods. Zijne menschelijke ziel was do eerste, aan welke dit glorierijk voorrecht werd geschonken, de eenige ziel, met uitzondering van de voorbijgaande vervoering der Heiligen, die deze aanschouwing ooit tijdens dit leven genoot, en zijne aanschouwing van God overtrof op dien eersten oogenblik zoowel als nu, in helderheid verre de aanschouwing van allo menschen en engelen samen.
Zijne eerste akte van liefde was de volmaakste, welke ooit verricht werd of immer verricht zal worden, en de meest omvattende tevens, want zij strekte zich tot alle werken Gods en wel bijzonder en vurig tot alle menschen uit. Zijne vreugde in dien eersten oogenblik was onuitsprekelijk. Zijne ziel verheugde zich in zijne godheid met dewelke zij vereenigd was; zij schiep er genot in om genaden uit te storten in zijne gezegende Moeder; en voor een ieder van ons in het bijzonder mot de helderste en nauwkeurigste wetenschap der toekomst genaden te bestemmen. Zijn leven was een leven van onvergelijkelijke aanbidding van zijnen Vader, van nederige onderwerping aan Hem als den Schepper zijner heilige Menschheid, van diepen eerbied voortspruitend uit do volmaakte kennis der volmaaktheden van den Vader en van ware aanbidding in het besef van de nietigheid zijner menschelijke ziel. Hot zelfde leven van aanbidding kan met betrekking tot den H, Geest worden overwogen, en wel op zeer geheimvolle door onze verbeelding moeielijk voor te stellen wijze, wat betreft de beschouwing van den Fersoon des Woords door zijne eigene ziel, voor welke hij de plaats eener menschelijke persoonlijkheid innam. De eere, welke Hij in dit geheime leven der allerheiligste Drievuldigheid geeft, gaat alle vereering van alle werelden, die bij mogelijkheid geschapen kunnen worden, oneindig ver te boven. Elke gewaarwording van z'yn heilig Hart was van oneindige waarde, eiï wijl deszelfs gewaarwordingen ontelbare waren, mogen wij wel zeggen, dat het eiken oogenblik God vereerde met oneindige verheerlijking. Elk gevoel was daarenboven eene daad, eene wezenlijke daad van
11*
164
de hoogst wezenlijke aanbidding; en nog niet tevreden met al deze heerlijke hulde van zijn heilig Hart, ging Hij buiten zich zeiven en wekte het onbevlekle Hart zijner Moeder op om deszelfs wonderbare krachten en onuitsprekelijke waarde met do zijnen te vereenigen, alsof deze, schoon verre beneden de zijnen, in zekeren zin evenwel eene noodzakelijke voltooiing daarvan waren. Met dezen lof en deze eere moeten wij vereenigen dat stil en onuitsprekelijk Teüeurn, als elk oogenblik zijns levens was voor de majesteit van God. Wie kan zich verbeelden de dankzeggingen zijner ziel voor de vreugde en voorrechten der persoonlijke vereeniging, en aide wonderen en zegeningen, welke daarmede gepaard gingen en de wijze, waarop die dankzegging al de zegeningen van den Schepper jegens zijne schepselen in het verleden, voor het tegenwoordige en in ile toekomst omvatte? Indien do tallooze geesten der engelen, zij allen, met do onderscheidene schoonheden en voortreffelijkheden hunner verschillende koren, geheel hun wezen konde nederwerpen in een hemelsch vuur on verbranden als wierook voor het aanschijn dos Allerhoogsten, het offer zoude niets beteekenen, de dankzegging niet noemenswaardig zijn in vergelijking met do geringste opdracht van het heilig Hart in den Schoot van Maria,
Verder vereenigde Hij in dit leven do twee schijnbaar on-vereenigbare levenstoestanden van Viator en Cornprehen-sor, met andere woorden: van sterveling, die nog naar zijn doel, den hemel, voortwandelt en van hemeling, die reeds zijn pelgrimsreize heeft voltooid. Hij was op zijnen weg ter zaligheid te gelijk bezig met een werk, dat nog geschieden moest, met een offer, dat nog gebracht, met het lijden dat nog verduurd moest worden en met eene volharding, die alles voltooien moest; en toch was hij reeds aan het eind zijner pelgrimstocht gekomen. Hij had zijn doel bereikt, terwijl Hij nog op weg was naar het doel, en daar was, noch wat den aard noch wat den graad betreft, niets te voegen bij het aanschouwen Gods, dat Hij alreo genoot. Inderdaad zijn sterflijk pelgrim zijn was een soort van geweld aan den Zoon van God gepleegd, maar een geweld, dat gewild was en zelf deel uitmaakte van de beminnelijkheid in het geheim der Mensch-
wording gelegen. Inderdaad hel was liefde, die de beide onvereenigbarc toestanden samen vereenigde. Van den eersten oogenblik van dat geheimvol leven offerde Hij zich zelven met al zijne genaden aan den eeuwigen Vader op; Hij oflerde zich zelven zonder eenig voorbehoud, bereid tot alles en vervuld met de meest volmaakte zuiverheid des offers.
Hij was vervuld met medelijden jegens al de ellende der schepping, en dit medelijden verliet Hem nimmermeer; en verre weg het meest gevoelde Hij dit voor de grootste en de meest werkelijke onzer ellenden, de zonde. Hij had wel voornamelijk en in opvallende wijze medelijden mot de zonden van een ieder onzer in het bijzonder. Ja, Hij nam op eens den last daarvan op zijne schouderen. Hij nam dien op met liefde, nam het kruis aan uit onze en dos Vaders handen en omhelsde niet slechts al het Lijden, dat noodig was ter onzer verlossing , maar ook dien overvloed van noodelooze smarten, welke zijn gezegend lijden kenmerken. Voor de glorie van God en voor onze zaligheid begint Hij in die verborgenheid zijn werk met ijver en zot Hij het met volharding voort. Zijne vrijheid was volkomen en daarom waren van de eerste oogenblikken zijne verdiensten oneindig, want de waarde van elk zijner handelingen was oneindig verdienstelijk. Hij leverde zich zelven over als een gevangene in den Schoot zijner H. Moeder als ware hij een misdadiger, een schuldenaar en een krijgsgevangene, als ware hij driewerf schuldig onder deze drie opzichten. Hij verliet slechts zijne gevangenis om te lijden en te voldoen en Hij scheen haar zoo lief te hebben, dat Hij dien toestand van gevangene herhaalt in het heiligst Sacrament.
Het was niet minder een toestand van afhankelijkheid als wel van gevangenschap; want Hij maakte zich zelven afhankelijk van Maria wat zijn leven, zijne voeding en zijn behoud betreft. 'tWas evenzeer een leven van eenzaamheid, want Hij was daar in zulk een lieflijk alleen zijn, zoo verwijderd van tie schepselen, zoo alleen met God in het meest volmaakte heiligdom, dat daarmede de stilte der kloosterlingen die vreemd van de wereld in beschouwend gebed hun leven slijten, niel vergeleken kan worden; evenmin haaslle Hij zich
-160
haar te verlaten, want Hij was daar niet ledig. Daar ook, voor Hem evenzeer, was de stilte als naar gewoonte de zuster der eenzaamheid. Hij was in de stilte der nacht ontvangen; en schoon Hij ook het Woord was, toch sprak Hij niet maar was zwijgend toon en later, gelijk Hij is in het H. Sacrament terwijl Hij op deze wijze de beoefening der stilzwijgendheid voor zijne dienaars en Heiligen heiligde. Zijne bezigheden daar waren smarten, vernederingen, zwakheden, armoede, gebed, gehoorzaamheid en verlangen, dezelfde, welke thans en altijd zijne bezigheden zijn onder de gedaanten van het heiligst Sacrament 1). Hij leed door het lastige van zijn gevangenis en door de zelfverloochening aan zulk een toestand verbonden terwijl hij reeds het volkomen gebruik der rede en het boven alles volmaakt en bovenmenschelijk bewustzijn bezat, wat de vereeniging Zijner ziel met den Persoon des Woords alleen vermocht te schenken en waarbij ons men-schelijk bewustzijn onder geen enkel opzicht kan worden vergeleken. Hij leed evenzeer door het voorgevoel van zijn toekomstig lijden en als troffen hem nu reeds met het levendigste smartgevoel als het lijden van zijne Moeder, van zijne Martelaren en van zijne uitverkorenen. Zijne vernederingen waren onuitsprekelijk; want even gemakkelijk zouden wij mogen hopen de eeuwige Geboorte van het Woord te verklaren als de diepte uit te drukken van zijne vernederingen.
Zijne Ontvangenis, een geheim, dat in de volle schoonheid der meest hemelsche zuiverheid straalt, waarvan de beschouwing alleen hot zaligst genot der zuivere zielen uitmaakt, wasvoor Hem eene oneindige vernedering. [Dat Hij ïden Schoot dei' Maagd niet schuwdequot; was eene aflating, welke in den eenvou-digen en letterlijken zin oneindig is. Hij vernederde zich ook voor God met het oog op de onbeduidendheid en nietigheid zijner geschapene Menschheid en voor de menschen wat betreft de onwaardige behandelingen, welke Hij verkozen had in de toekomst te verduren. Dewijl zijne ziel overstroomde van
1) Wat den ziu betreft van liet woord „smartenquot; voor zou rerre dit op onzen lieer in hot H. Saerament toopassulijk is, m den eerste narede van dit werk.
1(V7
de vreugde der ziilige aanschouwing Gods en zijn verstand zich te meer door den machtigen invloed zijner glorierijke en ongeëvennaarde volmaaktheid had ontwikkeld, waren ook de zwakheden van zijn Lichaam des te opmerkelijker, zooals zijn onvermogen om te spreken, zijne houding te veranderen en zijne zinnen te gebruiken, juist gelijk Hij is en zich verwaardigde te zijn in liet heiligst Sacrament. Do wonderbare armelijkheid van hot heiligst Sacrament is ook voorafgebeeld in de armelijkheid van dat geheimvol leven. Hij rust daar beroofd van zich zeiven en zoo diep vernederd, dat Hij ons zijne schepselen noodig heeft; en zijne geboden waren daar zonder ophouden voor ons allen; ja, kan ik het betwijfelen, dat Hij daar in dien toestand, met het helderst vooruitzicht en het zoetst geduld werkelijk bad voor mij en dat ik op dezen oogenblik de onverminderde kracht van dat zoolang verleden gebed ondervind?
De gehoorzaamheid om in den Schoot zijner Moeder te verblijven tot den bepaalden tijd, de gehoorzame onderwerping aan de toekomstige bevelen van alle rnenschen »elfs van zondaren, van zijn vijanden en uan zijne beulen, stellen ons een getrouwe gelijkenis voor oogen van zijne gehoorzaamheid in het heiligst Sacrament; en terwijl Hij Maria bezielt met heilige begeerten om Hem aan de menschen te schenken, om Hem met hare oogen te zien en Hem als haren Zoon en als haren God te dienen, doorleeft Hij zeil een leven van de vurigste begeerten om den Vader te verheerlijken en de zielen der menschen te zaligen, ja, wellicht smachtte Hij zelfs er naar zijn liellijk heiligdom te verlaten om een leven van nog dieper en gevoeliger lijden te beginnen.
liet zoude, eenvoudig gezegd, den lezer vermoeien, indien ik bijna woord voor woord deze beschrijving van het leven onzes dierbaarste Heeren in don Schoot van Maria wilde herhalen terwijl ik slechts mijne gezegden veranderde om ze op het heiligst Sacrament toepasselijk te maken. Do gelijkenis is zoo volkomen, dat zij zich reeds van zelve aan onzen geest moet hebben opgedrongen; en ik heb slechts daarom langer bij dezelve stil gestaan omdat de godsvrucht tot Jesus leven in den Schoot van Maria wel meer bijzonder eeuo godsvrucht
■KIR
is van innerlijk levende /ielen. wijl de daarmede overeenkomende gedachten met betrekking tot het heiligst Sacrament juist diegenen zijn, waarmede innerlijke zielen zich gewoonlijk het meest bezig houden als zij voor het H. Tabernakel bidden, en wijl verder al de geheimen der H. Kindschheid hun aard en kleur ontleenen aan het leven in den Schoot van Maria, is ook het aantoonen der overeenkomst tusschen dit leven en Jesus leven in het II. Sacrament in waarheid niets anders dan eene verklaring der gelijkenis, die er tusschen hot II. Sacrament en de H. Kindsheid bestaat. Doch de vergelijking is nog op verre na niet uitgeput. Als wij de overige geheimen der II. Kindschheid nagaan dan zullen wij de zelfde gelijkenis ontwaren en naarmate wij meer in kleine bijzonderheden afdalen des te tredender zal ons de overeenkomst in de oogen vallen.
DE MOEDER EN ÜF, ZOON.
Laat ons voor oeno wijle do aandacht wijden aan do gods-viucht tol de heiligste Maagd. Wie kan er aan twijfelen, dat er eeno nauwe en onveranderlijke band bestaat tusschen do godsvrucht tot onze dierbare Moeder en de godsvrucht tot het heiligst sacrament ? Do menigte der vergelijkingspunten zouden reeds voldoende zijn om dit te bewijzen. De levens der Heiligen en de leering in geestelijke boeken vervat, beide vloeien er van over. Doch wij hebben deze ten bewijs niet noodig, want de ondervinding van een ieder onzer toont dit beslissend aan ten minste aan elk in het bijzonder. Wij hebben ondervonden en ingezien , dat naarmate wij onze heilige Moeder beminnen, naar die mate onze godsvrucht tot hot heiligst Sacrament toeneemt in eerbied en teederheid en te meer wij bezig waren met het heiligst Sacrament, ook te meer, al schenen wij niet eens aan Maria te denken, eene innige godsvrucht tot Haar bezit nam van het innigste onzes harten. Ziedaar een verschijnsel, dat zich overal in helleven der Kerk openbaart en geen ander betoog behoefL dan de herinnering, dat er maar éën zulk een Moeder en maar cén zulk een Zoon is. Wat wij thans wel hoofdzakelijk hebben aan te toonon is de bijzondere samenhang tusschen de godsvrucht tot de Moeder van God en de geheimen der heilige Kindschheid. Laten wij een weinig terug gaan tot voor den tijd, waarin onze Heer werd geboren en een oogenblik stil
170
staan bij de vier eerste bronnen onzer godsvrucht tot de gezegende Moeder.
Wat maakt de verloving der heiligste Maagd tot zulk een lieflijke en vruchtbare bron van overweging? Dat geheim is als een boschrijk gebergte, dat door het goud der nog niet opgekomen zon verlicht wordt. Het is eene veelvoudige voorspelling van de dingen die moeten komen. Het is de voorbereiding van dat geheimzinnig schild, waarachter God het groot geheim der Menschwording wilde verbergen. De dubbele schoonheid van de Moeder en van de Maagd schijnt daar reeds vooruit. Bovendien bevat het in zich zeiven, indien wij alle omstandigheden, die dit geheim omgeven wel overwegen, de oefeningen eener heldhaftige deugd welke aan do zondelooze en uitverkorene Dochter van God den Vader past. Gehoorzaamheid, geloof, zelfverloochening, nederigheid eu maagdelijke zuiverheid, ai deze genaden werden daar benut en op eene wijze als do wereld het nimmer zag te voren. Doch dit geheim van tweevoudige reinheid, een toonbeeld van den maagddom en van de vruchtbaarheid der Allerheiligste Drievuldigheid tevens 1) en van de Vereeniging der beide Naturen in den cenen Persoon van onzen Heer, — wat zou liet anders zijn, dan bet licht, dat de toekomstige geheimen der heilige Kindschheid reeds daarop wierpen?
Zoo ook is de opoffering van de H. Maagd een geheim vol schoonheid maar van eene schoonheid, die moeielijk de zijn eigene kan genoemd worden. Het is voorwaar lieflijk om te zien: daar is het wondervol Meisje van drie jaren, dat de trappen des tempels opklimt met een ernst eu waardigheid van rijpere levensjaren, en zich zelve ten offer brengt aan liet Huis van God met het volle gebruik van de meest omvattende
1) De II. Grcgorius Nnziauz. Carmina Sec II. De eerste Maagd is de II, Drievuldigheid, euz. linil dit gezegde verklarend zegl: „Gelijk in het gelicim der Meuaclnvordiug, de vruchtbaarheid geciizius de maagdelijkheid der onbevlekte Moeder vermindert, zoo ook vermindert in de H. Drievuldigheid, die volgens de zegswijze der godgeleerden do eerste Mangd is, de voortbrenging en het getal derl'eraoi.en «iet in het minste de eenheid van wezen.
Theologie Aflcolivc. De la Is^e Trinitc. Med. VI. p. 1,
171
cn verhcvenste verstandelijke vermogens, welke de wereld nog nooit op zulk een jeugdigen leeftijd had aanschouwd. En toch wat is dit anders dan eene enkele schrede voorwaarts in oen offer, dat in den schoot van Anna begon, in zijn heldhaftige graden hooger steeg door levenslange offering van zich zelve en de hoogste hoogte bereikte op Kalvarie, en daar op dien zelfden geheimzinnigen berg van Kalvarie werd voortgezet go-durende de vijftien jaren, nadat do Heer was afgenomen van het kruis en de heerlijkheid Zijns Vaders was binnengetreden. Het is als ware het een der wonderbare punten, waarmede hot leven der wonderbare Moeder begint, dat wij met zoo veel godsvrucht op de opdracht van Maria in den Tempel staren.
Laat ons nog hooger stijgen. Nooit deed de aarde zulk een lieflijke en verkwikkende fontein ontspringen dan toen het Kind Maria, de vreugd der geheele wereld, do bloem van Gods zichtbare Schepping en de voltooiing der onzichtbare Schepping, dor engelen van zijn hof, die tot dusverre nog zonder koninginne waren, in het loven trad als de rijkste vrucht, geheel rijp en goudgeel, in de meest merkwaardigste maand September , die do wereld ooit zag aanbreken. Daar is nauwelijks in den loop des jaars een feest zoo blijde en groots als het feest van haar geboorte, juist in liet hartje van den gelukkigen oogsttijd, als ware zij, en inderdaad zij was hot, de meest hemelsche vrucht der aarde, wier wieg incest worden geschommeld naar den maatklank dor blijde liederen door do wijngaardeniers over geheel de wereld aangeheven , want zij was gekomen, die in waarheid het to huis was ten oogstfeest voor die wereld, die de ouderlijke woning niet kende. Evenwel was het vooral het geheim van haar moederschap, wat hare geboorte de oorzaak van zulke groote blijdschap maakte. Evenzeer moet het op den voorgrond treden en zijn licht ontvangen van de geheimen der II, Kindschheid.
Klimmen wij thans nog hooger op naar die allereerste bron, om welken op dezen oogenblik 1) de Kerk Gods hare lijnen
1) Dit werd gesclircven locu do riaatslickleeder van Christus het katholiek Epistopaat in dc 11. Stad vcrzaincWo om de incest heilspclleiido gc-beurtems vau ziju grootseh pausschap te vicrcu.
172
trekt cn hare borstweeringen o))riclit als gold het de zuiverste bron van Sion's wateren. Hier is liet levend water van het goddelijkste wonder, der goddelijke Verlossing, van goddelijke genade, van goddelijke liefde, do onbevlekte Ontvangenis onzer Moedor. Zie hoe geheel de Kerk zich samen schaart om tot op den diepen bodem dier wateren met de oogen door te dringen en de wonderen dos hemels en de werkingen Gods te schouwen zoo getrouw en zoo verblijdend daarin afgespiegeld. Ontelbare zielen vindon het voedsel der hoogste heiligheid in zijne hemelsche frisehheid. Daar zijn de leeraars der Kerk om hunnen dorst naar waarheid aan deze dorstig makende stroomen te lesschen; cn de blinde scharen drinken en richten de hoofden op en zie, hunne oogen zijn geopend en Jesus schijnt hun te schooner nog en Maria lijkt meer luisterrijk. Do armen en troosteloozen en alle afgematten door zorgen, verheven of van geringe afkomst, gesierd met mijter of met kroon of blootshoofd, zij allen zijn daar en werpen uit louter vreugde do wateren hoog in de lucht, die neder-vallend ontelbare regenbogen vormen langs den gezichteinder der dooi- stormen gezweepte Kerk. Scharen van maagden houden blijde wacht bij die wateren, dag en nacht in gebed en lofgezangen. De Opperherder is daar, knielend op den rand 4or bron en op zijn teeken daar stijgt uit al de rangen der Kerkmaatschappij ernstig en prachtig het oude Veni Creator op, het voorspel der roemrijkste verklaring van het katholiek geloof; eenor verklaring, die niet door de kwelzucht der wreed(! ketterij aan tien weerstand biedenden eerbied der Kerk werd afgedwongen, maar de onweerstaanbare en plotselinge ontboezeming is van leering en godsvrucht, te heet om langer in haar groot hart te blijven opgesloten.
De wijsheid der scholen en het onbewust streven der menigte hebben gestreden mot elkander en wie zal zeggen, wat overwinnaar was in dezen heiligen strijd? Gelukkig zij, wie God gespaard heeft, gelijk den ouden Simeon, tot op dezen blijden dag, waarop Petrus zijne herders beval hunne tenten op te slaan en hunne kudden te leiden zoo hoog op den heiligen berg, tot aan deze bron der zuiverste wateren. Toch is het de vreugde van Bethlehem, die hunne harten doet kloppen.
173
liet is niet alleen of hoofdzakelijk de zondelooshehl van Gods schoonste schepsel, maar van Gods lieve Moeder, welke wij met zulke zegevierende toejuichingen begroeten. Het is aan de bron der Menschwording, dat wij onze vereering brengen. Wij zien verlangend uit om deze wateren der blijdschap eenmaal uit eene andere bron te putten, wanneer zij hunne kleur veranderd en den prijs van hooger waarde zullen bemachtigd hebben: want zij zijn de gezegende grondstellen voor het kostbaar Bloed.
Doch laat ons nog een oogenblik verwijlen bij de Onbevlekte Ontvangenis, en van de hoogte van dat voorafgaand geheim eens zien, welk een ruim veld er voor onze oogen openligt. Ik zeide deze wateren zouden eenmaal zijn kostbaar Bloed. Ik had kunnen zeggen: zij zullen eens zijn het Lichaam en Bloed van Christus op de altaren der Kerk. Ik noemde dat geheim de hoofdbron op aarde, waaruit het eerst de eeuwige raadsbesluiten van Gods verlossende liefde in het licht vielen. Let op den stroom der genade welken weg hij neemt. Boven van den berg der Onbevlekte Ontvangenis gedurende negen lange maanden koos hij zijnen weg midden door ondenkbare wonderen en onvergelijkelijke genaden. Nog eens treedt hij in het licht, als de oogen der menschen uiterlijk zich aan do schoonheid van dat kind, dat eenmaal Gods Moeder, worden zou, konden verzadigen. Sedert den dag der opdracht, waarop dat kind de trappen des tempels beklom en langs het heilig tweetal der Verloofden en naar het huis van Nazareth, heeft die stroom gedurende vijftien jaren gevloeid. Vestigen wij thans nog eens do oogen op die bron. 't Is een fontein van bloed in Maria's onbevlekte Hart; en zie! die ongemerkt henen vloeit; en zie! daar is een andere fontein van Bloed in Jesus' heilig Hart en rondomme schikken zich al do geheimen der heilige Kindschheid, der jongelingschap in Nazareth, van het driejarig Leeraarsambt en van het heilaanbrengend Lijden.
quot;Welk een gezichtskring, deze drie en dertig jaren! Zie nogmaals naar de bron! De wateren werden verspreid: in het stof van de Olijfberg, op de steenen van Jerusalems straten, aan de riemen der geeselroeden, in den vastgeslagen doornen hoed, in de doorweekte kleederen op Kalvarie, aan
Maria's handen en den donker gevlekten boom des kruizes; de engelen hebben het samengegaard, het aangebeden, het vereerd als God, gelijk zij verplicht waren te doen; en nu zie eens 1 daar is een andere fontein! zij is in het heilig Hart van den verrezen .lesus. Hij draagt haar verborgen de aarde rond gedurende veertig dagen. Zij stijgt mot Hem ten hernel. Daar wordt zij op deze stonden in hare goddelijke schoonheid aangebeden op een veel hoogeren berg dan de Onbevlekte Ontvangenis, aan de rechterhand des Vaders. Zij is hooger gestegen dan hare oorspronkelijke watervlakte. Voorwaarts stroomt zij nog door eeuwen van genade, terwijl hare oevers zich schijnen te verbroeden van eeuw tot eeuw; en ten laatste dierbare lezer, vindt gij hier de genaden, de voorbereiding tot de genade, de vruchten der genade, die u en mij betreffen en in verband staan met ons aller terugkeer tot God; en de gezichtskring, die met de Onbevlekte Ontvangenis begon, sluit met het heiligst Sacrament.
Als het waar is, gelijk de II. Thomas leert, dat wij alle genaden, die ons geschonken worden alvorens deel te nemen aan dit verhevenste der Sacramenten, slechts in die mate ontvangen als wij stilzwijgend verlangen naar het ontvangen der H. Communie 1); en als het waar is, dat het heiligst Sacrament en de vermeerdering en de voltooiing tevens is des geestelijken levens in ons, en dat hot Lijden onzes Hoerende bron, de oorsprong en het beginsel van het heilig Sacrament des Altaars is, dan is het ook waar, dat voor ieder onzer de wondervolle keten van genaden, die in de Onbevlekte Ontvangenis begint, zonder scheur of breuk rechtuit voortloopt tot het heiligst Sacrament. Het eene geheim geeft het antwoord op het ander; hot eene verduidelijkt hot ander; het eene volmaakt en voltooit hot andere. Het Bloed, d;\t in de Kelk is, komt voort uit hot levend Hart van Jesus. Het werd vergoten in het Lijden alvorens het in den Kelk word vergoten. Het had langen tijd geleefd in Jesus Harte alvorens het vergoten werd; en Jesus had het met zijn vlekkeloos Vleesch eerst genomen uit het Onbevlekte Hart van Maria,
1) De Kuclinr. Qu. LXXIX, nil. 1. ad prim.
175
en dat liet daar zondeloos en vlekkeloos was, was ter oorzake der Onbevlekte Ontvangenis.
Dus aan het eene einde van dien keten staat het zondeloos vleesch van Maria, gevormd en bereid gelijk het voor Gods Moeder paste en aan het andere einde staat hot zondig vleesch des menschen onsterflijk en onvorderllijk gemaakt door het vleesch van Jesus, den Zoon van Maria, en de zondige ziel des menschen rein gewasschen en schitterend zuiver door het Bloed van Jesus, den Zoon van Maria, door het geheim van zijn lieflijk Sacrament der liefde; en het licht dat in de verte schijnt, het licht, dat wij allen naderen en nog niet bereikt hebben, de glans en de pracht onzer hemelsche woning, zullen wij bereiken en ten laatste tot ons eigendom maken door dat zelfde lieflijk Sacrament. Zoo zien wij bij elke II. Mis, bij elke II. Communie op naar de Onbevlekte Ontvangenis. Het licht van dat verre reikend geheim valt op ons gelaat als wij aan don voet des altaars knielen. Het straalt loodrecht op ons neder en zoo vol van een zelfde licht als schittert in het heiligst Sacrament, dat het voor ons bijna den schijn kiijgt als hoorden wij do stem onzer Moedor van die ver gelegen bron ons toeroepen: »Eet, mijne vrienden en drinkt en maakt u dronken mijne teeder beminden!quot; 1)
Doch keeren wij van deze uitweiding terug, als zij wezenlijk eene uitweiding mag heeten. Alles wat tot Maria hehooit, schijnt ons meer van Jesus dan van haar zelve te zeggen; en wederkeerig werpen zijn geheimen meer licht op Haar dan op Hem. Wie zal er scheiden, wat God zoo wondervol samen heeft vereenigd ? Deze moge mij verontschuldigen. Ik heb u verzocht uwe oogen te vestigen op de vier bronnen van godsvrucht tot de H. Maagd, die vóór de H. Kindschheid ontspringen en te zien hoe deze haar licht en gloiie daaiaan danken. Vestigen wij thans onze blikken op de vier bronnen van hare heerlijkheid, die na de II. Kindschheid ontspringen.
1) Het Jioek der Gezangen V. 1.
Hoevcle harten werden bewogcu over de eeuwige dingen na to denken, docr de hemelsche vreugde, die zich van alle volkeren, natiën en talen der Kerk meester maakte, bij do dogma-verklaring der Onbevlekte Ontvangenisj e.u hoe scheen die verklaring nog somberder de schaduwen te kleuren,
17fgt;
Nooit was een louter schepsel verheven tot zulk eene hoogte van macht en heersclmpjiij als Maria die aan den voet des kruises verklaard word de moeder der menschen, toen hare smarten voltooid waren en haar hart gebroken was en zij nogthans door een wonder voort bleef leven. Doch hier stroomt alweder het licht der II. Kindschheid over haar neder, 't Is omdat zij de Moedor van God is, dat zij eveneens de Moeder wordt der menschen. Omdat zij Hem gedragen had, had zij eenig recht met Hem te doelen, wat Hij had verdragen om onzent wille. En verder, toon op Pinksterdag, zij die reeds geheel licht was, op onbegrijpelijke wijze verlicht en begunstigd werd door den II. Geest, was het als Moeder des Woords, dat zij de Koninginne werd van do Apostelen des Woords. De heerlijkheid van haren dood uit liefde was ook de aardsche kroon van hare Boodschap; en het geheim van hare Hemelvaart sloot in zich de hemelsche kroon, waarmede onzo Heer Haar voor do teedere diensten harer moederlijke liefde beloonde. Natuurlijk bezitten deze vier geheimen allen eene schoonheid en heerlijkheid en eene beteekenis, die hun geheel eigen is; evenwel zij mogen zijn wat zij zijn, hun volste schoonheid en waarde bezitten zij slechts door de geheimen der heilige Kindschheid.
Hot leven der li. Maagd kan verdoold worden in vier geheimen, die de Menschwording voorafgaan, namelijk de Onbevlekte Ontvangenis, hare Geboorte, hare Opdracht in den Tempel en de Verloving, vervolgens in de vier groote geheimen der heilige Kindschheid, de Boodschap des Engels, haar bezoek bij Elisabeth, de Geboorte en de Opdracht van Jesus, en dan in de üer volgende geheimen, haar mede-Lijden, Pinksteren, haar Dood en hare Hemelvaart. Ziedaar de twaalf sterren, welke haar omgeven. ïusschen de H, Kindschheid
waarin zij ncderzaten, die zich gekwetst en gekreukt gevoelden dour die plotselinge uitstraling vau licht üer Eeuwige Waarheid, dat zichtbaar maken van Maria'a troon door het Vlecsch jeworden Woord zelven. 't Is als ware de dogma-verklaring der Onbevlekte Ontvangenis de groote toelssteen voor onze tijden, wijl de Moeder thans, gelijk haar Zoon, tot val en tot opstanding gesteld ia van velen in Israël.
en het geheim des Kruizes vallen vier droevige geheimen van de diepste beteekenis vol van heerlijkheid maar van verborgen heerlijkheid of liever van schijnbare beschaming. Deze noem ik de verduistering van Maria, waarin zij geheel bijzonder haren Zoon gelijkend wordt en de diepste teugen mede drinkt van de vernedering der Menschwording. Zij zijn: het vinden in den Tempel, de bruiloft te Kana, het vertrek van Jesus uit Nazareth om zijn driejarig leeraarsambt te beginnen, en zijne woorden toen men Hem zeide, dat zijne Moeder buiten Hem verbeidde. Schoon vol van leering en voedsel voor onze godsvrucht, zullen evenwel deze vier geheimen ons thans niet bezig houden. Wat ik echter wensch hier te doen uitkomen is, dat de bronnen harer verheerlijking ontspringen aan de vier grooto geheimen der heilige Kindschheid: de Boodschap des Engels, waardoor zij de Moeder wordt van God; haar Bezoek bij hare Nicht, dat met het leven van Jesus in haren Schoot in betrekking staat; de Geboorte toen Hij zich in hare handen stelde, en de Opdracht in den Tempel toen Hij haar in staat stelde aan God een offer te brengen, zoo onmetelijk in waarde als God zelf; en deze vier geheimen werpen oen licht op de vier anderen, welke de II. Kindschheid voorafgaan en op de vier, die daarna volgen; en de vier geheimen harer verduistering zouden in het geheel geen geheimen zijn, waren zij dit niet tengevolge van haar goddelijk Moederschap. Nu redeneer ik dan aldus: De godsvrucht tot het heiligst Sacrament is de zelfde als de godsvrucht tot de H. Kindschheid. Doch de godsvrucht tot de H. Kindschheid is inderdaad de godsvrucht tot onze maagdelijke Moeder. Bijgevolg is de godsvrucht tot de allerheiligste Maagd eene godsvrucht tot het heiligst Sacrament. Oordeel zelf of ik dit voldoende ga bewijzen.
Zij die door hunnen geest geleid worden om alle dingen te beschouwen, als kwamen zij van Jesus, van zijne beschikking, van zijne toelating of van zijnen wil.voort, grondvesten hunne godsvrucht tot de heiligste Maagd eenvoudig op den wil van haren Zoon; en hoewel zij om geene redenen lichtvaardig denken over de raadsbesluiten Gods, over de rechten, welke met het goddelijk Moederschap innig zijn verbonden, noch
F. W. f'ABER, 11. SACRAMENT. 12
178
over de leer van het al of niet voegzame, die ons in de godgeleerde scholen wordt onderwezen, gronden zij niettemin hunne godsvrucht tot de heiligste Maagd op deze drie stellingen of feiten:
1. Jesus kwam niet zonder Haar.
2. Toen Hij kwam, maakte Hij de nadering tot Hem door Haar mogelijk.
3. Toen Hij heenging, liet Hij Haar na oih voor de Kerk te zijn, wat zij voor Hem geweest was; en inderdaad werkt de Kerk altijd door Haar en nimmer zonder Haar 4).
Welnu vestig uwe oogen op het eerste feit: Jesus kwam niet zonder Haar. Zij maakte een wezenlijk deel uit van het plan dei' Verlossing, en was niet slechts een siersel daarvan gelijk sommigen zeggen. Kan er iets uitsluitend een nevenzaak, ter opluistering zijn in cenig werk van God? Wij mogen het betwijfelen of het kan samengaan met den eerbied Hem verschuldigd om zoo iets te veronderstellen. Het eerste, wat wij in de H. Kindschheid ontmoeten is, dat Ilij niet wil mensch worden zonder hare toestemming. Dat Hij mensch werd, danken wij aan hare toestemming en daarom, dat het heiligst Sacrament er is, de hernieuwing der Menschwording telken dage, op elke stonde, danken wij aan hare toestemming. Wat tegenwoordig is in het heiligst Sacrament krachtens de woorden der Consecratie, is juist hetgeen Hij aannam uit Maria, en dat alleen. Zijn Vleesch en Bloed. Al liet overige is dan slechts tegenwoordig als meegaande en ten geleide. Sommige godgeleerden zeggen diepzinnige dingen over het behouden blijven van de oorspronkelijke stof zijns Lichaams, en dat het niet aan de gewone veranderingen der stof onderworpen was. 1) De H. Ignatius had een geheimzinnig visioen,
I) Deze lantstc waarheid wordt wonderlijk schoou aangetoond ia do brieven van den Heer Olier, en was een voorname karaktertrek van zijnen geest. Deze ia op zijne Zonen overgegaan en gelijk zoodanig in zijnen tijd de geest was van den heilig levenden I.antages van Puy, zoo is het thans de geest des schrijvers van zuster Honr^eoy's leven en van andere werken, wiens zedigheid door loftuitingen te kwelseu eene onbcsclieidoiiheid zon wezen.
1) Zie van dit werk hit Vierde Boek, dat een antwoord geeft oj) dit, gelijk het derde ten antwoord strekt op liet eer-fe linek.
170
waarin Maria hem toonde, wat in zekeren zin het hare was in de aanbiddelijke Hostie. Doch deze gedachten hebben eenmaal door eene overdrijving, die in strijd was met de godgeleerdheid, geleid tot eene onmatige godsvrucht, waarvan Bene-diktus XIV spreekt; en dus stap ik voor heden daar over heen. Ik heb genoeg gezegd voor het doel, hetwelk ik thans beoogde
Gaan wij over tot het tweede feit; Toen Hij kwam, maakte Hij de nadering tot Hem door Haar mogelijk. Toen de H. Joannes de Dooper zou geheiligd worden, was het door Haar, dat de genade tot hem kwam. Zij was als het ware de afgezant om hem de eereteekenen der onschuld te overhandigen. Doch ik heb reeds de gelijkenis aangetoond, welke er tusschen hot heiligst Sacrament en onzes Heeren leven in den Schoot van Maria is. Toen de eenvoudige herders kwamen om den nieuw geboren Koning in Bethlehem te aanbidden, stond de H. Maagd als wachteresse bij de kribbe. Toen de wijze koningen uit het Oosten nederknielden om hunne zinvolle geschonken aan het almachtig Kindeken aan te bieden, het was op den Schoot van Maria, dat zij Hem vonden. Hare knieën waren de zetel der wijsheid. Toen zij de voeten des Verlossers kusten, geschiedde liet omdat zij zijnen wil verklaarde , en verlof schonk tot die gemeenzaamheid en die genade. Zoo geschiedt het ook in het heiligst Sacrament, de glans van hare waardigheid straalt neder op de priesters haars Zoons, en wat weleer uitsluitend haar voorrecht was, is het ambt en het recht geworden van velen. Want wat is het geven van den zegen anders, dan eene herhaling van hetgeen den herders en den koningen geschiedde? slechts hierin, gelijk in alle andere dingen, vermenigvuldigt en verrijkt het H. Sacrament de eerste voorrechten, die in de Menschwording werden geschonken, en gelijk het eenmaal den herders en eenmaal den koningen te beurt viel, zoo geschiedt het thans meermalen telken dage geheel de wereld over aan velen zonder onderscheid, aan goeden zoowel als.boozen.
Gaan wij over tot het derde feit. Hij werkt in de Kerk altijd door Haar en nooit zonder Haar. Op het gebied der katholieke geloofsleer is het bijna spreekwoordelijk' geworden, dat de leer over Maria een schild is voor de leer over Jesus
12*
180
en haar in zich vervat gelijk zij eenmaal Hem zeiven in zich sloot. 1) Wat de kerkelijke voorschriften over de plechtigheden betreft, zijn zij nooit van elkander gescheiden. In de godsvrucht der geloovigen zijn beide, samen opgegroeid; en in gewichtige tijdperken der Kerk, werd hare werking der Kerk langs ontelbare wegen, zoowel op natuurlijke als wondervolle wijze geopenbaard. Gelijk Oiier en zijne school sinds lang voor anderen leerden, juist als de H. Bernardus in zijne leer over den zinne-beeldigen hals der Kerk zich uitdrukte, dan schijnt onze Heer nooit eene gewichtige gebeurtenis in zijne Kerk te voltooien, zonder dat daarin de hand en de macht van Maria als zijn werktuig is te bespeuren. Zoo geschiedde het ook in de H. Kindschheid; de wereld werd bestuurd door en van uit Haar; gelijk de wereld in deze stonde bestuurd wordt door en uit de gedaante van het heiligst Sacrament. Zoodat, indien gij dit met eerbied en zorgvolle oplettendheid onderzoekt, de H. Kindschheid zelve eene schildering is van het heiligst Sacrament en van Maria in de Kerk: het heiligst Sacrament beeldt de heilige Kindschheid en Maria in de Kerk levend af; eu Maria wordt in de Kerk het best gezien, het best begrepen en het best verklaard, door het heiligst Sacrament en dooide heilige Kindschheid. Hoe verre rechtvaardigt de ondervinding, wat daar juist gezegd is? Wel, zoo verre, dat in het godvruchtig leven het bijna het zelfde is te zeggen van iemand, dat hij groote godsvrucht gevoelt tot de Heilige Maagd of dat hij eene groote godsvrucht heeft voor het heiligst Sacrament.
Veel meer zou er kunnen gezegd worden van de godsvrucht tot de heiligste Maagd in verband beschouwd met de gods-vrucht tot het heiligst Sacrament, doch men roepe zich hier in het geheugen, dat wij ons er hier alleenlijk mede bezig hielden, voor zoo verre zij in verband staat met de heilige Kindschheid.
\) Zie de Reclevoefingen van Pater Newman. Over de heerlljkhedeu vua Maria. XVII. XVIII.
DE VOEDSTERVADER EN ZIJN KIND.
Van Maria tot Joseph is de overgang natuurlijk en gemakkelijk. De geheimen van den H. Joseph stijgen als een schoone wolk wierooks op van het geheim der H. Kindschheid. Hij behoort daar geheel aan toe. \V ij weten van Hem niets dan met betrekking tot dat laatste geheim. Dit schijnt het eenig doel, waarvoor hij geschapen en zoo wonderbaar geheiligd werd, het eenige werk, wat God Hem gaf te doen. Hij staat geheel en al buiten het Lijden. Zelfs werpt dit geen schaduw terug op Hem, gelijk het met de Moeder der smarten het geval is. Ja, zelfs vóór dat Jesus het heilige huis van Nazareth luid verwisseld met don arbeid van zijn driejarig Leeraarsambt, was Joseph reeds zijn slaap der ruste ingeslapen. Verteerd door goddelijke liefde, was Hij gestorven in zoete geestvervoering, leunend aan het Hart van Jesus terwijl Maria Hem ter zijde stond, zoo in de armen van wat het schoonst en heiligste en meest hemelsche op de aarde was. Geen gedachte aan geweld mengt zich met de herinnering aan zijn vreedzamen schoon niet kommerloozen levensstaat. Het Bloed door Jesus bij de Besnijdenis vergoten was voor Hem een Gethsemane en een Golgotha. Zijn vroeger leven ligt verloren in het duister en van zijne kinderlijke jaren kunnen wij ons geen denkbeeld vormen tenzij wij rekening houden mot hetgeen Zuster Anna Katharina van Emmerich door eene openbaring heeft aangevuld. Doch wie twijfelt er aan, dat alles eene voorbereiding was lol de groote bediening, waartoe
182
God Hem bestenul had? Wie kan er auu twijfelen, dat alles diende om Hem te vormen en te heiligen tot den Voedstervader van het Vleesch geworden Woord?
Wijl Hij in zijne beteekenis uitsluitend tot de heilige Kindschheid behoort, zullen wij ook niet verrast zijn te ontdekken, dat de geest van godsvrucht tot Hem, een geest van godsvrucht is tot de heilige Kindschheid en dat wel om twee bijkomende redenen van de treffendste soort. Allereerst schijnt Hij ons te vertegenwoordigen in de stal van Bethlehem, op de reis naar Egypte en in het huis van Nazereth. Al de innigheid en gemeenzaamheid, waarop ons hot Kind Jesus door zijne Menschwording zich verwaardigt recht en aanspraak te geven, al de kleine dienstbewijzen, die Hij zich vernedert van onze teederheid en godsvrucht te ontvangen, al de bemoedigende vreugde, die zijne kinderlijke zwakheden in onze harten wekken en al de eerbiedig vreezende aanbidding, die do nabijheid zijner verborgen Godheid van ons vraagt, —Joseph is daar om dit alles te ontvangen en te geven, te gevoelen en te toonen als ware het in onze plaats. Hij is daar als de vertegenwoordiger aller toekomstige geslachten der geloovigen, vooral van hen, wier harten meer bijzonder getrokken worden tot deze eerste geheimen van Jesus Christus.
Doch ten tweede: de H. Joseph is in Bethlehem, in Egypte, in de woestijn en in Nazareth als de schaduw van den Eeuwigen Vader. Dit geeft do onmetelijkheid zijner waardigheid te kennen. Het onmeedeelbare en eeuwig geprezen Vaderschap des Vaders is figuurlijk meegedeeld aan Hem. Hij is de voedstervader van Jesus. Voor de wereld geldt hij, als zijn Vader. Hij oefent het gezag eens Vaders over Hem uit, en verricht voor Hem de liefdevolle en zorgvolle diensten van een vader. Ja, in zijne Menschelijke Natuur is onze Heer ondergeschikt aan Joseph gelijk Hij in zijne Goddelijke Natuur nooit koude ondergeschikt wezen aan zijn Eeuwigen Vader. De onuitsprekelijke schatten van God, Jesus en Maria, zijn aan de hoede van den H. Joseph toevertrouwd; en Hij zelf is een schat zoowel als het huis van Gods schatten. Hij maakt een deel uit van het plan der Verlossing. Gelijk Jesus en Maria, zoo heeft ook Hij zijne afbeeldingen, voorloopers en voorspellingen in het Oud
•183
Verbond. Hij helpt God om het geheim der Menschwording geheim te houden; en als de vertegenwoordiger van den Eeuwigen Vader,is Hij voor ons door het opzicht, wat Hij over het heilig Kind heeft, cene voortdurende herinnering van dezes Godheid. Door zijn ambt juist, door het hemelschc, wat Hij afschaduwt op de aarde, roept Hij ons bij elke schrede in het geheugen, dat het Kind Jesus waarlijk God van waarlijk God is. Terwijl Hij ons dus zoo de grootste vertrouwelijkheid leert, leert Hij ons tevens den hoogsten eerbied, waardoor wij nimmer den afstand tusschen Jesus en ons uit het oog verliezen. Terwijl Hij ons aanmoedigt om naderbij te treden en de voeten des Heeren te kussen, beveelt Hij ons tevens neer te vallen op onze knieën en met diep ontzag de verborgen majesteit van den nieuw geboren Eeuwige te aanbidden. Zoo ontmoeten hemel en aarde elkander te Bethlehem in Hem, in zijn dubbel ambt van vertegenwoordiger des Eeuwigen Vaders en van vertegenwoordiger der geloovige Christenen. Kan het verwondering baren, dut de godgeleerden ons zoo veel grootsch verhalen van zijne veelvuldige genadegaven en invloedrijke voorrechten ? Wat wonder dan, dat de godvruchtige gelooven 1), dat voor Hem de tijd der opstanding vervroegd werd, dat Hij een was dergenen, die met hun verrezen lichamen door de straten van Jerusalem wandelden op Paaschdag, en dat Hij het mede heeft genomen in den hemel loon Hij als een van 's Hoeren hofstoet en geleide op den dag dor Hemelvaart de aarde verliet?
Welk een gunst heeft Josus niet aan zijne Kerk bewezen door haar deze teedere en verhevene godsvrucht te schenken 1 Reeds was de leer van onze gezogenden Verlosser gevestigd en verzekerd. Mot dc schatten harer apostolische overlevering had dc Kerk elke ketterij overwonnen en waren door de onfeilbaarheid van den Stoel van Petrus de Kerkvergaderingen bekrachtigd en do ware geloofspunten met betrekking tot den Persoon en de Natuur van Jesus uitgesproken. Niet alleen
1) Suarez; de 11. Bernanlinus van Sencu ; Gersou , Isolanua, Vignerius , Fronseca, Jicrnardinus dc Bustie, Soto, Hieronymus, Gracianus cu volc andcreu verdedigen deze meeniug. Zie Siuri: de Nouissïmis traet. XXXV1. cap. II. n°. 4li.
184
was de waarachtigheid zijner H. Meuschheid vastgesteld ea de eenheid van zijn Persoon, en de onderscheiding zijner Naturen en de tweevoudigheid van zijnen Wil, maar daar waren ook prachtige waarheden over zijne Ziel en hare vermogens en over de wijze zijner persoonlijke vereeniging met de Mensch-heid nedergelegd en den geloovigen ter beschikking gesteld als zoo vele rijkelijk vloeiende bronnen van de zuiverste godgeleerdheid. Doch eene zaak was boven alles duidelijk. De onbereikbare hoogte van zijne wezenlijke Godheid was thans voor de oogen aller menschen boven allen twijfel verheven. Van den leeraar op zijn zetel tot het kleine kind op de kate-chismus-bank, konde niet één meer twijfelen aan dat leerstuk, zonder te weten, dat men dan ophield katholiek te zijn. Doch terwijl dit alles zoo ontwikkeld werd, had men herhaaldelijk en nogmaals de diepten der apostolische overlevering gepeild om de waardigheid van de Moeder van God te ontdekken. Om de eer des Zoons te verzekeren had men de oude Kerk ondervraagd en de stemme van Petrus en Paulus, van Jacobus en Joannes hadden godspraken doen hooren, die de aanbidding des Zoons allereerst met do vereering zijner Moedor verbonden. Toen het rumoer van al dezen strijd met de ketterij had opgehouden en het opgejaagde stof der dwaling was neergeslagen,— verrees duidelijk voor aller oogen, gelijk voor die van den H. Joannes op het eiland Patmos, de vorstelijke gestalte der Vrouwe, de Moeder van den Godmensch, met twaalf sterren om haar hoofd en de maan aan hare voeten. Zoo had de aanbidding van Jesus en de vereering van Maria onherroepelijk hare plaats ingenomen in de harten der geloovigen en in het praktisch leerstelsel der Kerk; het eene leerstuk goot licht uit op het ander en beiden verstrekten tot onderrichting, tot verlichting, tot voeding en heiliging dos volks.
Doch daar bleef nog een persoon van de saardsche Drievuldigheidquot;, gelijk het genoemd wordt, over. Do godsvrucht tot den H. Joseph scheen als te slapen in de Kerk. Niet alaof men nog iets nieuws van Hem moest te weten komen of als moest er eene nieuwe openbaring omtrent Hem geschieden, tenzij alleen bijzondere openbaringen aan de Heiligen uitgezonderd. Hij behoorde uitsluitend tot de heilige Kindscheid. Het begin
485
van Mattheus' evangelie gewaagde van Hem. Twee Evangelisten waren Hem geheel met stilzwijgen voorbijgegaan, en de derde had slechts zijnen naam genoemd in het geslachtsregister. De overlevering bewaarde eenige karige berichten over Hem doch deze wierpen geen licht op zijn persoon tenzij voor zooverre zij het aan den Evangelist Mattheus ontleenden. Alles, wat wij thans van den H. Joseph weten, was ook toen bekend; slechts had het gevoel der geloovigen het nog niet aangegrepen; de tijd voor God was nog niet gekomen. Hot begrip der geloovigen was niet gelijk aan de volkomen wetenschap der Apostelen. Het stond nog niet op de zelfde hoogte; het moest zoo hoog groeien, haar bemachtigen om haar te voltooien met verschillende godsvruchten, te bezielen met godsdienstige instellingen en zich daarna te onderwerpen als aan een volmaakt geregelden regeringsvorm. Doch Gods tijd kwam voor deze lieflijke godsvrucht; en hij kwam gelijk al zijne gaven toen de tijden donker en de rampspoeden hoog geklommen waren.
Schoone Provence! In het westen uwer lieflijke landouwen verrees zij, gelijk de wolk der teedere amandelbloesems, die in de lente glanzend tusschen hemel en aarde schijnen voort te golven over uwe velden. Zij dankt haar ontstaan aan eene Broederschap in de nette stad Avignon, hare wieg stond aan de snelvlietende Rhone, die rivier, waaraan de herinneringen zoo veler martelaren zijn verbonden; en die langs Lyon, Orange , Vienne en Arles stroomt en zich uitstort in de zelfde zee, die de kusten van Palestina bespoelt. 1) Het land, dat Mag-dalena geheiligd had door haar beschouwend kluizenaarsleven en waar de lofgezangen van Martha's maagdenscholen God ter eere hadden weerklonken, en waar Lazarus een bisschop-mijter in plaats van het lijkkleed had gedragen, daar was het dat Hij, die zoo wonderbaar het leven van Maria en van Martha in zijn leven saam vereenigde, het eerst de eere ontving, welke uit deze zijne godsvrucht voortspruit. Daar breidde zij zich
i) Volgens cc» ander verhaal, ontleende het Westen Jezc godsvrucht ■kan het Oosten cn werd zij duur de Karmelietcu vau de Grieksche iu de Latijuscho Kerk overgebracht.
186
over heel tie Kerk uit. Gerson werd opgewekt om haarleer-aar on godgeleerde, Theresia om haar Heilige en Franciscus van Sales om haar verkondiger en Missionaris te zijn onder het volk. De kloosters der karmelieten waren voor haar zooveel als het II. Huisgezin van Nazareth en do collegiesder Jesuiëten zooveel als de vreedzame woning in hot sombere Egypte.
Beschouwing minnende zielen namen haar op en voedden zich er meé; zij die een meer werkzaam godvruchtig leven leidden grepen haar aan en pasten de zieken op, spijsden de hongerigen in haren naam. De handwerkstand hechtte aan haar; want en de Heilige en zijne godsvrucht behoorde hun toe. De jeugd werd tot haar getrokken, en door haar kuisch gemaakt; de ouderen van dagen vonden bij haar rust, want zij schonk hun vrede. De H. Sulpicius nam haar op en zij werd de geest der wereldgeestelijken; en toon het groot gezelschap van Jesus zijne toevlucht had genomen tot het H. Hart en de Paters van het H. Hart i) hunne lampen brandend hielden om ze gereed te hebben als de Societeit van Jesus weder zou herrijzen, was de godsvrucht tot den Joseph hunne steun én troost en strooiden zij de zaden eener nieuwe godsvrucht tot het Hart van den H. Joseph uit, die eenmaal zullen bloeien en vruchten leveren in overvloed. Zoo trok de godsvrucht tot den H. Joseph geestelijke orden en congregatiën, grooten en minderen, jongen en ouden, geestelijken en leeken, scholen en broederschappen, hospitalen weeshuizen en boetgestichten tot zich, overal Jesus op den voorgrond plaatsend, overal hand in hand met Maria, overal optredend als de verkwikkende schaduw dos Eeuwigen Vaders. Nadat zij Europa met hare geuren had vervuld, stak zij de atlantische zee over, drong door tot in donkere schaduwen der diepe wouden, omarmde geheel Canada, werd een machtig middel ten heil in do handen der missionarissen en duizend duizende wilden deden hunne bos-schen en uitgestrekte gehuchten bij zonne-ondergang weerga!-
IJ Zie iiicrover Fie du tfire Vabin. Pug. 3quot;.
187
men van do lofliederen ter eere van den H. Joseph, den Voedstervader des Heeren. 1)
Doch wat heeft deze Godsvrucht uitstaan met het heiligste Sacrament? Veel en onder vele opzichten. Want hot eenparig gevoelen der geloovigen, ja de stemme van het kerkelijk gezag heeft haar als een voor de priesters bijzonderlijk passende godsvrucht aangewezen, en dat wel eenvoudig om reden der betrekking waarin zij staan, tot het heiligste Sacrament. Van het klein getal godvruchtige oefeningen tor cere van den H. Joseph, waaraan de H. Stoel allaten hoeft verbonden, zijner twee uitsluitend voor de priesters bestemd. 2) De eerste, het gebed, dat voor het II. Misoffer wordt gebeden, spreekt niet slechts van Jesus »te zien, en te hooren, maar van Hem te dragen, Hem te kussen , te kleeden en te verzorgenquot;; en gaat dan voort; »0 God, die ons een koninklijk priesterschap hebt geschonken, geef dat wij, gelijk de H. Joseph verdiend heeft, uwen Eenigen uit de Maagd Maria geboren Zoon vol eerbied met zijne handen to raken en te dragen, eveneens U dienen mogen aan uwe altarenquot;. En vervolgens in de Collecten, zoogenoemd )diet werkdadig gebedquot;, ook uitsluitend voor den Priester door Pius Vil met eene aflaat begiftigd, wordt van den II. Joseph als van den verzorger der maagdelijke zielen van Jesus en Maria, en als het voorbeeld voor onze diensten jegens Hon beiden gesproken.
Doch let eens wel op de gelijkenis tusschen den H. Joseph en de katholieke priesters. Was Hij do bestuurder en bewaker van Gods Huis?» zij zijn hot ook. Was Hij de uitdeeler van Gods gaven, gelijk deH. Kerk Hem noemt? Zij ook. Nam Hij het lichaam van Jesus in zijne handen, droeg, verhief en legde Hij het neder? zoo doen ook zij. Was Jesus onderworpen aan Hem, Hij is hot, en op nog wondervoller wijze, ook aan
\J l)e Bisschop van Buffalo, Mous: Timon, verhaalde mij, dat bij het leggen van don eersten steen der nieuwe lathedranl in die stad, al zijne schoolkinderen om hem verzameld waren en op -/.ijn verzoek den lofzang van den U. Joseph zongen, gelijk men dien iu het Oratorium van den 11. Philippus Nerius zingt.
'■IJ In de liaccolla Romana over verleende alluten.
188
hen. Mocht Hij Jesus kussen, zij niogen zich dat niet vermeten, maar toch zij kussen de pateen, waarop Hij gisteren nederlag en heden liggen zal. Mocht Hij Jesus wasschen en kleeden, zij moeten hierin op grooten afstand blijven maar de heilige vaten en doeken wasschen, zijn ciborie beklecden, zijn Tabernakel omsluieren en zijnen troon met bloemkransen sieren. Wat is de uitstelling van het Hoogwaardig, wat pro-cessien, wat het geven van den Zegen, de Communie, het sluiten en openen van het Tabernakel, wat het dragen van het Allerheiligste naar de zieken, wat anders dan de nabootsing van hetgeen de H. Joseph deed met het goddelijke kind Jesus ? Dit onderscheid bestaat er slechts tusschen beiden, dat hetgeen zijn uitsluitend voorrecht was, nu het voorrecht is van eene menigte priesters en dat het geheim der Consecratie een koninkrijk van wonderen is, ruimer dan onze oogon reiken en waartoe zelfs de schaduw van den 11. Joseph niet doordringt, maar waarin slechts Maria en de H. Geest en het groot oorspronkelijk werk des Scheppers allen met hunne onderlinge gelijkenissen optreden.
Slechts de vindingrijke geest der christelijke kunst konde bij _ de passendste en gelukkigste ingevingen, voor al hetgeen wij met het H. Sacrament doen, geen nauwkeuriger en meer opvallende beeltenis vinden dan den H. Joseph.
Zoo dan valt de godsvrucht tot het heiligst Sacrament sarnen met de twee groote godsvruchten tot Maria en Joseph, en neemt ze in haren samenhang mot de heilige Kindschheid, waartoe beiden behooren, op. Het was reeds vooruit te verwachten uit den aard der dingen, dat het heiligst Sacrament de algemeene godsvrucht der Kerk zoude zijn, en daarom behoeven wij ons niet te verwonderen over do verschillende sporen van bijzonderen samenhang tusschen deze en de andere soorten van godsvrucht der H. Kerk. Zij toonen ons hoe weinig de bijzondere godsvruchten louter schoonheden en sierselen zijn van het katholieke leerstelsel en hoe oneerbiedig voor het gemoed en ontheologisch het is voor het verstand deze ongelijksoortigheid, in vergelijking met andere vormen van godsvrucht, in het oog te willen doen vallen als of deze laatste slechts degelijk vruchtbaar en gene zonder kern waren en hoogstens
180
eenige welriekende geuren van zich gaven. Zij hangen allen samen. De rechtzinnige leer is met haar verbonden en de eer van Jesus in alle betrokken; en als de versterving nog iets beter zijn zal dan de gestrengheid van een Stoicijn of van een Fakier, dan moet zij voortspruiten uit de liefdevolle navolging van Christus en uit haar alleen.
ZESDE HOOFDSTUK.
liETIILEHKM, EGYPTE en NAZAHETU
Als wij van de groote godsvruchten, welke met de H. Kindschheid in verband staan, tot de onderdeelen en kleinere bijzonderheden van dit geheim overgaan, dan zullen wij steeds nog de zelfde treffende beeltenis van het heerlijk Sacrament wedervinden. Wat onze gezegende Verlosser zich liet welgevallen in de dagen zijner kindschheid, dat laat Hij zich nog dagelijks welgevallen in zijn Sacramenteel leven. De Schepper der wereld lag als een zwak wichje in de Kribbe en de rede-looze dieren, de geduldige os, de geminachte ezel stonden daar, waar de koningen der aarde niet waardig waren zich te bevinden. Zij schouwden zonder vreeze met hunne zwakke verstandelooze oogen op de gesluierde Majesteit van den i.euwige. Zij verwarmden zijne koude leden door hunne nabijheid en door hun adem. Juist zoo ligt Hij op het altaar, en de lichten flikkeren rondom Hem en de bloemen strooien hare geuren en verwelken voor Hem, en de wolken van den lieflijken wierookdamp stijgen driest opwaarts naar zijn troon en mengen zich met de stralen van zijn Remonstrant en verduisteren zijn kristalen woning en laten hunne geuren na op den sluier, die Hem omgeeft. Alles wat klein, eenvoudig, schuldeloos is, wordt uit zijn eigen Schepping voor Hem bijeen gezameld en gebruikt om Hem te huldigen, gelijk het bij zijne Geboorte geschiedde.
In Bethlehem sliep Hij, en Maria en Joseph zagen zijn gesloten oogen, en hoorden zijn geregelde ademhaling en beschouwden mot aandacht al de lieflijke omstandigheden van zijn kindeilijkon slaap. Niets konde er volmaakter zijn dan zijn schijnbare zorgeloosheid. Voor eene wijle scheen het alsof de koude en de armoede van die stal voor Hem in een gelukkige vergetelheid werden begraven, of de uiterlijke wereld aan Hem ontrukt, de gang der bittere gedachten onderbroken en de ontzagwekkende alomtegenwoordigheid, als ik zoo zeggen mag, zijne alwetendheid werd opgeschort door den zachten maar verkwikkenden kinderlijken slaap. Doch neon! in dien boezem is het hart wakend ofschoon het lichaam slaapt. Onder die rustig geloken oogen is het ontzettend gezicht van Kalvarie scherp en duidelijk en zoo verschrikkelijk als in do ure van zijn ontwaken. De slaap had geen invloed op do werkingen zijner alles bestierende rede, waardoor onuitsprekelijke acten van opoffering, van godsdienst van verdiensten en waarde onophoudelijk zich vermenigvuldigen met eiken gejaagden polsslag van hot nieuw geboren Kind. Evenzoo is liet in het Tabernakel. Daar slaapt Hij in de armen van een geheimzinnigen dood. Hij ontzegt zich-/.elven liet gebruik der zintuigen. Hij ziet niet met zijne oogen, hoort niet met zijne ooron; Hij steekt zijne hand niet uit, noch beweegt Hij zijne lippen om te spreken zoo min als de wierook zijn gevoel of zijnen reuk aandoet. Evenwel is Hij daar onder de gedaante, heerschende over de wereld, uit-deelende zijne genade en levende een veelvormig leven, dat onze woorden niet vermogen te schetsen noch onze liefde naar waarde vermag te eeren.
Doch laat ons Bethlehem verlaten. Het koude sterreiicht is over de groote woestenij uitgegoten en de kille morgenlucht waait frisch over de met dauw bevochte ruime zandvelden heen. God is als een klein puntje, een vlekje aan den gezichteinder van de wildernis, die Hij zelf heeft geschapen. Hij is gekomen naar wien de wereld gedurende duizende jaren met onuitsprekelijk verlangen heeft verlangd, en nu, nauw heeft zijne liellijke tegenwoordigheid eenige weken slechts onder hen geduurd, en Hij moet voort als een vluchteling verre van
192
zijn eigen schepselen. Gedragen in de armen van den H. Joseph, verlaat Hij het land, waar Hij gedurende eeuwen wonderen wrochtte van genade en ontferming en zoekt Hij zich in de donkerste schuiloorden van het afgodisch Egypte te verbergen. Voor het oog der wereld schijnt de H. Joseph geschandvlekt of een schuldige. Hij vlucht voor de machten der aarde om het Kind te redden, dat door het bevel eens konings veroordeeld is ten dood. Maria's hart is vol totoyer-stelpens toe. Zij kende, beter dan een der Apostelen, beter dan eenig geleerde der Kerk tot lieden ooit kende, de alles overtrelïende waarde van haar Kind; en nu, in plaats van tot Hem getrokken te worden, stoot de wereld Hem uit als oen voorwerp van onrust en van afschuw. Wat Jesus zelf betreft, Hij rust lijdelijk in Joseph's armen. Hij laat den killen wind der woestenij waaien in zijn aangezicht tot dat zijne teedere ledematen sidderen van koude. De schitterend gloeiende zon giet haar ondragelijk licht uit over liet vonkelend zand en de oogen van het goddelijk Kind worden pijnlijk aangedaan door de brandende weerkaatsing van haar stralen. Het gemurmel van eene waterbron, zoo zeldzaam in die streken; klinkt lieflijk welkom in zijn menschelijk oor; en de koele schaduw van den palmboom is eene verkwikking voor zijn eigen al-machtigen Schepper. Wat een geheim ligt er in dit alles! 1'ut met uwen geest alle denkbare omstandigheden van deze vlucht uit en boeken vol leering der godsvrucht kunt gij daarover schrijven I Al wat de kunst ooit heeft verzonnen of de dichter heeft gezongen, al wat de wereld kent van heldhaftige grootheid of verhevene gemoedsaandoening, wat is hot bij het schoone en het verhevene, verborgen in de vlucht van onzen Verlosser, van Jesus, het goddelijk Kind?
Doch zie thans eens naar die wilde en ordelooze stad der nieuwe wereld. De bewoners zijn er onder de wapenen. De ontzettende geest van oproer heeft hare tengellooze massa's saamgegaard, het koel redeneerend verstand van een ieder ging voor dat oogenblik te loor in de onstuimige prikkeling der menigte. Zij hebben eene katholieke kerk omsingeld. Hun gebaren gelijken die van waanzinnigen, hun geschreeuw klinkt als het gehuil van razende wilden. Daar is geen spoor van
193
: ■. ,1H' \
opvoeding, niet een enkel kenmerk van zedelijk zelfbeheer, niet een teeken van edeler gevoel in hen overgebleven. Zelfs de kentrekken van beschaving gingen als door een zondvloed bij die barbaarsche horden verloren. De helsche geest, die Gods vijand is, heeft hunne hartstochten opgezweept; hij heeft bezit genomen van hunne zielen; hij ziedt hen in het bloed; hij denkt in hunne hersenen. Zij werpen zich met bijl en vuur op het heiligdom van God: zij branden van begeerte om den onschuldige te vermoorden, die neerligt op het altaar. Schuchter en verkleed, doch onvervaard van ziel, tracht de priester van God te dringen door de menigte. Hij beproeft geene poging om de woedende bevolking tot staan te brengen; geen woord om hunne zwarte plannen te ontraden. Zijn doel is aan de opmerkzaamheid te ontsnappen, te schijnen nn als een der hunnen, dan als een reiziger, die tegen wil en dank verhinderden opgehouden wordt langs zijnen weg. Hij is op de vlucht met Jesus, Hij zelf zou willig zich den marteldood prijs geven. Doch hij draagt zijnen Heer. Jesus is te midden van deze verblinde wilde beesten. Zij golven wild legen Hem aan, zij storten woest op Hem, persen zijn kleine zilveren woning tegen de borst zijns priesters, die met Hem aan de heiligschennis ontvlucht, 't Is daar nu, in de straten van die stad in de Republiek van het Westen, wier naam onedel zou zijn hier in het geheugen te roepen (1), juist zoo als in Capharnaum, toon het volk onzen Heer aangreep en Hem scheen neer te willen storten boven van de rots, waarop hunne stad gebouwd was; Hij ging door hun midden heen en zij zagen Hem niet.
Of werp nog eens een blik in de straten van Londen. Lange reien van wagens gaan en koeren, de koetsen der rijken en adellijken rollen bliksemsnel voorbij, op het voetpad verdringt zich een wilde lastige volksmenigte en aan duizend vensters schitteren do uithangborden eener machtige maar verdorvene beschaving. Een priester baant zich met moeite eenen weg door dat alles, met neergeslagen oogen en oen uiterlijk vol
U Patrr Pubor oiillcniule lU'ze gcbeiirtcuis ai» tcu tier dagbladen vau Amerika. Vert.
13
•, 'IL
- 'IjlS
t
1 m
im
■ ■i-i ,y|i
■ 'v;
■ ■lt;:#
■I
l
■ ii
■ ',
1; ■§]
; ;Q
• liquot; ; i''ï i i!,H-
■
•IM
Ij !
Ml iKl .
? ji- tl
i i|vi t|r
■H'-pï
'':'0
verlegenheid, dat zij, die hem opmerken, als een bewijs van schuldbesef beschouwen. Zijn halskraag verraadt hem en voor menigeen is hij in hot voorbijgaan een bron van bittere gedachten en liefdeloozon argwaan. Menige vloek wordt tegen hem in stilte uitgesproken, welko God in zegening voor hem verkeert. Hier en daar ontmoet hem een of ander arme Jer en groet hem eerbiedig. Hij beantwoordt die groete niet; hij zegt zelfs geen benedicile-, en zij, alleen van al die scharen, zij bespeuren daaraan, dat hij met ons Heer naar een zieke of stervende vlucht, gelijk Joseph door de straten van Heliopolis; en zij staan stil en wenden zich en zien hom na tot ze hem uit het gezicht verliezen, en zij denken eene gedachte en fluisteren een gebed, kostbaarder in Gods oogen dan de weelde en de kunsten en de politiek en al de wisselingen der ministeriën in dat koninklijk Babyion. Zij, Joren door het hoogmoedig Protestantisme uitge tooten, de in lompen gehulde paria's van het trotsche en hatelijke Londen, zij alleen hebben oogen om te zien, ooren om te hooien en harten om te minnen en verstand om te begrijpen en verlichte zielen om te eeren en te aanbidden. Waar is de voorafbeelding dezer schil-derij, zoo niet in de vlucht van het goddelijk Kind te vinden I üoch laat ons terugkeeren uit Egypte. Welk een geheim is dat nieuw verschuilen van zich zeiven in het heilig Huis van Nazareth en Lorette! De Verlosser der wereld is schijnbaar werkeloos, als ware Hij vatbaar voor weifeling in zijn plannen: of als deed het vooruitzicht in de toekomst Hein vertragen, of als voelde Hij zich zno gelukkig in de menschelijke natuur, welke Hij zich verwaardigd had aan te nemen, dat Hij zich niet los kon maken van do geheiligde muren, die getuigen van het verbazend geheim geweest waren, of als ware Maria alleen de wereld, die h'y onderwijzen en verlossen mocht. De godgeleerdheid en de godsvrucht kunnen dat geheimvol duister met wonderen bevolken. Doch wij mogen daarbij thans niet stil staan, vestigen wij onze oogen slechts op Hom voor zoo verre Hij toen bekend en onbekend was in dat stille stadje Nazareth. Maria kende* Hem zóó als niemand Hem gekend heeft tot op deze stonde. Joseph kende Hemen aanbad Hem j ofschoon hij ook op Gods bevel zijn nederigheid geweld aandeed
om Jesus te bevelen. De II. Elisabeth als zij naar Nazareth kwam, kende Hem. De jeugdige Evangelist, de H. Joannes en anderen wellicht met hem, werden gelrokken tot Jesus zij wisten niet waarom, zij gevoelden zicli zuiver en heilig en goed zoolang zij bij Hem waren. Van zijne lippen vloeide wijsheid en liefde, zijn schreien was muz'yk in hunne ooren. Zijne manieren waren als een hemelsch wonder, vredespreidend, ontzagwekkend en alles tot zich trekkende. De dampkring om Hem was bekoorlijk, en deed reeds den Messias in Hem vermoeden.
Du ar waren ook nog andere menschen, die op grooten afstand van Hem stonden, andere kringen, waarvan hij de aandacht trok als Hij Joseph volgde in zijnen winkel of Maria naar de waterput. Deze vonden in Hem iets buitengewoons; Zijn gezicht riep omvillekeurig in hunnen geest de herrinnering terug aan Joodschen roem en grootheid van weleer en bijna zonder het te weten paste liet volk de woorden der H. Schrift op Hem toe. Alles wat Hij deed, of ten minste de meeste zijner daden waren voorteekenen van de toekomst. Als zij het beleven mochten, verwachtten zij later veel van Hem te hooren. Anderen zagen Hem en hun scheen Hij in alles heel goed en wel, doch wat was er buitengewoons in Hem? Het ware goed niets van Hem te overdrijven. Hij was als kind al te kalm, te zedig, te terughoudend en te stil om als man een held te worden. Het was genoeg voor Maria, dat zij de moeder was van een goedaardigen zoon, die haar hart geen leed noch haar schande zoude aandoen. Anderen nog waren geraakt over hetgeen zij noemden een al te grooten ophef van Hem maken. Hunne gemoedsgesteltenis was van dien aard, dat zij wrevelig werden omdat Hij bewonderd werd en Hem minder schatten omdat Hij werd geprezen. Zij behoorden tot die overgroote talrijke klasse van menschen, wie de uitstekende voorrechten van anderen, werkelijk een geestelijk en lichamelijk ongenoegen baren. .Alles wel beschouwd, dan ging het toen met het Kind zooals het later geschiedde met den Man: de Profeet werd niet geëerd in zijn eigen vaderland.
Verander nu eens Nazareth in de wereld, het H. Huis in
196
oene katholieke Kerk, zijne kamer in het Tabernakel, het Kind in de H. Hostie; daar is de zelfde verborgenheid, de zelfde geheimzinnigheid, de zelfde innerlijke zoetheid, de zelfde uiterlijke waardeering , wisselend van geloovige vereering tot welwillenden twijfel, van verachtende onverschilligheid tot kwaadaardig ongeloof. Zoowel voor zooverre Hij bekend als voor zooverre Hij onbekend is, hoe nauwkeurig is de beeltenis, hoe wondervol de gelijkenis tusschen beiden !
Wij mogen overstappen van de verschillende geheimen en bijzonderheden zijner heilige Kindsheid tot de toestanden, waarin Hij zich gewaardigde te verkeeren, zoolang zij duurde. Zijn staat van armoede in de aanbiddelijke Hostie gelijkt, of liever overtreft de armoede in Bethlehem, in Egypte en te Nazareth, Hij is van alles ontbloot, zoozeer dat het eene groote oefening van geloof is te gelooven, dat Hij zelfs daar is, of zich te onderwerpen aan hetgeen de katholieke leer met betrekking tot zijn Sacramenteel leven behelst. Ergerde zich de wereld aan de kleinheid van den onbevattelijken en onmetelijk en onder de gedaante en de afmetingen van een kind , wat zal zij doen bij het zien zijner kleinheid in de H. Hostie, waarin Hij bestaat zelfs zonder eenige afmeting? Toen Hij den glans en de schittering zijner majesteit omkleedde met het vleesch en bloed van een zwak kind en in tengere, verle-gene en krachtelooze vingeren de ongeschapen rechterhand verborg, die de bliksems richt en onmetelijke zonnestelsels voortslingert in het onmetelijk ledig wereldruim, was dit een soort van verbergen, dat Isaias sloeg met heilige verbazing, wijl hij het woord van God, zoo lang als de eeuwigheid, zoo broed als de volmaaktheid, zoo diep als de almacht zelve, zóó tiverkortquot; zag 1) in den Schoot eener Maagd en op de knieën eener Moeder. Hoe veel meer onvergelijkelijk klein is deze nieuwe verberging onder de gedaante van Brood en Wijn!
Als de gehoorzaamheid des Almachtigen en zijne onderwerping aan den H. Joseph geheimen waren, die onze mensche-lijke trotschheid en de eigenzinnigheid van onzen vrijen wil
IJ Verbum abbroviatum.
197
eon wonderbaar merkwaardige berisping geven, is dan zijn toestand in het heiligst Sacrament niet een toestand van gehoorzaamheid meer uitstekend, ja alle dingen overtreffend, eene gehoorzaamheid aan zijn eigen woorden, aan zijne priesters, ja aan de accidentia der zelfstandigheid, wier plaats Hij heeft ingenomen; de onderwerping, als ik zoo zeggen durf, van zijne ziel aan zijn lichaam, van zijne goddelijke aan zijne menschelijke natuur krachtens de wooren van de Consecratie? En wat betreft de hulpeloosheid, wie durft het wagen om ook maar eene vergelijking te beproeven tusschen de hulpeloosheid van het Kind en de hulpeloosheid van de H. Hostie? Was bij zijne geboorte zijne verlatenheid zoo groot, dat Hij slechts Maria en Joseph aan zijne kribbe had, gelijk later Maria en Joannes bij zijn kruis, hoe dikwerf vindt Hij hier in het H. Sacrament slechts den priester en zijn dienaar om Hem te dienen? Mocht Hij ook krachtens zijn eigen wil, aan het kruis verlaten zijn door zijne Engelen, toch gelijk de verlatenheid zijner Kindschheid niet de afwezigheid dier he-melsche geesten in zich sloot, die in de hemelen mot luide zangen zijne geboorte verkondigden, zoo strekt zich ook zijne verlatenheid in het heiligst Sacrament niet uit tot de heilige Engelen, die Hem altijd omgeven in vele dichte koren vol geestelijke schoonheid, met de zielen der Heiligen, die gedurende hun leven met bijzondere voorliefde er van hielden zijn 11. Tabernakel te bezoeken, 'Zoodat wij hier een punt van vergelijking hebben mei, de Kindschheid voor zoo verredezo zich onderscheidt van zijn Lijden, waar Hij zelfde strijdlustige legioenen der Engelen weerhield en slechts aan een enkel hunner, voorwaar een onbeschrijdlijk voorrecht voor dien geest, veroorloofde Hem to troosten in den hof van Gethse-mane, als oin te toonen, dat het wel zijn wil, niet hunne koudheid was, waardoor zij in den somberen namiddag op Kalvarie tot stommen, werkeloozen en onzichtbaren werden gemaakt.
Nu laat mij, op gevaar af van in herhaling te vervallen, u eens vragen terug te zion op deze Godsvruchten, Geheimen en Toestanden van de heilige Kindschheid; en als gij inziet hoezeer zij gelijken op de Godsvruchten, Geheimen en Toe-
198
standen van het heiligst Sacrament, wil dan niet nalaten er op te letten hoe in elk hunner het II. Sacrament eerst do H. Kindschheid in gelijkenis nabij streeft en dan haar verre overtreft. Heeft Hij gewoond in eénen Schoot , Hij heeft gewoond in millioenen Tabernakelen; en woonde Hij daar gedurende negen maanden, in deze laatste woonde Hij sinds eeuwen. Leefde Hij verborgen in één heilig Huis, thans verbergt Hij zich in ontelbare bedehuizen. Had Hij twee zetels waarop Hij zich gewaardigde te rusten, de armen van den H. Joseph en de knieën van Maria, thans rust Hij in de handen van ontelbare priesters en op de tongen van duizende ge • loovigen dagelijks. Toonde Maria Hem aan de herders en aan de koningen, zijne priesters toonen Hem onophoudelijk aan het volk, gemengd uit goeden en slechten. Is Hij eenmaal mensch geworden, in het geheim der zelfstandigheid-verandering wordt Hij door de Consecratie ontelbare malen op vele plaatsen to gelijk weer tegenwoordig geroepen. Was Hij eenmaal oorzaak, dat Joannes de Dooper opsprong van zalige vreugde door Hem geschonken. Hij heeft het zelfde gedaan aan millioenen door den zegen en in de H, Communie en aan de zelfde zielen nogmaals en herhaaldelijk. Revond Hij zich eenmaal in eene kribbe tusschen dieren, verborgen. Hij is zichtbaar geweest te midden zijner schepselen op duizende altaren. Sliep Hij zoo vele uren als Hem gegund weiden in Zijne II. Kindschheid, wat zijn zij in vergelijking met het getal der uren, van zijn geheimzinnigen slaap in den Pyxis ? Hij vluchtte eens met Joseph naar Egypte; Hij heeft ontelbare malen mot zijne priesters de vlucht genomen om aan heiligschennis te ontkomen of naar de zieken en stervenden te spoeden. Aangenomen ook, dat zijne armoede in het heiligst Sacrament in werkelijke ontbering zijne armoede in Bethlehem niet overtreft, wat echter wel zoo is, dan heeft zij dit toch voor, dat terwijl Bethlehem de eerste keuze zijner armoè was, nu Hij verrijkt is geworden met de glorie der Verrijzenis, der Hemelvaart en zijner Verheffing aan de rechterhand des Vaders, Hij evenwel, dien staat zoo lief gekregen had, dat Hij zijn uiterlijke glorie offert om nogmaals die armoede te kiezen in het heiligst Sacrament. Was Hij toon klein als een kind,
199
ton minste iiad Hij toon den omvang on de afmetingen van een kind; in (5e H. Hostie heeft Hij volstrekt geen omvang, geene plaatsomschrijving meer; Hij heeft daar geen maat, geen uitgebreidheid, geene afmeting, geen gewicht. De kleinheid, waaronder Hij zich verschuilt, wij hebben het reeds gezien, is meer volkomen in het heiligst Sacrament en zijne verlaten heid is daar meer ten top gevoerd. Was Hij gehoorzaam aan één H. Joseph, hier is Hij gehoorzaam aan duizende priesters en danlt van don hemel neer op hun bevel; en rent snel, ja in één ondeelbaar oogenblik, langs een rei van ongeëvenaarde wonderen, op vijf woorden door hen uitgesproken. Ja in zijne hulpeloosheid als Kind was toch het schreien, het meest kinderlijk toeken, nog een machtsvermogen, wat hel heiligst Sacrament niet bezit. Daar heeft Hij ook zelfs het vermogen om te klagen afgelegd.
Men zal zich herinneren, dat onder de opmerkingen, die ons aanleiding gaven om deze lange vergelijking tusschen het heiligst Sacrament eti de II. Kindschheid te maken, er twee waren, die byzonder onze opmerkzaamheid verdienden. De eerste was, dat de Kerk de Prefatie der Geboorte, heeft aangewezen als do eigen Prefatie voor do Missen van het H. Sacrament, en dat zij dikwijls in de lofzangen en het officie van H. Sacramentsdag beteekenisvol zinspeelt op de II. Kindschheid. Hot was daarom voor een deel het voorbeeld en de handelwijze der Kerk, welke ons dezen bijzonderen weg van onderzoek aanwees. Wij zijn nu in staat met vrucht de opwerping te beschouwen, die de H. Thomas zich zeiven maakt in zijn Summn, waardoor deze kerkelijke voorschriften van het ritueel ons nog duidelijker verklaard zullen wórden. Indien, zegt hij, het II. Sacrament de vernieuwing van het Lijden en van het Offer van Christus is, hoe komt hot dan, dat er op Goeden Vrijdag, de jaarlijkscho en plechtige herinnering van het Lijden, geen Consecratie geschiedt, terwijl wij met Kersmis, wanneer er volstrekt niet aan hot Lijden herinnerd wordt, het zonderling gebruik hebben van drie II. Missen te lezen? Hij antwoordt, dat het H. Sacrament, als Offer, het Ofter van Kalvarie hernieuwt en daarom de Kerk, op den dag, waarop het bloedig Offer werkelijk plaats
200
greep, door een schoon gevoel gedreven, de oiilbloedige olïering van Christus op hare altaren verbiedt. Doch om niet eon enkelen dag beroofd te zijn van de vruchten van het heiligst Sacramenten van de uitwerkselen van het Lijden, heeft zij de Misse der Praesanclificati, namelijk de plechtigheden voorgeschreven, waarbij do II. Hostie, die reeds daags te voren geconsacreerd werd, geofferd en genuttigd wordt voor de Kerk door den priester, en dat zonder het H. Bloed te bewaren, omdat op Goeden Vrijdag hot Bloed gescheiden werd van het Lichaam en dit in geheel bijzonderen zin, de afbeelding van des Hoeren Lijden is.
Doch hij vindt iets bijzonder passends in de drievoudige viering van het H. Misoffer op Kersmis, wegens het opmerkelijk verband, dat er tusschen het heiligst Sacrament en de Geboorte heerscht; een verband veel verder reikend dan dat, welk wij tusschen het heiligst Sacrament en de heilige Kindschheid hebben aangewezen. Want hij zegt, dat Christus eenedrievul-dige geboorte heeft; zijne eeuwige Geboorte in den Schoot des Vaders, voorgesteld door de IJ. Mis van middernacht mot haar eigen ingang of Introitus; zijne geestelijke Geboorte in de zielen der uitverkorenen, en deze wordt voorgesteld door de H. Mis van zonnenopgang, wanneer Christus do morgenster, om de uitdrukking van den H, Petrus te gebruiken, opgaat in onze harten, en eindelijk zijne tijdelijke en lichamelijke Geboorte in de stal van Bethlehem, welke gevierd wordt in de derde H. Mis, waarvan de Introitus ons verkondigt, dat nu ons het Kind geboren is terwijl, zeer diepzinnig maar toch zeer natuurlijk tevens, haar Evangelie van den II. Joannes ons weer terug voert naar de Eeuwige Geboorte van het Woord. Bij gevolg is dit verband tusschen het heiligste Sacrament en de heilige Kindschheid niet een verzinzel noch eeno soort van dichterlijke vinding, maar in den aard der zaak eene waarheid, begrepen en aangenomen door de Kerk en op de schoonste wijze ons duidelijk voorgesteld in de kerkelijke schikking harer plechtigheden.
Doch het gezag der Kerk was niet alles, ofschoon het inderdaad meer dan voldoende was. De tweede opmerking, waarop wij vooral veel nadruk legden was, dat God er behagen in
201
schiep om dikwerf verschijningen, te geven in verband met het heiligst Siicrament, en verreweg de meeste dezer verschijningen , welke de Heiligen mochten genieten, die van kinderen waren. Zoo scheen het alsof God zelf het verband tusschen het heiligste Sacrament en de II. Kindschheid had aangewezen. Om verschillende redenen moeten wij thans bij deze opmerking langer stil staan en deze verschijningen verklaren.
Daar is in de Schepping geene diepte, die met een meer goddelijken en ondoordringbaren sluier van geheimzinigheid is omgeven, dan het verblijf van Jesus onder de gedaante der H. Hostie. Hij heeft de voorhangsels van zijne woontent zoo dicht samengetrokken, dat niemand Hem kan zien, en opzettelijk heeft Hij rondom zich een bovennatuurlijk duister geschapen, dat hot scherpste oog ten eenemale niet bij machte is te doordringen. Neen moge zelfs het geoefendst oog van een van Gods grootste Heiligen, bekwaam in visoenen en openbaringen en in al de teekenen en klanken, in onthullingen en inspraken der mystische godgeleerdheid, nog gezuiverd zijn door de ongehoordste verstervingen cn versterkt dooreen hemelsch licht; en toch blijft elke poging ijdel. Het kan niets zien. Daar is, gelijk vele geleorden loeren, geen lichamelijke zienskracht aan het oog te geven mogelijk, waardoor het in staat zou worden gesteld onzen Hoer in het heiligst Sacrament te zien. Moge de dood komen; laat al de banden van dit leven en het onvolkomen gebruik der zinnen worden opgeheven; laat de verrijzenis der rechtvaardigen voor dien Heilige vervroegd worden en zijn lichaam in ongewone mate worden gesierd met de gaven der Verheerlijking en niet het schitterend ontwaken der verborgene krachten zijner zinnen en der wonderlijke vermogens, die thans nog in hem sluimeren; en laat het licht der verheerlijking, het lumen gloriae, dat midden (1), waardoor de allerheiligste Drievuldigheid aanschouwd
(1) Medium of midden is eigenlijk het rechte woord niet, doch Viva mankt gebruik van de uitdrukking: mediate per lumef. Pars I. Diap, 2 de Vision', Dei Quaest IV. arl. 1 en op een oudere plaats, vnu het zelfde denkbeeld uitgaande, zigt hij: dat het verstand ten deele onmidde. lijk medewerkt om het aanschouweu Gods voort te brengtu.quot; Billuart, Diss, iV. art. 5. Liet, II zegt: „Het lumen glcriae, — het liiht der ver-
•202
wordt, als een nieuwen levensdampkring ilieu vorlieerlijkten Heilige omstroomen; en toch kan zijn lichamelijk oog in de H, Hostie niet meer zien dan hot onze. Het is niet gevormd om dien sluier door te dringen. Zelfs het lichamelijk oog van de onbevlekte Moeder is gericht op dat heiligst Sacramenten ontmoet slechts de wolken en schaduwen, die daar onzen Heer omgeven. Het Lichaam van Jesus in zijn eigen gedaante aan de rechterhand van God, ziet on aanbidt zij en verzadigt zich aan deszelfs aanschouwing; doch het zeilde Lichaam onder de sacramenteele gedaante ziet zij niet met haar moederlijk oog. De Engelen hebben geen licluimelijk gezichtsvermogen, waardoor zij Hem kunnen onderscheiden; gelijk de zaligen zien zij Hem in hunne aanschouwing van het goddelijk wezen slechts met het oog des geestes. De duivels weten, dat het heiligst Sacrament bestaat, zij voelen heten vreezen het, zij worden als bedwelmd daardoor; doch dat heiligdom van onvergelijkelijk geheimzinnig duister kunnen zij niet ontheiligen. Gregorius van Valentia was van meening, dat zelfs door de onbeperkte macht van God geen lichamelijk oog zoo versterkt kan worden, dat het in staat zou zijn onzcH Heer te zien, zoo als Hij zichtbaar zonder uitbreiding leeft onder de gedaanten van het heiligst Sacrament. Zijn eigen oogen slechts zien Hem daar, want deze zijn daar met hom onder dien sluier; evenwel waagt de H, Thomas liet te zeggen, dat zij niet zien de wijze, waarop onze Heer daar is en leeft onder de gedaanten (1).
hwrlijldng — is niet God zelf, niet //ju gelijktijdig helpend tusselien beide treden qf ondersteuning van bniten aangebracht, niet z'jno oogcnblikkelijk voorafgaande medewerking, niet de zilige aanschouwing zelve, niet een ingedrukte gedaante, niet de staat van liefde, waarin de ziel zich bevindt, niet eindelijk eene hoedanigheid, die als bij wijze van een tot vulmaaktheid opgevoerd vermogen, geheel en al de aanschouwing Gods in 't leven roept. Deze zijn verschillende gevoelens der godgeleerden. Doch het lumen gloriae, is in de Zaligen eene blijvende hoedanigheid, of een bovennatuurlijke ingestorte toestand, die in het verstand zetelt, het verheft en volmaakt urn God te zien.
(1) Op eene andere plaats leert de U. Thomas bepaald, dat onze Heer zich zelven zag onder de gedaan!en, op den avond vim Witten Donderdag. Zie Buck IV. liilluart zegt: Diss, IV, art. 2. üet lichamelijk oog van
'203
Hem daar te zien is het voorrecht des geloofs. Het geloof is voor ons, wat het oog onzes Heoren voor Hem zei ven is; misschien is het nog meer, want het geloof, moge het ons ook al niet alles zeggen, zegt ons toch veel van de wijze, waarop Hij in het heiligst Sacrament woont (1).
Maar als dit zoo is, indien het zegel dezer geheimzinnigheid nimmer wordt verbroken, wat dan te zeggen van deze verschijningen? Verbreken dezen dan niet het geheim ? Zijn zij niet onze Heer zelf? Voorzeker zijn zij het niet. Zijn zij dan zonder werkelijkheid? Even zeker niet. Zij zijn wel zeer werkelijk en toch zijn zij onze Keer niet; en zij laten de geheimzinnige wetten van het heiligst Sacrament ongeschonden, onaangeroerd. 2) Zie eens hoe dit plaats grijpt.
Het is eene wet van het H. Sacrament, dat zoodra deSa-cramenteele gedaanten ophouden te bestaan, het Lichaam onzes Heeren ophoudt onder de gedaanten tegenwoordig te zijn. Ry-
Christus Tvfin krachlcm de onbeperkte maeKt Gotls het Liehaam van Christus zien in liet Ucilurat Sasra-nent , mot echter de. wijzi, waarop Hij daar bestaat. En Hij zegt van dez; meening, niet dat de tegenovergestelde niet waarschijnlijk is, maar dat z'jne eigene meening meer algemeen ia ouder de Thomisten en het meest met die van de U. Thomas overeenstemt.
1) Viva is zelfs nog strenger op dit punt, dan Billuart, wijl hij deze meening voor de minst algemeeue houdt. Zie Pars VII. Diss. IV. Quaes VII. „Wat de derde moeielijkheid betreft, leeren zij meest algemeen, dat Christus, voor zoo verre Hij in het heiligst Saerament tegenwoordig is, niet op natuurlijke wijze kan handelen, lijden, zen of gezien worden, noch wandelen of zich zeiven of andere lichamen bewegen; wijl Hij zonder uitgestrektheid is, en dus zijne ledematen niet eene plaats innemen, welke voor dergelijke handelingen vereischt wordt. Niettemin zeg ik met do Nominalisten Okamo, Gabrlele, en met Martinonio en Arriaga, dat het waarschijnlijk is, dat Christns dit alles natuurlijker wijze onder de gedaanten doen kan, juist als ware Hij met bepaald omschreven uitgestrektheid onder alle doelen der H. Hostie tegenwoordig.quot; En hij gaat zoo ver tot hij tot het volgend besluit komt: „Vandaar komt het, dat Christus onze Heer, de gave. der onlijdelijkheid,'welke Hij als zalige heeft, ter zijde gelaten, voor zoo verre Hij In het heiligst Saerament is, op natuurlijk,' wijze zou kunnen verwarmd worden, door een nabijgeplaatst vuur.
2) Zie de voorbeelden van deze verschijningen bij Ihyraeus: De ajipa-ritione Christi Saeramentali usitata el peregrina, Keulen 1605.
204
gevolg indien Hij door de gedaante heenbreken en zicli zei ven als een waarachtig kind zoude willen toonen, met al de hoedanigheden en eigenschappen en de afmetingen van een kind, zoude Hij ophouden in het heiligst Sacrament te zijn en de Hostie, waaruit Hij zoo zichtbaar te voorschijn zou zijn getreden, zoude ophouden het H; Sacrament te zijn, overkomstig zijn eigen wet. De verschijning is dus onze gezegende Verlosser zelf niet.
Ten andere, waar ook het Lichaam onzes Heeren is, daar is het op één van twee wijzen tegenwoordig, of wel in zijn eigen gedaante der hemelsche heerlijkheid, of wel zonder uitgestrektheid of plaatsomschijving onder de gedaante van het H. Sacrament, en onder de gedaante van het H. Sacrament is Hij, gelijk Hij was op den dag van zijne Hemelvaart. Vandaar, indien Hij daar in werkelijkheid als kind verscheen, dan zoude quot;ij onder eene derde gedaante verschijnen, wat onmogelijk is. Eenmaal was Hij een kind, doch thans is Hij zulks niet meer noch in zijn eigen gedaante in den Hemel noch onder de gedaante van het H. Sacrament; want als Hij onder do Sacramenteele gedaante was als een kind zou geheel de waarheid van het heiligst Sacrament vernietigd worden; en hetH. Sacrament des Altaars wordt het Sacrament der waarheid bij uitnemendheid genoemd. Bijgevolg is de verschijning niet onze Heer zelf.
ïe meer — wat in het heiligst Sacrament en onder de gedaanten tegenwoordig is, is daar krachtens de Consecratie en do zelfstandigheidsverandering tegenwoordig. Het Kind, wat daar gezien wordt met deszelfs vloesch en bloed, is nooit veranderd geworden in het Lichaam en liloed van Christus. Het is daar niet tegenwoordig krachtens Consecratie en daarom is het ook niet werkelijk. Eindelijk dus, is die verschijning niet onze Heer zelf. 1)
1) Missohicu is de leer der godgeleerden over deze versehijningcu in liet heiligst Sacrament nergens beter weergegeven dan in de volgende aanhaling nit Viva: Disp, IV. Ve Euchar, Quites. Vli. „Er moet hier opgemerkt worden, dat de verschijningen vdn Christus in het heiligst Sacrament op velerlei wijzen kuuucn geschieden, en altijd wonderen aijn, iudicn Christus
20o
Op welke wijze heeft zij dan plaats? Daar zijn twee soorten van verschijningen en beiden zijn waar, bovennatuurlijk en goddelijk, het werk van Gods handen. Vooreerst kan God door zijne onbeperkte almacht zulk een indruk maken op da zinnen van zijn dienaar, dat, terwijl anderen niets dun de gewone witheid, rondte, dunheid en omvang der sacramenteele gedaanten ontwaren, hij daarentegen een schoone verschijning ziet van het Kind van Bethlehem, hem voorgesteld door Gods wil; en dit is geen bedrog, want gelijk de H. Augustinus zegt, eene verdichte beeltenis, die bestemd is om een zekeren zin aan te duiden is geene valschheid maar een beeld der waarheid.
Of wel, wanneer het Gods wil is, dat geheel eene menigte deze verschijning ziet, kan Hij in plaats van deze wonderbare inwerking op hunne zintuigen te doen, al de accidentia der H. Hostie veranderen, uitgenomen dezer meetbaren omvang; die de grondslag en de drager der accidentia is, 1) en ze veranderen in deze verschijning; en bijgevolg worden de wetten van het
uiet verschijut met verwarde ledematen, zooals wij hebben uitgelegd. Zij kunnen dan vooreerst geschieden, door dat de enkele deelen des liehaams afzonderlijk hunne gedaanten vertooneu, zóó, dut op do eene plaaU alleen het hoofd, up eeuc andere alleen de huls, enz. verschijnt. ïen tweede, doordat Christus eene nieuwe bepaalde plaats omschrijvende tegenwoordigheid aanneemt, om zich te doeu zien. Ten derde, indien het gezichtsvermogen wordt veranderd door de wondervolle voortbrenging ecner gestalte, die het Lichaam van Christus voorstelt. Ten vierde indien do middenstof (het licht, de lucht tusschcn onze oogen en het H. SaerameutJ zóó veranderd wordt, dat daardoor de uiterlijke gedaante van Christus lichaam vcrootzaakt wordt In deze gevallen toch zou er niet het minste bedrog plaats grijpen, omdat door zoodanige wondere verschijningen God slechts beoogt de wezenlijke tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament te bevestigen: gelijk onze lieer Christus niet van misleiding zijner leerlingen wordt beschuldigd omdat Hij op den weg naar Emmaus onder de gestalte eens vreeuidelings aan hen verscheen.
t) Deze is de zienswijze van den II. Thomas, en wordt door den Heilige aangehaald om bet getal der wonderen in de Transsubstantiatie te vermiu-deren. Er zijn eveuwel zeer krachtige bewijsgronden tegen de meening, dat de overige accidentia gedragen worden door den meetbaren omvang, en ik heb het niet zoover kunnen brengen om mij zeiven van de waarheid dier Thomistische zienswijze te overtuigen.
20C)
Sacrament niet gekrenkt niet vervalscht, of in haren grondslag verstoord, wijl de afmetingen ongedeerd blijven. Hieruit volgt, dat dit Kind niet oen voorwerp is van goddelijke eer-bewijzing; evenmin zonden wij, als er bloed van de II. Hostie mocht afdruipen, gelijk herhaaldelijk gebeurd is, en bewaard werd, dit anders kunnen behandelen dan wij bandelen zouden met een kleed of met hot schoeisel van onzen Heer. Wij zouden daarvoor niet mogen nederknielen en het vereeren gelijk wij zouden hebben moeten doen met een druppel 131oeds die wegspatte bij de geesseling, nederviel bij de kroning met doornen gedurende de drie dagen van het Lijden, vóórdat de Heer het wederom als het zijne aannam op den Paaschdag-morgen. 1)
)) Men heeft tegen deze noorden mocielijklieden gemnakt als werde door dezelve geleerd, dat aan het kostbaar bloed, dat thans op de werktuigen des Lijdens nog is gebleven, goddelijke eer zou moeten worden bewezen. Men moet wel opmerken dat ik boven in den tekst zeer bepaald gezegd heb „gedurende de drie lijdensdagen.quot; Ik heb bevonden, dat do meest algemeen erkende leer der godgeleerden luidt als volgt:
l». Dat at het Bloed, wat gedurende de drie dagen des Lydens werd vergoten uiet weder door Chrislm bij zijne opstanding werd teiuggeuomen.
2o. Doch dut alle Bloed, waar het dan ook was, gedurende de drie lijdensdagen verecnigd bleef met het Eeuwig Woord.
3o. Dat krachlens die vereeniging dus al dat bloed geëerd moest worden met goddelijke vereeriug van aanbidding.
•lo. Dat al het Bloed, hetwelk door Christus na de opstanding niet weder werd teruggenomen, zijn betrekking tot de H. Menschheid verloor en ophield vercenigd te zijn met het Woord.
5o. Bat bijgevolg daaraan minder dan goddelijke eer moest worden bewezen. 60. Dat het Bloed der mirakuleuzo Hostie, schoon cener zekere vereering waardig, volstrekt uiet ia het kostbaar Bloed des lleeren.
Het volgende is van de Luqo. Be Incarn. Disp. XIV. Sect. V, Gedurende die drie lijdensdagen was geheel het lichaam, gelijk het toen was, persoonlijk vercenigd met het Woord. Bijgevolg, schoon ook het bloed iets overvloedigs had hetwelk bij de opstanding achterwege moest blijven, was toch gedurende de drie dagen des Lijdens al het. Bloed verecnigd met het Woord... Insgelijk ofschoon niet alle eu de afzonderlijke deelen van dit Bloed, dat vergoten werd, moesten verrijzen, moesten evenwel alle deelen uit hunnen «ard rei ht er op hebben om met het Woord onmiddelijk vercenigd te worden, wijl dit toen hetzelfde bloed was, dat zedelijker wijze met dit bloed
Gelijk alzoo deze verschijningen van vleesch en bloed onbetwistbare en handtastelijke bewijzen zijn voor de waarheid van het H. Sacrament, zoo zijn deze verschijningen van een kind in don letterlijken zin slechts toonbeelden, schaduwen van den geest, openbaringen der zoetheid, onthullingen van den aard der godsvrucht, welke het H. Sacrament in staat is in ons op te wekken. Het heiligst Sacrament schiet om zoo te zeggen bloesems en do vrucht is niet eene lijdensbloem maar dat kleine, teedere witte siersel onzer tuinheggen, dat de landlieden in het Noorden van Engeland de sterre van Bethlehem noemen.
behoorde te verrijzen...... Om ecliter zedelijker wijze deel te zijn vim
Cliristua bloed, wordt niet eene. natuurlijke verbinding vereischt, maar is
een zedelijke vereeniging genoeg...... Ziedaar dan ook de reden, waarom
de druppelen, die in den hof bet eerst vergoten werden, hare vereeniging met bet Woord behoorden te behouden en door de kraebt van Jesus woorden in den kelk moesten worden gebracht, wijl zij loeu nog niet beschouwd werden als zedelijker wijze gescheiden te zijn van bet overige liloed van Christus, om niet begrepen en aangeduid te worden door zijn eigen bloed. Na de verrijzenis echter, toen Jesus voldoende bloed wederom hnd aangenomen, waren de anderen druppelen, die gelaten werden , niet meer het bloed van Christus, omdat de toestand van verheerlijking oorzaak was, dat die andere bloeddeelen niet slechts natnnrlijker maar ook zedelijker wijze
gescheiden waren van Christus bloed..... Alzoo blijft het Woord veree.
nigd met geheel hel bloed, wijl liet bloed in de Verrijzenis wederom aan-genomen werd, ofschoon ook enkele deelen daarvan niet mede in de verrijzenis werden opgenomen.
Al.TAAn-BLOKMKN.
J)e godsvruchten dan lot de H. Kindschheid on lot het lieiligst Sacrament ademen een en den zelfden geest. De vraag komt: welke is die geest, of met anderen woorden, welke zijn de eigenaardige bloemen en vruchten, waardoor deze godsvruchten zich in het geestelijk leven doen kennen, en welke zijn de bijzondere genaden , die zij voornamelijk in last hebben mede te deelen. Al de geheimen onzes Ileeren brengen in ons bepaalde vruchten voort en de verschillende geheimen onderscheiden zich naar de grootere of mindere mate, waarin zij deze vruchten dragen. Zoo kunnen wij onze oogen en ons hart niet vestigen op eenig deel der Menschwording zonder den geest van versterving en zelfs-olTc-ring in ons over te nemen. Onder elke gedaante en onder elk gezichtspunt is Jesus voor ons do leermeester van boete en versterving. Wat Hij overigens ook leere, dat gaat gepaard met elk zijner lessen. Elke les stelt dit voorop, en sluit er mede. Tenzij de mensch zijn kruis dagelijks opneme en zoo Jesus volgt, kan hij Hem in het geheel niet volgen; zelfs is het niet genoeg, dat de verstervingen van buiten over hem komen. Daar moeten er ook zijn, die hij zelf' zoekt. Evenmin is het voldoende, dat zij slechts innerlijke verstervingen zijn; zooals van den wil of wel van meening; neen ook het vleesch moet lijden. Er worden lichamelijke verstervingen ver-
209
eischt bijaldien do kracht der Menschwording zal overgaan zelfs in onzo verstervingen. Want sclioon innerlijke verstervingen op zich zeiven beschouwd veel meer waarde hebben, toch schijnt het in den tegenwoordigen tijd wegens do vadsigheid van ons leven en de menigvuldige vindingen onzer weeklijkheid, «neer noodzakelijk om op uiterlijke verstervingen aan te dringen, te meer wijl zonder dezen de beoefening der innerlijke versterving aan velerlei soort van geliefdkoosde zelfmisleiding is bloot gesteld. Doch versterving, nederigheid en zachtmoedigheid zijn de bloemen van alle godsvruchten tot do geliei-raon onzes Heeren. Zij, welke meer bijzonder, zoo niet uitsluitend, tot de II. Kindscbheid en tol het TI. Sacrament schijnen te behooren zijn deze vijf: vreugde, aanbidding, dankbaarheid, eenvoud en een verborgen leven.
1. Het was een verstandige gedachte van Pater Lombez, vooral nadat hij het onderwerp van den fgt;inwendi(jen vredequot; grondig had behandeld, daaraan zijne verhandeling over de christelijke vreugde als eeue voltooiing loe te voegen; ook was het niet zonder de leiding van den onfeilbaren Geest, dat Paulus de vreugde optelt onder do eerste vruchten van den II. Geest. Wij doen niets te kort aan den verstorven aard van verheven heiligheid, met te zeggen, dat de vreugde een der meest belangrijkste bestanddeelen is van het geestelijk leven, en niets is gewoner dan dit, dat personen in vele gevallen van grootoren voortgang of van de volharding in hunne roeping worden teruggehouden door het gebrek aan vreugde. Men zegt, dat er een tijdperk is geweest voor onze planeet waarin wegens de groole hoeveelheid van koolzuurstof, dat zich in onzen dampkring ontwikkelde, de groei der planten buitengewoon weelderig, snel en reusachtig was. Juist zoo gaat het in het geestelijk leven, als alles een heilige en bovennatuurlijke vreugde ademt. Deze is de dampkring der held-haflige deugden. Misschien hebben wij zeiven tijdperken van zoodanige blijdschap in ons leven •gehad, en ze nu wellicht verspeeld omdat wij niet beantwoordden aan de genade; en bij ons ommezien naar hetgeen wij toen deden en waren, denken wij, in die dagen reuzen te zijn geweest. Inderdaad schijnt liet hij de gesteldheid onzer natniir en meer bijzonder onder t. W. I'quot; A DE li , li. SACBAMKNT. 1 'l
i
'i I
{Atisi
i : ' L
si'*!» 'X
sir
Mi
y 1 :;f|
: w
m I i
•quot;'•I
i.
ii II 1
ill
li
Ti: li
m
l2lO
de wiiL der genade, welke eene wet van kindschap, niet van slavernij is, te buhooren, dat de vreugde een volstrekt onmisbare voorwaarde uitmaakt voor onze edelmoedige en lang uithardende handeling in het goede. Het is zeer moeilijk om eene oefening, hoe gemakkelijk zij voor zich zelve wezen moge, langen tijd vol te houden en voort te zetten, wanneer zoodanige oefening alleenlijk op den grondslag van natuurlijke beweegredenen steunt. Zij vereischt een aanhoudende krachtsinspanning, wegens de ongeneeslijke zwakheid en de hinderlijke slaperigheid van onze natuur in geestelijke zaken en ziedaar de reden, waarom de Sacramenten, die met deze zwakheid en gemelijkheid rekening houden, alle in den meest eigenlijken zin voor het menschelijk hart bronnen zijn van vreugde en genoegen.
Neem bijvoorbeeld het gebed en vraag eens aan sommige godvruchtige personen, welke ondervinding zij daarvan opdeden en zij zullen u zeggen, dat de moeielijkheden om de gave des gebeds te verkrijgen zoo groot en ten eenemale zoo onoverkomelijk zijn; dat de weerzin, die daarvoor beletselen stelt, zoo menigvuldig is, dat niets anders dan een geest van vreugde den rnensch in staat stelt om te zegepralen, te volharden en zich met geweld eenen weg te banen naar de hoogere en hoogere trappen der volmaaktheid. Zelfs inwendige beproevingen zijn meestendeels — zekere bijzondere en voorbijgaande verschijnselen in de Heiligen uitgezonderd — gepaard met vreugde, ofschoon deze dikwerf zeer verborgen en zoo weinig merkbaar is, als zij zonder haar doel te missen, wezen mag. Inderdaad is het een heel eigenaardig kentceken der schrijvers over hot geestelijk leven , die zich het meest door bovennatuurlijke voorzichtigheid en rijke mate van do gave om raad te geven onderscheiden, dat zij zich wel wachten om lichtvaardig over gevoelige godsvrucht en zoetheden des gebeds te spreken en zeer traag om aan te nemen, dat de onttrekking daarvan in dit of dat geval, een geheimzinnige werking is van God en niet. veeleer eene straf voor ongetrouwheden in het geestelijk leven. Wijl hot veel genaak-kelljkor is iemand te vertroosten dan hem te berispen moet het niet vervvo nderen, dat Biechtvaders zich daarover zoo verheugen, vooral als zij ondervinden, en zij ondervinden dii maar al te zeer, dat er zoo verbazend zeldzaam bclanglooze zielen worden aange-
trollen, die in werkelijkheid slechts God alleen zoeken. Vandaar komt het, dat menige ziel tot haar groote schade uit den Biechtstoel is 'teruggekeerd, vol hoovaardig zelfbehagen over de onttrekking van gevoelige godsvrucht, welke, onttrekking gelijk haar gezegd werd, de een of andere bijzondere werking van den II. Geest in hare zielen deed vermoeden, terwijl zij zout en azijn hadden noodig gehad ter genezing van de wonden, die door luidruchtigheid in spreken of door liefde voorgenot, of dorst naar loftuitingen, of lichtvaardige venvaarloozing harer geestelijke oefeningen of eene beuzelachtige bitsheid in den huiselijken kring, eigenlijk veroorzaakt hebben. Men kan het niet dikwerf genoeg herhalen, dat het der heilige versterving niet tot ecre strekt om licht te denken ofte spreken over de zoetheid en den balsemen den welriekendea geur der geestelijke vreugde.
Goedheid en zachtmoedigheid, zegt Surin, waren de voortreffelijkheden, welke onze Heer het moest verlangde, dat wij van Hem zouden overnemen; en voorzeker hetzij wij de aandacht vestigen op de opvoeding van anderen of op de heiliging van ons zeiven of wel op de verheerlijking, welke ons leven God kan leveren, wij zullen ontwaren, dat niets in belangrijkheid kan worden vergeleken met de goedigheid in onze manieren en de zachtzinnigheid in onze handelwijze jegens andoren. Antwoord vredelievend en zachtmoedig, zegt de Wijze Man en gunt geen bitter gevoel den toegang lot uw ziel en gij zult gelijken op den gehoorzamen zoon des Allerhoogsten en Hij zal medelijden met u hebben meer dan eene moeder. Nu is het echter uitgemaakt, dat vreugde hot meest van allen ons helpt om ons in deze passende zachtmoedigheid jegens anderen te bewaren. Als wij blijde zijn, komt niets ons ongelegen. Niets verrast ons dan of verstoort ons gemoed. Liefdelooze uitleggingen van eens anders daden of woorden schijnen ons onnatuurlijk toe en wij verliezen onze gemakkelijkheid tot harde oordeelvellingen en onredelijke vermoedens, liet komt er niet op aan, dat wij kleine onvoorziene teleurstellingen ondervinden, het deert ons niet dat bekoringen tot onbesuidsheid of gramstorigheid ons overvallen, alles schijnt geschikt te komen. Daar is geen schaduw in onze zielen om or onder neer te
zitten en droef te mijmeren; want do genade der vreugde is daarin zoo alles beheerschende, als de krachtige zonneschijn op een schoenen dag.
Indien do wortelen eens booms zoo vast geplant worden in de taaie klei, dat do wind ze niet kan scheiden, dan zal de boom niet groeien; naanwelijks zal hij zich mot bladeren kleeden. Indien do stam onverstandig genoeg genepen wordt in windsels, kan hij zich niet uitzetten in omvang. Wordt hij tusschen dicht geboomte ingedrongen, dan kan hij geen takken schieten noch koele schaduw maken, maar dringt omhoogt als oen ziekelijke, lange stengel zonder eenige sierlijkheid; zoo gaat het met do ziel, wanneer haar de vrijheid des goostes ontbreekt. Zij kan geen plaats maken voor zich zelve te midden der tallooze plichten en veelvuldige verstrooiingen. De hulpmiddelen worden haar beletselen, de Sacramenten slechts formaliteiten, aansporingen tot ijver worden angstvalligheden en de orde, door regel en gewoonte aangewezen , in plaats van hare loswinding to vergemakkelijken groeit tot een koten van slavernij en kleingeestige vroeze. Dit alles komt voort uit gebrek aan vrijheid dos geestes, van heilige bovennatuurlijke vrijheid, die alleen do schijnbaar onvereenigbare hoedanigheden van het geestelijk leven weet te vereenigen, omdat zij de vertrouwelijkheid der liefde den teugel viert terwijl de hand mot kracht den toom dor vreeze houdt, omdat zij met de bereidvaardige liefde, die elk uur als zij geroepen wordt beschikbaar is, tevens paart een zorgvuldige en goloovigo onderwerping aan het juk, wat do regel of de voorschriften dor gehoorzaamheid haar opleggen. Doch hot is de vreugde alleen, die deze geestesvrijheid kan verschaffen. Daar zijn geen gebaande en effene wegen langs wolkon wij haar kunnen bereiken, daar zijn geen verschillende trappen die wij kunnen noemen, onderscheiden en een voor een beklimmen, daar is geen bijzonder middel voorgeschreven om haar te vorkrijgen. Zij is oen geest, een natuurdrift, een aanleg, een onbeschrijflijke genade. Zij is inderdaad de werking der goes tol ijk o vreugde, het resultaat der vreugde wat vreugde is en voortbrengt in het godvruchtig leven.
Doch deze zijn nog niet de eenige voordooien der vreugde
213
in hot geoslelijk leven. Oelieel het gebouw dor versterving rust op haar. Wij onderliouden onze vreugde met liet doel om onzen verstorven geest te voeden en wij beoefenen verstervingen otn onze vreugde te doen toenemen. Zelfs straf als zo is geleden, brengt vreugde voort, eene vreugde die zonder de straf nooit bestaan zou hebben; en naarmate de kastijding meer omvattend en gestrenger was, is ook de vreugde des te lieflijker en kinderlijk. Zegt dat niet een ieder, die werktuigen van boete gebruikt? De eigenliefde is het vuil, de bezoedeling, de gevangenschap, de armoede, de verdrukking, do bedorven-dampkring van het geestelijk leven en versterving is onze vrijmaking van dit alles. Wat wonder, dat zij dan zoo verblijdend is? Zijn wij, als de Galaten, goed begonnen, hebben wij moedig- goloopen en zijn wij thans kreupel, en loom, met gekwetste voeten en moedeloos op onzen loopbaan ? De morgenzon wierp haar stralen lieflijk op ons neder; het was koel en frisch: de dauw lag op het gras; de wind stak door liet gebladerd spelend op; thans is alles heet en stoflig en onaangenaam. Neen I 't is toch heel zoo niet. Dat is do ware voorstelling niet der zaak. Wij begonnen met verscheidene verstervingen, en wij hebben ze dikwerf nagelaten. Wij staan altijd op het punt om ze te hervatten, en doen het nooit. Nu eens zijn wij besloten het te doen en verliezen weer den moed. Wij grijpen naar onze geeselroede, doch daar is geen kracht in onze vuist. Wij snoeren den boete-gordel weder vast, maar of wel zijn wij een weinig ongesteld, of wel is 't moeilijk te verbergen en ten slotte is het toch zulk een armzalige boete, en wij doen hem weder af. Op een anderen tijd denken wij na hoe vele jaren er verliepen sinds wij tot God zijn weergekeerd ; met alle recht, als ten minste geestelijke boeken waarheid zeggen, moeten wij thans wel verre over de strikte noodzakelijkheid der lichamelijke verstervingen heen en reeds binnen gegaan zijn in het gebied der zuiver innerlijke verstervingen^ waar de lichamelijke minder uit noodzakelijkheid dan wel uit gewoonte, nederigheid en liefde worden bijgehouden. O godvruchtige boeken — godvruchtige boeken! Op hoe vele dingen moet gij antwoorden. Alsof het godvruchtig geestelijk leven te verdeden ware
211
in zoo cn zoovele toestanden en graden, welke allo zielen in con bepaalden tijd moeten dooiioopon, zoodat wij met onzen geestelijken leidsman slechts een oogslag in onze boeken behoeven te werpen, gelijk een reiziger doet met zijnen reisgids, en zeggen thans zijn we al zoo ver; hier zijn wij op de kaart: zoo veel uren, zoo veel minuten hebben wij nog; het komt juist uit als wij naar den aangenomen spoed berekend hadden ! De zoodanigen maken van het deugdsleven een wilden en korten arbeid. Doch wij hebben onze vreugde verloren en ondervinden thans, dat wij zonder haar niet voort kunnen. De afgehouwen kop der eigenliefde is weer op nieuw aangegroeid en het schroeiend ijzer der innerlijke versterving wil maar niet bijten. liet geneesmiddel is eenvoudig genoeg. Laat ons terugkeeren tot onze lichamelijke verstervingen, kastijden wij weer ons vleesch on storten wij weer wat van ons bloed en wij zullen weder zoo gelukkig zijn als voorheen. Dat de Heiligen zoo blij van geest zijn en monniken en nonnen zulke onbezorgde vroolijke schepselen zijn, komt eenvoudig daar van daan, dat zij hunne lichamen, gelijk de Apostel Paulus, kastijden en met onbuigzame gestrengheid en mannelijke voorzichtigheid onder bedwang houden. Wie vroolijk wil wezen, moet eerst verstorven zijn; en wie verstorven is, is reeds vol blijdschap, door de vreugde, die eonc dochter des hemels is.
Deze zijn de vruchten en de voordeelen dor vreugde in het geestelijk leven. IIoo zeer wij dezelve noodig hebben, zullen wij het beste inzien als wij de moeilijkheden nagaan , welke hare beoefening en in den tijd en in de plaats, waarin wij leven, in den weg staan. Op dat punt kunnen wij ons niet vergissen. Onze tijdon zijn der vreugde des harten vijandig. Ons leven is overladen mot stoffelijke belangen, en zorgen en de hoogmoedige overwinningen van het materialisme laten ons nauwelijks rust. Do wereld is op den top eener helling aangekomen en wielt naar benoden met een overijling, waarvan een ieder van ons iets ondervindt; zelfs de Kerk moet dat gevoelen en lijdt er onder, en wordt duizelig en ziek van harte door do gejaagdheid, de overijling en de hartstochtelijke ordeloosheid, die overal heerscht. Daar is geen tijd om matig, om bedaard, onhartstochtelijk en in
vrede te zijn; l)ij gevolg kan er ook geen vreugde zijn. Bovendien staat ons een borg van bezigheden in don weg. Ieder heoft oen half honderdtal roepingen, en heeft hij deze niet dan schijnt hij zelfs do plichten niet te vervullen die hij met betrekking tot zijn maatschappelijke positie te vervullen, hoeft. Wij hebben allen twintigmaal meer te doen, dan wij goedschiks vermogen, en tienmaal meer werk te verrichten dan wij werkelijk verrichten kunnen. Welken invloed oefent dit alles op ons bidden uit, op ons stilstaan en nederknielen, op onzo voorbereiding tot de H. Sacramenten, op don tijd, dio zoo nuttig besteed wordt aan don terugblik naar ons afgeloopen leven , op hot dikwijls en langer stilstaan en overwegen onzer ziel van Gods volmaaktheden? Neon tegenwoordig is ons leven onverbiddelijk, wat betreft do inspanningen, die hot van ons eischt. Den eonen dag voor don anderen na geven wij aan den drang moer toe en nooit was do bronwel der vreugde zoo laag gezonken als thans. Hoe kan de glimlach van het vrije hart en hot onbekommerd open oog van oen onbezwaard geweten samengaan mot de koortsachtige gejaagdheid en hot zenuwachtig plannenmaker!, of de koud berekenende bezorgdheid en de vermoedende terughoudendheid, die men in London's straten op de gezichten leest, eiken morgen als de stroom der weroldaanbidders naar de City snolt, waar het heiligdom van 's werelds bedrijvigheid is? 1)
De natuur van ons land is even noodlottig voor do vreugde als de geest van onzen tijd. O die werkdaagsche blik der engelsche gezichten, hoe treurig is hij! Het leven van oen ieder is slechts oene worsteling om zich een weg to banen door een dichte menschenmonigto, waarvan ieder ander zich inspant om zich eveneens een weg te breken naar het zelfde dool. De overbevolkte oppervlakte des eilands gelijkt op het dek van een zinkend schip. Daar is geen orde, en weinig hoop, daar klinken duizendo kreten, daar is een wereld vol nuttelooze inspanningen; dene wet wordt slbchts erkend, done macht slechts is allerbeheerschend en deze is do drang naar zelfbehoud.
(I) De City is daf gedeelte van liondcu, waar vooral het handelsverkeer zetelt. Tert.
Wij worden met voorspoed ge?,ogend, doch genieten onzen voorspoed niet. Zoo verzwelgend is de maalstroom, dat hij in zijne wieling niedesleept zoowel die verre als die nabij hem zijn. Men gevoelt den invloed daarvan in het seminarie en ducht dien in het klooster, hoe verre dan ook gelegen van het beursgebouw, hoe veel millioenen mijlen ook verwijderd van den geest en de sympathien, die in Cornhill heerschen 1). Vroolijk Engeland! — Welk een spotternij ligt er in dien ouden naam door de geschiedenis u gegeven, en die, als een oud gedenkstuk u de vroolijkheid van het oud geloof en der moederkerk in hot geheugen terug roept! Wij hebben thans geen vreugde, zoo niet die vreeswekkende vreugde, welke genoten wordt door Tien, die het gevaar beminnen en roekeloos het tegensnellen. Wij hebben eene soort vreugde ja.'doch zij bestaat in de opwekking en de veerkracht eener ernstige inspanning, die zich leent voor alle denkbare doeleinden, slechts voor God niet.
De omstandigheden, waaronder wij, als Katholieken, in dezen maalstroom ons bevinden, zijn eveneens der heilzame beoefening der christelijke vreugde vijandig. De nabijheid der ketterij is verduisterend, zij verkoelt en drukt ons neder, cn wij kunnen niet ontkomen aan de verslapping, welke zij uitwerkt en ton gevolge heeft. Ziedaar de rede, waarom wij zeiven dikwijls niet zijn, wat wij moesten zijn en altijd in dit land zoo niet vijanden van ons alleen dan toch onze eigene grootste vijanden zijn. Wij worden ook ter neergedrukt door onze vele behoeften en gebreken waarvan, de bevrediging boven onze krachten ligt en die evenwel als zoo vele ergernissen wraak schijnen te roepen van den hemel. Of wel wij zijn ontmoedigd en moeten het wel zijn, wegens het voortduren van den haat en de vooroordoelen, van de dagelijks nieuwe ontdekkingen van minachting, onoprechtheden cn schaamte-looze onwaarheden ondervonden ook van het edeler soort onzer bestrijders, of wijl wij met Egyptische hardvochtigheid gedwongen worden ons te overwerken, of wegens het ver-
1) Cornliill is een gedeelte der City, waar de voornaamste winkels der goudsmeden en juweliers van Londen worden govoudeu. Vert,
217
zwakkend bewustzijn van minachting en uitsluiting of van die voortdurende nederlagen, dan als wij op eene zegepraal rekenden, terwijl onze behoeften en onzen arbeid op ontzettende wijze vermeerderen, juist dan als wij met inspanning van bovenraenschelijke krachten haren honger gestild, hare eischen beteugeld, en onder bedwang schenen te hebben gebracht. Wij leven in eene voortdurende wanverhouding tusschen behoeften en middelen, en altijd gedaan te hebben, altijd bevredigd te zijn, altijd neer te zitten en te rusten is zonde of iets, wat zoozeer daarop gelijkt, dat het ons onrust des gewetens veroorzaakt en ons ongelukkig maakt. Al deze dingen zijn tegen ons gelijk Jacob weleer zeide. Doch waarom heb ik van doze beletselen der vreugde gesproken? Omdat ik veronderstel, dat de mooielijkheid aun hare beoefening verbonden zal beschouwd worden als eene vingerwijzing naar haar belang en hare noodzakelijkheid voor ons. Godsvrucht tot het heiligst Sacrament zal ons een ding geven, waaraan wij gewoonlijk behoefte hebben, namelijk de gave en de genade der vreugde in Jesus Christus.
Een andere behoefte is de aanbidding: en deze is de tweede bloem der godsvrucht tot het heiligst Sacrament en tot de ü. Kindschheid. De geest der ketterij en de geest der wereld zijn beiden evenzeer eene geest van lichtzinnigheid en onverschilligheid; terwijl de geest der Kerk een geest is van matigen ernst en van diepe, waardige aanbidding. Zelfs de vereeniging van God wordt onder de ketters en scheurmakers of wel eendeels eene koude zinlooze formaliteit zonder uitdrukking of anderdeels een grove, onbeschaamde en aanmatigende gemeenzaamheid; en b ide schadelijke geesten zijn voor de zielen, een ieder op zijne wijze, doodelijk. De een is meer achtingswaardig in zijne handelingen maar niet te minder doodelijk; de ander heeft meer goede bestanddeelen, doch richt in de zielen, die zij op eens verleidt en verlaagt, eene grootere zedelijke verwoesting aan. Tegenover beiden staat de katholieke geest van aanbidding. Werp nu eens een blik op de wereld, waardeer eens de tijden, onderzoek eens de verschijnselen, die hun gehalte doen kennen, ondervraag eens de resultaten, waartoe zij zicli ontwikkelen, en zou men kun-
218
non denken, dat de bouwers van den trotschen toren van Babol minder don geost van aanbidding, minder den geest van Gods-vereering bezaten dan de menschen in onze dagen? Werden Gods rechten ooit zoo beperkt als thans? Was do wereld ooit zoo zonder zin voor goddelijke dingen? Word do onafhankelijkheid van het rijk van Satan ooit zoo driest verkondigd, vierde het ooit zulke noodlottige overwinningen?
Doch wij zullen dit beter inzien, als wij eerst eens den geest dor aanbidding gaan onderzooken en begrijpen, waarin doze bestaat. Men kan zeggen, dat daarin zeven aanschouwingen Gods zijn vervat. Eerst en voor alles ziet die goost God overal. Goen schuilhoek zoo donker, goenebezigheid zoo vreemd, goen belang hoe woreldsch ook of de geest van aanbidding ziet God daarin geopenbaard en knielt neer otn Hom te vereoron. De aarde is dos Hoeren en alles wat er in is. Deze geest erkent nergens de heerschappij des kwaads, nergens gunt hij den duivel eenige plaats of laat hij na, hem hot verworven bozit te ontrooven, neen overal plaatst hij do banier van God en overal komt hij openlijk uit voor zijn algomoono opperheerschappij.
Ton twoede, die geost van aanbidding ziet God overal groot. Illj onderscheidt Gods innerlijke grootheid in al zijne daden en toelatingen. God geeft aan alles een hoogere wijding, zijne tegenwoordigheid is heerlijkheid. Vandaar, dat die geest niot schippert mot de wereld. Hij geeft niets op wijl in zijne oogen niets gering genoeg is om liet op te geven of te verruilen. God is er mede in aanraking geweest en zie! dat geringe is tot uitgestrekten omvang en waarde aangegroeid en hoeft al het aardsche overtroffen. Om deze reden kan do ernst van dezen geost niets gering beschouwen.
Ton derde, do geest van aanbidding ziet God zoo, dat hij overal zijne waarde erkent. Voor zijne oogen is God niot slechts groot in alle dingen, maar Hij zelf is van alle dingen do grootheid. Hij is evenzeer de waarde van alle dingen. Hij is 't, die allo dingen kostbaar maakt, vandaar stolt hij zulk oen prijs op God, dat hij alles gering acht, wat God niet is; en dat is zijne vreugde, wijl de waardeloosheid van alle geschapen dingen de waarde, de eenige waarde, de alles overtreffende waarde van God en alles wat Godes is, zoo schitterend in het licht stelt.
219
Ton vierde, do Geest van aanbidding ziet God overal het eerst. Hij is het eerste voorwerp, dat zijn oog treft, het eerste, waar heen hij zijne blikken wondt; of als dat niet zoo is, wegens de een of andere verduistering in zijne oogon, dan zoekt Hij God, en rust niet en schenkt aan niets de aandacht, tot dat hij Hem hoeft gevonden. Dan ontleent hij aan Hem de verklaring van alles wat hij ziet, vraagt eerst zijnen wil om raad, zoekt allereerst zijn rijk en zorgt op de eerste plaats voor zijn belangen, en alvorens dat alles geschied is, bekommert hij zich om niets.
Ten vijfde. God is ook het laatste, wat de geest van aanbidding overal ziet. Hij gelooft niet een plicht vervult te hebben, alvorens verzekerd te zijn, dat God verkregen heeft, wat Hem rechtens toekwam. Hij verlaat geone plaats, zonder zeker te zijn hoe hot daar mot Gods belangen is gestold. En wanneer ook alles volbracht is en uitgeput, dan ziet hij God nog in den ledigen tempel. Door den sluier aller andere zaken hoen en midden tusschen het gedruisch, dat zij veroorzaken rust zijn vredelievend oog ten laatste nog op God, als het einde en de samenvatting aller dingen.
Ton zesde, de geest van aanbidding ziet God overal nabij, God is voor hem overal voor de hand. God raakt hem, houdt hem staande en laat hem op Zich leunen. Hij heeft altijd middelen gereed om hem te verheerlijken. Hot spoedig wegstervend woord, het ras voltooide werk, de geopende lippen, de blik der oogeh , do uitgestrekte hand, alles kan God terstond en voortdurend verheerlijken, wijl Hij altijd dicht nabij hom is. Goon tijd wordt mot het zooken naar middelen verspild, geene moeite gaat in berekeningen te loor; al de kleinigheden, die elk oogenblik in het bijzonder leven zich voordoen, zijn alle zoovele Sacramenten, zoovele wijzen van zijne werkelijke tegenwoordigheid; want God is in deze allen, en er is maar eene gedaante, onder welke de geest van aanbidding Hom niet ziet, namelijk onder de gedaante van een ver verwijderd voorwerp.
Ten zevende, de geest van aanbidding ziet God overal tusschon beiden treden. God is voor hem geen steenen maaksel of beeltenis, niet een lijdelijk schoon wel passend voorworp van uiterlijke vereering, waai voor liij zich nederbuigen, knielen en
220
dan voorbijgaan en zijn eigen wegen volgen kan. Het geljed op bepaalden tijd en de wierook des morgens en des avonds, als het slechts hierbij blijft, is in het oog van don geest der aanbidding slechts spotternij, In zijn oog is de heerschappij van God het wezen en de grondslag van het wezen aller dingen. Daarom is zijn oog zoo gezuiverd, dat het do tusschen-komst Gods overal ziet, bespeurt hoe Hij elk uur zijne eischea en rechten doet gelden, zijne hand op alles legt en alle zaken zijn merkteeken indrukt en onophoudelijk er op staat geheel den dag door, dat do menschen ten minste in hunne harten eu in hun uiterlijk gedrag Hem hunne hulde bewijzen, zelfs voor iiot genot der lucht, die zij inademen en voor het bloed waarvan zij leven. De geest van aanbidding weet niets van eenc werkelooze Voorzienigheid; in hare schatting ligt de waarde en de liefde Gods in dezer tusschenkomst, die zich elk oogen-blik herhaalt en hij ziet naar God, zooals een kind zijn vader aanziet, als de weg zich .splitst in tweeën, en wacht op oen klein teeken van zijne hand, dat bijna onmerkbaar is maar het wakend oog der liefde niet ontgaat, om het pad te kiezen, waar langs hij het wil doen wandelen. Deze zijn de zeven aanschouwingen van God. Gelukkig is do bevoorrechte ziener, die daarop heel zijn leven lang zijn heldere blikken heeft gevestigd! Zijne wegen zijn veilig en verzekerd en zijn hart verkeert in hemelschen vrede.
Laat ons nu een oogslag werpen naar buiten in de wereld en eens zien hoeveel zij lijkt op eene maatschappij van schepselen, die leven en mot bewustzijn loven onder het oog van hunnen Schepper, zoodat zijn wil hun regel, zijne schoonheid hun punt van aantrekking, zijne heerlijkheid hunne belooning, zijn lof of afkeuring hunne maatstaf voor recht of onrecht is. De eer van God, wij mogen het niet vergeten, bestaat in het voortduren en in dealgemeenheid van zijne tusschenkomst, eu de aanbidding door zijne schepselen is do erkenning van zijn recht om overal tusschen beiden te treden. Hoe ijdel schijnen deze woorden! Wat is er in de wereld, wat daaraan wel beantwoordt? In hoeverre is het gedrag de menschen onder eenig opzicht een spiegel van het Eene levend Wezen in drie goddelijke Personen? De letterkunde is de bloem en
221
de schoonheid van het menschelijk verstand; en wat is God voor de letterkunde, tenzij een siersel op zijn hoogst? Daar is schoonheid in de kunst, gevoel in het drama, iets verhevens in de dichtkunst en eene bewondering in do geschiedenis, die niet overeenkomstig zijne wetten, neen zelfs in strijd met deze zijn. In de litteratuur wordt God nog een plaats gegund om het schoonheidsgevoel te bevredigen, om theatraal om tooneel-efïect te maken en niets meer. De wijsbegeerte duldt Hem nog als een onderdeel van beschouwing en berekening in zijn eigen wereld, en ziet Hem dikwerf meer als een storende kracht dan als iets anders aan. Hij is een moeilijkheid waarmede men rekening moet houden een tegenwerping, waarop men antwoorden moet; en helaas, de wijsbegeerte heeft zich min of meer ontevreden getoond bij de ontmoeting van de moeielijkheid en de tegenwerping beiden. De wetenschap houdt zicli met Hem bezig. Doch zij weet niets van zijn persoonlijkheid, van zijn leven en geaardheid. Zij doet met Hem als met een wetboek, als met een oud handschrift of een opgegraven megatherium. Zij behandelt Hem als een ding, als eene wet, eene oorzaak of kracht, die met eene zekere orde de onderaardsche lagen van den wereldbol heeft gevormd en geteekend.
De staatkunde heeft ten zijnen opzichte haar eigen wijze van zien. Voor haar is Hij eene macht als elke andere, die vreeswekkend is door de woeste kracht of de lislip;e diplomatie, die zij in zich bevat; van den eenen kant moet men hare woestheid vreezen van den anderen kant baar list en geslepenheid duchten. Hij schijnt voor haar een verafgelegen Staat, die nauwelijks recht beeft op te komen aan den staatkundigen gezichteinder of op bet nauwkeurig bepaalde evenwicht der verschillende machten invloed uit te oefenen. God is in hunne oogen zooveel als een oostersch vorst, wel groot en wel te ontzien, met wien wij echter zoo rechtstreeks niet in aanraking schijnen te kojrien tenzij bij gelegenheid eener wisseling van geschenken in ons eigen voordeel. De Politiek erkent God in zooverre Hij, als werkelijk bestaande macht, recht heeft om geraadpleegd te worden, wanneer het rechten geldt, waarbij Hij belang heeft; doch het schijnt dat
oqi'2
zulks niet dikwerf' het geval is. De maatscliappij in het algemeen beschouwt God als een prachtig middel van nevelach-tigen troost en passende goedigheid voor zijn vrienden en ais een soort van streng onderzoekend politie-bestuur voor zijne vijanden. Hij is eene soort van werktuig voor belooningen en straffen, doch waarvan men do innerlijke samenstelling zich niet recht duidelijk kan voorstellen, dat geenszins geschikt is om geheel het raderwerk van bestuur in orde en beweging te houden, maar waarop men zich in liet algemeen toch kan verlaten en dat misschien onontbeerlijk is. Deze opvattingen, welke de wereld van God heeft, zijn hare vijf aanschomvingen van haren almachtigen en levengevenden schepper!
Doch hoe kan ons eigen geestelijk leven de vergelijking doorstaan met die zeven beschouwingen, welke de katholieke geest van aanbidding van Hem heeft? Ik spreek hier niet van de voortdurende herinnering aan Gods tegenwoordigheid maar van deze werkelijke erkenning van Hem. Ontbreekt het haar niet aan vrees, aan eerbied, stilzwijgendheid, aan bewondering en nederigheid, en juist ten gevolge van dien ook aan liefde, aan ware innigheid en hartelijke vreugde? Hoor eens wat het Boek Jesus Sirach in zijn eerste hoofdstuk zegt, dat met de woorden begint: salie wijsheid komt van Godquot;, en zie eens in hoeverre de lofzangerige taal van dat boek met onze gewone godsvrucht overeenstemt. »De vreeze des Heeren is eer en roem en vreugde en wordt met blijdschap gekroond. Uc vreeze des Heeren zal het hart verblijden en genot cn zaligheden en een lang leven schenken. Wie den Heer vreest, hem zal het wel gaan in zijn laatste stonde, hij zal gezegend worden op den dag zijns stervens. — üe vreeze des Heeren is de godsdienstige vaag van onze wetenschap; zij geeft vreugde en blijdschap. De vrees des Heeren is het beginsel der wijsheid, en God vreezen is de volheid der wijsheid, en die volheid ontstaat uit de vruchten, welke aan haar ontspruiten. De vreeze des Heeren is de kroon der wijsheid, zij geeft volmaakten vrede en de vrucht des heils. De wortel en stam der vrijheid is de vreeze des Heeren en hare takken zijn een lang leven. De vreeze des Heeren is wijsheid en tucht; wordt dus niet ontrouw aan do vreeze des Heeren. De vrees des
^23
el
'li
m
■
quot; • ;ij if?:/* i'
il illi
^ ill ' I ■ * lil
t .■■r.iT.' •
v i|S
■ ■ 1 Ui
tl
fel
i
a
lil m
~ ■quot;'li'
slli
• iii
Heeren drijft de zonde uit, want hij die zonder vreeze is kan niet gerechtvaardigd worden; want de toom van zijn hoog-moedigen geest strekt hem ten verderve.quot;
Zoo groot is de vreugde en eere der vreeze Gods, dat wij bijna zouden mogen zeggen, deze vreeze is do hoogste trap der liefde. De praktische zijde der vraag bestaat voor ons in de overweging voor hoeverre doze vreeze de karaktertrek van onze verhouding tot God is, voor hoeverre de geest van aanbidding onze geest is, die geduldige, overgevende, onderworpene, diepe, verstandige, doordringende, helderziende geest, rijp in oordeel, welsprekend in stilzwijgen, waardig in verne-.dering en zich verblijdend in minachting. Aanbidding is de boven-natuurlijke zuurdeesem, die ons schepselen moet doordringen. Niets mag daaraan ontkomen, niets tegen zijn invloed weerstand bieden. Geen vermogen, dat daarvan niet doordrongen, geene kracht, die daardoor niet getemperd, geen gevoel, dat daaraan niet zijn schoonheid ontleent, geene daad die daardoor niet bezield wordt. Daar mag geen schuilhoek in geheel onze samengestelde natuur overig blijven, welk niet bezocht doordrongen en gezuiverd wordt mot dit hemelsch vuur. Neen meer: die geest van aanbidding hoeft een eigenaardige taak te vervullen ten opzichte van ons vleesch. Doordring mijn vloesch met uwe vreeze, zegt de Psalmist; want ik bon beducht voor uwe oordeelen, en toen het woord van God in den diepen nacht doordrong als steelsgewijze tot de ooren van Eliphas, en hij de klank van zijne fluisteringquot; opving, toen overviel hem vrees en siddering „en al zijne beenderen werden doordrongen van schrik en zijne haren rezen te berge,quot;
Deze geest van aanbidding moet zich ontwikkeld hebben in ons denken, gevoelen, handelen en beminnen. Geheel de gesteldheid van onzen geest moet vol eerbiedige vreeze zijn. Bij onze studie, in onze overpeinzing, bij onze redenoering, hetzij wij anderen overreden of berispen, als wij spreken en als wij luisteren, moet ons verstand altijd als op wacht staan, zorgvuldig lettend om zijne waarheid te vernemen, naijverig om haar te verdedigen, en spoedig gereed om den invloed der meeningen en oordeelvellingen op zijne glorie waar to nemen,
\i f
224
Want wanneer iemand ook de meest alledaagsche zaak behandelt en de naam Gods zelfs niet eens genoemd wordt, toch is zij vol van God, tintelt van God, ademt God, schittert en geurt zij van God. Een geest, die zich steeds mot God bezig houdt, zich verzadigt met gedachten aan God on voor wiens redeneeringen God altijd de gereede slotsom is van alle onderstellingen, heeft eene wetenschap van zich zeiven en vormt op aarde eene macht, waarmede geen rang of talent vergeleken kan worden. Opdat de geest van aanbidding invloed «itoefene op onze gewaarwordingen, moeien onze neigingen zoo geregeld worden, zoo buigbaar en kneedbaar worden onder de hand der genade, dat zij vervuld worden met gereede en geheime sympathiën met God. Zij moeten Hem meiken vóór Hij komt, on Hem reeds voorspellen, wanneer Hij nog niet te zien is. Zi j moeten zich voelen aangetrokken of terng-gestooten , zonder vrees van te falen in hun gevoel. zonder te weten wsarom, ofschoon toch de toekomst toonenzal, dat de eer van God er in betrokken was, en dat zij geoordeeld hebben zóó als liefde en waarheid en hooger licht geëischl zou hebben dat zij zouden oordeelen.
Onze handelingen ook moeten die knielende beelden met lieflijk uiterlijk gelijken, wier handen gevouwen en wier oogen ten hemel zijn gericht, vol van vergeten van zich zeiven, en vol schoone aanbidding. Iedere handeling van den mensch, wiens geest gebed en wiens gewaarwordingen aanbidding zijn, is op zich zelve beschouwd een goddelijk kunstwerk, oneindig verre verheven in bevalligheid boven de oude tempelgevels of de Grieksche beeldhouwkunst; een beeld, dat van het wezen der schoonheid dieper doortrokken is dan alle overblijfselen van de klassiek beeldende oudheid. Doch met slechts ons denken, gevoelen en handelen moet gedoopt zijn in den geest der aanbidding, maar de liefde zelve moet in haar vuur, dat de eigenliefde verteerd, gelouterd worden. Wat de ootmoedigheid is voorden ijver, dat is de vreeze voor de liefde. Wij moeten zoo vreezen, dat de liefde den hoogsten hemel bereiken kan en zoo beminnen, dat de vreeze eene behoefte voor het leven onzer liefde moet wezen. Do vervoeringen der liefde moeten volstrekt niet te onderscheiden zijn
:!V
225
van de siddering der vreeze. Wanneer wij verbaasd staan over de lieflijke stoutmoedigheid der liefde, wanneer wij nauwelijks kunnen gelooven, dat een zoo verheven God zoo tee-der beminnen kan, als het een troost voor de liefde is zich in de diepten der ootmoedigheid te verbergen, als wij met een hart, zwevend tusschen hoop en vreeze of Hij onze gebeden wel verhoorea zal, met Petrus uitroepen, Heer wijk van mij, want ik ben een zondig mensch, — dan is onze liefde zeker, dan is zij zuiver, dan is zij heilig, dan is zij vol rust en kalmte en een voorsmaak der eeuwige sab-baths-rust van Gods volk.
: ^11 «■
■? HÉ
' '■ Mi «
t' ■ ■ ■ lil
;■; :v.i P
Mi
%
i
■ % m
ii
lii üfif'
i: $ * 'ti
m it
Doch hoe zal dit alles zich in het dagelijksch leven toonen ? Op de volgende drie eenvoudige wijzen.
Wij zullen maar weinige dingen doen, slechts weinig verantwoording op ons nemen, ons maar met weinige ondernemingen inlaten, ons maar tot weinige geestelijke oefeningen verplichten, zóó, dat wij niet gehinderd worden maar adem kunnen halen en meer ruimte voor God over hebben. Hoe dikwerf heeft de H. Franciscus van Sales ons dat gezegd, en waarom hebben wij niet naar hem geluisterd? Want wijl de kamers van ons leven niet overvuld zijn met huisraad noch wij zeiven door gehechtheden aan geestelijke oefeningen ons misleiden, doen wij, wat wij doen, voor God langzaam, innig en met opmerkzame kalmte, juist zooals Hij zelf werkt; zoodat, afgezien van onzen arbeid, de wijze zelve, waarop wij arbeiden eene aanbidding van Hem is; en is de wijze van ons handelen in zijn oog niet van veel meerder waarde dan het werk zelf? Wat zijn onze werken voor Hem ? Eenvoudig niets. Maar onze werkende harten dan? Waarom zij voor Hem van waarde zijn, ik weet het niet, maar toch zij zijn het. Hij verlangt er naar. Hij neemt ze onder zijne verdedigende hoede. Hij neigt zich koesterend over hen gelijk eene moeder over het gezichtjen van haar eerstgeborene. Wat wij eindelijk zoo doen, wordt gedaan op volmaakte wijze, niet gelijkend aan Daniel's beeltenis uit een mengsel van goud en zilver, van erts en klei maar het is één geheel en van louter goud, gelijk de daden van Jesus en Maria, en in zekeren zin Gode waardig Daar is geen overijling, geen half werk, geen F. W, FADER, H. SACRAMENT. 15
'226
mengsel van meer en minder, geen nalatigheid, geen dage-üjksche zonde, die een mistig waas werpt over den glans onzer daden en ze veeleer tot een werktuig des boozen dan tot een vrome offergave maakt. Weinige, langzaam, volmaakt — zoodanig zijn de werken der aanbidding.
3. Ik heb de dankbaarheid als de derde bloem onzer godsvrucht aangewezen en deze deugd is eene even eigenaardige en noodzakelijke behoefte als de vreugde of de aanbidding. Als wij met de moderne richting der geesten ons zetten tot de lezing van de levens der Heiligen, dan schijnt het bijna zonderling om de dankbaarheid, die deugd, welke bijna een erfdeel van het oude heidendom mag genoemd worden , als zulk een uitstekenden karaktertrek der Heiligen te bevinden. Zij is eene der kenteekenen, allen Heiligen doch meer bijzonder nog den stichters van godsdienstige orden en congregatiën eigen. Zij schijnen de kleine weldaden, welke zij ontvangen te overdrijven en daar zooveel uit te maken alsof zij niet te vergelden waren. De heilige Philippus Nerius hield wonderbaar lang, de kleinste diensten, die hem bewezen werden, in het geheugen. De heilige Ignatius schijnt er somtijds geheel in verdiept en vermaakt de schuld daarvoor aan de toekomende geslachten zijner orden als eene erfenis. De eerbe wij zingen in de middeneeuwen, die aan de patronen en stichters weiden bewezen, en de hoogachting der Kerk jegens hen op feestelijke tijden en gewijde plaatsen, is eene openbaring van die zelfde neiging der heiligheid en hangt natuurlijk zeer nauw met den geest van dankzegging samen. Tegenwoordig is het zoo niet meer; daar is eene verandering gekomen op dit punt, welke verandering het kenmerk is van iets verkeerds, wat het dan ook wezen moge.
Misschien doen wij voor elkander minder dan wij vroeger gewoon waren. Vroeger tijden en eenvoudiger levenswijze der maatschappy mogen, gelijk het met volkplantingen in den beginne gaat, uitgeschitterd hebben in andere deugden meer dan wij. Doch dit is zeer duidelijk, dat wij de weldaden als dingen beschouwen, die zoo behooren en niet anders, en ten gevolge van dien in het oog van God verliezen. Wij zijn zoo doordrongen van het begrip onzer eigene rechten, de monomanie van onzen tijd, dat onze verhoudingen tot God
227
daardoor gestoord en geschaad en onze godgeleerde opvattingen en begrippen daardoor verward worden. Wij hebben zoo vele bepaalde en onbepaalde rechten en wij strijden in dit land, wegens onze minderheid, daarvoor zoo buiten mate, dat wij bijna alles, wat ons overkomt, als een recht of als een aanval op onze rechten beschouwen. Wij zien dit in anderen, al mogen wij blind zijn om het te ontwaren in ons zei ven. Wij klagen en klagen nogmaals, dat de armen de aalmoezen beschouwen niet als weldaden, maar als iets, waar zij recht op hebben. Welnu als de katholieke godgeleerdheid waarheid bevat, dan zijn de aalmoezen veel meer een recht, bijzonder voor den waarlijk arme, dan de weldaden, welke wij ontvangen en beschouwen als kwamen ze ons toe en ais dankten wij ze aan onzen rang en onze waarde. In deze dagen prijzen wij het «zich zeiven helpenquot; als de koningin der deugden in plaats van de liefde en dit vergiftigt zelfs de bronnen onzer zedelijke wijsbegeerte en verderft het begrip van onze plichten.
Van den anderen kant zijn de verschillende standen der maatschappij wederkeerig zoo koud en zoo gescheiden van elkander, niet zoo zeer de adel van den rijkdom als wel de rijkdom van den middenstand en de middenstand van de arme klasse, dat het den schijn heeft alsof de maatschappij zich weer in eene instelling van kasten zal oplossen, een toestand, die bijna nog erger is dan de barbaarschheid, welke geen onderscheid van standen kent. Bovendien, wij doen elkander goed, of wel door vereenigingen, waarin de weldaad van ieder in het byzonder vervliegt en verloren gaat, of wel op zulk een kleine en onbeduidende schaal, dat er voor een krachtigen groei der dankbaarheid geen vooruitzicht bestaat.
In alle gevalle, wat ook de oorzaak zij, dankbaarheid is geen moderne deugd; en het gemis daarvan is een dier moderne ondeugden, waartegen wij bijzonderlijk op onze hoede moeten zijn, indien wij er ons op toeleggen in onze ziel het toonbeeld der katholieke heiligheid na te bedden. Het moge sommigen vreemd schijnen, dat ik daarop zooveel prijs stel en haar als eene bijzondeiiijke bloem behandel, die uit de godsvrucht tot het heiligst Sacrament ontspruit. Doch het gemis daarvan is een betreurenswaardig gebrek en komt voort uit een on-
228
heilige gesteltenis des gemoeds. Als men mij een mensch aanwees, die lang geheugen had van kleine goedheden, die nooit de schuld zijns harten meende afgedaan te hnbben, die zijne verplichtingen jegens anderen overdreef, jaarlijks den dag daarvan herdenkt en ze twintig malen op nieuw betaalde, dan zou ik een treffender aanleg in hem ontwaren om een heilige te worden dan wanneer ik hoorde, dat hij zich dage-lijks geeselde ten bloede toe, op planken sliep, in het gebod vervoeringen genoot, door duivels bezocht werd en de H. Maagd gezien had. Helaas wij vergeten de tien melaatschen en de negen, die ondankbaar waren; of wel wij gedragen ons in deze dagen van eigenbelang en eigen waardeering als Ezechias, toen God hem een teeken had gegeven, ))hij toonde geen passende dankbaarheid voor de weldaden, die hij had genoten, omdat zijn hart was opgeblazen.quot;
Doch laat ons het gewicht der dankbaarheid in het geeste-lijk leven van meer nabij beschouwen. De barmhartigheid van God is de groote karaktertrek, welke de beide rijken der natuur en der genade onderscheidt. Welnu do dankbaarheid is het antwoord des menschen op de barmhartigheid van God; en juist zooals de liefde tot onzen naaste het beste bewijs is van onze wezenlijke liefde jegens God, zoo is de dankbaarheid jegens onzen naaste voor de ons bewezen goedheid een duide-lyker bewijs eener meer dankbare gezindheid dan de dankbaarheid jegens God, die met zoovele andere noodzakelijke beweegredenen vermengd is. Indien wij ons alle zaken voorstellen als komende van God, dan zijn deze weldaden van Hem en dan komen zij van Hem op de schoonste en treiïonste wijze, namelijk door bemiddeling van het menschelijk hart van onze broederen, dat door de genade werd gedreven, zoodat elk bewijs van goedheid , dat wij ontvangen eene kleine afbeelding is van de Mensch-wording,eeneverkleindevoorstelling van dat aanlokkelijk geheim.
De dankbaarheid is ook gegrondvest op de nederigheid en, als naar gewoonte vermeerdert zij de genade, aan welke zij haren oorsprong ontleent. Heldhaftige nederigheid waant het uitsluitend recht, wat haar toekomt, iets verkeerds te zijn. Het minste bewijs van goedheid schijnt ongeëvenredigd groot voor het teeder en fijn gevoel onzer eigene onwaardigheid.
Wat haai' verwondert is, dat eenig schepsel zelfs goed voor haar zou zijn. Als de menschen ons kenden, gelijk wij ons zeiven kennen, dan zouden zij zich zeiven een heilig geweld hebben moeten aandoen om ons de gewone wellevendheid te bewijzen, een geweld zoo groot als de Heiligen aan zich pleegden, toen zij de zweren der rnelaatschen met hunne lippen uitzogen. De H. Franciscus Borgias was gewoon met een ongeveinsde vreeze snel door de buurt der vleeschhouwers te wandelen uit angst, dat de slagers tegen hem opstaan en hem dooden zouden, als een onwaardige om de aarde Gods te betreden. Dit laatste voorbeeld voert ons echter te verre buiten onze sfeer. Wij kunnen zoo weinig begrijpen van zulke nederigheid als van de levenswijze, die een bewoner leiden zoude op de gloeiend heete planeet Venus of den vochtigen Jupiter. Evenwel stelt het de dankbaarheid der Heiligen duidelijk in het licht. Vervolgens, wat maakt het hart warmer voor anderen, dan de beoefening der dankbaarheid? Ondankbaarheid jegens een weldoener schijnt ons bijna eene onmogelijkheid toe. Koning Learts' dochteren waren monsters. Doch bedenk eens wel hoe zwaar het valt iemand te beminnen, een alleen, met wezenlijke liefde, zonder oordeelvellingen, zonder aanmerkingen, zonder afkeuringen, het kwaad verkleinende, geloovende tegen den schijn in, het goede vergrootende, zich verblijdende over zyne deugden. Het is inderdaad veel als ieder mensch een enkelen persoon op aarde bezit voor wien hij in waarheid zulke gevoelens koestert. Het is van onmetelijke hulp voor zijne heiligwording, een waar talent, waarvan hij eenmaal rekenschap zal moeten geven. Ik twijfel er aan of deze gave wel eene gewone is, ten minste in hare evangelische zuiverheid. Dankbaarheid voor zijne weldoeners is de weg daarheen en ligt niet ver daarvan verwijderd.
Vervolgens is de dankbaarheid ook nog zoo welsprekend, zoo aanminnelijk, zoo een overtuigend missionaris. Zij is niet slechts eene deugd in ons zeiven, maar zij maakt ook anderen goed en deugdzaam. Zij is een zalig, vernederend gevoel, om bemind te worden, eene waarachtige vernedering om met toegenegenheid geacht te worden door hen, die ons omgeven. Dankbaarheid dool ons ook onze weldaden jegens anderen als van zoo
230
weinig beteekenis beschouwen, dat wij met smart verlangen ze te vermenigvuldigen en grooter te maken wijl dit ons hart bevredigt en ons bevrijdt van alle kleine afkeerigheden, ijverzucht en liefdelooze verdenkingen. Eindelijk is zij de eigenlijke en alles regelende toestand van een heilig schepsel om zich zeiven te volmaken onder het voortdurend besef van verplichtingen , welke hij nimmer kan betalen. Deze is de verhouding tusschen den Schepper en hem zeiven. Te gelijkertijd is het voor alle kwade en lagere gedeelten onzer natuur eene wezenlijke versterving het bewustzijn te dragen eener verplichting, die op ons drukt. Het is een teeken eener lage ziel, dat zij niet kan uitstaan onder eenige verplichting te zijn. Zoo oefent op de eene en op de andere zijde het gevoel van verplichting een grooten invloed op de heiligheid uit. Een dankbaar mensch kan niet een slecht mensch zijn, en het zou inderdaad zeer betreurenswaardig zijn, indien of wel in de beoefening of wel in de waardeering van deze deugd de heidenen de leerlingen zouden overtreden van dien dankbaren Meester, die aan het einde der tijden bij het vreeselyk schouwspel van het laatste oordeel den dronk koud waters in zijnen ' Naam gegeven, zal herdenken en beloonen.
4. De laatste bijzondere genade, welke onzer godsvrucht eigen is, is die der een\ oudigheid. Ofschoon de eenvoudigheid het meest onnavolgbare der goddelijke volmaaktheden is, toch maakt de navolging daarvan een wezenlijk bestanddeel der heiligheid uit, en daarom wordt zij ons thans voorgesteld in het evangelie als )gt;de eenvoudigheid, welke is in Christus,quot; De eenvoudigheid streeft naar één doel, zoekt slechts een voorwerp, is met een enkel werk bezig en bemint dat uitsluitend met geheel het hart. In hare betrekkingen tot God legt zij al het veelvuldige, alle luimen, alle verstrooidheid ) alle gehechtheid af; en hare kracht ligt in hare eenheid van doel en de samenwerking van al hare pogingen. In hare betrekkingen tot anderen is zij edelaardig, openhartig, opgeruimd zonder bewimpeling, zonder valschheid, zonder vleierij, zonder bedrog. Hoe meer de wereld bevolkt wordt, en kunstgrepen lief krijgt, des te moeielijker, dit is duidelijk , wordt de beoefening der eenvoudigheid, want zij is de weer-
231
kaatsing van de onveranderlijke ea vlekkelooze waarheid van God zeiven. De H. Schrift openbaart ons in eene geheel vreeswekkende taal hoe innig God de leugen haat. Doch daar zijn honderde dingen, welke juist geene leugens zijn, maar toch in strijd verkeeren met de schoone volmaaktheid der eenvoudigheid. Daar is eetie wijze van spreken eti van zwijgen, |daar zijn oogslagen, manieren, toestemmingen, verhelingen, dubbelzinnige lachjes, geveinsde onopmerkzaamheden, onwaardige overeenkomsten en opzettelijke verstrooiingen die den H. Geest bedroeven, en in een innerlijke levensziel treurige verwoestingen aanrichten ofschoon zij ook nog op verre na geen valschheid of leugens zijn. Naar ik meen is het de H. Augustinus, die ergens zegt, dat de duivel God zoozeer het bezit van zijn geliefd woord benijdde, dat hij er naar streefde de eeuwige voortkomst van den Zoon na te apen en zelf een woord trachtte voort te brengen, dat voor zoo verre het in zijne macht lag, met hem zou zijn één in wezen; en terstond daarop bracht hij eene leugen voort, zoodat de leugen dus een woord des duivels is, een onbeschaamde, dwaze, een afzichtelijke nabootsing van den eeuwig glorierijken en eenig geboren Zoon van God. Dit verklaart ons den diepen haat, dien God den leugen toedraagt. De heilige, of de oude Itali-aansche commentator in wiens boek ik deze plaats voorlang reeds vond, gaat aldus, misschien meer vroom, dan wel theologisch voort: God maakte de leugen slechts tot eene dagelijksche zonde met het doel om haar rijk te verwoesten en hare kracht te verminderen, en om de gemakkelijkheid, waarmede de menschen tot de zonde komen en de kracht der bekoringen, die hen overvalt; en om tevens zijne verachting voor de listen van satan aan den dag te leggen. Dit strekt ter verklaring van den naam: van vader der logentaal, dien onze Heer aan den duivel gaf.
Dit alles nu mag wel der opmerkzaamheid van geestelijke personen worden aanbevolen. Zij beleedigen God en schaden zich zeiven door onwaarheid, die zich wel niet in de gedaante der leugen, maar wel onder gebrek aan eenvoudigheid voordoet. Indien gij volmaakt wilt wezen, dan moet gij waarheidlievend zijn tot angstvalligheid toe. Een haar breed misleiding moet
'23Ü
voor u zoo veel zijn als eene mijl afstands van de volstrekte waarheid. Men hoort somtijds dat lieden, die voorgeven naar een leven van vereeniging met GoJ te streven, doch wier geest van onderschei ling elk bovennatuurlijk bestanddeel mist, wijl daaraan de eenvoudigheid ontbreekt, zich beroepen op hetgeen de schrijvers der zeJeleer zeggen, wat de vrijheid en het gebruik van dubbelzinnige, meer beteekenissen hebbende en heimelijk achterhoudende gezegden betreft. Ik wenschte, dat men zulke lieden eens recht tastbaar duidelijk kon maken, hoe stootend dat is! De godgeleerdheid over de zedewet is niet een stelsel van regelen voor het godvruchtig leven, noch een wetboek van raadgevingen ter volmaaktheid. De schrijvers daarvan houden zich onledig met aan te toonen of wel, welke de minste vereischten der gesteldheid moeten zijn om, schoon ook met innerlijken weerzin, daarop de absolutie te kunnen geven, en zoo doende de zondaren met meer kracht tot God te trekken, het rijk van Christus tot de verst mogelijke grenzen uit te breiden, en de vruchten van zijn kostbaar Bloed zoo ruim mogelijk toe te passen als doenlijk is; of wel houden zij zich bezig, om tot richtsnoer der priesters te verklaren in hoeverre eene daad en volmaakt kan zijn en welk eenen graad van onvolmaaktheid zij kan bevatten zonder nog eene volstrekte overtreding te zijn van een van Gods wetten, en den overtreder aan zekere geestelijke straffen en ongeschiktheid te onderwerpen. Even zoo goed zoude men zyne milddadigheid jegens armen, zieken en noodlijdenden naar het handboek van een vrederechter kunnen regelen, als dat men het geestelijk leven naar een godgeleerde verhandeling over de zedewet inricht. Vergeef het mij, wanneer ik herhaal; draag zorg, dat gij u van deze kleine onoprechtheden ontdoet. Als iemand om zich zeiven te verdedigen zegt: dit is geene zonde, dan legt hij openlijk de bekentenis af, dat hij afziet van het streven naar volmaaktheid. Houdt den grondregel van een heilig man in uw geheugen: het groot beletsel van den geestelijken voortgang is zich slechts te hoeden voor datgene, wat God schijnt te be-leedigen en zonder angstvalligheid maar te doen, wat men zonder zonden doen kan.
Vervolgens, wijl ik u toch reeds zooveel heb gezegd, wil ik
het wagon nog meer te zeggen. Somtnige der beste schrijvers zeggen, dat wanneer dubbelzinnige gezegden en geheime achterhoudingen, zelfs dan, wanneer wij volkomen in ons recht schijnen deze te gebruiken, zoo zoor togen do gebruiken en den geest van een land aandruischon, dat zij do uitwerkingen van een wezenlijke leugen hebben en de grondslagen van het openlijk vertrouwen verzwakken, het ons niet vrijstaat daarvan gebruik te maken. In hoeverre zou men kunnen vragen, maakt deze opmerking niet geheel die loer over deze grondbegindsolen ontoepasselijk op het land, waarin wij leven en op die deugd van waarheidlievendheid die, als de hoop in de doos van Pandora, voor vele menschen (te recht of ten onrechte) schijnt terug gebleven te zijn, toon al het andere, wat daarin goddelijks was, vleugelen aannam en hononvloog? Hierover na te donken is dor moeite waard. Intusschen zelfs wanneer wij gelijk andere volkeren ons in de staatkunde en gelijk wij katholieken onze landgenooten in het parlement en in gerechtshoven beschouwen, niet zoo geheel waarheidlievend zijn als het te wenschen ware, toch is het openbaar bekend, dat wij voorgeven waarheidlievend te zijn en met onzen lof de deugd vereeren, welke wij door onzo daden onteeren; en dit is genoeg om oone angstvallige zorgvuldigheid ten opzichte van de deugd bovenal wenschelijk te maken.
Maar wat er dan van zij, over eene zaak ben ik geheel zeker, dat vele personen, die naar volmaaktheid streven, zich toeleggen op het gebod der overweging, en lichamelijke verstervingen beoelenen , toch in een geestelijken doodslaap vervallen , wegens hun gemis aan angstvallige bezorgdheid voor onoprechtheden, die der onwaarheid nog verre blijven. Listige geslepenheid in zijn gedrag, in handelwijze en spreken, omwegen maken ter wille der voprkomonheid, do zaken niet noemen met hun waren naam en stilzwijgen, waar het zwijgen luide spreken is, zijn dingen, die den vooruitgang in het geestelijk loven bemoeielijken en oorzaak worden, dat voor menigeen do hoiligwording in den beginne reeds verongelukt en dat de schoone bedoelingen der genade dagelijks worden verijdeld; en zoo fijn is deze misleiding, dat sommigen , wanneer zij gevoelen, dat er iels verkeerds in hen is,
234
zich maar niet goed verklaren wat dit is, zich tot ruwe ontijdige terechtwijzingen van den naaste laten medeslepen, of hunne lafhartige dubbelhartigheid door een slecht geplaatst uiterlijk van alledaagsche vrijmoedigheid weder rneenen goed te maken. De duivel wil hunne oplettendheid liever in elk andere richting dan naar de eenig ware richten. Hij houdt maar al te veel van deze kleine kunstgrepen en' gezochtheden. Zij zijn de holen, waar hij eene duisternis vindt, welke aan zijn wezen past, zelfs dan als de stralen dei-genade in den schoonsten glans op de ziel nedervallen; en waar hij stil verborgen ligt totdat de schitteringen zich hebben opgelost in het gewone grauwe licht en donker eener ziel, die slechts voor de helft aan God behoort.
Alles rondom ons is vaag en onoprecht. Zoo is de wereld in alle eeuwen: hoe moet zij dit niet zijn in tijden vangroote weelde en verfijnde beschaving! Eenvoudigheid wordt gemist op elk gebied des levens, terwijl het eene jaar na het andere daar henen snelt is de gi oote waarheid, welke ons de ondervinding altijd leert— doch welke wij niet altijd vinden , wijl het erkennen eener teleurstelling zoo smartelijk valt — dat zelfs goede menschen minder waarheidlievend, minder openhartig, minder edel, minder mannelijk, minder redelijk zijn dan wij hen hielden. Wij gaan voort ons vertrouwen te schenken enkel en alleen, wijl het zoo hoogst treurig is niet te vertrouwen , zoodat wij liever vertrouwen en teleurgesteld worden dan in het geheel geen vertrouwen te schenken. Dat is de jammerkreet, welken de ouderdom steeds luider en smarte-lijker hooren doet, terwijl de tijd vervliegt en de haren grijzer worden, n.l. dat de schoonheid der waarheid uit ons midden is heengegaan. Want het is een soort van troost te gelooven, dat de tijd der jeugd een gouden tijd was en dat de wereld sinds slechter is geworden. Helaas, het goud, wat wij thans missen, was nooit aanwezig; het was slechts een zonneschij n, dien wij zeiven om ons uitstraalden.
Het valt hard, het gemis van eenvoudigheid, hetwelk rond ons heerscht, te overdrijven. Niemand is voor zijn dierbaarsten vriend dat, wat hij werkelijk is Neen zelfs de mensch, wien gij het meest bemint en achting toedraagt, hoe weinig weet
235
hij van ons af! hoe weinig doen wij hem van ons weten! hoeveel geven wij hem te verstaan, wat in werkelijkhoid geen waarheid is! Wij spelen eene rol voor hem. Wij wegen onze woorden, wij overdrijven onze sympathie, wij wikken onze oordeelvellingen en stemmen onze zielen naar de zijne. Wij zouden het niet willen, voor heei de wereld niet, dat hij wist wat wij waarlijk zijn. Daar zijn heele gedeelten van ons karakter, die voor zijne waarnemingen gesluierd bl'yven. Wij zien, waar zijn oordeel over ons ten onrechte gunstig is. maar wij hebben het hart niet om hem naar waarheid in te lichten. Wij kunnen de sterkte zijner liefde niet vertrouwen bij het zien van onze wezenlijke laaghartigheid. Somtijds haten wij ons zeiven wegens deze ware misleiding; het is zoo iets ondragelijks bemind te worden om eene deugd terwijl wij inderdaad de slaven zijn der ondeugd, welke tegen haar overstaat.
Indien zelfs de vriendschap aldus onoprecht is uit wederzij d-sche overeenkomst, ja als uit noodzakelijkheid en zonder dit tot schande te rekenen, wat moeten dan de minder heilige banden van het maatschappelijk verkeer wel zijn; neemt eens uit den maatschappelijken omgang den valschen lof van anderen en den half bewusten en half onbewusten eigen lof, en wat blijft er dan nog over? een hatelijk overschot van liefdelooze oordeelvellingeu over anderen en niets meer. In een woord, waarheen v ij onze oogen wenden en op welke wijze wij ons onderzoek beproeven, alles rondom ons is leugen, misleiding en louter schijn, 'jedwon-gen sympathie, gehuichelde opgewektheid, ingebeelde lielangen, geveinsde vervoeringen, instemming en afkeuring al naar het fatsoen dit wil, besmettende navolgingen en geheel een be-teekenisvolle wereld van overeengekomen spreekwijzen, die niet den zin hebben, welke de taal overeenkomstig de spraakkunst daarin zoude leggen — ziedaar de bestanddeelen van het dagelijks verkeer tusschen lieden van fijne beschaving. Doch hoe lang zullen zelfs de huiselijke deugden leven en groeien in zulk een dampkring? Wat den naam van God betreft, een ruwe slag zou nauwelijks zulk een sterke verra; sing wekken. als hij te midden van de fijne afgepaste en juist ter snede aangebrachte onoprechtheden van het stelsel gaande mar,kt. Wat
236
wonder als jaar op jaar dit gulzig verslindend Londen, in welks holen de jeugdige geslachten het een voor het andere na worden neergeworpen, de waardigheid des man en zelfs het hart der vrouw verslindt?
Doch laat ons een oogslag werpen op de handelwijze der eenvoudigheid in het geestelijk leven. De eenvoudigheid leeft steeds in het kalm bewustzijn van haar eigene onwaardigheid en gemis aan verdiensten. Zij bezit een voortdurend besef van hetgeen de ziel is in het oog van God. Zij weet. dat zij niet meerder waarde heeft dan zij waardig geldt in zijne oogen; en dewijl zij nooit hare oogen richt om op een andere wijze zich zelve te beschouwen, daarom tracht zij ook op geene wijze zich zelve voor anderen te verbergen. In waarheid zij begeert te zijn, wat zij is en niet meer dan dat, in eens anders oogen en het doet haar leed, wanneer zij hooger wordt geschat. Elke naaste is voor haar als een der oogen Gods, die zijne tegenwoordigheid vermenigvuldigt; de eenvoudigheid handelt alsof een ieder ons zag, ons kende en ons oordeelde zoo als God het doet; en het krenkt volstrekt haar gevoel niet, dat dit zoo is.
Op deze wijze wordt bijna zonder rechtstreeksche inspanning de kring der eigenliefde zoo nauw saamgetrokken, dat zij naar evenredigheid slechts weinig ruimte vindt voor hare werking, ofschoon zij nimmer geheel vernietigd wordt, noch de last, dien zij soms veroorzaakt ophoudt, tenzij alleen in de stilte van het graf. De ketenen van het menschelijk opzicht, die op de eerste trappen van het geestelijk leven ons zoo ondragelijk knelden, -vallen nu van onze handen, omdat de eenvoudigheid ons heeft geplaatst in het onbewolkte en niet weer ondergaande licht der oogen Gods. Daar heerscht niet langer huichelarij.
Daar is geen goede opvatting meer te verliezen, omdat wij welen er geen te verdienen, en er aan twijfelen er eene te bezitten. Wij meenen bemind te worden ondanks onze gebreken en geacht te zijn om de genade, die in ons leeft, doch die niet ons eigendom en evenmin oen beweegreden is, waarom wij lof zouden verdienen. Mot allo geslepeno veinzerij is hot uit, want daar is niemand te misleiden noch iets ons eigen te
237
maken, wat niet het onze is. Daar is pjeen verdrietelijk inspannen van ons zeiven om anderen te stichten, maar een onvermijdelijk en nauwelijks bewust laten schijnen van ons licht voor de menschen op een zoo ongezochte, onschuldige en niet bestudeerde wijze, dat de menschen juist daarom onzen Vader verheerlijken, die in den hemel is. Wie zou hot wagen durven van God te zeggen, dat Hij met Zijn eigen volmaaktheden in de Schepping zou willen pronken? Neen, integendeel Hij verbergt zich, men moet naar Hem uitzien en Hem door diep nadenken, door onverwachte onthullingen, kalme openbaringen en genotvolle verrassingen trachten te ontdekken. Het verborgen leven der Heiligen staat in verhouding tot. hunne eenvoudigheid. Doch dit leidt mij, ik zou haast zeggen op eens, tot onze laatste genadegave. En wel zoo, dat ik voor den oogen-blik niets meer zeggen wil dan dit; de eenvoudigheid bekleedt ons van het hoofd tot de voeten met eene aanminnelijkheid, die den Christenen betaamt. Zij geeft aan alles, wat wij doen , een hemelsch uiterlijk; eene wonderbare overredingskracht aan alles wat wij zeggen, ja zelfs ons stilzwijgen en onze werkeloosheid heeft zoo iets hemelsch aan zich, dat zij het kwaad bezweren en de ziel bekeeren kan.
5. Daar is nog een andere bloem der tweevoudige godsvrucht tot het H. Sacrament en de H. Kiudschheid, namelijk de genade van het verborgen leven. Wij hebben reeds ons beklag gemaakt over het gemis aan erkenning van Gods tegenwoordigheid in de wereld; en gezien, dat juist de dingen , waarop wij ons verhoovaardigen, die erkenning slechts zwakker en te zeldzamer maken. De letterkunde, de wijsbegeerte, de wetenschap, de staatkunde en de mode, zij allen zoeken het zonder God af te doen en vinden geen rust in de gedachte aan Hem, tenzij Hij voor een ieder van hen een soort van God wil zijn naar de inbeelding van het eigen hart. Welnu de openbaarheid van den nieuwen tijd oefent daarop een grooten invloed uit. Hoe meer wij voor de wereld leven, des te minder leven wij voor God; hoe meer waarde wij schenken aan het oordeel der wereld, des te minder geldt voor ons Gods oordeel; de blik van het oog der wereld is boos en ijverzuchtig en maakt ons blind
'238
voor den zachten doordringenden, overredenden blik van Gods oogen.
Daar is tegenwoordig geen bijzonder leven meer. Wij leven op de straten en de open pleinen, gelijk de oude Atheners deden; niet wegens de loffelijke beweegreden, welke zij daarvoor hadden, dat namelijk hunne woningen eenvoudig en zonder weelde waren, hun hemel daarentegen schoon en helder, maar omdat wij hartstochtelijk verliefd zijn op openbaarheid. Geheel de maatschappij schijnt eene massa van rechtbanken te zijn door ons zeiven opgericht, waarvoor allen en een ieder in het bijzonder dagelijks worden terecht geroepen voor elk hunner daden, ja zelfs voor de bijzonderheden en ergernissen van hun huiselijk leven; alle men-schen zijn overeengekomen om wederzijds het recht ten oordeel af te staan en over een ieder van huns gelijken ten gerichte neer te zitten en rechtbanken te openen, die juist het tegendeel zijn van den christelijken biechtstoel. Zij zien niet in, hoe de openbare meening zuiver bewaard en de openbare zeden op de hoogte gehouden, en het zeker bezit van eigendom en karakter kan behouden worden zonder haar. De vereenigingen, hetzij van staatkundigen, letterkundigen of wetenschappelijken aard, hetzij om wederzijdsche ba-langen te verzorgen of om van tijd tot tijd eens feest te vieren, opgericht, zijn slechts het gevolg van dezelfde dwaze zucht voor openbaarheid. De klubsen zijn eene maatschappelijke uitdrukking daarvan. Het onnoemelijk getal van lieden, aan wie de verantwoordelijkheid der regeering tot in het oneindige is overgedragen, leidt tot hetzelfde resultaat, de steeds toenemende gemakkelijkheid, de snelle communicatie werkt daartoe mede, en de groote tyrannieke profeet van dit alles is de pers en de onverantwoordelijke despotieke heerschappij van naamlooze dagbladschrijvers.
Deze groote openbaarheid is aanstekelijk en geeft aanleiding tot openbaarmaking van kleinigheden en tot een geest van publiciteit; en hier is het juist, dat het geestelijk leven wordt getroffen en er onder lijdt. In geestelijke zaken is het praten altijd een verlies van kracht. Het gaat daarmede als met den stoom. Deze is machtig zoolang hg
quot;239
opgesloten blijft, doch louter damp, wanneer hij wordt vrijgelaten. Het geheim des konings wordt geschonden, wanneer het wordt bekend gemaakt, en het is dan niet langer meer een oorsprong van ernst, een bron van kracht in der men-schen ziel.
Daarvan komt het, dat zoo weinig menschen een voldoend krachtig geestelijk gestel bezitten, waardoor zij in staat zijn zonder nadeel zich over hun innerlijk leven en hunne geeste-lijke ondervindingen in den omgang te uiten. Het ontzenuwt hen bijna altijd en leidt hun tot verstrooide gebeden, tot nevelachtig onderzoek van hun geweten en tot halve besluiten.
Zoo gaat het ook met de goede werken 1). Menig schoon voornemen werd, vóór het rijp was, verijdeld, wijl men het bekend maakte aan anderen; niet slechts wijl dit onvoorzichtig was en beletselen in het leven riep, welke men anders met kalmte begroet en ongemerkt zou hebben overwonnen, maar wijl wij moede werden van eene zaak, waarover wij zooveel dikwijls spraken. Onze standvastigheid gaat onder het spreken verloren. Ook ons hart wordt moedeloos wegens de koude en vijandige kritiek, waaraan wij ons zeiven hebben blootgesteld. Zoo geven wij, deels wijl de bekoorlijkheid der nieuwheid is verdwenen, deels wijl wij terug schrikken voor kritiek en deels wijl wij den bijzonderen zegen Gods over onze planneti hebben verspeeld, omdat wij met onze goede plannen in het zonnelicht des werelds lot pronkten, onze besluiten op, nadat zij nauwelijks zijn genomen of' half voltooid of ten laatste nog niet eens begonnen zijn, wat waarlijk nog wel het beste is wijl er dan minder ergernis wordt veroorzaakt. Onze kracht om te volharden ging verloren door de openbaring van ons geheim.
Op dezelfde wijze wordt de christelijke weldadigheid door deze openbaarmaking van hare kroon beroofd. Alles, wat
1) Een goed werk, dat vooraf wordt bekend gemaakt, is reeds ten halve verijdeld. 11. Vincent hts van Paulo. L)e zaken van God blijven bewaard in liet geheim van zijnen Geest: ze der wereld kenbaar maken, is ze blootstellen aan den duivel, die ze gemakkelijk kan tegenwerken, door degenen, lt;lio zich door zijne boosheid laten geleiden. Pater de Condra.
240
beminnenswaardig en hemelsch daarin is, wordt verdorven en mismaakt, de bloemen zijn haar afgevallen, de geuren gingen hoen, omdat de drempel van haar heiligdom woest werd overschreden. Doch dit is nog het ergste niet. De wijze van zondigen en de gelegenheden tot zonde worden vermenigvuldigd door dat wij zooveel weten van elkander en er naar streven ons bij elkander zoo bekend te maken. De tong is als een fontein, die eene ontzaggelijke kracht van water vereischt, om gevoed te worden. En de openbaarheid schijnt aan deze kracht voldoende voedsel te bieden; zoodat bij deze soort van zonde, een wanhopig hongerig, talrijk en onver-zadelijk gebroedsel, dat wat gewoonlijk gemakkelijk is, bijna in eene noodzakelijkheid wordt verkeerd. Doch wij gevoelen niet slechts behoefte om ons zeiven openbaar te maken, maar ook om te weten, wat openbaar gemaakt kan worden van anderen. Vandaar wordt onzen geest opgevuld met zulk een zwerm van kleine bijzonderheden, schandalen, praatjes, geruchten, zinspelingen, vermoedens, uitleggingen en oordeelvellingen, dat wij nauwelijks in staat zijn om het bewustzijn van Gods tegenwoordigheid nog te beoefenen; en wat onze gebederi betreft, dringen de verstrooiingen daarbij zoozeer op, met zulk een onweerstaanbare regelmatigheid, dat wij reeds den tijd voorzien en berekenen kunnen, waarin het geheel en al voor ons geen gebed meer zal zijn maar louter verstrooiing, juist als die holle onvruchtbare duinen zands zonder ontferming voorwaarts spoelen tegon onze dorpen aan de zee gelegen, waarop geen grashalmpje groeien noch een wilgenboom wil wassen, wier wortelen misschien nog eenige zekerheid zouden geven, door den grond eenige vastheid te verleenen.
Wat spruit dan hieruit voort tenzij gebrek aan grootheid? het is alles zoo klein, zoo waarlijk onbeduidend. Want de liefde voor openbaarheid in geestelijke zaken, zij komt daartoe. De ziel is zoo moede van zich tot God te verheffen, het wordt haar zoo vervelend de dunne reine lucht van zijne tegenwoordigheid in te ademen, dat zij als bezwijmt en op de wereld steunt en de wereld tot haar rechter, tot haar belooner, tot haar godheid maakt; en dewijl
241
de wereld spoedig leeft, zich als de zwaluw vliegend voedt en zich om geen oogst bekommert, maar slechts om snelle resultaten en de grootheden van eene nacht, wordt alles schraal om ons, schiet op zonder in omvang toe te nemen maar onbestendig en onzeker; alles moet op eens op de hoogte zijn, daar blijft geen tijd voor groeien. Nieuws en welslagen wordt gewenscht, wonderen en onverwachte uitkomsten, stoutmoedige stukken en voltooiingen, die spoedig met de handen te vatten zijn. Doch al deze dingen z\jn juist het tegendeel van het geestelijk leven. Het is een kwade zaak aan het oog der wereld bloot gesteld te zijn en het heeft zeer veel moeite in, zich daaraan te ontrekken; en de openbaarheid neemt, gelijk de zon, de kleuren weg van onze ziel, maar zij kan niet, gelijk de zon, de bloemen beschilderen of de vruchten doen rijpen. Evenwel zijn er voor dezulken, die ze willen beproeven, middelen en wegen, welke een zekere geschiktheid hebben om zegeningen op ons af te roepen. Ik wil het wagen hier vijf kleine regelen op te geven.
1. Houd altijd de een of andere zaak , welke u aangaat, verborgen, de eene of andere goede daad of eene genadegave of eenige deugdzame hoedanigheid, van welke gij denkt, dat anderen ze ook gaarne zouden hoogachten. Dit eenig geheim zal voor u zoo goed zijn als eene vesting.
2. Deel nimmer aan anderen de dingen mede, welke uwe geestelijke leiding betreffen, noch wat gij aan uwen zielsbe-stierder hebt geopenbaard, noch zelfs den raad, dien hij u heeft gegeven. Door het eerste te vertellen, zult gij de ware kennis verliezen van u zei ven, want gij overdrijft, wat gij verhaalt; en door het tweede te openbaren, verliest gij de kracht om den u gegeven raad op te volgen. Het nadeel, wat gij bovendien verooizaakt, is van ondergeschikt belang, ofschoon onder niet een opzicht gering te achten.
3. Laat de een of andere tak va» kennis voor u een onbekend gebied blyven. Het moet een of ander gebied van wetenschap z\jn, voor de eigenlijke vervulling uwer plichten niet noodzakelyk en ten zelfden tijd iets, wat uwe nieuwsgierigheid en weetlust gaande maakt; g\j zult in uwe ziel geen sterker steunpunt vinden, wanneer gij
F. W. FABEU, H. SACRAMENT. 16
242
ia den strijd geraakt, dan deze vrijwillige en zich zei ven verloochenende onwetendheid.
4. Houd er nimmer een geestelijk dagboek op na om uwe vrome gedachten op te teekenen, noch iets anders, wat slechts in de verte op eene godsdienstige beschrijving gelijkt van uw leven. Ik wil niet zeggen, dat de heiligen dit niet deden, maar gij moet het niet doen. Wanneer gij het doet dan zult gij leven in een land van droomen en inbeeldingen, en ofschoon gij het misschien thans niet gelooft, ten laatste werkelijk zoover komen, dat gij dwaasheden doet en zegt, met het doel ze later op te schryven. Wilt gij weten hoezeer de misleiding van zulk een dagboekhouden met eiken wortel en vezel der eigenliefde is saamgegroeid, werp dan uw dagboek eens in het vuur en gij zult het ondervinden. Vergeet u zeiven en wat gij hebt beleefd. God vergeet het niet. Voorzeker dat is wel voldoende. Indien uwe verschijningen, uwe vervoeringen en uwe zoete gedachten over God eene gave zijn, waar de wereld niet goed buiten kan, dan zal God u een geestelijken leider zenden om u onder eenige gehoorzaamheid te bevelen deze neder te schrijven. Wacht zoo lang tot Hij zulks beschikt.
5. Tracht nimmer eene valsche opvatting, die over u zou zijn ontstaan, weg te nemen, zoo lang gij ze niet met kalmte driemaal hebt beschouwd, ter eere van den Vader en van den Zoon en van den H. Geest, en waarlijk overtuigd zijt, dat het tot Gods glorie strekt om zoo te handelen. In de meeste gevallen trekt God meer glorie uit het misverstand als uit de terechtwijzing daarvan. Daarentegen is het wegnemen daarvan altijd voedsel voor onze eigen glorie. Deze twee gedachten bij elkaar geplaatst, moeten ons langzaam, voorzichtig en afkeerig maken, om uit die valsche opvattingen weder te treden in den zonneschijn van des menschen goede gedachten, wanneer wij zoo gelukkig zijn geweest dien goeden dunk zonder onze schuld te verliezen.
Deze zijn te zamen de bloesems en de vruchten der godsvrucht tot het heiligst Sacrament en tot de heilige Kindsch-heid; vreugde, aanbidding, dankbaarheid, eenvoudigheid, en de genade des verborgen levens. Wat is er natuurlijker dan
243
dat er vreugde zou ontspruiten aau de H. Kindschheid. De engelen zongen; het was eene goede tijding, welke der wereld groote vreugde zoude schenken. Deze zijn, gelijk de Kerk ze noemt de blijde geheimen van den rozenkrans. Wat is de bijzondere genade van het Heiligst Sacrament anders dan geestelijke zoetheid en Eucharistische vreugde? Bij de H. Kindschheid worden wij opgeroepen om telkens te aanbidden. Hetzij Jesus slaapt of lacht, hetzij Hij schreit of waakt, hetzij Hij ligt in de kribbe of in de armen van Maria of rust in de armen van den H. Jozef, toch is God altijd daar en in elk geheim de levende God, die vereerd en aangebeden wil worden in zijn talrijke verborgen plaatsen. Aldus is het H. Sacrament de aanbiddelijke God zelf onder den sluier. De lamp brandt, de schel klinkt, de wierook stijgt omhoog, de knieën buigen zich, de hoofden neigen, de tong bewaart het stilzwijgen.
Al deze dingen zijn teekenen en zinnebeelden, want de godsvrucht tot het H. Sacrament is de aanbidding der onge. schapen Majesteit. De aanbidding behoort tot het wezen van de godsvrucht, niet enkel tot haar volkomenheid. Vervolgens, elke omstandigheid der H. Kindsheid sluit in zich een onderscheiden beweegreden tot dankbaarheid. Dit moet zoo zijn uit den aard der zaak. Zij is een der eerste gewaarwordingen welke de Menschwording in ons zoekt en zy wordt bij het eerst aanschouwen van Jesus als van nature voortgebracht. Het is niet noodzakelijk het verband aan te toonen, dat tus-schen de dankbaarheid en het H. Sacrament bestaat; want wordt het heilig geheim des Tabernakels, de Eucharistie, niet reeds krachtens den naam met recht het Sacrament der dankzegging genoemd?
De eenvoudigheid is de eenheid, welke in de H. Kindsheid alles beheerscht. Moeten wij, om volmaakt te worden, gelijk worden aan kleine kinderen, dan moeten wij, om Heiligen te zijn, gelijken op het kleine Kind van Bethlehem. Doch de eenvoudigheid is eveneens de groote wet van het H. Sacrament. Het is niet iets, dat door de kracht van God is gewijd; het is God zelf. Het is niet de invloed, het uitwerksel, de genade van Jesus; maar het is Jesus zelf, de persoonlijke bron
16'
244
der genade; en daarom deelt het de genade mede op een geheel andere wijze, of ten minste op een geheel anderen titel dan de andere Sacramenten. Inderdaad als de genade der Sacramenten onmiddelijk door God zelf en niet door de uiterlijke teekenen als werktuigen wordt teweeggebracht, gelijk het door sommigen als meer waarschijnlijk wordt beschouwd, dan is het waarschijnlijk 1), dat niet het lichaam van Onzen Heer alleen, maar ook de gedaanten genade mededeelen, eene leer, die de eenvoudigheid der werken van het H. Sacrament, nog duidelijker in het licht stelt en buitendien zeer wondervol is. Eindelijk te spreken van Bethlehem en Nazareth van de H. Hostie en het Tabernakel, wat is dat anders dan te spreken van het verborgen leven? alvorens onze Heer op aarde kwam, kende de wereld niets van het verborgen leven. Het is een der nieuwe denkbeelden, welke de Menschwording in den boezem der menschheid heeft neergelegd. Het is eene der treffenste karaktertrekken der hoogste openbaring van God aan de menschen. Het is eene leer; eene oefening, eene godsvrucht, welke door en door katholiek is. Het schijnt als met het rechtzinnig geloof te verdwijnen, alsof het tot dat wezen van het Evangelie behoorde dat vervliegt of vermindert, waar de eenheid van de Kerk, ook maar door de geringste scheuring wordt verbroken.
Deze is de vergelijking tusschen de godsvruchten tot het H. Sacrament en de Kindschheid, gelijk ons deze door de handeling der Kerk werd aan de hand gegeven en onze Heer zelfs ze in de geheime mededeelingen aan zyne Heiligen heeft geopenbaard. Die gods vruchten zijn, wat den geest betreft, bijna aan elkander gelijk. Hare geheimen zijn zeer opmerkelijk eensgelijkend zoodat men vermoeden zou, dat de eene een toonbeeld en afschaduwing was van het andere, bijaldien wy iets, wat zooveel werkelijkheid bezit, een schaduw zouden mogen noemen. De verschijnselen, waarin de godsvrucht tot het H. Sacrament zich uitspreekt, zijn even schoon als die der godsvrucht tot de H. Kindschheid, en streven naar een zelfde uitkomst in het geestelijk leven.
Doch hier verrijst een groot en tweevoudig verschil
1) De Lugo. De Euch I. II. XXII. XXIII. Doch men leze hier: liet kostbaar Bloed van Fabek, Hoofdstuk III,
245
tusschen deze beiden. De Godsvrucht tot de heilige Kindsch-heid is streng genomen eene godsvrucht van herinnering. Zy is liefde en aanbidding, die stilstaat bij het verleden. De geheimen van Bethlehem en Nazareth waren eens in leven en in werkelijkheid. Nu bestaan zij slechts in het geloof. De wereld zag ze, hoorde, tastte en gevoelde ze. Thans zijn zij geschiedenis, leering en godsvrucht. Onze vereering gaat dus als het ware daardoor heen en zoekt Jesus er achter en rust in Hem ver van daar. Doch de godsvrucht tot het H. Sacrament is de vereering der levende tegenwoordigheid van Jesus. Zij bevat eene handeling, die dagelijks wordt hernieuwd, een geheim, dat voortdurend en in werkelijkheid bestaat en hier met ons en in ons midden hernieuwd wordt voor onze eigen oogen, door onze eigene woorden. Hare geheimen bestaan werkelijk, zijn tegenwoordig en getuigen dit door levende werkdadigheid. Hare werkingen zijn gelijktijdig met de onze. Het is de ware werkelijkheid der Menschheid van onzen dierbaarsten Heer, niet louter eene herinnering van de een of andere schoone daad, welke hij voor een duizendtal jaren heeft verricht. Dit geeft dan ook natuurlijk aan deze godsvrucht eene diepte en plechtigheid, eene waarheid en een ernst, waarmede geen andere kan worden vergeleken.
Doch ten tweede, als wij zoo van den louter in herinnering bestaanden aard der godsvrucht tot de H. Kindschheid afzien, en veronderstellen, dat dit geheim zich werkelijk en waarlijk voltrekt voor onze oogen, dan kunnen wij evenwel nog de geheimen van Bethlehem en die van het Altaar tegen elkander over-stellen, en het wagen met allen eerbied te verklaren, dat de wijsheid, de macht en de vernedering van God op het Altaar nog alles heeft overtroffen, wat zij in Bethlehem verrichtten. De werkingen zijn daar meer verheven en bewonder!ngwaardig, meer verborgen en meer hemelsch. Ja het feit, dat zulk een andere diepte van goedheid, zulk een nieuw schouwspel van wonderbaar medelijden, die zich in oneindigheid en duisternis verliezen , werd veropenbaard nadat de verbazingwekkende diepte der Menschwording, hare scheppingen vol schoonheid, haar gewrochten vol van kracht, haar openbaringen der liefde, haar menigvuldige sacramenteele vormen van goddelijke genade
m
'•i
li É
n
246
geopend had en voortgebracht, waarlijk dit was op zich zelf beschouwd weer een nieuw wonder, gelijk, de Menschwording een nieuw wonder was na de Schepping. Het gaat met God, niet gelijk het gaat met zijn volk. Wat deze zijne drie werken betreft, was de glorie van den tweeden Tempel grooter dan de heerlijkheid des eersten en vereenigde en overtrof de heerlijkheid van den derde de glorie der beide anderen samen.
Laat ons dan met nieuwen ijver tot dat meest vorstelijke der Sacramenten onze toevlucht nemen, en ons geloof hernieuwen, opdat wij mogen worden, gelijk het kind van Bethlehem. Naar hetgeen de Lugo zegt, mogen wij godvruch-tiglijk gelooven, ofschoon het niet bewezen worden kan, dat met de vereischte gesteltenissen van onzen kant het heilig Altaargeheim, louter als Sacrament en door zijn Sacramenteele werking, ons zulk eene genade in zulke hoeveelheid en hoedanigheid kan mededeelen, als geen der andere sacramenten het vermag. 1) Dit is godvruchtig geloof, schoon de waarheid slechts bekend kan zijn aan God alleen. Doch de hoofdzaak is, dat onze Heer daar woont en daarin bestaat de onbetwijfelbare voorrang van dit glorievol Sacrament. Laten wij niet worden afgeschrikt door de moeielijke en gewaagde onderzoekingen der diepgaande godgeleerdheid. Herinner het u dat uw leider Thomas, een Heilige is, aan wien de Heer zelf verklaarde, dat hij goed over Hem had geschreven. De Kerk staat aan onze zijde. Geene vragen zijn dan ijdel. De schoolsche wijsheid bestaat nooit alleen uit fijne gezochtheden. De heiligheid en vrees, de onthechting van de wereld zal groeien in onze harten, hoe meer wij den sluier oplichten en staren, voor zooveel het God vergunt, door bemiddeling van zuivere en heilige Geesten op deze wondervolle werking in het aanbiddelijk Geheim des altaars.
Zalig zij, die door de eenvoudigheid van een zuiver doel, door de innigheid van hun geloof en door het ijvervuur van hunne liefde al reeds op aarde den eeuwig Eenige nabeelden, met Hem werken, voor Hem werken, in Hem werken, zijne
1) Dc Lugo I 1. XI
247
wegen volgen en zijnen tijd afwachten; eenmaal zullen wij door eene overmate van barmhartigheid ons nederleggen in den schoot des Eeuwigen en onze blikken hechten op zijn zoet aanminnig wezen; en verre beneden die haven van onzen vrede zullen er geen steden meer op aarde zijn, die thans van het machtig gedruisch des arbeids weerklinken; de wereld zal ten einde zijn en gelijk in een bosch, waar een zware boom ter neder valt, men eerst het ruischen hoort der schuifelende bladeren en dan eeu donderend gekraak, waarop een korte stilte volgt en dan de groene takken zien boven komen en wuifen boven de plek, waar de reusachtige boom is neergestort en het onvervaard gezang van het kleine vogeltjen weer de zomerzoele lucht vervult; — zoo zal de wereld eenmaal dan zijn nedergestort en de onverbroken gezangen der Seraphijnen worden gehoord, helder zoet en schoon als ware er nooit een wereld geweest, die verging, helder, zoet en schoon als op den scheppingsmorgen en in dezelfde hoogst wondervolle, hoogst liefelijke wijze: Heilig, Heilig, Heilig, de Heer God Sabaoth.
■
-
wwgj e»?.»-)-'»1 . m-V.
' ' 1 ■ ■ ■■ ■ • quot;■■ ■•■ . ■ ■ .....
W.
■ - ...
IDBiRJDB BOEK.
HET HEILIGST SACRAMENT, EENE BEELTENIS VAN GOD.
I
.
M.
.....^;; , ■ ■ ■1#»,»-
-1 -«»i»*fertiijiiitó!,.4
' -
jf1 - -■ ■ ■■■ ■ - ■ ■ - -■ - ■ ?£.....:- .......' ■ -■ S-'-.-.., .,
• ^ . .
-' tëÉÉjÊamp;iLiJiiii 1
quot; ' ' ' ' quot; '
'ï-quot; 2 b^Sl??* ff
_ U
*
■
-
■■ ■- .-.-r.................... ,_. , ,,
■
......
- ■ 1
■ ■•■•■ ■ ■ ■ •■. ■ .• ■ . . . :,....
EERSTE HOOFDSTUK.
DE DRIEVULDIGHEID IN DE EENHEID.
liet raadsel der wereld drukt dikwerf zwaar op onzen geest, en wol om verschillende redenen, op verschillende tijden. Nu eens is hot leven zwaar en moeielyk. Alles daarin schijnt ons lang en lastig als zal het nimmer eindigen en wij nooit ten einde toe volharden. De last der plichten in plaats van lichter te worden door de gewoonte, worden verzwaard door de voortdurendheid, terwijl do krachten des gedulds zijn gesleten of verzwakt. Do slotsom van dat alles is tegenzin in onze dage-lijkscho plichten, gemis aan godsvrucht in onze geestelijke oefeningen en het verlies van zachtmoedigheid en voorkomendheid in ons onderhoud met elkander. Een anderen keer luidt onze beproeving, dat het leven somber en zonder vooruitzicht is. Juist gelijk oen zomersche dag dikwerf ten einde loopt, en de Hemel verduisterd wordt door saamgepakte graauwe wolken, die daar onverwacht zich samenvoegden en een stille be-jveeglooze ondoordringbare massa vormen; zoo is onze Hemel betrokken en drukkend. Alles schijnt verkeerd te loopen. Wij kunnen niet werken, wijl wij kwijnen, en wij kunnen niet rusten, omdat wij angstig zijn en gejaagd. Wij weten niet waar de fout te vinden, ofschoon wij weten, dat er iets verkeerds is en dat het in ons zeiven ligt.
Op een anderen tijd, als wij rustig onzen geest met godvruch-
252
tige zaken hebben bezig gehouden en daarhenen leven in een onverstoord gebed, beginnen gedachten van een geheel andere soort zich bij ons op te dringen en vergaderen zich ten laatste in zulk een menigte en met zulk een kracht, dat ze onzen geest geheel vermeesteren en in bezit nemen. Zij zijn wel niet juist bekoringen tegen het geloof, maar zij staan daarmede toch in verband. De Kerk schijnt in onzen geest de waarde te verliezen, welke zij bezat. Wij zijn geneigd te hekelen. De dingen, welke straks nog indruk op ons maakten, veroorzaken ons thans ergernis. De wereldlijke kant der vragen treedt bij ons op den voorgrond. Wij zien niet juist meer in, ofschoon het nog zoo kort quot;geleden, ons zoo bij uitstek duidelijk was, hoe de nieuwere bewegingen op het gebied van staatkunde, van beschaving en van wetenschap met den toestand en de tegenwoordige werkzaamheid der Kerk strooken. Wij meenen, dat de godgeleerden der wereld geen recht doen wedervaren en het onderhoud met godvruchtige menschen over dit punt, komt ons zonder overleg en eigendunkelijk voor, alsof het hun aan eene omvattende kennis der feiten en aan zuiveren gezichtskring ontbrak om deze te wikken en te waardeeren; terwijl katholieke schrijvers ons niet op die verstandelijke hoogte schijnen, waarop hunne tegenstanders zich bevinden.
Dan ontstaan er plotseling in onzen geest wichtige vragen, die ons kwellen, ofschoon wij deze vroeger dikwijls beschouwden en ons verbeeld hadden daarmede klaar te zijn en ze als afgedaan beschouwden; doch nu groeien zij tot wonderlijke grootte en schijnen gebiedend een antwoord ons te vragen, en te vergeefs zien wij naar iemand uit, die ons in onze tegenwoordige gemoedsgesteltenis ^tevreden stellen zal. Het lijkt ons toe, dat de wereld zeer goed is en dat dewereld-lingen ook zeer goed zyn en toch dat al deze goedheid voor het grootste gedeelte zonder genade is. Of van den anderen kant schijnt het ons, dat de wereld ontzettend boos is en juist deze ontzettende boosheid schrikt ons af een christelijk antwoord te geven op de vragen, die zoo eeuklaps in ons waren opgerezen, en zoo komen wij er toe de dwaling en de scheuring aan te zien met onverschilligheid alsof er nog
25:}
veel grooter kwalen konden zijn dan gene. Behalven dat, is de wereld zoo luid en bondig van haren kant en sleept zij ons in spijt van ons zeiven door dit beslist uiterlijk en haar bepaalden toon met zich mede. Wij beginnen der wereld een meer eerbiedig oor te leenen, omdat wij denken, haar vroeger onrecht te hebben aangedaan. Wanneer wij in deze crisis met goede menschen in aanraking komen, die niet zoo verontrust zijn geworden en die deze zwarigheden zeer lichtelijk overstappen en met eenige gemeenplaatsen willen oplossen of wel ze aanzien als verschijnselen van geestelijke ongesteldheid, dan wee voor ons; want wij worden knorrig op de waarheid, wanneer zij ons wordt voorgesteld op eene wijze gelijk het deze goede menschen doen, dewijl die voorstelling ten eenenmale oppervlakkig en onjuist, willekeurig en toch zoo zonder klem is. Hoe zal iemand een antwoord geven op eene moeielijkheid, die hij niet doorziet, enkel en alleen omdat oen ander hem de moeielijkheid voor oogen stelt ?
Dan veranderen onze zwarigheden. quot;Wij schijnen het evenwicht te verliezen. Wij hebben gerekend op de genade en op ons zeiven voor zekere plichten en bijgevolg hebben wij ons in zekere verantwoordelijkheid gewikkeld; en thans zijn wij in onze berekeningen bedrogen. Of wel hebben wij ons zeiven misleid, of niet genoeg onze eigene gebreken en dezer invloed op onzen arbeid in rekening gebracht; of wel hebben oude gewoonten haar kracht en leven verloren, of ligt de genade om de een of andere verborgen reden werkeloos in ons binnenste. Wat is de oorzaak eigenlijk? Gaan wij over in een anderen geestelijken toestand? Gaan wij ophouden ten eenenmale godsdienstige menschen te zijn? Is de tijd, het leven, en de noodzakelijkheid om te volharden er op uit met ons te doen gelijk wij lezen , dat zij anderen behandelen en om ons te veel te worden? Wij verkeeren in den toestand van sterrekundigen, die zich kaarten hebben geteekend om daardoor den weg te vinden, doch waar zij niet kunnen uitkomen, omdat zij zekere onregelmatigheden in hunne berekeningen over het hoofd zagen, en die zich nu aan moedeloosheid en wanhoop overgeven, omdat zij geen kracht genoeg bezitten
254
zich nogmaals neer te zetten en hunne becijfering op nieuw te maken.
Te zeggen, dat deze dingen bekoringen zijn, wat zij inderdaad ook zijn, dat lost nog niet de moeilijkheid op. Met daaraan den waren naam te geven, verdwijnt hare zwarigheid nog niet. Zij spruiten deels voort uit de onrust en het ongeduld van ons gebrekkig begrip, zoowel als uit ijdelheid, uit eigenliefde en de ziekelijke gevoeligheid van ons zedelijk karakter. Bovendien zijn zij gevolgen, waarop wij vooraf hadden moeten rekenen, gevolgen van de macht der wereld, van den verblindenden glans harer heerschappij, van hare wijsheid en beschaving. Het zou wel strijdig zijn met alle wetten, indien wij ons in onzen kring zonder dc eene of andere buitensporigheid bewegen konden tegenover een zoo groote en aantrekkelijke massa als de wereld is en hetgeen tot de wereld behoort.
Ja, hoe meer wij nagaan, wat er rondom ons gebeurt, hoe meer wij vrede willen houden met een stand van zaken, waarbij onze plicht ons roept om invloed uit te oefenen en waarop wij geen invloed kunnen doen gelden zoolang wij ons niet van haar terughouden; in een woord hoe meer wij onze oplettendheid daaraan schenken, des te grooter moet dan soms de stoornis zijn, welke deze massa op ons uitoefent. Lang nadenken zal alles weer in orde brengen, indien wij bij dat lange denken nog voegen een nederig gebed en eene vriendelijke voorkomendheid in ons verkeer met anderen.
Dat deze moeielijkheden wel niet altijd, maar toch in het algemeen vergezeld gaan door gebreken van onzen kant, is duidelijk. Doch wij moeten zorg dragen dit niet te overdrijven. Volstrekt genomen schijnt het niet de wijste weg ons met zulke bekoringen op te houden, noch om ze geheel te verwerpen; beide pogingen zijn verkeerd en doen aan de bekoringen, waarover wij hier spreken, te veel eer aan. Ontwijking en verstrooiing schijnt de meest verstandige en tevens de gemakkelijkste en eindelijk de meest welslagende wijze om den verloren vrede terug te krijgen en ons weder in den ouden zonneschijn terug te leiden.
Daar is niets zoo machtig om deze verstrooiingen te stillen als de godsvrucht tot het H. Sacrament; dikwerf wanneer
255
een menscli als verwilderd is door moeielijkheden, twijfelingen, wanhopige gedachten, onzekerheden en angsten waarmede eene opvatting des levens hem heeft omgeven, en die rondom hem schreeuwen en blaffen als zoovele honden, gaat hij als door een instinkt der genade tot het Heiligst Sacrament en in een oogenblik zonder inspanning van zijnen kant, zijn al deze gedruischmakende stemmen tot stilzwijgen gebracht. Zijn Heer is bij hem, de golven zijn rustig, de storm is gaan liggen en hij behoeft niet verder voort te reizen, maar is terstond in de haven, waar hij wilde wezen. Een blik op het aangezicht van Jezus en de wolken drijven heen, en het licht is daar.
Het licht des tabernakels verlicht de kerk, en deze verlichting maakt nog te zwarter de duisternis, die buiten haar heerscht. Niet vleesch en bloed, maar de eeuwige Vader heeft aan ons zijn Godheid geopenbaard, gelijk Hij eens deed aan Petrus, en ofschoon wij voor ons zeiven, wegens onze zwakheid. Hem gereedelijk verloochenen, toch zijn wij door zijne genade ook bereid voor Hei\i te sterven. Niemand komt tot Jesus indien de Vader hem niet trekt en dan toont ons Jesus den Vader, en dat is genoeg voor ons. Zoo is het H. Sacrament voor ons allen. Wij hebben onze dierbaarsten Heer met ons, waarom zouden wij ons over iets anders bekommeren? De duisternis is slechts eene liefelijke schaduw, mits Hij nabij is. De onrust is niet te duur gekocht voor het buitengewoon zoet geluk, dat wij zijne goedige hand bezitten om haar te stillen. Zulke beproevingen te doorstaan, het zou wenschelijk wezen, al ware het slechts om Hem te zien voorwaarts treden, de Zon der waarheid, om alle dingen eensklaps en met zoo schitterende schoonheid te zien opluisteren. Dan is de rust, die op dat alles volgt, zoo wondervol! want het is daar, bij de deur van het tabernakel, dat wij onze ware plaats in de Schepping vinden, dat onze hoogmoed word gebreideld, terwijl onze wonden worden verbonden en geheeld, en onze rusteloosheid wordt beschaamd, terwijl zij de verwijtingen hoort van die stilzwijgende liefde. Wat wij eerst vermoedden en betwijfelden, dat gevoelen, dat tasten, dat proeven, dat weten wij thans. Onze eigene kleinheid,
'256
de grootheid der wereld en hare verkeerdheden, de glorie en de rechtvaardigheid van God, de menigvuldige bedoelingen van Jesus, en het genot van in zijne Kerk te zijn, dat alles ligt daar voor ons, ieder op zijn eigen plaats, in zijne ware verhouding, duidelijk schoon en vol van harmonie. In een woord, God te hebben zoo geheel aan ons overgegeven, zoo met ons te zijn en zoo geheel ons eigendom te zijn als Hij is in het H. Sacrament, dat is ons alles in alles.
Doch daar valt nog iets anders op te merken; het II. Sacrament is niet slechts een zeker en dikwerf een oogenblik-kelijk geneesmiddel voor al die pijnlijke besluiteloosheden des geestes, die met onze zedelijke schuld in ons zoo innig samenhangen, maar op de een of andere wijze worden ook bijna alle moeielijkheden des levens tot het H. Sacrament getrokken en daardoor opgelost. Moeielijkheden in de wetenschap, in de zedeleer, in de godgeleerdheid, in de geschiedenis, in de Kerk, in God, allen schijnen naderbij te komen en zich te schikken rondom het H. Sacrament als ware het om zich daar te koesteren en zich in het warm en krachtig makend zonlicht te stellen. Zoo worden bijna alle raadselen, die ons in deze dagen kwellen en verontrusten door het H. Sacrament meer of minder opgelost of als oplosbaar aangetoond.
Dit is een moeielijk begin, want het klinkt als den aanvang eener discussie over onderling strijdende punten. Doch in werkelijkheid zal het dat niet zijn, gelijk gij het terstond zult zien. Godsvrucht is ons doel en niet twistgeschrijf, en ik zal u dit reeds bij het begin aantoonen, door, heel bedaard en zonder bewijzen, voor waarheid aan te nemen de geheele katholieke leer van het H. Sacrament, gelijk zij door het Concilie van Trente gepredikt wordt.
Mijn plan in dit derde boek is als volgt. God te kennen en zijne wegen te begrijpen is het groote doel des levens, en in zijne tegenwoordigheid te wandelen, daarin bestaat alle heiligheid. Welnu, God is het groote raadsel van den tegen-woordigen tijd. Waar Hij is, hoeveel Hij doet, hoeveel Hg eischt, hoe Hij het doet, en met welk recht Hij zyne eischen stelt; welke eischen, zoo er zijn, Hij aan andere dingen
257
gunt te stellen, dat zijn alle vragen, die voor ons verstand moeielijkheden leveren op het gebied van natuurlijke wetenschap, van staatkunde, van het bovennatuurlijke, van wetgeving , van Godgeleerdheid, in alle betrekkingen tusschen de Kerk en de wereld; en over al deze moeielijkheden wordt door de verschijnselen van het H. Sacrament een buitengewoon helder en zoet licht geworpen. Maar het zoeken naar God is niet alleen of niet hoofdzakelijk eene bevreding van het verstand, het is ook en nog veel meer eene daad van godsvrucht , van aanbidding, van vreugde en liefde. Het is een genieten van God en als zoodanig een voorsmaak van den Hemel. Vandaar is het ondernemen van zulk een onderzoek in de hoogste mate bevorderend voor de godsvrucht en 't is in dien geest, dat ik u uitnoodig het eens te beproeven. Gij zijt de weer- en tegenspraak moede, 't Is niet te verwonderen. God zij geloofd. Geschilpunten zijn inderdaad een kruis, eene boete, eene versterving, harder dan vasten, waken of het kwellend haren kleed. Doch indien ik plan had over geschilpunten te schrijven, dan zoude ik beginnen met de katholieke leer van het H. Sacrament te bewijzen in plaats van zooals nu te beginnen met haar aan te nemen, maar, ze nu aannemende, wensch ik u te toonen dat het een voor en toonbeeld is van alle werken Gods, het model van al de wegen, langs welke God behagen schept te zijn, te werken, zich te verbergen en zich te veropenbaren in zijn eigene Schepping.
Daar is niets in het leven zoo zoet, ook voor de helft niet, als aan God te denken. De hand tast naar Hem in het duister, grijpt duizend zaken aan en laat ze plotseling liggen, want zij zijn niet, wat zij zoekt; zij zijn niet God. Rusteloos en onbevredigd zwiert het oog over eene menigte van zaken, maar als het opblikt naar God dan heeft het zijn vrede èn de aanschouwing zijner vreugde gevonden. God is het te huis voor geest en harte beide; en wanneer Zijn wil waarlijk zoowel in ons handelen, als in ons wenschen het te huis van onzen wil geworden is, dan hebben wij reeds een Hemel op deze aarde. Maar terwijl wij naar God zoeken, moeten wij wel vol eerbied in het geheugen bewaren, dat wij nimmer zeggen F. w. fabkb; h. sacrament. 17
258
*
kunnen hoe hij zich zou aflaten om in een bijzonder geval te handelen, tenzij wanneer wij weten hoe hij werkelijk in andere bepaalde gevallen zich gewaardigd heeft te handelen, waarvan wij of wel door nauwkeurige kennis van die zaken of door het geloof duidelijk zijn ingelicht.
Wij kennen God alleen uit hetgeen Hij gedaan heeft in zijn eigen Schepping of door hetgeen Hij aan zijn eigen Schepping heeft geopenbaard; want het is slechts langs deze twee wegen, dat wij iets van zijne goddelijke volmaaktheden te weten zijn gekomen. Wat ik bedoel is dit, dat wij uit onze kennis van Gods volmaaktheden en van zijn leven in zich zeiven, dat wil zeggen van zijne drievuldigheid in eenheid, eene kennis, die door de Openbaring onmetelijk is, niet besluiten tot het maken eener berekening hoe Hij buiten zich zou handelen, ofschoon wij ook al eeniger mate mochten weten hoe Hij niet zou handelen. Wij kunnen slechts weten hoe Hij zoude handelen door de wijze na te gaan, waarop het hem behaagd heeft vroeger reeds te handelen. Wij bezitten geene vermogens, welke ons in staat zouden kunnen stellen reeds vooraf, uit het geheim der Allerheiligste Drievuldigheid tot ile daad der Schepping te besluiten. Wij kunnen geene veronderstellingen maken, dat God, zijnde wat hij is, op deze ot gene wijze handelen moet. Het zou eindeloos onzeker en zeker niet eerbiedig zijn zulke veronderstellingen te maken. Geen der werkingen van God buiten Hem is noodzakelijk. Alle werkingen in Hem echter zijn noodzakelijk. Het eeuwig geboren worden des Zoons is noodzakelijk. Het eeuwig voortbrengen van den 'H. Geest is noodzakelijk. Doch alles buiten Hem is vrij. Dus kunnen wij niet zeggen dat, wijl God het volmaakte wezen is, waarvoor wij Hem kennen, er daarom noodzakelijk eene Schepping moeste wezen om deze volmaaktheden te openbaren. Ook willen wij niet zeggen , wat Malebranche in zijn stelsel van optimisme schijnt te zeggen, dat, wanneer God eenmaal schiep. Hij ook gehouden was op de best mogelijke wijze te scheppen; want voor God is er eigenlijk geen best mogelijke wijze (1). Niettemin is het toch volkomen waar
(1) Zie het vierde Boek.
259
te zeggen, dat alle uiterlijke werkingen Gods eeuwige denkbeelden van den Goddelijken geest vertegenwoordigen en dat bijgevolg eene opmerkzame beschouwing van dezelven onze kennis van God vermeerdert; en verder is het waar, dat alles, wat onze kennis van God vermeerdert ook tevens onze liefde voor Hem vermeerdert.
Daarom is het duidelijk dat, ofschoon wij niet van God kunnen besluiten tot de werken Gods, maar slechts met zijne werken gevolgtrekkingen kunnen maken tot andere van Hem of uit zijne werken tot Hem zeiven, het niettemin van groot belang is, alvorens tot een onderzoek van zijne werken over te gaan, ons eerst zulk een denkbeeld van Hem te vormen, als Hij zich gewaardigd heeft zelf ons te geven van hetgeen Hij is in zich zeiven, van zijn leven, van zijne heerlijkheid en van zijne volmaaktheden. Zoo zullen wij beter op de hoogte komen van ons onderwerp en ons tevens met zulken diepen eerbied des geestes daaraan wijden, dat schoon wij er ook toe komen om meer in de taal van het gewone leven over Hem te spreken wij toch daarmede geen gewone voorstelling gaan verbinden. Ik moet dan beproeven u eene schets te leveren van de katholieke leer over de Allerheiligste Drievuldigheid. God is en leeft en regeert onafhankelijk van ons. Hij was er reeds toen wij niet waren. Hij had ons niet noodig. Wij dragen niets tot Hem bij dan hetgeen, wat louter toevallig is. Doch wij zijn omdat Hij is; en wij zijn datgene, wat wij zijn omdat Hij is, wat Hij is. Ziedaar waarom het voor ons van zooveel belang is om te weten, wat God eigenlijk in zich zeiven is.
Helaas, hoe moeielijk valt het zelfs datgene te zeggen, wat de Kerk ons daarover gezegd heeft. Inderdaad het geheim der H. Drievuldigheid moest veeleer door tranen dan door woorden worden besproken. Wij gelooven, doch wij kunnen het niet beschrijven. Wij aanbidden en evenwel kunnen wij hetnimmer begrijpen. Vermenigvuldig -ons verstand tot boven alle menschelijke berekening toe, en ons gevoel zoozeer, dat het al de liefde der Engelen, welke wij ons kunnen voorstellen, overtreft en zoo veranderd als wij zouden zijn, blijft het groot geheim evenwel nog oven ver van ons begrip ver-
260
wijderd als ooit te voren. Ja, het is juist dit alles, wat de Allerheiligste Drievuldigheid tot een geheim maakt van zulke onbeschrijfelijke teederheid Ten overstaan van dit verhevene geheim zijn wij op eens als kinderen, gelukkig, stil en door ontzag en eerbied getroffen. Zelfs de Kerk verbaast ons door den kinderlijken aard van haar officie op den feestdag van dit geheim, als zij voortdurend geheel den dag door alleen dien kreet laat hooren: O beata Trinitas! O beata Trinitas!
Van alle geheimen is dit het oudste. Als wij het nader treden vinden wij niets, wat oud is, liever het oude is nieuw, waar het dit geheim betreft. Als wij opklimmen niet slechts door de eerste geschiedenis der Kerk en de lotgevallen dei-Synagoge, niet slechts door de tijden der aartsvaders en het lange leven onzer voorouderen voor den Zondvloed, niet slechts tot de schepping des menschen maar zelfs de ontelbare tijdperken der bewerktuigde stof en het redelooze leven, maar verder nog door de onbewerktuigde stof over welke millioenen eeuwen, wie weet hoeveel, zijn heengevlogen ; als wij nog verder gaan dan de verhevene schepping van het licht des geestes in de onderscheidene koninkrijken der Engelen gelijktijdig met de schepping der stof en opklimmen tot de stilte welke voor de Schepping heerschte, toen God was en slechts God alleen en God oneindig in zijn gloiie en zijn vreugde, en in de volheid van zijn eigen zich genoegzaam en geheimzinnig leven; dan eerst zijn wij aan den drempel eener geheele eeuwigheid gekomen, eener eeuwigheid, die geen beginsel heeft, die niet voorbij gaat, niet veroudert noch verandert, een gevolg zonder oorzaak , wijl zij tevens de oorzaak van alle oorzaken is, een leven en eene innerlijke levensbron, onbewegelijk zonder lichaam en zonder hartstochtelijkheid, niet eene tijd of ruimte, niet eene beweging of een klank, maar eene enkele daad, eene natuur en meer dan één persoon, onderscheiden en toch een, gelijken onverdeeld, eene zelfde eeuwigheid en één wezen gelijkelijk deelend; in orde doch zonder ondergeschiktheid, in voortkoming doch zonder te worden voorafgegaan, drie personen, twee personen ademend en toch maar een begin en tevens met den van beiden voortkomenden persoon een iti wezen, een in natuur, een eenig God ! Dit zijn woorden — maar zij stellen de eeuwigheid voor.
'261
Doch de H. Drievuldigheid is niet slechts het oudste, zij is ook de koninginne van alle geheimen Zij troont over alles, Zij beheerscht en beschikt de lotgevallen van alles. Zij omvat alles in Zich, Zij schenkt aan alles zijnen oorsprong. Zij verleent aan alles hare schoonheid, hare sterkte, hare bekwaamheid en haar goddelijkheid. Zij is vol diepten van geheimen, die wij kennen en van geheimen, die ons onbekend zijn; bijzonderlijk bevat zij twee maal drie diepten van uiterlijke werkingen, waarop Engelen en menschen wenschen te schouwen, maar toch duizelen als zij de oogen er op vestigen zoowel omdat zij als dronken worden door de overmate der Goddelijke goedheid als dat hun verstand duizelig wordt en ten laatste tot vervoering overslaat bij de heerlijkheden van de goddelijke macht.
Deze zes 1) diepten zijn de Voorbeschikking, de Schepping, de Menschwording, de Rechtvaardiging, de Zelfstandigheidsverandering en de Verheerlijking, deze met het moedergeheim der allerheiligste Drievuldigheid vormen de menigvuldige wetenschappen , waaruit dat meesterstuk van den menschelijken geest het wonderbaar gebouw der katholieke godgeleerdheid is samengesteld.
Doch de H. Drievuldigheid is niet slechts het oudste en meest koninklijke, maar ook het laatste van alle geheimen. De geheime raadsbesluiten der goddelijke Voorbeschikking zullen hunne voltooing bereiken met een volheid en volmaaktheid als de eindelooze liefde alleen daaraan kan geven. Verscheidene scheppingen kunnen mogelijk hunne taak vervuld hebben, zij laten hun slotsom aan God over en nieuwe schep-
1) Zie in het Eerste Boek, Hoofdst. I de beweegredenen, waarom de Vooruilkiezing niet werd aangezien als een werk van God. Dat, wij de voorbeschikking niet uitsluitend onder een der verhandelingen over de godgeleerdheid kunnen rangschikken, daarvoor mag hier nog wel als een bijkomend bewijs te meer worden aangehaald, dat y.ij in haar eigene enkelvoudige handeling Gods werken vervat, veeleer dan dat zijne eene op zich zelve staande daad zoude zijn. De vooruitkiezing behoort zoowel tot de godgeleerde verhandeling over God, over de genade als lot het tractaat over do Menschwording en het recht en de rechtvaardigheid.
262
pingen treden in hare plaats. Want wie weet of niet de Schepping van kring tot kring door millioenen van werelden wordt voortgezet, al naar het den vingeren Gods behaagt de glinsterende toetsen van zijn verbazingwekkend speeltuig aan te raken. De wereld, waarin het Woord is vleesch geworden kan het geestelijk middenpunt zijn van ontelbare wereldstelsels. De Menschwording zal haar verheerlijkt huisgezin om haar hoofd verzameld hebben. De Rechtvaardiging zal eene herinnering zijn geworden van de geschiedenis der aarde; en de Verheerlijking slechts eene niet geheel volledige uitdrukking van een tegenwoordig leven. De Zelfstandigheidsverandering zal een wonder zijn, wat niet langer wordt gewrocht, 1) of ten minste zullen wij Jesus aanschouwen in Zijn eigen hemelsche gedaante. Maar als alle geheimen in zekere mate tot een einde zyn gekomen of in sommige middenpunten zullen rusten en voldaan zullen zijn in eene voltooiing of hun doel op de een of andere passende wyze zullen bereikt hebben, dan zal nog blijven het niet doorgronde en ondoorgrondelijk geheim der H. Drievuldigheid en wij zeiven zullen ons in alle eeuwigheid vol vervoering in haren schoot bevinden. Voorzeker dan is de H. Drievuldigheid de som en het wezen der menschelijke kennis, het doel der menschelijke verwachtingen, het eeuwig voorwerp der menschelijke aanbidding en het eeuwig bevredigend genot der menschelijke liefde Laat ons nader treden; laten wij de oogen als over den rand henen werpen. Onder welk beeld zullen wij het schouwspel schilderen, dat daar voor ons ligt ? zullen wij het noemen een grenzelooze Oceaan met de ondragelijke schittering der zonnestralen op dat eenig vlak van onderscheidene wateren ? Neen, want dan zouden wij zijn liefelijksten karaktertrek niet wedergeven, namelijk zyn onuitsprekelijke rust, zelfs de schoone zee vermoeit ten laatste de oogen, want aan het veranderlijke strand beginnen wij spoedig te verlangen naar de rust van hel woud, van den berg en van het meer. Zullen wij het vergelijken met eene stad op de helling van een steilen oever, die,
1) Zie het Vierde Bock wat betreft de tegenovergestelde meening volgens welke het H. Sacrament bewaard zal blijven in den hemel.
!263
inneri\jk verlicht, hare ontelbare luchters spiegelt in de diepte? Hier zouden wij zijne eenheid missen. Een bergketen zou niet de liefelijkheid uitdrukken van zijne verre uitgespreide lichtsstraling, noch eene streek van ontzagwekkende wouden, de verbazende menigvoudigheid van zijn vruchtbare kracht. Neen, wij kunnen God slechts vergelijken bij God zeiven. Doch laat ons over den rand naar beneden zien; laat ons de Kerk vragen eenige der prachtige bijzonderheden op te noemen, die wij aanschouwen. Wederom liggen twee maal drie diepten voor ons, welke de lippen, die niet door de gloeiende kolen van den Seraphijn zijn aangeraakt, slechts kunen aanduiden en niets meer.
Zij allen zijn onuitputtelijke voorwerpen van blijde vervoerende aanschouwing en in dezen oogenblik zien er velen, die wij minnen en wier levensloop, o de gelukkigen! is ten einde gespoed met de blijdschap der zalige vreeze, in deze diepte neder, nu in plechtig zwijgen, dan in luid gejubel van bo-venaardschen zang.
De eerste diepte is de eenheid in Drievuldigheid, de eenheid van wezen en de drievuldigheid van personen. Deze is de onderscheidende eigenaardigheid van het Christelijk geloots-punt, welke noch de menschelyke rede noch het verstand der Engelen ooit heeft kunnen bereiken. De eenheid is drievoudig, eene eenheid van wezen, en van majesteit en van enkelvoudigheid. Toch zijn in deze drievoudige eenheid, de vol-maakste die men denken kan, de drie personen onderscheiden. Zij hebben hunne eigenaardigheden en staan in verschillende verhoudingen tot elkander en toch zijn zij maar een God en gelijk de godgeleerdheid zelfs het der menschelijke rede aannemelijk kan maken, zou God niet God zijn, wanneer er in de Godheid meer dan drie of minder dan drie personen waren. (1)
De tweede diepte bevat de betrekkingen der drie goddelijke personen tot elkander. In godgeleerde taal maakt een persoonlijke betrekking, verbonden met het wezen , een persoon uit. Zoo vormt de betrekking van Vaderschap den persoon van den nielgeboren Vader; de betrekking van Zoonschap, den persoon des eeuwig geboren wordenden Zoon, en de
(1) Lees den H. Thomas, P. 1. Qu. XXX art. 2.
264
andere betrekking maakt den persoon des eeuwig voortkomenden H. Geestes; terwijl eene vierde gelüke betrekking in eene werking des Vaders en des Zoons bestaande, van de andere drie verschilt en niet een persoon vormt, omdat zy reeds aan twee personen toebehoort, maar van den H. Geest, de grens der Godheid tot haar eenig begin in twee personen, den Vader en den Zoon, terugkeert; en zoo wordt de Drievuldigheid van personen gevormd door deze vier betrekkingen, en is elk van deze drie personen als het ware het middenpunt en de grens der beide anderen.
De derde diepte bevat de eigenaardigheden van elk der drie Goddelijke personen. Deze vloeien op geheimvolle wijze uit hunne onderlinge betrekkingen tot elkander voort, en er zoude eene geheele verhandeling noodig zijn om daarover met eenige breedvoerigheid te spreken. In den Vader bemerken wg zyn nietgeboren zijn; en de oorspronkelijke bron der Godheid als twee maagdelijke maar toch vruchtbare bronnen, die onmetelijke grootheden en wonderen, waaraan geen namen zyn te geven, voortbrengen; en toch, wat het meest wonderbare is van alles, bestaat er tusschen dezen geen voorrang In den Zoon z\in zijne gelykheid met den Vader en het evenbeeld van hem, de altyd vloeiende bronnen zijner eigene heerlijkheid en al die uitgestrekte menigvuldigheid van aanbiddingwaardige volmaaktheden, welke de Kerk samenvat onder dien eenen verheven naam dien zy hem geeft; een naam die welligt door Maria aan den evangelist werd geopenbaard— het Woord! In den H. Geest zien wij den band tusschen den Vader en den Zoon, de grens der Godheid, de vreugde des Vaders en des Zoons, waardoor de Godheid het naast aan de Schepping grenst voor zooverre menschen woorden nabyheid kunnen uitdrukken, en uit deze eigenaardigheden putten wij als uit heilzame en overvloedige diepte steeds nieuwe en versche beweeggronden voor eene byzondere liefde tot dezen derden Goddelijken persoon 1).
I) Over het onderscheid tusschen het geboren worden des Zoons en de voortbrenging van den H. Geest heeft Boasuet in verheven woorden gezegd: Zwijgt menschelijkc redeneeringen. Tod heeft willen verklaren, dat de voortkomst van zijn Woord een waarachtig en volmaakt
265
De vierde diepte behelst en verbergt de volmaakte gelijkheid der drie personen. Waar zullen wij gelijkheid zoeken als wij ze hier niet vinden? kunnen lijnen en getallen, maten en verhoudingen, punten van gelijkenis en verschil door de een of andere behandeling der menschelijke wetenschap gelyk-heden ter aanschouwing brengen, die meer dan zwakke schaduwbeelden zullen zijn der volmaakte gelijkheid van de H. Drievuldigheid? Als wij de volmaaktheid van het Wezen beschouwen, dan zien wij dat dit volstrekt gelyk is in al de drie. Zien wy op de grootte van hunne eigenschappen, dan is zij onuitsprekelijk gelyk in alle drie. Hunne betrekkingen onderling verstooren die gel'ykheid niet, evenmin verdeden hunne eigenaardigheden door de een ot andere verandering of in de plaatsstelling dezelven weder De aanspraak op de diep nederige hulde en aanbidding hunner schepselen is even groot en even gelijk en even eeuwig voor elk der drie. Alzoo w'yl er geen onderscheid is zoo volmaakt als de onderscheiding der drie personen, terwijl er geene betrekkingen meer bepaald, geen eigenaardigheden meer beslist zyn, laat niettemin deze aanbiddingwaardige schoonheid en verscheidenheid der onderscheiden personen hunne onuitsprekelijke gelijkheid onverstoord. Deze gel'ykheid drukt voor elk der drie personen uit, wat de eenheid uitdrukt voor allen. Wiens krachten reiken ver genoeg voor deze dingen?
De vijfde diepte is hun wederzijds leven in elkander, wat door de H. Vaders en in de taal der Godgeleerde school Perichoresis of Circuminsessio, wordt genoemd. Dit is
geboren worden is; doch waarin het voortkomen van zijn H. Geest bestaat, dat heeft hij niet willen zeggen, nooh dat er iets is in de natuur, dat een zoo wezenlijke en toch tevens zulk een eigenaardige werking kan voorstellen. Dit geheim blijft der zaligmakende aanschouwing voorbehouden in den 1 ernel (Elevation sur les mistéres, II Semaine 5.) De H. Vugustinus zegt: te onderscheiden tusschen die geboorte en deze voortkomst weet ik hint, kan ik niet, daartoe ben ik niet bij machte. Contra Maxim. Lib. 3 Cap. 13 cn wederom Do Trinit. Lib. 15 Cap. 27: Het is allermoeielijkst dc geboorte des Zoons van de voortkomst des H. Geestes te ondersclioiden. Zie dit punt ook besproken in Gonsalez De Trinitat. Cap. II Do Processionibus, Disscus III.
266
het innerlijk leven van de Godheid, aisol elk persoon in ieder der beide anderen -woonde en in den schoot van elk verbleef. Het is bij ieder der drie goddelyke personen een innig, en wederkeerig verblijven van hun geheel en één wezen in elkander, verbonden met een onophoudelijk denkon lianen vreugdevol beschouwen van elkander. Wij kunnen niets meer dan de woorden verklaren, welke de Kerk ons gegeven heeft. Het is licht en vreugdevol over den rand dezer diepte zich in gebeden neer te neigen, terwijl het hart uit deze geheimzinnige diepten met liefde wordt gevoed. Doch wij vinden hier niets, waaruit wij ons denkbeelden kunnen vormen of wat wij in bepaalde gedachten voorstellen of in verstaanbare woorden uitdrukken kunnen. Alles, wat wij kunnen zien in die diepte en in die woorden kunnen wedergeven, zijn zeven, wellicht acht werkingen van eeuwige en eindelooze liefde in de heerlijkste samenwerking. Daar is vooreerst de liefde des Vaders tot den Zoon en ten tweede de liefde des Vaders voor den H. Geest, ten derde de liefde des Zoons jegens den Vader, ten vierde de liefde des Zoons tot den H. Geest, ten vijfde de liefde des H. Geestes voor den Vader, ten zesde de liefde van den H. Geest jegens den Zoon, en ten zevende de liefde van den Vader en van den Zoon, welke den H. Geest voortbrengt, die schoon ook voortgebracht toch mede eeuwig is met hen beiden. Misschien is er ook noch eene achtste liefde van den H. Geest jegens den Vader en den Zoon als het eenig beginsel zijner voortkomst. Als wij nu eens denken aan de liefde der Schepselen, der Engelen en der Menschen en bedenken, dat alle soortgelijke liefde, en al de mogelijke liefde, welke tienmillioen werelden, nog tien millioen maal volmaakter dan deze, kunnen voortbrengen, en nog meer bevolkt en nog langer levend, met Maria tien millioenen malen vermenigvuldigd het niet verder zoude kunnen brengen dan tot de zwakste afschaduwing van een van deze acht liefden; als wij verder aan de menigvuldige soorten van liefde denken, aan de vaderliefde, do kinderliefde, aan de broederliefde en de huwelijksliefde en de onderlinge samenwerking, waartoe deze soorten van liefde in staat zijn, als wij zelfs bij hare hartstochtelijke
267
menschelijkc innigheid de almacht voegden en bij deze almacht eene onverstoorbare rust en dan al deze liefde tot in den achtsten graad verhoogden, dan kunnen wij ons een denkbeeld vormen, dat nog verre blijft van de werkelijkheid, een denkbeeld, passend aan de duisternis van ons verstand en aan onze nietigheid, der diepe liefdevreugde van het innerlijk leven Gods.
De zesde diepte omvat de zendingen der goddelijke personen en brengt ons tot aan de grenzen der genadevolle uiterlyke werken der Allerheiligste Drievuldigheid. God sluit zich niet in zichzelven op. Daarin bestaat het geheim der Schepping. De zending is als het uiterlijk leven Gods, en zij is niet slechts de mededeeling zijner liefde, de mededeeling zijner volmaaktheden , voor zooverre dezen de schepselen medegedeeld kunnen worden, maar het volbrengen van deze daad door de zending van eenen goddelijken persoon. De zending der goddelijke personen is wel onderscheiden van hunne loutere almacht o( goedheid. Wij zullen ons een duidel'yker denkbeeld vormen van deze zending, als wij haar met de Schepping vergelijken, want ofschoon de zendingen der goddelijke personen werkda-dige werken zijn, zoo zijn toch hunne werkdadige werkingen niet noodzakelijk zendingen. De zending moet daarom van de Schepping worden onderscheiden. De Lugo zegt met de meeste en fijnste onderscheiding, dat de verhouding van den Schepper tot zijne schepselen van zulken aard is, zoo wezenlijk en bepaald in de schepselen zeiven bestaat, dat zoo er, wat onmogelijk is, twee Goden waren, een in eenen persoon en een in drie personen, en beiden eene van hen afhankelijke schepping bezaten, dan de schepselen van den drieëenigen God wezenlijk van de schepselen, van den in eenen persoon bestaanden God zouden verschillen, en het onderscheid, hoedanig het dan mochte wezen, juist daaruit zoude voortspruiten, dat Hij een drieëenig God is 4).
1) De IjUOO, de Mysterio Incarn. ■ Disp. XX, scct. 15, n°. 47, dc vraag besprekende cl' Christus he(, Geheim dor U. Dricvuldiglieid in dc persoonlijke Vereoniging- tusschen zijne Godheid cn Mensdihcid nis in een „middenquot; konden zien, zegt; Het onmogelijke eens veronderstellende, n. 1. dat er twee Goden wivren, de een drievuldig
268
De zending mag niet met de gelijkende werkingen der scheppende macht en liefde verwisseld worden. De zending veronderstelt de schepping als reeds vooral' bestaande. Daar moeten schepselen zijn aan wie de goddelijke personen kunnen gezonden en gegeven worden. De zending sluit het eeuwig voortkomen der gezondene personen in zich; evenwel maakt, gelijk de H. Thomas zegt, dit voortkomen niet de zending uit, die tijdelijk en niet eeuwig is.
Naar den engelachtigen leeraar is de onzichtbare zending van den tweeden en den derden persoon, te gelijk met het inwonen van den eersten, geschied sedert de schepping dei-wereld en zij geschiedde gelijktijdig met de schepping, omdat de schepping gewrocht werd in een toestand van genade, en de onzichtbare zending geen ander doel had dan de heilig-makende genade, die tegelijk gegeven en gezonden wordt; en allen, die in staat van genade zijn, genieten ook van de zending der goddelijke personen. Bovendien, waar ook ergens de onzichtbare zending des II. Geestes pluats grijpt, daar is ook de onzichtbare zending des Zoons, en terwijl de zending van den een onderscheiden is van de zending des anderen, voor zooverre haar oorsprong verschilt, want in het eene geval is het een geboren worden en in het ander geval een voortkomen, hebben evenwel de beide zendingen dit gemeen, dat zij der ziel de genade mededeelen, ofschoon van ons gezichtspunt uit de zending des Zoons hoofdzakelijk gericht wordt aan het verstand, terwijl de zending des H. Geestes, vooral den wil te goede komt. Gelijk aldus in de Allerhei-
de ander niet drievuldig in personen, dan zou het schepsel, dat van den dricëenigen God afhankelijk was, in eene innerlijk wezenlijke verhouding staan tot dien God als zoodanig, en wie dat schepsel zoude begrijpen, zoude ook tevens inzien, dat het verschilt van eenig ander schepsel, dat van een niet drieëenigen God afhankelijk is, omdat het dan ook zijn wezenlijke betrekking tot zoodanigen God zoude te kennen geven. — Vergelijk ook Zuarez, De Incarn. XXVII. 5. Zie ook Ru'alda., De Entc Supernaturali; en Fhanciscus de Lugo, den broeder van den Kardinaal, de Charactere Sacramen-tali, onder de verhandeling de En/e mpernaturali, in zijn Commentaar op het eerste deel van den H, Thomas.
269
ligste Drievuldigheid de Vader altijd de bron der Godheid is, de Zoon altijd geboren -wordt en de H. Geest altijd voortkomt, zoo wordt in onze zielen naarmate wij toenemen in de genade dag op dag de H. Geest tot ons gezonden door den Vader en den Zoon, en de Zoon wordt ook altijd tot ons gezonden door den Vader, en de niet gezonden wordende Vader woont altijd in ons, zoodat wij, wanneer wij in staat van genade zijn, een geheimvol beeld van het voortkomen der drie Goddelijke Personen en een levendigen tempel van de Allerheiligste Drievuldigheid zijn, wijl de drie hoofdvermogens van onze ziel, de wd, het verstand en het geheugen, naar onze men-schelijke begrippen de drie aanbiddingswaardige personen voorstellen. 1)
Evenwel, schoon ook de zending verscliilt van de Schepping en eene diepere afdaling is van God tot het schepsel, zoo valt zij toch tevens met de Schepping onder den vaststaanden godgeleerden grondregel, dat alles, wat God buiten zich werkt, eene werking der geheele Drievuldigheid is. 2) Er zijn twee soorten van zendingen, eene zichtbare en eene onzichtbare, welke beide zeer vele belangwekkende punten en stof tot heilige overweging bieden. De zichtbare zending wordt duidelijk door het een of ander uiterlijk teeken, dat de aankomst of de tegenwoordigheid van den gezonden persoon openbaart, gelijk de Menschwording de zending van het Woord, en de vurige tongen de zending van den H. Geest duidelijk maken. De onzichtbare zending gaat vergezeld van eene geestelijke en
1) De H. Thomas, Summ. Pars I, qu. 43 zie voornamelijk artikel VIII waarin de H. Thomas de schijnbaar strijdende taal der H. Vaders over de zending der Personen verklaart, en met elkander doet samenstemmen. Be meening in den tekst uitgedrukt, is degene, waaraan de H. Thomas zelf de voorkeur geelt.
2) Zoo wordt, in de mystieke godgeleerdheid, de handeling dei-goddelijke personen opgevat in verband met den vaststaanden grondregel in den tekst uitgesproken. „Ofschoon,quot; zegt Harphius, de handelingen der H. Drievuldigheid niet gescheiden zijn, evenwel wordt aan lederen persoon, in het bijzonder wat de goddelijke werkingen betreft, zijn eigen handeling op het gebied der drie hoogere krachten der ziel toegeschreven. Theol, Myst. Lib. II. p. N, hoofdstuk 63.
270
onzichtbare inwerking op de ziel, gelijk het bij de rechtvaardiging van eenen zondaar geschiedt. De godgeleerden meenen, dat by eene zichtbare zending de eene persoon gezonden en geopenbaard kan worden zonder den anderen, terwijl by elke onzichtbare zending de beide uitgaande personen gezonden worden, en de Vader, ofschoon Hij niet gezonden wordt, zich met de beide anderen aan de ziel geeft. In een woord by de onzichtbare zending zijn de goddelijke personen in de ziel zoo wezenlijk tegenwoordig, dat het onmogelijke veronderstellend , wanneer zij niet krachtens hunne onmetelijkheid tegenwoordig waren, zij het toch krachtens de gaven der heilig-makende genade zouden zijn. Het is moeielyk de verhevene en eerbiedwaardige verbinding met God, welke dit geheim in zich bevat, in woorden uit te drukken. Iedere zending is daarom eene werkelijke gave van den gezonden persoon niet slechts eene mede-deeling der genade of eene uitstrooming van geestelijke gunsten; en dewijl de quot;Vader don Zoon zendt, en de Vader en de Zoon den H. Geest zenden en de Vader zelf ongezonden blijft, zoo zijn de Goddelijke zendingen een nauwkeurige beeltenis van de geboorte en de voortkomst in de H. Drievuldigheid zoowel als van het aanbiddingswaardige niet geboren worden des Vaders. De godgeleerden onderscheiden ook de doeleinden der zending, welke eveneens drievuldig zijn. De Goddelijke personen worden ons door de zending gegeven, ten eerste als een beginsel eener verdienstelijke handeling, welke anders onmogelijk zoude zijn; ten tweede als een voorwerp der kennis en der liefde en ten derde als het hoogste goed (1); en het is de voltooiing van onze vreugde in de zaligmakende aanschouwing, dat de nietgezonden Vader zich aan ons op zulk eene wijze geeft als Hij zich nooit te voren gegeven heeft. Wij hebben den Vader en dat bevredigt ons dan, gelijk de H. Apostel Philippus zeide (2).
(1) Of gelijk Billuavt het eenigzins anders uitdrukt: lo. bij de eerste rechtvaardiging van den menseh; 2o. bij elke vermeerdering der genade; 3o. bij de zaligheid, waarin God op eene nieuwe en bijzondere wijze, door de vereeniging met zijn wezen als iets merkbaars en begrijpelijks in de ziel zal verblijven. De Trimt IV.
(2) In de hoop van in den geesl van sommigen mijner godgeleer-
271
Ziedaar in de nauwkeurig bepaalde taal der Kerk de leer over de Allerheiligste drievuldigheid. Ik heb daaruit geene gevolgtrekkingen gemaakt; evenmin heb ik daarvan de onderdeelen verder ontwikkeld, die voor eene verklaring vat. baar zijn en ook inderdaad door goedgekeurde godgeleerde meeningen van verschillende scholen op vrome en heerlijke wijze verklaard zijn. Ik stelde my tevreden met n dit koninklijk leerstuk des geloofs in zijne ontzaglijke omtrekken voor de oogen te stellen; iets meer te doen zou mij van mijn huidig onderwerp afgebracht, ja misschien te ver gevoerd hebben, wijl dat geheim zoo buitengewoon vele belangrijke punten van beschouwing aanbiedt.
Zoodanig is het altijd gezegend voorwerp van ons geloof. Laat ons nu eens beproeven om ons zeiven te schilderen, al datgene, waardoor Zijne genadevolle openbaring van zich zeiven in den Hemel wordt omgeven. Daar is de H. Menschheid van .lesus, daar is ook onze gezegende Moedermaagd met de zalige geesten der Engelen en de zielen der Heiligen. Daar omgeeft hem de bloem van het menschelijke geslacht, eene ontelbare menigte, gelijk de IT. Johannes zegt, van verloste zielen. Ieder Heilige vormt als het ware eene wereld op zich zeiven, een geheel bijzonder schouwtooneel van Gods scheppende liefde, een rijk voor zich vol van de menigvuldigste en meest verbazingwekkende werkingen der genade. Wanneer wij door het leven der Heiligen met verbazing worden geslagen, dan is ons, gelijk de koningin van het zuiden verklaarde van Salomons pracht, noch niet de helft daarvan bekend geworden. Wij zien slechts de uiterlijke zijde van de wonderen en reeds dat vervult ons
do lezers dezelfde gevoelens van godvruchtige blijdschap voort te brengen, welke in mijn eigengeest gaande worden gemaakt jegens den Persoon des Eeuwigen Vaders, voeg ik hier nog de woorden van den H. Cyrillus van Jerusalem bij over het Vaderschap: Van alle eenwen is de waardigheid van Vader te zijn den Vader geheel eigen; liever nog, daardoor steekt hij ,boven alle andere waardigheden uit. Catech VIII Indien het, in zekeren zin, meer den Eeuwigen Vader toebehoort Vader dan God te zijn, hoeveel volgt daaruit dan niet, iu de godgeleerdheid over het godvruchtig en mystieke leven, voor ons, die de ledematen zijn van fijnen Zoon!
272
met heilige bewondering, ja stelt somtijds zelfs ons geloof op de proef.
Nu is de Hemel vervuld met eene menigte van deze Heiligen, die in een veel verhevener staat van zuiverheid en schoonheid verkeeren, dan zij op aarde bezaten. De onvergelijkelijke genaden der apostelen, de heldenmoed der martelaren, het geduld der belijders hetwelk onder zoovele verschillende vormen zich toonde, de verheven geest der kerkleeraren en de schitterend witte zuiverheid der maagden, in een woord alles wat op aarde verheven en koninklijk is, is daar vergaderd; en welk is de verhouding van dat alles tot de H. Drievuldigheid? Een der meest ootmoedige vernedering. Deze zielen gevoelen dat zij minder zijn dan niets; de alles overtreffende genadegaven zijn als onreinheid bij de schittering van die onmetelijke majesteit; de verhevenste vermogens van hetmenschelijk verstand gelijken aan de zwakke onwetendheid van het dier bij die ondoorgrondelijke wijsheid. Daar is geen bewustzijn van kracht, geen zegenbesef van ontdekking, geen genot van zelfgenoegzaamheid, geen klaarheid van volmaakt begrip in geheel die verheerlijkte schaduw. Hun verstand is uit-geslreefd ver boven het gewone menschelijk begrip, hun gevoel is verheven tot zulk een hoogte, welke wij nooit bereikbaar zouden hebben geacht, hun menschelijke geest gelijkt meer op de geesten der engelen en hunne vreugdevolle zielen worden in het vuur der versterkende aanschouwing zoo gehard, dat zij in eeuwigheid niet zullen splijten. Niettemin sidderen zij van zalige vreeze. De diepste vernedering, verootmoediging, aanbidding, zelfvernietiging; ziedaar de woorden, waarmede wij ten laatste hunnen eerbied en hunne zaligheid kunnen beschryven; niet slechts hunnen eerbied, zeg ik, maar hunne zaligheid evenzeer.
Het zoude ons te ver voeren, indien wij al de wonderen wilden optellen, die de godgeleerdheid ons van de engelen, van de sterkte hunner macht, de uitgestrektheid hunner kennis en van de kracht hunner liefde leert. Zij zijn onze oudere broeders, de vroegere familie van God, de menigvuldige rijken van hunne hierarchie liggen daar voor ons in onbegrijpelijk verscheidene soorten. Hunne genade, hunne
273
vermogens, hunne gaven, hunne handelingen, hun werk, zijn daar in zooveel klassen van elkander onderscheiden, daarnaar •worden zij geordend in hierarchiën en deze weder in koren en de koren in soorten en volgens dezen worden zy eveneens gerangschikt in verschillende groepen van gelijke schoonheid, macht en bediening. Voor zooverre de godgeleerdheid ons het zeggen kan, is het bekend dat, indien wy het konden weten, de volmaaktheden der engelen een veel grootere, in verscheidenheid rijkere en schooner wetenschap zou vormen, dan de natuurlijke geschiedenis der verschillende rijken dezer stoffelijke wereld. Waarschijnlijk zoude ons daardoor menige volmaaktheid Gods onthuld worden van welke wij nu het bestaan zelfs niet vermoeden, omdat wij noch den naam dezer volmaaktheden kennen, noch ons een denkbeeld daarvan kunnen vormen; zooverre staan deze wondervolle schepselen in heerlijkheid boven alle aardsche schepselen verheven, als wij ons de vroerere schepping der engelen boven de latere en inderdaad nieuwe schepping van den mensch verheven kunnen denken. Daniel, de profeet, gehard als het ware tegen visioenen wegens hun getal en hunne schittering, en de H. Johannes', wiens arendsoog geleerd had te midden der verblindende heerlijkheden van den apocalyps met helder oog te zien, zij beiden vielen, toen zy een engel zagen, op hun knieën neder en wilden hem aanbidden, als ware het licht van God eensklaps doorgebroken om hen in eene oogen-blikkelyke vervoering van aanbidding te plaatsen, gelijk aan de vervoering van Tobias gedurende drie uren, toen de H. Rafaël bij het afscheid hem een oogenblik de liefelijkheid van zyn hemelsch wezen te aanschouwen gaf. Wy kunnen dus de verstandelijke en geestelijke verhevenheid der engelen boven ons niet lichtelijk overdrijven, en toch, hoe stelt ons de H. Schrift hunne houding in de tegenwoordigheid der Allerheiligste Drievuldigheid voor oogen? Zij verbergen hun aangezicht met hunne vleugelen, de Tronen sidderen èn de Machten beven, hunne machtige en glorievolle natuur wordt tot in hare grondslagen geschokt; deze diepten worden in beweging en verwarring gezet; hun leven en hunne sterkte en hunne heerschappy over zichzelven schijnt hen verlaten te hebben.
f. w. faber; h. sacrament. ié
274
Ofschoon dieper en breeder dan de zeeën der aarde, schijnen evenwel de wateren van hun wezen voor het oog van die glorie als plotseling op te droogen, en het schijnt alsof zelfs de enkelvoudigheid van hunne natuur dat docrdringend vuur niet kan uithouden noch daarin leven kan.
Doch vestig uwe oogen op de Koningin van al dezer engelen koningr'uken, op haar, wier gebied zich uitstrekt over land en zee, over de sombere maar toch vruchtbare velden van het vagevuur en over de lachende landouwen van den Hemel zelf. God heeft z'yn glansrijke glorie rondom haar uitgespreid. Hij heeft haar gekroond met eene kroon van heel eigen vinding, en deze versierd met edelsteenen van de meest geheimzinnigste schittering en der verborgenste deugden. Hij heeft haar op een hoogen troon verheven en haar Zijn eigen volmaaktheden ten vorstenmantel omgehangen. Hij heeft haar een wereldbol in handen gegeven, ten zinnebeeld van haalver reikende bemiddeling, en zie het kruis van Christus sluit in top deze heerlijke sieraden. Hij vertrouwde aan haar hand een schepter toe, welken zij zwaait met eene andere dan goddelijke almacht, eene almacht van moederlyke voorspraak. Doch hoe zwak zijn alle woorden om u het koninklijk plechtgewaad van deze Esther der Hemelen af te schilderen! En toch, welke is wel de houding dier koninginne tegenover de Allerheiligste Drievuldigheid? Zij ligt gebogen in diepste zelfvernedering. Zij daalt tot de laagste diepte van geestelyke hulde en aanbidding. Zij is als vernietigd in het levend bewustzijn van haar eigen volmaakte nietigheid. Zij wordt op haren troon geplaatst en daar teruggehouden slechts door Gods eigen kracht en liefde, die zoet geweld pleegt aan hare nederigheid. Zij die het Magnificat eens zong en de natiën en de eeuwen door haar verteederende klanken heeft vervoerd, vindt thans, dat het ademloos stilzwijgen van haar onbevlekt hart en haar meer dan engelachtigen geest nauwelijks eene vereering is van zoo groot eene Majesteit, zulk een God zonder gelijkenis waardig. Gelijk het brandend braambosch zoo wordt geheel haar wezen van ondenkbare heiligheid, wijsheid en liefde steeds meer en meer verteerd zonder te verteeren, als ware het gelyk aan deu uitgelezen wierook
275
der engelen en der menschen, dien zij samen in nietige aanbidding en in geuren van vervoerende zoetheid doen stggen tot den troon der Allerheiligste en ondeelbare Drievuldigheid.
Zullen wij het wagen te spreken over de H. Menschheid van Jesus, die stralende Zon wier geleende schittering voor Maria's naam zoo onuitsprekelijk schoon en heeilyk is? Wat kunnen wij met goed geluk van Hem zeggen? Daar juist, in het hart en in het midden dier homelsche aanschouwing, door de stralen vuurs der Godheid omgloeid en door de vlammen van oneindige volmaaktheden omvat en doordrongen, daar juist troont de menschelijke natuur, terwijl de harpen en de lofliederen der geesten en der zielen den hemel met hun eerezangen vullen. Reiner dan het licht der zon en doorschijnender dan kristal klopt daar een H. Hart uit menschelyk vleesch en met het zoetste menschelyk bloed gevuld, waaruit dagelijks duizende kelken worden geput op aarde, zonder dat die bron verdroogt, alsof dit het hart der H. Drieeenheid zelve ware. Tot die Menschheid in een kleed, uit het reinste licht geweven, gehuld en met ongeschapen glans gekroond, richt zich de eeuwige Vader met liefde en onuitsprekelijke vreugde vol smachtend en onbegrijpelijk verlangen haar te aanschouwen. Tot die Menschheid als het eigenlek werk zijner handen uit Maria's vleesch en bloed gevormd, richt zich de eeuwige Geest met ongekenden jubel en met tevredenheid en stroomt rondom haar de zooveel stemmen dragende zilveren zee van zijne ongeschapen liefde uit. Wie kan de omhelzing schilderen, waarin die Menschheid ligt, vast omsloten door de armen van het eeuwig Woord, dat haar door eene nooit volprezen en onvergelijkelijke vereeniging met zijn persoon heeft aangenomen, tot zijn eigendom gemaakt en haar ondersteunt en staande houdt? Met welk een innige blijdschap, met welk goddelijk welgevallen, met welk een heldere uitstorting van grenzelooze liefde, met welk een vreugde om het rustigste bezit, met welk zaligende voldoening van bevredigde wijsheid, bewaart niet het hoogst verheven Woord zyne levendige vereeniging met de menschelijke natuur, welke Hij heeft aangenomen ? Hoe staat de godgeleerdheid niet geheel verlegen, als z\j zeggen zal met welke scherpzinnigheid
'276
van verspillende grootmoedigheid Hij den rijkdom zijner goddelijke schatten aan deze dierbare natuur mededeelt? Hij heeft haar aangenomen en doordringt haar door en door met de glorie en het licht, dat Hij bezat in den schoot des Vaders vóór de werelden waren.
Daar ten minste, mochten wij het eenmaal gelooven, daar zal de ongestoordste kalmte, de ongekrenkte zelfbewuste waarde van billijke vertrouwelijkheid, van de waardigste gemeenzaamheid, van de vrijheid der onverschokkenste liefde plaats grijpen. Wonende te midden van dat eeuwigdurend vuur, gewiegd in den schoot van dat onmeedeelbaar licht, getrokken uit de naaste nabijheid tot de majesteit zelve, kan de Menschheid van Jesus in den Hemel vreeze kennen? Kan die Menschheid, aan wie de uiterste grenzen der aarde ten bezit zijn gegeven, en aan wie alle macht en heerlijkheid by het laatste oordeel plechtig is opgedragen, bezield zijn van vreeze, van angst, van eerbiedige schroom, van heilige siddering? Ja! het geloof leert ons, dat het vlekkeloos vleesch doordrongen is van eerbiedige vreeze, dat in dat kloppend heilig Hart, in die met bloed gevulde aderen, in die zenuwen, in die hersenen en in alle ledematen van het tnenschelyk lichaam, dat Hij zich gewaardigd heeft aan te nemen, en in alle krachten van die menschelijke ziel, welke niet heeft opgehouden geheel menschelijk te zijn wyl ze, geprezen zij daarvoor de oneindige barmhartigheid van God! thans geheel zijn eigendom is, zich de levendige eerbiedige vreeze doet gevoelen, waarmede de tegenwoordigheid der Allerheiligste Drievuldigheid de geschapene natuur vervult. Zy doet zich daar gevoelen en zal het immer doen zoolang het kostbaar bloed vol blijde vervoering en toch tevens met het vuur der diepste heiligste en zuiverste vreeze stroomt. Elk oogenblik, gelijk de polsslag van zijn leven, keert ook die vreeze terug, waardoor de geschapen natuur, ofschoon verheerlijkt, de onmeedeelbare majesteit van den Ongeschapene erkent, beseft en huldigt.
De eeuwen rollen voor dat hemelsch ryk daar henen, Duizende jaren gaan en komen, doch zij veranderen niet het leven noch raken aan de zaligheid, die daar heerscht. Ontel-
277
bare zonnen gaan er op en onder, ontelbare manen nemen
af en toe, de planeten en de sterren en de ontzagwekkende stelsels van den middernachtschen hemel voleinden hun honderd jaren lange kringen, 't Is daarnaar, dat de mensch den tijd berekent; doch niet de minste trilling eener wisseling wordt gevoeld in den vrede van die eeuwige haven der rust voor de hemelsche geesten en de zielen. En toch wordt men niet gewend aan die aanschouwing. Niet de verhevenste geest, zelfs met de meest omvattende ziel, kan het brengen tot gemeenzaamheid der ongesluierde en eeuwig nieuwe majesteit van God; zoo min daar iets is, waaraan men gewend kan raken, evenmin is het mogelijk zich daaraan te verzadigen. Haar vuur kan men niet gewend worden; haar gezicht kan niet verliezen van zijn eerst overmee.'terenden en onveranderlijken glans. Dit is eene ontwijfelbare waarheid doch niettemin eene waarheid, waarvan wij ons naar de wetten, waaronder wij leven, zeer moeielijk een denkbeeld vormen kunnen. Ieder bezit voor eeuwig de overstelpende vreugde, de vervoerende frischheid van zijn eerst aanschouwen. Deze is altijd dezelfde, doch altijd nieuw, altijd bekend en altijd vreemd, altijd oneindig verlangenswaardig en tevens oneindig geducht, altijd een voorwerp van onuitputtelijke liefde en toch o k van eene onverminderde vrees, altijd een vervoerend genot en toch niet minder een altijd durende aanbidding. Het Heiligst Hart zelf \ loeit over van den schoonen geest der aanbidding.
Gelijk de Hemel was toen de eerste bewoners daarin verschenen; gelijk hij was op dat oogenblik toen deengelen volhardden en in de genade bevestigd werden, en de sluier neerviel van de Godheid en het oog van den engel Michael nog gloeiend van zijn eerste hemelsche zegepraal daarop viel en zich aan haar verlustigde; gelijk de Hemel was in de ure toen Maria van de aarde opgenomen aan zijnen drempel stond en zoo dikwerf eene ziel van nieuws is aangekomen uit de aarde of het vagevuur, om haar eeuwig zalig- leven te beginnen; zoo is hij nog, zoo zal hij immer zijn voor allen en voor een ieder van ons. De H. vree/e, gelijk de Ouden het zouden genoemd hebben, de instinktmatige verbazing, en de kinderlijke of beter gezegd de meest het schepsel eigene vereering.
278
die de zalige aanschouwing bij den eersten oogenblik in hen deed geboren worden, neemt nimmer af of toe maar blijft voor eeuwig op haar oorspronkelijke hoogte. Diep ontzag stroomt, eene zee gelijk, over de geesten der engelen en de zielen der menschen, en zelfs de machtige geest van Maria verliest zich en haakt er naar zich te verliezen in hare diepten; want het geheim, wat daar voor haar ligt, is ook voor haar eeuwig onbegrüpelijk.
Doch er is nog iets meer in deze aanschouwing behalve dit, dat zij niet gemeenzaam noch iemand gewoon wordt. Niet eene in dat glansrijk gezelschap is daar of hij is zeker van zyn plaats en van zijn troon voor eeuwig. Niemand vreest te vallen. Geene gedachte, geen vermoeden van onzekerheid stoort den vrede van zijn onveranderlijke vreugde, van zijn onkrenkbaar bezit. En toch is daar geen innerlijke onmogelijkheid van zondigen, waar achter zij zich als onaantastbaar zouden verschansen. Alleen de H. Menschheid van Jesus kan op dit voorrecht roemen uit kracht der persoon-lyke vereeniging met de Godheid. Maria zelf verkeert niet in de innerlijke onmogelijkheid van te zondigen. Zij kan zondigen zoo min als geheel de schaar der zaligen en krachtens het haar eigen voorrecht van zondeloosheid; doch het is de trouw van God aan zijne beloften buiten hen, en niet eene natuurlijke of geestelijke noodzakelykheid in hen, welke hunne zekerheid van niet te zondigen, uitmaakt. Het is de aanschouwing Gods, de werking, de alles beheerschende kracht, de zegen dezer aanschouwing, welke het onmogelijk maakt, dat de zonde nog ooit hun genake. De aanschouwing is onbewegelijk; de eeuwigheid is staande; en zoolang als God God is en omdat God God is, kunnen zij niet vallen niet zondigen, nimmer meer. De genade is voorbygegaan en met haar de behoefte om daarop te steunen; maar de glorie moet zoo geheel en onverdeeld op God steunen als de beproeving en de bekoring zich altijd met geheel hare zwaarte op zijne genade verliet en zelf zoo zich nauwelijks den moeie-lijken weg ten Hemel baande. Hoe zoet is deze wet van voortdurende afhankelijkheid van God! Welk een vreugde voor de dankbaarheid en de nederigheid te bevinden, dat de
279
eeuwigheid evenzeer onophoudelijk Hem noodig heeft als ooit de arme en twyfelvolle tyd Hem noodig had. Hoe schoon is de openbaring der opperheerschappij van God! Hoe stort het vreugde in het hart te weten, dat terwijl wij zooveel op onzen weg te overwinnen hebben, nooit een enkele schakel der dierbare keten, die ons aan God verbindt, zal verbreken en dat wy , naarmate wij hooger klimmen, niets anders zullen doen dan in eene hoogere en volmaaktere afhankelykheid van Hem vervallen !
Als dit zoo is, wat zullen wij dan zeggen ? Indien de schittering der zalige aanschouwing van zulken aard is, dat wij er nooit gemeenzaam mee zullen worden, als haar invloed zoo krachtig is, dat zij ons van zelf buiten staat stelt om te zondigen, welke woorden kunnen dan het eerbiedvol ontzag wedergeven, dat de vlammende stralen van den Eeuwige; veroorzaken? Ja, juist de hoogte der hemelsche vreugde bestaat in de diepte van hare grenzelooze ontzagsinboezeming. Terwijl wij onze oogen op die aanschouwing vestigen met eerbiedvolle vrees, aanschouwen wij ook met meer dan de geruste over-geving van een teeder geliefd kind. Zij zal ons geen leed doen. Zij is ons leven. Zij zal ons ontsluiten en aan ons zelf ontvoeren; zij zal ons geheel omgeven en veranderen en ons zoet en krachtig tot zich trekken en onze geschapene zielen een kus van eeuwigen vrede geven.
Dit, herhaal ik, is het voorwerp van ons geloof. Wilt gij het mij niet ten kwade duiden als ik hier mijnen weg verlaat en u ophoud om iets te zeggen, dat mij zoo zeer op het hart ligt, dat ik niet kan laten het te zeggen? Het is hier de plaats niet om den gang van onze gedachten door toepassingen op het leven te onderbreken; doch wanneer de hemelsche aanbidding der ondeelbare Drievuldigheid van dien aard is, wat moet dan de vereering daarvan op deze aarde anders zijn dan de diepste aanbidding, dan teedere tranen? Indien onze godsvrucht vrij en gemakkelijk is, zonder hindernis of moeielijkheden, vast onze schreden en stoutmoedig de blik van onze oogen, haastig in het spreken en zoo bondig in het vragen, lichtvaardig in de keuze onzer woorden en over-stroomend in den vloed der gedachten; indien zij niet hoofd-
280
zakelijk en -wezenlijk eene goilsvrucht is van vreeze, hoe weinig gelijkt zij dan op de godsvrucht der hemelsche geesten I Helaas, dat is de grootste feil van alle feilen, dit verlies dei-heilige vreeze! want deze vrees is eene bijzondere gave des H. Geestes, welke men moet afsmeeken door gebed en boete; door tranen en kreten, door geduld en ongeduld, en door het waarachtig verlangen eener ernstige en vertiouwelijke liefde. Het heeft mij in het bijzonder officie van onzen H. Vader Philippus Nerius altijd waar en verrassend schoon geschenen, wyl ik weet welk een man hij was en welken eigenaardigen geest hij bezat, als hg in de antiphona van den Magnificat zegt: komt, mijne kinderen, en ik zal u de vrees des Heeren leeren, want hoe zoude de Heilige ons anders de Goddelyke liefde leeren?
Doen wij voor het oog onzes geestes de oude aartsvaders voorbijgaan en laat ons hun diepen eerbied jegens God overwegen, hoe zij sidderden in H. vreeze als God nabij was en hoe zij alle dingen, waarop Hij slechts zooveel als zijne schaduw had geworpen als onuitsprekelijk heilig hielden. Jacob, die zoo vertrouwd met Hem was, dat hij met Hem worstelde en Hem niet wilde laten gaan vóór Hij hem gezegend had, staat uitstekend boven allen in de rij der Heiligen Gods door de gave en genade van de vrees. Zelfs de voorschriften omtrent de plechtigheden der oude synagoge ademden slechts vreeze en diepen eerbied. David, de man naar het hart van God, smeekie altgd om meerder groei in Heilige Vrees. Onze Heer zelf werd gelijk de Apostel zegt, in de dagen van zijn men-schelijk zijn op aarde verhoord omdat Hij vreesde. Maria en de Apostelen waren meer dan eenig ander met de schoonheid, de teederheid en den overvloed der hemelsche vrees vervuld. Honderden, stervende Heiligen, om wier lichaam en ziel nog het liefelijk witte kleed der ongekrenkte doopsel-onschuld hing, sidderden aan al hun leden als zij de mogelijke oordeelen der oneindige Reinheid overwogen, onder wier richtend oog zy op het punt stonden te verschijnen. Hadden zij dien graad van vreeze noodig, welken graad dan wij ? Waarom worden er zoovele roepingen verijdeld? Vanwaar die menigte van onvoltooide heiligen, die daar allen rondom ons liggen als do
281
gebrokene modellpn in de werkplaats van een beeldhouwer? Van waar zoo weinig volharding in het godvrnchiig leven en zulk een verveling en tegenzin zelfs bij de geloften en toezeggingen, waardoor «Ie menschen zich zeiven jegens God hebben verbonden, van waar anders dan van het gemis aan vreeze! Wij levilten Gods wegen en werken en behandelen Hem, alsof Hij een kunstenaaar ware, diq met het volste recht aan het vonnis onzer waan-wijsheid moet zijn onderworpen. Wij spreken met lichtvaardigheid over Hem gelijk wij het nauwelijks over de Heiligen mogen wagen zonder berisping te verdienen. Zelfs ons gebed, als wij ons tot bidden zetten, toont meer dan iets anders, ons beklagenswaardig gebrek aan vrees; want wat is het maar al te dikwerf, wanneer de Uut eener kwellende zorg ons niet een natuurlijken kreet om hnlpe afperst, die door de oprechtheid juist eerbiedig wordt gemaakt, — wat is het, zeg ik, anders dan eerst en voor alles een gebrek aan voorbereiding, vervolgens ongepastheid in uiterlijke houding en eindelijk onbeschaamdheid in onze vragen en doorgaans ondankbaar vergeten van de voornemens, waarmede wij ons gebed besloten h bben.
Doch hoe dit alles te verbeteren? In weinig woorden kunnen wij hier vele wenken geven, Laat ons terugkeeren tot den oud-modischen eerbied zelfs voor den naam van God ; wam Hij heeft in zijne geboden daarvoor een bij onder voorschrift gegeven. Laat ons in ons eene verstandige vreeze voor zijne schrikkelijke en onzekere oordeelen aankweeken, en dat zal vooral geschieden, als wij ons verzetten tegen alle lichtvaardige en vermetel vertrouwende gedachten over den dood, alsof het zoo gemakkelijk ware te sterven of als konden wij het juist nu zonder gevaar, of als hadden wij het tot zulk een hoogte gebracht, dat wij het wagen dorsten naar onzen dood te verlangen. Wij zouden het laatste oordeel overwegen niet als een der verschrikkingen des Heeren, die ter onze bekeering haar nut hebben, en thans misplaatst waren, maar als iets oneindig vreeswekkends voor ons, zelfs wanneer wij ons in de gesteltenis en op den hoogsten trap van genade bevinden, waarin wij ons ooit tot heden mochten verheugen.
282
Wij zonden, als eene pest der ziel, de ondoordachte wenschen
mijden van in het Vagevuur te zijn of alles, wat op eene geringschatting der ondragelijke smarten en hevigheid zijner kastijding zou gelijken. Indien de almacht, de rechtvaardigheid en de zuiverheid van God zich verbonden hebben om een bijzonder vuur te scheppen ten einde een zuiverend lijden en onverzachte pijn te bereiden en daaraan eene wrekende kracht zonder voorbeeld zelfs op de zielen, die het lichaam verlaten hebben, hebben geschonken, hoe zouden wij het durven wagen ons zeiven in deze ontzetlende pijnen met andere gevoelens bezield te denken dan met eene onderwerping vol vreeze en een heldhaftigen ijver om onze toevlucht te nemen tot alle middelen, hoe zwaar ze dan ook mochten wezen, om der rechtvaardigheid Gods voldoening te schenken? Evenwel spreken wij somtijds er over alsof het een zeer lichte verandering, ja een zeer welkome troost zou zijn, de H. Mis en den zegen en den zoeten rozenkrans en de rijke bron van aflaten, het vaderlijk beheer van den H. Petrus en de feesten en verdiensten van Maria, de geringe onrust en den grooten oogst van't aards-che lijden, de groote macht en verdienste en de hand van Jesus, zoo dikwerf op ons hoofd bij de absolutie gevoeld, te verruilen en in plaats van de geeseling en de kastijding den brand en de pijnlijke wonden en de lange, lange straften van het Vagevuur te gemoet te treden. Heelt ooit een Heilige dit gedaan? Slechts eenmaal Hendrik Suzo en terstond onttrok hem de Heer zijne gevoelige genegenheid en berispte hem scherp, omdat hij eene roede, die Hij zelf had gemaakt, schoon niet met verachting toch met minachting beschouwde.
Eene lichUaardige beschouwing der zonde, welke zoozeer berispt wordt in deze woorden van Gods wijsheid: »Zijt niet zonder vieeze over eene vergevene zondequot; en ondoordachte uitdrukkingen over de zekerheid van zalig te zullen worden; zijn allen gekant tegen de oefening eener H. vrees. Zelfs wanneer wij gevoelden en niet anders dan eene ontwijfelbare zekerheid omtrent onze zaligheid konden gevoelen, dan mogen wij ons daarop niet beroemen noch ons daarover verblijden. Wellicht is die zekerheid het kenteeken eener treurige wanorde in ons binnenste, ten minste is zij voor onzen voortgang
'283
en voor ons zeiven zoo gevaarlijk, dat juist dit gevoel van zekerheid voor ons de noodlottigste onzekerheid van alles worden kan. Indien wij er naar streven otn steeds nederige en meer nederige opvattingen van al deze dingen te hebben en als wij bovendien ons inspannen al onze handelingen met bedachtzaamheid te beginnen, zoodat wij God niet in den weg treden, zijn voetpad kruisen of Hem ophouden, dan zullen wij met behulp zijner barmhartigheid ons de hoogst kostbare gewoonte eener heilige en verdienstvolle vreeze eigen maken.
Dit alles heb ik reeds vroeger op een andere wijze gezegd, en toch kan ik niet nalaten het nog eens te zeggen. Een boekdeel zoude nauwelijks de geestelijke zegeningen, welke uit deze vrees voortspruiten, kunnen bevatten, bijaldien zij opgenoemd en zoo volkomen mogelyk behandeld werden. Doch deze vruchten zouden op eens juist uit het standvastig pogen om deze genade te verkrijgen voortvloeien. Dit zoude ons tot voorzichtigheid in 't spreken leiden en zoo eene rijkelijk vloeiende bron van zonden doen opdcoogen. Dit zoude verachting jegens ons zeiven voortbrengen en zoo de eerste wet der liefde gemakkelijk maken. Het zoude de wereldsche vreugde temperen en matigen, die ons anders kinderachtig, ydel en lichtzinnig maakt, wijl zij in een diepere en meer ■ omvattende kennis van God bestaat, zoude zij ons des te beter in staat stellen zijne waarde en onmetelijkheid te waardeeren, en hoe hooger onze waardeering van God stijgt, des te meer verlangen wij naar Hem en des te meer stellen wij in Hem ons vertro iwen; want de eerbiedige vrees is de eigenlijke grondslag van het vertrouwen; wy moeten wel, het kan niet anders, vertrouwen schenken aan datgeen, wat wij hoogachten, evenwel schaadt niets van dit alles aan de diepte en de teederheid onzer liefde, want de liefde, als zij het innigst gevoeld wordt, gelyk bijvoorbeeld na eene lange afwezigheid, is stilzwijgend, grijpt de hand van den beminde en schreit de meest benijdenswaardige tranen.
Zoodanig is het voorwerp van ons geloof. Daar is geen beweging in geheel de Kerk, geene leer, geen voorschrift, geene godsdienstige plechtigheid, geene uitoefening van het
284
gezag, reene daad van macht of welwillendheid, of zij is,
mits wij ze goed verklaren, eene daad van aanbidding der Allerheiligste en ondeelbare Drievuldigheid. Geene kerk wordt er geopend, geen Sacrament toegediend of ontvangen, geen H. Misoffer opgedragen, geene goilvruchtige handeling verricht, waarvan de eer en de glorie niet de H. Drievuldighe d bereikt en daarin blijft en in de hoogste beteekenis alleen daarin' berust. Daar is geen dag, die voor de aarde verrijst, hetzij feestdag of werkdag, welke niet voor geheel de Kerk eene viering en herinnering der H. Drievuldigheid is.
Zoo is het juist op dezen dag; 1) welk een kracht ligt er in de gedachte, welk een troost in het denkbeeld! zoo is' het juist op dezen dag. De Paus in zijn paleis, de bisschoppen in duizenden kathedralen, de monniken en nonnen in ontelbare kloosters, de geloovigen in hunne parochiekerken, zy allen, die nog eenig goeds d.ten, doen dit goede, terwijl zij belijden, prijzen, vreezen, beminnen, aanbidden de ondeelbare Drievuldigheid. liet oude, geheiligde Azië, het wijze, verlichte en Koninklijk Europa, de reusachtig uitgestrekte landen van het vruchtbaar Amerika, de zandige kuiten en waterlooze woestijnen van het geheimzinnig Atnka, de jeugdige, frissche kracht van het verwijderd Australië, alles is bezig een eenige stem ten Hemel te zenden, eigenlijk geen gebed noch lofgezang, maar de kreet van kinderlijke verbazing o beala Trinilasl Zie! terwijl wij onze starende oogen vestigen op dit schitterend geheim, zinken wij dieper en dieper in de diepte van onze eigene nietigheid terug.
Het schijnt te veel, God te zullen zien, te ongeloofelijk Hem te zullen bezitten. Is het niet een eindelooze zegen, dal Hij ons niet eenvoudig voorbijgaat zonder ons te bemerken ? Somtijds in de stilte van den nacht, in de rust van het gebed, wanneer de ziel heen zweeft zonder te weten hoe of waar, dan mag het ons toeschijnen, dat wij gingen sterven en Hij ons vergat, ons verliet en zich niet bekommerde over ons verdwijnen; en bij het ontzettende dier schrikwekkende
1) Dit werd geschrcvcn op Zondag H. Drievaldigheid.
285
voorstelling der verbeelding, hoe zoet is dan de ontwijfelbare kennis van die eeuwige waarheid, dat God ons van alle zijden omgeell, ons in zich opneemt en omvat en wy ons vastklampen aan Hem met zijne eeuwige tegenwoordigheid, zijne alles omvattende kennis, zijne grenzelooze mao.ht I Saneta Trinitas, Unus Deus, miserere nobis!
TWEEDE HOOFDSTUK.
DE SCHEPPER IN ZIJN EIGEN SCHEPPING.
Veronderstel nu eens, dat wij op de een of andere w'yze in het bezit waren gekomen van deze leer der H. Drievuldigheid, en verder niets wisten, dan zal het, meen ik, duidelijk zijn, dat wij nimmer krachtens die kennis zouden kunnen raden op welke wijze het God behagen konde buiten zich te werken, indien Hy dit doen mocht. Wij zouden slechts door ontkenningen tot een besluit kunnen komen, namelijk dat Hij deze of gene dingen niet zou doen. Als wij Hem beschouwen in de glorie, zaligheid en het zich zeiven bevredigende zyner onbegonnen eeuwigheid, dan zouden wij daaruit niet tot het besluit kunnen komen, dat H ij zelfs werelden geschapen of eenige andere schepselen buiten Hem voortgebracht of zich ooit naar buiten geope^aard zou hebben, of dat er eenige goddelijk» werkingen zouden geweest zijn behalve deze twee noodzakelijke weikingen, de voortbrenging van den Zoon en de voortkomst van den H. Geest, welke mede-eeuwig zyn met de Godheid. Integendeel wij zouden misschien juist tot eon tegenover gesteld besluit zijn gekomen.
Indien vervolgens zijn plan om te scheppen ons was veropenbaard geworden, dan hadden wij geen enkele schrede verder kunnen gaan dan die openbaring zelve. Uit de eenvoudige kennis der volmaaktheden, welke in God zijn, zouden wij niet hebben kunnen besluiten, welke soort van voortbrengsel zijne schepping zouden wezen of wel van geesten, of wel eene stoffelijke of een mengsel van beiden, of wel een vati deze drie of alle drie te zamen, of wel geen van deze
287
drie maar iets anders, wat wij niet zouden kunnen begrijpen; ook zouden wij ons niet hebben kunnen voorstellen, wat ieder van deze drie beteekende, of waarop z'ó geleken of hoe zij zouden voortgebracht zijn. Wellicht zouden wij niet eens uit ons zeiven hebben ingezien, dat de drie goddelijke personen, als zij dan toch buiten zich werken, dit allen samen zouden doen; geheel de Drievuldigheid zoude werken. De numerieke eenheid der Godheid is niet een gevolg, dat ak van zelf begrijpelijk uit de leer der H. Drieeenheid voortvloeit. De geheele geschiedenis der leer toont dit aan. Ook zouden w'ü, nadat de Schepping werkelijk heeft plaats gehad, niet hebben kunnen vermoeden, dat God op zekeren dag zich verwaafdigen zou deel en plaats te nemen in zyn eigen Schepping, 't Is mogelijk, dat wij juist het tegendeel hadden verondersteld.
Duch indien dat liefdevolle plan ons ware geopenbaard geworden, dan nog zouden wij daaruit niets verder hebben kunnen besluiten. Wij zouden bij die openbaring hebben blyven stilstaan, wij zouden door geene krachtsinspanning onzer rede eenig begrijpelijk plan hebben kunnen vatten, waardoor hij dit zijn liefdevol voornemen zou volvoeren. Waarschijnlijk is slechts, dat het gevoel der nietigheid, wat aan ons schepselen eigen is, ons zou geleid hebben tot het vermoeden, dat Hij zich onder zijne schepselen als hot ware van buiten zoude inmengen, langs een toevalligen weg of langs den weg van straf of wetgeving nu hier dan daar naarmate de behoefte eischen zou, meer of minder duidelijk, terwijl Hij de vrijheid van den wil, welke hij ons oorspronkelijk gaf, zoo min mogelijk zou verkorten.
Ik zeg: wij zouden waarschijnlijk hebben vermoed langs deze of genen weg, wijl deze toevallige straffende en wetgevende tusschenkomst bijna het geheel denkbeeld van God uitmaakt hetwelk de groote menigte der menschen van hem heeft, zoodat zij boos worden, warjneer men het beproeft hen meer van Hem te doen gelooven. Zoo zouden wij, dunkt mij, verrast en verwonderd zyn geweest engelen en menschen geschapen aan te treffen niet in een natuurlijken toestand maar in een staat van genade. Daaruit zouden wy veel
%
288
hebben kunnen afleiden. Dat zou ons de sleutel zijn geweest tot het begrip van vele zaken. Ais men ons dan verder had gezegd, dat God vol ontferming zou willen tusschen beide komen langs een openbaren en zichtbaren weg, dan zouden wij misschien ons een denkbeeld van de Wet hebben kunnen vormen, doch wij zouden nooit hebben gedroomd van eene Menschwording. Vervolgens verondersteld ook eens, dat de Menschwording ons ware geopenbaird geworden, dan zouden wij zulk een Messias hebben afgewacht als de joden dagelijks van hem dachten, een zegevierenden en veroverenden, die zichtbaar het evenwicht tusschen recht en onrecht zou herstellen en door kracht en omgeving, zijner macht, zijner rechtvaardigheid en zyner verhevenheid waardig, indruk zou hebben gemaakt op der menschen geest, die zoowel berekend schijnt van zoo iets indrukken op te nemen. Toch zouden wij ons in al deze zaken vergist hebben.
Wat ik daarmee wil bewijzen is, dat wij niet van God tot zijne werken kunnen besluiten; maar slechts van zyn werken tot Hem zei ven; en dan nog hoogstens van datgene, wat hij eenmaal heeft gedaan tot helgenewat Hem in zijne goedheid zal believen nog meer te doen; en het is van belang deze onderscheiding wel in 't geheugen te bewaren. De zoogenaamde wijsgeerige litteratuur van onze dagen, welke God aan het genie en den geest van een harer geliefkoosde wetenschappen ondergeschikt maakt, zonder bedoeling om dit te doen of zonder in te zien, dat zy werkelijk zoo doet, is vol bewijsgronden en gedachtenrijen van deze soort. Zjj spreken alsof God onder een soort van noodzakelijken dwang verkeerde om dit of dat te doen, om zoo of zoo te handelen als ware hij in een cirkel, waarin hij altijd zich bewegen moet, een bepaalde baan, waaruit hij zich niet zou mogen verwyderen. Bovendien is een werkelijk gedeelte der moeie-lykheden, welke de menschen tegen den katholieken godsdienst maken, gegrond op redeneeritigen van deze soort, zonder dat degene, die er gebruik van maken, ook zelfs vermoeden hebben hoe waarlijk oneerbiedig zij spreken en hoe zij hun eigen ketterijen zoowel als ons geloof daardoor schade toebrengen. Niet tevreden om uit de opmerkingen, die de wereld
289
de Bijbel en de Kerk hun over Gods handelwijze leveren, als door eene induktie eene wetenschap te vormen , zouden zij gaarne uit de innerlijke volmaaktheden, bijvoorbeeld uit de macht of uit de goedheid der drie goddelijke personen gevolgen trekken, juist gelijk men een geheel stelsel van meet- of rekenkunde uit de drie begrippen van ruimte, tijd en getal gevormd heeft.
Doch ik wil nog eene schrede verder gaan. Niet slechts zijn wij niet in staat om uit ons zeiven een waarschijnlijk of redelijk vermoeden omtrent de een of andere toekomstige daad van God, waarvan wij nog geen voorbeeld zagen, te vormen, neen zelfs wat God doet, gelijkt zoo weinig op datgene, wat wij van hem verwachtten, en de beteekenis daarvan is zoo geheel in tegenspraak met den aard van ons beperkt verstand of met de natuurlijke grondregels van onze handelingen, dat wij oogenschijnlijk niet in staat verkeeren deze goddelijke handelingen te begrijpen en voor ons verstand dui-delijk te maken, Duizenden van menschen gelooven aan de Menschwording, terwijl zij aan de zelfstandigheid-verandering niet gelooven; en toch zijn er van de twintig bewijzen, die zij tegen de laatste aanhalen, wel negentien, welke evenzeer tegen de eerste kunnen worden gericht. Desniettemin zien zij dit niet in. Zij hebben den geest der Menschwording niet gevat, ook niet de bovennatuurlijke beginselen vermeesterd, welke dit geheim zoo rijkelijk in zich sluit; en terwijl zij meenen voor het geloof aan de Menschwording het leven te kunnen offeren, verwerpen zij de leer van het II. Sacrament. Waarschijnlijk op dezelfde gronden, die ons eveneens zouden dwingen de Menschwording te verklaren als strijdig met de rede, als zonder voorbeeld in het verleden, als God onwaardig en als vijandig aan de gepaste eischen der dingen.
Zoo ook verwerpen vele zuivere deïsten de Menschwording om redenen, welke even juist en klemmend zijn tegen de Schepping, aan welke zij gelooven fen waaruit zij geheel hun stelsel over God, zijne eigenschappen en onze plichten jegens Hem willen afleiden. Zij zien den bovennaUunlijken aard der Schepping over het hoofd, en dat zij in zekere mate de sleutel is der geheimen, m-lke licht ontvangen van haar en eveneens 1'. W. FADER, 11. SACRAMENT. 1U
'290
op haar een buitengewoon liclit terugwerpen. Wanneer zij, met hunne beginselen de eeuwigheid van God voor de Schepping beschouwden, dan zoude het ons niet verrassen, wanneer de eeuwigheid der stof en de altijd zich zelf weder voortbrengende kring van schepselen hun ten laatste als het meest consequente stelsel zoude schijnen, dat het minst aan tegenwerpingen zou zijn blootgesteld. Met andere woorden, zij zouden inisschien Atheïsten worden, want een Deïst is slechts een onlogisch Atheïst en een Atheïst een niet logisch Deïst,
De uitbarsting der protestantsche verontwaardiging bij het bericht der verschijning van de Allerheiligste Maagd te Salette, verklaart heel duidelijk, wat ik zeggen wil. Eenige vrome leden der protestantsche hoogo Kerk deden openlijk in de dagbladen de volgende tegenwerpingen gelden, slndien de godslastering en de ontheiliging van den Zondag in Frankrijk de oorzaken harer verschijning waren, waarom heeft zij die dan zoo lang uitgesteld?quot; Niets kan echter beuzelachtiger zijn dan deze aangevoerde moeielijkheid. Wie haar maakte, vergat, dat Christus ter oorzake dor zoude kwam en dat Hij de wereld vier duizend jaren op de komst van haar Verlosser wachten liet. Verder werd er gezegd: „Waarom dan een armen knaap en aan een eenvoudig meisje verschijnen? Zij moest naar den bisschop zijn gegaan of naar den prefekt of naar den onderpiefekt ten minste!quot; Moet men hier niet denken aan Jesus en de stal van Bethlehem, en aan de onbeschaafde herders aan wie hij zich vertoonde? Op gelijke wijze maakte, tijdens den buitengewonen waanzin, die zich bij de invoering der katholieke hierarchic in Engeland van het Engelsche volk meester maakte, een goloovig blad, over het feit dat protestanten op de muren de woorden schreven -iVo wafer Gods ))Geen hostie-Godenquot; de opmerking, dat het verstandige mannen, die zich van beide partijen verre hielden, een laffe inconsequentie scheen, wanneer diegene »den katholiek,quot; die de hostie aanziet en zegt: »Dat is God,quot; daaruit met ernst een verwijt wil maken, terwijl zij zelven eischen, het wezen van het nieuw geboren kind aan te zien en het voor den eeuwigen, onveranderlijken God te houden.
Uit dit alles trek ik liet volgend besluit: — Dat wij
'291
niet de minsto reden hebben, vooruit te veronderstellen hoe God zich verwaardigen wil te verschijnen, te zijn, zich te verbergen of zich te openbaren in zijn eigen Schepping. Dat vervolgens de wijze, waarop Hij werkelijk verschenen is en leefde, zich verborg en veropenbaarde, geheel verschilt van hetgeen wij zouden verwacht hebben, dat wij naar alle waarschijnlijkheid. indien wij dan eene veronderstelling hadden gewaagd, juist het tegendeel zouden hebben verondersteld van hetgeen wezenlijk gebeurde; dat daarom, wanneer wij van God en van zijn wegen spreken, wij dan, voor zoover wij in elk bijzonder geval voor het tegendeel geen uitdrukkelijk gezag bezitten , wij alle soorten van bewijs moeten laten varen zoo deze »zich slechts en uitsluitend gronden op onze eigene begrippen van hetgene, wat voor een zoo oneindige Majesteit gepast of ongepast zou wezen. Dat wij uit do verledene handelwijze va^ God jegens zijne schepselen zien, dat er voor Hem niets groots en ook niets kleins bestaat; want, waar het onderscheid, oneindig is zijn ook de graden van het verschil onmerkbaar; en eindelijk, dat gelijk het onverwachte geen begrip levert tegen eene veronderstelde aflating van God, wanneer wij andere goede redenen hebben om daaraan te gelooven, zoo ook de overeenkomst van vole gelijkende en verwante aflatingen verder een bewijs is voor de waarheid van elk der zeiven, en onze denkbeelden van God meer bepaalt of verruimt.
God is tegenwoordig in zijn eigen Schepping. Wanneer zijne tegenwoordigheid daaraan onttrokken werd, dan zou zij geheel en oogenblikkclyk in het niet verzinken. Bijgevolg is er, zonder zijne tegenwoordigheid niets levend, werkend of wezenlijk. Doch tevens is Hij in zijne Schepping niet verschenen op die wijze, waarop wij het vooruit zouden hebben verwacht. Hij bestaat in de natuur als een verborgen God. Onze rede ontdekt hem als een verborgen God. De Openbaring onthult hem als een verborgen God. Men zegt ons, dat de hemelen Hem verkondigen cn de quot;werken zijner handen verhalen, en de onzichtbare dingen Gods bekend worden door die dingen, welke te zien zijn. Daar is niets zoo waar als dit. Niettemin is het tevens waar, en dit is Hem geheel eigen, dat Hij zich bekend maakt door zich zeiven te verber-
202
gen. Het strekt God tot eere, zegt Salomon, het woord te verbergen en 't is de roem der koningen de uitspraak daarvan te zoeken. En als wij onder het Woord onzen Heer verstaan en de koningen als de vertegenwoordigers van het koninklijk volk, de Christenen, aanzien dan zullen wij die eigenaardige tegenwoordigheid van God, die het onderwerp onzer bespreking uitmaakt, zeer nabij komen.
Daarom, en dit is zoo waar gezegd, wanneer wij rondom ons zien om onze oogen te verlustigen aan de heldere en lichtrijke openbaringen van Gods heerlijkheid en opperheerschappij, dan vinden wij bij den eersten oogopslag, dat de aanschouwing van de zichtbare wereld Hem onzichtbaar maakt, ja dat zij rechtstreeks tegen hem getuigt en dat, wat het meeste aanspraak maakt zijn eigendom te zgn, de godsdienst namelijk. Hem in de handen en in het leven zyner belijders het minst van allen waardig voorstelt. Dit is niet alleen waar van zijne tegenwoordigheid in de zedelijke en geestelijke wereld, maar ook in zekeren zin van die gewone alomtegenwoordigheid waardoor Hij al het geschapene draagt en onderhoudt. Wat kan rustiger en zachter, wat meer schuchter, wat minder indringend zijn, als ik zulk een wijze van sproken wagen mag, dan de wijze, waarop Hij zijn eigen Schepping kracht en leven geeft ? Een drievoudige band van zijne tegenwoordigheid ligt om alle dingen gewonden, en dringt tot in hun wezen door; want Hij is met alle dingen doorzijn wezen door zijne tegenwoordigheid en door zijne macht. Krachtens zijn wezen, wijl hij alle uiteinden omvat en alle deelen doordringt. Krachtens zijne tegenwoordigheid, omdat hij alle dingen ziet, hoort, kent en begrijpt. Krachtens zijne macht, wijl hij onmiddelijk medewerkt tot alle handelingen en zijne handen alle dingen houden, zoodat zelfs de hand, die het kwade doet, en het oog wat het zondige ziet, en het brein dat op hot kwade zint, zij allen, de medewerking van hun Schepper tot hunne rnaterieele daad misbruiken terwijl het kwade geheel en al hun eigendom is. Hoe weinig men-schen stellen zich ook slechts dit duidelijk voor.
Nu wil ik u vragen uwe blijvende opmerkzaamheid te vestigen op deze twee zaken: vooreerst op de aanschouwing van God en van
293
zijne inneilijke volmaaktheden, en ten tweede op ons eigen onvermogen om reeds vooruit te veronderstellen de wijze, waarop God zal bestaan, zal handelen, zich zal verbergen of veropenbaren in zijn eigen Schepping. Laten wij ons eens voor den geest stellen de Majesteit der ondeelbare Drievuldigheid, gelijk zij was, vóór dat de Schepping begon, en gaan wij dan terstond daarvan over tot het heiligst Sacrament op een katholiek altaar. Hetgeen ik te doen heb, is te stichten en niet te redetwisten; ik heb niets te bewijzen, maar slechts daadzaken voor te stellen. Welke is de openbaring die het Christelijk leerstuk van het heiligst Sacrament ons geeft? Deze is de vraag die wij ons zei ven moeten stellen, en terwijl wij haar beantwoorden moeten wij steeds dat hoofddenkbeeld der godgeleerdheid in 't geheugen houden: alles wat God buiten zich doet, wordt gedaan door de geheele Drievuldigheid.
De leer van het heiligst Sacrament, welke vol is van helder geloof in het leerstuk der Heilige Drievuldigheid, zegt ons, dat de tweede Persoon, het eeuwig Woord, dat van het begin in den schoot des Vaders was, aan Hem gelijk en één in wezen met Hem is, met den Vader en den H. Geest het besluit nam, deel en plaats te nemen in zijn eigen Schepping. Hij koos van te voren voor zich een zuivere en vlekkelooze moeder uit, waarlijk van vleesch en bloed en van inenschelijke natuur, een waarachtige afstammelinge van Eva. Hij maakte haar door genadegaven, die geen gelijken hebben, geschikt zijne ware moeder te zijn; en na een geheimvol uitstel van vier duizend jaren, geheimvol, wijl de redenen daarvan aan ons onderzoek ontsnappen en slechts door vrome veronderstellingen benaderd worden, werd Hij werkelijk ontvangen in haar door de werking des H. Geestes, en ten rechten tijd geboren. Van den eersten oogenblik was 11 ij in het vol bezit en het gebruik van zijne rede; doch niettemin omgaf hij zich zeiven mot al de hoedanigheden der rnensche-lijke kindschheid en met al het zwakke en onwaardige, wat daarmede gepaard gaat. Wanneer de menschen hem zagen, als zij de afmetingen zijner ledematen beschouwden en ontwaarden hoe zij grooter dikker en sterker werden; als zij zijn tranen
294
on schreien opmerkten en de onduidelijke woordklanken zijner kindscliheid hoorden dan moet het hun onweerstaanbaar duidelijk hebben toegeschreven dat hij een menscheiijk persoon was.
Tocli was dit zoo niet. Hij had de menschelijke natuur aangenomen. Zijne natuur als mensch was zoo waarlijk menscheiijk als die van hen. Docli door het wonderbaarste der wonderen had zij geen menscheiijk persoon, waarvan ze afhankelijk was, geen menscheiijk bestaan, waarop zij steunde. Zoodat het waarheid was te zeggen, dat hij mensch was, doch onwaar te zeggen, dat hij was een mensch, indien wij door deze uitdrukking eene menschelijke persoonlijkheid verstaan. (i)
Hoe konde dan deze menschelijke natuur bestaan? Door een ander wonder van do meest verbazende soort, en waarvan noch het menscheiijk begrip noch de rede ook slechts het minste spoor of kenteeken kon vermoeden. Zij ruste op zijn eigen Goddelijken persoon. Zijn goddelijk persoon vervulde bij haaide plaats van een menscheiijk persoon maar daarom logde hij zijne Goddelijke natuur niet af. Deze bleef ook beslaan en steunde op de zelfde eene goddelijke persoonlijkheid, zonder zich evenwel met de menschelijke natuur te verwarren. Hij was coa persoon met twee onvermengde naturen. Doch daarvoor hadden wij toen noch hebben zijne schepselen thans ergens een bewijs, tenzij zijn eigen gezag en de getuigenis zijner werken. Het verstand vermoedde niets daarvan alvorens men het zeide en konde er niets van begrijpen toen men het zeide; en wat de zinnen betreft dan scheen het geheim daarmede in openlijken strijd. Doch meer n^)g, deze twee naturen, die in een persoon naast elkander bestonden waren volkomen onderscheiden, en gelijk het een godslastering zoude wezen te beweren, dat de twee naturen voor twee personen in Christus pleiten, eveneens zoude het ook een godslastering zijn te zeggen,
(1) Er bestaat geen onbepaald lidwoord iu het Griekacli of in het Latijn; cu nis wij door de Engelsclie uitdrukkinp; een mensc/i nlleenlijk de natuur te kennen geven, dan is zij niet onwaar noch onjuist j dooh wanneer de uitdrukking meerder kracht bezitten cu dienen zal om do persoontijkfaeid aan te duiden, dun is zij inderdaad onwaar, of, indien het den schijn heeft, dat anderen Laar in dien zin zullen verstaan, dan is zij onvoorzichtig.
295
dat de eenheid des persoons de verwarring en vermenging van beide naturen veronderstelt. Bovendien werkte de persoon op de menschelijke natuur wijl ze aan al hare handelingen, ter oorzake der wederzijdsche vereeniging, eene oneindige waarde schonk, terwijl de menschelijke natuur op generlei wijze terug konde werken op den onveranderlijken Goddelijken persoon. Kan er nog iets zijn, wat de geheimzinnigheid van dit geheim overtreft ?
Zoo verscheen de Schepper en nam hij deel en plaats in zijn eigen Schepping, langs eenen weg die in de hoogste mate Goddelijk was en doorniemand zou kunnen worden uitgedacht. Toen het Kind van vleesch en bloed slapende lag op zijn moeders schoot, zouden toen het verstand ot de zinnen hebhen vermoed, dat hij zelfs tijdens den slaap in het vol en krachtig bezit en in het werkdadig gebruik van eenen geest vei keerde, bij welken alle de verstandelijke krachten van het oude Griekenland en het moderne Europa saamgenomen, niet kunnen halen, dat hij, die gisteren begon, in waarheid eeuwig en zonder begin was dat hij op den zelfden oogenblik van zijn slaap almachtig was, de wereld regeerde en al het gewicht der schepping in de holte van zijn teedere handen hield, en dat hij, te midden der zuchten en dei' onrust der kinderlijke sluimering, de zaligende aanschouwing in haar vollen glans genoot?
Zijji uiterlijke houding was als uit één stuk met het geheim van zijne komst, llij scheen niet de opmerkzaamheid tot zich te willen trekken. Integendeel, hij ontweek haar juist. Zijn allereerste zucht was een streven om zich te verbergen en zelfs heen te vluchten als men hem zocht, en het geheel van zijne drie en dertig jaren maakt; menschelijker wijze gesproken, op ons den indruk dat hij deze neiging nooit overwon, dat hij zich zeiven, ingeval hij anders handelde geweld aandeed en weder in 't verborgen leven terugkeerde alsof daar het zwaartepunt van zijn karakter lag. Hij kwam met het uitdrukkelijk plan, zich zclven te openbaren en hij deed niets dan zich zei ven verbergen. Het eenige in hem wat voor zijne schepselen van gewicht is te weten , was of hij God is en omdat eenige te verbergen getroostte hij zich alle mogelijke moeite en scheen hij somtijds op de zeldzaamste wijze rechtstreeks tegen te
296
spreken. Hot scheen, als ik zoo zeggen mag, als wilde Hij nog liever zijne Godheid in twijfel laten dan eene onverholen en openlijk bekentenis daarvan af te leggen. En toen Petrus, het eerst van alle menschen, de bekentenis gaf, toonde onze heer terstond welk een eindelooze waarde aan haar is verbonden omdat Hij haar tot den grondslag zijner Kerk maakte terwijl Hij tevens verklaarde, dat niet vleesch of bloed, zelfs niet zijne menschelijke natuur maar de eeuwige Vader door eene bijzondere openbaring hem dit geheim had bekend gemaakt.
Volgens zijn eigen beschikking behoefde Hij slechts drieëndertig korte jaren op aarde te vei blijven, en had Hij geen geringere taak te vervullen dan een nieuwen godsdienst te leeren, een rijk te stichten en de bovennatuurlijke verlossing van een gevallen geslacht te voltooien. Evenwel wilde Hij geen enkele trap van de geleidelijke ontwikkeling der kindsch-heid overspringen. Zijne kindschheid verborg hem, en daarom was hij zoo aan haar gehecht. Hij wilde schijnen als leerde hij spreken gelijk anderen doen, als leerde Hij goed loepen gelijk anderen en als wei d Hij van de borst ontwend gelijk anderen, te groeien gelijk anderen groeien, zijn vingeren te oefenen en handig te worden, als anderen. Zoo gingen twaalf jaren voorbij. Niets was er nog gedaan. Wij hoeren niet meer van de herders, en de koningen waren verre, verre weg in hun eigen land. Maria, Jozef en de Engelen, de bejaarde Simeon en de onbekende Anna, vormden den kleinen kring, buiten welken nog niets ruchtbaar was geworden. Toen scheen het, ik zeg het scheen, want wat onze Heer beliefde te doen geeft ons noodzakelijk eene opvatting van hem, doch het is onze opvatting, niet noodzakelijk zijn eenige of voornaamste of volmaakte bedoeling — het scheen als of dit verborgen leven een einde zoude nemen.
Hij moest, moesl was zijn eigen woord, zich onledig houden met zijns vaders bezigheden. Dat deed Hij; Hij verliet heimelijk zijne moeder, en ging in den tempel om te leeren. Maar ook toen nog, als door dien zelfden geest gedreven, begon Hij te onderwijzen, den schijn aannemende van vragen te stellen en onderwezen te willen worden. Die scheiding echter veroorzaakte aan zijne moeder smart; en ofschoon Hij geheimvol
297
gezegd had, dat Hij met het werk van zijn vader moeH bezig zijn, schijnt hij toch de bekommernis zijner moeder in aanmerking te nemen en aan te grijpen als eene gelegenheid om weer in het verborgen leven terug te keeren. Dan volgen er achttien jaren van schijnbare werkeloosheid. Hij heiligde Maria, Hij bereidde Jozef tot den doud voor, Hij was aan beiden onderdanig. Hoe meer wij over deze achttien jaren denken des te onverklaarbaarder zal voor onze begrippen en beginselen hun geheimzinnigheid worden; en tevens zullen wij des te duidelijker de overeenstemming daarvan met al het overige der Menschwording inzien.
Zoo blijven er slechts drie jaren voor zijn openbaar leven over; en dan nog hoe vreemd scheen zelfs de wijze van zijn openbaarheid. Nog minder dan weleer Johannes de Dooper, zoekt Hij de opmerkzaamheid tot zich te trekken. De menschen verzamelen zich rondom hem op geheel geheimzinnige wijze, door een soort van stille aantrekking en om geheimen en verborgene redenen, gelijk het met Natanael onder den vijgenboom plaats greep. Hij ontvlugt de groote menigte, vermijdt in het algemeen de groote steden, gaat niet tot de grooten en laat den menschen liever de eerste schrede over om tot Hem te komen. Hij zoekt de eenzame plaatsen en houdt zich zeiven van tijd tot tijd, als door een geheel eigenaardige aansporing gedreven, in bergholen op. Als Hij leeraart, hult Hij zijne bedoeling in figuren, in parabelen en diepzinnige spreuken; en Hij maakt het tot een geheel bijzonder voorrecht zijner weinige uitgekozene Apostelen, door Hem zender gelijkenissen onderwezen te worden. En toch nog komen zij er eerst langzamerhand er toe om Hem te verstaan. Tot den laatsten oogenbük zelfs toe hadden zij moeite om zich een juist begrip van Hem te vormen.
Wanneer Hij wonderen deed, verzocht Hij meestal aan hen in wier belang Hij dezelve wrochtte, ze niet bekend te maken. Wanneer sommigen Hem vragen stelden om Hem te vangen, dan antwoordde Hij of wel door eene andere vraag of veel meer overeenkomstig hun gemoedstoestand en hun zedelijke gesteltenis dan wel luiden s hunne woorden en liet hen zoo, beschaamd en tot zwijgen gebracht heengaan, nog meer verlegen
298
in hunne onzekerheid dan te voren. Wanneer Hij duivelen uitdreef uit de bezetenen, gebood Hij hun te zwijgen en Hem niet bekend te maken. Herhaaldelijk, wanneer Hij de opmerkzaamheid trok, gelijk te Kapharnaum en bij het bad van Bethsaida, sloop Hij onbemerkt door de menigte weg, gebruik makende wellicht van de gave, welke Hij zoo dikwerf aan zijne Heilige mededeelde, om zich onzichtbaar te maken. Bovendien beperkt zicli dit alles tot eene onaanzienlijke provincie van het Romeinsche Keizerrijk, en ook daarin nog vertoonde Hij zich omzichtig en uitsluitend aan het eene volk tot hetwelk Hij gezonden was. Anderen wees Hij af, dikwerf op hardvochtige wijze, en zelfs dan, wanneer zij dit zachtmoedig verdraagden en Hem troffen door hunne nederigheid, zeide Hij niettemin dat Hij slechts gezonden was tot de verloren schapen van het huis van Israël. Hij stierf na nauwelijks eenige bekeerlingen gemaakt te hebben, den roem, het gerucht makende en de zichtbare praal der bckeeringen overlatende aan de Apostelen. Hij ontweek dit alles als mishaagde het Hem of als paste het Hem niet, wijl Hij daardoor getrokken werd buiten den dichten sluier van zijn verborgen leven. Toch noemen wij dit, en bij vergelijking moeten wij het inderdaad zoo noemen, zijn openbaar leven. Waarlijk wij mogen tot Hem zeggen gelijk weleer zijn profeet Isaiao: Voorwaar, Gij zijt een God, die zich verschuilt; een verborgen God, de God van Israël, de Redder!
Doch daar kwam een einde aan dit leven. Het eindigde op eene verborgene plaats, de dichtste, donkerste, de meest duistere en smadelijkste van allen, in de schaduwen van zijn eeuwig geprezen en aanbiddelijk lijden. Als het gevoel en do rede, starende op het Kindeke van Bethlehem, een vooroordeel zouden hebben uitgesproken tegen de persoonlijke vereeniging, dan moet aan beiden het Lijden wel als een rechtstreeksch en onwedeilegbaar bewijs tegen zijne Godheid hebben toegeschenen. Want hoe volmaakter Hij in de handen zijner schepselen verviel, des te nauwer haalde Hij ook den sluier der verborgenheid rond om zijne Godheid toe. Naarmate zijn Lijden verliep, drong zijdoor tot elk deel, zocht zij elke schuilhoek van zijne H. Menschheid op. Elke innerlijke angst, die een mensch kan verduren, ondervond Jesus in de hoogste
299
verlatenheid, in eene bitterheid zonder wederga. Elke uitwendige pijn en smaad en beleediging en verlaging viel als niet het geweld van een hagelbui op llem neder, en bij elke schrede scheen Ilij minder en minder God te zijn. Hoe meer de menschen Hem met hun vuisten slieten en Hem bespuwden en de striemende slagen der ontzettende geeseling neerregenden op zijne schouders, en zijne beenderen verbrijzelden en zijn bloed deden stroomen en zijn hoofd verscheurden en zijne menschelijke aanminnigheid misvormden en mismaakten, des te meer scheen Hij zijne Godheid innerlijk te verbergen en in zich zeiven heimelijk op te sluiten. Hij bediende zich slechts van haar om te kunnen leven en zoo meer te lijden en minder God te schijnen, of om zijne engelen verwijderd te houden, dat zij niet optraden in het afzichtelijk ontzettend schouwspel met de wrekende bliksems hunner macht.
Ja, zelfs wat Hij toeliet dat men Hem aandeed, haalde den sluier, welke Hem verborg, nog dichter toe; want Hij liet toe, dat Judas Hem verried, dat Petrus Hem verloochende en de overige leerlingen vol vreeze van Hem vluchtten; en zouden zij, die Hem het beste moesten kennen, zoo gedaan hebben, indien zij werkelijk erkend hadden, dat Hij God was? Zullen de geeselstriemen met zoovele lidteekenen zijn Vlcesch merken? Zullen de doornen doordringen tot in zijne hersenen? Zullen de nagelen zijne handen en voeten dooiboren en de hamerslagen ze aanjagen en vastklinken, overeenkomstig de gewone wetten der natuur? Ja! — alles zal zoo menschelijk natuurlijk zijn, als geheel het verloop van zijne H. Kindschheid. Hoe bleeker, hoe machteloozer en uitgeput en zwakker Hij werd, hoe meer zijn kwijnende oogon vervuld werden met afmatting, zoo geduldig geleden, en zijne kleurlooze lippen brandden van dorst en zijn lichaam hulpeloos wegteerde onder den langen duur en de ontzettende wreedheid van zijnen doodstrijd, des te minder en minder scheen Hij God te zijn. Doch het beslissend bewijs moest nog komen. De dood. Kan God sterven? Kan de Eeuwige ophouden te zijn? Kan do zondelooze straffen lijden, opzettelijk uitgevonden voor den zondige? Ja! De dood treedt nader, en Jesus buigt zijn hoofd, zich onderwerpend aan den slag,
en God is gestorven in het derde uur na den middag, op een heuvel nabij eene oude stad in het Oosten! Geschiedde er ooit iets onuitsprekelijk geheimvoller dan dit ? Juist het ontzagwekkende daarvan is in het geheimvolle dezer gebeurtenis gelegen. Zie op naar het aangezicht der Heilige Drieënheidj zie den ondragelijken glans zijner glorie, alvorens de Schepping was; meet zijne Majesteit; doorgrond zijne wijsheid; bereken hoeverre zijne liefde zich kan allaten, en vestig dan uwe blikken op Kalvarie.
Doch de drie dagen met hunne ondoorgrondelijke geheimen waren voorbij. Onze Heer bad den dood overwonnen, en door zijn eigen macht de banden des grafs verbroken. Hij had zijne ziel weder met het lichaam in het graf vereenigd; zijn Bloed was weder in zijn Hart teruggekeerd. Eene heerlijkheid, die haars gelijken niet heeft, omkleedde zijn Lichaam en zijne ziel beiden. Zijn lichaam was onlijdelijk, fijn, snel en schitterend geworden, een model, waarnaar de lichamen zijner dienaren zullen gevormd worden bij hunne verrijzenis. Hier ten minste was een stellig en onwederlegbaar bewijs van zijne Godheid. Hier was eene tastbare getuigenis van zijne zending, waarvoor ook liet hardnekkigste ongeloof zich buigen moest; en wij mochten billijker wijze verwachten, dat de bekendheid van z'yne verrijzenis ten minste in openbaarheid gelijk zoude staan met de bekendheid van zijn lijden en van zijn kruis. En toch werd een geheel tegenovergestelde weg daarbij gevolgd. Terwijl de schande had plaats gegrepen op helder lichten dag, op den top van een kalen heuvel, en ten aanschouwen eener vijandige menigte, geschiedde de verrijzenis bij het krieken van den morgen zonder eenige andere dienaren of getuigen dan een schare heilige engelen, die geen bewijs noch getuigenis noodig hadden. Hier is de zelfde voorliefde tot een verborgen leven, welke onze Heer zich verwaardigde overal te openbaren.
Er worden zelfs toebereidselen gemaakt van te voren om die glorievol geheim geheel en al te verbergen. Met Gods toelating mogen de menschen zich herrinneren, dat Hij zelf zijne verrijzenis heeft voorzegd, en argwaan opvatten, dat zijne Apostelen zijn lichaam zullen stelen en valschelijk verkondigen,
301
dat Hij verrezen is: en de soldaten, die als wachten waren gesteld, worden omgekocht om de tastbare getuigenis te verzwijgen, welke zij konden afleggen ofschoon zij zeiven het gebeurde niet verklaren konden. Zoo trachtte onzen Heer langs den meest natuurlijken weg den glans zijner verrijzenis verborgen te houden. Doch indien, wat wij lichtelijk begrijpen kunnen, menschelijke oogen onwaardig waren het alles overtreffend geheim te aanschouwen, dan mochten wij toch verwachten, dat Hij zich, na zijne verrijzenis, in zijne kracht zou openbaren gelijk Hij zich in Zijne zwakheid had geopenbaard. De verrijzenis was het groot bewijs voor zijnen godsdienst. De eerste beweegreden waarom de kring der Apostelen in het leven geroepen en de ledige plaats van Judas weder aangevuld werd, was: getuigenis te geven van de verrijzenis voor zooverre zij den verrezen .lesus gezien en met Hem .gesproken en omgegaan hadden.
Zie eens, welk een geheim het was, waarvan zij getuigenis hadden af te leggen! God had gedurende die drie dagen, gelijk hot scheen, in zijne eigen Schepping verkeerd op meer wondervolle en onverwachte wijze dan ooit te voren. Zijne ziel had zich verborgen onder de aarde en behaalde onder-aardsche overwinningen zoowel in het Voorgeborchte der helle als in het Vagevuur, en zijne van het Lichaam gescheiden ziel moest worden aangebeden als God, wegens hare vereeniging met den Persoon van het Eeuwig Woord. In de rotsgroeve verborgen tusschen wijnranken en granaatboomen en de dunne schaduwen der olijven en der overhangende pompoenonbluderen lag een bleek en koud menschelijk Lichaam, doorkorven en bezaaid met ontelbare striemen en wonden, hulpeloos gewikkeld in schoone welriekende kleedcren, de laatste dienst, welken de eerbied en de liefde daaraan hadden bewezen. Voor dat Lichaam moest geheel de Schepping ncderknielen, want daarin wijlt de levende God alle eer en aanbidding waardig, wegens dezelfde persoonlijke vereeniging roet het Woord 1). Want de Verrijzenis was geene nieuwe Menschwording. Wat onze Heer
1) Zie tic Katcohismna van liet Connilie van Trenle, 1. deel hoofdat, V, vraag 8.
302
eenmaal had aangenomen, legde hij nooit weer af: Quod se mei ussumpsit, n uw quant dimisit; deze was de leering, welke de II. Joannes Dumasceniis bij de godgeleerde wetenschap voegde. De dood konde de tnenschelijke Natuur niet van den goddel ij ken Persoon scheiden. Dit maakt, gelijk wij weten, een wezenlijk punt uit van het christelijk geloof.
Doch dit is niet alles. Aan de wortelen der olijfboomen in Gethsemane's hof kleeft nog frisch zijn kostbaar Bloed; als dauwdruppelen ligt het nog op de steenen van Jerusalems straten; de menschen raken het aan, treden er op en dragen het van de eene plaats naar de andere, liet heeft zijn weg gevonden midden tusschen het gevlochten koord der geesels en der riemen die nog daar liggen, waar de beulen ze hebben neergeworpen; dik kleeft het op het hout des kruises, als de olie ter zalving eens konings; de kleederen waarover zij de dobbelsteenen wierpen, waren er van doortrokken; niets daarvan, tenzij wat aan Maria's handen kleefde, is met eerbied behandeld geworden. Evenwel moest elke druppel van dit Bloed door engelen en menschen vereerd worden met goddelijke eere, want het is hypostatisch mot den Persoon des Woords vereenigd. Was God ooit zoo, ik zeg niet vertrapt, bezoedeld, vermengd — God verhoede hot — maar zoo wezenlijk en waarlijk in zijne Schepping en zoo verborgen daarin als toen? En toch dit alles, zoowel als do vereeniging des Lichaams en der Ziel, het nieuw begin der klopping van het heilig Hart en de verzameling van zijn kostbaar Bloed in zijne aderen) hetzij het dan eenvoudig door zijn eigen wil of door den dienst der vurige engelen geschiede, is vervat in het geheim der Verrijzenis.
Indien het echter van zooveel gewicht was, dat de tastbare waarheid van dit geheim tor bevrediging van geheel de wereld werd bewezen; indien de zaligheid van ontelbare zielen daarvan afhing; indien de Apostelen hoofdzakelijk of ten minste juist daarom werden uitgekozen, dan zullen minstens de veertig dagen zijns levens na do Verrijzenis onderscheiden zijn door een graad van meerdere openbaarheid. Juist het tegendeel. Dat is juist het meest geheimzinnig verborgen leven van alles. Bethlehem was openbaarheid en Nazareth was een uitwendig
:i03
leven daarbij vergeleken. Hij bleef waarlijk veertig dagen nog op aarde; doch waar Hij was en hoe Hij den tijd doorbracht, wij weten het niet. Hij bleef verschijnen hier en daar, van tijd tot tijd, nu aan den eenen dan aan een ander, somtijds aan weinige, dan weder aan meerderen. Een veertiental van die genadevolle verschijningen zijn er op geteekend, zelfs als verschijningen zijn zij vol geheimzinnigheid en verborgenheid. Toen Hij den beiden leerlingen op weg naar Emmaus verscheen, openbaarde Hij zich eerst bij zijn verdwijnen. Toen Hij aan Magdalena zich vertoonde was het niet onder zijne eigene maar onder de gedaante eens tuinmans. Toen Hij aan don oever van hot meer verscheen, erkenden zij niot, dat Hij het was, en eensklaps viel het hun in en zij riepen, het is de Heer! Cij eene andere verschijning geloofden er eenigon terwijl anderen twijfelden. Wat er gebeurde tusschen zijne Apostelen en Hem zeiven met betrekking tot het rijk Gods, de stichting der Kerk, het wezenlijke en den vorm dor Sacramenten 1) en dergelijken, werd niet aan de openbaarheid van het geschreven woord overgeleverd maar wel aan de hoede der apostolische overlevering toevertrouwd. Wat Hij overigens deed en waarheen Hij ging, kunnen wij niet zoggen.
In oude tijden leefde de meening, dut Hij de geheele aarde doorwandeld had, overal met zijne gezegende voeten de plaatsen rakend, waar later een altaar zou worden opgericht en het H. Misoffer zou worden opgedragen, om zoo reeds bij voorbaat de plaatsen van al zijn kerken te wijden, üeze was eenvoudig een vrome en godvruchtige meening, welke echter geen enkele openbaring tot staving voor zich schijnt te hebben. Zij was eene schoone uitdrukking der dagen van d'chterlijk geloof, dier tijden van pelgrimstochten, toen het H. Land den menschen alles in alles toescheen, toen zij scheepsladingen met heilige aaide naar de landen van Europa brachten en uit elke gewijde plek een Palestina zochten te maken. In waarheid, de veertig dagen zijn voor ons verborgen door onzen Heer zeiven. Alles, wat wij bij vergelijking kunnen veronderstellen is, dat onze H. Aioeder Maria op de een of andere
1) Gcrberti De co quod est Juris div. el eccles. in Sixcramentis.
304
wijze er in betrokken was en dat misschien het grootste deel van dezen tijd in de woning van den H. Joannes met Haar werd doorgebracht, terwijl zij de verborgenheid van Nazareths woning of de veertig dagen, welke voor de Zuivering te Bethlehem werden doorleefd, hernieuwden en herhaalden.
Doch de veertig dagen liepen ton einde; en het geheim der Hemelvaart brak aan. Hij verliet de wereld bijna even heimelijk als Hij er in was gekomen. Zijne moeder en een kleine groep waren de bevoorrechte weinigen, die Hij als getuigen van dat geheim toeliet, en zoo klom Hij des middags ten drie uren van den zonnigen olijfberg ten hemel in de kalmte zijner eigene goddelijke macht, begeleid door een talrijk gevolg van engelen, voor wie deze een feestdag was, en omgeven door de eerste vruchten zijner zegepraal, de zielen van veertig eeuwen, die Hij uit het voorgeborchte der helle had verlost; en met zich voerende de schoone eerstelingen der algemeene opstanding, de lichamen der Heiligen, die met Hem verrezen waren en op Paaschdag door de straten van Jerusalem wandelden. Eene wolk onttrekt Hem aan het geziciit der aarde; en den hemel binnentredend, plaatste Hij zijne menschelijke Natuur in ondenkbare verhevenheid aan do rechterhand des Vaders, waar do hemel haar in haar eigenaardige gedaante zal behouden tot de herstelling van alle dingen.
Doch ook daar openbaart zich de onoverwinnelijke neiging, als wij zoo mogen zeggen over ons zeiven sprekende, of de goddelijke eigenaardigheid gelijk wij het godsdienstig gesproken zouden noemen, steeds meer en meer. Hij zelf had daarop gezinspeeld in woorden, welke Hij als bij toeval had gesproken en door verzekeringen en voorzeggingen, die slechts klonken als balsemende gezegden van teedere vertroosting. Toen de verborgenheid ten einde scheen, begon zij eerst gelijk zij nog nooit had bestaan. Toen de verborgenheid naar ons beperkt begrip onmogelijk scheen, werd zij dieper en minder doordringbaar dan te voren; en maakte eene rei van goddelijke werkingen dit geheim tot een der aantrekkelijkste, schoonste en heerlijk volkomenste, dat men zich denken kan. Van zijne openbare glorie in den hemel liet Hij zich op eens den geheelen weg langs tot de verborgenheid in do gekonsacreerde Iloslie,
305
de zoete vinding zijner liefde, af. Voor de aanbidding der aanschouwing daarboven nam Hij de aanbidding des geloofs hier beneden. Niet eens en voor altijd deed Hij dit, maar, met een innig genoegen, dat telkens hernieuwd wordt, daalt Hij ieder uur neder en blijft Hij altijd nederdalen in den nederigen schoot dezer kleine gewone alledaagsche schepselen van brood en wijn, of liever in den boezem van dat ledige, wat zij lieten toen zij, om voor Hem plaats te maken, verdwenen.
Zoo gaf alles, wat zijne verliefdheid op het verborgen leven scheen te moeten onderdrukken, Hein een nieuwe drijfveer als het ware, een nieuwen stoot om zich zeiven dieper en dieper in zijn eigene Schepping te begraven. Do Menscliwording verborg meer dan zij onthulde. Zij voegde nieuwe geheimen bij de ouden in plaats van deze te ontsluieren. Zijn plicht, het werk zijns Vaders te beginnen, werd ongemerkt een beweegreden vooi' een ander uitstel van achttien jaren. Zijn openbaar leven bracht slechts zijne liefde voor het verborgene leven aan het licht. Zijn lijden, dat zijne Godheid op den voorgrond had moeten plaatsen, dreef haar op den achtergrond. Het geheim der Opstanding, door welks vei kondiging de wereld moest bekeerd worden, was gehuld in do diepste geheimzinnigheid. De Hemelvaart, die een slottriurnf van den strijd geleek, was slechts het begin van zijn sacramenteel leven, het meest ondoorgrondelijk geheim van alle anderen.
Daarom pleegt de geest der ketterij te blijven staan bij de Hemelvaart als bij een einde, eene grens, een slagboom, als bij een sluitsteen van het geheel. De katholieke opvatting, die onzen IJeer, de Kerk en de Sacramenten als altijd levend, werkend en voortdurend, en niet als geschiedkundige daadzaken of als drama's, welke voorbij zijn, beschouwt, blijft niet staan bij de Hemelvaart, maar gaat verder voort tot den Sacramentsdag, het feest van den tegenwoordigen Jesus. Zij kan niet rusten dan na Jesus zeiven zoowel op aarde als in den hemel bereikt te hebben. Wat ik' hier zog, vindt eene niet ongewone verklaiing hierin, dat personen, die in de dwaling zijn opgegroeid en zich tot de studie der katholieke godge-geleerdheid zetten, dikwerf zich teleurgesteld vinden wegens liet minder gewicht, wat wij aan dellemehaart hechten en in F. W. rABER, II, SACRAMENT. '20
;i06
ilen beginne verbaasd staan over de leer van den H. Tliomas, dat zij niets toevoegde aan onzen Heer noen aan zijne II. Mensclihe d iets anders verleende dan een „gepaste woonplaats.quot;
De wijze van doen van onzen Meer is zoo, als ware het voor Hem eene vreugde op aarde weder te keeren; zoo waar zijn de woorden dor II. Selnilt, dat liet zijn genot is bij de kinderen der menschen te zijn. Hij liemiouwt zijne Menschwor-ding nogmaals in hot heiligst Sacrament. Do van hun sui-stanlie gescheiden accidentia dor H. Hostie wijzen op Hem als beeltenis zijner menscheiijke Natuur zonder eene mensjhe-lijke persoonlijkheid; en alle punten van overeenkomst tus-schen het II. Sacrament en de Menschwording, welke wij te voren wijdloopig hebben behandeld, zijn even zooveel ophelderingen der zelfde zaak. Doch hoofdzakelijk vereenigt Hij in deze eene sacramenteele verborgenheid al de verborgenheden, waaronder Hij zich vroeger verscholen heeft, zoodat niet een enkele daarvan van Hein gescheiden of voor Hem verloren gaat. De hulpeloosheid zijner H. Kindschheid, de wijze waarop Hij was in de handen van anderen, de schijnbare tegenspraak der zinnen, al deze dingen, welke Hem eens verborgen in Bethlehem, verbergen Hem thans in de H. Hostie. De verborgenheid van het heilig huis van Nazareth wordt hernieuwd en overtroffen door de verborgenheid van het H. Tabernakel. liet geheimzinnige van zijn openbaar leven en zijne leerwijze in parabelen en gelijkenissen, vinden hun wederga in de uitstelling en den zegen van het Allerheiligste en in de wijze, waarop Hij de ziel roert, onderwijst en aandoet in de H. Communie. De verborgenheid van zijn lijden vindt haar ontzettende voorstelling in heiligschennis en godslastering en in de vermetelheid der verachting, de schaamte-looze aanvallen en de verwaarloozing ten opzichte van het H. Geheim des Altaars. Ja zelfs de vreeselijke onteeringen van het heiligst Sacrament, welke aan het geloof dikwerf den wensch ingeven, dat het ongeloof mochte wezen, hebben daar hare voorloopers gehad in het lijden en in de bijzondere geheimen van het ontzielde Lichaam en het rondgespatten Bloed van Goeden-vrijdag en Paasch-zaterdag. De verborgenheid zijns levens na do Verrijzenis is naauwkeurig gelijkend op het heiligst
'301
SacranVcnt, wijl Hij in beiden onlijdelijk en verheerlijkt is en in beiden in de hoogste mate verborgen is terwijl het onzen blinden oogen voorkomt, dat het belang der zielen zijne onthulling en openbaring eischte. Doch eene nadere overweging van dtize dingen behoort elders ter plaatse. 1)
Zoodanig is de openbaring van God, welke de katholieke leer ons van het 11. Sacrament des Altaars geeft en welke noodzakelijk gesteld moet worden naast do leer over de H. Drievuldigheid, opdat wij beiden beter mogen begrijpen. Onze lieer komt in het heiligst Sacrament zoo sprakeloos als een kind, en zwakker nog, om een dubbel leven te leven; het eene, dat 11 ij den menschen wijdt, omdat hij God is, en een ander, dat Hij Gode wijdt, omdat Hij mens cl i is. 'tls dit laatste, waaraan wij thans onze aandacht schenken. Het heiligst Saciament is de zichtbare voorstelling Gods. Wij knnnen nergens een duidelijker en omvangrijker kermis van God opdoen, dan in het H. Sacrament. God is daarvan het model, het idee. liet openbaart zijne innigste en eigenaardige volmaaktheden beter dan iets anders. Onze meest juiste begrippen over Hem worden afgeleid uit de weikingen van het H. Geheim des Altaars. Het is niet slechts de zon der christelijke godgeleerdheid; noen het vei heldert ook alle rijken der slof, des geestes, der genade en der verheerlijking zoowel als de zedelijke geheimen der wereld en die lange rei van wissellingen en toevallige ondervindingen, die do geschiedenis van het menschelijk geslacht uitmaken. Het heilig Sacrament vat al de werkingen Gods in één punt samen en openbaart ze daar aan ons. Zelf een raadsel, lost het de raadselen op van het heelal en ofschoon zelf tastbare duisternis, is het voor de wereld het licht. Na de zalige aaiischouv\ing is het H. Sacrament de duidelijkste, zekerste, vreugdevolste en de naaste aanschouwing Gods, welke zijne schepselen kunnen genieten.
1) Zie; liet vierde Hoek.
GOD GEZOCHT EN GEVONDEN.
Het leven, dat het heiligst Sacrament aan God wijdt, kan van drie verschillende gezichtspunten uit beschouwd worden. Van den eenen kant is het een leven der liefde; want de H. Menschheid van Josus op aarde bemint en vereert alleen naar waarde de tegenwoordigheid en majesteit van God op aarde. De vereering, welke God door hel II. Sacrament wordt bewezen, is even onmetelijk als de volmaaktheden Gods, wegens de oneindige waarde, welke de vereeniging der heilige Menschheid onzes Heeren met den Persoon des Woords daaraan verleent, 't Is van dit gezichtspunt, dat minnende en zich zeiven vergetende harten, bedroefd omdat de wereld God zoozeer vergeet en ontzet omdat zij God zooveel redenen tot toornis geeft, met genot dit zoet Sacrament beschouwen. Daar is rust en bevrediging, balsem en geur, schaduw en koelte voor den afgematten geest, bij de gedachte aan al de liefde en eere, welke God zoo uit de onzichtbare diepte vati het H. Sacrament ontvangt.
Van een ander punt gezien is het een leven van gelijkheid, gelijkheid namelijk met God; want het heiligst Sacrament regeert inderdaad de wereld en doet zich gelijktijdig gevoelen op alle punten der ruimte, in elk oogenblik des lijds, in elke oorzaak, die, op welke wijze dan ook, gevolgen baart, en in
309
elke kracht, welke in geheel het mechanisme van hemel en aarde dringt, beweegt, werkt, tegenwerkt, regelt en het evenwicht bewaart. Deze is eene beschouwing, welke bijzonder dierbaar is aan de beminnaren van Jesus, wijl zij zijne Godheid zelfs in de donkerste diepten van hare verborgenheid en schijnbare kleinheid in het licht stelt. Zij is do grondgedachte in alle overwegingen van zijne geheimen, welke daarvan hunne bijzondere aantrekkelijkheid en bovenaardsche schoonheid ontvangen.
Van het derde punt beschouwd, is het een leven van navolging; en uit dat gezichtspunt willen wij het thans overwegen. Het is eene copie van God, een beeld, een aftreksel, eene afdruk, een teeken, een model. Ja, nog meer, het is God zelf, die zich in den vlekkeloozcn spiegel der zelfstandigheids-verandering afbeeldt en weerkaatst. Het is zijn eigen nabootsing van zijn eigen leven in zijn eigen wereld.
Dit enkel gezichtspunt moeten wij helder in de oogen houden , terwijl wij als het ware eene reize door de wereld doen, het gebied harer wetenschappen en het rijk barer kennissen doortrekken en zien met welke nauwkeurige gelijkenis, schoon hier en daar afwisselend doch nooit in tegenspraak met zich zeiven komend, alle openbaringen van God gelijken op het heiligst Sacrament. Het schijnt naar een idee in Gods geest te zijn gevormd en uit te drukken, wat wij met eerbied en zinnebeeldig zijn zwaartepunt zouden mogen noemen, dat is, het punt om welk al de krachten van zijn karakter, als ik dit woord gebruiken mag, naar onze menschelijke wijze van spreken vereenigd zijn ; want de eenvoudigheid van God is waarlijk niet in woorden weer te geven. De tegenwoordigheid van God in het heiligst Sacrament is een naauwkeurige beeltenis van zijne tegenwoordigheid in de natuur en van zijne genade uitdeelende tegenwoordigheid; ook staat zij aan geene tegenwerpingen bloot, welke niet tevens even zeker en in dezelfde mate de beide anderen treffen. Terwijl wij aldus een antwoord geven op de moeielijkheden tegen de leer van het heiligst Sacrament, brengen wij ook te gelijk en voortdurende nieuwe en rijke mijnen van godvruchtige gedachten en gewaarwordingen aan het licht.
310
Zoowel bij het maanlicht der rede als bij den zonneschijn der openbaring beschouwd, ligt geheel de Schepping voor ons nis een onmelelijk veld, waarvan elke plek dient ter verberging ^an Hem, die zo schiep. Bij Hem, iieet zich openbaren zooveel als zich verschuilen. Het schijnt iets noodzakelijks in zijne onbegrijpelijke volmaaktheden te zijn. liet han^t onafscheidelijk samen met het geheim, dat de Oneindige zich aflaat om zich vooj' het eindige te ontsluieren. Gelijk wij somtijds eene ster zien als wij juist niet de ougen naar haar richten en haar uit hot oog verliezen als wij naar haar zoeken; of gelijk wij het glas met rook zwart en duister maken om in de zon te kunnen zien, zoo gaat het ook met God; wij zien Hem het bost, wanneer llij gesluierd is. Hij is voor ons, wat het aangezicht van Mozes voor het volk was; wij kunnen Hem niet aanschouwen wegens zijn verblindenden glans. Hoezeer wij ook bij voorbaat mochten verwachten, dat God in zijn eigen wereld op een schitterende, opvallende, vorstelijke en overweldigende wijze zou tusschenbeide treden ; hoezeer het ook te wenschen scheen, dat Hij tot meerdere heiliging zijner schepselen en spoediger verdelging van het kwaad zither in mengde, schijnt het evenwel, dat Hij dit niet doet omredenen, die zoowel onze belangen als de zijneraken. Zijn karakter, of wat in Hem hetzelfde is, zijne volmaaktheid, voor zooverre het zijner barmhartigheid goeddacht ons daarvan iets te doen weten, doet Hem verlangen gezocht en gevonden te worden, doch slechts gevonden te worden door vlijtige, nederige, door eerbiedige en aanbiddende navorsching. Zijne onbeperkte volmaaktheid zoowel als zijne liefde voor ons, maken dit in zekeren zin noodzakelijk.
De Schepping is als het ware voor ons de openbaring der aan onderscheiding rijke pracht zijner eigenschappen; en evenwel zien wij Hem niet en kunnen wij ons niet zeker maken van zijne tegenwoordigheid. Wij weten, wanneer Hij er is geweest en heengegaan is, gelijk Jacob het wist, toen hij zeide: «God was hier en ik wist het nief'; of gelijk de leerlingen van Emmaus zeiden toen Hij van hen verdween: «waren onze harten niet brandende in ons':quot; Hij is inderdaad bijna evenzeer verborgen onder den veelkleurigen sluier der uiterlijke
natuur als in het lipiligdom van zijn ongenaakbaar wezen; bijna even onbegrijpelijk in zijne uiterlijke werkingen als in zijne innerlijke volmaaktheden. Intusschen, nu wij eenmaal zoo geschapen zijn, is het bost, ook voor de veredeling onzer zedelijke en geestelijke natuur, dat wij Hem moeten zoeken, alvorens Hem te vinden. Voor de menschen is het leeren zelf kostbaarder en leerrijker dan het resultaat van ons leeren, en het gebruik van onze vermogens is van meer gewicht dan de vruchten, welke wij daaruit trekken. Zoo staat het opeigen-aardige wijze met onze verhoudingen tot God. Ons tegenwoordig leven is niet een leven van genot, maar van beproeving. De deugd bestaat in het verdienstvol zoeken van Hem; het vinden van Hem is ten laatste onze onverdiende belooning. Het bezit van God is onze eeuwige vreugde, naar Hem rond te tasten of wij Hem gelukkiglijk mogen vindenquot; in het duister, nabij een ieder van ons otschoon voor ons allen onzichtbaar, dat is geloof, hoop en liefde en de oefening van alle deugden, 'tls dus om redenen zoowel in ons ais zijn belang, dat God zich niet veropenbaart aan ons tenzij door zich te verbergen; en daar nu het heiligst Sacrament zijn voornaamste schuilplaats is, zoo is het tevens zijne voornaamste openbaring.
Laat ons de H. Schrift ter hand nemen om dit beginsel te verklaren. Zij is in den hoogsten zin des woords eene openbaring van God. Dat is haar bepaald doel. Zij werd ten dien einde geschreven om voor ons eene meer duidelijke wereld te zijn dan de wereld buiten ons, gemakkelijker te lezen dan de natuur, meer zeker te ontcijferen dan de bewijzen van ons eigen geweten, om ons diepere zaken op eene meer duidelijke en tot ons hart sprekende wijze te vei halen. Doch wie zoude niet willen erkennen, dat de uitbreiding onzer kennissen ook den gezichteinder onzer onwetenheid uitbreidt? Hij verborg zich in het Paiadijs onder een vreemd en onbeduidend gebod en in de koelte van de avondlucht wandelde Hij, verborgen te midden van den lommer der lieflijk geurende struikgewassen. Hij verborg zich later onder de belofte van Maria's nakomelingsschap en terstond legde Eva met hare natuurlijke en menschelijke haastigheid dezelve verkeerdelijk uit. Hij verborg zich onder het geslacht van Seth en later
312
met acht personen in de Ark. Hij verborg zich bij eene enkele ftiniilie en diicir by een enkel volk, dat zich geenszins door goedheid, grootheid, of liefdewaardigheid onderscheidde. Het leerstelsel der synagoge was een stelsel van geheimen en zinspeelde op do verborgenheid der Menschwording.
Hij onlhuiile zich voor de menschen in den Hijbel ais iemand, die menschelijke hartstochten bezat en aan menscholijke veranderlijkheid onderworpen was. Hij draagt den schijn van het bedrog te prijzen en de Aartsvaders te iieiligen door handelingen, die, oppervlakkig beschouwd, zeer dubbelzinnig schijnen. Het lot der verschillende volken in het land Chanaan brengt onze begrippen van recht en onrecht in de war; en er komen gevallen voor, welke van den eenen kant met de menschelijke viijlieid en van den anderen kant met de goddelijke voorbeschikking onvereenigbaar schijnen. Wat ons gezegd wordt, is dikwerf slechts een sluier, welke over God wordt geworpen en wat ongezegd gelaten wordt, schijnt dikwijls juist te zijn, wat de aard eener openbaring Hem zou bewegen te ontsluieren. De Bijbel is meer een verhaal dan eene leering en de graad en de wijze zijner ingeving door den H. Geest is eon raadsel, dat nog opgelost moet worden. Vandaar dat hij niet zoozeer een stelselmatig leerboek als wel eene verzameling is van bovennatuurlijke beginselen, van goddelijk bepaalde waarheden, van hemelsche verklaringen, waaruit even zoo vele wetenschappen en godgeleerde stelsels kunnen worden afgeleid. Wat ter navolging strekt, is niet altijd duidelijk onderscheiden van hetgeen slechts bevvonderingwaardig is; en de overdrachtelijke zin valt voortdurend samen met den letterlijken zin. De wonderen onderwerpen zich aan zekere wetten en de voorspellingen zien, wat hare vervulling betreft, op de toekomst. In dén woord, met een louter menschelijk oog beschouwd, is de Bijbel het buitengewoonste soort van boek, wat men denken kan. Hij is een stelsel van beeldentaal en Jesus is de sleutel tot allen. In het licht der Menschwording, van welke het H. Sacrament het meest bijzonder en levend geheim is, wordt alles duidelijk. Niets kan wondervoller, prachtiger, dieper, wijzer, meer samenstemmend en redel'yker zijn. Doch zonder dit licht,
313
wat kunnen dan de schepselen anders doen, dan een der grootste werken van Gods barmhartigheid in hun eigen verderf verkeeren?
Doch hot ligt niet slechts in zijnen inhoud en de samenstelling daarvan, dat de Bijbel zoo duidelijk ons een verborgen God openbaart. Het onderricht daarin vervat, verkondigt dit rechtstreeks en opzettelijk als eene loer. Laten wij eens zien, wat er uit een algemeen overzicht van de volgende plaatsen, waarvan er reeds eenigen door ons werden aangehaald, voortspruit, sliet is tot eere Gods het woord te verbergen. 1) Wel is waar verborgt gij deze dingen in uw hart, doch ik weet, dat gij dit alles gedenkt.quot; 2) Christus zegt bij Isaias: »Hij maakte mijnen mond als een scherp zwaard; met de schaduw van zijne hand heeft Hij my beschermd en mij als een uitgelezen pijl gemaakt; in zijnen koker heeft hij mij verborgen. 3) In een oogenblik van toorn verborg ik een weinig mijn aangezicht voor u, doch met eeuwige goedheid heb ik barmhartigheid jegens u gehad. 4) Gij hebt uw aangezicht voor ons verborgen, 5) De beschikking des geheims, dat van eeuwigheid in God verborgen is geweest. 6) Het geheim van God den vader en Christus Jesus, waarin alle schatten van wijsheid en kennis verborgen zijn. 7) Uw loven is verborgen met Christus in God. 8) Alle duisternis is verborgen in zijne heimelijke plaatsen. 9) Ik zal u verborgen schatten en geheime kleinodiën geven, opdat gij wetet, dat ik ben de Heer, die u bij uwen naam heeft geroepen. Ik heb van u een gelijkend beeld gemaakt, doch gij hebt mij niet gekend. Ik omgordde u en gij kendet mij niet. 10) Zie dan nu alle
1) Jioek der Spreuken XXV : 2.
2) Uoek Job X : 13.
3) Isaias Xt.lX : 2.
4) Isaias I.V ; 8.
5) Is.iias LX1V : 7.
C) Ephes. lil : 9.
7) Cotoss. II : 2.
8) CuIubs. Ill : 3.
9) Job. XX : 26.
10) Isaias XLV,
3U
dingen, welke gij gehoord iiebt. Ik heb u nieuwe zaken getoond na dien tijd, en nog worden er zaken bewaard, welke gij niet weet. Nu zijn zij geschapen en niet eerder; en vóór dezen dag, opdat gij er niet van liooren zoudt en later zeggen zoudet; zie, ik wist het! Gij hebt het niet gehoord noch geweten, ook kwam het u vroeger niet ter ooren.quot;
David beschouwt God zoo, als ware Hij het verborgen toevluchtsoord voor zijne benarde schepselen en hij smeekt Hem nu eens hem onder de schaduw zijner vleugelen, dan in zijnen tent en dan weder hem in het heiligdom van zijn tabernakel te verbergen; en dat God zijn aangezicht verbergt, wordt als de gewone straf en de voortdurende bekommering zijner schepselen aangemerkt. De tegenwoordigheid zelve van God is eene zoo glansrijke tegenwoordigheid, dat zij alles, wat onder het gebied harer lichtstralen valt, verbergt; zijn aangezicht is zelf een geheim. 1) Daarom zingt David in eene vervoering de volgende ingestorte woorden: »0 hoe groot is de veelvuldigheid uwer zoelheid, o Heer, welke Gij verborgen hebt voor hen, die U vreezen; welke Gij geschapen hebt voor hen, die op U hopen ten aanschijn van de kinderen der menschen. Gij zult hen bergen in het heimelijke uws aangezichts voor do verontrusting der menschen. Gij zult hen beschermen in uw tabernakel tegen de kwaadspreking der tongen. Geprezen zij de Heer, want Hij heeft mij zijne barmhartigheid getoond in een versterkte stad 2) Waarlijk, Gij zijt een verborgen God, de God van Israël, de Redder. 3) Wanneer Hij zijn aangezicht verbergt, hetzij voor volken of voor alle menschen, wie is er dan, die hem zien kan?quot; 4)
Verder wordt Hij beschreven als de Heer, die zijn aangezicht vei bergt voor het huis van Jacob. Al deze schriftuurplaatsen kunnen niet in den zin eener tijdelijke straf worden uitgelegd en zelfs wanneer zij in den zin van straf toepasselijk zijn, dan bevestigen zij niettemin het beginsel, waaraan wij
1) Isaias XLVJI1.
2) Psalm XXX ; 20.
3) Isaias XLV : 15.
4) Job. XXXIV.
315
onze aandacht wijden. 1) Het rijk des hemels zelf wordt vergeleken bij een schat, die in eenen akker verborgen ligt en die, door iemand gevonden, verborgen wordt gehouden. 2) Drie malen noemt David God zijn toevluchtsoord om zich te verbergen; en van onzen Heer wordt bij Isaias gesproken als van den man, die zijn zal als iemand, verborgen voor den wind, en zich verschuilend voor den storm, als water-stroomen in de droogte, en als de schaduw eener rots, die oprijst in eene woestijn. 3) Zoo zegt Habakuk: xGo.i zal komen van het Zuiden en de Heilige van den berg Pharan. Zijne glorie dekt den hemel en de aarde is vol van zijnen lof. Zijne heerlijkheid zal zijn als het licht: daar is zijne sterkte verborgen. 4)
Ik heb al deze plaatsen bij elkander gevoegd om u vertrouwd te maken met de wijze, waarop dit beeld e'ener schuilplaats voortdurend den door God verlichten schrijvers voor den geest stond. Nu eens is het God, die zich verbergt en nog wel in licht en heeilijkheid en in zijn eigen tegenwoordigheid. Dan eens is het de mensch, die verlangt zich in God te verbergen als ware er altijd een benijdenswaardig duister rondom Hem, welk het doordringend oog des menschen niet kan doorboren. Somtijds verbergt God zich voor eene wijle, om de een of andere reden of wel om te kastijden; en de menschen weeklagen wegens de smart, welke daaruit voortspruit. Menigvuldig zijn de gezichten en verschijningen, gelijk zij bij voorbeeld Abraham, Mozes, Eliphas en Elias vergund werden, welke wij hier in denzelfden zin zouden kunnen aanhalen. Doch de volgende plaats uit het boek Job behandelt zoo geheel het onderwerp van God te zoeken, dat ik onaan-gezien de lengte daarvan, ze hier wil overschrijven. 5;
»Nu ook zijn mijne woorden in bitterheid, en de hand mijner plaag drukt zwaarder dan mijn zuchten.
1) Isaias VIII.
2) Malth. XIII.
3) Isnins XXXII.
4) llubnkuk III.
5) Job. XXIII.
316
Wie zal 'tmij geven Hem te kennen en te vinden, en zelfs te naderen tot zijnen troon?
Ik zou rechtspraak voor hem instellen en mijnen mond vullen met beschuldigingen, opdat ik mochte hooren, wat Hij mij zou antwoorden en verstaan, wat Hij mij zou willen zeggen.
Ik zou niot wenschen, dat Hij met mij twiste in groole gestrengheid, noch mij overstelpe met het gewicht zijner grootheid.
Laat IIij rechtvaardigheid tegen mij doen gelden en mijn recht de overwinning behalen.
Doch wanneer ik mij naar het Oosten keer. Hij verschijnt niet; of naar het Westen, ik zal Hem niet vernemen. Keer ik ter linkerzijde, wat zal ik doen? Ik zal Hem niet vatten; wend ik mij ter rechterhand, ik zal Hem niet zien.
Dnch Hij kent mijnen weg; en heeft mij beproefd als goud, dat door het vuur gaat.
Mijn voet heeft zijne schreden gevolgd, ik heb zijnen weg in het oog gehouden en ben daarvan niet afgeweken. Ik ben niet afgeweken van de geboden zijner lippen en de woorden ijns monds heb ik in mijn hart bewaard.
Want Hij is alleen en niemand kan zijne gedachten keeren; en wat ooit zijne ziel heeft begeerd, dat heeft Hij gedaan; en als Hij zijnen wil in mij vervuld zal hebben, dan heeft hij vele andere soortgelijke zaken voorhanden.
En daarom ben ik ontsteld in zijne tegenwoordigheid en als ik Hem beschouw dan word ik peinzend van vreeze.
God heeft mijn hart vermurwd, en de Almachtige heeft mij doen ontstellen; want ik kwam niet wegens de duisternis, welke over mij neerhing, noch heeft de nevel mijn gelaat overtogen.
De tijden zijn voor den Almachtige niet verborgen, maar zij, die Hem kennen, kennen niet zijne dagen.quot;
Het is alzoo de goede wil en het behagen Gods, zoo in zijne eigene Schepping te zijn, dat Hij slechts gevonden wordt door hen, die Hem zoeken. Hij wil noch hunnen geest over stelpen door den verpletterenden indruk zijner majesteit noch hunnen wil noodzaken door de zichtbare vertooning zijner
317
rechtvaardigheid. Zoo naar God te zoeken is onze grootste roem, ons hoogste voorrecht. Wanneer wij onze eigene nietswaardigheid beschouwen dan is het zoo verwonderingwekkend zulks te mogen doen. quot;Wij verdienen het verlof niet, iets met God of voor God te doen. Niettemin heeft Hij in zijne barmhartigheid dit tot onzen eenigen plicht gemaakt gelijk hot ons onschatbaarst recht is. Wanneer wij niet aan God denken, dan schijnen wij vele rechten te hebben, en in waariieid hebben wij ze ook, doch zij zijn allen aan Hem ontleend en lusten op den onwrikbaren grondslag zijner getrouwheid. Doch bij de gedachte aan God, schijnen deze allen als weg te sterven en te vergaan gelijk vlas in het vuur. Wij zien, dat Hij alles is in alles, dat er geene gerechtigheid is dan in zijn bepaalden wil, die de volmaaktheid der gerechtigheid is en dat wij geene aanspraken hebben op zijne majesteit tenzij gene, welke Hij zelf eerst gevonden en dan aan ons verzekerd heeft. Het besef van onze waarde, welke wij in de beoefening der deugd zoo dikwerf ons in het geheugen moeten roepen, gaat van ons heen, gelijk eene ster verbleekt bij het opgaan iler zon.
Dan, in zulke uren, gaat het als een nieuw licht voor ons op, hoe roemrijk het voor ons is. God te mogen zoeken, Hem overal te vinden, telkens zijne sluier op te lichten en te staren in zijn heerlijk heiligdom, terwijl Hij ons leidt door zijne betooverende aantrekkelijkheden en ons bemoedigt door do stralen van zijn licht en onze harten vult met allerlei soort van onverwachte zoelheden en ons doet wegsmelten in gebeden en in tranen. En toch hoe dikwijls vergeten wij dit alles! Wij nemen waar en onze waarnemingen zijn niet gericht op Hem. Wij denken, en Hij is niet in al onze gedachten. Wij oordeelen en onze oordeelen zijn niet dozijnen. Wij lezen, doch wij breiden ze niet uit, maken ze niet dieper, onze kennis van Hem, »wieu te kennen het leven is, wiens Naam te verkondigen onze vreugde uitmaakt.quot; Ja wij scheiden zelfs het verstandelijke van hot godvruchtige, alsof geest en hart twee weegschalen waren, waarvan de eene niet kan stijgen zonder dat de andere zou moeten dalen.
Laat het niet in zulk een geest zijn, als wij nu voortgaan
318
te beschouwen, in hoeverre Gods wijze van zich te openbaren in de onderscheiden rijken dor natuur en der genade, der kerk en der wereld, ons gelijkenissen levert van het H. Sacrament, Wijl God wil, dat wij Hem zullen zoeken, laten wij Hem d.m ook onze liefde toonen door Hem met ijver en vlijt te zoeken, toepassende, als wij zoo mogen, op Hem de woorden van Saul aan de Zipliiten. 1) »Gezegend zijl Gy van den Heer, omdat Gij met mijnen toestand medelijden hebt. Ga daarom, ik bid liet IJ, en bezig allen ijver en vorsch na en bezie wel de plaats, waar zijn schreden staan, en wie Hem daar gezien heeft; want liij denkt van mij, dat ik li-stig op wacht sta naar zijne komst. Onderzoek en zie al zijne schuilplaatsen, waarin Hij zich verbergt en keer tot n;ij terug niet de zekerheid, dat ik met u kan gaan. En mocht Hij zelfs nederdalen onder den grond om zich te verschuilen, ik zal Hem zoeken onder al de duizenden van Juda.quot;
liet grootste deel zijner werken is verborgen, zegt de wijze man; doch wanneer wij met zijne hulp Hem ontdekken, dan moeten wij den raad des Wijzen in liet geheugen roepen: zijt niet trotsch; want de werken van den Allerhoogste alleen zijn wondervol, en zijne werken zijn roemrijk en geheimzinnig en verborgen; en de heele weitld is voor Hem als het geringste zandkorreltje en als een druppel van den morgendauw, die neervalt op de aarde.quot; 2) Wanneer wij op moeie-lijkheden stooten, dan is dezelfde door Gods geest geleide Wijze bij de hand om ons ware en wijze en eerbiedige gesteltenissen in te boezemen, juist als toen hij de verdelging der Kanaannieten beschouwde en uitriep: »0, hoe goed en lieflijk is uw Geest, o Heer, in alle dingen! Want wie zal U zeggen: wat hebt Gij gedaan? Of wie zal zich tegen uw vonnis verzotten? Of wie zal voor uw aanschijn optreden om de wreker te zijn van roekelooze menschen? Of wie zal U beschuldigen, wanneer de volken vergaan, welke Gij geschapen hebt? Want er is geen ander God dan Gij, die zorg draagt voor alles, om te toonen, dat Gij geen onrecht-
1) 1 Bock der Koning. XXIII.
2) Kcclesiast Xf.
vaardig vonnis velt. Noch koning noch lyran zal onder uwe oogen treden om rekenschap te vragen over hen, die Gij verdelgd hebt. Zoozeer Gij namelijk rechtvaardig zijt, beschikt Gij alle dingen rechtvaardigiijk; wijl Gij het strijdig vindt met uwe macht, iemand te verdoemen, die niet verdient gestraft te worden. Want uwe macht is hot begin der rechtvaardigheid, en omdat Gij Heer zijt van alles, toont Gij U goedgunstig voor allen. Want Gij toont uwe macht, wanneer de menschen niet willen geiooven, dat Gij onbeperkt in macht zijt en Gij maakt te schande de driestheid van hen, die U niet kennen. Doch Gij, meester zijnde van al'e macht, velt vonnis met bedaardheid en beschikt over ons met groote toegevendheid, want uwe macht staat U ten dienste, wanneer Gy wilt.quot;
UE STOFFELIJKE WERELD.
Do nieuwere wetenschap heeft de geheele natuur voor ons in verschillende rijken en zoo velerlei gebied ingedeeld en als op een landkaart afgeteekend, van welke ieder een hijzondere wetenschap voorstelt, die of wel haar eigen grondslagen heeft of naar vast beginsel onder anderen gerangschikt wordt. Deze rijken zijn naar den (egenwoordigen stand der ontdekkingen ongelijkmatig opgehelderd. Sommige schijnen bijna voltooide en volkomen wetenschappen te zijn, andere daarentegen schijnen bijna nog niet onderzochte streken, waarin allo voorwerpen onduidelijk en als in een nevelachiig licht voorkomen. Evenwel zijn al deze wetenschappen vol van heilige wijsbegeerte, vol van God. Zij verheffen den geest tot Hom en helderen dikwerf met bijzondere kracht de leeiing der strikt wetenschappelijke godgeleerdheid op. Goed bezien, stellen ons deze verschillende rijken der wetenschap hot verstandelijk begrip der mensch-lioid voor, die zoowel de waarde als do moeiehjkheid erkent van naar God te zoeken en daarom onder hare kinderen de taak verschillend doelt, het gebied onderscheidend aanwijst, waartoe zij hunne navorschingon en ontdekkingen zullen beperken, zoo, dat het vereonigd, streven aller menscholijke geesten een prachtig en algemeen zoeken naar God zoude zijn.
De natuurkundigen van vroeger tijden scliijnen eone hoogere leerwijze te volgen, dan die van onze dagen. 1) De ouden beschouwden de natuur der dingen op zich zelven om daaruit tot gevolgen te besluiten on begonnen, gelij!; Aristoteles, met beginselen vast te stellen, die zelven voor de natuur der dingen grondwaarheden zouden zijn. Doch dit was een te hooge vlucht, en bijgevolg mogen, in vergelijking met het licht der moderne tijden, de oude natuurkundigen als mislukt beschouwd worden. De latere methode van proefnemingen tot in het kleinste, van nauwkeurig opgeteckende waarnemingen en daaruit met geduld getrokken bewijsvoeringen, is meer passend voor den ir.onsch en meer geschikt om naar God te midden der geheimen der natuurlijken wereld te zoeken; en daaraan is dan ook haar uitstekend welslagen te danken.
Geon gezicht kan den waren godgeleerde welkomer zijn dan de beschouwing van de reuzenschreden der wetenschappelijke ontdekkingen en de stoute methoden der wetenschappelijke navorschingen. Hij heeft niets te vreezen voor zijn geloof tenzij eene verlegenheid, welke juist door den rijkdom der be-
1) C'ttbauis beweert evenwel in zijne „Verhoudingen tnsachen de naluur-kunde en de zedeleor.quot; (Rnjtporlx du Phystqun et du Moral.) dat Oemocrites de nieuwere leerwijze uitvond en volgde: „Ia een woordquot;, zegt hij, „Bemoorites wees op de ervaringen als op een nieuw middel orn lot de waarheid te ici'raken, en beoefende alleen onder de ouden, voortdurend deze kunst, welke later bijna alle uitkomstcu en den roem der nieuwere tijden geleverd heefl. — if moire premier p. 68 Jidil. de Peisse. — Een schrijver van onzen tijd heeft de juiste opmerking gemaakt, dat de volgelingen dei-oude school, die van de daad tot h-ei knuneu (ab ae!u :ul posse) veJeueeidcn ; de waarnemingen eigenlijk met meer achting behandelden dan de nieuwere wetenschap bet dikwerf gedaan he^ft, wier spreuk en leuze juist de waarneming en de ervaring is. Terwijl hij spreekt over ontwijfelbare daadzaken in de psychologie, welke tot een bewijs voor het bovennatuurlijke lelden, en over de wijze, waarop de moderne wetenschap ignoreert, wat niet inde kraam barer vooropgezette Iheorien past, en van de wetenschap iu het bijzonder, hoe zij zieb op akadeiniën eu geleerde veieenigiogen voordoet, zegt hij, dat de wetenschap wel is waar de waarneming tot punt van uitgang heeft genomen, „doch juist op dien oogenblik is men begonnen alle daadzaken, die lastig waren, in eens weg te cijferen en de waarnemingen van alle eeuwen iu het vuur te werpen. — Ve MirviUe. Le* espriU p. 33G. note.
F. W. IA BKR, II. SAOHA MENT. 21
;f2'j
wijzen ontstaat, die zoovele nieuwe ontdekkingen onophoudelijk ter zijner beschikking stellen om het geloof te verdedigen. Niets kan er meer bekrompen zijn dan het denkbeeld vaneen strijd tusschen wetenschap en godsdienst, 'tls wol waar, dat sommige wetenschappen in de eerste tijdpei ken van hunne samenstelling, de hoofden van hen, die aan hare bronnen dronken, op hol hebben gebracht; en onbekookte theorien, met de leerpunten des goloofs niet te vereenigen, waren daarvan het gevolg. Doch deze werden ten laatste slechts nieuwe en meer doorslaande bewijzen voor de goddelijke en onveranderlijke waarheid van ons heilig geloof. Want verdere ontdekkingen en eene meer omvattende bewijsvoering leidden in alle soortgelijke gevallen tot liet opgeven van ongodsdienstige theoriën. Intusschen toont niets de goddelijkheid der wetenschap duidelijker aan dan dit, dat zij zoo vol is van God, en zijne eigenschappen en werkingen op allerlei wijze zoo noodzakelijk moet weerspiegelen, dat zelfs theorien, welke men verzon ten einde eene ontdekking te bespoedigen en een tijd lang ah de voorwaarden eener ontdekking had aangezien totdat de ontdekking zelve ze eindelijk als onhoudbaar aantoonde, evenwel de macht, do wijsheid en schoonheid Gods, waarlijk in klaarder licht stelden en zoowel van zijne goedheid als van zijn bestaan een voortdurende en harmonische getuigenis aflegden. Wanneer wij dus de wetenschappen, de eene na de andere, doorloopen, dan zullen wij bevinden, dat ieder van haar ons verschillende sporen van God onthult, terwijl de overeenkomende punten der onderscheidene wetenschappen met elkander als in eenen spiegel de allereerste heerlijkheid van God, zijne eeuwig geprezene Eenheid weerkaatsen.
De Geologie of aardkunde, welke do geschiedenis der natuur is, heeft men beschouwd als eene wetenschap, wier beoefening bijzonder gevaarlijk is voor de godsdienstige richting des geestes. Als dat zoo is, dan ligt de schuld daarvan in den geest en niet in de wetenschap. De geheelo rei van redetwisten, welke eindigden met aan te nemen, dat de tegen-woordige oppervlakte van den aardbol van nieuweren daturn en de mensch iets nieuws in do Schepping is, is niet anders dan een lange keten van bewijzen in het voordeel van Mozes
geschiedverhaal. 1) Wanneer wij den aardkundige volgen terwijl hij door de opvolgende aardlagen graaft, die den schoot der aarde vormen, en in de verschillende lagen eene nieuwe schepping van bezield leven ontwaart, welke deels een afdruk van de vorige is, deels de volgende reeds vooruitloopt tot ten laatste de fossiele overblijfselen een bezield leven verkondigen, dat slechts weinig van do levenlooze stof verwijderd staat, en wanneer wij dan treden in diepere lagen, waar klaarblijkelijk nooit een bezield leven aanwezig was, maar slechts ruwe stof, — wanneer wij hem zoo volgen in de lagen van het aangespoelde land tot aan het harde graniet, wolk een veld vol godsdienstige gedachten opent zich dan voor ons! Rijken van dieren, toen de mensch, hun koning, nog niet geschapen was, raillioenen en millioenen jaren gedurende welke do aarde voor hel menschelijk geslacht werd voorbereid, stille, ijzingwekkende tijdperken, waarin de ziel-looze stof alleen bestond, waaruit God langs onbegrijpelijke wegen roem en lof zich wist te winnen, tijdkringen van eenvormigheid, die liet uiterlijk van eeuwigheden aan zich hebben, vreeswekkende en ontzettende omkeeringen, een soort van kalender, geschikt om een deel te berekenen van Gods leven alvorens er eenig menschelijk leven bestond!
Terwijl de leer over de aarde ons met haar eenvoudige tijdperken verbazen doet, schijnt zij tevens een duister licht op verkenning te zenden in de eeuwigheid, welke voor de Schepping bestond en terwijl zij ons bewijst, dat onze planeet gedurende eeuwen verschrikkelijke omwentelingen doorleefde, zonder een verstandig wezen op zijne oppervlakte te bezitten, toont zij ons ook, dat de wetenschap, ten minste naar dentegenwoordigen stand der kennis, er niets tegen kan hebben, als wij de andere planeten en sterren als nog niet bewoond willen beschouwen, zoodra dit volgens onze meening beter met deze leer over de Menschwording van Christus als hot Hoofd van alle dingen, en in het algemeen met het -geheele stelsel der Openbaring
1) Zie; Cu vier, Jlevvhilions sur ia surface tie la ter re. Beide de «Irijdfge thcoriën van verwoesting eu tcm-onniglidd leidou gelijlielijk tot deze uitliuiust.
21*
streokt. Ik wil daarmede niet zeggen, dat de godgeleerdheid voor den glans van een of andere mogelijke ontdekking te vreezen heeft, maar dat de godgeleerden zoowel als anderen van hunne vrijheid gebruik mogen maken, zoolang zij haar bezitten. De godgeleerdheid, als zoodanig, zul bevonden worden in harmonie te zijn met alle ontdekkingen als zij komen. Slechts do godgeleerden, ieder in het bijzonder, zullen somtijds zich vroolijk kunnen maken met bun eigen persoonlijke ideëen. '1) Wat de aardkunde is voor den tijd, dat is de sterrekunde voor de ruimte. In zekeren zin verruimt zij ons denkbeeld van God, juist zooals do sterrenhemel te middernacht den geest van den aandachtigen beschouwer merkbaar doet zwellen en uitzetten. Wij mogen de bewegingen en de wetten der aarde onderzoeken. Of' wij mogen de gegevens over de maan, hare ongelijkheden on verschillende codaanten bestu-deeren. Wij mogen elke planeet in het bijzonder gadeslaan ol een overzicht nemen van geheel het zonnestelsel. Wij mogen opklimmen tot do vaste sterren, do dubbele sterren, de sterren-groepen en de onmetelijke streken van kringvormig nevelachtige stof, die zich misschien tot nieuwe werelden vormt of nader komen tot het licht van den dierenriem en
1) 't Is eene dwaling fe verondetstellRii, dut de leer, waarin de cerale sclieppingadagen als onbepaalde tijdruimten en niet als gewone zunnedagtm worden voorgesteld, door de nieuwere ontdekkingen aan do godgeleerdheid zonde zijn opgedrongen. Ue U. Augustinus spreekt dnar reeds van in het 20e 13oek zijner „Slad Godsquot; — het elfde Hoofdstuk. B o s 8 u e t noemt die dagen „zes rcrsehillende voortgangen.quot; Zie zijne vijfde beschouwing over de Mysteriën, Nicolas haalt in zijne Etudes p/iilosop/iiques Boek II hoofdst. II. in denzelfden ziu aan den H. Athanasius. Oral. Contr. Arian n0. 6 en O r i g i n e s De Princip A*. Ifi en contra C e 1 s a m VI. SO—51. Ja de heilige tekst zelf schijnt, gelijk wij reeds aanmerkten, zoodanige verklaring te eischen, wanneer er gezegd wordt: „Deze zijn de wordingen (yenerationen) des hemels en dor aarde, toen zij geschapen werden op den dag toen God dc lieer hemel en aarde maaktequot;; zonder iets te zeggen van de verdeeling tussuhen Jug en nacht, die deel vau het vierde dagwerk uitmaakten. Zie evenwel voor dc tegenovergestelde opvatting Soriguet cosmogonie de la BMe, voornamelijk de eerste noot vau het aanhangsel. Darwin's boek over dc oorsprong der soorten heeft niet de minste verandering in den tekst noodig gemaakt.
325
hetzelve, gelijk de leerlingen van Laplace willen beschouwen, als een nieuwe planeet, die daar juist van de zon wordt weggeslingerd. Overal hebben wij God, overal hebben wij bewijzen en verklaringen van die noodzakelijke waarheden, die Ilij, en niet de ondervinding, in onzen geest heeft geplant; en nergens treilen wij een spoor aan eener wet, welke in het minste met veelvuldige begripsbepalingen, of uit de Schrift verkregen gevolgtrekkingen of mot de kerkelijke leerpunten der godgeleerdheid in strijd verkeert. Daar is in de sterre-kunde tot heden toe nog niets gevonden, wat ons belet, eenc theorie te vormen, die op de meest harmonische wijze samen-stemt met de denkbeelden, welke wij zeiven uit de Mensch-wording vormen. Evenwel zijn deze denkbeelden niet de leer der Menschwording. Zij zijn geene onfeilbare waarheden; en de theorie Is slechts eene theorie, welke zonder leedgevoel en zonder de minst nadeelige gevolgen voor onze godgeleerdheid kan worden opgegeven , wanneer ooit de strenge bewijzen eener nieuwe ontdekking haar als onhoudbaar zouden aantoonen.
Niets belet ons te gelooven, bijaldien wij het verkiezen te gelooven, dat do aarde alleen van alle hemellichamen, hetzij planeten, zon, maan of sterren, door redelijke schepselen wordt bewoond; dat de Schepping van stollelyke redelijke wezens met onze planeet, de aarde, begon; dat zij de tuin is van het zonnestelsel, terwijl de zon zelve de schoone tuin is van alle overige nog grootere stelsels; dat in haren schoot de vaste en vloeibare grondstoffen juist zoo vermengd zijn als noodig is voor het bezielde leven in het algemeen en hot menschelijk leven in het bijzonder; dat zij bijzonder schoon is, wijl zij bijzonder bewoonbaar is; en dat in Gods werken de bewoonbaarheid de eerste graad der schoonheid uitmaakt; dat do andere planeten zich nog in de tijdperken van levenloosheid , van eerste leven, van oud leven of nieuw leven bevinden ; dat de vergelijking van verschillende overeenkomsten ons geen gronden geeft, aan een stelsel van wereldkundige tijdrekening de voorkeur te gevèn, waaruit besloten zou moeten worden, dat de planeten zich allen op denzelfden trap van vorming bevinden; dat de bewijskracht van zoodanige of onderling gelijkende overeenkomsten niet grooter is dan de
moeilijkheden, welke daaruit met betrekking tot de leer over de Menschwording, de familie-eenheid der verstandelijke schepselen Gods, van Christus als hun hoofd of met betrekking tot het stilzwijgen der II. Schrift daarover zouden voortspruiten; dat, indien de tegenwoordige toestand van onze planeet haar geen natuurlijke voorrechten schenkt, de feiten, dat onze Heer op haar is Mensch geworden en van het geslacht van Adam is, haar bijzondere voorrechten verleenen, die grooter zijn dan eenige andere natuurlijke, zelfs wanneer de weldaden der Menschwording tot geslachten van wezens, die de andere planeten bewonen en noch engelen noch inenschen zijn, waren uitgestrekt; dat de koren der engelen, geesten met verstand begaafd en zonder lichaam, onze eenige broeders zijn; dat, wanneer de dag des oordeels zal komen, de groote rekening van het menschelijk geslacht opgemaakt en afgesloten en zijn lot voor altijd beslist en vastgesteld zal zijn , deze onverdelgbare planeet misschien het tooneel zal worden voor andere voorstellingen, nadat hare uiterste korst verteerd door de hitte des vuurs, waarvan do H. Petrus spreekt, zul hebben plaats gemaakt voor eene nieuwe verheerlijkte oppervlakte; en zekere duistere openbaringen aan de Heiligen duiden zoo wat den aard van hare toekomst aan; dat God zich dan misschien aan andere planeten en sterren zal wenden en deze achtereenvolgend of gelijktijdig niet verstandelijke wezens zal bevolken; dut de. weldaden der Menschwording op zekere wijze ook tot hen kunnen worden uitgestrekt, hetzij zij gevallen zijn of hunne oorspronkelijke onschuld bewaard hebben, en dat ook zij met do engelen en ons, slechts eene familie van God zullen vormen onder één menschel ijk Hoofd, Jesus Christus, den Godmensch,
Deze is louter eene wdlekeurige beschouwing, die geen aanspraak maakt op wetenschappelijke of godgeleerde bewijzen, maar eenvoudig van zulk een aard als onze godsdienstige neiging ons aanzet te vormen; en alles wat ik zeg, is, dat er niets in den tegenwoordigen stand der sterrekundige ontdekkingen is, wat ons zal noodzaken haar te verwerpen, jnist zooals het bewijs, dat zoo iets in strijd zou zijn met do wetten tier zwaartekracht voor «ns afdoende zou zijn liet feil
te vervvei'pen, ten minste zoolang totdal de wetenschap dei twintigste of dertigste e(!U\v rnisscliien mochte aantoonen, dat de zwaartekracht zelve slechts een deel eener veel meer omvattende wet uitmaakt, welke wellicht de aantrekking dei aardpolen of iels anders zou kunnen zijrf. 1)
Zoo zijn in de werktuigkunde de afzonderlijke wetten dei-kracht, der beweging, der rust en onbeweeglijkheid, slechts zoo'vele openbaringen, welke God van zich zeiven doet; en in deze dingen leert ons de ondervinding, hoeveel zij ons ook leeren mag, toch minder dan de gronddenkbeelden, welke onzen
- geest zijn ingeschapen; ofschoon het gemis aan nadenken ons dikwijls verhindert, dat wij ze ontwikkelen. Hetzelfde kan gezegd worden van do wetten des geluids, des lichts en der warmte, welke de wetenschap der gehoorkunde, oogkunde of de andere wetenschap vormen, die zich met de verborgene of eigenaardige hitte, hare leiding en uitstraling onledig houdt.
Indien de theorie der golvenvormige beweging waar is en gelijkelijk op het geluid, op het licht en op de warmte kan worden toegepast, zoodat zij geene zaken maar slechts gewaarwordingen zijn, dan worden hare weikingen nog meei bewonderingwaardig en herinneren ons aan de oude lliomis-tische theorie der scholastieken. Komen wij aan de studie der scheikundige verwantschappen, de leer dei onweegbaie
1) Ieder, die deze vcdeneering over liet meervoud van werelden gevolgd heelt, zal getroffen zijn door de gedachte: „Hoeveel verlegenheid en (wij. (clingen zouden dezen schrijvers zijn bespaard gebleven, indien zij met de verhandeling der kathoHeVe Godgeleerdheid over God waren bekend geweest! Men zou in de „Proeve over hol meervoud van wereldenquot; van Doel. Brewster, in „het Museumquot; van M quot; n t a g u e L y o n P h i 1 i p s eu van Dr. L a r d u e r plaaUen kunnen aanwijzen, waar de kennis der christelijke leer over God, den schrijvers ccn welkom hulpmiddel zou -ewcest zijn. Zoo waar is de ervaring vtin bekeerlingen tot het katholiek geloof, dat dc verandering, welke door hunne, bekeering in hunnen geest wordt (e weeg gebracht niet zoozeer beslaat in hel geloof aan een nieuwe leer, bijvoorbeeld over de Transsubstantiatie yf zelfstaudigheidsverandering des aller-hciligsten Sacraments, over het vagevuur of de zuiveringsplaals of over de ver-eeriug der II. Onbevlekte Maagd Maria, a's wel in eene nieuwe kennis der goddelijke volmaaktheden en in meer omvattend en dieper gaand begrip van God gelegen is.
328
vochlen, de theorie van Boscovitch, die tie stof niet uit vaste deeltjes inaar uit wiskunstige middenpunten dei' kracht iaat bestaan, dan zou het den schijn hebben, alsof' wij afdaalden in de allereerste groeven en bereidingsplaatsen der Schepping en elk oogenblik verwachten God aan het werk te betrappen, zoo nabij den allereersten toestand der dingen , tot aan de grenzen van het ledig sciiijnen deze beschouwingen ons te brengen. Ik beken, bijna gesidderd te hebben, half van begeerte en lialf van vrees, als ik over deze dingen las en mij verbaasd afvraagde, wat do hand des menschen daarnaast nog aanraken, beroeren en vast zou houden. Ue tegenwoordigheid Gods doet zich dan gevoelen gelijk de beving, die ontstaat door de nabijheid van iemand, dien wij liefhebben. Voor een godsdienstig gemoed is de natuur-wetenschap iets allerinnigst godsdienstigs.
Zelfs do gelijkenis en het verschil in de kruidkunde leeren ons God kennen als den planter van den eersten tuin, gelijk de Bijbel IIem noemt. Be eenvoudige indeelingen in klassen gelijk bijvoorbeeld bij de delfstoflen plaats heeft, zijn vol van Hem. De schoonheid der vormen van kristallen en planten, die tegenwoordig eene eigene wetenschap vormen en waardoor een ieder ton minste oppervlakkig getroflen wordt bij het zien van het lieflijk loof der boomen, is eene weerkaatsing van de eindelooze schoonheid Gods. Is het niet als een lichtstraal in onze oogen, wanneer wij van de kristallen lezen, dat dezelfde scheikundige samenstelling altijd den zelfden hoekigen vorm aanneemt en wederom, dat de evenredigheid der hoeken eener kristaliseering beantwoordt in den graad en in de wijze aan de evenredigheid barer waarneembare eigenschappen? Baart het geen bewondering te lezen, dat de vormen der planten afhangen van den aard der delfstoffen, welke zij opnemen uit, den grond, zoodat de aanwezigheid van bijzondere delfstoflen op sommige planten zulk een invloed zal uitoefenen, dat er als een nieuw soort planten schijnt geschapen te zijn? 1)
Be getallen en de muziek zijn diepten, welke ik niet durf doorgronden; doch zeker toont, wat de meest populaire
1) Zie Mill Ier: Mnrveilles du monde vegetal, Ku wal hij zog( van de wurkiug van hel /.iuk. Liv. 1, chap. 5.
schrijvers er van zoggen, aan hoezeer zij ons fle geheimzinnigste harmonie in God voor oogen stellen. De getallen hebben uit hun aard, zulk een aantrekkelijkheid, dat er nauwelijks een tijd is geweest, waarin zij niet eenige menschen mede-sleepten en in het ondoorgrondelijke nevelland van het inysti-cismus hebben geleid; en de muziek, is naar mijne meening, een soort rekenkunde, welke op hen, wie zij verstaanbaar toespreekt en hare geheimen vertelt, een vreeswekkenden invloed uitoefent. Voor den niet muziekalen mensch is een muziekaal raensch een voorwerp van studie, oen onverklaarbaar verschijnsel een ander soort van schepsel, en een verhevener schepsel.
De natuurkunde is eene wetenschap, wier grondbeginselen nog niet vaststaan, doch hare nog onbesliste vragen, bijvoorbeeld hare diensten regeling, liet waarnemingsvermogen en hot gevoel en eindelijk de gedachte en de wil, welke tevens tot do ontleedkunde en tot de bovennatuurkunde behooren, alles toont ons de teedorheid en de macht, welke God op veelvuldige wijze ten onze gunste ontvouwt en eveneens do onbereikbare volmaaktheid zijner werktuigelijke geschiktheid. Deze wetenschap is het te huis van de leer der eindoorzaken, welke, gelijk oen ieder weet, eene godgeleerdheid op zich zelve is. Doch ofschoon onze godgeleerde neiging sommigen onzer langs dezen weg moge leiden, niettemin zoude een godgeleerde, a mits or slechts voldoende bewijzen worden geleverd, lichtelijk de schijnbaar ongodsdienstige «Theorie der overeenkomstenquot; kunnen aannemen en zich eigen maken van St. Hilairo. die het er voor houdt, dat men over den bouw en de verrichtingen der dieren naar overeenkomst on niet naar hun geschiktheid of gepast vermogen behoort te oordeelen; dat wij aan God geen plan toeschrijven en de eindoorzaken iu de natuurlijke wijsbegeerte niet als onze geleiders beschouwen mogen.
Natuurlijk zouden wij die opmerking, welke aan God goon plan toeschrijft, in dien zin verklaren als bedoelde men geen plan, hetwelk wij in staat zijn aan te toonen, doch niet zoo alsof in Gods geest volstrekt geen plan aanwezig ware. Ei-bestaat geen reden, waarom een godgeleerde, die zijne we-
ten schap hartstochtelijk liefheeft, niet veronderstellen zoude, gelijk eenigen verondersteld hebben, dat de laatste oorzaken der wijsbegeerte schaden en in de natuurwetenschappen ver-warring brengen. Feitelijk moge zijn instinct hein tot den anderen weg doen overhellen doch in zijne godgeleerdheid is er niets, wat hem daartoe noodzaakt. Welke de kortste wegen schynen naar de openbaring vpn God, zijn in de godgeleerdheid niet altijd de meest gepaste wegen, en de leer der laatste oorzaken heeft geen bijzonder of uitsluitend recht op dien vereerenden bijnaam. 1)
Johnson zegt van Goldsmith's geschiedenis der bezielde natuur, dat hij haar zoo boeiend konde maken als eene toover-geschiedenis; eveneens zouden wij op onze schattings-manier der dingen van j»het Dierenrijk van Cu vierquot; kunnen zeggen, dat het evenveel bekoorlijkheid voor ons heeft als eene verhandeling van den IJ. Thomas en ons evenzeer tot God leidt als het Hein aan ons openbaart. Do vergelijkende ontleedkunst toegepast op de delfstoll'en, de veranderingen van do oppervlakte der aarde tengevolge van uitwending vuur of in-
1) Baco zegt, dat de laatste oorzaken, in plaats van in de wetensobappen nattig Ie ziju, veleer daaraan schaden, behalve voor zooverre zij du hau-delingen der uicuschui betreffen. Novum orgnuon. d. II ApU. 2 en verder De augment: Scienl: Lib. Ui cap. 5, zegt hij: „bet zoeken naar de eindoorzaken is nutteloos en draagt, gelijk eene God gewijde maagd, geeno vruchten. Descarles erkent wel is waar bet bestaan der laatste oorzaken, doch scbijnt te veronderstellen, dat zij voor ons begrip ontoegankelijk zijn. Principes de In philosophic. 111. 2—3. Leibaiz houdt, de laatste oorzaken zullen ons niet lielpca om eene enkele wet der natuur-wetenschap te bewijzen, en dat wel terwijl hij zegt, dat alles in de natuur uit de laa'stc oorzaken moet worden afgeleid. Lellre it Mr. liaijU. — (jeojj'roy de SI. llilaire zegt: de leer der laatste oorzaken, ten minste gelijk zij in de laatste eeuwen is behandeld, heeft in d-! dierkunde hare waarde verloren, üc aauhaugers van deze leer ontmoeten de grootste zwarigheden in de gelaatkunde, waarin ouze kennis der werkende oorzaken zoo beperkt zijn. Men kan begrijpen, dat voor hen, die geen kinderen zijn eener onfeilbare llt;erk, de mituur-wetenschnp, indien zij niet op de leer der laatste oorzaken steunt, in de daad verschrikkelijk moet zijn, wijl zij hen leidt, zij weten niet waarheen, en alle godsdieustige begrippen in verwarring brengt. Indil, gelijk op elk ander gebied van wetenschappelijk onderzoek, kunnen de Katholieken meer onbevreesd en vrijer zijn.
331
wendige hitte, of ton gevolge van de persing des waters, do verwoestende en voortbrengende invloed der rivieren, de reusachtige massa ijsschollen en de veranderingen van het klimaat, welke van de wetten der sterrekunst afhangen; vervolgens de schepping, de overgang en het uitsterven van geheele soorten — deze vormen meer of minder slechts zoo velerlei gebied der geologie, welke tot vele belangwekkende en leerrijke godgeleerde onderzoekingen aanleiding geven, terwijl, in den heeten strijd tusschen geologische meeningen over aardomwentelingen en gelijkvormigheid, welke tegen elkander overstaan, beiden voor de godgeleerdheid evenzeer belangrijk en gelijkelijk aanneembaar zijn, ofschoón onze neiging zoomogelijk eerder de eerste theorie zal aannemen dan de laatste, zelfs wanneer het gewicht dor bewijzen naar de zijde der leer over de gelijkvormigheid zou overhellen.
Vervolgens, indien wij tot zulke wetenschappen komen als bijvoorbeeld de volkenkunde en de spraakkunst zijn, dan schijnt het, dat wij God als 'tware als opvoeder en leermeester zijner eigene menschenfamilie werkzaam zien. 1) Doch nergens is God meer zichtbaar, niets in de wetenschap hangt misschien zoo samen met don godsdienst dan do vergelijking der beide leeringen over de zwaartekracht en de aantrekkingskracht. In de zwaartekracht zien wij de natuur tegelijk in voortdurende beweging en toch tevens naar ruste streven, t Is alsof de ontzaglijke ribben en balken en het getimmerte der Almacht voor onze oogen werden blootgelegd; 'tis alsof wij het geheel nieuw nog zien trillen van de laatste aanraking der scheppende hand, welke het zoo even heeft verlaten. De polariteit 2) daarentegen , dat geheimvol geheim, dat ons leert hoe gelijk gelijken afstoot en ongelijk ongelijken aantrekt, plaatst onselkander tegenovergestelde elementen voor de oogen, welke elkander in beweging zetten en onderling strijdende bewegingen, welke elkaar tot rust brengen. Zij toont ons hoe Gods ontzaglijke
1) Zie d c Ji o ii a 1 d over den oorsprong der laai in zijne legislation primilive.
2) De neiging o( riuhting vun vrij zwevende magneten naar de niagnetisehe polen der aarde; iu ruiinereu zin: het bezitten va.i twee polen of tcgenofergcatolde plaateen van strijdige ,, namelijk aantrekkende en nfstootende, eigenaeUappen,
332
Schepping in elk deeltje vol beweging is, gelijk een schip op de hooge zee, hoe daar eendracht wordt gevonden in tweedracht, de eenheid bereikt wordt door tegenstelling en zoo het machtig alles omvattend heelal, tot zijne rust komt.
Doch te midden van al deze wetenschappen zien wij eene drievoudige openbaring van God. De levenlooze stof en liet dierlijk leven bezitten eene wonderlijke samenstemrning, die ons sprakelooze wetten openbaart, \an welke de wetenschap uitdrukking geeft, en van welke ieder eene strophe schijnt te zijn der hymne God ter eere. Op een anderen tijd ontwaren wij met ontzagvol stilzwijgen, hoe de wetenschap ons dagelijks in al hare rijken ontelbare inrichtingen voor oogen stelt, welke voor den mensch, voor zijnen koninklijken stand en zijne heerschappij als heer der schepping en als de jongste broeder van het menschgeworden Woord, gepust en berekend zijn. Dan zien wij verder onverklaarbare zaken, die geen ander doel schijnen te hebben, dan Gods eigen eer, ik bedoel namelijk de wonderen der tot heden niet beklommen bergtoppen , het kristal, dat in den schoot der aarde ligt en nooit zal worden opgedolven, de gedaante, het leven en de kleuren der diepe holen der zee en andere dingen, welke in de natuurlijke wereld datgene zijn, wat het lijden der kinderen en het vuur, dat de vergevene zonden reinigt, zijn voor de zedelijke wereld; bronnen namelijk der goddelijke glorie, waarvoor wij slechts kunnen nederknielen en aanbidden.
Doch midden in het veld, waar al deze wetenschappen hunne tenten hebben opgeslagen, is eene arke, een omsluierd heiligdom , om hetwelk de geesten der menschen sinds vele eeuwen geduldig hebben gewacht, gelijk eenmaal de sterrekundigen van Chaldeë. Vele pogingen werden er beproefd om de zware gordijnen op te lichten welke men daarom ontdekt heeft. Vele schoone vermoedens en stoute veronderstellingen omtrent hetgeen, inen alsdan zoude aanschouwen, heeft de vruchtbare vindingsgeest der menschen voortgebracht. Doch nog altijd is er een tooverkring om dat geheim getrokken, welke de wetenschap uog niet heeft overschreden. Ik meen namelijk het geheim van levend te zijn, het heiligdom des levens. Zal ons de wetenschap dat ooit ter kennis brengen? Of is
333
het een geheim, dat God te dicht aanraakt dan dat Hij veroorloven zou de verhevene heerlijkheid daarvan binnen te dringen? 1)
Na dit korte uitstapje op het gebied der natuurlijke wetenschappen, willen wij tot ons anker terugkeeren, dat is, tot de gedachte aan do onbeperkte heerschappij van God over ons allen. Steunend op dit anker, zijn wij in de open zee even zeker als in de haven, en knnnen wij eiken storm trotseeren. Bij alle studiën van dezen aard is het niet zoozeer Gods wijsheid, goedheid en macht dan wel zijne heerschappij, welke wij ons levendig moeten voor de oogen stellen, tls dikwerf eeue gemakkelijk te brengen hulde, zijne almacht te erkennen; doch de ware aanbidding bestaat in de belijdenis zijner onbeperkte heerschappij. Viva heeft in zijne verhandeling over de zaligheid '2) eene plaats over dit onderwerp, welke met gulden letters verdient geschreven te worden, /.ij tracht lot eenige godgeleerde beginselen te komen door de gevolgen te berekenen der bekende veronderstelling van Duraudus, namelijk de moge-
ij üc nnvorschiagen der nieuwere woteusoha]) om het beginsel des levens te vinden, voeren, gelijk te wachten is, vele belangrijke godgeleerde vragen aan, doch zij schijnen geenszins de omle dwaling te begunstigen, welke den menscben twee zieien tocsebrijft, noch tegen de woorden van de Kerkvergadering van Trente te strijden: AnvnaTalionulis est fonna corporis. Doch de nieuwere natuurleer met hare „zielsverdubbelingquot; heldert dikwerf op zeldzame wijze de wonderen in het leven der heiligen op. Zoo werpt bijvoorbeeld het volgend gezegde van den priester Hanapier een licht, over de bilocatie der Heiligen, d. w. z. over het vermogen van op twee plaatsen te gelijk te zijn. „Men moetquot;, zegt hij, „met j)r. ilicberaud erkennen, dat de levensvloeiatof of, indien men liever hoort, het levensbeginsel elk levendig deeltje van ona lichaam, elk orgaan en elk stelsel van organen bezielt, dat is, beleeft. Overeenkomstig deze onbetwistbare waarheid kan men zeggen, dat wij twee lichamen hebben, een bestaande uit de groffe stof en een ander nit levensvloeiatof samengesteld, weike het ander uit groffe stof bestaande, beleeft eu vermogen geeft. Vandaar, zegt hij, de hevige smarten, welke personen, die eene amputatie hebben ondergaan, lijden juist in die ledematen, welke zij door de afzetting hebben verloren. Wij kunnen deze besohon-wingen vergelijken met gene, welke Giirris te berde brengt in zijne Christ-Hche Mijstik, Hoofd. III Hoek C, dat tot opschrift draagt: Ver physiiche Grand (dier (himonischen Mf/stik.
tl) Pars K. Dis]). 1. Quaestio I\.
334
lijkheid van een wezenlijk onvernietigbaar schepsel onafhankelijk van elk raadsbesluit van God welk ook; en als antwoord op de tegenwerping dergenen, die veronderstellen, dat wij de macht Gods beperken als wij deze veronderstelling niet aannemen, geeft hij het volgende te lezen: Bij alle twijfelingen of er schepselen mogelijk zijn, welke God niet kan gebruiken tot het doel, waarvoor Hij ze dienstig acht gelijk bijvoorbeeld een steen om Ie denken, behooren wij ons veeleer aan die zijde te scharen, waar men de heerschappij van God over zijne schepselen het meest schijnt te begunstigen dan aan gene, waar men zijne macht vergroot, en niet te vreezen het gebied zijner almacht tot eiken prijs uit te breiden. Want overeenkomstig de regels eener gezonde godgeleerdheid en wijsbegeerte behooit de goddelijke opperheerschappij eerder te worden uitgebreid, dewijl zij eeneeigenschap is, die reeds wat haar begrip betreft, verre staat boven do almacht. Deze godgeleerde stelling vindt hare toepassing op eene menigte van gevallen en zal dikwerf tot veel verhevener opvattingen van God leiden, dan men door eon anderen weg in te slaan zou kunnen bereiken. Zij bevat een van die vruchtbare gedachten-kiemen, die op zich zeiven bijna het vermogen bezitten eeno ziel te vormen en zich tol geheel eene opvoeding te ontwikkelen.
Niets kan dus duidelijker zijn dan dat deze wetenschappen vol zijn van God en de godheid naar alle zijden openbaren. Doch het is, naar ik vrees, even duidelijk en een eenvoudig geschiedkundig feit, dat zij meestendeels niet tot eene godsdienstige richting des geestes o( tot eene hartelijke onderworpenheid aan den wil Gods hebben gevoerd, zelfs in zooverre niet eens, als zij zelven zijnen wil bekend maken. Welke is daarvan do oorzaak? Omdat zij van de godgeleerdheid werden gescheiden. En waarom heeft deze scheiding tot zulke uitkomsten geleid? Omdat — en dit aan te tooneu was tot dusverre mijn doel — allo openbaringen van God, gelijk het heiligst Sacrament, ook even zoovele sluiers zijn waarachter Hij zich onttrekt aan onze oogen. Overal is God gesluierd; overal werkt Hij verborgen; overal stelt Hij een scherm tus-schen zich en de vvaarnemendo blikken zijuiT schepselen;
335
overal is hot zoeken de wet der aarde en het aanschouwen de wet des hemels; overal in deze ^wereld is gelooven zien doch zien is niet gelooven. Zoodanig zijn de wegen Gods. Zij schilderen ons een goddelijk denkbeeld af en dat is ook alleen liet best voor ons, maar ook volstrekt noodzakelijk.
Eene vergelijking der verschillende opvattingen over de natuur zal ous dit nog duidelijker maken. De katholieke Overlevering leert ons, dat de stodelijke Schepping geregeld en bestuurd wordt door geesten, die wij engelen noemen. De H. Justinus, Athenagoras, Theodoretus, Clemens van Alexan-drie, de H. Gregorius van Nazianze, Origines, Eusebius van Caesarea, de H. Hieronymus, do II. Augustinus, de II. Hi-larius, de H. Ambrosius, de II. Chrysostomus, de H. Cyrillus, de H. Gregorius en de II. Joannes Damascenus leggen daarvan eenparig getuigenis af en do latere godgeleerden volgen hen. Het zou daarom waarschijnlijk niets minder dan on-bezonnen zijn, deze oude overlevering in twijfel te trekken.
Doch er is niets zeker bekend over de wijze en den omvang van dit bestuur der engelen. Eene opvatting evenwel, welke eens in de Kerk heerschende was, door vele Kerkvaders geleerd en door de Heiligen bevestigd werd, ging zooverre het volgende te veronderstellen: gelijk eenigen in den nieuweren tijd hebben geleerd, dat er niet iets dusdanigs bestaat als een wezenlijke aanraking, maar dat alle doelen der stof in eene lijne etheracliti''! vloeibaarheid ot' in iets, wat aan de vloeibare gelijkt, beslaan, zoo wordt het geheele stoffelijk heelal dooiden fijnen stroom van een onstoffelijk, geestelijk, persoonlijk leven der engelen doordrongen, die alle dingen regeeren, bewegen en voor alles de stoffelijke wetten handhaven, zoodat God zelf onder dozen veelklenrigen sluier der werkzaamheid van de engelen verborgen is- Do H. Thomas ging zoover van te veronderstellen, dat deze engelen do bronnen van alle beweging zijn, of hij stelde ze ten minste voor als vervulden zij de plaats dor wervelwinden van Descartes en hij bestreed Aristoteles, wat opvallend is, wijl hij daardoor een gezag scheen te volgen, dat hij als meer overwegend beschouwde. Bovendien komt hij, op aijue wijze van godgeleerde redeneering tot het besluit, dat al deze engelen tot de koren behooren,
welke in de H. Schrift Machten genoemd worden. Deze opvatting heerschto langen tijd over den geest der menschen en met meerdere of mindere wijziging verschijnt zij weder in de latere scholen der godgeleerden,, gelijk zij zonder twijfel nog thans in hot volksgeloof voortleeft. Het is daarop, dat Milton zinspeelt in zijn tiende Boek van sliet Verloren paradijs.quot;
Mogen wij ook tegenwoordig het idee, dat alle beweging van do engelen uitgaat, wat na het licht der moderne beschaving ten minste eene overbodige machinerie is, ook ter zijde zetten, toch schijnt het niet, dat de wetenschap de waarheid of valsch-heid dezer leerwijze over de engelen kan ontdekken en daar zouden overeenkomst en teksten in de H. Schrift zijn te vinden, tlie de godgeleerden kunnen aansporen haar aan te nemen en de natuur altijd van dit oogpunt uit te beschouwen. 1)
1) De Maistre zegt ergens; Wij zullen weldra lachen over hen, die voor korten tijd gelachen hebben over dc duisternis der middeneeuwen.quot; Calrueil een gcneesheei van het krankzinnigenhnis tc Üharentou, heeft een beek geschreven over de godsdienstige ziekten, welke vooral in kr.thu-lieke kloosters heerseheude zijn; en de strekking vau zijn boek is deze alleu volgens de theorie der zinsbegoocheling en des waauzins uit te leggen. Hij zegt : indien wij alle godgeleerde hoeken, welke sedert den tijd van Lodewijk den Heilige tot aah Lodewijk XIV zijn verschenen, lezen dan zullen wij verbaasd staan hoeveel er door de godgeleerdheid en de bovenzinnelijke wijsbegeerte op rekening van bovennatuurlijke wezens wordt gesteld. Deze uinuier om de werkingen der natuur uit tc leggen, vernietigt met tak en wortel de tegenwoordig heerseheude leerwijze. Do Mdgeleerden konden zich niet helpee; zij wierpen zich blindelings in de wetenschap der bovennatuurlijke oorzaken. Zij waren juist door den tekst der 11. Schrift gebonden en bovendien is het gelal der op zich zeiven slaande feiten, welke het bestaan der geesten schenen tc bewijzen of te bevestigen bijna ontzettend roor de verbeelding, iJoch merkt op de slotsom, waartoe hij komt; „Men jnoet dus op gevuar af van het verwijt te beloopen dc logica der godge-leerdeu te willen opbeuren uit het miscrediet, waartoe zij tegenwoordig zoo rnct recht is vervallen, toegeven dat, wanneer we eenmaal in ernst (en dat is katholiek geloof) het bestaan vau een groot getal geesten heeft toegegeven, geheel deze kraam van bijgeloovigheden toch nog zoo absurd niet is als men bij den eersten oogopslag geneigd zou zijn te gelooveu. Diensvolgens mug het den schijn hebben, dat het groote onrecht der godgeleerden hierin bestaat, dat zij de consequentien der leer hebben overdreven...... en eindelijk is men gedwongen toe te geven dat deze leerwijze ovtrspi.nneu spiri-tuulisten niet anders dan verleidelijk koude scliyucu.quot; Op eme andere
337
Doch de waarheid of valschheid dezer theoiie gaat mij op dezen oogenblik niet aan; ik wil slechts de geestesrichting , welke daaruit ontstaat, vergelijken met die geestesrichting, welke wij ons door andere wijzen van natuurbeschouwing, eigen maken. Waarheid is het, dat God onder den sluier der Engelen is verborgen; zij vormen als hot ware een voorhangsel van vleugelen rondom Hem; gelijk zijn hofstoet van seraphij-nen dicht zijnen troon omgaf toen Isaias Hem in den tempel zag, in het jaar toen Koning Ozias stierf. Doch dit voorhangsel is geestelijk, levend, persoonlijk en leidt levens tot God. De Engelen zijn een voorwerp van heilige vrees wegens hun eigen groote macht en verblindende heerlijkheid; zij zijn echter ook een voorwerp van heilige, ja zelfs van broederlijke liefde wegens de diensten, welke zij ons bewijzen en omdat zij mot ons onder één Menschelijk Hoofd dienen. Deze wijze dus van beschouwing der natuurlijke werkingen was wezenlijk iets godsdienstigs, zelfs wanneer wij aannemen, dat zij niet de ware was; ofschoon zij natuurlijk, indien zij niet de ware was, ook niet wenschelijk was, dewijl geene dwaling wenschelijk kan zijn hoe aangenaam ook hare onmiddelijke vruchten mogen schijnen.
Doch de volken, die de oorspronkelijke overlevering verloren of ten minste tot onkennelijk wordens toe vervalscht hadden, beschouwden de natuur op geheel andere wijze. Zij sloegen hare werkingen gade en bespeurden, dal zij op zich zolven uitstekend schoon waren. Het dichterlijke des storms bracht hen als in
plaats haalt Cameil ecu moikwaardig gezegde vau deu twijfelzieken Ba}'la over hetzefde onderwerp aan. Jleu vindt liet in zija opstel over Pliotinn» en luidt: Ilc weet niet, wat gebeuren zal, doch het schijnt mij, dat men vrneff of laai gedmongen zal worden de mec'iamsehe beginselen op te geven, wanneer men daarmede niet den wil van eenig verstandelijk wezen wil verbinden en rondborstig gezegd, is cr geene hypothese, welke de gebeurtenissen beter zou kunnen verklaren, dan gene, welke zulk eene verbiuding attiineemt.quot; Waar Cuvier van zekere vloeden spreekt, zegt hij: wij kunnen evenwel niet uitmaken, of deze werkende krach'lil in de daad stoffelijk zijn. Lourdoueii (de la Verilé p. 3'0) zegt; Wij gelooven, dat terwijl de stof overeenkomstig haren aard traag is, hare werkende krachten geestelijk zijn en aan het beginsel der kracht en der beweging ontspruiten, dat voor het Woord verschillend gewijzigd wordt. Hoe lieht is de overgang vun hier terug lot de oudmodische theorie over de Kngelen!
]•'. VV. FAUKU, H. SACUA MKNT. '22
338
vervoering. De stilte der bergen en der wouden stelde liun de verborgene kracht der maclitige natuur en hare bijna aanbidding waardige rust voor oogen. Het gewelf van den sterrenhemel boven de velden, waar hunne kudden weidden, scheen hun als een handschrift der Godheid en riep hen op in do warrende banen dor schitterende hemellichamen, eenen doolhof gelijk, de geheimen niet slechts vnn ruimte en getal, van kracht en beweging maar ook van het lot en de toekomst te ontcijferen. Hoe konde dat eenheid zijn, wat zoo veelvormig was? Waartoe andere goden, dan die werkdadige machten, wier werkingen zij voor oogen hadden.
Vandaar, de eerste vrucht van de schoonheid der natuur, zoo liggend tusschen God en do menschen, was afgoderij. Niets kan er gevoegd worden bij hetgeen de schrijver van het Boek der Wijsheid zegt: Doch allo menschen zijn ijdol,inwie de kennis van God niet is, die uit de zichtbare dingen Hem niet begrijpen, die is; die den Meester in zijne werken niet erkennen ; maar het vuur of den wind of de snelle lucht of de kringen der sterren of het grooto water, de zon of de maan voor wereldbeheerschers en goden houden. Hebben zij deze dingen voor goden aangezien, wijl zij door hunne schoonheid werden ingenomen, dan hadden zij toch moeten erkennen hoeveel schooner hun lieer ia; want de Schepper der schoonheid heeft dit alles gemaakt. Of indien zij hunne kracht en werking bewonderden, dan hadden zij daaruit moeten begrijpen, dat Hij, die ze geschapen heeft, nog machtiger is dan zij. Want uit de grootte en schoonheid der schepselen kan men gevolgelijk hunnen Schepper erkennen. Doch niettemin zijn zij om deze clinyen minder te beschuldigen. Want misschien dwalen zij, wijl zij God zoeken en Hem willen vinden. Want terwijl zij zich met zijne werken bezig houden, welke zij onderzoeken, worden zij tevens overtuigd, dat de dingen, welke zij zien, ook goed zijn. Doch dan zijn zij ook weder niet te verontschuldigen. Want indien zy in staat zijn zooveel te weten, dat zij een oordeel vermogen te vellen over de wereld, hoe vinden zij dan niet veel lichter den Heer der wereld? Gij echter, onze God, zijt goedig en waarachtig, geduldig en alles beschikkend in barmhartigheid. Want wanneer wij ook
339
zondigen dan zijn wij toch de Uwen en kennen wij uwe grootheid, indien wij niet zondigen dan weten wij, dat wij U toebehooren. U erkennen in volmaakte deugd; uwe rechtvaardigheid en macht erkennen, is de wortel der onsterflijkheid.quot; 1) Dewijl dus de werken Gods Hem tot een schuiloord strekten voor de oogen der menschen, namen zij dwalende dezen voor Hein zeiven en baden ze aan, doch wijl zij God gezocht hadden, draalt de door God verlichte schrijver een oogenblik, alvorens hen der vergiffenis onwaardig te verklaren. Ach! wij behoeven niet verre te gaiin, om eenige wetenschappelijke verhandelingen te vinden, waarvan de geest veel minder achtingswaardig is, dan die der afgoderij.
Toen de geest des gcloofs de menschen, die buiten de Kerk stonden, begon te vei laten, bevonden zich hunne gemoederen in een geheel anderen toestand, dun die der eerste volken, liet scheen alsof tot do volheid der lijden en tot de komst des Heeren, er op bovennatuurlijke wijze nog eenige levenswarmte en werkingskracht was gaande gehouden in de oude doch nu mismaakte overleveringen, welke eens het hoofderfdeel der menschheid hadden uitgemaakt. Juist gelijk alle verwachtingen over geheel de wereld ophielden, men wist niet waarom, toen Jesus was gekomen, zoo stierf ook alle godsdienstigheid, die uit eene andere bron ontsprong dan uit zijn kruis, in de harten der volkeren en ging langzamerhand verloren. Na den grooten afval der zestiende eeuw vervielen de menschen, die God misten, niet tot het bijgeloof, maar tot een andere soort van lichtgeloovigheid, die veel verachtelijker en ongodsdienstige!' is, en die het geloof aan zich zeiven stelde in de plaats van het geloof aan Hem. Zoo gaven zich in lateren tijd menschen, wier geest volstrekt niet van de christelijke loer doordrongen was, aan hartstochtelijke studiën der natuur-wetenschappen over. De navorsching vond haar belooning in haar zelve; de wetenschappelijke gevolgtrekkingen waren heel een levensgeluk; proefnemingen waren zoo vele betooveringen, de ontdekking, eene soort van zalige aanschouwing hier op aarde.
1) Hoofdst. Xlll.
oo*
340
Toen deed zich naar hunne geestesrichting een van twee gevallen voor. In het eene geval verblindden hen de ondergeschikte oorzaken zoo, dat zij niet in staat waren dien vasten blik te vestigen, welke noodig is om de Eerste Oorzaak te beschouwen. De wetten misleidden hen, gelijk de uiterlijke werken de oude volken hadden misleid. Gods eigen wetten verborgen God, zij waren zooveel als zijn schuiloord. Daar was een dieper onderzoek noodig, dat niet op proefnemingen maar op het geloof steunde, ten einde Hem in zijne wetten te vinden. De wet en de orde, de opvolging en duurzaamheid de eeuwendurende afwijkingen der hemellichamen van hunne banen en hunne daaropvolgende terugkeer van hunne afwijkingen, welke na een even lange tijdruimte plaats had al deze dingen hadden ten doel den geest tot zich te trekken en aan zich te boeien. De menschen namen de gewoonte aan , welke zij meenden zeer godvruchtig te zijn, van overal verordeningen te vinden voor hun gemak, en zoo deden zij ongemerkt lage en onwaardige begrippen op van God. Stieten zij op verschijningen, die naar zulke veronderstelling onverklaarbaar waren, dan konden zij niet begrijpen, dat God uit loutere liefde jegens wet en orde eenvoudig tot zijn eigene eer handelde; en zoo kwamen zij er langzamerhand toe te vergeten, dat hun verstand geen afdoende maatstaf, zelfs niet voor hun eigene ontdekkingen was en dat gebeurde dingen niet altijd, misschien volstrekt niet, de bedoelingen van God, waarom Hij ze liet gebeuren, ontsluieren. Vandaar werd zelfs de leer van de laatste oorzaak der dingen dikwijls behandeld op oneerbiedige wijze en wordt zij thans nog dikwerf toegepast met eene overdrevene gevoeligheid, die van den geest van aanbidding en godsdienst zeer verre blijft.
Doch daar was nog een lagere trap, waartoe zij konden afdalen. Zij konden niet slechts zoo verre komen, dat zij God niet meer kenden, wijl zij Hem in de schaduw zijner wetten stolden; zij konden niet slechts zijne natuurwetten maken tot eene vijandige macht tegen zijnen geopenbaarden wil, maar zij konden ook op de lichtzinnigste en meest onwetenschappelijke manier de goddelooste leerstellingen uitvinden om zich des te moer tegen den invloed van den godsdienst te beveiligen. Dat
341
eene nieuwe wij/e van beschouwing meer beslissend dan de vorige optrad tegen den godsdienst, strekte haar op zich zelve tot eene aanbeveling. De logica van een verdorven hart nam do plaats in eener wijsgeerige leermethode. De wetenschap zelve spot thans met velen van hen juist om deze reden. Men stond verbaasd over de opvatting van een Voltaire omtrent de Chinezen en de overdrevene lofspreuken, waarmede hij ze voorstelde aan de bewonderende blikken van Europa. Zij zagen niet in, van welk een oneindige waarde voor hem eene schildering was van aartsvaderlijke deugden, kuische eenvoudigheid en edel plichtgevoel, zonder dat men daartoe het licht en de genade des Christendoms behoefde Kunnen de beschaafde verstanden van den nieuweren tijd nog wel dieper zinken dan Voltaire? Tegenwoordig spotten de volgelingen van Hegel in Berlijn en in Parijs met hunne identiteit van het zijn en niet zijn, over Voltaire als over een wijsgeer, die niet beter is dan een half katholiek. Hier hebben wij een maatstaf, waarmede wij veel kunnen meten. Doch zoo was het reeds van oudsher; toen de eeuwige Wijsheid des Vaders nederdaalde van don hemel en den menschen veroorloofde Hem te zien en te hooren, toen wierpen zij een langen en vor-schenden blik in zijn gelaat en zeiden vervolgens, Hij is buiten zich zeiven. Hij is waanzinnig, Hij heeft den duivelin.
Deze was een der uitwerkselen, welke de studie der natuur had op sommige menschen. Doch er waren anderen, die zoo veel godsdienstige of veeleer dichterlijke elementen in hunnen geest bezaten, dat zij met deze onvruchtbare aanbidding van wetten en krachten en ondergeschikte oorzaken zich niet geheel tevreden konden stellen. Er was niet genoeg verstandelijk ceremonieel in als paste voor hunnen geest. Zij wilden God meer nabij hebben. Zij zouden mystieke menschen zijn geworden indien zij Christenen waren geweest. Hun neiging voor het onbepaalde en geheimvolle eischte bevrediging. Reeds van het standpunt dei' kunst gerekend beval zich de Godsvereering bij hen aan; en zij wenschten in het belang der aesthetiek, dat alles goddelijk mocht wezen. Doch tot eiken prijs moest hun het juk van zedelijke plichten worden afgenomen. Hun eeredienst zoude, gelijk die der Epicuristen,
342
bestaan in genot; en het aangename daarvan zoude worden vergald indien zij den hartstochten, welke naar verzadiging dorsten , toom en breidel moesten aanleggen. Zoo was God nabij; zoo was Hij overal. Hij was zeer dicht bij ons; wij raakten Hem aan. Wij wandelden altijd in een zeer eerbiedwaardig heiligdom. Want God was versmolten en vermengd met de natuur. Alles was God. Wij waren zeiven een deel van God. Wij waren als in Hem opgelost; en dewijl H'y oneindig rein was, konden ook wij, als een deel van Hem, op geenerlei wijze verontreinigd worden. Vandaar kwam het, dat juist de tegenwoordigheid van God de zekerheid der zonde was en niet haar schrik en haar beletsel, gelijk het volgens de leer over zijne alomtegenwoordigheid het geval is. Deze leer nam jonge lieden voor zich in. Zij strookte met verhevene gevoelens zonder zich tot onwaardige beperkingen af te laten. Zij was aanbevelingswaardig van een wetenschappelijk beschou-wingspunt en kondo even goed in het openbaar als heimelijk worden onderwezen al naar het hare leermeesters passend scheen.
In een woord, onder alle vormen van hot atheïsme was dit positief pantheïsme verreweg het meest aanlokkelijke, het meest betooverend, bet meest overtuigend en het minst aan-stootelijk, wat men denken konde; en zoo ook al niet om andere redenen, dan ten minste om deze, dat zij eens en vooral aan do algemeene leer over de zondo een einde maakte, drong zij tallooze gemoederen binnen, geholpen door eene verderfelijke en eenzijdige studie der natuur-wetenschappen, waardoor God onttroond en de natuur vergo d werd totdat een der populairste scluijvers onzer dagen, de zalige aanschouwing des hemels als klein, zelfzuchtig en onwaardig verklaarde en uitriep: Hoeveel troostelijker is de gedachte, weder plechtig in den schoot van het Al-zijn verslonden te worden!
Het was juist onder dit oogpunt, dat Fenelon de wetten der Schepping aanzag als zoovele sluiers, waarachter God zich verbergt. Wij hebben zijne woorden aangehaald toen wij van de zelfstandigheids verandering als het grootste werk van God spraken. Zoo vinden wij eveneens hier en daar in de natuurlijke wetenschap godgeleerde uitdrukkingen, als wij ze zoo
343
mogen noemen. De eerste wet der beweging is, dat wanneer een lichaam eenmaal in beweging is en geen nieuwe kracht op hetzelve inwerkt, zich voortdurend in rechte lijn en met gelijkmatige snelheid zal voortbewegen. Descartes zou de eerste wijsgeer zijn geweest, die dit der wereld duidelijk heeft gemaakt en in zijne pogingen, de wetten der beweging to vinden, schijnt hij eer der van zijne godgeleerde kennis dan wel van zijne werktuigkunde gebruik te hebben gemaakt; want hij ontdekt de wet ))in de onbeweeglijkheid en enkelvoudigheid der werking, waardoor God de beweging in de stof behoudt. Want slechts Hij behoudt ze juist zoo, als zij in dien oogenblik is, waarop Hij ze behoudt, zonder acht te slaan op hetgeen vroeger mag geweest zijn.quot; Niets kan schooner de tastbare onmiddelijke inwerking Gods voor den geest van Descartes bewijzen dan juist deze redeneering, ofschoon ook een engelsch wijsgeer er zich heel openhartig om beklaagt, als zouden hem de mechanische bewijzen ontbreken. Zoo was ook het beginsel der minste beweging eeno godgeleerde uitdrukking der wetenschap. — Maupertuis bewees door godgeleerde bewijsredenen a priori, dat allo werktuigelijke veranderingen in de wereld zoo moeten plaats hebben, zij het ook om de minst mogelijke beweging te veroorzaken. De meetkundigen waren boos over zijne tlieologie evenwel moesten zij toegeven, dat de mechanische bewijzen zijne leerstelling werkelijk bevestigden 1). Zoo hebben ook vele schrijvers in Engeland in hunne boeken do theorieën van anderen, vooral van duitsche en franschephilo-
1) Het mopte vreemd schijnen arm Manpertnis godgeleerde opvultiii^en too te schrijven. Doch hij b(keerde zich in zijne lantsle levensjaren, leefde goilsdieustig, verdroeg velerlei bespotting niet moed cn gaf een werk uit om aim ie toonen, dat „de godsdienst van Jesus Christus het waar geluk der iiunsclieu uitmaakt.quot; Ik ken den juisteu dag zijner hekceriug niet doch het tMemoire sur la moindre quantiló d'acliou,quot; werd in het jaar 1744 ia de akademie der wetenschappen voorgelezen, en de schrijver stitrf te liasel in het jaar 1759. Hij hield vol, dat zijn beginsel eene gevolgtrekking was uit de leer der laatste oorzaken. Indien, gelijk ik vermoed, zijne verhandeling vóór zijne bekeering in het licht verscheen, dan kunnen sommigen in de gehechtheid afin de leer der eindoorzaken een kenmerk •/.ien van een van nature godsdienstigen geest, die door do vriendschap met Vultaiie verdornn is geworden.
344
sophen overgenomen en, bijna zonder weten, slechts om toe te geven aan hetgeen zij voor een sterker uitgesproken Christelijk gevoel hielden, daaraan eene godgeleerde kleur geschonken, welke zij zeker in het origineel niet bezitten en welke de ware godgeleerdheid volstrekt niet noodig heeft.
Wat nu deze voorgaande bemerkingen betreft, zij hebben geen ander doel dan ons aan te toonen, dat krachtens de dubbele wet van Gods volmaaktheid en onze eigene onvolmaaktheid God altijd, zoo dikwijls Hij zich aan ons openbaart, in werkelijkheid zich ook verbergt. Hij is niet zichtbaar tenzij Hij zich gewaardigt uit hei licht te gaan en zich inde schaduw te plaatsen. Zoo is de natuur op hare manier eene openbaring van Hem zeiven gelijkende op die van hot II. Sacrament. De natuurlijke wetten gelijken op de sacramen-teele accidentia-, zij verbergen Hem. Hij is nergens in de natuur naar zijne ware afmetingen. De kleinheid der natuur is als de kleinheid der II. Hostie. Niemand is genoodzaakt Hem te zien, die Hem niet zien wil. Niemand kan Hem in het algemeen zien zonder eene zedelijke voorbereiding des harten. De bezwaren, die men in de natuur ontmoet, worden als wapens tegen God gebruikt, juist zooals de moeielijkheden, welke hel II. Sacrament aanbiedt, de gronden zijn, waarop velen deze leer verwerpen. Het zelfde gevaar van te dwalen bevindt zich in beiden, gelijk de zelfde schijnbare tegenspraak tegen de getuigenis der zinnen, die wij dikwijls in de waarheden der natuurlijke wetenschappen ontmoeten; bijvoorbeeld: wanneer men ons zegt, dat de aarde zich beweegt om do zon, terwijl wij zien, dat de zon om de aarde wentelt; of wanneer men ons verzekert dat de aarde zich op elk punt van hare oppervlakte met ongelooflijke snelheid van het Westen naar het Oosten wentelt, en dat niettemin een kogel, die men van een hoogen toren laat nedervallen nabij zijn voet nederkomt in plaats van er zeer verre af te blijven. Het schijnt in strijd met onze zinnen, dat den steen de kringvormige beweging der aarde evenzeer zou moeten medegedeeld worden als de afwijkende beweging, waartoe do wet der zwaartekracht hem aandrijft. De afwijkingen van haar middenpunt en de ongelijkheden der planeten beantwoorden aan
345
do verschijnselen, welke de mensrhen voor onvolmaakt en Gode on liet 11. Sacrament onwaardig achten.
Intusschen hebben de menschen met de natuur gehandeld op dezelfde wijze als zij met het li. Sacrament gehandeld hebben. De ketterij, die de genade van het Sacrament loochent en beweert, dat hot beginsel der Consecratie in ons zeiven ligt, gelijkt op de dwaling van hen, die bij de wetten en ondergeschikte oorzaken en bij de begrippen van hun eigen verstand blijven stilstaan. De dwaalleeringen, die do mede-zelfstandigheid of de mede-broodwording 1) van onzen Heer verkondigen, gelijken op de pantheïsten gelijk wij ze eerst beschreven hebben, terwijl zij die beweeren aan de wezenlijke tegenwoordigheid te gelooven en evenwel de zelfstandigheidsverandering loochenen, in het geval verkeeren van hen, die uit eene wetenschappelijke beschouwing der natuur evenzeer bewijzen voor het zuiver Deïsme als tegen de christelijke openbaring afleiden. Daar heerscht inderdaad eene wonderbare gelijkenis tusschen den God, verborgen onder de wetten en krachten der natuur, en den God, die onder den sluier en onder de accidentia van hot H. Sacrament verborgen is.
1) Luther verkondigfle dft eerste, Osiauder de andere loerincr.
IJE WEGEN GODS MET DE VERSTANDEN EN DE WILLEN DER MENSCIIEN.
Wanneer wij ons van de stoflblijke wereld keeren tot de wereld dos geestes, dan zullen wij bevinden, dat God zich op de zelfde verborgene wijze openbaart. Op de vermogens des geestes is hot beeld en de gelijkenis Gods wel bijzonderlijk ingedrukt. Evenwel konden de werkingen dier vermogens, die den leerlingen der boven-natuurkunde /.ulk een duidelijke getuigenis van God schijnen af Ie leggen, met geen klein vertoon van beweegredenen in do stelsels van Locke en Iliune, van den Franschman Condillac en den Duitscher Ilegel hare plaats vinden. De getuigenis Gods van zich zeiven in den geest des menschen is niet zoo onomstootelijk, of de zedelijke verdorvenheid zou zich in dit punt kunnen bedriegen. Dit punt meer in bijzonderheden te bespreken, zou ons in eene menigte geschilpunten wikkelen, welke wij liever onaangeroerd laten en wier overweging hier ouk niet te huis behoort.
De leeringen der onderscheidene scholen der boven-natuurkunde leveren ons niet slechts talrijke voorbeelden dor tegenwoordigheid, waarmede God zich openbaart, maar indien wij daarbij nog den invloed voegen, die de genade uitoefent op het gebruik van ons verstand, dan zullen de gelijkenissen nog meer opvallend zijn. Zoowel de blijvende als de werkende of voorbijgaande genade heeft op de krachten van onzen geest in veelvuldig geheimvolle wijze eenen invloed juist als de beoefening der zedelijke deugd ook uitoefent; niettemin is hel
347
zeer moeiolijk den aard en den graad van invloed, dien zij uitoefenen, te ontdekken. De werking der onverdiende genadegaven, gelijk zij in de godgeleerdheid worden genoemd, is nog meer verborgen, sliet woord der wijsheidquot;, waarvan de Apostel aan de Korinthiërs spreekt, wordt in de scholen verklaard als eene bovennatuurlijke gave om uit de beginselen dos geloofs gevolgtrekkingen te maken omtrent goddelijke zaken, en »het woord der wetenschapquot; is eene soortgelijke gave met betrekking tot menschelijke dingen; terwijl de onverdiende gave des geloofs, als onderscheiden van de godgeleerde eigenschap en deugd des geloofs, eene bovennatunrlijke gemakkelijkheid en duidelijkheid is om de geheimen des geloofs aan anderen te verklaren en zich in onzen eigen geest als eene op onbedriege-lijke kennis rustende gemakkelijkheid doet kennen om de geopenbaarde geheimen aan te nemen. AVel nu, wanneer wij iemand hooren precken of wanneer wij een geestelijk boek lezen, wie kan dan de tegenwoordigheid dezer verborgene medewerking Gods met de natuurlijke vermogens zijner schepselen ontdekken? Zeer dikwijls wordt de aanwezigheid daarvan door den priester of den schrijver zeiven niet eens vermoed en dit kan even goed aan de grootte zijner ootmoedigheid als aau het gemis daarvan ontspruiten. Want terwijl de hoogmoed hem kan verleiden zich in te beelden, dat hij zijn welslagen hoofdzakelijk te danken heeft aan zijne natuurlijke bekwaamheden , zid, een waar en diep gevoel van nederigheid hem doen aarzelen te gelooven, dat God hom met eene bovennatuurlijke genade heelt bezocht. Wat het geheimzinnige nog verhoogt, is, dat deze onverdiende genadegaven, mochten zij zelfs ook tot het doen van wonderen klimmen, geen onbedriegelijk bewijs zijn van wezenlijke heiligheid in den persoon, aan wien God ze in het belang van anderen verleent. Zoo openbaart God zich aan ons, in do bovennatuurkunde zoowel als in de natuurkunde, door zich in de schaduw te stellen.
De zedelijke wereld levert ons soortgelijke verschijningen. Het geweten is in ons als het ware het orakel Gods. Het is zijn rechterstoel, dien Hij reeds in onze harten heeft opgeslagen en waarvan Hij zijn oordeel over onze handelingen velt.
348
Eene stem van den hemel konde ons niet nadrukkelijker van het bestaan Gods overtuigen dan dat lluisteren in ons, dat nauwelijks tot zwijgen kan gebracht worden. Evenwel een orakel moge het zijn, in vele gevallen is het niet gemakkelijk te weten, welke de wil Gods is. De menschen schijnen ecne vreesdijko macht over hun eigen geweten te hebben, zoowol geheele natiën als afzonderlijke personen. De openbare meening, die bijna geheel verdorven en in strijd is met Gods geest, vormt de gewetens naar haar eigene beginselen en op groote schaal. Zoo leiden de Chinezen alle zedelijkheid af van de liefde jegens de kinderen en niet van de liefde jegens God; en daaruit ontstaat met eenig schijnbaar goeden kans het grofst zinnelijk stelsel van zedelijkheid eens volks, dat men denken kan. .^ndercn, daarentegen, gelijk het volk, waarvan Herodotus ons verhaalt, waren gewoon hunne vaders dood te slaan, wanneer hun de hooge ouderdom tot last werd. Sommige natiën beschouwden het als eene zedelijke voortrelTe-lijkheid, ja zelfs als gebiedende plicht hunne moeders te huwen, wanneer zij weduwe waren geworden, en wij kunnen ons volkeren denken, verlicht door het volle licht van christelijke wijsbegeerte en beschaving, die terwijl zij aan wederzijdsche eer en fatsoen bijna een goddelijke eer betoonen, de verschrikkelijkste onverschilligheid jegens menige zware zonden bijvoorbeeld van onkuischheid, aan den dag leggen. Zoo kan het geweten, dat een getuige Gods is, er toe gebracht worden, dat het in de harten van geheel een volk tegen Ilem getuigt.
Op dezelfde wijze oefenen bij enkele menschen de slechte gewoonten en ingekankerde ondeugden een tyrannieke macht uit over do goddelijke openbaringen des gewetens tot het eindelijk, gelijk de H. Schrift zegt, verhard wordt. Ja de herhaling van bovennatuurlijke daden kan zelfs een natuurlijken toestand voortbrengen, die van gelijke soort schijnt te zijn als de bovennatuurlijke en niettemin in waarheid zonder genade of verdiensten is, zoodat wij ons van de liefde Gods kunnen scheiden en het bijna niet weten. 1) Doch ook zelfs bij goede menschen zijn de openbaringen des gewetens beperkt en niet te vertrouwen. De geheele leer om gewetensvragen op te
1) tl, i'rtiuciscus vau Sales, Üvur de liefde Guda. Vierde Uoek. lluufdst. i).
349
lossen houdt zich niet zoozeer bezig met hetgeen voor den mensch beter te doen, volmaakter en Gode welgevaliiger is, als wel, wat hij rechtens en met meer of minder waarschijnlijkheid van God te beleedigen doen kan. En wat is het gebied dier leer om gewetensvragen op te lossen die noodzakelijkste aller menschelijke wetenschappen, anders dan een land, waar de zedelijke plicht in een omwolkt licht en schaduwen ligt. De angstvalligheden leggen voor dezelfde eigenaardige ken-teekenen des gewetens getuigenis af.
Doch niets stelt de wijze, waarop God in de zedelijke wereld zich openbaart in meer helder licht dan de oorsprong en het bestaan van het kwaad. Het schijnt alsof het kwaad over het goddelijk Wezen en zijne Eigenschappen een zwarten ondoordringbaren sluier heeft geworpen. liet wekt ten minste de gedachte aan een verzet tegen de wil van God en wel aan een verzet dat slaagt; naar het uiterlijk der dingen te oor-deelen, moge hot een wedstrijd schijnen, waarin de een boven den ander zelfs iets voorheeft. Hoe staat hetgeen, wat wij in de wereld rondom ons werkelijk waarnemen in wanverhouding met de verhevene en uitsluitende rechten, welke God door zijn geopenbaard Woord doet gelden! En toch, welke zijn do voortreffelijkste, meest wonderbare en roerendste openbaringen Gods, tenzij gene, die Hij juist deed ten gevolge zijner toelating van het bestaan des kwaads? De schoone vindingen der goddelijke Liefde, waardoor Hij ons in staat stelde den val weder goed te maken, de overmate der zonde, door eene nog grootere overmate van genade overwonnen, het menigvuldig tusschenbeiden treden der rechtvaardigheid en der barmhartigheid, der wijsheid en der macht van God, dat in geheel het plan der Verlossing, vervat is. — ziedaar in zekeren zin de gevolgen, welke uit het bestaan des kwaads voortvloeien en evenwel zijn het juist die dingen, waardoor wij God het beste kennen en waarom wij Hem het meest beminnen. Wat Hem'voor diegenen, die Hem niet willen zien, het meest verbergt, veropenbaart Hem op de duidelijkste en klaarste wijze aan hen, die Hem van harte zoeken.
De geheele leer van de zonde verbergt en openbaart ons
350
namelijk te gelijk de verhouding tusschen God en de men-schen. Overweeg den onmetelijken stroom van menschelijke daden, die onophoudelijk met gelijke volheid over de aarde wordt uitgegoten; en hoe weinigen denken er aan, dat voor een ieder in het bijzonder niet eene daad onverschillig is en dat van at deze millioenen daden elk een eigenaardig en duurzaam karakter aanneemt, al naar zij op onzichtbare wijze tot God gericht worden of niet, en dat de mensch zich door zijne daden elk oogenblik van don dag met God verbindt of zich van Hem losscheurt. De zonde, dié de heerlijkheid Gods met smaad bedekt, geeft ook getuigenis van zijn bestaan, van zijn wetten en van zijn rechten, liet begrip van God ligt in het begrip der zonde opgesloten. De zedelijke goedheid is dikwerf kleinmoedig, liet ontbreekt haar aan moed en groothartigheid, terwijl de slechtheid dikwijls zoo op natuurlijke deugden is gevestigd en naast zoo heerlijke natuurlijke gaven wordt gevonden, dat zij geheel schoon en betooverendschijnt. Zij dwingt bijval af, terwijl zij de wezenlijk zedelijke bedoelingen, de kleinheid van christelijke onvolmaaktheden of de zwakheid van christelijke pogingen bij het begin van een god-vruchtigen levenswandel en de onstandvastigheden in den chris-telijken strijd, in do schaduw stelt, welke in het oog van God veel kostbaarder en welgevalliger zijn. Het is overigens niets ongewoons te zien, dat een hooge graad van werkelijke zedelijke goedheid verbonden met eene bijna betooverende lieflijkheid van karakter, zich volslagen onafhankelijk van God verklaren, niet aan Hem gelooven en niets met Hem te doen willen hebben. Welke ook do christelijke verklaring van deze verschijnselen mogen wezen, zeker strekken zij ten bewijze, dat, terwijl God zich zoo duidelijk in de zedelijke wereld openbaart, dat zijne dienaren zich verwonderen, gelijk de arme Katholiek zich in betrekking tot het H. Sacrament verwondert, hoe er menschen kunnen zijn, die Hem niet zien, Hij evenwel zoo verbolgen is, dat duizende menschen Hem werkelijk niet zien in de verkleedingen, tegenspraken en de sporen van vervlogene revolution, waaraan de wereld zoo rijk is. De tijd en de omstandigheden zijn nog niet gekomen, waarin de schepselen zich op onweerstaanbare wijze tot hunnen
351
Schepper getrokken voelen en gedwongen zijn aan Hem te gelooven.
Evenwel heeft God de wereld, hetzij de stoflijkc, de geestelijke of de zedelijke, niet aan haar zelve overgelaten. In zijne barmhartigheid is Hij tusschenbeiden getreden en heeft Hij al deze werelden met eene andere wereld van genade overstroomt. Hoe openbaart Hij zich hier? Hier moet het, zoo zouden wij naar allen schijn wel mogen veronderstellen, langs don weg eener onbeperkte openbaring geschieden. Alles wat aan een geheim gelijkt, zoude gelijk wij reeds bij voorbaat zoude oordeelen, juist het doel vernietigen, waarom de genade over de Schepping word uitgegoten. De natuur mag God wel verbergen, dewijl zij zich van God heeft gescheiden; zoo is ook de verstandelijke wereld met eene wolk omhuld, de zedelijke wereld in wanorde, en bijgevolg heeft God zich in do stoiïelijke wereld verder nog aan onze blikken onttrokken. Doch de genade is het wapen Gods om al deze werelden weder onder zijn gebied te brengen. Zij is een licht, dat zichtbaar tusschen beiden treedt om het gebied weder te .veroveren, dat de duisternis haar heeft ontroofd. De genade is bijzonderlijk eene goddelijke tusschenkomst, en om als zoodanig wel te slagen, moet zij zichtbaar zijn; hoe zoude zij anders als goddelijk erkend worden ? Zoo zouden wij in ieder geval reeds vooraf kunnen oordeelen. Doch iaat ons de wereld der genade naauvvkeuriger beschouwen.
Vestigen wij nog eenmaal onze blikken op de schitterende aanschouwing der eeuwig geprezene Drievuldigheid. Wij overwegen daar het geheim der Schepping. Wij zien onzen Schepper in de drie goddelijke Personen, en beschouwen de betrekkingen, die tusschen ons als schepselen en God in het bijzonder als onzen Schepper bestaan, terwijl wij tevens de volmaakte eenheid van werking aanbidden, waarmede de drie goddelijke Personen in alle uiterlijke werken handelen. Doch terwijl wij zoo met onzen geest verdiept toezien, sdiijnt de aanschouwing op eens te veranderen en het verheven en genadig geheim, waaraan wij thans onze aandacht leenen voor te stellen. De derde Persoon wordt voor onze oogen een grenzelooze zee van ongeschapen genade, dieper dan wij ons kunnen voorstellen ea
schitterender dan onze blikken vermogen te dragen. Het schijnt —• bedenk hoe zwak en stamelend het menschelijk woord is om zulke verhevene zaken weer te geven — het schijnt alsof de H. Geest zich beweegt en in een onbeperkten oceaan van genade uitstort om gereed te zijn te scheppen, alsof de genade de houding ware, die Hij aanneemt, wanneer Hij scheppen wil. Zie wel toe! Een schijnbare verandering komt over den tweeden Persoon, het eeuwig Woord des Vaders; want ook de Zoon schijnt als opgelost in eene zee van grenzelooze, ongeschapene genade en op het stille vlak der kristalheldere diepte ziet men de mededeelig van het Woord, aan de heilige Menschheid van Jesus, welke mededeeling zelve eene ongeschapene levendige en eeuwige genade is — niet de daad der mededeeling, deze is geschapen, maar de gave, het eeuwig Woord, dat zich mededeelt. De eeuwige Vader openbaart zich eveneens als een verheven en schoone oneindigheid van genade, als eene onbegrijpelijke wereld van ongeschapen genade, welke zelve de liefde is, waarmede Hij ons van eeuwigheid bemind heeft en de verhevene raadsbesluiten, waardoor Hij van eeuwigheid besloot niet slechts te scheppen maar ook schepselen in staat van genade te scheppen en hun bovennatuurlijke gaven te verleenen, onvergelijkelijk hooger dan de behoefte hunner natuur vereischte. God is genade. God geheel is ongeschapen genade. In zijne eenheid, in zijne Drievuldigheid, is Hij ongeschapen genade. Zie toe! die Ongeschapen Zee heeft geheel de Schepping overstroomd! Hoe dat geschiedt, ligt boven onze kracht te zeggen; wij weten alleen, dat de wil des menschen in ieder in 't bijzonder en vrij is en dut de natuur niet God is. Maar de geschapen genade, waarover de godgeleerdheid met ons spreekt, is eene ware werkelijke, innerlijke schepping der ongeschapene genade. Zij komt somtijds als eene aansporing van den goddelijker) wil, veelvoudig in hare sterkte gelijk in hare schoonheid; doch voor zich zelve is zij eene werkelijke aanraking van de hand des Allerhoogsten, die ons treft, aanspoort en sterkt en dan noemen wij haar werkende of voorbijgaande genade. Een anderen keer komt zij als een blijvende toestand, begaafd met bovennatuurlijke gewoonten, die geschikt zijn ons
353
te heiligen en rijk zijn aan wonderbare en oogenblikkelijk ingestorte deugden. Zij verklaart ons dan niet slechts tot vrienden Gods, maar maakt ons inderdaad tot zoodanige vrienden dewijl zij ons deel doet nemen aan de goddelijke natuur, en dan noemen wij haar blijvende genade. Deze beide genaden zijn bovennatuurlijke gaven, die alle behoeften onzer natuur en alles, wat zoowel natuurlijk als zedelijk passend voor haar is, verre overtreffen en daarheen leiden, waarheen de natuur zich uit haar zeiven niet bewegen, noch eene schrede zetten kan, niet eens zoover, als noodig is om de zaligmakende aanschouwing van het goddelijk Wezen maar aan te duiden.
Gelijk daarom de goddelijke werkzaamheid der schepping in elk oogenblik nog steeds voortduurt, zelfs op deze reeds voltooide planeet, waar zij zich door de gedurige schepping der zielen openbaart, die uit het niet 'Voortkomen , en gelijk de werkzame liefde en macht der onderhouding voortdurend het leven der schepping, die reeds bestaat, onderhoudt, zoo is de genade in een verhevener en meer omvattenden zin, meer dan de schepping en hare instandhouding eene werking Gods, eene bovennatuurlijke schepping en instandhouding, die voortdurend zich over de geheele wereld uitbreidt. Zij is God zelf in zijne wonderbaarste werkingen en indien wij de genade beschouwen, hoe zij ten allen tijd den mensch voorkomt, hem begeleidt en volgt en den wil door de verlichting des verstands aanhoudend aanspoort, dan krijgen wij van haar een begrip als of zij een eigenaardige en alles voldoende Alomtegenwoordigheid dier goddelijke eigenschap was, die wij Barmhartigheid noemen. Indien wij echter de genade zoo beschrijven dan beschrijven wij haar als een byna ondoordringbaar geheim. Indien de werkplaatsen der schepping en harer instandhouding, waarmede de natuurwetenschappen zich onledig houden, slechts als verborgen heiligdommen worden getoond, boe veel meer zijn. het dan de werkplaatsen der teedere, onvergelijkelijke en bovennatuurlijke werkingen Gods, die eene waarachtige-goudmakerij der natuur zijn, een onbedrieglijke omkeering van het kwaad in het goede, welke wij met • het enkel veel beteekenend woord genade aanduiden!
F. W. FAIiER, II. SACRAMENT. 23
m
■ v'f -435 ï
! .(Tjl
tlim
i
■ tit'f
i 1
a
i
; 'ïl
il-
.ufSj!
«SBiH
■: |lt;
Hr' a
m
• ''
ih ii
li' 11
. j
lia 1:1
■ i 9 i'i hiX
!ï m
.m'.
354
üe eigenaardigheid, de wijze waarop de genade werkt, zal dit geheim nog in een helderder lichtstellen. Een kind wordt ten doop gebracht; schoon en lief en met al het hartroovend aanminnige der kinderlijke hulpeloosheid. Doch hoe schoon het zij, evenwel is het nauwelijks een eigendom van God; het is de zegetrophee van Zijnen vijand. Een vloek ligt op zijne ziel, zijn geest is in duisternis gehuld en over al zijn vermogens breidt zich de hatelijke vlek der erfzonde uit; gelijk het daar is, kan het nimmer God aanschouwen noch een erfgenaam des Hemels zijn. Het kan niets erven dan de natuurlijke zaligheid 1)
De bezweringen zijn slechts een voorspel van de oogenblik-kelijke handeling des Doopsels; en wat is er dan met het kind gebeurd? Een nieuwe geboorte, oneindig gelukkiger dan de eerste, heeft voor hetzelve plaats gehad. De vloek is van hem weggenomen, het is een kind Gods geworden, een levend lidmaat van Jesus Christus. Zelfs in de oogen der hemelingen schittert het vol aanminnehjkheid en schoonheid. Zijne ziel met het nog slapend verstand is vervuld met bovennatuurlijke hoedanigheden, die het tot een heiligdom wijden, en met eene menigte ingestorte deugden, die do kiem zijn eener heiligheid als die der engelen. Evenwel, als wij het beschouwen, zoo liggend in de armen van zijn voedster, welke verandering toont zich in zijn uiterlijk , in zijne oogen , in zijne ledematen? Wellicht is het, vermoeid door de oplettendheden, waarvan het een voorwerp was, in slaap gedommeld, gelijk een jong vogeltje, dat nog niet vliegen kan, in zijn nestje slaapt, of het witte lammetje op het veld; of misschien geeft liet door schreien en weenen de lichte lichamelijke smart te kennen, welke het heilzaam water zoo even veroorzaakte en waardoor het uit een slaaf van satan tot een broeder of eene zuster dei-Engelen werd omgeschapen. Kan God meer verborgen zijn diin bij deze onzichtbare wedergeboorte?
1) Ik wil geene meening over de bedoelingen van den Kardinaal Sfondrato nitapreken; doch het dient in het geheugen ternggeroepen te worden, dat op dit punt zoowel Tnnocentius XU en Clemens XI: ala de fransehe Bisschoppen weigerden hem te veroordeelen.
355
Een man, die daar neven ons in den tempel knielt, staat op en begeeft zich tot de trappen des Altaars en koert dan weder. God dragend in zijn binnenste. Hot kind van Bethlehem, de jongeling van Nazareth, do man van den Kalvarieberg is in hem tegenwoordig; waarlijk het lichaam, dat do menschen aan het kruis nagelden, waarlijk, de ziel die het voortgeborchte der hel verlichtte, is slechts een duimbreed van ons verwijderd en werkt daar vele wonderen in de ziel fn het lichaam van onzen naaste, wonderen, van welke ieder in liet bijzonder grooter is dan de schepping eener wereld. En toch, welke uitwendige teekenen zien wij van al deze wonderen ? Mij komt terug gelijk hij heenging en knielt weder neer gelijk te voren. Na volbrachte dankzegging gaat hij naar buiten op straat. Wij slaan hem nauwlettend gade — alles is gelijk voorheen. Hij is naar huis aan zijnen arbeid, aan zijne ambacht gegaan. Wij ontwaren aan den man niet een spoor eener buitengewone gebeurtenis, hoewel hem zulk een geluk is te beurt gevallen, als de engelen niet zouden durven droomen, indien het hun niet geopenbaard ware geworden.
Zie, hier is er een, dien wij beminnen, om wien wij treurden en weenden en nu is ons gebed verhoord. Wij slaan hem gade als hij den biechtstoel binnentreedt. De zonden van vele jaren herwaarts lasten op hem; misdaad werd op misdaad gestapeld en do heerschappij der kwade gewoonten, de dwingelandij der booze geesten drukt hem neder. Hij komt uit den biechtstoel ontslagen van zijne zonden. Toch zag hel niemand, hij zelf gevoelde niets, hij hoorde nauwelijks de ge-iluisterde woorden. Geen van des Hoeren wonderen was aan dit gelijk, zelfs niet de opwekking van Lazarus. Niettemin ziet alles er uit als te voren; de klank zijner stom is niet veranderd; ja hij valt zoif's terstond weder in kleine onvolmaaktheden. De genade heeft weinig of niels om zich uiterlijk aan den zondaar, die vergiffenis kreeg, te toonen. Waarom verbergt zich God zoo in zijn schoonste werken? Waarlijk, indien al de werkingen eener eenige vurige Communie, eener enkele goede Biecht den menschen even zichtbaar werden getoond als de werkingen eener zinrijke machine, dan moesten zij de wereld bekeeren.
23*
356
De kwijtschelding der dagelijksche zonden is een ander bewijs der voortdurende geheime werkzaamheid van God. De doodzonde is een zonde mot dubbele werking. Zij keert ons van God af en wendt ons naar do schepselen toe. De dagelijksche zonde daarentegen keert ons naar de schepselen zonder ons van God geheel te vervreemden. Zij is een verflauwen van onze liefde jegens God, een verkoelen van de liefde tot den naaste, een beletsel voor de vrije en krachtige weldadigheid der genade doch dit alles ontrukt ons nog niet aan God. Eenige theologen hebben geleerd, dat ter vergiffenis der dagelijksche zonden geen berouw wordt vereischt, maar dat de een of' andere goede daad, die God meer behaagt dan de dagelijksche zonde Hem mishaagt, overeenkomstig haren aard en op zich zelve beschouwd, de dagelijksche zonden kwijtscheldt.
Anderen daarentegen, zooals Durandus, hebben gemeend, dat om vergiffenis daarvan te krijgen oen vormelijk berouw noodzakelijk is.
De H. Thomas en zijne school houdt tusschen beide stellingen den middenweg. Hij leert, dat de gewone afgekeerdheid van de zonde alleen, voor zooverre deze in elke goede daad ligt opgesloten, niet voldoende en dat liet vormelijk of uitdrukkelijk verwekt berouw niet onmisbaar noodzakelijk is, maar dat het virtueel berouw, d. i. het leedwezen, wat krachtens een vroeger verwekt berouw in onze daden blijft voortleven, tevens vereischt en ook voldoende is. Onder dit virtueel of krachtens zijn wezen voortlevend berouw verstaat de H. Thomas niet elke goede aansporing, die ons tot God voert, maar een zekere opwekking ten goede, welke met de dagelijksche zonde in verband staat, ons haat inboezemt tegen alles, wat onze liefde jegeng God verkoelt en ons over alles, wat wij ooit misdreven, smart doet gevoelen ofschoon wij voor den oogenblik, waarin wij deze smart gevoelen, ons geen dusdanigen misslag wezenlijk voorstellen, gelijk dat bij het berouw over doodzonden wel het geval is. Hij leert bovendien, dat geene nieuwe instorting van genade noodzakelijk is ter vergiffenis van dagelijksche zonden, maar dat eene beweging van de genade der liefde, die wij reeds bezitten, ten dien einde voldoende is en dat de onvolmaaktheden, welke bij
deze opwekkingen der genade insluipen, op eene geheel eigenaardige en geheimvolle wijze hersteld, gesterkt en vruchtbaar worden gemaakt door den zegen der Kerk en door voorwerpen, in welke deze zegen rust of besloten ligt, welke men in de godgeleerdheid Sacramentaliën noemt, waartoe ook het gebruik van wijwater, liet bidden in een gewijde kerk, het opzeggen van de schuldbelijdenis of liet Confiteor en dergelijke beboeren. Deze verschillende dingen weiken niet uit zich zeiven en met onafhankelijke kracht gelijk de Sacramenten, die voor hunne uitwerking slechts de verwijdering van zekere beletselen eischen , maar zij werken krachtens de handeling van den persoon, die er gebruik van maakt, waarmede zich eene geheime werk-dadigiieid verbindt, die in den zegen der Kerk hare bron heeft.
Beschouw nu eons het getal der dagelijksche zonden in de wereld en herinner u, dat voor ieder barer in het bijzonder in deze wereld of in het vagevuur eene straf is bepaald; en dat ieder met een bepaalden invloed op de ziel van den zondaar inwerkt, en de geringste van haar God zoozeer mishaagt, dat, konden wij ook het vuur der hel daardoor uitblusschen en de beidenen bekeerön, wij niet de kleinste dagelijksche zonde van leugentaal zouden mogen bedrijven, — en dan bedenk eens, wat een wijd uitgestrekte, niet onderbroken werking der genade zich over geheel de wereld uitbreidt en vol medelijden de zielen der menschen van deze dngelijksche zonden bevrijdt! Het is als of de gehcele aarde en de zee onder onze voeten slechts de bedekking ware eener zeker onmetelijke, nauwkeurig en snel werkende onderaardsche machine, wier snelheid van wentelingen den spot drijft met alle berekingen en wier nauwkeurige werking zoo onfeilbaar zeker is, dat niets zekerder kan zijn. Het is hier niet de plaats iets naders er van te zeggen, doch de geheele leer over de dagelijksche zonde en hare kwijtschelding vormt het meest voltooide en schoonste gebied der godgeleerdheid. Wij hebben nu genoeg daarvan gezegd, om aan te toonen- met welke diepe geheimen deze kwijtschelding in ontelbare zielen voltrokken wordt.
De diepten en moeilijkheden der leer over de verdiensten, waarschuwen ons voor eene langere overweging daarvan; doch ook hier zullen wij ondervinden, dat het zelfde beginsel
der verborgenheid, op de eerste plaats treedt. Wat zijn inderdaad onze verdiensten anders dan Gods eigen gaven? Ik wil daarmede niet zeggen, dat zij ons door eene loutere veronderstelling van Gods barmhartigheid worden toegerekend, maar de genade Gods is zoo wezenlijk werkend, dat Hij, terwijl Hij ons zijne gaven geeft, ze werkelijk tot onze verdiensten maakt. Evenwel blijven zij zijne gaven doch Hij verbergt zijn eigen quot;.i'Ioed onder den sluier van onze verdiensten. Door dedood-i .de worden onze verdiensten gedood ; zij kunnen niet meer door God worden aangenomen, want zij kunnen niet eene ziel aanhangen, die de liefde hoeft verloren. Zij ontvallen haar krachtens eene wet, die in den aard der dingen ligt. Jaren mogen vervliegen; eindelijk gevoelen wij berouw, wij biechten en ontvangen de vrijspraak onzer zonden en op eens heeft oogenblikkelijk de opstanding van al onze verlorene verdiensten weder plaats. De aanraking der genade heeft de dooden ten leven gewekt. Suarez meent, dat zij in haar volle uitgestrektheid wederom herleven, hoe gering ook het vuur van ons berouw mocht wezen. Bannez is van meening, dat zij slechts in die mate herleven, als onze tegenwoordige vurigheid het verdient en dat zij slechts onze buitengewone belooning in den hemel verhoogen, niet slechts onze wezenlijke belooning. Ledesma zegt, dat zij slechts in verhouding tot de verdiensten van onzen tegenwoordigen geestelijken ijver herleven, doch dat zij , afgezien daarvan, zoowel onze wezenlijke als onze bijkomende belooning vermeerderen. Onder wezenlijke belooning verstaan de godgeleerden de vereeniging der ziel met God en onder bijkomende belooning de vreugde, welke de zalige ziel ondervindt over de goede werken, die zij verricht heeft. 1) Voor de
1) De goilgelccrdlicid zegt over deze vraag van do wezenlijke eu bijkomende helooning in het kort liet volgende:
1° De meening van den II. Thomas, volgens de uitlegging van sommigen (qn. 89. a. V, ad. 3a.) is, dat de rouwmoedige slechts het bijkomend loon zijner vroegere verdiensten ontvangt, d. w. z. de vreugde over dezelven.
8° De meening van den H. Thomas, gelijk Gregorius van Valeutia en andere nieuwe godgeleerden haar uitleggen, wil dat de vroegere verdiensten, zelfs wat hare wezenlijke helooning betreft, wederom herleven, doch slechts in verhouding tot dat oogenblikkelijk berouw.
15° De mecning van Suarez en vele anderen zegt, dat zij weder herleven
350
vraag, die wij thans behandelen is het onverschillig, welke van deze meeningen de ware is. De volkomen geheimzinnigheid van dit onbetwijfelbaar werk der genade, dat is het, waarop wij hier den nadruk leggen. Het is geheel verborgen; zelfs hij, ten wiens gunste dit wonder wordt gewrocht, heeft geen gevoel daarvan.
Op gelijke wijze verborgen is die geheime kracht der genade, die in spijt van hetgeen do gelijkende overeenkomst zou schijnen te eischen, belet dat de bedrevene zonden, wederom herleven , wanneer men aan don staat van genade weder ontvalt. De zonde is zoo sterk, dat zij onze verdiensten konde dooden, doch niet zoo onherroepelijk , dat de genade zo niet weder in liet leven zoude kunnen terugroepen, terwijl de genade de bedreven zonden zoo geheel heeft uitgedelgd, dat geen nieuwe zonden de ouden weder zouden kunnen doen herleven. Zij liggen daar machteloos, slechts uit haar graf, waarmede de vergevene zonden als het ware omsloten zijn, stijgt oen donkere schaduw der ondankbaarheid op, die den nieuwen val daarom juist, treurig genoeg, nog zwaarder maakt en nog zwarter doet schijnen; doch niet eens kunnen zoo de vergevene zonden aanleiding geven tot oen nieuwe bijzondere zonde. 1) En al deze wonderen werkt God onder eenen sluier.
liet is moeielijk te verbergen, wat overal is; en kunnen wij de alomtegenwoordigheid der genade niet overal veronderstellen? Wie is er, wien de genade niet opzocht? Waar is een verstokt hart, dat zij niet tracht te bereiken? De godgeleerdheid zegt ons, dat de gewone macht van God geen schepsel konde
met al hun wezenlijk loon, dat hun toeliomt, om liet even, hoe weinig liefdevuur het oogenblikkelijk herkrijgen der genade ook mogen begeleiden. Daar is nog eene vierde mecning, die door de Godgeleerden van W iirzhTlrg, gelijk eenige oudere Thomisten zeggen, aangehaald wordt, en deze leert, dat de gesehonkene genade des herouws ten deele met hel oog op de vroegere vordieustcn en ten deele met het oog op de tegenwoordige vermurwing des horten wordt gegeven. Doch deze meening schijnt in werkelijkheid het herleven der verdiensten volstrekt niet toe te laten.
1) Zoo leert ten minste de H. Thomas uitdrukkelijk en na hein de theologie van Würzburg: „De ondankbaarheid in den herval der zonde gelegen is niet voor zich eene zonde in het bijzonder, maar slechts eene bijzondere omstandigheid, tenzij uitdrukkelijk daarbij de bedoeling bestaat do ont-vaugene weldaad te verachten.quot; Vol. VI. pars, 3 p# 68,
360
scheppen, dat in staat is zich tegen alle genaden te verzetten; een schepsel, wat de macht dos Scheppers niet zou kunnen roeren en bekeeren. Beschouw de menigte der gedoopten. Daar is er niet een onder, wion niet voldoende genade werd geschonken, om ook tot de laatste stonde zijns levens niet in eene doodzonde te vallen. Er is geen volwassen heiden, wien de genade niet de voldoende hulp bood om zich te rechtvaardigen ten minste door den geestelijken doop. Geen kind sterft zonder doopsel in den schoot zijner moeder, zonder dat anderen de schuld daarvan dragen en niet de goedheid Gods of de volheid der Verlossing door onzen Heer aangebracht. Niet een enkele ziel gaat verloren, die zich niet vrijwillig aan de gezegende heerschappij der genade heeft onttrokken, en met wie de genade geen strijd voerde, voor en aleer zij haar verliet. Ja zelfs den verharde biedt de genade dagelijks gelegenheid, zoodat zij hem de natuurlijke mogelijkheid verleent, om van zijnen val op te staan en goed te worden, zelfs wanneer de langmoedige rechtvaardigheid Gods hem de zedelijke mogelijkheid daartoe weigert.
Het geheel is Gods werk, zijn eigen vrijwillige werkzaamheid, waartoe de mensch zich op geenerlei wijze geschikt kan maken. Zijne werken kunnen noch de natuurlijke noch de zedelijke oorzaken der genade zijn; ook kunnen deze haar in den beginne noch de condigno noch de contjrm 1) verdienen, ja ook zelfs niet, in den strengen zin des woords, door gebeden
1) Genade of verdieusten dn condigno, zijn die, welke ons geschonken worden op titel van schuld, iu dien z:n namelijk, dat God krachtens Zijne belofte, waardoor Hij zich vrij maar toch waarlijk verpliclitto, ze ons rechtens schuldig is.
Genadegaven of verdiensten de congruo zijn zoodanige, welke ons geschonken worden voor zoo verre zulks passend is, dat wil zeggen: niet op titel van rechtvaardigheid, niet alsof God ze ons verochuldigd ware, maar enkel en alleen wegens ccae zekere betamelijkheid, gepastheid of vrijgevigheid. Immers, God heeft zich door gecne belofte hiertoe verbonden; evenwel wijl Hij bovenal vrijgevig is , voegt het Hem ook op deze wijze onze bovennatanrlijke handelingen te beloonen.
Tot onze mecdere bemoediging zij nog hierbij gevoegd, dat de goede God ons geen enkele beweegreden heeft gelaten ten dezen opzichte eene enkels teleurstelling te vreezen. Vekt,:
361
verkrijgen. Zoo zijn voor de geloovigen in de Kerk, afgezien van de ontzaglijke menigte der blijvende genaden, de dauwdruppelen op een helderen herfstmorgen niet zoo ontelbaar talrijk als de werkende genaden, die elk oogenblik in dichte menigte op het uitgestrekt geestelijk erfgoed van den H. Petrus nedervallen. En indien buiten de Kerk de dauw der genadegaven op verre na zoo rijkelijk en zoo sterk niet is en alleen om wille der Kerk gegeven wordt, dan is evenwel de bodem niet droog, gelijk zij rondom het vlies van Gidion was, ofschoon wij nogtans zien, dat zij nauwelijks het stof om laagte houdt. De hemel regent in eiken oogenblik tot den laatsten dag des levens op elke ziel buiten de Kerk neder, en het gevolg, dat men van elke genade met het volste recht verwacht, bestaat daarin, dat de zielen nader gevoerd worden tot de éëne ware Kerk, buiten welke geen heil te vinden is, en onder den invloed worden gebracht van die katholieke Sacramenten aan welke het toekomt de zonden te vergeven. Ook strijdt de genade niet slechts met den geest, ook do stof zelve kan in bare hand een zeer machtig wapen zijn, gelijk de H. Sacramenten getuigen. Do omstandigheid, dat de werkingen dei-genade zoo algemeen zijn, maakt het nog meer wonderbaar, dat God zoo gelijkvormig daaronder verborgen kan zijn, gelijk Jesus onder den sluier van het H. Sacrament.
Laten wij thans echter onze oogen op de oorzaken der genade richten. Ik zeide de geschapene genade komt uit die onmetelijke, ongeschapen genade, waarvan ik vroeger sprak. Doch hoe komt zij tot ons? Door welk kanaal stroomt zij? Hoe baant zij zich eenen weg in de grenzen der Schepping? Daar, waar de geheimen als het ware in reien op elkander liggen, gelijk de avondwolken, die den sterken straal der gouden zon verbergen, daar is de bron, de grond, de oorsprong der genade. Het is het lijden onzes Heeren. De genade krachtens welke Adam weende en de genade der tranen van den H. Petrus, de genade van den onschuldigen Abel en de genade van den onbekenden zondaar, die misschien daarjuist ergens ter wereld in zich zei ven is gekoerd terwijl ik deze woorden nederschreef, zij allen zijn op gelijke wijze gevloeid uit het lijden onzes Heeren. Doch om niet te rekenen de
362
bevruchtende regens en de stroomen zonder naam of bepaalden loop, die zich van dat kostbaar Bloed uitstorten over de wereld, willen wij thans die bepaalde vormen beschouwen, onder welke de genade voornamelijk haren invloed uitoefent.
De zeven H. Sacramenten groeien uit het lijden onzes Heeren als even zooveel stammen op, en gelijken even zoo veel plaatsen, waar God zich verbergt. Daarin, dat zij allen Sacramenten zijn, gelijken zij aan elkander, doch hoe onderscheiden is evenwel het een van het ander! Nu treden zij op naast elkander, dan twee aan twee, dan in ongelijke reien en niet zelden het een na het ander. Zij kunnen naar hun gelijkenis en naar hun verschil worden ingedeeld. Het een wordt voltrokken in do wijding der stof; anderen bedienen zich van de reeds gewijde stof, Eenigen werken op do ziel, die door de zonde gestorven is, anderen slechts of hoofdzakelijk op de ziel, die leeft door het leven der genade. Sommigen deden een onuitwischbaar merk mede, anderen niet. Eenigen zijn noodzakelijk, anderen slechts we'nschelijk of noodzakelijk in zekere omstandigheden. Sommigen eischen een gewijd bedienaar, anderen niet. Eenigen kunnen herhaaldelijk, eenigen slechts een enkele maal ontvangen worden. Sommigen wisselen in hunne werkingen tevens mot hun wezen en vorm al naar het doel der Kerk en des bedienaars, terwijl het Sacrament niettemin het zelfde blijft, gelijk bijvoorbeeld het H. Sacrament des Priesterschaps. Eenigen zijn de voorwaarde van anderen zonder welke zij ongeldig zijn. Bij het een is God onder een weinig water en onder zijn eigen naam verborgen. In een ander zijn do zeven gaven des IJ. Geestes verborgen onder de zalving met het Chrisma en mot het teeken der Verlossing. In een derde ligt God verscholen onder menschelijke handelingen, ja van de nederigste soort; in een vierde onder den wil van tweeën, die eene overeenkomst sluiten; in een vijfde onder de oplegging der handen of de overgave van een heilig vaatwerk der Kerk. In een zesde dringt de genade tot in de ziel, ondanks de zonden, welke haar nog bevlekken, en werkt ook nog op het lijdend lichaam dooide zalving met de H. Oliën. Een zevende is God zelf, onverklaarbaar gewikkeld in een sluier, die zoo teeder is, dat de
zomerlucht dien weg kan waaien en toch zoo ondoordringbaar , dat het scherpziend oog der Engelen dien niet doordringen noch de zwaarte eener vallende wereld hem openen kan.
Bovendien heeft de Kerk, de moeder der Sacramenten, haar leer daarover nog niet uitgeput. Het is zonderling, als wij het gewicht der vragen overwegen, dat tallooze redetwisten, die met deze Sacramenten in zeer nauwe betrekking staan in de scholen mochten plaats grijpen. Wat tot hun wezen en slechts wat tot hunne volkomenheid behoort; in welk juist oogenblik het Sacrament voltooid en do genade verleend wordt, wat tot het wezen onmisbaar noodzakelijk is en wat in den vorm niet gemist kan worden, — over al deze dingen, die in de verschillende Sacramenten verschillend zijn, mogen wij vrij denken en verschillende meeningen uiten. Het is alsof God, hoe dieper wij in deze geheimen afstijgen, zich des te meer in schaduwen verbergt, gelijk eens onder het schaduwrijk loof van het Paradijs. Rechtvaardigt dit alles niet de woorden van den H. Thomas, als hij zegt: »De Sacramenten zijn zaken, waarin de goddelijke kracht heimelijk onze zaligheid bewerkt?quot;
Indien aldus de inmenging Gods in de wereld der natuur verborgen was, is zij het minder in de wereld der genade, ofschoon zij op zich zelve beschouwd, niets is dan een onmetelijk stelsel eener zuivere tusschenkomst van Gods zijde? De geheele wereld der genade is juist dat, waardoor zich God geheel bijzonderlijk voor ons verbergt en evenwel is deze verborgenheid juist op zich zelve de schitterendste openbaring van zijn wezen en van zijne volmaaktheden en de Sacramenten zijn het meesterstuk der genade en niettemin de allerdiepste geheimen. Inderdaad zoo menigvuldig in hunne schoonheid, zoo hemelsch de aard van hun wezen, zoo geheimvol hunne wijze van werking, zoo teer hunne bemoeiingen , zoo alles omkeerend en bij dat alles toch zoo onmerkbaar is hun in vloed , zoo eigenaardig hunne vermenging van stof en geest, zoo zonder gedruisch en oogen-blikkelijk zijn hunne wonderen, zoo volkomen en voltooid hunne zeiven zich regelende aandoeningen en zoo glansrijk zijn zij, elk met zijn heldere wolken van hemelsche plechtigheden, dat men eene geheele wetenschap der goddelijke werkingen gemakkelijk uit do godgeleerdheid over de Sacramenten alleen, zou kunnen opbouwen
GOD IN DE GODGELEERDHEID EN IN DE KERK.
Onder de verschillende wetenschappen is er eene, die wijl zij bijzonderlijk over God handelt, de godgeleerdheid wordt genoemd. Ondanks de aanmatigingen der natuurkunde en der staatkunde is zij de koningin der wetenschappen. Hare gegevens zijn meer zeker; hare leerwijzen zijn veiliger; haar rijk is prachtiger; hare resultaten meer van blijvend belang; en haar ontdekkingen ruimer, talrijker en meer hemelsch dan van eenige andere wetenschap. Zij is inderdaad de regel en de maatstaf van alle andere wetenschappen en zij alleen geeft de laatste verklaring en samenhang aan alle overigen. De waarde van alle andere wetenschappen ligt in de verhouding naar welke zij aan deze meesteresse der wetenschappen haar aandeel leveren. Hoewel schoon zoolang zij aan haar ondergeschikt zijn en tevreden met het geleende licht schitteren, worden zij onvast en gebrekkig, wanneer zij zich scheiden vau haar en beproeven haren eigen weg te wandelen. Indien nu de beschouwing, welke wij van God waagden te nemen, waarheid is, dan mogen wij natuurlijker wijze verwachten daarvan sporen te vinden in de wetenschap, die Hem bijzonder openbaart. Dit zal wel niet gelukken op de wijze als wij reeds bij voorbaat zouden verwacht hebben, en schijnbare onvolmaaktheid, kleinte en onwaardigheid zal onze verwachting te leur stellen. De godgeleerdheid zal God verbergen in denzeltden oogenblik, dat zij ons Hem openbaart en volgens denzelf'den aard en de wijze, waarop zijne genade er „ijne II. Sacramenten Hem verbergen.
De Bijbel en de Apostolische overlevering vormen eene verzameling van geopenbaarde grondstellingen, waaruit de godgeleerdheid eene menigte gevolgen trekt, die zij later rangschikt in klassen en dan tot de grondstellingen van verdere gevolgtrekkingen maakt; en ik heb alreeds aangetoond hoe de geest en samenstelling van den Bijbel, den goddelijken karaktertrek, dien wij thans beschouwen, duidelijk maakt; en do geest der overlevering draagt zelfs nog meer opvallend het zelfde karakter. Ik ga daarom over tot de vorming, der godgeleerde wetenschap, do geschiedkundige vorming der leer.
Zonder twijfel waren de Apostelen in het bezit der geheele katholieke leer in hare meest mogelijke volheid; en de Apostolische overlevering bevat in kiem elke godgeleerde gevolgtrekking , welke de dwaling ooit noodzakelijk maken kan daaruit af te leiden. Toch schijnt het niet, dat elk afzonderlijk geslacht van geloovigen een volkomen bewustzijn iieeft van den omvang en de diepte der schatten aan hen toevertrouwd en daarom kan de godgeleerdheid niet worden overgelaten aan de loutere opvatting der geloovigen, zonder den levenden Stoel van Petrus en de onfeilbare gave van den H. Geest. Bij voorbaat zouden wij het reeds meer passend met de waardigheid van God hebben gedacht, dat de christelijke leer terstond in al hare volheid zou zijn medegedeeld, ten minste zoo volkomen als dit met de wet van Mozes geschiedde. Hoevele dwalingen zouden daardoor voorkomen, hoe vele scheuringen verhinderd, hoevele treurige twistgedingen gespaard, hoe vele zielen daardoor gered zijn! Doch zoodanig was niet do weg van God. Zijn goedig welbehagen was van andere meening. De ketterij werd toegelaten om ten spijte van haar zelve , de waarheid op te bouwen, gelijk do gevangenen om gedwongen arbeid te verrichten; en haar op te heffcti voor het oog der wereld in al haar heerlijke afmetingen als den verstandelijken tempel van God. Een voor een werden de waarheden aan het licht gebracht en gesteld ieder op haar eigen plaats. De lichten straalden over het gebied der Christelijke leer. Nu vielen zij op de eeuwige Geboorte van het Woord en verlichtten do diepten van dat schoon doch ondoordringbaar geheim. Dan vielen zij op de waarheid en wezenlijkheid zijner H. Menschheid. Nu eens ver-
366
helderden zij de eenheid van zijn Persoon, een anderen keer de tweevoudigheid zijner Natuur. Nu eens was het zijne ziel of zijn II. quot;Vleesch in het IJ. Sacrament, dan weder zijne Moeder; zijn twee Willen, zijne Kerk en zijne genade, welke bestraald werden voor de oogen der menschen. Het zou bijna den schijn hebben alsof de elkander volgende geslachten, aan nie-rannd zoo veel dankbaarheid schuldig waren als aan de ketterij.
Doch de gebeurtenissen, waardoor deze waarheden ot liever deze wederzijdsche betrekkingen en verhoudingen aan het licht kwamen, zijn somtijds een ergernis voor het zwak geloof. Wat kan het geloof meer op de proef stellen dan de twisten der verschillende partijen op vele algemeene kerkvergaderingen? Wat is ellendiger onder sommige opzichten dan het Concilie van Ephese, wat minder aantrekkelijk dan dat van Chalcedon ? Afgezien daarvan, dat al deze oostersche verwarring slechts meer en meer voortdurende kalmte, volkomen vastheid, een zekeren blik, een vaste hand, de bovenmenschelijke billijkheid en gematigdheid van Rome aan het licht bracht, wiens eenige beslissing nu als de eenig noodige was, kan niets minder troostend zijn voor den christelijken historievorscher dan de geschiedenis juist van deze kerkvergaderingen, die thans voor elk rechtgeaard hart in zekeren zin zoo dierbaar zijn als de goddelijke Evangelien der vier Evangelisten. Hoe verschillend de H. Geest, de eeuwige geest der waarheid, medewerkend met de heilige wijsheid en de ernstige redenen en do brandende liefde dier heilige mannen! In waarheid het was een chaos van menschelijke willen, wegen en meeningen en Hij zweefde bevruchtend daarover en overschaduwde ze en daaruit werden de onfeilbare orakels der waarheid geboren, die zoo zeker zijn als de Openbaring.
De vrijheid der scholen, om verder te gaan, is in godgeleerde vraagpunten veel grooter dan wij zoo op eens wel zouden verwacht hebben, Indien er zooveel zeker is, waarom zou er niet meer zeker zijn? Indien eene zaak zoo waar is, dat het goddeloosheid zoude zijn er aan te twijfelen, waarom zou die twijfel dan ook geen ketterij zijn. Waarom zou God dit punt hebben opgehelderd en niet tevens dat andere? Waarom is bijna elke leering voor de helft goddelijk licht en voor de
367
'M
i ''I
helft menschelijke gevolgtrekking, met zwarte vlekken en streepen doortrokken gelijk aan die welke Wollaston ontdekte in het beeld der zon? Bovendien schijnen vele der vragen, welke onbeslist zijn gelaten, juist die to zijn, wier beslissing zeer te wenschon ware geweest en in sommigen is dat, wat van ondergeschikt belang is, zeker; terwijl de hoofdzaak voor wijze bespreking nog is opengelaten. Daar is inderdaad niets, wat met do vrijheid van den menschelijken geest en de godgeleerde wereld kan worden vergeleken, behalve do vrijheid van den menschelijken wil in do zedelijke wereld; en de eene schijnt met de andere veel overeenkomst te hebben. Ten bewijze voor deze bewering zou men kunnen aanvoeren, dat juist het punt, waar de genade met de natuur samenkomt een onderwerp is voor geleerden strijd dewijl de Scotisten beweren, dat eene meer volmaakte natuur met gelijke hulp der genade onder overigens gelijke omstandigheden een meer volmaakt bovennatuurlijke daad kan stellen terwijl de Thomisten loochenen dat dit zoo is. Inderdaad het behoud dor natuur onder den invloed en de heerschappij der genade is eenvoudig verdedigd door twee anathema's, terwijl de wijze waarop dit geschiedt een onoplosbaar gchoiin blijft.
V
fill
Verscheidene der belangrijkste vragen der godgeleerdheid, die in den nieuweren tijd het punt van redetwisten zijn geweest, steunen op de ontkennende veroordeeling van verworpene leerstellingen. Daar ligt iets geheel eigenaardigs en voor ongeduldige geesten zeer hinderlijks, in deze wijze van leering. 1) In welken zin is deze of geene stelling veroordeeld? Waarom is zij veroordeeld? Is de leering daarin vervat valsch of slechts de uitdrukking ongepast? Is zij valsch in verband met de overige stellingen of wel om eenig andere reden? En indien zij valsch is, volgt daaruit dat eene tegenovergestelde leer waarheid is en wat dan, indien er meer tegenstellingen zijn dan eene? Niettemin beslaat er eene groote overeenkomst tusschen deze leerwijze en die quot;der II. Schrift. liet kan niet anders, een student in de godgeleerdheid moet deze overeenkomst opvallen. En hoe stemt zij geheel overeen met den
I
'M ■ i'pr,
:
gt;1
: li
Sommige nieuwere schrijvers liebbon zich over dit punt zelfs zeer oneerlncdig uitgelaten.
368
aard en de wijze, waarop God zich in het onderwijs der godgeleerdheid openbaart.
Doch welke behandeling ondervindt de godgeleerdheid van den kant der wereld? De wetenschap, welke van de grondstelling eener geopenbaarde waarheid uitgaat en ons van den Schepper verhaalt, is in den mond zijner schepselen oen verachtelijk woord. Zij wordt niet slechts geheel verwaarloosd, behalve door hen voor wie zij een plicht is van hun stand, maar zij wordt ook in het algemeen niet bemind. De hevigheid in redetwisten over natuurkundige wetenschappen wordt met den naam van ijver bestempeld en bij twisten over formulen zegt men, dat daardoor veel licht over de wetenschap geworpen en niet weinig gegevens verzekerd worden. Doch in godgeleerde vragen is dat hatelijk, bijgeloovig, kinderachtig en beleedigend. De wijze dei-werking van een Sacrament, dat noodzakelijk is ter zaligheid, wordt eene vraag genoemd goed genoeg voor de donkere middeneeuwen. De onbeduidendste vraag over de polarizatie der lichtstralen, over het al of niet pijnstillende der electriciteit is daarentegen van het hoogste belang voor het menschelijk geslacht en der bespiegeling der prachtigste en meest verstandelijk ontwikkelde tijden dor wereld waardig. Wanneer de godgeleerdheid zich verre houdt van, en haar kwaad vermoeden toont over de een of andere onrijpe theorie, die weldra en om andere redenen zich zal moeten ontdoen van hetgeen zij ongodsdienstigs aan zich heeft, dan wordt de kreet aangeheven, dat de godsdienst in strijd is met de wetenschap. Wanneer van den anderen kant de godgeleerdheid het waagt hare stem te verheden om tot de oplossing van een geheim over de aardkunde te helpen, of licht te werpen over sterrekundige veronderstellingen of eener natuurkundige stelling meer waarschijnlijkheid te geven of hare meening te zeggen over de leer der ingeboren denkbeelden, dan wordt haar kort en bondig gezegd zich met haar zelve te bemoeien en zich niet in de wetenschap te mengen. Doch wanneer de wetenschap treedt op haar gebied en de godgeleerdheid binnendringt, gelijk Galilei deed, toen iiij zijn wetenschappelijk leerstelsel tot een geloofsartikel wilde maken en de verwerping daarvan als eene ketterij, die tegen de H. Schrift aandruischte wilde doen gelden,
:i6i)
en hij uit het vekl geslagen en hem rle raad gegeven werd zich bij zijne natuurkunde te houden, dan heet dat terstond vervolging, en ik weet niet, welke duisternis en barbaarschheid. De godgeleerdheid moge doen, wat /.ij wil, zij kan der wereld nu maar niet bevallen. Doet zij den menschen vroolijke tonen hooren , zij willen niet dansen. Zingt zij hare klaagliederen voor hen, zij willen niet weenen. Het gaat haar op deze aarde juist als onzen Heer, Do menschen willen met haar niet tevreden zijn. Zij doen met haar, wat zij met niemand anders deden dan met Hem. Zij haten haar en verachten haar daarenboven. Zij zijn tegen haar grimmig boos en onverschillig tevens, zij koesteren kwade vermoedens togen haar en toch kennen zij haar niet. In waarheid hot gaat haar gelijk God en zij deelt een zelfde lot met Hem.
'tls bijna onmogelijk do onwetendheid te overdrijven, die er omtrent de godgeleerdheid bestaat zelfs bij velen wier stand vereischte, dat zij er eene studie van zouden maken. Wanneer wij het een of ander protestantsch geschilschrift opslaan en ergens een onderwerp, bij voorbeeld de leer over de aflaten of over de vereering der Heiligen, uitkiezen dan zullen wij verbaasd staan in negen van de tien gevallen het tastbaar bewijs te vinden, dat de schrijver nooit eènig werk der katholieke godgeleerdheid heeft te rade genomen. Anderen ook hebben wel boeken opgeslagen doch niet om te lezen of met geduld daarvan den inhoud te bestudeeren , maar alleen om de echtheid le bewijzen der stellingen, die zij in andere protestantsche schrijvers hebben gevonden. De geschilschl iften der Protestanten hebben hunne eigene traditie. De tegenwerpingenen het antwoord daarop, zoo mager mogelijk, worden van den een aan don ander overgeleverd zonder eenig vermoeden niet slechts van de katholieke bewijsgronden maar zelfs van de ware katholieke leer en dikwijls met een vreugdebetoon over de ontdekkingen'door hunne controverse verkregen, die inderdaad belachelijk is; en dewijl het lezen dezer werken grootendeels beperkt blijft tot de Protestanten zeiven, blijft ook de onwetenheid vrij v.an op de kaak gesteld te worden. Zoo vinden wij in een werk van een dei-meest bekenden dezer schrijvers, als vooropgezette stelling voor oen bewijs, eene leer over de H. Mis, die eene eenvoudige F, W, FABER, H. SACRAMENT. quot;24
370
lezing dei' rubrieken in het Missaal als een louter willekeurige vinding iler verbeelding zou hebben aangetoond; en een protestantschen leek wordt geluk gewenscht omdat hij de vraag over de zaligverklaring der Heiligen op een geheel nieuw terrein heeft gebracht door eene gelukkige tegenwerping, welke zoo overtuigend is, dat de schrijver zich verwondert hoe dezelve nieuw konde wezen , en toch werd juist deze tegenwerping reeds voor eeuwen te berde gebracht door den H. Thomas in zijn quodlibet en breedvoerig door hem wederlegd; en de nieuwere verweerschriften hebben die weerlegging, zelfs in onze eigene taal, dikwerf herhaald.
Doch , in waarheid de tijdruimte tusschen de Hervorming en sommige geliefkoosde vroegere eeuwen gelegen, wordt door die mannen eenvoudig als niet bestaande aangenomen. Ofschoon in die tijden godgeleerde en wijsgeerige stelsels ontstonden, die gedurende eeuwen den menschelijken geest onbeperkt beheerschten en in den lateren tijd door mannen van de grootste geestesgaven , als Fenelon , Bossuet en den Protestant Liebniz, als voortbrengselen des geestes van verbazingwekkende diepte en schoonheid werden beschouwd, toch weten deze lieden niets daarvan en hebben zooals blijkt ze niet eens gelezen. Nog meer, sinds de kerkvergadering van Trente heeft de Kerk eene volgrij van godgeleerde mannen , die door diepte van gedachten en schitterend vernuft uitmunten, en toch ontdekken wij bij de nieuwe anglikaansche verweerschriften niet het minste spoor , dat hunne schrijvers een Vasquez, Suarez , de Lugo , Viva en dergelijken hebben gelezen, integendeel blijkt het tastbaar duidelijk, dat zij zulks niet deden. Op gelijke wijze slaan vele schrijvers over natuurlijke wetenschappen en staathuishoudkunde een onverschilligen nf vervelenden blik op die tijden , waarin de geheele wetenschappelijke bouw der godgeleerdheid door bijna hovenmenschelijke inspanning van geleerdheid en verstand en door taient en strenge wetenschap werd opgetrokken en verklaren dan, dat er in die tijden niets werd uitgevoerd 1). Het is onmogelijk eenig werk der bewondering waardige litteratuur van onze dagen op te slaan zonder deze
1) Tea voorbeeld wijzen wij op de geachiedenis der wijsbegeerte vau Degerando,
371
merkwaardige onwetendheid op het gebied der godgeleerdheid to bespeuren. De schrijvers spreken bijvoorbeeld bijna niet over de leer of de gebruiken der katholieke Kerk zonder zulke dwaze misslagen te begaan, dat het ons gaat als menschen die de vermeende reizen in ons land lezen van een vreemdeling en vr ooi ijk of boos worden dewijl we op elke bladzijde tastbaar duidelijk ontwaren, dat hij nooit gezien heeft, wat hij beschrijft noch ooit een voet op onzen grond gezet heeft. Niettemin schrijven zulke lieden boeken, die voorbedachtelijk godgeleerde onderwerpen behandelen en wanneer wij deze ignoreeren of hunne geestesvonden onbeantwoord laten, dan vinden zij het zeer vreemd en onaardig van ons, dat wij nog iets ter wereld van meer gewicht en belang beschouwen dan de beantwoording hunner moeielijkheden, die zoo volkomen mogelijk reeds wederlegd werden voor honderde jaren, of de verdediging van leeringen, die in waarheid even veel en even weinig deel uitmaken van den katholieken godsdienst als de leeringen van het Boedhismus, het geloof der Eskimos of de nieuwste openbaringen van Nauvoo! 1)
De beteekenis voor ons van al dit gewrijf is, dat wij natuurlijker wijze lijden aan de besmetting onzer tijden en levenstoestanden. Voor Katholieken is grondige studie der godgeleerdheid altijd eene zaak van het hoogste belang zoowel met betrekking tot hun gewicht en hunnen invloed op de maat-schappy als met betrekking tot de diepte hunner godsvrucht. Doch de tegenwoordige tijden maken deze studiën belangrijker dan ooit. Werkzaamheid op het gebied des geestes is aan de orde van den dag. Daar moeten bewijzen geleverd worden voor alle dingen, en de leer moet zich opgewassen toonen aan de wijsgeerige en wetenschappelijke ontwikkeling onzer eeuw. Intusschen heeft bijna elke secte, die nog in name Christelijk heet, zich losgescheurd van hare oorspronkelijke beginselen en zoo alle duidelijk bewustzijn verloren van wat zy gelooft en wat zij niet gelooft, en allo godgeleerde vormen zoo geheel en al opgegeven, dat zij zelfs geen vermoeden heeft
1) Nauvuo is ecne plaats in de slaat Illinois in Noord-Ameriko gelegen. 'tWas daar, dat de socialist Cabet eene geuieente stichtte van zijne richting. Zijn fabrikaat vau goiUdieust sloot alle positief jjtioof aau üoa uit. Vkrt.
37'2
van de gevolgen, waartoe zij, verstandig doorgeredeneerd v kan leiden. Vandaar is het voor ons van zooveel belang, van ons geloof volkomen en verstandig rekenschap te kunnen geven.
Buiten de Kerk tracht eene halve wereld klaar te komen waarlijk zonder eenigen godsdienst, terwijl de andere helft steeds zoekende is naar eenen godsdienst. Voorzeker, dat is juist een tijd voor godgeleerde studiën. Menschen van alle standen stellen een levendig belang in de voltooiende ontdekkingen der sterrekunde, in de omwentelingen in den schoot der aarde, in de ontdekking van nieuwe werelden in de scheikunde en een wereldornvattenden strijd op het gebied der natuurkunde; vandaar dat populaire handboeken en geschiedenissen der wetenschappen in de handen zijn van iedereen. Wanneer voor menig hunner de tijd aanbreekt om evenveel belang te stellen in de geheimen der II. Drievuldigheid, in de wonderen der Menscb-wording, de leerstelsels over de Genade en de wetenschap der Sacramenten, dan zullen zij zich tot deze studie zetten met eene geestesrichting, die slechts in een waarlijk godgeleerde , ik wil namelijk zeggen, geen strijdlustige behandeling dezer zaken, alleen bevrediging zal vinden. De mindere of rijkere oogst van zielen , dien wij zullen inzamelen door dit algemeen opgeven van meeningen, zal onder Qods zegen groo-tendeels afhangen van de uitbreiding en waardeering eener gezonde godgeleerdheid onder ons zeiven, eener godgeleerdheid die, als wetenschap, onafhankelijk is van louter vruchtelooze twistredenen. Men zal willen weten, wat er werkelijk gezegd en gedacht wordt en niet, wat men zou kunnen zeggen of kunnen denken ten overstaan van zekere tegenwerpingen. De nationale leenspreuk onzer landslieden is niet slechts »de waarheid en de waarheid alleenquot; maar ook «de volle waarheidquot;.
Doch ook ons eigen geestelyk welzijn is daarbij in niet geringe mate betrokken. Hoe meer onze verstandelijke vermogens vatbaar gemaakt worden voor heilige zaken, daarvan doordrongen zijn en er belang in stellen, des te gemakkelijker zal het ons vallen ons dicht bij God te houden. Ik wil niet zeggen, dat de studie der godgeleerdheid niet gemakkelijk geBcheiden kan worden van het leven der genade; niettemin is de eene eene natuurlijke versterking van het ander. De feesten zullen met meer gods-
373
vrucht worden gevierd, indien wij de bijzondere geheimen , welke daarbij herdacht worden, verstaan en daarin vreugde scheppen. Er besstaat inderdaad een nauw verband tusschen de godsvrucht on do godgeleerdheid. Uo godsvruchten van de eene eeuw worden de leerpunten van de andere, gelijk het geval is met de Onbevlekte Ontvangenis; en de leerpunten van do eene eeuw worden de godsvruchten in anderen, gelijk geschied is met de geheimen dor heilige Menschheid en het
■IP
-li rfl
i mi
11 Ml
ï
heilig Moederschap
van
Maria. Zoo gaat do tijd voorbij en
koert voortdurend op tweevoudige wijze hot dogma in godsvrucht en de godsvrucht in hot dogma cin. Er bestaat geen zekerheid in de godsvrucht als het van het dogma is gescheiden ofschoon hot dit somtijds voorgaan en somtijds volgen kan. Zoodat het zelfs, van een godvruchtig standpunt uitgezien, zeer goed is to weten, wat geloofspunt is, wat niet geloofspunt is doch waaraan hot vermetel zou zijn te twijfelen ; wat open vraagpunten, wat godvruchtige meeningen zijn, welke volksgodsvrucliten met aflaten worden verrijkt, welke minder sanctie hebben on welke blijkbaar verworpen ol zijdelings afgekeurd zijn, gelijk bijvoorbeeld de Mariadienst, de godsvrucht lot Maria en het 11. Sacrament on eene bijzondere ontwikkeling der godsvrucht lot don eeuwigen Vader.
De koortsachtige en uitsluitende opgewektheid voor sloiïo-lijko belangen is aan hot verdwijnen en oene tegenovergestelde beweging is op handen. Niemand kan hot wijsgeerig streven van onzen tijd zoowel in andere landen als in ons eigen land met oplettendheid gadeslaan zonder te bespeuren, dat de negentiende eeuw binnen kort aan do deur der godgeleerdheid zal aankloppen en verlangen in hare scholen plaats te nemen. Juist gelijk wij do natuurwetenschap verlieten met het nog omsluierd heiligdom des levens in haar midden terwijl de ontdekkingen rondom hetzelve mot eiken dag stouter worden, zoo bezitten wij in do godgeleerdheid de a'rke, die don go-hehnen band tusschen geloof en verstand verbergt, een band, die nog door twijfelingen en mooielijkheden omgeven en slechts door oen onvolkomen licht omstraald wordt; doch de katholieke wetenschap dool elk jaar nieuwe en belangrijke pogingen om haar in den vollen stralenglans der katholieke leer le plaatsen.
ii
'H
I
, r
■''f Mm
éi
t
374
Zal onze tijd niet een mislukte moeten heeten, dan zal de godgeleerdheid de studie worden onzer eeuw, en de samen-stemming tusschen het geloof en de reden haar beslissend en geheel eigenaardig vraagpunt moeten uitmaken.
Doch , om tot ons punt terug te komen, wij kunnen de godgeleerdheid van twee kanten beschouwen. Of wel kunnen wij haar beschouwen op haar zelve, hare leerwijze om ons over God te onderrichten, hare wijze van doen, de geschiedenis harer ontwikkeling, do lotgevallen, die de ketterij haar berokkende, en al hare bijzonderheden als eene wetenschap; of wel kunnen wij de handelingen beschouwen, die zij van de rnenschen ondervond, hunne onwetendheid en hunne onverschilligheid ten haren opzichte, hunne weigering hare rechten te erkennen, hunne verachting jegens haar, hun kwaad ver-moeden of hun haat; en van beide gezichtspunten uit zien wij in haar eene nauwkeurige voorstelling van den weg langs welken God zich gewaardigt in Zijn eigen wereld te verschijnen, en der behandeling, die Hij van Zijn schepselen ondervindt. Het gaat met haar als met God in de natuur, als met Jesus in Judea, als rnet het heiligst Sacrament des Altaars in de Kerk. Het voorbijzien van God in de natuur, de af-keerigheid van Jesus in Judea, de verwaarloozing van het H. Sacrament in onze kerken, het volslagen gebrek aan belangstelling in de godgeleerdheid, eene wetenschap, die in de belangrijkste vragen en op de belangrijkste wijze ingrijpt, deze allen zijn louter verwante verschijnselen , uitdrukkingen van het zelfde diep geheim.
Laat ons van de godgeleerdheid overstappen tot de Kerk. Het behoort bij het wezen der strijdende Kerk zichtbaar te zijn. Zij is de zuil en de grondslag der waarheid, de Bruid des Lams, eene stad gesticht op een heuvel, die niet verborgen kan blijven. De Kerk is eeno regeering en een rijk, eene maatschappij en een opvoedingsgesticht, een getuige en een mission-naris. Haar werk is te onderwijzen, te gebieden, te troosten, te stichten , te straffen , te prijzen in allo tijden en in alle hoeken der aarde. Het licht behoort bijgevolg tot haar ambt en leven en ofschoon wij nu moeten verwachten eene zekere gelijkenis te vinden tusschen de Kerk en de andere
375
■wegen, langs welken God zich openbaart, zoo zullen wij hier blijkbaar mindere en zwakkere sporen zijner verborgenheid le gemoet zien dan ergens anders. In hoeverre beantwoorden de feiten aan deze verwachting? Wij mogen de Kerk beschouwen als eene regeering, als eene leerinstelling en als eene zendelinge, tevens zullen wij in elk dezer ambtsverrichtingen de zelfde goddelijke methode wedervinden : zich openbarend door zich te verbergen.
Als regeering prijst de Kerk zich niet onmiddelijk bij de menschen aan als eene openbaring des hemels, als de plaatsvervanger Gods. Het staatsgezag heeft in alle tijden zelfs dan, wanneer heilige menschen aan zijne spits stonden, eene hoogst onmatige ijverzucht tegen de Kerk aan den dag gelegd en eene instinctmatige begeerte getoond om in te grijpen in haar gebied; en inderdaad was het Protestantisme, als staatkundige beweging, hoofdzakelijk een overdragen van het geestelijk bestuur des menschen op hunne tijdelijke be-heerschers, terwijl die beheerschers zeiven in hunne onervarenheid eerder verkozen door revolution dan door pausen nagerekend te worden 1). Voor de volksmassa der nieuwe wereld is de beperkte zucht van nationalieit aangenamer en meer aantrekkelijk dan de breede en allen omvattende theorie van het Katholicisme 2). Zij schijnt hun duidelijker toe eene
1) dprekeDtlo over het tijilclijk rcchUjtcbicï der pausen, zegt Ncm-ment: „Hebben de kuiiiugen en de volken door bet verdrijven daarvan Vfel gewonnen? Men mag er aau Iwijfelen, want de pausen hebben in dit ambt eeu vreeswekkend erfgenaam gehad ~ de revululie.quot; Littérature de la liestanrution. 11. 185.
2) Zoo beuierken zelfs an'ikatholieke snhrijvera over de wijsbegeerte der gescliiedenis, dat alle theorieën over de rnensehheid mislukten cn te eng werden, zoodra de studie der gescb'edenis zicb losrukte van het geloof en vnn de gehechtheid aan de katholieke eenheid. In Raimond l.nllus Arnold van Villenetive , Rnpeacissa, Postel en den Dominikaan Campanella be'neerseht het groot katholiek denkbeeld der rnensehheid, als éeue familie roet, een enkel doel, al de dwaze fnvallen der predikers van een duizend, jarig rijk cn de wilde dwaalleering van het „Eeuwig Evaogcüe.1 Poeh later verheft ook Maehiavclli zich niot boven de idee eener notie ; Vieo scheidt Btftinmcn en volken, Montesijuieu laat het klimaat en onderscheidene wetgevers alles voor hem djen; en de leerlingen zijner suhool heeft men verweten, dat zij de geschicdeuis opmaakten en schreven uit eene lange rij
376
verordening Gods te zijn. Geheel het prachtig mechanisme, wat de Kerk bezit om de zielen der menschen te geleiden, te verheflen , te troosten , te bekeeren , te versieren , wordt door do wereld verklaard met het enkele gemeene woord van priesterheerschappij. De rechtsbevoegdheid van den Paus benevens het vrij verkeer met Rome schijnt voor een oog, dat door de geelzucht der vooritigenomertheid verduisterd is, slechts eene knechterij, die door geene menschelijke dwingelandij kan worden overtroffen, in plaats van het paladium der vrijheid,gelijk het zich (.clkens en herhaaldelijk getoond heeft. liet is een feit in de geschiedenis, dat do Kerk als regeering onberekenbaar machtig is geweest en toch verachtten de menschen haar. tIs een feit in de geschiedenis, dat zij van alle regeoringen de meest geduldige, vergevingsgezinde en goedgunstige is geweest: en toch haten haar de menschen. Gelijk met God zoo met haar. /ij verachten Zijne almacht en zij worden vertoornd door Zijne barmhartigheid. Het geheim van beiden , van des menschen onverschilligheid en van zijn afkeerigheid jegens do Kerk als regeering, ligt in deze enkele waarheid, dat zij eene Gods-regeering is.
Beschouwen wij de Kerk als een opvoedingsgesticht dan lijkt zij nog minder dan God. Het schijnt als was het niet zoo zeer haar doel schoone karakters te vormen gelijk de helden der heidensche wereld, als wel eenvoudig de vruchten van des Heeren Lijden te vermenigvuldigen en de Sacramenten uit te deelen. Inderdaad de vrees voor de hel, de natuurlijke aard van haar allesovertrefl'ende kastijding; de eerbied voor kleine plechtigheden en do vervulling van zulke stellige geboden als de onthouding van vleeschspijzen op den Vrijdag onder straffe van doodzonde, schijnen naar liet oordeel der wereld meer geschikt om den mensch klein te maken dan groot,
van toevallige geljeurteuisseii. Zelfs zou hot iiiot moeiclijk vallen aan Ie toonen hoe zclfa ile Ijreedste oimilfingon der moderne leer over vooruitgang, in Herder, Lessing, Kant, Condorecl en anderen, verre blijven staan onder de verhevenheid van de onde katholieke idee. Een katholiek zon op zijne hoede moeten zijn niet verkeerd verstaan te worden, wanneer hij de woorden van liaeon gchruikic: „de geaehicdenis zoowel als de aardrijkskunde heeft nare woestijnen.quot;
377
perder kinderachtig dan ernstig, zelfzuchtig dan liefdevol jegens den naaste, eer angstvallig dan moedig te stemmen. Wijl ik voor Katholieken schrijf, behoef ik de Kerk niet te verdedigen; ik wil slechts de opvatting in het licht stellen, die eene onverlichte wereld zich van de Kerk als opvoedster geheel natuurlijk vormt. Dat zij meer doet dan zij ondernam te doen, juist dit wordt gebezigd om haar goddelijk karakter te verduisteren. Ofschoon zij door God gesticht is tot een goddelijk doel, wordt evenwel beweerd, dat zij niet van God kan zijn, omdat zij een tijdelijk doel niet volkomen bereikt. Dewijl het heele zware werk, ja de grondslagen der europeesche beschaving, de heiligheid des huwelijks, do afschaffing der slavernij, de meer rnenschelijko manier van oorlogvoeren , de uitstekendste wetgevingen, de beperkingen van dwingelandij, het behoud der letterkunde, de stichting van universiteiten en de bescherming der schoone kunsten geheel en al hare schepping was; dewijl zij vervolgens het lichtere werk, deze beschaving te voltooien, niet uitsluitend alleen volbrengt, maar ook den Staat en de natuurwetenschappen aan de moeite laat deelnemen en uitvoeren , wat voor haar in den beginne louter kinderspel was, daaruit besluiten de menschen, dat zij als instelling van opvoeding van niets weet dan van bezorgdheidquot; en achteruitgang en dat /ij, die het licht der wereld is, niet gelukkig is, tenzij wanneer zij daarvan de duisternis is geworden. Ook vermoeden de menschen niet eens, dat wanneer zij als opvoedster machteloos schijnt te zijn. het daarvan komt, dat hel staatsgezag haar als regeering in handen houdt gekneld; ook denkt men er niet aan, dat eene instelling, die op zekere tijden andere instellingen in bedwang schijnt te houden, waarlijk eene zending vol hoogste wijsheid en van de verst ziende rner.sehenliefde kan vervullen. Hoe het dan ook zij. voor dc oogen der menschen schijnt de Kerk eene alge-leefde instelling te zijn, die zwak , verouderd, en zonder waarde is en dagelijks meer den grond bnder de voeten verliest. Zij schijnt Gods wegen veeleer te bespotten, dan door voorbeelden te verklaren, en voor Hern, van Wien zij aanspraak maakt de eenige gezante te zijn, veeleer tot smaad dan tot iels anders te verstrekken.
378
Als zendelinge heeft de kerk voor het bevooroordeelde oog der wereld nauwelijks meer aantrekkelijks. Het loutere werk om zielen te redden is niet van dien aard, dat men van de wereld verwachten kan, daar zeer veel belang in tu stellen. Voorbereidingen voor de eeuwigheid vallen niet zeer in den smaak van onzen tijd; en te leeren van de wereld afkeerig te zijn, is waarlijk geen titel om aanspraak te maken op hare liefde. Het is even onkiesch als onwelkom de verschijnselen eener schandelijke ziekte te onderzoeken en middelen daar tegen aan te prijzen, wanneer do zieke in don waan verkeert, dat hij volstrekt niet ziek is Ue Godgeleerdheid over de oplossing van gewetensvragen betreflende de zeden , en de moederlijke zorgvuldigheid, die de Kerk in den Biechtstoel toont, en ons zoo vriendelijk, zoo goedig, zoo schoon naar Gods geest toeschijnt, verbitteren daarentegen de wereld en zetten haar zenuwen zoo in beweging, dut zij ze volstrekt niet kan verdragen. Eveneens hare plechtigheden, die een afstraling schijnen te zijn van den eeredienst, waarmede het Hemelhof het onbevlekte Lam vereert en die de door Gods geest bezielde kunst gebracht heeft tot een stelsel, waarvan de schoonheid de zielen vervoert en verre boven de aarde verheft, te diep voor tranen, te schoon voor deze aarde, zijn voor hen, wier oogen verblind en wier harten verhard zijn, slechts ijdele praal, zinnelooze vertooning, een formaliteit zonder gevoel, een poppenspel zonder leven.
Gelijk haar meester, zoo kan ook de Kerk niets goeds doen. Alles, wat zij yegt of doet, wordt in verkeerden zin opgevat. Slechts de arme rouwmoedige veroordeelde, niet de vorsten en edelen, zien ten laatsten ih, dat zij niets verkeerd heeft gedaan. Zoo heet dan haar bestuur dwingelandij, haar bekeeringen zielenkoop, haar heiligheid een onnatuurlijke versterving, haar martelaarschap hardnekkigheid, haar volmaaktheid dweepzucht, haar toegevendheid slapheid, haar gestrengheid aanmatiging en haar straf een vergrijp aan de rechten van den mensch. Zoo is elke zaak in de Kerk eene plaats, waar zich het Goddelijke verbergt en de wereld is er altijd op uit, dien sluier op te scheuren en te zien, wat er achter steekt, ontevreden, naar het schijnt, met haar eigen alledaagsche verklaring
379
van het geheel, juist zooals de onkiesche dwingelandij van hare lagere klasse onze kloostermuren zou willen overklimmen en de geheimen der bedeesde Heiligheid aan de oogen bloot stellen alsof zij daar nog ergens iets konden zien, wat zij zouden kunnen verstaan, nog iets meer dan de beulsknechten, die in het aangezicht van den Oodmensch sloegen en, door helsche drift gedreven, het bespuwden. Hoe zij ook moge geslaagd zijn, wie zou evenwel durven beweren, dat de eerbiedwaardige schoonheid der Kerk niet verborgen is, gelijk die van haren Bruidegom? Wie, met de wereld in het hart, verneemt slechts de stem der moeder, die wijs en teeder waarschuwt in hare lijst van verboden boeken? Of wie ziet het onverandelijk geduld en de goedige volharding der liefde eens vaders, eener liefde, die zoo mint, dat zij de hoop niet kan lalen varen in de rechtsgedingen der Inquisitie? Tijdens het leeraarsambt van onzen gezegenden Heer, was het liefde, die met de zweep den tempel zuiverde en de tafels der wisselaars omverstiet. Het was liefde, die in gelijkenissen sprak en geen wonder wilde wrochten, waar men niet geloofde. Het was liefde, die de Heidenrche vrouw een hond noemde en Herodes een vos en Petrus met den naam van Satan aansprak. Het was liefde, die het wee uitriep over den rijke en den vijgeboom vervloekte, ofschoon de Heer ook wist, dat die vloek in alle tijden een ergernis zou zijn voor de ongeloovige wijsbegeerte.
Door de Geschiedenis zoo wel als door de Godgeleerdheid is het aangetoond, dat de dienst van God onbestaanbaar is met den dienst der wereld. »De vriendschap der wereld is vijandschap met God.quot; Zoo is het met de Kerk gegaan. In al hare wederzijdsche betrekkingen vindt men tusschen haar en de wereld punten, welke onmogelijk zijn te vereenigen. Tegenover de wereld heeft de Kerk slechts óéu plicht te vervullen, wel te verstaan haar te verzwakken, hare kracht te breken, haar te overmeesteren en onder het juk te brengen en haar ondanks haar eigen bedorvenheid te redden; gelijk dus God in de wereld is, zoo is ook de Kerk in de wereld. Ook is zij niet zonder gelijkenis met Hem, gelijk Hij zich gewaardigt, in de heilige Schrift te toonen. Zij maakt, gelijk Hij doet, aanspraken op algemeene heerschappü, want hare
3P0
heerschappij bezit zij krachtens He Zijne. Zij, eveneens als Hij, doet hare aanspraken altijd gelden en ofschoon deze haar niet worden toegestaan, toch gaat zij immer haren weg zonder zich met een verbond in te laten, zonder een haarbreed af te wijken van hetgeen zulke overdrevene eischen schijnen. Waarlijk naar de opvatting der wereld is dit niet verstandig, is zij niet zoo gevaarlijk scherpziende en verleidelijk als men wel wil doen gelooven! Gelijk Jesus in zijn kindschheid is zij zwak, hulpeloos en niets verraadt voor het uiterlijke hare Goddelijkheid. Gelijk Jesus in zijn jongelingsjaren, is zij schuchter, stil, werkeloos en iu overweging verzonken. Gelijk Jesus tijdens zijn leeraarsambt, bekommert zij zich niet om den bijval der menschen, zij zoekt de grooten dezer aarde niet, wijst dikwijls aanbiedingen van de hand alsof zij in de harten las, kiest dikwerf middelen, die weinig welslagen beloven en weinig geschikt zijn anderen te overreden ook plaatst zij zich niet in hot voordeeligst licht. Gelijk Jesus in zijn lijden, delft zij altijd het onderspit tegenover de wereld, schijnt zij tot haar einde gekomen, uitgeput en op haar stervenssponde. In elke eeuw en in elk jaar overleeft zij het een of ander Calvarië terwijl men zeker rekende, dat dit voor haar eindelijk doodend zoude zijn. Gelijk met Jesus na zijn verrijzenis gebeurde en gelijk met God altijd geschiedt, wordt ook hare heerlijkheid eerst het best erkend, wanneer zij is voorbij getrokken. Zoo heeft God zich vertoond aan Jacob, zoo aan Mozes en aan Elias. Zoo openbaarde zich Jesus des morgens aan Magdelena en dos avonds aan de leerlingen te Emaus. In de eerste tijden van haar bestaan, was de Kerk een voorwerp van verachting voor de menschen en thans gaat de wereld groot op de schoonheid van dit werk. In de middeneeuwen verdroeg de wereld haar juk met ongeduld en thans brengen zelfs ketters haar middeneeuwsche geschiedenis tot eere. Men gunt haar alles doch het tegenwoordige niet, en het tegenwoordige wordt haar nooit gegund omdat zij nooit erkend wordt. Gelijk God, zoo is ook zij; zij is gelijk aan Jesus in het heilig Sakrament.
UE WERKEN EN WEGEN, DE GEWICHTEN EN DE MATEN, HET MISLUKKEN EN WELSLAGEN VAN GOD.
We hebben tot dusverre een vluchtigen blik geworpen op het. gebied der stof, des geestes, dor zedeleer, der genade, der godgeleerdheid en der Kerk, eu op elk gebied liebbea wij ontwaard, dat de Allerhoogste zich gewaardigt te ontsluieren. naar een zelfde manier en op eene eigenaardig verborgene wijze zonder wederga. Docb daar zijn nog twee andere gezichtspunten van welke wij vol eerbied durven wagen Ood in zijnen invloed op zijn eigen Schepping te beschouwen, en welke zoo merkwaardig zijn, dat wij alvorens de geldige gevolgtrekkingen, die wij door deze onderzoeking daaruit hebben verkregen samen te vatton, over ieder in hel bijzonder eenige woorden moeten spreken. God gewaardigt zich zeiven voor te stellen in de II. Schrift als maakte Hij zich verschillend voor verschillende personen, als behandelde Hij den mensch gelijk de mensch Hem behandelde, juist gelijk Ori-gines van onzen gezegende Heer zegt, dut Hij tijdens zijn verblijf op aarde aan verschillende menschen op verschillende wijze placht te verschijnen, al naar den graad van hunne zedelijke reinheid. Do H. Schrift spreekt somtijds zoo, als of het in ieders macht stond God zóó te hebben als hij Hem gaarne hebben zou en als of de menschen zich zeiven hunnen God maken, en Hem met eenen geest naar hunne keuze konden bezielen, üoze zijn zeer stonte woorden; doch wikt ea weegt de uitdrukkingen eens, die in den i7'-!e Psalm en in het tweede
382
boek der Koningen voorkomen. Het was juist voor zijnen dood toen David zijne menigvuldige ondervindingen omtrent God opgedaan, in deze woorden samenvatte: »Met de Heiligen wilt gij Heilig zijn, en met den onschuldigen mensch wilt gij onschuldig of met den deugdzamen volmaakt zijn; en met de uitverkorenen zult gij uitverkoren, en met de bodorvenen zult gij verkeerd zijn.quot; Eu dan, alsof hij de grootte van het geheim der juist zoo even door hem uitgesproken woorden gevoelde, voegt hij er bij: de wegen van mijn God zijn vlekkeloos, de woorden des Heeren zijn als in vuur gelouterd. Welnu indien God quot; zich in zijn ondoorgrondelijke wijsheid gewaardigt zoo aan den leiband der menschen te loopen en hun te verschijnen overeenkomstig de inbeelding van hun eigen hart, dan is het duidelijk, dat hoewel Hij er behagen in moge scheppen deze manier van werken te beperken, zij toch zoodanig is, dat zijne wegen daardoor noodzakelijk geheimzinnig moeten worden. Daarom moet zijne handelwijze jegens zijne vrienden, jegens zijne vijanden, jegens afzonderlijke volken in onderscheiden eeuwen als een voorbeeld dezer goddelijke eigenaardigheid worden aangezien.
Wat kan meer verborgen zijn, dan de wijze, waarop God handelt met zijne vrienden, met diegenen, aan wie Hij om hunne geringe heiligheid zich zeiven in zijne onmetelijke heiligheid toont ? De leer en de ondervinding des gebeds zijn vol van deze verborgenheid. Wanneer God ons gevoelige zoetheid onttrekt, dan is dit of wel eene liefdevolle belooning o( eene liefdevolle kastijding. Wanneer Hij ons van deneenen trap des gebeds opvoert tot den anderen, dan geschiedt dit dikwijls plotseling en zonder schijnbaren grond en dikwerf zonder dat wij er in het minste iets van bespeuren. De verschillende toestanden des gebeds verliezen zich zoo in elkander, dat ze nauwelijks altijd bepaald en afzonderlijk kunnen worden herkend maar veeleer afzonderlijk worden opgevat voor het gemak der mystieke godgeleerdheid.
Geheel de zaak der gebedsverhooringen is vol verschillende versluieringen en verborgenheden; en wanneer wij tot den trap der beschouwing zijn opgestegen dan ligt de toetsteen onzer verheffing in de klimmende onduidelijkheid van onze begrippen
383
omtrent God; wij naderen de donker schijnende wolk van den H. Dionysius en het lichtdonker van den H. Joannes van 't Kruis. De werking der Sacramenten, eenvoudig ais een soort van mistieke ervaring opgevat, is eveneens geheimvol. Somtijds schijnt door vurige heilige Communiën geen grond te worden gewonnen; op een anderen tijd schijnen wij door eene heilige Communie in dorheid ontvangen naar frissche streken van het geestelijk leven over te gaan zonder de ruimte, welke daartusschen ligt, te doorloopen. De werking der lichamelijke boetedoeningen op de ziel slelt ons voortdurend deze handelwijze van God voor oogen Wanneer onze roeping ot eone gewichtige kans in ons geestelijk leven beschikt wordt door onzen geestelijken leider, hoe dikwijls schijnen ondergeschikte oorzaken een onmatigen invloed op die beschikkingen uit te oefenen, en hoe moeilijk wordt het, ons te overtuigen gelijk wij gelooven overtuigd te zullen zijn, dat de beslissing van onzen geestelijken leider in waarheid Gods stemme is. Gebrek aan talent, aan gematigdheid, aan overleg, aan innerlijken geest, hoe dikwerf is God achter zulk een hulsel verborgen en moeilijk te herkennen tot den oogenblik, waarop Hij verdwijnt.
Zelfs wanneer Hij ons bovennatu* ;rl ijke gaven verleent, kunnen wij nauwelijks zeggen of zij niet veel eer begoochelingen zijn van zijnen vijand; en of het in ons eigenbelang niet beter ware ze van de hand te wijzen en door bidden ei van bevrijd te worden; en hoe zeldzaam, hoe iu strijd met den geest der wereld en met ons eigen ik, is het buitengewoon verlangen ze geheim te houden en er niet van te spreken, wat dusdanige gaven onveranderlijk begeleidt, en in tegenspraak schijnt te zijn met het woord dos Hoeren: dat uit do volheid des harten de
mond spreekt. Dan is daar ook nog al de verborgene liefde, die
daarin besloten is, dat de vrienden Gods meer getuchtigd worden, dan alle andere menschen en dat hunne heiligheid niet slechts op vreeselijke pjcoef wordt gesteld, maar ook aan twijfel en berisping wordt prijs gegeven. Eindelijk, de vei-trouwelijkheid met God schijnt als bijzonder resultaat te leveren, dat de geest en de liefde der verborgenheid in ons worden ontwikkeld. Het instinkt der heiligheid is zich te verbergen. de oogen der menschen te ontvluchten, zich in klooster,
384
in eene kluis, in de eenzaamheid, in geheim gebed le verschuilen. Eene graad van liefde jegens anderen, die voldoende is vele lastige gebreken van den naaste te verdragen, is som-lijds volstrekt niet voldoende om als tegenwicht te dienen voor deze neiging van zich zelven te verbergen, waarmede de gemeenzaamheid van God zoo gewoonlijk de ziel 'schijnt aan te steken. Het schijnt voor ons somtijds van meer belang ons geheim te bewaren dan een zondaar te bekeeren.
Gods handelwijze jegens zijne vijanden is van denzelfden aard. De niet onderbroken voorspoed, waarom de menschen hen gelukkig prijzen, is voor een geestelijk onderscheidend oog eene openbaring Gods, die een godvruchtig hart doet sidderen, en terwijl die voorspoed soms eerien mensch slechts het rechtmatig gevolg toeschijnt van zijn eigen bekwaamheid en van zijn nijverheid, is hij dikwerf do zorgvuldig afgemeten en nauwkeurig geëvenredigde belooning zijner natuurlijke deugden, zijner minnelijke hoedanigheden, zijner menschelijkegoedheid en zedelijke waarde. God heeft geen schrikwekkender manier om zich te verbergen, dan deze straffende voorspoed. Wat is in waarheid het vonnis der verwerping anders dan deze woorden: Gij hebt uw goede genoten, gij hebt uw loon ontvangen? O Heer, zoide do H. Filippus Nerius, laat ik mijne belooning niet ontvangen in dit leven! En toch yls wij zien hoe deze menschen in alles, wat zij ondernemen, slagen, zonder zich te bekommeren om godsdienst en als het ware zonder aan God te denken, hoeveel roepstemmen hooren zij dan niet van Hem, waarvan niemand weet dan zij zelven; hoevele geheime genaden kloppen aan de deur huns harten, die slechts voor een oogenblik worden aangehoord en voor een klein deej invloed uitoefenen; voor welke allen zij eens rekenschap moeten geven! Doch daar zijn vele andere genaden, die zij zelf niet eens bemerken en die voor alle eeuwigheid de gestrengheid hunner straf zullen verminderen. Want er gaal nauwelijks een dag voorbij, waarin God hen niet weerhoudt van zonden, waarvoor niets anders dan de bijzondere voorzorg zijner medelijdende Voorzienigheid hen bewaart. Helaas! er zijn ook onbewuste genaden, wier onbewuste venvaarloozing hunne eeuwige verwerping zullen verzwaren. Zoodanige zijn
385
de gelegenheden op hun levensweg geworpen om het waar geloof te leeren kennen, of tot het ontvangen der H. Sacramenten terug te keeren of boetvaardigheid te doen voor hunne misdaden. Predication, die zij hooren, onverschillige gesprokken op openbare plaatsen, het toevallig openslaan van een boek, voorbeelden, die plotseling voor hun oogen worden gesteld en een scherp licht op hen werpen, —- tot aan den dag des oordeels weet geen monsch hoe rijkelijk zijn levenspad met gelijksoortige genaden wordt bestrooid. Dit alles is God, en hoe verborgen, hoe onverwacht, hoe ondoordringbaar!
Op de zelfde manier handelt God met verschillende volken. Ieder volk, iedere volksaard heeft zijn eigen genaden en een zekeren daaraan evenredigen arbeid in de geschiedenis der mensch-heid voor God te verrichten. De natuurlijke deugden van ieder volk hebben hare belooning, gelijk de rechtvaardigheid en waarheidsliefde der Romeinen met een ongewoon lange heerschappij werd bekroond. Ook is het niet onmogelijk, dat de geweldige heerschappij van der Angel-Saksen bloed en taal op de een ol andere wijze in dezen zin verklaard moet worden. Er zal wel eens het een of ander natuurlijk goed in ons geweest zijn, waarvan wij de zege nog niet hebben overleefd. De geschiedenis van ieder volk in quot;t bijzonder verhaalt ons van goddelijke kastijdingen, waarin evenwel, toen zij plaats grepen, nauwelijks de hand van God herkend werd. Ieder volk had zijn eigen Godsgetuigen, die het werden toegezonden naarmate 'taan zijn toestanden en eigen aard het beste paste. Tot ieder volk kwam het Evangelie naarmate het voor hem het geschiktste komen kon. Ieder volk heeft, als hadde het hen noodig, zijn eigen heiligen, zijn leermeesters, zijn heilige koningen, zijn oorlogen, zijn vrede, zijn overvloed en zijn gebrek; en al deze genaden worden met wijsheid, met liefde, met bijzondere bedoelingen, met keuze, met voorkeur en met plannen uitgedeeld. En toch was het in dien tijd verborgen. Wanneer wij «terug zien en de geschiedenis van ons vaderland bestudeeren, dan kan ieder onzer zien, dat zij eene soort herhaling is der geschiedenis van het Oude Testament, eene rij van inmengingen der Voorzienigheid, en een leidende hand, die zijn lotgevallen schikte, zijn staatkundigen
!•'. W. F AD KU , li. SACRAMENT. 'iö
/
achteruitgang matigde en zijn vooruitgang bevorderde, God openbaar overal. Doch onze voorouders, mochten zij er ook al iets van zien , zagen het toch in dien tijd onduidelijk.
Gelijk het ging met de verschillende volken dezer aarde, zoo is het gegaan met de verschillende eeuwen der wereld. Iedere eeuw heeft haar eigen karakter opgedrukt, heeft haar eigenaardig toevertrouwde taak en heeft haar eigen wijze van doen ingegeven. Het schijnt alsof den blinden tijd verstand ware ingegoten. Iedere tijd voelt de roede van zijn eigen tuchtiging en ieder, door die straf verkwikt, wordt met eigen bijzonder welslagen bekroond. Elke eeuw heeft haar eigen man, dikwijls onbekend in zijnen lijd ofschoon geheel die eeuw eene uitstrooming zal zijn van zijnen geest; en eindelijk heeft iedere eeuw haar eigen plaats in het drama der geschiedenis tusschen den tijd, die voorbijging en den tijd, die later volgt , gelijk de rollen in een tooneelspel zijn verdeeld. Zoo als het met de volken gaat, gaat het met de eeuwen; zij dragen haar eigen licht en kleur op God over. en zijn waken over de zee der tijden, is juist daar onzichtbaar, waar de mensch met zijn roerpen het water schuimen doet, doch wordt gezien , zilver-helder , achter en op afstand in de verte. 1) De andere opmerking, welke ik wenschte te maken, alvorens het gezegde samen te vatten, is, dat het op elk gebied, waaraan wij zooeven onze aandacht wijdden, den schijn heeft, alsof het mislukken een karaktertrek dei goddelijke werking was ; een schijnbaar mislukken, een mislukken naar het oordeel der menschen, een mislukken voor zooverre God ons toelaat Zijn plannen en bedoelingen te erkennen. De natuurlijke
I) Nadat ik de boveuslanudc bladzijden had jieschreveu, uutmoetle ik hel volgende iu Joubort, Misschien znl men het wel wat al te goedig noemen; doch iu zekere mate is het even schoon als waar, voor zooverre hot. eene uitdrukking is van Gods rechtvaardige goedheid. „God let op de eenwen. Hij vergeeft aan de ecno hare grofheden aan de andere haar geslepenheid. Slecht gekend door genen, miskend door (leze, plaatst Hij ter onzer vrijspreking in zijne zuivere weegschaal de bijgeloovigheden en het geloof der tijden, waarin wij leven. Wij leven in eecen tijd, die ziek is: dal. ziet Hij. Ons begrip is gewond; Hij zal ons virgiffenis schenken indien wij Hem geheel eu al geven, wal. ons nog gezonds overblijft. Penseés. 1. pag. 105.
.quot;,87
dWf:
iff
wereld is een puinhoop, de zedelijke wereld het wrak van een schip, de geestelijke wereld eeno teleurstelling. — Wat moet dat alles beteekenen ? het wonderbare van Gods wereld treedt altijd duidelijker voor onze oogen hoe langer wij daarop staren. De schepping der engelen was eene mislukking; oen dorde deel viel, en het vijandig rijk, dat zij op eens stichtten tegen God, mankt dagelijks nieuwe veroveringen en verbreedt z'yn vurige grenzen, liet paradijs was eene mislukking: hot eindigde met den val, hoe zacht ook liet gebod, hoo licht de vervulling daarvan wezen mocht. Beiden, engelen en menschen werden geschapen in een slaat van genade zoo, dat de natuur door zich zelve noch niet bekoord was geworden. Het patriarchaal stelsel mislukte, of ten minste het bewaarde slechts de ware overlevering in eene lijn eener enkele familie. De wet was een maatregel die mislukte, de afgoderij stond op in spijt van haar; haar wijste man zelf werd een afgodendienaar, en toen onze Heer verscheen, wat was er van het geestelijk Israël overgebleven, tenzij Simeon, Anna en huns gelijken ?
Aanschouw thans de wereld en zeg of, menschelijker w'yze gesproken, hot Evangelie niet eveneons eene mislukking is geweest. Is de wereld godsdienstig, is zij Christelijk ? Zoo sterven bijv. in de Kerk de bijzondere kerken weg , gelijk in Afrika, of vallen af gelijk in Griekenland , of worden door de dwaling overstroomd gelijk in eenige der Duitsche Staten, of door ongeloof verwoest gelijk Frankrijk in de 18d(! eeuw. Geestelijke orden staan op, zijn ijverig in tucht, bloeien, vervallen, worden hervormd, gaan achteruit en sterven. God wil de dingen zóó hebben, de mensch anders. God wil als regeering voor Israël het Godsbestuur, het volk wi] een koning en behoudt de overhand. God wil, dat de instelling des huwelijks heilig worde gehouden, doch de hardnekkigheid der menschelijke harten is do oorzaak, dat Hij Mozes hetrelTende de echtscheiding eene wet laat geven. Het ongeloof der menschen koude de wonderen van onzen Verlosser beletten. Dit alles is oen geheim, dat ons met verbazing slaat. In de gelukkige volheid van ons zaligmakend geloof, dat geen twijfel kent en door geen schaduwen wordt
lt;Mm' • P' Cf!
iilB
: ; v
mm
li P
;
'Ml,
,*!gt;, ,^1
lil
li
li; •%
I:
:ÜV
Mi
Ci;;
II
m
'388
verduisterd, erkennen wij, dat. de Allerhoogste de Heer der legerscharen de God der zege is. Eiken dag, elk uur wint üij den een of anderen roemrijken slag, en de Engelen vieren feestelijk triomf rondom zijn troon. Hij voert altijd de gevangenschap gevangen, cn in geheel do schepping is Hij een machtig strijder, onweerstaanbaar, heerlijk, hoog verheven, waarachtig en getrouw, en Hij strijdt en vonnist met rechtvaardigheid. Zijn oogen zijn als vlammen vuurs en zijn hoofd draagt vele kroonen, en zijn kleeding is bespat met bloed, en zijn naam is liet Woord en op zijn heup staat geschreven: Koning der koningen. Heer der heeren. l) Doch dit alles is niet naar de maatstaf der menschen, noch overeenkomstig hunne berekening. Voor het uiterlijke schijnt het alsof altijd de vlucht naar Egypte werd hernieuwd en alsof God een vluchteling was voor de oogen zijner eigen schepselen, die Hem vervolgen. Het is alsof Hij nu deze dan gene plaats zich uitkoos in Zijn eigen schepping en zich daar verschanste als wilde Hij er blijven, doch Hij wordt belegerd. Zijne verschansing wordt genomen en Hij vlucht weer naar een andere plaats om daar nog eens hetzelfde geheimvol drama op te voeren. Zoo schijnt God voortdurend terug te trekken verder en verder in Zijn eigen koningrijk, terwijl wij. Zijn schepselen. Zijne kroon bemachtigen en Zijn grondgebied tegen Zijn wil bezet houden, als voerden wij een bezettingsleger, waarmede wij langzamerhand onze veroveringen in een vredevol bezit willen veranderen. Dit is het aanzien onder welk God ons de dingen Iaat verschijnen. Deze is ook voor den mensch de beste manier om de geschiedenis te lezen. Schijnbare nederlaag, schijnbare mislukking hangt als een dikke mist over het veld van Gods heiligste werken. Ware dit niet voor hot eenvoudig vreugdevol kinderlijk geloof, dan zou het helderst hoofd zicli benevelen, het stoutste hart sidderen bij het verbazingwekkend schouwspel van een overwonnen God. Geheel de natuur en alle genade, alleengelen en alle menschen, geheel de schepping en de verlossing
l) liet boek der Oijculinnng. .\IX.
389
zoo op oen [mul samengebmcht on den monschen geopenbaard, en zie! dan is dat eene punt, do met s'chedelen bestrooide Kalvarioberg met don gestorven Christus aan het kruis! Wij roemen soms op menschelijke vrijheid en verlangen, dat de monschen met meer zorg hun woorden wegen, wanneer zij spreken over do opperheerschappij van God; doch met dit schouwspel voor onze oogen, do blikken werpend over de broedo hooggaande zoo der menschelijke vrijheid, zijn wij dan niet bevreesd to zien hoe stormachtig dezo is en te weten, dat zij zoo vrij is? Wat wilt gij dan doen. Gij arm monschonhart zoo door de vrees verslagen ? Neem de zoete gedachte van Gods dierbare opperheerschappij en maakt ü daarin een nest om te ruston en verlaat hot nooit, geheel uw loven lang. /oot zult gij rusten en voilig ook met hoofd, hart, handen on alles terwijl do stormen loeien on de baren schuimen, wanneer gij slechts in alle oonvoudighoid u overgeeft aan de opperheerschappij van den God der zegepralen? \)
Laat ons, alvorens vorder te gaan, oen oogenblik stilstaan en eens zien, in wolk een dampkring al deze beschouwingen ons geleid hebben. Hot is als hadden wij ongemerkt do grenzen van een ander koninkrijk overschreden. De oude munten zijn daar niet gangbaar moer. Hier zijn nieuwe gewichten en andere maten, oen nieuwe homol, andere zeden, andere sterren aan hot gewelf en hier klinkt eene andore taal
1) Dit is inderdnoil een geheel andere opvatting iler geschiedenis lt;hiii het uieuwerwetsch wijsgeerig streven om uit vele zaken het beste te kiezen, houdt, met die neiging tot optimisme, gelijk de Alexandrijnsehe school en al hare volgers altijd hebben aan den dag gelobd. Als ik mij niet vergis, wout ik haal hier aan zonder den tekst voor mij te hebben, óau noemt de lieer Cousin de schepping ergens eene noodzakelijke daad. Indien dat zoo is, dan is zijn geschiedkundig optimisme meer begrijpelijk, liet zoude ook ten eenernale uit zijne leer over de schepping voortvloeien. Evenwel, zij het ook, de stoutheid zijner sluitrede is opmerkelijk. „Ik beschouw het denkbeeld van geschiedkundig optimisuie, het denkbeeld vau een algemeen plan der geschiedenis als het verhevonst denkbeeld, waartoe de wijsbogen'te tot
nog toe is gekomen...........Kortom, men begint de geschiedenis
op ullc punten van huren duur te begrijpen en vrij te spreken. Cours de 1838. Letjon. VII.
390
ons tegen. Wij zijn de menschelijke wegen, om Gods wegen te ontdekken, te buiten gegaan. Wij beginnen te zien met Gods oogen en vonnis te vellen naar zijn oordeel, gelijk Hij in zijn barmhartige aflating wilde dat wij zouden doen. Wij moeten bijna ieder ander vroeger beginsel van doen verloeren en onze vroegere regels van beoordeeling, onze aardsche manier van lof en blaam te geven, laten varen. Wij kunnen niet op eens met God verre gaan. Gelijk do bewoners eener vlakte, die van vermoeidheid ineen zakken, wanneer zij beurtelings opklimmen en nederdalen langs do wallen van een bergrug, omdat zij spieren gebruiken, die door lange werkeloosheid zijn week geworden, zoo gaat het met ons op deze steile paden Gods. Wij zijn spoedig vermoeid ; en het een of ander wat wereldsch is, zou onzen geest rust verschaffen en wij zouden gezonder slapen daar beneden, waar de lucht niet zoo lijn is. Ja do gedachten aan God is rust doch hot gezelschap Gods is arbeid en vermoeienis. Zalig zij die zich staande kunnen houden, of liever zalig zij, wie God staande houdt, in de hooge streken van bovennatuurlijke! gedachten en zaken zoo lang, tot zij weer beneden kunnen komen met een uitzicht zoo schitterend, dat zij gesluierd moeten gaan te midden hunner medemenschen; doch meer zalig nog, en voor de wereld, die zij door hun gebeden in stand houden, tot heilzamer zegening zijn zij, wie God op den berg bij zich houdt, geheel hun leven lang. Mocht die genade, die dagelijks onmogelijkheden mogelijk maakt. ons in staat stellen het beeld der heiligheid te voltooien, dat de H. 1'ilippus Nerius ons voor oogen stelt, namelijk: nimmer in gedachten noch in daden eenige verpoozing noodig te hebben of te zoeken buiten Jesus! Ten minste, gelijk velen hunne kracht beproeven door, schoon niet zonder smarten, eiken dag langer en langer onder het water te blijven, laten wij ons zoo bij üod houden, het bedwingen onzer natuur dag aan dag verlengende, de roemrijke smart moedig dragende, nooit nederziende, opdat het bonte schouwspel dei-zoete valeien ons niet bekore, en zoo ons voorbereiden voor Zijn hooge en heilige woonplaats na dit leven.
Het is nu de tijd de verschillende uitkomsten , waartoe wij kwamen, samen te vatten. Kort en vluchtig heb ik verschei-
801
dene puiiieri aangeraakt, waarvan echter ieder in t bijzonder wel den inhoud van een boek zou kunnen vormen; en zeker hebben wij ongeveer een dusdanige opvatting daarvan gekregen. Toen wij het voorwerp des geloofs, de allerheiligste en ondeelbare Drieëenheid, beschouwden, zouden wij nooit hebben kunnen vermoeden, dat God een wereld zou hebben willen scheppen. of, indien Hij het deed, wat voor soort van wereld hot dan wezen zou, en of Hij wel zou willen leven, werken en zich verbergen of' openbaren in Zijn eigen schepping; en wilde Hij dit doen, op welke wijze Hij zich verwaardigen zou zulks te doen, afgezien van zijn alomtegenwoordigheid; waarmede Hij haar in stand hield. Toch zouden wij, alles samengenomen, ons alle verschijningen Gods zoo denken, dat zij met licht, heerlijkheid en pracht, verbazing der schepselen en oogen-blikkelijk werkdadigen invloed zouden vergezeld gaan ofschoon de wijze waarop, altijd onverwacht zóu blijven, wegens onze onbekwaamheid om eenige bepaalde verwachtingen, welke dan ook, te vormen.
Evenwel uit het overzicht, dat wij van de goddelijke tusschen-komsten in de schepping hebben genomen, begrijpen wij thans, dat God een bijzondere en gelijkvormige wijze van doen heeft Hem geheel eigen, door ons een of ander denkbeeld voor te stellen in Gods geest, dat gemakkelijk te herkennen is, nadat wij het eenmaal hebben loeren kennen, en bijzonder geschikt is den vrijen wil zijner schepselen tevens de grootste speelruimte te laten en hen, niet te min tot de meest onderworpen en redelijke aanbidding van zich zei ven te verheffen. Deze manier van doen is niet slechts onverwacht, gelijk al zijn handelwijzen noodzakelijk onverwacht moesten wezen, maarzij weerstreeft ook onder elk opzicht stelselmatig, alle vermoedens omtrent waarschijnlijkheid, waardigheid en gepastheid, welke wij ook waagden op te vatten uit de kennis zijner oneindige volmaaktheden. Wanneer wij de wereld der stof, des geestes, der zeden en der geesten doorwandelen, wanneer wij de geschiedenis en de godgeleerdheid ondervragen en de geheimen der Schepping, der Menschwording, der Rechtvaardigmaking, der Verheerlijking en der Zelfstandigheidsverandering stuk voor stuk nemen en onderzoeken, dan vinden wij overal, in de na-
tuur zoowel als in de getuide, in de genade zoowel als In de natuur, dat dit onverwachte der goddelijke werkingen zidi oplost in vijf karaktertrekkon, waaruit, krachtens eene dubbele noodzakelijkheid van Gods volmaaktheden en onze onvolmaakt-heden, als resultaat of slotsom volgt, dat Hij zich aan ons opculjcidvt (looy zich te vevhevyeii.
In de eerste plaats gaan Gods werkingen voor het grootste deel met geheimzinnigheid gepaard. Hij roept geen getuigen nocli vertoont zich op het open tooneel der wereld. Ten tweede is kleinheid een ander harer karaktertrekken. Dikwijls zijn ze, wat de dwaasheid van onze wijsheid voor de majesteit des IJemels onwaardig zon hebben genoemd. Haar streven is naar nederigheid, zich te bepalen tot datgene, wat de schepselen het minst waarderen en als het rninst aangenaam beschouwen. Ten derde is bijna altijd de eerste daad der Almacht zich in een schijnbaren toestand van hulpeloosheid te verplaatsen. Do Allerhoogste schijnt bezorgd zich te ontzeggen alles, wat wij do voordooien zijner Godheid zouden kunnen noemen en te verschijnen als deelde Hij slechts om beurt met een menigte andere drijfveeren en krachten in de schepping. Het is als versmaadde Hij het te iegeeren door den krachtigen invloed zijner macht, en als verkoos Hij daarentegen den vorm der zoetste en teedersto overreding. Ten vierde, de goddelijke openbaringen worden bijna altijd door smaad omgeven. Zij boezemen niet van zeiven hot hart der wereld ontzag en eerbied in. Integendeel zijn ze bijzonder geschikt kwalijk verstaan, en verkeerd uitgelegd te worden; en zij hebben iets aan zich, wat den gevallen mensch een zekeren argwaan en afgekeerdheid inboezemt, welke een gedurige en uitsluitende beschouwing van hare schijnbare hulpeloosheid, ten laatste tot verachting doet overslaan. Ten vijfde en ten laatste hebben zij, bijiiu zonder eenige uitzondering, nog dezen karaktertrek dat zij den Schepper geheel en al schijnen te stellen in do macht van zijne schepselen. Onze dierbaarste Heer in do macht van Herodes en zijn onbeschoft soldatenrot, een doelwit voor ruwe soldatengrappen in den voorhof van het paleis eens tirans, is waarlijk eene vreeswekkende schildering van God in Zijn eigen schepping.- Hij heeft den menschen Zijne schepping
gegeven om luuir Lc gebmiketi en to i nis brui kon, iilnaiii' zij willen. Hij liet licn doen met Zijne wet wat hun beliefde. Hij zond hun Zijn Zoon, gelijk Hij weleer Profeten had gezonden , en zij overlaadden Hem met allerlei soort van smaad en verachting. Zijn geschreven woord, Zijne heilige Kerk, Zijne wonderbare Sakramenten — zijn geheel en al overgeleverd aan de mensehen, zoowel aan hunne vereering als aan hun ontheiliging, aan hunne aanneming of hunne verwerping, aan hunne bescherming of hunne vervolging.
Alzoo geheimzinnigheid, kleinheid, hulpeloosheid, smaad en onderworpenheid aan do willekeur dor schepselen, zijn do vijf wetten der goddelijke tusschenkomst in do wereld, en met do hulp der genade kunnen wij het ons bijna tot gewoonte maken God to zien overal door de toepassing dezer wetten. Zij vormen gedeeltelijk een godgeleerd en gedeeltelijk eon geestelijk instinkt. Wat voor ons vooral van belang is, thans op te merken, is, dat deze vijf wetten bijna al de moeielijkheden insluiten, die door de ongeloovigen en dwaalleeraren tegen het heiligst Sacrament worden gemaakt, dat bet heilig Sacrament maar volstrekt niet bevattelijk is voor hen, dat het heiligst Sacrament nauwkeurig de zelfde soort van Gods openbaring en de zelfde soort van tegenwoordigheid is als welke Hij zich gewaardigt te geven in do stof, in den geest, in de zedeleer, in de godgeleerdheid, de geschiedenis en in de Kerk, en eindelijk dat het heiligst Sakrament, deze wetten op de meest levendige en bijzondere wijze vertoont en aldus in zich al het licht, al de goddelijke schoonheid en Hemelsche geheimzinnigheid, die ergens ter wereld bestaat, samentrekt en het toonbeeld, het meest voltooid en meest goddelijk meesterstuk is der Schepping en der Verlossing, der Nutuur, en der Genade. Hot is het toppunt en de goddelijke bekroning der scheppende kracht, der Voorzienige Wijsheid en dor Verlossende Liefde.
Indien wij aldus zien door de geschiedenis der wereld en God voet voor voet volgen, wanneer Hij door de natiën en de eeuwen wandelt, zichzelf verschuilend onder hen en langs tegenovergestelde wegen hen zacht maar krachtig tevens tot hun doel geleidt, dan zullen wij Zijne tegenwoordigheid overal ontwaren door do uiterlijke verschijning van vernedering en
...T k'!-
; v
ï|| Si
i
| i : I
• r-
4-
■' ■
ü:
■ li-: • |
■ • J] ■
vw
■rfl
■ 'UV
i|
ii
1 fci
Ifl ■
II
394
zwakheid. Wanneer Zijne Heiligen opstaan om Hem te dienen dan zijn zij oogenblikkelijlc en juist daarom een doelwit voor bespotting en mishandeling; hunne gelijkenis op den Schepper is de oorzaak, dat men hen als het uitvaagsel der schepping aanziet; on zij dienen in hun leven en in hun dood als de o(Ters voor de slechste hartstochten van wreede menschen, die zij overwinnen alleenlijk door voor hen het onderspit te delven.
Waar God ergens in de geschiedenis is, daar zien wij Hem verlaten door zijne schepselen als ware er iets terugstootends, cene soort middenpantvliedende kracht in Hem , die liet middenpunt der geesten, der zielen, en der levens is. Hij schept eene eenzaamheid voor zich uit als Hij gaat. Hij kan er niet in slagen zich te doen kermen; te doen beminnen of te doen gelooven. Overal en altijd is een komediespel meer in trek dan eene kerk, een joelige stad meer dan een stil klooster, de wereldlijke macht meer dan de geestelijke. De menschen willen liever slaven gemaakt worden door don Staat, dan hunne vrijmaking te moeten danken aan de Kerk. God staat aan den eenenkant. De wereld, aan den anderen; en afkomst, stand, geld, talenten, invloed, zijn over liet geheel beschouwd niet aan zijne zijde. Wat meer is, nu en dan moet Hij in wezenlijke aanraking komen met zijne schepselen en dan blijft Hem niets over dan drieste mishandeling te lijden en meestal hoe grooter de boosheid is, des to grooter het welslagen.
In deze loop der dingen is niets moer opvallend dan het klein geloof van hen, die toch nog eenig geloof hebben. De beste menschen schijnen weinig beter dan verraders. Helden zijn schaarsch; zij brengen het maar zeer langzaam tot heldenmoed ; en wanneer zij die hoogte bereikt hebben , dan gaan zij in de geheimzinge wereld van God over, en zijn voor de aarde verloren. De zoogenaamde goede menschen zijn weinig beter dan verraders omdat zij altijd wenschen toe te geven, een vergelijk treffen, do wereld halfweg te genioet te treden. Zij waardeeren de belangen van een ieder behalve die van God. Zij zijn stout tegenover niemands rechten tenzij alleen tegenover de zijne. Hem werpen zij over boord als een Jonas
voor den walvisch der wereld en dat eeuwig en altijd. Dat is hun bezigheid en hun beroep. Deze is de geschiedenis geweest van shet goede deel,'' dat is, der evenredig goede inenschen, op aarde van den beginne af. En toch, onder deze drieste mis-handeiing en dit hartbedroevend verraad, houdt God zicli stil. 11 ij is zwijgend bij beleediging gelijk Jesus voor de rechtbank. Zijn regeering, juist dan als zij het meest wordt uitgedaagd, kenmerkt zich door niets zoo zeer dan door eene afwezigheid van zichtbare vonnissen, welke wij, eindige schepselen, dikwijls zoo nuttig en zoo heilzaam zouden wanen. Juist onze liefde voor Hem wordt daarover verontrust en Hij is verplicht geweest het in zijn Woord als een goddelijk beginsel neer te schrijven dat de toorn der menschen Gods rechtvaardigheid niet bewerkt.
Hetzij Hij wordt verlaten, hetzij Hij wordt mishandeld, Hij houdt zichzelven evenzeer binnen de perken dor verborgenheid en der geheimzinnigheid. Zijn openbaringen, gelijk wij reeds gezien hebben, zijn inderdaad zijn geheimste handelingen. Wanneer was God in de geschiedenis der wereld zoo verborgen als toen Hij in een menschelijk lichaam leefde in Palestina? Waren er vroeger ooit zulke geheimen als Bethlehem, Nazareth, Gethzemane, en Kaivarie? Bovendien schijnt in deze geschiedenis van God in zijn eigen wereld nergens eenige samenstemming, eenige vrede, eenig wederzijds verstaan tusschen do Schepping en zijn Schepper. Daar is altijd strijd, altijd oorlog; en wat het geheim nog diepzinniger maakt, de wereld schijnt bij dat alles nog aan het beste eind te zijn. Zelfs wanneer zij wordt verslagen erkent zij de hand niet, die haar overwon. Zelfs hare nederlagen worden spelingen van het noodlot, en toeval of natuurwetten genoemd; niet de persoonlijke wil der drie Goddelijke Personen, die één God zijn. Dit is zeker eene schoone op vatting van God voor zooverre Hij zich afliet tijdgenoot te zijn met de volken en de eeuwen van de wereld.
Doch het is van belang voor ons dit denkbeeld streng vast te houden. Laat ons daarom quot;eens naast deze geschiedkundige beschouwing van God ook eene zinnebeeldige beschouwing stellen. De schrijvers, die door Gods ingeving spieken, schrijven dikwerf mcnschelijke hartstochten cn menschelijke gewaar-
wordingen aan den AlmaclUige tou ten einde wij dour deze manier van doen en door deze aflating onderwezen mochten worden omtrent den geest en den wil van Hem, van wieu alle leven en dood voorkomt. Onze dierbare Heer stelt zich zeiven eveneens zeer dramatisch voor in parabelen, wanneer Hij aantoont hoe keer op keer Gods barmhartige bedoelingen met de zondaren mislukken in de mishandeling, die verschillende gezanten en eindelijk de Zoon van den Heer des wijngaards ondervonden van de booze pachters. Wij zullen misschien nog beter de geheimvolle waarheid, waaraan wij onze aandacht leensn, begrijpen, wanneer wij beproeven God in eene rei van beelden te beschrijven al naar wij Hem ontdekken in de wereld. Altijd is Hij dezelfde, dien wij zagen in schitterende majesteit en ongenaakbare schoonheid, aangebeden door de geesten des hemels, de eeuwig geprezen cn ondeelbare JJrieöenheid.
Terwijl ons oog nog vol is van die verblindende aanschouwing, terwijl in onze ooren nog de zangen der engelen en de zegeliederen der ontelbare verlosten weerklinken, en boven alles, onze zielen vol onuitsprekelijkeri eerbied en verlegenheid in zich zeiven zijn verslonden , cn bijna haken naar de een of' andere kastijding, welke ons onze nietigheid doet gevoelen opdat wij haar gelukkig niet vergeten, willen wij ons keeren naar eene andere zijde en onze oogen vestigen op het drukke veld dei-geschapen werkzaamheid, het woest gedrang en dooreenloopcn in elk gebied der maatschappij; en hoe zien wij daar de onuitsprekelijke majesteit der allerheiligste Drievuldigheid? Wij zien God vooreerst als een gering geschatte vader, als iemand, die zulk een bovenmatige liefde voor zijn kinderen heeft, dat zij niet in gedachten samen te vatten noch in rnenschentaal is weer te geven; die zijne armen naar hen uitstrekt geheel den langen dag; en toch willen zij niet weder-keeren; Hij slacht voor hen het gemeste kalf, zij nemen het, als kwam het hun rechtens toe; zij gebruiken Hem en alles, wat Hij voor hunne behoefte heeft, terwijl hunne harten nooit iets voor Hem ontwaren, en zij koud zijne omarming terugwijzen, waartoe Zijne brandende liefde hen uitnoodigt. Zou het te veel gewaagd zijn te denken aan Leard's doodstrijd
met zijne dochters zonder hart, alsof in de natuurlijke wereld alleen, God eene passende belooning voor Zijn goedheid konde vinden; want de elementen ten minste gehoorzamen Hem, en al beminnen zij Hem ook niet met eene redelijke liefde, dan ten minste sbeschuldigt Ilij hen niet van liefdeloosheidquot;, want Hij »gaf hun nooit koninkrijken noch noemde hen ooit zijne dochters?quot;
Hij verschijnt als een weldoener, wiou men niets vergeldt en van wien de menschen elke stonde, gevoelloos de gaven aannemen zonder Hem daarvoor een enkel woord of eenig bewijs van dankbaarheid terug te geven. Zij nemen zijne goedige en meest onverdiende aalmoezen aan, niet eens alsof zij ontvingen wat hun rechtens toekwam, maar alsof deze hun ontstolen waren, als geschiedde de uitdeeling op karige wijze en minder dan hun schuldig was. Zij vragen naar meer met onverschillige houding, in ondoordachte woorden en inet een alledaagsch oneerbiedig lastig aanhouden. Het is of God eene machine ware, die, zoo spoedig eene veer wordt aangeraakt of oen rad wordt bewogen, terstond hare werking moet verrichten of anders wordt ter zijde gezet en ineengeworpen.
Hij is een bezoeker, die niet welkom is. »Hij komt tot de zijnen, en de zijnen nemen Hem niet op.quot; De menschen gelooven, dat, wijl Hij voorgeeft een reiziger te zijn, Hij ook noodzakelijk een spion moet wezen. Hij stoort hen in hun werk en is lastig voor de wilde tougeloosheid van hun vrijen wil. Zij zeggen tot Hem gelijk de duivelen zeiden: »\Vat hebben wij met U te doen, Gij Zoon van David?quot; Onge twijfeld is er een toekomstig leven, zeggen de menschen; doch waarom laat ons God thans niet alleen begaan, waarom komen ))om ons voor den tijd te kwellen?quot; Zijn bezoeken zijn nooit welkom; op zijn hoogst worden zij geduld. In plaats van verslagen te staan door gevoel van schaamte, gelijk Petrus toen Hij zeide: »ga van mijn Heer, want ik ben een zondig menschquot;, en dat wel ofschoeu Hij vurig verlangde den meester steeds naderbij te hebben, verzoeken Hem de menschen, zelfs wanneer Hij wonderen van barmhartigheid hun ten heile werkt, gelijk de gevoellooze en hardnekkige bewoners van Genezareth, zich van hunne grenzen te verwijderen.
398
Hij is een arme in Zijn eigen schepping. Alle dingen, van liet grootste tot het kleinste, behooren Hem toe. Onmetelijkheid is de grens zijner heerschappij zonder grenzen. Hij heeft geen slachtoffers uoodig want Hem behooren de kudden op duizend heuvelen en toch laat Hij zich altijd af, om de geringste zaken, de kommerlijkste aalmoezen, den afval te vragen en de weigering te ontvangen van schepselen, die Hij elk uur verrijkt. En toch, van niet een op de duizend ontvangt Hij, wat Hij zoo roerend smeekt. Wie Hem geven, geven hem met tegenzin en met wisselende buien van onvriendelijkheid en bekrompen geest, Hoe welsprekend verhaalt Hij Zijn geschiedenis, en toch hoe weinigen gelooven Hem, Hij zit daar als een bedelaar in de koude, een voorwerp van verachtelijke blikken en als mikpunt van liefdelooze woorden gedurende al de winterdagen, die den proeftijd van den vrijen mensch uitmaken terwijl daarboven de wierook des gebeds als een heerlijke wolk zijnen troon omhult en de doordringende zangen der schoone hemelsche geesten in heerlijk klinkende kringen muziek maken aan Zijne voeten.
Hij verschijnt ons met een gebroken hart, gewond in al zijn teederste gevoelens, ruw gekrenkt in zijn teederste gewaarwordingen, overladen met onverdiende vernederingen; en toch richt hij tot niemand verwijtingen, sluit zich niet op in zich zeiven, tracht zich in't minst niet te onttrekken aan nieuwe vernederingen, bezorgd bijna, dat wij toch niet zullen zien, hoe Hij wordt gemarteld opdat ook wij daardoor niet gemarteld zouden worden, en altijd geheel bezig het lijden van anderen te lenigen dat zoo klein zoo voorbijgaande en zoo oppervlakkig is, dat het met het zijne niet in vergelijking kan komen. '
Hij verschijnt als een welwillende wijze, oud, eerbiedwaardig, goedig, onbaatzuchtig en verstandig, die er altijd op uit is, te waarschuwen, te onderrichten en ons te leiden. Wat is aantrekkelijker dan Zijne wijze van doen, wat liefdewaardiger en minder lastig en vermoeiend. Zijne stem is vol muziek, zijne woorden gelijken aan het kabbelen een er koele heek onder geurige lakken, teder zijner woorden stilt eene smart, en heelt eene wonde, verkwikt het hart met vreugde.
399
Werpt een geheel nieuwe wereld open voor den geest en versterkt met frissche polslagen van geesteskracht de afmatting onzer op den levensweg vermoeide zielen. En toch terwijl hij ons spelt van gelukkige dingen in de toekomst, keeren wij ons met meer minachting van Hem af dan Ilium van de droefgeestige en onophoudelyke klachten der prophesse Casandra. Soms wordt niet eens naar Hem geluisterd; een anderen tijd wordt hij ruw en ongemanierd in zijn gesprek onderbroken. Ziedaar de tweevoudige behandeling, die dezen hemelsciien Wijze afwisselend le beurt valt!
Hij verschijnt ons andermaal als een klagend vriend , mishandeld en beleedigd nimmer verwijtend maar aanhalend door gebeden, vriendelijk verzoekend doch nimmer tegensprekend. Het is genoeg om een hart te breken, een hart harder nog dan steen, als wij zijn klaagtoonen hooren in de propheten en luisteren naar de onuitsprekelijke stille klachten, waarmede Hij zijn zaak bepleit. Toch ontsnapt Hem geen enkel woord van bitterheid. Ja, in zijn smart vindt hij noch verontschuldiging voor hen, die hem smarten baarden; en als de propheet antwoordt en zijne zaak opneemt en don zondaar aanklaagt dan wordt de klager zelf zijne voorspreker en verspilt Hij zijn eindelooze wijsheid om hem te verdedigen. Als de vertroosters van Job, ten koste van den ongelukkigen lijder. God heerlijk rechtvaardigen, onderbreekt hij hen met afdoende berisping , brengt, hen tot zwijgen en verzoekt aan Job een offer op te dragen voor hen, opdat de schuld van hunne harde woorden hun vergeven moge worden. Wat vooral opvallend is in deze zeven beeltenissen van God, is, dat zij zoo treilend zijn; zij stellen Hem in zulk een deerniswaardigeu toestand voor, zij maken den godsdienst zoo vol liartvertee-dering alsof het verweekt gemoed, stroomende tranen de ware dienst daarvan ware. Zij gelijken vrome medelijdende kunstgrepen om de liefde der menschen voor zich te winnen, Zij vloeien voort uit den grooten •Oceaan van Gods Vaderschap.
Doch bij deze zeven beeltenissen moeten wij, op zijn eigen verzoek, nog eene achtste voegen, en wel eene beeltenis, als wij uit ons zeiven daarbij nooit zouden durven voegen. Zij is zijn eigen beeltenis. Wij hebben liet, gewaagd in alle liefde en
400
vreeze, vertrouwende zijn eeuwig geprezen Majesteit niet te beleedigen, Hem voor onze oogen te stellen in alle gedaanten die genegenheid en kinderlijke liefde voor hem wekken. Doch hij vernedert zich om zichzelven met het kwaad te vergelijken. Zelfs als wij Hem niet beminnen, zou Hij toch gaarne hebben, dat wij in het belang onzer eigene behoeften tot Hem baden en voortgaan te bidden, opdat Hij onze harten ten laatste moge verweeken door de ophooping zijner weldaden. Weinig deert hot Hem hoe wij tot Hem Worden getrokken, als wij maar tot Hem getrokken worden. Als wij maar een begin met de godsvrucht maken, het doet niet ter zake hoe zelfzuchtig zij in het eerst ook moge wezen. Alles zal welkom zijn om de hoop op hetgeen daarviit volgen zal en in het groot geloof aan de bijna onbeperkte macht der genade. En om ons dit alles te toonen en meer dan dit, en nog veel meer, wat wij in onze harten hebben maar al te diep ligt om in woorden weer te geven, gewaardigt God zich in het Evangelie van den H. Lucas, zich met den ondeugdzamen rechter te vergelijken , die God niet vreesde noch de menschen achtte en wiens baatzuchtige liefde voor gemakkelijkheid slechts door het hartnekkig aanhouden der lastige weduwe werd overwonnen. «Wijl deze weduwe mij lastig valt zal ik haar recht doen op dat /ij mij niet aanhoudend kome lastig vallen.quot; Zoodanig zijn de woorden, waardoor God ons niet slechts veroorlooft maar ons zelfs aanzet eene beeltenis van Hem te vormen. Wij durven haar niet verder omschrijven om niet den schijn op ons te laden, dat wij te vrij zijn. Wanneer God zelf ons tot ver-trouwelijkheid aanspoort, dan is het de tijd voor ons, meer dan ooit van ontzag doordrongen te zijn.
Stel nu deze beeltenissen van God bij elkander; den gering ge-schatten vader, den niet beloonden weldoener, den onwelkomen bezoeker, den arme in zijn eigen schepping, den uitgeworpene met gebroken hart, den bespotten wijze, den klagenden vriend en den onrechtvaardigen rechter. Geven dezen niet van zelve eene bepaalde openbaring van God, van God in de wereld? Tracht met de naauwkeurigheid eener zorgvuldige en liefdevolle overweging te erkennen oi zij niet tevens de geschiedenis vormen van het heiligst Sacrament gedurende de achtienhonderd jaren
dat het in de kerken tier menschen verblijft. Neem de eene na de andere en sta bij elke, een voor een stil, en ^ij zult zien hoeveel schoons, teedcrs, treffends, heiligs en goddelijks zij aan het licht brengen. Op zich zeiven beschouwd, zijn ze toereikend eene geheele godgeleerdheid des harten te vormen. Doch in waarheid, wanneer wij God in zijne wereld naauw-keurig beschouwen, wanneer wij den Schepper in elke denkbare verhouding tot de schepselen plaatsen, zoo als eene eerbiedvolle vergelijking toelaat, wanneer wij de maat nemen van zijne werken, die Hij ons laat ontdekken, en de omtrekken van elk in het bijzonder beschrijven, dan zullen wij altijd bespeuren, dat wij eveneens voortdurend een menigte gelijkenissen en verklaringen hebben ontdekt van liet heiligst Sacrament, Het heiligst Sacrament ligt ten grondslag aan de Schepping, drukt daarop geheel en al zijn eigen goddelijk denkbeeld, en verschijnt wederom aan de spits, alle geheimen samenvattend in een stralend vereenigingspunt, de laatste vermaning van Jesus, het meesterstuk der verlossende liefde, de parel, die uitsteekt boven de diadeem der geheele schepping.
Daar komt eene verschijning voor in de overwegingen van zuster Anna Catharina Emmerich, die, om het minst te noemen, op het gebied dor kunst zeer welkom is. Om voor zijne bewakers zoo min mogelijk lastig te zijn, is .lesus door hen in eene soort van put nedergelaten; en zit daar op den bodem, zijne handen op den rug gebonden. De zon van Goeden Vrijdag gaat achter de heuvelen op en klimt aan den hemel en heeft eindelijk oen genoegzame hoogte bereikt om in den pul met een enkelen schuinen straal te dringen; zij valt op .lesus. Die enkele straal van licht verheerlijkt Hem in de diepte zijner gevangenis, en Hij richt zijn droeve oogen op om haar te ontmoeten. Dat schepsel verlicht zijn Schepper; zijn gelaat is bleek als de dood, mismaakt door bloed, slijk en speeksel, zijn haar doornat, saamgepakt en in wanorde, zijn handen gekneveld en gebonden, zijne kleeding bezoedeld en verward: en daar zit Hij in het eerste licht dier zon, bij wier ondergang liet groot geheim der smarten voltrokken en voltooid zal zijn.
Verborgen, klein, hulpeloos, met smaad overladen en in de macht van zijn eigen schepselen, schijnt dat beeld van den
F. VS. VS BEK . II. SACRAMENT. 20
M
|
ill.
II
if:
tl
i it
llii it fif |
it® Jiifl
li
;!■ V-
■■ a u, 4
|i 4'
yquot;;
■ . : mt i' v
I
'i
■
402
verlaten Jesus, ons den onzichtbaren God zei ven af te beelden, verscholen in een hoek van zijn eigen Schepping. Zoo schijnt Mij mij geweest te zijn bij ieder volk, in elke eeuw, in eik gebied, in elke provincie van de wereld. Dat is zijn weg. Dat geheim is zijn portret, waarop een sterk licht nedervalt. Jesus is eene beeltenis van God. De Menschwording is naar hetzelfde model als do Schepping was. God blijft zich gelijk in al zijn geheimen. Zoo ook is dat geheim eene beeltenis van het heiligst Sacrament; want ook het heiligst Sacrament, gelijk altijd hot geval met Jesus is, is een portret van God. Wat kan dan gedachteloozer zijn of eene, minder met de wegen Gods vertrouwde ziel verraden dan te wanen, dat de katholieke leer over de Zelfstandigheids verandering een willekeurig bijvoegsel aan den Godsdienst is, oen noodeloos verzinsel, een wonderlijke vinding, een monsterachtige inbeelding, die volstrekt niet strookt met do overige wegen van God; eene zaak, die op zich zelve staat en niet overeenkomt met den aard van zijne andere werken? Zij maakt een deel uit van een onmetelijk stelsel, zij is de slotsom opgemaakt uit vele opgezette stellingen. Zij is de sluitsteen van het gewelf der schepping en tevens het toppunt van die piramide der schepping, die hoog opstijgt en zich in den Goddelijken Persoon van hel Ken wig Woord verliest on zoo alle dingen aan God verbind!.
Voorzeker een oogslag op dit stelsel Gods moet ons met huitengewonen eerbied vervullen. Waar het op neerkomt, is, dat de geheele schoonheid der schepping in de tegenwoordigheid des Scheppers bestaat, het leven, de verwachtingen, de vreugde, de mogelijkheden der menschen hangen louter af van de zegening zijner barmhartige tegenwoordigheid.
Wat zon de wereld anders zijn dan een volslagen hel , indien ze werd teruggebracht tot de drie loutere noodzakelijkheden zijner onmetelijkheid in wezen, tegenwoordigheid en macht? Het zal onzen eerbied verhoogen indien wij dit overdenken. Wij zullen elk, ook het geringste teeken der dierbare tegenwoordigheid Gods meer en meer waardeeren als wij zien , dat zijne afwezigheid niets minder ellendig is dan eene hel. Rn toch boevele menschen leven zonder God in de wereld, en bekomineren er zich niet om en zijn nochtans gelukkig.
alleen, omdat God genadiger .jegens lien is dan zij welen en hen bezoekt met eene zonnige tegenwoordigheid, die zij niet bespeuren noch begrijpen! Zoo gering is de pijn der zinnen, dat hoe ontzettend zij ook zijn moge, in vergelijking met de pijn wegens het verlies der eeuwige aanschouwing, de hel in het kort als het eenig hol der Schepping kan beschreven worden ar.n welke de onverbiddelijke Majesteit Gods zijne tegenwoordigheid geheel onttrekt, behoudens en met uitzondering der noodzakelijke gevolgen zijner onmetelijkheid.
Laat ons het voorhangsel van het verteerend vuur eens Ier zijde schuiven en zien, waarop deze pijn van het verlies van Gods aanschouwing gelijkt. Ik zeg: gelijkt; want gelukkig gaat het boven de verbeeldingskracht des menschen van haar grnwlijke wezenlijkheid een begrip le vormen. Veronderstelt eens, wij konden de onmetelijke planeten en de ontzaglijke sterren zien terwijl zij hunne vreeswekkende massa's met onmetelijke, en als ik zoo zeggen mag, gedruischmakende snelheid rondslingeren en door de velden der nergens weerstand biedende ruimte met woedende, reusachtige onstuimigheid voortdon-deren , waarvan de almachtige sneeuwlawine ons slechts een zwakke beeltenis zou geven, dan , terwijl zij zoo onder toenemend snelle middenpuntvliedende krachten en ontzettende afwijkingen hunnegrootsche middenpunt zoekendeen vluchtende kringen beschrijven, zonden wij in de naaktheid van deze schrikwekkende werking de goddelijke wet der zwaartekracht aanschouwen. Zoo zouden wij op gelijke wijze de ware verhoudingen tusschen God en ons, de ware bedoeling en waarde zijner heilzame tegenwoordigheid zien, indien wij een verlorene ziel konden aanschouwen op het oogenblik , dat het oordeel barer verwerping wordt uitgesproken, weinige oogen-blikken na hare scheiding van het lichaam en in al de kracht barer sterkte, die niet meer door het lichaam is verhinderd, en in de grimmigheid hai'er strafTende onsterfelijkheid.
Geen wild dier uit hot woud, geen schim door heidensche verbeelding opgeroepen, zou zoo ontzettend kunnen wezen. Nauwelijks is de onoverkomelijke grens tusschen God en haar gesteld, of zie, wat de Godgeleerden de ingewortelde liefde van het schepsel noemen, breekt los in een volkomen storm
26*
van krachtsinspannigen. dip niet meer sterven. Zij streeft naar liaar middenpunt en kan liet niet bereiken; zij heft. zich op tot God en wordt weer neergeslingerd. Zij stoot en slaat tegen de muren van graniet harer gevangenis met zulke on-gelooflijke kracht, dat de planeet inderdaadquot; sterk moet zijn, wier evenwicht niet wordt verbroken c.oor de zwaarte, die hot geweld des geestes uitoefent. Evenwel is de groote wet dor zwaartekracht noch sterker en de planeet beweegt zich rustig langs zijn schoonen luchtkring henen. Niets kan het verstand der ziel, die van haai' lichaam is gescheiden, tot razernij vervoeren, anders zoude het aanschouwen van Gods heminnelijkheid en de voor haar vruclitelooze aantrekkolijkhoden dor glorievolle Godheid dit bewerken.
Op en neer in haar brandenden kooi daalt en stijgt die mei velerlei vermogens en machtig begrip begaafde ziel, en doorleeft hare martelende onsterfelijkheiil als oen wild dier in een ijzeren gevangenis, door altijd te wisselen, altijd te veranderen, altijd te beginnen en altijd op dezelfde eentonige w-ijze te voltooien eene drievoudige beweging, die niet als drie bewegingen op elkander volgen maar drievoudig zijnde in een zelfden tijd verricht worden. In woede dreigt zij tot God te vliegen. Hem te onttronen, Hem te vermoorden en te vernietigen; in doodstrijd zou zij haar eigen inwendigen dorst naar God willen lesschen, waardoor zij verbrand en verteerd wordt onder al de gruwelijke angsten van een volmaakt bewusten waanzin en in razernij zou zij van het knagend vuur de taaie banden willen verbreken, die haar ingewortelde liefde voor het schoonsteen hoogste goed omknellen en haar altijd weder tot het onoverwinne lijk verlangen naar haar ongeschapen middenpunt wreed terug drijven. Te midden dezer drievoudige inspanning leeft zij haar leven van eindeiooze kwalen. Hoe ontzettend ook de hevigheid is, waarmede zij hare verwenschingen naar God uitstoot, zij vallen mat en machteloos neder in de verte van zijn rustigen door Engelenzangen omwolkten troon.
Vier gezichten van haar eigen hatelijken toestand wenden en keeron rondom de verlorene ziel als zooveel spookgestalten heen. Nu eens ziet zij de millioenen en millioenen soorten en wijzen van pijnen der zinnen, die deze ontzettende pijn van
hot verlies van Gods aanschouwing tol miildc iiimnt hebben , daarmee samenvallen en een sinartwekkenden kring daarom vormen. Een anderen keer trekken de verlerlei genade, de ontelbare goedige beschikkingen der Voorzienigheid, welke zij onbenut heeft gelaten, langs hare oogen voorbij en roepen den nooit stervenden worm der wroeving in het leven, waarvan onze Zaligmaker spreekt. Dan komt eene aanlokkende doch vreug-delooze beschouwing, eene berekening — doch eene berekening eens bankroetiers — over de mogelijkheid van gewin , die nu voor altijd is verspeeld, van al de grootheid en uitgestrektheid der zegeningen, eener zee gelijk, die zij heeft verloren. Enten laatste ontrolt zich voor haar de onmetelijkheid van God, zoo troosteloos nu en voor haar zoo zonder vruchten. Deze is niet eene beeltenis maar een schaduw alleen zonder vormen, en toch weet de ziel als door instinkt, dat God het is. Met eenen kreet, die door geheel de schepping zou kunnen worden gehoord, vliegt zij Hem tegen en toch stoot zij, hoewel zij geest is, tegen stedelijke ontzettingen terug, '/ij strekt de armen uit naar de schaduw Gods en zie! Zij omhelzen lichte laaie vlammen zij snelt naar Hem heen doch ontmoet slechts vreeswekkende duivelen. Zij loopt Hem na , zoo ver haar keten het gedoogt, doch zij valt in oen afzichtelijken troep van verlorene en verdoemde, zielen. Zoo kromt zij altijd voort, onder het besef haar eigen beul te zijn. Zoo is daar niet een uur van onzen zomer zonneschijn, niet een oogenblik van zoet stergeflonker, niet eene trilling van het maanlicht in onze prieölen , geen golfje van den welriekenden geur onzer bloembedden, niet een weerklank der zoete tonen onzer muziek of zang, neen die ongelukkige ziel, met welke wij geen medelijden hebben mogen, valt telkens op nieuw dood ziek neder door het overstelpend gevoel, dat alles romdom haar eeuwig is.
Dit alles is slechts de afwezigheid van Gods zoete tegenwoordigheid in zijn eigen Schepping! Doch het H. Sacrament is in een hoogst bijzonderen zin Zijne wezenlijke tegenwoordigheid! Vandaar is het Heiligst Sacrament juist het tegenovergestelde van de hel. Het is niets minder dan de hemel op aarde. Zie eens hoe wij zijne wonderen bij elke wending ont-
moeten on voortdiircml stoolon op (l(gt; ccü ot' iimlero zijner rijke werkingen. God lieeft zich zolvcn, /ijn gonade, zijn tegenwoordigheid daarin opgesloten ïds in do laatste burcht zijner liefde. Laat ons onze tenten bouwen aan den voet van hare muren en daar altijd verwijlen; want deze poorten zijn hel gelukkig eind der geheele menschelijke pelgrimstocht. O, gij dor land van eindelooze tormenten en vervloekingen! Mocht slechts een enkele zonnestraal van Gods lieflijke tegenwoordigheid oj) de uiterste duisternis uwer eeuwige vervloeking ncdervallen, gij zoudt worden opgeluisterd tot eenc woning van vreugde en een paradijs van vrede. O verborgene tegenwoordigheid! Ongeschapen schoonheid! toon u thans in dit uw zoetste toevluchtsoord van het II. Sacrament, toon u altijd zoo klein aan onze arme onwaardige harten, en wij zullen U tegen-snellen met smachtende liefde en ons eeuwig met U vereenigen!
Indien zoodanig de wegen Gods zijn, is hot dan een wonder dat zijne glorie op zoo bijzondere wijze in hot II. Sacrament rust, is het dan te verwonderen, dat het II. Sacrament zelf ren eindelooze bron van nieuwe glorie voor zijn eeuwige Majesteit is? Alles wat er ooit was, is, of zijn zal, is slechts tot glorie van God. Deze is do ware eenvoudige wijsbegeerte der geheele schepping, de eoriigo onfeilbare waarheid van allo mogelijke wetenschappen. Wat is do hemel tenzij het schouw tooneel zijner liefde en de hel, zoo niet de zuiverheid zijner rechtvaardigheid? Wat is het vagevuur anders dan de aflating zijner geduldige barmhartigheid? Iloevele dingen zijn er, koninkrijken in do werelden dor natuur en der genade, die slechts ter zijner eero schijnen te bestaan! Zoodanige zijn de onnavolgbare wonderen der Heiligen, en de weelderige schoonheid in ile natuurlijke schepping; zoodanige zijn de geheimen des lijdens op aarde bijzonder in kindoren en verstandeloozen; zoodanige zijn alle beproevingen hetzij der engelen of' der menschen; verder de openlijke praal van het algemeen oordeel voor hen, wier lot reeds is beslist en iHe hun eeuwigen loopbaan reeds begonnen hebben; de buitengewone voorrechten van Maria en de zoete menschelijke diepten van het II. Hart, die zoo dikwerf door het geheim der II. Communie in onze eigene onwaardige harten zijn besloten geweest.
407
ilfP If m
Eon enkel half uur van hot Sacramcntcol loven in een enkol tabernakel heeft voor de eer van God meer waarde dan de aanbidding van allo Engelen en Heiligen in eeuwigheid, want het heiligst Sacrament is .Testis de levende God. De verschillende betuigingen van aanbidding der onderscheidene Engelen-koren , do verschillende harten en zielen der Ileilgeu door de genade gelouterd en verheerlijkt, die gedurende ontelbare eeuwen alle krachten van hun verstand en liefde be-[iroeven, zouden God niet meerder core kunnen geven dan do nieuw geconsacreerde Hostie hem vereerd heeft, reeds vóór flat do priester dezelve ter aanbidding voor de geloovigen heeft opgeheven. Inderdaad do aanbidding, die God van het heiligst Sacrament ontvangt is de eenige aanbidding in de geheele schepping Gode waardig; en zij is Zijner waardig omdat zo, voor zooverre aanbidding wezen kan, aan Hem gelijk, met Hom onmetelijk is. Het is oen genot daaraan te denken, eene zaligheid dit to doorgronden, al ware het slechts om nogmaals te ondervinden, wat wij voorlang reeds wisten, dat het ondoorgrondelijk is. liet H. Sacrament is veel liellijker dan de zoude hatelijk is, en als zoodanig is het der beleedigde majesteit Gods eene voortdurende goddelijke, menschelijkc, eu overvloedige voldoening.
Intusschen verheerlijkt het heilig Sacrament , op zich zeil beschouwd, niet alleen God maar het verlicht en onderrichl ons en stolt ons in staat Hem te verhoerlyken, hoewel op onvolmaakte wijze maar toch zoo, als wij Hem anders nooit zoo kuuneu verheerlijken. Hot 11. Sacrament is voor ons de leermeester van Gods eenheid. Het leert ons zijn eenheid in zich zelven, zijn eenheid in Drievuldigheid, het verklaart ons de eenheid van al zijne werken en wegen. Het openbaart Hem voor ons voortdurend, op wonderbare wijze als een en dezelfde, werkende op dc stof en op den geest, in de natuur rn in do genade. Indien wij met oplettendheid hot Oude Testament hebben gelezen, voorzeker, dan moeten wij bekennen, dat do meest Allerhoogste God boven alle dingen roem stelt in zijne eenheid. Vervolgens trekt hel heiligst Sacrament de schepselen voortdurend er toe, God meer en meer te beminnen. Daar is niet eene verrichting van het heiligst Sacrament,
ïfel,
fl l
'kw\
F i 'f
lil
:N':
li,
Ik
; -i'
P ■, I
■ 'ï
.lt;i!..
il
i!
, r ttï W É
408
als de M, Mis, de H. Communie, het bezoek, de uitstelling, de processie, de zegen, het Viaticum, het II. Graf of zij zijn tevens zoovele machten, aantrekkelijkheden, en invloeden der goddelijke liefde, wier menigvuldigheid op zich zelf eene wetenschap is. Ja, om God en den tnensch nog dichter bij elkander te brengen, zie het vleesch van Jesus heeft ni.;t slechts zijn goddelijken persoon in een wonderbaar geheimzinnigen toestand gebracht maar ook krachtens eene waarachtige en wezenlijke begeleiding den Vader en den TI. Geest daarmede vereenigd. Welke hemelsche aantrekking! Zoodat van God, zoowel als van Engelen eu menschen deze verhevene woorden waarheid zijn , «waar het lichaam is, daar zijn ook de arenden vergaderd!quot; O kleinheid van mijn in het II. Sacrament verborgen Heer 1 Wat een zee van glorie zijt gij voor God ! De zwakste accidentia, welke de stof kan aannemen en toch de zuivere woonplaats der ondeelbare Drieëenheid; de uitersten samen gebracht, en op mijn priesterlijk woord; hoe moet het geloof, dat dit aanneemt, geheel en al een goddelijke gave zijn, hoe duidelijk moet de liefde, die zulk geheim verzon, almachtig en alwijs tevens zijn.
Ja! hierop komt het neer, — dat wijl God zich verwaardigt te wonen in hot heiligst Sacrament, dit ook noodzakelijk het grootste werk Zijner liefde wezen moet. Wat was Palestina, hiermede vergeleken! Hij woont hier ale onze Vader le midden zijner kinderen; als onze Verlosser ten einde zijn werk te voltooien; als onze Heiligmaker om onze heiliging voort te zetten; als onze Verheerlijker om vol ongeduld reeds onze eindelooze vereeniging met Hem vóór den tijd te voltrekken: en als onze Schepper, die de teederste voortzettingen der Schepping volmaakt, voltooit en tot hun toppunt voert in de Transsubstantiatie, zonder welke zij anders onvoltooid zouden blijven. Werp nu eens moedig uwe blikken naar liet eerste morgenrood, den doorbrekenden dageraad der Schepping. Wij, die het durfden wagen de Heilige Drieëenheid te beschouwen, mogen stout genoeg zijn ook hierop de oogen te vestigen. Zie, uit het onzichtbaar en ontastbaar niets,stroomt eensklaps de eerste verstandelijke schepping, de engelen, voort in eindelooze rijen van onderscheidene geesteskrachten; en dan deze sto(lelijke hemellichamen, ontelbaar in soorten,
409
'i#-
bier als goudzand heengesirooid langs het hemelgewelf, den schoonen witten inolkwog vormend, daar als helder schitterende lampen opgehangen langs de straten en de pleinen der on-raetelijlvo bovenaardsche stad! Hij, die ze allen schiep en zijn werk vermenigvuldigen en nogmaals vermenigvuldigen kon de, ontelbare malen. Hij, wiens spraaklooze stem als in zoovele zoetluidende tonen, deze pracht, deze schoonheid en deze geestenwereld ten leven riep, die ten leven koesterend over de diepten van den Chaos zweefde, die het Eden plantte, die Adam modelleerde en op dien dag in jeugdige levensfrisch-lieid was als eeuwig, is dezelfde, geheel onverdeeld en eeuwig geprezen dezelfde, die thans verwijlt in het H. Tabernakel, gevangen gehouden door zijn eigene onverzadelijke liefde jegens de schepselen, welke zijne barmhartigheid heeft geschapen!
'11 a
'ir iji
I'quot;
||«[
■in i'fe m
ia
rif
ïL
? v-W;
l -i
i.
! M
; '''t.
:
quot;
- - ' •'V,(i.;■ ^
' ■■■ ■ ........' ■
1
■ ■ - ■ ■ —■ ......... .......... • ■ • ................. ■■■
..... ■
■' ■ ^ . ■ ■ 1WW'. ;., ■ ■ .
• • ■ - .....- ■
.
■ ■ 1•lt;.....
'
.....
' ■
mmm
mm- - v
■
tyf %*lt;#•- ï ,^1
quot; '■ • -■ ■quot; ■ , ■
-bohiis:.
HET HEILIG SACRAMENT, EENE BEELTENIS VAN JESÜS.
■
■
:
■
■
■
EERSTE HOOFDSTUK,
Do Monscliwording ovon gnoil dn wereld, waarin wij leven als de aardbol, waarop w'ij loopen met zijn aarde, lucht, vuur en water, zijne zon, maan en sterren, zijn dieren, plantenen delfstoiïen. Wanneer wij de oogen vestigen op onze zielen, liaar tegenwoordige behoeften en eeuwige verwachtingen, haar leven, kracht, gezondheid en ziekten, dan is de Menschwording daarvoor even onmisbaar en wel zoo onmisbaar elk uur van den dag, als de hitte en koude, de lucht en het lieht, zijn voor ons natuurlijk bestaan. Wij leven en bewegen ons in do Menschwording. Door haar zijn wij , wat wij zijn. Zij dekt ons, ondersteunt ons en omgeeft ons van alle zijden. Zij oefent onophoudelijk langs ontelbare wegen invloed op ons uit, zoowel innerlijk als uiterlijk. Wij kunnen niet aan het bereik van baar gezegenden invloed ontkomen, zelfs niet, wanneer wij liet geloof of onze hulde aan haar ontzeggen. Want on/.e hemelsche Vader heeft de zon der rechtvaardigheid, gelijk de natuurlijke zon, doen schijnen zoowel over rechtvaardigen als over onrechtvaardigen. Ieder mensch dankt alles, wat goed is, wat hij onderneemt en waarin hij slaagt, aan de Menschwording. Zij is zoo verbonden met geheel de schepping, met de natuur, de genade en de verheerlijking, met het verledene, tegenwoordige en toekomende, met Gods handelwijze jegens ons en onze betrekkingen met ITem, dat het onmogelijk is , naar de tegenwoordige beschikkingen Gods, de Menschwording van de
•VU
Schepping te scheiden. Ja, dit is zoo treffend waar, dat er Godgeleerden werden gevonden , die leerden : de Menschwor-ding vloeit voort uit de Schepping, hetgeen niemand loochent, maar indien er in 't algemeen een Schepper moet bestaan dan moet er even noodzakelijk de Menschwording wezen.
De Menschwording is eene openbaring des Scheppers aan zijne schepselen van een veel inniger soort dan de Schepping zelve. Zij verlicht grootere diepten dei' Goddelijke volmaaktheden; en zij verheldert de macht, de wijsheid en goedheid van God, zijn oneindige heiligheid en de identiteit van zijn rechtvaardigheid en barmhartigheid met eene helderheid, waarbij bet licht, wat door de Schepping wordt afgeworpen, boe prachtig baar verschijning moge wezen, niet kan worden vergeleken. Ook is zij niet minder wonderbaar in haar verduidelijkingen van de werken en wegen Gods buiten Hem. Ieder barer geheimen leert ons meer van God en van zijn wijze van doen, dan geheel *le overige wereld. Bovendien vereenigt zij in zich en vat zij samen al de eeuwige belangen van tie zielen tier menschen. Daarom voorzeker mag zij wel het onderwerp van een ieders leergierige overweging uitmaken. Daar is niets, waar ieder mensch zooveel belang bij beeft te weten als de Menschwording. Niets kan er voor hem van meer reebtstreek-sche en voortdurende toepassing zijn, niets meer zijn ernstige belangstelling wekken', indien bij nog belang stelt in geestelijke zaken en niet geheel en al vleeschelijk is.
De kennis der Menschwording is niet slechts een onderwerp yan wetenschappelijke studie. Want zij wordt zoowel dooide feesten der Kerk als door het gebed en door Godvruchtige lezing verworven.5 Ware Godsvrucht hangt in groote mate af van baar. Hoe meer iemand kent van de geheimen van Jesus, des te gemakkelijker en met des te meer genot zal de beoefening der overweging voor hem worden. Zijn ijver voor de viering der onderscheidene heilige feestgetijden der Kerk zal aangroeien en bet ontvangen der heilige Sacramenten zal met meer eerbied en liefde geschieden. Vandaar dat de instandhouding, de levenskracht en de heiligheid der Kerk bevorderd wordt door het onderwijs in de Godgeleerde wetenschap van de Menschwording aan bare kinderen gegeven.
Jesus beter doen kennen, is Hem meer doen beminnen, on dp liefde voor Jesus is de heiligheid zijner Kerk.
Er zijn twee hoofdbronnen voor de kennis der Menschwording, de scholastische en mistieke Godgeleerdheid. Do Godgeleerdheid der scholastieken is de bron, waaruit de priesters en de leeraars de wijsheid moeten putten, die zij vervolgens in juiste mate en overeenkomstig het vermogen om te ontvangen, voor bot volk verwerken; terwijl do mistieke Godgeleerdheid meer het werk is van den II. Geest in zuivere en rechtvaardige zielen, en in gewone gevallen een reeds voorhanden zijnden grondslag van kennis vordert, die of wel door de lezing of hot aanhooren der dogmatische godgeleerdheid is verkregen. 1)
I) Keu iirolcslautscli sclirijvcr, schrijft terwijl hij de zeJelccr van bet Oosterseli en Westersdi rijk vergelijkt eu iii tiet voorJeel van het eerste beslist, het overwicht der Grieken grnoleudeels too aan de ahjeinenif studie der godgeleerdheid. „Wijsgeerigc eu hovcmiatinirlijke besclionwinge.u wareu, hij gebreke van meer werkzame strevingen naar vooruitgang inliet staatkundig leven, de voornaamste bezigheid der hoogere standen geweest; en toen de cliristelijke godsdienst meer algemeen heerscheude werd, richtte deze langzamerhsud alle opmerkzaamheid der beschaafde klasse op godgeleerde vraagpunten. Ueze studiën oefenden voorzeker een gunstigen invloed uit op do zedelijkheid der mensehen in het algemeen, en het gedrag der nmatschappij kenmerkte zich door eeue zuiverheid van zeden en een grand van naastenliefde, die waarschijnlijk nooit is overtrolfen.quot; Finlaifs Greece under the Uomans pag. 175. — Daar er verscheidene uitdrukkingen inden loop van dit werk gebruikt zijn, waaruit meu zon mogen besluiten, dat 'nullen de natmirweteHscliap in onze dagen deel eener goede opvoeding moet uitniaken, dan evenzeer de godgeleerde wetenschap, ten minste tot zekere hoogte, daarin cene plants moet hebben, daarom zal het hier niet op verkeerde plaats zijn eeue. anecdote van Dn Val, doctor der Sorbomie, aan te haleu. Hij deed in zijne jeugd eeue retraite om te erkennen of zijne neigwig tot het geestelijk leven inderdaad van God kwam en vernam in het gebed, dat hij iu den geestelijken staat moest volharden, llij vraagde toen aan welke soort van arbeid bij zich dan zoude wijden eu God gewaardigde zich hem Ie antwoorden, dat hij les in dc godgeleerdheid zonde geven, want daardoor zonde hij dor Kerk beter van dienst zijn dan door iets anders; dewijl jeugdige geestelijken, die van hem leerden, zijne leering zouden voortplanten aan dc menigten, die aan hunae zorgen zouden worden toevertrouwd. Zie de levensbeschrijving van Dr. Du Val in de nieuwe uitgave van Mons. Diipanloup's heren der Maria ran de Menschnording.
Kersle deel blad/. IÏÏ4.
■ii ()
Het zou moeielijk zijn eene wetenschap bestaanbaar' te rlenken, die voor den menschelijken geest prachtiger, dieper en rijker aan verhevenheid is of verhevener schatten van waarheid en denkbeelden opent dan de godgeleerdheid der scholastieken; en is er onder de heerlijke deelen van haar gebied wel een heerlijker dan de verhandeling over de Menschwording? Men mag wel zeggen, dat daarin wel twintig streken van roemrijke wijsheid zijn gelegen, waarvan ieder onuitputtelijk is omdat zij vol is van God en in wijsheid verre overtreft alles, wat het hart kan zuiveren en den geest zelfs met zalige vreugde vervullen, zoowel als het reusachtig verstand van de kinderen der menschen kan bezig houden en onderrichten. AHeen het passende der Mensch-wording maakt het onderwerp eener wetenschap uil. Terwijl wij een onderzoek instellen eerst over de mogelijkheid van het geheim, doen er zich verscheidene vragen van onmetelijk belang voor ons op als; hoe die mogelijkheid kan gekend worden, en door welke schepselen, en langs welken weg. Doch de mogelijkheid der Menschwording schijnt, ofschoon niet naar waarheid, ons er toe te brengen tot hare volstrekte noodzakelijkheid te besluiten, en hier heeft de theologie hare helderst schijnende lampen te ontsteken om ons langs de stille voorhoven der goddelijke raadsbesluiten te leiden. Wij onderzoeken terstond den aard eener strenge en volkomene voldoening, en dan zien wij hoe verre de genade der persoonlijke veree-niging zelfs boven eene oneindige genade der aanneming tot het kindschap Gods verheven staat, zelfs wanneer wij de mogelijkheid van dit laatste ook kunnen toegeven. De volkomen vrijheid van God o:n zelfs de verdiensten van Christus aan te nemen, en het verband tusschen de Menschwording en de zonden en de voorbeschikkingen in den eersten mensch, sluiten dit eerste gedeelte van het gebied der godgeleerde verhandeling.
De natuur en het wezen der Menschwording; de Persoon die aanneemt; de natuur, die aangenomen wordt en hare deelen alsmede de beweegredenen der aanneming, nemen vijf andere streken van dit verheven doch geheimvol gebied in. De genade van Christus, de wetenschap van Christus, de macht der menschheid van Christus, de gebreken (om den godgeleerden term te gebruiken) van zijn Lichaam en Ziel en de rechtzinnige
417
manier van uitdrukking over al tleze onderwerpen, zijn zooveel onderscheidene takken dezer goddelijke wetenschap. Het zijn of bestaan van Christus, zijn wil, verdiensten, onderwerping, gebed, aanneming, voorbeschikking, priesterschap, alsmede de vereering Hem verschuldigd, vullen de twintig streken van dit gebied, over ieder van welk boekdeelen zijn geschreven, niet vol ijdele en spitsvondige vragen gelijk velen, ofschoon zij nooit een dier werken lazen, voor aangenomen houden, waar wel rijk aan diepe redeneringen, prachtige ontdekkingen en vruchtbare waarheden, welke krachtiger voedsel , edeler oefening en der verlichte rede prachtiger stof tot studie leveren, dan de groote waarheden zelfs der bovennatuurkunde of der sterrekunde. Als zoodanig is de school-sche godgeleerdheid, wat do Menschwording betreft, ééne bron van kennis. ,
De mystieke godgeleerdheid houdt zich veeleer met de verschillende geheimen en de onderscheiden toestanden van onzen lieer, dan met de omstandigheden der Menschwording zelve bezig. Voor zielen van verschillende roeping ontsluiert de H. Geest de geheime bedoelingen en genaden der afzonderlijke geheimen en toestanden; en al deze lichtstralen bij het gebed, bij gezichten, vervoeringen, extasen en goddelijke toespraken in het leven van Gods uitverkoren dienaren opgestapeld, zijn, voor zooverre het mogelijk is deze op te schrijven en te bestu-deeren, zoovele bijdragen voor de mystieke godgeleerdheid. Doch veel meer wordt aan iedere ziel in 'tbijzonder geleerd, door de werking des heiligen Geestes zelve. Deze is de levende mystieke theologie met welke geen ander kan vergeleken worden. Want zonder deze bestaat er geen waarlijk diepe of waarachtige kennis van Jesus. Doch wij moeten niet vergeten, dat alle mystieke godgeleerdheid, die op onzen geprezen Meester betrekking heeft,, getoetst moet worden aan de schoolsche godgeleerdheid en zich bij hare aangenomen beslissingen moet nederleggen; en de levende mystieke godgeleerdheid met nog meerder zorg dan de ondervindingen, die in het leven der Heiligen zijn opgetee-kend, wijl deze meer aan misleiding blootstaan; want de gemakkelijkheid en het gevaar van misbruik te maken, staan altijd in verhouding tot de wezenlijke waarde der zaak, die mis-F. W. I'ABKR, H. SACRAMENT. 27
4-18
bruikt wordt. Dit. wordt zeer goed gezegd door den heer Olier in zijn eigen levensbeschrijving 1) als hij zegt: »ik waardeer de schoolsche godgeleerdheid naar verdienste en ik erken, voor het begrip der geheimen onzes Heeren en den. steun, welke ik daaruit ontvangen heb, haar grooten dank verschuldigd te zijn. Waarheid is hot, dat zij zolve alleen , ze niet volkomen ophelderen noch hare wezenlijke geheimen bevattelijk maken kan, wijl deze krachtens eene uitdrukkelijke beschikking Gods verborgen zijn, zoodat niemand, wien ze niet geopenbaard worden, zo kennen zal. De godgeleerdheid, die met behulp van het verstand hare gevolgtrekkingen maakt uit de beginselen des geloofs, matigt zich daardoor niet het vermogen aan te ontdekken, datgene wat een goddelijk licht alleen kan ontsluieren.quot;
Welnu, gelijk het heiligst Sacrament do korte samenvatting is der Schepping, hare verklaring; hare kroon en hoogtepunt, is het dit eveneens van de Menschwording. Het is de som van al hare wonderen, het kort begrip van al hare openbaringen. De lichten der schoolsche godgeleerdheid rangschikken zich allen rondom hetzelve, terwijl het de meest werkende kracht der mystieke godgeleerdheid is; en met betrekking tot deze dubbele soort van godgeleerdheid moeten wij het thans beschouwen. Jesus is God; doch wanneer wij het woord Jesus, en het woord God uitspreken dan hebben wij verschillende denkbeelden; want het woord Je.sus beteekent, den mensch geworden God, één persoon van de drie, met zijn eigenaardig menschelijk leven, zijn genade en zijn verlossing. Bijgevolg, nadat wij het heilig Sacrament als eene beeltenis van God hebben overwogen, moeten wij het thans bestudee-ren als eene beeltenis van Jesus.
Ten einde den juisten weg naar ons onderwerp te vinden, is hetnoodig een weinig te zeggen van de verschillende zienswijzen over de Menschheid, .welke in de scholen onderwezen zijn geworden en dit te meer wijl vooral ééne zienswijze met betrekking tot vele dingen, die in de vorige boeken zijn geschreven, reeds als waar is aangenomen en nog dikwijls in
1) Vie I. 18.
419
het vervolg als zoodanig zal worden aangenomen , ofschoon het hoofdbewijs daarvan in geenen deelen afhangt. Het geheim in de Menschwording, dat aan alle andere geheimen hunne plaats aanwijst en hunne onderlinge samenstelling en ondergeschiktheid vaststelt, is de voorbeschikking van Jesus. Doch het is hier niet noodig voor ons zeer diep in dat allermoeilijkst vraagpunt in te dringen. liet is genoeg te zoggen, dat er drie beschouwingen der Menschwording zijn, van welke ieder, eenmaal aangenomen, geheel de godgeleerdheid eens menschen kleur zal geven en ons in staat zal stellen den kant te raden, waar hij zich een menigte andere vragen kan stellen, die schijnbaar daarmede niet samenhangen. Ik zal deze drie wijzen van beschouwing vaststellen en de eene, hier als waar aangenomene, wijdloopiger bespreken dan do anderen zonder mij evenwel met geschilpunten in te laten of moeielijk-heden daartegen aan te halen. Voor godvruchtige meeningen is hot voldoende gegrondvest te zijn op de een of andere opvatting, welke in de scholen vrijelijk is geoorloofd, en door liet kerkelijk gezag nooit met eenige veroordeeling werd gebrandmerkt.
De eerste wijze van beschouwing is die, welke door Rai-mundus Lullv werd geleerd en na hem door verschillende nieuwere oplimisten. Toegevende, dat de Menschwording niet eenvoudig en volstrekt noodzakelijk is voor God, iets wat niet zonder goddeloosheid beweerd zou kunnen worden, houdt z'y vol dat, nu eenmaal de Schepping der wereld had plaats gehad, de Menschwording eveneens moest volgen; met andere woorden: God konde niet tot de Schepping besluiten of Hij moest tevens besluiten tot de Menschwording, omdat Hij gehouden was te besluiten tot de meest volmaakte soort van schepping en deze veronderstelt de vereeniging eener geschapen natuur met een ongeschapen Persoon. Wenschend buiten strijd te blijven met hetgeen hij een toevallig willen in God noemt, volgt- Malebranche in zijn leerstelsel over de natuur en de genade eene zelfde zienswijze; en noemt de Schepping in zekeren zin een ondeelbaar geheel met het Vleesch geworden Woord. Daar zijn zeer veel gezichtspunten, waardoor deze veronderstelling zeer verleidelijk is;
•420
doch er zijn moeilijkheden tegen, die, zonder de overdrevene taal van Fenelon te verdienen, niettemin noodlottig zijn voor hare eischen. De zienswijze moet eenvoudig worden aangezien als de uitdrukking van verbazing en genot des geestes, die den verwonderingwekkende!! en vervoerenden samenhang en de verbindingspunten bespeurt, welke er tusschen de Menschwording en de Schepping bestaan. Het is een gemakkelijke zaak in de godgeleerdheid, gepastheid voor noodzakelijkheid aan te zien. Do godgeleerden hebben vaarwel gezegd aan de leering van den H. Anselmus, dat tot do Menschwording noodzakelijk besloten was toen God besloten had den val des rnenschen toe te laten, en zelfs Richardus van St. Victor, die beweerde, dat de Menschwording noodzakelijk was voor het herstel van hot gevallen menschelijk geslacht 1).
1) Uc vervoering, wnarmedc het optimisme van Malebranolic en licilinitt door de wereld werd begroet, is een dor diohterlijkate gebeurtenissen op bet gebied der letterkundige geschiedenis. Ooch ten einde haar wel te begrijpen, moeten wij de onrust en do verwarring gewaardeerd hebben, door' de leerstellingen der Janaenisten, Calvinisten en Socinianen veroor-Kaakt eu do uitdaging, die Uayle aan de christelijke godgeleerdheid richtte en bet getal der vijanden, rondom hem neergeveld. Het stelsel van Malebrnnelie, die ouder was dan Bnyle eu hem nog overleefde, werd door de mensehheid met luiden bijval begroet als gold het eene vrijmaking van den geest. Fenelon schreef zijne wedorleggiug daarvan, toen bij nog joug was; deze werd later door Uossuet verbeterd, Evenwel wordt ffezegd, ik weet niet met welk gezag, dat Bossnet later zijn verzet daartegen matigde; doch bet blijkt niet dat Fenelon in dit opzicht eveneens van meening veranderde. Meer dan de overige groote godgeleerden komt Viva dit leerstelsel nabij. Ma gezegd te hebben, dat „God noch op bovemia. tuurlijke noch op natuurlijke wijze (dat wil zeggen overeenkomstig de cisebeu zijner eigene natuur) genoodzaakt wordt het beste te doenquot;, zegt hij: „Daar is in God eeue geneigdheid, of zedelijke noodzakelijkheid, het beate en gevolgelijk de Menschwording te doen plaats grijpenquot;. Deze noodzakelijkheid is veeleer ziuuebeeldig; wijl zij niet een beletsel voor het tegenovergestelde iu zich sluit; zij vormt slechts den grondalag voor het voorzichtig oordeel betreffende het beste doen en voor bet ouvoorziehtig en niet vermoedelijk oordeel betrelfendc het niet doen. De incarn, p. Vl. disp. 1, qu. i,. artic. Sj Uilluart drukt da algemeen beersehende meening aldus uit: God doet niet of wordt niet genoodzaakt te doen, wat het beste, volmaaktste en meest
421
De tweede wijze van beschouwing der Menscliwording is die, welke wij gewoonlijk, bij de volgelingen van den H. Thomas aantreffen. Zij loeren, dat onze Heer niet slcelits hoofdzakelijk kwam den gevallen mensch te redden, waarin allen overeenstemmen, maar dat, ware het niet om de zonde geweest, Hij volstrekt niet zoude zijn gekomen. Zijn komen was geheel en al genezend en Hij zou niet anders hebben kunnen komen voor zooverre Gods tegenwoordige raadsbesluiten er in betrokken zijn. Deze zienswijze schijnt te steunen op een groote menigte schriftuurteksten en op verscheidene uitdrukkingen in de lofzangen en officiën dor Kerk, die daarmede overeenstemmen. liet is duidelijk, dat do voorbeschikking en verscheidene vragen betreffende de genade, de zonde, en do allerheiligste Maagd, tevens door deze beschouwing der Menschwording gedeeltelijk worden opgelost. Vasquez is de voornaamste der nieuwere verdedigers dozer veronder-stolling.
De derde wijze van beschouwing der Menschwording en de eenige, welke in geheel deze verhandeling als de ware wordt gehouden, is de zienswijze van Scotus en Suarez, en van vele andere godgeleerden zoowel uit den ouden als den nieuworen tijd. Zij loei t, dat onze Heer voornamelijk kwam den gevallen tnenscli te verlossen, dat Hij ten dien einde kwam in een lijdelijk lichaam; doch mocht Adam ook niet gevallen zijn, dan zoude Hij toch zijn gekomen en wel door Maria in oen onlijdelijk lichaam; dat Hij voorbeschikt was de eerstgeboi ene der schepselen te zijn alvorens het raadsbesluit Gods, waardoor de zonde geduld werd, was genomen; dat de Menschwording van den beginne een gewild deel uitmaakte van het onmetelijk genadewerk der Schepping, en niet louter haar roden van bestaan
pussende is met het oog op hel werk zelve; want anders zotulc Hij genoodzaakt zijn steeiU een volmaaktere wereld te seheppeu tot in het oneindige; maar Hij doei wat met zijnen wil, de bron en de grondregel van al wat goed en ordelijk is, het hèstti strookt overceukoiuslig de bcdoeliu-gen, die Hij vrijelijk gesteld heeft. .De Incarn, Diss. UI, ar tic, 2 scct, 1. Om de gelijkenis en tegenstelling der verschillende leerstelsels van liet oplimistnc van Malebranche en Leibniz te kennen: leze men: i.eohand. /gt; Incnrnat, Diss. V. cap. '2,
422
ontleende aan de zonde, die slechts de oorzaak was voor Hem te komen langs den bijzonderen weg, gelijk Hy kwam, en niet de oorzaak van zijne komst als zoodanig. Wie deze zienswijze volgen, verstaan de teksten der H. Schrift, do Vaders enden Brevier als sprekende van onzen Heer komend in een lijdelijk lichaam. Het zou dwaze overdrijving zijn te zeggen, dat deze opvatting zonder eigenaardige moeilijkheden is. Inderdaad biedt zij op het eerste gezicht en van zelve meer moeilijkheden aan dan de zienswijze der Thomisten, doch do gevolgtrekkingen der laatste wikkelen ons in vele godgeleerde moeilijkheden, van welke de eerste ons bevrijdt. Wij mogen hier bijvoegen, dat de uitspraak van het leerpunt dor Onbevlekte Ontvangenis een bewijs te meer is voor de zienswijze der Hcotiston. Immers dat heerlijk geheim maakte bijna oen onafscheidelijk deel of ten minste ecne voor de hand liggende gevolgtrekking uit van het godgeleerd stolsel der franciscanen; terwijl het leerstelsel der Thomisten zich meer of minder moeite geven moet ten einde eene plaats voor de Onbevlekte Ontvangenis te maken, en dit heeft waarlijk moeten geschieden door vele godgeleerden der Dominicanen, die uitstekende kampvechters waren voor het geheim, dat hot grootste voorrecht onzer H. Moeder uitmaakt. Deze bemerking blijft niet minder waar, zelfs als het howezen mocht worden, dat de H. Thomas zelf de leer dor Onbevlekte Ontvangenis vasthield.
Deze laatste zienswijze omtrent de Menschworditig is van invloed op bijna eik gebied der godgeleerdheid, en daarom is het wenschelijk ons een algemeen denkbeeld te vormen van do gronden, waarop zij steunt. Die haar volgen, loggen veel gewicht op hot raadsbesluit der Voorzienigheid, op do leer, dat vóór de schepping aller schepselen tot de Mensch-wording van Josus was besloten en bijgevolg nog vóór do toelating der zonde. Zoo lozen wij in de H. Schrift; »Ik bon uit den mond des Allerhoogsten voortgekomen, de eerstgeborene vóór alle schepselen 1), Sprekende van onzen Heer, zegt Paulus aan die van Colosse, dat »Hij is de beeltenis van
1) Eccloa. 24,
423
den onzichtbaren God, de eerstgeborene vóór elk schepsel. Want naar Hem zijn alle dingen geschapen in den hemel en op aarde, wat zichtbaar of onzichtbaar is, hetzij tronen, heerschappijen, prinsen of machten. Alle dingen zijn geschapen door Hem en naar Hem en Hij is vóór allen, en door Hem bestaan alle dingen; en Hij is het Hoofd van het lichaam, de Kerk, Hij die het begin, de eerstgeborene uit de dooden is, zoodat Hij te midden van alles wat bestaat, den voorrang mag voeren; want in Hem zou, volgens het welbehagen des Vaders, alle volheid wonen en door Hem zoude alles met Hem verzoend worden 1). Zeer velen dezer uitdrukkingen zijn blijkbaar niet toepasselijk op de eeuwige geboorte van het Woord.
Zoo wordt in het achtste Hoofdstuk der Spreuken, wat de H. Hieronymus uit hot Hebreeuwsch vertaalt, »De Heer heeft mij bezeten in liet begin zijner wegenquot;, door de zeventig Grieksche vertalers overgezet: »de Heer heeft mij geschapen; en de tekst eindigt aldus: »lk was met Hem vormende allo dingen, en ik verblijdde mij telken dage, spelend voor Hem ten allen tijde, spelende in de wereld; en mijn genot was het met de kinderen der menschen te zijn.quot; De H. Atha-nasius, de H. Basilius, de H. Cyrillus, de H. Gregorius van Nazianze en de H. Epiphanius hebben deze plaats verstaan van de Menschwording. Tertullianus zegt ons in zijn boek over de Verrijzenis des Vleesches: dit leem, (ITy spreekt over de schepping van Adam), dat toon de beeltenis van Christus, die eens in het Vleesch zou komen, aannam, was niet slechts het werk van God, maar zijn onderpand. Rupert, den brief aan de Hebreeuwen nitleggend, zegt ons: met godsdienstig gevoel moet gezegd en met eprbied aangehoord worden , dat God alle dingen schiep om Christus, die gekroond zoude worden met glorie en met eere. Volgens deze en eene menigte dergelijke gezaghebbende personen meenen de Scotisten met Suarez en anderen, vporal Franciscanen en Jesuiten, dat allo menschen kwamen wegens Christus, niet Christus wegens hen, dat de geheele schepping voor Hem geschapen was en
1) Ad. CoIüss, I. 15,
424
daartoe niet na zijne voorbeschikking besloten werd maar eenig en alleen on» zijnentwille.
Hun tweede'bewijs ontleenen zij hieraan, dat onze Heer de eerstgeborene en het toonbeeld der voorbeschikten is. Zoo zegt do H. Paulus aan do Romeinen: «Wie Hij te voren gekend heeft, heeft Hij te voren bestemd gelijkvormig te worden aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zij onder vele broederenquot; 1). En wederom aan de Ephesen zegt hij: 2) «Gezegend zij de God en Vader van onzen Heer Jesus Christus, die ons gezegend heeft in alle geestelijke zegening in het hemelsche in Christus. Gelijk Hij ons heeft uitverkoren in Hem vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig zouden zijn en vlekkeloos voor zijn aangezicht in liefde; hebbende ons te voren bestemd tor aanneming tot kinderen door Jesus Christus voor Zich zeiven.
Vervolgens tracht men deze beschouwing der Menschwor-ding grond te verschaffen door bewijsgronden uit de rede; uit de natuurlijke orde der dingen, uit de betrekkelijke waarde der middelen en bedoelingen, uit de genade, waarin Adam verkeerde vóór don val, en die hem, naar men zegt, slechts om Christus wille zou zijn medegedeeld; of uit het feit, dat de Mensch wording, gelijk de II. Thomas leert, werd veropenbaard aan Adam, die toen hij zondigde zijn geloof niet ver-looi , anders zoude de Kerk voor dien lijd hebben opgehouden te bestaan; en op andere dergelijke gronden wier nadere bespreking geheel buiten ons plan ligt of in strijd verkeert met den aard dezer verhandeling. Het zelfde kan gezegd worden van zekere gevolgtrekkingen, die uit de tegenovergestelde leer schijnen voort te vloeien en haar minder aannemelijk te maken. Zoo wordt beweerd, dat naar de andere zienswijze, Christus sléchts «een door zekere gelegenheid veroorzaaktquot; goed was en nog wol veroorzaakt door de zonde, en dat dit eeiie der Menschwording onwaardige veronderstelling is; of verder, dat Christus zich verheugen moest om Adams zonde als zoude Hij daaraan zijn bestaan, zijn genade en
2) Kphcs. 13.
.'*25
heerlijkheid als mensch te danken hebben. Als de H. Ansol-mus zijn aanval richt tot hen, die leerden: de menschen zijn voorbeschikt en geschapen enkel en alleen om de ledige zetels der gevallen engelen weer te bezetten, zegt Hij: indien de mensch alleen geschapen is ten einde de reien aan te vullen, die door den val der engelen worden gedund, dan is hel duidelijk, dat, waren de engelen niet der zaligheid ontvallen, de mensch niet Ier zaligheid zou verheven zijn, en gevol-gelijk zou hij zich, wat verkeerd is, om de zonden der engelen moeten verblijden. Veel meer klemmend , zeggen do Scotisten, zouden de zelfde redenen toepasselijk zijn op Christus, indien Hij enkel en alleen kwam om de zonde van den mensch.
Verder wordt beweerd; indien tot de Menschwording van Christus besloten werd na den val, en om ons, en alleenlijk ten einde ons te verlossen, dan volgen daaruit deze drie monsterachtige gevolgtrekkingen : vooreerst, dat Christus ons dankbaarheid zou schuldig zijn; ten tweede, dat wij onder zekere opzichten verhevener zouden zijn dan Hij; en ten derde, dat de zonde noodzakelijk was voor zijn bestaan. Rupertus zegt, indien het volgons de H. Augustinus ongerijmd is te zeggen: Wanneer Adam niet gezondigd had, zouden do geslachten der menschen niet bestaan hebben, alsof de zonde voor hun bestaan noodzakelijk was, wat moeten wij dan anders van dat Hoofd en van dien Koning aller uitverkorene Engelen eri menschen denken, dan dat voor Hem de zonde allerminst noodzakelijk was ten einde mensch te worden en zijn genot te vinden in de liefde, die Hij ons toedraagt ?
Volgens de opvatting der Scotisten dus zoude de orde dei-goddelijke plannen zijn als volgt, de orde der bedoelingen namelijk , want van eene volgorde van tijd kan natuurlijk in God geen sprake zijn. Ten eerste: God erkende zich zeiven als hot hoogste goed. Ten tweede: Hij ontwierp Jesus en alle schepselen. Ten derde: Hij bestemde de schepselen tot genade en glorie. Ten vierde: Hij voorzag den val des menschen in Adam. Ton vijfde: Hij beschikte reeds vooruit, dat het lijden van Christus het geneesmiddel van dien val zou zijn. Alzoo waren Christus in het Vleesch en al de uitverkorenen ook.
426
voorzien en vooruitgekozen ter getuide en ter glorie zelfs vóór dat de zonde en het Lijden des Heoren was voorzien 1).
Beide zienswijzen botreHende do Menschwording, zoowel die der Thomisten als der Scotisten, zijn vrije meeningen der scholen en slechts daarom heb ik bij de laatste langer stil gestaan, wijl zij het is, die ik als de ware heb aangenomen, en wijl naar mijn gedachte Suarez er niet in geslaagd is beide meeningen mot elkander te verzoenen; en dewijl ik in andere vraagpunten, die in dit boek werden aangeroerd, hoofdzakelijk den H. Thomas heb gevolgd, 2) scheen het mij noodzakelijk ook deze wel wat opvallende uitzondering te volgen, meer bijzonder nog wijl het H. Sacrament het eigenaardig onderwerp van den II. Thomas kan genoemd worden, zoo volkomen heeft de Kerk zijne zienswijze over deze stof als dc beste uitdrukking van haar eigen geest in hare verklaringen en vormelen opgenomen.
Het schijnt alsof een zeer kleine wijziging voldoende zoude zijn, deze beide zienswijzen samen waar te maken; voor zooverre beiden zulk een groot gewicht leggen op de leer, dat onze Heer, gelijk het geval is, uitdrukkelijk en hoofdzakelijk kwam ten einde do menschheid van de zonde te verlossen en dat gevolgelijk een genezend karakter aan al zijn geheimen eigen is, zoowel aan die, waarin Hij als ons voorbeeld optreedt als aan die, waarin Hij zich als het zoenofler voor onze zonden toont, terwijl ook op zijne beschikkingen als wetgever hetzelfde karakter ligt ingedrukt. Bovendien wil dc zienswijze der Thomisten ons maar volstrekt niet veroorloven te zeggen, dat de verlossing van do zonde het eenig doel was, wat God in dit groot geheim beoogde. Dit blijkt juist, wanneer de leeraren dier school de zeer strenge plaatsen der heilige Vaders uitleggen, waarop zij hun eigen veronderstelling gronden. Want zij nemen aan, dat de openbaring dor almacht, wijsheid en goedheid het oeno doel der Menschwording; en hoofd te zijn der geheele Kerk, van engelen en menschen, het andere
1) scoïus III. Dist. 19. (^uaes. unie. n. 6.
2) Met cone kleine uitzondering ten aanzien van het in stand honden der accidentia in hel H. Sacrament, en wel bijzonder van het accidcns der meetbare hoeveelheid.
doel was. Anders zoude inderdaad de leer, dat onze Heer als mensch het Hoofd der Engelen is, noodlottig zijn voor de veronderstelling der Thomisten. De Kerk is Gode dierbaar zegt de H. Chrysostomus; want om wille der Kerk werden dn hemelen uigespand, de diepte der zee uitgehold, de dampkring boven ons uitgestrekt en de aarde geplaatst op hare grondslagen. Om wille der Kerk werden de wateren der roode zee gescheiden, werd de rots gespleten en het manna van don hemel gezonden. Om wille der Kerk waren er de profeten; om wille dor Kerk de Apostelen; ja om wille der Kerk is de Eeniggeboren Zoon van God mensch geworden 1).
Niettemin, schoon er geen onoverkomelijke strijd tusschen beide leerstelsels bestaat, moet men toch erkennen, dat de poging van Suarez, beide leerwijzen te verzoenen, in het algemeen als mislukt wordt beschouwd en daarenboven, dat de tegenovergestelde oplossing van zoo menig andere vraag, welke innerlijk met elk dezer veronderstellingen is verbonden, doel vermoeden, dat er een wezenlijk diep liggend onderscheid tusschen beiden bestaat. Doch in waarheid is onze gezichtseinder in dergelijke zaken zeer beperkt en de redenen voor en tegen, wegen dikwerf zoo tegen elkander op, dat het niet zelden aan eene bijzondere godvruchtige neiging is overgelaten eene vraag uit to maken, welke het verstand alleen onbeslist zoude laten ; en alzoo komen verschillende menschen tot verschillende besluiten, niet omdat zij alleen tot godsvrucht geneigd zijn maar omdat zij neiging tot eene bijzondere godsvrucht hebben. Waar onze heilige Moeder de II. Kerk ons vrijlaat on de beweegredenen des verstands niet krachtig genoeg zijn onzen geest eene overtuiging op te dringen, welken regel kan daar iemand boter volgen dan met alle wantrouwen en zonder stijfhoofdigheid die meening aan te kleven, welke, om de een of andere onverklaarbare reden, juist zijne ziel in staat stelt .lesus en do heiligste Drievuldigheid hel best te eeren en te beminnen?
1) II. Chrysostum. Serm. 1 op Pinkstereu.
TWEEDE HOOFDSTUK.
DE NATUUB, DE GENADK EN PE GLORIE.
Wanneer wij met liefde, eerbied en schuchter vertrouwen Mtaren op liet heiligst Sacrament in do Monstrans gestold op zijn troon, dan weten wij dat het Jesus zelf is, daar verborgen onder dien dunnen geheimvollen sluier, .lesus is God en mensch; doch Hij is bijzonder en voor alles daar tegenwoordig in zijne monscholijke Natuur. Dat is het voorrecht van het heiligst Sacrament. Hot is de Mensch, wonend met de menschon om hen te besturen en te troosten. Het is God, liellijk en vertrouwelijk tegenwoordig, niet slechts als God, maar als God-Mensch. Hij is daar »Zijn genot vindend bij de kinderen der menschonquot;, en in hetzelfde onlijdelijk en verheerlijkt Vleesch, waarin Hij, naar onzo opvatting tot ons gekomen en met ons gebleven zoude zijn, indien Adam niet gevallen en de zonde een onbekende naam en een onbekend iets op aarde gebleven ware. Zoo ontelbaar zijne rechten en titels zijn als God, zoo wondervol zijn ongeschapen wijsheid en glorie zijn als de tweede Persoon der allerheiligste Drievuldigheid, en zoo grenzeloos zijne onbeperkte heerschappij is als onze Schepper, is Hij daar in hot Hoogwaardig gekleed met de zeven glorievolle rechten zijner monscholijke natuur, als Zoon van Maria, als Hoofd dor Kerk, als Profeet, Priester, Koning, Eigenaar van al het tijdelijke en als Rechter van engelen en menschon. Zoodanig zijn de vreugden en de vereeringen zijner Heilige Menschheid, die Hij, de minnende Heer, elk uur van den dag in zijn verheven Sacrament der Liefde geniet.
429
Het is eene vreugde voor Hein, Zoon te zijn der Moeder zijner eeuwige keuze, zoo zuiver en zonder zonden en door den overvloed zijner eigen gaven zoo zeer op Hem gelijkend en in haar eenig voorrecht eener onbevlekte Ontvangenis verlost door zijn kostbaar Bloed. Het is een genot voor Hem, het Hoofd te zijn der Kerk, het Hoofd der engelen en der menschen, terwijl Hij dezen regeert in eeno natuur beneden hun eigen natuur in rang; en verdiensten vergadert voor de anderen in hun eigen menschelijke natuur, en zoo alle met rede en verstand begaafde schepselen tot eenheid brengt, met uitzondering slechts van hen, die door eigen hardnekkige; boosheid aan Hem ontvielen en verloren gingen. Hij is onze Profeet; want Hij geeft ons wetten en leert ons de wijsheid cn leest in onze harten en voorzegt ons de verborgen toekomst. Hij is onze Koning en daar is geen machthebbende op aarde, keizer noch koning, prins noch president eener republiek, of hij heerscht in zijnen naam en met een gezag, dat Hij hun overdraagt 1), niet slechts als God, maar krachtens zijne algemeene heerschappij als Zoon des menschen. Hij is onze Priester, want Hij gaf eenmaal zijn leven in het bloedig offer op Kalvarie en hernieuwt dat zelfde offer tien duizend malen elkeu dag in het geheim des Altaars,
Hij is eigenaar van al het aardsche, overeenkomstig de belofte Hem gedaan in de psalmen, dat Hij de uiteinden der aarde zoude bezitten. Daar is geen eigendom, personelijk of zakelijk, geërfd of verkregen, door welke rechten, titels of aanspraken ook behouden, wat niet het zijne is als Mensch, afgezien ook van zijn onbeperkt recht als Schepper. Alle ander eigenaarschap is slechts een verlof, een plaatsvervan-gen, een overdracht van Hem. Hij is ook onze Rechter; Hij oordeelt zijne Moeder, niet als haar God, maar als haar Zoon. Hij zal de engelen oordeelen niet als God noch als een engel maar als Mensch; en Hij oordeelt niet als God maar als Mensch. Sinds'den oogenblik zijner Ontvangenis, zeggen sommige Godgeleerden, of sinds den oogenblik zijner
1) , Sommige (Jodgeleel'ilBii zoiulcu zegge», „veronrlon/tquot;, liever iinn
„oonnlraat/lquot;.
430
Verrijzenis, gelijk anderen zeggen, werd de ziel van eiken mensch, die stierf, geoordeeld door Hem in zijne menschelijke Natuur, Zoowel ons als Hem strekt het tot genot, dat Uem als Mensch de ontzagwekkende verhevenheid der rechterlijke macht alzoo is aangewezen. Mochten wij zijne H. Menschheid kunnen bewonderen en vereeren overeenkomstig hare verdiensten I Voorwaar daar is geen pracht of eer-betooning als die van een geloovig on minnend hart, dat eene welkome en eerbiedige hulde brengt aan dezen Sacra-menteelen Koning.
Wanneer wij dus onze oogen vestigen op iiet witte kleed van den vlekkeloozen Koning, schijnen de lichten en bloemen des heiligdoms te verdwijnen en voor de oogen des geloofs een onbegrensd gebied van veel onderscheiden heerlijkheden en afgewerkte schoonheden op te gaan, waarover Hij als mensch in dezen oogen blik den verre reikenden scepter zijner heerschappij uitstrekt. Achtereenvolgend schijnen wij de drie onmetelijke koninkrijken, der natuur, der genade en der glorie te overzien en den voorrang te ontdekken, die der heilige Menschheid in ieder hunner toekomt. Elk gebied in de natuur behoort Hem en bestaat om zijnent wille. De onbezielde stof in soorten zoo onderscheiden, die de aarde samenstelt, opluistert en omgeeft, de zon, de maan, de sterren en de planeten, met al hun geheimen en onberekenbare krachten, met hun diepe verborgenheden en zichtbare praal, — alles is voor Jesus. Het werd geschapen vpor Hem en met liet oog op Hem en op zekere wijze gemodeleerd op Hem, gemerkt met zijn zegel en is zijn eigendom volgens de rechten der geschapene natuur, die Hij zoo wondervol met de goddelijke heeft vereenigd.
Zonder twijfel, indien het zwakke oog onzer wetenschap zoo diep in het wezen der dingen konde dringen, dan zoude wij zien met welk eene verbazingwekkende harmonie en waarheid geheel de stof in eiken vorm, onder den invloed van elke kracht, in de richting van elke wet en in de botsingen van elke omwenteling in verband staat met liet Vleesch geworden Woord en als zijn eigendom erkend zou kunnen worden gelijk de schapen, die op de heuvelen weiden, gekend worden aan
liet merk des eigenaars, dat zij op hun vel geteekend dragen. Er zijn godgeleerden geweest, die zoo verre gingen , dat zij loerden, onze lieer in zijne Menschheid was het Hoofd van alle natuurlijke dingen en verdiende voor hen hunne schepping en onderhouding. Doch dit is zeker eene overdrijving, die de nieuwere godgeleerden bijna eenparig verwerpen, liet Hoofd zijn is iels meer dan bezitter zijn en iedere uitdrukking kan men in godgeleerden zin op onzen lieer niet toepassen, tenzij met betrekking tot de engelen en de men-schen. Wat waarheid is van zijn voorrang boven de leven-looze stof, is veel meer waar met betrekking tot de bezielde schepping; alles was voor Hem, en was voor zooverre het bestond, om Hem; en dat Hij de zwijnen nederstortte in de zee, was een gebruik maken van zijn eigen aar sr ech t; en zijn bevel aan den visch om aan Petrus den schatpenning te brengen was een voorbeeld van zijn opperheerschappij. Op gelijke wijze naarmate zijne Heiligen toenamen in heiligheid en gelijkenis op Hem, gehoorzaamden de dieren aan hun woorden, eerden hunne heiligheid en stonden zij ten dienste hunner behoeften.
Als wij komen tot de menschelijke natuur-, dan was Adam zelf slechts een afbeeldsel der voorbeschikte Menschheid van Jesus. Het eeuwig Woord vond vooral zijne vreugde bij de kinderen der menschen, voor de schepping der wereld. Het Heiligst Sacrament behelst de zelfde natuur als wij bezitten, een menschelijk lichaam en eene menschelijke ziel, aangenomen uit een onbevlekte doch zuiver menschelijke Moeder. Uo tegenwoordigheid onzes Hoeren in het Heiligst Sacrament is wel voornamelijk de tegenwoordigheid zijner menschelijke natuur, en daarin, ik herhaal het, is Hij de Zoon van Maria, het hoofd der Kerk, onze profeet, priester en koning, de eigenaar van alle tijdelijke dingen en de rechter der Engelen en der menschen. Do menschen zijn zijn eigene familie en Hij behoort tot hen en quot;zij tot Hem op zoo veelvoudige en onvergelijkelijke wijze, dat wij het niet beschrijven kunnen. Hij nam niet de natuur der Engelen aan, en toch is H ij hun hoofd, hun geestelijk, ofschoon niet hun natuurlijk hoofd. Zij werden geschapen om Hem, ton einde Hem en zijne zon-
delooze Moeder tot hofhouding te dienen. Zelfs in zijne men-i5chelijke natuur werpt Hij een helderen glans op hun onderscheidene koren, gelijk de H. Dionisius ons zegt.
Ja meer dan dit, om ons tegen Vasquez aan Suarez te houden: ofschoon Hij de Engelen niet verloste, wijl zij geen verlossing noodig hadden, en ofschoon hij niet de natuur der Pengelen aannam, geloof ik evenwel, dat er onder hunne ontelbare genadegaven niet eene genade, onder hunne schitterende heerlijkheden niet eene glorie is, welke Hij niet voor hen verdiend heeft, en hun met liet oog op zijn verdiensten geschonken werd. De meeste Godgeleerden stemmen daarin overeen, dat de Menschwording don Engelen werd geopenbaard en dat zij het geloof aan Christus bezaten; on toen de heilige Engelen staande bleven, terwijl hunne broeders afvallig werden, was de weigering, gelijk sommigen zeggen, van eene met den Persoon des Woords vereenigde lagere natuur te aanbidden, de oorzaak van hun val; en waarlijk toen de H. Michael en zijn Engelen Lucifer uit den hemel dreven, gelijk in het boek der Openbaring wordt verhaald, werd hij overwonnen door het Bloed des Lams. Zoo is elke natuur, der Engelen, der menschen, der dieren en der onbezielde stof verzameld om de voeten der H. Menschheid van Jesns, het Lam, dat geslacht werd voor de grondvesting van de wereld, liet Heiligst Sacrament is de koning der natuur, en ile heerschappij rust op zijne schouders, en zijn naam zal genoemd worden wonderbaar, de vader der toekomstige wereld, de vorst des vredes, en zijn rijk zal vermenigvuldigd worden en aan zijn vredegebied zal geen einde zijn. Wat zal ik meer zeggen dan die eene andere waarheid, waarin onze zaligheid bestaat? Met onuitsprekelijke vreugde, met een welgevallen vol aanbidding en zonder mate, met een jubel, die alle natuurlijke vervoering verre overtreft, heeft de persoon des Woords deze H. Menschheid met de Goddelijke natuur in zich verenigd, zoo, dat die menschelijke natuur met de stroornen aller ongeschapen volmaaktheden doordrongen en als overstroomd werd; en de schepping treedt binnen achter den sluier, en de Schepper bezit een geschapen natuur en neemt op de innigste wijze deel aan zijne schepping.
410
Daar in het Heilig Sacrament ties Altaars is de werkelijke levende voltooing van dat ontzagwekkend geheim, de bron van al onze verwachtingen, de springvloed al onzer vreugden, de eeuwige zaligheid van iedere ziel des menschen. Wat zouden wij zijn, indien God niet mensch geworden ware ? Indien de zon van den hemel viel, dat ongeluk zou minder wezen dan wanneer Jesus er nooit geweest ware, indien het Woord onze menschelijke natuur nooit met Zijn Goddelijke vereenigd hadde. Hoe is het mogelijk, dat wij ons altijd zoo kunnen verstrooien door de gedachte aan aardsche dingen? Vloeien niet alle gedachten samen in deze eene gedachte? Gaan niet alle lichten uit in dit eenig licht? Wat zijn allo waarheden naast deze, anders dan bleeke wachters schijnend slechts met eenen glans, die geleend werd van het vleeschgeworden Woord, het licht, dat iederen mensch verlicht, die in de wereld komt. Alle aanbidding zij daarom gewijd aan den koning, der natuur, die verblijf houdt te midden zijner onderdanen, onder de nederige verborgenheid van den Sacramenteelen sluier!
Wanneer wij de oogen afwenden van het gebied der natuur zoo rijk aan verscheidenheid en ze laten gaan over de uitgestrekte rijken der genade, dan zal de uitstekendheid van die 11. Menschheid, die in het H. Sacrament des Altaars met ons leeft, ons nog meer verwonderingwekkend toeschijnen. Want Jesus is zoo volkomen do eenige bron van alle genade die er is, was, of zijn zal, dat de vrijgevigheid Gods niet eene enkele genade aan Engelen of menschen, voor noch na de Mensch wording, verleend heeft tenzij om wille van het vleeschgeworden Woord. Uit zijne volheid hebben wij allen ontvangen. Zoo konden de Engelen spreken, alvorens de eerste zon was opgegaan over de rivieren van het Eden. /00 moeten de pelgrimsscharen der in zonde verstrikte bannelingen dezer aarde nog spreken, in deze ure en op den dag huns oordeels en in het onvergankelijk genot hunner onsterfelijke zaligheid. Als wij de oogen vestigen op het H. Sacrament, dan zien wij de bron van alle genade, die ooit op overstroo-mende wijze over de schepping Gods is uitgegoten.
Menige liefdelooze gedachte, die dwaze menschen zich over God vormen, zou verworpen zijn geworden, alvorens zij
V. W. FABER, H. SACRAMENT. 28
434
goed in hunnen geest ware opgekomen, wanneer wij ons herinnerden, dat, heerlijk en met gunsten verrijkt als de ongevallen naturen van Engelen en menschen waren, de schepping dier beide met rede begaafde schepselen plaats greep in staat van genade en niet in louter natuurlijken toestand. Zij werden niet slechts geschapen in een geheel schoone en welgeordende natuur, die goed en bekwaam en in staat ten goede was, maar hunner natuur werd tevens een glorierijk deel in de Goddelijke natuur toegevoegd, wat wij de Heiligmakende genade noemen, die of wel op zich zelve beschouwd de liefde is, of de liefde onafscheidelijk ten gevolge heeft. Ofschoon Zijne scheppingen zonder gebreken waren, liet God niet eene daarvan aan zich zelve over. Zwakheid kleeft van zelf het wezen van een eindig geschapen geest aan, en daarom bracht Hij hen voort in een meer verheven toestand dan zij door hun krachtigste pogingen ooit zouden hebben kunnen bereiken. Zij werden geschapen en te gelijkertijd geheiligd. De onbevlekte Ontvangenis onzer liefste Moedermaagd is een voorbeeld dier eerste scheppingen, gelijkend gemaakt daaraan door de nieuwe genade der Verlossing , welke door den val noodzakelijk was geworden. Doch de barmhartigheid, waardoor de Schepping in een staat van genade veeleer dan in natuurlijken staat geschiedde, hebben wij aan Jesus te danken. Dit was het werk van het Lam, dat geslacht werd voor den grondslag der wereld. De schepping zelve, zoowel met betrekking tot de natuur als tot de genade, heeft haren oorsprong in de voortreffelijke en boven alles verhevene voorbeschikking van Jesus.
Beschouw de onmetelijke scharen der Engelen, met al iiun rangen, koren en soorten en bereken de stroomen als zooveel zeeën van Goddelijke genade, die hun zaliggemaakte geesten hebben overstroomd. Hun machtig begrip, hun diep vredevolle liefde-aandoeningen, hun machtig vurigen ijver! Hoe moeten zij gedronken hebben uit de stortstroomen der genade gelijk de dorstige aarde drinkt tijdens de donderbuien, die een heeten zomerdag verkwikken! En toch werden zij vol tot overstrooming toe en als dronken gemaakt door hun overvloed. Sommige Godgeleerden zeggen: de genade van ieder Engel in liet bijzonder is onderscheiden en verschillen
435
van de genade der overigen; zoodal do soorten van kruiden en bloemen op aarde slechts het zwakste toonbeeld zijn van de veelvoudigheid der genade, welke de Engelen bezitten. Indien ieder afzonderlijk blad, dat de ontelbare wouden der aarde gedurende de vijfduizend zomers van hun geschiedkundig bestaan voortbrachten, een bijzondere soort vormde, dan zoude dit getal ons nauwelijks een denkbeeld geven van de menigvuldigheid dezer hemelsche genaden. De hemelsche Prins, onze eigen beschermengel, die in dezen oogenblik ons ter zijde staat, is op zich zelf reeds een ware wereld van genade; en wie kan er spreken van Michaël, van Gabriel of Raphael en van de vier anderen, die altijd staan voor den troon van God?
Beproef het eens dit heelal van genade, den Engelen geschonken, naar soort, naar bun graad en verscheidenheid te doorgronden; en gij zult in stomme verbazing nedervallen, en in eene stilte, die het nauwelijks waagt te denken. Verplaats u naar den Hemel inliet ontzagwekkend oogenblik, waarin de Engelen werden op de proef gesteld; vestig uwe oogen op de twee derden van hun volkrijk-rijk, wier eeuwigheid van glorie, in dien oogenblik onveranderlijk werd verzekerd. Wat al krachtige vloeden van genade, stroomen er met vollen slag in dien oogenblik vol majesteit hun ten ontvangst bereide geesten binnen! Welke andere stroomen van genade storten de geesten der overigen, die zich verzetten, tegen en breken zich tegen hen en vallen weer terug op God in stroomen van licht en heerlijkheid en schitterende rechtvaardigheid gelijk de baren zich aan een rotswand breken en terugspatten in fonkelende druppelen! Vestig vervolgens uw oogen op het Heiligst Sacrament; al die genade welde op in het vooruitzicht van het H. menschelijk Hart, dat klopt achter dezen sKlier. O Koning der Engelen! Wie kan uw waarde uitspreken? De Engelen rondom uw tabernakel weten hoe kort de eeuwigheid zal wezen om de wonderen van uw Sacrament der liefde in lofgezangen uit te putten!
Adam, de nieuwgeschapen heer van dat Eden door God zelf geplant, was met duizend gaven versierd. De schitterende rusting zijner oorspronkelijke rechtvaardigheid is al te
28*
430
glanzend voor zoo zwakke oogen als de onzen zijn. Doch alles kwam van Jesus, alles kwam van het Woord, datVleesch geworden is, alles kwam van het Lam, dat voor de grondvestiging der wereld werd geslacht. Al de heerlijkheid, die Adam thans in den Hemel geniet, is aan de verdiensten van Jesus Christus te danken. Dit is een punt van ons geloof. Iedere grond van genade bijgevolg, en alle verdiensten aan welke een graad van heerlijkheid beantwoordt, zijn te wijten aan zijn verdiensten. Zelfs zij, die leeren dat Adams verdiensten in staat van onschuld slechts een gave van Gods vrijgevigheid waren en niet van Jesus afkomstig zijn, nemen evenwel aan, dat deze, toen zij door den val verloren gingen, door de genade van Christus weder verlevendigd werden en nu slechts beloond worden wegens Zijn verdiensten.
Verder waren de verdiensten van Adam in staat van onschuld, de gevolgen zijner voorbeschikking; en deze was, gelijk wij gezien hebben, later ondergeschikt aan de vooruitkiezing van Jesus, die het toonbeeld van alle voorbeschikking is. Daarenboven zeggen ons Tertullianus, de II. Hieronimus, de H. Augus-tinus, de H. Epiphanius en de H. Bernardus, hetgeen door de volgelingen van Vasquez wordt aangenomen, dat de Mensch-wording aan Adam geopenbaard werd in een staat van onschuld, zoodat, gelijk de Engelen, ook Adam het geloof aan Christus bezat voor den val, en tijdens zijn val dat geloof niet heeft verloren ; en Hurtado zelf, die de opvatting der Menschwor-ding van de Scotisten bestrijdt, neemt aan, dat deze openbaring aan Adam in staat van onschuld niet valt te betwijfelen, en dat de mensch geworden Heer hem niet als Verlosser werd geopenbaard wijl de gelegenheid der verlossing door Adams zonde nog niet gekomen was. Zekerlijk kunnen wij den eersten Adam wel elke genade ontzeggen, die niet ontsprong aan de verdiensten van Hem, die zich verwaardigd heeft genoemd te worden de tweede Adam, de Heer des Hemels.
Daar is eene genade, die de erfzonde en tevens hare schuld en straf uitdelgt in de ziel, en die het Sacrament des Doopsels reeds op ons toepast alvorens wij het gebruik onzer rede genieten. Daar is eene andere genade, krachtens welke de menschen berouw gevoelen over de doodzonde en vergiffenis
437
daarvan verkrijgen en ofschoon zij nog dikwijls vallen , tocli telkens weder berouw gevoelen en vergiffenis verwerven. Daar is eene genade verder , die eene deelname is aan de Goddelijke natuur en waardoor wij vrienden Gods en erfgenamen des Hemels worden; en er is eene genade, die een aandrang is van den Goddelijken wil, welke ons verstand verlicht en onzen wil buigt. Zelfs buiten de Kerk is er eene opwekkende genade, die haar licht uitstort in het verstand, niet slechts bij groote gelegenheden maar bijna altijd, wanneer het verstand wakker en helder is, zij bemoedigt den mensch ten goede en weerhoudt hem van het kwaad. Er' is eene genade krachtens welke de mensch de dagelijksche zonde meer haat dan den dood en berouw gevoelt, wanneer hij daarin valt. Er bestaat ook eene bijzondere genade, waardoor men zegt, dat sommige zielen gedurende haar leven bewaard gebleven zijn van alle vrijwillige dagelijksche zonden; dergelijke genade wordt toegeschreven aan Jeremias, aan den H. Joannes den dooper en aan den H. Jozef. Verder is er eene genade, die den mensch heiligt reeds in den moederschoot, zoodat hij heilig zij voor zijn geboorte, gelijk verhaald wordt van Jeremias en van den H. Joannes den dooper. Daar is nog de geheel eenige genade der Onbevlekte ontvangenis onzer H. Moeder, die als eene ster schittert aan den Hemel, en die ons op eens brengt tot aan de grenzen der onmetelijk genade van Jesus zelf. Onder al deze genaden is er niet een enkele, van de schepping der wereld af tot op dezen dag, die niet op haren tijd van Jesus als Godmensch voortkwam , of thans niet stroomt uit het Heiligst Sacrament. Over al deze schoone koninkrijken der barmhartigheid heerscht Hij als oppermachtig gebieder, als de meest prijzenswaardige en goedigste machthebber, wien do mensch in zijn vurigste begeerten zou hebben kunnen uitdenken.
Wie is er niet vol vreugde , wanneer een feestdag van Maria nadert, heerlijk sclioone dagen , die als sterren langs den jaarkring strooien? Het is als of de Kerk ons toeriep, het gedruisch on de verstrooing der wereld te verlaten en ons al wandelende langs de boorden van een kalm en majesteitsprekend meer te verlustigen, in welks spiegelglad
438
en doorschijnende diepte de bergen der Godeiijk volmaaktheden worden teruggekaatst. Wij herinneren ons de onderscheiden heerlijkheden van het koninkrijk der Engelen; wij herinneren ons vervolgens hoe in dat eene eerste oogen-blik van hare Onbevlekte Ontvangenis de koninklijke Moeder Gods met groote genaden werd gesierd en met groote verdiensten, schitterender dan al de Engelen samen brengen kunnen, mochten zij ook hunne verdiensten van een mil-lioental jaren bij elkander leggen. Indien wij de som van hare genaden en verdiensten opmaken naar de berekening van Suarez , waarvoor die heilige godgeleerde van Maria zelve dank ontving, hoeverre overtreft dan die som elke voorstelling door onze cijfers, wanneer zij al de oogenblikken van vijftien jaren heeft samengesteld, van welken ieder oogen-blik in het volkomen gebruik van hare rede, ieder oogenblik zelfs gedurende den slaap, Haar reusachtige verdiensten verwierf?
Voor onze oogen wordt zij bijna onzichtbaar in het licht der genade. Wij kunnen ons nauwelijks een beeld er van ontwerpen hoe zij, als Joodsch meisje van koninklijke afkomst, er uitzag, maar wij kunnen de genade, die in haar woonde afmeten naar het wonder harer goddelijke rust bij het bezoek, dat zij ontvangen zoude. Jubelend steeg de Oceaan dei-ongeschapen liefde als eene wolk omhoog en hing met zijn overstelpenden gloed van genade en gaven over de neder-knielende Maagd. Zijn Engel ging vooruit, en Hij overschaduwde de ziel en het lichaam van Maria , terwijl Hij op haar zoet antwoord wachtte. In die schaduw kon geen geschapen oog haar aanschouwen. Nauwelijks was haar woord gesproken en op de vleugelen der zwijgende nacht daarheen gevlogen of het eeuwig Woord was vleesch geworden in haar eeuwig gezegenden schoot. Wat is Maria thans, vergeleken bij hetgeen zij vroeger was ? Als een binnenlandsche zee allerwege door bergen Gods omgeven ; of veeleer zelf den Onbegrijpelijke en Grenzelooze omsluitend, is zij vijftien jaren ouder dan de Eeuwige en des Eeuwigen moeder. Waarom schreit gij, Christenzielen ? Het is wijl u geen gebed en geen dankzegging mogelijk zijn maar slechts tranen, watineer wij de Menschwording overwegen. Elk geheim van Jesus en
430
Maria is zoo treffend, dat geen verhaal van aardsche vreugde of aardsche smart ook maar voor de helft ons zoozeer roeren kan; doch het teedersteen meest hartroerendste van alles, is wel het onuitsprekelijk geheim der Menschwording zelve. Het feest van Maria Boodschap is onder alle feesten van het jaar wel het moeielijkste te vieren gelijk het gevierd moet worden.
En nu, laat ons nogmaals verder rekenen. Wij hebben de som op te maken van negen en dertig jaren, en wel zulke jaren ! Wij hebben Bethlehem, Egypte, Nazareth , de zee van Tiberias , de bergen en de vlakten , Jeruzalem , Bethaniö , den hof van Olijven, Kalvaria saam te rekenen. Toen Jesus ten Hemel steeg, was Maria onze moeder geworden zoowel als de zijne; en wat kan er gezegd worden van haar opgehoopte genaden en verdiensten, wat anders dan dat het wonder was, dat zij nog dezelfde Maria bleef, en een nederig bewoner dezer aarde, nadat alles, wat God ons van zijn volmaaktheden kende mededeelen, sinds bijna een halve eeuw als een stortvloed hare ziel, haren geest en haar lichaam overstroomd had. Daar was niets onder alle schepselen aan haar gelijk. Zij zelve geleek aan niets dan aan de H. Drieëenheid, die maagdelijk en vruchtbaar tevens is. Thans kan zij zeggen tot onze bewonderende liefde, wat Jesus zeide tot zijn leerlingen na zijne opstanding, voel en zie, want een geest heeft geen vleesch noch bloed gelijk gij mij ziet hebben ! Ja ! daar zijn de kloppingen van haar Vlekkeloos Hart, de klank der stem ons herinnerende aan de klank van Jesus stem, de klank der stem, die eens ons eeuwig vonnis spreken zal. Daar is de blik gemengd met vreugd en smarte, met zegepraal en geduldige uitharding in haar menschelijk oog. Zij kan smarten voelen , zij zal den dood sterven, zij zal geoordeeld worden. Gij ziet zij is nog een schepsel gelijk als wij.
De Pinksterdag is aangebroken. O , eeuwige Geest, wat kunt Gij haar geven, dat Gij haar niet t6 voren reeds gegeven hebt ? Zij is vol tot overstroomens t,oe van de volheid der genade. Doch de machtige wind, die zich niet weerhouden laat, ruischt om haar henen, schudt den sterken tempel op zijn hechte grondvesting, en vurige tongen vallen als een stortbui
440
van sneeuwvlokken in de diepe diepte harer vatbare ziel neder. Het is een oogenblik, als slechts niet de onbevlekte Ontvangenis en de Menschwording kon vergeleken worden. Doch waar is de godgeleerde, die ons in eenvoudige en begrijpelijke woorden uit zal drukken, wat er geschiedde ine1' Maria in deze hare derde Heiliging?
Laat ons er over heen stappen. Zij bleef niettemin nog Maria. Dat is alles, wat wij weten. Zij was koningin der Apostelen en voedster der Kerk, in dezer kindschheid. Neem de som van nog vijftien andere jaren en voeg bij de menigvuldige 'lengden, elk oogenblik beoefend, een hoogeren graad van geduld, van geduldig lijden wegens do afwezigheid van haren Zoon , hetwelk gedurende elk oogenblik alle geduldig lijden van den man Job overtrof. Roept niet het doodsbed een omkeer in de ziel , en is dat niet onder alle tnenschen wel bijzonder het geval bij Heiligen? Wat was dan het sterfbed voor Maria, toen Zij stierf van goddelijke liefdesmart, ontbonden gelijk de zoetste wierrook wordt opgelost in het vuur, dat zonder Haar te verteren rondom Haar- en in Haar sinds drie en zestig jaren liad gebrand? Uit allo oorden der aarde toegesneld, stonden do Apostelen om hun stervende Koningin geschaard, en zagen met verbazing naar dit laatste wondei' liarer genade. Wie kan er aan twijfelen, dat do genaden en verdiensten, gewonnen op haar stervenssponde alleen, de vol-maaktheden , zoowol der Engelen als der menschen saam genomen , verre overtrofleii ?
Toen Zij stond voor haren Rechter , die haar Zoon tevens was, toen do bevelen en de raadgevingen Haar geschonken als getuigen en maatstaf van het vonnis harer ziel werden opgeroepen , toen er niet eene zonde was, waarvan Zij kon beschuldigd worden en Zij niettemin zich der barmhartigheid des Verlossers overgaf met volmaakter onderwerping dan ooit een gevonnisd schepsel te voren of later deed, welk een schitterende wereld van genade was Zij toen in haar zelve alleen I niettemin, wat was dit alles anders dan een enkele straal van glorie, die haar Zoon rondom Haar stralen fleed ? Wanneer een berg daar oprijst in den helderen zonneschijn, schoon, scherp geteekend en lieflijk in zijn
441
vormen, ontsteo.'lt zij deiquot; zon niets van haai' licht, cn haar strooken met lachende weiden en rotsen en wouden en water , doen de bronnen van het verheerlijkend zonlicht niet verdroo-gen. Zoo was het met Maria en haren Zoon. O, Heiligst Sacrament! en Gij zijt ons zoo nabij , Gij bronwel der onsterfelijke genade! Gij zijt het, die dat alles aan Maria deedt! ik heb U in mijn hand gedragen. O , lichaam van Jesus, o ziel van het Vleeschgeworden Woord, o Zoon van Maria, o Menschgeworden God! en toch zonk ik niet machteloos bezwijmend neder! ik droeg U, dien Maria in haren schoot omsloot, terwijl Gij de nietigheid van ons beiden mo~ sloot in uwe verbazingwekkende onbegrijpelijkheid I
Indien het met allen eerbied gezegd mag worden, dat de grondstelling van Malpighius: de luduur hcstant yeheel in de kleinste dingen, in den hoogst en meest onvattenden zm des woords van het Heiligst Sacrament des altaars waarheid is, mogen wij dan ook niet zeggen, dat geheel de wereld dei-genade tevens daar aanwezig is ? Van dat Heiligst Sacrament hebben wij zien uitstralen al de onmetelijke gebieden van heiligheid der Engelen , al de gaven van Adam en zijn nakomelingen en de geschapen onmetelijkheid van de Heiligheid der onbevlekte Moeder. Ja meer, zijne genade stroomt zeUs en stort zich overvloedig uit over de godde-loozen. De zondaars zijn worstelende tegen God, voorwaar in eetic zee van genade , die gelukkiglijk hunne bewegingen hindert en het vuur van hunne boosheid dempt, en hunne harten gelukkiger en edeler maakt dan zij zeiven ze begeeren. Reeds van ouds hebben de Heiligen de opmerking gemaakt, dat branden en oorlogen, kastijdigen, aardbevingen en aanstekende ziekten gematigd worden door het II. Offer der Mis en op eens minder in getal en in hun verwoestingen minder noodlottig werden dan zij gewoonlijk waren, wijl dezelfde Heilige Menschheid van Jesus altijd voortgaat op de wonden en ellende der aarde olie en balsem van mirakelen en genezingen en openbaringen en aalmoezen en heldhaftige daden van Christelijke liefde uit te gieten. De eeuwige Vader beschouwt de wereld, maar door het Heiligst Sacrament en zie, de barmhartigheid zegent haar, waar de rechtvaardigheid anders
U2
den ouden vloek verlengd moest hebben. Ja zelfs devlarnmen der hel worden afgekoeld en branden zevenmaal zwakker dan ze moesten, wegens de H. Menschwording, zoodat zelfs daar het Heiligst Sacrament eeti soort van Heerschappij uitoefene en de booze vijand zoowel als de verstokte zondaar minder lijden dan zij wel verdienden. O, aanbiddelijke Hostie, uwe barmhartigheid is dan zelfs daarheen verdwaald gelijk een zonnestraal met zijn vroolijkheid verloren raakt in een moordenaars-cel? Wat zullen wij dan doen, die ten minste ons nog niet daar bevinden maar «ons nog koesteren in de onbewolkte stralen uwer barmhartigheid en alle angstige vreezo afleggen in de omarming van uw medelijden?
Allerheiligst Sacrament, ellende is goed voor de aarde en het lijden is het geneesmiddel der zielen. Doch er is eene ellende, een lijden, dat zoo ten eenemale bitter is en zooveel met U heeft uit te staan, dat wij nooit in uwe tegenwoordigheid zouden verschijnen zonder te vragen , de geheele aarde over, daarin verlicht te worden. Dit lijden bestaat daarin, dat zij die U beminnen, bekoord worden, aan U niet te ge-looven; dat zij die alles voor U wegschenken als een gering en aangenaam offer, die vreeswekkende uwer belooningen ontvangen, de bekoring namelijk tegen het geloof aan uwe in het Sacrament verborgen liefde. Arme harten! Ik schrei, wanneer ik aan hen denk. Het licht der wereld is voor hen Egyptische duisternis, en de zoetheid der wereld is vooi hen in bitterheid verkeerd, vertroosting is spot voor hen en hun Verlosser heeft voor hen het vertrouwde witte kleed zijner nederige gedaanten afgelegd eirfiet gewaad des verdelgers aangenomen. Heeft de aardo^nog grooter smart dan deze? Hun verstand leugenstraftaltijd hunne harten. De aarde onder hun voeten is als ijzer en de Hemel boven hen bekleed met het ruwste erts.
En toch, o edelst Sacrament, hoe bemint Gij hen en hoe aangenaam is ü ook de gedwongen hulde van hun dorre plichtmatige godsvrucht? Indien de levenskracht der eigenliefde zoo taai is in hunne zielen, dat geen andere marteling dan deze de kracht bezit, haar met den wortel uit te trekken, dan, o Heer! zult gij het genadig schikken en hen niet boven
443
hun krachten laten dragen. Docli gij spreekt intussclien zoete woorden tot hen en noodigt hen dikwerf ter H. Communie uit, die U in uw beminnelijk Sacrament niet kunnen zien zonder dat zij angstig worden en vol benauwing roepen : Heer ik geloof, kom mijn ongeloof ter hulpe.
Het moet hunne hoop zijn gelijk het ons vast vertrouwen is, dat Hij, die hen heeft uitverkoren, de vaten zijner eigen keuze zal versterken en hen voor die groote genade, zal bewaren , welke ten laatste is weggelegd voor zielen, die door deze noodzakelijke maar vreeslijke beproeving worden bezocht. Verliest den moed niet! gij treurige, doch barmhartiglijk bezochte zielen! Vreest niet, gij kleine kudde, het is des Vaders welbehagen u eindelijk het rijk te geven. Werd niet de H. Josejih bekoord omtrent Maria en haren Zoon en het groot geheim der Menschwording op gelijke wijze zooals gij? Herinnert gij u niet den zegen, dien de stervende Jacob den eersten Joseph liet: den zegen des Hemels van boven met de zegeningen der diepte beneden, met den zegen der borsten en der moederschoot? 1) Hoe schoon werd er later gezegd, 2) en welk een kostelijlte troost ligt daarin voor edel lijdende zielen opgesloten: ȟit den stam Juda's, die de sterkste was onder zijn broederen, kwamen de vorsten; doch het eerstgeboorterecht werd aan Joseph toebedeeld!quot;
Doch wij hebben geheel dit koninkrijk der genade nog niet doorwandeld; Wij hebben gezien, welke stroomen van genade der gezegende Menschheid ten heile van anderen als het ware ontsproten; Thans hebben wij de genade dier gezegende Menscheid zelve te beschouwen. Wie kan de genade van Christus verklaren? Want in welke aangenomen taal zullen wij ze verstaanbaar uitspreken, met welke maat haar meten, naar welke regelen haar vergelijken en met welke werktuigen hare hoogte bepalen? Wij kunnen de zoo groote zon in onze schalen wegen en het gewicht van haren inhoud aangeven, doch de godgeleerde wetenschap zelve kan ons van de genade van Jesus slechts, als van de hoogte eens bergtops, een uitgestrekt nevelachtig gezicht geven gelijk aan een woestijn
1) Hoek Genesis XL1X.
2) 1 Paralipomcnon V.
444
waarvan vv'y weten, dat de horizon slechts pen ingebeelde grenspaal is. Doch laat ons de oogen naar het heiligst Sacrament richten en vestigen wij ze op zijne bovennatuurlijke kleinheid en dan de afgronden noemen, waarvan de eene noch dieper is dan de andere, die deze schijnbare kleinheid omvat en behelst.
De geschapen Ziel, die daar leeft en door het eeuwig Woord is aangenomen, werd gezalfd en geheel en al doordrongen door de Godheid zelve. Zij is niet slechts geheiligd door de vereeniging met de Godheid , nog minder door de heiligmakende genade, maar vormelijk door de Godheid zelve, zoodat geen woorden de mate harer heiligheid kunnen uitdrukken. In de scholen der Godgeleerden wordt dit de genade der Persoonlijke Vereeniging genoemd. De ziel van Jesus is zoo wezenlijk geheiligd door de Godheid, dat wanneer de persoonlijkheid des Woords in onze verbeelding van de Godheid kon gescheiden worden, de ziel dan nog geheiligd zoude zijn ten laatste door die persoonlijkheid of door elke onderscheidene der Goddelijke eigenschappen , indien deze waarlijk te scheiden zouden zijn wegens de zelfstandige vereeniging der H. Menschheid met den Goddelijken Persoon des Woords.
Behalve deze genade der Vereeniging is er in de Ziel van Jesus een onmetelijke blijvende of habitueele genade van denzelfden aard als die, welke alle rechtvaardige men-schen Heilig maakt; en deze is in haar geweest van den eersten oogenblik harer schepping af, dewijl zij in dien eersten oogenblik met de zaligende aanschouwing begenadigd werd en God bovennatuurlijk beminde. Evenwel had die schoone Ziel in het Heiligst Sacrament deze blijvende of heilig' makende genade niet noodig om Gode dierbaar en aangenaam en in zijn oogen Heilig gemaakt te worden of aan hare werken eene oneindige waarde te verleenen en deze in staat te stellen niet slecht de cowjruo maar ook de condigno verdiensten te verwerven. (1) Want beide deze resultaten had de hoogere en onuitsprekelijke genade der Persoonlijke vereeniging reeds verzekerd. Zij genoot deze blijvende genade ten einde Heilig en met elke soort van Heiligheid versierd
(l) Lees voor het begrip van beide woorden onzo noot op pag. 3C0.
445
i'
te zijn; en dewijl de Ziel van Christus verre meer dan alle andere zielen geschikt is haar te ontvangen , en omdat de Heiligheid der blijvende genade, die alle overige rechtvaardige zielen zoude sieren , eenvoudig van de zijne zoude afkomstig zijn. Doch zij was niet voor Horn, wat zij is voor ons, eene genade der aanneming; want om aangenomen te worden, moet men buiten de familie zijn en niet tot haren schoot behooren gelijk onze hooggeprezen Heer. Bovendien was deze blijvende genade in de Ziel van Christus een noodzakelijk vereischte opdat Hij door hare bemiddeling ook op natuurlijke wijze, bovennatuurlijke akten van liefde jegens God konde verrichten.
De groote leeraars der Kerk twisten onderling of de heiügma-kende genade der Ziel van Christus oneindig was. Wal hare innigheid betreft, zou dit hebben kunnen zijn, indien God zulks gewild hadde; doch het was niet uoodig en deze oneindigheid zou niet eens hebben meegewerkt om de handelingen van zyne H Menschheid oneindig verdienstelijk te maken. De genade der Vereeniging alleen konde zulks doen en had dit reeds gedaan. Evenwel was zijn heiligmakende genade betrekkelijk en in zekeren zin beschouwd, oneindig dewijl zij het beginsel was van een oneindig werk niet overeenkomstig de oneindigheid der waarde, maar wijl zij zelfstandig door liefdeakten zijne liefde jegens God en zijne anderen deugden verrichtte; en in dezen zin is elke deugd der H. Menschheid betrekkelijk oneindig.
Eenige Godgeleerden hebben de meening verdedigd, dat de heiligmakende genade der Ziel van Jesus niet eens door de volstrekte macht Gods zou hebben kunnen vermeerderd worden, wijl zij Hem in den hoogsten graad, waartoe de genade zelve of een geschapen ziel vatbaar is, was meegedeeld. Doch anderen staan de tegenovergestelde meening voor, niet alsof zij afbreuk zouden willen doen aan de genade van Christus, maar eenigen omdat zij niet gelooven, dat de habi-tueele genade onzes Heeren werkelijk oneindig was, en anderen wijl zij hol niet wagen durven de goddelijke almacht te beperken. Ja zij wilden zelfs niet toegeven, dat louter een schepsel met de hulp zelfs der volstrekte macht Gods de
fill;
li ■'M
II
:É
:S|I
|. 1: mm
heiligmakende genade in gelijke mate zou kunnen ontvangen ais onze Heer. Niettemin is het onmogelijk voor een wezen, dat slechts schepsel is, zelfs door de absolute macht, de Heiligheid van Jesus te gelijken omdat de eindelooze oneindigheden van de genade der aanneming nooit de onuitsprekelijke genade der Persoonlijke Vereeniging zouden kunnen bereiken. Ook wordt er gezegd, dat deze blijvende genade van onzen gezegenden Heer niet noodzakelijk voortkomt uit de Persoonlijke Vereeniging; en dat zij tot het wezen zijner aanbiddelijke ziel behoort.
De voorbijgaande genade is niet eene mededeeling der goddelijke natuur, maar eene aansporing van den goddelijken wil, en bij den eersten oogopslag zou het kunnen schijnen alsof de Ziel van Jesus de voorbijgaande genade niet bezat. Doch gelijk zijne menschelijke natuur de gewone medewerking van God vereischte, als alle schepselen behoeven, ten einde hunne natuurlijke verrichtingen te kunnen doen, eveneens behaagde het Hem voor zijne Ziel de aansporingen der voorbijgaande genade noodig te hebben ten einde de vrije en bovennatuurlijke werkingen te verrichten, die tot zijne ziel behoorden zoolang Hij een pelgrim op deze aarde, als wel een veroveraar van zijn doel, den hemel, was. De heilige gedachten der aansporende genade, die het verstand verlichten en de medewerkende genade, die den wil aanzet tot daden, welke het verlichte verstand beveelt, waren beiden in Hem. Zooals het Hem behaagde niet te veroorloven, dat de genade der Vereeniging het werk der heiligmakende genade deed zonder deze genade, zoo was het ook niet z'yn wil, dat zij de aansporing en den bijstand der voorbijgaande actueele genade overbodig maakte. 1) Alle genade zoude zijn in Hem. Ik gebruik hier dorre woorden, doch ik durf ze niet te laten varen.
1) Zie Brassen , De Inearnattone. Tract. I, Disp* I. Artie. 11. Sect, i Quaest, III. Hurtado maakt onderscheid tusscheu de werking der voorbijgaande genade voor zooverre zij het verstand verlicht en voor zooverre zij den wil aanspoort; en neemt in onzen Heer de voorbijgaande genade in het laatste geval aan, maar ontkent haar in het eerste, als onbestaanbaar met zijne ingestorte wetenschap. Disput. VII. Difficult. IX.
447
Alle genade was in Jesus. Wat zullen wij dan als ons eigendom aan het heiligst Sacrament geven, wat niet reeds in zijn eigene Ziel was terwijl H'y leefde op deze aarde? De aanbidding van ons geloof; want die eene' goddelijke deugd was nieten konde niet zijn in Hem. Evenmin eene godvruchtige neiging ten geloove,!) noch eene gewoonte van gelooven, indien er werkelijk zulk een gewoonte bestaat, bestond er in zijne Ziel. Indien ooitin Hem de hoop was, dan konde het slechts de lioop zijn op de toekomstige heerlijkheid zijner Verrijzenis. Van de liefde behoeven wij niet te spreken; want Hij was de liefde zelve en zijn naam was liefde. quot;Wat de zedelijke deugden betreft, allen waren in de hoogste volmaaktheid in zijne ziel, uitgezonderd die, wier oefeningen onbestaanbaar zijn met den toestand der Persoonlijke Vereeniging en der zaligheid, gelijk de boetvaardigheid en eenige anderen; en diegenen, welke overeenkomstig haren aard geheel door eigene oefeningen verworven worden, werden Hem in den oogenblik der Ontvangenis ingestort. De zeven gaven des H. Geestes, zelfs de gave der vreeze des Heeren, sierde zijne Ziel meer dan men in menschemvoorden zeggen kan, zoowel als de wondervolle gaven der onverdiende genade, ja zelfs die der voorzegging, welke zijne heldere zaligende aanschouwing niet verstoorde.
Vestig nogmaals uwe oogen op het H. Sacrament en denk over al deze volheid van genade. Wij hebben zijne heerlijkheid gezien, de heerlijkheid van den Eeniggeboren des Vaders, vol van genade en waarheid. O schoone menschelyke Ziel door uwe vereeniging mot het Woord tevens zalig en anderen zaligende! Gij z'yt vol van genade niet gelijk uwe moeder of het een of andere schepsel, maar eenvoudig in absoluten en goddelijken zin. Gij zijt vol van genade dewijl Gij z'yt vol van deugden en van alle genadegaven, die met de overmate uwer verheffing niet onvereenigbaar waren. Vol van genade, dewijl G'y z'yt vol van de godheid. Vol van genade, wijl gij de hoofdbron van allo genade zijt. Vol van genade, omdat
1) Ik beu hurtado gevolgd, die zich in dit punt outkeuneud uitlaat sijark/. spreekt in bevestigenden zin. Uk i.uqo laat het onbeslist.
448
Gij oneindig in graad en in werking tevens de heiligtnakende genade bezit. Vol van genade, wegens de hoeveelheid, den overvloed en de vruchtbaarheid van elke genade, die in U was!
Laten wij ons eens alles voor den geest roepen, wat wij uit de levens der Heiligen gelezen hebben. Hoe buitengewoon groot waren hun genadegaven, hoe verbazingwekkend de heldhaftigheid hunner daden, hoe voortreffelijk de blijvend jeugdige frischheid hunner volharding! Hoe verschillend daarenboven waren zij nog de een van den ander. Niettemin zouden zij allen samen duizendmaal meer bewondering zijn waardig geweest, indien zij het millioenste deel dier genade, die in de H. Menschbeid van Jesus was, onder elkander hadden kunnen verdoelen. Want indien het geluk , met Maria gesproken te hebben, deu H. Joseph geholpen, den zegen van den H. Petrus ontvangen te hebben en door de leerlingen van den H. Paulus te zijn onderwezen, een voorrecht was, eenig inderdaad, groot genoeg om geheel een leven van langzaam martelaarschap een gulden glans te leenen, wat is het dan, Jesus bij ons te hebben, zijne H. Menschheid onder ons bereik te hebben, opgeheven om ons te zegenen, ja ons zelfs aanrakende, ja,door de H. Communie, rustende op onzen tong als op zijn moederschoot, en nederdalende in onze harten, om zich met ons op zulk een nauwe wijze van geheimzinnige vereeniging te vereenigen?
Doch dit is nog niet alles, wat van zijne genade gezegd kan worden. Daar is nog de genade van Christus als hoofd van alles, wat bestaat en deze raakt ons van allen, bet meest. Hij, wien wij zien in den Monstrans, is het hoofd der Kerk en niet slechts als God, maar ook als mensch en dit is een punt van ons geloof. Van Hem stroomt in de Kerk geheel haar geestelijk leven uit, tegelijk met de volheid van zijn levengevende verdiensten. Door dien invloed is het, dat gij en ik leven en God beminnen en Hem behagen dag aan dag, uur voor uur. Het bloed in onze aderen, is voor ons van veel gewicht; doch het is niets, vergeleken bij den invloed van ons Hoofd, Christus. En toch ofschoon het Heiligst Sacrament het Hoofd der Kerk is, is het toch geen lid daarvan; want wij
449
kunnen )iem geen leven of geen levenskracht wedergeven voor dat alles en alles, wat Hij ooit in ons uitstort.
Vestig uwe oogen op dien gesluierden Verlosser en prijs dan duizendmalen de vrijgevigheid, welke er ligt in zijn Hoofd zijn over alles. Mij is het Hoofd der zaligen; want op dezen oogen-blik giet Hij elke straal van heerlijkheid en elke trilling van zaligende vreugde in hunne ontelbare zielen uit. Hij is het Hoofd der rechtvaardigen op aarde; want Hij is het levensbloed hunner genade in dezen oogenblik, waar ter wereld zij dan zijn. Hij is het Hootd dor geloovigen, die in staat van zonden zijn; want het leven des geloofs, dat zij leven , en alles, wat hun nog van geestelijke gezondheid is overgebleven, komt van Hem. Hij is het Hoofd der ongeloovigen . hetzij gedoopt of niet; want Hij deelt hun allen menigvuldige hulpmiddelen der genade en goddelijke aansporingen medé, ofschoon niet met die levengevende kracht, waarmede Hij het Hoofd is, van hen, die het leven des geloofs en der genade leven. Van allen, die in den schoot hunner moeder zijn, is Hij het Hoofd van rechtswege en zal eens hun genadig Hoofd zijn in werkelijkheid. Van de verdoemden alleen is Hij naar zijne menschelyke natuur in geen enkelen zin het Hoofd; want zij zijn het eenig afgestorven deel der schepping, en tusschen Hem en deze ongelukkiger! kan er geen levende vereeniging bestaan. In de zelfde menschelijke natuur is Hij het Hoofd der Engelen, die Hij allen verlicht en regeert; en Hij was niet minder het Hoofd van Adam en Eva, in hun staat van onschuld; want hun leven des geloofs en der genade was slechts de invloed van zijne overvloedige en voorziene verdiensten.
De H. Bonaventura en sommige andere godgeleerden verdedigen de meening, dat deze genade in onzen gezegenden Heer, het Hoofd van alles te zijn, eenvoudig hetzelfde is als zijn habitueele of heiligmakende genade. Vasquez, Suarez en de H. Thomas, gelijk ik hem meen te moeten verstaan, bevestigen daarenboven, dat onze Heer het Hoofd der Kerk is, krachtens zijn persoonlijke vereeniging met de menschelijke natuur. Deze schijnt ook do meest ware meening. Niettemin is deze genade, van Hoofd te zijn, blijkbaar verbonden met zijne habitueele genade, wijl deze het beginsel was, waardoor Hij voor anderen verdiende,
F. \V. FAllEU , 11. SACRAMENT. • 'iü
450
Hoe is iedere nieuwe genade, naarmate zij aan godgeleerde moeielijkheden ontwikkeld wordt en wij in staat gesteld worden haar te begrijpen, oorzaak dat wij steeds, de eene blik voor de andere na, met klimmend vurige liefde richten naar liet Hoogwaardig, en naar den dierbaren bewoner daarvan, onzen Verlosser, onzen Broeder en onzen God! Hoe kan er nog ooit duisternis bestaan in onzen geest, sedert dat H ij, die het Licht der wereld is, zich vernederd heeft lot de duisternis onzer tabernakelen ? Ja, wij mogen wel op Hem staren. Hij is het Hoofd der Kerk, zoozeer het Hoofd, dat geen schepsel in denzelfden zin als Hij daarvan het Hoofd kan wezen. De godgeleerden maken hier eene opmerking, die van niet weinig belang is. De heerschappij, welke Satan over het li'yk der boozen uitoefent, zeggen zij , kan niet vergeleken worden met de heerschappij van Christus over het Rijk der goeden; zij is eene uiterlijke heerschappij, dio in Engelen en menschen kwaad sticiit niet door innerlijken invloed, zooals de mededeeling der genade van Jesus, maar door bestuur, door regeling, door boosheid, slecht voorbeeld en overreding; en de toekomstige heerschappij van den Antichrist is slechts eene menschelijke gevolgtrekking uit de duivelsche heerschappij van Lucifer 1). Bijgevolg bestaat er geen vergelijking noch tegenstelling tusschen Christus en Satan, als Opperhoofden. De hemelsche tegenstelling vati Satans heerschappij, is gelijk Hurtado bemerkt heeft, de Heerschappij van den Paus, die uiterlijk is en van den kant van God en der waarheid beantwoordt aan hetgeen Satan is met betrekking tot de dwaling en de zonde. De strijd der Kerk is alzoo niet een strijd tusschen het Heiligst Sacrament en den duivel; maar tusschen den gevallen Engel en Christus plaatsbekleeder op aarde, den Opperpriester, en zoo zal het voortduren, wanneer die vervolging 'van den Antichrist zal aanbreken; juist gelijk de oude strijd in den Hemel niet tusschen God en Lucifer plaats greep gt;
1) Hurtado; de Jncarn. Disp. II. Difficnll XXV: Welke is de geunJe van Christus als Hoofd van al liet bestaaudo? Niet dat de Antichrist een vleescligeworden duivel zal zijn, eene meeuing, welke door Vas(|uez wordt wedurlegd, 1'ar.i, 1. Diqi, 184.
451
maar tussclien Michael en Lucifer, denzelfden Michael, van wien het vroom geloof houdt, dat hij altijd de beschermende Engel van den regeerenden Paus is. Jesus, het hoofd, heeft aan zijnen plaatsbekleeder op aarde de taak opgedragen den duivel te bedwingen, en de woede van den weerbarstigen .vijand binnen perken te ketenen en allo aanvallen van liet boos beginsel af te slaan. Op de schouders van den bejaarde, den afgewerkte en zwakke, naar de wereldschedingen beschouwd, heeft onze Heer de regeering neergelegd, opdat elke nederlaag van satan des te smadelijker zoude wezen en wij leeren zouden, dat geen dienstbewijs zoo zeker God is toegewijd dan wanneer het gepaard gaat met trouw, gehoorzaamheid en liefde jegens den H. Stoel.
Zoodanig is het wonderbaar koninkrijk der genade, even oud als de schepping, waarover Jesus in zijn menschelijke natuur heerscht met een onbetwist koningschap, en het tweede der drie koninkrijken, hetwelk Hij in dezen oogenblik bestuurt van het Hoogwaardig uit, evenals Ilij weieer do wereld bestuurde uit Maria's schoot. Hoe kalm en geheimvol is alles aan het Altaar rondom zijn sacramenteplen troon ! Zelfs de lucht schijnt vervuld met een zekere groote tegenwoordigheid , als beladen met een wichtig geheim, als door eene onzichtbare macht betooverd. liet helder licht van den dag is van hot Heiligdom uitgesloten. De beelden der Heiligen zijn gesluierd, gelijk de sterren verborgen zijn in de blauwe diepte van den dampkring, wanneer de zon schijnt. De men-schen zwijgen of maken de stilte nog opmerkelijker door hun ontzagvol gelluister. De brandende kaarsen teren weg onder zijn voeten gelijk bemkinendo zielen. De bloemen spreiden hare geuren in de warme lucht om, als een anderen atmosfeer van het Paradijs rondom haren Koning te stichten.
Daar, achter deze sluiers, is de Ziel, die al deze diepten van genade omvat, daar is tlie levende vereeniging van God en Mensch, daar zijn de vijf verheerlijkte wonden wier schitterende lidteekenen de zwijgende welsprekendheid vormen van het H. Hart, daar is de Zoon van Maria en de Verlosser van Adam, Kén, die mij kende van eeuwigheid en mij beminde, en mij schiep, en mij verloste, en eens mij zal oordeelen
29*
toegevender naar ik vertrouw, dan zelfs mijn eigen moeder liet zoude kunnen, die in het kind harer dwaze liefde geen kwaad kon zien. Wat zal ik Hom vragen? Zal ik zoo rakelings staan bij de bron der genade en niet drinken van haren overvloed? Ons toekome uw Rijk! o Koning der genade, Hoofd der Kerk! Laat er geen enkel hoekje zijn in geheel uw uitgestrekt gebied, waar uw koninklijke rechten minder nog be. twist worden dan in onze edelmoedige en minnende harten. Indien zij, die veel gezondigd hebben ook veel beminnen, och waarop moet dan onze liefde wel gelijken? Doch de wind is kond en de wereld is als ijs, on onze harten worden kil, laat ons dichter nestelen bij den Koning der genade en altijd dichter nog, en ons verwarmen aan de vurige liefdestralen van het H. Hart in dit Heiligst Sacrament. Doch niet als Petrus, zich verwarmende aan dat andere vuur des Hooge-priesters, om zijnen moed te verliezen en later zijnen meester te verloochenen. Want koud te zijn ware verre boter nog dan dat. Doch helaas! Dit geheim is juist de plok, welke de menschen het meeste kiezen om Hem met verraderlijke kussen te verwonden, met de kussen van een koud hart, van eenen dienst zonder liefde. Het is iets vreeswekkends, zoo dicht bij Jesus te zijn, juist wegens het gevaar een Judas te worden. Ziet toe, godvruchtige zielen ziet toe; drinkt u vol met liefde in dit aanbiddelijk Sacrament, doch vergeet hel nimmer, dat het altijd waar is van God, en wol het allermeest waar van onzen in het Sacrament verborgen God: wie Hem op de innigste wijze minnen wil, moet Hem eveneens op de innigste wijze vreezen.
Door deze twee koninkrijken der natuur en der genade wandelen wij thans naar het dorde koninkrijk der Glorie, dat alleen onze ware woning is. Niet om de genade of die natuur ter zijde te laten als waren zij louter voorbijgaande dingen. Neen, alleenlijk opdat hunne onvolmaaktheden wegvallen. De genade zelve zal opklimmen in Glorie en de natuur zal verheerlijkt worden. Doch wie zal dit derde koninkrijk van het Heiligst Sacrament beschrijven? Is er niet gezegdj geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord , noch een menschenhart heeft omvat de zaligende vreugde van
dat Hemelsch rijk? IMe menschelijke natuur, welke in het Heilig Sacrament bijzonder tegenwoordig is, wordt in dezen oogenblik, terwijl wij op de kleine gedaante zijner verborgenheid staren, onder jubel- en vreugdezangen met een onuitspre-kelijken glans, die het verre op het daglicht wint, door de neergeknielde rijen van geheel den Hemel aangebeden.
Geheel het rijk der Glorie stroomt als een zelfstandige lichtschittering van Jesus zeiven uit. Het bestaan van dit. rijk lag in de voorbeschikking van Jesus zeiven opgesloten, en zijn voorbeschikking riep het ten rechten tijd ten leven en voltooide het. Gelijk het hof er is voor den koning, zoo is de Hemel voor Jesus. De Hemel is in den volsten zin des woords een rijk van licht; en wij weten, dat zon noch niaair daar noodig is ter verlichting, dewijl het Lam zelf het licht is. In al de menigvuldige pracht zijner nog niet onthulde en onbeschrijllijke schoonheid, is er niets of het is voor Hem, niets welks natuur niel op Hem betrekking heeft, wat niet gemerkt is met het zegel van het Lam en niet bijzonder passend is aan zijne opperheerschappij als Mensch, en al zijn glans ontleent aan zijn oorspronkelijke Heerlijkheid. De onafzienbare rij der vreugdevolle scharen, die zich verdringen rondom Hem in talrijke eu jubelende koren, bestaat voor zijne glorie. Hun aantal zelfs is Hem genot en zijn onverzadelijke liefde vindt voedsel aan hun tallooze rijen en aan de oneindige menigvuldigheid van de graden hunner zaligende vreugde, als aan de dierbare zoo moeilijk verworven vrucht van zijn kostbaar levengevend Lijden.
Toen de Engelen de besluiten der Goddelijke barmhartigheid aangebeden en zich neergebogen hadden voor de lagere natuur, welke de Persoon des quot;Woordszich verwaardigd had aan te nemen en te verhellen, en in den geest hulde hadden gebracht aan de steifelijke moeder van den Mensch-geworden God, werd de Hemel met zijne aanschouwing van de allerheiligste Drievuldigheid den Engelenscharen geopend. Toen de Ziel van Jesus op Calvarie aan den voet des kruises onder den aardbodem nederdaalde, nam Hij die zaligende aanschouwing mede naar Adam en Eva, naar Abraham en
■m
David, naar Mozes en Isaïas, naar Joachim en Anna naar Joseph en de H. onschuldige kinderen en naar alle Heiligen van het Oud Verbond, die in hot voortgeborchte der helle als gevangenen waren; en toen Hij van den Olijfberg ten Hemel klom, voerde Hij hen met zich in de glorie, in de uitgestrekte plaats, die wij Hemel noemen , want geen kind dor menschen was daarbinnen gegaan dan nadat Hij eerst, zijn offer voltooid hebbende, met zijn verheerlijkt Lichaam en Ziel den weg geopend had. Hij overwon het rijk der natuur met de krachten van het rijk der genade; doch hot rijk dor glorie was zijn koninklijk Heiligdom, waar Hij onverstoord regeerde. Hij, de eeuwige vorst dos vredes. Hij had niet noodig te heroveren, wat nooit was aangevallen. In deze stonde is er geen weg ten Hemel dan door de poorten zijner rechterlijke macht, die Hij niet als God maar als Mensch uitoefent. Wanneer onze gelukkige zielen daar binnentreden, hare lichamen, de trouwe gezellen barer pelgrimsschap, achterlatend oin tot slof terug te keeren, dan geschiedt dit slechts door oeno werking zijner genade, die deze lichamen naar de gelijkenis en het beeld van zijn verheerlijkt Lichaam hervormen zal, opdat wij eenmaal weder met dezelve ver-eenigd worden en in de volheid onzer eeuwige zaligheid binnengaan.
Alles dus is van Hom on door Hem en in Hem. Hij schiep het rijk der glorie en dit werd ten believe zijner men-schelijke natuur geschapen. Do Engelen gingen daarbinnen door de herkenning van het geheim zijner Menschwording. Geen kind des menschen ging daarbinnen, tonzij.Hij eerst het recht, toegelaten te worden, door zijn kostbaar Bloed go-kocht had. De zielen, o gelukkigen die zij zijn, de vrijge kochten van elke ure, gaan slechts in door het vonnis van zijn oordeel. Zij die op het punt staan in zonde te sterven doch het kruis grijpen terwijl zij neervallen in de diepte, gaan daarbinnen langs den weg van een zuiverend vuur, dat het vuur is zijner dierbare liefde, die der hel haar prooi ontrukt, en het getal der verlosten, door deze laatste kunstgreep van onuitsprekelijke barmhartigheid en van koninklijke vrijgevigheid in het vergiffenis schenken, vermenigvuldigt.quot; Do
455
lichamen, die daar boven reeds zijn, zijn opgeklommen of opgenomen ter wille van het zijne; en geen lichaam zal op den wondervollen morgen der algemeene opstanding daarbinnen gaan zoo het niet geteekend is met het merk van Jesus Lichaam. Wanneer allen daar zullen zijn , de geesten der Engelen, de lichamen en de zielen der menschen, en , mocht het zijn, de kinderen van andere naturen en van toekomstige scheppingen, dan zal hot Lam, in zijn menschelijke natuur, het schitterend licht wezen, voldoende om allen te verheerlijken. Voorzeker dus is alles het zijne en komt alles van Hem. Nooit was er een koninkrijk door een koning bestuurd op half zooveel en zoo rechtmatige titels als dit geliefkoosd rijk der glorie, wat Jesus bezit en bestiert, vermenigvuldigt en verblijdt. O mocht de stonde reeds zijn aangebroken, waarin wij toegelaten zullen worden tot den handkus en tot do hulde voor dat leengoed der glorie, waarvan de mate en de schoonheid Hem reeds bekend is en dat Hij ons onwaar-digen, zal overdragen als de kroon zijner eeuwige liefde, jegens onze onverdiend vooruitgekozen zielen.
Doch het rijk der glorie heeft zijn bestuursgradon zijn voorrangen, ceremonien en voorschriften zoowel als het rijk der genade op aarde- Do hoogste plechtigheid'der Kerk op aarde, ja de kroon van al hare kerkelijke plechtigheden en huldebetoon is do instelling van liet Allerheiligst Sacrament, zoo ook in het koninkrijk der glorie. De aanbidding van het onbevlekt Lam is de bezigheid des hemels; want zij, die de aanschouwing van het Allerheiligste genieten, aanbidden eveneens liet Lam. Welnu dan, laat ons in deze ure. terwijl in ons heiligdom rondom den troon van hot in liet heiligst Sacrament verborgen Lam do diepste stilte heerscht, aan den plaatselijken Hemel denken en aan de aanbidding zijner rnen-schelijke natuur, in hare vereeniging met den Persoon des Woords. Welk eene schitterende en schoone menigte van verheerlijkte zielen is het,, die den buitensten kring van dien verbazingwekkonden hofstoet vormt? Het is een deol van het rijk der genade, die het water des doopsels alleen overstroomd heeft. De kleinen zijn als menschen geworden van drie en dertig jaren, gelijk Jesus zelf, en hunne onbeproefde
4!j6
on nog niet bekoorde natuur is wit gewassclien als sneeuw in zijn verlossend Bloed. De grootste geleerden op aarde weten niet zooveel ais zij, ofschoon de harten der Heiligen op aarde somtijds met even vurige liefde bemind hebben als de hnnne en misschien nog inniger. De hoogste vreugden op aarde zijn niet zooveel als een schaduw in vergelijking met de zalige vervoering, die zich van hunne geesten meester maakt en van nieuw ongekend leven kloppen doet. Gelijk de parelachtige witheid der morgenschemering, zoo is hun licht in de schittering van dat rijk; want hun Broeder wrocht voor hen een wonder en veranderde zijn Bloed in water en waschte hen schoon en de naam zelfs der aanschouwing , waarop zij staren vulde hen met de genade der aanneming en schonk hun een eeuwig erfdeel, dat niet voorbijgaat. Is er eenig lot op aarde om welk de zonneschijn van voorspoed en vreugde het schoonste straalt, en dat niet eenvoudig weg beklagenswaardig en on-wenschelijk is. vergeleken met de tegenwoordige glorie dier kinderen, de ledematen van Christus, wie het Doopsel voor eeuwig heeft gered? ik weet niet, of niet een heilig hart op aarde in vuur gelouterd en met het kruis beladen, verteerd door liefde , terwijl do innerlijke ziel met de wondteekenen van het H. Lijden is gemerkt — ik weet niet of zulk een lot zoowel om het tegenwoordig op Christus gelijkend lijden als om de toekomstige kroon der gloiie boven dat der gedoopte kinderen niet te verkiezen zoude zijn; maar dit weet ik zeker, dat er geen nnder lot op aarde is, hetwelk met dat eenige van een heilig lijden kan vergeleken worden.
Doch verlaten wij nu de overvloedige vreugde van dezen builcnsten kring. Welke andere schare treedt daar op, in menigte zoo groot, dat haar geen menscii kan tellen. Wie zoude het gelootd hebben, dut zooveel zielen der menschen ooit geschapen waren? O vruchtbaar Bloed van Jesus! O, vreugde van die machtige menigte, dat gij zoo ontelbaar en menigvuldig zijt! Hier zijn alle natiën en stammen en talen, alle geslachten, van eiken ouderdom van alle rangen, bezigheden en tijden uit de geschiedenis der wereld. Hoe waarlijk schoon zijn zij! Hoe verscheiden is hun Heiligheid! Hoe ordelijk hunne klassen en hun graden? Zie hoe de merk-
/.57
teekens der sacramenten glanzen op hun zielen, de diamant des Doopsels, de robijn van liet II. Vormsel, de smaragd van het Piiesterschap met zijn zevenvoudige kanten van helder groen licht; en iedere edelsteen schiet voller en heerlijker glans uit dan de groote zonnen, die het rijk der natuur hier beneden bevruchten en doen rijpen. Hier zijn pausen en kerkleeraren , martelaren, belijders en maagden, novicen en leke-broeders , wereld- en ordensgeestelijken , allen badend in het zonnelicht des Lams. Deze zijn de Heiligen, die de opengevallen zetels in het koor der Engelen niet bereikt hebben, de heiligen zonder plaats gelijk men ze zou kunnen noemen, en iedere ziel van hen is op zich zelf beschouwd een wereld van zoete aanbidding voor het Lam. En zie hoe telke stonde versche scharen de poorten des Hemels naderen, en hoe de Engelen de nieuw aangekomenen tot Petrus brengen, en Petrus tot Maria en Petrus en Maria tot Jesus en Jesus tot zijnen Vader; en iedere nieuwe ziel schenkt nieuwe kracht aan de machtige stroomen der buitenmatige vreugde door al de Hemelkringen heen, en deze elke stonde herhaalde leesten der liefde slaan gelijk versche polsslagen, merkbaar zelfs nog in de Hemelsche vervoeringen der eeuwige onveranderlijke aanschouwing. Hoe somber wordt de aarde als wij denken en spreken van zulke dingen! Heiligst Sacrament! Wat zouden wij doen als wij TJ niet hadden?
Doch wij moeten verder nog en dichter in den Hemel. Thans komen wij aan de kringen, die zich om een gemeenschappelijk middenpunt schikken en het rijk der Engelen uitmaken, tns-schen wier tronen, menschen doch met het uiterlijk van Engelen, de grootste Heiligen der aarde zijn geplaatst, uitverkoren, om de zetels aan te vullen van dat derde deel der glansrijke schare, welke Lucifer met zich in zijn val medesleepte. Daar zijn drie prachtige rangorden, de lagere ondergeschikt aan de hoogere, de lagere verlicht door de hoogere en de hoogste door God zeiven. «In elke rangorde zijn,, onderling verwante koren, verschillend naar de gaven hunner heiligheid en macht, wier namen de Apostelen ons hebt opge-teekend en van wier verschillende bedieningen en beminlijk-heden de overleveringen der godgeleerdheid ons veel weet to
458
verhalen. Iedere Engel, zeggen sommige godgeleerden, vormt eene soort op zich zelf. Doch onder sommige opzichten ligt er iets onwaarschijnlijks in deze meening; want dan waren veel millioenen soorten van redelijke schepselen Gods met Lucifer uitgeroeid geworden, ten minste wat hun vermogen betreft, hun goedigen Schepper te aanbidden. Anderen zeggen, dat er in elk koor drie soorten zijn, onderscheiden van elkander op eene wijze, waarvan wij ons niet gemakkelijk een denkbeeld kunnen vormen; dewijl de genade van iederen Engel onderscheidon en eigenaardig is. AMus klimmen wij, als het ware langs zeven on twintig trappen door driemaal negen kringen, die do Allerheiligste Drieëenheid omgeven en door het Kijk der Engelen tusschen welke zich de uitverkorenen der aarde mengen, totdat wij den koninklijken troon van den Stadhouder der Engelen bereiken , dien Lucifer door zijn val verspeelde; en thans volgens sommigen door den H. Michaël volgens anderen door den H. Joseph wordt ingenomen, tot bolooning voor zijne ambtsbediening als Voedstervader des vleeschgowor-deu Woords. Zie eens tot welk een hoogte wij zijn geklommen ! Indien wij ons koeren om terug te zien op de pracht , welke wij hebben doorloopen, vooral op dio negen Oceanen van levend verstandig licht en engelachtige heiligheid, hoe zinnevervoerend is dat gezicht, hoe botooverend nu de muziek, hoe vrolijk dan dat stilzwijgen, dat daar heerscht in hot ronde! Moe nabij is het H. Sacrament voor ons op aarde; hoe mooiolijk is de Menschelijke Natuur van Jesus te bereiken in hot gedrang des Hemels!
Doch hooger nog. Zijn wij aan den troon des Stadhouders voorbijgegaan, dan komen wij bij de zeven machtige uitverkoren Engelen, die altijd staan voor den troon van God: Michaël, don beschermenden Engel dor Kerk, misschien ook der H. Mensch-heid, zoolang zij op aarde wijlde, en van den regeerenden Paus, den verdelger en overwinnaar der opstandige Engelen; Gabriël, den Engel der Menschwording, den Beschermer van Maria, die Daniël vervoerde, den Beminnaar van het offer en des gebeds, den Overbrenger van Gods zoele boodschappen; Raphaël, die onder alle Engelen het meest den menschen ge-gelijkt, zich vol medelijden hun lotgevallen aantrekt, alsof hij
459
een vleeschlijk hart bezat, en deelneemt in de vreugde en in het lijden van het menschelijk leven, alsof het zijn eigene waren, den leider der dwalenden, het licht der blinden den heelmeester der zieken. Hij stelt de drievoudige barmhartigheid der drie goddelijke Personen voor en stort ovèr al zijn beschermelingen zulk een mate van vreugde uit, dat, indien Michael de schaduw des Vaders en Gabriël die des Zoons is, wij den H. Raphael met recht den Engel des H. Geestos mogen noemen.
Daar zijn ook deze vier andere, wier namen gelijk do H. Bonifacius op de Kerkvergadering te Rome onder het bestuur van Paus Zacharias zeide, door de Kerk niet openlijkerkond worden maar volgens zekere overleveringen en bijzondere openbaringen genoemd worden. Uriël de sterke geleider, van wien in het derde en het vierde boek van Esdras wordt gesproken en die in de Christelijke kunst wordt voorgesteld een uitgetrokken zwaard in de rechterhand voor de borst houdend on mot vlammen in zijn linkerhand; Sealtiël, de biddende geest, wie gezegd wordt, de Engel te zijn, die aan Agar in de wildernis verscheen en wien de kunst afschildert met gebogen hoofd en neergeslagen oogen en op de borst gevouwen handen als ware hij een boetvaardige; Jehudiël, de vergelder, wordt als de Engel gehouden van wien God zeide, dat Hij hem voor do kinderen Israels uitzond. Op schilderijen draagt hij een gouden kroon in de rechter en een zweep met drie zwarte koorden in zijn linkerhand; en Barachiël, de helper, die gezegd wordt de Engel te zijn, die met Abraham sprak, en Sara berispte omdat zij lachte, en die afgeschilderd wordt, den slip zijns mantels vol witte rozen dragend. 1)
Welk genot vindt niet het menschgeworden Woord in het machtig wezen en den diepen geest en de heerlijke aanbidding
1) Voor bclangwckkendo mcdodcelingeii over do tociicraondc vcreering der zeven Engelen, het gezicht van Antonius Duca en de openbaringen van den zaligen Amedius, zie Cornelia i\ Lapido in zijne uitlegging van hel Boek der Openbaring. Eveneens kan men zeer vele wetenswaardige inlichtingen over de Zeven Engelen vinden bij Sarconio. Ritrattü di S Hafacle. Napcis 1738. I'ag. 82—78.
460
van deze glorievolle schepselen! Indien de wetenschap in de diepte, waar de koralen groeien, konde afstijgen, en de holen onder den atlantischen en stillen oceaan, der noord- en zuid-poolzeeën konde onderzoeken, waar nooit een zonnestraal doordringt; indien zij konde ontwaren, rangschikken en kennen de geslachten en de soorten der mosselen, der kruiden en der ontelbare levende wezens, dan zoude den ontdekker geen meer verscheiden vruchtbare wereld geopend worden dan de bijna onuitputtelijke rijke naturen en de verbazingwekkende genade en de vervoerende heerlijkheden dezer zeven geesten, die door God zijn uitverkoren het naaste bij zijn troon te staan. De ziel van het menschgeworden Woord doorvorsclit hen met het innigst welgevallen, kroont hunne aanbidding door zijne zegenrijke opname en gewaardigt zich uit hunne zuivere wierookvaten den aardsriekenden wierook onzer menschelijke gebeden te ontvangen, en dat alles doet Hij juist nu, Hij, die daar wijlt in het H. Sacrament.
Hooger nog of ten minste nog verder moeten wij. Thans naderen wij het wijd beroemde Bewind der Menschwording, gehuld in een geheel eigen glorie , omstroomd door een eigenaardigen glans wegens de nabijheid der H. Menschheid van het Woord. Hier zijn de elf' Apostelen, die Jesus wederom verzamelde na zijne opstanding en Mattheus, wien de H. Geest uitkoos, ten einde Judas als bisschop op te volgen en Paulus op zijn verdienden troon en Barnabas, die het koor der Apostelen voltooide. Uier zijn verder de Evangelisten Marcus en Lucas, alsmede Simeon en Anna, Elisabeth en Zacharias, Joachim en Magdalena, Martha en Lazarus, Simon van Gyrene en Joseph van Arimathea, Nicodernus en Stephanus, Malchus en Veronica, Longinus en Dismas met de zeventig leerlingen en andere Heiligen van het Evangelie. Daar zijn de H. onschuldige kinderen wier bloed het eerst voor Jesus vergoten werd, nadat Hij het zijne voor hen in de Besnijdenis had vergoten en aan wie, gelijk eenige openbaringen van Heiligen ons verhalen, het vol gebruik der rede, met onmetelijke vermogens verdiensten te verwerven verleend werden in den oogenblik hunner vermoording en die thans in den Hemel eene bijzondere macht bezitten als de patronen de!' stervenden.
gelijk ook de H. Franciscus van Sales, cloor de herhaalde aanroeping hunner zoete namen in zijn doodstrijd versterkt werd. Hier zijn ook in ongeëvenaarde verhevenheid en zaligheid de beide wachters van Maria's troon: Johannes de Dooper, die zijn heel leven lang een Hemelsch wonder was en de H. Joseph, die beproefd en bekoord, als de speelbal der geheimvolste wegen Gods, verdiende den eeuwigen Vader voor te stellen op aarde en een leven te leiden zoo rustig als de stille loop der Voorzienigheid en zoo bescheiden en gewoon als de drie en dertig jaren van het menschgeworden Woord. Dit is het bewind der Menschwording. Gelijk de wolken, die het naaste drijven bij de ondergaande zon, met roodkleurig goud doortrokken zijn, altijd nieuw, altijd veranderend gloeien als Hemelsche vlammenbosschen vol schoonheid en eiken oogenblik bewondering wekken en glanzend stralen, alvorens wij vorm of kleur noemen, weder anders zijn, maar toch altijd dezelfde vol levend licht en door de golving van het gloeiend vuur schijnbaar nu zich uitzetten, dan weer samentrekken gelijk harten, die van vreugde en vervoering rusteloos jagen, — zoo zijn deze Heiligen, die de Hierarchic der Menschwording vormen en zeer dicht geschaard staan bij de lichtglanzen, die het Lam uitstraalt.
Hooger nog, niet verder slechts maar nu verder en hooger. Onder het bereik van het Heiligst Hart van Jesus verrijst de bemiddelende troon van Maria. Daar is in liet verleden des Hemels nauwelijks een merkwaardiger dag dan de dag van Iiarer Kroning. Zij is de Vrouw, bekleed met de zon, met de maan onder hare voeten, en een kroon van twaalt apostelen gelijk sterren rondom haar hoofd. Wondervol verbazingwekkend is hare heerlijkheid. Zij is al te schitterend om gezien te worden tenzij in liet donker en als in een raadsel. In haar opent zich do eone oceaan van heerlijkheid na de andere. Kunnen wij de vrijgevigheid Gods de goedgunstigheid van het Woord, de uitgestrektheid van al wat mededeelbaar is van de Allerheiligste Drieëenheid afmeten ? Dan eerst en niet eerder kunnen wij Maria's glorie meten en overzien en bepalen naar breedte, hoogte en lengtemaat. Zij is de eerste vrucht der voorbeschikking van Jesus, ja zelfs een onatscheid-
462
baar bestanddeel daarvan. Zij deelt op ondergeschikte wijze met Hem den roem de eindoorzaak , het model en het voorbeeld der geheele schepping te zijn. Uit elk zijner drie koninkrijken, der natuur, der genade en der glorie ontspruit voor Haar een afzonderlijk koningschaps hetwelk bestaat in eene deelname aan zijn koninklijk rijksgebied. Zij is Hem zoo gelijkend, dat wanneer wij haar beschrijven, het klinkt alsof wij Hem beschreven. Bossuet noemde haar ))den begonnen Christus,quot; en gelijk Hij door haar begon , zoo behaagde het Hem de lange rei zijner genaderijke geheimen in de plechtigheid harer hemelsche kroning te voltooien.
De rechtvaardigheid Gods is aan haar onttrokken opdat men in haar uitsluitend den medelij denden geest der Menschwording zoude vinden. Want in waarheid zij is vol, overstroomend vol van Goddelijke barmhartigheid , zoodat haar wezen niets anders dan barmhartigheid schijnt te zijn en haar naam niet langer is Moeder Gods alleen maar Moeder der Barmhartigheid eveneens; en dit alles opdat zij in onze oogen met eene meer vatbare, geschapene en menschelijke liefdewaardigheid mochte verschijnen. Want heeft niet de rechtvaardigheid Gods, toen zij haren Zoon tot algemeenen rechter stelde , in waarheid de Moeder gekroond ? Iedere soort van genade in de ziel van Jesus eischt het recht Maria naar eigen welgevallen te kronen en haar met het een of ander voorrecht te begunstigen. De genade der vereeniging der Godheid met de menschheid kroont haar als de Deipara , als Moeder Gods. Zijne heiligmakende genade kroont haar met een heiligheid naast welke alle vereenigde Heiligheid der Engelen en der Heiligen als een glimworm verschijnt tegenover de middagzon. De genade der vereeniging en de heiligmakende genade samen plaatsen op haar hoofd de drievoudige kroon der Onbevlekte Ontvangenis, der Maagdelijke Zuiverheid en der glorierijke opneming in den Hemel. De heiligmakende genade giet als een regen van paarlen nn edel-steenen uit over haar koninklijk kleed. Zijne gaven kronen zijn eigen beeltenis in haar vlekkeloos zie!; en haar wondervolle krachten schijnen met de zijnen te wedijveren, indien de haren niet slechts de weerglans van de zijnen waren en
463
Wli
zij niet hadde van Hem, wat Hij slechts uit zich zelf bezit Zijne genade van hoofd der geheele schepping te zijn kroont haar tot koningin des Hemels, tot vorstin der Engelen, tot meesteresse der Heiligen, tot gebiedster over het vagevuur en meesteresse der aarde; en wat Hij haar nog bovendien verkenen mag, waarop zij haar eigen recht kan doen gelden , wie kan dat zeggen. Want er zijn rechten in verhouding tot deze in Hem, die niettemin zijn rechten zijn dewijl zij zonder Hem niet zouden bestaan. Alles wat ik gezegd heb , is als niets. Zoo moet het zijn. De liefde kan 'tslechts raden, doch de wetenschap kan niet uitdrukken de heerlijkheid der Moeder van Hem, die daar wijlt in het H, Sacrament.
Hooger nog : het doel, waarnaar wij streven, is nabij wanneer wij de afstanden naar de maat des Hemels rekenen doch hooger dan een adelaars vlucht, wanneer onze maatstaf do menschelijke gedachte is. Daar, in hét hart eigenlijk van het Groot Geheim,alsof Zij liet borstharnas der allerheiligste Drieeenheid ware, is de H. Menschheid van Jesus, gloeiend van het vuur der Godheid met hare geschapen genade en giften en gedaante, alle ongedeerd in dat licht en in die schoonheid welke ongenaakbaar zijn. Zullen wij groote woorden op elkander stapelen om hare heerlijkheden neer te schrijven? zullen wij de beeldspraak van Ezechiel en van het Boek der Openbaring gaan leenen ten einde ons eene schildering van den verheven Zoon des menschen op zijn troon te ontwerpen zullen wij zeggen hoe op zijn gewaad en op zijn heupen geschreven staat zijn naam: Koning der koningen, Heer der Heeren? Waartoe zou het noodig zijn? Beter is het weg te ijlen uit de vlammen dier aanschouwing ten einde Hem als ons eigendom aan te roepen. Hij zelf is meer voor ons dan al zijne glorie, en wij sidderen Hem te verliezen, wanneer wy Hem zien, waar Hij is.
•Tal Hij zelf is 't. Zie de trekken, waarachtig de trekken van een mensch en gelijk aan die, welke wij zagen toen wij schuchter staarden op het gelaat onzer Moeder en Koningin. Daar is hot haar, het menschelijk haar; hot vuur hooft het niet verzengd. Daar is hol gelaat, eens zoo wel bekend aan do visschers van Genozareth en dat eens zooveel modelijden
quot;v j
11
\i
i|
,• •• || |
•4'ij | 'ü
|| ij
' - gt;iii i!
1
/«11
itl'i
wekte in de straten van het wreed Jerusalem. Daar is dezelfde oogslag vol eerbiedige vreeze, die zoo schoon was als Hij bad in de valleien van het bergachtig Judea. Daar is de stem van Hem, die preekte en de parabelen vertelde; duivelen uitdreef en vergiflenis schonk, die de zeven woorden der liefde sprak van den harden troon , dien wij hem gaven op het kruis en die thans zoo dikwerf nog elke ure spreekt: Komt gezegende zielen, gaat binnen in het rijk, dat voor u bereid werd sinds de grondlegging der wereld.
Hij is het zelf. Als wij hom aan het strand der zee visch en honigraat zagen eten konden wij niet zekerder zijn. Hoe tracht hij onze zielen tot zich te trekken ? Met een zoet geweld, dat den wil vrijer maakt dan ooit! Liefelijke dwang, die ons vrijmaakt terwijl hij ons gevangen neemt. Van waar deze aantrekkelijkheden, die ons soms tot Hem drijven. Zij komen van den troon des altaars en van de menschelijke Ziel en hot menschelijk Lichaam , die daar zijn. Ik wil hem trekken, zoo zegt Hij in het Hoogwaardig, met menschelijke banden, met do koorden der liefde 1). O Heer Jesus! Wij spraken van U zooals gij wijlt in den Hemel en zie! Gij zijt hier en geheel de Hemel is metU hier. O Heiligst Sacrament! Gij maakt geheel hot leven thans aan een eenige voortdurende wandeling naar Emmaus gelijk. Onze harten branden in ons, en het is niet, omdat wij niet weten waarom, maar wij willen er ons niet aan herinneren. Ik was als een voedstervader voor Ephraim; ik droeg hen in mijne armen: en zij wisten niet, dat ik hen genas. Doch hoe lang zullen deze dingen duren? O dat onze harten naar U gevormd waren, gelijk het bij de schepping was en door U gekroond waren gelijk de schepping is, en dat wij. sedert Gij onze natuur bezit, rijkelijker deel mochten nemen aan uwe genade, en dat, gelijk Gij ons ter toekomstige glorie leiden wilt, eveneens reeds nu uwe in het H, Sacrament verborgen tegenwoordigheid onze glorie hier beneden mochte wezen!
Ik kan mij geene volmaaktheid denken gelijk die, welke ik ieder oogenblik vind in dit allerheiligst Sacrament. De kaarsen zijn een weinig afgebrand en de bloemen een weinig
l) Prof. Oaee Xf, -i.
465
verflenst on te midden van het zwijgend gedrang der aanbiddenden, heeft Hij menig geheim des harten vernomen, menige wonde geheeld, menige smeekbede beantwoord en menigen zegen verleend. O vestig uwe oogen op Hem! Omgord met de ringen van zijn drievoudig rijk der natuur , der genade en der glorie , Hoe schoon Hij is ! En , wat van meer belang dan schoonheid is, hoe goedig! Waarom noemt gij mij goed? Daar is er geen goed dan eene slechts, en die is God. Juist zoo, o Heer en daarom zijt Gij goed; wijl Gij God zijt. Hij is hier beneden op zijn eigen aarde: do natuur omgeeft Hem van alle zijden. De genade stroomt van Hem uit gelijk onzichtbare zonnestralen en valt naar alle richtingen van de hoogte van zijn nederigen tijdelijken troon en uit zijn arm kristallen gevangenis, die Hem tot Paleis verstrekt. Ook de glorie omgeeft Hem. Hij heeft zijn eigen glorie medegebracht.
Doch d.it is niet alles. Scharen van glorierijke Engelen omgeven zijne tegenwoordigheid in het U. Sacrament, aanbiddend met verbazing de altijd nieuwe diepten zijner ein-delooze barmhartigheid. Hun ruim omvattend begrip wordt nimmer gemeenzaam met het geheim der H. Mis en van bet Heiligst Sacrament. Niet een enkele zijner kleinste diepten zouden zij geheel kunnen doorvorschen al werd hun een millioen der reuzenjaren van het zonnestelsel daartoe geschonken , slechts voor onze koude liefde is het iets gewoons en voor ons zwak geloof is het zoo weinig aantrekkelijk. Behalve de Engelen zijn daar ook, gelijk ons de openbaringen zeggen, de zalige zielen der Heiligen, die gedurende hun leven uit bijzondere liefde jegens dit goddelijk Geheim het tabernakel dikwerf bezochten, Waarom hebt gij U aldus met deze drie koninkrijken omgeven; moet het als een drie voudige wal zijn tegen de koudheid van mijn hart en de oneerbiedigheid mijner onbeduidende aanbidding? Wanneer ik naar Hem zie, dan verwijt Ilij mij mijn gebrek aan liefde. Ik zou bijna kunnen denken, dat zijn witte kleederen zich bewegen en dat Hij op het punt was te spreken en dat ik dan zoude sterven. O, mocht ik een overeenkomst met Hem sluiten! Hij verlangde niets van mij dan mijne liefde; en F. W. FATlKIi , 11. SACRAMENT. 30
ik heb niets noodig van Hem dan meerder liefde om Hem meer te minnen. Waarom kunnen wij het niet eens worden ? Hij is altijd beminnelijk; maar nooit zoo beminnelijk als in liet Heiligst Sacrament.
Doch nu ik zijne menschelijke heiligheid, zijn gebied over de natuur, zijn zeeën van genade, zijn gebied van glorie en talrijke voorrechten heb aangebeden, gevoel ik zulk eene onuitsprekelijke behoefte, de bijzondere tegenwoordigheid te beminnen, die hij in het H. Sacrament zich gewaardigt te openbaren, dat Maria en de Heiligen en de Engelen allen te gering schijnen zijne II. Menschheid te loven, te prijzen en te verheerlijken gelijk zij het verdient; en mijne liefde wordt slechts bevredigd, mijne vreugde alleen volkomen door de gedachte, dat dit glorievol Lichaam en deze aanbiddingswaardige Ziel door den Persoon des Eeuwigen Woords aangenomen en zoo zijn eigendom zijn, zoo Hem toebehooren, dat geene vereeni-ging daarmede te vergelijken is, tenzij de eenheid van den Vader, den Zoon en den H. Geest. Alle zegening zij U, o Heiligst Sacrament, omdat gy God zijt, en omdat gij Mensch zijt, en omdat Ge uit liefde tot ons zoo minnelijk en nederig gesluierd en, met dat al, toch zoo ontwijfelbaar zeker te onderscheiden en duidelijk zijt!
DRRDK HOOFDSTUK,
IlK MRNSCIlWORDING ERNE WF.UKI.II OP ZICH ZRI.VE.
luilien ile aanneming, door den Persoon des eeuwigen Woords , lie II. Menschheid /00 wonderbaar hoog verheven heeft, dan kan liet ons niet verrassen in de Menschwording eene soort op zich zelfstaande wereld te bespeuren, die ten eenemale voorzien is van alles, wat de wereld eischt. De wereld der natuur is als doormengd met een bovennatuurlijke wereld en wel in zulk een ruimen zin en langs zoo verscheiden wegen, dat het niet gemakkelijk is in te zien hoe de natuurlijke wereld haar natuurlijken loop zoude hebben zonder de bovennatuurlijke ; en dit brengt ons voortdurend terug tot het feit, dat noch Engelen, noch menschen eerst in natuurlijken staat, maar wel in staat van genade geschapen werden.
Welnu, gelijk de Menschwording de oorzaak van die eerste weldaad was, zoo is zij ook de oorzaak van alles , wat in de wereld bovennatuurlijk is. Van haar komen de openbaringen , de voorspellingen, de wonderen en alle heiligheid. Van haar komen de diensten der Engelen, de werkingen der genade, de kracht der Sacramenten en het verschijnsel der katholieke Kerk. Van haar komen, ofschoon zij later ver-valscht en bedorven werden, de wetten, de letterkunde, de staatkunde, de wijsgeerige stelsels en de beschaving, welke thans in de wereld heerschende zijn. Van haar komt alles, wat hot leven verzoet, smarten troost, armoede lenigt en de wereld dragelijk maakt. Alle tijden behooren haar toe. Want alle genade en alle glorie, die ooit was in vervlogen
408
eeuwen, voor den zondvloed, tijdens de patriarchen, de heidenen, de joden of de Christenen, kwam van haar, alles komt van haar nu nog en alles zal van haar komen tot er geen tijd meer zijn zal. Ja meer nog; want gelijk de voorbeschikking van Jesus, der eeuwigheid die voor de grondvesting der wereld was, tot sieraad strekte, zoo zal zijn rijk on zijn glorie voortaan zelf eeuwig zijn.
De Kerk is inderdaad de wereld dor Menschwording, de uitverkorene wereld, die Hemel en aarde vereenigt, waarin alle levende zielen barmhartiglijk geroepen zijn hare zaligheid te bewerken. De wereld is eene openbaring Gods, zij openbaart zijn wezen en ontvouwt do voortreffelijkheid zijner verschillende eigenschappen, en door den bonten sluier dei-dingen kunnen wij Hem, den onzichtbare onderscheiden. Ziedaar het groote doel der wereld, God te openbaren. Doch de Menschwording is een veel grootere en veel duidelijker openbaring van God voor ons dan de we'feld. Zij verlicht veel meer zijne eigenschappen en dat wel met een veel duidelijker en schooner licht. Zij verhaalt ons geheimen , van wier bestaan de natuur ons niets zeggen veel minder nog den sleutel geven kon ten einde hare troostrijke verborgenheden te ontsluiten. Zij verklaart ons alios, wat wij van de schepping weten. Zij ontsluiert ons de allerheiligste Drieëenheid. Zij ontvouwt ons de raadsbesluiten Gods in het rijk der Engelen, in den val des menschen, in het dulden van het kwaad, in het plan der Verlossing en in den aard en de werking der Goddelijke genade. Wij kunnen ons de toekomstige wereld even nauwkeurig afschilderen alsof zij een afgelegen stuk lands op onzen aardbodem ware. Wij kunnen de sporen der werkzaamheid van do gemeenschap der Heiligen in den Hemel, in het vagevuur en op do aarde met bijna ontfeilbare juistheid volgen.
[n één woord, daar is nauwelijks iets van hetgeen wij van God, van do schepping, van de genade of van de eeuwige dingen weten, dat wij niet door de openbaring der Menschwording weten , en het weinige, wat wij misschien zouden geweten hebben, wanneer ons de Menschwording niet ware geopenbaard geworden, weten wij door haar met zooveel meerder duidelijk-
469
Jieid, samenhang en volkomenheid, dat het bijna eene nieuwe kennis mag genoemd worden. Evenwel moeten wij niet vergeten , als wij over de kennis spreken, die de Menschwor-ding ons van de schopping, van de genade en de verheerlijking iieeft gegeven, dat haar bestaan zoowel als onze wetenschap van haar, van dat geheim afkomstig zijn, op dezelfde wijze als gt; een gevolg van zijne oorzaak afkomstig is.
Bovendien bezit de Menscbwording een rijk, dat haar geheel eigen is. Zij heeft, om zoo te zeggen , een nationaliteit, die verre verheven is boven al do kleine nationaliteiten, welke door aardrijkskundige ligging der landen, door regeeringsvorm of afstamming bepaald zijn. Zij heeft den scheidsmuur tusschen stammen, geslachten en natiën neergeworpen, en joden en grieken , barbaren, scyLhen, slaven en vrijen tot een eenige hemelsche natie gemaakt, tot een volkomen familie in Jesus Christus het hoofd. Als rijk heeft zij een eigen regeeringsvorm, aardscb en zichtbaar, die echter op aarde zijns gelijken niet heeft. Haar opperpriester is een koning, die de zalving des Hemels heeft ontvangen, do plaatsvervanger en lasthebber van het menschgeworden Woord zelf en de tegenwoordige opvolger van zijn Apostelen. Geen vorst op aarde heeft zulk een volheid van onbeperkt gezag als hij, die zelf bijna zonder eenige bron van wereldlijk gezag is. Boigen en zeeën zijn geen grenzen voor zijn rijk. Daar is geen aardsche regeeringsvorm, die niet volkomen met de zijne zoude kunnen samen gaan. Geen rechtsgebied wordt van zijne onderdanen zoo oogenblikkelijk en blijde erkend als het zijne en geene vrijheid is er zoo volkomen, dan waarin zijne kinderen zich verheugen. Dit rijk der Menschwording heeft ook zijn eigen wetten. Het heeft een eigenaardig stelsel van wetgeving, dat met den wasdom van dit rijk sinds het eerste begin zich ontwikkeld heeft en door de inenschen het kanonnieke recht wordt genoemd. Dit omvat, meerder regeeringsgeheinien en be$it meerder rechtskundige wijsheid dan elke andere rechtswetenschap in de wereld en sluit zoo eigenaardig en zoo wezenlijk den nationalen geest uit, dat het op geene andere regeering kan worden toegepast dan op die der Kerk alleen.
470
De Menschwording heeft ook haar eigen instellingen, wier karakter ook even eigenaardig is als haar bestuur en wetgeving. Eene algemeene Kerkvergadering gelijkt niet op eene of andere kamervergadering; want hare beslissingen over punten der leer worden onfeilbaar indien zij zijn goedgekeurd door den Opperpriester. Evenwel rust de gave der onfeilbaarheid in hem, niet in de Kerkvergadering; evenmin is de Kerkvergadering noodig om van die gave gebruik te maken, Den Paus alleen komt het toe, een onveranderlijk , onverbrekelijk J onverdeelbaar oordeel te vellen. Het II. Doopsel en inderdaad alle Sacramenten , zijn instellingen, waarmede de wereld niets te vergelijken heeft; en hetzelfde kan gezegd worden van de religieuze orden. De Menschwovding heeft eveneens haar eigen letterkunde, welke zich niet alleen bezig houdt met datgene, wat haaf rechtstreeks aangaat maar ook de zaken der wereld op een geheel nieuwe en bijzondere wijze behandelt wegens het gezichtspunt van waar zij dezelve beschouwt. Zij heeft eene eigen poëzie, een eigen kunst, een eigen staatkunde en wijsbegeerte; en de Godgeleerdheid is bovenal haar eigen wetenschap en wel een zoodanige, dat zij op den geest der men-schen en op hun verstandelijken vooruitgang een grooteron invloed heeft uitgeoefend dan eenige andere.
Ja zij heeft zelfs do nieuwere talen op zich zelve gevormd en de beteekenis harer woorden uitgebreid ten einde aan hare behoeften te kunnen voldoen, gelijk reeds voorlang tie II. Augustinus van de Latijnsche taal heeft opgemerkt. quot;Want de Mensclnvording heeft een nieuwe rij van ideëen in de wereld gebracht en deze ideëen moeten eene gepaste uitdrukking vinden. Om over de wetenschappelijk terminologie heen te stappen, welke de nauwkeurige bespreking der genade, van het geheim der Menschwording zelve, de Sacramenten en de allerheiligste Drieënheid vorderen, heeft de Menschwording een geheelen kring van zedelijke begrippen van heel bijzonderen aard ingevoerd; de sterkte dor zwakheid, de zegepraal der nederlaag, het geluk der droefheid, de macht des lijdens, de kracht van het verborgen leven, de heerlijkheid der onderwerping , al deze en eene menigte van verwante denkbeelden ontstaan reeds uit het lijden on zes Ileeren alleen.
471
Eindelijk , deze wereld der Menscliwording lieeft een eiprn geschiedenis. Do daadzaken dezer geschiedenis gelijken niet op andere daadzaken. Zij zijn alüjd bovennatuurlijk en dikwijls wonderbaar. Haar oordeelen worden bepaald naar een andoren maatstaf en standaard en volgons de toepassing van andere getuigen dan die der ongewijde geschiedenis. Zij ademen een verschillenden dampkring in en hebben een ander soort van licht om haar te verlichten. Bovendien is het van alle andere wetenschappen waarheid, van de geschiedenis , van de wijsbegeerte, van de letterkunde en de beschaving, dat de godgeleerde beschouwing van hen niet slechts Viet ruimste en het verhevenste, maar ook de eenig belangrijke of eenig ware is. IVy dit alles moeten wij verder nog voegen, dat do wereld der Menscliwording een geheel bijzonder eigen geest heeft, en een geheel eigenaardig lichtelijk te erkennen karraktcr verraadt, hetwelk de geest der niet herboren wereld oogenblikkelijk erkent als niet slechts met zich overeenstemmend maar zelfs onverdragelijk met zijn bestaan cn daarom trekt hij terstond in luid geschreeuw los en vervalt tot duivelschen waanzin, juist zooals met de bezetenen bij de nadering van Jesus het geval was.
Nooit is er ter wereld eono macht geweest gelijk de macht der Menscliwording. Nooit was or iemand, die zulke veranderingen bewerkte of zulke ontzachlijke omwentelingen in het leven riep. Niemand die zooveel vervoerende trouw inoogstte, of voor wie de menschen zoo bogeerig zijn geweest hun leven te laten ou hun bloed te vergieten. Geen die zulk een hoogen graad van heiligheid of zulk een volmaakt begrip ontwikkelde om zich voort te planten en te verdedigen. Tevens was er' geen, dio zooveel strijd opriep, het kwaad zoo levendig aangreep of met zulk een grimmigen, doodelijken en onnatuurlijken haat vervolgd werd. Welnu, welk is het geheim van al deze macht, van deze ontembare krachtsinspanning, die zich voortplant door -allo tijden en oorden der aarde cn niet zwakker wordt, neen veeleer krachtiger, door afstand en langdurigheid ? Is de oorzaak daarvan slechts in haar welslagen te zoeken ? liet welslagen is voorzeker geschikt om liefde, bewondering en onderwerping te verwekken,
terwijl het van den anderen kant ijvcrzuclit en haat ontwaken doet. Doch het welslagen alleen kan ons geen afdoende oplossing van dit raadsel geven. En inderdaad, de macht der Menschwording was in hot algemeen volstrekt niet datgene, wat men volgens de grondstellingen der wereld als welslagen belovend zoude aanzien. Evenmin zijn de innerlijke aantrekkingskracht van het geheim zelf, hoe groot zij wezen moge, noch de vragen, die het beantwoordt, noch de belangen, die het onderneemt te bevorderen, eene voldoende verklaring voor de bovennatuurlijke macht van het denkbeeld en het rijk der Menschwording.
Men moet haar beschouwen met het oog op die voortdurende tegenwoordigheid met zijne Kerk , welke onze Heer in het Evangelie beloofd heeft. Met andere woorden, de grond daarvan moet in het H. Sacrament zelf gezocht worden. 13e groote Koning is heimelijk tegenwoordig in dit geestelijk rijk niet slechts op een punt, waarheen do aanbidders een moeilijken pelgrimstocht moeten ondernemen, maar Hij heeft de werkelijke tegenwoordigheid zijner II. Menschheid over de geheele Kerk verspreid. Hij neemt zelfs niet het uiterlijk bestuur der Kerk op zijn schouders maar laat dit zijnen Stadhouder over, en verbergt zich zeiven overal als de bron des lichts, der macht en der genade in ieder rijk onder de zon en op ontelbare altaren. Niets zal het verschijnsel der Kerk verklaren tenzij het 11. Sacrament. Niets anders zal haar geschiedenis of haar wondervolle voortplanting en onderhouding duidelijk maken. De Menschwording is niet slechts een voltooide daadzaak; zij is het levend leven van den menscligeworden God. Zij is niet slechts een voorwerp van roem voor de godgeleerde scholen , zij is het dagelijksch offer des altaars. Op aarde zoowel als in den Hemel is Jesus zelf het tegenwoordig middenpunt om welk alle elementen van de wereld der Menschwording zich voortdurend wentelen. Daar ligt de rede, waarom niemand, die buiten de kerk staat, haar begrijpen kan , maar als door een noodlottige noodzakelijkheid misslaat, wanneer hij van haar spreekt, hetzij om haar te prijzen of te gispen. Hij kan zich niet duidelijk voorstellen, wat het is, het Heiligst Sacrament te bezitten, noch hoe de
473
peest en het hart gestemd moet zijn van hen, die van zulk een loer, van zulk eene godsvrucht leven en zich met zulke gedachten voeden.
Vestigen wij onze aandacht op het wondervol geheim van onzes Heeren eigen H. Communie. Niets kan ons op roerender wijze aantoonen hoe het Heiligst Sacrament in de Kerk voor ons volkomen alles is , dan liet feit, dat Hij zich verwaardigd heeft het Zelf te ontvangen. Reeds lang voor dat de ure kwam, had hij vooruit gezien op die gebeurtenis in de zaal van het laatste avondmaal. Wijl hij de zijnen beminde, beminde Hij hen ten einde toe en bewaarde do kostbare vinding zijner liefde tot Hij gekomen was aan den drempel zijns lijdcns en zij op het punt stonden van Hem gescheiden te worden. Hij, die zoo wondervol zijne ziel in lijdzaamheid bezeten had en wien niets scheen te kunnen opwinden dan de glorie zijns Vaders, kon met een geheel ongewone uitdrukkingskracht zeggen; met groot verlangen heb ik ge-wenscht dit Paaschlam met u te eten. Doch om welke reden ? Het Lam, dat voor de grondvesting der wereld geslacht was, word ook op den avond van dien Donderdag geslacht, en wel door Hem zeiven en uit Goddelijke liefde, voor dat de zonden der menschen hem den volgenden dag slachtten op Calvarie.
De ontzagwekkende woorden zijn gesproken: dit is mijn Lichaam. Het is voor den eersten keer, dat do aarde ze hoorde. Indien zij niet zielloos was, moest zij geschokt worden. Onze Heer staat daar kenbaar als do Zoon van Maria en met de ledematen van den gorijpten menschelijken ouderdom. Op zijn gelaat straalt een licht der liefde, schitterender dan de vervoering eens Heiligen. Hij staat daar met Lichaam en Ziel en Godheid, en houdt in zijne handen met onuitsprekelijke vreugdevolle aandoening zijn eigen waarachtig Lichaam met do Ziel en met do Godheid. Hij houdt het een oogenblik zijnen Apostelen tor aanbidding voor en ontvangt dan zich zeiven als rijkste erfenis, welke Hij zijner Kerk liet, terwijl li ij zich zelf met zich zeiven communiceert. Krachtens do Menschwording ontving de menschgeworden Heer zich zeiven in het vleesch ; werd in zijn eigen handen gedragen, rustte
474
op zijn eigen tong on (iaalde in zijn eigen Imrt neder inet de meest waarachtige werkelijkheid, die er op aarde komen kan, zijn eigen wezenlijke tegenwoordigheid in het Heiligst Sacrament. Hoe noodzakelijk dus in een geheel anderen zin des woords moet het Heiligst Sacrament des altaars zijn voor ons, indien Hij zich zelfs verwaardigde hot voor zich zeiven noodig te vinden! En hoe kende liet geheim der Menschwording ons allen nauwer in zijn tooverkring insluiten en als het ware in zich zeiven terug voeren, dan door dat ander geheim der H. Communie onzes Heeren ?
Zij konde de genade zijner Ziel niet vermeerderen gelijk zij de genade doet toenemen in onze zielen; want van den eersten oogenblik zijner ontvangenis af was de volheid zijner genade voor geene vermeerdering vatbaar. Doch, gelijk de H. Thomas ons leert, zij vervulde hem met onuitsprekelijke zoetheid. Ieder wondervol vermogen zijner H. Ziel werd als het ware overstroomd met eene zoetheid als niets op aarde geven kan. De donkere wolken des Hjdens begonnen reeds rond Hem samen te trekken. Al de diepten der boosheid , zoowel in de hel als op de aarde stonden gereed hun zwarte wateren los te laten ten einde zijne Ziel in een waren stortvloed van lijden zonder gelijkenis te verdrinken. De golven klommen en do wateren stormden aan , ja drongen in zijn Ziel; en hij verwaardigde zich , zoo te zeggen , zich zelf met zijn eigen teerspijs te versterken. Er was geen bron van kracht. van licht of zoetheid, daaraan gelijk. Zij was voor Hern meer dan de tien legioenen Engelen, die ongeduldig wachtten op zijn stem, vurig verlangend tegen dat schouwspel van menschelijke boosheid los te trekken met dezelfde vlammende zwaai den, waarmee de opstandige Engelen van de tinnen der Hemelen waren neergestort. Hij liet een enkele zijner Engelen , Michaël den bevoorrechten leider van het Hemelsch Heir komen, ten einde Hem te troosten in Getshemand, om ons te leeren , dat ook wij zelfs bij de voortrellelijkheid van dit verheven Sacrament andere en geringere genademidden niet verwaarloozen of verachten mogen. .Ta terwijl het gevoel van deze onuitsprekelijke zoetheid nog voorttrilde in zijn H. Hart, en den polsslag van zijn kostbaar Bloed deed jagen
nam liij hetzelfde Heiligst Sacrament en gaf Judas de H. Communie, zich vernederend in te gaan in dat bezoedeld en met vloek beladen hart om ons te leeren, geheime zondaren niet van die wonderbare gave uit te sluiten noch aan zijn verspillende vrijgevigheid in de mededeeling daarvan grenzen te stellen.
Hoe duidelijk stelt ons deze wonderbare Communie van Hem zelve geheel de leer over dit geheim voor oogen! Wat Hij in zijn handen hield, was hetzelfde II. Sacrament, dat zijne priesters nu in hunne handen houden. Evenwel met zekere wijzen van verschil, die slechts dienen ten einde meer volkomen te bewijzen dat het hetzelfde is. Het H. Sacrament is Jesus, gelijk Hij is doch zonder afmetingenon onder den sacramenteelen sluier. Daarin juist bestaat zijn waarheid en grootheid en alles overtreffende werkelijkheid. Gelijk Jesus thans in den Hemel is met zijn verheerlijkt lichaam in een vleesch, dat niet meer lijden kan , op dezelfde wijze is Hij in het Heiligst Sacrament een onlijdelijk vleesch. Doch op den avond van dien Donderdag was zijn vleesch nog lijdelijk en zijn lichaam nog niet verheerlijkt en dus in het Heiligst. Sacrament, hetwelk hij in zijn handen hield, was hij een lijdelijk vleesch. Zoodat, indien het Heiligst Sacrament gedurende den goeden Vrijdag ware bewaard gebleven, hij zonde gestorven zijn in bet Heiligst Sacrament zoowel als op het kruis. Zijn bloed, dat in de H. Hostie door Concomi-tantia tegenwoordig is zoude het verlaten hebben terwijl het lichaam en de Godheid alleen gebleven waren; want do menschelijke ziel zoude het ook verlaten hebben wanneer zij gescheiden ware van het lichaam op het kruis en neergedaald ter helle. Op gelijke wijze zoude gedurende zijn lijden zijne innerlijke smarten zich in zijn H. Hart in het Heiligst Sacrament herhaald hebben; doch niet zijn uiterlijk lijden. Want ofschoon Hij in de H. Hostie in een lijdelijk vleesch zou geweest zijn dan toch- zoude dit op eene onlijdelijke wijze hebben plaats gegrepen overeenkomstig de wijze zijner sacramenteele tegenwoordigheid zooals nu. Hij liad niet kunnen bespuwd noch met vuisten geslagen kunnen worden, zijn haar had niet uitgerukt, noch zijne ledematen verwond kunnen
476
worden; juist gelijk de heiligschennis nu alleenlijk slechts zijne eer kan treffen en niet vermag het sacramenteele heiligdom in te dringen en zijn aanbiddenswaardige Persoonlijkheid te mishandelen. Zoodat het lijden als het ware in tweeën verdeeld zou zijn geworden.
tiet is waar, wat Hugo van St. Victor zegt, dat onze Heer onderscheidende malen voor zijn lijden de vier eigenschappen van een verheerlijkt lichaam aannam; de fijnheid, toen Hij uit eene maagdelijke moeder geboren werd, de lichtheid, toon Hij op de oppervlakte der zee wandelde, den helderen glans bij zijne verheerlijking en de onlijdelijkheid, toen Hij zich zelf ter Communie gai aan zijne leerlingen. Doch dit laatste is, gelijk do H. Thomas aantoont, met de waarheid van het Heiligst Sacrament in strijd.
Denk ook aan do gelijkende wonderen van den kelk; en het geheel der katholieke leer over dit geheim zal met verbazende helderheid u voor de oogen treden. Het Lichaam en de Ziel zouden zich hebben terug getrokken van hel kostbaar Bloed, dat in den kelk even zoo bestaan zou hebben als op de wortelen der olijfboomen in Gethsemane, op de straatsteenen van Jerusalem op het hout des kniises en in den sluier van Maria; alleenlijk zou het in een onlij-delijken staat hebben verkeerd. Is er in de Godgeleerdheid iets meer aantrekkelijk of meer in staat ons met zwijgenden eerbied en ademlooze liefde te vervullen, dan de artikelen van den H. Thomas, waarin die engelachtige geest zich met de vraag over des Heeren H. Communie bezighoudt? Meer nog, indien, gelijk sommigen zeggen, de H. Hostie onverteerd bleef in den boezem der H. Maagd gedurende de drie lijdensdagen, hoe doet het ons sidderen bij do gedachten aan hetgeen er omging in haar Hart terwijl zij stond op Calvarie!
Doch er is nog een ander wonder in de Communie onzes. Heeren , dat wij niet mogen vergeten. In het eerste boek hebben wij geleerd, dat geen oog onzen Heer in zijn mystieken toestand konde zien onder den sacramenteelen sluier Maar toen Hij het Heiligst Sacrament in zijn eigen handen hield en zich zeiven en zijn Apostelen ter communie gaf, zag
477
Hij duidelijk zich zeiven en de wonderbare wijze van zijn bestaan in het Sacrament, een voorrecht, wat zelfs zijne onbevlekte Moedor niet deelde en waarvan wij ons, zoowel wat de vreugde, welke dit zien Hem veroorzaakte als den aard van die aanschouwing betreft, ons geen recht begrip kunnen vormen.
Ik zoude deze feiten niet naast elkander geplaatst hebben , indien ze eenvoudig als schoolsche spitsvondigheden beschouwd werden. Het is onmogelijk voor eenig vroom geloovig lezer ze onder zulk een licht aan te zien. Zij verlichten de go-heele leer der Menschwording en geven ons nieuwe beweegredenen om het heiligst Sacrament te beminnen en te aanbidden terwijl ze ons tevens in staat stellen het duidelijker te begrijpen; vooral stellen zij ons de waarheid van het Heiligst Sacrament voor oogen op eene wijze, die zelfs ons geloof met ontzag vervult door zijn innig levende werkelijkheid. Zij alleen, die hunne blikken vol verwondering gevestigd hebben op onzen Heer, toen Hij op dien Donderdag avond voor zijn lijden zelf de H. Communie ontving, kunnen begrijpen hoe volkomen de Menschwording het leven der Kerk, de grootste der geschapen machten, de kroon van Gods schepping en de onuitsprekelijke vreugde van het eeuwig Woord zei ven is Ik heb niets gezegd van de Communie onzes Heeren, wat do H. Thomas niet reeds gezegd heeft. Doch het is vreeswekkend en dwingt het hart met geweld tot bidden. Al de geheimen, van Jesus zijn onbegrijpelijke aflatingen. Kan er iets dieper gaan dan de aflatende vernedering, dat Hij zich zelf aan Judas ter Communie geeft! Indien wij de beteekenis dezer leer wel weten te waardeeren, dan zullen wij moeten toegeven, dat zijn eigen H. Communie nog eene diepere aflating van zich zeiven was.
DE Omrc ENr DKUTIO .1 AR ION'.
Om een ware godsvrucht tot het Heiligst Sacrament en tot de verschillende geheimen van Jesus te hebben, is liet noodzakelijk, voor alles op de eerste plaats, eone godsvrucht tot de Menschwording zelve te gevoelen. Zeer wondervol en van de innigste liefde doorweven zijn de waarheden , die de Godgeleerdheid ons van de vereeniging der goddelijke en der inenschelijke natuur in den Persoon van het eeuwig Woord leert. Doch deze bronnen der kennis staan niet voor allen open noch zijn ze voor het begrip van een ieder berekend. Voor de groote meerderheid der Christenen kan zulllt; eene godsvrucht tot de Menschwording op zich zeil beschouwd door eone bijzondere godsvrucht tot het geheim en het feest van Maria Boodschap, of tot de H. Communie van Jesus, een geheim vol zalving en zoetheid, verkregen worden. Zulk eene godsvrucht tot de Menschwording is ook eene genade, die den pelgrims naar Loretlo dikwerf geschonken wordt. Doch op welke wijze zij dan ook verkregen moge worden, verkregen moet ze worden indien wij ons in de godsvrucht tot het H. Sacrament of tot een ander bijzonder geheim van Jesus willen onderscheiden; want in beide gevallen is de voortdurende herinnering aan de Menschwording van het Woord als het ware de grondslag onzer godsvrucht. Met het oog daarop, heb ik in de drie vorige hoofdstukken van het Heiligst Sacrament in verband met de Menschwording in 't algemeen gesproken, alvorens ik van zijn betrekking tot de verschillende geheimen des levens
17'.)
onzes lleeren sprak, wat thans onze aandacht zal gaan bezig houden.
Wanneer wij onze oogen op zijn drie en dertig levensjaren vestigen, dan zullen wij zien, dat gedurende dezen tijd onze dierbare Heer een veelvoudig onderscheiden leven leidde, zich verwaardigde verschillende geheimen te voltooien, zekere karaktertrekken in het licht te stellen, eigenaardige werken te verrichten en oen zekere vereeniging tusschen Hem en tusschen ons te bewerken. Welnu de stellingen, welke wij te bewijzen hebben zijn deze. In het II. Sacrament beleeft Hij al zijn onderscheidene soorten van leven , vertegenwoordigt geheel al zijn geheimen, voegt al zijn karaktertrekken te zamen, vervult zijn werk, en voltooit 2ijn vereeniging; en daarom is het Heiligst Sacrament op zich zelf beschouwd eene getrouwe en volmaakte beeltenis van Jesus.
Men kan van onzen Heer zeggen, dat hij acht soorten van leven heeft beleefd; waarvan ieder zoo vol is van genaderijke geheimen, van goddelijke leering en aantrekkende liefde, dat lange jaren van extatische beschouwing niet een van deze zou vermogen uit te putten. Zijn leven in Maria hebben wij reeds overwogen en welke waren de karaktertrekken daarvan anders, dan hulpeloosheid en gevangenschap, terwijl Hij niettemin den hulpeloos gevangene genade schonk, en vreugde veroorzaakte in allen, die Hem naderden? is dit niet juist het leven van het H. Sacrament in het tabernakel? Zijn leven als Kind strekt tot onderwerp voor het grootste deel van het tweede boek, zoodat het onnoodig is de vele nauwkeurige gelijkenissen te herhalen, welke er tusschen dit en het II. Sacrament bestaan. Zijn verborgen leven in het 11. Huis van Nazareth schijnt voor onze natuurlijke oogen het meest wonderbaar van allen. Het gelijkt zoo weinig op ons eigen ongeduld. Het versmaadt al onze wijzen om de dingen te wikken en te wegen, maakt onze wereldlijke voorzichtigheid te schande en zet met verhevene minachting al onze middelen om welslagen te verzekeren, ter zijde. Het is in waarheid een goudmijn van' bovennatuurlijke beginselen. Indien Hij in de wereld is en dit in het belang der wereld , en indien zijn verblijf slechts zulk een korten tijd zal duren
480
waarom dan zulk een groot deel dier kleine tijdruimte in werkeloosheid doorgebracht te Nazareth ? En toch zooals de Schepper der wereld destijds was, zoo is Hij nu. Wat is er meer geheim en verborgen dan het H, Sacrament des Altaars ? Wat minder aantrekkelijk voor de wereld dan zijn tegenwoordig Nazareth? Zij, die als het ware naast zijn deur wonen, kennen Hem niet. De vreemden vermoeden niet eens zijne tegenwoordigheid zoo min als vroeger in de nauwe straten van het kleine Nazareth. Zijn eigene voedstervaders, zijne priesters, begrijpen zijne heerlijkheid niet. En indien het waar is, gelijk sommige Godgeleerden gezegd hebben, dat Hij hot H. Sacrament heef,, ingesteld, meer ter wille van Maria dan van do geheele overige wereld samen , dan zal de gelijkenis, nog grooter zijn op het leven van achttien jaren voor Maria en van de drie jaren voor zijn predikambt en lijden.
Hoe schoon is ook het H. Sacrament als beeltenis van zijn leven gedurende zijn leeraarsambt? Wat stille woorden; wat werken van Barmhartigheid, wat al wonderen van genade gaan er uit van Hem, geheel den langen dag in het donker van het tabernakel ? Indien Hij ons nu geen parabelen verhaalt, is het niet, deels daarom wijl het ons, gelijk den Apostelen , gegeven is alle dingen te kennen openlijk en zonder gelijkenissen; en ten andore is Hij zelf niet intusschen de liefelijkste en zinrijkste van alle parabelen? Het Heiligst Sacrament is, volgens zijn eigen bekentenis en plannen, eene beeltenis van zijn leven des lijdens. Het roept ons zijn lijden 'n het geheugen. Daar is een toestand van mystieken dood Hij wordt voordurend met beleedigingen, zoowel den geest als het hart kwetsend, bezocht; en het offer , waarin Hij wordt geconsacreerd en genuttigd, is eene vernieuwing juist van het offer op Calvarie.
Gelijk Hij in zijn leven na de Verrijzenis versierd was met de gaven van zijn verheerlijkt lichaam, zoo is Hij in het H. Sacrament; en gelijk de bezigheden van zijn leven na de verrijzenis bestonden in zijn Apostelen te leeren en te onder wijzen omtrent de dingen, welke de Kerk betreffen, zoo is Hij in het H. Sacrament bij uitstek de bron van alle kerke-
481
lijke wetenschappen terwijl de aanbidding van Hem daarin, de ware bron is van den kerkelijken geest 1), die de gezondheid en de kracht der Kerk uitmaakt. Gelijk verder de les, bij welke Hij gedurende zijn leven na de Verrijzenis het liefste stilstond, als het naast liggend en dierbaarst voor zijn men-schelijk Hart de opdracht was, welke Hij aan Petrus op den oever van zijn geliefkoosd meer herhaalde: weid mijne lammeren, weid mijne schapen, zoo ook is dit juist zijn eigen werk in het II. Sacrament. Hij is daar ten einde ons voedsel te worden. Het H. Sacrament is het wonderbaar middel, waardoor de menscligeworden God zich in staat stelt, genuttigd te worden door zijn schepselen. Bovendien brengen de Godgeleerden de overlevering der leer der H. Sacramenten, de voorschriften betreffende hun vorm en wezen, de wijze hunner bediening, en dit wel bijzonder met betrekking tot het H. Sacrament des Altaars zelf, terug tot do veertig dagen zijns leven na de verrijzenis. Zoodat het den schijn heeft alsof eene hoofdoorzaak der liefdevolle vertraging zijner Hemelvaart deze was, voor de aanbidding van het H. Sacrament des Altaars in de toekomstige eeuwen der Kerk te zorgen.
Zijn leven der glorie is hoofdzakelijk het leven, wat Hij thans leidt. Hij is ten Hemel geklommen. De H. Geest is neergedaald, en Jesus zelf is naar de aarde weergekeerd, ten einde overeenkomstig zijne belofte ons niet als weezen te laten. Gelijk Hij is in den Hemel op het oogenblik dor Consecratie, zoo is Hij in de aanbiddingwaardige Hostie, gesluierd slechts en zonder afmetingen. Gelijk Hij is in de verheerlijking zijner Hemelvaart, zoo is Hij in de vernedering van het heiligst Sacrament. Zijn leven hier boven is een en hetzelfde leven.
1) Daarom zegt de heer Olier, dc grootc hervormer der seculiere gees-lelijklieid vim Frankrijk; Ik heb^ altijd het verlangen gevoeld mede te kunnen werken tot de kennis van Onzen Heer vooral in liet H. Sicrament des Altaars. Dit behoorde do bezigheid te zijn van alle priesters; en op zekeren dag zeide ik aan deu Heer Foix als op hooger ingeving, wilt gij mij niet helpen priesters van het II. Sacrament te vormen, dut is priesters, die overal de goilsvrueht , aan dit aanbiddelijk Geheim verschuldigd, verspreiden? Vie I. pag. 40.
F. W. I'ADER , 11. SACRAMENT. 31
wat Hij leidt hier beneden. De Hemelvaart, gelijk de Engelachtige leermeester, de H. Thomas van Aquinen ons leert, bracht geen verandering over Hom. Zij verhief zijn men-schelijke natuur slechts naar eene meer passende plaats. Op het eerste gezicht valt ons deze 'leering tegen wijl wij in onzen dierbaarsten Heer wenschen zouden de eene heerlijkheid op de andere te stapelen, en geneigd zijn ons aan zekere uitdrukkingen te houden, waardoor andere schrijvers het bewijs schijnen te leveren, dat de een of andere verandering in Hem plaats greep, hetzij dan wat zijn uiterlijke heerlijkheid ofwel zijne innerlijke gesteltenis betreft 1). Doch alles wel beschouwd,
1) Ik ken geen godgeleerde, die op dit puut van den H. Thomas verschilt ; doch eenigc godvruchtige schrijvers stemmeu uiet met hem overeen , een voornamelijk , die naur gezegd werd, eene ingestorte wetenschap van lt;te geheimen onzes lletren bezit. Doch zulk eene gave rechtvaardigt nog niet alle nieeningnn en uitdrukkingen, en de ingestorte kennis Gods moet onderschikt zijn aan de godgeleerdlirid der scholen. „De geesten der profeten zijn den profeten onderworpen — I Cor. XIV 32 — Olier zegt in „zijne catechismus van het innerlijk levenquot; (2 deel. 2 les) van de innerlijke stemming onzes Ueeren, dat zij sinds zijne verheerlijking eene verandering heeft omlergaau eu Hij meer de stemming zijns Vaders tegen de zondaren heelt overgenomen , zjodat Hij er zekere zwarigheid in zoude vinden zijn karakter als rechter met dit vau voorspreker le verruilen, en geeft dit als een beweegreden aan de hand voor de godsvrucht tot de allerzaligste Maagd Maria. Zijne woorden luiden: „Wij zijn zeer onwaardig Jesus te naderen, en Hij heeft recht, ons krachtens zijne rechtvaardigheid af te wijzen ; wijl Hij, als zijnde in de gevoelens zijns Vaders getreden sedert zijne verrijzenis, ook de zelfde stemming des Vaders heeft tegen de zondaren om hen te verstooten, zoozeer, dat het moeilijk ia Hem te bewegen zyne hoedanigheid van itechter ia die van voorspreker, en van Vonnis vellende in die genade smeekende te veranderen. Dit echter doen de Heiligen en wel bijzonderlijk de H. Maagd.quot; — De heer Olier had zijne godsvrucht tot het leven onzes Heeren iu zijnen glorie, opgedaan van zijnen leermeester Pater de Condren ; doch deze laatste is er verre af onzen Heer na zijne Opstanding of Hemelvaart eenlge verandering zijner innerlijke gesteltenis toe te schrijven. Hij maakt slechts ouderscheid tusseheu de werken onzes Heeren In de zwakheid zijns Vleesches en zijue werken in de kracht zijner heerlijkheid. Vie. Lv. 11. ch. 17. p. -ITS* Edit. 1657. He plaats, welke Olier uit deu H. Ambrosius, de fide Kesnr-rectionis, aanhaalt, bevestigt de gevolgtrekkingen, die hij daaruit haalt, niet en strekken, in verband met den Context beschouwd , tot een bewijs tegen hem. S, Amhros, de b'ide Rusur, No, 91.
483
is de andere leering niet slechts de meest ware maar ook veel aantrekkelijker, of liever zij is meer aantrekkelijk omdat zij meer waar is. Daar is rust en vreugde en liefde in te denken, dat, sinds Hij de aarde, dien Donderdag namiddag van den zonnigen heuvel der Olijven verliet, de Hemel hem evenzoo gemeenzaam en onveranderd bezit als Hem de aarde in den laatsten oogenblik zag, en dat wanneer Hij komt in zijne glorie, de wereld te oordeelen, Hij komen zal gelijk Hij ging, »op gelijke wijze, als de Engelen den mannen van Galilea zeiden, zoodat allen zullen weten, dat Hij liet is, en zijne uitverkorenen zullen weenen van vreugde.
Zoo stelt ons het H. Sacrament in eene beeltenis dit zevenvoudig leven van Jesus voor: zijn leven in Maria, zijn leven als Kind, zijn verborgen loven, zijn openbaar leven, zijn lijdend leven, zijn verrezen leven en zijn leven na de Hemelvaart. Doch het stelt ons dit niet zoo voor de oogen alsof het louter maar eene afbeelding ware. Neen het toont dit zevenvoudig leven ons zoo werkelijk aan als het zeifis, en vereenigt in zich al zijn wonderbare vernederingen en de eigenaardigheden van al derzelve geheimvolle verscheidenheid. Doch behalve dit heeft het H. Sacrament nog een eigen leven, een achtste leven , een van Jesus onderscheiden leven , dat gewoonlijk zijn mystiek leven genoemd wordt. Het is als het ware een dubbel leven, want het is een waar leven doch een ander leven dan zijn leven van glorie in den Hemel. Het begint dagelijks, en tienduizendmaal eiken dag en op tienduizend plaatsen en spoedt even dikwijls ten einde. Evenwel onderbreekt hot begin noch het einde daarvan, voor een enkelen oogen ■ blik het leven der zichtbare glorie in den Hemel. Het is een geheel eigen leven wegens zijn eigenaardigheid. Het bestaat daar krachtens eene zekere wijze van werking, die door het woord Transsubtantiatie veeleer aangeduid dan wel verklaard wordt. Zijn toestand is een toestand van mystieken dood, van scheiding tusschen vleesch en bloed, eeu vrijwillige ontzegging van het gebruik der zinnen ; en Hij is daar niet uit kracht zijner Ziel, welke onze Heer niet van Maria aannam, maar wel bepaaldelijk uit kracht van datgene, en van datgene alleen en van niet meer dan dat, wat
Hij zich verwaardigde haar verschuldigd te zijn, namelijk zijn vleesch en bloed.
Bovendien is het Heiligst Sacrament met zijn eigenaardig leven zelf het ware leven der Kerk , want, gelijk de Lugo opmerkt, terwijl de Sacramenten van het Oud Verbond slechts voorwaarden waren en de werken der Kerk voorstelden, zijn de Sacramenten van het Nieuw Verbond oorzaken en de werken van Christus zelf, voor welke Hij slechts de handen en de tongen leent van zijne bedienaren; en van niet een Sacrament is dit in zulk een wezenlijken en alles omvattenden zin waarheid, als van het H. Sacrament des Altaars. Zoo is het leven onzes Heeren, met zijn soort en wijze van bestaan ,■ met zijn omstandigheden, toestand, bezigheid en geheimen in het H. Sacrament, even eigenaardig, even onderscheiden en aanbidding waardig als eenig ander zijner levenssoorten en gelijkt op geene van deze terwijl het al de anderen omvat.
Wanneer wij onze aandacht vestigen op de drie en dertig jaren, niet als in zooveel verschillende levenswijzen verdeeld maar als gemerkt door zekere groote uitstekende geheimen, dan zullen wij zien, dat het 11. Sacrament ze allen in hunne hoofdtrekken en eigenaardigheden volkomen voorstelt. De Menschwording was niet de oogenblikkelijke voortbrenging der menschelijke natuur vereenigd met do Goddelijke, maar de oogenblikkelijke voortbrenging der menschelijke natuur en hare gelijktijdige aanneming door den Persoon de'j Woords. Door deze gelijktijdige aanneming werd God mensch: en vijf woorden van Maria's lippen waren der Goddelijke werking v.oldoende. Zoo is het Heiligst Sacrament eene voortzetting der Menschwording ; het geschiedt oogenblikkelijk; een oogenblik en Jesus is er niet; vijf woorden van Hem zelf, in den mond van zijn priester, en Hij is daar. De geboorte was zijne openbaring aan de menschen te midden van zichtbare schepselen gelijk het H. Sacrament Hem ter aanbidding van het volk stolt. Daar verborg het vleesch zijne menschheid ; hier verbergen do accidentia en zijne Menschheid en zijne Godheid. Bethlehem was het huis des broodes, en hier is Hij het brood der menschen. Gelijk in de Besnijdenis, zoo zijn in het II. Sacrament het Vleesch en het
485
Bloed gescheiden, en do gedaante van brood en wijn zijn door een wonder losgemaakt van de haar eigen zelfstandigheid. Gelijk de waarheid van het H. Sacrament hierin bestaat, dat het ons het Lichaam des Heeren brengt zoo wezenlijk als hot in den oogenblik der Consecratie is, lijdelijk indien het lijdelijk gt; verheerlijkt als in een verheerlijkten staat, zielloos als zonder ziel gelijk dit op Goeden Vrijdag het geval zou zijn geweest; zoo bestond de eigenaardigheid van het geheim der verheerlijking op Thabor daarin, dat het onzen Heer voorstelde gelijk Hij in werkelijkheid toenmaals niet was. Het was een vooruit genieten der glorie, welke nog niet zijn normale of blijvende toestand was. Het was eene verschijning van Hom zooals Hij in de toekomst uiterlijk zoude zijn doch thans nog niet was. Daarom verklaart de verheerlijking hot H. Sacrament veeleer door hare tegenstelling dan door hare vergelijking. Wij kunnen inderdaad de twee geheimen vergelijken, want gelijk onze Heer dien oogenblik in de verheerlijking was, zoo is Hij nu voortdurend in het H. Sacrament. Doch bij wijze van tegenstelling, want gelijk de gedaanteverandering op Thabor de verheerlijking was van den Verborgene, zoo is het H. Sacrament de verberging van den Verheerlijkte.
Het lijden scheidde Lichaam en Bloed; zoo ook de Trans-subtantiatie. Als wij het H. Sacrament als offer beschouwen dan is het een werkelijk hernieuwd drama van het Lijden ; beschouwen wij het als Sacrament, dan vinden de vernederingen en do behandelingen, die Hij onder de handen der menschen verduurt, slechts haar gelijken in de gebeurtenissen van het ontzettend Lijden. Gelijk zijne Opstanding plaats greep in een onlijdelijk vleesch , zoo is zijn leven in het geheim des Altaars. Hij gaat door de gesloten deuren der harten binnen, het geheim is slechts geheel bekend aan den gcloo-vige; want het geloof der geleerden buiten de Kerk aan eene werkelijke tegenwoordigheid is louter een vermoeden v;in het levend geloofspunt en der - levengevende vereering van het Allerheiligste in den schoot der Kerk. Bovendien is het de oorzaak en de kiem onzer eigene toekomstige heerlijke verrijzenis. Als zoodanig is hot de band tusschon des Heeren Verrijzenis en de onze. Het is de werkdadige en almachtige
.'iSO
hernieuwde voortbrenging zijner Verrijzenis in de onze. Gelijk bij de Hemelvaart de zwaarte van zijn Lichaam verdwenen was en Hij daar licht opklom naar de hoogte in do heerlijkheid, welke hem paste, zoo is Ilij thans zonder zwaarte in de handen der priesters, en drukte niet op hunne harten de onuitsprekelijke last van diepen eerbied, die oen huivering jaagt door hun bloed en hun vleesch met de scherpe pijlen der vrees merkbaar doordringt, dan zouden zij Hem in langgerekte procession rond de kerk kunnen dragen, zonder eenige zwaarte of vermoeienis te ondervinden. Op deze wijze stelt het II. Sacrament ons de zeven voornaamste geheimen onzes Hoeren voor oogen do Menschwording, de Geboorte, de Besnijdenis, de Verheerlijking, het Lijden, de Opstanding, en do Hemelvaart, terwijl het bovendien in een bijzonder werk elijken zin ook de nederdaling des H. Geestes is, wiens wonderbare uitstrooming, om het woord der oude kerkvaders te gebruiken, het altaar en het offer overschaduwt.
Doch hot H. Sacrament doet nog meer dan al de onderscheiden wijzen van Jesus leven en al zijn geheimen voor te stellen; het voreenigt ook in zich al zijn karaktertrekken. In de naar Gods ingeving geschreven verhalen van het Nieuwe Testament, is aan onzen geprezen Heer een zeer bepaald men-schelijk karakter waar te nemen, hetwelk wij met andere karakters kunnen vergelijken, waaraan wij een naam geven , welks geest wij navolgen kunnen en waarvan wij een vrij duidelijk en vertrouwd denkbeeld kunnen vormen. Dat is eene onmetelijke aflating van zijnon kant en mag slechts met don hoogsten eerbied quot;en met voortdurende herinnering aan zijne Godheid opgemerkt en beschouwd worden. Deze karaktertrek is in Hem duidelijker uitgesproken dan in de H. Maagd, liet is moeilijk een begrip te vormen van haar persoonlijk karakter. Zij is geheel omstroomd door zijne heerlijkheid. Zij is zoo bekleed met de zon , dat zeer veel van haar zelve niet te zien is. Voor een deel is zij nog onzichtbaar gemaakt door de overmate harer eigen heerlijkheid. Dit karakter is inderdaad een der verschillen, die gelijk ik elders reeds opmerkte, tusschen Hom en Haar bestaan.
Laten wij het nu eens wagen,, eene wijle den Koning
487
der Heiligen te beschouwen alsof Hij zelf maar een gewoon heilige ware. Hij zal ons al de vrijheden, welke wij ons veroorloven , toestaan ten einde Hem meer nog te beminnen. Hij had een buitengewone liefde voor do stil zwijgen held. Zijne woorden waren, gelijk de overlevering ons verhaalt, weinigen en zeldzaam. Geheel ingekeerd was Hij in zijn zaligo aanschouwing van God. Hij wandelde te midden dor aardsche zaken alsof Hij over de oppervlakte heen zweefde veeleer dan zich in hare drukte te mengen of aan hare belangen deel te nemen. Alle van de wereld onthechte menschen zijn zwijgende menschen. Daarom verhaalt men ons, dat er een meer dan • kloosterlijke stilte heerschte in het huis van Nazareth tusschen Jesus, Maria en Joseph; en inderdaad, de tegenovergestelde meening zoude iets onwaardigs on stootends aan zich hebben. Vervolgens ging met deze stilzwijgenheid de daarmee verwante liefde der verborgenheid gepaard, die gelijk wij reeds boven zagen, een geheimvolle karaktertrek van God zolven is. Hij was overal verborgen ; verborgen wanneer Hij alleen was, en bijna nog wondervoller verborgen, wanneer Hij in hot openbaar optrad en geheel bloot stond aan de blikken en do aanmerkingen der menschen. Doch zijn stilzwijgen was geen sprakeloosheid noch had zijn liefde tot de verborgenheid iels sombers of menschenschuws aan zich.
Vandaar zweefde er om Hem iets zoets en vriendelijks als nooit een Heilige voor of na Hem bezat. Niets overviel Hein. Niets verraste Hem. Ruwheid bracht Hem niet uit zijne stemming. Onrechtvaardigheid ontstak geene menschelijke drift in zijn Hart. Lastig aanhouden vermoeide Hem niet. Ontijdige stoornis ergerde Hem niet. In oogopslag en woorden, in gebaarden, in zijn lach en tranen stond Hij verre verheven boven al de zachtmoedigheid der Heiligen , welke onze ruwe natuur zich denken kan. Daaruit ontsproot zijn geduld, dat völmaakt goddelijk was. Wat is het leven van .lob, vergeleken bij de geheimen der goode weekIn waarheid, het geduld hetzij in don schoot van Maria of gedurende zijn achttien jaren, of in de saamgehoopte smarten van zijn laatste drie lijdensdagen, schijnt de weg geweest te zijn, waar langs Hij al zijn groote dingen voltooide. Zijn uitstel van vierduizend
488
jaren alvorens Hij op aarde kwam was slechts een voorbeeld en eene voorspelling van alles, wat later zou gebeuren.
Maar wat zullen wij van zijne 'nederigheid zeggen. Het eeuwig quot;Woord beminde deze deugd zoozeer, dat het de nederigheid van Maria was, welke verdiende den tijd der Mensch-wording to verhaasten. Met welk onovertreffelijke schoonheid van nederigheid zou Hij dan niet zijn eigen H. Menschheid sieren? Maar wijl zijne nederigheid juist de deugd was, welke Hij wilde dat wij van Hem zouden navolgen , daarom was doze ook de deugd , die haar bovennatuurlijke aantrekkelijkheid over Hem uitstortte. Het deed niet ter zake hoe streng en zuiver zijne leer noch hoe verheven de heiligheid mocht wezen, die Hij eischte, toch voelden zich de zondaren onwillekeurig tot Hem getrokken; en do ketenen der zonden en der wereld vielen van hun zielen af in het licht van zijn droevig maar toch liefdestralend oog. Daar was nooit eene minnelijkheid gelijk de zijne. Onverklaarbaar was. zij gelijk de bekoorlijkheid der schoonheid of de magnetische kracht van persoonlijken invloed. Misschien lag het geheim daarvan niet slechts in den geheimzinnigen dampkring zijner persoonlijke vereeniging van de Godheid met de Menschheid, maar in de heldhaftigheid zijner zelfverloochening. De Apostel somt hot geheel zijns levens op in dat veel omvattend gezegde, Hij zocht niet zich zelf te behagen ; juist gelijk de gehecle geschiedenis misschien eener halve eeuw onzes levens zeer getrouw zoo worden weergegeven in dit gezegde: gedurende al deze jaren hebben wij ons best gedaan ons zeiven te voldoen. Zoodanig waren de zeven hoofdtrekken van het men-schelijk karakter onzes Heeren. Hij had blijde, vroolijk, levendig, zeer spraakzaam , bedrijvig schertsend, gebiedend en overal aan do spits kunnen zijn en op deze wijze nog door zijn boven alles verheven heiligheid de Koning der Heiligen kunnen wezen. Maar Hij wilde liever stil, verborgen , zachtzinnig, geduldig, nederig, vol aanminnelijkheid en zelfverloochening zijn.
Welnu door welke andere woorden kunnen wij het aan-minnelijk leven van het H. Sacrament kenmerken ? Zoo nabij ons, zoo altijd bij ons, zoo vol liefde jegens ons; zoo-
489
vele weduwen, weezen, bekoorden, beproefden, afgetobden, onder, zonden zuchtende en gebroken harten storten hun smarten in zijn ooren, en evenwel spreekt Hij niet; ofschoon Hij weet, dat een enkel woord een Hemel zoude scheppen in het meest bekommerd hart, en daarin als door tooverslag een vrede en kracht zou brengen, welke de wereld niet geven noch ontnemen kan. Hij wordt van den Hemel neergeroepen; en Hij komt wanneer Hij geroepen wordt. Doch Hij komt in stilte, gehoorzaam, stilzwijgend; Hij wordtin stilte gebroken , Hij verwijlt daar in stilte en wordt in stilte genuttigd. Ja zelfs in wonderbare openbaringen heelt Hij dikwijls gesproken door schilderingen, kruisen en beelden, doch nauwelijks ooit of zeer zelden is er een stem gehoord uit de H. Hostie, en wanneer dat geschiedde dan was het nog zijn eigen stem niet, dien wij hoorden , zoo innig heeft Hij het stilzwijgen, dien hoofdtrek van zijn karakter lief, zoodat wij ons niets stil-zwygender denken kunnen dan het H. Sacrament.
Evenmin kennen wij iets, wat meer verborgen is. Het H. Sacrament is onder allen de meest verborgene zijner schuilplaatsen. Zijne Godheid was verborgen in Judea; Zijne Menschheid is eveneens verborgen in het tabernakel. De aard en de wijze van zijn sacramenteel leven zelf is verborgen en de leer daarvan is verborgen, ja zelfs do waarheid van liet H. Sacrament is verborgen voor een groote menigte der menschen. Hij was niet zoo verborgen te Nazareth als Hij is in dit zijn geliefkoosd geheim. Gedurende de drie en dertig jaren van zijn aardsche leven, was Hij voor allen, die Hem naderden, de vriendelijkheid zeiven. Hoe zwarter de zonden van den armen boetvaardige waren, des te liefdevoller was liet welkom en de barmhartigheid van zijn Verlosser. Doch waaien wanneer was Hij zoo beminnelijk als Hij thans in zijn Sacrament der liefde is? Zoetheid is het eigenlijk woord, door de Godgeleerdheid uitgekozen om de werking van dat geheim in de zielen uit te drukken; en wij verwachten deze zoo natuurlijk bij de H. Communie, dat wij teleurgesteld zijn, wanneer onze eigene onwaardigheid ons verhinderd heeft hare genotrijke volheid te genieten. Wanneer wij ons onzen Heer voor oogen stellen, hoe Hij week op week in het onaan-
Vi
490
zienlijk tabernakel eencr eenzame en onbezochte kerk doorbrengt , of zich in de ruwe handen eener woedende menigte ketters bevindt, dan zullen wij zien, dat het geduldig lijden in den hof van Gethsemané, in hot gerechtshof en langs den weg des kntises het Hart van den verheerlijkten Jesus zoo beeft betooverd, dat Hij besloten heeft dit lijden tot een deel te maken van zijn nieuwen kunstgreep der liefde, zijn leven in liet Heiligst Sacrament.
Wat z'yno nederigheid betreft, heeft Hij in hot H. Sacrament al zijne vroegere vernederigen veroenigd, met vernederende omstandigheden, die aan het Allerheiligste geheel eigen en op zich zelf zoo schrikwekkend zijn, dat zij reeds menigmaal een struikelblok zijn geweest voor den trotschen geest des menschen. Doch ondanks al zijn stilte en verborgenheid is Hij zoo aantrekkelijk in het Heiligst Sacrament , dat het moeielijk is daarvoor eenige natuurlijke beweegredenen te vinden. Niets trekt de geloovigen ter kerk, tot feesten, tot kerkelijke verrichtingen en bedieningen zoo zeker heen , als dit meest .vereeringswaardig Sacrament. Hij zeide eens, toen Hij nog op aarde wandelde en zinspeelde op zijn kruisiging; wanneer ik van de aarde verheven zal zijn , zal ik alles tot mij trekken. Dit is wel bijzonder thans waar in het H. Sacrament, wanneer Hij tor uitstelling op zijn troon of ten zegen wordt verheven. Denk aan Hem in zijn leven dor glorie, aangebeden met hemelsche bewondering door de rijen der Engelen en zalige geesten, en stel u Hem dan voor in die kleine Ciborie, waarom Hij daar is en hoe en onder welke wetten van geheimvolle vernedering, en wat moet het H. Sacrament u dan anders toeschijnen dan de kroon juist van al zijn onuitputtelijke zelfverloochening? In één woord het karakter van het H, Sacrament, ah het H. Sacrament, valt zeer nauw samen met het karakter van den Leeraar van Judea en den gedukiigen Lijder van Jeruzalem. — Stilzwijgend, verborgen, zachtzinnig, geduldig, nederig, vol aantrekkelijkheid en zelfverloochening.
Doch hot H. Sacrament vereenigt niet slecht al de karaktertrekken van onzen Heer in zich; het vervult ook op vooitrefl'elijke en uitstekende wijze zijne verschillende werken
491
in on rondom ons. Wij hebben eenen oorlog te verklaren tegen de zichtbare -wereld , tegen hare trotschheid, hare pracht hare vermaken , ijdelheden en haren geest, die de loochening dos Evangelies is en het is door het H. Sacrament, dat wij in dezen oorlog zegepralen. Wij hebben te strijden tegen de onzichtbare wereld der düivelsche machten en door het versterkend brood van het II. Sacrament des Altaars overwinnen wij. Wij hebben te vechten met do innerlijke bedorvenheid en de veelvoudige ellende onzer natuur; en het is het zelfde geheim, dat ons in dezen strijd alles in alles is. Wij hebben een leven van bovennatuuiTijke liefde te leiden, en in het H. Sacrament is de bron , waaruit de wateren eener voortdurende blijdschap kunnen geput worden, ter voeding dier liefde. Onze geprezen Heer kroont in ons de genade van al zijn andere Sacramenten door de overstelpende genade, welke in dit Sacrament geborgen ligt. Hij heeft in ons de verschillende begeerten des geestelijken levens te voeden, en hier is het manna, welks smaak wisselt, al naar de ziel begeert. Hij zaait in onze lichamen de kiem eener glorievolle verrijzenis, en zijn zaaitijd is de H. Communie. Zoo werkt Hij door het allerheiligste Sacrament des Altaars met ons mede-of zegent ons met zijne goedheid in deze zeven grooto werken, die onze zielen zijn voorgesteld en in het christelijk leven vervuld moeten worden. Maar het verheven doel en het voor naamste voorwerp zijner liefde tot ons, is onze vereeniging met Hem en zijne vereeniging met ons, en daarin bestaat in zekere mate de eigenaardigheid, de onderscheidende genade van het II. Sacrament. Er zijn vier soorten van vereeniging. in den ruimeren zin des woords, welke wij , afgezien van het H. Sacrament met Hem hebben. Wij zijn vereenigd met Hem door het wezen , door de tegenwoordigheid en door de macht als onzen alomtegenwoordigen Schepper; en door do gewone genade als onzen menschgeworden Verlosser. Doch er zijn nog vijf andere quot;soorten van vereeniging, nauwer en inniger van aard, die door hot H. Sacrament des Altaars veroorzaakt worden. Vooreerst grijpt er in het H. Sacrament een nauwere verbinding tusschen zijne Godheid en ons plaats dan die, welke krachtens do Goddelijke onnie-
492
telijkheid bestaat. Wij ontvangen zijne Godheid als gezellinne van zijn Bloed en Vleesch in de H. Communie en onze zielen en onze lichamen beiden worden ter oorzake dezer geheimzinnige vereeniging met onuitsprekelijke zegeningen vervuld.
Op de tweede plaats hebben wij een persoonlijke vereeniging met Hem als het eeuwig Woord , als Zoon veeleer dan Vader of H. Geest , door welke vereeniging wij wondervolle genade ontvangen en vermeerdering der genade zelfs dan wanneer de gedaanten verdwenen zijn; zoo zegt Cornelius a Lapide; gelijk het voedsel, na verteerd te zijn in het lichaam , nog zijn voedende kracht achterlaat, zoo laten de gedaanten van het allerheiligst Sacrament hare kracht na om de ziel ten eeuwigen leven te voeden, en zij laten deze na op zekere wijze met de Godheid van Christus, die met de genade overblijft. Ten derde heeft hier de Sacramenteele vereeniging 1) plaats van zijn Lichaam, zijn Vleesch en Bloed met ons , die de ontniddelijke verbinding is, welke het Heiligst Sacrament krachtens zijn eigen invloed uitwerkt. Ten vierde geschiedt daar de vereeniging zijner Ziel met de onze, alsof zij zich over de onze uitstrekte, gelijk de profeet zich zelven over het doode kind uitstrekte met wonderbaar levengevende kracht. Over deze vereeniging der als verveelvoudigde Ziel van Christus zegt Schram 2): »eene andere wijze, waarop Christus zicli blijvend met ons in het H. Sacrament vereenigt, afgezien van de vereeniging met zijne Godheid en door zijn Persoon, geschiedt door zijne allerheiligste Ziel; want wanneer de gedaanten verteerd en bijgevolg het Lichaam en het Bloed verdwenen zijn, blijft eene soort afdruk der Ziel van Jesus Christus terug, waardoor Hij op een blijvende en geheel bijzondere wijze zich met volmaakte zielen en naar zekere verhouding ook met de overige rechtvaardigen, vereenigt; zijne Ziel, vereenigd met het Woord, wordt als het ware een onmiddelijk werktuig eener meer innige verbinding, welke door de Godheid alleen
1) Eeu der meest afgewerkte verhandelingen van den strijd over de vereeniging van het II. Vleesch van Christus met het Vleesch van hem, die commnnieeeri, en de ware opvatting der 11. Vaders omtrent dit punt, kan men vinden in het vierde Hoofdstuk der 20'! Disputatie van Vasqnez.
2) ïheolog. Myst. I p. 295, Cienfuegos Vita ahscondita Disput VIII, sect. 3,
493
bewerkt wordt, gelijk kardinaal Cienfuogos in zijn Vita ah-scomlita leert en kardinaal Belluga in zijn voorloopig oordeel over dat werk zegt.quot; Ten vijfde is daar een persoonlijke tegenwoordigheid, vergezeld van eene groote vermeerdering der genade, welke als het ware de geur en de indruk van zijn Vleesch, van zijn Bloeden van zijne Ziel zijn nadat de gedaanten zijn verdwenen. Vragen van mystieke godgeleerdheid zijn dezer verhandeling vreemd; waarom wij ons tevreden moeten stellen deze vijf vereenigingen louter op te noemen ofschoon elk derzelve prachtige en schoono diepten van verlossende genade hevat
Eenigen hebben geloofd, dat de vereeniging tusschen Hem en de Sacramenteele gedaante zoo dierbaar is voor Jesus, dat Hij haar gedurende geheel de eeuwigheid wil behouden, zij zeggen, wanneer na de vervolging van den Antichrist, de laatste H. Hostie geconsacreerd zal zijn, zal deze door jubelende Engelen in processie ten Hemel worden gedragen en daar onbedorven worden gehouden , ten einde ons als eeuwig gedenkstuk te dienen der uitstekende liefde, die Jesus zijne Kerk heeft toegedragen 1). Er valt, wat het passende dezer meening betreft, zeer veel voor en tegen te spreken , maar wijl dit buiten het gebied der eigenlijke Godgeleerdheid ligt; laat ik haar voor zooveel de aangehaalde schrijvers haar laten, in al de onzekerheid eener vrome meening.
Doch vestigen wij onze oogen op iets, wat dichter bij ligt; welk een diepte is het neer te zien in — de bezigheden van
l) Kouet Octave du, S, Sacrament, p. 34. Lallemest , Entrotiens V(. p. 83. Sommige goilgcleerdcu waren deze mccniug toegedaan eu verdedigden haar. Zij steunde lioofdzakelijk op het geval, dat het ware kruis eeuwig zoude bewaard blijven in den hemel en op eene opeubaring der 11. Veroniea di Uinasco over de feesten en procession, waarmede de H. Sacramentsdag in den hemel gevierd wordt. Doch vooreerst is het geval met het ware kruis twijfelachtig en Suarez is zelfs tegen deze meening, teu tweede mocht zij ook waarheid bevatten dan zoude toch het geval niet gelijk staau, want het kruis is onze lieer zelf niet en ten derde, indien men de openbaring nader onderzoekt, dan schijnt het, dat onze Heer in zichtbare heerlijkheid in de procesaie was en niet verborgen onder dc gedaautcu; en ten vierde, bijzondere openbaringen laten eene ruimere uitlegging toe. Uaynaudus valt op zijn eigenaardig ruwe wijze deze meening aan in zijne lletcroclita. Vars L Lekt. 1. Punct. 7 aan het einde.
494
Jesus in ons eigen binnenst, zoo lang de gedaanten blijven bestaan! De zaligende aanschouwing is werkelijk, in ons, voor Engelen en voor Heiligen. De Heerlijkheid zijner glorie is in ons vleesch en bloed, in onze beenderen en in onze levende ziel. Hij is werkend daar als God; hij is daar werkende als Mensch, buitengewone dingen, waarvan men geen gelijken vindt. Hij is bezig en als bet ware in zijn werk verdiept; wij zijn dikwijls onverschillig en verstrooid. Moge zijne machtswerking natuurlijk of zedelijk of beide samen zijn, zij is even wondervol, even genaderijk, even ver boven alles verheven. Van hoeveel wonderen zijn wij niet het tooneel door de liefde van Jesus! Wij zijn als in God verloren. Wij zijn Hemelen reeds op deze aarde, wij, ja wij, die ongelukkig ons zeiven kennen voor 't geen wij werkelijk zijn. Keeren wij ons geheel in onze ziel en, elk gedruisch van aardsche zorgen en wereldsche wenschen verstikkend, verfrisschen wij ons met den geur van Jesus, die misschien nog in ons is, en aanbidden wij Hem in den stillen innerlijken tempel, dien Hij daar misschien juist verlaten heeft en waai' de welriekende geuren van zijn wierrook nog hangen aan de van vleesch gebouwde wanden. O, mocht Hij toch hot uur verhaasten, waarin Hij voor eeuwig zijne woning in ons op zal slaan, de ure, waarin wij Hem zullen bezitten zooals wij hem thans nooit bezitten, waarin wij liem zullen bezitten om Hem nimmer meer te verliezen!
VIJFDE HOOFDSTUK.
HET H. SACRAMENT ALLES VOOU DE MENSCIIEN.
Hoe duidelijker wij ons do verhevenheden van het H. Sacrament voor oogen stellen, des te verbazingwekkender schijnen zij ons toe, zij het dan ook maar als eene overmate van liefde jegens ons van den kant onzes Heeren. Het eigenaardige dezer godsvrucht is, dat wij nooit met haar heel ge-meenzaam worden. Zoo lang wij nog godvruchtig zijn, groeit dit H. Sacrament gelijk een onuitputtelijk geheim, gelijk de zalige aanschouwing zelve. Want Hij, wien wij beminnen, en die ons zoo onuitsprekelijk lief heeft, is het eeuwig Woord, de tweede persoon der. Allerheiligste Drievuldigheid. Inderdaad het II. Sacrament is de tweede Persoon der aanbiddelijke Drieeenheid in zijne menschelijke natuur, gehuld in den sluier van liet H. Sacrament. Wanneer wij de drie Goddelijke Personen aanbidden, één in wezen, even eeuwig, en medezelfstandig samen, dan kan het niet anders of wij moeten een bijzonder gevoel van liefde jegens den Zoon ondervinden. Ik zeg niet meerder' liefde of vuriger godsvrucht, dit denkbeeld zou ons ergeren en hinderen, maar — een bijzonder liefdegevoel, hetwelk niet gemakkelijk is te bepalen. De eeuwige Zoon is het Woord des Vaders, de uitdrukking zijner kennis van zich zeiven. 1 lij is de ongeschapen wijsheid, en van Hem en van den Vader- tevens komt de H. Geest voort. Daarom schijnt Hij, als het Woord, in eene bijzondere betrekking tot de schepselen te staan. De schepping is naar eindigen maatstaf, wat Hij is als levendig, oneindig en mede eeuwig persoon, de uitdrukking namelijk der Goddelijke volmaaktheden.
49(i
Daarenboven was Hij van den beginne af, bijzonderlijk bestemd voor de menschen. Hij was de Persoon, die naar Gods eeuwig raadsbesluit onze natuur zou aannemen. Alle drie Personen wilden dit, geprezen zij daarom hunne oneindige aflating. Alle drie kozen Hem uit haar aan te nemen. Doch Hij alleen, de tweede Persoon nam de menschelijke natuur werkelijk aan! Uit zijne voorbeschikking treden Maria, de Schepping, de Kerk en de heerlijkheden des Hemels voort. Hij kende ons van eeuwigheid. Hij koos ons uit van eeuwigheid. Hij beminde ons van eeuwigheid en van allo eeuwigheid verwaardigde Hij zicli naar den oogenblik te verlangen, waarin Hij met onze menschelijke natuur zicli zeiven zoude bekleeden. Het voorzien der zonden bewoog Hem slechts dit met meerder liefde en ook meer op verteederende wijze te doen. — Van daar komt het, dat terwijl wij door het geloof weten, dat alles wat God buiten zich werkt tevens het werk dor geheele Drieëenbeid is, wij nochtans een bijzonder gevoel jegens den tweeden Persoon, den eeuwigen Zoon ontwaren; want terwijl wij Hem in de ongenaakbare majesteit zijner mede eeuwige Godheid onderscheiden, herinneren wij ons niettemin, dat Hij Jesus is en dat Jesus Hij is.
Zoo was Hij alles voor de menschen, zelfs reeds voor dat Hij werkelijk mensch was. Indien wij Hem in den een of anderen oogenblik van zijn verblijf op aarde beschouwen, dan was Hij alles voor ons en al het zijne was voor ons en Hij was alles. Daarmede wordt geheel het Evangelie uitgedrukt. Hij was op aarde in een toestand van lijden en vernedering en dit wel in ons belang. Dit was eene verandering in het oorspronkelijk plan Gods. Dewijl er nu meer noodig was, dan dat de Schepper in heerlijkheid, vreugde en glanzende majesteit eene geschapen natuur aannam, werd er ook meer gegeven. Daar was het lij del ijk vleesch, het smaadvol leven, de geheimen in Gethsernane en de verschrikkingen van Calvarie. Zijne Onbevlekte Moeder was, wat Hij op aarde het meest waardeerde; en juist in den oogenblik van zijn bitterst lijden, ja in de ure zijner ontzettende verlatenheid schonk Hij haar weg ten einde zoowel onze moeder te zijn als de zijne. De eer zijns Vader was als het ware zijn alles overheerschende hartstocht. Doch deze eer was in worke-
lijkheid ons heil. Hij maakte het tot zijn eigen belang en dat zijns Vaders, zielen te redden op de gemakkelijkste, vrijgevigsto en overvloedigste wijze, en het getal der verlosten boven alle berekening te vermenigvuldigen. Het was zijne liefde tot zijn Vader, en de liefde zijns Vaders tot Hem en de vreugde des H. Geestes in Hem , langs alle wegen, zonder iets der vrijheid van onzen wil te kort te doen, uit ons de ontelbare scharen te vermeerderen, die gered en verheerlijkt zouden worden.
Alles werd gericht ten onzen voordeele , in ons belang gekeerd en als onze zaak behandeld. Ja, terwijl Hij op aarde was, had Hij zelfs een onweerstaanbare neiging tot de zondaren. Hij scheen tot hen getrokken te worden tdsof een voorliefde voor hen tot den aard zijner menschelijke natuur behoorde; en Hij gaf zich geene moeite dit te verbergen maar liet vrij en zonder schroom de menschen ergernis daaruit nemen tot schade hunner eigene zielen. Waar er iets nederigs en verachts op deze aarde was , werd Hij daarheen getrokken. Wat andere harten, wegens ellendige geringheid of geen belang wekkende nietigheid terugstiet, trok zijn hart aan gelijk een magneet. Hoe diep het ware, hoe duister de diepte mochte wezen, toch liet Hij zich in de diepte af zoo haastig en natuurlijk als de steen zinkt naar den bodem der zee-En alles wat Hij van dezen aard deed, was tegelijkertijd een zaad hetwelk hij strooide van ontelbare geslachten groothartige zielenreddende Heiligen en van edelmoedige, onbaatzuchtige en offervaardige religeuze orden. Want Hij was God en bleef altijd in het rustig bezit zijner zich zelf bewuste alwetenheid, zoodat alles wat Hij ooit deed, gelijk Hij voorzag , ook tot ons aller voorbeeld dienen zoude; zelfs de goddelijke verkwisting, waarmede Hij zijn kostbaar Bloed langs alle zijden uitgoot , totdat Hij geen druppel meer had te geven.
Doch het moest schijnen, dat Jesus op aarde natuurlijkerwijze alles was voor ons; immers met dat doel gewaardigde Hij zich te komen en met die bedoeling bleef Hij zijn vastgestelden tijd op aarde om te leeren, te werken en te lijden. De drie en dertig jaren zijn een geschiedkundige daadzaak en gaan gelijk
F. W. FABER , H. SACRAMENT. 32
498
andere feiten der geschiedenis gaan en komen, voorbij na eenmaal vervuld te zijn, er blijft ons slechts een terugblik daar op over. Indien wij evenwel den ten Hemel geklommen Jesus beschouwen, dan is Hij voor ons nog even groote hulpe als toen Hij op aarde wandelde, zjne mensclit-lijke natuur behoudt Hij in hare volkomenheid en in de wer kelijkheid harer menschheid voor eeuwig. Dit mochten wij verwachten, het was niet waarschijnlijk, dat Hij weder aflegde, wat Hij eenmaal aangenomen had. Doch daar zijn vele teekenen zijner voortdurende genegenheid jegens ons, welke wij niet gewaagd zouden hebben te veronderstellen. Door een geheim der verteederendste liefde heeft Hij zijne vijf voornaamste wonden behouden, ten bewijze dat Hij nog altijd voor ons alles is. Deze wonden zijn , gelijk de Godgeleerden zeggen, zijne voortdurende priesterlijke bemiddeling. Harer stilzwijgende welsprekendheid spreekt altijd tot den Vader voor de menschen. Zij schieten stralen uit als zooveel zonnen, gelijk de lofzangen der Kerk zich uitdrukken, en geheel de Hemel is met de schoonheid van haar liefelijken glans vervuld. Op zijn troon als middelaar in den Hernel is Hij thans de levende br on van alle genade op eene meer alge-meene, rijke err machtige wijze dan Hij ooit op aarde was.
De Kerk bezit als hot ware in allerlei gedaanten en soorten nog over genoeg van dien zoom zijns kleeds, waardoor er altijd eene kracht van Hem nit en in ons overgaat. Daar is niet eene zegening der Kerk, zij moge dan op het zout, het water, de kaarsen, de palmen, de asche, de kleederen, de H. vaten, de beelden of op eene andere stof rusten of zij is vervuld van Jesus en heeft haar eigen genade en is tot een bijzonder weldadig doel bestemd. De Kerk is de verveelvul-diging van .lesus, de alomtegenwoordigheid van Jesus, de kracht van Jesus, zij is de geheele Jesus. De Kerk bestaat slechts in Hem en voor Hem. Om het woord des Apostels te gebruiken, is zij zijn Lichaam en bijgevolg Hij zelf. De aarde bezit geen voorrecht, dat vergeleken kan worden met het voorrecht een lid zijner Kerk te zijn, en diegeire ontecrt haar en Henr, die de ontzettende verschrikkelijkheden ver kleinen dier uiterste duisternis, waarin de zielen nederliggen, die der Kerk ontvreemd zijn.
499
De grootte van ons voorrecht en bijgevolg de eer dei-Sacramenten wordt noodzakelijk door alles verminderd , wat de onuitsprekelijko ellende van buiten de Kerk te staan, en de vreeswekkende moeilijkheden buiten haar zijne zaligheid te bewerken, ais van minder beteekenis voorstelt d). Deze is de rede, waarom de Heiligen altijd, als door een instinkt hunner heiligheid gedreven, den algemeenen, was-senden bijna hopeloo/.en zondvloed met zooveel kracht hebben aangetoond, die de verwoeste aarde buiten de Kerk bedekt. Hoe hard, hoe ondragelijk hard voor eene onverstandige en liefdelooze verdraagzaamheid, de oordeelen der strenge godgeleerden wezen mogen, toch hebben de Heiligen, en dit is een feit, waarop ik boven reeds gewezen heb, hun gevoelen en hunne meening daarover nog sterker en beslissender ui (gesproken dan de godgeleerden. Hoe dierbaarder voor de ziel liet volle licht en het sacramenteel leven van Jesus is, des te dieper is de duisternis, des te beklagenswaardiger de dood van hen, die van de volheid van dit licht en van de weldaden van dit sacramenteel leven beroofd zijn. Het eeuwig bezit van het onbevlekte Hart van Maria in vereeniging met alle geesten der ontelbare Engelen, zoude niet voldoende zijn een enkele betuiging van dankbaarheid te doen , welke zoude opwegen tegen de eonige en alles omvattende weldaad, katholiek te zijn en het vaderlijke oppergezag van den Paus te erkennen. Met is van Jesus, die ten hemel geklommen is, dat wij deze koninklijke genade hebben ontvangen.
Vestigen wij nu de aandacht op de bezigheden van dien ten hemel geklommen Jesus. Als Hij zijne moeder verheft en ten hemel neemt, geschiedt dit in ons belang zoowel als
1) Over het berouw, w;,t vergiffenis der zonde bewerkt , ook zonder het H. Sacrament der liiecbt, iaat de Kerkvergadering zich in de volgende bewoordingen uit: „Om toe te geven, dat door het berouw zonde wordt uitgedelgd: wie weet niet, dut. zirik een berouw zoo hevig, bitter en innig wezen moet, dat de bitterheid der droefheid met de grootheid der misdaden gelijk staan en daartegen op pi eet kunnen wegen ? En dewijl ivein 'gt;gen het tot zulk eene hoogte in de vermorzeling des harten kunnen brengen, volgt het ook, dat slechts voor zeer weinigen langs dezen weg vergiffenis der zonde te verhopen is. Pars II, eap. 5, Quaes!. XXXVJ.
32'
500
in zijn of liaar belang. Hoe weinig laat hij ons aan Maria's ongeëvenaarde aanschouwing en genieting van den Allerhoogste denken, en hoezeer dringt Hij ons haar voor te stellen als de Moeder der Barmhartigheid, die gelijk liet den schijn heeft, bezig en bezorgd is uitsluitend voor ons! Wat voor uitwerking brengen de zaken dezer aarde, op de bezigheden van geheel den Hemel te weeg? De Engelen zijn dienstbare geesten, uitgezonden om de erfgenamen des Hemels te dienen, of de gebeden der uitverkorenen der Allerhoogste Majesteit in hun gouden wierookvaten op te offeren. De zielen der Heiligen zijn allen bezig in hun grootsche taak van voorspreken. Naar elk deel des Hemels , waar wij onze oogen richten, zijn de Zaligen bezig voor ons belang; want dit is het minnelijk verlangen van den teu Hemel geklommen Jesus. Doch het meest van allen doet voor ons juist de tegenwoordigheid zijner H. Menschheid in den Hemel, die in onzen naam en voor ons verbannen geslacht de heilrijkste Drieëenheid aanbidt en verblijdt. Niet eene natuur des Engels, hetzij van een of allen samen, kan eene voorbijgaande passende oefening van aanbidding jegens God verrichten, geene oefening, die strikt genomen zijner waardig en zijner Majesteit voldoende passend zoude wezen. Doch het menschelijk geslacht doet dit eiken dag en nacht in den Persoon van het Menschgeworden Woord. God ziet ons als het ware door het middel zijner H. Menschheid, zoodat alles gekleurd en getemperd wordt door haar als ware het die Menschheid zelf; en zoo schijnt de arme gevallen aarde voor zijne welbehaaglijk oog nog schooner dan toen zij voor Hem 'lag jeugdig nog en zondeloos en Hij haar zegende om haar schoonheid. Waarlijk de ten Hemel geklommen Jesus is alles voor ons.
Niet minder is Jesus voor ons alles, nadat Hij weer tot ons teruggekeerd is in het H. Sacrament. Welk een geheim is dit, indien wij het slechts beschouwen als een terugkeer zonder nog stil te staan bij zijn eigene innerlijke geheimzinnigheid. Toen Hij opstond uit het graf, de dierbare Verlosser der menschheid, wijlde Hij nog op aarde alsof hot Hem moeite kostte haar te verlaten. Wie kan denken aan die veertig dagen zonder dat zijn hart verwarmd wordt of zoete tranen aan de oogen ontvloeien? En, toen Hij was opgeklommen
501
ten Hemel en zijne menschelijke natuur geplaatst had op den verheven troon, welke haar uitstekende verdiensten pasten, zag zijn oog neder op de Kerk, op Stephanus, op den hoogen raad, of op Paulus langs den weg naar Damaskus of waar ergens anders raad of kommer zijn blikken henen riep. Hij gewaardigde zich den schijn aan te nemen als hunkerde Hij naar de aarde. Omgeven als Hij was door vlekkelooze heiligheid zoowel van engelen als van menschen, voelde Hij zich toch getrokken naar den zondigen en vernederden mensch. Zelfs de Engelen namen den geest van zijn H. Hart over. Zij kwamen er toe zich meer te verblijden over eenen zondaar, die boetvaardigheid doet dan over negen en negentig, die geen boetvaardigheid noodig hebben.
Konde er eene allating zijn , dieper nog dan deze? Het is alsof Hij besloot, — ik spreek hier als mensch, want Hij kende geene wisseling, ook waren zijne beschikkingen niet de uitdrukking van een veranderlijken wil noch zijne plannen het gevolg van luim en neiging of het voordeel trekken uit eene aangeboden gelegenheid — het is alsof Hij besloot door middel zijner Menschwording eene andere openbaring der goddelijke volmaaktheden te geven, meer wonderbaar nog dan de Menschwording zelve was geweest en dat deze openbaring het heiligst Sacrament zoude zijn. Het scheen alsof Hij zich niet los konde maken van Bethlehem en Egypte, van Nazareth en Jerusalem, van Genezareth en liethanie, van Gethsemanó en Calvarie, alsof Hij niet een der geheimen van zijn drie en dertig jaren konde over stappen en daarom door het middel zijner menschelijke natuur en door zijne almacht ze allen wilde vereenigen en hernieuwen; en dat deze vereeniging en hernieuwing het Heiligst Sacrament zoude zijn. Het is alsof Hij alle aanbidding en alle liefde, alle geloof en allen godsdienst, wilde vereenigen en samenbrengen in een enkel geheim, en dat enkele geheim zoude zijn eigen boven ulles uitstekende persoonlijkheid zelve zijn gt;en deze samenvoeging van zich zeiven, van zijn Lichaam en Bloed, van zijne Ziel en Godheid, als kind en als man, in verheerlijking en in versmading, als op aarde en in den Hemel, als offer en als Sacrament, zoude.de aanbiddelijke Hostie zijn op de Altaren der Kerk.
502
De heerlijkheid des Hemels wordt op eens niet een woning maar een ballingsoord. Zij kan Hem niet helpen dit geheim te voltooien. Zij biedt Hem geen gelegenheid, zij opent Hem geen diepte; zij kan Hem niet bekoren met de gezochte lokspijze der menigvuldige vernedering. Hij wendt van haar de blikken af als hadde zij valsch gespeeld en Hem teleurgesteld. Maar de aarde kan beloven alles, wat Hij vraagt en haar beloften houden met verkwistenden overvloed. Hoe onmetelijk en schijnbaar grenzeloos de diepten harer ellende en nietigheid waren, die Hij reeds gevuld had, daagden er toch nog nieuwe diepten van onuitsprekelijke ellende voor Hem op en lokten Hem in zich neder gelijk de diepe nederigheid van Maria Hem vroeger naar de aarde heengetrokken had. De aarde scheen op eens een paradijs en eene woning, en Hij, het menschgeworden Woord, nam vreugdevol bezit van hare laagste diepten door de goddelijke vernedering van het allerheiligst Sacrament.
Deze is een zeer menschelijke wijze van voorstelling, maar ofschoon zij niet letterlijk waarheid bevat, stelt zij de liefde van Jesus voor ons in het H. Sacrament in haar eenig ware licht. IS'u is Hij hier, geheel de wereld over op duizend plaatsen, de wereld verheerlijkend voor Gods oog en voor haar winnend ontelbare zegeningen welke men zelfs niet denken kan. Niet in den Hemel slechts maar thans op aarde en millioenen malen verveelvuldigd, aanbidt Hij de allerheiligste Drievuldigheid voor ons en aanbidt haar millioenen malen op een waardige wijze. Zijne nabijheid is voor ons een onuitsprekelijke steun in onze ballingschap; en terwijl de verhevene en geheimvolle wijze, waarop Hij zijn oiïer voor ons in de H. Mis hernieuwt, ons dagelijksch leven en onze dagelijksche redding is, laat Hij zich tot onzen troost bewaren in het H. Tabernakel om Hem Ie aanbidden; en wel bijzonder voor de zieken en do stervenden; en Hij gaat tot hen, gelijk Hij eens, indien de H. Barbara hare beschermelingen niet ontrouw wordt, en ons niet zonder de teerspijze sterven laat, tot ons zal komen gelijk een vader tot zijn bezorgde kinderen, die zoo angstig er tegen opzien de zwarte klove, die tot Hem geleidt te overschrijden, Hij komt en draagt ons over in zijn eigen
503
armen. Maar waar is het gewin, wat het H. Sacrament Hem afwerpt? Indien Hij zich niet verwaardigde onze kleine liefde aan te zien als zijn groot gewin, het voordeel zoude geheel voor ons zijn, niet voor Hem. Welk een Verlosser! Welk een Sacrament! Welk een God!
Indien het II. Sacrament .lesus is, geheel en al voor ons, is het dan niet de rechtrnatigste aller gevolgtrekkingen, dat wij moeten zijn alles voor Hem ? Wij zouden alles voor Jesus zijn, indien .lesus ons alles is. Wat wil dit zeggen? Voorzeker, onder meer anderen, dat het Heiligst Sacrament voor ons juist, het eenig alles overweldigend feit der wereld zoude wezen. Onze handen houden Hem; onze woorden maken Hem; onze tong draagt Hem; Ons lichaam omsluit Hem ; Onze ziel gevoelt Hem ; Ons Vleesch voedt zich met Hem, met Hem. den Oneindige, den Onbegrijpelijke, den Onmetelijke, den Eeuwige. Moet niet alle leven beschouwd worden in dit licht, juist zooals de Kerk staat in dit licht, en geen ander heeft? Wat boeit meer onze aandacht, wat wekt meerder eerbied, wat is meer vertrouwelijk gemeenzaam , wat meer bedeesd, wat gelukkiger dan de aanbidding van het Heiligst Sacrament. en de bijzondere beoefening van Gods tegenwoordigheid, die het in ons allen onderhoudt! Geheel ons wezen, van het eene jaar tot het andere, gaat op in dien eenen dubbelen plicht, nu eens het allerheiligst Sacrament te prijzen dan weder het eerherstelling aan te bieden. Wat anders zal de groote plechtigheid zijn bij onze intrede in de eeuwigheid, dan eenvoudig de ontsluiei ing van het H. Sacrament?
Nooit sla ik do oogen op het H. Sacramentquot; of ik herinner mij ook het laatste oordeel van de wereld. Juist die genaderijke stilte is mij eene voortdurende vermaning over die ge-druischvolle pracht en brandende majesteit. Wanneer ik het Allerheiligste in mijn handen houd, kan ik slechts gevoelen, dat Hij mijn rechter is, wien ik draag en dit schijnt mijne liefde veeleer aan te whkkeren dan te verminderen; en de H. Communie is er des te beter om, indien ze altijd als teerspijze ontvangen wordt. Hij komt in mijne M. Mis, gelijk Hij kwam op den dag der Boodschap, van den Hernel, zonder eene tusschen liggende ruimte te doorloopen, snel-
504
Ier dan de bliksem en toch zoo rustig tevens. Ik val op mijne knieën en aanbid , gelijk Maria toen de vervoering haar verliet, op de knieën zonk voor het nieuwgeboren Kind. De stilte is zoo stil, dat ik daarin de heldere bazuinen hoor van het verwijderd oordeel. Hoe verschillend zal de zinnelijke kracht van die heerlijke aankomst zijn ! Met welke plechtige zorg stelt de Godgeleerdheid dit overeenkomstig de H. Schrift ons voor de oogen ! Een hemelsch vuur zal uitgaan van den Hemel, gelijk een ontzagwekkende storm, als de voorlooper van den Rechter , een beeld van den vurigen geest van Elias en Joannes den dooper, het zal de verworpelingen omhullen en de plaats innemen waar zij verzameld zijn. Daar in het vuur zullen zij afwachten het vuur, dat tot Gods cere, tot Gods zege, tot Gods wrake brandt.
Dan zal het lichtend kruis , het teeken van den Zoon des Menschen verschijnen in de wolken, schoon en vol van Majesteit , door de Engelen gedragen als een standaard , en zichtbaar als vereenigingspunt der heldhaftige Heiligen gedurende het oordeel. Daarna zullen volgen de wolkenmassa's, waarop de H. Schrift zoo voortdurend zinspeelt en waarvan de zonneondergangen in den zomer het vervoerend voorspel zijn, bovennatuurlijke wolken, die Hij verlicht en schooner maakt door zijn stralenglans. Zij dompelen de uitverkorenen in eene vervoering van vreugde en verschrikken de verworpenen ; want zij gelijken een zegewagen , ofschoon hij die niet noodig heeft om daarop te steunen. Intusschen helder als de stem van eenen, dien wij minnen, klinken de klagende tonen der aartsengelen met hunne bazuinen de aarde langs tot hare uiterste grenzen , en eischen de koude groeven en de diepten der zeeën op, haar dooden terug te geven. Zijne heilige Engelen, allen zonder uitzondering, zullen daar zijn, niet een zal in den Hemel terugblijven. Zij zullen lichtende ichamen aannemen gelijk de Godgeleerden zeggen, want alles zal bij die groote pracht zoo zinnelijk zijn als het bij de Hemelvaart was, welk geheim, gelijk de Engelen zeiven zeiden, eene beeltenis was van de tweede komst des Heeren. De Hemel, de verlaten Hemel zal weder de Goddelijke eenzaamheid bezitten die er heerschte, voor de Schepping.
505
Dan zal de Rechter zelf in zijn schoonheid en majesteit, in de oude heerlijkheid zijner Hemelvaart komen met zijne Moeder en zijne Apostelen. Wie zal zijn komst beschrijven? Hij wordt op zekere wijze, gelijk Suarez zegt door het koor der tronen gedragen; geesten , van alles overtreffende rustige kracht en beminnelijk schitterend in onuitsprekelyken glans. Hier keeren wij weder tot het H. Sacrament terug. Want het waren, gelijk ons Boudon verhaalt, juist deze Tronen , die Suarez altijd bij het H. Misoffer rondom de H. Hostie zag, dezelfde Tronen in wier gezelschap Angela van Foligno 1) Jesus in het H. Sacrament aanschouwde en wier aantal, als zij zeide ontelbaar was , die dus krachtens hun ambtsbediening het tegenwoordig offer met het toekomstig oordeel in verbinding brengen. Zijne liefde is er in geslaagd zijn tweede komst te voorkomen. Hij heeft een weg gevonden om met ons te zijn zelfs wanneer Hij van ons verre is. Tot welke wonderbare kunstgrepen heeft Hem zijne menschelijke natuur niet geholpen ! Want door die natuur is Hij Offer en Rechter tevens. Daar is niet een onzer, die niet de Heerlijkheid des laatsten oordeels zien, en eene rol daarbij vervullen zal. Doch waar is Hij nu , op wiens stralend aangezicht en bliksemend oog, op wiens gloeiende wolken en schitterende Tronen aller menschen oogen gevestigd zullen zijn, vol bewondering allen, eenigen in jubelende vreugde en vervoerende liefde anderen in duisteren haat en kruipende vrees? Waar is Hij nu? Wees stil, en laat het H. Misoffer voortgaan. Dit is Hij; dien ik oogenblikkelijk moet opheflen van de corporale en met wien ik ofschoon in uiterste vreeze, zoo opvallend vertrouwelijk omga, wijl de Kerk mij zulks gebiedt en de zoetheid van zijn eigen gebod mij daartoe uitnoodigt. Hij is de Rechter. Och mocht ik met mijne kniebuiging daar even, een nog inniger acte van geloof en liefde kunnen vereenigen ?
Het stilzwijgen van het H, Sacrament schijnt voortdurend te zeggen , Jesus heeft aan niets te denken dan aan u. En de Engelen zeggen, o gelukkige die gij zijt ? En de Hemel benijdt ons, en de aarde verblijdt zich het geslacht van de kinderen der menschen te dragen. Docli onze eigen ziel!
1) Haar leven, lloofdst. VII. n0 112.
506
Hoe verkeerd is zij! Hoe weinig kent zij haar eigen geluk ? Kan men een treffender ongeluk denken, dan dat God slechts een enkel oogenblik zou ophouden aan ons te denken. Wij zouden in 't niet terugzinken. Of dat Hij zou ophouden ons te beminnen ? Dat zou voor ons eene hel zijn. Maar let eens op Hem in dit geheim. Hij stelt geheel zijn almacht in het werk ten einde ons te beletten Hein te vergeten. Hij put zijn oneindige wijsheid uit ten einde te voorkomen, dat onze harten jegens Hem koud en gevoelloos worden. Hij komt op onze straten, rust op onze altaren, laat de klokken luiden en de wierookvaten dampen zoo, dat wij Hein bij elke schrede in den weg treden. En toch, wij, die goed zijn, al naar wij goed noemen, die gelooven, beminnen, naar verheven dingen streven en wenschen eenmaal tussclien Serafijnen neer te zitten , — hoe weinig denken wij aan Hem ofschoon wij toch zooveel spreken; hoe weinig doen wij voor Hem, nog veel minder dan niets! Ach Heer! Heiligst Sacrament! Eene zaak hebt gij onverricht gelatui. Gij hebt onze koudheid sterker laten zijn dan uw vuur; en ware dat niet het geval geweest, dan hadden wij geen Hemel meer noodig gehad want reeds meer dan een Hemel zou onze aarde zijn geweest, wijl wij al uwe glorie zouden hebben bezeten en met uwe glorie uwe zoete vernederingen bovendien.
ZESDE HOOFDSTUK.
DE MAGNEET DEU ZIELEN.
Uit al lielgeen wij tot dusver hebben gezegd, volgt natuurlijk, dat het H. Sacrament de magneet der zielen is. Er heefteen wederzijdsche aantrekking plaats tusschen Jesus en de zielen der mensclien. Maria trok Hem van den Hemel af. Onze natuur trok Hem sterker aan dan de natuur der Engelen. Onze ellende, bewoog Hem bij onze nietigheid te verwijlen. Zelfs onze zonden oefenden eene soort aantrekkingskracht uit op den overvloed zijner barmhartigheid en den voorkeur z'yner genade. Ons berouw voert Hem tot ons terug. Onze liefde maakt de aarde voor Hem een paradijs; en onze zielen lokken Hem, gelijk het goud den armen bekoort, met onweerstaanbare be-toovering. Ziedaar de aantrekking van onze zijde. Van den anderen kant, Hij trekt ons tot zich door de genade, door zijn voorbeeld, door zijne macht, door zijne beminnelijkheid, door zijne schoonheid, door zijne vergevingsgezindheid en bovenal door het Heiligst Sacrament. Ieder, die iets uitstaan heeft met de leiding van de zielen, heeft de macht leeren kennen welke Jesus hoeft. Talenten zijn onnoodig. Welsprekendheid daarby vergeleken is onaantrekkelijk. Geleerdheid mist dikwerf het doel. Redeneering stoot in de meeste gevallen terug. Maar de eenvoudige prediking van Jesus Christus en dien gekruist, zal voldoende zijn eene congregatie te verzamelen, eene kerk te vullen, eene menigte menschen naar den biechtstoel of ter H. Tafel heen te trekken, en feest te vieren, wanneer alle overige middelen gebruikt zijn. Geene macht op aarde is te ver-
508
gelijken bij de eenvoudige en onopgesmukte prediking van het Evangelie. Preeken over Jesus en gemoedelijke uitlegging zijner geheimen zullen bewerken, dat de menschen hunne gewone bezigheden en de plichten \an hun staat volmaakter vervullen, dan de rechtstreekse he onderrichtingen voor deze dingen hen daartoe zoude bewegen. Alle aantrekkingskracht der Kerk ligt in Jesus en het grootste punt van aantrekking is het H. Sacrament.
Het H. Sacrament is het eigendom van de zielen der menschen het behoort hun toe op eene wijze en met eene innigheid zooals de Engelen er geen deel aan kunnen nemen. Desniettemin bestaat er een groot verband tusschen de Engelen en het H. Sacrament. Het is het bijzonder geheim dier menschelijke Natuur, waarin Jesus het hoofd der Engelen is. Het is een der geheimen, welke zij aanbidden en vol nederigheid wenschen te doorschouwen. Zij bewonderen het met een eigenaardige bewondering, en volgen het over geheel de wereld, in de handen der priesters, op den troon des altaars, in het tabernakel, rondom de kerk in ommegangen, bij zijn stille bezoeken van de zieken, alsof zij door Hem werden aangetrokken, wat ook inderdaad geschiedt. Het Heiligst Sacrament heet spijze der Engelen en het brood der Engelen; en ofschoon zij de eigenlijke sacramenteele vereeniging met het Vleesch van onzen dierbaarsten Heer niet kunnen genieten, toch voeden zij zonder twijfel daaraan hunnen geest door een soort krachtige geestelijke communie. Evenwel blijft het altijd een voorrecht der menschelijke natuur, eene gunst, welke wij der eeuwige uitkiezing Gods en aan het voorrecht onzer natuur moeten dankweten; kortom het is de magneet der menschelijke zielen. Dit moet altijd waarheid blijven ofschoon er ongetwijfeld, vele geheimvolle verbindingen beslaan tusschen het Heiligst Sacrament en het rijk der Engelen, waarvan wij op dezen oogenblik zelfs niets vermoeden.
Men verhaalt, dat de H. Michael aan den H. Eutropius den kluizenaar, openbaarde als wachtende Engel van het H. Sacrament uitverkoren te zijn en dat Hem sedert den Witten Donderdag de zorg daarvoor was toevertrouwd; en er wordt «ok nog van meer openbaringen van Hem aan verscheidene Heiligen betreffende de
509
aanbidding van hel H, Sacrament gesproken. Eenigen hebben verondersteld, dat hij de Engel is, op wien in den Canon der H. Mis gezinspeeld wordt; er wordt ook bij liet begin der H. Mis in het Confiteor aan Hem herinnerd ; vervolgens bij de tweede wierooking in de plechtige Hoogmis; en ook bij het offertorium in de zielmissen. Vele Heiligen en dienaren Gods hadden eene bijzondere godsvrucht tot den Engel aan wien in don Canon der H. Mis herinnerd wordt , zonder over zijnen naam of zijne persoonlijkheid te beslissen 1). Aan ieder der zeven Engelen, die voor den troon Gods staan, wordt gezegd eeu der Sacramenten ter bewaking bijzonderlijk te zijn toevertrouwd. Het heiligst Sacrament des Altaars is den H. Michael, het Doopsel den H. Gabriel, het Vormsel den H. Uriel, de Biecht den H. Jehudiel, het H. Oliesel den H. Raphael, het Priesterschap den H. Sealtiel en het Huwelijk den H. Barachiel toegewezen. Het is natuurlijk uiterst moeilijk zulke vrome meeningen naar eigenlijke waarde te beoordeelen. Meestendeels ligt iets goddelijks daarin maar als gewoonlijk in onzekerheid gehuld.
Er schijnt ook een sterke neiging tusschen de Heiligen onderling te bestaan, het koor der Tronen met het H. Sacrament in eenig bijzonder verband te brengen. Waar de H. Maria Magdalena van Pazzi de negen koren der Engelen langs gaat, ten einde van ieder eene bijzondere genade te verkrijgen, zegt zij hare toevlucht te nemen tot de Tronen om zich in de armen van het Mensch geworden Woord te werpen, vooral gedurende zijne Sacramenteele vereeniging met zijne verloofde zielen 2). Angela van Foligno noemt, na hare visioenen de Tronen het gezelschap van het H. Sacrament :5). Zoo verhaalt ook Boudon in zijn levensbeschrijving van Sunn, de voortdurende verschijning der Tronen, welke hij in verband met de H. Mis had.
Wat de betrekkingen tusschen Maria en het H. Sacrament
1) Saroonio, Ritrattu di S. Hnfadü p. 43. Da Pente. LeVeu van Jialthazar Alvarez.
2) Vita, Cap. XXI.
8) Vie, Chap. VII.
510
aangaat, is het onmogelijk daarover op waardige wijze te spreken en moeilijk er in 't geheel over té spreken. Er zijn twee bronnen , waaruit wij ze leeren keniien , de Godgeleerdheid en bijzondere openbaringen. Wij zouden met de Kerk niet overeenstemmen, wanneer wij deze openbaringen aan de Heiligen maar weinig telden, vooral die, welke in een of anderen graad deti schijn eener kerkelijke goedkeuring genieten. Doch mijn doel in deze verhandeling is geweest veeleer de Godgeleerdheid dan deze openbaringen te volgen en waar ik dan ook de aandacht er op gevestigd heb, heb ik haar in de haar eigen onzekerheid onbeslist gelaten. Niemand dan ik kan de schoonheid der godvrucht en de geestelijke waarde van vele dingen, welke deze openbaringen in last hebben ons te zeggen, overschatten. Doch over het geheel genomen en wel -bijzonder met betrekking tot het H. Sacrament zijn zij niet slechts minder bevredigend dan de Godgeleerdheid, maar ook minder belangwekkend.
Sommige Godgeleerden houden vol, dat het H. Sacrament is ingesteld ten believe der Allerheiligste Maagd Maria, meer bijzonder en meer voor Haar dan voor de geheele overige menschheid samen. Inderdaad schijnt dit uit de beginselen , die de meeste goedkeuring dragen en het meest bij de bespreking barer eer gangbaar zijn, te volgen. Zeer vele schrijvers zeggen, dat .lesus, alles wat Hij deed voor ons, (41 meer uitstekende en voortrefleüjke wijze deed voor haar, bijv. toen Hij haar verloste reeds vooruit in de onbevlekte Ontvangenis. Hij beminde haar, zeggen zij, meer dan al het andere samen, en het Heiligst Sacrament is de daad, welke zijne liefde de kroon opzette; en uit deze twee vooropgezette stellingen volgt zeer gemakkelijk de slotsom, dat het H. Sacrament voornamelijk werd ingesteld voor haar en dat gelijk wij haar de Menschwording dankweten, haar in denzelfden zin voor het Heiligst Sacrament dankbaarheid verschuldigd zijn. De verschillende punten van overeenkomst tusschen de Menschwording en het H. Sacrament of liever de samenvatting der geheimen van het een in het ander, maken deze leer zeer aannemelijk in den zin, welke de leeraars dezer meening daarin gelegd willen hebben.
511
Daar zijn vervolgens Godgeleerden, die leeren dat liet Vleesch, dat onze Heer bij zijne Menschwording van Maria aannam, en uit haar reinste bloed gevormd werd, nooit eenige verandering zoude mogen ondergaan; maar dat terwijl al wat later in Hem groeide aan natuurlijke wetten onderworpen mocht zijn, (wat wij zeker wagen mogen te betwijfelen), datgene wat Hij oorspronkelijk van haar aannam behouden bleef, gekruisigd en begraven werd, en verrees uit het graf en zich daarom werkelijk bevindt in het Heiligst Sacrament, dat, gelijk zij verder leeren , een zekere bijzondere voortreffelijkheid en voorrecht ontvangt van de tegenwoordigheid dezer oorspronkelijke stoll'e der Menschwording. Dit zal ons de woorden verklaren van den H. Ignatius, die zegt, dal onze Maagdelijke Moeder Hem in het H. Sacrament toonde, wat uit haar gevormd is. Hetgeen hij zegt is zeer merkwaardig 1). Toen ik mij met den H. Geest voor de H. Mis onderhield in tranen en godvruchtige stemming als gewoonlijk, scheen het mij toe alsof ik een schitterenden gloed met de vurige kleur eener vlam zag en gevoelde, iets, wat mij vreemd voorkwam. Toen ik mij gereed maakte naar het Altaar te gaan , de H. gewaden had aangetrokken en het H. Misoffer ging beginnen, werd ik innerlijk zeer ontroerd. Stroomen tranen ontwelden mijne oogen en zuchten mijne boist en dikwerf kende ik niet meer spreken. Toen ontwaarde en zag ik hoe de Allerheiligste Maagd haar gunstig werkenden invloed bij den Vader aanwende, zoodat ik in den Canon der H. Mis en bij de Consecratie niets zien en ontwaren konde dan Haar alleen, die om zoo te zeggen een deel dezer groote genade en als de deur daartoe uitmaakt; en mijn geest had een waarneming alsof Zij mij bij de handeling der Consecratie het bestaan van haar eigen vleesch in het vleesch haars Zoons toonde (dal is: de vorming uil haar wezen) met zulk een treffende duidelijkheid, dat ik het niet vermag te beschrijven.
Dit vroom geloof moet quot;evenwel niet verward worden met eene dwaalleering over dit punt, waarop men eens getracht heeft
I) Zijn leven 11. p. 80, Uilgave der Orator. De curcief gcsohreveii woorden zijn de mijueu.
512
eene valsche godsvrucht te gronden. Pater Zephyrinus de Someire een Franciscaan gaf een boek uit over de vereering der Moeder Gods in het II. Sacrament, waarin hij beweerde, dat een deel van haar vleesch en een deel van haar bloed onder de hun eigen gedaanten in de H. Hostie tegenwoordig was, zoodat wij in het H. Sacrament niet slechts haar bij de Menschwording in het vleesch en bloed van Christus veranderde bloed maar ook haar eigen vleesch en bloed onveranderd zouden hebben. Christophorus de Vega schrijft in zijne Teologia Mariana dezelfde zienswijze neder en wordt daarom aangevallen door Teophilus Raynaud in zijne Dyphticha Mariana 1). Guido de Karmeliet verwijt in zijne Summa der Ketterijen, den Grieken dezelfde dwaling. Zij gelooven zegt Hij, dat de overblijfselen van het geconsacreerde brood de overblijfselen der H. Maagd zijn en hij bewijst dat dit blijkbaar ketterij is. Benedictus XIY spreekt van deze valsche Godsvrucht in zijn werk over de Kanonicatie der Heiligen 2) en toont aan hoezeer zij met de beginselen des geloofs in strijd verkeert. Hij besluit met de woorden: «daarom is het slechts geoorloofd te bevestigen, dat in het H. Sacrament het van Maria aangenomen vleesch van Christus is gelijk de H. Ambrosius in den Canon Omnia de Consecrat. Distinct 11 zegt: „Dit is mijn vleesch voor het leven der wereldquot; en, gelijk ik nog wondervoller zeggen kan, duidelijk geen ander vleesch dan van Maria geboren werd, aan het kruishout leed en uit het graf opstond,quot; ik zeg, dit is inderdaad hetzelfde. Zoo stemt de meening in het vorig hoofdstuk aangehaald volkomen met de gezonde Godgeleerdheid en de beginselen des geloofs overeen 3).
Volgens eenige openbaringen aan de Heiligen was de Allerheiligste Maagd of wel bij de instelling van het H. Sacrament
1) Opera. Vol. Vil,
2) Lib IV. pars. 3 cop. XXXI n°. 32.
3) Het tweede deel van Maria Forma Dei door Velasquez, of Het verheven Sacrament des Altaars is slechts een afdeeling van zijn groot werk, De Maria Tónna Dei, waarvan ik niet to weten heb kunncQ komen of het ooit in zijn geheel werd uitgegeven. Dit is, voor zooverre ik weet, het uitgebreidste werk over het verband tussehen het II. Sacrament en de Allerheiligste Maagd.
513
tegenwoordig of ontving ten minste de Communie uit de hand onzes Heeren. Novates meent daarentegen, dat dit on-waarschijnlijk is. Zijne gronden zijn evenwel uiterst zwak; en wijl er hier zoowel van den eenen als van den anderen kant slechts van waarschijnlijkheid sprake is, schijnen zij van godgeleerd gezichtspunt uit naar de zijde der openbaringen over te hellen, onafhankelijk van het gewicht der openbaringen als zoodanig, hoe groot of klein dit overigens dan moge wezen. Overeenkomstig deze visioenen ontving de Heiligste Maagd Maria de II. Communie op Witten Donderdagavond, en do gedaante werd gedurende geheel den Goeden Vrijdag en tot hare eerst volgende Communie in haar onverteerd bewaard gehouden. Ja er zijn zelfs eenige Godgeleerden, die meenen, dat al de overige vijftien jaren van haar leven door , de Sacramenteele gedaanten onverteerd in haar bleven , zoodat zij een voortdurend levend tabernakel was van haren Zoon gelijk zij dit gedurende de negen maanden voor zijne geboorte was geweest; en gelijk ik reeds gezegd heb, geloofden sommige schrijvers, dat de laatste op aarde geconsacreerde Hostie in haar kristal zuiver hart eeuwig in den Hemel bewaard zal blijven. Zeer dikwijls wordt gezegd, dat de Heiligste Maagd behalve haar bijzondere voorrechten alle wonderbare gaven in zich vereenigde der Heiligen, wier Koningin zij is, en daarom zoude het geene moeilijkheid opleveren 'haar het voorrecht toe te kennen, waarin zich eenigen dier Heiligen verheugden , namelijk het onverteerd bewaren der Sacramenteele gedaanten van de eene Communie tot de andere. In het leven van Benigna Gcjos, eene zuster der Visitandinen te Turin, 1) lezen wij het volgende: In hare laatste jaren dwongen de overvloedige tranen, welke onze nederige Benigna stortte, haar zoo spoedig mogelijk het Koor te verlaten en in hare cel terug te koeren. Daar liet zij zich over aan de vervoeringen eener liefde, waarin zij als.het ware wegsmolt. Hare armen waren uitgestrekt in de gedaante van een kruis; zij stond recht en als het ware hangende in de lucht en maakte dikwerf eene kniebuiging als ware zij iu aanbidding verzonken. Baar was het, dat God dikwijls in haar de indrukken van
1) Pag. 450. Turijn 18*10,
F. W. FAUEH, II. SACRAMENT. 33
514
zijn H. Lijden vernieuwde en, wat nog wondervoller is, de gedaante van het Heiligst Sacrament door een mirakel in haar deed voortbestaan. Deze gunst werd haar eerst slechts voor een uur vergund; doch later verlengd van de eene Communie tot de andere.
Indien de Allerzaligste Maagd zoo de sacramenteele gedaanten gedurende den Goeden Vrijdag in zich onverteerd behield , dan moet zij het tooneel geweest zijn van die wonderen, waarvan ik reeds boven sprak en die hun gelijken niet hebben dan in het geheim van Maria Boodschap en des Zaligmakers leven in haren sciioot. Ja zij waren zelfs nog meer wonderbaar. Onze Heer woonde in haar in lijdelijk vleesch, even als vroeger bij de Menschwording. Hij bracht als het ware terug en legde in haar onbevlekt Hart neder , wat uit het bloed van haar Hart zelve gevormd was. Hij bracht dit terug onveranderd, niet meer als het hare maar als het zijne of liever meer nog het hare dan ooit te voren , wijl het thans het zijne was. Daar lag llij neder verborgen gedurende geheel dien langen nacht in het schuiloord van zijn uitverkoren Heiligdom. Daar doorworstelde Hij, zooals onder de olijfboomen van Gethsemane, gedurende drie uren zijn geestelijken doodstrijd. Alle innerlijke smarten, allen angst der ziel, alles, wat geen uiterlijk lichamelijk lijden of belee-diging van omstandigheden buiten Hem was, doorstond Hij in het lichaam zijner moeder en gelijk eindelijk zijn kostbaar bloed als geheimvol zweet op de aarde druppelde zoo trok zich dat bloed , hetwelk krachtens de Concomitancia met de H. Hostie in haar vereenigd was, door het geheime wonder van het Sacramenteel leven terug. Gedurende het vijfvoudig verhoor en de zeven smartvolle gangen in dien nacht en des morgens was Hij in haar beschermd tegen slagen , tegen hoon en spot, tegen geweld en geeselstriemen, tegen spuwsel, doornen en wonden , want zulke dingen konden zijn Sacramenteel lichaam niet treilen; doch zijn Hart maakte achtereenvolgend alle graden van dien doodstrijd mede en dronk tot op den bodem den kelk leeg van smaad en verschrikking, van angst en gekrenkt gevoel, van vernedering en kruisiging der ziel, die een menschenhart bedroeven kunnen , wonderbaar
515
*
gesterkt in het verdragen van datgene, wat anders dikwerf reeds op zich zelf alleen onmiddelijk den dood veroorzaakt zoude hebben.
Hij sprak de zeven woorden niet in haar; doch in iiaar, in de volheid hunner Ilemelsche lieflijkheid , waren de schoone innerlijke gemoedsbewegingen, waardoor die woorden worden uitgesproken. Geheimvol nog vloeide geheel den dag het bloed uit de aanbiddelijke Hostie, zoodat deze altijd hare waarachtige gelijkenis met onzen dierbaarsten Heer behield in den werkelijk en toestand, waarin Hij zich bevindt. De oogenblikbrak aan , waarin Jesus zijn luiden stervenskreet deed hooren ; doch in Maria's hart onderbrak hij de ademlooze stilte niet van het H, Sacrament. De ziel zonk aan den voet des kruisesin de aarde neder en ging met haren glans het voorgeborchte der hol verlichten en liet het Lichaam op aarde tevens met de Godheid vereenigd terug. Zoo stierf Hij in dien oogenblik ook in Maria , en de Ziel, die krachtens de Concomitantia met het Lichaam in het H, Sacrament vereenigd was, werd daarvan gescheiden. O Wondervolle beschikking! Hij, die in Maria begonnen was te leven, stierf ook in Maria. Waar het Lichaam en de Ziel vereenigd was geworden , daar werden zij' ook gescheiden. En wat bleef in haar terug ? Vereenigd met de Godheid, juist datgene, wat Hij aan haar dankte, zijn Vleesch alleen ! Hier geschiedde; een nieuw wonder der Menschwording; want nooit, ook niet een oogenblik slechts te voren, was het Lichaam zonder de ziel geweest. Bovendien als de gedaanten altijd van de eene communie tot de andere in haar onverteerd bleven, dan moeten het Lichaam en de Ziel door een stille geheime verrijzenis weder in haar vereenigd zijn geworden. Wat wonder dus, dat de Apostelen toen Hij ten Hemel geklommen en door eene wolk aan de oogen der menschen onttrokken was, in de H. Stad terug-keerend zich met eerbied en liefde en gehoorzamer verknochtheid tot hunne Koningin wendden; want niet slechts was zij op Jesus gelijkend en sprak die gelijkenis in al hare trekken en nu nog te duidelijker, wijl Hij was heengegaan, maar Hij was ook zelf in haar, dewijl Hij in haar alles waarachtig terugliet, wat Hij in den Hemel had aangenomen en in dien
510
ft
üogenblik aan de jubelende koren der aanbiddende Engelen te aanschouwen gaf.
Indien liet waar is, dat de Heiligste Maagd op witten Donderdag de H. Communie ontving, en indien het waar is, dat de gedaanten in haar onverteerd bewaard bleven van de eene Communie tot de andere, en ik geef toe, dat zoowel de Godgeleerden , indien ik zoo zeggen mag, als de geschiedkundige waarschijnlijkheden mij aansporen dit te gelooven , dan eischt, steunend op geen minder gezag dan dat van den II. . Thomas, 1) de Godgeleerdheid en de ware leer van het H. Sacrament van ons te gelooven , dat Maria de schouwplaats van deze nieuwe wonderen der Menschwording was. Is ooit de spreuk van Salomon , '2) met betrekking tot het menschge-worden Woord meer waar geweest dan van het II. Sacrament in het Hart van Maria? Ik verlustigde mij dag aan dag, spelend voor Hem ten allen tijde, spelend op denaardbodem; en mijne vreugd was het te zijn met de kinderen der men-schen. Üok als eene verklaring der veranderingen , die in de II. Hostie plaats grepen toen de eigen toestand onzes Heeren veranderde, is merkwaardig wat Angela van Foligno, 3) sprekend 'van de zeven vertroostingen, welke zij in het H. Sacrament ontving, verhaalt. Toen zij eens het H- Misoffer van een plichtvergeten monnik bijwoonde, zag zij onzen Heer in de H. Hostie eerst smartelijk lijdend , bloedend en gekruisigd en daarna dood aan het kruishout hangen. Réguera zegt in zijn werk Praxis Mystican Theologiie, dat het passend is voor het verstand te gelooven, dat onze Heer ten minste aan eenige weinige uitverkorenen onder de Heiligen het wondervol voortduren der gedaanten wilde vergunnen.
Door eenige Godgeleerden zoowel als door bijzondere openbaringen wordt gezegd, dat de Allerheiligste Maagd uitsluitend of ten minste gedurende lange tijden van het H. Sacrament heeft geleeld; en dat het alle ziekten en lichaamsgebreken van haar verwijderd hield. Suarez houdt het voor waarschijnlijker dat onze lieer slechts at, wanneer het no odzakelijk was of we
1) Deel III Quauat: L, XXXI. artie I, '2, 3, (üj i.
2) Bock der Spreuken. Vlti
3) Uoofdst. Vil u0. 118.
517
om zijn wondervolle versterving te verbergen of wel de waarheid en werkelijkheid zijner natuur te bewijzen. Zeker is het, dat vele Heiligen jaren lang slechts van het H. Sacrament leefden, en daarom is het waarschijnlijk, dat de Allerlieiligste Maagd eveneens deze genade bezat. Het vrijwaren van ziekte is iets anders. Doch is men genoodzaakt dit als eene genezende gave of voor iets meer dan eene eer en genade te beschouwen? En was dit noodig ten einde ziekten te verdrijven van haar zondeloos lichaam dat God had omsloten? Was niet hare gave der oorspronkelijke rechtvaardigheid daartoe van zelve reeds voldoende ? Laat ons liever deze ongepaste meening van Novates ter zijde zetten en het er voor houden, dat als de Allerheiligste Maagd deze gave ontving, zij dezelve als eene reine gift der liefde verwierf, gelijk het passend was voor de waarde eener Koningin der Heiligen, zelve eene deel-genoote te wezen van de giften barer onderdanen.
Görres zegt '1): »bij de Heiligen heeft de H. Communie dikwerf de plaats van lichamelijk voedsel ingenomen. Gewone voeding brengt eene innige verbinding tusschen het lichaam en de uiterlijke natuur dos menschen teweeg. Op gelijke wijze vereenigt ook de Eucharistie, welke ons in een hooger gebied binnenleidt, die haar ontvangen, met God en maakt hen deelachtig aan zijn leven. Bij de gewone voeding is hij , die eet, verheven boven de spijs , die gegeten wordt en daarom maakt hij het voedsel, dat hij neernt, geheel eigen met zich zelf en deelt daaraan zijn eigen natuur mede. Doch in de 11. Communie is de spijs krachtiger dan hij, die eet. Daar is integendeel een voedsel, dat zich den mensch eigen maakt en hem binnenleidt in een hoogore sfeer. Daarom brengt het in sommige gevallen als het ware een volkomen verandering van het geheele leven teweeg. Het bovennatuurlijk leven neemt op zekere wijze het natuurlijk leven in zich op, en de mensch , in plaats van de voortbrengselen der aarde te leven, leeft voortaan van de genade en van den Hemel. Het voedsel, dat Hem tot dusverre smakelijk was, wekt nu slechts walging in Hem op en de maag weigert het evenzeer te nemen als het te
1) Mystiek, Deel II.
518
behouden.quot; Vervolgens haalt hij verschillende voorbeelden aan welke ter verklaring moeten strekken van deze gave, die wij veronderstellen, dat de Allerzaligste Maagd ontvangen heeft.
Nicolaus de Flue, leefde nadat hij het kluizenaars leven had omhelsd, louter van de H. Communie. Do mare van dit wonder verspreidde zich spoedig door het kanton Westerwalden en in den beginne wilde niemand daaraan gelooven. Velen verbeelden zich , dat in vorige eeuwen alle nieuwigheden van deze soort werden aangenomen met een lichtgeloovigheid, welke zij aan de onwetendheid dier tijden toeschrijven. Dit is eene groote dwaling. ïen allen tijde was het eerste gevoelen omtrent zulke dingen twijfel en verlangen naar voldoende bewijzen van het feit. Zoo vernam in 1225 bisschop Hugo van Lincoln, dat zich te Leicester eene kloosterzuster bevond, die gedurende zeven jaren lang geen voedsel had genoten maar louter voortleefde door de H. Communie, welke zij eiken Zondag ontving. Eerst wilde hij 't volstrekt niet gelooven. Hij koos daarom vijftien personen uit, die als spionnen haar vijftien dagen lang zouden bewaken zonder haar een oogenblik uit het gezicht te verliezen. Doch gedurende geheel dien tijd behield zij hare gewone gezondheid en kracht, ofschoon zij niets geen voedsel nam en aldus werd hij van do waarheid der bewering overtuigd.
De bewoners van Westerwalden deden hetzelfde met Nicolaus de Flue. Gedurende een maand lang omringden zij zijne kluis en verzekerden zich, dat hij geen voedsel had genoten. Niettemin was de bisschop van Constanz nog niet voldaan en zond zijnen wijbisschop om met den kluizenaar te leven. Deze bisschop verbaasd over de sterkte van Nicolaus na zulk een lang vasten, vraagde Hem aan welke deugd hij boven alle anderen de voorkeur gaf. Nicolaus antwoordde aan de gehoorzaamheid; waarop de bisschop Hem gebood eenig brood te eten. Hij gehoorzaamde, doch nauwelijks had hij do eerste bete doorgeslikt toen eene hevige braking volgde. De bisschop van Constanz bleef evenwel ongeloovig ondanks de getuigenis van zijn wijbisschop en besloot zich met eigen oogen te overtuigen. Hij ging daarom tot Nicolaus en vraagde hem hoe hij toch zoo zonder voedsel konde leven. De heilige antwoordde; dat zoo dikwerf hij de H. Mis bijwoonde of de H. Communie
519
ontving hij eene sterkte en een zoetheid ondervond, welke hem verzadigde en tot voedsel strekte. Meer dan eenmaal bekende hij aan zijn vertrouwste vrienden, dat de overweging alleen somtijds deze werking voortbracht op zulke wijze, dat wanneer hij het lijden van onzen Goddelijken Verlosser beschouwde, hij gewoon was als het ware den adem van den stervenden Jesus in zijn boezem op te nemen . die den geheelen innerlijken mensch scheen te doordringen en te versterken.
Zoo was het met de H. Catharina van Siene. Van hare kindsheid tot haar vijftiende jaar nuttigde zij niets dan een weinig rooden wijn mot water gemengd en zeer weinig voedsel. Na dien leeftijd bepaalde zij zich tot water, brood en kruiden. Op haai' '208tc jaar onthield zij zich van brood en vervolgens van alle uiterlijk voedsel zonder dat hare gezondheid (te minste schade daarvan leed. Het eenig gevolg was een vuriger begeerte dikwerf te Communiceeren. Terwijl deze Goddelijke spijze de vlammen barer liefde te sterker aanwakkerde, maakte ze haar het leven der verbanning van haren Beminde des te smartelijker , zoodat zij telkens, wanneer zij tot de Communie naderde, mot droefheid overstelpt werd. Desniettemin ontving zij te gelijkertijd onuitsprekelijke vertroostingen, die haar niet slechts de begeerte, maar zelfs het vermogen ontnamen voedsel te genieten en wanneer zij beproefde iets te eten, leed zij vreeselijke pijnen en werd zij hevig ziek. Deze buitengewone verschijning trok natuurlijk de opmerkzaamheid der naastbestaanden en vrienden tot haar. Zij spraken met hare biechtvaders, die, niet wetend wat te denken, haar meermalen geboden iets te eten; doch telkenmale kostte baar de proeve bijna hot leven. Van tijd tot tijd zette zij zich met de overigen aan tafel en dwong zich te eten, doch nauwelijks had zij de spijze in den mond genomen of zij was verplicht zo weder uit te werpen onder zulke vreeselijke martelingen, dat zij bet medelijden wekte van allen, die haar zagen. Na vele proeven liet men haae mot rust en zij nam niets meer dan schoon watei'. In de tegenwoordigheid van anderen schreef zij dit aan bare zonden toe; maar zoo dikwijls zij de H. Communie ontving, werd haar eene ongelooflijke sterkte medegedeeld. Dikwerf bracht het gezicht van de II, Hostie of van
een priester, die des morgens de H. Mis liad gelezen in haar dezelfde uitwerking teweeg. Meer dan eens, als zij door uitputting dreigde in zwijm te vallen, keerden hare krachten plotseling terug en koude zij zonder de minste vermoeienis werken van barmhartigheid verrichten, die de grootste inspanning eischten.
De H. Rosa van Lima is oen ander voorbeeld dierzelfde genade. Wanneer zij ter H. Communie ging, scheen zij een Engel te zijn, zoodat de priester zich daarover verbaasde. Toen iemand haar vraagde, welke uitwerkingen het H. Sacrament in haar voortbracht, stamelde zij , geene woorden te kennen om zo uit te drukken maar dat het haar toescheen alsof God geheel in haar binnen ging en haai' met zulk eenè vreugde overstroomde , dat niets in het gewone leven daarbij vergeleken konde worden. Dit Goddelijk voedsel verzadigde en sterkte haar in zulke mate, dat, wanneer zij uit de Kerk huiswaarts keerde, haar schrede vast en vlug was terwijl zij bij hot heengaan ter kerk dikwijls verplicht was stil te staan ten einde adem te scheppen, zoo uitgeput was zij door het vasten, het waken on andere verstorvingen. Hare bloedverwanten bespeurden deze uitwerking van het H. Sacrament op haar terstond ; want zoodra zij tehuis kwam ging zij naar hare kamer en bleef daar tot den avond. Wanneer zij haar des avonds vraagden iets te eten , antwoordde zij zoo vol to zijn , dat zij niets meer eten konde. Eens bracht zij acht dagen door zonder eenig voedsel te gebruiken en wanneer het H. Sacrament tijdens het veertig-urengebed was uitgesteld, bleef zij geheel dien tijd op hare knieën in aanbidding verzonken.
Toen men der zalige Lidwina vraagde van waar haar bloed kwam ofschoon men haar toch niets zag eten, antwoordde zij : van waar komt het sap in de lente ofschoon de winter het toch deed verdroegen en sterven ? Zij voegde er bij meer kracht te putten uit eene goede overweging dan anderen uit de voedzaamste spijzen. De H. Angela van Foligno leefde twaalf jaren zonder eenig ander voedsel dan de H. Communie. Zoo geschiedde ook met do H. Colomba van Rieti en Domenica del-Paradiso, die gedurende den vasten geen andere spijze tot zich namen en ook met den 11, Bisschop Modok, die veertig
52i
(lapton door bracht zonder eonip; ander voedsel dan liet, fl. Sacrament en toen nog sterker scheen dan vroeger. In Norfolk was een godvruchtig meisje door het volk Joanna do vasteresse genoemd omdat zij gedurende vijftien jaren alleen van de IJ. Communie had geloefd. Zuster I,oinsa der Opstanding, eene spaansche non, leefde gedurende meerdere Jaren alleen van het II. Sacrament des Altaars. Hetzelfde was het geval met de H. Colcta , Helena Encolmina, de Abten Ebrulph en Fantinus en Petrus van Alcantara en verscheidene anderen, dioin hot leven van de vaders der woestijn voorkomen. Wij mogen daarom wel gelooven van hun Koningin, datgene wat bij de Heiligen volstrekt niet ongewoon was.
Er bestaat eene overlevering, dat ieder morgen dei' veertig dagen, die onze Heer na zijne Verrijzenis nog op aarde bleef, de IJ. Mis gelezen word, onder welke de II. Moeder Gods ter Communie ging, en men verhaalt ook dat zij aan 'teind van haar loven de H. Communie als teerspijze ontving, ofschoon haar weg niet een duistere klove was, die zij overmoest ten einde onzen lieer in eene zalige onsterfelijkheid terug te vinden. Natuurlijk bracht het geen schepsel zooverre, eene in den strengsten zin des Woords waardige Communie te doen, als de Onbevlekte Moeder van God 1.) Niettemin
1) „Hij doze twee oofeninpeu , lt;lo eene van liefde voor haar naasten, de ander van medelijden voor Jesus Christus, hnren Zoon en haren God , voegde zij nop: 'en derde, on deze was liet ontvangen van hot II. Liehaam haars Zoons, geconsacreerd door de woorden , welke Hij had voorgeschreven. De 11. Mis werd in hare tegenwoordigheid opgedragen door haren gezegenden Zoon en kapellaan den II, Joannes, den Evangelist; en Hij coiniiinuicoerdu en zij eveneens; en gelukkig was hij, die waardig werd gekeurd de bedienaar te zijn en dat 11. Misolfer te helpen voltrekken en het communie kleed te houden voor onze H. Moeder , wanneer zij ons Heer ontving, Och mocht, er, wanneer wij van zulk een godvruchtige Communie hooren, slechts een weinig in ons achterblijven van die overstelpende godsvrucht, die de 11. Maagd ondervond. Hoe groot moet de eerbied geweest zijn dezer nederige ziel, die op zich zelve lettend zich niet waardig; keurde voor die bete broods, die haar voedsel uitmaakte, noch den grond tc betreden, waarop zij ging. Met welke dankbaarheid en liefde moet zij het Lichaam van haren Heiligsten Zoon ontvangen hebben sinds Hij als mensch , een vlcesch was met Haar en als Rod, zij een gerat was met Hem; uil
522
schoot ook zij noodzakelijker wijze te kort. Zelfs een millioen lal jaren harer onbevlekte en heldhaftige heiligheid zoude geene voorbereiding zijn om het H. Sacrament te ontvangen zoo geheel passend gelijk het deze gave in den strengsten zin des woords verdient. Voor haar hoofdzakelijk werd het ingesteld. Haar schonk het gaven en genaden als geen ander schepsel daardoor deelachtig werd. Zij had op eene meer veelvuldige wijze met het II. Sacrament te doen dan alle overige schepselen. Evenwel was er slechts één communie letterlijk eene waardige, namelijk de II. Communie van onzen Heer zelve. Het H. Sacrament aanbidt de allerheiligste Drie-eenheid dag aan dag voor ons op eene waardige wijze, het heeft echter slechts een enkele acte van aanbidding zijner waardig ontvangen en wel toen Jesus, wiens eigen Sacrament bet is, met onuitsprekelijke vreugde het in zich zeiven weder opnam.
Nadat wij van de Engelen en het H. Sacrament en van de Allerzaligste Maagd en het H. Sacrament gehandeld hebben, komt het gesprek natuurlijk op de betrekkingen, die er tusschen het H. Sacrament en de Heiligen bestaan. Wij hebben dit punt reeds boven eenigermate aangeroerd doch er is nog veel daarvan te zeggen. Inderdaad, wanneer wij do Heiligen saamgenomen beschouwen, dan schijnt het alsof hun innerlijk leven noodzakelijk in de aanbidding van liet Heiligst Sacrament
dcïe beide bronnen welde eene liefje op, die geen scheiding kende en onuilsprekelijk was, die haar met God vereenigde en Haar dagelijks meer en meer veranderde in dien Heer, dien zij ontving; en Haar meer dan elko andere godvrnchtige oefening krachten schonk hare ballingschap te dragen; daarin had zij den Beminde liarer Ziel bij zich en ontving Hem in haar binnenste; en ofschoon zij Hem niet zag van aangezicht tot aangezieht, gelijk zij wenschte en vertrouwde Hem te zien in den Hemel, toch vond Hij, haar gehoorzame Zoon en Heer, er behagen in zich aan haar te openbaren in hot 11. Sacrament, zoo als zij voor den oogenblik Hem wenschte te aanschouwen nu als pas geborene uit haren schoot, dan als gedragen op hare armen en door Haar gevoed, en dagelijko , overeenkomstig de verschillende toestanden waarin zij Hem gezien had gedurende zijn leven op deze aarde.quot; — Juan de Avila , Obras. VII. pag. 350 'l'ratado de la Assumpcion.
523
bestond terwijl zij bij hun uiteiiijken Apostolischcn arbeid of bij werken der barmiiartigheid Imn beweeggronden, hunne sterkte, hun volharding en hun heldenmoed putten uit de zelfde brandende bron der Mensch geworden Liefde. Allo klassen der uitverkorenen verzamelden zich om hot II. Sacrament ten einde hot naar de mate en den graad van hun vermogen te aanbidden. De vindingen hunner godsvrucht waren ontelbaar. Een geheel boek zou ze niet kunnen bevatten. De stad Home, de Paus en de bevolking eveneens heeft zich altijd aan het hoofd van deze godsvrucht gesteld. De stad van Petrus is bij uitstek do stad van het H.Sacrament. Gezichten, stemmen, wonderen en mirakolouzo Hostiën komen altijd in de hoogere sfeeren der katholieke Heiligheid voor en voeden daar het geheimzinnig leven der beschouwing, waarvan alle levengevende kracht dor Kerk afhankelijk is.
Poch er bestaat tusschen de Heiligen on het H. Sacrament eene soort van dubbele aantrekking, of als wij het wagen durven in onze dagen een woord te gebruiken dat van een groot mystiek Godgeleerde zijne wijding ontving, eene soort van dubbel magnetisme. Het H. Sacrament trekt de Heiligen op zeker wondervolle wijze aan, terwijl van don anderen kant de Heiligen somtijds de macht hebben het H. Sacrament aan te trokken. Indien hot zintuig des gezicht zegt Görres, zonden kan waarnemen, die in de plooien van het monschelijk hart verborgen liggen, dan is het niet te verwonderen, dat het ook kan onderscheiden, wat er Heiligs ligt achter den sluier, die hot verborgt. Dit wondervol vermogen dor Heiligen is hoofdzakelijk van toepassing op het H. Sacrament Daarom lezen wij zoo dikwijls in hot loven der Heiligen, dat onze Hoor hun onder dozen of genen vorm en meesttijds in de gedaante van eon kind is verschenen. Iets dergelijks gebeurde ten tijde van den H. Lodewijk, don Koning van Frankrijk, die weigerde in de kapol te gaan om dit te zien, wijl, zoide hij, zij geen wonderen noödig bobben, dio reeds golooven. Onze Hoer verscheen aan do Heilige Ida drie malen achtereenvolgend als een kind, telkens grooter dan te voren, en zij word daardoor veertig dagen lang overstroomd mot vreugde. Do H. Veronica van Binasco zag Hem mot haar lichamelijke oogon geheel
o24
door Engelen omringd. Zij zag tevens boven de kelk iets, dat met een wondervollen glans schitterde, maar zij konde niet onderscheiden, wat hot was. Vaulem , de Cistercienzer-monnik, zag in de H. Hostie het Kind Jesus, houdende in zijn hand een gulden mot kostbare edelgesteenten versierde kroon. Hij was witter dan sneeuw, zijn gelaat was vriendelijk en zijn oogen vonkelden.
Wanneer Petrus van Toulouse onder do H. Mis de H. Hostie boven den Kelk hield, verscheen hem het Kindje Jesus in wondervolle schoonheid. Verschrokken wegens den glans sloot hij de oogen doch de verschijning duurde evenwel voort. Hij wende het hoofd ter zijde, maar altijd zag hij nog onzen Heer nu op de hand dan op don arm, waarheen iiij zich ooit keerde. Dal zelfde overkwam Hem gedurende drie tot vier maanden bijna eiken dag. Een Pastoor van Moncada in hot Koningrijk Valentia werd gekweld door twijfeling over de geldigheid zijner wijding. Eens, op Kerstdag do H. Mislezende, zag een meisje van vier en een halfjaar by do opheffing der H. Hostie in zijne banden in plaats der Hostie oen Kindje Hij gebood haar den volgenden dag goed acht te geven, en hetzelfde gebeurde. Niet tevreden daarmee, nam Hij drie Hostiën met zich naar het altaar, consacreerde er twee daarvan, communi. ceerde met een van dezelve en toonde later de beide anderen aan het meisje. Zij bemerkte terstond dez,elfde verschijning in de geconsacreerde Hostie, doch niet in de andere. I)
Gelijke gebeurtenissen worden verhaald van do H. Angola van Foligno, van den H. Hugo van Cluni, van den H. Ignatius, van de H. Lidwina, van Dominica del Paradise en vele anderen. Onze Hoer verschoen dikwerf in hot H. Sacrament aan de H. Catharina van Sieno, en onder verschillende gedaanten. Doch altijd zag zij Engelen, die een groeten sluier hielden, het zinnebeeld des geheims, en in het midden eeno H. Hostie met de beeltenis van een Kind. Somtijds zag zij de Engelen en Heiligen onzen Heer op het Altaar aanbidden. Somtijds verscheen Hij haar geheel in vuur; en dan zag zij zich zeiven, den priester en onzen Heer in hot midden van
1) llnynaldua. Annnles, Sub. anno 139!},
525
vlammen. Somtijds straalde er een licht van het Altaar uit, dat de geheele kerk verlichtte. Op een anderen tijd als de priester de H. Hostie deelde, zag zij hoe liet geheele Lichaam van onzen Heer was onder elk deel. Onze Heer scheen haar niet altijd toe denzelfden ouderdom te hebben.
Maria van Gignies zag dikwijls bij de opheffing der II. Hostie onzen Heer in de gedaante van een Kind door Engelen omgeven. Als de priester communiceerde, zag zij onzen Heer in zijne ziel nederdalen en deze mot wonderbare pracht vervullen. Wanneer hij onwaardig communiceerde, zag zij hoe onze Heer vol verontwaardiging zijne ziel onverlicht en duister liet. Zelfs wanneer zij in hare kloostercel was , konden sommigen aan de buitengewone verandering, die zich in haar veropenbaarde, zien dat zij de tegenwoordigheid onzes Heeren op liet Altaar gevoelde. Zij zag Hom somtijds onder de gedaante van een lam of eener duif. Hij vertoonde zich aan haar op al zijn feestdagen onder eene gedaante, die met bot geheim, dat gevierd werd, overeenstemde. Op Kersdag zag zij Hem als een Kind op den schoot zijner Moeder en met Lichtmis in de armen van den H. Simeon. Eens op Lichtmis stak Hij voor haar de kaars aan, toen deze was uitgegaan. In den Passietijd zag zij Hem aan bet kruis doch dit gebeurde zelden wijl het baar gevoel te diep schokte. Op gelijke wijze zag zij, wanneer iemand het H. Oliesel werd toegediend, boe Hij zich als een licht door de ledematen van den zieke uitgoot. Zij bad zeer dikwijls voor een priester, dien zij kende, uit dankbaarheid daarvoor lus hij dan voor baar de H. Mis. Toen deze geëindigd was, zeide zij : deze H. Mis was voor mij. Ten hoogste daarover verbaasd vraagde haar de priester boe zij dit wist. Zij antwoordde: ik zag hoe eene duif aan bet Altaar op uw hoofd nederdaalde en zijne vleugelen naar mij uitsloeg toen erkende ik, dat bet de 11. Geest was, die mij de vruchten der H. Mis overbracht. In bet algemeen zag zij d« Engelen geheel schitterend van vreugde, wanneer door een vroom priester de H. Mis werd opgedragen.
Somtijds is onze Heer zichtbaar voor allo aanwezigen. Can-tipratensis verhaalt, dat in de kerk van den H„ Amatus te Uouay in Vlaanderen een priester eens eene IT. Hostie liet
526
vallen en buitengewoon verschrikt op zijne knieën viel ten einde ze weder op te nemen. Intusschen zag hij hoe de II. Hostie zich van zelf van de aarde ophief en op den kelkdoek nederlegde Terstond riep hij de kanunniken, die een wonderschoon kind op de Altaar-tafel zagen liggen. Het volk drong nabij om dit wonder te zien en allen waren getuigen daarvan. Toen Cantipratensis dit hoorde ging hij naar Douay en wijl hij den Deken der kerk kende, verzocht hij, hem dit wonder te laten zien. De Deken opende het tabernakel en de too-stroomende menigte riep uit: Ach ziet, ziet onzen Heer! Ik zie Hem. Cantipratensis zag niets dan eene H. Hostie en toch was hij zich geené geheime zonde bewust, die hem belette te zien, wat anderen zagen. Doch op eens werden zijne oogen geopend, en hij zag het aangezicht van onzen Heer in mannelijke jaren en in levensgrootte. Hij droeg een doornen kroon op het hoofd en twee bloeddruppelen violen langs het voorhoofd neder. Cantipratensis wierp zich terstond op zijne knieën neder en brak in tranen los. Toen hij weder opstond zag hij noch bloed noch doornen kroon maar slechts de gestalte van eenen man, die ter rechterzijde stond gekeerd zoodat het rechteroog nauwelijks zichtbaar was. Hij was schoon en glanzend, mot een hoog verhoofd, met een langen en rechten neus, en hield de oogen neergeslagen; zijn haar golfde langs de schouderen. Hij droeg een langen baard, zijn wangen waren smal en zijn hoofd gebogen. Gedurende dezen tijd zagen anderen Hem onder verschillende gedaanten, lenigen zagen Hem aan het kruis genageld, anderen als hoogsten rechter over levenden en dooden doch de ineesten als een kind. Zoo luidt het verhaal van eon man, die als ooggetuige volkomen geloofwaardig, hoewel als geschiedschrijver niet kritiesch is , en met de grootste uitvoerigheid verhaalt, wat hij met zijn eigen oogen zag. Vele andere feiten van dezelfde soort worden in geloofwaardige geschiedenissen meegedeeld en wel bijzonder voorbeelden, waarbij de gedaante van wijn als bloed en de gedaante van het brood als vleesch verscheen 1).
I) l)c meeste dezer voorbeelden ziju ontleend aan Gorres Chrisllichc Mijstik eu verzameld uit ziju derde, vierde eu vijfde bock.
527
Doch niet slechts door het gezicht trekt hot II. Sacrament de Heiligen aan. Eenigen hebben de gave, de Sacrumentoele tegenwoordigheid onzes Heeren door eene soort geestelijke waarneming te gevoelen en dit wel op groeten afstand. Ida van Leuven gevoelde de tegenwoordigheid onzes Heeren bij de Consecratie in den oogenblik, dat Hij op het Altaar nederdaalde. Toen eenmaal een misdienaar bij vergissing den priester water in plaats van wijn had gereikt, zoodat er geene consecratie plaats had, bespeurde het de H. Coleta ofschoon op merkelijken afstand. Juliana, zuster van de orde der Cistor-siensen bemerkte dikwijls, wanneer hare vriendin Eva ten bezoeke kwam , dat het H. Sacrament na den H. dienst uit de St. Martinus kerk werd weggenomen ofschoon deze op grooten afstand lag en zij placht telkens overstelpt te worden van droefheid. De Fransiscanen van Villonda noodigden eens een vromen Karmeliet met name Gasset uit hen te bezoeken en ten einde hem op de proef te stellen namen zij het H. Sacrament uit het tabernakel, waarin het gewoonlijk bewaard werd, en plaatsten liet ergens anders. Zij ontstaken geen licht daarvoor maar lieten de Godslamp als altijd voor het gewone Altaar branden. Gasset ging, gelijk zijn gewoonte was, eerst de Kerk bezoeken, en toen hij zijn begeleider voor het hoofdaltaar de knieën zag buigen, zeide hij tot hem: het lichaam onzes Heeren is niet hier maar op die plaats daar ghul.-j, waar gene Godslamp brandt, want de monniken, die nu achter het traliewerk voor hot hoofdaltaar verborgen zijn, hebben het II. Sacrament weggenomen om ons op de proef te stellen. De II. Franciscus Borgias bezat dezelfde gave en wanneer hij eene Kerk binnen kwam ging hij recht op de plek aan, waar zich het H. Sacrament bevond, zelfs wanneer geen uiterlijk teeken verraadde dat het daar bewaard werd. Joanna, het meisje uit Norfolk, de vasteresse bijgenaamd, konde een geconsacreerde Hostie onderscheiden, uit een geheele menigte, die niet geconsacreerd waren. Gerson verhaalt ons van iemand, die het H. Sacrament door het zintuig van den reuk konde ontdekken. 1)
l). Gorrcs geeft do volgende voorbecldeu vim Heiligen 1). Die hel II. Sacrament door 'l gemel honden onderscheiden. Maria van Agreila, de 1|. liosa van Lima.
528
Van een anderen kant schijnt de geheimzinnige aantrekkingskracht in de Heiligen zeiven te liggen en zijn veeleer zij het, die het H. Sacrament aantrekken , dan dat het H. Sacrament hen aantrekt. Zoo trok Veronica van Binasco het H. Sacrament door de lucht van het altaar tot zich 4). Eens werd de H. Theresia gedurende eene vervoering bij het oogenblik der H. Communie van den grond opgeheven, en de priester konde Haar niet bereiken om Haar de H. Hostie te geven. Plotseling zag hij, dat deze aan zijne vingeren ontglipte en zich op de tong der H. nederlegde. Dat zelfde gebeurde met Elisabeth van Jesus wier biechtvader haar tot versterving verboden had ter H. Communie te naderen. Terwijl de priester aan de andere zusters de H. Communie uitdeelde , zag hij eene H. Hostie uit zijne hand in den mond van Elisabeth vliegen. De zalige Raijmundus van Capita verhaalt, dat eens toen Hij juist van een reize huiswaarts keerde, de II. Catharina van Siene een vurig verlangen te kennen gaf ter H. Communie te naderen. Wijl hij zeer vermoeid was, wilde hij nu niet terstond aan het altaar gaan, maar eindelijk gaf hij aan het aanhouden dor Heilige toe en las de H. Mis. Toen het oogenblik kwam haar do H. Communie te reiken, zag hij haar aangezicht geheel stralend van licht gelijk dat van oen Engel, waarop hij inwendig tot het Heiligst Sacrament zei de: Ga Heer, en vind uw verloofde! en terstond vloog de H, Hostie, die Hij nemen wilde, naar Catharina heen. Ook zeide Hij vertrouwelijke personen van beiderlei geslacht
1) Hollundist. ap. .lau. XI! 1.
2) Die het 11. Sacrament dooi den smaak korden onderscheiden, hucy van Adelhausen, Angela van Foligno. Ida van Leuven.
3) Die het door den reuk konden onderscheiden Gilles van Rheggio, Catharina van Siene, de 11. Phiiippus Nerius, lierman Joseph.
4) Die het door het gehoor konden onderscheiden, llieronyinns Gratianus, Henricns Suso, Joseph van Cupertino.
5) Die het door een iconder konden zien. Joseph van Cupertino, Veronica van liinaseo, Petrus van Toulouse , Catharina van Sieue , Maria van Oignies ; enz
529
te hebben hooren zeggen, dat zij dikwijls liet H. Sacrament in haren mond hadden zien vliegen, wanneer zij het altaar naderde om te communiceeren.
Een priester bemerkte meer dan eens, wanneer hij den H. Hippolytus deH. Communie gaf, dat de H. Hostie zijne handen ontglipte, aangetrokken door den Heilige gelijk het ijzer dooiden magneet wordt aangetrokken en wanneer dit gebeurde, zijn gezicht, dat eerst glanzend was, plotseling zoo wit werd als sneeuw. Toen Simeon van Alne op zekeren dag ter H. Communie naderde viel de H. Hostie, die Hij zoude ontvangen, op den grond, üe priester stond op liet punt ze op te nemen toen Simeon hem verzocht een oogenblik te wachten, lot Hij God gevraagd zoude hebben of het zijne zonden waren, die dezen val veroorzaakt hadden. Op dit oogenblik verhief zich de H, Hostie van den grond en vloog in zijnen mond.
Rader verhaalt in zijne Bavaria Sacra de volgende geschiedenis van Princas Margaretha en haren Kapelaan. Toen hij haaide H. Communie zoude reiken, zag hij haar aangezicht, dat gewoonlijk bleek was, van buitengewoncn glans stralen. Hij werd door vrees aangegrepen doch toen hij van zijn plotse-lingen schrik was bekomen, konde hij de H. Hostie, welke hij op het punt stond haai' te geven, niet vinden. Meenende zij mocht door den schrik zijne handen zijn ontvallen, begon hij met angstige zorg er naar te zoeken; docli zij was in Margaretha's mond gevlogen tegelijk toen zich het wondervol licht op haar aangezicht had vertoond.
Deze aantrekking werkt somtijds op grooten afstand. Veronica Giuliani wenschte dikwerf de H. Communie te ontvangen; en het gebeurde niet zelden, dat zij zich aan het venster plaatste en wanneer de priester aan het altaar de H. Hostie deelde, dat een deel daarvan haar ia den mond vloog en zij dan in extase kwam. De zusters zr.gen haar dikwijls in dezen toestand zonder de oorzaak daarvan te kennen. Deze wijze van communiceeren duurde bijna haar geheele leven langt ten minste wanneer de H. Mis gelezen werd door den priester Thaddeus, die het verdwijnen der H. I lostiedeelen niet bemerkte. Hetzelfde gebeurde met Ida van Leuven wier vurig verlangen te communiceeren een zeer klein deel van de H.
F. W. KAB Kit, 11. SACllAMlSNT. 34
530
Hostie bij de Communie des priesters aantrok; en zij erkende eer nog door den smaak en het gevoel dan door het gezicht, dat zij ^lo H. Communie had ontvangen. Bij eene zekere gelegenheid werd haar de H. Hostie gebracht door eene duif.
Onze Heer of de Engelen en de Heiligen hebben dikwijls de bedieningen des priesters uitgeoefend. Doch een der merkwaardigste en meest geloofwaardige voorbeelden van deze aantrekking van het H. Sacrament door de Heiligen, vinden wij op het doodsbed der H. Juliana Falconieri. En ofschoon het zeer wol bekend is, wil ik toch een uittreksel daarvan uit hare levensgeschiedenis geven. 1) Onder een opzicht was zij niet te troosten; zij was namelijk gewend meermalen gedurende de week met de H. spijze des Altaars verkwikt te worden en in de zwaktste oogenblikken van haar leven, wegens hare voortdurende neiging tot braken, werd het haar niet veroorloofd, Jesus in zijn goddelijk Sacrament te ontvangen. — Haar Biechtvader en de personen, die haar bed omringden, troostten haar en zeiden, zij zoude de verlatenheid, waarover zelfs de goddelijke Heiland aan het kruis zich beklaagde, gedenken; zij zoude zich aan den goddelijken wil onderwerpen en onzen Heer deze hare verlangens opofferen, waardoor zij haar gemoed ten deele tot rust konde brengen, wijl zij niet in staat was meer te doen. Nadat de Heilige zich door deze woorden tevreden had laten stellen en met zichtbare toe-kenen van nederigheid en onderwerping het H. Sacrament des Oliesels had ontvangen, keerde zij zich, gelijk verhaald wordt, naar de andere zijde van haar kleine stervenssponde; en terwijl zij met groote innerlijke vreugde de kwellingen van haren doodstrijd onderstond, begon zij zich in zoete gesprekken mot haren beschermengel te onderhouden en hem om zijn hulp te vragen. Zij herinnerde zich aan de smarten der allerzaligste Maagd, tot wier aandenken zij het kleed van de orde dor bezoeking droeg, en ook aan don kostbaren en gelukkigen dood van den zaligen Alessio, haren oom. En in deze laatste oogenblikken werd zij door Engelen, in gedaante van witte duiven, bezocht en Jesus zelt' verscheen haar onder de gedaante van een
1) De uitgave der Oriotorianeu. p. 383,
531
wonderschoon kind, dat haar met een welriekonden krans van bloemen uit het paradijs kroonde. Terwijl zij zich een weinig met deze laatste gedachten bozig hield, brak zij op eens weder in zuchten en snikken los en klaagde, dat zij zelfs niet hare oogen aan de beschouwing van Jesus in het Heiligst Sacrament konde bevredigen wijl haar toch niets verder veroorloofd werd. Zij werd zeer treurig en bad mot aandrang Hem te mogen zien, zeggende, dat de dood voor haar zeer bitter zoude worden, indien men niet eerst de H. Hostie aan haar stervenssponde bracht.
Deze wensch der Heilige schoen don pater Jacobus, biechtvader der nonnen en ook den anderen omstanders billijk toe en wenschende haar deze laatste geestelijke vertroosting te schenken, lieten zij ons Heer in hare tegenwoordigheid brengen. Toen zij de H. Hostie zag, beproefde zij meermalen, geheel brandend van do vurigste liefde, van hare sponde op te staan en zich voor het Heiligst Sacrament op de knieën te werpen, doch tot haar groote smart liet hare zwakheid zulks niet toe. Ten laatste echter won zij kracht genoeg, want wat vermag niet eene brandende liefde, haar bed te verlaten en zich op den grond in den vorm van oen kruis uitte strekken en zoo God in nederigheid te aanbidden. In dezen oogenblik kreeg haar block, door do lange en smartelijke ziekte vermagerd aangezicht, zijne vroegere kleur en schoonheid weder, zoodat hot schitterde als hot gelaat van een Engel; op haar wezen drukte zich de innige begeerte af, zich met dit liemelsch brood te voeden, wat haar echter geweigerd werd. Gelijk het echter der liefde eigen is niet voldaan te zijn voor en aleer zij het vol bezit van het geliefde voorwerp heeft verkregen, begon zij allo middelen te verzinnen om ten minste door een nederigen kus zich zelve gelukkig te maken. Uocli de priester wilde het haar niet veroorloven. Toen smeekte zij hem do H. Hostie eenige oogenblikken op liare borst te laten rusten, opdat haar hart door do nabijheid van .Tesus, met wien zij zich zoo innig wenschte te vereenigen, eenige verkwikking mocht ondervinden.
Hare tranen en de verteederende wijze, waarop zij om deze gunst smeekte, maar bovenal do kennis harer vele deugden
en der liefde, welke in haar brandde, bewoog den goeden priester hare bede toe te staan ; en na hare borst rein ge-vvasschen te hebben, liet zij eenen sluier daarover heen spreiden en daarover den kelkdoek, waarop de priester de H. Hostie ncderlegde. Nauwelijks had hij deze op den kui-schen boezem der minnende maagd nedergelegd of smachtend van liefde, de weinige krachten , die er nog overbleven verzamelend, riep zij uit; O mijn zoete Jesus! en met deze woorden gaf zij zacht en kalm haren geest. Doch in den zelfden oogen-blik toen Juliana haren laatsten adem uitblies, verdween de Allerheiligste Hostie van hare borst, ging in haar binnen en liet op haren boezem een teeken terug gelijkend aan het kruisbeeld , dat men op eene Hostie ziet. Zoodat gelijk Jesus onder den sluier der H. Hostie haar bij haar heengaan had gesterkt, haar ook begeleidde naar den Hemel.
Hetzelfde wordt verhaald van den H. Bonaventura, behalve dat er een merkteeken terug bleef. In zijne laatste ziekte had hij een brandend verlangen de 11. Communie te ontvangen, doch zijn eerbied voor het H. Sacrament weerhield hem wijl hij in zijne ziekte dikwerf neiging tot braken had. Hij liet zich de Pyxis op zijne borst leggen ten einde zijnen Heer zoo dicht mogelijk bij zich te hebben, Jesus drong door een wonder der liefde zijn hart binnen terwijl Hij zichtbaar de Pyxis verliet doch zonder op het lichaam des Heiligen een indruk achter te laten. 4)
Nog een voorbeeld gekozen uit Görres 2) zal de rij dezer voorbeelden sluiten. Ten gevolge der groote smarten, die zij leed, verzocht de H. Catharina van Siene bij zekere gelegenheid haren biechtvader zijne H. Mis een weinig uit te stellen wijl zij daaronder wilde communiceeren. Zij was echter niet in staat zoo spoedig ter Kerk te gaan als zi) het verwacht had en toen zij kwam was het zoo laat, dat hare gezellinnen haar aanraadden niet ter H. Communie te naderen want zij wisten, dat zij daarna altijd drie of vier uren lang in vervoering geraakte, en zoo zou het tijd worden de Kerk te sluiten alvorens zij wederom
1) Le Hlanf. Tamil de» mains vol. 1. p. 318.
2) U. IV. 3. Siunc uud Wahrneiiimigi-vermugen.
533
tot haar zelve ware gekomen. De Heilige liet zich half overreden en Raymundus begon de H. Mis. Wijl zij aan het ander einde der Kerk nederknielde, bemerkte hij niet, dat zij tegenwoordig was maar toen hij de H. Hostie in tweeën wilde deelen, voor dat hij de kleine deeltjes afvreef, die hij in tien kelk moest doen, brak de H. Hostie in drie en niet in twee deelen en een van de drie was niet grooter dan een boon. Dit laatste deel verhief zich boven den kelk in de lucht en hij zag het niet vallen, meende echter dat do witte kleur van den kelkdoek dit verhinderd had te bespeuren en zoo zette hij zijne H. Mis voort. Na de li. Communie zocht hij zorgvuldig na, doch met alle moeite konde hij het niet weder-vinden, en zoo was hij wel genoodzaakt zijn H. Dienst te sluiten. Toen allen zich verwijderd hadden onderzocht hij met groote oplettendheid den kelkdoek, het altaar en den grond naast het altaar, doch er was niets te vinden. Hij was zoo bedroefd, dat hij zijnen kommer den Prior, pater Chris-toforus mededeelde, en zij besloten de Heilige te ondervragen. Zij gingen dan naar hare woning, maar vernamen, dat zij reeds voor lang ter kerke was gegaan en werkelijk vonden zij haar daar op hare knieën in vervoering. Toon zij tot haar zelve was gekomen, verhaalde haar Raymundus, wat er voorgevallen was, zij lachte en sprak, hebt gij wel zeer goed gezien? Hij zeide, ja. Waarom maakt gij U dan zoo ongerust, vervolgde de Heilige. Rayuumdes, terstond vermoedend wat er geschied was, zeide: mijne moeder, gij hebt dat deel der 11. Hostie genomen. Mijn vader, antwoorde zij, beschuldig mij niet. Niet ik, maar een ander heeft het gedaan. Ik zeg u, gij zult dat deel der H. Hostie nimmer vinden. Raymundes stond er op te vernemen hoe dat gebeurd was en Catharina hernam. Mijn vader word niet toornig! Het was onze Heer, die zich mijner ontfermde en mij het deel der H. Hostie zelf bracht en met zijn eigen hand mij de Communie reikte. Verheug u dus met mij, want gij hebt gBen vei lies geleden en ik heb eene groote genade ontvangen, waarvoor ik geheel dezen dag met lofprijzing en dankzegging voor God mag doorbrengen.
Daar is nog eene andere dubbele aantrekking van het II. Sacrament, waarover eenige woorden gezegd moeten worden.
534
Gelijk de Heiligen op al deze wondervolle wijzen met het H. Sacrament verbonden zijn, welke zooveel buitengewone gaven en genaden en uitzonderingen zijn op de dagelijksche gewoonten van onzen geduldigsten Heer in zijn H. geheim der liefde, zoo heeft Hij eene geheele klasse van rnenschen aangesteld, die ambtelijk en de bewakers en de meesters tevens van zijn 11. Lichaam zouden wezen. Gelijk het II. Sacrament werd ingesteld voor Maria, zoo werd de priesterschap geschapen voor het H. Sacrament. Geheel ons leven als priester lost zich op in plichten en plechtigheden met betrekking tot het Allerheiligste. Mot dat doel zijn wij aangesteld. Wij zijn uitverkoren cn van do wereld afgezonderd. Het zegel van Jesus Christus is ons ingedrukt en de geest der wereld, en de wegen der wereld en zelfs de geoorloofde dingen dezer wereld zijn voor ons, wat zij niet zijn voor anderen. Dagelijks moeten wij langs den een of den anderen weg hot Heilig der Heiligen binnentreden. Wij hebben met God om te gaan en elk oogenblik gereed te zijn, Hem onze opwachting te maken en do oneindige zuivere zelfstandigheid van den Allerhoogste rond te dragen en to bedienen.
Een onzichbaar merkteeken is door de stift des II. Geest es onze ziel ingebyteld, opdat wij het eigendom van het 11. Sacrament zouden zijn voor eeuwig. Onze handen zijn gezalfd om Jesus aan te raken. Ja, Hij zelf ontziet zich bij het H. Oliesel de plaatsen aan te raken, waar vroeger die andere groote zalving is geschied. Daar is geono non op het Quirinaal, die zooveel eu zoo waarlijk een dienaar van het H. Sacrament is als wij priesters zijn, wij allen en ieder van ons. Niet een der geheimzinnige wonderen der Heiligen kan vergeleken worden bij de wonderen, dio door ons geschieden. Zij trekken hem aan uit het tabernakel, wij roepen Hem neder uit den hemel. Hij heft zich Zelf op van den kelkdoek en plaatst zich op hun tongen; wij beuren Hem op en breken de H. Hostie in drie deelen cn Hij blijft ongebroken en Hij bemint er ons om wijl wij dit durven doen. Wij bevelen Hem binnen te gaan in de hutten van stervende zondaren, en hij gehoorzaamt. Wij leggen Hem neder op de tongen van vreeswekkende, bezoedelde, maar geheime zondaren en Hij geeft geen teeken van weerzin. Wat zijn de wonderen der Heiligen bij dezen ?
535
Het broken der H. Hostie is meer dan al die wonderen saamgenomen en dan blijft er nog het wonder aller wonderen, de Consecratie.
O wat zijn wij en wat moesten wij wezen? Maria riep het eeuwig woord van don hemel af slechts eenmaal, terwijl wij Hem dagelijks afroepen. Zij droeg Hom op hare armen tot dat Hij groot was geworden ; doch voor ons is zijne kindsch-heid verlengd geheel ons leven lang. Kunnen wij onze Moeder in de oogen zien en haar zeggen, dat wij op dit punt grooter zijn dan zij en dan niet denken aan de heiligheid, die ons ambt vereischt? Voor Jesus zelf zijn wij Maria en Jozef en de Apostelen en Evangelisten, en indien zijn dierbaar Sacrament het eischt, hot gezelschap der martelaren eveneens; terwijl wij voor hot volk als Jesus zelf zijn. Voor ons priesters, is het zelfbehoud eerst do tweede wet van onze natuur; het behoud van het H. Sacrament des Altaars is onze eerste wet. Hoe gelukkig zou het langzaam martelaarschap van ons geestelijk loven zijn, indien wij maar naar priesterlijke heiligheid streefden. Als wij hot H. Sacrament zelfs zooverre, namelijk van den troon Gods in den Hemel aftrokken, moesten wij dan niet zijne aantrekking, beantwoordend aan de onze, in onze harten ontwaren. Do aantrekking van het H. Sacrament is onze roeping, onze kerkelijke geest, onze heiligheid, onze vreugde. De vlammen der Hol kunnen dat merkteeken niet uit onze zielen branden. De schitteringen des Hemels zullen het nog met meer uitstekende schoonheid opluisteren. Maria te vereeren, ziedaar onze eerste godsvrucht; de vereering van Jozef is onze tweede, de vereering onzer vaders, de Apostelen is onze derde; en wie kan er tusschen den geest der martelaren en den geest des priesters onderscheiden dewijl toch hot bloed der zelfopoffering hen beiden zoo gelijkend maakt?
In welk een nauwe vereeniging met Maria moeten wij niet leven, steunen op hare macht, hare gezindheid over nemen, leeren hoe wij Jesus moeten dienen, hoe Hem waardig te behandelen en hoe Hom te aanbidden met geheel onze onverdeelde harten. De II. Ignatius zegt: hij zag niets dan Maria gedurende den geheolen Canon; hoe zullen wij de H. Mis lezen zonder haar? Wanneer wij het H. Sacrament nemen
uit liet tabernakel om het op zijn troon te plaatsen , al.® wij het van het altaar dragen naar de Communiebank, van de kerk naar den zieke en vooral wanneer wij het alles overtreffend voorrecht hebben Hem te dragen in de processie, zullen wij dan niet arlgstig en wankelend zijn indien wij den H. Jozef daarbij niet aan onze zijde hebben? Maria heeft haar kind aan ons overgelaten zoo werkelijk, dat de gunsten aan don H. Cajetanus en andoren verleend, in wier armen zij Hem nederlegde, slechts louter schaduw daarbij waren; want Hij was het niet zelf gelijk Hij wezenlijk is, wion zij in hun armen droegen. Dat is de geheel eenige grootheid van het H. Sacrament. Toen de H. Angela van Foligno eens de H. Mis hoorde van een onwaardig priester, vernam zij bij het breken der H. Hostie een zachte stem, die met verteederende zoetheid aldus klaagde : «Helaas! hoe zij mij breken en het Bloed doen stroomen langs mijne ledematen!quot; Ach, mijne Vaders en Oversten, mijne Broeders en deelgenooten in deze schrikwekkende genade! kennen wij niet, ieder van ons, in het diepst geheim onzer ziel ten minste een priester, die als hij was gelijk hij zijn moest, nooit de H. Hostie zoude kunnen breken, zonder eveneens zijn eigen hart te voelen breken door de deerniswekkende zoetheid dezer klagende stem ?
neï r,even den keuk.
Indien het H, Sacrament het grooste werk is van God, de meest volmaakte beeltenis van Hem en de volkomenste voorstelling van Jesus, dan volgt noodzakelijk daaruit, dat dit H. geheim het wezenlijk leven der Kerk is wijl het niet slechts eene gift van Jesus maar de waarachtig levende Jesus zelf is. Dit is waar, hetzij wij het H. Sacrament beschouwen in onze betrekking tot hetzelf of in zijne betrokking tot ons; met andere woorden hetzij wij het als eene godsvrucht of als eene macht beschouwen; en het is op tweevoudige wijze eene godsvrucht en op tweevoudige wijze eene macht voor zoo verre het een Sacrament en Offerande tevens is.
De godsvrucht tot het H. Sacrament is de Koningin van alle godsvruchten. Zij is het middenpunt van alle gods-vruchten in do Kerk. Alle anderen verzamelen zich rondom haar en schikken zich als planeten om do zon ; want de anderen vieren zijn geheimen, dit geheim is Hij zelf. Zij is de algemeene godsvrucht. Niemand kan haar missen, indien hij Christen wezen wil. Hoe kan iemand Christen zijn, die de levendige tegenwoordigheid van Christus niet aanbidt ? Zij is de godsvrucht van alle landen, van alle tijden, van alle klassen der menschen. Het nationaal karakter heeft daarop geen invloed. Zij staat niet onder den invloed van aardrijkskundige ligging, van volksaard of maatschappelijke regeering. Zij past voor eiken stand, beroep, bezigheid, geslacht of persoonlijke gemoedsgesteldheid, voor het een niet meer dan voor het ander. Hoe kan het anders, wijl zij is de aanbidding
538
Gods, welke aanbidding door de toevoeging van den Sacra-menteelen sluier in eene godsvrucht is verkeerd? Bovendien is zij onze dagelijksche godsvrucht. Allo tijden behooren haar toe. Als Ofier, is zij de dagelijksche verzoening, en als Sacrament, het dageiyksch brood der geloovigen. Zij is de oorzaak en het voorwerp van vele godsdienstige orden, wier geheele leven en wier geheele werkzaamheid alleen daarin samenloopt.
Daar is eene onophoudelijke aanbidding daarvan, welke altijd in de Kerk voortduurt. Er zijn vele steden, waar het H. Sacrament
zoodra het uitgesteld wordt in eene andere waken en bidden de inwoners voor hetzelve. In vele kloosters schreien en aanbidden edele zielen als ofters van eerebocte, gedurende den stillen nacht, voor het eenzaam tabernakel. In vele landen vereenigen zich godvruchtige leeken, mannen en vrouwen, om achtereenvolgend een uur van aanbidding op zich te nemen, waar zij dan ook mogen wezen. Hier en bij onze tegenvoeters, wanneer wij boide helften der aarde samen-rekenen, heeft in de vier en twintig uren van den dag eon niet onderbroken Misoffer plaats, en wat de voorbereiding tot do H. Mis en de Communie, en de dankzegging betreft, zouden wij, geheel de aarde op een gegeven oogenblik overziende, ontelbare scharen bespeuren, die in de aanbidding van het H. Sacrament diep verzonken zijn.
Niet minder wonderbaar is zijn invloed op hot loven van ieder in het bijzonder. Elke stonde maakt hot H. Sacrament alle menschen gelukkiger, wijl het de zondo verhindert, de bitterheid verzoet, luimige karakters tot vrede stemt, bekommernissen lenigt en ontelbare werken van barmhartigheid voortbrengt. Het maatschappelijk leven mot het huwelijk en zijn huislijke inrichtingen gevoelt altijd zijn heiligenden invloed; en altijd vermeerdert het in de staatkundige wereld den vrede tusschen de regeering nn hen, die geregeerd worden Het kan zelfs de dwalenden in het geloof dooi' eene soort betoovering aantrekken, en in oprechte maar dwalende harten predikt het in stilte zelve en dringt] op zachte wijze meerdere zielen in den schaapstal van Petrus dan de sluitende redeneeringen van hen, die redetwisten, of de grootere
i
slechts verborgen wordt in eenc kerk, en nacht en dag
f'
1
530
invloed der warme woorden van een waar prediker dos gekruisigden Jesus Christus. Het verband van het H. Sacrament met hot diep geestelijk leven van innerlijke zielen duurt ononderbroken voort en voert aanhoudend tot de hoogten van zelfverloochening on tot de wonderen van bovennatuurlijk gebod. Wanneer wij de aliodaagsche wereld, de zedelijke, de maatschappelijke, de staatkundige en letterkundige wereld, de kerkelijke on mystieke wereld mot al haar godsvrucht boschouwen — dan zweeft boven alios hot H. Sacrament met bevruchtende, vredestichtende en scheppende macht door alle eeuwen heen. Gij stille poolster der Goddelijke liefde! Hoo rustig en krachtig tevens drijft gij altijd uwe schepselen binnen den boezem en de innerlijke kringen van uw gonadon-rijken invloed! O, wil spoedig en zeker en vol ontferming ook ons trekken in de diepten der eeuwige liefde, tot de wezenlijke aanschouwing dor allerdierbaarste en glorievolle Drievuldigheid. Uw naam is Jesus; want gij zult uw volk redden van zijne zonde. ,
Doch hot Heiligst Sacrament is niet slechts hot godvruchtig leven der Kerk, maar ook oono levengevende kracht op zich zelf. Inderdaad het schijnt de goheele Kerk te omvatten en zich naar alle behoeften dor verloste maar in ballingschap levende menschheid uit te strekken; en dit doet het op zevenvoudige wijze, door do H. Mis, door de II. Communie, door den zegen met liet Hoogwaardig, door de Uitstelling daarvan, door het Tabernakel, door do Teerspijze, en door de Processie. Deze zijn de zeven hoofdgoheimen van onzen in het H. Sacrament verborgen God, en ieder daarvan heeft een eigenaardigen geest en een eigen manier, die ze van de overigen evenzeer onderscheidt als het eene geheim der drie en dertig jaren te onderscheiden is van het andere. Eeno golieolo verhandeling zoude noodig zijn om dit enkele punt van mijn onderworp passend te bespreken, doch de ruimte veroorlooft mij niet deze geheimen anders dan mot weinige woorden aan te roeren.
Eerst en voor alles hebben wij het aanbiddelijk offer dor II. Mis, waar God zelf zoowel do Offerande als de Priester, en de Majesteit is aan wie geofferd wordt. Zij is een waar zoenoffer voor levenden en dooden, niet slechts een schaduw van het
510
offer des kniises maar geheel en al hetzelfde, slechts hernieuwd en voortgezet in onbloedige geheimen. Zij is op zich zelf een oneindig offer en wordt slechts beperkt door onze eigene vurigheid en godsvrucht. Als wij de schepping Gods beschouwen, dan zullen wij ondervinden, dat zij vier oneindige verplichtingen jegens God heeft, en niet een tienae deel van een enkel dier verplichtingen zoude iemand ooit kunnen betalen. Zij is God on-eindigen lof schuldig wegens zijne grenzelooze volmaaktheden; oneindige verzoening wegens hare ontelbare zonden; oneindige dankzegging wegens zijne onberekenbare ontfermingen en oneindige smeeking wegens haar eigen eindelooze behoeften. Zelfs het onbevlekte hart van Maria, vereenigd met het uitgestrekte rijk der Engelen en dit alles duizendmaal vermenigdvuldigd, zoude niet in staat zijn eene enkele dezer oneindige verplichtingen te voldoen. Slechts het offer der H. Mis voldoet ze allen tien duizend malen eiken dag en telkens op uitstekende en overvloedige wijze. ^Door dat offer komen allo genaden, die de aarde ontvangt. Wij hebben nooit eene genade ontvangen of zij is ons door de H. Mis toegestroomd. Ontelbare tijdelijke ongelukken worden dagelijks over de wereld afgekeerd. Daardoor stijgt voortdurend voor de majesteit der allerheiligste Drieëen-heid een blijvende wierook van aanbidding, van voorspraak, van dankzegging, van voldoening en van smeeking op, en daardoor wordt het onvolmaakte woord des menschen in waarde gelijk aan de waardigheid van den ongeschapen God.
Hoevele woorden wij hier nog bijvoegen, zij zullen ons niet in staat stellen daarvan meer te zeggen. Alles, wat bij de H. Mis gesproken of gedaan wordt, is gelijk de H. Thomas aantoont een hemelsch geheim; en gelijk alle andere dingen in de wereld heeft zij haar eigen Engel, wiens machtige naam en uitstekende heerlijkheid niet zijn geopenbaard, maar waarschijnlijk is het de H. Michael, die do oiïerande draagt tot voor den troon des Allerhoogsten. Het H. Misoffer stelt in zijn verloop ons de lijdensgeschiedenis van onzen Verlosser voor de oogen, toont de opstanding der verloste zielen eti schildert ons de bestemming en de lotgevallen van het mystieke lichaam van Christus af. In een woord, de aarde leeft eti beweegt zich en heeft haar bestaan in het oll'er der H.
Mis. Kr is geen goed op aarde, waarvan zij niet de voldoende oorzaak is. Er is geen paal of perk voor de verwoestingen der hel dan door de H. Mis. Er is geene verlichting in het vagevuur, welke niet als balsem wordt toebereid uit haar overvloedigen kelk. Er is geen toenemen van hemel-sche glorie dan door het H. MisolTer noch een nieuw bewoner des hemels, of door de H. Mis is hij aangeland in zijn zekere en onsterflijke rust.
De H. Communie is het tweede geheim van het H. bacrament. De Godgeleerden zeggen met recht, dat de grootste daad van aanbidding, die een schepsel op aarde jegens zijn Schepper verrichten kan , hierin bestaat Hem als spijs in dit ontzagwekkend geheim te ontvangen. Wanneer wij bijgevolg bedenken, dat de H. Communie voov de geheele geestelijke wereld der menschen, datgene is, wat het voedsel is voor de natuurlijke wereld, dan zullen wij begrijpen hoe de H. Communie met goddelijke kracht en door ontelbare heilige uitwerkselen op geheel het menschdom invloed uitoefent. Als wij het lang en nauwkeurig beschreven leven eens Heiligen nemen, dan brengt het ons somtijds in verbazing, ziende hoeveel er noodig was, om zijne heiligheid te voltooien. Welk een zee van bekoringen moest hij doorzeilen, door welk een leger van moeielijkheden zich heenslaan? Welke aanhoudende verlatenheid had hij te verduren , welk een vermoeienden arbeid, welke vreeslijke verstervingen, hoe veelvuldige beproevingen lange jaren uit te staan! En het schijnt alsof geen dezer smarten hem bespaard had kunnen blijven, indien hij de Heilige zoude worden, die hij werkelijk geworden is. Evenwel bevat een enkele Communie op zich zelve genade genoeg ons heilig te maken, indien onze vurigheid maar overvloedig genoeg uit hare onuitputtelijke bronnen wilde drinken.
De barmhartigheid Gods, die ons uit het niet te voorschijn riep en ons met een vrijen wil begiftigde, heeft ons daardoor aan het gevaar blootgesteld, en de mogelijke aanschouwing van zijn gezegend Persoon maakt dit een gevaar, wat een goed mensch schijnt te loopen, eeuwig verloren te gaan. Dit gevaar sluit ook lange volharding in te midden van zorgen, smarten, rampen, moeilijkheden, ontevredenheid en teleurstel-
lingen. Evenwel zoude het een onmetelijk voorrecht, eene weldaad Gode waardig zijn geweest, dit gevaar te mogen loopen ten einde het geluk te hebben de H. Communie slechts een enkelen keer te ontvangen. Konden wij de menschelijke daden, die ooit in de wereld zijn geschied, met alles wat daarin edelmoedigs, heldhaftigs, beminnenswaardigs en treffends is saamvatten tot een enkele daad en ze dan stellen naast de daad, die een mensch verricht, wanneer hij de H. Communie ontvangt, dan zou zij minder schijnen dan niets, een schaduw eener schaduw. De H. Communie is schitterender dan alle heerlijkheid, diepzinniger dan alle wetenschap en vorstelijker dan alle pracht. Doch wat zijn al deze middelen orndehooge waardigheid der H. Communie af te meten anders, dan bladeren van het woud en zand der zee, waarmede wij spelen, wanneer wij het beproeven aan een klein kind de eeuwigheid begrijpelijk te maken, die wij waarlijk zelve even weinig begrijpen als dat kind?
Ook moeten wij te midden onzer verhevene en geestelijke gedachten niet vergeten, met heilige vreeze na te denken over het straffend oordeel, waarmede God zich in den tijd reeds wreekt op hen, die het H. Sacrament onwaardig ontvangen. De H. geest beval den H. Paulus der Kerk te openbaren, dat wegens heiligschennende Communiën vele geloovigen met ziekten en eenigen zelfs met den tijdelijken dood worden bezocht. Het is alsof de tusschenkomst van Gods toorn, die in de oude tijden de arke des Heeren beschermde, thans het aanbiddings-waardig Sacrament te beschermen heeft. Durandes verhaalt ons in zijn Rationale, dat er verscheidene jaren te Rome, omstreeks Paschen, zoovele plotselinge sterfgevallen plaats vonden, dat het de opmerkzaamheid van een ieder gaande maakte, vooral wijl men in den gewonen loop der dingen gcene reden vond, waarom het gemiddeld getal der sterfgevallen bij de intrede dier verspringende feestdagen altijd zoo sterk werd overschreden. Eindelijk ontving de Paus eene verlichting van boven, welke hem deed besluiten, dat deze jaarlijksche bezoeking van haastige sterfgevallen een gevolg was der talrijke heiligschennende Communiën bedreven door hen, die het gebod van den Paaschplicht vervulden.
543
Daarom liet hij bij den lofzang van Paschen liet volgende vers voegen:
Quaesumus autor omnium Jn hoe Paschali gaudio,
Ab oinni mortis impetu Tuum defendo populumj 1)
welke strophe, sinds de verbetering der lofgezangen, voor de volgende heeft plaats gemaakt:
Ut sis perenne mentibus Paschalc, Josn , gaudium,
A morte dira criminum Vitac renatos libera. 2)
De zegen is als het ware het avondoffer, wijl hij gewoonlijk wordt gegeven, als de middag voorbij is 3). Het is alsof do zin (gt;n de aard der katholieke godsvrucht den namiddag met het H. Sacrament wil voltooien gelijk de II. Mis den morgen voltooit, alsof zij niet konde wachten van den eenen morgen tot den anderen zonder de een of andere verschijning of behandeling van den sacramenteelen Tesus, ot ten minste als konde zij zonder Hem niet zijn eigen feesten, of die zijner H. Moeder, der Engelen of der Heiligen vieren. Bovendien schijnt de Kerk, ten einde aan dit liefdevol verlangen van het grootste getal der gcloovigen te beantwoorden, des te bereidvaardiger en overvloediger de verschillende soorten van aanbidding van hot H. Sacrament te veroorloven, naarmate de boosheid, do dwaling en de onwetenheid der wereld het Geheim der liefde meer 'mishandelen en belastoren. Do H. Philippus
(1) O lieer van alles, wat bestaat.
Wil bij dit Pnaaohverblijdeu Van eiken plotselingen dood üw aiiieekend volk bevrijden.
(g) Wil Jesua, om voor ong gemoed
Ben PasoWreugd te blijven,
Van ons, herbonr'nen door uw Bloed Ucn zondeudood verdrijven.
Durandus Ap. Arbiol — Desanganos, Mistieos II: 17. 3) Bij ons, auu het eind van dc Vcsjjcra of hot Lof. Vcrt,
zag eens, bij de uitstelling van het Hoogwaardig, onzen Heer in de H. Hostie den zegen gevend aan de nederknielende menigte, alsof deze de natuurlijke houding en gewone bezigheid ware van zijne goedheid in het II. Sacrament. Het zoude moeilijk zijn woorden te vinden, om do grootte of de werke. lijkheid der genaden uit te drukken, die onze Heer ons bij den zegen mededeelt. Zij stroomen niet slechts uit over de zorgen en het lijden, de tegenspoeden en bekoringen , de feilen en onvolmaaktheden, welke wij in dezen oogenblik aan zijne voeten nederlegden, maar zij verlichten ook alle zwakke zijden onzer ziel, die wij zeiven niet kennen, en onze tegenwoordige omstandigheden, waarvan wij het gevaar niet vermogen in te zien; en de stralen van haar licht vallen ook op de booze geesten, die ons omgeven en daardoor zwak en krachteloos worden, en op onzen dierbaren beschermengel, die zij voor zijn liefdevolle bemoeiingen beloonen, wijl zij Hem in zijn H. Ambt verlichten en versterken. Wij mogen ook niet vergeten, dat de genade van den zegen niet slechts in het geloof en de liefde bestaat, welke hij in onze zielen wekt, hoe groot dit goed ook wezen mogen, maar ook dat hij van Hem uitgaat en sterk, machtig, zuiverend en scheppend is, wijl hij van het wezen van het H, Sacrament zelf deel uitmaakt. Alles namelijk, wat met dit geheim iets heeft uitstaan, gaat achter den sluier in deze verhevene wezenlijkheid op, en heeft alzoo een eigenaardig leven, waarmede niets anders in onze godsvruchten vergeleken kan worden. Op deze wezenlijkheid berust de aantrekkingskracht van het H. Sacrament.
Het is hier de plaats niet nauwkeuriger de oefeningen te bespreken, die vrome mannen voor den zegen hebben aangeraden. Ieder moge de neiging zijner eigene godsvrucht volgen. Zooveel echter kunnen wij zeggen: de Evangeliën spreken van drie onderscheidene zegeningen onzes Heeren, en met de een of andere dezer kunnen wij op geestelijke wijze alle zegeningen vereenigen, welke wij van het H. Sacrament ontvangen. Eens zegende Hij de kleine kinderen, gelijk verhaald wordt in het tiende hoofdstuk van den H. Marcus, en wij kunnen ons in den geest onder de schaduw van zijn uitgestrekten
arm nederwerpen, alsof wij tot die kleinen behoorden en niets zoo zeer van Hem verlangden dan eene toeneming dier kinderlijke eenvoudigheid, welke Hem zelf zoo innig aangenaam is. Verder lezen wij, dat Hij bij de Hemelvaart, toon Hij van de Apostelen afscheid nam, de handen verhief en hen zegende, en op eens verkeerde zich hunne droefheid in buitengewone vreugde en hunne bedeesdheid in den moedigsten zielenijver. Er zijn tijden en plichten, waarbij wij in onze bedroefde en afgematte zielen doze genade der vreugde en des ij vers zonden wenschen vermeerderd te zien. Vervolgens is daar nog de zegen van het laatste oordeel, dien Hij beschrijft als hem zelf gevend met de woorden: komt gezegenden mijns Vaders, gaat binnen in het rijk, dat voor u van het begin der wereld bereid is. Wij kunnen ons mot dezen zegen vereenigen om de genade der eindelijke volharding te verkrijgen, de kostelijkste zijner gaven, wijl zij eenig en alleen van Hem komt. Daar zijn er eenigen, indien ik zelf eens eene oefening mag aanbevelen, die door den omvang en de menigvuldigheid hunner eigene behoeften en der gaven onzes Heeren zoo overweldigd zijn, dat zij in den oogenblik van den zegen hun hoofd neigen en bij iedere klank der schel dit gebed van een der Heiligen uit de woestijn herhalen: «Gelijk gij weet en wilt o Heer!quot; en dan bij de herinnering, dat wij in dien oogenblik door de wezenlijke zelfstandigheid, die uit Maria genomen wérd, gezegend worden, de woorden van het Officium er bijvoegen. Et innumerabilis Hones las cum ilia, en alle soort van zuiverheid zij met haar!quot; als of deze twee schietgebeden alles in zich vereenigden, wat zij te zeggen hadden en wat zij in dien korten oogenblik het H. Hart van hunnen dierbaren Verlosser meenen te mogen aanbieden.
Het tabernakel is het vierde geheim van het H. Sacrament. Hoe schoon is het stil geduldig leven in die gevangenis der liefde! Alles rondom onzen Heer heeft zulk eene duurzaamheid ! Het komt en gaat niet gelijk een snelle bliksemschicht, die de duisternis van den nacl t nog dieper maakt. Het is geen bezoek dat voorbij is, alvorens wij ons het duidelijk voorden geest kunnen stellen. Juist gelijk Hij rustig daar stond te midden zijner Apostelen in de verblindende schoonheid zijner Opstanding,
F. W, KABKH , H, SACRAMENT, 35
en zei de, raakt mij aan en ziet! Zoo wijlt Hij liier bij ons in het H. Sacrament, op dat wij Hem leeren kennen, onze angstige gejaagdheid en onze verbazing overwinnen en zoo mogelijk vertrouwd zouden worden met Hem, die onze Gast is, ons leven lang. Daar kunnen wij elke stonde van den dag onze zorgen, onzen nood, onze bekommeringen brengen ofschoon er ook geen Godsdienstoefening in de kerk plaats heeft Wij kunnen onzen eigen tijd kiezen en ons bezoek kan zoo kort en zoo lang zijn als onze plichten het veroorloven of de liefde het begeert. Er ligt eene zalving en een macht reeds in het stil te zamen zijn met het H. Sacrament, die men niet kan beschrijven. De leden van godsdienstige broederschappen, die gewoon zijn onder een zelfde dak met het H. Sacrament te slapen, ondervinden een gevoel vati bange eenzaamheid en gemis wanneer zij van huis verre zijn. De koortsachtige gloed des verlangens, dien zij op Goeden Vrijdag gevoelen, maakt zich meester van hunnen geest, wanneer zij zich daar ophouden, waar het H. Sacrament niet in huis is. De wijzen om het H. Sacrament te bezoeken moeten natuurlijk evenzeer verscl illend zijn als de zielen der menschen. Eenigea houden er van daarheen te gaan om te luisteren, anderen om te spreken; anderen om Hem hun zonden te belijden alsof Hij hun biechtvader ware en weder anderen om Hem te huldigen als hun Koning. Sommigen willen bij Hem leeren als bij hun Meester en Profeet; anderen toevlucht vinden als bij hun Schepper. Eenigen verheugen zich om zijne Godheid, anderen om zijT,e H. Menschheid tn weder anderen om de geheimen, die het kerkelijk jaar juist in het geheugen roept. Verscheidenen bezoeken hem op verschillende dagen onder zijne verschillende namen, als God, Vader, Broeder, Herder, Hoofd der Kerk en dergelijken.quot; Velen komen om Hem te aanbidden, of Hem hun gebeden voor anderen aan te bieden, of om zijn genade af te smeoken, of Hem dank te zeggen of getroost te worden, maar allen bezoeken Hem uit liefde, en voor allen, die Hem uit liefde bezoeken, is Hij een machtig gever van hemelsche genade en eene bron van vele goederen, van welke de geheele geschapen wereld ons niet eene enkele zou kunnen verdienen noch verleenen.
547
Het vijfde geheim van het H. Sacrament is de Uitstelling van het Allerheiligste, liet grootste bewijs van moederlijke zorgvuldigheid, dat de Kerk aan hare kinderen koude geven. L. de Ponte 1) zegt, dat het aanschouwen van het II. Sacrament, de rijkste bronader des gebeds is en hij wenschte, dat wij, bij de Opheffing der H. Hostie in het midden der H. Mis, steelsgewijze een nederigen oogslag daarop zouden werken, om, gelijk eens Zacheus tusschen de takken van den vijgeboom, een oogslag van den oogenblikkelijk voorbijgaamlen Verlosser te gewinnen. Welk een rijkdom opent zich dan voor den geest des gebeds, wanneer de Kerk Hem uren lang tor onzer aanbidding en tot voldoening onzer vurige liefde uitstelt? Ik geloof, wanneer ik mij goed herinner 2), dat het Lanzi is, die drie soorten van godvruchtige oefeningen bij de uitstelling van het Hoogwaardig aan de hand geeft voor hen, die toegerust met eene him passende wijze van gebed daarheen willen gaan. De eerste is: Hem op zijn Sacramenteelen troon te beschouwen als de koperen slang, welke Mozes in de woestijn oprichtte, en waardoor allen , die de oogen er op sloegen genezen werden van de doodelijke beten, welke zij van de slangen ontvangen hadden. Dit is inderdaad een der beteekenisvolste en schoonste voorbeelden onzes Heeren in zijn ambt als Verlosser. Wij allen zijn door de helsche slang gebeten en ziek door onze wonden; tot Hem moeten wij de oogen richten en een oogopslag is genoeg, ons van onze wonden te genezen. Of vervolgens kunnen wij Hem beschouwen als liet Hoofd der Schepping, gezeten opzijn verheven troon, overeenkomstig de woorden van het boek der Openbaring: 3) »de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, die het begin is van de Schepping Gods.quot; Wij kunnen tot Hem naderen als het ware in gezelschap van al zijn schepselen en ons in zijn tegenwoordigheid begeven om zijn zegen te ontvangen en der grootsche vreugde, welke wij gevoelen zijne
1) Dhx Spiritnalis, Tract. I, Cap. XI.
2) Het boek, wat ik hier meen aan te halen, is de keurige verzameling van gebeden en gedachten ter cere der U. Uarteu van Jesns eu Maria, welke de AnrlsbisscUup Cullen uitgaf aan de drukkerij der Propagande.
3) Boek der Openbaring Hoofdstuk lil v. 14.
35*
548
scliepselen te zijn, den vrijen loop te laten; want een schepsel te zijn, is, recht beschouwd , onze hoogste eere en ons kostbaarst recht. Of eindelijk, waarvan ik reeds gewaagde, kunnen wij de oogen op Hem vestigen als op onzen Rechter, de stille rustige Majesteit der H. Hostie met zijne schitterende heerlijkheid van liet laatste oordeel vergelijkend; en dan zullen wij ons zoo reeds bij voorbaat beschutten tegen de verschrikkingen van zijn rechtsprekend koningschap door thans met zijne zachtmoedigheid in het H. Sacrament vrede te sluiten.
De Teerspijze is het zesde geheim in het leven der aanbiddingwaardige Hostie, en wie zoude daarvan de macht kunnen schetsen? Want zij komt tot ons aan den rand des grafs en reikt tot aan gene zijde, wijl zij leven en dood, tijd en eeuwigheid, vergankelijk lijden en onvergankelijke zaligheid aan elkander knoopt. Wij sterven, gesterkt door de teerspijze der H. Communie, ons vonnis wordt verzacht door haar wel-dadigen invloed, onze pijnen in het vagevuur worden afgekoeld door hare schaduw en hare kracht wordt niet zwakker voor en aleer zij met een sterkere hand, dan een Engel bezit, ons geleid heeft voor de voeten van God in den Hemel. Het wegslinkend leven, de reis, die ons staat te doen , degeesteli)ke en onzichtbare strijd, dien men niet kan schilderen, do veelvuldige wijze van sterven, alles vindt zijn geheimvolle voltooing in de volheid dezer teerspijze. Het lichaam keert weer terug tot stof en lost zich op in zijn oorspronkelijk element terwijl het de onzichtbare kracht, het niet te speuren, onmetelijk en ondeelbaar zaad medeneemt, waardoor het eens weder in het leven teruggeroepen, in zijn oorspronkelijken toestand hersteld zal worden en in een stroom van onsterfelijke schoonheid baden zal bij ecne heerlijke Verrijzenis.
Het zevende geheim van het H. Sacrament is de Processie, het hoogtepunt van den kerkelijken eeredienst en der katholieke plechtigheden. Daarin spreekt zich, gelijk ik reeds in mijne voorrede heb aangemerkt, het denkbeeld uit van zegepraal. Onze in het Sacrament verborgen God trekt rondom de Kerk met al de pracht, die de armoede dor menschelijke liefde kan spreiden om Hem als den Veroveraar van het menschelijk geslacht. Dan gevoelen wij het zoo innig , dat
549
Hij ons eigendom i.s, en ile Engelen minder aanspraak op Hem kunnen doen gelden dan wij. De Processie is de oefening van het geloof, dat in onze harten brandt, op onze wangen straalt en onze stemmen dool trillen van aandoening, wanneer het gezang van ons Lauda Sion eene ongeloovige wereld uitdaagt.
is de oefening onzer hoop, want wij dragen mot ons den Hemel, die reeds op aarde is, onze belooning, die zich zelf in onze handen heeft gesteld als hot ware tot onderpand, en zoo doen wij de krachten der hol sidderen, terwijl wij hen door onze vreugdekreten en gezangen zeggen, hoe zeker wij van den Hemel zijn en het aanbiddenswaardig Sacrament intusschen de verschrikte boozo geesten onzer onzichtbare vijanden zijne ondragelijke lichtstralen tegen bliksemt. Zij is de oefening der liefde, want zij is de bedeesde, gelukkigmakende, hartver-voerende, onverdiend geschonkene gebruikmaking van ons recht mot Hem gemeenzaam te zijn. De Prossessie is bovendien voor Hem eene roerende voorstelling van alle leven, hetzij bijzonder of maatschappelijk, staatkundig of kerkelijk leven; want wat is alle leven der menschen, van famillien, van staten en kerken anders dan eene pelgrimstocht van bannelingen, die onder gevaar en bekommernis huiswaarts trekken naar Hem, doch juist door dit geheim, niet slechts naar Hem maar ook in zijn gezelschap?
Ziedaar de zevenvoudige wijze, waarop het Heiligst Sacrament het leven is der Kerk en hare grootsche levengevende kracht. Doch niets kan zijne macht nog wondervoller toonen, dan dat reeds zijne schaduw zelve oen der grootste machten op deze aarde is. Ik bedoel de geestelijke Communie. die in waarheid de H. Communie der Engelen is. Niets kan hare kracht op Jesus meer wondervol aantoonen dan de ontelbare gevallen, waarin de begeerte tot de H. Communie de ziel in staat heeft gesteld, werkelijk de H. Communie door een verbazingwekkend wonder te ontvangen, gelijk reeds van de H. Catharina van. Siene en van andere Heiligen werd verhaald en ons vooral getoond is in de geschiedenis der H. Juliana 'Falconieri, i die zonder nuttiging der H. Hostie, door haren boezem heen Communiceerde ; d. i. hare Communie was een wezenlijke zonder eene geestelijke of, streng genomen,
550
oene saciameriteele Comtriunie te zijn, wijl de godgeleerden voor deze laatste de nuttiging noodzakelijk besehousven. De Kerkvergadering van Trente 1) prijst de geestelijke Communie den geloovigen aan, en de H. Thomas zegt 2;: wie dit Sacrament begeert te ontvangen, wordt beschouwd geestelijker wijze en niet werkelijk te Communiceeren; en zij eten Christus op geestelijke wijze onder de gedaante van dit Sacrament, zoodat gelijk Scaramelli zegt 3), z'y niet slechts Jesus geestelijk ontvangen , maar waarlijk zijn Sacrament op geestelijke wijze. Zoo zegt de II. Martelaar Ignatius lot de Romeinen: ik begeer niet de genoegens dezer wereld maar ik verlang het brood Gods, het hemelsch brood, het brood des levens, liet vleesch van Jesus Christus, den Zoon van den levenden God; en te drinken den drank, die zijn Bloed is en in ons eene onvergankelijke liefde en een eeuwig leven uitstort.
De H. Alphonsus zegt in zijn liefelijke kleine verhandeling over het bezoek van het II. Sacrament, dat onze Heer aan zuster Paula Maresea twee kostbare vazen tooïide, de eene van goud, en de andere van zilver, in de eerste bewaarde Hij hare sacramenteele Communiën en in den laatste hare geestelijke Communiën. Johanna van het Kruis -i) beweerde, bij de geestelijke Communië dikwerf dezelfde genaden te ontvangen, welke haar bij het werkelijk ontvangen van het II. Sacrament geschonken werden, en zuchtend riep zij uit: o kostbare wijze van communiceeren, waartoe noch liet verlof van den biechtvader noch van onze overheid noodig is, maar slechts van U, o mijn God! De zalige Agatha van het Kruis was 5) zoo bezield door de liefde tot het H. Sacrament, dat zij, naar men zegt, gestorven zoude zijn, hadde haar biechtvader haar niet de oefening der geestelijke Communie geleerd; en daarna was zij gewoon dagelijks twee honderd malen te communiceeren op geestelijke wijze. Surin, Scupoli en Scaramelli beweren , dat menige ziel somtijds grooter genade in eene gees-
1) Sess XI r. De Sucr. Miss. cap. VI doch hoofdzakelijk Sess XIII cap. II f.
2) i'. 3. qu. 21 nrtic. 1 en 2.
8) Direet. Ascet. I. X. Vil.
4) Lohner, Biblipt, Predicat. Arl. Oommun.
5) liarry, Amice Salute tome III p. 89.
551
lelijke dan in eene werkelijke Communie ontvangt. Dit geschiedt natuurlijk zeldzaam, en wanneer het gebeurt, ligt de schuld daarvan niet aan het H. Sacrament maar wel aan de mindere vurigheid van hem, die communiceert.
Surin heeft in zijn verhaal der geestelijke weldaden, die hij na de merkwaardige bezetenheid van Loudun ontving, een hoofdstuk over de genaden, welke hem door liet H. Sacrament toestroomden en daarin lezen wij het volgende: bovendien gebeurde het dikwerf, dat mijne ziel een zoo levendig verlangen gevoelde naar dat brood des levens, dat wanneer ik niet ter H. Communie naderde de afmatting der ziel zich niet slechts mededeelde aan mijn lichaam, maar mij dikwijls onbekwaam maakte eenige spijze te nuttigen. Dewijl 1brood en wijn mij geen verkwikking gaven, werd ik als het ware genoodzaakt het brood, dat voor mij lag, in mijne hand te nemen en onzen Heer te bidden daaraan de kracht te geven mij te versterken. Ik at vervolgens dat brood in deze meening en vond, dat het denzeifden bovennatuurlijken smaak bezat, welken ik aan de H. Hostie speurde, en deze smaak was zoo duidelijk en kenbaar, dat ik uit de sterkte, welke mij daardoor gewerd, niet konde twijfelen of onze Heer had in zijne eindelooze goedheid acht geslagen op mijn vurig verlangen naar de H. Communie en op deze wijze mijne ziel gevoed en verzadigd dooi' de kracht van zijn goddelijk Lichaam, hetwelk ik in begeerte ontving, met dezelfde volheid alsof ik werkelijk uit de hand eens priesters de H. Communie hadde ontvangen 1).
Sprekende van liet Lichaam en Bloed onzes Heeren, zegt de H. Catharina van Siene 2): »deze spijze versterkt ons veel of weinig naarmate de begeerte, in Hem die ontvangt, grooter of kleiner is, zijne H. Communie moge dan werkelijk of op geestelijke wijze geschieden,quot; vervolgens gaat zij over tot de beschrijving van hetgeen eene geestelijke Communie is. De H. Theresia 3) bespreekt het groot gewicht, dat de ziel in de tegenwoordigheid onzes Heeren alleen blijve en gedurende de
Histoire abrégée de la l'ossessiou do Loudun. l'nrtie 4. Lit. 11. Chan. 111.
dankzegging na de H. Communie aan Hem alleen denke. Van de geestelijke Communie spreekt zij in het voorbijgaan, wanneer zij handelt van de gemoedsgesteltenis, die wij moeten medebrengen om onzen Heer waardig te ontvangen, en dit loidt haar tot de bemerking, dat deze gemoedgesteltenis alleen reeds, zelfs zonder liet werkelijk ontvangen onzes Heeren, velerlei genade in ons kan voortbrengen. Hare woorden luiden aldus: »zao dikwijls gij, mijne dochters, de H. Mis bijwoont en niet ter II. Tafel nadert, kunt gij eenegeestelijke Communie doen, welke oefening buitengewoon veel nut oplevert. Onmiddelijk daarna kunt gij in u zeiven koeren, juist zooals ik u heb aangeraden te doen, wanneer gij in werkelijkheid de II Communie ontvingt; want groot is de liefde onzes Heeren, welke op deze wijze onze zielen wordt ingestort. Indien wij ons voorbereiden Hem te ontvangen j laat Hij nooit na zich aan ons te geven op velerlei wijzen, die wij niet begrijpen kunnen.quot;
Wij lezen in het leven der H. Maria Magdalena van Pazzi dat het in haar klooster gebruiklijk was, wanneer door ongesteldheid des priesters of om eenig andere reden de dage-lijksche Communie verhinderd werd, op geestelijke wijze te Communiceeren. Het gewone teeken, ter H. Communie te naderen, werd dan des morgens gegeven en nadat allen verzameld waren, baden zij een half uur lang en verrichtten clan eene geestelijke Communie. Op een dezer dagen werd der Heilige door den heiligen Albertus, den Carmeliet, de H. Communie gebracht, terwijl zij het Confiteor en het Domine non sum digna sprak en alles deed, wat zij gewoon was, wanneer zij de H. Communie werkelijk ontving; en zij verklaarde later, don zelfden Heilige te hebben zien rondgaan met de Cibori in de handen om ook aan de andere nonnen de H. Communie uit te reiken. Hare grooto liefde wenschte vurig, dat ook anderen en vooral de leden van haar eigen klooster eenen grooten honger naar het heiligst Sacrament mochten gevoelen en dit zoowel voor de eer van God als voor het heil barer eigene zielen.
Wij vinden ook in haar leven een trek, die ons de gaven herinnert, welke Joannes van Avila aan de allerheiligste Maagd
551
toeschrijft. God, zoo zegt de levensbeschrijver der Heilige verleende haar de genade Jesus onder verschillende gedaanten in de harten harer zusteren te aanschouwen. In eenigen zag zij Hem als een kind, in anderen den ouderdom van twaalf, dertig en drie en dertig jaren dragend; in anderen lijdend of gekruisigd, overeenkomstig de begeerten, de volmaaktheid en de ontwikkeling van iedere kloosterzuster. Eens, toen zij met andere zusters in gezelschap was, sloeg zij eencn blik op allen en zeide toen tot een van haar gezellinnen; O, hoe liefheb ik deze zusters, ik beschouw ze als even zoovele tabernakelen van het heiligst Sacrament, dat zij zoo dikwijls ontvangen en in haren boezem bergen. Op zekeren Paasch-Zondag morgen in de eetzaal aan tafel zittend, werd haar gelaat zoo helder envroolijk, dat het werkelijk van zalige vreugde schitterde. Eene der novizen, die de tafel bediende, bemerkte liet en zeide tot haar in vertrouwen : «Moeder Overste vanwaar deze vreugde?quot; »Van de schoonheid der goddelijke tegenwoordigheid,quot; antwoorde de Heilige, «want ik zag Jesus rusten in de harten van alle zusters.quot; sOnder welke gedaante ?quot; Zoo ging de novize voort. «Geheel verheerlijkt en verrezen,quot; hernam zij, «gelijk de Kerk Hem heden aan ons voorstelt.quot; 4)
Van de H. Angela Merici wordt verhaald, dat zij, toen men haar de dagelijksche H. Communie verbood, dit door vurige geestelijke Communiën bij het aanhooren der H. Mis vergoedde en haar hart dikwijls zoozeer van de genade voelde doorstroomen , alsof zij wezenlijk ter H. Communie ware genaderd. Zij liet ook eene dringende aanbeveling dezer godsvrucht-oefening aan hare orde als eene nalatenschap na 2). Pater Squillante van het oratorium te Napels verhaalt ons in het leven der zuster Maria van Santiago, uil den dorden Regel van den H. Dominicus, die als een geheimzinnige tuin van vreugde voor den hemelschen Bruidegom 3) met Carmel wetijverde,
1) Haar ievcn, l)c uitgave lt;lcr Oratorlanen bladz. Ü45—24'J.
2) Salvatori. Vita della Santa. Lib, II oaj). III pag. 88.
3) Het is niet eene der geringste zegeningen, waarvoor de engclschc Katholieken de oneindige barmhartigheid huns lleeren in de laatste jaren te danken hebben, dat wij thans de derde orde van den II. Dominicns iu Kugelaud bezitten. Zij, die op de hoogte zijn, die inderdaad de kraeht en
554
hare liefde tot het H. Sacrament was zoo groot geweest, dat zij ten laatste bijna met elke ademhaling eene geestelijke Communie verrichtte, zoodat in haar de woorden van Jeremias 1) vervuld werden; in do vurige begeerte haars harten trok zij den adem harer liefde aan cn niemand kende haar terug-houden 2). Zuster Francisca der vijf wonden, van de orde van Alcantara te Napels, placht het H. Sacrament in den geest te bezoeken, wanneer zij niet ter kerke konde gaan, men zag haar dikwijls van den grond verheven mot uitgestrekte armen en haar aangezicht gekeerd naar een nabijzijnde kerk , uitroepende : O mijnBruidegom, mijn Bruidegom! O vreugde mijns harten! O, mocht ik de harten aller menschen bezitten om U daarmee te prijzen! Mijn dierbaarste Jesus, waarom moet ik heden zijn'zonder U? O, gelukkige tongen, die U ontvangen hebben! Gelukkige muren, die mijn dierbaren God in die kerk omsluiten! Ware toch mijn hart een helder vlammend vuur, zoo groot als de wereld, om IT daarmee te beminnen! Gelukkig de priesters, die deze Zon der Rechtvaardigheid, dezen zoetsten Heer altijd zoo nabij zijn! Zij bevredigde hare liefde door dikwerf herhaalde geestelijke Communiën, die vooral in tijden van geestelijke verlatenheid hare sterkte waren. Ja hare geestelijke communiën gingen niet zelden in werkelijke over, want eveneens werd haar door den H. Raphael, haren beschermengel, de H. Communie gebracht, gelijk der zalige Benvenuta door den H. Gabriel. Herhaalde malen geschiedde liet, onder de H. Mis van Pater Bianchi, een Barnabiet, dat de kelk door een onzichtbare band (het was die van den H. Raphael) plotseling weggenomen en dan weder ter plaatse werd gebracht. Eens was het kostbaar bloed meer dan voor de helft
troost huns leven vinden in de levensverhalen dor Heiligen, weten zeer goed dat er geen plekje in liet rujatiek imradijs van onzen hernelsoheu Bruidegom is, waar de bloemen diehter groeien en welriekender geuren dan in dcne orde van talrijke den kinderen gelijkende Heiligen. Nergens in dc Kerk toont het Menschgcworden Woord „zijn vermaak met de kinderen der mensehen te zijnquot; in meer treffende eenvoudigheid, niet meer hoven-aardsehe zoetheid of meer der verloofde geoorloofde gemcenzaaiiiheid, dan in deze jongste familie van den 11. Dominicus.
1) Jeremias 11. 21.
2) Squillanle Vita Sua. Maria Lib. U. cap. IV,
rmo
verdwenen, en Francisca zeide tot liem; Mijn Vader, liaddo mij de H. Raphael niet geboden daarvan iets over te laten, opdat gij het 11. Olfer zoudet kunnen voltooien, dan had ik alles uitgedronken 1). In het leven van Maria Scolastica Muratori, eene romeinsche dame, door Pater Gabrielli uit het Oratorium te Boulogne beschreven, lezen wij, dat zij telkens zoo dikwijls zij hare oogen opsloeg of adem haalde, eene geestelijke communie trachtte te verrichten, daarom zeide zij: indien ik plotseling moest sterven, dan zoude ik als het ware den geest geven, terwijl ik mijnen God inademde. Eene andere godsvrucht-oefening van haar bestond daarin, dat zij op bepaalde wijze eene geestelijke communie deed zoo dikwerf zij in de kerk aan een ander de H. Communie zag uitreiken 'i).
Wat moet wel de werkelijkheid zijn, van datgene, waarvan reeds de schaduw zulk eene macht bezit. Waren wij bij Jesus in Galilea geweest. Hij zou voor ons alles in alles geweest zijn, indien wij zijn Godheid erkend hadden. Hij zou onze eerste gedachte zijn geweest des morgens, onze laatste des avonds. Dit was Hij voor zijne moeder, dit is Hij voor zijne Kerk ; dit moet Hij voor ons zijn op de aarde gelijk Hij het eeuwig is voor de bewoners van den Hemel. Somtijds schijnt het ons toe ais kunnen wij een zwakken blik werpen in den diepen afgrond der liefde, wat het Heiligst Sacrament in waarheid is, en wij gevoelen ons van vreugde en liefde en bewondering doordrongen. Wij kunnen geen gebed verrichten, doch ons zwijgen zelve is een gebed. Wij kunnen geen woord van lof stamelen, maar dan is onze geheele ziel zelve een lofgezang. En tranen beginnen te branden in onze oogen, wanneer helaas! de wereld een gedruisch in onze zielen heeft veroorzaakt, of de eigenliefde de opmerkzaamheid op zich heeft getrokken en het licht verdwenen is. Doch in den Hemel zal hel niet zoo zijn. O mochten wij reeds aan die gelukkige kusten zijn geland, waar de eerste ongesluierde aanschouwing van Jesus ons zaligend welkom wezen zal, in onze eènig ware en eeuwige woning!
1) Vitn dni Process! pars II cup. 1 p. p. 14S—155.
2) Vita I.ib II. bnp. 8 ct 13« Tjib III. cap. 11,
B E :R lï E IR. S T E Ij LI isr GK.
quot;» ..................................................................................'v;;r;;-gt;rgt;::.'''quot;!'':''»'%r'w?t.--^v,f lt;r..'!,'^■^■,gt;v.;v^^;..■vf.H,i^,,:,,.i1,:,l^;^;! ÏSSSaaWWfetl»«WWWWiwBi
■
■ • ; ■
.- ■■ ........ ■ .■ .... ..V:............... ......■...■■■. , ■ ..■. .quot;
S«S®Sv 'l,'quot; ' * quot;■quot; ......—
5lg~F; • '.«4ÜSI
. ■ ' • quot;1 ■'.quot;. ■. .. ■' ■ ■ ■
. ,
....... ■■•.■,■ . , ... . -.
1
.........■ „
. . . .
. r ■ ■ - .....
»„.' ■ ■ ■
. m fï^ f fi ■ ' :'*M ::. .v.|;j. . . .. - - - - . . .......... . a'i'iS'S quot;É |
: , . ; : , , ÏS...' - -----■ , ' quot; ■■ ' '/ .' /, :. ^ ^ .......- ^ .... ......:.... _..... quot;■'■ ■ - ■ .......... |
mmmm .....mm ■ ■ . . _ ,. , .• :i • ■.....
: I ... ... ■., . x.
'ï';.;
?ii
'SE- ■ quot;.v ui;. : ƒ•-• quot;' quot; BB
• •
................ : ..' , .....'?:-■$ .'.......... /
■mM life
c-t- --V-.'^:^rr---' •■quot; ••
.
1 ■quot; ........- ...... • .-
.........
■ ■ ■•■..■^v ........ ' ,, ..... ..,,
■ ■ • .... .;.
... -. .- , ... . .... .
■ ■•■ , . . .... . ' ■ ■ ^ ■...-• ■ ■ •
• ■
quot;■■.■.■■■ 1 quot;■ ...... quot;' . ' ■
mS®m -......j ^ - gt; ■ - • ; .' . : . , • ^sM
........!'.quot;i'.. ...' . Ml
•lÊÊWÊÊ*- *• 'quot; ■' ......rM':.:, : '■
■w-'fww «. «, J. !, . , *?,K ,■' gt;''■ quot; quot; quot;«1«* mi ^1. r.„,r,j' '1 quot;i '1-«iT - ■' . .'::: ' - « ......
■.....•■ ■ . ..
■
.
5ï
■ 1 - • ■' ■».-- i-r-fc-i ........
v,. ,. ,- _! ■. ... ...........
• ........... .,.., .. .;.
... ...
E E It 11 E R S T K I. L 1 N ü.
Wij begonnen met Zegepraal; wij moeten eindigen met Eereboete. Arm geslacht der menschen! Zoo moet het altijd zijn met al de gaven, die God ons schenkt, met al de verdiensten, welke Hij vol barmhartigheid op ons nederstort. De aarde is niet het te huis voor de zegepraal. Zij moet hier uitzondering zijn en niet regel. Daar moet iets droevigs zijn zelfs bij onze vreugde; en nooit beminnen wij God zoo innig dan wanneer wij verteederd worden door het onrecht, wat wij Hem hebben aangedaan, Smart is het goddelijk deel van aardsche goedheid, eene smart, die het hart sust, de ziel verrijkt en geheel den mensch gelukkig maakt met een duurzaam en bevredigend geluk. Zoo moet het nu zijn. Wij begonnen met Zegepraal; wij moeten eindigen met Eereboete.
Welk een schouwspel der goddelijke heerlijkheid is het, wat wij van het H. Sacrament gezien hebben! Het is de zon en het middenpunt onzer geheimen, de bron onzer leer, de vervoering onzer kunst, de volmaking onzer aanbidding, het voedsel onzer zielen en de opstanding onzer lichamen. Wij hebben gezien, het is het grootste werk van God en tevens de kroon van al zijne werken, het is de volmaaktste voorstelling van de volmaaktheden der ondeelbare Drieeenheid ; het kort begrip van den geheelen Jesus, van zijn levenswijze, van zijn geheimen, van zijn karakter-trekken, van zijn bedoelingen en verbindingen, de magneet der zielen en het werke-
560
lijk leven der geheele Kerk, overrijk aan menigvuldige ver-teederende openbaringen en voortdurende genaden voor de menschen. Op welke wijze zouden wij verwachten, dat onze Hoer ons deze verheven instelling zoude verleenen? Wij hadden kunnen denken, dat Hij haar met al de plechtstatigheid van een goddelijk Wetgever zou hebben gesticht, dat Hij ons haar geschonken zoude hebben als een goed, waarvoor wij Hem nimmer voldoende dankbaarheid zoude kunnen bewijzen ; als oen toevertrouwd pand, waarvan de verantwoording zwaar op ons leven zoude drukken; als de belooning van ons geloof in Hem, waarover wij ons voortdurend zouden kunnen verheugen en verblijden. Het zou kunnen schijnen alsof het H. Sacrament des Altaars, meer nog dan de Venijzenis, als grondslag zou gesteld kunnen worden, waarom het getal dei-Apostelen weder aangevuld werd; als het hoofdbewijs voor de zending en de liefde van Gods Zoon en als hot glorierijk einddoel zijner barmhartige komst. Wij zouden kunnen meenen, dat de brieven van het Nieuwe Testament niet veel meer bevatten dan de diepere inprenting der leer van het H. Sacrament of de voorschriften betreffende de Consecratie, of de verschillende oefeningen der godvruchtige liefde, waarmede wij het moeten omringen. Dan nog zouden wij, wanneer wij ons dit verbeelden, hebben getoond, hoe weinig wij de wegen onzes Hoeren kenden of hoe weinig wij den waren Geest der Menschwording gevat hebben. Hij kwam in dit H. Sacrament, gelijk Hij kwam in de wereld. Hij zegt weinig daarvan en baart geen opzien. Hij bewaart zijn oud stilzwijgen en zijn gewone verborgenheid. Hij laat zich veeleer zoeken, dan dat Hij ons van zelf te gemoet komt. Hij komt op die kalme, bescheidene wijze zonder aanspraken te doen gelden, Hij komt, gelijk Hij gewoon is, met die schuchterheid als ik zoo zeggen mag, die het meest opvallend kenmerk van alle goddelijke werken uitmaakt.
Hij wacht, totdat Hij juist aan den drempel van zijn Lijden staat. De schaduwen daarvan spreidden zich reeds uit rondom zijne ziel, en de hoofduitwerking daarvan is de vermeerdering zijnor liefde voor zijne leerlingen. Nadat Hij de zijnen, die in de wereld waren, had bemind, beminde Hij hen ten einde toe.
ÓOl
De wolken van zwaarmoedigheid hadden reeds begonnen, ook rondom hen, hare duisternis uit te spreiden en hoe veel dieper zou die duisternis zijn geweest, hadden zij geweten, wat Hem in die stonde zoo vreeswekkend bekend was, dat zij allen Hem verlaten en vluchten zouden! In dezen oogenblik stelt Hij het H. Sacrament in, als wilde Hij hun zijnen grootsten troost verleenen, toen zij in den grootsten nood verkeerden. En ook dan nog, zoo geheel Hem gelijk, zoo gelijk aan den geest zijner liefde! ook dan nog geeft Hij hun het H. Sacrament niet als een geschenk of als een vertroosting; Hij laat het nauwelijks als eene vermaking der liefde voorkomen; maar Hij handelt als ware Hij de verplichte persoon en niet zij, en Hij smeekt hun als eene gunst, die in hunne macht ligt, als een bewijs der liefde, dat zij geven kunnen en Hij waardeeren zal, dat zij het altijd zouden doen tot gedachtenis van Hem. Hot was de laatste wensch eens stervende. Hij eischte het niet als zijn recht, noch vorderde Hij van hen eene erkenning der grootte dezer weldaad , maar Hij logde in zijnen wensch genoegzame kracht van gebod ten einde hunne bedeesde liefde en eerbied te bemoedigen zulke verhevene en vreeswekkende geheimen te vieren. Tot welke kunstgrepen heeft niet de teedere liefde van Jesus hare toevlucht genomen! Hij zou ons zoo gaarne willen overtuigen, dat, wanneer wij de H. Mis lezen, of de H. Communie ontvangen, veel meer Hij er nut uit trekt dan wij, dat veeleer zijne eer daaruit voedsel haalt dan onze zielen, dat wij daardoor meer zijne belangen bevorderen dan de onzen: en dit alles doet Hij, opdat onze godsvrucht tot het H. Sacrament zoowel aanbidding als liefde mochte wezen, doch niet zoozeer aanbidding als wel liefde.
Onze Heer deed alles om zijne tegenwoordigheid in het H. Sacrament van alles, wat vreeze wekt, of van den glans zijner koninklijke waardigheid, te ontdoen. Zelfs do godsvrucht tot het H. Sacrament wordt gekenmerkt door eene liefdevolle gehechtheid, die ons in staat stolt terstond in te zien, dat de bron van het H. Sacrament het H. Hart is van het menschgeworden Woord. Het H. Sacrament is van dat H. Hart de grootste krachtsinspanning, de rijkste uitstorting
F. W. FABER, H. SACRAMENT. 3G
562
van zich zeiven, veel meer nog dan de liefde het was, die dat H. Hart bewoog, schoon gestorven, zich te laten doorboren ten einde zijn laatste weinige druppelen Bloed en waters te vergieten. Doch tot welk doeleinde schijnen de menschen hoofdzakelijk het H. Sacrament te gebruiken? Helaas! slechts om de wonden van dat dierbaar Hart nog wijder te maken! Want wat is het leven van het H. Sacrament anders dan een leven van welsprekend lijden ? De lijdenssmarten van het II. Sacrament vormen een geheim op zich zelf, een bijzondfer geheim. Gelijk onze Heer in het H. Sacrament dood is, doch slechts geheimzinnig dood, zoo lijdt Hij daarin doch slechts op eene mystieke wijze. Daar is de levendige Heer, do glorievolle Heer, maar lijdend. Deze lijdenssmarten van het H. Sacrament zijn tevens het sterkste voedsel der hoogste en verhevenste heiligheid en ook de zoete, voedende melk voor de kinderen in Christus, voor die harten, welke nauwelijks van hunne zonden gezuiverd zijn maar zich dagelijks nog meer en meer daarvan zuiveren.
II.
De voornaamsten dezer lijdenssmarten in het II. Sacrament zijn \yjf in getal. De eerste is de hulpeloosheid van zijn sacramenteel leven. Het heerlijk breede hemelruim is de plaats, die Hij eischt voor de grootte zijner verheerlijkte Menschheid. Vrijheid en macht en vreugde hooren Hem toe zoo als niemand, wijl Hij de almacht bezit des Allerhoogsten. Alle hulp voor alle schepselen komt van Hem, en geen der .schepselen kan Hem helpen. Daar is geen geest, die kent, geen verstand, dat oordeel velt, geene pols, die slaat, geen lid van ons lichaam, dat zich beweegt, of die kennis, dat oordeel, die polsslag en die beweging gaan uit van Hem. En toch, was er ooit hulpeloosheid gelijkend aan de zijne in het tabernakel? Was er ooit een gevangene in zoo engen kerker opgesloten, als Hij in de kleine kringvormige gevangenis der Ciborie? Was er ooit zwakheid grooter? De zieke in het hospitaal, die gedwongen op zijn spondenederligt, heeft meer heerschappij over zich zeiven, dan deze koning der glorie, wien de liefde in de kluisters van het H. Sacrament heeft opgesloten.
503
Hij is onze gevangene onder slot en grendel, en wij voeren Hem naar buiten, wanneer wij willen, en toonen Hem aan het verzamelde volk, opdat het zeker zoude zijn, dat Hij niet ontvlucht is. O mijn gevangen God! welke woorden zal ik bezigen om dien toestand van zwakheid uit te drukken, waartoe Gij U door mijne priesterlijke macht laat brengen, alsof Gij gezegd hadt: »0 zondig mensch, indien Gij mij niet eoren wilt als uwen almachtigen God, dan zult 3'ij ten minste medelijden ondervinden met rnij als uwen hulpeloozen gevangene!quot; Wat het U ook moge kosten, Gij wilt onze liefde hebben. En Gij zult ze hebben, dierbaarste Heer! want indien ik niet meer kan doen, dan kan ik tenminste mij zeiven liaten wegens mijne geringe liefde iegens U, en dat geldt als liefde in uwe oogen.
Het tweede lijden in het li. Sacrament is volhardende gehoorzaamheid. Onze Heer is niet slechts een gevangene, Hij is ook een slaaf. Overeenkomstig zijn wezen is Hij Koning, Zijn naam is geschreven op zijn kleed en op zijn heupen: Koning der koningen en lieer der heereni Zijn beroep is te gebieden, en Hij verheugt zich in de onmetelijkheid zijner macht en zijner hoogste heerschappij. Want deze stelt Hem in staat, zijne vrijgevigheid te openbaren en verveelvuldigt de ge-legeiiheden tot, uitoefening zijner barmhartigheid en van zijn medelijden. Hij zwaait zijn scepter over de eeuwigheid en over millioenen werelden, die nog niet geschapen zijn zoowel als over de ontelbare schepselen, die Hij reeds uit het niet in het leven heeft geroepen. Voor zooveel wij weten, kan de schepping misschien nog in hare kindschheid zijn; zij is misschien eerst met de Engelen en met ons zeiven begonnen en een oneindige ruimte kan nog met ontelbare scheppingen bevolkt worden. Niettemin heeft nog nooit een vorst onder zulke vernederende omstandigheden afstand gedaan van zijnen troon, als Jesus in het H. Sacrament. Het is alsof alle rijken de zijne waren behalve het rijk van het vrije menschelijk hart. Zelfs konden zij dit aah zijne eigen macht onttrekken, indien zij wilden. Doch op dit rijk juist, van het vrije hart des menschen, heeft Hij zijn vurigst verlangen gezet. Al het overige heeft Hij versmaad. Hij kwam om dit rijk alleen voor zich te winnen en daarvoor wil Hij als een lijfeigene dienst
doen, liever dan het te moeten missen, juist gelijk Jacob diende voor Rachel; met dit verschil slechts, zijn dienst zal niet veertien jaren duren, maar tot den laatsten dag des oordeels. Daar is geen diepte van gehoorzaamheid, waartoe Hij zich niet zal aflaten, wanneer het Hem bevolen wordt. De stem van een onwaardig priester, de bezoedeling eener ketters gezinde stad, het hart van een verstokten zondaar, zij allen stellen de gehoorzaamheid van dien hemelschen en almachtigen Slaaf op de proef, doch om haar des te duidelijker in het licht te stellen. O, waarom stroomen wij kinderen der menschen niet toe om onzen dierbaren Heiland te kronen? Waarom worden onze harten niet opgewekt om Hem te kronen, die zelfs zijne schitterende kronen ten ofi'er bracht, opdat wij met onze handen, bevende van verteedering en zalige vreugde, de nederige kroon onzer zwakke liefde mochten drukken op zijn haar, dat in lange lokken neergolft om zijn aanminnelijk wezen.
Bij dit hulpeloos leven en cleze volhardende gehoorzaamheid komt nog het Sacramenteel lijden dor beleedigde liefde. Juist datgene, waarom Hij zich tot een slaaf en gevangene maakte, wordt Hem onthouden door don wreeden vrijen wil zijner^ nalatige schepselen. Hij wist, dat Hij niet naar waarde bemind kende worden. Hij wist, dat niemand Hem naar waarde minnen konde tenzij Hij zelf. Zelfs zijne Moeder en de H. Michael konden Hem niet beminnen zoo als Hij verdient. Doch de kinderen der menschen konden ten minste Hem meer beminnen dan alle overige dingen. Zij konden ten minste treuren omdat zij Hem niet meer beminnen, en wederkeerig elkander het hart ontvlammen om Hem met grootore opoffering en meer kinderlijke teederheid te aanbidden. Maar sommigen krenken zijne liefde door openlijke lastering en loochening zijner tegenwoordigheid. Anderen door Hem te verlaten en te weigeren tot Hem te komen, wanneer Hij hen roept. Sommigen door ongeroepen te komen en Hem door oneerbiedigheid on heiligschennis te beleedigen. Helaas! wat doen wij zeiven, wat anders dan Hem krenken door onverschilligheid , ondankbaarheid, koudheid, door al te groote gemeenzaamheid of vrijwillige verst rooingen ? Tegeneen, die zich aan de majesteit van het H. Sacrament vergrijpt, komen er
505
honderd, die zijne liefde hoonen. Dewijl de liefde juist de kroon is van al zijn voorrechten, kiezen de menschen do •liefde uit als bijzonder voorwerp voor hunne mishandelingen en belcediging. O mijn Jesus! Waarom verdraagt Gij zoo onze zonden ? Waarom hebt Gij niet reeds voorlang dit kostbaar Geheim naar den Hemel overgebracht, het H. Misoffer gestaakt en den sluier der verlatene tabernakelen weggenomen ? Toen Gij Judas tot Apostel verkoost, wist Gij, dat hij U verraden zoude. Toen Gij den Calvarieberg opgingt ten einde de laatste teuge van uwen ontzettenden lijdenskelk te drinken, voorzaagt Gij, hoe weinig de wereld zich daaraan zou laten gelegen liggen, dat haar Schepper voor haar aan het kruis gestorven is. Maar kondet Gij dien Donderdagavond voorzien do vergelding, welke de menschen U zoude geven voor dat hooggeprezen II. Sacrament, en toch U zeiven in dit Geheim aan ons weggeven alsof het geringste teeken onzer armelijke liefde in uwe oogen zoo kostbaar ware? O, hoe wondervol zijt Gij! Hoe ondoorgrondelijk is uwe liefdel Iloe boven alle begrip gelegen uw hartstocht bemind te worden!
liet vierde lijden in hot II. Sacrament is de gehoonde vernedering. Waarom kwam Hij tot ons in zijne wonderbare kleinheid en begeleid door zoo ontzettende vernederingen? Waarom hoeft in dit geheimvol Sacrament zijne wijsheid en zijn macht met de gelijkenissen dor vernietiging gespeeld, als wilde Hij zich zelf brengen aan den rand van het niet en schijnen daarin te verdwijnen om op nieuw uit het niet geschapen te worden? Waarom heeft Hij met zooveel toeleg alles buitengesloten, wat ons eerbied en hoogachting konde inboezemen, en zich bekleed met do meest alledaagsche en onaanzienlijkste stof, die de aarde vermag te leveren ? Waarom al deze vernedering anders dan opdat de liefde daardoor hare rekening zoude maken? Doch juist zijn-gering uiterlijk, juist de gemakkelijkheid, waarmede men tot Hem naderen kan, de onbeduidendequot; kosten, die zijn onderhoud van ons vordert, al deze dingen worden gekeerd tegen Hem; en waaruit de liefde zooveel punten van aantrekkelijkheid meende le maken, daaruit maakt de koudheid der menschen even zooveel gelegenheden Hem te beleedigen.
566
De menschen stooten Hem met de eigen armen terug, die Hij uitstrekt ten einde hen te omhelzen. Zij loochenen zijne werkelijkheid of laten zijne altaren onversierd; of wel zij zien in het H. Sacrament meer een persoonlijk voordeel dan wel zijne vernedering. Waarlijk bij den eersten oogopslag, of indien men de dingen op do schaal dor wereld weegt, is Jesus onder alle koningen deeenige, wiens uiterlijk de minste koninklijke waardigheid verraadt. Maar do liefde heeft Hem zoo gemaakt. En indien onze liefde wijs en verlicht ware, dan zou zij inzien, dat God nooit zoo wondervol is als in de vernedering; niet zoo zichtbaar almachtig dan wanneer Hij toont, zijne einde-looze majesteit vernederen te kunnen tot in het stof der aarde; niet zoo aanbiddingwaardig rein, dan wanneer Hij onder dn voeten der menschen ligt en niet bezoedeld wordt terwijl zij op Hem treden. Ach Heer ! wat zal de overwinning behalen, onze boosheid, of uwe liefde? Gij stelt alle kunstgrepen der vernedering in het werk om onze liefde juist door het treffend teedere, wat daarin ligt, te winnen, en wij keeren elk dier kunstgrepen om in een nieuw wapen, waarmede wij uw H. Hart verwonden. Doch Gij wilt onze boosheid afmatten door de overmaat van uw verteederend geduld, on onze ruwheid ontwapenen door de zachtmoedigheid uwer toegeeflijkheid en de liefdewaardigheid van uw trouw. O Majesteit, die door niets tot toorn zijt op te wekken! O Macht, die uwe bliksemschichten en donders hebt afgelegd! Zij treden U met voeten en Gij laat geen klaagtoon hooren; zij doorboren U en Gij bloedt, en nog geen smartekreet! O hoe spreekt uw zwijgen tot het hart der menschen, on welke zege behaalt Gij niet altijd juist door de diepte uwer smadelijke vernedering; want Gij wilt niet zoo zeer met de trotschheid der menschen strijden en haar breidelen als wel haar ongemerkt verrassen en gevangen nemen en slechts een beweegreden en een middel daaruit maken om U meer te beminnen!
Het vijfde lijden in het H. Sacrament is zijne treurige eenzaamheid, die door geen bezoeken wordt verkort. De eenzaamheid moet Hem zwaar vallen, wiens ontelbare hofhouding in den hemel dag en nacht niet slaapt maar Hem altijd met de feestelijke drukte eener zondelooze aanbidding
omgeeft. En welk profeet zou het gewaagd hebben te voorzeggen, dat God de ongeschapen wijsheid, komen en zijn woontent zoude opslaan onder de menschen en dat dezen zich verwijderen zouden van Hein als of hij een vreemdeling zonder te huis ware, een uitgestooten melaatsche, »een worm en geen mensch?quot; Wij zouden meenen, dat zelfs do levenlooze bergen zich bewogen en verheven zouden hebben ten einde nieuwe ketenen te vormen en zich rondom zijn tabernakel te legeren.' Ja zelfs do wilde dieren des wouds, men zou het gelooven, zouden tot Hem gekomen zijn, getemd door zijne tegenwoordigheid en Hem om zijnen zegen hebben gebeden, gelijk zij het bij Adam deden in het Paradijs. Hoe veel meer dan de harten der menschen! Indien het Licht des hemels kwam en de aarde verlichtte, was het voorzeker billijk, dat deze wederom den hemel ging gelijken en dat het een ieders taak, bezigheid, beroep, genot en verlangen zoude wezen, liet H. Sacrament te aanbidden. Wij moeten eten, drinken en slapen; immers zoo wilde Hij; en wij moeten arbeiden ten einde ons te voeden en te kleeden, want anders zoude de kerk ons te huis zijn. Wij zouden dan geen andere woning noodig hebben. Bovendien niet slechts eenige uitverkoren zielen moesten tot Hem komen, maar allen, voor wie Hij stierf, dat is alle zielen, die ooit op aarde waren of zullen zijn. Want, gelijk een fransch wijsgeer zeer schoon opmerkte: »God bemint eiken mensch in het bijzonder zoo zeer als het geheele menschelijk geslacht. Gewicht en getal zijn niets in zijne oogen. Als de eeuwige en oneindige heeft Hij geen andere dan oneindige liefdequot; 1).
En toch, zie eens in welke eenzaamheid zijn volk Hem laat. Toen zij Hem in .Tudea tot koning wilden uitroepen, verborg Hij zich en onttrok Hij zich aan hen. En nu Hij tegenwoordig om liefde verzoekt, verlaten zij Hem en verbergen zij zich voor Hem. Toen Hij in de eenzaamheid der woestijn was, kwamen de wilde dieren en hielden Hem gezelschap. Zij verheugden zich, rondom Hem zich te mogen scharen en hunne oogen te vestigen op de menschelijke schoonheid huns Schep-
1) J oubert Pcnsóns I. 103.
568
poi's. Daar lag een soort aanbidding in hunne bewondering, eene hulde was liet, dat zij Hem gezelschap hielden. Maar ach! hoe ontzettend de eenzaamheid, die er rondom het tabernakel heerscht! Do rijke vrucht van den olijfboom voedt de flikkerende vlam eener kleine lichtster , die aan den hemel van zijn Heiligdom glinstert; en in hoe veel kerken is deze de eenige eere, dio gedurende vele uren dag en nacht Hem bewezen wordt! Somtijds moet Hij zelfs ook dit nog missen, opdat er geene dieven komen en Hem stelen, niet wegens zijne schoonheid, o neen! zij zouden Hem op den grond neder-werpen, om wille van dertig zilverlingen, die het zilveren hulsel waard is, dat Hem omsluit. Hij vil niet, dat zijne engelen Hem ter hulpe komen, Hij kan veeleer juist de toelating dezer ontzettende daad in een middel verkeeren, waardoor Hij te eer buitengewone schatting van liefde zal inoogsten: wijl daardoor aanleiding wordt gegeven tot procession en zegeningen om de heiligschennende ontwijding te vergoeden. /ijt Gij dan, dierbaarste Heer, geen gezelschap voor uwe schepselen of ten minste een onwelkom gezelschap? Is niet reeds de lucht in uwe nabijheid leven en vreugde voor onze harten ? En het kleine lamplicht en de sluier rondom het tabernakel, liet bewijs van uw oponthoud, en al de overige teekenen uwer armoede, zijn zij ons niet allen dierbaar even als zoo velo gedachtenissen aan de woning van onzen Verlosser in Nazareth? Waarom blijft Gij bij ons, o Heer, waarom? Ontbeert Gij niet de zangen des hemels, en den wierook van uwen lof, en do menigte der engelen en zalige geesten, wier geheelc wezen niets anders is, dan brandende liefde voor ü? »Wat kan ik nog doen, wat ik niet reeds gedaan heb?quot; zoo sprak God eens, Ja Heer, ik kan het U niet zeggen; Gij hebt reeds voorlang alles uitgeput, wat jk maar denken konde en nu dit lijden in het H. Sacrament, dit hulpeloos leven, die volhardende gehoorzaamheid, deze mishandelde liefde, deze gehoonde vernedering, deze treurige onbezochte eenzaamheid, dit tweede lijden, erger dan het eerste van Calvarie—waarlijk, wat kunt Gij doen, dat Gij niet reeds gedaan hebt, o Heer?
Wie ziet dan niet in, voor hoe vele dingen wij, kinderen van liet H. Sacrament, eerherstelling hebben te doen; en hoe vurig en overvloedig tevens onze eerherstelling zijn moot. Hebben wij eenig werk in het leven, dat zoo dringend is als dit? Is er eenig beter gebruik des t'yds, eenige geschiktere voorbereiding voor de eeuwigheid? Richten wij nog iets anders uit dan dit? Voorzeker, de eene dag voor, de ander na verheugen wij ons in de H. Mis of leggen wij onze andere bezigheden ter zijde om den zegen te gaan ontvangen. Dag op dag vereenigen wij ons rondom het tabernakel en komen wij Jesus verhalen hoe wij Hem beminnen en hoe wij met bloedende harten jammeren wegens de oneer, die Hem, den wezenlijk tegenwoordige en met ons wonende, dagelijks wordt aangedaan. Wij moeten eiken dag, ook den druksten, onvoltooid beschouwen , indien wij daarin niot de een of andere akte van teedere eerherstelling voor onzen Sacramenteelen God hebben verricht. Hoe schoon moet voor dien dierbaren Bewoner van bot heiligdom het schouwspel zijn van zoovele katholieke geloovige harten overstroomendo van geloof en liefde, die als zoo vele Magdalenas zijne voeten met kussen bedekken en met hun tranen, waarvan ieder geheel een hart vertolkt, het stof afwasschcn, en zo afdroogen met het haar huns hoofds alsof datgene, wat onze ij delheid het meest waardeerde, slechts in zijne ware eer kon worden hersteld, door het een of ander vertrouwelijk gebruik voor Hom ! Hoe stijgt de wierook van een niot onderbroken gebed altijd op naar den troon van zijn heiligst Sacrament en do voortdurende vlammen van vurige eereboete lichten op zijne altaren als op don avond van het een of ander vervoerend feest! Maar is dit alles waarheid? liet schijnt onvermijdelijk zoo te moeten wezen; het tegendeel is niet goed denkbaar; en toch, is het waarlijk zoo?
Wat doet het ter zake onze oogen te slaan op hen, die niet beminnen omdat zij niet gelooven of wel op hen, die wijl zij gelooven wel moeten beminnen, het is een droevig en huiveringwekkend schouwspel, waarop wij geroepen worden de oogen te vestigen. Zijn de zonden der ongeloovigen, stoffelijk bo-
570
schouwd, meer verschrikkelijk en walgend, daar is nog grooter en schuldiger gebrek aan liefde in de koudheid der geloovigen. Wij verwonden het hart van Jesus nog smartelijker en snijdender dan zij, die niet gelooven. Hij kan op hen neer zien met de zachtzinnigheid des medelijdens, waarmede wij ieder ander beschouwen behalve Hem. Doch wij, zijn eigen huislijke vrienden, hoe diep zijn de wonden, welke wij Hem vermogen toe te brengen! Hoe vol verveling, hoe verstrooid en oneerbiedig zijn wij dikwerf bij de H. Mis, ofschoon ons geloof ons zegt, dat zij het zelfde is als stonden wij met de H. Maagd en den H, Joannes onder het kruis op den berg van Calvarie! Hoe weinig zijn wij vervuld met den geest van innerlijke godsvrucht bij het Lof en het geven van den zegen en hoe dikwerf worden kleine huiselijke bezigheden voorgewend, om daar niet bij tegenwoordig te zijn! Zijn onze Communiën onder alle opzichten zoo als wij het zouden kunnen wenschen, met betrekking tot de voorbereiding, de dankzegging of het vurig verlangen Jesus te ontvangen? Zijn onze bezoeken bij het H. Sacrament zoo menigvuldig als onze ledige en gemakkelijk beschikbare tijd het veroorlooft, om niet te spreken van de behoefte onzer eigene zielen en die van anderen, die ons daartoe aanzetten?
Ja, schamen wij ons somtijds niet over ons geloof aan het H. Sacrament in de tegenwoordigheid van ongeloovigen en wanneer eenige uiterlijke belijdenis onzer aanbidding van ons geëischt wordt? Kortom zijn wij zeiven het niet, zoowel als ieder ander, die Hem noodzaken het leven te leiden van armoede en verlatenheid, die het heiligst Sacrament op zoo verteede-rende wijze kenmerken? Op deze wijze is onze gezegende Heer in zijn Sacrament omgeven door hen, die gelooven en door hen die niet gelooven, niet zoo zeer door koren van Engelen en groepen van verschillende Heiligen, als wel door verschillende groepen, onderscheiden in allerlei booze gezindheid, gelijk Hij zich verwaardigde omringd te zijn gedurende zijn H. Lijden. Onder hen, die niet gelooven, vertegenwoordig eene klasse de Joden, eene andere Herodes, eene andere Pilatus, nog eene andere de Romeinsche soldaten en zoo vervolgens; terwijl wij, die gelooven, of wel Judas vertegen-
571
woordigen, Judas, die Hem verraadde of Petrus, die Hem verloochende, en wel Petrus, ongelukkig genoeg, zonder de tranen van Petrus; of de overigen, die heengingen en vluchtten, of, als de besten nog, de nieuwsgierige en oneerbiedige toeschouwers der kruisiging, sommigen onverschillig schoon zonder afkeer en anderen werkelijk gevoelig maar zonder medelijden.
Wat blijft ons dan nog over, tenzij eerherstelling? Daar is geen waar kind der Kerk, van wien het niet tevens waar zijn moet, dat de godsvrucht tot hot H. Sacrament zijne bijzondere godsvrucht is. Het kan niet anders. Zonder deze, zijn er geen andere godsvruchten; en over dezer uitstekendheid boven al de overige, kunnen katholieken eigenlijk gezegd niet van meening verschillen. quot;Want zij is de eenige godsvrucht, die eene goddelijke aanbidding en eene godsvrucht tevens is. Dat is haar eigenaardigheid en uitstekend voorrecht. Doch hoe wij haar beschouwen, hetzij als eene godsvrucht, hetzij als eene aanbidding, in beide gevallen neemt de eerherstelling daarbij een zeer voorname plaats in; en zij is eene zaak van allen. Want alle zielen, die recht hebben te beminnen zijn verplicht de oneer te herstellen, Hem aangedaan.
Hoe onmetelijk is de eerherstelling, die de arme kan doen aan de majesteit van Jesus in zijn heiligst Sacrament; want wat is Godo dierbaarder, wat meer van waarde in zijn oogen dan de aanbidding van den arme? Jesus was zelf arm en Hij is thans arm: hot heiligst Sacrament is juist de diepte zijner armoede. Hij verkoos de wereld te verlossen als een arme, ofschoon Hij haar als koning had kunnen verlossen. De armoede paste Hem, had iets aantrekkelijks voor Hem. Zij viel in zijnen smaak, voldeed zijn neiging. In de armoede lag iets, wat strookte met zijne oneindige wijsheid, wat Hij niet vond in den rijkdom. Als do Heilige der Heiligen was Hij de grondlegger eener verhevene religieuze orde, de orde der armen: en het was zijne bedoeling, dat de rijken er zouden zijn hoofdzakelijk om weldoeners te wezen van zijne orde. Ik verheug mij, de armen rondom het tabernakel te zien van onzen sacramenteelen Heer, zich schikkend bij Hem, zoo dicht mogelijk zij kunnen, om de schoonheid te genieten van zijn wondervollen sluier. Zij schijnen Hem te verstaan, en Hij
572
hen. Het leven is zoo donker en zoo droevig, zoo hard on bitter, dat het hen tot Hem drijft met zulk een werkelijkheid en eenvoud, dat juist bekommering alleen ze het beste na kan bootsen. Ga voort mt;t uwe vereering, dierbare arme van Christus! Gij doet iets voor Hem wat geen ander doen kan zooals gij. Mocht het Hem gegund zijn zich altijd te voeden aan uwe voortdurende liefde!
Hoe onmetelijk is ook do eerherstelling, die de rijke doen kan jegens dit zoete Sacrament I Hoe gelijkelijk noodzakelijk voor hen zeiven, als zij welkom is voor Hem. Wij weten uit zijn eigen mond, dat do rijken, voor zooverre het do hoogste belangen hunner ziel betreft, in geen zeer voorspoedigen toestand verkeeren. De bezitters van de goederen dezer aaide hebben daarom, behalve hun eigen goede daden, nog wat aan te vullen voor hunne ongunstige gesteltenis met betrekking tot de zaligheid. Zij kunnen nooit heenstappen over hot feit, dat Hij de voorkeur er aan gaf, arm liever dan rijk te zijn; zij moeten daarmede rekening houden; en het is zeer dienstig voor hen dit te doen. Het heiligst Sacrament wordt overal door do wereld beschouwd als oen indringer in zijn eigen schepping; doch wanneer Hij is, gelijk in een kettersgezind land, een banneling, ja meer, een vogelvrij verklaarde en buiten de wet gestelde, die zelfs de rechten van een ingezetene heeft verbeurd en, als een halsstrallelijk misdadiger, geen eigendom volgons de wet kan erven, terwijl Hij iets hinderlijks en wanstaltigs is als Hij in de straten verschijnt, — dan maakt dit het geheim nog diepzinniger en voegt iets ongelooflijk roerends bij zijn Eucharistiesch lijden. quot;Welnu, de rijken zijn of welzij, die het geloof geërfd hebben van de martelaren of wel zij, wie God, den gewonen weg verlatend, door een wonder van barmhartigheid tot de ware kudde riep; en beide deze klassen hebben, ieder voor zich, bijzondere verplichtingen jegens hot H. Sacrament; de eersten omdat God hun altijd toebehoorde, de anderen omdat Hij hun niet altijd toebehoorde, maar nu de hunne is. Wat .lesus ons geeft in dit geheim is geheel zich zeiven en zijn tijd; in deze twee zaken bestaat de eigenaardigheid van zijn Sacramenteel leven. Hot is Hij zelf en Hij blijft met ons tot den laatsten dag der wereld. Gelijk Hij
573
zich zeiven geheel geeft aan de rijken, moeten zij ook edelmoedig zijn jegens Hem, niet in geld alleen, maar ook in offers en zelfverloochening en liefde en een onverdeeld hart. Gelijk Hij den rijken zijnen tijd schenkt en hen ontvangt, wanneer zy willen, en zich met hunne aangelegenheden bezig houdt en doze tot zijn eigene zorgen maakt en bijzondere wijsheid en bijzonder geduld in het werk stelt ten einde hen te leiden door het oog der naald in het hemelsch koninkrijk, moeten zij eveneens hunnen tijd aan Hem wijden, aan zijne Offerande, aan zijne Zegening, aan zijne Uitstelling, aan zijn Tabernakel, en zoo Hem eerherstelling geven voor de beleedigingen, die zijne liefde verduurt.
Hoe schoon is die eerherstelling en wat een geheim is het, dat God zulk ecu verheven werk veroorlooft aan schepselen zoo arm als wij zijn! Als konden wij zijn neergeworpen roem weder opbouwen en zijn tempels uit het puin doen herrijzen, wij, die zijn, wat wij zei ven weten te zijn, iets zooveel slechter nog dan zij, die ons het boste kennen, voor oen enkel oogenblik zouden kunnen vermoeden! Eerherstelling! ziedaar juist waarvoor Hij zelf bestaat in het H. Sacrament; want ware het niet noodig geweest in vernedering te komen om ons te verlossen, dan ware het misschien niet noodig geweest. Zich zeiven te verbergen in de laagste diepte van geheime en stilzwijgende liefde. Wat is zoo vol hartelijkheid als eerherstelling of meer rijk aan vreugde zelfs dan, wanneer wij droevig zuchten? Wat is de Verlossing anders dan eerherstelling? Wat anders was Maria's medelijden? Wat anders was de aardsche bezigheid van hot H. Hart? Is zij niet van dat Hart do bezigheid en de hemelsche glorie zoowol als in de geheimzinnige H. Hostie, op dit uur, waarin ik spreek? O mijn arm land! Hoeveel hebt gij niet noodig en hoe schoon zijt gij. Hoe rijk in alle andere zaken, maar in Gods gaven, in Gods genade, hoe smartelijk arm! Niet omdat zijne hand minder vrijgevig is, maar oindatgt; uwe harten voor Hem gesloten zijn. O mijne landgenooten! die weleer dagen hebt gezien van vervolging, ten minste van doodschheid en duisternis; die de drooge beenderen der ketterij hebt zien opstaan ten leven en telken jare nauwgezet eenen oogst zaagt dragen van vele en
574
verscheidene bekeeringen, hoe dierbaar zou voor u en voor de kracht van dat geloof, dat bij het eerst ontwaken der rede in u zuiver en hecht en schitterend is geweest, hoe dierbaar zoude voor u deze diepe en kalme godsvrucht der eerherstellende liefde wezen. Ook gij, wie God zoo wondervol en zoo zoet geroepen heeft tot het erfgenaamschap der katholieke waarheid, die niet uw eigendom was door geboorte, gevoelt gij niet, als het volk in het Evangelie gevoeld moet hebben, wanneer Jesus hun ten heile een wonder had gewrocht, door liefde gedreven u bijna op het punt Hem ongehoorzaam te worden en zijne liefde bekend te maken dan nog, wanneer Hij u verzoekt uwe nederigheid te voeden door het stilzwijgen ? Hoe dierbaar, hoe dubbel dierbaar moet de taak der eerherstelling zijn voor u, die veel bemint omdat u veel vergeven werd en geheel een leven werks te verrichten hebt voor God in een half leven of nog minder 1
Zie, wat in de hooge tonen der zegepraal begon, hoe natuurlijk eindigt het in de zoete lage akkoorden van klagend medelijden en sterft weg in het stille hart vol dankbare, peinzende eerherstelling.
Voorrede des schrijvers,
Inleiding.................Pag- 1-
HET HEILIG SACRAMENT DES ALTAARS. HET GROOTSTE WERK VAN GOD.
I HOOFDSTUK. De grondregels van Gods werken. . pag. W II „ Deze grondregels vereenigd in de Transsubstantiatie...........,39
III „ Vier groote werken van God. De Schep
ping, de Menschwording, de Uecht-vaardiging en de Verheerlijking. . „ 4S
IV „ De godgeleerdheid over de Transsub
stantiatie............. 01
V „ De godgeleerdheid over de Transsubstantiatie. Vervolg van het vorige Hoofdstuk........... i. 78
VI „ De Transsubstantiatie vergeleken met
de andere werken van God. ... „88
VII „ De Echoonheid der Verheerlijking en de
sehoonheid van het H. Sacrament „ 10Ü
HET HEILIG SACRAMENT, DE GODSVRUCHT DER KATHOLIEKEN.
I HOOFDSTUK. Het heiligst Sacrament, hel voorwerp
eener bijzondere godsvrucht. ... „ 119
II „ De Geest van het heiligst Sacrament. „ 136
Ut HOOFDSTUK. Het goddelijk kind en de H. Hostie, pag. 152
» De Moeder en de Zoon............tj jgy
V „ De Voedstervader en zijn Kind. . . „ 181
VI quot; Bethlehem, Egypte en Nazareth. . . n 190
' gt;j Altaar-bloemen. ................^ gQg
DERDE BOEK.
IfET HEILIGST SACRAMENT, EENE BEELTENIS VAN GOD.
1 IIOOLDSIUK. De Drievuldigheid in de eenheid. . „ 251
D „ De Schepper in zijn eigen schepping. „ 286
Dl i) God gezocht en gevonden........308
„ De stoffelijke wereld..........32Q
^ quot; De wegen Gods met de verstanden en
de willen der menschen........34(5
gt;; God in de Godgeleerdheid en in de
VII Kerk............ »304
ij De werken en wegen, do gewicliten en de maten, het mislukken en welslagen van God.........,381
IV
V
VI
VII
HET HEILIGST SACRAMENT, EENE BEELTENIS VAN JESUS.
■ i
I*-