ü I € A11 's
Itrslti®i
f,
I
1 f I
■
_?■:': * '' •;•■•'-•' • .'v- r.:
MM»
.....—-—
........... ._
KERSTKLOKJE.
IMPRIMATUR.
J. H. Wensino. 1'mer. prof, Mr. cent.
LMtrajccti, 15 .Innii 1874.
mvr HEIUGB ÜEKKJAAH.
Bladz.
Het Christelijke jaar in den muiereu tijd............1
Wat moet en wil de viering van het kerkelijke jaar........11
Dc vereering der martelaren en het ontstaan van den Christvlijkeu kalender . 14
De kleuren der godsdiAistigc klecdereu.............18
l)E CHKI8TEI.IJKK WEEK.
De viering der verschillende dagen..............23
De Zondag.
Be beteekenis van dezen genaderijken day............2B
De oude Zondarjs-godsdienst................
Martelaars voor de viering van den Xonday...........'12
liet Zondaysgewaad...................'l»
De Zondag — een dag van goede werken...........38
De Broederschap ter verzoening der Godslasteringen, en Zundags-ontheiligingen. 3!)
De Donderdag.
liet Allerheiligste Sacrament des Altaars............
Christus op den Olijfberg.................53
Be macht des geheds...................5quot;
Be Olijfberg te Jeruzalem.................S6
Gebedje bij het luiden van den doodsangst van Jezus.......60
Be vereeniging der heilige nre, of van Christus doodsangst op tien Olijfberg. (53
Be trouw van God — of — de Godsvrede...........6 t
Dc Vrijdag.
Be herinnering aan het hittere lijden des Ileeren.........67
Be Kruisweg te Jeruzalem.................68
Be Kruisweg in hel Colosseum te Home............68
Be Calvarieberg te Antwerpen................7 t
Be traan des medelijdens op eiken Vrijdag...........75
Be onthouding op den Vrijdag...............77
Be Vrijdag der Joden te Jeruzalem.............86
De Zaterdag.
Be beteekenis van den Zaterdag...............00
Be viering van den Zaterdag door vrome zielen..........tH
De Zaterdag-avond-lichten.................98
DE VOOIIMALIOE ST.-MAARTENS-VASTEN.
Blik in het leven van den heiligen Martimis...........99
Hoogst gewichtige gebeurtenis na den dood des Heiligen.......102
De St.-Maartens-vasten..................104
Het huiselijke St. Maartensmaal...............106
VI
DE TUI) VAN DEN HEILIGEN ADVENT,
Eerste Zondag in den Advent.
liliidz.
Betcelicms van (lezen heiligen tijd.................
De Advents- of Rorate-Mis.
Het eekenis dezer Mis........... .....114
De yam/ tier uelooviejen nuar de Rorate-Mis........118
Qewaarwordingen mn den jmstoor vóór de Rorate-Mis.....122
Het Advents-niorgeiirood..................13^
Oude Advents-gcliruiken.....................
Het onophoudelijke Advcnts-getuigenis te Rome..........135
Do Advents-beelden ...................137
Dc Advonts-werkcn......................
]1c Advents-mnziek te Home...................
Advcnts-gezaiigen van nrme kinderen.............151
DE VOORAVOND VAN HET ST.-NIKOLA ASFKEST,
De liefdadigheid van den heiligen Nikolaas...........153
Dc St.-Nikoliiiis-gcsclienkcn....................
TWEBDE ADVKNTS-ZONDAO.
Do Advents-liode.
Dc heilige Joannes dc Dooper in zijne beteekeais.........159
Eenc beschouwing over den Advcnts-bodc............163
Dc afbeelding van dea Advciltsbodc..............166
Vrome begroeting van don Advcnts-bodc............170
Het geboortehuis van den Advcnts-bodc.............I74
Do grot van den Advcnts-bodc................I75
Dc predik- cn doopplaats van den Advcnts-bodc..........178
Rcli(|uiecn van den Advcnts-bodc...............182
HET FEEST DEIl ONBEVLEKTE ONÏVANOENIS VAN MARIA.
Fccslbloemkrans.......................
Dc tegenspraak tegen deze leer...............193
liet feest der Normandiörs.................J95
Eenc fccst-verordening van het jaar 1394 ........................197
De gedenkzuil te Wcencn.................200
liet fccstbccld van een visioen................201
De wondermcdaille.......................
De gouden kroon der Onbevlekte Ontvangenis..........210
Dc aflaat voor een vroom schietgebedje.............212
l'ecstsprcukjc.....................313
Feestgroet aan Maria-,...........■.......?13
DEK DE ADVENTS-ZONDAG,
Naar ficthlohem....................211
Dc geschiedenis van Bethlehem.............. 217
Dc bedevaart naar Bethlehem,
VII Hladz.
Se wey van Jerusalem naar Bethlehem . :.....322
Eerste gezicht van Bethlehem.............22-1
Aankomst te Bethlehem...............225
Beschrijving van de grot der geboorte van onzen Heer en, Heiland
Jezus Christus..................229
De dagelijks naar de grot plaats hebbende processie......230
Be omstrekeu vim Bethlehem.
Uet dal der herders.................239
1)lt;: toren van Jakob.................243
liet maagdelijke klooster St. Paula...........244
De Melkgrot...................248
Negeudnagsehe goiMienstoefeniug ter voorbereiding op de geboorte vim liet
goddelijke kind Jezus..................249
Een aflaut voor de negemlaagsche Godsvereering..........252
DB (JUATEKTEMPEU-VASTEN.
Beteekeuis der Quatertemper-dagen..............253
Eeue ijdele uitvlucht...................257
„Eer vader cu moeder, opdat gij lang levetquot;...........257
De ontwijde Quatertemper-dag................258
VIERDE ADVENTS-ZONDAQ.
Symboliek van den heiligen Kersttijd.............261
De kerkelijke Vigiliën..................205
De tentoonstelling der krib in de kerk.............*207
De tentoonstelling der krib in de huizen............275
Eeue schoone krib te Rome.................279
De kribben te Napels............ .....280
De plaatsing der krib in hot hart..............281
Uitnoodiging aan Jezus om in het hart in te keeren........283
De drie heilige Missen op het Kerstfeest.............284
Tjied des verlangens uit den ouden tijd.............289
DE KERSTGESCHENKEN.
De Kerstmarkt tc Napels.................290
Eeue gebeurtenis op de Kerstmarkt te Madrid..........294
De Kerstboom.....................295
Het planten vim den Kerstboom...............304
Verbranding van den ouden en oprichting van den nieuwen Kerstboom . . 308
Herinneringen aan do Kerstgeschenken.............308
,/De zaligheid is voor ons allenquot;...............309
Het oprichten van den Kerstboom in het hart..........311
DK HEILIGE AVOND.
Vrome gewaarwordingen..................313
Het zoeken der herberg..................310
Ecu treffend gebed tot het kind Jezus.............317
Bijzondere intentie van den heiligen nnclit...........318
Bltdz.
De waardige viering ran elk bijzonder uur van den geboortedag des Christuskinds 319
Een aflaat voor de goddelijke diensten.............324
Gebedslied uit ouden tijd.................224
verhalkn voor den heiligen avond.
De Kerstengeleu....................326
Het Kerstfeest der kinderen.................331
De seboone schilderij van het kiud Jezus in de krib........332
Groet aau het Christus-kind................341
Do weeze op den heiligen Kerstavond.............341
De weeze in den Kerstnacht................343
De arme werkvrouw en have geschenken............344
£en Kerstgeschenk te Keulen................349
Eeu Kerstavond op den St. Gotthard.............350
Geschiedenis van een arm kind, dat naar den hemel wilde reizen. . . . 358
„Christus is geboren.quot;..................3G3
Wat des mcnschen hart liet meest verheugt...........370
De vogeltjes op den Kerstdag................374
De heilige poort te Rome.................377
Het Kerstfeest, dor lllyriërs.................381
Het Christelijke jaar in den ouderen tjjd.
Uit; Rijnsohe gescliiediMUHsen cn verlialcn dour Nikl.vs Voot.
de overwinningen des Christendoms overal op :. . / .^liet heidendom behaald en na de verheffing der Christelijke altaren van uit de spelonken en duistere wouden in het heldere daglicht, bepaalden de pausen en bisschoppen eene aanhoudende en tevens afwisselende liturgie voor het gansche jaar; cn het is wonderbaar, met hoe veel natuur- en menschenkennis zij dat alles op jaargetijden, gewichtige omstandigheden van stand en leven, en op de neigingen der volkeren berekend hadden.
Het Christelijke jaar begon eigenlijk met de zonwen-teling in den winter en liet feest van Christus' geboorte.
Het was in jaar-, maand-, week- en dagtijden afgedeeld, aan welke keizer Karei de Groote Duitsche namen gegeven had. 1)
Vier feestdagen deelden de vier jaargetijden 2) af, namelijk —• het feest der menschwording van God ouder de men-schen, of het „Kerstfeestvoorden winter; — het feest der opstanding van Jezus en der onsterfelijkheid, of ,/Pa-
1) Het blijft zonderling, dat Karei de Groote aan de dagen der week delieiden-sche godennamen: Zou-, Maan-, Dinst-, Wudans-, Donners-, Frei-, Odens-dag,quot; gelaten beeft.
2) Quatertemper, qnatuor tempora.
A. Uunoaui. Kerstklokje. I. ]
sclien quot; voor de lente, — het leest der zending van den Heiligen Geest, olquot; „ Pinkster envoor den zomer; liet leest des goddelijken oordeels der belooning en vergelding of „Allerheiligenquot; en „Allerzielen quot; voor den herfst.
Vim de twaalf maanden in het jaar was er vroeger aan elk der twaalf apostelen eeue gewijd.
Elke week, de zes dagen der schepping voorstellende, eindigde met den zevenden, wijl Christus toen was opgestaan, met den „Sabhatquot; of „Zoiiilagquot; als rustdag.
Elke dag van liet jaar draagt den naam of het feest van een heilige.
De dagen waren in de morgen-, middag-, avonden nachturen 1) afgedeeld, waarin de geestelijken bijzondere gebeden of psalmen moesten zingen.
De feesten zeiven wisselden af in rouw of blijdschap met de wisseling der jaargetijden en der natuur.
Daar met het feest der geboorte van Christus het Christelijke jaar begon, gingen er vier weken, die menden „Adventstijd quot; of ,/den tijd der verwachtingquot; noemde, in gebed, berouwen vermorzeling over den zondeval vooraf.
Gelijk voormaals de oudvaders in de voorhei op dien tijd der aankomst van den Messias wachtten, zoo wachtte ook elk zondaar daarop als op den tijd zijner verlossing.
En nu verscheen het genaderijke „Kerstfeestquot; in al de heerlijkheid en nederigheid, gelijk het den herders verschenen is. Onder het plechtige gezang: ,/Christus is ons heden geboren!quot; werd de mensch geworden God op het altaar niet alle pracht aangebeden en vereerd , maar naast het altaar het arme Christuskindje in den stal, tusschen dieren en herders voorgesteld, opdat ook armen en kinderen hun goddelijken Broeder zouden kunnen vinden en liefhebben.
1) MiUntina , prinm , tertia, nona , vcspcrae, couiplfitorium , nocturnae.
3
De Kerstmis was vooral een feest der kinderen. Zij mochten zich het goddelijke Kind met Zijne gebenedijde Moeder en den zorgenden Voedstervader, den h. Jozef, ook te huis voorstellen in beelden, die men //kribjesquot; noemde. Zij werden met suikergebak en ander speelgoed beschonken, als had de kleine Christus hun dit alles medegebracht.
Op den derden dag na Kerstmis was hun een eigenaardig feest gewijd, dat men „hel feest der onnoozele kinderenquot; noemde; het is het feest der op bevel van Herodes te Bethlehem wreed vermoorde kinderen.
Zoo bloeide met de onschuldige blijdschap — godsdien-stigheid, gehoorzaamheid en liefde jegens de ouders in de harten der kleinen vast en krachtig voor de toekomst op.
Met den eersten Januari begon het „hurgerljke jaarquot; en het Christelijke vermengde er zich nu een tijd lang mede, om Kerk en Staat in harmonie te honden. Familiën en buren wenschten elkander een gelukkig nieuwjaar. Men gaf elkander geschenken, men onthaalde elkander in huizen en op openbare pleinen — de burgers en beambten trokken, in feestelijk ornaat en van muziek vergezeld, naar de hoven hunner vorsten of naar de woningen hunner overheden en brachten hun meuwjaarswenschen. Kort hierop volgde het heilige „ Drie-Koningsfeestdat bijzonder voor koningen en vorsten bestemd was. Zij moesten gedurende de Hoogmis — goud, wierook en myrrhe offeren, eïi daarop knielend aan het altaar verschijnen. Aan hunne hoven was statie, groote tafelen feestelijkheid. In elke familie werd een koning, hetzij bij stemming of door het lot verkozen, die gedurende den dag-in huis heerschte.
Van nu af liet de Kerk den wintertijd, waarin men buitendien te huis moest blijven, aan de blijdschap en de wereidsche genoegens over. Het was de zoogenaamde
1*
4
„ Vastenavondt jd.quot; Bij het begin , omstreeks de helft van Januari, vergenoegde men zich nog met een matig genot, maar als de zoogenaamde „ Vastenavondquot; naderde, werden tafel en goochelspel voller en menigvuldiger. De drie laatste dagen waren dan aan de menschelijke dwaasheid prijs gegeven. Feestmalen, komedie, dans, muziek, hofnarren, hansworsten en maskerades vervroolijkten alle men-schen en velen, helaas! tot dolheid.
Maar nu viel ernstig en nuchteren de „ Asch-Woensdcu/quot; in. Van den dansvloer ging het volk naar de kerk. De priester teekende het met asch een kruis op het voorhoofd met de woorden: „Gedenk , mensch , dat gij stof zijt en weer stof zult worden \quot; Zoo werd de tot heden in onschuldige vreugde afgedwaalde geest weer aan bezonnenheid, boete en eeuwigheid herinnerd. Van nu af hielden de feestmalen en dansen, de klucht-en goc-gelspelen op, en ernstiger beschouwingen en bezigheden waren de onderwerpen, zoowel des huiselijken als des openbaren levens. De menschen, die nog kort te voren in bonte rijen, onder muziek door de zalen gedanst hadden, gingen paar aan paar, de boetpsalmen zingende, naar kerken en kapellen. De tafels, die in den vasten-avondtijd overvloedig met allerlei spijzen en dranken bezet waren, vertoonden thans slechts matige gerechten en de overvloed werd aan de armen gegeven. In plaats van de zoete, blijde gezangen bij het klavierspel, hoorde men slechts het klagende „Miserere lquot; in de koren of eene strafpredikatie van den kansel.
Een „vcertigdaagschc vastentijdquot; brak de vroolijkheid des volks af. Zelfs de hoven en paleizen der vorsten namen eene andere gedaante aan. Er was geene statietafel , geen gala, geene verlustiging te zien. De koningen bezochten thans met hun hofstoet de kerken. In plaats van de prachtige hoffeesten hield men bidstonden, in plaats
5
van de vroolijke goochelspelen hoorde men de ernstige woorden der predikers en bisschoppen, en in plaats van de prachtige kleeding was men in zwart rouwfloers gehuld.
In de !, Goede weekquot; stegen die handelingen van ernst en berouw tot een hoogeren graad. Het kerkgezang werd doffer en huiveringwekkender, de onthouding strenger, geen altaar werd versierd, geene klok geluid, geene trom of fluit gehoord, zonder bekleed of afgespannen te zijn, en geen statiewagen rolde over de straten. Zoowel vorsten als onderdanen, rijken en armen moesten te voet gaan , en de eerste in zwarte kleederen verschijnen. Ja zelfs de anders ruischende krijgsmuziek was bij optochten tot een doodenmarsch gestemd.
Op „Palmzondagquot; begon het voorlezen en de voorstelling der lijdensgeschiedenis van Christus. Nadat men de palmen tot den intocht des Heilands gewijd had, zag men, zoowel in kerken als in de processies, geene andere beelden dan die van den lijdenden Messias, hoorde men geene andere predikatiën en gezangen dan zulke, die daarop betrekking hadden.
Nadat men op „ Witten Denderdagquot; het heilige Avondmaal ontvangen had, waschten de bisschoppen hunnen priesters, de koningen en vorsten twaalf armen mannen de voeten en bedienden ze zeiven aan tafel.
Op „Goeden Vrijdagquot; werd in alle kerken de begrafenis of het heilige graf voorgesteld. Het huiveringwekkende, slechts met gebroken licht verlichte gewelf, de met zwart laken behangen muren , de plechtige en soms met een vers uit de Klaagliederen van den profeet JtYcwias afgebroken stilte, de ernst en de godsvrucht op de gezichten aller kerkgangers moesten op ieder, die de kerk bezocht, een diepen indruk maken.
Deze verhief zich van den „Paaschavondquot; tot Paschen tot den hoogsten graad, als het hoogwaardigste Goed in
6
ecnc gouden rtoos uit het zoogenaamde Heilige Graf dooiden bisschop of den prelaat op het Hoogaltaar gebracht werd.
De domheeren en andere geestelijken vergezelden het met brandende kaarsen; een dof, huiveringwekkend koraal werd daarbij gezongen, alles was verheven en plechtig. Als nu de doos op het Hoogaltaar geopend werd — de klok sloeg juist twaalf uren om middernacht — klonk op eens met volle stemmen het: ,/Hij is opgestaan!quot; en „Alleluja!quot; De klokken klonken van de torens, de orgels trilden door de ruimten der kerk in blijde tonen en modulatiën, driemaal herhaalde het gansche koor het vroolijke „Alleluja! Alleluja! Alleluja!quot;
Zoodra op den hoogheiligen „Paasch dagquot; de morgenzon opging, verscheen iedereen weer in een vroolijk, feestelijk gewaad. De menschen wenschten elkander in huis en op straat het blijde „Alleluja!quot; Mannen en vrouwen , ouders en kinderen gingen in feestelijken tooi rond en de laatsten voerden paaschlammetjes aan zijden linten mede. Do klokken en trommen verkondigden een vroolijk feest. Koningen en vorsten verschenen in schitterende pracht; er werd eene plechtige Hoogmis gevierd; de tafel feestelijk gedekt en bezet; en nu stroomde het volk gedurende al de feestdagen (na geëindigden godsdienst) naar het veld, de ouden , om met den opgestanen Heiland ook de wederopge-stane natuur in de lente te bewonderen, de kinderen , om in het gras gekleurde paascheieren (als symbolen der op standing en heerlijkheid van de lichamen op den jong-sten dag) te zoeken.
Van Paschen tot Pinksteren hadden alle feesten een vroolijk aanzien. De Godsdienst werd met pracht en muziek gevierd, en de politieke onderhandelingen en feesten daarmede verbonden. Daar zag men nu de groote „Maart- en Meiveldenquot; waar de gansche Duitschc natie aan de oevers
7
van den Rijn samenstroomde, om wetten te geven ol' hunne koningen te kiezen. Do heuvel- en boschgerechten werden gehouden, de Gods- en landsvrede geboden en do koningen door de pausen of bisschoppen gezalfd en gekroond. Ook oefende zich de adel in ridderlijke spelen, het volk in het schieten.—Niets werd ondernomen zonder vooraf den Heiligen Geest aangeroepen en daarna God door een ,/U loven wij !quot; gedankt te hebben.
In de eerste dagen van Mei of de zoogenaamde „hidweekquot; hield men bedegangen op het veld, om Gods zegen voor de veldvruchten af te smeeken. Met blij gemoed zag men reeds de volle witte bloesems aan de boomen, het frissche groen op de velden en tusschen de smeek- en lofliederen des hopenden volks klonken de tonen der lustige leeuweriken en nachtegalen, Gods goedheid verkondigende. Deze sprak thans ook uit alle bloesems en halmen en uit de gezichten van ouden en jongen. De gansche herleefde natuur was thans de versierde tempel, waarin men God dankte en om nieuwen zegen bad.
Met groene takken en ruikers getooid kwamen de kinderen naar huis en verheugden zich te meer over die bede-gangen , wijl zij na den langen winter nu weer in de vrije lucht en op het veld konden ademen.
Na den „ Christus' Hemelvaartsdagquot; (dat zoo verheven //Sursum Corda \quot; voor elk vroom Christengemoed) begon reeds de zomer.
En nu verwachtte men do gaven des Pleiiigen Geestes op het //Pin ks ter feest.quot; God had zijn zegen over de gansche natuur uitgebreid, maar do Heilige Geest zijne gaven over de harten der geloovigen. Dat feest gold den bisschoppen den vorsten, het volk en den kinderen te gelijk. De eersten smeekten om de kracht des Heiligen Geestes tot verlichting der Kerk, de vorsten ter regeering hunner volken, het volk tot het gedijen van hun werk en de kinderen ter
8
bevestiging eu vorming in het geloof; want tijdens dit feest werden de laatsten door de bisschoppen gezalfd en gevormd, en kregen zij van hunne peters geschenken— als zinnebeelden van de gaven des Heiligen Geestes.
Voor het „feest der allerheilig de Drievuldigheidquot; was slechts één Zondag bepaald; omdat men het voor eene men-schelijke vemetelheid hield, het groote en onbegrijpelijke geheim door zinnelijke voorstellingen te vieren.
Daarentegen stelde men later het uIIeilige Sacraments-feedquot; in (liet feest van het voortdurend wonen en tronen van den Godmensch Jezus Christus in het allerheiligste Sacrament des Altaars, of van het blijven des goeden Herders onder zijne geloovigcn in de Eucharistie als Offer en Communie), waaraan men alle mogelijke pracht besteedde. In eene groote, heerlijke processie droeg men het ware lichaam van Jezus Christus, de geconsacreerde hostie, in eene prachtige monstrans rond. Alles , wat de Kerk, de geestelijkheid, het hof en liet volk slechts kostbaars hadden, trok dan mede. Lange rijen van als engelen getooide kinderen , van geestelijken in feestelijk ornaat cn met kransen om de hoofden, vlaggen van alle kleuren en beelden rijk van goud, zilver en edelgesteenten, in het midden onder een kostbaren troonhemel het Hoogwaardigste door den bisschop gedragen , van koningen, vorsten en hun iiofstoet vergezeld, van de lijfwacht omringd , vooraan wierook uit wierookvaten, bloemen uit manden gestrooid, aan alle huizen kostbare tapijten , op alle pleinen blijde gestalten en altaren, rechts en links het niet medetrekkende volk op de knieën en de hoofden gebogen. Zoo bad men het Sacrament des vleesch geworden Zoons aan.
Na het Heilige Sacramentsfeest naderde reeds de oogst. De maaiers zongen op het veld, de schoven lagen op de akkers, de vruchten werden naar de schuren gereden. De boer vulde zijn zolder. De wijnstok en de boomgaarden
9
beloofden hem een nog grooteren rijkdom ; thans wilde hij zich ook in zijn arbeid en den zegen Gods verheugen. Het was de tijd der „bedevaartenquot; en der quot;kerkwijdingsfeestenquot; of kermissen (kerkmissen)quot;; en het is wonderbaar, hoe men hier kerk-en volksfeesten wist te vermengen. Het volk trok óf paar aan paar te voet, óf per schip met de crucifixen vooraan, naar die schoone eenzame plaatsen of kapellen, waar een wonderbeeld stond, en verbond zóó godsvereering met eene landelijke wandeling, godsdienst met een bescheiden maal in het bosch. Bij de kerkwijdingsfeesten werd er 'sZondags eerst godsdienst gehouden; dan wisselden de geheele weck door maaltijden , dans, spel en vreugdeschoten elkander af. Er werd óf een vette getooide hamel naar buiten gedanst, óf geblinddoekt naar een haan geslagen, óf om de aan een hoogen kerkwijdingsboom opgehangen zijden doeken, kousen en tinnen borden geloot. De naburige vrienden en verwanten bezochten elkander. De kinderen brachten koeken en fruit naar huis. Hutten en kramen waren opgericht, met fraaie waren en speelgoed gevuld, en na het feest zag men de vreemdelingen op karren en wagens blijde naar huis rijden.
Na deji oogst en den „ Maria-liemelvaartsdag (het feest der verheerlijking van de smartvolle Moeder Gods)quot; , als de vruchten van het veld binnen en een deel er van voor alle in de kerk gezegend waren, begonnen de jachten. Eerst joeg men op klein wild, hazen, patrijzen en kwartels ; later, na den h. Aegidiusdag, of na het feest des h. Hubertus den jager, trokken de vorsten en de adel naar wouden en jachthuizen, om groot wild te schieten. Dan klonken de hoorns, blaften de honden, en schreeuwden de drijvers, totdat herten en zwijnen in een nauwen kring rondliepen en dood geschoten werden.
Het eerst rijpten de druiven en de herfst naderde. Nu stroomden allen naar de wijnbergen te Nierstein, Hochheim,
10
Lauhcnhcim en den Rijngau, daar klom klein en groot met mandjes en korfjes de latten van de wijnstokken op om de druiven te plukken, 's Morgens reeds vroeg hoorde men dc vroolijke liederen der wijnlezers door den nevel klinken, en beneden in het dal liet kloppen aan de vaten, waarin de gistende most besloten zou worden. Het tooneel werd nog-schooner, als tegen den middag dc zon den nevel overwonnen had, en liet dampgordijn viel. Dan wemelden rechts en links den Rijn langs gansche scharen van vroolijke menschcn, die zongenen sprongen onder het lezen der druiven. Om de kuipen en kleine vuren waren gasten en wijngaardeniers gelegerd , en hadden een middagmaal op den grond uitgespreid, 's Avonds zag men op de wegen met most heiaden wagens naar huis rijden, om welke met bloemen en wijngaardloof getooide meisjes en jongens huppelden, terwijl bovenop het vat een vermomde Bacchus zat, wien muziekanten voorafgingen. Het geheel eindigde met een vroolijk herfstmaal en landelijken dans.
Ook God en de Staat moesten van den oogst cn den herfst het verschuldigde oiler ontvangen. Voor de kerk werd thans de tiende aller veldvruchten, voor den koning en het rijk dc belasting van de goederen gevorderd. Het was de tijd, dat de stenden des rijks bijeenkwamen, om cijnzen, landrenten , beden en belastingen te bewilligen.
Het feest ,/A lier hei li genquot; besloot de genoegens van den herfst. Gelijk de boer en de wijngaardenier het loon hunner aardsche werkzaamheden ontvangen hadden, zoo ontvingen ook zij, die in den wijnberg des Heeren getrouw gearbeid hadden, in den hemel het loon hunner deugden. Terwijl dus de vruchten ingehaald , de kelders gevuld werden, namen de rondom liggende velden en bergen eene bleekere tint aan. De bladeren vielen geel van de hoornen, dc avondrook der dorpen trok gedrukt naar de dalen, de dikkere nevels hoopten zich op tot regenwolken, de weiden wer-
11
den met rijp bekleed en het koude beeld des winters verscheen. Nu trok alles weer naar steden en dorpen en zocht warme kamers en vertrekken. De Allerheiligendagquot; was het laatste vroolijke feest des jaars.
De op hem volgende „Allerzielendagwaneer voor de overledenen gebeden en den dood gedacht werd, gal' aan gewoonten en gebruiken weer eene ernstige kleur; de altaren werden met zwarte doeken behangen en een ca-tafalk in het midden des koors geplaatst. De verwanten knielden op de met lichten versierde en met bloemen bestrooide graven der overledenen , en het kerkhof werd de plaats der openlijke godsvereering.
Deze ernst in gezindheid en gewaarwordingen werd in den daarop volgenden //Adventstijdquot; tot aan het einde des jaars voortgezet, als wanneer met de geboorte van Christus een nieuwjaar uit de eeuwigheid tevoorschijn trad.
Zoo wisselde het Christelijke jaar in arbeid en rust, in blijdschap en ernst, in godsdienstige en staatkundige feesten af naar den loop der jaargetijden.
Wat moet en wil de viering van het kerkelijke jaar ?
Uit: De geest des Christendoms, door Pr. i'. A. Staudemaier.
Het gansche leven des Christens moet van den godsdienst doordrongen en door de waarheid des Evangelies geheiligd zijn. Maar het leven stort zicii in den stroom des tijds uit. Daarom moet de tijd zelf heilig worden, dat is, uit heilige oogenblikken en dagen bestaan, die in hunnebetee-kenis aan gewichtige gebeurtenissen op het gebied der goddelijke openbaring verbonden, en in het vrome gemoed gevierd worden. Eu zoo tracht de mensch overal in het tijdelijke het eeuwige vastte houden, men moge hem aantreffen, waar men wil.
In het begin was er geen tijd, maar vóór alle begin
12
is de eeuwigheid. God kent geen tijd, voor Hem bestaat slechts de eeuwigheid. De tijd bestaat, sedert het bestaan der wereld. Maar ook de eeuwigheid bestaat slechts voor hen , die God volkomen liefhebben en enkel in Hem leven. De tijd is tweeledig: er is een valsche tijd en een ware tijd. De valsche tijd bestaat, sedert het schepsel afgevallen is van zijn Schepper, en zich en de wereld meer liefheeft, dan God. Maar wie ophoudt zich en de wereld lief te hebben, wie begint, in God en voor Hem te leven, om daardoor het alleen ware leven en den oneindigen vrede er van te winnen, die zoekt in den tijd datgeen , wat boven den tijd is, die keert uit den tijd terug tot de eeuwigheid. En de tijd, waarin dit geschiedt, is de ware tijd. De weg tot dien terugkeer is ons in den Godmensch Jezus Christus, in Zijne leer, in Zijn voorbeeld en in Zijn verlossingswerk getoond, en de Kerk, die Hij stichtte, toont Hem ons voortdurend in heilige woorden, die zij onophoudelijk tot ons spreekt, en in heilige handelingen , die zij ons in voortdurende herhaling voorstelt, dien tijd door, dien wij het „kerkelijkejaarquot; noemen. — Het kerkelijke jaar heeft de terugvoering uit den tijd tot de eeuwigheid ten doel, die ook het hoofddoel van het gansche geestelijke leven der menschheid is.
De Christelijke Kerk heeft dus een eigen (kerkelijk) jaar, dat naast de gewone burgerlijke tijdrekening loopt, vóór deze begint en er vóór eindigt. Dit kerkelijke jaar omvat het gansche leven met zijne feesten als met een heiligen kring, en noodigt den Christen vriendelijk uit, zich de volgreeks van zijn leven als eene bestendige opeenvolging van heilige oogenblikken en tijden , dus als eene onafgebroken volgreeks van heilige oogenblikken en tijden voor te stellen en als zoodanig in de gemeenschap met Chistus te vormen. Het kerkelijk jaar dus
13
met zijne feestgetijden, is door de er mede samenhangende heilige lessen, handelingen en symbolen eene eeuwige herinnering aan het goddelijke, eene vriendelijke uitnoodiging tot een zalig, onsterfelijk aanzijn en leven buiten den tijd. Het vluchtige tegenwoordige moeten wij als eeuwigheid behandelen, en uren , dagen en tijden dezes levens moeten ons uren, dagen en tijden des eeuwigen levens worden. „Geliefdenquot; zegt de H. Joannes , de jonger der liefde, „nu reeds zijn wij kinderen Gods I Joan. 3:2. — Maar dit eeuwige leven , dat hier reeds begint en beginnen moet, kan slechts een leven in Christus zijn. „Christuszegt de apostel, „moet bi ons gedaante krijgen , Hij in ons leven, wij in Zijn beeld verheerlijkt worden!' Gal. 20 : 2; 4 : 19; 2 Kor. 3 : 18, Rom. 8 : 29. Daarom is ons ook in alle feesten des jaars iets voorgesteld ter aanschouwing van dat heilige leven in den Verlosser, want alle feesten hebben op Hem en het innige en blijde leven in Hem betrekking. God in Christus is de zaligheid der wereld, en wij verkrijgen die zaligheid door den Heiligen Geest en Zijne genadevolle wijding en leiding. En Christus is, even als de goddelijke Middelaar, zoo ook het goddelijke Voorbeeld. Gelijk Hij van Zijne kindsheid af zelf naar den godde-lijken wil door het leven wandelde, tot aan Zijne hoogste verheerlijking, zoo moeten ook wij Hem nagaan van stap tot stap, voor zooverre ons leven op het Zijne gelijken kan, en voor zooverre wij het vermogen als zwakke menschen, in wie echter door Christus goddelijke wijsheid en goddelijke kracht woont. 1 Kor. 1 : 24. En dat wij Hern navolgen, het Begin en het Einde onzes geloofs, dat wij Zijn heilig leven in ons opnemen, juist daartoe wekt ons het geheele kerkelijke jaar op.
14
De vereering der martelaren en het ontstaan van den Cliristelijken kalender. 1)
(Naar Dr. J. A. Möiilkrs Voorlezingen over kerkelijke ffoschiedeuis.)
De Kerk was den martelaars, gelijk ons bekend is, veel schuldig; liet was eeue levensvraag voor haar, hoe zich de martelaars gedroegen; ook hadden deze met hun leven liet getuigenis afgelegd, hoe zij Christus liefhadden en hoe levendig zij met dc Kerk verbonden waren. Zulke verdiensten en zulk een innerlijke, levendige band met de Kerk konden door den lichamelijken dood niet verscheurd worden. Daarom vinden wij ook van de vroegste tijden der Kerk af de martelaars zeiven ten Innigste vereerd en de niartelaarsfeesten ten plechtigste gevierd. De sterfdagen der martelaars werden teu nauwkeurigste opgeteekend; doch men noemde die dagen niet sterfdagen , maar ngehoortedagen, natalitia Marlyrum/' wijl zij op dezelve voor een hooger, eeuwig zalig leven geboren werden. Bij de terugkomst van zulk een geboortedag des martelaars in liet volgende jaar werd die ten feestelijkste gevierd. De Christenen vergaderden bij de graven der martelaars, als hun dit niet belet werd; zij verkondigden daar de daden der martelaars, zij vierden op hunne graven het heiligste Offer, zij vernieuwden de gemeenschap met hen en baden hen tevens om hunne voorspraak bij God voor de nog strijdende broeders en zusters. Die hoop op de voorspraak der martelaars openbaart zich ook op veelvuldige wijze. Zoo zien wij in de Martelaars-acten, dat de nog levende Christenen tot dc martelaars gingen, als deze juist op het punt waren, ter dood gebracht te worden; en hen
(1) Dit in onze taal gebriiikelijkfi woord, dat zooveel betcekent als ,opgave der indeelingen van liet jaar,quot; komt van het Latijnsehe woord „Calendae, dc eerste dag der maand,quot; dien telkens een priester placht nit te roepen (calare
15
smeekten, dat zij ook, wanneer zij daar boven bij God verheerlijkt zouden zijn, hunner zouden gedenken en voor hen bidden; of de martelaars zeiden uit zicli zeiven tot de hen omringende Christenen: Weest gerust, ergert u niet aan ons lijden, blijft standvastig, wij zullen voor u bidden, als wij in den hemel zullen zijn!quot;
Zoo vinden wij dan de martelaars in de Kerk geëerd, gelijk zij ook voor groote steunen er van moesten gehouden worden.
Ook vinden wij reeds in de oudste tijden vergelijkingen tusschen deze heilige feesten der Kerk en de poli-tische feesten, die wij bij de Grieken en Romeinen ter verheerlijking hunner helden aantreffen. Grieken en Romeinen, leest men, en andere volkeren vereerden ook na den dood nog hen, die voor het vaderland gestreden en voor de aardsche goederen geijverd hadden. Waarom zouden niet ook de Christenen h e n vereeren, die bun leven voor veel hoogere goederen hebben gesteld? En de wending des tijds drukt zich zeer goed in de verschillende oorzaken uit, die daar en hier gewerkt hebben , om zulk eene vereering voort te brengen ; daar zien wij het bloot zinnelijke en aardsche als krachtig werkend , hier het geestelijke en heinelsche de motieven aanbieden , tot dergelijke feesten. De Christenen zetten dit zelfs in de Martelaars-acten soms nader uiteen. Zoo leest men b. v. in die der b. Alexander en Epipo-dius dadelijk aan het begin: „Indien de heldendaden van dappere mannen in de geschiedenis bewaard worden, om de nakomelingen tot navolging aan te sporen van menschen, die slechts in den strijd voor aardsche goederen gevallen zijn , met welken lof moet dan de dood der martelaars verkondigd worden, die voorbeelden van geloof en vroomheid op aarde hebben nagelaten , en door hun dood hooger leven verbreid-
16
den ? Want niet voor menschen , maar voor God vergoten zij hun bloed; niet voor een vaderland , dat gewonnen en verloren wordt, maar voor het hemelsche vaderland, het eeuwige Jeruzalem , dat uit de verdiensten der heiligen gebouwd is , welks burgers den dood niet kennen, welks vrijheid onsterfelijke heerlijkheid en zaligheid schenkt.quot; — Dit waren tevens eenige redenen , welke men stelde tegenover hen, die toen deze heilige vereering bestreden, en men kan zich licht voorstellen, wie deze geweest zijn, namelijk juist die secten, welke niet in staat waren, martelaars voort te brengen.
Intusschen was het niet alleen de vei-eering van den geest der martelaars , als zoodanig , ook het lichaam, dei-martelaars en de reliquiën, die men van hen nog behouden kon, werden in groote eer gehouden. De heidenen deden dit niet. De aanraking van een lijk of een overblijfsel er van was hun eene bevlekking; anders in het Christendom, waarin door de heiliging des geestes ook het lichaam geheiligd wordt, en hetwelk leert, dat met den geest ook eenmaal het lichaam verheerlijkt opstaan zal. Wij vinden dus reeds dadelijk bij de eerste martelaars, die de Christelijke geschiedenis ons noemt, b. v. in de Mavtelaars-acten van den h. bisschop Ignatius, dat de Christenen de overblijfsels van zijn lichaam ijverig verzamelden en bewaarden; evenzoo was dit het geval met den h. Polykarpus , bisschop van Smyrna, van wien ons Eusebius Martelaars-acten heeft nagelaten; de Chris-enen van Smyrna verzamelden dc kleinste overblijfsels van hem en zij zeggen, dat dit hunne kleinodiën zijn, die zij juist daarom tot aandenken bewaren. Ook de overige Martelaars-acten bieden ons hiervan zeer veel voorbeelden aan, zoodat het onmogelijk zou zijn ze alle afzonderlijk op te noemen.
Door de vereering der martelaars, wier sterfdag, ge-
17
lijk aangemerkt is , nauwkeurig opgeteekend werd , ontstond ook de Christelijke kalender. Elke kerk teekende vooreerst hare martelaars op, door mededeel ing kregen zij ook de namen der martelaars van andere kerken , en zoo werden langzamerhand alle dagen met de martelaarsnamen gevuld. Elke dag schenkt op die wijze eene heilige herinnering der martelaars, heilige herinneringen , door wier overdenking de geest zelf ook den geest dergenen in zich moest vernieuwen, die gestreden luidden voor liet Christendom, en iu het geloof eu de liefde tot Christus en in de hoop op Hem gestorven waren.
.la, om zich dien tijd nog beter voor te stellen, namen later de Christenen de namen dier Christenen uit die tijden aan, opdat ieder door den naam, dien hij droeg, ook een verheven voorbeeld van geloof, van liefde en van de alles overwinnende hoop zou hebben, welks beteekenis hij ook in zijn leven moet uitdrukken.
Zoo verdwijnt dan die tijd van vervolging en zijn aandenken nooit; hij loopt door alle eeuwen voort, en gaat op eiken afzonderlijken Christen in veelvuldige betrekkingen over, en waarlijk ! als wij ooit zoo ondankbaar konden worden, hen te vergeten, welke iu dien tijd gestreden hebben, dan waren wij zeiven ook waardig vergeten te worden van Christus den Verlosser.
Bij de beschouwing der martelaars en hunner geschiedenis heb ik ten minste geleerd, de heiligen aan te roepen. Ik heb zeer dikwijls weenend voor de acten gezeten, hun lijden medegevoelende, hunne daden bewonderende , door hunne grootheid getroffen. Ik gelooi, dat liet wel de meesten zoo gaan zal, die zich de moeite getroosten,'die heerlijke gedenkteekenen des Christelij-ken voortijds eveneens te lezen.
A. IIungaui. Kerstklokjc. 1.
18
De kleuren der godsdienstige kleederen.
Uit: Liturgie der Christelijk-Kutliolieke religie van Frans X. Sciimiü.
Hel; heldere middelpunt van alle leesten in het heilige kerkjaar is en blijl't vooral de viering van het hoogheilige Misoffer, deze op het altaar onbloedige vernieuwing van het éénmaal bloedig aan het kruis op Golgatha volbrachte verzoeningsoffer van Jezus Christus— ter verlossing der menschen van zonde, schuld en eeuwige straf. Eu naar den inhoud van het gevierde feest heeft ook het kleed des priesters, die het hoogheilige Offer celebreert, eene eigene k/enf. En tot de liefelijkste en zinrijkste inrichtingen , waaritiedo de Katholieke Kerk bet genaderijke Offer tracht te verheerlijken, belmoren onbetwistbaar die kleuren der priesterbekleeding. Gelijk bekend is, zijn er vijf, die het Misboek in tie volgende orde aangeeft: Wit, rood, groen,, paarsch en zwart. Het gezicht er van voert den geloovige dadelijk in den geijst van bet feest in, als hij met de beteekenis dier vijf kleuren bekend geworden is.
De witte kleur is op alle dagen voorgeschreven, op welke een bepaald verblijdend feest gevierd wordt, zij herinnert ons aan gejuich, onschuld, ontzondiging. De zoodanige zijn: 1. In den regel de feesten des Heeren, en de ge-heele Paaschtijd, zoo niet bijzonder invallende feesten eene andere kleur vereischen; daar die feesten ons gewoonlijk enkel verblijdende geheimen uit het leven van Jezus Christus vertegenwoordigen, welke de in onzen God-heiland ons ten deel gevallen verlossing figuurlijk voor oogen stellen, en do Paaschtijd eene voortzetting van het hoogheilige Paaschfeest is. 2. Alle feesten der allerzaligste Maagd Maria, der onbevlekt ontvangen en altijd onbevlekt, dus heilig gebleven Maagd en Moeder Gods. •'!. Alle gedachlenisdageu der heilige niet-marte-
JiJ
laars; wijl dc Kerk jubelt bij het zien, dat zooveel strijders voor Jezus Christus en Zijne Kerk, voor heiliglieid en g'ereclitiglieid gelukkig liunue loopbaan in den tijd volbracht hebben , en met het kleed der rechtvaardiging boven voor Gods rechtbank aangekomen zijn. 4. De gedachtenisdagen der heilige engelen, daar deze in hunne schitterende reinheid zich in de aanschouwing Gods verblijden. 5. I)c geboortedag van den h. Joannes den Dooper en de sterfdag des li. Apostels en Evangelisten Joannes; wijl de eerste (geheiligd in het moeder-lichaam) onschuldig geboren werd , de laatste, de maagdelijke lievelingsjonger des Heeren, in het gewaad der onschuld de eeuwigheid inging. G. De gedachtenisfeesten van gewichtige oogenblikken in bel leven der heiligen, die met geen martelaarschap verbonden waren, ol', wanneer zij van lijden vergezeld waren geweest, dat juist niet het hoofdpunt van hel leest uitmaakt; welke oogenblikken dus tot feestelijke vreugde stemmen, bijv, het Stoel- of Kelenfeest van den li. Petrus. 7. Het feest Allerheiligen ; wijl o]) dien dag hel oog dus geloofs dankbaar blijde de menigte der verheerlijkten aanschouwt, die aan Gods troon slaan, gekleed in witte kleederen, met palmtakken in de handen, en zegeliederen der aanbidding en huldiging voor het Lam zingende. 8. De Octaven van al de voornoemde feesten, als zij die namelijk hebben; daar het naleest naar zijne natuur eene voortzetting van het hoofdfeest is, en dus ook van dit zelf de kleur aanneemt. (Echter maken in het laatste geval de in de Octaven wellicht voorkomende bijzondere feesten, die eene andere klenr vereischen, gelijk de Adveuls-Zondagen en de Zondagen van Septuageshuae al tot Palmzondag, eene uitzondering.)
De roodti kleur verlangen die feesten, welke óf aan de zending van den Heiligen Geest in de gedaante van vurige tongen , óf aan den bloedigen offerdood van Je-
.)*
zus Christus , óf aan het martelaarschap van een heilige, óf ook sleclits aan eene smartelijke gebeurtenis in het leven eens heiligen herinneren. Daarom is zij voorgeschreven op het hoogheilige Pinksterfeest, op de feesten des heiligen kruises of' der lijdenswerktuigen van Jezus Christus enz., alsmede op alle gedachtenis-dagen der martelaars, hetzij zij apostelen, bisschoppen, priesters, maagden of wat ook geweest zijn; verder — op liet feest der onthoofding van Joannes den Dooper en op dat van den h. Evangelist Joannes ante portam lati-nam, en eindelijk in de Octaven van al die feesten, doch inet dezelfde beperking, als reeds bij de witte kleur is aangemerkt. Enkel liet feest der Onnozele kinderen volgt, behalve wanneer liet op een Zondag valt, eene andere orde, doch die uitzondering gaat slechts den feestdag zeiven, niet de Octaaf er van aan.
Door de groene kleur onderscheiden zich de Zon- en werkdagen na de Octaaf van het feest der verschijning des Heeren (Epiphania) tot den Zondag Septuagesimae en van den eersten Zondag na Pinksteren tot den eersten Zondag in den Advent, wanneer de juist voorgeschreven heilige Mis gelezen wordt, en er noch eene Octaaf noch eene Vigilie, noch een Quatertemperdag invalt. Dit geschiedt, omdat groen ais de kleur der hoop geldt, en de Zondag eene herinnering is aan de opstanding van Jezus Christus en tevens aan de ons door Hem geschonken hoop van het eeuwig zalige leven, alsmede vaij de opstanding des vleesches ten jongsten dage; daarbij nemen de werkdagen gewoonlijk de kleur der Zondagen aan , zoo niet een hooger feest die verdringt.
liet gebruik der paarsche kleur herinnert aan de boetvaardigheid , den grooten gebedsijver en dus ook aan den geest der nederigheid, die de gemoederen der ge-loovigen moet doordringen. Daarom heeft haar gebruik
21
plaats in alle Temporaalmissen des Advents en den tijd van Septuagesimae tot Witten Donderdag, in de gevaste Vigiliën en (Quatertempers — met uitzondering der Vigilie en der Quatertempers van Pinksteren, en in de heilige Missen der processies. —Ook heeft het feest ,/dcr Onnoozele kinderen,quot; als het niet op een Zondag valt, de paar ache kleur, om als het ware hunne aankomst in de voorhei te betreuren. In de Octaaf volgt dit feest, gelijk reeds vermeld is, het voorschrift voor de Martelaarsfeesten.
De zwarte kleur beteekent rouw, zij is voorgeschreven voor den heiligen Goeden Vrijdag en den gedachtenisdag „Allerzielen;quot; evenzoo voor de viering des Misoffers voor de zielsrust der overledenen. Doch het laatste gebruik wil niet een rouw over de zielen uitdrukken, wijl zij uit deze wereld van bekoringen, strijden en gebreken gescheiden zijn; maar daarom, wijl zij misschien nog als „arme zielenquot; aan de overzijde in den langen nacht des kerkers moeten boeten, uit welken zij niet eerder bevrijd worden, voordat zij den laatsten penning hunner schuld aan Gods gerechtigheid betaald hebben.
In de zoogenaamde „Votief-missenquot; ter eere van een Goddelijk geheim ol' ter eere van eeu heilige wordt dezelfde kleur genomen, die op den eigenlijken feestdag van het geheim zelf of van den heilige voorgeschreven is; enkel die ter eere der Onnoozele kinderen wordt in de roode kleur gelezen, wijl de godsvrucht der geloovi-gen niet zoo zeer de jammerlijke vermoording er van, als veel meer hunne werkzame voorspraak in den hemel voor oogen hebben. Ook heeft de Mis ter eere vau het bitter lijden en sterven onzes Heeren en Heilands Jezus Christus de blauwe kleur, hetgeen wellicht met betrekking op het gebruik der kleur op den Passie-Zondag geschiedt. De Mis op den dag der keuze en consecratie van een paus ot bisschop, en op het jaarlijksche
gedaclitenisteest er van , alsmede de Mis bij liet bniilol'ts-feest van een bruidspaar hebben de witte kleur; die ter eere des Heiligen ( Jccstcs, en die om eene gelukkige pauskeus de roode, de overige Votief-inissen de blauwe. 1)
Deze afspiegeling van liet gansclie Cliristelijko leven, alsmede van het leven van Jezus Christus en zijne heiligen door de kleuren bij de viering van de Mis is gewis ongemeen heerlijk. Het hoogheilige Misoffer, gelijk wij weten, vereenigt altoos God met de menschen, de menschen met God. Hoe leerrijk, dat de orde der kleuren, waarvan zich onze Kerk bij dit genaderijkste geheim bedient, ons als voor oogen stelt, hoe God door Jezus Christus zich met den mensch vereenigd heeft, en hoe wij menschen tot de vereeniging met God komen ! Zijn daardoor de kleuren van het Misgewaad niet eene ware Jakobsladder, die van de aarde tot den hemel reikt, en ons steeds aanschouwelijk maakt, hoe God tot ons menschen is afgedaald, en hoe wij menschen tot God moeten opstijgen? Zijn zij niet. als de zevenkleurige boog des hemels, eene ware verbindingsbrug tusschen aarde en hemel, een weg Gods tot de menschen en een weg der menschen tot God? — O gewis, dat zijn zij !
Gaan wij dan met het begrip dezer verschillende kleuren der misgewaden namelijk de witte, roode, groene, paarsche en zwarte kleur — het nieuwe kerkjaar in, en ook die stille oogen-predikatie van het altaar af zal ons tot zaligheid strekken. —
1) Paus Innocentius III noemt vier kleuren, die in het begin der dertiende eeuw in gebruik waren, namelijk de witte en roode, de zwarte en groene; hij vindt daarin eene verwantsehap met de kleuren der priesterlijke kleederen van de Israëlieten; byssus—purpura—-byaeintus—eoeeus.
De viering deu vebschii,lende dagen.
et Nederlandsclie woord „weekquot; is uil hel Gollii-sche ,/wiksquot; ontstaan , dat zooveel als „ordequot; oi ,/regelmatige wisselingquot; beteekent.
Die tijdverdeeling, naar welke telkens zeven dagen een eigen tijdkring, eene week, vormen, heeft haar oorsprong in de scheppings-geschiedenis (Gen. i. en 2) en werd in do Mozaïsche wetgeving door het gebod der Sabbatviering (Ex. 28 : 8) vormelijk afgesloten en als wettig bepaald.
Het Christendom behield ze reeds van het begin af bij (1 Kor. 1(5 : 2).—Gewoon, ook op den terugkeer der tijden een godsdienstigen stempel te drukken, vertegenwoordigt zich de Christen op eiken afzonderlijken dag der week de gewichtigste geheimen van den godsdienst des heiligen kruises; en zoo viert hij 's Zondags het aandenken aan de glorierijke opstanding van den Gods-mensch Jezus Christus; — 's Maandags het aandenken aan de allerheiligste Drievuldigheid; — 's Dinsdags het aandenken aan de heilige engelen; — 's Woensdags bet aandenken acin de heilige apostelen ; — 's Donderdags het aandenken aan de instelling van bet allerheiligste Sacrament des Altaars en het bloedige angstzweet van Jezus Christus in Gethsemane op den Olijfberg; — 's Vrijdags het aandenken aan het bitter lijden en sterven des Lams Gods op Golgatha; — 's Zaterdags het aandenken aan de allerzaligste Maagd en Moeder Gods Maria. —
24
De zondag.
De beteekenis van dezen genaderijken dag.
In de placits der wekelijksche Sabbatviering van het Oude verbond kwam in liet Nieuwe verbond van de dagen der apostelen af de viering van den terden dag der week, welke in den kerkkalender met bijzondere onderscheding «Dag des Heerenquot; genoemd wordt ; omdat, naar liet bericht des heiligen Evangelies onze Heer en Heiland Jezus Christus , de Godmensch , het ware licht der wereld, niet op den Joodschen Sabbat tijdens den opgang der zon glorierijk van de dooden was opgestaan , maar op den dag ««dezen. Math 28 : 1. Mark. 16 : 1. En die dag was de eerste dag der week, en dezel fde, waarop God de Heer voor vierduizend jaren het aardsclie licht der wereld geschapen had. 1 Moz. 1: S.
De apostelen, die daartoe wellicht reeds den mondelin-gen last des Heeren ontvangen hadden, verplaatsten dus, op raad en met den bijstand des Heiligen Geestes, die op den Pinkstermorgen, eveneens den eersten dag der week, zichtbaar op hen nedergedaald was en hen aan alles herinnerde, wat Christus Jezus tot hen had gezegd, en hen ook in al hunne beschikkingen leidde, de viering van den Sabbat op den Zondag. Zij deden dat gewis met het verheven doel, om daardoor de herinnering aan de opstanding van Jezus Christus des te meer te verheerlijken, en dit hooggewigtige geheim der Christelijke religie, dat als de volgeldigste bezegeling van de goddelijke waarachtigheid des verlossingswerks verschijnt, in het geheugen der geloovigen onuitroeibaar te bevestigen. Dit blijkt ook duidelijk uit het vijftiende hoofddeel des briefs van den h. apostel Barnabas, waar men leest: „Daarom vieren wij ook den achtsten dag (in plaats van den Sabbat) , op welken Christus van de dooden is opgestaan, en , nadat hij verschenen was, ten hemel is opgestegen.quot;
25
De ,/dag des Heeretiquot; neeiut dus in hel Cliristendoni dezelfde plaats in, die in het Jodendom aan den Sabbat toekwam; hij heeft voor de menscheid der tweede of nieuwe schepping dezelfde beteekenis, die de Sabbat voor de schepping der eerste menschheid had. De grond, waarop de viering van den Sabbat in het Oude verbond berustte, was de voltoooiing van het scheppingswerk door God; het hoofddoel er van bestond daarin, Jehova als den Schepper en Heer des heelals en Zijns uitverkoren volks daadwerkelijk te belijden en Hem de gepaste hulde te brengen. De Christelijke Zondag is op de voltooiing des verlossingswerks door den mensch gemorden Zoon Gods gegrond, waarvan het getuigenis en de werkelijkheid in de-opstanding des Verlossers als de zege over dood en graf en de herstelling des levens, vervat is. Dit wordt zeer feestelijk in de Paasch-prefatie met de woorden gezongen: Mortem nostram moriendo destruxit et vitam re-surgendo reparavit \quot; Op haar berust de opstanding der menschheid tot het nieuwe leven, dat in het geloof wortelt, in de hoop bloeit en in de liefde vrucht draagt, om eenmaal in de aanschouwing Gods en in de opstanding aan het einde der tijden voltooid te worden. Daarom is de Paaschdag, het feest der opstanding, bij voorkeur de „dag des Jleeren,quot; of de „koning en vorst der dagen,quot; waarop de Christenheid de tweede schepping, hare geboorte ten nieuwen leven viert; en de Zondag is de wekelijksche herhaling van den opstandingsdag en was dit van bet begin af aan. — Ook is zijne be-teekenis, even als die van het Paaschfeest, drievoudig: met betrekking tot het verledene is hij een in den tijd geplaatst gedenkteeken van de opstanding des Verlossers ; met betrekking tot het tegenwoordige is hij de bevestiging en openbaring der geestelijke opstanding van de Chritenheid; met betrekking tot de toekomst is hij het
26
hc^iu en de vooral'beeldhig des eeuwigen Sabbats in den hemel, van welken de heilige Paulus schrijft; uEr is een rustdag voor het volk Gods te verwachten; want wie ingegaan is in zijne rust, die rust ook uit van zijne werken, gelijk God van de Zijne; haasten wij ons dus, in dien rustdag in te gaan!quot; Hebr. 4 : 9. — De benaming van dezen genaderijken dag.
Naar: Oedonkwaardigheden, van Dr. J. A. Binterim.
De heilige apostelen zeiven noemden dezen dag bij voorkeur den day des Hoeren, Openl). Joann. 1 ; 10. — Het is verklaarbaar, dat de bestendige herinnering aan de opstanding van Jezus juist aan dezen, dag eene zeer bijzondere onderscheiding moest toewijzen, cn dat de jongeren liever op dezen, dan op een anderen dag vergaderden. Want niet zonder gewichtige redenen schrijft nog eens en met een zeer bijzonderen nadruk de Evangelist: „En na acht dagen waren de jongeren weer binnen (in de avondmaalszaal te Jeruzalem) en Thomas met hen. Toen kwam Jezus, terwijl de deur gesloten was, stond in hun midden en sprak: De vrede zij metU!quot; Joann. 30 : 20.
Die dag werd door do apostelen ook tot de godsdienstige bijeenkomsten gekozen, want hij wordt voornamelijk genoemd , wanneer er van het „breken des broods ,quot; namelijk van de viering der heilige Mis cn van de uitdee-ling der heilige Communie gesproken wordt. Zoo leest men in de handelingen der Apostelen : „Toen wij op den eerden dag der week bijeen waren, om brood te breken , sprak Paulus tot hen.quot; Hand. der Apost. 30 : 7. -En in een brief van denzelfden leeraar der volkeren leest men : „op den eerden dag der week legge ieder uwer bij zich terug cn doe in den schat, wat hem goeddunkt, opdat niet, als ik kom, de inzameling geschiede.quot; 1 Kor. 10:3. — En waarom bepaalde wel de h. Paulus ter inzameling van milde bijdragen den eersten dag
■11
der week 'f Omdat deze aan den dienst des Heereu gewijd was en dus ook van alle andere dagen door liet offer der Christelijke liefde onderscheiden moest worden. Ook bewijst deze plaats reeds eene bepaalde regelmatige gewoonte om den eersten, dag der week, dns den dag na den Sabbat der Joden, door den godsdienst plechtig te vieren.
Zelfs de bekende plaats bij den Heiden Plinim den Jowieren mag niet onopgemerkt blijven. In zijn bericht aan keizer Trajanus zegt namelijk de stadhouder van Bythinië onder anderen : „Zij (de Christenen) verzekerden , dat de som hunner schuld of hunner dwaling daarin bestaan had, dat zij gewoon geweest waren, op een vastriedelden dag vóór zonsopgang bijeen te komen en tot lof van Christus , als een God , een beurtzang aan te heffen ; en zich bij eede niet tot eene misdaad, maar daartoe te verplichten , dat zij geen diefstal, roof of echtbreuk zonden plegen, het gegeven woord niet breken , het toevertrouwde goed , als het hun gevraagd werd, niet loochenen. Daarna was het gebruikelijk geweest, uiteen te gaan en zich later tot een maaltijd weer te ver-eenigen euz.quot;
De Christenen hadden dus een rasUjedelden dag, waarop zij gewoon waren , godsdienstige bijeenkomsten te houden. En die dag is geen andere dan de apostolisch ingevoerde Christelijke //dag des Heereu want Plinius zou zich stellig van de uitdrukking ,/Sabbatquot; bediend hebben , als hij den Joodschen Sabbat en niet den Chris-telijken Zondag bedoeld had.
Toen Plinius Hythinië beheersehte, was de h. Ignatius bisschop van Antiochië; de hoofdstad van geheel Azië, en onderging onder denzelfden keizer Trajanus te Rome den marteldood. Deze kan dus het best verklaren , op welken dag de Aziatische Ohristenen tot den godsdienst bijeen kwamen. In den brief aan de Magnesiërs schrijft
28
hij: ,/Als gij tot de vernieuwing der hoop gekomen zijt, viert dan niet meer den Sabbat, maar heiligt den dag des lleeren; want door Hem en Zijn dood hebben wij het leven behouden.quot; — Ignatius beschouwde dus de viering van den dag des Heeren als het wezenlijke kenteeken van een Christen, en verbindt zelfs het nalaten der Sabbatsviering met de hoop des eeuwigen levens; waaruit wij moeten besluiten , dat het zelfs den Joodschen Christenen in Azië niet meer veroorloofd was , den Sabbat te vieren.
Maar ook de h. Jmtinus de Martelaar spreekt van de heiliging des Zondags als van een overal bij de Christenen aangénomen gebruik. In zijn getuigenis liggen tevens de gronden, waarom de Christenen den dag des Heeren boven eiken anderen dag verkozen. ,/Op Zondag komen wij allen gemeenschappelijk bijeen , wijl het de eerste dag is, op welken God bij de schepping dei-wereld licht en duisternis vaneen gescheiden heeft, en onze Verlosser Jezus Christus op hem van de dooden is opgestaan. Want op den dag vóór Zaterdag (Saturnus) werd Hij gekruisigd, en op den daarop volgenden, die een Zondag was , verscheen Hij Zijnen jongeren en leerde hun , wat ook ik U ter behartiging voordroeg.quot;
Onmiskenbaar ziet men uit de woorden dier beide Vaders , dat zij de viering van den Zondag niet als iets wil-ekeurigs, maar als iets wettigs beschouwden.
Men mag niet onopgemerkt laten, dat zelfs de Jood-sche uitdrukking ,/Sabbatquot; voor den eersten dag na denzelven bij de apostolische Vaders geheel verdwijnt, en in plaats daarvan, naar het voorbeeld des heiligen Evangelisten Joannes , óf de benaming ,/dag des Heerenquot; of „Zondagquot; in gebruik komt. — In den Heidenschen kalender werd namelijk de eerste dag na den Sabbat ook met het woord „Zondagquot; aangeduid. De Vaders der Christelijke Kerk Justinus en Tertullianus namen die
39
benaming over, niet als wilden zij mei de Heidenen dezen dag aan de aardsche zon gewijd weten, maar omdat zij Jezus Christus als de „Zon der gerechtigheidquot; erkenden. Dit verklaart de h. Amhrosim met de woorden: ,/De dag des Heeren is ons eerwaardig en plechtig, wijl op dezen de Heiland, als de opgaande Zon, nadat Hij de duisternissen der hel verdreven had, in het licht der opstanding schitterde ; daarom wordt deze dag door de kinderen der wereld „Zondagquot; genoemd, wijl hem Christus, de opgaande Zon der gerechtigheid, verlicht.quot;—• Ook Gregorius van Tours roept uit: //Zie, de Zondag is daar ! want zoo plegen de Barbaren den dag des Heeren te noemen.quot; — Men verafschuwde de Heidensche uitdrukking niet, maar veranderde slechts de beteekenis , gelijk zelfs Tertullianes aan de Heidenen verklaarde: „Ais wij op Zondag blijde zijn, dan geschiedt dit om ecne geheel andere reden , niet als baden wij de zon aan.quot; — .Ja het schijnt zelfs , dat men de uitdrukking Zondag van de Heidenen aangenomen heeft, om hun de verhevenheid van den Christelijken Zondag recht begrijpelijk te maken. Want enkel in de schriften tegen de Heidenen komt hij voor; doch spreekt Tertullianus tot de Christenen, dan noemt hij den Zondag //dag des Heeren.quot; En hierin volgen hem alle andere Vaders van den eersten tijd.
De h. Chrysostomus noemt ook den Zondag den „dag des broods,quot; wijl op dien dag alle Christenen de heilige Communie plachten te ontvangen — als het rechte Zondags-onderpand hunner innigste vereeniging met .Jezus Christus en als de rechte Zondags- en Paaschkiem hunner verheerlijkte opstanding ten jongsten dage.
Meerdere Vaders noemen ook den Zondag slechts den „Achtsten dag.quot; Daarbij willen zij dezen achtsten dag niet als het slot of' einde der week beschouwd
30
hebben, gelijk dit bij cle Joden de Sabbat is, maar als liet begin , waarom dan ook de daarop volgende dag ,/Feria secuiidaquot; genoemd werd. De b. AthanmhiH /egt zeer scliei'pzinnig : ,/Met den Joodscben Sal)bat eindigt de eerste scbepping, en met den Ciiristeiijken Zondag, de Oetavadies, begint de aanvang der nieuwe schepping, oi' der verlossing.quot;
Hieruit is licht te zien, dat de uitdrukking achtste dagquot; — niet op de week betrekking heeft, maar enkel op den dag der opstanding, die daarom, len einde hem van de andere Zondagen te onderscheiden, gewoonlijk de toevoeging ^grooten Zondagquot; kreeg.
De Christenen scheidden zich dus door de viering des Zondags van de lleidenen, die hun Zondag vóór den Joodscben Sabbat, den God Satnrnns ter eere, hielden en van de Joden, die den Sabbat vierden, totdat keizer Con-stantijn bij landsheerlijk edict de viering van den Zondag algemeen , ook voor de Heidenen (gelijk Eusebius bericht) aanbevolen heeft. De h. Augustinus zegt met betrekking daarop : „De dag des Heeren is niet voor de Joden, maar voor de Christenen door de opstanding des Heeren bepaald, en is van (oen af bogonnen gevierd te worden.quot; —
De h. Janimus de Martelaar, geboren omstreeks het jaar 103 in de Slavische Nieuwstad, bet oude Sichem in Samaria, heeft ons in de eerste Apologie zijner eerwaardige schriften , opgeteekend ter bescherming der Christenen tegen de valsche aanklachten der Heidenen tegen hen, den ouden Zondags-godsdienst op de volgende wijze geschilderd, die ons zegt, dat onze Zondags-godsdienst geen andere is dan die uit den oudsten, den apostolischen tijd des Christendoms.
De ecnvoudiue scliilderintr luidl:
■■51
n De (hg der zov, zoo noemden de Heidenen den Zon-dag, verzamelt allen, dio in de stad ol' op liet land verwijlen , op ééne plaats. Men begint daarmede , dat men , zoo goed dc tijd liet toelaat, de schriften der apostelen of der profeten leest. — Na afloop van het lezen hondt hij, die dc voorzitting heeft, eene rede [predikatie) tot dc vergadering,, om haar te onderrichten en uit te noodigen , dc verheven grondstellingen van deugd en godsdienst, die zij juist gehoord hebben , uit te oefenen. — Dan staan wij allen op om ons gebed gemeenschappelijk te verrichten. Wij bidden voor ons zelveu en voor hen, welke op dien tijd gedoopt worden, en voor alle menschen uit alle volkeren , opdat zij tot de kennis der waarheid komen, een heilig leven vol goede werken leiden, de geboden des Heeren waarnemen, en eindelijk tot dc eeuwige heerlijkheid geraken mogen. Na afloop van het gebed begroeten wij elkander met den u;roet des vredes.
Dan reikt men hem, die de voorzitting heeft, het brood en ecu beker met wijn en water (Offertorivm). Hij neemt ze , geeft den Vader de eer door den naam des Zoons en des Heiligen Geestes en brengt Hem eene lange dankzegging voor deze gaven , die Hij ons in genade verleend heeft. Zijn de gebeden en de dankzegging ten einde, dan zegt al het volk staande met luider stem „Amen!quot; een Hebreeuwsch woord, dat betcekent: „.la gewis en waarachtig, alzoo zal het geschieden lquot; (Prefalie). Daarop verdeelen zij , die wij diakenen noemen , aan ieder der omstanders het door de dankzegging geconsacreerde brood (Cousecraiie) , wijn en water en brengen ze ook den afwezigen (Communie.)
Wij noemen dit voedsel „Eucharistiequot;, en het is niemand veroorloofd, daaraan deel te nemen, als hij niet aan de waarheid onzer leer gelooft, als bij niet door
:32
de vergeving der zonden en liet nieuwe leven gewasschen is, en als hij niet overeenkomstig de voorschriften van Jezus Christus leeft. Want wij nemen liet niet als een gewoon brood en als een gewonen drank, maar als vleesch en bloed des Verlossers. Want wij hebben geleerd, dat door de werking van liet Eucharistisch gebed , dat het woord des Heeren zelf bevat, dit brood en deze wijn het vleesch en bloed van denzelfden Jezus zullen worden, die voor onze zaligheid vleesch geworden is.
Inderdaad, de apostelen hebben ons in de gedenkschriften, die zij ons hebben nagelaten , en die men ,/Evangeliequot; noemt, geleerd, dat Jezus Christus hun bevolen had aldus te doen, terwijl Hij , nadat Hij hij het brood genomen en gedankt bad, zeide; „Doet dat tot Mijne gedachtenis: dat is Mijn lichaan!quot; en nadat Hij eveneens gedankt had : „dat is Mijn bloed \quot;
Alsdan roepen wij elkander die dingen in het geheugen. Zij die vermogen hebben, ondersteunen de armen; en wij zijn altijd van harte bij elkander. In al die gaven prijzen wij den Schepper aller dingen door Zijn Zoon Jezus Christus en door den Heiligen Geest, üe aalmoezen, die ieder met de grootste hartelijkheid geeft, worden hem ter hand gesteld, die de voorzitting-heeft en den plicht, de weduwen en weezen, de vreemdelingen, de zieken, kortom — allen te ondersteunen, — die op eenigerlei wijze in nood zijn. — Martelaars voor de viering van den Zondag.
In de oude tijden des Christendoms was het heilig houden van den zondag met het leven der trouwe belijders van .lezus Christus zoodanig ineen gegroeid, dat men liet zelfs als het zekere kenteeken van een Christen erkende en de bevestiging der vragen: Hebt gij aan den Zondag-godsdienst der Christenen deelgenomen?quot; zekerlijk tot het martelaarschap veroordeelde.
33
I. Tijdens de vervolging van den Heidenschen keizer Diucleliamis vierde op een Zondag Saturninm , priester der stad Abitine in Afrika, in het verborgen de goddelijke geheimen in liet huis van Octavins Felix. Toen de rechters dit vernamen, verschenen zij dadelijk met eene schaar soldaten en namen negen en veertig Christenen van beiderlei geslacht gevangen. Men bracht hen voor de rechtbank, waar zij met den grootste heldenmoed Jezus Christus beleden. Zij werden in boeien geklonken en naar Carthago gezonden, waar de proconsul Anulinus zijn zetel had. Zij trokken daarheen , vol blijdschap , dat zij zich voor den naam van Jezus in boeien zagen, en brachten God daarvoor hun dank in lofzangen en liederen , die zij op den ganschen weg zongen. — Aangekomen , bracht men beu voor den proconsul, die dadelijk de vraag deed, of zij de vergaderingen der Christenen bijgewoond hadden ; hij vroeg ook naar den naam des voorzitters van de vergadering en bij wien zij gebonden waren. Docb bij wachtte het antwoord geheel niet af, maar liet de trouwe belijders van.den Gekruisigde dadelijk op de pijnbank spannen en hun vleesch met ijzeren spijkers verscheuren.
Zij verdroegen met onbuigzaam geduld die wreede pijniging. De rechter vroeg bun toen op nieuw, waarom zij het ondanks bet keizerlijk verbod gewaagd hadden vergaderingen te houden ? En de heilige Felix antwoordde: ,/Is het u onbekend , dat de Christen in de viering der heilige geheimen en in het heilig houden van den Zondag eene plechtige belijdenis aflegt , en dat die heilige gebruiken een zeker teeken van zijn geloof zijn ? „Eu de b. Thelica riep met de andere Christenen uit; „Ja, wij zijn Christenen, en omdat wij Christenen ziju, heiligen wij den Zondag, verschijnen in de vergaderingen der kinderen Gods en nemen aandeel aan de A. IIuncahi. Kmtklokjc. 1. .'j
viering der heilige geheimen. Wij vreezen niet, den Zondag te heiligen, wijl men het niet zonder zonde nalaten kan. De wet Gods beveelt liet ons; dezelfde wet zegt ons, hoe wij hem vieren moeten; en al kost hel ons het leven, wij zullen dezen dag houden en heiligen.quot;
En aan al die heldenmoedige strijders viel de martelaarskroon ten deel, want zij stierven in de gevangenis aan de uitgestane marteling door de pijnbank en de verscheuring van hun vleesch met de ijzeren nagels. Waarlijk roemvolle helden voor de viering van den Zondag zijn die eerwaardige Christenen geweest!
•Z. Eene Christelijke maagd, met name Auysia, ging in haar wit Zondagskleed over de straat, waardoor zij van een soldaat der lijfwacht van keizer Diocletianus werd opgemerkt. Blijf staan ! riep hij haar toe ; waar gaat gij heen? Anysia, bij die drieste woorden vreezende, dat haar geweld zou geschieden, maakte op haar voorhoofd het toeken van het heilige kruis, om van God de genade te verwerven, dat zij de bekoring zou kunnen overwinnen. De soldaat, verbitterd door dit teeken der Christenen , greep, vlammende van toorn , naar haar en gebood: „Antwoord, wie gij zijt en waarheen gij gaat?quot;
En zij antwoordde nu moedig: vlk ben eene dienstmaagd van Jezus Christus en ik ga naar de vergadering des Heeren— Daarheen zult gij niet gaan; gij zult den goden offeren; wij bidden heden de zon aan \quot; sprak de soldaat; tevens rukte hij haar den sluier af, waarmede haar gelaat bedekt was. Anysia stiet hern terug, sloeg hem in het gezicht en riep: //Ga, ellendeling, Jezus Christus zal u straffen De soldaat trok woedend zijn zwaard en stiet het haar in het hart. De maagd zonk neer, en stierf iu den bloei harer jaren , als martelares voor de Zondagsviering; maar hare ziel ging ten hemel in, om aldaar, als overwinnares voor den troon
des Lams, den eeuwigen, den hemelsclien Zondag in liet koor aller heiligen te vieren.
In liet Katholieke kanton Appenzell, in Zwitserland , bestond eertijds eene wet, volgens welke ieder een n '/jondagHfjeimadquot; moest hebben.
Het is een echt Christelijk en vrnchtrijk woord , het woord Zondagsgewaad. Vroeger beschouwde men het als een punt van eer, een Zondagsgewaad te bezitten, en vereerde men in dit zichtbare feestkleed ook uiterlijk den //dag des Heeren.quot; Menig lichtzinnige verspeelde en verkwistte dikwijls zijne bezitting stuk voor stuk; doch als de plundering tot aan het Zondagsgewaad voortgegaan was, dan had ook de lichtzinnigheid een einde. Met den ernst van het woord Gods was het dan : Neen, neen, het Zondagsgewaad laat ik mij nietontroo-ven ; ik laat mij niet geheel tot bedelaar en landlooper vernederen ! Wie door eigen schuld geen Zondagskleed meer heeft, die is geen echte Christen meer, hij heeft alle gevoel voor het betamelijke en alle meuschelijke waardigheid verloren \quot; —• Iemand heeft zeer juist aangemerkt; ,/Ontneem den boer zijn Zondagskleed, en hij zal spoedig zijn, wat zijn makker voor den ploeg is \quot; — Ook het Zondagsgewaad behoort tot den Zondag en tot den godsdienst. Wie door eigen schuld geen Zondagsgewaad heeft, is uiterlijk een Zondagschcnder en een onkerkelijk wereldling. liet Zondagsgewaad werd in de onde tijden als tot de heilige kerkgereedschappen behoorende beschouwd. liet niet onderscheiden van de kleederen voor do Zondagen cn de werkdagen behoort echter op tweeërlei wijze tot den modernen tijd en tot de slechte gewoonten.
;]()
Zoo namelijk:
Dat men des Zondags de werkdagskleederen draagt en allen eerbied voor den dag des Heeren uit het hart verbannen heeft, hem noch innerlijk noch uiterlijk viert en de hooge waarheden, die hij verkondigt, en de genaden , die hij bij den godsdienst schenkt, onopgemerkt laat en verzuimt. Wie den Zondag eert, om Ood zoo recht in den geest en in de waarheid aan te bidden , weet het altijd nog zoo in te richten, dat hij door zijne kleeding de geioovige viering der ziel betuigen kan.
Maar ook nog anderen zijn er , aan wie de zin voor den Zondag geheel ontbreekt en die, in de ijdel-heid hunner zelfvergoding of in hunne beperktheid van geest, vol van begeerte — om de nienschen slechts te eeren en hun om tijdelijke voordeden te huldigen, volstrekt geen Zondagsgewaad hebben , hoewel zij kleederen in overvloed bezitten, huiskleederen , statiekleederen , balkleederen , maar — geen Zondagsgewaad, en die zoo velerlei aanleiding vinden, om op werkdagen het eigenlijke Zondagsgewaad te dragen , dat dit dien eernaam geheel niet meer verdient !
De godzalige kanselier van Engeland, Thomas Morns , die onder koning Hendrik VIII den marteldood stierf voor het vasthouden aan liet heilige Katholieke geloof, placht, zoo lang hij in de gevangenis lag, zich telkens op Zon- en feestdagen netter en fraaier aan te kleeden, dan op de werkdagen. Toen men hem nu eens vroeg, waarom hij dit deed , daar hem toch niemand in zijn kerker zag, maar hij geheel alleen was, gaf hij dit antwoord: tfIk heb mij nimmer op Zon- en feestdagen daarom fraaier gekleed, opdat ik mij zeiven zou eeren, of opdat ik den nienschen zou behagen, maar om hierdoor mijn God te verheerlijken , wien deze dagen gewijd zijn
37
Even zinrijk als mi de beteekeum van lid Zondagsgc-waad is, even onwaardig is des Zondags de valse he pra ch t, waarmede vele Christenen den dag des Meeren en zich zeiven plegen te ontwijden.
Moge ieder, die zich aan deze zonden heeft schuldig gemaakt, of mischien nog maken wil, recht behartigen het waarlijk ernstige en zoo vaderlijk welwillende woord van den heiligen Chrysostomns, als hij daartegen zegt;
„Is het niet dwaas, wanneer de Zon- en feestdag invalt, zulk eene overgroote zorg aan het lichaam te besteden, reeds vooraf het prachtigste kleed uit de kast te halen en met alle nauwkeurigheid in gereedheid te leggen, fraaie schoenen aan te schallen , kostbare spijzen op de tafel te zetten, allerlei overvloed van alle kanten bijeen te brengen en zich op elke wijze te tooien en te sieren, maar op de —ziel, de verwaarloosde, bevlekte, verwilderde, hongerige en onreine ziel geheel niet te letten ? Gij brengt een versierd lichaam , maar eene naakte en leelijke ziel hierheen in de kerk. Het lichaam ziet uw medemensch , uw mededienstknecht , en daarom is er weinig aan gelegen , hoe dat aangedaan is ; maar gene, uwe ziel, ziet G o d, en Hij zal uwe nalatigheid hierin gewis zeer streng straffen! Weet gij niet, dat op dit altaar een he-melsch vuur brandt, dat is , dat de Godmensch tegenwoordig is ? Breng dus geen stroo , hout, stoppelen en dergelijke, dat is, zonde, mede hierheen, opdat uwe ziel door dat hemelsche vuur niet worde aangetast en verslonden. Breng veel meer kostbare steenen, goud en zilver, dat is, deugden mede , opdat deze hier nog meer gereinigd worden, en gij het altaar met eene groote en rijke winst kunt verlaten. Is er iels
zondigs aan 11 , zoo leg het at' en verwijder het uit, uwe ziel , eer gij hierheen aan hel altaar komt lquot;
De Zondag — een dag van goede werken.
(lelijk uit het getuigenis van den heiligen Justinus den martelaar blijkt, hebben de eerste Christenen den Zondag zeer bijzonder niet de beoefening- van goede werken , vooral van werken der barinhartigheid , feestelijk gevierd.
Opdat ook wij hen hierin met liefhebbenden ijver navolgen zouden , daartoe vermaant ons allen de heilige Chn/sostomvs op de pleehtigste wijze met de woorden ;
z/De Zondag is vooral tot het geven van aalmoezen geschikt. Gij zegt misschien: //Hoe, zal dan de eene tijd meer dan de andere daartoe kunnen opeischen ?quot; — Zie maar: op dezen dag rust men van allen arbeid; maar door de rust wordt ook bet gemoed vroolijker en opgeruimder, en daarom meer tot geven geneigd. Doch wat veel meer is, aan dezen dag juist hebben wij zeiven talloos veel goeds te danken. Op dezen dag namelijk is de dood overwonnen, de vloek opgeheven , de zonde uitgedelgd , de duivel in boeien geslagen , de lange oorlog geëindigd, God met de menscheu weer verzoend, en ons geslacht tot het vroegere , ja tot een nog hooger welzijn teruggebracht; en de zon heeft op dezen dag het bewonderenswaardige en verbazingwekkende wonder gezien, dat namelijk de mensch onsterfelijk geworden is. Aan dit alles willen wij ons herinneren ; en dan zal de Zondag een voorspreker voor de armen zijn, terwijl hij ons toeroept; //Bedenk, o mensch, hoevele en groote goederen gij op dezen dag ontvangen hebt, en van welke groote kwalen gij bevrijd zijl \quot; Ja, de Zondag is de geboortedag van het gansche inensche-lijke geslacht; want wij waren verloren en werden op
;}0
dezen dag weergevonden; wij waren dood en werden weer levend; wij waren vijanden en werden verzoend! En daarom willen wij dezen dag op eene geestelijke wijze vieren , niet door gastmalen en wijngelagen , niet door dronkenschap en dans, maar daardoor, dat wij onze armere broeders milddadig ondersteunen
De Broederschap ter verzoening der Godslasteringen en Zondagsontlieiligingen.
Van l'atcr Lauuk.ntius Heciiï,
In de voorstad van St. Dizier, departement der Hoven-Marne in Frankrijk, bevindt zich de kleine parochie des h. Martinus van Lanone, wier bewoners zich bijna uitsluitend bezig houden met scheepsbouw en handel in hout, dat zij vroolijk neerwerpen in het water der Marne, eene diepe rivier. In het algemeen zijn de bewoners van dat kerspel arm , maar goedaardig, dankbaar , vrij ontvankelijk voor het goede en dus niets minder dan ongestemd voor de edele gezindheden, welke de godsdienst van het heilige kruis inboezemt.
Maar juist die heilige godsdienst was hun vrij onbekend , want slechts op het tijdelijke bedacht en sedert den tijd der revolutie door eene lange gewoonte van de vrome oefeningen der Katholieke Kerk vervreemd, bezochten zij het Christelijke onderwijs bijna geheel niet meer en verwaarloosden de zaligheid hunner zielen op eene hoogst betreurenswaardige wijze. In het jaar 1832 was de helft der huwelijken niet Christelijk ingezegend , en vele jongelingen en jonge dochters, ja zelfs mannen, hadden niet eens de eerste heilige Communie ontvangen. Welke deugden kunnen er in eene parochie bloeien, wanneer de godsdienst niet meer bezocht, het woord Gods niet meer aangehoord en de heilige Sacramenten niet meer ontvangen worden? Daarbij was «de Godslastering algemeen , en de Zondagen werden op alle moge-
Kt
lijke wijze door werken, verwaarloozing van den godsdienst en andere zondige gewoonten ontheiligd.
God, rijk in Zijne ontlermingen, had , ter nitroeiing dier twee hoofdzonden , der Godslasteringen en ontheiliging van de Zondagen , eenerzijds de cholera en anderzijds langzamerhand krachtige arbeiders in Zijn wijnberg naar deze parochie gezonden; zelfs zeer vrome personen smeekten sedert langeren tijd in ijverig en aanhoudend gebed tot God, om aan deze gruwelen een einde te kunnen maken; doch vergeefs! Eindelijk verscheen er een missionaris uit liet bisdom Langres, en hield eene missie in Januari des jaars 1817 , waarhij de. parochiekinderen zeer vlijtig aanwezig waren en het goddelijke woord heilbegeerig aanhoorden. Na afloop der missie, op een Vrijdag, hield de missionaris eene predikatie over de heiliging van den Zondag. Gedurende deze predikatie gevoelde de pastoor der plaats , de heer Petrus Marche, zich ongemeen aangedreven, eene oproeping aan zijne parochiekinderen te doen. Van dit denkbeeld doordrongen , herhaalde iiij zeer kort de zoo even gehoorde voordracht en zeide tot hen, dal een krachtig middel tot nitroeiing der ontheiliging van den Zondag zou zijn de vestiging van eene vereeniging lot verzoening dev heleedigingen, welke den lieren God door de ontheiliging der Zondagen aangedaan worden. Zijne oproeping vond bijval. Den volgenden Zondag herhaalde hij de oproeping, en zie, eenige dagen later telde de vereeniging reeds meer dan twee honderd leden.
Uit is liet zwakke begin van de Aartsbroederschap ter verzoening der Godslasteringen en ontheiliging der Zondagen , welke binnen korten tijd zich over vele staten en koninkrijken zon uitstrekken en door de hoogwaardigste bisschoppen als een groot teeken der zaligheid voor hunne kudden begroet worden. Ja dit is he
M
zwakke begin van tic Aartsbroederschap ter verzoening der Godslasteringen en ontheiliging der Zondagen ; want de pastoor van Lanone had bij de vestiging slechts ten doel, door vereenigd gebed en waarneming van doelmatige instellingen de heiliging van den Zondag te bevorderen en de beleedigingen , die God door eene zoo al-gemeene ontheiliging aangedaan werden , te verzoenen; maar de stichting der vereeniging met het dubbele doel: verzoening en uitroeiing der Godslasteringen en ontheiliging der Zondagen , was den hoogwaardigsten bisschop van Langres, den heer Parisis, dien in de Kerk van Jezns Christus door wijsheid en geleerdheid hoogst roemvol onderscheiden prelaat, voorbehouden. Levendig getroffen door die woorden, waarin de Heilige Vader Pius IX eenige dagen na zijne keuze openlijk zijne diepe smart over de hand over hand toenemende Godslasteringen en ontheiliging der Zondagen had uitgesproken, nam hij het besluit, op alle mogelijke wijze de smart van den Heiligen Vader te verzachten , de Godslasteringen en ontheiliging der Zondagen , die als twee schrikkelijke wonden in de menschelijke maatschappij ingekankerd zijn en haar naar het zekere verderf voeren, overal te beletten , en zoo God door een verbond van voor God ontvlamde zielen te verzoenen.
Met dat. doel ontwierp bij de statuten der vereeniging tot verzoening der Godslasteringen en ontheiliging dei-Zondagen en dacht er ernstig aan , aan deze de grootste uitbreiding te verschaffen. Maar even als al het groote in het kleine een begin neemt, zoo koos hij de klein vereeniging, die juist in de onbeduidende parochiekerk van den heiligen Martinus van Lanone gesticht was, tot middelpunt van alle andere veréenigingen , die in zijn bisdom hetzelfde doel wilden bereiken. Daarom bevestigde bij op den 38 Juli 1817 bij bisschoppelijke
beschikking die vereeniging, cn sdionU haar met het grootste genoegen de aflaten, die hij gemachtigd was te verleenen. Hiermede niet tevreden, wendde hij zicli tot den Heiligen Vader Pins IX , verzocht hem om de bevestiging dier vereeniging, om talrijke, aflaten en eindelijk om de genade, dat hij deze kleine vereeniging tot Aartsbroederschap mocht verheffen. Bij dat verzoekschrift voegde hij nog dat heerlijke onderricht over de zondigheid der Godslasteringen en der ontheiliging van de Zondagen , dat hij aan de hooge geestelijkheid en aan alle geloovigen van zijn bisdom gericht had. Op den 27 Juli 184.7 bevestigde Pins IX deze Broederschap, beschonk haar met vele aflaten en na drie dagen verhief hij haar tot Aartsbroederschap.
Die Aartsbroederschap werd den 18 Juli 181-8, op het feest van den heiligen Camillas van Lessis, in de parochiekerk van den heiligen Martinns te St. Dizier op de meest plechtige wijze ingevoerd, nadat zij vooraf aan het gebed der parochiekinderen en van meerdere Ordesgenootschappen was aanbevolen. De schoone zinnebeelden dezer Aartsbroederschap, die de kerk versierden, talrijke priesters uit den omtrek, die bij de installatie dezer broederschap tegenwoordig wilden zijn, eene over de God toekomende eer gehouden redevoering, de zegen met het Allerheiligste en verscheidene ceremoniën moesten dezen dag den aanwezenden onvergetelijk maken , want hij was een dag van blijdschap en van rijkelijken zegen. Daarna werden op de Zondagen bijna altoos lessen voorgedragen , die bijzonder geschikt waren , om het groote doel der Aartsbroederschap krachtig te bevorderen, de tot bereiking van dat doel noodzakelijke middelen bemind te maken en de toehoorders recht diep in de geest er van in te leiden. Sedert dien tijd werden de godsdienstoefeningen vlijtiger bezocht,
43
voornamelijk versclienen de geloovigen talrijk op den laats ten Zondag der maand, wijl Inidens het negende besluit de broederschap vergadert, om aan God voor alle beleedigingen , die Hem ooit door lasteringen van Zijn heiligen naam en door ontheiliging der Zondagen aangedaan zijn geworden, in het, bijzonder voor die , welke Hem gedurende den loop der bijna geëindigde maand toegevoegd werden, openlijk eene eerbiedige albede te doen.
De godsdienst dezer Broederschap wordt op de volgende wijze gehouden : Op den avond van den Zondag , die ter verzoening der Godslasteringen enz. bestemd is, begint vooreerst het gezang van den avonddienst. Hierop bestijgt de direteur der Aartsbroederschap den kan-stil , beveelt in het gebed der leden en der gausche vergadering verscheidene op de Aartsbroederschap betrekkelijke gewichtige aangelenheden aan , vermeldt de vorderingen der Aartsbroederschap en houdt eene toespraak of een onderwijs over het gewichtige doel der Aartsbroederschap of over eenig ander pnnt der zedeleer. Na afloop der toespraak wordt de zegen op de plech-tigste wijze met het Hoogwaardigste Goed gegeven.
Op alle andere Zondagen bidt men na het avondgebed, dat in Frankrijk op zeer veel plaatsen in de kerk verricht wordt, het Onze Vader, een Ave Maria, ,/Ecrc zij,quot; de nederige albede, benevens de drie aanroepingen des heiligen aartsengels Michael, des heiligen Martinus en des heiligen Lodewijks.
Daarenboven bevinden zich alle Zondagen, tusschen de Godsdienstoefening, meerdere personen vóór het Hoogwaardigste Goed om het aan te bidden , de God door lasteringen en ontheiligingen der Zondagen aangedane beleedigingen te verzoenen, en voor de bekeering der (Jods-lasteraars en ontheiligers der Zondagen te bidden. — Eene
14
soort van eeuwige aanbidding op de Zondagen. —
Ook zijn de leden uitgenoodigd, op den Zondag den godsdienst met hetzelfde doel bij te wonen.
De Aartsbroederschap verbreidde zich binnen korten tijd met ongemeene snelheid, en dit brengt ons met recht tot liet besluit, dat zij een goddelijk werk is. Zij nam haar begin in een verontzedelijkt en arm kerspel in eene te kwader naam staande voorstad der kleine stad St. Dizier. Zij hoeft haar middelpunt in cene kerk, die zich noch door haar bouwtrant, noch door inwendige schoonheid onderscheidt. Bovendien ontbrak het haar niet aan talrijke en door hun aanzien gewichtige vijanden, die haar dadelijk bij het begin dreigden te verstikken.
Maar ongeacht groote hinderpalen verbreidde zich de Aartsbroederschap met de snelheid des lichts, ja met eene voorbeeldelooze werkzaamheid; want zij heeft den zegen des Heiligen Vaders, zij heeft ten doel de grootste eer van God en het welzijn dei- menschelijke maatschappij; zij stemt geheel en al overeen met de godsdienstige behoeften des tijds en werd door meerdere bisschoppen aan hunne geloovigen als een bijzonder tee-ken der goddelijke gunst aanbevolen.
Nauwelijks werd de Aartsbroederschap bekend, of er kwamen van alle kanten verzoekschriften om opname in dezelve, om oprichting van filiaal-Broederschappen. Meerdere priesters in Frankrijk, die, wegens de steeds de overhand nemende gruwelen der godslasteringen en ontheiliging der Zondagen met diepen rouw vervuld, reeds vóór de stichting dezer Aartbroederschap besloten hadden, vereenigingen tot heiliging van den Zondag , o( ver-eenigingen tot verzoening der godslasteringen en derver-wenschingen in hunne parochieën op te richten, sloten zich dadelijk aan deze Aartsbroederschap aan, begroet-
ten haar als een bijzonder geseliikt middel tot lieiliging van het tegenwoordige geslacht en verlangden van den directeur der Aartsbroederschap de acte van de inlijving hunner parochie als filiaal-Broederschap, ten einde haar zegen en de vele aflaten deelachtig te worden, en met vereende kracht des gebeds van zoo vele leden deze twee ondeugden te vezoenen en aan hare uitroeiing te arbeiden.
Drie maanden na hare oprichting telde de Aartsbroederschap reeds meer dan duizend leden, waaronder tweehonderd mannen en twaalf kloosterlijke genootschappen. Twee maanden later, den ^0 December, waren er twee duizend een honderd tweeëndertig leden, acht groote seminariën, twee collegiën, tweeëntwintig kloosterlijke genootschappen en dertig Broederschappen in verschillende bisdommen. In het laatst des jaars 1850 was de Aartsbroederschap in meer dan zestig bisdommen ingevoerd, had bijna duizend Broederschappen , was met meer dan honderd vijftig geestelijke genootschappen vereenigd. Zij is de zeeën overgestoken, heeft zich in Algerië in Afrika, in Engeland gevestigd. Men kan zonder overdrijving het aantal leden op meerdere honderdduizend schatten; want eene enkele lijst der Broederschap bevat dikwijls tien- tot dertigduizend leden. —
Het iVlleuiieii.iüste Sacrament bes Altaars.
De Donderdag is voor de kerk Gods en hare geloovigen een ongemeen eerwaardige dag, want op hem wordt telkens het gansche jaar door de eerste Witte Donderdag gevierd, namelijk de day der imtellïng van hel aller-heiligde Sacrament des Altaars en wel naar zijne drievoudige betrekking van: de voordurende legenwoordigheid
46
van den Godmensch Jezus onder ons, krachtens Zijne belofte: ,/Ik blijf bij u alle dagen tot aan het einde der wereld!quot; Matth. 28: 20; — vervolgens de onbloedige vernieuwing van Zijn eenmaal aan het kruis op Golga-tha op bloedige wijze volbracht verzoeningsoffer, krach-leus Zijn laatsten last aan Zijne apostelen: „Neemt en eet, dit is Mijn lichaam, dat voor u gegeven wordf. Doet dit tot Mijn aandenken.!quot; 1 Cor. 11 : 24; — eindelijk de Commnnie, krachtens Zijne plechtige verklaring : z/Mijn vleescli is waarlijk spijs en Mijn bloed waarlijk drank; wie Mijn vleesch eet en Mijn bloed drinkt, die blijft in Mij en Ik in hem!quot; Joann. 0 : 56.
Gelijk nu onze Heer en Heiland, de Godmensch Jezus Christus, sedert Zijne opvaart in den hemel in de glorie ter rechterhand Zijns Vaders zit, zoo troont Hij ook op de aarde, doch in nederige, sacramenteele bedekking, in de heilige Hostie in den tabernakel op onze altaren, waarom dan ook de h. Joannes , de Evangelist, in de geheime Openbaring de sterke stem van (iods troon hoort spreken: ,/Zie den tabernakel Gods bij de menschen; Hij zal bij hen wonen en zij zullen Zijn volk zijn!quot; Openb. 21 : !5.— O welk eene wijsheid en goedheid van Jezus in dit Sacrament! Hij bevredigt met Zijne tegenwoordigheid den hemel, zonder de aarde te bedroeven. De hemel is de woning Zijner heerlijkheid, en onze godshuizen met hunne altaren zijn de slille troon Zijner genade en liefde voor ons, de arme zondaars.
Als nu die hoogheilige tegenwoordigheid van den Verlosser in de Eucharistie hier beneden, tot opdenjong-sten dag, nooit ophoudt, zoo kan en mag ook de viering ter aanbidding en vereering van dit genaderijkste geheim nooit ophouden; daarom herhaalt ook de Kerk op eiken Donderdag den dag der instelling er van, liet „heilige Sacramentsfeest.quot;
47
De Kerk onderscheidt de Hoogmis op dezen dag daardoor, dat zij tot driemaal met het Hoogwaardigste Goed den zegen laat geven —gewis ter duidelijke aanschouwing: dat Christus Jezus, de oorsponkelijke bron van allen goddelijken zegen en der heilbronnen van alle genaden, hier persoonlijk tegenwoordig is, om alle vermoeiden en beladenen te verkwikken, die door Zijn zegen verkwikt willen worden , en de zegening geschiedt tot driemalen — gewis ter eere der allerheiligste Drievuldigheid, of ter eere der drievoudige geboorte des Hee-ren, of ter aanduiding van het drievoudige doel bij de instelling van dit genademiddel. — Deze Hoogmis wordt rechtstreeks ^Engelenmisquot; genoemd. Eu die naam noodigt reeds tot de hartelijkste godsvrucht uit. liij herinnert ons toch, dat wij vergaderen tot aanbidding van liet ,/Engelenbrood,quot; gelijk wij het Sanctissimum zoo zinrijk plegen te noemen; dat wij door onzen godsdienst den Heer der engelen willen verheerlijken, die onophoudelijk lof en hulde ontvangt van dc engelen des hemels, welke hier beneden op het altaar Hem hun aanbiddend ,/Gloriaquot; vol van de vlammendste liefde en de diepste nederigheid brengen; en dat wij zeiven den engelen in liefde en reinheid gelijk moeten zijn, als wij waardig zijn willen, ons met de engelen ter aanbidding van het Allerheiligste te vereenigen. — Op vele plaatsen wordt ook binnen de kerk de zoogenaamde ,/Donderdags-processiequot; met het Allerheiligste gehouden , en op dc namiddagen hebben de „mcramentcele Broeder-schaps-gehedenquot; plaats, bij welke meestal de getijden ter eere van het Sacrament des Altaarsquot; gebeden worden.
Maar ook de „eeuwige lamp,quot; genaamd ,/Godslamp brandt plechtig dag en nacht in de kerken en kapellen voor het altaar met bet Allerheiligste of voor de monstrans. O zij noodigt mei haar licht, gelijk de heilige
48
Driekoning-ster, op dien tijd, als daarbinnen geen openbaren godsdienst gehouden wordt, den Christen uit ten bezoek van Jezus Christus den goeden Herder, in het Sacrament.
En de godzalige Christen betreedt gaarne den eerbied-wekkenden drempel, om hier in de hoogste betrekking het gebod van God te vervullen. //Gij zult God uwen Heer aanbidden!quot; Matth. 4:10. Als Kind in de krib werd Hij toch reeds door de wijzen uit het Oosten aangebeden, Hij, van wien gezegd wordt: Alle engelen zullen Hem aanbidden!quot; Hebr. 1 ; 0. en : //In den naam van Jezus zullen zich alle knieën buigen!quot; Phil. 2:7. Hij werd aangebeden door de apostelen op het schip en door den melaatsche en den blindgeborene op de openbare wegen. De heilige Avymtinm merkt daarom aan: ,/Niemand eet dat vleesch, eer hij het aangebeden heeft; niet slechts zondigen wij niet, als wij aanbidden, maar wij zondigen, als wij niet aanbidden.quot; Alle vrome dienaars en dienaressen Gods hebben, van de vroegste tijden af, dezen verheven plicht der aanbidding van Jezus in het allerheiligste Sacrament des Altaars erkend; daarom bezochten zij dikwijls, oneindig dikwijls hun Godheiland in het Hoogwaardigste Goed en vonden wellust en zaligheid in Zijne nabijheid. — De heilige Magclalena van Pazzi snelde 's morgens vroeg , 's middags, als ook 's avonds laat, en, als zij overigens op den dag een vrij oogenblik vond, tot Jezus in het allerheiligste Sacrament, om Hem te bezoeken en aan te hidden. IJverig beval zij tevens die gezegende gebeden aan al hare vrienden en vriendinnen aan, tot hen zeggende: ,/Een vriend, die dicht bij zijn vriend woont, bezoekt hem veelvuldig, wenscht hem goeden morgen, goeden dag, goeden nacht, en laat geene gelegenheid ongebruikt, als hij op den dag met hem praten
19
kan. Bezoek gij dus ook den Heer, uw allerbesten Vriend, veelvuldig in het allerheiligste Sacrament — wanneer en hoe het uwe zaken toelaten. Aan den voet van het altaar wordt vooral het innerlijke gebed goed verricht. Offer voornamelijk bij alle bezoeken den eeuwigen Vader dikwijls het bloed Zijns ééngeboren Zoons op, en gij zult spoedig ondervinden, dat die bezoeken zeer geschikt zijn, om de lielde Gods in u te vermeerderen. Doe evenzoo ook den lieven Heiland door uwe algeheele overgave nederige afbede voor al de oneer en beleedigingen, die Hem door de lau wheid der ge-loovigen en de boosheid der ongeloovigen aangedaan zijn.quot; — Als de eerwaardige broeder Frauciscus van het Kind Jezus, een ongeschoeide Carmeliet, voor eene kerk of kapel voorbijging, waarin het Hoogwaardigste Goed bewaard werd, dan trol' het hem ais een heilige ban, hij moest het bezoeken en placht dikwijls te zeggen: //Het past niet, dat een vriend, die bij het huis zijns vriends voorbijgaat, niet binnentreedt, om hem teil minste te begroeten en eenige hartelijke woorden met hem te spreken!quot; Hij vergenoegde zich echter niet met slechts eenige woorden, maar bleef dikwijls, zoo lang men het hem vergunde, in de tegenwoordigheid van zijn gelidden Heiland. — De heilige Casimir, koninklijk prins van Polen , begaf zich dikwijls midden in den nacht naar de kerk en bad voor de gesloten deur, op de knieën liggende, zijn hemelschen Koning aan, die daar binnen in het Sanctissimum op het altaar troonde. — De heilige Franciscus Xaverius gevoelde zich zoo zeer tot het allerheiligste Sacrament des Altaars aangetrokken, dat hij , als het maar eenigszins mogelijk was, eene aan de kerk grenzende woning koos. Te Malaga overnachtte hij, als een andere Samuel , in de Sacristie op den blooten grond , en ging
A. Uunoaki. KcrslkUikje. I.
50
van daar in de, kerk, waar hij liet grootste gedeelte van den nacht, voor het Allerheiligste geknield , in het gebed doorbracht. —• Pater Thomas Sanchez bezocht de heilige Eucharistie vijfmaal daags; maar op Donderdag, dien hij als den dag der instelling bijzonder vierde, achtmaal. Tevens oefende hij op dien dag de grootste gestrengheid jegens zich zeiven , en deed het ciliciurn of den boetgordel om; den ganschen dag door hield hij zich dan in den geest bijna uitsluitend met Jezus in het Sanctissimum bezig. En als hij door bekoringen geplaagd werd, riep hij uit: „Gekruisigde Jezus! Allerzaligst Sacrament! Zaligste Maagd Maria ! en oogenblikkelijk verdween de bekoring. — De heilige aartsbisschop van Milaan, Carolns Borromaeus, noemde de kerken, waarin het Allerheiligste bewaard werd, zijn paradijs op aarde. ,/Hier ,quot; zeide hij , „herstel ik mij van den zwaren last mijner herderszorg en geniet ik de zoetste rust.quot; —• De zalige Ht/acinte Marescotti kende hier beneden geen grooteren lust, dan haar Heer en God in deMontrans ten toon gesteld te zien, en wenschte, in godsvrucht en aanbidding opgelost, altoos voor Zijne voeten te mogen liggen. Gedurende den ganschen tijd, dat het hoogheiligste Sacrament ten toon gesteld was, was zij boven de aarde verheven en zwom in een droom van de zoetste vreugdetranen. — Welke groote genaden de edele dienaar Gods Lodewjk de Ponte bij het bezoek en de aanbidding van het Allerheiligste ontving, betuigt hij zelf, wanneer hij schrijft: „Mijne ziel wordt somtijds zoo van hemelschen wellust overstelpt, dat deze zich ook over het lichaam uitstrekt; dikwijls word ik door de gevoelens van liefde, van nederigheid en van verheerlijking derwijze medegesleept, dat ik onder tranen van dank en verrukking genoodzaakt ben met de koningin van Sabat ; uit te roepen „Zalig zijn uwe dienstknechten , die
51
altous voor u staan!quot; en : „Zalig zult gij zijn, mijne ziel, wanneei' gij langen tijd kunt knielen in de tegenwoordigheid van uw God !quot; —
Met de aanbidding verbindt de vrome Christen ook de nederige bede en voorbede; want in het allerheiligste Sacrament heeft de goddelijke Heiland als 't ware den troon zijner genade opgeslagen , en is Hij steeds bereid ons aan te hooren, en heeft Hij Zijne handen altijd geopend, otn ons met de volheid Zijner zegeningen te overladen. Blijde roept daarom de heilige Iheresia van Jezus uit: //Het is niet iedereen vergund, met den koning ie spreken , ten hoogste kan men hopen, hem zijn begeeren door een derde mede te deelen ; maar om met U , o Koning der eeuwige glorie ! te spreken , hebben wij geen derde noodig. — Gij zijt steeds bereid in het allerheiligste Sacrament des Altaars allen gehoor te verleenen ! Ieder, wie maar wil, vindt U hier altoos en mag op het- vertrouwelijkst met U spreken. Al krijgt men ook toegang tot den koning, welke moeite kost dit ! De koning geeft toch slechts zelden in bet jaar audientie; maar met U , o mijn God, kan men in dit Sacrament dag en nacht, en zoo dikwijls men maar wil , spreken !quot; — De heilige Alphonsus van lignori zegt : ,/In het bezoek van het Allerheiligste ligt ook een groote zegen. Ik kan u verzekeren, dat Jezus Christus aan eene ziel, die eenigszins in zich gekeerd voor het Allerheiligste verwijlt, meer troost schenkt, dan de wereld met al hare feesten en vermaken ooit in staat is te geven. Welk eene reine blijdschap verschaft het, geloovig voor een altaar te knielen, en, al gevoelt men ook slechts weinig godsvrucht in zich , toch vertrouwelijk met .lezus te kunnen spreken, met Hem , die daar wacht , om ons gebed te hooren en te verhooren ! Welk een troost verschaft liet , Hem
I*
om vergeving te mogen bidden , en Hem onze behoeften te mogen mededeelen, gelijk een vriend aan den Vriend , in wien hij geheel zijn vertrouwen stelt; bij Hem Zijne genaden, Zijne liefde, den hemel te kunnen afsmeeken ! Welke zaligheid, ongestoord daden van liefde op te wekken tot Hem, die op dit altaar voor ons tot den hernelschen Vader bidt, die hier, van liefde tot ons ontvlamd, tegenwoordig woont en troont! — Doch , waartoe nog meer woorden ? — Komt , ziet en proeft, hoe zoet de Heer is lquot;
En , die Jezus Christus in het Allerheiligste niet plegen te bezoeken, roept de heilige Chrymtomm toe: „De wijzen kwamen tot van de uiterste grenzen van Perzië naar den stal te Bethlehem , om het kind Jezus te bezoeken en aan te bidden ; en wij, die ons niet met de moeiten eener verre reis behoeven te belasten, om Het in onze kerken en tabernakels aan te bidden , die slechts uit onze huizen behoeven uit te gaan, wij weigeren dit te doen ! Is zulk een gedrag niet de grootste nalatigheid , ja de hemeltergendste en zwartste ondankbaarheid ?quot;
Lieve lezer , mocht wellicht ook n de laatste aanklacht treffen , toef dan niet langer, uwe nalatigheid en ondankbaarheid tot nu toe in veelvuldige en recht godsdienstige bezoeken van het Allerheiligste te veranderen, de rijkste zegen zal op uwe ziel rusten ! —
Met het bezoek van het Allerheiligste is ook een aflaat verbonden. Paus Pius VI verleende bij rescript van 17 September 1796 allen Christelijk- geloovigen een volkomen aflaat, die op den eerden Donderdag in elke maand rouwmoedig biechten , en godvruchtig com-municeeren en het allerheiligste Sacrament des Altaars bezoeken, óf waar het ter aanbidding ten toon gesteld, ól waar het in den tabernakel besloten is , en die het volgende gebed van den heiligen Cajetanus bidden :
53
Zie neer, lt;gt; Heer, van uit Uw Heiligdom en Uwe verheven woning en aanschouw dit hoogheilige Ofler , dat de groote Hoogepriester , Uw heilige Zoon , onze Heer Jezus, U brengt voor de zonden Zijner broeders, en vergeef ons de menigte onzer boosheid. Zie, de stem des bloeds van onzen Broeder Jezus schreit tot U van het kruis! Verhoor, Heer! wees genadig, Heer, merk op en doe het! Draal niet om Uws zelfs wil, mijn (ïod ! want Uw naam is aangeroepen over deze stad, en dit volk, (Daniël 9 : .1!)) en handel met ons naar Uwe barhartigheid! Amen.quot;
En allen, die op de overige Donderdagen des jaars biechten en conununiceeren , en dit gebed vóór het Hoogwaardigste Goed knielend verrichten, schonk hij een aflaat van 7 jaren en 7 maal veertig dagen , eindelijk hu i, het op de overige dagen des jaars bidden , een aflaat van 100 dagen.
Al die aflaten kunnen ook op de overledenen worden overgebracht. —
Elke Donderdag brengt ons ook voor den geest:
De heilige Theresia van Jezus hield zich bij hare vrome meditatiën voornamelijk met den goddelijker! Heiland zeiven bezig en zocht Hem met groote voorliefde in Zijn bitter lijden en sterven op. —• Daarom wandelde zij zeer dikwijls, maar vooral op eiken Donderdagavond, in den geest in den tuin Gethsemane en beschouwde aldaar nu den diepen rouw op het gelaat des Heeren, dan de vreeselijke smarten Zijner ziel, dan weer liet bloedige angstzweet, dat over Zijn eerwaardig voorhoofd vloeide, cn dat zij alsdan met de tranen van haar innigst medelijden als 'tware trachtte af te wasschen. — Soms doorwandelde zij ook den tuin Gethsemane en zocht, daarin geestelijke bloemen. Zij plukte zich het
Iieinelsclie viooltje der nederigheid , de witte lelie der reinlieid en de purperen roos der heilige liefde, vlocht zich daarvan ecu ruiker cu versierde daarmede hare ziel.
Dio tuin Gethsemane staat ook voor ons allen open, en ook wij moeten dikwijls, maar meer bijzonder eiken Donderdagavond , licm in den geest godvruchtig doorwandelen, met het hartelijkste medelijden en met vrome besluiten tot boete den dooclmngst van Jezus beschouwen, en onze ziel eveneens met den geestelijken ruiker .der heilige Theresia sieren.
Overweeg dan de beteekenis des tuins!
Christus de Heer ging met Zijne lieve jongeren uit het huis, waarin Hij het heilige Avondmaal gehouden had, over eene kleine beek, die Cedron heette. Joan. 18; 1. Eu in den grooten angst en de vrees, die Hij voor den nacht had , gedacht Hij, met hoe grooten smaad'en pijn Hij jammerlijk zou gemarteld en gekruisigd worden. Daar werd Hij door een grooten dorst overvallen, want Zijne heilige borst was Hem dor en brandend, en Hij dronk uit de beek , gelijk David in het Boek der Psalmen verkondigd had. //Uit de beek heeft Hij aan den weg gedronken \quot; En nadat Hij toen Zijn „ Deo gratias !quot; gesproken had, ging Hij met de drie jongeren in den tuin , die beueden aan den Olijfberg was.
Hierover zegt de heilige Ambrosius : De oude Adam is eene voorafbeelding van den nieuwen Adam geweest. Adam werd van ruwe aarde gevormd en door God in het paradijs gebracht; Christus werd uit het reine lichaam van Maria de Maagd geschapen en door den Heiligen Geest eveneens in dien tuin gebracht. — In den tuin vingen de booze geesten den eersten mensch , dat hij zondigde , in den tuin zou de andere mensch gevangen worden , de onschuldige, van wien de eerste mensch afviel in den eeuwigen dood. — De schuld van den eersten
55
mensch begon in den tuin , zoo ook begon liet. leed van den anderen mensch in den tuin. — Waar de booze vijand den eersten mensch zocht, vond en bedroog, daar zocht de Heer weer dien eersten mensch en overwon den boozen vijand.quot;
En de heilige Augnsthim verklaart ons , waarom de Heer in den tuin gegaan is : ,/In den tuin zijn velerlei bloemen; in Christus zijn velerlei deugden. — In den tuin is velerlei zaad; in Christus velerlei zaligende genade. — In den tuin is menig bloeiend takje; in Christus het leven der menschen. — In den tuin zijn boomen, die boven in de kroon zeer fraai en in den wortel wanstaltig zijn; in Christus is boven de lichte kroon der Godheid , maar naar de zijde der menschheid is hij inden tijd der marteling eene me! aatsche gestalte.— Niemand versmaadt de zoete vrucht der boomen, omdat de wortel wanstaltig is. Wilt gij dus boven de vrucht hebben, zoo maak u gelijk aan den wortel ; verblijden u de vruchten , welnu , verblijd u dan ook en vindt lust in den wortel!— De menschheid van den Heer is voor ons een werk Zijner Godheid. Wilt gij u voor de kroon geschikt maken , opdat u de vrucht geworde, zie dan naar den wortel. Hij is niet fraai, hij is alledaags gevormd, hij is verworpen, hij is diep in den grond, hij is onder de voeten der menschen, hij draagt zwaar en is toch gezegend met rijke vruchten.
Zie , zoo moet gij in de marteling van uw Heer ingaan ; gij moet afstand doen van alle hoovaardij van menschelijke gestalte en inenschelijk schoon ; gij moet u trouw en vroom houden aan de goede werken ; gij moet verworpenheid gewillig dragen van het aangezicht der menschen , als de Heer u in Zijne eenzaamheid roept; gij moet nederdalen in den diepen afgrond met alle nederigheid, en als zij u vervolgen , moet gij u gewil-
5fi
li^ laten vertreden onder hixnne voeten. Maar in rijke vrucht der 'zaligheid zult gij u verheugen, geliefde ziel, als het kruis van Jezus Christus, om hem gelijkvormig te worden , zwaar op u mag drukken!quot; —•
In zijn boekje ,/Lichten voor stichting zoekende Christenenquot; zegt Jh\ Jose/)// van Weler zeer leerrijk :
Maar ook den goeden mensch ontzinkt soms de moed, ook do goede menscli komt soms in omstandigheden , waarin hij gevoelt: ',/Ik ben zonder licht, zonder kracht, zonder hoop en er zweven mij zaken voor den geest , die mij doen sidderen en versagen!quot; —Dit zijn die oogen blikken , die uren, die dagen, waarop zich God voor de vromen ■verbergt. Die oogenblikken , uren, dagen zijn zoo bitter. Maar ook hierin is onze lieve Heer en Heiland ons voorbeeld; ook voor Hem verborg zich de hemelsche Vader en Hij versaagde.
O zien wij , hoe ook door lijden gebogen, op den Olijfberg, en hidden wij a/s C/ristus! De Vader zal zich niet lang verborgen kunnen houden , al laat Hij ons ook driemaal en meer bidden , zuchten, worstelen, — schreeuwen. Hij vertoont zich dan toch weer aan ons, slechts nog liefdevoller, en versterkt ons slechts nog te rijkelijker — zoodat wij niet meer sidderen , at kwame ook eene schaar beulen op ons af, om ons te tergen, of al spande zelfs de hel hare kracht in , om ons te verderven. Veelmeer zullen wij, hemelsch gesterkt, onze grimmigste vijanden — een leger van lijden , kunnen tegentrekken, en hen uitdagen. „ Voltrekt aan mij Gods mil!quot; —
Uit.- De Vaders der woestijn, door — Ida gravin—IIaiin — Haiin.
De Olijfherg en alle bergen van Palestina waren lie-
57
velingsplaatsen voor het leven van vrome menschen. In kluizenaarshutten, in grotten , in kloosters trokken zich menschen terug, aan wie de beschouwing der eeuwige goederen liefelijker voorkwam, dan het genot der vergankelijke, en die zich juist op die plaatsen het meest aangedreven gevoelden , uit lielde tot God te lijden, waar de Zoon Gods uit liefde tot de menschen onuitsprekelijk veol geleden heeft. Grotten en holen , welke de natuur in den lichten kalksteen vormt en welke de menschenhand zonder groote moeite vermenigvuldigt, doorklieven alle heuvelreeksen tusschen Jeruzalem, Jericho, de Doode zee en Bethlehem. Het dorp Siloë bij Jeruzalem is geheel en al een grottendorp. Vele dier grotten zijn van voren met een leemen wand gesloten , in welken zich eene deur hevindt; vele hebben eene soort van luifel, maar andere zijn slechts ruwe holen. Misschien was Siloë vroeger een monniksverblijf. Geene plaats was den anachoreten liever, om hunne cel daar op te slaan, dan de Olijfberg, de „heilige Olijfberg,quot; gelijk hem oude vrome boeken noemen; daar begon het bittere lijden des Heeren, „de nood Godszeggen de vrome oude boeken , en daar begon Zijne eeuwige blijdschap met de hemelvaart. Voor zielen, die zich hier beneden aan Zijn lijden willen aansluiten, om boven de glorie met Hem te deelen, is er op de gan-sche wijde wereld geene plaats, waar zij gemakkelijker en liever hunne via Crucis doorvoeren kunnen, dan de Olijfberg. Hij ligt ten oosten van Jeruzalem, lang uitgestrekt, en verheft zich met drie kruinen. De zuidelijke heet berg der Ergernis (mons offensionis), wijl koning Salomon , van zijne wijsheid beroofd, aan de. afgoden Moloch, Astaroth en andere reukwerk en offers liet brengen , doordien hij bij zijne buitenlandsche vrouwen Jehova vergat. De noordelijke kruin heet berg der
Galilcesclie Mannen , wijl daar do Galileërs placlit.cn te wonen, als zij tot de geboden feesten hunner wet te Jeruzalem moesten verschijnen. De middelste kruin is de plaats der Hemelvaart van Christus. Van boven van die kruin ziet men op de stad, op het Godmoordende, met vloek beladende, door ongeloovigen vertreden Jeruzalem , en niets treft zoo zeer den blik, als do Turksche moskoe Sakarah op don berg Morija. Ook het land overziet men wijd en zijd van den Olijfberg, dat eenzaam, kaal en steenachtig, met dalen zoo smal als bergengten, en heuvelen zoo stijf als graven, zeer eigenaardig doodsch en treurig voortgolft on or als oene versteende zee uitziet. Diep in het oosten steken blauwe punten schitterend tusschon do insnijdingen in grauwgele heuvels uit; dat is de Doode zee, die acht uren ver af ligt. En aan de overzijde verheffen zich de Over-Jor-daansche bergen, waarvan één de Nobo is, van wolken Mozes naar hot beloofde land, dat hij niet betreden zou, verlangend uitzag. En in het verre westen, als hot een heldere dag en do verlichting gunstig is, flikkeren heldere strepen en vonken op: dat is de Middellandsche zee bij Jaffa, bij Ascalon , waar de oude kruisvaarders landden, om aan don Muselman, den jakhals der woestijn, het rijk dos ^Leeuws van den stam Judaquot; te ontweldigen.
Van Jeruzalem naar den Olijfberg gaat men eerst over de via dolorosa (weg dor smarten), den weg, dien Christus onder hot kruis van het rechthuis naar Golga-tha ging; maar in tegengestelde richting. Golgatha is thans omsloten door de kerk van het heilige Graf. Do via dolorosa loopt langs alle lijdens-statiën, die duizendmaal nagemaakt, bij schrede en duim uitgemeten en door beeldhouwwerken verheerlijkt zijn, en eindigt aan de Stephannspoort, die zijn naam van den heiligen Aartsdiaken ontving, welke buiten dezelve gesteenigd
59
word. Hier daalt cene helling van den Morija steil naar beneden en vormt inet den aan de andere zijde oprijzenden Olijfberg een bergpas, die het dal Josaphat heet. Door dezen pas vloeit de beek Cedron. Het geheele karakter van dit landschap is vreeselijk scherp; steen en steen en niets dan steen! De muren en huizen der stad, de Morija, de Olijfberg, dc ruïnen, de puin-hoopen, de aardbodem, dc bedding van den Cedron, alles een en dezelfde grauwgele steen. Geen grashalm tusschen de steenklompen, die wijd en zijd, op hoogten, in diepten, den bodem bedekken; slechts spaarzaam verspreide olijfboomen , wier zilvergrijs loof in volkomen harmonie is met dc kleur der geheele natuur. Zij ziet er uit als gestorven en versteend van ontzetting , omdat de Koning des levens , haar Schepper en Onderhouder, hier heeft moeten sterven. Zij ziet er uit, als liad zij zich vol verdriet en rouw, gelijk de oude boetelingen , liet hoofd met asch en stof bestrooid. Eene brug voert over den Cedron en dan gaat dc weg langs den eeuwig aanbiddenswaardigen tuin Gethsemane voorbij. Aan den voet van den Olijfberg ligt hij ; acht over-overoude olijfboomen hebben den nood Gods aangezien! Hunne machtige, omvangrijke stammen zijn geheel hol en de holten met steenen opgevuld , opdat zij tegenstand kunnen bieden aan den wind. De olijfboom is ook in zijne soort en pelikaan, die zich voor dc zijnen opoffert. Hij verteert zijn merg, zijn hout, oin zijne vruchten te voedeii, en zijn stam wordt langzamerhand zoo hol, dat hij niets overhoudt, dan de schors van de bast. Rechts van den weg ligt Gethsemane ; links het graf der //Gebenedijde onder de vrouwenboven hetwelk zich een kerkje verheft, dat dermate bezocht en vereerd wordt, dat zich zelfs de Turk, die in de kerk van het Heilige Graf rookt en koffie drinkt, hier eene bidplaats ingericht
60
heeft; want. ,/van nn af zullen mij zalig prijzen alle geslachten der aarde!quot; heeft zij in haar profetisch triomflied gezegd. De Turk eert Maria en zijn God is niet Christus! En Christenen zijn er, die Maria, de Moeder van hun God, niet willen eeren! Tusschen Gethsemane en dit graf loopt de weg om den Olijfberg heen naar He-thanië, vervolgens naar de rotswoestijn Quarantana, waar .lezus de veertigdaagsche vasten hield; daarop naar Jericho en het Ghor in, het ruime dal, door hetwelk de Jordaan stroomt, totdat hij in de Doode zee uitloopt. Doch vervolgt men niet den weg naar Re-thanië, en begint men, in plaats daarvan, den Olijfberg te beklimmen, dan bereikt men na een klein half uur de middelste kruin, die der Hemelvaart. Hier stond vóór tijden de kerk der heilige Pelagia, der groote boetelinge, wier ziel eerst ook een verwoest Jeruzalem en daarna eene stad des vredes was. —
Gebedje bg het luiden van den doodsangst van Jezus.
In de meeste Katholieke godshuizen en kapellen bestaat het vrome gebruik, dat men telkens op Donderdagavond met eene klok pleegt te luiden, die men „de klok van den doodangd des Heerenquot; noemt. En die klokke-toon heeft ten doel, eiken Christen, die hem hoort, juist op dezen dag en op dezen tijd den doodsangst zijns Verlossers, dien Hij in den tuin Gethsemane ondervonden heeft, in heilzame herinnering te brengen, en eene godsdienstige stemming tot gebed in zijn hart opte wekken.
Om nu aan die stemming de rechte uitdrukking in woorden te kunnen geven, zoo worde, als welgemeende aanleiding, hier de vertaling van een oud-Duitsch lied gegeven , dat vermoedelijk uit het begin der zestiende eeuw is, en dat wij aan bet boekje: „Katechis-mus der Katholieke religie van Ignatius Schuster, Freiburg in Breisgau, 1845, ontleenen. — Het luidt;
61
Hoe treurig moesl, o Jezus mijn Uw gang naar den Olijfberg zijn !
Want Gij erkendet in uw hart ,
Dat Gij moest lijden bitt're smart!
Den Vader spraakt Gij biddend aan ;
„Laat dezen kelk voorbij mij gaan ,
Doch, moet het, Vader, zijn, dat niet Mijn wil , maar de Uwe alleen geschied'!quot;
Terwijl Ge in angst zoo hebt gebeên,
Daar komt een engel tot U treên;
Die uit den Hemel wordt bemerkt, En U in Uwe zwakheid sterkt.
De doodsvrees , die zoo zeer ü drong , Dat ze U driemaal tot bidden dwong, Maakte U zoo angstig en zoo heet,
Dat ze U ontperste 't bloedig zweet.
lin toen Gij dit luidt doorgestaan ,
Zijt lot de jong'ren Gij gegaan ,
Tot wie , daar Gij hen slapend vondt , Vol liefde sprak Uw heil'ge mond ;
//Ontwaakt en bidt, o slaapt niet door , Opdat do booze u niet bekoor '!quot; — O Jezus Christus , hoogste Goed !
Ik bid U door Uw dierbaar bloed ,
't Gebed , dat driemaal Gij verheft: Wanneer ooit zulk een angst mij treft, Of 'k in den laatsten doodsnood strijd, Dut ik dan mijnen wil altijd —
Aan Uwen heil'gen wil verbind, Die zegenrijk mijn vleeseh verwint ! En als in zwakheid ik versmacht , /00 help mij , God , met Uwe kracht.
Opdat 'k met Uwer jong'ren tal,
In geen bekoring immer vall',
Geloof, hoop, liefde in mij vermeer'. Tot mijne laatste stonde, o Heer! —•
62
De vereeniging der teilige ure, of van Christus' doodsangst op den Olijfberg.
De ,/lieilige urequot; is eene vrome beschouwing of een mondeling gebed , dat, in den nacht van Donderdag op Vrijdag gehouden wordt, en ten doel heeft; de smarten des harten van Jezus of Zijn doodsangst op den Olijfberg te vereeren.
Aan de om den grooten naam harer heiligheid algemeen vereerde non Margaretha Maria Alacoque uit het klooster Panay-le-monial der orde van Maria-Visitatie in het bisdom Autun in Frankrijk, die door een ontvangen visioen aanleiding heeft gegeven tot het ontstaan van het feest des harten van Jezus en van de Broederschap des harten van Jezus, heeft men deze roerende vereering te danken. In een visioen, zegt men namelijk, heeft de Heer tot haar gezegd ; ,/Ik hoop , dat gij den nacht van Donderdag op Vrijdag van 11 — 12 uren altijd in het gebed zult doorbrengen, om met Mij deel te nemen aan Mijne smarten en Mijn doodstrijd, ten einde daardoor Mijne tuchtroede tegen de zondaars te verzachten \quot;
De uitstekende deugden dezer vrome dienstmaagd des Allerhoogsten schenken aan hare verklaring alle geloofwaardigheid.
Men was dus van de vrome meening, iets Gode welgevalligs te doen, als men in de kerk te Panay-le-monial eene vereemging oprichtte , om eene godsdienstoefening in de kerk te houden , die even verheven in haar doel , als goddelijk in haar oorsprong was. — Zij bestaat uit kleinere vereenigingen van telkens drie personen, die onder elkander afwisselend eiken Donderdag de ,/heilige urequot; houden, zoodat zij ook eiken Donderdag gevierd wordt.
Paus Pius VIII schonk bij eene Breve van 22 December 1829 dengenen, die zich vereenigd hadden om de „heilige urequot; in de kapel te Pauay te houden, een
(5;}
volkomen aflaat. — Op den 28 Moi 1830 schonk hij hij eene andere Breve denzeli'den aflaat over het geheele bisdom Autun. — Paus Gregorius XVI strekte hem bij een rescript van 27 Juli 1831 tot alle geloovigen uit, niet alleen als zij de ,/heilige urequot; hielden , zoodra zij aan de beurt waren , maar ook op de daartusschen vallende Donderdagen.
Om die aflaten deelachtig te worden, moeten 1. de verbondenen liet aangaande de volgreeks hunner uren eens zijn. — (Voor zulke personen echter, die in geestelijke gemeenschap leven , is dit voorschrift niet verbindend ; voor hen is liet voldoende , dat zij de ,/heilige urequot; met verlof hunner superieuren houden , hetzij op welken dag en op welk uur deze het verrichten dei-genoemde oefening aan de ondergeschikten zullen opgeven.)
3. Allen , zonder uitzondering , moeten ingeschreven zijn in de lijst, die tot dat doel te Panay-le-monial aangelegd en op het graf der eerwaardige maagd Margaretha Maria Alacoque geopend is, in hetzelfde klooster, waaraan zij gedurende haar leven het voorbeeld der verhevenste , heldhaftigste deugden gaf, en dat later door de oprichting van de Broederschap des harten van Jezus zoo beroemd geworden is. (In geval men tot de „Vereeniging der heilige urequot; wil toetreden , moeten de telkens bij drieën vereenigde personen hunne namen per gefrankeerde brieven afzenden onder het adres : A la R. M. Supérieure du Monastère Panay-le-monialquot;).
3. Men kan ook de „Oefening der heilige urequot; dadelijk na zonsondergang beginnen en ze in de kerk of op eenige andere willekeurige plaats houden.
4. In geval een medelid wegens ziekte of om eenige andere gewichtige reden zijne uren juist niet mocht kunnen honden , dan is het hem veroorloofd , zich in
04
plaats daarvan in den geest te vereenigen met den lijdenden en met den dood worstelenden Heiland.
5. Houdt een der verbondenen op , lid der vereeni-ging te zijn, dan moet men hem door een anderen vervangen.
6. Om den aflaat, met deze oefening verbonden, te verdienen, moet mende gewone voorwaarden vervullen, dat is, biechten en waardig communiceeren en naaide bedoeling des Heiligen Vaders bidden. — Bij een rescript van 21 Februari 1832 , stond paus Gregorius XVI toe de heilige Communie — naar bel ieven —• ót' op Donderdag óf op Vrijdag te ontvangen.
De trouw van God — of — de Godsvrecle.
Op eene eigenaardig verheven wijze werden ook vroeger de drie laatste dagen der week en de Zondag-door de zoogenaamde „trouw van Godquot; of den „Godsvrede geheiligd.
Het veete- en krijgsgewoel woedde namelijk in de Middeleeuwen door gansch Europa van het eene einde tot het andere. Ieder machthebbende bediende zich, der overheid ten trots , naar goeddunken van de voordeden zijner overmacht, en hield voor recht, wat zijne vuist vermocht. Trotsch gevoel van persoonlijke kracht en overmoedig vertrouwen op die kracht, schenken aan dien vreese-lijken tijd den naam „tijd van het vuistrechtquot;. Wie eene schaar vazallen onder zijn bevelen had, wier eerste en eenige dienstplicht in de wapenen bestond, die versmaadde het aanzien der rechtbanken, alsmede de beperking bij wettig voorschrift; beide, dacht de machthebbende, waren slechts voor de gemeenen en onvrijen, terwijl hij als het kostbaarste voorrecht van zijn edelen stand het eigen oordeel over hetgeen hein betaamde en de dappere zelfhulp beschouwde. Elk edele — want wie geene vazallen
65
had, kon toch door verwanten, vrionden pii dicnstliedon sterk zijn — matigde zich het recht van veete aan , en de schrikkelijkste toestand des oorlogs van allen tegen allen verhiel' zich nu en bevestigde zich eenwen lang in den schoot der burgerlijke maatschappij , verderfelijk voor de uietdeelnemers evenzeer als voor de deelnemers aan den strijd.
Die toestand van onzekerheid was het, welke de vorsten en volkeren noodzaakte, eenexhoogere macht dan die van den staat om hulp te smeeken ; de Kerk moest zich met haar gezag verzetten tegen de wanorde, die door aardsche macht niet onderdrukt kon worden. — De kerkvorsten van den toenmaligen tijd kwamen namelijk daarin overeen, dat /.ij zekere dagen en feesten bepaalden, waarop ieder zich bij eede moest verplichten vrede te houden en zoo Gods trouw beloven; van daar de uitdrukking „Trenaquot; of ,/Treuga Deiquot; of //Treuga Domini,quot; „Trouw Gods,quot; welke, naar den toestand van veiligheid in oorlogstijden, juister is, dan de uitdrukking ,/Godsvrede daar vrede meer het eind der veete of des strijds aanduidt. De bisschoppen stelden hel als zondig voor, op die dagen der week, die door den genaderijken dood en de glorierijke opstanding van den Verlosser der wereld geheiligd zijn , onchristelijk geweld te plegen.
Het eerst gelukte het in Zuid-Frankrijk en Hourgondië, na het jaar 10.'50, aan deze heilige vrees ingang lever-schallen , en spoedig verbreidde de beperking der veeten zich over geheel Europa.
Wie van Dondeitlagavond tot Maandagmorgen gewelddadigheden pleegde , verviel als een goddelooze in den ban. De Maandag, Dinsdag, Woensdag en Donderdag tot aan den avond bleven vrij tot liet voeren der bijzondere oorlogen. — Eerst door leer en gewoonte ingevoerd en heilig gehouden , werd de godsvrede op de Conciliën van Nar-bonne (1054), Troyes (l()9;i), Clermont (1095) Rouaan ('1096), Nordhausen (1105), Rheiins (ll.'56)) St. Jan van Lateranen (ll-quot;gt;9 en 1179) en Montpellier bij uitdrukkelijke bepalingen bevestigd en ingescherpt.
A. [luNGAiu. Kerstklokje. I. 5
fifi
La Ut werd de Godsvrede ook tot den geheelen Dou-derdag uitgestrekt, ja liet oorlogvoeren , om liet altijd meer te beperken, op zekere heilige tijden voor meerdere weken geheel verboden , bijv. van den eersten Zondag in den Advent tot het feest der verschijning van Christus , van Aschwoensdag tot Maandag na de heilige Drievuldigheid, bovendien op de Quatertempers, de Moeder-Gods-feesten en de feesten der Apostelen enz. Ook werden zekere plaatsen — als kloosters, kerken, hospitalen, kerkhoven vrij verklaard, en zekere personen, als geestelijken, monniken, nonnen, landlieden op het veld, inliet algemeen alleweerloo-zen moesten zich in een altoosdnrenden vrede verheugen.
Tegen de vermetele schending dier bij eede beloofde Godstrouvv waren zware straffen , lichamelijk aan goed en bloed, en kerkelijk niet de onttrekking van geestelijke goederen (exconnnnnicatie enz.) bedreigd; men beschouwde zulk een vredebreuk als meineed, welks straf- en niets-waardigheid te liooger geschat werd , hoe hooger en heiliger de Kerk Gods daarstond , die voor de tijdelijke en eeuwige welvaart der volkeren dit grootsche middel aangreep.
Zoo werd met dit heilighouden van de laatste dagen der week, den Christen hoogeerwaardig door de geheimenissen der daarop door onzen Heer en Heiland volbrachte verlossing der nienschheid, onnoemelijke ellende verhoed; de Kerk was de beschermster der onschuldigen en weerloo-zen, een veilige steun voor alle vermoeiden en beladenen. —
Mijn lieve Christen, houd ooky//steeds in uw omgang met anderen nauwgezet vast aan de handhaving des reehtsin alle gerechtigheid; en mocht gij tegen uw wil in eenige vijandschap geraken, laat dan den strijd en den onvrede van dien strijd reeds vóór zonsondergang om Gods wil geheel verdwijnen. Mocht hij tegen vermoeden voortduren: van Donderdag-ar moet hij ophouden en gebroken worden ; want in de ongemeen zachte vredeluebt dezer heilige dagen van Jezus Christus moet ook uw hart in vrede slaan en de ,/Treuga Deiquot; dan voor immer vieren.
DE HEllINNElUNQ AAN HET HIÏTERK LIJDEN DES HEEUEN.
De Vrjdag is , gelijk ons de geschiedenis der goddelijke openbaring betuigt, de dag van de scliepping der men-sciien , maar hij is ook de dag van diens verlossing; en als men bedenkt, dat onze Heer en Heiland, de God-mensch Jezus Christus, als de nieuwe Adam in het werk Zijner gehoorzaamheid, als rechtstreeksche tegenstelling tegen den ouden Adam beschouwd wordt; dan is het niet onwaarschijnlijk, dat ook de ongehoorzaamheid van den eersten mensch op een Vrijdag voorviel en ook juist op hetzelfde uur , waarop bet Lam Gods aan den krnisboom op Gol-gatha den hil tersten dood stierf. Daarmede stemt niet slechts de gansche samenhang des Ouden en Nieuwen Verbond» overeen , maar er zijn ook uitstekende Kerkvaders , die dit aanduiden, van God verlichte personen , voornamelijk de heilige Hildegardis , die deze aanname uitspreken.
Diensvolgens is de Vrijdag jaar uit en jaar in eene herhaling van de ernstige gedachtenisviering der passie van Jezus Christus op den hoogheiligen Goeden Vrijdag , en aan haar ook zeer bijzonder de aandacht en godsvrucht der geloovigen gewijd.
Om op de Vrijdagen de geloovigen op recht verheven wijze aan den genaderijken verzoeningsdood van Jezus Christus te herinneren , is op vele plaatsen de treffende gewoonte ingevoerd , dal óf 's middags , óf om drie uren 's namiddags, ól' ook 's avonds een bijzonder teeken met eene klok gegeven wordl. Daardoor moeten de geloovigen óf 's middags aan het zware lijden en den doodsnood des Heeren aan hel kruis, óf om drie uren aan het sterven van Jezus, óf 's avonds aan de begrafenis des Verlossers herinnerd worden. — De eerwaardige Paus Benedictns X.1 V heeft bepaald, dat dil luiden algemeen ingevoerd zou worden, en heeft tevens allen, die godvruchtig en knielend ,/vijf Onze Vaders ,quot;en //vijf Avc-MariaV' naar de bedoeling des Heiligen Vaders hidden , een ^upant ran honderd dagenquot; verleend-
«8
Üc kruisweg van onzen Heer en Heiland Jezus Chris-tus, ,/Harat-el-Alloin/' dat, is, Wweg der smarten,quot; begint bij de poort der heilige Maagd Maria, loopt voorbij het huis van Pilatus door de Gerechtspoort naar buiten en eindigt aan de iieilige Gralkerk. Hij bedraagt in zijne geheele lengte omstreeks 1230 schreden. De afzonderlijke statiën zijn door liggende zuilenschachten ol door ingemetselde steenen aan de huizen aangeduid.
Deze kruisweg van veertien statiën, waarvan negen zich op den weg der smarten (via dolorosa) zei ven en vijf in de heilige Grafkerk bevinden, is sedert den tijd der kruistochten bijna overal in de Katholieke wereld nagemaakt, om zich daardoor de lijdensplaatsen van het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, d^s Ie meer en levendiger te vertegenwoordigen. —
Op bepaalde, naar de heilige plaatsen te Jeruzalem afgemeten punten (statiën) bemerkt men schriftelijke herinneringen of beelden , waarvan elk in nauwkeurige volgreeks eene gebeurtenis uit de lijdensgeschiedenis voorstelt. Bij die statiën verwijlen de godvruchtigen voornamelijk op eiken Vrijdag, als den sterfdag van Christus, bijzonder ook in den heiligen vastentijd en in de Goede week. met gebeden en beschouwingen. — Ook 's Zondags namiddags wordt deze oudeerwaardige wijze van bidden door de ge-loovigen zeiven met het uitrusten van de wandeling verbonden. —
De kruisweg iu het Colosseum te Rome,
Uit; Katholiek Zondagsblad. Munster, ISIG.
Het Colosseum of Amphitheater of Flmianum te Rome , dit ook nog in zijne ruïnen weidsch gebouw , dat de lust der oogen zich heeft opgericht, huiveringwekkend in zijn begin, huiveringwekkender nog in zijne voltooiing, is nu, dank den godsdienst van het heilige kruis! heilig en eerwaardig in zijne ruïnen, een dier steenen getuigen van de vergankelijkheid der menschelijke grootheid en
fiO
eveneens van de almuuht en wijslieid Desgenen, die hel door de menschen kwaad gewilde toch ten laatste ten goede weet te leiden. Flamus Vespasianns en zijn zoon Titns, tegen weten en willen van Gods voorzienigheid als voltrekkers Zijner vooral' aangekondigde oordeelen over Zijn tot, aan de volle maat Zijner lankmoedigheid trouweloos blijvend en vroeger door Hem zoo zeer beminde volk der Joden uitverkoren, waven het, die met de afgematte krachten van dit uit zijn vaderland weggevoerd en met ketenen beladen volk dezen reuzenbouw hebben daargesteld. Meer dan 12000 Joden, zegt men, werden gebezigd, om blok aan blok te rollen, steen aan steen te smeden. Terwijl hun eigen niet minder weidsche tempel Gods te Jeruzalem door denzelfden keizer verwoest werd, dien zij nu genoodzaakt waren als slaven te dienen, zoo-dat ook niet één steen op den anderen bleef, moesten zij nu dezen steencolossus van Heidenschen lust helpen bouwen, hun zeiven ten vernederendsteu smaad, den Romeinen ten glorierijksten triomf. Van Flavins Vespasianns hééft het gebouw tot heden nog den naam „Flavianum.quot; Eene andere omstandigheid echter gaf er den naam Colosseum aan.' Keizer Nero, wiens eer- en roemzucht teugelloos was, ging in zijn streven zoover, dat hij zich in de voorzaal van zijn paleis, het „gouden huisquot; genoemd , een kolossaal standbeeld, den zonnegod voorstellende, liet oprichten en diens hoofd aan het zijne gelijk maken. Vespasianns , even als zijn zoon Titus, alles wat aan quot;Nero herinnerde, met den grond gelijk makende, ja diens aandenken willende vernietigen , liet dat hoofd afslaan , daarop den Colossus met een ander hoofd tot sieraad voor zijn amphitheater plaatsen ; en van daar kan het wel gekomen zijn , dat men later in plaats van wnaar het amphitheater gaan,quot; zich van de uitdrukking bediende „naai1 den Colossus, naar het Colosseum gaan.quot; Toen Titus het werk voltooid had , liet hij het zijn vader ter eere met bloedige schouw- en kampspelen derwijze inwijden.
70
dat, volgons de gesdiiedenis, meer den .quot;JOÜO wilde dieren daarin strijdend omkwamen. — Na den dood van Titus ging Rome met zijne gebouwen van de hand des eenen keizers in die des anderen over. Ieder zocht zicli vooral van de gunst en liefde des volk te verzekeren. Welke politiek kon hun dus gunstiger zijn, dan die, welke Vespasianus reeds scheen aan te geven , namelijk dïe, om door schitterende spelen, door bloedige gevechten het schonwhistige volk eensdeels op te vroolijken en door het gewennen aan ledigaug en brasserij te ontzenuwen , anderdeels er door de gewoonte aan moord en bloed alle menschelijke gevoel uit weg te nemen en hettot een gruwzaam roovervolk te maken ol' veelmeer het dit te doen blijven? Hoe roemzuchtiger, hoe wellustiger de keizer was , des te weidscher werden de strijden, des te menigvuldiger de spelen, des te uitgezochter werd het strijddier, des te voornamer zelfs de zwaardvechter, kortom des te rijkelijker alles gebezigd, wat de zinnen des volks verdooven en de stem der rede, die zich altoos zeldzamer deed hoo-ren, geheel tot zwijgen kon brengen.
Wie kan ze berekenen, de duizend en duizend spelen te paard en in rijtuig, zelfs te water, waarmede men door machinerieën het inwennige kon vullen? wie kan ze berekenen, de tallooze offers, die hier onder den menschelij-ken moordlust gevallen zijn voor de oogen eener anders beschaafde natie ? ,,Het bloed ziende, dronken zij wreedheid in, zij namen furiën in de borst op en wisten het niet; zij verlustigden zich in de boosaardigheid van den strijd en bedwelmden zich in bloedigen wellust.quot; Waarlijk eene uit het leven geschreven, gepaste schildering van den heiligen Augustiuus! Hoe anders is het ook te verklaren, dat zelfs het zoo fijn gevoelende vrouwelijke geslacht met rustige oogen den gladiator, als een ellendig stuk vee, dat zijn spoor met bloed teekende, kon zien weg-sleepen, zonder zelfs slechts een teeken van medelijden te geven, ja zich verheugende, wanneer een nieuw slachtoffer
71
in het strijdperk trad. Hoe anders is liet te verklaren , dat men het met bedaarde blikken kon aanzien , wanneer onschuldige Christenen , mot ten hemel geslagen oogen en gevouwen handen knielende , den glans der heerlijkheid reeds op het gelaat dragende , door wilde dieren verscheurd en verpletterd werden.
Men stelle zich den eerwaardiger! grijsaard , den bisschop van Antiochië, den heiligen Ignatius voor, een man, wiens hart. voor niets anders sloeg , dan voor den Verlosser der wereld Jezus Christus ; ook hem zag men hier , blijde en verheugd den leeuw tegengaande en strijdend met de dieren, zich de kroon dos levens bevechten , dooiden leeuw overwonnen , den draak der hel overwinnen. Roven zijne schilderij , die den afschuwelijken dood van dezen heiligen martelaar voorstelt, staat: ^Dentibus hes-tiarum molar, ut agnus inundus inveniar ! Door de tanden der leeuwen zal ik vermalen worden, opdat ik als een rein lam bevonden worde lquot; — Terwijl de Heidenen, omsloten van de strikken des verleiders van den beginne, een al'godischen keizer en hun oogenblikkelijken lust huldigden , volgden op deze ijzingwekkende plaats duizenden en nogmaals duizenden van Christenen het Lam des Nieuwen Verbonds, den Koning der koningen huldigende en voor oogenhlikkelijk lijden zich eeuwige blijdschap verwervende. En zoo heeft deze plaats, hoe vervloekt zij ook was, door het verzoenende bloed der lammeren van Jezus Christus den doop der heiligheid , het water der wijding ontvangen. Al mochten er ook nog eeuwen verloopen, eer Satans rijk alhier, gelijk in bet algemeen te Rome, geëindigd was; — de zaadkorrel des rijks van God, bevochtigd door het, bloed van zoo vele martelaars, hij was gelegd, altoos vastere en verdere wortels schietende in den schoot dei-aarde , in de onderaardsche ruimten der catacomben , waar dagelijks liet kleine, maar ijverige getal der Christenen zich vereenigde tot het gebed en het breken des broods.
Doch niet altijd heeft hel Colosseum in de oogen der
72
Christelijke u a were ld die achting gevonden, eveiuniu in gudsdiensfig als in antiq^iarisch opzicht, als er vooral sedert de tijden van pans Benedictus XIV aan geschonken is. Terwijl Paulus II uit zijne steenen het Venetiaansche paleis, een der grootste huizen van Rome, Paulus III het groote paleis Farnese liet bouwen , was het reeds Sixtus V, die zijne verwoesting tegenhield. Benedictus XIV eindelijk wist het binnenste van don bouw wegens zijn met Christelijk martelaarsbloed bevochtigden grond recht te waar-deeren en hij liet daarin veertien statie-lwpeUen oprichten. Deze , alsmede een kansel en een eenvoudig houten kruis in het midden, gaven van nu af aan de ruïneeene heilige wijding, eene kerkelijke gedaante.
Uier werden de statiën des Jieiligen kruiswegs ran Jezus Christus op eiken frijdag des namiddags om half vier uren (evenzoo op eiken Zondag om denzelfden tijd, vervolgens dagelijks, in den heiligen vastentijd, alsook in de Allerzie-len-octaaf) gehouden en wel op de volgende wijze :
Van uit eene der vele om het Forum, thans Campo vaccino genaamd, staande Kerkjes begeeft zich eene der talrijke Broederschappen, uit mannen en vrouwen bestaande, onder gebed en gezang over het Forum, den triomfboog van Titus door over de oude via sacra naar den hoofdingang van het Colosseum. Vooraan gaaf een der broeders, wellicht een voornaam burger der stad. Allen zijn tol over hel hoofd in een aschgrauwen zak, als ineen boetkleed gehuld. Naast dezen, die een kruis, uit balken van ruw hout bestaande, draagt, gaan twee andere broeders, van welke ieder eene op een hoogen stok geplaatste lantaarn draagt. Op hen volgt twee aan twee het overige genootschap. Op de mannen volgen de vrouwen , de drie eerste, in donkere kleuren gekleed, dragen afwisselend een zwart kruis; zij behooren dikwijls tot de fainiliën van den voornaamsten adel. Op dezen volgen dan in minder geregelden trein de andere vrouwen, aan wie zich gewoonlijk meerdere uit de armere klasse plegen aan te
73
sluiten. Niet zelden volgen op dit godvruclitig hoopje nog eenige priesters en andere personen uit eiken stand.
Dadelijk onder den eersten ingang bevindt zicli in den muur ter weerszijde eene marmeren plaat met het teelten van het heilige kruis, dat velen der godvruchtigen in het voorbijgaan plegen te kussen. — Alsdan begeeft zich de trein onder gezang naar het in het midden van den circus staande houten kruis. Nadat daar een Onze Vader en een Ave-Maria luide en langzaam gebeden is , bestijgt een Franciscaner-priester den ter linkerzijde geplaatsten kansel, houdt , naar gelang het weder is , een kwartier nf een half uur lang eene toespraak , in den regel zich aan den feesttijd houdende , soms ook hetzelfde onderwerp in meerdere samenhangende predikatiën afhandelende. Men kan het nut dier predikatiën niet genoeg waardee-ren, daar niet zelden ook andersgeloovenden , of verstokte zondaars , hetzij uit nieuwsgierigheid of juist op de wandeling zijnde , daar voorbij gaan , en in dc acht tot tien minuten , die zij plegen stil te staan , in een gewoon woord van den prediker wellicht, hier , op eene zoo ongewone plaats gehoord , de genadestem van het woord Gods hoo-ren en voor altoos verbeterd tot zich inkeeren, den Heer hartelijk dankende, dat Hij hen dien weg gevoerd heeft. — Na de predikatie begint dadelijk de statie- devotie, bij welke een andere Franciscaner de gebeden en beschouwingen duidelijk pleegt voor te lezen , waarop dan de Broederschap een Onze Vader en een Ave-Maria afwisselend met de menigte aanheft. Alsdan buigen zich allen eerbiedig voor het lijdensbeelden begeven zich onder gezang naar het volgende , waar nu bij dc woorden : ,/Adora-mus te Chrisfe de gansche schaar op eens diep gebogen op de knieën ligt.
Nadat op die wijze de veertien kapellen met tie statieheelden bezocht zijn, bidt de Franciscaner het dankzeggingsgebed en noodigl hierna alle aanwezigen uit, een Onze Vader en een Ave-Maria te bidden — ter eere van
71-
alle op (leze plants voormaals gemartelde Christenen — een Onze Vader en een Ave-Maria voor den regeerenden Pans — en een Onze Vader en een Ave-Maria voor alle nit de Broederschap gestorven leden. Daarop geeft, hij met het Broedersehapskruis de benedictie en de trein stelt zich in beweging om naar de kerk terug te keeren. In dien tusschentijd wordt het roerende, hartschokkende liedje ,/Evviva la Croce ! Leve het kruis!quot; afwisselend tnsschen de Broeders en het volk gezongen. — En allen gaan zoo eerbiedig en plechtig naar huis, als gingen zij reeds nu ten hemel in ! —
De Calvarieberg- te Antwerpen.
Aan de buitenzijde der Dominicaner- of St. Pan-Ins kerk te Antwerpen , en wel op het binnenplein bemerkt men ecne uiterst goed geslaagde en weidsche voorstelling van den heiligen Calvarieberg, die vooral op de Vrijdagen door vele godvruchtigen bezocht wordt.
Voor bijna vierhonderd jaren werd hier de grond kunstmatig verhoogd; die grond werd tegen de kerk opgeworpen en met rotsbrokken tot heuvel gevormd. Aan de muren, die het plein insluiten, bemerkt men grotten met de standbeelden der patriarchen , der groote en kleine profeten , met. de op Jezus Christus betrekkelijke voorspellingen, dan verderop den boetenden Petrus, Maria Magdalena in den tuin en de heilige Helena met het kruis. Verder zijn in basreliëf de heilige statiën aangebracht.
Hechts en links van de terrassen , over welke men tot den kruisheuvel opstijgt, staan Engelen met lijdenswerktuigen en de standbeelden der heilige Apostelen. De standbeelden zijn in levensgrootte en voortreffelijk uit steen gebeiteld.
Onder de kruisrots der heilige schedelplaats bemerkt het oog der godvruchtige bezoekers bet eerst een heilig, in steen gehouwen graf met bet goddelijke lijk , om hetwelk treurend , verbaasd en aanbiddend de heilige Engelen knielen ; — maar daarop in ecne diepere grot den schoot van Abraham of de voorhei, waarin de zie-
75
len der in Oude Verbond boetvaardig en in de verwachting des Verlossers o ntslapenen tot luiiine vaderen verzameld werden, eer de geweuschte belofte vervuld werd en Christus tot hen afdaalde, om den scheidsmuur, die hen nog van den hemel scheidde, omver te rakken. Duidelijk zijn onder hen Adam, do eerste stamvader des menschdoms , vervolgens Abraham, Izaak, tot David toe te herkennen , als de mannen, op wier nakomelingschap de belofte rustte. Afgezonderd knielt de stammoeder Eva, omringd van Sara en andere dochters, tot op moeder Anna toe, die ons Maria, de onbevlekt ontvangene, baarde, welke wij als de „Poort des Hemelsquot; begroeten. Eene lichtschemering dringt van den kruisheuvel boven in deze grot neer, en wordt tot straal der hoop: dat Hij niet meer vei- af is, „die de sleutels van David heeft en opent, opdat niemand meer sluite.quot; De vergaderde profeten bemerken dien straal der hoop en noodigen uit tot verheerlijkende, nabijzijnde ontvangst van Item, om wien zij eeuwen lang geroepen hebben ; „Dauwt, hemelen , den Rechtvaardige ! Wolken , regent Hem neer ! Aarde doe den A'erlosser uitspruiten \quot;
Eindelijk is het vagevuur voorgesteld, en een engel komt, om met een droppel goddelijk bloed , dat de eeuwige Hoogepriester aan den stam des kruises tot verlossing dor menschhoid vergoten heeft, de smachtende pijn der on) de voreeniging met God worstelende zielen te verzachten. —
De traan des medelijdens op eiken Vrijdag.
De godzalige Camilla Baplista van Varano, dochter van Julius Ceasar Varano , vorst van Camaria (geboren i) April 1 158), hoorde op haar leeftijd van tien jaren eens op oen heiligen Goeden Vrijdag eene treilende predikatie over het bittere lijden en sterven van Jezus Christus; zij voelde zich aangegrepen en overweldigd, als geschiedde de bloedige passie des Moeren juist voor hare oogen; en tot de innigste overgave aan den lieven Heiland werd haar hart ontvlamd.
76
Aan het slot- zijner welsprekende voordracht vermaande de geestelijke zijne toehoorders nog recht dringend: toch op eiken Vrijdag gedurende den loop van het kerkelijke jaar , bij de beschouwing van het lijden des Verlossers , Hem heilige tranen van medelijden , al ware het er ook slechts één , te wijden , en Hem daarmede, als met kostelijke paarlen en diamanten, uit liefde en dankbaarheid een aangenaam en voor de zaligheid der ziel vruchtbaar offer te brengen. — Deze zoo krachtige, met veel zalving des Goddelijken Geestes uitgesproken woorden drongen zoo bezielend in Baptista's gevoelig, teeder , vroom hart, en drukten zich daar zoo diep in , dat zij den ganschen tijd haars levens door niet meer wegstierven.
Toen zij nu eens , op al wat rijperen leeftijd, over die. heilige woorden nadacht, werd zij zoo geroerd , dat zij zich met eene gelofte verbond; op eiken Vrijdag, bij de beschouwing van het gekruisigde Lam Gods, Het ten minste één traan van medelijden te offeren.
Om deze gelofte te kunnen honden , riep zij steeds de smartvolle Moeder Gods om hare voorbede aan, verzuimde dan geene ook nog zoo ingespannen meditatie . tot er in haar oog zulk eene parel, zulk een diamant — een traantje van medelijden blonk. — Maar langzamerhand zijn er onder het crucifix .niet één, maar meerdere tranen, ja spoedig een geheele tranenstroom, aan haar godvruchtig oog ontvloeid. Ongetwijfeld werd Baptista met deze genade verwaardigd — om hare bijzondere trouw in het vervullen liarer gelofte. Want ook op een Vrijdag gebeurde het, dat zij den hal ven nacht zich onder de oogen haars vaders met een werk moest bezig houden , dat haar vóór de voltooiing er van noch de verrichting van het avondgebed, noch de nachtrust veroorloofde. Toen zij nu het dagwerk afhad, was het reeds laat in den nacht, alle huisgenooten sliepen, en zij had haar aan Jezus Christus beloofd tranengebed nog niet ver richt. Hier werd zij bekoord het na te laten, zij over-
77
woog de gronden en tegengronden, bleet' lang aarzelend en besluiteloos — eindelijk overwon de gedachte aan die Goeden-Vrijdagspredikatie; de genade Gods greep haar aan en zegevierde, tot in den morgen van Zaterdag lag zij in het gebed en vergoot heete, heete tranen. Een wonderbare vrede, als door liet rusten en verwijlen in het gewonde hart van Jezus , kwam in hare ziel. — Zij noemde die rust „den zoetsten tranenvrecle.quot;
Baptnta vastte bovendien eiken Vrijdag op water en brood, en wat zij aan zich zelve ontbeerde, gal' zij ten gebruike aan den gewonden Jezus — in arme, zwaar bedrukte zielen. Steeds bad zij op den avond van dezen dag der boete den ^smartvollen rozenkransliet haar lichaam ook den geesel vrij goed gevoelen , en trachtte zich met ernst en zorg van elke zonde en andere gebreken vrij te houden.
Zij bereikte een hoogen graad van Christelijke volmaaktheid. —
De onthouding- op den Vrjdag.
Van de vroegste tijden af placht men ;s Vrijdags, gelijk ook 5s Woensdags, een streng vasten waar te nemen. — De heilige bisschop Petrus rav Alexandria zegt hierover ; „Niemand berispe ons , dat wij op den vierden en den zesden dag der week vasten , gelijk ons de overlevering beveelt ; op den vierden dag der week , wegens het door de Joden genomen besluit om Jezus te verraden ; en op den zesden, wijl hij voor ons geleden heeft.quot; De heilige Epipkanius stemde met die woorden geheel overeen en voegt er nog bij ; „De Apostelen hebben daarom bevolen op die dagen te vasten, opdat vervuld worde, wat geschreven staat : ,/Als de Bruidegom van hen weggenomen zal zijn, dan zullen zij vasten Doch de vasten zijn niet gesteld , opdat wij Hem een dienst doen , die voor ons geleden heeft; maar zij moeten dienen tot verzoening van onze zonden.quot;
7S
Den Christen kan niets van hoogere waarde zijn , dan de verlossing , die hem geworden is door den offerdood van Jezus Christus aan het kruis. Het is dus ongemeen heilzaam, door een middel op dit werk der onein
dige liefde van den ontfermenden God steeds opmerkzaam gemaakt te worden. Eu daar de goddelijke Heiland zich tot onze ontzondiging en heiliging aan nameloos lijden onderworpen heeft, en aan het martelhout hangende op zijn jammerkreet: „Mij dorst!quot; niet eens eeu dronk frisch water kon krijgen , maar zijn dorst met azijn en gal moest stillen , zoo is het wel billijk , dat wij ons ook iets ontzeggen, wat onze zinnelijkheid vleit. Of zou het niet rechtstreeks onchristelijk zijn, indien men dien dag, die ons in rouw en weemoed aan de bloedige passie des Lams Gods herinnert, in brasserij doorbracht, dus zonder eenige deelneming aan het bittere lijden en sterven des Heeren ? Doch deze uiterlijke afsterving , indien wij er ons werkelijk aan onderwerpen , zou tot niets dienen , als wij ons niet ook zorgvuldig beijverden , ons hart altoos meer van zondige hartstochten te bevrijden, opdat wij den ouden mensch afleggen en de vrijheid der kinderen Gods waardig worden. — Helder en duidelijk luidt hierover de uitspraak van den apostel Paul us : ,/T)ie Christus toebehooren willen, kruisigen hun vleesch benevens zijne lusten en begeerten. Gal. 5 : 24.
Intusschen hield langzamerhand de strengere vasten-oefe-ning op dezen dag op, en werd later door de zoogenaamde Abstinentie ,quot; namelijk door de onihondmfj ran vleescl-spijzen vervangen. De gezegde inrichting werd door den heiligen paus Gregorius VIIgemaakt, die opeen Concilie te Rome bepaalde, dat men in plaats van de vasten, buiten den heiligen vastentijd en de Quatertemperdagen , de onthouding van vleesch zou in acht nemen. 1) —
Bij uitzondering zijn ihe Vrijdagen poene onihoiKiiii^sdu^en, wasirop eon yehoden feestdag valt. Daarentegen zijn de Quatertemper-Vrijdagen en Vrijdagen van den heilisren vastentijd — ei^onlijke rnsfrn- en nvihojuViugsda.jPn.
7!»
Tot. uwe beschouwing, lieve lezer! mogen hier ep.nigr, voorbeelden volgen , om te bewijzen , op welke waarlijk stichtelijke wijze velerlei Christenen den Vrijdag gevierd en op hem een streng vasten, of ten minste de door de Kerk voorgeschreven „onthoudingquot; stipt-gehouden hebben.
1. De heilige markgraaf van 1 iaden . Bernardns, is de zoon van een vorst, die om zijne vroomheid, wijsheid en rechtvaardigheid algemeen met den titel ,/Salomon van ünitschlandquot; vereerd werd.
Van kindsbeen af in de liefde tot den godsdienst opgevoed , ontving de heilige Bernardm tweemaal 's maands de heilige Communie, waartoe hij zich steeds ongemeen zorgvuldig voorbereidde; doch het heilige Misoffer woonde hij dagelijks met de grootste godsvrucht bij, zoodat hij zijne gansche omgeving zichtbaar stichtte. •— De oefening des gebeds werd hem zoo zeer tot gewoonte, dat hij bij alle bezigheden vooraf altoos zijn gemoed tot God verhief, en zelfs bij zijne wandelingen en overige lichaamsoefeningen zijne beschouwingen voortzette. Als hij met gloeiend gelaat van het bidden terugkwam, placht hij tot de zijnen te zeggen : „Een mensch, die de boven-aardsche zoetigheden proeven wil , moet door het gebed God naderen, evenals hij, die zich wenscht te warmen, dicht bij het vuur moet gaan
Hij nam ook nauwgezet de door de Kerk voorgeschreven mx/en waar ; en op eiken I rjduy gebruikte hij óf geheel geen óf toch slechts zeer weinig spijs , om daardoor het lijden en sterven onzes Verlossers te vereeren en eeni-germate aan zijne smarten deel te nemen. Menigmaal zeide hij tot zijne vertrouwden : „Het lichaam wordt door het. vasten beteugeld, opdat liet niet de ziel in den eeuwigen ondergang storte.quot; Verder merkte hij aan : „Het vasten en het gebed zijn twee rotsen, waarop al de bekoringen des helschen vijands verbrijzeld worden.quot; — Met zijn vasten verbond hij nog verscheidene lichaams-kastijdingen. Hij droeg op het bloote lichaam een haren
boetkleed, dat men nog heden ten dage in de kerk te Moncalieri, eene stad aan de Po in Italië, bewaart, waar hij bij gelegenheid van eene zending van keizer Frederik [II — om de vorsten tot een kruistocht tegen de Turken op te wekken, — in het Franciscaner-klooster op den 15 Juli 1458 godzalig overleden is, en wel in het dertigste jaar zijns levens.
De deugden , die Bernarchis in de wereld en in de eenzaamheid beoefend had, kregen nieuwen glans door de wonderen , die op zijn gral' en ook elders geschiedden , zoodat paus Sixtus IV besloot, liet heiligsprekingsproces te laten inleiden, en het slot er van werd in het jaar 1481 gevierd. — Clemens XIV benoemde den zalige tol „Patroon van het markgraafschap Baden.quot;
Men stelt den heiligen Bernardus met helm en pantser voor, zijn hoofd is met een glans omstraald , in de eene hand heeft hij de Badensche vlag , in de andere het wapenschild van zijn huis met de ordeketen van het Gulden Vlies.
In de stad Vic in het bisdom Metz toont men reliquiën van den zalige , namelijk een been van hem , zijn degen en een zijden doek , waarin zijn lijk gewikkeld was.
2. De heilige Brigüta deed, nadat zij weduwe geworden was, afstand van den rang van vorstin, droeg een grof boetkleed, vastte elke week vier dagen , maar 's Vrijdags op water en brood ter herinnering aan het bittere vasten en dorsten des Verlossers aan het kruis. Om eenig aandeel aan de smartelijke wonden van Jezus te hebben, liet zij eveneens op eiken Vrijdag van eene brandende kaars het heete was op de bloote huid van haar lichaam druppelen en onderhield daardoor altoosdurend open wonden. Uren lang lag zij voor het kruis in het gebed, zoodat hare knieën van eene harde huid overtrokken werden , en aan haar van de zoo strenge boeledoeningen vermoeid lichaam gunde zij slechts eene korte rust op eene op den grond uitgespreide strooien mat. —
.'1. L)e eerwaardige Paulvs van het Kruis, stichter der
81
ongeschoeide geestelijken „van het heilige Kruis en Lijden onzes Heerenoverwoog in al zijne beschouwingen meestal den offerdood van Jezus Christus op Golgotha. Dit geheimenis der allerhoogste liefde Gods hield hem zoo zeer bezig, dat hij op eiken Vrijdag tot zijn voedsel zich slechts met een stukje brood vergenoegde, dat hij van zijne zuster als aalmoes in den naam der heilige vijl' wonden van Jezus Christus bedelde; ook gebruikte hij slechts een drank, dien hij heimelijk met azijn en gal verzuurd en verbitterd had.
4. Jacobus P/nlipus Bcrtoni van Faenza, uit de Servi-ten-orde, verdiepte zich met zijne overwegingen op eiken Vrijdag zoo zeer in het genaderijke geheimenis des kruises, dat dan, wanneer hij bij de viering van het heilige Misoffer het heilige Sacrament in de handen had, tallooze tranen aan zijne oogen ontvloeiden. — Ook vastte hij op eiken Vrijdag, en nam, met het oog op den goddelijken Lijder aan bet kruis, slechts eenige kruiden en een weinig water tot voedsel en omgorde zich tevens met een Ciii-ciuin, en een scherpen boetgordel. — Hij stierf op den 24 Mei 1483 in geur van heiligheid.
5. Het Ie Weenen verschenen boekje ,/de geboden Gods cu der Kerkquot; bericht:
De lieer van Jomville, senechal van Champagne, bekend door zijne vroomheid'en rechtschapenheid, was met den heiligen Lodewijk, koning van Frankrijk, in Egypte in gevangenschap gekomen. De sultan bewees hem steeds eene bijzondere opmerkzaamheid en noodigde hem ook dikwijls aan tafel. — Onder andere spijzen at hij eens op een Vrijdag, zonder er op te letien, ook vleesch. Toen naderde hem een koninklijke hoveling, die noodzakelijk met hem spreken moest, en zeide , bij bel binnenkomen in de eetzaal, op den toon der hoogste verwondering; ,/Maar Mijnheer van Joinvillc, bij de eer Gods! wat doet gij toch ?quot;-„Wat doe ik dan buitengewoons?quot; vroeg de senechal. — //Hoe;' hernam gene, „gij eet op Vrijdag
•A 11 li Mi a in, Kci stklokje, 1. li
vlcoscli ?quot; — Do. goede seftechal, geheel ontsteld, legde dadelijk zijn bord op den grond. J)e sultan liet zicli door een tolk aangaande de ( reden opheldering geven, en de verlegenheid van Joinville bemerkende, trachtte hij hem met de uitvlucht gerust te stellen , dat die misslag tegen het gebod der Kerk onvoorbedachtelijk geschied was. — Toch veroordeelde zich Joinville, om zich wegens dit onvrijwillig vergrijp te straften, alle Vrijdagen der mi volgende veertigdaagsche vasten op water en brood Ie vasten. Welk geloof en welke gehoorzaamheid jegens de voorschriften der Kerk! Hoe zeer steekt zulk een gedrag af bij de ouboetvaardigheid en ongehoorzaamheid eener lal-looze menigte van Christenen in onze dagen ! —
(i. Kardinaal N. Wiseman verhaalt in zijne herinneringen: De Romeinsche senator liezzonico, een neef van paus Clemens Xlll, bracht den koning van Pruisen een bezoek en werd op een Vrijdag aan tafel genoodigd. En er werd niets opgedischt, wat iiij, die als Katholiek Christen de abstinentie moest houden, eten kon. De koning sloeg hem nauwkeurig gade en zette hem liet eene gerecht na het andere voor, totdat de senator, toen hij zijn koninklijken gastheer schijnbaar daarover bedroefd zag, hem van de reden van zijn ontberen kennis gaf. De koning glimlachte, en beval nu, dat men al die spijzen, welke men nog voorhanden had, en die vastenspijzen bleken te zijn, zou opbrengen. Op het bevel des konings werd op eens een rijk en kostelijk maal van vastenspijzen binnengebracht. — De kerkelijke gewetenstrouw van den senator was met voordacht voor den Protestantschen koning op de proef gesteld. — 7. Paus Pius V was van jongs af gewoon, 's Vrijdags en 's Zaterdags te vasten ; en ook als kardinaal en Paus onderhield hij nauwgezet die gewoonte. Maar wat die boeteoefening bewonderenswaardig maakt, is dit, dat noch zijne dikwijls wederkeerende ziekten, noch zijne overstelpende werkzaamheden, noch zijn hooge ouderdom hem daarvan albrengen konden.
83
Kens toen li ij zeer ziek was, schreven hein zijne ge-neesheeren vleeschspijzen voor en verzekerden hein, dat hij anders zijne krachten niet terug kon krijgen, dan door liet gebruik er van; maar hij weigerde liet, hun voorschrift 's Vrijdags en 's Zaterdags te volgen. Toen naaien zij op een dier dagen hunne toevlucht tot list, lieten eene vastenspijs niet het uitgeperste sap van een hoen vermengd toebereiden en ze hein voorzetten. Maar i'ins bemerkte dadelijk het bedrog en weigerde de spijs. — Ook in zijne laatste ziekte verkreeg men het niet van hem, de vasten te breken; want hij antwoordde altoos, dat, nadat hij zooveel jaren de geboden der Kerk had waargenomen, hij niet Gods genade in staat zon zijn, dit ook nog den korten tijd zijns levens te doen. —
S. Sedert het einde der regeering des koning van Frankrijk, Lodewijk XV, at men aan het holquot; vleesch- en vastenspijzen op de Vrijdagen en andere abstinentie- pt' ont-hondingsdagen, wanneer het juist jachttijd was.
Koning Lodewijk XVI, die God vreesde en zijne heilige Kerk eerde, liet dit misbruik afschaffen.
Een oud hofbeambte zeide nu met betrekking tot dit bevel: „dat hetgeen den mond ingaat, de ziel niet bevlekt/' en achtte zich dus bevrijd van het abstinentiegebod.
„Neen, mijnheer!quot; antwoorde de koning met nadruk, „niet de vleesclispijzen op zich zeiven bevlekken de ziel en geven aanleiding tot de zonde, maar de opstand tegen eene rechtmatige autoriteit en de overtreding van haar uitdrukkelijk voorschrift. Alles komt dus daarop aan, of Jezus Christus der Kerk de macht heeft gegeven, haren kinderen te bevelen, en dezen het voorschrift, haar te gehoorzamen. De katechismus betuigt het; en als gij het heilige Evangelie leest, dan moet gij vinden, dat Jezus eens, en wel ook voor altijd gezegd heeft: „Wie de Kerk niet hoort, zal als een Heiden geacht worden!quot; en ik houd mij aan dit woord en gehoorzaam de Kerk Gods.quot; —
liquot;'
!). Louis Veuillot bericlit in zijne reis door Zwitserland: Katlioiieke pelgrims naar de kerk met de roliqniën des heiligen kluizenaars Nicolaas van der Flüe te Snchseln in Zwitserland, namen (in het jaar 18:59, op een schoonen zomerdag) hun intrek in de herberg ,/Ilet witte Kruis,quot; vlak bij de kerk op eene hoogte staande. Zij behoort tot de schoonste dier schilderachtige Zwitsersche huizen, tegen wier muren de paneelen zwartglanzend, als gevernist zijn, en waarin men fijne arabesken ingesneden heeft, zoodat de versieringen volkomen op fluweel gelijken.
In de zaal vonden de Katholieke pelgrims een zestienjarig meisje iu de pijnlijkste verlegenheid tegenover eene Engelsche familie, die vleeschspijzeu verlangde en aan wie zij het begrijpelijk wilde maken, dat die hier opeen /'rjdaf/ niet te krijgen waren.
Doch de Engelschen hielden niet op, en riepen al weer: „vleesch lquot;
,/Kieren \quot; antwoordde het meisje, veel moeite doende, om hare uitspraak zooveel mogelijk in overeenstemming te brengen met het zonderlinge Kngelscli-Dnitsch.
„Neen, vleesch!quot;
„Ja, eieren!quot;
Eindelijk, daar men het niet eens kon worden, riep zij hare moeder en gaf aan deze den zoo moeielijken toestand te kennen.
z/Wat? vleesch wilt gij hebben!quot; riep de goede vrouw uiterst verbaasd.
//.la, vleesch!quot; schreeuwden de Engelschen op vollen toon.
//Maar bedenkt toch, dat liet heden Vrijdag, ja Vrijdag is! — vleesch!— Nu in Gods naam! zoekt het ergens anders, hier zvU gij het niet lehhen
En daar de weg om het ergens anders te krijgen, vooreerst de deur uit liep, wees zij hun deze met een onmiskenbaar gebaar.
Hierover verbluft , beraadslmuixlen de Eiiü'elschen . die
vrij hongerig schenen, met elkander; intnssclien wilden zij toch niet toegeven , en , de martelingen des Engelschen hongers verkiezende boven die van het Katholieke hijge-loof, gelijk zij scheldend verklaarden, stapten zij wrevelig weer in het rijtuig, en reden van de eene herberg naar de andere , en altijd vergeefs, want in geheel Sach-seln was op dien dag, omdat het een vastendag was, zelfs geen spoor van vleeschspijzen te vinden.
Maar den Katholieken pelgrims, die zeer genoeglijk in ,/het witte Kruisquot; hun intrek hadden genomen, werden zeer goed toebereide vastenspijzen opgedischt; en toen zij zelfs eerbiedig hun tafelgebed verrichtten , toen werd de vriendelijkheid der waardin en barer dochter nog inniger, ja ging tot ware hartelijkheid jegens hare gasten over. —
10 In het boekje ,/de Hemelskroon,quot; van Joh. N. Stö-ger, leest men.
Een adellijk man , die echter slechts een naamchristen was , had, om slechts eenigennate zijne vrome gade gerust te stellen , zijn zoontje aan vrome priesters ter opvoeding toevertrouwd.
Gedurende de vacantie kwam de kleine leerling weer in het vaderhuis terug. — Toen nu op een Vrijdap op de taiel des vaders vleescb voorgezet werd, wilde het. kind niet eten. De vader beval het hem. Maar de zoon antwoordde eerbiedig: „lieden vleescb te eten zou eene zonde zijn; zoo heelt ons de professor geleerd , wijl de Kerk het verboden heeft, en een Kerkgebod is als Gods gebod ; gelijk God ons aller hemelscbe Vader is , op dezelfde wijze is toch ook de Kerk onze geestelijke Moeder , ik mag dus niet, en zal, met uw verlof', van de andere spijzen eteu \quot; — ,/Neen, knaap antwoordde de vadei toornig, ^iils gij geen vleescb eet, dan zult gij heden geheel niets eten! Ga weg van de tafel in de andere kamer
Der teedergevoelige moeder deed bet hart zeer , dat baai-lief kind honger moest lijden, daarom bracht zij baar zoon na den maaltijd heimelijk wat. te eten. — Mn ar het
kind nam de spijs niet aan en zeide: „Neen , lieve moeder, ik mag niet; Vader heeft bevolen, dat ik heden geheel niets zal eten. Aan zijn bevel , oin vleesch te eten, mocht ik niet gehoorzamen, wijl ik God niet door eene zonde beleedigen wil; doch — geheel niets eten dat kan ik ; ik mag dus uwe liefde niet aannemen , ik wil en moet het bevel mjns vaders gehoorzamen
De getroffen moeder verhaalde dit dadelijk aan den vader, en beiden waren tot tranen bewogen.
Toen de vader bij het begin van het volgende schooljaar het kind weer naar het huis van opvoeding bracht, zeide hij tot den professor: //Mijn zoon heeft mij weer tot het Christendom bekeerd!quot; —
De Vrjjdag der Joden te Jeruzalem.
1. De domheer te Aken en ridder van het Heilige Graf te Jeruzalem, Wilhelm l'risac, schrijft in zijne pelgrimsreis in het Heilige Land: Daar het juist Vrijdag was, gingen wij eerst naar de ,/Treurplaats der Jodennamelijk naar die plek van Jeruzalem , waar de Joden 's Vrijdags namiddags bij de puinhopen van den ouden tempel vergaderen om de verloren heerlijkheid van Sion te be-weenen. Daar zaten nu de treurende Joden , gelijk voormaals aan de wateren van Babyion , en weenden , mannen en vrouwen. Het was roerend aan te zien , hoe zij jammerden en smeekten ; jong en oud hurkten op den weg , niet lettende op de voorbijgangers, en baden met vurig verlangen en eene vermorzeling des harten , die, helaas ! eene betere kennis waardig zou geweest zijn.
Voorbidder: „Wij bidden ü, ontferm U over Sion!
Volk : Verzamel de kinderen Israels !
Voorbidder; Haast U, haast U, Sions Verlosser!
Volk : Spreek tot het hart van Jeruzalem !
Voorbidder: Glorie en majesteit mogen Jeruzalem omringen !
Volk: Ach, wend U genadig tot Jeruzalem !
S7
Voorbidder: Moge dc koninklijke maoht weer over Siou verschijnen!
Volk : Troost hen , die treuren over Jernzalein ! Voorbidder : Mogen vrede en blijdschap inkeeren in Sion! Volk : En de tak ontspruiten te Jeruzalem !quot;
Maar vergeeis klinkt de treurzang van de lippen eens volks, dat zijn Verlosser gedood heeft , gelijk vroeger dc door God gezonden proleten , en dat in onverstand en euvelmoed deu vloek over de stad en het land heeft opgeroepen , hetwelk tot weduwe geworden , en gelijk voorniaals gehuld in zwart rouwgewaad, niet slechts zeventig jaren beweend geworden is, maar voor het volk der Joden niet meer opbloeien zal, en zoo worden dan de Klaagliederen van den profeet Jeremias bij de eerste verwoesting van Jeruzalem ook tegenwoordig nog bij de tweede en voortdurend vervuld :
„De Heer heeft besloten , den muur der dochter Sions tc verwoesten !
Hij heeft zijn richtsnoer gespannen en zijne hand niet meer teruggetrokken van het verderven,
De voormuur treurt cn ook de muur werd nedergerukt, In de aarde begraven liggen hare poorten !
Hij heeft hare grendels verdorven en verbroken ,
Haar koning en hare vorsten zijn onder de heidenen ! De oudsten en de dochteren Sions zitten op den grond en zwijgen ;
Zij bestrooien met asch hunne hoofden, omgorden zich niet rouwgewaad ;
De maagden van Jeruzalem laten hare hoofden op den grond hangen!quot; - ■
Dit ijzingwekkende beeld, gelijk de profeet het zich voorniaals in zijn geest heeft voorgesteld , herhaalt zich nog thans op eiken Vrijdag in alle treurigheid te Jeruzalem. — 2. De Duitsche dichter Ludwig August Frcinkl, een Israëliet, geeft in zijne in het jaar 1856 ondernomen reis
SS
//Naui' .Icnizalem !quot; aangaande dc treurplaats der Joden aldaar de volgende beschrijving :
Ik ging met een geleider naar den nog opstaanden muur des tempelpleins , naar de „ 1 reurp/nats der Jodenquot; waar zij op eiken Vrijdag tot het avondgebed vergaderen , en om te weeklagen over het vernietigde heiligdom. — De Joden zijn namelijk in het bezit eens firmans van den Grooten lieer, die hun tegen eene kleine belasting ten allen tijde toegang verleent.
Dc weg liep door meerdere straten, totdat wij, een nauw, krom steegje inslaande, aan den muur kwamen. Deze is 158 voet lang, 100 voet hoog en bestaat uit 23 steenlagen , waarvan de onderste negen lagen uit arduinsteen , soms van £0 tot '30 voet lengte bij eene dikte van 5 voet, bestaan. Al die blokken zijn gerand, en wel zoo , dat, nadat de fjeheela oppervlakte slechts ruw gebeiteld was , in den omvang er van een kant van een duim diep geslepen is. Deze zoo bewerkte steenen laten, op elkander gelegd , voeglijnen tusschen zich en geven aan den muur het voorkomen , alsof hij met hout beschoten was , en hij vertoont in de hoogere lagen kleinere steenen van een lateren bouw. Enkele vooruitstekende arduinsteenen brachten bij het nieuwere onderzoek tot de overtuiging , dat zij de overblijfselen eens hoogs zijn van die brug, die van den tempel naar den berg Sion voerde.
Reeds eer wij voor den muur kwamen , hoorden wij een huilend zingen , hevig geschreeuw, hartroerend weeklagen als in koor, waarboven dc woorden weenend uitkwamen ; „Hoe lang nog, o God?!quot;
Er waren meerdere honderden Joden in Turksche en Poolsche dracht verzameld, die, met het gelaat naar den muur gewend , zich neigende en buigende het avondgebed verrichtten. Dc voorbidder, een jong man in Pool-schen tabbaard, van een woest-hartstochtelijk en ziekelijk uitzicht, bad voor. Het waren de woorden des bekenden gebeds van Micha, maar op eene wijze, gerekt.
Si)
algel)j-oken, opschreiend ei» vveei' in zirli verainkeiiilc, dat het doorklinkende gezang meer een razend vrijworden van geboeide natuurgelniden, het neerstorten van een woedenden waterval in een afgrond geleek. Ver afgezonderd van de mannen stonden omstreeks honderd vrouwen, alle in lange witte gewaden , die, vol plooien , de gan-sclie gestalte en het hoofd bedekten; witte duiven, die, vermoeid van de vlucht, op ruïnen gingen zitten. Wanneer er gemeenzame plaatsen des gebeds gesproken werden, dan vielen zij mede in het woedende mannenkoor in, staken de armen hoog op, zoodat deze in de wijde gewaden vleugels schenen , die zich naar den open hemel wilden verheffen, en dan sloegen zij met de voorhoofden tegen de arduinsteenen van den tempelmuur. Soms, als de voorbidder vermoeid was en stil weenende zijn hoofd tegen den muur leunde, was het eene minuut lang doodstil.
Het toeval bracht mij naast hem en ik kon de waarheid vau zijn geschokt gemoed opmerken; hij keek mij vluchtig aan eu zonder zich in het gebed te laten storen , zeide hij tot mij: ,/Moskem kodesch !quot; dat is ,/Heilige plaats!quot; en wees op mijne voetbekleeding. — Mijn geleider had vergeten, mij opmerkzaam te maken, dat ik de schoenen moest uitdoen. — Ik deed het toen en werd in den maalstroom des in smart en klacht woedenden godsdien-stes medegesleept.
Na het gebed verwijderde ik mij van de menigte ; daar trad de huilende derwisch van Jehova, de voorbidder R., een llus uit de gemeente Peruschim , op mij toe en sprak met schorre stem :
vGij zijt gekomen, om nieuwigheden te beginnen; sedert de verwoesting van Jeruschalaim mag hier niets opgebouwd worden. Hier moet alles bij het oude blijven, tot dat Meschiach komt, en wij wachten weenend en klagend op Hem lquot;
»0
De Zaterdag.
De beteekenis van den Zaterdag.
Uit: Dc feesten des Heeven door Dr. A. Ras/, en Dr. N. We is.
In de Kerk Ueerschte eene oude overlevering, volgens welke men ook op de. Zaterdagen vastte, en wel, gelijk pans Innocentius I. verklaarde, uit rouw, wijl op dezen dag onze Heer en Heiland Jezus Christus in het graf lagen de Apostelen in hunne diepe droefenis gewis ook op dien dag vastten, en tevens ook ter waardige voorbereiding voor denZondag. Maar bet ging in het vervolg met de vasten op Zaterdag eveneens, als met de vasten op Vrijdag, dat zij namelijk later door den heiligen paus Gregorius VII. ook veranderd werd in eene onthouding van vleeschspijzen, ,/abstinentie,quot; welke gewoonte thans nog op alle plaatsen bestaat, waar niet door de bisschoppen om gewichtige redenen van bare opvolging dispensatie verleend is. Dit is voorval bet geval in Duitschland, waar zelfs in eenige streken deze dispensatie mede tot den Vrijdag is uitgestrekt. Die bepalingen bebooren tot de kerktucht, en kunnen na wijs beraad door dc bisschoppen ten beste dèr geloovigen als streng verbindend geboden, of ook als niet verplichtend verklaard worden. lederen Christen zij intusschen heilig, wat de heilige Ambrosius, naar hef getuigenis van den heiligen Augustinus aanbevolen beeft, toen hij zeide: „Als ik te Milaan ben, vast ik met de Milancezen, als ik te Rome ben, doe ik als de Romeinen.quot; Volgen wij dezen grondregel op, dan zal geene rechtmatige kerkelijke inrichting ons tot aansloot strekken, maar wij zullen veelmeer in al die bepalingen de ware Christelijke liefde erkennen en beoefenen.
Behalve door deze boeteoefening onderscheidt zich deze. dag nog door de vereering der allerzaligste Maagd Maria, die haar in de getijden en andere gebeden door de Kerk
on do geloovigen bewezen wordt. Ten allen tijde moeten wij ons wel de heiligen Gods, en vooral de heilige Moeder Gods herinneren, ten einde hun wandel in ons uit te drukken, hunne voorbede waardig te worden, en Gods genade in hen te erkennen; doch het is ter verlichting in onze veelvuldige plichten welgeschikt, ze over bijzon-deren dagen teverdeelen. De heilige Petrus Dimianus zegt: z/ln eenige kerken bestaat de schoone gewoonte, dat op eiken Zaterdag het Misoffer ter eere der allerzaligste Maagd gevierd worde, indien niet een feest of de Paaschvasten daar-tusschen komt; want de Sabbat, die—rust beteekent, wordt wel gevoeglijk aan de allerzaligste Maagd gewijd, wijl in haar, als in eene geheiligde legerstede, de eeuwige Wijsheid door het geheimenis der aangenomen nederigheid gerust heeft.quot;
Daar wij wel bijna niet aan den Heer kunnen denken, zonder ons ook Zijne heilige Moeder te herinneren, zoo kon ook wel de Zaterdag, als tusschen den Vrijdag en den Zondag in het midden liggende, bijzonder aan de Moeder des Heeren gewijd zijn. Na het innige aandenken aan het lijden en sterven van Jezus Christus, dat op Vrijdag telkens in ons vernieuwd wordt, moest ook wel de Moeder niet vergeten worden, wier hart met een zevenvoudig zwaard doorboord werd. ,/Want waardig is bet en billijk,quot; zegt zeer zinrijk de godzalige Thomas van Kempen, ,/dat wij, na de berinnering aan het heilige kruis, vooral de smarten der allerzaligste Maagd en Moeder Gods gedenken, die in moederlijken rouw naast haar aan het kruis hangenden, geliefden Zoon bleef staan, toen Deze voor de zaligheid aller menschen stierf. O beschrei-enswaardig gezicht der Moeder en des gekruisigden Zoons; der weenende Moeder en des medelijdenden Zoons; der in smart vergaande Moeder en des haar aansprekenden Zoons; der Moeder, die onder het kruis stond, en des Zoons, die aan het kruis hing; der Moeder, die zuchtte, en des Zoons, die Zijn geest uitblies! O grootte der onmetelijke, nooit te vergeten smart!quot;
Doch de Kerk brengt niet alleen den dag van hel lijden haars goddelijken Stichters wekelijks in herinnering; maar zij begint ook hare week niet den dag der opstanding en der door Jezus verkondigde overwinning op de zonde, den dood, het graf en de hel. De Zondag is voor ons altoosdurend de dag des Heeren. Met dezen dag staat de Zaterdag, als aan de allerzaligste Maagd gewijd, inde innigste verbinding, gelijk de Moeder en de- Zoon, hun lijden en hunne blijdschap in de innigste betrekking staan. Laat ons dus recht behartigen, wat bier weer toepasselijk de godzalige Thomas van Kempen zegt: ,/Wie zijn de verhevensten in den hemel en waren de nederigsten op de aarde? Zijn het niet Jezus en Maria? Jezus, de ééngeboren Zoon Gods, vernederde zich tot dienstknecht; Maria noemde zich eene dienstmaagd. De liefde van beiden ondervond het gansche aardrijk, hunne waardigheid prijzen de burgers des Hemels, hunne magt bewonderen aanbiddend de scharen der engelen. O ware het u vergund , hunne koren bij te wonen en den zoetsten naam Jezus en de liefderijkste Maagd Maria met hen, in onvermoeide lofzangen, te verheerlijken! O hoe goed en hoe zalig is het, hen te dienen, die even getrouw als nederig dienden! Dient den Heer, kinderen der menschen, die zich dikwijls vernederde, om u te dienen! Dient de genaderijke Moeder Gods, die u de voorbeelden van heilige dienstbaarheid toonde! O hoe zeer past het ons, deze allerhoogste Patronen te vereeren, die meer dan allen ons helpen kunnen, en door wier handen de hemelsche raadsbesluiten doorgaan en vervuld worden!quot; —
In het werk : „Christelijke Symboliek van dr. Wolfgang Menzeleen Protestant, leest men onder bet opschrift Zaterdag :
//De viering van dezen dag heeft betrekking op die van den Zondag. Evenals de zon Christus beteekent, evenzoo de Zaterdag, waaruit de Zondag voorkomt, Maria, uit wie Christus voortkwam. De legende van het Mariabeeld te
9.'5
Constantinopel , dal 's Zaterdags zijn slnici' opgelicht zou hebben, om aan te duiden, dat men haar dezen dag moest heiligen , werd niet de reden van de Maria-viering op Zaterdag , welke op eene veel diepere symboliek gegrond is. — Zinrijker dan die legende is de traditie, volgens welke op Zaterdag vóór Pasehen ook Zijn getrouwe jonger aan Zijne opstanding getwijfeld en enkel Zijne Moeder in het geloof niet gewankeld zon hebben, dus zou op dien Zaterdag ook het Christelijke geloof uitsluitend in Maria geconcentreerd zijn geweest. — Zeer zinrijk is ook de aanduiding van den Zaterdag als den, naar ond-Joodseh begrip, tol de rust bestemden Sabbat. De rust en stilte van dezen dag beantwoordt aan de hemelsche rnst en zachtheid van Maria (Hippel , oudheid der Ceremoniën bladz. I•'}(!.; Tijdens de groote Jodenvervolgingen in de Middeleeuwen hechtte men er eene bijzondere waarde aan, kerken van Onze Lieve Vrouw uist op de puinhoopen van verwoeste synagogen te bouwen, in de ruimte datgene uitdrukkende, wat in den tijd de haar gewijde Zaterdag in tegenstelling van den ouden Joden-sabbat beteekende. Te Regensburg noemde liet volk de boven de oude synagoge opgerichte kerk uitdrukkelijk ^van de schoone Maria,quot; om daarmede het contrast met het leelijke Jodendom aan te duiden. — Naar het volksgeloof moet op eiken Zaterdag de zon schijnen, al is het ook sleciits kort, en wel , omdat op dien dag de Moeder Gods op de vlucht naar Egypte het goed van liet heilige Kind waschte en op een doornstruik droogde. — Volgens eene andere, even schoone legende gaat de Moeder Gods alle Vrijdagen door het vagevuur, daar kussen de arme zielen den zoom van haar kleed en weenon hein nat. Daarom moet 's Zaterdags de zon schijnen, om hem weer te drogen/'
De laaste legende deelt G. Fr. Danvicr in zijn boekje ^l'olydoraquot; mede; zij luidt naar een oud-Duilscli liedje;
Op Zaterdag geeft steeds eenrnaal
De lieve zon een wnnrieu straal;
94
Orootraoedei' heeft het mij gezegd .
En ook fle reden uitgelegd.
Van boven uit de hemelpracht Daalt eiken Vrijdag in den naclu De heil'ge Moeder , zacht en goed ,
In 't vagevuur en in zijn gloed.
Als dan haar lield'rijk aangezicht De vlammen koelt, de smart verlicht,
Dan grijpt der armen zielen drom Haar kleed en weent daarop en om.
Van al die tranen zwaar bcspat,
Wordt dan de zoom geweldig nat ;
Waarom zij, eenmaal weergekeerd ,
Ook snel een ander kleed begeert.
'l Gedragen kleed , zoo nal geschreid ,
Wordt in den morgen uitgespreid Door de Eng'len, in de iiooge zaal.
Te drogen in den zonnestraal.
Zoo moet dan wel op dezen dag ,
Hoezeer zij zich verbergen mag ,
Dat ze Onze Lieve Vrouwe dien',
De zou door wolk en nevel zien.
De viering- van den Zaterdag door vrome zielen.
1. De hertogin van Mantua, Eieonora, leerde liare dochter, Anna Catharina (later Anna Juliana genoemd) reeds op liet zevende jaar liaars levens, op de Zaterdagen , die bijzonder aan de vereering der allerzaligste Maagd Maria gewijd zijn, ter liefde van Maria te vasten, hetgeen ook de voor al het goede vatbare dochter nauwgezet tot aan het einde van haar leven gedaan heeft.
3. De zalige Öerviten-nionnik Joavh'm uit Siüna in Tos-kane , begon zijne vereering der allerzaligste Maagd Maria reeds in de teederste kindsheid en zette ze voort tot zijn afscheid van deze wereld. Hij placht driemaal daags de fraaie kerk van Maria-Boodscliap te bezoeken en daar driemaal het lieiüge kruis van .lezus Christus , alsmede liet
1)5
beeld te begroeten, waarop Maria is voorgesteld, de boodschap des aartsengels Gabriël ontvangende. Eveneens placlit hij op eiken Zaterdag, Maria ter eere, slechts tweemaal spijs en drank , en wel brood en water, te gebruiken.
3. De heilige Nikolaas can 'Tolentino was een der voornaamste sieraden van de orde der Kluizenaars van den heiligen Augustinus. — Vol innige godsvruclit voor de heilige Maagd Maria vastte hij , haar ter eere , eiken Zaterdag in het jaar op water en brood, en gebruikte ook van
# dit eenvoudigste voedsel slechts het allernoodzakelijkste. — In de bul zijner heiligspreking , die door paus Eugenius IV geschied is, leest'men, dat hem de heilige Maagd, terwijl hij ziek te bed lag en aan een hevigen aanval van koorts leed, verschenen is en hem bevolen heeft, versch, in water gedoopt brood te eten , dat hem genezen zou. Nikolaas gehoorzaamde en hij werd gezond, en met het overige van liet brood, waaraan hij zijne gezondheid te danken had , schonk hij ook in den naam van Jezus en Maria velen anderen zieken de gezondheid weer. — Van daar moet de gewoonte der Augustijner-monniken komen, om op het leest van dezen heilige brood te wijden en onder het volk te verdeelen. —
4. Marrjaretha, de dochter van den Duitschen keizer Maximiliaan II , toonde reeds in hare kindsheid eene groote vereerster van Onze Lieve Vrouw te zijn. — Op eiken Zaterdag noodigde zij arme kinderen uit de stad bij zich; met deze zong zij op het koor der kerk, die aan het paleis te Weenen grensde , op de knieën en met opgeheven handen liet zoete lied : Salve Regina en nog andere Moeder-Gods-liederen. Daarna werden de kinderen met eene Maria-gave, dat is , met eene aalmoes liefdevol weggezonden. —
5. De heilige paus Gregorius de Groote verhaalt : Er woonde in onze nabijheid een godvruchiig man , met name iiDensdedUvan beroep een schoenmaker. Van dezen had een der broeders het volgende gezichl: Hij zag na-
96
melijk, dat hem in den hemel een Imis gebouwd werd ; doch liet scheen , dat de bouwlieden enkel op de Zaterdagen daaraan werkten. En toen deed hij ernstig onderzoek — welken wandel de man leidde, en vernam, dat hij, wat van de opbrengst zijner dagelijksche bezigheden hem na behoeftige voeding en kleeding, overbleef, eiken Zalcrdari naar de kerk van den heiligen Petrus placht te brengen en daar ter eere van Maria aan de armen te geven. En daaruit zag de broeder, dat voor den schoenmaker Deusdedit het huis niet ongepast op de Zaterdagen gebouwd werd. —
C). De heilige Lodewijk, koning van Frankrijk, dit heerlijke voorbeeld voor alle regenten, had eene zoo teedere godsvrucht voor Maria en zulk een ijver, om hare nederigheid na te volgen, dat hij ter eere dezer liefdevolle Koningin des hemels op eiken Zaterdag eene menigte armen in zijn paleis en zelfs in zijne woonkamer verzamelde. Daar waschte hij hun de voeten, die hij ook met eigen handen afdroogde en met eerbied als de leden van Jezus Christus kuste. Dan liet hij, om de liefde met de nederigheid te verbinden, deze armen aan zijne tafel zitten, waar hij het zich tot eene hooge eer rekende, hen te spijzen en te bedienen. Hierop deelde hij onder die armen, Maria (er eer, nog rijke aalmoezen uit, en liet ze onder vaderlijk welwillende zegenwenschen heengaan. — Hij had ook altijd verlangd op een Zaterdag te sterven, wijl hij dien dag geheel zijn leven door in den dienst der allerzaligste Maagd Maria zeer bijzonder doorgebracht had. — Zijn wensch werd ook vervuld, want bij stierf, in God verheug den zich in de moederlijke voorspraak van Maria aanbevelende, op een Zaterdag.
7. Pkilippine run Gelderv,, gemalin van hertog René van Lotharingen (die zich ook koning van Arragon en Sicilië noemde), had zich — na het overlijden van dezen — in een klooster der Clarissen teruggetrokken, waar zij den ouderdom van 105 jaren bereikt moet hebben. De hertogin was eene oprechte dienares van Maria geweest. —
97
moederlijke gunst ook de voorkennis van den dag haars
verscheidens van deze wereld door den dood. Eens , op een Vrijdag, meenden de vrouwen, die bij haar bed waakten , dat zij stervende was, en fluisterden elkander deze meening toe ; maar Philippine opende glimlachend de oogen en sprak: „Gij vergist u, voor ditmaal moeten wij der heilige Maagd Maria en dien dag , die haar gewijd is, het voorrecht laten! Op een Zaterdag huwde ik, en eveneens werd ik op een Zaterdag te Lotharingen met jubel begroet; op een Zaterdag ben ik, van de wereld afstand doende, in het heiligdom des kloosters getreden, en ook op een Zaterdag, dus morgen , zal ik de wereld geheel verlaten en overgaan tot mijn Heiland Jezus Christm en tot Zijne en mijne zoetste Moeder Maria ! En Philippine stierf werkelijk op den door haar zoo duidelijk aangewezen Zaterdag. — 8. De aartsbisschop van Paderborn en Munster, Ferdinand van Fürstenberg, werd op liet einde der maand Maart 1683 op nieuw door zijne vroegere kwaal, het graveel, aangetast. Hij verdroeg dit lijden meerdere maanden lang met het grootste geduld en met Christelijke onderwerping aan den wil des Allerhoogsten, sterkte zich eiken Zaterdag door het ontvangen der heilige Communie en bad : dat hij toch op dezen, den dienst der allerzaligste Moeder Maria gewijden dag onder hare moederlijke beschutting zijne ziel mocht opgeven. — Als zijne pijnen zeer hevig werden, zuchtte hij: ,/0 dat ik slechts dit voor het Katholieke geloof lijden kon.quot; — Weldoend werkte het op hem , toen nog kort vóór zijn dood een missionaris, die naar Noorwegen wilde afreizen, bij hem kwam , en knielend aan zijn ziekbed om zijn bissehoppelijken zegen verzocht; hij ontving hem met de grootste opgeruimdheid en liet hem gaan met de woorden: „De genade Gods geleide u, mijn zoon, en sta u bij, opdat gij met vele zielen in den hemel met mij samenkomet.quot; — Intusschen nam het graveel met zijne onbeschrijfelijke pijnigingen toe, en de geneesheeren verklaarden, dat er geen ander redmiddel
A. lIusGAui Kerstklokje. I ~
98
was, dan de operatie. Ferdinand onderwierp zich aan deze, en stierf ten gevolge daarvan na eene waarlijk Christelijke voorbereiding te Nenhaus op den 26 Juni, een Zaterdag, omstreeks ten zes ure 's voormiddags, in den kring van meerdere priesters, die godvruchtig voor hem baden.
9. De hertog van Beieren, Albrecht IV, bepaalde in het jaar 1490, dat in de nieuwe kerk Onzer LieveVrouw te Munchem tot lof en eer der heilige Moeder Gods alle. Zaterdagen — in bijzijn des pastoors, en zijner twee koorknapen en des kapellaans — door den schoolmeester, den voorzanger en de leerlingen een ,/Salve Reginaquot; met aandacht en godsvrucht gezongen en vóór het begin er van op den kansel zijner, des stichters, en aller vorsten en vorstinnen van Beieren, die in de kerk begraven liggen, gedacht en voor hen gebeden zou worden. Naliet ,/Salve Reginaquot; zou dan in het koor der kerk bij de begrafenis der vorsten ook een „Misererequot; gelezen worden.
In hare „Reisherinneringen uit Belgiëquot; schrijft de Protestantsche dame Louise van Plönnies.
Een October-avond te Gent vertoonde mij een beeld van de Maria-vereering, dat voor mij in zijne eenrou-digheid treffend was. Wij hadden, van een bezoek naar huis gaande, de groote, met gas verlichte straten verlaten, en gingen door een bijna geheel donker steegje. Daar zag ik boven verscheidene deuren van kleine huizen Maria beelden, die door lichten helder verlicht waren. Onze geleider zeide mij nu, dat het een oud volksgebruik was, de Mariabeelden 's Zaterdags avonds met eene lamp of met meerdere kaarsen te verlichten, en dat verscheidene familiën bijeenlegden, om de kosten dezer kleine illuminatie te bestrijden; arme handwerksliedenen dagloonere, vlijtige meisjes en gezellen, allen leveren eenige centen voor de lichten, die 's Zaterdags ter eere van Maria branden.
Waarlijk een eerwaardig gebruik, dat daar navolging verdient, waar het nog niet ingevoerd is. —
99
DE VOORMALIGE ST, MAARTENS-VASTEN.
Blik in het leven van den heiligen Martinus.
Be heilige Martinus werd in het jaar 316 of 317 te Sabaria in Pannonië geboren. Zijn vader was een krijgsman, die van den benedensten trap des krijgsdienstes tot tribuun was opgeklommen. Nog als teeder kind kwam Martinus met zijne ouders te Pavia in Italië en ontving daar zijne opvoeding. Ofschoon zijne ouders Heidenen waren zoo liet hij zich toch reeds op den leeftijd van tien jaren onder de Christelijke catechumenen opnemen. Dit was de school, waarin hij leerde; geleerde studiën verrichte hij niet, maar toch ontwikkelde hij in het vervolg eene wonderbare welsprekendheid, rijk aan hoogere gedachten, aan kracht en schoonheid.
In hem ontstond de levendigste begeerte, zich in de heilige eenzaamheid te begeven, maar hij moest dit voornemen laten waren en, eerst vijltien jaren oud, onder de Romeinsche ruiterij treden. Romeinsche krijgslieden waren er genoeg geweest, die tijdens de vervolgingen voor Christus hadden weten te sterven; deze nastrevende, leefde hij ook als krijgsman voor Christus en droeg onder het pantser een medelijdend hart voor de armen. Getuige daarvan is onder anderen de wereldberoemde gebeurtenis , toen hij eens, nog Catechumeen zijnde, aan een van koude sidderenden, half naakten bedelaar, die hem bij de poort van Amiens om eene aalmoes vroeg, de helft van zijn mantel gaf, daar hij zijne overige bezitting reeds aan behoeftigen had weggeschonken; waarop hem in den volgenden nacht de Heiland zelf verscheen, gekleed met de helft van dien mantel, dien hij den bedelaar gegeven had, en tot de hem omringende engelenschaar zeide: ,/Martinus, nog catechumeen, heeft mij met dit gewaad bekleed!quot; Op dezelfde plaats, waar Martinus dit liefdewerk volbracht, werd later eene kapel gebouwd.
7*
100
Op zijn achttiende jaar ontving hij den doop, en nadat hij de wapenen had afgelegd, begaf hij zicli weer naar Poitiers naar den heiligen Hilarius. Later ging hij naar Pannonië, waar hein wel niet de zoete vreugde ten deel viel, zijn vader te hekeeren, maar het hem des te beter gelukte met zijne moeder en vele andere Heidenen. Hier, waar het Arianisme (de loochening der Godheid van Jezus), als in zijn rijk troonde, verwierf hij zich ook het eerst den titel van ,/belijder,quot; doordien hij om de belijdenis der Godheid van Christus met roeden geslagen werd. — Tot Hilarius teruggekeerd, en door dezen met een stuk lands beschonken, richtte hij, op twee uren afstands van Poitiers, het eerste klooster in Gallic en een der oudste in geheel het Westen op. Hier was het ook, waar hij een catechumeen van den dood opwekte, het eerste zijner vele wonderen, die zijn roem door het gansche Oosten en Westen verbreidden.
Tusschen de jaren 371 en 372 stierf Lidorius, de tweede bisschop van Tours. Tot nieuwen bisschop wenschten de inwoners van Tours geen anderen dan Martinus, maar hoe hem uit zijne cel te lokken, die hij zoo ongaarne verliet? Een burger van Tours verzocht hem bij zijne met den dood worstelende vrouw; doch nauwelijks had Martinus den voet over den drempel des kloosters gezet, of de in hinderlaag verborgen scharen van burgers uit Tours bemachtigden zich van zijn persoon en brachten hem naar hunne stad.
Als bisschop bleef Martinus zijne strenge, arme en nederige leefwijze voortzetten en woonde een tijd lang in eene cel, dicht bij de kerk; doch daar hij hier te zeer door den aandrang der volks gestoord werd, bouwde hij niet ver van de stad het klooster Marmoutier tot zijne gewone woonplaats. De plek was eene tusschen rotsen en de Loire gelegen woestenij, waar men slechts langs een zeer smallen weg komen kon. Hier bewoonde hij, en even zoo meerdere broeders, eene cel van hout, de
10]
meeste andere broeders groeven gaten in de rots en hielden zich daarin op. De jongere monniken schreven boeken, de oudere hielden zich slechts met het gebed en geestelijke verrichtingen bezig. In het vervolg beklommen vele monniken bisschoppelijke zetels, want overal wilde men mannen tot herders hebben, die in de school van Martinus en in diens heilige omgeving gevormd waren,
Martinus zelf ontwikkelde als bisschop de meest van God gezegende werkzaamheid in de uitbreiding der Christelijke Kerk en in de beoefening der getrouwste navolging van zijn Verlosser.
Geheel in God verzameld stierf hij den 11 November 397 of 400 op een met asch bestrooiden boetzak. — De burgers van Poitiers en Tours betwistten elkander zijn heilig lijk. De laatsten zegevierden. Toen de lijkstatie de stad naderde, stroomde de gansche stad en de omtrek er heen, en waar het lijk van den heilige door het land gevoerd werd, groeide en bloeide alles, als in de lente, ondanks dat het reeds alom winterachtig geweest was.
Martinus' opvolger, Briccius, liet boven zijn graf eene cellula, bisschop Perpetuus eene fraaie basilica oprichten. De beroemde Eligius vervaardigde voor de gebeenten van den heiligen Martinus een reliquiekastje met dikke goudplaten overtrokken en met de kostbaarste edelgesteenten bezaaid. Eene menigte andere in den loop des tijds zich vermeerderende geschenken van hooge waarde verheerlijkten de begraafplaats. De bedevaarten daarheen, waarbij zeer vele onloochenbare genezingen en wonderen geschiedden, verkregen eene beroemdheid, gelijk aan die der pelgrimsreizen naar Jeruzalem en Rome.
De heilige Martinus wordt als bisschop geschilderd of als ridder op een wit paard, de helft van den mantel aan den bedelaar gevende. Ook herkent men hem aan de met stralen omgeven, boven zijn hoofd zwevende hostie,
102
daar eens, terwijl hij de heilige Mis las, de geconsacreerde hostie van het altaar opsteeg en, boven zijn hoofd zwevende, als eene zon schitterde.
Wel moet deze gebeurtenis ook de groote beteekenis des heiligen voor de Kerk voorstellen, herinnerende aan de boven Christus zwevende duif en aan de woorden des hemelschen Vaders: ,/Deze is Mijn welbeminde Zoon, in wien Ik Mijn welbehagen heb!quot;
Hoogst gewichtige gebeurtenis na den dood des Heiligen.
Sedert de dagen van den grooten Chlodwig vierden de Franken, in hunne eerste verblijfplaatsen, den val van het Heidendom en het Arianisme te gelijk — de blijde uitkomsten minder aan het zwaard, dan aan de voorspraak des heiligen Martinus bij God toeschrijvende.
Chlodwig, de overwinnaar der Alemannen en meester van Noord-Oostelijk Gallië, richtte zijne blikken naar het verre Aquitanië. Hij sprak dus tot zijn volk: „Dat die Arianen een deel van Gallië bezitten, strekt mij tot zwaar verdriet. Met Gods hulp willen wij hen aantasten, opdat wij door de overwinning hun land meester worden !quot; Zijne toespraak beviel al den krijgslieden; het leger trok onmiddellijk op, en naar Poitiers, waar Alarich, de koning der Arianen, zijn verblijf hield, werd de tocht gericht. Hij deed gedeeltelijk het gebied van Tours aan; waarin Chlodwig zijnen lieden ten strengste verboden had, zich het geringste, uitgenomen groenten en water, toe te eigenen. Een soldaat, het weinigje hooi van een armen man ontdekkende, zeide //De koning heeft ons veroorloofd, kruiden te nemen, maar overigens niets. Welaan, dat is kruid, ik overtreed geenszins het bevel, wanneer ik mij het gevondene toeëigen!quot; Hij deed dus den armen man geweld aan en beroofde hem van zijn hooi. Dat vernam de koning en hij sloeg den soldaat met den vlakken kling, zeggende: „waar zal de hoop op de over-
103
winning blijven, als wij den heiligen Martinus vertoornen?quot; Dit voorbeeld werkte en niets werd meer aangeroerd.
Doch den koning overviel onrust en twijfel aangaande den uitslag zijner onderneming. Hij zond dus boden naar de kerk van den heiligen Martinus.' „Misschien zult gij in het heiligdom, waar zijn lichaam rust, eene belofte van de overwinning ontvangen!quot; Met zulke woorden liet de koning de gezanten gaan.
Zij kwamen te Tours, en toen zij de kerk van den heilige inkwamen, stemde de voorzangec de Antiphoon aan; zij luisterden godvruchtig, en blij vertrouwen op de overwinning van hun aanvoerder verhief zich in hen bij de woorden „Praecinxisti me Domine virtute ad bellum! Heer, gij hebt mij met de kracht tot den oorlog uitgerust enz.quot; Daarop legden zij de hun toevertrouwde geschenken voor dc schrijn van den heilige neer en keerden haastig naar het leger terug. En Chlodwig leverde, onder vernieuwde aanroeping der voorspraak van den heiligen bisschop Martinus, den • beslissenden slag op de velden van Bougie, bij Vivonne, en toen hij met de inname van An-gouléme den heerlijken veldtocht besloten had, kwam hij zelf te Tours, om den heilige zijn dank en rijke geschenken te brengen. Tevens bekleedde hij zich in den St. Maartensdom met de insigniën der konsulaire waardigheid, met het purpergewaad, dat hem door keizer Anastasius gezonden was, en zette zich de kroon op het hoofd.
Ongelooflijken invloed moesten op Chlodwigs soldaten die overwinningen uitoefenen, zij verbreidden in hun vaderland de ontvangen indrukken, en overal werd de heilige Martinus hoog gevierd. Hem werd nu de hoofdkerk der Salische Franken gewijd, terwijl men overal hem ter eere godshuizen oprichtte. Frankrijks regenten beschouwden den heilige steeds als kun schutspatroon en dien van het rijk, bedienden zich van den grooten sluier, waarmede zijn praalgraf bedekt was, als krijgsbanier en achtten het eene groote eer, als domheer van den heiligen Martinus opge-
104
nomen te worden. De heilige koning van Frankrijk, Lodewijk IX, liet nog het heiligdom zijner grafstede met een zilveren traliehek omringen, dat 6776 mark woog.
Dit aanzien is toereikend te verklaren uit den gewichtigen invloed, dien de heilige Martinus op de bekeering van Gallië en de vestiging der Christelijke Kerk in Frankrijk uitoefende. Hij staat zoo recht in het middelpunt der Christelijke idee en des Christelijk- kerkelijken levens; zijn geloof is, gelijk het ook zijn moet, tot daad, tot waren zegen der menschheid gewerden.
Daarom vlamden daags vóór zijn gedachtenis- en eeredag, om den door hem volbrachten val des Heidendoms en tevens dien der Ariaansche ketterij schitterend te verkondigen, alom vreugdevuren op en de kinderen trokken van huis tot huis en zongen liederen tot zijne verheerlijking; daarom vierde men overal zijn genadevollen sterfdag, den 11 November, dezen zijn geboortedag ten eeuwigen leven, als een algemeen jubelfeest; en daarom wijdde men hem, den belijder, bij uitzondering zelfs nog eene geheele feestweek of Octaaf.
Op vele plaatsen hield men op het St. Maartensfeest eene plechtige processie, waarbij het beeld des heiligen te paard medegevoerd werd. Ook zaten de armen vóór de deuren der kerk en smeekten in zijn naam om eene feest-aahnoes, opdat ook zij in blijdschap het feest van den patroon der barmhartigheid zouden kunnen vieren. —
De abt Migné zegt in zijn „Encyclopedisch handboek der Katholieke Liturgiequot; onder anderen :
De heilige Adventstijd is naar den aard de veertigdaag-sche vasten, die het hoogheilige Paaschfeest voorbereidt, eveneens eene voorbereiding voor het genaderijke Kerstfeest. Het oudste zekere gedenkteeken van den Adventstijd is eene verordening van den heiligen Perpetuus, bisschop van Tours in Frankrijk, in de vijfde eeuw. Hij bepaalde namelijk, dat men ran den hoofdfeestdag des heiligen UsscIiojhi
105
Marfinus af, die, gelijk wij reeds vernomen hebben, met de uitstekendste plechtigheid gevierd wordt, tot aan Kerstmis, driemaal 's weeks moest vasten, en om die reden verkreeg de heilige Adventstijd ook rechtstreeks de benaming ,/St. Maar tens-vasten.quot;
In het algemeen kan men aannemen, dat deze verordening vóór het begin der zesde eeuw wel niet over de grenzen van het bisdom Tours zal gegaan zijn. — Eerst een Concilie van Macon, dat in het jaar 582 gehouden werd, nam het te Tours bestaande heilige gebruik aan, en kort daarop onderhield geheel Frankrijk die drie vastendagen 's weeks, van den St. Maartensdag af tot Kerstmis. Tevens onstond de regel, dat Officia divina in den Advent naar denzelfden ritus zouden gehouden worden, als in den veertigdaagschen vastentijd. De vrome zin der geloovigen ging in vele landen zelfs verder dan de op het Concilie van Macon gegeven voorschriften, daar zij, in plaats van de geboden drie dagen, alle dagen in den Advent vastten.
Doch deze vrome ijver verflauwde met den tijd weer.
De quarantaine (van het St. Maartensfeest op 11 November tot Kerstmis) werd nog ten tijde van Karloman (880) algemeen onderhouden. Later beperkte men die vasten tot den tijd van het feest des heiligen Andreas tot Kerstmis, wijl de St. Andreasdag van ontvangrijkere be-teekenis was, dan het St. Maartensfeest.
In de dertiende eeuw werd de vroegere quarantaine reeds niet meer algemeen waargenomen, want in de hei-ligsprekings-Bul des konings van Frankrijk, Lodewijk IX, wordt het als een teeken van bijzonderen heiligen ijver aangehaald, dat hij juist dien ouden vastentijd nauwgezet volgde.
Dus was de waarneming der oorspronkelijke quarantaine slechts een gebruik van bijzonder vrome Christenen.
De pausen en bisschoppen hebben dezen stichtelijken ijver der geloovigen wel ondersteund, doch een volkomen een-
106
parige maatregel is deswege niet opgekomen. Eene ka-nonieke bestraffing voor liet niet opvolgen der vasten in den heiligen Adventstijd vindt men nergens. Zelfs de kloosterorden vergenoegden zich reeds ten tijde van den heiligen Bernardus slechts met eene onthouding, die echter wat strenger was, dan op de anderen tijden van het kerkelijke jaar. —
Het huiselijke St. Maartensmaal.
Gelijk men in de tempels Gods het feest des heiligen Martinus met groote onderscheiding vierde, op gelijksoortige wijze vierde men het ook in de familwn met een feestmaal en het geven van feestgeschenken. Vooral gaf men hem ter eere ook geschenken aan de kloosters en geestelijken, bijzonder ganzen, welke daarom vSt. Maartens ganzenquot; genoemd werden.
En het vrooljke St. Maartensmaal ging juist op dezelfde wijze de heilige Advents-vasten vooraf, als de vroolijke Carnavals- gebruiken den veertigdaagsche vastentijd, en wel als de laatste uitdrukking der blijdschap en van het door de Kerk veroorloofde gebruik van vleesch. De tafel werd nog eens feestelijk gedekt, en als haar hoofdsieraad vertoonden zich het ganzegebraad en het drinken uit de St. Maartens-horens.
Het opzetten van het ganzegebraad moest aan de overgeleverde gebeurtenis in het leven des heiligen Martinus herinneren, toen hij tot bisschop van Tours gekozen werd. Uit bescheidenheid wilde bij die hooge waardigheid niet aannemen, ging dus op de vlucht en trachtte zich te verbergen. Maar juist daar, waar hij zich verborg, weidden toevallig eenige ganzen, die, toen zij hem zagen aankomen, een zoo luid gegaggel aanhieven, dat daardoor zijne vervolgers opmerkzaam gemaakt werden, toesnelden, hem vonden, en vroolijk naar de kiesvergadering te Tours terugbrachten.
Het gebruik van het drinken uit horens bij deze huise-
107
lijke feestviering wordt ons op de volgende wijze verklaard. In oude tijden bestonden de drinkvaten der Duitsche volken uit de horens van wilde dieren, vooral van wilde ossen, en later werd ook uit kunstmatige drinkliorens van goud en zilver gedronken. Nu moet, gelijk het verhaal zegt, de heilige Martinus ook eens den Zweedschen koning Olaf, die het Christendom aangenomen had, in den droom verschenen zijn, en hem gelast hehhen zorg te dragen, dat, gelijk vroeger ter eere der Heidensche goden, nu hem ter eere gedronken werd. Aan dit gebod gaf Olaf en langzamerhand ook alom het Christelijke volk gevolg, en van daar werd aan de drinkliorens de naam St. Maartens-horens gegeven. —
Maar nadat de drinkliorens buiten gebruik gekomen waren, behielden de bakkers er het aandenken van, doordien zij tegen St. Maarten hunne //St. Maartensho-rensten verkoop aanbieden. — Wat nu deze, een ge-hak. in een gedaante van een hoefijzer, aangaat, men neemt gewoonlijk aan, dat zij den heiligenschijn, of de stralen om het hoofd des heiligen Martinus aanduiden. Inderdaad werden de heiligen op oude beelden met zulke halvemaanvormige horens voorgesteld, en in oude bijbelheelden is zelfs Mozes daarmede versierd, wiens gelaat in de nabijheid van God glorierijk schitterde.
Uit het tot heden gezegde blijkt, dat het vasten, van St. Maarten af tot Kerstmis, laug reeds buiten gebruik geraakt is, terwijl daarentegen het famieliemaal met het ganzegebraad op St. Maarten en de gebakken St. Maartens-horens bijna overal nog gebleven zijn.
Doch blijven zal altijd in de Kerk, en in de liefde ge-gezegend het leven van en aandeliken aan den man naar Gods harte, den heiligen bisschop Martinus! —
108
DE TIJD VAN DEN HEILIGEN ADVENT.
Eerste Zondag in den Advent.
Beteekenis van dezen heiligen tijd.
Het Christelijke kerkjaar begint met den heiligen tijd, genaamd „Advent,quot; en omvat vier weken. ') De benaming ,/Advent,quot; van het Latijnsche woord //Adventusquot; komende, beteekent ,/Aankomst,quot; en heeft betrekking op de aankomst van den door God beloofden Verlosser der wereld. — De tijd van den heiligen Advent omvat vier weken , want in hem moeten de geloovigen in die vier duizend jaren terug verplaatst worden, welke den werkelijken Advent, of de werkelijk plaats gehad hebbende aankomst van den Heiland voorafgegaan zijn. Nu loopt door die vier duizend jaren het vurigste verlangen der menschen naar den Advent van den Messias voort en wel van die verklaring van God af, toen Hij der slang aankondigde: z/Ik wil vijandschap stellen tusschen u en de vrouw, en tusschen uw zaad en haar zaad; zij zal uwen kop vertreden, en gij zult haren hiel belagen!quot; 1 Moz. 3 : 15, tot op de genaderijke vervulling der voorspelling van den profeet Isaias: Zie, de Maagd zal ontvangen en een Zoon baren, en Zijn naam zal men „Emmanuelquot; (dat is: God met ons!) noemen! Is. 7 : 14
') De eerste Zondag in den Advent heet ,/Dominica principalis,quot; want hij is do poort tot het kerkjaar en ontsluit het voorleest van de nog aanstaande en eerst op den heiligen Kerstdag vervulde aankomst des Heeren.
Het kerkelijke winter-halfjaar van den eersten Advent tot Paschen, vertoont in het algemeen den tijd der belofte en des atrijds, het kerkelijke zomer-haljjaar daarentegen den tijd der vervulling en der overwinning. Gelijk het aardse he jaar eerst in de schaduw en dan in het licht staat, zoo ook het geestelijke jaar der Kerk eerst in droefenis en dan in blijdschap. In den winter vernedert zich de ééngeboren Zoon Gods en neemt de menschelijke natuur aan, en in den zomer wordt de Godmensch zegerijk verheven en verheerlijkt.
109
De heilige Albertus de Groote zegt: de Advent of de aankomst des Heeren is viervoudig. De eerste aankomst geschiedde in het lichaam der Maagd Maria, de tweede in de wereld, de derde in het hart des menschen, de vierde zal ten oordeel geschieden. De Heer is in het lichaam der Maagd gekomen, om de menschelijke natuur aan te nemen; Hij is in de wereld gekomen, om het menschdom door Zijn bloed te verlossen; Hij komt in het hart des menschen, om het van zijne gebreken te genezen en het met zich te vereenigen; Hij komt ten oordeel, om met de wan Zijner rechterlijke uitspraak de tarwe van het kaf af te zonderen.quot;
1. Terwijl de Kerk in den tijd van den Advent deze viervoudige aankomst van Jezus Christus aan de ziel wil voorstellen wordt hij zeer bijzonder tot een tijd van hoete, maar tevens van zalige hoop. De tijd van den Advent verplaatst ons dus in de duizenden jaren vóór Christus , in hunne ellende in hun zondennood, maar ook in hun innig verlangen naar den Rechtvaardige, den Zondendelger en Zaligmaker, en daarmede komt tevens de uiterlijke natuur in haar winterkleed overeen. Zij maakt intusschen ook eiken afzonderlijken mensch opmerkzaam, dat de ellende der zonden van de oude wereld zich in hem zei ven herhaalt, indien niet Christus in hem geboren is; zij roept hem dus ook in den Epistel van den eerste Zondag des Advents krachtig toe, om te keeren: ,/Broeders! gij erkent, dat het uur nu daar is, waarin wij uit den slaap moeten ontwaken, want thans is ons heil nader, dan toen wij geloovig geworden zijn. De nacht is bijna voorbij en de dag is genaderd; laat ons dus afleggen de werken der duisternis en aandoen de wapenen des lichts! Als op den dag laat ons eerbaar wandelen; niet in brasserijen en drinkgelagen, niet in slaapkamers en ontucht, niet in twist en nijd; maar doet aan den Heer Jezus Christus!quot; Hom. 13 : 11. — en zij wijst bijzonder daarop, dat het niet opnemen van den Verlosser de volle gestrengheid
110
des Rechters ondervinden zal; vandaar het Evangelie van het het wereldgericht: „Op denzelfden fcijd zeide Jezus tot Zijne jongeren: Er zullen teekenen aan de zon, de maan en de sterren geschieden, en op de aarde zal groote angst onder de volkeren zijn, wegens het ontstuimige rui-schen der zee en der vloeden, en de menschen zullen versmachten van vrees en van verwachting der dingen, die over de ganschen aardbodem komen zullen; want de krachten der hemelen zullen geschokt worden. Dan zullen zij den Zoon des menschen in de wolken zien komen met groote macht en heerlijkheid. Als nu dit alles begint te geschieden, ziet dan op en verheft uwe hoofden, want uwe verlossing nadert! En Hij zeide tot hen eene gelijkenis : Beschouwt den vijgeboom en alle boomen. Als zij reeds uitgebot zijn, dan weet gij, dat de zomer nabij is. Erkent evenzoo ook, als gij dit ziet geschieden, dat het rijk van God nabij is. Waarlijk, ik zeg u, dit geslacht zal niet voorbijgaan, eer dit alles geschiedt. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijne woorden zullen niet voorbijgaan. Luc. 34: 25.
Het karakter van den tijd des heiligen Advents — als die eens tijds van ernstige boete — blijkt ook uit de Liturgische gebruiken der Kerk.
Daartoe behooren:
De paarsche kleur van het priesterlijke gewaad bij de viering van het hoogheilige Misoffer. Gelijk het paarsche viooltje, dat bloempje der nederigheid, zich beschroomd in het groen voor de oogen der menschen tracht te verbergen ; zoo trekt zich de vrome Christen in de beschouwingen van de geheimenissen des Advents, als in eene ver afgezonderde eenzaamheid terug, buigt zich als arme zondaar in nederigheid voor den goddelijken Heiland, die niet alleen als Verlosser, maar ook als Rechter verwacht wordt, en kastijdt zich in ernstige boete-oefeningen en zucht en smeekt om begenadigingen heiliging zijner ziel. De paarsche kleur dient hem toch tot het meest ernstige
„Memento mori!quot; tot het afsterven der zonde. Daartoe vermaant ook in vele bisdommen het verdere gebruik, dat zelfs de altaren, de kansels en de binnenzijden der muren van de godshuizen met paarsche doeken bedekt zijn.
De tot de innigste blijdschap stemmende engelzang: //Gloria in excelsis Deo lquot; wordt bij de heilige Mis met gezongen, wijl hij eerst in den genaderijken Kerstnacht zeiven gezongen werd, en de tijd van den Advent slechts tot de met dit lied begroete feestgebeurtenis voorbereidt. —-In vele bisdommen zwijgt zelfs het orgel. ')
De afdeelingen der Epistels en Evangeliën, die met hun inhoud het hoofdkarakter van dezen kerkdijken tijd kenmerken, zijn doorgaans, en wel in eene bewonderenswaardige keuze, huiveringwekkende bazuinklanken die den zondaar uit zijn zondenslaap opschrikken en machtig tot boete en wegbereiding, tot de waardige ontvangst van den Verlosser der wereld, moeten opeischen.
•) Slechts op den derden Zondag in don Advent, om liet begin der heiligen Mis; /,Oaudete! Verheugt u altijd in den Heer!quot; Phil. 4 ; 4. de „Vreugde- /,o?idag van den Adventquot; genoemd, wordt het orgel een weinig gespeeld, en te Home zelfs het heilige Offer in rozckleurige gewaden gevierd.
Moroni zegt in zijn Woordenboek der Kerkgeschiedenis, bij gelegenheid van de verklaring des gebruiks van verschillende kleuren bij don godsdienst, — van de kleur eener verdroogde roos, dat zij het midden houdt tusschen de purper- en violetkleur, en daarom bezigt de Kerk die 'rozékleur op den derden Zondag in den Advent, om daardoor hare blijdschap over hot nu zeer dicht aanstaande hoogheilige Kerstfeest te kennen te geven; want de drie eigenschappen der roos, haar geur, hare kleur en haar smaak beantwoorden aan de liefde, de blijdschap en do gemeenschap, welke door de echte bloem des velds,quot; Jezus Christus, die zoetste genadcbloem, voorgesteld worden.
De rozékleur wordt te Homo ook op den vierden Zondag der vasten, naar het begin der heilige Mis „Laetare ! Verheugt u met Jeruzalem!quot; Is. 60 : 10. „Vreugde- Zondag in de vastenquot; genoemd, gebezigd , om het dicht aanstaande hoogheilige Paaschieest uit te drukken. Ook wordt op genoemden Zondag door den paus de ,/gouden roosquot; gebenedijd.
112
Ook de ritus in het //divinum officiumde voorschriften der dagelijksche gebeden voor de geestelijken, is in den tijd des heiligen Advents bijna dezelfde als in den tijd der veertigdaagsche vasten, bijna dezelfde geest van boete en dezelfde vermorzeling is er overal in voorheer-schend. — Het ,/Te Demnquot; wordt eveneens weggelaten wijl dit gebed eene uitdrukking der hartelijkste dankzegging is, maar er nog geene dankzegging kan plaats hebben, wijl het Christuskind nog niet geboren is; doch wel wordt gedurende de heilige Mis en ook buitendien door de priesters het woord Allelujaquot; gebruikt, evenals op andere blijde tijden des jaars, wijl de Adventsdagen, wegens de zekere hoop, dat de Verlosser werkelijk in het vleesch zal verschijnen, daardoor ook niet zondpr blijdschap zijn. Het zijn de zoete genoegens eener gegronde verwachting, waarin men niet teleur gesteld kan worden.
Deze godsdienstige stemming van den geest, deze verheven Adventsstilte der zielen mag ook door het leven der zinnen met zijn luiden, dikwijls maar al te woeligen lust niet gestoord worden:- daarom blijven overal, waar men nog acht geeft op den geest der Kerk, de openlijke vermaken en uitspanningen gestaakt. Ook de plechtige bruiloften zijn verboden, en wel van den eersten Zondag in den Advent af tot op den dag na het feest der heilige Drie Koningen. Men noemt dus dezen tijd den //gesloten heiligen tijd.quot;
2. Maar de tijd van den heiligen Advent is ook een tijd van vuriy verlangen. Wie immer toebereidselen maakt om een hoogen en eerwaardigen gast te ontvangen, die denkt het liefst aan hem. En de allerhoogste Gast, die komen zal, is Jezus Christus, onze Heiland en Zaligmaker. Opgetogen den Advent, die reeds verloopen is,quot; zich vertegenwoordigende en dien, die nog aanstaande is, met blij vertrouwen verwachtende, hunkert de vrome geloovige in heilige liefde naar dat van God gezegend uur, waarop Jezus Christus in zijn hart woning neemt. Deze Advent
113
in ons hart, het middelpunt der Adventsviering, waarin alle zegeningen er van zich vereenigen, maakt de idee uit, waarmede de vrome Christen in dezen tijd ontwaakt, die hem bij al zijne bezigheden vergezelt, waarmede hij zich op den laten avond ter rust begeeft, en ter wille waarvan hij zelfs de werken der boete en der versterving met eene zekere blijdschap beoefent. Koete doende roept hij dikwijls en telkens op nieuw uit: Moge Jezus spoedig komen; o, hij zal niet lang meer uitblijven!quot; en hoe nader de tijd komt, des te meer reinigt hij zich door eene recht waardige ontvangst van het heilige Sacrament der boete, om zoo een eenvoudig en liefelijk Bethlehem in zijn hart voor het zoete Christuskind te bereiden.
Natuurlijk bevlijtigt zich ook hier de Kerk, om de wegbereidende tolk dezer gezindheden en gevoelens te zijn. Vandaar het duidelijk uitkomende kenmerk om in het „Goddelijk Officiequot; van den tijd des Advents deze gemoedsstemming altoos, onophoudelijk en in honderd vormen te kennen te geven. — In in de laaide acht dagen beginnen de ,/Anti-phonenquot;, omrechtduidelijk als vurigste zuchten van verlangen naar de aankomst des Verlossers erkend te worden, alle met O, en worden in koor met groote plechtigheid gezongen en telkens met het gelui der groote klok onderscheiden.
Deze zeven ,/O-Antiphonenquot; luiden:
1. „O wijsheid, uit den mond des Allerhoogsten voortgekomen ! Uw oog reikt van het eene einde dor wereld tot het andere; alles regelt Gij met kracht en met liefde! Kom, om ons den weg der wijsheid te leeren.quot;
2. ,/() Heer en Leidsman van het huis Israels! Gij zijt in het vlammende braambosch aan Mozes verschenen, hebt hem op Sinaï de wet gegeven ! Kom, strek uwe armen uit en verlos ons!quot;
3. ,/(.) Spruit uit den wortel van'Jesse, den natiën ten teeken gesteld! Koningen sluiten hun mond voor U, natiën bidden U aan! Kom, red ons ook, draal nimmer!quot;
4. ,/0 Sleutel Davids, Schepter van het huis Israels,
A. Hunoatu Kcrstklokje. I ^
114
Gij ontsluit en niemand sluit! Gij sluiten niemand ontsluit; ontsluit ons het heerlijke Godsrijk! Kom, voer den gevangene uit, die zit in de duisternis en in de schaduwe des doods!quot;
5. „O Morgenrood der zaligheid! Evenbeeld van liet eeuwige licht! Zon der gerechtigheid! Kom en verlicht hen, die wonen in de duisternis en in de schaduwe des doods!quot;
0. „O vurig verlangde Koning aller volkeren! Hoeksteen , die uit allen één hebt gemaakt! Kom, red den mensch, dien Gij uit aarde geformeerd hebt.
7. „O Emmanuel! God met ons! Onze Koning en Wetgever! Verwachting en Zaligheid der Heidenen! Kom, word onze zaligheid. Heer onze God!quot;
Deze zeven liefdezuchten der Kerk zijn de volmaaktste uitdrukking van haar reikhalzend Advents-verlangen, van hare innigste, heiligsteen zaligste begeerte naar haar Verlosser; ja het zijn zeven koralen, die zij den Engelen schijnt afgeluisterd te hebben, en in welke de Komende als onze Wijsheid, onze Kracht, onze Zaligheid, onze Verlosser, ons Licht, onze Heer, onze Koning, onze Wetgever, onze Vriend en God met ons begroet wordt. — Stemmen wij dan godvruchtig mede in die O-Antiphonen, zij zijn toch ook voor ons gezongen; in het hart van een ieder wil Hij toch Zijn intocht houden, Zijn Advent, de Koning der eeuwige heerlijkheid! ').
Betcekenis dezer Mis.
Deze naam komt af van het woord „llorate! Dauwt!quot; waarmede de Introïtus of de aanvang dier heilige Mis begint, welke dagelijks gedurende den tijd van den heiligen
'). Bijna alle dagen werd er voortijds in de grootere kerken, vooral in de Domkerken gepredikt, en de profetische plaatsen des Ouden Testaments, die betrekking hebben op de//aankomst des Heereu in hel vleesch nan het volk medegedeeld en uitgelegd.
115
Advent in de vroegste morgenuren gezongen wordt. En die aanvang is genomen uit den profeet Isaias en heet: Dauwt, hemelen den Rechtvaardige! Wolken, regent Hem neer! Open u, aarde en doe den Verlosser uitspruiten!quot; Is. 45 : 8, — Daar de tijd des heiligen Advents met zijne vier weken zinnebeeldig de vier duizend jaren voorstelt, waarin de profeten door goddelijke verlichting allengs de aankomst van den Messias voorspeld hebben; zoo kan men wel denken, wat de Kerk met dit beroep op de genoemde plaats van Isaïas wil. Het is de hoogste uitdrukking van het vurigste verlangen naar den beloofden Verlosser. Kern, den Godmensch, die reeds zoolang verwacht werd, vraagt het arme, met zonden beladen hart der menschheid van den hemel en de aarde; de hemelen moeten openscheuren en den ééngeboren Zoon Gods, den Rechtvaardige en Recht-vaardigmakende nederdauwen, en de wolken moeten Hem neerregenen; de aarde moet zich ontsluiten en Hem, naar Zijne menschheid, doen uitspruiten. — Dat is de verheven grondgedachte van de Rorate-Mis.quot; Zij is de heilige viering van het hemelsche Morgenrood, dat de aankomst der goddelijke Zon van genade aankondigt; zij is het heilige feest der voorbereiding voor de glorierijke aankomst vau den Heer, den nieuwen Adam, van dien eeuwig gedenk-waardigen dag, waarop eindelijk het verlangen der eeuwige heuvelen vervuld werd ; van dien dag vol eeuwig-zaligenden wellust, wegens welken de heilige Kerk Gods, als van liefde voor den Eeuwige geheel buiten zich zelve, uitroept: //O gelukzalige zonde van Adam \quot;
Maar deze ;/Rorate-Misquot; wordt voornamelijk ook ter eere der onbevlekte ontvangenis van de allerzaligte Maagd Maria gevierd. Zij is toch de door God beloofde en dus voorafbestemde en uitverkoren vrouw, die der slang den kop vertreden zou. Met betrekking daarop zegt de heilige Augustinus: „De dood is door eene vrouw in de wereld gekomen, en het leven is weer door eene vrouw verkregen. Eva was de oorzaak van onze verdoemenis, Maria
8*
116
liceft ons de zaligheid gebaard. De eerste is door den verleider, dien zij volgde, in het verderf gestort; de laatste bleef in hare onschuld en baarde den Verlosser. De eerste nam het vergift, dat haar de slang aanbood, en gaf het ook aan haar man, waardoor beiden aan den dood onderworpen werden; de laatste werd met de genade des Hemels vervuld en bracht het leven voort, waardoor ons sterfelijk leven weer verheven wordt!quot; Gelijk dus Adam de stamvader van het vleesch en de zonde, maar Christus de stamvader des geestes en des verheerlijkten levens is, zoo hebben wij ook eene tweevoudige stammoeder. Eva als de moeder des vleesches, der zonde en des doods, en Maria als de Moeder desgenen, die de Waarheid, het Licht en het Leven is. Daarom sluit zich aan den val der eerste moeder dadelijk de boodschap der tweede reinere, grootere, maagdelijke Moeder aan, die denzelfden vijand, door wien de eerste moeder viel, den kop vertreden zal. „Het zaad der vrouw zal der slang den kop vertreden lquot; Moz. 3: 15.
En als Slangenvertreedster is Maria ook de beloofde Maagd, die den Messias ontvangen en baren moet, naar den inhoud des Epistels: „De Heer zal u een teeken geven. Zie! de Maagd zal ontvangen, en een Zoon baren, en Zijn naam zal zijn Emmanuel (God met ons!) Is. 7 : 14lt;.
En dat Maria ook in waarheid de Moeder des beloofden met vurig verlangen verwachten Verlossers geworden is, dit betuigt ons de inhoud van het Evangelie'. Op den-zelfden tijd werd de engel Gabriël door God gezonden naar eene stad in Galilea met name Nazareth — tot eene maagd, die met een man uit het huis Davids verloofd wa.?, welke Jozef heette, en de naam der maagd was Maria. En de engel kwam tot haar in en sprak: „Wees gegroet, vol van genade, de Heer is met u, gij zijt gebenedijd onder de vrouwen!quot; Teen zij dit hoorde, werd zij verschrikt over zijne woorden, en dacht na, wat dat voor een groet was. En de engel sprak tot haar: „Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden! Zie! gij zult
117
ontvangen in uw lichaam en een Zoon baren, en gij zult zijn naam Jezus noemen. Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden, en God de Heer zal Hem den troon zijns vaders Davids geven , en Hij zal heerschen in liet Imis Jakobs eeuwiglijk. En aan Zijn rijk zal geen einde zijn \quot; En Maria zeide tot den engel: „Hoe zal dit ges el üe den, daar ik geen man beken?quot; En de engel antwoordde en sprak: „De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen, daarom zul ook het Heilige , dat nit u geboren zal worden „Gods Zoon genaamd worden. En zie! Elisabeth, uwe verwante, ook deze heeft een zoon in haar ouderdom ontvangen, en zij, die onvruchtbaar heet, gaat nu reeds in de zesde maand. Want bij God is geen ding onmogelijk lquot; En Maria sprak: „Zie, ik ben de dienstmaagd des Heercn ! Mij geschiede naar uw woord!'' Luk. 1: 36-39.
Naar den inhoud van dit genaderijke Evangelie wordt de Rorate-Mis ook „Engelen-Misquot; genoemd, en in vele kerken is het gebruikelijk, dat men den geheelen tijd des heiligen Advents door op liet hoogaltaar „Maria-Boodschap' tot stichting der geloovigen ten toon stelt; evenzoo, dat bij den godsdienst, zoodra de zegen met het Allerheiligste gegeven is, een jongeling, die den engel Gabriël voorstelt, de trappen van het hoogaltaar op gnat en zingt: „Ave Maria, gratia plena, Dominus tecum! Weesgegroet, Maria, vol van genade! de Heer is met u!' en dat het gansche volk dan antwoordt: Benedicta tu in mulieribus! Gij zijt gebenedijd onder de vrouwen —
Maar waarom is dan juist het nachtelijke uur gekozen, om „Roratequot; te houden? Gewis, mijn Christen, gij gevoelt het op het eerste oogenblik, dat, op den helderen dag gecelebreerd, blijkbaar deze viering veel van het roerende verliezen zon. De nacht wijst op het geheim der stille, zwijgende eeuwigheid, uit wier binnenste heiligdom de ééngeboren Zoon Gods zegenend te voorschijn trad. De eeuwigheid verschijnt ons als een diep, ondoordringbaar
118
geheim, als een heilige, zwijgende, maar vrnclUlare nacht. Want in hem is opgebloeid de gezegende bloem der zaligheid. De Heiland der wereld kwam toch in den nacht ter wereld.
Er is een roos ontsproten Uit eenen wortel teer ;
Uit Jesse is ze opgeschoten ,
Naar de overoude leer.
Dat ieder zich verblijde!
Zij heeft een bloem gebracht In 'tbarre jaargetijde,
Én raid den in den nacht.
Die roos, zoo hoog verheven, —
Isaïas meldt ons dat, —
Die 't bloempjen heeft gegeven,
Is 'tallerzaligst Vat,
Maria, do uitverkoren,
Uit wie, — 'theeft God behaagd. — Een kindjen is geboren.
En zij blijft reine Maagd.
De gang der geloovigen naar de Rorate-Mis.
1. Dien gang beschrijft Dr. F. A. Staudemaier op de volgende zeer liefelijke wijze. Hij zegt:
Nog is het nacht, als reeds de huisvaders en huismoeders bij het eerste teeken der klok van hun bed opstaan, de lichten opsteken en de overige huisgenooten wekken. Gaarne en gewillig volgen allen de opwekkende waarschuwing, want zij allen weten, waarom. Langzamer li and geraken alle huizen verlicht, en aan elke woning, die geen licht vertoont, omdat hare bewoners in den slaap de klok niet gehoord hebben, wordt door den vriendelijken buurman geklopt, dien men alsdan hartelijk dankt. Maar voor en na gaan de lichten weer uit, want het voor het kerkelijke feest bestemde gewaad is aangedaan; men verlaat dadelijk de huizen en gaat naar de kerk, van welke het waarschuwende teeken op nieuw gegeven is. De weg naar de kerk wordt verlicht door de maan en de sterren
119*
aan den Hemel, die van boven helder nederzien; is het echter donker, wijl maan noch sterren schijnen, dan moeten de lantaarns dienen, die elke familie medeneemt. Vrien-delijk met het welwillende: Geloofd zij Jezus Christus lquot; begroeten elkander de buren, die samengaan; het gezelschap op den kerkweg neemt niet elke schrede toe. Zoo stroomt het van alle kanten naar het godshuis, dat van het altaar in wonderbaren lichtglans schittert, een teeken en een beeld, hoe Christus, als het „Licht der wereldquot;, den nacht en de donkerheid doorschijnt. Deze glans van het godshuis wordt nog daardoor vermeerderd, dat ieder voor zich eene waskaars aansteekt en vóór zich op zijn kerkstoel vast zet. Zoo schijnen er oneindig veel lichten, en de gemeente vertoont zich in die volheid van licht zoo recht als ééne, heilige familie. Niet lang behoeft men te wachten, tot de priester aan het altaar treedt. En nu kan bij den beginnenden godsdienst de gemeente zich niet langer weerhouden; diep en tevens blijde geroerd dooide woorden van den profeet, laat zij haar binnenste uit-stroomen in het gezang ;
Hemelen, dauwt den Gerechte ,
wolken, regent Hem ons neer! enz.
Men moet zulk een godsdienst zelf mede bijgewoond hebben, om de gevoelens geheel te kennen, die hij in ons opwekt, de godsvrucht, die zich in heiligen gloed over het gelaat uitstort, de gewaarwordingen, met welke het treffende gezang de ziel vervult. En herinnert men zich hier niet eene parabel, door Jezus zeiven gesproken? De parabel namelijk van de wijze en de dwaze maagden, die den bruidegom tegemoet gingen. Zie! de hier vergaderden hebben zich niet verlaat, wijl zij op den rechten tijd wakker waren. Daarom brandt zoo vroeg reeds en zoo helder de olie in hunne lampen , die zij bij zich hebben, om in den nacht van dit leven in trouwe liefde den Verlosser te gemoet te gaan.
Deze gevoelens en gewaarwordingen worden gedurende
120
■!cn godsdienst slechts te meer versterkt bij de voortdurende overweging van profetische plaatsen en zulke deelen uit de Evangeliën, die op het naderen des Heilands betrekking hebben, en men behoeft slechts op de vrome gemeente te staren, om te ondervinden — wat het is — den Heer te verwachten.
Eindelijk laat de priester de vergadering met den heiligen zegen heengaan. Allen treden eerbiedig de kerk uit, om naar hunne woningen terug te keeren. En terwijl zij het godshuis verlaten, gaat de morgenzon des Advents op en straalt hun in het gelaat tegen, om hierop haar schoon licht rood met het nog schoonere der godsvrucht te vermengen. —
2. Het zal hier niet ongepast zijn menigen lezer, die . lauw is in het bezoeken der Rorate-Mis, hetzelfde op het gemoed 'te drukken, wat de Munehener Noordlieht-kalender van het jaar 1860 eiken lauwen Christen liecft toegeroepen met de woorden :
,/In alle vroegte, terwijl de wereldlingen nog in hunne warme bedden rusten en van plannen droomen voor toevluchtsoorden, die iedereen gelukkig moeten maken; wanneer diepe stilte op de hoofdstad ligt en niets gehoord wordt, dan hier en daar het knarsen der sneeuw onder den afgemeten tred der schildwachten — in alle vroegte, zeg ik, zoowat om half zes hoort men nu van deze, dan van gene kerk, van den dom, van de St. Pieter, van de St. Cajctanus enz. het ernstige, eenzame, zoete, weemoedig plechtige geroep eener groote klok. Als gij wakker zijt en gij hoort het, denk er dan aan, dat thans op hetzelfde uur duizend en duizend klokken overal in stad en land zoo roepen, en millioenen Christenen, terwijl gij nog te bed ligt, thans onderweg zijn : in Opper-Bcieren, in Tirol, in Allgau, in Stiermarken, in Zwitserland enz. komen zij thans van de hoogste bergkruinen af; om drie uren reeds zijn zij opgestaan en hebben het stalwerk gedaan, en om vier uren zijn zij op weg gegaan met
121
ijssporen cn sneeuwringen aan de voeten, met brandende spaanfakkels in de hand, dikwijls met schoppen en hou-weelen om den weg te banen — alles naar de kerk, en zoo dag op dag, en vier weken lang. — Nu dan, sta gij dan ook eens op en ga den korten weg van weinig schreden naar den dom, of naar de Theatijnen of waar gij anders juist het dichtst bij zijt — om zes uren begint het: dan luiden en zingen de klokken in concert, uit de kerkdeur stroomt u machtige lichtglans tegen en ernstig, schoon gezang; ,/Rorate coeli desuper! enz.quot; Het altaar straalt van lichten en verheft zich, van wierook omgeurd, majestueus in de donkere ruimten van het godshuis. De „Borate-Misquot; of de „Engelen-Misquot; wordt, gecelebreerd, zoo genoemd, omdat de Introitus met het woord „Roratequot; begint en het Evangelie van de boodschap des aartsengels Gabriël gezongen wordt; maar de lezing is uit de profeet Isaïas, waar hij zegt: „Zie, de Maagd zal ontvangen en een Zoon baren en Zijn naam zijn — God met ons!quot; — Kan er eene zinrijker plechtigheid bestaan, dan thans in deze dagen der duisternis, in de vroegte, als in het oosten de schoone morgenster aan den hemel straalt, en het opglimmende morgenrood den gewenschten opgang der zon aankondigt — aan die boodschap des aartsengels te donken en aan die morgenster en aan dat morgenrood Maria, die den opgang der Zon in de geboorte van den Verlosser der wereld is voorafgegaan, en aan de duisternis van het ongeloof, die toenmaals vóór de menschwording van den ééngeboren Zoon Gods op de aarde geheerscht heeft — en om licht, genade en vrede uit de hoogte te bidden?quot;
Ach, wie zou nog langer kunnen terugblijven? De Adventsklok heeft liefdevol geroepen! Volg dien engelen-roep naar het godshuis cn smeek voor u een rijkclijken Adventszegen af tot eene zeer waardige viering van het hoogheilige Kerstfeest in uw hart en in uwe familie! —
122
Gewaarwordingen van den pastoor vóór de Rorate-Mis.
(Uit: Feestavonden in liet priesterlijke leven, door F. A. Haglspergkr.
Donkere nacht rust nog op het winterlandschap. Zoo even heeft het vijfde morgenuur geslagen, en nog zoo duister en bang is liet in het rond, als anders om middernacht! Noch de blijde werkzaamheid, die in den zomer reeds de vroegste morgenuren pleegt te verlevendigen, noch het gezang der vogeltjes, noch de geur der rozen en bloemen — van dat alles is hier niets te vinden. Een akelige Decembermorgen met ongemeene sneeuwjacht.
En toch is liet zelfs in dit akelige, nachtelijke uur buiten niet geheel zonder leven. Ziet gij, hoe ginds van uit het dal en van de hoogten af tallooze lichtjes zich naar het parochiedorp bewegen? Waarheen begeven zich die lichten? Zijn het ronddolende dwaallichten, of zijn het lichten, die gedragen worden?
Het zijn lichten van de godvruchtigen, die vreedzaam naar liet parochiedorp trekken voor de Rorate-Mis.
Wees dus van mij gegroet, vriendelijke gemeente, in dit nachtelijke morgenuur! O het doet den pastoor zoo goed, u vroom en godvruchtig te zien, en hoe er in uw midden nog zeer velen zijn, wier harten van verlangen gloeien naar Hem, die wel als Heiland reeds gekomen is, maar voor wien de liefde tocli niet nalaten kan, jaarlijks een recht innigen harten- en kerk-Advent te vieren.
Reeds in mijne kinderjaren had de nachtelijke gang naar de Rorate-Mis iets ongemeen liefelijks en hartroerends voor mij. Het groote iets, waarop de nachtelijke godsdienst betrekking moest hebben, was voor mijn begrip nog wel niet volkomen helder geworden, maar het deed mij toch zoo goed aan het hart, dat zelfs het akeligste weer mij van dit nachtelijke kerkbezoek niet kon weerhouden. Ik gevoelde mij zoo wel bij de gedachte, ter xoillc van het lieve Mud Jezus, dat binnen kort zou geboren
128
worden, uit mijn vaderlijk huis, door sneeuw of storm, met het licht in de hand, van boven naar de kerk af te mogen gaan. O onvergetelijke kindertijd!
Het zij, dat het deze herinnering aan mijn kindertijd is, die mij nog thans de nachtelijke Rorate-Mis zoo waard en dierbaar maakt, of dat de blijdschap als pastoor wegens de nachtelijke komst mijner gemeente naar het huis Gods dezen innerlijken wellust voortbrengt, thans nog verschijnt deze kerkelijke godsdienst, dien ik gewoon ben in het vroege morgenuur te houden, voor mijn hart in de verheffendste liefelijkheid.
Welk een rijkdom van herderlijke denkbeelden ver-eenigt zich dan niet in het gemoed.
„Zie/quot;' — denkt de pastoor bij zich zeiven, terwijl hij van uit zijn venster op het nachtelijke winterlandschap staart, en rondom de gedragen lichten, die St. Jans-glim-wormpjes van den winternacht, zich naar het parochiedorp ziet bewegen — „ziedaar, dierbare gemeente, het beeld en de behoefte van uw eigen binnenste — het beeld, want ook uw toestand is nacht en duisternis, indien Jezus Christus, die alleen het licht der wereld en aller^ menschen is, nog niet door u werd aangenomen; — de behoef te, want ook gij moet bovenal uwe bedevaart naar Christus aanvaarden, indien uwe geestelijke duisternis, indien uw geestelijke nacht zal verdreven worden!
O, dat gij dit inzien, dit behartigen mochtet, lieve, dierbare gemeente! O dat de Advent, vooral in zijn geestelijk karakter, en ook hier in zijne drievoudige beteekenis, als tijd der verwachtiog, als tijd des verlangens en als tijd der voorher elding op Christus, steeds groot en heerlijk en treffend voor uwe oogen mochte zweven!
O gewis! Er zijn er toch velen in nw midden, die den zin des Advents in hun binnenste dragen. Van waar dan anders dat haasten in het nachtelijk morgenuur ? Van waar uwe innerlijke vroolijkheid, lieve bedevaartgangers? Van waar uw helder oog in deze uren, die anderen nog
124
aan den slaap wijden? Van waai' uw warm hart hij deze vorst van huiten?
O laat liet maar slaan, uw warm harte! laat het machtig slaan voor Hem, die alleen hot slaan van menschelijke harten verdient en verstaat — voor Jezus Christus, uw Heiland en Zaligmaker! Schaamt n niet het reikhalzen naar dezen Geliefde, niet de zoete Adventstranen van het verlangen en der voorbereiding. Immers ook de wereld schaamt zich niet hare zondige tranen en hare zondige liefde; waarom zouden dan Gods hinderen zich hunne heilige tranen en hunne heilige liefde schamen?
Maar zijn er ook velen onder u — zulke gelukkige zielen? Velen, die in deze koude winteruren werkelijk warm in het hart gevoelen? Velen, voor wie deze nachtelijke bedevaart werkelijk een zaak van het vurigste verlangen naar Jezus Christus en Zijne genade is? Velen, die het met den Heer Jezus Christus, met Hem, die God en mensch te gelijk is, en de ware en eenige Verlosser aller menschen, oprecht meenen.
Ernstige beschouwing! —
Klinkt hierop de eenvoudige roep der klok door den stillen nacht, treedt dan de pastoor de ruimten van Gods kerkje binnen, dat reeds meer en meer vol ge-loovigen komt, en ziet hij, hoe door de lichten van het hoogaltaar langzamerhand de duistere ruimte rondom verlicht wordt — welk eene nieuwe stof ter bepchouwing verbindt zich dan dadelijk weer met de vorige! Ja, hoe veelbeteekend zijn de donkerheid des tempels en het licht van het hoogaltaar, hoe wijzen zij op hetgeen Christus, het Licht der wereld, voor elk mensch zou wenschen te worden, hoe vermanend tevens, dat ook de pastoor het lichtje van een vromen en deugdzamen wandel voor zijne gemeente moge laten schijnen!
Nog heiliger, nog inniger, nog rechtvaardiger moet zijne stemming worden, als hij later de verheven plechtigheid der Rorate-Mis zelve begint.
13 5
Welk eene hemelsche liturgie! Konden ze wel de engelen zei ven gemaakt hebben, en hadden dus ook de geloovigen in dit opzicht gewis geen ongelijk, als zij deze llorate-Mis met den naam //Engelentnisquot; aanduiden?
Welk een geestelijke rijkdom ligt er in deze Rorate-Mis!
Wonderliefelijk en alle snaren der ziel in zachte, reikhalzende beweging brengende — is reeds het begin dezer Mis.
Rorate coeli desuper, et nubes pluant Justum; aperi-atur terra, et germinet Salvatorem! Dauwt, gij hemelen, van boven; dat de wolken den Rechtvaardige regenen; de aarde ontsluite zich en doe den Heiland uitspruiten!quot; Isai. 4lt;5 : 8.
Zoo luidt het begin, en wel is het waard, dat men daarnaar het geheele heilige Officie de llorate-Misquot; noemt
„Rorate coeli desuper,quot; ja dauwt Rem neer in zachten morgendauw, gij gesloten Hemelen. Kan dan het vurig verlangen leven zonder Hem? kan de ziel ademen zonder haar Verlosser? kan het hart zalig zijn zonder zijn Zaligmaker, den God-Heiland Jezus Christus? Doch —thans wikkelen de heuvelen zich in duistere wolken. Regent gij Hem dan neer, den vurig Geliefde, gij zware onweerswolken, en laat Hem van boven neerkomen, waarheen mijne verlangende, ziel voortdurend vol verwachting opziet! — Of hoe? is het nog niet voldoende, slechts de Hemelen aan te roepen, dat zij Hem zullen nederdauwen? moet ik mij ook smeekend tot de aarde wenden? —Welnu, Aarde, open ook gij uw schoot! laat uit uw schoot datgene ontkiemen, wat Hij ook van u ontvangen moet, om met de Godheid, die Hij van den hemel brengt, ook de gansche natuur der menschenkindeven te kunnen vereenigen! Want beide — Godheid en MensehJieid — moet Hij, de Middelaar tusschen God en de menschen, met elkander vereenigen, als Hij de Verlosser worden wil. //Ape-riatur terra, el germinet Salvatorem !quot;
Wijst er nu dit begin der heilige Mis niet reeds zeer
12«
bepaald op, dat de aanstaande Verlosser God en Mensch tegelijk zijn, en dat Hij van den hemel de Godheid afbrengen , maar van de aarde de menschheid aannemen zal ?
Ziedaar — het eerste dogma van het geloof, de grondsteen en het middelpunt van alle Christendom!
Kan de liturgie der Ilorate-Mis heiliger beginnen, dan met dezen tranenzucht als allervurigst verlangen van den profeet Isaïas?
Het verlangen is gewekt; nu kan dan de ziel eerst recht op het eigenlijke feest- en gronddenkbeeld der Rorate-Mis gewezen worden, dat is: de boodschap des engels aan de onbevlekt ontvangen Maagd, dat zij de Moeder des als Verlosser verschijnenden ééngeboren Zoon Gods zeiven worden zou.
Dit feest- en gronddenkbeeld ademt ook de Oratie dei-Mis, welke luidt: ,/() God, het was Uw wil, dien Gij door de boodschap des engels hebt doen aankondigen: dat Uw Woord in het lichaam der zalige Maagd Maria mensch zou wenden; laat Uwe aanbidders, die in haar de Moeder Gods erkend hebben, door hare voorbede bij U geholpen worden!quot;
Op dit feest- en gronddenkbeeld wijst verder de lezing uit Isaïas: „Zie de Maagd zal ontvangen en een Zoon baren, en Zijn naam zal zijn Emmanuel (God met ons)!quot; Isai. 7 : 14.
Dit feest- en gronddenkbeeld bepalen eindelijk zeer uitdrukkelijk de woorden van het Evangelie Luk. 1 : 26 , waarin de zending van den engel Gabriël aan de Uitver-korenste onder allen van haar geslacht, aan de Maagd Maria te Nazereth, de volvoering van zijn goddelijken last, en haar nederig onderworpen antwoord verhaald worden.
Daar nu dit feest- en gronddenkbeeld in alle Rorate-Missen van den tijd des Advents hetzelfde is, zoo is het ook het feest- en gronddenkbeeld van den tijd des heiligen Advents zeiven, en dus is de Rorate-Mis liet eigenlijke
127
hei liy dom en het naaste uitgangspunt van alle kerkelijke liturgie gedurende dezen verheven tijd.
Ziedaar — den geestelijken rijkdom der Rorate-Mis.
Wat wonder dus, indien niet slechts de vrome geloovi-gen in de nachtelijke morgenuren van deu tijd des Advents met zulk eene oneindige voorliefde naar de Rorate-Mis gaan, maar als het gemoed des pastoors zeiven zich hierdoor ongemeen verkwikt en opgewekt gevoelt!
1. ,/ Wie is zij, die daar verrijst als het opstijgende Morgenrood , schoon als de maan, uitverkoren als de zon, vreeselijk als een welgeordend krijgsleger?quot; Hoogl. 6:9. — De opstijgende antwo ordt zelve op deze vraag van heilige verwondering; ^Ik ben de Moeder der schoone Liefde! Ik groeide op als een schoone olijfboom! Als een wijnstok droeg ik welriekende, liefelijke vruchten!quot; Eccl. 24 : 19 tot 23. — En de opstijgende, die de zoo troostvolle opheldering aangaande haar genaderijk wezen gegeven heeft, is de allerzaligste Maagd Maria!
In vrome begroeting spreekt de heilige Bernardns tot haar: ,/Als het zacht schemerende morgenrood gingt gij voor de wereld op, o Maria, toen gij in zulk eene hooge heiligheid voor de Zon der gerechtigheid uit schitterdet, dat uwe liefde waardig was, den dag der zaligheid, den dag der verzoening, den dag des Heeren te beginnen! Gij kondigdet het einde van den ouden nacht aan, gij die voor den eeuwigen dag uit straaldet! Het gelukzalige morgenrood van een gelukzaligen dag waart gij , een morgenrood, gelijk het voor zulk een dag paste! En de Zon der gerechtigheid bestraalde u met zulk een rijkelijk morgenlicht, dat gij daardoor de machten der duisternis, die Eva opgeroepen had, naar den eeuwigen nacht terug dreeft, en voor alle volkeren de vurig verlangde Zon in de wereld invoerdet!quot; —
Paus Innocentius zegt zeer zinrijk: „Maria, is het op-
128
stijgende Morgenrood, is schoon als de maan, uitverkoren als de zou, vreeselijk als een geordend krijgslegcr. — De maan schijnt in den nacht, het morgenrood in de schemering, de zon op den dag. Nu is de nacht de schuld, de schemering de boete, de dag dc genade. Wie dus in den nacht der schuld ligt, wende zich tot de Maan, smeeke tot Maria, opdat zij door haar Zoon zijn hart tot vermorzeling verlichte! Wie tot de schemering dei-boete zich verheft, wende zijn blik tot het Morgenrood, smeeke tot Maria, opdat zij door haar Zoon, die Zon der genade, zijn hart tot genoegdoening verlichte! En wijl het leven des menschen een strijd is, zoo zie ieder, die aangetast wordt door zijne vijanden, door de wereld, het vleesch of den duivel, op het welgeordende krijgsleger, smeeke tot Maria, opdat zij door haar Zoon hem hulp zende van het heiligdom en van Sion uit hem bescherme! Want wie heeft haar ooit vurig aangeroepen en is door haar niet verhoord? Zij is toch de Moeder der schoone Liefde en der heilige Hoop.quot; —
2. Ja, Maria is, als de schoone Olijfboom der genade, de Moeder der barmhartigheid, en als zoodanig — dc toevlucht do zondaars.
De heilige Geertruida van Duitschland, dochter van den vrijheer van Hackuborn en Benedictijner non van het klooster Rodersdorf, van wie men beweert, dat zij, om hare hoogst vurige liefde voor haar Heer en Heiland Jezus Chistus, door dezen met Zijne heilige wonden geteekend was, werd met talrijke openbaringen begenadigd, stond met Maria, ,/de toevlucht der zondaars,quot; in den innigsten omgang en sprak in den geest met haar even vertrouwelijk als eene aardsche dochter met hare moeder pleegt te spreken. —• Eens werd haar in een zeer Verrukkelijk gezicht getoond, hoe de goedertierenste Maagd Maria alle zondaars beschermt, die tot haar hunne toevlucht nemen; zij zag namelijk, hoe allerlei soort van dieren vertrouwelijk onder den purperen mantel der heilige Moeder Gods vlucht-
129
ten, en zij ze met de mildste goedheid ontving. Nu weet men, dat de dieren het zinnebeeld der zondaars zijn, die aan hun voorhoofd het dierlijke karakter dragen. — Op een feestdag der geboorte van Maria zag de heilige Geer-truida, toen juist in de kerk de woorden gezongen werden : „Eja ergo advocata nostra illos tuos misericordes oculos ad nos converte! Wend Gij dus, onze Voorspreekster, vol ontferming uwe blikken op ons!quot; dat de goddelijke Moeder vriendelijk het gelaat baars Zoons aanraakte en Hem verzocht. Zijne blikken naar de aarde te wenden, terwijl zij de hare eveneens daarheen richtte, en sprak: „Dat zijn de oogen vol goedheid, die ik naar allen wenden kan, welke mij om deze genade smeeken, en die hun de overvloedigste en kostelijke vrucht der eeuwige zaligheid verschaffen zullen \quot;
3. Bestraald door het zoo bevallige en troostbelovende Advents-Morgenrood — roept de heilige Bernardm ieder onzer toe: „In gevaren, in angst en nood, in twijfelachtige gevallen denk aan Maria en smeek naar boven tot Maria! Nimmer scheide zij van uw mond, nimmer uit uw hart! En opdat gij de hulp barer voorspraak onder-vindet, wijk nimmer af van de voorbeelden baars wandels! Hij zwijge van uwe ontferming, o Maagd, die in zijne nooden u aanriep en geene hulp bij u vond! Wij, uwe geringe dienaars, wij verheugen ons met u om uwe overige deugden; doch om uwe ontferming verheugen wij ons veelmeer zelfs! Wij prijzen uwe maagdelijkheid, wij bewonderen uwe nederigheid; maar den armen zondaar klinkt de ontferming zoeter; inniger omvatten wij de ontferming, veelvuldiger denken wij daaraan, veelvuldiger roepen wij haar in. Want zij is het, die de verlossing der wereld bewerkte, de zaligheid van allen verwierf. En wie is dus in staat — de lengte, de breedte, de hoogte en de diepte uwer ontfermingen te doorgronden? Want hare lengte strekt zich uit tot den jongsten dag over allen , die haar inroepen! Hare breedte vervult den gansclien
9
130
aardbol, opdat alles vol zij van uwe ontferming. Evenzoo bewerkte de hoogte er van de vernieuwing der hemelen, en hare diepte verwierf de verlossing van hen, die in de duisternissen en in de schaduwen des doods zaten! Maria in allen alles geworden! Uit onbegrensde liefde maakte zij zich den wijzen en den dwazen tot schuldenares; allen opende zij den schoot liarer barmhartigheid, opdat zij allen van haren overvloed zouden ontvangen: de gevangene vrijheid, de zieke genezing, de treurige troost, de zondaar vergeving, de rechtvaardige genade, de engel blijdschap , de allerheiligste Drievuldigheid eindelijk verheerlijking en de ééngeboren Zoon Gods het wezen van het menschelijke vleesch!quot;—
Met den blik op dit Advents-Morgenrood, op deze Verkondigster der barmhartigheid, op deze Toevlucht en Hulp der boetvaardige zondaars, roept daarom verrukt de heilige Amelmns uit: „O wonderbaarlijk eenige en eenig wonderbaarlijke Vrouw, door wie de wereld vernieuwd, de hel van haar buit beroofd, de menschen gered en de engelen volmaakter gemaakt worden! O Vrouw, vol van en overvloedig rijk aan genade, van wier overstroomende volheid de gansche aardbol bevochtigd nieuw opbloeit?quot; —
4. De heilige Alphonsm van liguori verhaalt: Een van de broeders des heiligen Petrus Damianus, met name Ma-rinus, had het ongeluk, in eene zware zonde te vervallen. Tot zich zeiven gekomen, en aan de ingevingen der genade, alsmede aan zijne gewetensknaging gehoor gevende, ging hij heen, om zich voor het altaar der heilige Maagd Maria, die de Toevlucht der zondaars is, neer te werpen; daar beweende hij met een hartelijk berouw zijne misdaad en riep uit; ,/0 Gebiedster en Heerscheres , onbevlekte Spiegel der reinheid, Voorbeeld aller deugden , die ik op ongelukzalige wijze duizend- en nogmaals duizendmaal door mijne ondeugden, mijne misdaden, mijne ontuchtigheden beleedigd en daardoor die verheven en kostbare kuischheid gekwes' heb, wier Moeder en
131
vruchtbare Bron gij zijt; o Maria, thans mijne eenige Toevlucht en de eenige Hulp in mijn lijden, in uwe handen en onder uwe heerschappij plaats ik een hart, dat helaas! maar al te dikwijls het zoete juk der deugd en het uwe, Maria, afgeworpen heeft. Welaan dan, beteugel in mij, machtigste en goederticrenste Maagd, een oproerling, onderwerp een wederspannige, neem een vluchteling weer op, vergeef een misdadiger, schenk een verworpene genade en gedenk, dat uit u Degeen geboren is, die de eenige Goedheid en Barmhartigheid is! En opdat ik, door Uwe moederlijke voorspraak bij Hem, het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, des te zekerder de vergeving mijner zonden verwerve; zoo weet ik niets beters, dan dat ik mij voor geheel mijn leven tot uw dienstknecht verklaar! Neem, o neem mij als zoodanig op. Ten tee-ken mijner dienstbaarheid breng ik U tevens de schatting mijner onderwerping en smeek u, haar ook verder u te mogen brengen, eene schatting, die ik van heden af — jaarlijks — en zoolang ik leef, zal opbrengen!quot; — Met deze woorden legde hij op het altaar een geldstuk, gelijk dit in ouden tijden de slaven hunnen heeren plachten te geven, en maakte toen zijnen gordel los, welks eene einde hij om zijn hals, het andere om het altaar der Maagd bevestigde, om zich door dit tweede zinnebeeld der dienstbaarheid aan den dienst der heilige Moeder Gods te wijden. — Toch was ook deze daad voor zijn ijver nog niet genoeg; daar hij zich als een slechten slaaf erkende, die straf verdiend had, legde hij nu een deel zijner kleederen af, en liet zich met roeden slaan, waarbij hij, terwijl de slagen als op hem regenden, verzekerde, dat hij eene veel strengere straf verdiend had maar dat hij Maria ten nederigste smeekte, hem niet uit het [getal harer dienstknechten te ontslaan en te verstooten. —
Tegen het einde zijns levens voelde hij bedenkelijke kenteekenen van eene longziekte, die hem ten laatste den dood nabij bracht. — Kort voordat de dood kwam, zagen
9*
132
hem de oppassers op een morgen op het bed zitten «n met eerbiedig en vroolijk gelaat iemand groeten, gelijk men pleegt te doen bij het zien van dengeen, dien men liefheeft en eert. Zijne oppassers zeiven zagen niemand; maar Marinus wendde zich op verwijtenden en ontevreden toon tot hen en sprak: ,/Staat toch op en groet mijne verheven Heerscheres Maria nederig; werpt u voor hare voetenlquot; Toen vervolgde hij op veranderden toon, als sprak hij met het hem alleen zichtbare wezen: ,/Hoe is het toch, dat gij, o Hemelkoningin, u vernedert, om nw onwaar-digen en ellendigen dienstknecht te bezoeken? Zeyeu mij, o mijne Gebiedster, zeffcn mij, en laat niet toe, dat hij, dien gij met uw bezoek begenadigd hebt, voor eeuwig in den afgrond der hel storte lquot;
Het gezicht verdween; de zieke nam in zijn bed weer de natuurlijke houding aan, en kort daarop stierf hij in den vrede van Jezus en van diens gebenedijde Moeder. —
Lieve lezer, verlaat ook ff Ij de nachtelijke wegen der zonden, zoek het schijnsel van het Advents-Morgenrood op, bewandel aan de barmhartige hand van [Maria den weg der zaligheid, word haar dienaar, en met haar viert gij zeker den zaligsten Advent vol van genade — bij Jezus Christus, uw Heiland en Zaligmaker ! —
Uit: De heilige Kersttijd, door Monm Kerker.
1. Op St. iforiam-dag (4 December) snijdt men de/r/Barbara takkenquot; en brengt ze in de woonkamer in eene vaas met water, opdat zij tot op den heiligen Kerstdag bladeren geven en men ook iets groens, uitspruitends in de kamer hebbe op den dag, waarop het takje uitsproot uit den wortel van Jesse. Dat men juist den feestdag van St. Barbara voor die zaak gekozen heeft, vindt gewis zijn grond niet in eene bijgeloovige waarneming juist van dien dag, maar is zinnebeeldig te verstaan. Gelijk die takken midden in den winter uitspruiten en groeien, zoo bloeide ook de zoo hoogvereerde heilige maagd zoo schoon en heerlijk voor God
133
midden in den ruwsten winter des heidendoms en der bloedige vervolging. Die takken herinneren ons, dat ook onder de ruwste noordewinden der droefenis de Christelijke deugd gedijen kan, als zij ijverig en trouw gepleegd wordt.
De heilige Barbara werd, gelijk bekend is, door haren wreeden vader in een toren opgesloten. Hare kamer daarin had twee vensters, doch Barbara liet^er, ter eere der heilige Drievuldigheid, een derde in breken. De hei-densche afgodsbeelden wierp zij van de muren en plaatste daar het kruis. Toen de vader bij zijne tehuiskomst dit bemerkte, werd hij woedend; nadat hij vergeefs getracht had zijne dochter te dooden, gaf hij haar aan de lieiden-sche rechtbank over. Hier werd haar met ijzeren tangen het vleesch uitgescheurd, en zij ten laatste door haar on-menschelijken vader zeiven onthoofd.
Wijl deze heilige maagd zoo standvastig bleef tot haar laatsten levensadem, daarom vereerde men haar als patrones van den goeden dood. In het bijzonder roepen zij haar aan, die in het grootste doodsgevaar verkeeren, krijgslieden, soldaten. In vroegere tijden wapperde haar beeld dikwijls op de krijgsbanieren, en voor de arsenalen, waarin het geschat, de kanonnen enz. bewaard worden, prijkte haar standbeeld. De Spaansche en de Napelsche artillerie vereeren haar nog heden als hunne patrones, haar beeld wordt met militaire eer begroet, op haar feestdag is er groote kerkgang, parade en feestelijkheden. De Franschen noemen thans nog de kruidkamer op de oorlogschepen Ste Barbe, dat is heilige Barbara, wijl voor tijden op de deur er van het beeld der heilige martelares geplaatst was. Zij wordt gewoonelijk afgebeeld met een kelk, de h. Hostie bevattende, in de hand, ook wel met een toren met drie vensters. —
2. De Vreugde-Zondag in den Advent. — De derde Zondag in den Advent breekt altijd, evenals de Zondag Laetare in de vasten, den ernst van dezen heiligen tijd der boete af, en heden breekt reeds de lang weerhouden blijdschap
134
door — wegens liet naderende feest van de genaderijke geboorte onzes Heeren Jezns Christus.; — want de Kerk zingt in het begin der vroegmis: ,/Prope est üominus; venite, adoremus! Nabij is reeds de Heer; komt, laat ons Hem aanbidden! En het begin der heilige Mis luidt: ,/Gaudete, iterum dico gaudete! Verheugt n, wederom zeg ik u, verheugt u, uwe zedigheid worde allen menschen openbaar!quot; Phil. 4 : 4. Juist daarom heet deze Zondag: „Dominica gaudete, dat is Vreugde-Zondag,quot; en het blijde orgelspel mag heden weer klinken, dat eigenlijk van rechtswege den heiligen Advent door op Zon- en werkdagen — (uitgenomen het Rorate. en de feesten) — zwijgen moest, en de Levieten in de Hoogmis verschijnen weer in hunne Dalmatieken (Levieten-gewaden, terwijl zij op de overige Zondagen slechts met de albe bekleed zijn.
„Verheug u en juich, dochter van Jeruzalem; zie, uw Koning zal tot u komen; Sion, vrees niet, want snel nadert uwe zaligheid!quot; — „De Heer zegt: „Zie, ik kom haastig, en mijn loon met mij, om ieder te geven naar zijne werken!quot; ') —
3. Op den Quatertemper- Woensdag des heiligen Advents werd vroeger in vele Domkerken het Evangelie van de boodschap aan Maria; Missus est Gabriel, te dien tijde werd de engel Gabriël aan de Maagd gezonden,quot; op hoogst plechtige wijze aan de geloovigen medegedeeld.
Het is nog diepe, stille nacht! Juist zijn de psalmen der vroegmis met het „Gloria patri et fdio et spiritui sancto!quot; Aveggestorven en het Evangelie der derde Nocturn zal voorgelezen worden, — daar stelt zich van uit de sacristie een plechtige trein in beweging: voorop het kruis, kaarsdragers vergezellen het, geestelijken volgen met wierookvat en scheepjes, hierop de subdiaken met de albe bekleed, ten laatste de priester met het misgewaad bekleed als wilde hij het heilig Offer celebreeren. Aan den
1) Men hcriniierc zicli hier de aanmerking blad/. III.
135
verhoogden catheder onder den koorboog, die het Priesterkoor van het schip scheidt, plaatsen zich de kaarsdragers en de overige geestelijken aan beide zijden, terwijl de priester hem bestijgt. Zijn hoofd is met den amictus bedekt, en in de hand draagt hij een palm. Want hij moet in zijn persoon den aartsengel Gabriël voorstellen, en met den palm in de hand pleegt men toch dezen hemelbode af te beelden. Nu zingt de priester, van lichten omschenen en van wierook omgenrd, het Evangelie: Missus est Gabriel Is dit ten einde, dan trekt de processie tot voor het altaar, de priester bewierookt het, terwijl het Evangelieboek den geestelijken in het koor ten kus gereikt wordt, en hierop keert men weer in plechtigen optocht naar de sacristie terug.
Het onophoudelijke Advents-getuigenis te Kome.
Een hoofdgetuigenis van de voor meer dan achttien honderd jaren plaats gehad hebbende aankomst des Heeren bij ons arme zondaars in deze wereld, is Zijn blijven onder ons tot aan het einde aller dagen, en wel — in het allerheiligste Sacrament des Altaars. Ja, deze kroon aller genademiddelen vertoont zich als het goddelijke zegel des werkelijk gevierden Advents van den Verlosser der wereld.
Om dat wonderbare en onloochenbare Advents-getuigenis openlijk voortdurend voor de oogen der wereld af te leggen, laat Rome, deze Moeder der kerken, het aan niets ontbreken. Van den eersten dag des kerkdijken jaars af tot den laatsten blijft het allerheiligste Sacrament des Altaars dag en nacht op de altaren ten toon gesteld, en dag en nacht ziet men het van aanbidders omringd. — Deze vereering werd voor de eerste maal in het jaar 1560 door de Aartbroederschap des doods in de kerk St. Laurentius in Damaso gevestigd. Van dien tijd af werd zij algemeen en heeft nooit opgehouden.
Op den eersten Zondag in den Advunt stelt de Heilige
136
Vader, na de in de Sixtijnsclie kapel gevierde Pontiflcaal-Mis het Allerheiligste Sacrament in de Paulijnsche kapel ten toon; hier blijft het tot Dinsdag-morgen van aanbidders omringd. Van daar gaat het in de Basilica des heiligen Joannes van Lateranen over, vervolgens in de overige parochiekerken, en eindelijk voor en na in alle, die door den kardinaal-vicaris tot die eer bestemd worden.
Nadat het in den geheelen omvang der stad geweest en den ganschen kring van het kerkelijke jaar doorgegaan is, keert het groote Zoenoffer weer tot zijn punt van uitgang terug, waar het zijne ontfermingsvolle pelgrimsreis op nieuw begint.
Het Allerheiligste Sacrament blijft in elke kerk veertig uren ten toon gesteld. Des morgens is er eene plechtige Hoogmis, waarop vele stille heilige Missen volgen; tegen den middag wordt er eene binnen den tempel zich bewegende processie gehouden, waarbij de litanieën van alle heiligen gezongen worden, als om alle burgers des hemels te bezweren, dat zij door hunne aanbidding de gebeden der aarde zouden aanvullen. Op den derden dag worden dezelfde gebeden en huldigingen vernieuwd; men deelt den heiligen zegen uit; en juist op dat oogenblik, waarop de Verlosser der wereld terugkeert, verkondigen alle klokken in de verte, dat Hij op het altaar eener andere kerk weer verschijnt.
De Godheiland, die de wenschen en huldigingen Zijner kinderen zoo genadig opneemt, vindt altijd vrome aanbidders, die bij hem hun geloovigen Advent houden. Uit het /yDiario Romano, Roomseh getijdeboekquot; weet ieder vooraf die kerk, welke de veertig uren heeft. Ook zonder deze aanwijzing verkondigen dit het geheugen der geloovigen, de toon der klokken, de rijke versieringen aan het portaal van dien tempel aan de geloovigen en roepen hen naar de altaren. Den ganschen dag omringt eene meer of minder talrijke menigte het heilig Sacrament
Maar ook des avonds en zelfs den nacht door laat
137
men het Allerheiligste niet zonder aanbidding en vereering: de groote Broederschap van liet Allerheiligste Sacrament waakt in den naam der gansche stad. Uit de vroomsten onder de geestelijken, de prelatunr en het heilige Collegie, onder den adel en het volk bestaande, telt zij leden in alle wijken. Altijd moet een zeker aantal een gedeelte van den nacht voor de Eucharistie in gebed en beschouwing doorbrengen. Om negen uren 's avonds haalt een tot dit gebruik bestemd rijtuig de nachtelijke aanbidders in hunne woning af. Er zijn er ten minste vier, behalve een priester en een kerkdienaar. Hunne aanbidding duurt vier uren, waarna nieuwe broeders in hunne plaats komen. Een klein Sacrainentboek bevat de gebeden, de beschouwingen en de lofgezangen, waarmede zij zich bezig moeten houden.
Terwijl de priester over alles waakt, wat volgens de regelen geschiedt, door de Apostolische constitutie voorgeschreven, luidt de dienaar van uur tot uur de klok in de kerk, om de geloovigen te vermanen, dat zij hunne aanbidding aan het Allerheiligste zullen brengen, zij mogen zijn, waar zij willen. Dit luiden der klok op elk uur van den dag en den nacht brengt in de ziel' een godsdien-stigen indruk voort, die onbeschrijfelijk is; zelfs het meest verstrooide hart kan er zich niet altoos aan onttrekken.
De heilige Joannes de Booper riep, toen hij Christus tot zich zag komen, profetisch uit: //Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt!quot; Joan 1 : 39.
Daar nu de Godmensch Jezus Christus, aan het kruis op Golgotha stervende. Zijn bloed ter verlossing der wereld vergoten heeft, daarom placht men reeds in de oudste tijden in verheven herrinnering het kruis op te richten, met bloedroode kleur geschilderd; in het midden van het kruis zelf zag men het Lam Gods afgebeeld, en hoog boven aan de punt van het kruis het hoofd des Verlossers.
i:i8
Zulk een roerend kruisbeeld, uit den overouden tijd afkomstig, bevindt zich in het Vaticaan te Rome, dat keizer Justinus II, die van 565 tot 578 regeerde, daaraan ten geschenke gegeven had. —
Welk een treffend beeld, dat elk Christen bovenal in den heiligen Advents-tijd zeer dikwijls moet beschouwen! Van de aankomst van Jezus wordt tocli verwacht, dat Hij, als het beloofde Lam Gods, voor ons aan het kruis sterven zal, en Hij stierf werkelijk voor ons; moge dus de blik op het bloedroode kruis met het Lam Gods ons bewegen, in kinderlijke dankbaarheid ook voor Hem te sterven, en wel de wereld, de zonde en hare booze lusten af te sterven, en heilig te leven in Hern, die alleen de weg, de waarheid en het leven is. —
Daarop worde ieder onzer gewezen door het volgende zinrijke verhaal:
Alphonms de Wijze, koning van Arragonië, bezocht op zijne doorreis, tijdens den heiligen Advent en kort vóór het hoogheilige Kerstfeest, een Spaanschen ridder, die hem eene uiterst feestelijke ontvangst bereid had, maar wegens zijn snooden levenswandel in zeer slechten naam stond. — Bij het afscheid sprak de koning de veelbeteekenende woorden tot zijn vriend en gastheer: ,/Edele ridder, gij hebt mij zeer plechtig en eervol ontvangen. Ik dank u daarvoor I Maar binnen weinig dagen komt de Koning der ■koningen, het Lam Gods, dat de zonden der Wereld wegneemt, en wil Kerstmis bij u vieren. Vei'sier dus tot Zijne ontvangst mo hart even schoon, als gij uw kasteel om mijnentwil versierd hebt!quot; — En de ridder volgde dezen, raad zijns innig godvruchtigen konings. Het Kerstfeest werd voor hem door de waardige ontvangst van de heilige Sacramenten der boete en des altaars een feest des godde-lijken intochts. —
Mochten ook wij hetzelfde doen, opdat de ontferming-rijke Messias, het Lam Gods, tot ons kome met al zijne genaden en zegeningen! —
189
De Advents-werken.
Kerstmis is het feest der barmhartigheid van God jegens on^ arme zondaars, en tot onze ontzondiging, heiliging en zaliging geeft Hij ons Zijn ééngeboren Zoon tot Verlosser en Zaligmaker. Maar zulk eene allerhoogste feestgave vereischt ook tegengaven, eveneens werken van barmhartigheid uit liefde tot God en onzen naaste. Daar nu de goddelijke Heiland zelf gezegd heeft: „Wat gij den geringste mijner broederen doet, dat hebt gij M j gedaan \quot; zoo zijn het de armen, aan wie wij, in plaats van aan het zoete Christuskind, de gaven der barmhartigheid moeten schenken; en elk vroom Christen moet, overeenkomstig zijne omstandigheden, door een werk van weldadigheid het Christuskind eene kroon opzetten, die in hooge waarde al het goud en zilver overtreft, wijl zij uit het geestelijke goud der liefde tot God en den naaste gesmeed is. Treffend is, wat de heilige Chrysostomus aanmerkt: «Als gij een arme ziet, stel u dan voor, dat gij het lichaam van Christus, het altaar van Christus zaagt, en breng door almoezen een offer!quot; — Gevoel ook gij, mijn Christen, in uw hart, wat de heilige Bernardus van zich getuigt: «Ik geniet geen troost, zoolang ik mijn broeder troosteloos zie!quot; Troost dus den troostelooze met de werken der barmhartigheid, en gij hebt hem en het arme Christuskind en u zeiven getroost. — Hebt gij veel, geef dan veel, hebt gij weinig, geef dan weinig; maar breng in elk geval aan het goddelijke kind Jezus in een of anderen zwaar bedrukten arme een Kerstoffer, als uw troostoffer; het zal gewis tot het heerlijkste «Gloria in excelsis \quot; worden, al is het ook nog zoo onaanzienlijk; als maar de Christelijke liefde en barmhartigheid het — met het oog op de allerkostelijkste Kerstgave in den stal te Bethlehem — als een hartelijk «Deo gratiasquot; heeft aangeboden.
1. Eu hoe men nu met ongemeen weinig, ja met het onbeduidende — zulke Advents-werken bereiden kan, daaraan herinnert ons, echter op eene bijna zeldzame wijze
140
een innig godvruchtige lappen-verzamelaar, de beroemde Duitsche, echt Katholieke dichter Clemens Brentano, geboren te Frankfort aan den Main, •
In den heiligen Advents-tijd des jaars 1819 schreef hij hij uit Duimen, waar hij zich bij de hoog begenadigde non Catharina Emmerich, welke de kostbare merktee-kenen der wonden van Jezus Christus aan zich droeg, onthield om die vroom gade te slaan, aan Mevrouw Hirn te Keulen.
„Hartelijk vereerde Mevrouw, moeder in Jezus Christus! Ik heb voor eenige dagen gehoord, dat gij naar een brief van ons verlangt, en reeds lang zou ik geschreven hebben, indien mij niet bijna alle tijd ontbrake. De zieke groet u veel duizendmaal, en heeft u zeer lief en noemt u zeer dikwijls „hare lieve moeder.quot; — Zij is sedert omstreeks acht dagen zeer druk bezig met naaien voor de arme kinderen, aan wie zij altijd op Kerstmis allerlei kleedingstukken schenkt. Hare geschiktheid en haar zegen bij zulk werk is onbeschrijfelijk en zij is daarbij zeer gelukkig. Men kan haar niet gelukkiger maken, dan als men haar alle mogelijke oude stukjes en lappen en kleederen en linnen schenkt; zij naait en snijdt de liefste kleedingstukken daaruit, en bij die weokzaamheid wordt zij zeer opgeruimd en vergeet allen nood en smart. De behoeftigen ontdekt zij op eene echt wonderbare wijze. God zendt ze haar toe en zij geeft met mate en een gevoel van het noodige, dat nooit bedriegt, en daarbij helpt niemand, dan het lieve kind Jezus, maar dat kent ook Zijne menschen.
Ik weet niet, liefste Mevrouw moeder, of gij in uwe huishouding, of in die uwer kinderen en vrienden ook zulk eene oude lappenkast of zak hebt, gelijk ik ze bij mijne moeder kende en aan welke ik mij dikwijls met smart herinner, daar ik ze niet hier heb, om der goede zieke daarmede genoegen te doen. Doch hebt gij zoo iets, doe dan todi uwe schatkamer open en laat ons iets toekomen, da
141
wordt hier in duizend kleinigheden veranderd, die den zeer armen kinderen hier ongemeen nuttig zijn, en uit kleine stalen en stukjes stof maakt zij kussens voor reli-quiën. Kortom, zij kan alles gebruiken, want het kind Jezus rekt en strekt schier alles, zoodat het uitkomt.
Zulke lappen, welke op vele plaatsen weggeworpen en verborgen rondliggen , komen mij, sedert ik zie, wat Emmerich daaruit, tot stand brengt, altijd voor — als geheel vergeten arme zielen, die verlost worden door hare handen ; en dus bid ik u, lieve Mevrouw moeder, open ons uit uwe nabijheid een paar zulke kerkers. Allerlei stof', linnen, katoen, zijde, laken, wat liet is, doet haar groot genoegen en verandert in zegen. Ik doe dit verzoek te moediger, daar ik in zulke milde gaven een geneesmiddel ontdekt heb, waarbij zij veel druk, ziekte, pijn, verdriet en nood vergeet. Als zij iets heeft, om voor de armen gereed te maken en hun te schenken, wordt zij op nieuw bezield en gesterkt; daarom klop ik bij u aan.
Na nieuwjaar hoop ik u weer te kunnen schrijven, hoe de vriendin het feest, waarop zij altijd zeer ziek wordt, doorgestaan heeft. —
Onlangs vroeg ik haar: ,/Zal ik uwer lieve moeder schrijven, dat gij zeer ziek zijt?quot; Toen zeide zij: //Neen, schrijf haar, dat \k thans springen en loopen kan als een hert, met de arme kinderen over eene schoone bloemrijke weide naar Bethlehem.quot; — In welken armen blinden toestaud zijn de menschen, als wij de ervaringen der vrienden van God beschouwen! —
Nu, lieve moeder, kom ik aan liet slot der regelen, en wensch u in al uwe geestelijke kinderen, die gij reeds kent en nog niet kent, den vollen, ahnacJitir/en kinderzegen van het lieve kind Jezns; liet ontvange al uwe wenschen en gaven en offers als de gaven der herders en koningen aan de krib, en danke daardoor met het eeuwige leven, waarin wij geboren worden door de eeuwige liefde.
Gloria, in Excelsis Deo!quot;
142
2. Dezelfde godvruchtige man schreef nog eens, gedurende den heiligen Advents-tijd, aan zijn peetzoon het volgende briefje:
Mijn veelgeliefde peetzoon! Gij hebt mij reeds meermalen geschreven, zonder dat ik antwoorden kon, omdat ik geen tijd had; maar ik heb u altijd liefgehad en het heeft mij altoos genoegen gedaan, als ik iets goeds van u hoorde, en als ik eerst eens iets goeds van u zie, zal het mij nog meer genoegen doen.
Thans is het zeer koud, vele arme kinderen verkleumen van koude, de arme menschen hebben geen water, wijl de bronnen verdroogd zijn en de vijvers bevroren, dus kunnen zij de koeien niet te drinken en kunnen deze geen melk geven, en zoo moeten ook kinderen en ouders nog honger lijden bij de koude.
Maar wat is daartegen te doen?
Wij willen het Christuskind vragen. Het zegt: «Watgij het armste, geringste kind oi' mensch geeft, dat hebt gij Mij gegeven!quot;
Zie, mijn lieve peetzoon, hoe goed het Christuskind is: Het wil zelf niets: wat de armen krijgen, dat krijgt het Christuskind! Als de armen koude lijden, lijdt het Christuskind uit liefde mede, en als de armen gedekt en gewarmd zijn, is het Christuskind zoo wel en warm , dat Het ons alles duizendvoudig weergeeft.
Maar wie niets te geven beeft, gelijk alle kleine jongens, en gelijk gij, die moet hulden voor de armen, dat God zijne engelen zende, die hun kleederen en hout brengen, en die bewerken, dat er weer water genoeg komt voor de koeien, opdat er weer melk zij, en zij wat te eten hebben.
Dit, mijn lieve peetzoon, is het nieuwste en noodigstequot;, wat ik weet. God zegene u!
Ik dank u, dat gij mij een kruis gemaakt hebt; ik wil het op mijn schouder nemen en den lieven Jezus nadragen, opdat Hij niet zoo alleen drage; Hij kan het wel zwaar maken, als liet goed voor mij is, Vaarwel!quot; —
14a
3. De heilige Anno II, aartbisschop van Keulen (overleden in het jaar 1075), had zich tot vasten regel gesteld, ter eere van het heilige Christuskind, en wel van de Vigilie des Kerstfeestes af tot den dag van Maria-Lichtmis, dagelijks een werk van bamhartigheid te oefenen. Eiken dag moest namelijk eene arme vrouw met haar zuigeling bij hem komen; dan nam hij water, waschte zelf de voeten en handen van het kind, gaf der vrouw te eten, en liet haar gaan met rijke aalmoezen beschonken. —
Waarlijk een schoon gebruik, om de geboorte en kindsheid van het heilige Christuskind te vieren! —
4. In eene predikatie door den heiligen Vincentius Ferrari , op het heilige Kerstfeest gehouden, verhaalde hij:
Een vroom koopman placht jaarlijks op liet genaderijke Kerstfeest een arm kind, eene arme vrouw en een armen man te spijzen. Hij wilde daarmede het Christuskindje, diens gebenedijde Moeder en den heiligen voedstervader Jozef op eene kinderlijk vrome wijze vereeren. — Toeu hij nu op het sterfbed lag, verscheen hem in den slaap de heilige familie Jezus, Maria en Jozef, en deze deden hem de kostelijke woorden hooren: //Wijl gij ons zoo dikwijls op het heilige Kerstfeest gespijsd hebt, zult gij ook onze gast zijn in den Hemel bij ons eeuwig gastmaal \quot; De vrome koopman, die bij zijne aardsche handelszaken de gewichtigste zaak, namelijk zijne ziel te redden, niet vergeten had, ontwaakte na deze hemelsche verschijning nog eens blijde, deelde den zijnen het geziene mede, en ontsliep toen zacht en zalig. —
5 Broeder Frans van het Chris luskindje was aalmoezenier in het hospitaal te Alkala in Spanje. In de kamer, waarin hij de ontvangen giften bewaarde, bevond zich eene kast, en op deze een fraai Jezuskindje, uit hout gesneden; Frans noemde dit zijn „Borgquot;, en wij Ide liet eene bijzondere vereering. Zoo dikwijls hij ging inzamelen, knielde hij in eenvoudigheid voor zijn Jezuskindj e nee r en bad, dat Het hem toch wat mogt schenken voor zijne
144
ho velingenquot;, want zoo noemde hij de zieken, die hij verzorgde. En zoo dikwijls hij weder te huis kwam, legde hij de ontvangen giften voor de voeten van zijn lief Jezus-kindje en dankte Het hartelijk voor alles, wat Het hem geschonken had.
Geen dag in liet gedeele jaar was den goeden Frans zoo lief en heilig als de hoogheilige Kerstdag; hij meende dien dag niet beter te kunnen eeren, dan als hij hem tot een vreugdedag voor de armen maakte. Dit legde hij zoo aan: 's Zondags voor Kerstmis liet hij van alle kansels afkondigen, dat elke arme uitgenoodigd was, in het hospitaal te eten, als iiij bewijzen kon, dat hij op dat feest de heilige Sacramenten ontvangen had. Dan ging Frans naar al zijne goede vrienden, vooral naar de rijke lieden, die in overvloed leefden, en bedelde bijeen, wat hij noodig had, om den armen woord te kunnen houden, vleesch, groenten, meel, geld. Toen hij de eerste maal dit gastmaal hield, had hij bijeengebracht: 3 ossen, 30 hamels, 30 geiten, 14 zwijnen, 20 mud meel, 30 manden groenten en 1200 koningsdaalders. En de armen, die aan dit eerste gastmaal verschenen, waren twaalf honderd. Frans ontving allen met genoegen, liet hen eerst bidden ter eere van het kind Jezus, en reikte toen met behulp van andere bedienden ieder zijn aandeel uit. Daartoe behoorde ook een koningsdaalder, netjes in papier gewikkeld. Den armen, die om gebreken ot zwakte van ouderdom niet zeiven in het hospitaal konden komen, zond hij hun aandeel in huis; dat deed hij ook hun, die zich schaamden, openlijk eene aalmoes te ontvangen.
Nadat nu de goede Frans 27 jaren lang in het hospitaal God en de menschen trouw gediend had, openbaarde hem zijn Christuskindje, dat hij in een klooster moest gaan en Carmelieter worden. Frans gehoorzaamde dadelijk. Zijn professiedag woonde bijna het gelieele hof van Madrid bij, opdat de man, die den armen bij al zijne armoede de schoonste feesten bereid had, op den dag zijner eer zou
145
oudervinden, dat hij daardoor de harten der rijken had gewonnen.
Eindelijk daags vóór het heilige Kerstfeest van het jaar 1604 ontving Frans de heilige Sacramenten der stervenden. Op den heiligen Kerstdag zeiven, op welken hij sedert vele jaren gewoon was, den armen een maaltijd te bereiden, bracht de vader prior twaalf armen aan zijn sterfbed, en gaf hem ter verdeeling onder hen twaalf geldstukken. Deze laatste gift verheugde zoo innig zijn brekend hart, dat hij nog met blijde stem een zijner Kerstkind-liederen zong. 's Avonds om 8 uren gaf hij zijn gelukzaligen geest in de handen van Hem, die voor ons als Kind in den stal geboren werd en in de krib lag. —
6. Maar ook een geestelijk liefdewerk moet gij, goedgunstige lezer! in den Advent beginnen te oefenen, indien gij de oefening er van tot heden mocht hebben nagelaten. Want weet gij, hoe ook gij er toe bijdragen kunt, dat de Advent, de kennis, aanbidding en navolging van liet Christuskind, zich meer en meer over de wijde aarde uitbreide? — Laat u inschrijven in de //Missie-oereenig 'mg Ur hekeering der heidenen.quot; Gij hebt niets anders te doen, dan alle dagen, naar het doel er van, één Onze Vader en een Ave Maria te bidden en alle jaren een paar stuivers als bijdrage ter ondersteuning der missie-ondernemingen te betalen — en gij hebt eene groote verdienste wegens de uitbreiding van den Christelijken godsdienst en de Christelijke beschaving en verkrijgt jaarlijks, als kostbare Kerstgave voor liet lieve Christuskind, veel duizende nieuw gedoopte Mooreh, Indianen en Chineezen tot loon, en ontvangt bovendien alle twee maanden een leer-en troostrijk boekje, de ,/Missie-annalenquot;, te lezen. Daartoe noodigt u in dezen verheven tijd juist de 3 December uit, op welken dag men, als het feest van den heiligen missionaris Franciscus Xaverius, den Apostel der Indianen, het patronaat der „Missie-vereenigingquot; viert. Geene vereeniging heeft in de wereld zooveel groots bewerkt, als deze Missie-vereeniging; zij heeft in de Ver-
lü
140
eenigde Staten van Noord Amerika binnen vijftig jaren de bisdommen van één tot op twintig gebracht; zij heeft missionarissen door alle provinciën van China tot Lhassa in Thibet toe gezonden; zij is met het kruis tot de Kiknegers in Centraal-Afrika doorgedrongen; zij heeft een groot deel der Zuidzee-eilanders tot het Christendom gebracht; door hare bemoeiingen telt zelfs in het zelden genoemde en bijna onbekende Australië vijf bisdommen: Nieuw-Zuidwallis, Victoria, Zuid- en West-Australië en Tasmanië, met 300,000 Katholieken.
Maar ach, hoeveel blijft er nog steeds voorde getrouwe medewerking van eiken Christen over, opdat Jezus Christus overal zijn Advent houde! — ,/0 Heer, kom, en wil niet langer toeven!quot; —
1. Aangaande de eenvoudige, vrome muzikanten, genaamd «Pifferari,quot; welke te Rome jaarlijks tijdens den heiligen Advent als voorboden van Kerstmis en als wegbereiders van het Christuskind verschijnen, schrijft Dr. Guido Görres;
Wie ooit, tijdens den heiligen Advent, te Rome geweest is, herinnert zich ook de ^Pifl'erariquot; aldaar, gelijk zij met de bruinroode, tot op de knieën reikende mantels, sandalen onder de voeten, met schalmeien, fluiten en doedelzakken den verren weg van hunne vaderlandsche bergen van Calabrië, zingend en fluitend, komen aantrekken. Dikwijls is het een oude grootvader met wit haar, die den laatsten gang zijner Godsvereering onderneemt, den kleinen opbloeienden kleinzoon aan de hand, die misschien voor de eerste maal de heilige stad betreedt! — Voor elk Moeder-Gods-beeld, op het veld in de stille eenzaamheid, in de stad midden in het luide gewoel der markt, 's morgens in de vroegste schemering, des daags en des avonds, in het donker van, den nacht, staan zij voor de beelden stil, en fluiten en zingen de oude wijzen, die van vader op zoon overerven, de nauwe ronde muts
147
op het hoofd, den spitsen hoed eerbiedig onder den arm; in den Advent den nieuw geboren Heiland als arm kind in de koude krib begroetende, maar om den tijd der vasten in de smart Zijner heilige Moeder aan de voeten van bet kruis deelende. Wie herinnert zicb op hun gezicht niet de herders van Bethlehem, welke in dien nacht, wiens duister door de Kerstster verlicht werd en toen de engelen uit de heldere hoogten het goddelijke Kind het eerste Gloria op aartle hebben toegezongen, naar de krib zijn gesneld en het eerste Kerstgezang hebben aangeheven, dat later van eeuw tot eeuw heeft voortgeklonken ? Menige milde hand opent zich te Rome en schenkt den armen Pifferari eene aalmoes, en in de kloosters vinden zij een gastvrij onderkomen.
2. De Vicaris-generaal van het bisdom Nèvres in Frankrijk, G. Gaume, geeft in zijne reisbeschrijving, dat ten titel voert: nllome in zijne drie gedaanten,quot; aangaande de Pifferari de volgende bevallige schildering:
Op den morgen van 3 December werden wij door de tonen van een concert gewekt, dat op straat bijna onder ons venster gegeven werd, wij boorden namelijk de Pifferari. — Dit is inderdaad een der liefelijkste tooneelen van Rome, een der hartelijkste en roerendste gebruiken onzer tijden van geloof! — De Pifferari zijn de herders uit Sabinië en de Abruzzen, die elk jaar bij de wederkomst van den heiligen Advent van hunne bergen afkomen en in de straten van Rome bij den klank eener landelijke muziek de nabijzijnde geboorte van het kind Jezus te Bethlehem aankondigen.
Men ziet hen gewoonlijk in groepen van drie muzikanten: een grijsaard, een man van rijpen leeftijd en een kind. Zij herinneren zoo aan de traditie, die slechts drie herders bij de krib telt. Met ontbloot hoofd voor de Madonnabeelden staande, die de voorzijden der imizen sieren, of zich, door eene lamp verlicht, binnen in de magazijnen vertoonen, begroeten zij met hunne vroolijke symphonie
1 0*
de zaligste Moeder van den Verlosser der wereld. — In het voorbijgaan zij hier ook gezegd; ik ken niets liete-lijkers, dan het gezicht , dat de winkels van Rome aanbieden, als de Madonnabeelden geïllumineerd worden, en als de op smaakvol afhellende vlakken ten toon gestelde koopwaren zich van een liefelijk standbeeld der gebenedijde Maagd beheerscht vcrtoonen, dat op ceiie met bloemen en brandende kaarsen versierde rijke console staat. —
De, instrumenten der Pifferari zijn even eenvoudig als die der herders. Eene hobo, eene schalmei, een triangel — dat is het geheele orkest dezer bergmuzikanten. De can-sonnetta, die zij voor de Koningin des hemels herhalen, is niet met geleerde noten geschreven. Juist die eenvoudigheid maakt er al de bekoorlijkheid van uit; want zij herinnert zeer bijzonder aan het nederige geheim der krib.
De dracht der Pifferari harmonieert met hunne muziek en hunne bezigheden. Zij verplaatst den beschouwer mid den in de middeleeuwen; zoo heb ik het gezien, zoo zagen zij het, die reeds eeuwen vóór mij te Rome waren. Een Tyrolerhoed versierd met een breed lint van verscheidene kleuren, een halven mantel van grof groen wollen tuig, broek van schape- ofgeitevel, kousen, onder welke schoe nen met riemen aan den voet bevestigd zijn; voegt men daarbij lang zwart haar, dat op de schouders afhangt, een statigen baard, levendige oogen, een hoog voorhoofd en men heeft eene voorstelling van deze merkwaardige dracht en gedaante. —
Rome ziet met genoegen de Pifferari aankomen; want alles, wat aan iets godsdienstigs herinnert, wordt in deze wezenlijk Christelijke stad goed ontvangen. Men heeft ze hef, men bewijst hun bijzondere eer, men trekt hen tot zich; zij zeiven bieden hunne diensten in de huizen en paleizen aan, vragen, of gij voor uwe Madonna eene ne-gendaagsche vereering wilt laten houden. Ontvangt men hen goed, — en wie zou dat niet? — dan verblijden zij u negen dagen met hunne concerten. Gij beloont hen
met eenige bajocco; en ik weet niet, wie gelukkiger is, de ontvanger of de gever. —
Kerstmis is intusschen gekomen; alle landelijke accoor-den hebben opgehouden, de Pifferari verdwijnen; hunne bestemming is bereikt. —
Vaartwel dan, lieve Pifferari; gaat vroolijk weer naar uwe bergen terug en hoedt uwe kudden! Weest gelukkig, gij hebt een goed en heiig werk volbracht! De Romeinen zegenen u en uwe bergen; maar vergeet niet, het volgende jaar weer te komen! Ach, ik zal u niet meer hooren, maar gelukkiger dan ik, zullen u andere pelgrims hooren en u ook zegenen! Ja, zij zullen weer komen; de vaders zullen misschien dood zijn, maar gij zult de kinderen zien komen en de kindskinderen, die op de geërfde hobo's de hartelijke accoorden herhalen, welke zij van hunne voorouders geleerd hebben! —
Eu zoo kan men te Rome gedurende den verheven tijd van den Advent geen voet op de straat zetten, geen uurtic in zijne kamer verwijlen, zonder onwillekeurig aan hel: aanstaande roerende geheim der menschwording van God in den stal te Bethlehem herinnerd te worden! —
3. Aangaande de soort en wijze des gezangs van de Pifferari meldt in zijn in bet jaar 1848 verschenen boekje: ,/Herinneringen aan Rome enden Kerkelijken Staatquot; Jlein-ricl Stieglitz, een protestant:
Bij het naderen van den Advents-tijd ziet men jaarlijks landlieden uit de Abruzzen te Rome aankomen, die in hunne schilderachtige dracht (bonte, nauw sluitende, ge-treste buizen met blanke knoopen, gespannen korte broeken, sandalen, licht overhangende mantels en punthoeden) in alle deelcn der stad rondtrekken, waar zij, meestal twee aan twee, met doedelzak en fluit voor elk Madonnabeeld stil staan, om bun Kerstgroet te brengen. — Levende beelden van liet bezoek van scbuldelooze herders bij de krib te Bethlehem.
Den te Rome verzamelden schilders van alle natiën is
150
de aankomst dezer Decern bergasten telkens een welkome tijd, waarvan zij niet moede worden, altoos op nieuw partij te trekken. Jammer maar, dat de zoo geheel bij hun wezen passende muziek der Pifferari niet in dergelijke voorstellingen op doek kan worden uitgedrukt!
Eerst wordt er eene altijd onveranderd weerkeerende melodie door twee geblazen, dan, terwijl de een ze op wat zachteren toon herhaalt, zingt de ander een lied tot lof' der heilige familie en valt, na elke strofe, met zijn instrument in het koorvormige naspel van zijn metgezel in.
Daar er nu zeer vele Madonnabeelden op de straten, alsmede in de verschillende werkplaatsen, winkels en pleinen zijn, wier bezitters na afloop eener Novene (tijd van negen dagen) hun bedongen penningske telkens aan den gildemeester der Napelsche speellieden betalen, zoo neemt — bij liet groote aantal der laatsten — deze muziek gedurende December den ganschen dag geen einde, maar vergezelt den door de straten van Rome wandelende op alle schreden.
De bestendige herhaling van liet eentoonige en toch zoo eigenaardig aanlokkelijke gezang drukt het ten laatste zoo vast in het geheugen, dat het als algemeen bekend en vaderlandsch aantrekt en als eene herinnering uit vroeger dagen in uwe droomen voortleeft. —
De eenvoudige inhoud van het Kerstlied der Pifferari is meer bekend geworden door de vertaling, die Augud Ko-pisch geleverd heeft, en die in No. 343 der ,/Augsburger Algemeinen Zeitungquot; van het jaar 1855 ;afgedrukt staat. Het luidt omstreeks («Quanno nascette Ninnoa Bettelemmequot;):
Toen 't Kindje werd te Bethlehem geboren,
Was 't. middernacht en 't scheen toch vollen middag!
Zulk heerlijk glansen Aan 's Hemels transen Der sterren was nog nooit gezien.
De ster, meest te prijzen,
Was die in 't Oosten , was verschenen aan de wijzen.
Geen vijandschap bestond meer op dezo aarde , Hot lam liep mot de leeuwen in de weide, Do geitjes sprongen Daar met de Jongen Van luipaard, tijger en hyeen.
üe beer was hier mede Met kalfje, wolf en lam in d'allerbesten vrede.
De schapen zagen allen naar den Herder,
Maar de engel, helderder dan 't zonlicht,
Toen hij was verschenen,
Zag overal henen.
En sprak, komt aan, wecst niet bevreesd,
Wilt vreugde slechts rapen ,
Want de aarde is lieden weer tot Paradijs herschapen ! —
Adventsgezangen van arme kinderen.
Te Mn nel en bestond in ouden tijden een zeer schoon Kerstgebruik van onscliuklige, zinrijke vroolijkheid en godsvrucht, dat het leven des volks verhelderde en versierde en tevens eene gepaste gelegenheid tot werken van Christelijke weldadigheid aanbood.
De arme kinderen en soms ook de arme vrouwen dei-voorstad Au, waar het oude in het algemeen het langst is behouden gebleven, kwamen namelijk naar Munchen en zongen voor de huizen hunne kribliederen ter eere van het heilige Christuskind, en ontvingen daarvoor een klein Kerstgeschenk of eene andere aalmoes. —
Menig pastoor of kapelaan hoorde hen gewis gaarne en beschonk hen met milde hand, wijl hij zich misschien herinnerde, hoe hij zelf als arme knaap zijn kribliedje vóór de huizen van goede menschen gezongen en zich met dankbaar hart in hunne giften verheugd heeft.
Maar wat vroeger op den openbaren weg geschiedde, heeft thans slechts (wijl het in den laatsten tijk als bedelarij beschouwd en daarom door de politie verboden is) met gesloten deuren plaats.
Wie dus in den tijd van den Advent 's avonds door de straten gaat en luistert, die kan misschien hier en daar
152
nog hooren, hoe men de eene of andere strofe van zulk een lied zingt:
Waakt herders, slaapt niet, wilt naar de engelen hooren, De Heiland der wereld wordt thans ons geboren!
Wij zien reeds den glans zijner sterre van veer. Zij schittert in 't duister Met hcmclschen luister Hoe langer hoe meer!quot;
Of het wiegelied voor liet Kindje in de krib:
Stil, o Aarde , stil, o Hemel,
Zie, uw God slaapt zoo gerust;
Stil, o Zee, met uw gewemel,
Smaak ook gij de zoete rust!
Hier ligt Hij, dien wij verwachten,
Liefdepijnen doen Hem smachten.
Op de harde legerstee Rust hij mat, maar schenkt don vree!
Deze schoone, oude en godsdienstige gewoonte om Kerstliederen te zingen heeft gewis menigeen geroerd en verheugd; en wie het lied niet hooren wilde, dien stond het bovendien vrij, zijne deur te sluiten; en voor de kinderen der armen, die men de eene of de andere kleine gift schonk, ook voor hen werden daardoor deze dagen tot een tijd van Kerstvreugde over de komst van het zoete kind Jezus; zij keken niet afgunstig naar de Kerst-boomen, die zoo heerlijk in de huizen der rijken schitterden. —
In vele streken van Zwahen. gaan eenige dagen vóór Kerstmis kinderen rond, voornamelijk arme; zij zingen voor de huizen een lied, dat de geboorte des Heilands aankondigt, vervolgens kloppen zij op de voordeur, waar zij met appelen, noten, brood enz. beschonken worden. Men heet dit gebruik ,/liet aankloppen.quot; «Zie, ik sta voor de deur en klop!quot; spreekt de lieer. In den persoon des armen verschijnt Jezus zelf, klopt bij u aan en verzoekt om eene gift, want de armen zijn leden van Jezus Christus. —
VOORAVOND VAN HET ST. NIKOLAASFEEST,
(Het wordt den 6 December gevierd.)
De liefdadigheid van den heiliycn Nikolaas.
De heilige Nikolaas was te Patara in Lycië, een Aziatisch landschap, geboren. Zijne niet groote rijkdommen gezegende ouders onderscheidden zich door diepe vroomheid en barmhartigheid, die zij in den zoeten naam van Jezus aan de noodlijdenden oefenden. Hun eenigen zoon, dien zij zoo vurig van God afgesmeekt hadden, voedden zij zorgvuldig in de vreeze des Heeren op. Allen, die zijn leven beschreven hebben, stemmen daarin overeen, dat hij een uitstekend toonbeeld van godsvrucht, van versterving en van kuischheid geweest is; want van zijne kindsheid af verrichtte hij dagelijks zijne gebeden en vastte eiken Woensdag en Vrijdag.
Op raad van den bisschop der stad besloten de ouders , toen Nikolaas tot jongeling gerijpt was, den lieveling huns harten aan den priesterstand te wijden, terwijl zij zeiden: //Het is wel billijk, dat wij God wedergeven, wat wij uit genade van Hein ontvangen hebben!quot; Nikolaas ontving de heilige wijding, en de bisschop sprak, hem zalvende, door den Heiligen Geest verlicht: „Met Nikolaas gaat voor de Kerk eene nieuwe zon op, en den menschen wordt een groote troost bereid! O gelukzalig volk, over hetwelk deze priester tot herder gesteld wordt, want hij leidt zijne schapen op goede weide!quot; En van dit verheven oogenblik af nam hij nog meer toe in het streven naar gelijkvormigheid met Christus Jezus, den waarachtig goeden Herder, zoodat de geschiedschrijvers
DE
151.
van hem getuigen: „Hij heeft in het sterfelijke lichaam den wandel der onsterfelijkheid nagevolgd!quot;
En het geschiedde, dat na eenigen tijd de pest in geheel Lycië woedde, waardoor ook de ouders des heiligen aangetast werden en stierven.
Nadat de dankbare zoon onder gebeden en tranen de zielen der geliefden aan Gods barmhartigheid aanbevolen en hunne lichamen met groote eer begraven had, zou hij de rijke erfenis aanvaarden, die hem zijne ouders hadden nagelaten. Hij aanvaardde ze ook, doch niet met het doel, om het groote vermogen te bezitten en te vermeerderen, maar om er een weldadig uitdeeler van te zijn.
Van zijne milddadigheid wordt nu, onder tallooze andere, één bijzonder schoon en zeer roerend voorbeeld verhaald, daar het met het werk der lichamelijke barmhartigheid tevens het heerlijkste werk van geestelijke barmhartigheid trachtte te verbinden.
Er was namelijk in zijne vaderstad Patara een man van adellijke familie, wiens vermogen langzamerhand in een zeer verwarden toestand geraakte. Deze had drie volwassen, bevallige dochters, die echter de vader, om zijne armoede, niet slechts alleen niet kon verzorgen, maar ook bijna niet voeden. De nood der arme familie klom eindelijk zoo hoog, dat de vader op de onzalige, ja helsche gedachte kwam, de onschuld zijner dochters voor geld prijs te geven, ten einde door deze zondige winst zich en de zijnen van den hongerdood te redden. — Nauwelijks had Niko-laas van dit ontzettende besluit bericht gekregen, of hij begaf zich des nachts in alle stilte naar het huis des onge-lukkigen, en wierp door het open venster eene beurs met goud in de slaapkamer des bekommerden vaders. Toen deze ontwaakte en het goud vond, weende hij van blijdschap, hield het voor een wondergeschenk des hemels, dankte God ten hartelijkste, en huwde met dit geld in eere zijne oudste dochter uit. — Toen Nikolaas vernam, dat de eene dochter verzorgd en uit het zoo nabijzijnde gevaar der
135
zonde gered was, verheugde hij zich ten innigste en dacht; „Ik wil ook de beide andere dochters nog redden!quot; Hij besaf zich dus ten tweeden en derden male om midder-nacht naar het huis der arme familie, en wierp telkens zoo veel goud, als de eerste maal, in de slaapkamer des vaders. Daar deze echter eindelijk zijn weldoener verlangde te kennen en te danken, doorwaakte hij den derden nacht; en nauwelijks had Nikolaas zijn derde geschenk goud in de kamer geworpen, of de vader sprong op, snelde zijn vluchtenden weldoener na, wierp zich voor zijne voeten neer, en noemde hem zijn behouder en redder, die, als een engel van den hemel gezonden, de onschuld zijner dochters en voor hem zeiven de eer en een goed geweten gered had. Nikolaas sprak slechts van een plicht van Christelijke barmhartigheid, dien hij had moeten vervullen, loofde God in zijne goedheid en verzocht don edelman, dat hij van het gebeurde niemand iets zou zeggen. Doch de vader zweeg niet, en het gerucht van deze nederige edelmoedigheid des offerwilligen priesters verbreidde zich door den geheelen omtrek.
De Heilige Nikolaas werd later bisschop van Mj/ra en zijn herdersstaf bekranste hij onophoudelijk niet werken van barmhartigheid. —
Het nog altijd wonderbaar behouden lijk des heiligen bevindt zich te Bari in het Napelsche en daaruit vloeit voortdurend eene olie, die heilzaam is tegen gebreken en ziekten — als wilde de goddelijke Voorzienigheid den barmhartiger) bisschop ook hier beneden zichtbaar beloonen. —
Door deze ongemeen eerwaardige liefdadigheid aangespoord , bestaat in de familiën het aangename gebruik der St. Nikolaas-f/eschevJeen aan de kinderen. Het aandenken aan den heiligen bisschop en zijne barmhartigheid hernieuwt zich daardoor van geslacht tot geslacht en aan hem wordt liet woord des Allerhoogsten vervuld, dat bij de viering der hei-
156
lige Mis op zijn feestdag na de Communie gelezen wordt en dat luidt; „Eenmaal heb Ik bij Mijne heerlijkheid gezworen: zijn naam zal eeuwig duren!quot; Ps. 88 : 36.
De ,/Rijnsche Antiquariusquot; zegt nu aangaande deze wijze van geschenken te geven: Uit overoude lijden ontsproten, zich op delezingen van het brevier, op een roerend verhaal zich grondende, bestond het gebruik, daags vóór het feest aan de kinderen geschenken te geven, om zoo het feest zelf door een zoogenoemden heiligen Nikolaas, die in bonten tooi binnen stapte en den verheerlijkten bisschop in persoon voorstelde, bevallig te doen inleiden. Vrome kinderen werden door dezen pseudo-Nikolaas vriendelijk behandeld en ontvingen van hem appelen, noten en allerlei zoet gebak, en om stoute kinderen tot verbetering te vermanen, daartoe was Belzebuth, de geleider van den heilige, bestemd. Daarom noodigde men de kinderen uit, hier en daar schotels neer te zetten, waarop St. Nikolaas zijne giften kon neerleggen. Wnren de kinderen dan eindelijk, na afloop van het avondgebed, naar bed gebracht, dan verdubbelde zich de werkzaamheid der volwassenen in het huis en allen beijverden zich, de schotels te vullen, tot welk einde de St. Nikolaas-markt hare schatten aan speelgoed en snoeperijen opende. Had men dit lieve werk verricht, dan gingen de ouden zitten om zich op kruidkoek en een zoet borreltje te onthalen. In onrust placht voor de ouden, in blijde verwachting voor de jongen de nacht voorbij te gaan, en met het aanbreken van den dag stonden de laatsten, de gelukkig beschonkenen, op om te zoeken, te jubelen, te juichen, waarin de ouden medededen. Welke namelooze zaligheid, als de kinderen van huis tot huis elkander konden toeroepen: „Ook bij ons is de heilige Nikolaas geweest en hij heeft ons goed bedacht!quot; —
De uitmuntende Duitsche dichter pater Gallus Morel zegt in den kalender van Einsiedlen: „Het is verblijdend, hoe zeer de vereering van den heiligen Nikolaas in bijna
157
alle landen, waar slechts Katholieke Christenen wonen , in het volksleven overging, en welke verschillende, dikwijls waarlijk poëtische vormen zij daar aannam.
Het is toch, alsof deze weldadige heilige met zijn knecht Ruprecht, die hem vergezelt (in Keieren heet hij gt;,Kliiifbp,quot; aan den Rijn iieet hij „Belzebutlvquot;), liet goede en het kwade beginsel moest voorstellen, eene soort van zinnebeeldige moraai-philosopine voor kinderen. Ieder der geëerde lezers zal zich wellicht eenige oogenblikken in zijn leven herinneren, waarop hij ook door vrees en eerbied voor dezen wonderman was aangegrepen. Menigeen zal nog weten, hoe ijverig hij als kind na elk onze Vader zijn kerf in een stokje sneed, ten einde den heiligen Nikolaas een zichtbaar bewijs te geven, hoe vlijtig hij gebeden had, en om zoo ook rijkere giften te mogen verwachten. Anderen zullen weten, hoe zij 'savonds niet meer op straat durfden gaan, wijl daar de knecht Ruprecht met den zak rond gaat en de ondeugende kinderen er in steekt.
Vroeger bestond op vele plaatsen, vooral in kloosters, het gebruik, dat zich een jongen of ook een volwassene als bisschop kleedde. Met een grooten, eerwaardigen baard versierd, met de goudpapieren bisschopsmuts en een even kostbaren borstlap getooid, trok hij in een langen mantel rond, en de groote stafdragers en andere levieten, en wat vooral aller opmerkzaamheid trok, een ezel, die de met allerlei giften welgevulde manden droeg, volgden hem. Op den achtergrond loerde de met berkenrijsjes, dat is — roeden goed voorziene Ruprecht (booze Klaas). Eene lantaarn wierp haar twijfelachtig licht op den zonderlingen trein, die vóór of ook in de huizen kwam. Als daar de bel in des bisschops hand klonk, of een straal uit de lantaarn door de spleten der vensterluiken drong — Hemel, wat klopten dan de kleine kinderharten van vrees en hoop! Maar de bisschop deed eerst zorgvuldig onderzoek naar het doen en laten dier kinderen, en naar den uitslag daarvan werd ook loon en straf uitgedeeld. Als
158
dan de heilige man wellicht een schotel vol appelen en noten op de tafel of den vloer uitstortte, dan stoven de kleinen, ondanks allen eerbied, er jubelend op aan, en zij beloofden zeer vroom en vlijtig te zullen blijven, en ook in het volgende jaar zeer veel te bidden — ten einde weer appelen en noten enz. te krijgen.
De prozaïsche werkelijkheidsmensch zal zich iiier wrevelig afwenden en in zijne wijsheid vinden, dat liet afschuwelijk bijgeloof geweest is. Daarover willen wij met hem niet twisten. In het algemeen werd echter door dit onschuldige gebruik de opvoeding in de school en in de familie ondersteund en eene bloem in het kinderleven gevlochten, wier zoete geur dikwijls tot in den rijpsten mannelijken leeftijd frisch behouden bleef! —
Soms gebeurde het ook, dat een geestelijke den heiligen Nikolaas voorstelde en dat schonk aan het uitdeelen der geschenken eene grootere plechtigheid. — Zoo was het sedert menschengeheugen nog het geval op het kasteel Z. in Opper-Zwaben. Omringd van zijne beambten verscheen de regeerende vorst, gekleed in sierlijk feestgewaad in eene zinrijk versierde zaal van het kasteel, waar ook de vorstelijke kinderen hijeen waren. Kort daarop trad de proost der nabijzijnde domkerk, als bisschop Nikolaas gekleed, met bisschopsmuts en staf getooid, van levieten en dienaars gevolgd, waardig de zaal binnen, ondervroeg de vorstelijke kinderen in den katechismns en in de bij-belsche geschiedenis, deed zicli door de ouders en den gouverneur aangaande hun godsdienstig en zedelijk gedrag inlichten, prees den een, maar berispte den ander, naar-dat ieder het verdiend had. Dan liet hij geschenken aan hen uitdeelen en eindigde met hartelijke vermaningen, die tot trouwe navolging van het Christuskind opwekten.
De ongemeene blijdschap der kinderen was zeker niet zoozeer het gevolg van de innerlijke waarde der giften, als veelmeer van het kinderlijke geloof, dat de heilige Nikolaas ze hun rechtstreeks uit den hemel bracht. Zij
159
nu, die vrees voeden wegens het gewaande bijgeloof, kunnen zich gerust stellen; zij hebben misschien zeiven als kinderen in dit geloof geleefd, en hoe ver zij nu van het bijgeloof verwijderd zijn, weten zij zeiven liet best. Maar wie ooit als kind dit geheel onschadelijk bijgeloof koesterde, zal zich gewis nog herinneren, dat het de bron der schoonste kinderlijke genoegens voor hem geweest is, en nog altoos klinkt hem als een hemelsch wonderklokje in het oor het— vreedzame, liefdelijke St. Nikolaas-klokje. — Vrome lezer, mocht u het voorgestelde tot vriendelijke aansporing strekken, als het uwe omstandigheden beoorloven, de 8t. Nikolaafi-yeschenlcen, waar zij tot heden niet meer hebben plaats gehad, op hunne eenvoudige, stichtelijke en eerwaardige wijze weer te helpen invoeren! —
De heilige Joannes de Dooper in zijne heteehenis.
De tijd des heiligen Advents bereidt daardoor op de vruchtbaarste wijze tot het hoogheilige Kerstfeest voor, dat op drie Zondagen de heilige boetprediker Joannes de Dooper aan de geloovigen ter beschouwing en navolging-wordt voorgesteld. Hem heeft toch reeds de profeet Isaias als den eigenlijken wegbereider des Heeren aangeduid met de woorden, die ook Joannes zelf op zich toepast: Eene stem roept in de woestijn; Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijne paden recht! Elk dal moet gevuld en elke berg en heuvel geslecht worden, wat krom is moetreeht, wat oneffen is, moet eften weg worden! En alle inen-schen zullen Gods zaligheid zien! Luk. 3:4. —
In het gebergte van Juda,quot;waarheen zich bij de eerste terugkomst uit de gevangenschap vier van de oude priesterklassen, in het geheel meer dan vier duizend leden van den stam sterk, begeven hadden, om in de nabijheid der heilige stad, zoo ver men naar liet zuiden nog de
160
tinnen des tempels bemerkte, gelijk vroeger hunne woonplaatsen op te slaan, leefde in de dagen van koning Herodes een priester, met name Zacharias, en zijne vrouw even eens uit den stam van Aiiron, Elisabeth genaamd. Reeds lioogbejaard en kinderloos, netgeen bij de Joden als een gebrek beschouwd werd, hadden de ouders de gelofte gedaan; ^als God hun een zoon schonk, dien als een Nazireër ') aau den Heer te wijden.quot; De gelofte werd aangenomen, en door eene verschijning van den aartsengel Gabriël (Lukas 1 : 5) aan den voet des gouden altaars in het heiligdom van den tempel den reeds half wanhopenden vader hare vervulling toegezegd; en de reeds in het moederlichaam geheiligde werd verwaardigd, de voorlooper des Allerheiligsten te worden. Daarom ontvangt hij nu den naam Joannes, dat is de door God geschonkene. —
De heilige Joannes verschijnt als de laatste der Joodsche profeten en als de eerste, die niet meer naar de oud-Joodsche voorstelling in den Messias slecht1 den uitsluitenden Verlosser don Joden ziet, maar den werkelijker! Verlosser der gansche menschheid. De heilige Joannes is het einde des Ouden en het begin des Nieuwen Testaments en als de overgang tusschen beide. Deze laatste profeet is, gelijk het gansche Oude Verbond, slechts daar, om den Verlosser den weg te banen. Het was dus de geest van ernstige en strenge boete, die uit hem sprak. Daarom heeft niet slechts geheel zijn openlijk optreden, maar ook zijn verblijf in de woestijn het karakter van het strenge; daarom zijn al zijne woorden hard en scherp, als de taal
Het Nazireaat der Joden bestond in eene onthoudingsgclofto, vooral van wijn en allen bedwelmenden drank, in de grootste waakzaamheid tegen elke verontreiniging, in eene algeheeie toewijding aan den dienst des Heeren, en in de strengste opvolging zijner wet, hetgeen tevens anderen tot een goed voorbeeld moest dienen.— Er bestond overigens een slechts derligdaugsch en een levendang Nazireaat. — ■ . .
161
der wet, die wel tot de kennis der zonde en tot berouw kan leiden, maar niet tot verzoening en tot den waren vl-ede met God; daarom was zelfs de grootste der profeten, van het rijk van Jezus, beneden den geringsten dienaar der genade, d. i. van het rijk, naar de verklaring van den Verlosser der wereld, welke zegt; ,/Waarlijk, Ik zeg u: onder hen, die van vrouwen geboren zijn, is er geen grootere opgestaan dan Joannes de Dooper; maaide geringste in het hemelrijk is grooter dan hij!quot; Matth. 11 : 11 —
Maar die Joannes moet ook nu nog zijne harde en scherpe woorden, in elk gemoed laten doordringen, waarin Jezus Christus nog niet woont en gedaante verkregen heeft, maar waarin Hij eerst komen en er woning in nemen moet. ,/Doet boete, want het hemelrijk is nabij \quot; roept hij nog altoos. De geest der boete en het gevoel van berouw en afkeer van onze zonden, en het vurige verlangen naar onze heiliging dooi- den Messias Jezus Christus moet door den geweldigen boetprediker in ons gewekt worden; want zonder dezen geest en zonder dit verlangen zal de Heiland in ons niet komen, Hij kan in ons niet geestelijk geboren en ons liart niet zijn Bethlehem worden. Joannes met zijn bepaalden eisch : ,/Hi'engl waardif/c vruchten der boete voort!quot; Matth, 3 : 8, is en blijft dus de ruwe schaal van de zoete kern, van den Genadebrenger Jezus Christus. Op beiden ziet ook zijn woord met betrekking tot het Lam en de bijl, terwijl hij ieder onzer nog altoos wonderbaar troostrijk toeroept: ,/Zie het Lam Gods i), dat de zonden der wereld wegneemt!quot; Joan 1 : 39, en: „De bijl is reeds aan den wortel gelegd. Elke boom dus, die geene goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen! Ik doop u wel in liet water tot boete, doch lij, die na mij komt, is sterker dan ik, en ik ben niet waardig. Zijne schoenriemen te ontbinden;
') De heilige Joannes is bijzonder tie schatspalroon der lammeren, wijl hij dil liostbiii'e getuigenis van .le/.us Christus gegeven heeft.
11
162
deze zal u in den Heiligen Geest en in het vuur doopen ! Hij heeft de wan in Zijne hand en zal Zijn dorschvloer zuiveren; Zijne tarwe zal Hij in Zijne schuren verzamelen, maar het kaf met quot;imitblusscheliik vuur verbranden!quot; Matth. S : 10.
Deze woorden des heiligen Joannes namen ook de Christenen der vroegere tijden zeer sterk ter harte. Onthouding, nachtwaken, versterving in spijs of drank, verwij. dering van prikkelende en verdoovende vermakelijke-lijkheden waren bij de Christenen van dien eerwaardigen ouden tijd gebruiken, die men als hoogst wezenlijke zaken voor liet Christeljlce Adventsleven beschouwde. Aldus leefden in de dagen des heiligen Augustinus de Christenen zoo zedig en boetvaardig, dat deze heilige boeteling bekende: ofschoon hij van de werken des Verlossers der wereld in zijn verstand overtuigd was, zoo had toch niets op zijn hart zoo zeer tot zijne bekeering gewerkt, als het onschuldige en boetvaardige leven fier Christenen.
De heilige Alphomus van L'iguori geeft daarom ons allen de Advents-opwekking: Welaan, kiezen wij dan allen datgene , waartoe ons de heilige Joannes niet slechts door zijn eigen voorbeeld, maar ook door zijn onophoudelijk geroep: //Brengt waardige vruchten der boete voort!quot; elk uur aanspoort. Ja, dat willen wij in dezen verheven tijd, zooveel wij het vermogen! — Al kunnen wij ons ook niet, gelijk de heilige Joannes, van de menschelijke maatschappij scheiden, wij willen ten minste alle gezelschappen mijden, die ons aanleiding tot zonde geven! — Kunnen wij ons niet, als de heilige Joannes, van het aardsche voedsel onthouden, zoo willen wij ten minste matig en nuchteren leven, en de door de Kerk geboden vasten- en abstinentie-dagen getrouw waarnemen! — Kunnen wij niet, gelijk de heilige Joannes, in ruw boetgewaad verschijnen, zoo laat ons toch alle overtollige kleederpracht afleggen en het bespaarde den armen geven! Kunnen wij ons niet, als de heilige Joannes, in
16»
de woestijn tegen de aanlokkingen en bekoringen der wereld beschutten en behoeden, zoo laat ons ten minste onze harten voor de zinnelijke begeerten en de zondige genietingen sluiten, en dikwijls door het heilzame lezen en beschouwen der geopenbaarde waarheden onzen geest versterken en voor het goede bevleugelen! — Kunnen wij niet, als de heilige Joannnes, door ijverige vermaningen anderen voor Christus winnen, zoo laat ons toch anderen steeds een stichtelijk voorbeeld geven en onophoudelijk voor ons eigen zieleheil de grootste zorg dragen! Doen wij dit aanhoudend, dan voert ons de boete en wereldverloochening tot eene waarlijk gelukzalige Kerstviering, tot den hemel in de genade van Jezus Christus!quot; — Eene beschouwing over deu Advents-bode.
De heilige Franciscus van Sales zegt; Hoe wonderbaar is deze engelachtige man, of deze menschelijke engel! — Ik vind, dat de heilige Joannes meer is, dan eene maagd, wijl hij zelfs naar de oogen eene maagd is, als ziende hij slechts de onbeduidende voorwerpen der woestijn; — meer dan een belijder, want hij heeft den Heiland beleden, eer de Heiland zich zei ven beleed; — meer dan een leeraar, want hij leert, zonder den Oorsprong der geleerdheid gehoord te hebben; — meer dan een martelaar, want de andere martelaars stierven voor Dengeen, die voor hen gestorven is, maar deze sterft voor Hem, die nog in leven is; — meer dan een evangelist, want hij predikt het Evangelie, eer het nog verkondigd was; — meer dan een apostel, want hij gaat Dengeen vóór, dien de apostelen volgen; — meer dan een profeet, want hij toont Dengeen werkelijk, dien de proleten slechts voorspelden; — meer dan een patriarch, want hij ziet Dengeen, aan wien deze geloofd hebben; — eindelijk meer dan een engel, want de engelen zijn slechts een geest zonder lichaam, maar deze heeft een lichaam en is slechts een geest!
Het schenkt mij ongemeen veel blijdschap, hem in deze eenzame, maar gelukkige woestijn te beschouwen, die
11*
164
hij naar alle zijden niet den geur der vroomheid vervult, en in welke hij dag en nacht verrukkende gesprekken voert, in het aangezicht van den God zijns harten —• zijns harten, dat, zich geheel alleen met zijn Geliefde bevindende, de tegenwoordigheid der heiligste liefde er van geniet, en in de ruwe woestenij eene menigte hemelsche zoetheden vindt, en den hemelschen honig zuigt, dien het spoedig daarop onder de zielen aan den Jordaan verdeelen zal.
De heilige Joannes wordt uit eene onvruchtbare moeder geboren, hij leeft in de woestijn, hij predikt voor dorre en versteende harten, hij sterft onder de martelingen, en onder al dit ruwe en strenge leven is zijn hart geheel met blijdschap en zegen vervuld.
Naar het verhaal van den heiligen evangelist Mattheüs: uEn zijn voedsel waren sprinkhanen en wilde honigquot; Matth. 3:4. — is zijne spijs even bewonderenswaardig; want de honig ') is liet zinnebeeld van de zoetheid des bespiegelenden levens, die alleen op de bloembedden van heilige geheimenissen verzameld wordt. De sprinkhanen »)
') Honig is liet reinste voortbrengsel der dieren- en plantenwereld tegelijk, wijl hem tic bij uit de planten verzamelt. Wegens die reinheid, en niet alleen wegens zijne zoetheid, is ook de honig een zinnebeeld van het woord Gods. «Hoe zoet,quot; roept koning David uit, «zijn Uwe woorden voor mijn gehemelte; zij zijn zoeter dan honig voor mijn mond!quot; Ps. 118:103.— in het algemeen ook der wijsheid; zij spreekt toch; »Mijii geest is zoeter dan honig en mijn bezit gaat boven den zootsten honigzeem!quot; Sirach 24 ; 27; — evenzoo van het paradijs-, want het Beloofde Land heet: het land, waar melk en honig vloeien. 2 Mos. 3:8. —
gt;) Sprinkhanen, gelijk ze de wet (Levit. 11 : 22) veroorloofde te eten, zijn een niets minder dan lekkere kost, ofschoon zij zelfs als vleeschspijs beschouwd werden. — Nog thans worden ze, vooral treken kam-sprinkhanen, in de Arabische steden geregeld aan de markt gebracht, en als kreeften gekookt, ook wel gebraden. Zij gelijken in gedaante op kleine paardjes (Apocal. 9:7), worden soms 13 centimeter lang, en kunnen , als zij in scharen in den dauw over de velden kruipen, en vooral in de leute in tallooze wennen de vlak-
165
stellen het werkdadige leven voor, want de sprinkhaan gaat nooit op den grond, noch vliegt in de lucht, maar in eene geheimvolle mengeling ziet men hem nu springen en dan de aarde aanraken, om zich weer in de lucht te verheffen; zoo ook zij, die een werkzaam leven leiden , zij springen en raken den grond aan, zij iiebben, volgens den heiligen Panlus, het hart bij God, eu de handen aan de beroepsbezigheden. — De sprinkhaan leeft verder van den dauw, en doet niets dan zingen. Ofschoon wij ten gevolge onzer pelgrimsreis in den tijd de aarde aanraken moeten, om voor de behoeften dezes levens te zorgen, zoo moet onze ziel toch bij dit alles slechts den dauw van het goddelijke welbehagen proeven en alles met den lof van God in betrekking brengen. —
En wat duidt nog deze aardsche engel, de heilige Joannes met het Meed van kemelshaar ') aan? — De bultige en tot lastdragen geschikte kameel stelt den zondaar, voor, die, door de uitwassen zijner overtredingen misvormd, den last der zondeschuld draagt, en slechts in heilige, ijverige boete-oefeningen den weg' tot het welbehagen van God weer verwerven kan. — Acii, hoe rechtschapen en goed de Christenen ook zijn mogen, zij moeten toch wel bedenken, dat zij van zonden omringd zijn en zicli in de
ten van Haran bedekken, zeer licht met de handen gevangen worden.— Naar den heiligen Joannes wordt ook een boomde St. Jam-broodboom genoemd en hij moet zoo heeten , omdat uit den vroeger onvrucht-baren boom op eens eetbare loten opgroeiden, om den proleet in de woestijn te voeden. — Desgelijks de St. Jambessen, wijl zij groeiden, toen de Dooper eens op doornen ingeslapen was en den doorn met zijn bloed geverfd had; waarbij men nog heeft op te merken, dat de St. Jansbes omstreeks St. Jan rijp wordt, en in hagen zich gaarne bij Christbessen voegt, evenals Joannes bij Christus. —
Het St. Janswormpje (glimworm) moet lichtend geworden zijn, nadat het eens in de woestijn door den Dooper in de hand genomen en op eene bloem gezet was, opdat het niet vertrapt zou worden. — ') De heilige Joannes de Dooper is ook de schutspatroon dar kleedermakers, wijl hij zelf zijne klcedercn uit dierenhuiden bereidde. —
166
genade van God moeten louteren! O, hoezeer is toch het kleed der nederigheid en de geest der boetvaardigheid in die genade geschikt, om de heiligheid te bewaren!
De heilige Joannes was ook uit (jehoorzaamheid in de woestijti doorgedrongen, wachtende, tot men he.n roepen zou om tot het volk te komen. Hij houdt zich van zijn Heiland verwijderd, dien hij beleed, en dien hij uit de innigste gehechtheid in den geest tde voeten kuste, ten einde niet van de gehoorzaamheid af te wijken; want hij wist wel, dat men den Heiland geheel verliest, als men Hern buiten de gehoorzaamheid wil vinden. —
Joannes heet — //van God geschonkenquot; — hij is toch de wegbereider tot de //van God geschonken genade/'die de goddelijke Heiland uit liefde allen vermoeiden en be-ladenen schenkt. Joannes wijst ons uit liefde op de genade; en Jezus Christus verleent ons uit liefde de genade; o, laat ons dan bij elke gelegenheid, en vooral ook in deze dagen des heiligen Advents, met heilige liefde van deze genade uit liefde inzamelen; want alles, ja alles schreit tot de ooren van ons iiart: «Liefde, liefde, o heilige liefde van het Christuskind, kom dan met uwe genade en bezit geheel alleen ons hart!quot; —
De afbeelding van den Advents-bode.
Hij wordt voorgesteld als de nhewoner der ivoestïjn,quot; als de man der wereldverloochening en der strengste zelfdoo-ding, gekleed met eene dierenhuid, en omstrikt met een gordel. — Deze teekening ontsproot ten deele uit het verhaal van den heiligen evangelist Mattheüs, als hij zegt: nEn Joannes droeg een Meed ') van kemelshaar en een lederen
i) Hot kleed van kamclshaar. — Ado.m en Eva waren in den toestand hunner onschuld naakt. Eerst toen zij tot zonde vervielen, erkenden zij hunne naaktheid en bedekten zich met liet eerste kleed uit vijgebladeren. Hot kleed is dus een teekon van de zonde dor eerste menschon , en een teekon der erfzonde bij hunne nakomelingen. Hieruit volgt, dat den mensch eigenlijk geen ander kleed past, dan een boetkleed. Wie het kleed slechts als tooi beschouwt, om
167
gordelx) om zijne lendenen,quot; Matth. 3 : 4, en ten deele uit de verklaring, die de goddelijke Heiland, zelf van zijn wegbereider gaf, toen Hij zeide: «Wat zijt gij in de woestijn uitgegaan om te zien? Een riet, dat door den wind heen en weer bewogen wordt? Of wat zijt gij uitgegaan om te zien? Een menscli, die met zaciite kleederen bekleed is? Zie, die zachte kleederen dragen, zijn in de huizen der koningen! Of wat zijt gij uitgegaan om te zien? Een profeet? Ja, Ik zeg u, hij is meer dan een profeet. Want deze is het, van wien geschreven staat: Zie, Ik zend Mijn engel voor uw aangezicht, die uw weg bereiden zal! Matth. 11 : 7. —
aan zijne ijdclhoid tc voldoen, die maakt uit het gevolg der zonde eene nieuwe zonde. Alle zolf-ovorschatting gelijkt op zulk een tooi. ,Onze gerechtigheid is voor God een bezoedeld kleed,quot; riep de profeet uit. Is. 04 : 0. — Maar hot kleed uit vijgebladeren was nog niet het eigenlijke boetkleed der eerste menschen, dit was hot kleed uit de dierenhuid. Eu dit was ook, naar een visioen der heilige abdis en zienstor Hildegardis, nog geen toeken der eigen boete van Adam, maar eens offers voor zijne zonde. Het moet namelijk de huid van het eerste lam geweest zijn, dat zich aan Adam ton offer aanbood. Daarom droeg ook do heilige Joannes de Dooper als boetkleed eene huid, terwijl hij, do nEnyc.l des IIeer enquot;, minder voor zich dan voor het volk, de strengste boete deed. —
') Do gordel werd van het begin ai' minder tot beschutting ol' tot tooi, dan tot tucht godragen; iiij stelt dus hot wapen van hot geestelijke in don monsch bij den strijd togen liet dierlijke in hem voor. Do profeet Isaias spreekt van don ,gordel der gerechtigheid.quot; 11 ; 5. — Naai' Mattheils 10 : 0 en Lukas 12 : 35, beveelt Jezus Christus den apostelen, gordels te dragon. — Daarom dragon ook do monniken oen gordel en drie knoopon er in, welke de drie geloften van gehoorzaamheid, van armoede en van aanduiden; ook komt
in do strengere ascese liet zoogenaamde //Ciliciumquot; vooi*, een ruwe gordel van paardenhaar tot bijzondere bedwinging van het vleesch; de gordel heeft dus ook in het Christendom de betoeke,nis van de tucht, de macht, die men over zich uitoefenen moet tor zegerijke overweldiging van het kwaad. —
De heilige Joannes, de Evangelist, ziet in de geheime openbaring, hoe üod zelf //een gouden gordelquot; draagt. Openb. 1 : 13. —
IfiS
Do ideale figuur van .Jnaimes is een der diepst geestelijke en verlievenste zinnebeelden des Christendoms. Zij beteekent de- aankondiging van den nabijzjjnden Messias en zijn rijk; zij schildert vooraf het eenvoudige, boven alles uitstekende goddelijke karakter des Aangekondigden; zij is liet helderste voorbeeld van de eenig waardige wijze Zijner opneming, die met de geruischvolle en prachtige ontvangst van de grooten der aarde niets gemeens heeft, daar zij slechts in de volkomen loutering en eenvoudigheid van zin en hart bestaat. —
Verheffend in dit opzicht is vooral de schilderij eens ouden, echt Nederduitschen schilders Hans Ilemling. De heilige Joannes, eene hooge, edele gestalte, met huiden licht bekleed, over welke een gewaad heenhangt, op den rechter schouder aaneengehecht, staat in eene bergachtige streek, aan den oever eener beek; in de linkerhand heeft hij een boek, dat er als eene oorkonde uitziet; het. is de oudste oorkonde der goddelijke openbaring, het Oude Testament, en daarop ligt een sneeuwwit, wollig lam, op hetwelk hij met den wijsvinger der rechterhand vol ernstige bedaardheid en veelbeteekenend wijst. De grond, waarop hij staat, is met frissche bloemen en krachtige kruiden bedekt; naast hem ontspruit eene fraaie witte lelie, de onschuld des levens aanduidende, hetwelk het reine, witte Lam, dat de zonden der wereld wegneemt, is komen aanbrengen. Verder rechts, maar reeds wat achter den Dooper, ontspringen twee krachtige bronnen uit eene rots, en worden door een helder doorschijnend water spoedig tot beek, die langs de groenende grasvlakte voor-bijstroomt, waarop de heilige staat. Gelijk de golven der rotsbeek door hare kristallen helderheid tot op den grond doorschijnend zijn, zoo hoort men ook het ruischen dier bronnen, die, gelijk in liet algemeen alles, wat men in den naasten omtrek van dezen grootsten aller profeten opmerkt, voorspellend en belovend zijn, wijl zij wijzen op Dengeen, die het water des eeuwigen levens geeft. Aan
169
den oever en vrij ver naar de bron, zit een ijsvogel, de verkondiger eener gelukkige toekomst. Wat op den achtergrond rechts ziet rnen eene hagedis eene slang vooruitsnellen, gelijk op vele plaatsen de eerste als voorloopster der laatste beschouwd wordt, de symbolische aanduiding zoowel van den voorafgaanden boetprediker als van den volgenden Heiland, die reeds in het Oude Verbond als koperen slang voorgesteld is. Verder op den achtergrond verheffen zich rechts en links rotsachtige hoogten, maar zij hebben liefelijke plaatsen met liooge schaduwrijke boo-men en frissche, krachtige planten. Alles is zoo aandoenlijk natuurlijk, zoo stil, zoo liefelijk, zoo aangenaam midden onder rotsen, zoo roerend en verkwikkend; men zou wel altijd deze rotsachtige paden willen bewandelen en dan onder de bevallige hoornen uitrusten. Geheel op den achtergrond, en midden door de rechts en links zich verhedende rotsachtige hoogten, ligt, zich in schitterend licht vertoonende, een heerlijk landschap, en daarin eene schoone stad met hooge muren en torens; vlak daarbij een spiegelhelder meer met kleine booten, waarachter liefelijke heuvels. En de gansche streek schittert in rooskleurig morgenlicht, want ofschoon overal een liefelijk licht heerscht, zoo is toch de zon zelve nog niet opgegaan, maar de natuur verwacht ze nog eerst, doch vast, zeker en vroolijk: — een verheven beeld van den groot,en vcrlossingsmorgen 1 —
Recht liefelijk is ook het beeld „Joannes in de woestijnquot;, van Raphael. — In diepe eenzaamheid, iu de stilte eener rotskloof, die slechts door murmelende bronnen zacht afgebroken wordt, uit eene wereld teruggetrokken, die zijn reine zin versmaadde, bemerkte de ernstige ziener der woestijn een gouden lichtschijn, die van een kunsteloos klein kruis van bamboesriet, stralende in het halfduister, uitstroomt, en geestdrift grijpt hem aan. De donkere, vast op het kruisje gerichte oogen fonkelen onder het door bruin gelokt hoofdhaar beschaduwd edel
170
voorhoofd; de fïaaigewelfde wenkbrauwen trekken zich samen; de lippen openen zich, op het punt om te voorspellen; de rechter hand wijst met den wijsvinger veelbe-teekend op dat stralende kruis; in de neerhangende linker hand heeft hij eene rol, waarop men slechts het „Dei, Godsals het meest beteekend leest. Hij zit nog op een rotsbrok, maar ook zoo reeds in drukke bezigheid; zijn linker voet schijnt nog slechts licht de aarde aan te raken. Spoedig staat hij op en verkondigt met machtige stem Hem, die, grooter dan hij zelf, komen zal — den Verlosser van alle kwaad. —
In eene stad van Frankrijk, namelijk te Chart,res, bevindt zich een standbeeld van den heiligen Joannes den Dooper uit de dertiende eeuw; hij heeft in de rechterhand eene groote schijf, waarin zich het Lam Gods met de zegevaan vertoont. — Moge in dezen verheven tijd door de opvolging der boetpredikatiën van den Advents-bode ook het Lam Gods door ieder onzer in het hart opgenomen worden, opdat het aldaar ook over onze zonden en onze eigenzinnigheid de glorierijke zegevaan zwaaie. — Vrome begroeting vau don Advents-bode.
(Van deu godzaligen Tiro.mas van Kempen.)
O, heiligste en doorluchtigste Dooper Joannes, bijzondere vriend van .Jezus Christus, getrouwste heraut Gods en verheven voorlooper des Heeren! O, hoogst eerwaarwaardige, altoos te beminnen patroon, groot en heerlijk op den wijden aardbol; doch heerlijker in de hoogten des hemels, waar gij nu onder de grootste heiligen in helderder licht en voortreffelijker eer schittert! — Want gij zijt onder alle profeten de hoogst te prijzen ziener; en ofschoon gij, naar den tijd, op de patriarchen en profeten volgt, giugt gij hun toch, wegens de glorie der deugden en uwer verdiensten, ver vooruit. Want als eene hemelsche morgenster werdt gij door God in de wereld gezonden, en kon-digdet gij door wonderbare daden en geloofwaardige verklaringen de aankomst van onzen eeuwigen Koning en
17 J
de Zon der gerechtigheid aan, die in de duisternissen opging. Beloofd werdt gij door den engel Gabriël in den tempel Gods; geheiligd werdt gij in liet moederlichaam; en, vervuld van den Heiligen Geest, sprongt gij op de stem der sprekende Moeder Gods Maria in den schoot der moeder jubelend op! Nog als kind werdt gij een profeet des Allerhoogsten genoemd en gaaft gij den stommen vader bij het noemen uws naams de zoo lang ontbeerde stem terug.
Wonderbaar was uwe geboorte; doch veel heiliger uw wandel. In den bloei uwer jaren trokt gij, liet vaderlijke huis en al de bloedverwanten verlatende, de woestijn in, waar gij, allen menschelijken troost missende, als kluizenaar een leven als een engel leiddet, tot op dien dag, waarop gij openlijk in Israël zoudt verschijnen. Ruwe wegen hebt gij bewandeld en, u met geringe spijs vergenoegende en met een ruw gewaad omgord, ontweekt gij de lusten der koningen en de werkelijkheid der rijken. — Op ingeving (inspiratie) des Heiligen Gees-tes prediktet gij, om aan het volk den weg ter eeuwige zaligheid te toonen, en het op te wekken om waardige vruchten der boete voort te brengen en het rijk des hemels te verwerven, het Woord Gods in veelvuldige vermaningen en met groote kracht; gij zeidet het Lam Gods, dat komen zou, aan het volk aan en verkondigdet Hem, van wien de overige profeten van het begin af door woorden, teekenen, leven en zeden en vol vurig verlangen geprofeteerd hadden. Gij , o hoogst getrouwe dienaar Gods en verheven wegbereider, wees, toen Christus reeds in het vleesch tegenwoordig was, met den vinger op Hem en zeidet: „Zie het Lam Gods, zie het daar, dat de zonden der wereld wegneemt! want Deze is het, van wien ik getuigenis gegeven heb!quot; Gij, o eerwaardige Dooper, doorluchte Joannes, dooptet, gelijk het betaamde, in de diepste vrees en eerbied met uwe heilige handen in den Jordaan — .lezus Christus, den Zoon Gods, die uwen doop naderde. Gij
1 72
hoordet de stem des Vaders, welke uit de hemelsche hoogten klonk: „Deze is Mijn geliefde Zoon, in wien Ik Mijn welbehagen heb!quot; Gij ook zaagt met gelukzalige oogen den Heiligen Geest in de gedaante eener duif op den Heer en Verlosser nederzweven en op Hom blijven. Gij erkendet door goddelijke openbaring het onuitsprekelijke geheim der allerheiligste Drieëenheid, en gaat't van Christus Jezus, onzen Heer, het ontwijfelbare getuigenis: „Deze is de Zoon. Gods Maar ook Jezus gaf daarentegen van uwe heiligheid een zoo schitterend getuigenis, als geen der heiligen verdiende, in het licht dezer sterfelijkheid een getuigenis te hooren: „Onder hen, die van vrouwen geboren zijn, is geen grootere opgestaan — dan JoaHv.es de Booper!quot;
O, verheven vaandeldrager, eerwaardige Joannes! gloeiend van ijver voor de gerechtigheid en van liefde tot de kuischheid, straftet gij met onverschrokken stem de vloekwaardige bloedschande van koning Herodes; gij on-derwierpt u, voor de standvastige handhaving der waar beid, geduldig aau den duisteren kerker en aan harde banden, totdat gij ten laatste op het verlangen van godvergeten vrouwen, die in woedenden haat naar uw bloed dorstten, uw gebenedijd, van de vroegste kindsheid af aan God gewijd hoofd vrijwillig aan het zwaard des beuls overgaaft! Aldus met liet eigen bloed gepurperd en met de martelaarskroon gekroond, daaldet gij, als de brandend-ste lamp der wereld, vroolijk neer in het voorgebergte der oude vaders, aan wie gij nieuwen jubel der blijdschap bracht, hun de spoedige aankomst van den Verlosser der mensch-heid aankondigende, die Zijne uitverkorenen aan de kaken der hel zou ontrukken, en wiens geboorte, doop en predikambt gij, als een overbrenger van goede tijding, in de wereld vóórgegaan waart, aangetoond en met uw dood bezegeld hadt! —
O, verhevenste der heilige mannen, nimmer weet ik, hoe ik u verheerlijken en uw lof verkondigen zal, want
17:3
zoo rijk en groot verschijnt gij in alle genaden der heiligheid, dat ik in elk koor der heiligen u met bijzonderen glans der glorie getooid aanschouw. Ja, ik ben niet in staat, u genoegzaam te beschouwen wegens de stralen uwer verheven glorie, noch ook uwe waarde naar behoo-ren te bewonderen. Want overal klinkt uw naam in heerlijken roem, en in de gansche Kerk straalt de lof van den heiligen Joannes den Dooper. Zoek ik onder de engelen, zoo is Joannes aan de engelen gelijk, en een metgezel der engelen, en terecht wordt hij als grooter dan een mensch geprezen. Zoek ik onder de proleten, dan zijt gij ook grooter dan een profeet, gelijk Christus, de eeuwige Waarheid, zelf getuigt. Zoek ik onder de apostelen, dan wordt gij hoogst waardig de stem der apostelen en de eerste heraut des Evangelies genoemd. Zoek ik ouder de martelaars, dan wordt gij op de edelste wijze als de sterkste held der heilige bloedgetuigen bezongen. Zoek ik onder de belijders en leeraars, dan wordt gij met recht de verheven belijder van Christus en de meest verlichte leeraar genoemd. Zoek ik onder de maagden, dan is het bewezen, dat gij, die zelf een maagdelijk leven leiddet, een gezant en rechtmatig boedverwant der allerzaligste Maagd zijt. Zoek ik onder de monniken en kluizenaars, dan toont men u als een godzaligen bewoner der eenzaamheid en ais den heiligen stichter der monniken. Zoek ik onder de onschuldigen en reinen, zoo werd er geen mensch van uwe gelijken gevonden, die onschuldiger en reiner zou geweest zijn. Zoek ik eindelijk onder de zelfdooders en boetelingen, dan gaat gij allen, zelfs den eersten, in strengheid des levens en in reinheid des gewetens te boven! —
O, gij heilige, boven allen en onder allen lofwaardige, van God meest beminde, de engelen verheugende en van de nienschen hoogvereerde held! O brandend en schijnend licht des almachtigen Gods, dat de aarde verlicht, den hemel verrukt, de zondaars bekeert, de rechtvaardigen bewaart.
174
de gevallenen verheft, de staanden sterkt, allen evenzeer tot God trekt, en vurig verlangt, hen in het hemelrijk in te voeren! Ik smeek u, gedenk mijner, smeek voor mij door uw heilig gebed om vergeving van al mijne zonden bij den stengen Rechter en stort in mijn hart reine, ware deugden: opdat ik, van alle ondeugden bevrijd, de zalving des Heiligen Geestes waardig worde, en, na de veelvuldige gevaren dezer wereld, door uwe voorbede in de haven der eeuwige zaligheid kome! Vurig bid ik u, o zuil des hemelschen burgs, kom mij in mijn doodsuur te hulp en spreek een goed en verzoenend woord voor het heil uws armen dienaars tot den Koning der engelen, wiens uitstekende vriend gij zijt, opdat Hij mij, dieu het gewicht van eigen boosheid zwaar ter neer drukt en verschrikt, door het schild van uw heiligst gebed voor den aanval der vijanden beschutte en dat, door uwe glorierijke verdiensten, mijne ziel, bij haar uitgang uit den Kerker des vleesches, verwaardigd worde, onder geleide der heilige engelen, gelulczalifjcn Advent- te houden bij Jezus Christus in den hemel! Amen.
Het geboorteliuis van den Adveuts-bode.
Te Hebron, de oude priesterstad van den stam Aiiron in de Koningsalpen van Juda, alwaar Abraham, Izaük en Jakob, en hunne vrouwen Sara, Rebekka en Lea, alsmede de Egyptische Jozef en do profeet Natan begraven liggen, en waar koning David zeven jaren lang regeerde — is de plaats van het geboortehuis des heiligen Johannes den Hooper heden binnt-n eene der schoonste Katholieke kerken van Palestina besloten. Zij werd door de Spanjaarden in de achttiende eeuw gebouwd. — Op den gevel van het dak staat een kruis.- — Op verschillende tijden hadden de Franciscaners, die het klooster bewonen, het kruis opgericht; doch telkens moest het op bevel der Turksche overheden weer weggenomen worden. Na de inneming van Sebasto-pol door de Franschen en Engelschen beproefden het de paters op nieuw , en tot heden is het kruis ongestoord
175
gebleven. — Het binnenste der kerk is regelmatig en goed in staat gehouden. Langs een schoonen trap stijgt men naar de St. Janskapel, — die de geboorteplaats des voorloopers van den Verlosser der wereld aanduidt. Vijf basreliefs van wit marmer stellen de gewichtigste gebeurtenissen uit zijn leven voor; zij zijn een gesclienk des konings van Napels. Zes lampen branden dag en nacht op die plaats. Op bet altaar is eene zeer schoone schilderij van een Spaanschen meester te zien. —
Twee uren van Hebron, ') aan de helling van den een berg, bevindt zich die woestijn, waarin Joannes boete deed, en Wegrot, welke hij bewoonde. —
In zijne pelgrimsreis naar Jeruzalem, getiteld: „De heilige Plaatsen, 1855quot;, schrijft Jakob Mislin, bisschoppelijk abt te St. Maria van Deg in Hongarije.
Drie uren, nadat wij Bethlehem verlaten hadden, kwamen wij aan de grot des heiligen J)oopers •Joannes. Deze grot ligt op een zeer steilen, naar hot noord-westen ge-richten heuvel, die het Terpentijndal beheerscht. Haar ingang is zeer moeielijk; maar als men er in is, vindt men ze voor de bestemming, die zij had, — voor liet kluizenaarsleven — zoo geschikt, dat men meent, dat zij door menschenhanden gemaakt is, en in verzoeking komt, er in te blijven. Het is eene natuurlijke cel, drie tot vier meter lang en twee breed; zij heeft drie openingen, waarvan eene tot deur dient, de andere tot venster; dit verleent naar den kant van bet dal een zeer schoon uitzicht. Achter in de grot is eene rots, die volkomen tot zit- en ligplaats uitgehouwen schijnt; men noemt ze,/ bed van den heiligen Joannes.quot; Eene bron met frisch helder water komt uit eene spleet des bergs, zij vormt onder de grot
') Hebron ligt vijf uren ten zuiden van Jeruzalem, en ongeveer vijf en twintig uren van Nazareth verwijderd.
170
een klein bekken, en breidt, zicli in het dal uit, waardoor zij als een smal groen lint heenslingert.
Hier bracht de heilige voorlooper zijne kindsheid door. Het Evangelie zegt van hem: „En het kind groeide op, werd sterk naar den geest, en was in de woestijn tot op den day, toen liet zich voor Israël vertoonen zou.quot; (Luk. 1: 8) Maar de heilige Vaders hebben allen aangenomen, dat hij reeds in zijne vroegste jeugd de bewoonde plaatsen ontvluchtte, om in de woestijn te wonen, «waar,quot; gelijk Origenes zegt, ude lucht reiner, de hemel meer open en God meer toegankelijk is.quot; Bossuet drukt zich hierover zoo uit; «Deze man, die reeds als kind zoo opmerkelijk afgetrokken en stilzwijgend was, leidt een zeer verbazingwekkend leven; zijne gansche kleeding bestond uit een ruw kleed van kemelshaar en een evenzoo ruwen gordel om de lendenen; tot voedsel had hij slechts sprinkhanen (men kan niet verklaren, hoe hij daarmede zijn leven onderhouden kon) en wilden honig (Matth. 3:4), en zijn dorst stilde hij met water. De woestijn leverde hem alles, en daar hij niets van de steden en dorpen noodig had, zoo had hij geen gemeenschap met de booze menschen, wier ondeugden hij bestraffen en wier ergernissen hij onderdrukken zou!quot;
Behalve honig en sprinkhanen leverde hem de woestijn ook de vrucht van den St. Jans-broodboom, waarvan zich de arme lieden voeden; zij kauwen haar vleesch of vermengen het met water. Onder de hoornen, welke men op den heuvel bemerkt, waarin zich de grot van den heiligen Joannes bevindt, zijn thans nog meerdere St. Jans-broodhoomen.
Als navolger der profeten Elias en Eliseüs, die in de grotten van den berg Carmel van kruiden en wortels leefden, was dus de heilige Joannes de eerste anachoreet des Christendoms, en zijn voorbeeld werd door duizenden nagevolgd; dadelijk in de eerste eeuwen bevolkten zich de woestijnen met zijne vrome navolgers. —
Boven de rots, waarin de grot van den heiligen Joannes
177
is, stonden eens een klooster en eene kerk, wier ruïnen nog zeer goed te kennen zijn. Waarschijnlijk hebben de monniken van dit klooster aan de grot hare tegenwoordige gedaante gegeven. ')
Thans bidt niemand meer op deze plaats, uitgenomen hier en daar eenige pelgrims, en ééns in het jaar de Franciscanen, die op den dag van St. Jan in processie hierheen komen en de Mis lezen en in de grot der woestijn den hymmus zingen, dien de Kerk tot den heiligen voorloo-per richt:
Antra doserti tencris sub annis,
Civium turmas fugiens, petisti,
No levi posses maculare vitara Criminc linguae.
De Kerk is overal verheven door hare gezangen, hare gebruiken, alsmede door hare lessen, in de woestijn zoowel als in onze hoofdsteden, nu eens door de eenvoudigheid, dan door de weidschheid barer ceremoniën.
Geheel Judea weerklonk eenmaal van die stem, welke in de woestijn riep; „Brengt waardige vruchten van hoetvaar-dighoul voort!quot; De Kerk heeft de roeping, die woorden heden in eene nog meer dorre woestijn te herhalen: in eene wereld, die het geloof verloren heeft. Wij weten, wat er van Jndea wegens zijne verharding geworden is; onze nakomelingen zullen het vernemen, wat er van ons wegens de onze geworden zal zijn !
Het Terpentijndal is hier breeder, dan op de plaats, waar wij het doorreisden, toen wij naar Jeruzalem gingen; de bedding der beek, uit welke David de vijf steenen nam, is vrij groot, maar zonder water. Tegenover de grot ligt het dorp Szataf.
Het is waarschijnlijk, dat wij, toen wij van Bethlehem
') Een verhaal bericht, dat de drie wijzen op deze plaats hunne eerste static hielden, toen zij liethlehera verlieten, cn langs een anderen weg naar Imn land terugkeerden.
A. IIUNGAKI. Kerstklokjc I. • 12
178
kwamen, denzelfden weg gingen als David, toen hij zijnen broeders in de legerplaats tien brooden en hun aanvoerder tien kazen bracht.
Tegenover op de hoogte ligt Modin en beheerscht de gansche streek; deze kleine hoek der aarde herinnert ons dus tevens aan den heldenstrijd van David en aan de Maccabeërs, alsmede aan de nog verbazender zege, die de voorlooper van Jezus Christus op zich zeiven en op de wereld bevocht. —
De predik- en doopplaats van den Advents-bode.
1. In zijn werk: „Het leven van Christusquot; schrijft Dr. Jnan. Nep. Sepp het volgende:
Als plaats der boetpredikatiën van den voorlooper van Christus wordt ons bij den evangelist Joannes „Hethanië over den Jordaanquot; genoemd 1 : 38. Het is dus niet het bekende dorp Bethaniö (Bethene, dat is Genadehuis) bij Jeruzalem, maar een dorp van gelijken naam in Perea, grenzende aan Batanea, het oude renzenland, gelegen in het gebied, dat aan Herodes Antipas was ten deel gevallen, waar de heraut van het nieuwe rijk Gods tevens aan de hand van Pilatus onttrokken was. De plek zelve was echter slechts eene schippershut bij het veer dei-rivier beneden Jericho, dat tot overgang diende uit Judea naar Perea, en waar de visschers van de overzijde en die van Bethabara aan deze zijde de opbrengst der overvaart met elkander deelden. —
Des te belangrijker was daarentegen het overige der plaats; want zij lag in de streek van de ,,twaalf steenende zinnebeelden der twaalf grondzuilen van de nieuwe Kerk, die men nog tijdens den geschiedschrijver Jozepims in bet rivierbed vertoonde, waar de kinderen Israels eenmaal droogvoets door den Jordaan waren gegaan. Hier was het, waar koning David overstak, toen hij voor Absalon vluchtte. Hier was het, waar Elias met Eliseüs over de rivier gegaan was, toen hij met den mantel liet water
179
sloeg, zoodat. het zich naar heide zijden verdeelde. Even als de beide grootste proleten des Ouden Verbonds hier in de nabijheid hunne aardsche loopbaan voleindigden: Mozes, nadat hij van den berg Nebo nog vooraf ,/het land der beloftequot; gezien had, en toen onder Gods oogen op eene onbekende plaats begraven werd; en Elias, toen hij opwaarts gevoerd werd tot bet aanschouwen van het boven-aardsche : zoo wilde Hij, wiens getuigen en werktuigen zij op aarde geweest waren, hier den loop zijner daden beginnen.
In den Joodschen oorlog, die alles vernietigde, hield ook het veer te Bethanië weer op, en wij zouden niets van zijn toenmalig bestaan weten, had niet de ooggetuige der Evangelische gebeurtenis ons tweemaal daarvan bericht gegeven. Maar later speelt hier nog de legende van den heiligen Chrisiophorus, die, gelijk de heilige Augns-tinus meldt, door woord en daad bijna veertigduizend inwoners des lands bekeerde, en, terwijl hij de armen kosteloos over de rivier droeg, die hier ter breedte van honderd en gewoonlijk ter diepte van zeven voet snel naar beneden stroomt, ook verwaardigd werd, den god-delijken Heiland zeiven op zijne,armen over te dragen; ^want wat gij den geringsten der broederen goed gedaan hebt, dat hebt gij Mij gedaan!quot; zegt de Verlosser. — Vroeger zag men nog de ruïnen der prachtige kerk, die, naar het getuigenis van den heiligen Hieronymus , de heilige keizerin Helena op de plaats des Doops liet oprichten. ')
Uier dus, aan het overgangspunt van Judea naar het land aan de overzijde en naar Arabië, waar de karavanen, bijzonder in den feesttijd, talrijk heen en weer trokken, trad de nieuwe, vurig ijverende Elias op; want juist op deze plaats en tot Jericho droeg de Jordaan in de oogen der Joden recht eigenlij k zijn naam en gold als de //heilige en gewijde rivier.quot; —
') Üe hoiligc Helena liet ter cere van den heiligen Joannes den Dooper ook eene kerk te Emesu in Syrië bouwen.
12*
180
Daarheen gingen nn de „bewoners van Jeruzalem, uit geheel Judea en de omliggende streken aan den .Tordaan/' oud en jong uit alle standen. Zelfs uit Galilea stroomden zij naar hem toe, en onder die hoorders koos Jezus ten laatste Zijne apostelen uit. Ja, waar Hij later in Judea als Messias ook verwijlde, vond Hij menschen, die de predikingen van den man Gods gehoord hadden, welke als een brandend en helder licht hen tot boete ontvlamde en op den Komende wees. Want zonder boete was er aan geene verlossing, aan geene opneming van den Mesias te denken; zonder boete is er ook geene waardige, ontvangst van Jezus Christus in het allerheiligste Geheim des Altaars mogelijk. — 2. Een reiziger des nleuioeren tijcis schrijft: «Die oevers van den Jordaan, waar de heilige Joannes doopte, en waar ook, naar de overlevering, de goddelijke Heiland zich door hem liet doopen, zijn met talrijke boomen en struiken uiterst bevallig beplant, zoodat het schijnt, als heeft er zich hier en daar een dichte groene, door vogeltjes verlevendigde zoom aangezet. Onder de boomen en struiken bevinden zich bovenal tamarisken en de zoo fraai bloeiende oleander. — Het water der rivier, ofschoon het lang bewaard kan worden, is troebel, als bij ons de Rijn, als hij wassende is, of als te Rome de Tiber. De Jordaan heeft een zeer snellen loop en stroomt tusschen hooge oevers, die bijna niet toegankelijk zijn. Maar op de doopplaats hebben zij eene lage, vlakke insnede, waar het niet moeielijk is, aan het water zelf te komen. Het water, dat uit den Jordaan in de Doode zee vloeit, sterft dadelijk bij zijne intrede in het meer, dat allés met eene vaste zoutkorst overtrekt en welks water een hoogst walgelijken, ja onuitstaanbaren smaak heeft, dat kleinere dieren dadelijk doodt en zelfs in de verte wegens zijne uitdamping van zout en asphalt op grootere schadelijk moet werken. —
3. Naar de plaats van den Jordaan, waar de heilige Joannes de Dooper zijn verheven ambt als de engel des
18]
Heeren uitoefende, komen nog jaarlijks, bovenal op „St. Janquot;, tallooze scharen vrome pelgrimps, om daar te baden.
Volgens het verhaal van den Engelschman Lynch, die het bevel voerde over de expeditie der Vereenigde Staten naar den .Tordaan en de Doode zee, en die in 1853 te Baltimore eene beschrijving van deze liet uitgeven, moet dit baden een ongewoon schouwspel aanbieden; hij bericht het volgende:
„In al den wilden haast eener ongeregelde vlucht kwamen Kopten, Russen, Polen, Armeniërs, Grieken en Syriërs, mcnschen uit alle deelen van Azië, Europa en Afrika, ja zelfs uit Amerika toesnellen,-mannen, vrouwen en kinderen, van eiken leeftijd en elke kleur en in alle mogelijke klceding, pratende, schreeuwende, juichende in bijna alle bekende talen der aarde. Op kameelen, paarden en ezels, vele vrouwen en kinderen in manden of in kooien gesloten, de oogen naar den stroom gericht, snelden zij, zonder te letten op velerlei hinderpalen, die zich op hun weg bevonden, haastig voorwaarts, stapten driftig af, wierpen de bovenkleederen van het lichaam, stormden den oever af en wierpen zich in den stroom. Allen schenen als in één gevoel verzonken, en niemand lette in het minst op de anderen! Ieder dook onder, of werd door anderen ondergedompeld, driemaal, ter eere der heiligste Drieëenheid, en daarop vulde hij eene flesch of een ander vat uit den stroom. Het badkleed dezer pelgrims was een wit gewaad met een zwart kruis er aan. De meesten sneden, zoodra zij aangekleed waren, takken van den Agnus-Castus-wilg af, dompelden ze in den heiligen stroom en namen ze met zich mede tot aandenken aan hun bezoek. — Na een uur begon de massa te verdwijnen en in minder dan drie uren vertoonde de neder-getreden oppervlakte van den zoo even nog overvollen stroom geene schaduw meer. De geheele optocht verdween even snel, als hij gekomen was en liet ons weer achter in de stilte en de eenzaamheid der woestijn. Het
182
was als een droom: een ontzaglijke menschenmassa, die eenigen op achtduizend personen schatten, was onze tenten voorbijgegaan en had geen spoor nagelaten!quot; — Keliqulën van den Advents-bode.
Nadat Joannes de Dooper onthoofd was, werd het lichaam door zijne jongeren ter aarde besteld. — Later bracht men het naar Sebaste. — In het jaar 453 ontdekte men te Ernesa in Syrië liet hoofd van den heilige, van waar het naar Constantinopel en eindelijk naar Amiens in Frankrijk gebracht werd.
Onder de grootere reliquiën die in do hooge domkerk te Aken bewaard worden, bevindt zich de doch, waarop den heilige het hoofd algeslagen en waarin daarop zijn lichaam gewikkeld en weggedragen werd. — Onder de kleinere reliquiën aldaar worden in een negentig pond zwaar, drie voet hoog, twee en een halven voet lang en één voet breed kistje, in de gedaante van eene Gothische kerk vervaardigd, met parelen en email versierd, haren van den heilige bewaard. —
De hoofdkerk van St. Lorenzo te Genua bezit een schotel van agaat. De traditie noemt hem de werpschijf, waarop Herodias het hoofd van Joannes in ontvangst nam.—
Eene origineele bepaling is aan deze reliquie verbonden. — Wijl zich namelijk do boide vrouwen, moedor en dochter, zoo zwaar jegens den voorlooper van Jezus Christus bezondigd hebben, mag geeno vrouw do kapel van den heiligen Joannes te Genua betreden. Opvallend is stellig deze bepaling, maar niet zonder diepen zin. Het vrouwelijke geslacht heeft zoo ongemeen veel aan den zegen des Christendoms te danken, en het streeft dus ook zeker in zijne dankbaarheid veelvuldig naar eene hooge Christelijke vroomheid. Hier kan nu eene kleine vernedering niet schaden, welke zich aan do herinnoring verbindt: dat do vrouwen voor eene even zoo diepe ontaarding vatbaar zouden zijn, indien do zegen dos Christendoms haar niot veredelde. —
HET FEEST DER ONBEVLEKTE ONTVANGENIS VAN MARIA.
(Het wordt den 8 December gevierd.)
F eest-bloemkrans.
„Gij zijt geheel schoon, en geen gebrek is aan U! Hoogl. 4 : 7.quot;
Den drieëenigen God zij aanbidding en dank, en eer en lof van do heilige Moeder Gods Maria, onze Lieve Vrouw, die wij tlians met goddelijke zekerheid (fide divina) mogen begroeten en aanroepen: „O Maria zonder zonde ontvangen, bid voor ons, die onze toevlucht tot u nemen!quot;
Doch met deze belijdenis is niet eerst een nieuw juweel in de kroon der allen Christenharten zoo dierbare Moeder geplaatst; maar deze overoude edelsteen, die van den vroegsten tijd af reeds in de kroon der glorierijke Hemelkoningin schitterde, is in den laatsten tijd slechts in een helderder licht geplaatst, opdat iiij nu nog schooner en heerlijker strale.
De Kerk maakt geene nieuwe geloofswaarheden, maar wel leert zij, «als de zuil en grondvest der waarheid, eenig en alleen, wat de overoude en eeuwig nieuwe Katholieke waarheid is. En zoo werd ook de leer van de ,/onbevlekte ontvangenis van Mariaquot; in de Kerk altijd geloofd, en daarvan geeft getuigenis — de eerwaardige traditie van de apostolische tijden af.
Ja, de oudste Vaders der Kerk, en met hen in overeenstemming, de latere Kerkleeraars, hebben zich aan gaande dit ,,geheimenisquot; op de diepzinnigste en stichte-lijkste wijze uitgelaten.
En wij vlechten uit deze uitspraken — voor de onbevlekte Maagd een bescheiden feest-bloemkrans.
184
1. In de overoude liturgie (Aanleiding tot den Christelijker! Godsdienst), welke den naam des apostels Jacohus den Oudere draagt, leest men: „Maria is voor de erfzonde bewaard geworden.quot; —
2. De heilige Bionysius de Areopagiet, die zelf de heilige Maagd nog voor haar zalig verscheiden gezien heeft, heeft van hare heiligheid gezegd: „Maria is boven alle vergelijking heiliger dan alle hemelsche geesten.quot; — En nu zijn de reine geesten nooit door eene zonde bevlekt geworden.—
3 De brief der priesters van Achaja, uit de eerste en de tweede eeuw, over het martelaarschap van den heiligen Andreas, bevat de woorden: ^Gelijk de menscli uit de onbevlekte aarde gevormd werd, zoo moest ook de volmaakte mensch (namelijk de nieuwe Adam Jezus Christus, de God-mensch) uit eene onbevlekte Maagd geboren worden.quot; —
4. De geleerde Oricjenes (geboren 185) heeft van de heilige Maagd getuigd; „Maria is nooit van het gift dei-slang aangeraakt.quot; —
5. De heilige Cyprianus riep in het jaar 250 uit: ,/Nimmer liet de Gerechtigheid toe, dat Maria, dit uitverkoren Vat, met de gewone onreinheid der zonde bevlekt werd; want ongemeen veel verschilde zij van de overigen, met wie zij de natuur, maar niet zoo de schuld gemeen had.quot; —
6. De heilige Athamsius, die in de vierde eeuw leefde, schreef in een brief aan Epictetus, bisschop van Korintbe: ,/Maria is daarom vol van genade genoemd, wijl zij — vervuld van den heiligen geest — van alle genaden overvloeide en van de kracht des Allerhoogsten overschaduwd werd. Deze kracht, dit geloof ik vast, heeft zij altijd, ook bij hare ontvangenis, gehad.quot; —
De heilige Epiphanius haalde deze woorden van den heiligen Athanasius als de uitdrukking zijner eigen overtuiging aan. —
7. De heilige Gregorins van Nazianze, uit dezelfde eeuw, noemt Maria: „Een altijd met vruchten beladen wijnstok, de onbevlekte bloem des levens.quot; —
185
H. De heilige Ilieroni/mits getuigt: ,,Maria is eene wolk , die nooit in de duisternis, maar altijd in het licht geweest is.quot; —
9. De heilige Ambrosms zegt van Maria: quot;Virga est, in qua nee nodus originalis, nee cortex venialis culpae. Zij is een tak, die noch den knop der erfzonde, nocli de bast der dagelijksche zonde gedragen heeft.quot; —
10. De heilige Amphilor/us, een tijdgenoot van den heiligen Ambrosius uit de vierde eeuw, vatte reeds de hooge waarde van Maria samen in de weinige woorden: z/Virgo Maria, digna digni immacnlata immaculati, una unius, unica nnici. De Maagd Maria is de waardige des Waardigen, de onbevlekte des Onbevlekten, de ééne des Eénen, de eenige des Etnigen.quot; —
11. De heilige EpJtrem dn Syriër, uit dezelfde eeuw, getuigt: //Maria is onbevlekt, zoiidor bederf, geheel en al rein, volmaakt vreemd aan elke bevlekking en elk gebrek, zij is heiliger dan de serafijnen, en onvergelijkelijk glorierijker dan alle heerscharen der engelen.quot; —
12 Proclus, een leerling van den heiligen Chiysosto-mus, die zelf met den heiligen Basilius den Grooten steeds de onbevlektheid van Maria erkent, zegt: „Maria is uit eene reine zelfstandigheid gevormd.quot; — Chrystppus noemt Maria //eene onbevlekte kiem.quot; —
13. De heilige Angustinus schreef in liet begin der vijfde eeuw: //De heilige Maagd Maria is de eenige, van wie — uit eerbied voor den Heer — geheel geen melding moet worden gemaakt, als men van de zonde spreekt.quot; —
14 De heilige Cyrillns van Alexandria vraagde: „Werd het ooit gehoord, dat een bouwmeester, die zich tot eigen gebruik een huis bouwde, des zelfs bewoning en in bezit neming vroeger — aan zijn ergsten vijand overgelaten heeft?quot; -—
15. De heilige Maxvminus, bissciiop van Turijn, verklaart: „Maria was eene voor Christus geheel geschikte woning, doch niet door de gesteldheid des lichaams, maar door de oorspronkelijke genade.quot; —
♦
180
16. De presbyter C. Coellm Sedulim zingt in zijn gedicht getiteld, ,/Mirabilia divina:'quot; ,/Even als de teedere roos midden onder puntige doornen ontstaat, en niets aan ziel» heeft, wat kwetst, dus aan voorrechten haren stam overtreft; zoo heeft Maria, uit Eva's stam, de nieuwe Maagd, de zonde der oude verzoend.quot; —
17. De heilige Joannes van Damascus, uit de achtste eeuw, de laatste van de beroemde leeraars der Grieksche Kerk, schrijft over de geboorte der heilige Maagd Maria; ,/De natuur wijkt voor de genade en staat sidderend en waagt het niet voort te gaan. Wijl het dus plaats zou hebben, dat uit Anna de maagdelijke Moeder Gods zou geboren worden, zoo waagde de natuur het niet, de kiem der genade te voorkomen, maar zij bleef zonder vrucht, totdat de genade hare vrucht schonk.quot; —
18. Paschasius Radher lus, een uitlegger der Heilige Schrift, die in de negende eeuw in Frankrijk leefde, heeft in zijn boek ,/Over de geboorte der heilige Maagdquot; gezegd: ,/Maria was vrij van de erfzonde, en door haar is niet slechts Eva's vloek vernietigd, maar ook allen de zegen geschonken.quot; —
En uit dezelfde eeuw luidt het getuigenis van Jozef den Belijder, aartsbisschop van Salonichi: , De dood der zonde, aan wiens plotselingen aanval niets weerstand kon bieden, stond, toen hij tot bij u, o Maria, kwam, eerbiedig stil!quot; —
19. De heilige Petrus D ami anus, uit de elfde eeuw, zegt in eene redevoering over de hemelvaart der heilige Moeder Gods: nHoewel Maria uit Adam genomen was, zoo heeft zij toch de gebreken van Adam niet overgenomen.quot; —
20. In het jaar 1070 vormden zich in Normandië, eene provincie van Frankrijk, meerdere Broederschappen ter eere der onbevlekte ontvangenis. — De beroemdste was te Hou aan in de St. Janskerk opgericht, de medebroeders hielden, om de vereering der onbevlekte ontvangenis meer en meer te bevorderen, jaarlijks eene plechtige vergadering, in welke prijzen toegekend werden aan hen, die
] 87
de beste gedichten vervaardigd hadden ter eere van dit genaderijke voorrecht. —
31. De heilige Bernardus, die groote prediker van Maria, roept uit: „O Maria, gij zijt van elke, zoowel de erfzonde als de persoonlijke zonde vrij, en enhcl gij zijt het! —
22. De heilige Ansel mus, aartsbisschop van Canterbury, uit de twaalfde eeuw, heeft in zijn boek; „Over de werkelijke ontvangst van Maria en de erfzondequot; geschreven: ,/Het betaamde, dat in die reinheid, als welke geene grootere gedacht wordt, uitgenomen de goddelijke, die Maagd schitterde, aan wie Ood de Vader besloot zijn eenigen Zoon, dien Hij als zich zeiven beminde, zoo te geven, dat Hij naar de natuur de eene en gemeenschappelijke Zoon van God en van de Maagd was.quot; —
En de groote lingo van St. Victor getuigde om denzelfden tijd: „De genade heeft Maria geheel bezeten, omdat de zonde in haar geene plaats had.quot; —
23. De heilige Thomas van Aquino, uit de dertiende eeuw, getuigt: „Maria is van elke zonde vrij geweest; want zij is noch van de erfzonde, noch van de doodzonde, noch van de dagelijksche zonde bevlekt geweest.quot; —
24. Alexander van llales, een van de grootste scholastieken der middeleeuwen, was ontsproten uit Engeland en had zijn naam van het klooster Hales in Gloucestershire, waarin hij opgevoed was. Als jongeling begaf hij zich, gelijk velen zijner landslieden, naar Parijs, om onder de groote meesters der juist beginnende scholastiek zijne studiën te volbrengen, trad toen later zelf als leeraar der scholastische philosophic en theologie aan deze hoogeschool op, en werd in het jaar 1222 ook lid dei-voor kort gestichte Franciscaner-Orde. Ken vroom Franciscaan had hem in den naam der heilige Maagd Maria daarom gebeden, ten einde iiij door zijne geleerdheid der Orde meer aanzien zou geven. Hij was destijds, toen hij in het genootschap van den heiligen Franciscus van
188
Assisi trad, reeds doctor in de theologie, en dus de eerste Franciscaan, die deze waardigheid bekleedde. En deze man ondervond aan zich zeiven, hoe zeer God de leer van de onbevlekte ontvangenis Zijner heiligste Moeder in bescherming neemt en de twijfelzucht daarover tuchtigt. Deze man, die overigens uitstekende kennis bezat, koesterde langen tijd eenigen twijfel met betrekking tot deze voor Maria zoo eervolle begenadiging, en liet den 8 December steeds de viering van dit geheimenis na. — Nu gebeurde het jaarlijks op dienzelfden dag, dat hem eene smartelijke ziekte aantastte, die duidelijk genoeg als eene waarschuwing van boven moest verschijnen. Zijne leerlingen maakten hem opmerkzaam op deze zonderlinge omstandigheid en maanden hem aan, zijn tot heden wankelend geloof aangaande deze leer te bevestigen en zich zonder terughouding er voor te verklaren. Hij deed het onder tranen en gebeden om voorlichting en verplichtte zich bij eene gelofte: indien hij van deze jaarlijks wederkeerende ziekte bevrijd werd, ':eu werk ter eere der zonder de smet der erfzonde ontvangen Maagd Maria te zullen schrijven. — Zijn tranengebed om voorlichting werd verhoord; de ziekte verscheen in het volgende jaar niet weer. Nu vervulde hij zijne plechtige gelofte en gaf een werk in het licht, waarin hij de leer der onbevlekte ontvangenis van Maria op de overtuigendste wijze verdedigt, en alles herroept, wat hij in tegenovergestelde!! zin mocht gesproken of geschreven hebben. — P]n hij zelf verhaalt in dit werk de aangehaalde merkwaardige gebeurtenis. —
25. Johannes Geometra, uit de dertiende eeuw, zong in den vierden hymnns zijner gedichten : Verheug u, Maria, die van de vlek des eersten vaders vrij gebleven zij t!quot; en:Maagd, die aan de schuld onzer zonde geen aandeel hebt!quot; —
26. Adam van St. Victor, gestorven in het jaar 1277 , de beste hymnendichter van Frankrijk uit de middeleeuwen, zingt: „Wees gegroet, Moeder des Zaligmakers! Uitgelezen Vat, Vat der eer en der hemelsche genade ! Van
189
eeuwigheid vooruitgezien, heerlijk, van de hand der Wijsheid gevormd Vat! Wees gegroet, Maagd, heilige Moeder, Bloem uit doornen, zonder doorn. Roem der doornige aarde! Wij zijn dit doornige aardrijk, wij zijn bloedig van den doorn der zonde, maar gij weet niets van den doorn!quot; —
37. In het jaar 1388 liet Tienoul, bisschop van Parijs, aan zijne kerk eene geldsom na, die tot instelling van het feest der onbevlekte ontvangenis dienen moest; dit feest werd ook van dien tijd a( in de genoemde kerk jaarlijks gevierd. —
38. Raymundus Jordanus, bijgenaamd Idiota, uit de veertiende eeuw, richt in het tweede hoofdstuk van zijn boek der Beschouwingen over de heilige Maagd Maria tot haar de volgende toespraak: „Gij zijt geheel schoon, glorierijkste Maagd! Niet ten deele, maar in het geheel, en de vlek van geene zonde, geene zware, geene dage-lijksche, en ook niet de erfzonde is aan u, was het nooit, en zal ook nooit zijn; maar gij hebt alle genade der natuurlijke goederen, der geestelijke zalvingen en der hemelsche gaven!quot; —
39. Duns Scolns, genaamd „Doctor subtilis,quot; gaf de verklaring: „De heilige Maagd Maria, de Moeder Gods, is nooit eene vijandin van God geweest wegens eene werkelijke zonde, ook niet wegens de erfelijke.quot; —■
;i0. Omstreeks het jaar 1483 stichtte te Toledo in Spanje, en wel op verlangen van koningin Isabella, de vrome Beatrix van St/lm eene Congregatie van maagden, die zich ter- eere der heilige Moeder Gods „Maagden der onbevlekts ontvangenis van Mariaquot; noemden. —
31. In liet jaar li97 vaardigde de beroemde Universiteit te Parijs een besluit uit, krachtens hetwelk niemand als „Doctor in de godgeleerdheidquot; opgenomen kon worden, eer hij onder eede beloofd had, „de leer der onbevlekte ontvangenisquot; te zullen verdedigen; verder was de uitsluiting jegens elk lid uitgesproken, dat het waagde, iets tegen dit geheimenis te leeren.
190
32. De heilige Thomas van Villanova, uit de zestiende eeuw, verklaart: „Naar alle wetten wordt die zoon als slecht beschouwd, die, als hij beletten kan, dat zijne geliefde moeder in de handen des vijands valt, haar voor dit zwaar kwaad niet behoedt. Maar wie zou ocit zoo on-noozel zijn, dit van den meest minnenden, den heiligsten aller zonen, van de Bron aller liefde te gelooven! Waarlijk, die Adam en Eva eertijds zonder zonde schiep, schiep des te meer zonder zonde zijne uitverkoren Moeder, die over alle engelen heerschen zou —
33. De heilige Franciscus Xaverius, die wereldberoemde apostel van Indië en Japan, die groote wonderdoener des nieu-weren tijds, betoonde geheel zijn leven door de teederste vereering voor Maria; hij koesterde eene bijzondere godsvrucht voor hare onbevlekte ontvangenis en verbond zich met eene plechtige gelofte, die bij alle gelegenheden te verdedigen. —
34-. De heilige Petrus Forerius, uit de zeventiende eeuw, voedde steeds eene zeer bijzondere godsvrucht voor het geheimenis der onbevlekte ontvangenis van Maria. Om de vereering er van overal te verbreiden, vernieuwde hij te Mattaincourt, zijne parochie, eene vroeger aldaar bestaande ,/Broederschap van de onbevlekte ontvangenis,quot; hetgeen hij eveneens in de huizen der beide door hem gestichte geestelijke vergaderingen deed. —
Toen hij eens door St. Nicolaas in Lotharingen reisde, vond hij alle inwoners in groote ontsteltenis wegens eene alles vernielende pest. De nonnen zochten troost bij haar geestelijken vader. Petrus vermaande haar, tot Maria, de ware Troosteres der bedroefden, hare toevlucht te nemen en verzekerde, het vaste vertrouwen te koesteren, dat die genen zekere hulp zouden vinden, die een briefje met het opschrift: „Afaria is zonder zonde ontvangen!quot; godvruchtig bij zich zouden dragen. Zoodra deze wijze der vereering van Maria bekend was, nam men die ten bereidwilligste aan, en zeer velen werden door de moederlijke voorbede der Gebenedijde des Heeren van de pest bevrijd.
191
Bij de belegering van Nemours had de vijand besloten, die stad bij dc inneming te laten plunderen. Dit bericht verspreidde vrees en schrik onder de inwoners. De nonnen, benevens vele vrome personen, vol vertrouwen op de voorspraak van Maria, teekenden, volgens den raad des zaligen Petrus, de voordeuren hunner huizen met de woorden: „Maria in zonder zonde ontvangen!quot; En dit opschrift werkte, gelijk voormaals in Egypte het bloed des lams, waarmede de Israëlieten hunne deurposten teekenden, opdat de worgengel voorbij zou gaan. Want zie! het verlof om de stad te plunderen, werd ingetrokken; en de soldaten, die reeds als wolven op hun roof dachten aan te vallen, werden door het voorsprekende woord van Maria zacht als de lammeren en niemand leed van ben eenige schade.
35. Bisschop Benignus Bossuet, een der beroemdste redenaars van Frankrijk, zegt: //Dat de ontvangenis van Maria onbevlekt is, dat haar geliefde Zoon haar voor de algemeene pest bewaard beeft, die onze natuur bederft en al onze begaafdheden ontwijdt, die geheel ons wezen misvormt en den dood zeiven in de bronnen des levens brengt; wie zou dat niet gelooven, wie zou niet gaarne zijne toestemming tot zulk eene waarschijnlijke en redelijke bewering geven? — Na de bepaald geopenbaarde waarheden komt mij niets zekerders voor 1quot; —
De heilige Alphmsm van Liguori beweert, steunende op tallooze theologische autoriteiten, onvoorwaardelijk: //liet voorrecht der onbevlekte ontvangenis van Maria is eene geloofswaarheid zeer nabij —
36. De vrome Ilyacinthm lodewjh van Quelen, aartsbisschop van Parijs, liet met pauselijke goedkeuring in het jaar 1839 in geheel zijn bisdom het feest der onbevlekte ontvangenis van Maria ten plechtigste vieren, en in de litanie van de allerzaligste Maagd de woorden invoegen: ,/Regina, sine labe concepta, ora pro nobis! ,/Koningin , zonder zonde ontvangen, bid voor ons !quot; —
192
Om zijne vereeving voor de onbevlekte Maagd te doen zien, liet hij zich zeiven in levensgrootte schilderen, knielende voor een beeld, dat de Genadevolle voorstelt op een wereldbol staande en der slang den kop vertredende, waarbij men als bovenschrift de woorden leest: ,/Ge trouwe Maagd lquot; en als onderschrift: „Koningin, zonder zonde ontvangen , bid voor ons \quot; —
37. De apostolische missionaris Conibalot zegt in zijne kanselvoordrachten over de heerlijkheden van Maria ; //Wij eeren de allerzaligste Maagd met eene hoor/ere vereering, dan die is, welke wij den engelen en den heiligen bewijzen; wij zijn toch Maria huldigingen schuldig, welke nooit een schepsel met haar deelen zal; maar wij bidden de goddelijke Moeder niet aan. Men moet de kettersche sekten der verloopen eeuwen beklagen wegens de overmoedige koenheid, waarmede zij het gewaagd hebben te beweren: „dat de Rooinsche Kerk de Moeder van Christus goddelijk vereert.quot; Wij gaan tot Maria, niet als tot de Bron en deu Grond der genade, maar als tot Diegene, welke er de volheid van ontvangen heeft, om ze op allen uit te storten, die haar aanroepen. Terwijl wij dus door eene vereering der liefde — de onbevlekte ontvangenis van de Koningin der maagden verheerlijken, verheerlijken wij de allerheiligste Drievuldigheid, die de reinste Maagd tot eene heiligheid voorbestemd heeft, welke nooit door de zonde kon aangeraakt worden. Wij laten dit groote voorrecht tot Jezus Christus teruggaan, van wien het Maria ontvangen heeft Iquot;
38. In den oosterschen oorlog onderscheidden de Ft arische soldaten zich door ware vroomheid, die hun niet alleen hoogen moed schonk, maar ook de hooge medehelpster was, welke hen zoo vele schitterende overwinningen deed behalen. — Roerend is het nu ook, hoe de verwonden onder hen het feest der onhevlelde ontvangenis van Maria in het jaar 1855 vierden. — Een Fransch priester schreef hierover uit de Krim : „Op den 8 December
193
besloten onze gewonde krijgslieden, tot dank voor het behoud huns levens, der Madonna in de veldkapel een wijdings-geschenk te brengen. Zij brachten tot dit doel al de kogels hij een, die men uit hunne tvonden gehaald had, en lieten uit dit lood een hart gieten, waarop zich de namen van alle vrome gevers bevinden. Dit looden hart werd in de kapel met gepaste plechtigheid neergelegd.quot; —
De tegenspraak tegen deze leer.
De kardinaal en vorst-bisschop van Weenen, Joseph Oth-mar van Rauscher zegt: Om de leer der onbevlekte ontvangenis van Maria tegen te spreken, ontbrak het geenszins aan uitvluchten, welke een diepen indruk konden maken; doch enkel, als de waarheden, waarop men zich beriep, buiten den behoorlijken samenhang beschouwd werden. De Heilige Geest verkondigt door den apostel der volkeren; ,/Even als de zonde en door de zonde de dood door één mensch in de wereld gekomen js, zoo is de dood door dengeen, in wien allen gezondigd hebben, op alle men-scben overgegaan.quot; Kom. 5 : 12. Dit deed men gelden en beweerde: „Opdat erfzonde en verlossing onaangeroerd blijven, mag men de leer, dat aan Maria geen gebrek der zonde zou zijn, niet zonder eenige beperking opnemen. Van de persoonlijke zonde kan bij de Moeder des Heeren zeker geen spraak zijn; in de erfzonde is ook zij ontvangen. doch door eene wonderbare genadewerking dadelijk geheiligd en van het gebrek, dat der dochter van Eva aankleefde, gereinigd.quot;
Maar: —
De algemeenheid der verlossing wordt door Maria's onbevlekte ontvangenis niet weggenomen, maar verheerlijkt. Daar Maria langs den weg der natuurlijke voortplanting van Adam afstamde, had onbetwistbaar ook zij den grooten Heiland noodig, die leven en vernieuwing gebracht heeft, en zou zij aan de erfzonde vervallen zijn, indien zij niet om des Lams wil, dat van het begin af
A. Hunoaki. Kerst klokje ]. ^
194
geslacht is, door den Almaclitige genadig voor deze smet bewaard was. Ook Maria werd dus verlost, doch op eene hoogere, genaderijkere wijze dan de overige nakomelingen van Adam: door de verdiensten van Jezus Christus worden de overigen uit de banden der iiel bevrijd; door de verdiensten van Jezus Christus werd zij van de noodzakelijkheid bevrijd, om in de banden der hel te geraken. —
Juist sedert de leer der onbevlekte ontvangenis van Maria in de school als iets twijfelachtigs behandeld werd, begon zij het Christelijk leven te beheerschenj want terwijl de geleerden met groot vertoon van scherpzinnigheid en ijver twistten, verbreidde het ,/feest der onbevlekte Ontvangenisquot; zich door de gunst der herders en de godsvrucht der gemeenten met haastige schreden. Door de openlijk gestelde bewering — „dat de vlek der erfzonde ook op de Moeder Gods was overgegaanquot; werd de Katholiek aangespoord, zich rekenschap te geven aangaande den inhoud van datgeen, wat hij ten opzichte van Maria's zondeloosheid geloofde. En hij wist, dat Maria die Vrouw is, tusschen wie en de slang God vijandschap gesteld heeft, en daarmede kon hij niet vereenigen, dat zij, al was het ook slechts voor korten tijd, tot de gevangenen der slang zou behoord hebben! Hij twijfelde niet, of Maria was de uitverkoren Dochter des hemelschen Vaders, de Moeder van Gods Zoon, de Bruid van den Heiligen Geest, de Koningin der Engelen, en hij vond het geheel ondenkbaar, dat de vorst der duisternis ten eenigen tijde noch op eenigerlei wijze het recht gehad had, haar als aan hem onderworpen te beschouwen.
Doch de Kerk zelve, over welke de Geest waakt van Hem, die alles met mildheid leidt en bestiert, gedroeg zich tegenover de opgeworpen tegenspraak met wijze, lankmoedige voorzichtigheid, en stelde het laatste, het beslissende woord uit, totdat door Gods beschikkingen aan den twijfel elke steun en elk voorwendsel ontnomen
195
was. — Op den 8 December 1854 voltooide Paus Pius IX het heilige werk; omringd van het Collegie der Kardinalen en eene vergadering van Bisschoppen, gelijk Rome er sedert eeuwen geene gezien had, verklaarde hij
vde leer der onbevlekte ontvangenis van Maria voor eene van God geopenbaarde waarheid.quot; —
(Naar: De drievoudige kroon van Mana, door Pater Poire.
Willem van Nor mandie, genaamd de „Veroveraar,quot; die rustig op den troon van Engeland zat, dien hij met zijn dapper zwaard voor zich bevochten had, hoorde in het jaar 1070, dat de Denen, die aanspraak op het eiland maakten, eene aanzienlijke vloot uitgerust hadden, om hem aan te tasten en hem zijne verovering te ontrukken. Willem, wiens macht in Engeland nog geen vaste wortels geschoten had, trachtte het van Denemarken opkomende onweer te bezweren en daardoor ook den strijd met het eigen land te vermijden. Hij nam dus zijne toevlucht tot onderhandelingen en droeg aan een Engelschen monnik, den abt des kloosters van Raines (Hemes), die Helsim (Elsin, Elgin, ook Eckbert) heette, den last op, naar Transsilvanië te gaan , om met de koning van dat land vreedzame verbindingen aan te knoopen. —
Na gelukkig volbrachte zending keerde Helsim met opgeruimd hart en tevredenheid over den uitslag zijner zending terug, waarbij hij God en der heilige Maagd voor dezen gezegenden uitslag den hartelijksten dank bracht.— Doch die blijdschap zou voor eenigen tijd verstoord worden; want — terwijl hij met volle zeilen vroolijk de zee overvoer, keerde dicht bij de kust van Normandië op eens de wind en een vreeselijk onweder pakte zich aan den horizon samen. Spoedig werd het schip door de ontketende krachten des storms aangegrepen en als een bal rondgeslingerd; zijn ondergang stond blijkbaar voor oogen; van alle kanten drong het water naar binnen, de
13*
196
groote mast brak, liet roer werd verbrijzeld; de zeelieden en reizigers zagen allen hunnen zekeren ondergang te gemoet. In deze pijnlijke verwachting nu wendden zij zich tot God en de genaderijke Maagd Maria, die als de „Ster der zeequot; begroet wordt, en richtten tot hen de innigste, nederigste en vurigste gebeden. — Maar de heilige abt Helsim was het, die allen een opwekkend voorbeeld van zijn kinderlijk vertrouwen op den Heer en op Diens verheven Moeder gaf. En dit vurig smeeken vond verhooring, want terwijl nog de vrome afgezant van Willem den Veroveraar, op het verdek knielende, zijn hart en zijne handen ten hemel hief, godvruchtig voor zich, en meer nog voor zijne metgezellen in het gevaar smeekende, openden zich de wolken en in dezelve verscheen plotseling eene vrouwengedaante vol hemelsche schoonheid en op dezelfde verheven en bevallige wijze, waarop zich liet geloof de Gebenedijde des Heeren pleegt voor te stellen. Maria was het ook werkelijk. En vol moederlijke mildheid tot den heiligen abt gewend, beloofde zij hem nu dadelijk den storm te zullen doen bedaren: indien hij zich wilde verplichten, in de landen van zijn heer en gebieder, en zoowel in Engeland als in Normandië, het „ feest der onbevlekte ontvangenisquot; in te voeren en het jaarlijks op den 8 December te vieren. — De invoering van zulk een feest was voor de vroomheid van den eerwaardigen Helsim veel te verblijdend, om niet in den naam van zich zeiven zoowel als in dien van zijn Normandischen vorst — zich geheel aan de voorwaarde te onderwerpen, die de Koningin des hemels zoo genaderijk op de redding van het schip gesteld had. — Nauwelijks had hij dus deze heilige gelofte afgelegd, of de hemel helderde dadelijk op, de storm hield op te woeden, de golven bedaarden en het schip kon in de haven binnenloopen, zonder ook slechts één man verloren te hebben. —
Na zijne aankomst gaf Helsim aan zijn koning Willem rekenschap van den uitslag zijner reis, zoowel als
197
van de gelofte afgelegd in zijn eigen naam en in dien des konings, en daar Willem, gelijk bekend is, een groot vereerder der heilige Maagd was, betoonde hij allen ijver in de geloften en verplichtingen van zijn afgezant; nog in hetzelfde jaar vierden de Bisschoppen van zijn koninkrijk Engeland en van zijn rijk en schoon hertogdom Normandië het ufeest der onbevlekte ontvangenis van Maria'' met zooveel vuur en godsvrucht, dat door eeuwen heen dit feest onder den naam „feest der Normandiërs hekend geworden is. —
Het bovenverhaalde geheimenis eener hemelsche verschijning met de nader opgegeven bijzonderheden vindt men ook in een brief van den heiligen Anselmus neergelegd , die later aartsbisschop van Canterbury werd en niet weinig tot de viering van het ,/feest der onbevlekte Ontvangenisquot; in de door hem bestierde abdij Beek en later in liet kerspel zijner metropolitaan-kerk bijdroeg. —
Eene feest-verordening van het jaar 1394.
(üit: Privilcgiön-boek van het koninkrijk Valencia.)
In het jaar des Heeren 1394 voerde don Juan J, koning van Arragonië, in al zijne Spaansche provinciën, die het vreeselijke juk des Islams onder aanroeping der voorbede van Maria hadden afgeworpen, het „feest der onhe-vlekte Ontvangenisquot; in, en zijne verordening grondt zich daarop, dat de koningen zijne voorvaders, „die door de barmhartigheid van Maria geholpen waren , het reeds vóór hem plechtig gevierd hadden.quot; De vrome verordening luidt: //Wij , don ■Tuan, door Gods genade koning van Arragonië en Valencia.
,/Waarom verwondert het toch eenigen, dat de allerzaligste Maagd Maria, Moeder Gods, zonder erfzonde ontvangen zou zijn, terwijl zij toch niet twijfelen, dat de heilige Joannes de Dooper reeds in den schoot zijner moeder geheiligd is door denzelfden God, die van den hoogsten hemel en van den troon der allerheiligste Drieëenheid
198
kwam, om in den gezegenden schoot der Maagd vleesch te worden? — Welke genade zou God de Heer der Moeder geweigerd hebben, die Hem ter wereld bracht door het opvallende wonder harer vruchtbare maagdelijkheid. Daar Hij Zijne Moeder beminde, gelijk Hij bemint, — zoo moest Hij toch wel hare ontvangenis, hare geboorte, als gewichtige oogenblikken van haar heilig leven, met de glorierijkste onderscheidingen omringen,
„Waarom moest men ook de lofwaardige ontvangenis eener zoo uitstekende Maagd in twijfel trekken, wier bewonderenswaardige grootheid onze Katholieke geloofsbelijdenis ons noodzaakt te gelooven? Is het met een nog grooter wonder, een schepsel te zien, dat zijn Schepper heeft ter wereld gebracht en Diens Moeder is geworden, zonder dat zij opgehouden heeft. Maagd te zijn? Hoe zou de menschelijke geest in staat zijn, deze Maagd genoegzaam te prijzen, die de Almachtige uitverkoren beeft om zonder de minste bevlekking deelachtig te worden aan de voorrechten van het goddelijke Moederschap, en daarmede de reinste maagdelijkheid te verbinden, die haar waardig maakt, boven alle profeten, boven alle heiligen, boven alle koren der engelen, als hun aller Koningin, verheven te worden? Zou dan werkelijk deze voortreffelijke Maagd in het eerste oogenblik harer ontvangenis van eenige reinheid, van eenige genade verstoken zijn geweest, zoodat men haar van de smet der erfzonde zou kunnen beschuldigen ? Zij, tot wie de engel des Heeren, de afgezant des Hemels, zeide: „Wees gegroet, Maria! Gij zijt vol van genade enz. enz. Waarachtig, het behoort zoo, dat zij, die den Schepper en Vader aller dingen tot Zoon had, altoos geheel rein, geheel schoon en geheel volkomen is en geweest is; zij, die bij het begin en van alle eeuwigheid af door een raadsbesluit van God uitverkoren was, om onder haar hart Dengeen te dragen, dien de gansche wereld en de gansche onmetelijkheid des hemels niet in staat is te bevatten.
199
„Maar wij, die onder zoovele Katholieke koningen van deze Moeder der barmhartigheid zooveel genade en weldaden ontvangen, wij gelooven vastelijk, dat de ontvangenis dezer allerzaligste Maagd, in wier schoot de Heer zich verwaardigde, mensch te worden, geheel heilig en geheel onbevlekt geweest is.
„Dus vereeren wij met rein hart het geheimenis dier onbevlekte en allerzaligste ontvangenis der heiligste Maagd, Moeder Gods, en wij, en allen van het koninklijke huis vieren het feest er van alle jaren plechtig, gelijk onze doorluchtige voorvaderen, roemwaardig aandenken, het gevierd, en eene bestendige Broederschap tot dat etnde gesticht hebben.
,/Daarom verordenen wij, dat dit „feest der onbevlekte Ontvangenis van Mariaquot; ten eeuwigen tijde jaarlijks met groote plechtigheid in alle onder ons bestuur staande koninkrijken , door alle geestelijken en wereldlijken, priesters en andere personen, van welken stand en welk beroep zij ook zijn mogen, gevierd worde; waarom wij dan ook allen predikers, en allen, die het woord Gods openlijk verkondigen, uitdrukkelijk verbieden, iets te zeggen, bekend te maken of te beweren, op welke wijze dit ook zijn moge, wat in het minst een nadeelig licht zou kunnen werpen op de reinheid en heiligheid dezer „onbevlekte ontvangenis,quot; of haar te na komen.
„Integendeel bevelen wij, dat de predikers en andere personen, die van eene andere meening zijn, hunne meening voor zich behouden, wijl de Katholieke belijdenis hun geenszins tot plicht maakt, haar staande te houden én te verdedigen. Maar daarentegen mogen zij, die onze goede en heilzame meening in hun hart voeden, ze openlijk belijden, ijverig hunne godsvrucht betoonen, en met den lof des Allerhoogsten tevens den roem en de eer Zijner heiligste Moeder verkondigen, die de Koningin des hemels, de Poort van het paradijs, de Hoedster onzer zielen, de veilige Haven der zaligheid en het Anker der
hoop is voor die zondaars, welke vertrouwen op haar stellen.
^Door den inhoud der tegenwoordige verordening bepalen wij tevens uitdrukkelijk ian eeuwigen tijde, dat, indien het voortaan van een prediker of eenig ander persoon uit onze onderdanen geschiedt, dat zij deze verordening, zonder door een ander onzer edicten daartoe gemachtigd te zijn, niet volgen, zij uit hunne kloosters en huizen verbannen, en zoo lang zij in die meening volharden, ook uit ons koninkrijk als onze vijanden verdreven zullen worden.
„Evenzoo willen en verordenen wij naar ons inzicht en rijpe overweging: dat elk en een ieder onzer beambten, aan deze en aan gene zijde der zee, die thans of in de toekomst zich aldaar bevinden, het tegenwoordige edict met grooten ijver verbreiden en laten voltrekken, zoodra zij er kennis van gekregen hebben, — en dat ieder in zijn district het nauwkeurig, plechtig en met trompetgeschal op alle openbare pleinen late afkondigen, opdat niemand zich wegens onwetendheid kunne verontschuldigen, en zoo de vereering der heilige Maagd, gelijk de gemoederen der Christenen ze al langgekoesterd hebben, allerwege toeneme, en men voortaan die menschen niet meer hoore, die van tegengestelde meening zijn. —
//Gegeven te Valencia den 3 Februari, den dag van Maria Lichtmis, in het jaar 1394 en in het achtste onzerregeering.quot;—
(Uit: de Weener Courant.)
Op een van de fraaiste pleinen der keizersstad Weenen, op het zoogenaamde verheft zich eene slanke zuil
uit gegoten metaal — de zuil der onbevlekte ontvangenis van de zaligste Maagd Maria, ')
') In den winter wordt onder de vriendelijke hoede dezer zuil den geheelen Adventstijd do bevallige kindermarkt gehouden, waarbij het schilderachtige groen der Kerstboomen voor het aanstaande Kerstfeest uiterst bevallig uitkomt.
201
Het ontstaan dezer zuil wordt in de geschiedenis op de volgende wijze verhaald:
Het was in het jaar 1647, toen reeds jaren en jaren de dertigjarige oorlog gewoed had en de onderhanlingen van het congres te Munster en Osnabriik nog altijd geen einde aan de zware beproeving wilden brengen, dat keizer Ferdinand III besloot door eene plechtige handeling de bescherming en de hulp der zaligste Maagd Maria in te roepen, en la«t gaf tot de oprichting van het gedenktee-ken op het Hof. De vrome keizer voldeed daarmede slechts aan de wenschen zijns volks. De magistraat en de burgerij van Wecnen, de stenden van Beneden-Oostenrijk, ja alle klassen der maatschappij wedijverden bij deze gelegenheid. Den 18 Mei des jaars 1647 werd bepaald, om vóór het voltooide gedenkteeken zich te verbinden: ten eeuwigen tijde het feest der onbevlekte Ontvangenis van Maria jaarlijks met de grootste innigheid te willen vieren, en moest daarbij de heilige Moeder Gods tot Patrones en Schutsvrouw van Oostenrijk verkozen worden. — Werkelijk was op den 18 Mei des jaars 1647 een groot feest van ernstigen aard voor Weenen aangebroken. — Om 8 uren 's morgens begaf zich keizer Ferdinand III te voet uit de kerk der Augustijnen naar de kerk der Je-suïfcen aan het Hof, omringd van zijn geheelen hofstoet. Rechts en links van hem gingen Ferdinand IV, toenmaals koning van Boheme, en de aartshertogin Maria Anna, verloofde koningin van Spanje. In het gevolg bevonden zich de pauselijke nuntius, de afgezanten van Spanje en Venetic, de andere vreemde gezanten, de hooge adel in rijke feestkleederen, de zoogenaamde, toenmaals zoo talrijke seculaire en reguliere geestelijkheid en taliooze massa's der bevolking van Weenen.
Op het Hof aangekomen, hoorde de godvruchtige vergadering eerst eene predikatie over de beteekenis van den dag in het gezicht der nieuw opgerichte zuil. Hierop celebreerde in de kerk de vorstbisschop van Weenen,
203
Filips Frederik, de Hoogmis. — Toen mi de keizer na het Agnus-Dei van den subdiaken den vredekus ontvangen had, ging hij naar het Hoogaltaar, overhandigde den opperkamerheer den degen, knielde in nederigheid neer, en terwijl de dienstdoende vorstbisschop zich met de heilige hostie tot hem wendde, legde Keizer Ferdinand III voor zich en zijn land met luider stem eene plechtige gelofte af. Hij verkoos daarin: voor de provincie Oostenrijk de onbevlekt ontvangene, maagdelijke Moeder Maria tot bijzondere Gebiedster en Beschermvrouw, — en beloofde: dat de 8 December, de gedenkdag der onbevlekte ontvangenis van Maria van toen af als feestdag in de gansche provincie gevierd zou worden,quot;
Na deze plechtige daad en na afloop der Hoogmis volgde de inzegening der zuil ') door den vorstbisschop. De kanonnen donderden, lof- en dank-gezangen weerklonken.
1) Deze gedenkzuil bevat in metaal gegrareerd de woorden dos gebeds, dat Ferdinand III bij den plechtigen godsdienst gesproken heeft, en die luiden: //Almachtig, eeuwig God! door wien de koningen regeoren en in wiens hand alle macht en alle recht tot hecrschen is; — in nederigheid voor uwe goddelijke majesteit neergeworpen, roep ik, Ferdinand, heden aan en verkies in mijn naam, alsmede in den naam van mijne opvolgers en van dit beroemde land Oostenrijk, de onbevlekte Moeder Uws Zoons Maria, altijd maagd tot bij-zondore Gebiedster en Beschermvrouw van dit aartshertogdom. Bovendien beloof ik en verbind mij, dat het feest hirer onbevlekte ontvangenis, hetwelk op den achtsten December valt, in dit land jaarlijks als een geboden feestdag gevierd en den vorigen dag een vastendag naar het gebruik der Kerk zal gehouden worden. Hoogste Gebieder des hemels en der aarde, die als aan U bewezen aanneemt, wat Uwer Moeder bewezen wordt; ik smeek U, doe Uwe genade heerschen over deze gelofte, die Gij U verwaardigd hebt, mij in te geven, en strek de rechterhand Uwer almacht uit om mij, mijn huis en de mij ondergeschikte volkeren te beschermen!quot; — Ter verdere bevestiging is er een opschrift bijgevoegd, in hetwelk de keizer zich, zijne kinderen, zijne volkeren, zijne legers, zijne landen, zijn alles aan de zonder vlek ontvangen Moeder Gods overgeeft, schenkt en wijdt. —
203
En in de aangename uren van den Mei-avond waren het plein, met eene onafzienbare, bonte menigte gevuld» en de schoone zuil heerlijk verlicht; de keizerlijke familie verscheen in deze verheven uren der godsvrucht eveneens weer; en zoo was Weenen een gedenkteeken van de vroomheid zijner heerschers rijker, en zijn feestkalender met een dag van innige, hartverheffende godsvrucht vermeerderd.
En God verhoorde het innige smeekgebed van den monarch-
Reeds het volgende jaar werd de vurig verlangde vrede gesloten. — Be vrede van Omabrück en Munster, in October 1648 onderteekend, was het laatste blad in de geschiedenis van een bewogen, veel beproefden tijd, die meer dan eene eeuw met zijne schokken vervuld had. Wie toen in die dagen op het „Hofquot; te Weenen voor de nieuwe zuil stond, in het verleden terugziende, verhief ook dankend zijn oog, dat een machtig zegel het tijdperk vol van stormen eindelijk gesloten had, dat vrede en rust weer over het land — onder de ongebroken kracht van het oude aartshertogelijke huis — opgegaan waren, —
Om aan de vroomgeloovige wijding eene nieuwe uitdrukking te geven, schonk Keizer Leopold I, de zoon van Ferdinand III, aan het eerste bataillon aan elk regiment een wit vaandel met het beeld der onbevlekte Maagd Maria, en onder dat geheiligde teeken hebben sedert Leopold I de krijgslieden van Oostenrijk op alle slagvelden van het oosten en het westen gestreden en overwonnen. —
Zoo vast was de overtuiging, waarmede de beheerschers en het volk van Oostenrijk reeds voor twee eeuwen Onze Lieve Vrouw als de zonder vlek der erfzonde ontvangen Koningin1 luildigden, en zoo plechtig werd zij betuigd! Zoo bepaald heeft zij zich in de kerkelijke inrichtingen en zelfs in de krijgsbanieren uitgedrukt! —
204
Het feestbeeld van een visioen.
(Opgeteekend door Clemens Brkntano).
De godzalige gestigmatiseerde Anna Cdtharina Emmerich, Augustijner-non in het klooster Agnetenbcrg bij Duimen, had den 8 December 1819 aangaande het geheimenis der onbevlekte ontvangenis van Maria een wonderbaar gezicht, dat zij op de volgende wijze schilderde:
,/Nadat ik den gansehen nacht tot aan den morgen in een schrikkelijk gruwelbeeld van de zonden der geheele wereld doorgebracht had, sliep ik weer in en werd in den geest naar Jeruzalem vervoerd, naar de plaats, waar de tempel gestaan heeft, eu toen verder naar de streek van Nazereth, waar zich vroeger het huis van Joachim en Anna bevond. Ik herkende nog den omtrek.
Hier zag ik uit de aarde eene fijne lichtzuil als den stengel eener bloem opkomen, en die zuil droeg, gelijk de kelk eener bloem of gelijk het zaadhuisje van den slaapbol op een steel uitgroeit, de verschijning eener achtkante kerk. De dragende zuil steeg tot in het midden dier kerk als een boompje op, op welks regelmatig gedeelde takken gedaanten uit de familie der heilige Maagd stonden, die in dit feestbeeld het voorwerp der vereering waren. Zij stonden als op de meeldraden eener bloem. — Dit was nu de heilige moeder Anna, tusschen den heiligen Joachim en een anderen man, misschien haar vader. Onder de borst der heilige Anna zag ik eene lichtruimte, omstreeks van de gedaante eens kelks en in deze de gedaante van een schitterend kind zich ontwikkelen en grooter worden. Het had de handjes over de borst gekruist en zijn hoofdje gebogen, en er gingen van dit kindje tallooze stralen naar de eene zijde der wereld uit. Het trof mijne aandacht, dat dit niet naar alle richtingen geschiedde. Op andere omringende takken zaten naar het midden gericht velerlei vereerende gestalten, en rondom heen in de kerk zag ik in ordes en
205
koren talloozen heiligen naar deze heilige Moeder bid -dend gericht.
De zoete innigheid en eenigheid van dezen godsdienst is met niets te vergelijken, dan met een veld vol van de meest verschillende bloemen, die, door een zachten wind bewogen, hare geuren en kleuren offerend tegen zwaaien aan de stralen der zon, uit welke alle bloemen deze offergaven , ja haar leven zelf ontvangen hebben.
Boven dit zinnebeeld van het feest der onbevlekte ontvangenis verhief zich het lichtbooinpje met eene nieuwe spruit aan zijne kruin, en ik zag in deze gewijde takkenkroon een ander gewichtig deel van dit feest gevierd. — Hier knielden Maria en Jozef en wat dieper onder hen de heilige moeder Anna. Zij baden het Kind Jezus aan, dat met den rijksappel of den wereldbol in de hand boven hen in de kruin van oneindigen glans omringd zat. — Om deze voorstelling heen bogen zich aanbiddend de koren der engelen dei-heilige drie Koningen, herders, apostelen en jongeren in den naasten omtrek, en in verdere kringen andere lieiligen. Verder boven zag ik in het hoogste licht meer onbepaalde vormen en gestalten van krachten en waardigheden, en van nog hooger, als door den koepel der kerk heen naar binnen, straalde het als eene halve zon. Dit tweede beeld scheen op de nabijheid van het Kerstfeest na het feest der Ontvangenis te wijzen.
Bij de eerste verschijning van het beeld zag ik, als stond ik buiten de kerk, onder de zuil in de omliggende streek, later in de kerk zelve, gelijk ik ze beschreven heb. — Ik zag ook het Kindje Maria zich in het lichtruim onder het hart der heilige moeder Anna ontwikkelen, en verkreeg tevens de onuitsprekelijke overtuiging van de ontvangenis zonder erfzonde. Ik las het duidelijk als uit een boek en verstond het. — Mij werd ook gezegd, dat hier eenmaal eene kerk ter eere dezer genade van God gestaan had, maar dat zij, als mede aanleiding gevende tot vele opgepaste twisten over dit heiligste geheimenis, aan de
206
verwoesting was prijs gegeven, doch dat de triumfeerende Kerk nog altijd dit feest op deze plaats viert.quot; 1) De Wondermedaille.
(Uit: Verschijningen der allerzaligste Maugd Maria van Paul Saussebet.)
Welke Congregatie is wel ooit in de Kerk bloeiender geweest, dan de engelachtige stichting der harmhart'ige zusters, die godzalige vereeniging der dochters van den heiligen Vincentius van Paulo? Welke Congregatie heeft ooit in den mystischen tuin des Heeren meer bloesems, meer vruchten, meer geur gebracht, dan deze? Welke Congregatie heeft wel de Kerk der aarde en de Kerk des hemels met maagdelijker en reinere zielen bevolkt, dan zij? Zij telt vele duizend ordeszusters, die onder de Katholieke volkeren zoowel als onder de schismatieken, bij de ongeloovigen gelijk bij de heidenen op de wijde wereld verstrooid zijn, overal goed doen, overal de armen bijstaan, de weezen opnemen, de wonden der zieken verbinden, de verdwaald geweest zijnde schapen tot den goeden Herder brengen en in hunne harten den kostbaren balsem van onuitsprekelijken troost gieten; die overal de hongerigen spijzen en de dorstigen drenken, de naakten kleeden, de gevangenen bezoeken en den stervenden den hemel wijzen; maar die ook overal als de zichtbare engelen der onzichtbare Voorzienigheid Gods geprezen en
') Alle kerkelijke feestbeelden zag de vrome Emmerich, al werden zij ook niet meer op aarde in de strijdende Kerk gevierd, toch in de triumfeerende Kerk vieren. Zij zag dan de plechtigheid in eene doorschijnende Kerk, wier vorm zij meestal als een achtkant opgaf, door alle heiligen, die eene bijzondere betrekking op het feest hadden, met eene diepzinnige combinatie in de viering, voltrekken. Die kerk zag zij meestal in de luchtzwevende. —Doch opmerkenswaardig schijnt het, dat bij elk feest, hetwelk op eene of andere bloedverwantschap met Jezus Christus of op de mysteriën Zijns levens betrekking had, zij die Kerk niet in de lucht zwevend, maar als eene bloem of vrucht op een uit de aarde ontspruitenden stengel, als op eene zuil staande, en dus als opgegroeid, zag verschijnen.
207
vereerd worden, dier Voorzienigheid, die slaat en geneest, die lijdenden troost zendt, gelijk Zij na het onweder de stilte, na de treurigheid de blijdschap, na de onrust den vrede schenkt; een godsdienstig genootschap, welks waardig opperhoofd tot haar sprak:
„De vrome 'zusters moeten hare reizen en hare bezigheden in den geest der heilige Maagd Maria verrichten; zij moeten haar dikwijls met het oog des geestes beschouwen en alles zoo trachten te volbrengen, als het, naar hare meening, Maria zelve zou gedaan hebben;quot; — een godsdienstig genootschap, dat zich jaarlijks op den 8 December aan de onbevlekt ontvangen Maagd wijdt; dat dagelijks en bij elke decade van den heiligen rozenkrans de volgende geloofsbelijdenis en vroom gebed herhaalt: „Allerzaligste Maagd Maria, ik geloof en belijd uwe heilige, onbevlekte, reine en smettelooze ontvangenis en uwe glorierijke eigenschap als Moeder Gods, verwerf mij van uw geliefden Zoon de nederigheid, de naastenliefde, eene groote reinheid des harten, des lichaams en des geestes, de standvastigheid in het goede, de gave des gebeds, een goed leven en een goeden dood!quot; — Zulk een godsdienstig genootschap, aan hetwelk, na den dienst van God, niets zoo zeer ter harte gaat, als de dienst van Maria, kan onmogelijk bij de uitdeeling der — in dit werk opgetee-kende wonderbare en ongewone genaden voorbijgegaan zijn, en het zal wel meer dan één broodkruimpje van de Hemelkoningin ontvangen hebben! —
Tegen het einde des jaars 1830 bemerkte eene jonge zuster uit het noviciaat der barmhartige zusters te Parijs op eens, terwijl zij bad, een beeld der heilige Maagd Maria, waarin deze op de bekende wijze, gelijk de ,/Onbevlektequot; juist pleegt voorgesteld te worden, — slaande, in een wit gewaad en een zilverblauwen mantel gekleed, met een morgenrooden sluier, de armen uitgestrekt en naar de aarde gericht — haar verscheen. De vingers van Maria waren met diamanten bedekt, uit welke in stralenbundels
208
de meest verblindende glans uitstroomde, welks licht zich op den aardbol uitstortte en zich in bijzonder overstroo-mende wijze naar één punt er op wendde. Zij hoorde tevens eene stem, die tot haar zeide: ,/Deze stralen zijn het zinnebeeld der genaden, die Maria voor de menschen verwerft, en dat punt, waarheen zij het meest stroomen, is Frankrijk.quot; — Om het beeld las zij, in gouden letters gestempeld, de volgende aanroeping: „O Maria, zonder zonde ontvangen, hid voor ons, die tot u onze toevlucht nemen \quot; — Weinig oogenblikken later keerde zich het beeld om; de keerzijde vertoonde de letter M., boven welke een klein kruisje zweelde; en onder de letter waren de heilige harten van Jezus en Maria te zien. — Terwijl de novice deze ver-schijning nog opmerkzaam beschouwde, klonk dezelfde stem weer en sprak: „Naar dit voorbeeld moet eene medaille geslagen worden, en ieder, die ze, van aflaat voorzien, draagt, zal zich in de zeer bijzondere bescherming der Moeder Gods verheugen!quot; —
De biechtvader dier novice verhaalt;
Den volgenden morgen kwam zij tot mij, om mij dit visioen mede te deelen, dat ik enkel voor eene werking harer verbeeldingskracht hield; waarom ik mij vergenoegde, haar in weinig woorden de ware wijze voor te stellen, om Maria te vereeren en zich van hare bescherming te verzekeren — namelijk de getrouwe navolging harer deugden. — Zij ging heen zondere verdere onrust en zonder nog verder aan het visioen te denkeu.
Zes of zeven maanden later, toen zich hetzelfde visioen op volkomen gelijke wijze herhaalde, meende die zuster echter, dat zij er mij op nieuw rekenschap van moest geven; ik hechtte er intusschen nu even weinig gewicht aan als de eerste maal en liet haar evenzoo heengaan als toen.
Weder na eene tijdruimte van meerdere maanden eindelijk zag en hoorde zij juist dezelfde zaken; enkel voegde de stem er thans bij, dat-de lieilige. Maagd oute-
209
vreden was, dat men zoo langen tijd verzuimd had, den gedenkpenning- te laten slaan.
Ditmaal schonk ik nu aan de zaak , zonder het echter uiterlijk te toonen, eene grootere opmerkzaamheid, vooral uit vrees, dat ik haar zou mishagen, die de Kerk met recht de „Toevlucht der zondaarsquot; noemt. Aan den anderen kant beheerschte mij weer de gedachte, dat het eindelijk toch slechts misleiding en de werking eener verhitte verbeeldingskracht kon zijn, en ik liet ten laatste de zaak weer rusten.
Zoo verliepen er nogmaals eenige weken, totdat ik gelegenheid vond, den hoogwaardigsten heer aartsbisschop te bezoeken. Ons gesprek schonk mij eene geschikte gelegenheid, om die gansche gebeurtenis in zijne bijzonderheden aan den eerwaardigen prelaat mede te deelen, die mij dadelijk verklaarde, dat hij er volstrekt geen zwarigheid in zag, de medaille te laten vervaardigen, vooral omdat zij niets bevatte, wat strijdig was met het gelooi' der Kerk, terwijl integendeel alles daarbij strookte met de godsvrucht der geloovigen voor de allerzaligste Maagd en de medaille dus slechts tot hare vereering kon bijdragen; hij wenschte dan ook 'zelf eene der eerste te bezitten. — Van toen af besloot ik ze te laten slaan. —
Daar echter de verwoestingen der cholera mijne beroepsbezigheden vermenigvuldigden, zoo stelde ik de uitvoering tot de maand Juni des jaars 1832 uit, toen eindelijk de medaille naar het reeds vermelde voorbeeld geslagen werd. —
Het verdient ook nog bemerkt te worden, dat op een dag, toen de novice er over nadacht — of het niet doel. matig zou zijn, ook op de keerzijde der medaille een randschrift als dat op voorzijde te zetten —• zij de vroegere stem hoorde, die tot haar zeide : ,/dat de naamletter der heilige Maagd, het kruis en de twee harten voor Christelijke zielen duidelijk genoeg spraken.quot; —
11
A. lliiNCAUl. Kerslklukje. 1.
210
De gouden Kroon der onbevlekte ontvangenis.
(Eene pnester-vereeniging.)
De vereeniging ,/Aurea corona, de gouden Krcon der onbevlekte Ontvangenis van Mariaquot; ontstond te Rome gedurende het jaar 1853 door vrome priesters, die in de innigste liefde en vereering der heilige Moeder Gods en in levendig vertrouwen op de kracht harer voorbede zich tot het verder beneden opgegeven doel vereenigden, en terwijl hun streven als eene nieuwe bloem van den Maria-cultus begroet werd, binnen korten tijd in zeer veel bisdommen niet slechts vele leden en deelnemers voor het doel hunner vereeniging verkregen, maar door tusschenkomst van verschillende bisschoppen door Zijne Heiligheid paus Pius IX op den 11 September 1853 als zoodanig erkend en bevestigd, door hem zeiven onder eigen bescherming genomen en met aflaten verrijkt werd, waardoor het behoud dei-zoo schoone en stichtelijke vereeniging voor altoosdurende tijden verzekerd schijnt.
En het doel der vereeniging is: — Er treden telkens 31 priesters in één verbond samen, waarvan ieder maandelijks op een voor hem bepaalden dag eene heilige Mis celebreert: om den. driéénigen God voor de bijzondere genaden te danken, waarmede Hij de allerzaligste Maagd Maria gezegend heeft, maar vooral voor de genade harer onbevlekte ontvangenis. Ook wordt daarbij — naar de bedoeling des Heiligen Vaders — de gebenedijde Maagd aangeroepen, om voor de Katholieke Kerk in hare veelvuldige nood en Gods hulp, en voor de zondaars de genade der bekeering af te smeeken. —
Er worden dus, volgens de intentie dezer vereeniging, door elke 31 priesters, die zich tot een verbond vercenigen, gedurende elke maand 31 heilige Missen (dagelijks ééne heilige Mis door elk afzonderlijk lid des verbonds) gecelebreerd, welke dan de zoogenaamde „Corona aureaquot; of de ,/gouden Kroonquot; uitmaken.
Er zullen dus altijd zooveel gouden kronen ter eere van
211
het feest-geheimenis zijn, als er ziel» Verbonden van 31 priesters vereenigen.
Wordt een priester verhinderd, op den voor hem bestemden dag het heilige Misofter naar de intentie der vereeniging te brengen; dan is het hem uitdrukkelijk veroorloofd, het op een anderen, zoo spoedig mogelijk daarop volgenden dag te verrichten.
Ter gemakkelijker regeling van de ^afzonderlijke kronen der vereenigingquot; hebben voor de wereldlijke priesters de bisschoppelijk gewijde op zich genomen, de vereenigings-lijsten des bisdoms te houden, de zich aanmeldende leden der vereeniging in ,,kronen te schikken,quot; voor elk lid dien dag in de maand te bepalen, waarop hij de heilige Mis moet lezen, bij het uittreden of den dood van een of ander lid de „kroonquot; door een nieuw intredenden priester aan te vullen en aangaande de gevolgen der vereeniging van het bisdom bericht te zenden aan de Roomsche Curie.
Ordesgeestelijken, die in deze vereeniging wenschen opgenomen te worden, moeten zich tot hunne Ordes-provincialen wenden, hunne samenvoeging wordt door deze geleid, en den betrokken Ordes-Generaal bericht gegeven. — En naar de wenschen des Heiligen Vaders moet ook aan de verschillende vrouwen-Congregaties, door hare geestelijke opperhoofden of biechtvaders, alsmede aan de leeken van beiderlei geslacht door hunne zielzorgers — van het aanzijn, het doel en de geestelijke voordeelen dezer vereeniging — kennis gegeven, en zij uitgenoodigd worden: als deelnemers aan de vereeniging, de eersten in hare kloosterkerken en de laatsten in hunne parochiekerken hunne bijzondere gebeden te verrichten en in dezelfde intentie op de hier onder genoemde dagen hunne Biecht te spreken en de heilige Communie te ontvangen, opdat daarbij de strijdende Kerk aan de bescherming des Heeren aanbevolen en de bekeeriug der zondaars afgesmeekt worde. —
üe aflaten nu, die door Z, H. paus Pius IX aan de
leden, zoowel als aan de deelnemers der vereeniging op den 23 October 1853 verleend werden, en welke aflaten ook op de arme zielen in het vagevuur kunnen worden toegevoegd, zijn de volgende:
J. Een volkomen aflaat aan een Altare parsonale pri-vilegiatum, naar verkiezing eenmaal in de week voor eiken priester als lid der vereeniging.
2. Een aflaat van 300 dagen voor eene deelneemster uit eene geestelijke vrouwen-Congregatie aan de vereeniging — zoo dikwijls zij in den geest des Heiligen Vaders en voor de boven aangegeven bedoeling der vereeniging de heilige Sacramenten der Boete en des Altaars ontvangt en bidt.
3. Evenzoo een aflaat van 300 dagen voor leeken van beiderlei geslacht als deelnemers der vereeniging, zoo dikwijls zij in den geest des Heiligen Vaders en voor de genoemde bedoeling der vereeniging in eene kerk godvruchtig bidden en de heilige Sacramenten ontvangen.
4. Een volkomen aflaat voor leeken van beiderlei geslacht als deelnemers aan de vereeniging — op de vier Maria-feesten, namelijk: „a. Maria's onbevlekte Ontvangenis, b. Geboorte, c. Boodschap, d. Hemelvaartquot; — als zij op deze genoemde feestdagen of binnen hunne Octaven de heilige Sacramenten ontvangen, op dezelve hunne ver-eenigingskerken, of, waar eene dergelijke niet bestaat, hunne parochiekerken bezoeken en voor de bedoeling der vereeniging en des Heiligen Vaders hunne bijzondere gebeden verrichten. —
Dé aflaat voor een vroom schietgebedje.
Paus Pius VI verleende, den 21 November 1793, allen een aflaat van 100 dagen, die godvruchtig en met rouwmoedig hart het volgende schietgebedje verrichten: „In uwe ontvangenis, o Maagd Maria, waart gij onbevlekt; bid voor ons bij den Vader, wiens Zoon Jezus gij van den Heiligen Geest ontvangen en gebaard hebt! Amen.quot; —
Of ook dit gebedje: ,/Geloofd zij de heilige en onbevlekte ontvangenis der allerzaligste Maagd Maria! Amen.quot; —
De heilige paus Gregorius de Goede roept ons allen de voor het tegenwoordige feest gewis zeer geschikte woorden toe: Laat ons zorg dragen, geliefdste broeders, dat wij, die in de eeuwigheid tot burgers Gods en medegenooten der engelen geroepen zijn, niet door onreinheid bevlekt worden ! Onze zeden moeten onze waardigheid rechtvaardigen ! —
Koningin der Serafijnen,
Wie de Hemel dienen moet,
Ook wij wcnschen u te dienen,
Wees gegroet, o wees gegroet!
Gij in gonden kieedren stralend,
In der sterren gloriegloed,
Hooggebenedijde, Groote,
Wees gegroet, o wees gegroet!
Suhoonste Gij der allersehoonsten ,
Wie God eeuwig schitlren doel,
In den glans der onbevlektheid,
Wees gegroet, o wees gegroet!
Gij in aller glansen volheid ,
Zacht, weldadig, teeder zoet.
Door oneindig vrome groeten,
Wees gegroet, o wees gegroet!
Naar (!. F. Daumkr.
I
Alle vrome Christenen beginnen gedurende den heiligen Kersttijd in den geest eene reis naar — Bethlehem, om daar onder de innigste gevoelens van eerbied, aanbidding en dankzegging, het geheimenis van de menschwor-ding des ééngeboren Zoons van God feestelijk te vieren.
Dit is een vroolijk en gelukzalig reizen naar dat zoo wonderbaar begenadigde stadje, dat onder een steeds lachenden hemel van eene geringe hoogte vriendelijk wenkt, dat in het dal van frisch groenende olijf- en vij-geboomen omringd is, door wier takken op zachte koelten de vrede Gods waait, terwijl in de grasrijke vlakten stille lammertjes door zorgvuldige herders geweid worden en aldaar nog altoos het verrukte oor des geloofs — in onuitsprekelijk zoete melodie het gloria der engelen uit den eersten Kerstnacht hoort. —
Bethlehem is toch dat liefelijke stadje, waarin de Verlosser der wereld zou geboren worden — overeenkomstig de oude voorspelling. ^Gij Bethlehem Eplirata! wel klein onder de duizenden van Juda; uit u zal voortkomen de Heerscher in Israël, wiens uitgang is van den aanvang, van eeuwigheid af!quot; Mich. 5: 5J. (Matth. 2: 5.) en waarin voor meer dan achttienhonderd jaren de Godheiland werkelijk geboren werd, naar het verhaal van het heilige Evangelie: ,/En Jozef ging ook van Galilea, van de stad Nazareth, naar Judea, naar de stad Davids, die Bethlehem heet, wijl hij uit het huis en geslacht van David was, om met Maria, zijne verloofde vrouw, die zwanger was, zich aan te geven. En het gebeurde, toen zij aldaar
215
waren, dat de tijd kwam, dat zij baren zou. En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, wikkelde Hem in doeken, en legde Hem in eene krib, omdat in de herberg geen plaats voor hen was. Luk. 2:4. —
Er liggen op zichzelf reeds ongemeen schoone zinnebeelden , die profetisch heenwijzen op de latere werkzaamheid van den goddelijken Middelaar, daarin, dat de Heiland juist te Bethlehem Ephrata, in de stad Davids, geboren wordt, en David eerst herder en toen koning was. —
Ja schoon is het zinnebeeldige, dat in de woorden Bethlehem en Ephrata ligt, want Bethlehem beteekent ,/Huis des Broodsquot; en Ephrata ,/de Vruchtbare,quot; aldus bijgenaamd om de rijke vruchtbaarheid van den omtrek. — Dit wijst op het Christuskind heen, dat in den stal aldaar zal geboren worden, opdat Hij, het levende Brood van den hemel, eenmaal in het allerheiligste Sacrament des Altaars het Brood des eeuwigen levens van de gansche mensch-heid zou worden. Van dit liefelijke zinnebeeld getuigde Christus de Heer later, dat het vervuld was, toen Hij plechtig van zichzelven verklaarde; nik ben het Brood des levens. Uwe vaders hebben het manna in de woestijn gegeten en zijn gestorven. Maar dit is het Brood, dat van den hemel neergedaald is, opdat, wie daarvan eet, niet sterve. Ik ben het levende brood, dat. van den hemel neergedaald is! Wie van dit Brood eet, die zal leven in eeuwigheid! En het Brood, dat Ik geven zal, is Mijn vleesch voor het leven der wereld. Wie Mijn vleesch eet en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven, en ik zal hem op den jongsten dag opwekken! Want Mijn vleesch is waarachtig spijs en Mijn bloed is waarachtig een drank! Wie Mijn vleesch eet en Mijn bloed drinkt, die blijft in Mij en Ik in hem! Evenals de levende Vader Mij gezonden heeft, en Ik om des Vaders wil leef, zoo zal ook degeen, die Mij eet, door Mij leven.quot; Joann. 6 ; 49. enz. —
Ja schoon is ook het zinnebeeldige, dat daarin ligt,
216
dat juist David, van wien de Verlosser naar het vleesch afstamt, eerst herder is geweest. Dit wijst op het Christuskind, dat in den stal te Bethlehem geboren zal worden , opdat Hij eenmaal de goede Herder der gaasche verloste menschheid zou worden, — En van dit even liefelijke zinnebeeld getuigde later Christus de Heer, dat het vervuld was, toen Hij plechtig van zichzelven verklaarde: ,/Ik ben de goede Herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijne schapen. Maar de huurling, die geen herder is, en wien de schapen niet toebehooren, ziet den wolf komen, verlaat de schapen en vlucht, en de wolf rooft en verstrooit de schapen. De huurling vlucht, juist omdat hij huurling is, en hem aan de schapen niets gelegen is. Ik ben de goede Herder en ken de Mijnen, en de Mijnen kennen Mij, gelijk Mij de Vader kent en Ik den Vader ken, en Ik geef Mijn leven voor Mijne schapen. En Ik heb nog andere schapen, die niet uit dezen schaapsstal zijn; ook deze moet Ik toebrengen, en zij zullen Mijne stem hooren, en het zal één schaapsstal en één Herder worden!quot; Joann. 10: 11 tot 16.
En schoon is eveneens het zinnebeeldige ook, dat daarin ligt, dat de herdersknaap David later honing der Joden geworden is. Dit wijst op het Christuskind heen, dat in den stal te Bethlehem zal geboren worden, opdat Hij eenmaal de Koning der gansche verloste menschheid zou worden. — Reeds Zacharias, de profeet van het Oude Verbond, voorspelde van Christus: „Verheug u zeer, gij dochter Sions; zie, uw Koning komt tot u, rechtvaardig en als Heiland!quot; Zach. 9: 9. De aartsengel Gabriël sprak bij de aankondiging der geboorte van Jezus uit de onbevlekt ontvangen Maagd Maria: ,/God zal Hem den troon Zijns vaders David geven, en Hij zal heerschen in het huis Jakobs eeuwiglijk!quot; Luk. 1: 32. De hemelsche Vader riep bij de verheerlijking van Jezus op den berg Thabor den jongeren toe: „Deze is Mijn geliefde Zoon, in wien Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem Mattlv
217
17 : 5. En de Heiland getuigde van zichzelven voor den Heidenschen landvoogd Pontius Pilatns: ,/Ik ben Koning! Ik ben daartoe geboren en in de wereld gekomen, dat Ik der waarheid getuigenis geven zou. Al wie uit de waarheid is, die hoort Mijne stem!quot; Joann. 18; 17. En ook de heilige Paulus, de apostel, belijdt: ,/Alles heeft God onder de voeten van Christus gelegd, en Hem tot hoofd over de gansche Kerk gesteld, welke Zijn lichaam is, en de voleinding van Hem, die alles in alles voleindigt!quot; Eph. 1: 23. —
Daarheen worden dus de vrome Christenen getrokken, waar zooveel zaligheid reeds in de zinnebeelden aangeduid ligt, die alle tot hemelsche helderheid in Christus Jezus gekomen zijn. Zij worden magnetisch door de stad des Broods van God getrokken, de in genaden zoo vruchtbare stad, de geboortestad des goeden Herders en des Konings van alle geloovige zielen, de geboortestad huns Verlossers en Zaligmakers. Voor hen is het in deze dagen alleen goed zijn in de geboortegrot, de genedijde, te Bethlehem ! —
De geschiedenis van Bethleiem.
Wanneer en door wien de stad Bethlehem gebouwd werd, is onbekend. Dat zij eene in Abrahams en Jakobs tijden reeds bekende stad van Chanaan was, blijkt uit de plaats 1 Moz. 35: 19, waar zij het eerst genoemd wordt. ,/Aldus stierf Rachelquot;, leest men daar, ,/en werd begraven aan den weg, die naar Ephrata leidt, hetwelk Bethlehem is. En Jakob plaatste een gedenkteeken op haar graf; dat is het gedenk-teeken van Rachel tot op dezen dag.quot; (1 Moz. 48: 7. Ter onderscheiding van een ander, overigens onbeduidend Bethlehem, dat Jozua (19: 15) onder de steden van den stam Zabulon in Galilea opgeeft, wordt het Bethlehem Ephrata, dat is de Vruchtbarequot; genoemd, wijl het zich door vruchtbaarheid onderscheidde, gelijk dit ook reeds
218
liet woord Bethlehem aanduidt, hetwelk in het Hebreeuwsch zooveel beteekent als: „Huis des Broods,quot; evenals de tegenwoordige Arabische benaming; Beitlahem zooveel beteekent als „Huis des Vleesches.quot;
Wijl het in den stam Juda ligt, wordt het ook soms Bethlehem-Juda genoemd Richt. 17: 7.); als de geboortestad van David heet het ook menigmaal de „stad Davids/' Hoewel ten tijde van den profeet Micheas eene der kleinste steden onder de duizenden van Juda, en slechts onder Rehabeam tot eenige schoonheid en grootte verheven, daar hij ze tot eene der vastere steden maakte (2 Chron. li: 6.); hoewel thans tot eene der onaanzienlijkste en armzaligste steden van Palestina gedaald, is en blijft zij toch wegens de personen, die in haar geboren zijn en in haar gewoond hebben, eene der meest beroemde en geprezen steden van alle werelden en alle tijden.
W oonden niet te Bethlehem de groote voorvaderen van onzen Verlosser, wier namen ons in de geschiedregisters der Heilige Schrift bewaard zijn gebleven? Verwekte Booz niet Obed uit Ruth te Bethlehem? En Obed verwekte Jesse, en Jesse verwekte David, den koning. (Matth. 1: 5.) Doch wat alleen toereikend was, om aan het kleine Eethle-hem wereldhistorische beteekenis te schenken, was, dat daarin, in de stad Davids, de Heiland geboren werd, welke is Christus, de Heer. „En Jakob verwekte Jozef, den man van Maria, uit wie geboren werd Jezus, die genoemd wordt Christus.quot; (Matth. 1: 16.) En dat Kindje, dat te Bethlehem in den stal geboren werd, is geworden de ééne groote Herder, in wiens schaapsstal alle volkeren der aarde moeten ingaan, is geworden de ééne goede Herder, die al de Zijnen kent, en met naam weet te noemen, die Zijn leven gaf voor Zijne schapen, maar die toen weer opgestaan is van de dooden, en, zittende ter rechterhand des Vaders, niet eerder rusten zal om door de van Hem uitgezonden dienaars de nog op den dwaalweg wandelende
219
schaapjes in den door Hem gestichten schaapsstal der heilige Katholieke Kerk te roepen, totdat allen Zijne stem zullen gehodrd hebben, waarop dan de volgzarnen aan zijne rechter hand, bij de schapen, en de onvolgzamen aan de linker hand, bij de bokken zullen geplaatst worden, om óf met de eersten in de gaan in de eeuwige vreugde, in de eeuwig groenende weide des éénen goeden Herders, óf met de laatsten verstoeten te worden in de eeuwige pijnen , in het immer brandende en nimmer verterende vuur.
Naar het voorbeeld der vrome herders in den omtrek van Bethlehem, die, nadat zij als de eersten onder alle menschen met de blijde engelenboodschap verheugd waren, dat de Heiland geboren was, tot elkander zeiden: ,/Laat ons naar Bethlehem gaan en zien , wat tot ons gesproken is en wat de Heer ons getoond heeft!quot; die toen haastig overkwamen en Maria en Jozef en het Kind, dat in de krib lag, vonden (Luk. 2.), naar het voorbeeld der heilige drie koningen of wijzen, die uit de verre gewesten van het Oosten kwamen, om den hun door eene ster aangekon-digden, nieuwgeboren Koning der Joden te begroeten, ne-dervielen en Hem aanbaden (Matth. 2.), trokken ook de eerste Christenen bij duizenden naar Bethlehem, om aldaar de plaatsen te vereeren, en met godsdienstige lippen te kussen, waar het goddelijke Kind geboren werd, dat de wereld verlost heeft.
Om dit geheel te beletten en de den Christenen zoo dierbare plaatsen te profaneeren, liet Hadrianus, de Ro-meinsche keizer (135), de heilige grot met puin dicht werpen, een bosch van Adonis daarboven aanleggen en een standbeeld van dien afgod daarop plaatsen. Doch wat naar den wil des door de hel opgehitsten vijands van den Christelijken godsdienst, den aanhangeren er van tot spijt en tot schade moest strekken, dat zou in de alles ten beste leidende hand der Voorzienigheid als middel dienen, om de ligging der plaats voor latere en betere tijden kenbaar te maken. Want toen de moeder van Constantijn,
£20
de heilige Helena, in het tachtigste jaar haars levens (326) nog eene bedevaart naar het Heilige Land ondernam, toen was het haar eerste werk, de heilige plaatsan op te zoeken, van het vuil te zuiveren en in de daaraan toekomende eer te herstellen. Boven de juist wegens dat haar profa-neerende standbeeld van Adonis gemakkelijk terug te vinden heilige grot liet zij dadelijk een prachtigen tempel bouwen, denzelfden, dien men met slechts weinig veranderingen heden nog ziet, ofschoon anderen weten willen, dat de tegenwoordige tempel door Eudoxia, de gemalin van Theodosius II (425) gebouwd is.
In het klooster, dat bij deze kerk staat, woonde de heiViqe Hieronymm van 384 tot 420. In een ander klooster leefde de heilige Paula uit het beroemde Romeinsche geslacht des Scipio's en Gracchussen met hare maagdelijke dochter Eustochia. Beiden hadden afstand van de wereld gedaan, om enkel voor God en Jezus Christus alleen te leven, totdat het feestuur kwam, waarop zij genoodigd werden op het bruiloftsmaal 'haars hemclschen Bruidegoms, om zich daar eeuwig te verheugen.
Toen later de Mahomedanen het Heilige Land te vuur en te zwaard verwoestten, en zich daarop half Kuropa opmaakte, om de den Christenen zoo dierbare plaatsen, aan welke zich de geschiedenis hunner verlossing verbond, uit de handen der Barbaren te redden, toen was Bethlehem de eerste plaats, die de kruiswaarders bij hun voort-dringen naar Jeruzalem in bezit namen. Boudewijn, koning van Jeruzalem, verhief later de oud-eerwaardige kerk wegens het voorrecht, dat zij als de bewaarster van de heiligste plaats der aarde, de geboorteplaats des Heeren, verdiende, tot den rang eener bisschoppelijke Kathedraalkerk. Dit geschiedde in het jaar 1110. De eerste bisschop, die met toestemming van den toenmaligen paus Paschalis II. onder het bestuur des patriarchs van Jeruzalem, Gihelinus, vroeger aartsbisschop van Arles, den stoel van Bethlehem besteeg, heette Ascketinus of Asquitinus. De tweede heette
221
Anselmm (1136), de derde Geraldus of G er har dus (1147). Ouder hem werd ook Ascalon, eene vroeger belangrijke stad der Philistijnen, met het bisdom van Bethlehem ver-eenigd. De vierde bisschop heette Radulphus (1173).
De namen der overige bisschoppen van Bethlehem kan men vermeld vinden in het door Le Quien vervaardigde grootsche werk ouder den titel: „Het Christelijke Oosten.quot; De meesten zijn uit de orde der Dominicanen genomen. De vier en twintigste en laatste, wiens naam Le Quien opgeei't, heette .Joannes 111 (1391). Naar de namen dei-latere bisschoppen van Bethlehem wilde hij daarom geen verder onderzoek doen, wijl er, naar hij geloofde, van toen af geene hoop meer scheen te bestaan, dat Palestina ooit weer in Christelijke handen zou terugkomen. Tot dien tijd namelijk waren de bisschoppen voor de kerken van het Oosten altijd nog in de hoop benoemd, dat zij, in geval de landen weer Christelijk werden, daarheen gaan, en het aldaar wonende gedeelte van de kudde van Jezus Christus ouder hunne hoede zouden nemen.
Reeds in 1223 had Guido, graaf van Ni vers, den toen-maligen bisschop van Bethlehem, die voor de Saraceuen naar Frankrijk vluchtte, iu zijne bezittingen een hospitaal geschonken, en hem tot bestierder er van gemaakt met het recht, den titel van bisschop van Bethlehem te mogen behouden, waarom de Abten van dit klooster volgens dit door den pauselijken Stoel bevestigde privilegie nog tot heden, zonder bisdom, zonder inkomsten, zonder volk en geestelijkheid, zonder eenige andere rechten te hebben, zich bisschoppen van Bethlehem noemen.
In het jaar 1672 hielden de geünieerde Grieksche bisschoppen onder den patriarch van Jeruzalem, Bosethus II, te Bethlehem een Concilie tegen eenige, door een hunner priesters , met name Cyrillm Lucasis gepredikte Calvinistische stellingen. Onder de bisschoppen, die de 1/esluiten van dit Concilie onderteekend hebben, is er ook een met name Neoph/kts, die zich bisschop van Bethlehem noemt.
I 222
Onder de Grieksch geünieerde bisschoppen, die zich bisschoppen van Bethlehem noemden, geeft er Le Quien nog een op van het jaar 1733, die Annania heette. —
Tegenwoordig is Bethlehem eene grootendeels door Katholieke Christenen bewoonde stad, wier heiligdommen de vaders Franciscanen onder veelvuldige vervolgingen van den kant der afgunstige Grieksche schismatieken beschermen. De eigen stadswijk, die de Turken vroeger in bezit hadden, welke, tusschen beide gezegd, de Katholieken van Palestina minder lastig vallen, dan de schismatieke Cliristenen, moesten deze na een opstand in het jaar 1834, op bevel van Ibrahim-Pacha, ontruimen, waarom ook thans nog slechts weinig Turken te Bethlehem wonen, ofschoon de stad, gelijk geheel Syrië, weer onder de slaafsche heerschappij des onmachtigen sultans van Constantinopel smachten, op God vertrouwende — gelukkiger, betere tijden verwacht. —
(Uit; Lotgevallen in liet Heilige Land, door Joseph Gelilen.)
De weg van Jeruzal em naar Bethlehem. Eerste gezicht van Bethlehem. Aankomst aldaar. Beschrijving van de grot der geboorte van onzen Heer en Heiland Jezus Christus. De dagelijks aldaar plaats li ebbende pro,cessie.
Van onbeschrijfelijke gevoelens in het gemoed diep bewogen, verliet ik Zaterdag den 20 April 1844, des namiddags om 2 uren met mijn reisgenoot Aloys de stad Jeruzalem en de mij aldaar in het klooster St. Salvator door de vaders Franciscanen op de meest gastvrije wijze verloopig voor den duur eener maand ingeruimde cel, om de twee uren verwijderde geboorteplaats van onzen Verlosser te bezoeken. //Zie, wij hoorden van haar,'' dachten wij met den psalmist (131 :6,7), ,/laat ons ingaan in Zijne tent, aanbidden op de plaats, waar Zijne voeten stonden!quot;
223
Nadat wij de Jaffapoort, ook pelgrims- Bethlehems- He-bronspoort, in het Arabisch: Bab-el-Chalil (dat wil zeggen poort des Geliefden, dat Is Abrahams) genoemd, uitgegaan waren, trokken wij, den berg Slons ter linker zijde latende liggen , door het dal Hinnom, ^den berg des boozen Raads.quot; voorbij,quot; waarop de hoogeprlester Kalphas ten tijde van Christus een landhuis moet gehad hebben en waar Judas kwam, om zijn Meester te verraden, en kwamen door een ruim, eenzaam, bijna een half uur lang, meestal steenachtig, hier en daar wel bebouwd veld tot aan den matigen berg, die Jeruzalem en Bethlehem van elkander scheidt. Hechts van den weg af, omstreeks een kwartier uurs daarvan verwijderd, stond, naar de Traditie, ten tijde van Christus het ,/huis van den ouden Simeon,quot; van denzelfden, die wachtte op de belofte Israëls, en wien de groote genade ten deel viel, dat hij den al lang verwachten, en eindelijk verschenen Verlosser, het te Bethlehem geboren Kindje, in den tempel te Jeruzalem op zijne armen kon nemen, en uitroepen; //Nu, Heer, laat Uw dienaar heengaan in vrede, want mijne oogen hebben Uwe zaligheid gezien!quot; — Aan den voet des bergs bemerkten wij midden op den weg eene met groote steenen omringde bron, als de plaats aangeduid, waar de in de verre gewesten van het Oosten geziene, maar bij de intrede te Jeruzalem verdwenen ster den heiligen drie koningen weer verscheen. — De gedachte, wij zijn op den weg naar Bethlehem, de stad der geboorte van onzen Heer en Heiland, den Godmensch Jezus Christus, bracht mij in eene stemming, die niet te beschrijven is. Doch zoo veel kan ik zeggen, dat zij geheel verschillend was van die gemoedsbeweging, welke mij overmande, toen ik op den morgen van den heiligen Goeden Vrijdag, den 5 April, elk oogenblik het gezicht op de stad des zegens en ook weer des vloeks, op Jeruzalem, verwachtte. Eene zwakke overeenkomst kunnen deze zoo verschillende stemmingen en verwachtingen met die indrukken hebben, welke het hart van eiken geloovi-
224
gen Christen treffen , wanneer hij de verheven godsdienstoefeningen van den heiligen Goeden Vrijdag en den heiligen Kerstnacht bijwoont. — Op den rug des bergs aangekomen, zagen wij aan de linker hand het Grieksche klooster St. Elias, ter rechter zijde aan den weg dien steen, op welken volgens de overlevering de profeet Elias gerust heeft, toen hem de Engel het wonderbare brood (de voorafbeelding van het hoogheilige Sacrament des Altaars) toonde, in welks kracht hij zijne groote en moeielijke veertig-daagsche reis naar Horeb, den berg Gods, volbracht (3 Kon. 19 : 3 tot 8.)
Van zulke herinneringen geestelijk, en door eene hier ontspringende bron ook lichamelijk verkwikt, vervolgden wij onze reis. Wij ontmoetten eenige, op de wijze der Christerlijke Oosterlingen ongesluierd gekleede Bethlehe-mietische vrouwen, die, om ons te toonen, dat zij Christinnen, en wel Katholieke Christinnen waren, het teeken des heiligen kruises maakten. Daarna ontmoetten wij twee arme Franciscaner-broeders uit Bethlehem, medegenooten dier orde, welke, gelijk bekend is, de eenige bezitster en beschermster is aller heilige plaatsen van Palestina. Zij begroetten ons vriendelijk en maakten ons opmerkzaam, dat zich het uitzicht op Bethlehem spoedig voor ons openen zou. Nu nog eenige tientallen schreden, — en voor ons lag — Bethlehem — de wel kleine, maar hoogst gelukkige stad, de stad der volheid, de vruchtbare stad, in welke vóór 1872 jaren de Heiland geboren werd, de uitverkoren stad, aangaande welke reeds 100 jaren vroeger de profeet Micheas (5 : 5) profeteerde: „En gij Bethlehem Ephrata, wel klein onder de duizenden van Juda, uit u zal mij voortkomen de Heerscher in Israël, wiens uitgang is van het begin, van eeuwigheid af!quot; Hoe bijzonder zacht en vriendelijk wenkt zij ons tegen met liare grijüe steengrotten, en hare groene olijf- en wijngaarden! Haastig daalden wij nu den Eliasberg af, en kwamen spoedig langs het rechts van den weg liggende Graf van Rachel
225
(1 Moz. 35 : 19 en 48 : 7), dat thans in de handen dei-Turken en eene soort van bedehuis is, vervolgens langs de links van den weg liggende Davidshron (2 Kon. 33 en 1 Par. 11) voorbij, plaatsen , die op eiken anderen tijd van hoog gewicht zouden geweest zijn; maar die ons destijds, toen wij voor de eerste maal Bethlehem bemerkt hadden, en geheel vol waren van de gedachte: //Wij zijn bij liet stadje, waar onze Heer en Heiland geboren werd,quot; onverscliillig bleven. Doch nog een oponthoud, en — welk eene gelukkige beschikking! Dadelijk aan liet eerste huis der stad kwam een Arabisch gekleed burger met zeer eerlijk gelaat naar mij toe en vroeg mij in liet Italiaansch, of ik uit Rome kwam en daar in de Propaganda niet een kweekeling uit Bethlehem kende. Ik beantwoordde die vraag bevestigend en vertoonde hem een brief, welken diezelfde Hetli-lehemietische kweekeling der Propaganda, met name Ahdalah Commandari, mij aan zijn vader medegegeven liad. Ik ben de vader, het is de brief van mijn zoon, liet is de hand van mijn zoon! riep die man toen vol vreugde uit, rukte mij den brief uit de hand, opende hein, las liern, eerst in liet Arabiscii, toen, hem vertalende, in het Italiaansch overluid voor, vooral de plaats, waar den vader verzocht werd, den geestelijken pelgrim uit Home ijverig in de stad te willen rondleiden. Dat zal geschieden, dat zal gescliieden! vervolgde hij toen, mij bij de hand nemende, en wij gingen de stad in, Bethlehem in. — Nadat wij eene zich meermaals krommende, vuile straat doorgegaan waren, zagen wij aan het uiterste einde dei-stad naar het Oosten op een tamelijk groot en vrij plein een gebouw voor ons staan, dat niet ongelijk was aan eene vesting. //Daar,quot; zeide de Bethlehemiet, //daar zult gij vinden, wat gij zoekt. God zij met u! Morgen na de heilige Mis zie ik u weer.quot; En hij ging heen, wel bemerkende, dat die eerste uren te Bethlehem niet geschikt waren tot een langer gesprek met ons.
1. Met kloppend hart bereikten wij het gebouw, dat A. Hungaiu. Kcrstklokji' I ' '
wij daarop door eene nauwe, ijzeren deur, den eenigen ingang tot de drie om de kerk heen staande kloosters der Katholieken, Armeniërs en Grieken, binnentraden. Het benedendeel der groote en prachtige kerk, in welke wij ons dadelijk verplaatst zagen, en wier bovendeel, waarin zich het aan de Grieken toebehoorende Hoogaltaar bevindt, door een vrij hoogen muur afgesloten is, dient thans als tot voorhuis van alle drie de kloosters. Juist toen wij ons links naar de deur wilden wenden, die ingang verleent tot het Katholieke klooster, kwam er eene talrijke schaar kinderen uit, die ons nieuwsgierig aanstaarden en elkander de woorden „Hadsclii, Franchi! Pelgrims! Franken!quot; toefluisterden! Eene onvergetelijke ontmoeting! Waren het niet Bethlehemietische kinderen! Wie heeft als kind niet dikwijls de onschuldig door lierodes vermoorde kinderen van Bethlehem en zijn omtrek hartelijk beweend! Wij traden daarop het klooster binnen. Wij ontmoetten een pater, dien wij dadelijk naar de geboorteplaats van den Heiland vraagden. Om onzen wensch te bevredigen, haalde hij onmiddellijk den sleutel van het reeds vermelde, aan de Armeniërs toebehoorende bovengedeelte der kerk, tot hetwelk de Katholieken nog slechts het recht van vrijen toegang door middel eener eigen deur bezitten. In het aan deze deur het naast grenzende deel der kerk staan de altaren der Armeniërs. Nu nog vijftien schreden — — —• en wij stonden aan den marmeren trap, die in de steeds geopende grot, eenmaal de stal voor de kudden uit den omtrek , naar beneden voert. ,/Doe uwe schoenen uit, want de plaats, waarheen gij gaat, is heilig!quot; Was het een droom of was het werkelijkheid? Wij bevonden ons in den stal te Bethlehem — — wij vielen neder en baden aan? Op het punt der aarde, waar het lieve kindje Jezus geboren werd, lagen wij op ons gelaat en baden Hem aan! — — —
Ja, zeide ik toen eindelijk tot mij zeiven, gij zijt werkelijk te Bethlehem! Gij knielt op dezelfde heilige plaats,
in dezelfde aardsche grot, waarin de Sciiepper des hemels geboren werd, waar hij, in doeken gewonden, in de krib gelegd, waar hij door herders begroet en door de wijzen aangebeden werd, waar dc engelen zongen: ,/Eere zij God in den hooge!quot; „waar de Heer Zijne zaligheid openbaarde,quot; waar vervuld werd, wat reeds David zong: ,/De Waarheid ontspruit uit de aarde, en de Geregtigheid ziet van den hemel neer; want goedertierenheid schenkt de Heer en onze aarde geeft de vrucht!quot; Veelmaals dank, o mijn God, dat ik het uur beleefd heb, om ü hier aan te bidden, hier U te kunnen loven en prijzen, U hier te kunnen danken! Ja, waarachtig, ik moet het erkennen, dat ik op deze heilige plaats zulke zoetheden en genoegens in mijne ziel ondervonden heb, dat, al had ook niemand mij gezegd: „Hier is uw Verlosser geboren!quot; ik het gewis gevoeld zou hebben, dat geene tweede plaats in de wereld met deze te vergelijken is.
O, hoe nabij mij gevoelde ik de Liefde aller lielde, hoe duidelijk verstond ik hier het geluk der verlossing! Hoe werd ik gedrongen, mijn lichaam en mijne ziel den Heer, die zich hier voor mij vernederd en de gestalte eens dienstknechts aangenomen bad, op te offeren en de lieve Moeder Maria en den heiligen Jozef voor mij en allen, die zich in mijn zwak gebed ingesloten hadden, om hunne voorbede aan te roepen! Waarschijnlijk op zulke plaatsen leert ook de grootste zondaar weer bidden! Wij moesten ons, helaas, verwijderen, daar het avond werd en wij bij den overste van het klooster nog niet aangemeld waren. Doch mijn geest bleef bij de krib, en den geheelen nacht door hield mij de blijde hoop bezig, dat ik den volgenden dag niet alleen in den geest, maar ook in werkelijkheid aldaar bij het heilige Misoffer Jezus Christus, het nieuw geboren Kindje, in mijn hart zou opnemen. Eén en dezelfde muur omsluit, gelijk boven reeds vermeld is, klooster en kerk en de plaats, waar onze Heer geboren is; geen vijftien schreden van de laatste verwijderd, zouden wij wonen!
15*
228
Nadat wij namelijk den lieven en vriendelijken overste des kloosters ') begroet en het schriftelijke verlof tot opneming in het klooster, dat men van den custos des Heiligen Lands te Jeruzalem ontvangt, vertoond hadden, kregen wij voorloopig voor drie dagen de ruime logeerkamer in de benedenverdieping, waar wij dadelijk op hét bereidwilligst onthaald werden, en ik kan niet zeggen, hoe goed wij ons te huis gevoelden. Eerst laat gaven wij ons eenige uren aan den slaap over.
Doch welk een ontwaken, den volgenden morgen of liever midden in den nacht! —Het was toch als een ontwaken in den heiligen Kerstnacht! — Zoo ergens, dan was toenmaals de morgengroet: Jezus, Maria en Jozef!quot; op de rechte plaats. De eerste heilige Mis, die volgens een privilegie dagelijks reeds een uur voor het aanbreken van den dag tegen half vier in de grot aan het den Katholieken behoorende altaar der heilige drie koningen pleegt gevierd te worden, las de hoogwaardige pater II. Goszler; meerdere kloosterbroeders, alsmede mijn metgezel Aloys, ontvingen gedurende dezelve de heilige Communie. Na deze eerste Mis begonnen de Grieken aan het hun toebe-hoorende altaar der geboorte hun godsdienst, die bijna twee uren duurde, waarop tegen halfzeven een der vaders Franciscanen de tweede heilige Mis aan het altaar der heilige
1) Het aantal der hier wonende paters bedraagt in den regel 9 tot 12. Het zijn de overste (gewoonlijk Padre Praesidente genoemd), de pastoor (Padre Curato), de onderpastoor (Padre Sootto-curato), de onderwijzer (Padre Maestro) en eenige andere paters. Daarbij komen nog 3 of 4 leekebroeders, onder welke een met name Fra Lorenzo door zijn vromen en stichtelijken levenswandel onze bijzondere op-merkzaamlieid trok. Hij moet het ambt van koster vervullen, en heeft voor de heilige plaatsen te Bethlehem zulk eenc genegenheid en liefde, dat hij, gelijk mij dit een der paters vertelde, reeds sedert vele jaren nog niet eene enkele maal do kloosterruimten verlaten heeft, en dit daarom, ten einde maar altijd in do nabijheid der heilige grot te zijn, waar hij dus, gelijk ik mij dikwijls overtuigde, bijna op elk uur van den dag eene of andere bezigheid weet te zoeken.
drie koningen celebreerde. Wijl wegens' den daarop volgenden Griekschen en Armenischen godsdienst den Katholieken slechts de tijd voor de twee genoemde heilige Missen gegund is, zoo viel mij voor den eersten dag van ons verblijf te Bethlehem niet het geluk ten deel, binnen de heilige grot te celebreeren. Ik besloot dus, in een zijgang aan het altaar van den heiligen Jozef het eerste heilige Offer te Bethlehem te vieren, en daarna den volgenden morgen met verlof van den overste de eerste heilige Mis binnen de grot te lezen. — Volgens een privilegie worden in de beide Missen, die dagelijks in de heilige grot der geboorte gelezen worden, steeds dezelfde Misgebeden verricht, welke op het heilige Kerstfeest in de tweede, de zoogenaamde Herdersmis voorkomen. Waarlijk op plaatsen, gelijk deze grot is, daar verdwijnen verleden en toekomst; als in het eeuwige Hier en bet eeuwige Thans ziet men zich daar in den tijd verplaatst, toen het nieuwgeboren Kindje daar lag, in doeken gewonden, door arme herders begroet, door verre koningen bezocht en door de engelen geprezen. En ofschoon onwaardiger, dan die herders, ofschoon armer aan deugd, dan die koningen, ofschoon duizendmaal minder onschuldig, dan die engelen, viel toch ook ik aldaar neder bij het heilige Offer, denzelfden Zoon Gods aanbiddende, dien eenmaal die herders en koningen zagen; en met allen, die zich in mijn zwak gebed ingesloten hadden, met alle verwanten, vrienden en bekenden uit Rijnland en Westfalen, Beieren en Italië, stamelde ik de woorden: ,/Jezus, voor U leven wij! Jezus, voor U sterven wij! Jezus, de Uwen zijn wij in leven en in dood! Amen.quot; — 2. Om nu ook iets over de gesteldheid der heilige grot mede te deelen, zij bevindt zich beneden het Hoogaltaar der groote kruiskerk. Zij was ten tijde van Christus en is tot op den huldigen dag, niet gelijk men deze plaats dikwijls door de vrije fantasie des schilders afgebeeld ziet, een aan regen en wind blootgesteld, vervallen houten afdak, maar een in het gebergte inloopend, natuurlijk hol,
230
gelijk er in den omtrek van Bethlehem en vooral in de woestijn van Engaddi tegenwoodig nog meerdere zijn, en dit ook reeds Justinus de Martelaar, die in de tweede eeuw leefde, getuigt, als hij in zijn gesprek met den Jood Tryphon verhaalt, dat Christus in eene grot geboren is. Dat de grot thans bijna onderaardsch is geworden, heeft gewis de bouw der kerk veroorzaakt, wier bodem, gelijk dit. in vroegeren tijd ook met de meeste andere heilige plaatsen gegaan is, opgehoogd werd, opdat het Hoofdaltaar boven het Sanctuarium zou komen te staan. Zes marmeren treden voeren eerst tot den kleinen ingang, die eveneens met marmersteenen bekleed is; daarop gaat men nog tien treden verder af, en men is op de plaats der geboorte van Christus. Een dergelijken marmeren trap voert tegenover den genoemdem weer naar de bovenkerk en wel naar de afdeeling der Grieken. Aan den tusschen deze beide trappen zich bevindenden rotswand, is dat punt, waar de Heiland het licht der wereld aanschouwde. Het is aangeduid door een uitstek, hetwelk zoo hoog en breed is, dat daarop een altaarblad kan geplaatst worden. Heneden dit blad bedekt eene marmeren plaat den grond. Eene uit verguld zilver gevormde, vroeger met de kostbaarste edelgesteenten versierde en met zilveren, thans met ijzeren spijkers vast gemaakte der van bijna vijf palm middellijn, versiert het midden van den steen. Men herinnert zich daarbij de woorden des profeets: vEr zal eene ster uit Jakob opgaan \quot; 4 Moz. 24: 17. Binnen deze ster is de plaat uitgehold en een kleine, ronde, groenachtige steen ingezet, om die plaats aan te duiden/waar het goddelijk Kind het eerst neergelegd moet zijn. Om de ster leest men in Latijnsch schrift de treffende woorden; //Hic de virgine Maria Jesus Christus natus est. Hier werd uit de Maagd Maria Jezus Christus geboren.quot; — Dag en nacht schijnen boven deze geheimnisvolle plaats 16 vergulde zilveren lampen, het Licht der wereld aanduidende, dat ons in Christus verschenen is, en tot stille , vurige godsvrucht op-
231
wekkende. Scliuin tegenover deze heiligste plaats der aarde, omstreeks drie schreden verder, en twee schreden dieper, wijst links eene krib van marmer die plaats aan, waar eenmaal de houten krib stond, van welke zich nog eenige overblijfsels te Rome, in de kerk„Maria Maggiorequot; bevinden, en daar jaarlijks, in den heiligen Kerstnacht, plechtig ter vereering worden ten toon gesteld. Boven deze krib hangt tegen den hier zeer lagen rotswand, van drie lampen verlicht, eene fraaie schilderij, in massief zilveren lijst, voorstellende het Kindje in de krih, door de herders aangebeden. Tegenover deze van duizend en nogmaals duizend kussen en tranen van godvruchtige pelgrims bedekte krib verheft zich het lage altaar der heilige drie Koningen, eene van eene lamp verlichte ster zweeft boven tusschen deze plaatsen tot aandenken aan die ster, welke voor de wijzen uitging, totdat zij kwam en bleef staan boven de plaats, waar het Kindje zicli bevond (Matth. 2 : 9.) Hier baden de heilige drie wijzen den Verlosser der wereld aan, hier offerden zij hunne gaven. Daarom valt de Christen, nadat hij vooraf de heilige plaats der geboorte met godvruchtige lippen gekust heeft, hier eveneens neer op zijne knieën, de wonderbare leidingen des Hemels gedenkende en de vervulling der woorden van Isaias; ,, Dc volkeren trekken naar Uw licht en de koningen naar Uw glans!quot; Is. 60:3. Op dit altaar vieren, gelijk reeds gezegd is, de Katholieken dagelijks tweemaal het offer der heilige Mis. Eene eigenaardige beschikking, dat de Katholieke Kerk het altaar der verschijning of dat der heilige drie koningen behouden heeft. Zij vervult toch in verheven mate hare roeping, om allen natiën der aarde het licht en de hoop der zaligheid te brengen; en terwijl deze tot hare altaren komen, offeren en aanbidden, vervult zij nog dagelijks de vermelde profetie: ,/De volkeren trekken naar Uw licht en de koningen naar Uw glans
Gaan wij nu van deze, door eene zuil tot een vier-
232
hoekig, bijzonder deel der grot afgescheiden plaats der krib en der aanbidding van de heilige drie koningen, terug naar de plaats der geboorte, om van hier uit de geheele grot te overzien. De lengte er van kan omstreeks 12, de breedte 14 Ned. el bedragen, de hoogte kan zich tot ongeveer 3 Ned. el uitstrekken. Behalve de reeds genoemde lampen, die zich onmiddellijk boven de plaatsen der geboorte en der krib bevinden, versieren 31 vergulde, grootere lampen het binnenste der grot. Zij hangen in eene rechte lijn van de plaats der geboorte tot aan den tegenoverstaanden, 12 el verwijderden rotswand, branden dag en nacht, en worden gemeenschappelijk door de Grieken, Armeniërs en Katholieken onderhonden. De wanden, de zoldering, de vloer, kortom het geheele binnenste der grot is met marmer bekleed. Enkel achter de vermelde, de aanbidding der herders voorstellende schilderij boven de krib is de rotswand niet bekleed.
Eenmaal in het jaar, in den heiligen Kerstnacht, wordt dit beeld plechtig afgenomen, en. dat open gedeelte des rotswands alsdan zorgvuldig gereinigd, waarbij elk afvallend stukje als kostbare reliquie bewaard wordt. Waarom de godsvrucht onzer voorvaderen de overige deelen dei-heilige grot met marmer bekleed heeft, is licht te begrijpen. Het geschiedde uit eerbied voor de heilige plaats, die zeer zeker geringer zou zijn, als de wanden onbekleed waren, en elk pelgrim dan aangespoord werd en gelegenheid had, voor zich een stuk van die heilige wanden als kostbaar aandenken af te slaan. Zeker zou het op den vromen Christen een grooteren indruk maken, indien hij de grot nog geheel zoo vond, als zij ten tijde van Christus was; doch de wezenlijke gedaante is toch ook niet veranderd; het is en blijft toch altoos dezelfde grot, waarin Jezus Christus geboren is. Dat de mar-merwanden ook nog hier en daar met oude, door den bestendigen wierookdamp en lampwalm zwartachtig en vuil geworden, met schilderijen doorweven tapijten be.
288
hangen zijn, moge eenmaal een sieraad geweest zijn, thans is het dit niet meer, en de vaders Franciscanen plegen dus ook op hoogere feestdagen die tapijten, alsmede de geheele grot, met roode, damasten of zijden doeken, volgens echt Italiaanschen smaak te bedekken. — Zooveel over de hoogvereerde grot der geboorte, denstal, waarin onze Heer geboren is. —
Achter de grot der geboorte openen zich meerdere, door lampen verlichte gangen en hoogten, in welke men door eene kleine deur inkomt, die in den rotswand tegenover het altaar ingehouwen is. Hier, waar de natuurlijke wanden niet met marmer bekleed zijn, kan men zich eerst recht overtuigen, hoe rotsachtig de streek is. Het eerste altaar, dat men nadert, als men, uit de grot der geboorte komende, door deze gangen gaat, is het altaar aan de rechterzijde ter eere van den he'digen Jozef. Een dezen heilige in den slaap voorstellend beeld en eene hem ter eere dag en nacht brandende lamp versieren deze plaats. Want de herinnering aan dien heilige mag hier niet ontbreken ! Immers stond hij den Heer en Zijner heilige Moeder zoo nabij! Aan dit altaar las ik het eerste heilige Misoffer te Bethlehem, op Zondag den 21 April, terwijl alle gangen van godvruchtige Bethlehemietische Christenen gevuld waren, die bijna tot over de treden des altaar voor-uitdrongen. Hier in deze, slechts door lampen verlichte, duistere gangen kan men zich zoo recht in de tijden verplaatsen, toen de eerste Christenen in de Catacomben van Home den godsdienst bijwoonden. — Ook de onnoo-zele hinderen, de eerstelingen der martelaars (flores Mary-rum) ontbreken hier niet, die de eerste vervolger van Jezus Christus in zijne woede liet vermoorden, gelijk de storm de knoppen der rozen verbreekt. —
Eenige schreden verder van het altaar des heilige Jozefs verwijderd, staat aan denzelfden kant van den gang een hun gewijd altaar, waaronder men eene getraliede groeve bemerkt, in welke zich eenige overblijfsels der gebeenten
234
van die kinderen moeten bevinden. Ook hier brandt dag en nacht eene lamp. Ook hier las ik eenmaal het heilige Offer ter eere dier zalige kindertjes, die, eer zij nog den naam van hunnen groeten Tijdgenoot kenden, reeds met hun bloed van Hein getuigden. — Tegenover dit altaar opent zich een andere gang, aan welks rechterkant zich het altaar bevindt, waar de heilige abt Eusebius van Cremona, een leerling van den heiligen Hieronymus, bijgezet is. Aan dezen gang sluit zich dan een derde, dezen dwars voorbij loopende gang aan, waarin de twee tegenover elkander staande altaren des heiligen Hieronpmis en der heiliye Paufa geplaatst zijn. Links staat liet altaar der heilige Paula, waarin hare heilige gebeenten en die barer dochter Eu-stochia bewaard zijn. Eene schilderij, die zich op het altaar bevindt, stelt die beide edele nakomelingen van de oude Romeinsche familie der Scipio's en Gracchussen als in ééne doodkist naast elkander liggende voer, en wel beide in alles zoo gelijk, dat men ze niet zou kunnen onderscheiden, indien er niet een kenteeken was aangebracht, de rozen der maagdelijkheid, waarmede het hoofd der dochter bekranst is. //In alles,quot; wilde de vrome schilder zeggen, ^waren die edele zielen aan elkander gelijk, slechts in ééne zaak konden zij niet gelijk zijn: de eene was moeder, de andere was maagd.quot; Ook hier had ik het geluk, eenmaal het heilige Offer te vieren, en om het gedijen der vrouwelijke kloosters in Duitschland te smeeken, waar zoo menige maagd leeft, die gaarne, der wereld afgestorven, alleen voor den Bruidegom barer ziel zou leven, indien zij slechts eene wijkplaats vinden kon, waar men haar liefdevol opnam. — Tegenover dit altaar is de begraafplaats des heiligen Hieronymus van dien grooten man, die, na een veel bewogen leven vol strijd, bij de grot te Bethlehem eene vreedzame woning zocht. „Hier,quot; schrijft hij, „hier aan de geboorteplaats mijns Heilands, wil ik rusten. Hier wil ik wonen, wijl de Verlosser deze plaats gekozen heeft.quot; En wat hij
gewenscht heeft, is geschied. I^ater werd zijn heilig gebeente wel naar Rome overgebracht, maar ook daar in dezelfde kerk bijgezet, waar zich de overblijfselen der houten krib van Bethlehem bevinden, zoodat ook nu nog zijn wensch, inde nabijheid der krib te willen rusten, vervuld is. Hij rust in de kerk St. Maria Maggiore in een zijaltaar der groote, onder den naam : ad S. praesepe bekende kapel. — Gaat men, van deze beide altaren, tusschen welke dag en nacht eene lamp brandt, omstreeks vier Ned. ellen verder, dan komt men in eene vrij groote en hooge, bijna vierkante grot, die van boven eenig licht krijgt. Deze grot was het geliefkoosde verblijf van den heiligen liieronymus; hier leefde hij, het orakel van dien tijd, voor de afsterving en de wetenschap. Hier was het, dat hij, de strenge boeteling, zich met steenen op de borst sloeg, hier, waar hij, de groote kluizenaar, steeds de bazuin des laatsten oordeels meende te hooren. Hier was bet, waar bij zich zooveel vei'diensten verwierf, door de wijze van liet lezen der Heilige Schrift, hier, waar 'hij gansche nachten doorwaakte en liet Oude Testament uit het Hebreeuwsch in het Latijn vertaalde. Een altaar en eene daarvoor brandende lamp zijn hem ter eere hierjgeplaatst, en gepast stelt het altaarbeeld hem voor, gelijk hij half naakt, een kruis en een doodshoofd beschouwende, de pen op eene perkamenten rol zet. Op hem, den grooten Godsman, is toepasselijk, wat Jeremias zucht: „Ik zat alleen, want met Uw dreigen vervuldet Gij mij!quot; .Ter. 15 : 17. Gelijk een vat, dat vol is, diegenen overstroomt, die er mee omgaan, zoo ging bet met de vrees voor de oordeelen, die de heilige Hierony-mus koesterde. Van deze vrees waren vol zijne ooren; vol zijn hoofd, vol zijn hart, vol zijne tong; vandaar kwam het, dat hij de volheid niet meer inhouden kon en daarmede al zijne werken overstroomde, die hij geschreven heeft. Hieronymus had slechts èène zaak, die hem ter harte ging, en die was, den eeuwigen Rechter te verwachten. — Keert men uit de grot terug tot aan het
236
altaar der onnoozele kinderen, wendt men zich dan, in plaats van rechts af naar de grot der geboorte terug te gaan, links af naar den daar oploopenden trap, dan komt. men in de aan de Franciscanen behoorende Katholieke kerk der heilige Catharina, waar het hoogheiligste Sacrament bewaard wordt, en de vaders hun gebed plegen te verrichten. — Nadat wij aldus de tegenwoordige gesteldheid der onderaardsche grotten te Bethlehem beschouwd hebben, hebben wij tevens denzelfden weg afgelegd, dien de Franciscanen dagelijks, 's namiddags om 5 uren, na afloop van den avonddienst in processie, met brandende kaarsen in de handen, onder het zingen van hymnen plegen af te leggen. De Christelijke pelgrim, die deze processie mede-maakt, en wien dan eveneens eene brandende kaars gegeven wordt, verdient daarmede, indien hij zich in den toestand der genade Gods bevindt, op de plaats der geboorte en der krib en aan het altaar der heilige drie koningen volkomen aflaten, die hij ook op de zielen in het vagevuur kan overdragen. Onvolkomen aflaten verdient hij op de andere plaatsen, aan het altaar des heiligen Jozefs, der onnoozele kinderen enz. Vooral op de dagen, waarop de schoolkinderen de processie vergezellen, maakt zij een onbeschrijfe-lijken indruk. Terwijl men alsdan aan den eenen kant de eerwaardige Franciscanen ziet, bemerkt men aan den anderen de onschuldige kindertjes, allen eenstemmig dat ééne Kindje lovend, dat allen vrede en blijdschap gebracht heeft, die van goeden wil zijn, en dat juist hier in deze grot geboren was. — Wat mij bij die processie steeds het meest trof, was het onbeduidend schijnende gebruik, dat de beide kleine koorknapen, die naast den de processie bestierenden geestelijke gaan, op de plaatsen, waar deze eene Antiphon en Oratie ') zingt, de kleine versjes zingen,
') Vergefijk Quoditiana processio, quae linito Completorio ad Sanc-tissimum nascentis Christi praesepium in Bethlehem Judae civitate David a fratribus minoribus S. P. N, Francisci cum ir.dulgentïa in propria locis appositis Vcnetis 1780.
•ui
en bij het daarin voorkomende woord, „Hicquot; (Hier) met hunne kleine vingers op de betrekkelijke plaatsen wijzen. Zoo zingen zij bijv. op de plaats der geboorte, naar de uit den brief des heiligen Hieronymus aan Marcella ontleende, schoone Antiphon : „Bethlehem ecce in hoe parvo terrae foramine coelorum eonditor natus est. Hic involutus pan-nis, hic in praesepio est reclinatus. Hic visus a pastoribus. Hic demonstatus a stella. Hic adoratus a magis. Hic cecinerunt angeli dicentes: Gloria in excelsis Deo! Zie in dezen kleinen hoek van Bethlehem is de Schepper des hemels geboren ! Hier werd Hij in doeken gewikkeld! Hier in de krib gelegd! Hier werd Hij door de herders bezocht! Hier door de ster aangewezen! Hier door de magiërs aangebeden! Hier zongen de engelen: Eere zij God in den hooge! Hic notum fecit Dominus salutae suum. Hier openbaarde de Heer Zijne zaligheid!quot; terwijl zij de wijsvingers gericht houden op de beneden op den grond aangebrachte ster; zoo bij de krib: //Hic reges Tharsis et insulae mu-nera offerent, hic reges Arabum et Saba dona adducent! Hier zullen de koningen van Tharsis en der eilanden geschenken brengen; hier de koningen van Arabic en van Saba hunne gaven aanvoeren \quot; Treffend ook zijn de woorden, die zij bij de krib zingen. Met hunne kleine wijsvingers op de krib gericht, zingen, als zich verwonde -rende, de koorknapen :
„Consideravi opera tua et expavi
In medio duorum animalium I Ik beschouwde Uwe werken en verbaasde Midden tusschen twee dieren!quot;
Even zoo gepast ook zijn de woorden des engels, die dezelfde koorknapen aan het altaar van den heiligen Josef zingen:
„Joseph fili David, noli timere accipere Mariam con-jugein tuam; Quod enim in ca natum est, de Spiritu Sancto est.
Josef, zoon Davids, vrees niet, Maria, uwe vrouw.
2:58
tot u te nemen, want hetgeen in haar geteeld is, is van den Heiligen Geest.quot;
Waar in de gansche wereld, in welke nog zoo prachtige kerk, in welk nog zoo schitterend paleis kan men zoo iets zingen, als wat hier de arme Arabische koorknapen zingen! In welke kerk der aarde kan men wel zoo tot aanbidding des Allerhoogsten gestemd worden, als juist hier in den armen stal te Bethlehem! — En wat zal ik zeggen van het hier plaats hebbende schoone gehruik, om telkens, als de priester in de op de plaats betrekking hebbende Oratie den naam der plaats uitspreekt, die men juist vereert, neer te vallen en den grond te kussen? Zoo luidt bijv. de Oratie, die op de plaats der geboorte gezongen wordt, aldus; Praesta, quaesumus, omnipotens Deus, ut natus h i c salvator mundi, sicut divinae gene-rationis est auctor, ita et immortalitatis sit ipse largitor! Verleen, bidden wij U, almachtig God, dat de hier geboren Verlosser der wereld, even als Hij de Oorsprong van een goddelijk geslacht is, zoo ook de Gever der on-sterfelijkheid moge zijn!quot; Bij het woord: ,/hicquot; kussen alle aanwezenden den grond.
Zoo wordt verder aan het altaar der heilige drie Koningen gezongen: „Intrantes Magi h an c do mum, invenerunt hie puerum cum Maria, matre ejus, et procidentes adora-verunt eum. Toen magiërs in dit huis traden, vonden zij hier het Kind met Maria, zijn eMoeder, en zij vielen neder eu baden Het aan.quot; Bij deze woorden vallen eveneens allen neer, om den grond te kussen.
Dergelijke tooneelen, die ook het koudste hart treffen, ja die, gelijk ik eenige malen gelegenheid had mij te overtuigen, ook zells de Protestanten doen vergeten, dat zij niet Katholiek zijn, en hen evenzoo tot tranen roeren, als den Katholiek; zulke tooneelen moet men zien, en aanschouwend zelf gevoelen; verhalen laten zij zich niet. De processie kan omstreeks een uur duren, en keert onder een den maugdelijken stand prijzenden lofzang ter
2 31»
eere der heilige Catliarina naar de boven het altaar der on-noozele kinderen gebouwde St. Gatharinakerk terug, waar alsdan het orgel majestueus het gezang begeleidt, en de Godsvereering met de Lauretaansche litanie en den zegen met het Allerheiligste besloten wordt. —
Uit: 1'elgrimsreis nimr Jeruzalem, vim pater Fkiehricii Goszlkk.
lid dal der herders. Be toren van Jahoh. Het maagdelijke klooster St. Paula. De Melkgrot.
Door palmen op den heuvel, door olijven in het dal Zie ik Uw beelt'nis Kindje! want het volgt mij overal;
Uw glimlach wekt mijn weemoed, of liet maakt mij blij te moê;
In 't land der blijdste boodschap, wenkt het mij de zielrust toe!
Bethlehem, den 22 April 1844.
De nacht te Bethlehem is, met zijne rust en zijne eenzame beschouwingen, in ons leven. maar niet in ons geheugen voorbijgegaan. — Welke gevoelens treffen, altijd op nieuw verlevendigd, het gemoed! Men neemt slechts lichamelijk eenigen tijd'afscheid van de genaderijke plaats der onsterfelijke Kerstmis, om hare indrukken geestelijk voor eeuwig mede te nemen, en men keert tot haar terug, om altijd nieuwe inspraken aan het heiligdom der wereldvernieuwing, aan de wieg der wijsheid en wetenschap, aan de bron der waarheid en heiligheid, der schoonheid en aller beminnelijkheid te verkrijgen. —
Wie heel't U, o goddelijk Kindje, zoo schoon,
Op 't altaar der sterre zijn hulde geboón!
Wie leeft, tot den wellust des hemels gewekt,
En heeft in het kribjon Uw wellust ontdekt!
Na volbracht offer begaven wij ons weer naar de gewone eenzaamheid en naar het heiligdom van de genaderijke geboorte. Het ontbreekt aldaar bijna nooit aan aanbid-denden, en de afwisseling der culten schijnt een zekeren wedijver te verhoogeu, die des te smartelijker aan de scheuringen in den band der eenheid herinnert.
240
In uren der wijding, de geest, die gelooft,
Ziet helder het heil, dat aan ons is beloofd;
De zon zal verdwijnen en de aarde vergaan;
O Kindje, de liefde zal eeuwig bestaan!
Er geleiden twee wegen naar het dal der herders; de naaste loopt langs de beroemde Melkgrot, het eerst de toevluchtsoord van den heiligen Jozet opdevlnchtnaarEgypte, in het dal naar het Herdersdorp en den toren Jakobs, waar vandaan, nog omstreeks honderd schreden links, tegen het Oosten, de genaderijke plaats dier heerlijkheid zich aan het lichamelijke oog zonder tusschenruimte vertoont. De andere weg loopt van liet klooster eerst naar den meer gebaanden grooten weg van Jeruzalem en wendt zich in het dal, dat de noord- en oostzijde van Bethlehem omringt, voorbij het klooster der heilige Paula, onmiddellijk naar het genadedal der blijde boodschap van de eeuwige Bloem des velds van Bethlehem.
Wij kozen met onze Duitsche metgezellen den weg over St. Paula er heen en den eersten, met de herders vereenigd, over het Josefs-asyl om terug te keeren.
Uit Nazarcths edele Hoos wou verschijnen,
Op Bethlehems vlakten, de vorm van het Kind,
Die zich uit het purper der bergen ontwindt.
Omgeven van Serafs en van Cherubijnen!
*
De met olijf- en vijgeboomen afwisselende wijnbergen, de groenende, vruchtbare weiden met veelvuldige geuren geven aan de geheele streek van Bethlehem liet getuigenis, dat liet met recht in de Schrift der waarheid //de vruchtbare,quot; Ephrata, genoemd is; doch dat het ware hoofdbegrip, de door den Allerhoogste bedoelde zin dezer aanduiding in de Oorkonde, door Paulus genoemd: „niet een woord van menschen, maar in waarheid Gods woordquot;, op de geestelijke vruchtbaarheid, de genaderijke geboorte van den Heiland der wereld, en de overbrenging van deze op de Kerk van Christus betrekking heeft, getuigt de heilige Ambrosius met den uitroep: ,,Christus is neergelegd in de
kribbe, opdat gij, Christen, Hem aanneemt van Zijno: altaren.quot; —
Op de nog talrijk voorhanden ruïnen en in de onder-aardsche groeven van het maagdelijke klooster der heilige Paula kon men wel met de Klaagliederen van Jeremias uitroepen; Verdonkerd is het beste goud!quot; De evangelische navolging in de voetstappen van Maria, gelijk die hier in de bloeiende tijden der Kerk beoefend werd, is thans bij Bethlehem niet meer volkomen vertegenwoordigd; en dat dit aan de krib van den koninklijken Bruidegom der Kerk eu op andere plaatsen van het Heilige Land gemist wordt, is wel een der beklagenswaardigste gevolgen harer onderwerping aan de handen der ougeloovigen.
Waar Paula bad, daar slingren ranken van klimop Zich aan d' olijvenstam tot kerkgewelven op. —
Geheiligd is de heuvel, waar Eustochia ging,
Omstraald van wolken licht. Gewijd het oevergras Van Bethlehems bebloemde dreef, waar ze in een kring Van Jezus' arme kinderen gezeten was!
O Jezus, die boven de heil'gen bekroont'
De blijdschap verdwijnt, op dit wereldrond woont Slechts droefheid en smart, aan de ellende is't gewijd. De jeugd snelt voorbij in den stroom van den tijd;
Doch reeds wenkt het land mij, (wat zou ik dan vreezen.
Waar Ge eeuwig de mijne en ik de Uwe zal wezen!
Wij naderden het Herders-veld, waar de herders waakten in dien heiligen nacht, die Hem, den goeden Herder, aan de wereld schonk, opdat Hij door herders het eerst gepredikt zou worden; wij naderden de weideplaats, waar de nieuwgeboren ware Jakob het eerst Zijne kudde geweid heeft tot eene gemeenschappelijke godsvereering: om met de engelen het Gloria aan te heffen en den vrede te ontvangen, dien de onuitsprekelijke geboorte heeft doen neerdalen op deze aarde; wij naderden de ruimten, die van een zichtbaar teeken dezes verheerlijkten vredes, van de helderheid en den schitterenden glans des goddelijken lichts omstraald was — en wij stonden verbaasd over den A. Hunoaiu, KerslUukjf. 1.
geheimiiisvolleu jubelzang der engelen, die liier de hoogte en majesteit der wonderbare geboorte, den vrede van allen vrede, den inhoud van alle goederen, aan de blijde bereidwilligheid des geloovigen wils doet aansluiten, en er op overerven! Met diepe aanbidding nedervallende op het gelaat, kusten wij den hooggewijden grond, waarop de blijde boodschap aller boodschappen, de groote vreugde aller vreugden nederdaalde.
//God in den Hemel eer,
Üp de aurd zal vrede wonen!quot;
Zoo klonken englentonen,
Toen Jezus, onze Heer,
Te Bethlehem geboren.
Den vrede ons heeft gebracht,
Ons voor Zijn rijk verkoren,
Door Hem ons toegedacht!
Niet gering was onze verwondering bij het nederdalen in tiet onderaardse/ie gewelf, dat onder olijfboouien en bloein-struiken verborgen ligt, een zoo vast ouderwetsch, weibehouden en ongeschonden muurwerk op te merken, daar het dal der Herders met zijne grot naar den kant der Doode zee en dicht bij de ongebaande oostelijke bergstreken, zichtbaar aan de nachtelijke strooptochten van Arabische Bedouinenstammen blootgesteld is. Nog meer bewonderden wij, na den ingang door de ontsloten deur (van welke het Grieksche klooster met het Latijnsche tegelijk gerechtigd is den sleutel te hebben), de ruime, ongeschonden, voor den godsdienst ingerichte, van altaar en presbyterie voorziene kapel.
Het Hoogaltaar staat aan den oostkant in het midden, tegen den oostelijken muur; het heiligdom van de verschijning des engels bevindt zich juist daartegenover in den westelijken muur van het kerkje, als eene nis van de hoogte eener zwevende groote menschengedaante, bijna als eene diepe bocht eens van buiten dicht gemetselden kerkvensters ; de richting des engels is dus voorgesteld van de genaderijke geboorteplaats te Bethlehem af, van welke
■Zi:i
aan den oostkant van Uetlilehein eene rechte lijn tot aan deze nis getrokken kan worden. De plaats van het Hoogaltaar duidt de richting aan van liet koor der hernel-sche heerscharen, die, volgens Lukas, eerst toen met den engel gemeenschappelijk het Gloria begonnen, toen de aankondiging der beide teekenen, namelijk der doeken en der krib van den goddelijken nieuwgeboren Koning geschied was. De heilige keizerin Helena heeft hier het kerkje onderden titel en de aanroeping der heilige engelen gebouwd, en Haymo, bisschop van Halberstadt, verzekert, gelijk ook Beda, dat in hun tijd aldaar nog de lichamen der drie herders gerust hebben. Dat er maar drie geweest zijn, en deze als heilig in de Kerk vereerd worden, getuigen ook de heilige Bernardus, de heilige Hieronymus, Baronius en anderen.
AVij vereenigden ons hier tot eene kleine Duitsche gemeente en stemden aan liet Hoogaltaar van zulke verheven herinneringen, in de tonen der strijdende Kerk, het Gloria der triumfeerende aan, en onmiddellijk daarop de zalvingsvolle Prelatie van het hooge Kerstfeest, dat hier eene eigenaardige uitdrukking verkrijgt, wijl hter door het geheimenis van het vleesch geworden Woord het nieuwe licht der goddelijke klaarheid naar de oogen van den menschelijken geest stroomde, opdat de menschheid, haar God zichtbaar erkennende, door Hem tot de liefde der onzichtbare goederen gebracht zou worden en dus, met den jubel der engelen, eenstemmig mogen zingen: „Heilig! heilig! heilig! is onze Heer en God! Zingt met de engelen : Heilig zijt gij, God Sabaoth! In den hemel en op aarde, — laat Uwe heerlijkheid — geloofd, geprezen worden — nu en in eeuwigheid lquot;
Ons aan de uitlegging van den heiligen Hieronymus en meerdere verlichte schriftverklaarders aansluitende, dat juist deze kapel i/e plaats is, waar de beroemde Toren Jakob* stond, en waarvan de profetie van Miclieas, 742 jaren vóór Christus, zoowel over Ephrata als over den toren
Hi*
2 44
Ophel-Eder (Kap. 4 en 5.) spreekt, roepen wij uit met den heiligen zanger van Ephrata (4 : 8): //Kome dan over de gansche Christenheid die eerste heerschappij , die in de Kerk van Rome gegeven is (der eenheid), het rijk der dochter van Jeruzalem (der ééne, heilige, algemeene, Apostolische Kerk in haar nieuwgeboren Koning gegrond, den hoogsten liefdeband) en verdwijne de nevel der tweedracht! Gelijk Jakob de gansche kudde hier verzamelde, zoo verzamele zich onder Petrus' zichtbaren herdersstaf in Christus Jezus, den eeuwigen Koning Israels, den Heilige der heiligen, Jakob, de kudde van Christus, bij den jubel der hemelsche heerscharen, in de éénheid des geloofs en de kennis des Zoons van God!quot; —
Gedenkwaardig is het, wat de heilige Hieronymus van deze plaats der genade schrijft in het leven der heilige Paula. Zij ging, niet ver van Betlehem, naar den toren Eder af, dat is: der Kudde, bij welken Jakob zijne kudde weidde en de herders, die in den nacht waakten, verdienden te hooren: „Eere zij God in den hooge en vrede op aarde den menschen, die van goeden wil zijn!quot; en, terwijl zij de schapen bewaarden, vonden zij het Lam Gods in de reinste en zuiverste vacht, dat midden in de droogte der gansche aarde allen van den hemel vloeienden dauw der zaligheid in zich vereenigt, en welks bloed de zonden der wereld weggenomen heeft, en den worgengel, de plaag van Egypte, van den deurpost verdreef.quot; —
De geschiedenis meldt, dat de heilige Paula in de omstreken van Bethelhem drie vrouwen kloosters oprichtte, welke zij bestierde, en een voor mannen, onder de leiding van den heiligen Hieronymus (Zie Cornelius Commentaar op Micheas 5:2.); en van den geest der toenmalige tijden en van de, ook onder de Christelijke vrouwen verbreide kennis der Heilige Schriften getuigt niet alleen de omstandigheid , die hierbij opgegeven wordt, dat tallooze der edelste matronen, benevens de mannen, aan Bethlehem de voorkeur schonken boven Rome, en aldaar aan de krib
van Christus verkozen te leven en te sterven, maar ook de verheven stijl, in welken Hieronymus haar naar die doorluchtige plaatsen uitnoodigde en de wijze, waarop hij met haar den hoogeren geest der Heilige Schrift opvatte. —
„Indien wij,quot; schrijft hij aan de heilige Marcella, „van Christus vergezeld, over Silo en Bethel en de overige plaatsen, op welke verheven zijn de banieren der overwinning van de Kerk des Heeren, terugkeeren naar onze grot van Bethlehem, laat ons dan gemeenschappelijk zingen met den jubel des harten, veelvuldige tranen storten, onophoudelijk in den geest biddende, overwegen en, gewond door den liefdepijl des Verlossers, uitroepen: Hem heb ik gevonden, dien mijne ziel lief heeft; Hem wil ik vasthouden en niet loslaten!quot; —
De herinnering aan deze en vele andere heilige zielen, welke op deze plaatsen tot een voorgevoel der eeuwig jeugdige vlucht van den geest naar het toekomstige onsterfelijke genot van de hier volbrachte geheimenissen der verlossing verheven werden, vermeerdert de opmerkzaamheid en het verlangen, waarmede men herhaald heenziende, beschouwende, omkeerende, de tranen bij het afscheid nauwelijks machtig, aan de heilige plaatsen, de onuitblusch-bare gedenkteekenen der ware liefde geboeid wordt. —
Uit het Dal der Herders naar Bethlehem ziende, langs de rechts zich verheffende ruïnen dier plaatsen des vredes en dier heilige wijkplaatsen van het ééne noodige en schoonste in het Christendom, wordt men herinnerd aan hetgeen een groot bisschop eenmaal zeide: Laat ons zulke maagdelijke stichtingen bouwen, opdat de Zoon des men-schen iets hebbe, waar Hij Zijn hoofd nederlegge; want de vossen en roofvogels dezer wereld hebben overvloedig hunne holen en nesten. — En zijn er dan rijkdom en paleizen toe noodig, nadat de Koning daar met Zijne heilige, beminnelijke Moeder eene hut gekozen heeft?quot;
In het leven der heilige Paula schrijft de heilige. Hiero-
:l Ki
nyinus ; „En toen zij Betlilcliem binnen trad, ingaande in de grot des Zaligmakers, nadat zij gezien luid de herberg dei-Maagd en den stal, in welken de stier zijn bezitter herkende en de ezel de krib van zijn heer, zwoer zij (mijn oor is er getuige van): ,/Ik zie met de oogen des geloofs het Kind in doeken gewikkeld, in de krib liggende, de magiërs den Heer aanbiddende, de ster daarboven schijnende, de maagdelijke Moeder, den zorgvuldigen voedstervader, de herders in den nacht komende, om het Woord te zien, den Zoon Gods, die meiiscb geworden en geboren is, en reeds toenmaals de aarde inwijdde met liet begin van den Evangelist Joannes: In het begin was het Woord en het Woord is vleesch geworden.quot; —
Heil ons, wij zullen zijn, en eenmaal ons verblijden
Zoo innig en zoo zalig in liet schoone van den Heer,
Hem onze hemelsch reine harpentonen wijden.
Vereend met alle de edle zielen, keer op keer.
Drieëenige, verborg'ne, dan zult Ge U ontvouwen.
Voor 't oog der lielde en hoop van die op ü vertrouwen,
En wonderbaar zal 't zijn voor onze ziel wanneer
üe geest hierna de zege zal behalen
Voor 't gansche rijk der eeuwigheid,
En als een heldre ster op hem zal stralen
Het merk der zaal'ge onsterfiijkheid!
De dood ontbladert spoedig alles op deze aard,
Terwijl hij zwijgend om verzonken puinen waart:
Maar heerlijk ziet men dan te voorschijn treden De lichtgestalte van het eeuwige Eden!
Zij wenkt ons, als de laatste tranen vloeien,
Naar de volmaking op, des waren Christens hooi); Een sterveling, een pelgrim slaakt zijn bloeien,
Onsterflijkheid begint den loop!
En zi j sprak met eene van vreugde en tranen gemengde stem: ,/Wees gegroet, Bethlehem, stad des Broods, in welke geboren is dat Brood, dat van den hemel nederdaalde; wees gegroet Ephrata, welig bevrnchte en vruchtdragende streek, wier vruchtbaarheid één God is! —• Zie, wij hebben Hem vernomen in Ephrata, wij hebben
Hem gevonden in do, velden des wonds; wij treden zijn tabernakel binnen, wij bidden aan, waar Zijne voeten stonden. En ik, ellendige en zondares , ben waardig geacht, te kussen de plaats der krib, in welke de Heer als kindje gewiegd werd, te bidden in den grot, waaide Heer als zuigeling aan de beilige Maagd en Moeder Gods ontstroomde? Hier zij mijne rustplaats, want het is de geboorteplaats des Heeren; laat mij hier wonen, want de Zaligmaker heeft deze woning verkozen! Bereid lieb ik eene lamp voor mijn Gezalfde, mijne ziel leve voor Hem, mijn lichaam diene Hem lquot; Zoo sprak de heilige Paula.
De heilige Hieronymus geeft hierbij op, in welke school de even vrome als verlichte Romeinsche vrouw de uitlegging van dezen verheven trappenpsalm (131) geleerd heeft, namelijk in de school des goddelijker) Kinds van Bethlehem. Bat waren de pronkkistjes met de edelgesteenten en parelen der Heilige Schriften, welke deze voorbeeldige Christelijke vrouwen opspaarden; met deze bloemguirlandes van onverwelkelijke en waarlijk geestelijke aromaten bekransten zij de voetstappen des eeuwigen Konings. —
Naar Bethlehem terugkeerende langs den naderen veldweg, dien de herders in den eersten Kerstnacht genomen hadden, bemerkten wij het Herdersdorpje dichtbij links; het bestaat uit een niet gering aantal Arabische huisjes, die tegen hoogten gebouwd zijn en grootendeels uit grotten bestaan, gelijk de grot van Bethlehem. Naar het uiterlijke kan men hier, gelijk over bet geheel in Arabic ol'Palestina, geene gevolgtrekking maken wegens den welstand van binnen; de vruchtbaarheid der streek, en de veelkleurige nu en dan ruime kleeding der landbewoners rondom Bethlehem voeren tot het besluit, dat eenigen een goed bestaan hebben. — Men roemt den uitstekenden aanleg van verstand en geheugen, vooral de gave om talen te leeren, bij de bewoners van Bethlehem en in bet algemeen van het Heilige Land. Te Sidon merkten wij dit op bij kwee-
2 I.S
kelingen van de Fransche school aldaar. — In de geestelijke ontwikkeling der inboorlingen van het tegenwoordige Palestina moet men de vastheid en volharding dikwijls gemist hebben.
De Melfegrot der allerzaligste Maagd Maria, die onder de wonderjilaatsen in den naasten omtrek van Bethlehem naar den oostkant het dichtst bij de krib is (omstreeks vijftig schreden daar vandaan), hadden wij des Zondags voor de eerste maal bezocht, en wij traden die ten tweeden male binnen. Zij is in de kerkelijke lijst der hoog-geheiligde plaatsen vervat, van een altaar voorzien, dat door de vaders des Heiligen Lands bestierd wordt, en door kerkelijke aflaten onderscheiden is. Men noemt deze grot de plaats, waar de allerzaligste Maagd en Moeder onzes fleeren, bij de haastige vlucht uit Bethlehem naar Egypte, het eerst een rustpunt vond, om aan het goddelijk Kind de borst te geven, waarbij, volgens de legende, het spoor van een der kostbare droppels op de steenen achterbleef.
Een van de eerwaardige priesters der orde, onze geleider daarheen op den namiddag van den vorigen Zondag , verzekerde, dat de wonderbare genezingen, vooral aan zuigelingen, bij Christenen en Heidenen aldaar voortduren en zeer talrijk zijn.
Tegen den middag keerden wij naar de genadevolle wieg van den Verlosser der wereld terug, en baden met de herders en magiërs:
Wees gegroet!
O Kribje, druipende van zegen Gelijk van dauw; de Zaligheid Der wereld heeft in u gelegen,
Vtucht aan den levensboom bereid1 De rozenschijn der Maagd omsloot U Zoo mild en onbewolkt; mijn geest,
Gesterkt voor de eeuwigheid, genoot U,
't Is honig hem en melk geweest!
Gelukkig in de hoogo waarde Van Uwe volle zaligheid,
340
Begroet ik in het stof (ter aarde,
O Kribjen, uwe heerlijkheid!
Vol van verbazing kniel ik neder;
Want zie, der Godheid CTenbeeld Schijnt van het godlijk Kindje weder.
Dat aller menschen jammer heelt.
Met vleugelen, die hemelsch glansen,
Houdt hier de Seraf trouw de wacht En wenkt naar goudbebloemde transen.
Waar ons een eeuw'ge lente wacht!
In de kerk der heilige Catharina, maagd en martelares van Alexandrië, die op liaar achttiende jaar de wijsgeeren der Alexandrijnsche school door de wijsheid des goddelijken Kinds van Bethlehem overwon, bevinden zich, naar de ons medegedeelde kerkelijke opgaven, dezelfde aflaten, als op den berg Sinaï. Dagelijks worden aldaar de openlijke gebeden aan het Hoogaltaar verricht voor de éénheid der Christenheid en voor de Christelijke vorsten; voor de bevrijding van het Heilige Land, (dat de ééngeboren Zoon des hemelschen Vaders met zijn eigen bloed, ook hier door de pijnlijke besnijdenis, gewijd heeft); voor de familie der vaders van het Heilige Land; voor de zeelieden, voor de vreemdelingen en ten laatste voor de bekeering van de heilige stad Bethlehem (de Koningsstad der gansche Christelijke en beschaafde wereld) tot den Christelijken godsdienst. Negendaagsche godsdienstoefening ter voorbereiding op de geboorte van het goddelijke kind Jezus.
De innig godvruchtige opvoedster BartJiolomea Cap'üaneo uit Lovere heeft haren kweekelingen een zeer lief middel aan de hand gegeven, in welken geest zij denegen dagen vóór 'Kerstmis zouden kunnen doorbrengen, welk middel ook door ons zeer goed op dezelfde wijze kan gebezigd worden. — De voorbereidingstijd begint den 16 December. — De vrome opvoedster sprak:
„Ziet, nu is de heilige tijd ter viering der geboorte van Jezus Christus gekomen; ziet, de tijd der negendaagsche godsvereering is daar, die onze harten moet voorbereiden
250
op de aankomst van het hemelsche Kind! Wat zullen wij dus doen? Ieder moet in haar hart inkeeren en zich be-naai-stigen, om den ijver en de liefde te wekken; en dan, in vertrouwen op het kind Jezus, beginnen zij niet alle vlijt, de volgende stukken in beoefening te brengen:
1. Wij zullen ons gedurende deze negen dagen bevlijtigen, zeer bijzonder de eenzaamheid des harten waar te nemen, en daarom elke nuttelooze gedachte en elke overbodige zorg er van verwijderd houden; en daarvoor willen wij ons benaarstigen, in het hart de krib van het kind Jezus in te richten, ten einde te lichter gelegenheid te hebben, om het dikwijls te bezoeken.
2. In alle openlijke handelingen, voornamelijk inden omgang met en in den dienst van den naaste, willen wij ons voorstellen, dat wij ons in de heilige krib bevinden, bezig met den dienst van Jezus en Maria, en als konden wij als 't ware met hén zeiven verkeeren en hen bedienen.
3. De verzuchtingen naar de aankomst van het hemelsche Kind, en de liefderijke uitnoodigingen, dat het in onze harten geboren worde, moeten talloos zijn. Hoe vuriger onze wenschen zijn zullen, des te meer zal de lieve Heiland zich haasten om ons te troosten. —
4. Bij het driemaal luiden tot den „Groet des Engelsquot; zullen wij ons allen in den geest bij de deur van den stal te Bethlehem vereenigen, * en hier zullen wij Maria nederig bidden, dat zij ons den ingang toesta. Wij willen opletten, of zij hem ons wellicht zou kunnen weigeren, wegens een of anderen kleinen hartstocht, die misschien in ons hart heerschtj en in dit geval zullen wij Maria beloven, dat wij ons door hare moederlijke voorspraak willen beteren, en wij zullen haar smeeken, dat zij ons niet moge afwijzen. —
5. Opdat de zoete Jezus, als Hij in ons hart komt, het ten minste rein kunne vinden van elk, ook het kleinste gebrek, zou het goed zijn, dat ieder de gelofte deed, dat zij geene vrijwillige zonde zal begaan; ten
•iól
minste zullen wij daartoe een vast besluit nemen, en — zullen den boetpsalm: „Miserere mei Deus! Ontferm U mijner, o God!quot; met uitgespreide armen bidden voor elke zonde, die wij misschien zouden kunnen begaan. —
6. Eiken nacht, als wij ontwaken, willen wij met het hart liet kind Jezus een bezoek brengen en Hem danken, dat Hij in Zijne genade over ons waakt. —
7. Wij zullen ons naar Bethlehem op reis begeven, en ons voorstellen, dat wij slechts eenige mijlen behoeven te gaan, en dat er, om die af te leggen, niets noodig is, dan liefde; daarom willen wij alle dagen eene edelmoedige en groote acte dezer deugd aan onzen naaste bewijzen. Deze acte zij edelmoedig in het werk en ook in het doel; en zijn wij verzekerd, dat telkenmale het kind Jezus ons naderen en de intrede in zijne heilige krib openen zal. Het zou goed zijn, deze acte eiken avond op te schrijven, of ten minste daarvan een teeken te laten. —
8. Uit liefde tot het dierbare Kind willen wij alle dagen een weinig de koude verdragen, de kerkelijke voorschriften in het gebod der vasten en abstinentie nanw-gezet waarnemen, en niet het kwaad en de kruisen openbaren, die de Heer ons zou mogen toezenden. —
9. In den heiligen Kerstnacht om twaalf uren zullen wij ons allen in den geest om de heilige krib te Bethlehem vereenigen; wij willen met elkander het hemelsche Kindje aanbidden. Het liefhebben en danken; wij zullen Het onze kleine offers, vereenigd met ons hart, brengen en Het bidden, ieder voor allen : dat Het in ons moge geboren worden met Zijne heilige gexiade, dat Het ons ontvlamme met Zijne liefde en ons geheel tot Zijn eigendom aanneme, en dit voor altoos. Maar bovenal willen wij Het nederig smeeken om de bekeering der arme zondaars. Eindelijk willen mij de heilige familie Jezus, Maria en Jozef om hun heiligen zegen bidden en voortgaan blijde en tevreden in God, dat, wij het hemelsche Kind genoten hebben.quot; —
Een aflaat voor de negendaagsche godsvereering.
Om zich tot de viering der geboorte van Jezus Christus op den 25 December waardig voor te bereiden en onzen Heer en Heiland voor de genade Zijner mensch-wording te danken, heeft paus Pius Vil per missive aan de Congregatie der aflaten van 12 Augustus 1815 — ten eeuwigen tijden allen Christelijk-geloovigen, die ten minste met rouwmoedig hart eene negendaagsche godsvereering met vrome oefeningen naar verkiezing, gebeden enz. ter eere van het kind Jezus vóór de viering Zijner geboorte zullen houden, 300 dagen aflaat voor eiken dag der godsvereering, en indien zij ze alle negen gehouden, daarop gebiecht, gecommuniceerd en naar de meening des Heiligen Vaders gebeden hebben, een volkomen aflaat verleend, die óf op den Kerstdag zeiven óf in de Octaaf verkregen en ook op de arme zielen in het vagevuur overgebracht kan worden. (De heilige Biecht en Commnnie kan men ook op eiken willekeurigen dag der Novene vooraf verrichten, als deze maar volkomen gehouden wordt. Aldus verklaarde Pius VIII door de heilige Congregatie dei-aflaten op den 9 Juli 1830.)
Deze aflaten verleent Pius VII ook nog eenmaal voor een anderen tijd des jaars, waarop men ter eere van het goddelijke kind Jezus eene negendaagsche godsdienstoefening verricht. —
Beteekenis der Quatertemper-dagen.
Indien ons de heilige boetprediker Joannes in dezen Adventstijd zeer nadrukkelijk ter waardige voorbereiding tot de viering van het zoo nabij zijnde hoogheilige Kerstfeest toeroept: „Bereidt den weg des Hear en!quot; dan geeft ons onze van God verlichte Kerk onder de vele middelen, welke deze voorbereiding helpen bevorderen, in de ons juist wachtende week een zeer krachtig op , namelijk de viering der geboden Quatertemper-vasten, op welke in den loop van het kerkelijke jaar nog drie andere met zekere tusschen-ruimten volgen.
Tot begrip er van volge hier eene korte opheldering.
Het woord ,/Quatertemperquot; is eene verkorting en samentrekking der beide Latijnsche woorden „quatuor tempora,quot; hetgeen in onze taal beteekent //vier tijden.quot; En dit vier-tijdenvasten is zoodanig, dat het viermaal in het jaar plaats heeft.
De viertijden-vasten wordt ook rechtstreeks „gehoden vastenquot; genoemd, wijl zij door de Kerk bepaald is. Gelijk namelijk het natuurlijke jaar in vier getijden verdeeld is: in lente, zomer, herfst en winter; op dezelfde wijze is ook het kerkelijke jaar in vier deelen gescheiden, en het voorschrift der Kerk, haar gebod is: dat in de aldus invallende week van het vierendeel jaars op drie dagen en wel 's Woensdags, 's Vrijdags en 's Zaterdags, door de geloovigen gevast zal worden.
Reeds de Joden vastten in de vier jaargetijden, gelijk
254
uit het bericlit van den proleet Zacliarias blijkt, als hij verhaalt: „Zoo spreekt de Heer der heerscharen: ,,Het vasten der vierde, het vasten der vijfde, het vasten dei-zevende en het vasten der tiende maand moet het huis van .Tuda tot vreugde, tot blijdschap en tot de heerlijkste feestdagen worden (wegens den daardoor ontstaanden zegen voor hun zieleheil); bemint slechts waarheid en vrede!quot; Zach. 8 : 19. — Dit voorbeeld volgden de Christenen , die op hun zieleheil ijverig bedacht waren, na, en de Kerk, die erfgename van alle heilige oefeningen, gelijk van alle andere waarheden, heeft het gebruik van het vasten op den Quatertemper behouden, geheiligd en volmaakt, waarom de heilige Paus Leo de Groote(440—461) dit vasten van de Apostolische overlevering zelve afleidt. In het eerst bestond er in den tijd voor het houden der Quatertemper-vasten geene gelijkvormigheid. Deze werd eerst op de Synode van Clermont in het jaar 1095 onder Paus Urbanus II geregeld, zoodat de wintervasten op Woensdag na St. Lucia in December, de lentevasten in de eerste week van den veertigdaagschen vastentijd, de zomervasten in de week na Pinksteren, en de herfstvasten op den Woensdag na het feest der Kruisverheffing moet gehouden worden, hetgeen ook heden nog geschiedt. Ten einde het gemakkelijker in het geheugen te houden, dienen de volgende verzen:
//Post Luciam, Cineros; post Sanctum pneuma Crucemquc Tempora dat quatuor feria quarta sequens.quot;
Oudduitsch:
//Das cruz, die esclien, pfïngst, Lucy Mittwuch dar nacli fronfast sy.quot; —
Naar het doel is dit vasten-triduum vooreerst een elk vierendeeljaars wederkeerende boetetijd. Zoo schrijft uitdrukkelijk de heilige Leo de Groote: „Dït vasten is op vier tijden bepaald, opdat wij door zijne gedurende het jaar plaats hebbende terugkomst zullen inzien, dat wij onophoudelijk de reiniging noodig hebben, en ons gedu-
255
rende ons gansche aardsche leven, altoos moeten beijveren de door de boosheid van ons vleesch en onze zondige neigingen begane zonden met vasten en aalmoezen uit te wisschen.quot; Gelijk er evenwel geen tijd is, waarin wij God niet beleedigen, zoo moet er ook geen tijd zijn, waarop wij ons niet beijveren. Hem door oprechte boete weer te verzoenen! „Bekeert u tot Mij van ganscher harte met vasten, weenen en weeklagen!quot; Joël 2 : 12.—• Houdt nu de vrome Christen elk vierendeel jaars drie boetedagen, dan spreekt het van zeil', dat zij ook tot dankdagen worden, wijl hij op deze tevens God den Heer voor alle ontvangen weldaden, vooral voor de in het laatste vierendeeljaars ontvangene, zijn kinderlijken dank brengt. Gelijk het in het Oude Verbond voorgeschreven was, dat God den Heer tot erkenning Zijner allerhoogste heerschappij de eerstelingen vau alles moesten geofferd worden (2 Moz. 13), op dezelfde wijze moeten deze twaalf vasten- en boetedagen te zamen — als 't ware als de eerste-lingsdagen van de twaalf maanden des jaars — God den Heer, den Drieëenige, zeer bijzonder gewijd zijn, en moeten zij de geloovigen daaraan herinneren, dat alle dagen des jaars een genadig geschenk van den Allerhoogste zijn, welke zij daarom ook in den getrouwsten dienst van Hem moeten doorbrengen. — »
Deze drie vasten- boete- en dankdagen zijn echter ook nog door een hooggewichtige en gevolgrijke aanleiding tot ware bededagen verheven. Want daar de Kerk de „wijding der geestelijkenquot; op de drie dagen dezer vier tijden geplaatst heeft; zoo moeten ook de geloovigen, naar het onderricht van den eeuwigen Hoogepriester en waarlijk goeden Herder Jezus Christus zeiven: „Bidt den Heer des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn wijnberg zende !quot; Matth. 9 ; 38, tot God innig bidden, dat Hij hun waardige zielzorgers schenken moge; „een waardig priester is toch,quot; gelijk zoo zinrijk en waar de overleden bisschop van Regensburg, Dr. Johann Michael von Sailer, placht
256
te getuigen, ;/eenc groote genade van God, en eene groote weldaad voor liet Christelijke volk, dat in hein een medearbeider aan zijne zaligheid verkrijgt.quot; Ook zegt de Geschiedenis der Apostelen, dat de gemeente te Antioohië gevast en gebeden heeft, toen Paulus en Barnabas tot priesters gewijd (geordend) werden. Gesch. der Ap. 15:3. Daarom wordt deze tijd rechtstreeks in het Oivdduitsch: „Wyh-Fastenquot;, in het Nederlandsch „Wijding-vasten'' genoemd. —
Nog komt de aanduiding der Quatertemperdagen met het woord, „Frohn-vastenquot; meermalen voor. Het Oud-duitsche woord «Fronquot; of v Fro huquot; beteekcnt „Heerquot;. En zij heetten zoo, óf om hunne godsdienstige strekking, omdat liet vasten, de boete, de dankzegging en het gebed op dezelve, gelijk van zelf spreekt, den allerhoogsten Heer gewijd zijn; óf om hunne wereldsche strekking, die echter met de godsdienstige in geheel geene betrekking stond, wijl in vele streken van oudsher op deze vier tijden de frohnrenten (heerenrenten), genaamd „frohnenquot; of „frohnjaarbetaald moesten worden, waarom zij ook soms den Latijnschen naam „Angariaequot; kregen, welk woord in onze taal zoo veel beteekent als „hof- of dienstvracht.quot; —
Voor het kerkelijke vasten bestaan de volgende voorschriften:
Op de Quatfjjtemper-dagen, Vigil-dagen, of vooravonden van de feesten, en de veertig dagen des heiligen vastentjds, van Aschwoensdag tot Paschen (met uitzondering der Zondagen) moeten zich alle geloovigen, die volle 21 jaren bereikt hebben, geheel van vleeschspijzen onthouden en mogen zij zich slechts éénmaal verzadigen. Vóór den middag eten mag niet plaats hebben, eene kleine versterking des avonds is echter niet verboden. —
Doch verschoond van het eigenlijke vasten zijn: 1 Zieken, genezenden en van ouderdom zwakken. 2. Zij, die óf zwaar werk moeten verrichten, óf door vasten belet zouden worden, hunne beroepsplichten te vervullen. (De herderlijke brieven der bisschoppen, die jaarlijks bij het begin
257
van den heiligen vastentijd verschijnen, bevatten het voor elk afzonderlijk bisdom hierover bepaalde.)
Tot onthouding van vleeschspijzen zijn alle Christenen van het 7de jaar af op de genoemde dagen verplicht, indien niet eene rechtmatige reden, als ziekte, armoede enz. hen verontschuldigt. (Wie het onderscheid der spijzen waarneemt, maar door zoogenoemde lievelingsspijzen van eene andere soort zijn eetlust bevredigt en zijn gehemelte kittelt, bezondigt zich in elk geval tegen den geest, die ten grondslag ligt van het kerkelijke vasten- en abstinentiegebod!)
Zij echter, die zich om geldige redenen niet wel van vleeschspijzen onthouden kunnen, moeten bij hun recht-matigen zielzorger om dispensatie vragen, en daarvoor met blijde offerwilligheid andere goede werken verrichten.
De waarlijk godsdienstige Christen wordt door zijn eigen geweten aangedreven, om het gebod der vasten van de heilige Kerk Gods, zijne geestelijke Moeder, zijne waarlijk goede Moeder naar verinogen te vervullen, hetzij de letter der wet hem verplicht of niet. —
Een naamchristen, gelijk er helaas! in onze dagen zoovele zijn, zeide eens in zijn overmoed: God zal ons niet ver-oordeelen, als wij zijne geboden houden, al zouden wij ook de geboden der Kerk niet houden!
Hierop gaf hem een vroom Christen ten antwoord: „Ik heb nog nooit gezien, dat één van hen, die de geboden der Kerk verachten, nauwgezet de geboden van God gehouden heeft!quot;
//Eer vader en moeder, opdat gjj lang levet.quot;
De kardinaal Stanislaus Oslns, een der grootste bisschoppen van de zestiende eeuw, de beroemdste verdediger des Katholieken geloofs in Duitschland, die het Concilie van Trente opende in den naam van paus Pius IV, wiens legaat hij was, en van wien keizer Ferdinand, na een ge-
A. UuNGAiir. Kerstklokje. I. 17
258
sprek met hem, getuigde: ,/dat hij een man niet weerstaan kon, wiens mond een tempel en wiens tong een orakel des Heiligen Geestes was,quot; — vastte ten strengste zoowel op de Quatertemperdagen als op de Vigiliedagen en den geheelen heiligen vastentijd door.
Verschillende zijner vrienden verzochten hem eens, zijn vasten te matigen, en wel — tot behoud zijner gezondheid en tot het welzijn der Kerk zelve, voor welke zijn werken van groot nut was.
De verlichte kardinaal antwoordde hun:
j/Ik doe het immers voor mijn eigen waar welzijn, als ik de Quatertemper, de Vigilie- en de veertigdaagsche vasten naar het voorschrift der Kerk streng tracht te houden. Mijn doel is — lang te leven; in de geboden Gods staat toch duidelijk geschreven: ,/Eer vader en moeder, opdat gij lang levet!quot; Nu is God in den hemel — mijn Vader en mijne Moeder op aarde — de Kerk. Maar God, mijn Vader, beveelt mij te vasten naar het voorbeeld van Zijn ééngeboren en voor ons mensch geworden Zoon, en de Kerk, mijne Moeder, schrijft mij die dagen voor, waarop ik vasten moet. Gewillig gehoorzaam ik beiden. — En ik hoop, dat ik — tengevolge van deze mijne kinderlijke gehoorzaamheid — een eeuwig en volkomen gelukzalig leven verwerven zal.quot; —
Uit den Onatcnrijksclien Volksvriend.
Mismoedig nam de oude Ignatius zijne gala-livrei uit de kast en tegen zij ine gewoonte trok hij ze aan, zonder er vooraf een onderzoekenden blik op te werpen, om elk stolje te ontdekken. Hechtte hij anders vol trots het ka-nonkruis op de berst, heden geschiedde dit slechts met een zwaren zucht. Vroeger reeds had hij het blanke zilvergoed in orde gebracht, de tafel gedekt, de lichten opgestoken, zonder zijne vroolijke soldatenwijzen te fluiten.
Gaarne zouden wij naar de reden der ontstemming vragen, maar de rijtuigen, die het plein oprijden, laten
259
er ons den tijd niet meer toe, want reeds heeft de oude Ignatius op het plein zijn post ingenomen, om den bin-nentredenden heeren en dames de vleugeldeuren der zaal te openen. Want heden is er spel en souper bij het nieuw-getrouwde paar, en dat is het, wat den trouwen dienaar uit zijne stemming bragt.
Gedurende veertig jaren, die hij in de familie diende, was het niet gehoord, dat men op Quatertemper op vleesch onthaald had; daarom loopt het hem koud over den rug, dat hij er zijne handen toe leenen moet, om zoeveel reeruggen en fazanten, ham en kalfsvleesch binnen te brengen. Met een zwaar hart komt hij om tien uren in de eetkamer, om daar zijne verplichtingen te vervullen; doch den heer des huizes kan het niet ontgaan, dat zijn oude, anders zoo vrienlijke dienaar geheel veranderd is,
Den volgenden dag zou de heer vernemen — waarom; want terwijl Ignatius zijn heer aankleedt, zegt hij: ,,Houd het mij ten goede, daar het juist tijd is, zoo wenschte ik u te verzoeken, mij met veertien dagen te ontslaan!quot;
Verbaasd ziet hem zijn heer aan en vraagt, wie hem beleedigd heeft.
„O niemand! maar ik heb geen genoegen meer in uw huis, en in het algemeen nergens meer; want ik ben al te oud!'' pilaar Ignatius, gij kunt altoos bij mij blijven; al had ik het ook niet beloofd, zoo zou ik mij toch nooit van den man scheiden, die met mijn vader zooveel veldtochten gemaakt heeft, hem heeft bijgestaan , toen hij gewond lag, hem maanden lang heeft opgepast, hem zelfs met zijne spaarpenningen geholpen!quot;
,/Ja, als de generaal nog in leven was, dan zou ik ook niet gaan; toen was ons huis nog iieel anders. Ik had ook gedacht, dat ik er in zou kunnen blijven, ik zou gaarne in dat huis gestorven zijn, waar mijn zalige heer zijne oogen gesloten heeft; maar het is niet mogelijk!
„Waarom zou het niet mogelijk zijn? Ik versta u niet, Ignatius!quot;
17*
260
„Het lieeft mij bijna het hart gebroken, eer ik het bekend heb. Van nacht heb ik geweend als een kind. Als dat mijne kameraden gezien hadden! Het is geene kleinigheid, van een heer af te gaan, dien men op de armen gedragen, dien men heeft leeren exerceeren, aan wien men met lijf en ziel hangt! Maar het is hier: „Gij zult God uw Heer boven alles liefhebben lquot; En zulk een avond, als gisteren, wensch ik nimmer weer te beleven!
„Wat is er dan gisteren avond gebeurd? dat was toch niet het eerste souper?quot;
„Het eerste op een vastendag, uwe Genade! En toen heb ik gedacht — als dat zoo het gebruik in huis wordt, als geen Quatertemper en geen vasten meer iets geldt, dan zoek ik voor mij een C h r i s t e 1 ij k huis!quot;
Beschaamd reikt hem de heer de hand en zegt diep geroerd: „Gij behoeft het u niet te zoekenj het mijne zal het altijd blijven! Ik geef u mijn woord, dat u voortaan niets dergelijks meer krenken zal, en dank u hartelijk, dat urn oprechte zin mij de oogen geopend heeft!quot;
De heer hield woord, en de dienaar beleefde nog de blijdschap, diens kinderen op de knieën de schommelen, welke hij — als een grootvader liefhad. —
Niet alle heeren zouden zijn als deze, en dien wensch volgen, dien hun een vroom en dus ook trouw dienaar gegeven had. Ook onderstelt zulk eene bereidwilligheid de grondslag van eene Christelijke opvoeding, door welke de heteekenis der Quatertemperdagen en des vastens in het geheugen geprent wordt. —
Symboliek van den heiligen Kersttijd.
De symboliek, het zinnebeeldige der Kerstmis berust wezenlijk op de vergelijking van Jezus Christus, bet eeuwige Licht der verlossing, met de werkzaamheid der aardsche zon, en bij het begrip van het licht komt ook dat van het worden.
Zien wij vooreerst in dezen tijd op de Natuur en haar leven, hoe zij het heilige van het geestelijke wille-loos medeviert, en hoe zij een beeld der menschheid in hare geschiedenis is. Het kerkelijke jaar, gelijk reeds aangeduid is, begint met de zonnewending in den winter. De zon is het diepst neergedaald, — de dagen hebben het minste licht van het geheele jaar — de zonnestralen zijn zonder kracht en warmte. Daarom verstijft de natuur en valt in een schijndood. En in die verstijving en in dien schijndood is zij met treurigheid vervuld en met oneindig verlangen naar nieuwe bezieling. Zoo verschijnt zij als het beeld der menschheid, die duister en lichtloos geworden is, wier leven verstijide in de zonde — in den druk der schuld en der ellende, wijl de zon, namelijk de levende God en het gevoel Zijner zaligende nabijheid en vereeniging, van haar leven geweken is. Maar in hare treurigheid was het vurigste verlangen naar het nieuwe levenslicht verborgen, en slechts de belofte des Verlossers, des waren Lichts der wereld, schitterde als Morgenster in dezen nacht der verstijving en der hulpeloosheid en des doods. — En nu stijgt ook met den Kerstdag de zon weer liooger, zij komt onoverwonnen te voorschijn en de Natuur schept zekere hoop op nieuwe
262
bezieling. Van mi af worden de dagen weer langer, het licht lieeft eene andere wending genomen, alles in de natnur gaat een nieuw leven tegemoet. Zoo iets geschiedt ook in de menschheid door Jezus Christus. Hij is de opgaande Zon des geestelijken levens; met de zon der natuur stijgt Hij op in deu nacht van den menschelijken dag, bezielt en versterkt, verlicht en vernieuwt, als het nieuwe Hemellicht, alles — ja alles; wie Hem volgt, dien schenkt Hij het licht des levens, en leidt hem op de vlakten der genade en des vredes en zegent liem overal.
Aangaande dezen toestand der natuur zegt een nieu were schrijver (Het kerkelijke jaar van Strauz) zeer waar: z/Zonnewending! Het is, als beeft met haar iets onuitsprekelijks door de gansche natuur, en alles, wat leeft, schijnt door haar aangegrepen te worden. Zonnewendiug in den winter! Heimelijk, verborgen, en toch machtig! Mag men van een feest der natuur spreken, zoo is het boven alle andere natuurlijke gevoelens met dit woord aan te duiden. Is het niet, alsof oud en jong ze in elke ader en elke zenuw gevoelde, en alsof zij door iedere spier trok? Daarbij ligt er iets geheimzinnigs in. De zonnewending is al geschied in de stilte van den nacht, en men ziet het nog niet. Men merkt slechts den stilstand. Men weet, dat midden in den langsten nacht het licht tot een nieuwen loop geboren is; maar het kondigt zich slechts daardoor aan, dat de nachten niet langer en de dagen niet korter worden. De eerste nemen nog niet af, en de laatste niet toe. Het is stilstand der zon, Solstitium. In den zomer gebeurt iets dergelijks, maar de stilstaande dag verstrooit de zinnen door de menigte der verlichte zaken. Intusschen in den winter is den innerlijken zin eene verdere ruimte vergund, en hij vermoedt en bemerkt, wat in het verborgene voorvalt. Men verneemt als den geweldigen strijd van de krachten der natuur. De aarde bevindt zich het naast bij de zon, maar hare duisternis is nog zoo machtig, dat liet nieuwe licht der zon, hetwelk naar haar
263
toe trilt, nog niet doordringen kan. Het duurt lang, eer men in staat is, de overwinning te bemerken. Twaalf dagen ten minste duurt de strijd, de nawerking van den ouden nacht en de voltooiing der overwinning, die het nieuwe licht behaald heeft, het volhardende tegenstreven der overwonnen duisternis, waarin zij stand houdt en hare stelling verdedigt, en de zachte, stille, zekere voortgang des lichts. Intusschen zon, licht, leven — zijn niettemin overwinnaars. Dat verzekert ons reeds de stilstand. Juist het stilstaan van den tot heden altijd toenemenden nacht en van den altoos meer afstervenden dag staat ons borg, dat er iets nieuws is voorgevallen, dat er eene andere macht is opgestaan, dat er een strijd begonnen en eene nieuwe geboorte in werking is. Het licht is weder geboren, een nieuw jaar begint door den invloed van frissche krachten uit de nabijheid der zon, en de zon zal de overwinning behalen. Kortom, wat is dit gevoel van het midden des winters anders dan het voorgevoel: geen nood is zoo groot, dat hij niet van boven af hulp krijgt, en geen vloek zoo zwaar, dat hem niet de zegen overwint? Nu ontwaakt men volkomen tot het ware nieuwe; de voorgevoelens der vier vorige weken zijn vervuld, en de herinneringen uit de vorige jaren hebben ons niet vergeefs geleid. — Dat is de heimelijke vreugde en de plechtige hoop .bij den stilstand der nachten in het midden van den winter.
Tn dezen treurigen tijd valt ook kerkelijk de gedenkdag van den heiligen Apostel Thomas. Want hij onder alle apostelen blijkt de zwaargeloovige te zijn, die altijd nog twijfelt. Zoo wil hij niet aan de opstanding des Heeren gelooven; hij moet eerst de vingers in diens wonden leggen, om zich te overtuigen. Volgens de legende twijfelde hij ook aan de hemelvaart van Maria, totdat zij hem uit de hoogte haar gordel toewierp. — Gelijk onder de planeten Saturnus het verst van de zon verwijderd is, zoo ziet Thomas slechts als knipoogend uit de verte de gee-
stolijke Zon Jezus Christus. Daarom beheerscht hij ook in den Christelijken kalender als Saturnus het midden van den winter. De 21 December, de kortste dag in het gansclie jaar, is toch de St. .Thomasdag. Men heeft dit korte daglicht op de kleingeloovigheid des apostels en op de spreuk des Heilands toegepast: ,/Zalig, die geloo-ven en niet zien!quot; — Ja, deze kortste dag, deze St. Thomasdag verschijnt zoo recht als het beeld der ongeloovige en versaagde natuur van den mensch, gelijk zij is — zonder de goddelijke genade. En dit beeld — moet ons dat niet bedroeven, en even zoo diep vernederen? Gelijkt het niet op het treurige, ongelukkige leven van dien on-geloovigen jonger, eer de Heer, de opgestane, hem verscheen en zijn twijfel in vast geloof veranderde en hém den vrede bracht, die alle begrip te boven gaat? —
Eindelijk valt nog in deze donkere, lichtlooze dagen, en wel op den laatsten vóór Kerstmis, de dag van Adam en Eva, onze stamouders, in, door wie de zonde en de dood in de wereld gekomen zijn. — Met Adam kwamen de zonde en de dood in de wereld, Christus Jezus bracht van beide de genezing. In Adam sterven, in Christus Jezus leven wij allen. 1 Cor. 15 : 22. In dezen zin geldt voor de Kerk de goddelijke Heiland, als de nieuwe //Adam,quot; die weder in het paradijs terugvoert, uit welke de eerste , de oude Adam uitgevoerd heeft. Zoo zijn in den kerkelijken kalender de eerste en de tweede Adam zeer dicht bij elkander gebracht, zij raken elkander als 't ware aan; en toch zijn zij beiden oneindig ver van elkander gescheiden, en ieder is de stamvader van een eigen geslacht. Dicht bijeengebracht zijn zij hier, om aan te duiden, hoe wegens den eersten Adam de tweede zoo noodzakelijk werd, en hoe Christus, de Verlosser ten allen tijde, het ééne noodzakelijke was; want Hij is het groote middelpunt aller tijden — gelijk de toekomst op Hem gebouwd is, zoo verwachtte Hem het verledene en eert Hem het tegenwoordige.
265
En zoo is ons dan in dezen laatsten tijd des Advents de naaste aanleiding gegeven, om ons de menschheid der oude wereld voor te stellen, en in het algemeen den toestand des van God afgevallen menschdoms te beschouwen. De mensch scheidde zich van God; iiij zelf in zijn zondigen waan wilde aan God gelijk worden; hij achtte de wereldorde, namelijk de wet en de waarschuwing Gods gering; hij gehoorzaamde Dien niet, die met macht en wijsheid en licht overal heerscht, hij geloofde de leugenachtige voorspiegelingen van Satan. En zie, toen werd de Natuur zijne vijandin, en hij verloor de hem verleende geestelijke voorrechten; het licht in hem is tot duisternis geworden, zijn binnenste is verward, zijne kennis van God en goddelijke zaken is verduisterd en dus aan twijfel en dwaling blootgesteld, de eene kracht verheft zich tegen de andere, het willen van het goede is hem nabij , maar het volbrengen vindt hij niet in zich; eene eeuwige zelfbeschuldiging, eene smartelijke onrust des gewetens vervolgt en kwelt zijn in zich zeiven verzonken geest; geheel zijn leven is tot woestijn geworden; in een kleinen kring is het namelijk gebannen en geketend — het kan er niet uittreden, het kan niet tot God komen. Zoo eindigde de trotsche eigenwaan in de dwaling en in de leugen, de gewaande rijkdom in de diepste armoede, en de gehoopte vrijheid in de diepste slavernij!
Hoe had het de menscli op aarde kunneu uithouden — zonder een Vriend van den Hemel, zonder een van God hem gezonden Heiland?
En deze Hemelsche Vriend, deze goddelijke Heiland — wie is het anders dan de verwachte, de Godmensch JezusChristus! — De Kerkelgke Vigiliën.
De dag vóór Kerstmis is een Vigiliedag 1) en als zooda-
Valt liet heilige Kerstfeest op een vasten- of abstinenticdag, dan is het vasten- of abstinentiegebod — om de hooge feestvreugde — opgeheven.
:2fi6
nig een vasten- en abstinentieday. In de vroegere tijden des Christendoms vergaderden de geloovigen reeds daags vóór den hoogen feestdag in de kerk en doorwaakten (vigila-bant) de nachten in gebed en psalmgezang en met het aanhooren van geestelijke lezingen. Daar de psalmen in de duisternis van den nacht bij brandende kaarsen gezongen werden, noemde men ze ^Psalmi lucernales.quot;
Als de heilige Barnardus het gansche tegenwoordige leven in zijne betrekking tot de eeuwigheid met de ,/Vigilie van een feestquot; vergelijkt, zoo kon hij den zin en het doel der laatste niet voortreffelijker aanduiden. — De feesten vertegenwoordigen jaarlijks, gelijk bekend is, die groote en wonderbare gebeurtenissen, waarin zich Gods hoogste genade en ontferming geopenbaard, waarin de hemel met de aarde, de eeuwigheid met den tijd zich verbonden heeft; zij ontwikkelen de daadzaken der verlossings-geschiedenis of de triomfen van trouwe belijders voor onze oogen, om ons te troosten in de droefenissen van het tegenwoordige, aan te moedigen in de gevaren, boven de wisseling van het vergankelijke te verheffen tot de rust en blijdschap van het onvergankelijke aanzijn. Maar nu is het geenszins voldoende, de gebeurtenissen der feesten slechts in het geheugen terug te roepen. Veelmeer moeten de in de gebeurtenissen vervatte geheimenissen der zaligheid in ons binnenste leven opgenomen worden, de geschiedenis moet zich geestelijker wijze in ons herhalen, indien het verheven doel der feestelijke viering volkomen bereikt zal worden. En opdat de geloovigen des te meer in staat zouden zijn, zich in den geest tot het geheimenis des feestes te verheffen en de genaden er van in zich op te nemen, had de Kerk de Vigiliën met hare ascetische en godsdienstige oefeningen voorgeschreven.
De viering der Vigiliën des nachts bestond langen tijd in de Kerk, en echte vrome mannen, zooals Ambrosius, Augustinus, Chrysostomus, Hieronymus, Lanctantius enz. wekten in hunne redevoeringen de geloovigen op tot leven-
267
digc en godvruchtige deelneming er aan. Doch ten laatste slopen er wanordelijkheden bij in, die zoo schreeuwend werden, dat het Concilie van Auxerre ze geheel verbood. Enkel in de kloosters worden zij meestal nog waargenomen.
De bisschoppen bepaalden daarentegen een »oorfeest van de liooge kerkfeesten, dat den vorigen dag met de vesper begint. Tot aandenken aan het oude kerkgebruik zijn overigens in de heilige Missen en in de Kanonieke getijden de „kerkelijke Vigiliënquot; behouden.
In de afzonderlijke bisdommen richten zich de voor het gansche jaar ingevoerde Vigiliedagen naar het voorschrift der hoogwaardigste bisschoppen, en de aan de kerkdeuren aangeplakte „vastenverordeningenquot; geven ze op.
Zoo zijn — bijv. — in het bisdom Ments 6 Vigiliedagen, namelijk: de dag vóór Kerstmis, Paschen, Pinksteren, de dag vóór Maria Hemelvaart, de Zaterdag vóór het feest van Petrus en Paulus en de dag vóór Allerheiligen. —
Met de Vigilie werden vroeger bij den godsdienst de tot dien tijd door den priester gedragen donkere gewaden met bontkleurige verwisseld en koor en altaar feestelijk getooid; en zoodra de voorlezer de geboorte des Heeren aankondigde, wierpen zich alle aanwezenden op de knieën om het Christuskind aan te bidden. —
De tentoonstelling der krib in de Kerk.1)
Uit; Bladen voor de jeugd, van Isabella Buaun.
Joannes Laicas schrijft:
Dat is wel een zalige, heilige, gewijde tijd en daarom
Dr. Johannes Tlieodor Laurent, bisschop van Chersonesus, maakt in zijne heerlijke, diep geestelijke, echt Christelijke, nChristologische Predikatiënquot; de opmerking.
De onverstandige hoovaardij van dezen tijd heelt do afbeelding van de krib en het kindje Jezus al lang uit het godshuis verbannen — als eene bij den ernst van den godsdienst ongepaste beuzelarij. Als ware het der Kerk onwaardig, datgene voor te stellen, wat de God-mensch zich verwaardigd heeft te worden en te zijn! Als behoorde
heeft men hem niet, slechts in de kerken feestelijk gevierd, maar ook in de huizen trachtte men de gewijde dagen te vieren en dit geschiedde met al de zinrijkheid en de innigheid, die het hart des volks versiert, dat is daar, waar het nog onbedorven isj dit geschiedde met eene blijdschap en een lust, die heilig waren, en al het aardsche hemelsch bevleugelden. Kom mede en laat ons de kerk beschouwen, en als wij dat gedaan hebben, dan zullen wij ons afvragen: Waarom kunnen wij niet hetzelfde doen?
Waarlijk het is al eene hartelijke blijdschap, als wij daags vóór den feestdag in de kerk gaan en den lieven, ouden koster of een eerwaardigden kloosterbroeder zien, terwijl hij het kribje met zooveel zorg bouwt. Boven den ingang der grot, die tot stal voor de osjes en ezeltjes ') dient, heeft hij een op houten stammen rustend strooien dak gelegd; thans plaatst hij de krib vóór de dieren en legt het harde stroo en dekt er een doek in. Dan haalt hij het kindje uit de kist, die naast hem staat, kijkt het
rtc krib van Jezus Christus niet even goed als het kruis van Jezus Christus tot de heilige geschiedenis en tot de Christelijke geheimenissen! Als had de Christelijke ziel niet even goed de afbeelding van liet Kindje in de krib noodig als die van den Gekruisigde op Golgotha! Als had het beeld van het Christuskind niet evenveel recht als het beeld des Gekruisigden ook naast het heilige Sacrament van Christus te staan tot herinnering!quot; —
') Dr. IViolfgang Memel zegt in zijne Christelijke symboliek: //Terwijl os en ezel aan de krib des Heilands gepaard worden, waarop reeds het voorafbeeldende woord van den profeet Isaias betrekking heeft, als hij zegt:quot; De os kent zijn eigenaar en de ezel de krib zijns heeren; maar Israël kent mij niet!quot; Is. 1:3. — vertegenwoordigen zij het geheele dierenrijk, de os de reine, de ezel de onreine dieren. In het 5de boek van Mozes 22: 10. wordt deze tegenstelling uitgedrukt met de woorden; //Gij zult niet met os en ezel te gelijk ploegen.quot; Deze beide dieren aan de krib staan parallel met de beide moordenaars aan het kruis. Zij verhouden zich als de vruchtbare en de onvruchtbare grond, in welken de zaaier hetzelfde zaad strooit. De os beteekent dus slechts de voor de zaligheid vatbare, en de ezel de haar afwijzende zielen.quot; —
269
recht vriendelijk in het kleine gelaat, kust het met vrome lippen en legt het op de doeken. Daar beschouwt hij het met heldere oogen vol liefde en wordt het hem bijna te moede, als den heiligen Antonius, wien de Moeder Gods verscheen en het kind Jezus op de armen legde. Men verhaalt van den broeder da Fiesole, die een der grootste schilders uit den ouden tijd was, dat hij, als hij zijne beelden ontwierp, vooraf knielde, en dat er stroomen tranen van geestdrift en van medegevoel met het lijden van Christus en de martelaars over zijne wangen vloeiden. Zoo gaat het ook onzen kloosterbroeder, die nu, het salve regina biddende, het beeld der heilige Moeder Gods en dat des pleegvaders Jozef aan beide zijden van het Christuskindje plaatst, nadat hij vooraf den grond netjes met wit zand bestrooid heeft. Daarmede is de hoofdzaak gedaan en nu begint hij aan de omgeving. Het op hooge hoopen liggende mos maakt den bodem uit, waarop zich links de huizen van Bethlehem in snelle opeenvolging verheffen. Prissche pijnen en dennen beschaduwen ze en vormen rondom heen ruime wouden. Rotsen vertooncn zich in de vlakte en vijver en beek van spiegelglas schitteren door het rijke groen. Nu wordt het ook levendig in het groote landschap, want op het gebergte vertoonen zich hert en ree, leeuw en lam, en aller loop is naar de krib gewend, waar de Brenger van allen vrede rust; de aarde is weder het parijdijs. Doch niet alleen de dieren snellen toe; de menschen hooren het bericht des vredes uit den mond der engelen; boven de krib houden de engelen op fladderende linten de begroetende woorden: „Gloria in excelsis deo et in terra pax hominibus qui bonae voluntatis sunt,quot; En nu zie, hoe allen thans naar de krib trekken, de krijgsman en de priester, de monnik en de non, de burgeren de boer, de moeders met hare kinderen, onder welke zelfs liet kind in de luiers. Joden en Mooren, Turkenen wilden, want allen zullen toch den vrede verkijgen, die van goeden wil zijn. De lieve broeder glimlacht, als hij den Jood
270
met zijn vuurroodden baard uit de figurenkist haalt en hij maakt hem bijzonder netjes schoon, zet nog den tempel op Sion en steekt de lichten vóór de krib, in de wouden en op de bergen aan; in de brib lag toch het eeuwige Licht, dat alle menschen verlicht. Welk een schoon beeld heeft de broeder zoo geschapen! Thans knielt hij er voor neer en groet het Kindje en de Moeder, den lieven heiligen Jozef en de engelen; dan doet hij alle lichten uit en gaat in zijne cel, het heilige uur van middernacht afwachtende. —
Zoo zag het er in mijne jeugd in de kerk uit en hier en daar bestaat het gebruik nog heden. En wat was dat den volgenden morgen na de eerste heilige Mis, die reeds door den tijd, waarop zij gelezen wordt, iets zoo plechtigs en verheffends heeft, een toeloop naar de krib! Bij het Offertorium klonken van het orgel de heldere herdersklokjes in het herderslied, dat de organist speelde, en die verplaatsten reeds de harten aller geloo-vigen bij de herders in het veld, ja het Gloria had reeds eene hoogere beteekenis, en daar stond nu alles in het beeld des broeders voor hunne oogen. De oude man daar heeft het kribje al zeventigmaal gezien, maar het is hem heden toch weer nieuw, gelijk al het heilige eeuwig nieuw blijft, en hij stemt, zoo goed het maar gaan wil, jubelend in de Kerstliederen in. Vrome handen brengen kleine kaarsen, cn de eene wordt na de andere op het groote kaar-senrek vóór de krib aangestoken , en elk nieuw lied en elke nieuwe kaars vermeerdert den jubel om het arme strooleger van den rijken God. Zoo innig begon het hart de viering van den heiligsten, wonderbaarsten nacht, en den ganschen dag knielden vrome menschen voor den Heiland in den stal, maar vooral de kinderen voor het goddelijke Kind, den grooten Kindervriend. De ouden en de kinderen hadden hunne bijzondere liederen, maar daarbij bestond geen onderscheid, want de ouden waren kinderlijk gebleven in het vrome geloof geheel hun leven
271
lang, en de kinderen waren in het geloof opgevoed. Hoe hebben wij ze zoo veelvuldig vergeten, die schoone liederen vol van de diepste innigheid en van verheven vlucht! Het zal dus niet ongepast zijn, als wij er hier eenige mededeelen, niet zonder den hartelijken wensch, dat zij alle, alle spoedig weer overal klinken mogen. Zoo zongen o. a. de ouden:
Het heil der wereld, een klein Kind Is 't, wat men in de krib thans vindt ;
Laat ons dus danken Met blijde klanken En Innigheid Het Kindje tot in eeuwigheid:
O Jezus, o Jezus!
Het Kind is God en mensch tegelijk,
O Menschheid, hoe genaderijk!
Laat ons dus danken enz.
De gouden kist, o menschheid, is De schat, waarin de Godheid is!
Monstrans, o menschheid, o Monstrans,
In u hebt gij de Godheid gansch!
God is der menschheid ingelijfd.
Die eeuwig in de menschheid blijft!
Dat zong in het Latijn eer monnik in zijne arme cel; maar spoedig was het vertaald en vloog het in Duitsche tonen door het gansche volk. Hier nog een ander:
Zij trokken van Jeruzalem Maar 't kleine stadje Bethlehem,
Daar, afgewezen overal,
Begaven zij zich in een stal.
Die open stal had scheur op scheur,
Zij had noch venster noch een deur,
272
Do wind en sneeuw dringt overal Naar binnen, sneeuw bedekt den stal.
Een planken krib was daar gezet; Dat was Zijn wieg, zijn kinderbed.
De krib vol vuil, ellendig slecht,
Gods Zoon werd daarop neergelegd.
Dat Kind zoo koud, zoo bitter arm, Een os en ezel ad'men 't warm.
En als het vee .niet ademt meer. Wordt zwart van koude 't Kindje teer.
Aan 't oog hing Hem de traan als glas Daar die tot ijs bevroren was.
O Christen, opent hart en zin.
En warm daar 't godlijk Kindjen in !
Dikwijls legde men ook het kind Jezus niet in eene krib, maar maakte Hem trouwhartig en medelijdend eene wieg, bij welke jong en oud zat, het Kindje wiegende, gelijk het volgende lied leert:
Komt, wiegen wij thans weder Het Kindje zoet en teeder.
En zeeg'nen wij dat Kind Van God en mensch bemind:
O Jezusje zoet! O Jezusje zoet!
Laat ons voor 't Kindje buigen,
Hem liefde en dank betuigen,
En juichen vroolijk, blij,
Ja, triomfecren wij :
ü Jezusje zoet! O Jezusje zoet!
Z't o
Laat ons voor 't Kindje zingen ,
En laat ons oiïei' dringen In 't oor van Godes Zoon,
Den lol' klink' voor Zijn troon :
O Jezusje zoet! O Jezusje zoet!
Laat ons Zijn handen, vooten En vurig hartje groeten,
En schonken hem alle eer,
Als onzen God en Heer.
O Jezusje zoet! O Jezusje zoet!
Verhellen wc onze tonen,
Hot Kindje zal ons loonen Die hulde aan hem gebracht,
Als 't blij ons togenlaclit.
Ü Jezusje zoet! O Jezusje zoet!
Zoo zongen de kinderen, en het heeft gewis aan liet goddelijk Kindje behaagd, daar boven in den hemel beeft Hij Zijne goddelijke hand ten zegen over de zingenden uitgestrekt, en met Hem heeft gewis dc lieve Moeder Gods ook gelachen. Van die wiegeliederen zijn er zeer vele, en alle hebben denzelfden innig hartelijken, kinderlijken toon. —
Zoo ging het voort tot het Driekoningenfeest. Eenige dagen vooraf zag men eene ster nit de verte komen, dan verschenen de drie koningen en gingen eiken dag een eind van den weg, dien de ster nam, totdat op den feestdag zeiven de ster boven de krib stond en de drie koningen aanbiddend goud, wierook en mirre in den stal offerden. Alsdan klonken do schoone Driekoningsliederen, van welke wij er nog vele bezitten. In de Octaaf van het feest trokken de koningen weer naar huis en op den laatsten dag der Octaaf verdween het geheele beeld en werd weer in de figurenkist geplaatst. —
De beroemde schrijver voor de jengd, de vervaardiger van het gemoedelijke verhaal ,/de Kerstavond,quot; Christoffel von Sckmhl, schrijft eveneens in zijne herinneringen;
A. UiiNr.Aiu. Kmtklokjc. t. ^
274
Droegen er do kloosters niet weinig toe bij, om den godsdienstigen zin onder de inwoners mijner vaderstad Dinkelsbühl te bevorderen, niet minder dienden overoude, bestaande gebruiken er toe, om de groote waarheden van onzen heiligen godsdienst aan het volk te verzinnelijken en het aandenken daaraan van tijd tot tijd te verlevendigen. Duidelijk herinner ik ze mij nog thans; zij maakten op mijn kinderlijk gemoed een onuitwischbaren indruk en verwekten eveneens vrome gevoelens in mij. — Zoo werd in een zijgang der Katholieke parochiekerk met Kerstmis telkens eene krib geplaatst. De ijverige pastoor der stad met name Grasmeier, liet ze, toen wij kinderen ouder werden, vernieuwen en prachtig versieren. Het geheel stelde een aangenaam landschap voor, een breeden berg met vele hellingen en zijwegen en bovenaan de stad Bethlehem; beneden waren eene groote rotsgrot, in welke Christus geboren werd, en het omringende dal te zien. De personen verschenen in smaakvolle kleeding. Hooiden eu handen waren door een voortreffelijken beeldhouwer geheel naar de kunst bewerkt en door een even kunstrijken schilder geschilderd. De geheele geschiedenis der jeugd van Jezus werd op die wijze voor eu na voorgesteld. Het kind Jezus in de krib, Maria en Jozei' en daarbij de aanbiddende herders, de heilige die koningen, de vlucht naar Egypte eu ten laatste de twaalfjarige Jezus in den tempel. De regeling der tooueelen was aan een in zijne soort zinrijken man toevertrouwd, die bijna eiken dag eene verandering wist aan te brengen, waarmede hij de tusschengebeurtenissen der hoofdgeschiedenis aanvulde, 's Avonds vóór den heiligen nacht bijv. was de stal nog ledig, en twee engelen waren daar en weerden de spinne-webbeu at'; in den heilige nacht bemerkte men het kind Jezus, Maria en Josef in de rotsgrot, en ter zijde den engel en de herders; maar op den Kerstdag zeiven waren de herders toegekomen, om het goddelijke Kind te aanbidden; vervolgens zag men herdersknapen en herdersineisjes
niet landelijke geschenken, een lam of een paar duifjes, met eieren of vruchten naar de krib snellen. Eer de heilige drie koningen kwamen, vertoonden zich de voorrijders en loopers; hierop verschenen de heilige drie koningen alle drie te paard; eindelijk waren zij voorgesteld knielende voor het goddelijke Kind en hunne geschenken aanbiedende; hun talrijk gevolg vervulde het gansche dal rondom. — Ik ben op geen uur van den dag door de kerk gegaan, zonder dat ik menschen, vooral moeders en kinderen, zoowel van de Katholieke als Evangelische geloofsbelijdenis, voor de krib staande, heb opgemerkt. — De waardige pastoor der stad verzekerde, dat hij voornamelijk uit liefde voor de kinderen aan die krib zooveel besteed had. „Deze voor ons heilbrengende geschiedenissen,quot; zeide hij, worden zoo aan de kinderen aanschouwelijk gemaakt.quot; — „En hoe veel volwassenen zijn in dit opzicht ook nog kinderen!quot; zeide mijn vader. — De tentoonstelling der krib in de huizen.
In de meeste familiën heeft men ook nog het vrome gebruik bewaard, in een of ander stil kamertje van het huis de heilige krib te plaatsen en er dikwijls aanmerkelijke sommen aan te besteden. Men wil naar vermogen ook bij zicli het goddelijke kind Jezus met eene glorie omringen. En om niet mis te tasten, haalt men bij den geestelijke raad, iioe men de decoratie en de kleeding der daarbij behoorende personen geschikt en gepast moet inrichten.
Het tooneel zeil bestaat meestal uit eene hobbelige stellage met onregelmatige verhoogingen en verdiepingen, waarvoor een doek gespannen is, als rotswerk geschilderd en met spiesglans of Moscovisch glas op de lichtpunten dik bestrooid. —
Op het meest uitstekende deel dezer heuvelachtige streek is nu de decoratie eener stad, zoo goed het gaan wil, aangebracht, met torens, tinnen, poorten, bruggen, soms in werkelijkheid, soms slechts geschilderd. Dit stelt Bethlehem voor. Naar of van deze stad loopen verschei-
liS*
•gt;nlt;
dene wegen met sierlijke leuningen ingesloten en niet boompjes en bloemen bezet. Hier vertoönen sdch pelgrims in onderscheidene drachten. Overal bemerkt men holen, bronnen, grotten, en daar zitten dan reizigers in groepen of eenzame bidders, hier een kluizenaar bij doodshoofd en gebedenboek, ginds eene herderin met hare lammeren. Een bont leven heerscht en beweegt zich in dit gebied. —
Doch op het benedenvoetstuk, waarop zich dit alles verheft, bevindt zich de eigenlijke voorstelling, die de opmerkzaamheid en godsvrucht zeer bijzonder boeit. Het is de stal te Bethlehem met de krib. Daarin ligt, bevallig uit was gevormd, bet lieve, zoete kind Jezus, Maria staat rechts, de heilige Josef links, een osje en een ezeltje vertoonen zich op den achtergrond, en liefelijke herders knielen rondom en bidden aan. Met gestampt Moscoviscb glas is de geboortegrot het allermeest versierd en zij schittert als in hemelschen glans, wanneer de ontstoken waskaarsen en waskaarsjes hot geheel verlichten. Midden boven den stal zweeft een engel met vleugels van klatergoud en draagt in beide handen een briefje, waarop het „Gloria in excelsis Deo!quot; met groote letters geschreven staat; deze engel zelf wordt ook rechtstreeks „Gloriaquot; genoemd, en noodigt de toeschouwers uit tot vereering en aanbidding dès geheims van de menschwording des ééngeboren Zoons Gods. Allerlei dieren, vooral lammeren , kameelen en olifanten, bevolken de overige vrije ruimte vóór de geboorteplaats van den Heiland.
Alles is hier plastisch voorgesteld, dikwijls zijn de gebouwen met onnoembare moeite en waarlijk kunstig, met nauwkeurige inachtneming der natuurlijkheid, samengesteld, de boomstammen zijn met bast en een fijn mos-mozaïk bekleed en de bloemen keurig en sierlijk uitgesneden. Door kunstige vervangstukken verkrijgt dit deel der decoratie een altoos afwisselend aanzien, telkens in overeenstemming met de voor te stellen voorwerpen gedurende den geheelen Kersttijd. — Geheel vooraan pleegt
277
een bedelaar te staan, die een houten been lieeft, en die in de eene hand een offerbuidel draagt, waaraan beneden een schelletje hangt; bij het binnentreden van gasten wordt het mannetje met een touwtje in beweging gebracht, het neigt zich en verzoekt om eene aalmoes voor het arme kind Jezus. Deze aalmoes wordt gewoonlijk tot ondersteuning van een armen wees in den naam van Jezus aangewend. De lijst van dit alles bestaat uit fris-sche dennetakken, op welke lichten branden, en de geur hunner harstlucht wordt tot den lietelijksten wierook. i)
Bij deze voorstelling der kribben vergadert eiken avond de geheele familie, jongen oud, knechts en meiden, bidt luide den heiligen Rozenkrans en zingt dan nog met blijde bewogen hart voor het gebenedijde Christuskind een wiegelied. Ook de buren komen, en zelfs den armsten kinderen is vriendelijk de toegang veroorloofd. —
In zijne ^ Herinneringenquot; verhaalt Chrldoffel von Sc Amid:
De broeder mijner moeder, met name Jozef Kartel, een nog ongehuwde jonge man, die allerlei fraai blikwerk vervaardigde, bezocht ons, vooral in den winter, alle avonden. Hij was altijd vroolijk en vol grappige zetten. Wij kinderen waren altijd allen zeer blijde, als „Oom Josef' kwam, gelijk wij hem noemden. Om ons kinderen en den kinderen eener andere zuster en ook van eenige buren genoegen te doen, had hij in een hoek zijner woonkamer tusschen de twee vensters eene zoogenaamde „Kerst-
') August Lewald schrijft in zijn panorama van Munchen; „De kapelmeester Pieter von Winter, een der grootste gezang-componisten van zijn tijd, bezat eene krib, die op zes duizend gulden geschat werd. De vrij groote figuren waren alle zeer rijk gekleed, zelts edelgesteenten en parelen bemerkte men er aan. De vereischten) gelijk bijv. het vaatwerk bij de bruiloft te Cana, waren zeer sierlijk en kunstig van zilver vervaardigd en grootendeels verguld. Daarbij was het geheel van zeer IVaaie dccoralii'n en machincrieöu voorzien cn vertoonde kunstig waterwerk en veranderingen.
378
kribquot; geplaatst. Men zag een grooten berg, met rotsen en wondjes en vertrooide landelijke hutten. Geheel boven op den berg bevond zich de stad Bethlehem. Als hij ons des daags de krib liet zien, rookten alle. schoorsteenen der stad; des nachts waren alle vensters verlicht. Dit werd door eeno kolenpan met wierook of eene kleine lamp bewerkt; die hij in het binnenste der stad plaatste, welke nit blik vervaardigd en sierlijk in olieverf geschilderd was. Beneden in het dal bevond zich aan den eenen kant eene groene vlakte met vele schapen en lammertjes en met den herder, die op eene schalmei speelde. Aan den anderen kant was een klein meer van werkelijk water, in welks midden, zoo dnn als het fijnste zilverdraadje, eene fontein sprong. Op het meer bevonden zich twee zwanen; als men haar een klein rood staafje, dat gereed lag en aan welks pnnt wat brood bevestigd was, voorhield, dan kwamen zij nader; maar vertoonde men haar het breede einde van het staafje, dan weken zij terug. Dit wonder van den ons nog onbekenden magneet verhevigde ons kinderen zeer. Maar de grootste vreugde verschafte ons het goddelijke Kind benevens Maria en Josef; ook de aanbiddende herders en de heilige drie koningen, die met alle koninklijke pracht verschenen. —
Nog op dit uur herinner ik mij alles zeer helder en duidelijk; en zonder die herinnering ware gewis het verhaal ,/de Kerstavondquot; ') niet tot stand gekomen. — Met betrekking tot de kunst had dit alles wellicht geen waarde. Ten opzichte van de chronologie was veel verkeerd en geheel mis. Uit de muren van Bethlehem staken bijv. kanonnen uit; de eerwaardige grijsaard Simeon had een bril op; de heilige drie koningen waren met den dubbelen adelaar of een ridderkruis getooid. Maar dit alles hinderde ons kinderen niet. Wij waren daarbij zeer godsdienstig
') Het beroemde verhaal bevind zich in „Gezamenlijke werken von den pchrijvcr rlnr Piinsclieicrcn.quot; Doel !.
370
gestemd, hetgeen wel niet zonder winst was voor het gansche leven. —
„Ik heb verscheidene kribben in Italië gezien— zoo verhaalt pater Lahai uit dc Dominicaner-orde, een reiziger in de vorige eeuw — ,/die zeer goed bedacht waren; vele menschen houden zich daarmede bezig en trachten elkander te overtreffen. Maar een zeker prelaat aan het Roomsche hof, die zeer rijk en vroom was, overtrof in de eerste jaren, toen ik mij te Rome bevond, de anderen ver. Hij maakte van geheel zijn paleis een Praesepe (krib): het plein, de trappen, de galerijen, eene geheele reeks van groote en kleine zalen, voorvertrekken en kamers waren nauwelijks toereikend, om datgene daar te stellen, wat de verbeeldingskracht van dezen vromen persoon verzonnen had, om Bethlehem en zijn omtrek, den stal, de krib en de daartoe behoorende zaken voor te stellen. De figuren hadden welgemaakte wassen gezichten, prachtige kleederen overeenkomstig den stand der personen, do verlichting kon niet schitterender zijn. Naar verscheidenheid van plaatsen en van dc personen, die kwamen, had men verschillende concerten; men hoorde boerenmnziek, er waren schaap- en koeherders, men hoorde zakpijpen en doedelzakken, citers en luiten, violen voor lieden van hoogeren rang. Er werden verrukkelijke mu-ziekkoren uitgevoerd, terwijl de engelen den herders de geboorte van den Messias aankondigden. Men moet zich echter niet verbeelden, dat die gezangen en muziekkoren altijd zouden voortgeduurd hebben, alle muzikanten van Rome zouden daartoe niet voldoende geweest zijn; men hoorde ze slechts op zekere uren, of als de kardinalen en andere persohen van hoogen rang kwamen, om deze godsdienstige plaats te bezoeken. Men beweerde, dat deze toestel den prelaat veertien tot zestien duizend gulden gekost had, eene som, die hij licht besteden kon, daar hij van eene zeer rijke familie afstamde.quot; —
280
Waartoe die verkwisting? zal misscliien menigeen uitroepen. Ik wil er eeno vraag tegen doen: indien de wereldsgezindheid hare theaters, hare operagebouwen, hare plaatsen van uitspanning met onzaglijke uitgaven bouwt: waarom zegt dan niemand iets daartegen, waarom verwondert men zich dan daarover niet? Heeft dan de. geestelijke blijdschap, liet welgevallen in geestelijke zaken niet ook ten minste dezelfde rechten, als de dikwijls booze en zondige wereldsgezindheid? Een onderscheid bestaat er zeker tusschen beiderlei soorten van vermaken: het eene verheft en schenkt weer nieuwen moed om God te dienen en de moeielijkheden van zijn stan d te dragen het andere ontzenuwt, laat ten laatste mismoedigheid achter en maakt ongeschikt tot elke zware taak, tot het verdragen van het veelvuldige lijden des levens. Hij, die den stal te Bethlehem gezien en met liefde beschouwd heeft, zal die niet meer tevreden naar zijne hut of tot dc moeielijkheden des levens terugkeeren, dan hij, die juist met overprikkelde zinnen den ijdelen pronk en de bedwelmende muziek des tooneels verlaat? En is het den armen, die geen tooneel en concert kunnen bezoeken, omdat zij er te onbemiddeld toe zijn, niet te gunnen, dat zij, van zoovele wereldsche vermaken uitgesloten, ten minste geestelijke genoegens hebben en aan geestelijke voorstellingen hunne oogen weiden? —
Heeft bij ons dc krib in de stille kamer, bij welke wij ons zoo te huis gevoelen, als het buiten stormt en sneeuwt, eene bijzondere bekoorlijkheid; de Zuidlanders vinden er weer een bijzonder genoegen in, haar in de open lucht, in een stil boschje, of onder groenende boomen te plaatsen. Want daar verspreidt zich thans zachte, warme zonneschijn over de gansche streek, terwijl wij door de koude in huis gehouden worden. Zoo bouwen dan thans de voorname Napolitanen hunne kribben op het dak van het
381
huis, onder bloeiende ot' ten minste groenende boomen en struiken, gelijk zij ook gewoon zijn, de kostelijkste en schoonste boomen en planten daar te plaatsen. Want de daken in het zuiden zijn, gelijk gij, lieve lezer, wellicht reeds weet, niet spits, gelijk bij ons, maar plat; men kan daarop wandelen, tafels plaatsen, gezelschappen noo-digen, ja als 't ware een tuintje aanleggen. Maar de schoonste tooi dezer liefelijke plaats zullen wel de kribben zijn, die er thans staan, en de innige jubel, als het Ave Maria daarvoor klinkt. —
De plaatsing der krib in het hart.
Het eigenlijke Adventswerk bestaat daarin, dat wij voor het goddelijke kind Jezus in ons hart eene zeer bevallige krib inrichten tot zijne opname: als wij het met kinderlijke godsvrucht, vurige liefde en offerwillige toegenegenheid in de heilige Communie willen ontvangen.
Hoe men nu zijn hart tot eene bevallige krib bereiden kan, daartoe moge ons als wegwijzer een briefje dienen, dat vroeger de vrome maagd Bartholomea Capüaneo (geboren den 13 Januari 1807 te Lovere, een dorp bij het Iser-meer, later mede-oprichtster van een opvoedingsgesticht onder den naam: //Dochters der Christelijke liefdequot;) aan eene schoolzuster schreef. Het luidt:
,/Geliefdste zuster! Dat lieve Kindje, hetwelk in de krib te Bethlehem op alle geloovigen wacht, opdat zij komen om Het te bezoeken, zal dat wellicht van ons verlaten zijn ? Ach neen ! Zijn wj niet ondankbaar jegens den liefderijksten Jezus, die voor onze zaligheid alles, alles gegeven heeft! In deze dagen des heiligen Advents of der voorbereiding tot de geboorte van Jezus, ach! laat ons in ons hart eene gemakkelijke en sierlijke woning bereiden, opdat ons dierbaar geliefd Kindje daarin kunne rusten. Maar hoe zulten wij de krib van ons hart versieren? — Hoe? Met de afsterving, met het gebed en de beschouwing, met de nederigheid en met den ijver. — Dit zijn de sieraden. —
■Z8-Z
En moet het. niet onze pliclit zijn, zulk een gast., den Godmensch Jezus Christus, onzen Heiland en Zaligmaker, bij Zijne aankomst eene zooveel mogelijk niet onwaardige herberg te bereiden? of willen wij het toelaten, dat zooveel andere zielen, die minder dan wij van Jezus begenadigd zijn, Hem een reiner, vuriger, meer afgestorven hart brengen, dan het onze is? Acli neen, dat zal nooit gebeuren! Nemen wij dus het. besluit, datgene te doen, wat de liefderijke Heer van ons wil; begeven wij ons dikwijls in gedachten naar de heilige krib, en bidden wij nu Jezus en dan Maria om raad voor ons doen en laten, en zij zullen ons zeggen: wij moeten deze of gene ijdelheid all eggen, ons in dezen tijd nederiger kleeden, die begeerlijkheid, dat zoete genot, die ook onschuldige uitspanning nalaten, ons van dat ook geoorloofde genoegen berooven, bij die beweging de oogen neerslaan, dat woordje verzwijgen, die beleediging vergeven, kortom — alles doen, waaraan Jezus en Maria een welgevallen hebben. — En o welk een troost, als men hun 's avonds een klein geschenk van zulke vrijwillige afstervingen brengen kan! Ach, het lieve kind Jezus neemt alles aan, ook de kleinste zaken, en vergeldt ze met groot. loon. Welaan dan, geliefde zuster, beijveren wij ons om strijd, wie van ons God het meest liefheeft. Ik weet, dat gij de overwinning zult behalen; dat is hetzelfde; ik zal ten minste trachten, — u na te streven, en nwe deugd moet mij aandrijven, in de liefde Gods meer en meer toe te nemen. Beveel mij, bid ik n dringend, bij den Heer aan; tot wederzien in den hemel; maar vooraf in de zaligende grot te Bethlehem! Vaarwel; leven Jezus en Maria!quot; —• i/O hoe zaligend moet het zijn,quot; roept de vrome, priester Almrado uit, ,/den Verlosser Jezus Christus in het allerheiligste Sacrament des Altaars in ons hart op te nemen! — Hij is te Bethlehem in een stal ingekeerd en heeft hem door Zijne tegenwoordigheid in een paradijs van lofzingende engelen veranderd; Hij is in het huis van
283
den zondigen Zacheüs ingekeerd, en iieeft hem alle zonden vergeven; Hij is in het voorgebergte neergedaald, en heeft door Zijne genade den donkeren en treurigen kerker in heerlijkheid en blijdschap der verlossing doen verkceren!quot; — „Dit Sacrament is toch,quot; gelijk de heilige Bernardm getuigt, „het Sacrament der Sacramenten; want het bevat den Heiligste der heiligen, de liefde aller liefde en de zoetheid aller zoetheden. Daar proeft gij, o mensch, als op eene plaats van overvloed, beken van melk, rivieren van honig en hemelschen balsem! Daar drinkt gij uit de bron der heiligheid en der genade, wijl gij den Oorsprong der heiligheid en der genade zeiven in u opneemt !quot;
O gelukzalig de Christen, die in dezen hoogheiligen tijd zijn hart recht waardig en in alle liefde tot Kerstkrib toebereid heeft ; hom zal het nooit ontbreken aan den hemelschen Kerstzegen uit het gebenedijde hart van het
ChrislusMnd! —
Uitnoodlging aan Jezus ora in liet hart in te keeren.
Ster in 'tdonkre van den naclit,
Die dor wereld blijdschap bracht,
Jezus zoet,
Kom met spoed In mijn hart en mijn gemoed.
Zie, Uw Hemel is in mij,
« Dat hij U ter woning zij;
Jezus mijn,
Kan het zijn,
Kom, eer nog de dag verschijn.
Aller zonnen heerlijkheid Overtreft Uw majesteit;
Want Uw schijn,
Jezus mijn,
Is, wat duizend zonnen zijn
284
Gij verlicht, verheerlijkt al Wat was, is en wezen zal;
Vol van pracht Wordt dc nacht,
Wijl Uw glans hem tegenlacht.
Schoonste ster aan 's Hemels trans,
Overal verspreidt Oe Uw glans,
Wijd en veer.
Geeft me' U eer.
Dient men U als God den Heer.
Gouden licht van ziel en zin ,
Toef niet, maar treedt bij mij in,
Kom met spoed,
Jezus zoet,
In mijn hart en mijn gemoed.
De drie h. Missen op het Kerstfeest.
(Naar: de drie h. tijden en feesten, van Dr. Mar km Adam Nickel. )
De menscliwordin^ van den ééngeboren Zoon Gods, de geboorte van Jezus Christus is de merkwaardigste en wonderbaarste, de verheffendste en zegen rijkste gebeurtenis der gansche wereldgeschiedenis, het grootste geheimenis van onzen heiligen godsdienst, de grond en de wortel aller zaligheid van elk schepsel. De Kerk verheerlijkt, daarom het geboortefeest van Christus met allen glans van haar godsdienst en tracht door verheffende plechtigheden en beteekenisvolle gebruiken de geloovigen op de groote beteekenis van dezen dag opmerkzaam te maken. Lang bereidde zij zich voor dat feest voor. Zij voerde de geloovigen in de vier weken des Advents terug naar de jammervolle tijden vóór Christus en vertegenwoordigde hun die treurige, donkere dagen, toen de oude wereld onder de heerschappij der zonde en des doods zuchtte en vol vurig verlangen om redding en verlossing riep. De Kerk trachtte daardoor in de harten der geloovigen geloof
aan en verlangen niiav den Heiland op te wekken; met de oude wereld moeten zij hunne eigen onmacht en behoefte aan verlossing erkenen, met haar den schrik van de heerschappij der zonde en des doods gevoelen en vol verlangen uitroepen : „Dauwt hemelen den Rechtvaardige , wolken regent Hem neer, de aarde ontsluite zich en doe den Heiland voortspruiten!quot; Isaias 45 : 8. Zie! de hemel heeft eindelijk den Rechtvaardige gebracht, de Heiland is geboren, welke is Christus de Heer! Luk. 2 : 11. De huiveringen van den nacht worden door hemelsch jubelgezang verdreven, den menschen, die van goeden wil zijn , wordt vrede en redding verkondigd, de velden van het paradijs zijn weer geopend, de vloek is verdelgd, de Vredevorst heerscht, die de engelen minnend leidt, en de zalige geesten met de menschen vereenigt.
De Katholieke Kerk tracht op allerlei wijze den geloo-vigen de groote beteekenis dezer wonderbare en aanbid-denswaardige daad van de goddelijke liefde tot bewustheid te brengen. Plechtig klokkengelui dreunt door den stillen , duisteren nacht en roept allen naar den feestelijk getooiden tempel; het orgel, dat in den tijd des Advents verstomde, vervult weer met zijne feesttonen de wijde ruimten, en vreugdeliederen klinken. Alles stemt tot blijdschap, alles wekt tot vroolijken dank op. Maar daar de heilige Mis het eigenlijke hoogte- en middelpunt van den ganscben Katholieken godsdienst uitmaakt en het onbloedige Offer des Nieuwen Verhonds het is, waaraan alle geloof, alle hoop en alle liefde der geloovigen ontstoken wordt, en waarmede deze al hunne godsdienstige gevoelens en beschouwingen, eiken dank en elke bede moeten vereenigen ; zoo tracht de Kerk juist in de viering er van den geloovigen het gansche beeld van het Kerstfeest te ontsluieren en het geheimenis der menschwording van den Zoon Gods nader tot hunne harten te brengen.
Van de oudste tijden af heerschte het gebruik, dat op het heilige Kerstfeest het heilige Misoffer driemaal door
386
één en denzelfden priester gebracht moclit worden. Wanneer liet ingevoerd werd, is niet nauwkeurig te bepalen-Eenigen meenen, dat Paus Leo dit het eerst bepaald heeft, anderen leiden het af van de te Rome op dit feest gebruikelijke processiën. De eersle ging om middernacht naar de kerk Maria Magïore, de tweede tegen den morgen naar de kerk der he'ü'tge Anast.asia, eener voorname weduwe, welke op den Kerstdag des jaars 300 te Rome verbrand werd, de derde op den dag naar de kerk des heiligen Petrus, waar de laatste plechtige Hoogmis gevierd werd. Tegen het einde der zevende eeuw verbreidde zich dit gebruik ook buiten Rome en werd eindelijk in de gansche Katholieke wereld ingevoerd.
Deze driemalige opdracht van het heilige Misoffer heeft eene schoone, zinrijke beteekeuis. Zij moet namelijk herinneren aan de drievoudige geboorte des eeuwigen Woords. Jezus Christus, de ééngeboren Zoon Gods, is als zoodanig van eeuwigheid geboren uit den Vader, als menscb werd hij geboren in den tijd uit Maria, de onbevlekte Maagd, en eindelijk wil Hij geestelijker wijze geboren worden in ieder menscb, die in de wereld komt. Deze drievoudige geboorte des Zoons Gods, dit drievoudige geheim der eeuwige liefde is het, waarvoor op den heiligen Kerstdag de gansche Katholieke Kerk den Vader der verlichting het heilige Offer driemaal brengt, als offer des geioofs, der hoop en der liefde.
De eerste heilige Mis begint in liet stille middernachtsuur, want stil, plechtig en geheiinnisvol is de eeuwigheid , en met den sluier van een donker geheim is de eeuwige geboorte des Zoons uit den Vader bedekt.
De tweede heilige Mis wordt bij den aanbrekenden morgen gevierd. Sedert den val der eerste menschen heerschten de zonde en de dood over de wereld en de duisternis omhulde den geest des menschen. Daar scheen bet licht in de duisternissen, Christus werd geboren uit Maria de reine Maagd, en het morgenrood van een gelukkiger dag-brak aan, bet rijk der waarheid en des levens begon.
2lt;S7
De derde heilige Mis wordt eindelijk gevierd op helderlichten dag, en herinnert aan de geboorte des Ilcilands in de harten der geloovigen. Dit is een groot geheimenis. De wind waait, waar hij wil, zegt de Heiland, gij hoort zijn suizen, maar gij weet niet, van waar hij komt, of waar hij heengaat; zoo is het ook met ieder, die uit den geest geboren wordt. (Joann. 3 : 8.) De geestelijke geboorte, het leven der genade openbaart zich in een helder, heilig leven. Christus doordringt bezielend en verwarmend den ganschen innerlijken menscli, en verheldert en heiligt zijn denken, beminnen, willen en werken. —
In de eerde heilige Mis om middernacht wordt door den priester dat Evangelie gelezen, toen de Engelen des Heeren in hemelschen lichtglans den vromen herders op het veld verschenen en hun de boodschap brachten, dat in de stad Davids de Heiland geboren is, en toen zij den heerlijken lofzang aanhieven; ^Eere zij God in den hooge \quot; Daarom wordt deze iieilige Mis de //Engelen-misquot; genoemd.
In de tweede lieilige Mis bij liet aanbreken van den morgen leest de priester liet Evangelie-, boe de herders dadelijk naar Bethlehem gingen, en daar in de armoedige grot het Kind met zijne Moeder vonden. Daarom wordt deze heilige Mis de ,/Herclersmisquot; genoemd.
In de derde heilige Mis op helderlichten dag bevat het Evangelie deze gewichtige plaats: ,/Het Woord is vleescb geworden en heeft onder ons gewoond, en wij hebben Zijne heerlijkheid gezien, als de heerlijkheid des Eénge-borenen van den Vader!quot; Om dezen hoogverheven inhoud des Evangelies wordt deze heilige Mis „de Hoogmisquot; genoemd.
De vrome Christen zal het voor geen prijs nalaten, op het hoogheilige Kerstfeest de driematige viering der heilige Mis recht godvruchtig bij te wonen, om zoo op waardige wijze bet geheim der drievoudige geboorte van Jezus Christus te vieren en de rijkelijkste zegeningen er van deelachtig te worden. —
28S
Doch waarom verwijlt de Christelijke godsvrucht op den geboortedag haars Verlossers altijd aan het altaar bij de ge-hei innis volle viering Zijns doods? — Moest en kon de dag Zijner menschwording anders en gepaster gevierd worden ? — Neen! want Zijn Offerdood was juist het hoofddoel Zijner menschwording. Om voor ons, om ter vergeving onzer zonden aan het kruis voor ons te kunnen lijden en sterven, nam Hij toch onze broze natuur aan. En hier, bij de sacramenteele voorstellingen van Zijn Offerdood op onze altaren, is Hij waarlijk, werkelijk en wezenlijk tegenwoordig onder de gedaanten des broods en des wijns; hier, in deze Zijne hoogheilige stichting, bevestigt Hij Zijn eeuwig genadeverbond met de menschheid, ook met ieder onzer in het bijzonder. Hier hebben wij Hem lichamelijk bij ons, met alle kracht en werking Zijner menschwording. Zijns doods aan het kruis op Golgotha, en Zijner glorierijke opstanding, met alle heiliging Zijns geestes, met alle vertroosting en zaligheid der gemeenschap met God, met alle borgschap en zekerheid des eeuwigen levens; hier kunnen wij hem aanbidden en aanroepen, gelijk de herders te Bethlehem. —
Welk toevluchtsoord moest en kon dus do Christelijke godsvrucht op het glorierijke feest zoeken en vinden, dat meer geschikt voor haar zou zijn, dan dit Bethlehem? Wie zou daar niet driemaal in het geconsacreerde brood en in den geconsacreerden wijn geloovig zien, overdenken en aanbidden, wat van den Heer geschied is tot onze zaligheid, en wat Hij ons liet verkondigen! Wie zou daar niet dit drievoudige leest willen bijwonen — ter eere en tot lof der drievoudige geboorte van Jezus Christus en onder de hartelijkste dankzeggingen jegens de allerheiligste Drievuldigheid , door wier genaderijke medewerking toch het Hoogaltaar in het Godshuis een nieuw Bethlehem geworden is! —
Lied des verlangens uit den ouden tjjd.
Ontsluit, o Heiland, 's hemels glans.
Daal neder van des hemels trans; Ruk poort eti deur des hemels neer.
Neem slot en grendel weg, o Heer!
Geef, hemel, dauw op berg en gouw, En daal' de Heiland in dien dauw;
Laat regenen uit wolk op wolk Den Koning over Jakobs volk!
O Aard, schiet kiemen overal. Doe groenen over berg en dal!
Dat uit Uw schoot de Heiland spruit', Op u kooin 'l hemelsch bloempjen uit.
Waar blijft Gij, 's werelds troost en lust.
Waarop der wereld hope rust?
ü kom uit 'sHemels zaal en poort. Kom, troost ons in dit jammeroord.
O schoone Ster, o helder licht,
Ontsluit Uw glans voor ons gezicht.
O Zon ga op, dat door Uw schijn Voor ons de duisternis verdwijn'.
O Jezus, God des Vaders Zoon, Van Uwen goddelijker! troon Sta op, kom neer uit Uwen school En zie op onzen jammer groot.
Hier lijden wij den grootslen nood , Voor oogen staat ons de eeuw'ge dood ; Ach kom, voer ons met sterke hand Uit onze ellend naar 't vaderland.
Daar willen we allen Uwen lol' Verbreiden in Uw hemelhof,
En danken Uwe Majesteit Altoos, ja tot in eeuwigheid.
1
llnuriAUI. Korst.klnkji' I.
De Kerstmarkt te Napels.
Geschilderd door Maria Förster.
üe heilige Adventstijd is begonnen. De herders komen van de bergen, de pifferari, die gij wel dikwijls op platen gezien liebt, in bruine mantels gewikkeld en niet de spitse Calabreezer hoeden op het donkere haar. Op hunne zakpijpen en selialineien spelen zij de oude Kerst- melodieën vóór de Madonnabeelden op de hoeken der straten en de pleinen, en zingen de liefelijk vrome woorden, die de aankomst des Heeren verkondigen, of eenvoudig naïeve wiegeliederen, ter eere van het Kerstkind; opmerkzaam luistert de kring der lazzaroni, eu het ziet er fraai uit, als zij des avonds op den donkeren hoek van een huis staan, half verlicht door de lamp, die voor elk zoodanig heiligenbeeld brandt.
Doch ook op profane wijze verkondigt men het naderen der feestdagen; want reeds begint het schieten, waarmede de Napolitanen, die van leven houden, gaarne elk feest begroeten, en dag en nacht hoort men van nabij en van verre taketten en mortieren knallen.
Zoo waren de laatste Adventsdagen genaderd. En daar sierde zich de hemel op eens met zijne schoonste kleuren en overdekte de aarde met zonneglans en omspeelde alles met de zachtste lachjes; geheel Napels tooide zich in feestgewaad. Alles lachte en schitterde — bergen, zee, huizen, sti-aten en pleinen. Landlieden kwamen in scharen met karren en wagens vol vruchten, groenten, visch en honderd andere zaken; in plaats van onze Kerst-dennen werden laurierboomen in massa aangebracht en
291
in alle hoeken ten verkoop opgehoopt. In Santa Lucia en in Toledo en in de zijstraten werden kramen opgericht en nog meer dan de gewone verkooptafeltjes en macca-roni-keukens geplaatst; spoedig was de yroote feestmarlet aan den gang —- niet eene Kerstmarkt gelijk in Duitsch-land met speelgoed voor de kleinen, maar met duizenderlei eetwaren voor de groote kinderen, waaruit het Napelsclie volk bestaat. —
Wij willen samen door het straatgewoel gaan: het valt moeielijk, er zich door te dringen, want de geheele bevolking schijnt op weg te zijn; de rijtuigen en karren moeten in den stap rijden en zijn geheel ingesloten van het gedwarrel der voetgangers, onder welke de tallooze monniken en geestelijken even vroolijk en deelnemend rondkijken, als de lazzaroni en bedelaars. Veel ruimte nemen de ontelbare ezels in, die ons dikwijls dicht naar de huizen dringen en ons tevens een blik van medelijden afpersen, want zij zijn zwaar beladen; niet slechts dragen zij groote, aan beide kanten afhangende manden en matten met vruchten en groenten gevuld, maar meestal nog een boer of eene boerin, die in het midden zit, en teugel en stok houdt, ja, zij trekken dikwijls nog een kleinen jongen achter zich aan, die zich aan zijn staart vasthoudt en met zijne strookmuts en zijn ruim broekje eene zeer koddige figuur maakt.
Maar welk eene volheid van bekoorlijk ten toon gestelde eetwaren is er te midden van dit gedrang van koopers en kijkers te zien! Het is, als had men spijs voor een geheel uitgehongerd land bijeengebracht! De heerlijkste vruchten zijn in massa's opgehoopt; oranjeappelen schitteren tusschen purperen granaatappelen, lusschen gouden annassen donkere pimpernoten en kolossale watermeloenen, geheele bergen van kastanjes, amandelen, vijgen, dadels verheffen zich; alle mogelijke eetbare land- en zeedieren hangen of liggen daar, smakelijk voor de keuken gereed gemankt en met lauriertakjes versierd ; en het meest ver-
] 11*
■I j) 2
schilU'iule ^ebak, van den liarden inaisliuek ai' tot de lijnste taarten en pasteien, lokt de meest verschil lende koopers. De kramen en tafeltjes zijn met bonte linten, schitterende heiligenbeelden, laurier- en mirtentakjes en met guirlandes van bloemen of ook van worsten en viscli getooid; overal staan hooge laurierboomen, zeer origineel met visch, ingelegd vleesch en flessciien met likeur behangen. Ook de winkels langs de straat zijn op gelijke wijze versierd, cn de handelaars in ingelegde groenten en vlceschspijzen bovenal door koopers belegerd. —
Gelijk de gestalten en kleuren door elkander golven, zoo klinken ook de stemmen en tonen luide dooreen; rijtuigen rollen, paarden hinniken, ezels schreeuwen, maar luider nog de menschen; elke verkooper staat daar met wijd geopenden mond, en ook die niels te verkoopen hebben, verheffen de stemmen en schreeuwen van vermaak, want leven te maken is hel hoogste genoegen der Napolitanen. Daartusschen wordt geschoten — rechts en links, hier en daar klappen de voetzoekers, en men doet geenc schrede in veiligheid en gevoelt zich, als op eene stormachtige zee, elk oogenblik in gevaar, door de golven verslonden te worden. —
Langzamerhand verdwijnen de bonte kleuren in de avondschemering; aan den hemel verschijnen de sterren en staren ernstig en vreedzaam op het aardsche gewoel neer, dat den geheelen dag duurt; het jubelen en schieten op de straten wordt telkens levendiger; hel gcheele volk schijnt in de open lucht te zijn; alles smult en juicht en de verkoopers van eetwaren, de kastanje- en macca-ronikenkens zijn thans eerst recht dicht omdrongen.
Eindelijk — na middernacht — verstomt het leven; hier en daar hoort men klokken; de kerken worden geopend, en de heilige Missen ter viering van de geboorte des Heeren beginnen en worden telkens vernieuwd tot aan den morgen. —
Het is een ware leeslmorgen, met blauwen hemel,
2!):?
zonneschijn on licldcre klokketonon! De deuren der balkons staan open cn laten de heinelsche lucht door alle ruimten dringen; men wordt verblind van liet stralend blauw, waarin — hernel, zee en bergen gehuld zijn. Alles is licht, en liet schijnt, als werd men zelf tot licht, en men gevoelt, hoe helder, vroolijk, hoe warm in liefde men zou moeten zijn, om gelijk deze schcone wereld Gods liefde te openbaren. — Vroolijker dan ooit dansen de witte zeilen op de golven, en luider klinken de stemmen des volks en de tonen der muzikanten en zangers van Santa Lucia; kleine cn grooten lazzaroni houden zich onder gejuich en geschreeuw met allerlei spelen bezig; de fonkelende oranjeappelen, die zij naar bepaalde doelen werpen, rollen op de steenen heen cn weer; dikwijls spatten midden onder de dichtste groepen raketten op, en alles vliegt lachend uiteen. Van den vroegen morgen af trekken de rijtuigen en wandelaars heen en weer; alles is in den hoogstcn tooi; de dames dragen heldere kleederen, lichte hoeden, waaiers en parasols, gelijk in den zomer. — Tegen den middag beginnen de Corso-ritten op de Chiaja, en de keten dier elegante, in stofwolken gehulde equipages neemt geen einde; de voetgangers wandelen tevens in zulk eene menigte in de Villa realo, den schoonen tuin aan de zee, dat zij als met bonte bloemen bestrooid schijnt.
Tallooze menschen bezoeken in deze en in de volgende dagen de verschillende kerken, in welke de zoogenaamde „kriblenquot; tentoongesteld zijn, die het werkelijk zinrijk-poëtische gedeelte der Napolitaansche Kerstgenoegens uitmaken. — Wij willen er van de vele slechts ééne beschouwen in de kerk ,/Maria del Portoquot; aan het einde der Chiaja;
Tusschen de zuilen, dicht bij de deur der kerk, verheft zich, uit werkelijke steenen gebouwd, eene rotsgrot, met oranje- cn laurierboomen en vele' groene struiken versierd, in wier midden de Madonna met het Kind zit; naast haar staan de heilige Jozef en .loannes en rondom
294
engelen en herders; alle figuren zijn in levensgrootte uit liout vervaardigd, dikwijls zeer kunstmatig en natuurlijk; gelaat en handen zijn beschilderd, om den schijn van het leven te verhoogen; ook de kleederen zijn van werkelijke stoffen gemaakt; de herders dragen het kostuum van de landlieden uit den omtrek en brengen manden met werkelijke vruchten en bloemen, ook eieren, kaas, kippen, kooien met kleine vogels uit was en allerlei bont speelgoed, waaronder versierde kruisjes als speelgoed voor het kind Jezus. — Alles is zoo eenvoudig en natuurlijk, als een tooneel uit het werkelijke leven en men verheugt zich in het vrome geloof en de kinderlijke fantasie, uit welke deze voorstellingen ontsproten zijn, en met welke de godvruchtige menigte ze beschouwt. Maar om de krib en de vrome beschouwers er van waait ook de zachte, heilige wonderlucht van Bethlehem! —
Eene gebeurtenis op de Kerstmarkt te Madrid.
In zijne reis naar Spanje beschrijft J. van Minutoü de volgende zeer treffende gebeurtenis op de Kerstmarkt te Madrid :
Eer ik het plein verliet (zegt hij) was ik nog getuige van een lief tooneel: ,/Plaats, plaats!quot; klonk het als een loopvuur tot mij over, ,/de zware cavalerie rukt op!quot; Alles stoof verschrikt uiteen — doch het was slechts eene Ideine-kinderhewaarschool. Geleid door een hoogbejaarden man met waardig uiterlijk, schaarden zich de kleine wezens, als de kuikentjes om de hen. üe troep maakte halt, om een besluit te nemen aangaande het zakgeld, dat hun voor de Kerstmarkt door hunne ouders geschonken was. Het deed werkelijk genoegen, de kleine, frissche en vriendelijke dikwangen, de vroolijke, schitterende oogen der jongens, de levendigheid hunner gesticulaties en do groote onbevangenheid op te merken, waarmede zij, onbekommerd om de omringende toeziende menigte, hunne zaak bepraatten. De meerderheid was voor den aankoop van marsepein en vrachten, de minderheid voor het aanschaffen van concert-instrumenten, üe grootste knaap,
305
hij kon omstreeks acht jaren oud zijn, wenschte der heilige Moeder Gods van Atocha eene gewijde kaars te schenken, opdat zij zijne doodzieke moeder mocht bijstaan en haar weer gezond maken. Tn het begin vond het voorstel, om voor het geld van allen die kaars te koopen, gelijk licht te begrijpen is, weinig bijval. Maar bet was hoogst interessant, hoe de goede zoon telkens levendiger werd, hoe hij telkens nieuwe gronden voor het voorstel en ter overtuiging zijner speelgenoolen zocht en vond en hem de eene stem na de andere toeviel. Zijn voornaamste tegenstander was een kleine heerlijke jongen, bij elk antwoord streek hij zich een grooten lok van het voorhoofd en zette dan beide armen in de zijde.
„Kort en goedquot;, zeide hij, ,/ik herhaal het, uwe moeder is gewis eene zeer goede moeder, en bet is jammer, dat zij ziek is, en gij hebt gelijk, dat gij de Moeder Gods bidt, haar te helpen — maar dat gaat ons niets aan, en mij het minst, want ik heb geene zieke, maar een zeer gezonde moeder.quot;
,/Juist daarom, ,/Antonio,quot; antwoordde de goede zoon — „moest gij bet geluk recht erkennen , eene gezonde, goede moeder te hebben; en juist daarom moest gij met ons instemmen, en de kaars voor de Moeder Gods koopen, niet slechts, opdat zij mijne moeder helpe, maar opdat gij haar danket en biddet, dat zij voor uwe moeder de gezondheid behoude en haar voor ziekte bescherme.quot;
Thans sprong de kleine dikke tegenstander naar den redenaar, gaf hem zijn geldstuk en riep zijnen makkers toe:
,/Volgt mij! wij koopen de kaars, en wel de schoonste, die wij vinden En terwijl zij het geld bijeen brachten, riepen de omstanders luide: Bravo chico, bravo chiquito, bravo chiquitito, dat is: Bravo kleine, bravo kleinste, bravo allerkleinste V'
1. Het is niet zonder reden, dat wij in bel verloop van nel kerkjaar den 24 Juni den geboortedag van den
i'.)u
heiligen Joannes den üooper vieren en den 25 December dien van onzen lieer en Heiland Jezus Christus. De Kerk heeft het zoo bepaald, omdat de heilige Joannes naar Luk. 1 : 36 zes maanden vroeger geboren werd dan het Christuskind j en tevens wilde zij daarmede da verhouding van den Voorlooper tot den Hoer zinrijk aanduiden. Namelijk met den langsten dag des jaars (23 Juni) beginnen de dagen af te nemen, en met den korsten (32 December) toe te nemen; en zoo herinnert ons de plaatsing dier beide feestdagen aan het groote nederige woord des Doopers: „Ik moet afnemen en Hij moet toenemen!quot; Joann. 'i : .'30.
Op den heiligen avond') vóór het feest der genaderijke Kerstmis is het, voornamelijk in Noord-Duitschland, eene overoude gewoonte, in den kring der familie een denne-boom, genaamd „Kerstboom'* te planten, door brandende waskaarsen rijk verlicht en met zoet gebak en vergulde appelen en verzilverde noten bont versierd en rondom heen de Kerstgeschenken uitgebreid.
Wat deze boom beteekenen moet (zegt J. O. W. Au-gnsti in zijne //Gedenkwaardigheden uit de Christelijke Archeologiequot;), wordt ons dadelijk door een blik in den kerkkalender geleerd. Deze heeft heden den naam „Adam en Evaquot; en morgen „de Geboorte van Christus.quot; Welk eene merkwaardige en beteekenisvolle samenstelling. Hoe helder wordt hier de idee des apostels Paulus van den Eersten en den Tweeden Adam, of de leer van den zon-denval en van de verlossing des menschdoms voorgesteld. Hij zegt: „Door één mensch is de dood, eh door één mensch de opstanding van de dooden; en gelijk in Adam allen sterven, zoo zullen ook in Christus allen levend
') In vele familiën ontsteekt men den Kerstboom eerst op don morgen van den eersten feestdag, en wel na de tweede heilige Kerstmis; Christus wordt toch in de Heilige Schrift genoemd «dn Opgang uit de hoogtequot; Luk. 1:78, eri Zijn Evangelie „de Morgenster, die in onze harten moet opgaan.quot; 3 Petr. 1 : 19. —
gemaakt, worden!quot; 1 Kor. 15 ; -IZ. En: „Evenals door de ongehoorzaamheid van don éénen de velen tot zondaars geworden zijn, zoo worden ook door de gehoorzaamheid van den éénen de velen tot rechtvaardigen gemaakt. . . opdat, gelijk door de zonde de dood geheerscht heeft, alzoo ook de genade door de gerechtigheid ten eeuwigen leven heersche door Jezus Christus, onzen Heer.quot; Hom. 5 : 9 tot 21. Adam en Eva vertegenwoordigen de oude wereld; Christus is de vertegenwoordiger en het beginpunt der nieuwe wereld. De ellende der menschheid komt daar vandaan, dat de eersten „ uit ongehoorzaamheid van den boom der kennis des goeds en des kwaads aten.quot; Gen. 2 : 1(5. De zaligheid der nieuwe wereld is daardoor gegrond, dat Christus ,/uit gehoorzaamheid Zijn heilig lichaam aan den boom des doods, aan het kruis gaf, om door dit vrijwillige offer den toegang tot den boom des levens te openen, die den zondaars ontzegd was.quot; Gen. 3 : 33. Apocal. 3 : 7; 30: 33. 1 Petr. 3 : 3 !lt;. Van den boom, van het hout in het paradijs kwam de vloek en de dood; van den boom, van het hout op Golgotha komt ons nu zegen en leven. —
In Engeland wordt op Kerstavond een groot blok' hout verbrand; ten teelten, dat nu die boom, die eenmaal zulke verderfelijke vruchten droeg, afgehouwen en in het vuur zal worden geworpen, volgens de verklaring van den heiligen Dooper Joannes: „En de bijl is reeds aan den wortel der boomen gelegd; elke boom das, die geene goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en inliet vuur geworpen!quot; Matth. 3 : ] 0. — Ook worden aldaar tegen Kerstmis eenige takken van oranjeboomen in de kerken rondgestoken — een symbool, dat onze verlossing nu begint — en welke takken tot Paschen daarin blijven, wijl alsdan de verlossing voltooid wordt. —
Daarbij duidt ook nog de in den winter, zoowel als inden zomer, altijd groenende dennehoom het onverwelkelijke erfdeel der vromen aan, 1 Petr. 1 : ö , den onvergankel ijken krans des getrouwen strijders, 1 Kor. H : 35, en de blij-
398
vende heilsgaven des geloofs, der liefde en der hoop. 1 Kor. 13 : 13. —
De brandende waskaarsen in de donkerste dagen des winters drukken de vreugde uit, dat Christus is het Licht, hetwelk in de wereld komende alle menschen verlicht, Joann. 1 : 9, en van hetwelk de heilige Paulus getuigt: #God, die beval, dat uit de duisternis licht zou schijnen, die heeft onze harten verlicht, om het licht der kennis Gods te doen stralen in Christus Jezus.quot; 2 Kor. 4 ; (5. Het was toch reeds in het Oude Verbond voorspeld : „De volkeren, fot heden in duisternis zittende, zouden een groot Licht zien.quot; Isai. 9 : 2. En zoo treedt het ons zinnelijk voor oogen, hoe de hemelsche Vader door de menschwording van Zijn ééngeboren Zoon in de volheid des door de profeten beloofden tijds „ons geschikt heeft gemaakt om deel te nemen aan het erfdeel der heiligen in het licht, en die ons gered heeft uit de macht der duisternis en verplaatst in het rijk van den Zoon Zijner liefde. Kol. 1 : 12 en 13. —
De volheid van het zoete gehak aan den Kerstboom kan wel betrekking hebben op den overvloed der genade, die ons de Heiland heeft medegedeeld, toen Hij om onzentwil arm werd, 2 Kor. 9 : 8; op den velerlei geestelijken zegen in hemelsche goederen, dien ons God door Hem geschonken heeft, Ephes. 1 : 3; vooral ook op de dierbare en groote beloften, die wij aan Hem te danken hebben. 2 Petr. 1:4. —
De vergulde appelen zijn de vrucht van den boom dei-kennis, die nu niet meer schadelijk werkt. Bovendien zou men zich het krachtige woord kunnen herinneren: ,/Hij verkwikt mij met bloemen en laaft mij met appelen \quot; Hoogl. 2:5. —
De zilveren noten herinneren aan de deugden, die ons de Nieuwe Adam in Zijne menschwording en in Zijne offering aan het kruis geleerd heeft, en die wij eveneens beoefenen moeten; al is ook de schil hard, zoo is toch
299
de kern er van zoet, en gelijk de noten van zilver glansen, zoo worden de Christenen ook uiterlijk verheerlijkt door de getrouwe navolging van Jezus Christus. —
Het schenken der liefdegaven op Kerstmis, als het feest van het Christuskind en het door Zijn verlossingswerk ons geschonken voorrecht als kinderen Gods, wordt vooral voor onze onmondige kinderen bereid. In de verrassing, die zij op het gezicht van den helder verlicliten, rijk versierden boom gevoelen, moeten zij vermoeden, wat zij later kennen zullen, de groote blijdschap, die door de geboorte des Heilands aan al het volk is ten deel gevallen, Luk 2 : 10; de dank jegens de ouders moet hen aanleiding geven om den Vader in den hemel te danken, van wien alle goede en volmaakte gave afkomt. Jak. 1 ; 17; zij moeten begeerig worden, eenmaal meer te vernemen van het zoete, genadige Christuskind, dat ons geboren is, Isai !) : 6, opdat wij kinderen Gods zouden kunnen worden. Joann. 1 : 12. Maar met dat beschenken wordt ook allen ouders op nieuw de heilige verplichting ingeprent, in den zoo bijzonder ontvankelijken grond des kinderlijken gemoeds niet het kwade, maar het goede te planten — namelijk den Kerstkoom des kinderlijken geloofs aan Jezus Christus met de vruchten der kinderlijke gehoorzaamheid aan Hem en Zijne heilige Kerk. —
In vele streken, pleegt men nog eene vergulde of verzilverde roede onder den Kerstboom te leggen. Het moge niet gewaagd schijnen, ook hierbij eene diepere betecke-nis en ecu zelfs bijbelsch symbool aan te nemen. Niets is meer gebruikelijk van Christus, dan de benaming; ,/Roede, tak, wortelquot; enz. De profeet Isaias zegt toch voorspellend ; //En een takje zal voortkomen uit den wortel van Jesse en eene bloem zal opgaan uit zijne wortel!quot; Isai. 11 : 1. Daarmede zou men de door de Kerkvaders dikwijls geal-legoriseerde staven Jakobs, (Gen. SO ; .'57) het takjesdra-gen en de gewoonte in verbinding kunnen brengen, waarvan (2 Mach. 10:7) gesproken wordt, om het gebruik
.'500
der roeden te verklaren — als een zinnebeeld der lierin-nering aan den door den profeet Rclooi'de. Ook zelfs als tucht- en strafroede zou er eene voor liet doel van het feest gepaste verklaring te vinden zijn; de roede moet namelijk de straf vertegenwoordigen, die Adams nakomelingen verdiend hebben, en waarvan zij enkel door den Verlosser des menschdoms bevrijd worden. —
Aangaande het ontdaan en de verbreiding des gebruiks om een Kerstboom op te richten, valt slechts weinig zekers te zeggen. Zooveel ziet men bij nadere beschouwing, dat van de middeleeuwen al eene dubbele Kerstmisviering in Duitschland geheerscht heeft: in liet zuiden door do Heiland-kribben in de kerken, welke kribben van Rome kwamen; in het noorden daarentegen door den Kerstboom in den familiekring, die van Heidenschen oorsprong schijnt te zijn. Het is misschien daarmede aldus gesteld. De Heidensche volkeren van noordelijk Europa ontstaken omstreeks den tijd der zorner-zonnewending de nog heden niet geheel verdwenen St. .lansvuren; en op dezelfde wijze vierden aij do wlnter-zonnewending door den verlichten den-neboom. Nu schijnen de heilige beheerders van Duitschland, zooals Bonifacius, Anscharius enz. aan dat natuur-feest eene Chrlsteljhe beteekenis gegeven te hebben, hetgeen de voorzichtige paus, de heilige Gregorins de Groote, uitdrukkelijk gewild had. Indien namelijk het Heidensche winterfeest het naderen van de tijdelijke lente vierde, heeft dan niet de komst van Jezus Christus op aarde de geestelijke lente der wereld gebracht, toen er gezegd werd; ,/Zoo iemand een nieuw schepsel in Christus geworden is, heeft het oude opgehouden, zie! alles is nieuw geworden !quot; 2 Kor. 5 : 17. Een merkwaardig spoor van dezen overgang levert dc omstandigheid, dat in Denemarken, Noorwegen en Zweden het Kerstfeest nog heden deu naam van dat oud-noordsche natuurfeest, het „Juel-feestquot;, draagt. „Juel'' namelijk beteekent een rad, en dit moest den nieuwen omloop der zon aanduiden.
30 J
Anderen leiden den eigenlijken oorsprong des Kerstbooms van Egypte al'. — Elke maand namelijk geeft aldaar de palm een .lot en met het twaalfde heelt het jaar zijn omloop volbracht; de palm staat in zijn schoonsten tooi, het zinnebeeld van het volle jaar. Men vierde nu van den 35 December tot den 6 Januari het //Geboortefeest der zonquot; en versierde des avonds de palmboomen met brandende kaarsen. Dit moet nu bij de Heidensche Romeinen navolging gevonden hebben in de Saturnaliën, die aan de „herinnering van de gouden eeuwquot; gewijd waren. De palmen werden door pijnen en dennen vervangen, die men ter eere van Satur-nus met lichten versierde en waarbij men elkander wederzijds geschenken gaf. Maar de Christenen vierden, in plaats van de Saturnaliën, het genaderijke geboortefeest des God-Hei lands Jezus Christus, doch behielden het Heidensche gebruik van het planten des booms met zijne lichten en liefdegaven, als gepaste zinnebeelden der van Christus ontvangen gaven des waren geloofs en der genade, en later zou het ook naar Duitscliland gekomen en zich daar — vooral in Noord-Duitschland — vast geworteld hebben.
Genoeg — in Zuid-Duitschland is demet het Christuskind als bevallig kerkelijk schouwspel voorheerschend en in Noord-Duitschland de Kerstboom als symbool der familievrengde. In het zuiden van Duitschland denkt men dus meer aan het Kind, het Christuskind, terwijl men in het noorden meeivfe kinderen op het oog heeft, voor wier beschenking ten rijkelijkste gezorgd wordt. — In elk geval stelt de plaatsing der krib het rein-geesleljke des feestgeheims voor, en de beschenking onderden Kerstboom bet rein-zimeljke.—• Uit; Muuclicner Noordlichl-kalender voor 18(10.
'Z. Op den heiligen avond (zoo verhaalt de schrijver) kan men bijna aan alle vensters der stad lichten zien schitteren en uit de woonkamers kinderstemmen hooren jubelen, wanneer de Kerstboom ontstoken is.
Ik kan het mij nog zoo goed herinneren, welk eene
.302
blijdschap het te huis was. Weken lang vooraf reeds— bijna niet af te wachten 1 En als het donker werd en de goede ouders de Kerstboom-kamer ingingen e7i de deur afsloten, waren wij kinderen bijeen en keken nieuwsgierig door de deurspleten en het sleutelgat. Geen looper op het Octo-berfeest vliegt zoo ongeduldig en begeerig door de geopende perken, als wij kinderen door de geopende deur. Maar de ouders hadden ook al het mogelijke gedaan; moge het hun dé lieve God loonen! De van honderd en meer lichten stralende boom was vijftien voet iioog, zoodat van het bovenste licht het plafond zwart werd. Aan den stam des booms hingen roodwangige appels, op de takken schommelden sijsjes, vinken, lijsters, roodborstjes, merels, zelfs een arend of een haan boven op — natuurlijk alle van hout; maar onder de takken hingen klokjes en schelletjes, zoodat bij de minste aanraking alles kletterde als een sledepaard; aan den voet des booms breidde zich mos uit en daarin stonden allerlei dieren: leeuwen, tijgers, olifanten , hyena's, kameelen, paarden, koeien, wolven, lammeren — eene geheele ark van Noach. Op de tafels in de kamer lagen dan de geschenken voor elk kind afzonderlijk bijeen, nuttig en nutteloos speelgoed in rijke menigte. Het is thans reeds meer dan vijf en twintig jaren geleden, dat het bij ons kinderen te huis zoo levendig en vroolijk toeging; hoeveel duizende Kerstgeschenken hebben er sedert plaats gehad, hoeveel duizende Kerstboomen hebben er gebrand, hoeveel duizende ouders en kinderen zich in den Kerstboom verheugd 1 En vraag ik allen met elkander; „Weet gij, wat de Kerstboom beteekent?quot; — Ik durf wedden — dat zeer velen mij het antwoord schuldig blijven.
En de heteekenis is zeer diep en zeer schoon. — Het is de vooravond van Kerstmis, in het Martelaarsboek aan het kerkelijk aandenken onzerstamouders Adam en Eva gewijd. Heden hebben zij in het paradijs gezondigd onder den boom der kennis en daardoor den boom des levens verloren — en heden nacht wordt de tweede Adam, de
303
(Jodmenscli Jezus Christus, geboren, die de zonden van den ouden Adam wegneemt door Zijn volgeldig zoenoffer aan den boom des kruises en voor eeuwigdurende tijden een nieuwen boom des levens plant — de Kerk. De Kerstboom is dus eene herinnering aan dien boom des levens en aan den boom der zonde in het paradijs en tevens een zinnebeeld van den nieuwen levensboom op Golgotha, namelijk van het heilige Kruis en de heilige Kerk van Jezus Christus. Aan den boom der zonde herinneren de verleidelijke appels, aan den boom des kruises en der Kerk de liciiten en de vogels, en wel wijzen de lichten op Jezus Christus — het ware licht der wereld — en de vogels op Zijne verklaring van het mostaardzaadje, dat tot machtigen boom opgegroeid is: „De vogelen des hemels zullen komen én onder zijne schaduw rusten.quot; — De arend van den heiligen Joannes wijst op de vlucht des menschelijken geestes tot God in de navolging van het Christuskind en de haan van den heiligen Petrus op de Christelijke waakzaamheid, opdat men zich door geenerlei bekoring van den weg der zaligheid late afleiden. — De klokjes beteekenen die van den hoogepriester in het Oude Verbond, die liij aan den zoom zijns kleeds droeg, om hem steeds te herinneren aan het houden van Gods geboden; maar hier nog meer bijzonder aan liet engelenlied in den Kerstnacht: ,/Gloria in excelsis Deo!'' waarin de Christen steeds met een vroolijk getroffen hart moet instemmen. — Het zoete gebak stelt het brood des hemels voor, het allerheiligste Sacrament des altaars, dal-alle zoetheid der eeuwige zaligheid in zich bevat. — De verschillende dieren stellen den uittocht uit de ark der zonden in het paradijs der onschuld voor — de liefelijke Kerstgeschenken vertegenwoordigen de kostbare genadegaven van den nieuwgeboren Heiland.
In deze gedaante is wel de Kerstboom geene kerkelijke ceremonie, maar in eene andere gedaante is de Kerk be-
.■511:1
stendig een Kerstboom — het, crucifix tusschen de brandende lichten op het altaar. —
Het planten van den Kerstboom.
Verhaald door graaf' Frans Pocci.
In een klein huisje, aan den ingang van een woud, leefde een arme daglooner, die met houthakken kommerlijk zijn brood verdiende. Hij had eene vrouw en twee kinderen, die hem ijverig in liet werk hielpen. Het jongentje heette Valentijn en het meisje Maria, en die waren gehoorzaam en vroom, tot blijdschap en troost der ouders.
Toen de goede lieden nu op een winteravond, terwijl het buiten sneeuwde en waaide, bijeen zaten en een stukje brood aten, daarvoor God van ganscher harte dankten, en de vader nog uit de bijbelsche geschiedenissen voorlas; werd er op dat ongewone uur zacht aan het venster geklopt en een lijn stemmetje riep buiten; „O laat mij binnen in uw huis, ik ben een arm kind en heb niets te eten en geene woning en ben bijna op het punt van honger en koude te sterven! o laat mij binnen!quot;
Toen sprongen Valentijn en Maria van tafel op, openden de deur en zeiden: ,/Kom binnen, arm kind, wij hebben zeiven niet veel, maar toch altijd meer dan gij, en wat wij hebben, dat willen wij met u deelen.quot;
Het vreemde kind trad binnen en warmde 'Jch de verstijfde leden aan de kachel, en de kinderen gaven het, wat zij hadden, te eten, en zeiden: ^(lij zult wel moede zijn; kom, ga op ons bedje liggen, wij kunnen op de bank slapen!quot; Toen zeide bet vreemde kind: „Ik dank U, mijn Vader in den hemel!'' — Zij brachten den kleinen gast in hun kamertje, legden hem te bed, dekten hein toe en dachten; „O hoe goed hebben wij het toch! Wij hebben onze warme kamer en ons bedje; maar het arme kind heeft geheel niets, dan den hemel tot dak en de aarde tot legerstede!quot; —
Toen nu de ouders ter rust gingen, gingen Valentijn
305
en Maria op dc bank bij de kachel liggen, en zeiden tot elkander: ,/Het vreemde kind zal nu blijde zijn, dat liet warm ligt. Goeden nacht!quot;
Maar de goede kinderen konden nauwelijks eenige uren geslapen hebben, toen de kleine Maria wakker werd en haar broeder zacht wekte, tot hem zeggende: „Valentijn, Valentijn, word wakker, word wakker! Hoor toch eens die schoone muziek voor de vensters!quot; Toen wreel' zich Valentijn de oogjes uit en luisterde. En het was een wonderbaar klinken en zingen, dat zich vóór liet huis deed hooren, en als met accompagnement van harpen luidde het:
«O heilig'Kind,
Wij groeten u Met harpenklank En lofgezang.
Gi,j ligt in rust,
Gij heilig Kind;
Wij houden wacht Den ganschen nacht.
O heil het huis,
Waarin gij keert!
Het smaakt geneugt En hemelvreugd.quot;
Dat hoorden de kinderen, en hen overviel een blijde, bange angst, en zij gingen naar het venster, om te zien, wat er toch buiten gebeurde. —
In het Oosten zagen zij het morgenrood gloeien, en vóór het huis vele kinderen staan, die gouden harpen en luiten in de handen hadden en met zilveren kleederen gekleed waren. Verbaasd en verwonderd over die verschijning, keken zij het venster uit; daar voelden zij een zachten slag, en toen zij zich omkeerden, zagen zij liet vreemde kind vóór zicli staan, dat een kleed van goudstof aan
A. UuNttAHl. Kmtklukjc. I.
306
had en met eene schitterende kroon op het goudgelokte hoofd versierd was, en sprak: ,/Ik ben het kindje Jezus, dat in de wereld rondwandel, om vromen kinderen geluk en blijdschap te brengen. Gij hebt Mij van nacht geherbergd, daar gij Mij voor een arm kind hield en gij zult nu Mijn zegen hebben V'
Toen brak Hij een rijsje van een denneboom, die bij het huis stond, en plantte het in den grond, en sprak: z/Het rijsje moet tot boom worden en moet ook jaarlijks vruchten geven!quot; En dadelijk verdween Hij met de musi-ceerende kinderen — de engelen.
En het dennerijs schoot op en werd tot Kerstboom; die was behangen met gouden appelen, en zilveren noten en bloeide alle jaren éénmaal. —
En als gij, lieve kinderen, op Kerstmis voor den rijk-versierden boom staat en u verheugt, denkt dan ook aan de arme kinderen, die bijna geen stukje brood hebben, om hun honger te stillen, en dankt God/ —
Verbranding van den enden en oprichting van den nieuwen Kerstboom.
Als de aarde haar groen kleed heeft afgelegd, en van hare bloemenkroon beroofd is, en als in den vertroawe-lijken kring zich de familiën aan den vaderlijken haard verzamelen, dan nadert stil en plechtig de hoogheilige nacht, om de harten der Christenen te verheugen. Wees gegroet, nacht der zaligheid en der wonderen, door zoovele profeten reeds lang verkondigd; zegenrijke nacht, waarin de Vrucht der onbevlekte Maagd verscheen, nacht, waarin de engelen den herders het vurig verlangde geluk aankondigden! Tot uwe eer verheffen zich vreugdevuren, en zingen de maagden herdersliederen, en in de verwondering, dat zij zich in uw heilig donker nog wakend zien, zullen de kinderen nooit de zoete herinneringen aan u vergeten; midden in den storm der hartstochten zullen
307
zij aan uwe onsclmldige viering denken, met tranen wier geheimnisvolle en heilige bron gij door vrome blijdschap en innerlijke aandoening geweest zijt!
Het schoonste feest van den Christelijken godsdienst moet ook het schoonste familiefeest worden; dat feest, hetwelk de vereeniging der aarde met den hemel verkondigd heeft, en het begin van het Evangelische rijk geworden is, moet ook alle menschen aansporen, zich in die gevoelens van liefde te vereenigen, die Jezus Christus van den kansel der krib geleerd heeft, het eerste wonder Zijner menschwording. — Uit den kouden en onvrucht-baren nacht van December verrees de gouden eeuw, de krib is met bladerkransen getooid, en de liefdevolle blik van den mensch rust zacht op de schapen en lammeren. — De met haat vervulde harten gevoelen den drang der liefde en vergeten de beleedigingen; de zachte opwellingen leven weer op; de broeder nadert den broeder, de eene buurman reikt den anderen de hand, en de vreemdeling en de onbekende zijn als vrienden vereenigd.
Een eigenaardig feest begint bij het dalen van den dag, vooral in noordelijk Frankrijk en Italië, op het land. Zoodra de laatste zonnestraal vedwijnt, en de heilige avond neerdaalt, dooven alle dorpbewoners het vuur met groote zorg uit, en gaan dan naar de nabijzijnde kerk der allerzaligste Maagd Maria, om aan de lamp aldaar hunne fakkels te ontsteken. De priesters zegenen de fakkels, en van daar keeren de landlieden met nieuw gezegend vuur door de velden terug, van hetwelk nu op den op nieuw aangestoken haard schitterende vonken opspatten. De woning der menschen wordt op nieuw in de lange winternachten verwarmd, en de heilige vlam verlicht alles, als moest zij alles reinigen, wat zij verlicht. Dan begeeft zich de huisvader, van de zonen en al de zijnen vergezeld, in die kamer van het huis, in welke de overblijfselen des booms van het vorige jaar bewaard worden. De grootvader legt die stukken op den haard, en alle om-
308
standers werpen zicli op de knieën, en bidden liet Onze Vader, terwijl zeer krachtige zonen den nieuwen Kerstboom brengen, die alsdan aangestoken wordt en algemcene vreugde verbreidt.,
Allen omarmen elkander, en er heerscht gejuich en onschuldige vreugde. Maar zie, om middernacht klinkt het zoete, zilveren gelui der klokken, dat door dit heilige feest nog veel meer treft: de spelen houden op; de grootvader staat van zijn stoel op, en achter hem stapt over hoog met sneeuw bedekte voetpaden de gansche familie, mannen en vrouwen, ouden en kinderen, naar de helder verlichte kerk. Daar vertoonen de scharen der kinderen, die zich ter aanbidding van het Christuskind om de krib dringen, de met lichten versierde altaren, de toon des orgels, de feestgezangen en de verzameling van een eenvoudig en arm volk, dat de wieg van den God der eenvoudiger! en arrnen omringt, een schouwspel, even groot door onschuld als door majesteit.
Zij, wier harten zich niet in die tijden van geloof verplaatsen kunnen, in welke eene godsdienstige handeling ook een huiselijk feest was, en die met verachting op zulk eene onschuldige blijdschap neerzien, zijn waarlijk waardig, van ganscher harte beklaagd te worden! —
Herinneringen aan de Kerstgeschenken.
De vrome graaf 1'rederilc Leopold van Stolberg schreef in het jaar 1782 aangaande de vrome, gemoedelijke Kerstvreugde zijner jeugd: „Onze vaders hebben ons een gebruik nagelaten, dat schoon en treilend is; eene soort van huiselijker! en algemeenen godsdienst, welke Hem bevallen moet, die een Vader der vreugde en een Vader der kinderen is; Hem bevallen moet, die de kindertjes liefkoosde, en zelf een Kind werd.
Gezegend zij de man, die dit gebruik uitvond, die het eerst op den heiligen avond vóór Kerstmis de kinderen van zijn huis verzamelde, den kleinsten verhaalde, dat Gods
309
Zoon uit liefde tot hen een Kind geworden was, de grootere geroerd aan deze waarheid herinnerde, hun zeide: de gansche Christenheid verheugt zich, gij moet u ook verheugen, klein en groot moge nu juichen, en gij moogt spelen met de geschenken, die uwe moeder en ik u gegeven hebben j maar gij moet u met uwe moeder en mij ook verheugen in de blijdschap, die het Kindje in de krib u bereid heeft.
Het is eene der zoetste herinneringne mijns levens, als ik aan den Kerstavond denk, dien ik met mijne broeders en zusters, mijne ouders, het gansche huis vierde. Op dien dag lieten mijne ouders ook de bedienden niet ledig uitgaan; de minste dienstmaagd moest zich verheugen, want er heerschte in huis dit ééne gevoel:
//De zaligheid is voor ons allen!quot;
Het is de hoofdeigenschap der Duitsche natie, dat zij hartelijk is, en dit karakter vertoont zich ook in de viering van dit feest bij ons.
Gaarne ga ik naar de Kerstmarkt op de avonden dei-Kerstweek, en bezoek de verlichte winkels, die vol van de genoegens van het aanstaande feest zijn. De grijsaard en het gebogen moedertje werden verjongd, terwijl zij de geschenken voor de kleinkinderen uitzoeken, hoewel zij klagen, dat in den tijd hunner kindsheid de Kerstmarkten beter voorzien waren.
Maar welk een gezicht, als nn het zoete uur slaat, de kinderen geroepen worden en de kamer instormen, in welke de ouders hen met teeder ongeduld wachten!
De groene, met honderd bonte kaarsen behangen buksboompjes, die de vruchten van hetjaargetijde, appels,noten en rozijnen verbergen en verlichten , de fraaie poppen en ruiters en sleden en rijtuigen, onder welke men altijd het Kindje in de krib, of sierlijk gesneden de vlucht naar Egypte, of de herders, of de wijzen uit het Oosten met de schoone ster vindt, dat alles is met vrome wijsheid verzonnen, en
310
getuigt van de edele eenvoudigheid en hartelijkheid onzer vaders.
Menig reeds volwassene, wien de wereld begeert te ziften als de tarwe, wordt bij deze gelegenheid geroerd, en als hij de kinderen zich ziet verheugen over de kleine geschilderde kribben, dan verheugt hij zich weer over het goddelijke Kind, en stort een traan, als de koorkinderen vóór de huizen zingen:
;/Wien nooit de wereld in zich sloot,
Die ligt nu in Maria's schoot;
Hij is een Kind geworden klecn,
Die alles onderhoudt alleen!
Kyrieleison!quot;
Het behoort tot het karakter van onzen tijd, het hartelijke uit den godsdienst te willen verbannen en hem van zijne eigenaardige eenvoudigheid en liefelijkheid te berooven.
Velen onzer tegenwoordige hervormers hebben de kinderen willen aftrekken van de kennis Desgenen, die gezegd heeft: //Laat de kindertjes tot mij komen!quot; Waarlijk dezulken kennen het hart des mensehen niet! Het kan zich niet te vroeg voor de zoetste en edelste indrukken openen. Het blijft niet zoo rein, als het in de kindsheid is, niet zoo ontvankelijk.
Mocht iemand zich verwonderen, Saul onder de profeten te zien, dan wete hij, dat ik de kinderen liefheb, gaarne in hunne genoegens deel, en liet voor mijn grootste geluk houd, mij tevens aan de blijdschap der gansche Christenheid op den heiligen avond te kunnen overgeven.
Dat is mijne blijdschap! Dat is mijn trots! Ik schaam er mij niet voor, opdat niet eenmaal het goddellijke Kind, dat in krib weende, zich mijner schame, als het wederkomt met vele duizend engelen, in de heerlijkheid Zijns Vaders, om te oordeelen de levenden en de dooden.quot; —
Aldus schreef Frederik Leopold van Stolberg in het jaar 1782 , dus eenige jaren vóór de eerste Fransche i'e-volutie! —
311
Het opricliten van den Kerstboom in het tart.
Er is ook een geestelijke Kersthooin, dien ieder vrome Christen — meer bijzonder op het hoogheilige Kerstfeest — in zijn hart als levensboom moet oprichten.
En vraagt gij, lieve lezer! wat eigenlijk die Kerstboom in het hart moet beteekenen, en waarin zijn wezen bestaat, verneem dan hierover het zinrijke onderricht der heilige Theresia van Jezus. Zij zegt:
^De liefde Gods (gelijk het Christuskind ons die geleerd heeft), is de Kerstboom des levens; hij heeft, gelijk alle boomen, zes verschillende bestanddeelen, namelijk — wortels, stam, takken, bladeren, bloesems en vruchten.
De wortels van dezen boom zijn de deugden, door icelke men tot de goddelijke liefde komt. Er zijn er hoofdzakelijk negen, en wel: 1 De ware boete en de veelvuldige ontvangst der heilige Sacramenten. 2. Waarneming van de geboden Gods en der Kerk. 3. Godsvrucht. 4. Afsterving der hartstochten en begeerlijkheden. 5. Vrees voor slechte gelegenheden en het verwijderd honden er van. 6. Gewetensonderzoek. 7. Gehoorzaamheid. 8. Nederigheid. 9. Barmhartigheid jegens den naaste. —
De stam van dezen boom is de overeenstemming van onzen wil met den goddell jken wil. —
De verschillende takken of de twijgen van dezen boom zijn: 1. Een levendig geloof, hetwelk bewerkt, dat wij de Zon der gerechtigheid van nabij kunnen beschouwen,' zonder verblind te worden. 3. Een groot vertrouwen op Gods bijstand, dat beschermt tegen moedeloosheid in alle wederwaardigheden. 3. Vurig verlangen naar de gemeenschap met God, bet meest vaste voornemen tot navolging van Jezus en andere innerlijke deugdoefeningen, die de weg tot de ware deugd zijn. 4. Volharding, die ons onder dezen boom doet rusten. —
De bladeren van dezen boom zijn de genaden, die ons verleend worden, om de genoemde deugden te beschutten
312
en (e bewaren. Zij schenken tevens innerlijke genoegens en vertroostingen. Men noemt ze bladeren, omdat zij tot sieraad van den boom dienen en de vruchten dekken. In den winter, dat is — in den tijd der geestelijke droogheid en droefenis, vallen de bladeren dikwijls ai' en men ondervindt die geestelijke genoegens niet; maar Gods liefde blijft in ons hart. —
De bloesems van dezen boom zijn de f/oeck werken en deugden, welke de van liefde ontbrande deugd doet uitbotten. —
De vruchten van dezen boom zijn lijden, bekommernissen, vervolgingen (gelijk die ook het Christuskind van de krib tot aan het kruis op Golgotha moest verdragen), welke de ziel met geduld verdraagt, als God toelaat, dat zij er door bestormd wordt, en die zij soms zich zelve bereidt, om God beter te kunnen dienen en het Christuskind in het lijden navolgen.quot; —
Bat is de Kerstboom, dien wij, gelijk de heilige The-, resia van Jezus wil, diep in ons hart moeten planten, en met al zijne deelen welgetooid, ook in het hart bewaren. —
(Uit: Fccstavor.dcn in liet priesterlijke leven, van F. S. Haglspergeu.)
Morgen viert de Kerk het hooge Kerstfeest; heden is het rustdag, de Vigilie, de vooravond van dien eerwaar-digen feestdag der Kerk.
Ook de vooravonden van hooge feesten pleegt de Kerk met diepzinnige wijsheid, ten allen tijde reeds door eene bijzondere viering te onderscheiden, om hierdoor de gemoederen der geloovigen op de grootte van den aanstaanden feestdag voor te bereiden.
Daar nu onder alle hooge feestdagen van het kerkelijke jaar het Kerstfeest het treffendste is; zoo verschijnt het als een bewijs barer hooge wijsheid, dat zij aan een vooravond des geboortedags van Jezus Christus eene zeer eigenaardige wijding gaf, hem boven de vooravonden van alle andere feestdagen onderscheidde, en onder de verheven benaming — de ^heilige Avond,quot; bij voorkeur aan de vrome harten trachtte aan te bevelen. —
Zie dan, heilige Avond, heiligste vooravond van den bevalligsten feestdag, daarom zijt gij ook aan mijn hart zoo waard en zoo dierbaar. Ik zou ook buitendien den hoogen feestdag, wiens voorloopcr gij zijt, niet waardig kunnen vieren, had ik niet ook door uwe viering mij reeds daartoe voorbereid!
Welk een dag! Ernst en boete aanduidend gaat hij het Kerstfeest vooraf, gelijk eenmaal die heilige man, die Adventsbode, de heilige Joannes de üooper, voor Christus den Heer uitging. Dus konden ook zeer wel de
814
Dooper Joannes en de heilige Avond hetzelfde ambt. en dezelfde bestemming hebben! —
Reeds als kind scheen mij de heilige Avond iets zeer ongemeens en geheimnisvols in zijne belangrijkheid te hebben. Meer dan op de overige dagen des Advents was mij op dezen dag de gang naar de Ilorate-mis — geest en hart treffend, en mijne jeugdige verbeeldingskracht schilderde reeds aan het groote panorama, dat mij morgen Bethlehem zoude vertoonen.
Reeds trekken — zoo dacht ik op mijne wijze — Maria en Jozef naar Bethlehem op, om aldaar zich in Davids stamregister te laten inschrijven, en om, (zoo denk ik thans): zonder dat het hun bewust doel geweest was, maar door goddelijke beschikking geleid, hierbij hunne afstamming van Davids koninklijk geslacht zelfs door een geschreven gerechtelijk en juist daarom onweerlegbaar getuigenis te verzekeren; opdat eenmaal de ongeloovige Phariseërs Jezus' afstamming van David, waarop Hij zich noodzakelijk zal moetenberoepen, in ^een geval zouden kunnen loochenen. Ook liet bevel van een lleidenschen keizer moest onwillekeurig tot de vervulling der goddelijke belofte bijdragen. Want ook Augustus had wel niet kunnen vermoeden, dat zijn bevel tot algemeene volkstelling de spruiten uit Davids stam, Maria en Jozef, juist op dat uur naar Bethlehem zou roepen, waarop de Heiland der wereld zou geboren worden, opdat het door goddelijke voorlichting uitgesproken profetenwoord vervuld wierde, hetwelk reeds lang Bethlehem als de geboorteplaats van den Verlosser had aangeduid. — Reeds maakten de engelen des hemels zich gereed, om boven Bethlehem neer te zweven, en voor hun nieuwgeboren Koning het zoetste geboortelied aan te beffen.
Aldus dacht ik reeds als knaap, en zoo denk ik ook thans nog. Waarom zou dan ook niet de volwassene in de reine lievelingsbeelden zijner kindsheid nog genoegen vinden ? — Ook thans nog is het mij, als zag ik de sera-
315
lijnen, en de harpen aan hunue zijde, en de uitgebreide vleugels. —
Reeds ruischen hunne vleugels — reeds wenden zich hunne oogen naar Bethlehem — reeds begint de feestelijke triomfzang — de triomfzang sterft weg in verrukkende harmonieën — gevouwen verheffen zich de handen, de hoofden neigen zich tot aan den zoom der wolken, om te aanbidden den Onbegrijpelijke, die alzoo de wereld kon liefhebben, dat Hij zelf besloten had, Zijn van eeuwigheid af ééngeboren Zoon te geven, opdat onder de menschenkinderen niemand, die aan Hem gelooft, verloren zou gaan, maar op nieuw op den weg der genade komen als kind van den hemelschen Vader, en tot het eeuwige leven. —
Welk een feest, — welke verbazing, — welk eene wijding, — welk eene verrukking zal deze engelenveree-ring, dit engelengebed geweest zijn!
Ook ik zou gaarne bidden — zou gaarne biddend den vooravond van de geboorte mijns Hollands vieren. — Lieve lezer! wordt ook gij niet tot de diepste aanbidding in het stof neergetrokken?
Zie, hoe de Liturgie der Kerk ook hier ons weer te hulp komt.
In de inleiding der heilige Mis roept ons heden de Kerk toe: „Heden zult gij vernemen, dat de lieer komt, en ons verlossen zal; en morgen, zult gij de heerlijkheid des Heeren zien!quot; 2 Mos. 16 : 6. En in de Communie zegt zij: ,/De heerlijkheid des Heeren zal geopenbaard worden, en alle vleesch zal de zaligheid Gods zien lquot; Isai. 40 : 5.
Alleluja! laat ons neigen in het stof en aanbidden en jubelen en in de zaligste verrukking verstommen.
Onze allerheiligste Verlosser zal heden nacht geboren worden.
In zeven accoorden vooral klinken de harmonieën der engelen den Komende tegen. In zeven zuchten in he
316
bijzonder, lieve lezer! willen dus ook wij Hem heden tegenbidden! Sedert zeven dagen bidt ons reeds de Kerk deze zeven zuchtten voor — in zeven Antiphonen — een voor eiken dag. Maar heden, nu slechts nog weinig uren ons van het geboorteuur onzes Heilands scheiden, — bidden wij ze haar heden samen na, met stijgend vuur, met toenemende innigheid! ')
In deze zeven accoorden van het hemelsche aankomstlied onzes Heilands hoort men toch de volmaaktste uitdrukking van het Ad vents-verlangen in zeven zuchten dei-ernstige , heiligste en zaligste begeerte der ziel naar haar Godheiland; — daarin hoort men tevens eene heerlijke profetische aanduiding van hetgeen eenmaal de Verlosser voor den mensch, den zondigen mensch, worden zal, en wat deze van Hem te verwachten heeft.
O Kerk Gods, hoe groot zijt gij ook hier weer in uwe heilige aanduidingen!
De heilige avond heeft zijne bestemming nu werkelijk vervuld; de ziel is gewijd, feestelijk gestemd op de genaderijke aankomst des Heeren. —
Draal dus niet meer, breek eindelijk aan, heiligst geboorteuur mijns Heilands! Daal neer onder het duister van den heiligsten nacht, vredebrengend Kerstfeest, zalig doel van alle Advents-verlangen! Wij zeiven bevinden ons reeds in den geest op de reize naar de krib des Heeren in de spelonk te Bethlehem! —
Op den vooravond van het genaderijke Kerstfeest liet de heilige Joannes van het kruis op meerdere plaatsen van het klooster herberg-hutjes opslaan en stelde dan met zijne monniken, van wie een de heilige Maagd Maria en een ander de heilige Jozef moest zijn, het zoeken der herberg te Bethlehem voor. De uitdrukkingen van tee-derheid, die dan van zijn mond ontvloeiden, als hij den
') Zij zijn te vinden op blz. 113 on 114.
bewoners van Bethlehem hunne ongastvrijheid verweet, of als hij Maria en Jozef vaderlijk trooste, ontlokten den monniken heete tranen. — Men placht daarom ook den heiligen Avond slechts een „tranen Avondquot; te noemen
Een treffend gebed tot het kind Jezns.
Eene zeer teedere, zinrijke eu roerende wijze, om het zoete kind Jezus in geest en waarheid te aanbidden en te vereeren, is ons behouden in het leven van Maria Josepha, hertogin van St. Elias, geboren gravin van Brandesgt; die den 2, Augustus 1709 te Weenen het licht der wereld aanschouwd had.
Er was in haar huis een stil, afgezonderd kamertje, waarin zich vele reliquieën van heiligen sierlijk naast elkander geplaatst bevonden; eene kleine, altoos brandende lamp verlichtte liet heilige duister, dat daarin heerschte, en op een klein altaar lag onder bloemen het kindje Jezus.
Dit kamertje was do plaats, waar zij den zoetsten geestelijken troost genoot.
Hare kinderlijke godsvrucht voor de kindsheid des Hee-ren — deed haar het uit was ongemeen bevallig gevormde Jezuskindje naar de verschillende feesten van het kerkelijk jaar verschillend kleeden, en ook wel met kostbare ornamenten vol edelsteenen in bloesems en bloemen leggen, —
Vooral vertoonde zich deze kinderlijke godsvrucht der vrome hertogin op den vooravond des heiligen Kerstdags in verheven waardigheid.
In een boetkleed gehuld, met een strik om den hals, nam zij dien avond het Kind op hare armen, en offerde de heilige menschheid van Jezus Christus aan den He-melschen Vader op, om vergeving voor de zonden der geheele wereld, en voor hare eigen overtredingen smee-kende. — Dikwijls, als zij het met levendig geloof omarmde en kuste, sprak zij; „Verstoot, o zoetste Kind, mij, de onwaardigste dienares Uwer kindsheid nietlquot;
.'HS
Zij koos dan op nieuw het bevallige kind Jezus als den Gebieder haars harten en haars ganschen levens; en om den kleinen Heiland zoo te zeggen recht zichtbaar en als 't ware steeds op deze heerschappij opmerkzaam te maken, liet zij een hart van goud aan een gouden ketting in diens handen leggen.
Ook zag men haar dagelijks des avonds bij brandende kaarsen daar eenzaam in diepe besciiouwing knielen , waar zij dikwijls de treffendste toespraken harer liefde tot het zoetste Christuskind hield. —
Bijzondere intensie voor den heiligen nacht.
De reeds meer genoemde Godgetrouwe Bartkolomaea Capitaneo bereidde in een briefje hare zusters tot de volgende bijzondere intensie ter waardige viering van den heiligen Kerstnacht voor. — Elk vroom huisvader of elke vrome huismoeder kan op dezelfde wijze alle leden der familie tot hetzelfde opwekken. —
Het briefje luidt:
,/Vooral in deu heiligen nacht wensch ik, dat onze feestviering gemeenschappelijk geschiede. Nauwelijks zijn wij dus in den geest in den stal te Bethlehem binnengetreden, eri hebben naast Maria, de heiligste Maagd, geknield, of wij willen bovenal het hemelkind Jezus Christus in deu diepsten ootmoed aanbidden; dan Hem liefderijk de voeten kussen; daarna Hem dadelijk het hart schenken en Hem de weinige goede werken, die wij in dezen geheelen Advents-tijd verricht hebben, ook brengen, verbonden met de nederige bede: Hij moge ons hart reinigen en alle onvolmaaktheden van onze werken wegnemen; ook willen wij de allerzaligste Moeder Gods, de onbevlekte Maagd Maria tevens smeeken; zij moge met hare verdiensten onze werken vereenigen, opdat zij aan het zoete Christuskindje des te aangenamer worden. Daarop willen wij ons een uur lang, of meer, over dit hoogheiligste geheimenis in beschouwing verdiepen, en willen ijverig voor
319
elkander den lieven Jezus bidden, dat Hij in ons hart de verheven vlam Zijner liefde ontsteke en het met alle deugden toeruste, die voor eene ware bruid des Heeren noodzakelijk zijn. Gaan wij uit deze heilige grot niet weg, eer wij eene of andere uitstekende genade verkregen hebben. Vooral laat ons de arme zondaars niet üit het oog verliezen; trachten wij werkelijk den booze eene of' andere ziel te ontrukken, en geven wij ze aan het goddelijke kindje Jezus over, en bidden wij Hem door de verdiensten der tranen, die Hij in deze grot gestort heeft, dat Hij haar Zijn zegen en Zijne genade en het eeuwige leven schenke. Vergeten wij ook niet de* arme zielen in het vagevuur; zeggen wij tot Jezus, dat het toch eigenlijk niet recht is, dat op zulh een blijden dag eenige Zijner bruiden (en dat zijn alle zielen in het vagevuur) moeten lijden; en dat Hij dus ook haar de vruchten Zijner verlossing doe genieten, daardoor, dat Hij ze dadelijk in den hemel opneme. Alles wat gij nog meer doet, doet het ook voor mij, en ik wil hetzelfde voor u doen. Vaartwel !quot; Ik verwacht u in den gelukzaligen stal te Bethlehem.quot; —
De waardige viering van elk bijzonder unr van den geboortedag des Christuskinds-
De godzalige Margare'ha van het heilige Sacrament uit de orde der Car mei ietessen (geboren den 7 Februari 1619 te Beaune, een stad in Bourgondië), stichteres //der Dienaars van het kind Jezus en Medegenooten der heilige Familiequot; heeft ons uit de rijkdommen harer verlichtingen eene zeer liefelijke en teedere aanleiding nagelaten, hoe men het goddelijke Kind op elk uur van Zijn geboortedag op stichtelijke en zegenrijke wijze eeren kan.
En deze aanleiding zegt:
,/Om middernacht bidt tot den ééngeboren Zoon van God op het oogenblik Zijner menschwording en geboorte. Gij zult Hem als uw God erkennen. Zijne goed-
320
heid. Zijne reinheid. Zijne onschuld, en Zijn ganschen nederigen en lagen stand en Zijne geboorte aanbidden. — En Gij, o beminnelijk Kind, zult ons toestaan, U als ons voorbeeld te kiezen, en wij zullen ons beijveren, U na te volgen. —
Om 1 uur vereert den toestand, in welken de heilige Maagd Maria en de heilige Jozef' het genaderijke Kind gezien en aangobcden hebben — juist toen het op de wereld kwam. (Zij zelve had dit in een helder stralend licht gezien.) Gij moet hunne blijdschap, hunne genade en heiligheid op dit oogenblik vereeren. — O wonderbaar Kind, laat ons U niet hen aanbidden, en wij zeggen dan van ganscher harte: „Ik zal verzadigd worden, want Uwe glorie is mij verschenen!quot; Ps. 16 : 15. —
Om 2 uren bidt het heilige Kind aan, gelijk het in doeken gewikkeld is; beschouwt den eerbied, waarmede de heilige Maagd Hem in doeken legt, en overweegt de woorden van den Evangelist: //Zij legde Hem in de krib, wijl er in de herberg geen plaats was.quot; Luk. 2:7. —
Om 3 uren; bidt het heilige Kind in de krib aan, gelijk het op stroo gelegd is, dat Hem als een verheven troon verschijnt, als die van koning Salomon. Aanbidt „de goedheid en menschlievendheid des Heilands, die ons daar verschenen is,quot; gelijk de heilige Paulns schrijft. Tit. 3:4. O heilig Kind! de armoede der krib is Uw deel; Uwe eenvoudigheid en Uwe zwakten zijn onze wapenen en alle zwakheden Uwer kindsheid zijn onze muur en voormuur! Isai. 26 : 1. —
Om 4 uren vereenigt u met de vrome herders, die komen om het nieuwgeboren Kind te aanbidden; gij bidt het met hen aan, gelijk het in doeken gewikkeld en m de krib ligt, naar de woorden der hemelsche geesten. Beschouwt de blijdschap, die zij op het gezicht van dit goddelijke Kind hadden; de geheimenissen, die Hij hun aangaande Zijne geboorte en aangaande Zijne eigenschap als hun God en Heiland openbaarde; de glorie en ile eer.
•m
die zij Hem brachten en liet nieuwe leven, dat hun deze Koning der eeuwige heerlijkheid mededeelde. —
Om 5 uren bidt aan de heilige ziel van den mensch-geworden Zoon Gods en de eerste daad Zijner zelfvernedering, die Hij jegens Zijn hemelschen Vader volbracht, de geheel reine en volmaakte liefde, van welke de heilige ziel vervuld was j alle eer en alle huldiging, die Hij den eeuwigen Vader gebracht heeft, en de gedachten der liefde en barmhartigheid, die zij voor ons heeft opgevat. —
Om 6 uren bidt aan het offer, dat bet kind Jezus met zichzelven ter eere Gods, des hemelschen Vaders, gebracht heeft, voor de zaligheid der zondaars en voor uwe ziel in het bijzonder en de opname van Zijn lijden. —
Om 7 uren bidt aan de gansche menschheid van het heilige kind Jezus, die met het eeuwige Woord vereenigd is, en wel veel inniger vereenigd, dan bet vuur met het gloeiende ijzer, dan onze ziel met het lichaam vereenigd is, en spreekt met eerbied de woorden: ,/In Hem woont de gansche volheid der Godheid lichamelijk!quot; Kol. 2 : 9. ./Hij is vóór allen en alles bestaat in Hem!quot; Kol. 1: 17.
Alles en in alles Christus!quot; Kol. 3: 11. —
Om 8 uren bidt aan liet heilige hoofd van het goddelijke kind Jezus, waarin alle schatten der wijsheid en wetenschap Gods verborgen zijn, van waar het oordeel aller menschen uitgaat, en aan hetwelk de kronen aller rijken behooren; want Hij is het waarachtig, die ze geeft, aan wien hij wil. —
Om 9 uren moet gij het hart van het goddelijke Kind, Zijne goedheid en Zijne liefde aanbidden; beschouwt het als de blijdschap des hemelschen Vaders, en als de plaats der toevlucht en der rust van Zijne veelgeliefden. —
Om 1.0 uren bidt aan het geheiligde aangezicht van Jezus, als den zetel aller zedigheid, aller liefelijkheid, aller goedheid, aller mildheid, aller majesteit, aller schaamachtigheid. Bidt Hem, dat Hij u verbergc in de verbor-
A. IIu.nïubi. Kerbtklokjc. 1. ^
genheid van Zijn aangezicht (Ps. 30: 21.), en dat gij altoos in Zijne tegenwoordigheid wandelt. —
Om 11 uren moet gij aanbidden de goddelijke oogen van het heilige kind Jezus, de werking, die Hij in de zielen voortbrengt, wanneer Hij ze aanziet; bidt aan de reinheid en de ingetogenheid Zijner oogen, liet gebruik, dat Hij er in Zijne kindsheid van gemaakt heeft, en maakt u gereed om de eenvoudigheid te verkrijgen, die Hij kweekt in hen, die Hem in nederigheid aanstaren. —
'sMiddags, dus om 12 uren, bidt aan den geheiligden morid van het goddelijke Kind, die nu zwijgt, maar eenmaal het woord des eeuwigen levens verkondigen zal, die Zoo dikwijls voor de menschen tot God den hemel-schen Vader smeeken zal, die altijd slechls de waarheid sprak, die aan het einde ons laatste oordeel over ons uitspreken zal. Beminnen wij Zijn vrijwillig zwijgen, en onderwerpen wij ons aan de goddelijke woorden, die Hij in de wereld moet verkondigen. —
Om 1 uur bidt aan het gehoor van het heilige kind Jezus, dat bestendig volkomen opmerkzaam is op de bevelen Zijns hemelschen Vaders, en dat zich zoo gaarne leent, om onze beden te hooren. Bidt het, dat het aan het geschrei der armen genadig zij, en dat gij slechts van Zijne majesteit en Zijne waarheden gaarne hooret spreken. — Om 2 uren bidt aan het hloed van het heilige kind Jezus, dat zich door al Zijne aderen uitstort; dat volmaakte en reine bloed, hetwelk door den Heiligen Geest uit dat der onbevlekt ontvangen en allerreinste Maagd Maria genomen is; dat bloed, hetwelk tot den laatsten droppel als koopprijs der verlossing voor de menschen vergoten is, en dat als offer door alle eeuwen gebracht moet worden, en dat voor alle geloovigen de drank des eeuwigen levens is. Bidt om de genade, in dit bloed rein gewasschen te worden, en het nooit onwaardig te ontvangen. —
Om 3 uren bidt aan de geheiligde handen van het goddelijke Kind, die, nadat Hij ze duizendmaal in het gebed
323
voor u verheven heeft, eindelijk aan het kruis gehecht zijn. Bidt het goedertieren Kind, dat Het u Zijne genade uit-deele, en dat Het u aan Zijne goddelijke handleidenmoge. — Om 4 uren bidt aan de voeten van het heilige Kind, gelijk zij voor u vernederend in doeken gewonden zijn. Bidt Hem om de genade, dat gij altoos op den weg wandelt, dien Hij u voorgeteekend heeft. —
Om 5 uren eert naar al uw vermogen den zoeten naam van het genaderijke kind Jezus, een naam, die den engelen zoo eerwaardig, den duivelen zoo verschrikkelijk en voor de Kerk zoo vol kracht en troost is. Bidt het heilige Kind, dat Zijn eerwaardige naam uwe blijdschap, uwe kracht en uwe verdediging zij. —
Om 6 uren vereert de tranen, die het heilige kind Jezus in de krib wilde storten, en die de gevolgen van uiterlijke en innerlijke smarten waren, uiterlijk door de koude en andere ongemakken, innerlijke door de overweging van onze misdaden. Bidt het heilige Kind, dat Het uwe zonden met Zijne tranen afwassche. —
Om 7 uren eert het iieilige Kind, dat in de krib in armoede, nederigheid en loete zoo lang verwijlen wilde. Bidt aan die ongemeene vernedering des ééngeboren Zoons van God en bidt Hem eveneens om nederigheid en nogmaals om nederigheid. —,
Om 8 uren vereert het stilzwijgen en in dit stilzwijgen tevens die aanbidding van het heilige kind Jezus en die eer, welke Hij in de krib aan den hemelschen Vader bracht; bidt Hem om de genade der ingekeerdheid en des stillen gebeds en der beschouwing. —
Om 9 uren bidt het goddelijke Kind aan, gelijk Hij het voedsel de melk van Zijne gebenedijde Moeder aanneemt, Hij, die het leven der engelen is, die de heiligen verzadigt en die allen schepselen het noodige schenkt. Bidt van Hem den invloed van de volheid Zijner genaden door de milde voorspraak Zijner maagdelijke Moeder. —
21*
324.
Om 10 uren vereert de rust, welke het hoogheilige Kind op de armen Zijner Moeder geniet, en de eer, welke Hij door deze rust God Zijn Vader bewijst. Bidt Hem om de genade, dat gij onder de beschutting der allerzaligste Maagd Maria de rust des geestes voor u behouden kunnet. —
Om 11 uren eert de Maagd aller maagden en den stand der genade, de heiligheid en de verlichting, waartoe zij in het glansrijke oogenblik der geboorte haars Zoons verheven, en de goddelijke kracht, waarmede zij bekleed werd, om ons dezen wonderbaarlijkste!! Zoon te schenken. Bidt haar, dat zij genadig en barmhartig uwe Moeder zijn wille.quot;
Een aflaat voor de goddelijke diensten.
(Op het hoogheilige Kerstfeest.)
Om de godvrucht bij het feest der geboorte van onzen goddelijken Verlosser Jezus Christus in de geloovigen te verhoogen, en opdat zij het tot zaligheid hunner ziel ten waardigste, dus met geestelijken zegen vieren, heeft paus Sixtus V. in zijne breve van 22 October 1586 allen Chris-telijk-geloovigen, die, nadat zij waardiglijk gebiecht en gecommuniceerd hebben, op den genoemden dag de goddelijke getijden (Officium divinum) óf zeiven verrichten, óf die in de Kerk hij wonen, de volgende aflaten verleend:
1. Voor het Matutinum (de Vroegmis) met de Laudes 100 jaren aflaat.
2. Voor de Mis, en zoowel de eerste als tweede Vesper, telkens eveneens een aflaat van 100 jaren.
3. Voor de Prima, Tertia, Sexta, Nona en Oompleta, voor elke dier getijden in het bijzonder 100 jaren aflaat. —
ües Vaders Zoon, o God en Heer,
Gij eeuwig Woord, kom tot ons neer!
Messias, edle Held, kom nu.
De gansche wereld wacht op U.
325
Uw waarheid, Heer, betuigt Gij luid; Gij zijt als Kind geboren uit Maria, do allerreinste Maagd ,
Van wie Isaias heeft gewaagd.
Uit eene Jonkvrouw teer en waard Werd God een mensch naar zijnen aard, Blijft mensch cn Godheid met de daad. Des Vaders allerwijste raad.
Ter wereld men geen Heiland vindt Dan Jezus Christus, 't goddelijk Kind; Schenk, Jezus, ons Uw Ilcil'gen Geest, Dan loven wij U op dit feest!
Wil, Kindjen, ons ter zijde staan.
Help ons, en schenk ons aandeel aan Uw allerheiligste geboort'!
En hier én in een beter oord!
De Vader zij gebenedijd,
Het Kindje, dat ons heelt bevrijd, Do Geest, die wijsheid ons verleen'.
Drie in persoon, in wezen ecu!
VERHALEN VOOR DEN HEILIGEN AVOND.
(Uit: Bladen voor de jeugd, van Isabella Biiaun.)
Er heerscht drukke beweging in den hemel, waar de engelen zich scharen. Zij hebben reeds hunne groote werkplaats opgeslagen; want van de aarde steeg het verlangende gezang op:
Dauwt, o Heem'len, den Gerechte,
Wolken, regent Hem ons neer!
Ook de harten der kinderen zonden reeds vele wenschen op tot den lieven Heiland, opdat Hij op Zijn hoogheiligen geboortedag hun wat zou medebrengen. De goddelijke Kindervriend had dus ook den engelbewaarders bevel gegeven, naar de geheime en luide beden te hooren, en de handelingen en daden hunner beschermelingen gade te slaan, ten einde goed bericht in de werkplaats te brengen, waar de toebereidselen voor het hoogheerlijke feest plaats liadden.
Daar zijn de engelen nu alle vergaderd en doen met blijdschap hun werk; zij houden toch zoo veel van de kinderen en willen ze gaarne kinderlijk houden, zoo lang het maar kan. Hoe veelvuldig zijn hunne bezigheden, want zij weten reeds vooraf de aanstaande roeping der kleinen, zij zouden er thans reeds op willen werken, vrome priesters, dappere soldaten, wijze geleerden, vlijtige handwerkslieden, degelijke kunstenaars van allerlei soort op te voeden en de meisjes met poppen en keukengereedschap tot moeders en huisvrouwen, tot keukenmeiden en dienstmaagden te vormen. Dan zijn er zeker vele voorwerpen noodig en is het zaak, vlijtig te zijn. —
■Vil
Hier zit een engel en schildert een fraai prentenbuek. Hij doopt zijn penceel in den blauwen ether, in het gloeiende morgenrood, in de zilverwitte wolkjes en in den zevenkleurigen regenboog des vredes. —
Ginds smeedt een engel wapenen, werktuigen en allerlei snuisterijen, die den jongens zoo veel genoegen doen. De zon, de sterren en de maan zijn de vuurbollen zijner smederij; zoo moet het wel schoon en goed worden, zoodat nooit het vermaak er in vergaat en het nog voortduurt zells na de dagen der kindsheid. —
In den eeuwig bloeienden hemeltuin vlechten andere engelen zinrijke kransen, borduren bonte kleederen en voorschoten, en zorgen voor de spelen der bevallige meisjes. Daarnaast snijden zij blaasinstrumenten en violen, opdat de vrome kinderen instemmen in de hemelsche serenade , die de engelen den drieëenigen God en der Hemelkoningin Maria brengen. —
Geheel niets ontbreekt er in deze werkplaats; op alles wordt zorgvuldig gelet. Maar het heerlijkst weven de engelen toch de geurige kleederen, welke zij voor die kinderen bereiden, die het Kerstfeest in den hemel zei ven vieren, om ook engelen te worden. —
Zoo zaten de engelen den geheelen tijd des Advents bijeen, terwijl eenigen eindeloos af- en toevlogen. —
,/Wat brengt gij ons nieuws van de aarde en uwe beschermelingen?quot; —• vroeg een uit de zalige schaar aan den nieuw aangekomene. Deze glimlachte slechts tot antwoord, schudde de vleugels en er vielen tallooze briefjes uit, die de kinderen met wenschen beschreven en in ge-loovig vertrouwen voor het venster gelegd hadden, opdat de Kerstengelen ze mede naar boven zouden nemen. — En de engelen raapten ze op, lazen, glimlachten en ieder stak er een in den gouden gordel. Nu vliegt er weer een naar de arbeidende schaar: ;/Verhaal! verhaal! wat brengt gij nieuws van uwen beschermeling?quot; klonk het als gezang uit eiken mond. Deze verhaalde; „Ik vloog
328
een mat verlicht venster voorbij. Om eene olielamp zaten drie kinderen en aten hunne aardappelen. Maar er waren er zeker te weinig want toen er maar twee meer op den aarden schotel waren, wilde ieder er nog een hebben en er begon een erge twist. Toen zag ik, hoe de kleine Anna zacht wegsloop; de strijd deed haar vreedzaam hart zeer, en zij wilde liever ontberen dan langer twisten. Opgeruimd ging zij in een hoekje bij de kat zitten, en alles was goed.quot; — Toen de engel dit verhaald had, glimlachten allen; maar één maakte een klein zakje met kruidkoek en schreef met zijn gouden griffel den naam „Annaquot; daarop. — „Ook ik weet een geschiedenisje,quot; fluisterde een andere engel. ,/Mijn kleine Hugo ging daar straks aan de hand zijns vaders door de gladde, met ijs bedekte straten en in het zakje van zijn mantel stak de spaarpot; want hij vierde zijn geboortedag en wilde van het nieuw geschonken geld een blanken helm koopen. Toen hij nu om den hoek ging, hoorde hij een klagend geween en hij zag een arm meisje op den grond liggen, die haar kruikje gebroken had, waarin zij voor haar vader bier had moeten halen. Toen mijn Hugo dat zag, maakte hij zich los van zijns vaders hand, hielp het arme kind opstaan en verzocht zijn vader, het meisje naar hare ouders te brengen, opdat zij niet gestraft mochte worden. Deze deed het zeer gaarne en ik zag, hoe mijn Hugo zijn ganschen spaarpot daar ledigde; en den helm had hij vergeten bij zijn werk van medelijden en barmhartigheid.quot; — Eene blijdschap vloog door de schaar der engelen op dit berieht. „Hij zal een helm hebben en een schild en een zwaard!quot; fluisterde de wapensmid des hemels. —
Op nieuw hoorde men een vroolijken vleugelslag en een andere engel begon: „Ik kom rechtstreeks uit een schoolvertrek. He! hoe verblijdde ik mij, toen ik vele, vele kinderen zoo godvruchtig zag bidden en zoo vlijtig leeren! Niet aan allen gelukte het: ondanks hunne moeite brachten zij het niet ver, maar hoewel de onder-
wijzer niet merkte, hoe zij zich kwelden, omdat hij niet in het hoofdje kan zien — vernam ik het toch. Maakt mij nu hoeken klaar voor mijne vrome en vlijlifje kinderen, opdat ik ze kunne uitdeelen in den schoonen Kerstnacht.quot; En haastig brachten de engelen de schoonste boekjes aan, schoon door hun inhoud, hunne plaatjes en hunne banden. —
Nu kwamen er twee engelen samen aan, en zij moesten belangrijk nieuws brengen, want zij schitterden van blijdschap als zonneschijn. — „Vanwaar komt gij ?quot; luidde de vraag uit aller mond. En de twee engelen antwoordden: z/Wij komen van het bed des zieken Oswalds. Hij had het been gegroken, toen hij, om zijne oude grootmoeder vlug te gehoorzamen, die hij kinderlijk eert, het voetbankje wilde brengen, waarom zij gevraagd had. Door zijn haast is hij over eene plank gestruikeld en lijdt nu dag en nacht smartelijke pijnen. De eerwaardige grootmoeder zat aan zijn bed en weende gedurig, omdat het ongeluk hare schuld was. Maar toen Oswald haar hoorde weenen en klagen, hield hij zich dapper en zeide glimlachend: //Het doet al zoo heel zeer niet meer, grootmoeder!quot; Van toen af verdroeg hij de pijnen met geduld, als een volwassene, die vroom en in God gelaten is. Dat moesten wij u verbalen, want het is waarlijk iets voor den hemel!quot; — Toen fluisterden de engelen: //Wat kunnen wij Oswald als Kerstgeschenk geven?quot; Maar de beiden antwoordden bijna treurig: „Wat zou hem verheugen?quot; Hij zal altoos kreupel blijven!quot; Zij wisten geen raad, en de eene vloog naar den lieven Heiland, opdat Deze het hun mocht zeggen. En Deze glimlachte en sprak goedig: „Laat Oswald aan Mij geheel alleen over; Ik zal hem betere goederen schenken, dan gij vermoogt: hemelschen bijstand en troost!quot; Toen wisten de engelen, dat het kind geholpen was en zij werden weer vroolijk. —
Thans naderde een nieuwe aankomeling, maar zijne vleugels hingen mat en hij neigde treurig het hoofd. —
330
„Wat scheelt u?quot; klonk het uit ieders mond. De engel zeide niets, maar hij weende een zwaren traan en deze viel neer als een bloeddroppel. Allen verstonden er de beteekenis van, want zoo weenen engelen over een zondig kind. Nu sloten zij hunne werkplaats en knielden neer, om voor de ziel van het kind te bidden. —
En weer vloog een engel den hemel in; hij zong in de vlucht een lied, dat als klokken door den hemel klonk. ,/Verheugt u, verheugt u met mij! ik breng u goede tijding! Gij weet, hoe lang ik bezorgd ben geweest over mijn beschermeling, in wiens hart de trots en de eigenzinnigheid opgroeiden en woekerden als onkruid, dat alle zaden der deugd dreigde te verstikken. Toen trok en tuchtigde ik hem met allerlei plagen en smarten; ik wendde de liefde des onderwijzers en der speelgenooten van hem af, zoodat hij alleen en eenzaam en vermeden daar stond. En ziet! dat heeft den trots en de eigenzinnigheid gebroken. Vermorzeld zonk mijn beschermeling voor de voeten der ouders en des onderwijzers, weende tranen van berouw en verstikte met eigen hand het onkruid. Dit moest i verkondigen door den ruimen hemel, opdat gij een feest viert met jubelgezang en opdat wij ons allen vereenigen, om mijn beschermeling te verheugen, ten einde hij voortga in zijne verbetering!quot; — En zoo geschiedde het. De hemelsche harpen klonken in blijde tonen en uit elk sterretje lachte een engel in het gelaat des bekeerden kinds. —
Zoo ging het voort in den hemel gedurende den gansehen tijd des heiligen Advents, totdat de voorraadkamer der werkplaats rijkelijk gevuld was. —
De heilige Kerstavond naderde.
Toen verdeelden zich de engelen in drie groepen. Eeni-gen bleven achter ten dienst van God en om ook boven den grooten Kerstboom te tooien voor al die kinderen, welke in den heiligen nacht door de poort des doods hun ingang zouden houden in den hemel, om het engelenkleed
331
te ontvangen. — De tweede schaar vloog naar beneden in de gesloten kamers der ouders en hielp hen den den-neboom versieren en de Kersttafel dekken. — Eu de derde schaar zweefde onzichtbaar boven de aarde en naderde elk huis, waar God met wijze bedoeling ook menig kind ledig laat uitgaan. Daar brachten zij oneindig hemelsehen troost en de belofte van een eeuwigen, onvergankelijken Kerstboom eenmaal in het land der zaligen. Dan zweefden zij verder naar menig leger van het rijk beschonken kind en gaven het door droomen goede gedachten in het hart, hoe het den volgenden dag de armen zou kunnen verblijden van zijn rijkdom en overvloed. —
Maar toen het muldernacldsuur van den toren klonk en alle klokken luidden, toen verhieven zich de engelen in de lucht en zongen door de hemelruimten:
„Eere zij God in den hooge en vrede op aarde den menschen, die van goeden wil zijn!quot; —
Het Kerstfeest der kinderen.
Vervuld is ons hopen,
Do hemel is open,
De Kerstboom stnat weer;
Het Kindje is geboren,
Alle engelenkoren,
VerhelTen Zijne eer!
• Komt nader! komt nader!
De Kersttrein vergader'
De kind'ren in dank,
Met bloemensieraden.
Met witte gewaden En licderenklank!
En zingend en draaiend,
En palmtakken zwaaiend,
Met Kerstster en vaan.
Kruis, kaarsen en kransen,
En dankbare dansen.
Bidt zoo uw Heer aan!
332
Mocht gij Hem geleiden,
Wil 't Kindje bereiden De moedig een troon,
En naar Zijn begeeren,
In 't harte vereeren Den Heiland, Gods Zoon!
Naar Guido Göiuies.
De schoone scMlderjj van het kind Jezus in de krib.
(Uit: De Kerstavond. Verhaal van Ckistofïel von Schmid.)
Van Anton, den schilder, was op den heiligen avond uit Rome een brief benevens eene schilderij tot Kerstgeschenk in de familie des vromen houtvesters Grünewald aangekomen. De kaars op den schitterenden koperen kandelaar was aangestoken. Allen zaten reeds begeerig in den kring rond.
De houtvester las:
,/Liefste, beste ouders, broeder en zusters! Gij ontvangt hier een Kerstgeschenk; eene schilderij, die ik met veel zorg vervaardigd heb. Zij stelt den nieuwgeboren Heiland in de krib voor. Meerdere kunstenaars hebben mij verzekerd, dat de schilderij goed gelukt is. Ik wensch, dat het u maar half zoo veel genoegen verschaffe, als mij de voorstelling van het Kind in de krib deed, toen ik de eerstemaal in uw huis kwam. Gewis zou uwe blijdschap dan niet gering zijn. •
Ach, dat ik toch met de schilderij zelf tot u komen en ze u overhandigen kon! Het is hier wel een hemelsch land! Thans, in de maand November, nu ik jlit schrijf, is het bij u zeker al lang winter, en uw dak en de dennen en eiken rondom zuchten onder den last der sneeuw. Maar hier prijken de citroen- en sinaasappelboomen nog met zilverwitte bloesems en gouden vruchten. En toch verlang ik onder al de heerlijkheden naar uw landelijk haardvuur, waaraan ik de zaligste uren mijns levens heb doorgebracht.
Aan uwe goedheid heb ik het te danken, dat ik onder
383
den zachten hemel van Italië leef, dat ik, zoo ik dien naam verdien, een kunstenaar ben. Die gemoedelijke voorstelling der krib van Jezus voor kinderen, hoe onvolkomen zij ook zijn mocht, wekte het eerst mijn talent. Altoos staat zij mij nog voor oogcn, en wat ik ook, zeker overgelijkelijk heerlijkers van kunstwerken zie, ik word er toch niet zou van verrukt, als toen. Ach, de zalige jaren der kindsheid gaan toch boven alles! Dan zien wij alles als opgeluisterd door den gouden glans van het morgenrood. Jammer, dat zij zoo snel voorbij zijn ! Thans, op deze oogenblikken, nu gij dezen brief leest en mijne schilderij beschouwt, ben ik in den geest onder u tegenwoordig. Ik herinner mij met geroerd hart, hoe ik half verstijfd onder uw landelijk dak kwam, hoe mij de goede moeder met spijs verkwikte, hoe gij mij ah uw kind opnaamt, hoe Christiaan, Catharia, en Louise de Kerstgeschenken zoo vroolijk met mij deelden. O liefste vader, ik kus daarvoor uwe eerwaardige handen en die mijner pleegmoeder. Ik verheug mij nu reeds vooraf, u na eenige jaartjes niet slechts in den geest en uit gx-oote verte, maar van aangezicht tot aangezicht te kunnen zeggen, hoe van ganscher harte ik ben — uw dankbare, u ten innigste iefhebbende Anton. Rome, den 15 November 1765/' —
„Dat is een brief!quot; zeide de houtvester en veegde zich de oogen af; „wat ik ook aan den jongen gedaan heb, het is alles nog te gering. Ik hoopte altijd wel niet weinig van hem; maar hij overtreft verre al mijne hoop. Nooit had ik gedacht, zulk eene blijdschap aan hem te zullen beleven lquot;
En nu werd er nog eene kaars aangestoken, met hamer en breekijzer de kist geopend, en allen riepen, toen de schilderij te voorschijn kwam: „O hoe schoon! Hoe liefelijk!quot; Welke hemelsche gestalten! Welke onvergelijkelijke kleuren!quot;
De houtvester stelde de schilderij op een zijtafeltje en de twee helder schijnende waskaarsen daarnaast. Aller oogen waren op de bevallige schilderij gericht.
334
De vrouw van den houtvester vouwde godvruchtig de handen en zeide: ,/Waarlijk men kan niets schooners zien! Het is mij, als ware ik werkelijk bij de krib van Jezus tegenwoordig. Hoe vriendelijk, hoe lief ziet het goddelijke Kind ons aan, als wilde Het bij Zijne intrede in de wereld ons allen welkom heeten! Hoe teeder en liefderijk ziet Maria, aan de krtb geknield, op het Kind neer, omvat Het met de armen, legt de andere hand op haar diepgeroerd hart, en vergeet om liet lieve Kind alle behoefte van den armen stal! Hoe eerwaardig staat Jozef daar, en hoe vroom ziet hij met gevouwen handen naaiden hemel op! Hoe straalt den herders de braafheid uit de oogen, hoe eerbiedig en godvruchtig zijn zij op de knieën gezonken! En de engelen boven, hoe hemelsch schoon! Hoe licht en zwevend! En welk een heldere glans omringt het Kind, verlicht alles rondom, en overtreft zelfs den glans der engelen! Waarlijk, wie zich dan in de geboorte des Verlossers niet zou willen verheugen en met de engelen God loven en prijzen, die zou een hart van steen moeten hebben!quot;
De houtvester had de schilderij tot nog toe met onafgewende oogen stilzwijgend beschouwd, zonder een woord te spreken. Eindelijk zeide hij, als uit een droom ontwakende ;
„Ja, gij hebt gelijk! Als wij de heilige geschiedenis, zoo fraai geschilderd en in eene lijst gezet, voor oogen hebben, dan maakt zij een nieuwen, zeer eigenaardiger! indruk op ons hart. Ik zal eens beproeven, of ik u zeggen kan, wat ik alles daarin vind en hoe het mij om het hart is.quot;
Hij schoof zijn leuningstoel nader, plaatste zicli op een kleinen afstand van de schilderij, waar zij het best uitkwam , en zeide toen:
„Wij willen, lieve kinderen, onze oogen het eerst op het goddelijke Kind in de krib richten. Maar wij willen thans voor eenige oogenblikken nog niet aan Zijne goddelijke afkomst denken; wij willen Hem eerst slechts als een
335
mensclienkind beschouwen. — Zwak en hulpeloos in arme doeken gewikkeld, ligt Hij op een weinig hooi en stroo. Maar de liefdevolle moeder begroet Hem met een vriendelijken glimlach en vol van de teederste zorg, om Hem goed te verplegen; en de trouwe voedstervader staat er deelnemend bij , bereid om met zijn sterkeren arm Moeder en Kind te beschermen, met zijne arbeidzame hand beiden te voeden. Een getrouw vader, eene liefdevolle moeder en een kind, dat deze trouwe liefde, zoodra het tot bezinning komt, dankbaar beantwoordt, is het schoonste gezicht op aarde, waarover de engelen zich moeten verheugen. Dit liefelijke drietal — vader, moeder en kind — heeft God samengevoegd. — O mijne kinderen, denkt dus bij dit Kind in de krib: „Als een zwak kind heb ook ik eens gelegen, waar men mij neerlegde. Ik had moeten versmachten, als mijne ouders zich mijner niet liefderijk aangenomen hadden. Maar met blijdschap en jubel werd de kleine vreemde gast ontvangen, en al het noodige was reeds voor zijne aankomst in gereedheid gebracht. Mijne moeder wikkelde mij in mijne eerste kleederen, de doeken, die zij gewis zelve gesponnen, gebleekt en genaaid had. Al haar zinnen en trachten dag en nacht was slechts daarop gericht, dat mij niets ontbreken zou. Met zorg waakte zij aan mijne wieg, als ik sliep; menigen nacht bracht zij slapeloos door, uit teedere liefde voor mij! De trouwe vader deelde in hare zorg en werkte voor beiden lquot;— Denkt zoo, en dankt God, 'dat Hij u goede ouders schonk! Want Hij is het, die uit liefde tot u iets van Zijne onuitsprekelijke liefde in het hart uwer moeder plantte, en van Zijn trouwen vaderzin ook aan uwen vader mededeelde en hem het vaderhart schonk. Maar weest ook niet ondankbaar jegens uwe ouders. Een zoon, eene dochter, die liet vergeten konden, wat de moeder met hen uitstond, wat de vader voor hen deed, om hen te voeden, te kleeden, op te voeden, zouden zonder eenig menschelijk gevoel zijn! —
336
Laat ons nu, mijne kinderen, nadat wij de heilige familie beschouwd hebben, tot de heilige engelen opzien, die daar boven zweven — en een blik werpen op de dieren van den stal. Daar wordt ons de waarde en de bestemining van den mensch duidelijk. — Ziet eerst nog eens de heilige Maagd Maria in het zachte gelaat vol hemelsche onschuld en onuitsprekelijke moederlijke teeder-heid! Beschouwt de rechte gestalte van den eerwaardigen Jozef, hoe hij vol geest en godsvrucht de oogen ten hemel verheft! Ziet het lieftallige Kind aan, welks gelaat zoo , liefelijk glimlacht, welks oogen als sterren schitteren! En ziet nu op de ruwe harige koppen der dieren —• van den os en den ezel; hoe dom en verstandeloos zien zij er uit! Hoe staat de muil vooruit en geeft ons te kennen, dat zij slechts op voeder bedacht zijn en van niets hoogers en beters weten! Zij zijn niet eens in staat tot een vriendelijken glimlach! O, wien komt bij deze vergelijking de mensch niet als een hooger wezen voor? Waarlijk, hij behoort tot eene hoogere orde van schepselen. De ruwste mensch zou zich toch beleedigd achten, als men tot hem zeide ; ,/Gij zijt niets beter dan de os, die den ploeg trekt, dan de ezel, die uwe zakken naar den molen draagt en dan vergaat.quot; Neen, de mensch gelijkt veel meer op Gods iieilige engelen, die hun Schepper kennen, zich in Hem verheugen en Hem lofzingen. De mensch is het eenige schepsel op aarde, dat dit ook kan. Al is het ook, dat hij eenige overeenkomstVnet de dieren heeft, hij is toch nader verwant met de engelen des hemels. Al komt hij ook weenend en kermend ter wereld, al moet hij veel uitstaan, veel lijden, eer hij in zijn vollen bloei daar-staat, al verwelkt hij dan na korten tijd weer als eene bloem en vergaat gelijk de dieren — enkel zijne aardsche gestalte vervalt tot stof. In hem is een onsterfelijke geest j Inj is een engel in zwak vleesch en bloed gehuld. Zoodra dit hulsel afvalt, is de engel volmaakt — indien maar de mensch zijne bestemming op aarde vervuld en naar
337
den wil des Scheppers geleefd heeft. — Zeer geschikt heeft de schilder ook buiten de grootere dieren nog een lam en een mandje vol vruchten aangebracht, die men als een geschenk voor het nieuwgeboren Kind aan den voet der krib bemerkt. Aan den mensch zijn alle overige schepselen der aarde onderworpen. Hij teint de sterkste dieren en zij moeten hem dienen; hem geeft het schaap melk en wol, voor hem brengt de aarde hare schoonste vruchten voort. Slechts een weinig heeft God de men-schen beneden de engelen gesteld, heeft hem met eer en hoogheid gekroond, lieeft hem tot heer Zijner werken gemaakt en alles aan zijne voeten gelegd.
Ook de plaats, waar wij dit Kind en Zijne ouders zien, de «rme krib en de geringe stal, zijn niet zonder betee-kenis. De mensch heeft geen paleis noodig, om hier, op aarde, zijne bestemming te bereiken. Hij kan in de ellendigste stroohut tevreden leven en zalig sterven. Wij zien in den stal slechts armoede en gebrek. Maar om waarlijk gelukkig, alle eer werkelijk waardig en van echten mensehenadel te zijn, heeft de mensch noch fluweel, noch zijde, noch goud, noch zilver noodig. Juist in het belangrijkste heeft God geen onderscheid onder de menschen gemaakt. Een arme stal herbergt hier de heiligste, de zaligste, de eerwaardigste menschen, die ooit op aarde geleefd hebben.
Doch, mijne kinderen, wat ik u tot nog toe gezegd iieb, is voor ons wel zeer verblijdend en troostrijk; maar deze zaak geldt slechts van het menschelijk schoone. De goddelijke afkomst en de hooge bestemming van dit goddelijke Kind is eerst het allerbelangrijkste. Want Jezus Christus, da ééngehoren Zoon des Allerhoog sten, de Mensch-Hewordene, is in deze wereld gekomen, om hen te redden, die van God en hunne oorspronkelijke bestemming waren afgevallen. In Hem verscheen ons de liefde van God tot ons menschen zichtbaar ; in Hem bemerkten wij God in menschelijke gedaante. Hij werd wel in de
A. Hunoari. Kcrstklokje I. 22
«38
diepste armoede geboren, lag als een kind in eene krib, had in deze wereld niet zooveel in eigendom, waar Hij Zijn hoofd kon neerleggen, en stierf als een misdadiger aan het kruis. Maar zonder alle aardsche hulpmiddelen, zonder rijkdommen en gewapende macht, heeft Hij door Zijne goddelijke wijsheid, liefde en almacht de gedaante der aarde veranderd, het menschdom verlicht, veredeld, aan het verderf ontrukt — en zoo Zijne goddelijke afkomst bewezen, en daarop wordt in deze schilderij, even als in de geschiedenis, zeer schoon gewezen.
Ziet, rondom is het nacht, diepe duisternis bedekt de nachtelijke streek; slecht het licht, dat van het goddelijke Kind uitstraalt, verheldert alles met zijn glans. Zoo bedekken bij de geboorte van Jezus de duisternissen der onwetendheid en des Heidendoms de aarde; maar in Jezus Christus is der wereld het licht opgegaan, dat eiken rnensch verlicht, die in de wereld komt. — De menschen waren in zonde en ondeugd verzonken, velen geleken in ruwheid op de dieren van den stal; velen hadden zich door ondeugden zelfs beneden de dieren verlaagd; maar door Jezus Christus werden allen, die waarlijk aan Hem geloofden, tot betere menschen, tot heiligen, tot engelen in menschengedaante omgeschapen. — Even onwetend en zondig als de menschen waren, even ellendig waren zij ook. Maar ziet, hoe zalig zijn reeds de menschen, die Zijne krib omringen en zich in Zijne geboorte verheugen '■ Maria, Jozef, de herders gevoelen op het gezicht van den nieuwgeboren Verlosser zich boven allen aardschen jammer verheven. Hij, die in de wereld gekomen is, om de menschen van alle ellende te verlossen, hun ware blijdschap eu den goddelijken vrede van den hemel te brengen, maakte reeds bij Zijne geboorte daarmede een begin. De woorden des engels klinken nog tot alle menschen : „Ik verkondig u groote blijdschap; u is een Verlosser geboren, die is Christus de Heer 1quot;
Tot Hem staat voor elk mensch de toegang open.
339
Hij openbaarde zich liet eerst aan arme, eenvoudige landlieden —• aan de herders •, ook Zijne Moeder is arm, zijn voedstervader een handwerksman, die met harden arbeid zijn brood verdient. Reeds hij de krib van Jezus wordt ons getoond, dat rijkdom, iiooge rang en aardsche wijsheid voor Hem niets gelden. Hij wil slechts menschen om zich verzamelen, ,/die van goeden wil zijnquot;, gelijk Maria, de heiligste Maagd , gelijk Jozef, de rechtvaardige, gelijk de herders, die vrome mannen vol godsvruchten rechtschapenheid.
Toch wijst Hij ook den grootsten zondaar niet af, die berouw heeft van zijne zonden en zicli ernstig verbeteren wil. Dat duidt reeds de naam van het goddelijke Kind aan. Daarom verkondigde de engel aan Maria het goddelijke bevel. ,/Hem zult gij den naam Jezus geven!quot; daarom herhaalde hij dit bevel aan Jozef: ,/Jezus, dat is Verlosser, zult gij Hem noemen, want Hij zal Zijn volk van zonden verlossen!quot; Het zondige menschdom zou ,/Zijn volk,quot; een heilig volk (iods worden. Daarom zien wij boven de krib van Jezus den open hemel! Hij wilde den menschen den gesloten hemel weer openen, een hemelrijk op aarde stichten, en zoo den hemel en de aarde weer vereenigen. Daarover verheugen zich de heilige engelen Gods, jubelen en juichen, prijzen God in den hooge en wenschen den menschen geluk met de zaligheid, die hun door Jezus Christus, den Godmensch, bereid werd.
Wat ons hij de krib te Bethlehem verkondigd wordt, dat heeft Jezus Christus vervuld, hoe groote hinderpalen Hem ook het ongeloof en de hardnekkigheid der menschen in den weg legden en Zijne geboorte en Zijn dood voor zoo velen verloren ging. Hij stichtte een hemelrijk op aarde, en zijn werk bleef bestaan. Vele wereldveroveraars stichtten vroeger wereldrijken, maar overleefden hunne rijken niet lang, of zagen ze zelfs reeds bij hun leven instorten. Het rijk .van Jezus alleen — het ware Christendom — breidde zich altijd verder uit en bestond tot op dit uur. Gansche volkeren kwamen tol het geloof aan
32*
340
Hem, en koningen versierden hunne, kroon met Zijn kruis. De oude Heidensche gruwelen, menschenoffers enz. verdwenen uit de Cliristelijke landen der aarde. Eene menigte tempels en kerken verhieven zich, in welke de ware God aangebeden en de goddelijke waarheid geleerd wordt. Tallooze scholen, anneninrichtingen, ziekenhuizen kwamen door de Christelijke liefde tot stand. Hoeveel kinderen, armen en zieken zouden zonder deze milde stichtingen in onwetendheid, ondeugd en ellende moeten omkomen! Millioenen menschen hebben in het geloof aan Jezus Christus rust van hunne gepleegde zonden gevonden en zijn er edele menschen door geworden. En thans nog, hoe zeer ook het ongeloof en het verderf toenemen, slaan tallooze harten voor Hem en vinden in Hem troost in nood en dood. Nog altoos wordt het Evangelie, de blijde boodschap van Hem, aan de Heidenen verkondigd, en wilde volkeren bekeeren zich tot liet geloof aan Hem, verheugen zich in de hemelsche waarheid en genade en nemen zachtere zeden aan. De (jehoortedacj van den Godmensch Jezus Christus is dus de gewichtigste dag in de ivereldgeschie-denis, en met recht begonnen de wijze ouden van dezen dag af eene nieuwe tijdrekening. Elk jaartal moet ons herinneren: dat de geboortedag van den Godmensch Jezus Christus de geboortedag van het licht en de genade is, dus van de zaligheid aller menschen, die voor Hem oog en hart willen openen — de geboortedag van het ware menschengeluk, van de verlichting en veredeling des menschdoms.
Laat ons dan, kinderen, op dezen avond en op den dag van morgen den goddelijken Verlosser op nieuw huldigen en mede in den lofzang der engelen instemmen —
Zoo sprak de houtvester.
De vrouw van den houtvester zeide geroerd: ,/Ja, kinderen, dat willen wij! — De lieve schilderij, die Anton ons uit Rome zond, is het schoonste Kerstgeschenk, dat Anton of eenig mensch — ja zelfs een vorst! — ons
.341
had kunnen geven. De godsvrucht, waarmede gij de vrome aanmerkingen uws vaders hebt aangehoord, is liet schoonste Kerstfeest , waarmede wij den heiligen avond kunnen vieren. Wij willen de zaligheid dankbaar aannemen, die ons God door den nieuwgeboren Heiland bereid heeft. Dan is de geboortedag des Verlossers ook de yeboortedag van onze zalig he id\quot;
Gegroet in 't duistre van den uaclit,
O Kind, zoo arm! zoo rijk!
Den Hemel hebt Gij ons gebracht;
Wie is aan U gelijk?
O Kerstmisster, o Kerstmisboom!
O Kind, zoo groot! zoo kleen!
Wij kussen van Uw kleed den zoom,
Ons hart is Uw alleen!
't Zij, heil'ge Christus , U gewijd!
O keer toch tot ons in,
Maak ons, gelijk Gij zelve zijt.
Zoo lici'd'rijk, rein van zin!
Naar Guido Gömuss.
De weeze op den heiligen Kerstavond.
Uit: De kinderkamer, van K. A. Sciiönkk.
Op den heiligen Kerstavond stonden op de markt eener stad twee rijen kramen, waarin de heerlijkste Kerstgeschenken tentoongesteld waren, en alles prachtig verlicht.
Een klein, armoedig gekleed meisje met bleek gelaat sloop geheel alleen de kramen langs, bleef van tijd tot tijd staan, naar het een en het ander ziende, en ging dan zuchtend verder. Eindelijk sloeg het op den St. Stephanustoren zeven uren. Verschrikt luisterde het kind. „Ach!quot; zeide zij, „al zeven uren! wat zal tante zeggen, dat ik zoo lang uitgebleven ben? Ach, zij zal mij beknorren en misschien wel slaan; zij is toch zoo streng en hard tegen mij. O wat is er toch hier veel moois om te spelen en te eten! De andere kinderen krijgen geschenken, ik heb nauwelijks droog brood. Overal ver-
v
342
sieren de ouders den Kerstboom; voor mij versiert niemand een boompje! Reeds wordt het in de kamers der voorname lieden liclit en altijd lichter; de kinderen zullen binnenkomen en van liet Christuskind al die lieve geschenken ontvangen, en bij mij, ach! bij mij mag het Christuskind niet eens komen.quot; —
Voor een hoog huis stonden vele menschen bijeen en keken de helderverlichte kamer in de benedeverdieping in : //Ach, hoe vlamt en schittert het aan den zolder!quot; sprak het kind. //Daar zal eene pracht zijn! Ik zou ook wel eens willen zien; ik zal dus het huis ingaan en ten minste eens door het sleutelgat kijken.quot;
Zij deed het en zag in de kamer zilveren kandelaars staan, waarop bontgeschilderde waskaarsen brandden. Een aangename wierookgeur kwam haar tegen. Om de vensters hingen verblindend witte gordijnen. Hyacinten, tulpen, viooltjes versierden de kamer als een tuin; en overal heerschte stilte als in de kerk, en onder citroen- en oranje-boomen sliep — zoo meende zij — een bevallig Christuskindje. Rij al den glans en schijn vergat het meisje kommer en angst en bleef stil beschouwend en biddend staan.
Eindelijk waagde zij het zelfs, door de slechts aangezette deur zacht binnen te gaan. Eene slanke, bleeke vrouw in rouwkleederen kwam haar tegemoet en sprak: „Lieve kleine, wilt gij misschien ook mijn erigel zien? Kom maar nader! Ach, ik had. slechts dat ééne dochtertje, en toch moest zij sterven; morgen wordt zij begraven! Ik had de geschenken al ingekocht; nu licht alles daar — wie zal het krijgen? Wilt gij het hebben, lief kind?quot; —
//Ik ben eene weeze!quot; antwoorde het meisje, mijne moeder is sedert een jaar dood; thans gaat het mij treurig, en dikwijls klaag ik mijn nood aan mijne moeder in het graf! Voor een jaar op den heiligen avond heeft zij mij nog een Kerstboom getooid en met appels en noten en velerlei geschenken behangen. Ach, hoe geheel anders
is liet met mij sedert dien tijd geworden! De lieden, bij wie ik ben, zijn booze, harde menschen, die mij steeds beknorren en berispen, en ik wil toch gaarne doen, wat zij van mij verlangen, wil gaarne op het land werken, totdat de zon ondergaat, wil gaarne de kleine kinderen oppassen en op hun wenk gehoorzamen 1quot;
De vrouw werd door het verhaal van het kind tot het innigste medelijden bewogen en vroeg: ,/Kind, hoe heet gij dan?quot; — „Maria!quot; antwoordde het meisje. — „En hoe oud zijt gij?quot; — ,/Ik ben zeven jaren oud.quot; — nMaria/ en zeven jaren oud?quot; herhaalde de vrouw, met verbazing vragende. ,/Zoo heet ook die engel, die dood in de kist rust! Gewis heeft u het lieve Christuskind tot vergoeding gezonden voor mijne overleden Marietje! Nu, goed kind, ik wil u niet verlaten en wil voor u eene moeder zijn om den wil van het heilige Christuskind en Zijne barmhartigheid! Blijf maar recht vroom en goed, en ik heb dan om zoo te zeggen mijne overleden Marietje in u levend weer!quot; —
VVeor staat dc Kerstboom fraai getooid Bij rijken en bij ed'len;
Voor mij, do weeze, prijkt hij nooit,
Ik moet mijn brood gaan bed'len!
Wat heerlijks wordt aan menig kind Door de ouders niet gegeven!
Zij hooren niet, den ruwen wind,
En zien niet de armen beven;
Zij kennen niet. in d'overvloed,
Wat ik gevoel in mijn gemoed !
Maar hoor! door 't nachtelijk stormgeluid Doen zich daar stemmen hooren;
Dc klokken klinken hol en luid Van den besneeuvvden toren.
In ieder huis is licht en vuur,
En ouders, dochters, zonen
Gaan naar het venster in dit uur
344
En luist'rcn naar die tonen;
Want feest'lijk tot gezang en dank,
Wekt liefelijk dor klokken klank.
„Der wereld vrede, zaligheid!quot;
Zoo klinkt het in mijne ooren ,
„Aan de aarde is 't hoogste heil bereid ,
Een Kindjen is geboren!
Dat teeder Kindjen is Gods Zoon,
Dat ieder zicli verblijde. —
Hij daalde neer van 's hemels troon,
Hij draagt geen goud noch zijde;
Zoekt in geen pronkvertrek naar Hem,
Maar in den stal te Bethlehem!quot;
Hoe blijde word ik, o hoe goed Doen mij die held're tonen !
Tot bed'len krijg ik nieuwen moed ,
En niemand mag mij honen,
Want arm als de arme weeze wou
Mijn God zijn en verlaten;
Wie heden mij verstooten zou.
Die zou ook Jezus haten;
Hij toch, hoe rijk, werd arm, alleen Opdat men d' armen hulp verleen'.
Gij, lieve lieden, helpt mij wis!
01' hebt gij niet vernomen,
Hoe arm en klein de Heiland is
Op 't wereldrond gekomen?
Wilt gij dus Hem verwarmen weer,
En hem met spijzen laven,
O, ziet dun op mij , weeze, neer Eu schenkt mij vrome gaven :
Het goede, dat gij mij hier biedt,
Dat is aan 't Christuskind geschied!
Naar Geoiig van Waldbukg-Zeii,.
De arme werkvrouw en hare geschenken.
Uit; De Zwitsersche huisbode, van Tu. Meyer-Meiuan. Het was een ouderwetsche winter, buiten op wegen en stegen, velden en bergen alles besneeuwd, behalve de zwarte dennen, van welke de scherpe wind de sneeuw reeds weer had afgeschud.
;J45
Het ging tegen Kerstmis, het was juist de lieilige avond daarvóór en het werd reeds donker.
Toen begonnen aan de kerktorens boven de stad de klokken den feestdag in te luiden, de eene na de andere en toen alle te gelijk, zoodat het liefelijk en verheven klonk en men, zonder te willen, aan de genaderijke Kerstmis moest denken en aan het zoete Christuskind en hoe wonderbaar de oude zegen elk jaar weer vernieuwd werd. De menschen uit de omliggende dorpen waren nog op straat ; zij hadden in de stad gewerkt, nu snelden zij over de krakende sneeuw naar huis, vlugger dan andere avonden, ook al was het even koud. Velen hunner droegen nog iets ingewikkeld onder den arm, de Kerstgeschenken voor vrouw en kinderen.
üe meesten waren al voorbij, uit de duisternis steeg nu en dan, hier en ginds van eene boerenhoeve of uit een der verstrooide huisjes, een licht op als een sterretje.
Het allerlaatste kwam nog een arm vrouwtje, en dat was vrouw Ursula, die in de stad voor daggeld bij klanten had helpen schuren en reinigen voor den feestdag van morgen. Zij woonde een goed halfuur ver af in het dorp en had gedurende lange jaren den weg naar de stad bij alle weder al menigmaal afgelegd, 's morgens vroeg er heen1, en 's avonds laat terug. Hoe moeielijk het ook was, zij gevoelde zich daarom niet ongelukkig, integendeel — slechts des te vergenoegder zag zij er uit, als er braaf bestellingen waren; haar man verdiende toch, vooral in den winter, met zijn handlangerswerk zeer weinig, terwijl de drie kinderen in den winter en in den zomer even hongerig waren, ja de koude den honger nog scheen te vermeerderen. Om die kinderen, en opdat de huishouding geregeld aan den gang zou blijven en zij niemand lastig zoude behoeven te vallen, ontzag vrouw Ursula dan ook noch moeielijkheid, noch werk, noch kromme vingers, al vroor het steen en been.
En Zieden had zij een zeer gelukkigen dag gehad.
816
Wel droeg zij een fraai, welverdiend stuivertje in den zak naar huis ; zelfs een ruiter van kruidkoek en een paar stukjes sucre d'orge, een blad met heiligenbeelden, en eenige kleine roode appeltjes had zij gekocht. Alles tot Kerstgeschenken voor hare kleinen. Maar vrouw Ursula had bij hare inkoopen eene groote fout begaan; zij had te lang naar die Kerstboomen gezien, welke bij hare rijke klanten gereed gemaakt werden en die zich bijna bogen onder den last van al het bonte suikergebak, het kostbare speelgoed en de menigte andere heerlijkheden, gelijk men slechts in staat was, ze te bedenken.
Tot nu toe was de vrouw met haar lot altijd tevreden geweest; nooit was haar iets anders in den zin gekomen. Doch toen zij al den rijkdom hier uitgespreid zag in de honderderlei gedaanten en aan de blijdschap moest denken, die daarmede den kinderen in de stad als 't ware in overmaat bereid werd, toen waren der moeder natuurlijk ook de eigen kinderen ingevallen. En hoe langer zij nu op de pracht en volheid staarde, des te meer verloor zij zich daarin, en vergeleek die ongemerkt met de geschenken, welke zij naar huis bracht voor hare kinderen. Doch dat die vergelijking niet paste, bemerkte de goede vrouw Ursula slechts in het gevoel, dat haar daarbij bekroop. Al hadden de schatten van een koninkrijk voor haar uitgespreid gelegen, zij zou niet zoo ontstemd, zoo jaloersch er op geweest zijn, als zij hier was bij bet speelgoed en de zoete heerlijkheden; want niet aan zich dacht zij, maar enkel aan hare kinderen. Het smartte haar heimelijk, dat deze op Kerstmis zulke geringe gaven, slechts een kruidkoek, een paar slecht geschilderde bladen met heiligenbeelden en gewone appels zouden krijgen, terwijl eene menigte heerlijkheden, die hare Marietje, baar Frits en den kleinen Xaveri in den hejnel zouden verplaatst hebben , hier in de stad onder de overige massa zelfs niet eens bemerkt werden. —
Zoo ontstemd in het moederlijke hart en met het kleine
•347
pakje gerinpjo K-crstlioerlijlchcifl in (to nuuul stapte wouw Ursula door de schemcring naar hare armoedige woning. Zij werd bijna nog meer ontstemd , toen hare kinderen zicii vroolijk om de moeder drongen en begeerig naar de mand keken, wijl zij wel vermoedden, dat het heilige Kerstkindje hun iets daarin kon toegezonden hebben. Haar te openen waagden zij echter niet, en dus bleef de gewichtige mand rustig op de kast staan, waarop zij dadelijk geplaatst was. Eerst na de soep, die nu gekookt en gegeten werd, en nadat de kinderen in de zijkamer naar bed waren, begon eindelijk vrouw Ursula het schrale in een ouden tuinpot geplante dennenrijs met de weinige gaven te behangen; aan de uiterste takjes alles, opdat het toch wat meer zou uitkomen! Toen alles hing en de twee nieuwe zakdoekjes , die Marietje nog presen kreeg, vrij breed om den voet des booms geslingerd waren, werden ten slotte nog eenige kaarsjes aan de takken gekleefd.
Onder dien arbeid had zich liet bijna hittere gevoel in een meer weemoedig en in een paar vochtige oogen opgelost; daarmede ging ook de goede vrouw eindelijk zelve naar bed, vermoeid naar lichaam en ziel, om — na verricht avondgebed — nood en zorgen van den dag zoo mogelijk te verslapen.
Maar toen vrouw Ursula lang vóór middernacht ontwaakte, zacht opstond en zich kleedde en slechts éen kaarsje, daarna een tweede aanstak, toen zag er haar gelaat toch nog recht versaagd en mismoedig uit en staarde meer treurig dan vroolijk op de lichtjes, die de geringe geschenken nu eerst goed zichtbaar maakten. Enkel de vrees, dat de korte eindjes kaars nutteloos zouden verbranden , overwon een langer aarzelen, en deed haar nu snel de kleinen wekken.
Marietje sprong het eerst uit het bed, zij was toch al eene poos wakker en had zich gehouden, ot zij sliep, en slechts heimelijk geknipoogd. Spoedig was bij allen de
848
slaap uit de oogjes gewreven en daarentegen heldere blijdschap er in ontstoken. — Hoe fraai waren toch de lichtjes in de groene takken! hoe smakelijk lachten de appels met. hunne roode wangen! en dan de kostelijke roode en witte sucre d' orge, die er aan draden tusschen hing! en vooral het voornaamste, de ruiter van kruidkoek met vergulden hoed en sabel! en dat alles door het lieve Christuskindje gebracht! — Marietje van haar kant kon bijna den blik niet meer van de twee roodgestreepte zakdoekjes afwenden, en was er niet weinig trotsch op, dat zij die nu zelve zoomen zou. Bijna als de appels zulke roode wangetjes kregen de kinderen enkel van vuur en genoegen in de geschenken, en, in de l)loote hemdjes er om heen huppelende, vroegen zij der moeder telkens op nieuw, of het Christuskindje dat alles gebracht had ? of maakten plan op plan, wat zij met elk stukje in het bijzonder zouden beginnen; hoe zij het deelen wilden, en wie het eerst mocht afbijten van deze en gene lekkernij.
Vrouw Ursula, die er eerst wat neerslachtig bijgestaan en zich tot vroolijkheid gedwongen had, om die der anderen niet te bederven, zag zich spoedig door de algemeene blijdschap medege,sleept; zij dacht aan het arme Jezusje, den Zoon Gods in den stal te Bethlehem, zij wist niet hoe? Maar de groote Kerstboom in de stad, met zijne zoo kostbare geschenken, was haar geheel uit de gedachte; zij lachte innig vergenoegd, en hare blikken schitterden niet anders, dan die der kleinen. Als zag Ursula met de oogen harer kinderen, zoo beviel haar zelve nu haar boompje, dat zij toch eerst zoo bedroefd had beschouwd en waaraan nog dezelfde gewone appeltjes, de paar stukjes suikergoed en de enkele kruidkoek hingen. Maar in de geheime schaduw van het groene boompje schenen nog verborgen heerlijkheden te rusten, uit de sidderende vlammetjes der kaarsen iets bijzonders en plechtigs te stralen, dat een eigenaardigen glans over al het andere uitstortte, en het, als 'tware verheerlijkte; het was als de schijn van
a49
de helderheid des hemels boven den stal te Bethlehem in den eersten Kerstnacht. Dit drong ook in het hart der moeder, en in hare onverholen blijdschap daarover nam zij met hare gansche ziel deel aan al de kinderlijke praatjes en ook aan de kinderlijke gelukzaligheid. Zij bekende het zich zelve wel niet en wist het zells niet eens duidelijk; maar wat zij inwendig bespeurde en wat ook haar hart opvroolijkte en verwarmde en haar zelve weer tot kind deed worden, dat was toch slechts dit gevoel: dat de blijdschap en de zegen der Kerstgeschenken niet van kostbare heerlijkheid en vele geschenken af hangen, maar eveneens ook aan het armoedigste Kerstboompje onzichtbaar als hoofdgeschenk hangen, namelijk de heilige tevredenheid met zijn stand, en het hoogere onuitsprekelijk kostbare bewustzijn: „Ook voor ons ia da Heiland geboren
(Uit hof tijdsolii'ift //Gartonlanbe.quot;)
Een oude voerman te Keulen aan den Rijn, iemand, die met zijn kar en paard waren en andere voorwerpen van het eene deel der stad naar het andere bracht en daarmede zijn brood verdiende, hetwelk bij de hooge voe-derprijzen thans wellicht niet zeer rijkelijk uitviel, had in liet jaar 1858 het ongeluk, dat zijn oude ,,Getrouwequot;, zijn oud paard, stierf. — Wat nu? — Ellende en nood in rijke mate, want de arme grijsaard kon geen paard koopen, en dus was het nu uit met de eerlijke verdiensten. Zijne smart was groot, daar het getrouwe dier zoo lang voor hem het brood verdiend had, en hij niet meer de middelen bezat, een paard in plaats van het nde te koopen. En van waar zou hij brood halen voor zich en de zijnen ? —
Twee buren, wie de toestand van den eerlijken vromen man ter harte ging, besloten, hem een Kers (vermaak te bereiden. Zij kopen in alle stilte een paard en brengen het tusschen licht en donker ongemerkt in den stal. Eu
350
toeti nu in aile huizen en in alle harten de verheven Kerstavond-vreugde heerschte, en alom het engelenlied gezongen werd: „Eere zij God in den hooge en vrede den menschen op aarde, die van goeden wil zijn!quot; toen was het donker in het kamertje en in het hart van den voerman, zeer donker en treurig, en hij kan wel gedacht hebben: //Als toch liet lieve Christuskind mij een paard schonk; doch dat is te veel! Heer, gelijk Gij wilt!quot; —
Maar daar trol' een zonderlinge klank zijn oor. — Was dat niet een hinniken en een krabbelen met den hoef; omstreeks gelijk liet zijn oude, eerlijke ,/Getrouwequot; deed hooren, als hij honger had? Hij kan zicli wel verbeeld hebben, dat het een zinsbedrog was.
Daar hinnikt het weer! Daar krabt het weer, en liet geluid komt uit zijn stal! Zijne leden huiveren en beven, en hij snelt naar den stal. — En zie! daar staat aan de krib een paard, en een brieije daarbij duidt het aan als Kerstgeschenk voor den ouden vromen voerman.
Wie toen in zijn hart had kunnen zien, maar ook in het vroolijk kloppend hart dergenen, die door het. bevallige Christuskind tot zulk eene verkwikkende Kerstgave waren aangespoord! —
Een Kerstavond op den St. Gottiard.
(Uit: l)c Katholieke Volksvriend, van Anton Westeemayek.)
De grens tusschen Italië en Zwitserland wordt gevormd door de hooge Alpen. De weg naar Italië loopt over deze heen. Het is een gevaarlijke weg; diepe afgronden gapen den reiziger overal aan en dreigen hem te verslinden; vreeselijke sneeuwmassa's zijn overal opgehoopt en bedekken dikwijls de rotsspleten en afgronden, waarin de verdwaalde vreemdeling dan neerstort. En het verdwalen is bij de moeielijke, gevaarvolle, weinig gebaande alle oogenblikken met sneeuw bedekte wegen zeer licht mogelijk, vooral wanneer de reiziger door de duisternis verrast, of door nevel of jachtsneeuw overvallen wordt, of
351
als liij van vermoeidheid, inspanning en koude den slaap niet weerstaan kan. Honderde en duizeude pelgrims zijn op die wijze reeds in de bergen omgekomen, doordien zij óf in afgronden stortten óf verdwaalden1, verhongerden of bevroren, deels eene prooi der al te groote, ongewone inspanningen werden. Herbergen zijn in die liooge ijsstre-ken niet te vinden; hare eigenaars zonden geene bijzondere zaken maken en zich zeiven aan het.grootste levensgevaar blootstellen.
Toen kwamen er vrome, moedige monniken en bouwden hoog boven op den St. Gotthard een gasthuis, dat is eene herberg voor de reizigers over de Alpen.
Midden in de eeuwige sneeuwvelden diens Imogen bergs, vele duizend voet boven alle menscbelijke woningen verheven, verre van menscbelijke hulp en menschelijk gezelschap, verheft zich liet Idooster en de kerk der monniken, die hun leven aan de gastvrijheid en dc redding der reizigers, zonder onderscheid van godsdienst,gewijd hebben, en dat door de scherpe lucht zoo verkort wordt, dat bet zelden veel boven de veertig gaat. Door opgerichte kruisen, palen, wijzerbordeu enz. hebben de vrome vaders den weg tot aan bun klooster zoo veel mogelijk kenbaar gemaakt; overal zijn op gevaarlijke plaatsen op bepaalde afstanden klokken opgehangen, opdat de vermoeide of verdwaalde reiziger luide. En de kloosterbewoners zwerven bij dag en bij nacht door de bergen, om verongelukten op te zoeken en zoo mogelijk te redden, vooral verdubbelen zij hunne zorg bij opkomende nevels, jachtsneeuw of ander onweder; opmerkzaam luisteren zij toe, of er ook een ongelukkige aan eene der klokken trekt, wier klanken men op verren afstand hoort; van ladders, palen , touwen en anderen werktuigen, maar vooral van fakkels en lantarens voorzien, snellen zij rond, om niet eigen levensgevaar te zoeken, wat verdwaald, en te redden, wat verloren is. Zij hebben tot dat doel en tor ondersteuning groote, trouwe honden afgericht, die lien niet slechts op
352
hunne tochten door de bergen vergezellen om hen door den reuk bij het opzoeken der verongelukten behulpzaam zijn, maar die ook met mandjes levensmiddelen, met touwen enz. in den muil alleen rondzwerven, om reizigers te helpen en hen naar het gasthuis te geleiden; of zij loopen ledig door de bergen, en vinden zij iets, dan snellen zij naar het klooster terug en halen met vroolijk-angstig geblaf de wakende monniken. In liet gasthuis worden de reizigers verkwikt, verzorgd, voor de verdere reis gesterkt en dan tot een ongevaarlijken weg vergezeld. Duizenden zijn den menschlievenden broeders tot den innigsten dank verplicht, zeer velen kunnen in hen hun levensredder erkennen. De lijken der verongelukten worden niet begraven, maar in een bijzonder lijkenhuis geplaatst, waar zij hij de bestendige koude frisch en steeds kenbaar blijven.
Het was de 24 December, de dag, waarop zich oud en jong onder de Christenen op de heilige Kerstmis verheugt. De lucht was scherp, en nu en dan vielen er sneeuwvlokken. De kruin van den majestueuzen St. Gotthard was in wolken gehuld. De sneeuw knetteMe bij eiken tred en duidde koude aan. Daar kwam over den weg van Altdorf af eene vrouw van in de vijftig jaren, vergezeld van een jongen en een meisje van twaalf- tot veertien-jarigen leeftijd. De vrouw, moeder der haar vergezellende kinderen, scheen veel verdriet gehad te hebben en nog te hebben, haar voorhoofd, zoover liet onder de muts zichtbaar was, vertoonde diepe rimpels; de oogen waren van de koude lucht aangedaan, en soms sidderde er een traan in; diepe weemoed lag op het gansche gelaat. Op een grooten stok leunende, met een niet onbeduidenden bundel op den rug, stapte zij voort, naar den 8t. Gotthard, om 's avonds niet al te laat te Airoio hare woonplaats aan te komen en met hare kinderen een kommerlijken heiligen avond te vieren. Zij was sedert tien jaren weduwe, haar man had haar met zeven kinderen in armoede nagelaten, vijf van de laatste had zij reeds op het kerkhof naast
353
haar man gelegd, de jongste, Tony en Resy, waren haar overgebleven, voor wie zij met den arbeid harer handen het brood verdiende, en die zij in deugd en vroomheid opvoedde. Zij was te Altdorf bij oude bekenden geweest en had daar eene zieke opgepast; heden ging zij met hare kinderen naar huis terug. Het Ave Maria werd geluid, toen zij na een karig middagmaal Wasen verliet; zij bad met hare kinderen den Engelengroet en stapte toen stevig op het vlek //aan de Steegquot; aan. De kinderen gingen vroolijk vooruit en praatten, gelijk te verwachten was, over het lieve Christuskind, dat hun allerlei geschenken zou brengen. Honderd wenschen hadden de kinderharten, van welke de arme moeder er nauwelijks één bevredigen kon; intusschen wat weten kinderen van den kommer en de zorg hunner ouders? Onbekend met den ernst des levens hebben zij den hemel vol blijdschap. De moeder ging achteraan en luisterde naar hare lievelingen, zuchtte over hunne wenschen, wijl zij wist buiten staat te zijn, om ze ook slechts gedeeltelijk te vervullen; maar soms moest zij ook glimlachen, als zij de kleinen in hunne onschuld allerlei plannen hoorde maken.
Onder zulke bezigheden had geen van hun drieën bemerkt, hoe de wolken zich altoos meer verdichtten en van de berghoogte dieper daalden. Beide plaatsen ,/aan de Steegquot; en ,/van de Weidequot; waren achter den rug; maar het was dicht bij vier uren en de dag liep ten einde, te meer daar de lucht betrokken en nevelachtig was. „God behoede ons voor jachtsneeuw,'' begon de moeder, „eer wij het klooster bereikt hebben; wij konden anders licht den laatsten Kerstavond beleefd hebben!quot; De kinderen drongen zich vreesachtig nader tot de moeder. „Zijt gij koud, kinderen?quot; — „Ach neen, antwoordden zij, „maar honger hebben wij.quot; — „Ik geloof het wel, de lucht geeft spijsvertering, en wij hebben haastig geloopen. Daar hebt gij ieder een stuk brood.'' Zij tastte in haar bundel en gai' brood. „Zult gij ook niet eten?quot; vroegen de kleinen.
A. Uuxoaiu. Kprstklokjp, 1 23
354-
^lk lieb geen honger/' zuchtte zij. Moeder, wees tocli heden niet zoo treurig,quot; begon Resy, ,/al zijn wij ook arm, het heilige Christuskind was ook arm, toen Het in de krib te Bethlehem lag.'' — //Ja, ik heb het zeer duidelijk gezien,quot; sprak Tony; ginds te Altdorf bij den meester schrijnwerker, die heeft een wonderschoon kribje, daarin ligt het kindje Jezus op een beetje stroo, de luier is van heel grof goed, nog sterker dan van mijn buis; daarin is liet een weinig gewikkeld. Maria knielt er bij en wil het heilige Kind met haar adem verwarmen; het deed mij zeer leed en ik had bijna kunnen weenen, toen ik het kindje Jezus daar zoo arm en bloot zag liggen, en tocli keek het allen zoo vriendelijk aan, als lag het op het kostbaarste bedje. Ik dacht bij mij zeiven: gij hebt het toch nog beter dan het kindje Jezus; want gij hebt een bed en een stroozak en eene warme kamer? — „Recht zoo, lieve kinderen; weest geheel uw leven door altijd tevreden met het weinige, dat gij hebt; de mensch heeft zeer weinig noodig voor zijn lichaam, dat toch sterft, als hij maar tevreden is; de ééngeboren Zoon Gods, die voor ons in den stal te Bethlehem mensch is geworden, had alle heerlijkheid des hemels en der aarde kunnen hebben; maar Hij verliet alles en werd zeer arm, zoodat Hij niet eens iets had, waarop Hij Zijn hoofd kon leggen, en van aalmoezen leefde, om ons te toonen, dat wij in onze armoede altijd nog rijk zijn in vergelijking met Hem. De armen zijn gelijk aan Christus, maar zij moeten tevreden zijn in hunne armoede en niet morren. //Zalig de armen van geest, want hunner is het hemelrijk!quot; —
Thans begon het hevig te sneeuwen; groote vlokken vielen neer, en daarbij werd de wind sterker; men zag nauwelijks eenige schreden ver, en het werd van minuut tot minuut donkerder. De reizigers moesten dikwijls stil staan, deels om naar den rechten weg te zien, deels om adem te halen, hetgeen hun door den wind, de jacht-a nee it w en het beklimmen van den berg zeer moeielijk
355
viel. Zoo ging liet stil een eind voort; wel was het volle maan, maar de dikke wolken en het vreeselijke onweer verdonkerden haar schijn bijna geheel. De angst der moeder klom van minuut tot minuut: al was zij, de in het leven zwaar beproefde en levensmoede, ook juist niet voor zich zelve bezorgd, zij was het toch bovenmate voor bare kinderen. ,/God sta ons bij en Zijne heilige Moeder!'' zuchtte zij en greep hare kinderen bij de verstijfde banden. „Wij kunnen niet ver meer van het klooster af zijn/' zeide zij om de kleinen te troosten, wie van koude, angst en vermoeidheid de tranen in de oogen stonden. Doch de sneeuw viel in vreeselijke massa's, en de suizende storm bedekte eiken weg. Het was geheel onmogelijk, vooruit te komen. ,/Moeder,quot; zuchtte Rcsy, ,/ik kan niet verder, ik ben zoo moede, laat mij een oogenblik slapen Om Godswil, mijn kind, dat zon uw dood zijn; slaap niet in \quot; — ,/Ik kan niet meer staan,quot; riep Tony, half slaapdronken ; ^ik slaap onder het gaan in!quot; Rechtvaardige Hemel, riep de beangstigde moeder, „ontferm u over eene moeder en hare weezen!quot; Maar alles vergeefsch. Waarheen? in deze stormachtigen nacht; niets dan wolken en sneeuw en ijs; en daarbij huilde de storm, zoodat den kinderen de tanden klapperden. „Ach, moeder, laat ons een oogenblik rusten!quot; — „God, neen, neen, kinderen! dan sterft gij oogenblikkelijk! Heilige Maagd Maria, o zie toch neer op de beangstigde moeder; denk toch, hoe verlaten gij eenmaal op dezen dag in den stal te Bethlehem waart, in den duisteren nacht, in den winter; bij de blijdschap, die gij op den heiligen avond over de na-bijzijnde geboorte dos Verlossers hadt, bezweer ik u, laat ten minste mijne kinderen niet omkomen! Bidt, kinderen, bidt, dat God ons door de voorbede der heilige Maagd redde!quot; En alle drie knielden in de sneeuw en smeekten om ontferming tot God. „Lief thristvslandjesprak Tony „verlaat ons tocli niet; zie tocli, hoe koud wij zijn, en dat moeder weent!' Toen zonk het arme kind ineen en
23*
856
sliep. Ontzet springt de moeder op, neemt hare beide kinderen onder de armen en snelt onder wanhopige inspanning vooruit. Op eens ziet zij een opgericht kruis en eene klok; reeds hall' bewusteloos rukt zij aan het touw en valt met bare kinderen, den dood nabij, aan den voet van het kruis in de sneeuw neer; de kinderen dicht aan zich gedrukt, met hare kleederen en haar lichaam toegedekt, vergaat haar booren en zien; zij sluit de oogen en verliest met het bewustzijn ook.het gevoel der smart en des kommers.
Verlaten wij nu voor een oogenblik deze drie aan den voet van het kruis.
In het klooster hebben intusschen de vrome monniken alles voor den heiligen Kerstavond en den volgenden heiligen dag in orde gebracht. Het kerkje is gereinigd en feestelijk versierd; een kribje met tallooze lampen is onder het koor geplaatst; de herders bidden bet kindje Jezus aan, dat in den stal te Bethlehem ligt; steden, dorpen, molens, kudden, menscben enz. zijn door elkander afgebeeld en aan kleine houten pennen in het mos gestoken; boven zweeft een engel en draagt het opschrift: ,/Eere zij God in den booge eu vrede op aarde den menscben, die van goeden wil zijn!quot; Ue monniken hadden hun koorgebed verricht, en ten laatste een Onze Vaderen een Ave Maria gebeden ter redding van hen, die wellicht in de bergen ronddwaalden; zij smeekten vooral tot Maria, hunne Patrones en die van het gebergte rondom, tot de Ster der zee, die de verdwaalden hemelwaarts leidt, en eindelijk werd er met eene klok van het torentje der kapel geluid; opdat verdwaalden, den klank van het klokje volgende, het reddende klooster zouden bereiken. Daarop gingen zij in het refectorium om het eenvoudige maal van den heiligen avond te gebruiken. ,/De tafel is gedekt/' sprak de pater prior, ,/Zou ons het heilige Christuskindje niet een gast zenden, dien wij konden verkwikken?quot;
Daar kwam op eens de hond Hassan den kloostergang
357
door springen en blafte angstig, gelijk de tot redding der verongelukten afgerichte honden plegen te doen. //Zie, pater prior,quot; sprak een der broeders, ,/God zendt ons gewis nog een Kerstgast.quot; Intnsschen was de getrouwe hond tot in het refectorium doorgedrongen en gaf door blaffen, huilen, heen- en weerloopen te verstaan, dat hij wat gewichtigs ontdekt had en men hem volgen zon. En zoo was het. Hassan had den klank der klok gehoord, waaraan de verongelukte moeder met hare kinderen nog getrokken had, eer zij bewusteloos bij het kruis neerviel. De oplettende hond was in een oogwenk op de plaats, en daar hij merkte, dat de verongelukten zich niet bewogen en hem niet volgden, snelde hij naar het klooster terug, gelijk hem geleerd was, om de broeders te roepen. Van dezen gingen dadelijk, zonder verder aan het verwachte eten te denken, meerderen op weg, namen ladders, touwen, lantarens mede, en volgden den ongeduldigen hond naar buiten in den kouden, stormachtigen nacht. Binnen een klein kwartier uurs waren zij al aan het bewuste kruis. — Zij verschrikten, toen zij de verongelukte moeder met hare kinderen zagen; haastig werden de be-wusteloozen in medegebrachte dekens gewikkeld, op hurries gelegd en naar het klooster gebracht. Hier werden nu de gewone reddingsmiddelen aangewend, en zie! tot onuitsprekelijke blijdschap der broeders waren na verloop van een half uur alle drie de verstijfden weer frisch en wel, en waren zij de gewenschte Kerstgasten der menschlievende monniken. De verongelukte moeder loofde God luide voor de wonderbare redding; zij vond bijna geen woorden in hare dankbaarheid; en de kinderen jubelden en juichten en konden van blijdschap bijna niet tot bedaren komen, toen de broeders hen bij het fraaie kribbetje onder het koor brachten. Dat was nog veel fraaier, dan dat bij den meester schrijnwerker te Altdorf. De monniken beschonken de kinderen met kleinigheden voor de heilige Kerstmis, waarover deze zoo gelukkig waren, dat zij al den
358
doorgestanen nood vergaten en zie li geheel aan de blijdschap overgaven. Eindelijk gingen allen verheugd ter rust; want den volgenden dag moest men om de vreugderijke Kerstmis tijdig opstaan.
De klank der klokken wekte de slapenden en riep hen in de prachtig verlichte kerk. üe plechtige Kerstmis werd gevierd. De moeder met hare kinderen was ongemeen gelukkig; het heilige Christuskind had hen toch gisteren wonderbaar geholpen. Vroolijk begaf zich de familie des namiddags op weg naar huis, vol dank jegens God en jegens de weldadige broeders van het klooster, die hen \ nog een groot eind weegs vergezellen. —
Zoo verlaat God de zijnen nooit; op de ijzige hoogten van den St. Gotthard hoort Hij naar de stem der bedrukten even goed als in liet lachende dal. Zijn oog ziet op de weduwen en de weezen; Hij slaat ons wel en beproeft ons, maar hij reikt ons ook weer balsem en redt ons uit den nood. —
GescMedenis van een arm kind, dat naar den hemel wilde reizen. ')
Het was heilige avond. De straten en stegen waren ledig; de grooten en de kleinen trokken zich in de huizen terug, om in de warme kamer het voorfeest van de heilige Kerst mis te vieren. De duizend en duizend vensters der stad werden voor en na verlicht, en daardoor heen scheen de glans van de kaarsen des Kerstbooms in den nacht. Maar het was een zeer stille nacht; geen rijtuigen rolden over de steenen, en de nog wandelende menschen gingen, in beschuttende mantels gehuld, zwijgend huns weegs; slechts hier en daar klonk een doffe jubelkreet uit de huizen van kinderen, die hunne Kerstgeschenken kregen
') Dit verhaal is gegrond op cene ware gebeurtenis, die tc Breslan op den KerataTond van 184C een geestelijke van de Barmhartige Broe-devf beleefde.
359
Engelen gingen onzichtbaar door de ruime stad, om bij vrome farniliën het „Gloriaquot; te zegenen. Maar overigens was het rondom stil en eenzaam. Doch boven aan den hemel schitterden de sterren als duizend kinderoogen, die in hemelschen glans met echte Kerstvreugde neerzagen op de menschen. En op eens was het, als hielden zij alle met haai vreugdegefonkel op en als werden zij ernstiger en stiller, en als liepen baar de oogjes over.
En waarom werden de sterretjes zoo treurig? — Zie maar! — Daar komt een arm. kind door de straten, moederziel alleen. Zij gaat zoo stil en peinzend daarheen en kijkt met de heldere, maar recht ernstige oogen de verlichte vensters in. Haar gezichtje is rood van de koude, en de wind speelt met de haren, die met geen mutsje bedekt zijn. Zij blaast zich nu en dan in de kleine handen en wrijft zich de wangen, want het was zeer koud. De dunne kleertjes sloten zich zoo ontfermend om het lichaam, als wilden zij het tegen den Decembernacht beschutten, doch vergeefs. En het kind ging en wist niet recht waarheen. Haar had geen vader een Kerstboom opgericht en geene moeder een Kerstgeschenk gegeven; want zij was eene arme weeze, die bij menschen voor een stukje brood van 's morgens tot quot;s avonds werken en boodschappen in de stad doen moest. En heden op den heiligen avond moest het kind nog zeer ver de poort uit, om iets te bestellen. En daar zij wist, dat zij eene weeze en het heilige avond was, waarop zooveel kinderen zich verheugen en geschenken' krijgen, en wijl zij zoo alleen ging en verlaten was midden in de groote, van licht stralende stad en onder den ruimen hemel; toen was zij bedroefd en treurig, en er drongen zich zeer kleine pareltjes uit hare oogjes, als nachtdauw, dien de bloemen weenen, omdat de zon is ondergegaan.
Daar kwam het kind aan het kanteel. Ach, hoe straalden de hooge vensters en verkondigden de Kerstvreugde, die in de pronkkamers heerschte. Zeer weemoedig keek
360
liet kind naar boven en ging op de teeneu staan, om misschien wat van den Kerstboom te zien. En terwijl zij zoo stond, kwam er een ruwe knaap en liep haar omver, zoodat zij met een schreeuw neerstortte, terwijl de andere lachend wegliep. De tranen liepen het arme kind over de wangen, en zeer bedroefd ging zij verder en werd altoos koudereen zag zoo verlangend naar den hemel op. Hoor! daar klonk vroolijke jubel uit een helder verlicht huis, — en het kind bleet' wat staan. Het waren vroolijke kinderen, die rijke geschenken kregen, en er was geen einde aan hun jubel. Liefdevolle ouders hadden de kleinen omvat en liefkoosden ze zoo recht met ouderenvreugde. Nu keek het weeskind naar die blijdschap en wilde zich met de kinderen verheugen; maar zij moest verder gaan, want de weg was nog ver. Nu kwam er eene groote brug, de wind werd sterker, en het tochtte en vroor verschikkelijk. Door den val en de pijn en de tranen was het kind ook nog veel gevoeliger voor de koude geworden, en reeds verstijfden de handjes en de voeten. En zij had sedert de schrale middagsoep nog niets gegeten; en al had zij in hare droefheid ook geen honger, zij gevoelde toch leegte en zwakte, zoodat zij soms wel moest blijven stilstaan. Daar kwam zij bij de Katholieke kerk, waar zij vroeger met de zalige moeder zeer vlijtig naar toe was gegaan; maar thans hield men haar altoos terug, omdat het bidden en kerkgaan toch niets opbracht. En toen de weeze voor de kerkdeur stond en aan Christus in het allerheiligste Sacrament des Altaars dacht en zoo recht gevoelde, hoe zij niets — niets meer had op deze wereld , dan enkel den lieven God: toen knielde zij op de koude steenen trappen neer, als knielde zij voor den stal te Bethlehem en als bad zij het kind Jezus in de krib aan. //Ach, lief kind Jezus,quot; zuchtte zij, met gebogen hoofdje en de verstijfde handjes in elkander gelegd, //help mij toch in mijne verlatenheid en neem mij tot U, waar mijne moeder is! Het is mij zoo benauwd;
36]
want ik ben geheel alleen en heb niemand! Gij hebt toch al duizende kinderen tot U genomen; ach, roep mij ook!quot; En terwijl het kind daar zoo knielde voor de deur der kerk in den kouden Kerstnacht, riep haar zacht de heilige beschermengel toe: tflaat de kleinen tot Mij komen, en belet het hun niet, want hunner is het hemelrijk!quot; En toen het kind deze woorden hoorde, sprong zij getroost op en wilde dadelijk naar den hemel naar het kind Jezus gaan. Maar waar is de weg? De straat langs? Ach, niemand, die haar leiden, niemand, die haar den weg wijzen kon. Zij staat een oogenblik, kijkt bedroefd rond en ziet naar de sterren op. Eindelijk snelt zij voort, de straten langs en de poort uit.
Daar ligt op het kerkhof de moeder begraven. Met moeite dringt het arme kind door de opening in de tuinhaag naar den nederigen grafheuvel der geliefde ontslapene. — z/Moeder!quot; roept het kind met blijdschap en smart, //ik kom tot u in den hemel! Ach, zeg uw kind, waar de weg naar den hemel is 1quot; Maar alles is stil in het eenzame rijk der dooden, en de heuvel, bij welken zij knielt, opent zich niet. //Moeder, moeder,quot; roept het kind weenend, //Ontferm u mijner! Gij weet toch, dat ik niemand heb en dat ik geheel alleen ben hier beneden! Kid toch God, dat Hij mij tot zich neme. O, heilige moeder Maria, bid, bid voor mij tot uw goddelijken Kind!quot; Maar tot eenig antwoord fluit gillend de locomotief op het nabij-zijnde spoonveg-staüon, zoodat het arme kinderhart verschrikt. Haastig springt zij op en snelt naar het station. Driftig gaat zij naar het bureau en roept met bevende stem den beambte toe: //Ach., mijnheer, neem mij mede naar den hemel, ik wil met den spoortrein weg!quot; — //Dom schaap!quot; bromde de beambte en sloot knorrig over die vraag het venster. Het kind smeekte en weende. Het luidt voor de derde maal. Het arme schepseltje ging op den perron en bezwoer de conducteurs, haar mede naar den hemel te nemen. Maar die lachten en dreven het kind weg.
3« 2
En toen de locomotief floot en de trein wegruischte in de verte, waar de hemel zich met zijne sterren naar de aarde neigde, toen zuchtte zij smartelijk en staarde verlangend den trein na. /,Wat wilt gij hier?quot; vroeg haar eenigzins harsch de spoorwachter. nik wil naar den hemel,quot; was liet antwoord, ,/en men heeft mij niet medegenomen \quot; ,/Ga naar huis naar uwe ouders en laat u van het Christuskind beschenken!quot; — Ach, ik heb geene ouders meer, en het Christuskind is immers in den hemel!quot; Zoo sprak het kind en ging recht bedroefd heen.
Moede, hongerig, slaperig en half bevroren, ging zij treurig in een hoek van het station zitten, om bij een volgenden trein haar geluk weer te beproeven. Maar toen zij zoo een tijd lang ineengehurkt daar zat en weende, overweldigde haar de slaap en zij sluimerde in zoete droomen van den hemel en het Christuskind in — daar buiten in den Decembernaclit, onder liet met sterren bezaaide firmament. En de slaap riep den doodsengel op, en die omvatte reeds het kind met zijne ijzige armen. Toen kwam er een vroom man en zag het arme kind. Hij schudde en riep haar, maar zij sliep vast en was stijf en koud. uDat God zich uwer ontferme!quot; riep de man, ,/het kind is bevroren!quot; Toen naderden de spoorwegbeambte en de baanwachter, en vertelden van het kind, dat naar den hemel iiad gewild en dat zij afgewezen hadden. Snel werd er eene huurkoets gehaald en het kind in paardedekens gewikkeld. „Naar het klooster der Barmhartige Broederti.quot; riep de man den koetsier toe.
Het rijtuig rolde vlug de straten langs. De man schelde aan de poort en bracht het ingewikkelde kind, nog wel verkeerd, met de beenen vooruit, als wonderbaar Kerstgeschenk in het geestelijke huis. Daar lag het kind spoedig in een warm en week bed. Zij sliep vast en zacht een diepen slaap, die niet ver van den dood verwijderd was. Men wreef haar de verstijfde leden; het kleine schepseltje bewoog zich niet. De oogjes bleven gesloten,
.IfiS
doch de wangen kleurden zich met een licht rood en beloofden het slagen der redding. Een lauw bad werd gereed gemaakt, het kind in het warme water gezet en gewreven. Na eenige minuten openden zich de gesloten oogjes en staarden heel ontsteld in de groote en helder verlichte kamer rond en keken verbaasd naar den priester en de broeders op. „Mijne moeder ? riep zij en stak de armpjes uit, wil tot n, breng mij hij hef kind Jezvs Deze roep drong snijdend door de harten der omstanders en dreef den mannen de tranen in de oogen. Het kind werd te bed gebracht; met moeite werd haar wat thee ingegeven; spoedig sliep zij weer in; de pols werd zwakker en zwakker; tegen middernacht opende zij nog eens de zachte oogen, riep nm.ocder!quot; en „kind Jezus!quot; en blies de reine ziel uit, stil en zacht.
De engelen kwamen en brachten haar in den hemel naar de moeder, naar Maria en naar het goddelijke Kind.—
Uit: In den maneschijn, van Hans Waciienhusen:
— ,/Het is zeer verkeerd van den pastoor, dat hij daar over in de kerk altijd zoo veel kwaads van de doornen zegt!quot; — sprak de doornstruik, die vóór den vervallen stalmuur der slotruïne tegenover de dorpskerk stond. — „Het is zeer verkeerd van hem, want hij kan toch bijv. niet weten, hoe het met wij gesteld is!quot; — Op den bloedakker bij Golgotha stond voor nabij twee duizend jaren mijn stamboom, een kruisdoorn, uit wiens takken men de doornenkroon des Heilands vlocht. Maar de pastoor daarover weet niet, dat ik van dien kruisdoorn afstam, dat alle rechtstreeksche nakomelingen er van roode bloesems geven, in den Kerstnacht bloedige tranen weenen, en dat wij doornen ons eeuwig verjongen gelijk Christus' leer, want wij zijn er toch mede vervlochten!quot;
Zoo sprak de doornstruik. En toen streek de wind
.'564
door zijne takken en schudde ze, zoodat de sneeuw er af viel.
,/Zeker, die omstandigheid moet men kennen!quot; vervolgde de doornstruik zuchtend.
Nu was het juist Kerstnacht, en de middernacht naderde, en daarom maakte de doornstruik zijne vrome beschouwingen, die hij echter wellicht ook op andere dagen maakte, indien het met zijne afkomst werkelijk zoo //gesteldquot; was, als hij zich liet voorstaan. Intusschen luidde men in de kerk voor de Vroegmis van Kerstmis, en de vrome pastoor ging er heen, om den godsdienst te houden.
— ,,/Daar gaat hij mij onverschillig voorbij Iquot; — Zeide de doornstruik. — //Natuurlijk: hij kent toch mijne betrekking niet! En de overigen snellen mij ook allen voorbij naar de kerk, en al kon de Heer God niet in het verborgene zien. Hij zou toch Zijne geloovigen aan de sporen der voeten herkennen, die van de huizen naar de kerk loopen. Maar Hij kent ze allen, want Hij leidt hunne sporen. . . Maar ik ken er twee in het dorp, die heden niet en het geheele jaar niet naar de kerk gaan, omdat zij goddeloos zijn; het zijn de duistere slotheer en de wilde Steven, dien de eerste gisteren uit zijne hut heeft gejaagd, omdat hij de huur niet betaalt, en wiens arme vrouw met hare half naakte kinderen nu hier in den vervallen stal ligt, voor welke ik wacht houd. — Ik moet toch eens naar de arme vrouw en het zieke kind omzien!quot; — zeide de doornstruik en rekte zijne takken, om het gebroken venster in te zien.
Maar het was donker binnen, en de nachtwind huilde tegen de vochtige muren en door het open venster.
— //Ach God, de arme vrouw is zoo goed en toch zoo ellendig! Hier in den stal zijn jammer en tandenklapperen heden de Kerstgeschenken! Dat is toch te treurig!quot; zuchtte de doornstruik.
En aan de overzijde in de kerk begon het orgel met de plechtige tonen.— ,/ChriMm in f/ehoren^quot; zong de gemeente
;i65
daarbij van het koor en van de banken, — „Christus is geboren!quot; riep ook de wachter van den toren.
En de doornstruik had gelijk. Binnen in den ouden, verlaten stal lag eene arme vrouw op de knieën en bad. Heete tranen vloeiden over hare wangen, krampachtig had zij de handen gevouwen, stijl' sloeg zij het oog op het stroo, dat zich in de oude steenen krib bevond, want in die krib lag haar jongstgeborene, een halfjarig ziek kind, sidderende van koorts en koude.
De maan scheen door de opening des vensters op deze groep, medelijdend vielen hare, stralen op het zieke kind, maar zij konden het niet verwarmen, en de moederborst was daartoe ook niet meer in staat, want zij was zelve zoo ijskoud. En door de spleten van het vermolmde dak, welks gaten met sneeuw bedekt waren, vielen bij honderdduizenden de kleine schitterende sneeuwsterretjes neer en speelden in de stralen der maan. Maar ook zij glommen en verwarmden toch niet.
Heiland der aarde, die in dezen nacht geboren werdt, die leeft en stierft voor ons allen; die heden in eene krib laagt, gelijk dit arme, hulpelooze wezen, red, o red mijn ziek kind!quot; — Zoo bad de ongelukkige vrouw, en de handjes van het kind strekten zich jammerend naar de moeder uit. Doch hare kracht was gebroken, afgemat liet zij het voorhoofd op den ijzigen rand der steenen krib zinken, haar oog sloot zich, een diepe zucht ontsnapte aan hare borst. Dagen en nachten had zij gewaakt, dagen en nachten der diepste ellende had zij doorleefd; maar thans zakte zij ineen , en de slaap ontfermde zich over haar jammer.
— uArme vrouw, waar is uw man? Arm kind, waar is uw vader?quot; — Fluisterde medelijdend de doornstruik buiten, het venster inziende.
Ja, waar was de man, waar was de vader? — De wilde Steven, gelijk men hem in het dorp noemde, wöis, gelijk gezegd is , gisteren avond met vrouw en kind uit
366
zijne hut gejaagd; hij had bij zijne buren onderkomen gezocht, maar die hadden niets van hem willen weten, want zij waren bang voor den goddeloozen Steven, die nooit goed had gedaan, gelijk zij zeiden. En dus was hij met de zijnen in den verlaten stal getrokken. Toen echter was hij wraakzuchtig voertgesneld, en vergeefs had zijne vrouw, een ongeluk vreezende, getracht hem terug te houden. — Waar was de wilde Steven? — De klokken luidden, het orgel klonk, de gemeente zong vx-ome liederen in de Kerk, en de brave pastoor stond aan het altaar en zong: ,/Eere zij God in den hooge, en vrede den men-schen op aarde, die van goeden wil zijn!quot; —
En boven op het oude kasteel in een akelig vertrek zat naast den reeds lang uitgedoofden haard een man met duistere, sluitende gelaatstrekken. Het was de slotheer, een hartvochtig man, dien men vreesde, zoover zijne grenzen strekten. Het licht vóór hem op de tafel was diep afgebrand, zijn gelaat was stijf en onbeweeglijk, zijn oog gesloten. Het scheen, als sliep hij, maar hij was zoo ontzettend bleek.
En terwijl nu beneden in de nevengebouwen de bedienden zich vermaakten, sloop een man den trap op en door den duisteren gang. Zacht opende hij de deur van het vertrek, zacht ging hij binnen en naar den stoel, waarop de grondeigenaar sluimerde. Het oog des vreemdelings schitterde in wilden gloed, een spotlach verwrong zijne verweerde gelaatstrekken. Eén blik wierp hij schuw in de kamer rond. Een mes blonk hoog in zijne rechter hand, de linker pakte de hand van den slapenden grondeigenaar. Het mes trilde. — —
— „Christus is geboren !quot; Zong men in de kerk daarover. —
De wilde Steven sprong ontzet terug, de hand van den
grondeigenaar was ijskoud; hij had een lijk aangevat.
— „Christus is geboren!quot; riep ook de torenwachter naar beneden, want de godsdienst was geëindigd , en de gemeente snelde naar huis.
367
Het mes ontviel aan de hand van Steven; nog eens staarde hij het lijk aan; liet was hem, als sloeg het bestraffend het koude oog op. Zijn gelaat met beide handen bedekkende, snelde hij weg. Niemand had hem in het huis zien sluipen, niemand zag hem nu vóór den verlaten stal verwijlen en door het venster staren — niemand dan de doornstruik. Vreeselijk bleek staarde Steven het binnenste van een stal in; daar zag hij zijne vrouw knielen, even onbeweeglijk, als het lijk ginds op het kasteel, slechts schooner; en lief en rein als de onschuld het kind in de krib. Toen snelde Steven voort, zich zeiven onbewust vloog hij door de open kerkdeur, en zonk onmachtig op de trappen des altaar neer.
En de pastoor ging zoo even naar huis. Hij kwam den doornstruik voorbij en zag twee kleine kinderen er onder in de sneeuw zitten. Zij waren koud en verborgen hunne roode handjes in de lompen.
— ffNeem ze mede!quot; — zeide de doornstruik tot den pastoor, ,/het zijn de kinderen van den wilden Steven; zij durven niet naar binnen uit vrees, dat hun vader hen slaan zal, omdat zij met ledige handen thuis kwamen.quot; — Neem ze mede, want ik kan ze niet verwarmen; ik ben toch zelf arm en naakt!quot;
Wij weten niet, of het de doornstruik of het hart des pastoors was, dat aldus sprak; maar hij nam de kinderen mede naar zijn huis.
— //Zoo, nu heb ik toch eene zorg minder!quot; sprak de doornstruik bij zich zeiven. — Thans ontsteekt men hier — en daar — en ginds reeds den Kerstboom! Hoe jammer, dat ik ginds niet onder de vensters sta, want hier in een verlaten stal zal er wel niets te zien zijn!
Doch de doornstruik vergiste zich, want het binnenste van den stal werd dadelijk met duizendvoudig licht verhelderd. Nog altijd knielde de arme vrouw daar met gesloten oogen, maar het zieke kind was wakker en stak glimlaehenrl zijne kleine armen uit, want. het dak opende
368
zich, en van een lichtwolk omringd, zweefden twee wonderliefelijke engelen naar beneden, van welke de een een kleinen Kerstboom met tallooze lichten, en de andere kostbare geschenken droeg. En het werd warm in den stal, en het licht wierp zulk een schijn over de straat, dat de doornstruik zich verwonderde.
f!Er is toch geene hut zoo slecht, waarin dezen nacht Christus niet isquot; zeide hij.
En de engelen zweefden neer, en terwijl de een den Kerstboom behing, trad de andere naar het zieke kind en legde genezend zijne hand op diens borst. Toen zweefden zij weer naar boven en verdwenen; maar in den stal bleef het licht. En intusschen lag de wilde Steven op de koude trappen des altaars. Doch eindelijk kwam hij weer tot bewustzijn. Hij hief het hoofd van den steen op; hij had een wonderbaar gezicht in een droom gehad, want hij had twee liefelijke engelen gezien, die zegenend naast hem kwamen staan; en zelfs nu nog, toen hij ontwaakte, zag hij ze naast zich staan, hij voelde, hoe elk van de engelen zijn warm handje in de zijne legde en zij hem de kerk uitgeleidden.
Het was Steven, als droomde hij nog, als werd hij in den slaap door de beide kleine engelen de kerk uit en naar den stal geleid, waarin hij wist, dat zijne arme vrouw, zijne jammerende kinderen waren. Gewillig liet hij zich geleiden; maar toen hij onder zijn verlaten dak trad en hij hier alles warm, licht en helder zag, toen hij de Kerstgeschenken bemerkte, toen wreef hij zich de oogen, en staarde op de engelen, die hem hierheen gebracht hadden en nog naast hem stonden. Steven herkende in hen zijne beide oudste zonen, feestelijk en fraai gekleed, gelijk hij ze nooit gezien had.
Nog altijd meende hij, dat het een droom was. Hij nam de beide kinderen op zijne armen; hij hield ze vast en kuste ze. — — Neen dat kon i/een droom zijn!
— „Christus is geboren!quot; — riep de wachter van den
369
toren. — ,7«, ja, Hij is geboren, en ook in mij is Hij het!'' — riep Steven uit; en met de beide jongens in den arm vloog hij naar zijne vrouw; hij omklemde haar, drukte haar aan zijn'hart en riep: „Hanne, ontwaak, Christxa is geboren!quot;
En zij sloeg de oogen op en keek verwonderd rond, — „Wat is er toch?quot; — riep zij. — „Zijt gij het werkelijk, Steven? — En dit licht hier? — Is liet dan waar, wat ik droomde? Twee engelen zag ik komen, zij droegen een Kerstboom en fraaie geschenken, en de een ging naar de krib hier en legde genezend de hand op de borst van mijn kind! — — Ja, ja, liet is waar! het leeft!'' — juichte zij, nam het lachende kind uit de krib, en drukte het aan de borst. — — ,/Het is waar. Steven \quot; riep zij, het kind in zijne armen leggende. — ,/De Heilapd is geboren, Hij heeft ook mijn kind niet laten sterven!''
En terwijl zij allen de Kerstgeschenken met verbazing beschouwden, trad de pastoor van achter den Kerstboom te voorschijn, want hij was het, die door twee brave kinderen uit de gemeente de Kerstgeschenken gezonden had; hij was het, die den wilden Steven op de trappen van het altaar had zien neerzinken; hij was het, die zijne zonen feestelijk gekleed en ze naar den vader in de kerk gebracht had.
„Christus is geboren,quot; — zeide de pastoor, — „en Hij wil, dat Hij heden ook in de kleinste hut niet ontbreke. Doch waar Hij voor de eerste maal inkeert, dat is in uw hart, Steven, bewaar Hem daar wel, want gij weet, er is in den hemel meer vreugde over één bekeerden zondaar, dan over negen en negentig rechtvaardigen Iquot; —
En de doornstruik keek nog altijd het venster in, het ruischte van blijdschap in zijne takken, en gelijk de kniis-doorn eiken Kerstnacht doet, schoten zijne takken pur-perroode oogen, die weenden bloedige tranen in de sneeuw. — En des morgens ging Steven met vrouw en kinderen naar de kerk, en er moest in dien tusschentijd nog iets meer tusschen hen en den pastoor voorgevallen zijn, wat
A. UiiNnnHi. Ki'rstklukjc. I..
370
én in liun licliaiiielijkeii én in hun zielstoestand eene verandering voortbracht; want men zag hen beiden in bescheiden, maar fatsoenlijke kleeding in diepe godsvrucht naar de tafel des Heeren gaan. En de lieden des dorps gingen in feestkleederen den doornstruik voorbij, en toen zij de sneeuw onder hem als met roode parelen bestrooid zagen, riepen zij: „Ziet maar, de kruisdoorn heeft van nacht roode bloesems gedragen!quot;
z/Ja,quot; antwoordde de kruisdoorn, — „want Christus is geboren! Wij doornen, wij weten het, want wij hebben Hem in den dood gekroond, en gij menschen, gij moet het ook weten, want Hij werd voor u gekruisigd!quot; —
Wat des menschen hart het meest verhangt.
Het was twee dagen vóór den heilige Kerstnacht des vorigen jaars en juist ver rondom een dure tijd, toen Mart ju, de pachter, wien de hemel voor de vlijt, waarmede hij zijn land had bewerkt, een ruimen tarwenoogst geschonken had, zijn huis binnen trad. Met dien zegen was hij naar de markt der stad gereden, waar juist groote navraag was, en had zijn voorraad tegen ongemeen hoogen prijs verkocht. Toen hij nu met Vollen buidel thuis kwam, riep hij zijne vrouw, schudde het geld vóór haar op de tafel uit en zeide schertsend: „Zie, wi^ei1
wij ons wat te goed doen! Wat denkt gij, moeder, dat wel des menschen hart het meest verheugt? Ik zou gaarne iets hebben, wat mij recht innig vroolijk maakte.quot;
,/Ach, Martijn,', antwoordde de vrouw, „dat zal wel terecht komen. Maar mij is den geheelen dag het hart bedrukt geweest en al wilde ik mij ook wat te goed doen, ik geloof niet, dat het mij wel zou bekomen.quot; En toen Martijn vroeg, wat zij dan had, vervolgde zij : „Gij waart van morgen nog niet lang weg, toen kwam buurmans Klara weenend en weeklagend en zeide, dat haar vader op sterven lag, en dat ik hem toch om Gods wil te hulp zou komen en haar wat versterkends voor hem geven.
371
Ik kon nu wel denken, hoe het stond, en nam dus, wat ik maar in huis had, en liep naar de hut. Ach, lieve God, dat was een jammer! De man lag op het beetje stroo bleek en mat; de arme vrouw knielde naast hem en weende en snikte; de kinderen stonden er om heen, half naakt en als de gevleesde honger — in het geheele huis was er geene bete broods. Acii, Martijn, en dat is niet liet eenige huis, waar zooveel nood is! Ik weet niet, maar het is mij, als kou ik er met goed geweten niet aan denken, mij een vroolijk uur te verschafl'en, zoo lang er om ons heen zooveel ellende is!quot;
Martijn liet zijne vrouw uitspreken en had intusschen stil vóór zich gekeken. Thans stond hij op, greep de hand van Agnes en zeide: ,/Nu, zoo bedoel ik het ook, moeder! Een vroolijk hart wil ik hebben, en als men een ander wat goeds doet, dat maakt het hart vrooljkcr dan wijn en gebraad. Zien wij nu, wat de lieve God ons geschonken heeft.quot; En nu telde hij van zijn geld eerst de huur voor zijn landheer af, toen wat hij overigens nog schuldig was, en eindelijk, wat hij nog tot aan den eerslvolgenden oogst aan noodzakelijke uitgaven noodig had. üaar er nu nog een aardig sommetje over bleef, zeide hij; „Tel nu de armen van hel dorp eens op, moeder, en stook den oven, en bak voor ieder hoofd twee groote brooden en voor elk kind een kleiner, en zend dan brooden rond, en doe bij elk brood eene kruik wijn en twee gulden; en als dan de menschen eene goede Kerstmis hebben en hun tafelgebed zonder tranen doen, dan zullen wij, denk ik, ook goedsmoeds zijn, zonder dat wij iets anders op tafel zetten, dan den meest gewonen burgerkost.quot;
Toen nu Agnes haar man zoo hoorde spreken, werd haar het hart weer licht, en zij zeido op alles ja en deed meel in den baktrog, en bakte den ganschen dag en den ganschen nacht; en toen alle brooden gereed waren, kreeg ieder, wat hem toegedacht was. En op den dag, dat men in de kerk weer zingt: ^Gloria in excelsis Deo!quot;
24*
372
was er niemand in liet kerspel, die zicli niet verzadigde, en menigeen, die sedert lang geen wijn geproefd had, laafde zich nu en dankte met hart en mond den pachter en zijne vrouw. En deze beiden hadden op dien dag niets beters dan het gewone op tafel, doch daarvoor in de borst het bewustzijn van eene goede daad en een vroolijk hart.
Dat was nu in zoo verre wel zeer goed; maar er volgt nog wat; want gelijk naar het spreekwoord een geluk zelden alleen komt, zoo hebben ook goede werken eene bijzondere kracht, om zich te vermeerderen. En daarvan willen wij nu ook nog wat hooren.
Toen namelijk den landheer ter oore kwam, op welke wijze zijn pachter, die toch geen kapitalist was, het had aangelegd, om zich een goeden dag in de liefde tot het heilige Christuskind te verschaffen, beviel hem dit ongemeen, en hij dacht: zoo iets kan ik ook wel beproeven. Hij bepaalde dus een dag en wel juist de Octaaf van de heilige Kerstmist, namelijk den nieuwjaai-sdag, op welken alle armen van het kerspel op het kasteel genoodigd werden. Er was in de zaal eene lange tafel met een faai wit tafellaken gedekt voor de arme menschen, eene kleinere voor hem en de zijnen. Aan deze kleinere tafel plaatste hij ook den pachter Martijn en diens vrouw Agnes, en wel boven aan, hetgeen bij een ridder een edelman niet weinig beteekent. Doch hij zeide,dathij zulke brave menschen als zijne verwanten en vrienden achtte, en dat hij van meening was, dat het hart betere edellieden maakt dan de stamboom.
Toen nu de tafel vol zat met zonen en dochters der armoede, sprak eerst de kapelaan een tafelgebed, waarbij allen opstonden en eerbiedig mede baden; toen werd er broodkoek opgezet en groote stukken rundergebraad en voor ieder een pint wijn; en als er een ziek was en niet aan den maaltijd had kunnen komen, dien werd zijn eten benevens een groot stuk brood in huis gebracht en wel met een vriendelijken groet van den genadigden heer.
37 3
Zoo verzadigden zich de armen van het kerspel op nieuw en meer dan een had het in zijn leven nooit zoo goed gehad, als op dezen dag.
Nadat nu de lieden goed en genoeg gegeten en gedron» ken hadden, meenden zij, dat het feest ten einde was, en wilden reeds den gastheer behoorlijk bedanken; doch die zeide, dat zij nog een kwartiertje zouden blijven zitten , wijl er nog wat kwam. En werkelijk kwamen er vier loterijkroezen op de tafel, de eerste voor de mannen, de tweede voor de vrouwen, de derde voor de jongens en de vierde voor de meisjes; en nadat alle gasten naar hun geslacht en hun leeftijd afgedeeld waren, tastte de een na den ander in de hem aangewezen loterijkroes en haalde er een nommer uit, de een 15, de andgr 2, de derde 21 enz., tot dat ieder een nommer had. Elk beschouwde nu zijn nommer en dacht: Wat zal dat zijn? En allen stonden vol verwachting.
Nu ging er eene zijdeur open, en de bedienden brachten eene houten stellage binnen, aan wier vier zijden allerlei kleedingstukken hingen; aan de eene voor de mannen, aan de andere voor de vrouwen, vervolgens voor de jongens en meisjes, als op eene jaarmarkt; en alles was nieuw, zuiver en sterk, gelijk landlieden het gaarne hebben, en aan elk stuk zat een nommer. Toen was het; ,/Nu zoeke ieder het nommer op, dat hij in de hand lieeft \quot; — De mannen keken elkander aan, of het wel ernst was, en wilden eerst niet toetasten; maar de vrouwen waren verstandiger en hadden de witte en gekleurde boezelaars, mutzen, kousen, hals- en zakdoeken en dergelijke, gelijk ze de nommers aanwezen, spoedig gevonden en hielpen toen hare mannen en kinderen zoeken. Het duurde niet lang, of er hing geen draad meer aan de stellage, en ieder had het voor hem bestemde deel op den arm en verheugde zich er in, vooral daar ieder meende, dat hij juist dat gekregen had, wat hij liet grootst noodig had. Velen waren er echter ook bij, die alles noodig hadden.
374
Toen het nu aan een afscheid nemen ging en de gelukkige luidjes den genadigen heer ten vriendelijkste bedankten, gaf hij ieder de hand en schudde ze hem recht als «en goede oude vriend of vader; en ieder der mannen schoof hij bij deze gelegenheid nog een daalder in de hand. Dat was nu weer een nieuwe jubel en een nieuw danken, en de goede lieden zouden geheel niet klaar gekomen zijn, indien zich hun weldoener niet haastig door den dichten kring der hem omgevenden een weg gebaand en zich zoo aan hun dank onttrokken had.
Maar daar hun nu eenmaal het hart vol was en zij aan limine dankbaarheid volstrekt lucht wilden geven, plaatsten zij den pachter en diens vrouw op twee stoelen, zetten die toen op een zuidelijken ladderwagen en spanden zich er voor, zoodat het echtpaar, het mocht zich verzetten, zooveel het wilde, in triomf naar huis getrokken werd. Zulk een jubel had men in lang niet beleefd, en heden nog vertellen de menschen te R. . . . van den wakkeren. Martijn en van zijne even zoo brave vrouw Agnes, van den maaltijd en de loterijen en de daalders bij hun goeden genadigen heer op het kasteel. —
Op den hoogheiligen Kerstmorgen was er eene groote vergadering van kleine vogels ginds achter den vlierboom, die tusschen werf en tuin staat, rechts naast de schuur, links van de mijten koren, dat in de laatste niet had kunnen geborgen worden. Zoo veel zegen had de Heer gegeven.
De musch was met haar huis en geslacht het sterkst vertegenwoordigd in de vergadering, en allen, die van haar stam waren, hadden hunne vederen opgezet en zagen er uit, alsof hun iets recht akeligs overkomen was.
De leeuwerik zat tusschen de voren van den nabij-zijnden akker, en verhief zich wel nu en dan een weinig naar boven en kweelde een kort Kyrie of Gloria, al naardat zijne gedachten kwamen en gingen.
375
Slag- en goudvinken waren er, met vioolijk hart, als altijd, en de merel zat nu aan den binnenkant van den plaatsmuur, dan aan den buitenkant, schoot dan weer in de beek neer, dook onder en op, en vloog den boom in onder de overige vogels, en roemde de koudwaterkuur, die zoo vroolijk en frisch maakt als niets anders.
En de raven en bonte kraaien en wat overigens uit het geslacht der grijpgragen was, die altijd vinden, wat niemand verloren heeft, zaten op de korenmijten boven op en rondom heen, en daarvan was eene groote schaar, en zij voerden het hoogste woord.
En de musch begon te klagen en zeide: ,/Ik ben van mijne nachtrust beroofd; want reeds vóór den dag begon het op alle torens te luiden, als was er brand. Ik vloog in het donker uit, want het scheen zeer licht om mij heen, als brandden de huizen van binnen; er waren vele lichtjes opgestoken, en een groene boom, waarop zij brandden, was behangen met velerlei vruchten, gelijk ik ze nooit op een boom gezien heb, en zij prijkten in allerlei kleuren. Maar ivij hebben er niets van, en onze boomen zijn ledig en hebben niet eens bladeren om ons bij de winterkoude te verbergen, wij zullen verhongeren of bevriezen , al naardat het voeder schaarscher of de koude groo-ter wordt!quot;
En de leeuwerik krabde de grondmaden uit, die de mol met de aarde tegelijk opwierp, en de lijster hielp hem menig wormpje opzoeken, en dat was hun ontbijt.
De herder dreef zijne kudde door den hollen weg, en de doornstruiken aan beide zijden en de boschjes braambeziën en wilde rozen hadden de klachten der vogels gehoord en strekten hunne takken over den weg uit, zoodat de schaapjes van hunne wol eraan lieten, het eene meer, het andere minder, maar geen zooveel, dat het er nadeel door leed. Doch de vogels volgden ze en verzamelden de wol en droegen ze naar hunne woningen, eenige in de gaten der boomtakken, andere in de reten der muren of
376
in de holen in den grond, en zij kregen het, altijd warmer en warmer., Terwijl zij van de doornen de wol verzamelden, bemerkten zij de roede rozebottels, die door de koude zoet en zacht waren geworden, en aten ze met een vroolijk hart.
Weder luidden de klokken op de torens rondom heen, en het huis werd geopend, en de bewoners kwamen er uit, de meiden voorop, toen de zonen en dochters; en de huisvrouw en de boer sloten den trein.
,/Vaderquot;, sprak de oudste zoon, ,/het ziet er slecht uit met onze korenmijten buiten, als wij niet, eer wij naar de kerk gaan, onder de Zwartenbergers daar schieten, die de deklaag reeds stuk hebben en spoedig bij het on-gedorschte zullen zijn! Het ekstervolk oogst ook gaarne, waar het niet gezaaid heeft, en vliegt uit de heele buurt hier bijeen. Ik zou het wel eens met looden erwten willen voederen , zoodat het verzadigd werd voor altoos en aan zijn gebabbel een einde kwam!quot;
Volstrekt niet,quot; sprak de boer, „er zal geen schot vallen in den heiligen Kersttijd en op den genaderijken dag der geboorte van Hem, die wel de tafels der wisselaars omwierp en een geesel van touwen vlocht en koopers en verkoopers uit zijn tempel dreef, maar tot hen, die duiven te koop hadden, zeide: „Brengt dat van hier!quot; Hij heeft den armen duifjes geen leed gedaan, en nooit zal op den dag, waarop de dieren hunne krib Hem tot wieg gegeven hebben, toen Hij bij de menschen geene ruimte in de herberg vond, een dier om den wil van eenige halmen of korreltjes op mijne velden den dood vinden!quot;
En de boerin was weer teruggegaan, en een der knechten wierp juist eene volle garf vóór het huis uit een en strooide op bevel der huisvrouw het voeder zoo rijkelijk voor de duiven en kippen, dat het voor de kleine buren op den vlier mede toereikend was en raven en eksters ook hun deel konden nemen, zonder dat de kippen hen benijdden of de menschen hen stoorden; en op de werf was ook
377
een stukje van den „Vrede op aardeV' waarvan eenmaal de engelen in den Kerstnacht op Bethlehems vlakte gezongen hadden, en de boer heeft daarom op zijn voerzolder en in zijne graankamer geen gebrek bespeurd, dat ook de vogeltjes des hemels medegegeten hadden van zijne tafel op den hoogheiligen Kerstdag! —
Merk op: Voeder ook op Kersttijd de arme vogeltjes vóór uwe deur; en als gij geen leeuwerikken en lijsters, vinken en meezen en merels ziet, denk dan aan hen, die zonder vederen zijn, aan de arme menschen, en vergeet niet, dat de engel des Heeren tot de herders gezegd heeft: „Gij zult vinden het kind in doeken gewikkeld en liggende in de krib!quot; Ga heen tot de doeken der armoede; en als gij het doet in dat licht, hetwelk te Bethlehem opging, dan zult gij in de doeken en in de werken der barmhartigheid het kindje Jezus vinden! —
Merk op: Wie gelukkig wil zijn, moet ook anderen gelukkig maken! —
Merk op; Wijl Jezus tot de armen gekomen is, daarom kunnen ook wij tot de armen gaan! —
(Uit: Rome in zijne drie gedaanten, van J. Gaiime.)
Als men te Rome in de hoofdkerken van St. Pieter, St. Jan Laterane, St. Paulus buiten de muren en in St. Maria Maggiore binnentreedt, ziet men telkens rechts eene dichtgemetselde poort, waarop de in gouden letters geschreven namen schitteren: ,/Clemens, Urbanus, Bene-dictus opende mij in dat jaar; Innocentius, Leo sloot mij in dit jaar.quot; Vraagt men, wat dit voor eene poort is, dan is het antwoord: „/Jat is de heilige poort!quot;
Deze vier groote basilica's of hoofdkerken van Rome hebben namelijk — behalve hunne gewone poorten — nog eene andere, „de heilige poortquot; genaamd, en alle vijf en twintig jaren, op den heiligen Kerstavond, op den verjaardag van de verlossing der wereld, wordt door den paus
378
het „jubeljaarquot; of het //heilige jaarquot; (jubilaeum) geopend. Eene prachtige processie begint den dag, en des avonds op het uur der Vespers begeeft zich de stedehouder van Jezus Christus, vergezeld van de kardinalen en prelaten, naar den hoogen dom van St. Pieter. Allen vormen een schitterenden kring om den Opperherder, die voor de dichtgemetselde poort wacht. Een der omstanders reikt den H. Vader een kleinen zilveren hamer toe, waarmede Z. H. driemaal op de poort slaat. Hij spreekt tevens gebeden, die aan de liefde, de barmhartigheid, de macht der drie goddelijke personen, der allerheiligste Drievuldigheid, herinneren; troostvolle eigenschappen, wier bezitter de plaatsvervanger van den Godmensch Jezus Christus is. Na volbrachte plechtigheid breken de werklieden den muur af, en de heilige poort blijft geheel open. Zij wordt dadelijk door de penetentiarissen in priesterkleeding met wijwater gewasschen. Na de wassching treedt de paus , gevolgd van zijn geheelen stoet, over den drempel, blijde liederen zingende, en de Vespers beginnen. Terwijl dit alles in de St. Pieter geschiedt, verrichten drie kardinalen, door den Heiligen Vader afgevaardigd, dezelfde plechtigheid in St. Jan Laterane, St. Paulus en St. Maria Maggiore.
Het heilige jaar is begonnen !
Op zichzelf reeds schoon, is het deze plechtigheid echter nog veel meer door hare geheimenisvolle beteekenis. De heilige poort is rechts, de doopsteen links in de kerk; dat zijn de twee ingangen, den mensch geopend, om in den hemel te komen. De doop is de eerste, doch hij geschiedt slechts ééns; de poort der boete is de tweede, en, dank de barmhartigheid van God! nooit is zij onherroepelijk gesloten. Op den hoogheiligen Kerstdag, den dag, die bij uitnemendheid als de dag des aflaats en der vergeving geopenbaard is, wordt ook de „heilige poortquot; geopend. Den paus, als den zichtbaren plaatsbekleeder van den Goddelijken Verlosser, is het. voorrecht geschonken, haar te openen, en de eer, er het eerst door te gaan;
eene aardsche plechtigheid; een levendig beeld van het in den hemel vervulde geheim der verzoening! —
Maar waarom wordt zij opengebroken ? Waarom een hamer en niet een sleutel? Men ziet hier de hoogste macht des stedehouders van den Godmensch. De poorten kunnen op twee wijzen geopend worden: met de sleutels, en dit geschiedt in de gewone gevallen; maar de met den sleutel geopende poort bestaat nog en kan weer gesloten worden met den hamer geopend, is zij verpletterd, en ieder kan zonder hindernis en zonder vrees binnentreden. Men wendde dit middel in de buitengewone, plechtige gevallen aan, als de menigte des volks om zoo tc zeggen bijna onmetelijk was. Zoo had het oude Rome op den dag zijner triomfen de gewoonte, een deel zijner muren af te breken, om óf door deze nieuwheid de geestdrift des volks te verhoogen , óf aan den overwinnaar met zijn talrijk gevolg van met boeien beladen gevangenen en met lauweren bekranste soldaten den vrijen doortocht te laten.
Het Christelijke Rome behield deze gebruiken, die veredeld worden door den geheirnnisvollen zin, welken de godsdienst van het kruis er aan schenkt. Alle natiën tot den grooten triomf der boete uitnoodigende, waar de overwonnen hartstochten, waar de verzoende zonden aan den wagen des allerhoogsten Triomfators, den Godmensch Jezus Christus, gebonden moeten worden, stelt het zich niet tevreden met zijne sleutels, om de heilige poort te openen, de poort des triomfs in de genade van den Verlosser der wereld; het bezigt den hamer, het breekt ze open, om te kennen te geven, dat zij voor allen geopend is, dat zij voor niemand gesloten wordt. In het oude Rome was de triomfpoort met bloed en tranen besproeid, in het Christelijke Rome wordt de heilige poort met het wijwater gewasschen. En de Christen erkent, dat de reiniging van zijn hart door de tranen van berouw en door het aan-biddenswaardige bloed, dat het Lam Gods aan het kruis op Golgotha vergoten heeft ter verzoening van de zonden
380
der gansche wereld, in den rechterstoel der boete en aan de Eucharistische tafel, de onmisbare voorwaarde is van zijne intrede op het pad des hemels, waartoe de heilige poort den drempel uitmaakt. — Aan de vier hoeken der stad openen zich de vier basilica's te gelijk; hare groote poorten vallen onder den hamer der bisschoppen! — Kon Rome eene meer welsprekende plechtigheid invoeren, om te zeggen, dat zij, als Koningin en Moeder der wereld, alle in de wereldstreken verstrooide menschen in haar schoot tot genade en heiligheid en waarachtige zaligheid in Christus Jezus roept? Dat het hen met gelijke liefde uitnoodigt, slechts te komen, om uit den onuitputtelijken schat der genaden en barmhartigheid te putten, die zich voor hen — zonder ondersciieid van volkeren en stammen ontsluit? —
Wendt men zijn blik van de heilige poort af, dan valt hij dadelijk op de gegroefde zuil van wit marmer, die zich vóór het front van St. Maria Maggiore verheft. Dit antieke sieraad van den vroegeren tempel des vredesquot; op het forum werd aan deze aangebracht door paus Paulus V, die haar met een standbeeld der heilige Maagd Maria kroonde. Op het voetstuk bevindt zich een opschrift, waarvan het slot luidt: ^Hij wijdde haar aan de Maagd, de Bron des vredes.quot; Zoo bezingt de obelisk van keizer Augustus, op het ronde plein des basilica opgericht, de heerlijkheid van het goddelijke kind Jezus, en verkondigt de witte zuil van het forum de voorrechten der gebenedijde Maagd Maria, Zijne Moeder. Het opschrift luidt; ,/Eenmaal droeg ik op bevel van Cesar treurig den onrei-nen tempel eener valsche godheid; thans wil ik, blijde, de Moeder van den waren God te mogen dragen, tot alle eeuwen van uw roem' spreken, o Paulus!quot; Daarop duidt een verder woord der zuil de reden barer blijdschap aan, doordien zij de voortreffelijkheid der heilige Maagd openbaart met het getuigenis: ,/De vuurzuil, schitterend van licht, ging den rechtvaardigen vóór, opdat zij den nach-
381
telijken weg der woestijn zouden kunnen gaan; deze leidt naar de stad des lichts zelve, eene Maagd wijst van den hemel af den weg aan \quot; —
Eere den Roomschen pausen, die in zulk eene poëtische taal zulke prachtige vergelijkingen wisten te verheerlijken! Eere Rome, welks gezamenlijke gedenkteekenen de onsterfelijke dogma's des Christendoms op erts en marmer gegrift vertoonen! —•
Het hoogheilige Kerstfeest wordt door de Illyriërs in Slavonië ') met groote plechtigheid gevierd, welke zich door hare bijzondere eigenaardigheden zeer bevallig vertoont; het is echter minder een kinderfeest, dan een feest der volwassenen in het algemeen. Van fraai versierde Kerst-boomen met brandende lichten en van de geschenken aan de kinderen, gelijk dit in bijna alle deelen van Duitsch-land in gebruik is, weet men in Slavonië geheel niets. Reeds zes weken vóór Kerstmis begint de vastentijd als voorbereiding op de geboorte van Christus, en wel met de zoogenaamde wittequot; of ^kaasweekquot;, zoo genoemd, omdat men daarin nog kaas, boter, melk, eieren, ja ook visch en kaviaar mag eten.
Daags vóór de „witfe weekquot; wordt het vleescheten met een feestmaal, dat ^pokladequot; heet, besloten, waarbij vleesch en gebraad, worst en zult voor het laatst gebruikt worden. Tot middernacht duurt het vroolijke maal, waarop nu zulke groote ontberingen volgen; maar met klokslag twaalf is het feest ten einde, de klanken der tamboeritza en der liederen verstommen en men gaat naar bed.
De reeds vermelde „witte weekquot; wordt ook met een
•) Illyrië, een koninkrijk van liet keizerrijk Oostenrijk, heel't 1,138,000 inwoners, die (met uitzondering Tan omstreeks 18,600 Protestanten, weinige Griekenen Joden,) allen den Katholieken godsdienst belijden.
382
maal besloten, waarbij men van de bovengenoemde spijzen plechtig afscheidt neemt. Nu begint den volgenden morgen de ,/groote vastenwaarin men zich op de geringste wijze met boonen, linzen, erwten met boomolie, meelspijzen zonder eieren, groenten, eveneens slechts met boomolie, vergenoegen moet. De gemeene man eet deze spijzen zelfs dikwijls zonder olie en slechts in water gekookt of ten hoogste met lijnolie. Als surrogaat voor kaas dienen hem gekookte boonen, die, nadat het water afgegoten is, met een houten lepel omgeroerd en met gestampte peper vermengd in den pot voor langeren tijd ten gebruike bewaard worden. Dit eenvoudige voedingsmiddel wordt z/papulyaquot; genoemd en in plaats van boter of kaas op het brood gesmeerd en als eenvoudigste maaltijd gebruikt. Ook maïs, die bij het opflikkerende vuur op eene draadzeef zoolang heen en weer geschud wordt, totdat zij berst en de witte melige deelen verheen uitkomen, is in de « vasten vooral eene lievelingsspijs der kinderen.
Na zoo lange ontberingen en zoo veel onthouding, waaraan men zich uit liefde tot liet arme Christuskindje onderwierp , nadert eindelijk de gewenschte dag, die den heiligen Kerstavond vooraf gaat. Doch ook deze wordt nog met de strengste vasten en met de voorbereidingen tot het feest doorgebracht; en wel, daar op den heiligen Kerstdag een zwijn geheel gebraden en eveneens geheel op de tafel gebracht wordt, zoo moet dit reeds den vorigen dag geslacht worden. In kleine en zelfs in de meeste familiën gebruikt men hiertoe een speenvarken, maar dit ontbreekt ook in de armste familiën niet.
Zoodra de avond nadert en de eerste ster zichtbaar wordt, strooit men stroo in de kamer, waarop nu de kinderen gaan liggen, en ook op de met een wit laken gedekte tafel worden stroohalmen geworpen, welk gebruik aan den stal moet herinneren, waarin het kindje Jezus geboren is; daarna gaat men tot liet plechtige avondmaal over, dat echter eveneens nog uit zeer karige ge-
383
rechten bestaat. Zuurkool, boonen worden met olie toebereid opgedragen; vermicelli met noten üf met papaverolie en honig mag niet ontbreken; op de tafel ligt in het midden een ronde koek, slechts van meel, zout, water en olie gebakken; uit hetzelfde deeg worden ook yerschillende figuren gebakken, die het Christuskind, den heiligen Jozef, vogels, lammeren enz. voorstellen. Doch boven alle overige heiligen is de heilige Nicolaas niet te vergeten, die bij de Slavoniërs zeer iioog in eere wordt gehouden. Deze tafel blijft van den heiligen avond af acht dagen lang gedekt, en de vermelde koek en het kleinere gebak blijven er op liggen. Eerst met nieuwjaarsdag wordt het eten van de tafel afgenomen, en wel de groote koek wordt des morgens met wijn bevochtigd en in half zoo veel deelen verdeeld, als er leden in de familie zijn; de huisheer neemt nu een deel in de hand en biedt het zijner vrouw aan, die er omstreeks de helft van afbreekt; deze stukken reiken elkander de echtelieden wederzijds, kussen ze en omarmen elkander dan in den naam van Jezus, het Christuskind; de overigen volgen dit voorbeeld, en op deze wijze wordt de koek gegeten.
In den heiligen nacht moet een lang stuk hout voortdurend in de kachel branden, opdat het nieuwgeboren Kindje niet koud worde.
Om middernacht wordt in de kerk de plechtige Vroegmis gehouden, en een deel der familie gaat er heen, terwijl het overige gedeelte tot veiligheid te huis blijft. Gedurende de Vroegmis wordt in de kerk met noten geworpen, van het koor klinken nagebootste vogelstemmen en in het bijzonder de roep van den koekoek.
Zoowel op den heiligen avond, als op den Kerstdag wordt er veel geschoten en veel geluid. De gansche week door wordt in plaats van //goeden morgen!quot; voortdurend slechts „Christus is gehorend gegroet, waarop het antwoord volgt; Ja, „Hij is waarachtig geboren!quot; Vrouwen en maagden, die elkander ontmoeten, kussen elkander en
3H4
geven elkander wederzijds kleine geschenken, die zij gewoonlijk bij zich hebben.
De liederen, die bij de Slavoniërs gedurende den Kersttijd door de verzamelde gemeente in de kerk gezongen worden, zijn meestal van vroolijken inhoud.
In Slavonië gaan ook gedurende den Kersttijd knapen, die de herders bij de geboorte van Christus moeten voorstellen, met eene meestal zelf vaardigde krib, door hen ,/Bethlehemquot; genaamd, zingend van huis tot huis en krijgen voor dien omgang eenige geschenken. Een in 't wit gekleede knaap, die door het Gloria de geboorte des Heilands verkondigt, mag daarbij niet ontbreken.
RINDE VAN HET EERSTE DEEL.
KERSTKLOKJE.
' ' - •
r
L I
|
I 1
I 1
1 M P RI M A T U R.
J. H. Wensino. Emer. prof. lihr, eens.
Ultrnjecü, Jsnü 1874.
DE HEILIGE KEBSTNACIIT.
BUdz.
Het ontstaan vou den naam . ...............1
üitnoodiging tot viering van den heiligen nacht.........4
Do geboorte van Jezus Christus...............7
Gebedslied uit den ouden tijd................12
De heilige nacht in beelden voorgesteld.............13
De viering te Bethlehem..................18
De tentoonstelling der krib te Rome..............23
De Processie met het Christuskind te Rome...........28
De Kerstnacht op liet vrije veld gevierd............29
De aanbidding der herders.......... ......32
Een wiegelied nit den goeden ouden tijd............33
De Roomsche Keizer leest het Evangelie in den heiligen Kerstnacht voor . 3fi
Een visioen in den Kerstnacht . . ............37
De toch doorwaakte Kerstnacht...............40
De verzoening in den Kerstnacht........... .... 42
liet waarlijk Christelijke Kerstgeschenk. ... 43
Homeinsche volksverhalen uit den eersten Kerstnacht.
De oliebron te Rome................quot;4°
De kerk Am Coeli tc Rome............. . 46
Volksverhalen uit den heiligen Kerstnacht.
Hel zilveren Kersinachis-klokjc, .........4S
De zingende doodshoofden..............
De spokende kuiper.................
De halsbrekershrtuj le Gent..............
Des Christens Kerstvreugde.................51
HET HOOOHEIIJGE KERSTFEEST.
De feestvreugde....................52
Do feestgebenrtcnis....................54
De mensehwording van het goddelijke Woord..........
De liefde Gods in de mensehwording van Jezus..........
De viering van het Kerstfeest in het hart.
Godvruchtig bezoek aan het Christus-kind.........lt;gt;9
Godvruchtig verblijf bij de krib.............72
Een feestbriefje.....................78
De bouw eener kapel ter eere van het kind Jezus.........81
De heilige Maria, de Onbevlekte Maagd............86
De heilige Jozef, de voedstervader van Jezus...........95
De heilige martelares Anastasia................99
De heilige Vriend der Armoede van Jezus............101
VI
Bliulz.
Een aflaat voor het spijze» van drie Armen...........104
Een aflaat voor drie schietgebeden ter eere der heilige Familie.....105
Het Avondfeest op bet Engelen- of Herdersveld te Bethlehem.....105
nu VKUEKUINQ KN LIEFDE VOOH MKT KIND JEZUS.
Vrome vereerders vau het kind Jeins.
Het getuigenis van een heilige.............108
De werkingen van een droomgezicht...........108
De afbeelding van het Christus-hind...........109
Het rechte strijd-sgmbool van den Christen.........110
De goede raad tot vrome beschouwingen..........111
Teedere godsvrucht voor het zoete kind Jezus........112
De verloving met het kind tiezns . ... ........115
Het gesprek des harten met hel kind Jezus.........118
Zalige verrukking..................119
De engelenkranscn.................120
Het verlangen — Jezus als kind to zien..........121
Het verheven gezelschap...............123
Beloond verlangen naar den aanblik van hel kind, Jezus . . . .123
Hel kindje Jezus in doornen..............124
Hel afgebroken hoekje van het kind Jezus.........124
Het aan hel kind Jezus ontroofde kruisje.........125
Hel weggeschonken kleed van het kind Jezus........126
De wonderbare vergoeding...............127
Hel kind Jezus tot erfgenaam benoemd..........127
Het kostelijke edelgesteente..............128
Het vrome boertje.................128
I)c twaalf geheimenissen der heilige Kindsheid van Jezus.......129
De vcreeuiging der heilige Kindsheid vau Jezus..........130
l)e vrucht van een goed boek................132
Het Kerstgeschenk voor de Heiden-kinderen.......... . 136
HET FEEST VAN DEN HEILIGEN SÏEl'HANUS, DEN EEKSTEN MAIITELAAU.
Een bevallig feestwoord..................138
Ziuncbceldigs.....................140
Het vinden van de reliquieen des heiligen............142
De kracht der voorbede..................148
Het verlangde beeld vau den heiligen Stephanus.........153
HET FEEST VAN DEN HEILIGEN JOANNES DEN EVANGELIST.
De beteekenis van het feest............. ... 157
Trekken uit het leven vau den heiligen Joannes. . . .......159
Het eiland Pathmos......................167
De meest beroemde St. Jauskerk............ 171
Dc St.-Jans-zegen................. ... 171
De symboliscLe afbeelding der heilige Evangelisten.........175
Het standbeeld vau den heiligen Joaunes............185
iiladz.
Vrome begroeting van ilen heiligen Joannes...........185
De ilagelijksohe gave aan den heiligen Joannes..........190
De St.-Janskas........... .........190
HET ÏEKSÏ HEI! ONNOOZEI.K KINDEREN.
De beteekeuis van dit feest.................192
De vermoording ;ler onschuldige kinderen........... . 194
Hoe relujuieëu der Onnoozele Kinderen te Hrixen kwamen......200
De lammetjes op de weide.........-.......201
Het jongensfeest op den dag der Onnoozele Kinderen........202
Het feest der Onnoozele Kinderen te Gent........... . 203
Het kind der heilige Jnlitta................204
De nieuwe vlucht van het kind Jezus.............205
Wmirachuwing voor elke Christelijke moeder...........206
HET PEEST DER BESNIJDENIS VAN DEN HEER.
De kindsheid van Jezus in hare bestemming tot de verlossing.....208
De allerheiligste naam Jezus................214
Kene belofte van den naam Jezus...............218
De kracht van den naam Jezus...............218
De naam van Jezus veroorzaakt goede handelszaken.........220
Een aflaat bij de aanroeping der namen Jezns eu Maria.......221
Lied uit den ouden tijd..................221
Nieuwjaars-spreukje...................222
Het einde van het burgerlijke jaar te Home...........223
Nieuwjaars-bals en Nieuwjaars-geschenken............223
Een gelijkenis bij het begin van het nieuwe jaar.........225
Het dubbelbeeld.....................227
Van onzen dood hangt onze zaligheid af............228
De nieuwe kleedcreu op Nieuwjaar..............230
HET FEEST VAN DE VERSCIIIJNINO DES HÈERKN.
Feestgebeurtenis.
Dn benoeming van dü feest..............232
De koningsstand der magiërs..............233
Beteekenis van hel woord „magiërquot;...........234
Het getal der heilige wijzen..............235
Hunne namen...................230
Het land hunner woning...............236
De ster.....................238
liet begrip oan de ster................240
Hun ojl'er....................241
Hunne tehuisreis..................242
De heilige Maria bij de krib................243
Oud volksverhaal van de heilige drie koningen..........247
De Driekonings-kapel in deu dom te Keulen...........254
Godsdienstig stilleven op dit feest..............204
filadz.
Dc wijding van het heilige Urie-kouings-watcr..........268
Het opschrijven van dc uaiuea der heilige drie koningeu........270
De kleine prediksters vóór de krib van het kind Jezus te Rome .... 272
Het talenfeest in de Propaganda te Rome............275
Het Driekoningen-feest in de middeleeuwen...........281
Dc sterrenzangers....................284
Het herders- cn koningsspel in hciligenbloed...........287
De boonenkoning in de familie...............288
Wiegeliedereu der heilige Moeder Gods.............291
De drie oft'ergaven....................295
Het Jordaaufecst tc St. Petersburg..............299
De vrome herdersknaap..................302
DE VLUCHT NAAK EGYPTE.
Oude Volksverhalen...................305
De Maria-bron.....................308
De Maria-balsem....................309
Dc Maria-boom.....................310
De rotsgrot der heilige familie................311
De afbeelding der rust in Egypte......... .....313
Vreedzame legenden uit de kindsheid van Jezus.
Het (jeboorte-yeschenk................313
liet kleed zonder naad................315
Het kind Jezus en zijn lammetje............310
Het Christuskind slaapt op hel kruis ..........310
De vijf rozen van het kind Jezus............318
Brood- en melk-vernieerderiny door het kind Jezus......218
De afbeelding der heilige familie...............320
HET FEEST VAN DEJi ALLEKHEIUOSTEN NAAM JEZUS.
De beteekenis vau het feest.................326
De veelomvattende naam uJezusquot;...............329
De hooge waarde van den naam Jezus.............330
Feestbloemeu.....................333
Opwekking tot eerbied voor den naam Jezus...........335
Vrome vereerders van den naam Jezus.............336
Lied van den zoeten naam Jezus...............340
De macht van den naam Jezus...............341
De macht van den naam Jezus over lichamelijke kwalen.
De genezing van den lam-geborene............343
De veiligste toren der toevlucht.............345
De bedaarde storm.................340
Het lichtende pad in de rivier.............346
De goed bezorgde zuigeling..............347
De altoos zich vernieumende verfrissching.........348
De zoetste troost op het sterfbed............349
IX Bladz.
De naamtrek van wChristusquot;................349
Het teeken (cijfer) vau deu uaum wJezusquot;............854
De Katholieke groet: «Geloofd zij Jezus Christusquot;.........355
De postknecht _iu eu ua de Christelijke leering..........359
HEÏ FEEST DEU HEILIGE AGNES.
Het martelaarschap der heilige Agues.............362
De drie bruidsgewaden der heilige Agues............305
De lammetjes der heilige Agues te Rome............369
lu dc beide basilica's der heilige Agues te Rome.........372
HET FEEST VAN MAUIA-LICHTM IS,
De feestgebeurteuis...................381
De verschillende uameu van het feest.............384
Drie feestbeelden in visioenen................393
Het wonder van den Maria-Lichtmis-dag............397
De vrome bedevaartgangster naar Maria............399
Dc zegening der kraamvrouwen...............401
HET FEEST VAN DEN HEILIGEN ULASIUS.
Het leven van den heiligen martelaar . ... t.........404
De St.-Blasius-zegen...................411
DE ZES WEKEN NA HET FEEST VAN DE VEKSCHIJNING DES II EK HEN. . 413
(Uit: Hel leven van Christus, van Dr. Jon. Nev. Sepp.)
■mods ééngeboren Zoon daalde uit ontferming voor Jgg.ons van den troon Zijner heerlijkiieid in de duisternis der wereld neer, en werd geboren in het uur van middernacht; maar op den helderen middag sloeg zij Hem ten dank daarvoor aan het kruis!
Maar welk een nacht was de van eeuwigheid vóórbe-steuide, toen het Licht der wereld ons zou geboren worden? — De Grieken noemen den geboortedag van Christus den //daff der lichten', de Duitschers daarentegen ,,ff'jdinffs-nachtquot;. Na het overbrengen van den Joodschen op den Juliaanschen kalender kreeg hij ook den naam nHeiligen nacht,quot;.
De Heidensche ouden noemden reeds (men herinnere zich het op hl adz 301 reeds gezegde) onzen „Kersttijdquot; van 25 December tot (i Januarij de ,/twaalf heilige nacldenquot;, en de Joden vierden van den 25 Kislev tot den 1 Tebeth hunne „ Kerkwijdinffsweekquot;.
Het geschiedde namelijk 164 jaren vóór het begin onzer tijdrekening, op den vijf en twintigsten dag in de negende maand van het Joodsche kerkjaar, dat Judas Machabeüs na e.ene bevochten zege opdeSyriërs, op denzelfden dag, waarop vóór drie jaren de tempel door koning Antiochus het eerst ontwijd was, het altaar weer inwijdde. Toen
/V. Hungaki. Keratklukjc. 11. 1
•gt;
men nu in den tempel zocht en juist no^ zoo vee! olie uit den tijd vóór de verwoesting vond, als voor één dag toereikend was, maar deze wonderbaar als een ,/heilig lichtquot; volle acht dagen lang brandde, kwam het godsdienstige gebruik bij de Joden op,-het //leest der tempel-wijdingquot; (dat ook Jezus later eens vierde) tot acht dagen uit te strekken, en in de acht nachten van dezen feesttijd onder Alleluja en lofzangen in alle huizen niet slechts te Jeruzalem, maar door geheel Judea en allerwege, waar Joden woorden (even als bij ons op Maria-Lichtmis), een groot aantal lichten op te steken, hetgeen een vroolijken glans door het geheele land verbreidde. Van dit gebruik kreeg het kerkwijdingsfeest ook den naam — het nfeest der lichtenen de acht nachten heetten de tiwjdingsnacJdenquot; of de // Wijnachtstjd''. — Misschien had deze soort van lichtmis gelijktijdig ook bij de Heidenen plaats, als zij in de twaalf heilige nachten den verloren Osiris of de in den winterzonnestand ondergegane zou zochten, totdat zij weer zegerijk tot blijdschap aller aardbewoners boven het keerpunt opgestegen was. —
Zoo schikte het God, dat het „ware Licht der wereldquot; de Grondvester van den Nieuwen Verbonds-tempel, onder bet Alleluja des hemels en der aarde in den straal des lichts uit de hoogte en van hierbeneden, op ,;het feest der lichten,quot; in den heiligen ,/wijdingsnacht/' den 25 Kislev, toen de altaarwijding en de nieuwe reiniging en heiliging des tempels bij de Joden plaats had, acht dagen vóór de nieuwe maan Thebet geboren werd.
Toen men later den Joodschen kalender met den Ro-meinschen verwisselde, werd de 25 Kislev op den over-eenkomstigen 25 December overgebracht, en kwam zoo op het Heidensche ,/zonnefeestquot; of de ,/Romeinsche Saturnaliënquot; en bij de Egyptenaren op den vijfeutwintigsten dag hunner ,/negende maandquot; of Pachon te staan. En de acht dagen vóór den Moled Thebet werden door de Romeinen als ante Calendas, door de Grieken als ante
3
Idus Januarius opgenomen, en zijn zoo eveneens in de overlevering bewaard gebleven.
En Hij, die door het koor der planeten, in het vereenigd vieren harer heilige jubelweek door het gansche zonnestelsel, boven werd aangekondigd, en onder Zijne profetische ster in het hemelteeken der visschen als de goddelijke Heiland — gedurende het Magnificat der hemelsche heerscharen — ter wereld kwam; Hij werd geboren in behoefte onÖer de ruïnen van liet oude koninklijke huis van David, diep in eene grot bij Bethlehem, in welke donkerheid als licht geweest zou zijn, zoo niet de glans der goddelijke Majesteit*ze verlicht had.
Voortaan bleef deze plaats der geboorte van Jezus Christus een voorwerp van godsdienstige vereering, totdat keizer Adrtanus bij den laatsten opstand der Joden onder Harco-cheba op den Olijfberg het standbeeld van Jupiter, op Golgotha dat van een stier, volgens anderen van Venus, en in de grot der geboorte, buiten de poorten van het toemaals nog bevestigde Bethlehem, het beeld van Adonis deed plaatsen; en deze ontheiliging duurde honderd tachtig jaren voort — tot op keizer Constantijn, toen de heilige Helena, zijne moeder, de krib weer liet herstellen. Maar juist de viering der Heidensche mysteriën in de heilige grot, waar de klaagliederen om den verloren godenjongeling het gewijde boschje rondom vervulden, dienden om de plaats der genaderijke geboorte des Heeren voor de vereering van toekomstige tijden te verzekeren.
En zoo is het, gelijk naar de schildering van den heiligen Justinus den martelaar, Origenes, den heiligen Epyphanius en den heiligen Hieronymus, nog heden een onderaardsch gewelf, waar de godsdienstige pelgrim biddend voor de krib knielt. —
Met betrekking tot dit — onderaardsch gewelf — geeft ons een pelgrim uit den nieuwen tijd de volgende opheldering: Lieve lezer! gij zegt misschien: „Maar Christus is in een stal geboren en niet in eene spelonk 1quot; — Daarop tot
1*
•i
antwoord; Palestina is bij voorkeur, om zijne kalkge-bergten, het land der grotten. En juist de in dit land zoo talrijke rotsgrotten worden hier meestal en volgens gewoonte als stallen voor de kudden en het vee gebruikt, zoodat de opgave, ,/de stal is eene grot geweest,quot; geheel niet opvallend zijn kan. — lieden nog drijven de herders bij slecht weer hunne kudden in zulke grotten, en gebruiken ze als stallen. En wat heden nog gebruikelijk is, was het zeker ook toen; want de gebruiken in het Oosten zijn sedert duizende jaren dezelfde. Europa is het land van den zoogenoemden vooruitgang en der voortdurende verandering in taal, gewoonten en kleeding; lifet Oosten daarentegen is het land der bestendigheid, der volharding bij het lieve, gewone oude; de zeden, de gebruiken, de kleeding — alles is over het geheel gelijk voor duizende jaren, gelijk ten tijde van Christus, ja gedeeltelijk, vooral bij de Bedouinen, gelijk ten tijde van Abraham. — De genoemde grotten worden echter niet slechts als veestallen, maar zelfs als menschenwoningen gebruikt, want het zijn zeer goedkoope en in den zomer tevens zeer koele en aangename woningen. En de zomer begint in Maart en duurt tot November, omvat dus het grootste deel van het jaar. Die rotsgrotten, welke tot zomerwoningen zoo heerlijk geschikt zijn, worden meestal door kunst wat verwijd, en aan den open ingang 'wordt een gemetseld vertrek aangebracht, zoodat de eerste kamer buiten voorde grot is, maar de tweede zich in de grot bevindt. — Van deze soort schijnt ook het huis van Maria te Nazareth geweest te zijn. —
Uitnoodiging tot viering van den heiligen nacht.
Van den godzaligen Thomas van Kempen.
„Zoekt den Heer, zoolang hij gevonden kan worden; roept Hem aan, zoolang hij nabij is!quot; Isai 55. — Staat op, alle gij Christelijk-geloovigen, snelt toe tot het groote feest van de geboorte des lieeren! Want dit is de hoog-
5
heilige nacht, waarin de Verlosser der wereld, Jezus Christus, uit de glorierijke Maagd Maria wilde geboren worden! O staat dan op uit den slaap en waakt; bereidt uwe harten en bidt! De Heer is verschenen! Komt en bidt Hem aan! Zoekt Jezus en gij zult Hem vinden; klopt aan de deur, en u zal opengedaan worden; gaat binnen in het huis, en gij zult Hem zien! ,,/Komt, bidden wij aan, zinken wij op het gelaat voor Hem, want Hij zeifis het, die ons schiep!quot; Ps. 94. ^Komt, engelen en aartsengelen, juicht en zingt psalmen! — Zie, God kwam in ons vleesch, en is nu door de menschheid met ons, die krachtens Zijne Godheid nergens afwezig is! Komt, grooten en kleinen, grijsaard en hoogbejaarden, jongelingen en jonge dochters, zingt den Heer een nieuw lied; want wonderbare dingen heeft Hij heden gedaan! Verheft uwe harten en handen ten hemel, juicht luide en geeft Zijn naam eer! De Heer is met ons; verwijdert alle treurigheid, kleedt u in het gewaad der blijdschap en des jubels, uitverkorenen Gods, werpt af de werken der duisternis en doet aan de werken des lichts; waken wij, gelijk op den helderen dag, alzoo in dezen heiligen nacht! —
Wie zou ook thans kunnen slapen, nu de heilige engelen in den hemel zingen, en de stem des lofs in de heilige hoogten klinkt? — Wie zou op zijne legerstede kunnen blijven, nu allen met vroolijk hart verlangen, bij Jezus in den jubel te zijn. Wie zou niet met vurig verlangen opstaan in dezen heiligen nacht, nu alles golft in enkel vroolijkheid. — Verheug u dus en juich, o dochter Sions; juich op, Jeruzalem, want heden daalde de ware vrede van den hemel neer, om alles in den vrede te bevestigen en te vernieuwen, wat in den hemel en wat op de aarde is! Heden schitterde het ware Licht hierbeneden, zoodat Het eiken mensch verlicht, die er aan gelooft! Heden bloeide groote vreugde in Israël, want Christus Jezus is te Bethlehem geboren. Honig dauwen heden de hemelen over de gansche wereld, den honig der genade en der verlossing! — —
R
Heden jubelen de engelen, verheugen zich de aartsengelen, en godvrucht en geestelijke blijdschap vlamt in de harten aller rechtvaardigen! Heden is de nacht in den hel-dersten dag, de donkerheid in de heerlijkste klaarheid overgegaan, want opgegaan is in de duisternissen het Licht dergenen, die oprecht van harte zijn: God, de barmhartige Ontfermer! — Geprezen zij eeuwiglijk deze nacht; niet ledig zij hij aan lof en roem. Niet donker zij zijn loop, maar verlicht worde hij door het Licht van boven, verhelderd in alle kerken door tallooze lichten! Niets moet verzuimd worden, wat tot zijn sieraad behoort, maar voortdurend besta zijn lof tot den opgang van het morgenrood! En als de dag in zijn glans schittert, dan strale de Zon der gerechtigheid, die geboren werd in de harten van allen, welke haar liefhebben; eene nieuwe godsvrucht ga dan andermaal op in de harten van allen, die dit roemrijke feest aan het altaar vieren! Want heden schittert de geheiligde dag; alle geloovigen verblijden zich; want wat God eertijds sprak: „Er worde licht!quot; — dat Licht is geworden! —• O voorwaar zalige nacht, bestraald van het geboren Licht, doorschemerd van de bliksems der engelen, door wier lof- en gloriezangen hij voor alle geloovigen rijk aan hemelsche zaligheid werd ! O voorwaar hoogst zalige nacht, helderder dan alle nachten der tijden, die gewaardigd werdt, dien tijd en dat uur te zien, toen de ééngeboren Zoon Gods, aangedaan met het lichaam onzer broosheid, uit den maagdelijken schoot van Maria als de Bruidegom uit het bruidsvertrek voortkwam! — O heilige en ongeschonden geboorte, die uit de onbevlekte maagdelijke vruchtbaarheid ontsproot! O vruchtbaarheid, welke de natuur verre te boven gaat, de maagdelijke reinheid sierdet en door de Allerhoogste Majesteit uitverkoren werdt, opdat de menschelijke sterfelijkheid verlost wierde 1quot; O gezegende en genaderijke geboorte, die den vloek onzer eerste ouders in zegen veranderdet en hunne treurigheid in eeuwige blijdschap verkeerdet! Gepast is
7
deze nacht allen menschen vereerens- en aanbiddenswaardig, in welke Jezus Christus zièh vernederde, om in liet vleesch geboren te worden, opdat Hij ons allen zou verlossen!--
Geprezen zij dus de allerheiligste Drievuldigheid, door wier goedheid en raadsbesluit de waardigheid van den mensch vernieuwd en de arglist des boozen vijands te schande werd! — Ik prijs U, hemelsche Vader, die Uw veelgeliefden Zoon tot onze verlossing in de wereld gezonden hebt! Ik prijs U, ééngeboren Zoon Gods, Jezus Christus, die, om ons arme zondaars te verlossen, onze natuur aangenomen hebt! Ik prijs U, Heilige Geest, Trooster, die alle heilige geheimenissen onzer verlossing van het begin tot het einde glorierijk en wonderbaar voleindigd hebt! U zij oneindige lof en heerlijkheid, U zij eere en macht, o allerhoogste en eeuwige Drieëenheid, door wier voorzienigheid en bestiering ons een zoo vroolijk en plechtig feest geschonken werd! Amen. —
De geboorte van Jezus Christus.
Ongemeen verheven en bevallig heeft ons de gestigmatiseerde Augustijner-non Anna Cat har in a Emmerich te Duimen in een harer visioenen den heiligen nacht te Bethlehem geschilderd. Zij openbaarde:
De gansche grot te Bethlehem was als met bovennatuurlijk licht gevuld. Ik zag den glans om de heilige Maagd Maria telkens grooter worden; het licht der lamp, dat de heilige Jozef ontstoken had, was niet meer zichtbaar. Zij knielde in een ruim gewaad, dat zij zonder gordel omgeslagen had, met het gelaat naar het Oosten gekeerd, op haar rusttapijt.
Om twaalf uren des nachts werd zij in het gebed verrukt. Ik zag haar van de aarde opgeheven, zoodat ik den grond onder haar zag. Zij had de handen op de borst gekruist. De glans om haar heen nam toe, alles, zelfs het levenlooze, was in vroolijke beweging, de steenen der zoldering, der muren, des vloers van de grot, werden als
8
levend in het licht. — Maar nu zag ik de zoldering van het gewelf niet meer, een weg van licht opende zich boven Maria tot in den hoogsten hemel met stijgenden glans.
In dien lichtweg was eene wonderbare beweging van gloriën, die elkander doordringend en naderend duidelijker in den vorm van hemelsche geestenkoren versche-nei1- —■ Kn de heilige Maagd, in verrukking naar boven gedragen, bad nu, op de aarde neerziende, haren God aan, wiens Moeder zij geworden was, die als haar nieuwgeboren hulpeloos Kind voor haar op de aarde lag.
Ik zag onzen Verlosser, als een schitterend, zeer klein Kind, dat met Zijn licht allen omringenden glans overstraalde, op het tapijt vóór de knieën der heilige Maagd liggen. Het was mij, als was Het zeer klein en als werd het voor mijne oogen grooter. Doch dit; alles was slechts eene beweging van zoo grooten glans, dftt ik niet bepaald zeggen kan, hoe ik het gezien heb.
De heilige Maagd was nog een tijdlang zoo verrukt, en ik zag, hoe zij een doek over het Kind legde, maar zij vatte Het nog niet aan , en nam Het nog niet op. Na een geruimen tijd zag ik het kind Jezus zich bewegen en hoorde ik Het weenen; toen was het, als kwam Maria tot zichzelven, en zij nam het Kindje, dat zij met den daarover gedekten doek omwikkelde, van het tapijt op, en hield het in de armen aan hare borst. Zij zat nu, en verborg zich geheel met haar Kind in den sluier. Toen zag ik om haar heen geheel menschelijk gevormde engelen voor het Kind aanbiddend op het aangezicht liggen.
Het kon wel een uur na de geboorte zijn, toen Maria den heiligen Jozef riep, die nog in het gebed lag. Toen hij haar naderde, wierp hij zich met godsvrucht, blijdschap en ootmoed op het aangezicht neer, en eerst, toen Maria hem« nogmaals verzocht had, dat hij het heilige geschenk van God blijde dankend aan het hart zou sluiten, richtte hij zich op, ontving het kind Jezus in zijne armen en looide God met vreugdetranen.
9
De heilige Maagd bakerde liet kind Jezus in. Hoe zij het ingebakerd heeft, kan ik mij op het oogenblik niet nauwkeurig herinneren; ik weet slechts, dat Het in een rooden en over dezen in een witten luier tot onder de armpjes ingewikkeld en boven tot aan het hoofdje nog met een ander doekje bedekt was. Maria had slechts vier luiers bij zich.
Daar zag ik nu Maria en Jozef naast elkander op den vlakken grond zitten. Zij spraken niet en schenen beiden in beschouwing verdiept. Vóór Maria op het tapijt zat ingebakerd als een klein kind de nieuwgeboren Jezus, schoon en stralend als een bliksemstraal. Ach 1 dacht ik, deze plaats omvat de zaligheid der gansche wereld en niemand vermoedt het.
Zij legden het kind in de krib, die met biezen en fijne kruiden gevuld en met eene aan de zijden afhangende deken overspreid was, en boven den op den grond lig-genden steenen trog rechts van den ingang in de grot stond, waar deze een ruimen uitgang naar het zuiden had. — Dit deel der grot lag met trapsgewijze afgeschilferden bodem dieper, dan de geboorteplaats. — Toen zij het kind in de krib gelegd hadden,-stonden zij beiden in vreugdetranen lofzingende naast de krib.
Nu bracht Jozef de rust- en de zitplaats der heilige Maagd naast de krib in orde. Ik zag haar vóór en na de geboorte van Jezus geheel in het wit gekleed en gesluierd. Ik zag haar in de eerste dagen daar zitten, knielen, staan en ook op de zijde ingewikkeld sluimeren, maar geenszins ziek en uitgeput. Als er menschen bij haar kwamen, zat zij dichter gesluierd en rechtop op de geboortedeken.
Ik zag eene ongewone blijdschap en op vele plaatsen tot in de verste streken der wereld eene buitengemeene beweging in dezen middernacht. Ik zag de harten veler goede menschen met vroolijk verlangen en aller boozen met grooten angst vervuld. — Vele dieren zag ik vroolijk be-
10
wogen, op vele plaatsen zag ik bloemen zich verheffen, kruiden en struiken, en hoornen verkwikking scheppen, en geuren verbreiden. Ik zag vele bronnen ontspringen en zwellen. Zoo ontsprong op het geboorteuur des Hei-lands in de grot, die noordwaarts van de Kribbegrot in den heuvel was, eene rijke bron, die de heilige Jozef den volgenden morgen indamde en haar een afloop bereidde.
Boven Bethlehem was de lucht betrokken, de hemel had een doffen, roodachtigen schijn; maar hoven de Kribbegrot en het dal bij de grafspelonk van Maraha, demin van Abraham, en boven het dal der herders lag een schitterende vloeddauw.
In het dal der Herders lag omstreeks anderhalf uur van de Kribbegrot een heuvel aan het begin der wijnbergen , die van hier uit naar Gaza loopen, aan dezen heuvel stonden de hutten van drie herders, die de hoofden der omwonende herdersfamiliën waren.
Omstreeks nog eens zoover van de Herdersgrot stond de zoogenaamde ,/Toren der Herders.quot; Hij bestond uit eene zeer hooge pyramidale stellage van balken, tusschen levende, groenende boomen, op een voetstuk van groote veldsteenen, op een heuvel midden in het veld gebouwd. Hij was van trappen en galerijen, en hier en daar van bedekte kleine standplaatsen, als wachttorentjes, omringd, en alles was met matten behangen. Hij had overeenkomst, met die torens, op welke men in het land der heilige drie koningen 's nachts de sterren gadesloeg, en maakte van verre den indruk van een hoog zeilschip met vele hooge masten en met volle zeilen. —■ Van dezen toren kon men de gansche streek verheen overzien; men zag Jeruzalem en ook den berg der bekoring in de woestijn van Jericho. — De herders hielden wachters boven, om den trein der kudden te overzien en ze door hoorngeschal bij gevaar voor roovers of trekkende krijgslegers, die men daarboven in de verte zien kon, te waarschuwen. — De afzonderlijke familiën der herders woonden in een omtrek
11
van wel vijf uren om de plaats des torens heen, in bijzondere, van tuinen en land omringde hoeven. — Bij den toren was eene algeineene verzamelplaats en ook de ver-eeniging der hoeders, die hunne gereedschappen hier bewaarden en hunne spijs van hier ontvingen. Langs den heuvel des torens waren hutten gebouwd, en afgezonderd van deze eene grootere in vele deelen verdeelde loods, waarin de vrouwen der hoeders woonden en hun het eten gereed maakten.
Hier bij den toren zag ik de kudden van nacht, nog gedeeltelijk onder den blooten hemel, maar bij den heuvel der drie herders zag ik de kudde onder een afdak.
Toen Jezus geboren was, zag ik de drie herders, getroffen door den wonderbaren nacht, bij elkander voor hunne hut staan, zij keken rond en bemerkten met verbazing een wonderbaren glans boven de Kribbegrot. Ook de herders bij den meer verwijderden toren zag ik in volle beweging, ik zag hen ten deele op den toren geklommen, en naar den zonderlingen schijn boven de Kribbegrot staren.
Terwijl nu dc drie herders zoo naar den hemel opzagen, bemerkte ik eene luchtwolk tot hen nederdalen. Toen deze hen naderde, ontdekte ik er eene beweging in, een veranderen en overgaan in vormen en gestalten, en hoorde ik een toenemend, zoet, zacht en toch duidelijk gezang. — De herders schrikten eerst, maar spoedig stond een engel vóór hen en sprak hun toe: ,/Vreest niet, want ziet, ik verkondig u groote blijdschap, die al het volk wedervaren zal; want heden is u in de stad Davids de. Heiland geboren, welke Christus, de Heer, is. En dit zal u ten teeken zijn: gij zult een kind vinden, in doeken gewonden en in eene krib liggende.quot; — terwijl de engel dit verkondigde, nam de glans om hem heen toe, en ik zag thans meerdere groote bevallige, schitterende engelengedaanten voor de herders staan, zij hielden als een lint een lang briefje in de handen, waarop iets met handhooge letters geschreven was, en ik hoorde hen God
1 v
L
loven en zingen: //Eere zij God in den hooge en vrede op aarde den menschen , die van goede wil zijn!quot;
De herders bij den toren hadden dezelfde verschijning, slechts wat later. — Evenzoo verschenen zij aan een derde gezelschap herders bij eene bron drie uren ten oosten van den Toren der Herders.
Ik zag de herders niet oogenblikkelijk naar de Kribbegrot snellen, waarheen de drie lierders wel anderhalf nnr wegs en die van den toren nog wel eens zooveel af te leggen hadden ; maar ik zag, hoe zij dadelijk beraadslaagden, wat zij voor het nieuwgeboren Kind ten geschenk zouden medebrengen, en hoe zij zoo haastig mogelijk hunne giften bijeen zochten. Zij kwamen eerst 's morgens vroeg bij de krib. —
Gebedslied uit den ouden tijd.
O Kind, van God de ware Zoon,
O krib, van Salomon de troon!
O stal, o paradijs zoo groot,
O stroo, hoe wit en rozerood!
'tKindjen in den stal.
Schenk 'ws 't zalig leven !
't Kimijn in 't stroo, het zal Blijden moed ons geven!
O Kind, Gij zijt van wond'ren aard,
Uw aanschijn als een rozengaard.
Schoon wit cn rood, als melk en bloed,
Uw kleur verfrischt in ons 't gemoed.
'tKindjen in den stal,
Schenk' ons 'tzalig leven!
't Kindje in 'tstroo, het zal Blijden moed ons geven!
Uw hoofd is goud en kroes Uw haar.
Uw lippen rood. Uw oogen klaar.
Schoon is van 't hoofd tot op den voet Geheel Uw wezen, honigzoet.
't Kindjen in den stal.
Schenk' one 't zalig leven!
't Kindje in 't stroo, het zal Blijden moed ons geven!
13
Uw lichaam, wit als elpenbeen.
Omvattende eenen saffiersteen,
De saffier Uwe Godheid groot,
Het elpenbeen Uw raenscheid bloot.
't Kindjeu in den stal,
Schenk' ons 't zalig leven!
't Kindje in 'tstroo, het zul Blijden moed ons geven!
Uw handen hyacintengloed ,
Zij rieken bovenmate goed;
Gij spreidt in Uwen stal meer glans,
Dan 'tzonlicht aan dos hemels trans! —
't Kindjen in den stal.
Schenk' ons 't zalig leven!
't Kindje in 'tstroo, het zal Blijden moed ons geven!
De heilige nacht in beelden voorgesteld.
1. Eene der meest gevierde schilderijen van den beroemden ouden meester Antonio Allegri da Corrcgio, gelijk hij zich naar zijne geboortestad Corregio in het gebied van Modena noemde, en welke zich in de koninklijke galerij te Dresden bevindt, is de ,/heilige nacht.quot; In dit verheven beeld straalt al het licht slechts van het goddelijke kind Jezus in de krib uit; gelijk ook al het ware licht der kennis van God, der genade en des levens slechts door den Godmensch Jezus Christus op de aarde uitgestort is, en gelijk wij slechts in Zijn licht het licht eerst recht zien. — De heilige Maagd Maria is vol van de zachtste bevalligheid; met de gansche innigheid der trouwe moederliefde neigt zij zichquot; over het Christuskind, en men ziet op haar rein gelaat, dat door het van haar Zoon uitgaande licht hemelsch verheerlijkt wordt, het moederlijke welbehagen bevallig tronen. — De heilige Jozef' bevindt zich meer op den achtergrond der Geboortegrot. — Met verbazing, aanbidding en blijdschap ziet men de groep der herders vervuld. — Een herderinnetje, vol vromen
14
eenvoud, draagt in een mandje twee tortelduiven; ofschoon de goddelijke straal uit het Kind haar verblindt, en zij daarom de hand voor het gezicht houdt, zoo is zij toch zalig verrukt in het beschouwen van deu Verlosser der wereld.
Wat dit wonderbaar verheven beeld van Coregio voorstelt, heeft een Duitsch dichter getracht zeer zinrijk en tee-der in woorden weer te geven:
„Hcil'ge Nacht, door herders vroom verheven,
Welk een licht ontstroom^ u, heil'ge Nacht?
Velen wijzen is 't bedekt gebleven Nachten door in waken doorgebracht.
Doch het licht, voor wijzen diep verborgen,
Glanst voor d' eenvoud, als een lentemorgen.
Wie, wie durft hier nadren zonder schromen 't Hemellicht, ontstralend aan het Kind?
Vriend'lijk slechts doet Hij 't den reine stroomen ,
Maar ook die wordt door Zijn glans verblind.
Die den Vader eeren innig tecder.
Zien verheerlijkt in het Kind Hem weder.
O hoe nederig, hoe vol vertrouwen Neigen zich de herders voor het Kind ,
Biedt het schoonste meisje hunner gouwen.
Tortelduiljes Hem, den Menschenvriend!
En in dezen stal, den roem der stallen.
Daalt Gods vrede neder over allen.quot; —
2. Eene diep doordachte, hartroerende schilderij van den „heiligen nacht/' van den beroemden Daitschen kunstenaar Heinrich Hesz bevindt zicii te Munchen. Van dit meesterstuk schrijft de innig vrome en godzalige schrijver Dr. W. K. Reischl ook meesterlijk:
„Een godvruchtig meester in de stad Munchen heeft ons, behalve vele andere bevallige scheppingen zijner kunst, vooral een zeer bijzonder liefelijk beeld geschilderd. Wie dat eenmaal zoo recht ernstig en peinzend heeft aangezien, vergeet het zoo spoedig met weer.
15
Het beeld stelt ons een middernacht voor: geheimnisvol donker bedekt het firmament, dat enkel naar boven lichter is, waar sterrenglans zacht schijnt; dieper beneden drijven de wolken nachtelijk en zwaar, slechts even dringt de vale schijf der maan er door, om met schemerende strepen lichts een landschap beneden op aarde te verlichten. Bergkruinen verheffen zich eenzaam in het nachtelijke landschap, door welks midden een stroom vloeit, met zijne golven in het maanlicht glinsterende. En door den nachtelijken hemel, nog hoog boven de diepte der aarde, trekken drie verheven, hemelsche gestalten, aan de vleugels als engelen te erkennen. De eerste dezer is in helder blauw gekleed, gelijk men het symbool des geloof's schildert, hij draagt in zijn arm een gesloten boek, van een krans omringd. Doch geen gouden, ook niet een bloemen-, niet een bloesemkrans, wel eene doornenkroon is liet, met lange puntige doornen, die zich om het boek slingert. Die krans is niet in het paradijs gegroeid, waar deze hooge engelen wonen, maar daar buiten, daar buiten op de door God vervloekte aarde, waar onder 's menschen voet de steekdoorn en de spitse distel ontspruiten. Bittere weemoed rust op het gelaat des engels, en zoo vast drukt hij het bock met de doornenkroon op het hart, als wilde hij ze liever zelf voelen, die doornen, dan dat zij een ander zouden wonden. — Naast dezen trekt een tweede engel op de wolken voort in groen opperkleed en wit gewaad. Van smart doorboord verbergt hij voor ons zijn hemelsch gelaat. Doch zijne rechterhand omvat een zonderling gevormd hout; geen koningsschepter is het, geen herdersstaf; — een folterwerktuig is het, waaraan anders misdadigers sterven onder smarten — hij draagt een kruis. De bittere zending, om dit hout der marteling te dragen, heeft des engels gemoed overweldigd; weenend bedekt hij zijn gebogen gelaat, en men zou kunnen denken, dat men zijne tranen door de verbergende hand zag zijpelen. Doch zie! de engelbewaarder heeft het groene kleed der hoop.
16
als moest hij ons aanduiden, hoe uit de marteling vreugde, uit den dood het leven, gelijk uit het dorre, huiveringwekkende hout voor ons de boom van alle blijdschap, de bloesem en de vrucht van alle zaligheid ontspruiten zou. — En nu, vóór de heilige metgezellen uit, zweeft een ongelijk verhevener engei, zoo vorstelijk, zoo eerwaardig aan te zien. Brandend rood, het beeld der liefde, straalt van het hulsel zijner edele vormen, en als de vlekkelooze reiniieid der onschuld hangt hem een verblindend witte mantel van de schouders af. Ernstig is zijn gelaat en schokkend, als ware hij de Cherub, die met vlammend zwaard eenmaal de poort van het paradijs bezet en behoed had; doch nu voert hij geen dreigend zwaart, neen! — o gelukkigste der engelen! — hij houdt een liefelijk kind in zijne armen. Wel is het geheel naakt en bloot dit kind, en schijnt' zoo arm, zoo zwak, en toch weer zoo onuitsprekelijk groot, zoo goddelijk, zoodat de Cherub, in wiens arm het rust, zich niet verzadigen kan het bevallige kind te aanschouwen. Het kindje zelf ziet niet naar den Cherub , niet naar de hemelen, niet naar de sterren; naar beneden wendt het zijn kinderlijk oog, naar de duistere, verre diepten, naar de aarde, waar arme menschen sluimeren in den nacht. Innerlijk verlangen straalt ons van het kind tegen, dringt het naar beneden, naar beneden tot de aarde; de palmtak, dien de kinderhand vriendelijk zwaait, kondigt verzoening, genade aan; het hemelsch zachte gelaat, van den lichtglans helder omkranst, in majesteit en liefde stralend, zou, schijnt het, reeds nu — het: n Vrede zij met u!quot; der gansche wereld willen toeroepen. Zoo trekt het kind met de engelen, zoo reizen vier heilige gestalten door den nacht. — Dralen zouden de hemelboden willen, als wilden zij het bevallige kind niet verlaten; maar tot haast, verlangend en begeerig, dringt het kind, om uit des Cherubs hand spoedig in een anderen arm te rusten. —
Kent gij het beeld nu, mijne geliefden! vermoedt gij
17
den diepen zin; hebt gij liet onderschrift nog noodig, dat het u Kerstnacht noemt.
O gewis, dat hebt gij niet noodig! Licht kan een ge-loovig gemoed den rijken zin daaruit lezen. — Zoo peinzend bevond dan ik mij ook heden voor het beeld, dat mij nog zoo geiieel voor den geest stond; en daarbij weerklonken de heilige koren van den gewijden middernacht uit de stille ruimten van een klooster levendig in mij. Even als in het beeld, zoo lag er voor mijn gemoed in de kerkelijke viering van den heiligsten aller nachten een wonderbaar mengsel van blijdschap en van smart, van jubel en van rouw. Licht en donker, glans en armoede, grootheid en vernedering slingeren, versmelten zich hier in één.
En waar is, vroeg ik mij, dan nu het woord, dat mij het geheim dezer vereeniging, dal mij de stemming van een Kerstnacht oplost?
Ik dacht na, bad en las, en zie! toen ik mijn Evangelie opensloeg, viel mijn blik spoedig op het verhevenste woord des Evangelies, waarin de zegels der profetieën ontsloten werden, waarin dus ook de stemming van den Christelijker! Kerstnacht volmaakt en harmonisch wordt opgelost; —• mijne geliefden! nijgen wij aanbiddend het iiooft en vouwen wij innig de handen, eer wij het uitspreken; — „Et Verbum Caro factum est! Het woord is vleesch geworden!quot; Joan. 1: 14.
Welnu! in deze korte, maar onuitsprekelijk heilige uitdrukking ligt al onze verhevenheid, al onze ellende, ligt onze rijkdom, onze armoede; onze roem en onze beschaming, vertoonen zich aan het gemoed Gods verheven bedoelingen en de afgrond Zijner barmhartigheid, zoowel als de diepten onzer zonden. — „Et Verbum Caro factum est!quot; — Dit woord verbindt den hemel met de aarde; vereenigt God met de menschen, den Schepper met het schepsel. Ziet op naar den hemel, hoe hoog hij is, hoe majestueus, hoe onmetelijk ruim en groot; en hoe
A. IhiNOMU. Kmtklokjc. II. ~
18
klein deze aardbol tegen liet; heelal, hue ver van elkander; hoe nietig gij zeil', o inensch, in deze onmetelijke wereld; — doch dit woord heeft de ruimte, den afstand tusschen hemel en aarde vernietigd, ze één gemaakt; dit woord heeft uwe kleine aarde in den tabernakel aller scheppingen, in het offeraltaar des heelals veranderd; heeft u zei ven tot lieveling Gods, tot gebenedijde der engelen verhoogd!quot;
In zijne tweede pelgrimsreis naar Jeruzalem en Rome beschrijft Jozeph Schefferle, Katholiek priester te Aislingen in het bisdom Augsburg — de viering van den heiligen Kerstnacht, gelijk zij in het jaar 1856 te Bethlehem plaats iiad, op de volgende wijze:
Daags vóór het hoogheilige Kerstfeest hield men na de plechtige Vesper eene processie met brandende kaarsen en luid gezang naar de afzonderlijke heilige plaatsen van de geboortegrot des Heeren. Alle pelgrims en vreemdelingen namen er deel aan.
Eindelijk daalde de zon achter de bergen van .ludea in de Middellandsche zee neer, een prachtig avondrood kleurde den liefelijkcn hemel, als ware het een zomerdag, en helder fonkelden de vreedzame sterren; het was nacht — heilige nacht!quot;
Alle gangen en vertrekken in het Franciscaner-klooster waren helder verlicht, en bezocht van mensehen van de verschillendste soort; want men zag er armen en rijken, grooten en kleinen, Europeanen, Aziaten, Afrikanen, bont dooreen gemengd. Eindelijk om tien uren werd het zeer stil, alle gepraat verstomde, en men verzamelde zich in de kerk, de priesters in de sacristie. De bezoekers der kerk namen toe, totdat zij o vervuld was, want de Katholieke Bethlehemieten tellen alleen reeds bijna
') De Ixigelinjving der gclmui'U'Uci'k yiiull men ileel I, bladz. 2H(I .
19
^000 zielen, en vooral in dezen naehl stroomen de Belli-lehemietisclie vrouwen, met al hare kinderen, de kleinen op de armen, naar de van tallooze lichten stralende, feestelijk versierde kerk en naar de wondergrot, waar het goddelijke Kind in de krib heeft gerust.
Om half elf begon het feestelijke koor. Daar alle lezingen en psalmen feestelijk gezongen werden, begon de viering der heilige Mis eerst om half één, en eindigde de geheele godsdienst met de groote prosessie eerst tegen drie nren des morgens.
In plaats van den patriarch van Jeruzalem fungeerde de waardige gardiaan van het Franciscaner-klooster te Bethlehem.
Na de plechtige Hoogmis te middernacht begon de meest weidsche processie van de bovenste Katholieke Kerk naaide geboortegrot des Heeren — naar Zijne krib, met veel beteekenende en stichtelijke ceremoniën —• Voor de processie uit ging de kruisdrager, want onze Heer en Heiland, de Godmenscli Jezus Christus, de Gekruiste, is toch het fondament, de grond en hoofdinhoud der leer van de heilige Katholieke Kerk. Een monnik droeg het crucifix. Hem volgden in lange rijen alle aanwezende orde-paters, daarop de priesters onder de pelgrims, en wel onmiddellijk vóór den celebrant met zijne levieten en assistenten. Aan dezen sloten zich de leeken aan, eerst de Europeanen, toen de Aziaten en Afrikanen van onderscheidene natiën en drachten met den vrij algemeenen oosterschen stempel. Alle priesters waren met witte koorgewaden bekleed, kostbare kleederen versierden den celebrant en zijne levieten, een rijk ornaat — bet rijk geschenk van een Katholieken vorst, die het zich tot eer had gerekend, in plaats van goud, wierook en mirre als het ware aan het goddelijke Kind eene andere gave te kunnen en te mogen schenken — aan de Zijne plaats vervangende. Zijne geboorteplaats steeds bewakende kloostergemeenschap der, even als de heilige familie, arme Franciscanen. — Alle leden der
2*
20
lange processie droegen de brandende waskaarsen in de van blijdschap sidderende handen, want Jezus Christus noemde toch zich zeiven het licht der wereld, bracht licht, waarheid, genade, vrede, blijdschap, leven, de verhevenste gaven van het rijk des lichts, in de duisternis der wereld, in den nacht der zonde, dwaling en ellende van het inenschdotn. Licht en glans en des hemels heerlijkheid straalden toch ook vroeger in dezen heiligen nacht zeer wonderbaar voor het geloovige herdersvolk van Bethlehem. Op die wijze heeft ook deze ceremonie der Kerk, om bij processiën lichten te dragen, vooral bij deze zoo merkwaardige Bethlehemsche nachtprocessie, diepen zin en eene zeer verheven beteekenis.
De celebrant droeg een klein Christuskind, dat is, het aanvallig gevormde beeld van het nieuwgeboren goddelijke Kind, in de handen, en zoo eerbiedig en zoo zichtbaar door deze plechtigheid getroffen en tot de innigste godsvrucht gestemd, dat men het wel aan den kinderlijk vromen monnik merkte, dat hij den zin en de beteekenis dezer verheven plechtigheid diep begrepen had en er geheel van doordrongen, bezield en als vergeestelijkt was. Hij stapte zoo geloovig, zoo in zich gekeerd en godsdienstig voort, als droeg hij werkelijk in zijne handen den kostbaarsten schat, in plaats van het beeld het godmensche-lijke kind .lezus zelf, even als de heilige Antonius van Padua, die er mede verwaardigd werd, gelijk de oude legende verhaalt; want oneindig is de toegevendheid, de mildheid, de-overgave van God aan heilige, geloovige, kinderlijke zielen, terwijl Hij zich van de trotsche, verwaande, koude, onkinderlijke geesten terugtrekt.
Toen de processie in de Geboortegrot bij het aan de Grieken toebehooreude altaar op de plaats der werkelijke geboorte met zijn bekend Latijnsch opschrift: „Hier werd uit de Maagd Maria Jezus Christus geboren!quot; aangekomen was, werd door de diakenen het daarop betrekkelijke feest-Evangelie van de geboorte des Verlossers der wereld
plechtig gezongen. Toen de zingende leviet in liet Evangelie aan de woorden kwam: ,/En zij baarde haar eerstgeboren Zoon,quot; nam hij liet kind uit de handen van den celebrant en legde het beeld eerbiedig onder het altaar op de plaats van het opschrift, op de plek der werkelijke geboorte. Toen werd er verder gezongen: „En zij wikkelde Hem in doeken.quot; Bij deze woorden hulde de Evangelist het naakte kind in witte doeken, zong hierop den tekst van liet Evangelie verder, en bij de woorden: „Zij legde Hem in eene krib, nam hij het ingewikkelde kind weder op en droeg het van de plaats der geboorte eenige schreden zuidwestelijk naar de plek, waar naar de overlevering de krib toenmaals gestaan moet hebben. De grot was met kostbare stoffen en tapijten versierd, straalde van tallooze lichten, en alle plechtigheden werden onder diepe stilte en algemeene opmerkzaamheid met godsvrucht en welvoeglijkheid volbracht, zoodat men meende, dat de heilige nacht van vóór 1836 jaren nogmaals teruggekomen, het goddelijke kind Jezus bij de Consecratie in de Hoogmis in dezen heiligen nacht aandermaal zich tiaar op het altaar gestegen, vandaar door de celebrant hierheen gedragen en in de krib neergelegd was.
Nadat het beeld van het goddelijke Kind in de krib \vas neergelegd, ter bestendige vereering der geloovigen, voornamelijk in dezen genaderijken feesttijd, keerde de processie naar de kerk en de sacristie terug, en aldus eindigde de plechtige handeling, die, gelijk alles in de wereld, slechts de juiste, redelijk Katholieke opvatting en aanwending noodig heeft, om als goed en heilzaam, als Christelijk en als geheel voor de menschelijke natuur passende te verschijnen.
Het was omstreeks drie uren in den nacht. —
Vele geloovigen bleven nog in de kerk en in de Geboortegrot, want thans volgde op alle altaren de viering van de eene heilige Mis na de andere, voortdurend, daar, gelijk bekend is, op den eersten hoogheiligen Kerstdag
22
elk KatJioliek priester driemaal het. heilige Offer brengt, tot aandenken aan de drievoudige geboorte van Jezus Christus: de eeuwige, in den schoot des Vaders als goddelijk Persoon, de tijdelijke uit Maria als menschenzoon, en de geestelijke door de genade Zijner inkeering in het binnenste der geloovigen. leder priester mocht op het altaar der heilige driekoningen — naast de krib der Geboortegrot eene iieilige Mis lezen, naar een door den gardiaan bepaalden en op eene in de sacristie opgehangen tabel te lezen rooster, waarop tijd en uur nauwkeurig aangeduid en de volgreeks opgegeven was, wanneer en hoe elk met name genoemd priester op de eerwaardige plaats zou celebreeren. Op dit altaar volgde dus de eene heilige Mis na de andere den ganschen nacht door en den volgenden dag tot 's namiddags twee uren. — Aan dit altaar ontvingen een groot aantal Bethlehemieten en pelgrims de heilige Communie; want de meeste bewoners dezer stad plegen in dezen genaderijken tijd in het heilige Sacrament der boete hun geweten te reinigen, zich met God op nieuw te verzoenen en te vereenigen, hun godsdienstig leven te versterken en zoo den heiligen nacht te vieren, zich de vruchten der genade en zaligheid er van toe te eigenen en de. innerlijke geestelijke geboorte van Jezus Christus deelachtig te worden door de oefening dier geestelijke handeling en, wat daarmede samenhangt, dooide waardige ontvangst van de heilige Sacramenten dei-Boete en des Altaars.
Er vertoont zich dus in dezen tijd een recht bezield Christelijk en kerkelijk leven te Bethlehem. De biechtstoelen, de altaren zijn van geloovigen omringd; de Geboortegrot is steeds van geloovigen omgeven, en op alle. gezichten staat om zoo te zeggen te lezen het lied dei-engelen in den Kerstnacht: ,,Eere zij God in den hooge en vrede den menschen op aarde, die van goeden wil
23
De tentoonstelling der krib te Home.
Op de hoogste plaats van den Esquilijnschen heuvel verheft zich de zevende hoofdkerk van Rome Sancta Maria Maggiore, vroeger ook „Maria ter sneeuwquot; genoemd.
Een rijk, maar kinderloos patriciër, Joannes, deelde met zijne gemalin den wensch, hun vermogen ter eere der heilige Maagd Maria te besteden. In den nacht vóór den 5 Augustus hadden zij eene verschijning, door welke hun aangeduid werd, dat zij op die plaats van den Esquilijnschen heuvel, welke zij des morgens met sneeuw bedekt vonden, eene kerk ter eere van de onbevlekte Moeder des Heeren zouden bouwen. In denzelfden nacht had paus Liberius (-'552—:i55) dezelfde verschijning. En men vond den volgenden morgen de plaats werkelijk met sneeuw bedekt en begon dadelijk den bouw der kerk, die in oudere tijden naar den heiligen Liberius ,/de Libe-riaansch basilica'' genoemd werd.
Paus Sixtus III (432—450) breidde ze uit en gat li aaide tegenwoordige grootte en gedaante. Hij versierde ze met mozaïekbeelden, die aan den boog achter het hoogaltaar en aan de op zuilen rustende zijmuren van het hoofdschip nog te zien en met de mozaïeken in de kerk der heilige Constantia de oudste in Rome zijn; zij stellen de aankondiging der geboorte en de eerste gebeurtenissen uit het leven des Heilands voor, op de in deze kerk bewaarde krib des Verlossers wijzende. De naam der kerk : ,/Tot de krib, ad praecepequot; komt ook reeds bij de oudste schrijvers voor. — Zij is onbetwisbaar eene der fraaiste kerken van Rome. Twee rijen elk van twintig zuilen uit wit marmer scheiden de beide zijschepen van het ruime en hooge hoofdschip af. Het geheel verschijnt bij alle grootte toch zoo bescheiden in maagdelijke eenvoudigheid en rustige, stille schoonheid en maakt een ongemeen weideenden , verheffenden indruk. Het vrijstaande hoogaltaar met zijn eenvoudig sehoonen, door vier zuilen gedragen
trooiiliemel komt niet het. gelieel zeer goed overeen. — Links, niet ver van het hoogaltaar, bevat de door paus Paulus V gebouwde kapel der heilige Maagd eene schilderij van de Moeder Gods die aan den heiligen Evangelist Lukas werd toegeschreven '). Deze afbeelding droeg de heilige paus Grego-rius de Groote bij eene door hem om de heerschende pest verordende processie uit deze kerk naar de St. Pieterskerk, toen1 hein, boven de grafnaald var; Hadriauus zwevende, een engel verscheen, die liet zwaard in de schede stak, waarop de pest ophield. Op de spits dezer ontzaglijke grafnaald werd tot aandenken aan deze gebeurtenis toen dadelijk eene aan den aartsengel Michael gewijde kapel gebouwd, vanwaar liet reusachtige gebouw, op welks spits thans het kolossale koperen standbeeld eens engels staat, die het zwaard in de schede steekt^ den naam „Engelenburgquot; verkreeg. Tegenover de kapel van Paulus V, rechts van het hoogaltaar, is de door paus Sixtus V gebouwde hapel des allerheilig den Sacra-menis, in welke in eene groeve onder het hoogaltaar de krib van Bethlehem bewaard wordt. — Vóór den hoofdingang der basilica staat op een vrij plein eene zeer hooge, oude marmerzuil, en op de kruin van deze het beeld der Gebenedijde des Heeren; het plein aan de andere
') Wie ooit naar Home gaat, verzuime niet, dil beeld van Maria zeer bijzonder te vereeren. — Om liet zijne innigste hoogachting te betuigen, liet paus Sixtus III de kostbare mozaïeken van het gewelf vervaardigen cn de basilica bijna in alle deelen vernieuwen. — Het is hetzelfde beeld, aan welks voeten de heilige pausen Symmachus, Gregorius III, Adrianus I, Leo III, Paschalls 1 de nachten in gebed doorbrachten; hetzelfde, waarvoor Clemens VIU met het aanbreken van den dag blootsvoets het heilige Misoffer celebreerde; hetzelfde,, dat de beroemde liencdictus XIV eiken Zaterdag onfeilbaar huldigdegt; terwijl hij de Lauretaansche litanie hier placht mede te zingen. — De herinnering aan zooveel gebeden, zooveel tranen der godsvrucht) zulke schitterende getuigenissen des geloofs en der vroomheid moet waarlijk ! een onuitsprekelijk vertrouwen verwekken. —
zijde der kerk achter de tribune is met eene Egyptische obelisk versierd.
Reeds in de eerste tijden omringden de Christenen van Judea alle door de tegenwoordigheid of de aanraking des Verlossers geheiligde plaatsen en voorwerpen met de vurigste yereering. Naar mate het Evangelie zijne zaligende veroveringen uitbreidde, voerden het geloof en de dankbaarheid talrijke scharen pelgrims uit het Oosten en het Westen naar Palestina. De heilige keizerin Helena bega! zich persoonlijk daarheen en liet de krib met zilver en de heilige grot met de kostbaarste marmersoorten versieren. Ten tijde van den iieiligen Hieronymus was de toevloed zoo bestendig en zoo talrijk, dat de heilige leer-aar van Bethlehem schreef: „Men snelt van den ganschen aardbol hierheen; de stad is nooit ledig van menschen uit alle natiën, er verloopt geen dag, geen uur, waarop wij niet scharen van broeders zien aankomen, die ons noodzaken, van ons stil klooster eene herberg te maken.quot; Met meer liefde dan dc ark des verbonds, met'meer liefde dan het Tugnrium (skroohut) van Romulus bewaakt, onafgebroken door de geloovigen omringd, met de godvrucUtige kussen van meerdere millioenen pelgrims bedekt, met hunne vurige tranen besproeid, verliet de krib van hei Christuskind bij den inval van het Mohammedanisme het Oosten. Het was het tweede jaar des pontiücaats van paus Theodorus, het jaar 643. Rome plaatste baar in de Liberiaansche basilica met het lichaam des heiligen Hieronymus, dat eveneens uit Palestina overgebracht werd: het wilde niet, dat de heilige leeraar, de zorgvuldige wachter en vereerder der krib gedurende zijn leven, na zijn dood er van gescheiden zou zijn.
En als nu het oude Rome er een deel van zijn roem in stelde, de stroohut van Romulus te behouden; oordeelt dan, hoeveel gelukkiger zich het Christelijke Home moet gevoelen, wijl het de krib van het goddelijke Christuskind bezit. De krib is zijn schat, zijn kleinood, zij
2fi
maakt zijn geluk, zijn roem uit quot;)• Het bewaakt zemel eene ijverzuchtige liefde; het omringt ze met eene vereering, welke de eeuwen uiet kunnen verzwakken; het bewaart ze in eene metalen huisje en stelt ze maar eenmaal in het jaar aan de blikken ten toon.
De krib zelve heeft niet meer hare oorspronkelijke gedaante. De vijf kleine planken, die de wanden uitmaakten , zijn vereenigd. De langste kunnen twee en een halven voet lang en vier a vijf duim breed zijn; zij zijn dun en het hout is door den tijd zwart geworden. — Deze eeuwig eerwaardige krib bevindt zich in eene glazen kast onder een zilveren, met goud en kostbare steenen geëmailleerd deksel, waarop, geheel uit geslagen goud gevormd, liet hemelsche Christuskindje ligt — met een vaantje in de hand en den wereldbol in de armen houdende. Deze geheele toestel rust weer op een vierkant huisje, om hetwelk rondom tooneelen uit de geschiedenis der geboorte van den Godmensch Jezus Christus in geslagen zilver aangebracht Vjijn. — De zoo ongemeen kostbare versiering dezer onschatbare reliquie is het geschenk van Filips VI, kouing van Spanje.
Op den voox-avond van den heiligen nacht wordt, na de plechtige Vesper, de krib den Heer en eerstop een altaar in de groote sacristie geplaatst, en de uitgezochtste wierook brandt en geurt haar ter eere.
Maar tijdens na het Ave-Maria de kanonnen van den Engelenburg den nu beginnenden heiligen nacht luide en fees-
') Het n l'rccüpio, dc Kribquot; houdt in Rome alle gedachten bezig en bevindt zich in alle huizen geplaatst. Gedurende den Advent en liet Kerstfeest verzamelen /ich eiken avond twee tot drie geslachten, om bij dc kunstig versierde cn rijk verlichte wieg des goddelijken Kinds uit Bethlehem te bidden en vertrouwelijk te praten. — Voor den Komein is ook Kerstmis wellicht meer dan voor elk ander volk een hoofd-een familiefeest. Zoo weuscht men elkander wederzijds te Rome niet een ,/gelukkig nieuwjaar!quot; maar echt Christelijk een „gelukkig feest!quot; Hel «capo d'annoquot; is niels. maar Kerstmis alles. —
27
telijk verkondigen, is cle aandrang der geloovigen ter vereering der krib van Jezus Christus bijna onmetelijk.
Op den iioogheiligen Kerstmorgen, en wel 's ochtends vroeg om vier uren, als in den St. Pietersdom de Kerstvroegmis is afgeloopen, begint in de eenzaam liggende en prachtig verlichte Liberiaansche basilica de Matutina, afwisselend met een vierstemmig koraal. Zoodra het z/Te Deumquot; aangeheven is, begeeft zich het koor met het kapittel naar de heilige krib; dan nemen de vier jongste kanunnikken van Sancta Maria Maggiore de kostbare reliquie, waarboven een heerlijken troonhemel is, op de schouders en dragen ze, voorafgegaan door de geestelijkheid, naar de kapel van Paus Sixtus V. Het garnizoen zet den weg af en presenteert het geweer bij het naderen van het heiligdom. Zoodra men in de genoemde kapel aangekomen is, begint de fungeerende bisschop de ,/En-gelenmisquot;. Na dezelve wordt dan de krib, onder het geleide derzelfde processie, naar het hoogaltaar gebracht en daar bij den tabernakel ten toon gesteld. De gansche geestelijkheid begeeft zich dan naar de kapel Borghese, tegenover die van Sixtus V, om hier het wonderdadige beeld van Maria door den heiligen Lukas te onthullen; daardoor wordt op kinderlijk liefdevolle wijze de heilige Moeder Gods uitgenoodigd: dat zij den triomf baars Zoons moge aanschouwen en zich zelve in haar eigen triomf verheugen.
Volgens overoud gebruik zingt hier. 's namiddags omstreeks vier uren, de paus de Vespers; meer dan duizend kaarsen verlichten de kerk en doen hare verguldingen waarlijk fonkelen en stralen, en nooit schittert het goud der nieuwe wereld met een levendigerglans. — Na afloop van het Officie ontruimt de pauselijke wacht de kerk, de deuren worden gesloten, en slechts weinig uitverkorenen blijven achter, als het Opperhoofd der Kerk zijne vereering aan de krib brengt, die het roerendste getuigenis van de liefde des ééngeboren Zoons Gods is,
38
welke uit barmhartigheid iu de volheid des tijds onze Broeder, Heiland, Middelaar en Zaligmaker geworden is.
Na afloop der vereering van de heilige reliquie wordt het proces-verbaal opgemaakt, terwijl men de echtheid dei-krib en de afzonderlijke ceremoniën constateert, dan wordt zij in de schatkamer weggesloten, om ze eerst in het volgende jaar weer gedurende dezen hoogheiligen feestnacht, en dezen hoogheiligen feestdag openlijk ten toon te stellen. ')
De Processie met iet Christuskind te Rome.
De eerwaardige Doininicaner-momük Labat te Rome bericht: „Hét is een heilige gewoonte in onze orde, dat wij de geboorte van den Messias verkondigen door het plechtige zingen van het Evangelie des heiligen Mattheiis, hetwelk op de negende lezing der Vroegmis volgt. Onder het zingen worden er kaarsen onder de monnikken verdeeld, en als dit geschied is, neemt de diaken het beeld van liet kindje Jezus van het altaar en houdt het in een rijk geborduurden doek, die hem over de schouders hangt, in de armen. Men begint alsdan de processie, waarbij het ,/Te Deiun laudamnsquot; gezongen wordt, en gaat in eene zijkapel, waarin men eene krib voor liet kind Jezus gereed ziet. De diaken, die het heilige beeld draagt, gaat het allerlaatst. De processie houdt stil, als het kruis, dat vooruitgaat, bij de krib aangekomen is, en de diaken stapt naast de beide officianten, die hem vergezellen, door de twee rijen monniken, die aan beide zijden staan, en houdt stil aan den ingang der kapel. Alsdan naderen
') De doeken, waarin Maria na de geboorte het Christuskind wikkelde, bevinden zich onder de grootere heiligdommen in den dom te Aken, zij zijn van een donkergeel, viltachtig, poreus wollen tuigen zien er sponsachtig uit. — Met betrekking op deze roept do heilige Jïernardus uit, de doeken des Heilands zijn kostbaarder dan alle purper, de krib is heerlijker dan de vergulde troon der koningen, en de armoede van Christus is rijker dan alle rijkdommen en schatten der wereld!quot; —
29
de monniken, en onder dezen het eerst de superieuren en oudsten, hierop de overigen op de rij af eerbiedig het beeld, knielen neer en kussen liet. Eindelijk geven zij hunne kaarsen aan den koster, die in de nabijheid is, als een offer over, en het beeld van het kinde Jezus wordt in de krib gelegd, opdat de geloovigen het bezoeken en hunne gebeden er voor verrichten.
De Kerstnacht op liet vrije veld gevierd. ')
Naar: Het leven van den heiligen Franciscns van Assisi, van EmjAim Vogï.
Een ongemeen diepen indruk maakte steeds op liet hart van den heiligen Franciscns can Assisi het Evangelie van het hoogheilige Kerstfeest.
Toen die serafijnsche man Gods eens over tafel de woorden der Heilige schrift van .lezus Christus, den ééngeboren Zoor. Gods, die in de volheid des tijds voor ons mensch geworden is, hoorde lezen; ,/Zij legden Hem in de krib neer, wijl er voor Hem geen ruimte in de herberg was,quot; stond hij, van weemoed doordrongen, van tafel op, ging op den grond zitten en sprak: „Zal dan ik, de ellendigste aller menschen, die vol zonden en een nutteloos dienstknecht ben, aan tafel zitten, terwijl de
') Een kostbaar, »ls door rte engelen van den heiligen Kerstnacht zeiven geïnspireerd en door de innigste godsvrucht voor het goddelijke kind Jezus uitgevoerd beeld van dit leest — bezitten wij van den gewis beroemdsten Duitschen schilder uit dezen tijd Ed uard Steinle te Frankfort aan den Mail). — Alles, wat de diepzinnigste godsdienstigheid en hoogste bevalligheid der kunst op de origineelste wijze heeft voortgebracht. .spiegelt zich af in het genoemde kunstwerk, uit hetwelk de genade, de vrede en de blijdschap der Kerstmis den vromen beschouwer hemelsch verkwikkend tegenwaait.
Wie zijnen geliefden een echt kerkelijk, echt poötiscli, echt kunstrijk , echt stichtelijk, en daarom ongemeen kostelijk en toch zeer eenvoudig Kerslycsckcnh wil aanbieden, dat magisch oog en hart tot het zoete Christuskind trekt, dien bevelen wij aan dit beeld te koopen.
Er bestaat daarvan een zeer goede teekening op steen van H. K na u t h le Munclien.
•3(1
Moeder Gods in den stal eu de Schepper der wereld in de krib ons de armoede leeren ?quot; En zoo bleet' hij op den grond zitten en at daar de geringe spijzen, die zij in het klooster als aalmoes ontvangen hadden. —
Ook koesterde deze serafijnsche heilige eene wonderbai-e godsvrucht voor den nieuwgeboren Heiland, dien hij enkel het ^Kind van Bethlehemquot; noemde. „Indien ik een monarch wasquot;, placht hij te zeggen, „dan zou ik bepalen, dat overal dit zoo heilige feest met de hoogste blijdschap gevierd moest worden, en allen overheden bevel geven, koren op den weg te laten uitstrooien, opdat zelfs de vogeltjes in die algemeene blijdschap deelden. ') En daalde Heer zich vernederde, om tusschen een os en een ezel geboren te worden, zoo zouden ook die dieren met het beste hooi en de beste haver gevoederd worden lquot; —
Eene ware hartezaak was het hem, het genaderijke Kerstfeest midden in den nacht en op het vrije veld te mogen vieren, ten einde zich zoo recht in den tijd der geboorte van Jezus en in de haar vergezellende bijzondere omstandigheden te kunnen verplaatsen. Eindelijk stond hem de paus de uitvoering van zijn besluit toe, en hij verliet in het begin der maand December 122.'} de stad Rome en begaf zich naar Greccia, eene plaats in het dal van Rieti, niet ver van deze stad verwijderd. Daar woonde een aanzienlijk man met name Joannes, van goeden naam, maar nog beter leven, want hij beijverde zich, reeds adelijk van geboorte, ook den adel der ziel te verwerven. Dezen edelman, van wien Franciscus zeer veel hield, liet hij vijftien dagen vóór het geboortefeest des Pleeren bij zich komen, en sprak tot hem: „Als gij wilt, dat wij bij Greccia het Kerstfeest zullen vieren, maak dan alles
') üczi! liefdevolle gcdachtc «les heiligen is reeds besproken in liet Deel I blad/.. 374 staande verbaal „Be Vogeltjes uji den Kerstday.quot; De Heilige Schrift zegt tocb : „De rechtvaardige ontfermt zich ook over het vee!quot; Spreuk. 12 : 10. —
31
haastig- gereed, gelijk ik liet u zeggen zalquot;. Ik zou namelijk gaarne de gedachtenis van het kind Jezus willen vieren, en den nood Zijner kindsche dagen, toen Hij tusschen den os en den ezel op het hooi lag, als met mijne eigen oogen zien lquot; En nu zegt hij hem, welke toebereidselen hij maken moet. En deze maakte alles gereed, gelijk hem Franciscus opgaf. — En de dag der blijdschap naderde; van alle kanten riep men de broeders bijeen; mannen en vrouwen uit den ganschen omtrek bereidden met jubelende zielen fakkels om den nacht te verlichten; die immers met de stralendste ster alle dagen en jaren verlicht heeft. Op eene plaats van het rotsachtige dal was eene krib gereed gemaakt, hooi werd er heen gebracht, de os en de ezel aangevoerd, daar wordt de eenvoudigheid geëerd, de armoede verheven , de nederigheid aanbevolen, en Greccia is een nieuw Bethlehem. De nacht wordt door tallooze fakkels als de dag verlicht; het volk stroomt toe en juicht mot nieuwe blijdschap het geheim te gemoet, en viert het verheven feest met schalmeien en andere landelijke muziek, die in dezen gewijden nacht eene zeer liefelijke harmonie verbreidden. De wouden weerkaatsten de stemmen, en de rotsen beantwoordden de jubelenden. — Daar stond Franciscus aan de krib, met het hart vol zuchten, van godsvrucht beklemd, met hemelsche vreugde overgoten. Op de krib werd eene plechtige Hoogmis gevierd, en Franciscus, gehuld in den tooi der levietenkleeding, zong met luide stem het Evangelie en zijne stem was eene sterke stem, eene zoete • stem, eene heldere stem, allen uitgenoodigenden tot lof aan den Allerhoogste. Nu predikte hij tot het verzamelde volk van de geboorte des „armen Koningsquot; en stortte honigzoete woorden uit van Bethlehem, de kleine stad vol van genade en zaligheid. Dikwijls, wanneer hij Jezus Christus noemen wilde, noemde hij Hem met brandende liefde slechts ,/het Kind van Bethlehemquot;, en met zulke zoetheid werd hij bij dien naam vervuld , dat hem de tong
.•i2
bijna weigerde en hij ze tegen het geiiemelte drukte, als proefde hij de zoetheid van dat woord. Alle aanwezigen smolten bij die prediking weg in tranen. — De edelman •Joannes, die tegenwoordig was, verzekerde gezien te hebben, hoe de heilige man gedurende zijn gebed liet kindje Jezus in de armen hield, hetwelk van onuitsprekelijken glans als de zon schitterde; ja zijn hart werd door dit gezicht zoo zeer geroerd, dat bij van alle wereldsche pracht en eer en van al zijn rijkdom afstand deed, in de orde van den heilige trad en ook daarin zalig afstierf. — Op de plaats der krib, waar men hot Kerstfeest op eene zoo liefelijke wijze gevierd had, werd later eene kapel ter eere des heiligen Franciscus gebouwd. —
lüj onze lieve oude vaderen hadden vroeger in de kerk twee zinrijke gebruiken plaats, die op het gedrag der herders in den heiligen Kerstnacht te Bethlehem betrekking hadden.
Het eerste gebruik stelde het zoeken van het Christuskindje door de herders voor en geschiedde op de volgende wijze: Zoodra de laatste klokketoon wegstierf, die de geloovigen ter viering der Kerstmis opriep en dat volk reeds in het godshuis vereenigd was, was het in het koor zelve nog niet geheel duister, üan traden van den achtergrond des koors meerdere priesters te voorschijn, elk met eene kaars in de band, en de een liep hierheen, de ander daarheen, om in vromen ijver het lieve Christuskind op te zoeken. Het volk zag in hen de herders, die van bet veld kwamen en op bevel des engels naar den nieuwgeboren Heiland zochten. Na herhaald heen- en weerloopen vonden zij eindelijk bet bevallige Kind in het kribje, dat in de kerk voor Hem bereid was; zij vielen dan neder, baden Hem aan, namen Hem op de armen, toonden Hem godvruchtig en eerbiedig aan het volk, dat hierop in de handen klapte, om zijne groote blijdschap uit te druk-
ken, dat men den Godheiland gevonden had. Nu eerst werden de lichten van het hoogaltaar opgestoken en de godsdienst begon. —
Het tweede gebruik stelde de aanbidding van liet Christuskind door de herders voor. — Zoo werd na het Te Deum in den Kerstnacht in de kerk te Rouaan in Frankrijk de aanbidding der herders op de volgende wijze gevierd. Achter het altaar was eene krib gebouwd, voor welke zich het beeld der heilige Maagd Maria bevond. Vóór het koor op eene verhooging stond een knaap, die, den engel voorstellende, de geboorte des Heilands aankondigde met de woorden : ,/Nolite timeve, ecce enim evangelizo vobis gaudium magnum! Vreest niet, want ik verkondig u groote blijdschap Zoodra dit bericht geklonken had, begonnen, eveneens op eene hoogte, zeven andere jongelingen, die de schaar der lofzingeude engelen voorstelden, te juichen: Gloria in exelsis Deo! Eere zij God in den hooge!quot; — Door de groote deur van het koor traden op dit oogenblik de herders met hunne groote staven binnen en gingen naar de krib, om de heilige Maagd te begroeten en het goddelijke kind Jezus te aanbidden. —
Een wiegelied uit den goeden ouden tijd.
Geen feest werd voormaals met zooveel vrome gebruiken herdacht, als het heilige Kerstfeest. Het goddelijke kind Jezus in de krib en de heilige nacht maakten er, gelijk dat ook niet anders zijn kan, het schitterendstemiddel-punt van uit.
Vooral liefelijk was het wiegen van het Christuskind, dat deels op de kerktorens, deels in de bedehuizen zeiven geschiedde.
Zoo werd in de steden in den Kerstnacht van twaalf tot één uur het kind Jezus op den toren der hoofdkerk gewiegd. Het beeld lag in eene kleine wieg van lichten omringd. Onder het schommelen blies de stadsinuziek van liet koor: „Eere zij God in den hooge!quot; eu het beneden talrijk verzamelde volk zong een wiegelied.
A. UuNfiAKi ICmtklukji' H.
34
In menige kerk was in het midden eene krib met liet Christuskind ten toon gesteld, welke als eene wieg bewogen kon worden. Rechts zat Onze Lieve vrouw, links zat de heilige Jozef. Maria verzocht Jozef, „haar lieven neef,quot; het Kind te wiegen, en deze antwoordde : //Gaarne, mijne lieve tante!quot; waarop het koor een vroom wiegtelied aanhief.
Den ganschen nacht door heerschte er onder de geloo-vigen het drukste leven. Noch de diepte der sneeuw, noch de bitterste winterkoude weerhield de godvruchtigen, in het middernachtuur in de tempels te verschijnen en de wiegeliederen bij de krib mede te zingen. Ja men trok van kerk tot kerk, om te zien, hoe men elders de krib versierd en de lichtpracht er om geregeld had; want een bijzondere roem bleef het, anderen daarin te overtreffen.
En als een voorbeeld der eigenlijke wiegeliederen, gelijk zij voor de in de Duitsche kerken geplaatste kribben gezongen werden, moge de vertaling dienen van het nog nu bekende: „O Jezule pupule parvule.quot;
O Jezusje, klein poppetje,
Wilt Gij een kus van mij ?
Wilt Gij een lief, klein lammetje.
Een suikerbroodje Gij ?
Gekruide melk, o Kind van mij ,
Mijn lammetje?
ü englen al, aartsenglen al.
Komt laat den hemel staan,
Wilt naar het kribje gaan !
Heft mede 't loflied aan:
Een Kindje is geboren te Bethlehem ,
En daarom verheugt zich Jeruzalem.
O liefste Kindje mijn,
Mijn Kind zoo goed ,
O Jezus, teei' en fijn ,
Slaap zacht en zoet!
Kerstkind, Korbonkel vol van gloed,
Keer in mijn hart nu in ,
35
Verlicht, verhelder mijn gemoed ,
Schenk mij een reinen zin Opdat ik enkel U bemin,
Mijn eenig goed !
Brongeesten al, woudelfen al,
V erschijnt uit bosch en wel,
Komt tot het Kindje snel,
En zingt hier luid en hel:
In 't kribje ligt Jezus de Christus neer Zijn rijk is voor eeuwig, nooit eindigt 't weer! O mijner oogen lust,
'k Geef, Kind zoo goed.
Een kusje U in Uw rust.
Slaap zacht en zoet!
Kerstkind, Narcis zoo lief, zoo goed ,
Wilt weeke koekjes Gij ,
Als noten zijn zij zacht en zoet,
Wilt honigzeem daarbij,
En lekkre suikerschaapjes Gij Mijn eeuwig Goed?
Komt pijpers al, sehalmeiers al,
Speelt vroolijk op en springt Ter kribbe heen, omringt Het lieve Kind en zingt:
Drie koningen door eene ster geleid, Zij hebben hunne offers voor 't Kind bereid. Neem , liefste Menschenzoon,
Mijn steuu en kracht,
Neem in mijn hart Uw troon ,
Slaap daarom zacht!
Kerstkind, Gij reine knaap, mijn lief.
Wilt Ge appeltjes van mij?
Wilt Gij, mijn zoete Hartedief,
Ook peertjes en wilt Gij Nog wat aardbeziën daarbij ,
Mijn Jezus lief?
Gij jonkmans al, jonkvrouwen al ,
Komt alleu, komt met spoed,
3*
■■56
Brengt aan het Kind uw groet En zingt met blij gemoed :
Geprezen zij God de Drieëenigheid,
Geloofd zij liet Kindjen in eeuwigheid Slaap, Jezus, zacht mijn Schat,
Licht van mijn oog!
Keer in mijn hart, opdat 't IJ wiegen moog!quot;
De Roomsche keizer leest het Evangelie in den heiligen Kerstnacht voor.
Gelijk gij weet, lieve lezer, waren de oude keizers van Duitschland niet slechts heerschers over liet Roomsche rijk der Duitsche natie, maar tevens beschermheeren der heilige Roomsch-Katholieke Kerk. Dat was eene heilige kerkelijke waardigheid, die hun gegeven was, en zij bewezen dus ook door innigen ijver voor alles wat den godsdienst betrof en liet sieraad van Gods huis, hoe dierbaar en waard hun die waardigheid was. Zij stichtten vele kei-ken en kloosters, opdat hier dag en nacht Gods lof zou gezongen worden. Te Rome lieten zij zich plechtig onder de kanunniken van het Lateraan opnemen: zij werden hier plechtig geïnstalleerd, dat is in den stoel der koorheeren ingeleid en woonden op den dag hunner installatie het koorgebed bij. Ook overigens nog weten wij van vele keizers en koningen, dat zij gaarne met de kanunniken de priesterlijke getijden zongen.
Maar eene bijzonder schoone verrichting had de keizer op het heilige Kerstfeest op zich genomen God ter eere, liet gansche volk tot stichting. Naar oud gebruik namelijk moest hij, als hij te Rome tegenwoordig was, de vijfde lezing bij de plechtige Vroegmis op Kerstmis zelf lezen. Terwijl het vierde responsorium gezongen wordt, treden de koster, de kamerheer en de geestelijkheid der kapel voor den stoel des keizers, zij brengen een misgewaad, hoed eu zwaard. Zij nemen den vorst zijne hoofdbedekking (Capucium) af en bekleeden hem met liet misgewaad, dat rechts eene
.quot;57
opening moet hebben, opdat hij zijne rechterhand vrij kunne bewegen en het zwaard zwaaien. Op zijn hoofd zetten zij den hoed en omgorden zijne lendenen met het zwaard. Dit trekt hij zelf' uit de scheede, zwaait liet en treedt er mede voor den paus, voor wien hij zich, met den hoed op het hoofd, buigt en dan den zegen ontvangt. Hierop gaat hij terug naar zijn stoel in het koor, altijd nog het zwaard — het teeken van keizerlijke macht — in de hand houdende en doet, omringd van de bovengenoemde geestelijken en waardigheidsbekleeders, zijne lezing over de geboorte van Christus, na afloop waarvan hij in hun geleide en weer het zwaard dragende vooruit treedt, om den paus den voet te kussen, ten teeken zijner hooge vereering voor den stadhouder van Christus. —
Is het niet billijk, dat ook de aardsche Majesteit zich buigt voor den koning des hemels, die zich niet slechts verheft, maar ook vernedert in knechtsgedaante?
Laat ons thans naar Bethlehem gaan en zien, wat daar voorgevallen is. —
Een visioen in den Kerstnacht. quot;)
De heilige Francuca Romana werd eens, gedurende de viering van den heiligen Kerstnacht — in den geest in de grot van Bethlehem verplaatst. Zij zag daar eerst slechts Maria en Jozef. De heilige Maagd ligt geknield en in de ernstigste beschouwing verdiept. Een schitterend licht komt uit haar hart, en op eens verschijnt het kind Jezus voor hare voeten en draagt op Zijne borst het teeken van een rood kruis. Maria aanbidt haar Zoon met de grootste nederigheid, zegt Hem dank, dat Hij haar tot Moeder uitverkoren en hare maagdelijkheid bewaard heeft, en heft het Magnificat aan. De heilige Jozef vereenigt zijne aanbidding met die der heilige Maagd. Aan Francisca
i) Uit het dagboek van Don Giovanni Mathotti, den biechtvader der heilige Francisca.
38
werd geopenbaard, dat op dezen oogenblik Maria alles wist, wat er met Jezus voorvallen zou. Onze heilige hoort ook de lofzangen der hemelsche heerscharen, wier onbeschrijfelijk schoone harmonie haar in altijd hoogere verrukking brengt. Alle hemelsche hiërarchieën, van de hoogste tot de laagste, „gaven God de eer en beloofden den vrede den menschen, die van goeden wil zijn.quot; De heiligen, de martelaars, de maagden en de koren dei-zaligen vereenigen hunne stemmen met die der engelen; zij zeggen God dank, die de menschelijke natuur, naar Zijn van alle eeuwigheid genomen besluit, verheerlijkt heeft: dat het Woord zou mensch worden, door de werking des Heilgen Geestes in den kuischen schoot van Maria, en dat de heilige menschheid van Jezus voor altoos met Zijne Godheid vereenigd zou blijven. Hunne gezangen zijn minder zoet, maar vroolijker dan die der engelen, wijl zij door de menschwording des Woords gered zijn en wijl zij de verheerlijking hunner lichamen verwachten. Daarop neemt de heilige Maagd het Kind in de armen, offert Het den eeuwigen Vader op, drukt Het met eerbied aan het hart en legt Het in de krib.
Zelfs de beide dieren, die daar vastgebonden zijn, erkennen hun Schepper en knielen neer. Maria ziet daarop het kindje Jezus van koude beven; zij wil haar sluier afnemen, om het te bedekken, maar Francisca voorkomt haar, zij berooft zich van den haren. (Don Giovanni, de biechtvader van Francisca, en de in de kerk verzamelde personen zijn getuigen van hare aandoening; daarop bemerken zij, hoe onze heilige de stem verheft.) Op de roerendste wijze smeekt zij de heilige Maagd, haar het Kindje toe te vertrouwen, om het in de doeken te kunnen wikkelen.
De Koningin des hemels verhoort haar en legt Jezus in hare armen. Francisca, vreugdedronken, geeft hare teederheid en haar geluk door tranen en kussen te kennen, en terwijl zij met de eene hand schijnbaar den Nieuwgeborene houdt, tracht zij met de andere haar mantel af te
3!)
nemen, om daarvan ecne gemakkelijke legerstede te maken. Don Giovanni, die liet bemerkt, brengt haar twee altaar-kleeden; de heilige neemt ze en maakt daarvan met zooveel zorg een klein bed gereed, als ware zij in haar natuurlijken tostand. Terwijl zij het goddelijke Kind beschouwt, dat zij omarmt en aan liet hart drukt, wordt haar bekend gemaakt, dat de heilige Maagd daardoor, dat zij Moeder Gods geworden was, tevens eene eeuwige en onuitdroog-bare bron van barmhartigheid was, tot welke wij in al onze nooden moeten vlieden. Daarop verlangt Maria haar Zoon terug, en men hoort met zachte, smeekende stem onze heilige zeggen; „O, beroof mij niet van het hoogste Goed, ontneem mij niet met geweld, wat gij mij goedwillig gegeven hebt; ik verlies alles, als ik deze Bloem verlies, die mij in het Paradijs verplaatst!quot; Terwijl zij spreekt, ontglijdt het kindje Jezus aan hare armen en snelt in die Zijner heilige Moeder, Francisca stort tranen en beklaagt zich bij de heilige Maagd en haar Zoon, maar de Verlosser neemt het woord en zegt: „Ik beu de sterke liefde, die de zielen bevestigt, die, welke mij aanneemt, moet mij geheel en ongedeeld liefhebben, en gelijk worden aan de bewoners van dat Jeruzalem daar boven, waarheen de liefde voert. Dan gevoelt zij eene zoetheid en blijdschap, die haar nooit ontbreken zal. Arme ziel, uitverkoren om den Zoon Gods en de heilige Maagd te zien, Hij zal u spoedig troosten. Hij zal u weergegeven worden, maar • weet Hem voor u te behouden, opdat Hij u niet meer ontroofd kunne worden.quot;
Daarop keert Hij in de armen der heilige terug, die een jubelzang aanheft, Hem nog vaster aan zicii drukt en geen blik van Hem afwendt, om zoo te beletten, dat men Hem haar weer zou ontnemen. Het Kind gaat verder voort met haar te spreken, vermaant haar tot vroomheid, tot liefde voor God, tot vertrouwen op Zijne heilige Moeder en om nooit de genaden te vergeten , waarvan zij het voorwerp is; daarop verdwijnt Het.
Fvancisca richt mi hare blikken op Maria en ziet haar hoofd van eene drievoudige kroon omringd, die zes guirlandes vormen. De eerste is van witte rozen gevlochten, het zinnebeeld der nederigheid en ook der glorierijke maagdelijkheid van de Moeder Gods. De tweede bestaat uit twaalf gouden leliën, in ieder van welke eene schitterende ster schijnt, wier stralen in getal en kleuren afwisselen; die sterren stellen de deugden en verdiensten van Maria voor. In den derden krans zijn twaalf kostbare steenen van ongehoorden glans, wier beteekenis aan onze heilige verklaard wordt, zij toonen de gaven en voorrechten aan, waarmede de Schepper de heilige Maagd toegerust heeft, haar noemende Zijne geliefde Dochter, Bruid van den Heiligen Geest cn Moeder van het mensch geworden Woord, namelijk; de kracht, de liefde tot God, de volharding, de gehoorzaamheid, de heerlijkheid, het geheugen, het verstand, de wil, de waarheid, de moed, de trouw en de ware wetenschap. Serafijnen zweven om Maria en zingen: //Wees geloofd en geprezen door alle tijden, o glorierijke Koningin, die op uw hoofd heerlijke kronen draagt van witte rozen, sterren en edelgesteenten; zij zijn het zinnebeeld der deugden, waarmede u de Schepper verrijkt heeft, omdat gij ook altijd de oneindige liefde beschouwt, waarmede Hij u in zich bevestigd heeft.quot; Francisca ziet daarop in den hoek der grot eene wonderbare aetherische bron vloeien; de heilige Maagd beveelt haar, de wonde harer borst te ontdekken, en wascht ze met de vloeistof dezer fontein; de heilige roept uit: //Behaagt het u, o Koningin des hemels, mij te genezen, ten einde ik geschikter zij in den dienst van uw Zoon? — En inderdaad werd Francisca gedurende die verrukking op wonderbare wijze van hare wonde genezen. —
De tocli doorwaakte Kerstnacht.
Verhaald door den heiligen Alphonsus van Liguobi.
De vorstendochter Maria Theresia uit de orde der heilige
11
Maria Magdalena van Pazzis in het klooster van het allerheiligste Sacrament des Altaars te Napels — koesterde eene steeds groote liefde voor het kind Jezus, en om zeer dikwijls aan Hem te kunnen denken, had zij in hare cel onder eene glazen klok een klein onaanzienlijk kribje geplaatst, hetwelk zij innig vereerde.
Zuster Theresia vierde dus ook met de roerendste toewijding de geboorte van Jezus Christus in den stal te Bethlehem, waarom zij dan, sedert zij de kloostergelofte had afgelegd, telkens de negendaagsche vereering vóór Kerstmis met vele vrome oefeningen verrichtte, en bovendien haren biechtvader om verlof vroeg: den heiligen Kerstnacht geheel te mogen doorwaken-, ten einde in het gebed en in de beschouwing van het kindje Jezus en van zijne ons genade brengende zelfvernedering te verwijlen. —
Om nu hare gehoorzaamheid op de proef te stellen en de waarheid en volharding harer liefde voor het kindje Jezus bevestigd te kunnen vinden, werd haar telkens dat verlof geweigerd, en zij moest zich ten minste gekleed op het armoedige bed leggen en vier uren daarop uitrusten.
In het eerste jaar vroeg haar de biechtvader op den hoogheiligen Kerstmorgen, of zij gedurende den verloopen Kerstnacht zijn bevel gevolgd en geslapen had! Theresia antwoordde: ,/Ik deed, wat mij bevolen was, en ging liggen, om te slapen: maar ach! ik lieb geen oog toegedaan, want het kindje Jezus heeft mij voortdurend wakker gehouden ]quot; In het tweede jaar kreeg zij hetzelfde bevel. En op de vernieuwde vraag des biechtvaders, of zij geslapen had! antwoordde Theresia: ,/Ach, mijn vader, hoe zou het mij mogelijk zijn, in mik een nacht te slapen?quot; — In het derde jaar onder dezelfde omstandigheden van het bevel, als in de twee voorgaande jaren, schonk haar het kind Jezus in den gewijden nacht eene zeer bijzondere genade, zij werd namelijk tot de beschouwing der oneindige liefde verheven, die ons de hemelsche Vader bij de menschwor-ding des eeuwigen Woords betoonde, waarbij haar eene
zoo innige vereeniging met God ten deel viel, dat zij tot haar biechtvader, die haar op nieuw ondervroeg, hierover slechts de woorden kon stamelen: Ac//, wijn vader, het kwam mij toen voor, als rustte mijne ziel in God!quot; En deze bijzondere mededeeling van genade hield haar niet slechts den ganschen Kerstnacht door wakker, neen zij bewerkte ook den volgenden dag nog voortdurend de innigste vereeniging met en verrukking in God.
De verzoening in den Kerstnacht.
De Duitsche keizer Otto I, „de Grootequot; genoemd, bezocht in den herfst van het jaar 912 voor de eerste maal de „Zaalquot; (Saaihof) te Frankfort aan den Main. Toen hij op den morgen van het genaderijke Kerstfeest de poort van het paleis wilde uitgaan, om de Vroegmis te hooren, wierp zicli op eens een smeekende in gering, verscheurd gewaad met den uitroep: „Genade! genade \quot; voor zijne voeten.
Het was zijn eigen broeder — Hendrik, die zich in eene samenzwering tegen een keizer had ingelaten, en toen door dezen te Merits gevangen gezet was.
Daags voor den heiligen Kerstnacht was Hendrik aan zijne gevangenis ontvlucht en in de vorst van den middernacht naar Frankfort gegaan, om in berouw over zijne zoo zware misdaad daar de lankmoedigheid van zijn broeder in te roepen. —
Plechtig klonk op dit oogenblik het gelui der klokken van den hoogen dom, en een koor van pelgrims, die brandende fakkels in de handen droegen, zong het engelenlied, dat zoo roerend en zaligmakend eertijds over Bethlehems vlakten geklonken had: „Eere zij God in den hooge en vrede op aarde den menschen, die van goeden wil zijn — heden is n de Heiland geboren lquot;
De keizer, geschokt door den klokken- en liedergroet, die zoo verheven tonen, en door het jammervolle gezicht
van zijn door berouw, koude en ellende vermorzelden broeder, legde hem zacht de hand op hoofd en zeide:
^Daar ook gij van goeden wil zijt, zoo zij u — om des lieven Christuskinds wil — alles van ganscher harte vergeven.quot;
Nog luidden de klokken, en het verzamelde volk, verrukt over deze Christelijk-edehnoedige daad, juichte: Eero zij God in den hooge en dank den zoo lankmoediger! keizer.quot; En den in den Kerstvrede van Jezus Christus, den Verlosser, verzoenden broeders stonden tranen van ontroering en blijdschap in de oogen.
Hand in hand traden zij het godshuis binnen, hun Betlhehem.
i
Het waarlijk Christelijke Kerstgeschenk.
Een niet onberoemd vorst uit het oude huis vau Este, Ercole II, hertog van Ferrara, had na. den dood van zijne stiefbroeders, die hem verbannen hadden, van zijn rechtmatig erfdeel bezit genomen.
De zoon van een dezer onrechtvaardige broeders, Nicolo wien het erfdeel was toegedacht. stelde zich in verbinding met vele jonge edellieden, die van hem meer vrijheid voor hun teugelloos leven verwachtten, overviel met eenige duizende in de haast saamgeraapte soldaten de stad Ferrara midden in den nacht, toen Ercole juist afwezig was, maar werd daarbij teruggeslagen en verloor het leven.
Toen Ercole terug kwam, onderzocht hij het voorval niet verder, en gedroeg zich zoo vreedzaam, alsof hij van geen verrader iets wist. —
Dit gedrag misleidde intusschen een zijner raden en geheimschrijvers, die het aan algeheele onwetendheid toeschreef, hij dacht dus zijn gebieder een grOoten dienst te bewijzen, en wachtte daartoe slechts het hoogheilige Kerstfeest af.
Toen de genaderijke morgen aangebroken was, ging hij naar deu hertog en sprak: ,/Het gebruik van ons land
44
wil wel, dat op dezen dag de kleinen van de grooten, de bedienden van hunne gebieders een Kerstgeschenk ontvangen, doch ditmaal zij het omgekeerd: want voor heden is het uw dienaar, die u een groot en kostbaar geschenk overhandigt. Ik breng namelijk de mede-saamgezworenen van Nicolo; meer dan twee derden van den jongen adel, meer dan vierhonderd rijke lieden, opdat gij den staat van die misdadigers kunt zuiveren en uwe schatkamer door de verbeurdverklaring hunner goederen op het aanzienlijkste verrijken.quot;
„Waar zijn zij?quot; vroeg de hertog, ,;waar hebt gij die nietswaardigen, die rebellen ?quot;
z/Hier in dit boekje,quot; antwoordde de dienstvaardige man, „ik heb daarin hunne namen en hun vermogen ten nauwkeurigste opgeteekend.quot;
//Hebben deze,'1 vroeg Ercole op nieuw, werkelijk hun leven en eigendom verbeurd. Welaan, dan geven wij ze allen aan de vernietiging over!quot;
Dat zeggende wierp hij, zonder zelfs naar een enkelen naam te kijken, het boek in de vlammen, die op den haard flikkerden. En den raadgever gebood hij ouder de scherpste bedreiging, alle aanteekeningen van die soort te verbranden, en ontsloeg hem, den verstoorder des Kerst-vredes, van zijn ambt.
Welk eene verblinding in den geest van dien man, dat hij zicli zoo ver vergeten kon, om datgene een „Kerstgeschenkquot; te noemen, wat met de liefde, zachtmoedigheid en barmhartigheid van den nieuwgeboren Verlosser, het Christuskind , met het doel Zijner genaderijke aankomst even weinig overeenkwam, als de nacht met den dag! En van den anderen kant — welk een „echt Kerstgeschenkdat de zeer vrome .en edele vorst zijnen onderdanen bracht.
En die grootmoedige daad was ook niet zoodra in de stad en den omtrek bekend, of de meesten der ontevredenen en weerspannigen, door zulk eene goedheid overwonnen, verklaarden zich bereid; voor Ercole, als hun
reclitmatigen heer eu weldoener, met bloed en leven in te staan. Nu eerst was hun verstand genoeg verlicht, om hun onrecht te erkennen, nu eerst hun wil geheel tot orde en gehoorzaamheid geneigd. —
Romeinsche volksverhalen uit den eersten Kerstnacht.
De oudste Moeder-Godskerk te Rome is Sancta Maria in Trastevere (over den Tiber), die reeds in het begin der derde eeuw door den heiligen paus Calixtus gebouwd en aan de heilige Maagd Maria gewijd werd.
Die kerk staat op dezelfde plaats, waar onder de regee-ring van keizer Augustus op eens eene oliebron ontsprong, die den geheelen dag door zoo rijkelijk vloeide, dat zij tot aan den Tiber kwam. De Heidenen telden dit voorval onder de buitengewone gebeurtenissen, die de regeering van Augustus kenmerkten, zonder het te kunnen verklaren : doch den Christenen werd de beteekenis er van later wel duidelijk.
In deze uit den schoot der aarde wonderbaar ontspringende en rijkelijk vloeiende oliebron herkenden zij den om deuzelfden tijd uit den schoot der allerreinste Maagd wonderbaar voortkomenden Verlosser der wereld, den Godmensel,, Jezus Christus, die als barmhartige Samaritaan zich de onder den helschen roover gevallen menschheid liefdevol aannam, de genade-olie in hare wonden goot en haar tot volkomen genezing aan Zijne, Kerk, tot aan Zijne wederkomst op den jongsten dag, toevertrouwde.
De ronde opening, waaruit de olie gevloeid is, ziet men nog heden in de kerk aan de trappen van het koor; zij zal omstreeks twee voet in middellijn hebben.
Boven die opening leest men: ,/Fons-olei, oliebron.quot;
Rechts: ,/Hinc oleum fluxit, cum Christus Virgine luxit. Hier heeft olie gevloeid, toen Christus uit de Maagd ontsproten is.quot;
4(5
Links; „Nascitur hinc oleum, Deus ut de Virgine; utroque Oleo sacrata est Roma terrarum caput. Van hier ontsprong olie, gelijk God uit de Maagd; door deze dubbele zalving is Rome tot hoofd der wereld gewijd.quot;
Wat deze kerk zelve aangaat, zij is eene echte basilica met drie schepen, door antieke prachtige granietzuilen gedragen en van buiten en binnen met heerlijke mozaïekbeelden versierd, onder welke men in liet koor ook het beeld van paus Innocentius II, den hersteller dei-kerk omstreeks het jaar 1132, opmerkt. Vooral beroemd is daarin ook de gewelfschildering van Domenichino, die de hemelvaart voorstelt; men houdt dit frescobeeld voor een der eerste van Rome. Doch den kostbaarsten schat bezit deze kerk in de reliquieën van vele heiligen, voornamelijk in het lichaam van den heiligen paus Calixtus, dat onder het hoogaltaar rust. Bij dit altaar bewaart men ook nog dien steen, waarmede de heilige paus in de bron geworpen werd, waarin hij in het jaar 222 zijn roemrijk martelaarschap voltooide.
De kerk Sancia Maria in Ara Coeli op het Capitool verheft zich op dezelfde plaats, waar vroeger de tempel van ,/Jupiter Capitolinusquot; stond. Jupiter, het hoofd dei-te Rome aangebeden daemons, heeft moeten wijken voor Maria, de gebenedijde Koningin der engelen; waar vroeger hij, de wreede, onreine en bloedgierige vijand des mensch-doms zijn troon had opgeslagen, daar troont thans zij, de goedetieren, milde, zoete Maagd; en terwijl vroeger de met bloed bevlekte buit, die in den tempel hing, de zege verkondigde, welke het Heidensche Rome op de natiën der aarde behaald had, verkondigen tiians de twee en twintig antieke zuilen, door welke de kerk Ara Coeli met hare drie schepen gedragen wordt, alsmede de vergulding in het binnenste, die van het op de Turken in den beroemden slag van Lepanto (1572) buit gemaakte
47
goud uitgevoerd werd, de zege, welke liet Christelijke Rome op twee zijner vreeselijkste vijanden, het Heidendom en het Mohammedanisme bevochten heeft; gelijk in het algemeen de kerk Sancta Maria in Ara coeli als zegeteeken daar staat ter herinnering aan die zege, welke de onbevlekt ontvangen Maagd Maria, de heilige Moeder Gods, op den duivel behaald, en die God reeds in het paradijs aan de om den val onzer stamouders vroolijk sissende slang met de woorden aangekondigd heeft: //ik zal vijandschap stellen tusschen u en de vrouw, tusschen uw zaad en haar zaad; zij zal u den kop vertreden, en gij zult haar hiel belagen!quot; 1 Moz. 4 ; 15,
Doch het merkwaardigste in deze kerk zal nu eerst vermeld worden.
Aan de rechterzijde des hoogaltaars bevindt zich namelijk de kapel der heilige Helena, deze jegens liet Christendom zoo hoogst verdienstelijke moeder van keizer Constantijn den Grooten , die aan de Christelijke Kerk, na driehonderdjarige vervolging, eindelijk den vrede schonk. Onder het altaar dezer kapel rust het eerwaardige lichaam dier groote heilige vrouw. — Boven het altaar verheft zich een troonhemel, om welke het volgende opschrift loopt:
^Haec quae Ara Coeli appelatur eodein in loco dedi-cata creditur, in quo Virgo sanctissima, Dei Mater cum filio suo se Caesari Augusto in circulo aureo e coelo inon-strasse perhibetur.
Deze kapel, Altaar den Hemels genoemd, is, naar men gelooft, op dezelfde plaats gewijd, waar, naar het zekere vermoeden, de Allerheiligste Maagd, Moeder Gods, met haar Zoon, zich, van den hemel af, aan keizer Augustus in een gouden kring vertoond heeft!quot; —
De geschiedschrijvers verhalen namelijk, dat keizer Augustus het orakel van Tibur geraadpleegd had, of hij toestaan mocht, dat men hem als een god vereerde? Na drie dagen wachtens zag de keizer — en wel gebeurde dit iv den heiligen Kerdnaeht — den hemel open en op een
48
altaar eene maagd van groote schoonheid, een kindje in de armen houdende, en eene stem riep:
,/Haec ara filii Dei est!
^Dit is het altaar van den Zoon Gods!quot;
Diensvolgens verbood Augustus, hem als een god te vereeren en liet het altaar oprichten met het opschrift:
„Ara primogeniti Dei
Altaar des Eerstgeborenen van God.quot;
Van deze gebeurtenis kreeg later de kerk den naam: Sancta Maria in ara coeli.quot;
Volksverhalen uit den heiligen Kerstnacht.
Het zilveren Kerstnachts-klokje.
(Uit: Volksverhalen uit de Rijnstreek van Aloys Schruibek.)
In de Breisgau bij het dorp HecJclingen ziet men nog de ruïnen van den burg Lkhteneck. —
Eens leefde op den burg eene vrome weduwe, deze Het eene kapel bouwen ter eere der genaderijke geboorte van liet Christuskind, en wel op die plaats, waar in ouden tijd een Heidensche tempel gestaan had. Bij het graven der fondamenten ontdekten de werklieden vele zilveren munten en vaten, Daarvan liet de weduwe een zilveren klokje gieten en bepaalde, dat het nooit geluid zou worden dan enkel in den heiligen Kerstnacht.
Gedurende een oorlog naderden de vijanden ook den burg Lichteneck. Toen werd het klokje, om het te redden, door de vluchtelingen in de bron van den burg geworpen. Maarde vijanden verwoestten den burgen verstopten de bron.
Sedert hoort men nog in den heiligen Kerstnacht liet klokje wonderbaar liefelijk uit de diepte klinken. —
Uit; Volksverhalen uit Pommeren, van J, D. H. Temme.)
In de stad Stargard, die vroeger slechts een gering vlek was, is eenmaal een zeer zeldzaam wonder gebeurd. —
49
De Stargarders, die toenmaals nog Heidenen waren, hadden tegen de Christenen gestreden, hen overwonnen en velen hunner verslagen. De hoofden der verslagenen hadden zij medegenomen en in hun vast kasteel ten tee-ke» der behaalde zege op staken gestoken.
Daar gebeurde liet nu op eens in den heiligen Kerstnacht des jaars 924, dat al die opgestoken Christenhoofden met heldere en luide stem begonnen te zingen : ,/Gloria in excelsis Deo En zij hebben toen ook niet eerder opgehouden, vóórdat zij het geheele heilige lied ten einde gezongen hadden. — Daardoor verschrikten de Heidenen zeer en ontzetten zich.
Vele Heidenen namen het Christendom aan, toen twee honderd jaren later, namelijk in het jaar 1124, de heilige bisschop Otto te Stargard het Evangelie predikte.
Het kasteel, waar dit gebeurd is, lieeft te Kaholz bij Stargard gestaan en is in liet jaar 1395 verwoest. —
(Uit: Volksverhalen van den Spessart, van Adalbert Hbrklein.)
In den kelder van het Schönborner hof te Aschaffen-burg, onder het gebouw, dat het dichtst bij het Vrijhof staat, bevond zich een groote voorraad wijn. De kuiper, die er liet opzicht over had, was zoo ijverig in zijn dienst, dat hij er al het andere om vergat; hij klopte dikwijls om de vaten rond tot diep in den nacht.
Zoo deed hij ook eens op den heiligen Kerstavond , en de menschen, die in den heiligen Kerstnacht naar de Vroegmis gingen, en die, welke er uit kwamen, hoorden hem nog in den kelder kloppen.
Daarom begint hij nw nog te kloppen, als er in den heiligen Kerstnacht tot de Vroegmis geluid wordt, en men kan het akelige kloppen hooren, zoolang de heilige Vroegmis duurt. —
K. HtiNOARi. Kerstklokjc. II 4
50
(Uit. Duitse he sprookjes on volksverhalen, van J. W. Wolk.) Oude lieden, die in de nabijlieid der „HalsbreJcerabrug te Gent wonen, verhalen, lioe zij van hunne grootouders gehoord hebben, dat deze brug haar zonderlingen naam van de volgende gebeurtenis ontvangen heeft.
In vroegere tijden, toen men de eerste heilige Mis op Kerstmis nog om twaalf uren hield, waren er veel men-schen, die, om tijdig in de kerk te zijn, 'snachts niet gingen slapen, maar zicli te huis of in de herberg den tijd en den slaap verdreven, totdat het voor de Mis luidde.
Eenige jongelingen, die te vroeg van huis gegaan waren, kwamen op een Kerstnacht in een bierhuis liet „Kuipje,quot; niet ver van de kerk; daar praatte men over allerlei dingen; onder anderen vertelde een der jongelingen gehoord te hebben: „ dat in den Kerstnacht om twaalf uren op dat oogenhlik, waarop Christus ter wereld, kwam, al het water in wijn veranderde.
Een paar andere vroolijke gezellen, die het dichtst bij hem zaten en reeds menig pintje geledigd hadden, lachten er om, en een hunner had de vermetelheid, zelfs te zeggen : n Dat liegt gij
Daarop sprak de andere: „Ik kan het slechts herhalen, gelijk ik het gehoord heb, ik heb het zelf nog niet onderzocht!quot;
„Dan wil ik het eens zien,quot; scheeuwde de dronkaard, „en dat nog van nacht!quot;
En toen het twaalf uren sloeg, verliet hij de herberg, en ging over de brug, om aan den watertrap een glas vol water te scheppen en te proeven, of het werkelijk in wijn veranderd was.
Doch nauwelijks had hij onder spotten en vloeken eenige schreden op de brug gedaan, of hij struikelde, viel neer en gaf geen teeken van leven meer. De anderen, die hem gevolgd waren, snelden toe, en beurden hem op; doch hij had den hals gebroken! —•
Sedert heet men die brug de „ llalsbrekersbrwj
51
Verheugt u, herders al,
En juicht met groot geschal !
God is een Kind geboren,
't Heeft mensch te zijn verkoren ,
O groote vreugde!
De glans der heerlijkhcCn Wou zicli in ons verkleó.n; In knechtsgestalt Gods sterkte Is 't wat men in Hem merkte:
O groote vreugde!
De hooge Held en Heer Der wereld daalde neer.
Werd onzer aller Broeder En eeuwige Behoeder:
ü groote vreugde!
Die allerhoogste Vorst Dronk uit Maria's borst.
De Mei steeds groen en teeder.
Legt zich op 't hooi ter neder:
0 groote vreugde!
Die lieve Jezus ligt,
In 't kribje neer als wicht.
Verzacht ons alle pijnen,
Nu Hij ons wil verschijnen :
0 groote vreugde !
Wat troost, wat zaligheid Is nu den menseh bereid !
Want tallooze englenkoren Doen 't Gloria ons hooren ;
O groote vreugde !
Naar: Angelus Silksius,
i*
De tijd is tlians zoo treurig, de winter zoo koud, de nachten zijn zeer lang, de dagen zeer kort, en toch, terwijl rondom alle wasdom der natuur is verstorven, leeft in ons de iieilige vreugde, de ziel des Christens voelt zich omringd als van eene zoetgeurende hemellucht, zelts de harten der van verdriet en wee gebogenen gevoelen heden minder den druk der oude kwellingen, en de anders betraande oogen zien vroolijk en vrij van tranen! Doch wat kan den inensch zoo in het binnenste verkwikken eu uiterlijk zoo ophelderen? En wat doet hein de wereld en hare doornen zoo geheel vergeten? En wat verbrijzelt alle boeien der smart en verwekt gejuich op de lippen des zoo wonderbaar verhevenen ? O slechts een vreemdeling in Israël zou zich zoo kunnen verwonderen en met verbazing zoo vragen! Intusschen staart de vroolijke daarheen over bergen en zeeën naar de stad Davids, naar Bethlehem daar bij Jeruzalem, waar engelen van den hemel nederdalen, en één van hen met de zaligheid belovende tijding de herders des velds, en in hen alle men-schen begroet: „Ik verkondig u groote blijdschap, die den ganschen volke ten deel zal vallen, want heden is u in Davids stad de Heiland geboren, welke is Christus de Heer! Eere zij God in den hooge en vrede den menschen op aarde, die van goeden wil zijn!quot; — Dit lied, dit bericht uit den hemel. is de zaadkorrel der heilige blijdschap, die zoo vele zielen gelukkig maakt en verrukt;
want de verlosten vieren de «redachtenis van den Kerstnacht te Bethlehem, ,/in welken het Woord is vleesch geworden, om onder ons te wonen.quot; Die verheven nacht, gelijk geen andere hier beneden , bracht toch den dag der dagen, den dag der zaligheid, en met de geboorte van den inensch-geworden Zoon Gods begon het ontkiemen der genezing voor de van zonden zieke wereld, en met de vernedering van den Godmensch Jezus Christus had de verhooging der gevallenen plaats.
„Het is,quot; roept de lieilige Gregorius de Groote uit, de, feestelijke dag, waarop de zondaar in genade aangenomen, de verwezene teruggeroepen, de slaaf' tot de koninklijke waardigheid verheven, en de met de banden des doods omslotene in het land der levenden wordt ingevoerd! Het is de dag, naar welken alle volken gehunkerd, die door alle eeuwen verwacht, en die door zoo vele voorbeelden en offers, en psalmen en liederen, en voorspellingen en Heilige Schriften verkondigd was \quot;
En dit alles, en de milde bron daarvoor vinden wij in het kleinste stadje van .Tiula, uit hetwelk echter het Allergrootste en Genaderijkste voor ons is voortgekomen: de Godmensch Jezus Christus, de Verlosser, wien een naam gegeven werd, die boven alle namen is, en voor wien zich alle knieën buigen: dergenen, die in den hemel, op de aarde en onder de aarde zijn. Dus naar Bethlehem zijn de oogen gericht, en van Bethlehem komt den geloo-vigen de blijdschap, die witte duif met den olijftak des vredes, door haar geplukt aan de krib van het Christuskind.
Hoe bevallig en veelbeteekenend zijn dus ook de opwekkingen van den heiligen Lodewijk ran Granada, als hij ons toeroept : „Beschouwen wij slechts met geroerde harten de genaderijke geboorte van onzen Verlosser; want geen van al de geheimenissen uit het allerheiligste leven van Jezus Christus is zoeter, geen ontvlamt tot grootere godsvrucht, geen verwekt zulke hooge bewondering, geen is zoo rijk aan de menigvuldigste lessen, als het geheim
51
Zijner glorierijke geboorte! Heden daalde de ware vrede van den hemel tot ons neer, heden danwden de hemelen zaligheid over de gansche wereld, heden straalde voor ons de dag onzer verlossing! De gansche geschiedenis van dit Evangelie is bij een koninklijk gastmaal te vergelijken, dat God Zijnen uitverkorenen bereid heeft, en waarbij hun de kostelijkste spijzen in groot aantal voorgezet worden: de engelen, de herders, Maria, de genaderijke geboorte van het kind Jezus, den Godmensch, zijn werkelijk geestelijk lavende spijzen voor de ziel van den mensch. Alles is hier wondervol! Alles druipt hier van melk en ongemeen zoeten honig des zegens.quot;
En om deze spijzen te genieten, en om de feestvreugde recht levendig in ons te doen ontstaan, en om uit het diepste des harten te kunnen juichen: ,/Eere zij God in den hoogequot; en om van recht goeden wil te worden, ten einde ook op ons de Kerstzegen verblijve; willen wij in den geest de bedevaart naar Bethlehem beginnen, waar het grootste der wonderen is geschied, in hetwelk vooral de liefde Gods ons zichtbaar is verschenen! —
Uit: Leerredenen van Dr. Johann Michael von Saileu.
„En dat zij u ten teelten-, een kind in de krib liggende, en in doeken gewikkeld.quot; Luk. 3: 12.
Wat de heilige Evangelist Lukas van de geboorte van Jezus eenmaal verhaald heeft, dat verhaalt ons de Kerk alle jaren op den feestdag der waarlijk genaderijke geboorte van onzen Heer en Heiland Jezus Christus.
Doch wat in het verhaal des Evangelies en in het gelijkluidend verhaal der Kerk ons gemoed in bijzondere beweging kan zetten, dat zijn de engelen, de herders, de Moeder, en het Kind.
De engelen hebben tocli wel de schoonste roeping, aan de menschen het verblijdendste bericht van God te brengen, en God daarvoor te prijzen in hemelsche gezangen.
55
Eén engel slechts verkondigt, opdat hij verstaan worde; maar God prijzen allen, opdat de blijdschap des hemels eene sterkere uitdrukking krijge. — De herders hooren, gelooven, gaan naar Bethlehem, zien, aanbidden en keeren, God verheerlijkend, weer naar hunne kudden terug. — De Moeder laat geen woord Gods op de aarde vallen, maar verbergt het als den kostelijksten schat in de diepte van haar hart. — Het Kind ligt in de krib — in doeken gewikkeld.
Willen wij dus met alle vrome Christenen op aarde medevieren, laat ons dan de boodschap des engels en den lofzang der engelen hooren!
Laat ons met de herders gelooven, aanbidden. God verheerlijken! — Laat ons met Maria overwegen en in het hart bewaren de woorden der zaligheid!
Laat ons in het Kind van de doeken, waarin Het gewikkeld is, en van de krib, waarin Het gelegd is, heenzien — en Zijne hemelsche afkomst en goddelijke bestemming ter harte nemen!
1 De engelen, als boodschappers en als zangers van God. — De boodschap des eenen engels is een zuiver Evangelie: „Vreest niet! Want ziet, ik verkondig groote blijdschap —• die al het volk geworden zal! Heden is u geboren de Heiland der wereld, de Gezalfde, — de Heer in de stad Davids!quot;
U is geboren de Heiland. Juist wat wij allen noodig hebben, dat is ons geschonken in Jezus Christus. De menschheid is door zonde ziek geworden; zij heeft een goddelijken Geneesheer noodig, die haar heelt, een Heiland, die haar de zaligheid des hemels brengt: en die is ons geboren!
U is geboren de Gezalfde. Want de mensch, die heer-schen zou over de wereld, over het vleesch, over het aardsche, wordt beheerscht van den geest der wereld, dient de hoovaardij; wordt beheerscht van de macht des vleesches, dient den wellust; wordt beheerscht van de nietige schatten der aarde, dient de gierigheid. Wij heb-
5«
ben dus een Heiland noodig, die met den Heiligen Heest gezalfd is, en ons ook met den Heiligen Geest doopen kan, opdat wij rein worden van de aanhankelijkheid aan de wereld, aan het vleesch, aan de aarde, rein van al het onheilige, en heilig, als de Heilige Geest; wij hebben den lang beloofden Christus noodig, en die is ons geboren!
ü is geboren de Heer. Want, gelijk wij onder de heerschappij der zonde staan, zoo staan wij onder de heerschappij des doods. Wij hebben dus een Heiland noodig, die ons thans van de doodsvrees verlossen, eenmaal uit den dood opwekken, en ons het eeuwige leven schenken kan, opdat wij zijn onsterfelijk, zalig als Hij; wij hebben den Heer noodig, wien alle macht gegeven is in den hemel en op aarde; en die is ons geboren!
En die Heiland, die Gezalfde, die Heer, dien wij allen noodig hebben, is heden geboren, zegt de engel; daarom vieren wij dezen nacht en noemen hem den „heiligen nacht,quot; vieren dezen dag en noemen hem den heiligen dag.quot; Op Wien al de patriarchen, de profeten, de wijzen en vromen hunne oogen gevestigd hadden, en naar wien zij vurig verlangden: die is ons heden geboren!
En die Heiland, die Gezalfde, die Heer is u, u allen geboren, zegt de engel. Wie aan Hem gelooven, Hem geest en gemoed toevertrouwen mag, die vindt in Hem zijn Heiland, zijn Christus, zijn Heer. „Ik verkondig groote blijdschap, die al het volk wedervaren zal!quot; en die blijdschap is ons heden geboren!
En die Heiland, die Gezalfde, die Heer is u geboren in de stad Davids (gelijk de voorspelling haar, de geboortestad des grooten legerhoofds, aanduidt), en ligt als Kind in de krib, en is in doeken gewonden, zegt de engel, opdat de herders gewis zouden weten, waar zij Hem zoeken , en waaraan zij Hem herkennen moesten. De engel spreekt bepaalde waarheid en misleidt niet: het Kind der allergrootste verwachtingen ligt — in eene krib, slechte doeken bedekken Het.
57
Eén engel verkondigt — de ganscle engelenschaai' prijst God in een hemel sch geboortelied: ,/Eere zij God in den hooge en vrede den menschen op aarde, die van goeden wil zijn!quot;
Als ons de boodschap eens engels zegt, wat wij aan Jezus hebben, die heden geboren werd, zoo zegt het. geboortelied, waartoe Hij geboren is. Hij is namelijk geboren, om God te verheerlijken: ,/Eere zij Godin den hooge!quot; Hij is geboren, om de menschen zalig te maken: ,/Vrede den menschen (hier in de laagte) op aarde, hun, die zalig willen worden, dus een goeden wil iiebben!quot;
Ja, door Jezus Christus moest Zijn en onze Vader verheerlijkt, door Jezus Christus moesten de menschen, Zijne broeders, weer met God verzoend, vereenigd worden. Daartoe is hij geboren. En gelijk de geboorte van Jezus, zoo heeft ook het gausche leven en het sterven en de opstanding en het goddelijk leven van Jezus Christus ter rechter hand des Vaders geen ander opschrift, dan hetwelk aan de krib met schitterende letters geschreven stond voor oogen, die zulk schrift lezen kunnen: ,/God in den hooge zij eer, den menschen op aarde zij vrede!quot;
Zulk een geboortelied werd nooit in een koningshuis gezongen, maar het is ook slechts in Jezus Christus geheel waarheid geworden. Hebt dank, lieve zangers, voor dit goddelijke lied, heb dank, lieve afgezant, voor dit hemelsche bericht! —
2. De vrome herders. —• Toen zij van den eersten schrik hersteld waren, dien de hen omstralende lichtglans des engels hnn moest hebben aangejaagd, en zij het Evanrjefie uit den mond des engels vernomen hadden; kon het hun. God lof! niet invallen, eerst een critisch onderzoek naar engelen-verschijningen te doen, maar zij waren kinderlijk genoeg, om het woord des engels te gelooven, nederig genoeg, om het woord des engels te gehoorzamen, en vol verlangen, om zeiven te zien. Hooren, gelooven, gehoorzamen was één.
58
Zij snelden naar Bethlehem, om met eigen oogen te zien. En daar vonden zij alles, wat de engel gezegd had, en zagen het Kind en getoofdun, wat zij niet zagen. Dit hulpelooze Kind moest de Heiland, de Gezalfde, de Heer zijn, en zij vielen neer en aanbaden en lieten hunne harten bij het goddelijke Kind — en gingen naar hunne kudden terug, en konden niet anders, dan ziel en mond voor Gods lof openen en open houden.
Gelijk Gods eer en de vrede van goedwillige menschen in den grond één zijne, zoo zijn hemelsche blijdschap en verheerlijking in den grond ook onafscheidbaar één.
Hoe rijk moeten zich de arme herders op hun terugweg gevoeld hebben '• Hoe zalig, die anders niet veel aardsche genoegens hadden! Hoe verlicht, die anders niet veel kennis bezaten! —
3. De eerwaardige Moeder van het Kind. —• Zij, de stille, op elk spoor van God lettende, naar elk woord van God luisterende Maagd, hoe verrukt en innerlijk verheugd moet zij bij het zien op de beschouwende, bij het hooren der verhalende herders geweest zijn.
^Een engel is ons verschenen! Di\t zeide hij! Eene g ansche engelenschaar heeft God geprezen! Dat zongen zij! De hemel zelf wees ons op u en op het Kind!quot;
Maria hoorde , vernam, dankte God en verborg elk woord des Heeren in haar hart. Geene ijdelheid verhief zich in haar, want zij is vol van de genade Gods.
En hierin moet gij ons voorbeeld zijn, Hemelsche! Wij hooren óf het woord Gods niet, óf, als wij het hooren, laten wij het niet in het hart ingaan, óf, als het er in is, bewaren wij het niet.
//Zalig, die Gods woord hooren en bewaren!quot; sprak eenmaal Christus, en spreekt nu het voorbeeld Zijner Moeder tot ons; ,/Zalig, die Gods woord hooren en bewaren!quot; Want slechts, als het tot in het hart dringt, en daarin wel bewaard wordt, kan het ons heilzaam zijn.
59
wijl het slechts, als ingedrongen in het hart en bewaard in het hart, vruchten kan dragen. —
4. Het goddelijke Kind, in doeken gewonden en in de krib liggende. — Anders zie ik met de oogen des lichaams niets, niets dan een hulpeloos Kind, in doeken gewikkeld en in eene krib liggende.
Maar, wat de oogen des lichaams niet zien, dat zien de oogen des geestes, dat zien de oogen des geloofs. De oogen des geestes en des geloofs zien in dit Kind, wat Joannes aan liet begin van zijn Evangelie geschreven heeft: „God was het Woord! Eu het woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond, en heet Jezus, en is Christus, de Heer !quot;
Het geloof ergert zich niet aan de doeken, niet aan de krib, niet aan de hulpeloosheid des Kinds, want liet houdt zich vast aan de goddelijke openbaring: ,/Het Woord is vleesch geworden!quot; en aanbidt met de herders, die zich ook niet ergerden, en verheerlijkt God met de engelen, die zich niet ergeren konden.
Het geloof ergert zich niet aan de doeken, aan de krib, aan de hulpeloosheid van het Kind, maar wordt gesticht en houdt zich vast aan het woord des engels: ,/Heden is u de Heiland, Christus, de Heer, geboren!quot;
Met dit geloof bezield, spreek ik tot het goddelijk Kind, dat mij in den geest verschenen is: Gij, de ééne Heiland voor alle menschen. Gij zijt ook mijn Heiland, indien ik mij slechts wil laten genezen '• Gij, de ééne Christus voor alle menschen. Gij zijt ook mijn Christus, indien ik slechts van den Heiligen Geest, waarmede Gij gezalfd zijt, ontvangen wil! Gij, de ééne Heer, voor wien zich alle knieën moeten buigen. Gij zijt ook mijn Heer, indien ik slechts onder Uwe vaan zweren, eu door U van de heerschappij der zonde en des doods vrij worden wil! Heiland, Christus, Heer — wilt gij mij zijn, indien ik slechts mijne zonden belijd, van mijne zonden vrij worden, en door U genezen, door U met den Heiligen Geest gezalfd, door
IT van de lieerschappg der zonde en des doods verlost, zijn wil!
En waarom zon ik niet. willen? W'dlen is waarlijk mijn plicht, verlost willen worden is mijn plicht. God, de Liefde, wil, want. die zalig maakt, is geboren, is in menschengedaante verschenen. De Kerk wil, want zij verkondigt allen liet woord der waarheid: „De Heiland, Christus, de Heer, is u heden geboren!quot; Dus aan God ontbreekt het niet, want de Heiland is geboren; dus aan de Kerk ontbreekt het niet, want zij heeft, u het woord verkondigd: de Heiland, Christus, de Heer, is geboren ! en zij is bereid, n tot Christus, in den schoot der eeuwige Ontferming, terug te voeren.
O, laat ons willen !
Dat is toch het genaderijkste Evangelie : „Die zalig maakt, is geboren! De Heiland, Christus, de Heer, is geboren! Dat. is toch een lichte plicht: zalig willen worden is onze plicht. Nogmaals, geliefden: laat ons willen! Amen.
De menscliwording van het goddelijk Woord.
Van den heiligen Bonavestuka.
Beschouw, o mijne in het geestelijke vernieuwde ziel, de wonderen der goddelijke waarheid! Wij kunnen hier alles zien, wat er tot stand is gebracht door die hereeni-ging van God met den mensch door het eeuwige Woord, dat voor ons is vleesch geworden, wat God gedaan en ons getoond heeft.
Want vooreerst ziet gij in den stal te Bethlehem — eene nieuwe eeuwigheid. — Hij, die van eeuwigheid af de. één-geboren Zoon Gods is, werd in den tijd vleesch. U kon, o ziel! niemand verlossen, tenzij hij den losprijs had; en volgens de wet mocht u niemand loskoopen, tenzij uw bloedyerwant. De mensch was uw bloedverwant, maar hij bezat geen losgeld; God had het losgeld, maar was niet met u verwant. Dus mocht geen ander dan een mensch, en kon geen ander dan God, u verlossen. Daarom
61
is (lod mensch, uw bloedverwant en onze Jezus geworden, ,/een man, meer waard dan goud en dan liet reinste, iijnste goud,quot; gelijk de profeet Isaias zegt 13: 12. Deze heeft den geldzak medegenomen,quot; Spreuk 7: 20; want Hij, God, is als mensch in het vleesch verschenen, en heeft het Woord in het vleesch, als 't ware als het geld in den zak, gehuld en heeft daarmede den schuldigen mensch losgekocht.
Gij ziet imi. tweede, in den stal te Bethlehem —deonme-teljkheid klem -worden-, — want God heelt Zijn ééngeboren Zoon klein gemaakt op deze aarde. Het Woord, de ééngeboren Zoon, naar Zijne Godheid onmetelijk, is zoo klein geworden, dat Hij in eene krib plaats heeft. — Beschouw , o ziel, dit zoete, aan uw nood volkomen beantwoordende wonder! Want toen uw nood zoo groot was, dat enkel Gods Zoon hem kon wegnemen; terwijl uwe beperktheid niet in staat is den Onmetelijke te bevatten, en dus uw nood grooter was dan uw vermogen; toen zorgde de goddelijke Liefde, naar de wonderbare ordening Harer raadsbe-luiten, derwijze voor ons, dat Zij ons den Zoon, dien wij behoefden, als Kind gaf, hetwelk wij toen eerst bevatten kouden. Daarom ,/is ons een Kind geboren: een Zoon ons geschonken.quot; Is. 9; 6,
Gij ziet ten derde in den stal te Bethlehem —• de Grond-schoonheid zich verlichamolijken. — Wat helpt mij alle bevalligheid, wat een nog zoo groot geschenk van onbeperkte liefde, als ik het niet zie. In onzen Jezus is dat gelaat, waarin de engelen verlangen te staven, onder het hulsel onzer sterfelijkheid openbaar geworden , opdat wij Hem niet alleen zichtbaar in waarneembare gedaante zouden kunnen zien, maar ook als Dengeen , die ons naar het vleesch gelijkvormig geworden is, beminnen. Met betrekking hierop zegt dus de Apocalypsis: ,/De zon werd zwart als een haren zak.quot; 6: 12. Want de zon der gerechtigheid, Christus, onze God, die, gelijk de apostel betuigt, //bot afsebijnsel der heerlijkheid en liet Evenbeeld
62
des wezens, Hebr. 1: Zijns Vaders is, oueindip; schooner dan de zon, die er voor de gronding der sterren al was, is — om onzentwil — donker en zwart geworden als een haren zak!
Gij ziet ten vierde in den stal te Bethlehem — den Iloor/e laag, den Heer tot knecht worden,—doordien hij niet alleen tot u, maar zelfs onder u afdaalde; daar heden Diegeen voor de voeten der dieren ligt, onder wiens glorierijke voeten zich de hoogste ordeningen der engelen buigen. Zie dan, Hij, de geprezen God, heeft alles gedaan, wat in Hem was, opdat wij Zijner almacht deelachtig konden worden. Hij wordt een mensch, opdat ik Hem toebehoore; Hij wordt een kind, opdat ik Hem opneme; Hij wordt zichtbaar, opdat ik Hein herkenne; Hij wordt nederig, opdat ik vertrouwelijk met Hem omga.
Gij ziet ten rijfde in den stal te Bethlehem —• de Kracht zwakheid, de Wijsheid eenvoudigheid aandoen. — Ik ben Zijn schuldenaar en schaam mij, voor Zijne wijsheid te verschijnen , ik ben zijn tegenstander en sidder dus voor Zijne macht; mijne zonden verschrikken mij, en voor Hem bloos ik. Daar heeft nu Gods wonderbare goediieid, die altoos haar roem in weldoen zocht, Zijne wijsheid onder de eenvoudigheid verborgen, opdat ik mij niet schame, voor Hem te verschijnen; en Zijne kracht in zwakheid verkleed, opdat ik niet vreeze, naar Hem toe te treden.— Want hij, „die door het woord Zijner kracht alles draagt,quot; Hebr. 1:3 — datzelfde Woord is vleescii geworden, en niet slechts een voor lijden vatbaar mensch, maar een mensch, mij gelijk, en naar Zijn vleesch sterfelijk.
Gij ziet ten zesde in den stal te Bethlehem — de Gerechtigheid de schuld der zonde op zich nemen; — opdat gij niet zegget: ,/Wat zal het mij baten, toe te treden, daar ik toch niets tot stand zal brengen ? want zoo ver is het met mij gekomen, dat ik, in zonde geboren, en om mijne zonde en de daarvoor verdiende straf van alle goeds beroofd, noodig heb, zoowel van de zonde verlost, als weer
(53
in het goede geplaatst te worden!quot; Juist daarom heeft naar een verbazingwekkend raadsbesluit de Gerechtigheid onze zondenschuld op zich geladen, opdat van ons de last van het booze alValle; en de Rijkdom heeft armoede aangedaan, opdat wij in het goede rijk worden. Hem, die geene zonde kende, den onschuldigen Jezus, „die geen onrecht deed, en in wiens mond geen bedrog was,quot; Isai. 53: 9, heeft God voor ons tot zonde, dat is, tot offer van onze zondenschuld gemaakt, „Ons aller misdaad heeft de Heer op Hem. gelegd,quot; Is. 53: 5, opdat wij door Hem Gods gerechtigheid zouden worden. — O waarlijk gelukzalige noodzakelijkheid, dat God, nadat de Godmensch de betaling onzer schuld op zich genomen had, óf, wat onmogelijk is, zichzelven haten, óf, wat Hem aangenaam was, ja door Hem bedoeld werd, zich met den schuldigen mensch verzoenen moest!
Gij ziet ten zevende in den stal te Bethlehem -*• den Rijkdom arm worden — opdat wij in Zijn rijk rijk worden. j.Want gij kent de genade onzes Heeren Jezus Christus, dat Hij om onzentwil is arm, geworden , toen Hij rijk was, opdat gij door Zijne armoede zoudet rijk wordet.quot; 2 Kor. 8:9. — O hoe rijk moeten wij niet geworden zijn, daar ons God zoo veel gaf, dat Hij zich zeiven arm en naakt maakte! Welk eene gelukzalige noodwendigheid eveneens, waarin zich de van liefde dronken, hooggeprezen Jezus uit liefde tot ons verplaatst heeft! Want zie, thans moet Hij den mensch óf in Zijn rijk opnemen, óf Hij, de Koning, moet zich van Zijn eigen rijk uitsluiten, daar Hij onze armoede heeft aangedaan en rijken en armen tot één gemaakt.
Dus heeft, mijne ziel, uw Jezus, de eeuwige God, eene nieuwe gestalte aangenomen, opdat gij Hem toebehoort; de Onmetelijkheid is klein geworden, opdat gij ze omvat-tet; de Schoonheid heeft zich verlichamelijk, opdat gij ze aanraket; de Wijste is een kind geworden, opdat gij niet blozet; de Sterkste is zwak geworden, opdat gij niet sid-deret; de Rechtvaardige, is schuldig geworden, opdat gij
64
de rechtvaardigdlieid erlanget; de Rijkste is ann geworden, opdat gij in het goede rijk en in Hein gelukzalig wordet! —
De liefde Gods in de menschwording van Jezus.
Van Dr. W. K. Reischl.
„Zoo lief lieeft God de wereld gehad, dat Hij zijn ééngeboren Zoon niet spaarde, maar Hein voor ons allen overgaf, opdat ieder, die in Hem gelooft, niet vorloren ga, maar het eeuwige leven hebbe!quot; Joann. 3: 16. „Daarin bestaat de liefde; niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons vooraf heeft liefgehad en Zijn Zoon gezonden heeft tot verzoening voor onze zonden!quot; 1 Joann. 4: 10. ,/Daarom is er nu geene verdoemenis meer voor diegenen, welke in Jezus Christus zijn, die niet naar liet vleesch wandelen.quot; Hom. 8 : 1.
„Zoo lief heeft God de wereld gehad F' — Met zulke eenvoudige woorden duidt Christus zelf de goddelijke liefde aan. De ééngeboren Zoon , die in den schoot des Vaders is, eeuwig bij Hem, in gelijke heerlijkheid met Hem, die alles weet, wat de volheid van het goddelijke AVezen in zich besluit; Christus, die wijsheid, uit welke alle wijsheid is, het Woord, uit hetwelk alle woorden van heniel-sche en aardsche kennis ontsproten zijn; Christus zelf heeft geene andere uitdrukking in menschelijke taal, dan het korte en geheimnisvolle woord; „Zoo lief heeft God de wereld gehad!quot; — Het is toch, alsof in Jezus zeiven, in Hem, die het geschenk dezer zoo groote liefde des Vaders was, bij de gedachte aan de oneindigheid der ontfermingen van Zijn hemelschen Vader het goddelijke hart tot in het diepste geschokt was, zoodat aan Zijn heiligen mond slechts dit eene, maar wonderbaar heerlijke woord in de ontroering bij het beschouwen dezer liefde overbleef; „Zoo lief' heeft God de wereld gehad 1quot; — Christelijke ziel, als gij dus vraagt; „Waar vind ik de liefde van mijn God?quot; dan heeft de Verlosser der wereld u het antwoord gegeven.
65
Daarin vindt gij de volle maat der liefde, dat God Zijn eigen Zoon in diens menschwording voor u heeft gegeven, gegeven zonder verschooning in lijden en dood, opdat gij, allerarmst schepsel, niet stervet, maar in Hem levet, in Hem eeuwig levet.quot; —
Om deze ééne liefde, ja! moogt gij alle andere vergeten; elk voorafgaand getuigenis, elk ander wonder der liefde Gods vereenigt zich in dezen boogsten graad, en gij stijgt boven alles op, als gij tot het aanschouwen der liefde Gods in de menschwording gekomen zijt. Is daarom groot reeds de liefde des scheppenden Gods, zoo verschijnt als oneindig hooger de liefde des verlossenden Gods, daar zij, (om het ongemeene op ongemeene wijze uit te drukken) zich zelve, haar eigen wezen overtreft. Want, indien liefde is: verlangen des harten naar het genot van een goed; — wat had dan deze wereld nog schoons, nog verlangenswaardigs voor de goddelijke liefde, nadat de mensch zich en de aarde aan de zonden en hare duistere gevolgen had overgegeven? — Was het misschien verborgen voor Gods oog, hoe afschuwelijk, hoe ellendig deze wereld geworden was? Kon de Heer misschien in Zijne oneindige grootheid den onnoemelijken jammer Zijner schepselen over het hoofd zien? Nimmermeer! God, de Alwetende, wist het booze, dat in den mensch was; Hij zelf had den rechtvaardigen banvloek gelegd op het zondige schepsel; God kent de zonden, God kent al de zondaars. God de Heer zelf klaagt als Rechter de misdaad aan; maar hij beweent weer, als een Vader, ernstig, maar toch liefderijk, den huiveringwekkenden toestand dei-gevallen wereld! Doch terwijl de goddelijke liefde in de stemmen der profeten als eene weeklagende moeder roept, en de handen uitstrekt naar de verloren kinderen des huiszes, hen terugbrengen wil van den weg des ver-derfs; houdt ook daar het verdorven mensclidom niet op, zijn ondank jegens God te vermeerderen. De altoos hooger stijgende liefde wordt met altoos hooger gerezen
r.
A. iluNGARi. Kcrstklükje. 11.
66
haat beantwoord; tot aan den tijd der menschwording van Christus ontaardt het Heidendom met eiken janrkring nog wilder en woester; Juda, het volk der ontferming, dat Jeschirunquot;, dat ,/schootkind der Heidequot; heette, verhardt zijn hart, om het. tot de hoogste zonde in staat te stellen. En God, God de Heilige, bemint nog deze wereld, bemint ze zoo zeer, dat Hij Zijn ééngeboren Zoon niet spaart, en Hem voor haar ten offer geeft. — Is dat niet overmaat van liefde, dat Hij liefheeft, wat lief te hebben onmogelijk schijnt? — Gevoel het, mijne ziel, hoeveel groo-ter de liefde des verlossenden, dan de liefde des schep-penden Gods is! Het is liefde, wanneer do moeder haar aanvallig, vroolijk kind bemint; maar liet is grootere liefde, wanneer zij het — zwak, misvormd, ziek en stervend — onvermoeid oppast en pleegt. Doch zie! die moeder voelt zich door natuurlijke banden onoplosbaar, ook met den armste der uit haar geborenen vereenigd, en juist daarom is deze gelijkenis geene gelijkenis dei-goddelijke liefde. Want de liefde Gods voor den monscb is geen gevolg van noodzakelijke banden dfr naiuur en wezenlijke verwantschap, maar eene geheel onbaatzuchtige, geiieel vrije liefde. En toch heeft de verlossende God tot het menschdom juist, toen dit het diepst ontaard, toen dit het éllendigst was, profetisch gesproken: „Eer vergeet eene moeder haar eigen kind, eer ik u vergeet, Israël!quot; — Staat de bruid naast den bruidegom in de glans barer jeugd, in de volheid barer schoonheid; wien verwondert het, dat zij aldus door den bruidegom bemind wordt? Maar, als de bruid de trouw gebroken heeft, als daardoor hare eerste bevalligheid in afzichtelijkheid veranderd is; zult gij dan ook nog van den bruidegom eischen, dat hij de trouwelooze liefhebbe, ja, haar inniger liefhebbe dan vroeger? — Verbaas u — want God heeft dat gedaan! „Al volgdet gij ook vreemde liefde.quot;, spreekt God door den profeet Jeremias; „zoo willk handelen, gelijk een mensch handelen zou! Zeg weer tot Mij: „Vader, wees Gij de
67
Bruidegom mijner maagdelijkheid!quot; Zeg tot Mij: „Wees niet altoos toornig lquot; zie, als gij zoo spreekt, dan wil Ik u opnemen, wil Mijn gelaat niet van u afwenden, en zal u weer Vader zijn, en Bruidegom en Gemaal!quot;
Verwoest was de wijnberg Gods; geene druif werd aan hem gevonden — en toch had God dien wijnberg nog liei, zoodat hij na alle uitgezonden knechten, die onder de vermoeienissen en de mishandeling bezweken, tot zijne verzorging zond den eigen, den ééngeboren Zoon! —
Over deze beelden der belangelooze, der onbegrijpelijke liefde Gods, gelijk zij in het Oude Testament nog talloos opgeteekend zijn, zien wij toch op een later, dat, aan den goddelijken oorsprong ontsproten, door deze verwantschap te eerder eene kleine gelijkenis1 van den oneindig Groote was. Ook kunnen wij dit beeld te beter verstaan, hoe nader het bij onze dagen is. —
Een vreemdeling, een Protestant, bezocht eens het groote Hotel Dieu te Parijs. Onder de duizend ongelukkigen , die dit huis herbergt, bevindt zich daar een persoon, wiens ellende mateloos is. Bijna onnoozel en van de geboorte al met ongeluk overstelpt, heeft hij door eene slepende ziekte armen en beenen verloren. Met misvormd gelaat, meer een worm, dan een mensch, ligt dit beeld des jammers in een houten bak, zonder bed, welks warmte de zieke niet verdragen kan. Onnoozelheid en pijn hebben den hartstocht des toorns in zijne ziel ontvlamd; bij de geringste aanleiding stoot hij woedende kreten uit. — Dit gezicht doet den vreemdeling ontstellen; maar de ontzetting verandert in verbazing, toen hij, naast den bak , met opgeruimd gelaat eene ordeszuster des huiszes ziet knielen en met de zinrijkste oplettendheid den ongelukkige bedienen. Zuster,quot; vraagt de vreemdeling, hoe kunt gij toch zoo rustig, zoo opgeruimd bij dit monster verwijlen, welks aanblik zoo ontzettend is?quot; — Het is ons liefste kind in het qansche huisquot;', antwoordde de goede zuster, „want juist, mijnheer, juist omdat deze mensch
158
zoo ongelukkig is, hebben wij hem allen en boven alle andere zieken lief; wij bedaren zijn toorn door gezang en gebed, ja, wij hebben hem zelfs reeds leeren bidden, en laten hem geene minuut, noch bij dag, noch bij nacht, alleen!quot; Toen de zuster dit gezegd had, knielde zij weer bij de houten wieg van het beeld des jammers neer, welks gelaat ophelderde, toen de verzorgende met een blik van zachtheid en liefde op hem neerzag.
De vreemdeling, verbaasd over de overmaat van zulk eeue liefde, keerde in zich zeiven en werd kort daarop een kind dier Kerk, welke alleen in het bezit der macht is, om zulk eene hooge opoffering, zulk eene zalige gees drift des harten in te boezemen.
Doch voor ons zij deze trek eene vrucht der in des menschen ziel uitgestorte liefde, ook een trek des be-stuurs in het groote werk der genade. Zoo hulpeloos, zoo misvormd, zoo nameloos ellendig, zoo van alle levens-frischheid beroofd, ligt ook de zondaar op het harde ziekbed dezer wereld, voor elk oog een afschuw, slechts voor het oog van den lieven God niet. Doch naast dezen zondaar verwijlt dag en nacht eene zuster van barmhartigheid, de goddelijke liefde, nooit sluimert hare trouw, nooit verlaat zij het kind harer zorg. Lankmoedig en geduldig wacht deze oppaster, de goddelijke liefde, op een helder oogenblik, waarin de zieke, waarin de zondaar misschien voor één blik harer zoetheid ontvankelijk wordt, —• en welke blijdschap dan voor deze liefderijke pleegster, als zij het doel harer zorg, de verbetering, de genezing, namelijk de heiliging en zaliging van den zwaar lijdende bereikt heeft! — Wie van ons zou niet reeds eenmaal zoo ellendig geweest zijn in den geest, als die allerarmste zieke? Zegt, wie heeft ons gepleegd, wie heeft ons troost en genade en genezing weergegeven? Het was de liefde des Verlossers■, het was de liefde, die liefheeft, wat lief te hebben als onmogelijk schijnt! —
Wat zoo in het afzonderlijke gebleken is, is ook door
69
dc menschwording des ééngeboren Zoons Gods aan het gansche menschdom ten deel gevallen, dat in zonde, ellende, schande en dood was, allen, uitgenomen de onbevlekt ontvangen Maagd en Moeder Gods Maria, de Gebenedijde des Heeren. O hoe groot en heerlijk vertoont zich dus het woord: ,/Zoo lief heeft God de wereld gehad!quot; —•
Wij hebben de heilige, de hemelsche Pleegster in het oog gezien, mogen wij dit haar heilig beeld nooit vergeten! —
De viering van het Kerstfeest in het hart.
(Van den godzaligen Thomas van Kempen.)
1. Godvrucitig bezoek aan het Christuskind.
,,Hebt gij wellicht Hem gezien, dien mijne ziel liefheeft?quot; Hoogl. 3.— Tot ii spreek ik, heilige engelen! Zegt mij, wat gij van mijn Jezus weet! Waar is het Kindje, dat ons geboren werd? Isai. 9. Wijst mij, waar Hij verwijlt, dien mijne ziel liefheeft! Maar wilt gij niet zeiven met mij spreken, zoo zegt het mij ten minste door hen, die gij uwe toespraak waardig acht! — Tot u dus spreek ik, herders! Zegt mij van mijn Jezus, wat gij weet. Wat heeft u de engel verkondigd? —• Hij sprak: ,/Ik verkondig u eene groote, groote blijdschap; want heden werd u in de stad Davids de Heiland geboren, welke Christus de Heer is!quot; — En welk teeken heeft hij u daarvan gegeven ? Hij sprak; ,/Gij zult een Kindje vinden, in doeken gewonden en in de krib liggende!quot; — En wat hebben de heilige engelen gezongen ? Zij zongen: „Eere zij God in den hooge!quot; En wat deedt gij toen? ,/Wij maakten ons dadelijk op en gingen blijde en in haast naar Bethlehem en vonden Jezus in de krib liggenquot; — O wat hoor ik daar! Hoe liefelijk en zaligend is dat bericht! Dat is mij voor heden voldoende! Heengaan wil ik en dit Kindje
70
zien, eer ik sterf! Doch, wacht nop; eene korte poos, want met u wil ik daarheen gaan; ééne herberg zal ons allen opnemen! En gij, Engelen Gods, snelt toe, en geleidt mij op den rechten weg naar de krib mijns Heeren ! — Doet mij open, Maria en Jozef! Opent mij de deur tot mijn zoeten Jezus, opdat ik inga in Zijne hut en aan-bidde Zijn heilig spoor. „Alle koningen der aarde verlangden het gelaat van Salomon te zien, en zijne wijsheid te hooren; en zie, meer dan Salomon is hier!quot; Matth. 13. Laat mij dus ingaan, opdat ik de voetbank Zijner voeten kusse! Want Hij is het, van wien de profeten voorspelden, dien de engelen verkondigd, dien de vrome en gelukzalige herders bezocht hebben! Hij is het, dien ik liefheb, dien ik zoek, dien ik verlang te zien! —•
Wat siddert gij, mijne ziel? Roep, bid, klop aan, totdat u de deur opengedaan wordt! Treed binnen in de wonderbare hut, treed binnen in het huis Gods! Treed met vertrouwen toe en vereenig u hartelijk met dit nieuwgeboren Kindje; want versmaden zal Het u niet, niet wegjagen, maar in alle stilte zal Het u opnemen, en u zijne genade toonen! Vrees niet voor het gelaat van het Kindje, dat daar in de krib weentj Het beweent onze zQnden en niet Zijn ongemak! Want Het kwam om u te zoeken, niet om u te verderven! Het kwam om lijden te verdragen, niet om er u mede te belasten! Het kwam om u te bevrijden, niet om u te kerkeren!
Wat siddert gij voor het arme Kindje? — Hij is, zegt gij, de God, in wiens handen alle macht en heerschappij ligt! Dit is waar, docli Hij kwam nu niet om te richten, maar om de zonden te vergeven! Barmhartigheid biedt Hij aan, en draalt met Zijne strafgerechtigheid! Liefde betoont Hij, en sluit de wraak uit. Meer verlangt Hij, bemind, dan gevreesd te worden! Spreek dus tot Hem: O mijn Heiland en mijn Redder, mijn Heeren mijn God, wees mij heden welkom! O gewcnsht en ongemeen lie-lelijk Kindje, betoon mij Uwe barmhartigheid, daar ik
71
nog niet in Maat ben, Uwe heerlijkheid te aanschouwen! Reik mij Uwe rechterhand, daar ik niet vermag, Uwe gerechtigheid te verdragen. Om Uwer onmetelijke liefde wil, delg al mijne misdaden uit. Zie, krank ben ik, en vol van melaatschheid; genees mijne ziel! Blind ben ik en naakt; verlicht mijne duisternis en sier mij met ware deugden! Verdroogd ben ik en lam; bedauw mijn gelaat met tranen en richt al mijne schreden op Uw pad! Tot U spreekt mijn hart, U zoekt mijn oog; Uw gelaat. Heer Jezus, hunker ik te zien, U met de heilige engelen en herders godvruchtig te bezoeken! Want Gij zijt de zaligheid mijner ziel en mijn God, dien ik voorwaar boven alles lief moet hebben! —
Niemand is schooner dan Gij, niemand liefelijker, niemand ordelijker, niemand heiliger! Gij zijt wijzer dan alle wijzen, rijker dan alle rijken, grooter dan alle groo-ten! Uw zijn de hemelen, en Uw is de aarde. Uw de zee en alle dingen! Uw is de dag, en Uw is de nacht; den zomer en de lente hebt Gij gevormd, en alle dingen op bepaalde tijden geregeld;quot; Ps. 88 en 73, Gij, die in den donkeren nacht en in de koude van den winter wil-det geboren worden! — O, wonderbare en onuitsprekelijke liefde Gods, en mijns in de krib weenenden Heeren Jezus Christus, dien alle engelen in den hemel loven en aanbidden 1 O welke groote dankzeggingen ben ik mijn liefderijksten Heer, mijn Heiland en Zaligmaker verschuldigd, die voor mijne zaligheid geboren werd, en als een hoogst armzalig tnensch, de herberg des stals onder dieren niet versmaadde! — Waarlijk, niets heb ik, wat de tegengift waardig is, doch gaarne offer ik U den goeden wil mijns harten, ten teelten van liefde en dankbaarheid op! —
En wat nu? Zal ik met de heilige engelen zingen? Of zal ik bij het gedenken aan de tranen des bevalligen Kinds uit medelijden weenen? — Beide treft mij verheffend, beide wil ik met blijdschap doen; met de engelen Jezus
72
prijzen, en met Jezus zeiven ook weenen! En dit alles verlang ik ter eere Gods te doen, en mij zei ven te verootmoedigen voor de oogen der majesteit van Hem, die zich zeiven uit genade en barmhartigheid tot de gedaante van een kindje vernederd heeft! —
2. Godvruchtig verblijf bij de krib.
„O hoe eerwaardig is deze plaats! Niets anders is dit, dan het huis Gods en de poort des hemels!'' Gen. 28. Ga in, mijne ziel, treed binnen in deze arme woning uws Konings! Bid hier om herberg voor heden; sla uwe woning hier op; blijf bij Jezus en Maria en Jozef, en vier met hen het feest van heden. Reis naar geene andere plaats, maar blijf hier staan, of kniel bij de nederige krib neer. Voor n is het hier goed te zijn, en veel beter, dan in de vergulde burgen der koningen te wonen. Ongemeen moet de woning dezer arme hut en het gezelschap der heilige drie personen, die er zich in ophouden, u bevallen; want al verdrijft ook de laagte van het verachtelijke dak de vreesachtigen, zoo zijn toch de inwoners er van buitengemeen doorluchtig en rijk aan geduld en alle deugden! Hier dus moet gij heden wonen; hier moet gij blijven ; hier moet gij volharden! —•
Doch ga dieper in , en beschouw den bouw dezer plaats met oplettendheid. Zie en onderzoek, waar die eerwaardige krib is, die den Schepper der wereld omvat, die het goddelijke Kind, den hemelschen Schat, den Prijs dei-verlossing, de Blijdschap der engelen en der menschen in zich besluit. Zie, hoe Gods ééngeboren Zoon, als mensch geboren, in de krib geboeid ligt en zwijgt. Hoe verborgen en in de grootste armoede Hij in het vreemde verblijf is, die in den hemel boven met den Vader alle dingen schenkt! — Omvat deze eerwaardige krib met minnende armen; kus haar met een kus der innigste liefde en zink in ootmoed voor de voeten van Jezus neer! Bid hier
73
(iod aan; ween hier tevens godvruchtig voor Hem! Waak hier, bid hier, lees hier, beschouw hier! Zing liier, jubel hier en juich van ganscher harte! Openbaar hier aan hot milde Kind, wat u wellicht treurigs en zwaars drukt; ontsluit hier uw verlangen en houd een gesprek met Hem over alles! Het zoete en liefderijke Kind zal den zacht-moedigen Zijne wegen leeren en de beden der nederigen opnemen! Hij kan de zwakken genezen, de van harte vermorzelden gezond maken en hunne bitterheid verdelgen; den over hunne zonden boetvaardigen vergeving schenken en het hart van alle hartstogten bevrijden! O schenk aan dit Kind uw hart en bidt Hem, dat Hij Zijn zoeten naam er in schrijve. Geef Hem alles, wat gij maar hebt, en blijf geheel de Zijne — nu en in eeuwigheid! De liefde van Jezus is eeuwig en onmetelijk; bewerken zal zij, dat gij u zei ven verlaat en Jezus^boven alles lief hebt! — Zie nu, mijne ziel, en beschouw, welke groote rijkdommen en eer in deze hut zijn! Doch noch vergankelijke schatten, nog wereldsche genoegens zijn hier te zien; maaide ingevleesde wijsheid Gods in Christus Jezus , de onbevlekte maagdelijke Moeder Gods Maria, de hulprijke patriarch Jozef en koren van lofzingende engelen. Voorwaar, de Heer is op deze plaats; en ik raad u, u volstrekt niet van hier te verwijderen! Al doorliept gij ook de gansche wereld, nergens zoudt gij zulk een gezelschap vinden, eene zoo heilige gemeente, eene zoo eendrachtige vergadering ! De heiligsten in den hemel en op aarde zijn toch hier verzameld, ook al veronachtzamen de wereldlingen hen geheel en al, al letten zij bijna geheel niet op hen! Want op den ganschen wijden aardbol zijn geene zoo groote wonderen geschied, geene zoo nieuwe en verheven gebeurtenissen, noch ook zulke onuitsprekelijke blijdsciiap bereid als in deze arme hut, — waar Maria en Jozef en liet in dc krib liggende Kindje Jezus zich ophouden! Vereend zijn tocli hier, o zaligheid, God en de mensch, de Moeder en de Maagd, de Grijsaard en het Kind! —
T
Éi
74
Bedenk, wat deze zoo groote gunst, deze zoo groote mildheid, deze zoo groote liefde, deze zoo groote nederigheid, deze zoo groote armoede, deze zoo groote liefelijkheid, deze zoo groote genade, deze zoo overrijke barmhartigheid beteekenen! —■ Overweeg alle stemmen van den voortijd, die van Christus voorspellen; en zie, hoe heden de getuigenissen der schriften en het vurige verlangen der profeten vervuld worden! — Beschonw ook de vrome diensten der allerzaligste Maagd Maria en haar nameloozen jubel over haar doorluchtig Kind. —• Stel u voor, hoe verheven hare beschouwing was over den ééngeboren Zoon van God, die uit haar de menschennatuur aannam, zoodat zij den Godmensch baarde, en dien zij vóór zich in de krib ziet liggen. En beschouw en overweeg aldus ook die heilige geheimenissen, alsof gij bij elk er van zelf tegenwoordig waart. Wantf* niet geringer moet uwe liefde en godsvrucht zijn bij de beschouwing dezer gebeurtenissen, die reeds gebeurd zijn, dan wanneer gij er heden ooggetuige van waart. Bewaar aldus de heilige herinnering in u en vernieuw ze met elk jaar; ja, niet slechts éénmaal moet de in de krib gelegde Jezus in u opleven, maar zeer dikwijls moet Hij het onderwerp uwer vrome beschouwingen zijn. Groote wijsheid kunt gij bij dit Kindje leeren, groote reinheid en geduld bij Hem verwerven, die voldoende zijn om geheel uw leven te stichten. Want elke handeling van Christus is eene les, elk lijden van Hem een troost voor u. Want Hij is u en al het volk zaligheid en verlossing geworden. Meer leert Hij u door voorbeelden dan door woorden, en werkzamer overtuigt Hij door eigen dan door vreemde daden ! —
De heilige geboorte van Jezus zij u aldus eeuwig nieuw en nooit ga voor u dit eerwaardige feest zonder oplettende en hartelijke beschouwing voorbij. En al gaat ook de uiterlijke vereering met den feestelijken tijd heen, zoo moet toch nimmer de ijverige overweging uit uw gemoed verdwijnen. — Wees dan God niet ondankbaar voor deze
75
groote genade, mijne ziel, die heden zoo zorgvuldig opgezocht, zoo barmhartig aangetrokken, zoo goedgunstig geroepen, zoo liefdevol opgenomen en zoo onuitsprekelijk zoet verheugd wordt! Want niet billijk is het, dat gij op den geboortedag des Levens in treurigheid smacht, waar allerwege een dag van vreugde gevierd wordt! U ook wordt heden het Christuskind geboren; u werd dit Zoontje geschonken, opdat gij klein zoudt worden met de kleinen , arm met de armen, nederig met de nederigen, geduldig met de geduldigen, vriendelijk en zachtmoedig met de vriendelijken en zachtmoedigen. Buig u dus nederig, onderwerp u gewillig, opdat gij verdienet, eeuwig met Christus Jezus, den Zoon Gods, verhoogd te worden, die van de hemelsche buigen neerdaalde, om de kleinen te verzamelen. —
Verzamel nu ook in deze korte tijdruimte, wat u geheel uw leven door nuttig is; want wie weet: is dit niet uw laatste feest in deze wereld ? — En, o vierdet gij het toch met zooveel zorg, dat gij u daardoor het welgevallen van het Christuskind verdiendet! — Het is ontwijfelbaar dat u eenmaal de strenge vraag gedaan zal worden; hoe zeer gij u beijverd hebt, u aan Hem gelijkvormig te maken. — Daar u dus nog tijd overblijft en de zorgvuldigheid in geestelijke oefeningen zulk eene groote hulp schenkt, zie daarom toe, dat hij niet roekeloos vervliegt, maar ga nu eene zoo innige vriendschap met Hein aan, dat gij dan onder Zijne uitverkorenen erkend wordt. Indien het Christus behaagde, dit voor uwe zaligheid te doen, wees gij dan zelf niet te traag, dat in uw hart te bedenken. Sprakeloos ligt Christus in de krib; doch luide spreekt Hij door de daad Zijner zelfverloochening en menschwor-ding! Stom is Zijne tong, doch welsprekend zijn Zijne teedere leden en Zijne behoeftigheid! Verborgen ligt Hij in de krib, doch Hem openbaren de engelen. Onschijn-baar en glansloos verschijnt Hij in de doeken; doch in heerlijke teekenen wordt Zijne geboorte verkondigd ! Hero-
7fi
des woedt; docli Hein zoeken de vrome Herders op ! Hem versmaden de schriftgeleerden en Phariseërs, doeii de heilige drie wijzen bidden Hem aan! —
Beschouw dus niet slechts, wat groot en verheven, maar ook wat schijnbaar gering en laag in Hem is, die in beide naturen als de groote, ongemeen lofwaardige Heer verschijnt, hoog verheven boven alle engelen, en tevens de nederigste aller menschen. Het menschelijke is hier met het goddelijke, het diepste met liet hoogste, het geringe met liet kostbaarste, het behoeftige met het hoogheerlijke vereenigd; en alles moeten de geloovigen met de innigste, aanbiddende vereering begroeten. Niet ergeren moeten u de doeken, die de nederigheid van den ééngeboren Zoon verkondigen; ook moet de ellendige krib u niet op het dwaalspoor brengen, die de Koning der koningen en de Heer der engelen voor zich verkoos. Zie niet, wat voor de oogen des vleesches als schitterend schijnt; maar welk een groot geheim der zaligheid hier plaats heeft! —• Zie Jezus en Maria, don Heer en de Meesteres der wereld, die niets met de belangen der wereldlingen te doen hebben. Geen prachtig paleis, maar hemelschen troost vindt gij hier! Niet den klank der trompetten noch der citers, maar stemmen der engelenkoren klonken hier! O gevoeldet gij u toch in het binnenste, bij al die dingen, in den geest tegenwoordig, en koesterdet gij het verlangen in u, nergens anders u op te houden! Nabij is nu het woord Gods uwen mond, als gij het slechts met oprecht hart zoekt! Want in den schoot der onbevlekte Moeder wordt nu gevonden, wie vóór alle tijden van eeuwigheid in den schoot des Vaders geweest is! Zoo nabij is nu God u geworden, dat gij Hem als een Kindje omvatten, als een Kindje dragen kunt! „Want het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond!quot; Zie, Hij, dien het gansch heelal niot bevatten kan, ligt nu als een arme in een krib. En Hij, die door de kracht Zijns woords alle dingen draagt, wordt zelf
77
door de maagdelijke Moeder gedragen! Hij, wien de cherubijnen en seraphijnen aanbiddend lofzingen, wordt nu met melk gevoed! Wat dus is hierin niet wonderbaar, en wat niet alle liefde waardig? —
Wat verlangt gij nog meer? Hoe kan Hij u nader komen en u meer gelijkvorming worden? Zie, Hij is been van uw been, en vleesch van uw vleesch, Uw God is uw Broeder geworden! Wie zag, wie hoorde ooit iets derge-gelijks? Wee u, indien gij u van Hem verwijdert! En wei u, indien gij Hem van ganscher harte nadert. Treed met vertrouwen toe tot den troon der genade; want al is het Christuskind ook arm aan aardsche gaven, zoo zijn toch alle schatten der wijsheid en der wetenschap Gods in Hem verborgen! Breng dus reine lippen Hem ten kus; wasch de oogen met tranen, om Hem te aanschouwen; reinig de handen, om Hem aan te raken; buig nederig de knieën om Hem te aanbidden. O hadt gij slechts eene reine bewaarplaats rondom, ten heerlijkste met goud en edelgesteenten versierd, opdat gij daar liet Godgeboren Kind nederlegdet! — Doch geene bewaarplaats is zoo zeer geschikt en zoo waardig. Hem op te nemen, als uw hart, indien het rein is van alle zonde en boosheid. Want Hij zoekt geen uiterlijken tooi, maar ongemeen bevalt Hem, wat door deze uiterlijke sieraden op geestelijke wijze voorgesteld wordt. —
Doch hoe zult gij in staat geraken. Hem waardig op te nemen? —• Besmeurd zijt gij en misvormd, en ongemeen schoon en bevallig is Hij! — Wat zult gij nu beginnen? — Nimmer is het voovdeelig, u van Hem te verwijderen; doch het past ook niet. Hem met onrein gelaat te naderen! — Hoe dus zult gij gereinigd worden, daar gij door zoo vele ondeugden omsloten zijt? — Wees intusschen niet al te vreesachtig, en wanhoop ook niet om uwe wonden. Verwek mishagen, dat gij zoo zeer met allerlei vuil bedekt zijt. Beween de brandmerken der schuld! Wasch door dt; uiiiigsk' vermorzeling de aankiaciiteu des gewetens weg
78
en smeek van Hem de olie der barmhartigheid, het geschenk der volkomen vergiffenis en het verdere geschenk der nieuwe genade. Niet aan de wanhoop zult gij overgelaten worden, hoe zeer gij ook bevlekt zijn moogt. Het kind Jezus is zeker in staat, het onreine te reinigen, het zwarte te bleeken, het treurige op te helderen, het bittere te verzoeten, het zware te verlichten, al het misdadige uit te roeien en met de grootste snelheid vrede en blijdschap des harten te schenken; ja door Zijne aanraking worden de ziekten genezen en de zieken gezond! — Bereid dan in liet binnenste van uw hart eene recht bevallige krib, waarin gij Jezus, het Christuskind, den Zoon Gods met met liefde en godsvrucht opneemt en in haar ook steeds bewaart. —
Een feestbriefje.
De heilige Pranciscus nan Safes schreef' eens aan de vrome abdis van een klooster aangaande de beschouwing van het Christuskind.
Ziedaar den zoo beminnelijken kleinen Jezus, die op dit leest geboren werd! — Wijl Hij geboren wordt, orn ons in den naam Zijns eeuwigen Vaders terug te brengen, en daar de herders en de koningen Hem afwisselend in Zijne krib bezoeken zullen, zoo geloof ik, dat ook gij Hem wel teeder beminnen, Hem gastvrije opname bewijzen en met al uwe zusters Hem heerlijke gezangen aanheffen, en recht hartelijk in liefde Hem aanbidden, en in Hem Zijne armoede, Zijne nederigheid, Zijne gehoorzaamheid en Zijne zachtmoedigheid naar liet voorbeeld Zijner allerzaligste Moeder en des heiligen Jozefs navolgen moet. Neem van Hem een Zijner dierbare tranen, die een zachte hemeldauw zijn, en leg dien op uw hart, opdat het nooit eene treurigheid gevoele, dan die, welke dit milde Kind verblijdt. Het is bewonderenswaardig, hoe voortreffelijk iiij tot artsenij voor elke soort van hartekwaal dienen kau.
79
Ik beschouw ook de geheele schaar uwei' zusters als afzonderlijke herders, die over hunne kudde waken, ik wil zeggen, over hare neigingen; die, op het bericht des engels, aan het goddelijke Kind hunne huldiging brengen en, als een onderpand van hun eeuwigen dienst, Hem de beste hunner lammeren opofferen, namelijk — hare liefde zonder voorbehoud en uitzondering.
Het kleine en toch zoo hoog verheven Kind van Heth-lehem zij altoosdurend de blijdschap en de liefde van ons hart! Hoe goed is Het! Ik zou honderdmaal liever dit kleine lieve Kind in de krib dan alle koningen op hunne tronen zien. O God, ik vind iets veel heerlijkers in dezen troon, dan Salomon in den zijnen van ivoor. De eerwaardige heilige Jozef make ons zijn troost, de genaderijkste Moeder hare liefde deelachtig, en het goddelijke kind Jezus moge Zijne verdiensten immer onzen armen zielen doen toevloeien
Zet n, zoo rustig en zoo godvruchtig als gij kunt, bij het zoete Christuskind neer. Het zal ook uw hart liefhebben, zelfs al ware het zonder de ware teederheid, die Het dan in u verlevendigen zal. Ziet gij niet, dat Het den adem van een os en een ezel aanneemt, die geene gedaciiten, noch eeuige aandoening des harten hebben? Hoe zal Het dan niet het streven van ons arm hart aannemen, dat, ofschoon het thans misschien niet de rechte teederheid bezit, zich toch beslist en vast bij Zijne voeten opoffert, om van dit oogenblik af en voor immer een onverbrekelijk dienaar van liet Zijne en dat Zijner heilige Moeder te zijn? Ue blijdschap en de troost des Zoons en die der Moeder mogen in eeuwigheid de blijdschap en gelukzaligheid onzer ziel zijn! O bid slechts het kind Jezus om Zijne liefde, en Het zal ze u geven!
Ach, Heiland onzer zielen, maak ons hart geheel tot goud door liefde, geheel tot mirre door afsterving en geheel tot wierook door gebed; en neem het dan in de armen Uwer heilige beschutting, en laat Uw hart het zeggen: ,/lk ben uwe zaligheid in alle eeuwigheid!quot; —
80
Het komt mij voor, als zag ik u en de zusters rondom het Kind van Bethlehem knielen, Hem nederig de voeten kussende, en als hoorde ik, hoe gij Hem bidt, dat Hij uw Koning wil zijn. — Ach, verwijlt slechts aldaar, en leert van Hem, hoe zoet, nederig, eenvoudig en beminnelijk Hij is. Moge uwe ziel, als eene mystische bij, dien lieven kleinen Koning niet verlaten en Hein den geestelijken honig van een vromen zin en wandel bereiden, zoodat Hij u met Zijne genaden zegenen kunne voor en na. U zal dan niets ontbreken, wijl gij in de tegenwoordigheid aan dit gezalfde Kind verblijven zult. —•
Mijn God! hoe laat deze geboorte ook heilige besluiten in onze harten ontstaan, maar vooral eene volkomen verloochening der goederen, der pracht en der genoegens dezer wereld!
Ik weet en ken ook geen geheimenis, dat de teederheid met de gestrengheid, de liefde met de hardheid, de zachtmoedigheid met het ruwe zoo innig vereenigt. Nooit ziet men eene armere noch gelukkigere, nooit eene zoo gebenedijde en zoo tevredene Moeder. Zie, die den Godmensch gebaard heeft, heeft geenerlei vertroostingen van deze wereld noodig.
De heilige Paulina wilde ook liever als ziekenoppaster te Bethlehem wonen, dan te Rome als eene rijke dame leven; want zij meende, dat zij dag en nacht in haar lief hospitaal het kinderlijke geschrei van den Heiland in de krib, of, gelijk de heilige Pranciscus van Assisizeide, dat van het lieve Kind van Bethlehem hooren zou, hetgeen haar zou aandrijven, de hoogheid der wereld en de gehechtheid daaraan te verachten, en de vernedering met heilige liefde te beminnen.
Zie, hoe liefdevol het kind Jezus ook uw naam in den grond Zijns goddelijken harten geschreven heeft, dat op het stroo slaat vol teedere liefde en innig verlangen naar onzen voortgang op den weg ten hemel; en zelfs geen zucht zendt Hij tot Zijn heinelschen Vader, waaraan gij
81
geen deel hebt, en ook geene enkele verheffing van Zijn geest, dan enkel voor uw heil en uwe zaligheid.
De magneet trekt het ijzer aan, de barnsteen stroo en hooi, wij mogen nu zoo hard als ijzer, of zoo zwak als stroo zijn: wij moeten ons met dat allerhoogste kleine Kind vereenigen, dat, in waarheid, aller harten tot de genade in Hem aantrekt, die van goeden wil zijn.
Laat ons dan, die de Geboortegrot van Jezus Christus te Bethlehem betraden, niet weer terugkeeren in het landschap van den vverelddienst, dat wij verlaten hebben. Laat ons voor immer Arabic en Chaldea vaarwel zeggen en aan de voeten onzes lieven Heilands volharden. Wij willen met de hemelsche Bruid belijden: ,Jk heb Dien gevonden, dien mijn hart liefheeft, ik houd Hem vast en zal Hem nooit verlaten!quot;
De bouw eener kapel ter eere van het kind Jezus.
De in den geur van heiligheid staande non Margaretha van hel heilige Sacrament was zoo zeer van den eerwaardi-gen stand der kindsheid van Jezus, den Bruidegom haars harten, bezield, dat in haar het vurigste verlangen gloeide, dat Hij toch in alle zielen mochte leven, en in haar Zijn rijk, benevens de bijzondere glorie Zijner heilige kindsheid, uitbreiden. Bij dezen wenscli voegde zij vele gebeden, en bad dag en nacht het goddelijke Kind, dat Het haar iets in den zin mochte geven, waaardoor Zijne vereering voor de gansche wereld bewerkt werd.
En onder die gebedszuchten werd zij inwendig aangespoord — ter eere van het kind Jezus eene kleine kapel te laten bouwen; en terwijl zij den Zoon Gods deze hare gedachte opofferde, bad zij Hem om den noodigen bijstand, ten einde ze ook te kunnen uitvoeren. En het was nu een der blijkbaarste wonderen van haar rijk begenadigd leven, dat, hoewel zij in de wereld buiten geene bekenden en ook met niemand buiten omgang had, haar Gods gunst toch zielen verwekte, die zich van zelf aanboden, om er
A. lliiNGAKI. Kcrstklnkjf Tï. ^
toe bij te dragen. Men overlaadde haar met aalmoezen tot dit doel; ja zelfs milde stichtingen tot onderhoud van talrijke waskaarsen en tot aankoop van kostbaren wierook, die voortdurend door de kapel zou geuren, schonk men haar.
Margaretha koos voor haar klein gebouw de plaats tus-schen de kerk en het koor baars kloosters, plaatste daar het beeld van het kind Jezus in de armen Zijner maagdelijke Moeder en omringde bet met zeer zinrijke en bevallige sieraden. Zij wensclite, dat de grondsteen er voor op een Zaterdag zou gelegd worden, om, daar de Kerstmis dat jaar juist op een Zaterdag viel, in elke week het aandenken daaraan te kunnen vieren? En toen zij met verlof der superieure het werk wilde beginnen en reeds in de ter grondsteenlegging gereed gemaakte groeve stapte; toen gaf Jezus Christus, de goddelijke Bruidegom, haar te kennen: dat Hij. zelf de hand aan den steen zou slaan en zich met haar in verbinding stellen; terwijl Hij tevens al dengenen rijken zegen beloofde, die op deze plaats Zijne heilige kindsheid zouden eeren. — De kapel plaatste zij onder de bescherming van den heiligen Lodewijk, koning van Frankrijk, dien zij hartelijk vereerde. Nadat zij onder de heilige Mis om middernacht op het hoogheilige Kerstfeest gecommuniceerd had, offerde zij haren hemelschen Bruidegom deze kapel en bad Hem, daarin Zijn troon op te richten en allen gunst en genade te betoonen, die het heiligdom binnentreden en Hem om Zijne barmhartigheid aanroepen zouden. ,/0 goddelijk Kind,quot; smeekte zij uit het diepste van haar hart, ,,wees daar de rijkdom en de toevlucht der armen, de troost der bedroefden, de steun en de kracht der zwakken en het algemeene toevluchtsoord voor elke soort van ellende; mochten toch daar allen de almacht uwer kindsheid ondervinden, en mochten Uwe goddelijke reinheid, Uwe eenvoudigheid eu Uwe onschuld van daar zich over alle zielen uitstorten, die zich daarheen begeven; om U hare huldiging te brengen Fquot;
83
Daar zij door verscheidene innerlijke voorlichtingen van haar goddelijken Bruidegom erkend had, dat het Hem hoogst welgevallig zijn zou, indien zij alle zielen, zoover haar slechts eenigszins mogelijk was, tot vereering Zijner kindsheid opwekte, door afbeeldingen er van, die zij aan dezelve schonk, en door de gift van kleine rozenkransen, zoo bracht zij er Hem op dien dag ccnige, die zij bij zich had, en bad Hem, ze tot zijne verheerlijking aan te nemen. Zij beschouwde ze steeds als gedenkteekenen van de onschuld des goddelijken Kinds; als krijgsvanen, onder wier schaduw meerderen tegen den trots en de wijsheid en den boozen lust des vleesches, voor de glorie des ééngeboren Zoons Gods, die in de krib als mensch geboren ligt, strijden zouden; als geheimzinnige kronen, welke die van den Koning des hemels voorstelden, die door Zijne kindsheid en zelfverloochening regeert; als geheiligde kentee-kenen der afhankelijkheid, waarin men staan wil bij dezen voor Zijne ondergeschikten gevangen Vorst, en van de gelofte, die men aan Zijne reinheid, eenvoudigheid en onschuld gedaan heeft.
Indien de geschenken, die men vroeger in het Oude Verbond van alle kanten aan koning Salomon bracht, de kostbare vaten van goud en zilver, de rijke gewaden en uitgezochte specerijen, naar het woord der H. Schift (6 Numerus 7) de macht zijne koninklijke waardigheid bewezen; zoo is hetgeen het kind Jezus uit alle streken van Frankrijk in zijne kleine kapel te Beaune ontvangen heeft een niet geringer bewijs, dat God daar Zijn troon heeft opgericht, en dat Hij bewerken wil, dat daar Zijne koninklijke grootheid in de zwakheid der kindsheid worde aangebeden.
De moeders van het groote Carmeliter-klooster te Parijs, die vol ijver vlamden voor den ééngeboren Zoon Gods als kind, hadden niet zoodra van de vereering gehoord, die in deze kleine ,/kapel der kindsheid van Jezusquot; voor dit geheimenis der onschuld en eenvoudigheid ontstaan was, of zij bewezen reeds dadelijk aan dit koninklijke
0*
84
Kind hare hartelijkste huldigingen. Want zij zonden zuster Margaretha een groot gouden kruis in denzelfden vorm, als dat der ridders van den H. Geest, opdat zij het voor haar aan het goddelijke kind Jezus zou offeren; daarbij voegden zij nog een stuk fraaie zijde, om voor de heilige Maagd Maria, de lieve Moeder Gods, een mantel te vervaardigen. En sedert lieten zij alle jaren op Kerstmis zeer rijke goud- en zilverstoffen overmaken, om voor het beeld van het heilig kind Jezus een kleed daaruit te bereiden, hetgeen zij tot in het laatste levensjaar van zuster Margaretha volhielden, toen zij, hare vereering verhoogende, er zelfs twee zonden, als voelden zij zich gedrongen, haren allerhoogsten Koning en Heer de teekenen harer algeheele onderworpenheid door zulke reine en Hem daarom ongemeen welgevallige handen te brengen.
Het voorbeeld van een zoo beroemd klooster werd door de vereenigingen derzelfde orde in de meeste provinciën gevolgd; want de eene zond een gouden hart, om het aan het hei lige Kind te geven, en een zilveren schepter met eene hand voor het beeld der allerzaligste Maagd; de andere zond een groot zilveren hart, waarop de goede Herder gegraveerd was, wien even zoo veel schaapjes omringden als er nonnen in het klooster waren, wier namen in het hart geschreven stonden, eene andere schonk een gouden hart, dat even zoo veel andere harten bevatte, als erziciigeestelijke dochters in het klooster bevonden, dat dit geschenk zond; eene andere zond een kleed vau hooge waarde uit eene geheel met goud geborduurde stof, met even zoo veel harten, als men daar ordeszusters telde, en eindelijk eene andere meerdere gewaden en andere kostbare sieraden.
Verschillende kloosters van andere orden, gelijk die van den heiligen Benedictus, den heiligen Bernardus, de heilige Clara, de Dochters der heilige Maria, de heilige Ursula, de Boodschap van Maria en andere, zelfs uit de verste landen, zonden haar hun werk, eenigen kronen ,
85
anderen bloemen , anderen geborduurde kleederen , weer anderen harten en specerijen.
Onderscheidene wereldlijke personen, heeren en dames van hoog aanzien en van verschillenden stand, zonden haar dergelijke voorwerpen; zooals eene rijke kroon van verguld zilver voor het beeld van het kind Jezus, met vele groote parelen van onschatbare waarde cn met zeer schoone smaragden bezet, en met eene lelie geheel van diamanten; eene gelijksoortige kroon voor de heilige Moeder Gods; andere kostbaarheden van goud en edelgesteenten , goud- en zilverstoffen , kandelaars, lampen, kruisen, ketenen en snoeren van goud, parelen en kralen, prachtige kleederen en specerijen.
Indien wij dit samenwerken zoo veler deugdzame personen van alle standen en landen overwegen, die, zonder ooit met Margaretha gesproken en zonder de wonderen gezien te hebben , die in haar godzalig leven geschiedden, zicli als om strijd bewogen gevoelden, haar zoo vele en zulke rijke geschenken over te zenden; dan moeten wij ons gewis genoodzaakt vinden, te bekennen — hier is de vinger Gods — en de Heer wilde in dezen grooten uitslag de geheime kracht Zijner heilige kindsheid, in den eerbied, dien Hij van ons voor dit groote geheim verlangt, voor oogen stellen, opdat vele, vele zielen zouden aangevuurd worden, om er zich zeiven met hare schatten aan te wijden.
De eerwaardige Margaretha van het heilige Sacrament, die geen ander doel had, dan ter eere van liet kind Jezus eene kapel te bouwen, bouwde zich, zonder er aan te denken, met deze ook haar graf; want de hemelsche Bruidegom,quot; die zich deze kleine plaats uitverkoren had, om daar de heerlijkheid Zijner kindsheid te laten schitteren, wilde, dat het lichaam Zijner bruid na haar dood aldaar zou rusten. En gelijk zij gedurende haar gansche leven nooit van het goddelijke Kind was gescheiden geweest, zoo bepaalde Hij, haar ter vergelding, dat zij steeds bij Hem zou zijn in deze kleine kapel, waar Hij zich inden
86
loop der eeuwen door de macht Zijner zwakheid als tegenwoordig wilde toonen. Gelijk de reine ziel der bruid in den hemel met haar Bruidegom vereenigd is, zoo blijft ook haar maagdelijk lichaam, dat zoo vele genaden van Hem ontvangen heeft, op deze beroemde plaats met Hem verbonden, waar Hij onophoudelijk Zijne macht door Zijne beeltenis te kennen geeft. De Bruidegom doet door middel Zijner goddelijke stralen het aandenken aan Zijne bruid schitteren, terwijl Hij haar door de glorie der wonderen eert, die Hij uit aanmerking van haar werkt, en de bruid dient nog heden ten dage het geheimenis Zijner kindsheid, daar zij de harten der geloovigen, die aan haar de ontvangen genaden opmerken, steeds tot liefde en aanbidding van het tot Kind geworden Woord ontvlamt. — De oneindige Wijsheid, die met hare macht tot aan het uiterste der dingen reikt, en die alles met eene wonderbare liefelijkheid regelt (Boek der Wijsh. 8:1), gaf den nonnen het besluit in den zin, de zuster op deze plaats te begraven, nadat zij den 26 Mei des jaars 1548 hare scheidende ziel aan den lieven Heiland teruggeven had. — Margaretha stierf, terwijl de priester de heilige Mis las, om hare ziel op nieuw aan de allerheiligste Drievuldigheid en het kind Jezus op te offeren. — Nu eindelijk ontving het goddelijke kind Jezus in vereeniging met Zijn Vader en den Heiligen Geest als een liefelijken geur dit leven, kostbaar voor Zijne majesteit, verheerlijkend voor Zijne heilige kindsheid, waaraan het geheel was gewijd geweest, glorierijk voor de Kerk, voor het bisdom Autun, waartoe zij behoorde, en voor hare orde, ja voor allen, die hare engelenhand tot de krib van het zoete Christuskind gevoerd had. —
Vele wonderbloemen versieren nog altoos deze begraafplaats.
De heilige Maria, de onbevlekte Maagd.
„Ken gesloten tuin zijt gij, mijne znster, mijne bruid, een
gesloten tuin, eene verzegelde bron!quot; Hoog). 4 : 12.
Aangaande de boodschap dor geheimnisvolle en genade-
87
rijke ontvangenis van onzen Heer en Heiland, den God-mensch Jezus Christus, leest men in het heilige Evangelie het volgende: In dien tijd werd de engel Gabriël van God gamp;zonden naar eene stad in Galilea met name Nazareth tot eene Maagd, die met een man uit het huis Davids verloofd was, welke Jozef heette; en de naam der Maagd was Maria. En de engel kwam tot haar binnen en sprak tot haar: „Wees gegroet, vol van genade, de Heer is met u, gij zijt gebenedijd onder de vrouwen!quot; Toen zij dit hoorde, schrikte zij over zijne woorden en dacht na, wat dat voor een groet was. En de engel sprak tot haar:, „Vrees niet, Maria; want gij hebt genade gevonden bij God! Zie, gij zult ontvangen in uw lichaam, en een zoon baren, en gij zult zijn naam Jezus noemen ! Deze zal groot zijn en dc Zoon fles allerImgsten genoemd worden; God de Heer zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven, en Hij zal heerschen in het huis Jakobs eeuwiglijk, en a'an zijn rijk zal geen einde zijn En Maria sprak tot den engel: „Hoe kan dat geschieden, daar ik geen man beken ?quot; En de engel antwoordde en sprak tot haar: „ /)e Heilige Geest zal over n komen, en de kracht des Allerhoog sten zal n overschaduwen; daarom zal ook het Heilige, dat uit u zal geboren worden, Gods Zoon genoemd worden!quot; Luk. 1 : 26 tot 35.
Naar deze duidelijke boodschap des engels aan Maria is het van de vroegste tijden af het geloof der Kerk, dat de Moeder des Heeren, de onbevlekt Ontvangene, ook vóór, in en na de geboorte van het Christuskind de onbevlekte Maagd is. Daarom richt de gansche Christenheid in de Lauretaansche litanie tot haar, dc heilige Moeder Gods, de heerlijke groeten: „Reinste Moeder! Kuischte Moeder, Onverzwakte Moeder! Onbevlekte Moeder!quot;
Hartverheffend luiden hierover de legenden.
1. De heilige Aegedius van Assisi was een tuinman, even stil en bescheiden als de bloemen, en slechts levende van den dauw des hemels, het zoete woord Gods en het allerheiligste Sacrament des Altaars. Hij verzorgde den
HS
grond in den kloostertuin en wist onvergetelijk schoon de taal der bloemen op den lieven Heiland, Zijne onbevlekte Moeder, de bevallige engeltjes en alle heiligen toe te passen. Als er auricula's en ranonkels duizendvoudig op de bedden ctraalden, dan riep hij vroolijk uit: //Ach, een gansche hemel ligt daar voor mij uitgebreid, want hier zie ik enkel tallooze schoone engeltjes!quot; Als de roos begon te bloeien, dan wond hij vele frissche ranken tot eene kroon, ja tot de scherpe lijdenskroon, die het hoofd van Gods Zoon omgeven had, en rozenknopjes waren als bloeddrop-pelen daarin gesprengd. — Ja, deze vrome kloostertuin man heeft het eerst, heeft het allereerst de lijdenswerktuigen van Jezus Christus in de passiebloem ontdekt. — Bij hem in den tuin kwam nu eens een monnik van het klooster, zeer treurig en uitgeteerd, en weemoedig voor zich uitziende. Toen zeide Aegidius deelnemend tot- hem: ,/Broeder, spreek, wat mag u tocli schelen?quot; En de Broeder antwoordde: //Ach, mij kwelt een geheim, dat ik zeer gaarne zou doorgronden , namelijk de vraag — of de onbevlekt onvangen Maagd Maria, de Moeder Gods, ook eeuwig Maagd gebleven is.quot; Toen Aegidius dit hoorde, voelde hij, hoe hem de schrik over zulk een zondigen twijfel deed verbleeken; doch hij bedaarde, en behendig schreef hij met den stole deze woorden in het zandpad : //Maria, eene onbevlekte Maagd vóór den Kerstnacht!quot; En zie, op dezelfde plaats ontsproot op dat oogenblik eene slanke, ongeschonden lelie. En weer schreef hij deze woorden op eene andere plaats in het zandpad; ,/Maria, eene onbevlekte Maagd in den Kerstnacht!quot; en ook op deze plaats ontsproot dadelijk eene slanke, ongeschonden lelie. En eenige schreden verder schreef hij ten derde male in het zandpad. //Maria, eene onbevlekte Maagd na den Kerstnacht!quot; en dadelijk ontsproot ook op die derde plaats eene slanke, ongeschonden lelie. Wel had nu de broeder genoeg gezien ; en vrij van twijfel en met vochtig oog sloop hij zacht naar zijne cel terug. — O gij bevallige auricula's
Hi)
en ranonkels, schoon Iiebt gij de scharen der lieve engeltjes voorgesteld! O gij zoetgeurende rozen, schoon hebt gij gesproken van des Heilands doornenkroon, en gij, verheven passiebloem, van het bittere kruislijden! Doch het allerschoonste woord hebt gij, slanke, ongeschonde leliën, van de altijd onbevlekt gebleven Maagd Maria gesproken!
2. De heilige Ildephormts, aartsbisschop van Toledo, behoorde tot die uitverkoren naturen, die van een meer hemelsch dan aardsch wezen, meer engelachtig dan men-schelijk schijnen te zijn. De deugd, de onschuld en de reinheid der altijd onbevlekte Maagd Maria schenen dezer hooge en maagdelijke ziel aangeboren te zijn. Zijne kindsheid, als ook zijne jongelingsjaren bleven vlekkeloos, en de diepste vroomheid en de meest ingespannen studiën maakten zijn roem uit. Daarbij diende tot doel zijner werkzaamheden niet de zucht, door ijdelen schijn van trots te schitteren, maar hij wilde slechts wapenen verwerven, om de hoogheilige zaak des Heeren en der heilige Maagd Maria, die hij innig vereerde, te verdedigen. — Zoo is dan ook een der gebeden , dat hij het meest tot Maria, de Koningin zijns harten en de Beheerscheres zijner gedachten, richtte, dat, hetwelk zelfs de heilige Kerk door hare liturgie in den mond van al hare kinderen legt, nadat zij de Koningin der maagden in het ,/Salve Reginaquot; begroet hebben, namelijk: „Dignare me laudare te, Virgo sacrata; da mihi virtutem contra hostes tuos! Verwaardig mij, o geheiligde Maagd, u te loven, en laat mij sterk zijn tegen uwe vijanden !quot; En zeer dikwijls herhaalde de heilige Ildephonsus het gebedje: ^Neern mij aan, o heilige Moeder Gods, als den verdediger uwer verheven voorrechten en als psalmist uwer verheven waardigheid; mocht ik u toch door mijn wandel, mijne daden en de reinheid mijner zeden loven; maar mocht ik u ook hoog roemen door mijne woorden, mijne reden en mijne schriften; ik wijd u mijn hart en al mijne neigingen; maar ik wijd u ook mijn geest en al mijne krachten; ik wijd u mijne pen en alles, wat
90
zij schrijven zal; neem dit alles welgevallig aan en laat mij een waardig voorvechter uwer heerlijkheid, een rustig strijder van uw leger zijn! Rust mij toe met kracht tegen uwe vijanden, die ook de mijne zijn! Moge ik onkwetsbaar zijn tegen alle aanvallen, die op mij gericht worden, en tegen alle pijlen beschut, die de tegenstanders op mij richten zuil en; verwerf voor mij de genade, hunne scharen neer te werpen en de zaak uwer eer en uwer voorrechten over hunne boosheden en over hunne hatelijke leugens te doen triomfeeren! Da mihi vertutem contra hostes tuos!quot; —
Dit gebed stierf niet in de lucht weg als een holle klank ; het steeg tot den troon der allerzaligste Maagd op, tot wie het gericht was; want hij, wiens lippen dezen wierook der ziel uitademden, werd een engel in reinheid, een waardige zoon der onbevlekt ontvangen en altijd onbevlekt gebleven Maagd en een barer edelste strijders dooiden heldenmoed, waarmede hij haar tegen de dwaling verdedigde, die in zijn tijd in Spanje de eerste en schoonste roos van haar krans — hare altijddurende maagdelijkheid — aantastte. — Toen hij, tot loon zijner grondige geleerdheid en gewis nog meer zijner voortreffelijke vroomheid, aartsbisschop van Toledo geworden was, streed hij reusachtig in woord en schrift tegen de goddelooze leer van Helvedius en Jovinianus, eene dwaalleer, die toenmaals meerderen zich beijverden te verbreiden en in aanzien te brengen, en tegen welke hij nu een heerlijk boek schreef getiteld: „Over de altooxduremdo maagdelijkheid van Maria.quot;
En de heilige Koningin der maagden, die, evenals haar goddelijke Zoon, niets onbeloond laat, wat haar ter eere volbracht wordt, wilde ook hem hare tevredenheid op merkbare wijze betoonen. — Op den dag der hemelvaart namelijk begaf zich de heilige aartsbisschop, die om middernacht opgestaan was, om den godsdienst in de kerk te verrichten, van zijne geestelijkheid vergezeld, naaiden dom. Maar de voorsten van den trein, die de poort
91
der heilige plaats openden, werden op eens door den glans van een levendigen lichtschijn verblind, die de gansche plaats vervulde. Op dit gezicht schrikten zij en namen de vlucht. Doch de waardige prelaat, die als de apostel zeggen kon: „Nihil mihi consicus sum! Ik weet mij niet schuldig!quot; ging met vasten tred verder endrong vastberaden het binnenste des heiligdorns in. Hij ging zelfs midden door de talrijke en wonderbare lichtschijnsels tot aan de kapel der heilige Maagd. Daar zouden nieuwe wonderen zijne blikken treffen en hem bewijzen, hoe zeer hij in den hemel bemind werd; want op dien kansel, van welken hij gewoon was het volk te leeren en te zegenen, bevond zich de heilige Moeder Gods zelve, omstraald van heilige bevalligheid en heerlijkheid. Toen hij de oogen nog hooger verhief, zag hij naast Maria en boven haar koninklijken persoon het gansche schip der kerk van eene schaar maagden vervuld, hymnen en koren zingende, gelijk men die slechts in den hemel zingen mag. Terwijl hij nu nog een nederigen en bescheiden blik op hare Koningin richtte, hoorden deze haar tot hem zeggen: //Ga voort, ijverige dienaar, uw plicht te vervullen, en ontvang uit mijne handen, als teeken mijner liefdevolle genegenheid voor u, eene belooning, die ik u uit de schatten mijns Zoons breng. Dit gewaad is gewijd en zal u in genade hullen en er mede doordringen. Bedien er u van, maar slechts op den dag van mijn hoogste feest; want wijl gij als een verstandig en getrouw knecht altijd uwe oogen naar mij gewend hebt en wijl mijn lof steeds van uwe lippen tot het hart uwer kudde drong, zoo wil ik, dat men reeds in dit leven verneme, dat gij mij welbehaaglijk zijt, en daarom moet men u met dit rijk gewaad bekleed zien, dat ik u hierbij overhandig; maar in de eeuwigheid zult gij de heerlijkheid en zaligheid der uitverkorenen deelachtig worden !quot; Na deze woorden verdween Maria met alle maagden , van welke zij vergezeld was geweest, en te gelijk ook verdween de stralende lichtschijn, die de kerk vervuld had. —
02
Men ziet nop; heden in den prachtvollen schat der domkerk te Toledo hetzelfde misgewaad, dat de heilige Moeder Gods bij deze gelegenheid den ijverigen en moedigen verdediger harer altoosdurende maagdelijkheid geschonken heeft. Dc stof en het weefsel zijn van eene bewonderenswaardige witte kleur en uitvoering. Ook heeft het sedert geen aartsbisschop van Toledo meer gewaagd, dien kansel te betreden, waarop de heilige Moeder Gods zelve gestaan had. —
De verhaalde verschijning is zoo authentiek, dat paus Gregorius XIII een eigen officie tot aandenken aan deze nederdaling der heilige Maagd Maria in de Domkerk te Toledo goedgekeurd heeft; welke deze voor haar en een harer opperherders zoo glorierijke gebeurtenis op den 24 Januari viert, als op den dag, waarop tevens de heilige Ildephonsus m de gansche Christenheid openlijk vereerd wordt.
3. De heilige Mechthilclis bad eens vurig den goddelljken Heiland, dat^Hij haar eene, der heilige Maagd Maria Zijner, lieve Moeder aangename wijze van begroeting zou leeren, en de minnende Zoon, aan haar vroom verlangen voldoende, antwoordde: ,/Indien gij Mijner Moeder behagen en haar eene aangename hulde brengen wilt, begroet dan haar maagdelijk hart in den overvloed aller genaden, die het als een onuitputtelijken schat voor de menschheid bewaart'; begroet het in zijne reinheid, die haar de tot dien tijd ongehoorde gelofte van eeuwige maagdelijkheid ingegeven heeft; begroet het in zijne nederigheid, die haar boven allen genade deed vinden, en haar waardig maakte, van den Heiligen Geest te ontvangen; begroet het in zijne vurige zuchten, door welke het de macht heeft, Mij tot zich te trekken; begroet het in zijne oneindige liefde tot God en den naaste, begroet het in zijne getrouwe bewaring der genade en der herinnering aan alles, wat Ik in Mijne kindsheid en in geheel Mijn leven volbracht heb; begroet het in zijn medelijden, dat deel genomen heeft aan al Mijn lijden, hetwelk hare ziel
93
wreed verscheurde en doorboorde; begroet liet in zijne onderwerping aan den wil van God, door welke zij bewilligde , Mij, haar eenigen en veelgeliefden Zoon, tot zaligheid der wereld ten offer te brengen; begroet het in de moederlijke zorg, waarmede zij onafgebroken voor de ontstaande Kerk geheden heeft; begroet het eindelijk in zijne onophoudelijke voorbeden, door welke zij , ten gevolge barer verdiensten, voor de menschen alle genaden erlangt, die zij ontvangen!quot;
4. Ook de schilderkunst geeft eene recht zinrijke aanduiding van de voor, in en na de geboorte van den Godniensch Jezus Christus ongeschonden gebleven maagdelijk!icid van Maria. Men vindt het namelijk dikwerf op de oudere beelden, die de heilige familie voorstellen, doordien er een papegaai bijgevoegd is. Dien papegaai vindt men onder anderen op een beeld der heilige familie van Jan van Eijck; men ziet, hoe het Christuskind op den schoot der Moeder zicli met dien bevalligen vogel bezig houdt. Dit blijkt echter geene zinledige aardigheid des schilders te zijn, want daaraan verbindt zich eene zeer bepaalde symboliek met betrekking tot Maria: wijl deze vogel ook midden in den diksten regen niet pleegt nat te worden. De samenhang dezes vogels met de altijd onbevlekte maagdelijkheid van Maria heeft ons de oude Duitsche dichter Conrad van Würzburg in zijne „Gouden Smidsequot; in vers 1850 enz. uitgelegd. „Gelijk namelijkquot;, zegt hij, „de papegaai in het schoonste grasgroen schittert, en toch niet als gewoon gras beregend wordt, maar zich altoos droog houdt; zoo baarde ons de heilige Moeder Gods Maria de eeuwige Lente en bleef toch de onbevlekte Maagd'quot; —
5. Hoogheerlijk is liet, wat ook de heilige Augustinvs verkondigt. Hij zegt: „Maria werd uitverkoren en boven alle schepselen verkozen; niet alle genaden begaafd; met alle deugd en heiligheid vervuld, opdat uit de reinste Moeder de reinste Zoon zou geboren worden; en dat , ge-
94
lijk deze Zoon des Allerhoogsten in den hemel een on-sterfelijken en eeuwigen Vader heeft, Hij ook op aarde eene, van alle vlekken en gebreken vrije en ongekwetste Moeder zou hebben. Gelijk dus in den hemel de Vader, alzoo is ook aldaar de Zoon; en gelijk op aarde de Moeder , zoo is daar ook de Zoon naar het vleesch; in den hemel is Hij met den Vader eeuwig en onmetelijk, op aarde met de Moeder onbevlekt en zachtmoedig, in den hemel troont Hij met den Vader hoog verheven en onvatbaar voor lijden, maar op aarde verscheen hij nederig en wondbaar; in den hemel is Hij het levende beeld van het wezen des Vaders, op aarde verscheen Hij als de Zoon van Maria; in den Hemel schittert Hij als de Schepper der sterren en aller wezens, op aarde zag men Hem tusschen dieven en moordenaars!
De maagdelijke Moeder jubelde in hare nederigheid; maar haar Zoon werd in de ark der menschheid, uit den Verheveaste, nederig. Door de Maagd kwam Hij tot ons, door de Maagd ging hij ons vooruit. Door de ongeschondenheid kwam Hij, opdat Hij de zonde wegname; door Zijn lijden en Zijn dood ging Hij ons vooruit, opdat Hij ons een voorbeeld gave. Een goede boom kan nooit eene kwade vruciit voortbrengen; want elke boom wordt uit zijne vrucht gekend. Ongeschonden was de boom, ongeschonden zijne vrucht. Daarom werd ook bij de aankomst des Verlossers de engel gezonden, opdat hij de nieuwe geboorte van Gods Zoon zou aankondigen, waarin de knechtsgestalte, met den Heer vereenigd, ongemeen machtig den vijand overwon. Daarom ook werd Gabriël, een van de machtigste vorsten der engelen, gezonden. Gabriël namelijk beteekent, Kracht Godsquot;. Want juist de zwakheid der menschheid was de kracht Gods, wijl daarin de vrijheid overwonnen — en den sterke, gewapende zijn buit ontrukt werd.
Drie waren er te gronde gegaan; op hen volgde als Redder de vierde: de Verlosser, God.
95
De eerste was zonder man en vrouw geschapen: Adam; de tw'eede uit den man, zonder de vrouw: Eva; de derde door de teling des mans en der vrouw: en deze zijn wij zeiven; de vierde eindelijk door de vrouw, zonder den man: en deze was de Verlosser der wereld, die uit Maria de Maagd geboren werd. — En wijl de eerste oorsprong der schuld door de vrouw was ten val gebracht; werd de oorsprong der genade door de vrouw ontvangen en geboren. Zij dus is de Moeder en Beheerscheres der wereld, die altoosdurend Maagd blijvende, een eeuwigen Zoon baarde. De Ster baarde de Zon, het Schepsel den Schepper, de Dochter den Zoon — van wien zij Moeder, Dochter en Dienstmaagd was, en Dien zij dadelijk aanbad, toen zij hem gebaard had.
Deze aanbidding en genade moge Hij ons deelachtig maken, die met den Vader en den H. Geest leeft en regeert van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen. —
De heilige Jozef, de voedstervader van Jezus.
Van Henkicu Venedien, priester uit het Gezelschap van Jezus.
Zoo lang de wereld gestaan heeft, is er geen zoo heilige Zoon geweest, als de Godmensch Jezus Christus, geene zoo eerwaardige Moeder, als de onbevlekte maagdelijke Moeder Maria, en geen zoo vrome en rechtvaardige Vader, als de voedstervader, de heilige Jozef. Uit deze drie personen. — Jezus, Maria en Jozef — bestond de heilige familie, door welke de gansche wereld gezegend en alle geslachten der menschen gelukzalig geworden zijn.
Het hoofd en de bestierder dezer familie was de heilige Jozef. — Om de liefde Gods voor het volk van Israël aan te toonen, zegt de profeet Mozes: „In de woestijn droeg u de Heer, uw God, gelijk een man zijn zoontje pleegt te dragen.quot; Zoo is ook het goddelijke Kind, dat de heilige Jozef op de armen dragend voorgesteld word, een teeken der liefde tot Hem.
Gelijk de heilige Jozef moeten ook wij het goddelijke
»6
Kind, onzen Heer en Heiland, op onze armen dragen en teeder liefhebben. De heilige apostel Paulus roept toch allen Christenen toe. ,/Verheerlijkt en draagt God aan uw lichaam!quot; Zoo spreekt ook de heilige Jozef tot ons: „Neemt het goddelijke Kind, eert en draagt uw God met u rond, gelijk ik Hem op aarde gedragen heb!quot;
Maar de heilige Jozef heeft het Christuskind op lïcha-melijke en geestelijke wijze gedragen, hetgeen dan ook wij eveneens doen moeten en kunnen.
De heilige Jozef heeft werkelijk lichamelijke wijze Jezus Christus, den Zoon Gods, gedragen, zoo dikwijls hij het Kind op zijne armen nam en aan zijn hart drukte, en zoo dikwijls hij Het aan zijne hand leidde; en bij deze gelegenheid zal hij gewis de woorden meermalen herhaald hebben, die eenmaal de patriarch Jakob tot den engel sprak, met wien hij worstelde: /,1k laat u niet los, tenzij gij inij zegent!quot; Hoe dikwijls ook zal hij den wensch uitgesproken hebben: „O, dat ik toch iets van den aard dezes Kinds aan mij had!quot; En zoo is het gekomen; want de Heilige Schrift noemt Jozef een ,,rechtvaardig man,quot; hetgeen hij slechts worden kon door de genade des Kinds, dat hij als voedstervader op zijne armen droeg en verpleegde. Wij prijzen den heiligen Jozef zalig, dat hij het goddelijke Kind op zijne armen gedragen heeft; wij prijzen den profeet Simeon gelukkig, wien Het Jozef toereikte, opdat hij Het op zijne armen nam, en die in de ovennaat Zijner blijdschap wenschte te sterven. — O, wie onzer zou dit geluk ook niet deelachtig willen worden! Wie zou niet wenschen, dat de heilige Jozef ook hem het Kind toereikte, opdat hij Het op zijne armen kon nemen en aan zijn hart drukken!
Dit geluk — lichamelijker wijze Jezus Christus, den Zoon Gods, te dragen — kunnen wij werkelijk deelachtig worden aan de altaren onzer godshuizen, zoo dikwijls wij aan de tafel des Heeren gaan en de heilige Communie ontvangen. Bij het toereiken der heilige Hostie, zegt toch
97
de priester, wat eenmaal de engel tot Jozef zeide; ^Neem het Kind 1quot; met de woorden : ,/Ontvang het lichaam onzes Heeren Jezus Christus, Hij beware uwe ziel ten eeuwigen leven!quot; Ja, in het allerheiligste Sacrament des Altaars is de eeniggeboren Zoon van God, de Menschgewordene, de Godmensch, met lichaam en ziel, met vleesch en bloed, met Godheid en menschheid waarachtig, werkelijk en wezenlijk tegenwoordig; en zoo dikwijls wij dit genademiddel ontvangen, ontvangen wij den Heiland zei ven en worden een nog grooter geluk deelachtig, dan de H. Jozef gesmaakt heeft, die Hem slechts op zijne armen droeg. O, veel gelukkiger dan de patriarchen, die naar het geluk gesmacht hebben, Hem te zien; veel gelukkiger dan de wijzen uit het Oosten en de H. Jozef, die hem slechts in hunne armen gehouden hebben, zijt gij, mijn Christen, die Hem onder de nederige gedaante van brood ontvangt , u met Hem geheel vereenigt, zoodat gij met den apostel zeggen kunt: „Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij \quot; En welke volheid van genaden schenkt Hij u, als Hij in uw hart Zijn intrek neemt! Hij schenkt u genaden tegen uwe hartstochten, om ze te verzwakken; genaden tegen de bekoringen des boozen vijands, om ze te overwinnen; genaden tegen de bedrieglijke aanlokselen der wereld, om er u van te kunnen losmaken en op den weg des levens te bewaren; Hij schenkt u eindelijk in Zijn allerheiligst vleesoh en bloed het onderpand der zalige onsterfelijkheid; want ,/wie van dit brood eet, zal leven in eeuwigheid!quot;
O, mocht toch ieder dit geluk erkennen, het naar be-hooren schatten en waardig genieten! —
Maar de H. Jozef heeft het Kind Jezus ook op geestelijke wijze gedragen, hetgeen zooveel beteekent als — hij is een navolger Zijner deugden geweest. Gelijk anders wel de kinderen den vader gelijkvormig plegen te zijn, zoo geleek Jozef op geestelijke wijze op het goddelijke Kind, over wien hij tot voedstervader aangesteld was. Gelijk A. Kunhahi. Kcratklokje. II. 7
98
Jezus tot Philippus gesproken heeft: „Pliilippus, wie Mij ziet, die ziet ook Mijn vader!quot; zoo kon Jezus van Jozef zeggen: ,/Wie Mij ziet, die ziet ook Jozef, die Mij gelijkvormig geworden is, doordien hij Mijne deugden zich heeft eigen gemaakt.quot; Jozef droeg dus het kind Jezus niet alleen in zijne armen, maar ook in zijne zeden, niet slechts door de onderhouding en verzorging van Hem, maar ook in de navolging Zijner deugden, in één woord, hij droeg het beeld des Heilands aan zich, doordien hij zijn leven aan dat des Heilands gelijkvormig maakte.
Juist dit verlangt ook de Apostel van ons, als hij zegt: ,/Verheerlijkt en draagt God aan uw lichaam!quot; en op eene andere plaats: ,/Gelijk wij het beeld des aardschen gedragen hebben, zoo moeten wij ook dragen het beeld des Hemelschen!quot; namelijk het beeld onzes Verlossers, zoodat wij Hem gelijkvormig worden. Hoe dit geschieden moet, dit schildert ons de H. Petrus Damiani, als hij zegt: ,/Wanneer wij den eigen wil breken, wanneer wij de booze gedachten uit ons hart verdrijven, en ons vleesch kruisigen met zijne lusten en begeerten; wanneer wij de beleedigingen vergeven, de dorstigen te hulp komen, de waarheid in den mond, ongeveinsde liefde in het hart hebben; wanneer wij aan geene ijdele inbeeldingen blijven hangen, ons op geene nuttelooze woorden toeleggen, niet naar elk aardsch goed begeeren, ons niet in tijdelijke zaken verwikkelen; als wij ons beijveren, God dagelijks reine gedachten en vrome gebeden te brengen; als ons het aanhooren van Gods woord van ganscher harte verheugt — zoodat Christus gehoord worde in den mond, Christus gezien worde in het leven, en Christus woont en troont in het hart — dan doen wij Jezus Christus aan, dan dragen wij, gelijk de H. Jozef, Zijn beeld aan ons!quot; —
99
In de tweede H. Kerstmis, die tegen de morgensclie-mering gelezen wordt, heeft tevens ook de gedachtenisviering der H. Martelares Anastasia de Jongere plaats. Haar naam is in hooge eer in de Mis-canon opgenomen, men leest hem in de martelaarslij sten en in het Sacra-mentarium van den H. Gregorius den Grooten, en eveneens gedacht harer een onder paus Sy mach us gehouden Kerkeraad. Te Rome staat eene overoude, naar liaar genoemde kerk, in welke haar lijk rust. In vroegere tijden lazen de Pausen in deze kerk de tweede Kerstmis. Onder de predikatiën van den H. Leo den Grooten bevindt er zich eene, die hij in de basilica der H. Anastasia gehouden heeft.
De H. Anastasia was de dochter van aanzienlijke, rijke ouders te Rome. Hare moeder heette Pausta, liet haar reeds als kind doopen, hetgeen te dien tijde der moeder tot zeer bijzonderen roem harer vroomheid strekte. Zij leefde ten tijde der keizers Diocletianus en Maximianus en werd, naar het schijnt, genoodzaakt met een man, met name Publius, te trouwen, die bij den keizer in hoog aanzien stond en zich steeds als een erge vijand der Christenen betoonde. Voor Anastasia werd die echt tot eene ware ramp, want niet hdar beminde haar man, maar haar vermogen, dat hij op de lichtzinnigste wijze als brasser verkwistte. Om hare vroomheid door hem bespot, werd zij ook door hem mishandeld, en die pijnigingen namen zoodanig toe, dat hij haar eindelijk deed opsluiten en haar slechts het geringste voedsel geven, terwijl hij met haar vermogen in de meest woeste genietingen zwelgde en het verkwistte. Hare grootste smart in hare ellende bleef, dat zij nu de armen niet meer ondersteunen, de gevangenissen, de bloedgetuigen van Jezus Christus, hun Verlosser en Zaligmaker, niet meer eigenhandig plegen en met hare milde gaven verkwikken kon,
100
en dat hare bezittingen, in plaats van ten dienste van het heilige, nu ten dienste der zonde besteed werden.
Anastasia zag tevens haar trooster, geestelijken raadsman en gids reeds twee jaren lang in den kerker smachten. Deze was Chrysogonus, een man van den eersten rang der burgers van Rome, groot in het Christelijke geloof en de hertog van vele martelaars. Dezen gaf zij in een brief bericht van hare ellende, klaagde hem haar nood en verzocht hem om zijn gebed. Chrysogonus troostte haar met de alles vermogende genade van Jezus Christus, met den wonderbaren gang van Gods voorzienigheid, met de verdienste van het lijden om der gerechtigheids wil, en met de alles vergeldende zaligheid in den hemel. En hare ziel werd getroost en aangemoedigd tot de standvastigste volharding op den kruisweg.
Haar gemaal kreeg van den keizer een last aan het Perzische hof, en vóór zijne afreize maakte hij de bepaling, dat men der vrome lijderes aan spijs en drank zoo weinig zou geven, dat zij langzamerhand verkommerde en dan den hongerdood stierf. Hij verwachtte, zeide hij tegen de beulen, die zijne vrouw gevangen hielden, ,/dat Anastasia bij zijne terugkomst niet meer onder de levenden te vinden zou zijn.quot; — Toen schreef Anastasia weer aan Chrysogonus, om hem haar nabijzijnd levenseinde te melden, en verzocht om zijne voorbede bij God tot'voleinding. Chrysogonus troostte haar weer met blijde hoop op de hand des Heeren. En zie! Publius stierf op reis en de geduldige kruisdraagster herkreeg de vrijheid.
Van nu af besteedde Anastasia al haar vermogen ten dienste der martelaars en zij zelve verpleegde hen als eene dienstmaagd.
Chrysogonus werd intusschen naar Aquileja overgebracht, waar toen keizer Diocletianus zich ophield. Deze, opnieuw naar Christenbloed dorstende, liet hem , wijl hij den goden des rijks niet offeren wilde, maar Christus Jezus getrouw bleef, onthoofden en in de zee werpen, hetgeen omstreeks
101
het jaar 302 geschiedde. Zijn lijk werd door Zoïlus, een priester, gevonden en eervol begraven. De Kerk viert zijne gedachtenis den 24 November.
Maar ook Anastasia werd van God met den martelaarspalm verwaardigd. Haar hoogst offerwillig liefdewerk aan de getuigen des Heeren haalde haar eene lange en harde gevangenschap op den hals. Zij werd na het lijden van verscheidene folterpijnen in het jaar 304 door den stadhouder van Illyrië tot den vuurdood veroordeeld. Men bracht haar lijk naar Rome en zette haar in de kerk bij, die nog altijd haar naam draagt.
De H. Vriend der Armoede van Jezus.
De moeder des H. Franciscus van Assisi, eene rijke koopmansvrouw, had verscheidene dagen vóór zijne geboorte heftige weeën, maar kon eerst bevallen, toen zij den raad van een vreemden pelgrim volgde, dat zij zich in den stal op het stroo liet brengen. Hij, die in vrijwillige armoede eenmaal geheel gelijk aan Jezus Christus wilde worden, moest ook als het kind Jezus in een stal geboren worden.
Reeds in de jongelingsjaren, bij eene bedevaart naar Rome, schonk hij — uit liefde tot de armoede — zijne voorname kleederen aan een arme en deed diens lompen aan, mengde zich onder de bedelaars en bedelde zelf vóór de kerkdeuren. Na zijne terugkomst van Rome werd de tweedracht tusschen zijn vader, een ongemeen geldgierig man, en hem, die thans slechts voor God wilde leven, altijd grooter. Eens mishandelde hem zijn vader en sloot hem langen tijd op; ten laatste klaagde hij hem bij den bisschop der stad aan, dat hij zijn vermogen verkwistte. Toen gaf Franciscus al het geld af, en deed zelfs de opperkleederèn uit en gaf ze zijn vader met de woorden: ,/Van nu af heb ik nog slechts den Vader, die in den hemel is \quot; Thans deed hij een oud kleed aan, dat eenen knecht van den bisschop toebehoorde, en maakte met
102
kalk een kruis daarop. Franciscus noemde toch het kleine kind te Bethelhem zijn Meester. Bat trof zijne ziel, dat de arme Koning, de eengeboren Zoon Gods, toen Hij in het vleesch ter wereld kwam, geen gewaad gevonden heeft, hetwelk Zijner grootheid waardig was, dan het •gewaad der armoede. //Mijne lieve armoede,quot; zeide hij, ,/hoe laag ook naar de meening der wereld uwe afkomst is, ik moet u waardeeren, sedert mijn Meester u gehuwd heeft.quot; — Dikwijls riep hij de armoede van Christus en diens Moeder in zijn aandenken, terwijl hij zeide, dat zij de koningin der deugden was, wijl zij aan den Koning der koningen en aan Zijne koninklijke Moeder zoo heerlijk schitterde.
Hoe hij over de armoede dacht, ziet men het duidelijkst uit een zijner gebeden tot het verkrijgen er van, waarin zich de diepte en teederheid zijns gemoeds op eene zeer eigenaardige wijze vertoont.
Dit gebed luidt:
z/Heer Jezus, toon mij de wegen Uwer geliefde armoede; want ik weet, dat het Oude Testament een beeld des Nieuwen was, In het eerste hebt Gij beloofd: //Elke plaats, waarop uw voet treden zal, zal de uwe zijn.quot; 5. Moz. 2 : 24. Nu beteekent treden, verachten. De armoede treedt op alles; zij is dus de Koningin van alles. Docli mijn goedertieren Jezus Christus, ontferm U mijner en der armoede, want ik ben van liefde tot haar geheel ziek en kan zonder haar niet rusten! Mijn Heer, Gij weet het, die mij om harentwil bemind hebt. Doch ook zij zit in treurigheid, van allen afgewezen: //Zij is als eene weduwe, de vrouw der volkeren,quot; Klaagl. Jerem. 1 : 1, gering en verachtelijk en zij beklaagt zich, zittende ter plaatse van het afval, dat al hare vrienden haar veracht hebben en hare vijanden geworden zijn. — Zie, Heer Jezus, welk eene groote koningin der deugden de armoede is, dat Gij de zetels der engelen verlaten hebt en op aarde nedergedaald zijt, opdat Gij in innige liefde met haar
huwen en alle kinderen der volmaaktheid in haar en uit haar en door haar voortbrengen kondet, die U ook met zulk eene trouw heeft aangehangen, dat zij haar dienst in het lichaam der Moeder begon, totdat Gij,een bezield lichaam, het minste van allen hadt.quot; — Maar ook toen Gij in de wereld geboren werdt, nam zij U in den stal en in de h. krib op; en terwijl Gij in de wereld rond wan-deldet, beroofde zij U van alles, zoodat Gij niets hadt, waar Gij Uw hoofd kondet neerleggen! — Maar ook toen Gij in den strijd onzer verlossing traadt, is de trouwste gezellin bij U gebleven, in den strijd des lijdens stond zij als onschendbare wapendraagster U ter zijde, en toen de jongeren weken en Uw naam verloochenden, week zij niet, maar sloot zich toch trouw aan het koor van haar Vorst aan! — Ja, daar zelfs de Moeder, die U toch toenmaals trouw vereerd heeft, en door angst en smart der liefde met Uw lijden vereenigd was, niet met U aan het hooge kruis opstijgen kon, heeft vrouw armoede, als de aangenaamste huisvrouw, met al haar gebrek U inniger omvat en met het lijden van Uw kruis zich hartelijker vereenigd. Daarom liet zij er zich niet aan gelegen zijn, of het kruis geglansd of grof getimmerd was, en zij heeft zelfs de nagels niet in genoegzaam aantal voor de wonden vervaardigd en ze niet gescherpt en ook niet gepolijst, maar drie grove, ruwe, stompe bereid, om zoo recht Uwe martelingen te bevorderen! En toen Gij in den brand van den dorst bijna stierft, toen stond zij, de trouwe bruid, zorgvuldig aan Uwe zijde, zoodat Gij ook niet een droppeltje water kondet hebben; maar zij reikte door de goddelooze krijgsknechten een dronk van zulke bitterheid, dat Gij meer in staat waart hem te proeven, dan te drinken. In de innigste vereeniging met deze bruid biiest Gij den laatsten adem uit! — En ook bij Uwe begrafenis verliet U deze trouwe bruid niet, en zij veroorloofde U in het graf, in de zalven en het linnen niets, dan wat van anderen geleend was.—
104.
Die heilige bruid was ook bij Uwe opstanding dewijl Gij, om tot hare omarming glorierijk op te staan, al het geleende en vreemde in het graf achtergelaten»hebt! —* Deze hebt Gij ook met U naar den hemel genomen, daar Gij den wereldbewoners alles achterliet wat van de wereld is! — En daarop hebt Gij der vrouw armoede het zegel van het hemelrijk overgegeven, om de uitverkorenen te teekenen, die op den weg der volmaaktheid moeten wandelen! — Ik begeer nu van harte, dat die armoede mij en der mijnen eeuwig eigendom zij, o armste Jezus, dat wij om Uws naams wil niets onder den hemel in eigendom bezitten, maar, zoolang het ellendige vleesch leeft, van de goederen van anderen met armoedig gebruik onderhouden worden ! Amen!quot; —
Een aflaat voor het spijzen van drie Armen.
Bij rescript van de H. Congregatie der aflaten van den 13 Juni 1815 bevestigde Paus Pius VII ten eeuwigen tijde de volgende aflaten voor allen, die ter herinnering aan, en ter lij zonder e vereering van Jezus, Maria en Jozef — drie armen spijzen zouden, en wel:
1. Een aflaat van zeven jaren en zeven Quadragenen (280 dagen) voor eiken keer, zoo dikwijls men vóór de uitvoering van het genoemde goede weïk zijne zonden rouwmoedig overweegt.
2. Een volkomen aflaat voor den dag, waarop men de drie armen werkelijk spijst, als men vooraf gebiecht, gecommuniceerd en naar de meening (intensie) van het Opperhoofd der Kerk gebeden heeft.
3. Een aflaat van honderd dagen voor de leden der familie en de dienstboden, die aan dit werk der barmhartigheid deel nemen, hetzij door werkelijke bediening, of slechts door hunne, de stichting bevorderende tegenwoordigheid.
Al die aflaten kunnen ook op de arme zielen in het vagevuur worden overgebracht.
105
Een aflaat voor drie scMetgebeden ter eere der H. Familie.
Paus Pius VII schonk bij de wet van 38 April 1807 eiken geloovige drie honderd dagen aflaat, die godvruchtig de drie volgende ,/schietgebeden verricht:
uJezus, Maria en Jozef, ik offer U mijn hart en mijne ziel!quot; — Jezus, Maria en Jozef, staat mij bij in mijne nooden!quot; — Jezus, Maria en Jozef, moge mijne ziel met U in vrede scheiden!quot; —
Wie slechts één dezer gebedjes doet, krijgt een aflaat van honderd dagen. — Deze aflaten kunnen ook op de overledenen worden overgebracht.
Het Avondfeest op het Engelen- of Herdersveld bij Betlileliein.
Eene zeer liefelijke plaats is het zoogenaamde //Engelen-of Herdersveldquot; waar de engelen het ,/Gloria in excelsis Deoquot; voor de eerste maal zongen en den verbaasden herders de geboorte van den vurig verlangden Messias in de stad Davids aankondigden. Men gaat van Jeruzalem uit een half uur naar het Oosten, en komt dan in een zeer lief groen dal, welks schoonheid door de kale rotsbergen in den omtrek nog meer verhoogd wordt. — In dit bevallig dal, een der schoonste van het H. Land, kan de herdersknaap David wel zijne kudde gehoed en menigen psalm godvruchtig gezongen hebben. Doch grootere onderscheiding viel dit dal ten deel door de nederdaling der engelenwereld en hun verheven vreugdezang. — In het midden van dit dal is het eigenlijk ,/Engelen- of Herdersveld,quot; eene ruime, vruchtbare, met hoornen bezette plaats, omringd van een lagen muur. Hier verwijlden de herders, toen de heerlijkheid des hemels hen omstraalde, en de heirscharen der zalige geesten den armen menschen geluk wenschten, vrede en blijdschap, en de geboorte van den Heiland der wereld aankondigden. — Op dit veld, daar waar de herders gestaan hadden, verhief zich vroeger eene prachtige kerk. Thans ligt alles in puin.
106
De ruïnen, de oude overblijfsels der muren, bewijzen thans nog de grootte en vastheid dier oude kerk. Maar nog bevindt zich daar de onderaardsche grot, in welke de herders verwijlden, eer hun de engelen verschenen. Gaarne rust hier de vrome pelgrim onder de schaduw van een olijfboom en verheugt zich in deze schoone natuur en den nog schooneren voortijd. Het dal prijkt met weiden, akkers en velden, statige terpentijn-en olijf-boomen beschaduwen en vlijtige Bethlehemieten bebouwen het. Waarlijk een gepast, een verheffend tooneel voor eene engelen verschijning was deze streek! De klank van hun lofzang kon tegen den rotsachtigen omtrek van den fraaien dalketel zeer liefelijk weerkaatsen en altijd weerkaatsend klinken: „Eere zij God in den hooge en vrede den menschen op aarde!quot; —
Op deze eerwaardige plaats wordt jaarlijks op den eersten hoogheiligen Kerstfeestdag een avondfeest gehouden, dat ons de reeds genoemde reiziger Jozeph ScJdferle aldus beschrijft: Het hoogheilige Kerstfeest werd bij goed weder bekroond door een zeer lief en kinderlijk feest — den algemeenen gang der Bethlehemieten, der Franciscaner-monniken en der aanwezige pelgrims naar buiten, naar het slechts een half uur verwijderde en in een groen, bevallig dal gelegen „Engelen- of Herdersveld.quot; Vooruit trok in levendige scharen de zeer feestelijk en schilderachtig gekleede mannelijke jeugd van Bethlehem. — Wij kwamen aan die plaats, waar, naar de overoude traditie, de engel den verbaasden herders de blijde boodschap van de geboorte des Heeren aankondigde. Hier was reeds alles vol menschen , die al vroeger van Bethlehem overgekomen waren; de vrouwelijke jeugd en de vrouwen met hare kinderen waren talrijk verschenen. Nu werd op deze verheven plaats onder den bekoorlijk blauwen hemel van dit gezegende dal, onder de warme stralen eener winterzon van Palestina, onder de schaduw der eeuwig groene olijf-boomen en onder de ruïne der verwoeste oude „Engelen-
107
kerkquot; eerst, cone korte, maar hartelijke Godsvereering gehouden. Zij bestond eenvoudig hierin: Bij het begin werd voor de vele aanwezige Arabische Christenen het feest-Evangelie aangaande de geboorte van Christus en de verschijning der engelen in de Arabische taal door een diaken gelezen en gezongen, hierop eene litanie van de heilige Maagd Maria gebeden met eenige Onze Vaders; toen werd het „Gloria in excelsis Deo!quot; door den priester plechtig en hijzonder treffend aangeheven, — wijl het toch op dezelfde plaats herhaald en tot den hoogen, reinen, blauwen, wolkeloozen, als openstaanden hemel opgezonden werd, waar het de eerste maal voor meer dan achttien honderd jaren geklonken en de stille lucht van den zaligen nacht vervuld had. Aan het slot werd eene gepaste kerkelijke Oratie gebeden en met den kerkelijken zegen het godvruchtige, volk heengezonden. — De vrouwelijke jeugd en de vrouwen met hare kinderen keerden dan dadelijk naar het herdersdorp en naar de stad terug; de anderen, vooral de opgeruimde , feestelijk nieuw gekleede jongelingen en vroolijke knapen, bleven nog langer in ons gezelschap, dat zich eenige schreden verder op rotsen en boomen legerde. Hier werden allerlei samenspraken gevoerd, geschertst en door de Franciscaner-monniken een feestdronk rondgedeeld. De flesch met haar edelen inhoud ging van mond tot mond. Ook de herders en aanwezige Grieken lieten zich de edele kloostergift goed smaken, zonder echter de grenzen der matigheid in het minst te buiten te gaan, want ieder deed slechts een korten teug. — Toen de zon minder brandend op ons neerscheen en reeds ten ondergang neigde, keerden wij op een avond, gelijk hij bij ons op een schoonen Augustusdag pleegt te zijn, naar huis terug. De zachtste Kerstvrede heerschte rondom ons, nadat de genaderijke dag met het bezoek van het //Engelen- of Herdersveldquot; zoo genoeglijk besloten was. Het gloria zingende met vroolijke ziel en met krachtige stem, verlieten wij de gelukkige en liefelijke plaats.
DE VERBERIN6 EN LIEFDE VOOR HET KIND JEZUS.
Vrome vereerders van het kind Jezus.
Het getuigenis van een heilige.
Het is eene der schoonste bloesems der godsvrucht in het Christelijke leven — de liefde en de vereering en overgave, die van het begin af vrome zielen aan het goddelijke kind Jezus bewezen hebben; doordien zij in de diepste vernedering, waarin het „eeuwige Woordquot; knechtsgedaante heeft aangenomen en een arm menschenkindje geworden is, het verbazingwekkendste wonder der liefde en der ontferming van God jegens ons arme zondaars erkenden en nederig aanbaden.
,/Een kindje is ons geboren!quot; roept daarom de heilige Amhrosius uit, „de Zoon Gods zelf is het, die een Kind geworden is, opdat gij een volmaakt mensch zoudet worden ! In doeken liet Hij zich inwikkelen, opdat gij uit het net des doods gered zoudet worden; op de aarde verwijlt Hij, opdat gij in den hemel eene woning zoudet krijgen! De allerhoogste Heer van allen en over allen nam de gedaante eens dienstknechts aan, opdat de dienstknecht de vrijheid zou verkrijgen en een heer worden! Hoe onschatbaar is Uwe liefde, o God, die den Zoon overgaaft, om den knecht te verlossen.quot; —
De werkingen van een droomgezicht.
Met groote godsvrucht bereidde zich de heilige Bermr-dus reeds in zijne vroegste jeugd tot de viering der geboorte van het lieve Christuskind voor. — Toen hij eens.
109
terwijl hij nog in den jongensleeftijd was, om de heilige Vroegmis op het Kerstfeest niet te verzuimen, zeer vroeg naar de kerk gegaan en deze nog gesloten was, ging hij daar op de steenen treden zitten, die er in voerden en sluimerde in heilige gedachten in. En zie, daar verscheen hem in een droomgezicht de allerzaligste Maagd Maria met den nieuwgeboren Heiland op den arm. En dit visioen vervulde zijn hart met zulke zoete, waarlijk hemelsche zaligheid, dat hij later over dit wonderbare geheim der mensch-wording en kindsheid van Jezus met zooveel liefelijkheid sprak, als geen der Vaders noch vóór hem, noch na hem. En deze zijne blijdschap in het Christuskind trachtte hij ook allen zijnen broederen mede te deelen. „Ontwaakt,'' riep hij dus, «ontwaakt, gij die in den slaap ligt, en juicht! De Geneesheer is gekomen bij de zieken, de Verlosser bij de gevangenen, de Wegwijzer bij de verdwaalden, de Levendmaker bij de dooden; want gekomen is Hij, die al onze zonden in de diepte der zee werpt, al onze ziekten geneest en ons op Zijne schouders naar de oorspronkelijke waardigheid terug draagt! Groot is Zijne macht, maar het meest moet men de ontferming bewonderen, dat Hij, die helpen kon, op zulke wijze, in de gedaante van een arm kind als Helper komen wildel O vergeet nooit, wat de heilige Paulus ons betuigd heeft: „Gij kent de genade van Jezus Chrtstus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijne armoede zoudet rijk worden!quot; 2 Kor, 8:9.
De afbeelding van het Christuskind.
De Christelijke schilders en beeldhouwers plegen bij hunne voorstellingen van het lieve Christuskind daaraan de volgende attributen te geven:
Het draagt den appel in de hand met betrekking op den zondeval, van welks gevolgen Jezus Christus verlost.— De vinger, dien het op den mond legt, beteekent in het Christuskind den Logos, het Woord, dat in het begin bij
God was en God zelf is. — Het boek, als het Evangelie der genade en des vredes in het Nieuwe Verbond. — Het rieten kruis, voorstellende de doornen kroon en den bloe-digen dood aan het kruis op Golgatha. — Het lam, dat op het Kind zelve, als op het ware Offerlam, heenwijst. De herdersstaf in de gedaante van een kruis, voorafbeelding van den goeden Herder, die zoekt en zalig maakt, wat verloren was. — Rozen, die het Christuskind uit de wolken over de wereld strooit, aanduidende de zaligheid, die uit Zijne gebenedijde wonden voor de gansche menschheid ontspruiten zal. — De slang, welks kop het Christuskind vertreedt, en het doodshoofd, boven hetwelk Het de zegevaan zwaait, beteekenende de zege op Satan, den dood en de hel. — Als Koning der geloovige zielen en stichter der Kerk, des zichtbaren rijks van God op aarde houdt het Christuskind in de linkerhand den wereldbol en met de rechterhand zegent Hij alles, wat hier beneden van goeden wil is.
In een heex'lijk beeld van den beroemden schilder Titiaan houdt het Christuskind in de rechterhand den Monstrans, als het zekerste en zoetste onderpand van Zijn blijven onder ons in het Allerheiligste Sacrament des Altaars.
Het reclite strjjd-symbool van den Christen.
Het was omstreeks het midden der twaalfde eeuw toen een — nauwelijks één jaar oud kind, onder den naam Godfried III, hertog van Bourgondië, op den troon geplaatst werd. Zijne onderdanen zwoeren hem den eed van trouw, om dadelijk daarop tegen naburige volkeren te velde te trekken, die hunne zelfstandigheid bedreigden. En tot veldheer in dezen strijd kozen zij dit gekroonde kind. Zij namen het mede in zijne wieg, die zij op het slagveld aan eenige wilgen hingen; en geen toespraak, geen toeroep kon werkzamer zijn dan het gezicht van dezen hulpeloozen kinderlijken vorst. De moedigen drongen vooruit; de minder dapperen, die al terug weken, keerden
haastig weerom, wijl het zien op het kind hen met schaamte vervulde. En het gevolg was eene ongemeen schitterende overwinning.
Ook het Christelijke leven in zijne wezenlijke taak is een bestendige, telkens zich op nieuw herhalende strijd, voor welken veel volhardende moed vereischt wordt; en welk een veldheer kan machtiger zijn en kan ons betere kracht schenken, dan het hind Jezus, het behoeftige Kindje van Bethlehem? Reeds nu, gelijk de ziener verspeld heeft, rust de heerschappij op Zijn schouder, want Hij draagt den last der gansche menschheid; reeds nu, gelijk in het vervolg, is Hij de Wonderbare, de Raadgever, de sterke Zegeheid, de Vorst des vredes. En de echte vrede wordt niet anders gewonnen, dan door den strijd; en zoo heeft reeds de heilige Cyprianus herinnerd: //In den naam en in de macht van het kindje Jezus rusten wij ons ten strijde!quot; Doch tegen wien? Niet tegen de menschen, die ons op eenigerlei wijze in den weg staan; want ons is bevolen, de naasten lief te hebben als ons zeiven; maar wel tegen alles, wat zich als leugen, dwaasheid, booze neiging, en bekoring tot zondigen doet kennen, en bij gevolg vooral tegen al het kwade, dat zich in ons zeiven vertoont. Willen wij het kindje Jezus toebehooren en Hem de trouw bewaren, dan moeten wij tegen de geheele verkeerdheid en wanorde standvastig krijg voeren, die tot den ouden mensch in ons behoort — en met den gena-digen bijstand van het Christuskindje zullen ook wij overwinnen en zalig worden.
De goede raad tot vrome beschouwingen.
Toen de heilige ilV/rawrf, aartsbisschop van Canterbury, nog een kind van teederen leeftijd was, en in de stad Oxford de beginselen der spraakkunst leerde, verscheen hem plotseling, terwijl hij eens alleen over het land ging en zijn geest zich met vrome beschouwingen bezig hield, het Itindjc Jezus, wit en rood, gelijk Hem de Bruid in liet
112
Hooglied schildert; en nadat Het zich te kennen gegeven en met hem eenige zeer liefelijke gesprekken begonnen had, raadde Het hem onder anderen en droeg hem op: van nu af eiken dag over eenig geheimenis van Zijn heiligst leven, Zijne menschwording, Zijne geboorte in den stal te Bethlehem, Zijne vlucht naar Egypte, Zijn bitter lijden en sterven na te denken, hem verzekerende, dat dit hem veel hulp en bijstand zou schenken tegen den boozen vijand en diens bekoringen, en dat het een werkzaam middel zou zijn, om elke deugd te verwerven, zich daarin staande te houden en dan een goeden en gelukzaligen dood te sterven.quot; En nadat Het hem dezen heilzamen raad gegeven had, verdween Het, den knaap Edmund in zijn hart zeer getroost weer alleen latende. Edmund beschouwde nu ook dagelijks een der geheimenissen uit het leven van Jezus Christus, putte uit deze beschouwingen groote en innige godsvrucht voor zijn Heiland en is een heilige der Kerk Gods geworden.
Teedere godsvruclit voor liet zoete kind Jezus.
De reeds genoemde non Margaretha van het heilige Sacrament voedde reeds van hare vroegste kindsheid af eene ongemeene liefde voor de armoede en zelfverloochening bij het gezicht op de armoede en zelfverloochening van het kind Jezus, Zij hield zich gaarne bij arme lieden op, en wilde ook slechts armoedig gekleed zijn, wijl het kind Jezus in de krib te Bethlehem ook in slechte doeken gewikkeld was. Zij onttrok zich zelve, wat zij kon, en gaf het den armen, wijl de ééngeboren Zoon Gods alles, wat men in Zijn naam aan de armen doet, zoo beschouwt, als had met het Hem zeiven gedaan. Als zij kleine kinderen omarmen en oppassen kon, was zij zoo innig verheugd, alsof zij het zoete kind Jezus zelf in hare armen had.
Een hooggeplaatst geestelijke vroeg haar eens: „wat zij er wel van zeggen zou, als hij haar het bevel bracht, in een ander klooster te gaan?quot; Zij antwoordde met hare gewone bedaardheid en zachtmoedigheid: ,/lk zou heen-
gaan \quot; — De priores voegde er bij: „Om bestendig daar te blijven?quot; En zij hernam: „Ja, als het mij bevolen werd!quot; De priores sprak verder: „En wat zoudt gij, met zulk een zwak lichaam, in een ander klooster doen ?quot; en Margaretha zeide vol onschuld: „Ik geloof, dat ik zou leven als hier, en gelijk 't heilige kind Jezus het hebben wilde. Ik ben toch niets, Jezus is mijn leven en wezen; Hij is het, die mij bezielt en in mij werkt \quot; —
De begenadiging harer liefde tot het kind Jezus oefende op de gemoederen van anderen een zoo lieilzamen invloed uit, dat de hoogachting voor den heiligen naam Jezus zich alom verbreidde. Een menigte kloosters van verschillende orden in Frankrijk schreven aan haar, en zochten de gemeenschap van haar gebed. Zelfs de hoogste personen des koninkrijks, kardinalen, bisschoppen, staatministers enz., bevalen zich schriftelijk in haar gebed aan.
Haar biechtvader deed haar nu eens de vraag: „hoe het mogelijk was, dat zij zich al die personen herinneren kon !'' En zij antwoordde: Het heilig kind Jezus laat mij al die personen in Zijn goddelijk hart en in Zijne liefde naar hunne verschillende innerlijke toestanden als in een spiegel zien. Jezus richt mijn gemoed op eenige meer dan op de andere, Hij toont mij zeer dikwijls hunne menigvuldige ellende, en ik stel ze Hem dan voor, en bid onophoudelijk om barmhartigheid voor hen, totdat Hij mij hunne verandering te kennen geeft!quot;
Eens vond men haar 's nachts om tien uren in het gebed onder vele tranen. Men vroeg haar naar de reden, en Margaretha antwoordde: „Mijn lief kind Jezus doet mij zien, hoe zeer Het hen verafschuwt, die in gulzigheid en brasserijen voortleven, zonder zich om mijne broeders en zusters, de armen, te bekommeren ! Ach mijne broeders en zusters, de armen, moeten van ellende versmachten ! Mijne kleine broeders en zusters moeten zelfs bijna omkomen uit gebrek aan het noodigste voedsel, en die ge-notzuchtigen doen, alsof zij het niet zagen en hoorden.—
A. IIUNGAKI. Kcislklokje. II. 8
114
Juist nu staan twee arme kinderen voor de poort der kerk, die bijna bevroren zijn , omdat zij noch kleederen noch spijs hebben! Het zijn mijn zustertje Jakoba en mijn zustertje Antonia, die twee arme leden van het lieve kind Jezus zijn!quot;— Men opende de poorten en vond in een hoek twee meisjes, die Jacoba en Antonia heetten en, in eenige lompen gewikkeld, bitter weenden — Nadat men ze in het klooster gebracht had, trok Margaretha zich harer met bijzondere liefde aan, maakte haar kleederen en bad dagelijks voor haar: dat het kind Jezus haar vroom mocht houden, of op haar onschuldiger! leeftijd mocht tot zich nemen, hetgeen ook geschiedde. —
Margaretha had meerdere weken lang, wegens de onbarmhartigheid der menschen jegens de armen, veel geleden , en den staat van het arme kind Jezus diep gevoeld, hetwelk haar zeer dikwijls verscheen en haar klaagde, als leed het zelf bitter gebrek in den persoon der armen. ,/Sta op,quot; sprak Jezus eens tot haar, „en ga heen, Ik heb voedsel noodig in een kleinen arme!quot; — Zij ging, vroeg verlof om wat voor een arme gereed te maken, zette melk te vuur en toen de priores vroeg: //Wat maakt gij daar gereed?quot; antwoordde zij: //Het is melk voor een klein broedertje, liet heilig kindje Jezus heeft het mij bevolen; want het arme kind zou moeten sterven, als het niet dadelijk geholpen werd!quot; — Op het oogenblik van deze samenspraak kwam er iemand en verzocht om een weinig melk voor een ziek kind, aan hetwelk zijne moeder reeds sedert meerdere dagen niets meer kon geven. Men gaf het kind de melk, die Margaretha gereed gemaakt had en het kwam weer tot krachten. —
Een priester betuigde haar zijn medelijden wegens hare zware ziekte. „O mijn vader,quot; zeide zij, //ik lijd niet veel! Mocht het aan het heilig /rkd Jezus behagen mij aan Zijn lijden te döen deel nemen; dat zou mij eene rechte blijdschap zijn; want in het kruis vind ik mijne blijdschap en mijne sterkte I Men moet niet aan de smar-
115
ten denken, maar het lichaam laten zijn, wat het is; er zijn andere zaken, die het veel meer waard zijn, dat wij er ons mede bezig houden!quot; — De priester merkte op: ,/Maar gij wordt daardoor van uwe openlijke godsdienstoefeningen afgehouden; zijt gij deswege niet beangst?quot; en Margaretha antwoordde; ,/Daar denk ik geheel niet aan; men vindt den kleinen Jezus overal; ik verlang niets, dan Zijn wil!quot; —
De verloving met het kind Jezus..
(Uit: Ue Christelijke mystiek van Joseph van Güures.)
Johanna Rodriguez was in 1564 te Burgos in Oud-Kas-tilië uit zeer vrome ouders geboren, een ernstig, maar tevens liefelijk kind, in wier toekomst, toen zij twee jaren oud was, de heilige Theresia van Jezus gelezen heeft, daar zij, het onder vele liefkoozingen op de armen nemende, tot de verheugde ouders sprak : ^Let op deze kleine, ik zeg u, dat gij zalig te schatten zijt, dat u God met zulk eene dochter begenadigd heeft, door welke hij vele wonderdaden bewijzen zal lquot;
Toen het kind vier jaren oud was geworden, begon de richting van haar hart zich reeds daarin te toonen, dat zij, zich aan de spelen van haar leeftijd onttrekkende, de eenzaamheid zocht.
De ouders bezaten eene naar den smaak van hun gods-dienstigen tijd versierde huiskapel, waar op een troon een zeer lief Jezuskind zat. Dit had haar hart gewonnen, tot Hem sprak het meisje voor Hem knielende, in eenvoud en vertrouwelijkheid, en hoorde nu antwoorden, in liefde en vriendelijkheid gesproken. Zij werden langzamerhand gedurig vertrouwelijker met elkander en voerden zeer hartelijke samenspraken.
Toen Johanna eens tot bevriende nonnen bij de Clarissen gebracht was, had het kloosterleven hare gansche opmerkzaamheid getrokken, en te huis gekomen — beproefde zij
8*
116
het in hare kapel na te volgen. Zij keerde eene groote bank om, nadat zij ze vóór het kind Jezus geplaatst had, ging er toen in zitten en zeide: ,/dat is mijn klooster, daarin moet ik ook blijven, want de nonnen gaan niet uit.quot; Toen nam zij kussens, stoelen en kandelaars, plaatste ze in het rond, noemde dit eene abdis, de andere zusters en gedroeg zich met zooveel liefde en eerbied, als ware de abdis werkelijk met hare nonnen tegenwoordig.
Spoedig begonnen nu de verschijningen (visioenen). De heilige Franciscus van Assisi verscheen het eerst; toen zij eens in hare bank zat, stond naast haar een Franciscaan van middelbare lengte, met vroolijke oogen en liefelijk gelaat. En zij zeide tot hem: „Vader, wie heeft u hier naar boven naar deze kamer gewezen, heeft misschien vader u gezegd , dat ik hier was ? En het antwoord luidde: „Ja, mijne dochter, uw hemelsche Vader beval mij, dat ik u bezoeken moest; zeg mij, wat doet gij ?quot; Johanna antwoordde: „Ik ben het kind in dit klooster, en moet de Vesper bidden, gelijk de nonnen doen, maar kan niet lezen!quot; Nu biedt zich de heilige aan, haar onderwijzer te zijn; zij vraagt hem naar zijn naam, en hij komt nu alle dagen op hetzelfde uur tot haar, gedurende langen tijd, en zij bidt met zoo groote godsvrucht, dat zij de getijden spoedig leerde. Voortaan verschijnen bij die bezoeken ook nog andere heiligen, weldra ook de allerzaligste Maagd Maria en ten laatste de lieve Heiland zelf.
Dochter,quot; sprak de Heer haar aan, „wat doet gij hier?quot; En Johanna antwoordde: quot;Ik bid met den heiligen Domi-nicus.quot; En de Heer zegt: „Dat is goed; maar zeg Mij, hebt gij Mij lief?quot; En Johanna hernam: „Heer, ik weet niet wat de liefde, of wat liefhebben is; maar zou ik iets liefhebben, dan zou het Jezus Christus zijn, namelijk het kleine kindje Jezus, dat mijn vader in zijne kapel heeft.quot; En de Heer zegt; „die ben Ik; Ik ben het, dien dit beeld voorstelt, en gij moet het alleen liefhebben, omdat het Mij beteekent.quot; Hij gaf haar toen zijne gebenedijde Moe-
117
der tot Moeder en Hoedster, en beveelt haar, deze in alles te gehoorzamen. Zij doet, gelijk haar bevolen is.
Toen zij nu eens in hare kapel ijverig bad, verschijnt haar de H. Maagd Maria met haar Kind, omringd van vele heiligen, zoodat het kleine Oratorium van glans en glorie tot hemel wordt; en terwijl Johanna verrukt schijnt over de heerlijkheid, die zij waarneemt, wordt haar onder anderen gevraagd, of zij belooft de bruid van het Christuskind te worden? En zij antwoordde meisjesachtig; ,/Hij is zeer lief en schoon en vol majesteit; maar ik heb niets en ben niets waard, en dit schoone Kindje wil mij zeker ook niet liefhebben.quot; — „Ja, Het wil,quot; krijgt zij ten antwoord, „als gij slechts wilt.quot; En Johanna riep; //Welaan, als dat zoo is, dan zeg ik, Moeder, dat als Het mij werkelijk lief wil hebben, ik Het ook wil bezitten!quot; En nu strekt het kind Jezus de armen uit en geeft haar de hand ten teeken der verloving, en de goddelijke Moeder steekt haar aan den ringvinger een kostbaren ring; zij ontvangt den zegen en de heilige handeling is volbracht.
Johanna leefde nu in bestendige tegenwoordigheid van haar geliefden Bruidegom , en nam snel toe in deugden en genaden.
Toen eens hare ouders met haar naar een tuin van dokter Antonio de Aguilar gingen en zij daar van de bedden bloemen plukte, zag zij op eens naast zich een knaapje, dat zeide: „Kleine, geef mij eenige van de bloemen!quot; Zij antwoordde; „Welke wilt gij dan hebben? Waarom plukt gij ze niet liever zelf?quot; Het knaapje zag haar lachend aan en vroeg telkens weer om bloemen. Zij wist niet, met wien zij sprak, even als de beide jongeren, die naar Emmaus gingen, en zeide; „Schoon kindje, waarvoor hebt gij bloemen noodig? mij dunkt, gij zijt zelf als eene schoone bloem op het veld! doch als gij volstrekt van mijne bloemen hebben wilt, neem dan deze weinige, die ik bezit, en heb wat geduld, ik zal heengaan
118
en er no^ meer voor u plukken.quot; —■ Daar nu de kleine met blijdschap op haar wachtte, ging zij heen om er nog meer te halen, kwam met het ruikertje terug, legde het hem in den schoot, bedekte het met den zoom van zijn rokje en zeide: „Ga, nu aal niemand zien dat gij bloemen hebt, en dus zal u ook niemand aanhouden; doch mocht toch iemand de bloemen merken, zeg dan: dat ih ze u gegeven heb, dan zal men eerder mij dan u beknorren.quot; Het kind verdween nu. Doch hetzelfde bevallige kind verscheen haar weer in den winter, met dezelfde bloemen in de hand, en zij herkende nu liet zoete kind Jezus en dankte Hem voor Zijne liefelijkheid.
Doch niet altoos bloemrijk waren de visioenen; het kind Jezus verscheen haar ook dikwijls, een zwaar kruis met moeite dragende, en vroeg Johanna, of zij Hem helpen wilde, het te sleepen. Daar zij zich nu telkens gewillig toonde, het te dragen, legde Hij haar eindelijk het kruis op en zij werd nu vol smarten en wee, en voelde, dat zij er zich niet onder bewegen kon; haar werd intusschen te kennen gegeven, dat zij vallend en weer opstaande den Heer volgen moest, om hier op aarde heilig en eenmaal in den hemel gelukza.lig te worden.
Dit alles is gebeurd, toen Johanna zes jaren oud was.
Het gesprek des harten met het kind Jezus.
De heilige Hieronymus heeft, toen hij te Bethlehem zijn verblijf hield en zich in den geest het kind Jezus in de krib voorstelde, dagelijks met den lieven Heiland een zoet hartegesprek gevoerd, gelijk hij zelf nog kort vóór zijn dood verhaalde.
Zoo dikwijls ik (merkte hij aan) deze plaats aanschouw, zoo dikwijls heeft mijn hart een zoet gesprek gevoerd met het kind Jezus, dat in de krib ligt. — Ik zeg: „Ach Heer Jezus, hoe siddert Gij om mijner zaligheids wil! Hoe zal ik dat toch vergelden?quot; Dan schijnt het mij, als antwoordt het Kindje; „Niels begeer Ik, dan: „Eere zij
119
God in den hooge!'' Laat het u lief zijn! Ik wil nog geringer worden dan David, Ik wil nog geringer worden op den Olijfberg en aan het Kruis!quot; — Ik spreek verder: „Ik moet U iets geven, lief Kindje! Ik wil U al mijn geld geven!quot; Het Kindje antwoordt: ,/Hemel en aarde zijn toch Mijn; Ik heb niets noodig; geef het armen lieden, en Ik wil het aannemen, als hadt gij het Mij zeiven gegeven!quot; — Ik spreek: ,/Ik wil het gaarne doen, lief Kindje; maar ik moet U ook voor Uw persoon iets geven, anders wordt mijn hart nooit tevreden!quot; Het kindje Jezus antwoordt: ,/lk wil u zeggen, wat gij Mij geven moet: geef mij uwe zonden, uw kwaad geweten en uwe verdoemenis!'' Ik vroeg; „Wat wilt Gij daarmede doen?'' En Jezus antwoordde: ,/lk wil het op Mijne schouders nemen, naar Golgotha brengen en aan het kruis slaan. Dat zal mijne heerlijke daad zijn, dat Ik uwe zonden dragen, uw kwaad geweten bedaren, uwe verdoemenis verdelgen wil!'' — Toen weende ik van aandoening en sprak: //Zoo neem dan, lief Kindje, wat het mijne is, en geef mij, wat het Uwe is, dan ben ik geholpen voor het eeuwige leven!quot; —
Gedurende den Heiligen Kersttijd ademde bij den heiligen Joannes van hot Kruis alles slechts teederheid, vrede, blijdschap, welwillendheid, liefde. Hij viel voor het kind Jezus in zalige verrukking neer, en bleef lang en onbeweeglijk in den heiligen gloed der aanbidding, die in zijn hart brandde. — Bij het langere aanschouwen van het kind Jezus werd hij dikwijls zoo blijde aangedaan, dat hij inde hoogte sprong, het in de armen nam, er mede ronddanste en zingend in verzen uitbrak:
,.Mijn zoete kind Jezus, mijn ecnigste Hoer,
Ik wenschte te sterven van liefde tot U I En zoo ik verbrand in het vlammende meer,
Dan is 't, wat ik wensch, mijn geliefde voor U!quot;
En toen hij eens vóór de afbeelding van het kind Jezus
120
eene openlijke rede hield, stroomden vele stralen, eenige kleiner, andere grooter, uit zijne borst en stortten zich over de toehoorders uit.
God gaf daardoor duidelijk te kennen, dat de woorden des predikers waarlijk van de liefde voor het kind Jezus ontbrand waren, om eene even innige liefde voor Hem ook in de harten der toehoorders op te wekken.
Twee vrome maagden naderden op den roep van het Misklokje de eenzame woudkapel, die in de stille schaduw van overoude linden stond. Zij woonden aldaar de riering van het hoogheilig Offer met groote godsvrucht en aandoening bij. Zij waren in verheven beschouwing en aanbidding verzonken.
Toen nu de ordebroeder bij de Communie zacht bad, werd hij in den geest verrukt, en zag dat een heilige engel van den hemel neerdaalde, een uit roode rozen gevlochten krans droeg en hem op het hoofd van een dier maagden zette. Daarop zag hij, hoe een andere engel ook een krans, die uit witte rozen gemaakt was, op het hoofd van het tweede meisje zette.
Na afloop van den godsdienst vroeg hij aan de eerste, waaraan zij, gedurende de heilige Mis, gedacht had. Zij antwoordde: //Ik heb aan de doornenkroon gedacht, waarmede het hoofd onzes Heeren gekroond was, zoodat er bloed uit stroomdequot;. En de broeder zeide tot haar: „Ik zag gedurende de heilige Mis een engel van den hemel nederdalen, die een uit roode rozen gevlochten krans droeg, welken hij u zacht op het hoofd zette.
En hij vroeg der tweede, wat ook zij gedurende de viering der heilige Mis gedacht had. Zij antwoorde: «Ik heb aan de kindsheid onzes Heilands gedacht en aan Zijne onschuld en hoe onuitsprekelijk zoet het Christuskindje geweest moet zijn.quot; — En tot haar sprak de broeder: „Ik zag gedurende de heiligen Mis een engel van den hemel
121
nederdalen, die u met een krans van witte rozen naderde en hem u zacht op het hoofd zette.quot;
Heilige verbazing trof de maagden, en zij beloofden in haar hart den lieven Heiland, immer en immer naar zulke engelenkransen te zullen streven.
Het verlangen — Jezus als kind te zien.
De zalige Aemiliana, eene burgerdochter uit Florence, werd, toen zij nauwelijks twee en twintig jaren oud was, reeds weduwe, en leidde en zeer godvruchtig leven, dat zij met de bloemen des gebeds, des heiligen stilzwijgens en der Christelijke openhartigheid ongemeen fraai versierde.
In den innigsten omgang met haar Heiland — rees in haar hart met andere hemelsche wenschen ook het verlangen op, dat zij toch slechts eene enkele maal den lieven Jezus in de gedaante mocht zien, toen Hij nog een kind en pas drie of vier jaren oud was.
Zij bad den Heer dikwijls om die genade, hoewel slechts beschroomd, daar zij zich een zoo grooten zegen niet waardig achtte. Doch gelijk het dikwijls God zelf is, die den Godminnende zulk een vroom verlangen en gebed in het hart legt, zoo is Hij ook bereid, het te vervullen.
Eens bezocht Aemiliana een zieken jongen, die door zeer hevige pijnen gekweld werd, en sprak tot hem: vLiefste zoon, denkt gij aan uw lieven Heer en Heiland Jezus Christus, die aan het kruis op Golgotha ook voor u zulke groote smarten geleden heeft?quot;
De jongen antwoordde: „Ach, ik denk meer aan mijne pijnen, dan aan de pijnen des Heeren.quot;
Aemiliana zeide: „Wilt gij mij uwe ziekte geven?''
De jongen antwoordde: „Als ik ze maar kwijt was, en gij ze geheel hadt!''
Aemiliana sprak. „Moge God u de ziekte laten, als zij u ten eeuwigen leven strekt; anders moge Hij ze mij geheel geven!quot;
De jongen hernam: „Ik wil niet, dat gij ze geheel krijgt,
122
maar een deel toch; neem mij dns de piju in de zijde af, die mij kwelt, zoodat ik ze, als gij ze mij afgenomen hebt, geheel niet meer voel!quot;
Aemiliana keurde dit verzoek goed met de woorden: ,/Het geschiede gelijk gij gezegd hebt! —
De vrome dienaresse Gods verliet den zieke en begaf zich naar huis.
Op eens hield de pijn in de zijde bij den knaap op, als had men ze met de hand weggenomen; daarentegen kreeg de heilige zulke hevige pijnen in de zijde, dat zij geen oogenblik rusten kon. Eerst den volgenden dag verminderde de marteling wat.
En zij ging weer naar den jongen en smeekte: //Wilt gij mij niet ook het andere deel uwer pijnen geven ? —• Den jongen was het aanbod zeer welkom. Hij zeide dus tot haar: ,/Het geschiede naar uw wensch,quot;
Toen zij heenging, was de jongen dadelijk gezond, terwijl zij zijne smartelijke ziekte kreeg, die men toenmaals — het vliegerde vuur — noemde.
Terwijl Aemiliana nu zeer zwaar ziek lag in hare eenzame kamer, bemerkte zij op eens een wonderschoon, liefelijk kind —van omstreeks vier jaren, dat vóór haalbed speelde.
Aemiliana was er zeer blijde over en meende dat het een engel was. Zij zeide tot hem: „Lief kind, hebt gij niets te doen dan te spelen?quot;
De knaap antwoordde hoogst vriendelijk: „Wat wilt gij, dat ik anders doen zal ?quot;
Aemiliana merkte bescheiden aan; Ik zou gaarne willen, dat gij mij iets goeds van God zeidet.quot;
Toen antwoordde de toegesprokene: ,, Gelooft gij, dat het hetaami, dat iemand van zich zeiven goeds spreekt?
Met deze woorden verdween ' het kind en Aemiliana had oogenblikkelijk alle pijnen verloren en was gezond. —
123
De heilige Antonim van Padua uit de Franciscaner-orde placht met zeer bijzondere liefde en vereering de heilige kindsheid van Jezus te beschouwen.
Voor deze zijne gloeiende godsvrucht voor het Goddelijke Kind werd de heilige Antonius ook door eene wonderbare verschijning beloond en verkwikt. Gelijk namelijk de legende verhaalt, kwam eens deze godzalige man bij een gastvriend, waar hij, even als te huis in de kloostercel, in een eenzaam kamertje zijn gebed verrichtte. Toevallig ging nu zijn gastheer 's avonds nog laat zijne kamerdeur voorbij en zag door eene reet een helderen schijn er uitkomen. Vol verwondering ging hij nu dichter bij de deur, om door eene der reten de oorzaak van dien lichtglans te ontdekken. Maar hoe verbaasde hij, toen hij den monnik van een bovenaardschen glans omstraald, en vóór hem op zijn Evangelieboek het bevallige kind Jezns zag zitten, dat Antonius met zalig heerlijke blikken aanschouwde. Toen later de heilige monnik vernam, dat zijn gastvriend die hemelsche verschijning mede gezien had, verzocht hij hem, dat hij het gedurende zijn leven toch aan niemand zou openbaren.
Wegens deze verschijning wordt ook de heilige Antonius gewoonlijk met het kind Jezus afgebeeld.
Belooond verlangen naar den aanblik van het kind Jezus.
Eene vrome vrouw had onzen Heer Jezus zeer lief gehad van de kindsheid af, en bad hem op eene Kerstmis: „O, bewijs mij, mijn goedertierenste Heiland, toch de genade, en vertoon mij het zoete gelaat Uwer kindsheid.quot;
Toen de genoemde vrouw, volgens hare gewoonte, nog zeer lang alleen in de kerk gebleven was, verscheen haar een bovenmate bevallig jongetje, en vroeg haar; ,/Kunt gij het Ave Maria bidden?quot; Zij antwoordde: //Ja, dat kan ik bidden!quot; En het jongetje sprak: //Welaan , bid dan —
124
Ave Maria!quot; — Dadelijk begon de vrouw recht godsdienstig den //Engelengroetquot; op te zeggen, en toen zij de woorden gesproken had: „Gebenedijd is de vrucht uws lichaam'quot; riep het jongetje jubelend: u Die vrucht hen ikT* En hij verdween onder hemelschen geur aan hare oogen. Toen riep vol verlangen de verrukte vrouw: Kom spoedig weer, allerzoetst kind Jezus, kom spoedig weer!quot;
Deze dringende bede herhaalde de vrouw voortdurend tot den dertigsten dag.
Op den dertigsten dag verscheen haar het bevallige kind Jezus op nieuw en sprak: „Gij hebt mij lang en onophoudelijk in uw minnend verlangen geroepen; kom dan met mij en blijf bij mij eeuwiglijk!quot;
Toen overleed de vrome vrouw nog denzelfden dag, en hare ziel ging in in de eeuwige vreugde.
■Johannes Tauler verhaalt: 'Er was eene godvruchtige non, die had dikwijls en sterk begeerd, Christus onzen Heer te zien als een teeder kindje. En toen zij eens in hare godsvrucht voor God knielde, verscheen haar onze Heer en Heiland als een klein kindje in een pak stekelige dorens ingewikkeld, zoodat het haar niet ten deel kon vallen, of zij greep ernstig in de doornen.
Ja, ja, slechts de doren weg des lijdens, voert tot Jezus Christus!
Het afgebroken boekje van iet kind Jezus.
De zalige Livinus uit de Minorieten-orde bevond zich te Caïro, om den Christenen aldaar als zielzorger te dienen. In zijne vrije uren schreef hij een boekje tot lof van het kind Jezus en Diens gebenedijde Moeder. Doch een of ander voorwendsel, misschien eene onbestendigheid gaf aanleiding, dat hij dit werk staakte en er zich niet verder mede bezig hield.
In den tijd, waarin Livinus aan dit lieve boekj.e schreef
125
was hem meermalen de heilige Moeder Gods met het kind Jezus verschenen; doch toen hij zijn vroom werk ter eere der kindsheid van Jezus afgebroken had, verscheen hem Maria nogmaals, maar zonder haar goddelijken Zoon. Op dit gezicht riep Livinus droevig uit: O heilige Moeder, waar hebt gij toch uw Zoon, mijn Heer, gelaten?quot; En de Maagd antwoordde: „Hij verwijderde zich van u, omdat gij uw tot Zijn roem begonnen werk verlaten hebt! Neem dit vrome werk weer op en mijn Jezus zal zich niet alleen op nieuw aan u vertoonen, maar Hij zal u daarbij nog den martelaarspalm schenken, die toch het doel van al uwe wenschen is!quot; — Livinus nam onverzuimd zijn afgebroken werk weer op en maakte het af, waarop hij het verlangen naar den martelaarsdood nog slechts vuriger in zich voelde branden, totdat hij hem eindelijk in het jaar 1345 te Caïro door de handen der ongeloovi-gen ontving.
Het aan het kind Jezus ontroofde kruisje.
De zalige Agnes van Monte Politiana gevoelde, om zoo te zeggen, van de wieg af, eene waarlijk innige liefde en godsvrucht voor het kind Jezus en Zijne gebenedijde Moeder, zoodat zij te hunner eer den Engelengroet reeds onophoudelijk snapte of stamelde, toen zij hem nog niet goed uitspreken kon. In den bloei harer jaren, — het was op het feest der Hemelvaart — toen Agnes juist bad, bracht de heilige Maagd haar goddelijken Zoon in de gedaante van een kind van den hemel en legde Hem in hare armen. De gelukzalige Dominicaneres (tot die orde behoorde Agnes toenmaals) werd niet moede, de wondervolle bevalligheid en onschuld te beschouwen en te bewonderen, die op het gelaat des Kinds schitterden, hetwelk de engelen vroeger te Bethlehem aanbaden.
En terwijl Agnes door de beschouwing van een zoo hemelsch verrukkelijk voorwerp opgetogen was, bemerkte zij om den hals van het goddelijk kind een klein kruisje,
126
dat aan een snoer hing. Op het oogenblik nu, dat het kind Jezus zich scheen te willen verwijderen , greep zij haastig het kruisje, om het als dierbaar aandenken te bewaren. De Zoon der Maagd zag den roof, glimlachte en liet Agnes begaan. — Na haar dood in het jaar 1317 legde men dit kostbare kruisje in een reliquarium en bewaarde het met groote zorg. — Het wordt jaarlijks op den lstlt;m Mei ter vereering ten toon gesteld.
Het weggeschonken kleed van het kind Jezus.
Zuster Margaretha van het kruis, de dochter van den Duitschen keizer Maximiliaan II, was eene groote vereerster van liet kind Jezus. In den heiligen nacht hief zij, vóór de in het Clarissenklooster te Madrid geplaatste krib geknield, zeer fraai het ,/Gloria in excelsis Deo!quot; aan; hare oogen schitterden van tranen wegens de overgroote blijdschap barer feestelijk gestemde ziel; zij kon toch het Christuskindje op hare armen dragen en wiegen en als eene moeder met het Lieve Kind praten ; zij zeide, dat zij zich thans in den stal te Bethlehem bevond als eene dienstmaagd harer lieve Vrouw en Meesteres; nu en dan leefde zij in zulke heilige verrukking, dat zij zelfs niets meer van hare omgeving opmerkte. Nooit vergat zij ook ter eeie der u heilige familiequot; eene arme familie te kleeden en te spijzen.
Eens had zij reeds alles, wat zij bezat, aan armen uitgedeeld, toen men nog een ongemeen slecht gekleed kind aan de kloosterpoort bracht. Margaretha nam het kind Jezus in de krib zijn verguld kleed af en gaf. het aan het arme kind met de woorden: Veroorloof mij; mijn schoon kind Jezus, dat ik Uwe kleederen wegneem, ik wil niet, dat Uwe armen ontbloot gaan, want Gij lijdt hunne ontblooting mede; ik weet, dat Gij er mede tevreden zijt, dat ik Uw kleed aan dat arme kind geef, en dat het Uwe blijdschap is!quot; —
127
De heilige Bonifacius, die in het jaar 1451 stierf als bisschop van Lausanna, was eerst Cistercienser-monnik en van het begin af een warm vereerder van het geheimenis der kindsheid van Jezus. — Op een Kerstdag, toen Bonifacius ziek lag en dus met de andere broeders de Vroegmis niet bezoeken kon, bleef hij zeer bedroefd in zijne cel en beklaagde zich bij de Moeder Gods bitter over deze afgescheidenheid, die hem juist heden niet vergunde, het zoete kind Jezus in het hoogheilige Sacrament op het altaar te aanbidden. Om zijn kommer weg te nemen, verwaardigde hem de allerzaligste Maagd met hare verschijning en bracht haren genaderijken Zoon, den verlangde der volkeren, op hare armen mede, naar de mysteriën des verheven feestdags in doeken gewikkeld. Zij zette het kind Jezus op het bed des zieken en het Goddelijk Kind strekte zijn armpje uit, om den sluiei1, die Hem het hoofd bedekte, weg te nemen en daardoor den monnik dat ongemeen liefelijk gelaat te toonen, dat in den hemel de wellust der engelen is. In zijne verrukking riep hij: «Al ware in den hemel ook anders geheel niets, dan dit aanbiddenswaardige gelaat, liet zou niet te veel zijn, alle bedenkelijke kwalen hier beneden te lijden, om het eenmaal te mogen zien!quot;
Het kind Jezus tot erfgenaam benoemd.
Pater Patrignani verhaalt, dat eens te Messina een jongen van voorname geboorte, met name Dominicus Ansalone leefde.
Deze jongen placht zeer dikwijls in de hoofdkerk aldaar een beeld te bezoeken, dat Maria met het kindje Jezus op den arm voorstelde. En de vrome jongen vatte voor dit beeld eene ongemeen groote liefde op.
Daarop kwam het met hem tot sterven.
Hij smeekte nu ten dringendste zijne ouders, dat aij
128
hem toch het geliefde beeld van het kind Jezus zouden laten brengen. Men vervulde zijn wensch en zeer tevreden legde de jongen het Kind in zijn bedje, keek het meermalen vol liefde en godsvrucht aan, en sprak van tijd tot tijd, nu tot het Kind gewend: «Mijn Jezus ontferm U mijner'', en dan tot de omstanders: „Ziet toch, ziet toch, hoe schoon deze mijn lieve kleine Heiland is!quot;
In den laatsten nacht zijns levens riep hij zijne ouders en zeide eerst in hunne tegenwoordigheid tot het heilige Kindje: „Mijn Jezus, ik benoem U tot mijn erfgenaam!quot; Toen verzocht hij zijn vader en zijne moeder, dat zij na zijn dood van de kleine som gelds, die hij bespaard had, negen heilige Missen zouden laten lezen, en van hetgeen er dan nog overbleef, voor zijn erfgenaam, het zoete kind Jezus, een schoon kleed laten maken.
Vóór zijn afsterven hief hij nog eens de oogen op en riep met vroolijk gelaat: „O hoe schoon, hoe schoon is mijn Jezus!quot; En na die woorden stierf hij.
De ouders vervulden met aandoening het testament van hun godzalig kind. —
De zalige Margantha van Castello, in Italië, beschouwde zeer dikwijls de liefde, de nederigheid en de armoede van het kind Jezus in zijne menschwording. — Toen zij na haar dood geneeskundig ontleed werd, vond men in haar hart een kostelijk edelgesteente, waarin op het kunstigst de geboorte van Jezus Christus afgebeeld is, gelijk de heilige Maagd Maria vóór de krib op de knieën ligt. En dit wonderbare edelgesteente wordt tot op dezen dag aldaar in de kapel van den heiligen Dominicus bewaard.
Uit; Vertellingen uit Zwaben, van Ernst Meier.
Een boer met name Fndolin Luïb van Fulgenstadt ging
129
gewoonlijk, als hij den geheelen dag hard gewerkt had, des naclits nog van Fulgenstad naar de kerk te Ennetach, om aldaar zijn gebed te verrichten. Dikwijls, wanneer hij daar zeer vermoeid aankwam, verschenen hem de H. Moeder Gods en Jezus Christus als herder, om hem te troosten.
Luib had ook twee ossen in den stal en hield er veel van, wijl ook bij de krib van het Christuskind te Bethelem een os gestaan had.
Op een avond vroeg de eene os aan den anderen: ,/Wat zullen wij morgen werken ?quot; Toen antwoordde deze: ,/Wij zullen onzen meester naar het graf brengen!quot;
Luib hoorde dit, bereidde zich godvruchtig tot den dood voor en stierf, en werd in eene doodkist op een wagen geladen en aan de ossen overgelaten, die hem vóór de kerk te Ennetach brachten; daar werd hij toen begraven en boven zijn graf later eene kapel gebouwd, die aan den vromen „Luiberlusquot; of het „vrome hoertje,quot; gelijk men hem gewoonlijk noemt, gewijd is.
De twaalf geteimenissen der heilige Kindsheid van Jezus.
Opdat de Christelijke geloovigen dikwijls de geheimenissen zouden beschouwen der menschwording, der geboorte en alle overige die op de heilige kindsheid van onzen goddelijken Verlosser Jezus Christus betrekking hebben, Hem de schuldige dankbaarheid bewijzen, en Hem navolgen in de deugden, met welke Hij als Kind ons heeft voorgelicht, heeft paus Pius VII, bij decreet Urbis et Orbis der heilige Congregatie van de aflaten, van 23 November 1819, ten eeuwigen tijden een vollen aflaat op den 25 van elke maand verleend aan hen, die na afgelegde waarlijk rouwmoedige biecht en het ontvangen der H. Communie op denzelfden dag der maand, in welke kerk of openlijke kapel ook, waarin de vrome oefeningen ter eere van het allerheiligste kind Jezus gehouden worden, de viering van de twaalf geheimenissen zijner heilige kindsheid bijwonen en de daarop
A. lluNGAKi. Kerstklokjp. II. 9
130
betrekkelijke gebeden naar de meening des lieiligen Vaders verrichten. Op gelijke wijze heeft Pius VII ten eeuwigen tijden een aflaat van 300 dagen verleend, en wel voor éénmaal daags, aan hen, die voor zich alleen de genoemde oefeningen met rouwmoedig hart houden. — Deze aflaten kunnen ook de zielen in het vagevuur worden toegevoegd ').
De vereeniging der heilige kindsheid van Jezus.
Eenvoudig en bescheiden, gelijk de kindjes zeiven, die zij eigenlijk ten doel heeft, trad deze vereeniging in het leven; zij ontstond in het jaar 1843 te Parijs, en werd gesticht door Charles Auguste de Forhin-Janson, bisschop van Nancy en Toni, primaat van Lotharingen, een man, die een gloeienden ijver voor de eer Gods in het hart droeg, en wiens leven een onophoudelijk werken en lijden voor de eer Gods en de uitbreiding van Zijn rijk op aarde geweest is. Het harde lot dier ongelukkige kinderen in de Heidensche landen, vooral in China, welke bij honderden en honderdduizenden in de zee en in rivieren verdronken, of den honden en zwijnen voorgeworpen worden, heeft in zijne ziel het diepste medelijden opgewekt; langen tijd hield hij zich met het denkbeeld bezig, of het niet mogelijk zou zijn, ten minste aan een aantal dier kinderen liet heilige Doopsel te verschaffen, als men ze niet aan den dood ontrukken kon; en diegenen, welke van den dood gered worden, op te voeden en uit hen werktuigen dei-eeuwige zaligheid voor die diepgezonken volken te maken, door hen tot leeraars, geneesheeren, katecheten, tot priesters en missionarissen op te leiden. Doch hij meende, dat zulk eene groote ellende slechts door de vereenigde krachten van velen bestreden kon worden; hij wenschte, dat zich eene vereeniging zou vormen, waarin de Katholieke kinderen van alle landen intraden, om met hunne
i) Men vindt deze godsdienstoefeningen in bijzondere boekjes, die in elk der afzonderlijke bisdommen worden uitgegeven.
131
kleine giften en hunne onschuldige gebeden die arme kinderen der ongeloovigen te hulp te komen.
Met dit denkbeeld begon hij aan het werk; alles ging met wonderbare vlugheid; hij schroomde geene inspanning van geest noch lichaam, hij spaarde noch geld noch woorden, hij wendde zich bijna tot alle bisschoppen van Frankrijk, tot de patriarchen van het Oosten. Met dit doel doorreisde hij geheel België. Hoog en laag, zelts de koning begunstigde deze onderneming en plaatste zijn eigen kinderen aan het hoofd der vereeniging. Hij betrad de kansels, en de zalving, de liefde, de brandende ijver, de indruk, dien zijn woorden maakten, alles was geschikt om dit werk te bevorderen en te verzekeren, waaraan hij zijn vermogen, zijn tijd, zijne rust en gezondheid geofferd had. Deze nieuwe Vincentius van Paulo heeft zich geheel voor de heidenkinderen overgegeven. Welke moeder was niet tot in haar binnenste bewogen, welke vrouw niet tot tranen geroerd, als hij haar zeide, hoe die arme schepsels met een dierlijk bijgeloof, barbaarsch zonder medelijden, zonder reden, vermoord worden. Naar Parijs teruggekeerd, wijdde hij zijn paleis voor de vergaderingen der vereeniging, en wilde toen naar Beieren en Oostenrijk gaan, om de vereeniging ook daar aan te bevelen. Zijn plan was, zelf naar China te reizen, om met zijn zweet of ook met zijn bloed die volken tot de waarheid te leiden. Maar de Heer had het anders besloten; hij verviel in eene ziekte, van welke hij niet meer opstond. Nog stervend waren zijne laatste woorden aan de vereeniging gewijd. Deze ijverige bisschop heeft in zijn laatste jaar een krijgsleger van kinderen aangeworven, om hot trotsche China te veroveren en er den afgodendienst te vernietigen. Zij, zonder andere wapenen dan hunne onschuldige handjes, die zij ten hemel verheffen, slechts met hunne reinheid en onschuld, hun maandelijks penninkske, hun gering gebed en het kindje Jezus aan het hoofd, zullen ook, als de kleine David, den grooten Goliath verslaan.
9*
132
De vereeniging heeft voornamelijk de geheele bekeering van China op het oog; het doel is groot, verheven, onmetelijk; maar het steunt op het geloof, dat bergen verzet, is sterk in de hoop, die nooit beschaamt, kennende de wonderen der Christelijke liefde, die het sterke overwint door hetgeen zwak is, in den naam van het kindje Jezus, op wiens nadering reeds de Egyptische afgodsbeelden verstomden en in puin ter aarde vielen. De vereeniging legt de bijl aan den wortel, en zal niet ophouden, eer de boom van den afgodendienst op den grond valt. China is zeer groot (het getal zijner inwoners bedraagt 300 millioen), zijn bijgeloof is oud en ingeworteld, zijne wetten zijn onveranderlijk, zijne zeden barbaarsch: maar Katholieke kinderen zijn ontelbaar, het gebed der kinderen is zeer machtig; hunne zwakke aalmoes is toereikend om geheel China met missionarissen te overstroomen. Daarom schroomt de vereeniging ook niet, de bewering uit te spreken, dat men in latere tijden zeggen en lezen zal: dat de Christelijke kinderen China overwonnen en het tot Jezus Christus gebracht hebben.
De goddelijke Voorzienigheid beschikte het zoo , dat bijna gelijktijdig in het jaar 1839 in China eene vereeniging van Katholieke Chineezen ontstond, onder den naam: z/Engelsch Genootschap.quot;
Alexandra, de koninklijke prinses van Beieren verhaalt:
De dertienjarige Marie was het kind van welgestelde ouders. De schoone zomermaanden werden door de familie meestal op hun landgoed doorgebracht, waar het eene vermaak met het andere afwisselde, zonder dat iemand zich ernstig aan den arbeid wijdde. Doch Marie wilde een eeuwigen feestdag hebben en de herfst- en wintermaanden, die als tot den arbeid in het bevallige kamertje uit-noodigen, ook verbeuzelen, of de uren ten minste slechts
133
met lezen verdrijven. Tegen eiken handenarbeid legde zij een grooten weerzin aan den dag. Te vergeefs beijverde men zich door een goed voorbeeld, liefderijke vermaningen, door voorstellingen, dat toch die werken een deel der vrouwelijke roeping uitmaken, door belofte van aangename geschenken, haar neiging hiertoe in te boezemen; de eenmaal opgevatte tegenzin bleef en dikwijls kostte het haar beete tranen, als zij een onderhoudend boek of eenig speelgoed met de naald verwisselen moest. Zelfs de nadering van het Kerstfeest kon geen genoegen in het werk bij haar opwekten, ofschoon in dien tijd zooveel handen bezig zijn, om kleine genoegens en verrassingen er voor gereed te maken, waartoe menig nachtelijk uur besteed wordt, hetgeen wel den glans van meer dan één oog moge verdonkeren; maar weinig weegt dat op tegen den straal der blijdschap, die daarvoor in het hart schittert!
Nu is het hoogheilige Kerstfeest, die aan geestelijke en aardsche genoegens zoo rijke dag, aangebroken, de morgenzon verlicht vriendelijk Maries blauw kamertje en wekt haar met fraaie beloften voor den avond. Na ongeduldig wachten nadert ook deze en Marie zweeft, van blijdschap bijna gedragen, de helder verlichte kamer binnen. Bovenal bewondert zij den in een lichtglans stralenden Kerstboom, rijk versierd met vergulde noten, roodwangige appelen, kruidkoeken en bont, veelvoudig gevormd suikergoed. Toen beschouwt zij nieuwsgierig de overige geschenken, die op eene tafel uitgebreid liggen. Hoe beviel haar het daarnaast staande, uit teenen sierlijk gevlochten tafeltje, waarop eene kristallen schaal stond, in welke meerdere goudvisschen vroolijk zwommen, omringd van zes bloeiende bloempotten, zoodat men bijna meende, dat de lieve zomer reeds weer teruggekeerd was. Maar nog één geschenk viel haar dadelijk in het oog; het was eene sierlijke doos; daarin lag een geheel toestel tot het maken van bloemen en fraai, fijngekleurd papier in alle tinten van rozen, anjelieren, viooltjes en andere bloemen; en ook
134
parelen, zijde, gouddraad en een elegant ingericht werkdoosje ontbraken niet. Op dit gezicht trad Marie terug, want zij gevoelde oogenblikkelijk, waarom zij dit geschenk gekregen had, en de nooit overwonnen afkeer van den arbeid ontwaakte op nieuw in haar. Dadelijk wendde zij zich naar een fraaien witten hoed en een winterkleed, welke er naast lagen, en greep haastig een hemelsblauw ingebonden boekje op met den titel: „De annalen der kindsheid van Jezusquot; — Gretig bladerde zij daarin. Dus hadden de lieve ouders ook hare bijzondere liefhebberij voor boeken niet vergeten! hoe verheugde haar dit! — Hoe verder zij in het boekje las, des te meer werd hare nieuwsgierigheid opgewekt, en het denkbeeld beviel haar zoo goed, dat duizenden kinderen, zoowel uit vorstenhuizen als uit bemiddelde en zelfs behoeftige familiën, zich vereenigen, hunne maandelijksche centen bijeenbrengen, dikwijls het avondeten er aan geven of hun zakgeld belangeloos besteden, om de arme, voor de zwijnen geworpen Chineezen-kinderen, die door barmhartige missionarissen opgezocht worden, tot goede menschen en Christenen te vormen.
Marie, die een zeer goed, week gemoed bezat, was van deze vereeniging zoo bezield, dat zij dadelijk besloot, er op den geboortedag van het kind Jezus in te gaan. Nu hield haar de gedachte zeer ijverig bezig, wat zij doen kon, om eene zeer groote gave te brengen. — Daar viel haar blik op het werkdoosje met het rijke toebehooren — en als een zonnestraal kwam het haar in den zin, onder hare vele vriendinnen en medeleerlingen eene loterij ten voordeele der vereeniging te houden.
Dadelijk deelde zij dit plan aan hare ouders mede en deze lachten vriendelijk en aanmoedigend, terwijl in den ijver des gespreks de wangen van het meisje bloosden en zij geheel niet eindigen kon, alles voor zich op te sieren. De moeder beloofde zelis hare medewerking, doch op uitdrukkelijke voorwaarde, dat Marie trouw moest mede doen. In
135
dat voorstel stemde het opgetogen meisje met blijdschap in en doorzocht nu dadelijk den voorraad, die voor welke naald gereed gemaakte zakdoeken, eene begonnen geldbeurs, voorgeteekende halskraagjes en nog verscheidene voorwerpen, behalve de reeds genoemde, bevatte.
Den volgenden dag reeds was de opname in de Veree-nigiug der Kindsheid van Jezus geschied en Marie deelde aan hare vriendinnen het plan mede, dat ongemeen levendige instemming vond. Zij kon bijna den eersten werkdag niet afwachten, om dadelijk met den arbeid te beginnen. Daar zat nu het goede meisje van 's morgens vroeg tot 's avonds en borduurde, naaide en breide met een ijver, dat hare wangen dikwijls gloeiden. De werkuren schenen haar veel te kort, en zij zou ze gaarne in hare vlucht gestremd hebben. De moeder moest haar bijna tot eene wandeling dwingen, en de anders zoo vermaakzuchtige Marie begroette blijde een regendag, die haar belette uit te gaan.
Toen de vastetijd kwam, lagen er een aantal allerliefste kleine werkjes gereed en de speelmakkertjes vermeerderden met eiken dag de tentoonstelling. De dag der verloting kwam; welk een vreugdefeest was het voor Marie en hoe zalig sloeg haar hart, toen er niet minder dan 150 gulden ingekomen waren. Jubelend bracht zij deze som met nog twee harer vriendinnen aan den pastoor die haar allen daarvoor den rijksten hemelzegen beloofde.
Die zegen was ook reeds over Marie gekomen, en wel in den nu ontwaakten iverUnst. Zij had leeren inzien, dat het werk niet alleen groot nut, maar ook ongemeen veel vreugde Schenkt; dat het de verveling verdrijft en aan het hart een aangenaam en beloonend bewustzijn verschaft. Dikwijls zegende zij haar hemelsblauw boekje en hief het op tot aandenken aan dien Kerstavond.
Moge dit verhaal de jonge lezers opwekken, even als Marie, het werk lief te krijgen; maar moge het hen tevens
136
ook uHnoodigen, even zulke, geestdriftvolle leden dezer reree-niging te worden en het lieve kind Jezus en alle arme kinderen lief te hebben lquot;
Het Kerstgeschenk voor de Heidenkinderen.
Op een Kerstdag tegen den avond, toen men reeds de lichten opstak, trad een knaapje van omstreeks zes zeven jaren de kamer van den pastoor te T. binnen. Buiten sneeuwde het juist zeer sterk, ook het geringe gewaad van het kind was geheel met sneeuw bedekt.
,/Mijnheer de pastoor,quot; zeide de kleine, vier kreuzers in kopergeld op de tafel leggende, ,/ik wilde gaarne ook iets geven voor de arme Heidenkinderen; niet waar, gij zendt het spoedig weg?quot;
De pastoor kende den jongen. Hij was het kind eener zeer arme waschvrouw, wie het zeer moeielijk viel om zicli en hare kinderen van hare geringe verdiensten te onderhouden.
„Wel, mijn jongen,quot; vroeg de geestelijke, „waar hebt gij toch dat geld vandaan? heeft uwe moeder het u geschonken ?quot;
„Neen,quot; zeide de kleine, „moeder heeft zelve niets, ik heb het verdiend.quot;
„En hoe hebt gij dat aangelegd?quot;
„Ik heb beenderen geraapt, welke vóór de huizen lagen, en die in de lijmfabriek verkocht; daar heb ik voor een mandje vol een penning, soms ook twee gekregen.quot;
„Maar zoudt gij niet op het hoogheilige Kerstfeest liever zoet gebak of iets anders fraais voor u zeiven voor uwe vier kreuzers hebben willen koopen ?quot;
De kleine schudde ontkennend met het hoofd.
„Heeft u soms uwe moeder of iemand anders iets voor het Kerstfeest geschonken?quot;
De kleine schudde weer met het hoofd.
„Nu,quot; sprak de pastoor verder, „en toch hebt gij uw
137
geld niet voor u zelven willen behouden en besteden, maar gij wilt het zoo ver over de zee zenden naar de Heidenkinderen, die gij geheel niet kent?quot;
Het kind bezon zich eenige oogenblikken, keek nog eens naar zijne vier kreuzers en zeide toen: „Mijnheer de pastoor , moeder heeft mij gezegd — wij hebben toch op den Kerstdag een fraai present, al zijn wij ook arm, want ons wordt de Heer Jezus van uit den hemel geschonken; maar de Heidenkinderen hebben geheel niets; dus moeten de Christenkinderen mede daartoe bijdragen, dat men den Heidenkinderen den lieven Heer Jezus kunne schenken lquot;
Geroerd schudde de pastoor den kleine de hand en schonk hem een van goud schitterend beeldje, het Christuskind in den stal te Bethlehem voorstellende. De knaap zag hem dankbaar en vriendelijk in het gelaat en sprong toen vroolijk weer naar buiten, door de sneeuw, naar de hut zijner arme, maar vrome, en daarom in God rijke moeder.
HET FEEST VAN DEN HEILIGEN STEPHANUS. DEN EERSTEN MARTELAAR.
Een bevallig feestwoord.
Hoe roerend is de naaste omgeving der heilige krib met het goddelijk kind Jezus. Daags vóór Kerstmis vertoont ons de Kerk in de eerste ouders Adam en Eva de menschelijke zwakheid in haar treurigste gevolgen; en daags na Kerstmis in den heiligen Stepkanus de Christelijke sterkte, die met het geloof en de genade de wereld zegerijk overwint en triomfeerend in den glorie van God, den Drieëenige, zich verheft.
Van hem nu, in wien Christus Jezus waarlijk gestalte verkregen heeft, zegt in zijne feestrede zoo verheffend de heilige Fulgentins, bisschop van Ruspa:
„Gisteren vierden wij de tijdelijke geboorte van onzen eeuwigen Koning; heden gedenken wij het met de zege bekroonde lijden van den strijder; want gisteren heeft onze Koning, aangedaan met het gewaad des vleesches, uit den maagdelijken schoot voortkomende, zich verwaardigd de wereld te betreden; heden is de strijder uit de tent des lichaams, met lauweren prijkende, ten hemel opgevaren. De eerste kwam aangerukt in de majesteit der eeuwige Godheid, omgordde zich met het vleesch der dienstbaarheid, en betrad het strijdperk dezer wereld; de laatste wierp de vergankelijke rusting des lichaams af en steeg als eeuwige heerscher op in de hemelsche woningen.
139
De eerste daalde neer in het vleesch gehuld, de laatste ging naar boven, met bloed gekroond; wederom steeg deze op, gesteenigd door de Joden, terwijl gene neergedaald was onder den jubel der engelen. „Eere zij God in den hooge!quot; hebben gisteren vreugdedronken de heilige engelen gezongen, heden hebben zij juichend den heiligen Stephanus in hun midden opgenomen. Gisteren kwam de Heer uit den schoot der Maagd, heden verliet de strijder den kerker des vleesches. Gisteren was Christus voor ons in doeken gewikkeld, heden wordt Stephanus door Hem met het kleed der onsterfelijkheid getooid. Gisteren omsloot de nauwe ruimte der krib den Heiland, heden neemt de onmetelijkheid des hemels den zegevierenden Stephanus op. Alleen daalde de Heer neder, om velen te verhoo-gen; vernederd heeft zich onze Koning, om Zijne strijders te kronen; en Hij, die den schoot der Maagd voor Zijn lichaam bereid had, opende den bloedgetuige de poorten des hemels. Christus, de Heer, versmaadde het niet, in te gaan in de beperkende nederigheid der maagdelijke behuizing , ten einde de ziel van Stephanus in te voeren in de onmetelijke verhevenheid des hemels.
Intusschen moeten wij ook erkennen, met welke wapenen Stephanus de woede der Joden overwint, dat hij met een zoo heerlijken triomf verwaardigd werd; want niet van geringe waarde is zulk eene deugd, zulk een zegejubel. Niet in verachtelijke wapenrusting moet hij opgetreden zijn, die door vele vijanden niet overwonnen kon worden. Aan hem schitterde het eereteeken eener onoverwonnen deugd, die noch het geknars der wreedheid vreesde, noch onder de steenworpen der roekeloosheid bezweek. Want zoo onverschrokken bleef hij onder de uitvallen der woede, zoo op God vertrouwende onder de martelingen der steenworpen, dat hij het ongeloof der Joden vol moed bestrafte, en met een zacht hart voor zijne steenigende moordenaars bad.
Het was de liefde, welke gave Jezus Christus van den
140
hemel bracht, opdat zij de menschen tot gemeenschap met God zou voeren. De liefde dus, die Christus zelf van den hemel op aarde bracht, verhief Stephauns van de aarde naar den hemel. De liefde, die in den Koning voorschitterde , volgde stralend in den strijder na.
O allerwege wonderbare macht des Verlossers! O eeuwige, lofwaardige genade des Heilands! Hij bewees in de Moeder het wonder der eeuwige maagdelijkheid, en bevestigde in den martelaar de kracht der onoverwonnen liefde. Ongedeerd bleef de onschuld in de Maagd, on-overweldigd de kracht der liefde in den bloedgetuige; gelijk in de Moeder des Heeren de maagdelijkheid niet vernietigd kon worden, zoo kon ook in de borst des martelaars bij den aandrang der woedende schaar de liefde van Christus niet verwonnen worden. Om dus de kroon zijns naams te bevechten, streed Stephanus (de Bekranste) met de wapenen der liefde en behaalde overal de zege. Krachtens de liefde Gods werd hij door de woest dreigende Joden niet overweldigd; krachtens de liefde tot den naaste bad hij voor zijne pijnigers. Door de liefde vermaande hij de dwalenden, zich te bekeeren; door de liefde bad hij voor de steenigers, dat zij niet gestraft mochten worden. Steunende op de macht der liefde, overwon hij den gruwzaam woedenden Saulus, en die op aarde zijn vervolger was, werd in den hemel zijn medegenoot. Juist die heilige en onvermoeide liefde wilde door geheel verkrijgen, wat zij door vermaningen niet kon afsmeken.'* —
De heilige Stephanus is dus het verwezenlijkte Evangelie in de heilige Gods- en naastenliefde!
De heilige Stephanus is de eerste onder de heilige martelaars, Protomartyrus; waarom men ook op alle oude kerkbeelden, waarop de martelaars onder de hemelsche heirscharen voorkomen, hem aan het hoofd hunner rijen
141
ziet — als hun aanvoerder en hertog. — De heilige Chry-sostomus riep uil: „Stephanus is de eerste der martelaars; Stephanus voert het leger der bloedgetuigen aan; 'hij heeft voor het nog warme bloed zijns Heeren als heilbegeerig strijder zijn bloed vergoten!quot;
De geschiedenis der Apostelen schildert zijn dood met de woorden: ,/Toen hij dit gezegd had, ontsliep hij in den Heerquot;, 7 ; 59. Hierover spreekt de heilige Augus-tinus zijne bewondering uit met de woorden: „O slaap des vredes! Wat is rustiger dan die slaap? Wat vreedzamer dan die slaap? Hoe ging hij tot zijne vrienden, die zijne vijanden zoo bemind heeft?!quot;
Koning David betuigde reeds in liet Oude Verbond: //Kostbaar in de oogen des Heeren is de dood Zijner heiligen!quot; Ps. 115 : 6. — Hoe kostbaar moet dan in het Nieuwe Verbond de dood des eersten martelaars in de oogen des Heeren geweest zijn! Zinrijk is daarom de voorstelling van den marteldood des heiligen Stephanus op eene overoude schilderij; men ziet namelijk, terwijl zijn lichaam beneden op aarde door de steenworpen geheel verpletterd wordt, hoe zijne ziel — als klein kind met een kruisje in de hand — boven door de engelen des hemels liefdevol ontvangen wordt. —
Van ouds heet de bloedroode cornalijnsteen ook de „heUigen Stephanus-sfeenquot; met de meest bepaalde betrekking op den heiligen martelaar, van wiens bloed hij, terwijl het op hem neervloeide, gekleurd moet zijn. —
De vroegere pastoor aan den hoogen dom te Ments, Joseph Nickel, eindigde zijne verheven predikatie over dezen martelaar met de woorden: ,/Reeds achttien honderd jaren vereert de Kerk den heiligen Stephanus en de Christenheid kan vele majestueuze tempels aanwijzen, die den naam van dezen grooten, vereerenswaardigen, eersten martelaar dragen en den roem en de eer van dezen diaken verheen verkondigen. Voorwaar! de steenen, die hein eenmaal den dood brachten, hebben zich nu gewillig gevoegd tot zijne
142
vereering, tot gedenkteeken van zijn roem, opdat zijn naam en zijne daad onder ons steeds in onvergetelijk aandenken voortleven I1' —
Het vinden van de reliquieën des heiligen.
In het jaar 415 na de geboorte van Jezus Christus behaagde het God, Zijn geloovig volk met bijzonderen he-melschen troost te verheugen, de wonderen zijner genade en goedheid voor aller oogen te vernieuwen , het geloof en de godsvrucht op nieuw te verlevendigen, het dwaalgeloof te beschamen en het ongeloof op de goddelijkheid des Christendoms opmerkzaam te maken, en wel —- door het verbleekte gebeente des heiligen aartsmaartelaars Sfephanuft, die in de laatste dagen zijns levens vol was van een geest, dien niemand weerstaan kon. Voor God leven toch al Zijne heiligen en Hij waakt zelfs over hunne gebeenten, wijl zij Zijn eigendom en wijl zij tot Zijne verheerlijking bestemd zijn.
Het graf van den heiligen Stephanns was in den storm der zware vervolgingen tegen den godsdienst van het H, kruis in vergetelheid geraakt, zelfs de plaats, waar liet eerwaardige gebeente rustte, was niet meer bekend. — Doch in het vlek Caphargamala, omstreeks drie Duitsche mijlen van Jeruzalem, stond eene kerk, waarin een eerwaardig priester, met name Incianus, den lieiligen dienst waarnam. En door dezen vromen man Gods vond men het kostbare kleinood.
Het vinden geschiedde op de volgende wijze:
Op een Vrijdag, den derden December, in het jaar 415, onder het zesde consulaat van Honorius en onder liet zesde van Theodorius den jongeren, omstreeks negen uren 's avonds — sliep Lucianm, naar zijne gewoonte, in de sacristie bij de doopvont, ter bescherming van liet kerkgereedschap. Half ontwaakt zag hij op eens een eerwaar-digen grijsaard van liooge gestalte en van wonderbare
143
schoonheid. Die grijsaard had een langen, witten baard en een wit gewaad met gouden kruisen bezet en droeg een gouden staf in de hand. Toen hij Lucianus genaderd was, riep hij hem driemaal bij zijn naam en beval hem naar Jeruzalem te gaan en aan bisschop Joannes te zeggen, dat hij komen moest, om het graf te openen, waarin de reliquieën van den heiligen Stephanus en nog eenige andere dienaars van Jezus Christus zich bevonden, opdat door deze Gods ontfermingen verheerlijkt werden. Lucianus vroeg den oude naar zijn naam. En hij antwoordde: /,1k ben Gamaliel, die den heiligen Paulus in de wet onderwezen heb. Aan den oostkant in het graf ligt Stephanus, dien de Joden vóór de stadspoort tegen het westen gesteenigd hebben. Zijn lichaam lag daar één dag en één nacht onbegraven, maar noch de vogels, noch de viervoetige dieren waagden het aan te raken. De geloovigen namen het toen op mijne vermaning 's nachts en brachten het naar mijn landhuis, waar ik het in mijn eigen graf aan den oostkant legde, nadat ik zijne rouwplechtigheden veertig dagen gevierd had. Ni code mus, die 's nachts tot Jezus kwam, ligt ook daar in eene andere kist. Daar hij om zijn geloof aan den Heiland door de oudsten des volks van zijne waardigheid ontzet en uit Jeruzalem verbannen was, nam ik hem in mijn landhuis op, onderhield hem aldaar tot aan zijn levenseinde en begroef hem na zijn dood bij Stephanus. Op dezelfde plaats heb ik ook mijn zoon Ahidas begraven, die vóór mij in zijn twintigste jaar gestorven is. Zijn lijk rust in de derde kist, die bovenaan staat, in welke men mij zeiven na mijn dood bijgezet heeft. Ëthna, mijne vrouw en Semelias, mijne dochter, die niet aan Christus gelooven wilden, werden op eene andere plaats begraven, die Capharse-malia heette.quot;
Lucianus, vreezende dat hij wegens te groote lichtge-loovigheid voor een bedrieger zou kunnen gehouden worden, smeekte, om zich te verzekeren, of dat geziciit van
144
God was, om een tweede en om een derde, en om zich zulk een genade waardig te maken, volhardde hij in het gebed en in het vasten.
Den volgenden Vrijdag verscheen hem Gamaliel weer in dezelfde gestalte, en beval hem te gehoorzamen. Hij gaf hem nog de verdiensten der heiligen te kennen, wier reliquieën hij toen ontdekte, onder het beeld van vier manden , die hij hem vertoonde. Drie manden waren van goud, en de vierde van zilver. Van de gouden manden waren twee met witte rozen gevuld en de derde met roode. In de zilveren mand zag men safraanbloemen, die een zoeten geur verspreidden. Op de vraag van Lucianus, wat die manden wel voorstelden, antwoordde Gamaliël; «Dat zijn onze overblijfsels. De roode rozen stellen den heiligen Step h anus voor, die aan den ingang van het graf ligt. — De tweede mand- beteekent Nicodemus, die bij de deur rust; de derde mij; de zilveren stelt mijn zoon Abidas voor, die van 's moeders lichaam onbevlekt gebleven is; hij raakt mijn lijk aan.quot; Met deze woorden verdween de verschijning. — Lucianus ontwaakte en dankte God; maar zijn vasten zette hij altijd nog voort! —
In de derde week, op denzelfden dag en hetzelfde uur verscheen hem Gamaliël op nieuw en gispte zijn dralen in het volbrengen van den ontvangen last. Hij voegde er nog bij, dat door de ontdekking van het gebeente des heiligen Stephanus en van de overblijfsels der anderen — de droogte, welke toenmaals het land zwaar teisterde, zou ophouden. Luciünus, door schrik getroffen, beloofde verder niet meer te zullen dralen.
Zoodra dit derde gezicht verdwenen was, begaf zich Lucianus naar Jeruzalem. Bisschop Joannes, wien hij alles verhaalde, wat hem overkomen was, weende van blijdschap en beval hem de lichamen der heiligen op te zoeken, met de aanmerking: dat hij ze onder een steenhoop bij de kerk zou vinden. Lucianus antwoordde hem, ook vermoed te hebben, dat ouder den steenhoop wel het graf
145
kon zijn. Toen keerde hij terug en liet den volgenden dag de inwoners van het vlek bijeenkomen, om onder den steenhoop te zoeken.
Terwijl nu Lucianus naar de plaats ging, waar men werkte, ontmoette hij Migezius, een vromen kluizenaar, die hem meedeelde, dat hem Gamaliel verschenen was en gelast had: — hem te beduiden, dat men op die plaats vergeefsche moeite deed, en die verklaarde, dat Gamaliel hem het volgende gezegd had: ^Na onze begrafenisviering legde men ons ergens anders neer, en volgens oude gewoonte was deze steenhoop slechts bestemd, tot aandenken voor de smart onzer vrienden te dienen. Zoekt dus ergens anders op eene plaats, die Behatalia genoemd wordt. En voortgaande met het verhaal van het hem geschonken gezicht, zeide Migezius: ,/Ik bevond mij op eens op de nader bepaalde plaats en bemerkte aldaar een oud graf, waar zich drie met goud getooide bedden bevonden. Het eene , hooger , verborg in zich een jongeling en een bejaarden man; de beide andere bevatten ieder een enkelen man.'' —
Daar Lucianus hierdoor een bewijs gevonden had voor de waarheid der verschijning, waarmede hij begenadigd was, verliet hij den steenhoop en begaf zich naar die hem geopenbaarde plaats. Hij liet den grond opgraven en vond drie doodkisten met een steen, waarin met groote letters de namen Kheli el, Nasman, Gamaliel en Abidas gebeiteld stonden.
De twee eerste zijn Syrisch en beteekenen Stephana s of //Krans'' en Nicodemus ot Volkszegequot;.
Dadelijk berichte Lucianus de gansche toedracht aan bisschop Joannes, die onmiddellijk met Eutonius en Eleu-therius, de een bisschop van Sebaste en de ander bisschop van Jericho, zich op weg begaf en naar de eerwaardige plaats reisde.
Toen zij de doodkist van den heiligen aartsmartelaar Ste/ihanvs openden , heelde de aarde en een onbeschrijfelijk
A. Hiingaki. Kerst klokje. II.
146
liefelijke gem- verspreidde zich rondom. Eene groote menigte volks was toegestroomd, en daaronder vele zieken. Drie en zeventig personen met onderscheidene ziekten behept werden dadelijk gezond.
Bisschop Joannes wilde, dat men de reliquieën vau den ■ heiligen Stephanus naar Jeruzalem zou brengen, daar hij toch diaken dier kerk geweest was: doch de overblijfsels der andere heiligen zouden te Caphargamala blijven. Het lichaam des lieiligen Stephanus was tot stof vervallen, doch het gebeente nog geheel en in zijn natuurlijken toestand. Men vond ook daarin van zijn bloed. Slechts eenige dee-len van de reliquieën des aartsmartelaars liet men voor de kerk te Caphargamala achter; de overige sloot men in de kist en bracht ze, onder psalmen en lofzangen, plechtig naar de kerk te Sion over. Toen stroomde er op eens een rijke regen over het land, die daaraan, na lange droogte, de gewenschte vruchtbaarheid weerschonk.
Dit Overbrengen van het gebeente des heiligen aartsmartelaars geschiedde den 26 December, op welken dag de kerk altijd het aandenken aan zijn marteldood gevierd heeft. l).
De ontdekking van dezen kostbaren schat werd binnen het jaar tot in Spanje bekend, daar Avitus en Orosius, twee Spaansche priesters, zich toen in Palestina, de laatste bij den heiligen Hieronymus, ophielden.
Overal trachtten de kerken eenige reliquieën te krijgen en zoo kwamen er meerdere op verschillende plaatsen in Afrika en Spanje. — Zoo vertoont men bijv. in de sacristie der domkerk te Aken eene „rib van den heiligen Stephanus.quot;—
Bij het overbrengen en de tentoonstelling van dit heiligdom geschiedden vele en verbazende wonderen, door aanraking met doeken en bloemen en bij het gebed op
') Op den 3 Augustus wordt het aandenken aan het vinden der reliquieën van den heiligen Stephanus gevierd, hetgeen wel daar van daan kan komen, dat eeno olquot; andere kerk, misschien die van Ancona, op dien dag onder aanroeping van den heiligen nartsmartelaar gewijd is.
147
die eerwaardige plaats, waar men het kleinood bewaarde. Blinden zagen, lammen gingen, zieken werden gezond, dooden stonden ten leven op; en dit geschiedde zoo talrijk en zoo openlijk, dat gansche kerken daarvan getuigen waren en gelieele boeken daarover geschreven werden, waarvan ook de heilige Augustinus zelf als oog- en oorgetuige zeer schoone zaken roemt. — God ontfermde zich ook over zijn volk, de Joden, op het gebed van den heiligen Stephanus, gelijk vroeger op de voorbede van Mozes. Te Mahon, in Afrika, bekeerden zich, terwijl eenige reliquieën des aartsmartelaars aldaar tentoongesteld stonden, heel onverwachts vijf honderd veertig Joden, benevens hun rabbi Theodorus, begeerden den heiligen Doop en bouwden later op eigen kosten en met eigen handen eene prachtige kerk; de heilige Geest, die in Stephanus werkte, nam ook hun het vroegere deksel der blindheid van de oogen weg. — En de genade Gods stortte zich ook over de Heidenen uit. Te Caluma leefde een voornaam Heiden, met name Marcialis, een ijverig afgodendienaar, die tegen alle lessen en vermaningen verstokt gebleven was, en zoo ook bij zijn nabijzijnden dood. Zijn schoonzoon, een Christen, bad lang om zijne bekeering vóór de reliquieën des heiligen Stephanus en bracht eenige bloemen van het reliquiënkastje naar huis en legde ze op het hoofdkussen van den zieke. Dit geschiedde des avonds; en eer nog de dag aanbrak, verlangde de heiden een Christelijken priester, geloofde, ontving den heiligen Doop en herhaalde tot zijn laatsten ademtocht dezelfde woorden, met welke de heilige Stephanus glorierijk deze aarde verliet: ,/Heer Jezus, neem mijn geest op!quot; — Te Hippon werden ook in het jaar 452 op het hoogheilige Paaschfeest tijdens den godsdienst — bij liet reliquie-kastje van den heiligen Stephanus — twee kinderen, die door hunne moeder vervloekt waren, terwijl zij bij het kastje baden, plotseling wonderbaar genezen, waarop de heilige Augustinus lien naast, zich op den kansel liet staan, iedereen tot getuigenis van
10*
het wonder en als levenden tekst zijner predikatie over de reliquieën van den heilige.
Kenigen tijd bleef het lichaam des heiligen Stephanus in de kerk van Sion. Doch in het jaar 444 liet keizerin Eudoxia, toen zij voor de tweede maal te Jeruzalem kwam, eene heerlijke kerk op de plaats der steeniging bouwen en de reliquieën daarin overbrengen. — Zij zelve werd later ook in dit heiligdom bijgezet.
Naderhand bracht men de reliquieën van den heiligen Stephanus naar Rome, waar zij in de kerk des heiligen martelaars Laurentius vereerd worden. Deze beide zoo roemwaardige, heilige diakenen rusten dus thans in een en hetzelfde graf.
]. Het Evangelie bestaat niet in woorden, maar is eene kracht Gods, om allen zalig te maken, die er aan gelooven. Het krachtigste onderricht aangaande het gebed, de schoonste aanbeveling van het gebed en opwekking tot het gebed zal dns niet zoozeer in woorden bestaan, die leeren, maar in voorbeelden, die aanschouwelijk leeren en tevens machtig aantrekken. Wat zich aan het oog des menschen in zijne kracht voorstelt, zal hem van zijne kracht ook mede deelen, moet hem machtig aangrijpen en overweldigen. „Zie, hij bidt!quot; Ziet de kracht des gebeds.
De heilige Stephanus besluit zijn leven met korte, vurige gebeden; onder het suizen der steenen klinkt duidelijk en indringend zijn woord: ^Heer, reken hun deze zouden niet toe lquot;
Hij, die de heerlijkheid Gods, den geopenden hemel ziet en den Menschenzoon staande ter rechterhand Gods, hij smeekt voor zijne moordenaars om genade en zaligheid: dat God hen niet straffe voor hunne euveldaden door al-geheele verwerping en verdoemenis, dat Hij hen in hunne doodschuld niet tot liet einde late volharden, maar in
149
Zijne goedertieren wijsheid tot berouw en tot zaligheid lelde. Dit eenvoudige, krachtige gebed droeg rijke en heerlijke vruchten. In Stephanus' dood openbaart zich de macht des gebeds.
De grimmigste, woedendste vijand des heiligen Stephanus was Saulus, die, als van jongs af met den bittersten haat tegen de Kerk van Christus vervuld, tot den vreeselijken storm tegen den diaken der Kerk, vol van genade en kracht, had aangespoord. Het was hem niet genoeg, gelijk de heilige Augustinus aanmerkt, met eigen handen steenen op den heiligen martelaar te werpen; neen, hij wilde de handen van allen te gelijk gebruiken, en daarom bewaakte hij de kleederen van allen, die steenigden en die hij onophoudelijk tot deze misdaad aanvuurde. En zoo, terwijl hij allen hielp, welke steenen wierpen, was zijn wrok sterker, dan wanneer hij met eigen handen steenen geworpen had.
Stephanus bidt, gelijk Jezus, in den dood voor zijne vijanden; en wie had wel meer de voorbede noodig, dan Saulus? wie wel moest inniger wenschen, dat Saulus' gloeiende kracht eene betere zaak diende, dan Stephanus? Beiden waren leerlingen van Gamaliel, door innige vriendschap verbonden, die bij Saulus in Satanschen haat was overgegaan. Stephanus' dood zou der jonge Kerk een onherstelbaar verlies doen lijden, maar moest juist het tegendeel bewerken, haar tot bron van den rijksten zegen worden. Want door de kracht des gebeds overwon Stephanus den wreeden woestaard Saulns en verwierf zich de verdienste, in hem, dien hij op aarde tot vervolger gehad had, in den hemel een medegenoot te hebben.
Dat was de kracht van zijn gebed, het loon zijner trouw, dat Stephanus voor Saulus het zaligende gelooi' en voor dit geloof een Paulus ') verwierf. Dus merkt
i) Saulus beteekent «de trotsche;quot; l'aulm betcckent //de nederige.quot;
150
de heilige Chrysostomus aan; ,/De jonge Stephanus werd weggenomen, en in zijne plaats bloeide Paulus op, en met dezen al de talrijke kerken en gemeenten, die door hem gesticht werden.quot; Daarom merkt ook de heilige Augustinus aan: „Had Stephanus zijne voorbede niet opgezonden, dan zou de Kerk geen Paulus bezitten.quot;
,/Saulus, Saulus, waarom vervolgt gij mij? Het valt u hard tegen den prikkel achteruit te slaan!quot; Aldus riep de stem der Heeren Saulus toe, toen hij in gloeienden toorn naar Damascus trok, om de geloovigen tot den dood te vervolgen.
Die prikkel was Paulus reeds aan het hart gekomen, toen hij, bij het bewaken hunner kleederen de steenigers ontvlammende, Stephanus in hemelsche heerlijkheid zag bidden en sterven. Uit zijne eigen bekentenissen is het duidelijk, dat dit nooit geziene hemelsche beeld nimmer uit zijn hart verdwenen is. Toen op eens het licht van den hemel hem omstraalde en op den grond wierp, drong die prikkel in zijn hart en opende- het voor het goddelijke licht, de genade des Hemels. En wat gebeurde er?
,/Zie, hij bidt!quot; De woorden moeten Anania te kennen geven, dat Saulus geen woestaard meer was, maar dat zijn hart zich tot bekeering neigde. Het gebed des rechtvaardigen vermag veel bij God. Stephanus, de rechtvaardige, heeft voor Saulus gebeden, dat hij tot het gebed zou komen. Ziet, Saulus bidt, en zijne wreede wolven-natuur wordt door de goddelijke genade in de natuur van een zacht lam der kudde van Christus veranderd. Voorwaar, een zondaar, die uit het hart begint te bidden, is op den weg van de hel naar den hemel en is gered. Saulus bidt, en aan de biddende ziel wordt de rijkdom der goddelijke openbaringen en genaden geschonken.
Als het gebed zulk eene kracht heeft, wie zou dan niet gaarne bidden, en wel, gelijk Stephanus en Saulus, uit de volheid des harten? Wie zou dan niet gaarne in het vurige gebed zijne toevlucht nemen tot Hem, die rijk is
151
voor allen, welke Hem aanroepen? Wie zon zich niet verheugen in de kracht, die hem in het gebed van God geschonken wordt, in de zegeningen, die het gebed in het hart, in het leven van den hemel doet nederdalen?
De kracht des geheds, wie kon ze heerlijker schilderen, wie kon ze ons levendiger voor oogen stellen, dan de dood des heiligen Stephanus, en het nieuwe leven van Saulus?! —
2. Nogmaals moge de verborgen kracht des gebeds aan het licht komen, aaneen ander levensbeeld zich voor onze oogen ontsluieren, bevestigen.
uZie, zij bidt!quot; de vrome moeder, voor haar diep gezonken zoon, de reine ziel der heilige Monica, voor Augmtinus, wien de doornen der ondeugd over het Irootd groeiden. Het gloeiende gebed der moeder wordt door den kuise hen wandel der weduwe, door haar levendig vertrouwen ondersteund. Haar gebed Is aanhoudend, onstuimig. Negen jaren lang wentelde zich Augustinus in het moeras der dwaling, in het slijk der zonden. Al dien tijd ging het moederhart hem na in tranengebeden, in moederlijke tee-derheid, die haar kind niet week en ellendig, maar die het sterk en gelukkig maken wil. De moeder, niet tevreden, dat zij om de bekeering, om de zaligheid haars zoons onophoudelijk en altijd dringenderen hartelijker tot God bad, en door beden, waarschuwingen en tranen op hem trachtte te werken, —• ging ook nog tot anderen, om hun de eenige aangelegenheid van haar hart mede te deelen, bij zeer velen hield zij aan om voorbede voor zich en haar zoon.
Bid en ween maar, moeder, voor en om uw zoon!
„Want een zoon, voor wien zooveel geleden, om wien zooveel geweend wordt, zal onmogelijk verloren gaan!quot; Dit woord uit den mond van den heiligen bisschop Am-brosius, was der vrome moeder als van den hemel in het hart gegeven, deze troostvolle verzekering gold bij haar als de eerste zoete vrucht van haar onophoudelijk gebed,
152
— en de tweede kostbare vr ucht was — de wedergeboorte van haar zoon.
Zie, hij bidt, de veelvoudig beproefde Augustinus — in zijn hart den prikkel, tegen welken hij niet achteruit kan slaan!
Onrustig in zijn gemoed, altijd onrustiger, toen het gansche ellendige leven, de gansche ellende zijns levens in huiveringwekkende gedaante hem voor de ziel trad, vlucht hij in de eenzaamheid, en onder een boom liggende, laat hij aan de tranen van zijn ontroerd hart den vrijen loop. Hij hoort, hij herkent de hemelstem: „Neem en lees!quot; Hij neemt dadelijk dc H. Schrift en leest de woorden van den apostel Paulus, die als een bliksemstraal zijne ziel treffen; ^Niet in gulzigheid en dronkenschap, niet in ontucht en onreinheid, niet in twist en ijverzucht bestaat het rijk Gods, maar doet aan den Heer Jezus Christus, en volbrengt niet de begeerten des vleesches!quot;
Hij las niet verder; aan ditdiepsnijdende woord had hij genoeg. Deze woorden overwoog hij in zijn hart; hij beschouwt — bidt. Er is op eens een licht in zijn ziel gekomen, dat allen twijfel, allen angst verbant, de ziel geheel tot God leidt, tot God trekt, een licht, dat op eens in zijn binnenste schittert, dat hij vast houdt door gebed en beschouwing, een licht, dat niet ophoudt te schijnen, te verwarmen, te reinigen, een licht, dat hem doorgloeit, totdat hij een nieuw schepsel in Jezus Christus geworden is, gelijk zijn gansche wandel van nu af door de geheele wereld getuigt.
Zoo kwam Augustinus door het gebed der moeder tot God, dien hij in het gebed gevonden, gevoeld had, dien hij in het onophoudelijk gebed bezit eeuwiglijk.
Stephanus bidt in den dood, en door de kracht des gebeds overwint hij de wereld en zich zeiven. Monica bidt zonder ophouden en door de kracht des gebeds wordt de treurende, gebogen ziel meer en meer getroost, verheven. Beider gebed is ook nog eene gezonde, krachtige
11quot;).- 5
kern, die in den schoot der Kerk kiemt en groote zaken aan het licht brengt — de lichten der Kerk, Paulus en Anffustinns.
Zie, hij bidt, Paulus en Angustinus, en in het gebed begint de wedergeboorte van beiden. Reiden voleindigen en vieren hunne wedergeboorte in bestendig gebed.
Ziet de kracht des gebeds! o gij allen, gevoelt ze in uw binnenste, bevestigt ze door uw wandel, bevestigt het, dat gij goed weet te bidden en daarom goed te leven!
Het verlangde beeld van den heiligen Stephanns.
Uit; Dauwdroppels, van Dr. Dominicus Mkttenleitneii.
De heilige Stephanus moet ons allen, wijl hij een waarachtig belijder en navolger der liefde in de krib te Bethlehem is, tot schitterend voorbeeld der liefde tot de vijanden. en der verzoenlijkheid dienen, zoodat in den hoogheiligen Kersttijd, die ons den vrede Gods, zijn vrede gebracht heeft, ook wij in den geest van het Christuskind onzen vijanden de verzoening uit de krib en van de martelplaats des heiligen diakens blijde tegenbrengen.
Heerlijk is toch de palm der geloofsbelijdenis, door den heiligen aartsmartelaar afgelegd, en even heerlijk de vrucht er van — de liefde tot de vijanden en de verzoenlijkheid!
Op welke eigenaardige wijze eens liet verlangen slechts naar een beeld van den heiligen Stephanus tot den vrede tusschen de verbitterdste vijanden geleidde, zal in het volgende verhaald worden.
In eene der belangrijkste steden van Spanje was tusschen twee der machtigste burgers eene onverzoenlijke vijandschap ontstaan; in de wederzijdsche verbittering deelde zelfs de gansche stad. Alle bewoners er van waren namelijk in twee partijen geschaard, en het kwam, helaas! bijna alle dagen tot bloedige twisten, en sluipmoord behoorde reeds tot het alledaagsche. — De bisschop had alle maar mogelijke middelen aangewend, om de gemoe-
154
deren te bedaren; ja de koning zelf vermocht niet het minst tegen de moordenaars. Bij zulk een ontzettenden toestand kwamen dus de bisschop en de koning overeen, als laatste middel tot daarsteiling der verzoening en des vredes eene qeesf.eljke Missie in de stad te laten houden. De degelijkste eu ijverigste missionarissen van nabij en van verre werden dus ontboden; en in eene voorafgaande beraadslaging besloten, de vrome vaders: men zou vooreerst van „verzoeningquot; in de predikatiën geen woord spreken, wijl daardoor misschien de algemeene opgewon-heid verhoogd, in plaats van verminderd kon worden.
De priester, die de heilige Missie opende, begon met de woorden: //Lieve toehoorders, wij zijn van God tot u gezonden, opdat wij u helpen, om u van uwe eeuwige zaligheid in Christus Jezus, onzen Verlosser en Zaligmaker, te verzekeren. Ik spreek tot u niet van verzoening met de vijanden; ach! slechts Gods stem zelve kan dit wonder aan u werken, de menschelijke welsprekendheid is niet meer toereikend, om die verzoening onder u te stichten, en wij hopen het ook met vertrouwen van Zijne oneindige goedheid. Doch eer wij onze Missie beginnen, zouden wij u om een vriendelijkheid willen verzoeken. Zoo ver wij weten is in geene der kerken van deze stad een altaar aan den aartsmartelaar Stephanus gewijd. Dus hebben wij besloten, zulk een altaar in te richten; alles is er ook reeds voor gereed; slechts ééne zaak ontbreekt ons nog, en dit ééne ons te schenken, wilden wij u verzoeken , verzoeken om der genaden wil, die God aan uwe stad reeds bewezen heeft; het is namelijk — een beeld van den, II. Stephanus. — En nadat de missionaris dit bescheiden verzoek ook op de bescheidenste wijze uitgesproken had, begon hij met buitengewone kracht en geesdrift te prediken over het gewicht der zorg voor de zaligheid der onsterfelijke ziel, en de heilige Geest scheen met vurige tong uit hem te spreken.
En dadelijk na afloop der voordracht verscheen een
155
van de. hoofden der vijandelijke partijen bij den missionaris, en zeide diep bewogen' tot hem: //Mijn vader, ik weet, waar een beeld des heiligen aartsmartelaars Stephanas is; het komt wel mijn vijand toe: maar laat er hem om vragen, misschien geeft hij u de schilderij.quot;
En de missionaris antwoordde hem: //Dan zal ik liever dadelijk zelf tot hem gaan; mag ik u verzoeken, mij de eer van nw gezelschap te schenken?quot;
„O mijn vader,quot; hernam de gevraagde, //hoe zou U: dit durven wagen? Waarlijk, ik zou u en mij aan het grootste gevaar blootstellen!quot;
„O vrees nietssprak de missionaris; „kom maar! God wil liet en God zal ons beiden beschermen1/'
Zij gingen nu werkelijk samen.
Toen zij vóór den bezitter van het beeld stonden, sprak hem de missionaris aldus aan; //Men heeft ons gezegd, hoogadellijk heer, dat gij eene zeer fraaie schilderij van den heiligen diaken en aartsmartelaar Stephanm bezit; het is u waarschijnlijk al bekend geworden, dat wij missionarissen plan hebben, voor dien hertog aller Christelijke martelaars een altaar op te richten; wij wilden u nu ten vriendelijkste verzoeken, ons dit beeld voor den duurder Missie g^dgunstig te leenen.quot;
En de aangesprokene antwoordde; wO, ik zal u dit beeld des heiligen Stephanas niet slechts leenen, neen! meer nog; ik zelf wil het naar de kerk brengen, en als ik dien heer, dien gij, hoogwaardige vader, mede hier gebracht hebt, hartelijk verzoek, het mij tc helpen dragen, dan zal hij mij dit verzoek gewis niet weigeren
En nu haalde hij haastig de schilderij, reikte ze zijn tegenstander, en ziet, nu dragen de beide doodvijanden, de hoofden der zich tot den dood vervolgende partijen, het beeld, de een het aan den rechter, de ander aan den linker kant houdende, als in triomf naar de bepaalde kerk en trekken zoo gemeenschappelijk door de geheele stad. De bewoners vlogen van alle kanten toe, om ge-
15«
tuigen van een zoo zeldzaam en zoo wonderbaar tooneel te zijn; eindelijk sloten zich de aanhangers van beide partijen, als op één roep, aan den trein aan, en de een trachtte den ander in het medewerken hij de versiering van het heilige Stephanus-altaar te overtreffen. En aller harten waren door deze heilig zeldzame gebeurtenis zoo getroffen, dat reeds op den derden dag der Missie de algemeene verzoening van alle inwoners gevierd werd; zelfs niet de minste haat, niet de geringste oneenigheid openbaarde zich meer, de gansche stad was voor het St. Stephanus-altaar en beeld als één hart en ééne ziel in de liefde van Jezus Christus geworden.
Wij behoeven dus bijna niet meer te zeggen, dat na zulk een begin de Missie boven alle beschrijving gezegend was. Alle bewoners der stad hieven vereend de handen ten hemel en hielden niet op, God, den Albarmhartige, te loven en te aanbidden, dat Hij door de voorspraak des heiligen Stephanus, welke de missionarissen zoo innig afsmeekten, een zoo groot, buitengewoon, plotseling wonder der genade gewerkt had — juist op dat tijdstip, toen het vuur der tweedracht reeds lichtelaai opbrandde en het slechts zeer weinig meer gescheeld had, of de stad en hare inwoners waren geheel verwoest. ^
Het feest des heiligen Stephanus roepe ook ons allen toe: „Oprechte verzoening met al onze vijanden! De vrede van Jezus Christus zij met allen! Maar doen ook wij de eerste schrede tot eene hartelijke vredestichting! De genade Gods zal ze dan op de voorbeden des heiligen martelaars — gewis recht duurzaam maken.quot;
„Pax hominibus bonae voluntatis!
gt;Vrede den menschen, die van goeden wil zijn!quot;
HET FEEST DBS H- JOANNES DEN EVANGELIST.
De beteeken is van liet feest.
^pLn zijn boekje; „De heilige Kersttijd naar beteeke-v||!c|nis, geschiedenis, gebruiken en symbolenquot;, zegt
Dr. J. Marbach;
De tweeden Kerstdag werd aan den Protomartyrus Stephanas gewijd. Hij was toch de eerste, die door zijn marteldood den Heer uagewclgd was. En de sterfdag des martelaars geldt naar de Christelijke opvatting als diens hemelschen geboortedag. Zoo paste de bepaling van den tweeden Kerstdag goed bij het karakter van het gansche feest. Deze samenhang van het afzonderlijke met het geheel was niets toevalligs en de Christelijke oudheid heeft hem reeds duidelijk uitgesproken. Deze zeide: «Heri natus est Christus in terris, ut hodie Stephanus naseretur in coelis! Gisteren werd Christus op aaïde geboren, opdat heden Stephanus in den hemel zou geboren worden!quot;
Joannes als den jonger der liefde, die aan des Heeren borst lag, is de derde Kerstdag gewijd. Deze dag past even schoon in den Kerstkring. Elk waar martelaarschap berust op de liefde tot den Heiland; die ware liefde is eerst met Christus geboren. In geen apostel treedt de liefde in de ongeveinsde overgave en schoonheid heerlijker te voorschijn, dan in den jonger Joannes, hetgeen het Nieuwe Testament met het hoogst zinrijk beeld, „die aan
158
des Heeren borst lagquot; aanduidt; niemand hebben de kerkelijke volksoverleveringen niet echt kinderlijker verhalen opgesierd, dan hem. Volgens deze was zijn laatste woord: „Kinderen, bemint elkander onderling!quot; niets anders, dan de polsslag van geheel zijn apostolisch werken; en toch had ook hij deze liefde alleen aan Hem te danken, die hem het eerst heeft liefgehad. De ware liefde, gelijk zij zich in Joannes afspiegelt, is met Christus geboren, met Hem eerst in de wereld gekomen, en nu is ook ons de mogelijkheid gegeven, op gelijke wijze lief te hebben.
Bat is de beteekenis van dezen St. Jansdag! ')
De heilige Hieronymus betuigt van hernj De apostel Joannes, een uit de jongeren, des Heeren, die ook de jongste onder alle overige apostelen moet geweest zijn, en die geroepen werd om Jezus na te volgen, toen de reinste maagdelijkheid hem sierde, bewaarde ook die engelachtige deugd tot aan zijn dood; daarom werd hij ook door Christus inniger bemind en mocht hij aan Diens borst rusten; en wat Petrus, die vroeger gehuwd was, niet waagt te vragen, dat wil hij door Joannes laten vragen. Na de opstanding des Heeren , die hun Maria Magdalena aangekondigd had, liepen beiden. Petrus en Joannes, naar het graf; maar de laatste kwam er het eerst aan.— En toen beiden in het schip waren en op het meer Ge-nezareth vischten, stond Jezus aan den oever; de apostelen herkenden hem niet; maar de maagdelijke Joannes herkende den maagdelijken Jezus en zeide tot Petrus: „Het is de Heer!quot;
Welk een helder oog en welk een rein hart is toch het oog en het hart in de liefde van den heiligen Joannes!
i) Men mag ook niet onopgemerkt laten , dat de dag van den Evangelist Joannes op den 27 December, juist drie dagen naden win-terzonnestand , gelijk de dag van den hooper Joannes op den 24 Juni, drie dagen na den zomerzonnestand bepaald is. In den eersten vernieuwt zich het jaar, nadat het afgestorven is.
159
Trekken uit het leven van den heiligen Joannes Uit: Legenden van Th. Hosegarten.
Joannes de Apostel en Evangelist was van vaders en moeders zijde uit liet koninklijk geslacht van Jesse gesproten, een zoon van Zebedeüs en Salome, een neef der heilige Maagd, en dus een bloedverwant van Jezus Christus. Hij was zeer schoon van aangezicht, van gebaren bevallig en aangenaam, daarbij van een zeer teeder en kuisch gemoed. Als maagd werd hij door onzen Heer geroepen, en maagd bleef hij tot in den dood.
Joannes was de jonger, dien de Heer lief had. Hij was het, die aan Zijne borst rustte bij het laatste avondmaal; en toen hij vol droefheid over de ontrouw des verraders aan des Meesters borst zonk, drukte Jezus hem zaclit vertroostend aan het hart, en er vloeide eene zoetheid in zijne ziel, die er nooit weer uit geweken is, veelmeer zich heeft uitgestort in alle handelingen van zijn verder leven, gelijk ook in al zijne schriften.
Na Jezus' opvaart ten hemel en de verstrooiing der apostelen in de geheele wereld, beval Joannes de Moeder van Jezus aan zijne eigen moeder Salome aan, verzorgde haar met de kinderlijkste liefde, en trok naar het land Azia, waar hij vele gemeenten stichtte. Zijn hoofdzetel nam hij te Ephese, predikte en leerde aldaar dag op dag, deed groote teekenen en bekeerde tallooze menschen.
Toen nu juist destijds de tweede groote vervolging over de Kerk beschikt werd , werd ook Joannes gegrepen en door den landvoogd naar den keizer gezonden, als iemand, die een vijand der goden was en een verachter van den vaderlijken godsdienst. Domitianus beval, hem het schoone lange haar af te snijden, en hem buiten de Latijnsche poort in een vat vol kokende olie te werpen. Dat schonk den apostel een gevoel, als baadde hij in een verkoelenden dauw; ongedeerd kwam hij uit het bad, en niet anders, als ware hij er slechts met nieuwe krachten door toegc-
160
rust, predikte hij het Evangelie, nog machtiger en vuriger dan vroeger. Toen keizer Domitianus dit hoorde, verbande hij hem naar het eiland Pathmos, hetwelk een steenachtig en geheel onvruchtbaar eiland was, zonder gras en bloemen, daarbij vol stormen en onweders. Doch sedert den tijd, dat de apostel den bodem des eilands betrad, is de natuur er van gansch veranderd. Stormen en onweders worden er niet meer gehoord, de grond is vruchtbaar en altijd groen, en wordt noch door vorst geteisterd, noch door de hitte. Dit beschikte God, de Almachtige, opdat de heilige Apostel door geenerlei soort van lichamelijk ongemak in de beschouwing der hemelsche zaken gestoord zou worden. Want op deze plaats heeft Joannes het boek der Openbaring geschreven.
Binnen jaar en dag werd de tiran Domitianus gedood, en de Romeinsche senaat herriep al zijne besluiten. Dus werd ook Joannes van de verbanning ontslagen en keerde naar Ephese terug en werd daar met groote blijdschap ontvangen. Al het volk trok hem tegen, om hem te verwelkomen, en zong met luide stem: „Geloofd zij, die daar komt in den naam des Heeren!quot; Doch terwijl Joannes de stadspoort naderde, werd Drusiana uitgedragen, eeue zijner godvruchtigste toehoorderessen, daarbij eene groote weldoenster der armen. Veel volk volgde het lijk, de vrienden en verwanten klaagden, weduwen en weezen jammerden om de ontslapen vrome. Ook spraken zij tot Joannes: „Ziet gij deze, die u zoo lief had in het leven, en ons allen weldeed om uwentwil! Zij heeft sterk naar u verlangd op het doodbed; onophoudelijk zeide zij ; „Ach, dat ik nog slechts éénmaal zijn aangezicht zien mocht, eer dat ik sterf!quot; Nu zijt gij teruggekomen en zij ziet u nimmer!quot; Toen Joannes dit hoorde, beval hij den dragers stil te staan , ging naar de doodkist en sprak met luide stem: „Drusiana, ik gebied u in den naam onzes Heeren Jezus Christus, dat gij opstaat en mij het maal bereidt!quot; Dadelijk stond Drusiana op; het was haar, als
161
ware zij uit een diepen slaap ontwaakt; nadat zij rondgezien en zich bezonnen had, ging zij naar huis en deed, wat haar de apostel bevolen had.
Na eenige dagen gebeurde het dat de wijsgeer Crafon het volk op de markt samenriep, en zich vermat, den menschen de verachting des rijkdoms te leeren. Dit nu legde hij op de volgende wijze aan: hij had twee zeer rijke jongeren, dezen bewoog hij , voor het bedrag hunner gansche have eenige ongemeen kostbare edelgesteenten te koopen; die edelgesteenten vergruisde hij, ten aanzien dei-verzamelde menigte, op de openbare markt, en meende daarmede de verachting der tijdelijke goederen overvloedig aan den dag gelegd te hebben. Maar het toeval wilde , dat juist de evangelist Joannes over de markt ging. Toen deze naar het goochelspel gekeken had, sprak hij: „Dit is niet de rechte wijze, om de ijdelheid der tijdelijke goederen te toonen. Wie zich tijdelijk goed ontzegt, moet dit doen, om het eeuwige daarvoor te winnen. Hij moet het doen uit lieide tot God; en niet om den lof van menschen. Hij moet het doen, om van zijn overvloed de behoeftigen te helpen, gelijk mijn Meester tot den jongeling zeide: Eén ding is noodigj Ga heen, verkoop alles, wat gij hebt, en geef het den armen.quot; Hierop antwoordde Craton: ,/Indien uwe leer van God is, maak dan, dat de edelgesteenten weer heel worden, en handel er mede naar uwe leer.quot; Joannes raapte de stukken bijeen, en bad God, ze weer samen te voegen. Oogenblikkelijk werden de steenen weer heel, en geen spleet of scheur was er aan te bespeuren. Dadelijk bekeerden zich de wijsgeer en zijne jongeren, en de waarde der steenen werd onder de armen verdeeld. —
Getroffen door dat voorbeeld besloten twee voorname en rijke jongelingen der stad, hetzelfde te doen, gingen heen , verdeelden hun eigendom onder de armen en volgden den apostel. Maar na eenige dagen, toen zij hunne vroegere knechten in kostbare kleederen rond zagen wan-
A. lluNOAKi. Kerslklokjp. U. 11
102
delen, terwijl zij zeiven met slechte mantels bedekt waren, werden zij zeer treurig en hun haastig besluit begon hun te berouwen. Joannes, wien hunne gedachten niet verborgen bleven, beval hun riet en keisteenen van het strand te halen. Toen zij dit gedaan hadden, veranderde hij het riet is zulk fijn goud en de keisteenen in zulke kostbare edelgesteenten, dat ook de goudsmeden en juweelhandelaars erkenden, nooit iets kostbaarders gezien te hebben. Hierop sprak Joannes tot de jongelingen: //Gaat nu heen en lost uwe verkochte goederen weer in; de eeuwige hebt gij verloren!quot; Daarna begon hij te verklaren, hoe gevaarlijk het is, het hart aan het tijdelijke te hangen; hij bewees dit uit de openbaring, uit de rede en alle schepselen; toonde aan, hoe de hebzuchtige een afgodendienaar een slaaf van den Mammon is, hoe hij voor deze wereld alle rust en opgeruimdheid, en voor de andere de onvergankelijke goederen verbeurt. Terwijl hij nog met die predikatie bezig was, werd er een jongeling op de baar voorbij gedragen, die eerst voor dertig dagen eene vrouw had genomen; tevens kwamen de moeder en de weduwe des overledenen, vielen den apostel te voet en baden vurig, den doode weer op te wekken. Joannes bad tot God; toen werd de doode weer levend. Van die gebeurtenis gebruik makende, gebood Joannes den opgewekte, den beiden jongelingen te zeggen , wat hij gezien had, terwijl hij uit het leven was geweest: /,1k zag,quot; sprak hij, om uwentwil de engelen weenen, en de duivelen juichen!quot; Ook verhaalde hij van de heerlijkheid der hemel-sche genoegens, en beschreef de pijn der verdoemden. De jongelingen keerden in zich, hadden berouw over hun afval, en baden den apostel, hen weer aan te nemen. Joannes sprak; //Gaat heen en komt na dertig dagen weer.quot; Toen zij na dertig dagen nog altijd bij hun besluit bleven volharden, beval hij hun, het goud en de steenen weer naar het strand terug te brengen. Oogenblikkelijk werd aan deze hunne vórige natuur hergeven, maar de beide
163
jongelingen volhardden sedert dien tijd in den stand dei-genade. —
Daar Joannes door zijne prediking en teekenen den afgoden geen geringe afbreuk deed, en het rijk der duisternis geweldig verwoestte, verwekten de afgodspriesters een oploop, sleepten hem naar den tempel van Diana, die de beroemdste in geheel Azië was, en bevalen hem, aan het afgodsbeeld te offeren. Joannes sprak: ^Ik wil u een voorstel doen. Laat ons ieder de macht zijns Gods beproeven, en voor wien de andere wijkt, dien zullen beide deelen dienen. Gelukt het n, door de kracht van uw gebed de kerk der Christenen omver te werpen, dan zal Diana ook mijn beschermgod zijn. Maar gelukt het mij, door de kracht van mijn God den tempel van Diana te verwoesten, zoo zij mijn God de. uwe.quot; De priesters hadden weinig lust, het op die proef te laten aankomen, maar om des volks wil moesten zij in het voorstel treden. Dadelijk beval Joannes, dat ieder den tempel van Diana ontruimen zou. Toen dit geschied was, viel hij neer en bad tot God. Oogenblikkelijk stortte de tempel in, en het beeld van Diana werd tot stof vergruisd. Hierop ontstond een groot tumult. De menigte verdeelde zich tusschen Joannes, den jonger van Christus, en tusschen Aristodemus, den opperpriester van Diana, die niet ophield het volk op te hitsen. Reeds was het er aan toe, dat beide deelen naar de wapenen wilden grijpen, toen Joannes er tusschen trad, zich tot den opperpriester wendde en sprak; ^Wat zal ik doen, dat ik u tevreden stel?quot; Aristodemus sprak; ,/Ik wil u gift te drinken geven, en als het u niet schaadt, dan wil ik gelooven, dat Christus God is.quot; Joannes sprak; „Geef hier dan en geloof!quot; De ander antwoordde; ,/Overijl u niet! overtuig u vooraf van de kracht van mijn vergift!quot; Dadelijk ging bijnaar den proconsul, en verzocht hem om twee misdadigers, die ter dood veroordeeld waren. Dezen gaf hij toen vergift te drinken, hetwelk zij nauwelijks ingenomen
11*
164
hadden, of zij vielen dood op den grond neer. Hierop nam Joannes den kelk, maakte er een kruis over, en dronk hem geheel uit; maar de kracht van het vergift was niet in staat hem te schaden. De menigte loofde God. Aristodemus echter sprak: ^Eéne zaak ontbreekt er nog, om mij te overtuigen. Roep deze dooden in het leven terug, en ik wil u gelooven.quot; Joannes reikte hem zijn mantel. De ander vroeg: „Wat zal mij deze?quot; Joannes antwoordde: ,/Hij zal uw ongeloof beschamen. Ga heen, werp dezen mantel over de dooden, en beveel hun van mijnentwege, op te staan in den naam van Jesus Christus.quot; Toen de afgodspriester dit gedaan had en de dooden dadelijk ontwaakten, geloofde zoowel hij, als de proconsul, en er werd eene kerk op dezelfde plaats gebouwd, tot aandenken aan deze geschiedenissen.
Eens had Joannes een zeer schoonen, maar zeer wilden jongeling bekeerd. Dien vertrouwde hij aan het opzicht van een bisschop toe, en beval dezen, hem vlijtig waar te nemen. Doch daar er veel roovers in die streek waren, ontliep de jongeling den bisschop en werd een hoofdman onder de roovers. Na eenigen tijd kwam Joannes en eischte van den bisschop den schat terug, dien hij hem toevertrouwd had. De bisschop meende, dat de apostel van geld sprak en schrikte daarover niet weinig. Doch Joannes zeide: vIk spreek van den jongeling, dien ik u aanbevolen heb, waar is hij?quot; — ,/H. Vader,quot; antwoordde de bisschop, //de jongeling is dood naar de ziel; hij is onder de roovers gegaan en hun kapitein geworden!quot; — ,,0 wee!quot; riep Joannes, //juist zijne ziel had ik u toevertrouwd, en gij hebt ze boosaardig verwaarloosd ; haast u nu en bericht mij, waar ik hem machtig kan worden.quot; De bisschop gaf hem de streek op; dadelijk liet Joannes zich een paard geven, besteeg het en snelde de bergen in. Toen de jongeling hem zag, kon hij liet gezicht van den apostel niet verdragen, sprong te paard en nam de vlucht. Joannes, al zijne zwakheid.
165
en zijn ouderdom vergetende, gaf zijn paard de sporen, joeg hem na en riep met luide stem: «Mijn zoon, mijn innig geliefde zoon, waarom vlucht gij voor uw vader, den oude, zwakke, weerlooze? Vrees niet, mijn zoon, want ïk ben het, die u bij Christus verantwoorden moet. En even als Christus voor mij gestorven is, zoo wilde ik ook van harte gaarne mijn leven voor het uwe geven. Keer weder, keer weder, mijn innig geliefde zoon, keer weder, of ik moet met harteleed ten grave dalen!quot; De jongeling werd verweekt. Hij keerde om en weende bitter. Joannes viel hem te voet, kuste hem de handen, bad en bezwoer hem met tranen. Van stonde aan werd de jongeling een nieuw schepsel. Een nieuwe vaste zin werd hem geschonken, en Joannes beleefde het nog dat hij hem tot bisschop wijden kon.
Eens kreeg de H. Joannes eene levende patrijs ten geschenke; de vriendelijke jonger verheugde zich in het diertje, voederde het rijkelijk en placht er wel soms mede te spelen en het te streelen. Toen dat toevallig een jongeling zag, ergerde deze er zich aan, en sprak tot zijne gezellen: ,/Ziet tocli, hoe kinderachtig de oude zich daar nog aanstelt!quot; Joannes, wien de gedachten des jongelings niet verborgen bleven, beval hem nader te komen. Dat deed de ander, en sprak met groote vrijmoedigheid: //Zijt gij Joannes, dien de menschen zoo heilig roemen, en vindt gij vermaak in zulk kinderspel ?quot; In plaats van te antwoorden, zag de apostel hem aan, en vroeg hem, wat hij in de handen had? De jongeling: ,/Een boog.quot; Joannes: «Waartoe gebruikt gij hem?quot; De jongeling: „Ik schiet met hem op vogels en dieren.quot; Joannes: «Laat mij eens zien, hoe gij dat aanlegt.quot; De jongeling spande den boog en reikte hem zoo gespannen den apostel toe. Doch toen hij zag, dat Joannes er niet verder op lette, maakte hij de pees weer los, opdat de boog zou ontspannen. Joannes vroeg, waarom hij dat deed. Hij zeide: «Het is niet goed, den boog lang ge-
16(5
spannen te honden. Hij verzwakt daardoor, en verliest eindelijk zelfs de kracht, om den pijl voort te stuwen.quot; Toen sprak Joannes: «En evenzoo is het ook niet goed, het gemoed al te lang in spanning te houden. Het verslapt door de onophoudelijke inspanning, en verliest eindelijk geheel de kracht, om zich tot de hemelsche zaken te verheffen. De arend zweeft hooger dan de andere vogels en vliegt rechtstreeks naar de zon op; toch moet ook hij eindelijk weer de aarde zoeken. Dus kan ook het gemoed zich niet onophoudelijk met hooge zaken bezig houden; veel meer heeft het soms eene korte ontspanning en onschuldige verkwikking noodig, dan zal het spoedig met veerkracht tot de gewone vlucht terug-keeren.quot; —
Toen Joannes reeds zeer oud was, en zoo zwak, dat hij noch meer gaan noch aanhoudend spreken kon, liet hij zich toch altijd naar de vergadering dragen, en placht van tijd tot tijd tot de gemeente te spreken deze enkele woorden: „Mijne kindertjes, laat ons elkaar lief hebben.quot; Zijne jongeren verwonderden zich, dat hij altijd één en hetzelfde zeide, zonder er noch iets af noch iets bij te doen. Doch toen zij hem naar de reden vroegen, sprak hij: u Bit ééne is genoeg !quot;
Nadat Joannes negen en negentig jaren geleefd had, verscheen hem onze Heer Christus en sprak: ;,Kom nu tot Mij, Mijn geliefde, en houd het avondmaal met Mij en Mijne broederen!quot; Haastig stond Joannes open begon te wandelen. Doch de Heer sprak tot hem: „Op Mijn eigen dag zult gij tot Mij komen: Toen nu de dag des Heeren verschenen en de gemeente ten talrijkste vergaderd was, nam de apostel afscheid van haar en predikte met de kracht eens jongelings vele uren lang, hoe zij de geboden moesten houden, en elkander lief hebben, en op de toekomst des Heeren wachten. Hierop liet hij vóór het altaar eene vierkante groeve bereiden en den grond de kerk uitdragen. En hij zelf steeg af, strekte
167
zich lang uit op den bodem der groeve neer, en riep met uitgebreide handen; „De Geest en de Bruid spreken: «Kom!quot; en wie het hoort, die spreke : „Kom!quot; en wie dorst heeft, die kome en drinke van het water des levens voor niet!quot; Toen hij deze woorden gesproken had, omglansde hem een bo-venaardsch licht, zoodat ook niemand in den verblindenden glans staren kon. En toen het licht verdwenen was, was de ziel van den jonger tot God gegaan. En de groeve vond men tot boven gevuld met manna. Dit manna ontstroomt aldaar aan de aarde tot op dezen dag in de gedaante van een fijn zand.
Uit; Reis in het Oosten van G. H. van Schubert.
Wien de heilige evangelist Joannes lief is, dien zal ook dit eiland, waarop hij de «Openbaringquot; ontvangen heeft; belangrijk en interessant zijn; en daarom verneemt het de lezer wellicht gaarne, als hier iets naders aangaande hetzelve wordt medegedeeld. —
Het eiland Pathmos ligt onder de vele eilanden tusschen Klein-Azië en Griekenland. Het is zeer bergachtig en de rotsen aldaar zijn van dezelfde soort, als men ze aan en hij de voorspuwende hergen vindt, zoodat het schijnt, alsof de groote haven van het eiland, die met zijne hooge bergwanden de binnenloopende schepen krachtig tegen de winden beschut, eenmaal de haard of krater van een vuurspuwenden berg onder in de zee geweest is. Naast die haven aan beide kanten maakt dan de zee tusschen de uitgebreide rotsarmen nog eene menigte kleine insnijdingen in het land, en zoo komt het, dat het eiland er van verre uitziet als een broedende arend met uitgebreide vleugels. Want het hoofdgebergte, midden op het eiland, op welks kruin het versterkte klooster en de stad er omheen liggen , ziet er uit als lichaam en kop van den arend; daaraan sluiten zich aan beide kanten, even hoog en breed, twee wat lagere bergen, die zich naar beneden naar de zee uitstrekken, dat zijn de vleugels van den arend; en van deze loopen^
168
de zee in, nog lagere rotswanden in afzonderlijke takken tussclien welke die insnijdingen zijn, en dio zieu er dan natuurlijk als de punten der slagvederen uit.
Als men nu aanlandt en naar boven naar de stad gaat, wordt men vooral op de grot van den heiligen Joannes opmerkzaam gemaakt. Dat is een hol, waarboven thans een eenvoudig kerkje gebouwd is, en waarin men een heerlijk uitzicht over de stille, eenzame bochten der zee en hare rotswanden geniet. Hier, in die grot, moet naar een overoud, uit den mond zijner oudste jongeren komend verhaal, de apostel gedurende zijne verbanning op Path-mos gewoond, hier moet hij zijne openbaring ontvangen hebben. Bij deze grot des heiligen Joannes is van oude tijden af eene school aangelegd, waar vroeger geleerde lieden als leeraars aangesteld werden, die vele degelijke geestelijken en industrieelen opleidden, en waar de leergierige jeugd van Griekenland zich vereenigde. En ook thans heeft de school in dien omtrek een goeden naam, ofschoon zij zich met de scholen van het eigenlijke Griekenland niet meer meten kan.
Het klooster op de kruin van den berg heeft geweldige muren en staat zoo hoog en steil boven, dat de bewoners der stad in vroegere stormachtige tijden hier zeer dikwijls schuilplaats en beschutting vonden tegen de overvallen van zeeroovers en andere vijanden. Dan gaf elke familie gewoonlijk hare kostbaarste en duurste goederen aan het klooster in bewaring en haalde daarvan slechts, wat zij voor het oogenblik noodig had; en die gewoonte is tot op dezen dag behouden gebleven, In het klooster is ook eene bibliotheek. die vroeger beroemd was, maar nu van hare kostbaarste handschriften beroofd is. Thans vindt men nog slechts oude afschriften der werken van oude Grieksche Kerkvaders, geschiedenissen der heiligen en martelaars, brokstukken van oude, met kostbare en sierlijke vlijt gemaakte afschriften van enkele deelen der H, Schrift, alsmede volledige afschriften voornamelijk van
169
het Evangelie en de Openbaring van Joannes enz. Alles natmirlijk uit de tijden, toen men nog niets van het drukken wist en de boeken alle moest afschrijven.
En een zeer bijzonder genot schenkt het, door de hoogten en dalen des eilands te wandelen; want daar ontmoet men allerwege kerken en kapellen, van wier bijzondere beteekenis de menschen allerlei weten te vertellen. „Hier, bij deze rots was het omstreeks, dat de heilige Apostel een blinde genas; ginds gaf hij den doodzieken zoon eener arme weduwe de gezondheid weer; hier aan dezen zeeboezem heeft hij uit den overvloed des geloofs en der liefde een hoopje schipbreukelingen gespijsd en gekleed, en hen door zijne prediking van den afgodendienst tot het Christendom bekeerd; ginds naar die eenzame hoogte placht hij zich dikwijls tot het gebed te begeven; hier in het dal was het, waar hij den scharen der kinderen en jongelingen van Christus, den Heer, vertelde. —
De jonger des Heeren heett tot op onzen tijd aan het eiland Pathmos een geestelijk erfdeel, een voordurenden zegen nagelaten, die zich aan de bewoners vertoont. Het eiland is enkel door Christenen bewoond, die zich daar niet slechts door een fraaien uiterlijken lichaamsbouw, maar ook door eene schoone innerlijke natuur onderscheiden. Vriendelijkheid , nederigheid en dientvaardigheid schijnen vrij algemeen te heerschen. Terwijl de mannen grootendeels het moeielijke beroep van zeeman uitoefenen, onderhouden de vrouwen zich en de kinderen van de kunstrijke werken harer handen; want zulke fijn en vast gebreide kousen en mutsen worden bijna nergens elders op aarde gevonden, als die zijn, welke de vrouwen op Pathmos vervaardigen. De zeelieden van het eiland beroemen zich met recht, dat uit hun midden, ook gedurende de wanorden der Grieksche revolutiën, nooit een zeeroover is uitgegaan; de vrouwen en maagden behouden voor zich nog voortdurend den naam van kuischheid en zedigheid; het is nog lieden bijna zonder voorbeeld, dat eene weduwe weev
170
quot;m liet huwelijk treedt;; want men houdt dit op Pallmoa naar 1 Tim. 5 : 13 voor eene schending der eerste verbintenis.
In zijn reisboek ,/Bezoek bij Sem, Cham en Japhet, schrijft Dr. Alban Stolz aangaande dit eiland:
z/Wij zagen Pathmos, waar Joannes het profetische boek des Nieuwen Testaments/ zijne Openbaring, geschreven heeft. Het eiland scheen onder de juist zichtbare eilanden het meest verwijderde; toch kon men met den verrekijker op den hoogsten berg van het bergachtige eiland eene stad erkennen. De ligging van het geheel op de eiland-rijke zee onder den bleek en, schijnbaar laaggewelfden hemel, verderheen omvangen van de drie oude wereld-deelen, was juist geschikt, om de Apokalypsis te ontvangen. Deze van God verlichte blik in den harteslag der menschheid en in hare geschiedenis was zeker van den Heer der eeuwigheid geschonken. Maar om goddelijke ingevingen te kunnen vernemen, kan soms ook eene voorbereiding van het zenuwleven, voor zoo verre het zich in de ziel vertakt, noodzakelijk of ten minste bevorderlijk zijn. Toen de drie koningen (2 boek der Koningen 3.) bij den profeet Eliseüs kwamen, om van hem het woord des Heeren te hooren aangaande hun oorlog tegen Moab, zeide Eliseüs: //Haalt mij een snarenspeler.quot; En het geschiedde, toen de snarenspeler speelde, dat de hand des Eeuwigen over hem kwam, en hij sprak; //Zoo spreekt de Eeuwigequot; enz. Eveneens was de omgeving van berg en zee en drie wereldsdeelen op het eiland Pathmos onder een steeds van zonnestralen doortrilden hemel het snarenspel, de harp, die den H. Joannes moest stemmen, om zijne Openbaring te zien, te hooren en te schrijven.quot; gt;)
') Ecu voortrciïelijk, heerlijk beeld is dat van Hans llemliny te Brugge, dut den Evangelist Joannes op het eiland Pathmos voorstelt, terwijl hein hemelsche gezichten tot het schrijven zijner Apokalypsis bezielen. Reinheid van ziel en voorgevoel van het goddelijke, zijn hier schoon en verheven uitgedrukt. De gezichien ontwikkelen zich
171
De meest beroemde St. Janskerk.
Zij is de — aan den heiligen Joannes den Dooper en den heiligen Joannes den Evangelist gewijde kerk „San Giovanni Laieramquot; te Rome; de eerste kerk der Katholieke Christenheid, de ondste van Rome, de kathedraal van den paus, en tevens een der schoonste tempels van de wereld. Zij wordt ook, naar het opschrift boven het portaal ^Urbis et orbis mater et caput, moeder en hoofd der stad en des aardrijks, — verder ,/Basilica Constantiana (daar zij oorspronkelijk door Cohstantijn den Grooten gesticht is) of Lateranensisquot; (naar het huis des Romeins Plautius Lateranus, dat vroeger hier gestaan heeft) genaamd. „Basilica aurea, gouden kerkquot; heette zij naar hare schatten , en thans voert zij den naam harer schutspatronen. —
In deze prachtige kerk werden elf kerkvergaderingen gehouden. — Van het balkon aan het portaal geeft de paus den zegen, en aan het hoogaltaar mag enkel de H. Vader de Mis lezen.
In de schatkamer der kerk bevinden zich van den heiligen Evangelist Joannes de volgende reliquieën: de kelk, in welken men den heiligen apostel Joannes het vergift reikte en dat hij zonder eenige schade dronk; een deel van zijn kleed en de keten, waarmede hij als gevangene van Ephese naar Rome gevoerd werd. —
Onze Heer en Heiland Jezus Christus deed kort vóór
in onafzienbare verten voor dc blikken van den verbaasde, wien het woord op de lippen verstijft en de opgeheven hand stil houdt.
Van bewonderenswaardige uitdrukking is ook het beeld van Dosso üossi in de kerk Maria del Vado to Ferrara. Zittend, vóór zich een boek, rondom de eenzaamheid, verheft dc heilige Joannes, jeugdig schoon, de linkerhand cn wendt den blik naar eene verschijning in dc hoogte.
172
Zijne hemelvaart aan Zijne apostelen de plechtige verklaring van den last en de belofte: //Gaat heen in de gansche
wereld en predikt het Evangelie allen schepselen. Wie
•
gelooft en zich laat doopen, die zal zalig worden, maar wie niet gelooft, die zal vei-doemd worden. En hun, die gelooven, zullen deze wonderen volgen: In Mijn naam zullen zij duivelen uitdrijven, met nieuwe talen zullen zij spreken, slangen opnemen, en ah zij iets schadelijks drinken, zal het hun niet schaden; zieken zullen zij de handen opleggen, en zij zullen gezond worden!'' Matth. 16 ; 15 tot 18.
Verlicht van het Christelijke geloof en ontvlamd van de hooghartige liefde dezes geloofs, heeft ook de apostel der liefde, de heilige Joannes, met blijdschap en volharding overal het Evangelie der eenige zaligheid aan Joden en Heidenen verkondigd. En wij weten uit de legende, dat hem, den in zijne roeping juist werkzame, de opperpriester van den tempel der godin Diana in Azië, Aris-todemus, in een beker het sterkste vergift deed geven, om hem oogenblikkelijk te dooden, doch dat Joannes, in het meest geloovige en onwankelbare vertrouwen op de belofte zijns Goddelijken Meesters, den giftbeker eerst met het teeken des heiligen kruises zegende, hem toen moedig uitdronk, en, tot verbazing des vijandelijken bekoorders en des ganschen volks, van het vreeselijke vergift, dat hij gebruikt had, zelfs niet de minste schade heeft geleden. Nog voegt de legende er bij, dat uit den kelk, zoodra hij gezegend was, het vergift in de gedaante eener slang ontweken is. — Daarom ziet men den heilige, die naar ziel en lichaam eene maagd geweest is, veelvuldig afgebeeld, een kelk in de hand houdende, uit welks binnenste eene slang, het vreeselijke symbool van vergift en dood, naar boven kronkelt, en in den kelk een kruis ingedrukt, het glorierijke symbool der zege en des levens in Christus Jezus. —
Gelijk men nu in vroegere tijden op alle hooge feesten des jaars brood en wijn tot huiselijk gebruik der geloo-
173
vigen zegende en de gezegende voorwerpen dan hunne namen kregen naar den naam van het feest; zoo is het ook, vooral in Duitschland, een algemeen gebruik, dat men op den feestdag van den heiligen Evangelist Joannes — wijn zegent, ter herinnering aan het zegenen van den vergiftigden beker — die hierop nSt. Janswijnquot; genoemd wordt. Men placht dezen gezegenden wijn echter niet enkel op dit feest ter eere van den heiligen Joannes te drinken, maar op alle tijden, en het meest op dat uur, wanneer vrienden van elkander afscheid namen. —
De werkingen, die de Kerk na iiare gebeden aan het vrome gebruik van dezen gezegenden „St. Janswijnquot; toeschrijft, zijn de volgende: zij bidt tot God, dat allen, die van dezen gezegenden wijn drinken, voor alle tijdelijke kwalen des lichaams en voor elke kwaal der ziel bewaard, dat zij met alle volheid des goddelijken zegens verrijkt en, doordrongen van heilige blijdschap, tot de eeuwige goederen mogen geleid worden.
De drie gebeden der wijding in het Roomsch Misboek van het bisdom Ments — luiden:
nLaat ons hidden!
Heilige Heer! almachtig God, eeuwige Vader! Gij wildet dat Uw ééngeboren Zoon, die gelijk Gij van eeuwigheid, en van één wezen met U is, van den hemel zou neerdalen, en uit de allerzaligste Maagd Maria in deze volheid des tijds vleesch aannemen; opdat Hij het verloren en dwalende schaap zou kunnen zoeken, en op Zijne schouders naar de schaapskooi terug brengen en het onder de roovers gewonde van de pijn zijner wonden genezen, doordien hij olie en wijn in zijne wonden goot, zegen ten heilig t dezen wijn, dien Gij aan de wijnstok tot drank voor de menschen liet groeien; en schenk, dat ieder, die op dit feest van denzelven drinken of bewaren zal, heil naar lichaam en ziel ontvange, en dat, wie zich op reis bevindt, door zijne bemiddeling, door Uwe genade, gesterkt
174
worde, opdat hij zijn weg en zijn leven gelukkig aflegge, door denzelven Jezus Christus, onzen Heer! Amen.
Laat ons hidden!
Heer! Jezus Christus! Die U gewaardigd hebt, U zeiven den waren wijnstok, en Uwe heilige apostelen ranken aan denzelven te noemen, en U een wijnberg wildet aanplanten met al (Jwe uitverkorenen , en minnende vrienden : zegen Gij t dezen wijn en stort hem de kracht Uwer zegening in: opdat allen, die ter eere en ter gedachtenis van Uw geliefden jonger Joannes, wiens leest ons heden verheugt, daarvan drinken of ontvangen, van alle ziekten en giftige pesten bevrijd, de gezondheid en het heil naar lichaam en ziel verwerven mogen, Gij, die leeft en regeert met den Vader en den Heiligen Geest, God in eeuwigheid ! Amen.
Laat ons hidden!
God, die voor het menschdom het brood tot spijs en den wijn tot drank geschapen hebt! Het brood moet het lichaam versterken , en de wijn des menschen hart verheugen, Gij, die Uwen bijzonder geliefden jonger, den heiligen Joannes, de groote genade schonkt, dat hij niet slechts doodelijk vergift zonder schade drinken, maar zelfs hun, die door vergiftiging van den dood waren aangetast, door Uwe kracht weer op nieuw het leven schenken kon; verleen allen, die van dezen wijn drinken, dat zij waardig worden, de geestelijke blijdschap des harten en eeuwig leven te ontvangen. Gij, die met den Vader en den Heiligen Geest leeft en regeert, God in eeuwigheid! Amen.
Die wijn wordt nu met wijwater besprenkt, en bewierookt onder de woorden:
,/De zegen Gods des Vaders t en des Zoons t en des Heilige Geestes t dale over dezen wijn neer en blijve hem bij nu en altoos! Amen.quot;
En als de priester den beker met den gezegeiulen wijn aan den geloovige toereikt, dan zegt hij: „Drink de liefde van den- heiligen Joannes! Amen.quot;
175
Het gebruik van dezen wijn noemt men gewoonlijk z/St. Jansdronkquot; of //St. Jansminne.quot;
De symbolisolie afbeelding der heilige Evangelisten.
1. Heden, als op den feestdag van den heiligen Evangelist Joannes, mogen wij ook aan de symbolische «/4«^-tling der vier heilige Evangelisten gedenken , gelijk die in de werken der Christelijke kunst plegen voorgesteld te worden.
Evangeliën van den éénen Heiland der wereld zijn er vier; en met betrekking op dit viertal merkt de heilige Augustinus aan : ,/De in de vier Evangeliën vervatte goede boodschap van de verlossing der wereld door den God-mensch Jezus Christus — moet verkondigd worden aan alle menschen, die ooit in de vier wereldstreken wonen en wonen zullen.quot;
De vier Evangelisten zijn dragers en werktuigen der enhel mondeling door Christus Jezus gegeven openbaring; maar het door hen neergeschreven woord is het uitvloeisel van den Heiligen Geest zeiven, die uit hen spreekt en in hen werkt; daarom worden zij in de oudste Christelijke beeldwerken met de vier rivieren van het paradijs vergeleken en als vier rivieren voorgesteld, die uit ééne rots ontspringen. En onder de rots werd weer die rots verstaan , uit welke Mozes met zijn staf eene bron sloeg, om het dorstende volk Gods daarmede te verkwikken, als voorafbeelding van den goddelijken Heiland, die de bron des eeuwigen Woords en des eeuwigen levens ontsloten heeft. De vier rivieren uit ééne rots stroomende zijn ook reeds voorgesteld op eene oud-Christelijke sarcophaag in de St. Pieterskerk te Rome.
De afbeeldingen der vier Evangelisten zijn de volgende: de heilige Mattheüs heeft ter zijde een — menseh; de heilige Markus heeft ter zijde een — leemo; de heilige Lukas heeft ter zijde een — stier; de heilige Joannes heeft ter zijde een — arend.
176
Deze afbeeldingen kunnen wel zijn naar aanleiding van een gezicht des profeets Ezechiël, die namelijk in den hemel vier Cherubijnen zag, welke den troon dragen, waarop de Heer rust (10 : 21); en die hadden de gestalten van een mensch, een leeuw, een stier, een arend (1 : 10) Openb. v. Joannes 4:7. — Men beschouwt het visioen dezer vier gestalten als eene heenwijzing op den godmenschelijken persoon des Verlossers in het Nieuwe Verbond, die verschijnen zal: als Mensch, als Koning, als Hoogepriester, als God.
Met betrekking tot de Cherubijnen zegt Dr. J. F. Allioli in zijne vertaling der Heilige Schrift: „De Cherubijnen zijn engelen, aan wie de voor de menschheid werkzame God kracht gegeven heeft om Zijn rijk op aarde te gronden en te bevestigen. Daar zij op verschillende wijzen op Gods bevel werken, zoo is bun eene verschillende gedaante gegeven, en wel eene viervoudige, wijl zich de verlossende God in Zijne werkzaamheid tot zaligheid der men-schen voornamelijk op viervoudige wijze — als mensch-lievende, koninklijke, verzoenende, goddelijke Heer te kennen geeft. Om deze eigenschappen des verlossenden Gods voor te stellen, heeft de eerste Cherub de gedaante van een menschengelaat, als uitdrukking der menschlie-vendheid van God, de tweede de gedaante van een leeuw, den koning der dieren, de derde de gedaante van een stier, die in de oudheid het verzoenende offerdier was; de vierde de gedaante van een vliegenden arend, die in de oudheid de ,/vogel Godsquot; heet, en de scherpzicbtiglieid en goddelijkheid beteekent.quot;
Met betrekking tot de Evangelisten, zegt de heilige Hie-ronymus: „Mattheüs begint de geschiedenis van Jezus, als van een mensch gewordene, daar hij schrijft: „Boek der afstamming van Jezus Christus, den zoon Davids, den zoon Abrahams,quot; Markus begint van de voorspelling van Malachias en Isaïas; Irnhis van het priesterdom van Zacharias. De eerste heeft het zinnebeeld van een mensch
177
wegens het boek der afstamming; de tweede het zinnebeeld des leeuws, wegens de stem des roependen in de woestijn: ,/Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijne paden gelijk!quot; de derde het zinnebeeld van den dier, wegens het priesterlijke offer in den tempel. Maar onze Joannes, wiens Evangelie vele voorrechten boven de drie andere bezit, verheft zich tot de hemelsche hoogte op, als een arend, en komt tot den eeuwigen Heer, als Hij zegt: „In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en God was het Woord.quot;
De heilige Mattheüs, de Evangelist, was oorspronkelijk een tollenaar, totdat de Heer hem toeriep: „Volg mij na!quot; Hij behoort dus tot de zedelijk laagste klasse der maatschappij; hij vertegenwoordigt de gansche menschheid over het algemeen, die door den Messias uit hare laagheid verheven zou worden, in zoo verre zij bereid en gewillig was hem te volgen. Daarom is de voorstelling van Mattheüs op kerkbeelden eenvoudig. Hij ziet er niet trotsch, niet majestueus uit, maar trouw, verstandig, eerlijk. Zijn attribuut is een gevleugelde mensch. Het komt hem toe, wijl zijn Evangelie met de stamlijst van Christus begint; maar in mystischen zin des te meer, daar hij zelf de voor het Christendom ontvankelijke, daardoor verheven en gelouterde gemeene menschheid personiüeert. Hij predikte in Indië, Ethiopië en Partië en stierf den marteldood.
De heilige Markus, de Evangelist, sloot zich bijzonder aan Petrus aan en heeft dus in krachtige uitdrukking iets met hem verwants. Zijne bekeering was voornamelijk het werk van den heiligen Petrus, die hem daarom in zijn eersten zendbrief den ,/geliefden zoonquot; noemt. Gelijk Petrus de rots is , zoo is Markus de leeuw. Op de groote obelisk, vóór de St. Pieterskerk te Rome, staat geschreven : „En de Leeuw van den stam Juda zal overwinnen 1quot; En op de hooge steenzuil van liet St. Markusplein te Venetië staat de gevleugelde leeuw van den Evangelist.
A. Hwjgaut. Kcrstklokjc. 11. 12
178
Het attribuut van den leeuw komt Markus toe, wijl zijn Evangelie met Joannes den Dooper begint, „de stem des roependen in de woestijn.quot; In mystischen zin betee-kent de leeuw ook de goddelijke kracht in het Evangelie. Markus wordt algemeen, overeenkomstig zijn attribuut, als een krachtig man afgebeeld, gezet, kaal als Petrus, maar met zwaren baard, met schoone oogen en diepe wenkbrauwen. — Na den dood des Heilands begaf zich Markus naar Aquileja, waar hij veel menschen bekeerde. Toen ging hij naar Alexandrië, in Egypte, waar hij met veel zegen het Christendom predikte. Hij werd op het hoogheilige Paaschfeest, terwijl hij het heilige offer verrichtte , door de Heidensche afgodendienaars gegrepen en aan een touw gebonden ter dood gesleept. De overblijfsels van zijn lichaam werden door de Christenen opgenomen en te Bucoles begraven, waar zij tot het gebed plachten samen te komen. In het jaar 300 heeft men aldaar eene kerk gebouwd; later werden de heilige gebeenten naar Alexandrië gebracht, en in het jaar 815 haalden de Veneti-anen ze heimelijk af, en brachten ze in hunne stad, als wier patroon de heilige Markus groote vereering geniet '). Zijn ring, die, naar het verhaal, op den bodem der zee lag, werd door een visch opgehaald. Een visscher bracht hem aan den senaat, ten teeken, dat Venetië nooit door eene overstrooming der zee vergaan zal. Deze ring staat in samenhang met het jaarlijksche huwelijk der republiek Venetië met de zee door een ingeworpen ring. De beroemde St. Markuskerk behoort tot de schoonste werken van Byzantijnsche bouwkunst met boven elkander staande
') Onder de beroemde heiligdommen in de slotkerk te Hannover bevindt zich eene zilveren vergulde Monstrans van Grieksch werk, in wier midden men door een glas de reliquie des heiligen martelaars Blasins, bisschop van Sebaste, bemerkt. Onder deze ligt de duim des heiligen Markus. Aan het lijk des heiligen te Venetië wordt deze duim vermist.
179
zuilen, Oostersche koepels, heilig donker van binnen en ontzaglijke overlading van sieraden en mozaïeken. Op het St. Markusplein staat eene liooge znil van den heilige, eene andere met den gevleugelden leeuw, het wapen der stad. — Op zijn feest werd vroeger jaarlijks een os in zijne kerk gebracht, en zijn Evangelie, dat men den os tusschen de horens legde, voorgelezen; hield zich de os stil, dan was het een goed, zoo niet, een slecht tee-ken voor de republiek; ook in Spanje heerschte dit gebruik, dat echter als //onwaardigquot; den 10 Maart 1598 bij eene Bul van paus Clemens VIII verboden werd.
De heilige Lu kas was, naar het getuigenis van Euse-bius, te Antiochië, in Syrië, in het Heidendom geboren, en heette oorspronkelijk Lucius. Gesch. der Apost 13 : 1, Roni. 15 : 21. Hij werd in vervolg van tijd door den heiligen apostel Paulus tot het Christelijke geloof bekeerd. Hij was eerst geneesheer, waarom hij als patroon der geneesheeren beschouwd wordt, maar wijdde zich later geheel aan de navolging des Heeren en aan de edele schilderkunst, waarom hij ook de patroon der schilders is. Bijzonder schilderde hij de heilige Moeder Gods zoo dikwijls, dat nog heden vele Christelijke kerken in het Oosten cn Westen zich beroemen, beelden van zijne hand te bezitten '). De heilige Hieronymus noemt den heiligen Lukas //een geestelijken zoon des heiligen Paulusquot;, en betuigt van hem, dat hij tot in het vier en tachtigste jaar zijns levens in apostolischen arbeid en buiten echt
') Men herinnerc zieh hier het deel II bladz. 24 aangeduide beeld.
Van Raphael is eene voortreffelijke schilderij voorhanden, dat den heiligen Lukas als schilder voorstelt, terwijl hij juist met een visioen van Maria verwaardigd wordt. De heilige Lukas, een man met een edel, schrander gelaat, voor den ezel zittende, beschouwt verrukt het beeld der met het goddelijke kind uit de wolken hem verschijnende Madonna, dat hem tot voorbeeld dient. — Achter hem ziel RaphaM vol geestdrift toe.
1Ü*
180
heeft geleefd. Hij bleei' na zijne bekeering de bestendige geleider des heiligen Paulus en een medegenoot in diens moeiten, lijden, banden en kerker tot aan diens dood. De apostel betuigt dit zelf' in zijne brieven en schenkt hem grooten lot' voor zijne liefde, trouw en heiligen ijver. Het kerkgebed op den gedachtenisdag van dezen Evangelist zegt tot zijn roem: ,/hij heeft de afsterving van het kruis voor den naam Jezus bestendig aan zijn lichaam gedragen.quot; Na den glorierijken marteldood zijns leeraars en geestelijken vaders heeft de heilige Lukas, naar het getuigenis van den heiligen Epiphanius, het Evangelie van Jezus Christus in Italië, Gallië, Dalmatië en Macedonië met groot gevolg gepredikt. De Grieken verzekeren ons, dat Egypte, Thebaïs en Lybië hem ook als hun geloofsapostel moesten vereeren. Naar het getuigenis van den geschiedschrijver Nicephorus is hij waarschijnlijk te Patras in Achaje door de Heidenen aan een olijfboom opgehangen. Zijne reliquieën kwamen onder de regeering van Con-stantijn te Constantinopel. Lukas heeft in zijn Evangelie vooral opgeteekend, wat de geboorte en de kindsheid van den Verlosser der wereld aangaat; ook houdt hij zich voornamelijk bezig met hetgeen den rouwmoedigen zondaars tot troost verstrekt, bijv. de parabel van den verloren zoon en het verloren schaap, alsmede de begenadiging van den boetvaardigen moordenaar aan het kruis. Deswege maakt nu de heilige Anselmm de schoone opmerking : vLukas was eerst een geneesheer der lichamen, maar later is hij een geneesheer der zielen geworden; want meer dan alle andere apostelen heeft hij van de barmhartigheid des Verlossers gesproken, waardoor de zieleu van de ziekten der zonde bevrijd en genezen worden.quot; — Als Evangelist heeft Lukas den gevleugelden os tot attribuut, wijl hij met het offer van Zacharias zijn verhaal begint.
De H. Joannes, door de Grieken altoos „Theologos, de godgeleerdequot; genoemd, is de jongste onder de apos-
181
telen en de broeder des oudsten, Jakobus, zoodat beide broeders de reeks der apostelen naar den ouderdom beginnen en sluiten. Joannes was Jezus' lieveling en rustte aan Zijne borst, in welk opzicht de zachte Benjamin, de jongste der twaalf zonen van Jakob, als zijne voorafbeelding verschijnt. — De heilige llieronprms zegt van hem: ^Joannes was apostel, evangelist en profeet; een apostel, want hij schreef aan de kerkgemeente als haar leeraar; een evangelist, want hij vervaardigde een Evangelieboek, hetgeen de andere apostelen, behalve Mattheiis, niet gedaan hebben; een profeet, want hij zag op het eiland Pathmos, waarheen hij door keizer Domitianus om de belijdenis van Jezus verbannen was, de geheime Openbaring, die tallooze voorspellingen van toekomstige gebeurtenissen bevat. Hij schreef ten laatste zijn Evangelie, op verzoek der Aziatische bisschoppen, tegen de dwaalleer van Cerinthus en andere dwaalleeraars, voornamelijk tegen de toenmaals oplevende bewering der Ebionieten, dat Christus voor Maria niet geweest zou zijn; waarom hij ook genoodzaakt was, de goddelijke geboorte des Hee-ren van eeuwigheid op de stelligste wijze te doen uitkomen.quot; — En de heilige Augustus merkt op: ;/In de vier Evangeliën, of liever in de vier boeken van het ééne Evangelie wordt de heilige Apostel Joannes zeer juist naar zijne geestelijke belijdenis bij een arend vergeleken, wijl hij veel verhevener en in hoogere vlucht zijn boodschap verkondigde, dan de drie andere evangelisten, en door zijne prediking ook onze harten mede naar boven wilde verheffen. Want de drie andere evangelisten blijven met den inensch geworden Zoon Gods als 't ware op de aarde en verkondigen ons slechts weinig van Zijne Godheid. Maar Joannes, als verdroot het hem, met Jezus op de aarde te blijven, gelijk hij dit dan ook reeds aan het begin van zijn Evangelie te kennen geeft, verhief zich niet slechts boven de aarde en boven den ganschen omvang der lucht en des hemels, maar ook boven alle
182
heiren der zalige geesten en de gansche orde der onzichtbare machten en drong door tot Hem, door wien alles geschapen is, belijdende: //In het begin was het Woord en het Woord was bij God en God was het Woord.quot; Aan dit verheven begin van zijn Evangelie beantwoordde dan ook geheel den volgenden inhoud; en gelijk geen ander predikte hij van de Godheid des Heeren; hij stroomde dat uit, wat hij ingezogen had, want niet zonder reden verhaalde hij zelf in dit Evangelie, dat hij bij het laatste avondmaal aan de borst des Heeren gelegen had; uit die borst dronk hij in stilte en wat hij in het geheim had ingezogen, dat stroomde hij openlijk uit, opdat alle volkeren zouden vernemen, niet slechts de menschwording des Zoons Gods, Zijn lijden en Zijne opstanding, maar ook wat Hij geweest was vóór Zijne menschwording; de Eengeborene des Vaders, liet Woord des Vaders, even eeuwig als zijn Oorsprong, en Hem gelijk, van wien Hij Zijne zending ontvangen had.quot; Zeer schoon merkt ook de heilige Thomas van Aqnine van den heiligen Joannes aan: „Met recht wordt hij bij een arend vergeleken, zeer bijzonder wegens de hoogte der vlucht en wegens het scherpe gezicht. En het scherpe gezicht bij den arend bestaat in twee zaken; dat hij het schitterendste, namelijk de zon in den omloop, alsook het verwijderdste van den hemel af bemerkt. Zoo ziet de heilige Joannes de geestelijke Zon in den omloop , dat is — Jezus Christus in den Vader. ,,111 het begin was het Woord!quot; zegt hij; en hij ziet ook liet verwijderdste, wijl bij in de Openbaring datgene zag, wat aan het einde der wereld gebeuren zal. ').
1} Do beroemdste schilders hebben den Uevelingsjonger van Jezus tot voorwerp hunner schilderijen gekozen; wij herinneren slechts aan Raphael, Correggio, Guido Reni, Balthazar Francescini, Carlo Dolci enz.
Doch onder de idealisch schoone hoofden van den heiligen Joannes, gelijk hij in zijne vervoering voorgesteld is, komt aan die van Domi-nichino den palm toe.
183
In zijne ,/Christelijke Symboliekquot; zegt Dr. Wolfgang Menzel onder anderen : „Op beeldwerken worden gewoonlijk de dieren naast de Evangelisten geplaatst. Doch somtijds worden zij ook geïdentifieerd en de Evangelist verschijnt menschelijk, maar met den leeuwen-, stieren- of arendskop. — Als vierhoofdig dier komen zij ook vereenigd voor, of als de vier wielen van den Cherubijnenwagen, of als vierhoofdig dier, dat ook vier verschillende voeten heeft, en waarop de godsdienst met kroon , vaandel en kelk zit; of de vier dieren om het kruis heen. Als de vier dieren de Evangelisten beteekenen, dan hebben zij een boek tot attribuut. Op de oudste schilderijen zijn al de vier geleiders der Evangelisten gevleugeld, op de latere zijn dikwijls bij den mensch, leeuw en stier, de vleugels weggelaten. De Evangelisten zijn ook als vier gevleugelde hoofden aangeduid, op vier rivieren om een kruis ge groepeerd; of als vierhoofdige Serafijnen met zes vleugels; of vier Cherubijnenhoofden op eene duif in de hand van
In het eers/e bcold houdt de Evangelist eene rol boven een open-jjeslagen bock en heft de blikken naar boven, van waar een arend hem in zijn snavel de pen schijnt te brengen. De zalige vervoering is in blik, voorhoofd, mond, neus, in wending, stelling en gebaren onovertrefbaar uitgedrukt; naast hem ziet men den kelk, uit welken de slang zich verheft. Dit beeld is meesterlijk op koper gebracht door Fr. Muller den zoon.
Een tweede beeld wedijvert met dit. Het is een heerlijke Joannes onder do Evangelisten, die in Andrea della Valle te Rome in fresco gesclnlderd zijn. Jeugdig schoon schittert zijn gelaat met gouden haar. De hemelsche geest op de zacht zich openende lippen zwevend, glanst in zijne van liefde boziolde oogen en is op zijn gewelfd voorhoofd getreden.' Hij doopt zijne pen in, om op te schrijven, waarvan zijn hart overvloeit,
In hot derde beeld ziet men twee engelen, die de boeken voor Joannes houden. De groepeering is bevallig, maar nog schooner de uitdrukking. Het hoofd ven den heilige vertoont den zachtsten en gevoel volston mensch. Hemelsche zoetheid zweeft op zijn mondden zijne oogen worden bezield en verheerlijkt door het aanschouwen der Godheid , dat allo aardscho opwellingen uit zijn hart verbant. Het is ademen in don Heer ! —
184
Christus; of vier evangelisten als nienschen met dieren-koppen in de vier hoeken om het crucifix. — Matthens en Joannes staan links, Markus en Lukas rechts, wijl gene reeds bij het leven van Christus, deze eerst na zijn dood apostelen werden en mortalitas (sterfelijkheid) de linker, immortalitas (onsterfelijkheid) de rechter zijde heeft.— De evangelisten dienen dikwijls als Christelijke caryatiden, daar zij doopsteenen, kansels, altaren dragen; wanneer zij eenvoudig als menschen voorgesteld zijn, heeft ieder, behalve een boek, ook nog zijn bijzonder attribuut. Op oude miniaturen heeft de heilige Mattheus een korten donkeren baard, is de heilige Markus oud en baardeloos, de heilige Lukas met een witten baard, de heilige Joannes jeugdig en zonder baard. — foorafbeeldingen der vier evangelisten zijn de vier groote profeten: Isaias, Ezechiël, Jeremias, Daniël, «aaf-beeldingen zijn de vier kerkvaders: de heilige Gregorius de Groote, de heilige Ambrosius, de heiligo Augustinus, de heilige Hieronymus.quot; —
Onder de schilders, die de vier evangelisten voorstellen, is de uitstekendste Correggio. Zijn werk bevindt zich in enkele fresco's aan den koepel der St. Janskerk te Parma. De figuren der evangelisten en de om hen zwevende engelen zijn vol geest en verheven beteekenis. De daarbij gevoegde pauselijke en bisschoppelijke insignes hebben betrekking op de vier kerkvaders, van wie ieder van één evangelist onderricht ontvangt. — De vier evangelisten, door P. P. Rubens in één beeld bijeengevoegd, zijn voortreffelijk gekarakteriseerd. Alle vier stappen in een door de zee begrensd landschap vooruit; naast den heiligen Markus de leeuw; naast den heiligen Lukas de stier; naar den heiligen Mattheus, die een boek heeft en met vrome geestdrift opziet, zweeft uit eene hemelglorie een engel neder, die hem schijnt naar boven te wenken en te beduiden, dat hem het licht van boven komen zal; de heilige Johannes steekt met de linkerhand een kelk uit, naar den neerzwevenden arend opziende en de rechterhand tegen de borst houdende.
185
Een standbeeld van den heiligen Joannes.
De beroemde Duitsche beeldhouwer Heinrich Bannecker te Stuttgart heeft een zeven voet hoog standbeeld van den heiligen evangelist Joannes voor de begrafeniskapel van koningin Catharina van Würternberg in manner uitgevoerd.
Eene slanke jeugdige gestalte staat de lievelingsjonger des Heeren met gegorden lijfrok en eenvoudigen mantel, die, om de armen geslagen, aan beide zijden in plooien neervalt. Zijn hoofd, van lokken omringd , die het voorhoofd vrij laten en vol op de schouders hangen, is zacht verheven, en de blik naar boven gewend, üe uitdrukking van dit bevallige hoofd getuigt van een diep gemoed en vurige geestdrift. Welke gedachte hem juist bezig houdt, wordt aangeduid door de beweging der handen. Drie vingers der zacht afhangende linker hand zijn als onwillekeurig geopend, terwijl de verheven rechterhand met den wijsvinger naar boven wijst:
„Drie zijn er, die getuigenis geven in den hemel — de Vader, het Woord en de Heilige Geest, en deze drie zijn één.quot; 1 Joann. 5 : 7.
De beweging is zoo zacht en met zulk een fijn gevoel uitgedrukt, dat zij als bewusteloos verschijnt en slechts het peinzende des gelaats nog versterkt.
Vrome begroeting van den heiligen Joannes.
Van den godzaligen Thomas van kemrïn.
1. Wees gegroet, zoetste Apostel Joannes! Wees gegroet, verhevenste der Evangelisten! Wees gegroet, ge-trouwste Hoeder van Maria, de heiligste Moeder van Jezus Christus. Ik begroet u met de vrome dienstwilligheid van mijn gemoed, vereer u uit den diepsten grond mijns harten , en roep u met liefdevolle gebeden en zuchten aan! Zie, ik verlang uw lof te verkondigen, ik reikhals, uwe deugden luide te ontvouwen! Daarom bid ik u, mildste
186
Apostel, gewaardig mij met de genade, dat ik u, den heiligsten, maagdelijken jonger, prijze, want gij zijt die jonger, meer dan alle overige bemind, die Jczais, de Zoon Gods, van het wereldlijke huwelijk aftrok, tot een maagdelijk leven riep, en wien hij, in plaats van vleesche-lijke lusten, hemelsche liefdegaven in de rijkste volheid schonk. Gij verliet ter liefde van Jezus de ouders met de netten in het schip en vondt daarentegen den Hemel-schen Vader met Zijn Zoon Jezus! Nimmer weidt gij moede, den Heer Jezus te volgen, als Hij het Evangelie des hemelschen rijks predikte, en wonderbaar werdt gij door zijne teekenen verblijd, dikwijls door zijne lessen en heilzame vermaningen onderricht, en deeklet gij het diepste medelijden met Hem in Zijne vervolgingen en bij den smaad, die Hem aangedaan werd! Gij besteegt met Jezus den berg Tabor, om aldaar de heerlijkheid Zijns lichaams te aanschouwen; en, wegens het hooren van de stem des hemelschen Vaders in den geest verrukt, vergingt gij bijna van Zijne ongemeen glorierijke heerlijkheid 1 En hoe sterk naamt gij door deze hoogst verbazende aanschouwing in de kennis des ééngeboren Zoons van God toe! —
2. O heilige en zeer gelukzalige Apostel, hoe veel werd door Jezus u geopenbaard, wat het menschelijke, aan aardsche zaken overgegeven gemoed noch bevatten noch gevoelen kan! Daarom bid ik u, liefderijkste heilige Joannes, smeek vurig voor mij, dat ik vermoge, de gan-sche wereld met aï hare ijdelheden en vermaken geheel en al te verlaten, en ontvlam mijn binnenste met de heilzame lessen van Jezus, van welke gij doordrongen waart, dat ik, al het aardsche vergetende, in staat zij, den berg der deugd en de hoogte van een reiner leven, krachtens uwe hulp, vrij te bestijgen! Want alles is ijdel en nietig, wat ooitin deze wereld wenschenswaardig schijnt! Daarom heeft Christus, de eeuwige Wijsheid Gods, al de glorie Zijner heerlijkheid geopenbaard, waarmede in liet toekomstige leven de heiligen beschonken worden: opdat gij
187
door de aanschouwing dier hemclsclie geheimenissen aangevuurd zoudet worden, om Zijns naams wil alle mogelijke wederwaardigheden te verdragen, en ook nooit, door striemen en smaad vermoeid, te bezwijken! —
3. Gij ook werdt door Christus, toen de tijd Zijns lijdens naderde, en Hij van deze wereld tot den Vader zou terugquot; keeren, met Petrus naar de stad gezonden, om het avondmaal des paaschlams te bereiden; na welks bereiding de zaciite Heer en nederige Meester zich verootmoedigde, om uwe en der overige leerlingen voeten te wasschen, in welk werk Hij een wonderbaar bewijs Zijner liefde en een gedenkwaardig voorbeeld Zijner ootmoedigheid naliet' — Eerwaardigste Apostel Joannes, gast des eeuwigen Konings, die naast uw geliefden Meester zaat! Gij zijt die veelgeliefde jonger, die bij dit eeuwig gedenkwaardige avondmaal zoet aan de horst van Jezus rusttet, en spraakt: „Heer, wie is het, die u verraden zal?quot; En tot een teeken Zijner voortreffelijke liefde wees de Heer u in het geheim Zijn verrader aan. //Die is het,quot; sprak Hij, //dien ik het ingedoopte brood reiken zal!quot; O waarachtig bijzonder beminde Apostel, en onder de overige beminde schare door de gave eener grootere kuischheid en zoetere vertrouwelijkheid uitstekende leerling, wien het woord geopenbaard werd, dat den anderen verborgen bleef! —
4. O zoetste Apostel Joannes, hoe veel diep verborgen geheimenissen der wijsheid zaagt gij toenmaals aan Jezus' borst! De heilige, op den ganschen aardbol uitgestorte vloeden van uw Evangelie getuigen, als een groot voor-teeken van aanstaande genade, dat gij uw hoofd vriendelijk op de borst van Jesus boogt, van waar u eene zoo rijke volheid van hemelsch onderricht toestroomde! — Ik smeek tot u, heilige Apostel, verkwik mijne ziel door de liefelijkheid van goddelijke welsprekendheid; laat mij dikwijls aan de hoogheilige Communie deelnemen en aan de ongemeen zoete reden mij laven, die Jesus het laatst voov
188
Zijne jongeren hield, en die gij ons tot de innigste behartiging hebt opgeteekend. — Gij, uitverkoren en liefderijke discipel, volgdet, toen Jezus uitgegaan was, over de beek Cedron, met de overige discipelen Hem in den Olijfgaard na. Opgenomen ook werdt gij in het bijzonder met twee uwer metgezellen, toen Hij zich na!ir eene eenzame plaats begaf om te bidden. Gij sidderdet niet, toen Jezus door de Joden gevangen en gebonden was. Hem na te volgen tot in het voorhof des hoogepriesters, en verschaf-tet ook uwen metgezel Petrus ingang aldaar! Want de liefde van Jezus dreef u beiden aan, dat gij Hem met grootere koenheid volgdet dan de overigen; doch de men-schelijke zwakheid, die nog niet in staat was, den dood te verdragen, dreef u aan, te vluchten en te vreezen! En dus bleef Jezus alleen in Zijn lijden, van alle bekenden verlaten, wijl liet de wil des eeuwigen Vaders was, dat de Onschuldige voor de schuldigen gedood zou worden ! — O gelukzaligste Apostel Joannes, met treurig gemoed en weenende oogen volgdet gij echter den tot den dood aan het kruis veroordeelden en met tallooze wonden bedekten Heiland tot op de plaats Zijner kruisiging. En met u tegelijk ging Zijne hoogst bedroefde Moeder benevens de vrome Maria Magdalena, die bijna van smart verging. Hierin verscheen voorwaar de groote macht uwer liefde en de hartelijke deelneming van het moederlijke lijden, dat gij zoo nabij en vast stondt bij Jezus, die eindelijk aan het kruis gehecht werdt, en Zijne, met het zwaard der smart gewonde Moeder! Daarom ook, toen Jezus op het punt stond, den geest te geven, beval Hij op bijzondere wijze aan u Zijne Moeder aan, opdat gij, de maagdelijke leerling, de maagdelijke Moeder zoudet beschutten, van nu af in al hare nooden voor haar zorgen, en haar met den ijver der oflferwilligste liefde, als uwe eigene Moeder, in alle trouw dienen! —• Getrouwste en kuischte beschermer der maagdelijke Moeder van Jezus Christus, kamerheer van den bruidegom der Kerk, schatmeester des
189
eeuwigen Konings, die na Christus als 't ware als een andere zoon in diens plaats gesteld werdt: u werd de Arhc Gods toevertrouwd, die het hemelsche manna bevatte; u werd de lichtende Hemelpoort te bewaken gegeven, door welke de Koning der glorie inging, toen Deze aan het kruis tot u sprak: „Zie uwe Moeder!quot; — daar werd Zijne Moeder, de Moeder Gods, de doorluchtigste Moeder, de in eeuwigheid gebenedijde Moeder u overgegeven, toevertrouwd en toegevoegd! — O wie geeft mij zulk eene moeder, en met haar tevens zulk een Hoeder te hebben, wien ik mijne arme ziel ter veiligste beschutting kunne overgeven, opdat in de huiveringwekkende ure mijns verscheidens die vreeselijke vijand mij niet verschrikke! —
5. O goedertieren en genadigste Jezus, gedenk mijner in mijn laatsten nood, en als de stem des vleesches mij ontnomen wordt, en mijne zinnen verdwijnen, dan be-scherme mij het gebed Uwer meest geliefde Moeder, en machtig sta mij de trouwe hoede van Uw zaligen Apostel Joannes bij! — Ja, milde en barmhartige Maagd Maria, ik bid u door uw innig geliefden Zoon en Zijn aan het kruis u aanbevolen Apostel: kom mij te hulp op die plaats en in die ure, maar vooral in den uitersten doodsnood, gij, die met den zaligen Joannes en met Maria Magdalena bij uwen innig geliefden Zoon Jezus stondt! — O zoetste Apostel Joannes, genadige beschermer en voor immer getrouwe vriend, beschut mij met de wapenen des Hemel-schen heirs; verdrijf door het teeken van het heilige Kruis den vijand des Christelijken naams ver van mijne oogen; en bevrijd mij in den naam van Jezus, als die huiveringwekkende ure des doods aanbreekt! — Gij beide lieftallige olijfboomen der hoogste mildheid en barmhartigheid, godsdienstig beveel ik mij in uwe voorbeden en uwe bestendige bescherming aan, opdat gij, na de verwijdering van alle vijanden, mij gelukzalig met u invoert in het rijk van Jezus Christus! Amen. —
190
Eene dagelijksche gave aan den heiligen Joannes.
Onze Heer en Heiland schonk der heilige Gerimdis Zijn lievelingsleerling en evangelist den heiligen Joannes tot bijzonder patroon, opdat liij altoos een getrouw voorspreker voor haar zou zijn.
Toen nu Gertrudis eens — op het feest van den heiligen Joannes — den Heer vroeg, op welke wijze zij haren Beschermer hijzonder dankbaar vereeren kon, antwoordde Hij haar:
,/Als een voor zijne zaligheid bezorgde Christen dagelijks maar één Onze Vader ter eere van dezen heiligen Apostel bidt, en hem aan den ijver en de trouw herinnert, waarmede hij het gebed aanhoorde, toen ik de apostelen leerde; dan zal hij niet nalaten, voor hem de genade der volharding in het goede tot aan het einde van mij af te smeeken.quot;
Het was in den strengen winter van 1838 op 1839, toen er grooten nood heerschte, en wel in de heilige Kerstdagen, dat in de stad A. de waardige, helaas te vroeg ontslapen kapelaan J. den kansel besteeg. De inhoud zijner predikatie was ongeveer als volgt: ,/Mijne lieve toehoorders! Ik kan lieden niet prediken. Ik was in de hut der ellende; ik zag den nood en de armoede in de treurigste gedaante: honger, naaktheid, armoede, ziekte. Ik kan niet schilderen, wat ik gezien heb, het hart is mij verscheurd. O, hier moet raad, hier moet hulp zijn! Ik bid u om de liefde van Jezus Christus, helpt, helpt rijkelijk, helpt spoedig! Ach, denkt gij misschien, weer helpen ? weer geven ? Waar moet dat alles vandaan komen? Doe ik nog niet genoeg? Ik ben lid van die of die vereeniging; ik geef wekelijks zoo veel; ik heb voor dit of dat doel ingeteekend; ik zend aan zoo of zoo velen liet eten. Ik kan niet meer doen! — Gij hebt gelijk, gij
doet veel, zeer veel, gij kunt niet meer doen; maar d e nood is er, er moet geholpen worden!
Hoort, geliefden! welk middel mij ingevallen is; ik hoop, dat de gedaciite van den Heer komt: ieder onzer vestige in zijn huis eene kas, en deze noemen wij naaiden jonger der liefde „St. Janskas.quot; — Hoort, wat in deze kas komt! — Gij, huisvader, hebt misschien de ge woonte en drinkt 's avonds twee pinten wijn of' twee' glazen bier; goed, ik wil daar niets van zeggen, als uw vermogen, uwe gezondheid het veroorloven. Maar uit liefde tot God, uit liefde tot uwen naaste, drink er nu eens één, en leg het geld voor de andere in de St. Jans-kast. — Of, moeder, gij wilt voor u, voor uwe dochter een mantel, een kleed koopen, of voor het huis een nieuw meubel enz. aanschaffen; dit kost misschien veertig, vijftig daalders; goed, uw stand, uw vermogen laat het toe. Maar zie, spaar vijf of tien daalders, het gaat immers wel, en leg deze in de St. Janskas. Of, zoon, dochter! gij krijgt van uwe ouders uw zakgeld, uw Kerst-of Nieuwjaarsgeschenk; gij rookt sigaren, houdt uwe partijen, gaat naar het koffiehuis. O, slechts éénmaal minder uitgegaan, wat ontbeerd, en het geld in de St. Janskas I — O, ik bid u, om de liefde van Christus, beginnen wij zulk eene kas! Vader, moeder, zoon, dochter, knecht, meid, leggen wij er wat in, datgene wat wij uit liefde tot God gaarne ontberen, en de Heer zal het zegenen, wij zullen kunnen helpen!quot;
Wat was het gevolg dezer rede? —
Met tranen in de oogen verlieten de toehoorders de kerk; bijna in elk huis werd een St. Janskas gevestigd, en 's avonds om acht ure had de kapelaan J. reeds vijfhonderd daalder tot verzachting van den uitersten nood ontvangen. — De inrichting dezer St. Janskas kunnen wij als navolgenswaardig ten sterkste aanbevelen! —
HET FEEST DER ONNOOZELE KINDEREN.
Kerstmis is het geboortefeest van het goddelijke Christuskind, door wiens genade wij allen tot kinderen Gods moeten wedergeboren worden. Aan dezen gebenedijden dag der zaligheid sluit de Kerk op den 28 December den zoogenaamden uAllerkinderendagquot; aan, en wijdde hem aan het aandenken dier onschuldige hinderen, welke de wreede Herodes te Bethlehem rneedoogenloos liet vermooïden, en wel in het meest vaste vertrouwen, dat onder hen onmisbaar het kind Jezus zelf, in wien hij zoo zeer den nieuw-geboren Koning vreesde en haatte, zijn dood moest vinden. Met kinderlijken eerbied worden deze onschuldige slachtoffers „primitiae martyrum, eerstelingen der martelaarsquot; of ,/Flores martyrum, bloesems der martelaarsquot; genoemd.
Van die bloedroode kruishloempjes, die zoo wonderbaar geurend de krib van Bethlehem als krans omwinden en sieren, zegt de heilige August hm,t ;
,/Heden vieren wij den geboortedag dier knaapjes, van wie ons het Evangelie verhaalt, dat zij door den wree-den koning Herodes vermoord zijn. Dus verheuge zich met de hoogste blijdschap de aarde, die vruchtbare moeder van zoo veel hemelsche strijders en zoo heerlijke deugden! Zie, deze goddelooze vijand had dezen zaligen knaapjes door de teederste welwillendheid nooit zoo nuttig kunnen zijn, als hij hun door zijn haat nuttig geweest is! Want gelijk het plechtige aandenken aan dezen feestdag het openbaart: in dezelfde mate, als de boosheid
193
zich in hare gansche woede ,ovei' die zalige kindertjes uitstortte, overstroomde hun ook de genade van den godde-I ijken zegen '•
„Toen de Heer geboren werd, begon ook de rouw, niet voor den hemel, maai' voor de aarde; den moeders wordt weeklagen aangekondigd, den engelen hoogen jubel, den onschuldigen kinderen de overgang in het betere leven. God is het, die geboren is, de onschuldige kinderen moeten Hem als luüdigingsoffer gebracht worden, Hem, die gekomen is om de boosheid der wereld te veroor-deelen. Lammetjes moeten geslacht worden, wijl het Lam Gods gekruisigd zal worden, dat de zonden der wereld wegneemt; maar de moederschapen jammeren, wijl zij hare lammetjes verliezen, die nog nauwelijks kunnen blaten. Welk een groot martelaarschap! Welk een wreed schouwspel! Het zwaard wordt getrokken, en er is geene reden voor; de nijd alleen knerst, daar toch Hij, die juist geboren is, geen geweld en geene schade aandoet!
„De kostbare dood van andere bloedgetuigen verdient hoogen lof wegens hunne vrije belijdenis; de dood dezer kindertjes was welgevallig in de oogen des Heeren om de reden hunner vermoording, wijl bij de intrede in dit leven dezelfde ondergang, die aan hun tijdelijk leven de grens stelde, de heerlijkheid van het andere leven deed beginnen. — Zij dus, die door de goddeloosheid van Herodes als zuigelingen van de moederborst weggerukt werden, worden met recht: „de bloesems der bloedgetuigenquot; genoemd; want als de eerste bloemknoppen, die de Kerk ontwikkelde, heeft ze nog in de winterkoude des ongeloof's de winterstorm der vervolging doen rijpen !quot; ')
') I'at ter core der onuhniduje kindertjes in de geboortegrot van het Chriatusluud te Bethlehem een altaar is opgericht, waarvoor dag en nacht eene lamp brandt, en dat men onder dat altaur in eene getraliede groeve nog cenige reliquiecn van hen bewaart, Is deel I, bladz. 233 en 234 reeds verluiiilil.
A. IlrxoABt. Kcvstklolfjt. 'I. i;j
194
De Christelijke liyinims-dichtev Aurelius Pnuienfim Clemens, uit de vijlde eeuw, bezingt in liet volgende lied dat in de oorspronkelijke taal en tevens in woordelijke vertaling hier volgt, de onsehuldige kindertjes; het kan ook tot eeue proeve van waarlijk waardevolle geestelijke poëzie dienen :
Sulvete llores Martyrum Quus lucis ipso in limine Christi insecutor sustulit, Ceu turbo nascentes rosas. Vos prima Cluisti victima, Oiex immolatorum tener, A ram sub ipsam simplices Palraa et coronis ludilis. t^uo pioficit tantum iielns!' yuid crimen Heroden» ju vat? üiuis lot inter funera Impuue Christus tollitur, Inter coaevl sanguinis Fluenta solus integer: Ferrmn, quod orbabat nurus, Partus lefelit Virginis. .Sic stulta I'haraonis mali Edicla quondam i'ugerat, üliristi liguram praeferens, Moses, receptor civiunu. |
VVeest gegroet, bloemen der Martelaars, Die, midden op den drempel des lichts, Christus' vervolger heeft weggeraapt, Gelijk de stormwind ontluikende rozen. Gij , Christus' eerste slachtoffers, Teedere kudde ofl'erlainmeren, Voor het altaar zelf kinderlijk gezind, Speelt gij met palmen en zegekransen. Waartoe dient zulk een groote roekeloos-Wat helpt Herodes' euveldaad? [heid? Tusschen zoo vele brandstapels Wordt Chrisus, de Eene, ongestraft gered. Tusschen stroomen jeugdig bloed, Hij, de Eenige, ongedeerd: Het ijzer, dat de moeder van den zuigeling Miste het Kindje der Maagd! [beroofde. Zoo was eenmaal aan liet dwaze bevel Vau den snooden Pharao ontsnapt. Voorstellende een voorbeeld van Christus, Mozus, du redder des volks. |
De vermoording der onsckuldige kinderen.
(Uit; Het leven van Jezus Christus, van den heiligen Lodkwi.ik van Guanada.)
1. J)e wreedheid, die Herodes ie Bethlehem pleegde, vertoont ons de boosheid en verkeerdheid der wereld. Zeer waar zegt de heilige Gregorius van Nyssa aangaande den kindermoord, dien deze goddelooze koning pleegde:
//Zij achtten het raadzaam, alle kinderen naar ééne plaats te doen brengen, om ze daar te vermoorden ; waar-
195
uit niet slechts de hoogste wreedheid, maar ook de hoogste waanzin blijkt. Want waartoe die ontzettende kindermoord? Op welken grond mochtcn die moordenaars zich met zoo zware bloedschulden beladen? Daarom, zeggen zij, omdat een nieuw, ongehoord wonder des Hemels den wijzen de sporen van een nieuwgeboren koning verried ! — Wat dus? — Of gij gelooft aan liet wonder des Hemels, óf gij houdt hec voor een ijdel gerucht. Is deze koning van zoo groote macht, dat Hij den Hemel gebiedt, Hem te dienen, dan is voorwaar! uwe vervolging vergeefsch; en is Hij in uwe macht, waartoe de vrees, of Hij leeft of dood is? en waarom Hem vervolgd, die zich zeiven aan uwe macht onderwerpt? Waarom nu dat ontzettende bevel, dat roekeloos vonnis, dat al die arme kinderen te Bethlehem vermoord moeten worden? Wat hebben zij gedaan, wat den dood en wel een zoo bloedigen dood waardig is ?
,/Slechts ééne misdaad rust op hen, namelijk: dat zij geboren zijn! En daarom was het noodig, dat Bethlehem met moordenaars werd vervuld, dat de scharen der moeders met de kinderen met geweld gedwongen werden te verschijnen; ja, dat zelfs de vaders en de naaste bloedverwanten bij deze euveldaad tegenwoordig waren? Wie zal die bloedige ellende schilderen? wie het golvende klaaggehuil der kinderen, moeders, bloedverwanten en vaders bij de opmerking der van toorn vlammende blikken en van het woeden der beulen? Hier vliegt een wreede woestaard met het zwaard op een kindje aan, schreeuwt het met schrikkelijke woorden en doorborende blikken toe, en grijpt met de eene hand het onschuldige kind, terwijl de andere het grimmig doorsteekt. Ginds daarentegen trekt de moeder haar geliefden zuigeling tot zich en biedt haar eigen hoofd aan de scherpte des zwaards aan, om den dood van het kindje niet te aanschouwen, dat in zijn bloed wentelt! Wie schildert verder het vruchtelooze afweren der vaders, de ten hemel schreiende zuchten,
13*
1 9(i
tranen en klachten der moeders, die hare kinderen voor de laatste maal omarmen, vooral, daar zij in zoo groot aantal vergaderd zijn? O, welk eene schrikkelijke ellende, welke veelvuldige en bittere smart dier moeders! Hoe menig kindje, dat de borst der moeder omklemde, werd met de ongelukkige, arme moeder door één sabelhouw doodelijk gewond! Van hoe menig kindje, wien de moeder de borst gaf, ving deze het hoofd benevens zijn bloed in haar schoot op! Dikwijls trof het zwaard des beuls moeder en zoontje tegelijk en het bloed van beiden stroomde dan uit de doodelij ke wonden in één stroom voort!
„Daar bovendien de goddelooze koning Herodes bevolen had, niet slechts de pasgeborenen, maar ook die kindertjes te vermoorden, die reeds liet tweede levensjaar naderden, waren er niet weinig moeders, wie twee zoontjes geboren waren. En ziedaar, op nieuw een bloedig gezicht! Twee beulen om ééne moeder! De een, die liet zoontje grijpt, dat nog nauwelijks gaan kan; de ander, die den zuigeling aan de moederborst ontrukt! Ach, wat zal de troostelooze, van beide kindertjes op eens beroofde moeder beginnen, wier moederlijk hart dubbel verscheurd wordt, en die, gedeeld en van beide zijden gedrongen, niet weet, welken van de beulen zij het eerst, welken zij het laatst volgen zal, daar deze het kindje hierheen, de andere daarheen rukt, om het te verworgen! Zal zij den nieuwgeborene nasnellen, die luid weenend bittere klaagtonen uitbrengt? Doch hiervan wordt zij weerhouden door den andere, die reeds spreken kan en den naam zijner moeder stamelt! Waar dus zal zij zich heenwenden ? Wien van beiden zal zij antwoorden? Wiens klaaggeween zal zij met haar klaaggeween beantwoorden ? Wiens dood zal zij het eerst beweenen, daar elk hunner de troostelooze met doodelijke pijlen wondt \quot; —
Uit deze roerende schildering van den heiligen Kerkvader Gregorius van Nyssa blijkt zichtbaar, hoe ver de boosheid van het menschelijke hart om zich grijpen kan
197
maar vooral, waarheen de eergierigheid en onbeteugelde zucht naar eigen verhevenheid voert. — Besclionwen wij die schrikkelijke misdaad, en zien wij, wat de goddelooze Herodes zich vermat om de waardigheid en heerlijkheid niet te verliezen, in wier bezit hij was. Waar kan ooit eene grootere wreedheid verzonnen worden dan geiieele stroomen bloeds te vergieten, gansche scharen onschuldige kinderen te vennoorden, zooveel moeders in wanhoop en in den dood te storten, zooveel vaders van hunne zonen, zooveel farniliën van hare erfgenamen te berooven ? En dat alles opdat hij zeven jaren langer regeeren, of' ten minste zijne regeering in rust voortzetten kon!
„O roekeloosheid eener blinde en dwaze ijverzucht;quot; roept de heilige Leo de Groote uit, „die waant het goddelijke raadsbesluit door uwe woede te verijdelen ! De Heer der wereld, die een eeuwig rijk schenkt, kwam niet om een tijdelijk te zoeken! Wat poogt gij, de onveranderlijke regeling der Voorzienigheid te vernietigen, die toch alle zaken bepaalt, en door misdaden eene andere orde te vormen! Nog is die tijd niet verschenen, dat de Gezalfde Gods sterven zal; eerst moet het Evangelie verkondigd, het rijk Gods gegrond worden; zieken moeten eerst genezing verkrijgen en groote wonderen moeten nog geschieden !quot; Zoover dus verleidde de hoogmoed van het menschelijke hart en de onzalige heerschzucht dezen mensch, dat hij niet slechts alle tirannen in wreedheid, maar ook alle dwazen in dwaasheid overtrof'! Zoo groot is dus de ellende van het menschelijke hart; zoo wreed de natuur der onheilige zelfliefde; tot zoover gaat de woede der eerzucht; en wees verzekerd, geliefde ziel, ook gij zoudt op dergelijke klippen stranden, indien gij aanleiding tot zulke handelingen hadt en de genade Gods u niet voorkwam en u bewaarde!
2. Maar wenden wij nu den blik, en zien wij de grootte der goddelijke goedheid, welke in de glorie dezer k nderen schittert!
198
Hoe kon Gou zicli ooit goedertierener en milder be-toonen, dan dat Hij den dood dezer kindertjes niet slechts als een offer, maar ook als een marteldood opnam, daar zij toch niet vrijwillig gebloed hadden» maar er toe gedwongen waren ? Want niet hun verlangen, maar de macht, niet hunne verdienste, maar het ongeluk, niet de wil van den bloedgetuige, maar het zwaard van den tiran werkte hier. — Maar al wat dezen onschuldigen martelaars aan de volkomen marteling ontbrak, dat vergoedde de goddelijke genade, die de ellende in een zegekroon, den dood in verdienste veranderde. Want niet werkzamer is de boosheid van den tiran dan de goedheid Gods. En kon dus de wreedheid van Herodes de doodstraf opleggen, waar geen schuld geweest was; dan is het voorwaar niets verbazends, dat de Godheid in staat was, de zegekroon te schenken, waar geen verdienste bestond.
Wendt hierheen uwe blikken, kleinmoedigen, versaagden en beangstigden, die altijd in vrees zweeft, verdoemd te worden! Is God tt niet veel nader dan dien onmon-digen kinderen, die nog niet aan Hem gelooven konden ? O hoe lief heeft Hij de menschen; hoe begeerig is Hij naar hunne zaligheid; hoe bereidwillig is Hij, u Zijne glorie te bieden! Alle gelegenheden zoekt Hij op, om ze u te verleenen; en naar niets verlangt Hij zoo zeer, dan dat gij zalig wordet! ,,Wie waarlijk mild issprak eens een wijsgeer, ;/die verzint allerlei aanleidingen, om mildheid te oefenen.quot; Wat dus zal Hij wel doen, wiens ontferming en mildheid hooger geprezen worden, dan al Zijne goddelijke eigenschappen! En Hem behagen niet slechts de werken des lichaams, maar ook de werken des gees-tes, door middel waarvan zij verricht worden; want de wil is het, die ze werkt.
Aan dien milden Heer dus, die onze zaligheid en ons gedijen zoo vurig verlangt, was het voldoende, wat Hij in die kindertjes vond; Hij vergoedde uit Zijne volheid,
J 90
wat aan hunne verdiensten ontbrak; en Hij vulde uit den schat Zijner genade aan , wat die teedere en onwetende leeftijd niet bezitten kon. — O gelukzalige kindertjes, tot de zaligheid geboren, en tot nog grootere zaligheid gestorven!
^Die kindertjes,quot; zegt de heilige Gregorius van Nyssa, „worden om Jezus Christus gedood; de onschuld sterft voor de gerechtigheid! O heilige leeftijd! nog zijt gij niet in staat, den naam van Jezus Christus uit te spreken, en reeds wordt gij, al zijt gij nog niet rijp voor wonden, en niet geschikt voor lijden, met de genade verwaardigd, voor Hem te sterven! O gelukzalige kindertjes, wie nog aan den drempel der geboorte liet eeuwige leven tegemoet komt! Nog in den aanvang des lichts beginnen zij reeds hunne baan, reeds hier snellen zij naar het doel der zaligheid en verwerven na een zoo spoedig einde de eerstelingen der eeuwigheid! Nog schijnen zij onrijp voor den dood; toch sterven zij gelukzalig — om eeuwig te leven! Nauw hebben zij het tegenwoordige geproefd, of zij snellen naaide toekomst; nog hebben zij de wieg uiet verlaten en reeds komen zij tot de hemelkroon! Ontrukt worden zij aan de omarmingen hunner moeders, om tot de omarmingen der engelen te snellen!quot;
„En wie,quot; vraagt de heilige Bernardus, ,/twijfelt aan de hemelsche kronen dier onschuldige kindertjes? Slechts hij twijfele, dat de — om Jezus Christus wil — bloedende kleinen niet met de glorierijke kroon der martelaars versierd werden, die niet gelooft, dat zij, die in Christus wedergeboren worden, de opneming als kinderen Gods ontvangen. Hoe zou ook anders het Christuskind, dat voor ons, en niet tegen ons geboren is, hebben toegelaten, dat de Bethlehemsche kindertjes, die van één leeftijd met Hem waren, om Zijnentwil den dood ondergingen, dien Hij gewis door een enkelen wenk verhoeden kon; zoo Hij niet, hun hooger goederen bereidende, er op gewerkt had, dat, gelijk den overigen kindertjes toenmaals de besnijdenis , en in onze dagen de doop, zonder eenig ge-
200
bnük van hun wil, lot heil strekte, de marteling, die zij om Zijnentwil ondergiugeu, hun tot heiligheid zou gerekend worden? Vraagt gij, om welke verdiensten zij van God gekroond werden, vraag dan ook bij Herodes, ' om welke misdaad zij gemarteld werden! Is misschien de mildheid van Christus geringer dan de roekeloosheid van Herodes; dat deze hen aan een Moedigen dood kon overgeven, maar Christus niet vermocht hen, die om Zijnentwil tot dien dood vervielen, te kronen?!quot; —
Hoe reliquieën der onnoozele kinderen te Brlxen kwamen.
(Uit; Volksverhalen uit Tirol, van J. V. Zingerlb.)
Toen bisschop Popo den pauselijken Stoel, onder den naam Damasus II beklommen had, zond hij naar Brixen een deel van het achterhoofd der heilige martelares Agues. (Agnus — het Lam) Dit wordt bewaard in eene zilveren buste der genoemde heilige, waarnaast een lammetje staat. Ter eere derzelfde heilige, wie men een Agnus Dei tot attribuut heeft gegeven, werd het Paaschlam als stadswapen aangenomen.
En aan dit wapen verbindt zich het volgende volksverhaal :
Een pelgrim kreeg in het Heilige Land reliquieën der onnoozele kinderen. In den volgenden nacht werd hem in een visioen geopenbaard, ,/dat hij niet mocht rusten en de reliquieën neerleggen, eer hij in eene stad gekomen was, die in haar wapen het Lam Gods had; want dat de lammetjes bij het Lam moesten komen.quot; — De pel grim begaf zich dadelijk op weg, voer de zee over en doorreisde landen en steden, de reliquieën in een klein kistje mededragende. Doch daar hij het rechte wapen nergens vond, werd hij eindelijk ongeduldig en twijfelde aan de waarheid van zijn visioen. Zoo kwam hij in de nabijheid van Brixen en de kleine last werd op eens zwaarder en zwaarder, zoodat hij het kistje moest neer-
201
zetten. Hij liet het in eene weide staan, en ging naar de stad, om haar schild en wapen te zoeken. En zie, het was het sneeuwwitte Paasclilam op een rood veld. Hij snelde naar de weide terug en haalde het kistje, dat hij toen aan de domkerk schonk.
Bij plechtige processies wordt het door een schoolknaap gedragen, en opent de reeks der reliquieën-kastjes.
Johanna Maria van het Kruis, abdis van het Klarissen-klooster te Noveredo, verhaalt uit hare visioenen op het feest der onnoozele kinderen:
Ik bevond mij op eene bekoorlijke weidevlakte. Daar kwam door de lucht een wit lammetje aanzweven, met een gouden kruis in den rechter voetklauw, een vaantje daarboven van roodwitte strepen, en zette er zich midden in neer. Op eens wemelde het er omheen van tallooze andere witte lammetjes, die er zich in een kring rondom heen plaatsten. Het lammetje in het midden bestraalde alle andere met helderen glans, die het oog meer verblindde dan de middagzon, en zwaaide nu en dan het fladderende vaantje, zoodat blijde huivering zacht door de omstaande lammetjes drong. Mijne ziel meende op eens ook een van die lammetjes te zijn en trok met hen het onbevlekte Lammetje Jezus na, maar — niet zoo wit als de andere tot mijn diepsten kommer; ik begon vol smart te roepen: „O God der barmhartigheid! onbevlekt Lam! O reinig, verlicht mij, en laat mij niet verloren gaan in het slijk dezer onreine wereld \quot;
Toen ontwaakte in mij eene vriendelijke stem, de stem mijns lieven Gods, die sprak: „Wacht nog eene poos, totdat gij geheel rijp zijt voor de reinheid des eeuwigen hemels!quot;
Ik gevoelde mij daarover geheel getroost, vol ijver om Gods wil stipt te vervullen.
202
Het jongensfeest op den dag der Onnoozele Kinderen.
In het jaar 912 kwam de Duitsciie koning Koenraad op Kerstmis te St. Gallen, waar hij door de monniken met nieuw gedichte begroetingsliederen ontvangen werd. Drie dagen bleef de koning daar, en vond een bijzonder groot genoegen in de processie der jongens op het feest der Onnoozele Kinderen. Om de godsvrucht der jongens op de proef te stellen, liet hij op eene plaats, waar de processie voorbijging, appels op den grond leggen; en tot zijne groote blijdschap en stichting bemerkte hij, dat niet één jongen zich in het gezang of in zijne houding liet storen, en dat niet eens de kleinste jongens hunne handen naar de appels uitstaken. Gedurende zijn oponthoud at koning Koenraad altijd met de monniken in het refectorie, en deze stelden tot dank voor die inschikkelijkheid alles in het werk, om hem vooral door muziek het verblijf recht aangenaam te maken. Toen hij des avonds van den derden dag weer vertrok, deden hem de monniken met tranen van ontroering en afscheidsgezangen tot vóór het klooster uitgeleide.
Op den feestdag der onnoozele kinderen hadden de in het klooster te St. Gallen opgevoede jongens, welke door hunne medewerking bij het gezang en bij de ceremoniën het hunne ter verheerlijking van den godsdienst bijdroegen, hun eigen feest. Reeds 's Zondags vóór St. Catha-rina mochten zij den vlijtigste en zedigste uit hun midden tot bestierder kiezen. Deze koos dan twee hofkapelanen, besteeg met hen eene verhoogde zitplaats en liet zich door de overigen huldigen. Op den 13 December werd hij onder godsdienstige gezangen in de kerk geleid, waar men onder eigenaardige ceremoniën de huldiging herhaalde. Bij de tweede Vesper op St. Jan ging, met uitzondering der slechts aan de priesters toekomende verrichtingen, de gansche godsdienst op de jongens over. De plaats van wereldlijk abt nam op dien dag de bestierder der leer-
20:5
lingen in, en kreeg in de kerk een versierden bidstoel. In het koorgezang, dat enkel door de leerlingen werd voorgedragen, moest hij datgene zingen, wat anders den abt toekwam. Op den avond van St. Jan werd door de leerlingen eene schitterende processie gehouden en eene dier processiën woonde, gelijk boven verhaald is, ook koning Koenraad bij. Op den feestdag zeiven stond het gansche koorgezang onder de leiding der jongens, en zij alleen zongen gedurende de Hoogmis. Daarop volgde weer een plechtige omgang met expres daarvoor gedichte gezangen. Aan eene statie dezer processie schoiik de leerling-abt den zegen — maar in de tweede Vesper had zijne heerlijkheid een einde; want daar werd hem bij de woorden: Deposuit potentes (Hij heeft de machtigen afgezet) den abtsstaf ontnomen.
Dit jongensfeest werd in vele dom- en kloosterkerken van Duitschland en Frankrijk op gelijksoortige wijze gevierd en geeft getuigenis, hoe wijs de Kerk bij alle standen en eiken leeftijd de godsdienstige oefeningen wist geliefd te maken.
Het feest der Onnoozele Kinderen te Gent.
Gent in België is eene waarlijk prachtige stad, die zeer veel bezienswaardigs aanbiedt. De Gentenaars zeiven zijn een vroo/ijk volk, en er gaat bijna geene maand voorbij, waarin niet de eene of andere gelegenheid den burgers en handwerkslieden aanleiding geeft, een feestdag te houden.
Maar één feest, dat in den winter gevierd wordt, en reeds eeuwen is behouden gebleven, is al bijzonder aantrekkelijk te noemen: „het feest der onnoozele kinderenquot;. Daaruit kan men opmaken, dat het een kinderfeest is.
Op dien dag zijn de kinderen he er en in huis. Zij ver-kleeden zich zeer vroeg, zoodra de Ave-Maria-klok geluid en het morgengebed verricht is, en verschijnen in de cos-
201
tumes der ouders of grootouders. De ouders zei ven, de dienstboden en allen, die tot het huis behooren of het op dien dag bezoeken, moeten den kinderen gehoorzamen. Deze geven nu hunne bevelen, die zich, gelijk men licht denken kan, vooral over keuken, kelder en provisiekamer uitstrekken.
Tot laat in den avond duurt de regeering. Vóór het avondgebed leggen zij den schepter vergenoegd weer in de handen der ouders en zijn vrome en volgzame kinderen als vroeger.
Bij de vervolging der Christenen onder keizer Diocle-tianus verliet de heilige Julitta Iconium en begaf zich met Quirimis, haar driejarig zoontje, en twee meiden naar Seleucia, niet aarzelende, alle voordeden op te oiferen, die zij in de wereld genieten kon; want zij was uit den koningsstam van Azië ontsproten en bezat groote goederen. Maar te Seleucia woedde de vervolging niet minder dan te Iconium. Spoedig werd Julitta met haar zoontje Quirimis gevangen genomen en voor den rechterstoel des stadhouders gebracht, op wiens vragen zij niets antwoordde dan: „Ik hen eene Christin.quot; De stadhouder, geheel woedend, liet haar het kind ontnemen en beval, haar op de pijnbank te leggen en met bullepeezen te slaan. Hierop liet hij haar den kleinen Quirius teruggeven. Niets was beminnelijker dan dit kind; zijne betooverende zachtmoedigheid, verbonden met de onschuld des kinderlijken leeftijds, won hem de harten van alle omstanders. Slechts met veel moeite kon men het kind aan de moederarmen ontrukken, en het strekte bestendig zijne kleine handen naar de geliefde op de roerendste wijze uit. Door zijn weenen gaf het te kennen, hoe hem het geweld, dat zijner moeder aangedaan werd, ter harte ging. De stadhouder nam het wel op zijn schoot pn trachtte het door zacht vleien tot bedaren te brengen,
305
maar liet kind had steeds de oogen op zijne moeder gericht en poogde uit alle macht zich in hare armen te werpen, krabde den stadhouder in het gezicht en stiet hem niet de voeten; en als de moeder midden in de pijnen uitriep: uIk ben eenc Christin!quot; dan riep hij: ,/Ik ben een Christen!quot; De rechter, van woede buiten zich, greep het kind bij de voeten, slingerde het op den grond, zoodat het op de benedenste treden van den rechterstoel viel, zich het hoofd verpletterde en in bloed badende den geest gaf. Toen Julitta het einde baars zoons zag, dankte zij God, dat Deze hem de martelaarskroon had doen ten deel vallen. En de blijdschap, die zij daarover betuigde, vermeerderde nog de woede des onmenschelijken rechters. Deze liet haar dus de zijden met ijzeren klauwen verscheuren en beval baar brandend pek op de voeten te gieten. Daarna werd zij veroordeeld onthoofd te worden. Toen Julitta op de gerechtsplaats aangekomen was, verrichtte zij het volgende gebed: „Ik dank u, mijn Heiland, dat Gij mijn zoon het eerst in Uw rijk opgenomen hebt! Gewaardig U ook Uwe dienstmaagd, hoe onwaardig zij dit ook is, daarin op te nemen! Sta mij, als den wijzen maagden, den ingang in het bruiloftsver-trek toe, opdat mijne ziel God, Uwen Vader, den Schepper en Onderhouder aller dingen, met den Heiligen geest prijze van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen/' Zij had juist het laatste woord uitgesproken, toen de scherprechter haar het hoofd afsloeg. Dit geschiedde in het jaar J304.
De nieuwe vluoht van het Kind Jezus.
Toen eens zuster Johanna van Jezus Maria, eene Franciscaner-non . godvruchtig de vervolging beschouwde, die bet Christuskindje van Herodes te lijden had — toen hoorde zij op eens een hevig geruisch, alsof gewapenden iemand vervolgden; waarop zij een wonder liefelijk kind bemerkte, dat zeer verschrikt de vlucht nam en haar
2 of)
angstig toeriep: //Ach, Johanna, sta mij tocii bij en red mij! Zie ik ben Jezus van Nazareth; ik vlucht voor de zondaars, die mij het leven willen benemen en mij nog veel heviger vervolgen, dan Herodes zelf! Red mij, ach, red mij toch!quot; — Wie zou bij zulk eene roerende verschijning en bij zulk eene schokkende bede nog langer met zonden het lieve KindJezus willen vervolgen! Weg van de zonde voor altoos — en voor altoos naar den god-delijken Heiland en Zijne navolging! luidt de waarschuwing van dit kleine en toch zoo hoogst gewichtige verhaal tot ons allen. —
Waarschuwing voor elke Christelijke moeder.
In een zeer kostelijk boekje : //Het leven der zaligste Maagd en Moeder Gods ter leering en stichting voor vrouwen en maagden,quot; van Dr. Johann Baptist llirscher, leest men:
De tijd, toen men door de vlucht kinderen aan moorddadige vervolgingen moest onttrekken, is wel voorbij; ofsciioon er nooit gebrek is aan lieden, die lust zouden hebben, een kind, dat hunne eergierigheid ol' hunne hebzucht in den weg staat, uit den weg te ruimen. Maar toch ontbreekt het op andere wijze geen kind aan zijn — Rerodes. Elk vindt namelijk vroeger of later een mensch, die op zijne deugd belust is, en ze vervolgt, om ze te dooden. En is dat niet, als het gelukt, uok moord? erge moord? — Daarom, Christelijke moeder, als gij uw zoontje of dochtertje op uw schoot met vroolijk hart beschouwt, laat duisternis in uwe ziel komen en zucht: ^Wie zal, welke man of welke vrouw zal de Herodes of de Herodias zijn, die naar het leven uwer ziel tracht?quot; — Smeek dan: ,/Bewaar, o God, dit onschuldige kind voor de vervolgingen der boozen ; doe het mij kennen en openbaar het mij , als de bekoorder rondsluipt ; schenk mij en dit kind de genade der vlucht lquot; — Maar dat is niet
20 7
alles. Dat moet gij dikwijls bidden en telkens weer bidden. Eu dan waken en opmerken, — En wee u, zoo gij, in plaats van te waken en met uw kind te vlieden, het zelve zijn moordenaar toevoert, als gij het ten toon stelt en ter markt brengt of ten minste naar ontvangen waarschuwingen niet hoort, maar die als boosaardige lasteringen afwijst. Uw Herodes zal zeker niet met bebloed gewaad , maar veeleer in den liefelijksteu tooi en met het vriendelijkste gelaat optreden. Slechts in ééne zaak zal hij op den ouden Herodes gelijken — in de huichelarij.
HET FEEST DER BESNIJDENIS VAN DEN HEER.
De kindsheid van Jezus in hare bestemming tot de verlossing.
(Uit: Christologische predikatiën, van Dk. J. Tu. Laurent.)
Heden eindigt de Octaaf van het hoogheilige Kerstfeest. Boven alle andere feesten des jaars is het verblijdend, wijl liet de verblijdendste gebeurtenis der gansciie wereldgeschiedenis viert: de verschijning van God in de men-schennatuur ter verlossing en herstelling des menschdonis. Bestaat er geen vroolijker gebeurtenis in elke familie, dan de geboorte van een kind ; zoo geschiedde er nooit eene vroolijkere op aarde, dan de geboorte van dat Kind, hetwelk kwam om alle menschen van vijanden Gods weer tot kinderen Gods te heiligen. Gelijk dus bij die geboorte hemel en aarde van blijdschap overvloeiden, zoo is ook haar aandenken in de Kerk met eene zeer innige, kostelijke blijdschap gezegend, zoodat men in de priesterlijke getijden op het Kerstfeest leest: ,/Heden zijn de hemelen van honig druipende geworden over de gansche aarde!quot;
De geheele Kerstmis-Octaaf door ging er ook een bestendige lichtglans en jubelklank door de Kerk. Slechts heden, op den laatstendag, tracht eene schaduw den glans te verduisteren en een treurtoon den jubel te ontstemmen; heden spreekt het Evangelie opeens van besnijdenis, van eene bloedige verwonding van het eerst acht dagen oude Kind Jezus.
Wat moet dan die tegentelling in de eerste levensweek van het Christuskindje beduiden ? H aartne de besnijdenis
20»
van den nieuwgeborene? Hij moet gewis de hoogst gewichtige beteekenis der kindsheid van den Godmensch duidelijk maken en de bestemming er van voor het Verlossersambt sterker uitdrukken.
1, De rijke beteekenis der kindsheid van onzen Heer voor geheel zijn verlossingswerk en Zijn Heilandsambt moet het ons duidelijk maken , dat deze zijne Kindsheid een groot genadegeheimenis van God , ja de kernachtige inhoud van het gansche Christendom is. Als zoodanig schijnt wel de apostel Paulus slechts den kruisdood van Jezus Christus willen te doen gelden, daar hij Jezus Christus slechts als den Gekruisigde verkondigen, belijden en roemen wil. Doch wij kunnen bij de overweging van de beteekenis der kindsheid in het leven van den Verlosser niet twijfelen, of Zijne geboorte, zoowel als Zijn dood, Zijne krib, zooioel als Zijn kruis — is Gods kracht en wijsheid van allen, die geroepen zijn en zalig worden: 1 Kor. 1 : 18, 24. Gods wijsheid voor de geroepenen, daar hunne roeping tot de heiligheid zich door krib en kruis verkondigt; Gods kracht voor hen, die zalig worden, daar hunne zaligheid door krib en kruis bewerkt wordt. Ja, de krib, evenals het kruis van Christus , is Zijn troon, waarop Hij als Koning der genade zit, en van welken Hij den staf Zijner heerlijkheid uitstrekt over de geesten en harten. Heeft iiij van Zijn kruis gezegd: „Wanneer Ik verhoogd zal zijn, zal ik allen tot mij trekken Zoo kon Hij van Zijne krib zeggen: ,/Waar ik vernederd ben, daar trek ik allen aan; ja allen — de herders uit de nabijheid, de wijzen uit de verte. Joden en Heidenen, armen en rijken.quot; De krib, evenals het kruis, is de kansel van Jezus Christus, vanwaar Hij de geheimvolste waarheden, de heiligste geboden van Zijn heiligen godsdienst verkondigt en geloof en gehoorzaamheid vindt. Van het kruis keerden vele toeschouwers terug zich op de borst slaande en hun Heiland belijdende; van de krib keerden Zijne bezoekers terug, „God A. Hiinoahi. Kcratklokje. II. 14
310
lovende en prijzende over alles, wat zij daar gehoord en gezien hadden.quot; Luk. 33:47; 3 : 30; 18. De krib, even als liet kruis, is ook het altaar van Jezus Christus, waaraan Hij als Hoogepriester staat, waarop Hij als Offerlam ligt. Ware liet bij Zijne geboorte nog twijfelachtig geweest, het zou duidelijk geworden zijn bij Zijne besnijdenis; want. dit eersteUngofer van Zijn bloed was Zijne verpanding tot den offerdood. Toen sprak den Heer niet met den mond, maar met de daad, hij Zijn intrede in de wereld tot Zijn hemelschen Vader : ,/Offers en gaven hebt Gij niet meer gewild, maar het lichaam hebt Gij mij bereid; brandoffers en zoenoffers bevielen U niet, dus zeg Ik : Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God!quot; Hebr. 10 ; 5. En tot de menschen sprak de Heer toenmaals, ook niet met den rnond, maar met de daad : ,/Dat is het bloed des Verbonds, dat God U gezonden heeft!quot; Hebr. 9 ; 30. — Krib en kruis behooren dus bijeen als begin en einde van de loopbaan des Verlossers! Krib en kruis zijn getimmerd uit den Kenen boom des levens, die de vrucht der zalige onsterfelijkheid draagt! Krib en kruis zijn gevormd tot de ééne ark des Verbonds, die het he-melbrood en de reisstaf en de tafelen der wet bevat. Krib en kruis zijn opgericht tot de ééne ladder .lakobs, die van de aarde tot den hemel geleidt!
3. Daarom zien wij ook bij de krib gelijk bij het kruis de gebenedijde Moeder des Heilands in wie zich de beteekenis Zijner kindsheid iiv overeenstemming met Zijn dood als in een spiegel vertoont. Maria aan de krib, gelijk aan het kruis van Jezus Christus is de Koningin naast den Koning, die Hem met zachtheid en liefde de harten helpt winnen. Maria aan de krib gelijk aan het kruis van Jezus Christus is de Leerlinge naast den Meester, die alles wat zij van Hem ziet en hoort, in haar hart behoudt en overweegt. Maria aan de krib gelijk aan het kruis van Jezus Christus is de Hooge-priesteres naast den Hoogepriester, die Hem Zijn offer helpt
211
volbrengen, is de Duif naast het Lam, die met Hem ten offer geslacht wordt. Uit haar maagdelijken, haar onbevlekten schoot, heelt zij, de onbevlekt ontvangen Moeder, haar Kind als Godslam op het Kribbe-altaar gelegd, en door Zijn eerste bloed uitgedoopt, gelijk zij van liet kruis-altaar het. Godslam weer in haar moederschoot heeft genomen, nadat Zijn laatste bloed haar overstroomd had. — Bij de krib gelijk bij het kruis he eb Maria ook een trouwen metgezel, met wien zij de liefde en de zorg voor den Nieuwgeborene gelijk voor den Gekruisigde deelt. Aan de krib is de heilige Jozef haar metgezel, haarkuische bruidegom, dien zij de „vaderquot; des goddelijken Kinds noemt, hoewel hij slechts Zijn voedstervader is; en aan het kruis is de Jieilige Joannes haar metgezel, de maagdelijke leerling van Jezus Christus, dien Hij tot haar zoon benoemt. Jozef helpt haar het Kind in de krib leggen en naar Egypte brengen; Joannes helpt haar den Heer van het kruis afnemen en in het graf leggen. Jozef voedt haar en het Kind met het brood, dat hij in het zweet zijns aangezichts van de aarde gewonnen heeft; Joannes spijst haar met het lieilige lichaam haars Zoons, haar, onder de gedaante van brood, door het woord Zijns monds van den hemel verstrekt.
3. Even als haar verheven Voorbeeld, de heiligste Moeder Gods, vereenigt ook de lieilige Kerh de krib en het kruis in ééne vereering. In de moederstad Rome bewaart zij in twee harer voornaamste basilica's, die dicht bij elkander staan, èn de heilige krib van Bethlehem in zilver en kristal gevat, èn de resten van het heilige kruis benevens den kruistitel, als hare kostbaarste reli-quieën. — De plaatsen in het Heilige Land, waar deze beide groote reliquieën van den goddelijken Verlosser gestaan hebben, de geboortegrot te Bethlehem en den Calvarieberg te Jeruzalem, heeft de Kerk van het begin af in groote eere gehouden , met schoone tempels overbouwd en tot het doel van bestendige bedevaart gemaakt. — Het
14*
312
namaken van cle krib en liet kruis van Jezus Christus, het beeld van het Kind Jezus voor de oogen of op de armen Zijner Moeder, het beeld van den Gekruisigde boven het hoofd Zijner Moeder, of van Zijn lijk op haren schoot, is voor de geloovigen een hoofdvoorwerp hunner kunstbeoefening, evenals voor het Christenvolk een voornaam middel om de godsvrucht op te wekken. — Heelt men een tijd lang hier en daar een onderscheid tusschen krib en kruis gemaakt, en de eerste als onwaardig uit het godshuis verbannen, dat was eene erge verslapping van het geloof en verstomping van den geest, in elk geval door de leer en oefening der Kerk als verwerpelijk aangeduid en eindelijk ook weer. Goddank! verworpen! — Hoe zou ook in de liturgische voorstelling gescheiden mogen worden , wat in de heilige geschiedenis gelijkmatig heeft plaats gevonden en te zamen verbonden geweest is? Daarom heelt ook de Kerk het feed der geboorte van Jezus Christus met dat van Zijn dood en opstanding gelijk gesteld, doordien zij èn Kerstmis èn Paschen als feesten van den hoogsten rang viert, beide door eene voorbereiding van meerdere weken doet voorafgaan, aan beide eene naviering van meerdere weken wijdt, en beide tot het middelpunt van bijzondere feestkringen maakt. Ja in haar hoogste geheimenis van den godsdienst en de heilsgave, in het Offer en Sacrament des Altaar* belijdt de Kerk eene mystische vernieuwing zoowel van de geboorte als van den dood van Jezus Christus door de woorden der Consecratie; en indien op het altaar Jezus Christus meer bijzonder het Offerlam is, den hemelschen Vader gewijd, zoo is Hij in den tabernakel meer de Koningszoon, die ons leidt en regeert; doch in de heilige Communie is Hij beide, Offerbrood, dat ons voedt en sterkt, en Kind Gods, dat ons troost en verheugt.
4. Doch wij mogen met onze beschouwing niet van het Kind Jezus scheiden, zonder nog eenige betrekkingen van het beschouwde geheimenis te behartigen op de tijd-
213
tvenditifi die wij heden beleefd hebben. — Heden, op den eersten dag van het burgerlijke jaar, vieren wij het eerste bloedvergieten van den nieuwgeboren Heiland; doeken en krib van het Kindje worden met Zijn bloed besprengd. Gelijk hij met dat bloed Zijn leven ten zoenoffer voor ons ingewijd iieeft, zoo zalft Hij met dit bloed ons het nieuwe jaar tot een heilig dienst- en offerleven voor God. Wij moeten tot Jezus zeggen: ,/Bloedbruidegoin zijt gij ons door de besnijdenis!quot; Exod. 4 : 25; zijn wij Hem ook bloedbruiden; Hem cn Zijn heiligen dienst en Zijner heilige wet reeds door den dood in Zijn bloed gewijd, zijn wij ook Hein en Zijn dienst en Zijner wet toegedaan en aanhankelijk tot op het bloed, tot in den dood. Van de lichamelijke besnijdenis door den doop ontheven, laten wij de geestelijke besnijdenis onzer harten niet na, de aflegging van den ouden mensch, de kruisiging van ons vleesch en zijne zondige lusten. Van het harde en zware juk der oude wet der slavernij bevrijd, zijn wij des te liever aan het zachte en zoete juk der nieuwe wet van het kindschap Gods onderworpen. — Heden, op den achtsten dag Zijns ouderdoms, haast zich de Heiland, reeds het werk onzer verlossing te beginnen, dat Hem Zijn Vader opgedragen had; zoo weinig wil Hij Zijn tijd verliezen, Hij, de Heer der tijden, de Vader der toekomst. Wij beheerschen niet den tijd en kermen niet de toekomst; dus is het ons des te meer noodig, al onzen tijd te besteden voor het groote werk onzer zaligheid, dat wij in ons leven van zoo ouzekeren duur te verrichten hebben. Luisteren wij dan naar de stem der profeten en apostelen! ,/toef niet, u tot den Heer te be-bekeeren, en stel het niet uit van dag tot dag; want plotseling zal zijn toorn uitbreken en u op den dag der wraak verderven!quot; Eccl. 5 ; 8. ,/Zoo ziet nu toe, broeders, hoe gij voorzichtig wandelt, niet als dwazen, maar als wijzen, en koopt den tijd uit, wijl de dagen kwaad zijn!quot; Epii. 5 : 15. „Zoo lang wij tijd hebben, laat ons goed doen, en niet aflaten \quot; Gal. 6:10. ,/Doen wij den Heer Jezus
214
Christus aan,quot; Rom. 13 : 14. ,/die heden het eerst onze schuld heeft aangedaan en met Zijn bloed overtrokken en uitgebluscht!quot; Hoepen wij over ons aan Zijn naam „Jezusquot;, dien Hij heden voor ons heeft aangenomen en in wien alleen onze zaligheid is! Buigen wij onze knieën voor dien naam „Jezusquot;, die gebenedijd zij in eeuwigheid! Amen.
Als reisstaf in het nieuwe jaar wordt ons medegegeven, de allerheiligste naam „.T e z u s.quot;
De naam Jezus, welke zooveel beteekent als—• Verlosser, is een zeer kort woord, licht uit te spreken, maar zwaar van inhoud en vol van onuitsprekelijke geheimenissen. Alles, wat God tot zaligheid der menschen geregeld heeft, dat is toch in dien naam begrepen.
De hemehche Vader zelf heeft Zijn ééngeborenen, den menschgevvorden Zoon, dien naam geschonken, toen de engel Gabriel, van God gezonden, tot Maria zeide: //Zie, gij zult een zoon baren en zult Zijn naam — Jezus — hee-ten.quot; (Lnk. 1 : 31) En op den „achtsten dag na Zijne geboorte werd aan het Kind de naam — Jezus — gegeven.quot; (Lnk. 2 : 21)
Van de macht, en hraelt van dezen Zijn naam gaf de Heiland zelf de verzekering ; ,/En hun, die gelooven, zullen deze wonderen volgen ; In Mijn naam zullen zij duivels uitdrijven, nieuwe talen spreken, slangen opnemen en al drinken zij iets doodelijks, het zal hen niet schaden; zieken zullen zij de handen opleggen, en zij zullen gezond worden!quot; (Mark. 16 : 17.)
Van den troost der gehedsverlooring gaf eveneens de Heiland zelf de belofte: ,/Alles, wat gij den Vader in Mijn naam bidden zult, dat zal Hij u geven!quot; (Joann. 15 : 16.)
Van de zaligheid in dezen naam getuigden de apostelen : „Er is in geen anderen zaligheid; want er is in geen
315
andere naam onder den hemel den rnensch gegeven, waardoor wij zalig moet worden!'quot; (Gesch. der Apost. 4: 12.)
Met betrekking tot het hedendrge aandenken aan dezen naam zegt dezelfde apostel: „Gij moogt eten of drinken, of iets anders doen, doet het in den naam van Jezus !quot; (Coloss. 3:'17.)
Aangaande het waardic/c gehnnh van dezen naam zegt eveneens de apostel der volkeren : ,/Niemand kan dezen naam waardig uitspreken, dan alleen door den Heiligen Geest.quot; (1 Cor. 12 : 13.)
Ten opzichte der vereering van dezen naam verklaart de apostel Paulus; «God (namelijk: de hemelsche Vader) heeft Hem verhoogd en Hem een naam gegeven, die hoven alle namen is, zoodat in den naam van Jezus zich buigen de knieën dergenen, die in den hemel, op de aarde en onder de aarde zijn !quot; (Phil. 2:9.)
En van de oprechte vereering dezes zoetsten naams zullen nu hier eenige voorbeelden volgen:
1. In veertien brieven, die de heilige apostel Faldm aan verschillende gemeenten en personen schreef, komt de naam „Jezusquot; twee honderd negentig maal voor. Hoe dikwijls zal hij dien naam mondeling wel uitgesproken hebben ! —
2. De heilige bisschop en martelaar Ignatius, toen zijne vervolgers van hem eischtcn, dat hij den gekruisigden Jezus zou verloochenen, sprak vol heilige geestdrift tot de vijanden van Christus : //Die naam kan nooit van mijn mond wijken !quot; — En toen men hem met den dood bedreigde, riep hij luide uit; „Nu, dien naam moogt gij van mijn dooden mond verdelgen, maar hij blijft levend in mijne ziel!quot;— En hij stiori moedig inde belijdenis van Jezus onder de tanden der leeuwen, aan welke men hem had voorgeworpen. —
3. De heilige Volycarpus, bisschop van Smyrna, Averd voor den heidensche proconsul gebracht, die hem beval, den naam van Jezus te verloochenen, te lasteren en
21«
daardoor zijne hooge jaren, ja zijn leven te sparen, en
zijne vrijlating te verkrijgen. Maar Polycarpns antwoordde hem: ,/Zes en tachtig jaren heb ik reeds mijn Jezus gediend, en Hij heeft mij niet slechts niets kwaads gedaan, maar mij ook met vele weldaden overladen, en ik zou hem nu honen ?quot; —■ Hij liet zich daartoe niet verleiden, noch door de bedreiging, dat hij den wilden dieren voorgeworpen, noch door de bedreiging, dat hij op den brandstapel verbrand zou worden. — Jezus, wiens naam hij aanriep, sterkte hem, zoodat hij, zonder met ketenen aan een paal gebonden te worden, midden en onbeweeglijk op den brandenden brandstapel stond, totdat hem, daar hem het vuur spaarde en hem geen haar zengde, de beulsknecht met het zwaard doorboorde. —
4. Graaf Armogast, een der voornaamsten en aanzienlijksten uit het gevolg van Theodorich, eenen der zonen van Genserich, den koning der Wandalen in Afrika, werd, wijl hij het Katholieke geloof en den Godmensch Jezus Christus niet verloochenen, en geen Ai'iaan worden wilde, op velerlei wijzen gemarteld. Eindelijk bond men hem aan alle deelen des lichaanis met sterke darmsnaren, die men zoo vast aantrok, als slechts eenigszins mogelijk was. Armogast hief de oogen ten hemel, sprak den naam ^Jezus'' uit, en als spinnewebben verscheurd lagen de darmsnaren op den grond.
Men herhaalde de proeve, en nam nog sterkere snaren; maar den naam, voor welken alle machten in den hemel, op de aarde, en onder de aarde zich moeten buigen, weerstonden ook deze niet beter, dan de eerste. Met het hoofd naar den grond, hing men hem thans aan een paal op, en tot verbazing aller omstanders sluimerde de heilige belijder door Jezus gesterkt zacht in, en sliep in deze onnatuurlijke zwevende, uiterst pijnlijke houding zoo rustig, als lag hij op een rustbed. —
5. Keizer Judinianm zegt in zijn, naar hem genoemd wetboek : ,/llet is onze gewoonte bij al onze beraadsla-
317
gingen en ondernemingen steeds in den naam van onzen Heer Jezus Christus te beginnen.quot;—
6. De heilige Framiscus van Assisi had zulk een eerbied voor den naam Jezus, dat zijne stem, zoowel als zijne gelaatstrekken bij het uitspreken van dien naam zijn diepen eerbied te kennen gaven. Hij vermaande zelfs eens zijne ordebroeders, dat zij toch de op den grond liggende blaadjes papier zouden bijeenzamelen en bewaren, omdat hij bang was : dat op het eene of het andere de naam Jezus staan en met voeten getreden kon worden. —
7. De groote en zielsijverige prediker Alphonsus a Spina bezat zooveel geestdrift voor den hoogheiligen naam Jezus, dat hij over dezen alleen vier en twintig predikatiën hield; die alle met zulk een ongemeen gevolg bekroond en van zulk een wonderbaren zegen vergezeld waren, dat zich tallooze zondaars bekeerden en velen, die Jezus en hun geloof verloochend hadden, weer toetraden in het heiligdom des geloofs en in den schoot der Kerk. —
8. De zalige Amaudas Snso was van eene zoo gloeiende godsvrucht voor den heiligsten naam Jezus ontbrand, dat hij eens de vijf letters er van zich met een spits instrument in punten in zijne borst graveerde. Toen knielde hij voor zijn Crucifix en bad : //Zie, Heer, eenige liefde mijns harten, mijn vurig verlangen naar U ! Graaf Gij U en Uw hooggebenedijden naam zoo diep in mijn hart in, dat Gij er nooit meer uitgaat!quot;
9. De vrome godgeleerde Hugo van St. Victor placht dagelijks in liet ootmoedigste gebed voor zijn sterfuurtje van God drie genaden te smeeken. De eerste genade was dat zijne laatste spijze hier beneden geene andere zou zijn, dan het allerheiligste Sacrament des Altaars; de tweede genade was, dat zijne laatste gedachte zich met liet bittere lijden en sterven van Jezus Christus, zijn lieven Heiland, zou bezig houden; de derde genade was, dat zijn laatste woord geen ander zou zijn, dan de zoete naam Jezus. —
218
Eene belofte van den naam Jezus.
Toen de heilige Edmund, aartsbisschop van Canterbury, in zijne Jeugd nog aan de Hoogeschool te Oxford studeerde en zich eens met eenige zijner makkers op een fraaie weide vermaakte, zonderde hij zich, naar zijne gewoonte, van hunne jeugdige spelen af, zocht de eenzaamheid en keek met liefderijk verlangen dikwijls naar den hemel op. Terwijl hij nu zoo vóór zich uitzag, zie, daar stond een bloeiend Jongeling vóór hem, boven alle beschrijving bevallig, en sprak: „Wees gegroet, mijn veelgeliefde vriend Edmund.quot;
Maar hij zag den Jongeling aan en sprak: /,1k heb aan U geen kennis, en geloof ook niet, dat Gij mij kent!quot; —
De goddelijke Jongeling antwoordde hem; //Hoe, mijn Edmund, ben Ik u zoo geheel vreemd, daar Ik toch in de school bestendig naast u zit, en nimmer van u wijk, waar gij ook gaat of' staat? Beschouw Mijn voorhoofd en lees daar, wie Ik ben ]quot;—
Toen zag Edmund Hem met onderzoekende blikken aan eu las: ,/Jesus Nazarenus, Rex Judaeorum; Jezus van Nazareth, Koning der Joden!quot;
En de goddelijke Jongeling sprak: „ Dit ü Mijn naam; Hem moet gij diep in uw hart prenten, Hem moet Gij liefhebben en eiken nacht godvruchtig op uw voorhoofd teekenen; want dit is de naam des behouds; en Hij zal u en allen, die Hem zóo gebruiken, eene groote hulp zijn tegen een plotselingen dood.quot;
Na deze woorden verdween de allerzoetste Jezus uit zijne oogen, doch niet meer uit zijn hart, dat van wonderbare godsvrucht en liefde hoog gloeide. —
1. In het jaar na de geboorte des Heeren 525 schokte (gelijk Nicephorus verhaalt), eene geweldige aardbeving de stad Antiochië op zoo vreeselijke wijze, dat vele huizen
219
instortten en zeer veel menschen gedood werden. Nauwelijks waren de bedroefde inwoners na drie dagen een weinig van die zware droefenis bekomen, of de aarde begon op nieuw te beven. En de gehcele stad verkeerde, gedachtig aan het vroegere onheil, in grooten angst, en daar de bewoners in dien grooten nood noch menschelijke hulp noch raad vonden, schreven zij den naam „Jezusquot; boven de deur hunner huizen, en de kracht van den heiligen naam wendde alle ongeluk genadig af.
2. Een heidensche knaap was (gelijk de berichten uit de missie in Indië van het jaar 1560 verhalen), in een grooten vijver gevallen, en daar hij niet zwemmen kon en reeds bijna verdronk, riep hem een Christelijke knaap, die er bij kwam en hem geene andere hulp kon schenken, met luider stemme toe, hij zou den naam Jezusquot; aanroepen. En de knaap volgde de vermaning; en in dien heilbrengenden naam brachten de getemde vloeden hem aan den oever. — En die goddelijke naam bleet zoo diep in het hart van het knaapje geprent, in welks kracht hij zulk een groot gevaar ontkomen was, dat hij, als men hem riep, nooit anders svilde antwoorden dan: ^Jezus 1quot; door wiens genade hij ook korten tijd later den heiligen doop ontving. —
3. Een man in Egypte had een lammen zoon; dezen bracht hij naar de cel van den heiligen abt en kluizenaar Macarius den Grooten, legde hem aan diens deur neer en ging heen.
De grijsaard hoorde het steunen en weenen van het zieke kind, zag naar buiten en vroeg hem: //Wie heeft u hier gebracht?quot; — De knaap antwoordde: »Mijn vader heeft mij hier neergelegd en is weggeloopen!quot;
,/Nu dan, sta dadelijk op in den naam van Jezus en loop hem na!quot; riep Macarius. t
En oogenblikkelijk werd de knaap gezond, haalde zijn vader in, — en beiden gingen vroolijk in den naam des Heeren naar huis. —
O 4 (I
lt;W «V V
De naam van Jezus veroorzaakt goede handelszaken.
Van de zaligheid in den naam van Jezus, onzen Verlosser, was ook de heilige Bernardinus van Siena met hooge geestdrift vervuld; deze naam was de banier, waaronder hij zijn predikambt geplaatst had, en met de kracht dezes zoetsten en mildsten naams dempte hij ook bij zijne apostolische reizen door Italië de toenmaals heerschende tweedracht, welke op vele plaatsen door de zoogenaamde ,/hazardspelenquot; in familiën en gansche gemeenten uitgebroken was. En vooral trachtte hij het kwaad in den wortel aan te tasten en die helsche wijze van spelen overal uit te roeien.
Daar vond hij eens in eene der steedjes, die hij als apostel des vredes bezocht, een man, die zich juist ijverig bezig hield met het drukken en gereedmaken van speelkaarten.
Bernardinus naderde den kaartenmaker, beschouwde zijn werk en vroeg deelnemend: Verslaat gij dan geheel geene andere kunst, dan juist enkel deze?quot;
De kaartenmaker antwoordde: „Neen
En de heilige hernam: „Als gij opvolgen wilt, wat ik u raden zal, zoo zal er voor uw levensonderhoud wel toereikend gezorgd zijn!quot;
Bernardinus nam nu een passer, teekende daarmede op een kaartenblad een cirkel, schreef den naam Jezus in het midden, versierde hem met een krans van zonne stralen en rozen en sprak toen: ,,Vervaardig, mijn zoon, zulke kaarten, en gij kunt verzekerd zijn, dat gij voortaan van deze godswaar meer afzetten zult, dan van uwe duivels-waar, de speelkaarten, die zooveel jammer en ellende over de menschen brengen, en u zal het noodige aan aardsche goederen voor geheel uw leven verzekerd blijven.quot;
De man gehoorzaamde aan den raad van den welwil-lenden priester, en vond zijne rekening bij deze vrome bezigheid beter, dan bij de vroegere, die op het zedelijke
welzijn der geloovigen een zoo verderfelijken invloed had uitgeoefend. —
Dezelfde kunst nu — in geestelijk opzicht — zij ons allen door den heiligen Benardinus op nieuw aanbevolen! Schrijven wij ons slechts den naam Jezus in het hart, en ons zal nooit iets wezenlijks ontbreken; want de naam Jezus is een naam der zaligheid en des vredes, der waarheid, der liefde en des levens! Deze heilige naam heer-sche over ons als licht des geloofs; deze heilige naam zij met ons ais schild en beschutting in elk gevaar; deze heilige naam leve in ons als het zegel der heilige liefde.
Een aflaat h|j de aanroeping der namen Jezus en Maria.
Hij eene bul vau den 15 Juli 1587 schonk paus Sixtus V dengenen een aflaat van vijf en twintig dagen, die de namen „Jezus en Mariaquot; godvruchtig aanroepen. —
Zij, die elkander op deze wijze plegen te groeten of dikwijls de heilige namen ,/Jezus en Mariaquot; aan te roepen, verkrijgen in hun sterfuur een volkomen allaat, indien zij dan die eerwaardigste namen met vermorzeld liart nog innig aanroepen, als zij niet meer in staat zijn het met den mond te doen. —
Dezelfde aflaten zijn den predikers en anderen personen geschonken, die de geloovigen er toe opwekken om de heilige namen ,/Jezus en Mariaquot; aan te roepen. —
Lied uit den ouden tijd.
Jozef, Jozef, Jozef,
Hoe heet dat lieve kindeken ,
Gewikkeld in de doekjes en Mijn lief aanminnig troosterken Mijn teer geliefde kindeken ,
Dat edel, gouden kindeken?
Mijn schatjen en dat hartje mijn Zal fallen tijd'mijn eigen zijn O Jezus, mijn lief, o Jezus, mijn lief!
Jezus , Jezus, Jezus,
Zoo heet het kindeken , Jezus.
Mijn hart verlangt met kracht en klem Springt op naar dezen naam van Hem,
Üie mijne ziel gevangen leidt.
Ik roep hem aan met innigheid Mijn hart ligt voor Hom uitgebreid :
Vervul 't met liefde en zoetigheid,
O Jezus, mijn hel', o Jezus, mijn lief!
Jezus, Jezus, Jezus,
'/oo heet het kindeken, Jezus.
Die naam is uitverkoren, waard,
Schenkt zaligheid aan heel deze aard ,
Verandert deze treurigheid In vrede, in vreugde, in zekerheid.
Wie rein wil hebben hart en zin ,
Die steil' bij dezen naam zich in.
O Jezus, mijn lief, o Jezus mijn lief!
Jezus, Jezus, Jezus,
Ik roep het kindeken , Jezus !
Hebt gij nu pijnen, angst en smart,
O roep dan Jezus in uw hart En noodig Hem in uw gemoed ,
Uw ziel vindt dan het hoogste goed.
Ach drukte ik diep Uw naam mij in ,
Hoe wel zou 't zijn mijn hart en zin ,
O Jezus, mijn lief, o Jezus, mijn lief!
Jezus, Jezus, Jezus,
Wat roepen kan , dat roep'; Jezus !
Wijl liefde bij Hem brandt en vlamt,
De ware troost van Hem slechts stamt,
Een schoone bron , die al wat leeft,
In eeuwigheid genaden geeft,
Schep daaglijks hier, wat weigerde ooit. Gij wonderbron, Gij weigert nooit,
o Jezus, mijn lief, o Jezus, mijn lief!
Een vroom huisvader piaclit, zoodra hij den eersten morgen van een nienw kerkjaar in den kring der familie
:gt;2;i
trad, zijne geliefden met liet spreukje te begroeten, dat nog van zijn overgrootvader afkwam:
//Met Jezus nu beginnen,
51ct Jezus voortgegaan ,
Dan treedt gewis de zegen bij ons binnen.
Wij zullen nooit om troost verlegen staan!quot;
Het einde van liet burgerlijke jaar te Rome.
Op den laatsten dag des jaars begeeft zich de paw tegen den avond naar de Kerk ,/van Jezusquot; en schenkt zelf den heiligen zegen met het Allerheiligste en zingt dan een plechtig ,/Te Deuin/'
Voor de laatste maal den vruchtbaren dauw der genade over de Katholieke wereld uit te storten, eene laatste hymne van dank te brengen aan Hem, van wien alle volmaakte gave afkomt, en met den wierook des gebeds het jaar nog te doorgeuren, dat juist op het punt staat, voor God te verschijnen, dit is het verheven doel der genoemde plechtigheid. —
Nieuwjaars-bals en Nieuwjaars-gesckenken.
Het is mode geworden in onze dagen, uit het oude jaar in het nieuwe te dansen. Spoedig houdt dus niet alleen elke stad, maar ook elk dorpje zijn Silvester-bal.quot; En het zal wel niet onbillijk zijn, als men aanneemt, dat daarbij niet zelden met eene doodzonde het oude jaar besloten en met eene doodzonde het nieuwe begonnen wordt. Christelijk ten minste is gewis niet het gebruik , om in wilde verstrooiing eene zoo gewichtige afdeeling des levens te vieren, als het einde des jaars. Het einde des jaars valt' bovendien in den zoogenaamden „gesloten heiligen tijd,quot; waarin dansmuziek niet veroorloofd is. Maar in den Sylvesternacht wordt er eene uitzondering
224
gemaakt — overal is er dan dansmuziek en een vrije nacht!! De staat met zijne politie wijkt hier voor de mode, maar de Kerk Gods niet; zij dispenseert voor dezen avond evenmin als voor den overigen „gesloten heiligen tijd.quot;
Doch van waar komt dan die onkerkelijke Nieuwjaars-nacht-viering, als zij geen Christelijken oorsprong heeft?
De geschiedenis geeft dienaangaande volkomen uitsluiting.
In het begin was de viering van den Nieuwjaarsdag eene boeteviering. — Daar namelijk de Heidensche Romeinen de wisseling des jaars ter eere van den god Janus met maskerades, leest- en drinkgelagen en andere uitspattingen feestelijk vierden, en wellicht ook de Christenen in groot aantal aan die wanordelijkheden deelnamen; zoo hielden de bisschoppen, bijv. de heiligen: Chrysostomus, Ambrosius, Augustinus , Petrus Chrysologus, Maximus van Turijn en nog anderen, niet slechts predikatiën, waarin zij den Christenen de deelname aan deze Heidensche wanvoeglijkheden ten strengste verboden , maar bepaalden ook algemeene vasten en bedevaarten op dien dag, en lazen de Heilige Mis volgens een daarop betrekking hebbend formulier. En toch duurden die ontaardingen nog lang voort, en zoo vindt nog bisschop Atto van Bercelli , die in de tiende eeuw leefde, aanleiding om het oude verbod te vernieuwen. —
Wat de Nieuwjaars-geschenken aangaat, die kwamen ook door de Heidensche Romeinen in gebruik. Koning Tati-us , die met Romulus regeerde, kreeg takken uit een aan de godin Strenua gewijd woud — op den eersten dag des jaars en beschouwde dat als een goed voorteeken , waarom het nu te Rome gebruikelijk werd, op den eersten dag des jaars geschenken te geven, die men „strenaequot; noemde , en vanwaar de Nieuwjaars-geschenken nog heden in Frankrijk „Elrennesquot; heeten. — Ook bij de oude Duitschers was het gebruikelijk, Nieuwjaars-geschenken
a 25
te geven ; doch daarvoor kwamen , nadat het Christendom zich meer en meer verbreidde, de Kerst-geschenken op , en slechts in Frankrijk, waar men de laatste niet kent, behield men de eerste. —
Met de Nieuwjaars-geschenkBii waren te Rome ook Nieuwjaars-wenschen verbonden , die eveneens door de Christenen behouden werden; doch van welke men in den laatsten tijd niet alleen afziet, maar waardoor men zich zelfs door eene openlijke aalmoes formeel beveiligt.
Eene gelijkenis bjj het begin van liet nieuwe jaar.
(Van Pater Hjjiniucii Venedien.)
Nadat Burckardus, de zeventiende aartsbisschop van Maagdenburg, de Kerk negentien jaren lang in rust en veiligheid geregeerd had , werd hij door eenige goddelooze burgers, wier ergerlijk leven hij op den kansel sterk gegispt had, heimelijk gevangen genomen en in een kerker geworpen. Om den vromen bisschop niet slechts op eene wreede, maar ook op eene bespottelijke wijze ter dood te brengen, kwamen twaalf moordenaars met vermomde gezichten en met knuppels gewapend in den kerker en begonnen — met allerlei belachelijke gebaren om den bisschop te dansen. Onder het dansen stieten zij den bisschop met hunne knuppels nu tegen het eene, dan tegen het andere deel des lichaams en brachten hem vele wonden toe. Nadat deze dans een tijd lang geduurd had, kwam er een en gaf met zijn knuppel den bisschop zulk een harden slag, dat hij dood op den grond viel. Wat dunkt u van die dansers en van hun werk? Nu — zulk een dans is ook in het verloopen jaar veelvuldig onder de menschen uitgevoerd! De twaalf maanden des jaars waren even zooveel moordenaars, die menigeen den dood hebben gebracht, als hij dit liet minst vermoedde. In dit jaar zal de beurt misschien aan ons komen, en wie weet — wie nan ons de eerste zal zijn? Wie weet, welke van de twaalf maanden ons den doo-A. Hvnoaiii. Kerstklokjc. II. 15
:i2f)
delijken slag zal toebrengen, hetzij Januari, of Maart of September, of eene andere !
Wat kunnen wij dus beters doen, dan in elke maand zorg dragen , dat ons de dood niet onvoorbereid verrasse. Als de Heer met ons naar Zijne gerechtigheid en niet naar Zijne goedheid en barmhartigheid gehandeld had, dan had ons reeds lang het lot van den onvruchtbaren vijgeboom getroffen, die verdiende uitgehouwen en in het vuur geworpen te worden. Nog staan wij; maar wie weet, hoe lang ? Wie weet, of niet reeds de bijl aan den wortel is gelegd, en wij wegens langjarige onvruchtbaarheid aan Christelijke deugden en goede werken , — heden of morgen voor het helsche vuur omgehouwen worden! Ach, dan zouden ons de tot heden doorleefde jaren slechts tot grootere straf en verdoemenis strekken !
De heilige Vaders der- Kerk meenen — als er in den hemel treurigheid kon zijn , dan zouden de uitverkorenen over niets meer treuren , dan dat zij den hun van God verleenden levenstijd niet beter en nuttiger ter eere van God, tot zaligheid hunner eigen ziel en tot stichting hunner medemenschen besteed hadden. Wat nu de uitverkorenen niet kunnen , wat den verdoemden nooit zal toegestaan worden, dat kunnen wij, die nog pelgrims hier beneden zijn : God staat het ons toe. Wij kunnen een nieuw jaar nog beginnen en het beter en nuttiger besteden , dan alle vorige.
Laat ons dan dit nieuwe jaar ook tot dat doel besteden, waartoe het ons door den goedertieren God gegeven wordt, om — „boete te doen , genade te verwerven en den hemel te verdienen !quot; — Ziet, nog schijnt voor ons de zon des heils, nog biedt ons God Zijne genade aan, nog staan ons de heilmiddelen Zijner heilige Kerk ten dienste, nog kunnen wij door een boetvaardig leven de gevolgen onzer zonden uitdelgen , nog kunnen wij ons in een korten tijd eene eeuwige zaligheid verdienen !
227
Welaan dan! leggen wij bij het begin van het nieuwe jaar den ouden zondigen mensch af, en doen wij een nieuwen mensch aan, die naar den nieuwen Adam, den Godmensch Jezus Christus, gevormd is in heiligheid en gerechtigheid, en dit nieuwe jaar zal voor ons waarachtig een jaar des heils en des zegens worden! Dat geve God!
De bekende Duitsche dichter Zacharias Werner, die later in de orde der Redemptoristen trad, hield een dagboek op zijne vroegere reizen, en onder anderen leest men daarin ook de volgende aanmerking:
Ik zag in de parochiekerk te Minden, dat aan een der pilaren eene lat hangt, waaraan een vrij groot bord bevestigd is. Dat bord heeft aan elke zijde eene zeer eigenaardige schilderij.
Aan den rechter kant is namelijk trotsch en prachtig gekleed, niet ongelijk aan de meest trotsche koningin, eene jeugdige vrouw afgebeeld; zij draagt in de hand een spiegel met het randschrift: „IJdelheid der ijdelhedenquot;, en daar rondom heen staat een spreukje geschreven, welks beteekenis is als volgt:
„Dor wereld pracht, eer , heerlijkheid Is te allen tijde mij bereid ,
Stemt mij tot blijdschap iodreu morgen ,
Dus ben ik vrij van alle zorgen !quot;
En op den linker kant is de dood afgebeeld in zijne zoo huiveringwekkende gedaante, terwijl iiij zijne zeis zwaait, en van die zeis gaan, als verterende vuurvlammen , omstreeks deze woorden uit:
„Ik kom en eindig alle vreugd,
Der wereld lust en haar geneugt:
In huilen, weenen en weeklagen Verkeer ik uwe goede dagen !quot;
15*
■lis
Let dïï/ir wel op — hij het nieuwe jaar! —
Van onzen dood langt onze zaligheid af.
üe gevierde volksprediker Dr. P. Aegidius Jais hield eens op een nieuwjaarsdag eene predikatie, wier grondgedachte was: „Van onzen dood hangt onze zaligheid af!quot;
En hij zeide onder anderen:
Gelijk de mensch gesteld is op het oogenblik, dat zijne ziel van het lichaam scheidt, zoo blijft hij eeuwig. — Is hij in het laatste oogenhlik in een goeden stand, in de genade van God, dan zal het met hem eeuwig goed staan, maar is hij in zijn laatste oogenblik in een slechten stand, in eene zware zonde, dan is hij voor eeuwig verloren; dat is: ,/Waar de boom valt, daar ligt hij! Gelijk de mensch sterft, zoo vaart hij!quot; Dan is er niets meer te veranderen; dau kan men niets meer verbeteren; gelijk het is, zoo blijft het, en blijft het ook eeuwig; en — eeuwig, mijne Christenen! — maar eeuwig duurt lang; eeuwig duurt zoo lang, dat ik het niet uitspreken, zoolang, dat niemand onzer het begrijpen kan!
Als ik mij soms de eeuwigheid recht voorstel, als ik denk: Eeuwig, zonder einde , zoo lang God Ood zal zijn, in den hemel te zijn en zich voor God met alle goede men-schen te verheugen I — of denk: — Eeuwig, zonder ophouden, zonder troost en verzachting, in die wereld de zwaarste pijnen te lijden en eeuwig te lijden! — dan ben ik voor zeer korten tijd een geheel ander mensch, dan komt mij alles op de wereld zoo klein , zoo broos, zoo verachtelijk voor. Wat is een uur tegen vijftig jaren? Wat zijn vijftig, honderd, ja duizend jaren tegen de gansche eeuwigheid ? — Dikwijls denk ik, als ik onze rotsen en bergen voorbijga: Als alle duizend jaren van deze bergen maar een enkel zandkorreltje weggenomen werd, dan zouden toch nog eerder alle bergen en rotsen geslecht zijn, dan dat de eeuwigheid een einde nam! — Maar eeuwig! — Zonder
229
einde! — Dan verlies ik telkens mijn verstand. — Dan houd ik telkens met een zucht op! — Dan wenschte ik het woord van koning David ook in mij vervuld, als hij uitroept: ,/Ik heb over mijn leven nagedacht en mij de eeuwigheid voorgesteld!quot; Psl. 76 : 6.
En onze. eeuwigheid hangt van ons laatste oogenblik af! — En dit is zoo onzeker, zoo ongewis! „Wij weten,quot; gelijk de Heiland zegt, „noch den dag noch het uur; de dood komt als een dief in den nacht!quot; — op een tijd, als wij hem het minst vermoeden. — Dat hooren wij, dat zien wij dagelijks!
En toch zeg ik niet te veel, als ik beweer, dat de meeste menschen zeer onverwachts sterven, of ten minste veel eerder, dan zij meenen. — Als men gezond is, denkt men niet aan den dood; als men ziek is, hoopt men weer gezond te worden; en als alle hoop verloren is om weer op te komen, dan geeft men toch de hoop niet op om nog langer te leven. Reeds dikwijls heb ik mij, als ik stervenden bijgestaan heb, verwonderd, dat zij, na reeds van alle heilige Sacramenten voorzien en, naar ik meende, op den naderenden dood voorbereid te zijn, toch nog maatregelen namen , alsof zij nog jaar en dag leven zouden. — Zoo zeide eens een doodzieke, hij wilde een ander maal zijn vermogen vereffenen , en na een uur was hij — een lijk! Zoo waar is het, wat de eeuwige Waarheid zegt: ,/De menscb weet noch den dag, noch het uur zijns doods.quot; —
Nu, lieve Christenen ! als wij thans het een en het ander bedenken: De eeuwigheid duurt zoo lang, het uur onzes doods is zoo ongewis , en toch hangt van onzen dood de gansche eeuwigheid af! — als wij ons dit recht voorstellen; wie onzer zal dan zoo lichtzinnig en zorgeloos, wie zal zich zoo vijandig zijn, dat hij niet van ganscher harte zou wenschen en met alle krachten pogen, eenmaal goed, in den stand der genade Gods, te sterven? Daarvan, hoe wij eens sterven, hangt toch alles af' »Wat de mensch
230
zaait, dat zal hij oogsten!quot; — Is onze ziel gered, dan is alles geredj is onze ziel verloren, dan is alles verloren en — voor eeuwig verloren l — Van ons laatste oogen-blik hangt onze gansche eeuwigheid af! —
Wat is er dus te doen?
Hoe kunnen wij nog lang vragen, of ons verder bezinnen? — Van heden, van dit oogenllik af, willen wij ons op den dood voorbereiden; en de eenige, ware en zekere, voorbereiding op een goeden dood, is een goed, waarachtig Christelijk leven! —
Leef vroom, dan zijt ge altoos bereid quot;Voor d' overgang in de eeuwigheid!
De nieuwe kleederen op Nieuwjaar.
In den heiligen nacht der besnijdenis offerde de heilige Mechtildis aan God het gebed en alle vrome werken der kloosterzusters op en bad Hem, aan haar allen den zegen op het nieuwe jaar te geven.
En de Heer antwoordde :
„Heil en zegen zij ulieden van God mijn Vader en van Mij, Zijn Zoon Jezus Christus, ook van den Heiligen Geest, die de heiliging aller werken is. Ik ben dezelfde , van wien geschreven staat: vUwe jaren nemen niet af!quot; Psl. 101 : 28. Daarom komt allen tot Mij, die mij begeert, en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van harte! Matth. 11 : 29. Ieder die naar rust van lichaam en ziel verlangt, moet zachtmoedig en nederig zijn. Wie zijn leven vernieuwen wil, die moet op eene bruid gelijken , welke met groot verlangen van haar bruidegom eene gift op Nieuwjaar begeert. Zoo moet ook de geloovige ziel van Mij nieuwe kleederen begeeren , om het geheele jaar voor aller oogen als eerwaardige koningin te kunnen wandelen. Daarom moet zij het eerst om een purperkleed, dat is: om nederigheid , bidden, opdat zij door de nederigheid, in welke
2^1
Ik van den hemel op aarde gekomen ben , nederig afstand doe van alle verachtelijke dingen. — Daarna moet zij om een rood gewaad, dat is : om geduld, smeeken, opdat zij al het harde en moeielijke geduldig op zich neme; want ook Ik heb de menschelijke natuur aangenomen, om pijn en smaad te lijden. — Ook naar een gouden gewaad, dat is: naar liefde, moet zij streven, opdat zij in de liefde , waarin ik op aarde, jegens allen vriendelijk en goedertieren geweest ben, zich jegens alle menschen vriendelijk en goedertieren betoone. — Op het einde des jaars moet zij vernieuwing begeeren en zich meer en meer in deze deugden oefenen , alsof zij haar op nieuw ter bewaring toevertrouwd waren.quot; —
HET FEEST VAN DE VERSCHIJNING DES HEEREN.
Feestgebeurtenis.
De henoeming van dit feest i).
De hoog feestelijke dag, waarop wij de aankomst der heilige drie koningen uit het Oosten bij de krib van het Christuskind vieren, wordt sedert de vroegste eeuwen „Epiphaniaquot; of „Theophaniaquot; genoemd, dat is feest van de verschijning des Heer enquot;; immers werd op dezen dag vervuld, wat de apostel Paulus getuigt: „De genade van God onzen Zaligmaker is allen menschen verschenen; verschenen is de goedheid en menschlievendheid van God onzen Heiland!quot; of gelijk de Kerk heden uitroept; //Die vóór de morgenster geteeld was, en vóór alle tijden, de Heer onze Heiland, is heden aan de wereld verschenen — Dit heldert ons de heilige Bernardus op, als hij zegt: ,/Heden verscheen onze kinderlijke Koning, weinig dagen na Zijne geboorte, aan de eerstelingen des Heidendoms, die door eene helder schitterende ster tot Hem gevoerd wer-dem Heden ook verscheen Hij, die naar Zijne goddelijke natuur altoos dezelfde is en wiens jaren nooit vergaan, toen Hij dertig jaren in ons vleesch gewandeld had, onder de volksmenigte verborgen, aan den -Jor daan, om zich daar te laten doopen; alwaar Hij door het getuigenis des hemelschen Vaders openbaar werd. — Niet minder verscheen Hij ook op dezen dag, met Zijne Moeder en Zijne jongeren op de bruiloft genoodigd, te Cana, waar Hij,
') Aan dit hoogc leest gaat geene vasten-Vigilie vooraf, wijl het als de voortzetting van het Kerstfeest beschouwd wordt, en dus de Vigilie van Kerstmis in zeker opzicht de Vigilie van Epiphania is.
233
toen de wijn ontbrak, een wonderbaar teeken Zijner almacht gaf, doordien Hij water in wijn veranderde.quot;
De koninysdand der magiërs.
De Kerk neemt den stand der magiërs als koninklijk aan,»), want op hen past zij in hare getijden van het feest de woorden van den pr«feet Is ai as toe: ,;Maak u op, word licht, Jeruzalem! want uw licht komt en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op! want zie! duisternis bedekt de aarde en donkerheid de volkeren; maar over u gaat de Heer op, en Zijne heerlijkheid verschijnt in u! De volkeren wandelen in uw licht, en de Koningen in den glans, die u is opgegaan! Verhef uwe oogen rondom u en zie! Zij allen verzamelen zich en komen tot u; uwe zonen komen van verre, en uwe dochters verheffen zich van alle zijden! Dan zult gij aanschouwen de volheid, en uw hart zal zich verwonderen en ruim worden, als de menigte der zee zich tot u bekeerd heeft, en de macht der Heidenen tot u gekomen is! Een vloed van kameelen zal u bedekken, dromedarissen uit Madian en Epha; die uit Saba komen allen, offeren goud en wierook en verkondigen den lof des Heeren!quot; Isai. 60 : 1—7. En evenzoo de voorspelling van koning David: ,/De koningen van Tharsis en de eilanden zullen geschenken offeren; de koningen van Arabië en Saba zullen gaven brengen ! De koningen der aarde zullen Hem aanbidden alle volkeren Hem dienen!quot; Ps. 71 : 9 en 10.
Al noemt nu ook de Evangelist hen niet rechtstreeks
i) Dit kan niet bevreemden, als men overweegt, wat Philo ten tijde van Christus van de magiërs schrijft;
z/De echte magie, dat is de speculatieve wetenschap, die een meer helderen blik in de werken der natuur upent, schijnt zoo eerwaardig en wenschelijk, dat niet slechts enkele mannen, maar zelfs koninyen, ja de grootste der koningen, ik bedoel de koningen der Penen, er zich zeer veel aan wijden; en men zegt, dat bij hen niemand tot de koninklijke waardigheid komt, die niet vooraf magiër geworden is,quot;
234
koningen, zoo waren toch de gaven, die zij aan het Christuskind offerden , rijke koningen waardig, en de uitdrukking: ,/Zij deden ook hunne schatten open en brachten Hem geschenken,quot; drukt dit duidelijk genoeg uit. Want ,/Schat-tenquot; duiden zeker op grooten, schitterenden en koningen waardigen rijkdom. — Het zou ook nog wel denkbaar zijn, dat de Evangelist hen liever „wijzenquot;' dan „koningenquot; wilde noemen, om daardoor aan te duiden, dat de wijsheid veel hooger staat, dan koninklijke macht.
Beteekenis van het woord „magiërquot;.
De heilige Thomas van Aquine zegt: de heilige drie koningen heeten „magiërsquot;, dat is „wijzenquot; '). Dit getuigt de heilige Mattheüs met de woorden: „Toen Jezus geboren was te Bethlehem in den stam Juda ten tijde van koning Herodes, zie! daar kwamen wijzen uit het Oosten naar Jeruzalem.quot; — Zij hadden inderdaad eene veelvuldige wijsheid, gelijk men uit het feest-Evangelie kan afmeten. — Zij verstonden namelijk de denUeer, daar zij dé diepe vraag opwierpen; „Waar is de nieuwgeboren Koning der Joden ?quot; — Zij verstonden de sterrenkunde, daar zij de sterren kenden en getuigden; „Wij hebben Zijne ster in het Oosten gezien en zijn gekomen om Hem aan te bidden!quot; Zij verstonden de metaphysica, daar zij de oorzaak, den oorsprong van alles vonden in dat kind, dat
') Bij de Grieken noemde men de wijze mannen /,philosophenquot;, bij de Perzen „magiërsquot;. — //Mog, magiërquot; beteekent, gelijk ook de heilige Chrysostomus het uitlegt, een priester, namelijk een vuur-dienaar, //lichtpriesterquot;, en de oorspronkelijke zetel der magiërs was Medië; later werden zij door de Perzische koningen naar Perzië cn Babylonië verplaatst; mobeds zijn dus de sterrekundige wijzen uit de priesterkaste der Meden en Perzen, vervolgens in het algemeen do geleerden, de natuurkundigen, de astrologen en geneesheeren des rijks; doch ten gevolge daarvan ook de bestendige raadgevers der koningen, de opvoeders en onderwijzers der prinsen, en zij oefenden als zoodanig grooten invloed op de staatszaken uit. —
235
de Oorzaak, de Oorsprong van alles is, de Schepper, de Regeerder, de Hersteller van alles; ,,Zij gingen in het huis en vonden het Kind met Maria, Zijne Moeder.quot; — Zij verstonden de ethica, want dit is de rechte moraalwetenschap , dat men zich weet te vernederen : ^Zij vielen neer.quot; — Zij verstonden de muziek, wijl er staat: ,/Zij baden aan.quot; Nu is muziek een lof, en in de aanbidding wordt God geloofd. — Zij verstonden ook de arlthmetica, daar zij het heilige drietal, dat getal van wonderbare kracht, in hunne offers uitkozen: ,/Zij offerden goud, wierook en mirre.quot;
Het rjetal der heilige wijzen.
De heilige paus Leo de Groote is de eerste, die in zijne dertigste rede over het feest der verschijning het getal der wijzen (naar de oude overlevering) op drie opgeeft, terwijl de Evangelist eenvoudig zegt: «Zie, er kwamen wijzen uit het Oosten naar Jeruzalem.quot; — Hij drukte die meening herhaalde malen in verschillende werken uit, en de heilige Caerasius doet hetzelfde. — Ook de heilige Augustinus huldigt deze meening, daar hij herinnert: door die, drie wijzen, als ook door hunne drie gaven, het goud, den wierook en de mirre, wordt op het geheim der goddelijke Drieëenheid gewezen. — Een'over-oud apokryphisch bericht noemt er twaalf, de Kerk houdt zich in het bijzonder (naar Leo den Grooten en Beda den Eerwaardigen) aan drie, als de aanvoerders en vertegenwoordigers van den trein, met opzicht tot hunne drie gaven; — drie ook als de representanten van de drie stammen der menschheid: Melchior den Semiet, Gaspar den Chamiet en Balthasar den Japhetiet. — Evenzoo wil men in het algemeen in dit drietal de roeping aller men-schen tot de zaligheid in Christus Jezus erkennen, welke de toenmaals bekende drie werelddeelen bewoonden. —
3:36 Hunne namen.
De heilige Alhertm de Groote zegt: De namen der heilige koningen en wijzen waren naar de Hebfeeuwsche taal: Appellim, dat zoo veel beteekent als trouw; Ameihns, dat zoo veel is als nederig; Damaskus, dat zoo veel is als barmhartig. — Daar nu deze drie wijzen alle Christenen voorstellen, wijl zij de eerstelingen van ons geweest zijn; zoo moeten ook wij, als wij ware Christenen zijn willen, ons als trouw, nederig en barmhartig betoonen!
Beda de Eerwaardige schildert de heilige drie koningen op de volgende wijze, tevens onder de bijvoeging hunner namen : „De eerste was, naar het volksverhaal Melchior, een grijsaard met wit haar en langen baard; deze offerde den Heer en Koning goud. — De naam des tweeden was Caspar, een jongeling, bloeiend van gelaat en zonder baard; deze eerde God door wierook als door eene gave, die rechtstreeks slechts voor de goddelijke majesteit paste. — De derde heette Balthazar, donker van gelaat en baardig, en deze beleed door de mirren, dat de Zoon der menschen den marteldood lijden zou.quot; —
Het land hunner woning.
Doet men de vraag, uit welk land de heilige drie koningen kwamen, dan antwoordt het Evangelie eenvoudig : „Zij kwamen uit het Oostennamelijk uit een land, dat ten opzichte ran Bethlehem naar het oosten, en ook stellig ver van het Joodsche land verwijderd lag, gelijk alle Vaders meenen. — Eenigen vermoedden, dat zij uit Per-zië gekomen waren, wijl bijzonder in dit rijk de magiërs in grooten naam van wijsheid stonden en algemeen vereerd waren. Doch deze aanname is daarom niet geldig, wijl Perzië met betrekking tot de ligging van Bethlehem
en het Beloofde Land niet naar het oosten ligt. — Anderen meenden, dat zij uit Mesopotamië en Chaldea gekomen waren, wijl de wijsheid en wetenschap van de magiërs dier landen zeer beroemd was. Doch de meeste heilige Vaders en schriftuitleggers zeggen, en wel met groote waarschijnlijkheid, dat zij uit Arabië kwamen. Want deze bewering heeft buiten de woorden van den psalm ; ,/De koningen van Pharsis en de eilanden zullen geschenken offeren; de koningen van Arabië en Saba zullen gaven brengen!quot; en de woorden van den profeet Isaias: ^Zij zullen van Saba komen, goud en wierook brengen en den lof des Heeren verkondigen!'' — ook nog de soor( der gaven voor zich, die de wijzen den Heer offerden, daar, gelijk men genoegzaam weet, Arabië een land is, dat wegens zijn goud en zijne specerijen een uitmuntenden naam liad, en ook de koningin van Saba, bij hare aankomst te Jeruzalem, aan koning Salomon groote schatten aan goud en specerijen medebracht. —
De heilige Bernardus merkt nu aan : „Heden dus kwamen, gelijk wij uit het Evangelie vernomen hebben, de wijzen uit het Oosten naar Jeruzalem. Gevoeglijk kwamen uit liet Oosten zij, die den niemven morgen verkondigden, welke bij den opgang van de zon der gerechtigheid begon te lichten, en die zeiven door deze blijde boodschap de wereld verlichtten; enkel het ongelukzalige Judea, dat het licht haatte, werd bij den schitterenden glans dezer helderheid verduisterd en zijne buitendien donkere oogen verblindden bij de bliksemende stralen der eeuwige Zon ! — Hooren wij nu, wat die wijzen, die uit het Oosten kwamen, vragen; „Waar is de nieuwgeboren Koning der Joden?quot; Hoe zeker is het geloof, hoe geheel onwankelbaar. Zij vragen niet of Hij geboren is, maar met vertrouwen spreken zij en vragen zonder den minsten twijfel, waar de Koning der Joden is, die geboren was. — En bij den naam „Koningquot; sidderde Herodes, een mededinger in Hem vreezende. Dat Herodes beeft, is juist geen groot
238
wonder; maar dat Jeruzalem, de stad Gods, die het ^Gelaat des Vredesquot; beteekent, met Herodes beeft, wie zou hierover niet verbaasd staan ? Daar ziet men, hoe onheilbrengend eene onrechtvaardige heerschappij is, en hoe een goddeloos hoofd zijne leden gelijksoortig aan zijne eigene goddeloosheid vormt! Waarachtig, als zeer beklagenswaardig verschijnt die stad, waar een Herodes heerscht; want buiten allen twijfel zal zij deelnemen aan de boosheid van Herodes, en bij den opgang der nieuwe zaligheid in de onrust van Herodes beven!quot;
T)e ster.
In zijne verklaring op het Evangelie van den heiligen Mat-theüs zegt Dr, P. Schegg; ,/Tijdens de geboorte van Christus loste zich het leven der beschaafde volken geheel op. Allen verwachtten een nieuwen stand van zaken. De aardsche phasen van menschelijke kennis waren door-loopen: geen philosophic, geen orakel gaf den vragenden geest meer antwoord, slechts de hemelen schenen nog niet opgelost, maar op te lossen geheimen te bevatten; daarom hadden juist in dit tijdperk mathematici en astrologen hunne gouden eeuw.quot;
Dr. J. N. Sepp zegt: ,/Een diep en machtig vermoeden vloog door de gansche wereld; want de gebeurtenis aller gebeurtenissen, dat God op de aarde neerdalen en de menschheid tot Zijn licht opheffen zou, waarop alle afgoden der oudheid omgeworpen en alle rijken der oudheid veranderd zouden worden; deze goddelijke daad kon niet zonder dat voorgevoel blijven.quot; —
Sedert de overoudste tijden koesterden de volkeren het geloof, dat eene buitengewone verschijning de geboorte van den Verlosser der wereld zou aankondigen; men kende ook wel hier en daar de ten tijde van Mozes reeds gedane belofte van den Heiden-profeet Balaam: „Ik zie Hem, doch niet nu; ik aanschouw Hem , doch niet nabij;
339
eene ster komt voort uit Jakob en een staf ontstaat uit Israël 1quot; — en de voorspelling in het overoude boek van Seth van eene ster, die de gedaante zou hebben van een kind, dat een kruis in de handen houdt. —
Aangaande de gesteldheid der werkelijke verschijning van eene ster, die den magiërs de geboorte van den Godheiland aankondigde, loopen de meeningen der geleerden uiteen. —
De heilige Chrysostomus meent, dat de sjer, die den magiërs verscheen, een „engelquot; geweest is, zichtbaar in de gedaante eener ster. —
De heilige Alhertm de Groote ziet in die ster de „genade Godsquot;, die in Christus Jezus aan alle menschen, dus ook aan de Heidenen verscheen, naar de gelofte : „.Alle vleesch zal de zaligheid Gods zien!quot; —
Naar Baraud de Minde heerscht bij velen het geloof, dat het „de Heilige Geestquot; zelf geweest is, die ditmaal in den vorm eener ster verscheen, gelijk Hij zich latei-bij den doop des Heilands in de gedaante eener duif liet zien, en nog later bij de vorming der apostelen op het Pinksterfeest in de gedaante van vurige tongen. —
En nog anderen houden de ster voor een natuurverschijnsel, dat God op dezelfde wijze voor de magiërs aan den hemel liet verschijnen, om hen tot Christus Jezus te leiden, gelijk de wolkkolom, welke des daags, en de vuurkolom, welke des nachts den kinderen Israels bij den tocht uit Egypte tot gids strekte. —
Alle onderzoekingen en vermoedens van de medegedeelde soort leiden echter tot geen bepaald doel van zekerheid; en de nederig geloovige Katholiek doet het best, als hij zich aan den zin der woorden van den heiligen Evangelist houdt. —
Hier zij nog een zeer liefelijk visioen vermeld, dat de zalige non Maria van Jezus had; zij getuigt: „Onder de voorlichting der ster kwamen de koningen vóór de grot te Bethlehem. De ster daalde af, verminderde van ge-
240
daante en zweefde op het hoofd van het goddelijke Kind neei*, waarover zij al haar licht uitstortte. De stof, waaruit zij gevormd was, loste zich op en verging.
Het begrip van de ster.
Maar hoe verstonden de heilige drie koningen de be-teekenis der nieuwe, vroeger nooit geziene ster? — De heilige paus Leo geeft de opheldering, zeggende: n 'Dezelfde, die hun liet teeken gegeven had, schonk hun ook het begrip; en wat Hij hun deed kennen, daartoe boezemde Hij hun ook den moed in het op te zoeken.quot; — Of gelijk de heilige Fulgentius aanmerkt; „Dezelfde, die in de krib lag, lichtte aan den hemel; en die hun uiterlijk licht zond door de ster, verlichtte hen innerlijk door goddelijk licht.quot; — En de heilige Augustinus roept uit; ,/Nooit zouden de Wijzen uit het Oosten zoo ijverig gezocht hebben om den nieuwgeboren koning der Joden te aanbidden, hadden zij niet geweten, dat Hij de koning aller volkeren en aller tijden is.quot;
Maar onder de Heidenen was toch gewis door de Joden, die door landverhuizing vermengd bij hen woonden, de voorspelling van den profeet Micheas bekend, die luidt: ,/En gij Bethlehem, zijt niet de geringste onder de steden van Juda, want uit u zal de Leidsman voortkomen, die Mijn volk regeeren zal, en Zijn uitgang is van den aanvang af, van de dagen der eeuwigheid! Hij zal Zijne kudde weiden in de lyacht des Heeren, en zal verheerlijkt worden tot aan de laatste grenzen der aarde!quot; Mich. 5.
Evenzoo de voorspelling van den profeet Isaias: „Hoort dan u'ij, uit het buis Davids! De Heer zelf zal alzoo u een teeken geven: zie, de Maagd zal ontvangen en een Zoon baren, die Immanuel zal heeten, dat is God met ons!quot; Is. 7 : 13.
Op den patriarch Jakob viel de geestverrukking, toen hij op het sterfbed lag; met aandoening verzamelde hij
241
zijne twaalf zonen om zich, en de Geest Gods wees hem niet zijn eerstgeborene, ook niet zijn tweeden zoon, maar Juda aan als den stamvader van den Messias in het vleesch, en hij sprak : ,,11, Juda, zullen uwe broeders prijzen! Van Juda wijkt de schepter niet, van zijn zaad niet den heerschersstaf, totdat Diegene komt, wien hij toekomt, en dien de volkeren huldigen!quot; 1 Moz. 49 : 8.
IIun offer.
De heilige Alhertus de Groote zegt; De drie wijzen brachten aan een in doeken gewonden Kind geschenken, en hierin vertoont zich hun krachtig geloof - dat zij dat Kind, hetwelk zij in doeken gewonden en in de krib zagen liggen , voor den Koning aller eeuwen hielden. Zij geloofden , dat Hij de God der goden was , en zij geloofden niettemin , dat Hij aan het kruis een volgeldig zoenoffer voor de zonden aller volkeren sterven zou.
Wijl zij dat drievoudig geloof in het kind Jezus hadden , vielen zij neer en baden Hem aan en brachten Hem geschenken ; Goud als aan een verheven Koning, wierook als aan den waren God, en mirre, wijl Hij aan het kruis sterven zou. —
Van dit geloof der drie wijzen roept de heilige Hernar-dus uit: „O verbazingwekkend geloof der wijzen , die een in doeken gewonden Kind als. God aanbidden , wie de verachtelijke plaats niet te vuil is, die zich aan de kleeding des Kinds niet ergeren en die door de zoo groote armoede der Moeder niet op het dwaalspoor worden gebracht ! Dit geloof is grooter dan het geloof des moordenaars aan het kruis \quot; — Het Kind alzoo , wien door de wijzen geschenken gebracht worden, is zelf Mirre, wijl Hij om onzentwil veel martelingen lijdt; is Wierook, wijl door Hem de toorn van God, den Hemelschen Va-der, bedaard wordt; is Goud, wijl door Hem elk uitverkorene met heerlijkheid gekroond wordt. — Daar nu de
A. HtJNGiHT. Kerstklokje. 11. Ifi
342
dvie wijzen een beeld van ons allen zijn, zoo moeten ook wij de genoemde geschenken aan het Christuskind offeren, en wel mirre aan de Mirre , wierook aan den Wierook, goud aan het Goud. Door de mine wordt een streng boetvaardig leven, door den wierook eene ware godsvrucht, en door het gond eene kostbare liefde verstaan.quot; —
Hunne tehuisreis.
De iieilige Francisco, Romano, had eens, nadat zij op dezen feestdag de heilige Communie ontvangen had, het volgende hemelsche gezicht;
Zij ziet zich in de grot te Bethlehem. Het goddelijke. Kind Jezus ligt in de krib, engelen omringen Hem en zingen lofliederen. Bij het opgaan der zon ziet zij eene wonderbaar schitterende ster boven het kindje Jezus stil staan, en zij hoort groot gedruis, door de aankomst van paarden veroorzaakt, door kameelen en het gevolg der drie koningen. Maria neemt haren Zoon in de armen en de heilige Jozef gaat naast haar staan. De koningen gaan de grot in. Bij het licht, dat van den Zoon Gods uitstroomt, knielen zij nederig neer en vereenigen hunne stem met de hemelsche koren, om Jezus te aanbidden , en Maria als Moeder Gods, Maagd en Koningin te begroeten. Een engel verklaart hun het geheim der mensch-wording van den ééngeboren Zoon Gods en onthult hun den zin der Heilige Schrift en der profetieën. Hunne offergaven, die zij brengen, goud, wierook en mirre, zijn in kistjes en vaten van zeldzame soort geborgen, en Maria, altoos barmhartig, beveelt, dat die geschenken onder de armen verdeeld zullen worden. Het kind Jezus zegent de koningen , zij begeven zich naar een hoek dei-grot en brengen eenige uren in beschouwing door. Een geheimzinnige slaap maakt zich van hen meester, en een engel beveelt hun niet meer tot Herodes terug te keeren.
243
Zij gaan heen, nadat zij ten tweeden male gezegend zijn — en Maria zegt tot de heilige Francisca, dat zij hetgeen zij gezien en gehoord heeft, in haar hart moge bewaren. —
De heilige Maria hij de krib.
(Uit; het leven van Christus, van den heiligen Bonaventura.
1. En het goddelijke kind Jezus openbaarde zicii ook den Heidenen, dat is, den drie wijzen uit het Oosten. De drie koningen naderden met een groot en aanzienlijk gevolg en kwamen vóór die armoedige hut aan, in welke onze Heiland geboren werd.
Onze Lieve Vrouw hoort het gewoel en leven en neemt het Kind op. Nu betreden zij de kleine woning, knielen neer en bidden onzen Heer, het kind Jezus, eerbiedig aan. Zij vereereu Hem als Koning en bidden Hem aan als hun God. Zie, hoe groot hun geloof is! Want was het wel iets gerings, te gelooven, dat dit kleine, zoo ellendig gekleede Kind, dat zij op den schoot eener arme Moeder, op eene zoo onaanzienlijke plaats, zonder gezelschap , zonder dienaars, zonder allen tooi vóór zich zagen, hun Koning en de ware God was ? En toch hebben zij beide geloofd ? En wij hadden zulke leidslieden en zulke eerstelingen noodig! Zoo knielen zij nu voor Hem en spreken met Onze Lieve Vrouw , óf door een tolk , óf onmiddellijk zeiven , want zij waren wijzen en verstonden wellicht de Hebreenwsche taal. Zij vragen haar naar de nadere omstandigheden , die op dit Kind betrekking hebben. En Onze Lieve Vrouw geeft hun inlichting , en zij nemen alles in geloof aan. Beschouw die vreemdelingen wel, hoe bescheiden en gepast zij spreken en aanhooren. Beschouw ook Onze Lieve Vrouw, hoe zedig in de woorden , hoe zij met ter neder geslagen oogen en met de teederste schaamachtigheid spreekt, hoe het haar geen genoegen doet, gezien te worden of te
10*
244
moeten spreken. Doch God de Heer schonk haar kracht hij deze hooge handeling; want de drie wijzen stelden de gezamenlijke Kerk voor, die nu weldra uit de Heidenen ontstaan zou. Beschouw ook het kind Jezus; nog spreekt Hij niet, maar met bezonnenheid en waardigheid, als alles verstaande , gedraagt Hij zich ; Hij ziet hen genadig aan en de wijzen verheugen zich innig in liet Kind, zoowel toen zij, als door Hem innerlijk geleerd en verlicht, Hem geestelijk beschouwen , alsook toen zij Hem lichamelijk aanschouwen ; — want de schoonste was Jezus onder de zonen der menschen.
Nadat de heilige drie koningen zulk een ongemeen grooten troost ontvangen hadden , openden zij hunne schatten , en offerden aan het Christuskind goud , wierook en mirre, terwijl zij namelijk een doek 'of tapijt vóór de voeten van onzen Heer Jezus legden , bracht Hem ieder hunner van die drie gaven, maar vooral van liet goud in zeer groote menigte. Want om eene geringe gave waren zij niet genoodzaakt geweest hunne schatten te openen , wijl iets gerings ook licht een hunner voorname dienaars bij de hand zou hebben gehad. En hierop kusten zij vol eerbied en godsvrucht zijne voeten. En het al-lerwijste Kind, om hen nog meer te troosten en hen in de liefde voor Hem nog meer te versterken, reikte hun Zijne handjes ten kus en zegende hen. En de drie wijzen , neigende en afscheid nemende, trokken in groote blijdschap heen en keerden langs een anderen weg weer naar hun rijk terug.
Wat meent t/lj nu, dat met liet goud van zoo hooge waarde gesciiied is. Heeft 0)ize Lieve Vrouw het wellicht bij zich bewaard of het bij iemand in bewaring gegeven ? Of heeft zij er misschien huizen, akkers, wijnbergen tot haar vruchtgebruik voor gekocht? Dat zij verre! De Vriendin der armoede bekommert zich niet om zulke zaken. Onze Lieve Vrouw, ijverende voor de armoede, en den wil van haar Zoon kennende, die haar zoowel innerlijk
245
leerde als uiterlijke teekens gaf, — want misschien heeft Hij zijn gelaat van het goud afgewend en er verachting voor getoond — deelt binnen weinig dagen alles aan de armen uit. Een last scheen het haar, eigendom te bestieren of te laten bestieren. En zoo geheel beeft zij alles uitgedeeld, dat zij, toen zij in den tempel ging, niet had om een lam te koopen, dat zij voor haar Zoon ten offer bracht, maar zij kocht een paar tortelduiven of twee jonge duiven. — Het is aldus overeenkomstig de rede te ge-looven, dat de gaven der drie wijzen van groote waarde geweest zijn, en dat Maria, die naar de armoede trachtte, wijl zij vol van liefde was, alles aan de armen heeft weggeschonken.
Gij ziet hier den lof, die aan de armoede geschonken wordt, en twee zaken moet gij daarbij niet over het hoofd zien. Vooreerst, dat het kind Jezus, als een ai-me, heden aalmoezen ontvangt, en zoo ook Zijne Moeder. Ten tweede, dat beiden niet slechts niet streefden om iets te verwerven of te verzamelen, maar ook hetgeen hun geschonken werd, niet behouden wilden, en zoo vertoonde zich de liefde tot de armoede altoos grooter in hen! —
Doch hebt gij niet ook hierin de nederigheid merkbaar gevonden? Wie nauwkeurig overweegt, die ziet hier ook de diepte der nederigheid. Er zijn er wel veel, die zich in hun gemoed voor nedei-ig en gering achten en zich voor hunne eigen oogen niet verheffen; maar aldus willen zij niet in de oogen van anderen verschijnen. Zij kunnen het niet verdragen, dat anderen hen verachten of belachen, en hunne ellende en hunne gebreken moeten niet openbaar worden, opdat zij geene minachting ondervinden. — quot;Niet zoo handelde beden het kind Jezus, de Heer van alle dingen. Hij wilde, dat Zijne nederigheid ook anderen openbaar wierde, en niet slechts eenigen weinigen geringeren lieden, maar zelfs voornamen en meerderen, namelijk koningen en hunnen talrijken geleiders , en wel in omstandigheden en op een tijd, toen
a
246
dit geenszins raadzaam scheen. Want daar deze kwamen, om den Koning der Joden te vinden, van wien zij tevens ook geloofden, dat Hij God was, zoo hadden zij, Hem in zulke vernedering ziende, licht in twijfel kunnen geraken, en, zich voor misleid en bedrogen houdende, zonder geloof en godsvrucht heengaan. Doch de Vriend der nederigheid lette op dit alles niet en gaf ons het voorbeeld: dat wij onder het voorwendsel van wat goeds ook ooit te zullen stichten, nimmer van de nederigheid moeten aflaten, en dat wij mochten leeren, ook voor de oogen van anderen als gering en nederig te verschijnen. —
2. Toen nu de drie koningen heengetrokken waren, om naar huis terug te keeren, en toen ook de gaven, die zij ten geschenke gebracht hadden, alle verdeeld waren; toen bleef de Heerscheres der wereld met het kind Jezus en diens voedstervader, den heiligen Jozef, alleen. Bij de krib en in dit armzalige verblijf volhardde zij tot op den veertigsten dag, zoo, als ware zij niet de Moeder Gods, maar eene gewone vrouw uit het volk, en het kind Jezus slechts een mensch, die zich aan de wet moest onderwerpen.
Want daar zij geene bijzondere voorrechten wilden, zoo gehoorzaamden zij aan de wet gelijk de anderen. Niet op dezelfde wijze handelen velen, die, met anderen ih gemeenschap samenlevende, eischen, dat men juist hun bijzondere voorrechten schenke, en die, als zijnde als 't ware groot,ere eer waardig, in zekere zaken van anderen onderscheiden willen zijn; maar dit is niet bestaanbaar met de ware nederigheid. — Onze Lieve Vrouw gedroeg zich dus als andere vrouwen, en wachtte den dag af, dat zij in den tempel zou gaan. — Waakzaam en opmerkzaam bracht zij dien tijd met de verzorging van haar geliefden Zoon door. O God, met welke zorg en met welk een ijver paste zij Hem op, opdat Hij toch maar niet in het minst bedroefd zou worden. Met hoeveel eerbied en voorzichtigheid, ja met welke heilige vrees
247
raakte zij Hem aan! Rem, van wien zij wist, dat Hij haar God en haar Heer was. Knielend nam zij Hem op en knielend legde zij Hem weer in de krib. Maar ook met de grootste blijdschap en vertrouwelijkheid, met moederlijk recht, omvatte en kuste zij Hem, drukte Hem teeder aan zich en vond haar genoegen in Hem, in Hem, van wien zij wist, dat Hij haar Zoon was. Hoe dikwijls beschouwde Zij met verwondering Zijn gelaat en de bevallige gedaante Zijns licliaams! Met welken ernst en met welke zedigheid omwond zij met zachte zwachtels de teedere leden! Want even als zij de nederigste was, zoo was zij ook de allerwijste; ijverig schonk zij dus eiken dienst en alle hulp aan den wakenden en slapenden Jezus, die niet slechts een Kindje van weinig dagen, maar ook de oudste van eeuwigheid af is. O hoe gaarne voedde zij Hem! Ook was het bijna niet anders mogelijk, dan dat zij een bijzonderen, anderen vrouwen onbekenden troost door het voeden van zulk een Zoon ondervond. — Doch ook van den heiligen Jozef bericht de heilige Bernardus: het is te gelooven , dat hij dikwijls het kind Jezus, als hij Het op zijne knieën hield, vroolijk lachende hebbe aangezien. —
Terwijl nu Onze Lieve Vrouw bij de krib verwijlt, houd ook gij u bij haar naast de krib op, en verheug u dikwijls in het gezioht van het kind Jezus; want van Hem gaat eene kracht uit. Elke geloovige ziel — moet van den dag der geboorte onzes Heeren af tot aan het feest ,/Maria lichtmisquot; ten minste eenmaal daags Onze Lieve Vrouw bij de krib bezoeken, het kind Jezus aanbidden , Zijne Moeder vereeren en hare armoede, nederigheid en goedertierenheid liefdevol beschouwen.
Oud volksveriaal van de heilige drie koningen.
(Naverteld door Eduard von Bülow.)
Ook tot het Oosten was de voorspelling van den profeet doorgedrongen: ,/dat eene ster van Jakob zou uitgaan.
248
die de gansche wereld verlichttequot;, en allen hadden zoo blijde daaraan geloofd, dat de landsheeren twaalf der wijste meesters in de sterrenkunde, die te vinden waren, naar den berg Fons in Indië zonden, die boven alle bergen uitsteekt, opdat zij van daar dag en nacht naar het ongewone licht zouden uitzien.
Onder hen bestond het gebruik, dat, wanneer een van de meesters stierf, een ander voor hem aangenomen werd; en terwijl allen hun plicht vervulden, stierf toch de een na den ander, en het eene jaar, ja de eene eeuw na de andere verliep, zonder dat de ster verscheen.
Het geloof der menschen wankelde daarom echter niet, en zij hoopten op haar en keken er, hoe langer het duurde , met des te meer vertrouwen naar uit, terwijl zij onvermoeid tot God baden, dat Hij haar eindelijk mocht zenden.
De algemeene hoop der zaligheid, die de wereld vervulde , was de behoefte van verlossing en verheerlijking der menschheid. Thans werd de Godmensch uit de onbevlekte Maagd Maria geboren en in denzelfden nacht zagen de twaalf wijze meesters uit Perzië en Chaldea op den berg Fons de ster van Balaam in het Oosten opgaan. Zij lichtte als eene zon over alle hemelen en zweefde, gelijk een adelaar, over de aarde. De zon ging 's morgens op, en de ster overstraalde haar nog, toen deze 's middags het hoogst stond; ook ging er eene stem van de ster uit, die riep : „Er is een Godmensch , de Koning en Heer der Joden, geboren, op wien het volk van het begin af gewacht heeft, zoekt Dien en bidt hem aan lquot;
De menschen, die dit wonder zagen en hoorden, schrikten zeer. Toch twijfelde niemand, of het was de stem van Balaiim , en de drie koningen van Indië, wier landen zoo ver van elkander lagen, dat de een niet van den anderen wist, verheugden zich boven alle anderen over het bericht der wijze meesters, dat hun door veelvuldige teekenen bevestigd werd.
249
De eerste koning, Caspar van Tharsis, bezat namelijk een struisvogel, die broedde op den tijd, toen de Heer geboren werd, uit twee eieren een lam en een leeuw, welke het grootste geduld en den moed aanduidden, waarmede Christus de wereld verloste.
De andere koning, Melchior van Nubië, had een cederboom in zijn tuin staan, die groeide zoo hoog, dat hij boven alle bergen uitstak, en op diens top vloog, terwijl hij begon te ruischen, in het uur van de geboorte des Heilands een bonte vogel met schitterende vederen, die haar met menschelijke stem aankondigde.
De derde koning, Balthasar van Godolië, kreeg bij zijne gemalin in denzelfden nacht een kind, dat zong, zoodra het 't levenslicht aanschouwd had: ,/Er is van eene reine Maagd een Zoon geboren, die sterft over drie en dertig jaren rechtvaardig, gelijk ik over drie en dertig dagen sterven zal — en het stierf in waarheid na verloop van dien tijd.
Die teekenen werkten machtig en geheimzinnig op elk gemoed, en de koningen moesten wel ten laatste volbrengen , waartoe zij door een heimeiijken drang aangedreven werden. Zij maakten zich en hun gevolg gereed met groo-ten rijkdom, koninklijke kleederen, paarden, muildieren en kameelen, om den nieuwgeboren Koning te zoeken, die grooter was dan zij, en trokken op één en denzelfden tijd uit hunne drie landen op. De wonderbare ster lichtte hen dag en nacht nog helderder dan de zon voor, en in de open steden en dorpen, die zij doortrokken, bemerkte al het volk verwonderd , welke rijke en machtige koningen de vreemdelingen waren.
Zij kwamen op hunne reis daags en 's nachts in geene herberg, aten en dronken zoo min als hunne dieren en ondervonden geenerlei ongemak, daar de natuur hen diende en alle hinderpalen voor hen effende. Ook bereikten zij na dertien dagreizen , die hun als eene enkele voorkwam, het veraf gelegen Joodsche land.
250
De heilige drie koningen verschenen op een morgen van drie kanten voor de stad Jeruzalem, terwijl een dikke nevel op het land neerdaalde en liet licht der wonderbare ster voor hunne blikken verdoofde. Zij ontmoetten elkander, zonder elkander gezien te hebben , op den Calvarieberg, en op hetzelfde oogenblik verdeelde zich de nevel en vertoonde hen aan elkander, even als aan alle drie de voor hunne voeten uitgebreide stad Jeruzalem.
Zij hadden elkander vroeger nog nooit met oogen gezien , maar wisten thans dadelijk, wie zij waren, en dat een en hetzelfde doel hen hierheen gebracht had. Zij vielen elkander in de armen en begroetten elkander met blijdschap. Ook verstond ieder de taal des anderen, van welke hij nooit gehoord had, zoodat hij hem in zijne eigen taal meende te hooren.
Zij spraken met elkander over de groote hoop, om welke zij hun vaderland verlaten hadden, beschreven elkander hunne reis en verheugden zich over de woorden der ster.
Toen de dag helderder geworden was, en nog eer iemand hen bemerkte, trokken zij samen de stad in en vroegen aan de menschen : waar de nieuwe Koning dei-Joden was, wiens ster zij in het Oosten hadden zien opgaan en dien zij kwamen aanbidden.
De menschen volgden hen in scharen door de stad en waren verbaasd over de vreemde kleeding, totdat zij de vraag naar den nieuwen Koning der Joden hoorden. Toen ontstond er groot geschreeuw en geloop , dat ten laatste ook tot koning Herodes doordrong.
Die schrikte met de zijnen ten hoogste, beraadslaagde lang, wat hij doen zou , en zond naar de priesters en schriftgeleerden met de vraag : waar Christus zou geboren worden ?
Het antwoord luidde bepaald: ,/Te Bethlehem in Juda!'' gelijk voorspeld was.
251
Nu wilde koning Herodes der zaak vooreerst geen geweld aandoen , maar hij bestreed zijn toorn, terwijl hij de vreemde wijzen naar Bethlehem liet trekken , om het Kindje te zoeken, en hij verzocht hun slechts om bericht, wanneer en waar zij Het gevonden hadden , opdat hij ook kwame en Het aanbade.
De Oostersche koningen reden weg en waren nauwelijks buiten de stad, of de ster verscheen hun op nieuw en ging hun voor tot Bethlehem. Op het veld ontmoetten zij de terugkeerende herders, aan wie de engel de geboorte des Heeren verkondigd had, en deze liepen hoogst verheugd, dat zij de ster zagen, naar de koningen, aan wie zij verhaalden, dat zij bij Moeder en Kind geweest waren.
Daarop dankten en loofden de koningen God en deden hunne koninklijke gewaden aan. Hoe dichter zij bij Bethlehem kwamen, des te helderder scheen de ster, die hen geleidde, en eindelijk stond zij boven die grot stil, waarin Christus geboren was. De koningen gingen de grot in en met hen drong tusschen den muur en het afdak het licht der ster binnen, dat alles in glans en helderheid deed schitteren.
Het Kind lag, in slechte doeken gewikkeld, in het hooi der krib voor den os en ezel. Maria zat op de krib in een witten mantel, dien zij met de linker hand vasthield en die haar het hoofd, maar niet het gelaat bedekte, en hief het hoofd des Kinds met de rechterhand op, terwijl een straal van sterrelicht recht op haar eigen hoofd scheen.
De koningen kusten naar landsgebruik den grond en brachten godvruchtig en nederig hun offer, dat zij in Maria's schoot bij het hoofd des Kinds legden; Koning Melchior, de kleinste van persoon, dertig gouden penningen en een gouden appel, hetgeen beide op Christus' koninklijke waardigheid wees; Caspar wierook, wegens Zijne goddelijke natuur; en Balthasar, die zoo zwart als
252
een Moor was, mirre, om den wil van de menschheid des Heilands en van Zijn toekomstig lijden en sterven.
De Maagd Maria nam de gaven van de koningen aan, terwijl zij ieder met geneigd hoofd en de woorden, ,/God schenke n Zijne genade!quot; dankte, en de drie wijze mannen vermoedden vol zalige blijdschap, welke zaligheid hier voor de menschheid opbloeide.
En zij zagen, toen zij weer van de heilige familie gescheiden waren, op nieuw de ster verdwijnen, rustten nog een dag te Bethlehem en zagen zich toen gelijk vroeger aan den loop der natuur onderworpen, daar zij met hun volk en vee weer de behoefte aan spijs en drank ondervinden moesten. Des nachts verscheen hun in hunne herberg een engel, die gebood, dat zij niet weer tot Herodes zouden gaan; en toen zij des morgens ontwaakten en de ster niet vonden, aanvaardden zij de terugreis met wegwijzers, zonder welke zij niet wisten, waarheen zij zich wendden.
Zij namen met elkander de richting naar den berg Fons, en opdat zij recht zouden inzien, welk een groot verschil er is tusschen de werken Gods en die der men-schen, maakte God, dat zij twee volle jaren voor die reis noodig hadden, die zij de eerstemaal in minder dan dertien dagen afgelegd hadden.
Bij den berg Fons aangekomen, bestegen zij zijne kruin en richtten op deze een schoonen tempel op, ter eere van den Koning der Joden, dien zij gezocht en gevonden hadden, en wiens aandenken zij heilig hielden in het vaste vertrouwen, dat ei later groote dingen van Hem zouden uitgaan. Zij vertoefden een tijd lang in de stad Sodala, aan den voet des bergs, waar veel volk, vorsten en heeren, bij hen kwamen, om zich vol eerbied het door hunne reis van God bewerkte wonder te laten verhalen.
Daarop ging ieder naar zijn vaderland en liet in alle Godstempels een Kindje met een kruis schilderen, gelijk
253
het hun verschenen was, dat vele Heidenen als den waren God aanbaden.
Jaren lang nadat de Verlosser den dood geleden had en weer opgestaan en ten hemel gevaren was, werd de heilige Thomas door den goddelijken wil naar Indië gezonden , om aldaar de leer en het geloof van Christus te prediken. De apostel gehoorzaamde tegen zijn wensch en eigen neiging; doch hij verbreidde op vele eilanden en in meer dan één land het goddelijk woord, bekeerde vele heidenen en dreef even veelvuldig den duivel uit, als hij zieken gezond maakte.
Eens onder anderen ontdekte hij in een heidenschen tempel eene geschilderde ster en juist zulk een Kindje met het kruis. Hij vroeg verwonderd aan de priesters, wat dat moest beteekenen, en vernam het bericht van Balaüms voorspelling, de wijze meesters op den berg Fons en de reis der heilige drie koningen naar Palestina.
Toen werd de heilige Thomas op eens van den Heiligen Geest vervuld en hij sprak tot het volk met zulk eene levendige overtuigingskracht over het leven, den dood en de opstanding van den Godmensch Jezus Christus, aan welke laatste hij zelf niet eerder had willen gelooven, dan toen hij de wonden met zijne vingers betast had , dat zij allen te zamen zich tot God bekeerden. Ook kwam hij verder in de landen der drie koningen, die toemaals van ouderdom zwak en ziek waren, onderwees hen grondig in het Christendom en doopte hen met hun volk.
De koningen werden van stonde af eveneens door den Heiligen Geest verlicht en gingen met den apostel nog eenmaal naar den berg Fons, waardezeden tempel wijdde eu herhaalde malen groote teekenen deed, die bewerkten, dat het rijk van Christus verre verbreid en vermeerderd werd. De koningen wijdde hij tot priesters en aartsbisschoppen, en ten laatste nam hij afscheid van hen, om naar het land te gaan, waar hij den marteldood vond.
In het jaar, voordat de heilige drie koningen stierven,
354
die noch vrouw noch kind hadden, eri tot aan hun einde hunne kuischheid bewaarden, wilden zij hun geestelijk en wereldlijk bestuur regelen, en riepen hunne vorsten en heeren, bisschoppen en priesters op den berg Fons bijeen, waar zij al het volk vermaanden , in zijn geloof te volharden, en in de plaats van den heiligen Thomas een patriach kozen, wien en wiens opvolgers voor alle tijden ieder in geestelijke zaken gehoorzamen moest. De wereldlijke macht, die zij gedeeld bezaten, schonken zij aan een enkelen vrijen, vromen en geleerden man, die priester Joannes genoemd werd; hunne landerijen en schatten aan hunne vrienden en verwanten. die tot in de laatste tijden de „vorsten van den berg Fonsquot; heetten.
Op den hoogheiligen Kerstdag verscheen hun de ster voor de laatste maal en herinnerde hen aan hun einde. Zij lieten met waardige rust hun graf in de kerk bereiden en acht dagen daarna, toen koning Melchior juist de Mis geëindigd had , neigde hij voor al het volk zijn oud hoofd en gaf den geest zonder pijnen in Gods handen. Hij had honderd zestien jaren op deze wereld geleefd en werd door de beide andere koningen met groote eer naar zijne groeve geleid.
Op den hoogheiligen PaascMag stierf koning Balthasar niet anders dan Melchior, in zijn honderd eerste levensjaar, en werd door koning Caspar evenzoo ter aarde besteld.
Op den hoogheiligen Pinksterdag deszelfden jaars overleed ook Gaspar, honderd acht jaren oud, om niet minder plechtig dan zijne beide metgezellen naast hen ter eeuwige rust gebracht te worden.
Dadelijk na zijn dood verdween de ster, en werd ten geene tijde meer gezien.
De drlekonings-kapel in den dom te Keulen.
(Uit: De dom te Keulen, van M. J. de Noel.
Den bezoeker der merkwaardige overblijfselen van de heilige drie wijzen vit het Oosten, of de heilige drie koningen
255
uit den eersten stichtingstijd van den Christelijker! godsdienst, zal eenig bericht aangaande de wijze, waarop die te Keulen gekomen zijn, wel niet onwelkom weztfn; wij halen dus hunne geschiedenis hier kort aan.
De moeder van den eersten Christen-keizer Constantijn, de heilige Helena, was het, die in alle deelen des zoo uitgebreiden Romeinschen rijks ter verbreiding van liet Christelijke geloof eene menigte kerken en kloosters liet bouwen. Die godsdienstige gebouwen met gebeenten van bloedgetuigen en andere heiligen te voorzien en in het algemeen in het bezit daarvan te komen, was eene toenmaals met ijver behartigde zaak. Helena, die boven alle wereldstreken liet Oosten als de wieg van het Christendom tot hare vrome nasporingen koos, doorreisde zelve de gewesten van het Oosten, in welke, volgens eene overlevering van drie honderd jaren, de gebeenten dier drie koningen moesten rusten, die het eerst aan den Christe-lijken Messias hunne huldigingsoffers gebracht hadden. Gelijk in het algemeen in het Oosten, tot aan de graven der koningen van Israel toe, al het oude onaangetast was gebleven, zoo waren dit ook werkelijk de graven en de (jebeenten der heilige drie honingen.
Met welke geestdrift de vrome keizerin de kostbare vondst opnam, en met welke vereering de Christenheid haar waardeerde, kan ieder denken, wien het bericht van de eerste Christelijke tijden .niet geheel vreemd is.
Helena bracht de eerwaardige gebeenten met groote praal naar het centraalpunt der oostersche provinciën, naar de door haar zoon gebouwde en naar zijn naam genoemde hoofdstad.
Van Constantinopel kwamen de reliquieën met den dooiden keizer zeiven tot aartsbisschop van Milaan benoemden priester Eustorchius, die ze bijzijn afscheid ten geschenke kreeg, in het begin der vierde eeuw te Milaan, waar zij in eene door Eustorchius bijzonder daartoe gebouwde marmeren kapel vereerd werden.
256
Toen keizer Frederih Barharossa de Milaneezen beoorloogde, die ten tweeden male tegen hem opgestaan waren, en in het jaar 1163 limine stad met geweld veroverde en verwoestte; toen waren naar den toenmaligen vromen tijdgeest de gebeenten der heilige drie koningen het allerkostbaarste van den onmetelijken buit, en Reinald van Baweln, de aartsbisschop van Keulen, die den keizer gedurende de belegering de wezenlijkste diensten had bewezen , verzocht en verkreeg, benevens vele andere reli-quieën , met name die der Machabeesche martelaars-familie, der heiligen Appollinaris, Felix en Nabor, Gregorius van Spoleto en anderen, ook die merkwaardige gebeenten ten geschenke. In een waren triomftocht vergezelde Reinald zelf dien wereldberoemden schat door Zwitserland, den Rijn af tot Remagen , boven Bonn , waar hij hem aan den tot zijn opvolger bestemden toenmaligen domproost Philipp van Heinsberg overgaf en naar Italië terugsnelde. Van Remagen bracht Philipp de gebeenten den 23 Juli 1164 naar Keulen. Hier werden zij geplaatst in den ouden dom, die nog uit den tijd van Karei den Grooten en Hildebold stamde, den 27 September 873 ingewijd was en in 1248 afgebrand is. Sedert worden zij als het palladium der stad beschouwd en hun aanwezen door de drie symbolische kronen in het stadswapen zinnebeeldig voorgesteld.
Na den bouw van. den nieuwen dom kregen zij hier hunne plaats, slechts door een eenvoudig ijzeren traliehek beschut, totdat aartsbisschop Max Heinrich ze tijdens zijne regeering, van 1652 tot 1688, met de nog voorhanden marmeren kist, van Jonische bouworde, omsloot.
Toen eindelijk in het jaar 1794 de republikeinsche legers der Franschen de stad naderden , bracht men op den 30 September de gebeenten benevens den domschat naaiden rechter oever des Rijns , waar zij, eerst te Arnsberg, later op verschillende schuilplaatsen verblijvende, eindelijk te Frankfort aan den Main kwamen. Hier moest de
257
zoo even genoemde domschat aan de behoeften zijner geleiders ten oilier gebracht en verkocht worden. Het bericht van deze voorgenomen, ten deele reeds uitgevoerde versnippering kwam eenen man ter oore, die getroflen werd door het lot van het kostbaarste, wat eene stad bezat, voor welke hij door verwantschap zoowel als dooi' een verblijf van meerdere jaren genegenheid had opgevat. Hem, den scholastieker, Molinan lofwaardig aandenken , gelukte het waagstuk, door de aan den Franschen resident te Frankfort gedane mededeeling, de oude onschatbare bezitting van Keulen van den toemnaligen dictator van Europa voor de oude plaats weer te krijgen. In het jaar 1804 op den 4 Januari verscheen zij onder groote plechtigheden weer te Keulen, en werd tot aan de herstelling der bij de wegbrenging uiteengenomen sta-tiekist in de kapittelzaal des doms geplaatst. — Na de op 23 December 1807 door den heer Wilhelm Pullack en diens zonen Wilhelm en Anton volbrachte samenvoeging der nog voorhanden fragmenten werd de herstelde kist ter openlijke beschouwing in de kapittelzaal geplaatst, den 8 Januari 1808 ingezegend en met de er in gelegde heilige gebeenten aan dezelfde plaats teruggegeven , waar wij ze thans zien. —
In het jaar 1830 moest intusschen een nieuw ongeluk de rustplaats der heilige gebeenten treffen. Hebzucht en vermetelheid hadden in een vreemdeling — uit Duimen — het idee opgewekt, om zich van den schat meester te maken. Reeds was de koene daad gedurende den nacht van 18 op 19 October gelukt; maar Gods beschikking-veroorloofde de geheimhouding van den rooi en den roo-ver slechts voor korten tijd. Het wezenlijkste van de ontvreemde kostbaarheden werd aan den dom weergegeven , en den 6 Juni .des jaars 1822 stond de kist ten tweeden male aangevuld weer op hare oude plaats. — Reeds bij de intrede in de hal, die den zeldzarnen kerkschat bevat, gevoelt zich de reiziger hier, waar zich A. Hunoari. Kmtlclokje. II. 17
258
godsdienstige ernst, met de inspanningen der kunst op het hoofdpunt saamgedrongen bevinden, van een indruk ge-troflen, die even machtig, zoo niet met nog plechtigeren ernst, dan bij het gezicht van het koor, op het gemoed werkt. De glazen dezer kapel, rijker en menigvuldiger dan alle overige, met kerkelijk geschiedkundige voorstellingen op kleinere schaal versierd, verbreiden een heilig donker over de met zorg getraliede ruimte, welke de aardsche resten van die mannen omsluit, die, de teekenen des Heeren kennende, zich het eerst voor het goddelijke Christuskind, den Verlosser der wereld, aanbiddend in het stof wierpen.
Het mausoleum is vierzijdig en uit verscheidene marmersoorten samengesteld; de naar het Hoogaltaar gekeerde westelijke fafade heeft twee ringzuilen, twee gelijksoortige pilasters van wit marmer en tusschen de beide eerste eene groote vensteropening, wier tralies en glasvensters op hooge feestdagen geopend worden, ten einde het publiek ongehinderd de heilige gebeenten zou kunnen zien. Boven de zuilen en hare lijst verschijnt in een basrelief van Cararisch marmer de aanbidding des Heilands door de heilige drie koningen. Aan de uiterste einden der de fa9ade ter zijde insluitende zuilenleuning staan de door Michael van der Voorst uit Antwerpen in het jaar 1699 vervaardigde marmer-afbeeldingen van de heiligen Felix en Nabor. Twee op de spits van den voorgevel liggende vrouwelijke figuren houden de wapens van het domkapittel; in het midden derzelve bevindt zich het wapen van den keurvorstelijken bouwheer dier kist, Max Heinrich; boven het wapen verschijnt de symbolische ster van verguld metaal. De fries beval het opschrift : „Tribus ab oriente regibus devicto in agnitione veri numinis mundo Capitulum Metropol, erixit. Den drie uit het, de ware Godheid erkennende. Oosten gekomen koningen door het domkapittel opgericht.'' De marmerplaat, die onder de vensteropening uitkomt, be-
259
vat de woorden : ^Corpora sanctorum recubant liic terna Magorum; ex his sublatum nihil est, alibive locatum. Rustplaats van de lichamen der heilige drie magiërs, van welke niets ontnomen is noch zich ergens anders bevindt. Boven de rechts en links tusschen de zuilen zich bevindende offerkisten , leest men : ,/Et apertis thesauris suis obtu-lerunt ei munera.quot; Uit hunne geopende schatten brachten zij hem geschenken.
Terwijl wij door de linker tralie- en ingangsdeur in het binnenste der bewaarplaats gekomen zijn, gaan wij naar de hmla.
De kist is op de eenvoudige wijze van middeleeuwsche reliquiekasten gevormd en bestaat uit twee bijna l'/i meter hooge en beneden bijna 1 meter breede Irontwanden. Verder uit acht, omstreeks 18 decimeter lange zijwanden. Het geheel verheft zich op een dubbel, bijna l'/i meter hoog onderstel.
De beide frontwanden zijn zoodanig gesneden, dat hunne uiterste omtrekken 2 ruim 3 decimeter hooge loodrechte lijnen vormen, die van daar af in twee diogonalen overgaan, welke ter hoogte van 22 centimeter weer ruim 3 decimeter opwaarts loepen , en dan door middel van twee andere diagonaal-lijnen eene ruim -'5 decimeter hooge gevelspits vormen.
De zijwanden hebben met de perpendiculair-omtrekken der frontwanden gelijke hoogte. Op deze rusten de dak-wanden; zij zijn alle 18 decimeter lang, en vormendoor hunne verbinding met de beide gevel wanden de bijna I'/ï meter hooge, bijna i meter breede en 18 decimeter lange tumba.
De beneden-afdeeling van het naar het westen gerichte hoofdfront bestaat uit' drie boogvormige afdeelingen: in de middelste is de heilige Maagd Maria met het kind Jezus afgebeeld, zittende op een troonzetel; in de linker verschijnen de offerende heilige drie wijzen met den in het jaar 1198 hier gekozen keizer Otto IV, waarommen onderstelt, dat dit deel der kist in dien tijd tot stand gekomen is; in de rechter afdeeling staat Christus, dooiden heiligen Joannes gedoopt, en een engel. Deze beel-
17*
Zon op 8.13 Maan op 8,46
Zon ond. 3.59 Maan ond- 9'49
V. M. — 9 Jan- L- K-
H. H. DRIEKONINGEN. Godlijk Kind ! Ü Zon van liefde, Schenk mij licht, beweeg mijn hdrt, 'k Betreur het kwaad, wat U vaak
griefde, 't Zij mij levenslang ten smart.
H. Alf;
Memento; 6 Jan. 1861. Doorbraak van den Waaldijk en vreeselijke watervloed te Brakel en Zuilichem.
De legende verhaalt, dat de H.H. Driekoningen, in hun land teruggekeerd, deugdzaam leefden en later den troost smaakten door den H. Thomas gedoopt, en zelfs priester en bisschop te worden gewijd. Melchior stierf op 176 jarigen leeftijd, acht dagen na Kerstmis. Weinige dagen later overleed Balthasar en zeven dagen na hem Caspar. Vele wonderen verheerlijken hun graf. De H. Helena, moeder van den eersten Christen Keizer, die de heilige plaatsen bezocht, vond ook de lichamen der H.H. Driekoningen en zond ze naar Constan-tinopel, van waar zij onder keizer Emmanuel (1143—J180) naar Milaan werden overgebracht. Na de verwoesting dezer stad, liet keizer Barbarossa de hoofden der Driekoningen door Rein-hold van Dassel, aartsbisschop van Keulen, naar Keulen overbrengen, waar ze thans nog met eerbied worden bewaard.
36(1
den, gelijk de overige van dezen frontwand, zijn uit gedegen bladgoud gedreven.
In de hoogere afdeeling der benedenverdieping bevindt zich een met verguld zilver belegd en met de kostbaarste steenen bezet schutdekselj als men dat wegneemt, ziet men achter verguld traliewerk, dat de namen Caspar, Melchior, Kalthasar bevat, uit robijnen gevormd, de schedels der heilige drie koningen zoodanig geplaatst, dat zij, op het neusbeen rustende, het achterhoofd naar boven keeren. Onder hen bevinden zich drie vergulde kronen, met Boheenische steenen bezet. Zij bekleeden de plaate der vroeger hier voorhanden, op de vlucht voor de reisbehoeften bestede kronen, welke samen een gewicht van negen kilo aan gedegen goud hadden.
De boven-afdeeling bevat de afbeeldingen van den god-delijken Rechter tusschen twee engelen, die lijdens-attributen dragen. Boven die boogstelling vullen nog twee discusachtige engelen bustes, Gabriël en Raphaël voorstellende, en een 5 centimeter hooge topaas de gevelspits.
Aan den rechter zijwand zien wij nu aan zijn benedendeel, in plaats van de vroegere zeven boogvormige al-deelingen, er slechts zes, wijl door het gemis der vernielde bestanddeelen van de kist, zij niet in hare vroegere grootte te herstellen was. In die zes boogstellingen komen de profeten Mozes, Jonas, David, Daniël, Amos en Abdias voor.
Op het schuine dak der benedenverdieping zijn in de plaats der vroegere lijdenstooneelen de door Wallraf opgegeven en door den overleden schilder R. Reckenkamp geschilderde toespelingen uit het Nieuwe Testament op den inhoud der kist voorgesteld; namelijk: de geboorte van Christus, aan de herders verkondigd; de verschijning der ster; de drie wijzen vóór Herodes; dezelfden in den stal te Bethlehem; dezelfden, den Heiland aan het volk predikende; de ontdekking der heilige gebeenten door de heilige Helena de aankomst der heilige gebeenten te Keulen ; de huldiging der ter kroning naar Aken hier doorreizende keizers.
2fi]
Aan den boven-zijwand verschijnen in zes hoogstellingen de apostelen Paulus , Joannes, Philippus, Thomas, Thad-deiis en Matthias.
De vroegere bogen en beelden van het bovendak zijn nu door vijf afdeelingen aan eiken kant vervangen, die, door vergulde engelen vaneen gescheiden, even zooveel groepen van vergulde sterren bevatten.
Komen wij nu bij den achter-gevelwand, dan is het verschil zijner indeeling met die van deu voorgevel opvallend, ook de techniek daaraan merkelijk afwijkend. De kroonlijsten zijn hier met het rijkste filogran-werk versierd, dat aan de voorzijde bijna geheel niet voorkomt. Het benedendeel bestaat uit twee afdeelingen, welke fron-tispiesvormig eindigen en onder welke twee drievoudige boogpriëelen verschijnen. In de eerste is de geeseling van Christus voorgesteld, boven welke drie engelenbustes aangebracht zijn; de tweede afdeeling bevat den Heiland aan het Kruis tusschen Maria en Joannes. Van de ook hierboven aangebrachte drie engelenbustes dragen twee de verduisterde zon en maan. — Tusschen beide afdeelingen staat de profeet Jeremias, boven hem de afbeelding van den aartsbisschop Reinald tusschen twee engelenbustes.
Het bovendeel bestaat weer uit een drievoudigen boog, die met de standbeelden van een Salvator en den heiligen Felix en Nabor, beide geheel gewapend, gevuld zijn; boven deze boogstellingen verschijnen drie vrouwelijke bustes in ronde lijsten.
Aan de linkerzijde eindelijk bemerken wij de profeten Ezechiël, Jeremias, Naüm, Salomon, Joël en Atiron.
Op het benedendak zijn toestanden uit het Oude Testament voorgesteld, gelijk op den tegengestelden wand, namelijk: Abraham, wien drie engelen zijn geslachtreeks verkondigen. Het brandende doornbosch. De raad aan Pharao door Mozes. Chora, Daton en Abiron, door het vuur van het valsche offer verteerd. De instorting der muren van Jericho. De ark des verbouds in het huis
362
van Obededom. Het overbrengen der ark, voor welke David uit danst. De koningin van Saba bij Salomon. — Op de tweede lijn zien wij de apostelen Bartholonieüs, Mattheüs, Jakobus den jongeren, Andreas, Jakobus den ouderen en Petrus.
Op het tweede dak verschijnen weer, gelijk aan de andere zijde, engelen met sterrengroepen.
Over het geheel loopt als nokversiering een doorgebroken geel koperen kam, boven welken zich nog vier kogels van email, met loof kronen versierd, verheffen.
Nadat wij nu den beschouwer de verschillende voorstellingen der tumba verklaard hebben, bepalen wij er ons toe, het punt der zoo rijke versieringen slechts oppervlakkig aan te roeren; daar het te ver zou voeren, in bijzonderheden der heerlijkste en verschillendste email-leeringen van zuiltjes, booglijsten, opschriften, der intaglioes , cameeën, der edelgesteenten van allerlei soort en kleur, der parelen enz. te treden. Het zij dus voldoende, dat wij ten minste het aantal der zich aan deze kist bevindende gesneden edelgesteensten en parelen opgeven:
De voorste gevelwand bevat namelijk. . 587 stuks.
Het schutdeksel............................47 „
De rechter zijwand......................296 „
De achterste gevelwand..................313 „
De linker zijwand........................297 „
Dus bedraagt hun aantal in het geheel . . 1540 stuks.
Onder deze verdienen bijzondere vermelding: aan het schutdeksel de 87 millimeter hooge en 65 millimeter breede topaas, de gesneden bloedjaspis 91 millimeter hoog, 78 millimeter breed, de 78 millimeter hooge en 91 millimeter breede sardonyx, de vergoding van een keizer voorstellende. Onder de schedels ziet men eene wonder-schoone camee, een bruinen leeuw op witten grond, twee Medusahoofden enz. Buiten aan den frontwand een Her-culeshoofd met de leeuwenhuid en een gehelmd Alexander-
263
lioofcl van gelijken omvang enz. Aan den ac h ter fro n tw and twee groote oostersche parelen, een ongemeen grooten turkoois enz. —
De tmnba der heilige drie koningen verlatende, wenden wij ons in de binnenruimte der kapel dadelijk rechts, om het 1,3 meter hooge en 1,35 meter breede marmeren relief aan den achterkant der marmeren kist te beschouwen. Het stelt de plechtige overbrenging der vermelde gebeenten uit Italië naar den dom alhier voor. Bij den grooten ijver, waarmede de kunstenaar het onderwerp bearbeid en alles, tot zelfs de kanten boorden der priester-kleeding, geïndividualiseerd heeft, ware voor hem wellicht eene meer nauwkeurige kennis van de costumes en de tijdrekening te wenschen geweest; want naar allen schijn is hier in plaats van den ouden dom, in welken de intocht reeds in 1164 plaats had, de tegenwoordige voorgesteld. Aan de beide naar het noorden en zuiden gerichte wanden heeft de marnieren kist tusschen elke twee wandzuilen slechts met grijs en wit gevlekte marmeren platen bedekte vlakten, boven welke de wit marmeren lijst rondloopt.
In de ruimte, die den zuidelijken ingang tot het binnenste der kapel uitmaakt, zien wij eene groote 2,5 meter hooge, 1,35 meter breede plaat van erts in den muur bevestigd. Het opschrift herinnert aan den op 17 Februari 1612 overleden aartsbisschop en keurvorst Ernst van Beieren, die den 23 Mei 1516 in de plaats van zijn afgezetten voorganger Gebhard Truchses gekomen was.
Voornamelijk trekt nu een kunstwerk van 1516 onze opmerkzaamheid, hetwelk boven het marmeren altaar is bevestigd, dat de ruimte onder het middelvenster der kapel inneemt. Uit rijk verguld brons vervaardigd, 1,1 meter hoog, 0,9 meter breed en 0,314 meter diep, stelt het de aanbidding des Heilands door de heilige drie koningen voor. Ook hier is de localiteit van den stal er aan gegeven en het tooneel in eene zaal verplaatst, waarbij
264
de ideaal-architectiuir uit den cinque-centisten-tijd aangewend is, welke in de schilderijen der school van van Orley zoo aangenaam treft, en hier tevens tot eene smaakvolle lijst van het geheel dient. In het midden dei-overwelfde zaal zit op een troonzetel de heilige Maagd met het kind Jezus, het naast bij welken rechts de oudere koning knielend, en daarna de beide andere achter hem staande hunne offergaven aanbieden; links treedt de heilige apostel Jakobus toe, die den op een bidbankje knielenden donator der heilige Maagd voorstelt; achter den heiligen Jakobus bemerkt men een baardeloozen man met eene kaars in de hand, die, hoewel op eene ongewone wijze voorgesteld, toch den heiligen Jozef schijnt te moeten verbeelden. Men zou niet licht een smaakvoller geschikt en kunstmatiger uitgevoerd kunstwerk van die soort kunnen aantreffen. Uitdrukking, stellingen, plooiing, bijwerk en sieraden hebben dezelfde verdienste met betrekking tot de regeling en technische volmaaktheid.
Jakob van Croy, hertog van Kaïnerijk en proost in den dom te Hon, die op den voorgrond knielend voorgesteld en wiens wapen boven aangebracht is, schonk het, lui-dens een opschrift er op, benevens eene rijke instelling van Missen, aan den dom.
Godsdienstig- stilleven op dit feest.
1. De heilige Mechthildis had eens op het feest der heilige drie koningen met de innigste godsvrucht de heilige Communie ontvangen.
Daar verscheen haar de Heer en sprak tot haar: //Zie, Mijne dochter, naar billijkheid moest gij Mij heden eene gave ten offer brengen. Doch nu gij Mij niets offeren kunt, wat gij niet van Mij ontvangen hebt, geef Ik u het goud Mijner goddelijke liefde, den wierook Mijner heiligheid en de mirre van Mijn bitter lijden en sterven. Deze drie dingen schenk Ik u ten eigendom, opdat gij iets hebt.
2«5
wat gij Mij op een anderen tijd ten geschenke brengt. Elke ziel, welke Mij die gave offert, zal daarvoor in dit en in het andere leven de rijkelijkste vergelding van Mij ontvangen!quot; —
2. Toen op het feest van de verschijning des Heeren de heilige Gertrudis, het voorbeeld der heilige driekoningen navolgende, in plaats van de mirre — het lichaam van Jezus Christus, in plaats van den wierook — de ziel van Jezus Christus, in plaats van het goud — de Godheid van Jezus Christus opofferde; toen verscheen haar de Heiland en bracht die drie offergaven als een kostbaar geschenk aan de allerheiligste Drievuldigheid. En toen Hij er mede door den hemel ging, toen vielen de heiligen eerbiedig op de knieën. En Gertrudis erkende daaruit, dat, wanneer iemand den lieven God de werken en verdiensten van Jezus Christus opoffert, dit offer too kostbaar is, dat de heiligen door het knielen aanduiden, dat men er de hooge waarde niet van uitspreken kan. —
3. De vrome priester uit het Gezelschap van Jezus, pater Balt/mar Alvarez, schreef in zijn dagboek: ,/Heden, op het feest der verschijning, herinnerde ik mij na de viering der heilige Mis het geluk der heilige drie koningen aan de voeten van het kindje Jezus en wenschte, dezefde genade deelachtig te worden; toen de stem des Heeren mij in mijn binnenste antwoordde; wDe lieilige drie koningen baden het kind Jezus in de krib aan, maar (jij draagt Het zelfs in uw hart,quot; — toen begreep ik, dat mijne gelukzaligheid, even als die van alle priesters, die het hoogheilige Offer brengen, en ook dat van alle geloovigen , die de heilige Communie ontvangen, het geluk der heilige wijzen verre overtreft, en dat ik geene reden heb, hen te benijden.quot; —
i. In boekjes met godvruchtige verhalen wordt vermeld, dat een koning der Lenen de heilige drie koningen met bijzondere tóewijding vereerde en hen dikwijls om hunne voorbede aam-iep. Genoemde koning trok dus met een
366
plechtig gevolg naar Keulen, waar in den hoogen dom aldaar hunne heilige lichamen op waardige wijze bewaard worden, en bracht hun drie kunstig bearbeide koningskronen van goud. Bovendien deelde hij nog meer dan zes duizend mark in liefde aan de kerken en de armen uit, en liet op genoemde wijze in die stad aan het ge-loovige volk een zeer heerlijk voorbeeld na van zijn geloof en zijne offerwilligheid. — Toen hij nu, op de terugreis, des nachts sliep, zie! daar verschenen hem de heilige drie koningen met die kronen op de hoofden, welke hij hun gewijd had, en naderden hem in een ongemeenen lichtglans. En door ieder hunner hoorde hij duidelijk de volgende woorden tot hem richten. De eerste, die de oudste scheen te zijn, sprak; //Mijn broeder, gij zijt in het geluk tot ons gekomen; maar nog gelukkiger zult gij in uw huis terugkeeren\quot; De tweede sprak: /-Mijn broeder, gij hebt uw geloof betuigd; na verloop van nog drie-en-dertig jaren zult gij met ons in het hemelsche rijk regeeren!quot; De derde sprak: //Mijn broeder, gij hebt veel gegeven, maar nog veel kostbaarder gaven zult gij van hier medenemen!quot; — Toen bracht hem de eerste een vat van gedegen goud en zeide tot hem: //Neem het goud der wijsheid, door welke gij het volk in rechtvaardigheid richten zult, wijl het sieraad des koning is een rechtvaardig oordeel!quot; De tweede gaf een vat met mirre en zeide tot hem: „Neem de mirre der loete, door welke gij de ongeoorloofde begeerten van uw vleesch bedwingt, want hij regeert het best, die zich zei ven goed regeert, want hij kan anderen niet goed leiden, die niet in staat is, zich zeiven te bedwingen De derde schonk hem een met wierook gevuld vat en zeide: //Neem den wierook der innige godsvrucht en der ontferming; met de godsvrucht moet gij God in geest en in waarheid aanbidden, en met de ontferming moet gij de armen helpen, wijl, gelijk de dauw het gras bevochtigt, opdat het groeie, zoo de milde menschlievendheid van een vorst tot de
3R7
sterren opstijgt en zich verheft!quot; — Toen de koning zich over dit gezicht verwonderde, ontwaakte hij op eens en vond de drie vaten, die hem de heilige drie koningen overhandigd hadden, naast zich staan. Hij nam met blijdschap de goddelijke gaven aan en vervulde, toen hij weer in zijn rijk teruggekomen was, ten nauwgezetste alles, wat hij in den slaap gezien had, en trachtte zoo op de godgevalligste wijze naar de hemelkroon. —
5. Een Fransch kroniekschrijver. Cabaret d'Orronville, verhaalt in de levensgeschiedenis van den ridderlijken en vromen held Lode wijk van Bourbon, hoe hij in het jaar 1364 aan de ridders en schildknapen van zijn land eene legerorder uitvaardigde, om het Engelsche juk te verbreken, en hoe hij zelf in de stad Moulins alles met grooten ernst voor den aanstaanden veldtocht gereed maakte. Daar brak nu het feest der heilige drie koningen aan, dat hij met groote pracht vierde. ,/En hertog Lodewijk maaktequot; — aldus vervolgt de kroniekschrijver, — „tot zijn koning (gelijk ook vroeger) een kind van acht jaren, het armste, dat men in de gansche stad kon vinden, en liet het be-kleeden met een koninklijk gewaad, en gaf het zijn ge-heelen hofstoet ten dienste, en deed dezen koning ter eere Gods alle liefde aan; en den volgenden dag at die koning aan de eeretafel. Hierop verscheen zijn hofmeester en vroeg voor den armen koning een geschenk. Hertog Lodewijk van Bourbon schonk hem gewoonlijk veertig pond tot schoolonderwijs, en alle ridders van zijn hof ieder een frank, en elke schildknaap een halven. Zoo beliep de gift van liet arme kind soms honderd franken, die men aan den vader of de moeder gaf, opdat zij de jongens , die om de beurt koningen geworden waren, naar school konden zenden, om daarin ongestoorden ijver te leeren. Velen hunner leefden in groote eer. En dit schoone gebruik hield de hertog van Bourbon vol, zoo lang hij leefde.
Doe het hem na, als gij kunt, een armen koning zult gij licht vinden; en hebt gij geen veertig pond, gelijk de
268
hertog, zoo schenk hem een oent en een stukje brood, en God zal er u voor zegenen.
De wijding van het heilige Drie-koningsfeest.
In vele katholieke streken bestaat op den vooravond van het feest der heilige drie koningen een eigenaardig gebruik, namelijk de wijding van dat water , hetwelk door het volk ,/heilig drie-koningswaterquot; genoemd wordt. Die wijding geschiedt tot aandenken aan den doop van Jezus Christus in den Jordaan en aan zijn eerste wonder te Cana, de verandering van het water in wijn, welke beide gebeurtenissen door de Kerk ook op den 6 Januari (gelijk reeds opgegeven is) met het Drie-koninsgfeest gevierd worden.
Daar hoort men op den vijfden Januari, des namiddags om twee of drie uren, met de groote klok luiden.
En wat gebeurt daar in de kerk?
Een lange trein van geestelijken komt uit de sacristie, door den middelgang naar de doopvont, de pastoor of ofüciant, gelijk men het noemt, in een wit-zijden koorkap, rechts en links de twee levieten in witte dahnatieken.
Eerst worden er verschillende psalmen gezongen (Psalm 28, 67 en 90), dan de litanie aller heiligen, dan volgt er eene lezing uit het vierde boek van Mozes, waarin vermeld wordt, dat de Israelieten tot hem zeggen: „Geef ons water, opdat wij drinken ?quot; Hierop uit het Evangelie van den heiligen Joannes het woord des Heeren; „Wie dorst heeft, die kome tot mij en drinke T' — Nu verschijnt er eene tweede processie met vele lichten en het rookende wierook-vat; en een priester in wit-zijden koorkap en een kostbaren amiet om de schouders brengt, van twee levieten vergezeld, plechtig een groot crucifix aan. De officiant bewierookt het beeld van den gekruisigde, zet het in het water en bidt: //Heer, die het bittere water te Mara in de woestijn Sur in zoet veranderd hebt door het ingelegde hout,
269
zegen en heilig genadig ook dit water in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestesquot; Het koor valt daarop zingend in : ,/Christus laat zicli doopen , en de gansche wereld wordt door Hem geheiligd; allen worden door het water en den Heiligen Geest gereinigd; Joannes doopt den Heiland, de Jordaan staat verbaasd , de duif geeft getuigenis, de stem des Vaders klinkt!quot; — Dan worden er nog meerdere, even zinrijke als verheffende gebeden verricht, zooals het driemaal Heilig! het Credo, het Asperges, het Evangelie des doopsels van Jezus Christus, het te Deum landamus.
Stelt men zich voor, dat die waterwijding vroeger in den nacht 1) geschiedde, en daarbij werkelijk nog het heilige Sacrament des Doopsels toegediend werd; dan kan men begrijpen, welk een wonderbaren indruk genoemde hoog verheven plechtigheid op de gemoederen der geloovigen moet hebben uitgeoefend. Doch wij zijn der Kerk den innigsten dank schuldig, dat zij het aandenken aan den „Doop van Jezusquot; nog altoos waardig viert, zij het dan ook niet meer in den nacht van het feest, maar op den vooravond er van.
De heilige Chrysostomus verhaalt, dat vele geloovigen
1) Bij de Christelijke volken der oudheid werd ook deze heilige nacht plechtig gevierd. Getuigen zijn daarvan de overgeleverde verhalen, die toenmaals aangaande het uMiddernaehtmr van Epiphaniaquot; vooral onder de Oosterlingen bestonden. Verscheidene bronnen en rivieren, verhaalde men, voerden in dien geheimnisvollen nacht niet meer water, maar wijn mede, opdat het grootc wonder verheerlijkt wierde , dat Christus eenmaal op dien heiligen tijd te Cana gewerkt heeft. — Zoo bericht bijv. de heilige Kpiphanins, dat bij Cibyra in Carië cene bron is, van welke men zegt, dat zij op hetzelfde uur, toen de Heer sprak; »Vult de kruiken en brengt ze den hofmeester,quot; slechts wijn uitstroomt. — Hetzelfde meldt men ook van do Gerasenietische bron in Arabiö; en de Ethiopiërs met de Egyptenaren beweren hetzelfde van den Mijl, waarom de Tyriërs op dien dag naar de groole rivier van Egypte gingen en daaruit schepten, om liet geschepte het jaar door te bewaren. —
270
van het hier gewijde in kruiken mede naar huis hebben genomen, en in de kracht der ontvangen zegening is het water twee, ook drie jaren lang zoo frisch en gezond gebleven, als ware het heden eerst uit de bron geschept.
Het opschrflven van de namen der heilige drie koningen.
Van het gewijde heilige drie-koningswater'' nemen de menschen mede naar huis , nadat zij zich ook nog in het bijzonder krijt en wieroök door den priester hebben laten zegenen.
Met het krijt schrijven zij dan op de deuren der huizen en stallingen het jaartal en daaronder de teekens C. M. B. (de namen der heilige drie koningen : Caspar, Melchior en Balthasar voorstellende, verbonden met den kruiszegen uit Jezus Christus.) üie opschriften worden dan bewierookt en met wijwater besprengd, 1) en men bidt God den Heer: Hij moge hier woning nemen , allen in dit huis zoo genadig opnemen en beschermen, als Hij het de wijzen uit het Oosten vroeger gedaan heeft, en aan ieder een gelukkigen uitgang en ingang verzekeren. (Op vele plaatsen schrijft men nog de letters J. M. ,1., Jezus, Maria en Jozef, de namen der heilige familie, op.
De zin van dit eenvoudig, vrome volksgebruik kan wel de volgende zijn :
De geloovigen 'roepen , onder het teeken hunner namen', de heilige drie koningen en hunne milde voorspraak bij den goddelijken Heiland aan, en wel: dat Hij hun per-
1) Er bestaan kerkelijke ritualen, bijv. dat van Fr eising, waarin nauwkeurig voorgeschreven is, hoe deze ceremonie (betrekkelijk dc bewierooking en besprenging met wijwater) door de geestelijken verricht moet worden, indien wellicht door leden der parochie deze dienst van hen verlangd wordt.
En wijl, naar gezegde ritualen, dezelfde bewierooking en besprenging met het wijwater ook op den vooravond van St. Thomas, in de Vigilie van Kerstmis en op St. Silvester verricht raag worden, zoo noemt het volk de avonden der juist aangeduide drie dagen: „ wierooknaohten.quot;—
271
soon en alles wat hun toebehoort, zoodanig onder Zijne vaderlijke bescherming moge nemen als Hij vroeger de drie wijzen uit het Oosten wél bewaard naar Bethlehem en van daar weer wél beschermd voor de listen van den goddeloozen Herodes en gelukkig naar hun -vaderland teruggevoerd heeft. En bij de landlieden strekt zich dit smeeken om de voorbede der heilige drie koningen met name ook uit tot de bescherming hunner bezitting aan dieren ; daar toch die drie hoogwaardige mannen hunne verre reis op lastdieren deden , en dus zelfs die lastdieren, juist wijl zij de dragers waren der zoo wonderbaar geroepen wijzen , zich gewis onder de bescherming des goddelijken Heilands moesten bevonden hebben. Ook zij waren bij die gebeurtenis werktuigen der goddelijken Voorzienigheid, ofschoon slechts onbewust.
De hesprenging met het wijwater stelt de bede der geloo-vigen voor, dat Jezus Christus genadig, en als op de voorspraak der heilige drie koningen , alle inwoners van het huis rein moge houden van elke zonde en hare ongerechtigheid en bevlekking.quot;
Is die zegening met het door Gods Kerk gewijde water nu — bijgeloof? Hebben niet de Joden in Egypte hunne deuren met het bloed des offerlams besprengd, en zijn van den dood gespaard gebleven? Heeft niet God zelf het gebruik van het reinigings-water ingevoerd en het berooken met wierook aanbevolen in het Oude Testament? — Heeft niet de heilige Raphael de kamer van Sara laten bewierooken en daardoor Asmodi verdreven ? Heeft niet de heilige Joannes in den Jordaan gedoopt als zinnebeeld der reiniging? — Heeft niet Jezus Christus, de Godmensch , den blinde bevolen zich te wasschen in de Siloah, en heeft Hij niet brood en wijn gezegend? — En de priesters der Kerk zouden niet in Zijn naam mogen wijden en zegenen en de Christenen niet in Zijn naam gewijde dingen gebruiken ? !
Als gij, lieve Christen! u godvruchtig met wijwater
besprengt, dan vereenigt zich uw gebed met het gebed des priesters, dat hij voor u over het water gesproken heeft, en wordt door het zinnebeeld nog meer verheven; en zoo is het gebruik des wijwaters een //Sacramentaal waardoor gij zelfs, in zooverre gij zonder doodzonde zijt, vergeving van dagelijksche zonde ontvangt, niet door het water, maar door de kracht van Jezus Christus en het gebed Zijner Kerk en de vrome verheffing van uw gemoed! —
Het aansteken van den wierook stelt de gelofte der geloo-vigen voor; dat hun leven vol van gehoorzaamheid zal blijven aan Jezus Christus en in Zijne navolging als geestelijke offergeur tot Hem moet opstijgen; gelijk ook de heilige drie koningen Hem onvoorwaardelijk de gehoorzaamheid bewezen en de hartelijkste offers (waaronder wierook) gebracht hebben, en daarvoor van Hem met zoo veel goedheid en genade bedacht zijn. —
Het opschrijven der drie kruisen stelt het besluit der ge-loovigen voor — onder opzien tot het schitterende voorbeeld der heilige drie koningen en ter eere der allerheiligste Drievuldigheid — zich zeiven te kruisigen in de bestendige bestrijding der drie helsche bekoringsmiddelen van den boozen vijand — lust der oogen, lust des vlee-sches en hoovaardij, en bij den gekruisigden Heiland trouw te volharden tot in den dood.
De kleine prediksters vóór de krib van ket Kind Jezus
(Naar eene mededeeling van Pater Gallus Mebkl in den Kalender van Einsiedeln.)
In eene der veertig Mar ia-kerken te Rome wordt „op
het feest der verschijning van Christusquot; een kinderfeest gehouden , dat eenig in zijne soort en alle beschrijving waardig is.quot;
In „Ara Coetiquot; — zoo heet deze kerk, die, op de
■m
ruïnen van den bekenden Jupiter-Capitolinus-tempel gebouwd, ook „Maria op het Gapitolinmquot; genoemd wordt, riclit men elk jaar op liet feest der verschijning van Christus eene krib (Presepio) op, waarin het te Rome zoo hoog vereerde ,/Sacro Bambinoquot; of het „heilige beeld van het Kind Jezusquot; ter openlijke vcreeriiig geplaatst wordt. — In deze krib is liet daglicht met het kunstlicht zinrijk en gelukkig vereenigd. De voorgrond, namelijk de grot van Bethlehem, is met lamplicht verlicht, en evenzoo eene prachtige glorie boven de krib, welke uit perspectivisch achter elkander zwevende, rijk met engelen bezette wolken bestaal;. In de krib ligt het zoo hoog vereerde kind Jezus, dat reeds door groote wonderen verheerlijkt is. Dóór de grot ziet men op een ver, hoogst liefelijk landschap, gelijk het bij een Kerstfeest past, en deze partij wordt door het daglicht beschenen. —
Deze voorstelling maakt niet slechts op de kinderen , maar ook op de volwassenen een weldadigen, eene innige godsvrucht verwekkenden indruk. Het lieve kind Jezus in de nauwe rotsgrot, maar van deze glorie van engelenkoren omringd, spreekt zoo stilzwijgend tot de geloo-vige kinderharten, en noodigt ze zoo vriendelijk uit tot aanbidding en vereering van den Allerhoogste.
Naast eene der antieke zuilen , die het middelscbip dezer groote kerk dragen , is nu eene verhooging, als een kleine kansel, opgericht, die een klein meisje met fris-scheu moed en onschuldige vroolijkheid bestijgt, en daar eene Kerst-predikatie houdt, waarnaar al het volk m'et de meest gespannen opmerkzaamheid luistert. — Het vrome kind, door dit gezicht en deze opmerkzaamheid nog meer aangevuurd, spreekt in den levendigsteu toon en met echt Italiaansche gesticulatie en mimiek van den duizenden jaren lang verwachten en eindelijk geboren Messias, van den toestand der oude wereld door den Verlosser enz., en eindigt dan knielend niet een gebed.
Hierna bestijgt een ander nog kleiner meisje van om-
Hi NGAHr. Kerslklnkjf. II. 18
274
streeks zes jaren den kansel en begint met den tekst: /.Gij zult een Kind vinden in doeken gewikkeld!quot; — waaraan zij de beschrijving der geboorte van Christus verbindt, in welke de woorden van den Latijnschen tekst, die het onschuldige wezen dikwijls en met bijzonderen nadruk herhaalt, eigenaardig treilend uitkomen. — Deze door een kind met zoo groote geestdrift voorgedragen schildering van den heiligen nacht, van het diepe zwijgen en de rust der gansche natuur, wordt met den bij bel-schen tekst gesloten: „Toen de gansche aardbol in vrede rustte — verscheen Uw almachtig Woord op de aarde,!quot; —
Zoo volgen elkander omstreeks zeven prediksters op, en elke begint met het kruisteeken en een Latijnschen tekst en eindigt met een gebed, dat knielend uitgesproken wordt.
De door de bonte vensters spelende avondzon verlicht de groepen der toehoorders, en op den achtergrond bemerkt men naast de antieke zuilen ook oude graftomben en de fresco's van den groeten schilder Pinturichio. Orgelklank en plechtig gelui breken deze kinderlijke voordrachten af en nu begint de Vesper.
Intusschen verzamelt zicli het volk altoos dichter om den Capitolijnschen heuvel, waarop deze kerk zich verheft. — Maar wat moet die verwachting van geheel een volk? Wat wacht het zoo geduldig uren lang op deze plaats? — Zijn Heerscher komt aanrukken na de groote zege der goddelijke liefde over den goddelijken toorn , die zicli in de menschwording van Gods ééngeboren Zoon in de volheid des van den hemelschen Vader beloofden tijds openbaarde. — Boven vóór de kerk, tot welke een witten , breeden marmertrap van honderd en twintig treden geleidt, verschijnt eene vaan — eene vaan, doch niet eene bloedige, verscheurde, gelijk vroeger in den tijd der Heidensche Romeinen, maar eene schoone witte vaan , en achter haar eene rij lichten — waarschijnlijk door
275
onschuldige kinderen gedragen — de tonen eener plechtige muziek weerkaatsen van den heuvel, en een priester in witte koorkap komt aan de borstwering van den muur vóór de kerk, de groote klok van liet Capitool klinkt en hoog verheft de priester het Jezuskindje (Sacro Bambino) ten zegen over de stad; en al het volk ontbloot het hoofd, valt op de knieën en vereert zijn triomfeerenden Cesar; en deze op eens verstomde golven der volksinenigle herinneren weer aan liet woord, dat zoo even van eene dier kleine prediksters vóór de krib klonk: „Toen de gansche aardbol in vrede rustte — verscheen Uw almachtig Woord op de aarde — Een kind zegent de wereldstad, zegent ze op den Capitolijnschen heuvel naast hel voormalige beeld van den dondergod Jupiter; en wat het gewichtigste is, dat is geen ijdel schouwspel, maar eene hoogst zinrijke voorstelling van de grootste wereldhistorische waarheid, eene waarheid, die op dezen zelfden dag nog op eene andere wijze hier te Rome, gelijk nergens anders op de wereld, gevierd wordt, namelijk in de Propaganda, waar de nieuwgeboren Heiland en de opbloeiende Kerk in omstreeks veertig talen door jongelingen uit alle deelen der wereld verheerlijkt worden. -—
Ja, waarlijk, dit liefelijke kinderfeest en de vereering van het kind Jezus is een altoos weerkeerende triomf van den te Bethlehem geboren Heiland der wereld en de bestendige vervulling der oude voorspelling: „Uil den mond der hinderen Jn'ht Gij Uio lof bereid!quot;
Het talenfeest in de Propaganda te Rome.
(Uit; Rome in zijne ilrie gedaanten, van J. Gaume.)
1. De pelgrim, die het geluk heeft, op Jlric-hópnyen te Rome te zijn, ziet met zijne oogen het groote wonder des Christendoms — de verscheidenheid van alle volkeren in de éénheid des geloofs. Hij bevindt zich in liet middelpunt des lichtenden haards. wiens stralen zich onveranderd
18*
^76
tot aan de grenzen des aavdbols uitstrekken, en welks kring liet heelal omvat. Dat is zonder tegenspraak een verheven, verrukkelijk schouwspel. Om het te kunnen genieten, moet men in de Propaganda gaan : hare kapel wordt tot panorama van het Catholicisme. Op dien dag brengen de priesters der verschillende riten uit het Oosten en Westen, die zich te Rome bevinden, naar het gebruik, het heilige Misoffer in die kapel, van welke onophoudelijk de apostelen aller natiën uitgaan.
Uit de sacristie komt daar een Grieho/t priester; gelijk in de oude dagen draagt hij een wit rond Misgewaad; geheel zijn lichaam, uitgenomen het hoofd, is in dien breeden, zijden mantel gewikkeld, die door teekeningen van goud en purper zinrijk uitkomt. Zoo dikwijls hij zich van zijne handen wil bedienen, licht hij van voren zijne casel op en houdt ze bevallig over de armen gewikkeld; dé vrijheid zijner bewegingen schijnt geheel ongehinderd te zijn. Zijn gebed is eene soort van gezangspraak oi' tactmatig recitatief; zijne ceremoniën zijn zeer veelvuldig, en zijne heilige Mis duurt ten minste drie kwartier uurs. In de zaak echter altoos de groote, ondeelbare Katholieke éénheid: hetzelfde wezen des Offers, hetzelfde Offervoorwerp, dezelfde Sacraments-woorden.
Aan het nabijzijnde altaar bevind zich een Melc/dtisch priester. De rijkdom en omvang zijner ornamenten, zijne zachte uitspraak, het aantal der heilige ceremoniën, de bevalligheid, waarmede hij ze verrichtte: dit alles vormde een geheel vol harmonie, dat het hart tot de zoetste gevoelens van vroomheid verwekte.
De Armeniër, ernstig, streng, verscheen nu. Zijn hoofd is met een soort van tiara versierd, waarboven een kruis is; zijne casel, met groot lofwerk van goud, gelijkt op onze kooiTokken. De majestueuze eenvoudigheid der ceremoniën, waarmede hij het verheven Offer vergezelt, zijn schoon hoofd van oosterschen vorm, zijn lange zwarte baard schonken hem eene hoogheid en waardigheid, die
277
eerbied verwekten. Toen ik hem aan liet altaar zag, stelde ik mij den heiligen Basilius den Grooten vóór den keizer pontiüeerend voor, gelijk hij enkel reeds door de majesteit zijner houding den dwaalgeloovigen keizer deed sidderen.
Een Maronitische bisschop voegde bij al deze riten -van liet oosten een nieuwen. Hij had een klein kruis in de hand, gelijk onze bisschopskruisen; hij hield het tot op het oogenblik der Consecratie en bediende er zich, tot het volk gewend, meermalen van, om het te zegenen. Hij hield zijne mitra, of liever zijne cidaris, bijna tot aan de Elevatie op. De diaken en subdiaken droegen lange en breede groene tunica's, met violet, van goud doorwerkt fluweel gezoomd. Op hunne schouders schitterde eene soort van bisschopsmanteltje in violet fluweel met gouden stralen. Alle levieten waren met lange rooskleurige, roode en groene tunica's, met gouden kruisen op de schouders, de armen en de borst bekleed. Gelijk het gezang van alle aan eenè lange slavernij onderworpen natiën, is ook het oostersche treurig en eentoonig.
Al die spraken, al die riten en al die vormen, die ondanks hunne onderscheidenheid in dezelfde éénheid samenvloeien, karakteriseeren de Katholieke Kerk zeer uitstekend. Ja, op dezen dag zag ik in den glans des profetischen toois de onsterfelijke bruid van den Godmensch Jezus Christus, wie haar Bruidegom een met goud gewerkt kleed en een veelkleurigen rok gegeven heeft. ^Astitit Regina a dextris tuis in vestitu de aurato, circumdata varietate!quot;
Na afloop van het Officium noodigde een der directeuren zeer vriendelijk mijne metgezellen en mij op een ontbijt. Onze verontschuldigingen werden niet aangenomen, en wij moesten ons in het gebruik schikken. Om eene groote tafel kon men ons priesters uit alle deelen der wereld, die op hetzelfde altaar hetzelfde Olïér brachten, met elkander hetzelfde brood zien breken en het schouwspel der groote broederschap vertoonen, die het Christendom alleen hier
278
beneden in liet leven kan roepen. Westersclien en Oosterlingen, Grieken, Armeniërs, Cophten, Maronietenbroeders , die elkander nooit gezien hadden eu elkander waarschijnlijk nooit weer zien zouden, aten allen hetzelfde brood, spraken dezelfde taal, hadden dezelfde gewaarwordingen. Midden onder eene van egoïsme verteerde maatschappij levende, voerden onze vaderen in de eerste eeuwen de eenheid der liefde in hunne broederlijke liefdemalen (agapen) in, wier onderpand zij in liet vleesch en bloed van den hun voedsel geworden Godmensch vonden; daarom wil ook Rome: dat op den plechtigen dag van ,/Driekoningenquot; alle priesters, die in de ,/Propagandaquot; de heilige Mis hebben gelezen, aan dezelfde tafel zitten.
Ziet dus, hoe de Katholieke Kerk altoos dezelfde in haar geest en in haar dogma is; ziet dus, hoe dit Rome de edelste herinneringen immer trouw bewaart. —
2. Om het schouwspel der levende eenheid van het Catholicisrne volkomen te maken, volgt op de agapen het talen feest. — Deze plechtigheid had op Zondag na Driekoningen plaats.
Niets onder den hemel is schilderachtiger en eerbied-wekkender. Aan het einde eener zeer groote, rijk ver-pierde zaal verhief zich eene estrade, in wier midden bp een met karmozijnrood fluweel bedekten piedestal de buste van den Heiligen Vader, het verheven middelpunt der éénheid, zich vertoonde. De estrade en de geheele zaal waren van zetels voorzien; ginds voor de bisschoppen der Propaganda, hier voor de toeschouwers. De kardinalen namen plaats in de voor hen gereserveerde ruimte, en het feest begon.
Een jong Amerikaan uit Philadelphia, die het ambt van president bekleedde, opende de zitting met eene Latijnsche rede, die hij volkomen geslaagd voordroeg. De herinnering aan den eeuwig gedenkwaardigen dag, waarop de Zon der gerechtigheid zich over de wereld verheven had, de éénheid des geloofs, die de Magiërs uit het Oosten aan
279
de krib weervonden, de uitstorting des weldadigen lichts van het Catholicisme tot in de donkere wouden der nieuwe wereld en andere verheven gedachten hielden den jongen redenaar op waardige wijze bezig. Zijne rede was slechts eene voorrede en als het thema, dat door de kinderen aller volkeren langzamerhand ontwikkeld zou worden; het geschiedde negen-en-dertig maal na elkander, in negenen-dertig verschillende talen. Wij hoorden afwisselend — Hehreeuwsch, Syrisch, SamarUaansch, Chafdee.imsch, Arabisch, Turhch, Atmenisch, Perzisch, Sabaïsch, Griekse//,, Fejvaanseh, Taimdiieh, Kunlisch, Georyiseh, lerseh, Sc/otseh , Illyrisch, Bulgaarse/., Poolse/, Dviisch, Jingeheh, HoUandseh, Indiseh, Spaanse/, Portugeeseh, Franse/, Al haan se/, Kophtiseh, FJ/io-piseh en C/inceseh van alle soorten spreken. Ieder deel des aardbols had daar zijne vertegenwoordigers en organen, van welke ieder in zijn taaleigen de groote Katholieke éénheid in het gelooi' verkondigde. Het was inderdaad als op den dag van Pinksteren te Jeruzalem, waar men-schen uit alle natiën, die onder den hemel zijn, tegenwoordig waren, in hunne taal de grootheid van God verkondigende. Een eenig, treffend schouwspel, dat enkel Rome geven kan!
En nu was er niets zeldzamer, merkwaardiger, dan al die zoo verschillende tonen te hooreu, al die zoo verschillende physionomieën te zien. De Arabier spreekt in de maat; de Perziër ademt zijne lettergrepen uit; de erts-kleurige Peguaan zingt met groote bevalligheid zijn taaleigen meer dan hij spreekt; de Turk met zwart haar gorgelt zijne tonen; de zwarte Etiopiër doet zijn zachte en sterke taal hoeren; naast hem vertoont zich een fijne, kleine Schot, rooskleurig, die zijn ruw dialect hamert: al die verschijningen verwekten onder de toehoorders een plechtig zwijgen. Maar toen de Chineezen van Chan-si en van Hu-quan verschenen, verdubbelde zich de opmerkzaamheid. Zij droegen een herdersdicht voor, dat met leveudigen bijval ontvangen werd. Cieheel anders
280
was het, toen de drie redenaars bijeenkwamen en in koor begonnen te zingen; veelvuldig lierliaald handengeklap klonk van alle aanwezenden. De kinderlijke redenaar, die op hen volgde, vond geen geringeren bijval; hij was een jong Chinees uit Canton. Eene zachte fluit, eene mandoline, eene kleine pijp, men verbeelde zich een instrument, welk men wil, als het maar zachte tonen geeft, dat is de Chineesche taal van Canton in den mond van een kind. Ten slotte werd door drie kweekelingen, een Indiaan, een Turk en een Albanees, eene hartelijke dankzegging in zeer goed Italiaansch tot de vergadering gericht.
Ieder aanwezende gevoelt bij dit waarlijk Katholieke leest eene met zijne taalkennis overeenkomende, innige vreugde. Welken trap van ontwikkeling hij ook bezitten moge, er is geen ernstige toeschouwer, in wien het „feed der talenquot; geen levendige indrukken zou voortbrengen en diepe herinneringen nalaten. Hoe goed stelt het 't Kerkfeest Dnekonwgen van het Katholieke gezichtspunt volkomen voor! In het hoogheilige Offer, op hetzelfde altaar door priesters van alle natiën gecelebreerd, gelijk mede in het broedermaal, dat daarop volgde, schittert de door het Evangelie herstelde éénheid der liefde; hier verschijnt weer met niet geringen glans de eenheid des geloofs ondanks de verscheidenheid der talen: eene dulibele plechtigheid, die het Catholicisme vertoont, hoe het den val der eerste menschen weer goed maakt en alle dingen tot de eenheid terugbrengt, om de eeuwigheid voor te bereiden.
En iioe kan men nog verder die jonge kweekelingen der Propaganda zonder aandoening zien? Hoe kan men hen ooit vergeten? Edele kinderen uit alle deelen der wereld, kwamen zij vijf tot zes duizend mijlen van hunne wieg, om zich tot het apostel- of martelaarschap voor te bereiden, ,1a, sprak ik bij mij zelf, onder deze zoo goede, zoo uitstekende, zoo innemende jonge lieden zijn er meer-
281
dere, wellicht vele, die na weinig Jaren midden onder de pijnlijkste martelingen hun leven voor Christus en Zijne Kerk uitademen; en ik schreef' hunne namen zorgvuldig in mijn geheugen en beschouwde opmerkzaam hunne trekken — in de verwachting, dat ik er eenmaal, als ik de „jaarhoeken van de Propaf/anda des geloofs' lees, zou kunnen bijvoegen: „Dien missionaris, die het Evangelie met zijn bloed bezegelde, heb ik te Rome gezien en de heerlijkheid van den heiligen Katholieken godsdienst iioo-ren prijzen!quot;
En nu is het een geluk, eene eer, eene winst, ook slechts eene enkele maal op den weg des levens een heilige , een martelaar te ontmoeten.
Het Driekoningen-feest in de middeleeuwen.
(Uit: Augsburger l'ostcourant. 1865.)
Het slot eindelijk van het hoogheilige Kerstfeest dei-Kerk in de middeleeuwen vormden de ceremoniën van het Driekoningenfeest.
Nadat de Ters gezongen was, begon het Offinnm. der heilige drie koningen. Uit drie verschillende deelen der domkerk stapten deze in bonte of witte gewaden, kronen op de hoofden, vergezeld van dienaren, die geschenken droegen, naar het Hoogaltaar. De eerste koning, Caspar, die uit het midden kwam, wees met zijn staf naaide ster, die van de zoldering afhing, en sprak (in het Latijn): //Eene ster straalt met overmachtigen glans!quot; De tweede, Melchior, van rechts naderende, voegde er bij: ,/Zij beteekent de geboorte van den Koning der koningen!quot; De derde, Balthasar, van links toetredende, eindigde; „Wiens aankomst eenmaal de profetieën verkondigden 1quot; Voor het altaar ontmoetten de drie koningen elkander, kusten elkander en zongen: ,/Laat ons heengaan en onderzoek naar Hem doen en Hem gaven schenken: Goud, wierook en mirre!quot; Hierop hief de
282
voorzanger den beurtzang: «Magi veniuntquot; aan, en de processie begon. Zoodra deze het schip der kérk bereikt had, werd er eene kerk kroon aangestoken, die de ster vertegenwoordigde, en de wijze koningen zongen: ^.Ziedaar, de ster, die wij in het Oosten zagen, gaat ons weer liciitend voor I Die ster verkondigt ons, dat geboren is, van Wien Balaiim voorspelde: ,/Er zal een ster uit Jakob opgaan en een man uit Israël opstaan , en alle vorsten der Heidenen nederstorten, en de gansche aarde zal de Zijne zijn!quot; Hierop traden twee priesters, in dal-matieken gehuld, aan de beide zijden van het Hoogaltaar en zongen met zachte stern: //Wie zijn zij, die, van de ster geleid, tot ons komen, ongehoorde tijding brengende?quot; De drie magiërs antwoordden: vGij ziet in ons de koningen van Tharsis, Arabië en Saba, en wij brengen geschenken aan Christus, den nieuwgeboren Koning en Heer, dien wij, door de ster geleid, verschenen zijn om te aanbidden.quot; De beiden in dalmatieken sloegen daarop het gordijn, dat de krib verborg, terug en spraken: //Zie, daar is het Kind, dat gij zoekt. Treedt toe, om Hem, te vereeren; want Hij is de verlossing der wereld De koningen uit het Oosten zonken op de knieën en begroetten het Kind met de woorden; „Wees gegroet. Vorst in eeuwigheid!quot; waarop de eerste het goud van zijn dienaar nam en sprak: //Ontvang dit goud, o Koning!quot; de tweede den wierook offerde en zeide: //Neem den wierook, ware God!quot; en de derde Hem de mirre als teeken der zalving tot den dood aanbood.
Intusschen ging de verzamelde godvruchtige menigte naar het Offer en het geschonken geld werd den beiden priesteren in de dalmatieken gegeven. En de magiërs lagen in het gebed, en terwijl zij toen als uit den slaap ontwaakten, zong een jongen in de albe, die met bedekt hoofd den engel voorstelde, hun aan den lessenaar de antiphonen toe: //Vervuld is alles, wat door den profeet gezegd is! Gaat heen en keert langs een anderen weg terug.
283
en zijt geen strafbare aangevers van een zoo grooten Koning!quot; Hierop gingen de koningen door het zijschip de kerk uit, en de kring der kerkceremoniën was gesloten. —
De ofTergangen van den Driekoningendag gaven in Frankrijk, Hourgoudië en Engeland van de veertiende tot de zestiende eeuw aanleiding tot prachtige hofcere-moniën. De vorsten onttrokken er zich niet aan, maar namen er in vollen tooi deel aan. Vóór den koning van Frankrijk en den hertog van Bourgondie stapten drie kamerheeren vooruit, die de gaven droegen, welke voor de kerk neergelegd werden. Hendrik VI van Engeland deed dezen omgang in het hoogste kroningsornaat. Het geofferde goud, wierook en mirre zond de deken van het kapittel dadelijk aan den aartsbisschop van Canterbury, en wel heerschte daarbij liet gebruik, dat dan de prelaat den overbrenger de eerste vacante prebende geven moest. — Op eenige plaatsen werd in de stichten ook op dezen dag het humoristische ^Subdiaken-feest,quot; dat men ook „Festum baculi, dat is Staffeest noemde, gevierd. Daarop werd alles verkeerd gedaan, hetzij om de kindsheid van den Verlosser aan te duiden, of, wat waarschijnlijker is, als zinnebeeld, dat de Joden als de eersten de laatsten en de Heidenen als de laatsten de eersten werden. Wie van de subdiakenen, welke tot het sticht behoorden, dit feest in de eerste Vesper, in de Vroegmis en in de Hoogmis niet bijwoonde, moest eene zekere boete aan het kapittel betalen.
Zoo blijkt het dan, dat die kerkgebruiken der middeleeuwen in alle kringen waren doorgedrongen, doch zij waren slechts het begin tot verdere uitvoering en de kern tot formeele, dikwijls zeer uitvoerige drama's, van welke nog meerdere behouden en eenige zelfs in het volk overgegaan zijn — in de zoogenaamde „Kerkmysteriënquot;. die met de bijbelsche drama's van den Passietijd verwant waren, en voornamelijk veel te doen hadden met den
284
boozen waard, die, door weigering der opname in zijn huis, Maria en Jozef noodzaakt, in een stal herberg te zoeken, en met de engelen en herders, die aan de krib aanbidden. Zij werden eerst in de Ijatijnsche, maar spoedig ook in de moedertaal uitgevoerd. De stukken ontbreken, helaas! om den overgang dier tooneelen uit de Kerk op het volk door de eeuwen na te gaan. Werkelijke drama's van die soort zijn zelfs in de dorpskerken van Zuid-Duitschland niet meer behouden. Doch daarentegen worden er dramatische gezangen, die stellig vroeger (en wel in grootere uitvoering) op de heilige plaats voorgedragen werden, door het volk voor de kribbe gezongen, welke tegen Kersttijd in Silezië, Boheme en Oostenrijk in elk Katholiek huis ingericht zijn. Jonge knapen des dorps ol der buurt gaan van hoeve tot hoeve en dragen, de herders van Bethlehem voorstellende, de gezangen tegen eene gift aan levensmiddelen tot stichting der bewoners voor. —
Doch het meest algemeen van al die Kerstdrama's der middeleeuwen zijn de Driekoningsspelen behouden gebleven, die echter in vele streken, helaas, tot enkel kluchtspelen verlaagd zijn en bijna geene overeenkomst meer hebben met die prachtige tooneelen, door welke bijv. op 31 Januari 1417 Engelsche bisschoppen vóór de Kerkvergadering van Kostnitz de geschiedenis der kindsheid van Jezus verheerlijkten. —
De heilige drie koningen vertoonen zich nog heden in alle streken van Duitschland, aan de Elbe gelijk aan den Donau, als zoogenaamde ,/sterrezangersquot;, in Zvvaben als in Silezië, in den Elzas als aan den Nederrijn, en, waar een ongerechtvaardigd verbod van burgemeesters en politie-directeuren het oude gebruik niet uitgeroeid heeft, zelfs in de kleine steden. In Silezië gaan zij, met lantaarns in de hand, des nachts rond. In den Elzas zijn liet in
285
't wit gekleede knapen met kronen van goudpapier, ver-gftUlen iscliepter en eene groote ster, die zij op een stok dragen. Hier is de vorm hunner voordrachten nog dramatisch , en de taal moet aan den tijd der meesterzangers herinneren. Doch meer gewoon dan die spelen zijn enkel liederen en rijmspreuken, die menigmaal geheel in bedel-verzeii overgegaan zijn. In Zwaben trekken drie knapen rond; zij dragen een lang wit overhemd met een lederen gordel om de lendenen, daarbij eene wit gesneden kroon, die met gekleurd papier beplakt is. De een heeft zich als koning der Mooren liet gezicht zwart gemaakt en gaat in het midden, een ander draagt op een stok eene ster, die als een haspel gedraaid kan worden, en zoo trekken zij van huis tot huis, draaien de ster rond, gaan onder het venster staan en zingen:
De lioilige Drcikünig mit ihrein Stearn,
Se suchet do Herra, se hiittet ilm gearn;
Es laul'ot iill drci 's Hergli iinni',
Se sealmt de Stearn wolil übenn Hans;
Do gucket der Herodes zum Fenstcrli raus.
Er sait mit falschem Kodnclit:
Worum ist daer mittler Kilnig so sohwarz?
Ear ist so schwarz, er ist wolilbekainit,
Ear ist dor Kiinig aussem Mohreland,
Es gout /i'lle drei ins Htiuselei nei,
Se lindet d' Mareia imd 's Kiudlein nacket und blauss, Se geants Mareia, seiner Muoter, in d' Sclmnss.
Jietz, wenn ihr üs ebbcs gea went, so geants üs bnld,
Mor miieszet luit no dur de linstere Wald.
Und wemma gont, so gemma geschwind:
Und wemma gont, so l'riert's üs an d' Fiiess und d' Hiind.quot;
(De heilige drie koningen met hunne ster zoeken den Heer, zij zouden Hem zoo gaarne hebben. Zij loepen alle drie liet bergje op, zij zien de ster boven het iinis; daar kijkt Herodes liet venstertje uit. Hij zegt met valseh overleg: Waarom is de middelste koning zoo zwart? — Hij is zoo zwart, hij is welbekend, hij is de koning uit het Moorenland. Allo drie gaan het huisje iu; zij viaden Maria
28(1
en liet Kindje naakt en bloot; zij geven het Maria, Zijner Moeder, in den schoot, litu, als gij ons iets wilt geven, zoo geeft liet ons spoedig, wij moeten heden nog door het duistere woud. En als wij gaan, dan gaan wij gezwind, en als wij gaan, dan zijn ons de voeten en de handen koud.)
In Beieren heeten de twaalf nachten van den Kersttijd de „geefnachtenquot;, om de giften, die aan de sterredraaiers gesehieden. — In Tirol komt bij de drie in liet wit ge-kleede koningen hier en daar nog Herodes in een rooden koningsmantel en de duivel, die hem, den kindermoordenaar, haalt. — In Opper-Karinthië trekken buiten de „sterrezangersquot;, die de kerkzangers zijn, nog wereldlijke zangers rond, ten einde door de voordracht van herdersliederen geschenken van vleesch en meel te verdienen. — In Th 'dringen zijn het eveneens drie knapen; doch hier hebben zij op hun stok geene ster, maar de koning der Mooren draagt op een stok een plankje, waarop zich het kasteel van koning Herodes bevindt; uit dit kasteel ziet hij met rood gelaat en zwarte pruik naar buiten; aan den eenen kant vau liet kasteel komen de drie koningen uit een prieel, aan den anderen kant bevindt zich de krib met het kind Jezus en zijne Moeder; de figuren zijn beweegbaar en maken de noodige gesten bij het lied, dat de knapen voordragen. Een brokstuk van het. laatste , gelijk het aan de Unstrut gebruikelijk is, luidt omstreeks;
De heilige drie koningen met hunne ster,
Zij zoeken den Heer, en zij komen van ver.
Voor 't huis van Herodes daar komen zij aan;
Herodes zegt. tot hen, toen hij hen ziet staan;
Gij lieve drie koningen, komt bij mij hier,
'k Zal eten 11 geven en wijn en goed bier,
lin hooi nog en stroo voor de dieren op stal.
Zoodat uw vertering dan kost niemendal. —
Neen, neen, roepen zij, want wij moeten weer heen.
Ginds wacht onze komst reeds een Kindeken kleen,
387
Een Kindeken kleen, maar te grootnr als God :
't Heelal werd geschapen op 's Kindjes gebod!quot; —
Het herders- en koningsspel in heiligenbloed.
(Uit het tijdschrift „Corinthia.quot;)
De door liooge bergbruggen nauw ingesloten dalvlakte, waardoor de uit de ijsschotsen der ,, Pastergcquot; neerstortende Möll zijn gletscherwater voert, was van de vroegste tijden af een bijzonder gunstige bodem voor volksspelen, vooral daar in de eenvoudige bewoners van bet Miilldal nog een waarlijk diep godsdienstig gevoel in den volsten bloei beerscbt!
Afgesloten door hemelbooge bergen, aan den voet van den verbeven Grossglockner, in de koelte der Alpenlucht, bij liet ruiscben der schuimende woudbeken — bleef de Christelijke zin de echtheid en frischheid van bet volksleven in hare oorspronkelijke i-einheid behouden. Daarom kan het niet verwonderen, dat het volk in het Miilldal de godsdienstige spelen in alle tijden met groote voorliefde hield en nog heden ten dage met groote geestdrift opneemt.
In dit van de wereld gescheiden hoogdal hoort men nog in den Advent, als vorst en koude en de in dichte massa's opgehoopte sneeuw het geheele huisgezin in de eenzame hutten samendringt, in de lage rookkamers bij het snorren der spinnewielen eiken avond de eenvoudige melodieën der Kerstliederen aanheffen. Alles leeft zich in den heiligen tijd in, of wordt liever door diens wijding tot deze ernstige, plechtige stemming verheven. Treffend klinken de eenvoudige wijzen in het hart, als men in de winterstilte de van ijs en sneeuw ingesloten Alpenhutten voorbijgaat en aan den donkeren hemel de sterreu voor en na beginnen te fonkelen.
Doch een plechtige ernst treft eerst het gemoed des bewoners van het Miilldal, als hij de heilige geschiedenis
i88
van den genaderijken Kersttijd in levende beelden voorgesteld ziet. Vrome herders stellen in eene houten hut de herders van Bethlehem in den Kerstnacht voor, en de verschijning des engels 'met het zoo zoete heilbericht in het vreugdelied: ,/Gloria in excel cis Deo f Eere zij God in den hooge!quot; — Tranen schitteren in aller oogen, als men hierop het lieve Christuskindje in de krib bemerkt, Maria en Jozef naast Hem knielende en Hem nederig aanbiddende. Dan volgt het brengen der geschenken door de heilige drie koningen uit het Oosten en ten laatste de vlucht naar Egypte, al die tooneelen in dezelfde opeenvolging, waarin zij in het Evangelie trek voor trek geschilderd zijn. — In aschgrauwe mantels gewikkeld, gaan dan ook nog in de heilige Driekoningen-week de zoogenaamde „sterre-zangersquot; als echte vertegenwoordigers van de stemming des volks van huis tot huis, langs ijzige, gevaarvolle bergpaden tot aan de iioogst gelegen hutten. Wanneer de doorschijnende koningsster aan den langen stok in het voorpriëel ot' in de kamer des Alpenbewoners schijnt en de eentonig voortloopende strophen van liet Kerstlied 'beginnen, dan luistert zijn oor, dan beeft zijn hart van blijdschap. En als de drie koningen in het aschgrauwe kleed met de geringe gave, die zij ontvangen, de stille hut zegenende verlaten, dan kijkt hij nog lang met genoegen de helder door den nacht schijnende ster na, en verheugt zich, als had hij de heilige drie koningen zeiven onthaald. —
Waarlijk, wat de frissche Alpenroos in den zomer voor het oog is, dat is dit aanschouwen van de heilige Kerst-beelden voor het hart des vromen Alpenbewoners te midden van de snijdendste wintervorst; het is hem eene zoet geurende hemelbloem! —
De boonenkoning in de familie.
Met de kerkelijke viering van het. feest der verschijning
289
van den Heer verbindt zich ook een huiselijk gebruik, namelijk het feest des ^boonenkoningsquot;. Het daarmede verbonden eenvoudige familie-gastmaal dient tot herinnering aan de ,/bruiloft te Canaquot;, wier gedachtenis toch ook heden gevierd wordt.
B o o n e n k o n i n g wordt namelijk hij genoemd, wien op de Vigilie of op het feest van Driekoningen bij de deeling van een grooten koek in de familie en onder de daartoe behoorende vrienden dat stuk ten deel valt, waarin zich eene groote boon bevindt. De gansche familie huldigt hem dan als den koning van den dag en de vrool ijk beid wordt daarbij dikwijls uitgelaten. —
Dit gebruik heeft stellig zijn oorsprong niet in het Christendom, maar is een overblijfsel van de „Heidemche Saturnaliënquot;. — Tegen het einde der maand December of in het begin der maand Januari vierden namelijk de Hei-densche Romeinen een feest, dat ten doel had: één dag lang die tijden voor te stellen, toen er nog volkomen gelijkheid onder de mensclien op de aarde heerschte. Men koos tot dit doel, ofschoon inconsequent, uit de gezamenlijke volksmenigte bij het lot een feestkoning. Viel het lot op een slaaf, dan was zijn heer verplicht, dien koning van één dag te dienen, en gedurende het feestmaal werd hem alle slechts mogelijke eer bewezen. Het lot openbaarde daartoe zijne beslissende uitspraak door eene ,/boonquot;, welke uit eene urn met andere korrels getrokken werd. —
De Christenen moesten nu, gedachtig aan den Heiden-schen oorsprong dezer gewoonte, zich niet al te zeer aan de onmatige vreugde overgeven, maar zich veelmeer de geheimenissen van het vleesch geworden Woord voorstellen. — Het eenvoudige volk verbindt intusschen toch eene Christelijke gedachte aan dit Boonenkonings-feest, die aan de „agapenquot; of „liefdemalen van den eersten Christelijken tijdquot; herinnert, terwijl het een groot stuk van den (e deelen koek voor de armen bewaart. — Men pleegt dus
A. HiNfuiii. KorstVloU'ji.'. II. 19
^90
ook echt Christelijk en zeer zinrijk dit stuk koek ^Gods-portiequot; of „armendeeiquot; te noemen. 1) —
Deswege roept •/. Gaume in zijne Katholieke godsdienstleer uit; ,/0 hoe treffend is het gebruik, dat bij onze oude Christelijke familiën nog bestaat, bovenal om van den koningskoek het ,/deel van Godquot;, dat is het „armendeeiquot; af te nemen! Men brengt den grooten koek naar den pastoor en verzoekt hem, het armen-deel aan te wijzen, terwijl men hem aanbeveelt, het zeer groot te maken. Dit deel woi'dt op zij gezet j en als zich toevallig de boon niet in de overige den gasten aangeboden deelen bevindt, dan moet men, om het recht te hebben — haar in het ,/armen-deel te zoeken, dat deel van den pastoor met eene aalmoes voor de behoeftigen en zieken der parochie weer terug te koopen.
Wees dus gezegend, heilige Religie, goddelijke Moeder, die uwen kinderen eene onschuldige blijdschap toestaat, maar tevens wilt, dat alle leden uwer groote familie aan het feest deel zullen nemen!quot;
Aangaande dit boonen-koningschap schrijft in zijne ,/Schoon-heden des Christendomsquot; graaf Frans August Chateanhriand: „Eenvoudige harten herinneren zich niet zonder roering die uren vol maatschappelijke vreugdebetooningen, toen nog de gansche familie zich om de feestelijke tafels verzamelde , die met hare gaven de geschenken der Wijzen uit hét Oosten voorstelden. Op dien grooten feestelijken dag verscheen de bijna gedurende het geheele jaar in zijne woonkamer opgesloten grootvader, als de beschermengel des huiselijken haards; zijne kleinkinderen, die reeds lang van dit feest droomden, omringden zijne knieën en verjongden hem met hunne jeugd. Op aller gelaat troonde
1) Gewoonlijk bestond dit narmendeeiquot; uit twee stukken, die men in den eigenlijken zin aan het kind Jezus en aan Zijne Moeder Maria in den persoon der arrncn offerde, die vroeger bij alle Christelijke feesten nooit ledig heengingen. —
de vroolijkheid; aller harten waren voor de schertsende gesprekken ontsloten, en ieder trok het nieuwe feestkleed aan. Bij den klank der glazen, bij de luide uitbarsting des jubels, lootte men om dat koningschap, dat noch tranen noch zuchten afperstte; men gal' elkander dien schepter over, die niet zwaar werd aan de hand, welke hem voerde. Soms werd door eene kleine list, die de vroolijkheid der onderdanen nog verhoogde, en slechts bij de heerscheres klachten verwekte, het lot rechtstreeks in de handen van de dochter des huizes of van den onlangs van het leger teruggekomen zoon des buurmans gespeeld. De jonge lieden bloosden; hunne kroon maakte hen verward; de moeders glimlachten, de vaders gaven elkander veelbeteekenende wenken, en de grootvader ledigde den beker op het heil der nieuwe koningin. — Daarop ontving de bij het feest tegenwoordige pastoor, benevens andere giften, die hij moest uitdeelen, ook dat eerste deel des maals, dat het „armendeelquot; genoemd werd. — Gesprekken over den ouden tijd, en een bal, waarbij eenige oude dienaars des huizes musiceerden, verlengden het vermaak tot in den nacht. Het geheelc huis, oppasters, minnen, kinderen, pachters, dienstboden en heeren dansten in eere gemeenschappelijk met elkander de oude ronde. — In de gansche Christenheid, van het paleis tot de stroohut, werden deze bevallige tooneelen herhaald. Ja, er was geen daglooner, geen boer, die niet middel vond, op dien dag het nfcesi van hef. hoonenkoningschapquot; plechtig te vieren.quot; —
Wiegeliederen der heilige Moeder G-ods.
1. In het met zeer veel roem bekende boekje; vfeestelijke ruiker van Melchior van Diepenbrockquot; bevindt zich het volgende teedere wiegelied van Spanje's gev ierden dichter — Lope de Vega.
Het luidt:
19*
Toen de Maagd, de hooggebenedijde. Den verheven groet en de belofte Die de hemelbode haar gebracht had;
Dat zij, door des Hoogsten kracht beschaduwd, Godes Zoon zou baren — nu vervuld zag En Hera weenend in de krib zag liggen, 'Den beloofden Zoon, die met des menschen Lichaam 's menschen leed had aangenomen, Sprak zij , feeder klagend, aldus tot Hem: „Waarom weent Gij, zoete Kind, o voelt Gij Reeds zoo snel de nooden mijner armoed? Ik bezit geene andere paleizen,
Waardig U te ontvangen, dan mijne armen, Mijnen schoot en mijne borsten, die U Dragen, U beschermen, U verkwikken!
Meer vermag ik niet, Gij weet het zelve. Hartjelief! Uw lieem'len zouden mij ook Wel benijden, wat 'k meer zou vermogen!quot; Aldus spreekt zij, en de Kleine roert zelfs Niet de tong, om antwoord haar te staam'len Alhoewel Hij 's Vaders ongemeten Wijsheid en des Eeuw'gen eeuwig Woord is. Maar ook zonder toon en zonder teeken Drukt Hij binnen in de ziel der Moeder Troost en antwoord, en drukt in de sluim'ring In hare armen Zijner oogen sterren,
Wijl zij met dit zoete lied, dit teedre ,
Doet verstommen al de hemelkoren.
„Gij die daar wandelt.
Onder de palmen,
o Heilige eng'len!
Ziet eens, hoe lietlijk Sluimert mijn Kind;
Houdt du» de twijgen,
lireidelt den wind !
Bethlchems palmen,
Welke met bruisen Toornige winden Dwarlend doorsuiz'len
293
Zwijgt toch, zwijgt, want hier Sluimert mijn Kind;
Blijf van de twijgen,
Toornige wind!
Moede van 't weenen Hier op deze aarde,
Sluimert de Kleine,
Laat in de sluim'ring Kuste Hem vinden.
Zwijg dus, o zwijg dus, Suizende wind 1 Twijgen, weest stil, hier Sluimert mijn Kind!
Grimmige koude Dreigt Hem te wekken; Ach , mij ontbreken Schuttende dekens.
Heilige Serafs,
Rondvliegende eng'len ,
Komt om te warmen,
Komt om te wiegen 't Goddelijk Kind!
Houdt dus de twijgen ;
Breidelt den wind!quot; —
2. Liefelijk is ook een oud Latijnsch lied, dat getiteld is: ,/Hoe Onze Lieve Vrouw voor het Christuskindje in de wieg zongquot; en begint „Dormi, lili, dorrai lquot; — Hier volgt eene vertaling naar A. L. Follen.
Slaap, mijn Kindje, Moeder zingt, Eéngeboren Zoon, voor U Slaap, o Zoon en Vader, klinkt Mijn gezang, lief Kindje, nu. Duizend lied'ren tot uwe eer Stemmen wij dan aan, o Heer!
Slaap in 't bedje, dat ik strooi. Slaap, aanminnig Kindje, licht, Slaap gerust in 't zachte Uoo ,
294.
Zieltje, doe uwe oogjes dkhl; Duizend lied'ren tot Uwe eer Stemmen wij dan aan, o Heer!
Slaap, mijn sieraad en mijn kroon Slaap, melkwitte Hemelwijn! Honigzeem reikt aan den Zoon En haar Heer de moeder zijn: Duizend lied'ren tot Uwe eer Stemmen wij dan aan, o Heer!
Kindje zoet als druivenbloed , Leven van mijn leven, slaap, Gij, als honigzeem zoo zoet,
Kiem des kuischen lichaams, slaap Duizend lied'ren tot Uwe eer Stemmen wij dan aan, o Heer!
Uw zij , wat het mijne ooit is; Slaap, Gij kleine, zoete Kind! Oogcntroost zijt Gij gewis Van Uw Moeder, die U mint: Duizend liederen tot Uwe eer. ' Stemmen wij dan aan, o Heer!
Kindje, dat ik heb gebaard. Jubel, troon mijns harten, slaap! Hemelklank, mijn oor zoo waard Zoet en blij Gesuizel, slaap; Duizend lied'ren tot Uwe eer Zingen wij U dan, o Heer!
Kindje, slaap, in zachten toon Zingt de Moeder zacht gezang. Zingt den zoeten Vader-Zoon, Brengt Hem zoeten liederklank! Duizend liedron tot Uwe eer, Stemmen wij dan aan, o Heer!
Rozen wil ik winden en Ook viooltjes in het hooi. Hyacinten, lelien
295
Vlechten, Uwer krib ton tooi;
Duizend lied'ren tot. Uwe eer Stemmen wij dan aan, o Heer!
En wilt Gij muziek, breng- dan Herders van 't omringend oord;
Heter niemand zingen kan,
Kuischer zang wordt niet gehoord:
Duizend lied'ren tot Uwe eer Stemmen wij dan aan, o Heer!
o. In zijne ^Reisbeschrijving van Italiëquot; verhaalt Fried-lander: vZes blinde mannen en vrouwen zitten vóór de kerk Ara coeli te Rome in een kring, en zingen, onder accompagnement van mandolines, triangels en fluiten, om Kerstmis wiege- en herdersliederen in eenvoudig zachte melodieën.quot;
Een dier hartelijke liedjes, dat geen toehoorder zonder aandoening laat, is van den volgenden inhoud:
„Slaap aan mijne borst gerust.
Bloem van Nazareth, mijn lust!
Wieg zij U mijn hart vol min,
Eia Popeia, slaap in!quot; •—
(Uit; Kalender voor tijd en eeuwigheid, van Dr. Alban Stolz.)
Ik weet niet, waarom mij de heiligen Driekoning en-dag telkens zoo bijzonder behaagt. Het is, alsof dit een dag v/are, welke onder de andere dagen in het jaar, gelijk de morgenster onder den hoop der andere sterren, vuriger en bevalliger schittert. En wanneer iemand vroom is en nadenkt, dan vallen hem op den heiligen Drie-koningen-dag ook bijzonder liefelijke gedachten in; als het ware als hield men op dezen dag een groot ■gastmaal voor de heilige drie koningen in den hemel, en als vielen er broodkruimeltjes naar beneden en als vielen
296
die in het hoofd en in het hart van vrome Christenen, en als zagen zij er daar uit als schoone gedachten en neigingen.
Wij willen zien, of wij er niet een opvangen:
Stelt ii in gedachten de heilige drie koningen recht levendig voor, zooals gij ze gewoonlijk afgebeeld ziet. Hunne geschiedenis behoef ik u niet te verhalen, want het is eene zeer oude geschiedenis; en gij weet ook, wat zij aan het Kind Jezus ten geschenke gebracht hebben. Maar als wij die geschenken goed nazien, vinden wij er misschien nog iets bijzonders aan, wat niet juist ieder kent.
Eerst willen wij het kistje openen, dat de eerste koning met den baard in de hand heeft. Er is goni in. Hebt gij ook goud? misschien zoo'n ouden dubloen ineen papiertje gewikkeld ? Of hebt gij een zilverstuk, een kroon-daalder of een paar guldenstukken? En als gij nu geen der genoemde stukken geld hebt, zoo zullen er wel weer tijden komen, waarop gij ze krijgt, bijv. wanneer het betaaldag is, of wanneer deze of gene klant geld krijgt en zijne schuld afbetaalt. — Wat is het nu, lezer, indien gij in den tijd der heilige drie koningen geleefd hadt, en gij hadt geweten, wat het Kind van Maria in het stadje Bethlehem, het Kind der arme Maagd, wat het voor een Kind was — wat is het, haddet gij uw hart gesloten voor het arme koninklijke, goddelijke Kind? Zoudt gij Hem ook niet gaarne uw dubloen of uw kroondaalder of andere geldswaarde geofferd hebben, en zoudt gij niet zelfs blijdschap en eer daarin hebben gevonden ? Ja, al zijt gij ook anders taai, en al neemt gij liever, dan dat gij geeft, gelijk het velen menschen op het land eigen is, zoo hadt gij misschien toch in den zak getast, en hadt het voornaamste geldstuk gegeven. Gij hadt gedacht; het is het verstandigst, als ik aan het Kind een goed geschenk doe; Hij zal zeer zeker eenmaal duizendvoudig vergelden, wat ik Hem nu in Zijne armoede geef, als Hij eenmaal
,297
groot is en een Heer en Koning! — Zoo zoudt gij gedacht hebben. — En menige lezer of lezeres denkt: ja, da»r zou ik veel om geven, als ik het arme kind Jezus zelf gezien had, en ik had Hem iets mogen schenken; ik zou er gaarne niets voor gehad hebben, als Hij iets van mij aangenomen had; dat zou mij mijn leven lang de grootste blijdschap veroorzaken! — Nu wacht eens, is het waar, doet het u zoo'n groot genoegen, en wenschtet gij zoo zeer, iets aan het kind Jezus te schenken? Is dat zeker waar? Als het zoo is, weet ik iets voor u. Denk maar, ik weet eene plaats, waar men het kind Jezus nog aantreffen kan, en waar Hij nog arm is, en waar Hij om hunnentwil nog Zijne handjes uitsteekt, of Hem niet iemand iets schenken wil. Ik zal u nu zeggen, waar dat is; het is niet ver, het is in uw eigen dorp. Zie, de Heer heeft gezegd: ^Wat gij den geringste Mijner broederen doet, dat doet gij Mij, en wie een kind in Mijn naam opneemt, die neemt mij op!quot; Als gij dus aan een armen zieke een kwartje schenkt, dan is dat, als hadt gij het Jezus in Zijne armoede geschonken. Eu zijt gij schoenmaker, en gij maakt voor een arm kind, dat bij de koude nog blootsvoets loopt, een paar schoentjes voor niet, dan is dat even zoo veel, als hadt gij aan het blootsvoets gaande kind Jezus een paar schoenen geschonken. En het is ook in alle andere zaken eveneens zoo, wat men om Jezus' wil aan de armen geeft en doet. En het is niet eens waar, dat het juist zoo is, als ware het aan Jezus gedaan: het is nog beter. Want het heeft nog zeer bijzonder daarom een goeden geur, wijl men Jezus zoo op het woord geloofd heeft, en op Zijne aanwijzing, die Hij vóór achttien honderd jaren in het beloofde land gegeven heeft, heden nog aan een arme een stuk geld schenkt. — Vergeet niet , dat gij den heiligen Driekoningen-dag u wat laat kosten, en dat gij doet, gelijk zij gedaan hebben, en aan het arme kind Jezus goud of zilver of andere geldswaarde offert! —
29S
Wat heeft dan de andere heilige Driekoning in dat ding, dat zoo rookt? Het moet wierook beteekenen; gij zoudt het van verre reeds ruiken, als de beeldenmaker ook den geur afbeelden kon. — Maar wierook offert men slechts aan God, voornamelijk aangestoken wierook. De heilige drie koningen moeten dus bemerkt en geloofd hebben, dat er in het Kind iets goddelijks was; dat hebben zij ook reeds aan de ster kunnen zien. Want om een gewoon menschenkind wordt er geene bijzondere ster aan den hemel ontstoken. En toch, toen zij in het stadje komen en het huisje zien, en in de kamer gaan en de Moeder en het Kind ontmoeten, ziet er ook daar alles zeer armoedig uit; en men moet zich schier verwonderen, dat die mannen niet twijfelachtig geworden zijn in hun hoofd, en niet tot elkander gezegd hebben: vWij moeten gedwaald hebben, dat zal het rechte Kind en het rechte huis niet zijn!quot; — Zij hebben zich niet laten afschrikken door het uitwendige en hebben trouw en vroom het Kind aangebeden en Hem als aan God wierook geofferd. En dat is juist bijzonder schoon in die edele mannen geweest, dat hun geloof niet zwakkelijk zich eerst aan het buitenwerk heeft moeten verheffen en houden, maar vrij en sterk verder zag, dan de oogen des lichaams zagen. Zij zagen in het arme Kind den Koning en eeuwigen God. — Zie nu. Christen! die edele geloofsdaad kunt ook gij dagelijks beoefenen. Verscheen Christus den drie wijzen als een gering Kind, zoo verschijnt Hij u als eene geringe hostie in de heilige Mis of Monstrans. Geloof en aanschouw en aanbid ook gij daar, gelijk het de drie wijzen gedaan hebben, zoo trouw en vroom en innig. Gewis, de Heer zal u dat reeds beloonen, en gij zult Hem dan ook mogen aanschouwen in Zijne heerlijkheid, gelijk Hem thans gene aanschouwen in den hemel eeuwiglijk.
De derde hefeft ook zulk een vat als de tweede, maaier is wat anders in: liet is mirre geweest, zegt de Schrift;
399
dat is zulk eene kostbare specerij, als zij in de heete landen groeit; men heeft het noodig, om voorname dooden te balsemen. Maar ik zon wel willen wedden, dat de derde zelf niet recht geweten heeft, waarom hij juist mirre geofferd heeft. Doch God heeft het geweten en het hein ingegeven. Het was eene fraaie ceremonie, die de wijze, gelijk menig ambtsdienaar, verricht heeft, zonder te weten, wat het beteekent. Naderhand weten wij Christenen het. Het moet boteekenen, dat het arme Kind aan een bitteren dood gewijd is. Ach, liet was eene zwaarmoedige plechtigheid, en de engelen, die het geweten en gezien hebben, zouden van weemoed er bij geweend hebben, indien engelen weenen konden! Het was, alsof men aan een kind een doodskransje schonk. —
Maar mijn papier raakt op; niE^ak u nu zelf nog volkomen uwe gedachten op, en geef acht, of u niet ook nog eenige gedachtenkruimeltjes invallen; werp ze niet weg; zij komen misschien van boven; en doe er naar — maar vergeet ook het offer niet aan goud of zilver voor het arme kind Jezus Christus! —
Het Jordaansfeest te St. Petersburg. 1)
Het Jordaansfeest, welks kerkelijke viering men reeds in de tiende eeuw vindt, wordt den 6 (18) Januari gevierd. In dien tijd heerscht de Russische winter in zijne gansche hevigheid en het ijs op de Newa is dan zoo sterk, dat het zonder gevaar den toeloop der tallooze volksmenigte opnemen kan.
Op de Newa, tegenover het winterpaleis, ruim twintig voet van den oever verwijderd, wordt voor dit feest eene open zuilen-rotonde gebouwd. Het dak van dien tempel is gewoonlijk met het beeld van Joannes den Dooper of ook met een eenvoudig kruis versierd. Het binnenste is
1) Bij uitzondering werd dit t'eestbeeld uit de Grieksche Kerk hier ingevoegd.
:U)0
met vier schilderijen getooid, van welke liet naar den kant van liet paleis gekeerde beeld den doopjies goddelijk en Verlossers in den -fordaan voorstelt. Een op vast paalwerk rustende dam maakt den toegang tot dien bouw uit, in welks midden eene groote opening in het ijs gemaakt is. Om ongelukken bij den aandrang des volks te voorkomen, wordt in deze opening eene zeer groote, met ijzer beslagen en met touwen en kettingen vastgemaakte kist zoodanig neergelaten, dat zij aan de blikken der toeschouwers onttrokken wordt. In de kist zijn overal gaten geboord, opdat het water er doorheen dringen en de wijding uit de kist zich aan den geheelen stroom kunne mededeelen; boven deze opening zweeft aan de zoldering eene witte duif als zinnebeeld van den Heiligen Geest.
Ondanks het gure jaargetijde, ondanks de ijskoude lucht, die over de oppervlakte der Newa trekt en dikwijls in weinig oogenblikken de onbedekte deelen des gelaats tot gevoelloosheid doet verstijven, verzamelt zich de volksmenigte reeds in den vroegen morgen en wacht stil en geduldig op het begin van het feest. Later trekken de krijgsscharen met hare vanen op en stellen zich op de ijsvlakte in rang en gelid. Is de koude niet te groot, dan bestaat die schaar uit een leger van 50,000 man.
Van eene der hoofdpoorten van het paleis tot aan den tempel op de Newa is eene roode scharlakendeken uitgespreid. Tegen den middag, onder het gelui aller klokken van nabij en van verre , verschijnt de trein uit de ruimten van het kasteel. Voorop de kerkbanier, de heiligenbeelden en de tempelzangers, dan de metropoliet gevolgd van alle hooge geestelijken, dikwijls ten getale van omstreeks driehonderd, daarop de keizer, de grootvorsten, de generaal-adjudanten, hoofdbeambten, kamerheeren, pages enz. Langzaam in plechtigen trein, zonder op het stormachtige weder te letten, stappen zij over de scharlaken deken naar den tempel.
Zoodra de keizer daar aankomt, begint de metropoliet
301
de gebeden, wier slotwoorden de kerkzangers met hun gezang accompagneeren. Die plechtighetd duurt bijna een half uur, dan doopt de aartspriester een zilveren kruis in de opening van het ijs en overhandigt den keizer nu een met dit gewijde water gevulden kelk, waarop hij ook de omstanders met liet gewijde water besprengt, dat echter dadelijk op kleed en gelaat tot ijskegels verstijft. Eene raket stijgt naar den met witte sneeuwwolken bedekten hemel op; dadelijk donderen van de vesting St. Petrus en Paulus en van de wallen der admiraliteit de kanonnen ; het eene regiment na liet andere stelt zich in beweging, trekt in plechtigen paradepas naar den tempel en de metropoliet begint de wijding der vanen. — Wel is het een zonderling gezicht, dat onwillekeurig het hart verheft! — Het weeke, harmonische gezang der kerkzangers, slechts nu en dan verdoofd door den rollenden donder van het gesehut; de biddende priesters in hunne rijkste kerkgewaden; de krijgslieden in hun trotschen hel-dentooi, die zich vernederen voor het Allerheiligste; een leger van 50,000 man, dat zijne vanen gewijd uit de hand des hoogepriesters ontvangt; eene volksmenigte van wellicht meer dan 100,000 menschen, die ernstig, rustig en in ongeveinsde godsvrucht de plechtigheid bijwoont. Daarbij de prachtgebouwen aan beide zijden der Newa, van welke elk venster van toeschouwers overvuld is. Op een door groote glasruiten beschut balkon bevinden zich de keizerin en de grootvorstinnen. In de andere zalen, die op de rivier uitzien, zijn het diplomatische korps, de gemalinnen der ministers en der andere waardigheidsbe-kleeders des rijks verzameld.
Nadat de vanenwijding is afgelcopen, het hof en zelfs de bejaarde geestelijken zich verwijderd hebben, dringt zich het volk nader; bijna allen hebben flesschen en vaten bij zich, die zij met het gewijde water vullen; kinderen, op dien tijd geboren, worden aangedragen, om gedoopt te worden. De doop, hoe vlug hij ook geschiedt.
:i02
heeft in dit jaargetijde, in de ruwe lucht iets hartbeldem-niends. De priester neemt den doopeling zoo, dat hij met de vlakke hand diens mond, neus en ook de ooren voor het indringen van het water beschut, dompelt het kind driemaal, in den naam des Vaders', des Zoons en des Heiligen Geestes, in het water en geeft het dan aan de oppaster of petemoei over, die het dadelijk in warme dekens hult, waar zich het terugkeerende leven van het verstijfde kind spoedig door schreien openbaart. Zulk een doop wordt voor uiterst heilbrengend gehouden; maar het geval is reeds voorgekomen, dat het kind aan de van de koude aangetaste hand des priesters ontglipte en in het water viel. Om zulk een ongeluk verder te verhoeden, is die openlijke doop in dit jaargetijde nu verboden, en de kinderen, in den nacht van dit feest geboren, worden wel met dit gewijde water, maar in de huizen hunner ouders of bloedverwanten gedoopt.
Is de koude al te groot, dan blijft ook liet oprukken der militairen achterwege, want het is natuurlijk, dat de krijgslieden in hunne lichte uniformen, met de hand tegen het koude geweer gedrukt, in rij en gelid geplaatst, geen meester over eenige beweging zijnde, wel het eerst moeten lijden. De vanen der regimenten worden dan door onderofficieren in processie naar den tempel gedragen en daar, gelijk reeds opgemerkt is, door den metropoliet gewijd.
Dit feest behoort niet alleen aan de keizerstad, maar het is een echt Russisch geloofsfeest. Op den Dnieper, den Don, den Ural, de Wolga en zelfs op de rivieren van Siberië, overal waar belijders der Grieksche Kerk gevestigd zijn, wordt het feest des Jordaans op den heiligen Driekoningen-dag op gelijke wijze, hoewel zeker met minder glans en pracht, gevierd. —
In den nacht, dis ons aanbracht den eeuwiger dag,
Toon de wereld met licht,'én'iriet glans'werd vervuld,
De Verlosser, armoedig in doeken gehuld,
In de nedrige kribbe te Bethlehem lag:
Toen verscheen, als geroepen door 't Gloria-lied
Van do koren der eng'len, uit woud en uit veld.
Uer herderen schaar naar de kribbe gesneld ,
En reeds zagen zij 't licht en den glans in 't verschiet;
I£n geloovig aanschouwden zij, baden zij aan.
Toen do zon nu verspreidde haar licht over de aard.
Boden gene der Maagd, die den Heer had gebaard,
Hunne land'lijke gaven tot huldeblijk aan, Als verkwikkende vruchten en druiven en meer.
Maar één herdersknaap was er, zeer arm en verweesd. Die niets had om te geven; toch kwam hij bedeesd Met een hart vol van liefde en geloof aan den Heer; En die liefde betoont hij, zijn lof en zijn dank,
Aan de maagd'lijke Moeder, het goddelijk Kind En den pleegvader, wien hij ook trouw is gezind:
Zijn schalmei bespeelt hij met godvruehtigen klank.
En zoo komt hij nu lederen morgen daar weer En bespeelt voor het Kind zijne land'lijke fluit En voor de ouders van 't Kind, en dat lieflijk geluid Bevalt èn aan het Kind èn aan de ouders steeds meer: Zoodat hij door zijn zedig, bescheiden gedrag-Meer bij allen gezien is met lederen dag.
Doch toen hij op een morgen weer nadert de stad En de hut, waar de Heiland Ziju woning in had,
Ziet hij paarden en knechten in menigte staan,
Met de prachtigste tuigen en kleederen min,
Gelijk ze anders in 't Oosten slechts werden gezien. Die, in koninklijk-purperen mantels gehuld,
Hunne gaven geknield aan dat Kindeken biên:
Er wordt goud, er wordt wierook en mirre gebracht.
Eu nauw merkt nog de knaap al die praal en die pracht, Of hij blijft reeds van verre bescheidenlijk staan. De schalmei in de hand, en verwonderd hij staart Naar de vreemden, die hij zoo op eens heeft ontwaard , Te beschroomd, om de glansrijke hut in te gaan.
304
Maar de heilige Moeder des Heeren bemerkt Ook van verre den knaap, die bedremmeld daar staat;
En zij geeft hem een wenk met zoo vriend'lijk gelaat, Dat alleen reeds die wenk zijn vertrouwen versterkt;
En zij vraagt hein te nadren de menigte door, Die gehoorzaam op zij gaat, en zegt hem toen: /.Hoor, Aan het goud, dat de godsvrucht der koningen biedt, Schenkt de liefde slechts waarde, en die liefde hebt gij; • Speel dus heden als vroeger nw wijzen, speel vrij,
Want wij allen, wij hooren met vreugd naar uw lied!quot;
En de herdersknaap zet zijn schalmei aan den mond,
En zijn liederen klinken weer vrij in het rond.
Men bemerkt bij de vreemden geen spot en geen hoon Om de vrome, godvruchtige wijs van den knaap;
Maar het goddelijk Kind, dat ontwaakt uit den slaap Bij zijn spel, schenkt hem vriend'lijke lachjes ten loon.
Naar Eduakd von Schenk.
De echte Evangeliën spreken slechts met weinig woorden over de vlucht der heilige familie naar Egypte. Mattli. 2 : 13. Daarentegen hebben de zoogenaamde apokryplii-sclie Evangeliën, de onechte, ze veel verder uitgesponnen en ze met zeldzame volksverhalen en legenden omweven.
Zoo ontmoet de op haar ezel vluchtende heilige familie draken, die het goddelijke Kind aanbidden. Een ander maal gaan leeuwen en tijgers voor hen uit en wijzen hun den weg. De vogeltjes des hemels zweven neer, vliegen in scharen om den kleinen Heiland, en zingen hun begeleidend : ,/Wees gegroet, onze Koning!quot; 1) Ook bloeien er bloemen onder hunne schreden op. En waar Maria tranen stortte, daar groeiden de liel'elijke Maria-bloempjes.quot;
Niet ver van het graf van Rachel ziet men nog den vijgehöom, onder wiens schaduw, de heilige familie zat, eer zij vluchtte. Toen nu het goddelijke Kind spelende naar de vijgen reikte, zie, daar boog zich de boom neer en bood zijne vruchten tot plukken aan. —
Verder op, halfweg naar Jeruzalem, is het zoogenaamde
1) \n Av af beeldingen lt;lcr vlucht naar Egypte is veel diep poiitisch. — Op een beeld van Annibal Caraeei te Home vliegen duiven voor den kleinen trein uit on wijzen den weg. — Op een beeld te Uo-logna vaart de heilige lamilie op een schip, welks zeilen en roer door engelen bestuurd werden. — Op een beeld van Turchi in St. Ko-mualdo te Rome rijdt de Maagd op een paard, dat een engel aan den teugel leidt. — Op een beroemd naclitstiik van Elzheimer te Munchen leidt de heilige Jozef met een brandenden dennetak den ezel met de Moeder en het Kind door een met waterplanten versierd water; de naclit is tevens helder van sterren verlicht. — Op een nachtbeeld van Dieterici te Brussel vliegt een ongel met de fakkel voor de reizigers uit. —
HrxoAKi. KcvsfVlokje. II, 20
306
^Erwteuveldquot;. De Moeder Gods had honger, en sprak in het voorbijgaan een landman, die juist den akker bestelde, om eene handvol peulvruchten aan. Maar op de vraag wat hij zaaide? gaf de boer spottend tenantwoord: ,/Steenen!quot; Toen werden op hetzelfde oogenblik de erwten hem onder de hand tot steenen en sedert brengt die akker, gelijk men heden nog ziet, niets meer voort dan erwtensteenen. —
De heilige familie bereikte na lang reizen de stad Atexandrië, waarin de grootste afgodstempel van Egypte zich verhief. Bij hun binnentreden in de stad ontstond er eensklaps eene zware aardbeving. Alle priesters en voornamen verzamelden zicli haastig in den tempel en kregen van het orakel ten antwoord: „Een vreemde God is aangekomen, wien alleen aanbidding toekomt; want Hij is de ware Zoon van God; en daarom siddert en beeft het gansche land!quot; Daarop stortte het afgodsbeeld neer, en om zijn puin heen treurden alle inwoners der stad en weeklaagden om hunne verpletterde godheid. —
Naar een ander volksverhaal kwam de heilige familie in de stad Sotine. Daar was een tempel, het ^Capitoolquot; genaamd, in welken 365 afgodsbeelden stonden, en aan één van welke dagelijks geofferd werd. Jezus, Maria en Jozef naderen, en de poorten openen zich van zelf; maar toen zij een voet in den tempel zetten, storten alle afgoden van hunne altaren en vallen in puin. Daar verschijnt de Heidensche hoogepriester Aphrodisios met zijne overige afgodspriesters, zij werpen zich vóór Jezus neer en bewijzen Hem goddelijke vereering. En gelijk er bij den uittocht van Israël uit Egypte geen huis was, waarin niet een doode lag, zoo was er bij den uittocht van Jezus Christus in het gansche land geen tempel, waarin niet een afgodsbeeld op den grond viel. J) Sommigen, door
1) Eene vervulling der voorspelling van den profeet Isaius; „Zie, de Heer zet zich op eene lichte wolk en komt naur Egypte; daar
307
den boozen vijand aangespoord, kreten daarom de nieuwe aankomelingen dadelijk als toovenaars uit. — Aplirodisios moet zich later bekeerd hebben en nog bisschop van Bourges in Frankrijk geworden zijn. —
Bij haar verderreizen kwam de heilige familie dicht bij eene rooverbende. De meeste movers sliepen en slechts twee waren er wakker, Titus en Dumachus, die reeds vele misdaden gepleegd hadden. Titus, van medelijden voor het goddelijke Kind getroffen, sprak tot den andere; '/Ik bid u, laat deze drie onaangetast voorbijtrekken, opdat onze metgezellen het niet merken!quot; En daar Dumachus weigert, weerhoudt hij hein door een geschenk van dertig drachmen en het aanbod van zijn gordel, zich aan hen te vergrijpen. Toen Maria dit hoorde, sprak zij tot Titus: /De lieve God zal u nog uwe zonden vergeven en u aan Zijne rechterhand opnemen!quot; En op hetzelfde oogenblik opende ook het goddelijke Kind Zijn mond en sprak duidelijk: ,/Eenmaal, Moeder, zullen de Joden te Jeruzalem mij kruisigen, en deze beide moordenaars met mij. Titus aan mijne rechter en Dumachus aan mijne linker hand, en op dien dag zal Titus vóór mij in het paradijs ingaan!quot; Doch de Moeder zeide weemoedig: ,/God behoede, mijn Zoon, dat U zulks geschiede!quot; De roover Titus vergezelde hen nog een eind weegs en riep toen als biddend het Kindje ten afscheid na: //Gedenk mijner, als Gij in Uw rijk komen zult!quot; — Tus-schen Romba en Jeruzalem staat aan den ingang dei-vlakte een vlek, thans Latronu of Laron genaamd, en wordt als de geboorteplaats van dien rouwmoedigen misdadiger aangeduid. Ook verheft zich nog onder de ruïnen der oude stad Eminaus de //Toren des goeden Moordenaarsquot;.
Zoo bereikten zij nu de afgodsstad Hennopolis in The-baïs. Voor de stadspoort stond een overgroote boom.
beven de afgoden van Egypte voor Zijn gelaat, en het hart der Egyptenarer. versaagt in hunne borst..quot; Isai. l!l : 1.
iü*
;3U8
Bij het naderen der heilige familie verhief zich deze boom van den wortel uit en boog zich met zijne kruin tot op den grond; maar groeide toen in nieuwe kracht en gezondheid weer op, gelijk aldaar nog te zien is. 1)
De eerwaardige vluchtelingen kwamen nu bij de beroemde stad Heliopolis (Zonnestad) in Egypte, de geboorteplaats van den profeet Mozes, waar het volk der Joden eene kolonie had.
Doch de heilige familie nam haar verblijf niet in de Zonnestad, maar begaf zich naar het naburige dorp Matarca.
Daar ontspringt de eenige bron in den ganschen omtrek , wier water drinkbaar is , en zij ontspringt daar reeds sedert meer dan achttien honderd jaren, en het is die bron, uit welke de heilige familie haar dorst gelescht heeft.
Aangaande het onstaan van die bron zegt liet volksverhaal :
Toen Onze Lieve Vrouw, de heilige Moeder Gods, de woestijn doorgetrokken en aan de gemelde plaats gekomen was, legde zij het kind Jezus op den grond, en zocht in het veld rond naar eene bron, om den dorst van haar Kind te lesschen; doch zij kon geen water vinden. Diep bedroefd keerde zij terug naar haar lief Kindje, dat op het zand lag en — in hare afwezigheid met zijne kleine hielen eene zeer rijke bron van goed en zoet water ge-
1) Er bestaat werkelijk in Arable een boom van het geslacht der mimozen, die zijne twijgen laat zakken, als menschen hem naderen.— üe Protestant Nichuhr, die gewis niet van llchtgeloovigheid verdacht wordt, vond dien boom in Yemen, en de Arabieren, die hem „yees-lelijke boomquot; noemen, vereeren hem zoo zeer, dat het niet veroorloofd is , er een blad af te plukken. — Als nu deze mimoze, als een natuurlijk verschijnsel, hare twijgen bij de nadering van een mensch laat zakken; hoe veel meer reden had zij er dan toe, toen het goddelijke Kind, de Oodmensch Jezus Christus, met Zijne gebenedijde Moeder nabij haar kwam. —
•300
graven had. Maria zonk op de knieën en dankte God ten hartelijkste voor deze wondergave en verkwikte haar Kind, dat zoet lachte.
In de allereerste tijden des Christendoms bouwden de geloovigen op die plaats een kerkje, later de Mohammedanen eene moskee. Vele lijdenden kwamen hierheen naaide Mana-öron, om aldaar genezing voor hunne smarten te vinden. —
De bron is er nog en de bedevaarten duren nog voort, maar van het kerkje en de moskee bemerkt men geen spoor meer. —
Maria legde nu, nadat haar Kind, de heilige Jozef en zij zelve uit de lavende wonderbron gedronken hadden, het Kindje ter rust, waschte toen eenige doekjes vau Hem in het frissche water, en spreidde ze op den grond uit om te drogen. En ziedaar! uit het zweet, dat met de waterdroppels van de doekjes afdroop, groeiden kleine struiken op, wier sappen den heerlijksten balsem bevatten. — Hij draagt den zoeten naam van ,/Maria-balsem.quot; 1)
Aangaande dezen balsem leest men in den t,mythmhen Christusquot; van Dr. J. B. Sepp ; „Weer wascht Maria de doeken van haar Kind, en laat ze op een steen drogen. En uit het zweet er van groeit in die streek een zoo kostelijke balsem, verreweg de beste in de gansche wereld. Een droppeltje daarvan op de hand gegoten, zijpelt aan de andere zijde door en verkwikt het geheele lichaam.
2) Naar Koenraad van Megenberg groeit do Maria-balsera aan eene bron in liet veld Enyadi, waarin de heilige Maagd liet Christuskind waschte, en wier water daarvan zulk een lielelijken geur aangenomen heeft, dat deze zich aan de omstaande booraen mededeeldt. — Zeer schoon zegt hij ook van den balsemboom, in zoo verre uitzijn uitvloeiend sap de genezende stof vloeit; „Hij laat zich verwonden, om de wonden van anderen te genezen.quot; —
310
Een lijk, er mede ingewreven, vergaat nooit. Hij is tevens van die soort en gesteldheid, dat hij den ouderdom versterkt en alle ziekten geneest, zoodat van den beroemden Saladijn en zijne opvolgers af de sultans des lands daarvan eene rijke, onmetelijke winst trekken. Dit is de beroemde balsemtuin in Egypte, een steenworp breed en een weinig meer in de lengte. Hij wordt uit de Maria-bron begoten en bewaterd; want een tuinman is voor elk bijzonder plantje tot oppasser gesteld, die enkel een Christen zijn kan. Driemaal 's jaars wordt deze balsem ingezameld; hij druipt door eene snede in de bast uit de twijgjes. De balsem van de eerste snede, die in December geschiedt, is de beste, maar op doodstraf voor den Turkschen keizer alleen bestemd.quot;
Bij de ruïnen van Heliopolis, omstreeks twee uren van Cairo, ligt midden in eene vlakte tusschen gerstvelden een tuin, welks ingang met eene onopgesierde rieten deur afgesloten is.
Eene rijke vlakte van bloeiende rozen, anjelieren, jasmijn en andere soorten omringt daar een onden vijgehoom, wiens stam uit drie machtige, saamgegroeide takken van meer dan zeven voet breedte bestaat en wiens loof den pelgrims tot heerlijk sehaduwdak dient. In zijne takken en twijgen zijn van boven tot beneden namen en getallen in de meest verschillende schriftteekens ingesneden.
Dat is de zoogenaamde i/ana-ioowz, onder welken, naar het volksverhaal zegt, de heilige familie Jezus, Maria en Jozef bij hun verblijf in Egypte gerust en waar Maria op haar schoot het Christuskindje gewiegd zou hebben. 1)
1) Naar het getuigenis van oude Arabische schrijvers vertoonde men ook nog lang den Lebath-öoom, onder welken Maria haren zuigeling het voedsel reikte. Die plant schonk verkoeling, had eene soort, van amandelen tot vrucht en gold als „zinnebeeld van troostquot;, maar is thans daar te lande uitgestorven. —
311
De rotsgrot der heilige familie.
Jozef en Maria trokken met het kind Jezus nu verder naar Oud-Caïro, waar, naar Mohammedaanscli verhaal, nog de koornschuren staan, die Jozef, de Israëliet, vroeger voor de Egyptenaren gebouwd had. Doch om hunne armoede nam hen niemand in zijn huis op. Slechts eene grot bood zich hun als herberg aan. Zij richtten ze tot hunne woning in en de harde grond werd hunne legerstede. Doch wijl daar te lande alle huizen van hout en met riet gedekt zijn, kreeg de heilige Jozef veel werk in de stad. En de heilige Maagd spon en naaide voor de Joodsche vrouwen en voor de menschen van Egypte.
En hier bleven zij tot aan hun terugkeer naar Judea.
In de jaarboeken der verbreiding van het geloof van de maand Januari 1850 geeft de heer Verolles, de apostolische Vicaris van Mandschurië, het volgende bericht van die rotsgrot, waarin de heilige familie gedurende haar verblijf in Egypte gewoond heeft. Hij schrijft =
Ik maak gebruik van den weinigen tijd, die mij overblijft, om naar het twee uren verwijderde oude Cairo, het vroegere Babylon, 1) te gaan, waar, volgens de bestendige overlevering, de Heiland als Kind met Maria en Jozef woonde, en wel in de Jodenwijk. De heilige Helena liet, boven de grot eene kerk bouwen, 'die nog voorhanden en versierd is met talrijke fresco-schilderijen, de twaalf apostelen, den heiligen Petrus met zijne sleutels, en de allerzaligste Maagd Maria met haar geestelijk Kind in den arm voorstellende. Alle zijn vrij goed geconserveerd. — Omstreeks in het midden der kerk bevindt zich de grot; men daalt er langs een trap van tien a twaalf treden in af; zij wordt sedert door eenige eenvoudige zuilen gesteund, die een schip en twee zijden vormen. Zij heeft eene lengte
1) In de oudheid waren er twee steden van dezen naam, eene aan de oevers van den Eufraat, en de andere aan de oevers van den Nijl, tegenover Memphis. —
.'i 1 :J
van 6,3 en eene breedte van 4,7 nieter. Men ontdekt geen spoor van een venster; het daglicht moest dus door de deur invallen, üe wanden bestaan uit eene soort van zwarte en leiachtige klei en vertoonen het voorkomen van ellende. Aan het boveneinde van het schip is eene negen tot twaalf decimeter lange en zes tot negen decimeter breeds verdieping, waarin het kind Jezus sliep. Vooraan was eene geringe plank aangebracht, waarop ik in het jaar 1845 het genoegen had, de heilige Mis te lezen. Rechts is een kleine regenbak, wiens opening met eene plank bedekt is. Links ziet men een negen tien decimeter hoogen bouw met ruwe steenen; bovenop bevindt zich eene 47 centimeter lange en 26 tot 31 centimeter breede insnijding, waarin de allerzaligste Maagd gedurende den dag soms haar goddelijk Kind in doeken neerlegde. Op al die plaatsen verheffen zich kruisen van wit marmer. Men kust ze godvruchtig, en met welke gevoelens van geloof en liefde werpt men zicli met het aangezicht ter aarde neer, om die aarde, welke in bet verloop van zes jaren de heilige voeten van onzen Heiland en van Zijne allerzaligste Moeder zoo dikwijls betreden hebben, met zijne tranen te besproeien en tallooze malen te kussen! — O! hoe licht wordt het zelfs tot naar Mandschurië ter missie te gaan, nadat men met zijne oogen gezien en met zijne handeti aangeraakt heeft de ellende van het goddelijk Kind, den Godmensch, die uit liefde tot ons zich zoodanig verbergt, vernietigt en lijdt. Hoe schoon zijn daarentegen onze hutten en sluiphoeken! En al offeren wij ook tot redding derzelfde zielen, die het kind Jezus zoo dikwijls beweend heeft, vaderland, gezondlieid en zelfs het leven op, kunnen deze onze grootste offers nog offers genoemd worden? Wat zijn zij anders, dan een droppel water, dien men in de zee giet!quot; —
8J.i
De afbeelding der rust in Egypte.
(Uit; Christelijke Symboliek, van Dr. Wolfgang Menzel.)
Kerkbeelden, die den naam voeren: „De rust in Egyptequot; vertoonen Maria, Jozef en het goddelijke Kind tijdens de vlucht naar Egypte op het oogenblik, dat zij uitrusten in een helder landschap, vol bloemen en vruchten, zeer dikwijls van engelen omringd. Die beelden houden dus het midden tusschen de vlucht- en de reisbeelden eenerzijds en de huiselijke familiebeelden anderzijds, terwijl zij van beide iets hebben. Doch hun eigenlijk doel is, het paradijs in het binnenste van het kind Jezus en de heilige Maagd ook uiterlijk aanschouwelijk te maken. Midden in de woestijn en in den angst der vlucht stroomt paradijsvreugde en paradijsschoonheid hier uit het binnenste en verbreidt zich over het landschap, de hemel kust de aarde en engelen dalen neer.
En omdat Maria den kop vertrapte dei' slang, die Eva verleidde, en door Jezus Christus het paradijs weer veroverd werd, dat Adam verloren heeft, nemen de schilders in de beelden ,/de rust in Egyptequot; zeer veel uit het eerste paradijs van Adam over. Vooral moet de paradijsachtige schoonheid van het landschap en de paradijsachtige onschuld der dieren aanduiden, dat het eenmaal door Adam verloren paradijs door Jezus Christus weer gewonnen is.
De appelboom, onder welken dikwijls de heilige familie rust, heeft eveneens betrekking op het paradijs. De palmboom beduidt de overwinning des Christendoms. De bron, die aan den boom of bij de voeten van het Christuskind ontspringt, beteekent de nieuwe genezing der van zonden zieke menschheid, de genade der verlossing.
Vreedzame legenden uit de kindsheid van Jezus.
Het geboortedag-geschenk.
Middernacht is het, en één jaar is er voorbij, sedert in de grot te Bethlehem het goddelijk Christuskind geboren
314
is. Maria zat, verzonken in aanbiddende beschouwing, bij het Kindje der genade en liefkoosde Het toen met de uitdrukkingen der meest moederlijke liefde. Uit Zijn hoogst teeder, rozig bloeiend gelaat schitterde haai- de open hemel tegen.
Treurige stilte heerschte rondom.
Op eens hoort zij buiten een zacht geruisch; voorzichtig klopt men aan de deur der hut j er wordt open gedaan, en binnen treedt een bevallige engel in een wit, van wierook geurend kleed, de gouden vleugels om de schouders slaande en bewegende, om liet hoofd versierd met een mirtekrans.
En zacht zich neigende, sprak hij in de eerbiedigste begroeting: ,/Schrik niet, Maria, genadevolle Moeder mijns Heeren ! Met dezen dag is het eerste jaar der zaligheid sedert de geboorte van den Godmensch Jezus Christus, den Verlosser der wereld, uw Kind, gesloten. Ik ben de engel van den heiligen Kerstnacht, die toenmaals op Rethlehems vlakte aan de vrome herders de blijde boodschap der geboorte van den Messias aankondigde. Onze Heer en God, de hemelsche Vader, heeft mij gelast, aan uw Kind, Zijn menschgeworden Zoon, een geboortedag-geschenk te brengen.
En hij haalde van zijne borst een kruisje. Maria, bang en verschrikt, wendde zich van het gezicht van dit marteltuig af; zij verbleekte voor dezen spiegel, in welken haar de latere bloedige passie van haar Kind nu reeds profetisch onthuld werd. Doch het kind Jezus stak lachend de beide handjes naar het geschenk Zijns hemelschen Vaders uit. Toen nam de Moeder het kruisje uit de hand des engels en legde hét, zich tranen van het oog drogende, dadelijk op de borst van het Kind, dat eenmaal, als Lam Gods, de zonden der wereld wegnemen zou.
In den schijn van het schoonste morgenrood, die heerlijkheid uitstroomde over het kind Jezus en Zijne Moeder, verdween de engel van den heiligen Kerstnacht. —
•'515
Hel kleed zonder naad.
Het kind Jezus groeide op en had een beschuttend kleed noodig. Doch Maria, Zijne gebenedijde Moeder, die alle van de heilige drie koningen ontvangen schatten aan de armen wegschonk, bezat daardoor geheel niets meer, dan enkel hare eigen armoede; want zelfs liet van hare spaarzame verdiensten overgegaarde placht, zij in den naam van het Christuskind aan behoeftigen uit te deelen. Waar nu zou zij de middelen vandaan krijgen , om vlas of wol tot het spinnen van een kleedje aan te schaften?
En terwijl zij eens rustte en weemoedig peinsde en nadacht, zie! daar vlogen van alle kanten medelijdende zwaluwen toe, die voortdurend uit hare snavels en klauwen witte wol op haar sciioot lieten vallen. En die wol was zorgvuldig van doornhagen opgezameld, aan welke voorbijtrekkende lammeren van hunne teedere vacht eenige vlokjes hadden achtergelaten.
Met den meest blijden dank in haar blik naar boven nam Maria de wol, terwijl de zwaluwen vroolijk kwee-lend om het kind Jezus vlogen, en toen zoo lang met buit beladen af- en toefladderden, totdat er wol genoeg was.
Maria bereidde vlijtig de wol en weefde een rokje voor het kind. Bij den arbeid besproeide zij met hare tranen eiken draad en weefde in elke kruisvlechting der draden een innig-hartelijk moedergebed. En wonderbaar schoon slaagde het werk in hare handen, en er ontstond een geheel uit, dat kleed zonder naad, dat aan het lichaam en met het lichaam van den goddelijken Heiland in de liefelijkste evenmaat opgegroeid is, en nooit scheurde noch vuil werd. Het is dat kleed zonder naad (de ongenaaide rok), waarom later onder het kruis op Golgotha door de soldaten geloot werd, en dat sedert eeuwen in den dom te. Trier, en wel in het Hoogaltaar aldaar, eene hoogst waardige bewaarplaats gevonden heeft. —
316
Hef kind Jezus en Zijn lamrnètie.
Aan het kind Jezus werd een lammetje geschonken; leliewit was zijne vacht en een rood lint versierde zijn hals. Maria, de zoo goede Moeder, bracht op een helderen dag het Kind en het lammetje naar buiten naar eene heldere weideplaats. Daar kwam het kind Jezus op het denkbeeld, op het lammetje te willen rijden. En zie! toen Hij zich daartoe gereed maakte, nijgde het lammetje van zelf, alsof het godvruchtige liefde en eerbied gevoelde, het hoofd zacht in de handjes van Jezus en boog als ter aanbidding zijne knieën.
En het Kind Jezus zat moedig op het lammetje, reed vroolijk heen en weer, en zwaaide als Koninkje Zijn kruisstafje met de rechterhand dikwijls hoog op. Alle vogeltjes vlogen toe en zweefden in de lucht nu boven Hem en dan naast Hem en zongen Hem de zoetste vreugdeliederen toe. En Maria's oog rustte met een zachten glimlach op het zoo bevallige tooneel.
Ret Christuskind slaapt op het kruis.
Toen het kind Jezus meer opgroeide, hielp hij ook recht vlijtig Zijn voedstervader, den heiligen Jozef, bij den arbeid in de werkplaats.
Doch waar Hij ging en stond, was Hij in gedachten bij het eenmaal van den engel des Kerstnachts ontvangen geboortedag-geschenk, Zijn kruisje. In het kruis slechts leefde Hij en bewoog Hij zich. Het kruis stond in Zijne ziel al opgericht. De zin voor het kruis schemerde door al Zijne daden. Als Hij zich dan in vrije uren met spelen bezig hield, dan nam Hij de spaandertjes op en legde ze netjes in de gedaante van een kruis bijeen; en wilde Hij van vermoeidheid rusten, dan legde Hij twee balken kruiswijze over elkander en koos zich deze tot rustbed. Op den harden kruisbalk sliep Hij dan rondom als van louter gouden gloriën des hemels omringd, namelijk van
••517
de vele kruisjes, die Hij zich uit de spaanders gevormd had.
Maar het moet een onuitsprekelijk roerend gezicht geweest zijn, als de allerzaligste Maagd Maria en de heilige Jozef soms naar het Christuskind, hun zoetste kleinood, rondzagen en elkander met beteekenisvolle blikken toeknikten en dan zacht fluisterden; „Het Christuskind slaapt op het kruis !quot;
De „geestelijke liederenquot; der baronnes Ludovica des Bordes, geboren Brentrana de la lloche, bevatten over deze legende het volgende teedere gedichtje ;
Ik weet, dat ons een Kindje werd geboren,
Dat op te zoeken kwam, wat was verloren,
En 't Kindje rust daar op liet kruis!
'k Weet, dat in schoonheid niets Hem kan gelijken,
Dat zon en maan en ster daarvoor moet wijken, En 't Kindje rust daar op het kruisI
Ik weet, dat aarde en hemel Hem behooren,
Hij werd bediend van heilige englenkoren,
En 't Kindje rust daar op het kruis!
Ik weet, dnt men des hoogsten Heerschers Zone Van scherpe doornen vlocht de IConingskrone, En 't Kindje rust daar op het kruis!
Ik weet, dat men het kruis eens zal verhoogen ,
Waaraan zal sterven voor ons aller oogen Hij, die geduldig rust op 't kruis!
'kVVcet, eens zal 't kruis met de armen staan verheven, Eu dan den Zoon den Vader wedergeven,
Dien Hij zicli offerde op het kruis!
Ik weet, Hij zal liet kruis tot heil ons lateu,
Waarop wij minnend kunnen ons verlaten.
Want 't eemoiff heil ligt in het kruis!
Dus willen wij verhellen ons verlangen
Aan 't kruis, om eens de hemelvreugd te erlangen,
Want ook de hemel rust op 'l kruis! 1)
1) Op een wonderliefelijk beeld van Lodewjk Carraci, dat zich in
:il8
De vijf rozen van het kind Jezm.
Het kind Jezus was met de overige kinderen, met wie Hij, om buiten samen te spelen, de stad uit was gegaan, ten tijde der avondschemering niet teruggekomen. .
Angstig bezorgd, dat Hem eenig leed mocht zijn overkomen, snelde Maria naar de plaats der kinderlijke spelen, doch daar is alles eenzaam en ledig, daar is alles stil en stom, en geen kindje was er meer te zien. Zij riep den naam van haar geliefd Kind wel honderdmaal; doch nergens klonk een antwoord. Zij zocht bang en altoos banger, en trad eindelijk de kalkgrotten van den nabijzijnden rotswand binnen. En o! wie schildert hare verrassing, hare verbazing, wie hare gevoelens, hare zuchten? Het kind Jezus lag in zulk eene grot op den harden grond, hield de handen in den vorm van een kruis uitgestrekt en sliep zacht en zoet. En, o 'wonder, rijf rozen bloeiden uit hem op en doortrokken met hemel-schen geur de gansche grot; uit elke hand en uit eiken voet groeide eene roos op en eene donker-purperen uit Zijn hart, terwijl frissche leliën verstrooid om Zijn hoold lagen. Maria plukte zacht de vijf' rozen, die profeten van de vijf wonden des Lams Gods aan het kruis, en bergde ze, niet als een vroolijken rozenruiker, maar veel meer als een bitter mirrestruikje, aan hare borst. Toen wekte zij het Kind, dat lachend ontwaakte, en zwijgend gingen zij naar huis. —
Brood- en melkvermeerderiny door het kind Jezus.
f
Üe eenvoudige vrouw eens herders keek naar de kinderen, die zoo vroolijk en zalig op het groene plein
de galerij te Dresden bevindt, waakt de heilige Maagd bij het slapende Kind en ziet naar de engelen op, die haai' in een visioen de passie-werktuigen voorhouden. —
.'519
speelden en blijde in de schaduw der tamarinden heen en weer vlogen.
En onder hen was ei één, dat door de wonderbare bekoorlijkheid van geheel zijn wezen en door eene waarlijk onschuldige goedaardigheid haar oog boeide. Als „vredequot; ging er van dit kind uit. Zij stond als in eene heilige verrukking. En in haar ontstond eene zeer eigenaardige welwillendheid voor dat bevallige kind; want hoe meer zij er naar keek, des te meer vestigde zich het kind geestelijk in haar hart. 'In haar gemoed schonk zij dadelijk aan dit kind de voorkeur boven al zijne speelgenoo-ten. En zij kon zich, terwijl zij voortdurend naar het bevallige kind bleef staren, niet langer weerhouden, en zij besloot, juist dezen haren lieveling met het overige van haar brood en de gerstemnelk, die zij nog in den nap had, te verkwikken, wijl hij haar bovenmate wél beviel.
En dit uitverkoren Kind was geen ander, dan het kind Jezus.
En de vrouw riep beschroomd het Kind baars harten bij zich, en gaf het, als met moederlijke liefde en genegenheid, een half stukje brood en den nap met geitemelk.
Het kind Jezus tastte dankend naar de milde gave en ging onder een boom zitten, om ze te gebruiken.
En toen keken op eens vier en twintig oogjes begeerig naar het kind Jezus en Zijn stukje brood en Zijn melknap. Twaalf kindertjes. Zijne omgeving, waren toch ook vermoeid van het spelen en hongerig geworden, en hadden niets te eten.
Toen nam het kind Jezus het brood, blikte als biddend ten hemel, brak het toen op Zijn rokje in enkele brokjes, en gaf die aan elk kind om te eten; ook gaf Hij op gelijke wijze den nap met melk, en die ging van mond tot mond. En allen verzadigden zich en stilden hun dorst, en er bleef van het brood en de melk nog iels over. Ja, de vogeltjes kwamen zelfs nader, zeer vertrouwelijk, en pikten van den schoot des kinds Jezus
320
de afgevallen broodkruimeltjes op en dronken ook nog van de rest der melk, en vlogen toen, verzadigd, met een wijdklinkend danklied naar den hemel op.
En de herderin, die deze brood- en nielkvermeerdering mede aanzag, riep verbaasd uit: ^Dir kind moet een goddelijk Kind zijn, uit Hem zal eenmaal een groote Weldoener der gansche nienschheid worden —
De afbeelding der heilige familie.
(Naai': Purperviolen, van Dr. Jean BaptiSte Housseau.)
1. Onder alle voorstellingen van de heilige familie staat bovenaan die van Raphael, voor Frans I geschilderd, en die zich nog heden in het museum te Parijs bevindt.— De heilige Maria neigt zich met eene zachte beweging van hare zitplaats tot het kind Jezus, dat zich uit eene wieg tot haar opgericht heeft en haar met minnende, reikhalzende gebaren tracht te omhelzen. Daarnaast de heilige Elisabeth, die, met ééne knie op den grond, den kleinen Joannes vasthoudt, welke, met gevouwen handen en een gelaat vol onschuld, slechts liefde en bewondering uit. Achter deze groep bemerkt men den heiligen Jozef, met op den arm geleund hoofd, in eene nadenkende houding, en boven Maria en het goddelijk Kind twee liefelijke engelen, van welke de een bloemen strooit, en de ander, de handen kruisende, zijne godsvrucht betoont. — Compositie, uitdrukking, kleuring, waardigheid en hemel-sche bevalligheid, alles is even voortreffelijk. In het gelaat en het gansche wezen der Madonna, enkel van de gedachte aan den menschgeworden Zoon Gods, haar Zoon, bezield, ligt iets ongemeen verhevens en vreedzaams, teeders en genadigs. Daarmede vormen de peinzende ernst van den voedstervader Jozef en de godvruchtige eerbied der grijze Elisabeth eene treffende tegenstelling. De fraaie gedaanten der engelen en hunne bezigheid duiden het hemelsche van het tooneel aan. De beval-
:521
ligste figuur is intusschen het lieve Christuskind, een waarlijk goddelijk Kind. De kleine Joannes schijnt door Zijn aanblik geheel vergeestelijkt en verrukt, zoo vroom is zijne houding en zijne verbazing.
2. Groote bewondering verdient de heilige familie van Leonardo da Vinei in het museum te Parijs, bekend onder den naam ^La Vierge anx Rocliersquot;. — Midden onder hooge rotsen, tusschen welke door een vergezicht op het water zich opent, zit de heilige Maria met het kind Jezus. De knaap Joannes bidt Het aan. Het Kind schijnt hem te zegenen. Een engel op den voorgrond wijst met den vinger den toeschouwer op dit tooneel, als wilde hij hem op de geheimzinnige en toch zoo openbare betrekking dei-
beide kinderen opmerkzaam maken__Over de harmonie van
het geheel en over de afzonderlijke figuren, ligt de liefelijkste bevalligheid. Vóór de voeten van Maria bemerkt men eene lelie, het zinnebeeld harer onbevlekte ontvangenis en harer altoos onbevlekte maagdelijke reinheid. —
De andere voorstelling van denzelfden meester vertoont ons het goddelijke Kind op den schoot der Moeder, terwijl Het van den knielenden aartsengel Michaël, jeugdig, blond en vol zoetheid, in schitterende wapenrusting (liet pantser van goud, de wapenrok rood) eene weegschaal ontvangt, en tevens beteekenisvol den kleinen Joannes beschouwt, tegen wien zich een schaapje drukt. Op den achtergrond staat de heilige Elisabeth met de uitdrukking van ernstig nadenken. —
In eene derde voorstelling van denzelfden zit de maag-delijk-bevallige Maria op den schoot harer vriendelijk voor zich ziende moeder Anna, en wil het goddelijke Kind op haar schoot nemen, dat echter op het punt staat, op een voor Hem staand lam te stappen. — Er is niets liefelij-kers dan de uitdrukking van hemelsche gevoelens in de drie figuren. —
3. Door zeer uitstekende bevalligheid spreken tot het gemoed eenige heilige familiën van Fm JiaHolomeo. De
A. Hunoaui. Kerstkindje. Tl. 21
322
eene behoort tot de schoonste beelden der koninklijke galerij te Munchen. — In het onuitsprekelijk zachte en vreedzame gelaat der heilige Moeder Gods is het meisjesachtige en moederlijke kostelijk versmolten. Sierlijk en tocli hoogst eenvoudig is haar gewaad. Zij staart met stillen, godsdienstigen wellust op het goddelijk Kind neer, dat op een kussen over haar schoot rust, en met heilig peinzenden blik ter zijde neerziet. Met den eenen arm omvat zij het zittende Kind, met den anderen houdt zij zijn rechter armje op, als wilde zij het kussen. In de trekken der Madonna ligt eene onbeschrijfelijke rust, eene verettening van alle gevoelens in zaligheid. — Op den achtergrond verschijnt de heilige Jozef vol vromen ernst. —
4. Een beeld van Guido Reni is op de volgende wijze gegroepeerd: Maria en Jozef en•• twee engelen beschouwen met eerbied en verrukking het zoet sluimerende kind Jezus. Aan den anderen kant, wat meer op den achtergrond, omarmt de lieilige Elisabeth den knaap Joannes, terwijl Zacharias in een boek leest. De verlossingsvrede, dien het Christuskind met de genade Gods eenmaal aan de gansche menschheid brengt, ademt uit zijne hoogst zachte trekken zijne omgeving en den stillen toeschouwer tegen. —
5. Van Andrea del Sar to, den grooten kunstenaar, bevindt zich te Londen een meesterlijk werk. — Op den voorgrond knielt Maria; tegen haar schoot leunende zit het kind Jezus op den grond. Naast de gebenedijde des Heeren rechts staat Elisabeth en bij haar de knaap Joannes. Het goddelijke Kind schijnt te spreken en Maria godvruchtig te luisteren. Joannes wil naar zijn Geliefde doordringen. Elisabeth weerhoudt hem, opdat hij de .woorden des kleinen Heilands niet afbreke. Achter de groep links staan twee engelen, die over Maria op het Kind neerzien en met gevouwen handen bidden. Het gelaat der Madonna heeft den glans der innerlijke heerlijkheid. Met hare jeugdige schoonheid contrasteert de oude eerwaardige gestalte van Elisabeth, wier uitdrukking zeer
323
levendig is. De ernst, waarmede zij Joannes terughoudt, is door de moedergoedheid verzacht, welke uit hare oogen schittert. Joannes is eene jongensgestalte vol ziel. Oigt; schuld, liefde, aanbiddingen hemelsche blijdschap spiegelen zich in de trekken der engelen, van welke de een zich tot den anderen wendt, om hem zijne verrukking over het goddelijke Kind uit te drukken. —
6. Van Bonifacius ran Verona bezit men te Rome eene heilige familie. — Het tooneel is de werkplaats van den heiligen Jozef. Deze slaapt en Maria is met vrouwelijken arbeid bezig. Intusschen omringen kleine engelen het kind Jezus , en spelen met de werktuigen des timmermans. De eene voegt twee houtjes tot een kruis. —
7. Op de schilderij van Peter van Cortova beschouwt de heilige Maagd met godvruchtig vuur het op haar schoot sluimerende kind Jezus. De heilige Jozef staat op den achtergrond, verzonken in diep nadenken. Twee engelen bidden het Kind aan, andere zweven in de hoogte, twee daarvan met de lijdenswerktuigen der kruisiging, de derde met een kleinen bloemkrans. —
8. Op een beeld van Giovanni Francesco da Cento, genaamd Guercino, heerscht eene onuitsprekelijke godsdienstige bevalligheid en heerlijkheid in de vinding en schikking, en de teederste fijnheid in de vormen en gedaanten. — Maria bedekt het op een bedje slapende kind Jezus met een sluier. Achter haar staat de heilige Anna, die de eene hand op den schouder legt en het Kind reikhalzend beschouwt. Van ter zijde komt de heilige Jozef, die den eveneens slapenden kleinen Joannes met zorg in de armen draagt en hem, naar het schijnt, naast Jezus wil leggen. — Als innige voorstelling van het vrome stilleven der in God gelukkige heilige familie is het beeld zeer innemend en hartverheffend.
In een ander beeld van denzelfden meester — reikt het zoete kind Jezus, over den schoot der gelukzalige Moeder uitgestrekt, ruggelings den verheugden voedstervader, den
21*
324
heiligen Jozef, eene roos toe om te ruiken; vóór Hem knielt Joannes, dien Maria zacht met ééne hand omvat, om hem eveneens tot het genot van den geur dier roos heen te trekken. — Wel mag die roos een zinnebeeld zijn van de hemelsche roos der zaligheid, die de Verlosser der wereld eenmaal der menschheid van het kruis toereiken zal! —
9. Roerend is de heilige familie van Carlo Ciguani; het beeld bevindt zich te Munchen. — Het kind Jezus, een kruisje in de rechterhand op de borst houdende, ligt in eene uiterst zoete sluimering op eene wieg; daarachter buigt zich, het slapende Kind beschouwende, de knaap Joannes er over heen; beneden aan de wieg kijkt een lam op. Maria, eene liefelijke meisjesachtige figuur, knielt er voor, met den godvruchtigsten blik op het Kind verwijlend, en houdt nog de punt van het laken vast, dat zij van het Kind heeft weggenomen. —
10. In het beeld van Karei Maralti heeft Maria het kind Jezus op den schoot; dit houdt met de eene hand een klein kruis, met de andere een nagel,.dien Hem twee ongemeen bevallige engelen toereiken. De heilige Jozef ziet in zeer ernstige beschouwing naar die beschenking.
In een ander beeld van denzelfden meester ziet men den heiligen voedstervader, terwijl hij eenige afgeplukte bloemen brengt aan het kind Jezus, dat op den schoot der Gebenedijde zit, en ze met de dankbaarste blijdschap aanneemt. — Eene teedere oproeping, dat ook wij zeer dikwijls door de hand van den heiligen Jozef frissche bloemen aan het kind Jezus moeten brengen, bloemen der aanbidding en der goede werken. —
11. Van Johannes van Aken bezitten wij eene schilderij, waarop het kind Jezus, dat op den schoot der Moeder z;it, spelend een handje om den wijsvinger harer rechter hand windt, en met de andere den dunnen sluier grijpt, die van haar hoofd fladdert ; tevens kijkt Hij blijde lachend naar den heiligen Jozef, die, een gordijn wegschuivende ,
325
uit den achtergrond toetreedt. Anna wendt zich bewonderend tot het liefelijke Kind. Een engel biedt Hem eene lelie aan, en een andere engel, achterwaarts knielende, ziet verrukt naar den hemel op. — 0 hoe zalig zal ook onze engel-bewaarder naar den- hemel opzien, als hij ongekwetst de onschuld van ons hart als leliebloem aan het Christuskind kan overgeven! —.
13. In het beeld van Sebastiaan Bourdon houdt Maria het op den steenen rand eener fontein staande kind Jezus vast. Knielend stelt Hem de heilige Anna den knaap Joannes voor, die Hem een rieten kruis met opschrift overhandigt. Het Kind beschouwt met beteekenisvolle uitdrukking in het gelaat dit symbool der verlossingsgeheimen en verlossings-martelingen. De heilige Jozef zit op eenigen afstand, een boek in de hand houdende; vermoedelijk zijn het de schriften der profeten. Een engel bidt het Kind aan, een andere strooit bloemen op het Kind, die verscheidene engeltjes bezig zijn te verzamelen en aan te brengen. Twee andere engelen ziet men in de wolken, van welke de een een palmtak draagt, het teeken dat het goddelijke Kind eenmaal de overwinning zal behalen op Satan, zonde, dood en graf en hel — als wanneer Hij als glorierijke Paaschvorst eeuwig zalig leven voor Zijne verlosten verwerft. —
HET FEEST VAN DEN ALLERHE1LIGSTEN NAAM JEZUS.
(Het wordt den tweeden Zondag na de verschijning des Heer en gevierd.)
De heilige Alpkonsus van Liguori zegt: „Niet zelden vinden wij in de geschiedenis der Openbaring, dat op Gods bevel aan enkele menschen zeer bijzondere namen gegeven werden. Zoo gaf God reeds aan onzen stamvader in het paradijs den naam Adam. Zoo liet God aan den patriarch Jakob door den engel zeggen: „Israël zult gij heeten; want gij zult de stamvader van vele koningen zijn!quot; Evenzoo kwam op bevel des Heeren een engel tot Zacharias en sprak; Elisabeth zal u een zoon baren, en dien zult gij Joannes noemen.quot; — Verwonderen kan bet ons dus niet, als wij hooren, dat de henielsche Vader door een engel liet verkondigen, welken naam Zijn ééngeboren Zoon zou dragen, die voor ons mensch is geworden. „Zie,quot; sprak de engel tot Maria, «gij zult ontvangen en een Zoon baren, en gij zult Zijn naam Jezus noemen! Deze zal groot zijn en de Zoon des Aller-hoogsten genoemd worden; God de Heer zal Hem den troon Zijns Vaders David geven, en Hij zal heerschen in het huis Jakobs eeuwiglijk!quot; Luk. 1 : 31 en 32. — En tot Jozef sprak de engel des Heeren: „Jozef, zoon van David, vrees niet, Maria, uwe vrouw, tot u te nemen; want wat in haar geteeld is, dat is van den Heiligen Geest! En zij zal een Zoon baren, dien zult gij den naam Jezus geven: want Hij zal Zijn volk verlossen van hunne zonden!quot; Matth. 1:30 en 21. Heden nu
327
vieren wij het aandenken aan dien dag, op welken aan het Woord Gods, dat vleesch geworden is, de naam Jezux gegeven werd, die hoogheilige en hoogheerlijke naam, in wiens aanroeping millioenen menschen troost en zaligheid gevonden hebben en nog vinden; die naam, welke een naam hoven alle namen is, en van wien de apostel betuigt, dat voor dezen naam zich alle knieën buigen — dergenen, die in den hemel, op de aarde en onder de aarde zijn. O, dat wij dien lofwaardigsten naam toch altoos vereeren en de zoetheid er van steeds in ons gevoelen mochten! Doch dit zal slechts dan geschieden, wanneer wij met zorg trachten , overeenkomstig dien naam te leven, dien God voor allen gegeven, in welken Hij ons verlost en tot Zijn kindschap verheven heeft, wijl Hij ons tot Zijn dienst geschapen en tot Zijne zaligheid geroepen heeft. De naam van „dienaar Godsquot; is toch de eenige, dien ieder onzer betaamt. Komen wij steeds dezen naam na en leven wij als trouwe dienaars Gods, dan zijn ook onze namen ingeschreven in het boek des eeuwigen levens! — Daaraan herinnert ons zeer bijzonder dit feest, dat, als feest van den allerheiligsten naam des Heeren, ons in alles aan alles herinnert, wat ons de goddelijke Heiland is, die slechts gekomen is, om te zoeken en zalig te maken wat verloren was; en dat ons tevens opwekt. Hem de eer der aanbidding en navolging van ganscher harte te bieden, wien ze alleen toekomt. Wel vieren wij Hem reeds op het feest van Kerstmis, Paschen, Hemelvaart enz.; maar toch worden ons op zulke dagen slechts enkele gebeurtenissen uit het leven van den goddelijken Middelaar voorgesteld; maar deze dag moet een qeJieel overzicht schenken op het leven, wei'ken, lijden en sterven en opstaan van den Verlosser der wereld, gelijk een steile berg, van welken men op eens eene geheele lente-streek in de heerlijkheid haars groeienden en bloeienden wasdoms overziet, die anders, van uit het dal, slechts in enkele groepen kan worden gezien. De Christen moet
godvruchtig, in zijne hoogten en in zijne diepten, het door Jezus Christus voor ons volbrachte werk der zaligheid doorvorschen en dankbaar waardeeren, opdat hij in geest en waarheid, en ook immer en altoos, het schitterende lofgebed in schitterende daden voltrekke: „Geheiligd worde U w ticicDH! Matth. 0 • 9»
De Kerk zorgde er ook voor, dat de geloovigen opgewekt wierden, steeds met vroom gemoed den naam Jezus uit te spreken. Was het reeds in het Oude Verbond streng verboden den naam des Heeren ijdel te gebruiken, zoo moest nog meer in het Nieuwe Verbond die naam, welke al ons heil voor tijd en eeuwigheid in zich bevat, steeds met bijzonderen eerbied genoemd worden.
In de veertiende eeuw verleende een Concilie te Avignon en een ander te Beziers aan de godvruchtige aanroeping van den hoogheiligen naam ,/Jezusquot; een ajlaat van tieu dagen, welke later door paus Sixtus V tot twintig dagen verhoogd werd. — Paus Pius IV richtte met hetzelfde doel eene broederschap op, die eveneens door Pius V en Urbanus VIII bevestigd werd; elk lid neemt bij zijne intrede de verplichting op zich, broederlijk diegenen terecht te wijzen, welke wellicht den genaderijken naam mochten lasteren; vervolgens zijn zij gehouden , als zij elkander ontmoeten, elkander met de woorden te groeten: ,/Geloofd zij Jezus Christus \quot; Ook die oude wijze van bidden, die een onafgebroken lof op den eerwaardigsten naam des goddelij-ken Verlossers bevat, de litanie van den heiligen naam Jezus, is voor den godvruchtig biddende door paus Bene-dictus XIV met een aflaat van driehonderd dagen beschonken. — De vrome Franciscaan Bernardinus van Bustis stelde bijzondere priesterlijke getijden van den heiligen naam Jezus op, om diens vereering altoos meer te verbreiden; Paus Sixtus IV en Innocentius VIII hebben ze goedgekeurd; Clemens VII heeft den 21 Februari 1530 aan de Franciscaner-orde toegestaan, ze op den 14 Januari te bidden; dit voorbeeld volgden de andere orde-besturen
329
en meerdere kerken. — Eindelijk heeft paus Innocentius XIII in een schrijven van 20 December 1721, en wel op verzoek van keizer Karei VI, aan de gansche Katholieke Christenheid voorgeschreven, het feest zelf (dat vroeger met het feest van de Besnijdenis des Heeren samen gevierd werd) op den tweeden Zondag na de verschijning des Heeren te vieren.
De veelomvattende naam ..Jezusquot;
(Uit; l'eest-pi'cdikaticn van Dr. Joiiann Emanuel Veitu.)
Oudere geschiedboeken verhalen, dat Karei V, de ver-gebiedende Roomsche keizer, aan Frans I, koning van Frankrijk, een brief gezonden heeft, dien hij met al de titels onderteekende, welke zijne macht aanduidden. Daar zijne heerschappij in Europa zich over Oostenrijk, Boheme en andere streken van Duitschland, over Italië, België en Spanje, in andere werelddeelen over Mexico, Peru, West-Indië en vele bezittingen in de Oost-Indische zee uitstrekte, waren die titels zoo pralend en talrijk, dat de onderteekening de gansche bladzijde bedekte. — Zijn mededinger op het veld van eer onderteekende zijn antwoord zeer eenvoudig met de woorden; Frans, koning van Frankrijk.quot; Doch hij schreef die woorden wel dertig maal naast elkander, zoodat zijne onderteekening eveneens de gansche bladzijde vulde. — En wat wilde hij daarmede aanduiden? Dat hij, als eenvoudig koning van een groot land, een dapper volk, zich machtig genoeg gevoelde, om ook den beheerscher dier uitgestrekte rijken en landen het hoofd te bieden. —
Zeker zal men dit gedrag even roemzuchtig en ijdel van den eenen als van den anderen kant mogen noemen. Maar de toepassing, die wij er hier van maken, is deze:
Dat wij aan dien naam denken, die voor zich alleen genoeg is om al het heerlijke en groote uit te drukken, zonder dat men er eerst een aantal titels aan behoeft te
33t)
verbinden, aan dien heiligen naam, //die,quot; gelijk de heilige Bernardus zegt, /.niet eene bloote schaduw, maar waarheid en werkelijkheid is.quot; — Wij zijn namelijk gewoon, van Gpd al naar zijne verschillende betrekkingen tot ons, op velerlei wijzen te spreken. Zoo noemen wij Hem nu den Almachtige, dan den Goedertierene; wij prijzen Hem nu eens als den Reehtvaardige en Vreeselijke, dan weer als den Barmhartige en Genadevolle; wij belijden Hem als den Schepper der natuur en der geestenwereld, den Redder uit den nood, den Koning en Gebieder aller schepselen, den Rechter der met vrijheid begaafde en daarom verantwoordelijke wezens, den Be-looner van het goede, den Straffer van het kwaad. — Al die zoo menigvuldige betrekkingen kunnen wij in één woord bondig en alzeggend samenvatten, en wel in den hoogheiligen naam J e z u s.
De hooge waarde van den naam Jezns.
(Van den heiligen Bernardus.)
Reeds in het Hooglied werd van Christus Jezus, den Bruidegom der heilige Kerk Gods en van elke geloovige ziel, verkondigd: //Uw naam is als uitgegoten olie \quot; Hoogl. 1 • 2.
Nu bestaat er ongetwijfeld tusschén de olie en den naam des Bruidegoms eene overeenkomst, en niet zonder grond heeft de Heilige Geest beide met elkander vergeleken. Doch ik pas de vergelijking op de drievoudige eigenschap der olie toe. Zij licht, voedt en zalft; zij onderhoudt het vuur, voedt het vleesch, verzacht de smart; zij is licht, spijs en artsenij. — Zie hetzelfde nu bij den naam des Bruidegoms; hij licht, waar hij verkondigd, hij voedt, waar hij in het geheugen teruggeroepen, hij verzacht en zalft, waar hij aangeroepen wordt.
Wij willen nu het afzonderlijke beschouwen;
De naam Jezus is een licht. — Waardoor anders meent
331
gij wel, dat op den ganschen aardbodem het licht des geloofs zich zoo groot en zoo snel verheven heeft als door de aankondiging van den naam Jezus? Heeft ons God niet in het ]icht van dezen naam tot Zijn wonderbaar licht geroepen, zoodat de heilige Paulus terecht tot de aldus verlichten en de in dit licht het licht aanschouwenden zegt: //Gij waai-t vroeger duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heer!quot; Eph. 5 : 8. Dezelfde apostel werd ook door den Heer belast, den naam tot de koningen, tot de Heidenen en tot de kinderen Israels te dragen. Gesch. der Ap, 9 : 15. En hij droeg hem als een licht, en verlichtte zijn vaderland, en riep naar alle kanten uit: „De nacht loopt ten einde, en de dag is genaderd; laat ons afleggen de werken der duisternis en aandoen de wapenen des lichts! Als op den dag laat ons eerbaar wandelen!quot; Rom. 13 : 12. En hij toonde allen het licht op den kandelaar, overal Jezus, en Hem als den Gekruisigde verkondigende. Hoe straalde dit licht en bliksemde in de oogen aller aanwezigen, toen het woord uit den mond van Petrus kwam, en de gewrichten en voetzolen van een lamme versterkte, en vele blinden van geest verlichtte ! Heeft deze naam geen vuur verbreid, toen Petrus
£
sprak: ,/In den naam van Jezus Christus, den Nazarener, sta op en wandel!quot; Gesch. der Ap. 3:6. —
Doch de naam Jezus is niet slechts een licht, maar hij is ook eene spijs. — Wordt gij niet zoo dikwijls gesterkt, als gij Zijner gedenkt? Vervult wel iets anders even zoo weldadig den geest des denkers ? Wat verfrischt weer zoo de vermoeide zinnen, sterkt de deugden, krachtigt de goede en eerbare zeden en onderhoudt heilige gewaarwordingen? Droog is elke zielespijs, als zij niet met die olie begoten, smakeloos, als zij niet met dat zout gezouten wordt! Als gij schrijft, zoo bevalt het mij niet, indien ik er niet den naam Jezus ontmoet! Spreekt gij over geleerde onderwerpen, dan vind ik er geen behagen in, indien ik er niet den naam Jezus doorheen hoor.
332
Jezus is honig in den mond, liefelijk gezang in het oor, blijde wellust in het hart! —
De naam Jezus treedt echter ook op als geneesmiddel. — Is er iemand onder ons treurig, dan kome Jezus in zijn hart en keere in in zijn mord, en zie, bij den opgang van de zon Zijns naams verdwijnt elke wolk, en vroolijk-heid keert terug. Vervalt iemand in eene zonde, loopt hij wanhopend in de valstrikken des doods : zal hij niet dadelijk tot nieuw leven opademen , als hij dezen levens-naam aanroept? Wanneer heeft ooit voor het aangezicht van dezen heilbrengenden naam hardheid des harten, verslapping der traagheid, dofheid van geest, matheid van het verdriet blijven duren? Bij wien is niet de wellicht verdroogde bron der tranen bij het aanroepen van den naam Jezus dadelijk rijkelijker ontsprongen en zoeter gaan vloeien? Wien heeft niet, als hij ingevaren sidderde en beefde, de aangeroepen naam der kracht dadelijk vertrouwen ingeboezemd en alle vrees verwijderd? Voor wien heeft niet, als hij zich in twijfel en onzekerheid martelde, bij het aanroepen van dezen heerlijken naam dadelijk zekerheid geschenen? Wien heeft, als hij in wederwaardigheden bijna bezweek en de naam der Hulp klonk, de kracht ontbroken? Dat alles zijn ziekten en zwakheden der ziel; de naam Jezus is de artsenij. Dit is te bewijzen. „Roep Mij aan in den dag der droefenis, zoo wil Ik u redden, en gij zult Mij prijzen!quot; spreekt de Heer bij den psalmist (40 : 15). Niets stremt zoo de hevigheid van den toorn, stilt zoo de opgeblazenheid van den trots, geneest zoo de wonde des nijds, beteugelt zoo de aandrift der onzuiverheid, bluscht zoo de vlam van den wellust, matigt zoo den dorst der hebzucht, verdrijft zoo de begeerten van al het ongepaste! — Met den naam stel ik mij tevens Jezus zeiven voor, een zacht en van harte nederig, een goedig, matig, kuisch, barmhartig mensch, die met alle eerbaarheid en heiligheid versierd en tevens almachtig God is, die door Zijn voorbeeld
3 as
mij moge genezen, door Zijne hulp mij sterken. Dit alles boor ik, als ik den naam Jezus hoor. Ik neem voor mij voorbeelden van den mensch en hulp van den Almachtige, gene als schoonheden van den zalvende deze, om daarmede gene te scherpen, en bewerk daardoor eene volmaaktheid, waarnaast geen geneesheer iets dergelijks kan- plaatsen. —
Dien schat hebt gij, mijne ziel , bewaard in het vat van dit woord, dat „Jezusquot; heet; deze naam is gewis heilbrengend en bij geene droefenis, die u treft, krachteloos. Deze naam zij u altijd in het hart, altijd op de hand, opdat door hem al uwe gevoelens en handelingen zich op „Jezusquot; richten. Daartoe zijt gij ook uitgenoodigd met de aansporing in het Hooglied; „Zet Hij ah een spiegel op nw hart, als een spiegel op nw arm!quot; Hoog). 8 : 6. Nu hebt gij iets, waardoor gij uw arm genezen kunt en uw hart! Gij hebt in den naam „Jezusquot; iets, waardoor gij uwe booze gedachten verbeteren, uwe niet geheel volmaakte gedachten volmaken, waardoor gij of uwe zinnen voor bederf bewaren, of, als zij bedorven zijn, weer genezen kunt! 1) —
1. De heilige Chrysostomm roept uit: «Waarlijk, de naam Jezus is een schat van duizend goederen.'' —
2. Ook Origenes belijdt: ^Niet slechts een enkel goed begrijpt Jezus in zich, maar alle goederen. Het leven is een goed; Jezus is het leven! De opstanding is een goed: Jezus is de opstanding! Het licht der wereld is een goed: Jezus is het licht der wereld.quot;
Hij beweert dan nit eigen ervaring: //Wij kunnen eene tallooze menigte Grieken en Barbaren aanwijzen, die aan onzen Jezus gelooven. Onder dezen zijn er eenigen, die
1) L)e voornaamste uitspraken der Heilige Schrift over dezen genaderijken naam — zijn reeds in deel II bladz. 214 medegedeeld. —
334
ten teeken der door liet geloof verkregen kracht wonderbaar de zieken genezen, terwijl zij over hen slechts den naam „Jezusquot; aanroepen.quot; —
3. De heilige Be mar dus: „De naam Jezus is een teeken, dat ons alles voor oogen stelt, wat God voor onze zaligheid gedaan heeft. Hoe veel, o Jezus, heeft het U gekost, om Jezus te zijn!?quot;
Van dezen heilige bezitten wij ook het wonderliefelijke en algemeen geliefde lied: #Jesu dulcis memorial Zoet is het, o Jezus, aan U te denken!quot; Het bevat acht en veertig strophen, en de Kerk laat het op het feest van dezen dag door hare dienaars in het ,,Goddelijke Officiequot; zingen. —
4. De heilige Laurentius Jusliniani; ,/Zijt gij ziek, wordt gij door smarten gekweld; wordt gij van godslasterlijke gedachten of van vertwijfeling overvallen; wordt gij door vrees geschokt; martelen u twijfel en beangstigingen, spreek en denk dan slechts den naam //Jezus!quot; — In alle verlegenheid, in gevaren, bij schrik, op den weg, in de eenzaamheid, in watersnood, waar gij ook moogt komen, spreek den naam „Jezus!quot; doch niet alleen met den mond, maar ook met het hart. Onloochenbaar zult gij eene groote liefelijkheid en zoetheid van geest in het hart en in den mond gevoelen, zoo dikwijls gij dezen hoogheiligen naam uitspreekt. Want hij heeft eene hem medegedeelde kracht, die het hart verblijdt, het gemoed verkwikt, de godsvrucht voedt en den geest desgenen, die hem aanroept, tot de godzaligheid voorbereidt!quot; —
5. De heilige Vincentius Ferrius: „Ook tegen het onweer maak het kruisteeken met den naam Jezus; het zal u niet schaden! Deze naam is toch een geneesmiddel tegen alle gevaren —
6. De heilige Franciseus van Sales roept uit: „O goddelijke naam Jezus! o glorierijke naam Jezus, o schrikkelijke naam Jezus, dien het hart en de mond des hemelschen Vaders van eeuwigheid af genoemd en uitgesproken heeft.
3:35
Ach, druk U in ons hart in en wees het opschrift onzer zielen, opdat deze door u de zaligheid waardig worde!quot;
7. De heilige Augvstinus; ,,\Vie wil, dat hein de heilige naam Jezus tot zaligheid strekke, die sta af van het zondigen; en dan roepe hij den naam des Heeren aan. en hij zal zalig worden —
Opwekking tot eerbied voor den naam „Jezusquot;.
De heilige Franciscus van Sales zegt in zijne f'eest-predikatie:
Het Evangelie verhaalt: ,/Hem werd de naam Jezus, dat wil zeggen — Heiland gegeven.quot;' En de naam Heiland is Hem met alle recht reeds op den dag Zijner besnijdenis geschonken, daar de heilige Paulus betuigt: Zonder bloedvergieten geschiedt er geene vergeving!quot; Hebr. 9; en dus begint onze goddelijke Meester reeds thans, terwijl Hij den heiligen naam van Verlosser en Heiland der wereld aanneemt, onze schuld af te betalen, en wel tot geen anderen prijs, dan met Zijn kostbaar bloed; want Hij begint reeds nu Zijn bloed te vergieten, om het ons te geven als onderpand van datgeen, hetwelk Hij nog later in Zijn lijden voor onze verlossing vergieten zal.
O hoe gelukkig zullen wij zijn, als wij gedurende geheel ons leven, en eenmaal ook in het uur onzes doods, dezen heiligsten naam zeer dikwijls in heilige liefde uitspreken ; hij zal als het wachtwoord zijn, dat ons de poort des hemels opent; want met den naam Jezus spreken wij het woord onzer verlossing uit. Ja, gelukkig-zullen allen zijn, die hem zeer dikwijls uitspreken in het diepste gevoel van liefde voor Hem, die ons door Zijn bloed en lijden gered heeft! Want allen, die hem in zulk eene vrome stemming uitspreken, zullen ongetwijfeld gered worden.
Zoo willen wij dan zeer groote zorg dragen, dat wij dezen heiligsten naam, zoo lang wij leven, altijd slechts op recht godgevallige w'tjxe uitspreken; want de eeuwige
336
Vader heeft Zijn ééngeboren Zoon dezen naam daartoe gegeven, opdat Hij voor ons allen een Redder en Heiland worde. ,/Hij gaf Hem een naam, die boven alle namen is.quot; En hoe zoet, hoe liefelijk is die naam! P]en hemel-sche balsem is hij, om alle wonden onzer ziel te genezen, een naam, voor welken zich alle knieën moeten buigen dergenen , die in den hemel, op de aarde en onder de aarde zijn. Dit is die allerheiligste naam, welke de engelen verrukt, welke de menschen redt en de hel doet sidderen.
Zoo willen wij hem dan in diepe trekken in onze harten, in onze hielen griffelen, opdat wij hem gedurende ons leven zeer dikwijls in den mond nemen, hem prijzen en eeren, en eenmaal uitverkoren mogen worden, om met de zalige geesten des hemels in eeuwige blijdschap den jubelzang te zingen : „Leve Jezus! Leve Jezus! Amen.quot;
Dezelfde heilige schreef aan een vriend:
,/Ik ben zoo zeer inet beroepsbezigheden overladen, dat ik geen tijd heb, u iets anders te schrijven, dan het groote woord onzer zaligheid: /,Je z u s.quot; — Ja, konden wij ééns ten minste uit den grond van ons hart dezen hoogheiligen naam uitspreken, o, welken balsem zou hij uitstorten over de begaafdheden van onzen geest! Hoe gelukkig zouden wij zijn, als wij slechts in ons verstand Jezus, in ons geheugen Jezus, in onzen wil Jezus, in onze verbeeldingskracht Jezus hadden ! Jezus zou dan • overal in ons, en wij overal in Jezus zijn. Beproeven wij het, spreken wij dezen naam dikwijls uit, zoo goed wij kunnen, al geschiedt het nu ook slechts stamelend, wij zullen hem ten laatste toch goed kunnen uitspreken!quot; —
Vrome vereerders van den naam Jezus.
1. Niet met woorden alleen, maar ook met de daad en in waarheid, sprak de gedenkwaardige koning van
337
Engeland, de heilige Kamit. zijn ^Geheiligd., o Jezns, worde Uw naam!quot; —
Want toen hij eens aan het zeestrand wandelde, en een van zijn gevolg, over zijne koninklijke macht nitwij-dende, sprak: ,/Wie, o Koning, is u gelijk? Millioenen menschen bestiert gij naar uw wil, en zelfs de gebieder over den Oceaan zijt gij!quot; — toen glimlachte de heilige koning, plaatste zich op het strand, zeer dichtbij de golven, en sprak, een zeer ernstigen toon aannemende: „Ik gebied u, zee, roer uw beheerscher niet aan!quot; En nog slechts een oogenblik stond hij in zijne imponeerende houding, toen de zee zijn gebod reeds overtreden en zijne voeten besproeid had.
Nu sprak hij tot zijn gevolg: ,/Ziet, zoo groot is mijne heerschappij over de zee, die aldus op mijn machtgebod let!quot; — en in het volle gevoel van menschelijke zwakheid ging hij te Winchester in de kerk, zette de koninklijke kroon op het hooi'd van den Gekruisigde en sprak met de woorden van den psalmist in zichtbare ontroering : „U, Heer, komt alle eer toe, want wie is U gelijk? Gij zijt machtig en heerscht over de zee, en gebiedt over de vloeden in hunne beweging!quot; Psalm 88. —
En wat Kannt voor eeuwen gedaan heeft, moet dat ten allen tijde niet nagevolgd worden ? /«Jezus niet de Heer, die de volkeren tot erfdeel, en de grenzen der aarde tot hé-zitting heeft? Psalm 2 : 8. En heeft Hij de volkeven niet tot zich gebracht ten prijs van Zijn bloed? 1 Tim. 3:6. Eu beheerscht Hij de Zijnen niet met zachten schepter ? Hebr. 1:8, Daarom wordt Hij Degeen genoemd, op wiens hoofd vele kronen vereenigd zijn, Openb. 19; Degeen, voor wien zich elke knie moet buigen, Phil. 3 : 10; Degeen, dien allen moeten aanbidden, gelijk zij den Vader aanbidden. En dit is voor ons aansporing-genoeg, dat ook wij Hem de kroon der heerschappij in vrije onderwerping opzetten, dat is, dat wij over geheel de wereld slechts één wensch uitspreken en door de daad
A. Hiinoahi. Kerstklnkje. II. 2ki
338
bewijzen , dat geheiligd worde Zijn naam, en dat wij ook, als wij Hem in liet Sacrament des altaars opmerken, in den lof der engelen instemmen:
z/Heilig, heilig, heilig — heilig, altoos heilig — is Jezus Christus zonder einde — in het heilige Sacrament!quot; —
2. De heilige Ephrem leefde eenigen tijd met een godzaligen jongeling samen, die Julianus heette. —
Eens bemerkte hij, dat de boeken van dezen zijn jongen vriend zich in een slechten toestand bevonden en dat daarin veel woorden uitgegaan waren, vooral de naam „Jezus.quot; — Hij vroeg, hoe dit gekomen was? — nik kan het u niet verbergen,quot; antwoordde de jongeling. ,/Toen de zondares Magdalena onzen Heiland boetvaardig naderde, besproeide zij Zijne voeten met heete tranen en droogde ze daarop met heur haar af. Op dezelfde wijze doe ook ik; zoo dikwijls ik namelijk den naam ,/Jezusquot; in het boek vind, begin ik van weemoed te weenen, besproei den heilig-sten naam, dien zoetsten troost van een armen zondaar, met mijne tranen en smeek om vergeving voor mijne zonden!quot; —
Geroerd antwoordde Ephrem: ,/Ik wensch, dat God naar Zijne genade en barmhartigheid deze uwe vroomheid door milde verhooring uwer gebeden — vaderlijk beloonen moge!quot; —
•i. üe dienaar der eeuwige Wijsheid Hendrik Shho , genaamd Amandus, reed eens van uit het Bovenland naar Aken naar den dom Onzer Lieve Vrouw.
En toen hij terugkwam, verscheen de heilige Moeder Gods aan eene vrome non en sprak tot haar: „Zie, de dienaar mijns Kinds is gekomen, en heeft Diens zoeten naam Jezus wijd en zijd met verlangen rondgedragen, gelijk hem ook eertijds Diens jongeren (de apostelen) ronddroegen. En gelijk dezen verlangden, dat zij den naam Jezus aan alle menschen door het geloof zouden te kennen geven, zoo bejat ook hij den levendigsten ijver, dat hij
339
denzelfden naam Jezus in alle koude harten met nieuwe min (liefde) weer ontsteke.
Hierop zag de non Onze Lieve Vrouw aan en bemerkte, dat zij in de hand eene fraaie kaars had; die brandde zoo schoon, dat zij deze geheele wereld door scheen, en aan de kaars was rondom geschreven de naam Jezus. — Toen sprak de Gebenedijde des Heeren tot de non; ^Zie! deze brandende kaars beteekent den naam Jezus, wijl Hij waarlijk verlicht alle harten, die Zijn naam godvruchtig ontvangen, en hem eeren en hem begeerig bij zich dragen. En mijn Kind heeft er Zijn dienaar toe uitverkoren, dat Zijn naam door hem gretig in de harten van vele men-sciien ontstoken en zij tot hunne eeuwige zaligheid gebracht worden.quot;
Toen nu deze geestelijke dochter bemerkt had, dat haar geestelijke vader Hendrik Suso eene zoo groote godsvrucht voor en een zoo goed geloof in den beininnelijken naam Jezus had, dien hij op zijn hart droeg, kreeg zij er eene bijzonder groote liefde voor, en met echte godsvrucht naaide zij met roode zijde denzelfden naam Jezus op een klein doekje— in deze gedaante: I. H. S., dien zij zelve dragen wilde; en naaide ook daaraan gelijk talloos vele namen, en bewerkte, dat de dienaar der eeuwige Wijsheid al die namen met een goddelijken zegen hier en ginds aan zijne geestelijke kinderen zond. — En haar werd van God te kennen gegeven: „dat, wie den naam Jezus aldus bij zich droeg en dagelijks te Zijner eer een Onze Vader sprak, dien wilde God hier goed doen, en wilde hem begenadigen bij zijn jongsten overgang.quot;
Ook zingt Hendrik Suso van den liefderijken naam Jezus op de volgende wijze;
„Een onderpand in onze ziel Is Jezus van al 't teerste, 't beste,
En Jezus' naam een sterke veste,
Die voor geen stornion immer viel.
340
Geen halssnoer siert zoo schoon , zoo goed , Als Jezus' zoeten naam dit doet, Als harpgcluid dringt in ons oor En hart de naam van Jezus door. Die naam delge uit do groote zonden, Die mijn gefolterd hart verwonden.
Mijn hart zij slechts van U gewond', Gij toch maakt onze ziel gezond , Uw liefde moge mij geleiden,
Nu en in 't uur van mijn verscheiden!quot;
Lied van den zoeten naam Jezus.
Jezus, Gij mijn lust en vreugd,
Jezus, hetnelsch zielsgeneugt,
Jezus, zoetheid van mijn harte,
Jezus, troost in alle smarte,
Jezus, die steeds zijt geweest Zon en wellust van mijn geest.
Jezus, mijne kroon en loon,
Jezus, mijn genadetroon,
Jezus, Gij mijn hoogst vertrouwen, Dat mijne oogen ooit aanschouwen, Jezus, licht van mijn gemoed,
Wien ik liefde wijden moet!
Jezus, zoet genadebrood ,
Jezus, troost in eiken nood.
Mijne hoop, mijn eeuwig erve.
Zonder wien ik alles derve,
Jezus, mijne hemelpoort.
Mijne hulp aan ieder oord!
Mijn beschermer tegen 't kwaad, Gij mijn vriend, mijn toeverlaat.
Mijn paleis, mijn burgt, mijn sterkte. Die als gast mijn heil bewerkte.
Mijne koele zomergrot,
Mijne liefde en groote God!
341
Jezus, mijne zaligheid
Voor den tijd en de eeuwigheid,
Mijn triomf, mijn kroon, mijn leven,
Die mij eeuwig loon wilt geven,
Mijner zege roem en prijs,
Mijn gewenschtfi paradijs!
Jezus, mijner werken glans.
En mijn gouden lauwerkrans,
Jezus, bron van mijn verblijden,
En mijn artsenij in 't lijden,
Blijde hoop in alle leed,
En mijn eeuwig bruiloftskleed!
Jezus, dood van mijnen dood.
Mijn Verlosser uit den nood,
■ Gij, die wilt, bij mijn verrijzen.
Mij den weg ten hemel wijzen,
Jezus, ongeschapen goed,
Jezus, kom in mijn gemoed!
Nanr Angelus Silksius.
Onze Heer en Heiland, de Godmensch, Jezus Christus, aangebeden en hooggeloold in eeuwigheid, Hij, de weg, de waarheid en liet leven heeft aan de aanroeping van zijn hoogheiligen naam de grootste kracht en genade beloofd; want van Zijne jongeren zegt Hij zelf: „Zij zullen in Mijn naam duivelen uitwerpen!quot; Mark. 16 = 17. En deze belofte werd reeds dikwijls in de Kerk Gods aan vele geloovigen vervuld.
1. De heilige Justinus de Martelaar betuigt hierover in zijn gesprek met den Jood Tryphon: ^Als wij in den naam Jezus met den Satan strijden, dan strijdt Jezus voor ons, met ons, in ons, en de vijanden vlieden, zoodra zij den naam Jezus hooren!quot; — In het verweerschrift voor de Christenen, dat dezelfde heilige aan den Ro-meinschen senaat overgaf, schrijft hij: „De Zoon Gods
342
wordt Christus genoemd , wijl hij gezalfd is en God alles door Hem getopid heeft ; door welken naam wel iets onbegrijpelijks aangeduid wordt, gelijk de benaming van God niet een naam is, maar een voor de menschheid onuitsprekelijk geloof. Doch Jezus is tevens de naam en de beteekenis van den mensch en den Verlosser, want Hij is mensch geworden, geboren naar den wil van God den Vader voor de geloovige ruenschen en ter vernietiging van de macht der hel. Dit kunt gij licht zien uit hetgeen voor aller oogen geschiedt. Want meerderen, die op de gansche aarde en in de stad Home door de booze geesten gekweld werden, hebben velen uit onze Christenen genezen, doordien zij de booze geesten door den naam des onder Pontius Pilatus gekruisigden Jezus Christun bezworen, terwijl zij door andere helpers, bezweerders en toovenaars niet genezen werden, en zij genezen ze nog voortdurend, doordien zijde booze geesten, die de menschen gevangen houden, overweldigen en uitdrijven.quot; —
2. De oudste Latijnsche kerkleeraar Tertullianus schrijft: „Al onze macht en heerschappij tegen de booze geesten (demons) ligt in de aanroeping van den naam Jezus.quot; —
3. De heilige Athanas'ms: „De macht van Christus is zoo groot, dat de demons voor Hem in liet niet wegzinken', en niet eens voor het noemen van Zijn naam bestaan kunnen.quot; —
4. De oude Orxgenes schrijft: „De naam Jezus heeft zeer zeker eene zoo groote macht tegen de duivels, dat hij niet zelden, al spreken hem ook de boozen uit, eene werking heeft.quot; —
5. De heilige Gregorius van Kazianze: De demons sidderen nu nog, als de naam Jezus genoemd wordt, en zelfs de zedelijke verbastering der Christenen is niet in staat geweest, de kracht van dezen naam te verzwakken.quot;—
6. De heilige Chrysostomus-. ,/Had deze naam Jezus niet zijne eigene hem door God geschonken kracht, zoo
343
zouden de duivels geenszins reeds enkel op het aanroepen van dezen naam uit de lichamen wijken, die zij eenmaal in bezit genomen hebben.quot;
7. De heilige Chrysologus: //Jezus is de naam, die den blinden het gezicht, den dooven het gehoor, den lammen den gang, den stommen de spraak, den dooden het leven weergegeven heeft; de kracht van dezen naam heeft de gansche macht des duivels uit de lichamen der bezetenen verjaagd! En als reeds de naam zoo groot is, hoe groot is dan wel de macht Desgenen, die hem draagt?quot; —
8. De macht van den naam Jezus over den boozen vijand schildert ons ook de heilige martelares Perpetua, doordien zij ons verhaalt: „Ik zag (namelijk in een visioen), eene ongemeen hooge gouden ladder, die van de aarde tot den hemel reikte, maar die zoo smal was, dat slechts één ze bestijgen kon. Aan de beide zijden der ladder bevonden zich zwaarden, lansen, sikkels, messen, zoodat ieder, die er achteloos, of zonder steeds den blik naar boven gericht te hebben, opsteeg, onmisbaar door die werktuigen verwond werd. En aan den voet der ladder lag een ontzaglijke draak, die steeds hen scheen te overvallen, welke de ladder opstijgen wilden. De eerste, die opsteeg, was Satur. Toen hij den top der ladder bereikt had, wendde hij zich om en riep mij toe: „Perpetua, ik verwacht uj maar pas op, dat de draak u niet verwonde !quot; Ik antwoordde hem: „In den naam van onzen lieere Jezus Christus! Hij zal mij niet schaden!quot; Toen hief de draak langzaam den kop van de ladder op en terwijl ik opsteeg, diende hij mij tot sport!quot; —
De mactt van den naam Jezus over lichamelijke kwalen.
De genezing van den lam-geborene.
De hoogheilige naam „Jezusquot; bezit niet slechts eene wonderbare macht en kracht om in geestelijke nooden
344
troost en hulp te schenken, maar ook in lichemelijlf6; enkel reeds door de kinderlijk vertrouwende„aanroeping er van ontvingen zeer dikwijls ongelukkigen reddir'g gt; veriatenen hulp en zieken zelfs de gezondheid.
De heilige Geschiedenis der Apostelen geeft ons hierVan een onweerlegbaar verheffend getuigenis. — Zij verhaat:
„Petrus en Joannes gingen om negen uren, op het i»111quot; des gebeds, naar den tempel. Daar bracht men een m^n gt; die van zijns moeders lijf af lam was; dezen plaatste nien dagelijks aan de deur des tempels, die genaamd wOrdt de Schoone, opdat hij aalmoezen zou vragen van h^n gt; die in den tempel gingen. Toen deze Petrus en Joannes zag, die op het punt waren, den tempel in te gaan , bad hij om eene aalmoes te ontvangen. Maar Petrus zag pet Joannes op hem en sprak : ,/Zilver en goud heb ik maar wat ik heb, dat geef ik u. In den naam van Jezus Christus, den Nazarcner, sta op en wandel!quot; En hij vatte hem bij de rechter hand , en richtte hem OP. en op eens hadden zijne voeten en gewrichten hunne sterkte. Hij sprong op, stond en wandelde; en iiij ging met hen den tempel in , wandelde en sprong, en loofde Cfod-En al het volk zag hem wandelen en God loven. Toen zij hem nu herkenden, dat hij 'diegeen was, die om aal niezen voor de Schoone tempeldeur zat, werden zij vol ver-bazing en ontzetting over hetgeen met hem gebeurd \vas-En wijl hij zich bij Petrus en Joannes hield, liep hij tot beu in de zaal, die Salomons-zaal lieet, en al het verbaasde zich. Toen nu Petrus dit zag, sprak hij tot het volk : „Gij mannen , Israëlieten ! Wat verwondert gij ii hierover? Of wat ziet gij op ons, als hacken wij uit eigen vroomheid en kracht dezen doen wandelen ? De God Abrahams, de God Izaiiks, de God Jakobs gt; de God onzer vaderen heeft Zijn Zoon Jezus verheerlijkt. J)ien hebt gij wel overgeleverd en verloochend vooi' het aangezicht van Pilatus , die oordeelde, Hem los te Ijiten; maar gij hebt den Heilige en Rechtvaardige verlooch611^,
345
en verlangd , dat men u den moordenaar zou schenken.
Den Oorsprong des levens hebt gij gedood, welken God opgewekt heeft van de dooden. Daarvan zijn wij getuigen ! En — door het geloof aan Z ij n naam heeft Z ij n naam dezen, dien Gij ziet en kent, gesterkt. Het geloof, dat door Hem komt, heeft dezen de volkomen gezondheid gegeven, gelijk gij allen ziet!quot; Gesch. der Ap. *3 ; 1 tot 16.
En de heilige Petrus vervolgt verder:
Als wij heden geoordeeld worden wegens de weldaad aan dien zieken rnensch, waardoor hij genezen is; zoo zij u allen bekend en aan het gansche volk Israels: door den naam van onzen Heer Jezus Christus, den Nazarener, dien gij gekruisigd hebt, dien God van de dooden heeft opgewekt, door Hem staat deze gezond voor u. Deae is de steen, die door u, bouwlieden, verworpen werd, die tot hoeksteen geworden is! En er is in geen andere zaligheid ; want er is geen andere naam onder den hemel den men-schen gegeven, waardoor wij zalig moeten loorden!quot; Gesch. der Ap. 4 : 9 tot 13.
De veiligste toren der toevluclit.
„De naam des Heeren is de meest vaste toren; tot Hem vlucht de rechtvaardige, en hij wordt gered!quot; Spr. 18 ; 10.
Welk een machtige,toren de aanroeping van den hoogheiligen naam Jezus is, ondervond de heilige aartsmartelaar Stephamis, gelijk ons de Geschiedenis der Apostelen verhaalt. Tot dien toren nam bij onder de grootste pijnen zijne toevlucht, en luide riep hij: „Heer Jezus, ontvang mijn geest!quot; En hij werd verhoord; want hij zag Jezus staan ter rechterhand des Vaders; hij zag Hem staan, niet zitten, wijl de goddelijke Heiland op de aanroeping van Zijn hoogheiligen naam — dadelijk opstond om Zijn vromen dienaar en belijder de volheid der sterkte en kracht, het machtigste aller wapenen, te verleenen, die heilige liefde namelijk, die door geen menschelijken, noch duivel-
34fi
schen toorn overwonnen wordt, en gaarne lijdt, gaarne verdraagt en sterft, om met het allerheiligste voorwerp van haar verlangen, met God, voor eeuwig vereenigd te worden. —
De bedaarde storm.
Niet ver van de stad Paula was een schip op zee, dat in de haven aldaar wilde binnenloopen. Doch daar verhief zich eene ontzettende storm, die het schip belette te landen, maar het de volle zee in dreef, in een kring ronddraaide, zoodat allen, die er van de haven uit naar zagen , niet anders konden verwachten, dan dat het schip te gronde zou gaan.
Men berichtte dit den heiligen Franciscns van Paula, die alles liet staan en liggen en spoorslags naar de haven snelde.
Toen hij nu het groote gevaar van het schip bemerkt had, maakte hij er, in kinderlijk vertrouwen op God, het altoos zegevierende teeken van het kruis over en riep toen overluid: „Jezus! Jezus!quot;
En zie! de winden gehoorzaamden aan dezen roep en bedaarden. De hemel helderde op en de zon zond weer haar vriendelijke stralen van den hemel neer. Het schip landde gelukkig in de haven.
En allen, die op het schip waren, erkenden de macht van den heiligsten naam Jezus,'en dankten en prezen God voor hunne wonderbare redding. —
Het lichtende pad in de rivier.
Een oud kasteel, tot op de vier grondmuren ingestort, ligt in het Aargauer dorp Grauenstein aan den oever der voorbijstroomende Aar.
Hier woonde in den oudsten tijd (zoo zegt het volksverhaal) de vrije koningin des lands. De broeder en diens hoogmoedige huisgenooten haatten haar. Zij bemerkte een aanslag op haar leven en vluchtte nog des nachts uit het kasteel
347
naar de rivier. Maar de veerman en zijn schip waren nergens te vinden. Vervolgd en gedrongen, en om haar boozen broeder niet in handen te vallen, liep zij stroomop het gevaarlijke bergpad naar het naburige kasteel Biberstein, en stortte, nog eer zij het bereikte, van de steile klippen in den snellen stroom. Onder den val riep zij driemaal den naam „Jezus \quot; uit, en de stroom verslond de koningin niet, maar schonk haar een veiligen weg; en zoo ging zij dien nacht „in den naam van Jezus'' midden in de Aar voort tot in den Paltz van Bazel. —
Nog ziet de vrome in stille nachten de voetstappen der koningin op de golven der Aar in zachten glans stralen. —
Bij den heiligen Kevinus, die heerlijke Lamp Gods in Ierland, kwam eens een arm man met een kindje op den arm en klaagde hem zijn nood, dat de moeder des kinds gestorven en hij zelf zonder werk en eten was en met den zuigeling geheel geen raad wist.
üe heilige verweet hem ernstig zijne wanhoop en herinnerde hem aan de leliën op het veld, en op de nabij-zijnde rots wijzende, zeide hij: ,/Kom maar eiken morgen na de vroegmis in den naam van Jezus bij dezen steen en ik geef u mijn woord, noch gij noch het kindje zult hem zonder lichamelijke verkwikking verlaten.quot;
ï]n jawel, eiken morgen na de vroegmis verscheen de man in den naam van Jezus bij de aangeduide rots en vond telkens eene hinde op de plaats, die zich door hem liet melken, totdat de verdieping in den steen vol was en hij aan de melk — zich en zijn kindje verkwikken en voeden kon! —
Tot op dezen dag ziet men nog in den zoogenaamden
„Hertensteenquot; of „St Kivinus' Melkkuipquot; die verdieping tot bestendig bewijs dier roerende gebeurtenis. —
344
troost en hulp te schenken, maar ook in lichamelijke; enkel reeds door de kinderlijk vertrouwende aanroeping er van ontvingen zeer dikwijls ongelukkigen redding, veriatenen hulp en zieken zelfs de gezondheid.
De heilige Geschiedenis der Apostelen geeft ons hiervan een onweerlegbaar verheffend getuigenis. — Zij verhaalt:
//Petrus en Joannes gingen om negen uren, op het uur des gebeds, naar den tempel. Daar bracht men een man, die van zijns moeders lijf af lam was; dezen plaatste men dagelijks aan de deur des tempels, die genaamd wordt de Schoone, opdat iiij aalmoezen zou vragen van hen , die in den tempel gingen. Toen deze Petrus en Joannes zag, die op het punt waren, den tempel in te gaan , bad hij om eene aalmoes te ontvangen. Maar Petrus zag met Joannes op hem en sprak ; ,/Zilver en goud lieb ik niet, maar wat ik heb, dat geef ik u. In den naam van Jezus Christus, den Nazarener, sta op en wandel!quot; En hij vatte hem bij de rechter hand , en richtte hem op , en op eens hadden zijne voeten en gewrichten hunne sterkte. Hij sprong op, stond en wandelde; en hij ging met hen den tempel in , wandelde en sprong, en loofde God. En al liet volk zag hem wandelen en God loven. Toen zij hem nu herkenden , dat hij * diegeen was, die om aalmoezen voor de Schoone tempeldeur zat, werden zij vol verbazing en ontzetting over hetgeen met hem gebeurd was. En wijl hij zich bij Petrus en Joannes hield , liep hij tot hen in de zaal, die Salomons-zaal heet, en al liet volk verbaasde zich. Toen nu Petrus dit zag, sprak hij tot liet. volk : ,/Gij mannen , Israëlieten ! Wat verwondert gij u hierover ? Of wat ziet gij op ons, als hadden wij uit eigen vroomheid en kracht dezen doen wandelen? De God Abrahams, de God Izaiiks, de God Jakobs, de God onzer vaderen heeft Zijn Zoon Jezus verheerlijkt. Dien hebt gij wel overgeleverd en verloochend voor liet aangezicht van Pilatus, die oordeelde, Hem los te laten; maar gij hebt den Heilige en Rechtvaardige verloochend.
315
en verlangd , dat men u den moordenaar zou schenken.
Den Oorsprong des levens hebt gij gedood, welken God opgewekt heeft van de dooden. Daarvan zijn wij getuigen'• En — door het geloof aan Zijn naam heeft Zijn naam dezen, dien Gij ziet en kent, gesterkt. Het geloof, dat door H e m komt, heeft dezen de volkomen gezondheid gegeven, gelijk gij allen ziet!quot; Gesch. der Ap. 3 : 1 tot 16.
En de heilige Petrus vervolgt verder;
Als wij lieden geoordeeld worden wegens de weldaad aan dien zieken rnensch , waardoor hij genezen is; zoo zij ii allen bekend en aan het gansche volk Israëls: door den naam van onzen Heer Jems Christus, den Nazarener, dien gij gekruisigd hebt, dien God van de dooden heeft opgewekt, door Hem staat deze gezond voor u. Dejie is de steen, die door u, bouwlieden, verworpen werd, die tot hoeksteen geworden is '• En er is in geen andere zaligheid; want er is geen andere naam onder den hemel den mensehen gegeven, waardoor wij zalig moeten worden!quot; Gesch. der Ap. 4 ; 9 tot 12.
De veiligste toren der toevlucM.
„De naam des Heeren is de meest vaste toren; tot Hem vlucht de rechtvaardige, en hij wordt gered!quot; Spr. 18 ; 10.
Welk een machtige .toren de aanroeping van den hoogheiligen naam Jezus is, ondervond de heilige aartsmartelaar Stephanns, gelijk ons de Geschiedenis der Apostelen verhaalt. Tot dien toren nam hij onder de grootste pijnen zijne toevlucht, en luide riep hij: „Heer Jezus, ontvang mijn geest!quot; En hij werd verhoord; want hij zag Jezus staan ter rechter hand des Vaders; hij zag Hem staan, niet zitten, wijl de goddelijke Heiland op de aanroeping van Zijn hoogheiligen naam — dadelijk opstond om Zijn vromen dienaar en belijder de volheid der sterkte en kracht, het machtigste aller wapenen, te verleenen, die heilige liefde namelijk, die door geen menschelijken, noch duivel-
schen toorn overwonnen wordt, en gaarne lijdt, gaarne verdraagt en sterft, om met het allerheiligste voorwerp van haar verlangen, met God, voor eeuwig vereenigd te worden. —
Niet ver van de stad Paula was een schip op zee , dat in de haven aldaar wilde binnenloopen. Doch daar verhief zich eene ontzettende storm, die liet schip belette te landen, maar het de volle zee in dreef, in een kring ronddraaide, zoodat allen, die er van de haven uit naar zagen, niet anders konden verwachten, dan dat het schip te gronde zou gaan.
Men berichtte dit den heiligen Francisous van Paula, die alles liet staan en liggen en spoorslags naar de haven snelde.
Toen hij nu het groote gevaar van het schip bemerkt had, maakte hij er, in kinderlijk vertrouwen op God, het altoos zegevierende teeken van het kruis over en riep toen overluid: „Jezus! Jezus!quot;
En zie! de winden gehoorzaamden aan dezen roep en bedaarden. De hemel helderde op en de zon zond weer haar vriendelijke stralen van den hemel neer. Het schip landde gelukkig in de haven.
En allen, die op het schip waren, erkenden de macht van den heiligsten naam Jezus,'en dankten en prezen God voor hunne wonderbare redding. —
Het lichtende pad in de rivier.
Een oud kasteel, tot op de vier grondmuren ingestort, ligt in het Aargauer dorp Grauenstein aan den oever der voorbijstroomende Aar.
Hier woonde in den oudsten tijd (zoo zegt het volksverhaal) de vrije koningin des lands. De broeder en diens hoogmoedige huisgenooten haatten haar. Zij bemerkte een aanslag op haar leven en vluchtte nog des nachts uit het kasteel
347
naar de rivier. Maar de veerman en zijn schip waren nergens te vinden. Vervolgd en gedrongen, en om haar boozen broeder niet in handen te vallen, liep zij stroomop het gevaarlijke bergpad naar het naburige kasteel Biberstein, en stortte, nog eer zij het bereikte, van de steile klippen in den snellen stroom. Onder den val riep zij driemaal den naam nJezus uit, en de stroom verslond de koningin niet, maar schonk haar een veiligen weg; en zoo ging zij dien nacht „in den naam van Jezus'' midden in de Aar voort tot in den Paltz van Bazel. —
Nog ziet de vrome in stille nachten de voetstappen der koningin op de golven der Aar in zachten glans stralen. —•
Bij den heiligen Kev'mus, die heerlijke Lamp Gods in Ierland, kwam eens een arm man met een kindje op den arm en klaagde hem zijn nood, dat de moeder des kinds gestorven en hij zelf zonder werk en eten was en met den zuigeling geheel geen raad wist.
üe heilige verweet hem ernstig zijne wanhoop en herinnerde hem aan de leliën op het veld, en op de nabij-zijnde rots wijzende, zeide hij; „Kom maar eiken morgen na de vroegmis in den naam van Jezus bij dezen steen en ik geef u mijn woord, noch gij noch het kindje zult hem zonder lichamelijke verkwikking verlaten.quot;
En jawel, eiken morgen na de vroegmis verscheen de man in den naam van Jezus bij de aangeduide rots en vond telkens eene hinde op de plaats, die zich door hem liet melken, totdat de verdieping in den steen vol was en hij aan de melk — zich en zijn kindje verkwikken en voeden kon! —
Tot op dezen dag ziet men nog in den zoogenaamden
dHertensteenquot; of „St Kivinus' Melkkuipquot; die verdieping tot bestendig bewijs dier roerende gebeurtenis. —
348
De altoos zich vernieuwende verfrisscMng.
De beroemde verklaarder der Heilige Schrift Benedictus Fernandez verhaalt als ooggetuige van den uitslag de volgende gebeurtenis:
Midden uit Barbarije ging een Mohammedaan op de vlucht, om in een Portugeesch kasteel het doel zijner wenschen te bereiken, want de goddelijke genade had het verlangen naar het Christendom, waarvan hij slechts een weinig door Christenslaven vernomen had, in zijn hart gestort.
Hoog aan den hemel gloeide de zon, en in de onoverzienbare woestijn vol van brandend zand, door welke de vluchteling trekken moest, was geen spoor van water te vinden, zoodat hij eindelijk, nadat hij lang den smarte-lijksten dorst verduurd had, zich op het zand uitstrekte, niet dan de dood verwachtende.
Daar viel het hem in van de Christenslaven meer dan eens gehoord te hebben, dat de aanroeping van den naam Jezus ook in de grootste moeielijkheden hulp schenkt, en nauwelijks had hij gepoogd dien naam, zoo goed hij kon, uit te spreken , toen iiij reeds — tong en gehemelte ver-frischt, van den brandenden dorst bevrijd en zijne krachten weer hersteld voelde, zoodat hij met vernieuwden moed zijn weg vervolgde. — Het duurde wel niet lang, of dezelfde smachtende dorst, dezelfde afmatting en hetzelfde levensgevaar verschenen weder. Doch zijn geneesmiddel stond hem ten dienste; opnieuw riep hij den naam Jezus aan, opnieuw vond hij de vorige hulp, en zoo bereikte hij eindelijk weibehouden de Portugeesche vesting, van waar hij naar Lissabon gezonden, in het Christelijke geloof onderwezen en aldaar gedoopt werd. —
Kwam dus deze vreemdeling langs ongemeen gevaarvolle wegen in liet rijk van Jezus Christus, wijl de naam Jezusquot; met hum was, hoeveel zekerder zullen vrij, die
;34.9
ons reeds in zijne Kerk, liet geestelijk paradijs hier beneden, bevinden, onder de beschutting van dezen lioog-heiligen naam den last en de hitte des aardschen dags verdragen om langs de moeielijke reize eindelijk in liet henielsche Jeruzalem te komen ? Zalig dus, wie den naam Jezus kent en hem met kinderlijk vertrouwen in geluk en ongeluk, in nood en dood aanroept.
De zoetste troost op het sterfbed.
De lieilige Mechtildis ondervond het ook, gelijk reeds tallooze Christelijke lijders op hun sterfbed, welke zoete troost er in den hoogheiligen naam Jezus ligt. Als haar lijden ondraaglijk werd en hare bekoringen haar vree-selijk bestormden, dan riep zij niet den gansehen gloed der geloovige liefde en des vertrouwens: „O liefderijke Jezus! n goedertieren Jezus!quot; en op eens waren alle pijnen en alle bekoringen, die haar kwelden, verdwenen.
De naamtrek van „Christusquot;
(Uit; Silezisch Kerkblad.)
De naam, die het ambt en de werkzaamheid van onzen goddelijken Heiland aanduidt en dien Hem de engel Gabriël reeds in den groet aan de heilige Maria geschonken heeft, is Jezus. Doch de eerste Christenen gebruikten dien naam niet zeer dikwijls, maar zij gaven den Heer gewoonlijk den naam Christus, dat is: de Gezalfde, de Koning, de Godmensch, waardoor niet Zijn ambt, maar Zijne natuur aangeduid is. Daarom werden zij, gelijk de heilige Lukas in het 17 de kapittel van de Geschiedenis der Apostelen bericht, Christenen, genoemd, hoewel men hen van het begin af even goed ook „Jezuïetenquot; had kunnen noemen. Doch dit geschiedde daarom niet, wijl de eerste Christenen den heiligen en aanbiddens-waardigen naam „Jezusquot; niet zoo dikwijls in hunne ge-
350
sprekken en gebeden plachten uit te spreken, als wij thans, na de glorierijke uitbreiding van het Christendom, gewoon zijn te doen.
Daarvoor, dat niet de naam Jezus, maar de naam Christus in het begin des Christendoms meer gebruikelijk is geweest, bestaat nog een andere grond in de beteekenis van den laatsten naam zeiven. Christus (van het Griekse he woord Xfla zalven) beteekent de Gezalfde en is eene vertaling van het Hebreeuwsche woord Messias, dat hetzelfde beteekent. Wijl de Grieksche taal ten tijde van Christus het verst in de wereld verspreid was, zoo heeft men uit haar den Heer zijn eigenaardigen, wereldbekenden naam en Zijnen belijders de aanduiding gegeven, die hen ook lieden nog van alle andersgeloovenden onderscheidt.
Ook in de Heilige Schrift komen de woorden Gezalfde, Messias of Christus als die namen des Heeren voor, welke Zijne natuur en Zijn eigenaardig karakter het best uitdrukken. Gezalfden heeten namelijk bij voorkeur de koningen, de priesters en profeten; nu is onze goddelijke Verlosser Koning, Hoogepriester en Profeet in den uitstekendsten zin des woords geweest, 1) en daarin ligt Zijne gansche verlossingswerkzaamheid als almachtig Genadeschenker, als Middelaar door Zijn volgeldig zoenoffer en als Leeraar uitgesproken; daarom wordt Hij , als men Zijne eigenaardige natuur aanduiden wil , met recht ,/Christusquot; genoemd. En zoo noemt Hij ook zich zeiven, en noemden Hem voorspellend reeds de profeten. De Geest des Heeren is over Mij, wijl Hij Mij gezalfd heeft!'' zegt de Heer, zich op Isaïas beroepende (63). ,/De Heilige der heiligen zal gezalfd worden!quot; spreekt Daniël (9).
1) De heilige Cypiianus zegt: „De proleten, priesters en koningen des Ouden Verbonds werden, als sterfelijk en vergankelijk, met eene zalf uit vergankelijke stol' gezalfd; doch die geheel en al met den Heiligen Geest gezalfd werd, dat is Christus.quot;
üe Geschiedenis der Apostelen getuigt toch: ,fiod heeft Jezus van Nazareth gezalfd met. den Heiligen Geest en met kracht.quot; (10:38.)
351
En de heilige Gregorius van Nazianze meent hierbij : ,Gezalfdequot; wordt Christus ook daarom genoemd, wijl Hij in één persoon de beide naturen , de goddelijke en men-schelijke, vereenigt; Zijne iieilige menscliheid namelijk is met de Godheid als gezalfd geweest.
Deze kostelijk geurende zalf was den eersten leerlingen van Jezus eveneens ten deel gevallen; vooreerst reeds daardoor, dat Christus hen als leden van Zijn eigen lichaam had ingelijfd, en ten tweede bijzonder ook dooide innige vereeniging niet Hem in liet allerheiligste Sacrament; en ter herinnering daaraan noemden zij zich eveneens ,/Christenen, Gezalfdenquot;', die den geur van Jezus Christus om zich verbreiden, gelijk de apostel schrijft: „Wij zijn Gode de goede geur van Christus!quot; 3 Kor. 2; hetgeen Theophylactus aldus uitlegt: „Waarheen wij ook gaan, brengen wij den geur der goddelijke zalving mede; met den welriekenden geur der kennis Gods namelijk ademen wij allerwege op de niensclien.quot;
De Christenen namen dus ook al vroegtijdig de gewoonte aan, den heiligen naam van Christus op hunne goederen en gereedschappen te schrijven en te graveeren, en in zeker opzicht alles met den welriekenden geur van Christus te vervullen. Hij werd hun eigenaardig teeken, waardoor zij zich als Christenen deden kennen, zij groeven hem niet slechts bijna algemeen op hunne grafzerken in de catacomben, in die onderaardsche gangen en holen, waar vzij bij de Christenvervolgingen hunne wijkplaatsen hadden, de heilige geheimenissen vierden en hunne dooden begroeven; zij plaatsten hem ook op hunne ringen, lampen, medailles enz., gelijk men ze nog bij duizenden in de catacomben van Rome vindt en uitdelft. Zij bedienden zich daarbij van de beide Grieksche beginletters des naams Christus, X (Ch) en P (R), terwijl zij de P midden in de X plaatsten. En die Grieksche letters waren tot dat doel bijzonder daarom geschikt, wijl de eerste er van, de X, tevens de figuur van het kruis voorstelt. Dat de
352
«
beide balken niet rechthoekig op elkander staan, doet niets ter zake, want het wezen van het kruis bestaat slechts in twee lijnen, die elkander doorsnijden. De geleerde Baronuis zegt aangaande den samenhang van den kruisvorm met de beginletters van den naam Christus: „Het kruis wordt hier in Christus, en Christus in het kruis getoond.quot; De in de X geplaatste P kan in zeker opzicht het lichaam van Christus figuurlijk voorstellen, zoodat dus de naamtrek van Christus in den eigenlijken zin een crucifix voorstelt.
Hoogst merkwaardig is het overigens, dat ook bij de Heidenen reeds vroeger hetzelfde teeken als geheimzinnig en eervol in gebruik was. Op eenige Grieksche munten vindt men het reeds, en de geleerden gelooven, dat het eene verkorting is van het Grieksche woord xp-zjiToq (Chres-tos), hetwelk //goed, mild, voortreffelijkquot; beteekent. Niet onmogelijk is het, dat de eerste Christenen zich dit teeken van daar af toegeëigend hebben, wijl het de beginletters des naams van Christus en de figuur van bet kruis zelf bevatte. — Ook bij de ov.de Egyptenaren was een dergelijk teeken reeds heilig en geheimzinnig. —
Zoo had God de Heer door wonderbare beschikking met de beginletters van een Grieksch Woord, dat //goed, mild, voortreffelijkquot; beteekent, den naam van Christus en het teeken onzer Verlossing verbonden.
En gelijk het kruis onafscheidelijk is van Christus, zoo onafscheidelijk, dat het zelfs in den naam verbonden is; zoo hebben ook de eerste Christenen voor het teeken van het heilige kruis evenveel eerbied betoond en het even dikwijls geschreven en ingegrift als de naam van Christus. Alles teekenden zij met dit teeken der zaligheid, gelijk wij Katholieken nog heden plegen te doen. ,/Met blijdschap,quot; schrijft Origenes, ,/dragen wij dit teeken, waarbij de demons sidderen, als zij het zien!quot; Ook op de natuur is het door de hand des Scheppers op duizendvoudige wijze gedrukt, om aan te duiden, dat alle zaligheid zich
:ih:i
op liet kruis grondt. Eveneens stelt de inensch liet door zijne gestalte voor, zoodra hij de handen opheft; ja, zelfs de vogels in de lucht vormen het kruisteeken, als zij vliegen. Dit hebben de Christenen in alle tijden wel gemerkt en daarom het kruisteeken overal nog bijzonder geteekend en geplaatst, der hel ten schrik en der wereld ter zaligheid, en vooral zeer dikwijls geschiedde dit in de eerste eeuwen in die verbinding met den naamtrek van Christus, welke boven verklaard is.
Bekend is het, dat het kruisteeken den Romeinschen keizer Constantijn tijdens een gevecht verschenen is en hem de zege beloofd heeft. Hij liet het dus op het vaandel plaatsen, dat voor zijne zegerijke legioenen uitgedragen werd. De tijdgenoot des keizers, de geschiedschrijver Eusebius, bericht deswege: ,/De keizer liet kunstenaars komen, die goud en kostbare steenen wisten samen te voegen, en midden onder hen zittende, verklaart hij hun het teeken en laat het in goud en edelgesteenten uitwerken; en wij zelveu hebben het eenmaal niet onze oogen gezien, want de keizer zelf heeft het ons getoond. En het was op de volgende wijze gearbeid: eene lange rechte schacht, met goud geheel overtrokken, droeg een dwarsbalk in den vorm van een kruis, en boven was een krans van kostbare steenen en met goud rondom ingevat. In dien krans verscheen het teeken van den heil brengenden naam des Verlossers, door twee letters uitgedrukt, dat is door de beide eerste van den naam Christus, en de P was in het midden der X netjes ingevoegd, hetgeen den naam duidelijk uitdrukte; deze beide letters placht de keizer voortaan ook op zijn helm te dragen. Aan den dwarsbalk der schacht, hing dan het vaandel neer, van koninklijk en prachtig weefsel enz. —
Uit dit bericht aangaande den naamtrek van onzen goddelijken Verlosser willen wij als een goed begin van het nieuwe jaar het besluit opmaken, steeds aan de woorden des apostels te denken en zijn gebed te volgen : A. Uiiniïari. Kcrstklokje. li. 23
„Alles wat gij iloet, in woord of in daad, doet alles in den naam van onzen Heer Jezus Ch rist us. —
Ret teeken {cijfer) van den naam „Jezusquot;
1. Te Assisi, de geboorteplaats van den heiligen Fran-ciscus Seraphicus, is met de jaartallen 1477 en 1482 boven de voordeuren van vrome stichtingen het volgende teeken ingeschreven:
t
v
Blijkbaar bevat dit teeken de beginletters van het opschrift, hetwelk te lezen was onder dat wonderbare kruis, dat vroeger de Heidensche keizer Constantijn aan den hemel bemerkte en dat luidde:
„In Hoe Signo Vinces!
In dit teeken zult gij overwinnen!quot;
En die letters gelden sedert bij de Christenen als het teeken (cijfer) van den zoeten naam „Jezus!quot; —
2. Of de aanduiding van dezen hoogheiligen naam geschiedt nog eenvoudiger met de drie letters:
hetgeen in woorden zooveel zeggen wil — als
„Jesus Hominum Salvator.
Jesus, de Redder der menschen.quot;
Gewoonlijk ziet men onder de H in plaats van de V van No. 1, — drie nagels aangebragt, ter herinnering, dat de heilige armoede, die met den Godmensch ook aan het kruis opstijgt, slechts drie nagels had, waarmede hij aan den martelstam op Golgotha gehecht kon worden. —
3. De naamtrek van Jezus in eene zon is dat teeken, hetwelk den heiligen Bernardinus van Siëna verscheen, en dat hij daarom ook als attribuut in zijne hand houdt, ■—
4. De heilige fgnatius van Loyola, die glorierijke strijder voor de Katholieke Kerk, was van zulken eerbied voor den hoogheiligen naam „Jezusquot; doordrongen, dat hij hem ter eere aan zijne orde den naam „Gezelschap van Jezusquot; gaf. Het teekcn I. H. S. geldt dus ook als het hoofd-symbool dezer orde en moet worden uitgelegd: „Jesum habemus soeium. Wij hebben Jezus tot medegenoot.quot; De heilige Ignatius draagt, als hij in zijne ordedracht afgebeeld wordt, dit teeken gewoonlijk op de borst of in de hand. Boven de jaartallen der ordegebouwen leest men het eveneens als het opschrift er van. —
De Katholieke groet: „Geloofd zij Jezus Christus!quot;
1. De plechtige geloofsbelijdenis, die de heilige apostel Petrus vroeger te Cesarea Philippi in den kring der apostelen voor onzen Heer en Heiland heeft afgelegd: „Gij zijt Christus, de Zoon des levenden Gods!quot; Matth. 16 : 16, is diep en onveranderlijk gegrift in het hart der heilige Katholieke Kerk.
Terwijl nu ongeloof en dwaalleer buiten in de wereld op de betreurenswaardigste wijze den weg der duisternis en der verontzedelijking bewandelen en den Godinensch Jezus Christus onder hoon en spot verloochenen, bestaat in de Katholieke Kerk het even liefelijke als eenvoudige gebruik; dat, wanneer Christenen dezer ware Kerk Gods elkander ontmoeten, de een vol eerbied groet: „Geloofd zij Jezus Christus!quot; en de ander even eerbiedig antwoordt: „In eeuwigheid! Amen.quot; Deze begroeting geschiedt onder wederzijdsch ontblooten en zacht nijgen van het hoofd. En waar het hoofd nijgt en buigt, daar moet het hart geloovig zijn. En de aldus groetende geloovige harten bieden met deze korte geloofsbelijdenis om zoo te zeggen eene openlijke vergoeding in de vereering van den allerheiligsten naam Jezus — voor de vele veronteeringen en
^;3*
.350
beleedigingen, die hem door het on- of' dwaalgeloof openlijk worden toegevoegd. En deze overoude, hoogst loffelijke gewoonte van groeten, gelijk zij uit het levendigste geloof der Kerk voortgekomen is, heelt ook de openlijkste goedkeuring der Kerk verworven ; want deze zoo hartverheffende gewoonte werd, bij een besluit der algemeene kerkvergadering (concilie) te Lyon bevestigd. — Geestelijken en leeken, die waarlijk vroom van gemoed zijn, beginnen eiken brief met dezen groet. — Met dezen groet worden in de kloosters en bisschoppelijke seminariën eiken morgen de slapers gewekt, doordien de geestelijke, die juist den weekdienst heeft, op het bepaalde uur van cel tot cel gaat, en in elke hartelijk naar binnen roept: ,/Geloofd zij Jezus Christus!quot; en wat de frissche adem der morgenlucht is voor het lichaam, dat is de frissche adem der hemellucht van dezen groet voor de onsterfelijke ziel — een kostelijk opwekkingsmiddel tot liet streven naar het eeuwige met Jezus Christus en te Zijner eer. De Christelijke vaders en moeders moesten eveneens ,/deze lieve wijze om te wekkenquot; in hunne huizen invoeren; evenzoo de meesters bij hunne gezellen enz. Ja, mocht toch ieder Katholiek Christen, met betrekking tot dezen groet, zoo leven en werken, gelijk het schoone lied zegt:
Als 'k 's morgeus vroeg ontwaak,
Dan is mijne eerste taak :
„Geloofd zij Jezus Christus!quot;
Alsdan kleed ik mij aan,
En vang met bidden aa'n:
„Gelooid zij Jezus Christus!quot;
'k Denk als 'k Maria groet,
Het Woord werd vleesch en bloed:
«Geloofd zij Jezus Christus!quot;
In arbeid , moeite en strijd,
Nu en ten allen tijd :
«Geloofd zij Jezus Christus!quot;
Ga ik Ier kerk nu in,
Dan zij dit mijn begin :
„Geloofd zij Jezus Christus!quot;
Zet ik den arbeid voort,
Ik spreek daarbij het woord ;
,, Geloofd zij Jezus Christus !quot;
En is het werk geschied,
Verzwijgen doe ik 't niet;
/ Geloofd zij Jezus Christus !quot;
Treft mij een ongeluk ,
Dan bid ik in mijn druk;
„Geloofd zij Jezus Christus!quot;
Zoo 'k immer heb misdaan ,
Met tranen bid ik aan ;
,/Geloofd zij Jezus Christus !quot;
Den vredekus geeft Hij ,
Na ware boete , Mij :
„Geloofd zij Jezus Christus!quot;
En leg ik mij ter rust,
Dan roep ik zeer gerust:
.. Geloofd zij Jezus Christus!quot;
En zingend slaap ik in ,
In 's Vaders eeuw'ge min ;
vGeloofd zij Jezus Christus!quot;
Van Hem komt alles af,
Hem zing ik tot in 't graf;
,Geloofd zij Jezus Christus!quot;
Bij eene bulle vau 15 Juli 1587 schonk paus Sixtus V een njlaat van honderd dagen aan allen, die met de woorden: nGeloofd zij Jezus Christus!quot; nln eevwigheid!' of //Amen! elkander wederzijds zouden begroeten.
3. Aangaande dezen Katholieken groet: „Geloofd zij
358
Jezus Christus!quot; schreef Fnedrich Gottlieb Klopstok, de beroemde Duitsche dichter der Messiade, een Protestant, op den 6 Januari 17G7 van uit Koppenhagen aan den Duit-schen dichter Michael Denis, priester des Gezelschaps van Jesus en leeraar aan het Collegium Theresianum te Weenen voor de schoone wetenschappen ;
„Het slot van uw brief was mij zeer aangenaam , en trof mij, Bethlehems goddelijk Kind zij ook met u. Ik herinner mij daarbij, hoezeer ik eens op mijne reis naar Zwitserland op bijr.a gelijksoortige wijze geroerd werd. Wij waren op een fraaien dag uitgestapt en gingen te voet. Ik was wat van het gezelschap achtergebleven. Eenige goede Zwaben ontmoetten mij, en ieder hunner zeide tot mij; // Geloofd zij Jezus Christus!quot; Ik wist nog niet, dat dit een groed was, en evenmin kon ik teruggroeten. — Ik kan u niet zeggen, hoe zeer mij die groet trof. De tegengroet {„In eeuwigheid! Amenquot;) dien ik later vernam, kwam mij zoo natuurlijk voor, dat ik mij verwonderde, dat het mij niet ingevallen was, te antwoorden.''
4. Aangaande dezen verheffenden Christengroet schrijft Karei Steiger, een Protestant uit Zwitserland, het volgende:
„Welke was wel de schoonste dag mijns Heilands. Ontegenstrijdig dien, toen Hij Jeruzalem binnentrok en het volk kleederen voor Hem op den weg uitspreidde, frissche takken strooide, en jong en oud jubelde: „Hosianna, geloofd zij, die daar komt in den naam des Heeren!quot; Deze dag moet daarom ook door allen, die hun Heer vereeren, gevierd worden; doch niet jaarlijks of wekelijks, maar zoo dikwijls wij elkander ontmoeten, willen wij den Heer palmen strooien met den ouden bezielenden broedergroet.
,/Ik was zoo vermoeid, de streek was zoo eenzaam, de weg zoo lastig, de hitte zoo groot, en ook mijn binnenste geleek op eene zandwoestijn. Gelijk de eenzame verkwikt wordt, als hij in de dorre steppen eene karavaan medechristenen ontmoet, die naar het heilige graf trekt, zoo werd ik nu gelaafd door eene kleine schaar arme bedevaart-
.•559
gangers, die, vau Maria-Einsiedlen komende met een witten staf in de hand, den rug met geringe voedingsmiddelen en vrome boeken beladen, met geen ander dak dan den blauwen hemel, mij voorbijtrok met den opwek-kenden groet: „Geloofd zij Jezus Chrhtus!quot; — Zij hoorden mijn antwoord niet meer, want ik was er niet. op gevat; ik moest mij vooraf bezinnen, maar toen zeide ik, verder trekkende, wel honderdmaal uit het volle, gesterkte hart: „In eeuwigheid!quot; — En toen herkende ik Hem, gelijk de Samaritaansche vrouw aan de Jakobsbron, als Dengeen, die een levend water geeft, dat in ons eene bron wordt, welke tot in het eeuwige leven springt, zoodat, wie daarvan drinkt, in eeuwigheid geen dorst meer krijgt!quot; — „Geloofd zij Jesns Christus! Ju eeuwigheid ! Amen!quot;
De postknecht in en na de Christelijke leering.
Wat zou u liever zijn, mijn lezer! een vriendelijke Godsgroet of vier groschen ? — Gij zegt; ,/Hoe kan men mij zoo iets vragen?quot; — Nu, wordt maar niet boos en hoor en merk op, dat deze vraag ten minste niet bij allen overbodig is.
De postknecht N. was eens daar, waar hij zelden placht^ te zijn, namelijk in de kerk. De pastoor hield juist leering met de kinderen over het tweede gebod; „Gij zult den naam van God niet ijdel gebruiken en sprak over het misbruik van den hoogheiligen naam „Jezusquot; en over het heillooze vloeken en verwenschen, waarbij de zoete naam des Heeren zoo dikwijls eu zoo zeer onteerd wordt. De postknecht lette ijverig op, wijl er juist over een gebrek eene uitlegging gegeven werd, die hem tot nog toe diep aankleefde en over de kwade gevolgen er van. De pastoor besloot zijne voordracht met eene hartelijke vermaning tot de aanwezige vloekers, en smeekte hen ten innigste in den gebenedijden naam des Heeren, dat
360
zij toch in zich zouden keeren en die onteerende en verderfelijke ondeugd afleggen, dan zou de lieve God ook met vriendelijke genade op hen neerzien , enz.
Terwijl de pastoor nog sprak, kwam de zon vanachter eene donkere wolk te voorschijn en wierp een zachten, helderen straal door het kerkvenster op het gelaat van den postknecht. Deze was door de vermaning des geestelijken bijna geroerd, zoodat hij zich zulk een verheffend gevoel sedert lange jaren niet meer herinneren kon; en hij sprak in zijn hart: „De lieve zonneschijn doet mij zeer goed, en een vriendelijke Gochhlik moest toch nog veel aangenamer zijn!quot; Kortom, hij nam zich voor, ten minste de proef te nemen, en heden geen vloek meer en geene onteering van den naam „Jesusquot; meer over zijne lippen te laten komen.
Doch de proef viel, helaas! zeer slecht uit. — Reeds na verloop van eenige uren, toen bij het drenken een der paarden op den loop ging, stiet hij weer verschrikkelijke vloeken uit en verwenschte onder voortdurend misbruik van den naam «Jezusquot; het paard en al de paarden in den stal en zich en de gansche wereld. Daarover gevoelde hij ook geheel geene gewetensknaging, want dat had hij reeds wel duizendmaal gedaan, en de Christelijke leering was alweer vege ten.
Eenige dagen later moest de postknecht een man rijden, die een naauwgezet Christen was, en welke onder vele andere deugden ook die bezat, dat hij geen vloek uiten noch hooren kon; hij lette er bovenal op, dat men den naam „Jezus' in eere hield. Deze godvreezende man zeide bij het instappen in het rijtuig: „Koetsier, gij rijdt mij heden naar * * * en weer terug, daarvoor krijgt gij uw achtgrosschenstuk drinkgeld. Doch als gij op den heen-en terugrit noch vloekt noch den hoogheiligen naam „Jezus' misbruikt, dan krijgt gij een vierrgroschenstuk nog daarenloven.quot; Dat liet de koetsier zich geen tweemaal zeggen. Hij bromde lachend in zich zeiven: ,/Oho, voor een
:5R1
viergrosclienstuk kan ik het vloeken wel laten'quot; En ziedaar, hij stond de proef meesterlijk door; den geheelen dag hoorde men geen vloek en geen misbruik van den naam „Jesusquot; uit zijn mond. — —
Wat was nu, lieve lezer, den postknecht liever; een vriendelijke Qodsblik of vier grosehen? — En let nu eens op, of er niet vele duizend dergelijke postknechten in de Christenheid zijn, ja, of gij zelf er wellicht een zijt. Het is zeker recht bedenkelijk; en als men het goed overweegt, dan zal ons deze geschiedenis meer tot weemoed dan tot lachen stemmen!
[Het wordt den 21 Januari gevierd?)
Het martelaarscliap der heilige Agnes.
De heilige Agnes stamde van eene zeer aanzienlijke en Christelijke familie te Rome af. Zij was geboren in het jaar 391 na de geboorte van Christus, en met alle zorg door hare godvruchtige ouders opgevoed. Diep zonken de lessen des Evangelies in de reine ziel van het kind, en de vlam van hemelsche liefde tot Jesus vervulde haar teeder hart, belette aan elke aardsche neiging den toegang, en schonk aan de uitstekende schoonheid haars lichaams nog hoogeren glans.
Agnes was onder oefeningen van gebed en godsvrucht, in afsterving en zelfverloochening twaalf jaren oud geworden; daar zij naar lichaam en geest even uitstekend was, zoo dongen de zoons der eerste familiën te Rome naar hare hand, doch vooral de zoon van den toenmaligen Romeinschen stadhouder Symphorianus. Maar alle aanzoeken waren vergeefsch; want zij verklaarde zeer onbevangen, dat zij reeds aan een Bruidegom verloofd was, inet wien in hoogheid, schoonheid, macht, wijsheid, goedheid en rijkdom niemand gelijk kwam, en dien zij meer dan haar leven liefhad. Als scherpe pijlen drongen deze woorden in het hart van den jongen hartstochtelijken Romein; hij verstond er den hoogeren zin niet van en snelde, gefolterd van knagende jaloezie, tot zijn vader en klaagde over den geleden smaad. De apostel zegt: „De zinnelijke mensch vat niet, wat des geestes van God is; want het
3B3
is hen dwaasheid en hij kan het niet begrijpen omdat het geestelijk beoordeeld wordt.quot; 1 Kor. 2 : 14.
Dc stadhouder Symphorianus, die het huwelijk dier welbekende maagd met zijn zoon ten vurigste wenschte, meende eerder tot het doel te zullen komen, als hij zelf de zaak op zich nam, en noodigde dus de ouders met hunne dochter bij zich. Doch alle vleiende en verleide-lijdelijke welsprekendheid was vergeefsch; zij bleef er bij, dat zij de eerste trouw niet breken zou noch kon. Toen bleek het, dat zij Christin was, iets waarover men zich vroeger niet bekommerd had, en als zoodanig werd zij voor het gerecht gedaagd; men hoopte, door schrik en vrees haar besluit te schokken. Met mannenmoed verscheen Agnes voor den rechterstoel, en noch de herhaalde schitterende beloften, noch het gezicht der folterwerktui-gen, waarmede men haar bedreigde, noch het ontstoken machtige vuur deden haar wankelen. Blijde verklaarde zij nogmaals hare liefde tot Jesus en bevestigde haar besluit, om steeds in den maagdelijken stand te blijven. Tevens staarde zij met genoegen op al de toerustingen tot hare marteling, ja zij bood zich zelve tot het lijden aan. Sterk als de dood is de liefde. De wateren van veel lijden kunnen haar niet blusschen, en de stroomen rukken ze niet weg!quot; Hoogl. 8: 6.
De vertoornde rechter liet haar voor de afgoden sleepen, om haar te noodzaken, hun wierook te offeren, doch Agnes hief de reine handen op, om dat schild te grijpen, waarmede men eiken vijand overwinnen kan, — zij maakte het teeken van het heilige kruis. Toen dreigde haar de stadhouder, dat hij haar, wijl zij hare maagdelijke reinheid zoo hoog schatte, op eene plaats der schande aan de openlijke onteering zou blootstellen. Met waardige bedaardheid antwoordde zij: „Gij bedreigt mij met het verlies mijner onschuld; maar dat verlies wacht mij ook op de plaats der schande niet! Een engel, een der tallooze dienaars van mijn eeuivigeu Bruidegom, is tot mijne be-
scherriiing- gereed en zal mij wonderbaar beschutten; en mijn Heer Jesus zelf, dien gij niet kent, omringt mij als een vaste mnur, en mijn lichaam blijft onontwijd!quot; In de psalmen Davids staat: /./De engel des Heeren zal zich om diegenen legereu , welke Hem vreezen, en hen redden! Zalig, wie op den Heer hoopt!quot; Psalm 33.
3. Het antwoord van het op God vertrouwende kind maakte den rechter zoo woedend, dat hij haar dadelijk naar de plaats der ontucht liet brengen. En werkelijk de Heer berchutte hare onschuld. —• Thans tot onthoofding veroordeeld, snelde zij naar de gerechtsplaats vol blijdschap en dank jegens God, dat Hij haar waardig achtte, voor de belijdenis des geloofs te lijden. Alle oogen der omstanders worden met tranen gevuld; zij alleen is opgeruimd en verheft den helderen blik ten hemel, zelfs de scherprechter siddert en verbleekt, als gold het zijn eigen leven. Slechts het onschuldige kind blijft bedaard en spreekt met heilig ongeduld tot hem: //Waarom aarzelt gij? Wie hindert u? Dood dit lichaam, dat nog een voorwerp van menschelijk welbehagen en aardsche liefde worden kan, die mij stuit! Mijn Heer en Heiland, mijn geliefde Bruidegom neme mij op door Zijne genade! Zij stond, bad, boog den hals en ontving den doodslag.
De heilige Hieronymm zegt: „De heilige Agnes heeft haar leeftijd en den tiran overwonnen, en den eernaam der kuischheid door de marteling geheiligd.quot;
De kerkvader Ambrosim sprak eens: „Heden is het feest der heilige Agnes. Bewonderen moeten de mannen, niet versagen de kleinen, verbazen de gehuwden en navolgen de ongehuwden. Groot is voorwaar de macht des geloofs, die van eeu zoo teederen leeftijd getuigenis ontvangt. De meisjes van dezen leeftijd kunnen een donkeren blik der ouders niet goed verdragen, en zij weenen bij een ernsti-gen naaldsteek als over wonden. Agnes stond onverschrokken onder de bloedige handen der beulen, en onbeweeglijk onder het heen- en weertrekken van kletterende
.'5(55
boeien. Nauwelijks was zij in staat, pijnen te verdragen, en toch was zij al rijp voor de overwinning; zij snelde met blijden gang naar de plaats der marteling. Niet met gekroesd haar was heur hoofd gesierd, maar voor Christus getooid, niet met bloemen bekranst, maar door zeden verfraaid!'' —
De drie bruidsgewaden der^ heilige Agnes.
(Van den godzaligen Thomas van Kempen.)
Beschouwen wij de kostbare gewaden der heilige martelares Agnes, waarin zij heerlijker schittert dan iemand wie ook in de kunstrijkste gewaden, die ooit hier beneden vervaardigd werden. Want ongemeen kostbaar en rijk zijn de gewaden, met welke de zielen der heiligen in het binnenste versierd worden, en die Jezus Christus uit de heinelsche schatkamers op de aarde bracht, toen Hij, uit Maria de Maagd van den koninklijken stam, voor onze zal.igheid geboren werd. En de door de kunst des Heiligen Geestes gewerkte gewaden, die Jezus Christus zijner bruid, der heilige Agnes, ten geschenke gal', zijn van drieërlei soort, opdat zij geen bruidegom, buiten Hem alleen, zou beminnen.
Het eerste gewaad dus, waarmede de heilige Agnes, eene der verstandige maagden, aangedaan werd, is de witte tabbaard, schitterender dan leliën en sneeuw. — Dit is de „ongekwetste maajdeljkheid,quot; die liefelijk voor God, bevallig voor de engelen en zeer vereerend voor de men-schen is. — Dit heilige gewaad deed de kuische Agnes in de vroegste kindschheid, ja nog in de wieg aan, en zij bewaarde het onbevlekt. Nog als teeder kind werd zij door de ouders aau God gewijd en aan Christus Jezus door den ring des geloofs verloofd: zoodat zij op geene wijze, door geene macht, door geene verschrikkingen , door geene vleierijen van de liefde en het verbond met haar hemelschen Bruidegom kon gescheiden worden, maar ten
366
•
eeuwigen tijde maagd bleef, en niet vreesde voor het geloof en de kuischheid te sterven. — En dit gewaad is met een gouden zoom omboord , dien de vinger Gods op wonderbare wijze werkte, en in witte letters schitteren daarop de zoete namen van Jezus en Maria, en de edele namen aller heilige maagden, — als verheven waarschuwing : het gelukzalige spoor van Jezus Christus en de voorbeelden Zijner maagdelijke Moeder te volgen, ten einde eenmaal in God verheugd de hemelsche glorte te verwerven.
Het tweede gewaad is rozenrood of purper gekleurd van het kostbare bloed des onbevlekten Lams Jezus Christus, en op de prachtigste wijze met vele witte bloemen versierd. En de naam van het gewaad is: „onoverwinnelijk gedulaquot; of „onvermoeide standvastigheid.quot; — Dit gewaad bevat alle teekenen van het lijden onzes Heeren en van Zijne genaderijke wonden, die door den angel der innerlijke smart der minnende ziel dooi' en door zijn ingedrukt. En die teekenen der goddelijke liefde en wapenen des onverwinnelijksten gedulds tegen de pijlen van Satan zijn: het heilige kruis, de nagels, de speer, de geesels, de touwen, de zuil, het witte kleed en de purperen mantel, de gal, de rietstok, het speeksel, de doornenkroon en de vele andere smadelijke mishandelingen en zware wonden. Ook dit gewaad heeft een zilveren langen en breeden zoom, namelijk het ware, volkomen en vaste geloof tot in den dood, en op dien zoom staan in Grieksche, La-tijnsche en Hebreeuwsche letters de namen aller heilige martelaars in rozenroode kleur geschreven, welke, dikwijls gelezen en overwogen, de in droefenissen smachtende en van bekoringen geplaagde ziel sterken, om alle wederwaardigheden dezer wereld te vei'dragen. — Met dit gewaad was onze Heer Jezus Christus, de Koning der martelaars en de Bruidegom der maagden, in Zijn heilig en gebenedijd lijden aangedaan, toen Hij voor onze zaligheid eene doornenkroon en een purperen mantel droeg, om de harten der kleinmoedigen in hunne droefenis tegen
♦
■■it; 7
elke onteering of beleediging te sterken, die Imn aange-daau werd; opdat zij, na lichte en korte droefenis in de wereld, zouden verdienen eene onverwelkelijke kroon in den hemel te verwerven; want elke droefenis, die voor Christus met geduld geleden wördt, scheukt de zekere hoop om met Christus te heerschen. — Dit eerwaardige en koninklijke gewaad schonk de Heiland aan zijne geliefde Bruid, de edele maagd, de heilige Agnes, tijdens de Christenvervolging in de heilige stad Rome, opdat zij de sporen van Zijn heilig lijden volgde, den smaad en de dreigingen der goddeloozen voor het geloof en de kuisch-heid met groote standvastigheid, naar het voorbeeld van vele martelaars en tallooze maagden, verdroegen, die, om den naam van Christus, onschuldig gedood werden en wegens wier prijswaardigen triomf en onuitsprekelijke glorie de heilige en moederlijke Kerk Christus nu op den ganschen aardbol looft en met jubelzangen verheerlijkt. — Zalig die ziel, welke dapper tegen den aanval der ondeugd strijdt, en onder zoo vele gevaren en verdrukkingen dikwijls zucht en bidt, opdat ook zij des te sneller van allen angst en alle ellende bevrijd worde! —
Het derde gewaad der heilige Agnes is een gouden mantel voor den zijden sluier der maagdelijkheid, die het gansclie lichaam der maagd omringt, bedekt en siert. En opdat hij voor de oogen dergenen, die hern zien, prachtiger zou schitteren, is hij met vele edelgesteenten van hooge waarde en schitterende parelen bezet en doorweven. En dit gewaad, dat heerlijker was dan de overige, wordt door de kunst van den Heiligen Geest gewerkt en door de wijzen en geleerden gevoeglijk en terecht de „ouuitblnsch-bare liefdequot; genoemd, van welke de heilige Paulus betuigt: „De liefde sterft nooit, al houden ook de profeteeringen op, of al nemen de talen een einde en al vergaat de wetenschap.'' 1 Kor. 13 : 8. — Met dit gewaad werd de heilige Agnes aangedaan, toen zij, aangaande haar Bruidegom gevraagd — wie Hij was — met vertrouwen antwoordde :
o (i 8
„Ik bemin Cln-istus, in wiens bruidsvertrek ik inging.
Deze liefde is hoogst noodzakelijk, om het gewaad der maagdelijkheid te tooien: want zonder de heilige liefde kan de maagdelijkheid Gode niet behagen; ook wordt de trotsche maagd, die geene olie der liefde en ijverige godsvrucht in de lamp van haar hart heeft, niet bij de wijze maagden geteld. — Deze liefde is ook ten tooi van het tweede maagdelijk gewaad, dat het „onoverwinnelijke geduldquot; genoemd wordt, een volstrekte vreischte, wijl, zonder de liefde van Christus, het geduld niets tot de zaligheid en de verdiensten voor het eeuwige leven nut, zelfs al verduurde een mensch de tanden van wilde dieren, of het vuur of het zwaard, of de martelingen van het kruis. Want niet door de pijn wordt de mensch een martelaar, maar door de heilige zaak wordt hij een heilige martelaar: als hij namelijk voor het geloof van Christus, of voor de gerechtigheid, of voor de kuischheid en vooral voor de zaligheid der zielen uit liefde lijdt.
Met deze drie heilige gewaden door den hemel bekleed en daarmede als met even zoo veel sehilden gewapen, trad dus de teedere maagd Agnes, de gelukzalige Agnes, ten strijde tegen de drie machten des boozen vijands op: namelijk tegen de lusten van liet vleesch, tegen de rijkdommen der wereld en tegen de bedreigingen der godde-loozen! O eerwaardige kuischheid dezer maagd! O waarlijk wonderbaar geduld en standvastigheid! O boog te prijzen liefde dezer maagd, der heilige Agnes! die onder zoo vele bekoringen en vervolgingen, onder zoo woedend geschrei, spot en vleierijen, onder zoo ontzettende verschrikkingen en rotten gewapende mannen, welke haar met getrokken zwaard bedreigden, aan de gelofte der maagdelijkheid on-veranderderlijk vasthield en zonder vrees voor alle tegenstanders beleed ; dat Christus haar Bruidegom was; ja, de stem hoog verhief en met onbuigzamen moed veel hoogheerlijks van de goddelijkheid, de schoonheid en macht van Christus voordroeg en sprak: „Ik ben met Hem ver-
loolU, dien de engelen dienen, over wiens glorie de zon en de maan zich verbazen ! Hem alleen bewaar ik de trouw, aan Hem geef ik mij met alle toewijding over
Dank zij den almachtigen God, onzen sterken Helper, den onzichtbaren Koning en onsterfelijken Bruidegom, den Schepper aller dingen, die het hart der maagd versterkte, zoodat zij overwon; het lichaam Zijner bruid onbevlekt bewaarde, het onschuldige lam midden in de vlammen ongekwetst hield, en haar hart zoo geweldig in liefde tot Zijn heiligsten en honigvloeienden naam deed ontbranden, dat zij liever wilde sterven, dan de trouw jegens haar hemelschen Bruidegom breken, aan wiens dienst zij zich door een onverbrekelijk verbond gewijd had! — Hem zij eeuwige lot'en heerlijkheid in eeuwigheid!
J)e lammetjes der heilige Agnes te Ihmie.
Het feest der heilige Agnes is met een van die zinrijke gebruiken verbonden, gelijk zij in het leven der Katholieke Kerk, bijzonder aan den zetel van liet opperhoofd dei-Kerk buitendien niet zeldzaam, eeue zoo welsprekende uitdrukking van den geest en het geloof der Kerk zijn.
Op dat feest worden in de aan de genoemde heilige gewijde kerk van overoude tijden af jaarlijks twee lammeren geconsacreerd. Die lammeren zijn eene soort van belasting, welke de reguliere kanunniken, aan wie deze kerk is opgedragen, aan het kapittel van St. Jan van Lateranen moeten opbrengen.
De wijding geschiedt zoodanig, dat na afloop der Hoogmis de beide diertjes, rijk met bloemen en linten versierd, op het Hoogaltaar gelegd en daar door den abt des kapittels van de heilige Agnes onder bijzondere gebeden gewijd worden. Alsdan worden zij aan den ceremoniemeester der kerk van Lateranen overgegeven, die als gevolmachtigde van het kapittel dier hoofdkerk tot de overneming er van afgevaardigd is. Deze geeft ze over aan
llrMiAin. KcrstUoliji'. II, ij.l
;J70
een beneficiaris der kerk van Lateranen, die ze op een met rijke zijden dekken en kussens getooid paard legt en ze naar den Paus brengt, om ze ook door dezen te laten zegenen.
Hierop worden zij door den kamerling der apostolische subdiakenen in ontvang genomen en aan een vrouwenklooster, dat de Paus daartoe bepaalt, ter verzorging gegeven — eene begunstiging, waarnaar de kloosters ten levendigste dingen, en die zij, gelijk te begrijpen is, door de zorgvuldigste verzorging trachten te vergelden. —
En dit gebruik is ongemeen rijk aan schooue, zinnebeeldige herinneringen!
Reeds de naam der heilige Agnes beteekent — //agnus, een lam,quot; en herinnert onwillekeurig aan die onschuld en reinheid der ziel, die reeds het kind rechtstreeks en zoo gaarne in het lammetje voorgesteld vindt. Dus is de aanwending der lammeren op dezen dag op zich zeil'reeds eene huldiging, die de Katholieke Kerk brengt aan die maagd en martelares, welke in den teedersten ouderdom haar leven voor den goddelijken Heiland overgaf, en in haar persoon aan de deugd van onbevlekte maagtleiijk-heid. — En door de wijding der lammeren is ook bewezen, hoe deze deugd slechts in de Kerk des goddelijken Lams, wien, naar de uitspraak der Heilige Schrift, de maagden volgen waarheen Het gaat, hoog geacht is, en hare verzorging, hare goddelijke wijding vindt. — Dat de lammeren aan de hoede van een godsdienstig genootschap opgedragen worden, is voor dit genootschap en hierin voor alle godsdienstige genootschappen der Katholieke Kerk eene waarschuwing, gelijk zij niet indringender zou kunnen gegeven worden : om de door do heilige Agnes beoefende en in deze lamineren voorgestelde deugden tot het doel hunner ijverigste beoefening en zorgvuldigste bewaring en volmaking te maken.
Tegen Paschen worden de lammeren geschoren en uit de wul de palliën vervaardigd. — Gelijk bekend is, is
371
het pallium eene onderscheiding der patriarchen en aartsbisschoppen, en bestaat uit een witten breeden band met eenige ingewerkte zwarte kruisen, en het gebruik daarvan gaat tot de oudste Christelijke tijden terug. — De Paus wijdt de palliën op den vooravond van het feest van de prinsen der apostelen in de St. Pieterskerk. — Op den morgen van dien dag namelijk worden zij op de ,/Confessioquot; van den heiligen Petrus gelegd en op dien namiddag , na de Vesper, haalt ze een der apostolische subdiakenen aldaar af, om ze, voorafgegaan van twee stafdragers en twee auditeurs des oppersten geestelijken gerechtshofs, de rota enz. aan den Heiligen Vader te overhandigen, die ze wijdt ouder gebeden, welke het laatst onder Pans Kene-dictus XVI hiervoor vastgesteld wei-den, ze met wijwater besprengt en bewierookt. — Na volbrachte wijding worden zij, in een metalen kistje gesloten, aan de basiliek van den heiligen Petrus ter bewaring overgegeven, waar zij in de schatkamer worden neergelegd, totdat men ze noodig heeft. — De kerkvorsten , die recht op het pallium hebben, moeten in de drie eerste maanden na hunne consecratie daarom verzoeken, en het verleenen daarvan geschiedt in een consistorie, waarbij de daarmee beleenden of de door hen hiertoe afgevaardigde plaatsvervangers een door het ceremonieel voorgeschreven eed in handen van den eersten kardinaal-diaken moeten afleggen. De woorden der schenking luiden: ,/Neem het pallium van het lichaam des heiligen Petrus!quot; — Er zijn ook zekere feestdagen des jaars bestemd, waarop de aartsbisschoppen benevens hunne aartsbisschoppelijke gewaden, ook het pallium aan moeten doen. — Sterft een aartsbisschop, dan is het voorschrift, dat het pallium met hem begraven wordt, en zijn opvolger moet het telkens op nieuw aanvragen. —
Wederom eene reeks van oefeningen, die den rijksten inhoud vertoonen! —
Dat juist om Paschen van die lamineren de wol wordt
*24
afgenomen, oin het aartsbisschoppelijke pronkgewaad te vervaardigen, wijst op het goddelijke Lam terug, dat de zonden der wereld op zich genomen, en voor de wereld reinheid van zonden verworven heeft, aan welke — ten gevolge der verdiensten van Christus — door de apostolische werkzaamheid de afzonderlijke gemeenten en in haar de afzonderlijke leden deelachtig moeten worden.
Deze werkzaamheid gelijkt op een beschuttenden mantel (want pallium beteekent mantel en was oorspronkelijk wel, wat zijn naam beteekent, totdat — gelijk bij de priesterlijke stola, nog slechts de zoom, als ter aanduiding van het oorspronkelijke gewaad, overbleef), onder welken zich verbergende, de leden der Kerk van Christus hunne zaligheid vinden moeten. Doch van één middelpunt, den heiligen Petrus, wien de Heer de sleutelen des hemels gegeven heeft, moet deze werkzaamheid uitgaan en in de eenheid met hem volharden, opdat zij als apostolisch aangeduid kunne worden. ,/Zalig, wie volhardt tot het einde!quot; Deze woorden gelden ook den Kerkvorst, als ernstige vermaning, in eenheid met den Apostolischen Stoel te leven en te sterven — daarom moeten zij het zinnebeeld der eenheid en verbinding met hem zelfs in het graf nog dragen, en ieder hunner opvolgers moet in het op nieuw verkrijgen van dit zinnebeeld ook de vernieuwde waarschuwing erkennen, dat hij naar den wil des eeuwigen Herders vast en voortdurend in dezelfde eenheid volharden moet. —
In de beide basilica's der heilige Agnes te Rome.
Uit: Rome in zijne drie gedaanten, van .1. Gaume.
Dagelijks het feest der heilige martelaars op de schouwplaats hunner zege zelve midden onder de roerendste ge-denkteckenen van hun moed te kunnen vieren — dat is het gelukkige voorrecht der geloovigen van Rome.
Gisteren had ik den troost, het heilige Otter in de ca-
.•57:3
tacoinben van den heiligen Sebastianns op die plaats te mogen brengen, waar liet lichaam van den beroemden veldheer door de heilige Lucina bijgezet was. Om het onderaardsche van zes fakkels verlichte altaar knielden vrome mannen en vrouwen des volks, eenige kindertjes, eene vorstin en een geestelijke; het schijnt, dat alle klassen der maatschappij verschenen waren, om het oorspronkelijke Christendom voor te stellen.
Heden zou zich dit gezicht vernieuwen: men vierde hel feest der heilige Agnes.
Vroegtijdig waren wij op de Piazza Narona. knielend met vele geloovigen op den marmeren vloer der heerlijke kerk.
Maar wat is dat voor eene prachtige kerk, die zich vóór de groote fontein naast dat plein verheft? Het is de kerk der heilige Agnes, der van de Romeinen veel geliefde. Ja, juist op deze plaats, waar nu de teedere maagd heerscht, was onder het Heidendom het Lupana-rium of huis der ondeugd van den circus, waarin de trouwe belijderes van Jezus Christus, het onbevlekte Lam Gods, zou onteerd worden, en zoo heerlijk door haar hemelschen Bruidegom beschermd werd.
Met welken godsdienstigen eerbied dringt de Christelijke pelgrim op dezen dag die onderaardsche plaats binnen , het tooneel eener overwinning, waarvan hij nog na vijftien honderd jaren winst heeft! Bij het licht eener fakkel leest hij aan de kromming van den trap het opschrift, dat aan de wonderbare beschutting herinnert, waarmede de Heer Zijne trouwe dienstmaagd bedekte, en spoedig betreedt hij den door de voeten der heilige aangeraakten mozaiekvloer: hij verwijlt in hare gevangenis. De jonge heldin werd door eene opening in het gewelf, gelijk aan die in de Mamertijnsche gevangenis, er in geworpen. Deze zeer nauwe kerker kan bijna vier meter diep zijn. Hij was geheel van licht beroofd; in den nieuweren tijd laat eene schuine plaat eenige stralen van een onzeker licht
374
binnendringen. Het nabijzijnde Lupanarium, waarheen Agnes gesleept werd, bestaat uit twee met schoone steenen gewelfde vertrekken; elk bijna vier meter boog, even zoo breed en ruim zes meterlang. /W is het glorierijke tooneel, waar in een teeder meisje van nog geen dertien jaar het Christendom over de twee vreeselijlcste machten des Heiden-doms, den wellust en de wreedheid, triomfeerde! Op het gezicht dier zoo welsprekende plaatsen wordt het hart diep bewogen, het geloof groot, en men herinnert zich met bewondering die maar al te weinig opgemerkte daadzaak van onze eerste geschiedenis; in de vreeselijke strijden, die door onze vaderen geleverd werden, zag men de mannen soms verbleeken en het geloot' verloochenen; maar er wordt van geene enkele teedere maagd gesproken, die gesidderd heeft of zelfs in afval van het kruis des goddelijken Christendoms gestorven is. Zoo waar is het, dat God dikwijls het zwakste uitkiest, om daarmede het sterkste te beschamen.
Terwijl men nu heden in den bovensten tempel de lofliederen der jonge heldin zong, was het ons toegestaan in deze onderaardsche groeve neer te dalen , waar de Agnus-Dei-maagd haar glorierijken triomf behaald heeft. Het kostbare bloed van het Lam Gods Jezus Christus op dezelfde plaats te offeren, waar het bloed zijner belijders, der martelaars, vloeide, en dit dubbele offer aan den Vader der hemelsche barmhartigheid te brengen, welk een troost voor den priester ! Welk een onderpand dei-zaligheid voor de gansche wereld! Welke innige blijdschap en verheffing voor den reiziger ! Al is hij ook nog zoo weinig Christen, hier voelt hij zich van den godsdienst doordrongen, en bijna tegen zijn wil komt hem het gebed op de lippen. Bij de treffende herinnering aan de wonderen, die noodig waren, om hier, in deze onderaardsche gevangenis, gelijk op den grooten dag des amphitheaters de Heidensche maatschappij te overwinnen, wier wreedheid hare ondeugd evenaarde, op het gezicht dier oude
;575
muren, dier duistere gewelven, diens mozaiek-vloers, der vijftienlionderdjarlge getuigen van de zege, door de zwakheid op de sterkte, door liet ofter op de beulen behaald, worden alle krachten der ziel geschokt; en gij roemt de jonge heldin, uwe zuster, gelukkig; gij roept haar aan met een broederlijk vertrouwen; en gij gaat heen, driewerf gelukkig, om hetgeen gij waargenomen, om hetgeen gij gevoeld, om hetgeen gij gehoopt hebt! —
:l. Die zalige oogenblikken verliepen snel — de tijd drong ons. Wij moesten naar de basilica S(. Ar/nes buiten de muren, waar de bevallige wijding der lammeren zou plaats hebben. Toen wij bij de kerk kwamen, drong de menigte des volks liet oude voorhof binnen; toch was het ons mogelijk, in het heiligdom door te dringen en dicht bij het altaar te komen, en daar nauwkeurig de ceremonie mede te aanschouwen.
Na de zingende Mis kwamen de geestelijken in processie de sacristie uit en traden in het heiligdom. De trein werd geopen 1 door kerkdienaars, die fakkels, het wierookvat en het wijwatersvat droegen; toen kwamen twee geestelijken in groote zwarte mantels, ieder een prachtig kussen van rood damast, met gouden franjes versierd, op den arm dragende, waarop een klein lam, wit als de sneeuw, zacht lag, den kop met rozen getooid en liet gansche lichaam met rozetten in rood lint bezaaid. Die twee lammeren werden met de kussens op het altaar gelegd, het eene op de Evangelie- en het andere op de Epistelzijde. Alle kanunniken des allerheiligsten Verlossers, die den dienst in de kerk verrichten, namen plaats in het koor. De abt, de mitra op het hoofd en in het koorkleed, beklom het altaar met den diaken en den subdiaken, terwijl de muziek op de hoogere galerijen een voor het feest passend stuk voordroeg.
Toen sprak de celebrant een hartelijk gebed, geheel doortinteld van die kostelijke poëzie, wier aan de wereld onbekend oorspronkelijk beeld slechts in het Roomsche
•m
Pontificaal gevonden wordt. Het begint met eene hymne ter eere der heilige Ag nes, van het toonbeeld van reinheid en onschuld, van kracht en zachtheid; dan ontwikkelt liet, ter herinnering, dat het gebruik, om den heiligen dienaren bijzondere sieraden te verleenen, aan de oude traditie beantwoordt, wier oorsprong tot den Sinaï teruggaat, de schitterende schilderij der Christelijke eeuwen. Na liet gebed besprengde de celebrant met wijwater de beide lammeren en doorgeurde ze met den geur des wie-rooks. — Eu zoo wijdde hij ze. — Indien de verhevenheid des gebeds en de herinnering aan het goddelijke, op het altaar des kruises geslachte Lam mij niet geheel en al hadden bezig gehouden, dan had ik niet kunnen nalaten, de volkomen rust en het zwijgen dier lammetjes te bewonderen, wier poten met smalle roodzijden linten als bundels saamgebonden waren, en die elkander aanstaarden, als waren zij zeer verbaasd, zich op zulk eene plaats te bevinden.
Na de wijding keerde de trein naar de sacristie terug, en de twee lammetjes werden aan een ceremoniemeester der basilica van St. .Ian van Lateranen overgegeven. Vergezeld van twee dienaars der kerk, bracht hij ze naaiden Heiligen Vader, die ze eveneens zegende. De kamerling der subdiakenen brengt daarop die jonge lammeren naar een door den Heiligen Vader opgegeven nonnen' klooster, opdat zij daar verzorgd worden. Is de tijd gekomen , dan scheert men de beide lammeren en vervaardigt uit hunne wol het Pallium. Op het heilige Paasch-f'eest komt een dier lammeren op de tafel van den Paus; want in alle Romeinsche familiën heerscht het gebruik, op dezen dag, tot aandenken aan het ware, voor de zaligheid der wereld geslachte Lam Gods — een lam te eten, het Paaschlam; Rome onderscheidt zich toch zeer bijzonder door het behouden der yrome gebruiken en der roerende herinneringen. —
Ontmoet gij na deze plechtigheid op St. Agnes zooge-
177
naainde wereldmenschen , dan kunt gij zeker zijn , dat men u met de vragen „waarom ?quot; zal bestormen. Waarom deze wijding der twee lammeren r1 Waarom de ceremoniën, die er mede gepaard gaan? Waarom dit pallium? Waarom dit, waarom dat?quot; — En dan zijn er wel eenige woorden tot antwoord noodig. — In het Oude Verbond onderscheidden liet Ralioneele en het Super-humerale een hooge-priester van de overige priesters. De Kerk van het Nieuwe Verbond wilde, dat ook de eerste herders van den godde-lijken schaapsstal sieraden zouden hebben, die hen onderscheidden : ten einde hun de bijzondere hoogaciiting dei-priesters en der geloovigen te verschaffen en hen zeiven tevens aan den oorsprong, het karakter en het doel hunner autoriteit te herinneren. Dat is baardoel geweest, toen zij hun het pallium schonk. Als opvolgers van het Lam Gods moeten zij Zijne macht voortzetten en Zijne zachtmoedigheid voorstellen; daarom wordt het teeken hunner hooge waardigheid van de wol eens gewijden lams vervaardigd. Hun ambt is een last, en zij moeten als de goede Herder de dwalende oi de zieke schaapjes dragen; daarom dragen zij het pallium op de schouders. Door de kracht en de liefde van den gekruisigden God kunnen zij hunne hoogheilige missie vervuilen; daarom is het pallium met zes kruisen versierd. De oorsprong hunner macht komt van den heiligen Petrus, en door den heiligen Petrus van den ééngeboren Zoon Gods zei ven, den mensch gewordene; daarom legt men op den dag voor het feest der glorierijke apostelen Petrus en Paulus de palliën op hun graf; den volgenden dag worden zij inet grooten eerbied weer weggenomen en den kosters-kanunniken toevertrouwd, die ze in de schatkamer der relequieën leggen, totdat zij door het Opperhoofd der Kerk verzonden worden. Het gebruik van het pallium reikt voor den Heiligen Vader tot in den eersten tijd der Kerk terug; doch voor de metropolieten en patriarchen slechts tot in den vierde eeuw. Later breidde de heilige Stoel deze eer tot de aartsbisschoppen en zelfs tot vele
37 H
bisschoppen in de verschillende deelen der wereld uil.—
Toen na de plechtigheid de menigte des volk was heengegaan , beschouwden wij de Kerk der heilige Agues nader. Deze eerwaardige basilica is op dezelfde plaats gebouwd, waar men het ter dood gemartelde lichaam der jonge heldin vond. Zij heeft haar oorsprong aan keizer Con-stantijn te danken, die haar liet bouwen op verzoek van zijne dochter Constantia, welke door de voorspraak dei-glorierijke martelares wonderbaar genezen werd. —■ De mozaïeken van het koor zijne eene hulde van paus Honorius 1. En paus Paulas V. herstelde den tabernakel weer, versierde het altaar met kostbare steenen en plaatste het lichaam der heilige Agnes 1) bij dat der heilige Emerenüana, de zoogzuster der jonge martelares, die door de Heidenen gesteenigd werd op het oogenblik, dat zij op het graf barer vriendin bad. — Opschriften herinneren er aan, dat de heilige paus Gregorius de Groote in deze basilica op den feestdag der glorierijke titularesse, namelijk op den gedachtenisdag van haar martelaarschap, dus van haar geboortedag voor den hemel, twee leerredenen hield.
Volgens zijne edelmoedige gewoonte verrijkte Constantijn den nieuwen tempel met versieringen en heilige vaten, der keizerlijke mildheid teu volle waardig. Onder deze offergaven wijst men een kelk aan van het fijnste goud, tien kilo zwaar; eene pateen van goud, vijf kilo zwaar; een vat voor de afwasschingen van het reinste goud, zeven en een half kilo zwaar en verrijkt met dertig del fijnen; eindelijk eene gouden lamp met twaalf bekken ter zwaarte van zeven en een half kilo. Al hebben in de oorlogstijden de barbaren deze schatten ook geroofd, zoo lieten zij toch het kostbare marmer achter, dat nog van de mildheid van dezen vorst en van de eerste opperherders getuigt. — De kerk, die de gedaante der oude Romeinsche basilica's bewaart, heeft drie
1) Dat con deel van hel hoofd der heilige Agnes zicli in de domkerk te Brixen bevindt, is deel II., blad z. 200 en 201 opgegeven.
.■57!)
door veertien antieke zuilen gesteunde schepen, waarvan vier van jaspis of porta santa, de overige van albaster, uitgenomen de twee laatste in liet kooi', die van marmer uit Numidië zijn. Men staat verbaasd, als men de loni-sclie, Korinthisclie en samengestelde orden aan de kapiteelen ziet prijken; maar die vermenging der verschillende orden bewijst, dat die zuilen tot verschillende Heidensche gebouwen behoorden , welke men tot den tempel der beroemde martelares bezigde.
Over de zijschepen loopt eene dubbele galerij in de-gedaante van eene hal, op zuilen steunende, wier pracht bij de eerste niets onderdoet: men bemerkt daaraan dezelfde vermenging der architectonische orden. Eene vol-kovnene geschiedenis der kunst wordt de troonhemel, door vier zuilen van het schoonste portier gedragen. De nieuwere beeldhouwkunst vertoont zich aan het standbeeld dei-heilige vanoostersch albaster; de Heidensche oudiieid levert de gedaante van het gedenkteeken met zijne zuilen van jaspis en porfier; de eerste Kerk wordt door een ongemeen rijken kandelaber voorgesteld; en eindelijk ontwikkelen de middeleeuwen hare pracht en haar geest in hèt mozaiek van het koor eenvoudig en verheven tegelijk.
De heerlijke guirlande van bloemen en vruchten, die hem omringt, is aan het bovendeel des boogs afgesneden om aan een stralend kruis ruimte te schenken. Op het veld recht onder het kruis ziet men uit de wolken de hand Gods verschijnen, die een krans houdt. Dieper vertoont zich de heilige Aynes in triomfeerende houding, dat is — rechtop, het hoofd met smaragden gekroond en van een zonronden heiligenschijn omringd; de hals is met parelsnoeren getooid en het lichaam met de niet purper gezoomde tunica, verrijkt met edelgesteenten bedekt, naar liet voorbeeld der keizers en keizerinnen van het Oosten. Deze Hyzantijnsche dracht in een Romeinsch mozaiek is een verder bewijs, dat men te dien tijde , dat is in de zevende eeuw, de mozaïek-werkers uit Constan-
••580
tinopel lief komen. Weinig vertrouwd met onze wester-sche drachten kleedden zij hunne figuren in de dracht van hun land. — De heilige houdt het Evangelie tegen haar hart; onder hare voeten ziet men het zwaard , dat haar onthoofde, en aan elke zijde verheffen zich twee vlammenzuilen, het symbool van haar vurig verlangen naar den marteldood. Het zou moeielijk zijn de epopaee der jonge heldin volkomener saam te vatten! Aan hare rechter hand is paus Honorius I, het model der Kerk dragende, en aan hare linker hand paus Sym-machus , de hersteller dezer waardige basilica. Wij hebben het reeds doen opmerken: in het geheel van hare versiering is de H. Agnes als't ware eene „eucyclopaedie der kunst.quot; En dit ontmoeten der twee werelden , der overwonnene en der overwinnende, van welke ieder tot versiering van dèn tempel eens kinds op hare wijze bijdraagt, die lange reeks van eeuwen, welke in het voorbijgaan hare hulde aan hare voeten leggen, vormen eene dier kostelijke harmonieën, welke Rome het voorrecht heeft aan te bieden aan den Katholiek, die alleen in staat is haar te verstaan. —
(Het wordt den 2 Fehruari gevierd.)
(Uit; Het leven van Christus, van den heiligen Bonaventura.)
Toen de veertigste dag na de geboorte van het Christuskind aanbrak, trad Onze Lieve Vrouw, gelijk het in de wet bepaald was, met het kind Jezus en met den heiligen Jozef de deur uit en zij gingen van Bethlehem naar Jeruzalem , opdat zij het Kind, zooals de wet beval, aan den Heer zouden voorstellen. — Ga ook gij in den geest met hen, en help hen in liefde het Kind dragen, en let opmerkzaam op elk bijzonder woord dat gesproken wordr, en op hetgeen er geschiedt; want iioogst vereerenswaardig is alles.
Zoo brengen zij dus den Heer van den tempel naar den tempel des Heeren! En toen zij den tempel binnentraden, kochten zij een paar tortelduiven of twee jonge duiven, om met deze het offer voor Hem te geven, gelijk het voor de armen gebracht werd; en wijl zij zeer arm waren, is het meer te gelooven, dat zij jonge duiven gekocht hebben , daar men die tot minderen prijs krijgen kon, waarom zij ook in het wetboek het laatst genoemd worden, en van een lam is er bij de Evangelisten geen spraak, want dit was het offer der ryken.
En zie, daar kwam Simeon, de rechtvaardige, aangespoord door den Heiligen Geest, in den tempel, opdat, hij, gelijk hem beloofd was, den Gezalfde des Heeren rnochte zien. En toen hij haastig aankwam en den Heer zag, herkende hij Hem in den profetischen geest dadelijk,
382
en snel trad hij vóór Hem, knielde neer, en bad Hem aan, die in de armen Zijner moeder lag. En het Kind zegende den grijsaard, zag op de Moeder en boog zich, waardoor Hij te kennen gaf, dat Hij naar hem toe wilde. De Moeder, hoewel daarover verwonderd, verstond het Kind, en gaf Hem aan Simeon over. En Simeon nam Hem blijde en eerbiedig in zijne armen, stond op, verheerlijkte God en sprak: „Laat nn. Heer, üvv dienstknecht gaan in vrede naar ü\v woord; want mijne oogen hebben Uwe zaligheid gezien, die Gij bereid iiebt voor liet aangezicht van alle volkeren, als een Licht ter verlichting der Heidenen en ter verheerlijking van uw volk Israël 1quot; — Daarop kwam ook de profetes Anna, bad Hem aan en profeteerde eveneens van Hem. — En Maria, die dingen bewonderende, bewaarde alles in haar hart. — Hierop stak het Kind Zijne armen naar de Moeder uit en begaf zich weer naar haar terug.
Thans begeven zij zich naar het altaar, den omgang (processie) houdende, welke op dezen dag over de gan-sche aarde in navolging gevierd wordt. Blijde gaan de beide eerwaardige mannen. Jozef namelijk en Simeon, vooruit, zij houden elkander bij de handen en met har-telijken jubel juichen en lofzingen zij: „Looft den Heer, want Hij is goed en Zijne barmhartigheid duurt eeuwig-lijk! Getrouw is de Heer in al Zijne woorden, want deze is God onze Heer van eeuwigheid tot eeuwigheid, en Hij zal over ons heerschen eeuwigliik! Wij hebben, o God, Uwe barmhartigheid in het midden van Uw tempel ontvangen 1quot; — Op hen volgt de Moeder, welke Jezus den Koning draagt. Anna vergezelt haar; zij gaat naast haar en jubelt eerbiedig, en looft den Heer met onuitsprekelijke blijdschap. — Deze dus zijn het, die den intocht houden; klein wel is hun aantal, doch ongemeen groote dingen stellen zij voor; want alle soorten van menschen zijn onder hen: mannen en vrouwen, ouderdom en jeugd, maagden en weduwen. — Toen zij daarop het 'altaar- genaderd
;38;3
waren, knielde de moeder godvruchtig neer en bracht haar inniggeliefden Zoon, God, aan Zijn heinelschen Vader, zeggende: „Neem aan, hoogheerlijkste Vader! Uw één-geboren Zoon, dien ik U hier breng naar het gebod Uwer wet, wijl Hij de eerstgeborene der nienschen is; doch ik bid U, o Vader, geef Hem mij weer terug!quot;—Nastond zij op en legde het Kind op het altaar. —
Welk een offer dit, o God! Nooit werd U zulk een kind ten offer gebracht en nooit meer zal U zulk een gebracht worden ! —
Let, lieve Christen, nauwkeurig op elke afzonderlijke zaak, die hier voorvalt. —
Het kind Jezus bevindt zich in zittende houding op het altaar, gelijk een ander klein kind; met bezonnen oogen ziet Hij de Moeder en de anderen aan en wacht nederig en geduldig at, wat er nog verder gebeuren moet. Nu naderen de priesters, en de Heer van alle dingen wordt als een andere dienstknecht, en zoo als de overigen, voor vijf sikkelen losgekocht. De sikkel was eene soort van munt. Toen Jozef ze den priester betaald had, kreeg de Moeder hoog verheugd haar Zoon weer. Ook ontving zij uit de hand van Jozef de duiven, om ze te offeren. Maria zonk op de knieën neer, hield de duiven in de hand, hief de oogen op, hield het offer naar boven naar den hemelen ^meekte: „Neem aan, o hemelsche Vader, dit offer en deze kleine gave, dit eerste geschenk, dat Uw klein geworden Zoon U heden van Zijne armoede schenktEn het kind Jezus strekte ook Zijne handjes naar de duiven uit, verhief ook de oogen ten hemel, en hoewel Hij nog niet sprak, bracht Hij toch door (eekens het offer tegelijk met Zijne Moeder, en zij legden het op het altaar. — Gij weet nu, ivie zij zijn, loie de Moeder en wie de Zoon is, die dit offer brengen. Kon wel zulk een offer worden afgewezen, hoewel het op zich zelf zoo gering was? Geenszins ! Door de handen der engelen werd het veelmeer voor den allerhoogsten troon gebracht, en zoo ongemeen
:i84
welgevallig bevonden, dat zich daarover alle hemelsche heerscharen in jubelend gejuich (Gloria) ontboezemden. —
Daarop verliet dc allerzaligste Maagd de stad Jeruzalem, bezocht hare nicht Elisabeth, want zij wilde, eer zij uit deze streek vertrok, nog den kleinen Joannes zien. — Ga gij ook, lieve Christen, steeds met haar, waarheen zij ook gaan moge, en help haar het kind dragen.
Toen nu Maria bij Elisabeth kwam, verheugden zich beiden zeer, vooral over hare kinderen. En ook de kinderen verheugden zich in elkander, en Joannes, als verstond hij zijne betrekking tot Jezus Christus, gedroeg zich met eerbied jegens Hem. — Ook gij, lieve Christen, neem het kind Joannes eerbiedig in Uwe armen; want dit kind is groot voor den Heer; wellicht zegent hij u! —
Nadat zij eenige dagen daar gebleven waren, reisden zij weer af, willens om naar Nazareth te gaan. — Wilt gij nu, lieve Christen! uit het voorgestelde voor u eene leer over de nederigheid en de armoede putten, beschouw dan het offer, beschouw de waarneming der wet en de loskooping, en licht zult gij vinden, wat gij zoekt, namelijk slechts heilzaams.
De verschillende namen van het feest.
Uit Homilitische voordrachten van Dr. Jon an x Emanuel Fisiïit.
Hoe grooter het aantal benamingen is, waarmede een en hetzelfde voorwerp wordt aangeduid , des te zekerder is het, dat dit voorwerp verschillende zijden en betrekkingen aanbiedt, die tot de veelheid zijner namen hebben aanleiding gegeven. Een mensch bijv., die meerdere namen heeft, draagt die deels naar zijne geboorte en familie, deels van zijne doop en zijn vorming, en eindelijk als onderscheidingen, die hij tot loon zijner verdiensten ontving; zoodat juist die namen reeds op velerlei verhoudingen en betrekkingen van zijn leven en zijne stelling heenwijzen.
085
Wij willen ons bij dergelijke voorbeelden niet ophouden, maar ons tot het feest van heden bepalen, dat nu eens »Maria-Ziiivering,quot; dan weder „Lichtmis''genoemd wordt, terwijl het in de oostersche Kerk het ,/feest der Samenkomst heet. Schijnt het nu opvallend, dat een en hetzelfde feest zulke verschillende benamingen heeft; zoo erkennen wij ook daaruit, dat het in zijne beteekenis velerlei bijzondere zijden en betrekkingen aanbiedt, weiUe even zeer waardig zijn, dat wij ze goed begrijpen , als zij met elkander in nauwen samenhang staan.
Zoo moge het dan onze taak zijn, dat iiooge en schoone feest, dat wij vieren, in al zijne beteekenissen te beschouwen en wel het eerst naar de in de Rooinsch-Katholieke Kerk gebruikelijke benaming „Maria Zuiveringquot; ; dan naar den naam der Grieksche Kerk; als „feest van het Tegemoetkomen, der Samenkomst-,quot; eindelijk naar den gewonen Nederlandschen naam : „Maria Lic/dmis.quot; 1)
Door de beide eerste namen in het bijzonder worden de inhoud en de mysteriën van dit feest, door den laatsten daarentegen zijne kerkelijke viering en de wijze onzer deelneming aangeduid.
1. Tusschen lage struiken en grashalmen ontspruit menig jong boompje, dat wel tot heden nog, als een teeder rijsje, door gras en struik bedekt word, doch ook nu reeds een eik , een ahorn is, en na een reeks van jaren als een machtige boom de streek beheerschen zal. Zoo iets gebeurt ook dikwijls met de kindsheid en de jeugd van menig groot en wereldberoemd man, die zich toch lang in de wereld bevond, eer men verheen van zijn aanzijn wist. Ontwikkelt zich nu op aarde, in den regel, al het groote en belangrijke uit het kleine en verborgene, waar is dit volmaakter bewezen, dan in het leven van
1) Van ouds heet dit leest ook „ Voorstelling of Offering in den temjiel.quot;— Deze benaming vinden wij vooral in de Kerkgebeden der heilige Mis op dezen dag. —
A. Hüngaiii, Kerntklokje. 11. 25
•*
.•586
Hem, tot, wieu wij zeggen; Gij alleen zijt de Heilige, Gij alleen de Heer, Gij alleen de Hoogstequot;? Hij werd te Bethlehem geboren, en slechts eenige arme herders kregen er bericht van , den overigen bleef de gebeurtenis onbekend. De priestervorsten kwamen uit het verre Arable en het Chaldeeuwsche gebergte; hunne vraag raar het Kindje verwekte opzien, zij vonden den Gezochte, keerden langs een anderen weg terug, en het bericht stierf weer weg, want de kindermoord volgde eerst veel later. Zoo was het Leven en Licht der wereld gekomen, en de wereld wist er niets van. Veertig dagen waren er nu sedert de geboorte des Heeren verloopen, en dit was in het Oude Verbond de wettige tijd der kraamvrouwen, om plechtig naar buiten te treden, haar eerstgeborene in den tempel te vertoonen en offers voor zich en hem te brengen; eene wet, wier beteekenis zonderling en meer dan raadselachtig schijnen kan, als men den sleutel van het raadsel verloren heeft. Doch de zin van dit raadsel, gelijk van alle gebruiken en formaliteiten in het Oude Verbond, is de voortdurende levendige herinnering aan de zonde zoowel als aan de verlossing. Alle menschen namelijk, in hunne natuurlijke afstamming van den aardschen Adam, worden in dien staat van zondigheid en innerlijke verdeeldheid geboren, in welken de stamvader zich zeiven en geheel zijn geslacht door de zonde gestort heeft; zij allen hebben de verlossing en ontzondiging noodig, welke door de groote verdienste van den nieuwen Adam, den Godmensch Jezus Christus, eerst te voltooien was. Beide nu, de grondkwaal der menschheid en de aanstaande verlossing door het Offer van Jezus Christus, moest daardoor aangeduid worden, dat de moeder veertig dagen lang als verontreinigd beschouwd werd, en na verloop van dien tijd aan den drempel des tempels een jarig lam en eene duif moest brengen, de laatste als zoenoffer, het eerste als brand- en dankoffer, ten teeken van de erkende opperheerschappij van God, wien alle menschen als eigen-
■■M
dom toebehooren. De belioet'tigen, die niet in staat waren een lam te offeren, brachten, gelijk ook de heilige Maagd deed, in plaats daarvan nog eene tweede duif. Bovendien moest elke eerstgeborene aan den dienst van God gewijd en dan met eene wettig bepaalde kleine som losgekocht worden.
Nu blijkt reeds uit dit alles duidelijk, dat noch Maria, noch haar Eerst- en Eeniggeborene aan deze wet onderworpen kon zijn. Maria niet, want zelve op ongewone wijze ontvangen, was zij van de oude erf schuld vrij en vlekkeloos; en als Moeder had zij haren Zoon op hovennatunrUjke wijze, als eene schepping van' den Heiligen Geest ontvangen; en evenzoo was er voor haar Zoon geen offer en losgeld noodig, daar Hij zelf veelmeer het Offerlam der mensch-heid en haar Verlossivgsprijs is, en al die voorafbeeldingen in Hem vervuld werden. Toch gehoorzaamde Maria aan de wet, omdat die wet nog in liet algemeen bestond en geldig was, en hier vertoont ons het feest van heden, onder den naam „M a r i a-Z u i v e r i n gquot;, de heilige Maagd inden schoonsten glans barer nederige onderworpenheid, daar zij, de vlekkeloos reine, zich toch met diegenen gelijk stelde, die de wet voor onrein verklaarde; daar zij zich aan de reeks der gewone vrouwen aansloot, en dus hare wonderbare voorrechten, die haar boven alle men-schen den voorrang schonken, bescheiden verborg. Ook haar goddelijke Zoon moest zich nog aan de bepalingen des Ouden Verbonds onderwerpen, wijl Hij hieraan, als aan het voorbereidende Godsrijk, zoolang toebehoorde, totdat Hij den leeftijd bereikt had, die tot voltrekking van Zijne zending bestemd was.
En zoo zien wij dan eene kleine, maar wonderbare processie van Bethlehem naar Jeruzalem trekken. Wat is eene processie anders, dan een plechtige gemeenschappelijke gang ter belijdenis van Gods glorie? Hier waren slechts drie personen tot dien gang vereenigd, maar er kunnen geene hoogere op aai'de zijn. — De eerste is een man van geringen, van werkmansstand, doch van
25*
388
koninklijke afkomst, bovendien de kroon der patriarchen ;
alle schoonheid van liet innerlijke leven, alle waarde en deugd, waarvoor de mensch vatbaar is, werden in hem gevonden. — Op hein volgt eene vrouwelijke gestalte in eenvoudige, ja behoeftige kleeding; toch is zij geene geringere dan die, welke reeds heden de Koningin der menschen, de blijdschap des hemels is. Zij draagt een Kindje op den arm, dat zij met zoete zorg bewaart en beschermt, en dit teedere en onmondige Kindje is nu reeds de Koning der volkeren , de Vredevorst, de Verlosser der wereld. Zij treden in de hftllen des tempels binnen; de Maagd nadert den dienstdoenden priester, zij geeft de tortelduiven over, zij brengt ook haar Kindje; zij betaalt voor haar Zoon, als een eerstgeborene, het losgeld, en ontvangt Hem weer in hare armen terug, opdat Hij aan hare teedere moederzorg toevertrouwd zou blijven tot op dien bitteren tijd, waarop zij Hem geheel aan het kruis op Golgotha zal moeten overgeven, opdat het vei'lossings-werk volbracht worde.
Zoo werd reeds nu de voorspelling van den profeet vervuld: „Grooter zal de heerlijkheid van dezen tempel zijn dan die van een eersten; want Hij zal komen, die het verlangen aller volkeren is, en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen! — spreekt de Heer der heerscharen \quot; Nooit nog was binnen de muren des tempels zulk een offer gebracht, voor hetwelk al de duizende brandoffers verdwijnen , die Salomon in den eersten tempel instelde. „Breng maar, o Maagd,quot; zoo roept de heilige Bernardus, „breng tot ons aller verlossing dit heiligste en Gode gevallige Offer; zie, de Vader zal het voor ons aannemen en zeggen; ,/Deze is Mijn geliefde Zoon, op wien Mijn welbehagen rust!quot;
Ja, de Eeuwige Vader nam dit hoogste en eenige Offer aan; doch waar waren, buiten Maria en Jozef, de menschen , die daar kennis aan hadden? waar de getuigen, die daaraan deelnamen en het aan de wereld verkondigden ?,
389
2. Daarvan geeft de tweede naam van ons feest van heden opheldering, die (naar het Grieksch) zooveel als het „feest der Tegemoetkoming en Samenkomstquot; beteekent. Want er nadert nog een tweede trein, bestaande uit twee menschen, die reeds hoog bejaard zijn, en als plaatsvervangers der verouderende, naar verjonging smachtende wereld hier verschenen; de eerwaardige Simeon en de vrome weduwe Anna, dochter van Phanuel. Zij hadden beiden , in bestendig verlangen en met ijverige trouw, lange jaren God gediend, en de grijze man had de belofte ontvangen, dat hij met sterfelijk oog nog de zaligheid zou aanschouwen, waarop de gansche wereld gewacht had. Nu werden zij, op aandrang van den goddelijken Geest, in den tempel gevoerd. En wie vertoonde hun onder de daar verzamelde vrouwen de zegenrijke Maagd? Wie onder de kleinen den Benige, dien zij verlangden te zien? Het geestelijke wordt ook in den geest herkend, en Hij, die hen in den tempel gebracht had, bracht hen ook tot het doel. Wie schildert de blijdschap van een mensch, die, na jaren lang in eene donkere kerkergroeve gesmacht te hebben, op eens de poort voor zich ziet openen, het zonlicht binnen schijnen, den vriendelijken redder naderen ? Doch niets op aarde kan met Simeons blijdschap vergeleken worden.
Met vreugdetranen naderde hij, de glans van zijn gelaat vertoonde de gedachten, die zijn hart bewogen. ,/Ik lieb gevonden, Wien mijqp ziel liefheeft!quot; In de overmaat der verrukking waagde hij het, het Kindje op zijne armen te nemen, en Maria, wel wetende, dat haar Zoon aan alle menschen behoorde, liet het zijn. In hem, den vromen grijsaard, ontving (gelijk de heilige Ildephonsus zegt) de verouderende wereld den Verlosser, door wien zij tot het kinderlijk frissche leven des Christendoms vernieuwd werd. Zoo werd (naar den heiligen Benardinus van Siëna) de grijze Simeon de gevolmachtigde plaatsvervanger (procurator) der menschheid, om in den naam
390
van allen uit de hand Gods en der onbevlekte Maagd den Verlosser te ontvangen. Plechtig geschiedde die overname en blijde verhief zich zijne stem tot den zwanenzang, waarin hij, aan het doel zijner aardsche reis, voor de oneindige weldaad dankte, en de hooge bestemming des Hellands, wiens aankomst hij beleefd en gezien bad, voor alle natiën der aarde verkondigde.
Wel eene heerlijke, en op hare wijze eenige samenkomst, waarin de maagdelijke Moeder, haar nog jeugdige gemaal, een grijsaard, eene weduwe, en liet wonderbare Kindje, als de zaligheid en liet leven van allen, bijeenkwamen, de gezamenlijke inenschheid in hare verschillende geslachten , toestanden en leefwijzen voorstellende!
;i. Wel eene grootsche gebeurtenis, die in hare hooge, de gansche geschiedenis der inenschheid omvattende betee-kenis zeker waardig is, dat wij ze ons vertegenwoordigen cn vieren op de wijze, van welke de dag van liedenden derden en meest gewonen naam: „Maria Lichtmis,quot; ontvangen heeft. En die bijzondere plechtigheid is de omgang of de processie met de brandende kaarsen, waaraan de kerkelijke wijding of zegening dezer laatste voorafgaat, wier symbolische en rijke beteekenis ons gewis niet ver' borgen moet blijven.
Want zeker zijn er bedillers genoeg, die, in de zeer verkeerde meening, dat zij daarmede iets nieuws en diep gedachts zeiden, en zonder te bedenken, dat al het rein menschelijke zich ^sven zoowel geestelijk als lichamelijk openbaart, over alle ceremoniën der Kerk hunne afkeuring uitspreken, en soms niet aarzelen, ze „Hei-denschquot; te noemen. Nu kunnen wij dat met bepaaldheid erkennen, dat ook de Heidensche Romeinen zekere omgangen met fakkels hielden, Ceres ter eere, die, naar hunne overlevering, rondgetrokken was om hare door Pluto naar de hel ontvoerde dochter Proserpena op te zoeken. Doch niet wijl de Heidenen een dergelijk „fakkelfeestquot; gevierd hebben, heeft de Christelijke Kerk haar „kaarsen-
391
feestquot; voorgeschreven. Hare feesten berusten toch slechts. op de daadzaken der Goddelijke openbaring, en de uiterlijke gebruiken telkens op den geestelijken inhoud van het gevierde feest. Niet het Heidendom gaf aan het Christendom zijne feesten en dc godsdienstige feestgebruiken, maar de goddelijke openbaring. — Heden nu wil zij, weer op grond der goddelijke openbaring, met hare ,/Wij-ding der kaarsenquot; en de „proceesiequot; op de groote daadzaak wijzen, dat de goddelijke liefde en voorzienigheid een licht in de duisternissen ontstoken heeft, om de verlorenen en verdwaalden op te zoeken; en dit licht is juist hetzelfde, waarvan Simeon dankbaar sprak: „Mijne oogen hebben Uwe zaligheid gezien, het Licht ter verlichting der Heidenen!quot; en waarvan Jezus zelf getuigde: „Zoolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld.quot;
Aan dit wonderbare licht, aan deze vlam der weder-bezielende goddelijke liefde herinnert ons het symbool der brandende kaarsen, die vooraf, gelijk alles, wat de Kerk tot den godsdienst noodig heeft, door gebeden en zegeningen aan dien dienst gewijd worden. De reine vlam van het was moet, als een schriftteeken of zinnebeeld, ons aan Hem herinneren, die in geestelijken zin het Licht van het licht, de Weerkaatsing en het levende Evenbeeld des Vaders is en wien alleen wij alle hoogere leven te danken hebben. „In Hem was het lenenquot; zegt de heilige Joannes, „en het leven is het licht der menschen,quot;
Licht is leven en leven is licht. Slechts hij leeft, wiens binnenste licht is, en slechts hij heeft licht, die den God-mensch Jezus Christus bezit, dat is, die weet, waarom hij leeft, door Wien en voor Wien hij leeft, waarheen hij wandelt, en welken weg hij gaan moet. Zoo herinnert ons het licht der kaars aan de Evangelische wet; die door de genade van Christus onzen levensweg verheldert.
En terwijl wij op een gemeenschappeljken gang, in eene processie, die kaarsen dragen, worden wij aan de taak van ons maatsehappelijk lenen herinnerd. Geheel ons leven
892
is eene processie of een voortgang door den ons toegemeten tijd naar de eeuwigheid; doch opdat liet Christelijk worde en tot de zaligheid geleide, moeten wij de woorden van Jezus Christus behartigen : „Omgordt uwe lendenen , en draagt fakkels in uwe handen, gelijk de knechten, die hun gebieder verwachten in den nacht!quot; Wij moeten in de gemeenschap der eendracht wandelen, wijl wij allen slechts één Heer hebben, dien wij tegemoet gaan; wij moeten onze lendenen omgorden, dat is in zelfverloochening en arbeid volharden, wijl wij zonder dat geen aandeel kunnen krijgen aan Jezus Christus en het hemelsche leven; wij moeten brandende fakkels in de handen dragen, wijl het aardsche leven akelig en duister is, en tallooze zijwegen ons doen verdwalen, indien wij niet dat zegenrijk licht bewaren, dat het geloof en de wijsheid des Evangelies ons reiken. „Do aangestoken kaars in de hand? zegt het kerkelijke formulier der kaarsenwijding, „is het geloof in vereenïging met de goede werkenquot; En juist daarom wil de Kerk, dat bij dezen ritus geen kaarsen van talk of andere dierlijke stoffen, maar van was gebruikt worden, dat, uit geurige, naar den hemel gekeerde bloesems ontsproten, met zijne zuivere vlam aan de reinheid van een welvoeglijk leven , aan de toekomstige schoonheid des verheerlijkten menschenlevens moge herinneren; terwijl een ruw, in zingenot en woeste hartstochten zich verterend, aan den goddelijken wil trouweloos leven op die onzuivere vlam gelijkt, die, van dierlijk vet gevoed , onder duistere rookwolken verstikt wordt.quot;
En als wij nu, ten slotte, op de reeks onzer beschouwingen terugzien, dan zullen wij vinden, dat het feest van lieden ons drie groote dingen herinnert. — De naam z/Maria Zuiveringquot; leert ons de verheven nederigheid dei-heilige Maagd vereeren, en hare verdiensten jegens ons, daar zij den Godmensch Jezus Christus voor ons allen offerde, opdat wij door Hem tot de eerste menschen-waarde, tot reinheid des harten komen. — De naam
393
der //Ontmoeting of Samenkomstquot; (Hypauthesis) herinnert aan ons zaligste uitzicht dat ook ons eenmaal, als wij tusschen hier en de overzijde, aan den drempel des eeuwigen tempels staan, Maria, en Jezus zullen ontmoeten , en wij met Simeon blijde van hier scheiden, wijl wij hier beneden reeds de zaligheid gezien en bevat hebben , die ons eeuwig gelukkig moet maken. — En opdat deze onze houp waarlijk gegrond worde, herinnert ons de naam „Mai'ia Lichtmisquot; aan de zorg voor onzen wandel in de wet van God; en dit is uitgedrukt in het gebed der Kerk; //Geef, barmhartige Vader, dat, gelijk deze kaarsen, aan zichtbaar vuur ontstoken, de nachtelijke duisternissen verdrijven, zoo ook onze harten, van het onzichtbare vuur, „namelijk den stralenglans des Heiligen Geestes verlicht, van alle blindheid der ondeugd en dwaling bevrijd worden, door Jezus Gh'istus! Amen.quot;
Drie feestbeeldeu in visioenen.
1. De godzalige Augustijner-non Anna üatharma Emmerich te Duimen had op den dag van Maria-Lichtmis de verschijning van een kerkfeestbeeld, dat zij op de volgende wijze beschrijft:
Ik zag een feest in die doorschijnende, boven de aarde zwevende kerk. Ik zag de kerk vol van rngélenkoren, die de allerheiligste Drievuldigheid omringden. Doch daar ik nn den tweeden persoon der allerheiligste Drieëenheid — als het menschgeworden kind Jezus — in den tempel zou geofferd en opgelost zien, die toch ook in de allerheiligste Drieëenheid tegenwoordig is; zoo was het mij als onlangs, toen ik meende, dat het kind Jezus bij mij zat en mij troostte, terwijl ik tevens een beeld van de allerheiligste Drievuldigheid opmerkte. Ik zag namelijk de verschijning van het menschgeworden Woord, het kind Jezus, naast mij, als door eene lichtbaan met het beeld der Drieëenheid samenhangende, en ik kan niet zeggen, dat Het niet daar was, terwijl Het naast mij was; maar
394
ik kan toch ook niet zeggen, dat Het niet naast mij is geweest, wijl Het daar was; en toch zag ik op het oogenblik, toen ik het kind Jezus levendig naast mij voelde, de figuurlijkheid, onder welke mij de allerheiligste Drievuldigheid getoond werd, anders dan wanneer zij mij gewoonlijk als beeld der Godheid alleen wordt voorgesteld.
En ik zag in het midden der kerk een altaar verschijnen. Plet was niet zoo, als een altaar heden ten dage in onze kerken, maar een altaar in het algemeen. Op het altaar zag ik een kleinen boom met breede neerhangende bladeren staan, van de soort des booms van den zondeval in het paradijs.
Ik zag hierop de heilige Maagd Maria met het kind Jezus op de armen vóór liet altaar als uit de aarde oprijzen en den boom op het altaar zich voor haar neder-bnigen en verwelken.
En ik zag een groeten, priesterlijk gekleeden engel, die slechts een ring om het hoofd had , Maria naderen. Zij gaf hem het Kind, dat hij op liet altaar zette — en op hetzelfde oogenblik zag ik het geofferde Kind in het beeld der allerheiligste Drievuldigheid overgaan, welk beeld ik nu weer in den gewonen vorm zag.
En ik zag, dat de engel aan de Moeder Gods een kleinen, helderen- bol gaf, waarop eene figuur als een ingewikkeld kind was, en dat Maria met die gave op het altaar zweefde. — Van alle kanten zag ik nu vele armen met lichten tot haar komen, en al die lichten gaf zij aan het Kind op den bol, in hetwelk zij als ingingen. — En ik zag uit al die lichten een licht en een glans boven Maria en het Kind ontstaan, die alles verlichtte.
Maria had een wijden mantel over de gansche aarde gespannen. Nu ging het beeld in eene plechtigheid over.
Ik dacht, dat het verwelken van den boom der kennis bij de verschijning aan Maria, en het overgaan van het Kind in de allerheiligste Drievuldigheid, een beeld van de hereeniging der menschen met God moest zijn; daarom
395
zag ik ook al de verstrooide eigen lichten aan de Moeder Gods overhandigd en door deze aan het kind Jezus overgegeven, die het Licht is, dat alle menschen verlicht; in wieti' nu al de verstrooide lichten weer één licht werden , dat de gansche wereld verlicht, welke gewis door den bol, als door een rijksappel, werd aangeduid. — De overhandigde lichten beteekenden de kaarsenwijding op liet feest van heden.
2. In den heiligen macht van het feest „ Maria-Zui-vering zag de heilige Mechlhildïs de roemwaardigste Maagd en Moeder, terwijl zij het koninklijke kind Jezus op de armen droeg. Het kleed van het Kind was hemelsblauw met gouden bloemen, en aan Zijn borst, hals en armen stond de honigvloeiende naam Jesus!
En zij sprak tot Maria. „Allerzoetste Maagd, hebt gij uw Zoon voor de opoffering in den tempel aldus getooid?quot; Maria antwoordde: „Niet juist zoo, maar toch naar vermogen. Van den dag Zijner geboorte af hoopte ik met onuitsprekelijke blijdschap op dezen dag, waarop ik God den Vader tot een aangenaam Offer Hem zou kunnen opofferen, door wien alle offers van het begin der wereld af aangenaam geweest zijn. Ik heb Hem ook met zooveel dankbaarheid en godsvrucht gebracht, dat alle godsvrucht aller heiligen, in één mensch vereenigd, met de mijne niet zou kunnen vergeleken worden. Maar al mijne blijdschap is in treurigheid veranderd door de woorden van Simeon: „Door uwe ziel zal een zwaard gaan!quot; Dikwijls, wanneer ik mijn Zoon op den schoot had, heb ik mijn hoofd in zoeten wellust tegen Zijn heilig hoofd gedrukt en zooveel geweend, dat Zijn hoofd en Zijn gelaat van de tranen der liefde geheel besproeid waren. Dikwijls ook zeide ik tot Hem: „O zaligheid en blijdschap mijner ziel!quot; —
Toen men in het koor de antiphoon begon te zingen: „Deze is het, die het zondige leger niet gekend heeft!quot; hoorde Mechthildis die antiphoon en den geheelen vier-en-tach-
-396
tigsten psalm: „Heer, Gij hebt gebenedijd de aarde!quot; door de zoete en harmonische stemmen der engelen gingen. En de Cherubijnen en de Seraphijnen zongen zoo liefelijk, dat daarmede geen aardsche klank vergeleken kan worden. De allerzaligste Maagd Maria stond midden in het koor en had haar Zoon op de armen. Hoven haar hoofd hielden twee engelen de rijkskroon; in deze straalden als goud en edelsteenen de verdiensten aller heiligen, die haar in dit leven met godvruchtig hart gediend hebben. Van de kroon vielen dauwdruppels, een beeld der genaden, die God den vromen dienaars Zijner maagdelijke Moeder in' dit leven schenkt. Voor haar ging de heilige aartsengel Gabriël, in de hand een gouden schepter, op welken met gouden letters stond: „Weesgegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met u Hieruit erkende Mechtliildis, dat deze aartsengel wegens zijne wonderbare boodschap aan de allerzaligste Maagd Maria in den hemel met bijzonder waardigheid geëerd wordt. —
Mechthildis zag ook naast het altaar den zaligen Simeon staan; uit zijn hart straalde een driekleurige glans in de gedaante van een regenboog, een symbool van zijn nederig, sterk en in liefde gloeiend verlangen naar God zijn Heiland. En zij sprak tot hem: „Verwerf voor mij eene ware begeerte om ontbonden te worden en met Christus te leven!quot; En de zalige Simeon antwoordde; „Het is beter en volmaakter, dat gij aan God, die in den hemel is, uwen wil schenkt en alles wilt, wat Hij wil!quot; — Toen smeekte zij de glorierijke Maagd, dat zij haar Zoon voor haar en het kloostergenootschap mocht smeeken, hetgeen deze dadelijk met gebogen knieën deed. —
3. De heilige Elisabeth van Schönau, die reeds in het twaalfde jaar haars levens in het klooster te Schönau, niet ver van Ringen, in het aartsbisdom Trier, de ordegelofte aflegde, leidde een zoo vroom, diep geestelijk leven, dat zij door God dikwijls met visioenen begenadigd werd. Zoo openbaart zij onder anderen:
397
„Op het feest van Maria Lichtmis zag ik bij de lezing des Evangelies een straal van groote helderheid van den hemel op het altaar des Oratoriums neerdalen. Ik zag Onze Lieve Vrouw door een straal van hetzelfde licht neerdalen en aan de rechterhand des priesters staan, en naast haar een eerwaardigen grijsaard met witten, afhangende baard. En toen de zusters hare lichten offerden, trad Maria terug, en zie! eene menigte liefelijke maagden kwamen haar met vlammende kaarsen tegen. — Des avonds zag ik Onze Lieve Vrouw weer in den hemel en riep ik godvruchtig tot haar om hulp en beval haar met alle hartelijkheid mij aan, en allen, die ik lief had, en aan liet slot van mijn gebed sprak ik: ,/Mijne Lieve Vrouw, wat mag ik van U hopen?quot; En ik hoorde haar antwoorden: „Gij en allen, die op mij hun vertrouwen stellen, mogen op goede genaden hopen!quot;
Het wonder van den Maria-Liolitinisdag.
D u n s t a n, de held dezer legende, straalt even glansrijk in de wereld, aan het hof en in de heilige Katholieke Kerk. God wachtte niet eerst zijne geboorte af, om hem aan de openbare opmerkzaamheid aan te wijzen, maar in Zijne wijsheid en almacht deed Hij het reeds vooraf.
Op den verheven dag van Maria-Lichtmis, dien voor de Christelijke vroomheid zoo waarden dag, was de kerk te Glastomhury in Engeland waarlijk overvol geloovigen. Men vond alle leeftijden en standen aldaar verzameld. Herstan , de vader van Dunstan, en Kenedrith, zijne moeder, onderscheidden zicli boven alle aanwezigen door limine voorname geboorte, hun rijkdom en hunne vroomheid. Gelijk alle aanwezenden hielden ook zij, even als dat sedert oneindige tijden het gebruik is, eene kaars in de hand, als zinnebeeld van Hein, die uit het eeuwige licht des hemels op aarde neergedaald is, om het Licht der volkeren te worden, en dien de onbevlekte Maagd en
.•598.
onverzwakte Moeder Maria in den tempel gebracht had, om zich daar aan de voorgeschreven reiniging te onderwerpen, zij, die reiner was dan de engelen des hemels en de leliën des velds ! De godsdienst was reeds begonnen, de processie met de kaarsen had reeds plaats gevonden, het goddelijke Offer werd op het altaar gebracht en alle geloovigen volgden oplettend alle hoofddeelen der heilige handeling, met de brandende kaarsen in de handen en lofzangen voor den Allerhoogste op de tong. De groote vergadering scheen daar van eene onmetelijke lichtzee omringd, toen op eens, ofschoon de lucht zoo helder en zoo i-ein bleef als op een zomerschen dag, alle kaarsen, tot groote verbazing der menigte, op eens uitgingen. Door dit wonder verrast en vol vrees, dat liet de voorbode eener akelige gebeurtenis zou zijn, zag men met schrik elkander aan; en terwijl nu op de gansche vergadering die indruk van verbazingen ontzetting drukte, bemerkten eenigen, die de oogen opgeheven hadden , hoe nu eene vlam van den hemel neerdaalde en wel op die kaars, welke Dunstans moeder in de hand had en ze dadelijk ontstak en een ongemeenen glans verbreidde. Het volk, dat eerst door het algemeen uitgaan der kaarsen schrikte, toen door het verschijnen eener enkele hemelsche vlam ten hoogste verbaasde, zag zich nu, hoewel verwonderd, toch snel gerust gesteld, toen door deze godsvlam Kenedriths kaars ontbrandde; allen naderden dus, de een na den ander, en ieder stak zijne kaars hier aan, zoodat spoedig alle lichten weer brandden.
Dit wonder, dat geschied was in eene aan de heilige Moeder Gods gewijde kerk en op een dag, toen een dei-grootste mysteriën uit het leven der gebenedijde Maagd gevierd werd — dit wonder was wel niets anders dan eene zichtbare voorspelling der genaden, die de allerzaligste Maagd Maria voor dat kind bewaarde, waarmede Kenedrith juist gezegend ging, alsmede van den glans, dien dit kind eenmaal in de Kerk verbreiden, en vooral van de groote
:}99
vroomheid, waarmede het voor liet aangezicht van de Koningin aller heiligen schitteren zou.
En deze zoo liefelijk wonderbare voorspelling werd ook vervuld. Nauwelijks was Dunstanvs geboren, of zijne moeder offerde hem op de deemoedigste wijze aan de allerzaligste Maagd Maria, inde Kerk van deze te Glastom bury, waar zij woonden, en wat zij van de wieg af haar kind, buiten de Christelijke vroomheid in het algemeen, nog zeer bijzonder trachtte in te prenten, was de godsvrucht voor de heilige Moeder Gods en hare zorgvuldigste navolging.
De adel zijner afkomst (hij was nauw verwant met de Engelsche Koningen Adelstan, Edmund, Edgar en Edwy), zijne zeldzame vroomheid, de reinheid zijner zeden, zijne strenge en boetvaardige levenswijze, zijne voorzichtigheid, zijne verbazingwekkende boete-oefeningen, zijn verstand en zijne wijsheid, zijne heldere kermis van de geopenbaarde waarheden, gelijk in het algemeen zijne kennis van allerlei soort van zaken, zijn talent in de muziek, in de teekenkunst, in de schilder- en beeldhouwkunst, kortom alle schitterende eigenschappen van geest en hart maakten hem in elk opzicht tot een der merkwaardigste mannen van zijn tijd en zijn land.
Dmstcmus is nog aartsbisschop van Canterbury en een heilige der Kerk geworden. —
De vrome bedevaartgangster naar Maria.
De godzalige Maria van Villembruck, genaamd Maria van Oiynics, was omstreeks het jaar 1177 van rijke ouders uit den boerenstand geboren, en zij vertoonde van de kindsheid af een helder verstand, dat zij echter niet tot ijdel-heid misbruikte, maar aan het geloof en de innerlijke trekking der genade van den Heiligen Geest onderwierp. De liefde tot Jezus en Maria bezielde al hare gezindheden, geheel haar leven vormde zij tot een onafgebroken gebed, verbonden met de pijnlijkste afstervingen. Zelfs bij hare
400
handwerken zong zij geestelijke liederen en jubelde in haar Heiland en diens gebenedijde Moeder.
Dit vrome en kuische Brabantsche meisje deed ook jaarlijks eene bedevaart naar Onze Lieve Vrouw van Oignies, eene Moeder-Gods-Kerk in het bisdom Namen. De weg naar liet doel dezer bedevaart was in elk jaargetijde zeer slecht, en toch legde hem de moedige Maria van Villembruck af — ook bij de grootste koude — nuchter en blootsvoets af. Hoewel ook hare lichamelijke natuur onder deze gestrengheid leed, zoo sterkte haar God toch door buitengewone genaden; want men beweert, dat zij op bare reize door twee engelen, de een aan hare rechter, de ander aan hare linker zijde, vergezeld werd, die haar genadig beschermden. Nadat Maria bij het heiligdom zelf' was aangekomen, bracht zij aldaar twee dagen door; gedurende dien ganschen tijd lag zij steeds uitgestrekt voor liet altaar der heilige Maagd en gebruikte noch spijs noch drank. De genade Gods en het hoogst godvruchtig ontvangen der heilige Communie bleven haar voedsel, de tranen haar eenige drank. Als bij het heen en weer gaan de nacht haar onderweg overviel, verhelderde en bestierde een wonderbaar licht hare schreden midden door de duisternis, en dikwijls zag men haar deze reis gedurende eene regenbui afleggen, zonder dat een druppel haar bevochtigde. De Heer beschermde haar door een wonder zijner almacht.
Zoo veel vroomheid ter eere der heilige Moeder Gods zou ook niet onbeloond blijven. Men verhaalt, dat het alle jaren op Maria Lichtmis aan de goede Maria van Oignies vergund was, de heilige Maagd Maria te zien, gelijk zij, met haar aanbiddenswaardigen Zoon op den arm. Hem het eerst aan God den hemelschen Vader bracht, vervolgens Hem den rechtvaardigen en heiligen grijsaard Simeon toevertrouwde, die den Bevrijder van Israël en den Verlangde der volkeren blijde in zijne armen sloot. —
401
Weinig jaren voor haar zalig einde bleef zij geheel hier, hield zich slechts met heilige oefeningen bezig en ontving dikwijls de heilige Communie, waarbij haar gelaat steeds verheerlijkt scheen.
Gedurende hare lange, pijnlijke ziekte bezocht haar niet alleen de aartsbisschop, maar zeer dikwijls de Goddelijke Heiland Jezus Christus zelf, vergezeld van engelen en Zijne goddelijke Moeder, die haar alle zorg schonken, welke haar toestand vereischte. De Heer zelf gaf haar het tijdpunt op, wanneer zij zich het laatste H. Oliesel moest laten toedienen, en Hij zelf met Zijne allerzaligste Moeder en de apostelen woonde deze versterking bij.
Eenige dagen voor haar sterfuur liet zich Maria haar bedje, dat uit een bosch stroo bestond, in de kerk vóór het haar zoo lief geworden Moeder Gods-altaar brengen, zong te midden der hevigste pijnen heilige liederen ter eere des verwonden Heilands en Zijner smartvolle Moeder, en op het laatste oogenblik stemde zij met vaste en zuivere stem nog het liefelijke lied ,/Magnificatquot; aan en overleed aan het slot er van, om het aan de overzijde vóór den troon des drieëenigen Gods met de engelen als lof der Moeder van den Heer voort te zingen.
Zij stiei'f den 23 Juni 1218. — Hare gebeenten rusten in eene zilveren kist achter het altaar dezer kerk.
Naar het feest „Maria-Zuiveringquot; — bestaat in het Christendom een eerwaardig gebruik, dit namelijk, dat elke vrome gade, die moeder geworden is, bij haar eersten uitgang zich door den priester — onder het daartoe voorgeschreven gebed en de besprenging met wijwater — plechtig weer in de Kerk laat opnemen. — De moeder draagt daarbij haar zuigeling op de armen, godvruchtig, gelijk de heilige Moeder Gods met het kind Jezus in den tempel te Jeruzalem. — Men noemt dezen gang ^zegening der kraamvrouwen.quot;
26
402
En dit is een gang der hartelijkste dankzeggingen. De moeder dankt voor zich, dat de lieve God haar tot eene gelukkige kraam heeft bijgestaan; maar zij dankt ook voor haar hind, dat het door de genade des heiligen Doopsels, als zijnde geestelijk wedergeboren, een kind Gods en medelid Zijner heilige Kerk geworden is, een levende rank aan den wijnstok Jezus Christus.
Met dezen dank verbindt de moeder tevens de minnende opoffering van haar kind in de bescherming en in den dienst der allerheiligste Drievuldigheid. De van den Heer ontvangen gave geeft zij den Heer terug. En zij wenscht vurig, dat, gelijk zij nu gelukkig met haar kind vereend voor het Hoogaltaar des tempels knielt, zij met hetzelve eenmaal gelukzalig in den hemel voor den troon des Allerhoogsten moge knielen.
De vrome, goede moeder, door God in haar kind zoo rijk beschonken, vergeet daarbij ook niet, „ter eere der heilige familie Jezus, JU aria en Jozefquot; — een of ander goed werk te verichten, bijv. eene aalmoes te schenken aan eene behoeftige kraamvrouw, of aan een weeskind, of aan een zieke, of aan een hulpeloozen grijzaard, of aan eene oude verlaten vrouw, en wel in den naam van haar eigen kind, om zoo reeds vroegtijdig met den zegen der Christelijke barmhartigheid diens wieg te versieren.
Uit het leven eener hooge kraamvrouw, die zich echter zoo diep vernederde, en die allen moeders tot voorbeeld moge dienen, zal nu hier een eenvoudig tooneel volgen,
In het jaar 1233 bracht de heilige Elisabeth, landgravin van Thuringen, haar eerstgeboren zoon ter wereld, die bij den doop den naam Herman kreeg. Een jaar later baarde zij een dochter, Sophia, later eene tweede dochter, eveneens Sophia, en eenige maanden na den dood des landgraafs eene derde, Geerlruida.
In alles getrouw aan die hooge nederigheid en bescheidenheid, welke zij zich óp den weg der getrouwste navolging van Jezus en Maria ten richtsnoer van al haar
4ÜS
denken en handelen gemaakt had, onderhield zij ook in de blijdschap des moederschaps die deugden even nauwgezet, als zij dit deed in al den glans der wereldsche heerlijkheid. Na elk kraambed, als zij haar eersten kerkgang deed, zocht zij hierin niet, gelijk liet toenmaals het gebruik was, aanleiding tot feesten en vermaken, maar zij verliet, met haar pasgeboren kind op den arm, blootvoets, in een eenvoudig wollen kleed, liet kasteel en ging naar de buiten Eisenach verwijderd staande St. Catharinakerk. Het pad er heen was lang en ruw, vol scherpe steenen, die hare voeten verscheurden en deden bloeden. Op den ganschen weg droeg zij naar het roorbeeld der zaligste Maagd haar kindje zelve. Kwam zij dan in de kerk, zoo legde zij het met een waslicht en een lammetje op het altaar en sprak: „O Heer Jezus Christus, (J en Uwer lieve Moeder offer ik de vrucht mijns lichaams! Hier, mijn God en mijn Heer! gelijk gij ze mij gegeven hebt, zoo geef ik ze U, den gebieder en genadig en Vader èn van de moeder hi van het kind, van ganseher harte weer. Slechts om dit eene hid ik V heden, slechts om deze eenige genade smeek ik tot U, dat Gij dit van de tranen mijns danks besproeide kindje onder Uwe dienaars en vrienden moogt opnemen en het Uw goddelijken zegen schenken.
Zoodra zij den priesterlijken zegen ontvangen had, keerde zij blijde naar huis en versierde dezen dag des heils met vele goede werken. —
HET FEEST VAN DEN HEILIGEN BLASIUS-
filet wordt den 3 Februari gevierd.)
Het leven van den heiligen martelaar.
Tegen liet einde der derde eenw leefde in de stad Schade in Capadocië de heilige Blasins, een ijverig leerling van Jezus Christus, uitstekend door levendig geloof en innige vroomheid. Zijne groote deugden en zijn volmaakte wandel wekten de opmerkzaamheid der inwoners van Sebaste, die hem spoedig zoo lief kregen, dat zij hem eenstemmig tot hun bisschop wenschten. De heilige Blasins nam de keus aan, daar hij in deze hooge stelling veel goed voor de eer van God en het heil der Kerk meende te kunnen werken. Doch de Heer had hem in een rnoeielijken, noodlottigen tijd den herdersstaf in handen gegeven. Reeds was er veel bloed der Christenen in de vervolgingen der Heidensche keizers gevloeid, reeds waren vele geloovigen te Sebaste met den palm des martelaarschaps gekroond, toen zich weer eene nieuwe, woedende vervolging verhief onder keizer Licinius. Deze had den stadhouder Ayr kola bevel gegeven, de Christenen overal door elke soort van marteling of tot verloochening des geloofs öf ter dood te brengen. Spoedig waren de kerkers gevuld met standvastige belijders van Christus; de heilige bisschop Blasins kende geen vrees, drong zelfs in de gevangenissen door en bracht den martelaars het brood des levens. Zoo ontving met name de iieilige Knstratins uit zijne hand het heilige Sacrament. Hij meende zich echter te moeten redden, om na de vervolging voor zijne kudde verder zegenrijk te kunnen werken; hij ver-
405
liet dus Sebaste en begaf zich op den berg Aegaeus, waar liern eene rotskloof tot geheim verblijf diende. Hier leidde hij het leven van een kluizenaar en wijdde zich onder het strengste vasten aanhoudend aan het gebed en de heilige beschouwing. Hoewel van de menschen gescheiden, bleef hij toch niet alleen, want de dieren der wildernis naderden hem zonder schroom, en verzamelden zich vreedzaam om den heilige, dien de wilde woede der menschen naar de dorre eenzaamheid verdreven had.
De stadhouder Agricola zette intusschen de vervolgingen met gelijke woede voort en gaf eenigen soldaten bevel, op de jacht te gaan tot het vangen van wilde dieren. Tegen die dieren moesten de Christenen ten schouwspel des volks strijden en er dan door verscheurd worden. De jagers kwamen in de streek, waar de heilige Blasins in verborgenheid leefde. De vervolgde dieren liepen naar de rotskloof. De jagers zetten zo na, doch werden van de hoogste verbazing getroffen, toen zij in de grot een mensch op de knieën en met de grootste innigheid zagen bidden. Daar zij in hem bisschop Rlasius van Sebaste erkenden, snelden zij dadelijk tot Agricola om daarvan aangifte te doen. Deze gaf onmiddellijk bevel, den bisschop te grijpen; ook zou men onderzoek doen, of er nog niet andere Christenen in de rotskloven verborgen waren. De soldaten vonden bij hunne aankomst den heiligen bisschop nog altijd biddende. Zij riepen hem toe: „Kom er uit, de stadhouder eischt u op! Blasius schrikte niet, hij verheugde zich veel meer, dat zijne ure gekomen was. Liefderijk antwoordde hij; ,/Kinderen, ik ga met u! De Heer gedenkt heden mijner. Driemaal heeft Hij in den laatsten nacht tot mij gezegd: „Sta op en verricht het Offer!quot; Kinderen, gij zijt juist van pas gekomen. Mijn Heer Jezus Christus is met ons.quot; Hereidwillig liet zich de heilige bisschop naar Sebaste sleepen. Doch gelijk de wereldapostel schrijft; ;/Ik ben aan eene keten gesloten, maar het, woord Gods is niet aangesloten!quot; zoo maakte ook dc heilige mar-
40(5
telaar van den weg naar de gevangenis gebruik, om onverschrokken den Heidenen Christus den Gekruisigde te prediken. Velen bekeerden zich; want bij den heiligen Blasius bevestigde zich het woord van den Evangelist; ^En de Heer werkte mede en bevestigde het woord door vergezellende teekenen.quot; Mark. 16. Allerlei zieken werden tot hem gebracht, hij legde hun de hand op, zegende hen en liet hen genezen heengaan. Onder die zieken bevond zich ook een jongen, de eenige zoon eener weduwe, wien, toen hij visch at, een graat in de keel bleef steken. Alle menschelijke hulp was vergeefs beproefd. De dood scheen onvermijdelijk en reeds nabij te zijn, toen de diep bekommerde moeder van de wonderen des heiligen Blasius hoorde. Dadelijk brengt zij haar zoon aan de voeten van den heiligen apostel en smeekt hem onder een stroom van tranen, dat hij den jongen van de doodelijke kwaal in de keel zou bevrijden. ,/Ontferm u over mijn zoon, dienaar des Verlossers Jesus Christus, riep zij, vwant hij is mijn eenige zoon'-quot; De bisschop had vol vuur lot God, legde den jongen zijne handen op, zegende hem en gaf hem op eens genezen aan de hoogst verheugde moeder terug.
De stadhouder liet den heiligen Blasius dadelijk in de gevangenis werpen en den volgenden dag voor zijn rechterstoel brengen. Hier trachtte hij den heiligen bisschop door vleiereien tot afval van het geloof te bewegen. Doch de belijder van Christus predikte hem, toen hij aan dezen liet eischen, de goden aan te bidden, het oordeel des Heeren. Toornig beval nu de Stadhouder, den standvastigen belijder met knotsen wreed te slaan, hopende hem door pijn tot trouwbreuk aan het geloof te brengen. Vergeefs, de belijder werd weer in de gevangenis gebracht. Den tweeden dag liet de tiran den heiligen Blasius nogmaals voor zijne rechtbank komen en sprak tot hem: „Wilt gij de goden aanbidden of sterven ?quot; — Blasius antwoordde: „De afgoden, die niet hemel en aarde gemaakt hebben , mogen vernietigd worden! De pijnen ,
407
waarmede gij mij bedreigt, zullen mij in liet eeuwige leven overbrengen!quot; — Toen de wreede vervolger de onverzettelijke standvastiglieid des martelaars zag, liet hij hem aan een paal binden en met ijzeren kammen ont-vleezen. Doch wel verre, dat deze pijnen en smarten den bisschop aan het wankelen brachten, sprak hij, toen de beulen hem het lichaam verscheurden en het bloed op den grond vloeide, tot Agricola: Wreedaard! Mijn Heer Jezus is met mij en sterkt mij! Gij waant mij door straffen te verschrikken, doch als ik volhard, zullen mij de belooningen niet ontgaan, die Christus zijnen getrouwen belijders beloofd heeft!quot;
Toen nu de heilige bisschop na vele pijnen weer losgebonden en in de gevangenis teruggebracht werd, volgden hem zeven Christelijke vrouwen, die zijn moedigen strijd gezien en bewonderd hadden. Zij namen met vromen eerbied het bloed op, dat uit de wonden des martelaars op den grond vloeide. De beulsknechten herkenden ze als Christinnen , grepen ook haar en brachten haar voor den stadhouder, die van haar eischte, dat zij den afgoden offeren zouden. De vrouwen antwoordden: „Kreng uwe afgoden aan het strand des meers; wij zullen ook daarheen gaan en hun onze vereering betoonenlquot;—Agricola stemde toe. Doch de vrouwen wierpen de afgoden, voor welke zij biddend buigen moesten, in het water. De verbittering, waartoe de stadhouder hierdoor gebracht werd, was vreeselijk; dadelijk liet hij een oven hitten, daarin koperen pantser-kleederen gloeiend maken en vreeselijke ijzeren hakbijlen brengen. Niet ver van daar werden kostbare, schitterende gewaden gelegd. „Kiest nu,quot; sprak hij tot de vrouwen, „wat gij wilt; óf gij zult den goden offeren en dan de kostbare kleedereu in ontvangst nemen, öf, als gij weigert te offeren, zult gij de martelingen ondervinden, die gij voorbereid ziet.quot; — De keuze was spoedig gedaan; de heldinnen weigerden standvastig de afgoden te aanbidden en verwachtten met moed en vastheid de vreeselijkste
408
pijnen. — Een harer was van hare heide zonen vergezeld. Gelijk de Heer reeds in liet Oude Verbond de Machabeesche moeder en hare zonen wonderbaar gesterkt had, zoo kwam ook de geest der sterkte over de Christin en hare kinderen. Deze smeekten, dat de moeder hen niet alleen op de aarde achterlaten, maar hen met zich tot de blijdschap des eeuwigen levens voeren mocht. In den grootsten toorn liet nu de stadhouder de zeven discipelinnen grijpen, met de ijzeren hakbijlen ten gruwzaamste ont-vleezen en haar de gloeiend gemaakte koperen pantser-kleederen aandoen. Hiermede nog niet tevreden, liet hij haar in het vuur werpen. Maar de hand des Heeren, die zich eenmaal zoo wonderbaar bij de drie jongelingen in den vuuroven getoond had, bluschte de vlam uit en jubelend riepen de martelaressen: ,/Eere zij U, Jezus Christus, die onze God en Koning zijt, en ons gewaar-digd hebt, in Uwe voetstappen te treden!quot; Den stadhouder riepen zij toe: „Voltooi aan ons, wat gij begonnen hebt, opdat wij erlangen het hemelsche rijk, waartoe wij geroepen zijn!quot; — Ook deze wonderbare gebeurtenis roerde den verharden vervolger niet; hij verklaarde het voor goochelarij en sprak over de discipelinnen het vonnis der onthoofding uit. Op de gerechtsplaats aangekomen, verzochten zij den beul om een kort uitstel. De beide jongens waren gevolgd en riepen der moeder toe: ^Waarom gaat gij van ons en aan wien laat gij ons achter? — Beveel ons aan bisschop Blasius aan', opdat wij, zoo niet met de moeder, dan toch met hem, als onzen vader, bij Christus in den hemel mogen komen!quot; De vrouwen wierpen zich op de knieën en smeekten God om sterkte in den laatsten strijd. Na vurig gebed stonden zij van den grond op, hieven oogen en handen ten hemel en riepen als met ééne stem: „Wees geloofd, onze Heer en God, die ons gewaardigd hebt, voor U, als een lam, geofferd te worden! Neem onze zielen in genade op! Wij bevelen ons aan in het gebed
409
en do verdiensten van Uw dienaar Blasius, die ons het eerst tot de kennis der waarheid gebracht heeft! Mogen ook deze kleinen door hem getroost en tot God hun Vader gebracht worden!quot; De jongens antwoordden; ,, Amen!quot; en nu reikten de zeven discipelinnen, de eene na de andere, gewillig den hals toe, en ontvingen den doodslag.
De heide jongens werden tot Blasius in de gevangenis gebracht, wijl ook zij het geloof van Christus beleden. De Stadhouder liet eenigen tijd later bisschop Blasius ten derden male voor zich roepen; »Ik heb u tijd gegeven,quot; sprak hij, „tot nadenken. Wilt gij eindelijk den goden offeren?quot; Blasim antwoordde: «Goddelooze, gij zijt blind, wijl gij niet verlicht zijt door het ware goddelijke licht. Wie zou wel, als hij den waren God gekend heeft, afgoden kunnen aanbidden ? Ik sidder niet voor uwe bedreigingen. Handel tegen mij, zooals het u behaagt. Ik geef mijn lichaam aan uwe willekeur over, over den geest heeft God alleen macht.quot; De stadhouder: „Ik zal u in het meer laten werpen en dan zien, of Christus, dien gij aanbidt, u helpen kan.quot; — De bisschop werd in het meer geworpen. Maar Christus, dezelfde gisteren en heden, die eenmaal onder de voeten van Petrus de zee bevestigde, bewees ook hier Zijne goddelijke almacht aan Zijn trouwen discipel Zoodra de heilige Blasms in het meer geworpen werd, maakte hij het heilige teeken des kruises en zie! hij stond op het water, als op vasten grond. Gesterkt door den Geest des Heeren, riep hij den afgodendienaars toe: „Komt ook gij er in, opdat men zie, wat uwe goden vermogen!quot; Meerderen hunner traden er in, maar zonken dadelijk onder. Een hemelsche glans omscheen den bisschop; hij ging met vasten tred het meer uit weer aan land en loofde den levenden God, die Zijne macht zoo heerlijk voor de oogen der onge-loovigen getoond had. Op Agricola maakten ook deze wonderbare gebeurtenissen geen indruk; hij riep den
410
heiligen Blasrus tot zich en sprak tot hem; ,/Ik zie, dat gij besloten hebt, in uwe weerspannigheid te volharden, en dus heb ik ook besloten, het doodvonnis over u uit te spreken. Dus zult gij, wijl gij mij veracht en de goden onteerd hebt, tegelijk met de beide jongens, welke gij door uwe goochelarij hebt verleid, onthoofd worden.quot; — Ook deze werden gehaald, omdat zij met Blasius moesten sterven. Vol blijdschap, dat de ure der ontbinding gekomen was, ging de heilige biddend naar de gerechtsplaats, vergezeld van de beide onschuldige jongens, die ten hoogste verheugd waren, met hem voor het geloof te kunnen sterven. Gelijk de Martelaars-akten berichten, knielde Blasius, voor de poort van Sebaste aangekomen, nogmaals ten gebed neer, dankte God voor het licht des geloofs, dat Hij hem gegeven had, voor het glorierijke levenseinde, dat Hij hem bereid had, en smeekte, dat de Almachtige, ter verheerlijking Zijns naams, alle zieken en lijdenden, bedrukten en vervolgden verhooring hunner gebeden mocht schenken. Toen ontving hij met de beide jongens den doodslag. — Eene godvruchtige vrouw, met name Elissa, begroef de lijken op dezelfde plaats, waar zij den doodslag ontvingen.
Daar God den heiligen Blasius reeds in zijn leven verheerlijkt en vooral aan zoo veel zieken door zijne handoplegging, voorbede en zegening de gezondheid weergegeven had, zoo werd de vereering van dezen heilige onder het Christelijke volk spoedig verbreid. — Zijn naam werd reeds vroeg in Europa bekend. Dat hij ook in Duitsch-land spoedig eene groote vereering vond, bewijst de beroemde St. Blasius-abdij in het Schwarzwald, dicht bij de stad Waldshut, wier monniken reeds langs vóór de regeering van Otto I zegenrijk voor de verbreiding des Christendoms werkten. Deze abdij kreeg onder keizer Otto I nog daardoor meerdere beteekenis en gewicht, dat de bijzondere vriend en eerste raad des keizers, Reginhert, nadat hij in een gevecht tegen de Hongaren zijne hand verloren had.
411
in het jaar 945 met toestemming des keizers zijn geheel vermogen aan het klooster schonk, zelf als monnik er in trad en negentien jaren in den geur van heiligheid er in leefde. Tijdens de kruistochten, waarbij Azië met het Westen in nadere aanraking kwam, werden vele reli-quieën van den heiligen Blasuts naar Europa gebracht, en spoedig bouwde men in Italië, Spanje, Frankrijk, België en Duitschland kerken en altaren, die den heiligen Blasius gewijd werden. In Duitschland werd te Weenen, Passau, Würzburg, Worms, Hildesheim, Minden, Munster, Paderborn, Lubeck en Erfurt reeds van de oudste tijden af zijn feest gevierd. —
Daar de heilige Blmiux veelvuldig in zijn leven onder gebed en handoplegging den zieken en noodlijdenden den zegen schonk, begon men ook na zijn dood, onder aanroeping van zijn naam, den zegen te schenken en hij werd voornamelijk als voorbidder dergenen vereerd, die met pijnen en ziekten aan den hals behept zijn. In meerdere bisdommen van Duitschland en Italië wordt op den gedenkdag van den heilige onder zijne aanroeping eene eigenaardige zegening verricht. De kaarsen, die de priester bij liet schenken er van elk afzonderlijk voorhoudt, worden onder de volgende gebeden vooraf gewijd:
,/Onze hulp is in den naam des Hcercn,
Die hemel en aarde gemaakt heeft!quot;
Laat ons bidden. Almachtig, liefderijk God, die enkel door Uw woord het verscheidenaardige in de wereld geschapen hebt, en ter hereeniging van den mensch hetzelfde Woord, waardoor alles gemaakt is, hebt laten vleesch worden, die groot zijt en onmetelijk, vreeselijk en lolwaardig en wonderbaar; om wiens geloof te belijden de glorierijke martelaar en bisschop Blasius verschei-
412
dene soorten van kwalen niet gevreesd en den palm des martelaarschaps verworven heeft, die hem onder andere genaden het bijzondere voorrecht geschonken hebt, dat hij alle ziekten aan den hals door Uwe kracht gcneze: — wij smeeken nederig tot Uwe Majesteit, dat Gij, niet lettende op onze schuld, maar door zijne verdiensten en voorbeden verzoend, door Uwe vereerenswaardige goedheid deze schepping van het was wilt zegenen t en heiligen t, onder uitstorting Uwer genade, zoodat allen, die daarmede in levendig geloof worden aangeraakt, van elke ziekte aan den hals worden bevrijd door de verdiensten van zijn lijden, en U in Uwe heilige Kerk gezond en blijde dank brengen en Uw roemwaardigen naam loven, die geprezen zij in alle eeuwigheid! Amen.quot;
Bij het schenken van den H. Blamus-zegen houdt de priester die zoo gewijde kaarsen in de gedaante van een kruis in zijne linker hand en de rechter hand op het hoofd van den knielende leggende, bidt hij;
z/Door de voorbede van den heiligen martelaar en bisschop Blasius bevrijde u van de kwalen des halzes, des hoofds en van elke andere de Vader f. Zoon en Heilige Geest! Amen.quot;
De vrome Katholiek ontvangt gaarne den zegen zijner Kerk en vereenigt met haar gebed vol vertrouwen zijne beden; maar hij vergeet ook niet, terwijl hij om bevrijding van lichamelijke kwalen en tijdelijk lijden smeekt, dat de kwalen der ziel veel grooter en gevaarlijker zijn; en neemt dus, terwijl hij bij het ontvangen van den H. Blasius-zegen om bevrijding van het lijden van den hals bidt, ook het vaste voornemen, voornamelijk al die zonden te vlieden, welke hij door de tong en te groote begeerlijkheid van het gehemelte begaan kan. Door reinen zin en vromen wandel maken wij ons de genade van God waardig; ^cle zegen van God is over Uet hoofd des recht-vaardigen.quot; Spr, 10 : 6.
DE ZES WEKEN NA HET FEEST VAN DB VERSCHIJNING DES HEEREN.
(Uit: De heilige tijden en leesten, van Dr. M. A. Nickel.)
Onder den „Epiphamas-tijdquot; verstaat men dien tijd van het kerkelijke jaar, die met den zesden Januari, het leest der Verschijning, of der drie Koningen, begint, en, al naardat Paschen of Pinksteren vroeger of later valt, eene kortere of langere tijdruimte inneemt, daar er tot zes Zondagen na Epiphania zijn. De eerste Zondag na den zesden Januari is steeds de eerste Zondag na de Verschijning des Heeren. Dit feest is met het voorafgaande Kerstfeest, even als door de uiterlijke opeenvolging, zoo ook door eene innerlijke betrekking zeer nauw verbonden. Kerstmis verkondigt en viert Christus' geboorte. De Epi-phanias-tijd is tot openbaring er van bestemd.
De nieuwgeboren Koning der wereld, de Heiland aller zondaars, de Geneesheer der zieken, de eenige Redder, de machtige Helper, de Eengeborene des Vaders, het eeuwige Woord, dat vleesch is geworden, mag en moet niet onbekend blijven. Jezus Christus was toch in de wereld gekomen , om de zondaars te zoeken en zalig te maken; dus moesten zij toch van Hem hooren, Hem lee-ren kennen; hoe hadden zij anders tot Hem kunnen en mogen komen, vertrouwen op Hem hebben, zich aan Hem overgeven. Zulk eene openbaring van Christus was des te noodiger, daar Hij Zijne Goddelijke majesteit en heerlijkheid niet ten loon spreidde, niet wandeldein de helderheid, die Hij bij den Vader had, eer de wereld gegrond was, ja zelfs zich van Zijne goddelijke gedaante ontdeed, en in de gedaante van een dienstknecht rondging. Uit
414
de verhulde dienstknecht-gedaante moest Christus' heerlijkheid uitstralen, gelijk uit de verbergende wolk de zegenrijke stralen der zon, indien Hij in het geheel den invloed, de werkzaamheid en het geloof vinden zou, die ter bereiking der goddelijke bedoelingen vereischt werden. Deels waren het de wonderen des Heeren, de werken Zijner goddelijke macht en liefde; deels waren het gebeurtenissen , die met Hem plaats hadden, getuigenissen, die Hem uit de onzichtbare wereld door den Vader gegeven werden, waardoor zelfs de minder ontvankelijke harten tot het vermoeden of de duidelijke aanschouwing Zijner verheven waardigheid, Zijner goddelijke zending. Zijner hoogere natuur gebracht werden. Gelijk de wonderen aan den Heer, en de door Hem verrichte wonderwerken in de Schrift: ,/teekenenquot;, kenmerken Zijner goddelijke zending en Zijner profeten-waardigheid genoemd worden, en gelijk zij ook werkelijk hunne bestemming vervulden, dat zij Zijne heerlijkheid openbaarden; zoo heeft de Epiphanias-tijd in het kerkelijke jaar de bestemming, het ook thans nog zoo verte brengen, dat wij tot de overtuiging, en daarna tot de belijdenis uit den grond des harten komen, welke de heilige Joannes aflegde: „Wij zagen Zijne heerlijkheid, eene heerlijkheid als des Eéngeborenen van den Vader, vol van genade en waarheid.quot; De heerlijkheid van Christus wordt in de Epiphanias-Zondagen, met betrekking tot Zijne werkzaamheid, in veelvuldig opzicht, onthuld, opdat, wie wij ook zijn, en welke behoeften wij ook hebben mogen, wij allen te zamen tot Hem onze toevlucht nemen; dan zal ieder, naarmate van zijne behoefte eu zijn geloof, hulp vinden. Intusschen is de heerlijkheid des Verlossers, des Zoons van God, in dezen kerkdijken tijd hoofdzakelijk slechts van den kant Zijns profetischen ambts opgevat, en geschilderd , dat Hij „de groote Profeet is, die in de wereld zal komen.quot; In den heiligen vastentijd daarentegen wordt de Zoon Gods in zijne waardigheid en werkzaamheid, als
415
de door Zijn lijden en sterven ons verzoenende Hooge-priester voorgesteld; en nadat alsdan door Zijne opstanding en hemelvaart de koninklijke waardigheid van Christus bewezen is, openbaart Hij zich door de onafgebroken zending van den Heiligen Geest in zijne koninklijke waardigheid en werkzaamheid, als Heer en Hoofd zijner gemeente, zoodat de drie kerkelijke tijden, de Epiphanias-, de Vasten- en de Pinkstertijd, betrekking hebben op het drievoudige, den Verlosser toegeschreven ambt van Fro-fecJ-, Iloojepriester en Koning. De Epistels in den Epipha-nias-tijd (Isaias 00 : 1 tot 7j Hom. 12 : 1 tot 0; Rom. 12 ; 0 tot 17; Rom. 12 : 17 tot het einde; Horn. 13 : S tot 11; Koloss. 3:12 tot 18; 1 Thessal. 1 : 2 tot 20) moeten zoo opgevat worden, dat imn practische inhoud, de veelvuldige vermaningen, welke den zin en wandel der Christenen betreffen, ons de heerlijkheid der geloovigen voor-houden; want, als de jonger van Christus in altoos hoo-gere mate, én in altoos grootere volmaaktheid zoo wordt en is, als de Heer dit door Zijne apostelen vordert; dan bezit hij de deugden van Christus, dan heeft Christus in hem gedaante verkregen, en is in hem verheerlijkt, dan weerstraalt Christus' beeld in Hem, en dat is juist de heerlijkheid van den Christen , dat hij Zijn Heer altoos meer gelijkvormig wordt. Wie eene ziel zou kunnen zien, waarin Christus' beeld weer hersteld is, die zou iets onbeschrijfelijk schoons en heerlijks opmerken; want gelijkvormigheid met Christus is de ééne ware schoonheid, Jezus-zin de heerlijkheid des geloovigen. — De Evangeliën, die onze heilige Kerk voor dezen feestelijken tijd uitgekozen heeft (Matth. 2 ; 1 tot 13; Luk. 2 : 41 tot het einde; Joan. 2 : 1 tot 12; Matth. 8 : 1 tot 14; Matth. 8 : 23 tot 28; Matth. 13 : 25 tot 31; Matth. 13 ; 31 tot 36), beantwoorden volkomen aan hun doel, de heerlijkheid van Christus te openbaren; en aan de veelvuldige wonderverhalen kan dus gewis niet het verwijt van ondoelmatigheid gedaan worden, daar zij voortreffe-
416
lijk geschikt zijn, de liefde, vriendelijkheid, almacht en wijsheid des goddelijken Verlossers daarin te ontwikkelen; alles met het doel, dat de harten geheel tot Hem getrokken, met geloof aan Hem , als onzen Heer en God, met vertrouwen op Hem, die machtig is in onze onmacht, vervuld, tot de rechte, volle, eeuwige overgave aan Hem opgewekt mogen worden.
Het Epiphanias-feest ontsluit dezen kerkdijken tijd. Openbaring van Christus in Zijne waardigheid als Koning, is ook de uit de liturgie van dit feest blijvende idee dei-Kerk; inzonderheid is de roeping en mede-inlijving der Heidenen in het rijk van Christus, zoodat Hij door alle volkeren als Koning, Heer en Heiland erkend wordt, aan het feest toe te schrijven. De algemeenheid van Gods genade, de betrekking des Christendoms tot het Heidendom , de op Christus voorbereidende en voor Hem opvoedende genade Gods, de vooruitgangen en zegepralen des Evangelies op aarde — deze beschouwingen biedt ons de Kerk van Christus op dezen plechtigen dag aan.
De eente Zondag na Epiphania vertoont ons, in alle dee-len zijner liturgie, eene gemeenschappelijke betrekking op God. Het twaalfjarige kind Jezus woont de schoone godsdiensten in de stad Gods bij, en verklaart zich voor den Zoon Gods, doordien Hij zegt; „Ik moet zijn in datgeen, wat Mijns Vaders is.quot; De Epistel spreekt van den redelijken godsdienst der geloovigen, en zoo zou onze heilige Kerk ons willen opwekken om na te denken over de heerlijkheid der Christenen in hun godsdienst; over de natuur, de voorrechten, den zegen der aanbidding van God in geest en in waarheid; over de rechte Zon- en feestdagsviering; zou ons dringend willen vermanen tot algeheele en volledige overgave des harten aan God den Vader door Christus, als tot de eenige ware godsvereering. Door de voorlezing dezer Evangelische afdeeling (Luk. 2 : 41) maakt zij ons opmerkzaam op de verbinding van den waren godsdienst met de vervulling der kinderlijke plich-
417
ten, op de kinderlijke gehoorzaamheid, als plicht jegens God; beveelt zij ons kinderlijke vroomheid en den zegen der vroege godzaligheid aan.
In de liturgie van den tweeden Zondag na Epiphania gaan de afzonderlijke deelen nu van de betrekking van Christus en de Christenen op God tot de aardsche, men-schelijke, maatschappelijke betrekkingen over. Christus openbaart Zijne heerlijkheid als vreugdebrenger op de bruiloft te Cana,.en heiligt het verbond des echtelijken levens en de genietingen en genoegens des gezelligen levens door zijne heiligende, alles reinigende tegenwoordigheid; evenzoo spreekt de Epistel van de beminnenswaardige eigenschappen en persoonlijke voorrechten, die Christenen bezitten, en in de maatschappelijke betrekkingen des levens onder \elerlei gelegenheden, onder hoogst verschillende, ja tegengestelde omstandigheden, en jegens iedereen, zonder uitzondering en onderscheid ver-toonen. Eene vergelijkende bijeenvoeging, hoe de wedergeboren Christen, en hoe de niet wedergeboren, slechts natuurlijke mensch, onder gelijke betrekkingen en in gelijken levensstand zich gedragen, zou ons hier de heerlijkheid en de voorrechten der ware gemeenschap met Christus recht aanschouwelijk kunnen maken; daardoor zou het blijken, hoe de zoogenaamde natuurlijke goedheid des harten iets oneindig veel geringers is dan de door Christus geheiligde zin, en hoe het Evangelie zijne goddelijke krachten recht zegenrijk in de grondige vernieuwing van den menscli vertoont.
Op den derden Zondag na Epiphanie wordt de kring nog nauwer saamgetrokken, waarin Christus en de Zijnen hunne heerlijkheid openbaren. Vertoonde Christus zich te Canaals vreugdebrenger, zoo hier als smartstiller. Gelijk nu onze Heer en Verlosser overwinnaar is over de veelvuldige bedruktheden en smarten des levens, welke een gevolg der zonde zijn, zoo openbaren zijne verlosten, zijne dienstknechten en vrienden de hun inwonende
418
heerlijkheid, die de genade des Heereu liun schenkt, daarin, dat zij, waar zij met boozen in aanraking komen, door de macht hunner liefde het booze overwinnen, doch zich niet laten overwinnen door den haat, de vijandschap en boosheid van de kinderen dezer wereld, en daarop duidt de Epistel van dezen Zondag. In de grootmoedige, vergevende, kwaad met goed vergeldende liefde der jongeren van Christus wordt hunne innerlijke, onzichtbare heerlijkheid openbaar.
In de liturgie van den vierden Zondag na Epiphania, in het Evangelie vooral, openbaart zich de heerlijkheid van Christus door het wonder op de zee van Galilea; terwijl hij den storm en de golven met goddelijke almacht gebiedt, en zij Hem gehoorzamen, zoo vertoont Hij zich daardoor als Heer der natuur, en als machtig Helper ook in den grootsten nood onzes levens; men heeft het scheepje van Christus, dat Hem en Zijne discipelen draagt, door eene zeer na liggende vergelijking met de Kerk van Jezus vergeleken, die zich op de stormachtige zee dezer wereld bevindt, en dikwijls in de grootste gevaren zweeft: doch het almachtig gebiedende woord van den Heer der Kerk verschaft rust en groote stilte, gebiedt den vijandelijken machten en verschaft zelfs daar nog redding en hulp, waar het menschelijke oog slechts ondergang en verderf ziet. De Epistel spreekt van de vervulling der wet door liefde. De heerlijkheid des Christens openbaart zich het schitterendst in de zegerijke, alles overwinnende macht der liefde. Zoo lang wij den geest van Christus nog niet hebben, heerscht de wet over ons met hare geboden, die zij ons voorhoudt; met haar vloek, dien zij over ons, als overtreders, uitspreekt. Doch als ons de liefde van Christus vervult en dringt, worden wij heeren over de wet; zij is dan eigenlijk ons niet meer gegeven (I Timoth. 1 ; 9). In de kracht dezer liefde heerschen ook wij; de vijandelijkste machten, de weerstrevendste krachten, de hatelijkste gezindheden zullen door het onafgebroken, vol-
419
hardende en verstandige werken van de macht der liefde overwonnen worden. De macht der liefde stilt alle onrust in het binnenste des harten, der familiën, der Staten , der Kerk; eene grootere zedelijke macht, dan die der liefde, is er niet, want de liefde wortelt in God.
Op den vijfden Zondag na Epiphania doet de kerkelijke liturgie onze beschouwing weder op iets afzonderlijks en bijzonders overgaan. Het Evangelie bevat de gelijkenis van het onkruid onder de tarwe. Het dulden der boozen te midden der goeden heeft zijn grond alleen in de onuitsprekelijk lankmoedige en geduldige liefde des Verlossers; in dat gedrag van den Heer jegens de boozen openbaart zich de heerlijkheid Zijner geduldige en sparende liefde; maar ook de rijkdom zijner wijsheid, daar Hij het naast elkander bestaan van de boozen en de vromen als middel gebruikt, deels ter verbetering der eersten, deels ter volmaking der laatsten in het in hen begonnen goede. De Epistel beveelt eveneens den geloovigen de liefde aan, en wel ook in de bijzondere betrekking, gelijk zij zicli in liefdevol verdragen van de boozèn vertoont, die niet rechtstreeks persoonlijke vijanden en tegenstanders behoeven te zijn. De band, die deze laatste vier Zondagen verbindt, de ééne grondgedachte in alle is : Liefde van Christus, en liefde van hen, die Christus toebehooren; en hunne gemeenschappelijke heerlijkheid in zulk eene liefde.
De zesde Zondag na de verschijning des Heeren openbaart ons den Heer in de heerlijkheid als Stichter en Koning van het nieuwe Godsrijk, dat Hij op aarde wilde gronden, en dat tijd en eeuwigheid omvatten zou; dat heinelsche rijk is klein en verborgen in zijn aanvang, gelijk het mostaardzaadje, dat in de aarde gezaaid is. Het hemelsche rijk is stil en trapsgewijze zich verheffende in zijn voortgang, gelijk de groei van het mostaardzaad; het hemelsche rijk is eindelijk groot en heerlijk in zijne nadering tot de voleinding, gelijk de mostaardplant, die uit het mostaardzaad opgroeit en in het land van onzen
420
goddelijken Lee mar tot een hoogen boom zich verheft. Evenzoo is het gesteld met de gelijkenis van het zuurdeeg. Doch deze gelijkenis stelt ons niet slechts de heerlijkheid van Jezus, den goddelijken Zaaier, de geschiedenis van het godsrijk in zijn geheel voor; zij wijst ons ook op de verborgen kiemen, het langzame aangroeien en heerlijke rijpen van het goede in elk vernieuwd, wedergeboren Christenhart; en van deze in hem zich verheffende en tot heerlijke Godsplant opgroeiende deugd en kindschap, van de Hemelsche schoonheid zulker Christus-jongeren, die navolgers des Heeren zijn, het zaad des Woords met de blijdschap des Heiligen Geestes opnemen, de toonbeelden van alle geloovigen voorstellen, en de takken van hun uit het binnenste ontspruitenden Kerstboom over duizenden uitbreiden, opdat ook zij tot Christus ge-noodigd worden, spreekt ons de Epistel.
Op den tweeden Zondag na de verschijning des Heeren viert de Kerk ook het feest van den allerheiligsten naam Jezus, den naam „voor wien alle knieën zich buigen en dien alle tongen belijden moeten dat Christus is in de heerlijkheid des Vaders,quot; van den naam, „in welken wij alleen zalig kunnen wordenen wekt' hare geloovigen op, hunne hoogheid en inwonende heerlijkheid recht te behartigen, daar zij gewaardigd zijn den naam des Heeren te voeren, en als koninklijk priesterdom, en uitverkoren volk des eigendoms, „gezalfden met den Heiligen Geest te heeten.quot;
Zie, hoe doelmatig dus de liturgie onzer heilige Kerk dezen grooten, gewichtigen feesttijd helpt verheerlijken, en ons haar goddelijken Bruidegom en Stichter in Zijne almacht, wijsheid en liefde voorstelt; en hare kinderen niet slechts de heerlijkheid voorhoudt, tot welke zij in Christus komen kunnen en moeten, maar in hen ook het bewustzijn wekt, hoe veel hun nog ontbreekt, opdat zij des te ijveriger worden in het strijden naar gelijkvormig' held met Jezus en tot Christuszin. —
Alles ter grootere eere Gods!