-ocr page 1-

ONtffiRZOEK NAAR DEN TOESTAND
VAN DE VECHT EN VAN DE OPEN-
BARE WATEREN IN DE GEMEENTE
UTRECHT

J. J. VLEESCHHOUWER

BIBLIOTHEEK DER

rijksuniversiteit

-ocr page 2-

quot;quot;quot;'Vi, ..

■ gt; V.'-i

gt;v

.v - i- gt;

-ocr page 3-

•.^.ti.it'^ -fc iiHii.

, .....,

S:, -. ^

■'i.v'

SvÄ

.Wi.- -»-Ti.^
•■ . . *

V ■gt;,. ■•nbsp;■

. .......

fcuv

-ocr page 4-

►Ç^-', ,gt;nbsp;'nbsp;. - r,

: ; ■

-ocr page 5- -ocr page 6-

•.-'«»-■l'i

-ocr page 7-

onderzoek naar den toestand
van de vecht en van de openbare
wateren in de gemeente utrecht

-ocr page 8-

- - —

■ ? • .

p..nbsp;• .H'TïÂT'li.^, . -

BBiîiiiiii

1778 4251

;

m

-ocr page 9-

ONDERZOEK NAAR DEN TOESTAND VAN
DE VECHT EN VAN DE OPENBARE WATEREN
IN DE GEMEENTE UTRECHT

proefschrift ter verkrijging van den graad

van doctor in de wis- en natuurkunde aan
de rijks-universiteit te utrecht. op gezag
van den rector magnificus d
R. l. s. ORNSTEIN,

hoogleeraar in de faculteit der wis- en
natuurkunde. volgens besluit van den senaat
der universiteit tegen de bedenkingen van
de faculteit der wis- en natuurkunde te
verdedigen op woensdag
6 juli 1932, des
namiddags te
3 uur.

door

juda jozef vleeschhouwer,
geboren te breda.

DRUKKERIJ P. DEN BOER
m^d^^quot;^ ^^'''■^''^norum typographus et librorum editor
UTRECHTnbsp;MCMXXXII

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 10-

...y« ïfc,..':

«oo«

-ocr page 11-

.'w

aan mijn ouders.

aan mijn aanstaande vrouw.

-ocr page 12-

mm

M.'

-ocr page 13-

Bij de voltooiing van dit proefschrift is het mij een aan-
gename taak U, Oud-Hoogleeraren en Hoogleeraren in de
faculteit der Wis- en Natuurkunde, hartelijk te danken voor
het genoten onderwijs.

Hooggeleerde de Graaf f, Hooggeachte Promotor, een
groot voorrecht is het voor mij geweest onder Uw leiding dit
proefschrift te mogen bewerken. Daarvoor en voor den steun
en de belangstelling, die ik altijd van Uw zijde mocht onder-
vinden, breng ik U mijn welgemeenden dank.

Niet minder dank ben ik U verschuldigd voor het vele
goede en belangrijke, dat ik van U mocht leeren. Uw boeiende
en heldere colleges zullen in mijn herinnering altijd levendig
blijven.

Hooggeleerde van Komburgh, ik dank U voor het vele,
dat ik van U heb mogen leeren.

Hooggeleerde R u z i c k a, voor hetgeen ik op Uw practicum
en op Uw colleges mocht leeren, ben ik U zeer erkentelijk.

Hooggeleerde Cohen, het stemt mij dankbaar, dat ik Uw
colleges en practicum heb mogen volgen.

Hooggeleerde Kruyt, zeer erkentelijk ben ik U voor Uw
onderricht in de Kolloïdchemie en de Phasenleer.

U, Hooggeleerde Schoorl, breng ik mijn oprechten dank
voor de gastvrijheid, in Uw laboratorium genoten. Gij hebt
altijd groote belangstelling voor mijn werk getoond en mij
waar dit mogelijk was, met raad en daad bijgestaan. Hiervoor
en voor het vele, dat ik op Uw colleges en practicum mocht
leeren, ben ik U zeer dankbaar.

Zeergeleerde B ij I, veel dank ben ik U verschuldigd voor
de hulpvaardigheid, die Gij mij bij de bewerking van dit
proefschrift hebt betoond. De vele uren, dat ik met U van
gedachten mocht wisselen, zullen mij altijd in aangename
herinnering blijven.

-ocr page 14-

Den Directeur der Gemeente Werken te Utrecht, Ir. L, N.
Holsboer, breng ik mijn oprechten dank voor de voortref-
felijke medewerking, die ik van hem en van de verschillende
afdeelingen van zijn dienst heb mogen genieten. Zonder deze
gewaardeerde medewerking ware de bewerking van dit proef-
schrift niet wel mogelijk geweest.

Het zij mij vergtmd mijn erkentelijkheid te betuigen aan
de Gezondheidscommissie der Gemeente Utrecht, voor de
vereerende opdracht, dit onderzoek ter hand te nemen.

Ten slotte betuig ik mijn welgemeenden dank aan allen,
die tot het welslagen van dit proefschrift hebben mede-
gewerkt.

-ocr page 15-

INHOUD,

Blz.

INLEIDING......................1

HOOFDSTUK I.

Enkele grepen uit de historie van de Utrcchtschc grachten en
de Vecht..................... 4

HOOFDSTUK II,

Vroegere onderzoekingen ................ 9

HOOFDSTUK III.

Eenige watertopograHsche bijzonderheden..........15

HOOFDSTUK IV.

Eigen onderzoek. Methodiek...............20

HOOFDSTUK V.

Resultaten......................33

HOOFDSTUK VI,

De Vecht-excursies...................62

HOOFDSTUK VII.
Onderzoek van rioolwater................77

HOOFDSTUK VIII,
Beschouwingen over de zelfreiniging van oppervlaktewater , , , 83

HOOFDSTUK IX,

Hydrobiologische onderzoekingen..............91

HOOFDSTUK X.

Overige onderzoekingen.................106

HOOFDSTUK XI.

Samenvatting en conclusies...............118

LITERATUUR....................123

BIJLAGEN Nos, 1-7.

-ocr page 16-

mi

tvû^

-ocr page 17-

INLEIDING.

Reeds sedert onheuglijke tijden heeft men gestaan voor
het probleem van het verwijderen van huishoudelijk en faecaal
afvalwater uit de steden. Meestal werd dit vraagstuk opgelost
door zonder meer het rioolefflucnt tc loozen in een water-
loop, hetzij een stroomende rivier, hetzij een kanaal of
grachtenstelsel, waaraan de betreffende stad was gelegen.
Deze oplossing, die zeer eenvoudig en voor de hand liggend
was, wordt ook in onzen tijd nog dikwijls toegepast en men
rekent daarbij op het proces der zelfreiniging, een zeer ge-
compliceerd samenstel van physische, chemische en biologische
werkingen, dat in elk natuurlijk water plaats vindt en hoopt
dan dat deze zelfreiniging voldoende krachtig zal zijn om
niet de betreffende waterloop in een stinkend open riool te
doen veranderen.

De methode van het loozen van afvalwater in openbare
wateren heeft destijds vooral in de dichtbevolkte industrie-
gebieden van Duitschland en Engeland tot onhoudbare toe-
standen geleid, waardoor het een dringende noodzakelijkheid
werd een kunstmatige reiniging van het riooleffluent toe te
passen, alvorens het in een rivier te loozen.

In Nederland, waar wij niet met dergelijke dichtbevolkte
industriegebieden te maken hebben, is dit vraagstuk nergens
zóó urgent geworden.

gt; Na deze korte algemeene beschouwing richten wij onzen
blik op de gemeente Utrecht. Daar er in deze gemeente groote
mdustrieën niet aanwezig zijn en industrieel afvalwater dus
geen groote rol kan spelen, hebben wij in dit geval hoofd-
zakelijk te maken met huishoudelijk en faecaal afvalwater.

De verhouding van het naar deze stad toestroomende

-ocr page 18-

versehe water en het in de stad aan dit water toegevoegd
riooleffluent is betrekkelijk gunstig te noemen. Utrecht kan
meestal versch water van de Lek via den Vaartschen Rijn in
het grachtenstelsel binnenlaten, bovendien komt door den
Krommen- en den Leidschen Rijn schoon water de stad bin-
nen, De mogelijkheid van schoonspoclen van de Utrechtsche
grachten is dan ook zeer groot te noemen en zeker verkeert
Utrecht in dit opzicht in een veel gunstiger positie dan de
meeste andere Hollandsche steden,

In de grachten van Utrecht monden vele riolen uit; het
afvalwater van ruim 150,000 personen wordt in het geheele
waterloopstelsel geloosd. In een klein gedeelte van de binnen-
stad loozen nog als van ouds de privaten direct op de gracht.
Van het totale aantal van 30.620 perceelen, dat de gemeente
Utrecht telt, zijn er nog 16.848 voorzien van gesloten beer-
putten (zonder overstort op het gemeenteriool) 1); vanuit
deze perceelen geraakt dus geen faecaal afvalwater in de
grachten. De overige 13,772 perceelen, verminderd met het
aantal, dat directe loozing op de gracht heeft 2), is voorzien
van beerputten met overstort op het gemeenteriool en vanuit
deze komt dus een effluent in de riolen terecht.

Utrecht bezit een z,g. „niet gescheidenquot; riolecrings-systeem,
d.w,z, alle afvalwater dus: overstortwater van beerputten,
huishoudelijk afvalwater en regenwater komt in een en het-
zelfde buizenstelsel samen.

Al dit rioolvocht in de grachten geloosd, wordt daarin
verdund en komt tenslotte — in hoofdzaak via de Weerd-
sluis — in de Vecht terecht. De Vecht zal dus uiteindelijk
de taak moeten vervullen al dit afvalwater, dat wellicht in
de grachten van Utrecht ook al gedeeltelijk gemineraliseerd

1)nbsp;Volgens opgave van de aldeeling „Belastingenquot; van het Stadhuis.

2)nbsp;Het aantal van deze perceelen kan niet precies nagegaan worden;
men mag echter aannemen, dat het niet zeer groot t(.

-ocr page 19-

is, door middel van het zelfreinigingsproces op te ruimen en
in een voor de samenleving niet hinderlijken vorm te brengen.
Op haar weg naar de Zuiderzee ontvangt de Vecht boven-
dien het rioolwater van de verschillende aan deze rivier
gelegen kleinere plaatsen,

In den loop van de laatste vijftig jaar werden herhaaldelijk
klachten vernomen omtrent den vervuilden toestand waarin
de Vecht allengs zou verkeeren.

Het onderzoek, dat hierna beschreven zal worden, werd
ter hand genomen om een antwoord te kunnen geven op de
volgende vragen:

1.nbsp;Welken omvang heeft de vervuiling van de Vecht
aangenomen?

2.nbsp;Welken invloed heeft het loozen van rioolwater door
de gemeente Utrecht, op dc Vecht?

3.nbsp;Welke rol spelen de Utrechtsche grachten in deze
kwestie?

-ocr page 20-

HOOFDSTUK I.

Enkele grepen uit de historie van de Utrechtsche grachten

en de Vecht.

^ Het grachtenstelsel van de oude stad Utrecht werd reeds
in de middeleeuwen aangelegd. Zoo werd met het graven van
de Westersingelgracht waarschijnlijk reeds omstreeks het
jaar 1139 een begin gemaakt; de Oude Gracht, toen Nieuwe
Gracht geheeten, werd reeds vóór 1127 gegraven.

De Oostersingel is vermoedelijk ontstaan in 1318, terwijl
de tegenwoordige Nieuwe Gracht gegraven werd tusschen de
jaren 1391 en 1393,

Veel later n,l, in 1512 werden de Ooster- en Westerstroom
als grachten van de ringmuren der bemuurde Weerd gegraven.
Als onderdeelen van het kanalenplan van Burgemeester
Moreelse werden in 1664 aangelegd: de Kruisvaart en de
sedert korten tijd gedempte Moesgracht; een jaar later werd
de Leidsche Rijn van de Smakkelaarsbrug tot aan Oog in Al
gegraven.

Hoewel de Vaartsche Rijn niet direct tot het grachtenstelsel
van de gemeente Utrecht behoort, willen wij toch even in
het kort de historie van dezen waterloop nagaan, omdat hij
zeker de grootste rol speelt bij het inlaten van water in
de stad,

In 1148 werd door de stad een kanaal gegraven tusschen
Utrecht en het toenmalige Gein, om die behoorlijke water-
gemeenschap te verkrijgen waaraan de intensieve handel
behoefte had. Daar deze verbindingsweg van Utrecht met
de Lek echter in 1285 door het leggen van een dam bij het
Klaphek, weer afgesloten werd, zag de stad zich genoodzaakt
het reeds bestaande kanaal door te trekken tot aan de Lek,

-ocr page 21-

die toen noordelijker liep dan tegenwoordig het geval is. Dit
gebeurde dan ook in het jaar 1288,

Toen de Lek zich meer en meer zuidelijk terugtrok, werd
in 1373 het genoemde kanaal, toen Nije Vaart geheeten, tot
Vreeswijk verlengd. In den loop der eeuwen werd deze vaart
meerdere malen verbreed en verdiept,

In 1373 werden twee houten sluizen te Vreeswijk gebouwd;
ze zijn te beschouwen als de voorloopers van de tegenwoor-
dige sluizen in genoemde plaats. Twee en een halve eeuw
later, n.1, in 1638 maakte men in Vreeswijk een duiker, Vol-
molensgat genaamd, om in droge zomers in staat te zijn, het
water in de stad Utrecht op het toen voorgeschreven peil
te kunnen houden. Bij het graven van het Merwedekanaal
van 1882—1892 werd gebruik gemaakt van een groot deel der
Oude Vaart tusschen Utrecht en Vreeswijk,

De Kromme Rijn biedt voor Utrecht de tweede mogelijkheid
om versch water in de grachten in te laten, als derde mogelijk-
heid hebben wij den Lcidschen Rijn, De eerste staat te Wijk
bij Duurstede door een duiker in verbinding met de Lek,
Omstreeks het jaar 1870 bouwde de Genie een inundatie-
duiker bij dezelfde plaats, waardoor een tweede mogelijkheid
geschapen werd versch water in de stadsgrachten te brengen.
De rivier verzandde, evenals dc Leidsche Rijn, in den ouden
tijd hoe langer hoe meer, zoodat herhaald uitdiepen nood-
zakelijk was.

De Vecht schijnt in den ouden tijd als rivier niet zeer
belangrijk te zijn geweest, In de H^c eeuw was het zuidelijk
deel van de Vecht afgesloten door de Otterspoorsluis, die zich
even boven Breukelen bevonden heeft. Daar echter de landen
beneden deze sluis veel last ondervonden van het oploopende
vloedwater werd zij in 1437 naar Hinderdam verplaatst. Dat
de Vecht toen van weinig beteekenis was moge het volgende
demonstreeren. Toen in 1482 de sluis te Vreeswijk door dc
Hollanders, om politieke redenen, met puin werd dicht-

-ocr page 22-

geworpen, liep de Vecht droog. Ofschoon de rivier verschil-
lende malen uitgediept werd spreekt men in 1576 van haar
toch nog slechts als van een vliet. De Weerdsluis werd ge-
bouwd in de jaren 1608—1613 en vernieuwd van 1703—1705,
terwijl dit in 1796 nog eens gebeurde. Inmiddels was in 1674
de sluis te Hinderdam opgeruimd en een nieuwe gebouwd te
Muiden, daar de landen beneden Hinderdam te veel te lijden
hadden van het oploopende vloedwater.

Na deze beknopte opsomming van historische feiten, be-
treffende den aanleg van de verschillende Utrechtsche
waterloopen en van wat daarmede samenhangt, willen wij
in het kort een en ander nagaan van wat er bekend is om-
trent den toestand van het water in de Utrechtsche grach-
ten in vroeger eeuwen, van hygiënisch standpunt bezien.

Het systeem van afvoer van afvalwater en faecaliën uit
de huizen door middel van riolen, is reeds zeer oud. De oud-
ste vermelding daaromtrent dateert van het jaar 1311, Men
sprak toen van „kleijnen en aefdochtenquot;. Deze riolen mond-
den toen reeds uit in de stadsgrachten, In 1472 en nog vele
malen in latere eeuwen, werd door de overheid bevolen
ijzeren roosters en traliewerk voor de mondingen der riolen
te plaatsen, om grof vuil tegen te houden. Dat het stads-
bestuur maatregelen trof ter voorkoming van sterke ver-
vuiling van de grachten, is ons bekend uit verschillende,
bewaard gebleven ordonnantiën en placaten. Het was in
dien tijd ook van groot belang voor de bevolking, dat het
grachtwater in een goeden toestand verkeerde, niet alleen
omdat het gedronken werd, maar ook omdat het voor de
vele fabrieken, die langs de grachten lagen, een eerste ver-
eischte was over goed water te kunnen beschikken. Zoo
waren daar b,v, de vele bierbrouwerijen en ververijen, die
voor htm bedrijf van het grachtwater gebruik maakten.
Hieruit blijkt wel, dat het water toen vrij goed moet zijn ge-
weest, Toch was nu en dan ingrijpen van de overheid nood-

-ocr page 23-

zakelijk. Zoo verbood een placaat van 9 Augustus 1535 uit-
drukkelijk het „uitsteken van houte pijpen van secrete over
deser stads graftenquot;. Het wasschen van huiden en vellen in
de grachten werd in 1619 verboden; een placaat van 23
December 1624 verbood het werpen van doode beesten in
de stadswateren.

De vaste vuilnis werd vroeger op mesthoopen achter de
huizen door de bewoners verzameld; bovendien schijnen er
groote gemeenschappelijke groeven te zijn geweest, waarin
de vuilnis geworpen] werd. Van een vuilnisophaaldienst was
voor het jaar 1500 geen sprake, In dat jaar werd bij ordon-
nantie bepaald, dat voortaan het vuil door een daartoe aan-
gesteld persoon uit de huizen zou worden weggehaald. Ook
bij de bevolking langs dé grachten moest deze man dit doen,
en hij verkreeg het recht om, zooals het in het oorspronke-
lijke stuk staat: „werven te mogen huur en aan de Graften
I,boven ende beneden, daar hij die vulnisse gaderen sal,quot;
echter werd daarbij bepaald: „dat hij de werven alsoo be-
i.sorgen sal met horden ofte plancken vijf voet lanck van den
iiWater blijvende, alsoo datter in den Graften van den vul-
„nisse geen schade oft en geschieddequot;, maatregelen dus om
de verontreiniging van de grachten door drijvend vuil te
voorkomen, In latere eeuwen werden nog meerdere malen
soortgelijke maatregelen door de overheid genomen.

In het begin van de 19dc eeuw moet het Utrechtsche
grachtwater over het algemeen nog goed geweest zijn, zooals
ons uit bewaard gebleven stukken kan blijken. Bierbrouwe-
rijen gebruikten toen nog het water uit dc grachten en men
waakte zorgvuldig tegen sterke vervuiling,

In de tweede helft van de 19dc eeuw breidde de gemeente
zich geweldig uit. Het aantal inwoners bedroeg in 1795:
32.294, in 1850 rond 48.000, terwijl dit aantal van 1850 tot
1900 steeg tot 102.000, een enorme toename dus. Van 1900
tot heden nam het aantal inwoners van Utrecht nog toe tot

-ocr page 24-

rond 154,0001), Geen wonder dan ook, dat het vraagstuk
van de vervuiling van de openbare wateren van Utrecht en
van de Vecht in het tijdperk van 1880 tot heden herhaaldelijk
aan de orde kwam.

LITERATUUR.

F, J. Nieuwenhuis, Beschouwingen omtrent de toestanden en den loop
van het water om en door Utrecht, 1893
Geschied- en oudheidkundige beschrijving van de
pleinen, straten, stegen, waterleidingen, wedden,
putten en pompen der Stad Utrecht, Deel I, 1844,
Groot Utrechts Placaatboek. III, 1729,
De waterverversching te Utrecht en wat daarmede
in verband staat, 1889,

Onderzoek naar de waterpeilen en watertoestanden
op en langs de stadswateren van Utrecht voor 1795,
(Handschrift), 1900,

N, v, d. Monde,

J, v, d. Water,
M, Brinkgreve,

G, G, Calkoen,

Jaarboekje van Oud-Utrecht, 1928, pag, 178,

1) Volgens opgave van de afdeeling „Statisüekquot; van het Stadhuis.

-ocr page 25-

HOOFDSTUK IL

Vroegere onderzoekingen.

Zooals reeds werd opgemerkt kwam het vraagstuk van de
vervuiling van de Vecht en van de Utrechtsche openbare
wateren in de laatste 50 jaren herhaaldelijk naar voren, In
dit tijdperk werden dan ook verschillende malen onder-
zoekingen op dit terrein ondernomen,

In het verslag van de Gezondheidscommissie van het jaar
1884 treffen wij een korte verhandeling aan over dc water-
verversching der Utrechtsche grachten. Vooral de Nieuwe
Gracht was toen reeds in niet al te beste conditie. Er werd
een zeer oppervlakkig onderzoek ingesteld naar de ver-
versching van Nieuwe Gracht en Maliesingel door den heer
Castendijk, Om de verversching van genoemde grachten te
verbeteren bestonden twee plannen. Het eerste wilde de
Tolsteegbrug afsluiten door een paar schutdeuren, waardoor
het water van den Krommen Rijn gedwongen zou worden,
door den Oostersingel af te vloeien; het tweede plan wilde
den Krommen, Rijn omleggen langs den Oosterspoorweg en
door den Meentstroom recht tegenover dc Nieuwe Gracht
in den Oostersingel laten uitmonden. De commissie meende
echter over te weinig concrete gegevens te beschikken om
een advies in bepaalde richting te kunnen geven,

In 1893 publiceerde de Heer Nieuwenhuis, de toenmalige
directeur der Gemeente Werken, zijn verhandeling: „Be-
schouwingen omtrent de toestanden en den loop van het
water om en door Utrechtquot;. Het werkje bevat uitvoerige
waterstaatkundige gegevens, in het bijzonder over de hoe-
veelheden ververschingswater, die de grachten binnen-
stroomen en de verdeeling daarvan over de verschillende
grachten.

In zijn conclusie zegt de Heer Nieuwenhuis o,a.: „Ons

-ocr page 26-

spoelstclsel is goed, maar het wordt misbruiktquot;; en even
later, als hij de mogelijkheid beschouwt om meer te spuien:
„In deze richting te willen werken ea verbeteren acht ik
een weg bewandelen, die hoe langer hoe meer aanmoedigt
„om zich zoo gemakkelijk mogelijk van vuil en afval te ont-
„doen, een weg, die tevens dreigt conflicten in het leven te
„roepen met de Provincie, die zich over de groote vervuiling
„van de Vecht nu reeds beklaagt,quot;

Hij wijst er verder op, dat men de vervuiling moet voor-
komen en dat de oplossing van het vraagstuk niet ligt in het
wegspoelen van het vuil. Scherp omlijnde plannen ter ver-
betering van den toestand werden echter door hem niet aan-
gegeven.

Naar aanleiding van dit rapport werd in 1895 een zeer uit-
gebreid onderzoek ingesteld door de Gezondheidscommissie
in samenwerking met den Directeur der Gemeente Werken,
die daarbij weer werd bijgestaan door een waterbouwkundig
ingenieur, ter meting van stroomsnelheden e,d, en het uit-
voeren van de noodige berekeningen, In 1897 werd rapport
uitgebracht 1), Het bevat zeer uitvoerige gegevens omtrent
wateraanvoer, waterverdeeling enz, en tevens de uitkomsten
van een chemisch en bacteriologisch onderzoek, dat toen in
de Utrechtsche grachten werd ingesteld. Bovendien had een
medisch-statistisch onderzoek plaats, om na te gaan welken
invloed het wonen langs de grachten op den gezondheids-
toestand van het betreffende deel der bevolking had. Uit de
resultaten van al deze onderzoekingen trok de commissie
een reeks van conclusies, waarvan de voornaamste zijn, dat
het wonen langs de grachten een ongunstige factor is voor
de sterfte van kinderen van 1—5 jaar, voorzoover deze wordt

1) Rapport van den Directeur der Gemeentewerken inzake het onder-
zoek, in te stellen naar de al of niet noodzakelijkheid eener verbetering
der waterverversching in de gemeente Utrecht, Gedrukte Verzameling
1897. No, 14,

-ocr page 27-

spoclstelsel is goed, maar het wordt misbruiktquot;; en even
later, als hij de mogelijkheid beschouwt om meer te spuien:
„In deze richting te willen werken en. verbeteren acht ik
een weg bewandelen, die hoe langer hoe meer aanmoedigt
„om zich zoo gemakkelijk mogelijk van vuil en afval te ont-
„doen, een weg, die tevens dreigt conflicten in het leven te
„roepen met de Provincie, die zich over de groote vervuiling
„van de Vecht nu reeds beklaagt.quot;

Hij wijst er verder op, dat men de vervuiling moet voor-
komen en dat de oplossing van het vraagstuk niet ligt in het
wegspoelen van het vuil. Scherp omlijnde plannen ter ver-
betering van den toestand werden echter door hem niet aan-
gegeven.

Naar aanleiding van dit rapport werd in 1895 een zeer uit-
gebreid onderzoek ingesteld door de Gezondheidscommissie
in samenwerking met den Directeur der Gemeente Werken,
die daarbij weer werd bijgestaan door een waterbouwkundig
ingenieur, ter meting van stroomsnelheden e.d. en het uit-
voeren van de noodige berekeningen, In 1897 werd rapport
uitgebracht l). Het bevat zeer uitvoerige gegevens omtrent
wateraanvoer, waterverdeeling enz. en tevens de uitkomsten
van een chemisch en bacteriologisch onderzoek, dat toen in
de Utrechtsche grachten werd ingesteld. Bovendien had een
medisch-statistisch onderzoek plaats, om na te gaan welken
invloed het wonen langs de grachten op den gezondheids-
toestand van het betreffende deel der bevolking had. Uit de
resultaten van al deze onderzoekingen trok de commissie
een reeks van conclusies, waarvan de voornaamste zijn, dat
het wonen langs de grachten een ongimstige factor is voor
de sterfte van kinderen van 1—5 jaar, voorzoover deze wordt

1) Rapport van den Directeur der Gemeentewerken inzake het onder-
zoek, in te stellen naar de al of niet noodzakelijkheid eener verbetering
der waterverversching in dc gemeente Utrecht, Gedrukte Verzamelintf
1897. No. 14.

-ocr page 28-

geïnfluenceerd door epidemiën van diphtherie en croup en
dat dit tevens ongunstig werkt op het voorkomen van febris
typhoïdea bij alle leeftijden. De uitkomsten van het schei-
kundig onderzoek, — dat bestond, uit het bepalen van het
keukenzout-gehalte en het permanganaatcijfer van het water
— toonden aan, dat het water bij zijn loop door de stad
slechts weinig rijker wordt aan NaCl en organische stof; de
commissie bevond het water helder en weinig riekend.

De kiemcijfers op gelatine werden aangenomen als maat
voor de vervuiling van de verschillende grachten.

Wat de spiuing betreft, besluit de commissie, dat een door-
strooming van
350,000 m^ water per spuinacht door het ge-
heele grachtenstelsel voldoende is, en dat van een ver-
hooging van deze hoeveelheid tot
500.000 of 700.000 m^ geen
heil te verwachten is.

In 1897 was een Staatscommissie ingesteld, die tot taak
had maatregelen voor te bereiden tegen verontreiniging van
openbare wateren in Nederland. Door eenige subcommissies
werden in verschillende streken van het land, diverse open-
bare wateren onderzocht. In
1900 verscheen het rapport. In
dit rapport wordt o.a. ook gesproken over de toestanden
van de Utrechtsche wateren en van de Vecht en de com-
missie meent, dat de Vecht een sterk vervuilde waterloop
is geworden, doordat er elke nacht door Utrecht
350,000 m^
vervuild water in wordt gebracht,^

. Dr, J, D, V, d. Plaats, een van 3e mannen, die een belang-
rijke rol speelden bij het onderzoek van de Utrechtsche Ge-
zondheidscommissie van
1895—'97, publiceerde in 1902 een
werkje 1), waarin hij de uitspraken van genoemde Staats-
commissie zeer critisch beschouwt,

1) J, D. V, d. Plaats, Over het verslag van de Staatscommissie tot voor-
bereiding van maatregelen tegen verontreiniging van openbare wateren,
roeer bijzonder in verband met de ervaringen cn toestanden te Utrecht.

Tijdschrift voor Sociale Hygiene, No. 5, pag. 101. (1902).

-ocr page 29-

Zijn voornaamste bezwaar is, dat de commissie zelf geen
onderzoek van het Vechtwater heeft verricht en geheel is
afgegaan op informaties, van dewelke hij aan de hand van
enkele voorbeelden, de onbetrouwbaarheid weet aan te
toonen.

In 1915 richtte de Vereeniging tot Bevordering van Vreem-
delingenverkeer „de Vechtstreekquot;, zich met een request tot
den Minister van Oorlog, waarbij zij klaagde over de ver-
ontreiniging van de Vecht, in het bijzonder over de aan-
wezigheid van drijvend vuil en den
„onhoudbarenquot; reuk; In
verband met de aanwezigheid van vele militairen in de
Vechtstreek verzocht zij den Minister maatregelen te willen
nemen, om de verontreiniging tegen te gaan. Dit request
werd de aanleiding tot een nadere beschouwing van het ge-
heele vraagstuk. Er werden rapporten uitgebracht, o.a. door
de betrokken gemeentebesturen en door het Provinciaal Be-
stuur van Utrecht en hieruit bleek, dat de toestand van de
Vecht inderdaad te wenschen overliet. De zaak ging nu via
den Minister van Waterstaat naar den Minister van Binnen-
landsche Zaken — het was inmiddels 1917 geworden — en
kwam vandaar bij de Provinciale Besturen van Utrecht en
Noord-Holland terecht.

Deze beide besturen zijn van meening, dat een verbetering
alleen tot stand kan komen wanneer de betreffende ge-
meenten daartoe samenwerken. Het vraagstuk wordt nu
verder behandeld door den Minister van Arbeid (1919), die
alvorens een beslissing te nemen, een onderzoek wil doen
instellen naar den omvang en de oorzaken van de veront-
reiniging.

quot;y- Hiertoe wordt in 1919 een commissie ingesteld tot het
onderzoeken van den omvang en de oorzaken van de ver-
ontreiniging van de Vecht voor ieder der daarbij betrokken
gemeenten en van de middelen, om aan deze verontreiniging
een einde te maken.

-ocr page 30-

f In 1921 verscheen het rapport van deze commissie 1), die
wij in het vervolg als „Vechtcommissiequot; zullen aanduiden.
Hierin werden de resultaten van het onderzoek neergelegd
en de conclusies, die de commissie uit de verkregen gegevens
meent te mogen trekken.

Het onderzoek omvatte in hoofdzaak:
1®. Een chemisch en bacteriologisch gedeelte, dat in de

zomermaanden van 1920 verricht werd,
2c, Een enquête bij de gemeentebesturen in de Vechtstreek.
Men zond deze besturen eenige vragen betreffende de
loozing van faecaliën en afvalwater enz,, ter beantwoor-
ding, en trachtte uit de zoo verkregen gegevens een in-
druk te verkrijgen van het aandeel, dat elk van deze
gemeenten in de vervuiling van de Vecht had.
3e, Een globale bepaling van het drijvend vuil, dat de ge-
meente Utrecht door de Weerdsluis verlaat. Door middel
van een rooster, dat voor de waaierdeur van de spui-
sluis was geplaatst, werd het drijvend vuil, dat telkens
gedurende den spuitijd de stad verliet, tegengehouden
en van dit vuil den aard beschreven en het volumen
bepaald,

^ Hier volgen de voornaamste conclusies, die de commissie
op grond van haar onderzoek meent te mogen trekken:
1®. De vervuiling van de Vecht door drijvend vuil is van veel
geringer beteekenis dan die, welke in andere oorzaken
haren grond heeft,
2e. De gemeente Utrecht is de hoofdschuldige bij het ver-
vuilen van de Vecht, Het aandeel, dat de kleinere gemeen-
ten daarin hebben, is gering in vergelijking met dat van
Utrecht,

3e, De enkele fabrieken, die aan de Vecht liggen, spelen geen
groote rol bij de vervuiling,

1) Zie: Verslagen en mededeelingen betreffende de volksgezondheid.
Mei 1921, No, 5,

-ocr page 31-

De commissie noemt de Vecht van Utrecht tot Loenen-Vree-
land een
„open rotvijverquot;.

Volgens dit onderzoek is de Vecht dus in sterke mate ver-
vuild en wel hoofdzakelijk met rioolwater van de gemeente
Utrecht.

In 1925—'26 voerde de Directeur van den Keuringsdienst
een onderzoek van de Vecht uit 1). Er werd alleen chemisch
onderzoek verricht en daaruit bleek, dat door de toevloeiing
van het rioolwater der gemeente Utrecht aan het versehe
Rijnwater het gehalte aan anorganische bestanddeelen prac-
tisch niet verandert; het gehalte aan organische stof echter
met circa 20 % toeneemt; het zuurstofgehalte daalt, doch niet
zóó sterk, dat visschen niet meer in het water kunnen leven,
en ten slotte, dat het water geen merkbare rotting vertoont.

Er zij hier nog gewezen op een onderzoek van de Gezond-
heidscommissie in 1923—'24, dat uitgevoerd werd door Dr,
N. A,
Roozendaal 2), en waarbij nagegaan werd in welke
mate huishoudelijk afvalwater in beerputten gemineraliseerd
wordt. Het bleek, dat dit bij het onderzochte afvalwater uit
het Ondiep, in geringe mate plaats had.

Dit zijn de voornaamste onderzoekingen, die op dit terrein
verricht werden. Het onderzoek van 1897 betrof alleen de
grachten van Utrecht en vond deze niet sterk vervuild; de
onderzoekingen van de Vechtcommissie in 1920 en van den
Dir.
V. d. Keuringsdienst in 1925—'26 hadden alleen betrekking
op het inkomende water en op de Vecht, De resultaten van
deze beide laatste onderzoekingen zijn, waar het de Vecht
betreft, eenigszins met elkaar in tegenspraak. Hieruit moge
blijken, dat het van groot belang was voor de gemeente
Utrecht op dit terrein opnieuw een onderzoek in te stellen,

1)nbsp;Het verslag van dit onderzoek werd niet gepubliceerd,

2)nbsp;N, A, Roozendaal. Een onderzoek aangaande den afvoer van huis-
houdelijk afvalwater in de Gemeente Utrecht. Diss, Utrecht 1924,

Verslagen van de Gezondheidscommissie Utrecht, 1925,

-ocr page 32-

HOOFDSTUK III.

Eemge watertopographische bijzonderheden.

Zooals reeds is medegedeeld wordt het Utrechtsche, met
riooleffluent belaste grachtenstelsel, zooveel mogelijk elke
nacht doorstroomd met een hoeveelheid versch water, die
ongeveer gelijk is aan den totalen inhoud van alle grachten
tezamen, n.1, 350,000 m®. Dit ververschingswater is afkomstig
van de volgende stroomgebieden en waterschappen 1).
1®. Het stroomgebied van den Krommen Rijn,

Dit heeft een oppervlakte van 17.500 ha; de Kromme
Rijn voert al het overtollige regenwater uit dit gebied
af. Bovendien kan bij Wijk bij Duurstede door de mili-
taire inundatiesluis en de Rijksinlaatduiker, water van
de Lek ingelaten worden, doch dit is van weinig be-
teekenis. De Kromme Rijn mondt uit in den Oostersingel
bij de^Vaartsche Rijnbrug.
2e. Het stroomgebied van den Vaartschen Rijn.

Dit gebied is ca. 6800 ha groot, het overtollige regen-
water ervan wordt door den Vaartschen Rijn afgevoerd.
Hij staat in verbinding met de Lek door 3 sluizen te
Vreeswijk en ontvangt daarvan het schutwater en boven-
dien het door de Rijkshulpschutsluis en de Gemeente-
sluis ingelaten water. Deze laatsten dienen voor het
spuien en het op peil houden van het water in Utrecht.
De Vaartsche Rijn mondt uit in den Westersingel bij de
Tolsteegbrug.

Het stroomgebied van de Biltsche Grift.
Grootte ca. 3200 ha. De Biltsche Grift mondt uit in den
Oostersingel bij de Vaaltbrug. Hij voert het overtollige
water uit zijn gebied af,

U Zie Bijlage No, 1.

-ocr page 33-

4e, Het waterschap Heicop.

Het overtollige polderwater uit dit gebied wordt uitge-
slagen op den Leidschen Rijn. De oppervlakte van dit
gebied bedraagt tesamen met die van het stroomgebied
van den Leidschen Rijn, ca. 3700 ha. Deze laatste mondt
uit in den Westersingel bij de Catharijnebrug,
Het waterloopstelsel van de stad Utrecht bestaat in hoofd-
zaak uit 1):

de Singelgracht, die om de oude stad heenloopt en waarbij
onderscheiden wordt de Wester- en de Oostersingel,

de Oude- en de Nieuwe Gracht (Kromme Nieuwe Gracht,
Drift en Plompetorengracht), die ongeveer van Zuid naar
Noord door de oude binnenstad loopen,

het stuk van den Leidschen Rijn, tusschen Oog in AI en de
(Catharijnebrug,

een gedeelte van den Vaartschen Rijn,
een gedeelte van den Krommen Rijn,
de Minstroom, die in den Oostersingel uitmondt even boven
de Abstederbrug,
een gedeelte van de Biltsche Grift,
een gedeelte van het Merwedekanaal,
de Kruisvaart,

den Ooster- en den Westerstroom,

het gedeelte van de Vecht, dat zich bevindt tusschen de
Weerdsluis en de plaats waar het groote riool van het Ondiep
erin uitmondt.

De afvoer van water uit de stad naar de Vecht geschiedt
hoofdzakelijk door:
Ie. de Weerdsluis,
2e. het schut in den Oosterstroom,

3e. den Otterstroom en Westerstroom en den duiker „Zijde-
balenquot;.

I)' Zie Bijlage No, 2.

-ocr page 34-

Bij dezen waterafvoer speelt de Weerdsluis verreweg de
belangrijkste rol; op haar volgt in afvoercapaciteit het schut
in den Oosterstroom,

De verdeeling van het binnenkomende spuiwater over de
voornaamste grachten, is volgens de metingen van de com-
missie van 1897 als volgt:

Verdeeling.

Westersingel . .

. 29,9 %.

Oostersingel . .

. 19,5 %.

Oude Gracht . .

. 14,9 %.

Nieuwe Gracht .

. 4,6

Leidsche Rijn . .

. 31,1 %.

100,0 %.

Deze hoeveelheden werden vergeleken met den inhoud van
de betreffende waterloopen en men kwam toen tot de con-
clusie, dat zij alle, behalve de Oostersingel, eiken nacht met
een hoeveelheid versch water doorstroomd worden, die gelijk
is aan 1—1,5 maal hun inhoud, aangenomen dat per spuinacht
350.000 m' spuiwater doorgevoerd wordt. De Oostersingel
ontvangt in dien zelfden tijd slechts ruim de helft van zijn
inhoud aan versch water.

Wij kunnen dus verwachten dat de Oostersingel sterker
vervuild zal zijn, dan de Westelijke grachten.

Gaan wij eens na, hoeveel inwoners door middel van de
riolen op elke gracht hun afvalwater loozen, dan blijkt dit
te zijn als in onderstaande tabel aangegeven 1):

Aantal inwoners dat afvalwater in
dc betreffende gracht loost:

Westersingel..... 25.800.

Oude Gracht..... 4.000.

Nieuwe Gracht .... 5.400.

1) Volgens opgave van het Bureau der Gemeentewerken te Utrecht.

-ocr page 35-

Oostersingel.....

19.320. 1

Minstroom......

11.000. [

Biltsche Grift.....

16,840. ]

Kromme Rijn.....•

3.380.

Leidsche Rijn.....

18,360,

Vaartsche Rijn ....

10.500.

Vecht (van Weerdsluis tot

36.430.

tesamen 47,160.

riool Marnixlaan).

Daar de Minstroom en de Biltsche Grift in den Ooster-
singel uitmonden, moeten deze tot genoemden Singel ge-
rekend worden en wij zien nu hoe ongunstig deze er voor
staat.

De Westersingel ontvangt het afvalwater van 25,800 in-
woners; wij moeten hierbij echter wel in het oog houden dat
het grootste gedeelte daarvan n,l. van 14,500 inwoners, uit
de binnenstad afkomstig is, d.w.z.: een groot gedeelte heeft
nog het oude stelsel van gesloten beerputten en loost dus geen
faecale stoffen. Daarentegen neemt de Oostersingel het afval-
water van groote buitenwijken op o.a. door den Minstroom en
de Biltsche Grift. Door deze wijken wordt veel meer faecaal
afvalwater geloosd omdat daar voornamelijk beerputten met
overstort aanwezig zijn, en daardoor zullen zij een grootere
invloed op het grachtwater uitoefenen.

Het gedeelte van de Vecht tusschen de Weerdsluis en even
voorbij het punt waar het riool van de Marnixlaan erin uit-
mondt (zie Bijlage 4) ontvangt het afvalwater van 36.430 in-
woners (hierbij zijn inbegrepen ca. 7000 inwoners van de
gemeente Zuilen). Hier wordt voor het grootste gedeelte ook
faecaal afvalwater geloosd. Dit moet wel een zeer ongunstigen
invloed op de Vecht hebben.

Er bestaat dus de volgende toestand. Naar de Vecht stroomt
door de Weerdsluis water, dat in de Utrechtsche grachten
reeds een belangrijke hoeveelheid rioolwater te verwerken

-ocr page 36-

Oostersingcl
Minstroom .
Biltsche Grift
Kromme Rijn
Leidsche Rijn
Vaartsche Rijn
Vecht (van Weerdsluis tot
riool Marnixlaan).

19,320. )
11.000. [
16.840. )
3.380,
18.360.
10.500,
36,430,

tesamen 47,160,

Daar de Minstroom en de Biltsche Grift in den Ooster-
singel uitmonden, moeten deze tot genoemden Smgel ge-
rekend worden en wij zien nu hoe ongunstig deze er voor

De Westersingel ontvangt het afvalwater van 25.800 in-
woners; wij moeten hierbij echter wel in het oog houden dat
het grootste gedeelte daarvan n.1. van 14.500 mwoners ui
de binnenstad afkomstig is, d.w.z,: een groot gedeelte heeft
nog het oude stelsel van gesloten beerputten en loost dus geen
faecale stoffen. Daarentegen neemt de Oos^ersmgel het afval-
water van groote buitenwijken op o,a. door
den Minstroom en
de Biltsche Grift, Door deze wijken wordt veel meer faecaa
afvalwater geloosd omdat daar voornamelijk beerputten met
overstoft aanwezig zijn. en daardoor zullen zij een grootere
invloed op het grachtwater uitoefenen.

Het gedeelte van de Vecht tusschen de Weerdslms en even
voorbij het punt waar het riool van
de Marnixlaan erin mt-
mondt (zie Bijlage 4) ontvangt het afvalwater van 36,430 in-
woners (hierbij zijn inbegrepen ca, 7000 inwoners van de
gemeente Zuilen). Hier wordt voor het grootste gedeelte ook
faecaal afvalwater geloosd. Dit moet wel een zeer ongunsügen

invloed op de Vecht hebben.nbsp;, ,r i,* ♦

Er bestaat dus de volgende toestand. Naar de Vecht stroomt
door de Weerdsluis water, dat in de Utrechtsche grachten
reeds een belangrijke hoeveelheid rioolwater te verwerken

-ocr page 37-

heeft gekregen en dus reeds in zekere mate vervuild is, en
aan dit water wordt dan nog eens het afvalwater van ca, 24 %
van het totaal aantal inwoners van de gemeente Utrecht, toe-
gevoegd, Op haar verderen loop naar de Zuiderzee ontvangt
de Vecht dan nog het afvalwater van de verschillende aan-
liggende plaatsen en fabrieken.

Wij hebben nu getracht, door het verrichten van het hierna
beschreven onderzoek, uit te maken, welken invloed al deze
vervuilingsbronnen op de Vecht hebben en in welken toe-
stand deze daardoor verkeert.

-ocr page 38-

HOOFDSTUK IV.
Eigen onderzoek.

Methodiek,

Eind October 1929 werd met het onderzoek een aanvang
gemaakt. Wij besloten na eenig beraad, ter verkenning van
het terrein, te beginnen met op enkele plaatsen een monster
te nemen, en hieraan een min of meer uitvoerig chemisch en
bacteriologisch onderzoek te verrichten.

Zoo werden eind October en begin November 1929, 8 mons-
ters genomen op de volgende plaatsen,

1,nbsp;Vaartsche Rijn bij Liesbosch,nbsp;} vóór het

2,nbsp;Weerdsluis tusschen de sluis en de Zandbrug, ^ spuien,

3,nbsp;Vaartsche Rijn bij Liesbosch,nbsp;) na het

4,nbsp;Weerdsluis tusschen de sluis en de Zandbrug, ^ spuien,

5,nbsp;Westersingel bij de Molenbrug,

6,nbsp;Vecht bij de Mamixlaan,

7,nbsp;Minstroom bij de Spoorbrug,

8,nbsp;Kromme Rijn even boven den mond van de Ridderschaps-
vaart,

De monsterneming had plaats vanuit een motorboot, di©
ons door den Heer Directeur der Gemeentewerken zeer wel-
willend ter beschikking werd gesteld, waarvoor wij hier
gaarne onzen oprechten dank betuigen.

Na het nemen van de monsters, werden deze steeds zoo
spoedig mogelijk naar het laboratorimn getransporteerd, waar
dan het onderzoek plaats vond.

Ter plaatse van de monsterneming werden direct bepaald
en genoteerd:

Ie, de tijd, waarop het monster getrokken werd,
2c, de diepte, van welke het water afkomstig was.

-ocr page 39-

3e, de temperatuur van de lucht,
4e, de temperatuur van het water,
5e, de doorzichtlengte,
6e. de pjj van het water.

Er werd gelet op de weersgesteldheid en op den water-
stand.

Het chemisch onderzoek omvatte het bepalen van:
Ie, het gehalte aan opgeloste zuurstof,
2e, het chloridegehalte,
3e. het ammoniakgehalte,
4e, het albuminoïde-ammoniak gehalte,
5e, het kaliumpermanganaat verbruik.

Het bacteriologisch onderzoek bestond uit het bepalen van:
Ie. het kiemcijfer op agar,
2e, het kiemcijfer op gelatine,
3e, het aantal vervloeiers per cm',

4e, het coli-titer volgens McConkey of volgens Ringeling,
5c, het coli-titer volgens Eijkman,
6e, het streptococcentiter.

Verder werd met elk monster de methyleenblauwreductie-
proef gedaan.

Alvorens de resultaten van het oriënteerende onderzoek
mede te deelen, willen wij nu eerst de verschillende metho-
den, volgens welke de diverse onderdeden van het onderzoek
plaats hadden, in het kort aangeven.

Monsterneming.

Deze geschiedde vanuit een motorboot. Zooveel mogelijk
werden de monsters genomen in het midden van den betref-
fenden waterloop, op een afstand van ca. 50 cm van den
bodem 1),

1) Later werd een vaste monsterdiepte van 1,50 m toegepast.

-ocr page 40-

Er werd zorg voor gedragen, dat de boot volkomen stil lag,
en dat de schroef geen slib van den bodem kon opwervelen,
waardoor een geheel onjuist beeld! van de gesteldheid van
het water verkregen zou ktmnen worden.

De monsters voor het chemisch onderzoek werden ge-
nomen met behulp van het apparaat, dat in fig. 1, in geopen-
den toestand, is afgebeeld. Het is een modificatie van het
toestel van Heyrothl); met hetwelke het mogelijk is water
van een bepaalde diepte naar boven te halen. De flesch wordt
in het apparaat geplaatst, dit daarna tot de gewenschte diepte
in het water afgelaten, en dan wordt door middel van het
touw de met lood verzwaarde stop naar boven getrokken: de
flesch stroomt vol; laten wij nu het touw van de stop los, dan
sluit deze van zelf de flesch af, en wij kunnen het water-
monster naeu- boven halen. Wij beschikten over twee derge-
lijke toestellen, een voor 5 I's en een voor 1 I's flesschen, ge-
bruikten echter hoofdzakelijk het laatste.

Voor het bacteriologisch onderzoek werden de monsters
genomen in, vooraf in papier gepakte, met watteprop gesteri-
liseerde fleschjes van 100 cm^. Ter plaatse van de monster-
neming werden dezen van het papier ontdaan en gevuld op
een diepte van ca, 30 cm. De fleschjes werden daarna, in een
speciaal voor dit doel vervaardigd ijskistje geplaatst, (vooral
in den zomer was dit noodzakelijk) en zoo spoedig mogelijk
naar het laboratorium getransporteerd.

Er werd bij het nemen van alle monsters zorgvuldig op ge-
let, dat geen slib van den bodem in de flesch geraakte. Vóór
het onderzoek in het laboratorium bleven steeds de monster-
flesschen eenigen tijd rustig staan, en voor de verschillende
bepalingen werd dan het water uit het bovenste gedeelte van
de flesch gebruikt.

1) Hcyroth. Arbeiten aus d. Kaiserl. Gesundh, Amt, VIII. 381.

-ocr page 41-

quot;CO

in

-oe

-ocr page 42-

1'■'quot;^'quot;V.fV'

• ■ /-' i

■■■y^r-'

if'

quot;.at

-ocr page 43-

Temperatuur van het water'.

Deze werd ter plaatse van de monsterneming bepaald, op
0,5° c nauwkeurig, door middel van een gecontróleerden bad-
thermometer.

Temperatuur van de lucht.

Op een daartoe geschikte plaats in de boot werd een ther-
mometer opgehangen, en deze van tijd tot tijd afgelezen.

Doorzichtlengte.

Een witte porceleinen plaat, bevestigd aan een meetket-
ting, werd ter plaatse in het water afgelaten, en wel zooveel,
dat bij beschouwing van boven af, de plaat juist niet meer te
zien was. Door middel van de meetketting kon nu direct be-
paald worden op welke diepte de plaat zich dan bevond.
Deze diepte, uitgedrukt in cm is de doorzichtlengte. Zij geeft
een indruk van de troebelheid, dus van de hoeveelheid ge-
suspendeerde stof in het water, zonder daarbij iets van den
aard van die stof te zeggen. Een zeer kleine doorzichtlengte
kan evengoed door leem, zeer fijn verdeeld zand, of in het
algemeen door anorganische stoffen, dan wel door organische
stoffen, afkomstig b.v. uit rioolwater, veroorzaakt wordeiL
Alleen het tweede geval heeft, van hygiënisch standpunt be-
zien, beteekenis,

PH-

Deze werd colorimetrisch bepaald, ter plaatse van de mon-
sterneming 1), Een reeks bufferoplossingen, verkregen door
oplossen van de buffertabletten van Kolthoff, opklimmend
met 0,2 Ph van p„ 6,8 tot 7,8 met neutraalrood als indi-
cator 2), werd aan boord meegenomen.

1)nbsp;I, M, Kolthoff, Der Gebrauch von Farbenindikatoren. 1923,

2)nbsp;Later werd ook broomthymolblauw gebruikt.

-ocr page 44-

Aan 10 cm^ van elke bufferoplossing was 0,3 cm® indicator-
oplossing toegevoegd.

De kleur vem. 10 cm® van het betreffende watef met 0,3 cm®
indicator werd met de schaal vergeleken. De nauwkeurig-
heid bedroeg 0,1 p^.

Chemisch onderzoek.
Het gehalte aan opgeloste zuurstof.

Dit werd bepaald volgens de methode van Winkler-
Romijn 1). De gang van zaken bij deze bepaling is in het kort
als volgt:

Een pipet van ongeveer 250 cm® inhoud 2), dat voorzien is
van twee kranen (zie fig, 2), wordt geheel met het te onder-
zoeken water gevuld en daarna de kranen gesloten. Nu
wordt eerst 1 cm® van een manganochlorideoplossing, die 12
gr, MnCl2,4H20 per 100 cm® bevat en daarna dezelfde hoe-
veelheid van een alkalische kaliimijodideoplossing, die per
100 cm® 6,6 gr, NaOH en 8 gr. KJ bevat, door middel van de
kranen, in het pipet gebracht. Nadat het pipet flink geschud
is laat men het gedurende minstens 15 min, staan. Na ver-
loop van dien tijd wordt 1 cm® sterk zoutzuur (12 N,) toege-
voegd en het afgescheiden jodum met 0,01 N, natriumthio-
sulfaat getitreerd.

De monsterneming voor de zuurstofbepaling had plaats op
de wijze, die door fig, 2 aanschouwelijk wordt gemaakt. Aan
boord van de motorboot werd een flesch van 10 1 inhoud

1) L, Winkler, Z, f, anal. Chemie, 53. 665 (1914),
G, Romijn. Z. f. angew. Chemie. 658. 1897.

G, Romijn, De bepaling van de in water opgeloste zuurstof. Dissertatie
Leiden, 1893,

2} Deze inhoud werd door uitwegen met water tot op 0,1 cm* nauw-
keurig bepaald.

-ocr page 45-

meegenomen, die van tevoren luchtledig was gepompt en
van een vacutunslang met klemkraan voorzien.

De slang werd verbonden met een peervormig vat en dit
op zijn beurt met het zuurstofpipet. Dit werd nu ca. 50 cm
onder het wateroppervlak gebracht en dan de klemkraan
voorzichtig geopend. Het eerste water, dat nu in het pipet
stroomt, komt met de daarin aanwezige lucht in aanraking;
werd in dit water de zuurstof bepaald dan zou dit tot quot;fou-
tieve uitkomsten kunnen leiden. Het in het begin naar bin-
nen gestroomde water blijft echter niet in het pipet, doch
stroomt in het peervormige vat, dat ongeveer het dubbele
volumen van het pipet kan bevatten. Zoodoende is, op het
oogenblik, dat het peervormige vat vol is, het pipet gevuld
met water, dat hetzelfde zuurstofgehalte heeft als het water
in de betreffende gracht. Op dit moment werden de kranen
gesloten en direct ter plaatse de MnCla- en de alkalische
KJ-oplossing aan den inhoud van het pipet toegevoegd. De
verdere behandeling had in het laboratorium plaats.

Voor grootere excursies, werd gebruikt gemaakt van een
handolieluchtpomp, om de flesch telkens opnieuw luchtledig
te pompen.

De opgeloste zuurstof werd berekend uit het bij de titratie
gebruikte aantal cm® natriumthiosulfaat en uitgedrukt als
milligrammen per liter water (mgr/1). Bovendien zal zij in
het vervolg worden weergegeven in verzadigingsprocenten.

Het verzadigingspercentage geeft aan, hoeveel procent de
hoeveelheid zuurstof, die in het water aanwezig is, uitmaakt,
van de hoeveelheid, die maximaal in gedestilleerd water
kan zijn opgelost, bij dezelfde temperatuur en druk.

Van de volgende tabel 1) werd bij het berekenen van het
verzadigingspercentage gebruik gemaakt.

1) Ontleend aan: G, C, Whipple, The microscopy of drinking water, 1927,

-ocr page 46-

Oplosbaarheid van zuurstof in water bij verschillende
temperaturen, aangenomen, dat boven het water
lucht staat, die 20,9 % Og bevat, onder een druk van
760 mm kwik.

Temp, ° c.

Og in mgr/1.

Temp, ° c.

Og in mgr/l,

0

14,62

13

10,60

1

14,23

14

10,37

2

13,84

15

10,15

3

13,48

16

9,95

4

13,13

17

9,74

5

12,80

18

9,54

6

12,48

19

9,35

7

12,17

20

9,17

8

11,87

21

8,99

9

11,59

22

8,83

10

11,33

23

8,68

11

11,08

24

8,53

12

10,83

25

8,38

Eet chloride gehalte.

Dit werd bepaald volgens Mohr door titratie met een
zilvernitraatoplossing van bekende sterkte en kaliumchromaat
als indicator, in neutraal milieu 1).

Het chloridegehalte wordt beschouwd als een maat voor de
vervuiling van oppervlaktewater door riooleffluent en wel
speciaal dat gedeelte, dat afkomstig is van de menschelijke
samenleving. In het vervolg zal echter blijken, dat dit cijfer
toch niet zoo waardevol is. Heeft men b.v, te maken met afval-
water van wasscherijen, dan kan dit de oorzaak zijn van een
hoog chloridegehalte, van een overigens in 't geheel niet ver-
vuild oppervlaktewater.

1)! Codex Alimentarius No, 3. Water, 1914,

-ocr page 47-

In ons geval bleek het water van den Vaartschen Rijn bij
de Liesbosch dikwijls een hooger chloridegehalte te bezitten,
dan dat van de stadsgrachten. Een maat voor de vervuiling
hadden wij dus in dit cijfer niet.

Het ammoniakgehalte.

Dit cijfer beschouwen wij als een belangrijke maat voor de
vervuiling, In het grachtwater, dat verontreinigd is met faecaal-
en huishoudelijk afvalwater, hebben rottingsprocessen plaats,
waarbij eiwitten, polypeptiden en hun hoogere afbraak-
producten ontleed worden. Als eindproduct ontstaat bij deze
leductieprocessen de ammoniak.

Deze werd colorimetrisch bepaald 1), Het grachtwater werd
daartoe, indien noodig, geklaard met carbonaatloog, 25 cm®
ervan in een colorimeterbuis verdund met een gelijk volumen
gedestilleerd water en ca, 2 cm® seignettezoutoplossing 2), en
daarna 1 cm® Nessiers reagens toegevoegd. Tegelijkertijd wer-
den de noodige standaardoplossingen met bekend NHg-gehalte
op dezelfde wijze ingezet en na een half uur de verschillende
buizen vergeleken. Het ammoniakgehalte werd uitgedrukt als
mg NH3 per l water met een nauwkeurigheid van 0,1 mg.

Hei albuminoide-ammoniak-gehalte.

Aan 250 cm® grachtwater werden 1 g uitgegloeid MgO en
25 cm® alkalische kaliumpermanganaatoplossing (200 g KOH
en 8 g KMnO^ per liter)
toegevoegds) en van dit mengsel
150 cm® overgedestilleerd in 25 cm® 0,1 N, zwavelzuur. Door
titratie met 0,1 N, loog, en methyloranje als indicator, werd

1)nbsp;Codex Alimentarius No, 3. Water.

2)nbsp;Aan deze oplossing is Ncsslers reagens toegevoegd en het gevormde
neerslag afgefiltreerd,

3)lnbsp;Codex Alimentarius, Water,

K. Farnsteiner, Leitfaden f, d. chemische Untersuchung von Abwasser,

-ocr page 48-

na afloop de hoeveelheid overgebleven zwavelzuur bepaald.
Het gehalte aan albuminoïd-ammoniak
(NH3) werd gevon-
den, door van het uit de titratie berekende NHg-gehalte, de
hoeveelheid NHg, die colorimetrisch bepaald werd op de hier-
voor beschreven wijze, plus de hoeveelheid NHg, die volgens
een blanco proef afkomstig bleek te zijn van de gebruikte
reagentia, af te trekken. Ook dit cijfer, waaraan naar onze
meening weinig waarde te hechten is, werd uitgedrukt als
mg NHJl.

Het kaliumpermanganaatverbruik.

Dit cijfer kan een inzicht geven, in de hoeveelheid organische
stof, die in het water aanwezig is. Men moet echter wel in
het oog houden, dat ook sommige anorganische bestanddeelen,
zooals b,v, nitriet, permanganaat verbruiken.

Het werd bepaald volgens de methode van Kubel-Tieman l),
dus in zuur milieu, aan 10 cm^ grachtwater, met aqua dest,
tot 100 cm® verdund; en het resultaat uitgedrukt als mg ver-
bruikt KMn04 per liter water.

Bacteriologisch onderzoek.
De wijze van monsterneming voor dezen tak van het
onderzoek is reeds beschreven. Veel meer dan bij het che-
misch onderzoek, spelen hier toevallige omstandigheden een
rol. Een klein stukje vuil, waarin vele bacteriën aanwezig
zijn en dat toevallig in het monsterfleschje geraakt, kan tot
gevolg hebben dat een veel hooger kiemcijfer gevonden
wordt, dan normaal is voor het betreffende water. Bij het
kweeken komen, door allerlei voor de bacteriën ongunstige
omstandigheden, zooals de betrekkelijk hooge broedtempera-
tuur, het optreden van stofwisselingsproducten der bacteriën
in den voedingsbodem e,d., niet alle kiemen tot ontwikkeling.
Slechts indien men niet alleen het kiemcijfer doch tevens het

1) Codex Alimentarius, Water,

-ocr page 49-

aantal en den aard van de soorten bacteriën bepaalde, zou
men waardevolle gegevens voor de beoordeeling van de ver-
vuiling en den graad van zelfreiniging van een water kunnen
verkrijgen. Dat dit een zeer omslachtige mzuiier van werken
is, die voor routineonderzoek practisch niet in aanmerking
komt, is gemakkelijk in te zien.

Uit het bovenstaande volgt reeds direct, dat wij aan de
door ons, van betrekkelijk weinig monsters bepaalde bac-
teriologische grootheden, niet zoo heel veel waarde hechten,
Het aantal kweekbare kiemen per cm', werd bepaald door
van het water verschillende verdunningen te maken met
steriel water en hiervan platen te gieten met alkalische bouil-
lon-agar en gelatine. Wij maakten platen met 0,01, 0,001 en
0,0001 cm® water; de agarplaten werden bij 37° c, de gela-
tineplaten bij 22° c bebroed l).

Na drie dagen werd het aantal koloniën op de agarplaten
geteld, met het bloote oog door aanstippen der koloniën met
inkt. De platen, gegoten met 0,01 cm® water bleken in het
algemeen het meest geschikt te zijn voor de telling. Het kiem-
cijfer is het aantal op deze platen aanwezige koloniën, ver-
menigvuldigd met 100,

Het aantal koloniën op de gelatineplaten werd, indien dit
mogelijk was, na vijf dagen geteld. Door het optreden van
zeer veel gelatinevervloeiers waren echter verschillende
malen de platen binnen vijf dagen na het gieten reeds geheel
vloeibaar geworden. Ze werden dan ook eiken dag gecon-
troleerd en op het moment, dat dit nog juist mogelijk was, het
aantal vervloeiers en het kiemcijfer, bepaald.

Het colititer werd bepaald volgens McConkey en later
volgens Ringeling, In gistkolfjes werden 1, 0,1, en 0,01 cm®
water in den vorm van verdunningen 2) samengebracht met

1)nbsp;Standard methods of water analysis, A,P,HA, 1920,
Codex Alimentarius No, 3. Water, 1914,

2)nbsp;Later werden ook nog 0,001 en 0,0001 cm' ingezet.

-ocr page 50-

de vloeistof van McConkey, bereid met lactose 1), De broed-
temperatuur bedroeg 37° c. Na 24 uur werd het resultaat
beoordeeld, na 48 uur nog eens. Wij noemden den uitslag
positief, indien in het gistbuisje zuur en gas gevormd waren
{ ), Op geheel dezelfde wijze gebruikten wij de vloeistof
volgens Ringeling 2) (zure neutraalrood-lactosebouillon). De
proef van Eijkman wijst bij positieven uitslag, op de aan-
wezigheid van colibacteriën, die van mensch of dier afkom-
stig zijn, dus op faecale verontreiniging 3),

De proef werd uitgevoerd op dezelfde manier als hier-
boven beschreven is voor de bepaling van het colititer vol-
gens McConkey en Ringeling, De broedtemperatuur was 45° c.

Gewoonlijk wordt voor deze proef, die oorspronkelijk voor
het onderzoek van drinkwater ontworpen is, een voedings-
vloeistof bereid, die 10% glucose, 10% pepton en 5% keuken-
zout bevat en deze dan met zooveel van het te onderzoeken
water verdund, dat het mengsel ca. 1 % glucose bevat. Daar
in ons geval slechts zeer kleine hoeveelheden water geënt
werden bereidden wij de voedingsvloeistof met 1% glucose.

Ter bepaling van het streptococcentiter werden 0,1 tot
0,000001 cm® water geënt in 10 cm® 2% ige glucosebouillon
in cultuurbuizen. Na 5 dagen kweeken bij 37° c werden de
buizen beoordeeld op groei en tevens van het eventueel aan-
wezige sediment uitstrijkpreparaten gemaakt, die micros-
copisch op Streptococcen onderzocht werden.

De methyleenhlauw-reductieproef.

Is er in, door rioolwater vervuild, oppervlaktewater een
zekere hoeveelheid opgeloste zuurstof aanwezig, dan hebben
de afbraakprocessen in het water onder aërobe omstandig-
heden plaats. Zoolang de zuurstof nog niet geheel is opge-

1)nbsp;Journal of Hygiene, Vol, 5, 1905.

2)nbsp;J, W, de Waal, Het water in de Neder-Betuwe. Dissertatie Utrecht
1920, pag. 45—46,

3)'nbsp;Eykman, Ned. Tijdschrift v. Geneesk. 1913, 2e Helft

-ocr page 51-

bruikt, kan dus geen rotting plaats hebben. Is daarentegen de
beschikbare zuurstof geheel verbruikt, dan kan de afbraak
van organische rotbeire stof onder anaërobe omstandigheden
geschieden, m,a.w, er kan rotting en de daarmee gepaard
gaande stank, optreden 1). In dit laatste geval ontstaat o.a.
zwavelwaterstof en deze is in staat toegevoegd methyleen-
blauw te reduceeren tot de kleurlooze leukobase.

De methyleenblauwproef 2) geeft ons een indruk van de
rottingsvatbaarheid van het water. Wij zullen er op moeten
letten, of het toegevoegde methyleenblauw ontkleurd wordt
en in hoeveel tijd dit geschiedt.

De proef werd als volgt xiitgevoerd:

Een nauwmondsch stopfleschje van 50 cm^ inhoud, waarin
0,3 cm^, 0,05 % ige waterige methyleenblauwoplossing gepipet-
teerd waren, werd geheel met het water gevuld en daarna
stevig met de ingeslepen stop gesloten. Het fleschje kwam dan
in de broedstoof bij 37° c. Van tijd tot tijd werd nu gedurende
een week gecontroleerd of de blauwe kleur al of niet bleef
bestaan. Wij noemden den uitslag negatief als de blauwe kleur
niet verdween. Werd het methyleenblauw ontkleurd dan
noemden wij het resultaat positief en noteerden daarbij het
aantal uren waarin de ontkleuring plaats had gevonden.

Waterstand.

De in het vervolg vermelde waterstanden zijn ontleend aan
de officieele grafieken van het Bureau der Gemeentewerken.
Zij zijn opgenomen aan de peilschalen bij de Weerdsluis,

Voor de stad Utrecht is het normale peil 's winters (het
z.g. winterpeil) 60 N,A,P,; het zomerpeil 47
-f- N,A,P,.
De waterstand van de Vecht bedraagt normaal ca, 20
— N,A.P,.

1)nbsp;J. H, Korswagen, De oorzaken van de stank der Leidsche grachten,
Diss. Leiden 1926.

2)1nbsp;Spitta und Weldert. Mitt. Prüfgs. anst. Wasservers. 1906. H, 6. 160,

-ocr page 52-

De meteorologische gegevens zijn ons zeer welwillend ver-
strekt door het Kon, Ned. Meteorol, Instituut te De Bilt, Voor
ons onderzoek is hoofdzakelijk de hoeveelheid neerslag van
belang,

In de hierna volgende tabellen is voor eiken dag van
monsterneming de hoeveelheid neerslag in mm opgegeven en
tevens de hoeveelheid neerslag, die gedurende een week voor
dien dag gevallen is. Bovendien is de windrichting en de ge-
middelde windsnelheid in meters per seconde aangegeven.

Om een indruk te krijgen van dc hoeveelheid slib, die door
sedimentatie op den bodem van de grachten neerslaat, werden
begin October 1929 op 5 plaatsen in de Utrechtsche water-
loopen emmers geplaatst. Deze emmers waren voorzien van
drie puntig toeloopende bandijzeren pooten, waardoor zij vast
op den bodem van de gracht bleven staan, terwijl de onder-
zijde met lood verzwaard was. Door middel van een sterk
touw werden die emmers aan een remmingwerk bevestigd, op
de volgende plaatsen;

1,nbsp;Merwedekanaal, aan de zuidzijde van de draaibrug bij de
Liesbosch,

2,nbsp;Vaartsche Rijn, bij het zuidelijke hoofd van de oude keer-
sluis t,g,o, de Amstelstraat,

3,nbsp;Westersingel, bij de Molenbrug aan de zijde van de
bloemenveiling,

4,nbsp;Oostersingel, bij de Noorderbrug aan de zijde van de
Van Wijckskade,

5,nbsp;Vecht, bij de Roodebrug, aan den linkeroever (van Utrecht
komende), noordzijde.

De emmers werden gedurende ca, 4 weken met rust gelaten
en na verloop van dien tijd op hun inhoud gecontroleerd. De
dikte van de sliblaag, die er zich dan in had afgezet, werd
globaal gemeten en tevens werd op den aard van het
slib gelet.

-ocr page 53-

HOOFDSTUK V.

Resultaten.

De uitkomsten van het oricnteerend onderzoek zijn in
tabel I en tabel IB neergelegd. De cijfers uit het chemisch
onderzoek verkregen, geven aan: mg per 1 water, behalve,
zooals vanzelfsprekend is, het zuurstofverzadigingspercentage.

Wat de weersgesteldheid betreft: zooals reeds eerder werd
opgemerkt heeft vooral de hoeveelheid neerslag, die voor de
monsterneming gevallen is, invloed op de samenstelling van
het water. De cijfers achter „Neerslag 1quot; en „Neerslag 11quot;
geven hiervan een indruk (voor de beteekenis van deze titels
zie de noot onderaan tabel I).

Uit de tabellen I en I B blijkt, dat het inkomende water van .
Vaartschen Rijn en Krommen Rijn goed te noemen is. Dat,
zooals uit tabel I B blijkt, de verschillende bacteriologisch^
cijfers voor den Vaartschen Rijn hooger uitvallen dan voor
den Krommen Rijn, vindt zijn verklaring in het feit, dat op
den eersten in tegenstelling tot den laatsten voortdurend een
intensieve scheepvaart plaats heeft. Dit verklaart tevens de
betrekkelijk kleine doorzichtlengte in den Vaartschen Rijn;
door het roteeren der scheepsschroeven blijft namelijk steeds
fijn zand e.d. in het water gesuspendeerd.

Merkwaardig is het, dat het chloridegehalte van het Vaart-
sche Rijnwater betrekkelijk hoog is. Een verklaring hiervoor
hebben wij niet gevonden. Op 14 November 1929 werden een
aantal monsters genomen op verschillende plaatsen in den
Vaartschen Rijn en ter vergelijking op enkele pimten in de

-ocr page 54-

TABEL I.

Monster N®.

1

2

3

4

5

6

7

8

Oatum........

22.10.-29

22.10.79

31.10.'29

31.10.-29

7.11.-29

7.11.-29

7.11.'29

9.11.-29

Uur der monsternem.

4 u.

5u. 30

8 u.

6u. 30

2u. 30

3u.l5

4u. 45

10 u. 15

n.m.

n.m.

v.m.

v.m.

n.m.

n.m.

n.m.

v.m.

Diepte van

2 m

1.50 m

2 m

1,50 m

1,20 m

2 m

0,60 m

0,60 m

18

18

48

48

47

10-

47

57

N.A.P.

N.A.P.

N.A.P.

N.A.P.

N.A.P.

N.A.P.

N.A.P.

N.A.P.

Neerslag I......

0

0

0

0

1

1

1

0,5

Neerslag II......

8

8

57

57

4

4

4

15

Temp. lucht.....

12° c

11.5°c

9°c

9°c

11° c

10.5°c

8°c

10° c

11.5°c

ll°c

9°c

9°c

8°c

7,5° c

6,5° c

7°c

Doorzichtlengte . . .

55

20

60

50

40

60

48

106

PH...........

7.6

7.3

7,4

7,5

7.5

7,3

7.3

7,6

Kleur.........

z. zw.

grijs

kleur-

lichtgeel

z. zw.

z. zw.

melkacht.

_

geel

loos

geel

geel

troebel

Reuk.........

z. zwak

z. zwak

zwak

gron-

zw. rott.

derig

geur

Chloride.......

102,2

60,5

76,8

50,8

113,9

86,9

41,3

56,6

Ammoniak......

sp.

3.5

geen

2.0

1,4

2,8

8,0

sp.

Albuminoïde ammon.

geen

9,8

geen

3,9

1.2

2,7

2,8

geen

Opgeloste zuurstof. .

6,5

geen

7,0

1,3

4,9

4,0

4,5

6.9

O2 verzadigings %. .

61,1

0

60,7

11.3

41.2

33,1

36.3

56,9

KMnOlt; verbruik . .

20,8

58,7

17,4

22,7

15,2

18.9

28,4

4,2

Plaatoen van monsternemliig.

Monster N». 1. Vaartsche Rijn bij Liesbosch.

„2. Tusschen Zandbrug en Weerdsluis,
„3. Vaartsche Rijn bij Licsbosch.
„ 4. Tusschen Zandbrug en Weerdsluis.
„ 5. Westersingcl bij Molenbrug.
„6. Vecht bij Marnixlaan.

7. Minstroom bij Spoorbrug.
„ 8. Kromme Rijn even boven mond Ridderschapsvaart.
Neerslag I.: Het aantal m.m. neerslag, gevallen op den dag van monsterneming.
Neerslag II.: Het aantal m.m. neerslag, gevallen in een tijdperk van 7 dagen, vóór den dag
van de monsterneming, dezen laatsten meegeteld.

22. 10. -29

31.10.-29

7.11.'29

9.11.'29

Windrichting......

z.o.-z.w.

N.O.

Z.W.

z.w.

Windsnelheid (m p. sec.)

3

5

4

5

-ocr page 55-

TABEL IB.

Monster
No.

Mc. Conkey

Eykman

Streptococcen 2°/o

gluc. bouillon

Kiemcijfer
agar
37° c

Kiemcijfer
gelatine
22° c

Ver-
vloeiers
p. cm3

Methyleen-
blauw
proef

Verdunningen

Verdunningen

Verdunningen

1

io-gt;

10-2

1

10-1

10-2

1

10-J

10-2

10-3

lO-t

10-5

10-6

1

4-

700

30.000

600

2

s

s

s

250.000

250.000

140.000

in 12 u.

3

600

70.000

1.500

4

s

s

180.000

300.000

20.000

5

s

s

150.000

3.000

6

s

250.000

6.000

7

s

250.000

10.000

in 10 u.

8

4-

180

20.000

200

In de kolom „Streptococcenquot;, betcckcnt : alleen groei, terwijl „squot; aangeeft, dat ook Streptococcen aanwezig waren.
Bij de methyleenblauw proef, beteckent : ontkletird.

-ocr page 56-

stad, en hierin chloride bepaald. De resultaten volgen hier-
onder:

PLAATS VAN MONSTERNEMING

1.nbsp;Vaartsche Rijn bij brug Jutphaas...........

2.nbsp;„nbsp;„ ., kleine scheepswerf........

3.nbsp;„ „ „ Liesbosch.............

4.nbsp;„nbsp;„ even beneden Utr. Chem. Industrie.

5.nbsp;„nbsp;„ tegenover Rivierenbuurt.......

6.nbsp;Merwedekanaal bij de Rijksmunt...........

7.nbsp;Westersingel tegenover Pasteurstraat.........

8.nbsp;Weerdsluis........................

9.nbsp;Vecht even voorbij Mamixlaan............

In vergelijking met het grachtwater in de stad heeft het in-
komende water dus een hoog chloridegehalte, Wellicht speelt
de Utrechtsche Chemische Industrie hierbij een rol, maar met
zekerheid kimnen wij dit niet zeggen,

^ Het water, dat de stad verlaat (monster 2 en 4, tabel I en
IB) blijkt vrij slecht te zijn. Monster 2 was veel slechter dan
monster 4. Oorzaak hiervan is
niet alleen het feit, dat mon-
ster 2 vóór en monster 4 na het spuien werd genomen. Hier
blijkt de groote invloed van den waterstand. Bij monster 2
was deze 18 N,A,P,, in het andere geval 48 -f N.A.P. (tus-
schen 22 en 31 Oct. 1929 viel een belangrijke hoeveelheid
regen); de toestand ten tijde van het nemen van monster 2,
was dus abnormaal slecht.

Het water in den Westersingel bij de Molenbrug (monster 5)
is niet sterk vervuild, terwijl de Minstroom (monster 7) sterk
vervuild is te noemen.

Chloride
mgr. p. 1.

71,0
71.0
77.3

89.8

98.9
80,2
44.2
47,0
52,8

-ocr page 57-

'. . J

V ;

• m. ■

■ quot;quot; - ■ ■ ■ ■■

1 ■■

, V'

• ... - ••

-ocr page 58-

^5«

-ocr page 59-

Vergelijken wij monster 6 met monster 4, dan blijkt het
water van de Vecht bij de Marnixlaan iets beter te zijn dan
dat bij de Weerdsluis.

De Slibproef.

Begin November 1929 en twee weken later nog eens, wer-
den de geplaatste emmers opgehaald en den inhoud bekeken.
Fig' 3 geeft een voorstelling van de hoeveelheden slib, dat
op de diverse plaatsen neergeslagen was.

PLAATS

Dikte van
de sliblaag

Aard van het slib

1.

Merwedekanaal ....

8 cm

uitsluitend wit zand.

2.

Keersluis V. Ri)n . . .

2-3 cm

korrelig, veel slakken.

3.

Molenbrug.......

20 cm

zwart, rotbaar.

4.

Noorderbrug......

7 cm

zwart, slijmerig, rotbaar.

5.

Roode Brug......

4 cm

zwart, rotbaar.

De emmer in het Merwedekanaal bevatte een dikke laag
vrijwel schoon zand. Hierbij merkt men weer den invloed
van de scheepvaart. Het opgewervelde zand bezonk in den
emmer, die op een rustige plaats in het remmingwerk was
opgesteld.

Bij de Molenbrug sloeg een zeer groote hoeveelheid zwart
rotbaar slib neer. Dit punt bij de Molenbrug zullen wij in het
vervolg ook bijzonder in het oog houden. De Westersingel
maakt hier een groote bocht en wordt eenigszins breeder,
waardoor stroomverzwakking ontstaat en daarmede de moge-
lijkheid tot sedimentatie van zwevende vaste stoffen. Dicht
bij de Molenbrug bevinden zich de uitmondingen van eenige
belangrijke rioolgebieden (zie bijlage 4). Dit verklaart de
groote hoeveelheid slib in den emmer bij de Molenbrug,

-ocr page 60-

In de Vecht bij de Roode Brug sloeg betrekkelijk weinig
slib neer.

Uit deze proef is gebleken, dat een belangrijke sedimen-
tatie in de Utrechtsche stadsgrachten plaats heeft.

Begin 1930 werd het onderzoek voortgezet. Om een grooter
aantal monsters tegelijk te kunnen onderzoeken, werd het
bacteriologisch gedeelte achterwege gelaten en werden alleen
de belangrijkste chemische bepalingen in het laboratoriimi uit-
gevoerd, In het begin werd steeds de Pjj bepaald; toen echter
bleek, dat deze zeer weinig wisselde op de verschillende
onderzochte plaatsen en dus ook niet toeliet eenige conclusie
omtrent den toestand van het water te trekken, lieten wij dit
achterwege.

Zoo werden van Januari tot September 1930, de verschil-
lende stadsgrachten en de Vecht, op enkele punten, bemon-
sterd, Tusschen Juni en September 1930 werd aan de in dien
tijd genomen monsters ook bacteriologisch onderzoek ver-
richt.

De uitkomsten van deze onderzoekingen zijn gegeven in
de tabellen II—XVI.

Aan de hand van enkele cijfers uit deze tabellen, zullen
wij nu nagaan hoe de toestand van de verschillende onder-
zochte waterloopen is. Vooropgesteld zij, het eenigszins voor-
loopige karakter van deze beschouwingen.

-ocr page 61-

In de Vecht bij de Roode Brug sloeg betrekkelijk weinig
slib neer.

Uit deze proef is gebleken, dat een belangrijke sedimen-
tatie in de Utrechtsche stadsgrachten plaats heeft.

Begin 1930 werd het onderzoek voortgezet. Om een grooter
aantal monsters tegelijk te kunnen onderzoeken, werd het
bacteriologisch gedeelte achterwege gelaten en werden alleen
de belangrijkste chemische bepalingen in het laboratorium uit-
gevoerd. In het begin werd steeds de p^ bepaald; toen echter
bleek, dat deze zeer weinig wisselde op de verschillende
onderzochte plaatsen en dus ook niet toeliet eenige conclusie
omtrent den toestand van het water te trekken, lieten wij dit
achterwege.

Zoo werden van Januari tot September 1930, de verschil-
lende stadsgrachten en de Vecht, op enkele punten, bemon-
sterd. Tusschen Juni en September 1930 werd aan de in dien
tijd genomen monsters ook bacteriologisch onderzoek ver-
richt.

De uitkomsten van deze onderzoekingen zijn gegeven in
de tabellen II—XVL

Aan de hand van enkele cijfers uit deze tabellen, zullen
wij nu nagaan hoe de toestand van dc verschillende onder-
zochte waterloopen is. Vooropgesteld zij, het eenigszins voor-
loopige karakter van deze beschouwingen.

-ocr page 62-

Monster Nquot;.

9

10

11

12

13

Datum

16.1.'30
2u.
n.m.

16.1.-30
2
u. 30 n.m.

16.1.'30
3u.
n.m.

16.1. '30
3
u. 30 n.m.

16.1.'30
4u. n.m.

der monstemem.
I^epte
v. ..

Waterstand ....

s^^^ag i.....

ï^^^ag n . . , ,
lucht____

1,70 m

1,70 m

2 m

2 m

3 m

64 N.A.P.

64 N.A.P.

64 N.A.P.

64 N.A.P.

64 N.A.P.

0

0

0

0

0

14

14

14

14

14

90 c

90 c

9°c

9°c

7.5° c

^emp. water----

^rzichdengte . . .
PH......quot;

ó^c

6°c

6''c

6°c

6°c

80

94

80

125

60

7,6

7,6

7,5

7.5

7.6

Chloride

......

^Ibuminoïde amm. .
J^Pgeloste zuurstof .

37,9

36,9

37,4

36.5

41.3

0,7

0,6

0,7

0.9

0.1

1.5

5.6

1,6
5.4

1,5
5,9

2.4
4,8

geen
10.5

verzadiglngs %.
'^O« verbruik . .

44.5

43,6

47.4

38.3

83.9

16.7

6.7

16,7

15,0

8,3

^^»hyl. blauw proef

van monsterneming.
Monster N».

9.nbsp;Oudegracht achter Twljnstraat.

10.nbsp;Oudegracht tusschen Smee- en Weesbrug.

11.nbsp;Oudegracht bij Bakkerbrug.

12.nbsp;Oudegracht voor Zandbrug.

13.nbsp;Vaartsche Rijn bij Liesbosch.

16.1.'30

Windrichting ....

Z.O.

Windsnelheid. . . .

3

PJaatsea

-ocr page 63-

Monster N°.

14

15

16

17

18

Datiun........

22.1. '30

22.1. '30

22. 1.'30

22. 1. '30

22. 1. '30

Uur der monstemem.

2 u. n.m.

2 u. 30 n.m.

3 u. n.m.

3 u. 30 n.m.

3 u. 45 n.m.

Diepte v. „

1.70 m.

1,40 m.

1,60 m

1,80 m

2,90 m

Waterstand.....

60 N.A.P.

60 N.A.P.

60 N.A.P.

60 N.A.P.

60 N.A.P.

Neerslag I......

0

0

0

0

0

Neerslag 11.....

2.5

2,5

2,5

2,5

2,5

Temp. lucht.....

8,5° c

8,5° c

8,5° c

8,5° c

8,5° c

Temp. water ....

5°c

5°c

5°c

5''c

5°c

Doorzichtlengte . . .

90

80

78

64

60

ph...........

7,5

7,6

7,5

7.6

7.5

Chloride.......

47,7

48,9

53,8

54,2

48,5

Ammoniak......

2,0

2,4

2,7

2.9

2.1

Albuminoïde amm. .

0,8

2,2

2,5

3,5

2.3

Opgeloste zuurstof .

2,0

3,8

4,8

2,7

3,2

Oj verzadigings %.

15.5

29,7

37,7

21,3

25,2

KMnO« verbruik . .

31,7

36,5

34,8

29,1

26,4

Methyl, blauw proef

in 20 u.

in 20 u.

Plaatsen van monsterneming.

Monster N».nbsp;14.nbsp;Nieuwe Gracht o./d. Linden.

gt;1 (1nbsp;15.nbsp;Kromme N. Gracht b. Paushulzen.

„nbsp;16.nbsp;Drift bij Nobelstraat.

„ „nbsp;17.nbsp;Plompetorengracht einde.

„ „nbsp;18.nbsp;tusschen Zandbrug en Weerdsluis.

22. 1. '30

Windrichting. . . .

Z. O.

Windsnelheid. . , .

4

-ocr page 64-

TABEr. IV.

19

20

21

22

23

Monster N».

Datum........

^ur der monsternem.

Diepte V.

Waterstand .
Neerslag
I . .
Neerslag H .
quot;^emp. lucht .
Temp. water
Erzieh tiengti
ph.......

Chloride . . .
Ammoniak ....

■'^buminoïde amm.
^Pgeloste zuurstof
verzadigings %
^nO« verbruik .

Methyl, blauw proef

28. 1.'30
2 u. n.m.
1.80 m
52 N.A.P.
O
2

3°c
3°c
60

7.5

45.4

1.6
0.2
6.5

48,2
35,8

28.1. '30
2u. 30 n.m.

1.50 m
52 N.A.P.
O
2

3°c
3°c
80
7,5

46,8
0,9
0,2
7,4
55,2
68,6

28.1.'30
2 u. 45 n.m.

1.50 m
52 N.A.P.
O
2

3°c
3°c
74
7,6

43.2
1.9
1,4
6,3
46,9
30,1

28. 1.'30
3 u. n.m.
2.30 m
52 N.A.P.
O
2

4°c
6°c
64
7,5

51,3
2.2
1.7
4.3
34,1
69,0

in 30 u.

28. 1.'30
3 u. 15 n.m.

2 m
52 N.A.P.
O
2

3°c
3°c
74

7.5

42,7
2,1
1.0

5.6
41.3
44,6

in 3 X 24 u.

Oostersingel b. Doelenkazerne.
Oostersingel t.g.o. Servaasbolwerk.

21.nbsp;Oostersingel b. Tivoli.

22.nbsp;Oostersingel b. Gasfabriek.

23.nbsp;Oostersingel t.g.o. Bellamystraat.

kaatsen

van monsterneming.

Monster N». 19.
„ 20.

28. 1.30

Windrichting. . . .

Z.W.-N.W.

Windsnelheid. . . .

3

-ocr page 65-

Monster N'.

24

25

26

27

28

Datum........

3.2. '30

3.2. '30

3. 2. '30

3.2. '30

3. 2. '30

Uur der monstemem.

2u.l5 n.m.

2u.45 n.m.

3 u. n.m.

3 u. 15 nm.

3 u. 30 nm.

Diepte V.

3 m

1.50 m

2.20 m

2.20 m

2.20 m

Waterstand.....

58 N.A.P.

58 N.A.P.

58 N.A.P.

58 N.A.P.

58 4- N.A.P.

Neerslag I......

0,5

0,5

0,5

0,5

0.5

Neerslag U.....

4

4

4

4

4

Temp. lucht.....

8,5° c

9°c

8,5° c

8°c

8°c

Temp. water ....

4°c

4°c

4,5° c

4°c

3.5° c

Doorzichtlengte . . .

78

62

50

58

56

PH...........

7,6

7.5

7.5

7.6

7,5

Chloride.......

69,2

46,1

67,7

67,6

69.6

Ammoniak......

0,2

0.3

1.6

1.3

1,5

Albuminoïde amm. .

0,1

0.7

0,4

0,3

geen

Opgeloste zuurstof .

9,6

8.4

8.3

8.0

7.7

Oj verzadigings %.

72,9

64,2

63,7

60,7

58,2

KMnO« verbruik . .

22,7

22,7

26,4

22.7

26,5

Methyl, blauw proef

Plaatsen van monsterneming.

Monster N».nbsp;24.nbsp;Vaartsche Rijn b. Liesbosch.

..nbsp;25.nbsp;Westersingel b. Phys. Lab.

t* t»nbsp;26.nbsp;Westersingel, Rijnkade t.g.o. G. Werken.

ft *lnbsp;27.nbsp;Westersingel b. Catharijnebrug.

.. „nbsp;28..nbsp;Westersingel t.g.o. Singelstraat

3.2.'30

Windrichting. . . .

Z.O.

Windsnelheid. . . .

3

-ocr page 66-

Monster N».

29

30

31

32

33

Datum........

^ur der monstemem.

Diepte V. „

Waterstand . .

•^^slag I . . .
Neerslag n . .
Temp. lucht . .
Temp. water .
Doorzichtlengte

PH........

Chloride ....
^^0quot;noniak ....
■^bumlnoïde amm.
^Pgeloste zuurstof

verzadigings %
'^O. verbruik .

^«hyl. blauw proef

6. 2. '30
2u. 15 n.m.

2.90 m
52 N.A.P.
0.2
15
4°c
4°c
52
7.6

48.9
2.4
2.4
4.8
36.6
36.8

in5x24u.

6.2. '30
2 u, 45 n.m

2.40 m
10 N.A.P.
0.2
15
4»c
S^c
37
7.6

63.1

3.8
3.4

3.9

30.2
47.0

in 24 u.

6.2. '30
3 u. 15 n.m.

2 m
10 N.A.P.
0.2
15
4°c
4°c
54
7.5

60,0
3.5
geen
5,7
43.0
50.4

12.2. '30
9u. 15v.m.

2 m
42 —N.A.P.

0

1

2°c
2.5° c
55
7.5

70,6
1.9
2.0
7.3
53.2
40.9

12. 2. '30
10 u. v.m.
2 m
N.A.P.

0

1

2°c
2°c
42
7.5

70,1
2.0
2.8
4.9
35.3
41.6

in3X24u.

42

Plaat

scn van monsterneming.

Monster N®. 29. tusschen Zandbrug en Weerdsluis.
•• „ 30. Vecht b. Spoorbrug n. Amersfoort.
VI 31. Vecht b. Mamixlaan.
„ 32. Vecht b. brug Zullen.
gt;.nbsp;33. Vecht b. gemeentehuis Maarssen.

6. 2. '30

12.2. '30

Windrichting. . . .

N. O.

N. O.

Windsnelheid. . . .

5

3

-ocr page 67-

Monster N°.

34

35

36

37

Datum........

12. 2. '30

12.2. '30

12. 2. '30

26. 2. '30

Uur der monsternem.

12 u. m.

12 u. 15 n.m.

2 u. n.m.

2u. 15 n.m.

Diepte v.

3 m

3 m

1,90 m

0,70 m

Waterstand.....

42 — N.A.P.

42 - N.A.P.

42—N.A.P.

8 N.A.P.

Neerslag I......

0

0

0

0

Neerslag 11.....

1

1

1

0

3°c

3°c

4,5° c

11.5°c

Temp. water ....

2°c

2°c

2°c

5,5° c

Doorzichtlengte . . .

90

92

80

70 en meer

PH...........

7,5

7.5

7,5

7.5

Chloride.......

42,7

53,0

107,5

29,8

Ammoniak......

1.5

2,0

1.9

spoor

Albuminoïde amm. .

0,4

geen

1.2

geen

Opgeloste zuurstof .

4,9

3,4

5,7

7,6

O2 verzadigings %.

35.4

24,8

41,3

60,4

KMnO« verbruik . .

45,3

32,8

29,7

16,7

Methyl, blauw proef

Plaatsen van monsterneming.

Monster N®. 34.nbsp;Vecht b. brug Nieuwersluis.

„ „ 35.nbsp;Vecht b. molen Loenen.

.. 36.nbsp;Vecht b. Kasteel Nederhorst d. Berg.

„ „ 37.nbsp;Kromme Rijn b. houtzaagmolen.

12. 2. '30

26. 2. '30

Windrichting ....

N. 0.

z. 0.

Windsnelheid. . . .

3

6

-ocr page 68-

Monster N°.

38

39

40

41

Datum.......

Uur der monstcmcm

diepte V,

Waterstand . .
Neerslag
I . . .
Neerslag II . .
'^emp. lucht .
.
Temp. water .
Doorzichtlengte

ph........

^•oride ....
Ammoniak ....
Albumlnoïde amm.
^Pgeloste zuurstof
verzadigings %
^O« verbruik .

Methyl, blauw proef

26.2. '30
3 u. 15 n.m.

I,50nbsp;m.

8 N.A.P.
O
O

II.5°c
5°c

30
7,6

37,9
3.8
0.1
4.6

36.3

27.4

in 24 u.

26. 2. '30
3 u. 30 n.m.

2 m.
8 N.A.P.
O
O

11.5°c
5°c
22

39,8
7,2
2.5
5,1
40,0
48.4

in 24 u.

26. 2. '30
4 u. n.m.
2.50 m.
B N.A.P.
O
O

11.5°c
6°c
33

49,8
7,5

3.5

3.6
28,7
80.2

in 14 u.

26.2. '30
4 u. 30 n.m.

I.20nbsp;m.

8 N.A.P.
O
O

II.5°c
5''c

20

54.8

8.5
5.3

3.6
28,1

103,5

in 14 u.

Pi

'aatscn van monsterneming.

Monster N».nbsp;38.nbsp;Biltsche Grift b. loswal gasfabriek.

,.nbsp;39.nbsp;Biltsche Grift b. Vaaltbrug.

„nbsp;40.nbsp;tusschen 2Sandbrug en Weerdsluis.

„nbsp;41.nbsp;Oostersingcl t.g.o. Zonstraat.

26.2. '30

Windrichting....

Z. O.

Windsnelheid. . . .

6

-ocr page 69-

Monster

42

43

44

45

46

Datum........

5.3. '30

5.3. '30

5.3. '30

2. 4. '30

2.4. '30

Uur der monstemem.

2 u. 15 n.m.

5 u. n.m.

5 u. 30 n.m.

1 u.30 n.m.

2 u. n.m.

Diepte v. „

3 m

2.50 m

2.50 m

4 m

2 m

Waterstand.....

40-N.A.P.

40 — N.A.P.

40 —N.A.P.

35 - N.A.P.

35—N.A.P.

Neerslag I......

0

0

0

0

0

Neerslag E.....

0,3

0,3

0.3

1

1

Temp. lucht.....

14» c

10,5° c

8°c

18,5c

15.5 c

Temp. water ....

6°c

5,5° c

7°c

ll°c

ll°c

Doorzichtlengte . . .

40

39

33

174

144

48,5

55,2

63,8

54,2

55.7

7.8

4,1

8.5

1.5

2.1

Albuminoïde amm. .

0.6

0,6

1.4

geen

0.3

Opgeloste zuurstof .

geen

0,2

0,04

3,8

3.2

Oj verzadigings %.

0

1.6

0,3

34.8

29.4

KMnO« verbruik . .

53,4

35,1

68,5

23,3

26,2

Methyl, blauw proef

in 12 u.

in 30 u.

in 14 u.

Plaatsen van monsterneming.

Monster N». 42.nbsp;Vecht b. Mljndensche sluis.

» II 43.nbsp;Vecht b. gemeentehuis Maarssen.

.1 „ 44.nbsp;Vecht b. Roozendaal.

II II ■45.nbsp;Vecht tusschen Loenen en Vreeland.

1. 46.nbsp;Vecht b. Mljndensche sluis.

5. 3. '30

2. 4. '30

Windrichting. . . .

Z.W. - N.W.

Z.W. - N.W.

Windsnelheid. . . .

2.5

6

-ocr page 70-

Monster

47

48

49

50

Datum........

2. 4. '30

2.4. '30

2. 4. '30

2. 4. '30

Uur der monsternem.

2 u. 30 n.m.

3 u. 45 n.m.

4 u. 15 n.m.

4 u. 40 n.m.

Diepte v.

2 m.

2 m. /

2,20 m.

2,40 m.

'Waterstand.....

35 - N.A.P.

35 — N.A.P.

35 — N.A.P.

35 - N.A.P.

Neerslag I......

0

0

0

0

Neerslag ïï , , ,

1

1

1

1

Temp. lucht.....

15.5° c

16° c

16» c

16° c

Temp. -water ....

ll°c

ll°c

ll°c

ll°c

Doorzichtlengte . . .

100

76

36

40

Chloride.......

56,2

61.0

67.3

65,4

■^moniak......

1.8

2.0

3.8

3,2

Albuminoïde amm. .

geen

geen

1.6

geen

^Pgeloste zuurstof .

2.0

3.1

2.5

2.8

Verzadigings %.

18,2

28.6

23,0

25,8

^04 verbruik . .

27,9

40.0

24,6

23,3

'Methyl, blauw proef

in 24 u.

in 30 u.

van monsterneming.

Monster N». 47.nbsp;Vecht b. brug Brcukelen.

••nbsp;48.nbsp;Vecht Zullen, eind dorp.

gt;.nbsp;„ 49.nbsp;Vecht b. Marnixlaan.

..nbsp;50.nbsp;Vecht b. spoorbrug n. Amersfoort

2. 4. '30

Windrichting. . . .

Z.W..N.W.

Windsnelheid. . . .

6

-ocr page 71-

Monster N°.

51

52

53

54

55

Datum........

8. 4. '30

8. 4. '30

8. 4. '30

8.4. '30

8.4.'30

Uur der monstemem.

2 u. 30 n.m.

3u. 15 n.m.

3 u. 45 n.m.

4u. n.m.

4 u. 30 n.m.

Diepte V. „

3 m

1,60 m

1,60 m

2,20 m.

2,90 m

Waterstand.....

35 N.A.P.

35 N.A.P.

35 N.A.P.

35 N.A.P.

35 N.A.P.

Neerslag I......

0

0

0

0

0

Neerslag 11.....

1.5

1,5

1.5

1,5

1.5

Temp. lucht.....

16° c

16° c

16° c

16° c

16° c

Temp. water ....

ll°c

10° c

10° c

10° c

10° c

Doorzichdengte . . .

60

40

46

38

40

Chloride.......

77,8

76,3

70,1

91,2

54,8

Ammoniak......

0,15

0.3

1.7

3,2

3,9

Albuminoïde amm. .

0,3

0,3

1.3

1.5

0.8

Opgeloste zuurstof .

8,5

8,3

3,3

4.0

3,1

Oj verzadigings %.

77,3

74,0

29,4

35,6

27,8

KMn04 verbruik . .

26,9

21,3

27,6

46,6

31.8

Methyl, blauw proef

in 24 u.

in 24 u.

Plaatsen van monsterneming.

Monster N®. 51.nbsp;Vaartsche Rijn b. Liesbosch.

52.nbsp;Leidsche Rijn b. d. Hommel.

„ „ 53.nbsp;Leidsche Rijn b. Smakkelaarsbrug.

„ „ 54.nbsp;Westersingel b. Molenbrug.

„ 55.nbsp;tusschen Zandbrug cn Weerdsluis.

8. 4. '30

Windrichting ....

Z.O.-Z.W.

Windsnelheid. . . .

2.5

-ocr page 72-

Monster N».

56

57

58

59

Datiim........

llurder monstcrncm,

^«Pte V.

Waterstand ....

Neerslag I.....

Neerslag II ... ,
^«nip. lucht ....
Temp. water . . .
^Wzichtlenqte . .

Chloride......

Afiiraonlak.....

AlbuminoTdc amm.
Opgeloste zuurstof
verzadiflings %
•^O« verbruik .

'^yl. blauw proef

28.4. '30
3 u. n.m.
1 m.
48 N.A.P.
O
5

23° c
16° c
100 en meer

41,8
geen
geen
9.7
98,5
11.5

28.4. '30
3 u. 15 n.m.

I.20nbsp;m.
48 N.A.P.

O
5

23.5° c
17° c
120 en meer

41,8
spoor
geen
9.3
96,7

II.5

28.4. '30
4 u. n.m.
1.40 m
48 N.A.P.
O
5

23° c
16.5° c
60

43,0
1,8
1.0
8.9
91.7
29,5
28.4. '30
4u. 30 n.m.

1.15m
48 N.A.P.
O
5

22° c
16° c
40

47.5
4.9
0.2
5,6
56,9
50,8

in 12 u.

Pl-Mrt

vici monsterneming.

Mon!»tcr N«. 56.nbsp;Minstroom bi] zweminrichting.

„ 57.nbsp;Biltsche grift b.d. forten.

„ 58.nbsp;BUtsche grift b.. Griftbrug.

59.nbsp;Minstroom b. mond (looierij).

28. 4. '30

Windrichting. . . .

N. O.

Windsnelheid. . . .

5

-ocr page 73-

Monster N°.

60

61

62

63

64

30. 4. '30

30.4. '30

30. 4. '30

30. 4. '30

30.4. '30

Uur der monstemem.

2u. n.m.

2u. 15n.m.

3 u. 10 n.m.

3 u. 30 n.m.

3 u. 50 n.m.

Diepte v. „

1 m

1 m.

1,40 m.

1,60 m.

1.60 m

Waterstand.....

50 N.A.P.

50 N.A.P.

50 N.A.P.

50 N.A.P.

50 N.A.P.

Neerslag I......

0

0

0

0

0

Neerslag n.....

4

4

4

4

4

Temp. lucht.....

17° c

17° c

16,5°c

16° c

16° c

Temp. water ....

14.5° c

15° c

14,5oc

15°c

14.5°c

Doorzichtlengte . . .

36

64

70

100

82

Chloride.......

52,8

49.4

65,5

49,4

50,9

Ammoniak......

2.9

2.1

4,0

3,3

2.4

Albuminoïde amm. .

0.6

1.1

0.4

0.6

geen

Opgeloste zuurstof .

3.6

4.2

2.4

1.0

1.7

Oj verzadigings %.

35.5

42,2

23,6

9.5

16.5

KMnO« verbruik . .

39.4

26.2

35.1

24,6

27.9

Methyl, blauw proef

in 12 u.

in 12 u.

in 12 u.

in2x24u.

in30u.

Plaatsen van monsterneming.

Monster N». 60.
.. 61.
.. 62.

63.

64.

Oostersingel b. Zonstraat
Nieuwe Gracht begin.
Drift b. Nobelstraat.
Plompetorengracht einde.
Oude Gracht b. Viebrug.

30. 4. '30

Windrichting ....

N. O.

Windsnelheid. . . .

8

-ocr page 74-

Monster N°.

65

66

67

68

69

Datum........

11.6. '30

11.6. '30

18.6. '30

18.6. '30

2.7. '30

Uur der monsternem.

10 u. v.m.

11 u. 30 vm.

9 u. 45 v.m.

10 u. 15 v.m.

9 u. 30 v.m.

Diepte v. „

3m

0,90 m.

2,60 m

2,30 m

1,70 m

Waterstand.....

42 N.A.P.

42 N.A.P.

48 N.A.P.

48 N.A.P.

44 N.A.P.

Neerslag I......

0

0

0

0

14

Neerslag U.....

0

0

0,1

0.1

61

Temp. lucht.....

20,5° c

20,5° c

26,5° c

26,5° c

26°c

Temp. water ....

19,5oc

19° c

22° c

22° c

22,5° c

Doorzichtlengte . . .

70

90 en meer

35

100

Chloride.......

47,0

38,5

50.2

41,3

52,0

Ammoniak......

sp.

geen

1,1

1,3

0.8

Albuminoïde amm. .

geen

geen

geen

geen

0.8

Opgeloste zuurstof .

6.9

9.4

1,8

1.4

2.6

Oj verzadigings %.

75,0

101,5

20,1

15,5

30.4

KMnO» verbruik . .

30,6

13,6

44,2

31,6

28,1

Methyl, blauw proef

Plaatsen van monsterneming.

Monster N». 65.nbsp;Vaartsche Rijn b. Licsbosch.

66.nbsp;Kromme Rijn b. mond Ridderschapsvaart.

67.nbsp;Westersingcl, Rijnkade b. Willemsbrug.
» 68.nbsp;Westersingcl b. Molenbrug.

„ 69. Oude Gracht, b. Vlschmarkt.

11.6. '30

18.6. '30

2. 7. '30

Windrichting.....

Z. W.

Z. O.

N. W.

Windsnelheid ....

4

4

2

-ocr page 75-

TABEL XIV B.

Monster
No.

Ringeling (lactose)

Eijkman

Streptococcen

Kiemcijfer
agar
25° c

Kiemcijfer
gelatine
22° c

Vervloeiers
p. cm3

Verdunningen

Verdunningen

Verdunningen

lO-l

10-2

10-3

10-5

10-1

10-2

10-3

10-1

10-5

10-1

10-2

10-3

10--»

10--'

65

-

26.000

66

±

±

840

1000

180

67

s

s

s

26.000

80.000

2.000

68

s

s

s

190.000

500.000

8.000

69

1

n:

-

s

s

-1-

65.000

65.000

3.200

In dc kolom „Streptococcenquot;, beteekent : alleen groei, terwijl „squot; aangeeft, dat ook Streptococcen aanwezig waren.

-ocr page 76-

Monster N°.

70

71

72

73

74

Datum........

2. 7. '30

9. 7. '30

23. 7. '30

23. 7. '30

23.7. '30

Uur der monsternem.

10 u. v.m.

4 u. n.m.

1 u. 45 n.m.

2 u. 15 n.m.

2 u. 30 n.m.

Diepte V.

1.90 m

2,50 m

1,90 m

1.90 m

2.30 m

Waterstand.....

44 N.A.P.

47 N.A.P.

63 N.A.P.

63 N.A.P.

63 N.A.P.

Neerslag I......

14

0,1

9,5

9.5

9.5

Neerslag H.....

61

15

59

59

59

Temp. lucht.....

26° c

25° c

15° c

15° c

15° c

Temp. water ....

22,5° c

22,5° c

15 °c

15° c

15° c

Doorzichtlengte . .

100

35

108

150

75

Chloride.......

54.9

58,1

31,0

36,1

37.4

Ammoniak......

0,8

7.2

1.0

1.7

3.0

Albuminoïde amm. .

0,8

1.1

0.2

geen

geen

Opgeloste zuurstof .

2,0

geen

2.6

2,3

0.7

Oj verzadigings % .

23,2

0

26.0

23,3

6.9

^O, verbruik . .

28,1

50,2

32.6

34.7

41.6

Methyl, blauw proef

in 12 u.

kaatsen van monsterneming.

Oude Gracht b. Vlebrug.
Biltsche Grift b. loswal gasfabriek.
Oostersingel tg.o. 2x)nstraat.
Oostersingcl b. Tivoli.
Oostersingel t.g.o. Bellamystraat.

Monster N«. 70.
.. 71.
.. 72.
,, 73.
„ 74.

2. 7. '30

9.7. '30

23. 7. '30

Windrichting ....

N. W.

Z.W.-N.W.

Z.

Windsnelheid ....

2

4

8

-ocr page 77-

TABEL XV B.

Monster
No.

Ringeling (lactose)

Eykman

Streptococcen

Kiemcijfer
agar
25° c

Kiemcijfer
gelatine
22° c

Ver-
vloeiers
p. cm3

Verdunningen

Verdunningen

Verdunningen

10-«

102-

10-3

10--.

10-5

io-gt;

10-2

10-3

10 ^

10-5

10-1

10-2 10-3

10--»

10-5

10-É

70

±

s

s

50.000

85.000

3.000

71

s

s

s

3.050.000

2.750.000

90.000

72

±

s

s

s

35.000

35.000

2.000

73

±

±

s

s

s

24.000

32.000

2.000

74

-f

±

±

±

s

s

s

220.000

240.000

6.000

-ocr page 78-

Monster N®.

75

76

77

78

79

Datum........

28.8. '30

28. 8. '30

4.9. '30

4.9. '30

4.9. '30

^ur der monsternem.
Diepte v.

2u. n.m.

3 u. 15 n.m.

10 u. 45 v.m.

11 u. 15 v.m.

12 u. 15 n.m.

1,60 m

1.50 m

3 m

2,80 m

Waterstand.....

50 N.A.P.

50 N.AP.

10-N.A.P.

10 — N.A.P.

45 N.A.P.

^eerslag I......

ijzerslag H.....

Temp. lucht.....

0

0

0

0

0

2

2

1

1

1

27» c

28» c

20» c

20» c

20» c

^mp. water ....
Doorzichtlengte . . .

21°c

21°c

18.5»c

18.5°c

18.5»c

80

92

75

68

52

Chloride.......

^moniak......

^buminoïde amm. .
9P9eloste zuurstof .

30.7

30.7

47.5

43.6

43,2

2.0

2.5

4.5

2.9

1.8

1.0
0.2

0.5
geen

geen
1.2

geen
0.4

geen
1.4

verzadigings %.
'^O« verbruik . .

1.9

0

12.7

3.9

15.3

26,2

23.3

57.0

15.0

24.0

'Methyl, blauw proef

in 12 u.

in 12 u.

in 12 u.

in3X24u.

Nieuwe Gracht o.d. Linden,
Plompetorengracht midden.

77.nbsp;Vecht b. Spoorbrug n. Amersf.

78.nbsp;Vecht b. de Klop.

79.nbsp;Tusschen Zandbrug en Weerdsluis.

^'Ifiatsen van monsterneming.

Monster N®. 75.
II II 76.

28.8. '30

4.9. '30

Windrichting ....

Z.O,

O.-N.O.

Windsnelheid. . . .

4

4

-ocr page 79-

TABEL XVIB.

i

Ringeling (lactose)

Eijkman

Streptococcen

Kiemcijfer
agar
25® c

Kiemcijfer
gelatine
22° c

Ver-
vloeiers
p. cm3

u

1
O

Verdunningen

Verdunningen

Verdunningen

s

10-J

10-2

10-3

10-«

10-5

10-6

10-1

10-2

10-3

10-»

10-5

10-6

10-1

10-2

10-3

10-»

10-5

10-6

75

±

mis

lukt

s

s

s

s

114.000

76

±

mislukt

s

s

s

±

±

220.000

340.000

15.000

77

±

-

s

s

540.000

78

±

±

H-s

s

960.000

200.000

1.500

79

4-

±

±

-

s

s

315.000

400.000

6.000

-ocr page 80-

1.nbsp;Vaartsche Rijn.
Monsters 13, 24, 51 en 65.

Het zuurstofgehalte is 75—80 verz, %, het gehalte aan
ammoniak en album. amm. zeer gering, methyleenblauw
wordt niet ontkleurd. Het inkomende water van den Vaart-
schen Rijn is goed.

2,nbsp;Kromme Rijn.
Monsters 37 en 66.

Het zuurstofgehalte is hoog (dat het bij monster 37 slechts
60 % bedraagt is te wijten aan den abnormaal lagen water-
stand, waardoor de toestand altijd belangrijk slechter wordt).
Ammoniak en album. amm. zijn niet aanwezig, methyleen-
blauw wordt niet ontkleurd.

Het water van den Krommen Rijn is zeer goed,

3.nbsp;Leidsche Rijn.
Monsters 52 en 53,

Bij de Hommel is het water goed, bij de Smakkelaarsbrug
is de kwaliteit achteruit gegaan, gevolg van het rioolwater,
dat er in geloosd wordt.

4,nbsp;Westersingel.

Monsters 25, 26, 27, 28, 54, 67 en 68.
Van de Tolsteeg tot ongeveer bij de Willemsbrug is het
water goed. In den winter is het zuurstofgehalte in het alge-
meen hooger, dan in het warmere jaargetijde, en wel 63 verz.
%. Het ammoniakgehalte is daar laag, methyleenblauw wordt
niet ontkleurd.

Van de Willemsbrug tot de Weerdsluis was het water iets
minder goed. Vooral bij de Molenbrug (54, 68) laat de kwali-
teit soms te wenschen over. Er monden daar eenige groote
rioolgebieden uit en door de scherpe bocht en de verbreeding

-ocr page 81-

van den Westersingel — en de daarmede gepaard gaande
stroomverzwakking — daar ter plaatse, heeft een belangrijke
sedimentatie van rotbare stof plaats (zie ook fig. 3), waar-
door ook het bovenstaande water minder goed is.

In het algemeen kunnen wij zeggen, dat het water in den
Westersingel vrij goed is, uitgezonderd in de buurt van de
Molenbrug, waar verontreiniging plaats heeft,

5.nbsp;Oudegracht.

Monsters 9, 10, 11, 12, 64, 69 en 70.
Aan de Tolsteegzijde is het water vrij goed, het zuurstof-
gehalte is ca. 45 verz. het amm, geh. 0,7, album. amm.
1,5, methyleenblauw wordt niet ontkleurd. Naar de Weerd
toe blijft de kwaliteit van het water vrijwel gelijk, alleen
tusschen Viebrug en Zandbrug is de toestand wat minder
goed. Alleen door monster 64 (Viebrug) werd methyleen-
blauw ontkleurd in 30 u. In het algemeen is de Oudegracht
niet sterk verontreinigd,

6.nbsp;Nieuwe Gracht.

Monsters 14, 15, 16, 17, 61, 62, 63, 75 en 76.
Het zuurstofgehalte is in het algemeen vrij laag, kan tot
O dalen, vooral in Drift en Plompetorengracht. Het ammon.
geh. is vrij hoog, methyleenblauw wordt ontkleurd in 12—30 u.
Het water van Nieuwe Gracht, Drift en Plompetorengracht
is slecht.

7.nbsp;Oostersingel.

Monsters 19, 20, 21, 22, 23, 41, 60, 72, 73 en 74.
Tijdens de monsterneming van 28,1.'30 (19—23) was de
Oostersingel aan de Tolsteegzij de vrij goed. Tot Tivoli blijft
het water ongeveer hetzelfde. Bij de Gasfabriek is de kwali-
teit minder, het water ontkleurt nu ook methyleenblauw in

-ocr page 82-

30 u., voorbij de Noorderbrug wordt de toestand weer iets
beter. Monster 41 laat zien, hoeveel slechter de toestand van
het water wordt bij zeer lagen waterstand (8
-f N.A.P.),
monster 60, dat op dezelfde plaats genomen is als 41, doch
bij normalen waterstand, vertoont weer het normale beeld.

Monsters 72, 73 en 74 in den zomer, bij betrekkelijk lage
temperatuur en hoogen waterstand genomen, geven een
y gunstiger beeld dan normaal is. De Oostersingel is, vooral
van Tivoli tot het einde, vrij sterk verontreinigd.

8,nbsp;Minstroom.

Monsters 56 en 59.

Het water van den Minstroom, zooals het bij het begin van
de Rembrandtkade de stad binnenkomt, is goed. De vervuiling
begint al spoedig doordat er diverse groote rioolgebieden in
uitmonden. Even voorbij de Stadhouderslaan is het water al
troebel en wiil. Monsters zijn daar niet genomen omdat er
met de boot niet te komen is.

Monster 59 toont den toestand aan het einde van de Min-
stroom. Het ammoniakgehalte is hoog, methyleenblauw wordt
ontkleurd in 12 u., doch het zuurstofgehalte is hoog. Wij
komen hierop later nog terug.

Wij verkregen den indruk, dat de Minstroom een zeer
sterk verontreinigde waterloop is,

9,nbsp;Biltsche Grift.

Monsters 38, 39, 57, 58 en 71.

Bij de Museumbrug is het water zeer goed (57), bij de Gas-
fabriek is het ammon, geh, hoog en wordt methyleenblauw
ontkleurd in 12—24 u„ Het zuurstofgehalte is in den winter
vrij hoog, kan in den zomer O worden (71). De Biltsche Grift
wordt gediu-ende haar loop door de Gemeente Utrecht hoe
langer hoe meer vervuild en is aan het einde, bij den mond
in den Oostersingel, zeer sterk verontreinigd.

-ocr page 83-

10.nbsp;Tusschen Zandbrug en Weerdsluis.

Monsters 18, 29, 40, 55 en 79,

Bij de Weerdsluis komen de verschillende grachten bijeen.
Hier mengt zich het water van Westersingel (met Leidschen
Rijn), van Oudegracht en van Oostersingel (met Minstroom,
Nieuwe Gracht en Biltsche Grift), m, a, w, het slechte water
van den Oostersingel wordt hier verdund met het veel betere
water van den Westersingel en de Oudegracht,

Het zuurstofgehalte bedraagt gemiddeld 20—30 verz,
het ammon, geh, is bij normalen waterstand ca, 2; bij monster
40, dat tijdens abnormaal lagen waterstand genomen werd,
was het 7,5, In het algemeen wordt methyleenblauw niet of
in 5 X 24 u. ontkleurd.

Het water bij de Weerdsluis is als regel beter dan dat
van den Oostersingel van Tivoli tot het einde.

11,nbsp;De Vecht.

Monsters 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 42, 43, 44, 45, 46, 47,
48, 49, 50, 77 en 78,

Van de Vecht zijn tot nu toe onderzocht de volgende
punten:

1,nbsp;Bij Spoorbrug naar Amersfoort. (30, 50, 77).

2,nbsp;„ Mamixlaan. (31, 49).

3,nbsp;„ Roozendaal en de Klop, (44, 78).

4,nbsp;„ Zuilen, brug, (32, 48),

5,nbsp;„ Maarssen, Gem, huis. (33, 43).

6,nbsp;„ Breukelen, brug, (47).

7,nbsp;„ Nieuwersluis, brug. (34),

8,nbsp;„ Mljndensche sluis, (42, 46).

9,nbsp;„ Loenen, molen, (35).

10.nbsp;Tusschen Loenen en Vreeland. (45).

11.nbsp;Bij Nederhorst den Berg, (36).

Tusschen de Weerdsluis en Roozendaal ontvangt de Vecht
belangrijke hoeveelheden rioolwater, afkomstig van eenige

-ocr page 84-

groote rioolgebieden. Bij de Spoorbrug naar Amersfoort is
de toestand van het water dan ook vrij slecht, bij de Marnix-
laan ongeveer hetzelfde.

Bij Roozendaal wordt de Vecht breeder en maakt een
groote bocht, waardoor stroomverzwakking optreedt en sedi-
mentatie van vaste stof mogelijk wordt. Het water is bij
Roozendaal meestal zwart van kleur, in den zomer stijgen
gasbellen op en komen stukken half uitgerot slib van den
bodem naar boven; stank is nu en dan waar te nemen. Het
water is hier slecht.

Bij Zuilen is de toestand meestal veel beter; bij Maarssen
is de kwaliteit van het water weer achteruit gegaan.

Bij Breukelen en bij Nieuwersluis is het water vrij goed;
bij de Mijndensche sluis werd één maal een zeer slechte toe-
stand aangetroffen (monster 42), een andere maal was het
water vrij goed.

Van Loenen tot Nederhorst den Berg werd het water vrij
goed bevonden.

De vraag is nu: hoe komt het, dat het water van de Vecht,
na eerst van Utrecht tot Zuilen in kwaliteit te zijn vooruit
gegaan, op verschillende punten ver voorbij Zuilen weer zeer
veel slechter van kwaliteit kan zijn.

Het onderzoek, dat in het volgende hoofdstuk beschreven
wordt, werd ondernomen om te trachten in deze kwestie
eenig licht te brengen.

-ocr page 85-

HOOFDSTUK VI.

Dc Vccht-excursics,

Met het hiervoor beschreven gedeelte van het onderzoek
hebben wij een aantal gegevens gekregen, door middel van
welke wij ons een voorstelling kmmen vormen van den graad
van vervuiling, waarin de Utrechtsche openbare wateren ver-
keeren. Daarbij werden ook de tot hiertoe voor de Vecht
verkregen gegevens, vermeld. Echter waren deze nog te
weinig in aantal, om ons een juisten indruk te kunnen geven
van den toestand der Vecht, in het bijzonder van de ver-
anderingen in de samenstelling van het water, indien wij ons
langs de Vecht van Utrecht naar het Noorden bewegen.

Toch is het van groot belang het verloop van deze ver-
anderingen te kennen. Immers langs de Vecht liggen een
aantal Gemeenten, die alle, door loozing van huishoudelijk-,
faecaal- of fabrieksafvalwater, in zekere mate een ongun-
stigen invloed op het Vechtwater zouden kunnen uitoefenen.

De Gemeente Utrecht brengt voortdurend belangrijke
hoeveelheden verontreinigd water op de Vecht; dat het
zuidelijkste gedeelte van de Vecht vervuild is kan door
ieder direct worden ingezien, doch minder eenvoudig is het
uit te maken, tot hoever deze door Utrecht veroorzaakte
verontreiniging, op de Vecht merkbaar is. Immers vinden
wij op een bepaalde plaats, — b,v. ergens bij Loenen, dus
een goed eind van Utrecht verwijderd — slecht water, dan
rijst de vraag: is de oorzaak van deze vervuiling in Utrecht
te zoeken, of is de een of andere Vecht-Gemeente in de
buurt er debet aan?

Om te trachten in deze kwestie eenig licht te brengen.

-ocr page 86-

besloten wij begin September 1930, de Vecht intensief te
gaan bemonsteren over een grooten afstand en dat op één
dag. De toestand van de Vecht op dien dag wordt dan als
het ware gefixeerd.

Om dit te kunnen uitvoeren waren bijzondere maatregelen
noodzakelijk.

De kajuit van de motorboot, waarmede de tochten ge-
maakt werden, bood gelegenheid tot het inrichten van een
zeer eenvoudig laboratorium, waardoor het mogelijk werd de
zuurstof bepaling in alle genomen monsters direct ter plaatse
geheel af te werken, dus ook de titratie met 0,01 n. thio-
sulfaat aan boord uit te voeren.

Dat dit mogelijk geweest is, danken wij mede aan de zeer
gewaardeerde medewerking van Mevr. P. F. Haagen Smit—
Pennings, apotheker, en de Heeren J. J. van IJssel, chem.
cand. en J. P. Bijleveld, pharm, cand., van wie eerstgenoem-
den ieder één, laatstgenoemde twee tochten op de Vecht en
één in de stad medemaakten, waarbij zij zich belastten met
het titreeren. Het is hier de plaats om hun nogmaals onzen
hartelijken dank hiervoor te betuigen.

De gang van zaken bij deze tochten was als volgt:
Om ca, 8 uur v.m. vertrokken wij van de Knollenbrug 1).
Op van tevoren bepaalde punten werden monsters genomen
in litersflesschen en tevens op elke plaats een monster in
een Romijn-pipet voor de zuurstofbepaling, die zooals ge-
zegd, geheel op de boot werd uitgevoerd (zoodoende was het
mogelijk, met een beperkt aantal pipetten, in een groot aan-
tal monsters de opgeloste zuurstof te bepalen). In den loop
van den dag namen wij op de Vecht tusschen Utrecht en
Weesp ca. 25 monsters. Was eenmaal het eindpimt bereikt,
dan werd teruggevaren naar Vreeland, waar een vrachtauto

1) Dc boot werd op den dag voor de excursie ingericht, door de
Weerdsluis geschut en bij de Knollenbrug vastgelegd.

-ocr page 87-

van Gemeentewerken gereed stond om ons met onze mon-
sters naar het laboratorium te Utrecht terug te brengen.
Zoodoende kon zoo spoedig mogelijk in het laboratorium een
aanvang gemaakt worden met de verdere bepalingen, in het
bijzonder de methyleenblauwproef worden ingezet.

Op deze wijze zijn vier excursies op de Vecht gemaakt in
verschillende jaargetijden n,l.:

Op 25 September 1930

„nbsp;9 Juni 1931

„nbsp;3 December 1931

„nbsp;19 Januari 1932.

Bij de tocht van 25 September 1930 werd de Vecht bemon-
sterd van Utrecht tot Hinderdam. Naast het chemisch onder-
zoek werden toen van 4 monsters ook bacteriologische
gegevens verzameld.

Op 9 Juni 1931 werden monsters genomen op de Vecht
tusschen Utrecht en Weesp.

De tocht van 3 December 1931 mislukte gedeeltelijk door
een defect aan den bootmotor; wij kwamen toen slechts tot
Vreeland.

Op 19 Januari 1932 maakten wij opnieuw een excursie.
Met het oog op de vroeg invallende duisternis, werd deze
tocht eenigszins anders ingericht. Op 18 Januari werd de
boot, — geheel klaargemaakt voor het onderzoek — naar
Weesp gebracht. Den volgenden morgen vroeg begaven wij
ons per auto naar Weesp, gingen daar aan boord en maakten
de tocht nu in omgekeerde richting.

De uitkomsten van deze onderzoekingen zijn neergelegd
in de tabellen XVII—^XX en de grafieken van bijlagen 5 en 6.

-ocr page 88-

„VECHTquot;-EXCURSIE OP 25 SEPTEMBER 1930.

Monster
N°.

PLAATS

Uur

Diepte
m

Temp.
lucht

Temp.
water

Door-
zicht-
lengte

O2

mgr/1

O2

°/o

NH3
mgr/1

NO2

mgr/1

Methyleenblauw-
proef

80

Voor spoorbrug naar Amersfoort ....

8u.v.

1,50

14

15

67

0,8

7,7

2.2

0,14

_

81

8 u. 10

3

14

15

70

1,0

9,4

2,0

geen

82

Achter Elinckwijk.............

8u. 23

3

14

15

66

0,8

7,7

1.9

0,01

83

Roozendaal ................

8u. 30

3,50

13,5

15

66

0,5

4,8

1.7

0,18

84

bij gemeentehuis Zuilen..........

8 u. 40

2.10

13,5

15

60

0,1

0.8

2,0

geen

85

± 500 m voor Zuilen..........

8u.55

1,80

13,5

15

64

0,1

0,8

1,9

0,19

86

eind dorp Zuilen..............

9u.5

2,10

14

15

66

0,1

0.8

1.7

0,25

87

even voor Kininefabriek.........

9u. 15

1

14

15

56

0,4

3,6

2.0

0,42

88

voorbij Kininefabriek...........

9u. 35

3

15

15

66

0,1

0.8

2.4

geen

in 5 X 24 u.

89

9u. 50

2,30

16

15

62

0

0

2,8

geen

90

Maarssen Brug...............

10 u.

16

15

62

0,03

0.2

2.8

geen

in 4 X 24 u.

91

voorbij Maarssen eerste groote bocht . .

lOu. 15

2

15,5

15

64

0,06

0,5

4.4

geen

in 4 X 24 u.

92

Olifant ...................

10 u. 20

1

15

15

62

0.3

2.6

2.1

0,30

93

10 u. 35

1,10

16

15,5

78

0,4

3,6

2.2

0,39

94

Breukelen Brug...............

10 u. 55

2.50

16

15,5

66

0,3

2.6

2.1

0.25

95

11 u. 20

3,50

17

15,5

66

0,2

2,3

2.1

0.05

96

11 u.45

1,60

17

16

66

0,1

1.3

2.6

geen

in 5 X 24 u.

97

1 u. 10 n.

2,40

19

16

70

0.2

2.3

2.8

geen

in 5 X 24 u.

98

1 u.20

3.50

19

16

78

0,2

2,2

3.6

geen

99

1 u. 30

4

19

16

78

0,2

2,4

3.3

0,12

100

1 u.40

4

19

16

106

0.6

6.3

2.6

0,30

101

1 u. 50

4

19

16

105

0,6

5,6

1.9

0,35

102

2u.

3,50

18

16

110

0,6

5,8

2.0

0,13

103

Vreeland Brug...............

2u. 10

1,60

18

16

112

0,9

8,8

2.0

0,40

104

± 2 km voorbij Vreeland.........

2u.35

1,60

18

16

106

0,7

7,3

1.5

0,09

105

± 500 m voor brug Nederhorst den Berg

3u.

1,80

17

16

120

2,2

22,3

1,2

0,25

106

± 1 km voorbij Nederhorst den Berg . .

3u. 15

1,80

17

16

180

2,2

21.7

1,3

geen

Stad: 39 N.AP.
Vecht: 10 N.A.P.
Stad: 57 N.A.P.
Vecht: 10-N.A.P.

Waterstand

25 September 1930. 8 u. v.m.

24 September. 6 u. n.m.

Windrichting: Z.W.
Windsnelheid: 5.

Waterstand

Neerslag I: 4 mm
Neerslag II: 46 mm

-ocr page 89-

f Wvcktt
^ 5t»ci «

/ tcgt; 4

i

3
i ■

3L5ÖS
2,16 1
Jjei
2:.K)i
.1

S . j
Î.1C-!

»0

Ïu.»
ia 55
9-m. 1?

àrae .. ....... . . . ,

'^trwÊtT. «tr«tnbsp;«i^di

Bfl^'. * gt; / i
BrwJcckti

î'StTj'sSci iKiii Bnaçnbsp;..t..

......... . ,

v*«r L4»rmb Bm» . . » . \nbsp;.

Lotaun. «ob« . . »............

Lom*»—Vrr«kHid .... , . »......

vex» t cÉkorf btt VrwlMïJ, . . . ,

Vrecinsdi ej^tnlt;!........

Vrwfaod Bro» . ;...... ...

Î ba vnorNlnbsp;. . . . ^ , , .

* 5C0 « voor NtsiwiÄ« étn Ör^iJ
^ } jbe ;riilwiwiin ét» Sar« . .

' i
2.W \

téOH

4 ■
i.

t! V..2Q
l i «.19
« u. lOi
i«.

u

1 ï K 10
; t«.
? ro

Î 'iU,^

3 ».13

i.aß:.
».«jfr-:
jjè

Watmtaorf

-ocr page 90-

TABEL XVnB.

Monster
No.

Ringeling (lactose)

Eijkman

Streptococcen

Kiemcijfer
agar
25° c

Kiemcijfer
gelatine
22° c

Ver-
vloeiers
p. cm3

Verdunningen

Verdunningen

Verdunningen

10-2

10-3

lO--»

10-2

10-3

10--«

10-2

10-3

10-»

86 B.

s

s

476.000

585.000

38.000

90 B.

±

s

s

530.000

689.000

80.000

96 B.

750.000

695.000

47.000

99 B.

±

390.000

518.000

48.000

Plaatsen van monsterneming.

Monster N'. 863:nbsp;voor brug. Zuilen.

„ 90 B:nbsp;bij brug, Maarssen.

„ 96 B:nbsp;b. oude sluishoofd, Nieuwersluis.

„ „ 99 B:nbsp;b. molen, Loenen.

Datum: 25 Sept. 1930.

-ocr page 91-

,VECHTquot;-EXCURSIE OP 3 DECEMBER 1931

Mon-
ster
Nquot;.

PLAATS

Uur

Temp.
lucht

Temp.
water

O2
mgr/1

O2

°/o

NH3
mgr/1

Methyleen'
blauw-
proef

133

Spoorbrug Amersfoort. .

8 u. 15 V.

0

6

1.6

12.7

2,7

__

134

Marnixlaan .......

8u. 30

0

4

2,2

16.9

4,2

in2 X 24U

135

Roozendaal .......

8u. 50

0

4,5

2,6

20.0

2.6

in5 X 24«

136

bij gemeentehuis Zuilen .

9u.

0

5

3,3

26,1

3,1

ln2 X 24tgt;

137

eind dorp Zuilen.....

9u. 15

0

5

1,5

11.3

4,4

in2 X 24«

138

Kininefabriek.......

9u. 30

0

4,5

1,1

8.5

3,7

in 24«

139

v. Linge Brug......

9u. 40

0

4

2.3

17,7

2,3

140

eind dorp Maarssen . . .

9u. 50

0

4

1.2

8,8

2.4

141

voorbij Maarssen eerste

10 u.

0

4

0.5

4,0

4,1

in 12«'

[groote bocht

142

Olifant ..........

lOu. 15

0

4,5

1.3

10,3

3.4

in2 X 24«'

143

Nijenrode ........

11 u. 50

0

5

0,7

5,2

3,2

in2x24«'

144

even voorbij Breukelen .

12 u.

0

4,5

1.7

13,0

1,8

in5 X 24i''

145

voor Nieuwersluis ....

12u. 15 n.

1,5

5

1,6

12,8

2,9

146

Mijndensche sluis ....

12 u. 25

1.5

4,5

0.7

5.5

2.7

147

Loenen, molen......

12 u. 30

1,5

4

1,9

14,6

2,2

148

1 u. 45

2

4,5

2,6

20,0

1,5

Stadt 41 N.A.P.
Vecht: 18 — N.A.P.

3 December 1931, 8 u. v.m.

Waterstand

Waterstand \ ' ^^ ^ N.A.P. ) ^ Qg^g^jj^^ 1939^ 5 „ ^ ^^
( Vecht: 23 — N.A.P. )

Windrichting: Z. — Z.W.
Windsnelheid: 10.

Neerslag I: 4,5
Neerslag II: 11,5
Diepte van monsterneming voor alle monsters 1^0 m.
Deze tocht moest noodgedwongen, wegens een defect aan de motor-
boot, in Vreeland eindigen.

-ocr page 92-

Stad: 43 N.A.P.
Vecht: 5 — N.A.P.
Stad: 61 N.A.P.
Vecht: 10 — N.A.P.
Neerslag I: 3.nbsp;Windrichting: Z.W.

Neerslag II: 28.nbsp;Windsnelheid: 4.

Diepte van monsterneming voor alle monsters: 1,50 m.
Monster N°. 107 werd genomen op 8 Juni 1931, 3 u.30 n.m.

9 Juni 1931. Su.v.m.
8 Juni 1931. óu.n.m.

Waterstand

Waterstand

„VECHTquot;.EXCURSIE OP 9 JUNI 1931

N°.

PLAATS

Uur

Door-
zicht-
lengte

Temp.
lucht

Temp.
water

O2

mgr/l

O2

7o

NH3
mgr/l

NO2
mgr/l

Cl
mgrjl

KMn04
cijfer

Alb.
NH3

Methyleenblauw-
proef

107

tusschen Zandbrug en Weerdsluis ....

56

15

17

1,5

15,0

1,6

0.08

37,7

108

Spoorbrug naar Amersfoort........

7 u. 45 v.

64

15

16

1,5

15,2

1,9

0,15

35,3

35,0

2.3

109

8u. 15

60

16

17

0,7

6,7

2.2

0,08

35,9

110

8u. 25

60

16

15,5

0,4

4,4

3,3

0,25

36,7

122,9

0,9

111

bij gemeentehuis Zuilen..........

8u. 45

70

15,5

15.5

0.2

1,8

3,0

0,22

37.3

112

9u.5

70

16

15.5

0.4

3,6

2.9

0,24

35,3

33,4

113

even voor Kininefabriek..........

9u. 25

65

16

15.5

0,7

6,5

3.1

0,60

30,4

114

v. Linge Brug...............

9u. 45

70

16

15,5

0,8

8,0

3.4

0,65

40,2

in 9 X 24 u.

115

Maarssen eind dorp............

10 u. 5

70

15,5

16,5

0.6

6,5

4,1

0,45

39,2

38,7

in 5 X 24 u.

116

voorbij Maarssen eerste groote bocht . .

10 u. 20

88

15,5

15,5

1.3

13,4

1,9

0.10

33,8

117

Olifant ...................

lOu.35

92

15,5

15.5

0,8

8,0

3,5

0,08

36.3

32,3

1,0

118

lOu.45

118

15,5

16.5

1.6

16,2

1,7

0,08

33,3

119

Breukelen dorp...............

11 u.5

114

15,5

16.5

1.6

16,2

1,7

0,08

35.3

120

Breukelen—Nieuwersluis .........

11 u. 20

120

16,5

17

1,3

13,5

1,7

0.10

36,3

121

voorbij Nieuwersluis............

11 u.55

120

15,5

17

1.4

13,7

1,8

0,05

38,2

122

12u.5n.

120

15.5

17

1.6

16.3

1,6

0,35

36,3

123

Loenen, molen...............

12u. 15

130

16

16,5

1,3

13,3

1.7

0,08

35,9

29,9

0.2

124

12U.40

116

16

17

1,2

12.0

1.7

0,12

38,2

_

125

Vreeland, molen..............

2 u.5

130

17

17

0,7

7,4

1.5

0,15

37,7

_

126

± 2 km voorbij Vreeland .........

2u. 20

140

17

17

1,4

13,7

1.8

0,17

45,1

_

127

Nederhorst den Berg, Brug........

2u. 35

106

17

16,5

1.2

12,3

3.1

0,19

73,5

128

voor Hinderdam..............

2 u.55

95

17,5

16,5

1.0

10,2

3,9

0,05

108,8

129

voor Hoogspanningsleiding........

3u. 10

104

17,5

16,5

1.9

19,7

3,5

0,08

100,9

28,3

130

3 u.30

100

17,5

16,5

3,4

34,4

3,0

0,10

93,1

131

3u.45

96

17,5

16,5

2,6

26,1

1,8

0,06

89,2

132

4u.

96

17,5

16.5

4,8

48,3

1.7

0,05

93,1

-ocr page 93- -ocr page 94-

«VECHTquot;-EXCURSIE OP 19 JANUARI 1932

TABEL XX.

Mon-

Door-

ster

PLAATS

Uur

zicht-

Temp.

Temp.

O2

O2

NH3

Methyleenblauw-

No.

lengte

lucht

water

mgr/1

°/o

mgr/1

proef

H9

Weerdsluis voor stadsdeur........

10 u. 30 V.

58

10,5

5,5

8,5

66,9

0,6

_

150

± 200 m voor Weesp..........

9 u. 50 V.

120

10,5

6

4,7

37,8

0,9

156

groote bocht voor Weesp.........

10 u. 10

124

10

6

7,5

60,4

1,4

157

voor Hoogspanningsleiding........

10 u. 30

125

10

6

4,7

37,8

1,4

158

voor Hinderdam..............

10 u. 50

120

10

6

4,3

34.4

1,7

159

Nederhorst den Berg, Brug........

11 u. 10

120

10

6

4,3

34,4

2,2

160

2 km voorbij Vreeland........

11 u. 45

120

10

6,5

4.1

32,9

2,4

161

Vreeland, Brug...............

11 u. 55

138

10

6

3,4

27,5

2,0

162

Loenen—Vreeland.............

1 u. 10 n.

123

10

6

6,3

50,2

1,2

163

1 u. 20

118

10

6

5,0

40,4

1,0

164

1 u. 35

118

11

6

5,1

40,7

1,3

165

1 u. 45

118

11

6

5,6

45,2

1,3

_

166

Breukelen—Nieuwersluis .........

2u.5

115

11

6,5

3,9

31,8

1,2

167

Brcukelen dorp...............

2u. 20

118

11

7

5,5

44,8

1,3

168

Nijenrode ..................

2u. 30

115

II

7

5,0

44,4

1.0

169

Olifant ...................

2u. 45

118

11

7

4,6

37,5

1,2

170

voorbij Maarssen eerste groote bocht . .

3u.

95

11

7

3,3

27,1

1,8

171

Maarssen, Brug...............

3u. 10

68

11

7

3,9

31,9

2,9

in 5 X 24 u.

172

voorbij Kininefabriek............

3u. 30

75

11

7

4,4

36,0

1,4

in 4 X 24 u.

173

even voor Kininefabriek..........

3u. 45

78

11

7

3,1

25,2

1,8

174

Zuilen, Brug................

4u.

90

11

7

4,6

37,5

1,3

175

bij Gemeentehuis Zuilen.........

4u.5

92

11

7

6,4

52,5

1,4

176

4u. 15

80

11

7

2,8

22,8

1,9

177

4u. 40

58

10

7

3,7

30,8

2,1

4- in 24 u.

178

Weerdsluis voor stadsdeur........

5u. 15

10

7

4,2

34,4

2,3

in 2 X 24 u.

Waterstand

( Vecht: 12
Stad : 65 N.A.P.
Vecht: 8 - N.A.P. .
Neerslag 1:1.nbsp;Windrichting: Z. — Z.O.

Neerslag II: 7.nbsp;Windsnelheid: 4.

Diepte van monsterocming voor alle monsters 1,50 m.
Monster N°. H9 werd genomen op 18 Jan. 1932, 10 u. 30 v.m.

Stad : 57 N.A.P. 1

[ 19 Januari 1932. 8 u. v.m.

IN.A.t» )

Waterstand

18 Januari 1932. 6 u. n.m.

-ocr page 95-

I

quot;OU

iZ

-ocr page 96-

De slibproef op de Vecht.

Op 2 Maart 1931 werden in de Vecht, op dezelfde wijze
als hiervoor voor de stadsgrachten is beschreven, emmers
geplaatst ter bepaling van de hoeveelheid slib, die zich uit
het water afzet, op de volgende punten:

1.nbsp;Bij de Roode brug te Utrecht.

2.nbsp;„nbsp;de brug te Zuilen.

3.nbsp;„nbsp;de Dr. A. R. v. Linge brug te Maarssen.

4.nbsp;,,nbsp;de brug te Maarssen.

5.nbsp;„nbsp;de brug te Breukelen.

6.nbsp;„nbsp;het oude sluishoofd te Nieuwersluis.

7.nbsp;„nbsp;de brug te Loenen.

8.nbsp;„nbsp;de brug te Vreeland,

Op 15 April 1931 werden de emmers opgehaald en op him
inhoud gecontroleerd.

Hier volgen de resutaten (zie fig, 4).

1,nbsp;Roode brug

2,nbsp;Zuilen

3,nbsp;V. Linge brug

4,nbsp;Maarssen

5,nbsp;Breukelen

6,nbsp;Nieuwersluis

7,nbsp;Loenen

8,nbsp;Vreeland

Hoeveelheid slib

3 cm
3 cm
1—1,5 cm
weinig
zeer weinig

2,5 cm
zeer weinig
zeer weinig

Aard v, h, slib,
zwart, vuil slib.
zwart slib en zand.
zwart slib en zand.
zand en puin,
zand,

zwart, vuil slib.
hoofdzakelijk zand,
zand.

Fig, 4 geeft een duidelijk beeld van de relatieve hoeveel-
heden slib, dat op de genoemde plaatsen in-de emmers aan-
wezig was en ook eenigszins van den aard van dat slib. Aan
de tint van het bovenstaande water in de glazen cylinders
krijgt men een indruk van de kwaliteit van het slib. De
zwarte puntjes in enkele van dc cylinders, zijn koloniën van
bepaalde micro-organismen (zie later).

-ocr page 97-

Uit deze proef is dus gebleken, dat de hoeveelheid slib in
de Vecht, van Utrecht tot Breukelen, sterk afneemt, terwijl
de kwaliteit ervan beter wordt. Bij Nieuwersluis sloeg weer
een belangrijke hoeveelheid slib neer, waarvan de kwaliteit
veel slechter was. Van Nieuwersluis tot Vreeland weer een
groote verbetering.

Beschouwen wij nu eens de resultaten van de Vechtexcur-
sies, zooals zij neergelegd zijn in de tabellen XVII—XX en
de grafieken van bijlagen 5 en 6, dan zien wij, dat het zuur-
stofgehalte van het Vechtwater in het algemeen over groote
afstanden betrekkelijk laag is en eerst in de buurt van Hin-
derdam weer eenigszins behoorlijke waarden aanneemt.

Op 19 Januari 1932 was het zuurstofgehalte over de ge-
heele Vecht belangrijk hooger dan bij de overige excursies
werd gevonden.

In het algemeen daalt het zuurstofgehalte van Utrecht af
— na een stijging in de buurt van Zuilen — tot tusschen
Maarssen en Breukelen, Slechts een keer (25-9-'30) werd bij
de v, Linge brug in het geheel geen zuurstof aangetroffen;
dien dag was het zuurstofgehalte over de geheele Vecht ook
lager dan gewoonlijk het geval is. Ongeveer vanaf de „Oli-
fantquot; (d,i, een café aan de Vecht een km of drie boven
Breukelen gelegen; zie bijlage 3) neemt het zuurstofgehalte
langzaam toe, om eerst voorbij Nederhorst den Berg belang-
rijk hooger te worden. Dikwijls vindt men voor Loenen of
tusschen Loenen en Vreeland nog een daling in de lijn.

De ammoniaklijnen vertoonen altijd enkele bijzonder hooge
punten en wel in de buurt van Maarssen (op 3-12-'31 ook in
Zuilen) en in de jjóne van Loenen tot Vreeland (op 9-6-'31 bij
Hinderdam), Voor de overige punten loopt de lijn vrijwel
horizontaal. Voor de vier dagen van monsterneming verschilt
het gemiddelde NHg-gehalte wel eenigszins. Dit moet ver-
klaard worden door verschillen in waterstand en in door-
strooming op die dagen.

-ocr page 98-

Er bestaat dus overeenstemming tusschen de zuurstof- en
de ammoniaklijnen. Beide doen de aandacht vallen op be-
paalde punten van de Vecht, op welke punten de toestand
van het water minder goed is dan overal elders in dezen
waterloop.

Nitriet werd slechts twee malen bepaald 1) n.I, aan de
monsters van 25-9-'30 en van 9-6-'31. In de grafiek van bij-
lage 5 zijn de uitkomsten opgenomen; ook deze lijnen ver-
toonen enkele hooge punten, en wel globaal daar, waar de
ammoniaklijnen laag loopen.

Op 9-6-'31 werd het chloridegehalte van het water bepaald;
uit tabel XVIII zien wij, dat dit cijfer over de geheele Vecht
ongeveer gelijk blijft, uitgezonderd in de buurt van Neder-
horst den Berg en Hinderdam, waar het belangrijk stijgt. Dit
hangt waarschijnlijk samen met de aanwezigheid van vele
wasscherijen in die streek, In hygiënisch opzicht heeft dit
niet veel te beteekenen.

De uitkomsten van de methyleenblauwproef zijn grafisch
voorgesteld op bijlage 6, Elk rechthoekje kan men zich in
vijf vierkantjes verdeeld denken; een vierkantje stelt dan
24 uur voor, Is een vierkantje zwart gemaakt, dan beteekent
dat, dat in die 24 uur het methyleenblauw door het betref-
fende monster niet ontkleurd werd, Is een rechthoekje ge-
heel zwart, dan ontkleurde het monster dus methyleenblauw
niet in 5
X 24 uur; zijn van een rechthoekje b,v, 2 vierkantjes
zwart en de rest wit, dan wil dat zeggen dat het monster
methyleenblauw ontkleurde in 2
X 24 uur, enz,

In het geval dat ontkleuring optrad in 5 X 24 uur, is onder
aan het rechthoekje een klein strookje wit gelaten.

Bij het beschouwen van de grafiek valt het direct op, dat
het water van de Vecht slechts op enkele plaatsen methy-
leenblauw ontkleurt en dan nog eerst in betrekkelijk langen

1) Colorimetrisch volgens Grics-Romijn,

-ocr page 99-

tijd, d.w.z. slechts op enkele plaatsen is het Vechtwater
eenigermate voor rotting vatbaar. Op 25-9-'30 lagen deze
punten in de buurt van Maarssen en tusschen Nieuwersluis
en Loenen,
Op 9-6-'31, bij Maarssen.

Op 3-12-'31, van de Marnixlaan tot de Kininefabriek, even
voorbij Maarssen, en van de „Olifantquot; tot Breukelen. Over
het algemeen ontkleurde toen het water methyleenblauw in
veel minder tijd dan gewoonlijk het geval is.
Op 19-1-'32, bij Utrecht en bij Maarssen.
Wij moeten goed in het oog houden, dat de tochten ge-
maakt werden vanaf Utrecht naar Weesp toe (behalve de
tocht van 19-l-'32), 's Morgens vroeg, dus kort na het spuien,
werden de eerste monsters in de buurt van Utrecht genomen.
Aangenomen, dat er een normale hoeveelheid versch water
door de Utrechtsche grachten gestroomd is, kunnen wij be-
grijpen, dat het water in de buurt van Utrecht schooner is
geworden, en dus b.v. methyleenblauw niet ontkleurt. Daar-
entegen is het vuile water — eenigszins verdund — opge-
dreven in de Vecht en zoo vinden wij in de zóne van de
Kininefabriek tot Maarssen, sterkere vervuiling: methyleen-
blauw wordt ontkleurd.

Op 3-12-'31 bleken veel meer plaatsen van de Vecht voor
rotting vatbaar, dan gewoonlijk. Een afdoende verklaring
hiervoor kunnen wij niet geven. Wel valt het op dat het
NHg-gehalte over de geheele linie hooger is dan gewoonlijk
en dat methyleenblauw in den kortsten tijd ontkleurd wordt,
daar, waar het NHg-gehalte het hoogst is; op die zelfde plaat-
sen is het Oj-gehalte het laagst. Toch is het Oo-gehalte op
3-2-'31 over de geheele Unie hooger geweest dan op 25-9-'30,
terwijl op laatstgenoemden datum toch de methyleenblauw-
proef veel gunstiger uitviel dan op 3-12-'31.

Op 19-l-'32 werd de Vecht, zooals reeds vroeger opge-
merkt, in omgekeerde richting bemonsterd, dus van Weesp

-ocr page 100-

naar Utrecht. De monsters dicht bij Utrecht werden toen dus
genomen op een tijdstip, kort voordat het spuien begon.

Wij zien, dat de toestand nu vlak bij Utrecht relatief slech-
ter is, dan bij de andere tochten. Monster no. 149 en 178
(tabel XX} werden beide op hetzelfde ptmt bij de Weerd-
sluis genomen, het eerste 's morgens na het spuien op 18-1-
'32, het laatste voor het spuien op 19-l-'32. Wij zien, dat
hier voor het spuien de toestand veel slechter is, dan daarna.

Deze invloed van het spuien kan ook blijken uit de vol-
gende proef.

Op 16 October 1930 tusschen 7 en 9 uur n.m. (dus voor het
spuien) werden monsters genomen op 7 punten van de Vecht
van Utrecht tot Vreeleind, Deze tocht werd met een auto ge-
maakt; de monsters werden vanaf de bruggen genomen en
alleen NH3 en NO2 erin bepaald. Door het betrekkelijk kleine
tijdsverloop tusschen het nemen van het eerste en van het
laatste monster, kunnen wij den toestand van het bemonster-
de stuk van de Vecht, als te zijn op één moment vastgelegd,
beschouwen. Op 17 October 1930, tusschen 7 en 9 uur v,m.
(na het spuien) werd hetzelfde herhaald (er werden nu 8 mon-
sters genomen). De resultaten volgen hier:

ö

PLAATS

Datum

Uur

NH3

NO2

201

Weerdsluis.........

16.10. '30

7 u. 5 n.m.

2,8

0.23

202

16.10. '30

7 u. 45 n.m.

1.7

0,25

203

V. Llngebrug........

16.10. '30

8 u. n.m.

1.6

0,05

204

16.10. '30

8u. 10 n.m.

1.6

0.23

205

Nieuwersluis, brug ....

16.10. '30

8 u. 30 n.m.

1.9

0,25

206

16.10. '30

8 u. 45 n.m.

1.6

0.12

207

16.10. '30

9 u. n.m.

1.6

0.04

-ocr page 101-

u

amp;gt;

2oquot;

r

PLAATS

Datum

Uur

NH3

NO2

208

Weerdsluis.........

17.10. '30

7 u. 10 v.m.

1.7

0,80

209

Zuilen, brug........

17.10. -30

7 u. 35 v.m.

2,4

0,20

210

v. Lingebrug........

17.10. '30

7 u. 50 v.m.

3.2

0,18

211

Maarssen, brug......

17. 10, '30

8 u. v.m.

3,3

0,25

212

Breukelen, brug......

17. 10 '30

8 u. 15 v.m.

1.8

0,24

213

Nieuwersluis, brug ....

17. 10. '30

8 u. 30 v.m.

2.0

0,20

214

Loenen, brug.......

17.10. '30

8u. 40 v.m.

2,5

0,19

215

Vreeland, brug......

17. 10. '30

8 u. 55 v.m.

2,0

0,20

Waterstand

16. 10. '30 6 u. n.m.

17. 10. '30 8 u. v.m.

Stad: 63 N.A.P.nbsp;^

Vecht: 7 — N.A.P.nbsp;\

Stad: 47 N.A.P.nbsp;^

Vecht: 1 N.A.P.nbsp;S

Waterstand

Beschouwen wij de NHg-cijfers, dan zien wij dat na het
spuien de toestand van het water bij de Weerdsluis beter is
geworden, bij Zuilen slechter, in de buurt van Maarssen veel
slechter, bij Nieuwersluis ongeveer hetzelfde is gebleven, bij
Loenen slechter en bij Vreeland iets slechter, is geworden.
Bij Breukelen was de toestand 17-10-'31, vrij goed. Aan het
verschil in waterstand van 16-10-'30, 6 uur n,m, en 17-10-'30,
8 uur v,m,, zien wij, dat er een behoorlijke hoeveelheid spui-
water door de Weerdsluis gegaan is in dien nacht. Wij
krijgen hier den indruk, dat het water uit Utrecht tijdens het
spuien de Vecht opgedreven wordt en in een spuinacht 1)
ongeveer tot Maarssen komt. De vervuiling van de Vecht tot

1) Ten tijde van deze monsterneming werd er in Utrecht gespuid van
7, u, 30 n.m. tot ca, 7 u, 30 den volgenden morgen. Sedert ongeveer een
jaar is dit veranderd, in verband met een nieuwe regeling bij de sluis
te Vreeswijk. Men spuit nu van 9 u, n,m, tot ca, 5 u. den volgenden
morgen, In het algemeen gaat er tegenwoordig dus minder water door
de Weerdsldii per spuinacht, dan vroeger het geval was.

-ocr page 102-

Maarssen wordt dus door Utrecht veroorzaakt. Voorbij
Maarssen, wordt de toestand eerst beter, om in de buurt van
Loenen weer slechter te worden. Die enkele punten, waar
de vervuiling afgemeten aan de gevonden cijfers, grooter is,
dan overal elders op de Vecht, treden ook bij deze proef
weer op den voorgrond.

De vervuiling op enkele punten van de Vecht ver voorbij
Utrecht, wordt naar onze meening voor een deel veroorzaakt
door het loozen van rioolwater door de Gemeente Utrecht.
Het vervuilde gebied bij Maarssen ontstaat, doordat het
spuiwater van Utrecht, het vervuilde water opdrijft in de
Vecht; daarbij hangt het van de hoeveelheid water, die door
de Weerdsluis in een spuinacht gaat, af, hoever de veront-
reinigde zóne in de Vecht komt. De beschikbare hoeveelheid
spuiwater hangt af van de inlaatmogelijkheden te Vreeswijk,
hangt dus ten nauwste samen met de waterstanden van de
Lek, van de Utrechtsche openbare wateren en van de Vecht.

De pimten van sterkere vervuiling voorbij Maarssen kun-
nen ten deele veroorzaakt worden, doordat b.v. bij een toe-
vallig zeer sterke spuiing, het vervuilde water veel verder op
de Vecht opgestuwd wordt. Wij houden het echter voor
zeker, dat wij hier ook te doen hebben met den vervuilenden
invloed, die de verschillende aan de Vecht gelegen plaatsen
op deze uitoefenen. Hierop wijst het feit, dat wij voorbij
Maarssen, voordat het volgende punt van sterkere vervuiling
(Loenen-Vreeland) bereikt wordt, altijd een zóne aantreffen,
waar het water veel beter van kwaliteit is. Ook de uitkom-
sten van de hiervoor beschreven slibproef duiden in deze
richting. De hoeveelheid slib, die zich uit het water afzet,
neemt eerst bij Nieuwersluis sterk af, terwijl de kwaliteit
vooruit gaat; bij laatstgenoemde plaats is de slibhoeveelheid
plotseling weer veel grooter, de kwaliteit veel slechter, om
dan met het verloop van de Vecht naar Vreeland weer af te

-ocr page 103-

nemen wat hoeveelheid, en sterk vooruit te gaan, wat kwali-
teit, betreft. Dit verschijnsel kan, naar onze meening, niet
het loozen van met rioolwater vermengd oppervlaktewater
door de Gemeente Utrecht op dc Vecht, tot oorzaak hebben.

Om een indruk te geven van de grootte van dc langs dc
Vecht gelegen plaatsen, laten wij onderstaand lijstje volgen.
De daarin vermelde gegevens hebben wij verzameld door in-
formatie bij dc betreffende Gemeentebesturen,

Zuilen.

14012 inwoners, waarvan 431 in het oude dorp langs dc
Vecht; de rest langs den Amsterdamschestraatweg.
Een riolecring is aanwezig; het grootste gedeelte van het
rioolwater wordt in dc Vecht geloosd. Afvalwater leve-
rende fabrieken niet aanwezig.

Maarssen,
Nw. Maarsseveen,

5238 inwoners, Rioleering aanwezig. Het rioolwater
wordt in de Vecht geloosd. De aan dc Vecht gelegen
Kininefabriek loost slechts koelwater,

Brcukelen-Nijenrodc,
Brcukelen-St, Pietcrs.

3823 inwoners. Rioleering wel aanwezig, doch zeer pri-
mitief, Loozing in de Vecht. Even boven Breukelen ligt
de Zuivelfabriek „Insulindcquot;, die spoelwater uit het be-
drijf in de Vecht loost. Dikwijls kan men dicht bij dc
fabriek een witte troebcling in dc Vecht waarnemen,

Nieuwersluis,
Loenen.

1381 inwoners. Zeer gebrekkige rioleering. Fabrieken
niet aanwezig.

-ocr page 104-

924 inwoners. Toestand rioleering als in Loenen, boven-
dien bestaat er een open riool in communicatie met de
Vecht, Fabrieken niet aanwezig.

Nederhorst den Berg.

2116 inwoners. Rioleering zeer primitief. Het rioolwater
wordt gedeeltelijk in de Vecht geloosd Er zijn 13 was-
scherijen aanwezig, waarvan er 3 direct in de Vecht
loozen.

Weesp.

7154 inwoners. Rioleering aanwezig. Loozing van riool-
water in de vecht.

De weinige langs de Vecht gelegen fabrieken spelen prac-
tisch geen rol als vervuilingsbronnen.

Het water in de Vecht ziet er voorbij Maarssen in het al-
gemeen zeer goed uit.

Dicht bij Utrecht is het water grauw en vrij troebel, vooral
bij Roozendaal kan het reeds voor het oog een sterk vervuild
karakter aannemen: zwart, met van den bodem opstijgende
gasbellen, terwijl het daar soms stank verspreidt (vooral in
den zomer). Voorbij Maarssen echter, maakt de Vecht op het
oog nooit den indruk van een vervuilde rivier. Het water is
helder, stank hebben wij geen enkele maal waargenomen.
Ook de informaties bij de Gemeentebesturen van de langs de
Vecht gelegen plaatsen, wezen uit, dat het Vechtwater nooit
stank verspreidt,

Resumeerende kunnen wij aan de hand van de beschreven
onderzoekingen nu reeds zeggen, dat de Vecht tusschen
Utrecht en Maarssen vrij sterk vervuild is, en wel door het
loozen van rioolwater door de Gemeente Utrecht (met Elink-
wijk enz,, Gem, Zuilen). De afvalstoffen uit Utrecht worden

-ocr page 105-

door het spuien in de Vecht opgestuwd. Voorbij Maarssen is
de Vecht, behalve op enkele punten, niet sterk vervuild. De
verklaring voor het optreden van genoemde punten, moet
gezocht worden, gedeeltelijk in het spuien van Utrecht, voor
een groot deel echter in den vervullenden invloed, die de
aan de Vecht gelegen Gemeenten op deze hebben.

Het Vechtwater bleek slechts op enkele plaatsen voor
rotting vatbaar te zijn en dan nog slechts in niet sterke mate.

De uitspraak van de Vechtcommissie van 1921, luidende,
dat de Vecht van Utrecht tot Loenen-Vreeland een
„open
rotvijverquot;
is, komt ons voor als te zijn zeer overdreven. De
term „open rotvijverquot; verwekt den indruk alsof de Vecht
een zeer sterk vervuilde, in rotting verkeerende, stank ver-
wekkende waterloop zou zijn en dit is in werkelijkheid zeer
zeker niet het geval.

-ocr page 106-

HOOFDSTUK VIL
Onderzoek van rioolwater.

Om een indruk te verkrijgen van de samenstelling van het
rioolwater in verschillende stadsgedeelten der Gemeente
Utrecht, werden in het begin van 1931 op 22 plaatsen mon-
sters uit de riolen genomen.

Ook bij dit onderzoek hadden wij de zeer gewaardeerde
medewerking van het Bureau der Gemeentewerken. Een
auto werd tot onze beschikking gesteld, in overleg met G, W.
werden de meest geschikte punten voor de monsterneming
uitgezocht, terwijl ook de noodige apparaten voor het nemen
van de monsters verschaft werden.

De Monsterneming.

In het riolenstelsel zijn ongeveer om de 60 meter en boven-
dien in bochten, putten geschakeld. In deze putten ligt
meestal de wateraanvoerende buis hooger dan de afvoerbuis.
De monsters werden uit deze putten geschept door middel
van een langen stok, waaraan een litermaat afneembaar be-
vestigd was, In het gunstigste geval, lag de mond van de aan-
voerbuis geheel boven het wateroppervlak in de put. De
litermaat behoefde dan slechts door middel van den stok
even onder den mond gehouden te worden, waardoor zij vol
liep. In vele gevallen echter, lag de mond van de aanvoerbuis
onder het putwater. Dan werd de litermaat voorzichtig (om
geen vaste stof mee te scheppen) in het water gebracht en
op deze wijze het monster geschept. Het geputte rioolwater
werd direct in flesschen overgeschonken en ter onderzoek
naar het laboratorium gebracht.

In eiken put werd door middel van een aan een langen

-ocr page 107-

stok bevestigden maximum- en minimumthermometer, de

temperatuur van het rioolwater bepaald,
In het laboratorium werden in de genomen monsters de

volgende bepalingen uitgevoerd:

1.nbsp;Het chloridegehalte. Bepaald volgens Mohr,

2.nbsp;Het totaal-ammoniakgehalte. Bepaald, door 100 cm® riool-
water, verdund met 350 cm® gedest. water, na toevoeging
van 40 cm® alkalisch permanganaat, een weinig MgO en
eenige stukjes puimsteen, in een rondbodem voorzien
van spatkolf en koeler, te verhitten en ca. 300 cm® ervan
over te destilleeren in 25 cm® 0,1 n. zwavelzuur. De over-
maat zwavelzuur werd terug getitreerd met 0,1 n, loog en
methyloranje als indicator. Uit de hoeveelheid gebonden
zwavelzuiu- (na aftrek van de blanco-waarde) wordt het
totaal-ammoniak-gehalte berekend en uitgedrukt als mg
NHg per 1.

3.nbsp;Het gehalte aan saline- en vrije ammoniak. Colorimetrisch
bepaald in passende verdunning van het rioolwater.

4.nbsp;Het albuminoïde-ammoniakgehalte. Dit is het verschil
van 2 en 3.

5.nbsp;Het KMnO^-verbruik. Bepaald in passende verdunning
van het rioolwater volgens de methode, zooals die te
voren beschreven is.

6.nbsp;Het vetgehalte. Dit werd van 7 monsters bepaald, 200 cm®
rioolwater werden op het waterbad, na toevoeging van
gezuiverd, vetvrij 7and, in een porceleinen schaaltje
drooggedampt 1). De inhoud van het schaaltje werd daarna
in een extractiehuls gebracht, en het vet volgens Bern-
trop met petroleumaether er uit geëxtraheerd. Na drogen
gedurende 30 min. bij 103° c en afkoelen in een exsiccator
werd het vet gewogen. Uitgedrukt als mg vet per 1 riool-
vocht.

1) Emmcrling, Praktikum der Wassenintersuchung, Pag. 89.

-ocr page 108-

De monsters werden allen tusschen 8 en 12 uur v.m.
genomen op dagen, dat abnormaal sterke regenval niet
plaats had.

In de tabellen XXI, XXÏÏ, XXIII en XXIV zijn de uitkomsten
van deze onderzoekingen gegeven.

Tabel xxi.

R. 183

R. 184

R. 181

R. 182

R. 179

R. 180

Monster N°.

Datum.......

Temp. rioolwater .

Chloride......

Totaal ammon. . .
^^ounoniak color. .
^buminoïde amm.
Ï^O« verbruik .

Vet ....

22. 1. '31
7°c
166
153

22. 1. '31
6,5° c
44
51

22.1.'31
7°c
365
101

22.1. '31

6°c
108
85

22. ).'31
6,5° c
103
IH

22. 1.'31
6.5° c
219
292

456

119

263
156

439

310

464

Croeselaan tegenover Balijelaan.
Grebbestraat, Ie put vanaf Dollardstraat.
R. 181: Waalstraat tegenover Noordzcestraat.
R. 182: Hoek Twljnstraat, Wijde E)oclcn.
R. 183: tegenover Paushulzen, einde Achter den Dom.
R. 184: Kruising Lange Smeestraat—Springweg.

Pi

'aatscn van monsterneming.

Monster N«. R. 179:
„ R. 180:

rnbsp;'

Oestaad, waarin de put werd aangetroffen.

R. 179:nbsp;Put vuil, rioolmond onder water.

R. 180:nbsp;Put zeer vuil (dikke drijflaag) mond onder water.

R. 181:nbsp;Put vrij goed, mond onder water.

R. 182:nbsp;Put goed, mond boven water.

R. 183:nbsp;Put goed, mond boven water.

R. 184:nbsp;Put goed, mond boven water.

-ocr page 109-

Monster N°.

R. 185

R. 186

R. 187

R. 188

R. 189

R. 190

Datum........

29. 1. '31

29. 1. '31

29.1.'31

29. 1. '31

29.1.'31

29. 1. '31

Temp. rioolwater . .

6°c

7°c

7°c

6°c

8°c

6,5° c

CMoride.......

128

62

62

116

114

166

Totaal ammon. . . .

34

69

71

114

95

107

Ammoniak color. . .

24

64

68

108

72

96

Albimiinoïde amm. .

10

5

3

6

23

11

KMn04 verbruik . .

262

369

367

532

748

464

Vet .........

145

45

158

Plaatsen van monsterneming.

Kruising Vossegatsche Dijk en Jacob Ruisdaelstraat.
Kruising Jan van Scorelstraat—Pieter Breughelstraat.
Kruising Stadhouderslaan—Dillenburgstraat.
Kruising Nicolaasweg—Paarlstraat.
2k)nstraat tegenover Minstraat.
Maliebaan b. Korte BaanstraaL

Toestand, waarin de put werd aangetrollen.

put vrij goed, mond gedeeltelijk onder water,
put vrij goed,
put vrij goed,
put vrij goed, „
put vrij goed, „
put goed, mond boven water.

Monster N«. R. 185:
R. 186:
R. 187:
R. 188:
„ R. 189:
„ R. 190:

R.

185:

R.

186:

R.

187:

R.

188:

R.

189:

R.

190:

-ocr page 110-

tabel XXffl.

Monster N°.

R. 191

R. 192

R. 193

R. 194

Datum........

29.1. '31

29.1. '31

29. 1.'31

29.1. '31

Temp. rioolwater . .

6,5° c

7°c

6°c

7°c

Chloride.......

198

131

202

119

Totaal ammon. . . .

176

112

113

131

Aimnoniak color. . .

140

96

104

128

Albuminoïde amm. .

36

16

9

3

KMnO« verbruik . .

599

343

567

426

Vet .........

Plaatsen van monsterneming.

Monster N». R.nbsp;191:nbsp;Kruising Maliestraat—Mr. v. d. Weteringstraat.

„ R.nbsp;192:nbsp;Biltstraat begin Oude Kerkstraat.

„ R.nbsp;193:nbsp;Kruiskig Poortstraat—Bollenhofschestraat.

„ „ R.nbsp;194:nbsp;Heerenbrug tegenover Heerenstraat.

R.

191:

R.

192:

R.

193:

R.

194:

Toestand, waarin de put werd aangetroffen.

put vrij goed, mond gedeeltelijk onder water.

put vrij goed, mond onder water.

put goed, mond onder water.

put goed, mond gedeeltelijk onder water.

-ocr page 111-

Monster

R. 195

R. 196

R. 197

R. 198

R. 199

R. 200

Datum........

5. 2. '31

5. 2. '31

5.2. '31

5.2. '31

5. 2. '31

5.2. '31

Temp. rioolwater . .

6°c

11,5° c

18° c

6,5° c

6°c

6°c

Chloride.......

169

57

1954

206

280

92

Totaal ammon. . . .

145

19

82

140

114

78

Ammoniak color. . .

104

12

76

108

76

60

Albuminoïde amm. .

41

7

6

32

38

18

KMnO« verbruik . .

559

151

718

518

907

448

Vet .........

35

160

40

Plaatsen van monsterneming.

Kruising Laan van N.-Gulnea—Surinamestraat.
Amsterdamsche Straatweg, hoek Egelantierstraat.
Ondiep, achter abattoir.
Mamixlaan, hoek van Egmondkade.
Kruising Kerkweg—^Tiendstraat.

Kruising Willem van Noortstraat—Joh. de Bekastraat

Toestand, waarin de put werd aangetroffen.

R. 195:nbsp;put goed, mond boven water.

R. 196:nbsp;put goed, mond onder water.

R. 197:nbsp;put stinkend (bloedwater), mond onder water.

R. 198:nbsp;put vrij goed, mond onder water.

R, 199:nbsp;put vrij goed, mond boven water.

R. 200:nbsp;put vrij goed, mond onder water.

Monster N». R. 195:
R. 196:
„ R. 197:
„ R. 198:
„ R. 199:
„ R. 200:

-ocr page 112-

HOOFDSTUK VHI.

Beschouwingen over de zelfreiniging van
oppervlaktewater.

Het zeer gecompliceerde proces, dat zich gaat afspelen in
elk oppervlaktewater, zoodra dit met afvalwater van steden
of industrieën belast wordt en dat wij gewoon zijn met den
naam „zelfreinigingquot; aan te duiden, draagt er zorg voor, dat
het ingebrachte vuil opgeruimd — voor zoover het van orga-
nischen aard is, gemineraliseerd — wordt en het water weer
in zijn oorspronkelijken toestand terugkomt,

In hoeverre dit door het zelfreinigingsproces bereikt wordt,
zal in hooge mate afhangen van den omvang der vervuiling,
d. w. z, van de verhouding, die er bestaat tusschen den inhoud
van de betreffende rivier en de hoeveelheid afvalwater, die
er ingebracht wordt. Verder zal het b,v. verschil uitmaken of
de rivier al of niet snel stroomt.

Het zelfreinigingsproces bestaat uit een samenstel van vele
factoren, die te verdeelen zijn in physische, chemische en
biologische. Hoewel physische en chemische processen bij de
zelfreiniging een belangrijke rol spelen, moet toch wel aan
de biologische de meeste beteekenis toegekend worden.

Wat de physische factoren betreft, denken wij aan de
zwaartekracht, waardoor sedimentatie optreedt; het licht met
zijn grooten invloed op allerlei processen, zooals b,v. op dc
photosynthese. Als chemische processen noemen wij: oxydatie,
reductie en uitvlokking van kolloïdaal opgeloste stof.

De zelfreiniging is echter ten nauwste verbonden met de
biologische processen, die zich in het water afspelen, in het

-ocr page 113-

bijzonder met de microflora en -fauna, die zich in het water
bevindt.

Deze biologische processen hangen ten nauwste samen met
de samenstelling der levensgemeenschap, welke zich in het
water heeft gevormd. Deze is weer afhankelijk van de uit-
wendige omstandigheden. Evenals een plantengemeenschap
zich ontwikkelt tot een zeer bijzonder samenstel, dat be-
heerscht wordt door den aard en de samenstelling van den
bodem en door het klimaat, zoo geldt dit in beginsel evenzeer
voor de levensgemeenschap van het water.

Aard en samenstelling, benevens de klimatologische om-
standigheden oefenen hier een selectieven invloed uit, doen
zeer bepaalde levensgemeenschappen ontstaan, waarin door-
gaans weder bepaalde, voor den aard en de samenstelling van
het water kenmerkende, organismen optreden.

Aldus kan men spreken van zuiver, gedeeltelijk zuiver en
van onrein water en voor elk type bepaalde „indicatiequot;-
organismen, hetzij van plantaardigen, hetzij van dierlijken
aard vinden.

In het algemeen is in schoon water de microflora sterk
vertegenwoordigd. Hier vinden wij de chlorophylbezittende
algen en de diatomeën, die koolzuur kunnen assimileeren,
met behulp van de zonne-energie, voedingsstoffen zelf kunnen
fabriceeren uit eenvoudige anorganische producten: de auto-
trophe organismen. Daartegenover staan de heterotrophe
organismen; hiertoe behooren vele vertegenwoordigers van
de microfauna van het water; zij komen vooral in veront-
reinigd of gedeeltelijk gereinigd water voor. Het zijn de
voedselconsumenten, die zelf geen voedsel kunnen fabri-
ceeren, doch voor de instandhouding van hun leven aange-
wezen zijn op organische en anorganische stoffen uit het
water, eventueel op andere waterbewonende organismen. Dan
zijn er nog de organismen, die geen chlorophyl bezitten,
doch niettemin koolzuur kimnen assimileeren. De hier-

-ocr page 114-

voor noodige energie ontleenen zij aan het een of andere
chemische proces. Zoo zijn b.v. de zwavelbacteriën in staat
uit zwavelwaterstof, zwavel te vormen en deze in hun lichaam
verder te oxydeeren tot zwavelzuur. Het zijn dus evenzeer
autotrophe organismen. Zij komen voor daar, waar het water
sterk verontreinigd is en fungeeren dan als opruimers van de
aanwezige zwavelwaterstof.

De bacteriën behooren in het algemeen tot de heterotrophe
organismen, zij voeden zich met plantaardige of dierlijke
afvalproducten en breken daarbij gecompliceerde organische
verbindingen af tot meer eenvoudige stoffen,

In de natuur komen vele overgangen tusschen de hierboven
zeer in het kort beschreven soorten van organismen voor. Wij
hebben slechts in groote lijnen een indruk willen geven van
de voornaamste gebeurtenissen, die zich in zelfreinigend
water kunnen afspelen en die Kolkwitz zoo juist heeft samen-
gevat in zijn uitspraak: „Die selbstreinigende Kraft des natür-
„lichen Wassers ist eben nichts anderes als die Erhaltung
„des richtigen Gleichgewichtzustandes zwischen regressiver
„und progressiver Metamorphosequot;,

In 1898 heeft Carl Mez de groote beteekenis van de ver-
schillende micro-organismen voor de zelfreiniging volkomen
doorgrond en gewezen op de mogelijkheid om den graad van
verontreiniging van water te herkennen aan het voorkomen
van een bepaalde microflora en -fauna l),

Kolkwitz en Marsson 2) maakten er een volledig systeem
van; zij verdeelden een in zelfreiniging verkeerende rivier in
verschillende zones, die elk chemisch en biologisch gedefi-
niëerd zijn. Schoon water noemen zij oligosaproob; treedt
vervuiling op dan wordt het water polysaproob. Door de zelf-

1)nbsp;Carl Mez, Mikroskopische Wasseranalyse. 1898,

2)nbsp;Kolkwitz u. Marsson. Ber, d, deutsch. Bot. Oes, XXVI, 505,

Id, Mitt. a, d. Kgl, Landesamt f. Wasserhyg. Heft 14, pag, 1, 1911,
R, Kolkwitz, Pflanzenphysiologie, 2, Aufl, 1922,

-ocr page 115-

reiniging geraakt het water geleidelijk in den mesosaproben
toestand, die zij onderverdeelen in een a- en een
ß-mesosa-
probe zóne, om ten slotte weer oligosaproob te worden.

In elke zóne leeft een bepaalde microflora en -fauna en
omgekeerd kunnen wij ook aan het voorkomen van bepaalde
micro-organismen herkennen in welk stadium van zelfreini-
ging het water zich bevindt.

Van de micro-organismen, die een rol spelen bij de zelf-
reiniging noemen wij: bacteriën, waarvan sommigen in aëroob,
anderen in anaëroob milieu arbeiden; zij consumeeren opge-
loste en gesuspendeerde organische en anorganische stoffen
en breken deze af tot eenvoudige eindproducten; algen: hier-
toe behooren de echte voedingsproducenten, zij kunnen kool-
zuur assimileeren, waarbij zuurstof gevormd wordt. Daar-
tegenover staan de voedingsconsumenten, de protozoën, die
organische stof verbruiken, terwijl velen bacteriën eten. Ten
slotte de Rotifera en de Crustaceeën, die algen en bacteriën
als voedsel gebruiken.

Whipple 1) geeft een eenigszins andere indeeling in zones
dan Kolkwitz, die gebaseerd is op eigen onderzoekingen en
op de uitkomsten van de eveneens Amerikaansche onder-
zoekers Forbes en Richardson en Suter 2).

Hij onderscheidt:

1. De zone van vervuiling.

In schoon water wordt afvalwater geloosd; een gedeelte van
de gesuspendeerde stof sedimenteert; op den bodem van den
waterloop zet zich slib af, dat langzaam tot ontleding over-
gaat. In het allereerste stadium kan de ingebrachte organische
stof, zoolang geen rotting plaats heeft, als vischvoedsel dienst

1)nbsp;G. C. Whipple. The microscopy of drinking water. New York, 1927.

2)nbsp;Suter a, Moore. Stream pollution studies. New York State Conser-
vation Commission

-ocr page 116-

doen; vandaar dat het kan voorkomen, dat visschen leven
in de buurt van rioolmonden.

Iets verder in deze zone begint de afbraak; het aantal bac-
teriën neemt toe, het zuurstofgehalte daalt. Later treden de
typische afvalwaterorganismen op, zooals Sphaerotilus natans,
verschillende ciliaten (Carchesivun, Vorticella, Epistylis) en
L^ptomitus lacteus. In deze zone komen wel groene planten
voor, doch door een min of meer troebel zijn van het water,
wordt het licht tegen gehouden en daardoor photosynthese
verminderd, In het slib op den bodem ontwikkelt zich
Tubifex.

In physisch en chemisch opzicht gaat het water achteruit.
Aan het einde van de zóne bevat het water volgens Suter
ongeveer 40 verz. % zuurstof.

Deze zóne neemt in rivieren een betrekkelijk korte strook in,
afhankelijk van den graad en den aard der vervuiling; zij
treedt in het algemeen in de omgeving van rioolmonden op.

2. De zóne van actieve afbraak.

Deze zóne kan zich over groote afstanden uitstrekken. Het
water is in het begin grauw, op den bodem bevindt zich zwart,
slijmerig slib, dat vooral in het warme jaargetijde gasbellen
doet opstijgen en stank kan verspreiden. Het zuurstofgehalte
daalt, kan zelfs, bij zeer sterke vervuiling, O worden, Is
dit laatste het geval, dan hebben de verschillende processen
anaëroob plaats, d. w. z. de reductieprocessen domineeren en
het water gaat in rotting over. Bij minder sterke vervuiling
blijven de processen aëroob.

Volgens Suter is het zuurstofgehalte aan het begin van deze
zóne 40 verz. %, daalt dan naar het midden (eventueel tot 0),
om naar het einde toe weer te stijgen tot ca. 40 verz, %; het
ammoniakgehalte is hoog in de centrale gedeelten der zóne.

Het bacterieaantal is hoog, bacterie-etende protozoën komen
vooral aan het einde der zóne voor, terwijl daar ook Chloro-

-ocr page 117-

phyceën kunnen optreden, In het begin en aan het einde der
zóne leeft Tubifex in het slib,

3,nbsp;Zóne van herstel.

Het water is helder, op den bodem bevindt zich weinig slib,
gas- en stankontwikkeling hebben niet meer plaats.

Het zuurstofgehalte neemt toe, ammoniak is aanwezig, doch
in matige concentratie.

Het bacterieaantal neemt af; protozoën en Rotifera zijn
aanwezig, blauwgroene algen verschijnen, aan het einde der
zóne ook Diatomeën, In het begin der zóne leeft Tubifex in
het slib.

Deze zóne gaat geleidelijk over in de:

4,nbsp;Zone van schooner water.

Daarbij heeft de rivier haar oorspronkelijken toestand weer
bereikt. Er leeft nu een normale waterflora en -fauna in.
De microflora bevat vele Chlorophyceën, de microfauna o,a,
Rotifera en Crustaceën,

Om dezen toestand te bereiken, kunnen bij een vervuilde
rivier groote stroomafstanden noodzakelijk zijn. Het begrip
„schoon waterquot; is trouwens ook betrekkelijk. Het hangt er van
af, welke eischen men aan het water stelt. Moet de betreffende
rivier b,v, dienst doen als prise-d'eau voor een drinkwater-
voorziening, dan zullen zeer groote afstanden noodig zijn om
den daarvoor geschikten toestand te bereiken.

SCHOON
WATIB

VtR-
VUIUNO

ACTItVE. AFBRAAK

ME-RSTLL

»CHOONCR
WATCn

WHIPPLE

lt; OLIQO
UAPROOB

POLVaAPROOB

O^MESOSAPROOB

a MtSOSAPROOB

OLIQO
SAPROOamp;

KOLKWITZ ENMARSSON
Fig, 5,

Fig, 5 geeft een schematisch overzicht van de verschillende
zones van zelfreiniging, zooals zij door Whipple en Kolkwitz

-ocr page 118-

en Marsson gegeven zijn, terwijl uit dc figuur ook de ver-
houding tusschen deze twee systemen af te lezen is.

De boven beschreven zones zijn in de natuur in een rivier
nergens zoo scherp gescheiden, als hier schematisch weer-
gegeven is, In werkelijkheid zullen zij zeer geleidelijk in
elkaar overgaan. Van den omvang der vervuiling zal het af-
hangen, hoe geprononceerd de verschillende zones zich zullen
manifesteeren.

Bij niet zeer sterke vervuiling kan de zone van actieve af-
braak gedeeltelijk of geheel verdwijnen. Op de zelfreiniging
hebben de temperatuur en de mate van strooming van het
water grooten invloed.

Het kan voorkomen, dat een rivier, na een tijd lang in
zelfreiniging verkeerd te hebben, weer nieuwe hoeveelheden
afvalwater toegevoegd krijgt, waardoor het zelfreinigings-
proces gestoord wordt; de verschillende zönes in hun boven-
beschreven opeenvolging, zullen dan in het geheel niet duide-
lijk meer te herkennen zijn.

Zooals reeds boven gezegd werd, is het mogelijk den veront-
reinigingsgraad van water vast te stellen aan de hand van
de microflora en -fauna, die er in voorkomt. Kolkwitz en
Marsson 1) hebben de verschillende waterorganismen in een
systeem ondergebracht, waardoor het mogelijk is, lettende op
bepaalde „indicatie-organismenquot;, den graad van vervuiling en
van zelfreiniging van een water te bepalen. Wij kunnen daarbij
letten op de micro-organismen, die zich vrij in het water
bewegen: het plankton, en op den microcosmos, die vastgehecht
zit aan oevers, palen e, d,: het benthos; hiertoe behooren
tevens de in het slib op den bodem levende organismen. Ver-

li Kolkwitz u, Marsson, OekolojJie der pflanzlichen Saprobicn. Ber, d,
deutsch. Bot, Ges, Bd, XXVIa, 505, 1908,

ld, Oekologie der tierischen Saprobien, Int, Rev, der ges. Hydrobiologie
u, Hydrographie, Bd, 2, 1909.

-ocr page 119-

anderingen in den toestand van het slib blijven altijd ten
achter bij veranderingen in het water. Door sterken regenval
en daarmede gepaard gaande hoogen waterstand, kan het
water op een bepaald moment beter van samenstelling zijn
dan in doorsnee het geval is; het slib zal dan echter zijn ouden
toestand nog behouden hebben.

In het volgende hoofdstuk zullen wij onze hydrobiologische
onderzoekingen van de Vecht en van de Utrechtsche water-
loopen beschrijven.

-ocr page 120-

HOOFDSTUK IX.

Hydrobiologische onderzoekingen.

Deze tak van onderzoek bestond uit drie gedeelten. Het zijn:

1.nbsp;Het plankton-onderzoek,

2.nbsp;Het benthos-onderzoek.

3.nbsp;Het aanleggen van protozoën-cultures.

1.nbsp;Vijftig liter water worden gefiltreerd door een koperen
planktonzeef volgens Kolkwitz, voorzien van een kopergaasje
met 10.000 openingen per cm^. Alles, dat afmetingen heeft van
ca. ViB mm en meer blijft in de zeef achter. Het op deze wijze
verzamelde plankton en pseudoplankton, dat Kolkwitz samen-
vat onder den naam „sestonquot;, wordt overgebracht in een
planktonbuisje en na bezinking het volumen ervan bepaald.
De hoeveelheid seston wordt omgerekend op cm® per m®
water.

Op de te onderzoeken plaatsen werden 50 1 water — in
5 porties van 10 1 — van ca. 1 m diepte opgepompt in een
flesch, die door middel van een luchtpomp luchtledig werd
gemaakt, en deze 50 1 water ter plaatse door de plankton-
zeef gefiltreerd en het seston in een planktonbuisje overge-
bracht. Ter conserveering werden enkele druppels formaline
toegevoegd en later in het laboratorium, na aflezing van het
volumen, microscopische preparaten gemaakt en den aard van
het seston vastgesteld.

2.nbsp;In de stad en op de Vecht werden op verschillende
punten aangroeisels van oevers, remmingwerken en drijvende
voorwerpen verzameld en dezen in het laboratorium micros-
copisch onderzocht- Ook aan eenige slibmonsters werd
microscopisch onderzoek verricht.

-ocr page 121-

3. Zooals reeds in het vorige hoofdstuk werd medegedeeld,
treden in een in zelfreiniging verkeerende rivier bacterie-
etende protozoën op. Het is van belang zich een indruk te
kunnen vormen van de hoeveelheid dezer protozoën op ver-
schillende plaatsen. Hiertoe werden cultures van deze orga-
nismen in suspensies van doode colibacillen aangelegd. Door
de onderzoekingen van Mevr, Dr, N, L, Wibaut-Isebree
Moens l) en van Mevr. Dr, F, Wiersma-Verschaffelt 2) is het
gebleken, dat vele protozoën te kweeken zijn in suspensies
van doode coli- en typhusbacillen. Door nu verschillende ver-
dunningen van het te onderzoeken water aan dergelijke sus-
pensies toe te voegen, kan men een indruk krijgen van de
hoeveelheid bacterie-etende protozoën, die in het water aan-
wezig zijn. Wij maakten uitsluitend gebruik van coli-suspensie
en gingen hierbij als volgt te werk.

Van 2 X 24 uur oude coli-cultures op schuin gestolde agar
werden de bacillen afgeslibd met steriel leidingwater en van
deze suspensie juist zooveel in een maatglas van 50 cm® ge-
bracht, dat een zwart potloodkruis door de suspensielaag heen
niet meer te zien was. Daarna werd tot 50 cm® met steriel
leidingwater aangevuld. De zoo verkregen vloeistof werd ge-
durende 5 min, gekookt en nog warm, telkens 10 cm® ervan,
in vooraf met watteprop gesteriliseerde fleschjes gebracht. De
suspensie werd steeds voor elke monsterneming versch bereid.

Van het water werden op de bekende manier verdunningen
gemaakt en 1 cm® van het monster en van elke verdunning in
een flesch je aan 10 cm® suspensie toegevoegd. De fleschjes
werden gedurende 2 a 3 weken in een broedstoof op 22® c

1)nbsp;N, L, Wibaut-Isebree Moens, Protozoën in tankwater van stoom-
schepen, Ned, Tijdschr, v. Hyg,, Microbiol, en Serol, Dl, 2, 1927,

ld. On the disappearance of Bacillus typhi from water, Proc, Kon, Ak,
v, Wetensch, A'dam, Vol, 30,

2)nbsp;F, Verschaffeit, Bijdrage tot dc kennis der Ned, zoet- en brakwater-
protozoën. Diss, A'dam, 1929.

-ocr page 122-

tabel xxv.

Monster
N°.

PLAATS

Datum

Temp.
water

Dóór-
zicht-
lengte

O2

7o

cm3 scston
per m3

Waterstand

Neerslag
I

Neerslag
11

216

Vecht b. de Klop.............

15. 4. '31

8

0

5

217

Vaartsche Rijn, Liesbosch........

27. 4. '31

10° c

84

78,8

7

55 N.A.P.

4,5

19

218

Westersingel, Molenbrug.........

27. 4. '31

10° c

46

55,8

8

55 N.A.P.

4,5

19

219

Oude Gracht b. Jansbrug.........

27.4. '31

10,5° c

122

49,1

5

55 N.A,P.

4,5

19

220

Weerdsluis ................

27. 4. '31

10,5° c

48

34,8

6

55 N.A.P.

4,5

19

221

Minstroom, Rembrandtkade.......

30. 4. '31

10° c

58,4

9

60 N.A.P.

0,5

24

222

Nieuwe Gracht, begin..........

13. 5. '31

16° c

90

15,9

7

60 N.A.P.

0,4

55*

223

Drift b. Nobelstraat............

13. 5. '31

15,5° c

68

3,3

17

60 N.A.P.

0,4

55

224

Oostersingel b. Noorderbrug......

13.5. '31

16° c

72

19,0

10

60 N.A.P.

0,4

55

225

Oostersingel, Zonstraat..........

13. 5.'31

17° c

70

22.1

8

60 N.A.P.

0,4

55

226

Biltsche Grift b. Gasfabriek.......

13. 5.'31

17°c

68

42,9

18

60 N.A.P.

0,4

55

Monster 221. Asterionella

Navicula e.a. diat.

Chlorophyccën

Detritus

222. Colpidium
Stentor

KI. kleurl. prot.
Rotifera
Crustaceën
Detritus

.. 223. Colpidium
Stentor
Rotifera
Crustaceën
Oscillarla
Detritus

224.nbsp;Synura
RoUfera
Crustaceën
Detritus

225.nbsp;Asterionella
Synura
Rotifera
Crustaceën
Detritus

226.nbsp;Rotifera
Crustaceën
Detritus

*) Gevallen op 7. 5.'31.

Het scston bevatte In:

219.

Asterionella

gt; t t !

Fragilaria

Detritus

Asterionella

t

gt;:

andere Diatomeen

10. kleurl. protozoen

Asterionella

Detritus

Asterionella

t

11

andere Diatomeen

Chlorophyceen

Detritus

Asterionella

t t t t

andere Diatomeen

Chlorophyceen

Protozoen

Detritus

van globaal

220.

aangeven van de hoeveelheden der organismen, is
afkomstig van Mevr. Dr. N. L. Wibaut—Isebree
Moens. Daarbij beteekent:
weinig,
matig,
vrij veel.
. veel.
I u : zeer veel.

lt; m

-ocr page 123-

Vi^ TAKBt XXV.

J

m-

iZl-

t

PtAATS

V^ h èt Kksp , . . .
W^mmâfi- LteibewJt

ry^' h.nbsp;.

Umàmmtèk^

H^ ^ '.Jea^èe!. bagia , .

Okwï*nbsp;....

n uéT^ ' î IW^lerbrae

Eütfci^fc.^ -Vi-, (WiiiMtdc

216
217

its

219

m
222
m
n*

m

77^
13.

,v

•J CkyaSk»nbsp;** ■

bmvtte itt: M

fe- i

gt;14 Asimoeeamp;i
ifnç^tmM
iktrkttt

M'

717 AjltHtiOf««

«Mierc Di*«uiamp;r«gt;i^
KJ. id^i .-««wfiJ

2]S. Aj^Wk
PctritM

21«, AMrtooeB»

«Bchri OMoe^nj
Ch)ocoH»ro»ls S
DdrttiM

m .^«tcrkii)^

UiMopfcyctte
ProtASoihi
DMHte*

Mr.j«v«M eknbsp;4er «rgnuLmcA. i*

•flutt««« VM Wgt;f. Dr. N. L Wihmu*' -lmbt**
§âotm. Dofci^ iN'^tvWnt:
wcium^.
flMMft
... vrfl vrrl

.... vmiL

!»M «KT vwl

-ocr page 124-

gehouden en om den anderen dag gecontroleerd. Wordt de
inhoud van een fleschje helder, dan wil dat zeggen, dat er in
de betreffende verdunning van het water minstens 1 bacterie-
etend protozoe aanwezig geweest is, dat zich in het gunstige
milieu vermenigvuldigd en met zijn nakomelingen de coli-
suspensie leeggegeten heeft.

In het vervolg zullen wij met een plusteeken ( ) aangeven,
het geval, dat de inhoud van een cultuurfleschje helder werd;
het tegenovergestelde zal met een minteeken (—) aangeduid
worden. Naar den aard van de protozoën in de positief ge-
bleken gevallen werd geen nader onderzoek ingesteld.

Het plankton-onderzoek.

De resultaten volgen hierna 1). Dit onderzoek is slechts op
enkele punten in de Utrechtsche grachten en op één punt van
de Vecht verricht. Toen ons bleek dat wij er niet veel van
te verwachten hadden, werd het gestaakt.

Uit de gegevens blijkt, dat in de maanden April en Mei
1930 het water van Vaartschen Rijn, van Westersingel, van
Oudegracht en bij de Weerdsluis veel diatomeën bevatte, in
het bijzonder Asterionella, terwijl enkele chlorophyceën aan-
wezig waren. Protozoën kwamen wel voor, doch in geringe
mate. Ook de Minstroom — in het begin van zijn loop door
de stad — bevatte een soortgelijke microflora en -fauna.

In Nieuwe Gracht, Oostersingel en Biltsche Grift trad de
micro/auna meer op den voorgrond. Het waren speciaal Roti-
fera en Crustaceën, die hier in het water leefden. In de
Nieuwe Gracht duidde de microfauna op verontreiniging.

Van de Vecht is slechts één punt onderzocht (bij de Klop)
en daar vonden wij toen een soortgelijke microflora als in de
Westersingel en de Oudegracht.

Zooals reeds gezegd, opende het plankton-onderzoek, op

1) Zie tabel XXV.

-ocr page 125-

deze wijze tiitgevoerd, geen bijzondere perspectieven, zoodat
wij het spoedig staakten.

Volledigheidshalve echter hebben wij hier de weinige resul-
taten vermeld.

Het benthos-onderzoek.

Aan de hand van het volgende lijstje, waarin de gevonden
„indicatiequot; organismen zijn opgenomen, met opgave van de
zelfreinigingszone, waarin zij volgens Kolkwitz thuis be-
hooren, verkregen wij een indruk van den toestand op de
onderzochte plaatsen.

Chlorophyceën

ß m.

en o. 1)

Diatomeën (Navicula e,d,)

ß m.

en O.

Stentor

ß m.

Rotifer

ß m.

Oscillatoria

a m.

ß m en 0.

Loxophyllum

a m.

— ß m.

Stylonichia

a m.

— ß m.

Amphileptus

a m.

Paramoecium

a m.

Tripyla setifera

a m.

Colpidium

P- —

• a m.

Carchesium

p, —

• a m.

Vorticella

P. —

• a m.

Sphaerotilus natans

P- —

■ a m.

Tubifex

P- —

■ a m.

Euglenanbsp;p,

Beggiatoanbsp;p.

Op 15 Juli 1930 werden op verschillende punten van de

1) O. = oligosaproob.
ß m. = ß mesosaproob,
am. = a mesosaproob,
p. = polysaproob.

-ocr page 126-

Vecht aangroeiscls van oevers, remmingwerken enz. ver-
zameld en daaraan microscopisch onderzoek verricht.
Hier volgen de uitkomsten:

Roode brug.

Grauw, zwart aangroeisel van het remmingwerk.
Diatomeën
Chlorophyceën
Oscillatorianbsp;....

Protozoën
o.a. Amphileptus
Colpidium
Loxophyllimi

Algemeen karakter: a m.

Roozendaal.

Zwarte oppervlaktehuid bij den oever.
Diatomeën

Oscillatorianbsp;....

Beggiatoanbsp;....

Protozoënnbsp;: J: J

o.a. Paramoeciimi
Colpidium
Euglena

Algemeen karakter: p. — ara.

Zuilen brug.

Groen-bruin aangroeisel van het remmingwerk.
Diatomeën
Chlorophyceën
Oscillatoria
kl. kl. Protozoën
Stentor

-ocr page 127-

Bij Kininefabriek Maarssen.

Zwart acingroeisel op oeverplemten.
Stentor

«•nbsp;lt;

4nbsp;é

«nbsp;« « •

•nbsp;• •

•nbsp;• «

Vorticella
Carchesium
Colpidium
Paramoecium

Algemeen karakter: p. — am.

Maarssen brug.

Zwart-groen aangroeisel van het remmingwerk,
Diatomeënnbsp;... •

Chlorophyceënnbsp;..

Oscillatoria
Protozoën
o.a. Vorticella

Algemeen karakter: om. — ß m.

Breukelen brug.

Bruin-groen aangroeisel van het remmingwerk. .

Diatomeënnbsp;•«..

Chlorophyceën

Oscillatorianbsp;..»

Stentornbsp;...

Algemeen karakter: ß m.

Tusschen Breukelen en Nieuwersluis.

Bruin-groen aangroeisel van den oever.

Chlorophyceën

Oscillatorianbsp;«•

kl. kl. Protozoën

Rotifer

«lt; •
• •«

-ocr page 128-

Tusschen Nieuwersluis en Loenen.

Bruin-groen aangroeisel van den oever.
Zelfde toestand als tusschen Breukelen en Nieuwer-
sluis.

Zooals bij nadere beschouwing van bovenstaande gegevens
blijkt, is nergens een microflora en -faima aanwezig, die uit-
sluitend bij een van de zelfreinigingszónes past. Hier komt
tot uiting het in elkaar overvloeien van de verschillende
stadia van zelfreiniging.

Op 15 April 1931 werden de in dc Vecht geplaatste emmers
(zie hoofdstuk VI, slibproef) gecontroleerd en uit elke emmer
een slibmonster meegenomen en microscopisch onderzocht.

lt; •
• •»

Roode brug.

Diatomeën

Stentor

Rotifer

kl, Protozoën

Carchesiiun

Colpidium

Tubifex

Sphacrot, natans
Detritus

Algemeen karakter: a m.

Zuilen brug.

Stentor

Rotifer

kl, Protozoën

Stylonichia

Paramoecium

-ocr page 129-

Colpidium
Sphacrot. natans
Détritus

Algemeen karakter: a m.
met een overgang naar P m.

van Linge brug.

Stentor

Rotifer

Stylonichia

Paramoecium

Colpidium

Tubifex

Sphaerot. natans
Détritus

Algemeen karakter: als bij Zuilen.

Maarssen brug.

Stentor

Rotifer

Amphileptus

Paramoeciimi

Colpidium

Carchesimn

Vorticella

Sphaerot. natans

Detritus

Algemeen karakter: a m.

Breukelen brug.

In het slib zeer weinig aanwezig, enkele Rotifera cn
Stentor. Algemeen karakter; Pm. — o.

-ocr page 130-

Nieuwersluis brug.

Stentor
Rotifer

Tripyla setifera
Colpidium
Sphaerot, natans
Detritus

Algemeen karakter: am. — ß m.

Loenen brug.

Als bij Breukelen,

Vreeland brug.
Idem.

Op 18 Juli 1930 werden de oevers van de Utrechtsche
waterloopen op een aantal plaatsen bemonsterd. Microsco-
pisch onderzoek leidde tot de volgende resultaten:

Vaartsche Rijn bij Liesbosch.

Groen aangroeisel van den oever.
Diatomeënnbsp;....

Chlorophyceënnbsp;...

Protozoën

Algemeen karakter: o. — ß m.

Oude Gracht bij Smeebrug.

Donkergroen aangroeisel van den oever,
Diatomeënnbsp;... •

Chlorophyceënnbsp;....

Protozoënnbsp;....

Algemeen karakter: ß m. — o.

-ocr page 131-

Oudegracht, Stadhuisbrug.

Aangroeisel van een paal.

Diatomeënnbsp;..«

Stentor

Rotifer

Paramoecitun

Vorticella

Algemeen karakter: a m. — Pm.

Westersingel bij Molenbrug,

Grauw-groen aangroeisel van het remmingwerk.

Diatomeënnbsp;»..

Chlorophyceënnbsp;».

Oscillatoria

Vorticella

Paramoecitunnbsp;..

Algemeen karakter: a m. — Pm.

Oostersingel bij Nobelstraat,

Bruin-groen aangroeisel van den oever.

Diatomeën

Chlorophyceën

kl, Protozoën

Vorticella

Algemeen karakter: Pm. — a m.

Oostersingel bij Noorderbrug.

Aangroeisel van het remmingwerk.

Diatomeën

Oscillatoria

Protozoën

Paramoecitunnbsp;...

Carchesitunnbsp;. •

Algemeen karakter: a m. — Pm.

-ocr page 132-

Nieuwegracht bij Zuilenstraat.

Aangroeisel oever.
Oscillatoria

Vorticellanbsp;...

Carchesiumnbsp;...»

Euglena

Beggiatoanbsp;;::;

De toestand was daar zeer slecht. In het water dreven slib-
en faecaalklompyen, met witte slijmerige massa's begroeid.
Gasontwikkeling en stank. Algemeen karakter: p.

Drift.

Grauw aangroeisel van een kademuur.
Diatomeën
Oscillatoria
Colpidium
Paramoecium
Carchesium
Vorticella
Euglena
Beggiatoa

Algemeen karakter: p. — am.

Minstroom einde.

Oscillatoria

Protozocn

Beggiatoa

-ocr page 133-

Aan de hand van de bovenvermelde resultaten kunnen wij
ons een oordeel vormen betreffende den toestand van de Vecht
en van de Utrechtsche grachten.

De Vecht blijkt bij de Roode brug a-mesosaproob te zijn,
bij Roozendaal sterker vervuild, n.l. poly- tot a-mesosaproob.
bij Zuilen is de toestand wat beter, n.1.: a—P-mesosaproob.
In de buurt van Maarssen bevindt zich — zooals ook uit het,
in hoofdstuk VI beschreven, onderzoek is gebleken — een ver-
vuild gebied: poly- tot a-mesosaproob.

Voorbij Maarssen gaat de toestand sterk vooruit, bij Breuke-
len: P-mesosaproob, voorbij Loenen: P-mesosaproob tot oli-
gosaproob. Alleen bij Nieuwersluis is de toestand, beoordeeld
aan het slib, dat daar in de geplaatste emmer neersloeg, weer
minder goed: a- tot
p-memosaproob. Het is duidelijk, dat wij
hier met een secundaire vervuiling te doen hebben.

Wat de Utrechtsche waterloopen betreft: de Vaartsche Rijn
is
O.—p m., de Westersingel is bij de Molenbrug in zekere
niate vervuild (a m.—P m.). Reeds vroeger stelden wij het-
zelfde vast en gaven er een verklaring voor (hoofdstuk V,
pag, 57). In de Oude Gracht bevindt zich bij de Stadhuisbrug
een min of meer verontreinigd gebied (P m,—a m,). Dit moet
toegeschreven worden aan den plaatselijken invloed van daar
aanwezige kleinere rioolmonden, tezamen met het feit, dat de
Oude Gracht daar een groote bocht maakt, met het gevolg,
dat sedimentatie plaats kan hebben,nbsp;. _

De Oostersingel is bij de Nobelstraat P m.—a m,, bij de
Noorderbrug am.—Pm..

De Minstroom en de Nieuwe Gracht werden gewoonlijk sterk
vervuild bevonden, in de Drift bleek de toestand iets beter.

De protozoën-cultures.

Tabel XXVI bevat de resultaten van dit onderzoek voor de
stadsgrachten, tabel XXVII die voor de Vecht,

-ocr page 134-

tabel xxvl

Mon-
ster

PLAATS

Datum

Temp.
water

02 %

Protozoïncultures

Verdunningen

1

10-«

10-2

10-3

227

Vaartsche Rijn, Liesbosch

29.6. -31

20,5° c

78,5

±

228

■Westersingel, Molenbrug .

29. 6. '31

21°c

35,5

4-

±

229

Oudegracht Stadhuisbrug .

29.6. '31

21°c

33,4

±

_

230

Oudegracht Viebrug . . .

29.6. '31

21°c

23,3

_

_

231

Nituwe Gracht begin . . .

29.6 '31

21°c

0

4-

±

_

232

Drit ............

29.6. '31

20,5° c

10.9

4-

4-

_

233

Plompetorengracht.....

29.6. '31

21°c

38.2

4-

4-

234

Weerdsluis.........

29.6. '31

21oc

34,6

4-

4-

235

Oostersingel b. Zonstraat.

8.7. '31

18,5° c

22.9

4-

_

_

236

Oostersingel b. Tivoli . . .

8. 7. '31

20° c

12.9

.

_

_

237

Oostersingel b. Noorderbr.

8.7. '31

20° c

0.7

4-

4-

_

238

Mnstroom, einde.....

8. 7. '31

19° c

2.0

4-

t

4-

239

Biltsche Grift begin ....

8.7. '31

19° c

38.5

4-

240

Biltsche Grift, Dondersstr.

8. 7. '31

18.5° c

16,2

4-

4-

4-

241

Biltsche Grift b. Gasfabr.

8.7. '31

19° c

8.8

4-

±

-ocr page 135-

Protozoëncultures

PLAATS
OP DE VECHT

Mon-
ster

Temp.
water

O2 %

Datum

Verdunningen

10-1 10-J

10-3

Spoorbrug n. Amersfoort

Roozendaal .....

eind dorp Zuilen . .
Maarssen, eind dorp

Olifant .......

Loenen, molen . . .
voor Hoogspanningleiding

17° c
15,5° c
15,5° c
16,5° c
15,5° c
16,5° c
16,5° c

9. 6.-31

9.nbsp;6. 31

9.nbsp;6.'31

9.nbsp;6.'31

9.nbsp;6.'31

9.nbsp;6.'31

9.nbsp;6.'31

15,0

4.4
3,6

6.5
8.0

13,3
19.7

242

243

244

245

246

247

248















-i-

Spoorbrug n. Amersfoort

Roozendaal.....

V. Linge Brug . . .
eind dorp Maarssen

Nijenrode......

Mijndensche sluis .
Vreeland, brug . . .

±

4-

6°c
4.5° c
4°c
4°c
4°c
4.5° c
4.5° c

3.12. '31
3.12. '31
3.12.'31
3.12. '31
3.12. '31
3.12. '31
3.12. '31

12.7
20.0
17,7
8,8
5,2
5,5
20,0

249

250

251

252

253

254

255







Roozendaal.......

b. Gemeentehuis Zuilen
Maarssen, Brug ....

Breukelen, Brug.....

Nieuwersluis, Brug . . .

Loenen, molen.....

Vreeland. Brug.....

voor Weesp......

19. 1.'32
19. 1. '32
19.1.'32
19. 1. '32
19. 1.'32
19. 1.'32
19.1.'32
19.1. '32

7°c
7°c
7°c
7°c
6°c
6°c
6°c
6°c

256

257

258

259

260
261
262
263

22.8
52.5
31.9
44.8
45.2

40.4

27.5
60,4

4-
4-



4-

4-
4-

4-

4-

4-
4-

-ocr page 136-

Uit het betrekkelijk kleine aantal onderzoekingen kunnen
niet veel conclusies omtrent den toestand van het water op
de onderzochte plaatsen getrokken worden. Wel blijkt, dat
in de Vecht, van Utrecht tot Maarssen, altijd een groote hoe-
veelheid bacterie-etende protozoën aanwezig zijn, hetgeen er
op wijst, dat het water in belangrijke mate in zelfreiniging
verkeert, In het algemeen neemt het aantal bacterie-etende
protozoën van Maarssen tot Loenen af; in de zóne van
Nieuwersluis tot Loenen stijgt het soms weer eenigszins.

Voorbij Vreeland, in de buurt van Hinderdam, is het aantal
dezer protozoën nog slechts gering.

lt;

-ocr page 137-

HOOFDSTUK X.

Overige onderzoekingen.

In dit hoofdstuk deelen wij de resultaten mede van onze
overige onderzoekingen van de Utrechtsche wateren en van
de Vecht.

In Juni en Juli 1931 werden de stadsgrachten bemonsterd.
Het gehalte aan bacterie-etende protozoën van deze monsters
werd bepaald; de uitkomsten zijn reeds medegedeeld in
tabel XXVI. Aan dezelfde monsters werden echter tevens de
gewone bepalingen verricht. Tabel XXVIII bevat de resultaten.

Wij zien hieruit weer, dat de westelijke grachten (Wester-
singel, Oude Gracht) veel minder sterk vervuild zijn, dan de
oostelijke (Nieuwe Gracht, Oostersingel, Minstroom, Biltsche
Grift).

Bij deze tabel is een merkwaardige bijzonderheid op te
merken. Bij de monsterneming van 8-7-'31 werden de mon-
sters 235 en 236 genomen vóór een buitengewoon zware regen-
bui, de overige monsters nd dezen regenval. Om ca. 11 uur v.m,
begon het zeer hevig te regenen en dit hield gedurende onge-
veer drie kwartier aan,
^ De riolen krijgen bij een dergelijke zware bui plotseling en
in zeer korten tijd groote hoeveelheden water te verwerken.
Het gevolg hiervan is, dat het water met geweld door de
rioolbuizen stroomt, daarbij veel bezonken en aan de wanden
gekleefd vuil meesleept en aldus bezwangerd met gesuspen-
deerd vuil door de rioolmonden in de grachten terecht komt.

Korten tijd na de bui namen wij dan ook waar (wij be-
vonden ons toen in den Oostersingel bij Tivoli), dat in het

-ocr page 138-

TABEL XXVIII.

PLAATS

Vaartsche Rijn......

Westersingel, Molenbrug
Oudegracht Stadhuisbrug
Oudegracht'Viebrug . .
Nieuwegracht begin. . .

Drift ..........

Plompetorengracht. . . .

Weerdsluis........

Oostersingel 2kgt;nstraat .
Oostersingel Tivoli . . .
Oostersingel Noorderbrug
Minstroom, einde . . .
Biltsche Grift, begin. .
Biltsche Grift, Dondersstraat
Biltsche Grift, gasfabriek. .

Mod-I
ster
Nquot;.

227

228

229

230

231

232

233

234

235

236

237

238

239

240

241

Datum

Uur

Door-
zicht-
lengte

Temp.
lucht

Temp.
water

O2

7o

NH3
mgr/1

Methyleen-
blauw-proef

29.6. '31

11 u. lOv.

65

22

20.5

78,5

geen

_

29.6. '31

2u. 10 n.

45

24

21

35.5

1.3

29.6. '31

4 u. 30 n.

65

24

21

33,4

0.7

29. 6. '31

4 u. 45 n

77

24

21

23,3

0.8

29. 6. '31

4 u. n

56

24

21

0

3,8

in 10 u.

79 6 '31

3 u. 25 n.

42

24

20,5

10,9

3,0

in 10 u.

29. 6. '31

3 u. n.

60

24

21

38,2

3.0

in2X24u.

79, 6, '31

2u. 40 n.

24

21

34.6

1.0

8.7. '31

10 u. 45 V.

83

20

18,5

22,9

0,9

8. 7. '31

11 U. V.

84

19,5

20

12.9

1,1

8.7. '31

12 u. 15 n.

24

20

20

0,7

2,4

in 10 u.

8. 7. '31

4u.40n.

17

20

19

2.0

11.2

in 10 u.

8. 7. '31

3u. lOn.

40

20

19

38,5

1.7

8. 7, '31

3 u. 50 n.

28

20

18,5

16.2

3,8

in 10 u.

8. 7. '31

4 u. 10 n.

30

20

19

8,8

5,0

in 15 u.

Waterstand stad op 29. 6. quot;31
Waterstand stad op 8. 7. '31

45 NA.P.
50 N.A.P.

DATUM

29. 6. '31

8. 7. '31

_ 0

15

Neerslag II.........

1,5

26

Windrichting........

Z.W.-N.W.

Z.W.

Windsnelheid........

5

7

-ocr page 139-

singelwater, daar waar zich rioolmonden bevinden, een krach-
tige stroom zeer vuil water, als het ware gespoten werd. Het
is dus begrijpelijk, dat kort na een dergelijken zwaren regenval
de toestand van het water in de grachten veel slechter is, dan
onder normale omstandigheden. Dit blijkt ook duidelijk uit
tabel XXVni, De cijfers achter monsters nos, 237—241 geven
niet een indruk van den doorsneetoestand in de betreffende
waterloopen, doch een slechtere.

Het inkomende water van de Biltsche Grift (monster 239)
was dien dag ook slechter dan gewoonlijk. Dit hangt, behalve
met de genoemde regenbui, ook samen met het feit, dat er in
dien tijd daar ter plaatse een groot waterbouwkundig werk
werd uitgevoerd.

Tabel XXIX bevat de resultaten van een onderzoek van
den Minstroom, Het was om practische redenen niet mogelijk,
dezen waterloop in zijn geheel door middel van de motorboot
te bemonsteren. Daarom werden deze monsters vanaf den
oever en vanaf bruggen genomen.

Wij zien, dat het water aan het begin van den Minstroom,
daar waar deze de stad binnenkomt, zeer goed is, echter al
spoedig meer en meer vervuild wordt. Wij zien, dat het zuur-
stofgehalte van het vervuilde water (aan het einde) niet lager
(zelfs nog iets hooger) is, dan dat van het versehe. Toch is
de Minstroom bij het einde vuiler (methyleenblauwproef:
in 20 u,) dan b,v, bij de Louise de Coligny-brug,

De Minstroom is een smalle, betrekkelijk korte waterloop,
die veel rioolwater te verwerken krijgt. Aan het einde (bij
den mond in den Oostersingel) verkeert hij in het algemeen
nog in het primaire vervuilde stadium (zie hoofdstuk VIII),
er heeft nog geen belangrijke zelfreiniging plaats gehad (wel
sedimentatie van vaste stof): het zuurstofgehalte is nog be-
trekkelijk hoog,
In dit licht beschouwd, krijgt het lagere zuurstofgehalte van

-ocr page 140-

TABEL XXIX.

Monster N®.

264

265

266

267

268

269

Datum......

5.1.-32

5.1.'32

5.1 '32

5. 1. -32

5. 1.'32

5.1.'32

Uur d. monstem.

10 u. v.m.

10 u. 15 v.m.

lOu.25 v.m.

10 u. 40 v.m.

10 u. 55 v.m.

11 u. 20 v.m.

Waterstand . . .

61 N.A.P.

61 4- N.A.P.

61 N.A.P.

61 N.A.P.

61 N.A.P.

61 N.A.P.

Neerslag I . . . .

0

0

0

0

0

0

Neerslag 11 . . .

20

20

20

20

20

20

Windrichting . .

Z.W.

Z.W.

Z.W.

Z.W.

Z.W.

Z.W.

Windsnelheid . .

8

8

8

8

8

8

Temp. lucht . . .

10.5° c

10.5° c .

10.5° c

10,5° c

ll°c

ll°c

Temp. water . .

7°c

7°c

7oc

7°c

7°c

8°c

Chloride.....

35.3

333

36.3

35,3

37,2

38.2

Ammoniak ....

0.1

0,3

2.4

2,7

2,8

2.9

O, verzaA % .

52,9

44,4

36.4

32.2

32,8

40.4

Methyleenbl.

proef .....

in 5 X 24 u.

in 5 X 24 u.

in 20 u.

Plaatsen van monsterneming.

Monster N*. 264. Minstroom, begin.

265.

266.

267.

268.
269.

bij Stadhouderslaan.

Louise de Colignybrug.

Marksbrug.

Minbrug.

einde.

-ocr page 141-

het Vechtwater over groote afstanden voorbij Utrecht, een
geheel andere beteekenis, dan men dikwijls aanneemt. Dit
Vechtwater heeft weliswaar vaak een lager zuurstofgehalte
dan de Minstroom (e.a. Utrechtsche grachten), doch is niet-
temin veel minder verviiild, hetgeen zich b.v. uit, in het nega-
tief uitvallen van de methyleenblauwproef. In de Vecht heeft
een intensieve zelfreiniging plaats; het zuurstofgehalte daalt
hierdoor; wij bevinden ons in de zóne van actieve afbraak,
overgaande in de zóne van herstel, verderop in die van
schooner water.

Wij moeten hierbij wel in het oog houden, dat wij niet star
kunnen vasthouden aan de door Suter opgegeven zuurstof-
grenzen voor de verschillende zones. Deze zijn afgemeten aan
de toestanden in de groote Amerikaansche rivieren en meren
en een vergelijking, in absoluten zin, is dus niet geheel toe-
laatbaar.

Bij tabel XXIX zij nog opgemerkt, dat de Minstroom in het
algemeen sterker vervuild is, dan uit de op 5-l-'32 gevonden
cijfers kan blijken. Dit hangt samen met den betrekkelijk
hoogen waterstand (61 N.A.P.).

Op 24 Februari 1932 werden dc Vaartsche Rijn en dc Leid-
sche Rijn op enkele punten bemonsterd. Tabel XXX geeft dc
uitkomsten.

Dc Vaartsche Rijn blijkt goed te zijn; dc Leidsche Rijn
wordt in de stad eenigszins vervuild; bij de Smakkclaarsbru^
is het water merkbaar slechter dan bij dc J. P. Coenbrug.

Op den zelfden dag werd ook de Minstroom (einde) bemon-
sterd. Wij zien, dat dc toestand nu aanmerkelijk slechter is,
dan uit tabel XXIX bleek. Tijdens deze monsterneming was dc
waterstand dan ook belangrijk lager. (36 N,A,P.).

Het water bij dc Weerdsluis is, zooals gewoonlijk, wel ver-
vuild, doch niet in sterke mate voor rotting vatbaar.

-ocr page 142-

TABEL XXX.

Monster N°.

270

271

272

273

274

275

276

277

24. 2. '32

24. 2. '32

24. 2. '32

24. 1. -32

24. 2. '32

24. 2. '32

24. 2. '32

24. 2. '32

Uur........

10 u. 15 v.

10 u. 30 v.

10 u. 50 v.

11 u. 20 v.m.

11 u. 40 v.m.

12 u.

2. u. 45 n.

5 u. n.

Waterstand . . .

36 N.A.P.

36 N.A.P.

36 4- N.A.P.

36 4- N.A.P.

36 N.A.P.

36 N.A.P.

36 4- N.A.P.

36 4- N.A.P.

Temp. lucht . . .

8°c

8°c

8»c

8°c

S-'c

8quot;'c

9°c

8°c

Temp. water . .

3»c

3®c

3®c

5°c

4°c

4''c

6,5° c

5,5° c

Doorzichtlengte .

54

36

77

60

54

36

35

58

Ammoniak ....

03

sp.

0,1

sp.

0,4

1,7

8,5

2,2

Opgeloste

zuurstof ....

73

9.8

7.0

3,9

5,8

4,9

1,7

2,1

Oj verzad % .

54.1

72,6

52,0

30,6

44.4

37.4

13,8

16,6

Methyleenbl.

proef .....

in 3X24 u.

4- in 10 u.

4- in5X24u.

Plaatsen van nxMisterneming.

Monster N». 270. Vaartsche Rijn. Westerkade.

271. Vaartsche Rijn. Keersluis.
M 272. Vaartsche Rijn. b. draaibrug.
.. 273. Leidsche Rijn. Hommel.
I, .. 274. Leidsche Rijn tusschen Coen- en Dambrug.

„ 275. Leidache Rijn b. Smakkelaarsbrug.
.. „ 276. Minstroom. einde.
„ 277. Weerdsluis.

- Neerslag I: 0,5.
Neerslag II: 4.
Windrichting: N.—N.O.
Windsnelheid: 3.

-ocr page 143-

Op 9 Maart 1932 werd het geheele Utrechtsche waterloop-
stelsel bemonsterd, op dezelfde wijze als bij de Vecht-excur-
sies is beschreven (hoofdstuk VI). Tabel XXXI bevat de uit-
komsten, terwijl deze bovendien grafisch zijn weergegeven in
de grafieken van bijlage 7.

Het verschil — wat vervuiling betreft — tusschen weste-
lijke en oostelijke grachten komt hier weer duidelijk naar
voren.

Het water van den Westersingel is goed, alleen bij de
Molenbrug is een verontreinigd gebiedje aanwezig.

De Oude Gracht is alleen in de buiurt van de Stadhuisbrug
min of meer verontreinigd (voor het lage zuurstofgehalte, bij
de Twijnstraat, kimnen wij geen verklaring geven; waarschijn-
lijk is het aan niet te definieeren, toevallige omstandigheden
te wijten).

Het begin van den Oostersingel (Tolsteegzijde) is zeer
goed; vanaf het punt waar de sterk vervuilde Minstroom
(Abstederbrug) er in uitmondt, neemt de vervuiling van
dezen waterloop een aanvang. Bij de Vaaltbrug mondt de
Biltsche Grift, die in de buurt van de Gasfabriek sterk ver-
vuild is, er in uit; van de overzijde komt het sterk veront-
reinigde water van de Plompetorengracht er bij, beide fac-
toren, die de vervuiling van den Oostersingel bevorderen.

Het water bij de Weerdsluis werd op 9-3-'32 twee malen
onderzocht (monster 284 en 298). Het blijkt ook hier weer,
dat de toestand daar in den loop van den dag slechter wordt.
Het water bij de Weerdsluis, dat bestaat uit een mengsel van
het betrekkelijk goede water van de westelijke grachten en
het betrekkelijk slechte van de oostelijke, is wel vervuild,
doch er heeft een belangrijke -zelfreiniging reeds plaats ge-
had. Het water is niet — of in vrij geringe mate — voor rot-
ting vatbaar.

-ocr page 144-

BEMONSTERING STADSGRACHTEN OP 9 MAART 1932.

TABEL XXXI.

Mon-
ster
N°.

PLAATS

Uur

Dóór-
zicht-
lengte

Temp.
lucht

Temp.
water

O2
mg/1

O2
Vo

NH3
mgA

Methyleen-
blauw-proef

278

Vaartsche Rijn, Westerkade.......

8 u. 50 V.

50

5

3

7.1

52,6

1.0

279

Westersingel voor Phys. Lab.......

9u. 30

58

5

4

4.8

36,7

0,7

280

Westersingel voor Pharm. Lab......

9u. 35

60

5

4

6.9

52,8

0.6

281

Westersingel tg.o. Rijnstraat......

9u. 45

60

5

3.5

7.4

56,2

0,9

282

Leidsche Rijn bi] Smakkelaarsbrug . . .

9 u. 55

45

5

4

4,7

35,7

1,4

283

Westersingel bij Molenbrug.......

10 u. 15

45

5

3.5

7,1

54,0

1,5

284

Weerdsluis ................

10 u. 25

40

5

4

4.2

32,2

3,3

285

Oude Gracht Vie—Jansbrug.......

10 u. 45

54

5.5

3,5

5.2

39,5

0,9

286

Oude Gracht, Vischmarkt........

10 u. 50

38

5.5

3

7,8

57.9

1,2

287

Oude Gracht Gaard—Hamburgerbrug . .

11 u.

48

5,5

3.5

8.3

63,0

0,7

288

Oude Gracht achter Twljnstraat.....

11 u. 15

40

5,5

4

3.5

26.8

0,8

289

Oostersingel tg.o. Doelenkazeme ....

11 u. 25

76

5,5

4,5

8.4

65,0

0,6

290

Minstroom, einde..............

11 u. 35

46

6

4.5

4.1

31,8

4,5

in 12 u.

291

Nieuwe Gracht o. d. Linden.......

11 u. 50

75

6

4.5

4.0

31,0

1,7

292

Oostersingel, Zonstraat..........

12 u.

70

6

4,5

6,2

48,0

1.9

293

Oostersingel. Heerenbrug.........

2 u. n.

54

6

5

2.8

21.8

3,8

in 20 u.

294

Oostersingel bij Tivoli..........

2u. 10

56

5

5

7.2

56,3

3,8

in 20 u.

295

Biltsche Grift bij gasfabriek.......

2u. 15

42

5

5

3.9

30,5

6,5

4- in 20 u.

2%

Plompetorengracht, einde.........

2u. 35

55

5

4

3.9

29,8

5,0

in 12 u.

297

Oostersingel tg.o. BelJamystraat.....

2 u. 50

40

5

5

5.6

43,8

4,3

in 20 u.

298

Weerdsluis .................

3 u.

36

5

4.5

3,5

27,2

3.6

in 2X24 u.

Waterstand stad: 42 NA.P. (9 Maart 1932, 8 u. v.m.)

-ocr page 145-

De coligrens van het bodemslib.

Door het bepalen van de coUgrenzen van slibmonsters, kan
men een indruk verkrijgen van den graad van vervuiling op
de onderzochte plaatsen.

In April en Mei 1932 namen wij slibmonsters op enkele
punten van de Utrechtsche grachten en op 17 plaatsen van
de Vecht (deze laatste monsters werden alle op 10-5-'32 ge-
nomen). Van deze slibmonsters werd 3 g afgewogen in een
steriel kolfje en 30 cm® steriel water toegevoegd. Na flink
omschudden lieten wij het kolfje eenigen tijd rustig staan-
Van de meestal vrij troebele vloeistof, die nu boven het be-
zonken slib stond, werden verdunningen gemaakt en deze
in de voedingsbodems van Ringeling (lactose) en van Eijkman
gebracht. Voor de laatste gebruikten wij een vloeistof, die
o.a. ca, 1 % glucose bevatte. De voedingsbodem van Ringe-
ling werd in vasten toestand gebracht door er 1% agar aan
toe te voegen. Van den zoo bereiden voedingsbodem werd
5—10 cm® in cultuurbuizen gebracht.

De verdunningen van het slib pipetteerden wij boven op
deze vaste neutraalrood-lactose-bouillonagar en staken daar-
na met een steriele naald een of twee maal in de agar, opdat
de betreffende slibverdunning gemakkelijk in den voedings-
bodem zou kunnen doordringen,

In het geval, dat coli aanwezig is, nemen wij het gevormde
gas waar aan het scheuren en sponzig worden van de agar,
terwijl fluorescentie evengoed is waar te nemen als bij den
vloeibaren voedingsbodem van Ringeling, Het voordeel, dat
het gebruik van dezen voedingsbodem oplevert, is hierin ge-
legen, dat wij geen gistkolfjes noodig hebben, hetgeen tijd-
en geldbesparing beteekent.
Tabel XXXII bevat de resultaten van dit onderzoek.

-ocr page 146-

tabel xxxil

é

Ringeling (lactose-agar) 37° c

Eijkman 45° c

t?
a

PLAATS

Verdunningen

Verdunningen

1

10-1

10-2

10-3

10--»

10-5

1

lO-i

10-2

10-3

10-»

299

Westersingel, Pharm. Lab.

4-

4-

_

_

4-

4-

_

30C

Oude Gracht, Vischmarkt

4-

4-

4-

4-

4-

4-

301

Minstroom, einde.....

4-

4-

4-

4-

4-

4-

4-

302

Drift, Nobelstraat.....

4-

4-

4-

4-

4-

4-

303

Weerdsluis.........

4-

4-

4-

4-

4-

4-

4-

4-

304

Vecht Mamixlaan.....

4-

4-

4-

4-

305

„ Roozendaal ....

4-

4-

4-

4-

4-

4-

306

voor Zuilen ....

4-

4-

4-

4-

4-

4-

307

„ Zuilen, dorp . . . .

4-

4-

4-

_

4-

4-

4-

308

„ voorbij Kininefabr.

4-

4-

4-

4- '

309

„ Maarssen, dorp . . .

4-

4-

^

4-

310

„ Maarssen-Breukel. .

4-

4-

4-

4-

4-

4-

311

„ Breukelen. dorp . . .

4-

4-

4-

4-

312

„ Breuk.-Nleuwersl. .

4-

4-

4-

4-

4-

4-

313

„ Nieuwersluis. brug.

4-

4-

4-

4-

3H

„ Mljndensche sluis . .

4-

4-

4-

4-

4-

4-

315

„ Loenen. dorp . . . .

4-

4-

4-

4-

316

„ Loenen-Vreeland . .

4-

4-

4-

317

„ Vreeland, molen . .

4-

4-

4-

4-

4-

318

„ voorbij Vreeland . .

4-

4-

4-

4-

319

„ Ned. d. Berg, brug

4-

4-

4-

4-

320

„ Hinderdam.....

4-

4-

4-

4-

-

Wij zien, dat de bodem van de Utrechtsche grachten ver-
vuild is, waarbij weer het verschil tusschen Oost- en West-
zijde van de stad voor den dag komt. Bij de Weerdsluis is
zeer vuil slib aanwezig.

-ocr page 147-

Het slib van de Vecht bevat practisch geen. coli in ver-
dunning 10—®,

Bij de Marnixlaan was zeer weinig slib aanwezig, waarin
betrekkelijk geen groote hoeveelheid coli. Bij Roozendaal
veel zwart, stinkend slib met hooger coligehalte. Naar Maars-
sen toe neemt de coligrens af; de hoeveelheden slib, die op
den bodem van de Vecht werden aangetroffen waren gering,
Tusschen Maarssen en Breukelen werd vrij veel vuil slib
gevonden; de coligrens is weer hooger. Zoo gaat het door tot
Loenen-Vreeland,

Ook bij deze proef blijkt weer de opeenvolging van min of
meer verontreinigde en schoonere zones in de Vecht.

Drijvend vuil.

De loozing van rioolwater in openbare wateren heeft op
de vervuiling van dezen, zeker een veel grooteren invloed,
dan het drijvend vuil. Van aesthetisch standpunt beschouwd,
doet het drijvend vuil echter wel kwaad.

Daar waar zich huizen of werven langs het water bevinden,
treffen wij ook het meeste drijvend vuil aan, In het algemeen
zijn het afgedankte huishoudelijke voorwerpen van allerlei
aard en afmeting, verpakkingsmateriaal, afkomstig van langs
de gracht gelegen pakhuizen, doode beesten en rotte vruch-
ten, die aan de oppervlakte van het water drijven.

Vooral de Oude Gracht vanaf de Hamburgerbrug tot aan
de Zandbrug is dikwijls met drijvend vuil bedekt. Ook de
Minstroom en de Nieuwe Gracht lijden aan dit euvel.

gt;

Door het spuien wordt dit drijvend vuil, voorzoover het
voor dien tijd niet weggehaald is 1), gedeeltelijk door dc
Weerdsluis gedreven en komt zoodoende in de Vecht, Tus-
schen de Weerdsluis en de Roode brug, komt er bovendien

1) In dc Gemeente Utrecht wordt van lijd tol tijd hel drijvend vuil
uit de grachten verwijderd.

-ocr page 148-

nog wel wat bij, zoodat de Vecht daar somtijds, vooral in de
bochten, bedekt kan zijn met drijvend vuil van zeer uiteen-
loopenden aard.

Het van Utrecht komende drijvende vuil, blijft in de boch-
ten van de Vecht dikwijls langen tijd liggen. In het algemeen
troffen wij op de Vecht voorbij Zuilen weinig of geen drijvend
vuil aan; alleen daar, waar de Vecht door de een of andere
Gemeente stroomt en in de naaste omgeving daarvan, werd
drijvend vuil meerdere malen aangetroffen, doch dit laatste is
zeer zeker niet uit Utrecht afkomstig.

-ocr page 149-

HOOFDSTUK XL
Samenvatting en conclusies.

In de vorige hoofdstukken werd beschreven, een onder-
zoek naar den toestand van de Vecht en van de openbare
wateren der Gemeente Utrecht.

Het onderzoek werd in verschillende jaargetijden uitge-
voerd. Rekening werd gehouden met diverse factoren, die
hun invloed op de samenstelling van het water kunnen doen
gelden, zooals daar zijn: waterstand, weersomstandig-
heden e.d.

In een aantal rioolwatermonsters werden enkele be-
palingen verricht.

Gewapend met de verkregen gegevens, kunnen wij ons nu
een totaalindruk vormen van hetgeen er in het Utrechtsche
waterloopstelsel en in de Vecht gebeurt.
y. Het Utrechtsche grachtenstelsel ontvangt het schoone
water van den Vaartschen Rijn, van den Krommen Rijn en
van den Leidschen Rijn. Deze laatste wordt gedurende zijn
korten loop door de stad eenigermate vervuild, zoodat het
water bij de Smakkelaarsbrug, niet meer zoo goed is, als dat
van den Vaartschen Rijn, bij de Vaartsche Rijn brug.

Bij het inlaten van versch water in de stad — hoofd-
zakelijk vanuit Vreeswijk — krijgen niet alle grachten een
aequivalent gedeelte van het spuiwater. De grachten, die
het minste met rioolwater belast worden (Westersingel,
Oudegracht) ontvangen het grootste gedeelte van het
schoone water. Deze waterloopen zijn dan ook slechts in
zeer geringe mate verontreinigd, uitgezonderd op enkele
punten, waar de vervuiling wat sterker is als gevolg van

-ocr page 150-

grootere rioolgebieden, die daar ter plaatse in de gracht uit-
monden, tesamen met het aanwezig zijn van plaatselijke
omstandigheden, die de sedimentatie van rotbare stof be-
vorderen, zooals b.v, het optreden van bochten in den water-
loop, die stroomverzwakking doen ontstaan, In den Wester-
singel bevindt zich een dergelijke plaats bij dc Molenbrug;
in de Oudegracht: tusschen de Stadhuisbrug en de Viebrug.

In de oostelijke grachten is dc toestand minder gunstig.

Zeer sterk vervuild is de Minstroom. Deze waterloop, die
met zeer goed water de stad binnenkomt, wordt al spoedig
vervuild, -zoodat hij op het punt, waar hij zich in den Ooster-
singel stort, in het oog loopend vuil is geworden. Het gedeelte
van dezen watergang, dat zich bevindt tusschen de Ostade-
laan en den Oostersingel, verspreidt soms stank.

Ook de Nieuwe Gracht is sterk vervuild. Onder bepaalde
omstandigheden, zooals b,v, hoogen waterstand — dit geldt
trouwens voor het geheele watcrloopstelsel — kan de toe-
stand van deze gracht tijdelijk wat beter zijn. Ook dc Min-
stroom kan van invloed zijn op den toestand van het water
in de Nieuwe Gracht, De mond van den Minstroom toch,
bevindt zich ongeveer tegenover het begin van de Nieuwe
Gracht, Nu gebeurt hel dikwijls — dit berust op vele waar-
nemingen —, dat het vuile water van den Minstroom in de
Nieuwe Gracht gedreven wordt en daar den toestand
slechter maakt. Op andere tijden (de snelheid, waarmede het
water uit den Minstroom in den Oostersingel stroomt, is
hierbij de voornaamste factor) blijft het water van den
Minstroom meer in den Oostersingel hangen en wordt daarin
verder opgestuwd. De toestand van de Nieuwe Gracht zal
in het laatste geval, tenminste in het begin (o, d. Linden)
beter zijn.

De Oostersingcl bevat aan de Tolsteegzijdc zeer goed
water; bij de Abstederbrug (mond Minstroom) begint de ver-
vuiling, zoodat — vooral in het zoo juist beschreven geval.

-ocr page 151-

wanneer het vuile water van den Minstroom hoofdzakelijk
in dezen singel terecht komt — het water bij de Zonstraat
vrij slecht is. Verderop in den Oostersingel wordt de toe-
stand aanvankelijk beter om later, in de buurt van Tivoli
en bij de Gasfabriek, weer slechter te worden. Bij de
Vaaltbrug mondt de op zijn weg door de stad vervuilde
Biltsche Grift uit, even verder komt het vuile water van de
Nieuwe Gracht in den Oostersingel uit. In de buurt van de
Noorderbrug is deze laatste dan ook duidelijk vervuild. In het
laatste gedeelte van den Oostersingel naar de Weerdsluis
toe, is eenige verbetering merkbaar.

Het water, dat door de Weerdsluis in de Vecht stroomt,
bestaat uit een mengsel van het water van Oost- en West-
zijde der stad. De samenstelling ervan ligt ook tusschen die
van de Oost- en van de Westzijde in. In de oostelijke ver-
vuilde grachten heeft een belangrijke sedimentatie van vuil
en zelfreiniging van het water plaats gehad; van den west-
kant komt betrekkelijk schoon water en bovendien, — om-
dat de westelijke grachten het meeste spuiwater ontvangen
— een grootere hoeveelheid schoon- dan van de Oostzijde
vervuild water. De toestand bij de Weerdsluis is dan ook
beter dan in den Oostersingel, het water is er wel vervuild,
doch niet in sterke mate, het is niet of weinig voor rotting
vatbaar. De toes{and bij de Weerdsluis is 's morgens na het
spuien het beste, wordt in den loop van den dag wat slechter.

Het water, dat door de Weerdsluis stroomt, komt in de
Vecht en ontvangt daar — tusschen de Steenenbrug en
Roozendaal — het riooleffluent, afkomstig van groote riool-
gebieden, waarop in totaal 36.430 personen of ca, 24 % van
de totale Utrechtsche bevolking, zijn aangesloten. Dit ge-
deelte van dc Vecht wordt daardoor sterk vervuild, vooral
in de bocht bij Roozendaal is dc toestand zeer slecht. Bij het
spuien wordt dit vuile water in de Vecht opgedreven, waar-
door ongeveer 12 uur later de toestand in de buurt van

-ocr page 152-

Maarssen eveneens slechter is geworden. Verderop is het
water van de Vecht belangrijk beter, waarbij op enkele
punten weer achteruitgang is waar te nemen,

In de Vecht heeft een intensieve zelfreiniging plaats. Eerst
voorbij Nederhorst den Berg neemt het zuurstofgehalte van
het Vechtwater, na diverse schommelingen doorgemaakt te
hebben, belangrijk toe. Toch is het water tusschen Breuke-
len en Nederhorst den Berg — behalve op enkele punten —
niet vuil te noemen; het is niet voor rotting vatbaar, reuke-
loos en maakt op het oog een goeden indruk. De Vecht
verkeert daar in het stadium van herstel, de zelfreiniging
wordt echter gestoord bij de verschillende aan deze rivier
gelegen plaatsen, hetgeen tot gevolg heeft, dat de toestand
telkens iets achteruit gaat, om zich daarna betrekkelijk snel
te herstellen. In dit feit, te zamen met de in het algemeen
vrij groote stroomsnelheid, ligt de verklaring voor den
grooten afstand, over welken de bij Utrecht plaats gehad
hebbende vervuiling op de Vecht merkbaar is.

Ten slotte willen wij, als een korte samenvatting van
het geheel, antwoord geven op de in de inleiding gestelde
vragen.

1.nbsp;Het zuidelijkste gedeelte van de Vecht is sterk vervuild,
vanaf Maarssen echter neemt de verontreiniging, over het
geheel beschouwd, af; voorbij Nederhorst den Berg is de
toestand goed. In de Vecht heeft een belangrijke zelfreini-
ging plaats, het water is in het algemeen niet voor rotting
vatbaar.

De vervuiling van de Vecht heeft geen onrustbarenden
omvang aangenomen.

2.nbsp;De oorzaak voor de verontreiniging van de Vecht moet
vooral gezocht worden in het rioolwater, dat de Gemeente
Utrecht loost en dat op dezen stroom gespuid wordt, mede

-ocr page 153-

echter in het afvalwater van verscheidene aan dc Vecht
gelegen gemeenten.

Wat betreft het aandeel, dat de Gemeente Utrecht heeft
bij de verontreiniging van de Vecht: hierbij oefent het riool-
water, dat afkomstig is van de rioolgebieden ten Noorden
van de Weerdsluis, den grootsten invloed uit,

3, In het Utrechtsche grachtenstelsel heeft bezinking van vuil
en in het algemeen een belangrijke zelfreiniging van het
water plaats. Bij de Weerdsluis vermengt zich het in vrij
goeden toestand verkeerende water van de westelijke
grachten met het vuilere water, dat van de Oostzijde der
stad afkomstig is. Het water, dat door de Weerdsluis in
de Vecht komt is niet in sterke mate vervuild.

Het ligt niet geheel en al op onzen weg, maatregelen ter
verbetering van den toestand van de Vecht, aan te geven.

Toch willen wij onze meening te dien opzichte hier even
naar voren brengen.

Aangezien de hoofdbron van de verontreiniging van de
Vecht, voorzoover deze door Utrecht veroorzaakt wordt, ge-
acht moet worden te liggen in de rioolgebieden ten Noorden
van de Weerdsluis, zal de toestand van het Vechtwater wel-
licht op voldoende wijze verbeterd worden, indien het effluent
van deze rioolgebieden kunstmatig gereinigd wordt.

In ieder geval schijnt het gewenscht om, alvorens over te
gaan tot het maken van reinigingsinstallaties voor andere riool-
gebieden, te onderzoeken of de kunstmatige reiniging van het
effluent van de genoemde rioolgebieden benoorden de Weerd-
sluis, voldoende resultaat oplevert.

-ocr page 154-

LITERATUUR.

Tiemann-Gärtner's Handbuch der Untersuchung der Wässer.
1895.

H. Bunte. Das Wasser. 1918.

Ohlmüller-Spitta. Untersuchung und Beurteilung des Was-
sers und des Abwassers. 1931.
Emmerling. Praktikum der Wasseruntersuchung. 1914.
H, Klüt. Untersuchung des Wassers an Ort und Stelle. 1922.
Farnsteiner, Buttenberg u. Korn. Leitfaden fur die chemische

Untersuchung von Abwasser. 1902.
Standard methods of water analysis. Am. Publ. Health Ass.
1920.

Codex Alimentarius. No. 3. Water. 1914.
Carl Mez. Mikroskopische Wasseranalyse. 1898.
R. Kolkwitz. Pflanzenphysiologie. 1914.
Kolkwitz u. Marsson. Die Bedeutung der Flora und Fauna
für die Reinhaltung der natürlichen Gewässer. Mitt,
a. d. Kgl. Landesamt f. Wasserhyg. Heft 14. 1911.
id. Oekologie der pflanzlichen Saprobien. Ber. d. deutsch.

Bot. Ges. Bd. XXVIa. 1908.
id. Oekologie der tierischen Saprobien. Int. Rev. der ges.

Hydrobiol, und Hydrographie, Bd. 2. 1909.
G. C. Whipple. The microscopy of drinking water. 1927.
W. C. de Graaff. Onderzoek van het afvalwater van het open-
bare slachthuis te Leiden. Veterinaire pathologie en
hygiene. 1900—1908. pag. 408.
N. L. Söhngen. Verslag over het onderzoek van de oorzaken
van het ontstaan van den stank der Haagsche grachten
1914.

-ocr page 155-

N. L, Wibaut-Isebree Moens. Bijdrage tot de kennis omtrent
de vervuiling van water in en om Amsterdam. 1916.

id, Protozoën in tankwater van stoomschepen. Ned. Tijd-
schr.
V, Hyg, Microb. en Serol, Dl. 2, 1927.

id. De ontwikkeling van protozoën in hooiinfusie. Ibidem,

id. On the disappearance of Bacillus typhi from water.
Proc. Kon, Ak, v, Wetensch. A'dam. Vol. 30.

J, W. de Waal. Het water in de Neder-Betuwe, diss, Utrecht
1918,

Onderzoek naar den omvang en de oorzaken van de veront-
reiniging van de Vecht, voor ieder der daarbij betrok-
ken gemeenten en van de middelen, om aan deze
verontreiniging een einde te maken. Verslagen en
mededeelingen betreffende de Volksgezondheid, Mei
1921, No. 5.

N, A, Roozendaal. Een onderzoek aangaande den afvoer van
huishoudelijk afvalwater in de gemeente Utrecht. Diss.
Utrecht 1924.

J, H, Korswagen, De oorzaken van de stank der Leidsche
grachten. Diss, Leiden 1926,

F. Verschaffelt. Bijdrage tot de kennis der Nederlandsche
Zoet- en brakwaterprotozoën. Diss. A'dam. 1929.

S. V. d. Schaaf. De toestand v. h, openbare water in het
stroomgebied
v. h, Eemskanaal en in het bijzonder i, d,
stad Groningen, Diss, Groningen 1932,

Verslagen van de Gezondheidscommissie voor de gemeente
Utrecht.

-ocr page 156-

BIJLAGE No. 1.

WATERGEBIED v. UTRECHT

-ocr page 157-
-ocr page 158- -ocr page 159- -ocr page 160-

UITKOMbTEN -VECHT-EXCURblEÏgt;

X
O
Q.

V.

er
c

0.7
0.6
q5
Q4
0.5

Ol 0.2

O OA
Z O

V

------

t
t

\

/
I

\

1/

\

\

V

V

\

^

/

S

/

\

\

/

/

---Y

\

/

\

\

/•

f

....

/

--------

-VECHT-EXCUR5IE 25 SEPTJ930

••nbsp;9 JUNI I9ÖI

•• nnbsp;Ö DEC.iSöl

tlnbsp;19 JAN. 4932

O

er
c

n
Z

N

q:

gt;

d

-ocr page 161-

Voor toelichting tot deze grafische voorstelling: zie bl. 69.

-ocr page 162-

BIJLAGE No, 6.

UITK0M5TEN To METHyLEENBlAUWPROEF •/o.VECHT-EXCUR5IE5

1 II! IIIIIIII llllllll I

( xSAu.
Sx24 u

ÜX24U

I x24u.

3nbsp;x24 u.
3x24 u.

4nbsp;X 24 u.

SxS4u

IQdAN.'ö2 5X24

1nbsp;X 24 u.^

2nbsp;x24u.„^

4 X 24 u.^

5 DEC.nbsp;3x240..^

xS4u.
^2 x24 u.
4.dx24u.
4.4X24U.
4.3X24U.

Hill II IIIIIIIII llllllllll

4 x24u.
2 x24 u.
5x24 u.
4x24 u
ax24u.

9auNi 495^ 3x24u

^ x24u._^
2 X 24 u.^
dx24u.^
4x24u._^
5 X 24 u.,

xa4u.
xfi4u.
,4.3X34 u.
.4.4X34U.
.3x24 u.

tlkM

V«M
wmi

Mtw

-ocr page 163-

TOELICHTING TOT DE LIJNGRAFIEKEN.

Dc dunne stippellijnen, die hier en daar in dc grafieken
voorkomen, geven uiterste waarden aan, die niet in dc
gemiddelden werden verwerkt.

l

-ocr page 164-

bijlage No. 7.

UlTKOMâTKN v/h ONDBRZOEK v/« dTAO^bCRACHTKN

METHVLEEN.
DLAUWPROEF

a X u. -4

«.X 94U.

3 » 2« U.

-y.

V.

L

or

t
»gt;

X
T

M

OC

-ocr page 165-

■lt; •nbsp;r» -. , •• •• .

vt;-

. ;.

-ocr page 166-

STELLINGEN,
I.

Het is gewenscht, dat er meer eenheid gebracht wordt in
de sterilisatiemethoden, die de Pharmacopee voorschrijft,

n.

Uit onderzoekingen van Biltz aan koperoxydule blijkt, dat
men voorzichtig moet zijn met het hechten van waarde aan
de uitkomsten van pyknometrische dichtheidsbepalingen tegen-
over die van röntgenografische.

Zeitschr, f, anorg. Ch. Bd, 203. 312. 1932.

Hl.

De methodiek, door Thoenes toegepast, ter meting van de
hoeveelheid gebonden water in kolloiden, waarborgt niet, dat
deze grootheid nauwkeurig bepaald wordt.

Bioch, Zeitschr. Bd, 157. 1925.

IV.

Het verdient aanbeveling de laevulosine-methode van
Kruisheer in het Honigbesluit op te nemen.

V.

Uit het onderzoek van Butenandt en medewerkers blijkt
niet, dat het follikelhormon een partieel gehydreerd phenan-
threenskelet bevat.

Zcilschr. f, physiol, Ch, Bd. 208, 4, Heft, 1932,

VI.

De verklaring, die Wilson geeft voor het feit, dat Brucella
typus Bang, in de primaire cultuur op agar in afgesloten
buizen groeit, is onjuist.

G. S. Wilson, Joum, of Exp, Pathol. XII, 3. 152, 1931.

J. V, d. Hoeden. Tijdschr, v. Diergcnecsk. Dl, 59, 3, 1932,

-ocr page 167-

*. ■ iVquot;

ff- i

.......

y
•f

1

■m

vi/ ■■•'■•■ ■

-ocr page 168-

4t •nbsp;lê» SB

m:-

••J: : ' I

m

-ocr page 169-

.......^i^^^mmmmmmmmmm^^^

^^mmmmii^m^m^^m

ijy