-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

EIGEN HAARD.

-ocr page 6-

Gedrukt l)ij Ellerman amp; Hoitsenia.

-ocr page 7-

EIGEN HAARD.

1

GULDEN WOOEDEN

VOOK

AL DE LEDEN VAN HET HUISGEZIN.

VERZAMEL IJ

J. J. L. TEN KATE.

TWEEDE DBIIK.

lïliBSi

3

'OY T) o

AMSTERDAM, 1). B. C E N T E N.' 1872.

BIBLiOTHEFX NEO. HERV.


-ocr page 8-

EIGEN HAARD IS GOUD WAARD.

-ocr page 9-

V O O 11B E KI C 11 T.

Men begeerde een Iltiisloelcjen van mij, in den trant mijner vroegere vier de el tj ens: Bij het Kindersterf bed, Bij den dood onzer Dierbaren, In de Ziekenkamer en Op 's levens Tweesprong. Raad en bestuur voor al de leden van het Gezin moest er in gevonden worden, en bij alle verscheidenheid van sprekers, die nevens mij het woord zouden voeren, moest er toch die overeenstemming in 'tgesprokene niet gemist worden, die uit eenheid van Geloofsbeginsel en Levensbeschouicing van zelve geboren wordt.

Ik hoop van harte, dat het tegenwoordige Boekskeneenigermate aan dat verlangen moge voldoen. Wat de vorm gebrekkigs mocht hébben, zal, naar ik vertrouw om den wille van den inhoud worden geduld; ja, waar ik op dezen zie, durf ik er wel het woord van den Eerwaardigen James op van toepassing maken, als hij zegt; n Elke poging, hoe gering ook, om den Huislijken Kring te maken tot hetgeen hij roezen moet, een tooneel van genoegen, moet voor het minst als lief dierijk worden bescJiouwd:

-ocr page 10-

oo^ is dit geen hopeloos onderwinden, icant hij die den Bijhei in de hand houdt en Gods orakelen spreekt, kan op eens en in weinig morden het (jewichtuj geheim oplossen.quot; —

Zoo zij het!

t. K.

Amsterdam,

4 Maart 1867.

EEN TWEEDE DEUK

is {na slechts vijf jaren) ook van dit Boeljen gevraagd. Met

het oog op inhoud cn strekking dezer Maden, acht de Auteur dit

een verblijdend teeken. Een Volk, dat den zin heeft hewaard

voor het Huislijk Leven, en dat geen middel versmaadt om

het te verhoogen en te heiligen, toont nog te v:eten waar de

sleutel ligt tot waarachtig Levensgeluk. — « Wie te huis '.liet

gelukkig is,quot; zegt de hier voren aangehaalde Schrijver, i, die

kan het nergens zijn, en, omgekeerd, die te huis gelukkig is,

behoeft nergens rampzalig te xcezen.

«Mijn litfste plekje op aard,

Is eigeu huis en haard,quot;

heeft de Dichter Cotvper gezongen, en wel die het hem nazingen kan.quot;

Zoo is 't. Zoo bltjve 't!

t. K.

Amsterdam,

4 Maart 1872.

-ocr page 11-

DE KINDER¥AEHELD.

ZOONS EN DOCHTERS - BROEDERS EN ZUSTERS

-ocr page 12-

Gij kinderen! zijt uwen ouderen gehoorzaam in den Heer; want dat is recht. Eert uwen vader en uwe moeder (hetwelk het eerste gebod is met een belofte), opdat het u welga en gij lange leeft op de aarde.

Efez. VI: 1, 2, 3.

Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het, dat broeders ook samenwonen! Het is gelijk de dauw van Hermon, en die neerdaalt op de bergen van Sion ! Want de Heer gebiedt aldaar den zegen en het leven tot in der eeuwigheid.

Psalm CXXXIII : 1, 3.

-ocr page 13-

WIJ ZULLEN

JOSUA.

Gelukkig Huis, waar liefde woont en vrede,

Waar een geloof de harten saamverbindt,

Waar 't ,/Abba!quot; rijst in de Ouderlijke bede.

En 't //Amen!quot; volgt in 't harte van het Kind. Daar opent zich tot leven, lieven, loven, Een voorportaal van 't Vaderhuis daarboven!

Die God niet eert, zou hij zijn vader eeren?

Wie Jezus haat, bemint zijn broeder niet. De liefde Gods moet allen liefde leeren,

Dan is haar band gewijd, dan breekt zij niet! Ei ziet, hoe nauw vereend de knoppen bloeien. Wanneer zij op denzelfden stengel groeien!

't Genot verhoogt, het geven wordt ontfangen.

Een gave wordt tot elke taak verleend,

Geen afgunst blaast de rozen van de wangen, —

Waar aller wil zich in Gods wil vereent.

Waar groot en klein den wijzen Gever huldigt.

Daar wordt de vreugd en — 't brood vermenigvuldigd!

-ocr page 14-

10

Daar is 't, als daalden de Engleii en volbrachten

In stilte een deel van 't algemeene werk. Te-saam-gepaard, verdubbelen de krachten:

De bundel maakt de losse pijlen sterk.

Wat allen dragen, kan zoo zwaar niet wegen — De Paradijsvloek wordt een Hemelzegen!

Gelukkig Huis, waar. liefde woont en vrede ,

Waar één geloof de harten saamverbindt!

Gaan de Ouders vóór, de Kindren volgen mede,

En aan de spits staat beider Beste Vrind, Des Vaders Zoon, die tot aan 't kruis zijn moeder Heeft liefgehad, nu aller Zielenhoeder!

Dr. A. Tholuck.

HET OUDERLIJK HUIS.

Onuitsprekelijk is de gezegende invloed, dien het Ouderlijk Huis in latere jaren nog kan blijven oefenen op ons hart. O gij lieflijke droomen der kindschheid, met uw hersenschimmen en fabelen! met wat schoone onmogelijkheden hebt gij eens de nog verwijderde waereld versierd, zoo heerlijk dat men er eens werkelijk aan geloofde, zoo heerlijk dat men ze zich nog herinnert als men ze lang ontwassen is! Hoe vaak ontsluit gij op nieuw het hart voor zachte aandoeningen, bij de gedachte hoe kleine kinderen, met reine handjens, in het midden van het steenachtig Arabië der waereld een Bloemhof plantten, waarin het voor alle kinderen van Adam goed zou zijn zich

-ocr page 15-

11

nog dikwijls, met eenvoudig geloof en zonder waereldsche wijsheid, te komen verlustigen.

Gezegende herinneringen, hoe wij langs de betooverde paden eener hoop en verbeelding, die duizend onschuldige kleinen met ons deelden, tot hequot;, weinige dat wij weten gekomen zijn; hoe wij door het zachte licht der fantazie tot het verstand zijn gevoerd, niet als tot een gruwelijken afgod, wreed en koud, die zijn slachtoffers aan handen en voeten laat boeien, en wiens reusachtige, stomme gedaante altijd vóór zich staart, zonder ooit iets te zien, zonder ooit door iets bewogen te worden dan door den hefboom van welberekende, materieële kracht; maar als een weldadige Engel, die ons nieuwe waerelden van licht en kennis binnenleidde! O fonteinen des Levens, in het Ouderlijk Huis ontsprongen! uwe levende wateren stroomen ook zelfs de meest dorre heiden van heel ons volgend leven door.

Charles Dickens.

HET VA DEKHUIS.

Heel de Aard bezit geen beter plek dan 't oord. Dat ons als kind, als zuigling, heeft behoord. Behoord zoolang ons heugen kan. Jonkvrouwlijk Gelijk weleer ons hart was, en vertrouwlijk Gelijk een oude vriend, begroet het ons!

't Zand bloeit er en de distel heeft er dons. De bakermat is 't onverloren Eden,

Waar we in de schaaüw der eerste boomen treden, Waar de oude bron haar ouden zang herhaalt.

-ocr page 16-

12

En de eigen zon,'de kinderzonne, straalt.

Het Vaderhuis heeft eens uw beste wenschen

Als u gewiegd. Slechts daar kent gij de menschen ,

Wijl gij de kindren kendet. Daar alleen

Zweeft de ademtocht des vredes om u heen;

Daar lieven ze u, omdat ze u allen kennen

En aan uw liefde en — feilen zich gewennen.

Daar leest ge in 't hart, en daar begrijpt gij eerst

Het Godsbestuur dat over alles heerscht.

Voor 't Vaderhuis staan Englen onder 't wapen.

't Is naamloos zoet op d' eigen plek te ontslapen,

Waar de eerste slaap onze oogen heeft verheugd.

Gelukkig, wien der oudren vlijt en deugd

Het Vaderhuis, in Gods gena verkregen

En wèlbewaard, doet erven — met hun zegen

Tot fundament en gevel! die hun naam

En dak vernieuwt en opleeft aan hun raam.

Als nieuwe vrucht aan d' uitgebloeiden wingert,

Als groenend veil om d' ouden muur geslingerd.

Hem leeft altijd de zoetste erinnering

Aan de eerste Jeugd en d'eersten Broederkring:

Elk dierbaar plekjen blijft hem toebehooren.

En — nooit heeft hij zijne Ouders gants verloren!

Leopold SciiErBi..

DE ZEGEN DER KINDERLIEFDE.

n Eert uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden in het land, dat de Heer uw God u geeft!quot; De belofte,

-ocr page 17-

13

bij dit Mozaïesch gebod gevoegd, belioort ongetwijfeld tot het Oude Verbond, maar daar zij door een Apostel des Nieuwen Verbonds herhaald en alzoo bevestigd wordt, moet zij, althands in zekere mate, van altijddurende kracht zijn. Dit is niet maar een bloote veronderstelling, maar de slotsom eener opmerkelijke, zich telkens vernieuwende ervaring.

Inderdaad, geen kleine zegen is meestal doorééngeweven met een leven van kinderlijke liefde. De vreugde door haar den ouders verwekt, de eendracht die zij spreidt in den huislijken kring, de vrede dien zij aan het geweten geeft, het zijn allen zeer wezendlijke bestanddeelen van geluk. Daar komt dan nog bij de goedkeuring der aanschouwers, de eer van een goeden naam, die beter is dan balsem, het vertrouwen en de toegenegenheid aller braven, en de daardoor geopende toegang tot zulke voorrechten, als goede menschen te begeven hebben. Bovendien gaat er van zelf de huislijkheid meê gepaard en de matigheid, de twee beste waarborgen voor een gezond en tevreden leven!

Maar hiermede is nog niet alles gezegd. Wel beweer ik niet, dat er wonderen geschieden om de Kinderliefde te bekroonen. Wel houd ik niet staande, dat er een zuiverder lucht zal aanwaaien om de gezondheid te beschermen van hen die haar betrachten ; of dat een schooner licht zal opgaan, of een malscher regen zal nederdruppelen, om hunne oogst te doen rijpen; of dat er een gunstiger wind zal blazen om hun kiel naar de veilige haven te voeren. Maar dit bedoel ik: dat op Gods tijd verdubbelde zegeningen, onverwacht en ongedacht, tot hen zullen komen, zich ophoopende tot een mate van voorspoed, als zelden wordt gevonden bij menschen van een ander bestaan. Eindelijk, een goed kind wordt in den regel een brave man of

-ocr page 18-

12

En de eigen zon,'de kinderzonne, straalt.

Het Vaderhuis heeft eens uw beste wenschen

Als u gewiegd. Slechts daar kent gij de menschen ,

Wijl gij de kindren kendet. Daar alleen

Zweeft de ademtocht des vredes om u heen;

Daar lieven ze u, omdat ze u allen kennen

En aan uw liefde en — feilen zich gewennen.

Daar leest ge in 't hart, en daar begrijpt gij eerst

Het Godsbestuur dat over alles heerscht.

Voor 't Vaderhuis staan Englen onder 't wapen.

't Is naamloos zoet op d' eigen plek te ontslapen.

Waar de eerste slaap onze oogen heeft verheugd.

Gelukkig, wien der oudren vlijt en deugd

Het Vaderhuis, in Gods gena verkregen

En wèlbewaard, doet erven — met hun zegen

Tot fundament en gevel! die hun naam

En dak vernieuwt en opleeft aan hun raam.

Als nieuwe vrucht aan d' uitgebloeiden wingert.

Als groenend veil om d' ouden muur geslingerd.

Hem leeft altijd de zoetste erinnering

Aan de eerste Jeugd en d'eersten Broederkring:

Elk dierbaar plekjen blijft hem toebehooren.

En — nooit heeft hij zijne Ouders gants verloren!

Leopold Sciiefek.

DE ZEGEN DER KINDERLIEFDE.

n Eert uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden in het land, dat de Heer uw God u geeft!quot; De belofte.

-ocr page 19-

13

bij dit Mozaïesch gebod gevoegd, behoort ongetwijfeld tot het Oude Verbond, maar daar zij door een Apostel des Nieuwen Verbonds herhaald en alzoo bevestigd wordt, moet zij , althands in zekere mate, van altijddurende kracht zijn. Dit is niet maar een bloote veronderstelling, maar de slotsom eener opmerkelijke, zich telkens vernieuwende ervaring.

Inderdaad, geen kleine zegen is meestal doorééngeweven met een leven van kinderlijke liefde. De vreugde door haar den ouders verwekt, de eendracht die zij spreidt in den huislijken kring, de vrede dien zij aan het geweten geeft, het zijn allen zeer wezendlijke bestanddeelen van geluk. Daar komt dan nog bij de goedkeuring der aanschouwers, de eer van een goeden naam, die beter is dan balsem, het vertrouwen en de toegenegenheid aller braven, en de daardoor geopende toegang tot zulke voorrechten, als goede menschen te begeven hebben. Bovendien gaat er van zelf de huislijkheid meê gepaard en de matigheid, de twee beste waarborgen voor een gezond en tevreden leven!

Maar hiermede is nog niet alles gezegd. Wel beweer ik niet, dat er wonderen geschieden om de Kinderliefde te bekroonen. Wel houd ik niet staande, dat er een zuiverder lucht zal aanwaaien om de gezondheid te beschermen van hen die haar betrachten ; of dat een schooner licht zal opgaan, of een malscher regen zal nederdruppelen, om hunne oogst te doen rijpen; of dat er een gunstiger wind zal blazen om hun kiel naar de veilige haven te voeren. Maar dit bedoel ik: dat op Gods tijd verdubbelde zegeningen, onverwacht en ongedacht, tot hen zullen komen, zich opboopende tot een mate van voorspoed, als zelden wordt gevonden bij menschen van een ander bestaan. Eindelijk, een goed kind wordt in den regel een brave man of

-ocr page 20-

14

een deugdzame vrouw; en zoo heeft dat kind, zonder het te willen of te weten, een stek genomen van den stam des ouderlijken geluks, om dien over te enten op andere stammen en deze te zegenen met overvloedige vrucht.

ÜWIGHT.

EEUT UWEN VADER EN UWE MOEDEE.

Er is geen band zóó hecht en zóó algemeen als die, waarmede de Natuur-zelve de harten der kinderen heeft vastgestren-geld aan die van hen, wien zij naast God het leven zijn verschuldigd. Hij, die in staat is dien band te scheuren of te schenden, heeft zijn aanspraak op den naam van Mensch verbeurd , niet alleen in de schatting van hen die in het licht des Evangelies den eeuwigen wil Gods hebben leeren kennen, maar tot zelfs bij Jood en Heiden. De boeken der Israëlieten vloeien over van spreuken als deze: //Wie vader of moeder vloekt, diens lamp zal uitgebluscht worden in zwarte duisternis.quot; En zelfs bij het grootste Heidenvolk ter waereld, dat zich niet ontziet zijn jonggeborenen te dooden, is nochtans de eerbied der kinderen voor de ouders een der eigenaardigste karaktertrekken.

Is het de eeuwige wil Gods over ons, het gebod aan het eerste en groote gelijk, dat wij den naaste zullen liefhebben als ons-zei ven, hoe hebben dan z ij allereerst aanspraak op die liefde, die de allernaaste zijn: de moeder die ons met smarte heeft gebaard, de vader die in het zweet zijns aangezichts voor ons gearbeid heeft — Gods medewerkers ons ten goede, en, in zeker opzicht, voor ons Gods plaatsbekleed^rs hier beneden! Kan hij God niet liefhebben dien hij niet ziet, welke zijn

-ocr page 21-

15

broeder haat dien hij ziet, hoe zal hij den Hemelschen Vader beminnen, die zijn aardsohen vader minacht, of de vrouwe smaadt die dezen tot vader maakte ? // Eert dan uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden in het land, dat de Heer uw God u geeft!quot; Hebt hen altijd lief, ook waar anderen aanspraak hebben op uw hart; en toont dat gij hen lief hebt, ook waar uw eigen werkkring de inspanning uwer krachten vordert in menigerlei andere betrekking. Toont het b ij t ij d s, waar uwe liefde nog kan troosten en verlichten en balsemen, eer gij het bitter zelfverwijt der traagheid zoudt moeten beschreien, die de smart de overhand liet nemen tot het te laat was, die onder de last deed bezwijken, en aan de wonden liet sterven, toen het oogenblik om te helpen gekomen was. Verloochent u-zelven om den wille van hen, die zich zoo menige zelfverloochening om uwent wil hebben laten welgevallen; en laat ook in de betooning uwer liefde de wijsheid die uit God is uwe hand besturen, en het eeuwig zielenheil uwer dierbaren u het zwaarste wegen!

•T. J. L. ten Kate.

JEZUS HET VOLMAAKTE VOORBEELD VAN KINDERLIEFDE.

De zelfverloochenende liefde heeft den Heiland nooit verlaten, ook niet toen Hij liet hoofd tot sterven boog. Hij, onze meester in alles, was het ook in de groote kunst het u in de plaats te stellen van het m'ij, en lief te hebben tot den einde toe.

Gij lijders en strijders! hebt gij er wel eens aan gedacht hoe zelfzuchtig de kommer den mensch kan maken? Gij, die

-ocr page 22-

16

uw brood met tranen breekt, is het wel eens in u opgekomen, hoe enghartig u dat ataren op eigen armoe worden deed? En vooral, gij kinderen! hoe menigmaal hebben uw vader en uwe moeder eigen lief en leed vergeten, om uwentwil vergeten: zoudt gij dan ten minsten geen geestkracht genoeg bezitten om u-zelven ter wille uwer ouders te vergeten? Begraaft en vergeet toch uw eigen kommer in dien van vreemden, neen! van uw eigen vleesch en bloed. Het komt u ten goede! Want hij die anderer wonden heelt, legt een balsem op zijn eigen wonden, en de bittere tranen die gij droogt, worden u vergolden met de tranen der helpende deernis, die gij stort, zoeter en lieflijker dan ooit de vreugde ze weende. Ziet op Hem, die gekomen is niet om gediend te worden maar om te dienen, en die zijn eigen lijden voorbijzag voor vreemder smart. Ja, Hij deed meer. Niet alleen zijn eigen lijden, maar ook zijn bijzondere levenstaak, zijn Verlossingswerk, dat geheel de Menschheid betrof, vergeet Hij voor een oogenblik, om de bedrukte vrouw te troosten, door wier ziel het zwaard ging. Uw beroep en uwe bezigheden zijn Gods werk, dat Hij u te doen geeft; maar het mag u niet doen vergeten, dat des men-schen éérste beroep op aarde is, naar het welbehagen Gods te werken. En wanneer het bij Hem, die het gewichtigste van alle werken op aarde te volbrengen had, wanneer het bij Jezus in zijn doodsuur gegolden heeft: //het eene doen en het andere niet nalaten;quot; wanneer in dat brekend hart, dat een verloren waereld droeg om haar te behouden, nog ruimte overblijft voor de kinderlijke zorg voor een weenende moeder, hoeveel meer dan geldt dit voor U!

Dr. A. Tholuck.

-ocr page 23-

17

SLECHTE KINDEEEN.

Onze kinderen, zoolang zij nog jong zijn, zich aan plichtverzuim te zien schuldig maken, is een groote beproeving. Maar het is een tienmaal zwaarder beproeving, een kind tot aan zijn vollen wasdom in ongehoorzaamheid te zien opgroeien tot een losbandig en ellendig mensoh. Hoevele ouders hebben dagen van verdriet en slapelooze nachten doorgebracht, ten gevolge van het slechte gedrag hunner telgen! Hoevelen is niet het harte gebroken, en zijn niet de grijze hairen door droefheid ontijdig ten grave gebracht, alleen ten gevolge van het wangedrag van hun eigen vleesch en bloed, eens zoo hoopvol gezegend aan deu drempel des levens! Jonge menschen! vergeet het niet: het toekomstig geluk der ouders is voor een goed deel in der kinderen hand. Deze kan een floers van somberheid over al hunne uitzichten werpen, hun elke vreugd verbitteren en hen zoo ellendig maken, dat hun eenig uitzicht op verademing en verlossing de dood is. Onnatuurlijk en vreeslijk; toch, helaas, al te waar!

John S. Abbott.

DE ZOON.

n Zonen zijn der Moeder kroon!quot; hebben uwe dichters gezongen. En gij, oudste en eenige uwer moeder! twijfel er niet aan, gij zijt hare kroon. Zij heeft u noodig, zij kan u niet missen; gij hebt het ledige aangevuld, dat zij overal omdroeg eer gij er waart. En nu zijt gij zoo geheel en uitsluitend haar

2

-ocr page 24-

18

eigendom, dat gij geener andere zoudt kunnen wezen. Haar eigen bestaan is de voorwaarde geweest van het uwe. :t Is haar eigen bloed waarmee zij u gelaafd heeft, haar eigen blos waarvan gij bloost, haar eigen beeld dat haar toespiegelt uit uw vriendelijke oogen. Gij zijt haar niet slechts een herinnering van hetgeen zij-zelf eenmaal geweest is, maar een ander Ik, waarin zij haar eigen jengd en onschuld voor de tweede maal ziet bloeien. Met één woord, zij leeft niet alleen voor zich-zelve, maar ook voor en in u, en leeft alzoo een dubbeld leven. Daarbij wordt hare teederheid onophoudelijk gevoed door de streelende ervaring, dat zij terug wordt bemind; want het is immers liefkozing om liefkozing, hart om hart? Het gantsche gewicht harer vele wenschen rust op uw hoofd, het hoofd van haar kind, naar hare schatting, het beste aller kinderen! Eens zult gij de kroon worden harer grijsheid, uw arm zal haar steun, uw trouw haar troost, uw roem haar trots zijn. De glans uwer grootheid zal afschijnen op haar gelaat, en men zal de moeder gelukkig noemen wegends den zoon, dien hare borsten gezoogd hebben. En als zij eindelijk sterven moet, dan zullen het uwe handen zijn, die hare oogen toedrukken tot den langen slaap, en uwe tranen, die het gras groen

houden op haar eenzaam graf.....

En dan? ....

Dan daalt het licht nog op haar grafterp neder,

En troost den zoon, die, kinderlijk en teeder.

Zijn kindertranen op haar lijkzerk weent:

»Een liefde als die gij bij dit graf moest derven , •/Kan evenmin als de Eeuwge Liefde sterven:

• Uw Moeder wordt met u hereend!quot; 1)

J. J. L. ten Kate.

1

) Dichtregelen van J. P. Hasebroek.

-ocr page 25-

19

DE OUDSTE ZOON.

Groot is de verandwoordelijkheid van oudere broeders en zusters, vooral die van den eerstgeborene. De jongere leden van het Huisgezin volgen van nature hen na, en hun exempel is van onberekenbaren invloed, grooter menigmaal dan dat der ouderen-zelf, want 't is het exempel van een meer gelijken, meer nabij geplaatsten, meer onafgebroken met hen verkeerenden, dan vader of moeder. Daarom juist is het voor de jongeren van zooveel belang, hoe zich de ouder kinderen gedragen. Zijn deze ondeugend,

«Een rottige appel in de mande quot; Maakt al liet gave fruit te schande.quot;

Zijn zij oppassend, het spreekwoord wordt bewaarheid, dat n leeringen wekken, maar voorbeelden trekken.quot; Zij gaan de anderen voor, in de keuze van vrienden, van boeken, van uitspanningen, in en buiten 's huis, naar hunnen smaak gekozen en den anderen meegedeeld, eer dezen zelf nog weten van keuze of smaak. Het is een droevig schouwspel, dat van een ouder broeder of zuster, die, door woord of daad, de jongeren aanvoert op de paden der ongerechtigheid. Hij is erger dan een booze engel, die de menschen verleidt, want hij heeft het gemunt op eigen vleesch en bloed. Geheele huisgezinnen zijn verwoest geworden door de ongevoeligheid van een beginsellozen oudsten zoon. Vreeslijke verandwoording op den Grooten Dag, als de verleider wordt aangeklaagd door beschuldigers die met hem onder hetzelfde moederhart hebben gerust!

Maar ook, omgekeerd, welk een zegen is menigmaal een

-ocr page 26-

20

brave broeder of zuster voor heel een Huisgezin geweest! Hoe menig lijdende of kranke heeft God niet dagelijks in stilte gedankt voor een dochter, die, door hare trouwe zorgen voor de jongere leden des gezins , moeders plaats verving, hen verplegende en opvoedende, zooveel zij kon, naar moeders les en moeders voorbeeld! Hoe menig vader heeft den Heer niet met tranen gezegend voor het voorrecht, hem geschonken in eenen eersteling, die niet alleen in zijn beroep hem ter zijde stond, maar ook in het werk der opvoeding; in eenen zoon, die al de krachten van een beminnelijk en godsdienstig karakter aanwendde, om dat van zijn jongere broeders en zusters te vormen! Als zulke ouders het hoofd vroegtijdig nederleggen, kunnen zij in vrede heengaan, want zij leven voort, met hunne liefde en zorgen, ook nadat zij gestorven zijn.

John Angell James.

AAN EEN DOCHTER.

Gij, zoetste vreugde, ons Huis gegund! Gij Dochter, aan ons hart geborgen!

Zing, speel! blijf kind zoo lang gij kunt! Wees ons een bloem, een lentemorgen!

Uw levenszon staat pas ter kim:

Wil niet naar 'elevens middag vragen!

Wat is de Mensch op aarde? Een schim, Wie 't lust een schaduw na te jagen.

-ocr page 27-

2i

Of — zoekt hij meer dan de Aarde bood. Dan moet hij dulden en verbeien:

't Oog dat de blijdste stralen schoot, Zal eens de bangste tranen schreien!

ü, wie de reinste Liefde leidt,

U is nog 't beste niet ontnomen:

De glimlach der Onwetendheid,

En de Onschuld met haar hemeldroomeu.

Een veilig lelietje' is uw jeugd.

Die zich in vaders schaduw wiegelt;

Gij smaakt die kalme kindervreugd, Waarin de moedervreugd zich spiegelt!

Uw zedigheid is uw sieraad.

Niets kan er bij die oogjens halen.

Waarin het zieltjen zich verraadt. Dat overstroomt in licht en stralen.

Wat weet gij nog van zorg of leed. Wie alle vleien, alle streelen?

De zomer ziet op 't bloemtapeet. De winter bij den haard u spelen.

De goede geest der Poëzij Heeft u bezocht uit Beter Oorden:

Uit moeders blikken vonkelt hij.

Zacht fluistert hij in vaders woorden.

-ocr page 28-

23

Geniet dien tijd! Hij keert nooit weer:

Gevleugeld vliegt de jonkheid henen.

Het somberst voorhoofd werd weleer Door quot;t helderst lentelicht beschenen.

God sterke u tot den goeden strijd,

Zoo ge eens ons martlaarschap moet deelen!

Uw Englenglorie doe altijd Heur lichtglans door uw doornen spelen!

A'ictor Hugo.

DE ROEPING DEE DOCHTER.

Is de zoon in het huisgezin de vertegenwoordiger van de Hoop, het is de roeping der dochter aldaar de Liefde te vertegenwoordigen. Wie troost de moeder, als zij weent? Wie verpleegt den vader, als hij lijdt? Als vader des avonds te huis komt, afgemat van het werk en vol van zorgen, wie snelt hem dan op den drempel des huizes te gemoet? Wie neemt hem haastig den zwaren reismantel af? Wie droogt zijn gloeiend voorhoofd? Zijne dochter! En nauwelijks doet ze 't, of moeite en kommer zijn als door een tooverslag verdwenen.

Eindelijk komt de grijsheid voor de ouders, en met de grijsheid komen de zwaarmoedigheid, de gebreken en kwalen. De zoon verlaat zijn ouders wel niet; maar onophoudelijk Ter-diept in de vele beslommeringen van het werkdadig leven, heeft hij geen tijd tot drukke bezoeken en lange gesprekken: de Man, bovendien, verstaat de kunst des vertroostens niet.

-ocr page 29-

23

Maar de Dochter, laat haar gehuwd of ongehuwd, meisjen of weduwe zijn, om 't even, zij zet zich neêr naast uw ziekestoel of aan het hoofdeinde van uwe sponde, en wekt in het twijfelmoedigst hart, met een waarlijk goddelijke goedheid, het vertrouwen weer op in de Eeuwige Liefde. Wie onzer heeft niet in het leven, hier of daar , eene dier Cordelia's ontmoet, heengebogen over een zwakken of kindschen vader? Door een waarlijk aandoenlijke tegenstrijdigheid, treedt dan de dochter in moeders plaats; ja, zelfs die eigenaardige uitdrukkingen en stembuigingen, die zoo 't schijnt alleen over de lippen eener moeder kunnen komen, worden dan niet zelden door den grijzaard uit den mond zijner dochter gehoord; en als hij nog genoeg verstand heeft om deze rolverwisseling op te merken, dan speelt er een glimlach van weemoedige teederheid over zijn gelaat, en hij zegt: „Ik weet wel dat het kinderachtig is; maar ik ben zoo gelukkig als ik uw kind ben!quot;

Ernest Legouvé.

BEOEDEKLIEFDE.

Op de betrekking van ouders en kinderen volgt in rang de betrekking tusschen het kind en hen wie de eigen banden snoeren aan het eigen ouderhart. Liefelijk zeker, is een jonge maar innige vriendschap, liefelijker nog de voortdurende verknochtheid aan hen die door een jarenlang verkeer ons dierbaar zijn geworden. Maar lieflijkst, bovenal, de vriendschap van hen die het verst kunnen teruggaan: onze trouwe schoolmakkers niet alleen in den blijden knapentijd, maar reeds onze speelgenoten

-ocr page 30-

24

toen wij kinderen waren; die met ons een gemeenschappelijk belang hadden bij al wat ons weervoer, bij ieder menseh dien wij liefhadden of vreesden; die met ons hen geëerd hebben wien onze hoogste hulde toekwam, die met ons hen hebben liefgehad wier sterven de langste droefheid onzL'f zielen is geweest. Hoe groot en innig, reeds als bloote vriendschap beschouwd, de onderlinge liefde van broeders en zusters wezen moge, zij wordt nog inniger door die gemeenschappelijke betrekking tot hen die ons het dierbaarst zijn en blijven. Waar een Cicero handelt over de omstandigheden, die dezen band nog altijd nauwer kunnen aanhalen, daar strekt hij zijne beschouwing zelfs uit tot het gemeenschappelijke graf, dat ons ten slotte herbergen zal. Het is inderdaad een treffend beeld, een symbool, bijna een les van éénstemmigheid. Elke tweespalt tusschen menseh en mensch doet ons pijnlijk aan, want zij moest niet bestaan; maar ons hart krimpt samen, wanneer wij die tweespalt zien heerschen bij dezulken, die onder één har1: hebben gerust, onder één dak hebben geleefd, en wier asch zich ten laatsten onder één zelfden lijksteen vermengen zal.

Thomas Brown.

HEBï ELKANDER LIEF.

Gij kindren van één huisgezin, Wie weet hoe kort gij samenblijft! Smaakt broederliefde en zustermin. Eer 't lot u uit elkander drijft!

-ocr page 31-

25

Ik kende een kring — hoe duurzaam scheen Die kinderrij om d'eigen disch!... Hun graven liggen ver van één,

Gesplitst door zee en wildernis.

Eén zelfde teedre Moeder boog Zich 's avonds bij hun kribjens neer; Elk sluimrend knopjen hield ze in 't oog — Ziet ze ooit die blonde kopjens weer?

Een — daalde al vroeg ter doodsgroeve af, In 't Oosten, bij een verren stroom: Misschien weet de Indiaan zijn graf, In schaduw van den pisang-boom!

Een — jongste en minlijkste van al! — Slaapt diep in 't hart van d'oceaan:

Daar glinstren paerlen zonder tal.

Maar niemand stort bij 't lijk een traan!

Een — al te licht verleidbre ziel! — Nam dienst bij 't vreemden-legioen Des franschen Caesars, streed en viel. De dwaling zijner jeugd ten zoen!

Eén enkle dochter, bleeke bruid.

Droef als de tortel die daar kirt,

Welkte in den bloemhof van het Zuid, En rust er ouder groene mirt.

-ocr page 32-

26

Aldus verstrooide hen de dood,

Gesplitst door wildernis en zee,

Eens menglend, bij één moederschoot, De stemmetjens tot de avondbeê!

Zij dartelden bij d'eigen haard,

Eén bete deelende en één dronk ..,

Wee de arme Liefde, als boven de Aard Geen onvergankbre Hemel blonk! —

Gij kindren van één huisgezin,

Wie weet hoe kort gij samenblijft!

Smaakt broederliefde en zustermin,

Eer u de storm des lots verdrijft!

Felicia Hemans.

VADERT ROOS T.

Als ik mijn kindren om mij zie. Gelijk een krans van bloeiende Englen,

Wanneer ze spelen op mijn knie. Of tot één lied hun stemmen menglen:

Wanneer ze zóó vereenigd zijn, Als zouden ze altijd samen wonen.

Als zou hen 's levens vreugde en pijn Niet elk naar zijn bestemming tronen:

-ocr page 33-

37

Dan word ik vaak door angst geprest, En 'k zucht: ;; Als tronk en tak verdorden,

„ Als de ouden stierven op het nest,

z, Wat zal er van mijn vogels worden?

„Vliegt ge allen eens op vrije wiek „In onbewolkte lucht naar boven?

„Om dan — als nu — met één muziek „Voor 't lieve leven God te loven?

„ Of — wacht cr één des jagers schot? „ Zal de andren de ijzren kevie scheiden ?quot; ...

Zijt stil, mijn ziel! daar is een God Voor vogelkens cn kindreu beiden.

J. J. L. tek Kate.

I) K ZUS T E R.

Daar is in het Huisgezin, zooals het als Ideaal voor onzen geest staat, één wezen, dat daar een geheel afzonderlijke plaats bekleedt, en wier zedelijke invloed op den jongeling iets be-tooverends heeft: dat is Je zuster. Is zij jonger dan haar broeder, dan is zij hem bijna als een dochter. Is zij ouder, dan is zij hem bijna als een moeder. In beide gevallen is zij een weldoende Engel. Is de broeder de oudste, dan beschermt hij haar, en terwijl hij in dien rol van beschermer eener vrouw een bijna vrouwelijke kieschheid ontwikkelt, wordt hij zoo rein als zij-zelve zoodra hij bij haar is. Is de zuster de oudste, dan, op hare beurt, bestuurt zij hem, en moedigt zij hem aan

-ocr page 34-

28

tot al wat groot en goed is — want een jongeling is bijna altijd in zusters oog een volwassene! Bovenal blijft zij de vriendelijke vredebode tusschen de ouders en hem. Wie onzer die ooit, in de dwaasheid van jeugdigen overmoed, het ouderlijke huis wilde verlaten, wie herinnert het zich niet, hoe dan eensklaps zijn hand zachtkens gedrukt werd door de hand eener zuster; hoe hij zich, zijns ondanks, liet meêtronen naar een kamer, die hij gezworen had nooit meer te zullen betreden; hoe hij, op de teêre smeekstem der middelaresse, over den drempel naar binnen stormde, om zich te werpen in die vaderlijke armen, die voor het berouwhebbend kind zich zoo gaarne ontsluiten! —

Als ons de dood onze ouders ontrooft, bij wie vinden wij hen terug in de herinnering? Bij onze zuster. Onze gesprekken met haar wekken als 't ware het Verleden op uit de dooden, en geven ons de verlorenen weder; ja, het is, als wij onze zuster de haud drukken, als omhelsden wij ze nog eenmaal allen in haar, vader en moeder en heel onze lang vervlogen jeugd!

Ernest Legouvé.

ZUSTERLIEFDE.

Mijn Zuster, o mijn goede zuster! Gij Hebt mij geleid door liefde en zachtheid tevens;

Een booze geest van wrevel volgde mij,

Hij was me een vloek, een kwelling mijnes levens:

Had 'k u gemist — 'k had nu reeds de aard gehaat, En 't menschdom als een listig slangenzaad;

-ocr page 35-

29

Gij hebt gewaakt, en hebt mij 't hart gebogen Gij maaktet mij ontfangbaar voor de vreugd,

Een nieuw verschiet mocht opgaan voor mijn oogen. En 'k smaak door u alleen de zoetheid van mijn jeugd.

Gij kendet mij van de eerste levensdagen.

Getrouwe ziel! Niet een op aarde als gij Kent iedre drift, die 't rustloos hart doet jagen,

Kent iedre feil en iedre deugd in mij;

En is mijn deugd gering, bij veel gebreken.

Toch hangt gij me aan, gij blijft me een liefde kweeken.

Die mij vertroost, als 'k, in mij-zelf gekeerd.

Mijn feilen telle en 't vonnis uit ga spreken;

Wanneer 't berouw mijn brekend hart verteert.

Versterkt gij 't weêr — uw liefde is mij een heilrijk teeken.

O, Zusterliefde is de edelste van allen!

Daar mengt zich drift noch woeste hartstocht in;

Ze is zwak noch wuft, kent wanklen noch vervallen,

Maar zuiver is ze en mild als de Oudermin!

Ze is groot en schoon en door zich-zelve levend.

Ze is zacht, en sterk, en reklijk, en toegevend.

Volhardt het langst, schoon vaak het minst ontzien; Een Engel is ze, ons achtloos hoofd omzwevend.

Die ons bestuurt — het meest en 't best misschien! — En 'thart ten goede neigt, schoon 't goede ook tegenstrevend

Nicolaas Beeïs.

-ocr page 36-

30

ARME BLOEDVERWANTEN.

Als Jozef zijn broeders vergeven heeft, meent hij daarom niet dat hij alles gedaan beeft. De machtige regent had zich de verachte veehoeders kunnen schamen en hen in stilte wegzenden. Maar daartoe is zijne liefde te groot. De gantsche waereld mag het weten, dat hij zijne broeders hervonden heeft, en zich hunner niet schaamt. O gij, die u Christenen noemt! herkent gij in dien trek uwe eigene liefde? Ik zou treurige voorbeelden van het tegendeel kunnen aanwijzen. Ik zou kunnen spreken van menschen, die, tot eer en aanzien, tot macht en rijkdom gekomen, niets vuriger wenschen dan hun verleden geschiedenis voor aller oog te verbergen. Ik zou van grijze vaders kunnen spreken, voor wier schamele kleeding de aanzienlijke zoon het hoofd verlegen ter zijde wendt. Ik zou op arme bloedverwanten kunnen wijzen, die, hier of daar, in een vergeten wijk, in een armzalige woning, het drooge genadebrood eten, dat hun door den rijken nabestaande ter sluiks wordt toegeworpen, als de koopprijs hunner stilzwijgendheid en gedwongen zelfverloochening. O, zoo de Heer in den hemel hun eenmaal vergold naar hunne valsche schaamte en kleingeestige liefde! Mijne broeders, nu de eenig Eijke arm werd voor en met ons, nu de Heer der heerlijkheid onze schande heeft gedragen en het kruis veracht, nu Gods Zoon zich niet heeft geschaamd ons broeders en zusters te noemen — nu kunnen wij het voorbeeld van Jozef niet afwijzen: want méér dan Jozef is hier! En die Meerdere dan Jozef heeft u ook dit geleerd, dat de ware Liefde als de Zon is, die met hare stralen ook het onreine kan aanraken zonder ooit zelf veront-

-ocr page 37-

31

reinigd te worden, ja, die adelt wat zij aanraakt, en die dan allereerst zioh-zelve verhoogt, wanneer zij zich neerbuigt om ook het verachte te verheffen en het gesmade te verheerlijken.

J. J. L. ten KATE.

JEZUS ONZE HUISVRIEND.

Jezus onze Huisvriend! Zoo Hij dat in waarheid is, dan is onze woning vervuld met zijnen geest, met zijnen zin, met zijn heilig beeld. Dan zien wij op Hem bij al ons doen en laten. Dan is het zijn voorbeeld, waarnaar wij ons richten; zijn raad altijd, waarnaar wij vragen; zijn licht, dat wij volgen; zijne goedkeuring vooral, waar wij naar streven. Dan wijzen wij op Hem gedurig onze Huisgenooten, schikken naar zijnen wil onze huisbelangen, denken aan Hem bij al onze huiszorgen. Onze kinderen leeren wij naar Hem luisteren, Hem beminnen, voor Hem knielen. Het is ons streven, dat Hij in onze bedienden, in allen die ons omringen, eene gestalte verkrijge. In het ziekenvertrek staat Hij ons ter zijde, gelijk we Hem niet vergeten bij huisselijke blijdschap. Onder de huisselijke plichten is ons zielsoog vaak op Hem geslagen. Zijn woord ligt daar altijd gereed in de Huiskamer om Hem te raadplegen. Zijn beeld staat daar immer vóór ons, ook in de eenzaamheid. Wij vinden Hem altijd weder, wij gaan veel met Hem om; wij zien Hem in alles, in zorg en plicht, in vreugd en smart, ook als de dood zijn sombere schaduw spreidt in onze woning.

-ocr page 38-

32

Zietdaar wat het zegt, Jezus te hebben tot onzen Huisvriend!

En zou dat onmogelijk zijn? Hebben wij dan onzenaard-schen vriend verloren, zoodra hij uit ons huis lichamelijk gescheiden is? Leeft niet zijn geest, zijne gedachtenis bij ons, ook in zijne afwezigheid? Zijn het niet zijne woorden, waarop wij telkens terugkomen? En is het niet gedurig als hoorden we hem, als leefde hij in ons midden, als vraagden wij naar zijn gevoelen, als dongen wij naar zijnen lof? Zóó kan ook Jezus onze Huisvriend zijn. Zoo wordt het Huisgezin, waar Hij als vriend is opgenomen, een geheel christelijke, een Heilige familie!

En dat is noodzakelijk. De Booze sluipt in de woningen, waaruit de Heer verbannen wordt. De liefde wijkt er, waar men Hem niet bemint, die ons heeft liefgehad tot in den dood, en zich-zelven overgaf, opdat wij in de liefde wandelen zouden. Daar, geene ware troost in rampen, geen reine vreugde en vrede des gemoeds, geen rechte lust tot het goede, geen kalmte in de stervensure, geen lust en hoop bij den aanblik der ont-zachelijke Eeuwigheid!

Maar waar Jezus als Huisvriend een woonplaats heeft gevonden, daar is Hij de band, die allen samensnoert; het een-heidspunt, waarin zich allen wedervinden; de gemeenschaplijke toevlucht en de zekere trooster in verdriet; de rotssteen aller harten; het vertrouwen der levenden en de hoop der stervenden: de altijd wellende bron der zuiverste blijdschap. Voorwaar! wie vader of moeder, of broeder of zuster lief heeft boven Hem, is zijns niet waardig. Maar zalig de vaders en de moeders, de zonen en dochteren, in wier midden Hij als Huisvriend woont! Dat is het Eene Noodige, waarvoor wij strijden, waarnaar wij jagen moeten. Dat is het Goede Deel,

-ocr page 39-

33

dat van ons niet kan weggenomen worden in eeuwigheid. Dat is de verwezendlijking van des Dichters Lied '):

«•Heer! waar Gij zijt, woont de vrede;

Gij geeft lust tot eiken plieht;

Boven wensch en boven bede

Maakt Gij kruis en kampstrijd licht.

Alles deelt Ge een weerglans mede Van Uw zalig aangezicht!

• Hoop, Geloof en Liefde strenglen

Palmen rond ons klein gezin.

Waar de zielen zich vermenglen In het smeltvuur Uwer min:

Gij regeert, en al Uwe Englen Gaan ten onzent uit en in!quot;

H. Q. Janssen.

ZOOLANG GIJ GEEN EIGEN HUISGEZIN HEBT.

Zoolang gij geen eigen Huisgezin hebt, schep u een werkkring, en vul dien aan met uwe beste krachten! Omring u van kinderen, en versmaad de kinderlijke wetenschap niet. Noem geen onschuldig spel der verbeelding verachtelijk. Doe uw best om ook uwe medemenschen van minderen stand te leeren kennen en hun leven van machinerie en prozaïsche werkelijkheid te vervroolijken met die genietingen en sieraden van geest en gemoed, zonder welke het hart der Kindschheid verwelken moet, de krachtigste mannelijke leeftijd in een zedelijk opzicht een machteloze dood is, en de nationale welvaart,

') Dichtregelen van J. J. L. ten Kate.

3

-ocr page 40-

34

die door cijfers wordt aangetoond, slechts het geschrift aan den mimr zal wezen. Waar ge aan zulk een taak u wijdt, daar doet gij dat niet gebonden door een grillige gelofte, door een broeder- of zusterschap, of in een maskeradekleed en met een theatralen toestel; maar gij doet het eenvoudig, omdat gij dat de vervulling acht van een plicht, waaraan gij u niet onttrekken moogt, omdat gij u broeder of zuster blijft gevoelen, ook buiten den drempel van het Ouderlijke Huis.

Charles Dickens.

OOK BUITEN UW HUIS.

Als gij christenen zijt, beperkt de grenzen uwer barmhartigheid dan niet binnen de vier muren van uw eigen huis! Bekent het dan ook, dat die Liefde, die de gestaltenis van een Mensch heeft aangenomen om menschen te redden, en die de menschen als broeders en zusters heeft begroet, hen op het voorhoofd met een zegel heeft gemerkt, dat gij niet meer kunt uitwisschen. Bekent het dan ook, dat een wezen, voor 't welk de Vader zijn eigen Zoon heeft gegeven, voor u een geheiligd wezen wordt; dat gij den mensch uwe liefde niet kunt weigeren, zonder God uwe liefde te weigeren die dea mensch vóór u heeft liefgehad! En eindelijk, bekent het dan ook, nu de blijken uwer dankbaarheid Hem in den hemel niet kunnen bereiken. Hem die niets van u kan ontfangen, dat nu die dankbaarheid weer tot u neer moet dalen, om uit te stroomen over al degenen, die de Man van Smarten heeft liefgehad!

A. vlnet.

-ocr page 41-

II.

'S L E V E N S L E N T E.

JONGELING - JONKVROUW - BRUIDEGOM - BRUII)

3*

-ocr page 42-

Gedenkt aan nwen Schepper in de dagen nwer jongelingschap, eer de kwade dagen komen en de jaren naderen, van welke gij zeggen zult: »Ik heb geen lust in dezelve.quot;

Prediker XII: 1.

Voorts, broeders! al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat lieflijk is, al wat welluidt, zoo daar eenige deugd is, en zoo daar eenige lof is, datzelve bedenkt!

Filipp. IV: 8.

En nu blijft Geloof, Hoop, Liefde, deze drie: doch de meeste van deze is de Liefde.

1 Kor. XIII: 13.

-ocr page 43-

JONKHEID.

Neen, v/at immer vervloeie op den stroom van 't Verleden Wat betooverend prisma de Toekomst ons bied',

Onze juichende Vrijheid, ons zorgeloos Heden,

's Harten Jeugd, 'sLevens Lente, vergeten wij niet!

Zoete Tijd van het eerste en het eenig genieten,

Niet besmet door de Zonde, of vergald door den Nijd,

Als de geestdrift het bloed als een vuurstroom doet vlieten Al wat Goed is en Schoon, tot zijn Eidder u wijdt!

Zoete Tijd van verbroedring, van lieven en loven,

Als de loutrende Vriendschap voor 'teerst ons vervult.

En de heilige Liefde, die Seraf van Boven,

Met een glimlach ons 't raadsel des aanzijns onthult!

Zoete Tijd van ontwikkling, van droomen en hopen. Van belanglooze blijdschap en kommerloos wee....

Ja, hij sluit nog eens weer 'tParadijs voor ons open. En brengt bloeiend een tak van den Levensboom mee!

-ocr page 44-

38

Eu al mag soms een droom of een hoop ons bedriegen,

Als een ledige halm waar de sikkel iu hieuw,

Ach, zóó zoet is 't bedrog, in wiens schoot wij ons wiegen. Dat wij immer herhalen: // Bedrieg ous op nieuw!quot;

Neen, geen lauwer des Eoems, wien zijn schittergloor blinde, Neen, geen goudsbloem des Eijkdoms, beschaamt ooit den glans Van het: //Ja!quot; in den blik uwer eerste Beminde,

Van 'tviooltjen des velds, dat zij vlecht tot een krans!

J. J. L. ten Kaïe.

JEUGD.

Wanneer wij spreken van het tijdperk van 's levens hoogste geluk, dan moeten wij niet wijzen op de dagen der Kindsch-heid, maar op die toen wij jongelingen en jonkvrouwen waren. De genoegens in het kindertuintjen zijn lentebloemtjens, rein maar klein, aardig gekleurde vergeet-mij-nietjens, maar zonder geur. De rijker genietingen van verstand en hart zijn dan nog niet ontloken, en de kleurenwaereld der idealen sluimert nog in den groenen knop. Hoe gants anders de heerlijke Jeugd! De hemelsche tijd der eerste vriendschap, der eerste liefde, der eerste poëzy, der eerste droomen eener nog gesluierde toekomst en der eerste krachtige toerusting voor het werkdadig leven! Dit is niet alleen een tijdperk dat niet wederkeert — want dat geldt evenzeer van alle tijden — maar het is de hoogste opklimming tot het toppunt des levens, juist daarom, omdat het, in de kracht van zijn bloei, de vruchten

-ocr page 45-

39

voorbereidt in de prachtigste bloesems. Ieder jongeling, zelfs de meest prozaïsche, heeft iets van den dichter, even als de jonge maagd eene kortstondig bloeiende dichteres is — althands in den tijd hunner eerste liefde; want de ware liefde is een kortstondige poëzy, gelijk de poëzy een langdurige liefde is. Zij verheerlijkt elks smart; zij laat alle tranen blinken; zij schildert alle doornen groen.

Jean Paul Hichter.

IDEALEN.

Onze tijd bezit bij uitnemendheid wat hij-zelf genoemd heeft n de hartstocht der werkelijkheid.quot; Het zij zoo; mits daarbij maar het heilige vuur der Jonkheid niet ontijdig worde ge-blusclit! Hoe toch kan zonder den Idealengloed der Jeugd het leven waarlijk rijpen, of de wijnstok zonder Augustus-zon? Het schoonste, dat ooit door menschen tot stand is gekomen, zelfs in hun koeler jaargetijde, is nooit iets anders geweest dan het laat ontwikkelde zaadtjen, dat in het Paradijs der Jeugd aan den boom des Levens geworden is. Of hebt gij het nimmer ontwaard, hoe een mensch door een enkel goddelijk beeld uit zijne Jonkheid zijn leven lang werd bestuurd en geleid? En wat willen nochtans zoovelen in ruil geven voor dit lichtende wagengesternte? Maar wat anders dan de houten broodwagen der sluwe baatzucht? Welke is dan toch wel de hoogste behoefte des menschen? Immers niet alleen de kracht om zijn tijd en vlijt te geven voor de spijs die vergaat ,quot; maar ook het gelooven en aanschouwen van den Vader

-ocr page 46-

40

der Geesten, die beter offers van den mensch verdient. Achter een goddelijken Leidsman worden alle volgers van goddelijke natuur. Maar scheurt den Jongeling het Ideaal uit het hart, en gij hebt de heilige offervlam gedoofd, en tempel en altaar, alles, is verwoest!

Dezelfde.

JONGELING.

De Jongelingsnaam is een heerlijke naam.

Te recht ook aan de Englen gegeven:

Wie Jeugd noemt, noemt vreugde, noemt hope, noemt vree; Wie jeugd noemt, noemt liefde, noemt leven!

Hoe ras dort die naam, als een bloesem der lent'!

Straks nadert de grijsheid, de droeve!

Dan stuift ons de sneeuwvlok des winters door 't hair. Dan wankelt het lichaam ter groeve.

't Vergankbre verga en het aardsche verdwijn'

In 't stormen des tijds en der smarte!

Eén schat moet behouden, één kroon moet gered:

Hoe heet die? De jeugd van het harte!

't Geloof is de balsem die zielen behoedt.

Te midden van 't wisslend gewemel.

Die 't Jonge bewaart, die het Oude herbaart.

Die 't harte verjongt voor den Hemel!

J. J. L. ten KATE.

-ocr page 47-

41

JONKVROUW.

Teedere Maagd! hoe dikwerf bedriegt u de schijn. De lof van velen verschalkt maar al te vaak uw luistergrage ijdel-heid. Maar dat is niet de wille Gods. Hij wil, dat de Jonkvrouw zich-zelve een klooster bouwe midden in de waereld, en daaruit mag zij zich niet naar buiten wagen. Dat zijn — de harten harer dierbaren. God heeft hunnen tempel gewijd, en het heiligste binnen deze stille, zwijgende muren is — Hij-zelf.

[Bilder ohne Rahnen.)

SCHOONHEID EN ONSCHULD.

Een sermoen aan de Meisjens.

Eigenlijk moest Schoonheid onschuldig en Onschuld moest schoon zijn, maar in de waereld zijn het twee verschillende dingen; en daar ik dit sermoen in de waereld houde, moet ik er mij wel naar schikken.

Schoonheid, alzoo, is schoonheid des lichaams, zoo'n paar duivenoogen, een gezichtjen als melk en bloed en een zekere toovervogel colibri, die, zooals de zotte, poëten schrijven, aan de duivenoogen en aan het gezichtjen zit en nestelt, gelijk de zwaluwen tegen den muur. Onschuld, daarentegen, woont in het gemoed en is een hemelsche gestalte, die met

-ocr page 48-

42

Luther God vreest eu lief heeft, opdat zij kuisch en eerbaar leve in gedachten, woorden en werken, die nergens erg in heeft, van zich-zelve en de waereld niets afweet en met niets zich inlaat. De colibri vindt machtig veel bijval, en de meisjens willen hem allen gaarne hebben en loopen hem na. — Maar, gij lieve meisjens! maar — wij zullen het samen eens overleggen.

Wat is schoonheid des lichaams? — 'tis toch maar schoonheid des lichaams, de tinteling van een brillant, waar geen edel hart groote waarde aan hecht. Gij hebt haar u-zelve niet gegeven, en gij hebt er niets over te zeggen: een paar jaar verder en — zij is voorbij! Ten tweede is zij t'huis van bitter weinig nut. Gij kunt met een gezichtjen als melk en bloed het vleesch niet beter braden, kunt met duivenoogen uw kind niet beter reeden en kleeden; en de bestemming van het Huwelijk is niet in de maan maar in huis. Ook is schoonheid zelfs niet eens datgene wat eigenlijk liefde wekt. Het hoofd kan zij wel op hol maken, maar ware, hartelijke liefde hangt van haar niet af. Zie uw moeder aan: zij is niet schoon meer, en toch heeft uw vader haar nog zoo hartelijk lief als zijn oogappel.

Zoo'n ding dus, dat op zich-zelf geen waarde heeft, dat maar kort duurt, dat in huis niet bijzonder nuttig is en eigenlijk geen liefde wekt, zoo'n ding is de schoonheid. Méér is zij niet; en gij kunt het mij niet kwalijk nemen, gij schoone meisjens! dat zij niet méér is. —

Ik zou u op dit punt zoo gaarne kapittelvast maken. Want zij zullen het u wel anders vertellen, die u naloopen en liefkozen en bewonderen. En dat zou u dwaas genoeg kunnen maken om u een hoogen dunk van de schoonheid te doen opvatten en u naar kunstmiddeltjens te doen omzien; en dat zou

-ocr page 49-

43

jammer van u wezen! Schoonheid en onschuld zijn als de twee schalen van een weegschaal: als de eenc in uw gemoed stijgt, dan daalt de andere. En dat weten de meeste vleiers zeer wel, en daarom verheffen zij de schaal met de schoonheid voor u zóó hoog, dat de andere met de onschuld allengskens zinkt. Anderen gaan nog verder, en zoeken u schaamte en eerbaarheid als dwaasheid en bijgeloof voor te spiegelen. Maar vliedt den man, die dat doet! En al ware hij met goud en paerlen behangen, hij is een schelm. Hij is een giftige ratelslang! Wel heeft de natuur hem van den ratel verschoond, omdat zij zich op zijne gaven en bescheidenheid verliet, maar die grootmoedigheid was aan hem niet besteed, en hij moest een ratel dragen, en ik zuu dien gaarne aan zijn oor hangen, om te waarschuwen waar hij nadert.

Onschuld des harten is het erfdeel en het sieraad der vrouw. Eu weet gij, Onschuld heeft haar eigen Engel, die achter u wandelt en de wacht over u houdt zoolang gij onschuldig zijt. Bedroeft hem niet, en houdt het voor wis en zeker, dat, als hij van u wijkt, uw geluk van u geweken is.

Meisjens! ik weet wat gij waard zijt. En wat gij den man zijn kunt, als het uwe keuze is en uw besluit eenen man toe te behooren. Gij zijt hem een kostelijk Godsgeschenk, en dat verdubbelt hem zijn leven; hij moge rijk of arm zijn, gij zijt hem tot een troost en maakt hem altijd vrolijk. Gij zijt been van ons been en vleesch van ons vleesch, en daarom ontroert mijn hart in mijn binnenste als ik u aanzie en aan u denk...

Nu, gij zijt in de waereld en moet er doorheen, wat er u ook zij weggelegd. Gaat in vrede en ziet niet om.

En de Engel der Onschuld geleide u!

Matthias Claudius.

-ocr page 50-

44

DE EEKSTE HE1L1ÜE KOMMER,

// Ik ben bekommerd van wege mijne zonden.quot; Waar die overtuiging voor het eerst ontwaakt in het jeugdig hart, daar is zij het eerste hanengekraai, het eerste krieken van den dageraad. Nog menigmaal later kraait de haan; nog menigmaal trilt het licht in tweekamp met de duisternis aan des levens horizont, tot eindelijk de zon verrijst en een heerlijk morgenlied door den hemel klinkt.

Dat is de vreugde der Engelen over een verloren kind dat wederkeert.

(Bilder ohne Rahneii).

WAT NU EEEDS NOODIG IS.

Hoe jong gij zijt, toch hebt gij, in een hoogere beteekenis, reeds noodig vernieuwd en veranderd te worden. Schrik niet op dat woord! Het is niets onmogelijks, niets onnatuurlijks, wat van u geëischt wordt. Het is geen andere ziel, waarmede gij voortaan beminnen moet wat gij eerst niet bemindet. Neen! in een gants anderen zin moet gij vernieuwd worden. In welken zin? Zóó, dat uwe genegenheden een nieuwe richting nemen; zóó, dat een geest van orde uwe gedachten bestuurt en regelt; zóó, dat gij uw hart stelt op den waren schat, dat gij andere voorwerpen bemint en begeert; maar immers liefhebben blijft altijd liefhebben, begeeren is altijd begeeren: de liefde van den geest en de liefde der waereld hebben twee tegenovergestelde

-ocr page 51-

45

voorwerpen, maar hierin ligt ook al het onderscheid. De verandering, die bij u moet plaats hebben, is de beweging die de ziel van den eenen kant naar eene andere zijde keert, van het doodsche en donkere westen naar het oosten, den schoot des dageraads! Het werk Gods in uwe ziel bestaat niet hierin, dat zij eerst nü vatbaar gemaakt; wordt voor liefde; dit was zij altijd; maar het is, haar datgene te doen beminnen wat zij beminnen moet. Nu is het, of die ziel eerst recht begint te lieven en te leven. Zij heeft haren waren weg gevonden; zij is nu een welbestuurde ziel, die op haar waarachtig voorwerp hare krachten saam trekt, gelijk zij die te voren tusschen duizenderlei voorwerpen verbrokkelde.

Het is nu een opgewekte ziel, geboren tot een nieuw leven, tot het leven des geestes!

A. Vinet.

NA AFGELEGDE GELOOFSBELIJDENIS.

O, nu wij u daar zoo vóór ons zien, jonge Belijders des Heeren! ontroert zich ons hart in ons binnenste over u en ons. Gelijk gij daar nu staat, stonden wij ook eens aan den drempel des levens. Dierbare, onvergetelijke ure, waar zijt gij gebleven? Ook in ons oog was de stille traan van heilige aandoening, die thands in het uwe glinstert. Ook in onze borst was het hart brandende van een nooit gekende gewaarwording. Goede gedachten, heilige voornemens, vervulden ons gelijk u. Wat is er van dat alles geworden? Bij velen — niets; bij meerderen — weinig; en ach, t e weinig bij allen! Schaamte

-ocr page 52-

46

bedekt ons, en wij buigen het hoofd op de borst met de bede: i,0 God, zijt mij zondaar genadig!quot; En gij zijt van geen andere bewegingen dan wij, menschen, zwakke, zondige men-sehen als wij. Hoe zal het u zijn? Het zal u zijn gelijk het ons is, zoo velen wij, bij alle tekortkomingen, toch het eene niet gewonnen gaven, dat ten slotte de overwinning is die de waereld overwint: ons geloof! Struikelen zult gij in velen; maar de Heer zal u oprichten. Dwalen zult gij telkens: maaide goede Herder zal u wederbrengen. Gij zijt nu zijne schapen: en zijne schapen zijn in zijne hand, en Hij geeft hun het eeuwige leven. O zalige troost! onze ontrouw verbreekt Gods getrouwheid niet. Hij kan zich-zelven niet verloochenen: Hij is dezelfde , gisteren, heden en in alle eeuwigheid. Welaan dan, jonge christen broeders en zusters! op die genade Gods uwe zorgen gewenteld, uwe plannen gebouwd, uwe zwakheid gesteund, door haar uwe jeugd geheiligd! Juist die jeugd, is de welaangename tijd. // Die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden,quot; zegt de God der kracht en des lichts. Het waren de eerstelingen des oogstes, die, onder de Oude bedeeling, den Schepper van hemel en aarde werden geofferd. Samuel was nog maar een knaap toen hij geroepen werd tot zijn grootsche taak, en de roepstem gehoorzaamde. Johannes, de discipel dien Jezus liefhad, was een jongeling. Jezus-zelf telde pas drie-en-dertig jaren, toen Hij een nieuw tijdperk voor de geschiedenis der menschheid deed geboren worden en doopte met zijn bloed. Van het oude en verstokte en halfverstorvene heeft noch de Maatschappij noch de Kerk iets groots te wachten. Laat de dooden hun dooden begraven! 't Is het jonge leven, dat gist en bot en bloesemt en vruchten vormt voor eiken nieuwen zomer der Toekomst. Gij dan, die het voorrecht hebt nog

-ocr page 53-

4,7

jong te zijn, bevestigt uwe geloften! Wat die van God betreft, zij zijn onberowelijk gelijk zijne eeuwige Liefde, die eene eeuwige Jeugd is.

.T. J. L. ten Kate.

WARE EN VALSCHE VRIENDSCHAP.

Onder de liefelijkste zegeningen, die de Vader der Lichten den mensch van uit zijne liand gegeven heeft, bekleedt de Ware Vriendschap eene eerste plaats. Aandoenlijk en hartverheffend is het, wanneer wij van Jonathan lezen: Aldus maakte Jonathan een verbond met David, want hij had hem lief als zijn eigen ziel.quot; Of wanneer wij een David, op de doodstijding zijns vriends, uit al de volheid van zijn toegenegen hart hooren klagen: //Jonathan is gevallen; ik ben benauwd om uwentwil, broeder Jonathan! gij waart mij zeer liefelijk.quot; Dan gevoelen wij 't, zulk een vriendschap is heilige zelfverloochening, die uitgaat van het beginsel: //Niemand zoeke dat zijns zelfs is, maar een iegelijk zoeke dat des anderen is.quot; Inderdaad, ware vrienden, die elkander liefhebben //als hunne eigene ziel,quot; bekreunen zich over elkanders hoogste en heiligste belangen, ■waarschuwen elkander voor het kwaad, bemoedigen tot het goede, sterken in de verzoeking. Zij trachten elkander op te wekken om God te vreezen, om den Heer te dienen, en Zijne eer en heerlijkheid hoe langer hoe meer op aarde te verbreiden en tot het hoogste doel te maken van hun gantsche zijn en streven.

Hoe geheel anders daar, waar stoffelijk eigenbelang een

-ocr page 54-

48

wapenstilstand sluit met de booze hartstochten van nijd en wraakgierigheid, en daaraan den naam van vrede schenkt. Daar heerscht de grootste onverschilligheid omtrent het waarachtig geluk des naasten; daar ziet men hem in onzekerheid, zonder te raden; in gevaar, zonder te waarschuwen; aan den rand des afgronds, waar men zelf met al te lichtzinnige voeten rondwandelt, om lust te hebben een ander toe te roepen: //Kamp-zalige, vlucht! hier loert de dood!quot; Wat schandelijke offers, bovendien, worden in zulke zondige betrekking, aan de zelfzucht gebracht. Gelijk Herodes en Pilatus elkander de hand der vriendschap toereikten // over het altaar, waarop de Onschuld als het offer hunner verzoening werd geslacht,quot; zóó belieft nog vaak de eene waereldvriend den andere door daden die van God zijn vervloekt. Zóó worden nog bij menschen, die slechts eigen eer en voordeel zoeken, verdragen gesloten, waardoor de rechtvaardige benadeeld, de deugd vertreden, de Heiland gesmaad en bespot wordt. Intusschen houdt het woord zijn kracht; ,/God kent den weg der rechtvaardigen, maar de weg der godlozen zal vergaan!quot;

Dat zulke vrienden de trouwloosheid-zelve zijn, ligt in den aart hunner baatzucht. ;/Een winterdag, en dood zijn deze vliegen,quot; zegt Shakespere van de tafelschuimers; en te recht, want hunne toegenegenheid duurt — zoolang de tafel duurt, en sterft in de vasten! Ware vrienden kunnen, op het voorbeeld van den Besten Yriend, het leven voor elkander zetten: de schijnvrienden, daarentegen, bedekken het aangezicht, veinzen elkander niet meer te kennen, verloochenen, verlaten, verraden, en zouden geen enkel uur van hun Heden ten offer willen brengen om een wankelenden gunsteling van Gisteren te redden. Zij zijn Priesters, die juist zóólang zich buigen op

-ocr page 55-

49

de outertrappen van hunnen afgod, tot zij-zelf het altaar kunnen veroveren tot een voetstuk hunner eigene grootheid. Zij zijn valsehe munters, die hunne leugens stempelen met het waarmerk der Trouwe, tot klein pasgeld in de hand der gretige Liehtgeloovigheid. Zij verleiden en worden verleid; want elke zonde heeft haar Nemesis in het //recht der vergelding;quot; en onder de hartverseheurendste tooneelen op den Dag des Geriehts, zal wel behooren de herhaalde optreding van twee onsterfelijke zielen, die weêrkeerig elkander aanklagen als de werkers van haar verderf!

J. .T. L. ten Kate.

L I E P D E.

De Liefde is het eigenlijke Godswoord op aarde. Zij is een trekken en een getrokken worden. Haar kracht is dus een tweevoudige: zij neemt en geeft; zij bindt en laat zich binden in de snoeren der teerste verknochtheid. Wat haar wezen betreft, is elke Eerste Liefde bij eiken mensch dezelfde: zij slaat de wieken vroolijk uit; zij wiegt zich, bij slapen of waken, in de zoetste droomen; zij voelt zich onwillekeurig aangetrokken door haar voorwerp; zij kent geen ander doel dan bij den geliefde te zijn, geen anderen wensch dan haar of hem gelukkig te maken, geen ander streven dan zich-zelve te verloochenen. Zijn de harten het ééns geworden in trouwe liefde, dan wordt die liefde niet verstoord door den adem der zorgen; dan verbittert zij geen enkele teuge; dan bloeien hare bloemen ook midden in des levens winter, gelijk in den winter der natuur

4

-ocr page 56-

50

ook het ijs op de ruiten nog de gedaante der bloemen aanneemt. En ook als de dood de lichamen scheidt, blijven de zielen vereenigd, want de ware Liefde overleeft beide leven en dood!

Dit één-worden met eene ziele van gantscher harte, van gantsehen gemoede eu met alle krachten, waarin alle zelfzucht ondergaat, is dat ook niet een voorbereiding tot het één-worden met God, Wien wij ons eigen Ik evenzeer, ja, in den heiligsten zin, ten offer moeten brengen?

Jeeemta Gotthelf.

DE EERSTE LIEEDE.

I.

De Eerste Liefde is wel niet altijd de verstandigste, maar toch bijna immer de reinste. Haar blinddoek is dikker en dichter, want zij gaat tegelijk over oor en oog en mond. Maar daarentegen zijn hare vleugelen ook langer en blanker, dan die van elke volgende liefde.

Jean Paul Eichter.

II.

Ach, de tijd is lang verleden,

Toen ik Schoonheids boeien droeg.

En voor alle heerlijkheden

Slechts een weinig Liefde vroeg.

Kalmer dagen mochten rijzen,

Later wenschen verder wijzen

Op een schittrender gewin —

Niets is half zoo zoet te prijzen Als de droom der Eerste Min!

-ocr page 57-

51

Jaag' de Bard naar rijker kroonen

Dan de wufte jeugd hem gaf,

Dwing' hij door zijn toovertonen

Zelfs den Wijze een glimlach af:

Nooit, hoe fier zijn lauwren kraken.

Zal hij weêr de weelde smaken.

Die zijn eerste lied hem schonk.

Toen het roosjen op haar kaken,

In hare oogen 't traantjen blonk!

't Beeld van haar, die, 't eerst gekozen.

Uw goede Engel scheen te zijn,

Blijft op 't groenste plekjen poozen

Van Herianrings zandwoestijn.

't Was een bloem, die de avond maaide,

't Was een geur, die ras verwaaide,

't Was een reine hemelgloed,

Die maar ééns zijn starren zaaide Over 's levens zwarten vloed!

Thomas Moobe. DE EDELSTE LIEFDE.

De Edelste Liefde is niets anders dan de teederste, innigste, diepstgewortelde Achting, die minder door doen dan door laten spreekt; die den wensch der geliefde voorkomt en de gedachte des geliefden raadt; die op beider zielen — tot ver-bazens toe — dezelfde snaren spant; die de edelste gevoelens nog altijd loutert in steeds reiner vuur; die steeds wil offeren en nooit begeeren; die van de algemeene liefde tot allen niets

4*

-ocr page 58-

52

afneemt maar er aan toevoegt, juist door die uitnemende liefde tot de eene verkoorne. Die Liefde is een Achting, is een Echt der zielen, die, meer dan aan kus en handdruk, behoefte heeft aan goede daden. En zoo de meesten haar miskennen, de besten droegen haar om in het hart, en — zij werden er waarlijk niet minder om!

Jean Paul Richter.

WARE L I E F D E.

Ware Liefde kan niet beloond worden: zij heeft haar loon in zich-zelve. Haar hoogste bede kan slechts deze zijn, ook in een volgend leven te mogen voortbestaan.

{Bilder ohne ItaJnneH).

GOD EN DE LIEFDE.

Zonder Liefde geen waarachtig God; zonder God geen waarachtige liefde: hoe kan een Huis blijven staan als men het fundament wegbreekt? Ook de meest hartstochtelijke liefde, mag, om den wille van hare onschuld, om den wille van hare duurzaamheid, niet vergeten dat zij, in haren reinen oorsprong, een /, vlamme des Heerenquot; is (Hooglied VIII: 6). En juist van deze heet het dan ook: ,/Zij is sterk als de dood, onoverwinnelijk als het graf; geene zeen kunnen haar blusschen, geene rivieren haar overstelpen, en meer is zij waard dan al 's waerelds goed!quot; (vs. 7.)

Dr. .T. F. von Meyer.

-ocr page 59-

53

TWIJFELT GLI A.AN DE LIEFDE r

Twijfelt gij aan de Liefde, omdat ook zij in het menschelijk hart schijnt af- en toe te nemen? Maar twijfelt gij dan ook aan de Zee, omdat zij een ebbe en eeu vloed heeft? Een groot element kan men niet naar zijn kleine bewegingen beoordeelen, ofschoon deze misschien daarin alleen te bemerken zijn.

Anonymus.

DE LIEFDE IS HEMELSCH.

Ja, Liefde is Licht uit reiner sfeeren.

Een sprankel van d'ondoofbren gloed.

Die heilige Englen blaken doet En ons tot de Englen weêr doet keeren.

De Godsvrucht voert de ziel omhoog,

De Liefde lokt den Hemel neder:

Zij is eeu blik van 't Godlijk oog. Een Godsgedachte rein en teder.

Een straal, die uit Gods lichtkroon viel. Een Heilgenglorie rond de ziel!

Byhon.

DE BRUIDEGOM OP DEN IIO O GTIJD SMO RGE N.

In 't Oosten verscheen met een lach Het zonnetje' en wekte den dag Met vonken en lonken en stralen:

Zij gluurde in het nestje' op den tak.

Zij scheen over duinen en dalen En — 't welbekende dak!

-ocr page 60-

54

Maar pas aan 't begin van heur baan,

Daar was 't of zij plotsling bleef staan,

Toen zij mijn lief Brnidtjen ontmoette;

Wat vriendlijke glimlach was dat!

Het was of de zon bij die groete Heel de ovrige Aard vergat!

Ik zag het, maar wist dat de zon Niets lievers bejegenen kon Dan 't Brnidtjen, mijn eigen lief Bruidtjen.

Geen roosje' op heur wiegenden troon.

Geen bloem van het zeldzaamste kruidtjen. Was ook maar half zoo schoon!

De alwetende zon weet gewis Wat lief en beminnelijk is.

Wat alles wat lief heet verduistert:

Wie weet of de maan niet misschien Haar gistren in 't oor heeft gefluisterd: // Dat Bruidtjen moest ge zien!quot;

Mijn Bruid, met oranje getooid.

Mijn Bruidtjen was liever dan ooit,

En 't had' mij geen wonder gegeven,

Zoo 't zonnetje', op eenmaal gestuit.

Daar den gantslijken dag waar' gebleven Ter wille van mijn Bruid!

J. J. L. ten Kate.

-ocr page 61-

Ill,

CHRISTELIJKE TROUWRING.

MAN EN VROUW - ECHTGENOOTEN SAMEN

-ocr page 62-

Hebt malkanderen vuriglijk lief uit een rein hart.

1 Petr. I: 22.

Gij vrouwen! weest uw eigen mannen onderdanig gelijk den Heer, want de man is het hoofd der vrouw. Gij mannen! hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de Gemeente lief geluid heeft. Alzoo zijn de mannen schuldig hunne eigen vrouwen lief te hebben, gelijk hunne eigen lichamen. Daarom zal een mensch zijn vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen , en zij twee zullen tot één vleesch wezen.

Deze verborgenheid is groot.

Efez. V: 22—32.

-ocr page 63-

HET HUWELIJK IS VAN CHRISTEN OORSPRONG.

Het Christendom-alleen lieeft den grondslag gelegd van het Huisgezin. Het heeft dat gedaan door de wijding van het Huwelijk, dien hoeksteen onzer Maatschappij, vastgesteld noch door eene burgerlijke overeenkomst, die de mensch naar willekeur kan aangaan of verbreken; noch door de ontwikkeling der Heidensche Beschaving; maar eenigiijk door de overwinning van een nieuw beginsel, van den geest des Evangelies, van des Heeren woord!

Het Christendom heeft stoutmoedig den aanval gewaagd op oude vooroordeelen, en ingewortelde gewoonten bestreden; voorgewende eischen van klimaat en nationaliteit ter zijde geschoven, en overal op elke plek des aardbodems geboden dat maar ééne enkele vrouw, rein en aller eerbied waardig, haren zetel zou hebben in het heiligdom van haren Echt en van haar Gezin.

In naam der Vrouw dan, aan wie gij den heiligen moedernaam geeft, ik bid u, hebt eerbied voor het Evangelie!

Eugène Bersieu.

-ocr page 64-

Hebt malkandercn vuriglijk lief uit een rein hart.

] Petr. I: 22.

Gij vrouwen! weest uw eigen mannen onderdanig gelijk den Heer, want de man is het hoofd der vrouw. Gij mannen! hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de Gemeente lief gehad heeft. Alzoo zijn de mannen schuldig hunne eigen vrouwen lief te hebben, gelijk hunne eigen lichamen. Daarom zal een niensch zijn vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen , en zij twee zullen tot één vleesch wezen.

Deze verborgenheid is groot.

Efez. V; 22—32.

-ocr page 65-

HET HUWELIJK IS VAN CHRISTEN OORSPEONG.

Het Christendom-alleen heeft den grondslag gelegd van het Huisgezin. Het heeft dat gedaan door de wijding van het Huwelijk, dien hoeksteen onzer Maatschappij, vastgesteld noch door eene burgerlijke overeenkomst, die de mensch naar willekeur kan aangaan of verbreken; noch door de ontwikkeling der Heidensche Beschaving; maar eeniglijk door de overwinning van een nieuw beginsel, van den geest des Evangelies, van des Heeren woord!

Het Christendom heeft stoutmoedig den aanval gewaagd op oude vooroordeelen, en ingewortelde gewoonten bestreden; voorgewende eischen van klimaat en nationaliteit ter zijde geschoven , en overal op elke plek des aardbodems geboden dat maar ééne enkele vrouw, rein en aller eerbied waardig, haren zetel zou hebben in het heiligdom van haren Echt en van haar Gezin.

In naam der Vrouw dan, aan wie gij den heiligen moedernaam geeft, ik bid u, hebt eerbied voor het Evangelie!

Eugène Bersiek.

-ocr page 66-

58

CHRISTELIJKE ECHTGENOOTENT.

Christelijke Echtgenooten moeten elkander stichten. Geen vriend toch kan den andere zóó opbouwen in geloof en godzaligheid als de man de vrouw, de vrouw den man. In de meest verholen zwakheden en gebreken van hart en karakter slaat geen vriend zulk een diepen blik als echtgenoot of gade. Voor hun oog kan niets verborgen blijven: de oude mensch moet zich geheel ontsluieren. Wanneer nu het Echtverbond inderdaad niet alleen gesloten is tot weêrkeerige hulpe in de vergankelijke dingen dezes levens, maar tot ouderlingen bijstand in den strijd voor het Eenig Goed, hoe kan dan de een den ander sterkeu! Kiveekt haar aan, gij Echtgenooten! kweekt haar aan en bewaart haar boven al wat gij te bewaren hebt, die eenvoudigheid en oprechtheid des harten, waardoor gij elkander niets verbergt, ook het onaangename niet! En al zou het u voor een oogenblik bedroeven, houdt niet op elkander te vermanen, te leeren, te bestraffen, allereerst u-zelven, liefst door het beter voorbeeld, en altijd in den geest der Goddelijke Liefde, die zich //in de gerechtigheid verblijdt!quot; Sterkt elkander de handen, wanneer zij moede, de harten wanneer zij traag dreigen te worden!

Misschien heeft God u de eer en het voorrecht weggelegd den vader- en moederrang te bekleeden. Hoe zult gij dan uwe kinderen tot Gods kinderen kuunen vormen, als gij-zelf niet eerst de Zijnen geworden zijt? //Hetzij dat wij leven, wij leven den Heer; hetzij dat wij sterven, wij sterven den Heer; in leven en sterven des Heeren!quot; Geeft op dat woord elkander heden de hand, en begint met dat woord uwen weg.

Dr. A. Tholuck.

-ocr page 67-

59

EEN GELUKKIG HUWELIJK.

Kan er in den strijd des levens een rijker buit veroverd worden dan die vriende.'.ijke, ongestoorde vroolijkheid bij des levens avond, de welaangename vrucht van ongestoorde liefde en van dien vrede die alle verstand te boven gaat? Is er een lieflijker schouwspel, dan dat van twee bedaagde echtgenooten, die elkander hartelijk beminnen, in wier oude oogen het vuur gloeit eener altijd jonge liefde, die niet zonder elkander kunnen zijn? die elkander weêrkeerig den wensch in de oogen lezen, die slechts elkanders smarten, nooit hunne eigene, gevoelen? Deze staan niet aan den rand van het graf: zij staan voor de poort des hemels. Hunne harten zijn gelouterd; zij zijn twee lieflijke starren geworden, die tot een dubbelstar samenvloeien; en lieflijke starren hebben immers den Hemel tot vaderland? quot;Wanneer de zon boven de aarde staat, verdwijnen de starren op den achtergrond van het firmament; de scheppende krachten werken, des levens milde stroomen gaan uit over de aarde. Als het avond wordt, wordt het stil: uit de verste verte treden de starren weer vrij en vroolijk te voorschijn; en de aarde schijnt zich te baden in vrede. In jeugdige, krachtvolle jaren, in den maalstroom des levens, hebben man en vrouw te kampen met de waereld, moeten zij zich door haar heenslaan, moeten zij haar afdwingen wat zij noodig hebben, moeten zij staan in het gewoel, de oogen open voor gevaren en voordeelen, voor alles wat hen voorbijsnelt. Dan deinst het gevoel ook op den achtergrond; de liefde treedt terug, geeft den scheppenden krachten ruimte, ondersteunt haar in stilte, verblijdt zich in haar gewin, waait koelheid en

-ocr page 68-

(50

verkwikking aan bij de hitte des daags. Maar wanneer daarna des levens avond daalt, de vlijtige arbeid tot zijn ruste komt, de krachten oefent in kalmen vrede, of zich onderhoudt uit de overgegaarde winst, dan treedt weder, als maar de hemel in het hart bewaard is gebleven, waar maar de stormen des levens het hart niet verzand en verwoest hebben, het gevoel als een vriendelijk gestarnte te voorschijn, de liefde ontsluiert zich weder, wordt tot een blinkende avondster, straalt met liefelijken luister, totdat — de nacht komt, en het oude, liefdevolle oog-door de hand des doods wordt gebroken. Dit is de ware loop des levens, en zoo, gij Echtgenooten! moet gij het leven opvatten en in het leven staan! En wel u, wanneer dan, als des levens rijkste buit, uwe jonge liefde als avondstar weder aan den hemel staat, uwe laatste dagen verheerlijkt in haar vriendelijk licht, gelijk immers daarboven de zelfde star beurtelings morgen- en avondstar is?

Jeremia Gotïhelf.

DE MA N.

De Christen Echtgenoot moet in den Huisselijken kring het beeld en de plaatsbekleeder der weldadige, alzegenende Voorzienigheid zijn, en alzoo den zijnen een liefde bewijzen, naar het voorbeeld van 's Heeren liefde tot zijne duurgekochte Gemeente. Het huwelijk moet den man een kweekschool der volmaaktheid zijn. Zoolang hij op zich-zelf stond, werd niemand uitdrukkelijk op zijn voorbeeld gewezen. Maar van den dag af aan, waarop hij gewijd werd tot Hoofd des Gezins, werd

-ocr page 69-

61

hij anderen tot een toonbeeld gesteld van al wnt rein is en goed. Heerschen moet hij over zijne vrouw, niet — zooals Plutarclius zegt — gelijk de bezitter over zijn eigendom, maar gelijk de ziel over het lichaam, vol deelneming en teederheid. Zooals men voor het liehaam zorgen moet, zonder de begeerlijkheden des lichaams te dienen; zoo moet ook de heerschappij over de vrouw weldadig en vol inschikkelijke toegevendheid zijn. Hij moet door innerlijke teederheid zich den Koningsrang waardig maken, dien hij in het midden der zijnen bekleedt, gelijk God-zelf verheven is boven de deelgenooten Zijner heerlijkheid. Door ernst en vastberadenheid moet hij zich onderscheiden, en daardoor wekken tot eerbied en vertrouwen; want ook de Hemelsche Vader kastijdt ten nutte, opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden. Hij moet zijn Huisgenooten in noesten arbeid onvermoeibaar voorgaan; want ook de Schepper werkt tot nu toe en de Zoon desgelijks. Hij moet de trouwe verzorger zijn van gade en kinderen; want ook de Eeuwige telt de hairen onzes hoofds, en zonder Zijnen wil valt geen muschken ter aarde. Lief moet hij hebben, uit een rein hart en een goed geweten; want God is Liefde: Liefde, die het hulpeloze beschermt, het zwakke draagt, het wankelende stut, het kranke geneest, en in alles zich-zelve verloochent!

Pr. I1. V. quot;Reiniiard.

VEEGEET DIT NIET, GD MAN!

Vergeet het nooit, gij man! dat zij, die gij uwe gade heet, vader en moeder verlaten heeft om u te volgen; dat zij u liet

-ocr page 70-

63

offer heeft gebracht van den onbezorgd sten tijd van haar leven, het offer van hare vrijheid en hare jeugd, als eerstelingen van al de andere offeranden, die zij, op het altaar der Echtelijke liefde, als Hoogepriesteres des huizes, niet op zal houden zich dagelijks te getroosten! En bedenk dan wat offer gij haar verschuldigd zijt. Gij moet haar, in den vollen zin des woords, tot de weerhelft uws levens maken. Wat is het wezen der Liefde? Is het niet zich-zelven weder te vinden in het voorwerp dat men mint? En vindt men zich-zelfdaarin weer, moet men dan niet voor de geliefde bereid zijn te lijden, te strijden, zich op te offeren, gelijk men het voor zich-zelf zou doen? Bid God om den geest der Dienende Liefde, opdai, gij geen andere keuze hebt dan de vrouw uwer keuze alles te zijn. De natuurlijke liefde maakt dat wel gemakkelijk; maar heeft Gods liefde haar niet eerst geheiligd, dan dringt zoo lichtelijk, vroeger of later, de zelfzucht weer naar voren. Het is zooveel gemakkelijker zich te laten dienen dan te dienen; en daar Gods woord zelf den man tot hoofd der vrouw gesteld heeft, hoe licht kan men er toe geraken te vergeten, dat toch de man evenzeer om den wille der vrouw als de vrouw om den wille des mans bestaat.

Dr. A. Tholück.

HUISVADEE.

Het kan en mag een huisvader nooit onverschillig zij a wien hij in zijn huis opneemt. Elk mensch heeft zijne beteekenis in een huis, draagt meer of minder bij tot de stemming van

-ocr page 71-

63

het gezin, kan, vergiftigend of verwoestend, het grootste ongeluk van een huis zijn, een misdaad binnensluiken gelijk een pestkranke de pest. Daarom moet een huisvader weten wien hij in zijn huis opneemt. Als de zoodanige gebreken heeft, dan kan hij zich daarvoor in acht nemen, ze gadeslaan en verbeteren; want een aardsche vader is het beeld van den Hemelsche, en Deze heeft van zicli-zelven ook dit getuigd: // Ik ben de Heer uw Geneesmeester.quot;

Jeremia Gotthet.f.

DE WAARDE DEK VROUW,

Eere den vrouwen! Zij vlechten en weven Hemelsche rozen door 't doornige leven, Strenglen der Liefde gezegenden band!

Gratiën zijn ze, en wij danken haar hoede 't Eeuwige vuur van het Schoone en het Goede, Dat ze onderhouden met heilige hand!

Voortgestormd met reuzenkrachten.

Wijkt de man uit Waarheids baan; Wisslend dobbren zijn gedachten

Op der driften oceaan.

Gretig zoekt hij heinde en verre,

Of zijn hart de ruste vond;

Tot in de afgelegen sterre

Grijpt hij naar zijn droombeeld rond.

-ocr page 72-

64

Maar met heur blikken, betooverend teeder,

Wenken de vrouwen den vluchtling: „Keer weder!

Smaak toch het Heden, zoo kort maar van duur!quot; Onder het Ouderlijk dak rein en blijde,

Bleven zij schuchter der Moeder ter zijde,

Schuldlooze dochters der vroome Natuur!

Vaak vijandig in zijn streven.

Met verpletterend geweld.

Gaat do woeste Man door 't leven.

Dat hem paal noch perken stelt.

Wat hij opbouwt, sloopt hij weder;

Als der Hydra's slangenkop,

Eijzen telkens, telkens weder Nieuwe wenschen dreigend op!

Maar met bescheidener glorie tevreden,

Plukken de vrouwen de bloemen van 't Heden, Nimmer gehaast naar de eerst rijpende vrucht.

Vrijer dan hij, binnen huislijke perken.

Rijker dan hij, bij heur nuttiger werken,

Needriger kennis en vreedzamer vlucht.

Streng en trotsch vaak en koelbloedig,

Is de man zich-zelf genoeg,

't Hart versmadend dat weemoedig

Naar een hart vol liefde vroeg.

Nimmer smelt hij weg in tranen,

Niet gebroken buigt hij neer:

Zelfs de worstling met de orkanen Staalt zijn harde borst te meer!

-ocr page 73-

65

Maar als de harp, die, op 't ritslen der blaaren, 't Suizen van 't windtjen, weertrilt met lieur snaren.

Zóó de gevoelige ziele der Vrouw!

Angstig door 't schrikbeeld der smarten bewogen. Golft haar de boezem en storten haar oogen Zachtkens de paerlen van hemelschen dauw!

Waar de man zijn dwangvermogen

Oefent, geldt de kracht voor recht:

Zal de Scyth zijn pleit betogen,

't Krijgszwaard spreekt, de Pers wordt knecht. Wenschen zijn den man — Geboden;

Wilde tochten slingren hem:

En waar Charis is gevloden,

Krijscht, wanluidend, Eris' stem!

Maar onder zacht overredende beden Voeren de vrouwen den scepter der Zeden,

Blusschen de tweedracht, zoo bitter beweend;

Leeren de krachten, die vijanden waren.

Zich in bevallige vormen te paren,

Nu voor altijd en harmoniesch vereend!

Naar Schiller. J. J. L. ten Kate.

E E N E E E N I G E.

quot;Éénmaal wordt de mensch geboren,

•- Eenmaal mint hij, nimmermeer!quot;

heeft een uwer dichters gezongen; en geen tweede huwelijk,

-ocr page 74-

66

al slaagde de proef niet ongelukkig, heeft zijn spreuk gelogenstraft.

Voor die oogen hebben om te zien, is het in 't Hooglied te lezen, hoe de groote koning Salomo, zijn zestig schitterende koninginnen, geheel zijn serail en al zijne weelde, vergeet in de reine en edele liefde voor de vlekkeloze, die slechts céne is; en hoe aldaar zijn oogen geopend worden om te zien hoe God den eenen man maakte voor de eene vrouw, en de ééne vrouw voor den éénen man, zooals het geweest is in Edens Hof; en hoe geheel zijn hart eu al zijne gedachten daardoor rein, edel en eenvoudig worden, hoe der vogelen zang en der druiven geur en de specerijen van het Oosten, en de eenvoudige land-geneuchten in Libanons valleien, die hij deelt met de zijnen, liefelijker worden in zijn schatting dan al de kunstpraal zrner paleizen! Voor het eerst in zijn leven gevoelt zich de man in overeenstemming met Gods schoone schepping en de beteekenis der seizoenen. Zoowel in hem als rondom hem is de wirter voorbij en de plaschregen over, en de bloemen worden gezien, en de stem der tortelduif wordt gehoord in het land! ...

ClIAKLES KlNGSLEY.

DE VROUW IS VOOR DEN MAN GESCHAPEN.

z/De vrouw is voor den man geschapen.quot; In welken zin? Is zij geschapen voor den man, zooals deze zich meestal voordoet? dat is: om zijne hartstochten te bevredigen? om hem in zorgeloze zelfvergetelheid de eeuwigheid te gemoet te doen wankelen? om zijn ziel te verstompen, ook als zij reeds zoozeer

-ocr page 75-

67

kleeft aan het stof? om hem in slaap te wiegen, waar plicht en bestemming hem roepen? of om met hem de knie voor de afgoden te buigen? Is zij voor hem geschapen om het outer te bestijgen en zich-zelve tot zijn afgod te maken? Moet de vrouw zich verloochenen in haar vroomheid, haar kuischheid, haar liefde tot God? Moet zij bukken voor alle buitensporige eischen en zich door het slijk doen sleuren, wanneer hij-zelf daar door heen dwaalt? Moet zij haar ingeschapen aart laten verkneeden naar een karakter, dat misschien door de zonde bedorven is geworden? Neen, neen! De zelfverloochening der vrouw is een geheel andere: het is de Christelijke zelfverloochening, die het geloof den weg wijst, gelijk de star den Wijzen vóórging naar Jezus' kribbe. Indien de vrouw voor den man geschapen heet, dan wil dat zeggen dat zij geschapen is tot geluk van den man, zooals dat geluk door de heiliging van hart en leven bepaald is; voor den vooruitgang van den man, zooals het Christendom dien vooruitgang verstaat. Hare roeping is, den man tot God te leiden, hem den vrede Gods aan te brengen, hem in alle werken Gods bij te staan. De man, voor wien zij geschapen is, is de wedergeboren mensch, de Nieuwe Mensch. Indien deze nog niet leeft in den echtgenoot harer keuze, dan moet zij dien iu hem wekken, wekken door de kracht die God haar verleende, door de macht der liefde en der trouwe. Dit is hare taak.

Mevrouw de Gaspakin.

-ocr page 76-

66

al slaagde de proef niet ongelukkig, heeft zijn spreuk gelogenstraft.

Yoor die oogen hebben om te zien, is het in 't Hooglied te lezen, hoe de groote koning Salomo, zijn zestig schitterende koninginnen, geheel zijn serail en al zijne weelde, vergeet in de reine en edele liefde voor de vlekkeloze, die slechts eene is; en hoe aldaar zijn oogen geopend worden om te zien hoe God den éénen man maakte voor de eene vrouw, en de ééne vrouw voor den éénen man, zooals het geweest is in Edens Hof; en hoe geheel zij a hart en al zijne gedachten daardoor rein, edel en eenvoudig worden, hoe der vogelen zang en der druiven geur en de specerijen van het Oosten, en de eenvoudige land-geneuchtea in Libanons valleien, die hij deelt met de zijnen, liefelijker worden in zijn schatting dan al de kunstpraal zijner paleizen! Voor het eerst in zijn leven gevoelt zich de man in overeenstemming met Gods schoone schepping en de beteekeuis der seizoenen. Zoowel in hem als rondom hem is de winter voorbij en de plaschregen over, en de bloemen worden gezien, en de stem der tortelduif wordt gehoord in het land!...

ClIAKLES KlNGSLEY.

DE VROUW IS VOOR DEN MIN GESCHAPEN.

// De vrouw is voor den man geschapen.quot; In welken ïin? Is zij geschapen voor den man, zooals deze zich meestal voordoet? dat is: om zijne hartstochten te bevredigen? om hem in zorgeloze zelfvergetelheid de eeuwigheid te gemoet te doen wankelen? om zijn ziel te verstompen, ook als zij reeds zoozeer

-ocr page 77-

67

kleeft aan het stof? om hem in slaap te wiegen, waar plicht en bestemming hem roepen? of om met hem de knie voor de afgoden te buigen? Is zij voor hem geschapen om het outer te bestijgen en zicli-zelve tot zijn afgod te maken? Moet de vrouw zich verloochenen in haar vroomheid, haar kuischheid, haar liefde tot God? Moet zij bukken voor alle buitensporige eischen en zich door het slijk doen sleuren, wanneer hij-zelf daar door heen dwaalt? Moet zij haar ingeschapen aart laten verkneeden naar een karakter, dat misschien door de zonde bedorven is geworden? Neen, neen! De zelfverloochening der vrouw is een geheel andere: het is de Christelijke zelfverloochening, die het geloof den weg wijst, gelijk de star den Wijzen vóórging naar Jezus' kribbe. Indien de vrouw voor den man geschapen heet, dan wil dat zeggen dat zij geschapen is tot geluk van den man, zooals dat geluk door de heiliging van hart en leven bepaald is; voor den vooruitgang van den man, zooals het Christendom dien vooruitgang verstaat. Hare roeping is, den man tot God te leiden, hem den vrede Gods aan te brengen, hem in alle werken Gods bij te staan. De man, voor wien zij geschapen is, is de wedergeboren mensch, de Nieuwe Mensch. Indien deze nog niet leeft in den echtgenoot harer keuze, dan moet zij dien in hem wekken, wekken door de kracht die God haar verleende, door de macht der liefde en der trouwe. Dit is hare taak.

Mevrouw de Gaspaein.

-ocr page 78-

MAN EN VROUW.

I.

De man is de kroon van het huis, de vrouw het eigenlijk middenpunt. Zóó heeft het de natuur gewild, zij zelf mogen 't willen of niet. Eén lichtzinnige stap uit dit stille centrum, en zij loopt gevaar geheel een goedgeordend samenstel uit zijn welberekende baan te werpen. Daarentegen, kent en bewaart zij hare eigene plaats, hoeveel liefs en schoons kan zij rondom zich in beweging houden! Deze plaats is het eigendom aller vrouwen. Zekerlijk hangt het intusschen van elk harer in het bijzonder af, of zij zich daarop wil bewegen als een zon, glanzend, bezielend, onderhoudend, dan wel als de as van een rad, rond hetwelk de lasten des gezins zich al zuchtend wentelen. Anonymus.

II.

De man moet het plan van zijn leven ontwerpen, de vrouw deelt het, neemt het op in haar liefderijke borst, en geeft het hem gelouterd weder. Zijne kracht onderhoudt, hare bevalligheid versiert; zijn geest scherpt, haar hart verpleegt en onderhoudt. Dan aanvaardt zijn meerderheid vrijwillig de bloe-menketen, die hare lieftalligheid hem biedt: hij aanvaardt die niet alleen, hij zoekt haar met verlangen, hij draagt haar met vreugde. Hij leunt zich aan hare beminlijke zwakte, en door hare kuischheid leert hij zich-zelven achten.

Zoo vereenigen zij zich tot het schoonste verbond der eendracht; het lieflijkst levensgeluk wordt hun trouwe reisgezel; en met eiken dag wordt haar de edele vriend, wordt hem de trouwe vriendin al liever en onmisbaarder.

Benzel-Sternau.

-ocr page 79-

69

III.

Tweeling is de Mensch geboren;

maar toch in zijn tweeheid één: Helft en weerhelft, ééne ziele,

beide elkanders vleesch en been. Hij — alleen voor God geschapen;

zij — voor God ook, maar in hem. Hij — Gods glorie; zij — de zijne;

zij — het oor; en hij — de stem. Hij — het hoofd, vol ernst en wijsheid,

maar door haar gevoel verzacht; Zij — het hart, vol vreugd en teerheid,

maar gestevigd doorquot;zijn kracht. Hij — zelfstandig als de ceder,

die op eigen wortel steunt; Zij — afhankelijk als de klimop,

die zieh aan z ij n takken leunt. Somtijds echter, zij — de meerdre,

sterker dan de trotsche Man,

Wien ze in geestkracht, trouw en gaven

menigmaal beschamen kan.

Waar de Man van vreeze trilde,

streed en overwon de Vrouw. Slechts een Moeder redt heur zuigling

uit den scherpen leeuwenklauw; 't Kind aan 't harte, tart zij de ijsschots,

vliegt zij door de vlammen heen: Spraakloos zich ten offer wijden,

kan de Vrouw, de Vrouw-alléén!

-ocr page 80-

70

Eond z ij n slapen kroest de hairvlok,

rijker dan een koningskroon;

In der lokken gouden sluier

is haar schoonheid dubbel schoon. In zijn oogen — zonnegloeiing,

heldenfierheid, leeuwenmoed;

In haar blikken — maanlichtflikkring,

duivenonschuld, vroom en goed.

Z ij n gebied is heel de Schepping,

en zijn arbeidsveld in 't licht,

Waar hij God vertegenwoordigt

voor der Englen aangezicht.

Meest op d' achtergrond van quot;t leven

is haar schouwtooneel bereid,

In uw liefelijke scheeraring,

Dienende Bescheidenheid!

Hem — de menschen; haar — heur kindren;

hem — de waereld; haar — het huis: En voor beide Liefdes volheid,

als Gods liefde sterk en kuisch! Hij — voor allen; zij — voor de enklen;

en toch beide voor elkaar.

Niet gemengd en toch vereenigd

immer Hier en eeuwig Daar!

J. J. L. ten Kate.

-ocr page 81-

71

MANNENEED E.

God eu Vader!

Sla ons gade:

Uw nabijheid

Hou de wacht!

Uit Uw ader

Stroomt genade. — Hoogste Vrijheid! Eeuwge Kracht!

Wil ons drenken

Aan Uw boezem!

Wil ons sterken

Door Uw tucht!

Van ons denken U de bloezem!

Van ons werken U de vrucht!

Met Uw wapen,

Dat wij scherpen,

Wil ons leeren

Tred voor tred

Al 't Geschapen'

Te onderwerpen, Te regeeren

Naar Uw wet!

Maak door lijden,

Strijden, streven. Ter viktorie

Ons bekwaam:

-ocr page 82-

72

Dat wij U, aan 't eind der tijden, De Aarde, Uw leengoed, wedergeven, Vol der glorie

Van Uw naam!

VEOUWENBEDE.

Albehoeder!

Hoor de bede

Voor ons eerste Kindekijn!

Die het Moeder-harte kneedde.

Moet de teerste Liefde zijn!

Zie ons knielen,

Waar we samen

't Eden vonden,

Man en Vrouw!

Die twee zielen

Met zijn Amen

Heeft verbonden. Blijft getrouw!

Liefdes lessen

Wel te kennen.

Vriendelijk, vredig, Eein en waar.

-ocr page 83-

Ti

Als Priestressen

Ons te wennen Aan het zedig Huis-altaar:

U ter eere

't Kroost te kweeken,

Tot een heerlijk Volk van God:

Dat, bij 't werk der Menschheid, Heere!

Waar geen enkle mag ontbreken,

Zij 't begeerlijk

V rou w enl ot!

J. J. L. ten Kate.

DUBBELD ZWIJGEN.

In de Liefde zwijgt men tweemaal: de eerste maal uit vreeze, de tweede maal uit vertrouwen. Het eerste zwijgen heeft plaats in des harten eerste, sprakeloze lente, wanneer zelfs een enkele blik niet zelden een al te verstaanbare taal spreekt, en waarin beide zielen, ieder in haar eigen, heilig bescheiden prieel, voor elkander bloeien en rijpen.

Het tweede zwijgen geschiedt later, in den nazomer des harten, wanneer man en vrouw, in zalig herdenken, zwijgend naast elkander staan op den hoogsten top des levens, die nu bereikt is, zooals twee reizigers naast elkander staan op een hoog gebergte, waar zij wel de zon boven de bonte valleien zien opgaan, maar de vogels niet hooren, die daar beneden klapwieken en krijschen.

Jean Paul Uiciiter.

-ocr page 84-

74

GEEN ECHTSCHEIDING.

Wie zich. aan het Huwelijk vergrijpt, hetzij door woord of daad, wie dezen grondslag der zedelijke Maatschappij ondergraaft, die heeft met mij te doen! Of, wanneer ik hem niet meester worden kan, dan heb ik niets met hem te doen. De Echt is het begin en het toppunt van alle beschaving. Hij verzacht den wilde, en Hij geeft den meer ontwikkelde de beste gelegenheid zijne zachtmoedigheid te betoenen. Onverbrekelijk moet het Huwelijk zijn: want het brengt in den regel zooveel geluk aan, dat eene enkele ongelukkige uitzondering daartegen niets bewijst. En wat spreekt men dan toch van ongeluk? Ongeduld is het, wat den mensch van tijd tot tijd overrompelt, en dan belieft hij zich-zelven ongelukkig te vinden. Men late het oogenblik voorbijgaan, en men zal zieh gelukkig prijzen dat een band nog bestaat die zoo lang bestond. Er is geen deugdelijke grond om zich van elkander te scheiden. Des menschen toestand is zóó vervlochten in lief en leed, dat men niet berekenen kan wat een paar eohtgenoo-ten elkander verschuldigd zijn. Het is een oneindige schuld, die slechts door de eeuwigheid kan worden uitgedelgd. Lastig moge de huwelijksstaat sommigen worden; ik geloof het wel, en het kan ook niet anders. Zijn wij niet ook met het Geweten gehuwd, en zouden wij ons niet gaarne van het Gewe:en willen scheiden, omdat het ons lastiger is dan ooit man of vrouw elkander worden kan?

Gothe.

-ocr page 85-

75

WAAR HUWELIJKSGELUK.

Het zuiver, wecrkeerig geluk, dat twee innig verbonden harten smaken en doen smaken, is het hoogste en lieflijkste dat op aarde te vinden is; want het bevat den kiem en de ziel van alle zedelijke waarde. Zonder zedelijken grondslag, is zulk een betrekking en dus een waarachtig Huwelijk — Paulus spreekt van «in den Heer getrouwd zijnquot; — niet mogelijk. Juist daarom moet de ware Echt een triumf zijn over de zinnelijkheid en alle andere zelfzucht. Vereenigde zielen dragen elkander altijd meer naar Boven. Hare liefde staat boven de natuur, dat is: boven het zinlijke en zienlijke, en voert het trage, aardsche leven opwaarts, tot de volmaaktheid heen.

Eichendorff.

NIET ALLEEN.

Des levens volheid is aan een menschenborst te vinden. Eene menschenborst, groot, liefdevol als de hemel, getrouw, zacht en rein, o daar is een waereld, om er rijk, schoon en stoorloos in te leven! Daar wordt het vuur gelouterd, zonder uitgedoofd te worden; de onvrede gesust, de kracht verhoogd en geste-vigd. Wanneer eene gade met een zoo groote en liefderijke ziel aan onze zijde wandelt; wanneer haar geest ieder uur van den dag als een lauwe lentewind over onze ziel gaat; wanneer zij onzen dagelijkschen kring met haar rein en harmoniesch

-ocr page 86-

76

leven aanvult; als gij op haar steunen kunt als aan een moederborst; zegt, gelooft gij niet dat dan vroegere zonden verzoend, bittere herinneringen uitgewischt, gestorven verwachtingen wedergeboren kunnen worden uit den dood der teleurstelling? dat het geslingerd hart in een hoogere liefde vastheid zal verkrijgen? Gelooft gij niet, dat zelfs op een verwoesten grond nog een Paradijs kan verrijzen? Ik geloof het, omdat ik aan een vernieuwenden geest geloof, die geen andere is dan de geest der Liefde; want hij is de geest des Levens; en Leven en Liefde zijn twee namen voor ééne kracht: Gods Kracht in de menschenziel!

Frederike Bremer.

MANESCHIJN DES HAETEN.

Er is maneschijn, ook in het menschelijk leven; er is maneschijn, ook in het menschelijke hart! Hij pleegt ook aan den huwelijks-hemel op te gaan, na een onrustigen, stormigen dag. Hij is een verzoening tusschen licht en schaduw, een schemerdonker, een stille weemoed, een zachte sluimering van het gevoel, een wee, maar ook een wel. Dan vallen stille tranen, zacht en verkwikkend als de dauw op het verschroeide veld.

Toch kan 't soms nog lang duren, eer deze rust, deze hemelsche schemerschijn, in het hart nederdaalt: daar stormt het vaak zoo lang.

Maar Jezus gebiedt ook de zee en de winden!

Dezelfde.

-ocr page 87-

77

LIJDEN ENquot; LIJDEN.

Wanneer een van diepen kommer ter nedergebogen hart daaronder breekt, wanneer de i rankte in de door smart geopende wonde wortel schiet en dan aan het leven teert tot het sterft, dan zal niemand onzer zeggen, dat het met zorg beladen hart niet had moeten breken, dat de kracht zich had moeten staaade houden, dat het leed had behooren verduurd te worden. Neen, wij willen het oordeel niet uitspreken over de bezwijkenden, die zich niet oprichten dan ten dage der opstanding, aan gene zijde van het graf. Maar toch! schoon, heerlijk en sterkend, is de aanblik van den man, die moedig en geduldig het hoofd biedt aan de stormen des levens, die zonder trots en zonder zwakheid, onverzettelijk zijnen weg vervolgt; van de vrouw, die lijdt en niet klaagt; wier dierbaarste hoop haar door het lot werd ontnomen, en die toch vreugde rondom, zich heuen spreidt, die slechts leeft om anderen gelukkig te maken. O, hoe verheven en schoon is de aanblik van twee menschen, die, innig aan elkander verbonden, hunne doornenkroon dragen, maar haar dragen als een schitterende glorie. Ik heb meer dan eens zulke koninklijke lijders ontmoet, en werd daarbij altijd van het levendig gevoel doordrongen: n O, mocht ik liever als dezen zijn, dan een gelukkige maar eenzame engel dezer waereld!quot;

Ik moet hierbij echter een onderscheid maken. Er zijn rampen, waarin wij een Hooger Hand, eene onvermijdelijke Godsbeschikking ontdekken: zij zijn als donderslagen uit de wolk. Er is lijden van een anderen aart, dat men met de marteling van een onophoudelijk steken met scherpe naalden

-ocr page 88-

78

zou kunnen vergelijken. Dit wordt door menscheu veroorzaakt. Men ontmoet het vooral in huisgezinnen, waar echt-genooten, ouders en kinderen, met en voor elkander leven, alsof zij de gruwelijkste Hel in hun midden wilden brengen. Daar zijn ook onder het Echtelijk dak plaaggeesten en ge-plaagden, en het is moeilijk te zeggen wie van beiden het meeste medelijden verdienen, rampzaligen die ze zijn! Het eerst vermelde ongeluk valt het gemakkelijkst te dragen. Eeeds David wist het, dat het verkieslijker is in Gods dan in der menschen hand te vallen; en noch God noch de menschen zijn sedert Davids tijd veranderd. De bliksem uit de wolken brengt of den dood, óf een licht aan, een reinigende kracht. De steek van een menschenhand, daarentegen, teert als een langzame melaatschheid aan het leven. Daarbij wordt ook het hart verbitterd, en bitterheid is de sirocco: waar zij waaii, is alles woest.

Evenwel ontbreekt ook hier het geneesmiddel niet. Er bestaat een engelengeduld, dat alle kwetsende pijlen verstompt, dat den gekwelde en gefolterde zich-zelven doet heiligen, en in het eind zelfs den beul verbetert. Er leeft een sokratische moed, die alle stortvlagen van Xantippe in verfrisschenden regen herschept. Er is ook een heldenmoed die de keten verbreekt, waar die te zwaar werd om te dragen. Een ieder die zóó gekweld wordt, beproeve zich-zelven, maar hij doe dit voor een Hooger oog, en kieze, en late zijn hart niet verschroeien of verbitteren — want dat doet niemand goed!

Dezelfde.

-ocr page 89-

79

DE VROUW AAN HET ZIEKBED VAN DEN MAN.

Dat zijn moeilijke, gewichtige uren, die de vrouw doorwaakt aan het ziekbed van haren man, die daar zweeft tusschen leven en dood! liet gedruiscli des daags is verstomd; het komen en gaan heeft opgehouden; de bedrijvigheid heeft een eind: de wakende vrouw is ongestoord en alleen bij den kranken man! Boven hen is God: wel hen als Hij ook in hen is!

Is de man zich van zijn toestand bewust, dan worden het uren der heiliging. Zij gelijken op de uren in de dagen der eerste liefde. Wat het hart beweegt, komt over de lippen: men verblijdt zich met een getroffen hart over de dagen van vroeger; dankt elkander voor wederkeerige liefde en trouw, geduld en zachtmoedigheid, en bespreekt al fluisterend den tegenwoordigen toestand. En als de vrouw jammert over de toekomst, over het lot van weduwen en weezen, over den nood eener moeder met vaderloze kinderen, dan troost de man, geeft wijzen raad en sterkt het week gemoed der vrouw, door haar aan te bevelen aan den Almachtige, den Vader van weduwen en weezen. Als zij bidt om zijn leven en dat deze drinkbeker haar moge voorbijgaan, dan zegt hij daar //Amenquot; op: //maar niet Onze wil. Uw wille geschiede!quot; Dat ziju heilige nachten: als op engelenvleugelen zweven zij voorbij.

Maar anders is het, als de man bewusteloos of ielende ter neder ligt, de vrouw alleen is, en niemand hare gedachten haar afneemt dan God. Ook voor haar oog trekt het gantsche leven voorbij, het verleden, het heden, de toekomst; en dat wel klaarder eiken nacht. Altijd meer verdwijnen de schaduwen: het wordt een groot en levend Levensbeeld. Zoete weemoed.

-ocr page 90-

80

schoone droomen, bittere tranen, geduldige onderwerping, moedige verheffing, wisselen elkander af in de ziele der eenzame vrouw. De beelden, die eerst ongeregeld door elkander vloeiden, scheiden zich met altijd vaster trekken en in be-paalder orde: altijd helderder ontwikkelt zich uit het heden de toekomst. Ook deze vrouw bidt. Maar omdat de wil des Heeren haar niet geopenbaard is, neemt de toekomst voor haar innerlijk oog een tweevoudige gedaante aan. Zij ziet zich-zelve met haren man door het leven wandelende: zij draagt hem op een der volgende dagen ten grave; staat alleen met hare smart, of, is zij moeder, alleen met hare smart en — hare weezen! Gelijk zwarte, zware onweerswolken, stormen deze beelden eerst haar oog voorbij; maar langzamerhand worden zij helderder, liefelijker met eiken nacht. Zij worden tot afgeronde ta-freelen, evenals de gedachten van een schilder, die peinst vóór zijn paneel, dan in breede trekken schetst, allengskets uitwerkt met toenemende uitvoerigheid, tot dat het tooueel is weergegeven, dat sliep in zijne ziel.

Men heeft het bewonderd, met welk een helder inzicht en groote veerkracht weduwen vaak de teugels vatten en voerden van het groote gezin; hoe ernstig en verstandig zij hare kinderen opvoedden; hoe zelfverloochenend zij heerschten over hare droefheid, die toch zichtbaar teerde aan den wortel haars levens. Wie haar bespied had in die stille, lange nachten; wie het gezien had, hoe zij met hare smart, wij zouden haast zeggen — als met God, hebben geworsteld, tot zij die kracht in hare zwakheid ontfingen, die zij nu oefenen tot aan het graf; door welke zij schitteren blijven in de herinnering dei-hunnen, gelijk sterren in den nacht: die zou zich niet verwonderen over de mogelijkheid van een toestand die ieder een

-ocr page 91-

81

raadsel schijnt, ofschoon dan een heerlijk raadsel, dat zegenend werkt!

Maar ook in een andere richting arbeidt de ziel der vrouw bij den kranken gade, en schept zij beelden, louter beelden van vreugde, bij de gedachte: „Misschien geeft God den geliefde mij weer!quot; Dan stelt zij het zich voor, met een onuitsprekelijke hoop, hoe beide een nieuw leven leiden zullen: hoe alle schaduwen voortaan verdwijnen zullen uit het leven, alle droefheid, alle angst, alle kommer over kleinigheden; hoe zij in ongestoorde blijdschap hun loopbaan zullen voortzetten, en boven alles trachten naar dat Eéne dat noodig is. Vrolijke beelden volgen elkander altijd schooner, hoe meer de krankte wijkt en het leven weer opbloeit: of treuriger en bewolkter naarmate de ziekte zich verheft. Als de dood komt, verbleeken zij, worden begraven in het hart: het ware familiegraf, waarin de geliefden wonen naar den geest, tot op eeu zalig wederzien!

Jeuejiia Gotthelf.

-ocr page 92-
-ocr page 93-

IV.

OUDERZORG EN OUDERZEGEN. MOEDER - VADER - OUDERS SAMEN

-ocr page 94-

Gij vaders, verwekt uwe kinderen niet tot toorn, maar wekt hen op in de leering en vermaning des Ileeren.

Ef. VI: 4.

Leert den jongen de eerste beginselen naar den eisch zijns wegs: als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken.

Spreuk. Sal. XXII: 6.

En deze woorden, die ik u heden gebiede , zullen in uw hart zijn. En gij zult ze uwen kinderen inscherpen, en daarvan spreken , als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat.

Dent. VI: 6, 7-

En Hij zal het hart der vaderen tot de kinderen wederbrengen, en het hart der kinderen tot hunne vaderen.

Mal. IV: 6.

-ocr page 95-

DE MOEDE K.

Is er één naam op deze waereld schoon en verheven en lieflijk onder de lieflijksten, dan is het zeker die eene, die ia een worsteling tussehen leven en dood ontstaat, die met de hoogste smart gekocht en met de hoogste vreugde ontfangen wordt; die het inbegrip aller menschelijke teederheid in eenen klank samenvat; ja, die door Gods eigenZoon, op Maria's schoot, voor eeuwig geheiligd is: de Moedernaam! De moeder zorgt voor haar kind met bewonderenswaardig geduld. Geen oogenblik verliest zij hem uit het gezicht. Hare dagen en nachten heeft zij veil voor hem. Zij draagt hem als hij zwak is, zij zingt hem in slaap als hij schreit, zij liefkoost hem als hij klaagt: zij leert hem glimlachen, zij leert hem spreken, zij leert hem liefhebben. Zijn verkleumde vingers koestert zij in hare handen, zijn teêre leden in haar schoot, zijn jeugdig zieltjen in haar hart. Geen arbeid zoo ruw, geen lijden zoo diep, dat zij zich om zijnen wil niet getroost; geen opoffering zoo groot, waartoe zij niet gereed zou staan om hem te behouden. Zij geeft hem haar melk als hij klein is, haar brood als hij groot wordt, haar leven altijd. Ja, als hij hare armen reeds lang ontwassen is, en verre van haar rondzwerft in een waereld

-ocr page 96-

86

van vreemden, dan zweeft nog, als een goede geest, haar Gebed boven zijn hoofd — wanneer zij althands een geloovige moeder is. Want de echt vrome moeder is de echt teedere moeder. ,/Bevalligheid is bedrog en schoonheid is ijdelheid,quot; sprak eens een wijs koning: n Maar een vrouw die den Heer vreest, zal geprezen worden, want haar kroost staat op en noemt haar zalig!quot; Het zijn de Hanna's en Eunice's, die de Samuëls en de Timotheussen vormen; en de schoot der Monica's is de eerste school der Augustinussen. n Wat zou uwe moeder zeggen, zoo zij nog leefde?quot; vroeg iemand een verloren zoon, en dat woord werd de hamer die zijn steenen hart verbrijzelde. Welaan dan, gij moeders! ontfermt u over uw eigen zielen, en God zal zich ontfermen over die van uw kroost. Leert van Davids moeder uw kind zóó te leiden, dat het zich in zrn gebed op u beroepen mag. als n de zoon van Gods dienstmaagdquot;! (Ps. LXXXVI: 16). Leert van Jezus' moeder gelooven, en van uw Kananeesche zuster volharden aan uws Heeren voet! Ja, het is een heerlijk schouwspel, een vrouw met haar zuigeling in de armen! maar ik weet er nog een heerlijker: dat van een stervende moeder, die haar kind zegent met het Pau-luswoord: /, Gij zijt mijn blijdschap voor Christus, mijn hoop en mijn eerekroon.quot; — Gij moeder die dit leest, moogt gij eens met Gods hulpe die moeder zijn!

J. J. L. ten Kate.

II.

De Schepper wist een heil bij elke ramp te stichten:

De haagdoorn draagt de roos, de bergrots heeft de bron.

De nacht straalt met een kleed van glinsterende lichten. En ieder blad des wouds biedt schaduw voor de zon.

-ocr page 97-

87

De storm, die ceders velt, jaagt misten heen en dampen;

De schrikbare oceaan bergt schatten bovenmaat; En 'tmenschdom, samenhang van boosheid en van rampen

Heeft, als een zegening, de Moeder tot sieraad! De Moeder! O, dit woord viel uit den mond der Englen

Voorzeker op de tong van d' eersten sterveling,

Toen hij in éénen klank, in éenen galm wou menglen

Al 't edelst dat uit God in schepslen overging.

De zachte lijdzaamheid, 't verheven zelfverachtcn,

De balsem en de troost in rouw en bange smart. De liefde in al haar schoon, de liefde in al haar krachten

En wat geen tong ooit meldt, het Moederlijke Hart! Een hart, dat, als een vat vol heiige wondergaven,

Den omtrek zalig maakt waarin 't zijn geuren brengt. Dat, nimmer uitgeput, hoeveel er zich aan laven,

Nog altijd voller wordt hoe meer 't zijn schatten plengt! Zóó was mijn moeders hart in al zijn teeder pogen!

Wanneer zij nederzat bij haar zoo talrijk kroost.

Sprak zij tot ieder oog de zachte taal der oogen.

En ieder had haar zorg, en ieder had haar troost. Aandoenlijk was 't tooneel van haar veelvuldig streven:

Een zuigling aan de borst, een spelende op haar schoot. Een kwijnende in de wieg, met angst in slaap gedreven,

Terwijl ze aan andre nog haar galden lessen bood. Zij mochten een voor één om hare gunst verlangen.

Of komen al te saam' en hangen aan haar zij':

De kring in 't algemeen had gantsch haar hart ontfangen,

En nog dacht iedereen: „ De voorrang is aan mij !quot; Haar ziel was als de zon, die op de blaadren wiegelt. Die tevens op heel 't veld en op elk bloemtjen lacht,

-ocr page 98-

88

Die zich in d' oceaan en in het dropjen spiegelt,

Met even vollen glans en even volle kracht!

Ch. Ledeganck.

III.

De band, die 't harte bindt Der moeder aan het kind.

Gebaard met wee en sraarte.

Aan hare borst met melk gevoed,

Zoolang gedragen onder 't harte,

Verbindt het bloed.

Vondel.

IV.

Moeder te zijn door den gezegenden Echt; panden der Liefde te bezitten van den besten vriend voor tijd en eeuwigheid, welk een genot, maar ook, welke plichten! Zijt gij de liefdevolle voedster van het hulpbehoevend wicht: put het gezondheid en krachten uit uwe milde borst; bewaakt gij hc; met een oog, waaruit het zalig hart, de allesomvattende zorge spreekt? Is uw slaap slechts sluimering, opdat het veilig rusten moge; wekt u het suizen van eenluchtjen, het gonzen eener mug? Zijt gij-zelve zijn leidsvrouw bij het betreden van het pad des levens; ontfangt het van u de eerste begrippen; ontwikkelt gij de zaden in zijn hart gestrooid; leert gij bet beminnen, goed en edel zijn; leest gij met een allesdoordringen-den blik in zijn hart, om die vruchtbare aarde zorgvuldig te wieden; vormt gij het voor 't Maatschappelijk leven? Offert gij alles aan uwe kinderen op; vergeet gij de waereld om in hunnen kring te leven; zegt gij den tooi vaarwel, om slechts

-ocr page 99-

S9

rozen op hunne wangen te kweeken; smaakt gij geene vermaken meer dan die waarin zij deelen kunnen? Leert gij, om hen te kunnen leeren; blijft u niets vreemd van alles wat hun nuttig kan zijn; is uw arm hun toevlucht in den nood ook wanneer zij den rijpen leeftijd hebben bereikt? Weet gij de punten der smart at te vijlen, en de bloedende wonde te genezen? Moeders! zijt gij Cornelia's?... O welk hart huldigt u dan naar waarde?

Alles in de natuur is orde en majesteit, alles werkt gebiedend op den gevoeligen menseh: maar gij zijt de levende spiegel der Voorzienigheid, die alles voortbracht, onderhoudt en bezielt. Van n heeft de Dichter naar waarheid gezongen:

«O Teerheid! O Natuur! O beeld van d' Albehoeder!

»Het Meesterstuk der Liefde is 't harte van een Moeder!quot;

H. van Logchem.

V.

De Moederliefde is van Gods liefde 't beeld;

Een adem Gods, die onverganklijk leeft En levenskracht aan 't harte mededeelt,

Te rijker immer naar zij meerder geeft;

Voorkomend, trouw, lankmoedig, onvermoeid, Zich-zelf verloochnend, en bij wel en wee Zich-zelf gelijk; een vlam die eeuwig gloeit, Onbluschbaar door al 't water van de zee! —

E e r 't kind nog is geboren, wordt de schat Geliefd, gepleegd, en alles is bereid Op zijn ontfangst; tot zij vol teederheid Het dierbaar pand met zeegnende' arm omvat. En — de eerste tranen der verrukking schreit!

-ocr page 100-

90

De Moeder leeft in 't afgebeden kind,

Zoolang het onder 't ouderdak vertoeft.

't Is 't middenpunt van al wat zij bemint,

Begeert en hoopt; van al wat haar bedroeft Of zalig maakt; in zwakheid al haar kracht,

En al haar vreugde ook midden in 't verdriet, Haar staag gebed, haar waken dag en nacht,

Haar zoetste Erinring en haar schoonst Verschiet! — Tot groote Liefde weet zich 't moederhart Geroepen, juist omdat zij van omhoog Tot groote Dienstbaarheid geroepen werd. De Moeder is Priestresse! En met het oog Op de offers die zij rustloos brengen moet. Vermengde God de Liefde met haar bloed.

Dat geeft der Moeder in het Huisgezin En in de Menschheid zulk een gloriekroon. Zoo ongelijkbaar-heerlijk, hemelsch-schoon,

Want daar zijn stralen van Gods lichtkrans in! De Man is veel, de Moeder één geheel: De zelfverloochning is haar levensdeel En levensdoel, haar keus gelijk haar lot,

Haar wezen-zelf! Den Vader deelde God 't Gezag toe om te heerschen, maar der Vrouw De Liefde, opdat zij zich verloochnen zon: Een roeping, aller hulde en eerbied waard. De heiligste en — de moeielijkste op aard!

J. J. L. ten Kate.

-ocr page 101-

91

DE MOEDER IN DEN HUISSELIJKEN KRING.

Wat al lieflijke beelden gaan bij dit woord in ons op, wat vriendelijke herinneringen b-engt het ons voor den geest! Schitterend zij de bestemming van den Man, die, naar het woord van den dichter, beurtelings de roepstem volgt van /, Hof en Markt en Vloot en Leger en Kerk,quot; niet minder belangrijk, ofschoon dan nederiger en binnen de grenzen van het Huisgezin besloten, is de werkkring der Vrouw. De moederschoot is de eerste school. Daar ontfangen de jeugdige harten der aanstaande waereldburgers de vroegste indrukken, die onuitwischbaar gegrift blijven en invloed oefenen op geheel een volgend leven, ja, niet zelden beslissen over de richting die het nemen zal, hetzij ten goede, hetzij ten kwade. Het komt er dus vóór alles op aan, dat de Moeder doordrongen zij van het gewicht harer roeping. Zij moet wel waarlijk weten, wat kostbaar talent haar is toevertrouwd in elk kind, waarvan zij de onsterfelijke ziel ten deele voor hare verand-woording heeft. Zij dient hare dure verplichtingen in al haar diepte en omvang te kennen, wil zij den eenig waren weg inslaan om er zich naar behooren van te kwijten. Een ongodsdienstig vader is ongetwijfeld een zeer betreurenswaardig voorwerp; maar eene ongeloovige of halfgeloovige Moeder is even gevaarlijk als zij betreurenswaardig is. Want zij is de natuurlijke beschermengel van haar kroost, en als die Engel niet aan de voeten des Heeren zit, hoe zal zij de kinderkens tot Hem brengen, opdat zij opgevoed worden voor zijn Hemelsch koninkrijk ?

J. J. L. ten Kate,

-ocr page 102-

92

MOEDERLIJKE INVLOED.

I.

Voor eenige jaren wilden eenige jongelieden, die bijéén waren om zich tot de Evangelie-bediening voor te bereiden, er zich van vergewissen hoevele van hen een godvruchtige moeder mochten gehad hebben. Zij waren uiterst verwonderd en verblijd, toen zij bevonden, dat er onder honderd-en-veertig studenten, meer dan honderd waren, welke door den moederlijken wensch en onder de leiding van den moederlijken raad tot den Heiland waren gebracht. Ofschoon eenige hunner alle huisselijke banden hadden afgeschud en, even als de verloren zoon, een wijle in zonde en smart hadden gewandeld, toch hadden zij de indrukken der kindschheid niet vergeten, en waren zij eindelijk tot den Heer geleid geworden, om weldra moeders troost en moeders trots te worden. Is het wonder? Zoo de moeder de beschermster en leidster is der prille levensdagen, gaat dan ook niet van haar de krachtigste invloed uit op de vorming van het menschelijk karakter? Welke indrukken kunnen sterker en duurzamer zijn dan die, welke de geest gedurende de jeugd, zoo vol frischheid en vatbaarheid, heeft ontfangen? Waar is de onderwijzer, die het vertrouwen en den eerbied in grooter mate weet te winnen? En kan er nog ergens elders iets bekoorlijks zijn gelegen in het verkrijgen van kennis, indien dit niet plaats heeft als de kleine kudde rondom de kniën eener moeder vergadert, ten einde er o^er God en den Hemel te hooren spreken?

John S. Abbott,

-ocr page 103-

93

II.

O mijne vrienden, jeugdigen van jaren, gelijk ik zelf! weinig weten wij, wat wij te danken hebben aan de gebeden onzer ouders. Ik gevoel dat ik n'mmer in staat zal zijn God naar waarde te danken voor den zegen eener biddende moeder. Vroeger mocht ik van God en Zijn dienst niet gaarne hoeren, en als iemand anders mij er over had willen spreken, had ik met een spotlach mij afgekeerd; maar als mijn moeder bad, en zeide: „O Heer, behoed mijn zoon!quot; en daarbij de tranen haar glinsterden in de reine oogen, dan werd mij zoo vreemd te moede daar binnen, en ik moest met haar meê, of ik wilde of niet. Voorwaar, hij die het gevoel eener moeder niet meer eerbiedigt, die mag wel waarlijk verloren heeten.

Spükgeon.

III.

De invloed, in de dagen der jeugd op het kinderlijk gemoed geoefend, kan voor eenigen tijd schijnbaar verloren gaan. De zooa, ver van het ouderlijk huis, kan vallen voor velerlei verzoeking: hij kan schijnbaar alle lessen vergeten, hem onder 't vaderdak gegeven, terwijl nochtans de onzichtbare kracht der moederlijke onderrichtingen en der moederlijke gebeden nog altijd in 't verborgene voortwerkt in zijn hart. Hij zal denken aan de moederlijke tranen, als de wroeging hem, te midden van den nacht, den slaap uit de oogen vaagt, of als gevaren hem dreigen met een spoedige dagvaarding voor Gods troon. Zoodoende kan het gebeuren, dat hij na vele jaren, misschien reeds lang nadat zij ten grave is gedaald, door de herinnering aan de deugden zijner moeder kan worden geleid tot bekeering van zijn dwaalweg.

-ocr page 104-

94

Een zeeman zat voor een herberg, terwijl tegenover hem de kerk aanging. „Gaat gij niet met ons ter kerke?quot; vroeg iemand. „Neen!quot; was het korte en norsche and woord. //Mijn vriend,quot; hernam de andere: //gij ziet er uit als hadt gij moeilijke dagen gehad: leeft uwe moeder nog?quot; — De zeeman hief het hoofd op en zag den andere ernstig aan, doch gaf geen andwoord. //Veronderstel eens,quot; hernam deze, //veronderstel eens, dat uwe moeder thands hier ware, welken raad denkt gij dat zij u geven zou?quot; De tranen sprongen den zeeman in de oogen — vergeefs zocht hij ze te bedwingen, en terwijl hij ze met de ruwe hand haastig afwischte, sprak hij met een stem, die van aandoening beefde: // Ik zal ter kerke gaan.quot; Hij stak de straat over en nam onder de vergaderde gemeente plaats.

John S. Abbott.

IV.

Leert, Moeders! leert reeds vroeg aan 'tjeugdig maagdelijn. Dat Huisselijk Geluk haar dierste schat moet zijn!

Vormt, vormt het kinderhart, hetgeen ge als wasch kunt kneeden, Tot zelfverloochening, bescheidenheid en zeden!

Uw voorbeeld ga het voor met zachte inschiklijkheid!

Nooit worde 'tdoor den waan van eigenmin misleid!

Het leer' reeds van de wieg, en wil en neiging temmen! 'tLeer' met der oudren zucht blijmoedig in te stemmen! 't Hoor' nooit de wreevle stem van drift of heerschappij,

Maar 't wete, dat gebiên der mannen voorrecht zij!

Geen maagd leerde ooit te vroeg, dat quot;s Hemels al wijze orden Haar tot den Echt bestemt, om overheerscht te worden:

Vrouwe K. W. Bildekdijk.

-ocr page 105-

OUDEELIEPDE,

I.

Geene liefde is zoo innig, zoo trouw, zoo duurzaam, als de liefde van ouders tot hunne kinderen. Hoe spoedig is een broeder, een echtgenoot, een vader of moeder vergeten: de wonde, door het verlies van een kind geslagen, sluit zich laat — somtijds nooit, en het likteeken blijft altijd schrijnen. Hoe heet het graf, dat eiken zomer met versche bloemen wordt versierd ? Het graf van een kind. Vergelijk daar het graf mede van een gade, die in den bloei des levens den ontroostbaren echtgenoot van het harte werd gescheurd! Slechts enkele malen is de lente wedergekeerd. De echtgenoot is hertrouwd: het graf wordt veronachtzaamd ! ....

Van waar komt het, dat de ouderliefde zulk een bijzondere kracht bezit? Waarom is de ouderliefde sterker dan de kinderliefde? Omdat een stroom met geweld van de hoogte nederschiet, maar zich niet in de hoogte heffen kan? Deze vergelijking verklaart ons niets. Wij willen liever zeggen: omdat onder alle gedaanten, die de liefde hier op aarde aanneemt, die der ouders tot hunne kinderen de meeste overeenkomst heeft met de liefde van God tot de mensehen.

Daarom moet zij de sterkste zijn!

Dr. Franz Theremin.

II.

Ouders! is uwe liefde een heilige en heiligende kracht? Ach, maar al te vaak is zij niets dan een natuurlijke zwakheid. Hoe

-ocr page 106-

96

vaak verspillen we op dwaze wijze onze toegenegenheid, en be-nadeelen en bederven we hare voorwerpen allermeest juist dan, wanneer wij meenen hun de grootste dienst te bewijzen. Toegeeflijke vaders! meewarige moeders! met wat bittere tranen hebben uwe vertroetelde kinderen u menigmaal in later jaren de lafhartigheid doen betreuren, waardoor gij hun te bekwamer tijd de tuchtroede spaardet, die hen gehoorzaam had moeten maken en opvoeden tot nuttige burgers dezer waereld en tot oodmoedige onderdanen van het Koninkrijk Gods! Gij hadt het rijsken moeten buigen toen het nog teèr was: het verstokte buigt niet meer — het kan alleen gebroken worden. Weekhartige ouders! wat dank hebt gij toch geoogst van de onverstandige weldaden die gij schadelijk maaktet, daar gij de grootste weldaad onthieldt, die van een ernstigen en oprechten omgang, die het booze bestrafte en tot zelfkennis leidde! Gr ij hadt de buile moeten opensnijden, eer de kwade sappen het bloed bedierven, dat nu niet meer te reinigen is. O, zoo wij waarlijk liefhebben, kastijden wij waar kastijden plicht is! Kloppen wij aan het geweten onzer kinderen. Doen wij hun hunne verkeerdheden gevoelen, hunne zonden betreuren, en openen wij hun de gelegenheid om hun berouw te toonen. En kost ons dat ook strijd en verborgen tranen, dit vertrooste ons, dat wij niet plagen uit zucht tot plagen, en dat wij weten dat degeen die een zondaar van de dwaling zijns wegs bekeert, een ziel van den dood zal behouden. Heerlijk, dubbel voorrecht, als wij onzen kinderen niet alleen het aardsche leven schonken, maar als zij ons ook, naast God, het tweede en betere leven, het leven der ziele, verschuldigd zijn.

J. J. L. ten Kate.

-ocr page 107-

97

OÜDEKZEGEN.

Vader, moeder te zijn, is een zegen, die uit een christelijk oogpunt slechts waarde heeft in zóóverre hij dienstbaar is aan de opvoeding onzer zielen en aan onze voorbereiding voor den Hemel. Zouden wij kunnen meenen, dat de opvoeding volkomen is, waar men slechts te bezitten en niet weder te geven gehad heeft? Ik ken een vader, dien God tot hiertoe al zijn kinderen heeft laten behouden, en die, sprekende van een vriend wien zijn eenige lieveling ontnomen was, zeide: „Misschien is hij van ons beide degeen dien God rijk gemaakt heeft, en ben ik de man dien God arm laat.quot; Wat hij zeide is waar. De vader, wien die slag bespaard was, bleef rijk, rijk met zijn kinderen en hun bloeiende gezondheid, maar arm misschien aan zelfverloochening en geloof, terwijl de bedroefde vader rijk werd in de gezegende vruchten der beproeving.

Maar wie, o Heer! zal vooruit U ooit om dien rijkdom durven of kunnen vragen? Felix Bungeker.

OPVOEDING VAN KINDEREN.

I.

Hoe vurig zou ik wenschen, dat de ouders, bij de opvoeding hunner kinderen, zich nooit geen plannen maakten, eer zij het plan der goddelijke Voorzienigheid ten hunnen aanzien hadden ontdekt. Dan zouden er zoovele uren niet verloren gaan onder de poging hun te leeren wat zij toch nimmer zullen begrijpen, terwijl de hun geschonken vermogens al dien

7

-ocr page 108-

98

tijd veronachtzaamd en vergeten blijven. Dan zouden onze kinderen zich niet genoopt zien om wegen in te slaan, hun /,te hoog en te wonderlijk,quot; en om talenten te begraven, waarvan hun eenmaal rekenschap zal worden gevraagd. Het nederige sneeuwklokjen zou zich dan niet zien blootgesteld aan het gloeiend oog der middagzon, of de zuidelijke aloë niet aan den konden adem van den noordenwind; en dat alleen om de ijdelheid van ouders of betrekkingen te streelen. Het beste van alles zou zijn, dat in plaats van de eene rol te vervullen en de andere te verachten, een elk zich bepaalde bij zijn eigen aanleg, en dat wel het meest om de daaraan verbondene verplichtingen te beseffen. Die veel ontfangen hadden, zouden dan de anderen niet verachten die weinig ontfangen hebben, maar zouden hunne zwakheid gevoelen bij het wegen van de last hunner verandwoorlijkheid. En die weinig ont-fingen, zouden niet langer vergaan van begeerte om te bereiken wat boven hun vermogen ligt, maar veeleer den Hemel danken voor hunne, zooveel lichter en minder gevaarlijke taak. Carolina Pry.

II.

Het kinderlijk oor onderscheidt maar al te wel den harden toon van dien des toorns. In dien toon vervalt de moeder het lichtst, terwijl zij dien des vaders meent na te booisen. De vader wordt, in den regel, meer gehoorzaamd dan de moeder. En daar zijn drie redenen voor. De eerste bestaat in zijn reeds genoemde stem, sterker dan de hare, ook al toornt hij nog niet. De tweede is deze, dat de man overal, als in het bevelen van krijgslieden, slechts één en hetzelfde bevel en

-ocr page 109-

99

wortelwoord van het koninklijke; „Neen!quot; gebruikt. De derde grond is hierin gelegen, dat de Man het: „Neen!quot; veel zeldzamer weêr intrekt. Hoe jonger het kind is, hoe noodzakelijker het kort en bondig verbod. Een woord is nog te lang: een wenk moet genoeg zijn. Als Jupiter het hoofd schudde', gehoorzaamde de Olymp.

Jean Paul Richter.

III.

Hoe langer de morgendauw op de bloesems en bloemen blijft paerlen, te schooner dag, zeggen de weerkundigen, hebben wij te wachten. Zóó drooge ook geen te vroege zonnegloed den dauwglans op de bloem des Levens. Ouders! om den wille uwer dankbaarheid voor de najaarsrozen, waarmede uwe jeugd uwe grijsheid bestrooit, ei! opent ook voor uwe kinderen het Hemelrijk der lieflijke Herinneringen! Want weet gij ook het getal der pijnlijke dagen, der donkere levensjaren, die zij later misschien door het herdenken aan den glinsteren-den morgendauw hunner zonnige jeugd zullen moeten verlichten en opvrolijken? Kent gij de droomen, waarin gewoonlijk alleen de kindschheid of prille jeugd zich terugtoovert? En wilt gij die droomen van uw kind, als uw kind op zijne beurt oud en grijs zal zijn geworden, tot een treurkamer maken met zwart rouwkrip behangen? Och, hoeveel gemakkelijker en tot hoeveel geringer prijs koopt gij niet voor uwe onmondige kinderen geheel een arkadische schaapherders-waereld, dan voor de volwassenen één enkel schaap barer kudde!

Dezelfde.

7*

-ocr page 110-

100

ONRECHTVAARDIG- BESTRAFFEN DER KINDEREN.

Geen gevoel is in kinderen levendiger dan het gevoel van rechtvaardigheid, en niets maakt hen verstokter, slechter en onverbeterlijker dan bepaalde, verstokte onrechtvaardigheid. Al straft men hen dan ook soms nu en dan rechtvaardiger we-gends onmiskenbare overtredingen, het heeft geen nuttigheid meer, het verbetert niet meer, omdat zij tegenover den bestraffer het vertrouwen verloren hebben dat hij rechtvaardig is. En niets ligt toch wel meer voor de hand, dan jegens kinderen onrechtvaardig te zijn, omdat een volwassen mensch zelden meer weet hoe het toegaat in een kinderlijk hoofd, in een kinderlijk hart; omdat zelden een volwassen mensch nadenkt over de bronnen, waaruit de gebreken der kinderen voortvloeien, maar hen allicht onvoorwaardelijk boos of ondeugend noemt; omdat zelden een volwassen mensch uit liefae kastijdt, maar al te vaak uit toorn, om wraak te nemen over het geleden verdriet.

Jeremia Gotthelf.

ZIJ MOGEN HET WEL WETEN.

I.

Wij vreezen zoo vaak, dat wij ons verlagen zouden, wanneer wij al de teederheid onzer liefde deden blijken. Zoo menigeen, die toch waarlijk een warm hart voor de zijnen in zijn binnenste voelt kloppen, verbergt het hoogmoedig onder een aangenomen onverschilligheid. Niet alzoo, mijne vrienden! echtgenooten,

-ocr page 111-

101

ouders, broeders en zusters! De onzen mogen het wel weten dat zij ons dierbaar zijn; dat wij innig deel nemen in hun lot en leven; dat hunne angsten en nooden ons ter harte gaan; dat wij niets vuriger wenschen dan dat zij vrede hebben met zich-zelven, vrede onder elkander, vrede bij God. Het is niet genoeg, dat zij ons brood eten en onze kleederen dragen: zij moeten het ook gevoelen dat wij voor hen waken gelijk wij voor hen werken, en voor hen bidden gelijk wij voor hen waken. Zij mogen het wel zien, dat wij hen naöogen op den weg dien zij gaan, dat hun geluk het onze is. De liefde is niet alleen lankmoedig en goedertieren; zij is ook vriendelijk en deelnemend, zich verblijdende in de waarheid, een licht der blijdschap! Uit de volheid des harten spreke de mond, strale het oog, leide en steune en zegene de hand! Dit is hetgroote geheim der liefde, te kunnen zwijgen en spreken waar het noodig is , en de kracht en teerheid zóó te vereenigen, dat de eerste nooit gevoelloos en de andere nooit lafhartig schijne.

J. J. L. ten Kate.

II.

Welken naam gij wijsgeeren aan den zoodanige geeft, die al te ras gehoor geeft aan de aandoeningen van zijn hart, ik weet het niet! Waarlijk, een held is hij niet, maar zou hij daarom een bloodaard zijn? Wie gevoelvolle menschen als zwakken behandelt, is niet ongelijk aan den geneesheer, die zijn lijder voor een dwaas uitmaakt, omdat hij de koorts toeliet hem te overweldigen. Evenzoo beschuldigt de rijke den arme dat hij niet rijk is. Het komt mij voor, dat dit alles slechts schijn is, alles behalven wezendlijkheid. Er zijn menschen, die zich-zelven niet achten, en die — natuurlijk gevolg! — daarom ook geen

-ocr page 112-

102

achting van de menschen inoogsten. Maar zullen zij zich-zelven nu waarlijk verheffen, als zij de gebreken, die hunner natuur vreemd zijn, hunnen vrienden tot een verwijt maken? Verdient hij in waarheid den lof van matigheid, die, uit aangeboren afkeer van den wijn, nooit een roes heeft gehad?

O gij, die zoo bedaard kunt redeneeren over weekelijk gevoel en dwaze drift, over kwalijk geplaatste deernis en overdreven hartelijkheid! zegt, vinden uwe handen niet alles koud wat zij aanraken? Wordt niet alles tot ijs wat in het bevroren hart dringt? Meent gij dan, dat gij wettige redenen van trotschheid hebt op uw hoogst onberispelijke, hoogst strenge, maar hoogst onnatuurlijke filozofie? Hoe kunt gij oordeelen over dingen die gij niet weet?

Wat mij aangaat, vrij mogen de wijsgeeren (maar zijn zij waarlijk wijs?) een ongevoeligheid prijzen, die met den vloek der onvruchtbaarheid geslagen is: reeds voorlang las ik, ik weet niet bij welken dichter, dat hunne deugd een ijsklomp is, die al wat zij aanraakt, tot ijs doet verstijven.

Ugo Foscolo.

III.

't Is vrij wat lichter onze vrienden te berispen, clan hun te zeggen hoe wij hen liefhebben. De toorn is van nature breedsprakig, maar de liefde is schuchter, gluurt bloode dooide vensterreet, en lang houdt zij de deurklink vast. Die zegt: „Ik haat!quot; roept het luidkeels uit; die zegt: „Ik bemin!quot; fluistert het met een blos. Zelfs het Berouw is, evenals Mo-zes, „zwaar van tonge,quot; en weigert zich te verlichten, ood-moedig en grootmoedig, door een eerlijke biecht.

Er zijn vele menschen rijkelijk naar geest en gemoed bedeeld.

-ocr page 113-

103

die toch als ware vrekken leven! Zij zijn omgeven van betrekkingen, die zij hartelijk beminnen, maar die toch veel gelukkiger en beter zouden wezen, zoo zij wat meer van dien rijkdom mochten genieten. Er zijn menschen, die elkander waarlijk liefhebben en achten, ja, soms op afgodische wijze, die nochtans een treurig, ijskoud leven met elkander leiden; die, voor vreemden vol oplettendheid, nochtans jegens de hunne een theorie in beoefening brengen, die meent dat de liefde van zelve spreekt; alsof de rozenstruik, die verleden zomer is uitgebloeid, van dit jaar van zelf weêr zal groeien en bloeien. Onbeandwoorde liefde is , in vele opzichten, de verwaarloosde struik, die sterft bij gebrek van water en lucht. Het valsche zelfbedrog, dat er nog immer tijd genoeg zal zijn om elkander het leven zoet te maken, duurt gewoonlijk zoolang tot er //geen tijd meer is.quot; Dan is de rijkdom onnut geworden, de rijkdom van liefde, die renteloos is blijven liggen. //Te laatquot; is een treurig woord; maar allertreurigst als te spade teederheid het uitspreekt boven een versch gedolven graf.

Beecher Stowe.

IV.

Zietdaar, ook uw nagelbed heeft uitgebloeid, en deze bloemen zullen niet meer geuren, zoolang de hemel blauwt. Zoolang zij bloeiden, dacht gij: „ Ik kan baar immers alle dagen gaan zien!quot; en zoo hebt gij ze verwaarloosd door een dage-lijksch uitstel, tot dat zij nu, tot uwen schrik! voor goed hebben uitgebloeid. O, mocht gij dien schrik nooit ondervinden, waar het geen bloemen, maar menschen, misschien uw eigen kinderen, geldt! Geeft er toch acht op, hoe hunne oogen voor u

-ocr page 114-

104

van liefde stralen, hoe hunne aangezichten voor u van vreugde bloeien! Denkt er aan, zij stralen en bloeien ook maar een gezetten tijd voor u. Daarna verwelken ze of worden het eigendom van anderen, en — het verzuimde oogenblik keert nimmer weer! Omdat uwe kinderen thands zoo levenslustig rondom u henen dartelen in hetzelfde zonnetjen, is het u als zouden ze altijd bij u blijven, of — gij altijd bij hen. Maar al bleven ze, gij gaat, en al schijnt het zonnetjen voort, u w iichtjen gaat uit, en wel, naar den gewonen gang der natuur, het allereerst. Dan is er geen inhalen of goedmaken meer mogelijk!

Daarom — geen eisch, maar een bede:;/Och, geef het tegenwoordig oogenblik alles waarop het recht heeft; en houdt voor oogen wat gij hebt. Zorg voor het heden, en de toekomst zal voor zich-zelve zorgen.quot;

Leopold Sciiefek.

VKOOME OUDEES.

Als te midden van de herinneringen der jeugd , het beeld van brave, vroome ouders, die dan lang misschien reeds rusten in het graf, voor den geest hunner kinderen treedt, dan zullen de kinderen het hun duizendmaal danken, dat zij hun den weg Gods leerden kennen. Zulke herinneringen zullen het kroost door het verleidelijk leven voeren als beschermende Engelen; van de ouderlijke woning tot het eeuwig Vaderhuis, waar zij vader en moeder eens wedervinden. Gelukkig de ouders, wier huis een tempel Gods was! Gebalsemd door de Liefde, leven zij in de dankbare harten hunner kinderen voort met onwelke-lijke jeugd. Julius Kell.

-ocr page 115-

V.

ROUW EN TROUW.

WEDUWNAAR - WEDUWE - WEEZE — EJNDESLOOZE - GEIJZAAET. -

-ocr page 116-

Daarom ook, terwijJ de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God!

Psalm LXXI: 18.

En Sara stierf', en Abraham kwam om over Sara rouw te bedrijven en haar te beweenen, en hij stond op van het aangezicht zijner doode.

Genes. XXIII: 2, 3.

Laat uwe weduwen op Mij vertrouwen.

Jer. XLIX: II.

Mijn vader en mijne moeder hebben mij verlaten, maar de Heer zal mij aannemen.

Psalm XXVII : 10.

-ocr page 117-

OUDERDOM.

Hoe menige vrucht zou de oude stam in zijne verdorring nog kunnen dragen, als hij de poriën van zijne wortelen maar opende voor de vruchtbaarheid van den grond, waarin hij geplaatst is. Maar ook, met hoe menige bloem zou de uitgemergelde bloemhof nog kunnen prijken, als de hovenier er het zaad maar strooide! Wat glans van geluk zou het leven van den bedaagde nog omstralen en verheerlijken, zoo hij, in plaats van onvergenoegd te morren, te bedillen en met het hersenschimmige schoon van het verledene te dweepen, de invloeden die hem bestormen bestrijdende, zijn oog en hart voor het goede en schoone dat hem omringt, toegankelijk stelde. Zijn levenslust zou niet onderdrukt maar aangewakkerd worden, door blijdschap over de ervaring dat zucht tot waarheid, deugd en recht zich in zijne eeuw niet verloochende. Achter de tarwe zou hij veel van het onkruid zien verdwijnen. Achting en liefde voor anderen, die het goede en schoone, zij het ook niet op dezelfde wijze, toch even oprecht als hij beoogden, zouden hem nauw aan hen verbinden. Tevredenheid met zijne dagen zou balsemdruppelen gieten in den wrangen beker, dien hij dikwijls drinken moet. Dankbaarheid voor hetgeen er meer en beter werd gepoogd en gewrocht dan in zijne jeugd, zou zijn borst verwarmen. Terwijl dit alles hem, in plaats van in het terugstootend kleed van een gemelijken ouderdom, in

-ocr page 118-

108

dat der beminnelijkheid en aantrekkelijkheid zou hullen, dat allen rondom hem zou verzamelen, en hen opwekken zou om hem wederkeerig de schatting hunner liefde en achting te brengen, en nog lang na zijn verscheiden zijn nagedachtenis in aangenaam en dierbaar aandenken te bewaren.

Dr. A. Nieumeyek.

II.

Gezegend is de ouderdom, als hij bestraald wordt door de zalige Hoop, die ons in het dagelijks stervend lichaam reeds het leven der toekomst leven doet. Die hoop beschermt ons tegen het verderf dat in de waereld heerseht, en is het he-melsch tegengif voor eiken drop venijn, dien onwettige droefheid, of booze wrevel, of spade begeerlijkheid, ongemerkt vallen laat in onze ziel. Deze hoop maakt, dat wij den aman-delkrans der grijsheid even blijmoedig aanvaarden, als eens de rozenkrans der jeugd, of de eikenkroon van den rijper leeftijd. Onze aardsche krachten mogen afnemen, in gelijke mate wordt de kracht van onzen onsterfelijken mensch versterkt, die den dood als zijne eigenlijke geboorte tegenrijpt.

De hoop wast, gelijk de rivieren, hoe dichter zij tot haar uitwatering komt, en als zij den geloovige tot in de volle zee der zaligheid gebracht heeft, dan verliest zij haar naam, en — de hoop wordt vervangen door bezit en genot.

Dumoulin.

III.

Oude menschen zijn aan lange schaduwen gelijk, en hun zon daalt koud aan de avondkim huns levens. Maar de schaduwen wijzen allen naar het Oosten.

Jean Paul Richter.

-ocr page 119-

109

DE MOEDER IN HET NAJAAR.

Gelijk een moeder, die haar laatste meisjen nu ook geliuwd het huis verlaten zag, voor het eerst sedert haren trouwdag vóór lange jaren, zich eindelijk weer rustig nederzet, nu de taak haars levens is afgedaan: zoo rust Natuur, de algemeene moeder, in 't najaar van den grooten arbeid uit. Veel duizend lieve dochterkens, teêre bloemen, heeft zij, naar den rij af, gekleed in een lieflijk gewaad, dat levenslang moet duren. Eiken morgen en iederen avond heeft zij het bloeiend gelaat der kleinen met dauw gereinigd; voor de volwassenen heeft zij bij heldere nachten in alle stilte de bruiloft aangericht; daarna heeft zij het werk van al de kinderen nog mee bezorgd, en den bloesemboom zaehtkens in een vruchtboom veranderd. Den vlinder heeft zij de vleugels met goudstof bestrooid, de druif met most gevuld, de boon in 't groene huisjen bont gespikkeld, en zelfs aan het vischjen in de beek geen enkele zilverschub vergeten. En alles was schoon en vrolijk gelijk zij-zelve, in lucht en zee en woud en veld. En ofschoon zij nu allengskens alle hare kinderen overleefde, zij kent geen smart en altijd blijft zij de jonge Vrouw!

Anders gaat het met de menschenmoeder, wie ik-zelf nu haar jongste en laatste kind tot gade heb genomen. Zij zit daar eenzaam en zij weent ons na. Zij blikt op haar vermoeide, oude handen, die zij om en omkeert. Zij blikt naar boven naar den blauwen hemel, die haar eigen vermolmend dak beschermt. Zij grijpt naar den bladerlozen tak van den vruchtboom, vol van bruine botten, die in de aanstaande lente op nieuw zullen bloeien en vruchten dragen. Dat zal zij

-ocr page 120-

110

zelve niet meer! ;/ Een menscli is maar een knop aan den boom des levens!quot; zoo denkt ze, glimlachend door hare tranen heen. Die herfstwind, die nu nergends een zaadtjeu, nauwelijks zelfs een blad meer vindt, speelt met haar grijze hairen. De rust wordt haar bang, haar, zoo vlijtig, zoo rusteloos werkzaam weleer! Nog eenmaal ziet zij zwijgend naar boven, dan naar beneden; — en nu gaat zij langzaam, het

peinzend hoofd op de borst gezonken, in het ledige huis____

Goeden nacht, oude Moeder! Gij hebt niet te vergeefs geleefd. Uwe werken zullen met u volgen. Moeder Natuur doet haar eigen werk in 't oneindige na; maar nu God u de tijdelijke taak uit de handen nam, bereidt Hij u straks de eeuwige.

Hij voert u voort, altijd van kracht tot kracht.

Van licht tot licht, en steeds verhoogt Hij u.

Hij heeft u hier aan 't spinnewiel gebracht.

En breekt dan nu de grove draad, welnu!

Rust uit voor 't eedier werk, dat in Gods hemel wacht!

Leopold Schefer.

TOT IN DEN DOOD.

O, wie kent er hooger weelde

Dan die 't Echtpaar ondervindt. Dat, wat ook de waereld teelde.

Onverdeeld elkander mint, Als hun tallen levensjaren Over 't hoofd zijn heengevaren,

En zij, afgeleefd en stram, 't Uur van hun vereenen danken,

-ocr page 121-

Ill

Daar niet één der reine spranken Is verdoofd der Liefdevlam!

Als zij, aan den rand genaderd Van het somber grafgesteent',

Waar hun stof eens wordt vergaderd,

't Dierbaar kroost hun dood beweent,

Daar, door kussen, door omarmen.

Zich het harte nog verwarmen.

En hun deze taal ontvliet:

ii God! wij mochten sameu leven :

a Doe ons ook te samen sneven,

«Weiger ons die bede niet!quot;

Dat is Liefde! dat is Minnen

Dat nooit wegsterft met den tijd!

Dat heet onverdeeld van zinnen

't Hart elkander toegewijd!

Dat is Liefde die nooit kentelt.

Die, schoon alles om ons wentelt,

Alles ons op aard begeeft.

Op heur engelreine wieken Bij het laatste morgenkrieken

Met ons naar den Hemel zweeft!

S. J. VAN DEN BERGH.

DOOD EN SCHEIDING.

Dood is geen scheiding; maar scheiding is dood.

{Bïliler oltne Halmen.)

-ocr page 122-

112

ECHTE LIEFDE.

Waar werd oprechter trouw Dan tussehen man en vrouw Ter waereld ooit gevonden?

Twee zielen, gloênde aan-een-gesmeed, Of vastgeschakeld en verbonden In lief en leed.

Daar zóó de Liefde viel,

Smolt liefde zich met ziel En hart met hart te gader.

Die liefde is sterker dan de dood.

Geen liefde komt Gods liefde nader.

Noch is zoo groot!

Geen water bluscht dit vuur.

Het edelst, dat Natuur Ter waereld heeft ontsteken.

Dit is het krachtigste ciment,

Dat harten bindt, als muren breken Tot puin in 't end.

Door deze Liefde treurt De tortelduif, gescheurd Van haar beminden tortel:

Zij jammert op de dorre rank Van eenen boom, verdroogd van wortel,

Haar leven langk.

Vondel.

-ocr page 123-

118

LIEFDE IS BOVEN DEN TIJD.

O Liefde! uw gloed is boven den tijd. Hij ontvonkt noch aan de vreugde, noeli aan de roosverwige wang; hij dooft niet uit, noch onder duizend tranen, noch onder de sneeuw des ouderdoms, nooli onder de asch van uwe geliefde. Hij dooft niet uit; en Gij, Algoede! indien er geen eev.icige liefde bestond, dan zeker bestond er in 't geheel geen liefde!

Jean Païl Richter.

DES LEVENS AVONDROOD.

Ik wil //mijn huis bestellen,quot; en 't valt mij niet te zwaar. Mijne rekeningen zijn doorgehaald, mijn beste schatten neem ik meê; mijn kinderen vermaak ik den Vader der weezen, Wiens de hemel is en de aarde, mijn lichaam aan het graf, en mijne ziel den Heer, die een menschenleven lang haar begeerd en met Zijn bloed gekocht heeft. Zoo ben ik niet te zwaar beladen en reisvaardig. Wie zijn schulden in den vreemde betaald heeft, o hoe vrolijk wandelt hij de stadspoort uit, als de weg naar het Vaderland gaat. Ik heb geen schuldeischer meer op aarde en weet dat ik er ook ginder geen meer vinden zal. Hoe gerust kan men sterven, als men met koning Hiskia zeggen kan: «Zie, mijn druk is mij in heil veranderd; uwe liefde heeft mij aan verderf en dood ontrukt, ja, al mijne zonden hebt gij achter uwen rug geworpen!'' ')

') Jesaia XXXVIII : 17. (vert, van v. d. Palm.)

8

-ocr page 124-

114

Leven! ik heb u genoten. Niet elke teuge uit uwe fontein heeft bitter gesmaakt, 't is waar; niet alles is ijdelheid op aarde, zoodra men de schepping niet alleen geniet, maar in de schepping den Schepper. Maar wat u zoet maakte, dat neem ik met mij mede; dat is de goedertierenheid mijns Gods, die door alle kreaturen, als door zoovele kanalen, mij toegestroomd is. De aardsche kanalen mogen verbreken, Hij zal er ook elders wel andere weten te maken. Vervlogen is des levens vreugde, voor zoover die van menschen kwam, maar eeuwig-blijvende is zij, voor zooverre men bij het goede des levens overal aan de laatste hand denkt, door welke het gegeven werd. Zoo wordt elke dag tot een schatkamer, en rijk het armste leven. O, thands, nu ik in mijn eenzar:m kamer-tjen dat alles overdenk, ontwaakt er een vreugde in mijne ziel, waarvoor zij te eng is, en ik gevoel 't, een nieuw hart en een nieuwe tong heb ik noodig, om God naar waarde te danken voor al wat Hij mij deed en was!

Heerlijke Godsstad daar boven! in den geest ben ik reeds uw burger; en zoolang de dagen mijner pelgrimschap nog duren, wil ik ze besteden tot mijne voorbereiding, om niet als een vreemdeling uw blijde poorte binnen te gaan. Aarde! wat ik van u niet kan meenemen, dat is des aandenkens niet waard. Maar hierover wil ik peinzen, wat ik van u nog kan meenemen, en dat zal ik dan ook genieten in des Vaders huis. En daar ik het beste dat gij mij schonkt, niet terug behoef te geven maar het meenemen kan, waarom zou ik mij dan angstig aan u vastklemmen, als de roepstem klinkt: //de Bruidegom komt!quot;

Kom , mijn Bruigom , kom!

's Levens dag is om:

-ocr page 125-

115

't Avondwolk-gewemel Nevelt aan den Lemel:

Menig reisgezel Zei mij lang vaarwel.

't Liefste reeds verdween;

'k Sta welhaast alleen —

Lang, o schemeruren!

Kunt gij niet meer duren.

Bruigom, houd uw woord!

Open mij de poort!

Levensdag! breek aan Op een nieuwe baan!

'k Sluimer zonder zorgen Tot een Beter Morgen —

Vallen de oogen dicht,

Open kust ze 't Licht!

Dr. A. Tholuck.

VV E D ü W N A A R.

I.

Het hoogste aardsche geluk is het Huislijk Geluk, een gezegend, vreedzaam Huwelijk. Echtgenooten, die één hart en ééne ziel zijn, zouden gaarne voor elkander of anders samen te gelijk wenschen te sterven. Daar is geen grooter smart dan wanneer de innigste, heiligste band op aarde, het goddelijk snoer van den Echt, door de hand des doods verbroken wordt. In woorden laat het zich niet uitdrukken, welk een zwaar

8*

-ocr page 126-

116

kruis den man wordt opgeladen, als hij de uitverkorene zijns harten, zijn oudste, vertrouwdste en liefste vriendin, de oogen toedrukken en in 't graf moet zien dalen. Hoe zuur valt de weg, die dan voor hem begint!

Maar hoe zuur die weg ook valle, het is de weg die aangewezen wordt door Hem, van Wien niets komt dan wat waarlijk goed is. Zoo bezit dan uwe ziel in uwe lijdzaamheid, gij mededeelgenoot der verdrukking! Buig u stilzwijgend onder de hand van uwen God; gun Hem, al zij het over-sproeid met uwe tranen, het kostelijk offer dat Hij van u eischte. Houd aan in het gebed, opdat de booze geest der murmureering geen macht over u verwerve, maar gij veeleer onder droefenis uwen God moogt prijzen met een oprecht: «Niet gelijk ik wil, maar gelijk Gij wilt, Vader.'quot; Blijft het daarvoor houden, dat alle ding u, die God immers lief-hebt , ten goede moet werken ! Zoek de toekomst niet te peilen; leef bij den dag, want elke dag heeft genoeg aan zijns zelfs kwaad. Volg Abraham in de angst uws harten op den bergtop van Moria, en spreek in allen kommer het wonderwoord der hope: «Op den berg des Heeren zal 't voorzien worden!quot; namelijk op den berg, «van waar,quot; naar Davids woord, /,de hulpe komen moet.quot; Laat u van den Heer toereiken wat gij voor eiken dag behoeft en wentel op Hem alle zorgen! Beveel den Heer uwe wegen, en hoop op Hem: Hij zal het maken.

Koestert gij de gegronde hoop, dat uwe trouwe levensgezellin in den Heer is ontslapen en bij Hem is, dan hebt gij reeds den besten troost. Zie dan niet alleen op uw verlies, maar allereerst op haar gewin. En haar gewin moet ook het uwe worden, want achter het graf, even als vroeger daar vóór, zijt gij één en lotgemeen; en zoo gij dit heden nog niet

-ocr page 127-

117

vatten kunt, gij zult het mogelijk morgen verstaan, naar des Dichters woord:

Zou ik twijüen, ik vertsagen,

Morrenc' klagen: «Hoe?quot; en: «Wat?quot;

Aan mijn eigen zielrust knagen.

Aardworm op een dorrend blad?

Neen, 'k wil liever biddend hopen.

God en Koning van mijn bart!

Morgen staat de Hemel open.

Die mij heden is verspard.

Heden dekt een spraakloos duister D'ingang der genadepoort:

Morgen blinkt ze in middagluister.

Bij der Englen harpakkoord.

Toen Johann Gerard zijne gade verloor (Jena, 1611) zond hem. Joh. Arndt, de beroemde schrijver van: //Het ware Christendom,quot; den volgenden brief:

//Het komt mij voor, mijn lieve beste zoon! dat God u tot zich trekt aan den vasten draad des lijdens, als uit een labyrinth. Volg Hem die u leidt en gij zult niet dolen. Voor den Hemel heeft God u bestemd. Hij gunt uwe liefde aan de waereld niet, omdat Hij haar voor zich-zelven en — rein wensclite te behouden! Zoo groot is de heerlijkheid des Kruises dat God niet wil dat één enkele Zijner kinderen er van verstoken zij. Slechts zij verdienen die heerlijkheid niet, die met hun hart aan 't aardsche hangen. Niemand is Gode welbehaaglijker dan hij die niet maar zonder tegenstreven Gods wil aan zich geschieden laat, maar dit ook van harte begeert. Alle gaven Gods zijn onrijp en smakeloos, als zij niet met het

-ocr page 128-

118

kruis tot ons nederdalen. Daarom worden de beproevingen altijd naar Gods besten raad en uit liefde ons toegezonden, om de vruchten van onzen arbeid te verzoeten. Het hijgend hert drinkt het gretigste uit de frissche vraterstroomen en wordt er het meest door verkwikt. Eindelijk, toon mij een enkelen menscli op het wijde schouwtooneel der gantsche waereld, wien het heilige kruis tot schande of ten verderve is geweest!quot;

Dr. Heinkich Güïh.

II.

Waarlijk! als men een brandende fakkel ter aarde keert, zal de vlam nooit dezelfde richting kiezen. Zij streeft terug naar boven, het licht te gemoet. Zóó is het ook met de liefde tot onze afgestorvenen. De aardsche stof heeft zich neergebogen tot den nacht, maar de geest laat zich niet in verwarring brengen. Hij trotseert het lot eu wijst over de graven heen naar Boven!

(Bildtr oJme RaJmen).

III.

Ileeds in de nabijheid van een doode voelt men zich heiliger : men spreekt zachter, men heeft een afschuw van het kwade, 't Is ons, als kon de gescheiden geest nog niet verre zijn van het verlaten hulsel. O gij, geest mijner ontslapene! gij zijt niet verre, want God is een God der levenden en niet der dooden. Hem leven zij allen. Gij, geliefde die mij voorgiugt! gij zijt mij nabij, althands op dit oogenblik, en uwe nabijheid vervult mijn hart met heilige gedachten.

-ocr page 129-

119

Wat waart gij mij? Gij hebt mij rijk gemaakt. Ik genoot het leven slechts in die mate, waarmede ik beminde en bemind werd. Gij hebt het allermeest mij liefgehad; mijn zwakheden hebt gij mij vergeven; aan de scherpe hoeken van mijn karakter hebt gij u niet gestoten, van mijn dwalingen hebt gij mij met zachtheid genezen: gij hebt mij het leven verdubbeld, gij hebt mij eerst waarlijk leeren leven. O, hoe hard valt het mij, nu alléén te moeten staan!

Toch heb ik u niet geheel verloren. Wat gij mij gegeven hebt, wat er van uwen geest in den mijne is overgegaan; wat er van uw hart, van uw geloof, van uwe hope, van uwe liefde, in mij leeft, dat is mijn eigendom en blijft met mij. En nu nog, zoo vaak mij iets treft, een straal van hooger vreugde in mijn ziel valt, een verheven gedachte mij aangrijpt, of ook een nieuwe smart mij pijnigt, als om te beproeven hoeveel kracht tot strijden er na uw heengaan nog in mij is overgebleven: zoo vaak dit gebeurt, zeg ik telkens tot mij-zelven: //Zóó zou zij nu spreken, zóó zou zij nu mijn vreugd verhoogen, zóó zou zij den wankelende ondersteunen,quot; en op deze wijze gaat gij ook nü nog voort mijn leven te verhoogen en te louteren !

Misschien gaat onze gemeenschap nog verder. Zeker, een beter waereld dan deze, waar dag en nacht elkander nog afwisselen, mag thands uw woning zijn: — uw woning, maar daarom niet uw grenspaal. Menigmaal waart gij mij een Goede Engel, toen wij nog zichtbaar naast elkander wandelden hier beneden, en uw oog nog, even als het mijne, den blinddoek droeg. O, heden, nu geen nevel üw oog meer verduistert, indien het u vergund is, wees mijn Goede Engel, en steun mijne schreden, als gij ziet dat mijn voet dreigt te strui-

-ocr page 130-

120

kelen! Niet waar, gij keurt het toch immers niet af, wanneer ik ook nu nog wenseh, dat gij uw verheerlijkten blik nog eens terugslaat op dit land der vreemdelingschap, dat gij reeds achter u gelaten hebt, om in mijne kleine vreugd en kleine smart te deelen? Keeds hier verstondt gij de kunst u-zelve ter wille van anderen, ter wille van mij, te vergeten: hoeveel meer zult gij dat nü verstaan, daar gij in den hemel nog zooveel rijker aan liefde zijt geworden!

Heerlijke Liefde! gij-alleen doet ons den dood der onzen overleven; en als de Engel der Opstanding, wentelt gij den steen van ieder graf.

D r. A. ïholuck.

DE STERVENDE ECHTGENOOT.

„En waarom toch geschrikt? De tijd zal eenmaal komen, Dat ook dit eigen vleesch zal worden opgenomen.

Zal paren met de ziel. Waarom voor 't Graf gebeefd? Ik weet, bedrukte Vrouw! dat mijn Verlosser leeft.

Ik weet. Hij heeft de macht om mij te kunnen sterken. Om mij het eeuwig heil almachtig uit te werken.

Waartoe uw diep gezucht, dat mij door 't harte snijdt? Wij zijn gepaard geweest, nu is het scheidens-tijd. Wij hebben, waarde Lief! wij hebben niet te klagen,

Noch van te korten tijd, noch van te dorre dagen; God heeft ons veel gegund, ook boven onzen wensch,

Meer dan er is geschied aan menig ander mensch: God heeft ons menig jaar in vrede laten leven,

-ocr page 131-

121

God heeft ons menig kind tot onzen troost gegeven — Nu gaan wij naar Let graf met uitgeputte kracht,

Gelijk een rijpe oogst wordt in de schuur gebracht. Ei, laat ons dankbaar zijn! 't Graan moet in de aarde sterven , Eer dat het wederom kan nieuwe jeugd verwerven!

Die hier den Heere sterft en als te niete gaat,

Verandert maar alleen en krijgt een beter staat.

Gij zult mij wederzien!... Hoe kan ik langer spreken?

Mijn dorre tong verstijft, mijn woorden blijven steken. De koude dood genaakt. Vriendinne! wees gegroet. Tot eens des Heeren stem de graven opendoet!

En gij, mijn lieve Jeugd, van Gode mij gegeven!

Hebt op uw moeder acht en wilt in vrede leven.

Weest nuchter, haast vernoegd, gelaten naar den tijd, Weest vijand van de wraak en meester van den nijd.

Weest trouw in uw beroep en schuwt de kromme gangen. Oprecht gelijk de duif, voorzichtig als de slangen.

Eert Grod in reinen geest!... Ik heb Uw raad vervuld, Nu laat mij, lieve God! verhuizen met geduld!quot;

Daar is de Man verreisd! met tranen ingekomen. Met tranen wederom van de Aarde weggenomen.

Ach, wat is alle vleesch en al zijn ijdel zaad,

Indien het vóór den dood niet uit het vleesch en gaat?

Vader Cats.

WAT IS DE BESTE TROOST?

Wat is de beste troost voor stervende ouders? Als zij hun huisgezin kunnen achterlaten als een gezonden boom, die,

-ocr page 132-

123

krachtig in wortel eu takken, eeu lang leven en een hoogen ouderdom belooft.

Jeremia Gotthelf.

VOOR WEDUWEN.

De woorden Weduwnaar, Weduwe, Wees, beginnen allen met een W, en daar ligt ook een waereld van Wee in opgesloten. Het woord weduwe duidt in alle talen op een leegte, een verlatenheid des harten '). Francisci (gest. 1694) zegt: z/De weduwstaat is een school der lijdzaamheid, een distelveld, een gaarde vol kommer en stekende zorg; een herfst, waarin het tranen regent; een oogst, waarin de leêge halm der teleurstelling wordt ingezameld bij gantsche schoven; een hospitaal, waarin de bitterste pillen en de walgelijkste teugen een dagelijksch eten en drinken zijn.quot;

Nochtans zijt getroost! Naomi, Ruth, de weduwe van Zarfath en Hanna, hebben dit weduwen-wee geproefd, maar zij smaakten ook Gods voorzienige liefde en trouwe. De Heer onze God heet in de Schrift een //Richter,quot; d. i. verdediger en beschermer, //der weduwenquot;-). Hij //houdt de weduwen staandequot; 3). Zijn Woord vloeit over van vermaningen om toch deernis en ontferming voor de weduwen te koesteren. Daar luidt het; //Geen weduwen zult gij onrecht aandoen: als zij tot mij roepen, zal ik hare klachte zekerlijk hooren, en mijn toorn zal ontbranden, dat ook uwe vrouwen

') Lat. vidua, beroofd, ledig gemaakt.

2) Ps. LXVIIX : 6. 3) Ps. CXLVI ; 'J.

-ocr page 133-

123

weduwen worden en uwe kinderen weezen!quot; ■). // Vervloekt is hij die het recht verkeert der weduwenquot; 2). //Eert de weduwen, die waarlijk weduwen zijnquot;3)! //De zuivere en onbevlekte Godsdienst voor God en den Vader is deze, weezen en weduwen te bezoeken in hunne verdrukking en zichzelven onbesmet te bewaren van de waereldquot; 1).

De Heer onze God, n de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting' 2) ziet met bijzondere ontferming op bedroefde, vrome weduwen neer. Ook haar geldt Zijn woord: //Ik zal u troosten als een wien zijne moeder troostquot;0). ,/Uw Schepper is uw Man, lieer der heirscharen is Zijn naam!quot;7).

Eene vrome weduwe liet zich eens tot haar zegelring den vogel Feniks graveeren, opblikkende naar de zon, met het omschrift: «Alleen, volg ik mijnen God, alleen.quot; De keurvorstin Sophia van Saksen, koos als weduwe tot kernspreuk;

// Al de zorgen van mijn lot quot;Werp ik op den Fleer mijn God.quot;

Na den dood van Zwingli (in 1531) stroomde daar uit het gebroken hart zijner weduwe een roerend Treurlied, dat eindigt met deze woorden:

«Kom, heilig Boek! gij waart ziju staf,

Die alles kan trotseerenl Werd hij bedreigd met kruis of graf.

Hij greep uaar 't Woord des Heeren!

Vertroost nu ook zijn droeve vrouw,

En. in haar sprakelooze rouw.

Wil haar berusten leeren!quot;

1

') Jixod. XXII ; 22—24. -') Deuteron. XXVII : l'J.

2

•'j I Tim. V : 3. 4) Jakob. I : 37. s) II Kor. I : 3.

-ocr page 134-

124

De godvreezende gravin Emilie van Neüenahrliet, toen haar man verongelukt was, tot gedenkteeken van haar lijden en hare lijdzaamheid, een gedenkpenning slaan, waarop een heerlijke gestalte ten hemel blikte, met een lam aan hare voeten, omringd van de woorden: // Geduldig in de verdrukking!quot; (Rom. XII : 13.)

n Deze is waarlijk weduwe en alleen gelaten, die hoopt op God, en blijft in smeekingen en gebeden nacht en dag 1).quot; Zulke weduwen worden nimmer van God verlaten. De tranen, die zij weenen, vloeien wel langs de wangen ter aarde, maar zij stijgen toch tevens ten hemel tot Hem die de arme weduwe te Naïn op den toon der innigste deernis toeriep: „Ween niet2)!quot; Hij heeft heden nog hetzelfde deelnemend hart en hetzelfde vermogen om ons te helpen en te verzorgen. Hij kan en wil nog heden de tranen van der weduwen oogen wisschen.

De weduwen zijn in Goda hoede veilig;

De weezen schuilen aan Gods Vaderhart —

Wat Hij vereende, scheidt geen dood. De smart Die Hij vertroost, is heilzaam: zij maakt heilig!

Dr. Heinrich Guth.

II.

Bedrukte weduwe! het ware spotten met uwe droefheid, te vragen: //Wat weent gij?quot; Gij moogt, gij kunt, gij moet weenen. Verre zij het van mij u met koele redeneering te komen vertroosten. Daar is een heilige kieschheid, die ook de smart moet ontzien. De tijd heeft zijn balsem en Gods genade hare

-') Luk. VII : 4,.

') 1 Timoth. V : 5,

-ocr page 135-

125

genezing. Zij zullen liet hunne doen. Al wat ik nu wensch te doen, is u te vragen ééne enkele vergelijking te maken: ik bedoel de vergelijking tusschen uw verlies als vrouw en uw gewin als christin. Hier, zegt ge, is het graf van mijn lieven man. — Daar, zeg ik, is het kruis, het graf, de troon van uwen en zijnen Heiland. — Hier, zegt ge, is zijn leêge stoel aan den haard. — Daar, zeg ik, is zijne nu vervulde plaats in den hemel. — Hier, zegt ge, is een last van kommer, die verpletterend weegt op mijne ziele. — Doch het wicht van zondeschuld, zeg ik, is weggewenteld van uw hart. — Hier, zegt ge, is mijn uitgestorven huis. — Maar daar is immers het Huis des Vaders, met Zijne zaligende tegenwoordigheid voor eeuwig gezegend. — Hier, zegt ge, ben ik een verlaten schepsel op aarde, van alles beroofd wat de aarde een Paradijs maakt. — Maar daar, zeg ik, bloeit het heerlijk Eden, waar uw echtgenoot u is voorgegaan en gij hem spoedig wederziet om nimmermeer te scheiden. Bedenk hoe menig weduwe er is, die Gods verborgen omgang mist, die zich door Zijnen geest niet laat vertroosten, voor wie de lij bel een gesloten boek is, en het gebed een toonbrood , gezien maar niet gesmaakt. Gij, daarentegen, moogt u verblijden in den Heer en in het uitzicht op een Beter Leven. Al de eigenschappen Gods, Zijn liefde en wijsheid, al de hoedanigheden uws Heeren, Zijn deernis en genade, al de krachten des Geestes, Zijn vreugde en Zijn heldenmoed, al de beloften des Evangelies, voor hier en hiernamaals, al de schatten des geloofs en der hope, worden tegen uw verlies in de schaal geworpen; en — zoudt ge nu nog vragen aan welke zijde het overwicht daalt?

John A. James.

-ocr page 136-

126

III.

Indien er iets is, dat de smart der scheiding verzachten kan, dan moet het de overtuiging zijn dat or,ze ontslapen vrienden het punt reeds bereikten, 't welk wij nog bereiken moeten, om waarlijk gelukkig te zijn. Beschouwen wij haar van alle zijden! quot;Wij kunnen niet zonder blijdschap denken aan hetgeen zij geweest zijn en nu zijn geworden. Zij zijn de gezegenden des Vaders, die hun taak volbracht hebben in den Voorhof van des Levens Tempel, en nu, aan de rechterhand van den barmhartigen Hoogepriester, zijn ingegaan tot het Heilige der heiligen. En al bloedt ons hart als wij op ons verlies zien, dat verlies is tijdelijk, en van het eeuwige hebt gij daardoor niets verloren. Geen enkele Godsbelofte werd vernietigd, toen uw echtgenoot u verliet; geen enkele vrucht van genade viel af, toen hij u ontviel; uw Evangelie is niet met hem begraven. De kelk uwer aardsche genietingen is nu geledigd, maar de beker uwer zaligheid heeft er geen droppel door verloren. De dood sneed uw vergankelijke blijdschap af als een doode vrucht, maar alle onsterfelijke vreugden bloesemen en rijpen steeds aan den tak uwer hope! Gij wordt geroepen om uw kruis op te nemen, u-zelve te verloochenen, en alzoo uw goeden vriend te volgen naar den Besten Vriend, die weldra u en hem hereenigt. In zekeren zin slaapt uw Echtgenoot in bet graf van Jezus, want //wij zijn met Hem gestorven en begraven.quot;

Miss Huntingdon.

IV.

De scheiding, die u bedroeft, bestaat meer in schijn dan in wezen. De uitwendige banden zijn verscheurd, maar de in-

-ocr page 137-

137

nerlijke blijven bestaan en zijn zelfs nog vaster aangehaald. Gij en uw echtvriend zijt nu in der waarheid inniger vereenigd, en méér dan ooit te voren behoort gij elkander toe. Gij kent het geheim om die veretniging gedurig nauwer en duurzamer te maken. Zij zal dit te meer worden naarmate de richting uwer gedachten en gewaarwordingen meer in harmonie is met die van uwen thands zaligen en verheerlijkten vriend.

Denk er aan, welke zijne denkbeelden en gevoelens waren, toen hij deze waereld verliet. Heeft hij het lot zijner onsterflijke ziel niet met blijmoedig geloof overgegeven aan zijn Heer en Heiland? Heeft hij op iets anders zijn vertrouwen gesteld dan op Gods genade alleen, en niet met een volkomen overgave des harten zich onderworpen aan een scheiding, die hem niet minder dan u moet gekost hebben? Heeft hij zich niet aanbiddend gebogen voor den ondoorgrondelijken wil des Alléén-Wijzen? Dat zijn immers de gezindheden, waarmee hij dit leven verlaten heeft, om heen te gaan tot zijn Hemel-schen Vader, en die hij nu in het andere en betere leven heeft overgebracht. Want gelijk hij gestorven is, leeft hij nu ook. Daaraan kunt gij niet twijfelen; en het eenig onderscheid dat er bestaan kan tusschen de laatste dagen van zijn aardsche en de eerste van zijn tegenwoordig hooger leven, is dit, dat al wat zijn ziel vervulde, al wat hij van hier heeft medegenomen, stille onderwerping, aanbiddend vertrouwen, vrede des harten, nu gelouterd is en volmaakt tot een blij venden toestand. Een reiue, goddelijke kracht heeft nu ook zijne liefde tot u en uwe kinderen geheiligd: hij heeft u lief als altijd, ja meer dan immer, zooals alleen een hemeling liefhebben kan. Zoudt gij uwen vriend u anders kunnen denken of wenschen? Zaagt gij het reeds niet hier, hoe hij in Gods

-ocr page 138-

128

wil berustte, ook toen die wil hem wegriep van wat hij liefst en dierbaarst had op aarde?

En oordeel zelve! met hem vereenigd te zijn , wat is dat eigenlijk anders dan te denken, te gevoelen, en lief te hebben gelijk hij? Zonder samenstemming van hoofd en hart, geen waarlijk samenzijn, geen ware eenheid, zelfs hier beneden niet. Sympathie is der zielen band. En zeker, als de eerste pijn van dit vlijmend vaarwel gestild zal zijn, als God, door uwe tranen bewogen, Zijn hand verzachtend gelegd zal hebben op de schrijnende wonde, als gij ook op deze beproeving uw fluisterend Amen zult gesproken hebben, dan zult gij allengskens ervaren, hoe het lieflijke van een reiner, volmaakter betrekking, vaneen inniger verbindtenis met uwen zaligen vriend begint. Dm zult gij er u in verblijden, te denken en te gevoelen gelijk hij; dan zult gij gelukkig worden in de overtuiging, dat uwe zie.'en op één grondtoon gestemd zijn, zoodat zij één zelfde leven leiden; dan zal zich niets meer plaatsen tussehen hem en u! Hoe meer gij hem aan God zult afstaan , des te meer zal God hem aan u wedergeven. Hoe meer gij in God-alléén kracht en troost zoekt, des te meer zult gij kracht en troost vinden en dat niet alléén in God , maar ook in hem die wel verdween maar dien gij toch niet verloort. O, hoeveel feller had uw smart, hoeveel drukkender had uw kruis kunnen zijn ! Hoe zou u te moede zijn geweest, wanneer gij, gelijk zoovelen, dien grooten troost hadt moeten missen, en onzeker waart aangaande het eeuwig lot van uwen beminde! Ook dan nog zoudt ge u hebben moeten onderwerpen en aanbidden. Maar dat offer werd niet van u geëischt; en Gods barmhartigheid heeft recht op de tranen van uw heiligsten dank. Geef dan uwen God niet minder dan Hij vraagt, en uwen ontslapen vriend niet meer dan hij verlangt! Hij wacht en wenscht van u

-ocr page 139-

139

geen liefde die een afgod zou maken van zijn nagedachtenis! neen: hij wil een band te meer zijn, maar geen hinderpaal, tussehen God en uwe ziel. Zijn leven heeft u gesticht en gevormd; maar zijn dood is ook nog een deel van zijn leven, ja, het meest levensvol gedeelte van zijn leven. Zijn dood was de laatste daad, ds voltooiing, de kroon van dit leven. En die dood is nog meer: hij is ook een hoofdstuk in de geschiedenis van het Godsplan tot uwe opvoeding voor de eeuwigheid. Ook dat sterven was een genademiddel, evenzeer tot zijne verheerlijking als tot uwe heiliging! Eerbiedigt Gods raad, ook daardoor dat gij medewerkt tot de vervulling van Gods raad, ook éér gij daarin nog de verborgenheid van Gods liefde en wijsheid kunt lezen! En past alzoo ook op üw kostbaar offer aan den dood het kostelijk woord des levens toe; „Indien het tarwegraan niet in de aarde valt en sterft, zoo blijft het alléén, maar indien het sterft, zoo brengt het veel vruchten voort.quot;

Alexandre Vinkt.

VOOE WEEZEN.

,/Mijn vader en mijne moeder hebben mij verlaten, maar de Heer zal mij aannemensprak David '), toen vader en moeder hem door den dood waren ontrukt. Ook gij, lieve weezen! zijt niet verlaten, al hebben vader en moeder u verlaten: de Heer neemt ook u aan.

Placilla, de gemalin van Keizer Theodosius (gest. 395), verblijdde zich meer daarover dat zij //de moedér der armenquot;

') Ps. XXVII : 10.

9

-ocr page 140-

130

werd geuoemd, dan dat men haar ais ,/ Keizerinquot; begroette. De Landgravin Elizabeth, van Thuringen (gest. 1231) heeft met moederlijke liefde en trouw voor de weezen gezorgd. Jakobus V van Schotland (gest. 1542) heeft zich, door zijn zorg voor de veriatenen, den schoouen naam van n vader der armenquot; verworven. Zou dan de liefde Gods door de barmhartige liefde dezer menschenkinderen beschaamd worden gemaakt? Ach, alle liefde der mensehen te samen is nauwlijks een zwakke schaduw, vergeleken bij de liefde van onzen God. Hij is de z, rechte Vader over alles wat kind genoemd wordt in de hemelen en op de aardequot; '). «Ik zal u vertroosten als een, dien zijne moeder vertroost,quot; laat Hij u door Zijnen profeet Jesaia verkondigen 2). En wederom spreekt Hij : „ Kan ook een vrouw haren zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontf'erme over het kind van haren schoot? En al kon zij het vergeten, nog vergeet Ik u niet!''3). Met wat teerheid heeft Hij van den beginne af aan zioh de weezen aangetrokken! Hoe vaderlijk heeft Hij een Jozef geleid, toen deze van Jakob was afgescheurd, en hem tot eere en zegen gebracht! Hoe trouw heeft Hij den armen Mefibozeth, of de verweesde Esther, den rechten beschermer in banden gevoerd!

Ook de dood uwer ouders moet u, o weezen! ten goede werken , al kunt gij dat heden nog niet doorzien. Ook tot u zegt de Heer: ,/Wat ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het na dezen verstaanquot; 4). Vaak die Hij 't hoogste wil verheffen, voert Hij het eerst door 't diepste diep. Uit beproefde \veezen heeft Hij zich niet zelden uitnemende dienaars bereid.

■) Efez. III : 17. (Vert. v. Lnther.) 2) Jes. LXVI : 13. :i) Jes. XL1X : 15. 4) Joh. XIII : 7.

-ocr page 141-

131

Mozes liet Hij een weeskind worden, ofschoon zijne ouders nog leefden. Hij moest uit de ouderlijke woning naar het vreemde koninghuis, om, des onbewust, bekwaam te worden gemaakt voor zijn gewichtige roeping. Want niet in de arme hut van den Israëliet, maar in het paleis van den Egyptischen Farao, waar de bron der wijsheid voor hem geopend werd en hij bij staatslieden en veldheeren dagelijks ter schole ging, kon hij gevormd worden tot geschiedschrijver en wetgever en leidsman van Gods volk.

Kent gij Valerius Herberger, den beroemden dichter van het Lied:

quot; Ik wil u 't afscheid gevea,

Gij waereld vol van smart!

Uw huichelachtig leven

Was nimmer naar mijn hart ').quot;

Welnu, hij was een wees, die reeds op zijn negende jaar (1571) zijn vromen vader verloor, een bontwerker uit Posen, die groote zorg droeg voor het zielenheil van zijn kind. De Vader der weezen heeft de hand zegenend over hem uitgestrekt, en een trouwen prediker en zielenherder van hem gemaakt, die, b. v., gedurende de pest in zijne gemeente pal stond als een held en ten laatsten alleen met den doodgraver de slachtoffers ten grave bracht, die bij duizenden vielen.

Gij hebt wel eens gehoord van Christiaan Seriver, den bekenden schijver van //De Zielenschatquot; -). Hij ook was een wees. Hij werd in 1G29 te Eendsburg geboren. Zijnen vader verloor

') Zie Knapps Evang. Liederschatz, No. 3221.

2) In het Nederduitsch meermalen vertaald, onder anderen door wijlen Ds. B. ï. Lublink Weddik.

9*

-ocr page 142-

182

hij, toen hij eerst een half jaar oud was. Zijne moeder geraakte in groeten nood. Hij-zelf schreef later daarover: „ De tegenspoed was de vriend, die haar met God in kennis bracht.quot; Uit dien verweesden knaap vormde Gods genade een bezielden verkondiger van het Evangelie, die tot de vroomste mannen van de XVIP eeuw behoorde en nog ten huldigen dage door zijne geschriften velen ten zegen is.

Wie heeft nooit met eerbied hooren gewagen van den Graaf van Zinzendorf? Eeeds als vierjarig kind (in 1704) verloor hij zijn vader, die aan het Saksische Hof een voorname bediening bekleedde. Hij werd, verre van de ouderlijke woning, eerst bij een vroome grootmoeder, daarna in Francke's weeshuis te Halle opgevoed. He stichter der Hernhutter Broedergemeente, nu in eenzaamheid en stille overpeinzing voor zijn bestemming gerijpt, had haar nooit bereikt als hij aan het Saksische hof gebleven ware. //Verwonderlijk 't begin, aanbiddelijk. het einde,quot; dat is de aart der leidingen Gods!

Zijt dan getroost, gij ouderloozen! en laat van Hem n hiden naar Zijnen raad. //He Heer bewaart de vreemdelingen en de weezen.quot; ')

quot;Zelfs, droeve wees! als menschen u vergaten.

Geen vriendenoog u toeblonk in 't verschiet.

Arm vogeltje', op 't besneeuwde dak verlaten!

Die 't muschken voedt, vergeet Zijn kindren niet.

Die 't moederbarte schiep, troost als een moeder.

Die 't vaderharte wrocht, zorgt voor uw lot.

Vertrouw op hem: hij is uw Hulp en Hoeder:

Hij is geen wees die - Vader!quot; zegt tot God/' 2)

Dr. Heinricö Guth. l) Psalm CXLVI : 9. -) Dichtregelen van J. J. L. ten Kate.

-ocr page 143-

138

EENE MOEDEE BIJ DEN DOOD VAN HAAE KINDT.TEN.

Wreede dood! heeft uw vermogen Mij het liefste pand ontrukt?

Hebt gij zonder mededoogen

't Eoosjen van den steel geplukt?

Ja, mijn Herman, dierbaar wiehtjen!

'k Strek vergeefs mijn armen'uit,

'k Zoek vergeefs uw lief gezichtjen —

't Is het graf, dat u omsluit!

'k Zoek u in uw wiegje' al kermend;

'k Luister, suffend, naar uw stem;

'k Waan, ach! de ijle lucht omarmend.

Dat ik u aan 't harte klem!

'k Troetel u in mijn gedachte,

'k Zoek u snikkend overal.

„ 'k Heb geen kindtjen!quot; blijft mijn klachte:

Alles is me een tranendal!

'k Heb, door teedre zorg gedreven,

U gepleegd, gekweekt, gevoed.

'k Bracht tot losprijs van uw leven Zoo volgaarne goed en bloed!

O vertroost mij in mijn rouwe.

Goddelijke Kruiseling!

Gij, die neêrzaagt op de Vrouwe,

Toen haar 't zwaard door 't harte ging.

-ocr page 144-

134

Gij, die eens als kind aan 't harte

\'an een lieve Moeder sliept,

Heiland! zeg mij in mijn smarte,

Dat Gij-zelf mijn kindtjen riept!

't Is een eer, mijn Zielenhoeder!

Die ik v/eenend toch erken,

Dat ik, kinderiooze moeder,

Moeder van een Engel ben!

J. H. A. ten Kate. geb. de Witte van Haemstede.

(Sept. ISIS).

YOOE OUDERS BIJ DEN DOOD VAN GELIEFDE KINDEEEN.

I.

Kinderen naar 't graf te moeten dragen, dat snijdt diep in 't vleesch. Zij zijn vleesch van ons vleesch. Een stuk van ons eigen leven zinkt met hen in 't graf. Maar //kinderen zijn een gave des Heeren,quot; zegt de Schrift (Ps. CXXVII : 8). Zij zijn niet het eigendom der ouders: zij zijn den ouders slechts geleend. God de Heer heeft het eerste recht op hen. z, Of is het Mij niet geoorloofd te doen met het Mijne wat ik wil?quot; (Matth. XX : 15), roept Hij ons vragend toe. Eiseht Hij van ons terug wat Hij ons heeft toevertrouwd, dan mogen wij niet morren, maar dan moeten wij het gelaten den grooten lijder nazeggen, die al zijne kinderen op éénen dag verloor: z/De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de naam

-ocr page 145-

135

des Heeren zij geloofd!'' (Job I ; 21); of althands met den vroomen Dichter stamelen:

«Trek heen, mijn kind! Voor korten tijd

Werdt ge cns door God geleend!

Die tijd is om: de Liefde weent,

Toch ia de Hoop verblijd.

J)e Liefde zucht: «Het moet geschiênlquot;

De Hope juicht: «Tot wederzien!quot;

Als Christus ons leven is, dan heeft de dood zijn prikkel verloren; dan weten wij dat onze kinderen, al zijn ze weggerukt uit onze armen, toch onverloren zijn, niet te vondeling gelegd aan het eenzame strand des doods, maar neergelegd aan Gods Vaderhart, en daar bewaard voor een eeuwig verderf. Hunne hemelvaart moet het hart der ouders-zelf hemehvaards trekken. Bij hun heengaan is het: „Laat de kinderkeus tot Mij komen en verhindert ze niet, want denzulken is het Koninkrijk der hemelen!quot; (Mark. X : 14). — David moest bij den dood van Absalom klagen: „Mijn zoon! mijn zoon! ware ik voor u gestorven!quot; (3 Sam. XVIII : 83); maar is ons kind een kind van God geweest, dan is zulk een bittere klacht onnoodig, dan versmelt zij hoogstens tot de verzuchting: „Gave God, mijn kind! dat ik met u mocht sterven!quot;

De beroemde Albrecht Bengel (gest. 1753) zegt: //Meer don de helft der menschen sterft in de jeugd. God bedoelt er zeker iets groots mee, dat zoovele menschenkinderen zoo kort na hunne intrede in deze waereld, naar de andere waereld worden overgebracht. Dezen zijn als de planten in een tuin, die terstond na hunne rijpwording in huis worden genomen; terwijl de volwassenen, daarentegen, aan de weinige heesters gelijken, die men langer daar buiten in wind en

-ocr page 146-

136

weer laat staan. Dat wat de natuurlijke liefde het meeste smart, is het ophouden van een genot, dat de aanblik der ontwikkeling van een lieflijk kind ons deed smaken. Maar dit moet men zich verstandig getroosten: immers ook de lentebloesem aan onzen boomgaard is iets lieflijks, en toch vallen de bloesems in menigte af, zonder dat zij betreurd worden, want daar komt een vrucht die veel meer genot geeft dan de bloesem vermocht!quot;

Bij den dood van een zijner kinderen zuchtte Bengel: //Ware er voor een jaar geen kind in ons huis geboren, dan treurden wij heden niet. Maar daar wij het heden het huis uitbrengen, zoo zijn wij naar 't uitwendige weer even ver! En toch hebben wij deze winst, dat wij er nu één meer in den Hemel hebben. Wie kan meenen, dat dit kind vergeefs geboren, vergeefs aan een moederhart gekoesterd zou zijn geweest? Daar die verpleging nu ophoudt, en met haar de verandwoording, hebben wij des te meer tijd voor het ééne noodige en — voor de twee andere kinderen, die ons Gods goedheid gelaten heeft.

//Is er in ons huis een plaats ledig geworden, in des Vaders Huis daar boven, is daarentegen weer een plaats meer bezet. Hoe dichter het naar het einde aller dingen loopt, hoe beter het is te sterven; daar zij die gaan des te méér voorgangers aantreffen, en niet lang meer behoeven te wachten tot ook de anderen volgen, en zóó allen tot één worden verzameld, en wij bij den Heer zijn eeuwiglijk!

//Onze Jan Willem werd ons slechts getoond: hij leefde maar veertien dagen! Hij kwam in deze waereld om te sterven en ten hemel te kunnen gaan. Ik weet niet, of wij de zoo snel op elkander gevolgde sterfgevallen onzer kinderen met

-ocr page 147-

137

meer of minder smart moeten dragen. Met meer, omdat wij daardoor zoo diep gewond worden; met minder, omdat wij er aan gewoon geraken. Maar wij willen Gods eigendom blijven. Hij make uit ons wat Hem welbehaaglijk is. Wij hebben ze toch niet allen, niet alle zeven, geen enkelen volwassene, verloren; geen in de verte, geen twee te gelijk, geen door een onweer, zoo als Job. En al ware dat ook het geval geweest, ook dat zouden wij hebben moeten dragen gelijk hij; ja, 't zou ons minder pijnlijk zijn geweest, omdat wij zijn voorbeeld voor oogen zouden hebben gehad en het einde aller dingen ons nader is dan hem. Nu, de eeuwige God zij ons genadig en verlate ons niet!quot;

Dr. Heinbich Gutii.

II.

Bij de begrafenis van mijn dierbaar dochtertjen luisterde ik naar de toespraak mijner goede vrienden, met zóóveel gretige aandacht, alsof ik zelf vroeger nooit al die eigen troostgronden voor anderen had uitgesproken. En zoo heeft dan God uit hunnen mond mij menig lieflijk woord doen hooren, bij voorbeeld van de gemeenschap met onze lieve kinderen, die wij gedeeltelijk reeds in den hemel, gedeeltelijk nog bij ons hebben; van onze gedachtenisviering in den hemel, door de onzen bij hunne intrede en ontmoeting aldaar, in afwachting van onze komst. Onder de wandeling naar het kerkhof zag ik den blauwen hemel aan, en het werd mij zóó licht om het hart, alsof mij het lijk niet aanging. Aan den rand van het graf werd de kist nog eens ontsloten en de bloemkrans, die boven op had gelegen, er in gelegd bij de andere bloemen. Als ik nu het aangezicht van het zalige kind nog eenmaal ontbloot zag, en

-ocr page 148-

138

de zon aan den helderen hemel vóór mij stond, wees ik onwillekeurig op beide en sprak: //Zoo zal het lieve kind er uitzien, dat nu zich-zelf niet meer gelijkt!quot; En in die hope zou het mij niet moeilijk zijn gevallen den doodgraver de spade af te nemen en het rustkamerken zelf te sluiten. Ik kwam zoo getroost in de kerk, dat ik wensehte, dat wat ik nu te veel had, voor mij tot op het uurtjen van mijn eigen afreis bewaard mocht blijven.

Bengel.

-ocr page 149-

VI.

WAARIN NIET IS DIENSTKNECHT EN VRIJE.

- HEEREN EN VROUWEN - DIENSTBAREN

-ocr page 150-

Doet aan den nieuwen mensch, naar het evenbeeld desgenen die hem geschapen heeft, waarin niet is dienstknecht en vrije, maar Christus is alles en in allen.

Koloss. III : 10, 11.

Gij dienstknechten! zijt gehoorzaam aan uwe heeren naar den vleesche, met vreezen en heven en in eenvoudigheid uwer harten, gelijk aan Christus; niet naar oogendienst als menschen behagende, maar als dienstknechten van Christus, doende den wille Gods van harte, dienende met goedwilligheid den Heer en niet den mensch; wetende, dat zoo wat goed een iegelijk gedaan zal hebben, hij dat zelfde van den Heer zal ontfangen, hetzij dienstknecht, hetzij vrije.

En gij, heeren! doet hetzelfde bij hen, en alsdan weet dat ook uw eigen Heer in de hemelen is, cn dat geen aanneming des persoons bij Hem is.

Efez. VI : 5—9.

-ocr page 151-

DIENSTKNECHT EN VEIJE.

n Doet aan den nieuwen raensch naar het evenbeeld desgenen die hem geschapen heeft, waarin niet is dienstknecht en vrije, maar Christus is alles en in allen,quot; alzoo de Apostel des Heeren! In de Gemeente der nieuwe menschen is geen dienstknecht en geen vrije: dat is, geen knecht met een loondienaars-ziel en geen meester met een tyrannenhart; geen slaaf van gemoed en geen slavenhouder. Wij zouden zeer dwalen, als wij debetrekking tusschen despoten en slaven voor eene zulke hielden, waarin slechts eene partij, en wel zij die misbruik maakt van hare overmacht, de schuldige is. Neen; daar bestaat ook een slaven-zonde, een booze slaven-natuur, namenlijk: kruiperij, laagheid, huichelachtige oogendienst, oneerlijkheid, luiheid, miskenning en wegwerping van eigen waardigheid, ja, van eigen vrije persoonlijkheid. Zulk een innerlijke, en daarom vrijwillige en godloze slavernij wordt ook nog in ons midden gevonden daar waar de macht der zonde nog niet gebroken is geworden. Tegenover deze zondaren staan de vrijen, d. i. de zondaren die pijnigers en tyrannen zijn in den overmoed der geweldenarij en der heerschzucht.

Zoo vertoont zich de oude mensch in verschillende gedaanten. Maar deze allen verdwijnen in het Godsrijk, want de geest van

-ocr page 152-

142

Christus schept nieuwe menschen; en terwijl hij dat doet, verbreekt hij de doode vormen en drijft hij de krachten des ouden levens uit. Hij grijpt ze oogenblikkelijk aan, zoodra hij met de Wet Gods en het Evangelie dóórdringt tot in een menschen-hart. Hij overwint ze in 't geloof, alom waar een zondaar zijn Verlosser geloovig aanneemt. Hij vernietigt ze geheel, hoezeer dan allengskens, in dagelijks voortgezette heiliging. En zoo zijn zij eindelijk in de Gemeente der nieuwe menschen geheel verdwenen. De Christelijke dienstknecht is geen slaaf meer: hij laat zich des noods onderdrukken, zoolang de openbare Wet hem daartoe verplicht, maar hij laat zich niet verlagen, niet onteeren, niet tot een werktuig der zonde misbruiken. Zijne ziel is koninklijk vrij, en in het bewustzijn van zijn adeldom, kan hij met opgeheven hoofde ook het geringste dienstwerk verrichten.

De Christelijk vrije is, als zoodanig, geen verdrukker meer, maar een bevrijder. Hij heeft de roeping alle banden der ongerechtigheid te slaken, zijne slaven in vrije dienstboden te veranderen, en in eiken mensch eenen broeder te zien en te zegenen, iu eiken geloovige een kinds God te eerbiedigen.

En hoevele vrijen hebben deze roeping verstaan, en zijn in den geest der Liefde dienstknechten der armen, gebondenen en ellendigen geworden! Dat moest zoo zijn. Anders ware de oude waereld niet veranderd geworden in een nieuwe, waarin de geest van Christus al meer en meer het verschil van stand niet te vernietigen maar te heiligen zoekt, te heiligen in de waarheid dat de geloovigen broeders zijn.

Dr. J. P. Lange.

-ocr page 153-

143

GEZAG OVEll MINDEREN.

Het is een zeer juiste opmerking, dat alle gezag over anderen een talent is, van God ons toevertrouwd , zoowel tot hun als tot ons eigen profijt. Het naleven van deze verplichtingen jegens hen is dus eigenlijk niets anders dan het behartigen van onze eigene belangen, juist door het behartigen van de hunne. Deze algemeene stelling is ook zeer van toepassing op ons verkeer, bepaaldelijk met de dienstboden, die, als leden van hetzelfde Huisgezin, met ons vertoeven onder één en hetzelfde dak. In dezelfde mate, waarin wij ons het waarachtig zielenwelzijn onzer dienstboden aantrekken, in dezelfde mate bevorderen wij hunne nauwgezette zorg voor onze belangen; in dezelfde mate wekken en sterken wij in hen zoodanige beginselen, als welke in de eerste plaats krachtig zullen bijdragen tot onze huiselijke welvaart, en voorts moeten medewerken tot het vermenigvuldigen van 's Hemels zegen over ons eigen hart. Zoo zal het blijken dat de Godsvrucht bij heer en dienstknecht het eenig fondament is der wederzijdsche plichten, de eenige waarborg voor hunne getrouwe vervulling.

Andekson.

NIEMAND TE GERING.

In de groote Schepping, des Vaders huis, is zelfs geen jonge rave of geen muschken bij God te gering, want zij behooren tot z ij n e goede-boodschappers. Alzoo mag ook een christen

-ocr page 154-

144

huisvader geen enkelen van zijn dienaars beneden zijn aandacht rekenen. Ook zij hebben hunne besteraming; en al is die nog zoo nederig, al waren zij ook slechts n houthakkers of waterdragers,quot; zij bevorderen mee den gang des werks; en juist omdat gij ze niet missen kunt, moogt gij ze niet voorbij zien. In elk uurwerk zijn de kleinste raderen en veêren even noodig als de groote; en zonder hunne onzichtbare werking daar binnen, hapert de wijzer in zijne geregelde wandeling over de cijferplaat daar builen.

J. J. L. ten KATE.

EEN EEISGEZELSCHAP.

Verbeeld u een reisgezelschap van eenige vrienden! Zij achten het in 't algemeen belang, dat, zoolang de tocht zal duren, een hunner de anderen bedienen zal; een tweede zal vooruit rijden, om kwartier te maken; een derde zal zich belasten met de ba-gaadje; een vierde neemt de zorg voor de paarden op zich; een vijfde houdt de kas en bepaalt den weg dien men te volgen heeft. Bij dit alles, intusschen, vergeten zij niet, dat zij eikaars gelijken en van elkander onafhankelijk waren toen zij de reis beginnen zouden, en dat zij, evenzeer, bij het einde vaa de reis, allen elkanders gelijken zullen zijn.

Mannen broeders! alzoo ook wij. De rollen in het maatschappelijk leven zijn verschillend verdeeld, en daar zijn er wie het lot is opgelegd, om onder onze macht gesteld te worden en van ons afhankelijk te zijn. Welnu, het is onze plicht jegens hen in beoefening te brengen wat de leidsman der bedoelde reizende

-ocr page 155-

145

vrienden uit gevoel van welvoegelijkheid jegens de overigen nooit verzuimde. Dezelfde achting en eerbied, hetzelfde geduld en dezelfde rechtvaardigheid, de eigen minzaamheid in het eischen, en de eigen bescheidenheid in het aanvaarden van der anderen dienstbetoon; het eigen streven, met één woord, om de reis voor allen aangenaam en nuttig te maken!

Paley.

EEN GOEDE MEESTER.

Een goede meester is een lichtend en stralend middenpunt aan den huisselijken hemel, en ieder kind en elke dienstbode is een wachter, die door zijne aantrekkingskracht wordt bewogen en zijn eigen heerlijkheid op het lieflijkst weerspiegelt. Of, om een ander beeld te gebruiken, hij is een springbron van blijdschap, door vriendelijke woorden en liefderijke daden een onophoudelijken stroom van genoegen, als een straal van levend water, uitstortend over alle die des huizes zijn. Goede heeren en vrouwen zullen of goede dienstboden vinden óf goede dienstboden maken.

John A. James.

HOE REGEEET DE CHRISTEN ZIJN HUIS?

Verstandig zonder arglistig te zijn, streng zonder bitter te wezen, liefderijk ook wanneer hij straft, en zachtmoedig ook waar hij gebiedt, alzoo regeert de Christen zijn huis. En Gods

10

-ocr page 156-

146

Woord is daarbij het licht op zijn pad en de grondwet van zijn gezin. Jegens den mindere die in zijn soldij staat, is hij billijk en rechtvaardig. Hij geeft hem gaarne zijn loon, en eert in zijn dienstknecht een schepsel des Almachtigen, niet minder dan zijn heer bestemd om den eenigen Meester te dienen in de broederlijke vrijheid der kinderen Gods. Een Christen moge een vorst zijn in zijn huis, een dwingeland wordt hij nooit. Hij handhaaft de tucht, maar toont ook dat hij vergeven kan. Hij weerhoudt zijne dienaars van het kwade, vertroost hen als zij lijden, beloont hunne trouw, en bestuurt hunne uitspanningen en vermaken.

Gellert.

BEDIENDEN, BEOEDEES.

Geen heer ter waereld zal zijne bedienden broeders noemen. Maar in het Gezin van Gods Zoon zijn zijne dienaars werkelijk zijne broeders en medeërfgenamen in zijn Koninkrijk.

Dümoulin.

DE SCHOONSTE LOEEEDEN.

Wat raag wel de schoonste lofreden zijn op Huisselijke Deugd? — De lof der dienstboden. En waarom? Omdat onze dienstbaren ons aanschouwen, niet in het staatsie- of zondagskleed van het Openbare, maar in het négligé van het, Huisselijke leven, het kleed der natuurlijkheid, tenzij we redenen

-ocr page 157-

147

hebben om te acteeren, ook achter de coulissen. En nu moge de ijdelheid of de hoogmoed verachtelijk de schouders ophalen, waar sprake is van het oordeel van mensehen, die noch in hunne beurs noch in hunne opvoeding een aanbeveling bij de waereld bezitten, toch gebeurt het zelden dat deze mensehen geheel onbillijk loven of laken.

Onder de vele beweegredenen tot een geregeld en ordelijk leven, komt ook een niet geringe plaats toe aan het gevaar van onze zwakke zijden bloot te geven aan den vorschenden blik onzer dienstboden, en aan de onmogelijkheid om dat gevaar ten allen dage te voorkomen. Van alle toestanden in den huis-selijken kring is er wel geen drukkender en vernederender dan die van zich voor zijn dienstboden te moeten schamen, of (erger nog!) die van zich in hunne macht te moeten gevoelen. En die toestand ontstaat, in al zijn afschuwelijke kracht, noodzakelijk daar waar men misschien de eerste was die zijne ondergeschikten bracht op den weg des kwaads, door hen dienstbaar te maken aan de inwilliging van zijn eigen booze begeerlijkheid, en bij wie men alzoo liet recht verloren heeft om op eerlijkheid of zedelijkheid aanspraak te maken, of de hoop zelfs van die bij hen te verwachten. Waar de innerlijke kracht van het goede voorbeeld verloren ging, daar baat geen uitwendig gebod of verbod meer. Sedert dat onherroepelijk uur, waarop men eenmaal, met de achting voor zich-zelven, die zijner huis-genooten prijs gaf, verkeert men in gestadige angst voor verraad, voor minachting in zijnen kring, of, buiten zijnen kring, voor openbare schandvlekking, dat is: voor een spion binnenshuis of oen aanklager op de straat.

Ben Johnson.

10*

-ocr page 158-

148

EE ZIJN PLICHTEN.

Er zijn plichten, ook jegens de geringste onzer dienaars, waarvan wij ons niet ontslagen kunnen rekenen, en die niet vervuld worden door het verleenen alleen van huisvesting en verpleging, of door het uitreiken zelfs van het hoogste loon. Dat zijn niet tnaar bijkomstige plichten van den tweeden rang, maar de zoodanigen als noodzakelijk voortvloeien uit de overeenkomst-zelve, die meester en dienstknecht door wecrkeerige diensten te-saam-verbindt. De algemeene regel dier plichten is, geheel in den geest des grooten Meesters, eenvoudig en waar door Seneea dus uitgedrukt in zijne schoone spreuk: n Leef zóó met uwe minderen, als gij zoudt wensehen dai; uwe meerderen leefden met u!quot;

Thomas Brown.

-ocr page 159-

VII.

HET VADERHUIS DAARBOVEN.

AFSCHEID - WEÊEZIEN - HEREENIGING - SAMENLEVING IN DEN HEMEL. -

-ocr page 160-

Maak Lestelling omtrent uw huis, want gij zult sterven.

Jesaia XXXVIII: 1.

Uw harte worde niet ontroerd; gijlieden gelooft in God: gelooft ook in mij! In het Huis mijns Vaders zijn vele woningen , anderszins zou ik het u gezegd hebben ; Ik ga heen om u plaats te bereiden. Eu zoo wanneer ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zoo kome ik weder, en zal u tot mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben.

Johann. XIV : 1—3.

-ocr page 161-

VOOR 'T SCHEIDEN.

Eer onze Heer en Heiland van zijne Jongeren scheidde, legde Hij hen met zijne hoogepriesterlijke voorbede als aan het hart en in de handen zijns Vaders. Beveel ook gij uwe dierbaren, eer gij van hen scheidt, met een kinderlijk gebed in de handen desgenen, die hen u geschonken heeft! Hebt gij zorgen om hunnentwil, werp ze allen op den Heer. Vraag Hem vooral dit ééne, hen naar zijnen raad zóó te leiden, dat Hij hen met eere als de Zijnen kan aannemen, dat gij eens met hen moogt verschijnen voor den troon zijner heerlijkheid, om Hem te samen in zijnen tempel te dienen dag en nacht.

Toen de gezegende Scriver op zijn sterfbed lag (1693), toen bad hij voor de zijnen: /,Lieve Hemelsche Vader! Gij weet wat ik dagelijks bid: bewaar mijne kinderen voor de ergernis en de verleiding dezer waereld die in 't booze ligt. Zij zijn de Uwe, mijn God! Gij hebt ze mij gegeven en ik heb hen U teruggegeven. Zegen en behoed hen, dat zij veel vrucht mogen dragen tot Uwe eere, tot mijne blijdschap, tot des naasten heil, en dat zij zalig, zalig worden mogen. Stort Uwe genade onophoudelijk over hen uit, dan zijn zij schatrijk ook bij alle nooddruft, Amen 1quot;

Dr. Heinbich Güth.

-ocr page 162-

152

IN HET HUIS DES VADERS ZIJN VELE WONINGEN.

,/In het Huis mijns Vaders zijn vele woningen,quot; velerlei verblijfplaatsen, waarvan de eene de andere in heerlijkheid overtreft. De kerkleeraar Irenasus (gest. 203) heeft gezegd: «Vele woningen zijn er bij den vader, omdat de Vader vele kinderen heeft.quot; Maar al de kinderen, hoe veelvuldig ook verscheiden, zijn door den band der innigste liefde en eendracht met elkander verbonden. Omdat God Liefde is, daarom gebeurt het, uit kracht der liefde, dat wat ieder zalige voor zich-zelven ge-geniet, tevens gemeengoed van allen is. Want omdat de een in den ander juist datgene liefheeft wat hij voor zich-zelven niet bezit, daarom bezit hij dat in den andere mede. Daarom zal er in den Hemel geen jaloerschheid zijn over de verschillende heerlijkheid der woningen, omdat in alle de Éénheid der Liefde zal regeeren. Niemand wil daar zijn wat hij niet is, al is hij ook ten nauwste verbonden met hem die het wel is; evenmin als hier de vinger het oog zou willen zijn, ofschoon beide leden zijn van hetzelfde lichaam. Elk zal hiernamaals zijne gave, hetzij dan een hoogere of mindere, in der mate bezitten , dat hij bovendien nog de gave zal bezitten van geene hoogere te begeeren.

Adgustinus.

WEDERZIEN IN DES VADERS HUIS.

Reeds het aandenken aan het Ouderlijke Huis, waar wij geboren en opgevoed werden, aan de plaats waar wij met al de onbezorgdheid der jeugd eens rondhuppelden, reeds dh heeft

-ocr page 163-

153

in later dagen iets onuitsprekelijk zoets en zaligs voor het hart. Wij beminnen de levenlooze voorwerpen, om den wille der onvergetelijke uren, die zij ons herinneren. En met welk een welgevallen, met wat teêre ontroering, denken wij steeds aan de geliefde personen-zelven terug, die ons die uren zoo onvergetelijk maakten! Die dierbaren — het is waar — staan nu niet meer voor ons stoflijk oog, maar de blik onzer ziele aanschouwt ze nog, zooals zij eenmaal zich bewogen ia onze sfeer, aten van onze bete, dronken uit onzen beker, en, ons leven met ons deelende, niet zelden aan onze gedachten haar beste voedsel , aan onze daden haar rijkste gehalte gaven.

Welnu, in den hemel zal het wel niet anders zijn. Wij zullen er onze dierbaren en de liefde die wij van hen genoten, even zoo teeder herdenken als hier, en misschien nog oneindig teêrder!

En die verbindtenissen dan nu, die God hier uit banden des bloeds en der liefde geweven heeft, zouden die geen verdere strekking hebben dan voor dit leven alleen? Zouden zij niet bestemd zijn om dien gantschen, heilzamen invloed op ons geluk te oefenen, waartoe zij uit haren aart bij machte zijn?

Zoo ja, dan moeten zij ook hiernamaals hersteld worden! In de som onzer vreugden mag er geene enkele, voor welke wij vatbaar zijn, zondernoodzaak ontbreken. In het volmaakte, alles omvattende Godsplan moet het tegenwoordige met het toekomende in het innigste verband staan, en onze tegenwoordige reine liefdesbetrekkingen moeten in de Eeuwigheid nog al die weldadige uitwerkselen hebben, die uit hare natuur voortvloeien. Zou het wel genoeg zijn dat zij hier onze zedelijke volmaaktheid hielpen bevorderen? en alléén hier?

En indien nu eens Gods genadige Voorzienigheid ons ver-

-ocr page 164-

154

langen naar Hereeniging daar Boven bekroonen wilde? Welk een bron der heiligste vreugde zou dan ontspringen, alleen reeds uit de Herinnering! Zij toch zal daar Boven niet louter eenzame overpeinzingen en weemoedstranen verwekken, zooals vroeger hier beneden op aarde; die hielden toch altijd meer treurigs dan aangenaams in, en zelfs voor den teederste onzer nieuwe vrienden, die de geschiedenis van ons verleden niet mede doorleefden maar alleen uit onze verhalen leerde kennen, konden zij nooit zoo recht belangrijk worden.

Maar daar Ginds, wat zal die Herinnering eene oude en toch altijd nieuwe liefde aankweeken, waar zij haar voorwerpen vóór zich hebben zal, waar zij jegens die voorwerpen zich wederom werkzaam betoonen kan! Daar zal juist die herinnering twee zielen aan elkander verbinden, en hierdoor beider geluk onuitsprekelijk verhoogen. De verknochtheid des harten is toch des te inniger, naarmate wij reeds in nauwer en nuttiger betrekking tot de onzen hebben gestaan. En zoo zullen dan juist die banden, die wij hier, onder het bestuur eer.er liefderijke Voorzienigheid, op aarde mochten strengelen, door God gewild zijn met een bepaalden blik op ons toekomstig lot in den hemel. Hebben die banden niet een natuurlijke bestemming voor de eeuwigheid ? En kunnen zij die te vergeefs hebben ontfangen? Dr. J. J. Engel.

IN DEN HEMEL HEEEENIGD.

I.

Van alle vreugden, die wij ons voor kunnen stellen, is er nauwelijks eene reiner en grooter, dan de eindelijke hereeni-

-ocr page 165-

155

ging van een godvruchtig Huisgezin in den hemel. Eeu der hoogste zaligheden die dit leven schenken kan, is de blijdschap die ons deel is bij de eerste ontmoeting van een dierbaar vriend, wiens bijzijn wij voor een wijle moesten missen. En die blijdschap is te inniger, naarmate de scheiding langduriger, de afstand tusschen hem en ons grooter, de hope des wederziens voor beide onzekerder is geweest. Wat taal van menschen of engelen is bij machte de gewaarwording te vertolken, waarin de vrouw, na maanden smachtens, den echtgenoot in de armen mag prangen, die op het bloedig slagveld duizend dooden heeft getrotseerd? Wie maalt de feestvreugde van het gezin, als de jonge zeeman terugkeert aan het hart der ouders, der broeders en zusters, van verre stranden, uit velerlei zeen en stormen: Maar wat, in vergelijking van die blijdschap, moet dan wel de verrukking zijn, als diezelfde dierbare betrekkingen elkander in den Hemel wederzien, na jarenlange scheiding door den bitteren dood? Als de moeder hare kinderen van de zondige aarde mag terug ontfangen in den heiligen hemel? Als de vader zijne zonen uit dit schaduwdal des doods welkom heet op den berg der heerlijkheid en des eeuwigen levens? O, hier verbleekt de schitterendste verbeelding! Dat zijn tooneelen, die hier geen oor heeft gehoord, en die hier in al hun kracht en zaligheid nog in geens menschen hart zijn opgekomen. Maar mijn hart begint luider te kloppen, terwijl ik dit schrijf, en dat reeds alleen bij de enkele gedachte. Keeds het voorgevoel dezer zaligheid, mijne kinderen! geeft mij een blijdschap die te groot is dan dat zij in woorden zou kunnen worden uitgesproken.

John A. James.

-ocr page 166-

15ö

II.

Een groot aautal dierbare zielen, ouders, broeders, kinderen, wacht ons ginder en ontfangt er ons eens. Een talrijke en dichte schaar, van haar eigen onvergankelijke heerlijkheid reeds gewis en over ons behoud nog bekommerd, verlangt naar ons. Deze weder te zien en te omhelzen, o wat groote, gemeenschappelijke blijdschap zal dat zijn, zoowel voor hen als voor ons!

De kerkvader Cypkianus. (f 258).

III.

Welk een heerlijk samenkomen zal dat zijn van al Gods kinderen! wat ontmoeting vooral van lieve vrienden, die op aarde door den dood gescheiden waren, maar nu in het Hemelsch Paradijs hereenigd worden. Hoe zal het heeten: ;/ Lieve vader en beste moeder! broeders, zusters! hoe dikwijls waren wij op de waereld in gevaar en angst en lijden, en hoe vaak hebben wij elkander onzen nood geklaagd! Wat was ik bedroefd en treurig, hoe arm en verlaten gevoelde ik mij, toen gij heengingt en mij als weduwe, als weeze, of als eenzamen wandelaar achterliet. Hoe menigen traan heb ik om uwentwil vergoten! En nu — zie! al onze beproeving is voorbij, en het zalige einde, neen! het zalig begin van een eindeloos heil, is gekomen.

O, wat vreugd, als, één. voor een.

Wie de dood ons had ontnomen,

Ons al juichend tegenkomen

Bij des Hemels hinnentreun!

Als die weenend ons ontvielen,

Nu aanbiddend naast ons knielen,

Levend voor alle eeuwigheên!

Philip Nikolaiquot;, (f 1608)

-ocr page 167-

157

IV.

Gij, die ik nooit vergeet, o teergeliefde Vrinden!

Is 't dan voor eeuwig, dat ik in 't Heelal n mis?

Neen, neen! dit leven stroomt niet weg in duisternis; En zoo 't van schooner dag de dageraad slechts is, Dan zullen we eens elkander wedervinden!

Geliefden, ja! flat heilig uur snelt aan:

En, als wij ons herzien, herkennen en hereenen,

Hoe zal dan hart aan hart in onze omhelzing slaan! Misschien weidt dan ons oog, van heraelsch licht omschenen, Nog eenmaal met meêdoogen henet Naar dit verblijf van smart, dees dorre zandwoestijn; Maar dan behoeven wij geen tranen meer te weenen.

Of 't moesten die der vreugd, of vriendschapstranen zijn!

J. Delille.

V.

Jezus leeft! Hij is verrezen,

Jezus leeft in eeuwigheid!

Ik zal eeuwig bij Hem wezen:

Dat heeft Hij mij toegezeid.

Eens zal ik als Hij verrijzen,

Juichend opstaan uit mijn graf,

En dien Heiland eeuwig prijzen,

Die mij 't eeuwig leven gaf.

Vrome, vroeggestorven Vrinden!

Slechts zijt gij mij wat vooruit,

'k Zal u allen wedervinden,

Als ons Jezus 't graf ontsluit.

Eerlang zal ik met u rusten,

'k Rijp al vast voor de eeuwigheid,

'k Staar vast op die blijde kusten.

Daar mij 't hoogst geluk verbeidt.

Evang, Gez. CLXXII: 3, 4.

„ik leef ex ou zclt leven.quot;

De Heiland en Heer.

-ocr page 168-

inhoud.

I. DE KIJfDEKTVAEBELD.

— ZOONS EN DOCHTERS — BROEDERS EN ZUSTERS —

AANGAANDE MIJ EN MIJN HUIS , WIJ ZULLEN DEN HEEK DIENEN Bladz. 9.

HET OUDERLIJK HUIS.............. 10.

HET VADEKHUIS ............... IX.

de zegen der kinderliefde........... 12.

eert uwen vader en uwe moeder........// 14.

jezus het volmaakte voorjjeeld van kinderliefde . . //15.

slechte kinderen..............* 17.

de zoon.................. 17#

DE OUDSTE ZOON...............

aan een dochter............... 20.

de roeping der dochter............ 32.

broederliefde...............// quot;3.

hebt elkander lief........... . . // 24.

VADERTROOST ................ 26.

de zuster ................27.

zusterliefde .............../«'23

arme bloedverwanten.....'.......„ 30.

jezus onze huisvriend............«31.

zoolang gij geen eigen huisgezin hebt......//33.

ook buiten uw huis.............//34.

11. 'S LEVENS LENTE.

— JONGELING — JONKVROUW — BRUIDEGOM — — BRUID ~

jonkheid.................Bladz 37.

jeugd..................38.

idealen................... 39

jongeling.................. 40.

JONKVROUW.................//41.

schoonheid en onschuld. een sermoen aan de meisjens quot; 41.

de eerste heilige kommer............. 44#

wat nu reeds noodig is............. 44.

-ocr page 169-

inhoud.

na afgelegde geloofsbelijdenis.........Bladz. 45

ware en valsohe viuendscha1'.........quot;47

liefde..................»49,

de eerste liefde..............»50,

de edelste liefde..............»51.

■ware liefde................»52,

god en de liefde..............quot;53,

twijfelt gij aan de liefde?..........-53,

de liefde is hemelsch............»53

de bruidegom op den iiooc1tijds5iorgen......» 53.

III. CHRISTELIJKE TROUWRING.

— MAN EN VROUW _ ECHTGENOOTEN SAMEN —

het huwelijk is van christen oorsprong.....Bladz. 57.

christelijke echtgenooten..........» 58.

een gelukkig huwelijk............quot; 59.

de man.................» 60.

vergeet dit niet, gij man.'..........» 01.

huisvader.................» G2.

de waarde der vrouw............// G3.

eene eenige................quot; 65.

de vrouw is voor den man geschapen......» 60.

man en vrouw...............quot; 68.

mannenbede................quot;71.

vrouwenbede...............»72.

dubbeld zwijgen..............» 73.

geen echtscheiding.............» 74.

waar huwelijksgeluk............»75.

niet alleen................» 75.

maneschijn des harten............» 76.

lijden en lijden..............• 77.

de vrouw aan het ziekbed van den man.....quot; 79.

IV. OUDERZORG EN OUDERZEGEN.

— MOEDER — VADER — OUDERS SAMEN —

de moeder.................Bladz. 85.

de moeder in den huisselijken kring......quot;91.

moederlijke invloed.............quot; 92.

ouderliefde................» 95.

ouderzegen................» 97.

opvoeding van kinderen...........» 97.

onrechtvaardig bestraffen der kinderen.....» 100.

zij mogen het wel weten...........» 100.

vroome ouders...............» 104.

-ocr page 170-

INHOUD.

V. ROUW Eïf TROL W.

— WEDUWNAAR — WEDUWE — WEEZEN — — KINDERLOOZE — GRIJZAART —

OUDERDOM.................Blz. 107.

DE MOEDEK IN HET NAJAAK ..........•' 109.

TOT IN DEN DOOD.............. 110.

DOOD EN SCHEIDING.............quot; 111.

ECHTE LIEFDE...............» 112.

LIEFDE IS BOVEN DEN TIJD...........» 113.

DES LEVENS AVONDROOD............» 113.

WEDUWNAAR................« 115.

DE STERVENDE ECHTGENOOT...........' 120.

WAT IS DE BESTE TROOST?...........quot; 121.

VOOK WEDUWEN...............» 122.

VOOR WEEZEN...............quot; ] 29.

EENE MOE DER BIJ DEN DOOD VAN HAAR KINDTJEN ...quot; 133.

VOOR OUDERS BIJ DEN DOOD VAN GELIEFDE KINDEREN . . » 134.

VI. WAARIN MET IS DIENSTKNECHT EN VRIJE.

— HEEREN EN VROUWEN — DIENSTBAREN —

DIENSTKNECHT EN VRIJE............Blz. 141.

OEZAG OVER MINDEREN.............» 143.

NIEMAND TE GERING.............quot; 143.

EEN REISGEZELSCHAP.............» 144.

EEN GOEDE MEESTER.............» l 45.

HOE REGEERT DE CHRISTEN ZIJN HUIS?.......quot; j45.

BEDIENDEN, BROEDERS............quot; 146.

DE SCHOONSTE LOFREDEN............• 146.

ER ZIJN PLICHTEN..............quot; 148.

VII. HET VADERHUIS DAAR BOVEN.

— AFSCHEID — WEÊRZIEN — HEREENIGING — — SAMENLEVING IN DEN HEMEL. —

VÓÓR 'T SCHEIDEN..............Bk. 151.

IN HET HUIS DES VADERS ZIJN VELE WONINGEN . ' 152.

WEDERZIEN IN DES VADERS HUIS.........» 152.

IN DEN HEMEL HEREENIGD...........quot;154.

-ocr page 171-
-ocr page 172-
-ocr page 173-
-ocr page 174-