-ocr page 1-

TOESPRAAK

O VET!

HET GOEDE EN HET ÖEVAAltLIJKE

VAN

CHRISTELIJKE VERIPIGIM, .: amp;

^

gehouden in eene openbare samenkomst der Christelijke Jongelings-Vereeniging te 's Gravenhage,

DOOI!

J. H. GUNNING, Jr.

(UITGEGEVEN TEN VOOïlDEELE DER HAAGSCHE .T(»NGEl.lXf.H-VEÜEENTGISG.)

S GRAVEN HAfi'K,

£lt;/

M. J. V I S S E ?».

1865.

-ocr page 2-

tMBWB

I

-ocr page 3-

Zeei! geachte IIooiidt::!? 1

Gaarne fjoet ik, hior optredende, aan de mij gedane uilnoodiging gehoor. Vereenigingeu gelijk zij, die deze zamenkomst heeft daargesteld, acht ik zeer heilzaam. Jongelingsvereenigingen kunnen van uitgebreid nut zijn. Namelijk als zij ann hare vcreischten voldoen. Als zij niet zamenkoraen tot bepaalde stichting in den gewonen zin des woords, niet om zich, in naam der godsdienst, te onttrekken aan den invloed der denkbeelden, die onze eeuw op elk gebied beheerschen; maar om, ziende op hot toekomstig maatschappelijk leven waar do jongelingen hopen in te treden, elkander op te leiden tot eene waarlijk christelijke wereldbeschouwing. Als zij kunst , wetenschap en do eischen des maatschappelijken levens niet buitensluiten noch verachten, maav integendeel al deze dingen ernstig onder de oogen zien en trachten ze grondig te kennen en door den fakkel van de christelijke waarheid toe te lichten: om op deze wijze het apostolisch woord te behartigen: „ Jongelingen, gij zijt sterk en hebt den boozo overwonnen'^.

Ik meen dat met die roeping in verband is het onderwerp, dat ik voor deze toespraak heb aangekondigd. Zal ik spreken over het goede en het gevaarlijke van Christelijke Yereeni gingen, en wellicht daarbij over het tweede uitvoeriger dan over het eerste handelen, het zal u blijken dat dit niet is omdat in mijne schatting het gevaarlijke boven het goede overweegt, maar

-ocr page 4-

4

eenvoudig omdat liet goede rneev algemeen erkend is en minder toelichting behoeft.

ChriKtelijke vereenigingen zijn op zich zelve goed en noodig. Het christendom eischt zamenvoeging uit zijnen aard. De geheele waarheid, die wij als christenen belijden, wekt voortdurend en in al hare deelen het denkbeeld vereeniging, zamenvoeging op. Hetzij de tegenstelling tusschen het Eijk Gods en het Eijk des Satans wordt aangemerkt, hetzij Christus als Hoofd, wij als leden des lichaams, of de gemeente als een tempel, door zamenvoeging van levende steenen gevormd, wordt beschouwd, of de liefde, die zamenbindt, als hoogst gebod erkend wordt. Terder, in de wereld vereenigen zich de krachten des kwaads, en dwingen Gods kinderen, daartegenover hetzelfde te doen. Als kaf, dat op een hoop ligt vóór de verbranding, worden de kinderen der wereld, door hetalgemeene voorbeeld en de gezelligheid te zameu gehouden. De centralisatie, dat hoogst opmerkelijk teeken onzes tijds, zal voorzeker in de toekomst den Anti-christus ten dienste staan die, in het middelpunt gezeteld, zijn gansche gebied te za m en houdt, overziet en met een oogwenk beheerscht. De machten der aarde beraadslagen te zamen tegen den Heer en Zijn Gezalfde, om hunne touwen van zich te werpen.

Voorts dient vereeniging den Christen, om zijne eenzijdigheid door zamenwerking met anderen te leeren kennen en bestrijden. IJzer scherpt men met ijzer, alzoo een man het aangezicht zijns naasten.

Om deze en nog vele andere redenen wenschen wij vereeniging; voor zending, voor armbezoek, voor onderwijs, voor honderd andere dingen meer. Vereeniging tot velerlei

-ocr page 5-

5

doel, onder velerlei namen. Ja wij wensehten dal er nog veel meer vereeniging ware. Ook opmaatschappelijk gebied. Een hooggeplaatst staatsman die aan het voorrecht van aanzien en rang, het veel grooter voorrecht van een beslist christelijk geloof paart, maakte er mij onlangs opmerkzaam op, dat vele ambachten in den lageren burgerstand hier ter stede zeer veel door doeltretfendo vereeniging der arbeidende krachten zouden winnen. Namelijk door, onder goede leiding, ieders bijzondere geschiktheid voor deze of gene bijzonderheid van zijn ambacht aan te wenden tot zamenwerking voor een zekere corporatie, die voor ieder harer leden rijker vrucht afwerpen zou, dan thans ieders op zicli zelf staande werkzaamheid hem levert.

Doch ik ga dit voorbij en houd mij bij het gebied der bepaald-geestelijke dingen. Hier kon het beginsel van broederlijke vereeniging nog veel meer toegepast worden, dan thans geschiedt.

Er moesten nog meer vereenigingen zijn. N i e t tot s ti c h-ting in den meer gewonen zin van dit woord. Bijbellezingen, Oefeningen en dergelijke zamenkomsten hebben wij in onze stad niet alleen genoeg, maar te over. Ik vrees daarvan eene schadelijke uithuizigheid bij velen. Maar ik bedoel zamenkomsten , niet, gelijk dezen, tot gemeenschappelijk genot, maai' tot arbeid. Er is, helaas! niet genoegzamenwerkende liefde ouder de geloovigen. Ik wijt dit niet aan bepaalde personen. De geheele kerkelijke toestand boezemt weinig vertrouwen in, en daardoor stelt men zich, ook in deze dingen, te weinig onder den zegen van het geestelijk ambt. Deed men dit meer, men zou nog meer vereenigingen kunnen daarstellen met hoop op zegen. Zal ik een voorbeeld noemend ik wijs U op het wenschelijke van eene vereeniging der vele in onze stad op zich zelf staande Zondagsschool-onderwijzers,

-ocr page 6-

ö

üjidat nit'ii elkaar üpbuuwe in de juiste behaudeliug dezer inoeijelijke taak en niet, b. v. door achterstelling van de bijbelschc geschiedenis bij afgetrokken le er bepalingen, tot schromelijke verderving van dezen arbeid verval le.

Genoeg hierover. Laat ons nu vragen: wat is bij alle deze en dergelijke vereenigingen bet allervoornaamst vereischte? Mijn andwoord is;

lo. Persoonlijke zelfstandigheid des geloofs, zoodat men zijn geweten in zich zeiven hebbe en het niet over-brenge op de vereeniging tot welke men behoort, en den geest, de bezieling niet wachte van de zamenvoeging, maar dien geest zelfpersoonlijk er in brenge.

2u. Moed en ootmoed tot gemeenschappelijke schuldbelijdenis en bekeering, waar die noodig is.

Deze vereischten noemende, heb ik tevens de groote ge v a r e n , die met vereenigingen gepaard gaan, aangeduid.

De Heer dien vrij dienen, dringt zeer aan op geheimhouding (Matth. 6 : 118) iu de aalmoezen waardoor wij liefde oefenen jegens anderen, in het vasten waardoor wij het eigen vleesch bedwingen, in het bidden waarbij wij tot God gaan. En zulks omdat het allerteerste is, de geheimenis van het persoonlijke leven.

Hiertegen wordt onnoemelijk veel gezondigd door vereeniging onder allerlei vorm en naam. Bij onze giften, zie de openbare verslagen . optellingen, rondgaande lijsten,

met zoo veel ongeestelijks dat der liefdadigheid hare wij-

*

ding beneemt. Bij ons bidden, zie wederom de beschrijvingen, de uitvoerige verslagen, het hechten op veelheid der biddenden. het letten op gevierde voorgangers, liet bidden om van elkaar gehoord te worden: de staande formulen van aanbeveling in elkanders voorbede (b. v. in brieven); vaak van gansch onbekende personen

-ocr page 7-

7

die eeu „ christelijkquot; blad aan de voorbede vau al de lexers aanbeveelt, alsof niet de voorbede de hoogste be-tooning der vrije, op persoonlijke betrekking rustende, van God gewerkte liefde ware! (1) Voorwaar, in dit alles is zeer veel farizeïsme, d. i. schijnheiligheid of goedgemeende vormelijkheid, (hemelsbreed van geveinsdheid onderscheiden). Vrome, hooggeschatte personen gaan vóór: men vreest oprechtelijk, dat men zelf geen goed christen zou zijn, indien men hen niet navolgde, en zoo dwingt men zich ter goeder trouw in die vormen.

Van waar dit alles i* Dikwerf uit verkeerde vereeni-gingszucht. Velen zijn persoonlijk ootmoedige nederige christenen. Maar men sluit zich tot eenige werkzaamheid aan elkaar, of ook zonder bepaalde werkzaamheid, bloot uit den drang der gemeenschappelijke overtui-g i n g, en zoo ontstaat het gevaar.

Een woord over „ christelijke werkzaamheden.quot; Dit spraakgebruik is gevaarlijk, even als dat, waarbij men van „christene n quot; spreekt terwijl men „ g e 1 o o v i g e n quot; bedoelt. G hr i s t ene n toch zijn alle belijders van Christus ,

(1) Voorbede is liet hoogste en heiligste in het christelijk liefdebetoon. Hare werking in de gemeente is ondenkbaar groot. Ltiiheii overdrijft niet, als hij het winnen der veldslagen door machtige vorsten niet aan hun krijgsbeleid of legersterkte, maar aan de voorbede hunner geloovige onderdanen toeschrijft. Maar om voor iemand te bidden moet ik in zekere betrekking tot hem gekomen zijn. Ik behoef hem volstrekt niet gezien te hebben of persoonlijk te kennen; maar hij moet door eene of andere leiding Gods, om zijns zelfs of der gemeente wille of um den wille vau iemand anders dien ik lief heb, op mijn hart ge-bonden zijn. Anders kan de voorbede niet de overvloeijing der liefde zijn, die voor Gods aangezicht aan het hart ontstroomt. En is zij dat niet, dan is zij een vorm. Zeker zijn er wel weinige dingen die ons, als wij ons niet de Apostolische gemeente vergelijken, zoo zeer van zonde en groote ellende overtuigen, als de weinige omvatting cn innigheid ouzcr voorbede. Toch schuilen er zeker hier en daar nog vele voorbidders, van uit wier binnenkamer de oordeelen Gods over de gemeente cn over de wereld worden tegengehouden.

-ocr page 8-

8

oijk de iiaamolinsteiieu; want met dit woord wordt eenvoudig' do legensteliiiig tegen Joden , Heidenen en Mohammedanen gemeend. Maar als men „christenenquot; zegt en „de geloo-vigenquot; bedoelt, dan verloochent men kortweg den gan-sclien christelijken Doop. Even gevaarlijk is de benaming „ eene christelijke werkzaamheidals men eenvoudig eene werkzaamheid bepaald tot uitbreiding van Gods koningrijk wil aanduiden. Of, meent men met dat woord eene werkzaamheid die uit den g e 1 o o v e geschiedt? Dan hangt de christelijkheid van een werk niet af van hetgeen men doet, maar van den geest waarin men het doet. Die hoogmoedig of loonzuchtig voor armen of heidenen arbeidt, doet eene onchri st elij ke, —wie uit den eenvoud en den ernst des geloofs een gewoon dagelijksch handwerk uitoefent, doet eene chr i s t e 1 ij k e werkzaamheid.

Tot ons onderwerp terug. Men sluit zich aan elkaar, hetzij met hetzij zonder bepaalde werkzaamheid; in elk geval uit gemeenschap van overtuiging. Welk is nu het gevaar ? Het verlies van ootmoed. Ik bedoel hier niet zoo zeer dit, dat ieder lid op zich zelf in het oog der anderen zijn ijver wil blootleggen en soms , onverzekerd I in liet eigen binnenste omtrent zijn deelgenootschap aan

den Heer, eene bevestiging door den lof van broeders begeert. Dit meen ik niet hoofdzakelijk. Maar ik meen vooral den collectieven hoogmoed. Als Ver e eniging staat-men tegenover dc wereld, al te vaak als zuurdeeg naast liet meel. Even als menig Nederlander p e r s o o n 1 ij k zeer ootmoedig is, maar in de beschouwing van zijn Vaderland en diens geschiedenis aan zijn hoogmoed vrij spel laat. Zoo is menigeen als afzonderlijk persoon zeer ootmoedig en bescheiden: maar zijne Vereeniging houdt hij voor onfeilbaar. Hij beijvert zich, haar verleden tot eiken prijs te verdedigen. Is er iets goeds in de wereld of in de

-ocr page 9-

■i'CineetiUj rondom hein, dan één van boidcn; o 1 hel is niet goed, ofwel, de Vereeniging- waartoe hij behoort, heeft ditzelfde goede altijd gedaan.

Oordeelt billijk, M. EL! over deze neiging. Zij bedoelt meestal niet eigen eer, maar de eere van de zaak des Heeren te handhaven. Des noods is men bereid, elkaar onder vier oogen de waarheid te zeggen. Maar openlijk acht men zich verplicht, voor elkaar partij te trekken om den wille van de zaak des Heeren. En dit heeft inderdaad een zeker recht. Behoedzaamheid is er noodig, om toe te zien hoe men voorzichtiglijk wandele. Want de wereld maakt vau elke zwakheid terstond misbruik, om uit de onvolmaaktheid van de dragers van zeker beginsel, tot gebrek in het beginsel zelf te besluiten. Hieruit blijkt, hoezeer de wereld eigenlijk in haar geweten overtuigd is dat ons geloof uit zijn aard tot heiligheid leidt: want, ontbreekt die heiligheid eenigszins, zie, terstond maakt zij er een verwijt van. Daarom doen wij goed en plichtmatig, bijv. wanneer gebreken van stijve, bekrompene, hoogmoedige „orthodoxenquot; gehekeld worden, met terstond vóór alle dingen instemming met hun grondbeginsel, met hun geloofsbelijdenis te betuigen en den smaad daarvan mede voor ons op te nemen; om eerst daarna met het ware in de berispingen in te stemmen. Dus in zooverre is het goed en noodig, elkaar de hand boven het hoofd te houden. Maar in hetgeen verder gaat dan dit, is meestal ongeloof. Namelijk, men meent dwaselijk dat de zaak des Heeren met ons zou staan of vallen!

Bijv. een geloovige heeft iets verkeerds gedaan tegenover een ongeloovige. Nu acht men het onvoorzichtig en verkeerd, dat hij eenvoudig zijn ongelijk erkenne. Neen, zegt men, hij moet zijne stelling redden (zijne positie sauveren), anders zou hij der goede zaak schade doen! Alsof

-ocr page 10-

If)

de goede zaak eenigzinsaau ons hing: alsof de Heer iemand onzer, zij liet dan ook de alleruitnemendste, voor zijne zaak noodig had. Hoe geheel anders doet Gods AV oord , als het h. t. Gen. 20 , Abraham tegenover den Kanaaniter Abimelech doet verlegen staan , schoon daarna ook weder toonende, dat Abimelech alléén door de voorbede van Gods vriend behouden worden kan ! Hoe geheel anders doet Schleiermacher, de „ongeloovigequot; in veler oog, als hij het voor eene uitgemaakte zaak verklaart, dat „behalve Ohmstus niemand onontbeerlijk is in de gemeente !quot; (2)

(2) Iets geheel anders is liet, wanneer een geloovige niet urn iets vci-keerds in hem (gelijk wij het hier bedoelen) maar om de waarheid die hij verdedigt, door de wereld beschuldigd wordt. Dan is zijne zaak de zaak des Heercn , en dan past hem het heilig zelfgevoel dat zich in de Psalmen zoo dikwerf uitspreekt: het (door de wereld natuurlijk als aanmatiging en wraakzucht veroordeelde) zelfgevoel, waarin de geloovige ook ora des Ileeren wil het behartigen van zijne eer, het twisten van zijne twistzaak, van den Heer begeert. En het spreekt van zelf, dat dit laatste evenzeer van eene Vereeni-ging, als van een enkele kau gelden. Over het algemeen (ook met het oog op kleine bijzonderheden in den strijd van onze dagen zij deze opmerking hier aan toe gevoegdi is het van het uiterste belang, onze zaak, omtrent welke wij niets mogen toegeven, zorgvuldig van ou/.e persoon te scheiden. Wordt onze persoon beschuldigd van in iets te hebben gefaald tegenover eene andere, laat ons dan zoo ver mogelijk gaan in vertrouwen on dc eerlijkheid van de andere , un voor onze persoon liefst zco spoedig mogelijk het ongelijk erkennen, ja als dat ongelijk zelfs nog kwestieus ware, het liever zoo spoedig mogelijk ten onzen nadeele aannemen, en den strijd omtrent de zaak er geen oogen-blik door vertragen of de aandacht daar af leiden. Want het iroet er ons om te doen zijn om de vrijmoedigheid te behouden van dc zaak der leugen, waar het noodig is, met alle kracht als een werk der duisternis, als eene macht, eene diepte des Satans te bestrijden, zonder het aandeel te onderzoeken dat de persoon, d. i. liet diepste binnenste van den tegenstander, heeft in liet te voorschijn brengen van het werk dor duisternis in wier strikken hij verward is.

-ocr page 11-

11

Wiiarloc spreken wij over dit alles ï* Om de Vereeuigingen tugen tc werken, of hare vorming te ontraden? O neen, integendeel, wij zegenen ze. Wij wenschen ze juist naar vermogen re bekrachtigen, door te wijzen op datgene wat haar vroeg of laat doet verkwijnen of ontbonden worden. Kwijning en verval is bij vele Christelijke Vereeuigingen niet te miskennen. Wat is dan daartegen te doen? Laat elke Vereeniging gegrond zijn op krachtig persoonlijk geloof. Stelt uw geweten nooit in de Vereeniging buiten U, in de gemeenschappelijke leuze , maar steeds in uzelve.- In zulk eene vereeniging zal er moed zijn tot gemeenschappelijke, zoowel als tot persoonlijke schuldbelijdenis en bekeering, waar ze noodig blijkt. Geen collectieve hoogmoed zal ootmoedige vrome christenen langer aan hun verleden binden in naam van de zaak des Heeren, en tot schade voor de zaak des Heeren. En dan staat de weg open om verjongd te worden. Verjonging is bekeering, en bekeering is verjonging. Personen en vereeuigingen die aldus den Heer verwachten, zullen de kracht vernieuwen. Zij zullen opvaren met vleugelen als der arenden; zij zullen loopen en niet moede noch mat worden.

De Heer geve ons, hetzij zaamgesloten hetzij op onszeive staande, zulk een ootmoedig, eenvoudig hart. Hij zegene ook deze Jongelingsvereeniging. Amen.

-ocr page 12-

1

N A S G ïï K I ¥ T.

Om verkeerde uitlegging vóór te komen, merk ik op dat ik in deze Toespraak (die ik, gelijk alles wat ik spreek, niet woorde 1 ijk, maar slechts hoofdzakelijk weergeven kan) noch de Ilaagsche Jongelingsvereeniging, noch éénige andere Vereeniging bijzonderlijk op het oog had, maar geheel in het algemeen gesproken heb. Toespelingen zijn er ongetwijfeld in, ja, maar vooral op enkele eigen eenzijdigheden uit eene vroegere, min of meer methodistische periode. Voor ons zelve, gelijk voor Vereeni-gingen, acht ik dat het groote heerlijke beginsel van de Rechtvaardiging uit het geloof alléén, en niet uit verledene of toekomstige werken, onder honderd andere namen ook met dezen naam kan worden beschreven (gelijk ik liet onlangs in eene Voorrede tot de vertaling van Naville's La vie éternelle deed): telkens in do kracht des Heeren te verloochenen en af te schudden de antecedenten die ons binden, en eiken morgen, na een nacht van verootmoedigende zelfbeschouwing, frisch verjongd weêr op te staan. Wie zich, met mij, door mijne woorden gekwetst acht, onderzoeke zicbzelven omtrent het wellicht noodige en heilzame der kwetsuur. Bij waarlijk ernstige Christenen vrees ik echter volstrekt geen duurzaam misnoegen over de hier uitgesproken gedachten, liet geheel der kerk toch is veelzins verdorven.

-ocr page 13-

13

Wie dat waarlijk mede gevoelt, richt daarop zijne voornaamste aandacht, en draagt er smart over. Afzonderlijke vereenigingen zijn hem als het ware slechts eene noodhulp om een tijdelijk onderkomen te vinden; eene kweekplaats van krachten die daarna aan de kerk ten beste gegeven worden, en voor welke gestadig deze bestemming in 't oog gehouden wordt. Is het omgekeerd; is de sympathie van het geheel der Kerk op de afzonderlijke Vereeniging overgebracht : ja rust het oog met voorliefde op de zonden der Kerk ten einde zich daarna in het goede van den afgezonderden kring te verlustigen — dan is er ook niet de drang der liefde van Christus , die met het geheel doet mede lijden. Mede lijden, niet met gevoel en gedachte slechts, maar met het gansche hart, met de geheele persoon: zoodat men den gloed van 't eigen geestelijk leven gewillig laat verminderen door medestrijd met het verdorde geheel, en zich niet in 't wanne vertrek wil afsluiten tegen den konden nevel waarin duizenden ronddwalen. Voor het natuurlijke leven ware zulk een gedrag dwaze en nuttelooze zelfkwelling. Maar de geestelijke liefde begrijpt het anders, Rom. 9 : 3. Welnu, wie deze liefde eenigzins verstaat, zal op liet punt van bijzondere vereenigingen on leuzen niet zoo buitengemeen prikkelbaar zijn.

Een krachtvol, mannelijk geloof is ons noodig tegenover de machten des kwaads welke wij bestrijden. Alle verkeerd-piëtistische vormelijkheid moet worden afgelegd. De wetenschap, de kunst, de maatschappelijke vooruitgang van onzen tijd moet ernstig worden bestudeerd, ten einde het onchristelijke daarin, op eigen terrein, grondig te kunnen wederleggen. Ik meen dat onder degenen die den Heer Jezüs in Zijne volheid belijden, nog zeer groote verstandelijke, zedelijke en stoffelijke krachten aanwezig zijn . die voor dat doel gewonnen moeten worden. Daar-

-ocr page 14-

16

maar elkanders en eigen reiniging. Aan dat doel in den kring waarin ik met anderen arbeid , door een paar eenvoudige opmerkingen te helpen nader komen, was hetgeen ik met deze Toespraak beoogde. Na hier en daar oenig nadenken te hebben gewekt, ga zij met al liet overige voorbij.

BLADVULLING.

Onder het afdrukken komt mij ter band de Evangelische V o 1 k s a 1 in a n a k, uitgegeven door de E v a n g e 1 ische Maatschappij, jaargang 1805 (niet in den handel) te Arnhem bij G. W. van pee Wiel gedrukt. In het verslag van de algemeene vergadering dier Maatschappii, 7 Sept. 1864 te Utrecht gehouden, vindt men (pag. 85) ten bewijze van de vaardigheid van een der Colporteurs dezer Maatschappij om »eenig goed zaad uit te strooijen, o. a. de volgende mededeeling van dezen Colporteur -, aan een Room-sche, die beweerde dat quot;de predikanten bezig waren om den Cheistus van zijn troon te stooten, v andwoordde hij o. a. dat n de „ valsche luister waarmede men Cheisiüs eeuwen lang heeft omhangen, „'twelk hem al, wie weet hoe lang, heeft verveeld, thans door de «Protestantsche godgeleerden wordt afgenomen; opdat die nederige, reine Jezus van Nazareth zich voor ons vertoone als onze éénige «.Meester, die ons wijst op God,» enz. enz.

Ik schrijf deze woorden over als eene smartelijke toelichting van 'tgeen ik op pag. 4 beweer; »in de wereld vereenigeu zich de krachten des kwaads « — helaas! ook onder de leuze van het Evangelie! Mocht soms dit mijn geschrift een geloovigenRoorasche in handen komen, hij wete dan dat er. Goddank! nog vele Protestanten zijn die zich bij dat gesprek bepaald aan de zijde van dier Roomsche tegenover dezen lichtzinnigen spotter zouden gesteld hebben; omdat zij liet Roomsch-Katholicisme, met al wat zij daarin afkeuren, toch oneindig booger stellen dan een Schijn-Protestantisme dat Rome bestrijdt, niet omdat het de christelijke waarheid verminkt, maar omdat het nog iets of veel van die waarheid heeft overgehouden.