WELKE GEMEENSCHAP KAN ER BESTAAN TUSSCHEN //ORTHODOXENquot; EN //MODERNENquot;?
Opmerlavgen, vaar aar,leiding van twaalf lVor,der,prmken
van jezus, toegelicht door Dr. h. oort.quot; ^ - -[Tn s Tlertogenbosch hij G. h. van der schüyt, 1870).
Zon het onmogelijk zijn, zich met elkaar te verstaan wanneer men als »orthodoxequot; en als * modernequot; tegenover elkander gesteld is? Zon het b. v. voor mij die quot;gaarne den naam orthodox draag (niet als nauwkeurige beschrijving maar om de solidariteit die hij met zich brengt) onmogelijk zijn, een werk als dit boekje van Dr. oort rechtvaardig te beoordeelen? Zou ik niets beters kunnen doen dan. door enkele int haar verband losgemaakte uitspraken te bespreken, bij mijn geestverwanten die dan den samenhang niet kenden, een goedkoope ergernis te wekken ? Of wel den lachenden spot te gebruiken, het averechtsche wapen dat met eiken slag, als driesnijdend zwaard, den aangevallene de waarheid en den aanvaller bezeert?
Ik geloof het niet. Neen, de dingen die hier in be-andehng zijn, en de persoon van Dr. oort staan mij daartoe te hoog. Doch niet minder mijn eigen overtuiging: ik zon haar niet kunnen blijven koesteren, indien zoniet
2
dit kenmerk der waarheid had dat zij, al wordt zij zelve door den tegenstander niet onderscheiden, toch zelve wèl alle dingen, ook die tegen haar overstaan, onderscheiden leert. Alle onze (helaas menigvuldige!) feilen tegen de liefde, en derhalve tegen de grondigheid, moeten niet uit haar voortkomen, maar omgekeerd daaruit, dat wij haar, die overtuiging, niet vast genoeg aankleven.
Er moet een gemeenschappelijk terrein zijn waarop wij elkaar kunnen ontmoeten. Welk is dat terrein? Mijn andwoord is: dat der zielkunde. En ik wil trachten, dit te motiveeren.
Een breede, onoverkomelijke klove gaapt tusschen de moderne overtuiging en de orthodoxe. Laat ons, deze beide standpunten besprekende, vooraf vaststellen dat wii van beide niet het onedele, maar het edelste als hun ware uitdrukking in het oog vatten. Beide nemen wij in den reinsten zin, gelijk onze plicht is te doen.
Welke is nu die klove? Die eener ervaring, welk aan de eene zijde vaststaat, aan de andere zijde geloochend wordt.
Deze ervaring laat zich slechts moeielijk, en nooit geheel verstaanbaar voor hem die haar niet erkent, beschrijven. Het is de ervaring der volstrekte heiligheid Gods die ons doodt, verbonden met die der volstrekte liefde Gods die ons levend maakt. Wij hebben ervaren dat het ideaal der volstrekte heiligheid een zoodanig licht op ons wezen wierp, dat wij ter eener zijde ons er mede verwant gevoelen van oorspronkelijke nature - anders kon dat ideaal niet zoo volstrektelijk ons hart eischen - ter andere zijde ons van die oorspronkelijke verwantschap afgevallen beseften. Ja geheel afgevallen, geheel verloren. Immers wij hebben beproefd ons weer tot reinheid op te heffen; wij hebben er alle krachten toe ingespannen, doch het heeft slechts gediend om ons te dieper neer te werpen.
3
Want het levend, ondeelbaar ideaal der heiligheid verbood ons, de heiligheid als iets dat al benaderende meer en meer bei'eikt kon worden , te beschouwen. Het hield ons vóór dat, zoolang de volkomen heiligheid niet daar is, de geringste overblijvende zondigheid ons geheel van God verwijderd houdt. Toen is op die krijtende levensbehoefte naar volstrekte heiligheid, als de regen op een dorstig veld, gevallen de prediking der volkomen schuldvoldoening in jezus' offerande. Zij sloot zóó gansch en al op onze diepste behoefte, zóó volkomen , dat wij beseften, indien wij haar verwierpen , in geen enkel punt voortaan waar te zullen kunnen wezen met ons zelve. Daar nu, onder den verteerenden gloed der heiligheid Gods , niets anders in ons overbleef clan de behoefte ora waar, volkomen waar te worden , zoo grepen wij die verkondigde gerechtigheid van chrtstus aan, of liever wij werden er van aangegrepen en overmeesterd. Van dit middelpunt uit nu straalden naar alle zijden de gevolgtrekkingen omtrent den persoon van christüs , omtrent ons eigen menschelijk wezen, omtrent het systeem des heelals; gevolgtrekkingen , eerst als duistere beseffen, om zoo te spreken als van zelf zich opdoende postulaten der praktische rede in ons binnenste schemerende, maar vervolgens door de Schrift, die vroeger ons een overlevering was en nu het Woord des levens werd, tot vaste zekerheid verheven. De natuurlijke immanentie Gods werd ons hierdoor tot een hoogere, zedelijke immanentie. Namelijk, er is geloof ook in den gevallen onvernieuwden mensch. s Het geloof is (men vergunne ons een eigen uitdrukking te herhalen) met duizend namen aan te duiden. Gij kunt het noemen den levensadem der liefde of den grond der heiligheid. Het licht der wetenschap of den haat tegen het gemeene. Den Leonidas-moed om te sterven of de Collimbns-vastheid om lot de nieuwe wereld dóór te
4
zeilen.quot; Aan iemand , aan éénig tnensch dus het geloof, in dien algemeenen zin , te ontzeggen, hij zij dan moderne of Israeliet of heiden, gaat niet aan. Maar het geloof in dezen algemeenen zin spreekt slechts van een natuurlijke immanentie Gods, ook door den heiden erkend, zooals paulus op den Areopagus het woord van akatüs »in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wijquot; herhalen kon. Bij deze natuurlijke immanentie echter, bij dit geloof in den zeer algemeenen zin, zijn wij, naar onze ervaring, toch onder de wet gebonden gebleven. Eerst de verheerlijking van Christus, ons gebleken uit zijn schuldverzoenende, levenhernieuwende werking, bracht God als den God des wonders, d. i. die een hoogere natuur genezend in de lagere invoegt, tot en in ons, en maakte ons en onze gedachten vrij. God is begonnen niet slechts dóór te schijnen, maar zich persoonlijk te openbaren, ons aan te zien, tot ons te spreken. Tot die hoogere, zedelijke immanentie Gods nu is er van de natuurlijke immanentie uit, geen geleidelijke overgang, maar de overgang van het wonder, de persoonlijke werking Gods in ons, oneindig inniger dan Zijn dóór-blinken in de schepping en in den natuurlijken mensch. Het wonder is ons derhalve geen storing van de rechtmatige orde der dingen; maar juist de rechte herstelling van den gebroken samenhang. Onze ziel leeft er in, daarom erkent ons verstand het.
Aan moderne zijde nu heet dit alles mysticisme, verwarren van onbegrepen en onbeheerschte traditie met geestelijke ervaring, kritieklooze heerschappij der fantasie. Alleen wat wij natuurlijke immanentie noemen, kan de moderne erkennen. Het godsdienstig leven bestaat in het erkennen en toepassen van deze immanentie in het gansche menschelijke bestaan.
Welnu, hier schijnt het ons toe dat zich een vereeni-
gingspunt openbaart. Beiden namelijk erkennen wij de natuurlijke immanentie. Slechts meent de moderne dat zij, en zij alleen, moet worden erkend en ontwikkeld, dat dus liet wonder uit te sluiten is. Wij daarentegen beweeren dat de natuurlijke immanentie, mits door het geweten verstaan en erkend, het ideaal der volstrekte heiligheid als de wet onzer natuur doet erkennen. Dat dus de hoogste ontwikkeling van dit standpunt niet tot volle bevrediging, maar tot de boven beschreven hopeloosheid leiden moet, welke dan verder tot het aannemen van de prediking van den Christus naar de Schriften voert.
De kwestie is dus, wij herhalen het, een psychologische. Alle kritische en historische vragen worden daardoor be-heerscht. De Tubingsche school is bij monde harer uitne-mendste voorgangers ook eerlijk genoeg om er voor uit te komen dat de ontkenning des wonders, de eisch van den wonderloozen samenhang der natuur, de regel is naar welken zij den schakel der historische feiten beoordeelt.
Dit is het standpunt der empirie in den gewonen zin. Aangezien door de empirische school in de wijzigingen van ons gevoel een vijftal bronnen onzer kennis als voorhanden aangewezen worden, zonder üat er, waar deze methode binnen haar grenzen blijft, gevraagd wordt of deze bronnen een gemeenschappelijk middelpunt hebben, - wordt in ons menschelijk wezen de godsdienst als één afzonderlijke levensopenbaring nevens de wetenschap, enz. gesteld. De religieuse beginselen liggen als onverklaarde realiteit in ons, en werken als krachtige impulsen, tot wier uitdrukking men gaarne de semitische vormen, als de klassieke taal van den godsdienst, bezigt. Doch het verstand wage niet, deze buiten het gebied der wetenschap liggende beginselen tot een godsdienstleer, een dogmatiek te ordenen.
Hier nu komeu de volgende psychologische vragen aau
de orde; of niet tot de rechte ervaring, welke ook wij als de ware methode huldigen, in de eerste plaats een juiste gesteldheid van het waarnemend orgaan of oog vereischt wordt. Zoo ja, of' dan niet in den menseh een gemeenschappelijk middelpunt moet erkend worden, van waar uit alles die verlangde juiste stelling en orde ontvangt. Indien deze diepste bodem, waarin de «bronnen des levens quot; ziju, het hart is, of er dan niet uit volgt dat alle wetenschap alleen dan objectief waar is, wanneer dit hart, tot zijn reinheid teruggebracht, er bij voorzit.
W aarin nu die reiniging des harten bestaat, dit zal altijd een punt van niet te vereffenen verschil uitmaken. De «reiniging der conscieutie door het bloed van Christusquot; van welke de brief aan de Hebreen spreekt, en welke ons naar onze ervaring tot uitgangspunt der vernieuwde levenskracht is, zal den moderne altijd vermenging van het leven des harten met een historische of dogmatische traditie toeschijnen, welke met dat leven niets te maken heeft, of liever, die het bindt en benevelt. Daarom is er tusschen deze beide standpunten geen vergelijk, geen verzoening mogelijk in de verdere vragen, die op zekeren afstand van het middelpunt liggen. En ook de psychologische vraag zelve kan niet langs den weg der abstracte wetenschap, buiten het leven om, maar alleen door dieper wijziging des ganschen bestaans worden opgelost. Doch de reden waarom wij desniettemin het psychologisch terrein als het gemeenschappelijke noeiiien en er aandacht op hebben, is deze, dat, zoo de modernen om de genoemde reden niet van ons, orthodoxen, kunnen leeren, wij daarentegen wel, en veel, van hen kunnen leeren. Er is bij hen menigmaal een frissche, diep ernstige behandeling van al wat op het gebied der natuurlijke immanentie ligt. De door hen gestelde voorwaarden, wetten , hebben wij niet
7
te ontbinden, maar te vervullen. Vooral die belangrijke fractie onder hen, welke de natuurlijke immanentie door het geweten verstaan en erkend hebben wil, kan ons veel leeren. Dien eisch welken zij stellen, vervullen zij wel is waar zelve niet. Wij kunnen niet nalaten dit te beweeren, daar onze eigen ervaring ons leert dat, waar werkelijk daarmede ernst gemaakt wordt, de prediking van den gt; vrede door het bloed des kraisesquot; onwederstaanbaar is , en haar erkenning dan verder een totale wijziging van het gansche stelsel onzer gedachten niet zich brengt. Maar dat zij dien eisch welken zij stellen, zelf niet vervullen, hangt met dit goede samen, dat zij, een eisch onzes tijds erkennende, zich over de breedte des levens, gelijk de wetenschap in al haar vertakkingen en de maatschappij in al haar bewegingen die kennen doet, uitbreiden: hoewel vóór zij de daartoe noodige kracht hebben gegaard door zich in de diepte te concentreeren. Die verbreeding zeiden wij, is een eisch des tijds. Zich met den voortgang der wereld-wetenschap in harmonie te stellen, gelijk de modernen daarnaar streven, dit hadden reeds lang de orthodoxen be-hooren te doen, en zij worden daarin door de modernen zeer beschaamd. Eerst wanneer zij dit, van hun eigen standpunt uit, zullen gedaan hebben, zal hun concentratie haar rechten inhoud, hun gaan in de diepte zijn wezenlijke waarheid hebben. Alles wat de modernen zeggen (waar er sprake is van het natuurlijk-immanente leven Gods) dat moeten wij orthodoxen ook zeggen, al is het dat wij daarna nog meer moeten zeggen, door hetwelk ook dat vroeger gemeenschaplijk door hen en ons gezegde nog een geheel andere beteekenis verkrijgt. Want, wat dit laatste betreft, voorzeker moet de «zedelijkequot; immanentie Gods wederom in hoog er ziu een «natuurlijkequot; worden, zoo waarlijk God de Drieëenige is, en de hoogste openbaring Zijns levens
in ons , het leven des Heiligen Geestes in de vernieuwde mensehheid, niets anders doet dan het scheppingswerk des Vaders, hier aanvanklijk en ééns volkomen, voltooien.
Om de/e reden lezen wij met leering, menigmaal met diepe beschaming, de stichtelijke geschriften der modernen. Welk een krachtige religieuse ernst spreekt er in de bladzijden b. v. van colani of theodore paekek. Het is, onder protest tegen elk mogelijk stelsel, toch in den grond het stelsel van een Stoïsch Pantheïsme dat hier ons tegenademt. Maar er zijn groote beginselen, forsche, breede lijnen, die ons veel meer weldoen dan een schijnbaar Bijbelsche gedaante waarvan stilzwijgend alle scherpe kanten zijn afgestompt en afgerond, tot dat men niets overhoudt dan een uit alle deminutieven der menschelijke gedachte saamgevoegd stelsel. Hij deze modernen is van de hoogste en innigste ervaringen des christelyken levens geen spraak, dan van tijd tot tijd, om er als een hard en levenloos dogmatisme den staf over te breken. Gelijk in het gedicht »de ledige stoel,quot; zoo ziet in dezen gedachtenkring de oneindig verlangende ziel op de plaats die voor den rechten Vredebrenger, de ware levensvervulling bestemd is, als op een ledigen zetel. Maar die plaats blijft dan ten minste toch ledig, en wordt niet door een onbevoegden plaatsbekleeder vervuld. Want de Christus, die hier als zoodanig geldt, openbaart zich u spoedig als niet meer dan een uitnemend medestrijder; doch zijn reine gestalte profeteert van den waarachtigen Christus die, schoon aan al onzen strijd met ons deelnemende, toch de rust niet meer met ons zoekt, maar ze aan de beladenen geeft!
Een dergelijke indruk nu geeft ons het boekjen van den heer oort. Hier spreekt een frissche, manlijke geest. De Christus , ons hier voorgesteld , is een geheel andere dan de excentrieke avonturier, de religieuse would-be-Alcibiades
9
dien ons renan voorteekent. Aan de uenan-vereering, die schande van een deel onzer nederlandsche moderne theologie, schat ik dan ook (zonder juist te weten hoe hij over hein denkt) den heer gort niet medeplichtig. Eerder doen zijn bladzijden ons denken aan seelky, den auteur van het bekende Ecce homo, aan wiens lle hoofdstuk over the Christian Republic de beschouwing van Dr. ooeï over Matth. (5: 33 , ofschoon zij van den Engelschen geestverwant geheel onafhankelijk is, ons herinnerde.
De waarheid dat jezus' uitspraken in diepte, in verwantschap met ons oorspronkelijk, onmiddelijk waarheidsgevoel zeer hoog boven de woorden der Apostelen staan, dient bij Dr. gort , gelijk bij alle modernen, ten bewijze voor het beweeren dat een goed samenhangend stelsel, een afgeronde beschouwing omtrent God en de wereld, bij jezus niet te zoeken zijn. Het juiste in deze voorstelling is dit, dat ongetwijfeld hoe dieper een geestelijk leven is, hoe moeielijker het zal zijn om dat in samenhangende gedachten uit te drukken, en hoe meer die taak slechts benaderend vervuld worden kan. Maar de hier gepredikte scheiding tusschen godsdienst en wetenschap zelve, een gevolg van de empirische methode zoolang deze binnen haar grenzen blijft, is weder de psychologische grondstelling die modernen en orthodoxen scheidt. Namelijk bij de eersten is de godsdienst een gevoel, een instinct, dat wel het verstand met zekere zachte warmte veredelen, maar niet als een kracht, ja een grondkracht die alles beheerscht, er positieven invloed op oefenen mag. Dat instinctief gevoel moge met krachtvolle zedelijke impulsen in verband staan, het terrein des verstand blijft er een niet te betreden gebied voor.
Dit nu ontkennen wij bepaaldelijk. Gaarne stemmen wij den heer oürï toe wat hij hun, die van jezus een
10
wijsgeer of een godgeleerde willen maken, te geiuoet voert: »ouze meester had daarvan niet veel, hij was noch het een, noch het ander.quot; Doch waarom was hij het niet? Omdat hij hooger stond, eindeloos hooger dan die beiden. Hij zelf, schoon hij in menschelijke gehoorzaamheid ook het verstandelijke gelijk het zedelijke zijns wezens in geleidelijken voortgang ontwikkeld heeft, hijzelf is het systeem, de levenskracht die alle dingen draagt en dus ook hun verklaring bepaalt. Als hij verheerlijkt, d. i. als de volle beteekenis van zijn wezen ontplooid is, dan blijkt het volkomen dat, zooals paulus aan de Kolossensen schrijft, in hem alle dingen hun samenbestaan, hun samenstel hebben (synestèke zegt hij, het grondwoord van 't woord systeem). Zij die onze beschouwing omtrent den Christus niet deelen, en dus in deze overtuiging van paulus niets dan een onbruikbaar mystiek dogma kunnen zien, mogen zich dan de kiem, de kern dezer zelfde waarheid door een minder verdachte autoriteit, door lessing laten voorhouden, als liy zegt: »Men kan degenen die met geen theorie, geen philosophie, geen systeem te maken willen hebben en beweeren, alleen praktische menschen te zijn, niet beter wederleggen dan wanneer men hun de theoretische onderstellingen aantoont, op welke deze hun praktische uitspraken inderdaad rusten.quot; Want wat is een systeem? Immers enkel de beschrijving, juist of onjuist, van een bestaande werkelijkheid. Nu zijn er ongetwijfeld vele mensohen wier uitspraken met elkaar strijden, omdat zij zich van zichzelven niet volkomen bewust zijn. Ja zelfs met de grootsten, de uitnemendsten van ons zondige menschen is dit het geval, omdat er in hen een gistende levensbeweging is, te rijk om in een enkel schema te kunnen samengevat worden. Kleine, alledaagsche lieden begaan zelden een inconsequentie; het gebied dat zij te beheerscken
11
hebben in verstand en leven is er te beperkt toe. Groote karakters daarentegen zijn dikwerf vol tegenstrijdigheden. Maar dit alles is om de zonde. Was nu jezus een zondaarV Zeer vele modernen zeggen ja! en volkomen consequent. Want waar deze wereld voor niet-gevallen gehouden wordt, daar moet zondeloosheid een onmogelijk toe te laten wonder zijn. Doch den heer oort meen ik hoog genoeg te moeten stellen om van hem de inconsequente uitspraak te mogen verwachten: jezüs was zondeloos!
Want het is onmogelijk, dunkt mij, om den schrijver van het 10e hoofdstuk, over Hand. 20: Só1', bepaaldelijk van bladz. 117, gevoel te ontzeggen voor de heerlijke waarheid dat «bewondering liet begin en beginsel is van alle ware kennis.quot; Wij vergeven hem gaarne sommige onrechtvaardigheden, als daar zijn b. v. dat hij, om de gewone beschouwing der christelijke kerk omtrent de kinderen te beschaduwen, uit ons Doopsformulier aanhaalt de woorden : »der verdoemenis in adam deelachtig,quot; doch daarbij dan weglaat het noodzaaklijk toevoegsel hetwelk diezelfde kinderen in één adem , even feitelijk als het eerste »in Christus tot genade aangenomenquot; noemt. Of dat hij bij zijn (overigens veel waars bevattende) beschouwing van den eed, aan de overheid, als zij ons den eed afvordert, toedicht dat zij ons voor «schelmenquot; houdt, terwijl die overheid integendeel den mensch juist daardoor op het hoogste eert, dat /ij zegt: o gij onbekende, wiens karakter ik niet beoordeelen kan , als mensch hebt gij een heiligdom iu u dat ik onaantastbaar houde, de gemeenschap met den levenden God: beroep u daarop, zeg mij met één woord dat gij zelf daaraan gedachtig zijt, en terstond zal ik u volledig vertrouwen , en alle tegenspraak eindigen ! Liever dan ons bij deze en dergelijke bijzonderheden op te houden, wier getal wij anders nog zeer konden vermeerderen,
12
drukken wij den sclir.yjver vooral van het 4e, 7e, 9e hoofdstuk van harte de hand. Gelijk wij voor ons b. v. in het eéne woord des Heilands; »is uw oog eenvoudig (gezond) geheel uw lichaam zal verlicht zijnin spijt van den heer gokt en zijn geestverwanten de kiem der meest ingewikkelde uitspraken van paülus of johannes bespeuren, alzoo ook in meer dan eene bladzijde van dit boekje de kiem der belijdenis van jezus als den Christus naar de Schriften. Want al wat edel, al wat manlijk-krachtvol, liefderijk , ideaal is, loopt, mits het rechtstreeks verlengd worde, op die belijdenis uit. Dat is de reden waarom, in 't aangezicht van alle abstract-kritische piLATüS-vragen, deze jezus de Koning blijft en elk wie »uit de waarheid is,quot; zijn stem hoort. Wie hem met vollen, doortastenden ernst des levens aldus beschouwt gelijk de heer gort hem leert beschouwen, die zal de twee ervaringen, welke wij beschreven hebben , in zich gevormd voelen worden. Namelijk die zal hoe langer hoe sterker beseffen dat deze Christus waarachtig mensch is, en ons het diepste wezen der menschheid leert kennen door het ons te toonen. Maar tevens zal het hem evenzeer voortgaande blijken dat het genomen besluit om hem na te volgen, op een steeds dieper zich openbarende, hopelooze verdorvenheid onzer natuur schipbreuk lijdt. Uit de samenvoeging van deze twee ervaringen, die zich aldus uitdrukken: »ik moet, want het is alzoo mijn innigst oorspronklijk wezenquot; - en: »ik kan niet, want mijn werkelijke toestand verbiedt het volstrektquot; - uit de samenvoeging van Jeze twee volgt alie waarheid. Omtrent ons zelve volgt er uit dat wij gevallen zijn. Omtrent den Christus, dat hij wel in het vleesch, maar juist omdat dit zoo volkomen waar, juist omdat zijn menschheid zoo ten volle waarachtig is, niet uit het vleesch geboren is. De wonderbare geboorte des Heilands,
13
van welke b, v. Dr. Seville bevveei't dat door haar te leeren de kerk de menschheid des Heeren ontkend heeft, wordt integendeel bi] dieper ervaring de noodzaaklijke waarborg van die raenschlieid. Maar dat vleesch, die waarachtige menschheid onzes Hoofds wordt dan al meer en meer voor onzen blik van goddelijke heerlijkheid stralende. En als wij zien hoe hij onze schuld draagt en er mede onderzinkt in den dood , en dan uit de golven van dien doop des doods opstaat met onze rechtvaardiging, dan gaat ons over al het vorige een nieuw, heerlijk licht op en de belijdenis van thomas: mijn Heer en mijn God! wordt de onze. En dan komt tot gelding hetgeen wij boven zeiden : alles wat de modernen zeggen, dat moeten wij orthodoxen óók zeggen, al is het dat wy daarna nog meer moeten zeggen, »door hetwelk ook dat vroeger gemeen-schaplijk door hen en ons gezegde nog een geheel andere beteekenis verkrijgt.quot; Wat wij hiermede bedoelen, laat zich niet in woorden uitdrukken. Vergelijk , om het eenig-zins te beseffen, den toon, de spreekmanier van den heer üout b. v. met dien van stier in zijn »woorden van jezüs.quot; Is de toon van den heer oort ongewijd? Ik zou het liever niet zeggen, want door dat woord zou ik vreezen
oo 7
aan den waarachtigen, manlijken ernst, de zedelijke indig-natie des geheels, ja aan de hoogere wijding van sommige bladzijden te kort te doen. En toch is er ook niet in zijn beschouwingen (schoon meer bij hem dan bij velen zijner geestverwanten) die heilige eerbied, die ontschoeiing der voeten, welke ons noodzaaklijk wordt als wij weten dat het vleeschgeworden Woord tot ons spreekt: die onbeschrijfbare kalmte, die ootmoedige ernst welke volgen uit de ervaring dat onze geestelijke inspanning ons wèl het zedelijk-reine, maar niet het Heilige kan doen bereiken ; en dat het Heilige iets is hetwelk ons natuurlijk
14
leven, omdat het verdorven is, eerst do oden moet om het daarna weer te kunnen levend maken. Tets van hetgeen wij bedoelen is uitgedrukt in töpffer's Presbytère, waar de edele phevèke aan charles vraagt of hij nooit in jezus' woord en leven, tot in de geringste, eenvoudigste bijzonderheden toe, dien doordringenden ernst heeft opgemerkt, die ingehouden geestdrift welke bewijs geeft hoe één groote smart, het dragen van den vloek der menschheid, het gansche leven des Heiligen vervulde. Eén groote smart, de ervaring van den dood des natuurlijken levens waaruit het nieuwe opstandiugsleven der heerlijkheid opbloeit, deze is de geest van welken doorademd moet zijn elk woord dat wagen durft de woorden van den Heilige Gods, van den Eéngeborene te verklaren. Wij weten dat het luchtige, losse van den schrijftrant der modernen een wettige reactie is tegen het ounatunrlijk-deftige van velen der orthodoxen, waarin zich, helaas! niet zelden onwaarheid, opgeschroefdheid des geestelijken levens verraadt. Eu goed deel van de levendigheid, de warme geestdrift welke de modernen op de meesten van ons, orthodoxen, vooruit hebben, is te verklaren (wij erkennen het met schaamte) uit een gevoel van tegen menigerlei farizeïsme, tegen een belijden eu betuigen van het heilige zonder dat men de kracht daarvan in het alzijdig-ze del ij ke betoont, in naam der waarheid de tuchtroede te zwaaien. Maar nu, na ons aldus vrijwillig gebogen en vernederd te hebben, nu voegen wij hun op onze beurt toe: gij doet dit in naam der waarheid, doch niet in naam der hoogste waarheid. Deze ligt nog boven u , en ons onvermogen om u haar in vollen glans te toon en, ontheft u niet van de roeping om haar te eeren, om n haar ook door ons te laten prediken. Toonen de leden u haar slechts gesluierd en beneveld, in het Hoofd is zij volkomen, on ook voor n toegankelijk, ook voor u ver-
15
bindend. Geen miskenning is vreesselijker in gevolgen, dan wanneer men Hem miskent, want men onthoofdt daardoor zijn eigen leven. En geen zelfbedrog is moeielijker te ontdekken dan wanneer men die miskenning van Gods Zoon voor zich zelve bedekt door den zedelijken ernst, de warme geestdrift, toegewijd aan een beeld van Hem dat wel groote en heerlijke trekken van Hem vertoont, maar niettemin ontledigd is het eigenlijke-goddelijke dat afdaalde om ons te behouden. Dit toch is de absolute Liefde die alleen macht heeft om aan uwe bewondering, uwe geestdrift, uw zedelijk streven den bodem des waaracbtigen levens te schenken.
Wij vatten de hoofdzaak van al wat wij zeiden, nog eens samen. Wat de »orthodoxenquot; en »modernenquot; van elkaar scheidt, is niet een verschil van inzicht omtrent natuurkundige of historisch-kritische vragen, maar het al of niet erkennen van een ervaring omtrent datgene wat de diepere grond van deze inzichten is. De »orthodoxequot; betuigt dat hem een nieuw leven geschonken is. Hij betuigt dit trouwens niet alleen omtrent zijn geestverwanten. Neen, in Christus den Verrezene is de geheele gemeente, d.i. allen die in Zijn dood gedoopt zijn, mede opgestaan. Indien alle gedoopten datgene wat werkelijk niet hen (niet door den doop afzonderlijk, maar krachtens de opstanding van chkistüs) geschied is, wilden erkennen, zij zouden samen betuigen: geloofd zij de God en Vader onzes Heeren jezüs Christus die naar Zijn groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren. Dit is de ervaring van een vernieuwd, tot een hooger levensterrein geadeld (1)
(1) Mocht iemand nog nader ontwikkeld wenschen te zien wat wij onder deze • verhooging van het levensterreinquot; verstaan, zoo nemen wij de vrijheid te verwijzen naar een toespraak, getiteld: Adel in rang en hart, dezer dagen uitgegeven bij de boekhandelaren HöVEKER EN ZOON te Amsterdam.
1()
leven; van de verheffing der natuurlijke immanentie tot de zedelijke. Deze ervaring kan alleen door het geloof, op de beschreven wijze, worden erkend. De »modernequot; weigert dit, en blijft dus staan op het gebied der natuurlijke immanentie, m. a. w. op dat der wet. Hij ontkent den zondenval, en wil dus niet weten van verlossing daaruit, d.i. hij blijft in de macht van dien val. Hij noemt de erkenning onzer volstrekte verdorvenheid onzedelijk, en blijft dus in die verdorvenheid gevangen. Hij verloochent het hooger leven, dat ook hij van Christus ontvangen heeft, en keert dus dat leven ten langen leste tegen zich-zelven als een verteerend vuur. Doch wie nu het Evangelie der genade eu der verlossing kent, heeft deze wet niet te ontbinden, maar te vervullen. Met datgene wat de «modernequot; zegt, maakt de moderne zelf geen vollen ernst. Want zoo hij het deed, hij zou niet blijven wat hij is. Dan toch zop de Christus dien hij nu met geestdrift aanhangt, hem dooden om hem levend te maken. Maai' zelf zou die Christus dan ook voor hem veranderen. Met een vernieuwd oog zou hij Hem aanzien, d.i. hij zou Hem aanbidden. Doch nu, met datgene waar de moderne zelf geen vollen ernst mede maakt, moet de «orthodoxequot; het wel doen. Wat de modernen prediken, moet hij niet verwerpen, maar het meer, krachtiger, gelooven dan zij zelve. Anders is zijn geloof gestolen, vooruitgegrepen, onwaar. Wat de moderne met edele inspanning zoekt, dat moet hij die in jezus naar de Schriften gelooft, bezitten. Is dat bezit een werkelijkheid, dan zal hrj zich wel getroosten, het door den «modernequot; een fantastische aanmatiging te hooren noemen. God zal te zijner tijd bewijzen dat Zijn werk de waarheid is.
J. FT. Gunning jr.