-ocr page 1-

BRIEF AAN EEN VRIEND

üVEll

HET IRYINGIANLSME,

OK

DE ZOOGENAAMDE

APOSTOLISCHE KERK.

BcJrocft den Heiligen Geest Goilsniet, iloov Welken gij verzegeld zijt ti)t den dag der verlossing. Eph, IV : .SO.

'S GRA'VENHAG E, M. .). V I S S E K.

-ocr page 2-

6

uitgegaan) is in eene menigte secten en partijen van allerlei namen verdeelden sedert eeuwen verdeeld geweest; van waar dit droevig verschijnsel, daar de Heer toch van Zijne Kerk gewild heeft, dat zij één zoude zijn ? Naar de oorzaak hiervan onderzoekende, zoo stelt het Irvingia-nisme dezelve daarin, dat men door de zonde van ongeloof den Geest heeft uitgebluscht, en de ordinantiën Gods tot de normale instandhouding en uitbreiding Zijner Kerk op aarde, verzuimd heeft op te volgen; van daar dat ook de buitengewone gaven hebben opgehouden; immers daar staat geschreven : (Mark. XVI) „ dengenen , die geloofd zullen hebbenzullen deze teekenen volgen, in Mijn naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; slangen zullen zij opnemen, en al is het dat zij iets doodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen en zij zullen gezond worden.quot; Zoo zoude het gebleven zijn, ja, ook de gaaf der Profetie zoude onder de geloovigen ten allen tijde gevonden zijn; door de Profeten zou de aanwijzing van liet steeds blijvend en voortdurend ambt der Apostelen ten zegen der Kerk gegeven zijn; maar door de zonde, de sprekende, hoorbare Stem van God niet erkend zijnde, heeft Zijn Geest zich reeds vroeg teruggetrokken en zijn er geene Apostelen meer aan het hoofd der Kerk geweest. Het hoogste gezag aldus verloren hebbende, heeft de Kerk zich in alle scheuringen verdeeld en is tot verval gekomen tot op den huidigen dag. Maar God heeft zich op het geroep van eenige godvreezende mannen ruim dertig jaar geleden over ons ontfermd, en heeft, zoo als zij voorgeven, Zijne hoorbare Stem weêr doen vernemen, gaven der profetie en andere buitengewone geschonken, ja, ook de levende gaven van nieuwe Apostelen en Engelen tot volmaking der heiligen. Zij nu, die dit erkennen en zich aansluiten aan die Kerk of gemeente, dio

-ocr page 3-

7

op geiioeiudeu grond rust, zullen even als in de eerste tijden van liet Christendom met buitengewone gaven begenadigd en vooral het groot voorrecht deelachtig worden van bij de zeer op handen zijnde wederkomst des Heeren als zijne Geestelijke Bruid bereid te zijn gemaakt, om te worden opgenomen den Heer te gemoet in de lucht en daardoor bevrijd, te blijven van de verdrukkingen die daarna onder den Antichrist de geheele wereld zullen overkomen; ja ook over de geloovigen die zich niet bij hen gevoegd hebben.

Het is dan om de geloovigen tot dat stelsel te brengen, dat zij hunne gevoelens in alle landen zoeken te verbreiden.

Ziedaar mijn vriend, eene beknopte, maar ik kan u verzekeren eene getrouwe voorstelling van het Irvingiaan-sche stelsel.

Gij ziet alles draait om één middenpunt, namelijk; God heeft gewild;

1°. dat er ten allen tijde Apostelen aan het hoofd der kerk zouden zijn, om die met hun gezag te bestieren en te regeren;

2o. de zondige nalating van te gelooven aan de hoorbare Stem Gods is de oorzaak van alle ellende, ketterijen en scheuringender kerk, die in den loop der eeuwen zijn waargenomen;

3°. in de laatste dertig jaren heeft God weer zijn Stem en Apostelen gegeven en die zich onder dat Apostolisch gezag stellen, dat is, zich tot het Irvingianisine voegen, deze en ook deze alleen zullen bevrijd blijven van de verdrukkingen tijdens den Antichrist,

Laat ons nu eens die drie punten zamenvatten en nagaan met de schrift in de hand, nadat wij eerst eenige alge-ineene aanmerkingen laten voorafgaan.

1. Als het waar zoude zijn, dat de Heer gewild had dat er ten allen tijde Apostelen aan het hoofd zijner kerk zouden staan , om die met gezag te bestieren en te regeren ,

-ocr page 4-

waarom heeft Hij dan Zijn woord geschonken, want wij getuigen dat het geheele woord O. en N. T. van God is ingegeven en nuttig is tot leering, tot wederlegging. tot verbetering, tot onderwijzing die in de regtvaardigheid is, opdat de mensch Gods volmaakt zij en tot alle goed werk vol-maaktelijk toegerust (2 Tim. TIL lc3, 17). Verder, indien er ten allen tijde liet Apostolisch ambt, of levende Apostelen aan het hoofd der regering van de kerk moesten gevonden worden, van waar dan dat in de pastorale brieven van Pau-lus, waarin over de regering der kerk gesproken wordt, wel van Leeraars, Ouderlingen. Diakenen , maar met geen enkel woord van Apostelen, profeten of engelen gewaagd wordt? Wel zeggen zij: Paulus zelf was het die als Apostel schreef; aangenomen, maar hij gaf niet alleen onderwijs voor den toen tegenwoordigen tijd, maar voorde kerk der volgende eeuwen. Immers dat maakt het karakter van Gods woord uit, dat het onderwijs, alle volgende tijdperken insluit. Stel eens, bijv., dat een Irvingiaan tegenover een Darbist (die het ampt van bepaalde leeraren aan het hoofd der kerk verwerpt) de regtmatigheid van dat ampt verdedigen wil, zou hij dan niet het gezag van den brief van Paulus aan Timothecs aanvoeren, als waarin dit door den 11. Geest ten duidelijkst geleerd wordt? Welnu, zoo moeten wij dan ook tegenover de Irvingianen uit dezelfde brieven het niet gewag maken van Apostelen, waar sprake is van de regering der kerk, als een ontegensprekelijk argument tegen hun stelsel aanvoeren.

2. Het goddelijk gezag hebbend woord en de leer der Apostelen heeft de Heer willen laten beschrijven, juist omdat er geen andere Apostelen na dezulken die getuigen waren geweest van de opstanding des lleeren, te wachten waren.

3. Ga eens het gansch nieuw Testament na, mijn Vriend, en gij zult bevinden, dat allen die de roeping van Apostel

-ocr page 5-

Ü

Imdden verkregen, getuige 11 zijn geweest van de opstanding des Heeren: geen Matthias zoude in de plaats van Judas hebben kunnen gekozen worden, ware hij van die opstanding geen getuige geweest, (Hand.

I : 22) en Paulus, waar hij van de verscliijning van den opgestanen Jezus getuigt, zegt van zich zeiven: „En ten laatste van allen is Hij ook van mij als van een ontijdig geboren gezien. (1 Cor. XV : 8.)

4. De apostel Padlus noemt zich en de toen nog levende apostelen de laatste (1 Cor. IV : 9) en hoezeer sommige uitnemende uitleggers, ook niet Irvingianen, het woord laatste hier in den zin van de minste opvatten, zoo komt het mij toch vooruit den oorspronkelijkentekst dat hier dit woord 1 aats te noodwendig moet beteekenen;

II a w e 1 k e geen andere apostelen zouden zijn; immers, wanneer de apostel van zijne geringheid als de ra i n s 1 e der apostelen gewag maakt, dan gebruikt hij het grieksche woord shxxiirTOS, en overal waar het woord minste in 't Hol-landsch voorkomt: zoo bijv. „Zoo wie dan een van deze m i n-st e geboden zal ontbonden hebben, (Matt. V : 19), voor zoo veel gij dit een van mijne minste broeders zult gedaan hebben (Matt. XXV : 40) en: wantik ben de minste der apostelen (1 Cor. XV: 9) en andere plaatsen meer. Maar als hij zegt de laatste, dan gebruikt hij het woord i(rxlt;XT0?- Overal waar hij dit woord bezigt, heeft het de betee-kenis van 1 a a t s t e als die door geen andere opgevolgd wordt. Ten bewijze hiervan strekken de volgende voorbeelden:

1 Cor. XV : 45. „De laatste Adam,quot; daar is geen op gevolgd.

Openb. I : 8. Ik ben het begin en het einde, de eerste en de 1 aats te.

1 Cor. XV : 2t). „De laatste vijand,daar volgt geen andere op.

-ocr page 6-

10

1 Cor. XV ; 52. „De laats te bazuin,quot; daar vulgt geen ander bazuin.

Zou dan niet ook in denzelfden zin het grieksclie woord moeten verstaan worden als er gezegd wordt ,delaatste apostelen, dat is, waar geene andere op volgen?

1 Cor. IV : 0. Want ik acht dat God ons, die de laatste apostelen zijn, enz. Vergelijk hiermede 1 Cor. XV : 8, en ten laatste van allen hxxrov Sf kkvtuv.

Uit deze uiteenzetting (aan welke ik overigens ecue slechts betrekkelijke waarde hecht,) volgt dat hunne tweede grondstelling vervalt, dat namelijk aan het verlies van de hooge apostolische en prophetische ambten, door de schuld der belijders, alle de jammeren en verdeeldheden, die men allengskens in de kerk heeft zien ontstaan, hun oorsprong te danken hebben, en vraagt gij, hoe komt het, dat dit in al die eeuwen niet is ingezien en ook nu door zoo talloos velen wordt ontkend, dan moet gij eens vernemen, hoe zij n dit vreemd verschijnsel verklaren.

„ Uit de Evangeliën zien wij (zegt Böhjie , in 't onlangs ook in het Hollandsch vertaald boekske: wat zijn toch de zoogenaamde Irvingianen?) „dat, toen de Heer „op aarde was, allerlei antwoorden werden gegeven op „de vraag, wie toch eigenlijk die Jezus van Nazareth

„ was......vroeg men het den Pharizeën en schrift-

„geleerden, den overpriesters en oudsten des volks,juist „dien mannen, wier woord tot dien tijd in godsdienstige „ vraagstukken beslissend was geweest, dien mannen, die „men tot dien tijd aanschouwde als door hun ambt en „stand, door hunne vroomheid en ijver bet meest bevoegd „ en bekwaam anderen te onderwijzen, zoo verklaarden „zij Jezus van Nazareth vooreen verleider, valschen profeet, „Godslasteraar, ja zelfs voor een duivel (Matth. X; 25.quot;)

Men zoude reeds dadelijk kunnen doen opmerken welk eeue aanmatiging dit standpunt verraadt; de verschijning

-ocr page 7-

11

van het Irvingiauisme b.j die van den l'ersoon des liee-ren te vergelijken, waardoor zij, die de gevoelens diersecte tegenstaan gelijk gesteld worden met de Pharizeen en anderen die Jezus tegenstonden! maar hooren wij verder: „ liet was dus niet zoo gemakkelijk een juist ant-„woord te krijgen op de vraag, die zoovele inwoners „ van Judea bezig hield: wie toch wel die Jezus van „ Nazareth mogt zijn. Indien de vrager niet bijzondere be-„ langstelling had, en een innig en volhardend ver-„ lang en deze nieuwe godsdienstige verschij-„ning grondig te leeren kennen, zelfs indien hij „ het zoo ver had gebragt, van met den Heer of met de „ discipelen in persoonlijke aanraking te komen, dan hing „ het toch nog altijd van zijn h a r t s t o e s t a n d af, of hij do „ware oplossing der vraag zou vinden, al dan niet. Kwam „hij niet om te leeren, maar om teoordeelen, „niet om tegelooven en overt ui gd te worden.... „kwam hij, niet in de hoop dat Jezus de beloofde,

„ware profeet mogt zijn.....naderde hij de nieuwe

„verschijning niet als een heil- en hulpbehoe-„vende, als een naakte en blinde; kwam hij niet „in geestelijken ootmoed en armoede, dan was „het toch maar zelfbedrog, wanneer hij beweerde: „ik „ken de zaak enz.quot;

Uit deze redenering des schrijvers moet dus bij de toepassing op de zaak die hij verdedigt, volgen, dat wij het Irvingianisme niet kunnen kennen, tenzij wij een innig en volhardend verlangen hebben hetzelve te leeren kennen; en met zulk een hartstoestand, dat wij komen moeten om teleeren, om te gelooven en overtuigd te worden, om ook deze nieuwe verschijning (het Irvingianisme) te naderen als heil- en hulpbehoevenden, als naakten en blinden, in geestelijken ootmoed en armoede!

-ocr page 8-

12

Maar wie ziet niet in , dat alleen geestelijke hoogmoed of dwceperij zulk een eisch kan doen: en men Lier volkomen den geest en taal vindt van een over het erfdeel des Heeren heerschappij voerenden Roomschen priester! — voorzeker die aldus als blinde en naakte in geestelijke ootmoed en armoede, niet om te oordeelen maar om te ge lo o ve n, den Irvingiaan nadert, O! die is al half gewonnen; diens gesteldheid des harten is de ontvang-bare grond, waarop alle mogelijke secte-makers met het meeste succes arbeiden zullen en hot zaad hanner dwaalbegrippen wortelen schieten!...

Of is 't niet eene ongerijmdheid, wanneer men durft beweren, dat zij, de zich noemende Apostolische Kerk, nu den waren aard der kerke Christi zouden hebben en kennen, die van de eerste tijden door alle de volgende eeuwen aan de Godzaligste mannen zelfs aan martelaars, aan Lutheu, aan Calvyn, aan Newton en Chalmers, ja aan alle de geloovigen. in alle landen tot nu toe onbekend was gebleven? Mijn vriend, men toont moed, ja overmoed te hebben om zulke wangevoelens te verdedigen!

Maar welke gronden uit Gods Woord, immers daar komt alles op neer, brengen zij dan toch in 't midden'! — Zoo niet de eenige, voorzeker de voornaamste text, die dit wrak gebouw moet steunen, wordt gevonden in den brief van Paulus aan de Ephesiërs en luidt aldus:

„Één ligchaam is het en één geest, gelijkerwijs gij „ook geroepen zijt tot ééne hope uwer beroeping: Eén „iïeerc, één geloove, één doop; één God en Vader van „ allen, die daar is boven allen en voor allen en in n „allen; maar elk van ons is de genade gegeven, na de „ mate der gave Christi. Daarom zegt hij: als Hij opge-„ varen is in do hoogte, heeft Hij de gevangenisse gevan-„ gen genomen en heeft den menschen gaven gegeven : nu ,, dit, Hij is opgenomen; wat is 't dan dat Hij ook eerst is

r

i

-ocr page 9-

13

„nedergedaald in de benedenste deelendcr aarde? Die neder-„gedaald is, is dezelfde ook, die opgevaren is, verre „boven alle de hemelen, opdat Hij alle dingen vervnllen „zoude en dezelve heeft gegeven sommige tot apostelen „ en sommige tot propheten en sommige tot evangelisten „ en sommige tot herders en leeraars tot de volmaking „ der heiligen, tot het werk der bedieninge, tot opbou-„ winge des ligchaams Cliristi, tot dat wij allen zullen „ komen tot de eenigheid des geloofs en der kennisse des „Zoons Gods, tot een volkomen man tot de mate des „ groote der volheid Christi.quot; (Eph. IV: 4—14).

Uit deze plaats leiden zij af, dat de Apostel voor heeft aan te toonen, hoe de organisatie of liever het organismus van de Christelijke kerk op aarde ten allen tijde had moeten zijn en 't Apostolisch ambt had moeten worden voortgezet. — Wij zouden dan hier als 't ware het model vinden aangegeven van den vorm, dien de Kerk ten allen tijde onder liet gezag der Apostolische en Prophetische ambten, zoude hebben bezeten. Met zulk eene gedrongen en onjuiste exegese of verklaring willen zij hunne stelling bewijzen, terwijl 't ook uit vergelijking met andere plaatsen blijkbaar is, dat de Apostel de eenheid der Kerk beschrijft onder 't beeld van een ligchaam, van een geheel, of wel van een gebouw, van het eerste begin, van hare gronding af, zoo als hij zich uitdrukt tot opbouwing des ligchaams Ghristi — daarom beschrijft hij de kerk als één ligchaam, door alle eeuwen, uit alle volkeren vergaderd. In het tweede hoofdstuk van dienzelfden brief zweeft den Apostel ditzelfde denkbeeld der geheele Kerk voor oogen in den vorm van een gebouw , bestaande uit joden en heidenen, vereenigd en gebouwd op het fundament van Apostelen en Propheten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen. Eph. II, 19—^2.

Waar hij het beeld van het ligchaam gebruikt, daar is

-ocr page 10-

14

Jezus liet Hoofd; waar hij höt beeld van een gebouw bezigt daar is Jezus de uiterste hoeksteen, die de twee elementen, het Joodsche en het Heidensche element, vereenigt. Wel verre dus van te hebben willen voorstellen het model van de toen bestaande ziglbare kerk, waarvan dan als 't ware gedurig nieuwe afdrukken door alle volgende eeuwen, op alle plaatsen moesten gezien worden, is hier het grootsche, het heerlijke, het /,00 echt Paulinische denkbeeld te vinden, dat hij zich van de éénheid der kerke Christi vormde. Hij grijpt daartoe als in eenen greep alle tijdperken en plaatsen van den oorsprong tot de volmaking der gemeente en beschrijft de éénheid van de algemeene Christelijke kerk, bestaande uit Joden en Heidenen, gebouwd op het fundament der Apostelen en Propheten, waarvan Christus is de uiterste hoeksteen. Nu is het toch buiten eenigen twijfel, dat bij het denkbeeld van een gebouw, men slechts eenmaal de fundamenten legt en dat alsdan daarop verder gebouwd wordt. Of wilt gij de Apostelen hier liever als grondleggers beschouwd hebben, ook dan blijft hetzelfde idéé, immers het ambt van grondlegger houdt op zoodra het fundament van een gebouw gelegd is — even zoo waren bij den aanvang en gronding der Christelijke Kerk het Apostolisch en Prophetisch ambt verordend geweest en in latere eeuwen heeft men daarop gebouwd en zal daarop voortgebouwd worden tot de volmaking der heiligen, want op Christus als den uitersten hoeksteen is iiet geheel gebouw bekwamelijk saamgevoegd en wast op tot een heiligen Tempel in den Heere. Dat is die ééne, heilige, algemeene Christelijke Kerk, die niet zoo als de secte der Irvingianen zeggen, uit alle gedoopten, maar uit alle geloovigen bestaat, terwijl de verklaringswijze der Irvingianen van de uiteengezette plaatsen uit den brief van Paulus aan de Ephesen geheel onjuist is, het woord

-ocr page 11-

15

Gods geweld aandoet en eeniglijk ten gelieve van hun stelsel is uitgevonden. Doch ik wil hier thands niet breeder uitweiden: anders zou ik U, mijn Vriend, nog aandachtig maken, hoe zwak vooral hunne verklaringwijze is van de Schrift op nog vele andere plaatsen. 1°. De Heere Jezus , zeggen zij (hoewel zij Zijne Godheid verkondigen) had geen Almacht noch Goddelijke eigenschappen op aarde en de wonderen, die Hij gedaan heeft vóór of na Zijne opstanding, zijn zeer verschillend. 2°. Verder, in gehoorzalen waar honderde menschen bij een zijn, geloovigen en on-geloovigen of onverschilligen, wordt door Irvingianen openlijk aangekondigd, zonder eenige bekendheid met den hartstoestand der toehoorders, dat zij gelooven moeten zonder zonde te zijn, want dat Christus alle hunne zonden heeft weggenomen — eene prediking der alge-meene genade zoo stootend als onschriftuurlijk. 3°. Ook is het niet te loochenen, dat zij een groote voorliefde voor, ja helling tot de Eoomsche Kerk betoonen, die zij alleen als Kerk schijnen te erkennen, terwijl aan alle, hetzij de Luther-sche, de Gereformeerde of andere den naam van partijen of secten gegeven wordt en zij de reformatie in hare afscheiding van de Roomsche Kerk stellig veroordeelen. 4o. Niet minder ongezond zijn zij in hunne beschouwing van de menschelijke natuur van Christus : immers hoewel zij steeds herhalen, dat zij ten volle gelooven dat Christus in alle dingen den mensch gelijk geworden is, uitgenomen de zonde, geven zij echter niet onduidelijk te kennen, dat hieronder alleen het werkelijk zondigen moet verstaan worden, maar dat Christus de gevallenmensc heli) ke natuur heeft aangenomen, terwijl, indien dit gevoelen (ook door anderen gekoesterd), waar zoude zijn, ook voor Hem een zoenoffer noodig zou geweest zijn. 5°. Voorts, daar zij stellen dat de toekomst des Heeren en hnnne opname als de bruid , de verschijning van den An-

-ocr page 12-

l(i

tichrist en zijne verdrukking zullen voorafgaan, zoodat die zich tot hen voegen, bevrijd zullen blijven van die verdrukkingen , zoo toonen zij wederom hierin hunne onjuiste verklaringswijze van de Schrift, daar Paulus aan de Thessalonicensen schrijvende en de verkeerde opvatting van 't geen hij in zijn eersten brief aangaande de toekomst Christi gezegd had, willende tegengaan, in zijn tweeden briel die toekomst nader bepaalt,zeggende: „Wij bidden U, broeders „door de toekomst onzes Heeren, Jezu Christi en onze „ toevergadering tot Hem, dat gij niet haastelijk bewogen „wordt van verstand of verschrikt, noch door geest „noch door woord, noch door zendbrief als van ons „(geschreven) alsof de dag Christi aanstaande ware. Dat „u niemand verleide in eenigerlei wijze, want (die komt „niet) tenzij dat eerst de afval gekomen zij en dat „geopenbaard zij de mensch der zonde, de

„zoon des verderfs,........en alsdan zal

„de ongerechtige geopenbaard worden, „den welken de Heere verdoen zal door den „geest zijns monds en te niet maken door de „verschijning zijner toekomst. 11 Thess. „ 11.quot; Hier is 't dus klaar dat de Antichrist, de mensch der zonde, zal komen en verdrukken vóór de komst des Heeren, maar de Irvingianen zeggen, dat hieronder niet die toekomst des Heeren moet verstaan worden, maar een andere toekomst, de dag des Heeren genaamd, zoodat zij die de zich noemende Apostolische kerk zullen uitmaken opgenomen zullen worden tot den Heer in de lucht, voor en aleer de Antichrist en zijne verdrukkingen daar zullen zijn, voor welke verdrukkingen de opgenomenen natuurlijk zullen beveiligd blijven. Ook hier wederom igt; eene verkeerde verklaring, ontstaan uit de verwarring van de verdrukking en het lijden onder den Antichrist en tusschen de oordeelen Gods over de

-ocr page 13-

wereld. Aan de eerste, namelijk de tyranny van den weldra verscliijnenden Antichrist , zullen gewisselijk ook en wel inzonderheid de kinderen Gods blootgesteld zijn, maar als deze vijand eindelijk meenen zal de overwinning te behalen , dan zal hij door de versehijning des IIeeren te niet gedaan worden, de geloovigen opgenomen worden den Heere te gemoet en eerst dan komen Gods oordeelen over de wereld, die de vestiging van Gods koninkrijk op aarde en het vrederijk zullen voorafgaan en voorbereiden.

Ook over de Sacramenten koesteren zij menig dwaalbegrip, doch mijn plan is niet om in dezen brief over die allen in het breede te gewagen.

Ren hunner hoofdstellingen, dat God gewild heeft dat in Zijn Kerk op aarde steeds het Apostolisch en Pro-plietisch ambt zoude voortgeduurd hebben, en Hij nu werkelijk nieuwe Aposteleu gegeven heeft, heb ik u willen bewijzen strijdig te zijn met het geopenbaarde woord van God: wij hebben ons aan de Schriften der Apostelen, dat is aan het Woord Gods te houden en het is door dat wToord en den H. Geest, niet door nieuwe Apostelen, dat de Heer Zijn Kerk in deze huishouding bestuurt en regeert en is er in rle uitwendige Kerk op aarde veel, ontsachelijk veel treurigs in alle eeuwen gezien en voorzeker niet 't minst in onze dagen, het strekke tot onze diepe vernedering en verootmoediging en ook daardoor tot heiliging van de kinderen Gods, ja. tot de volmaking der Heiligen — maar het doe hen nooit aan de verkondiging van nieuwe openbaringen als van God, aan wonderen en teekenen, (wonderen voorzeker op zich zeiven willen wij ook nu volstrekt niet onmogelijk achten) eenig geloof slaan, wanneer zij zouden moeten strekken om een secte ie verdedigen, die met den geest en den inhoud van het geopenbaarde Woord Gods in strijd bevonden wordt. —

-ocr page 14-

18

Denk steeds, mijn vriend, dat er in de Schrift van geen toekomstige Apostelen en Profeten gesproken word dan in kwaden zin en om tegen hen de kinderen Gods te waarschuwen: „ Ik weet uwe werken (zegt de Engel der gemeente te Ephesen), dat gij beproefd hebt dengenen die uitgeven dat zij Apostelen zijn en zij zijn 't niet en hebt ze leugenaars bevonden (Openb. II: 2.) „Daar zullen, zegt Mattheus (XXIV : 24.) valsche Christussen en valsche Propheten opstaan en zullen groote teekenen en wonderheden doen, alzoo dat zij (indien het mooglijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden.quot; En als dan sommigen van die verdwaalden zelfs in die waarschuwende plaatsen tegen de toekomstige valsche Apostelen en Propheten een bewijs ten voordeele van hunne zienswijze meenen te vinden, zeggende, dat er zoo gewaarschuwd word tegen valsche Apostelen die kcmen zouden, is een bewijs dat er voorzeker ook ware Apostelen zouden komen, vraag hen dan kalm en rustig of zij dan niet ook aannemen moeten, dat er nog ware Christussen moeten komen, omdat de Geest tegen de valsche Cristussen waarschuwt'! O! mijn vriend, Gij ziet weer hier de waarheid van de Latijnsche spreuk, die ik steeds bij de verdedigers van elke secte of valsche grondstelling heb bewaarheid gevonden. Systematis ardor, veritatis Sepulcrum. Deijveromeen systeem te verdedigen, is het graf der waarheid. —

En nu wil ik dezen brief toch niet besluiten zonder terug te keeren, tot hetgeen waar ik van ben uitgegaan. Verwerp gerust het systeem der Irvingianen niet alleen, maar van elk stelsel of stelling die niet met het geschreven woord Gods in overeenstemming is; klem u vooral in onze dagen steeds vaster en vaster aan dat Gods-Woord, dan zult gij niet door allerlei wind der leere (en die winden zijn vooral tegenwoordig vele)omgeleid worden; maar bij

-ocr page 15-

11)

die besliste verwerping van het stelsel behandel hen zelve met zachtmoedigheid, met liefde vooral als zij u den ChiustüS Gods verkondigen doch wees op uwe hoede tegen hun Irvingiaansch standpuut en sophisterijen, ja. bedenk dat onder hen ook vele lieve, oprechte, hoezeer dan ook dwalende broeders zijn, voor welke wij als Christenen geroepen zijn te bidden, dat zij eenmaal hunne dwalingen inziende onder de geboorzaamlieid des Geestes en des Woords Gods terug mogen komen en niet langer afwijken en andere doen afwijken van de eenvoudigheid die in Christus is (11 Cor. XI. 3). Och! wanneer zal de mensch toch dankbaar, te vredenen cnuitspreeklijk gelukkig zijn, als hij door genade de heilbeloftenissen Gods heeft mogen gelooven en genieten. Immers die in den Zone Gods gelooft, heeft het getuigenis in zich zeiven (1 Joh. V. 10) en als een arme en verloren zondaar in het bloed van Chüistus gereinigd en door Zijn Geest geheiligd, zal hij opwassen in de genade en de kennisse Jbsu Christi, verwachtende met blijmoedig geloofsvertrouwen de zalige hope en de verschijning der heerlijkheid des grooten Gods en onzes Zaligmakers Jesu Christi (Tit. Ill : 13).

En nu, Gods zegen zij ook over deze eenvoudige woorden, die gij gerust ook anderen kunt mededeelen.

Ak altijd de Huw N. N.

-ocr page 16-

..