DE KWADE TROUW DER MODERNE LEER,
DE CHRISTELIJKE GEMEENTE GERICHT
—
(TEN VOORUEEK VAN HET NIEUWGEBOUWDE WEESHUIS UKB HEEVOBMDK OEitEKNTE TE 'S O R A V EN TI A GE.)
»
Cd
1 .
Aan den Kerkeraad der Hervormde Gemeente alhier heb ik hei voorstel gedaan „dat de. Kerker aad., naar aanleiding :an de door twee predil-anten opgerichte en door hoee ouderlingen mede bestuurde Vereeniging Licht, Liefde, Leven, eene ernstige ivaarschu-xoing tegen de moderne leer doe uitgaan tot de Gemeente, in naam van de eerste beginselen van eerlijkheid en goede trouw.'quot;
Dit voorstel is in de algemeene Vergadering teruggewezen als hehoorende niet tot ha a r, maar tot den Bijzonderen Kerker aad. Eenige leden (o. a. cok de heer Daalberg) hehben tegen deze verwijzing geprotesteerd. Nu zou ik, wel is Kaar, het voorstel bij den Bijzonderen Kerkeraad kunnen inbrengen. Maar in de vele weken gedurende het aanhangig zijn van het voorstel, en ook op de zamenkomst waarin het teruggewezen werd, is mij gebleken, dat de al g eme ene siemming der gemcederen nog niet de zoodanige is, waarmee ik hoopte dat, na de ontwikkeling onzer toestanden in het laatste jaar, zidk een voorstel door de meerderheid zou worden beaamd. Waar niet algemeen is de smartvolle verontwaardiging, die een „ God wil hetquot; uit de diepte des harten doet ipwellen, daar is het mij oh. persen en dwingen niet te doen. derhalve doe ik nu persoonlijk wat ik den Kerkeraad had voorgesteld. Dankbaar vermeld ik daarbij dat mij in den loop dezer weken van sympathie met dit voorstel verzekering is ledaan door onderscheidene Kerkeraadsleden, die dan ook, ware het voorstel in den Kerkeraad verworpen geworden, mij
vermelding van hunne namen zouden vergund hebben. Met hel oog daarop spreeh ik in mijn duk in het meervoud, zonder hen voor ieder daarin uitgedrukt denkbeeld mede amisprah-lijk te stellen.
Wij bedoelen alleen de leer, niet de personen die haar aanhangen; want niet ons, maar Gode alleen is het bekend, in welke mate de laatsten met de eerste verbonden zijn.
Ons doel is ook niet de Tereeniging Licht, Lief de, Leve n op zich zelve te bestrijden. Deze Vereeniging is ons slechts eene thans bestaande aanleiding, niets meer; na hetgeen in den Kerker a ad over haar gesproken is, laten wij haat verder rusten. Bat zij die de moderne godsdienst belijden, ooi volgens hare beginselen arbeiden, keuren wij als consequeniit goed, en kunnen noch willen het verhinderen. Maar dat deze godsdienst zich christelijk noemt, en dat een door haar bezielde arbeid zich op den naam van Jezus beroept, dat bestrijden wij in naam der eerste beginselen van eerlijkheid en goeie trouw. Ons doel is hierbij geen ander, dan door onze zwakke ye-tv.igenis de ondragelijk verontreinigde zedelijke atmosfeer medeU helpen reinigen. Het zijn en arbeiden van de „ modernen quot; in het midden der christelijke gemeente is voor haar een smartelijk verlaging , een welverdiend doch diep vernederend oordeel Gods. Maar de laatste diepte der vernedering is daarmede nog niet bereikt. Zij zou eerst dan bereikt zijn, indien de gemeente ophield, den kreet des gewetens daartegen te laten hooren. Vit ophouden nu is het wat wij, zoo veel in ons M, mede wenschen te helpen verhinderen.
Bij al het smartelijke dat hiermede verhonden is, bemoedigt ons echter het besef dat er meer leven en een dieper bewustzijn van den onhoudbaren toestand toaarin wij verkeeren, in den Kerkeraad zich openbaart. Wij verwachten hulpe van den Heer, die Zijn Gemeente niet verlaten zal.
J. H. ö.
's Gravenhage , Maart 1866.
Gemeente die Jezus van Nazareth als den Christus belijdt! De apostel Johannes spreekt in zijn eersten brie! (2, 22, 23) de volgende waarschuwing;
„Wie is de leugenaar , dan die loochent dat Jezus is de Christus ? Deze is de Antichristus, die den Vader en den Zoon loochent. Een iegelijk die den Zoon loochent, heeft ook den Vader niet.quot;
Op grond van dit erkende beginsel van alle christelijke waarheid, niet te dezer plaatse alleen maar tallooze malen elders in de heilige Schriften uitgesproken, waarschuwen wij u tegen de moderne leer in naam van de eerste beginselen van eerlijkheid en goede trouw, welke zij schendt door zich christelijk te noemen en als /.oodanig op te treden.
Zij gebruikt de woorden der christelijke verkondiging, doch dit doet zij terwijl de sedert eeuwen gevestigde beteekenis dier woorden een geheel andere is dan de zin dien zij zelve goedkeuren kan. Alzoo misleidt zij een groot deel van de christelijke gemeente.
Het genoemde apostolische woord doet ons de woorden „Jezusquot; en „de Christusquot; d. i. de bekende , de in het oude verbond aangekondigde, bovennatuurlijk in het vleesch gekomen Christus, als woorden vanéén en dezelfde beteekenis kennen. Elke scheiding tusschen deze twee wordt antichristelijke leugen genoemd. De moderne leer daarentegen misleidt het minkundige deel harer aanhangers door bij hen de voorstelling te onderhouden alsof deze twee
6
woorden als van dezelfde beteekenis moesten blijven gelden; terwijl het inderdaad bij haar geheel anders is. Zij immers kent o f een Jezüs die niet de Christus is — een uitnemend mensch , leeraar, voorbeeld ; o f een Christus die geen Jezus is, een gedachtenbeeld dat zijn verwerkelijking ten deele o o k in Jezus , en ten deele verder in al wat in de Menschheid op godsdienstig gebied uitnemend is, heeft gevonden. Alzoo loochent zij, naar Johannes' verklaring, den Vader en den Zoon; en evenwel belijdt zij beider Naam.
De christenen van verschillende overtuiging die Jezüs als den Christus naar de Schriften belijden, kwamen sedert lang tegen deze leer op. Ook in naam van de wetenschap. Hier te 's Gravenhage b. v. zijn, op van moderne zijde ontvangen uitnoodiging , ten vorigen jare al de door Dr. Zaalberg in druk gegeven toespraken over „de Godsdienst van Jezus en de moderne rigting'', in openbare voordrachten punt voor punt wederlegd.
Deze leer is dan ook inderdaad zeer achterlijk en beneden de hoogte van dezen tijd, gelijk die door den H. Geest, levende in de Gemeente, de kern der Menscli-held, van eeuw tot eeuw aangegeven wordt.
Onze roeping als voorgangers der Gemeente ligt echter niet allereerst op het gebied der wetenschap, maar op dat der godsdienstige en zedelijke beginselen. En het is in naam van deze beginselen, Gemeente des Heeren Jezus Christus! dat wij u ten ernstigste tegen haar waarschuwen. Deze leer, terwijl zij beweert christelijk te zijn, is inderdaad anti-christelijk.
Wederom spreke dezelfde apostel Johannes in denzelfden brief: (4, 2. 3.) „Hierin kent gij den Geest Gods:iedere geest die Jezus belijdt als den Christus in het vleesch gekomen, is uit God: en iedere geest die Jezus niet (als zoodanig) belijdt, is niet uit God.''
L
„ In het vleesch gekomen.quot; Duidelijk wordt door dat woord het wezen des Christendoms in zijn bovennatuur-lijkheid gesteld. De aanneming nu van zulk een bovennatuurlijken oorsprong verklaren de modernen bepaald voor een zandgrond. De heer Zaalberg bijv. zegt er van: „ wij modernen loochenen kortweg dat gansche „mysterie, verklaren de overlevering met hare wonderverhalen voor onhistorisch, vrucht van latere voorstelling, van misverstand en geloofspoëzy.quot;
En evenwel noemen zij zich christenen, en verdedigen „hun geloof en hun rechtquot; in den boezem der christelijke Kerk.
Deze loochening van het Bovennatuurlijke is op zich-zelve de vestiging der volstrekte gemeenheid. Want gemeenheid is: de uitwissching der grenzen tusschen het heilige en het onheilige. Wordt nu het bovennatuurlijke op godsdienstig gebied ontkend, zoo vervalt ook het volstrekte op zedelijk gebied; immers binnen het gebied der natuur wordt ni^ts dan het bijzondere, het betrekkelijke gevonden. Het heilige nu is het volstrekte, het volstrekt boven alle betrekkelijkheid verhevene en Volmaakte. Zoo wordt dus het heilige, door uitwissching van zijne grenzen die tot zijn wezen beboeren, geloochend. En dit is het „gemeen makenquot; (of verontreinigen) in Nieuw-Testamentischen zin. (1)
(1) Zie dit nader ontwikkeld In J. H. Gunning Jr., De heilige Doop, pag. 10. Aan de boven aangehaalde woorden van Dr. Zaalberg gaat t. d. p. (Toespr. N0. 3 pag. 40) het volgende vooraf:
• Alle niet moderne protestanten staan, ondanks al hun naijver ,.eu strijd, met elkander, met de regtzinnige joden , ja zelfs met •,Mahomedanen en Heidenen juist op dien grond, wolken wij mo-„ dernen als een zandgrond beschouwen. Al de daar genoemden zijn !t .:in deze hoofdzaak met elkander eens, dat de godsdienst boven-»natuurlijk geopenbaard is. Dat zegt de heiden van de zijne,
• de Muzelman vau den Islam, de Jood van 't Mozaïsch geloof ,
de Roomsch-Katholiek van zijne kerk, en met Roomschen en Grieken
8
Doch wij houden ons ook hier niet bij op. Wij waarschuwen slechts tegen de kwade trouw waarmede deze overtuiging zich christelijk noemt. Ja ook voor in meer bepaalden zin protestantsch houdt zij zich. Gij kent hare bewijsvoering. Zij beroept zich op den
verklaren alle niet raoderue Protebtanten zulks eenparig van de Jood-„ sche en Christelijke godsdienst. Wij modernen nu loocheuen kortweg „dit gansche mysterie, enz.quot; tl it zulke woorden blijkt wederom de volstrekte gemeenheid welke aan deze beschouwing (zelfs bij diepe en edele geesten, die haar aanhangen) eigen is. Het voornaam onderscheid tusschen de Oud- en Nienw-testamentische godsdienst en tusschen al de andere genoemde godsdiensten ligt in dcu geest der onkreukbaar verheven heiligheid, die de eerste bezielt. Van dien geest nu heeft de moderne beschouwing geen besef, en stelt dus deze alle te zamen in de verklaring van haar oorsprong ;,kortwegquot; met elkander op eeue lijn; even als wanneer zij de dus-genoemde „ oud-Israelitische mylheu quot; met die der Heidensche volken vergelijkt, en bijv. van het oud-Israëlitisch veelgodendom spreekt. Gelijk den mensch tot het dier, zoo trekt zij op elk gebied al het hooge en wonderbaar verhevene, om het te verklaren, tot het peil van het lagere neer ; en rust niet voor zij aldus het heilige quot;gemeen gemaaktquot; heeft. Dit alles rust op verdooving van Let z e d e 1 ij k besef des menschen. Op die verdooving doet de moderne leer in den grond een beroep, wanneer zij de hoogste en heerlijkste werkelijkheden, bijv. de opstanding van Jezus, loochent. In deze godsdienst die zich op de humaniteit beroept, is voor het waarachtig menschelijke geen plaats. Met treffende juistheid legt de heer Zaalberg, als hij in dezelfde toespraak, pag. 46, „de moderne rigting de geschiedenis op hare wijze laat verhalenquot;, haar terstond de
volgende woorden in den mond: „Van Adam en Eva--
weet zij niet.quot; Deze aanhef en de daarin erkende onwetendheid kenschetst de geheele beschouwing veel juister dan de schrijver het bedoelt. Inderdaad: van Adam en Eva, vau het waarachtig-men-scholijke, van den onbeschrijfelijk-verheven oorsprong en aard des menschen, van zijn verwantschap met den levenden Godweet zij niet. Echter is die onwetendheid niet onschuldig. Zij is noodzakelijk met menschvergoding in verband. Het onderscheid tusschen de moderne en de Christelijke beschouwing kan niet juister worden gekenmerkt dan onlangs door Dr. L. K. Beynen, in zijne schootic rede ter gelegenheid der viering van het halve eeuwfeest van de Haagschc Bijbelvereeniging geschied is met deze woorden; de groote, allesbeslissende tegenstelling van onzen tijd is in deze tweeërlei geloofsbelijdenis uitgedrukt; of; God Mensch geworden, of: de Mensch gelijk God, zoo als de Satan dit loog in het Paradijs.
9
geest, wiens vrijheid van alle leerstellingen en historische vormen door de Hervorming is uitgeroepen en onvolkomen , onder vasthouding van lettergezag en overlevering, gehandhaafd werd. Thans echter is de moderne leer gekomen om dat werk te volmaken. en de vrijheid des gewetens te voltooijen.
Indien er éénig geestelijk leven, éénige verwantschap van geestelijke ervaring tusschen de Hervormers en U is, dan ziet gij terstond het ijdele van deze redenering. De Hervormers verwezen de beangstigde gewetens niet naar God, den Onbepaalde, om in Hem het heil te zoeken, maar naar Christus, naar God geopenbaard in het vleesch, om in Hem het voorhanden heil aan te nemen. Buiten Christus zagen zij in den heiligen God niets dan veroordeeling en rampzaligheid. Christus, de voor ons gestorvene, verrezene, verheerlijkte, in levende persoonlijke gemeenschap met ons staande. Die alleen was hunne gerechtigheid. Buiten Hem ware elk Evangelie hun slechts eene wet voorgekomen, erger vloek dan de Mozaïsche wet aanbrengende.
Of wel, de moderne leer beroept zich, om hare christelijkheid te bewijzen, op de verheven algemeene uitspraken omtrent ootmoed, liefde, reinheid des harten, vreeze Gods, gelijk b. v. de Bergrede die zoo liefelijk vóór ons stelt. Deze heerlijke spreuken (zegt zij) en niet het latere dogmatisme der apostelen, deze zijn de kern des Evangelies. Maar zij vergeet dat die schoone uitspraken, buiten verband met Jezus' persoon als éénigen Middelaar, Verlosser en Eechter beschouwd , hoegenaamd niets bepaald-christe-lijks hebben, en wat hare kern betreft, evenzeer buiten den kring der christelijke overtuiging worden aangetroiïen. Het wezen van deze woorden is hunne profetische betee-kenis. Opzichzelve vervullen zij geene behoeften, maar toonen het bestaan dier behoeften aan, en wijzen op
10
de toekomstige vervulling. Christüs stelt deze heerlijke woorden aan de smachtende ziel des zondaars vóór als panden der voorloopige verbinding met Hem, niet opdat het daarbij blijve, maar opdat zij van daar tot de volle vereeniging met Hem , den éénigen Bruidegom, voortga. Wat het nu beteekent, zulke geschenken wel aan te nemen, doch daarna, als het volle huwelijk wordt geweigerd, deze verlovings geschenken niet terug te zenden maar ze onder zich te houden, ja ze aan de wereld als bewijzen eener nog bestaande betrekking te toonen, — daarover kent men het oordeel der algempen-menschelijke loyauteit, der eerlijkheid en goede trouw!
Ja, dat oordeel spreekt zich met toenemende duidelijkheid allerwege uit. Vele eerlijke moderne leeraren, inziende dat modernizeering van het Evangelie met verniti tiging gelijk staat, hebben reeds de dienst der Kerk verlaten en spreken nu, vrij geworden, omtrent het onreclit der moderne verkondiging jegens de gemeente beschouwingen uit die geheel met de onze overeenstemmen. Bm oprechte niet-christenen zeggen niets nieuws, niets dat niei reeds van de zijde der christenen veelvuldig en op veel diepere gronden dan welke h u n bekend zijn, gezegd is. Maar wij wijzen er slechts op, om de verregaande zedelijke achterlijkheid der modernen in het oog te doen springen. (1) Hier is op het gebied van kerkelijke eerlijkheid dezelt'de vooruitgang als op dat van de bijbelsche uitlegkunde. Op
Een van de meest bekende dezer schriften is dat van Dr. Piuasos, de moderne richting en de Christelijke kerk. Van sommige kansels is door modernen tegen dien schrijver gewaarschuwd cu Dr. Rkville heeft hem in zijn „Ons geloof en ons regtquot; geandwoord. Wij j die geen reden hebben om tegen zulke geschriften onzer bestrijders te waarschuwen, bevelen nevens het boekje van Dr. Pieksox ook dat van Dr. Reville ter lezing aan, opdat het onbedorven rechtsgevoel van christenen en niet-christenen tusschen deze beiiio pleiters beslisse.
11
de rationalistische uitlegging der wonderverhalen, welke beweerde: „wat in den Bijbel geschreven staat, is waar, doch het is geen wonderquot; — is reeds lang de moderne uitlegging gevolgd, welke zegt: „wat er geschreven staat is wonder, doch juist daarom is het niet waar.quot; Evenzoo is op de kerkrechtelijke uitlegging der Modernen, welke zegt: „de kerkelijke verkondiging is ook naar de behoeften „van onze dagen nog houdbaar, doch zij behoeft niet „bijbelsch te zijnquot; — reeds lang die der oprechte niet-christenen gevolgd, welke zegt: „de kerkelijke verkondi-„ging moet bijbelsch zijn, doch juist daarom is zij naar „de behoeften onzer dagen niet houdbaar meer.quot; De modernen staan willekeurig op de helling stil, in onwetenschappelijke en onzedelijke halfheid. Gij nu. Gemeente des Heeren! zijt niet geroepen, de wetenschappelijke bc-teekenis dezer debatten in alle bijzonderheden te beoordeelen. Maar de zedelijke strekking dezer dingen gaat U aan.
Eeu hoogleeraar in de godgeleerdheid die zich door prijzenswaardige oprechtheid in het volledig uitspreken van zijn overtuiging onderscheidt, schreef ten vorigeu jare, naast hoogen lof dien hij overigens om vele redenen den Bijbel toezwaaide, ook het volgende:
»Dc kerkelijke overlevering viudt voortdurend voedsel en steun in
gt;den Bijbel.....De begrippen van eene schuld der menschheid te-
«genover God , van verzoening daarvoor door Jezus' kruisdood te //weeg gebracht, van een middeloarsehap dat hem in eeuwigheid i/zou toekomen, van eeuwige zaligheid voor de geloovigen tegenover «eeuwige rampzaligheid voor de ongeloovigen — al die begrippen «in ons oog zoo onwaar, zoo schadelijk voor eene zuivere godsdienstige ontwikkeling , leert de gemeente altijd op nieuw uit den Bij-«bel; en kan men van haar vergen dat zij ze laat varen zoo lang «zij van ons zeiven den Bijbel als godsdienstig handboek blijft ontvangen ?____ De Bijbel en telkens weer de Bijbel, die ons in den weg
«staat bij onze poging om eeu betere opvatting van het Christcn-';dom ingang te doen vinden. De bijbelprediking, de bijbellectuur , quot;het bijbelgeloof , kunnen zij blijven bestaan bij de moderne rich-quot;ting
12
Dit leest men in een tijdschrift, dat ten titel voert: de Bijbelvriend. Welnu, gemeente! bij de zedelijke laagte en verwoestheid, waarin zulk eene beschouwing neerligt, hebt gij wellicht geen recht om vooralsnog van hare aanhangers te eischen, dat zij de ongerijmdheid van hunne amptsbediening in het midden der christelijke gemeente zullen inzien. Maar van u zelve mag en moet geëischt worden , dat gij door uwe verontwaardiging de eerste beginselen van eerlijkheid en goede trouw, die zij onwetend vertrappen, omhoog houden zult.
Opdat echter deze onze verontwaardiging vruchtbaar en den Heer welbehagelijk zij, laat ons niet verzuimen, daarbij met diepen ernst tot onszeive in te keereu. Dat zulke taal in het midden der christelijke gemeente gevoerd worden kan door hen die geroepen zijn, haar op haar eigen grondslag op te bouwen, dat is voorwaar niet buiten onze schuld. Neen, wij hebben ons samen te verootmoedigen voor God over de diepe ellende der Kerk. Wij hebben den U. Geest wel ontvangen, maar wij hebben Hem wederstaan en uitgebluscht. Thans is, door onze schuld, zijn adem zóó zwak in ons, dat wij zelfs niet in staat zijn, de onreine vlokken van het schuim dat ons bedekt, van ons af te blazen.
Hoe dan daartoe de kracht terug te ontvangen'! Gemeente des Heeren! gelooft gij de profetiën, ook des Nieuwen Testaments ? Dan kunt gij niet ontkennen dat onze tijd in zijn heerschende strekking groote overeenkomst heeft met hetgeen ons die profetie omtrent de verschijning van den Antichristus voor oogen stelt. Wij willen ons hier niet verdiepen in gewichtige vraagstukken, die het geloof kan opwerpen. Wij willen nog minder andwoorden op het spottend schouderophalen waarmee het ongeloof deze „ dwaze droomerijen quot; voorbijgaat. Maar ü die Gods Woord gelooven wilt ook als het
gewaagt van de ontzachlijke verwaclitingen der Toekomst ,, ü vragen wij: indien gij met ons in de dingen die rondom ons geschieden, voortgang tot den grooten Afval aanschouwt, leest gij dan ook niet daarin een beschuldiging tegen ons? Heeft de schaamteloosheid waarin wij de leugen rondom ons zien toenemen, noch in onze lauwheid, noch in ons gebrek aan waarachtigheid in belijdenis en leven voedsel gevonden ? Is er niet een werk des Satans in die, ook voor geloovigen maar al te zeer aanstekelijke, slaapdronkenheid die onzen tijd met de zwaarste ergernissen, (na een oogenblik van vluchtige ontwaking) weer genoegen doet nemen ? — Ontbreekt ons niet maar al te vaak de heilige gloed der liefde, des geloofs, der otfervaardigheid om 's Heeren wil, het onbeschrijfbaar merk van het leven uit God, waardoor het ongeloof oneindig beter dan door de bondigste vertoogeu beschaamd wordt ? Indien de wereld, naar 's Heeren woord, daardoor dat Zijne belijders in Hem één zijn, aan Zijn goddelijke zending zal gelooven, draagt dan onze verdeeldheid en liefdeloosheid niet een groot deel der schuld van het ongeloof dat Hem onteert? Geven wij ook, als geloovigen, genoeg acht op de wettige eischen en strevingen dezer eeuw ook in de wetenschap, gedachtig dat nimmer het geloof, maar slechts het ongeloof vreest? En niet alleen in betrekking tot anderen , ook met het oog op o n s z e 1 v e n en onze eigen toekomst richt die verwachting van den Anti-christus een hoogernstige vraag tot ons. Zijn wij persoonlijk dóór de enge poorte, dóór den dood tot het leven gegaan? Zijn wij waarachtig en grondig bekeerd, in biddende waakzaamheid levende? Indien niet, het voorbeeld van zoo menigeen die vroeger den Heer beleed en Hem scheen toe te behooren, is daar om ons te waarschuwen dat geen aangeleerde rechtzinnigheid, geen macht
12
Dit leest men iu een tijdschrift, dat ten titel voert; üe Bijbelvriend. Welnu, gemeente! bij de zedelijke laagte en verwoestheid, waarin zulk ecne beschouwing neerligt, hebt gij wellicht geen recht om vooralsnog van hare aanhangers te eischen, dat zij de ongerijmdheid van hunne amptsbediening in het midden der christelijke gemeente zullen inzien. Maar van u zelve mag en moet geëischt worden , dat gij door uwe verontwaardiging de eerste beginselen van eerlijkheid en goede trouw, die zij onwetend vertrappen, omhoog houden zult.
Opdat echter deze onze verontwaardiging vruchtbaar en den Heer welbehagelijk zij, laat ons niet verzuimen, daarbij met diepen ernst tot onszeive in te keeren. Dat zulke taal in het midden der christelijke gemeente gevoerd worden kan door hen die geroepen zijn, haar op haar eigen grondslag op te bouwen, dat is voorwaar niet buiten onze schuld. Neen, wij hebben ons samen te verootmoedigen voor God over de diepe ellende der Kerk. Wij hebben den H. Geest wel ontvangen, maar wij hebben Hem wederstaan en uitgebluscht. Thans is, door onze schuld, zijn adem zóó zwak in ons, dat wij zelfs niet in staat zijn, de onreine vlokken van het schuim dat ons bedekt, van ons af te blazen.
Hoe dan daartoe de kracht terug te ontvangen ? Gemeente des Heeren! gelooft gij de profetiën, ook des Nieuwen Testaments? Dan kunt gij niet ontkennen dal onze tijd in zijn heerschende strekking groote overeenkomst heeft met hetgeen ons die profetie omtrent dc verschijning van den Antichristus voor oogen stelt. Wij willen ons hier niet verdiepen in gewichtige vraagstukken, die het geloof kan opwerpen. Wij willen nog minder andwoorden op het spottend schouderophalen waarmee het ongeloof deze „ dwaze droomerijen quot; voorbijgaat, Maar U die Gods Woord gelooven wilt ook als het
gewaagt van de ontzachlijke verwacLtingen der Toekomst , U vragen wij; indien gij met ons in de dingen die rondom ons geschieden, voortgang tot den grooten Afval aanschouwt, leest gij dan ook niet daarin een beschuldiging tegen ons? Heeft de schaamteloosheid waarin wij de leugen rondom ons zien toenemen, noch in onze lauwheid, noch in ons gebrek aan waarachtigheid in belijdenis en leven voedsel gevonden ? Is er niet een werk des Satans in die, ook voor geloovigen maar al te zeer aanstekelijke, slaapdronkenheid die onzen tijd met de zwaarste ergernissen, (na een oogenblik van vluchtige ontwaking) weer genoegen doet nemen? — Ontbreekt ons niet maar al te vaak de heilige gloed der liefde, des geloofs, der offervaardigheid om 's Heeren wil, het onbeschrijfbaar merk van het leven uit God, waardoor het ongeloof oneindig beter dan door de bondigste vertoogen beschaamd wordt? Indien de wereld, naar quot;s lieer en woord, daardoor dat Zijne belijders in Hem één zijn, aan Zijn goddelijke zending zal gelooven, draagt dan onze verdeeldheid en liefdeloosheid niet een groot deel der schuld van het ongeloof dat Hem onteert? Geven wij ook, als geloovigen, genoeg acht op de wettige eischen en strevingen dezer eeuw ook in de wetenschap, gedachtig dat nimmer het geloof, maar slechts het ongeloof vreest? En niet alleen in betrekking tot anderen , ook met het oog op o n s z e 1 v e n en onze eigen toekomst richt die verwachting van den Antichristus een hoogernstige vraag tot ons. Zijn wij persoonlijk dóór de enge poorte, dóór den dood tot het leven gegaan? Zijn wij waarachtig en grondig bekeerd, in biddende waakzaamheid levende? Indien niet, het voorbeeld van zoo menigeen die vroeger den Heer beleed en Hem scheen toe tebehooren, is daar om ons te waarschuwen dat geen aangeleerde rechtzinnigheid, geen macht
14
van christelijke vormen, gewoonten, werkzaamheden, in deze zoo ontroerend ernstige dagen voor afval vermag te bewaren. Dan weten ook wij nog niet, waarheen onze weg in deze gistingen leiden kan. Neen dan zijn ook wij nog niet veilig tegen de onzichtbare werkingen der duisternis , de krachtvolle leugenen waarmee de geest der Verleiding rondom ons duizende zielen verstrikt ten verderve. JSog ééns dan, geen verontwaardiging tegen de leugen rondom ons, dan die door hartgrondige verootmoediging over eigen zonde voorafgegaan en gewettigd zij.
Dan alleen, maar dan ook volkomen, is ze wettig en noodig , deze verontwaardiging des geloofs. Ja moge dan het ontkennen van al wat heilig en christelijk is, bij vasthouding van christelijke vormen en namen. den tegenstanderen bevolen zijn door den geest die hen beheerscht, gij die nog eenig besef van heiligheid hebt overgehouden, gij hebt de roeping om daartegen, ik zeg nu niet in den naam des Ileeren Jezus Christus , in naaiü der Christelijke waarheid, neen, maar althans in naam van den adel der menschelijke natuur, in naam van de eerste beginselen van al wat waarachtig, schoon en goed is en waarvan de handhaving ü is toebetrouwd, te getuigen! De diepste diepte van den val der menschelijke natuur is daarin blijkbaar, dat die val wordt ontkend of vergoelijkt. De moderne leer doet dat. Maar indien gij u in dezen aan haar medeplichtig maakt, gij die iets beters kent en belijdt, waarlijk het zal haar, der schuldig blinde, ten dage des oordeels verdragelijker zijn dan u die gezien maar niet gesidderd en u op de borst geslagen hebt.
Wij hebben voor het oogenblik geen ander doel dan uw besef te versterken dat de moderne leer en de christelijke godsdienst, niet alleen geene godsdienstige, maar ook geene zedelijke aanrakingspunten met elkander hebben. Het vele edele en goede dat onder de modernen gevonden
wordt, het is niet krachtens, maar in weerwil van hunne leer bij hen. Deze onze woorden bedoelen bestrijding der moderne leer, doch, merkt het op, thans niet zoo zeer omdat zij alle godsdienst verwoest, maar omdat zij, dit doende, beweert godsdienst en christendom op te bouwen. Niet omdat zij een algemeen levensbeginsel, een almachtigen wezensgrond der Natuur, een bewuste-looze onpersoonlijke eenheid stelt; maar omdat zij dit gedachtenbeeld den persoonlijken, levenden God noemt. Niet omdat zij onder de wet is, in de eerste beginselen der wereld gevangen; maar omdat zij die eerste beginselen het Evangelie noemt en zich daarin vrij verklaart. Niet omdat zij het aanstaand Paaschfeest beleven en mede vieren zal geloovende dat Jezus niet is opgestaan: maar omdat zij, dit niet geloovende, evenwel zal verkondigen dat Hij gestorven was en levend i s. Niet omdat zij, door de zonde tot iets noodzakelijk-menschelijks te verklaren, den eigenlijken adel der Menschheid loochent en ook des Middelaars hoogheilig beeld door de smet van dwaling en zonde bekladt; maar omdat zij, dit doende, beweert een echt-menschelijke godsdienst en een echt-menschelijken Verlosser te leeren. Niet omdat zij, zoo veel zij vermag, alles verlaagt wat in den mensch en zijn roeping koninklijk is, de kerk van haar heiligheid , de wetenschap van haar diepte, het leven van zijn eeuwigen grond beroovende; maar omdat zij, dit doende, aan kerk en wetenschap en leven een hooger ontwikkeling toezegt. In één woord, omdat wij thans niet tegenover haar den Bijbel, het Christendom, de christelijke kerk verdedigen, maar omdat wij, met de openhartige en eerlijke niet-christenen en op betere gronden dan dezen % tegen haar opkomen en waarschuwen in naam der eerste beginselen van eerlijkheid en goede trouw.
16
In de gewichtige wereldkrisis die wij doorgaan, ligt op liet gebied der christelijke Kerk liet middelpunt, het hart van alle geestelijke bewegingen. Geene omwenteling, geen schok op eenig gebied des maatschappelijken en geestelijken levens is in belangrijkheid met datgene wat in den boezem der Kerk geschiedt, te vergelijken. In het der Kerk toebe-trouwde pand der waarheid ligt de eeuwige grond van alle tijdelijke dingen. Hoe zij ook bestreden, ter zijde gezet, versmaad , dood verklaard zij door de schuld der wereld en door eigen schuld, nogthans zal aan het einde der wereldgeschiedenis blijken dat hetgeen de christelijke Kerk op aarde gebonden en ontbonden heeft, dat zal in den hemel gebonden en ontbonden wezen. Daarom heeft ona, al zij het in gebrekkige woorden, het geweten bevolen te spreken. Gij dan, Gemeente des Heeren! neemt ons woord aan als die geroepen zijt de geesten te beproeven of zij al dan niet uit God zijn, en alle dingen te toetsen aan het eeuwige Woord dat niet vallen zal ook als deze aarde en deze hemelen zullen voorbijgaan. Helpt ons tot gezamenlijke afschudding van dit onteerende juk, Mocht daartoe cns geweten luider en luider spreken, totdat de zedelijke ban waaronder de moderne kerkverwoes-ting worde besloten, ons kracht geve tot een aanvang van gezamenlijke plichtsbetrachting. Want er blijven twee groote schulden tot God roepen. Sene, van hen die door loochening van het Evangelie de Kerk verwoesten. En eene, van ons die onzen duren heiligen plicht nog niet vervuld hebben, om in den naam en de kracht des Heeren Jezus Christus die kerkverwoesting uit het midden der gemeente te weren.