GODS RAAD MET DE VOLKEN.
NA DE TIJDING VAN ONZE EERSTE OVERWINNING IN ATCHIN
UITGESPROKEN DOOK
UITGEGEVEN TEN VOORDEELE VAN HET SEMINARIE VOOR INLANDSCHE E VANG I I.IEPR E DIKERS NARIJ BATAVIA
Aiustcrdamsclie Stoomdrukkerij van Roclofizcn S: Flübne
Aan eene uitgave van dit kunsteloos woord zou ik met gedacht hebben, indien niet onderscheidene hoorders het hadden begeerd. Ik geef het nu, om evenals met mijne toespraak »Atchin, eene waarschuwing Gods aan onsquot;, aan welke deze zich aansluit, indien al niet een beteekenend penningske aan liet op den titel genoemd Seminarie toe te voegen, althands de aandacht door den titel op die stichting wederom te vestigen.
Voorts maak ik van deze gelegenheid gebruik om te andwoorden op de bedenking van een hooggeacht staatsman die, schoon buiten den strijd der partijen in dezen staande, toch meer dan menig ander die er over medespreekt, de «koloniale kwestiequot; bestudeerd heeft. Bij volkomen instemming met mijne rede zelve had hij er leed over, dat ik in de voorrede voor die eerste toespraak de «liberale koloniale politiekquot; aan de Gemeente heb aanbevolen, en meent dat ik beter zou doen met van een christelijke politiek te
VI
spreken. Ik beaam deze opmerking geheel. Mijne sympa-thiën zijn, gelijk voor alles wat inderdaad liberaal is. zoo ook vóór de liberale politiek — niet om politieke redenen (want daarover kan ik geenszins oordeeien) maar eenvoudig omdat ik verschillende conservatieve Indische amp-tenaren van hooger en lager rang, ook als zij voor zichzelven christelijk gezind waren, tegen de Evangelieverkondiging op Java gestemd heb gezien: en omgekeerd liberale, die schoon zelf de Evangelieprediking ontwijkende of' verwerpende, deze verkondiging echter op .lava niet belemmerd maai' bevorderd hebben. Ook trof ik bij de laatsten een hoogere schatting van den geestelijken aanleg des Javaans aan, dan bij de anderen. Zie b. v. de belangrijke Geschiedenis van het kultuurstelsel van den heer van Soest, die overigens volstrekt niet alle praktijken en beschouwingen der «liberalenquot; voor zijne rekening neemt. Dat ook ik dit laatste niet bedoel, zal ik wel niet behoeven te bewijzen. Ik wil dus, naar de mij gemaakte opmerking, liever van christelijke, d. i. gerechtigheid en liefde willende, politiek spreken; ook omdat ik in 't algemeen, bij elk staatsbelang, het christelijk geloof met geen enkele bestaande politieke partij solidair verbonden acht. Daarom is ook hetgeen ik in de hier volgende toespraak over de met smart opgemerkte godsdienstlooze tint der expeditie tegen Atchin en van ons staatsbeleid in 't algemeen gezegd heb, niet tot eene of andere politieke partij, maar in 't algemeen tot Overheid, volk en gemeente gericht. Ik geloof
V!1
niet dat de Staatsmacht, op een gegeven oogenblik, bij machte is zuiver naar het Evangelie Gods te handelen. Zij is gebonden aan overgeleverde, zondige toestanden, welke zij heeft moeten aanvaarden. Zijn nu onze Indische bezittingen datgene wat Nederland in staat gesteld heeft, zijn hoogen historischen (ook geestelijken ) rang in het Europeesch statenstelsel te bekleeden, dan moet men, zoolang men die bcteekenis (of wat er van overbleef) wil, ook de handhaving van die zondige toestanden willen. Evenwel lo. met gestadig en ernstig pogen om geleidelijk ja, maar zoo snel mogelijk, verandering aan te brengen; 2«. met belijden van den aard dier nu nog noodzaakhjke toestanden, en met diepe verootmoediging voor God en menschen. Het ontbreken hiervan kan mijns inziens niet nalaten, Gods oordeelen over ons te brengen; en het is daarom dat ik bovenal de prediking des Woords, bij gelegenheden als deze, geroepen acht daartegen te waarschuwen. Zulk waarschuwen door velen, op wier instemming ik prijs stel, beaamd te zien, was mij hoogst verblijdend. Veel belangrijker dan de schoonste overwinning met de wapenen is elke voortgang, hoe klein ook, van het zedelijk besef der natie. Niets is verkwikkender dan op te mogen merken hoe er dingen zijn die vroeger zonder schroom werden aangenomen en doorleefd, en tegen welke thands ons zedelijk besef opkomt. B. v. slavenhandel, en veel dergelijke dingen, en ook misbruiken op koloniaal gebied. Dit, dezen voortgang, bedoel ik vooral wanneer in mijne toespraak ge-
vin
zegd wordt dat nevens hef slechte ook het goede zich uitbreidt in onze dagen: dat naast het onkruid ook het goede zaad wast. Onzen tijd hierin te verheffen, is volstrekt geen zelfverheffing. Elk individu moet voor zich van voren aan beginnen: maar de tijd zelf, de groote mensch-heid zelve, gaat bepaald vooruit [ti de dingen der wereld zelve ligt een geheimzinnige levenskracht die ze ten goede voortstuwt. Niet gewillig zijn ze, naar Paulus heerlijk woord (Rom. 8 : 20—22) der ijdelheid onderworpen, maar om diens wil die ze der ijdelheid onderworpen heeft: en in smachtend verlangen, als eene barende, steekt de kreatuur het hoofd op, naar bevrijding, d. i. naar volkomen overeenstemming met Gods wil, naar verheerlijking, uitziende. Dezen voortgang op te merken, daartoe behoort slechts eenvoud en onbevangen waarheidsliefde. Dezen voortgang naar vermogen te bevorderen, er ootmoedig en verstandig in meu te gaan, dat is wat Jezus noemde »de Zoon kan niets doen tenzij hij den Vader dat zie doenquot; en hef behoort in de eerste plaats mede tot wat de Heiland bedoelt in zijn eisch waarmede ik mijn toespraak en deze voorrede sluit: Bekeert u, want het Koninkrijk Gods is nabij gekomen.
's Hage, 9 Febr. 1874.
Heere! Gij /.ijt mijn God, U zal ik verhoogen. Uwen Naam zal ik loven, want Gij hebt wonder gedaan: Uwe raadslagen van verre zijn waarheid en vastigheid. Want Gij hebt van de stad een steenhoop gemaakt, de vaste stad tot een vervallen hoop; het paleis der vreemdelingen, dat het geen stad meer zij, in eeuwigheid zal zij niet herbouwd worden.
Daarom zal Ü een machtig volk eeren: de stad der tirannische volken zal U vreezen. Want Gij zijt den arme eene sterkte geweest, eene sterkte den nooddruftige als hem bange was; eene toevlucht tegen den vloed, een schaduw tegen de hitte; want het blazen der tirannen is als een vloed tegen een wand. Gelijk de hitte in een dorre plaats, zult Gij de onstuimigheid der vreemdelingen nederdrukken: gelijk de hitte door de schaduw eener dikke wolk, zal het gezang der tirannen vernederd worden.
En de Heer der heirscharen zal op dezen berg allen volken een vetten maaltijd maken, een maaltijd van reinen wijn, van vet vol raergs, van reine wijnen die gezuiverd zijn. En Hij zal op dezen berg verslinden bet bewindsel des aangezichts waarmede alle volken bewonden zijn, en het deksel waarmede alle natiën bedekt zijn. Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere Heere zal de tranen van alle aangezichten afwis-schen: en Hij zal de smaadheld Zijns volks van de gansche aarde wegnemen, want de Heere heeft het gesproken.
Jes. 25 ; 1—8.
De prediking des Woords volgt de gebeurtenissen der wereld niet op den voet. Zij put hare stof uit de eeuwigheid. Zij gaat daarom veeleer aan die gebeurtenissen der wereld profetisch vooraf en wijst Gods bedoelingen naar
10
Zijn Woord daarin aan, zoover wij licht er over hebben. En zoo zij van tijd tot tijd den fakkel houdt bij de dingen die geschieden, dan is het niet om tot den strijd der partijen af te dalen, maar om dien op te heffen tot de hoogte der goddelijke waarheid.
Zoo hebben ook wij ten vorigen jare, toen de tijding van onzen tegenspoed uit het Oosten kwam, U, gemeente des Heeren ! bij Israels geschiedenis bepaald, en gevraagd: Is er geen ban onder u, o Nederland? Zijn er geen gouden en zilveren stangen onrechtmatig in onze tenten verborgen? Is er geen reden om tot uzelve, als volk en gemeente, in te keeren en te vragen: Wat zegt ons God door dezen slag?
Thandszijn het geheel andere tijdingen, die van-daar tot ons komen. Wij zijn allen door het bericht van een aanvankelijke overwinning van harte verblijd. Doch ook nu dalen wij niet af tot de wisselende meeningen der menschen. Terwijl wij hulde doen aan de dapperheid onzer strijders en onzer vijanden, en het bloed betreuren onzer broeders die voor ons strijden, en onzer broeders die tegenover ons staan, kiezen wij echter geen partij tusschen hen die thands jubelend overwinning vieren, en hen die zeggen : de helft van den berg is pas beklommen, daarachter zal men nog andere steilten zien! In deze vragen begeven wij ons niet. Wij stellen Gods Woord vóór ons, en bepalen ons, naar dat Woord, bij slechts twee eenvoudige gedachten:
1. Wij hebben reden tot ver o otmo edi gi ng v ooi-God.
2. Wij hebben acht te geven op de uitvoering van Gods raad met de volken.
11
Israel's profeet prijst in de verzen van onzen tekst zijn God, die de vijanden had neergeworpen, de vaste stad der vreemde volken vernield. Israel had hierin het recht aan zijne zijde: Gods heerlijke wegen van oudsher met zijn volk gehouden, toonden steeds dezelfde strekking, namelijk dat dit Zijn volk het middelpunt der wereldgeschiedenis was, en alle dingen geschiedden om Zijns raads wil, die in Israel geopenbaard werd. Met Israel hebben wij Gods werk, Gods gunst in de neêrwerping van onze vijanden te erkennen. Maar overigens is er groot, ontzaglijk verschil.
■ God is lankmoedig over ons; wij hebben deze zege niet verdiend.
Wij zijn overwinnaars door Gods onverdiende gunst; maar wij hebben Hem niet geëerd, ook in deze aangelegenheid niet. Er is zonder twijfel in menige binnenkamer en in de stilte van vele harten, gelijk in de gemeente, gebeden; maar een openlijk bewijs daarbuiten, dat men den ernst der zaak voor Gods aangezicht besefte en zich afhankelijk van Zijn zegen erkende, hebben de krijgers die zich aangordden, niet gegeven. Niet in den Naam des Heeren hebben de vaandelen kunnen opgestoken worden. Geen vreeze Gods kenmerkte ons staatsbeleid, ook in dezen. Al is onloochenbare rooverij der vijanden tot aaideiding gesteld, toch is, zoo wij de ware reden zullen noemen, niet voor recht en gerechtigheid maar, bij ons gelijk bij andere volken, eenvoudig voor eigen belang geweld gebruikt. Dit staat niet op zichzelf; het hangt samen met vroegere toestanden. Onze Oost wordt
12
uit Nederland gevoed, gelijk Nederland uit de Oost. Wat daar zich openbaart, is hier toebereid. Welnu, hoe is de toestand bij ons? Er is bij ons, ondanks goeden wil en gewichtige tegenwerking van velen, toch in het g e-h e e 1 der staatsbesturing een stelselmatig buitensluiten van God, een als onzijdigheid kwalijk vermomde vijandschap tegen de christelijke Kerk, een terugdringen van den dienst des Heeren uit alle openbare aangelegenheden tot de stilte der binnenkamer, een richting van handelen, wier kortzichtigheid hier te lande openbaar wordt in de heftigheid der partijtwisten, die men dwaselijk meende alzoo te kuu-nen sussen, en in de Oost door het schrikbarend overhand nemen van het Mohammedanisme, dat voornamelijk de schuld onzer partijdige lauwheid is. Alzoo nog eens; God is lankmoedig over ons: Hij doet ons, ook als volk, niet naar onze zonden, maar naar Zijne barmhartigheden : Wij hebben deze zege niet verdiend.
II.
Maar ook tot hooger orde van gedachten, tot alge-meener beschouwing van Gods raad roepen de tijdsomstandigheden ons op. In, elke bijzondere daad Gods is een uitnoodiging voor ons, om Zijn wil omtrent het Geheel der wereld, zooveel ons gegeven wordt, te verstaan. Daartoe biedt Jesaia's verheven woord, dat wij lazen, ons aanleiding.
Als op een hoogen berg staat de profeet en heeft, na in de eerste hoofdstukken den Immanuel te hebben aangekondigd tot troost voor hen, die Gods hulp verwachtten, vervolgens den last des Heeren uitgesproken over de volken rondom. OverAssur, Babel, Aethiopië, Moab,
13
Aegypte, Tyrus, Philistea en ook over Israel zelf, het huis Gods van 'twelk het oordeel begonnen was eu tot hetwelk het wederkeereu moest om te louteren. Deze ontzaglijke dingen zijn hem te zwaar om te dragen; zijn hart bezwijkt ouder de verbrijzelende gerichten Gods. De aarde beeft en waggelt ouder zijne voeten. Ja, de machten des hemels, zon, maan en sterren, ziet hij beschaamd als hare aanbidders te schande worden en de Heer der heirschareu alleen te Zion heerlijkheid heeft.
Nu komt zijn hevig bewogen gemoed tot rust ineen stillen dankpsalm tot God, die de Heer is over natuur eu menschheid. Dien psalm drukken onze tekstwoorden in de verheveuste poezy uit, met deze hoofdgedachte: wanneer de heidenen Gods geweldige hand in het uederstorten van hunne vesten gezien hebben, prijzen zij in ootmoed Hem die zelf een vastigheid is. Maar de Heer zal nog grooter dingen uitrichten. Daar is over het aangezicht van alle volken der wereld een omhulling. Hier wordt een diepe heerlijke waarheid door den profeet aangeraakt in het 7de vers. Gelijk Paulus (2 Cor. 3) van een verduistering van Israels besef door de zonde des ongeloofs spreekt, zoo is er voor het aangezicht aller volken een omhulling, een verduistering van hun besef, zich in lichamelijke eu geestelijke achterlijkheid, verbastering, stomp-lieid toonende. De wetenschap die de godsdienstvormen der volken naspoort en in onze dagen door zoo schoone ontdekkingen den gezichtskring onzer kennis heeft verruimd, spreekt dikwerf van een natuurlijke onontwikkeldheid, uit welke de volken zich van lieverlede tot meer beschaving en zuiverder Godskennis zouden hebben op te werken. Maar Gods woord en het geweten der
14
meuschlieid, ja ook de menschelijke wetenschap waar zij omzichtig de grenzeu eerbiedigt van hetgeen zij omvatten en doordringen kan^ spreken van een zondeval,, een verduistering van hart en oog der volken, eu niet slechts van natuurlijke ongevormdheid. Wat nu door de zonde gevallen is, door de genade Gods zal het weer worden opgericht. Op zijn heiligen Berg wil de Heer allen verzamelen tot een groeten heerlijken maaltijd der voedzaamste spijzen, der zuiverste wijnen. Niet op God ligt toch liet hulsel, alsof Hij slechts om onzer beperktheid wille voor ons de onbekende God ware. Neen op ons ligt de sluier, niet van nature, maar van wege de zonde, die de natiën der wereld met de macht der vervreemding omvangen, met het bewindsel der schuldige afkeering van God bewonden heeft.
Daarom, als liet oude Verbond in liet nieuwe zal zijn overgegaan, ja, als de dag der toekomende eeuw aanbreekt, die deze tegenwoordige zal vervangen - want zóóver reikt Jesaia's profetische blik — dan wordt teu laatste bij de toekomst van Christus ook Israel uit zijn langen nacht van ongeloof en onwetendheid gewekt. Dan zal Israel eindelijk voldoen aan zijn roeping, welke de Heer hem van den aanvang af had willen geven, namelijk van middelpunt der volken te zijn onder het gemeenschappelijk Hoofd, Jezus Christus, Israels Koning, het Hoofd der Gemeente. Zóó zal Zion blijken de berg des Heeren te zijn, tot welken alle natiën zullen toevloeien, en op welken het bewindsel des aangezichts van alle volken afgewonden zal worden, opdat zij samen met Gods oude volk de heerlijkheid van den eeuwigen Raad des vredes in Christus aanschouwen.
Welnu, Gemeente des Heereu Jezus Christus! dat is liet wat ook de bewegingen der volken in onze dagen ons moeten leeren. Op de vervulling dezer profetiën wijst ons, niet eene enkele kleine gebeurtenis alleen, maar liet geheel van 't geen wij rondom ons zien plaats grijpen. Maran-atha! de He ere komt! Als wij met Jesaia ons op den hoogen berg van het profetisch vergezicht over alle volken stellen, dan zien wij overal een zeer merkwaardige beweging. Gelijk wanneer op eeu uitgebreid ijsveld een golving iiu hier dan daar, een schuivende beweging, eeu dof gerommel de werking onder de oppervlakte aankondigt, die later zich tot massieve eenheid ontzaglijk samenvoegen zal — zoo beweegt het zich merkbaar oxer het groot oppervlak der wereld. Bij vele tot nog toe afgezonderde volken zien wij eeu gisting, een geopend worden voor vreemden invloed, waardoor zij kennelijk aankondigen, eerlang te zullen ingetrokken worden in den kring der beweging die van en tot Zion gaat. Overal is dit op te merken. Wanneer wij u op het brandende Zuiden wijzen waar tot nog toe onbekende landen toegauklijk worden; wanneer, al heeft de onverschrokken reiziger die zoo uitgebreide streken van Afrika doorkruiste, juist dezer dagen terugkeerend het moede hoofd moeten uederlcggen, toch door zijn en anderer arbeid de profetie ons voor den geest rijst dat «Mooren-land zijn handen tot God uitstrekken zal» ; wanneer in liet verre Oosten een rijk ons verbaast door zelfs al te snel overnemen van Europesche beschaving; wanneer de arbeid der zending, ouder veel teleurstellingen en smarten, toch zijn vruchten draagt meer dan de meesten vermoeden ; wanneer dit en veel dat wij hier voorbijgaan in zijn
16
samenhang bij het licht van Gods woord eu beloften overwogen wordt — dan dringt zich de gedachte van zelf aan ons op dat dit alles daartoe dienen moet, dat Gods volk vrij worde, opdat Zijn koninkrijk kome. De wereld wil daar niet van weten, meent dat de godsdienst eene zaak zij der stille gemoedsbeweging van een steeds verminderend aantal bekrompen zielen. Maar God vervult ondertusschen Zijn beloften dat Zion middelpunt der wereldgeschiedenis zal blijken. Zion is dat altijd g e-u-eest, ook in zijn vernedering. Al wat in de koninkrijken der wereld geschiedt, had ten allen tijde de vestiging van het koninkrijk der hemelen ten doel. Maar in den loop der wereldgeschiedenis woelt zooveel stof op, dat dit niet te zien is, en ook niet geloofd wordt dan door hen die in het licht vau Gods woord wandelen. Aan het eind echter zal het voor vriend en vijand, voor alle bewoners der aarde duidelijk zijn.
Dat eind zal zijn een vreugdemaal! Het koninkrijk der hemelen is gelijk een koning die zijn zoon een bruiloft bereid had. Het brood en wijn is Jezus vleesch en bloed, en die onthulling van der volkeren aangezicht geschiedt door vergeving der zonden. De Heer zal ten slotte den dood verslinden tot overwinning, gelijk het zonlicht een zwarte wolk verslindt, oplost. Tot overwinning, eigenlijk staat er; tot reinen glans, volle kracht des levens, verheerlijking. «Wanneer dit sterflijke zal onsterflijkheid aangedaan hebben en dit \erderflijke onverderfiijkheid, aldan zal het woord vervuld worden dat geschreven staat: de dood is verslonden tot overwinning. M
17
Met zulke gedachten hebben wij de woelingen der volken rondom ons, en ook de geringere gebeurtenissen die tot wijziging van den toestand van een volk kunnen leiden, gade te slaan. Daar is in de wereldgeschiedenis ten allen tijde, eu er blijkt in haar bijzonderlijk in onze dagen, een hoogverheven ironie Gods. De machtigen dezer aarde denken den godsdienst en de kerk vau Christus te kunnen beheerschen: de wijzen en verlichten dezer eeuw meenen, haar invloed door kennis eu maatschaplijken voortgang te hebben overvleugeld eu steeds meer te zullen krachteloos stellen. Maar God komt, en voert Zijn raadsbesluiten uit, eu alles geschiedt om den wille van 't geen men voor niets had gerekend. God redeneert niet, maar gaat Zijn gang. Gelijk toen de machthebbenden van de secte der Sadduceën, die zeggen dat er geen Engelen zijn, de apostelen gevangen hielden — wat doet God? Redeneert Hij met hen om hun te bewijzen, dat er wel Engelen zijn? Neen, eenvoudig opent een Engel des Heer en de deur der gevangenis, leidt hen uit, en zegt tot hen; «Gaat henen, eu staat, en spreekt in den tempel tot het volk al de woorden dezes levens.quot; Zoo ook in onze dageu: »d i e in den hemel woont zal lachen:quot;
Maar het zal geschieden in Zijn toorn. O mensch, mijn Broeder! de dag des toorns en der vergelding nadert: wie zal zijn toekomst verdragen? Wie zal bestaan als Hij verschijnt?
Deze gang der wereldgeschiedenis moet ons dringeli tot den dic-psten ernst. De gemeente des Heeren, en wij in haar, moeten bereid zijn tot deze toekomst. Bereid, want eene hevige worsteling gaat aan de komst
18
des Heereu vooraf. De Christus komt, maiir vóór Hein komt de Antichrist us en de groote verdrukking, die bij met zich brengt. Zeer velen zullen in die zware verzoekingen afvallen. Wij heboen olie niet alleen in onze lampen, maar ook in onze vaten noodig, indien wij bevonden zullen worden onder de wijze maagden, die bereid zijn om den Bruidegom, als Hij komt, te gemoet te gaan.
Zekerlijk, in den strijd die aanstaande is, zal de Heer en Zijn zaak overwinnen. De profeet spreekt in het vierde en vijfde vers van hetgeen wij lazen, liet wee uit over hen die den Heer weerstreven. En gewis, de onmacht van hun opstand zal zich breken op deze rots Israels, gelijl-: een hagelbui op een vasten wand. Ja, gelijk de schaduw eener wolke plotseling de zonnehitte verbergt, zal God de Heer stilte gebieden aan het schimplied des overmoeds.
Mi lar niet zonder ons wordt die zege bevochten. Door ons wil de Heer strijden. Zijn wij daartoe bereid? O, laat ons er op rekenen, het oordeel is reeds aan het huis Gods begonnen. Al wat uit het vleesch is, ver-zinkt — ook in onze onheilige toestanden van maatschappij, Staat en Kerk. God ruimt op met al wat niet inwendig waar is.
Zult gij staande blijven? Zult gij tot de overwinning doorbreken ?
Ieder onzer doe zich dagelijks deze ontzaglijk gewichtige vraag. De tijden worden steeds moeielijker en ernstiger. Zonder twijfel, ook het goede is veelvuldig ontwikkeld in onze merkwaardige dagen. Van het voor-treffelijke in onze eeuw zijn we niet gezind iets af te doen. Wanneer het onkruid opwast, dan bereikt tegeli k
19
ook het goede zaad zijn hoogsteu bloei, naar de gelijkenis.
Maar — ook het goede zelf wordt ten valstrik indien het met een ongeheiligd gemoed beschouwd en gebruikt wordt. Dan kweekt het slechts de trotschheid, die tea verderve brengt, gelijk veelvuldig gezien wordt aller-wege. En niet trotschheid, die in den grond slechts blinde zwakheid is, maar heur tegendeel, ootmoed, is bovenal noodig. Want ootmoed is kracht, daar hij den Almachtige en Zijn hulp aangrijpt. Eu kracht behoeven wij, want de strijd is zwaar en zal zwaarder worden.
Sterk moeten we zijn in God, anders bezwijken wij in de verzoeking. Het geloof in Jezus Christus is ecu groote heerlijke gedachte, een majestueuze waarheid, maar juist daarom eischt die waarheid een groot hart om haar te dragen.
Niets minder dan een koninkrijk wachten wij. Niets minder dan een koninklijke zin is er noodig, om dat koninkrijk te kunnen ontvangen en daar iu te gaan.
Daarom is er zooveel ongeloof onder ons, ook bij geloovige belijdenis en vormen. Om te gelooven, d. i. om de oneindige liefde te kunnen in ons opnemen, is noodig ruimte van blik, hoogheid van hart, ernst van wil om inderdaad met Christus aan het natuurlijke leven af te sterven. Geloof is heldenmoed in de kracht Gods. Alleen almachtige genade kan ouze beperktheid, die uit de zonde is, overwinnen. Voor den armen wantrouwenden mensch is een eeuwige liefde iets te hoogs en te groots, hij is te klein om haar te gelooven totdat zij hem overwinnend doordringt. Hij blijft tegen haar redeneeren, totdat zij hem levend en ziende maakt.
Wie heeft dan deze grootheid van hart? Alleen wie in het licht van Gods Woord zijn eigen en der wereld verdoemelijkheid voor den Heilige heeft erkend, en daarom de reiniging des gewetens door het bloed van Christus, de levensvernieuwing die door den Heiligen Geest is, van Gods genade voor zich heeft aangenomen en voor de wereld als het hoogste begeert. Daarom luidt dc noodiging: Wordt van zondaar een mensch, van slaaf een koning, van kind der wereld een kind Gods. Of in de taal van Jezus Christus: bekeert u, want het koninkrijk Gods is nabij gekomen!
Amen.
Wie heeft dan deze grootheid van hart? Alleen wie in het licht van Gods Woord zijn eigen en der wereld verdoemelijkheid voor den Heilige heeft erkend, en daarom de reiniging des gewetens door het bloed van Christus, de levensvernieuwing die door den Heiligen Geest is, van Gods genade voor zich heeft aangenomen en voor de wereld als liet hoogste begeert. Daarom luidt de noodiging: Wordt van zondaar een mensch, van slaaf een koning, van kind der wereld een kind Gods. Of in de taal van Jezus Christus; bekeert u, want het koninkrijk Gods is nabij gekomen!
Amen.
' *''x
'lSgt; f f ^ -lt;s ' , r -gt;.- •,
'Jf ii ■ !.. ■ .....♦4-..................A.jr -.„i—w _—,. „ „ fajsWftlii '-'* ~
1.^ f; - :■» -- .'4 - v.- - ^ ^
l , ■ - * * , v quot; ,. V j.sv®
k quot;--it f * ' v - .. .......
^ 'ir^
Wquot; '
-V V quot;^V ^ Vi^-r ^ r ■
. quot;V- -
'J jas. -.t* \r rv •-
..ï.'SiK- fc. gt;
' ^ i-r / -^1
»Agt;»%
f f P -tquot;quot;.
• v'' / ■ lt;}
■ tH quot;t'
v.gt;.. ( V
^ \ ,1
#
'\A
' ,,i:. 'J 1 * .
i a-
r» % gt;•■ r -■
b..
•.. . v
^*.rlt; ^^...gt;gt;4.
gt; ■ ■ ^ v ■. ; .■
•. /f..^ . ^ ■}
gt;^5,. * A vgt; ' , 7 vV^'
ygt; --gt;%.*•*'. » ■ •;- M; f .
41 iki: Tlv-k . ' » - •amp;' ~
.y
^j-m^
t Tquot;- 4 lt;f ■ •gt;
^ .f o
j. .•» -ita; .
\. ! S««® '' ?jS»f. .
^V, ■ ^ - sr-S ■* :
-«tó ^ .'I V
A gt; i^quot;' ■ 'gt;£=- v1 v ' ■ w:-. W.' 1^^';-;
iSp»^ 5' i (j %**'. ■ ■■■: £•■ quot;: gt; «f '
tedk.M r ■,, -111 - . -1
a4-
r.'3amp;a»' • / ■ ^ ^ Tbgp? i- /?'. -V ;•.;» •
/^/-5- cfe--# ^■i- • ?•. ■ ■ ^
-quot;jLitys^V L I JLAsftl • ■ : I'. '-• gt;:# ' \S$SÊÊquot;. ' 'quot; -lt; 4. Jfa *• *2#h. Samp; -'' fi .
/' - £zS. - • 11; quot;