of , '
■ vigt;i:k i-i haci ik van ,
Dr .1. CRAM EE en Or. (i. H. LAMERS. 1 B'70.
-N\ 5.
a.iistjskdam,
II. IvlRBKRGKR
Hand. 1:9—12.
Wie door bedenkingen, aan de gewone orde der natuurlijke dingen ontleend, zich tot betwijfelen of ontkennen van het feit van Jezus' hemelvaart laat leiden, moge wel toezien wat hij doet. Hij moet dan ook de opstanding des Heeren ter zijde stellen, want deze eischt toch de hemelvaart als besluit van Jezus' verschoningen. En wie de opstanding des Verlossers wegneemt kan niet zijne woorden als de eigenlijke kern van Jezus' werk behouden, zooals velen zich daarmeê troosten. Want de woorden des Heeren willen alle ons brengen tot een geloof, een vertrouwen in Hem, den Verlosser, een geloofsvertrouwen dat onmogelijk door hem geëischt, door de menschen hem egeven kon worden, zoo hij ten slotte zelf, door te buk-en onder de macht der natuur, den weg van alle vleesch e gaan en in dien dood te blijven, getoond had heisterend menschdom niet te kunnen helpen.
Tot die woorden des Heeren behoort ook wat hij zeide: ie in mij gelooft, stroomen des levenden waters zullen it zijn binnenste vloeien. En dit zeide hij (voegt Johan-es er aan toe) dit zeide hij van den Geest, welken ont-angen zouden zij, die in hem geloofden.
68
Want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt ivas. De Heilige Geest was nog niet, door de offerande en verheerlijking van Jezus, de geest des men-schen geworden; kou vóór de verheerlijking des Heilands den mensch nog niet bekwamen om zich geheel te offeren en aldus een bron van levend water ook voor andereu te worden. Maar iu Jezus' levenden persoon heeft de Heilige Geest dit werkelijk gedaan: heeft heiu er toe bekrachtigd om zich geheel Gode en der menschheid toe te wijden, en hem eindelijk verheerlijkt Nu kau dit dan ook, door de gave des Geestes, die van den Verheerlijkte uitgaat, in ons geschieden.
Het groote doel des levens is: zelfverloochening, het verzaken van deze natuurlijke wereld voor de hoogere, zedelijke, ware wereld. Dit is een onophoudelijk offer, dagelijks iu alle bijzonderheden des levens te herhalen. Zoo zegt Jezus b. v. »hoe kunt gij gelooven, gij die eere van elkander neemt, en de eer die bij God alleen is, niet zoekt?quot; Dat is, zoolang gij eerzuchtig zijt, uzelven niet met betrekking tot wereldsche eer en aanzien opoffert, kunt gij tot die hoogere wereld der waarheid niet komen. Jezus zelf had die taak in zijn aardsche leven volbracht. Zie dezen man, die daar leeft eu werkt in Galilea en Judea. Hij heeft zich nooit het bij de menschen hoog gerekende, maar altijd het allerhoogste, Gods volkomen gemeenschap, voorgesteld, en heeft het werkelijk in stille, volkomen toewijding bereikt. Hij heeft den dood der zoude in onop-houdelijken strijd tegen de verzoeking volkomen overwonnen, zonder hem ooit door eenige de geringste zonde in zich voet te geven. In hem, in dezen heilige, is dus de opstanding iets volkomen natuurlijks. Het was niet mogelijk, dat hij van den dood kon gehouden worden. Evenzoo nu ook de hemelvaart. Ook zij is in hem niet iets bovennatuurlijks, maar iets zeer natuurlijks. Het is natuurlijk dat een mensch eindelijk daar koiut, waar hij zijn geheele leven ernstig heen gericht heeft. Daarom kon ook de
69
hemel wel bij de geboorte, maar niet bij de hemelvaart teekenen van verbazing geven in wonderbare verschijnselen. Geheel stil en zonder eenig wonder stijgt de Heer op. Eerst aan de discipelen verschijnen daarna de engelen, en spreken tot hen.
Wat is er dan bij deze hemelvaart geschied?
De Heer voer op, gelijk in de oud-testamentische psalmen, die dan ook in de gemeente dikwerf als profetiën van de hemelvaart beschouwd zijn, vau Jehova gezegd wordt dat Hij, na Israels vijanden te hebben overwonnen en over de volken recht gesproken en vonnis geveld, is opgestegen naar de hoogte. Zoo voor de Zoon Gods op, en bracht tot buit, tot zegeteeken uit den heeten strijd mede de verloste, herboren, voor God herkregen menschheid. Namelijk in zijn eigen persoon. In zijn dood had hij de wereld en haar zondemacht overwonnen. In zijn opstanding heeft hij de gevallen natuur overwonnen, de heerschappij van den geest over de natuur heroverd, het middelpunt der wereld weder hersteld. De aarde heeft aantrekking, zeggen de natuurkundigen. Haar middelpunt trekt de dingen aan welke op haar vlak of daar rondom verkeeren. Zoo wordt ook de natuurlijke mensch aangetrokken, en men kan dan ook de platte lieden die van geen andere dan van de natuurlijke menschheid weten, die aan geen verheerlijking gelooven, onophoudelijk van deze hemelvaart des Heilands hooren zeggen: »zij is onmogeljjk, want de wet der aantrekking, der zwaartekracht, leert dat een mensch niet omhoog stijgen kan.quot; Wat is hier het geval? Juist de wet der aantrekking doet den Heer opstijgen. Het middelpunt des Heelals, de Troon des Vaders, trekt hem aan : daarom stijgt hij volkomen natuurlijk op.
Wat beteekent dit, de Troon des Vaders, de hemel? Is dan Copernicus' ontdekking voor ons te vergeefs geschied? Weten we dan niet dat de oude kinderlijke beschouwing, met God daarboven in den hemel, de aarde onder Hem en de sterren tusschen Hem en ons, voor eene
70
andere heeft plaats gemaakt? Is God dan niet overal op dezelfde wijze in 't uitgestrekt Heelal?
God is overal, maar niet op dezelfde wijze. Gods overaltegenwoordigheid mag niet op bloot natuurlijke wijze worden opgevat, gelijk velen doen die daarbij dan eigen-lijk slechts aan een soort van eindeloos ver uitgebreid licht, dampkring of aether denken. Neen, de tegenwoordigheid Gods heeft een middelpunt van waar de kracht uitgaat, in de heilige schrift de Troon Gods genoemd: omgeven van het gebied dat Gods »heerlijkheidquot; heet, waarin Hij zijn wezen, dat daad is, volkomen openbaren kan. Gods wezen is daad, niet rustende aanwezigheid, als een onmetelijk gas, als een zonder eind voortloopende rechte lijn, gelijk de onbesch rijflyk arme naturalistische opvatting van velen het zich voorstelt. God is liefde, d. i. wil, daad, beweging, kracht, persoonlijke uitgaug uit zichzelven om zich mede te deelen. En gelijk het lichaam is iu de ziel, (niet omgekeerd, zooals het gewoon vooroordeel zich uitdrukt) en door de ziel gedragen wordt, zoo is het Heelal in God. God is het middelpunt der natuur, doch niet op grof natuurlijke wijze. God blijft en woont in zichzelf, terwijl Hij de schepping overal doordringt. God is zelfstandig, het heelal niet. Het einddoel is, dat God alles zij in allen: maar dat doel is nog niet bereikt. Thans rust nog slechts alles, ook datgene wat Gode tegenstaat, naar den wortel zijns bestaans in God, in wien wij »leven, ons bewegen en zijn.quot; God is Geest. Dat groote woord, in den grond hetzelfde als dat andere »God is liefde,quot; eischt een volkomen overeenstemming tusschen de stoffelijke en de meer in het bijzonder «geestelijkquot; genoemde wereld. Want in God, den Geest, zijn ze beide gegrond, beide maken Zijn openbaring uit, en in die beide openbaringen moet het blijken dat Hij één is. Dit blijkt echter in deze bestaande wereld, welke wij rondom ons zien, nog geenszins. Hier staan »geestquot; en »uatuurquot; nog in menig opzicht tegen elkander over. Doch nu is er ook een gebied waar
71
dat niet zoo is, waar liet geestelijke eu het natuurlijke, het zichtbare en het onzichtbare ten volkomenste met elkaar overeenstemmen, eu waar dus ten heerlijkste blijken kan, dat God Geest is. Dat is de hemel; en wederom is hier het gezond verstand der platte lieden juist tegen de waarheid gekant. Zij zeggen: »als God Geest is, dan is er geen bepaalde hemelquot; -— doch de waarheid is, dat God niet inderdaad Geest zou zijn, als er zulk een hemel niet ware.
De mensch is gevallen. Zijn val is een nederdalen uit het middelpunt naar den omtrek. De meusch stoud vóór den val in ongestoorde gemeenschap met God, het middelpunt des heelals. Hij zag in die gemeenschap de dingen iu hun grond. Zoo als hij de namen noemde, zoo waren ook inderdaad de dingen. Zoo als hij, in de gemeenschap met dit Middelpunt werkte, zoo bracht hij inderdaad de wereld tot verheerlijking, gelijk het zijn roeping was het paradijs te bebouwen, d. i. over de geheele aarde uit te breiden. Nu is de mensch daar uit gevallen. Nu ziet hij de di igen der wereld van buiten aan, door de zinnen en het vorstand. Hij heeft wel nog een getuige van het oorspronkelijk leven in zich overgehouden, dat is het geweten, het diepst zelfstandige in den mensch: het onmiddellijk gevoel van God en de wereld. Daarom zegt de Schrift dat »uit het hart de uitgangen des levens zijn:quot; en de weg dei-ware kennis gaat van het hart tot het verstand, van de aanschouwing tot de ontleding, van de idee tot het begrip, vi.n de bewondering tot de verstandelijke kennis. Maar over 't geheel bewerkte toch de zondeval een vergroving van zijn toestand. Jezus Christus heeft die richting des levens, welke naar de voltooide grofheid, den dood, heen neigt, voor ons overwonnen. Nu is de omgekeerde richting die der verloste menschheid, de richting naar de verheerlijking.
72
De eerste mensch is aan deu dood onderworpen voor zichzelf en voor allen die uit hem zijn : de tweede Adam bracht leven en den Heiligen Geest, bet beginsel der verheerlijking, voor ons aan.
Want Jezus , is bij ons juist door zijn opvaart, niet 0ndanks haar. indien ik niet wegga kan de Heilige Geest, de Trooster, niet tot u komen, sprak hij. Nn, door zijn hemelvaart, hebben wij een grooten Hoogepriester over het huis Gods. Wij hebben, bezitten hem nu in waarheid.
Want hij is Kloor de hemelen doorgegaan.quot; Door alle sferen der schepping is hij doorgegaan, niets heeft hij onaangeraakt, onverlost, ongeheiligd gelaten. Zoo is hij gekomen tot het ongeschapene. Zoo is hij in zijn historische werkzaamheid geworden wat hij reeds eeuwig ivas in zijn natuur, de Zoon van God. Ja Gods Zoon is hij, niet slechts door zijn eeuwige natuur maar ook door het volbrachte werk der liefde van neer te dalen tot het diepste en laagste der schepping om het te verlossen. Dit is de heerlijke be-teekenis van Jezus' »nederdaling ter hellequot; gelijk de Gemeente die betuigt als haar geloof. In en door zijn vernedering is zijn verhooging. Omdat hij gehoorzaam geweest is in zelf-ontlediging tot in den dood des kruises, daarom heeft God hem uitermate verhoogd. Jezus heeft de heerlijke wet aan 't licht gebracht, dat wie waarlijk over alles heerschen wil zich eerst onder alles vernederen moet, omdat al datgene waaronder wij ons niet vernederd hebben, tot ons zegt: gij kunt nog niet over mij heerschen, want gij hebt nog niet in mij de wet der gehoorzaamheid aan God tot gelding gebracht. Gelijk b. v. de soldaat tot een opperbevelhebber die zijn laagsten rang niet gedeeld had, zou kunnen zeggen: uw bevel over mij, ofschoon ik het gehoorzaam, heeft toch slechts het recht uwer aanstelling, welke ik eerbiedigen moet: doch het hoogste, volle recht zoudt gij eerst dan hebben, indien gij mijn toestand uit ervaring gekend hadt ; want nu staat mijn toestand, ondoordrongen door uw eigen
73
vervulling, uog slechts als wet tegenover u, al heerscht gij er naar uitwendig recht over.
Het is hier weder de oude, groote vraag wellcc wereld men zoekt, de hoogere of de lagere. Die deze natuurlijke, lagere wereld zoekt, wil heerschen, hetzij als geleerde over de dingen die zijn verstand doorgronden kan, of ook over de geesten der menseheu ouder wie hij zich een naam wil maken; hetzij over de maatschappij, als staatsman of bezitter van geld en invloed. Maar wie de hoogere, zedelijk-geestelijke wereld wil, laat de dingen der natuurlijke wereld als het ware op zich aankomen zonder er over te willen heerschen. Ja hij laat zich zelfs verongelijken en miskennen, want zijn doel ligt elders. Jezus heeft zich alzoo, omdat 7.ijn doel was de hemel, door de menschen en dingen der wereld laten vernederen tot in de diepte des doods. In deze diepte heeft hij zijn eigen leven gelaten, er dus de kiem des levens in gelegd Zoo heeft hij reeds in beginsel den Troon Gods op aarde gevestigd, in afwachting dat het volkomen alzoo zijn zal, en het woord tot zijn vervulling komt »de Troon Gods en des Lams zal daar (op de nieuwe aarde) zijnquot; Openb. 22, 3. In beginsel heeft hij alzoo het onderscheid tusschen hemel en aarde opgeheven. De hemel is nu hier, door zijn indaling. Nu de Troon Gods in beginsel op aarde staat opgericht, kan dan nu het woord vervuld worden dat die God op de rechte wijze aanbidden, het »in geest en in waarheidquot; zullen doen.
Hij is verhoogd aan Gods rechterhand. In en door hem, den mensch in den hemel, reikt nu de schepping, tot welke hij als mensch behoort, tot in God; en in en door Hem reikt nu eveneens God als buiten zichzelven naar het schepsel, naar de wereld heen. Tot zijne discipelen zeide hij, toen hij van de aarde opwaarts varen zou: Gijlieden zult aangedaan worden met kracht uit de Hoogte. Dit is slechts mogelijk door dat Hij mensch is, door de wezenseenheid tusschen hem als het Hoofd en ons als de leden. Omdat wij met Hem Ȏen lichaamquot; zyn, daarom, op dien grond,
74
kunnen wij ook ten volle ïéen geestquot; met hem worden. Daarom spreekt ook het apostolisch woord in deze volgorde: »een lichaam is het en één jgeestquot; — niet in de omgekeerde.
Door dien Geest szoeken wij de dingen die boven zijn.quot; Anders dan door dien Geest kan het niet. »Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoo zoekt de dingen die boven zijn.quot; De menschen willen in 't algemeen wel ïhemelschgezind zijn,quot; en noemen een zeker hooger streven, den beelddrager Gods van nature eigen, het »zoeken van de dingen die boven zijn.quot; Doch te] vergeefs. Van tijd tot tijd daarnaar te begeeren, of zelfs doorgaande een zekere idealiteit, die toch in den grond het heilige niet wil, in zich te dragen, dat is nog niet het volhardende, uit de diepte des wezens komende, zoelcen aan hetwelk het vinden beloofd is omdat het dat vinden eigenlijk reeds in zich draagt. »Gij zoudt my niet zoeken zoo gij mij niet reeds gevonden hadtquot; — zoo spreekt God volgens Blaise Pascal. Nog beter: »indien Ik u niet reeds gevonden, uaanvankelijk levend gemaakt had.quot;
Die het middelpunt des hemels heeft ingenomen, heeft ook de macht om het middelpunt van ons wezen in te nemen, om in ons hart zijn troon te vestigen. Het is door zijn genade dat wij zeggen mogen: »niet ik leef meer, Christus leeft in mij.quot; Hij is nu de drijfkracht onzer ge-dp.eiiten, want het hart werpt de gedachten op, althans KiJ groote gedachten komen uit het hartquot; — en een kind van God, dat is een mensch die groote gedachten denkt. Onz3 kleingeestigheden, gemelijke stemmingen, onsjaloersch misgunnen aan een ander van tijdelijke, ja zelfs van geestelijke gaven, in één woord, ons stellen van ons zelveu tot middelpunt van alles, niet wij kunnen het overwinnen, maar de Heer in ons.
Uit de kracht die in zijn Woord ligt, en die kennelijk in de wereld wonderen doet, blijkt dat hg verheven is aan de rechterhand Gods. Het Woord is zijn levensuiting, waar-
Y
75
door hi) zijn inwendig leven ontsluit voor allen die vatbaar zijn om het te ontvangen. Door zijn profetische werkzaamheid bereidt hij ook nu in den hemel, gelijk eens in zijn aardsche leven, zich den weg tot zijn koninklijk ambt en zijne heerlijkheid.
Want hg komt weder. De toekomst van Christus is een heerlijke troost niet alleen, maar ook (wederom tegenover het plat vooroordeel der lieden die zeggen dat die verwachting ons van de aarde aftrekt) het geloof in de toekomst des Heeren is de sterkste prikkel om deze aarde lief te hebben, haar zooveel in ons is toe te bereiden voor de ontvangst van haren Heer. Het verwachten van Jezus' toekomst en de ijver voor onze aardsche roeping zijn innig verbonden. Zoo verbonden het ook de Engelen die op den morgen der hemelvaart den discipelen op den Olijfberg verschenen toen »een wolk hem had weggenomen van hunne oogen.quot; »Gij mannen van Galilea, wat staat gij en ziet op naar den hemel V Deze Jezus zal alzóó wederkomen gelijk gij hem hebt zien henenvaren.quot; Dus met andere woorden: gelooft en verwacht gij zijn toekomst? Zoo zie dan niet werkeloos op naar den hemel, maar bereid de aarde, zijn eigendom, tot zijn ontvangst toe. Predik het evangelie allen creaturen. Ja allen creaturen, niet slechts den menschen. De gansche wereld is nu een profetie, een zinnebeeld van Jezus' koninkrijk. En een zinnebeeld niet alleen, zoodat ik mij slechts verheugen zou in de kleuren, door het licht des hemels op deze aarde geworpen, doch zonder den aard, hei eigenlijk wezen van die aarde te veranderen. Neen, er is meer. Een dichter, de »Goden Griekenlandsquot; bezingende, klaagt er over dat de christelijke wereldbeschouwing de natuur ontgoddelijkt zou hebben. De koude werktuigelijke wetmatigheid heeft, zoo zingt hij, op bevel van onze hartelooze wetenschap al die vroolijke, lieftalige geesten vervangen, met welke de Grieksche fantasie zoo schoon de wereld bezield zag. «Om één onder allen te verrijken, moest deze schoone wereld vergaan,quot; want de christen ver-
76
heerlijkt slechts zijn Christus, maar liij veracht do natuur; hij ziet haar slechts als het vergankelijke aan, dat te laag is voor zijn naar het eeuwige begeerenden geest. Deze beschouwing is alweder, hoe groot de dichter ook geweest zij die haar voortbracht, juist het tegendeel van de waarheid. Niet »om één uit allen te verrijken moest deze geheele goddelijke wereld vergaan,quot; maar omgekeerd. Hij heeft zich geofferd om de geheele wereld te verrijken. Het is de vraag slechts hoe wij de natuur, de wereld beschouwen, als dienstknechten of als kinderen. De dienstknecht weet niet wat zijn heer doet. Zoo weet ook zelfs de grootste natuuronderzoeker niet, wat God in de natuur doet. Hij verklaart met den schrijver van den «Kosmosquot; dat dit geheel buiten den kring onzer beschouwing ligt. Maar de zoon weet het. Hij ziet den God des wonders in die natuur, en dit maakt hem niet, gelijk het gewone vooroordeel zegt, vreemd aan den samenhang dier natuur, maar oriënteert hem juist in haar, doet hem in haar het gelaat, de sporen van de werkzame tegenwoordigheid, des Vaders zien. De dienstknecht blijft ook niet eeuwig in het huis: maar de Zoon blijft er eeuwig. Die nu zoon is geworden, blijft eeuwig in het huis des Vaders, in de wereld die nu opgehouden heeft een diensthuis, eeu noodlotskerker voor hem te zijn. omdat hij iu haar ijzeren noodzaaklijkheid, die hij ontegenzeggelijk opmerkt, slechts een voorbij(jaandm toestand ziet. Zoo als het thans is, zoo duurt het niet. Wel »zien wij nu nog niet dat den mensch, den redelijken geest, dei-macht van de liefde, alle dingen onderworpen zijn.quot; Neen, nu nog niet, althans slechts in beginsel. Maar de grond is daartoe toch gelegd. Want »w j zien Jezus met heerlijkheid en eere gekroond, die een weinig minder dan de engelen geworden was van wege het lijden des doods, opdat hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou.5'
In hem, die ten hemel voer en in heerlijkheid gesteld is, in hem is nu onze bestemming gewaarborgd. Wat hij heeft, wordt ook het onze. Nu is er moed om die ont-
77
zag'lijke bede te uiteu welke, hoe ook dikwijls gedachteloos gepreveld, toch een groote heerlijke daad vau zelfverloo-cheniug is voor ieder die haar met recht verstand op de lippen neemt, de bede: Uw koninkrijk kome. D. w. z. mijn koninkrijk, mijn eigen heerlijkheid, mijn eigen-batig vleeschelijk leven ook in zijn schoonste gestalte, ga te gronde.
Zoo baden ook de discipelen sedert zij van den Olijfberg terugkwamen. »Eun wolk nam hem weg van hunne oogen,quot; maar dóór die wolk zag hun geloof heen. De wolk van dit zichtbare leven omhult ook voor ons de heerlijkheid van den Verrezene die opgevaren is. Maar gelijk de stoffelijke hand gemakkelijk door een aardsche wolk heen tast, zoo de hand des geloofs door de wolk dezer aardsche zichtbaarheid. Valt dit voorhangsel, zoo zijn wij in den hemel. Want daartoe is niet een verwijdering van vele duizenden mijlen noodig. De verheerlijkte wereld is hier, en zou voor ons zichtbaar zijn elk oogenblik, indien ons oog ontsloten ware. Johannes spreekt alzoo van »den Zoon des menschen, die in den hemel is,quot; al moest hij ook naderhand nog in den vollen zin des woords ten hemel varen. Zoo is ook nu reeds onze wandel, ons burgerschap in de hemelen. Wij zijn met Christus in den hemel gezet. Daar hebben wij door het geloof positie genomen. Wij spreken daarom ook niet van het »bovennatuurlijkequot; als stond het hemelsche boven ons. Wel staat het, ach zeker! boven ons zoover wij in het vleesch zijn. Maar Paulus spreekt tot ons eigenlijk wezen: »gijlieden zijt niet in het vleesch maar in den geest, zoo anders de geest van Christus in u woont: anders komt gij hem niet toe. Doch zoo ja, dan is wel het lichaam dood om der zonden wil, maar de geest is leven om der gerechtigheid wil. En indien de Geest van Hem die Christus uit de dooden opgewekt heeft, in ü woont, zoo zal Hij die Christus opwekte, ook uwe sterfelijke lichamen levend maken door Zjjn Geest, die in
O
u woont.quot;
78
Id (leu beginne schiep God den hemel en de aarde. Hemel en aarde zijn de twee openbaringen van de scheppende macht des Geestes. God is één, daarom moeten hemel en aarde, geest en natuur, als door Hem in 't leven geroepen en in Hem gegrond, ook tot éénheid bestemd wezen. De zoude, de val is gekomen, en heeft overal waar God onderscheidingen stelde, die bestemd waren om elkaar aan te vullen, tegenstellingen gemaakt die elkaar bestrijden. Nu ziju dau hemel en aarde tegen elkaar over gesteld. Maar de Middelaar is verschenen die zoowel eeuwig is, als tot de lagere, geschapen wereld behoort. Hij heeft in zichzelven de vijandschap tusscheu natuur en geest die tot vleesch en geest geworden waren, te niet gedaan. Nu ver-eeuigt hij dus hemel en aarde weder in zijn eigen persoon, gelijk hij kort voor ziju hemelvaart spreekt; Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Doch die eenheid is nog slechts in Hem, en nog niet in zijn lichaam, de Gemeente, de menschheid en de wereld. Daarom kan hij zelf ook niet op deze aarde blijven. De hemel moet hem ontvangen, zegt Petrus, tot op den tijd van de wederoprichting, vervulling, van alle dingen die God door den mond zijner heilige profeten gesproken heeft. Als die tijd der vervulling daar is, dan zal hij wederkomen, zooals door de Engelen op den Olijfberg is beloofd. Dan worden hemel en aarde, na de noodzaaklijke gerichteu, ten volle één. Het nieuw Jeruzalem daalt op de verloste, gereinigde en verheerlijkte aarde neder, en »de Troon Gods en des Lams zal daar in zijn,quot; gelijk we ons reeds herinnerden. Dan zijn »hemel en aardequot; in hooger heerlijkheid dan in den beginne, tot één geworden. De hemelvaart des Heilands toont ons zichtbaar, profetisch, den aanvang van die verzoening en ver-eeniging. Hier, bij de hemelvaart, stijgt de aarde tot den hemel op. Later, in de toekomst des lieereu, daalt de hemel tot de aarde af. Doch in beide is ons de verrukkelijke zekerheid gegeven en geprofeteerd, dat de tweespalt, de ellende des doods, de donkerheid des raadsels, tijdelijk
79
zijn: en de vereeniging, de harmouie, het. licht zijn eeuwig. Op zijn tijd brengt Gods onfeilbare trouw dat alles tot vervulling.
Van de »wijsheid onder de volwassenenquot; welke de Heilige Geest aan de Gemeente leert, hebben wij in al het voorgaande een zeer klein deel trachten aan te duiden. Om al deze redenen nu is de dag der Hemelvaart van Jezus Christus, dien wij weder tegemoet gaan, voor de Gemeente een dag van heerlijke feestvreugde. Want hoofd en lichaam zijn één. Daarom is Jezus' hemelvaart voor de wereld, die hem verwerpt, ontzaglijk, voor hen die gelooven, vol troost.
De profeet Ezechiël ziet iu het visioen van zijn elfde hoofdstuk, hoe »de heerlijkheid des Heeren oprees uit het midden der stad, en zich stelde op den »berg die tegen het Oosten der stad (Jeruzalem) is.quot; De gerichten der wegvoering in ballingschap waren der goddelooze bevolking en haren overheden aangezegd. Nu verhief zich dan de »heerlijkheid des Heerenquot; en stelde zich op den Olijfberg, ten teeken dat stad en tempel hadden opgehouden, de genadevolle tegenwoordigheid des Heeren iu zich te hebben. Op den Olijfberg blijft das nu die uitgeweken «heerlijkheid des Heerenquot; staan, om het gericht over Jeruzalem te doen voltrekken. Van dien zelfden berg af heeft ook Jezus aan de weerspannige stad haar tweede verwoesting aangezegd, en nu stijgt hij van den Olijfberg zichtbaar ten hemel. Het zaad is thans in de wereld gezaaid, en de zaaier trekt zich terug. Het verleden en het heden hebben nu in de Toekomst hun doel en verklaring. Het raadsel der wereld is opgelost: het Kruis is vereenigingspunt van twee werelden, van dese stervende en voorbijgaande wereld, en van de ware, toekomende. Jezus is in de wereld gekomen niet om te oordeelen maar om te behouden. Doch juist daarom zal zijn tweede komst zijn om te oordeelen, d. i. om in te zamelen wat er dan nu, na al deze voorbereidingen gedurende het wereldverloop, bruikbaar bevonden zal worden tot de nieuwe^ eeuwige wereld die het eigenlijk
80
doel van dit alles is. Dan zal het in nadruk blijken dat Jezus niet gekomen is om de wet en de profeten te ontbinden maar om die te vervulleu. Want »gereehtigheid,quot; het eigenlijk einddoel der wet, zal dan op de nieuwe aarde wonen.
In dat uitzicht verheugt zich de Gemeente met haar Hoofd. Jezus is »verhoogd.quot; Dat beteekeut ook, en vooral, zijn hemelsche vreugde van volledige aanschouwing na den strijd des geloofs. Ofschoon toch alle heerlijkheid Gods in hem was, zoo is hij er zich hier op aarde, in dit vleesch, niet anders van bewust geweest dan in het geloof, zooals
O O
wij allen — al eereu wij hem dan ook als oversten Leidsman en Voleinder van dat geloof. Wat moet het hem geweest zijn, toen voor zijn verheerlijkt oog bij de volle aanschouwing van 's Vaders volheid, ook de laatste sluier werd weggerold, ook het laatste geheim opgelost. Nu werd hij dan machtig om met den Vader over ons den Heiligen Geest, die tot de geheele waarheid leidt, uit te storten. Nu is sons vleesch in den hemelquot; tot pand en zegel dat ook wij daar zullen komen, en de Geest hier op aarde voor dezelfde toekomst ten pand en zegel. En nu andwoordt dan ook de Gemeente, met een der edelste tolken van haar geloofsverlangen, in den aanhef van zijn bekentenissen: »Groot zijt gij o Heer, en zeer te prijzen. Groot is uwe kracht, en uwer wijsheid is geene maat. En de mensch, zwak deel uwer schepping, wil u loven, de mensch die zijn sterflijkheid in zich omdraagt, de getuigenis van zijne zonde, de getuigenis Uwer heiligheid o God, met welke Gij den hoovaar-digen wederstaat. En toch wil dat zwakke deel uwer schepping, die mensch, ü loven. Gij spoort er hem toe aan dat hij behagen hebbe in uwen lof, omdat Gij ons tot ü gemaakt hebt, en ons hart onrustig is totdat het rust in U.quot;
Of zooals onze hoofddichter in zijne jeugd heeft gezongen;
Maakt handgeklap on juicht, gij Cliristeusoharou,
Ziet hemelwaart op zijn triumfkoets varen Die onlangs claalde in 't graf na zooveel smaads, En heerlijk nu gaat nemen de üpperplaats.
81
Klim op, kiim op, Gij Gods en 's menscheti Zone. Versmaad liet kruis, de speer, de doornekroone.
En 'tboos geslacht dat met een grimmig oog Outzinnig u in 't heilig aanschijn spoog.
O die van God gezalfd zijt tot een Koning,
Aanzie uw Kerk, uw Bruid uit 's hemels woning,
Die, hier verstrooid, kent anders troost noch hoofd.
Zond haar den Geent en Trouwring, lang beloofd.
En wie nu weet wat liefde en geestdrift is, heeft geen rust meer in dit laud der vreemdelingschap, en laat het deel en de goederen dezer wereld hun die er naar begee-ren. O schoon Vaderland, waar alle zaligiieid ongesluierd gezien, onbevlekt genoten, onverkort door allen te zamen gedeeld wordt; nieuwe aarde met de vrucht van den Boom des Levens, oudoorgrondbare volheid van goddelijke genade, Paradijs, Paradijs!
's Gravenhage.
■). H. Gunning Jr.
80
doel van dit alles is. Dan zal het in nadruk blijken dat Jezus niet gekomen is old de wet en de profeten te ontbinden maar om die te vervullen. Want »gereehtigheid,quot; het eigenlijk einddoel der wet, zal dan op de nieuwe aarde wonen.
In dat uitzicht verheugt zich de Gemeente met haar Hoofd. Jezus is «verhoogd.quot; Dat beteekent ook, en vooral, zyu hemelsche vreugde van volledige aanschouwing na den strijd des geloots. Ofschoon toch alle heerlijkheid Gods iu hem was, zoo is hij er zich hier op aarde, iu dit vleesch, niet anders van bewust creweest dan in het geloof, zooals
o o
wij allen — al eereu wij hem dan ook als oversten Leidsman en Voleinder van dat geloof. Wat moet het hem geweest zijn, toen voor zijn verheerlijkt oog bij de volle aanschouwing van 's Vaders volheid, ook de laatste sluier werd weggerold, ook het laatste geheim opgelost. Nu werd hij dan machtig om met den Vader over ons den Heiligen Geest, die tot de geheele waarheid leidt, uit te storten. Nu is »ons vleesch in den hemelquot; tot pand en zegel c'at ook wij daar zullen komen, en de Geest hier op aarde voor dezelfde toekomst ten pand en zegel. En nu andwoordt dan ook de Gemeente, met een der edelste tolken van haar geloofsverlangen, iu den aanhef van zijn bekentenissen: »Groot zijt gij o Heer, en zeer te prijzen. Groot is uwe kracht, en uwer wijsheid is geene maat. En de mensch, zwak deel uwer schepping, wil u loven, de mensch die zijn sterflijkheid in zich omdraagt, de getuigenis van zijne zonde, de getuigenis Uwer heiligheid o God, met welke Gij den hoovaar-digen wederstaat. En toch wil dat zwakke deel uwer schepping, die mensch, ü loven. Gij spoort er hem toe aan dat hij behagen hebbe in uwen lof, omdat Gij ons tot U gemaakt hebt, en ons hart onrustig is totdat het rust in U.quot;
Of zooals onze hoofddichter in zijne jeugd heeft gezongen:
Maakt haudgeklap en juicht, gij Christenschareu,
Ziet hemelwaart op zijn triumfkoets varen Die onlangs ilaalde in 't graf na zooveel smaads, En heerlijk nu gaat nemen de Opperplaats.
81
Klim op, klim op, Gij Gods en 's menschen Zone. Versmaad het kruis, de speer, de doornekroono,
En quot;t boos geslacht, dat met een grimmig oog Ontzinnig u in 't heilig aanschijn spoog.
O die van God gezalfd zijt tot een Koning,
Aanzie uw Kerk, uw Bruid uit 's hemels woning,
Die, hier verstrooid, kent anders troost noch hoofd.
Zond haar den Geest en Trouwring, lang beloofd.
Eu wie mi weet wat liefde en geestdrift is, heeft geen rust meer iu dit land der vreemdelingschap, en laat het deel en de goederen dezer wereld hun die er naar begee-ren. O schoon Vaderland, waar alle zaligheid ongesluierd gezien, onbevlekt genoten, onverkort door allen te zamen gedeeld wordt; nieuwe aarde met de vrucht van den Boom des Levens, oudoorgrondbare volheid van goddelijke genade, Paradijs, Paradijs!
's Gravenhagc.
J. H. Gunning Jr.