-ocr page 1-

et Eeuwig Evangelie

C1IEJSTE1JJK MAANDSC11EIFT

ONIJKIl RKDAOTIK VAN

J. CEAMER, eil (}. JJ. LAMERS,

Doc:t. f»n , quot;

rdjim. T,ie(

1amp;74-.

N . 4.

HM EVANGELIE DEE OPSTANDING.

DOOll

J. H. GUNNING Jr.

AMSTEPvDAJI,

W. H. KIRBERGEK 1874.

Doet. on Pred. te Amsterdam. Th0, „ ,

Doet. en Pred. te 's Gravenlid»

-ocr page 2-
-ocr page 3-

IV.

HET EVANGELIE DEE OPSTANDING.

Hand. IV: 2b.

Wij gelooven en verkondigen „in Jezus de opstanding uit de dooden.quot; Wat is dat? Welke beteekenis heeft dit ons geloof? Is het slechts de beaming van een bepaald leerstuk, een afzonderlijke waarheid, gewichtig ja, maar niet meer dan elke andere?

Neen, het Evangelie van Jezus Christus is het Evangelie der opstanding. Doze is de waarheid, die van alle andere het middelpunt, de verklaring, of liever de belichaming is. Elke andere waarheid loopt daarop uit. In al wat evangelische waarheid is, ligt de opstanding, om zoo te zeggen, als kiem besloten. Elke waarheid toont eene lijn die, recht dóór gelrokken, naar de opstanding wijst,

Eeeds dit, bij voorbeeld, wijst op haar, dat in Jezus' leven elke lijdelijkheid zich tot een werken, elke passiviteit tot een activiteit ontplooit. Elke vijandschap die Christus ervaart, elke bestrijding die Hem overkomt, is een verhooging zijner kracht. Nemen wij, grijpende wat ons het eerst voorkomt, een voorbeeld uit het Evangelie van Johannes, waarin de hedendaagsehe kritiek zoo vaak slechts de bewe-ginglooze, eentonig-vol maakte gestalte vau een iu 't vleesch gehulden God ziet, doch waarin zij geen werkelijken mensch,

-ocr page 4-

50

die ons vleesch ou bloed draagt, vinden kan. Zie hoe het 9e hoofdstuk van dat Evangelie dient ter verklaring van het tiende. De ongeloovige verhardheid van de leidslieden Israëls, in het verstooten van den genezen blindgeborene blijkbaar, doet den Heiland juist tot helder besef komen, dat Hij alleen de goede, de ware Herder Israëls is, die dan ook zijnen schapen het eeuwige leven geeft, ze tegen de wolven beschermt, hun zijne stem tegenover die van alle anderen doet verstaan.

Zoo is het iu Hem overal en ten allen tijde, omdat Hij wandelde in den geloove. Want wat is het geloof? Niets anders dan door den dood heen het leven vast te grijpen. Gods gebod, dat voorwerp des geloofs is, eischt altijd van ons een sterven, een zelfverloochening in den vollen zin des woords, welke met den dood gelijk staat. Dit gebod nu te vervullen, dat is geen zelfmoord, maar een aangrijpen van het leven-, dat achter dezen dood geloofd wordt, omdat men met het gebod eens levenden Gods te doen heeft. Dat is, met andere woorden, het geloof aan opstanding. Adam heeft Gods woord niet geloofd. Daarom is hij in den dood gebleven. Willende leven buiten God om, heeft hij het leven verloren. Abraham daarentegen heeft geloofd, ja, zijn geloof heeft bij de offerande van Izaak den hoogsten trap bereikt, welke juist is het geloof aan de opstanding, daar hij vertrouwde dat God hem zijn zoon ook wel uit den dood kon teruggeven. En dit geloof is den aartsvader tot rechtvaardigheid gerekend. Desgelijks nu heeft Jezus de woorden Gods omtrent zijn lijden en zijn heerlijkheid bij de profeten geloofd, en het is Hem zoor ons tot rechtvaardigheid gerekend. Want nu ontvangen wij het leven door Hem. Zoo is Hij trapsgewijs volmaakt. Zijn goddelijke volmaaktheid is over geleid van 't binnenst heiligdom zijner persoonlijkheid uit naar zijn vleesch, van het middelpunt uit naar den omtrek, om als het ware als eeu bloem op den bodem van dat vleesch op te wassen. De Geest der heerlijkheid moest eon hemelsch lichaam, en

7

-ocr page 5-

51

eveneens het aardschc vleesch moest geest, belichaamde, mededeelbare geest worden. Dat is in Jezus' opstanding geschied. Door haar is het zijn van God in Hem volkomen gebleken en bevestigd. Er is in Jezus een voortgang van toeëigening zijner Godheid, en door de opstanding uit de dooden is Hij, gelijk Paulus verkondigt, met kracht tot Zoon Gods gesteld. Even als Jezus zelf van ons gewone menscben gezegd heeft, dat wij in de eeuwige heerlijkheid kinderen Gods zijn, omdat wij kinderen der opstanding wezen zullen.

Het geloof aan de opstanding is het waarlijk godsdienstig geloof zelf. Daarom lag dit geloof dan ook, wat men ook daartegen zegge, in Israël's van God gegeven geloofs-gewisheid opgesloten. Stond voor dit volk eenmaal, op grond ook van de oudste heilige overlevering, vast dat de dood niet het natuurlijk-noodzakelijk einde des menschelijken levens, maar de straf der zonde is, dan moest ook de gewisheid des eeuwigen levens, die buiten opstanding niet denkbaar is, van zelf te voorschijn komen, zoodra er hoop begon te leven op verlossing, op herstelling van 'tgeen in Adam verloren was. Indien God de boven de wereld verhevene, de volstrekt Almachtige was, dan kon ook voor Israël de natuurmacht, die in het besef van aile volken der wereld zelfs de goden min of meer bond, en hun aan 't zichtbare gehecht hart van 't geloof aan opstanding afhield, geen dwingende macht meer zijn. Zij kon God niet binden, dat Hij niet, naar zijn liefde, de hoogste gave, de gave des eeuwigen levens, aan zijn volk scheuken zou. Met dat al was het voorzeker hier nog slechts een kiemend, een hopend geloof. Eerst in 't Nieuwe Verbond, sedert de opstanding des Ilee-reu, is dat geloof vast en blijde. En toch ook voor ons is het niet een logische bewijsvoering, op de Schrift steunende, geeu ééns voor-al voltooide leer, geen overtuiging die men, als een voor goed gewonnen slotsom, als iets afgedaans kan rekenen. Het geloof aan opstanding en eeuwigheid is ten allen tijde een geestelijk geloof, het eischt de hoogste span-

-ocr page 6-

52

ning der zedelijke kracht; want het is een voortdurend niet-aanmerken van de dingen die men ziet, welke alle ons den dood prediken. Daarom zegt ook Paulus, waar hij in 't zesde hoofdstuk van zijn brief aan de Romeinen beschrijft hoe wij eéne plant zijn met Christus, zoo herhaaldelijk dat wij wel zeker weten met Christus gestorven te zijn, maar dat wij daarbij toch slechts „gelooven, er voor houden,quot; dat wij met Christus opgestaan zijn en leven. Niet omdat dit laatste minder zeker zou zijn dan het eerste op zich zelf, maar omdat voor ons besef dit geloof steeds een geestelijken strijd, een overwinnen van het vleesch tot voorwaarde heeft.

De opstanding van Christus was een geheel zedelijk feit. De volkomenheid van zijn geestelijk leven voltooide zich in 't lichamelijke leven. Dit hebben wij steeds vast te houden tegenover de bestrijding, die tegen dit middelpunt der waarheid voortdurend gericht wordt. Onophoudelijk roept men: het is tegen de natuur, het is tegen de wet van 't bestaande leven, dat een dood lichaam weer levend wordt. Met zulk een gemeenplaats acht men dan ons geloof wederlegd te hebben. Maar beweren wij dan, dat „een dood lichaam,quot; welk en hoedanig en van wien het dan ook zij, weer in 't leven terugkeert door de eene of andere wonderbare werking ? Neen! ons geloof aan de opstanding van Christus is iets geheel anders. Wij beweren dat de menscli, die zich geheel en al van de zonde heeft vrijgehouden, die volmaakt naar Gods wil op aarde geleefd heeft, dat deze mensch den dood ook inderdaad overwonnen, de bezolding der zonde zich onder de voeten gelegd heeft. Wat kan de gewone ervaring, aan 't natuurleven ontleend, hier tegen inbrengen? Kan men dan meer voorbeelden aanwijzen van volmaakte men-schen, die wel in den dood zouden gebleven zijn, zoodat men dus, met het oog op hen, zou kunnen zeggen: derhalve behoeft ook Christus niet te zijn opgestaan? Indien men dit niet kan, dan heeft alzoo de opstanding van Christus met deze algemeene natuurwet, welke wij overigens geenszins ontkennen, ook niets te maken, staat er in geen

-ocr page 7-

53

betrekking toe. Wat wij beweren is alleen dit, dat de Geest der heiligmaking in Christus gebleken is, de Geest der opstanding te zijn. Door den eeuwigen Geest heeft zich Jezus onstraffelijk Gode opgeofferd; door dien Geest ook, door den Heiligen Geest, dia niet met mate, maar in volheid Hem bezielde, heeft Hij den dood overwonnen, en is krachtiglijk gesteld tot Zoon van God, naar den Geest der heiligmaking, door de opstanding uit de dooden, gelijk het Paulus in den aanvang van zijn brief aan de Eomeinen betuigt.

De Geest der heiligmaking ook de Geest der opstanding! Deze zelfde heerlijke waarheid geldt ook voor ons. Dezelfde apostel zegt: Indien de Geest Desgenen, die Jezus uit de dooden heeft opgewekt, in u woont, zoo zal Hij, die Jezus uit de dooden heeft opgewekt, ook uwe sterfelijke lichamen levend maken door zijnen Geest, die in u woont. Dit is de persoonlijke gemeeuscliap met Hem, den Verheerlijkte, door welke op dezelfde wijze als bij Hem, ook ons levensdoel, onze bestemming bereikbaar is. Door het zichtbare heen tot het onzichtbare, door het zinnelijke tot het geestelijke doordringen, dat is onze roeping op elh gebied. In de bepaald religieuse levenssfeer heet het opstanding, maar op elk ander levensgebied heeft dit beginsel volkomen dezelfde be-teekeuis.

'Nemen wij bij voorbeeld het gebied der Kunst. Welke is daar de weg, die tot het hoogste leidt?

Laat Schiller in zijn „Kunstenaarsquot; antwoorden. Hij schildert hoe de natuur als een ruwe, onbegrepen overmacht van duizend vijanden, die met den dood dreigen, voor het oog van den wilde staat, vóór de kunst aan evenmaat en schoonheid had doen denken. „Slechts door den blinden boei der begeerte, der hartstochten aan de verschijnselen gebonden, zag hij de schoone ziel der natuur, zonder dat hij haar gevoelen of genieten kon, hem ontvluchten.quot; Dat is, men moet door het zinnelijke heen tot het geestelijke dringen, anders is er geen schoonheid te beseffen, geen kunst in 't leven te roepen. Ziedaar dus de idee der op-

-ocr page 8-

54

standing, ons blijkende de diepste grond der humt te zijn.

Of wel, laat ons een ander gebied betreden. Dat der knnst is niet allen toegankelijk. Helaas! er is een levensgebied, dat allen gemeenzaam is of worden moet, de ervaring der smart. Bepaaldelijk de smart der liefde, de smart over 't gemis van wat de ziel het liefste had hier op aarde. O diepe, onuitsprekelijk pijnlijke wonde! De mensch schijnt gansch alléén te staan, onbegrepen in zijn meest eigen, meest het binnenste der ziel rakende ervaringen. Hoe schijnen nu de groote, algemeene waarheden des geloofs onvoldoende. Gij grijpt naar de Heilige Schrift, gij wilt u door Gods vertroostingen sterken. Maar, ach! dit alles, wat gij leest, schijnt u als het ware te kaal, te algemeen, te afgetrokken, te weinig gebijzouderd juist voor u, niet waar? Komt nu niet de wereld u als een groot, onafzienbaar ijsveld voor?

Wat beteekent deze stemming? Zie, uwe persoonlijkheid is krank opgedreven, in zichzelve verward, tot de eigen gedachten en belangen in verkeerde uitsluitendheid bepaald. Wat moet er dan geschieden? Nu moet gij het Jcmis omvatten, het kruis in zijn volle, waarachtige beteekenis, als de openbaring en de overwinning tevens van den vloek der zonde, de voltooiing en tevens wegneming der schuld. Op dat kruis ziende, ontvangt gij macht om het krank indi-vidueele, zondige, bij u in den dood te geven. Dat is het, wat de Schrift noemt, „met Christus sterven.quot; En nu, het leven der opstanding komt er uit voort. Dat leven der opstanding nu, is het een kale, troostelooze algemeenheid, is het vernietiging van 'tgeen aan deze zijde des grafs, in het vleesch, uwe teerste blijdschap was? O neen! want gij zelj wordt er door behouden. Slechts wat niet waarlijk gij zelf is, verdwijnt er in. Uw waar lij ie natuurlijk leven, uwe eigenlijke persoonlijkheid, is schepping Gods. En God is liefde, de hoogste Liefde, God is de volkomenheid van 't geen ook in mo hart als beweging der liefde golft. Dit eigenlijk van God geschapene, deze kern van uw wezen, wordt door de

-ocr page 9-

55

opstanding niet uit u weggenomen, maar verheerlijkt. Ook niet door dien aanvang der opstanding, dat nieuw geestelijk leven, dat ieder herboren hart hier beneden ervaart. Wat waarlijk leeft, omdat het uit God is, dat sterft nooit meer. Uwe liefde is eeuwig. Dat zij hier beneden teleurgesteld werd, was slechts haar bevrijding uit den band der zinnelijkheid, die haar op den duur verstikt of outadeld hebben zou.

Dat leven der opstanding, hoe zullen wij zijne heerlijkheid beschrijven? We zeiden zoo even, dat de diepste grond der kunst de idee der opstanding is. Maar toch slechts een zwakke profetie is zij van het waarachtig opstandingsleven. Nog eens spreke datzelfde gedicht .,dc Kunstenaarsquot;, en beschrijve ons, hoe het leven is van een, die het geheim der kunst gevat en zijn leven in hare wateren gedoopt heeft:

„Zacht, zoo als de lijnen der Bekoorlijkheid zich kronkelen, zoo als de verschijnselen der wereld rondom hem met weeke omtrekken in elkaar vloeien, stroomt ook zijn leven als een luchtige adem voort. Zijn geest verliest zich in de zee der harmoniën, die zijn zinnen met den hoogsten wellust omspoelt; en de zacht smeltende gedachte sluit zich stil bij de overaltegenwoordige Godheid der Liefde aan. Met het noodlot in verheven eenstemmigheid gekomen, gelaten op Gratiën en Muzen leunende, ontvangt hij eindelijk het doodelijk schot, dat hem bedreigt, in zijn vriendelijk aangeboden boezem uit den zachten boog der Noodzakelijkheid.quot;

Wat dunkt u van dergelijke taal? O! een profetie der waarheid, ja, dat is zij. Inderdaad, een hooger harmonie komt over het leven, dat door het kruis tot de opstanding kwam. Maar meer dan een zwakke profetie zijn deze woorden des dichters niet. Ach! wat wil de kunst tegenover de smarten des levens, en bovenal tegenover de pijn des gewetens, dat van schuld getuigt en naar verzoening smacht ? Wat beteekenen al die betooverend sehoone woorden van Schiller, zoo onuitsprekelijk zwak en arm, als zij met de werkelijke marten des levens den kamp zullen wagen; wat beteeke-

-ocr page 10-

56

neu ze tegenover het woord des Heilands: Mijn vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik n, niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef Ik hem u. Uw hart worde niet ontroerd en zij niet versaagd. In de wereld zult gij verdrukking hebben, doch houdt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen ?

Opstanding is het groote doel van alle leidingen Gods. Dat is het, wat wij bedoelen, als wij den geopenbaarden God als den Drieëenige eeren. Wij aanbidden Hem dan als den God der opstanding. Den God, die hetgeen Hij geschapen heeft, door de verlossing heen tot verheerlijking, tot opstanding voortleidt.

Eerst in de opstanding is ook het doel van 's menschen leven bereikt. In de eeuwige heerlijkheid, sprak Jezus, zijn ze kinderen Gods, omdat zij kinderen der opstanding zijn. ïoen God sprak: „laat ons den mensch maken,quot; en den eersten mensch schiep uit het stof der aarde, toen begon eerst Zijn scheppende werkzaamheid. Be mensch zou voltooid zijn, als hij tot de verheerlijking kwam, als lichaam en ziel beide volkomen van Gods heerlijkheid doordrongen zouden wezen. Dat is niet geschied. De mensch is niet tot het leven opgeklommen; maar hij is in den dood nedergevallen. Nu moest de ware mensch komeUj om die schepping Gods tot voltooiing te brengen. Jezus Christus is door zijn opstanding en verheerlijking aan 's Vaders rechterhand, de ware Mensch geworden. Nu is eindelijk, in Hem, de mensch door God gemaakt, en het woord, in den beginne gesproken, tot werkelijkheid geworden. Nu rest alleen nog, dat dóór dien mensch, die er nu is, ook de menschJieid ontsta. Die in den Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven. Eens wordt dit leven ook zichtbaar in de opstanding. Dan heeft het ook het lichaam doordrongen en verheerlijkt. Dan is ook de menschheid geschapen. Dan is het woord: „laat ons den mensch, de menschheid, maken,quot; volkomen tot vervulling gekomen.

De opstanding, welke zal haar heerlijkheid zijn?

Geen oog heeft gezien, geen oor gehoord, in 's menschen hart is niet opgeklommen, wat God bereid heeft dengenen.

-ocr page 11-

V,

57

die Hem liefhebbeu. Wij kuunen er slechts van stamelen en uit de verte gisseuj of liever, uit het beginsel der eeuwige vreugde, dat wij hier door het geloof .in ons hart gevoelen, besluit trekken tot de volkomenheid hier boven. Welk een heerlijkheid, als de strijd met de booze lusten ophoudt, en wij met ons zelf, zoowel als met God, iu de volkomenste harmonie verkeeren zullen. Welk een blijdschap, als al onze zonden zijn uitgedelgd, voor eeuwig achter den rug geworpen, en daarentegen de werken, die wij in God hebben mogen doen, met al de rente van hun steeds voortgaande vruchten, ons mogen navolgen. Welk een rijkdom, als de veel nadere levensgemeenschap met God door Christus, en met alle heiligen, een onophoudelijken stroom van nieuwe levenskrachten door ons heen doet gaan. Hoe zal onze kennis rijker en vollediger, onze liefde vroolijk eu alomvattend uitgebreid worden. Hoe zullen wij toenemen in macht en heiligheid; hoe zal de voltooiing van alles, wat hier beneden fragmeutair, aanvankelijk bleef, ons de onuitsprekelijke liefde, waarmede God ons in 't aanzijn riep, doen beseffen.

Van een „organische levensbeschouwingquot; spreken zoo gaarne de kinderen van dezen tijd, die der heerschende geestesrichting toegedaan zijn. Zij bedoelen dan daarmede, hoe in hun beschouwing, op naturalistischen bodem gevestigd, alles zich in eeue natuurlijke wetmatigheid samen-sluit, en ook de mensch, als een deel der natuur, zijn plaats in dat groote geheel heeft. Maar in de opstanding zal blijken, welke de ware organische levensbeschouwing is. Als onze éénheid met den Zone Gods, die het Hoofd aller dingen is, zal voltooid zijn, dan zal ook onze éénheid, als leden onder elkander, in samensluiting tot een groot, heerlijk Geheel, volkomen wezen. Nu zijn wij wel leden van elkander, maar wegens het nog niet volledige onzer vereeniging met ons Hoofd, kunnen wij ook met elkander nog niet de volle éénheid hebben, noch ook met de wereld rondom ons. Maar als in de eeuwige Toekomst, in

-ocr page 12-

dc opstauding, de Menschheid in Christus haar Hoofd gewonnen hebben, en dan daardoor tot volkomen éénheid zal verbonden zijn, dan zal ook met haar de natuur en de eugelenwereld tot de heerlijkste harmonie, tot het volko-menste systeem, zich samensluiten. Dan eerst is niets meer weerspannig, ondoordringbaar en dus onvolkomen werktuig, maar alles zal volkomen den wil des Hoofds als lid uitvoeren, Dan zal de organische vexdAhescJiouwing in waarheid mogelijk zijn, omdat dan de organische wexulAtoestand zal tot stand gekomen wezen. Want dit heeft God ons bekend gemaakt, als de verborgenheid zijns willens naar zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in zich zeiven: om in de bedeeling van de volheid der tijden wederom alles tot één te vergaderen (letterlijk staat er: onder één Hoofd weer saam te vatten) in Christus, beide wat in den hemel is en wat op de aarde is. Zoo keert het einde tot datgene terug, wat in den aanvang reeds als kiem was gelegd. Want door den eeuwigen Zoon zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, het zij Tronen, het zij Heerschappijen, het zij Overheden, het zij Machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen. En Hij is vóór alle dingen, en alle dingen bestaan te zamen (letterlijk: zijn tot één systeem vereenigd) door Hem. En Hij is het Hoofd des lichaams, der Gemeente, Hij, die het Begin is, de Eerstgeborene uit de dooden, opdat Hij in alles de Eerste zou zijn. Want het is des Vaders welbehagen geweest, dat in Hem al de volheid wonen zou, en dat Hij, door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, door Hem ook alle dingen verzoenen zou tot zich zelveu, het zij de dingen die op de aarde, het zij de dingen die in de hemelen zijn.

Deze dingen liggen in het geloof aan 't Evangelie der opstanding besloten. Maar op welken grond nn wordt dit alles geloofd? Het moge een schoon, hartverheffend geloof zijn, wat waarborgt mij dat het niet een gedicht is, ecu

-ocr page 13-

59

heerlijk gedicht doch waarvan het kind dezer eeuw, met Faust als hij het Paaschgezang hoort, moet betuigen;

//Do boodschap hoor ik wel, maar mij ontbreekt 't Geloove,

Welks liefste kind dit wonder mij zou zijn —?

Het wonder — want in de opstanding toont het wonder zich in ziju volheid: elk wonder is eigenlijk een beginnende opstanding, en de vraag: opstanding of niet? is in den grond geene andere dan: Wonder of niet? — het wonder, op welken grond gelooven wij het?

Men zegt: zie, de samenhang, de wetmatigheid der natuur is er niet tegen, zoo men haar wèl beschouwt. Dit wees de aanvang van ons vertoog reeds aan. Men zegt verder: de historie bewijst het. Jezus' opstanding is een historisch welgestaafd, onwedersprekelijk feit, eene gebeurde zaak welker waarheid zoo vast staat als het bestaan hebben van Napoleon of Karei den Groote. Althans elke bewijsvoering die ons dit feit wil ontnemen, blijkt ongenoegzaam te wezen. Laat dit inderdaad zoo ziju — zou het genoeg wezen om ons het wonder, en de opstanding als het hoogste en eigenlijke wonder, en dus het evangelie der opstanding, waarlijk van harte te doen gelooven? Ach neen. Naast al deze bewijsvoeringen kan twijfel, verlammende, doodelijke twijfel, in 't hart blijven wonen. O ja, herneemt gij: de Heilige Geest moet al deze dingen in ons hart levend maken. Gij zegt wèl, want zoo is het. Maar weet gij duidelijk en bepaald, wat gij hiermede zegt? Is het niet bij velen die herhalen: „de Heilige Geest moet het aan mijn hart levend makenquot; een mystieke term, een woordklank bij welken men zich niets ernstigs denkt ? Wat beteekenen dan eigenlijk deze woorden? Dit, dat de hoofdvraag niet is die naar de wijs-geerige, leerstellige, historische beteekenis van het wonder, maar de vraag omtrent de godsdienstige waarde van het wonder. Of met andere woorden: het wonder moet in u gebeurd ziju, als gij het huiten u erkennen en gelooven kunt. Wat beteekent dit, dat het wonder eerst in u moet gebeurd

-ocr page 14-

60

zijn? Dat gij moet tot het geloof, tot bekeeriug, tot hel nieuwe leven zijn gekomen. Het wonder in u is de gemeenschap met den levenden God, het nieuwe leven in den Heiligen Geest. Dat is een wonder, ja een wonder. Want wat is toch een wonder? Het is niet, gelijk men dikwerf eenigzins ruw zegt, een ingrijpen van God in de dingen der natuur, alsof God buiten de natuur ware. Neen het wonder is een doorbliukeu van den hoogereu, goddelijken grond der wereld door deze lagere, gevallen wereld heen. Een doorblinken op eeu bepaald punt, als waarborg en profttie van een eenmaal geheel vervuld zijn van het lagere door het hoogere, van eeu volkomen doorlicht worden, van de verheerlijking die wij naar 't woord der profetie wachten. Gelijk de wandelaar die de krochten en kronkelwegen eener diepe mijn doorkruist, hier en daar op een enkel punt een stuk van de blauwe lucht ziet. Hij was door 't langdurig vcrkeeren in deze duistere gangen bijkans er aan gewend geworden. Bijkans kwam hij er toe, den grond op welken hij wandelde, voor den gewonen, waren, vlakken grond te verklaren. Maar zie, deze blauwe lucht herstelt weer de juistheid zijner beschouwing. Nu herinnert hij zich weder dat hij niet op den vlakken grond wandelt, maar dat hij is nedergedaald zeer diep beueden dien eigenlijken bodem, dien vlakken grond welken hij nu zeer hoog, als een gebergte, boven zich aanschouwt. Indien gij nu zijt tot het geloof gekomen, indien gij bekeerd zijt tot den levenden God door het geloof in Jezus Christus, dan zijt gij getuige van een wonder, eeu doorblinken van den hoogereu levensgrond, van goddelijke liefde en heerlijkheid, in uw lager leven. Dit wonder is een aanvankhjke opstanding. Ja de kracht die het werkte, de kracht die u tot het geloof bracht, is geheel dezelfde als die de opstanding van Christus tot stand bracht. quot;Wij bespiegelen hier niet naar eigen gcdachteuloop, maar geven eenvoudig de heerlijke gedachte van Paulus terug, waar hij aan de Efeziërs verklaart dat „wij gelooven naar de werking der sterkte van Gods macht die Hij gewrocht

-ocr page 15-

61

heeft in Christus, als Hij hem uit de dooden heeft opgewekt.quot; Hij wil zeggen: om een mensch, een afkeerig en tegen God van nature vijandig menschenhart, tot het geloof en tot bekeering te brengen, daartoe heeft God dezelfde kracht, niet minder almachtige sterkte noodig, als welke Hij heeft noodig gehad toen Hij Christus uit de dooden opwekte. Juister nog: niet eene gelijke mate van kracht, maar geheel dezelfde kracht. De Geest der heiligmaking is in Christus, wij zagen het vroeger, de Geest der opstanding geworden. En dezelfde Geest der heiliging is het die ons van de wereld afzondert en tot God, tot bekeeriug, tot het eeuwig leven breugt.

De grond dus op welken wij aan de opstanding, aan het wonder gelooven, is de eigen geestelijke ervaring. De onze en die van allen wier leven, in de groote gemeente van alle eeuwen, aan deze zelfde gewisse werkelijkheid getuigenis geeft. Zoo wij het wonder opgaven, moesten wij ons-zelve, ons eigen bestaan als christenen, opgeven. En van het wonder is de opstanding de kroon. Elk wonder, op het gebied des geestes of op dat der stof, is een aanvang der opstanding. En het Evangelie dat deze dingen verkondigt, bewijst zichzelf in zijn hoofdzaak, in zijn levenskern. Van daar uit zijn de buitenwerken, al wat meer tot den omtrek behoort, te overzien, te verdedigen, en te schatten naar mate dit alles dichter bij of verder verwijderd ligt van het middelpunt. Maar niets is aan het evangelie wezenlijk, niets behoort er in waarheid toe, of iets van de heerlijkheid der opstanding is er in te bespeuren. De opstanding is als het ware de evangeliewaarheid zelve, tot haar meest feestelijke uitdrukking gebracht. De waarheid Gods in den vorm der overwinning, de belijdeuis zelve der gemeente. Deze belijdenis, gezongen op de melodie der smart, der doodsbedroefdheid, heet het kruis. Diezelfde belijdenis, gezongen op de melodie der triomfeerende blijdschap, heet de opstanding. Deze twee, kruis en opstanding, zijn in de historie gelijk in de diepte der harten van Gods kinde-

-ocr page 16-

(52

reu, onscheidbaar verbonden. Beide zijn slechts te verstaan in elkanders licht.

Dat is de zalige volheid van het Evangelie der opstanding. Welgelukzalig, wiens ziel een weinigje daarvan heeft gevat, wien de genade des Heeren de keuze bevestigt, om daarin te leven eeuwiglijk!

J. H. Gunning, Jr.

-ocr page 17-
-ocr page 18-