TOT
OYER HET AFTREDEN
VAN
Een kort woord zij een der voorgangers in de Hervormde Gemeente vergund, om mede voor zijn deel tot geestelijke onderscheiding, tot een juist en ernstig oordeel op te wekken. De kansel is daartoe niet geschikt.
Gelukkig is het volstrekt onnoodig om tegen een zeker
triomfeeren over deze smartelijke zaak te waarschuwen.
Van dergelijke laaghartigheid behoeven wij, voor zoover wij
weten en hooren, niemand te beschuldigen. Niemand spreekt
anders over dit feit, dan met ontroeringen medelijden.
Maar een waardige houding ten dezen opzichte is nog niet
genoeg. Veel meer wordt van ons geëischt. Deze aftreding
brengt een stem Gods tot ons: een stem die wij te
hooren en ter harte te nemen hebben: welke dan ook de
ons nog onbekende nadere toedracht dezer zaak mo^e svezen.
Dat is thans onze eigenlijke roeping.
Die stem Gods roept ons tot verootmoediging. En wel daarom, omdat niet enkel zedelijke kracht, niet enkel het geloof, het gebed, de liefde der gemeente, niet enkel de werking des Heiligen Geestes, deze ergernis verwijderd heeft. (1)
Wel is waar, ook deze geestelijke kracht heeft gewerkt. Het beter besef, het geweten der gemeente, is bij niet weinigen begonnen te spreken. Ook bij onderscheidenen die aanvankelijk waren medegesleept. De indrukwekkende oor-deelen Gods in wij deren en ook in onzen kring, hebben
(1) Tot verduidelijking zij met eeiTeukel woord herinnerd aan liet aandeel dat de schrijver dezer bladzijden aan den kerkdijken strijd ten onzent gehad heeft.
Drie jaren geleden] noemde] ook ik, nevens anderen, de moderne leer een der voorboden der openbaring van den Antichristus, en schrecf daarbij : „ Tot een diepe, krachtvolle verontwaardiging roep ik de gewetens op,quot; Het denkbeeld van oen kerkrechtclijken ban bestreed ik, omdat de macht die dezen ban had uit te oefenen, daartoe niet genoeg geheiligd, d. i. geestelijk bevoegd was. „De dwaalleeraars moeten bestreden, overwonnen , uitgeworpen worden; maar thans alleen door de kracht van het geloof, het geestelijk leven der gemeentequot; — met die woorden eischte ik, ia plaats van een kerkrcchtelijken, een zedelijke n ban. Das geen verwerping van de kerkelijke tucht, maar haar b eve stiging, door haar allereerst eea zedelijkea , geestelijken grondslag te geven. Dit beginsel is op zichzelf volkomen naar den eisch van Gods Woord, gelijk toenmaals uitvoerig aangetoond is. Maar in de beoordeeling der thans werkelijk onder ons bestaande toestanden heb ik gedwaald, gelijk ik reeds meermalen erkend heb, en nu ook weder erkennen wil. Ik had meer in eenvoudige gehoorzaamheid de kerkelijke macht, gelijk zij nu eenmaal bestaat, moeten erkennen ia plaats van haar slechts te beoor. deelen. Ook dit laatste'was plicht, maar het had moeten gepaard gaan met die kerkelijke macht te bidden en ia Gods heiligea Naam te vermaaea om aan haar plicht en roeping gestand te doen ; waarbij het te verwachten gevolg aan den Heer, moest worden overgelaten. Doch ik herbaal het, dat beginsel, namelijk de eisch van een zedelij ken ban, was juist en naar Gods Woord. Voorwaar niet enkelj in ij n zwakke stem riep tot diepe verontwaardiging op i bepaaldelijk ook die van Mr. G. Groen vc,n Prinsteror, tegen wien ik destijds over stond, daar hij de plichtmatigheid van den kerkrechtclijken ban handhaafde.
velen wakker geschud. Daartegenover heeft het ongeloot' zich van lieverlede ook meer in zijn gevolgtrekkingen ontwikkeld : en door het een en ander , vooral — het zij tot Dr. Zaalberg's eere beweerd — door het laatste, zal de kerkelijke positie der ongeloolsprediking onder ons voor zijn hart meer en meer bezwarend, ja zijn geheele stelling onhoudbaar geworden zijn. Maar — en zie hier wat ons bedroeft en verootmoedigt — ook uitwendige, stofTelijke, lichamelijke oorzaken hebben tot zijn terugtreden bijgedragen. Hierover weiden wij niet uit, stippen het slechts aan om onze droefheid er over uit te drukken.
De verootmoedigende waarheid is: God zelf is tus-schenbeide gekomen om ons de zaak uit de handen te nemen. Wij zijn niet ijverig, niet toegewijd genoeg geweest in heilig-geestelijke krachtsbetooning: toen heeft dus de Almachtige moeten komen met Zijn zichtbare leidingen, om ons te beschamen en te doen wat, door schuld onzer eigen slapheid, boven onze macht was.
Wij die in Jezus Christus naar de Schriften gelooven, zijn bij alle persoonlijke zwakheid en nietigheid zóó verzekerd van de zaak welke wij dienen mogen, zóó overtuigd, niet slechts van ons kerkelijk, maar vooral ook van ons zedelijk en wetenschappelijk recht, zóó gewis dat de ontwikkeling der groote vraagstukken die onzen tijd bewegen, ten slotte toch den Koning wien wij toebehooren, de betwistte kroon op het heerlijkst zullen verzekeren — dat wij den voortgang van dezen strijd niet gaarne door uitwen d i g e oorzaken gewij zigd of belemmerd zien. Hoe gaarne hadden wij ook hier te 's Hage den strijd beslecht gezien enkel door geestelijke wapenen, door verdere ontwaking der gewetens; tot dat ook den Kerkeraad een w a a r 1 ij k -geestelijk verdedigen van de gemeente tegen deze ver-
woesting mogelijk ware geweest. Dit heeft, helaas! in veel te zwakken aanvang bij ons mogen plaats vinden.
Daarom, al drong ons niet deernis met een veelbelovend, rijkbegaafd leven dat aldus op de volle middaghoogte verdonkerd wordt, reeds de enkele overweging van onze gebleken onmacht (niet omdat het ons aan recht, aan overwicht van waarheid en licht, maar omdat het ons nog te zeer aan heiligen ernst en eendrachtige toewijding ontbrak) — reeds deze enkele overweging zou genoeg zijn om ons diep te verootmoedigen en alle gedachten aan een ander gevoel thans verre van ons te houden.
Is het ons met die verootmoediging ernst, laat ze zich dan openbaren in veerkracht en liefde. In liefde ter aantrekking, zoo veel mogelijk, van hen die thans wellicht meer dan anders openstaan voor de erkenning dat er geen andere vastheid is dan alleen in het geloof in Jezus Christus naar de Schriften. In veerkracht, opdat, als er nu weldra een k i e s c o 11 e g i e zal worden gekozen , aan hetwelk, nevens den kerkeraad, de hoogstgewiehtige keuze van twee leeraars moet worden opgedragen, wij in dat collegie en voorts op de twee opene plaatsen zulke mannen mogen roepen, die waarlijk den Heer vreezen en der Gemeente tot opbouwing en zegen, ja voor haar diepe bloedende wonden zoo veel mogelijk tot heeling kunnen zijn. Moge daartoe alles wat, ook bij verschil van overtuiging, den naam des Heeren Jezus als den éénigen tot zaligheid
gegeven eert, zich in biddende en werkzame liefde samen-sluiten.
, „ 1 H. GUNNING Jr.
s Hage , 27 Sept. 1867.
Te 's Grarenhage, bij H. J. GEKRETSEN.
Pkijs 4 Cents,
.X