TOESPRAAK
TER INWIJDING VAN HET
'EBOUW VOOR EVANGELISATIE.
4-
2/
TER INWIJDING VAN HET
fcmenifling Ötrbmlnn^ itt tt)aorl)etamp;,'
Uitgave ten voordeele van genoemde Vereeniging.
NIEUWEDIEP, J. C. DE BUISONJÊ. 1865.
Mijne in de Kerk of ergens elders gehouden Toespraken geef ik nimmer in het licht, omdat ik niet geloof dat zij aan de vereischten daartoe voldoen. Ook kan ik ze niet woordelijk, maar slechts hoofdzakelijk wedergeven. Dit een en ander is ook hij deze inwijdingstoespraak het geval. Ik geef haar alleen uit, omdat men mij voorhield, dat de opbrengst luellicht nog éene kleine hate zou leveren voor de goede zaak, welke zij bespreekt. Tot dat doel, en met geene andere aanspraak, wordt zij dan ook vriendelijk aan de belangstelling van den christelijken lezer bevolen.
Op dezelfde gronden als welke in het eerste deel dezer toespraak ontvouwd worden, heb ik ook, een paar jaar geleden, de Evangelieverkondigingen in het Gebouw van
de Vereeniging tot beoordering van christelijke belangen te Ley den ingewijd. Niet ongaarne gebruik ik dus deze gelegenheid om ook op die onderneming de aandacht te vestigen. Deze zaak en vele soortgelijke pogingen zijn teekenen ouzer tijden die overweging verdienen. Niet anders mogen zij beschouwd worden, dan als tijdelijke hulpmiddelen in den bestaand,en nood. Overigens is de Kerk, welke wij liefhebben, er slechts zeer gedeeltelijk mede gehaat. De hoofd-eisch blijft altoos deze, dat men tot algemeene verootmoediging, en zoo tot waarachtige bekeering home. Er is in onze dagen een stormachtige haast om de eene dchristelijke werkzaamheid''' op de andere te stapelen. Men wil boven alles velerlei afzonderlijke dingen doen tegen de omademenquot; en ongeloovigen, Van velerlei afzonderlijke daden, en wederom daden, en nog eens daden, wacht men heil. En toch, het kil kan van nergens elders, dan van Boven tot ons komen. Moge dit besef algemeen worden! De Heer zelf zal vdoeri' wat er gedaan moet worden tot redding der Kerk. Ome taak is bovenal, ons hart in waarachtige, grondige, algemeene schuldbelijdenis tot het verstaan van Zijne wenken, en het aannemen van Zijn Raad toe te bereiden.
J. H. GUNNING Js.
's Hage, 29 Nov. 1864.
In den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes.
Tot grondslag mijner toespraak stel ik het woord des Heilands, Joh. 3:5,6.
„Jezus andwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg ik U: zoo iemand niel geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het koningrijk Gods niet ingaan. Hetgeen uit het vleesch geboren is, dat is vleeseh: en hetgeen uit den Geest geboren is, dal is geest.
De buitengewone aanleiding, die ons heden te dezer plaatse zamenvoert, eischl een woord van toelichting, éér wij het voorgelezen Evangeliewoord i gaan verklaren.
Wij zijn hier te zamen, vervuld van lof cn dank des harten jegens den Heer, die kennelijk f en wonderbaar geholpen heeft. In het tot stand
8
komen van dit gebouw heeft Hij ons weder heerlijk getoond, dat Zijns is het goud en het zilver en de leiding van de harten der menschen. Ook de menschelijke pogingen zijn middelen in Zijne hand. Zoo breng ik dan ook, uit naam van de geachte Vereeniging tot Verbreiding der Waarheid, dien dank aan de milde gevers, aanwczend of afwezend, die deze oprichting ondersteunden. En voorts aan allen, die, hetzij door ontwerpen van het plan, hetzij door medehulp in de uitvoering, ons aan zich verplicht hebben.
Maar ik besef, M. H. 1 dat indien gij allen in dit ons dankgevoel met recht zult kunnen deelen, het U noodig is, goed ingelicht te wezen omtrent onze bedoelingen. Welnu, wij hebben getracht aldus te handelen, dat wij ons voor God verand-woorden konden: daarom zijn wij dan ook gaarne bereid, het voor U te doen. Hoort dan, alvorens wij tot de Evangelieverkondiging overgaan, onze beandwoording van de vraag: Wie zijn wij, en wat bedoelen wij met deze zamenkomsten?
Wij zijn en blijven leden der Nederlandsclie Hervormde Kerk. Wij oordeelen onze broeders niet, die zich in hun geweten tot afscheiding van onze kerkgemeenschap hebben gedrongen gevoeld
9
of uog gevoelen. Maar wij voor ous verklaren nadrukkelijk, dat deze onze werkzaamheid in hel allerminst geen separatistisch karakter heeft. De Kerk, tot welke wij behooren, hebben wij lief, en al wat wij doen heeft niet ten doel om haar te scheuren, maar om haar op te bouwen. Voorzeker is het een belangrijk teeken onzer tijden, een bewijs van de oordeelen Gods, die over onze Kerk gaan, dat er noodzakelijkheid bestaat tot het nemen van maatregelen als die, waartoe de plaats, waar wij nu zamen zijn, de gelegenheid is. Maar te midden van die oordeelen Gods, blijven wij aan onze kerkgemeenschap vasthouden, omdat wij gelooven dat zij, door Gods genade, nog eene toekomst heeft, en dat deze Zijne oordeelen niet ter ontbinding, maar ter loutering zullen zijn. Ik herhaal het, wij bedoelen niet, onze kerkgemeenschap te scheuren, maar integendeel op te houwen. Want de kracht eener kerk ligt in haar geloof. Niet door hare uitwendige inrichtingen, maar door haar Geloof leeft zij. Welnu, dat Geloof onzer kerk belijden wij door Gods genade met haar. Dat geloof wordt in de Hervormde godsdienstoefeningen ten onzent, tot onze diepe droefheid, niet verkondigd, maar tegengesproken
. Aquot;
p '
10
en bestreden. Daarom zijn wij verplicht, zoo lang deze treurige toestand duurt, uit die zamenkom-sten ter godsdienstoefening te wijken, en ons af. zonderlijk ter Evangelieverkondiging zamen te voegen quot;Wij doen dit met smart, en niet dan nadat wij bescheidene doch vruchtelooze pogingen hebben aangewend om langs den wettigen weg tot het voorrecht te komen van het bezit van ten minste één leeraar die in onze Hervormde Kerk het woord Gods naar onze overtuiging verkondigde. Zoodra dit laatste in het vervolg ons mocht te beurt vallen, houdt de noodzakelijkheid van dezen onzen hulpmaatregel op. Zoodra in de Hervormde Godsdienstoefeningen aan deze plaats Gods Woord in zijn volheid verkondigd zal worden, zullen deze onze zamenkomsten, in dezen vorm, terstond op-
!) Naar de persoonlijke overtuiging van den spreker behoor dit niet tot de Sacramenten te worden uitgestrekt. Hij gelooft dat wij, zoolang wij leden der Kerk blijven, en den kerkelijken toestand in zijn geheel aanvaarden, de H. Sacramenten ook, des noods, uit de handen van een voorganger die ons geloof bt-strijdt, ontvangen moeten. Want de kracht van het Sacrament, van de instelling en gave des Heeren, hangt niet af vau df persoon des voorgangers. (Wij onderstellen hier dat hij althan.-de woorden der Instelling onaangetast laat.)
I]
houden, en dit gebouw op andere wijze tot uitbreiding van Gods koningrijk en tot verbreiding zijner waarheid worden aangewend. En in waarheid, niets zouden wij liever doen, dan dit!
Wat bedoelen wij met ome zamenkomsten aan deze plaats? Niets anders dan ons te stichten, op te bouwen, naar Gods Woord. Wij hebben hier geene Godsdienstoefening, maar slechts Evau-nelieverkondiging. Wilt naauwkeurig acht geven np de beteekenis dezer woorden, en op het onderling verschil dezer dingen. Geen godsdienstoefening, maar Evangelieverkondiging, door gebed en gezang, en wanneer een Leeraar ons voorgaat, ook door zijn ambtelijke zegensprake, naar onze behoefte begeleid. Tot godsdienstoefening behoort, dat een bepaalde gemeente, in haar openbaar kerkgebouw, onder het ordelijk opzicht der gestelde ambten in hunne rangordening, met leeraars, opzieners, armverzorgers, te zamen kome om God te verheerlijken en op de bepaalde tijden de heilige Sacramenten te ontvangen. Van dit alles vindt Gij in onze zamenkomsten niets. Herwaarts opgaande, komt gij niet ter kerk, maar in een zaal, een gebouw, een zamenkornst, of welken naam gij, buiten dien van Kerk, er aan geven wilt. Wij
12
zijn hier niet te zamen als (/emeente, maar eeuvou-dig als belijders van het Geloof dat ons dierbaar is en aan welks verkondiging wij de dringendste behoefte hebben. Wij hebben geen vast aange-stelden leeraar, geen onderlingen of arm verzorgers, geen nitdeeling der heilige Sacramenten. Want wel verre van ons af te willen scheiden van de gemeente tot welke wij behooren, willen wij ons aan haar blijven sluiten, en haar lijden mede dragen zoolang en zooverre het bestaanbaar is met den hoogsten regel van alle, de gehoorzaamheid aan Gods Woord.
Laat mij dan nu overgaan tot wat in deze za-menkomsten ten allen tijde de hoofdzaak wezen moet, de verkondiging van Gods Woord. Het heilig woord des Verlossers omtrent de Wedergeboorte, dat wij gelezen hebben, duidt den geest aan, in welken hier ten allen tijde gesproken worde. Want de wedergeboorte uit water en Geest is naar Gods Woord de grond van alle waarheid en van alle kennis der waarheid tevens. Niemand kan zien en kennen, tenzij hij leve. Het leven uit
13
God is voor de gemeente de grond der kennis van God en Zijne waarheid.
Niet verbetering slechts, maar weder(jehoorte, dat is: geheele vernieuwing, een geheel nieuw leven, dit is de eisch des Heeren aan den mensch die dood is door de zonden en overtredingen; en die zelf zich door eigen inspanning bij geene mogelijkheid aan die zonde, aan dien dood ontheffen kan; want wat uit vleesch geboren is, dat is en blijft vleesch.
Vernieuwende genade des Heiligen Geestes is daarom noodig. Dien Heiligen Geest schenkt de Heer Jezus Christus. Hij is God geopenbaard in het vleesch. Hij heeft onze zonden op zich genomen en zich in onze plaats voor het gericht des heiligen Gods gesteld. Hij is gestorven voor onze zonden, opgewekt tot onze rechtvaardig-making, en verhoogd om dien Heiligen Geest, en alle geestelijke gaven en alle geestelijk leven te schenken.
Daarom is het ter zaligheid noodig, aan Hem deel te hebben door persoonlijk hartvernieuwend geloof. Wij hebben aan Hem, aan de gansche drievnldige genade Gods, reeds deel ontvangen in den heiligen Doop. Doch die Doop zal, nimmer
14
vruchteloos, maar tot verzwaring des oordeels zijn, indien deze genade niet door persoonlijk geloof tot eigendom onzer harten wordt gemaakt. Dit deelgenootschap aan Jezus Christus is niet door ontwikkeling tot telkens voortgaande heiligheid te verkrijgen. Want bekeering, nieuw leven uit God, moet de aanvang zijn. Ook niet door verstandelijke kennis der waarheid. Want vernieuwing des harten is noodig ter zaligheid.
Daar zijn er, die zeggen: indien het leven des geestes dan een gave Gods is, zoo kan ik niet anders doen, dan lijdelijk wachten tot het den Almachtige behage, Zijn heiligen Geest in mij te doen nederdalen, opdat ik levend gemaakt worde, Ons and woord is: Gij die zóó spreekt, toont met Uwe woorden duidelijk dat gij slechts van hooren zeggen, en niet uit eigen ervaring spreekt. Want de ware, oprechte erkenning onzer onmaclit is geheel iets anders, dan Uwe koele en schijnheilige berekening. Zij is eene diepe smart, eene verbrijzeling des harten onder het doorborend gevoel van schuld jegens God; van den vloek der Wet die op den zondaar rust. Een besef van ver-doemelijkheid voor God wegens het versmaden van Zijne heilige liefde. Eene diepe nederbuiging des
15
gemoeds, die niet leert stilzitten, maar, in het gezicht van het gevaar des eeuwigen Oordeels, leert roepen bm genade tot dien God die ons leven en Onzen dood, beide van ziël en lichaam, in Zijne hand heeft.
En voorwaar, Hij wil die levenwekkende genade schenken. Hij wil het wonder der wedergeboorte ni u werken. Alle ziel die waarlijk Zijne genade bëgeert, grijpe moed. Hij heeft den ééngeboren Zoon gegeven. Daarom is er niets wat wij zouden kunnen vragen, dat niet in deze eerste grootste gave reeds opgesloten lage.
Doch evenzeer als Zijne barmhartigheid u moet aanlokken, evenzeer moet de heiligheid zijner oor-deeien u verschrikken. Vreesselijk is de toorn Gods, die hlijft op ieder die den Zoon ongehoorzaam is. Zoo iemand niet wordt wedergeboren, lüj zal het koningrijk Gods niet zien — maar wat zal hij dan wel zien? Het eeuwig afgrijzen, den worm die niet sterft , het vuur dat niet uitge-Wuscht wordt.
Het moet in ons leven tot eene bepaalde, duidelijke beslistheid komen, wie eigenlijk onze Heer is. Niemand kan twee heeren dienen.
En de dienst des Heeren is liefelijk, vol blijd-
If)
schap en vrede. Ja, waarlijk, eene goede dienst is het volgen van Jezus.
Die Hem gekozen heeft, bewijze der wereld de kracht Zijns Heeren door de vernieuwing van zijn geheele leven. De wereld wil niet meer aan wonderen gelooven. Ach, dit ongeloof is niet enkel de schuld van eene ongeloovige wetenschap en van onheilige neigingen van de harten der kinderen dezer eeuw. Het is ook voor een goed deel daaruit, voortkomende, dat de belijders van Christus der wereld geen wonderen meer t( zien geven, gelijk in den eersten tijd. De Heer brenge, te midden van den afval, en ook dmt den afval van zcovelen, een diepen ernst des ge-loofs en des levens, ja een nieuw leven des Heiligen Geestes, in hart en bestaan Zijner belijders terug; ter overtuiging van alles wat zich in de wereld nog overtuigen laat, en ter toebereiding voor Zijne wederkomst in heerlijkheid.
AMEN.