IN
BEWERKT DOOR
Hoogleeraar te Hernborn.
VAN
'S GRAVENHAGE, w. P. VAN STOCKUM. 1873.
In zijne voorrede bij dit kleine geschrift, dat met „ De Raad Gods, aanwijzing van den weg des heilsquot; (eveneens bij den uitgever dezes in 't licht verschenen en door dezelfde hand vertaald) één geheel vormt, zegt Prof. Ernst dat het denkbeeld van een vraagboekjen, ivelks andwoorden bestaan uit bijbeltexten, wel niet nieuw is, maar dat men toch aan nevensgaand boeksken oorspronkelijkheid en eigenaardigheid van bewerking, ivat plan en uitvoering betreft, niet zal ontzeggen. „Beiden — dus gaat hij voort — zijn duidelijk genoeg, om geene verklaring van noode ie hebben. Ik heb getracht, met behoud van hetgeen uit het katechetisch onderwijs in het kerkelijk leven beproefd is bevonden, datgene wat tot de geschiedenis des heils behoort, bovenal op den voorgrond te stellen. Overigens is deze methode ook door de praktijk reeds aanbevolen.quot;
Voor de bijbelwoorden zijn wij de gewone uitdrukkingen der Statenvertaling gevolgd. Waar verbetering noodig is, kan ieder catecheet haar lichtelijk aanbrengen, en wij wenschten niemand van onze uitlegkundige inzichten afhankelijk te maken, of onontwikkelde leerlingen in eene zekere verwarring te brengen. Daarom hebben dan ook sommige texten, in verband tot de vragen op welke zij ten antwoord dienen, eene nadere verklaring noodig, (b. v. de 20s, de 223° vraag en andere).
IFy geven het hoehjen met vertrouwen aan hen die met ons de jeugd uit Gods Woord onderwijzen willen, in handen. Men kan er voor verder gevorderde leerlingen de Baad Godsquot; bij gebruiken, gelijk in de voorrede tot die handleiding door ons iverd aangegeven. Maar in elk geval zal men, naar wij hopen, de keuze der bijbelwoorden uitnemend, en den gang der gedachten voor een overzicht van de geheele heilsivaarheid geschikt bevinden.
'sllagc, Maart 1873.
J. H. GUNNING Jr.
1. Wat moet onze grootste en voornaamste zore/ zijn?
Math. 6 : 33. Zoek eerst het koningrijk Gods en Zijne geregtigheid; en al deze dingen zullen u toegeworpen worden.
Math. 18 : 26. Want wat baat het een mensch, zoo hij de geheele wereld gewint en lijdt schade aan zijne ziel? Of wat zal een mensch geven tot lossing zijner ziel?
Ps. 42 : 2,3. Gelijk een hert schreeuwt naar de water-stroomen, alzoo schreeuwt mijne ziele tot U, o GodI Mijne ziele dorst naar God, naar den levenden God. Wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezigt verschijnen ?
2. Wie wijst ons den toecj tot bereiking van dit doel?
1 Cor. 2 : 14. De natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat ze geestelijk onderscheiden worden.
2 Petri 1 : 19. Wij hebben het profetisch woord, dat zeer vast is; en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in eene duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in uwe harten.
Luc. 11 ; 28. Ja, zalig zijn zij die Gods Woord hooren en bewaren.
2 Tim. 3 : 16, 17. Al de Schrift is van God ingegeven en is nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de regtvaardigheid is; opdat de mensch Gods volmaakt ; i, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust.
6
3. Hoe kan de hijhei, die door menschen geschreven is mij Gods Woord bieden?
2 Petri 1 : 20, 21. Dit eerst wetende, dat geene profetie der Schrift is van eigene uitlegging; want de profetie is voortijds niet voortgebragt door den wil eens menschen, maar de heilige menschen Gods, van den heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken.
OVEll DEN OORSPRONG VAN ALLE DINGEN, YAN DEN MENSCH EN YAN DE ZONDE.
4. Wat leert de heilige Schrift aangaande den oorsprong aller dingen?
Jes. 44: 24. Alzoo zegt de Heer, uw Verlosser, die u geformeerd heeft van den moederschoot af: Ik ben de Heer die alles doe, die den hemel uitbreid. Ik alleen, en die de aarde uitspan door Mij zeiven.
Joh. 1 : 1—'ó. In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door hetzelve gemaakt, en zonder hetzelve is geen ding gemaakt, wat gemaakt is.
Rom. 11 : 36. Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen, Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid, Amen.
5. Wat leert de Schrift aangaande het vezen Gods?
Joh. 4 : 24. God is Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hom aanbidden,in geest en in waarheid.
1 Joh. 1 : 5. Eu dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben, en wij u verkondigen, dat God oen licht is en gansch geene duisternis in Hem is.
1 Joh. 4 : 1(). En wij hebben gekend en geloofd de liefde, die God tot ons heeft. God is Liefde; en die in de liefde blijft, blijft in God en God in hem.
Joh. 5 ; 26. Want gelijk de Vader het leven heeft in zich zeiven, alzoo heeft Hij ook den Zoon gegeven, het leven te hebben in zich zeiven.
6. Wat leert de Schrift van de schepping der wereld ?
Gen. 1 : 1. In den beginne schiep God hemel en aarde.
Ps. 33 : 6. Door het Woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir.
Hebr. 11:3. Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het Woord Gods is toebereid, alzoo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden.
Exod. 20 : 11. Want in zes dagen heeft de Heer den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is.
7. Wat van hare onderhouding en regeering?
Hebr. 1 : 3. Hij draagt alle dingen door het woord Zijner kracht.
Rom. 11 : 33—36. O diepte des rijkdoms beide dei-wijsheid en der kennis Gods!
Hoeondoorzoekelijk zijn Zijne oordeelon, en onnaspeurlijk Zijne wegen! Want wie heeft de zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst gegeven en het zal hein weder vergolden worden? Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid! Amen.
8. Hoe heeft Gooi den rnensch geschapen?
Gen. 1 : 26, 27. En God zeidc: laat ons menschen maken, naar ons beeld, naar onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de visschen der zee, en over het gevogelte dos hemels, en over het vee, en over de geheele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. En God schiep den mensch naar Zijn
8
beeld, naar liet beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze.
9. Welke taak legde God den mensch op ?
Gen. 2 : 16, 17. En de Heer gebood den mensch, zeggende: Van allen boom dezes hofs zult gij vrijelijk eten; maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten: want ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven.
10. Hoe geschiedde het, dat de menschen aan deze taak ontrouw loerden ?
Gen. 3 : 1—6. De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de Heere God gemaakt had, en zij zeide tot de vrouw: Is het ook dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs? En de vrouw zeide tot de slang: Van de vrucht der boomen dezes hofs zullen wij eten; maar van de vrucht des booms, die in het midden des hofs is, heeft God gezegd; gij zult van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet sterft.
Toen zeide de slang tot de vrouw: gijlieden zult den dood niet sterven; maar God weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zoo zullen uwe oogen geopend worden en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad. En de vrouw zag, dat die boom goed was tot spijze en dat hij een lust was voor de oogen, ja een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij nam van zijne vrucht en at; en zij gaf ook haren man met haar, en hij at.
Joh. 8 : 44. Gij zijt uit den vader den duivel en wilt de begeerte uws vaders doen; die was een menschen-moorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geene waarheid is in hem. Wanneer hij den leugen spreekt, zoo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader derzelvc leugen.
11. Welke gevolgen moest deze overtreding hehhen ?
Kom. 0 : 23. De bezolding der zonde is de dood.
12. Waarom is de dood de hezolding der zonde?
Jes. 59 : 2. Uwe ongeregtigheden maken eeno scheiding tusschen ulioden en uwen God, en uwe zonden verbergen het aangezigt van ulieden, dat Hij niet hoort.
13. Hoe veelvoudig is deze dood?
Efez. 2:5. Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft God ons levend gemaakt met Christus.
Luc. 9 : 10. Laat de dooden hunne dooden begraven.
Openb. 2 : 11. Die overwint zal van den tweeden dood niet beschuldigd worden.
14. Hoe ver hehhen zich zonde en dood van Adam af uitgestrekt ?
Kom. 5:12. Door eenen mensch is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood, en alzoo is de dood tot alle inenschen doorgegaan, dewijl allen gezondigd hebben.
Rom. 3 : 10—12. Gelijk geschreven is; Er is niemand regtvaardig, ook niet één; er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt. Allen zijn zij afgeweken te zamen zijn zij onnut geworden, er is niemand die goed doet, er is ook niet tot één toe.
Rom. 3 : 23. Want er is geen onderscheid, zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods.
1 Joh. 1 : 8. Indien wij zeggen, dat wij geene zonde hebben, zoo verleiden wij ons zeiven, en de waarheid is in ons niet.
1 Joh. 1 : 10. Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, zoo maken wij Hem tot een leugenaar, en Zijn Woord is in ons niet.
Gen. 8 : 21. Het gedichtsel van 'smenschen harte is boos van zijne jeugd aan.
10
GODS RAAD AANGAANDE DE VEELOSSING.
15. Wil God dan den mensch, dien Hij schiep tot het leven, overlaten aan den dood'?
Ezech. 33 : 11. Zoo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zoo Ik lust heb in den dood des god-deloozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddelooze zich bekeere van zijnen weg en leve. Bekeert u van uwe booze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israels?
Ps. 103 : 8, 9. Barmhartig en genadig is de Heer, langmoedig en groot van goedertierenheid. Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk den toorn behouden.
16. Hoe heeft Hij deze heilsgedachten reeds den eersten menschen bekend gemaakt f
Gen. 3 : 15. Ik zal vijandschap zetten tusschen u en deze vrouw, tusschen uw zaad en haar zaad. Datzelve zal u den kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen.
17. Hoe heeft God zijne behoudende genade tegenover alle menschen verkondigd ?
Joh. 1 : 5. En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen. ,
Rom. 1 : 19, 20. Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard.
Want Zijne onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan, uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijne eeuwige kracht en goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn.
Rom. 2 ; 14, 15. Want wanneer de heidenen, die de
11
wet niet hebben, van nature do dingen doen, die der wet zijn, dezen, de wet niet hebbende, zijn zich zeiven eene wet; als die betoenen het werk der wet geschreven te hebben in hunne harten, hun geweten medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende, of ook ontschuldigende.
18. Welk volk heaft God echter verkoren uit alle volkeren om een werktuig Zijner genade te zijn ?
Exodus 19 : 5, 6. Indien gij naarstiglijk mijner stem zult gehoorzamen en mijn verbond houden, zoo zult gij mijn eigendom zijn uit alle volken, want de gansche aarde is mijne; en gij zult mij een priesterlijk koningrijk en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die gij tot de kinderen Israels spreken zult.
Gen. 12 : 1—3. De Heer nu had tot Abram gezegd: Ga uit uw land en uit uwe maagschap en uit uws vaders huis, naar het land dat Ik u wijzen zal; en Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uwen naam groot maken; en wees een zegen !
En Ik zal zegenen, die u zegenen en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden.
19. Welke was de bestemming van Gods volk?
Gen. 22 : 18. En in uw zaad zullen allo volken dolaarde gezegend worden.
20. Hoe bereidde de Heer Zijn volk hiertoe?
Zach. 11:7. En ik heb mij genomen twee staven, den eenen heb Ik genoemd zacht en den anderen heb Ik genoemd wee; on Ik heb de schapen geweid.
Luc. 16 : 29. Zij hebben Mazes en de profeten; dat zij die hooren.
Deuteron. 4:7, 8. Want wat groot volk is er, hetwelk de Goden zoo nabij zijn als de Heere, onze God, zoo dikwijls wij Hem aanroepen? En wat groot volk is or dat zoo rogtvaardige inzettingen en regten hoeft, als
10
GODS RAAD AANGAANDE DE VERLOSSING.
15. Wil God dan den mensch, dien Hij schiep tot het leven, overlaten aan den dood?
Ezech. 33 : 11. Zoo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zoo Ik lust heb in den dood des god-deloozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddelooze zich bekeere van zijnen weg en leve. Bekeert u van uwe booze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israels ?
Ps. 103 ; 8, 9. Barmhartig en genadig is de Heer, langmoedig en groot van goedertierenheid, Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk den toorn behouden.
16. Hoe heeft Hij deze heilsgedachten reeds den eersten menschen bekend gemaakt ?
Gen. 3 : 15. Ik zal vijandschap zetten tusschen u en deze vrouw, tusschen uw zaad en haar zaad. Datzelve zal u den kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen.
17. Hoe heeft God zijne behoudende genade tegenover alle menschen verkondigd ?
Joh. 1 : 5. En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen.
Eom. 1 : 19, 20. Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard.
Want Zijne onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan, uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijne eeuwige kracht en goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn.
Rom. 2 : 14, 15. Want wanneer de heidenen, die de
11
wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, dezen, de wet niet hebbende, zijn zich zeiven eene wet; als die betoenen het werk der wet geschreven te hebben in hunne harten, hun geweten medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende, of' ook ontschuldigende.
18. Welk volk heeft God echter verkoren uit alle volkeren om een werktuig Zijner genade te zijn ?
Exodus 19 : 5, 6. Indien gij naarstiglijk mijner stem zult gehoorzamen en mijn verbond houden, zoo zult gij mijn eigendom zijn uit alle volken, want de gansche aarde is mijne; en gij zult mij een priesterlijk koningrijk en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die gij tot de kinderen Israels spreken zult.
Gen. 12 : 1—3. De Heer nu had tot Abram gezegd: Ga uit uw land en uit uwe maagschap en uit uws vaders huis, naar het land dat Ik u wijzen zal; en Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uwen naam groot maken; en wees een zegen !
En Ik zal zegenen, die u zegenen en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden.
19. Welke was de bestemming van Gods volk?
Gen. 22 : 18. En in uw zaad zullen alle volken der aarde gezegend worden.
20. Hoe bereidde de Heer Zijn volk hiertoe?
Zach. 11:7. En ik heb mij genomen twee staven, den eenen heb Ik genoemd zacht en den anderen heb Ik genoemd wee; en Ik heb de schapen geweid.
Lire. 16 : 29. Zij hebben Mozes en de profeten; dat zij die hooren.
Deuteron. 4:7, 8. Want wat groot volk is er, hetwelk de Goden zoo nabij zijn als de Heere, onze God, zoo dikwijls wij Hem aanroepen? En wat groot volk is or dat zoo regtvaardige inzettingen en regten heeft, als
12
deze gansche wet is, die Ik heden voor uw aangezigt geef?
21. Welk was het doel der wet?
Jes. 5 : 2. En Hij heeft dien omtuind, en van steenen gezuiverd, en hij heeft hein beplant met edele wijnstokken.
Exod. 35 ; 1. Dit zijn de woorden die de Heere geboden heeft, dat men ze doe.
Eom. 3 : 20. quot;Want door de wet is de kennis der zonde.
Gal. 3 : 24. Zoo is dan de wet onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden geregtvaardigd worden.
22. Wanneer iverd de wet gegeven?
Exod. 19 : 1. In de derde maand na het uittrekken der kinderen Israels uit Egypteland, ten zelfden dage kwamen zij in de woestijn van Sinaï.
23. Op hoeveel tafelen?
Exod. 31 : 18. En Hij gaf aan Mozes, als Hij ophield met hem te spreken op den berg Sinaï, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met den vinger Gods.
24. Geldt deze wet ooh nog voor ons?
Math. 5 : 17—19. Meent niet, dat Ik gekomen ben, om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te vervullen. Want voorwaar zeg Ik u, totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota, noch één tittel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied. Zoo wie dan één van deze minste geboden zal ontbonden en de menschen alzoo geleerd zal hebben, die zal de minste genaamd worden in het koningrijk der hemelen; maar zoo wie dezelve zal gedaan en geleerd hebben, die zal groot genaamd worden in het koningrijk der hemelen.
13
25. Hoe luidt zij?
Exod. 20 : 1—17. En God sprak alle deze woorden: Ik ben de Heer uw God, die u uit Egypteland uit het diensthuis heb uitgeleid.
1quot; gebod. Gij zult geene andere Goden voor mijn aangezigt hebben.
O O
2e gebod. Gij zult u geen gesneden beeld, noch eenige gelijkenis maken van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Heer, uw God, ben een ijverig God, die do misdaad dei-vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten, en doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en Mijne geboden bewaren.
3° gebod. Gij zult den naam des Heeren uws Gods niet ijdel gebruiken; want de Heer zal niet onschuldig houden, die Zijnen naam ijdelijk gebruikt.
4e gebod. Gedenkt den sabbathdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maaide zevende dag is de sabbath des Heeren, uw Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uwe dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling die in uwe poorten is; want in zes dagen heeft de Heer den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage, daarom zegende de Heelden sabbathdag en heiligde denzelven.
5C gebod. Eert uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden, in hot land, dat u do Heer uw God, geeft.
6e gebod. Gij zult niet doodslaan.
7e gebod. Gij zult niet echtbreken.
8C gebod. Gij zult niet stelen.
9e gebod. Gij zult geene valsche getuigenis spreken tegen uwen naaste.
O
14
lOe gebod. Gij zult niet begeeren uws naasten huis, gij zult niet begeeren uws naasten vrouw, noch zijnen dienstknecht, noch zijne dienstmaagd, noch zijnen os, noch zijnen ezel, noch iets dat van uwen naaste is.
26. Waarom herinnert de Heer hij de inleiding tot de wet aan Zijne weldadigheid ?
Josua 24 : 14. En nu, vreest den Heere en dient Hem in oprechtheid en waarheid; en doet weg de goden, die uwe vaders gediend hebben, aan gene zijde der rivier, en in Egypte; en dient den Heere.
27. Hoe luidt het eerste gebod?
Exod. 20 : S. Gij zult geene andere goden voor Mijn aangezigt hebben.
28. Wat gebiedt God in het eerste gebod?
Joh. 17 : 3. En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen, waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt.
Jerem. 17 : 5, 7. Vervloekt is de man, die op eenen mensch vertrouwt en vleesch tot zijnen arm stelt, en wiens hart van den Heere afwijkt.
Maar gezegend is de man, die op den Heere vertrouwt, en wiens vertrouwen de Heere is.
Deuter. 6 ; 5. Zoo zult gij den Heer, uwen God, liefhebben, met uw gansche hart, en met uwe gansche ziel, en met al uw vermogen.
Ps. 111 ; 10. De vreeze des Heer en is het beginsel dei-wijsheid; allen die ze doen hebben goed verstand; Zijn lof bestaat tot in der eeuwigheid.
29. Wat verbiedt God in het eerste gebod?
1 Joh. 5 : 21. Kinderkens! bewaart u zeiven van de afgoden.
30. Wie dienen andere Goden?
Jezaja 42 : 17. Die zich op gesneden beelden verlaten, die tot de gegoten beelden zeggen: gij zijt onze goden, die zullen achterwaarts keeren en beschaamd worden.
15
Phil. 3 : 18, 19. Vijanden van het kruis van Christus; welker einde is het verderf, welker God is do buik, en welker heerlijkheid is in hunne schande, dewelke aardse!ie dingen bedenken.
2 Tim. 3 : 4. Meer liefhebbers der wellusten, dan liefhebbers Gods.
Math 10 : 37. Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig.
Jer. 17 : 5. Vervloekt is de man, die op eenen mensch vertrouwt, en vleesch tot zijnen arm stelt, wiens hart van den Heere afwijkt.
Ps. 146 : 3 Vertrouwt niet op prinsen, op des menschen kind, bij hetwelk geen heil is.
Jer. 9 : 23. Zoo zegt de Heere: Een wijze beroeme zich niet in zijne wijsheid en de sterke beroeme zich niet in zijne sterkte; een rijke beroeme zich niet in zijnen rijkdom.
Math. 6: 24 Gij kunt niet God dienen en den Mammon.
31. Hoe luidt het tweede gebod?
Exod. 20; 4, 5. Gij zult u geen gesneden beeld, noch eenige gelijkenis maken van hetgeen boven in dem Hemel is, noch van het geen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen noch hen dienen.
32. Waarom verbiedt God in het tweede gebod Hem af te beelden?
Jes. 40 : 18. Bij wien dan zult gij God vergelijken? of wat gelijkenis zult gij Hem toepassen ?
Joh. 4 : 24 God is Geest; en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.
33. Is er ook een waarachtig en wezenlijk beeld van God.'
Coll. 1 : 15—17. Christus is het beeld des onzienlijken Gods, de eerstgeborene aller kreaturen. Want door Hem zijn alle dingen geschapen , die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, het zij troonen, het zij heerschappijen, het zij overheden , het zij magten:
16
alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen, en Hij is vóór alle dingen en alle dingen bestaan te zamen door Hem.
Joh. 14 ; 9. Philippus! wie Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien.
34. Hoe stellen de menschen zich God verkeerd voor ?
Numeri 23 : 19. God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens menschenkind dat het Hem berouwen zou! zou Hij het zeggen, en niet doen ? of spreken en niet bestendig maken ?
Ps. 10 : 11. De goddelooze zegt in zijn hart; God heeft het vergeten, Hij heeft zijn aangezigt verborgen. Hij ziet niet in eeuwigheid.
35. Hoe luidt het derde gebod?
Exod. 20 : 7. Gij zult den naam des Heeren uws Gods niet ijdel gebruiken, want de Heer zal niet onschuldig houden, die Zijnen naam ijdelijk gebruikt.
36. Waar wordt ons de naam van God genoemd?
Exod. 3 : 13, 14. Toen zeide Mozes tot God: Zie, wanneer ik kom tot de kinderen Israels, en zeg tot hen: De God uwer vaderen heeft mij tot ulieden gezonden; en zij mij zeggen: Hoe is zijn naam? Wat zal ik tot hen zeggen?
En God zeide tot Mozes: Ih zal zijn, die Ik zijn zal! Ook zeide Hij: Alzoo zult gij tot de kinderen Israels zeggen: Ik zal zijn heeft mij tot ulieden gezonden.
Jes. 63 : 16. Gij, Heer, zijt toch onze Vader, onze Verlosser van ouds af is uw naam.
37. Hoe wordt Gods naam in het hart gelasterd?
Ps. 14 : l. De dwaas zegt in zijn hart: daar is geen God.
38. Hoe door woorden?
Ps. 10 : 7. De mond des goddeloozen is vol van vloek, en bedriegerijen, en list; onder zijne tong is moeite en ongeregtigheid.
39. Wat getuigt Gods Woord tegen het vloeken?
Kom. 12 : 14. Zegent hen, die u vervolgen, zegent en vervloekt niet.
Jac. 3 : 10. Uit denzelfden mond komt voort zegening en vervloeking. Dit moet, mijne broeders! alzoo niet geschieden.
Levlt. 5:1. Als nu een mensch zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft eene stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zoo zal hij zijne ongeregtigheid dragen.
Spr. 26 : 2. Gelijk eene musch is tot wegzweven, gelijk eene zwaluw tot vervliegen, alzoo zal een vloek die zonder oorzaak is, niet komen.
40. Wat moet men doen, om niet door eedzweren den naam Gods te misbruiken?
Levit. 19 : 12. Gij zult niet valschelijk bij Mijnen naam zweren: want gij zoudt den naam uws Gods ontheiligen; Ik ben de Heere!
41. Wat leert de Heer in het bijzonder aangaande het onnoodig zweren ?
Matt. 5 : 33—37. Wederom hebt gij gehoord, dat van de ouden gezegd is: gij zult den eed niet breken, maar gij zult den Heere uwe eeden houden. Maar ik zeg u, Zweert ganschelijk niet, noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods; noch bij de aarde, omdat zij is de voetbank zijner voeten; noch bij Jerusalem, omdat zij is do stad des grooten Konings; noch bij uw hoofd zult gij zweren, omdat gij niet één haar kunt wit of zwart maken; maar laat zijn uw woord ja, ja; neen, neen; wat boven dezen is, dat is uit den booze.
42. Hoe loordt er nog bedrog gepleegd met den naam van God?
Matt. 15 : 7—9. Gij geveinsden! Wel heeft Jesaja van u geprofeteerd, zeggende; dit volk genaakt Mij met hunnen mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij, doch te vergeefs eeren zij Mij, leerende leeringen, die geboden van menschen zijn.
18
43. Hoe wordt Gods naam door den wandel misbruikt ?
Kom. 2 : 23, 24. Die op de wet roemt, onteert gij God door de overtreding der wet? Want de naam van God wordt om uwentwil gelasterd onder do heidenen.
Ezech. 36 : 20. Als zij nu tot de heidenen kwamen, waarhenen zij getogen waren, ontheiligden zij Mijnen heiligen naam, omdat men van hen zeide: deze zijn het volk~des Heeren, en zijn uit zijn land uitgegaan.
44. Hoe moet men Gods naam recjt gebruiken?
Ps. 22 ; 23. Ik zal Uwen naam mijnen broederen vertellen, in het midden der gemeente zal ik U prijzen.
Ps. 50 : 15. Roept Mij aan in den dag der benaauwdheid Ik zal er u uithelpen en gij zult Mij eeren.
Ps. 50 : 23. Wie dankoffert, die zal Mij eeren, en wie zijnen weg wel aanstelt, dien zal ik Gods heil doen ; zien.
Ps. 103 : 22. Looft den Heer, al zijne werken, aan alle plaatsen zijnor heerschappij. Looft den Heere mijne ziel!
45. Hoe wordt de Heer in het hijzonder door den wandel ■ geprezen ?
Matth. 5 : 16. Laat uw licht alzoo schijnen voor de menschen, dat zij uwe goede werken mogen zien en uwen Vader die in de hemelen is, verheerlijken.
46. Hoe luidt het vierde gebod?
Exod. 20 ; 8—11. Gedenkt den sabbathdag dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar do zevende dag is de sabbath des Heeren uws Gods; dan zult gij geon werk doen, gij, noch uw zoon, noch uwe dochter, noch uw dienstknecht, noch uwe dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling die in uwe poorten is; want in zes dagen heeft de Heer den Hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende do Heer den sabbathdag en heiligde denzelven.
47. Waar heeft God voor het eerst den arbeid geboden?
Gen. 3 : 19. In liet zweet uws aanschijns zult gij brood
19
eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, waaruit gij genomen zijt.
48. Wat moet men doen, als iemand niet arbeiden ivil ?
2 Thess. 3 : 10. Indien iemand niet arbeiden wil, die zal ook niet eten.
Spr. 24 : 34. Uwe armoede zal u overkomen als een wandelaar, en uw velerlei gebrek als een gewapend man.
49. Maar wat wordt tot hem gezeyd, die slechts voorliet aardsche leven werkt?
Math. 17 : 26. Wat baat het eencn mensch, zoo hij de goheele wereld gewint, en lijdt schade aan zijne ziel? Of wat zal een mensch geven tot lossing zijner ziel ?
50. Waar en hoe moeten de vermoeiden ruste vinden ?
Jes. 40 : 29—31. Hij geeft den moede kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geene krachten heeft. De jongen zullen moede en mat worden, en de jongelingen zullen gewisselijk vallen ; maar die den Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen, zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden; zij zullen wandelen en niet mat worden.
Matth. 11 : 28—30. Komt herwaarts tot Mij , allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u ruste geven. Neemt mijn juk op u, en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van harte, en gij zult rust vinden voor uwe zielen. Want mijn juk is zacht, en mijn last is ligt.
2 Cor. 4:16. Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mensch verdorven wordt, zoo wordt nogthans de inwendige vernieuwd van dag tot dag.
51. Welke is de spijze, waardoor op den rustdag de kracht wordt vernieuwd ?
Matth. 4 : 4. De mensch zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat door den mond Gods uitgaat.
Joh. 6 : 63. De woorden die Ik spreek, zijn geest en leven.
20
52. Welke is daarom de regie sabhathviering?
Hand. 2 : 42. Zij waren volhardonde in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden.
Hebr. 10 : 25. Laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen, en dat zooveel te meer, als gij ziet dat de dag nadert.
53. Wat zijn nog meer Gode hehagelijke werken op den sahhath ?
Jac. 1 : 27. De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze: weezen en weduwen bezoeken in hunne verdrukking, en zich zeiven onbesmet bewaren van de wereld.
54. Voor welken sahhath is dit de regie toebereiding?
Hebr. 4 : 9—11. Er blijft dan eene ruste over voor het volk Gods. Want die ingegaan is in zijne rust, heeft zelf ook van zijne werken gerust, gelijk God van de Zijne. Laat ons dan ons benaarstigen, om in die rust in te gaan; opdat niet iemand in hetzelfde voorbeeld der ongeloovigheid valle.
Openb. 14 : 13. Zalig zijn de dooden, die in den Heer sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hunnen arbeid, en hunne werken volgen met hen.
55. Hoe luidt het vijfde gebod?
Exod. 20 : 12. Eert uwen vader en uwe moeder opdat uwe dagen verlengd worden, in het land dat u de Heer uw God geeft.
5f). Wat ieil God dus van de kinderen?
Spr. 23 : 22. Hoor naar uwen vader die u gewonnen heeft en veracht uwe moeder niet als zij oud geworden is.
57. Waarin moeten kinderen aan ouders gehoorzamen?
Coll. 3 : 20. Gij kinderen, zijt uwen ouders gehoorzaam in alles, want dat is den Heere welbehagelijk.
21
58. Waardoor wordt dit ijehod beperkt ?
Hand. 5 : 29. Men moet Goeie meer gehoorzaam zijn dan menschen.
59. Waar vinden wij het schoonste voorbeeld van kinderlijke gehoorzaamheid ?
Luc. 2 : 51, 52. En Hij ging met hen af, en kwam te Nazareth, en was hun onderdanig. En zijne moeder bewaarde al deze dingen in haar hart. En Jezus nam toe in wijsheid, en in grootte en in genade bij God en de menschen.
60. Welke belofte is er aan gehoorzame kinderen gegeven?
Eph. 6 ; 3. Opdat het u welga en gij lang leeft op de aarde.
61. Welke straf bedreigt de ongehoorzamen ?
Spr. 30 : 17. Het oog, dat den vader bespot, of de gehoorzaamheid der moeder veracht, dat zullen de raven der beek uitpikken, en des arendsjongen zullen het eten.
Spr. 19 : 26. Wie den vader verwoest of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet.
Exod- 21 : 17. Wie vader of moeder vloekt , die zal den dood sterven.
Spr. 20 ; 20. Wie zijnen vader of zijne moeder vloekt diens lamp zal uitgebluscht worden in zwarte duisternis.
62. Waarop grondt de schrift dit gehad?
Eph. 6 : 1. Gij kinderen, zijt uwen ouderen gehoorzaam in den Heere, want dat is regt.
Coll. 3 : 20. Gij kinderen zijt uwen ouderen gehoorzaam in alles, want dat is den Heere welbehagelijk.
63. Op welke andere betrekkingen ziet dit gebod?
Eom. 13 : 1—3. Alle ziele zij den magten, over haar gesteld, onderworpen; want er is geene magt dan van God, en de magten die er zijn, die zijn van God verordend. Alzoo dat die zich tegen de magt stelt, de verordening van God wederstaat, en die ze wederstaan.
22
zullen over zich zeiven een oordeel halen. Want de oversten zijn niet tot vreeze den goeden werken, maaiden kwaden. Wilt gij nu de magt niet vreezen, doe het goede, en gij zult lof van haar hebben.
1 Petr. 2 : 18. Gij huisknechten! zijt met alle vreeze onderdanig den heeren, niet alleen den goeden en be-scheidenen, maar ook den harden.
Hebr. 13 : 17. Zijt uwen voorgangeren gehoorzaam, en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uwe zielen als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende, want dat is u niet nuttig.
64. Hoe luidt het zesde gebod?
Exod. 20 : 13. Gij zult niet doodslaan.
65. Hoe heeft Christus het zesde gehad uitgelegd?
Matth. 5 : 21, 22. Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: gij zult niet dooden; maar zoo wie doodt, die zal strafbaar zijn door het gerigt. Doch ik zeg u; zoo wie te onregt op zijnen broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gerigt; en wie tot zijnen broeder zegt: Rak a! die zal strafbaar zijn door den grooten raad; maar die zegt: gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helsche vuur.
66. Hoe spreekt de Schrift verder over den toorn als doodslag in het hart?
1 Joh. 3 : 15. Wie zijnen broeder haat, die is een doodslager; en gij weet dat geen doodslager hot eeuwige leven heeft in zich blijvende.
Jac. 1 : 19, 20. Zoo dan, mijne geliefde broeders! een iegelijk mensch zij rasch om te hooren, traag om te spreken, traag tot toorn; want do toorn des mans werkt Gods geregtigheid niet.
Eph. 4 : 26. Wordt toornig en zondigt niet; de zon ga niet onder over uwe toornigheid.
Kom. 12 : 19. Wreekt u zeiven niet, beminden; maar geeft den toorn plaats; want er is geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, zegt de Hcore,
(37. Wat zecjt de Schrift van harde woorden als dood-slacj met den mond ?
Spr. 15 : Vu. Een smartend woord doet den toori! oprijzen.
G8. Welke straf is den moordenaar aangekondigd?
Gren. 9 : 6. Wie des mensclien bloed vergiet, zijn bloed zal door den raeusch vergoten worden; want Grod heeft den menscli naar Zijn beeld gemaakt.
69. Hoe moeten wij ons tot regte volbrenging van dit gebod, tegenover den naaste gedragen!1
Matth. 22 : 39. Gij zult uwen naaste liefhebben als u zeiven.
Matth. 5 : 5. Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen liet aardrijk beërven.
Matth. 5 : 7. Zalig zijn de bannhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.
70. Hoe moeten wij ons tegenover den vijand gedragen?
Matth. 5 ; 44, 45. Hebt uwe vijanden lief; zegent ze die u vloeken; doet wel dengenen die u haten, en bidt voor degenen die u geweld aandoen en die u vervolgen; opdat gij kinderen moogt zijn van uwen Vader die in de hemelen is; want Hij doet Zijne zon opgaan over boozen en goeden en regent over regtvaardigen en onregtvaardigen.
1 Petri 3 ; 9. Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen, wetende dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beërven.
Eom. 12 ; 21. Word van het kwade niet overwonnen maar overwint het kwade door het goede.
71. Hoe luidt het zevende gebod?
Exod. 20 ; 14. Gij zult niet echtbreken.
72. Wie heeft den huwelijken staat ingesteld?
Gen. 2 ; 18. God de Heer zeide; het is niet goed dat
■ tv.lt; ■ ï*
24
cle mensch alleen zij; Ik zal hem eene hulpe maken, die als tegen hom over zij.
73. Hoe moet het huwelijk gehandhaafd worden?
Hebr. 13 : 4a. Het huwelijk zij eerlijk onder allen.
7 4. JVelke zonde wordt vooral in het zevende gebod verboden ?
1 Cor, 6 : 18, 19. Vliedt de hoererij. Alle zonde die de mensch doet, is buiten het ligchaam; maar die hoererij bedrijft, zondigt tegen zijn eigen ligchaam. Of weet gij niet, dat ulieder ligchaam een tempel is van den Heiligen Geest, die in u is, dien gij van God hebt en dat gij uws zelfs niet zijt?
75. IVaar zetelt de zonde der onkuischheid?
Matth. 15 ; 19. Want uit het hart komen voort booze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valsche getuigenissen, lasteringen.
Luc. 6 : 45. De goede mensch brengt het goede voort uit den goeden schat zijns harten, en de kwade mensch brengt het kwade voort uit den kwaden schat zijns harten; want uit den overvloed des harten spreekt de mond.
76. Wat moet er vermeden worden, om niet tot de zonde der onkuischheid te vervallen?
Luc. 21 : 34a. quot;Wacht u zeiven, dat uwe harten niet
te eeniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap.
Eom. 13 : 14amp;. Verzorgt het vleesch niet tot begeerlijkheden.
Ef. 4 ; 29. Geene vuile rede ga uit uwen mond, maar zoo er eenige goede rede is tot nuttige stichting, opdat zij genade geve dien, die dezelve hooren.
1 Cor. 15 : 'ó3b. Kwade zamensprekingen bederven goede zeden.
77. ffoe luidt het achtste gebod?
Exod. 20 : 15. Gij zult niet stelen.
25
78. Wat rekent de Heilige Schrift tot diefstal?
Spr. 11 : la. Eene bedriegelijke weegschaal is den Heere een gruwel.
Lev. 25 : 14. Daarom wanneer gij aan uwen naasten wat veilbaars verkoopen, of uit de hand uws naasten koopen zult, dat niemand zijnen broeder verdrukke.
Jac. 5 : 4. Ziet, het loon der werklieden, die uwe landen gemaaid hebben, hetwelk van u verkort is,
roept; en het geschrei dergenen, die geoogst hebben,
is gekomen tot in de ooren van den Heere Sebaóth.
Deut. 27 : 17a. Vervloekt zij die zijns naasten land-pale verrukt.
Ps. 37 ; 21a. De goddelooze leent en geeft niet weder. «quot;
Spr. 18 ; 9. Wie zich slap aanstelt in zijn werk, die is een broeder van eenen doorbrenger.
Spr. 23 ; 20, 21a. Wees niet onder de brassers noch onder de vraten; want een brasser en een vraat zullen arm worden.
1 Tim. 6:10. De gierigheid is een wortel van alle kwaad.
Spr. 14 : 30. De nijd is verrotting der beenderen.
79. Waarin bestaat het regte volbrengen van het achtste gebod ?
Matth. 7 : 12. AI wat gij wilt dat u de menschen doen zullen, doet gij hun desgelijks; dit is de wet en de profeten.
Ef. 4 : 28. Die gestolen heeft, stele niet meer, maar arbeide liever, werkende wat goed is met de handen,
opdat hij hebbe mede te deelen dengenen, die nood heeft.
Jes. 58 : 7. Deel den hongerigen uw brood mede, en breng de armen in huis; als gij eenen naakten ziet,
dek hem, en verberg u niet voor uw vleesch.
80. Hoe luidt het negende gebod?
Exod. 20 : 16. Gij zult geen vaische getuigenis spreken tesen uwen naaste.
81. Wie heeft den leugen in de wereld, gebragt?
Joh. 8 : Wh. De duivel was een mensehenmoorder van den beginne en is in de waarheid niet staande
26
gebleven, want geene waarheid is in hem. Wanneer hij leugen spreekt, zoo spreekt hij uit zijn eigen, want hij is een leugenaar en een vader derzelve leugen.
82. Waarvan moeten loij ons dus steeds meer reinigen ?
Eph. 4 : 25. Daarom legt af den leugen en spreekt de waarheid een iegelijk met zijnen naasten, want wij zijn elkanders leden.
83. Hoe spreekt Gods Woord zich uit, voornamelijk tegen den lasterlijken leugen?
Spr. 19 : 6. Een valsch getuige zal niet onschuldig zijn, en die leugenen blaast zal niet ontkomen.
84. Waarom behoor en wij vooral voor een hard oordeel ons te wachten?
Matth. 7 : 1, 2. Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Want met welk oordeel gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden, en met welke maat gij meet zal u wedergemeten worden.
85. Hoe moet ook de broederlijke bestraffing steeds ingerigt zijn?
Gal. 6 ; 1. Broeders! Indien ook een mensch overvallen ware door eenige misdaad, gij, die geestelijk zijt, brengt den zoodanigen teregt met den geest der zachtmoedigheid, ziende op u zeiven, opdat ook gij niet verzocht wordt.
86. Wat is een goed middel tegen de zonde van lastering?
Zach. 7 : 10. Denkt niet in uw hart kwaad de een van den ander.
87. Kan de regtvaardige zonder belastering blijven?
Matth. 10 ; 24, 25. De discipel is niet boven den meester, noch de dienstknecht boven zijnen heer. Het zij den discipel genoeg, dat hij worde gelijk zijn meester, en de dienstknecht gelijk zijn heer. Indien zij den heer des huizes Beëlzebul hebben geheeten, hoe veel te meer zijne huisgenooten!
27
88. Hoe gedraagt zich de regtvaardige onder den laster ?
1 Petri 2 : 23. Die als hij gescholden werd niet weder-scliold, en als hij leed niet dreigde, maar gaf het over aan Hem die rechtvaardig oordeelt.
O O
89. Welke belofte is hun gegeven, die om des Heeren wil gelasterd worden?
Matth. 5 : 11, 12. Zalig zijt gij, als u de menschen smaden en vervolgen, en liegende allo kwaad tegen u spreken, om mijnent wil. Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen, want al zoo hebben zij vervolgd de profeten, die vóór u geweest zijn.
90. Hoe luidt het tiende gebod.''
Exod. 20 : 17. Gij zult niet begeeren uws naasten huis. Gij zult niet begeeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijne dienstmaagd, noch zijnen os, noch zijnen ezel, noch iets dat uws naasten is.
91. Waarnaar strekt zich de natuurlijke hegeerlijkheid van den gevallen mensch uit?
Gen. 8 : 21. Het gedichtsel van 's menschen hart is boos van der jeugd af aan.
92. Hoe ontstaat uit de begeerlijkheid de iverkelijke zonde?
Jac. 1 : 14, 15. Een iegelijk wordt verzocht, als hij van zijne eigene begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt. Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde, en de zonde voleindigd zijnde baart den dood.
93. Hoe kan de booze begeerlijkheid in het hart over-wonnen worden ?
Gal. 5 : 24. Die van Christus zijn, hebben het vleesch gekruist, met de bewegingen en begeerlijkheden.
Rom. 8 : \?gt;h. Indien gij door den Geest do werkingen des ligchaams doodt, zoo zult gij leven.
Matth. 26 ; 41. Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak.
28
Gal. 5 ; 16. Wandelt door den Geest, en volbrengt de begeerlijkheid des vleesches niet.
94. Waarin moeten wij lust hebben?
Ps. 37 : 4. Verlustig u in den Heer, zoo zal Hij u geven de begeerten uws harten.
Rom. 7 ; 22. Want ik heb een vermaak in de wet Gods, naar den inwendigen mensch.
1 Tim. 6 : 11. Jaag naar geregtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid.
95. Hoe luidt de hoofdsom van al deze geboden!'
Matth. 22 : 37—40. Gij zult liefhebben den Heer uwen God, met geheel uw hart, en met geheel uwe ziel, en met geheel uw verstand. Dit is het eerste en groote gebod. En het tweede aan dit gelijk, is: Gij zult uwen naaste liefhebben als u zeiven. Aan deze twee geboden hangt de gansche wet en de profeten.
96. Met welke belofte — als met den staf Zacht — deed God zijne wet gepaard gaan, om de verlossing voor te bereiden ?
Ezech. 34 : 23. Ik zal eenen eenigen herder over hen verwekken, en hij zal hen weiden, namelijk mijnen knecht David, die zal ze weiden en hun tot een herder zijn.
97. Hoe luidde de belofte aan Abraham gegeven?
Gen. 12 ; 3. Ik zal zegenen die u zegenen, en vloeken die u vloeken, en in u zullen gezegend worden alle geslachten der aarde.
98. Hoe werd zij aan den stam van ,/uda toegezegd?
Gen. 49 : 10. De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tusschen zijne voeten, totdat Silo komt en denzelven zullen de volken gohoorzaam zijn.
99. Hoe aan Davids huis?
Jes. 11 : 1, 2. Er zal een rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï, en eene scheut uit zijne wortelen zal vrucht voortbrengen. En op Hem zal de
29
Geest des Heeren rusten, de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreeze des Heeren.
100. Hoe aan de stad Davids?
Micha 5:1. En gij Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen die een heerscher zal zijn in Israël, en wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.
101. Hoe bepaalde de profetie het iverk van dezen verlosser?
Deut. 18 : 15. Eenen profeet, uit het midden van u, uit uwe broederen, als mij, zal de Heer uw God verwekken, naar Hem zult gij hooren.
Ps. 110 : 4. De Heer heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen; Gij zijt priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek.
Zach. 9 : 9. Verheug u zeer, gij dochter Sions! juich gij dochter van J erusalem! Ziet, uw Koning zal u komen, regtvaardig en Hij is een Heiland; arm en rijdende op eenen ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen.
102. Hoe is dan voorspeld, dat Israels Verlosser de Heiland der wereld zou zijn!'
Jes. 49 : 6. Het is te gering, dat gij Mij een knecht zoudt zijn, om op te rigten de stammen van Jacob en om weder te brengen de bewaarden in Israël: Ik heb u ook gegeven tot een licht der heidenen, om mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde.
28
Gal. 5 : 16. Wandelt door den Geest , en volbrengt de begeerlijkheid des vleesches niet.
94. Waarin moeten wij lust hebben ?
Ps. 37 : 4. Verlustig u in den Heer, zoo zal Hij u geven de begeerten uws harten.
O O
Eom. 7 : 22. Want ik heb een vermaak in de wet Gods, naar den inwendigen mensch.
1 Tim. 6 : 11. Jaag naar geregtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid.
95. Hoe luidt de hoofdsom van al deze geboden:'
Matth. 22 : 37—40. Gij zult liefhebben den Heer uwen God, met geheel uw hart, en met geheel uwe ziel, en met geheel uw verstand. Dit is het eerste en groote gebod. En het tweede aan dit gelijk, is: Gij zult uwen naaste liefhebben als u zeiven. Aan deze twee geboden hangt de gansche wet en de profeten.
96. Met welke belofte — als met den staf Zacht — deed God zijne wet gepaard gaan, om de verlossing voor te bereiden ?
Ezech. 34 : 23. Ik zal eenen eenigen herder over hen verwekken, en hij zal hen weiden, namelijk mijnen knecht David, die zal ze weiden en hun tot een herder zijn.
97. Hoe luidde de belofte aan Abraham gegeven?
Gen. 12 : 3. Ik zal zegenen die u zegenen, en vloeken die u vloeken, en in u zullen gezegend worden alle geslachten der aarde.
98. Hoe werd zij aan den stam van Juda toegezegd?
Gen. 49 : 10. De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tusschen zijne voeten, totdat Silo komt en denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn.
99. Hoe aan Davids huis?
Jes. 11 : 1, 2. Er zal een rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï, en eene scheut uit zijne wortelen zal vrucht voortbrengen. En op Hem zal de
'' 1 i
»
29
Geest des Heeren rusten, de Greest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreeze des Heeren.
100. Hoe aan de stad Davids?
Micha 5 : 1. En gij Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen die een heerscher zal zijn in Israël, en wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.
101. Hoe bepaalde de 'profetie het leerk van dezen verlosser!'
Deut. 18 : 15. Eenen profeet, uit het midden van u, uit uwe broederen, als mij, zal de Heer uw God verwekken, naar Hem zult gij hooren.
Ps. 110 : 4. De Heer heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen; Gij zijt priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek.
Zach. 9 : 9. Verheug u zeer, gij dochter Sions! juich gij dochter van J erusalem! Ziet, uw Koning zal u komen, regtvaardig en Hij is een Heiland; arm en rijdende op eenen ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen.
102. Hoe is dan voorspeld, dat Israels Verlosser de Heiland der wereld zou zijn!'
Jes. 49 : 6. Het is te gering, dat gij Mij een knecht zoudt zijn, om op te rigten de stammen van Jacob en om weder te brengen de bewaarden in Israël: Ik heb u ook gegeven tot een licht der heidenen, om mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde.
OVER DE VERLOSSING DOOR CHRISTUS.
103. In icien kwamen wet en belofte tot vervulling ?
Gal 4 : 4, 5. Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God zijnen Zoon uitgezonden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet; opdat Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou, opdat wij do aanneming tot kinderen verkrijgen zouden.
2 Cor. 1 : 20. Want zoovele beloften Gods als er zijn die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons.
Hand. 10 : 43. Dezen geven getuigenis al de profeten dat een iegelijk, die in Hom gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijnen naam.
Hand. 3 : 24. En ook al de profeten, van Samuêl aan en die daarna gevolgd zijn, zoo velen als er hebben gesproken, die hebben ook deze dagen te voren verkondigd.
Matth. 5 : 17. Meent niet dat Ik gekomen ben, om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te vervullen.
104. Wat leert de Heilige Schrift aangaande de god-menscllelijke natuur van Jezus?
Rom. 1 : 3, 4. Die geworden is uit het zaad van David, naar het vleesch; die kraehtelijk bewezen is te zijn de Zoon van God, naar den Geest dor heiligmaking uit de opstanding der dooden, namelijk Jezus Christus onzen Heer.
Philipp. 2 ; 6—11. Die, in de gestaltenis Gods zijnde geenen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn; maar heeft zich zeiven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den menschen gelijk geworden, en in gedaante gevonden als een mensch, heeft Hij zich zeiven vernederd, gehoorzaam geworden
31
zijnde tot den dood, ja, den dood des kruisos. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en heeft Hem eenen naam gegeven, welke boven allen naam is; opdat in den naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in den hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden, datjezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders.
105. Hoe getuigt in het hijzonder de Schrift aangaande, den goddelijken oorsprong Zijns levens!1
Joh. 1:1, 14. In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God. En het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond en wij hebben zijne heerlijkheid aanschouwd, eene heerlijkheid als des Eeniggeborenen van den Vader vol van genade en waarheid.
Coll. 2 : 9. In Hem woont al de volheid der Godheid ligchamelijk.
Hebr. 1 : 3. Dewelke, alzoo Hij is het afschijnsel Zijner heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door zich zeiven te weeg gebragt heeft, is gezeten aan de regter hand der Majesteit in de hoogste hemelen.
Joh. 10 : 30. Ik en de Vader zijn één.
Joh. 14 : 9. Wie Mij gezien heeft, heeft den Vader
m
Joh. 17 : 5. Verheerlijk Mij, Gij Vader! bij U zei-ven, met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was.
106. IIoe ivordt aangaande Zijne waarachtig mensche-lijke natuur getuigd!'
1 Cor. 15 : 21. Dewijl de dood door eenen mensch is, zoo is ook de opstanding der dooden door eenen mensch.
Joh. 1 : 14. Het woord is vleesch geworden.
1 Tim. 3 : 16. God is geopenbaard in het vleesch.
Hebr. 2 : 14. Overmits dan de kinderen des vleesches en des bloeds deelachtig zijn, zoo is Hij Ook desgelijks derzelve deelachtig geworden.
. ! P
I u
107. Waarom moest ome Verlosser der goddelijke en der menschelijke natuur deelachtig zijn?
1 Tim. 2 : 5. Want er is één God, er is ook één
Middelaar Gods en der rnenschen, de inensch Christus J ezus.
108. Waarom wordt deze Verlosser Jezus genoemd?
Matth. 1 : 21. En zij zal eenen zoon baren en gij zult zijnen naam heeten Jezus; want Hij zal zijn volk zalig maken van hunne zonden.
109. Waartoe is Je'us ons derhalve van God geworden?
1 Cor. 1 : 30. Die ons geworden is van God wijsheid , regtvaardigheid, heiligmaking en verlossing.
110. W 'aarom is Hij ons geicorden wijsheid?
Kom. 1 : 216, 22. Zij zijn verijdeld geworden in hunne overleggingen en hun onverstandig hart is verduisterd geworden. Zich uitgevende voor wijzen zijn zij dwaas geworden.
Joh. 8 : 126. Ik ben het licht der wereld, die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar het licht des levens hebben.
Coll. 2 : 3. In denwelken al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn.
111. Waarom regtvaardigheid ?
Ezra 9: 6. Mijn God! ik ben beschaamd en schaamrood, om mijn aangezigt tot U op te heffen, mijn God! want onze ongeregtigheden zijn vermenigvuldigd tot boven ons hoofd en onze schuld is groot geworden tot aan den hemel.
Jer. 23 : Gb. En dit zal Zijn naam zijn, waarmede men Hem noemen zal; de Heer, onze geregtigheid.
112. Waarom heiligmaking?
Joh. 8 : 34. Die de zonde doet is een dienstknecht der zonde.
Rom. 7 : 18. Want ik weet dat in mij, d. i. in mijn vleesch, geen goed woont; want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet.
33
Joh. 15 : 4, 5. Blijft in Mij en Ik in u. Gelijkerv/ijs de rank geene vrucht kan dragen van zich zelve, zoo zij niet in den wijnstok blijft, alzoo ook gij niet, zoo gij in Mij niet blijft. Ik ben de wijnstok en gij de ranken; die in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen.
113. Waarom verlossing?
Hebr. 2 : 146, 15. Opdat Hij door den dood te niet doen zou dengenen, die het geweld des doods had, d. i. den duivel en verlossen zou al degenen, die met vreeze des doods, door al hun leven, der dienstbaarheid onderworpen waren.
Luc. 11 : 21, 22. Wanneer een sterke gewapende zijn hof bewaart, zoo is al -wat hij heeft in vrede. Maar als een daarover komt, die sterker is dan hij en hem overwint, die neemt zijne geheele wapenrusting, daar hij op vertrouwde en deelt zijnen roof uit.
Joh. 14 : 306. De overste dezer wereld komt en heeft aan Mij niets.
114. Hoe heeft God Zijnen Zoon tot dit -werk toegerust ?
Luc. 4 ; 18, 19. De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden om den armen het evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van harte; om den gevangenen te prediken loslating en den blinden het gezigt, om de verslagenen henen te zenden in vrijheid, om te prediken het aangename jaar des Heeren.
115. Welk drievoudig ambt heeft Hij Hem overeenkomstig de profetie, daarmede opgedragen?
Luc. 24 : 19. Die een Profeet was, krachtig in werken en woorden, voor God en al het volk.
Hebr. 7 : 26. Want zoodanig een Hoogepriester betaamde ons, heilig, onzondig, onbesmet, afgescheiden van de zondaars en hooger geworden dan de hemelen.
Luc. 1 : 33. En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid en Zijns Koningrijks zal geen einde zijn.
34
116. Hoe heeft de Heer Jezus als Profeet gewerkt?
Math. 9 : 35. En Jezus omging al de steden en vlekken leerende in hunne synagogen en predikende het Evangelie des koningrijks en genezende alle ziekten en alle kwale onder het volk.
117. Wat icas de hoofdinhoud van Jezus leer?
Joh. 3 : 16. AIzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.
118. Van icaar had Jezus leer haren oorsprong?
Joh. 7 : 16Z». Mijne leer is de mijne niet, maar Desgenen die Mij gezonden heeft.
119. Hoe kan men dit bespeuren?
Joh. 7 : 17. Zoo iemand wil deszelfs wil doen, die zal van deze leer bekennen, of zij uit God is, dan of Ik van Mij zeiven spreek.
120. Hoe bevestigen de wonderen des Heer en Zijn pro-fetisch ambt1?
Joh. 3 : 2. Meester, wij weten dat Gij zijt een leeraar van God gekomen; want niemand kan de teekenen doen die Gij doet, zoo God niet met hem is.
Joh. 10 : 256. De werken die Ik doe in den naam Mijns Vaders, die getuigen van Mij.
Math. 11 : 4—6. Gaat heen en boodschapt Johannes weder, hetgeen gij hoort en ziet: de blinden worden ziende en de kreupelen wandelen; de melaatschen worden gereinigd en de dooven hooren; de dooden worden opgewekt en den armen wordt het Evangelie verkondigd. En zalig is hij die aan Mij niet zal geërgerd worden.
121. Hoe bevestigt het heilige leven van Jezus zijn profetisch ambt ?
Joh. 13 : 15. Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gelijkerwijs Ik n gedaan heb, gijlieden ook doet.
^ i i
35
1 Petri 2 : 2li. Dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld nalatende, opdat gij zijne voetstappen zoudt navolgen.
Pliil. 2 ; 5. Dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was.
Joh. 10 : 27. Mijne schapen hooren mijne stem, en Ik ken dezelve en zij volgen Mij.
122. Hoe heeft Jezus zijn 'profetisch ambt tot nu toe voortgezet ?
Eph. 4 : 11, 12. En dezelfde heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leeraars; tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des ligchaams van Christus.
123. Hoe heeft Jezus als hoogepriester onze verlossing volbragt ?
Hebr. 10 : 14. Want met ééne offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden.
124. Voor wie heeft Christus dit offer gebragt ?
Jesaja 53 ; 4, 5. Waarlijk Hij heeft onze krankheden op zich genomen en onze smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was. Maar Hij is om onze overtredingen verwond; om onze ongeregtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem en door zijne striemen is ons genezing geworden.
125. Welk offer verlangt God eveneens van de menschen ?
Spr. 23 : 26. Mijn zoon, geef Mij uw hart.
1 Sam. 15 ; 22. Hoeft de Heer lust aan brandofferen cn slagtoffcren, als aan het gehoorzamen van de stem des Heeren? Zie, gehoorzamen is beter dan slagtoffer, opmerken dan het vette der rammen.
126. Hoe heeft daai'Oin ook Christus zich zeiven Gode geofferd ?
Philip. 2: 8i. Hij heeft zich zeiven vernederd, gehoorzaam
36
ijeworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises.
Hebr. 5 : 8. Hoewel Hij de Zoon was, nogthans ge-hoorzaamlieid geleerd heeft uit hetgeen Hij geleden heeft.
Luc. 22 : 42. Vader! of Gij wildet dezen drinkbeker van mij wegnemen! doch niet mijn wil, maar de uwe geschiede.
127. Hoe betuigt Christus met nadruk de vrijwilligheid dezer offerande ?
Joh. 10 : 18. Niemand neemt het leven van mij, maar Ik leg het van mij zeiven af; Ik heb magt hetzelve af te leggen en heb magt hetzelve wederom te nemen. Dit gebod heb Ik van mijnen Vader ontvangen.
Math. 26 : 53. Of meent gij, dat Ik mijnen Vader nu niet kan bidden en Hij zal mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten'
128. Wat bewerkte Christus offerande bij den Vader in de hemelen?
Eph. 1 : 7. In welken wij hebben de verlossing door zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom zijner genade.
Math. 26 : 28. Dit is mijn bloed, het bloed des nieuwen testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot ver-geving der zonden.
~ o
129. Wat iverkt zij uit tegenover de slavernij der zonde?
1 Petri 1 : 18, 19. Wetende, dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uwe ijdele wandeling, die u van de vaderen overgeleverd is; maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbe-straffelijk en onbevlekt lam.
130. Wat werkt zij in ons hart en ons leven?
Hebr. 9 : 14. Hoe veel te meer za! het bloed van Christus, die door den eeuwigen Geest zich zeiven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw geweten reinigen van doode werken, om den levenden God te dienen?
1 Joh. 1 : 7b. Het bloed van Jezus Christus, Zijnen Zoon, reinigt ons van alle zonde.
37
Openb. 7 : 14^«. Dezen zijn het die uit de groote verdrukking komen, en zij hebben hunne lange kleederen gewasschen en wit gemaakt in het bloed des lams.
131. Waar zet Christus sim priesterlijk werk voor ons voort?
Hebr. 9 : 24. Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zeiven, om nu te verschijnen voor het aangezigt van God voor ons.
132. Hoe maakt Hij daar zijne regten, die Hij als Priester verworven heeft, geldend voor ons ?
1 Joh. 2 : 1. Mijne kinderkens! Ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt. En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben eenen Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus den restvaardigen.
O f .
Eom. 8 : 34. Wie is het die verdoemt? Christus is het die gestorven is; ja wat meer is, die ook is opgewekt, die ook ter regterhand Gods is, die ook voor ons bidt.
133. Hoe lang zal het priesterschap van Christus duren?
Ps. 110 : 4. De Heer heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek.
Hebr. 7 : 24—26. Maar deze, omdat Hij in der eeuwigheid blijft, heeft een onvergankelijk priesterschap; waarom Hij ook volkomen kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan, alzoo Hij altijd leeft om voor hen te bidden. Want zoodanig een hoogepriester betaamde ons, heilig, zondeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaren en hooger dan de hemelen geworden.
134. Welk verhand is er tusschen het priesterschap en het koningschap des Heer en?
Phil. 2 ; 86, 9. Hij heeft zich zei ven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja den dood des kruises; daarom heeft Hem God ook uitermate verhoogd en heeft Hem eenen naam gegeven, die boven alle namen is.
Openb. 5 : 96. Want Gij zijt geslagt en hebt ons Gode
38
gekocht met uw bloed uit alle geslacht en taal en volk en natie.
135. Wie heeft Christus tot koning bestemd?
Ps. 2 : 6. Ik toch heb mijnen koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid.
130. Hoe werd Christus tjeplaatst in zijne heerlijkheid als koning ?
Eph. 1 : 20—23. God heeft Christus uit de dooden opgewekt en heeft Hem gezet tot Zijne regterhand in den hemel; verre boven alle overheid, en magt en kracht en heerschappij en alle naam die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook iu de toekomende; en hoeft alle dingen Zijnen voeten ouderworpen en heeft Hem der gemeente gclt;ieven tot een Hoofd boven a'le dingen; welke
o o o # o ^ '
Zijn ligchaam is, en de vervulling desgenen, die alles in allen vervult.
137. Hoe openbaart de opstanding van Christus Zijne koninklijke magt ?
Openb. 1 : 17a, 18. Vrees niet, Ik ben de eerste en de laatste; en die leef en Ik bon dood geweest en zie! Ik ben levend in alle eeuwigheid, amen! En Ik heb do sleutels der hel en des doods!
138. Hoe is ons de opstanding van Christus een zegel onder verlossing ?
1 Cor. 15 : 17. Indien Christus niet opgewekt is, zoo is uw geloof te vergeefs, zoo zijt gij nog in uwe zonden.
139. Welke kracht gaat er van den Verrezene voor ons uit ?
Coll. 3 : 1 —3. Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende ter regterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn; want gij zijt gestorven en uw leven is met Christus verborgen bij God.
Eph. 2 : 5. Toen wij dood waren door de misdaden heeft Hij ons levend gemaakt met Christus.
39
140. Welken waarborg geeft ons de opstanding van Christus voor onze opstanding ?
Rom. 8 : 11. En indien de Geest desgenen, die Jezus uit de dooden opgewekt heeft, in u woont, zoo zal Hij, die Christus uit de dooden opgewekt heeft, ook uwe sterfelijke ligchamen levend maken, door Zijnen Geest, die in u woont.
141. Hoe blijkt uit de hemelvaart de koninklijke heerlijkheid van Christus!'
Math. 28 ; 18. Mij is gegeven alle inagt in hemel en op aarde.
142. Welk zalig uitzigt opent ons de hemelvaart des Heeren ?
Joh. 17 : 24. Vader! Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij mijne heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij hebt gegeven, want Gij hebt Mij liefgehad vóór do grondlegging der wereld.
143 Hoe maakt ons de Heer van uit den hemel bekwaam om Hem te volgen.1'
Hand. 2 : 33. Hij dan, door de regterhand Gods verhoogd zijnde, en de beloften des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort.
144. Welke belofte is ons gegeven aangaande de openbaring van Christus heerlijkheid op aarde?
Phil. 3 : 20. Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook don Zaligmaker verwachten, den Heer Jezus Christus.
Hand. 1 : 11. Deze Jezus, die van u is opgenomen in den hemel, zal alzoo wederkomen, gelijk gij Hem hebt zien henenvaren.
145. Wat zal aan deze ivederkomst verbonden zijn?
Math. 25 ; 31—33. En wanneer de Zoon des menschen komen zal in Zijne heerlijkheid en al de heilige Engelen
40 lt;
Il i -ï /t-'f
I -
met Hem, clan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid, en voor Hem zullen al de volken vergaderd worden en Hij zal ze van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt. En Hij zal de schapen tot Zijne regterhand zetten, maar de bokken tot Zijne linkerhand.
146. Waarnaar zal geoordeeld worden!'
Math. 16 : 276. Alsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen.
Math. 7 : 21. Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het koningrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, die in de hemelen is.
147. I/oe luidt het oordeel over de regtvaardigen ?
Math. 25 : 346. Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! beërft dat koningrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld.
148. Hoe dat over de goddeloozen?
Math. 25 : 416. Gaat weg van Mij, gij vervloekten!
het
en zijnen
in
engelen bereid is.
vuur, hetwelk den duivel
OVEE HET NIEUWE LEVEN UJT CHEISTUS.
149. Wie heeft deel aan hetgeen Christus door Zijn /a| verlossingsiverk teweeg brengt? j
Joh. 1 : 12. Zoo velen Hem aangenomen hebben, dien het
41
heeft Hij magt gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijnen naam gelooven.
Hand. 16 : 31. Geloof in den Heer Jezus Christus en gij zult zalig worden, gij en uw huis.
Joh. 3 : 36. Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven, maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.
150. Wat is dan waaracldig geloof?
Hebr. 11:1. Het geloof is een vaste grond der dingen die men hoopt en een bewijs der zaken die men niet ziet.
151. Hoedanig is de betrekking tot Christus waarin het ivare geloof ons brengt?
Joh. 15 : 4. Blijft in Mij en Ik in u. Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen van zich zelve, zoo zij niet in den wijnstok blijft, alzoo ook gij niet, zoo gij in Mij niet blijft.
Joh. 17 : 20, 21. Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen die door hun woord in Mij gelooven zullen, opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader! in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn; opdat de wereld geloove dat Gij Mij gezonden hebt.
152. In welke betrekking tot den Vader komen wij door Christus ?
Eph. 1 : 6i. Door Zijne genade heeft Hij ons begenadigd, in den Geliefde.
153. Hoe komen wij tot het ware geloof?
1 Cor. 12 : 2gt;b. Niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest.
Joh. 15 : 26. Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, dien Ik u zendeh zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal van Mij getuigen.
Phil. 2 : 13. Want het is God, die in u werkt beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen.
r4
42
154. Door welk middel werkt de Heilige Geest het geloof?
Rom. 10 : 17. Zoo is dan het geloof uit liet gehoor en het gehoor door het Woord Gods.
155. Wat is het Woord Gods'?
Hebr. 1 : 1. God, voortijds veelmaal en op velerlei wijze, tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon.
156. Wat is de werking van het Woord Gods?
Hebr. 4 : 12. Want het Woord Gods is levend en krachtig en scherpsnijdender dan eenig tweesnijdend zwaard en gaat door tot de verdeeling der ziel, en des geestes en der zamenvoegselen, en des merge, en is een oordeeler der gedachten en der overleggingen des harten.
2 Tim. 3 : 16, 17. Al de Schrift is van God ingegeven en is nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering tot onderwijzing die in de regtvaardigheid is; opdat de mensch Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaak-telijk toegerust.
Eom. 1 : 16. Ik schaam mij des evangelies van Christus niet; want het is eene kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood en ook den Griek.
Joh. 20 : 31. Maar deze zijn geschreven; opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods; en opdat gij, geloovende, het leven hebt in Zijnen naam.
157. Hoe moet men de Schrift gebruiken, opdat zij als Woord Gods en als genademiddel werke?
Coll. 3 : 16. Het woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle wijsheid; leert en vermaant elkander met psalmen en lofzangen, en geestelijke liederen; zingende den Hcere met aangenaamheid in uw hart.
Jac. 1 : 5. Indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begeere, die een iegelijk mildelijk geeft en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden.
Spr. 2 : 176. Hij is een schild dengenen, die opregtelijk wandelen.
43
Ps. Ill : 10. De vreeze des Heer en is het beginsel der wijsheid; allen die ze doen hebben goed verstand, Zijn lof bestaat in der eeuwigheid.
Joh. 7 : 17. Zoo iemand wil deszelfs wil doen, die zal van deze leer bekennen, of zij uit God is, dan of Ik van mij zeiven spreek.
158. Welk teehen heeft Christus te gelijk met het hevel tot verkondiging des evangelies verordend, tot bevestiging van het geloof?
Math. 28 : 19a. Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve doopende in den naam des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes.
159. Welke belofte wordt door den doop feitelijk voorgesteld ?
Jesaja 1 : 186. Al waren uwe zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.
ICO. Welke eisoh komt door den doop tot ons?
Jesaja 1 : 16. Wascht u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor mijne oogen weg, laat af van kwaad te doen.
Kom. 6:3, 4. Of weet gij niet, dat zoovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in zijnen dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de dooden opgewekt is tot do heerlijkheid des Vaders, al-zoo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.
161. Wat bezegelt de doop den geloovigen Christen?
1 Cor. 6 : 116. Gij zijn afgewasschen, gij zijt geheiligd, gij zijt geregtvaardigd, in den naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods.
162. Waarom mogen wij ook onzen kinderen door den doop de belofte Gods bezegelen?
Mare. 10 : 14. Jezus zeide: laat de kinderkens tot mij komen en verhindert zc niet, want derzulken is het koningrijk Gods.
44
163. Welk ander teeken heeft Christus ingesteld tot bevestiging in en tot 'wasdom van het geloof?
1 Cor. 11 : 23—25. W ant ik heb van den Heere ontvangen , hetgeen ik ook u overgegeven heb, dat de Heere Jezus, in den nacht in welken Hij verraden werd, het brood nam, en als Hij gedankt had brak Hij het, en zeide: Neemt, eet, dat is mijn ligchaam dat voor u gebroken wordt; doet dat tot mijne gedachtenis. Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker, na het eten des avondmaals en zeide: Deze drinkbeker is het nieuwe testament in mijn bloed. Doet dat, zoo dikwijls als gij dien zult drinken, tot mijne gedachtenis.
164. Wat moet door de viering van het heilig Avondmaal in de gemeente feitelijk verkondigd worden?
1 Cor. 11 : 26. Want zoo dikwijls als gij dit brood zult eten en dezen drinkbeker zult drinken, zoo verkondigt den dood des Heeren, totdat Hij komt.
165. Welke genade wordt den geloovigen Christen in het Avondmaal geschonken ?
1 Cor. 10 : 16, 17. De drinkbeker der dankzegging, dien wij zegenen, is die niet eene gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood, dat wij breken, is dat niet eene gemeenschap des ligchaams van Christus? Want één brood is het, zoo zijn wij velen één ligchaam, dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn.
Joh. 6 : 54. Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage.
166. Kan dan het ligchaam en het bloed van Christus gegeten en gedronken worden?
Joh. 6 : 35. Ik ben het brood des levens; die tot mij komt zal geenszins hongeren en die in mij gelooft zal nimmermeer dorsten.
Joh. 6 : 55, 56. Want mijn vleesch is waarlijk spijs en mijn bloed is waarlijk drank, die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, die blijft in mij en Ik in hem.
45
107. Hoe bereidt de christen zich tot het genot van het heilig Avondmaal?
1 Cor. 11 : 28, 29. Maar de mensch beproeve zich zeiven en ete alzoo van het brood en drinke van den drinkbeker. Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zich zeiven een oordeel, niet onderscheidende het ligchaam des Heeren.
168. Wat loordt er van ons, wanneer wij alzoo door den Heiligen Geest, hij het gebruik der genademiddelen , geloovende, Christus worden ingelijfd?
2 Cov. 5 : 17. Zoo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.
169. Welke verandering komt dientengevolge in ons leven tot stand?
Eph. 4 : 22—24. Dat gij zoudt afleggen, aangaande de vorige wandeling, don ouden mensch, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding; en dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws gemoeds en den nieuwen mensch aandoen, die naar God geschapen is in ware regtvaardigheid en heiligheid.
Joh. 3 : hb. Zoo iemand niet geboren wordt uit water en geest, hij kan in het koningrijk Gods niet ingaan.
170. Hoe blijkt het nieuwe leven?
Math. 7 : 16, 17. Aan hunne vruchten zult gij hen kennen. Leest men ook eene druif van doornen of vijgen van distelen? Alzoo een ieder goede boom brengt voort goede vruchten en een kwade boom brengt voort kwade vruchten.
Gal. 5 : 22. De vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, langmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid.
Eom. 8 : 14. Want zoo velen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.
171. Waar kunnen wij dagelijks nieuwe levenskracht ontvangen?
Hebr. 4 : 16. Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan
46
tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen en genade vinden om geholpen te worden ter bekwamer tijd.
172. Hoe moedigt de Heer zelf ons tot bidden aan?
Math. 7 : 7. Bidt en u zal gegeven worden, zoekt en gij zult vinden, klopt en u zal worden opengedaan.
173. Wat mag een kind Gods in den gehede voor zijnen Vader uitspreken ?
Ps. 50 : 14, 15. Offert Gode dank en betaalt den Allerhoogste uwe geloften.
Roept Mij aan in den dag der benaauwdheid; Ik zal er ii uithelpen en gij zult Mij eer en.
174. Aan welk hidden is de belofte der verhooring gegeven?
Joh. 14 : 13. Zoo wat gij begeeren zult in Mijnen naam, dat zal Ik doen; opdat de Vader in den Zoon verheerlijkt worde.
175. Welke andere voorschriften geeft Gods Woord aangaande het regte bidden?
Math. 6 : 5—7. En wanneer gij bidt, zoo zult gij niet zijn gelijk do geveinsden: want die plegen gaarne, in de synagogen en op de hoeken der straten staande, te bidden, opdat zij van de menschen mogen gezien worden.
Voorwaar zeg Ik u, dat zij hun loon weg hebben. Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uwe binnenkamer en uwe deur gesloten hebbende, bid uwen Vader, die in het verborgen is; en uw Vader, die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden. En als gij bidt, zoo gebruikt geen ijdel verhaal van vjoorden, gelijk de heidenen; want zij meenen, dat zij door hunne veelheid van woorden zullen verhoord worden.
1 Thess. 5 : 17. Bidt zonder ophouden.
Jac. 1:6,7. Maar dat hij ze begeere in geloof, niet twijfelende; want die twijfelt is eene baar der zee gelijk, die van den wind gedreven en op en neder geworpen wordt.
47
Die mensch mcene niet dat hij iets ontvangen zal van den Heer.
1 Petri 5 : 5b. God wederstaat den hoovaardigen, maar den nederig en geeft Hij genade.
176. Hoe heeft de lieer Jezus ons leeren bidden!'
Math. 6 : 9—13. Onze Vader die in de hemelen zijt! Uw naam worde geheiligd. Uw koningrijk kome. Uw wil geschiede gelijk in den hemel, alzoo ook op do aarde. Geef ons heden ons dagelijksch brood. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze, want Uw is het koningrijk en de kracht en de heerlijkheid, in der eeuwigheid, Amen.
177. Waaraan moeten loij denhen, wanneer wij zeggen: Onze Vader die in de hemelen zijt?
1 Joh. 3 : la. Ziet, hoe groote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods zouden genaamd worden.
Jac. 1 : 17. Alle goede gave en alle volmaakte gifte is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij wien geene verandering is of schaduw van omkeering.
Hom. 10 : 12. Want er is geen onderscheid, noch van Jood, noch van Griek: want één zelfde is Heer van allen, rijk zijnde over allen die hem aanroepen.
178. Hoe luidt de eerste bede?
Math. 6 : 9. Uw naam worde eeheilisd.
O O
179. Wat behoort vóór alle dingen tot de heiliging van Gods naam ?
Joh. 17 : 3. Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus dien Gij gezonden hebt.
180. Wat heeft de Heer zijnen jongeren bevolen, om in de wereld te doen tot heiliging van Gods naam-?
Mare. 16 : 15. Gaat heen in de gcheele wereld, predikt het Evangelie aan allo kreaturen.
48
Math. 5 : 16. Laat uw licht alzoo schijnen voor de menschen, dat zij uwe goede werken mogen zien en uwen Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.
181. Hoe luidt de tweede bede?
Math. 6 : 10. Uw koningrijk kome.
182. Wat is het koningrijk van God?
Rom. 14 : 17. Het koningrijk Gods is niet spijs en drank maar regtvaardigheid en vrede, en blijdschap door den Heiligen Geest.
Joh. 18 : 36«. Mijn koningrijk is niet van deze wereld.
183. Hoe komt het koningrijk Gods?
Luc. 17 : 20i, 21. Het koningrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat, en men zal niet zeggen: ziet hier, of ziet daar! want ziet: het koningrijk Gods is binnen ulieden.
184. Wie komt in het Godsrijk?
Joh. 3 ; bh. Zoo iemand niet geboren wordt uit water en geest, hij kan in het koningrijk Gods niet ingaan.
185. Hoe ivordt het Godsrijk in zijne voltooijing beschreven ?
Openb. 22 : 3—5. En geene vervloeking zal er meer tegen iemand zijn, en de troon Gods en des Lams zal daarin zijn, en Zijne dienstknechten zullen Hem dienen en zullen zijn aangezicht zien en Zijn naam zal op hunne voorhoofden zijn. En aldaar zal geen nacht zijn en zij zullen geene kaars noch licht der zon van noode hebben; want de Heere God verlicht hen, en zij zullen als koningen heerschen in alle eeuwigheid.
ö O
186. Hoe luidt de derde bede?
Math. 6 ; 10. Uw wil geschiede op aarde gelijk in den hemel.
187. Wat is Gods wil?
1 Tim. 2 : 4. God wil dat alle menschen zalig worden en tot kennis der waarheid komen.
49
2 Petr. 3 : 9i. Hij wil niet dat eenigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekeering komen.
188. Hoe zijn echter menigmaal de wegen Gods, langs ivelke hij Zijnen wil ten uitvoer brengt?
1 Kon. 8 : 12. De Heer heeft gezegd dat liij in donkerheid zou wonen.
Jes. 55 : 8, 9. Want mijne gedachten zijn niet ulieder gedachten en uwe wegen zijn niet mijne wegen, spreekt de Hcere; want gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde, alzoo zijn mijne wegen hooger dan uwe wegen en mijne gedachten dan ulieder gedachten.
Rom. 11 : 33. Hoe ondoorgrondelijk zijn zijne oor-deelen, hoe onnaspeurlijk zijne wegen.
189. Wat moeten loij daarom allereerst doen met betrekking tot den wil van God?
Eph. 5 ; 17. Daarom zijt niet onverstandig, maar verstaat, welke de wil des Heeren zij.
Ps. 86 : 11. Leer mij. Heer! uwen weg, ik zal in uwe waarheid wandelen; vereenig mijn hart tot de vreeze uws naams.
190. Hoe is onze Heer Christus het regte voorbeeld in het doen van Gods wil?
Joh. 4 ; 34. Mijne spijze is dat Ik doe den wil Desgenen die Mij gezonden hoeft en Zijn werk volbrenge.
191. En hoe in het lijdend volbrengen van dien ivil ?
Math. 26 : Aib. Mijn Vader! indien deze drinkbeker van Mij niet kan voorbijgaan, ten zij dat Ik hem drinke. Uw wil geschiede!
192. Hoe geschiedt Gods wil in den hemel?
Ps. 103 : 20, 21. Looft den Heere, Zijne engelen.! gij krachtige helden, die Zijn woord doet, gehoorzamende de stem Zijns woords. Looft den Heere, al Zijne heir-scharen! gij Zijne dienaars, die Zijn welbehagen doet!
4
50
193. Hoe behoor en ook wij te leer en spreken?
Ps. 40 ; 9. Ik hob lust, o mijn God! om uw welbo-hagcn te doen; en Uwe wet is in hot midden mijns harten.
194. Wat hebben wij daartoe vóór alle dingen noodirj ?
Hebr. 10 : 36. Gij hebt lijdzaamheid van noode, opdat gij, den wil van God gedaan hobbondo, do beloftenis moogt wesdragen.
Eph. 6:11. Doet aan de geheelo wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels.
1 Joh. 2 : 15. Hebt do wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; zoo iemand de wereld liefheeft, de liefde dos Vaders is niet in hem.
195. Hoe luidt de vierde bede?
Math. 6 ; 11. Geef ons heden ons dagolijksch brood.
196. Wat is ons dagelijksch brood?
1 Tim. fi : S. Maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn.
Spr. 30 : 8i, 9. Armoede of rijkdom geef mij niet: voed mij met het brood mijns bescheiden deels; opdat ik, zat zijnde, U dan niet verloochone en zegge: wie is de Heere ? of dat ik, verarmd zijnde, dan niet stele en don naam mijns Gods aantaste.
197. Van wien ontvangen wij het?
Ps. 145 : 15, 16. Aller oogen wachten op U, en Gij geeft hun hunne spijs te zijner tijd. Gij doet üwo hand open en verzadigt al wat leeft, naar Uw welbehagen.
Jac. 1 : 17. Alle goede gave en alle volmaakte gifto is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij wolken geene verandering is of schaduw van om-koering.
198. Wat wordt daarom den kinderen Gods verboden?
Math. 6 : 25. Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat
51
gij eten en wat gy drinken zult; noch voor uw ligchaam, waarmede gij u kleeden zult: is het leven niet meer dan het voedsel en het ligchaam dan do kleeding?
Ps. 127 : 1, 2. Zoo de Heer het huis niet bouwt,, te vergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan; zoo de Heer de stad niet bewaart, te vergeefs waakt de wachter. Het is te vergeefs, dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, eet brood der smarten; het is alzoo, dat Hij het Zijnen beminden geeft als in den slaap.
Ps. 62 : 11. Vertrouwt niet op onderdrukking noch op rooverij: wordt niet ijdel, als het vermogen overvloedig aanwast en zet er het hart niet op.
Ps. 146 : 3. Vertrouwt niet op prinsen, op des men-schen kind, bij hetwelk geen heil is.
199. Maar hoe moeten Christenen hun brood eten?
1 Cor. 10 : 31. Het zij dan dat gijlieden eet, het zij dat gij drinkt, het zij dat gij iets anders doet, doet het al ter eere Gods.
Coll. 3 : 17. En al wat gij doet mot woorden of met werken, doet het alles in den naam van den Heere Jezus, dankende God en den Vader door Hem.
200. Wat mag de Christen nevens het gebed om het dagelijksch brood nooit verzuimen?
1 Thess. 4 : 11, 12. En dat gij u benaarstigt stil te zijn en uwe eigene dingen te doen en te werken met uwe eigene handen, gelijk wij u bevolen hebben, opdat gij eerlijk wandelt bij degenen die buiten zijn en geen dine: van noode hebt.
201. Hoe luidt de vijfde bede?
Math. 6 : 12. En vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.
202. Waarom hebben wijdagelijksche vergeving van noode?
Ps. 19 : 13. Wie zou de afdwalingen verstaan? Reinig mij van de verborgene afdwalingen.
52
203. Wil God ons ome zonden vergeven!1
Miclia 7 : 18. Wie is een God gelijk Gij, die de ongeregtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel zijner erfenis voorbijgaat? Hij houdt Zijnen toorn niet in eeuwigheid; want Hij heeft lust aan goedertierenheid.
204. Door wien vergeeft God de zonden?
Eom. 8:1. Zoo is er dan nu geene verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, die niet naar liet vleesch wandelen, maar naar den Geest.
205. Waarom toordt daarbij gevoegd: gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren?
Math. 6 : 14, 15. Want indien gij den menschen hunne misdaden vergeeft, zoo zal uw hemelsche Vader ook u vergeven; maar indien gij don menschen hunne misdaden niet vergeeft, zoo zal ook uw Vader uwe misdaden niet vergeven.
206. Hoe dikwijls moeten loij vergeven?
Math. 13 : 22. Jezus zeide tot hem: Ik zegge u, niet zevenmaal maar zeventigmaal zevenmaal.
207. Hoe spoedig moeten wij vergeven ?
Eph. 4 : 26/'. De zon ga niet onder over uwe toornigheid.
208. Maar mat moet geschieden, ivanneer mijn broeder de verzoening niet aanneemt?
Matth. 18 : 15—17. Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tusschen u en hem alleen; indien hij u hoort zoo hebt gij uwen broeder gewonnen. Maar indien hij u niet hoort, zoo neem nog één of twee met u, opdat in don mond van twee of drie getuigen alle woord besta. En indien hij denzelven geen gehoor geeft, zoo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zoo zij hij u als de heiden en de tollenaar.
209. Hoe luidt de zesde bede?
Math. 6 : 1 3«. En leid ons niet in verzoeking.
53
210. Is God dan een verzoeker tot het kwade?
Jac. 1 ; 13. Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: ik word van God verzocht; want God kan niet verzocht worden met het kwade en Hij zelf verzoekt niemand.
211. Hoe moeten wij ons gedragen tegenover de beproevingen Gods, opdat zij ons niet tot verzoekingen worden ?
1 Petri 4 : 12, 13. Geliefden! houdt u niet vreemd over de hitte der verdrukking onder u, die u geschiedt tot verzoeking, alsof u iets vreemds overkwame; maar gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden van Christus alzoo verblijdt u; opdat gij ook in de openbaring zijner heerlijkheid u moogt verblijden en verheugen.
212. Wie is de verzoeker tot het kwade?
1 Petri 5 ; 8. Zijt nuchteren en waakt; want uwe tegenpartij, de duivel, gaat om als een brieschende leeuw zoekende wien hij zou mogen verslinden.
213. Welken bondgenoot vindt hij in ons hart?
Jac. 1 : 14. Maar een ieder wordt verzocht, als hij van zijne eigene hegeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt.
Gal. 5 ; 17. Want het vleesch begeert tegen den geest
O O O
en de geest tegen het vleesch; en deze staan tegen elkander, alzoo dat gij niet doet hetgeen gij wildet.
214. Welken bondgenoot heeft hij huiten ons?
1 Joh. 2 ; 15, 16. Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; zoo iemand de wereld lief heeft, de liefde des Vaders is in hem niet. Want al wat in de wereld is, namelijk, de begeerlijkheid des vleesches, en de begeerlijkheid der oogen en de grootschheid des levens is niet uit den Vader, maar is uit de wereld.
215. Wie is onze magtige helper tegen dezen vijand?
1 Cor. 10 : \2gt;b. God is getrouw, die u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen.
54
216. Wat mogen iovj van onze zijde niet verzuimen?
Math. 26 : 41. Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt. Do geest is wel gewillig, maar liet vleescli is zwak.
217. Hoe luidt de zevende bede ?
Math. 6 : 13. Maar verlos ons van den boezen.
218. Wie is de hooze uit wiens raagt wij verlost willen worden ?
Openb. 12 ; 9a. Do oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, die de geheele wereld verleidt.
219. Wie kan alleen de werken des duivels verbreken?
1 Joh. 3 : %h. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat hij de werken des duivels verbreken zou.
Joh. 17 ; 15. Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat gij hen bewaart van den boozen.
220. Welke hoop der geloovigen is hierop gegrond?
2 Tim. 4 ; 18. De Heer zal mij verlossen van allo boos-werk, en bewaren tot Zijn hemelsch Koningrijk, denwolken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen.
221. Wat is het kwaad, waarvan wij hegeeren verlost te ivorden?
Spr. 14 : 34/*. De zonde is een schandvlek der natieën.
222. Waarnaar strekt zich daarom het zielsverlangen der geloovigen uit?
2 Cor. 5 ; SZ». Wij hebben meer behagen om uit hot ligchaam uit te wonen en bij den Hoeve ia to wonen.
Phil. 1 : 23/a Ik heb begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn.
223. Hoe sullen de geloovigen bij deze verlossing te moede zijn.
Ps. 126 : 1—3. Als do Heere do gevangenen Sions wederbragt, waren wij gelijk degenen, die droomen. Toon werd onze mond vervuld met lagchen en onze
55
tong met gejuich; toen zeide men onder do heidenen: de Heere heeft grooto dingen aan dezen gedaan. De Heere heeft groote dingen bij ons gedaan; dies zijn wij verblijd.
Ps. 126 : 5, 6. Die met tranen zaaijen, zullen met gejuich maaijen. Die het zaad draagt, dat men zaaijen zal, gaat al gaande en weenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijne schoven.
224. Waarom mogen wij gelooven, dat God dit gebed wil en kan verhoeren?
Math. 6 : 136. Want Uw is het koningrijk, en de kracht, en de heerlijkheid in der eeuwigheid.
225. Wie heeft ons deze zekerheid met Amen bezegeld?
Oponb. 3 : 146. Dit zegt de Amen, de trouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods.
226. Wat zegt Gods Woord aangaande den staat der geheel verloste geloovigen?
1 Joh. 3 : 2. Geliefden! nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen, want wij zullen Hem zien gelijk Hij is.
227. En wat aangaande den staat der voltooide gemeente ?
Openb. 21 : 1—4. En ik zag eenen nieuwen hemel en eene nieuwe aarde, want do eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan en de zee was niet meer. En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jerusalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als eene bruid, die voor haren man is versierd. En ik hoorde eene groote stem uit den hemel, zeggende; Ziet de tabernakel Gods is bij de menschen en Hij zal bij hen wonen en zij zullen zijn volk zijn en God zelf zal bij hen en hun God zijn. En God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen; en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan.
56
228. Wat zegt Gods Woord aangaande de voleinding van alle Godsgedachten ?
1 Cor. 15 : 25—28. Want Hij moet als Koning lieer-schen, totdat Hij al de vijanden onder Zijne voeten zal gelegd hebben. De laatste vijand, die te niet gedaan wordt, is de dood. Want Hij heeft alle dingen Zijnen voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zoo is het openbaar dat Hij mtgenomen wordt, die Hem alle dingen onderworpen heeft. En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon zelf onderworpen worden Dien die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.