CI IRISTELIJK MA A K DSC 11RIFT
onder ::knalt; rik v \n
J. CE A MEE, en G. H. LA MEES,
Doet. en PreO. t' AmBteruau.. TIm- I Doet. Pi t-il. te 's Gravcnhr
VII.
I Cor. 11, 3-15.
Wij leven zonder twijfel iu tijden van Je hoogste belangrijkheid. Alle oude grondslagen worden omgewoeld, al het bestaande moet op nieuw zijn recht bewijzen, of anders wordt het ter zijde gesteld. Hierin ligt een ontzaglijke taak en een groot gevaar tevens. Het gevaar is duidelijk; Maar de laak, welke wij bedoelen, waarin bestaat zij?
Daarin dat alles tot nieuwe degelijkheid kome. Dat de grondslagen van ons geloof, onze gewoonten, onze levensinrichting iu elk opzicht, worden in kwestie gesteld, verbeterd, gestevigd om de kritiek van onzen tijd te kunnen doorstaan. Dat ook het gericht Gods over vele bestaande maar vermolmde toestanden met ernst en verootmoediging erkend worde.
Ook het huwelijk, en meer algemeen de betrekking tusschen man eu vrouw, deelt hierin. Men kan gerust zeggen dat zij een hoogst gewichtig deel is van datgene wat men, met eeu onbepaalde eu niet altijd duidelijke beuaming, de sociale kwestie noemt.
Het, socialisme dreigt de maatschappij omver te werpen. Met zijn doorgaans onafscheidelijkeu bondgenoot, het communisme, wil het de tegenwoordig bestaande maatschappelijke ordening doen plaats maken voor eeu toestand waar-
98
van een geheel nieuwe verdeeling vau kapitaal en bezit, een geheele verdwijniug van de rangorden die thans nogtusschen aanzienlijk en gering een afstand stellen, de hoofdzakelijke eischen ziju.
Welke is nu de plaats van het huwelijk in dezen, naar den vurigen wensch van vele duizenden, toekomstigen socia-listischen staat ?
Het huwelijk kan onmogelijk langer, gelijk tot nog toe, de vaste dam, de heilzame regeling der hartstochten blijven. Het moet verdwijnen voor algemeene prostitutie. Niet eene vrije gemeenschap gelijk die van welke wij in het vijfde boek van Plato's beroemde „Republiekquot; lezen. Want deze, hoe zonderling en fantastisch ook ingericht, bedoelde geenszins de streeling van het vleesch, de ongebondenheid van den wellust. Niet het genot van den enkele, maar het welzijn van het geheel, van den staat (hoezeer dan ook misbegre-pen) is in die ideale republiek doorgaans, en ook' ;in deze gewichtige bijzonderheid, het eigenlijk doel. Deze vrijgemaakte wellust, losgelaten beestelijkheid, is het ware en eigenlijke doel der hedendaagsche socialistische woelingen, ook al zijn onder hare voorstanders vele edele harten die de noodzakelijke strekking hunner hoofdgedachten niet doorzien. Een stelsel dat op godloochening en stofvergodiug berust kan onmogelijk tot andere uitkomsten dan deze leiden. Wel is waar, in de samenkomsten b. v. der beruchte Internationale is dit punt altijd slechts van ter zijde en met groote behoedzaamheid besproken. Men heeft een zeker besef dat deze vraag eigenlijk de beslissende toetsteen der waarde van al de andere beschouwingen is, daar toch geen menschelijke samenleving anders dan door het huwelijk en de familie, die de kern van alle verdere verbindingen uitmaken, kan in stand blijven. Maar dit verhindert niet dat niet van tijd tot tijd stemmen zich doen hooreu die openbaar maken wat eigenlijk onder de oppervlakte woelt, welk verborgen streven en wenschen inderdaad op den bodem ligt. Wil men één bewijs uit velen? Bij gelegenheid
99
van eene vereenigiug van aauhangers der Interuatiouale te Madrid op 22 Oct. 1871 nam zekere Guillermiua Eosas het woord. Zij verwenschte de zedelijkheid der tegenwoordige middelklasse der maatschappij, welke immers haar bezit aan het zweet der uietsbezittenden, der proletariërs, ontperst. Zij vervloekte eveneens de zedelijkheid der aristocratie die hare voorrechten uit de bloedige offers der burgerij heeft opgebouwd. Zij verklaarde zich eene tegenstandster van elke huwelijkswet. Eu, om duidelijk te maken op welken grondslag alle deze hare overtuigingen rusten, riep zij uit, dat zij eeneu God slechts dan zou erkennen, wanneer hij zinnelijk waarneembaar voor haar trad met de woorden: zie hier, ik ben uw God.
Nu roepe men niet dat zulk een schrikkelijk voorbeeld klaarblijkelijk een overdrijving is. Deze vrouw moge zich sterk hebbeu uitgedrukt, zij sprak echter in naam van velen, wier beginselen tot hare uiting moeten leiden.
Wat daartegen te doen ?
De leugen moet door de waarheid, het kwade door het goede overwonnen worden. En dat niet slechts in redeneering, in uiteenzetting van de waarheid, maar natuurlijk met de daad, de toewijding des werkelijken levens.
Doch het is daartoe noodig dat eerst de waarheid naar Gods Woord, dat de toetsteen van alle waarheid is, ons helder voor oogen sta.
Niet om dit onderwerp volledig te behandelen, maar slechts om eenige wenken daartoe te geven, schrijven wij deze regelen. Wij knoopen onze beschouwing vast aau de woorden, bij den titel van ons vertoog uit den eersten brief van Paulus aan de Coriuthiërs aangehaald.
De Apostel doet een beroep op het onwillekeurig gevoel, het instinct van betamelijkheid dat allen menschen gemeen is. Want het geloof is niets anders dan de voltooiing van het waarlijk-meuschelijk leven des geestes, de vervulling van alle waarachtige eischen onzer natuur, het duidelijk-verstaanbare woord dat de kreet, uit de diepte dier natuur
100
opwellende, vertolkt, reinig en tot zijn juiste maat en kracht brengt
Alle geestelijke waarheid sluit zich aan 't natuurlijk levensbesef des menschen aan. De hoogste, de christelijke waarheid, van God geopenbaard, is vooruit reeds betuigd in de onwillekeurige gewoonten, gebruiken, zeden, die het natuurlijk gevoel bij de volken doet outstaan.
Een natuurlijk gevoel is het, dat de vrouw aan den man onderdanig is. Dat is niets anders dan de scheppingsorde Gods. Welnu, in de Meeding, die eene zoo groote geestelijke beteekenis heeft omdat zij het natuurlijk gevoel spiegelt, in de kleeding der oude volken vindt men die onderdanigheid van de vrouw aan den man in een zinrijk gebruik aangeduid. ')
Tn het oosten, zoowel als in Griekenland, verschenen de vrouwen niet anders in 't openbaar dau met gesluierd hoofd. De Grieksche u-ouwen, ook de Coriuthiscae tot welke Paulus in de boven aangehaalde woorden spreekt, droegen lang hair, de mannen kort. Dit ligt trouwens in de natuur zelve, die der vrouw een sterkeren aanwas van 't hoofdhair geeft, dau deu man: als het were opdat, terwijl de man onbedekt, vrij, alleen aan God onderworpen het hoofd opheft, de vrouw daarentegen als in eene nis bedekt, gehuld, het hoofd in stille zedigheid neige.
j\'u was het in de Corinthische gemeente een en andermaal geschied dat bij het, ook den vrouwen geoorloofd, oefenen van de geestelijke gaven b, v. des gebeds of der profetie in de gemeente, sommige harer zich ongesluierd in de gemeente hadden vertoond. „In Christus is noch man noch vrouw!quot; spraken zij, en wischten op dien grond de grenzen der natuurlijke zedigheid uit.
Met nadruk verheft zich hiertegen Paulus, de apostel
') Wil men over de beteekenis van liet kleed, in zedelijk-godsdien-stig opzicht nog iets naders lezen, ik heb er uitvoerig over gehandeld in mijne Blikken in de Openbaring, 3e deel bladz. 189—193.
101
der Vrijheid. In de woorden die wij beschouwen, geeft hij een schoon voorbeeld van aanknooping der meest dage-lijksche dingen aan de hoogste geestelijke waarheid, of ook omgekeerd.
Christus, zoo leert hij, is het Hoofd van iederen man. De man echter is het hoofd der vrouw, en God het hoofd van Christus.
God heeft den mensch naar Zijn beeld geschapen. Zoo groot is Zijn liefde, dat Hij niet alleen de Heer, maar in den Zoon die God in 't vleesch openbaart, de man der gemeente wil zijn. Jezus Christus, de mensch, heeft God tot Hoofd, daar Hij wederom het hoofd der menschheid is Verheven, heerlijke waarheid! „God het hoofd van Christusquot;— zóó staat dan Ch 'istus als de Mensch, de vertegenwoordiger der gansche menschheid, voor God als eene Bruid, die haren man tot hoofd heeft. En tevens is Hij, als de Een-geborene, in wien al de volheid der Godheid lichaamlijk woont, wederom zelf het hoofd des mans, het hoofd der in den man vertegenwoordigde menschheid.
Dit is niet zóó bedoeld alsof wij in Christus de Godheid en de menschheid van één wilden scheiden, of die als het ware naast elkaar plaatsen. Neen, de geheele Christus, in ondeelbare éénheid zijner persoon, is God en tevens ook mensch. Als wij hem, den geheelen Christus, als mensch beschouwen, dan zeggen wij dat God zijn hoofd is: ofschoon evenzeer van eeuwigheid het wezen en het bestaan des Z0071S in dat van den Vader gegrond is, en hij dus ook als zoodanig den Vader tot Hoofd heeft. Desgelijks als wij den Christus als één met God, als den eeuwigen Zoon beschouwen, zoo noemen wij Hem het hoofd der menschheid: ofschoon wederom evenzeer de mensch Jezus Christus de vertegenwoordiger van hen met wie hij „op den Vader zijn betrouwen steltquot;, d. i. der menschen hoofd is. Nooit of in geen opzicht scheiden wij in Christus twee deelen van elkander af, ofschoon wij zijne eeuwige natuur, zijne Godheid, onderscheiden van het creatuurlijk bestaan dat voor hem.
102
gelijk voor ons alleu, in den tijd begonnen is en dat Hij met ons deelt.
Doch keeren wij tot ons onderwerp terug.
De man is het beeld en de heerlijkheid Gods, gelijk de vrouw de heerlijkheid des mans. De heerlijkheid, dat is: de openbaring van den glans, de schoonheid van het wezen. Want gelijk Eva uit Adam, zoo is de gemeente, als de vrouw, uit Christus genomen en geschapen (Ef. 5). Daarom moet zij zich bij de openbare Godsverheerlijking bedekken, al ware het ook slechts alleen om der Engelen wil; want in al het voegzame, eerbiedige, waardige, hebben de Engelen Gods, die vooral in de samenkomsten der gemeente tegenwoordig zijn, een welbehagen.
Zoo is in de creatuurlijke sfeer hetzelfde wat in de goddelijke bestaat. De aardsche huishouding is afbeeldsel van de hemelsche, eeuwige. Eenheid in verscheidenheid is dc betrekking tusscheu den Vader en den Zoon, eenheid in verscheidenheid eveneens de betrekking tusschen den man en de vrouw. De man heeft deel aan de scheppende almacht Gods voor zoover hij het leven verwekt en schept. De vrouw die het van den man ontvangen leven verwerkt, in zich tot nieuwe vormen ontwikkelt, is het beeld der gemeente, die van en uit den Heer leeft en Zijn leven, dat zij in zich ontvangen heeft, laat intreden in de verschillende betrekkingen en vormen der wereld.
Echte vrouwelijkheid is, onderdanig en zediglijk teruggetrokken zich onder den man te stellen. Echte mannelijkheid is, zich onder het Hoofd, Christus, te buigen en in zijn leven dc kracht tot alles goeds en verhevens te putten.
Ziehier in deze grondtrekken, gelijk het apostolische woord ze ons teekent, het beeld der ware betrekking tusschen man en vrouw geschetst. Eu ook de vraagstukken die op dit gebied onze maatschappij bewegen, vinden hier hare oplossing.
Van „emancipatie der vrouwquot; wordt onophoudelijk gesproken en geschreven. Velen veroordeelen dit streven, deze
103
gedachte gansch en al, en vinden niets in haar dan godde-looze zucht tot omverwerping van het bestaande, gelijk op elk, zoo ook op dit gebied.
Zeer zeker is het geroep om emancipatie der vrouw dikwerf met deze zondige, verwerpelijke neiging in verband.
Er is eene wet, een zekere gang van zaken in onze tegenwoordige maatschappij, waarin zich op hoogst merkwaardige wijze een gelijksoortig streven der geesten op elk gebied, en voor den dieper ziende een gewichtig oordeel Gods schijnt aan te kondigen.
Overal namelijk wordt het misbruik van 't gezag door omverwerping van 't gezag bestraft. Stel n twee lijnen voor: de eene vertikaal, loodrecht opstijgende als een toren die in de hoogte rijst; de andere horizontaal, zich over de breede vlakte spreidend. De eerste lijn duidt aan de richting van 't gezag dat van boven komt, door God aan men-schen toevertrouwd. Dat gezag is misbruikt. Nu komt, tot straf voor dit misbruik, de tweede richting op. De horizontale lijn is haar beeld. Zij wil, daar de toren wankelt, een breede piramide van ouderen naar boven optrekken. In plaats van de kwaliteit (hoedanigheid) moet de kwantiteit (veelheid) komen. Het geestelijke dat door misbruik in diskrediet kwam, moet door het stoffelijke, tastbare vervangen worden. Bij voorbeeld: in de wetenschap heerschte vroeger bespiegeling, die van eeu absoluut beginsel tot de verschijnselen afdaalde. Door velerlei willekeur is deze weg ouder verdenking van onvruchtbaarheid geraakt, en het wachtwoord onzer dagen is: ervaring, d. i. een zoo breed mogelijke basis van feiten, die men samenvoegt om het gemeenschappelijke er van samentevoegen tot begrippen en algemeene regelen. In het staatsbestuur, vroeger monarchie en gezag dat van boven afdaalde; thans, door misbruik van dat gezag, overal de kreet om den breeden grondslag der volkskeuze, volkswil, meerderheid der stemmen. Kwantiteit, breede stoflijkheid heerscht ook in de opvoeding-, men leert de jeugd met zeer vele dingen kennis te maken, over
104
eeu uitgebreid veld vau kennis te wandelen. Nu, deze richting is op elk gebied heerschexule, en ook op dat der huiselijke betrekkingen. Ook wat de positie der vrouw betroft, gaat men naar dezelfde hoofdgedachte voort met zijne eischen. De vatbaarheid voor ontwikkeling, de raate der omvattitig tot welke de vrouwelijke aanleg toereikend is, wordt kwantitatief aan het gelijksoortige des mans gemeten. Pan vindt men weinig verschil in kracht van geest en verstand; welnu, men sta dan ook — dus roept men — van de ongewettigde bevoorrechting der mannelijke boven de vrouwelijke wereld af.
Emancipatie, vrijverklaring, is alzoo het woord des tijds. Zullen wij, als christenen, die Gods Woord gelooven, dat woord wraken, dien titel verwerpen ?
Dan zouden wij blind zijn voor de wenken die God ons ook door de geschiedenis die wij mede beleven, door de behoeften onzes tijds die wij mede gevoelen, dagelijks geeft.
Emancipatie der vrouw is noodig. De mannelijke wereld heeft haar gezag misbruikt; nu is ook hier de rechte lijn, die van boven naar beneden loopt, in diakrediet gevallen, en de richting in de breedte wordt onstuimig geëischt. Dat is een oordeel Gods, een roepstem der waarheid.
Ja er is waarheid in dien eisch. En de christelijke gemeente behoort ten allen tijde elke waarheid, elke vrijheid als haar eigendom voor te staan. Het geloof is de geboren verdediger van alle edele belangen, van alle rechtmatige eischen der bevrijding van 't gebondene. Schade en schande is het ten allen tijde, zoo de christelijke gemeente zich het initiatief tot éenige vrijheid door de wereld, door hare wetenschap, haren vooruitgang, haar staatsontwikkeling of wat dies meer zij, laat ontnemen.
Wij behooren dus als christenen de waarheid van dien eisch te erkennen. Eu dat niet slechts om velerlei meer uitwendige redenen. Niet slechts omdat de vooruitgang der werktuigkunde zoo vele vrouwenhanden ledig laat, die vroeger gebruikt konden en moesten worden. Noch ook omdat
105
de maatschappelijke toestanden het schrikkelijk maar onvermijdelijk euvel met zich brengen, dat het sluiten van een huwelijk hoe langer hoe meer bezwarend wordt, en dus vele vrouwen zich een eigen bestaan verwerven moeten. Dit een en ander, met soortgelijke redenen vermeerderd, erkennen wij gaarne als waar. Doch het is de hoofdzaak niet. De hoofdzaak i?, dat inderdaad de vrouw geëmancipeerd moet worden, maai vooral door den man, hetzij in, hetzij buiten het huwelijk
Waar wij van de twee lijnen, de vertikale en de horizontale, zoo even gesproken hebben, was het onze bedoeling niet, het opkomen van de horizontale richting als correctief tegen het misbruik van de vertikale goed te keuren. O neen, het kan slechts als oordeel Gods gelden, als eene roepstem die tot bekeering dringt.
Bij voorbeeld; de koningen en nanzienlijken hebben ontegenzeggelijk van hunne macht, van hunne hooge rechten en bevoegdheden misbruik gemaakt. Volgt hier nu uit dat wij het goedjeeuren dat deze macht nu voortaan door de breede basis van den volkswil, door hetgeen men de volks-souvereiniteit of de meerderheid van stemmen noemt, wordt beperkt? Neen stellig niet. De koningen moeten, zoo zij de roepstem Gods wel verstaan, juist in vollen ernst beginnen te regeeren bij de gratie Gods, d. i. met den hei-ligsten ernst in het volbrengen van hunne plichten; met de meest ingespannen toewijding aan de belangen des volks. Evenzoo de aanzien lijk en, de adelijken hebben nu juist, in den drang dezer tijden, te beginnen zeer hoog van hunne voorrechten te denken, namelijk dat zij daardoor bij uitnemendheid geroepen zijn om de schoone spreuk: „adeldom verplichtquot; in toepassing te brengen.
Zoo ook de mannen, in en buiten het huwelijk. Nu is het juist de tijd om zeer hoog van het gezag, hun van Godswege over de vrouw gegeven, tot hare waarachtige bevrijding te gaan denken.
Goed en kwaad mengen zich in de bewegingen dezes
106
tijds door elkander en ziju dikwerf zoo moeielijk te onderkennen. Hooren wij eene der kloekste stemmen die sedert vele jaren de „emancipatie der vrouwquot;, van uit de vrouwelijke wereld zelve, bepleiten.1)
„Sedert het begin van deze eeuw zijn in de menschheid groote daden van gerechtigheid voltrokken, en men is ijverig voortgegaan op den weg dien Eousseau in het contract social betreden had. Men heeft de lijfeigenschap in geheel Europa, zelfs in het half-Aziatisch Rusland afgeschaft. Men heeft in Uuitschlaud de Joden, in Ierland de katholieken en over den Oceaan de negers geëmancipeerd. Dit alles is geschied door menschen die de macht nog in handen hadden, dus uit gerechtigheid. Men kan derhalve ook verwachten dat de vrouwen eveneens geëmancipeerd zullen worden binnen korten tijd. Maar overal hebben de onderdrukten eerst zelve hun wensch geuit. De vrouwen hebben dat ook wel gedaan, maar bij lange na nog niet genoeg, en overal is de macht der vooroordeelen nog zoo sterk!quot;
Merk op dit woord; men is ijverig voortgegaan op den weg dien Rousseau in het contract social betreden had. Maar al te waar, doch zeer bedenkelijk, of liever, beslist te verwerpen. Neen, niet langs dezen weg willen wij de emancipatie der vrouw. Eousseau is juist de man die met kracht en consequentie boven de meeste anderen de kwaliteit door de kwantiteit heeft vervangen; d. i. die in plaats van te vragen naar den persoon des menschen, naar zijn hoedanigheid als beelddrager Gods, hem beschouwd heeft als nummer, alleen door de veelheid der stemmen, door de saam-gevoegde massa, door den collectieven volkswil werkende. Hoe hij zelf trouwens over de emancipatie van den band des huwelijks dacht, heeft hij met eigen voorbeeld jarer lang in de slordigste ongebondenheid getoond.
Dit is eeu verlaging van de vrouwelijke waardigheid. Dit
') l'iir und wider die JTrauen, Veertien brieven van Fanny Lewald, Berlin 1870.
107
is, de vrouw tot een man, en dan altijd tot een mislukten, geestelijk onharmonischen, man maken. Neen, de man en de vrouw beide moeten geëmancipeerd worden, en van den man moet daartoe de voornaamste kracht uitgaan. De man en de vrouw beiden moeten tot menschen worden verhoogd. ^
Het onderscheid, en de daarin gegronde afhanklijkheid der vrouw van den man, bestaat slechts voor dit aardsche leven. „In den hemel trouwt men niet noch wordt ten huwelijk gegeven, maar is als de engelen Gods.quot; Doch het eeuwige leven is in geen enkel opzicht iets dat louter alleen tot gindsche zijde des doods zou bewaard blijven. Het begint reeds hier op aarde. Die in den Zoon gelooft, heeft bet eeuwige leven. En in Ciiristus zijnde heeft daarom de man eu de vrouw hier op aarde het beginsel der waarachtige emancipatie dat wij noemden, reeds in zich. In Christus is noch man, noch vrouw. En gelijk de toekomstige heerlijkheid wel het vleeschelijke, beperkte, zal wegnemen, maar in 't allerminst niets zal afdoen van de teederheid der hier geknoopte en van God geheiligde betrekkingen a) — evenzoo wordt door het geloof wel het verkeerde, strakke, ongeheiligde, van de betrekking tusschen man eu vrouw weggenomen, maar volstrekt niet het wezenlijke, dat alleeu geheiligd wordt. De man verliest wel het harde, tyraunieke, zelfzuchtig heerschende dat hem door de zonde eigen is, maar niet de mannelijke waardigheid en beschermende macht, die zich integendeel in hem tot ware ridderlijkheid ontplooit. De vrouw van hare zijde verliest wel het ongestadige, ijdele, verleidelijke, dat haar eveneens door de zonde eigen is, maar niet de echt zachts en tevens vaste vrou-
') Wederom verwijzen wij, voor uitvoeriger ontwikkeling van het hier aangestipte, naar onze //Blikken in de Openbaring,quot; het 3de deel, het hoofdstuk over ;/de neiging der geslachten.quot;
'2) Zie hierover in Mgr. Ag. de Gasparin's Horizons celestes, het schoone hoofdstuk over »l'éternité des affections.quot;
108
welijklieid. Aan den man laat sij de macht, zelve keeffc zij in den invloed hare sterkte.
Derhalve, ja, eene einancipatie der vrouw is noodig. Maar zij be'ioort van loven te komen, d. i. van God, door den man. En dit, gelijk wij herinnerden, niet alleen in den band des huwelijks, maar ook daar buiten.
„Indien uwe vrouwen iets leeren willen, zegt Paulus in denzelfden brief aan de Corinthiers, laat haar dan thuis hare eigene mannen vragen.quot;
Dit woord heeft wijde strekking. Die „manquot; op wien de vrouw wordt gewezen, is wel in de eerste plaats de echtgenoot. Want dat er zoovelen niet gehuwd zijn, mannen en vrouwen, dat is tegen Gods orde, dat is een gevolg van zondige storiiigen der maatschappij. Maar in de bestaande toestanden ziet dat woord niet minder op den broeder, den vader, den aanverwant, den vriend des huizes, den onderwijzer, den leeraar. Hem hebben de vrouwen te huis te vragen. Zij behooren er dus behoefte aan te hebben, met de mannelijke wereld mede te leven. Geëmancipeerd moeten zij zijn van haar zelve, van hetgeen haar beneden de heerlijke hoogte van 't edel vrouwelijk wezen doet zinken door de zonde, van de ijdelheid, de zucht tot beuzelivigen, de beperktheid tot een kring, dien schuldige onwetendheid gestadig vernauwt. De mannen van hunne zijde moeten voor die vragen toegankelijk zijn. Hun taak is het, de „conversatiequot; en voorts den geheelen omgang, het gemeenschappelijk leven, zonder aanmatiging, zonder verwaanden ophef, te veredelen. Tot het levendig gekleurd tafereel dat het vrouwelijk gemoed teekent of liever in snelle indrakbaar-heid ontvangt, hebben zij de breede slagschaduwen te voegen der wereldomvattende gedachte. Niet uit een zekere afdaling, uit een zeker medelijdend zich-voegeD, maar uit behoefte aan den juisten blik des harten, hebben zij zich het onschatbaar voorrecht der vrouwelijke beoordeeling van hun arbeid te verzekeren. Want de vrouwen — naar waarheid zegt het Mad. do Sévigné — de vrouwen toonen aan
109
de mauneu het ideaal, eu dan is voor de manneu de strijd om het te bereiken.
Aldus geeft zich ia den roep ouzer dagen naar „emancipatie der vronwquot; eene waarachtige behoefte te kennen. Wachten wij ons, haar voorbij te zien, of om de verkeerde bijmeugselen die zij heeft, haar te bestrijden in haar geheel. Zeker, geheime of schaamtelooze zinnelijkheid, gemeene wellust, revolutiona'-e woede spreekt niet zelden in die stemmen mede. Maar het is toch waar, dat de opvoeding der vrouw en ook de wetgeving omtrent de rechten der vrouw, om niet meer te noemen, verbetering behoeft. Zij kan echter eerst dan komen, wanneer die behoefte werkelijk algemeen gevoeld en met beroep op de edelste eischen der menschelijke natuur en der samenleving uitgesproken wordt.
Mij dunkt een voorspel, een profetie van die werkelijke emancipatie is er in de geschiedenis geweest. Eene profetie slechts en wel ten deele overspannen, ten deele onvolledig. Maar toch niet zonder schoone beteekenis. Ik bedoel de middeleeuwsche ridderlijkheid, gelijk ze in de Maria-dienst haar verdwaalde religiease uitdrukking vond, en gelijk zij zelve slechts ontwikkeling was van 't geen in den Germaan-schen aanleg als kiem sluimerde. Laat Görres u die tijden beschrijven: „Wat de oudheid in zulk een graad nooit gekend had, ook in de vrouwlijkheid trad een priesterschap op, van 't welk de profetessen des ouden Noordschen tijds voorspellend hadden gesproken. Ook de schoonheid had zich van de grenzen des zinnelijken losgewonden; ook zij was triomferend eu verheerlijkt ten. hemel gestegen en woonde nu bij God; de betrekking der geslachten, die bij de oudheid hare beteekenis in zich zelve had gehad, was tot een zinnebeeld geworden om het hoogere aan te duiden, om in het vleesch den inwendig levenden geest uit te drukken. Nog een andere cultus en nog een andere vereering van het goddelijke woonde in de gemoederen der helden; ook het schoone had zijne kerk. ^'oor het teeder aanminnige beeld boog de gemeente ook de knie, de wierook steeg op, de
110
bloemkransen geurden, de tooiien klonken, de eeuwige lamp brandde steeds voort. De oude, strenge, duidelijke, plastische vrouwlijkheid was iu het liefdevuur versmolten, een heiligenglans was uit het wonderbeeld voortgekomen en omstraalde het. De trekken weken in een mystisch schemerend licht terug en als zachte olie vloeide lieftalligheid er van uit om de stormen des tijds te stillen. Zoo gingen vroomheid, liefde, heldenzin te zamen als in een grooten stroom die, door alle gemoederen heengaande, de rijke zinnelijkheid bevruchtte, zoodat de hof der poezy, het Eden der romantiek er door opbloeide.quot; Wij herhalen het, die vereering was verdwaald. Het is veeleer een smaad, der gezegende onder de vrouwen aangedaan, als de Roomsch-Katholieke hartstochtelijkheid haar in plaats van het schoonste, voorleeld des geloofs, zooals zij geweest is, tot een onmogelijk en geestverwarrend voorwerp des geloofs maakt. Maar niettemin, een heerlijke gedachte lag iu die dwaling gebonden en sprak zich ook in de poezy dier tijden, bijzor.derin de edelste vruchten der Proven9aalsche ridderdichting, uit. Deze middeleeuwsche dichterlijke liefde was godsdienstig in hare kern. Die van „mijn God en mijne damequot; zong, aanschouwde als het ware achter die vrouwengestalte het Beeld der hoogste heilige schoonheid, dat de ziel opvoerde tot God. Niet een tijdelijke opwinding was ook de vrucht daarvan, maar 't geen in die provencaalsche poezy eigenaardig „Joiequot; heet, een opgehevenheid van hart en geest, die tot al wat edel en heldhaftig was bekwaam maakt. In de hoogste reinheid en heerlijkheid zien wij dit in de vereering door welke Dante's dichtergeest voor zijne Beatrice een onsterflijk gedenkteeken heeft opgericht. Zoo als Scheffer in zijn beroemd tafereel hem voorstelt, ziende in de oogen van Beatrice, die naar boven tot God opziet. In haar oog weerspiegelt zich de zaligheid des levens, de oplossing van alle raadselen die zijn geest vervullen. En door die aanschouwing wordt, terwijl zij zelve al hooger en hooger tot God stijgt, de dichter mede door de hemelsche sferen opgevoerd.
Terug hier met alle misverstand dat onze gedachte zou benevelen. Terug met alle verkeerde en onheilige hoffelijkheid, alsof wij zouden vergeten dat de vrouw zoowel als de man, ja vóór den man, iu de zonde gevallen eu verloren is, en dezelfde verlossende genade noodig heeft. Maar wat wij willen en bedoelen is alleen dit de rechte „bevrijdingquot; van de vrouw zal er dan zijn, wanneer de man iu haar het goddelijke ziet, even als zij het wederkeerig in hem heeft te doen. Wanneer beide, hetzij dan al of niet in 't huwelijk verbonden, elkander „niet meer kenuen naar het vleeschquot; in de verheven 'gesteldheid die Paulus ons voorhoudt, en welke met den allerinnigsten natuurlijken band, naar Gods ordening, kan samengaan. De waarheid is ook hier, gelijk overal, enkel iu Jezus Christus ons gegeven. Al de hoogst belaugrijke eischen van onzen modernen tijd kunnen alleen vervuld worden op den grondslag vau die wereldbeschouwing, welke uit het geloof iu Jezus Christus voortkomt. Verdiep u in de heerlijkheid van Gods Woord, zoek daarin het andwoord op alle vragen die onze gistende tijd opwerpt. Gij zult nimmer te vergeefs uavorschen. Alles wat uwe behoefte kan zoeken, alles wat uwe gedachte kan omspannen ligt begrepen in het heerlijk woord des apostels: „Gij mannen hebt uwe eigene vrouwen lief, gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft, eu zichzelve voor haar heeft overgegeven. Gij vrouwen weest uwen eigenen mannen onderdanig gelijk den Heere. Want de man is het hoofd dei-vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is: eu Hij is de behouder des lichaams. Want wij zijn leden Zijns lichaams, van Zijn vleesch en van Zijn gebeente.quot;
Ziedaar dan in de natuurlijke, gewone dingeu des levens het allerhoogste afgedrukt. Het heiligste mysterie ons getoond als geestelijke achtergrond der dingen, die ons eiken dag omgeven. Daarin bestaat de heerlijkheid van 't alle-daagsche leven, dat wij er het licht der eeuwigheid door heeu zien schijnen, de krachten der toekomende eeuwe daarin zien wonen en werken tot allengs voortgaande verheerlijking.
112
Zoekt dan gij beiden, man en vrouw, het Koninkrijk Gods, en alle dingen, ook de waarachtige bevrijding van uw beider natuur, van uw beider raenscbheid, zullen u toegevoegd worden. Niet allereerst de vrouw, maar de vrouwlijkheid moet geëmancipeerd worden. ') Waarlijk geëmancipeerd, zal zij dit toonen door zich in liefde, met waardigheid aan den man te onderschikken. En de man, begrijpt hij inderdaad zijne roeping in dezen, zal zijn beschermend gezag handhaven om de vrouw, de edelste schepping Gods, te vrijwaren tegen de brutaliteit die onze geestelijke atmosfeer doordringt en gedurig, hetzij in mannelijke hetzij in vrouwelijke gedaante, tot vleesch wording wil komen. Zijn gezag is waarborg van de waarachtige vrijheid, de vrijheid der Liefde. quot;Want de liefde, het hoogste mysterie der schepping, is toch tegelijk de oplossing van alle raadselen der wereld.
é
^ Een woord van Dr. Ph. Hoedemaker.
J. H. Gunning Jr.