-ocr page 1-

ti.Cj^. Ijl IJ33.

EEN ONDERZOEK NAAR HET VOORKOMEN VAN
VIRULENTE TUBERKELBACILLEN IN HET VLEESOH VAN
TUBERCULEUZE SLACHTDIEREN, IN VERBAND MET
ENKELE BEPALINGEN VAN HET KEURINGSREGULATIEF

ïï

G. B. R. WILLEMS

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 2-

J 'S

gt; ■■, • ■ 1

f

y

-- I'S

' 1

■ ' ^r. ■ ■

' r

kif', „stf:*

gt;

quot;iê;. *

if -

-ocr page 3-

m ' ■mmmm-'--: rm^jmmmmmMmmma

mmmmmmmmmmmmmmmmMm^

■ quot; ^

•mMii^-'l^mmA:

- i'm^mmm^ r- : mmm^

;

a'

V ■' V

-ocr page 4-

rt^'

gt; -J:quot;

- -O.'.S

.f^^-.'Émi

sZtnbsp;i.'

tili?:'

-ocr page 5-

EEN ONDERZOEK NAAR HET VOORKOMEN VAN
VIRULENTETUBERKELBACILLEN IN HETVLEESCH
VAN TUBERCULEUZE SLACHTDIEREN. IN VER-
BAND MET ENKELE BEPALINGEN
VAN HET KEURINGSREGULATIEF

-ocr page 6-
-ocr page 7-

EEN ONDERZOEK NAAR HET VOORKOMEN VAN VIRULENTE TUBERKEL-
BACILLEN IN HET VLEESCH VAN TUBERCULEUZE SLACHTDIEREN, IN
VERBAND MET ENKELE BEPALINGEN VAN HET KEURINGSREGULATIEF

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
DR. L. S. ORNSTEIN, HOOGLEERAAR IN DE FACUL-
TEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE. VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER VEEARTSENIJKUNDE TE VERDEDIGEN OP
WOENSDAG 11 MEI 1932, DES NAMIDDAGS TE
4 UUR DOOR

GERARD BERNARD RUDOLPH WILLEMS

DIERENARTS. KEURINGSVEEARTS DER GEMEENTEN STAD- EN
AMBT DELDEN. GEBOREN TE ENSCHEDE

1932

DRUKKERIJ Fa. SCHOTANUS amp; JENS. UTRECHT

EHSLIOTHEEK DER
R!JKSUf^i!VERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 8-

hnbsp;fh m ^^^ m t^^m

m

r-'*.

if^':?: ^t^ii aç^as oa^ •

■^^jji^a*»nbsp;, .KiÈ.ij^! ^wst

-ocr page 9-

Aan mijn Vader:
aan mijn Vrouw,

-ocr page 10- -ocr page 11-

Bij het voltooien van dit proefschrift betuig ik mijn oprechten dank aan
allen, die tot mijn wetenschappelijke vorming hebben bijgedragen.

Zeer groote erkentelijkheid ben ik verschuldigd aan U. Hooggeleerde
VAN OIJEN, Hooggeachte Promotor, voor Uugt; bereidwilligheid, waar-
door ik in staat gesteld werd mijn onderzoek aan Uw Instituut te verrichten.
Uw groote belangstelling. Uw raad en steun, die ik in zoo ruime mate
mocht ontvangen. Uw leiding, gepaard aan Uw vriendschappelijken omgang,
zal ik mij steeds dankbaar blijven herinneren.

U. waarde collega VAN WOERDEN, zeg ik hartelijk dank voor Uw
daadwerkelijken steun bij mijn proeven. Telkens weer heb ik ervaren, dat
Uw belangstelling voor mijn onderzoek zeer groot was.

Ook U. waarde collega TEN THIJE, ben ik hoogst dankbaar voor de
inlichtingen, die ik mocht ontvangen en voor de hartelijke interesse, die U
steeds hebt betoond.

Tenslotte dank ik de heeren WATRIN en JONGERIUS. die mij zoo
bereidwillig hun technische hulp hebben verleend.

-ocr page 12-

,nbsp;««Vr^nbsp;tri^^ -Pb'

•«Ai «SMnbsp;.'inbsp;•çsft® JIJ

■ jfc. Kxw .y^iTW^nbsp;,834 :3\tV^tnbsp;OJ- doO '

cc*.nbsp;^nbsp;■.rKÛ.^î.T

s

-ocr page 13-

inleiding.

Nadat reeds gedurende vele jaren in wetenschappelijke
kringen een heftige strijd werd gevoerd over de vraag, of er
voor den mensch al dan niet besmettingsgevaar bestond door
het nuttigen van melk en vleesch van tuberculeuze dieren,
bracht begrijpelijkerwijs de mededeeling van
Robert Koch in
1901 een groote verademing. Op het in dat jaar te Londen
gehouden „Tuberculosecongresquot; gaf deze geleerde namelijk
als zijn meening te kennen, dat dit gevaar buitengewoon
gering was te achten, zoodat hij het absoluut overbodig oor-
deelde tegen deze besmettingskans maatregelen te nemen. De
overtuiging van een wetenschappelijk zoo hoogstaand man
zou zeker de waarheid nabij komen, meende men, zoodat de
niet geringe kans bestond, dat eindelijk de over deze strijd-
vraag zoo verhitte gemoederen tot rust zouden komen en een
moeilijk probleem tot oplossing zou zijn gebracht.

Reeds spoedig werd Koch echter ervan doordrongen, dat
hij met zijn beweringen te ver was gegaan, zoodat hij na
eenige jaren van onderzoek en studie zijn standpunt wijzigde
en zelfs nog kort voor zijn dood (27 Mei 1910) (61) liet
publiceeren, dat hij volstrekt niet van de ongevaarlijkheid van
de bovine tuberkelbacil voor den mensch overtuigd was.

Nu inmiddels de heftigheid van den strijd is geluwd, is
gebleken, dat, zooals
v.Ostertag zich in zijn handboek (1)
uitdrukt: „als een vaststaand feit kan worden aangenomen,
dat de tuberculose der huisdieren op den mensch kan over-
gaanquot;, waarbij dan als transportmidel van het virus der ziekte
in de eerste plaats aan de melk en het vleesch van tubercu-
leuze dieren moet worden gedacht.

-ocr page 14-

Om deze reden komen in de voorschriften betreffende het
toezicht op voedingsmiddelen van dierlijken oorsprong bepa-
lingen voor. die betrekking hebben op het in consumptie bren-
gen van die melk en dat vleesch. Wij vinden deze, voor ons
land in het Melkbesluit 1928 en de Uitvoeringsbesluiten be-
hoorende bij de Vleeschkeuringswet 1919.

Dat deze bepalingen, vooral voor de melk, noodig zijn,
hebben de onderzoekingen van
Lydia RabinowUsch-Kempner
1916, Stanley Gnffith 1922, W. Park en Krumwiede, Hesz
(New-York), Kossei OrtK Weber, en zooveel anderen, vol-
doende aangetoond.

Het is gebleken, dat er voor een besmetting met tuberkel-
bacillen een zeer groot aantal noodig is, en dat zij afhankelijk
is van de wijze van toediening, virulentie en aantal der ba-
cillen, resistentie van het individu, enzoovoort. Zoo is, volgens
talrijke Duitsche onderzoekers (o.a.
Ostermann, Sdter, Findel
Alexander
en Reichenbach) bij verschillende cavia-voeder-
proeven gebleken, dat, om
voedingstuberculose op te wekken,
er tenminste noodig zullen zijn: 400 millioen tuberkelbacillen
in ééns. terwijl 800.000 bacillen per dosis, 50 maal achtereen
gegeven, al een onzekere werking zullen hebben.

Calmette schrijft in „l'Infection bacillaire et la tuberculosequot;
(2e edit. p. 248), dat het mogelijk is, door middel van
sub-
cutane
toediening, met minstens 10 zeer-virulente bacillen een
infectie te verkrijgen. Hij vermeldt verder, dat het
regelmatig
subcutaan
toedienen van slechts 4 bacillen per dag reeds
tuberculose kan veroorzaken. Hij neemt aan, dat 12 achter-
eenvolgende injecties reeds voldoende zijn.

Verder gelukte het aan Van der Lee (40), door isolatie der
bacillen (methode
Dr. S. L. Schouten) bij subcutane appli-
catie, met zelfs 2 tuberkelbacillen bij een cavia t.b.c. te
veroorzaken.

Een toediening per os zal dus veel moeilijker een positieven
uitslag geven dan een
subcutane. Er is een zéér groot aantal
tuberkelbacillen voor noodig.

-ocr page 15-

Het is bekend, dat melk van tuberculeuze dieren, vooral
wanneer deze lijden aan een tuberculeuze uieraandoening,
buitengewoon veel tuberkelbacillen kan bevatten, terwijl men
algemeen aanneemt, dat in
vleesch, afkomstig van tubercu-
leuze slachtdieren, dit aantal
zeer gering is, zóó er al tuberkel-
bacillen in aanwezig zijn.

Door de vele onderzoekingen, die er tot nu toe over dit
onderwerp werden verricht, is men tot de conclusie gekomen,
dat er in bepaalde gevallen
wel bacillen in het vleesch
kunnen voorkomen. De graad en de uitbreiding der tubercu-
lose bij het geslachte dier bepalen dan het al of niet aanwezig
zijn der t.b.c.-bacillen in het vleesch in engeren zin (mus-
culatuur).

Tuberculeuze organen hebben in sommige gevallen een
ongeveer even hoog bacillengehalte als melk van dieren met
uiertuberculose. Omtrent het vleesch wordt
aangenomen, dat
bij acute miliair-tuberculose der longen er altijd t.b.c.-bacillen
in aanwezig zullen zijn. Bij t.b.c. met sterke vermagering, bij
aanwezigheid van veel verweekte haarden, waar ook gelegen,
en bij bepaalde orgaan-aandoeningen (bijv. miliaire tuberkels
in de nieren), bij zwelling der z.g. vleeschlymphklieren, met
rijkdom aan tuberkelbacillen, enz.,
kan het vleesch tuberkel-
bacillen bevatten.
(Ostertag (1). van Oijen (30).)

Er wordt nu verondersteld, dat. wanneer bij een geslacht
tuberculeus dier één of meer der bovenstaande aandoeningen
Wordt (worden) gevonden, het vleesch bij het gebruik gevaar
kan opleveren voor de gezondheid van den mensch, weshalve
een bepaalde behandeling er van (sterilisatie), vóór het in
verkeer brengen, wettelijk is voorgeschreven.

Naast dit gevaars-argument kan ook worden aangevoerd
bet motief, dat het een weerzinwekkend idee is, dat er levende
bacillen in het vleesch aanwezig zullen zijn, terwijl juist het
geheele keuringssysteem er op is ingericht, dat er geen patho-
gene microben in het goedgekeurde vleesch mogen voorkomen.

-ocr page 16-

R. Koch heeft o.a. geschreven: „Mag nun die Gefahr,
welche aus dem Genusz von perlsüchtigem Fleisch und Milch
resultiert, noch so grosz oder noch so klein sein,
vorhanden
ist sie und musz deswegen vermieden werden.quot;

„De gevaarlijkheid hangt af van het aantal met het vleesch
op te nemen tuberkelbacillen, — zoodat er ook de mogelijkheid

bestaat, dat zulk vleesch ongestraft kan worden genuttigd_,

toch is het onze plicht, om bij de vleeschkeuring de strengste
maatregelen te nemen tegen de tuberkelbacillen der slacht-
dieren,quot; zegt Pro/. Dr.
Schotnagel in zijn rede bij de aan-
vaarding van het Hoogleeraarschap.

In de Vleeschkeuringsvoorschriften van verschillende lan-
den komen bepalingen voor, die betrekking hebben op de
keuring van tuberculeuze slachtdieren. De wetgever heeft
zich steeds moeite gegeven, de uitkomsten der wetenschappe-
lijke onderzoekingen te gebruiken voor een zoo goed mogelijke
verzekering der menschelijke gezondheid (61). Zoo is men
dan, via een lange reeks meeningsverschillen, — waarover
in een volgend hoofdstuk nader —, tot deze bepaalde regle-
menten gekomen.

Ook in de uitvoeringsbesluiten, gegeven krachtens onze
Vleeschkeuringswet, worden zulke voorschriften gevonden.
In de laatste jaren wordt er van verschillende zijden tegen
geageerd, omdat ze, naar de meening der bestrijders, al te
streng zijn en te groote, onnoodige, financiëele schaden ver-
oorzaken door afkeuringen en minderwaardig maken als ge-
volg der voorgeschreven sterilisatie, enz.
(Hoefnagel (23),
Veenstra (21)). Men wil de sterilisatie minder dikwijls voor-
geschreven zien. zooal niet geheel afgeschaft
(Hoefnagel.
3e
blad Vee- en Vleeschhandel 17 Jan. '30). „Het moet
mogelijk worden, dat er meer vleesch van tuberculeuze slacht-
dieren onvoorwaardelijk tot de consumptie kan worden toe-
gelaten, dan tot nu toe mogelijk is door de bepalingen van
het keuringsregulatief. Dat zal een aanmerkelijk geringere

-ocr page 17-

schade geven, waardoor veel kapitaal zou kunnen worden
gespaard, zonder de volksgezondheid te bedreigen.quot;

Een enquête, door Hoefnagel ingesteld bij verschillende
autoriteiten op 't gebied der vleeschkeuring, toont aan, dat
het meerendeel van hen ook wel een wijziging van het
K. R. mogelijk acht (23). „Rekening toch dient te worden
gehouden met de ervaringen, opgedaan door genomen proe-
ven, waaruit blijkt, dat het vleesch van tuberculeuze slacht-
dieren zoo zelden tuberkelbacillen bevat.quot; Als meest recente
dezer proefnemingen haalt Hoefnagel die van
Clarenburg
aan (47). (Vermeld in Hoofdstuk III).

Gaat men ook de verdere, door Hoefnagel bedoelde onder-
zoekingen in de literatuur na, dan blijkt, dat
alle onderzoekers
^ij hun injectieproeven op cavia's geringe hoeveelheden
vleeschperssap hebben gebruikt, n.l. 1 tot 10 cc.,
van dikwijls
zeer onvolledig beschreven gevallen van tuberculose bij
slachtdieren. „De doseering speelt bij al deze proeven een
groote rol, maar, wat nog erger is, de onderzoekers gaven
zich niet voldoende moeite, om de gevallen, waarvan hun
materiaal stamde, voldoende nauwkeurig te onderzoeken en
te beschrijven, zoodat het voor hen. die uit deze proeven
conclusies voor de praktijk willen trekken, of deze proeven
quot;Willen nadoen, zeer moeilijk is, de juiste waarde daaraan toe
te kennen.quot;
{Van Oyen (30), bladz. 993).

Door de toepassing van een speciale methode is het mij
gelukt, de bijeengebrachte, eventueel aanwezige, tuberkel-
bacillen
uit belangrijke hoeveelheden perssap (25—50 cc.) in
te spuiten bij caviae. Hoewel de cavia gewoonlijk succombeert
bij injectie van groote hoeveelheden vloeistof, kon bij de in
één der volgende hoofdstukken beschreven proeven gemakke-
lijk het „werkzamequot; bestanddeel dezer vloeistof worden toe-
gediend.

Het is het doel van dit proefschrift geweest, deze onder-
zoekingen te beschrijven en na te gaan. of er door de resul-

-ocr page 18-

H

taten nieuwe perspectieven geopend worden voor de regle-
menteering van de keuring der tuberculeuze slachtdieren.
Indien deze naar de gunstige zijde zouden uitvallen, zou het
mogelijk zijn, tegemoet te komen aan de nieuwere eischen,
deze keuring betreffende: meer
onvoorwaardelijke goedkeu-
ring. minder sterilisatie,
zoodat er belangrijke geldelijke offers
zullen kunnen worden gespaard.

-ocr page 19-

HOOFDSTUK I.

de financiëele schaden tengevolge

van afkeuring en sterilisatie van
tuberculeuze slachtdieren.

Dat bij de keuring van slachtdieren het aantreffen van
tuberculose één der voornaamste redenen van afkeuring of
sterilisatie is en het grootste deel van de financiëele schade
op rekening van deze ziekte moet worden gesteld, blijkt uit
de opgaven en berekeningen, die verschillende schrijvers er
over maken. Ter wille van de beknoptheid noem ik hier
slechts enkele:

Hutyra en Marek (3) schrijven o.a.: „Die Bedeutung der
Tuberkulose ist darin gegeben, dasz der Ausschlusz einer
Anzahl kranker Tiere vom Fleischkonsum auch schon an sich
jährlich eine bedeutende Schädigung des Nationalvermögens
bedeutet.quot; Met enkele voorbeelden, o.a. een berekening van
Siedamgrotsky, toonen zij aan, dat de schade door afkeu-
ringen en verkoop op de vrijbank eenige millioenen Mark per
jaar bedraagt.

Kitt (4) vermeldt, dat de „pekuniäre Verluste, welche durch
die Erkrankung erwachsen, jährhch auf hunderdtausende ver-
anschlagt werden.quot;

Hierbij is niet speciaal vermeld, dat dit betreft schade ten-
gevolge van afkeuring en sterilisatie der slachtdieren, doch
men mag aannemen, dat de schrijver, naast de verliezen door
opruimen of sterfte der lijdende dieren, ook wel die door af-
keuring en sterilisatie heeft bedoeld.

-ocr page 20-

Richard Edelmannes) vindt de t.b.c. de ziekte, „welche
die Fleischbeschau am meisten beschäftigt.quot;

V, Ostertag (6) geeft in zijn handboek een aantal staten
van percentages der dieren, die bij slachting tuberculeus bleken
te zijn. Na de invoering van de algemeene vleeschkeuring in
Duitschland is dit percentage gestegen, bijvoorbeeld:

voor Pruisen: 1895...... 11.4%, 1913/18...... 19.3%;

„ Saksen: 1895...... 27.48%. 1913/18...... 35.7%'.

William ƒ. Howarth (7) noemt tuberculose de voornaamste
reden voor afkeuring van geheele dieren. In het abattoir van
de Londensche voorstad Aldgate was het percentage af-
keuringen wegens tuberculose 94% van alle afkeuringen.

In Nederland heeft de in 1924 samengestelde „Commissie
tot bestrijding der veeziekten, in het bijzonder der runder-
tuberculosequot;, in 1927 een zeer uitvoerig rapport gepubliceerd
(8). waarin o.a. becijferd wordt,
hoe groot de schade, door
die ziekte veroorzaakt, is.

„De schade, die de rundertuberculose veroorzaakt, open-
baart zich o.a. in de vormen:

a)nbsp;afkeuringen bij slachtvee,

b)nbsp;het optreden van slepende ziekten en sterfgevallen,
die tot noodslachtingen leiden.

Deze schade is niet gemakkelijk in cijfers uit te drukken.quot;
..Een berekening van den Heer
Meier voor den kring Breda
geeft als uitkomst, dat per 11500 stuks vee de schade per

jaar voor afkeuringen en sterilisaties wegens t.b.c. ƒ 8000._

bedraagt.quot;

Zoo berekent de Commissie globaal de schade voor het

geheele land op ^^^^ X ƒ8000.-. = [1,375.000,^ per jaar.

De premiën. die de slachtveeverzekeringen moeten op-
leggen voor risico s van afkeuringen zijn altijd voor een zeer
groot percentage het gevolg van afkeuringen voor t.b.c.quot;

-ocr page 21-

.»Bij een slachtveeverzekering in Saksen bleek, dat van alle
vergoedingen voor afgekeurd vrouwelijk slachtvee 79% kwam
ten laste van afkeuringen voor tuberculose.quot;

..Berekend naar de uitkomsten van een drietal keurings-
diensten blijkt
de schade door t.b.c. bij slachtrunderen, uitge-
drukt in percenten van de geldelijke waarden van alle ge-
slachte runderen,
gemiddeld 0.634%.quot;

..Wanneer men het slachtgewicht van alle jaarlijks in ons
land voor de eigen consumptie geslachte runderen taxeert op
HO.000.000 K.G. en de waarde op ƒ 1.10 per K.G., dan laat
zich globaal een totale schade als gevolg der t.b.c. berekenen
van ongeveer ƒ 975.000.quot;

De schade zou ook op een andere wijze kunnen worden
uitgedrukt, gebruik makende van het aangegeven percentage
0.634: volgens het verslag van den Veterinairen Hoofd-
inspecteur van de Volksgezondheid werden in 1929 geslacht:
466.455 runderen, ongerekend de nuchtere, vette- en gras-
kalveren. Neemt men nu als waarde van een geslacht rund
in dat jaar gemiddeld 200 gulden aan, dan zal, om een voor-
beeld te nemen, in 1929 de schade door tuberculose-afkeu-
ringen hebben bedragen: 0.634% van 466.455 X ƒ 200.— =
ƒ 59.146,495, zegge rond ƒ 60.000,—.

Indien het mogelijk zal zijn, door een keuring volgens mil-
dere
voorschriften meer onvoorwaardelijk goed te keuren dan
tot heden, terwijl toch
met stelligheid kan worden aangenomen,
dat de consument van het vleesch van tuberculeuze slacht-
dieren op geenerlei wijze nadeelige gevolgen zal ondervinden,
dan zal een jaarlijks terugkeerende belangrijke financiëele
besparing daarvan het gevolg zijn.

-ocr page 22-

HOOFDSTUK II.

historisch overzicht der keurings-
voorschriften voor tuberculeuze
slachtdieren. tot 1900.

Dat de tuberculose een reeds zeer oude ziekte is, blijkt uit
een geschrift van
Hippokcates {± 400 j. voor Christus), die
een longaandoening van den mensch beschreef, waarmede,
zooals later onderzoek heeft uitgemaakt, tuberculose is bedoeld.
Ook in Egyptische mummies zijn bij onderzoek van zieke
deelen nog tuberkelbacillen gevonden.

Columella heeft voor 't eerst, omstreeks 40 j. n. Christus,
een beschrijving gegeven van (zooals gebleken is) runder-
tuberculose.

In de gebruikelijke handboeken wordt overigens aan histo-
rische gegevens niet veel aandacht gewijd. Ook over de
keuring van het geslachte vee en de daarbij aangetroffen bij-
zonderheden op het gebied der vleeschhygiëne is niet veel
terug te vinden.

In Mozes' wetboeken (3e boek, Hoofdstuk 22, vers 8—22),
wordt vermeld, dat het gebruik van vleesch van zieke dieren
voor den mensch schadelijk kan zijn, terwijl het nuttigen van
vleesch van een dier met longaandoening bepaaldelijk verbo-
den is (10). Evenzoo wordt in den Talmud voor de ziekten
Kandi en Timari gewaarschuwd. Daarmede schijnt ook tu-
berculose te zijn bedoeld.

De Germaansche stammen waren reeds zóóver ontwikkeld

-ocr page 23-

op hygiënisch gebied, dat ze het vleesch van zieke dieren
verafschuwden en dat niet nuttigden.

De kerkelijke autoriteiten, die. zooals bekend, bij de oude
volken een zeer groote macht uitoefenden, hadden ook de
vleeschkeuring in handen. Zoo bestond er bij de Franken
in de 9e eeuw een Kerkwet, die het nuttigen van vtcesch
van dieren met Ladrerie (waarmee tuberculose der serosae
bedoeld werd) verbood.

Voor de groote (jaar)markten, die in de vroege Middel-
eeuwen in vele plaatsen gehouden werden, waren door het
Stedelijk Bestuur verordeningen samengesteld.

Op deze markten werd, naast allerlei andere zaken, ook
vleesch verkocht, en de verkoop van dat artikel dus door die'
verordeningen gereglementeerd. Zoo kwamien bijvoorbeeld
m 1276 in Augsburg, in 1290 te Nürnberg en verder in tal
van andere Duitsche steden zulke verordeningen tot stand.

Wat andere landen betreft, vermelden de geschiedschrij-
vers, dat in 1153 en 1284 reeds in Schotland, in 1221 in Napels
en op Sicilië, 1333 te Tournay in België en 1350 in Frankrijk
marktreglementen bekend gemaakt waren (1 en 10).

In Nederland bevatte het „Coerboick der Stat Nimegenquot;
van 1400 de eerste ordonnantie op de keuring van vleesch (2).

In de meeste van die verordeningen was het verboden,
zoogenaamd „pfinnigquot; vleesch te verkoopen, dat was vleesch,
afkomstig van dieren met tuberculose der sereuze vliezen.

In sommige reglementen werd ook wel vastgesteld, dat
••pfinnigquot; vleesch op een bepaalde, aangewezen bank, die op
^en achteraf gelegen plaats van de markt was opgesteld,
moest worden verkocht, zoodat zulk vleesch reeds daardoor
het karakter van minderwaardigheid verwierf.

Deze tuberculose der sereuze vliezen werd ook wel „Perl-
sucht of „Franzosenkrankheitquot; genoemd, en werd beschouwd
a s een venerische ziekte, morbus gallicus, die ontstaan zou

-ocr page 24-

zijn door een tegennatuurlijken omgang van menschen met
dieren („Lustseuchequot;) (10, 12, 3, 13).

Uit dezen tijd kent men ook nog de uitdrukkingen „fetten
und mageren Franzosenquot;, en de benaming „veneriequot; voor
tuberculose (14).

Het vleesch van dieren met echte „Perlsuchtquot; moest eigen-
lijk geheel uit den handel genomen worden. Zoodra een slager
bij de slachting slechts enkele tuberculeuze knobbels op borst-
of buikvlies zag of voelde, gooide hij het mes neer en staakte
den arbeid. Hij liet het werk en het vleesch over aan den
knecht van den scherprechter (14), die strenge orders had,
het vleesch geheel onbruikbaar te maken. Zelfs alle bij het
slachten gebruikte gereedschappen werden besmet verklaard,
en moesten tegelijkertijd worden vernietigd (13). Maar on-
danks deze strenge opdrachten werd zulk vleesch langs sluip-
wegen en achterdeurtjes toch wel eens weer op de markt
gebracht en dan niet op de „minderwaardige bankquot; verkocht.
Men merkte op, dat het geen ziekteverschijnselen veroor-
zaakte bij menschen, die het aten.

Zoo schrijft A. C. Gerlach in zijn boek: „Die Fleischkost
des Menschenquot; (15): „later, toen een soort diergeneeskunde
zich ontwikkelde, kwam men door ruwe empirie juist tot
diametraal tegengestelde dingen. De ervaring kon hoe langer
hoe meer gevallen aanwijzen, waarbij het vleesch van zieke
dieren zonder nadeelige gevolgen genuttigd was. Zoo kwam
men tot de conclusie, dat men in vroegere verordeningen te
ver gegaan was. Door het gebrek aan vleesch eenerzijds, maar
vooral door de speculatieve benutting van dat gebrek, kwam
het tenslotte zoo ver, dat
al het vleesch van vilderijen in de
winkels terecht kwam. Zulke voorbeelden voerden tenslotte
tot de conclusie, dat vleesch van zieke dieren
altijd onr-
schadelijk is.quot;

Tot het einde der 18e eeuw echter werd in alle cultuur-
staten het vleesch van finnige (= tuberculeuze) dieren offi-
ciëel nog beschouwd schadelijk te zijn voor de gezondheid.

-ocr page 25-

Kersting (1782) en Grauman (1784 (H) waren de eersten,
aie openlijk durfden verklaren, dat de afkeuring van dergelijk
vleesch onzin was, omdat de „Perlsuchtknotenquot; niet scha-
delijk waren voor den mensch. Ze gaven de „Perlsuchtquot; een
anderen naam, namelijk „hydatidenquot;, en meenden, dat het
een lijden was, dat op de weide ontstaan kon, doch ook erfelijk
kon zijn. Tevoren had in 1782 ook
Helm zich al tegen de
opvatting der syphilitische geaardheid verklaard en ook reeds
de onschadelijkheid van het bedoelde vleesch bepleit (10).

Als gevolg van deze actie en de eerder opgedane ervaringen
werden op 27 Juli 1785 in Pruisen en 11 JuH 1788 in Oosten-
^quot;k de verkoopsverboden voor „pfinnigquot; vleesch opgeheven.
De Pruisische verordening vermeldde nu, dat melk en vleesch
van dieren met „Perlsuchtquot; niets verdachts hadden; de druif-
vormige aanhangsels moesten afgesneden en weggeworpen
worden, en het vleesch kon dan zonder schade worden ge-
nuttigd (14).

Ondanks deze officiëele vrijgave bleef er bij de verbruikers
toch nog een tegenzin voor bedoeld vleesch bestaan. Slechts
heel langzaam kwamen zij tot andere inzichten en werd het
bijna even graag gekocht als vleesch van dieren, die na de
slachting geen afwijkingen hadden vertoond.

Inmiddels trachtte de wetenschappelijke wereld nadere in-
zichten te krijgen in het
wezen der aandoeningen, waarover
reeds zooveel stof was opgewaaid: omstreeks 1847 bijv. ont-
kende
R. Virchow het voorkomen van tuberculose bij dieren.
Tuberkels waren volgens hem, — en
Röll stond hem daarin
bij —, „neo-sarcomenquot; (3), en hielden met tuberculose als
ziekte geen verband. Als werkelijke tuberkels wilden zij alleen
opgevat zien: „de kleine vaatlooze ronde gezwelletjes, zoo
groot als een gierstkorrel, die niet grooter worden, doch wel
gaan verkazenquot; (10).

Ook is er in het begin van de 2e helft der 19e eeuw veel
onderzocht en gestreden over de
betrekking tusschen de ver-
schijnselen van tuberculose bij mensch en dier en hun even-
tueele gelijkvormigheid
{Gurlt, Spinoza, Haubner, e.a.) (14),

-ocr page 26-

totdat in November 1864. Villemin. na uitgebreide onderzoe-
kingen. zijn bekende conclusie publiceerde, dat de tuberculose
van den mensch op het dier en van dier op dier kon overgaan.
Na
Villemin s proeven, die talrijke keeren zijn herhaald, ge-
wijzigd en uitgebreid
{Bollinger, Kitt. Baumgarten. Klebs.
Gerlach. Cheauveau.
en anderen) kwam men tot een beter
inzicht in de identiteit van de tuberculose van menschen en
dier.

Onder invloed van deze proeven betitelde men een groot
aäntal ziektegevallen bij het dier met den naam „tuberculosequot;,
en verklaarde men dit lijden gelijksoortig aan tuberculose
bij den mensch.

Opnieuw ontstond de vraag, of men kon volstaan met
het alleen afkeuren der aangetaste deelen dan wel of ook het
nfef-veranderde gevaarlijk moest worden geacht. De eerste,
die zulks langs experimenteelen weg trachtte op te lossen,
was
Gerlach. Omstreeks 1870 voederde hij groote hoeveel-
heden vleesch van zeer ernstig aan t.b.c. lijdende dieren aan
varkens, konijnen en honden, die nagenoeg alle tuberculeus
werden. (Archiv für wissenschaftliche und praktische Tier-
heilkunde, Bnd. 1, S. 1—42). Daar hij bijna steeds positieve
resultaten bij zijn voederproeven kreeg, kwam
Gerlach er toe,
het volgende te schrijven:

„Das Tuberkulosevirus befindet sich auch in dem Fleische,
aber in viel geringerem Grade als in der Tuberkulose-masse
selbst, sodasz viel gröszere Quantitäten zur Infektion erförder-
lich sind. Das Tuberkulosevirus befindet sich im Blute und
dringt von diesem aus in das Fleisch, oder die Tuberkeln
treten auch im Fleische auf. Dies ist aber sehr selten.quot;

Alvorens wij nu de toepassing van dit inzicht bij de vleesch-
keuring gaan onderzoeken, dienen wij na te gaan of er toen-
tertijd al voorschriften omtrent het keuren van dieren lijdende
aan tuberculose bestonden.

Eigenlijke keuringsvoorschriften voor vleesch van t.b.c.
slachtdieren worden in de oude publicaties weinig of niet
aangetroffen. Er is alleen te vinden, dat
Tscherlin in 1816

-ocr page 27-

een aanwijzing gaf voor de „keuringquot; (10). Hij onderscheidde
n.l. 3 graden van Perlsucht:

1- lichte graad — de „uitgroeiselsquot; kunnen verwijderd
worden;

2.nbsp;middelzware graad — zieke deelen moeten worden weg-
gesneden en het vleesch dient goedkooper te worden
verkocht;

3.nbsp;zware graad — waarbij het vleesch ondeugdelijk is.

Eerst tegen het einde der 19e eeuw werden er een aantal
gedocumenteerde keuringsvoorschriften gepubliceerd. In 1875
verscheen bijvoorbeeld het reeds eerder genoemde boek van
Oerlach: „Die Fleischkost des Menschenquot; (15), waarin o.a.
Zijn boven reeds genoemde resultaten zijn verwerkt tot een
viertal aanwijzingen, die bij de keuring van tuberculeuze
slachtdieren in acht genomen moesten worden.

Schmidt-Mühlheim deed in 1884 een boek over vleesch-
Iteuring het licht zien, terwijl Dr.
A. Baranskij eenigen tijd
tevoren een soortgelijk boek had uitgegeven, dat reeds in
1897 den vierden druk beleefde.

In deze boeken werden op theoretische grondslagen de
keuringsvoorschriften beredeneerd, waarbij er een scheiding
werd gemaakt tusschen dieren, die wel en die niet konden
worden goedgekeurd.

Ook Ostertag schreef in 1891 een handleiding: „Anweisung
zur Untersuchung geschlachteter tuberkulöser Tierequot;.

Theoretisch was men dus omstreeks 1880—1890 al goed
voorzien van keuringsvoorschriften. Op 't gebied der
prak-
tische
vleeschkeuring werkte men echter nog niet heel ernstig
en nauwkeurig, zooals blijkt uit een aantal mededeelingen van

Ostertag uit die jaren.

Het belangrijkste boek was wel dat van Gerlach, omdat
et geschreven is op grond van eigen practische bevindingen.
Hij noemt daarin
al het vleesch van tuberculeuze slachtdieren
schadelijk voor de gezondheid in de volgende gevallen:

-ocr page 28-

1.nbsp;wanneer de lymphklieren van een tuberculeus aange-
daan orgaan eveneens tuberculeus zijn, en zoo het begin zijn
geworden van een steeds verdergaande besmetting. (Zijn ze
vrij, dan is er géén verbreiding der ziekte);

2.nbsp;wanneer er „kazig vervalquot; is van de haarden, bijv. in
de longen. Hoe meer kazige haarden, hoe gevaarlijker het
vleesch zal zijn;

3.nbsp;wanneer er op meerdere plaatsen tuberculeuze proces-
sen worden gevonden;

4.nbsp;wanneer het dier begint of begonnen is te vermageren
(„wenn bereits Abzehrung eingetreten istquot;), zonder dat er
diätetische oorzaken voor aan te wijzen zijn.

Een zekere tijd na het begin van de inwerking der ziekte
wordt de vermagering eerst zichtbaar.

Aangeteekend kan hier dus worden, dat Gerlach inzag,
dat het lymphesysteem, event. de lymphklieren, een belang-
rijke rol speelde(n) in het proces der tuberculose.

Volgens onze tegenwoordige inzichten waren Gerlach's
voorschriften overdreven streng, doch het blijkt duidelijk, dat
hij een ernstige poging deed. de keuring van tuberculeuze
slachtdieren op afdoende wijze te regelen.

Tegen Gerlach's vier stellingen kwamen weldra talrijke
stemmen in oppositie, betoogende. dat zijn voorschriften te
kostbaar in de uitvoering bleken te zijn. daar dikwijls eerste
soort slachtdieren geheel moesten worden afgekeurd. De
overgang was voor de ..praktischequot; vleeschkeuring dan ook
wel zeer groot: vóór 1870 werden goedgevoede dieren met
b.v. uitsluitend ..Perlsuchtquot; bijna steeds ^oecfgekeurd en nu
zouden ze moeten worden a/gekeurd volgens stelling 3. Stel-
ling 4 gaf een te weinig positieve aanduiding om er de keuring
op te gronden.

Later is nog gebleken, dat G., waarschijnlijk zonder het
te weten, behalve onveranderd vleesch, ook verkaasde lymph-
klieren en met tuberculeuze smetstof bezoedeld vleesch heeft

-ocr page 29-

gevoederd. De resultaten van zijn proeven waren dus onge-
schikt, om het gestelde vraagstuk op te lossen.

Een reeks onderzoekers herhaalde de proeven van Getlach.
Daarbij waren er, volgens Swierstra (17), die de resultaten
van
Gerlach's proeven bevestigden (Toussaint 1881, Galtier,
Lydtin
1884, enz.) en anderen, die een positieven uitslag
moesten ontkennen.
(Nocard. Kastner, Cheauveau 1885)
{Huguyer) (18).

De ongelijk-luidende uitslagen der onderzoekingen waren
oorzaak, dat er een heftige strijd ontbrandde over het stand-
punt: keuring pro- of contra-Gerlach. Die strijd werd zoo
bevig, dat de „Deutsche Veterinärrathquot; in één van die jaren
een uitspraak meende te moeten doen, en publiceerde, „dat
met overwegende meerderheid (22 tegen 6 stemmen) besloten
Was, dat de onderzoekingen over Perlsucht en kazige long-
ontsteking van het rundvee en de beweerde besmettelijkheid
er van voor den mensch, nog niet voldoende zijn geweest, om
die besmettelijkheid te bewijzen, en dat daarom
geen verbod
voor het in consumptie brengen van het vleesch kon worden

uitgevaardigd.quot;

Dat was dus volkomen in strijd met de eerder door Gerlach
naar voren gebrachte vier stellingen. Deze was dan ook erg
verbitterd op den Rath en schreef een verdediging, waarin
hij te kennen gaf, dat geen der leden tot oordeelen bevoegd
was, omdat zij zelf geen enkel experiment hadden verricht.
Hij veranderde dan ook niets aan zijn eens bekend gemaakte
stellingen, dat vleesch van dieren met „Perlsuchtquot; van de
consumptie moest worden uitgesloten. Ook anderen
(Per-
roncito, Rivolte
(14)), maakten naar aanleiding van het be-
sluit van den Rath, als hun meening kenbaar, dat vleesch
van zulke dieren niet mocht worden gegeten.

Deze voorbeelden geven voldoende blijk van de heer-
schende verdeeldheid.

Als gevolg van deze verschillende proefnemingen kwam

-ocr page 30-

een nieuw denkbeeld naar voren. Men begon n.1. langzamer-
hand te begrijpen, dat er bij tuberculose een besmettelijk ziek-
makend agens aanwezig was, dat ook in het vleesch aanwezig
moest zijn. Hoe en wat dat agens eigenlijk was, wist men niet.
Wel had
Cohnheim in 1879 reeds bewezen, dat moest wor-
den aangenomen, dat zoon specifiek agens er moest zijn. Het
al of niet schadelijk zijn van het vleesch zou dan afhankelijk
zijn van de hoeveelheid van het daarin aanwezige agens. Er
moest dus op een zeker oogenblik van overstrooming van het
vleesch door het agens een grens zijn, aan welker eene zijde
het vleesch onschadelijk en aan de andere zijde schadelijk
bij 't gebruik er van was. Bij welke uitbreiding der tuber-
culose begint dan die schadelijkheid? Er zullen dus gevallen
zijn van tuberculose, waarbij het geheele lichaam als het ware
doorzaaid wordt met tuberkelbacillen (lees: „virusquot; of
„agensquot;). Waaraan zijn die gevallen te herkennen?
(v. Oijen,
bl. 991) (30). De oplossing van deze vraagpunten zou voor
de vleesch-beoordeeling van groote beteekenis zijn. De phy-
sioloog
Weigert nu had in 1879 een verhandeling over de
humane tuberculose geschreven, getiteld: „Zur Lehre von der
Tuberkulose und von verwandten Erkrankungenquot;. In dit ge-
schrift ontwikkelt hij het begrip:
„generalisatiequot; der tubercu-
leuze aandoening: generalisatie is een besmetting van het
geheele bloedvaatstelsel met virus van de tuberculose en het
deponeeren van dit virus in verschillende organen. Generali-
satie kan worden aangenomen te bestaan, wanneer in or-
ganen. die uitsluitend langs de bloedbaan zijn te bereiken,
tuberculeuze processen worden aangetroffen.
Weigert kwam
tot dit „axiomaquot;, zooals hij het zelf noemt, niet door 't doen
van proeven, doch uitsluitend door theoretische overwegingen.
Op deze wijze werd het geheele generalisatie-systeem opge-
bouwd. In zijn werk geeft hij als voorbeeld een drietal vormen
van tuberculeuze aandoeningen, die ontstaan zijn, doordat het
ziekmakende agens (virus) langs de bloedbaan naar verschil-
lende organen is getransporteerd en daar de ziekte heeft doen
ontstaan.

-ocr page 31-

de acute, algemeene miliairtuberculose: macroscopisch
zichtbare, kleine, omschreven knobbeltjes in milt. longen,
lever, nieren, beenmerg, hart, schildklier, enzoovoort;
de chronische algemeene vorm: vorming van vele ver-
schillend groote. dikwijls verkaasde haarden;
3°. de tusschenvorm van 1° en 2°: verspreid gelegen haar-
den in één of meer organen, met een omvang van miliair
tot ongeveer vuistgroot.

Deze drie vormen van tuberculose wijzen er dus op. dat
bet proces
gegeneraliseerd is.

De man. die bijzonder veel propaganda maakte voor de
toepassing van
Weigerts axioma op de tuberculose der die-
ren, was
Johne („Geschichte der Tuberkulosequot; 1883). Oor-
spronkelijk was hij een bestrijder van
Gerlach, omdat hij
diens voorschriften te streng vond. Ook
Johne zocht naar de
mogelijkheid van vaststelling van een zeker oogenblik, dat
als de grens tusschen het niet en wel schadelijk zijn van het
vleesch zou zijn aan te merken.

Na bestudeering van Weigert's leer vond Johne die zeer
geschikt voor toepassing op de vraag, die hij trachtte te
beantwoorden. Hij concludeerde dus, dat het bedoelde „Kern-
punkt ' niet gelegen was in het aantoonen der ziekte in de
lymphklieren
(Gerlach), doch in de aanwijzing van de gene-
ralisatie der tuberculose; dan zal het virus de groote bloeds-
omloop hebben bereikt en door de bloedcirculatie het vleesch
geïnfecteerd zijn. Van dat oogenblik af is men verplicht het
vleesch van de consumptie uit te sluiten.
Johne's eigen woor-
den betreffende deze aangelegenheid zijn de volgende:

..Die Tuberkulose hat sich generalisiert, wenn auszer den
primär erkrankten Organen noch andere, mit diesen nicht in
direktem Zusammenhang stehende, ebenfalls erkranken, bezw.
solche Organe sich tuberkulös zeigen, welche von ersteren
aus nur auf dem Wege des allgemeinen Blutstromes zu er-
reichen sind. Bei reiner lokaler Tuberkulose ist das Fleisch
unschädlich, bei generalisierter T.b.k. dahingegen gesund-

-ocr page 32-

heitsschädlich und unbedingt vom Konsume auszuschlieszen.quot;

Terloops zij nog even gezegd, dat Johne de leer van Wei-
gert,
eveneens zonder zelf proeven te doen, voor zijn doel

overnam.

Na deze bekendmaking van Johne werd bij de keuring van
het tuberculeuze slachtdier het onderzoek van lymphklieren
en het lymphestelsel
(Gerlach) geheel verlaten: alles, wat
bij de schouwing te zien kwam. werd door middel van het
axioma van
Weigert-Johne verklaard. Men zocht nu bij de
keuring naar organen, die uitsluitend via de bloedbaan besmet
zouden kunnen worden, om te zien of er ook een of meer van
de 3 door
Weigert aangegeven tuberculeuze aandoeningen in
voorkwam (en). Zoo ja, dan werd aangenomen, dat de tuber-
culose gegeneraliseerd was en dan werd afgekeurd. Alleen
bij zuiver lokale tuberculose werd het vleesch onschadelijk
genoemd en goedgekeurd.

De leer van Weigert-Johne is langen tijd, tot ongeveer
1900, één der hoofdpijlers geweest, waarop de wetenschap-
pelijke vleeschkeuringsinzichten rustten. Er werd in den zeer
chaotischen toestand eindelijk eenige orde geschapen. Dat was
zeker wel eens noodig. Als voorbeeld van de tevoren heer-
schende verwarring moge ik de volgende congres-conclusies
naast elkaar zetten: De reeds eerder genoemde Deutsche
Veterinärrath bericht in 1876, dat de verkoop van vleesch
en melk van runderen met Perlsucht niet verboden mag wor-
den, terwijl zeven jaar later het 4e Internationale Dierge-
neeskundige congres te Brussel het tegenovergestelde publi-
ceerde: „overwegende, dat de ziekte door het darmkanaal
kan worden opgenomen, is het congres overtuigd, dat het
noodzakelijk is al het vleesch van tuberculeuze dieren van
de consumptie uit te sluiten, van welke goede hoedanigheid
het dan ook moge zijn.quot;

Juist in den tijd. dat men nog niet voldoende zekerheid had.
aan welke bepalingen en regels men zich houden moest bij
de keuring der slachtdieren, maakte
Robert Koch op 24 Maart

-ocr page 33-

1882 op de vergadering van de Physiologische Gesellschaft
te Berlijn zijn ontdekking van het ziekmakend agens, het
virus: de tuberkelbacil, bekend (60). Tegelijk met deze publi-
catie deelde hij mede, dat de verwekker van de tuberculose
bij mensch en dier dezelfde was; hij verklaarde dan ook. dat
bet nuttigen van melk en vleesch van tuberculeuze dieren
voor den mensch gevaar opleveren kon.

Door deze mededeeling werd het vraagstuk der keuring
200 mogelijk nog ingewikkelder, want naast de nog niet be-
ëindigde keuringsstrijd kwam nu ook weer de oneenigheid
over de verwantschap der bacillen. M.
Muller schrijft in één
van zijn beschouwingen, dat geen enkel gebied der me-
dische wetenschap zooveel belangstelling heeft gehad als de
betrekking tusschen de humane en de animale tuberculose en
dat er op geen enkel gebied zooveel overdrijving is geweest.

Om kort te gaan, is het in die dagen ingenomen standpunt
bij de keuring aldus samen te vatten:

bij locale tub.: er zijn geen t.b.c.-bacillen in het vleesch. De
aangetaste organen met bijbehoorende lymphklieren af-
keuren;

bij gegeneraliseerde tub.: het kan zijn. dat er tuberkelba-
cillen in het vleesch voorkomen.

Er zijn talrijke proeven genomen met het doel uit te maken,
of daarvoor geen bepaalde aanwijzingen of kenmerken waren,
doch de middelen ontbraken, om hier een duidelijke onder-
scheiding te maken, dus moesten alle gevallen van gegenerali-
seerde tuberculose dan worden afgekeurd. De techniek der
keuring was in het algemeen de volgende: bij dieren met een
mm of meer uitgebreide tub. zocht men zoo goed mogelijk een
aantal vleeschlymphklieren op. Werden daarin tuberculeuze
haarden aangetroffen, van welken aard of grootte dan ook.
steeds moest het dier dan worden afgekeurd.

Door deze methode van keuring was het aantal algeheele
^keuringen groot, waardoor er veel schade werd veroorzaakt.
Uaarom ging men verder met het langs experimenteelen weg

-ocr page 34-

zoeken (voederproeven met vleesch en injectie-proeven met
vleeschperssap) bij welke slachtdieren er wel en bij welke er
geen tuberculeus virus (later: tuberkelbacillen) in het vleesch
aanwezig was (waren). Zeer talrijke en uitgebreide proeven
werden er genomen met materiaal dat volgens
Weigert-
Johne's
voorschriften moest worden afgekeurd. Door het on-
nauwkeurig uitzoeken van dat materiaal, waardoor er monsters
vleesch werden genomen van gevallen, die te sterk uiteen
liepen, en toepassing van niet met elkaar te vergelijken metho-
des, kwam men echter niet veel verder. Volgens den eenen
onderzoeker waren er wel tuberkelbacillen in het vleesch aan-
wezig, volgens den anderen niet. zoodat de inzichten eerder
vertroebeld, dan verbeterd werden. De honderden proeven
hebben echter wel voldoende aangetoond, dat, in tegenstelling
met
Weigert's en Johne's meeningen, niet alleen bij duidelijke
locale tuberculose,
doch ook in veel gevallen van gegenerali^
seerde het vleesch onschadelijk was.

Swierstra {17) heeft veel over de hier bedoelde proeven
nagegaan, en geeft een uitvoerig uittreksel uit de literatuur
er van. Een kort overzicht van hetgeen voor ons doel van
belang is. volgt hier:

VOEDERPROEVEN

INJECTIEPROEVEN

Uitslag

Naam

Jaar

Uitslag

Naam

Jaar

Lydtin . . .
Schottelius .
Kastner . ,
Kastner . ,
Harrow , ,
Mac Fadyan.
Perroncito .
Moreau . .
V. d. Sluys .
Schumburg .

1884
1883
1889')
1892»)
1890
1890en 1892
1892
1895
1900')
1900


en —
30O/0

Nocard . .
Nocard . .
Cheauveau
en Arloing
Galtier . .
Steinheil .
Kastner . .
Kastner . .

Galtier . .

Bollingernbsp;.

Gedoelstnbsp;.

Moreau .nbsp;.

1885
1888

1885
1888
1889
1889
1892

1892

1893
1895
1895

—nbsp;(vleeschsap)
quot;quot; id.

-nbsp;id.

(bloed)
(vleeschsap)
- id.
(vl. met ver-
weekte haarden)
- en
± (bloed)
(bloed)
en —

M Vleesch van runderen met verkalkte haarden.
|) Vleesch van runderen met verweekte en verkaasde haarden.
') Vleesch met beensplinters.

-ocr page 35-

Uit bovenstaand staatje blijkt wel zeer duidelijk, dat de
poging, om afdoende door proeven uit te maken, of er
be-
paalde
gevallen zullen zijn, waarbij bacillen in het vleesch
aantoonbaar zijn, niet met succes werd bekroond.

Na een aantal jaren werd als resultaat der onderzoekingen
en besprekingen besloten, de „Wetquot; van
Weigert-Johne
aldus te wijzigen, dat „vleesch van niet te sterk vermagerde
aieren met wel gegeneraliseerde, doch tot de organen be-
perkt gebleven tuberculose (dus zonder aandoening der
hchaamslymphklieren) mag worden gekookt en onder aan-
duiding van de reden van deze vóórbehandeling (unter De-
klarationszwang) verkocht, als het zeker is, dat de tuber-
culeuze organen afdoende verwijderd kunnen worden.quot;

Deze bepaling is te beschouwen als een verzachting van
de bestaande keuringsvoorschriften.

Eén der voornaamste onderzoekers uit het laatst der 19e
eeuw was
R, v. Ostertag, Uit eigen proeven en de gepubli-
ceerde resultaten van anderen trok hij conclusies, werkte
verder en vond eveneens, dat in veel gevallen van gegenera-
liseerde tuberculose het vleesch onschadelijk was. Verder
redeneerende, kwam
v. Ostertag tot het volgende exposé
van zijn inzichten:

Op verschillende wijzen kunnen massa's tuberkelbacillen
vanuit een tuberculeuze haard in den bloedstroom geraken en
200 getransporteerd worden naar verschillende organen (lever,
ant, nieren) en daar worden vastgehouden (embolie). In
die organen kunnen zij door reactie van het weefsel een ont-
steking geven, een haardje, dat, door zijn ligging in het be-
treffende orgaan, niet met de buitenlucht in verbinding staat.
Ue grootte van zoon embolisch haardje is aanvankelijk van
macroscopisch onzichtbaar tot die van een speldeknop. Na

a 4 weken is heit ongeveer zoo groot als een gierstekorrel
(miliair), aanvankelijk grauw doorschijnend, daarna eerst cen-
traal, later geheel ondoorschijnend. Na eenigen tijd is het
baardje grooter geworden dan zoon korrel.

In de meeste gevallen hebben de embolische haardjes de

-ocr page 36-

eigenschap over te gaan tot verkazing of verkalking (bij
uitzondering verettering), terwijl ze ook dikwijls gaan ver-
groeien tot een conglomeraat.

Zijn alle haardjes, die in de genoemde organen worden
aangetroffen, grooter dan een gierstekorel, dan is dat een
bewijs, dat er geen tuberkelbacillen meer in het bloed circu-
leeren, anders zouden er ook zijn, die deze grootte nog niet
hebben bereikt. De bloedinfectie is dan dus voorbij.

Wanneer er bacillen in het bloed zijn, heet het proces
gegeneraliseerd.

Zijn alle aangetroffen haardjes grooter dan een gierste-
korrel, dan zijn de bacillen weer uit het bloed verdwenen en
het proces is afgeloopen. Men moet het dan
afgeloopen gene-
ralisatie
noemen.

Zijn ler nog kleinere haardjes, dan moet het proces een
versehe bloedinfectie worden genoemd.

In dit geval kunnen er dus in bloed en vleesch tuberkel-
bacillen aanwezig zijn, en kan dit laatste daardoor schadelijk
zijn: afkeuren of steriliseeren.

Bij de afgeloopen generalisatie zullen de bacillen uit bloed
en vleesch verdwenen, en het vleesch onschadelijk zijn. Het
kan dan echter wel voorkomen, dat het minderwaacdiu moet
worden verklaard, omdat het belangrijk in uiterlijk en voe-
dingswaarde is gedaald.

Dezen afgeloopen vorm verklaart v. Ostertag van even
weinig beteekenis als de locale tuberculose.

V. Ostertag's „wissenschaftlich motiviertes Verfahren mit
dem Fleische von tuberkulösen Tierenquot; heeft de eerste Duit-
sche Rijksvleeschkeuringswet van 3 Juni 1900, tot grondslag
gediend. De begrippen: locale tuberculose, versehe bloed-
infectie en afgeloopen generalisatie zijn er in verwerkt, waar-
door ze officieel als wetenschappelijk juist werden geponeerd.

De strijd over de verwantschap tusschen tuberculose van
mensch en dier bleef onverflauwd. Ook de kwestie over de
besmetting door ingestie bleef langen tijd een vraagstuk van

-ocr page 37-

groote beteekenis. Het is hier niet de plaats om dieper op
deze zaken in te gaan; met de mededeeling. dat het verschil
in opvatting oorzaak was van veel overdrijving en heftige
meeningsverschillen, die de gemoederen der wetenschappelijke
wereld danig in beroering brachten, kan worden volstaan.

Aan het einde van dit hoofdstuk kan de volgende samen'-
vatting
volgen:

Nadat men gedurende eenige eeuwen de keuring van tuber-
culeuze slachtdieren al of niet had verricht, in elk geval zonder
een afgebakend, op een nauwkeurig onderzoek gegrond sys-
teem, was
Gerlach de eerste, die een keuringsregulatief aan-
gaf. Hij betrok o.a. de lymphklieren in het onderzoek, doch
kwam, door een fout in zijn proeven, tot verkeerde, over-
dreven strenge voorschriften.

Een tweede fundament, waarop langen tijd werd gebouwd,
was de generalisatieleer van
Weigert-Johne, waarbij de bloed-
stroom als transportmiddel van het tuberculeuze agens werd
beschouwd. Dit wordt dan afgezet in organen en vleesch-
lymphklieren. Worden daarin dan ook haarden aangetroffen,
n Importe van welken aard, bijv. ook oude verkaasde of ver-
kalkte haarden, dan moet worden gekookt.

Door toepassing van deze leer kon veel meer worden goed-
gekeurd dan voorheen.

Een volgend belangrijk steunpunt was de redeneering van
f-
Ostertag betreffende de versehe bloedinfectie en de afge-
loopen generalisatie, twee cardinale mogelijkheden bij de uit-
zaaiing der tuberkelbacillen in het lichaam, die voor de be-
oordeeling van groot belang zijn: in 't eerste geval afkeuren,
»n t tweede goedkeuren of minderwaardig verklaren. In ver-
gelijking met
Weigert']ohne's principes dus een belangrijke
verbetering, daar deze nu in twee afdeelingen worden ge-
splitst, waardoor een deel der gevallen, die vroeger werden
afgekeurd, nog voor een nuttig gebruik in aanmerking kwam:

-ocr page 38-

a) versche bloedinfectie: de door den bloedstroom ver-
sleepte bacillen hebben in de niet met de buitenlucht
in verbinding staande organen haardjes veroorzaakt,
die niet grooter zijn dan een gierstekorrel (miliair) —
afkeuren of steriliseeren —, en
b) afgeloopen generalisatie: die haardjes zijn grooter dan
een gierstekorrel — minderwaardig verklaren (rauw
op de vrijbank) of goedkeuren.

-ocr page 39-

HOOFDSTUK III.

overzicht der onderzoekingen
over het voorkomen van tuber-
kelbacillen in het vleesch van
tuberculeuze slachtdieren.
na 1900.

§ Reeds vrij spoedig na het in werking treden der
Duitsche wetgeving (1903), — waarmede dus de toepassing
van
V, Ostertag's inzichten over het generalisatiebegrip der
tuberculose gepaard ging —, gaven de uitslagen van verschil-
lende onderzoekingen aanleiding tot het vestigen der meening,
dat men er toch niet in geslaagd was, een alleszins sluitende,
aan ieder wetenschappelijk bezwaar tegemoet komende, rege-
ling te ontwerpen. De strijdvraag: ,,bij welke macroscopisch
quot;Waarneembare verschijnselen bij de keuring van tuberculeuze
slachtdieren zal het vleesch (de musculatuur) tuberkelbacillen
bevattenquot;, was nog niet beantwoord.

Naar de oplossing van dit vraagstuk werd op verschillende
wijzen gezocht; in hoofdzaak werd herhaald, wat vroegere
onderzoekers ook reeds hadden gedaan: voeder proeven, sub-
cutane enting van stukjes vleesch en subcutane of intraperi-
toneale enting van vleesch-, orgaan- of lymphkliersap. Welis-
waar werkte men vroeger, vóór
Koch's ontdekking, met een
hypothetisch virus en thans met de bekend geworden tuber-
kelbacil, het doel en de resultaten konden tenslotte gelijk zijn
aan de vroegere.

Uit de groote reeks onderzoekingen kunnen de volgende
worden aangehaald:

-ocr page 40-

Kastner [cit. uit Bongert {20)] voerde 2 reeksen proeven
uit, waarvan de uitslagen met elkaar in strijd waren.

Bij de eerste reeks gebruikte hij vleesch van dieren met
verkalkte haarden in longen, buikorganen en vleeschlymph-
klieren. Het gebruikte instrumentarium, glaswerk enz. werd
zorgvuldig gesteriliseerd, doch de oppervlakte van het stuk
vleesch, waaruit het perssap bereid zou worden, werd niet
afgeschroeid, om het te steriliseeren. Bij 12 runderen kreeg
hij steeds een negatieven uitslag.

In de tweede reeks heeft hij vleesch genomen van dieren
met verkaasde haarden in longen en andere organen (7 run-
deren) en kreeg steeds positieve resultaten. Ook bij deze
reeks werd het vleesch niet afgeschroeid.

Bongert is van meening, dat voor een groot deel deze 100%
positieve uitslag te wijten is aan dat niet-afbranden der buiten-
vlakten van het blok vleesch, daar de door anderen en hemzelf
genomen proeven in soortgelijke gevallen, waarbij wel die
voorbehandeling werd toegepast, niet dien steeds weer positie-
ven uitslag vertoonden. Verontreiniging van het vleesch zal
dus wel de oorzaak zijn geweest.

Kastner wijst nadrukkelijk op het belang van de aanwezig-
heid van
verkaasde haarden.

Westenhoeffer verrichtte in 1904 onderzoekingen met
vleeschstukjes van dieren met verschillende graden van tuber-
culose, welke stukjes hij subcutaan bij proefdieren inbracht.
Het geheele onderzoek betrof 5 dieren. In één geval, n.m.1.
bij primaire acute miliairtub. van de longen, met jonge miliair
tub. van nieren en uterusmucosa had hij bij 4 van 7 proef-
dieren (= 59%) een positief resultaat. Op grond van zijn
eigen bevindingen en die van anderen
(Ostertag, Gerlach
e.a.) geeft hij het volgend advies:

„Vleesch van dieren met locale tuberculose of afgeloopen
generalisatie
(v. Ostertag) kan na verwijdering van de aan-
getaste deelen, worden goedgekeurd. Gelukt die verwijdering
niet zonder het vleesch met smetstof te bezoedelen, dan moet

-ocr page 41-

het daarbij geïnfecteerd geworden vleesch worden afgekeurd.

Vleesch van dieren met een acute miliairtuberculose of met
e verschijnselen van een versche bloedinfectie. met sterke
vermagering of veranderd vleesch. moet vernietigd worden.quot;

Als bewijs tegen den uitslag der proeven van Kastner, be-
schouwt W. het resultaat van zijn tweede proef, waar hij
een negatieven uitslag verkreeg met vleesch van een rund met
verweekte haarden in de longen en verkalkte haarden in bron-
cheale, mesentereale en retropharyngeale lymphklieren.

Zooals ook Bongert (20) doet uitkomen, is W. echter niet
gerechtigd door den negatieven uitslag van één geval, dat zóó
weinig sprekend was (geen uitgebreidheid der verweekte haar-
en) in het algemeen te kunnen zeggen, dat „nur bei akuter
Miliärtuberkulose die Muskulatur Tuberkelbazillen enthält
und als gesundheitsschädlich anzusehen ist.quot;

Bongert (20) deed zelf in de jaren 1904—1908 ook een
aantal proeven, die te beschouwen zijn als een zorgvuldige
uitgebreide herhaling van die van
Kastner en Westenhoeffer.

Zijn doel was o.a. om te onderzoeken, of er bij het voor-
omen van verweekte haarden en andere vormen van tuber-
culose, virulente tuberkelbacillen in bloed, musculatuur en
V eeschlymphklieren aanwezig zullen zijn en of dit vleesch als
schadelijk voor de gezondheid moet worden beschouwd, want
ïiaar zijn meening werd er teveel gesteriliseerd, terwijl toch
..die Gefahr der Übertragung des Fleisches tuberkulöser
öchlachttiere mit Recht für nicht besonders hoch einge-
schätzt wird.quot;

Van een aantal dieren met zeer uiteenloopende vormen

van tuberculose, die om die reden waren afgekeurd of ter

sterilisatie naar de vrijbank verwezen, injiceerde (event.:

entte) hij spierperssap, lymphklierperssap, bloed of stukjes

musculatuur bij caviae, die na eienigen tijd stierven of werden

gedood en dan onderzocht werden op het voorkomen
van t.b.c.

-ocr page 42-

Wanneer wij zijn resultaten in verschillende groepen trach-
ten samen te brengen, dan komen wij tot de volgende
analyse:*)

: miliaire haarden in parenchymateuze organen:

nieren speldeknopgroote haardjes, eigrootc droogkazige haar-
den in de longen, met straligen bouw, linker boegklier tuberc.,
andere vleeschlymphkl. vrij.nbsp;Uitslag negaüef!

nieren eenige speldeknopgroote, centraal verkaasde haardjes,
erwt- tot hazelnootgroote kazige haarden in de longen, milt
vele erwt- tot kersepitgroote verkaasde haarden, uier- en
uterustub., alle vleeschlymphkl. tuberc.nbsp;Uitslag
positief,

nieren speldeknopgroote, centraal verkaasde haardjes, longen en
lever verweekte haarden, erwtgroote haarden in enkele vleesch-
lymphklieren.nbsp;Uitslag negaüef.

nieren speldeknopgroote, centraal verkaasde haardjes, longen
veel verweekte haarden, lever idem, veel lymphklieren aan-

Uitslag positief.

nieren speldeknopgroote droogkazige haardjes, groote droog-
kazige haarden longen, vleeschlymphkl. kazige haarden.

Uitslag negatief.

nieren speldepuntgroote centraal verkaasde haardjes, longen
en lever groote stralig verkaasde haarden. Uitslag negatief.
nieren sagokorrelgroote centraal verkaasde haardjes, longen
en lever aardappelgroote stralig verkaasde haarden. 1 vleesch-
lymphkl. tub.nbsp;Uitslag
positief,
nieren
haardjes van verschillende grootte, longen sagokorrel-
tot erwtgroote verkaasde haardjes, lever, milt en vleeschlymph-
vrij. Uitslag
positief.
miliair t.b.c. longen, verder enkele grootere embol. droog-
kazige haarden. Uitslag
positief.
varken: longen, lever, milt, nierklieren, beide boeg- en knie-
plooiklieren groot aantal miliaire centr. verkaasde haarden en
oudere embolische haarden, vleeschlymphkl. gezwollen.

Uitslag negatief.

varken longen en lever talrijke kleine, van sagokorrel- tot
erwtgroote centr. verkaasde haardjes, vleeschlymphkl. rood
en gezwollen.nbsp;Uitslag negatief,

varken: afgeloopen miliair tub. longen, lever en milt (iets
grooter dan miliair), vleeschlymphkl. gezwollen, rechter boeg-
en poplitea tub.nbsp;Uitslag negatief.

Groep A
Geval 8:

Geval 9:

Geval 12.

Geval 13:

Geval 14:

Geval 20:
Geval 21:

Geval 24:

Geval 25:
Geval 28:

Geval 29:
Geval 30:

Terwüle der beknoptheid zijn de sectieverslagen verkort overgenomen.

-ocr page 43-

Groep B.: Uitgebreide verweekingshaarden.

Geval 1: longen verweekte haarden kleinere embolische haardjes,

Uitslag negatief.

Geval 2: walnootgrootc haarden in longen, erwtgroote embol. haarden
longen,
zwelling vleeschlymphkL Uitslag bloed positief, beide
caviae vleeschsap aan septichaemie gestorven.

Geval 3: longen verweekte haarden en vele grieskorrelgroote haardjes
van afgel. general. Verder beeld duidt op afgel. general.

Uitslag negatief.

Geval 4: longen verweekte haarden, vele embol. haarden, nieren en
milt verkalkte haarden.nbsp;Uitslag negatief.

Geval 5: longen verweekte haarden en embol. haarden, lever, milt en
nieren erwtgr. verkaasde haarden.nbsp;Uitslag negatief.

Geval 6: groote verweekte longhaarden, milt vele erwtgroote verkaasde
haarden, nieren vrij, uterus- en uier-t.b.c. Uitslag
positief.

Geval 7.' longen verweekte haarden, milt erwtgroote verkaasde haarden.

Uitslag positief.

Geval 10: zeer veel verweekte en verkaasde haarden longen, lever en
milt weinig uitgebreide haarden. vLl.kl. normaal, nieren ook.

Uitslag positief.

Geval 11: verweekingshaarden longen, nieren en vleeschlymphkl. vrij.

Uitslag negatief.

Geval IS: longen, lever en milt groote kaashaarden, nier oude ver-
verkaasde haard.nbsp;Uitslag negatief.

Geval 16: longen, lever, milt en nieren erwt- tot hazelnootgroote droog-
kazige haarden, 2 boegklieren idem.nbsp;Uitslag negatief.

Geval 17: longen verweekte haarden embol. haardjes, lever, milt en
nieren embol. haardjes van verschill. leeftijd. Uitslag negatief.

Geval 18: longen en lever groote verw. haarden, milt en nieren rijst-
korrel' tot erwtgroote embol. haarden, enkele vleeschlymph-
klieren aangedaan.nbsp;Uitslag
positief.

Geval 19: longen erwt- tot hazelnootgroote embolische droogkazige
haarden, intestinale tuberculose.nbsp;Uitslag negatief.

Geval 22: groote stralig verkaasde haarden in longen, embol. haarden
In lever, milt en nieren, uiertub., enkele vleeschlymphklieren.

Uitslag positief.

Geval 23: longen enkele droogkazige erwt- tot hazelnootgroote haarden,
3c borstwervel, beide boegklieren tub. Uitslag negatief.

® 27; longen, lever, nieren, mesenter, en retropharyng. Ikl. uitge-
breide tub.;'in longen verder vele kleine hazelnootgr. etterige
haarden en verder droogkazige erwtgroote embol. haarden.

Uitslag negatief.

-ocr page 44-

Groep C.

Geval 26: tub. van de linker humerus, enkele lymphkl. aangedaan.

Uitslag negatief.

Het aantal dieren, waarvan monsters werden genomen, be-
droeg dus 30: 27 runderen en 3 varkens. Het aantal proef-
dieren was: 224 caviae en 1 konijn. 13 runderen en 1 varken
gaven positieven uitslag, d.i. 46.06%.

De gevallen 14, 15. 16. 19, 23 en 26 werden verwacht ne-
gatief te zijn; deze verwachting ging in vervulling. Rekent
men deze gevallen niet mee, dan was in 58.33% der gevallen
het vleesch geïnfecteerd met tub.-bacillen. Bij 1 rund (20) en
1 varken (28) werden alleen de lymphklieren virulent be-
vonden. De enting van spierstukjes was steeds negatief. Deze
methode bleek dan ook voor het aantoonen van tuberkelbac.
in vleesch onbetrouwbaar. Opmerkelijk was, dat, wanneer het
bloed virulent was, ook het vleeschsap infectieus was.

Beschouwen wij onze groepsindeeling van zijn proeven na-
der, dan blijkt, dat zoowel bij het voorkomen van (acute)
miliaire haarden in parenchymateuse organen als bij (uitge-
breide) verweekte haarden er zich gevallen hebben voorge-
daan, dat het vleesch tuberkelbacillen heeft bevat, hoewel er
ook talrijke malen een negatieve uitslag is geweest. Blijkens
den uitslag van geval 10 behoeven de verweekingshaarden
niet altijd groote haarden te zijn; bij 't voorkomen van vele
kleine verkreeg
B. ook een positieven uitslag.

Uit het riesultaat van zijn proeven concludeert Bongert
tenslotte, dat:

Afgekeurd moet worden:

1.nbsp;wanneer er acute miliairt.b.c. bestaat;

2.nbsp;bij sterke vermagering;

3.nbsp;bij verandering van het vleesch.

Gesteriliseerd moet worden:

bij de aanwezigheid van een groot aantal verweekings-
haarden.

-ocr page 45-

Bij twij[elgevallen over al of niet goedkeuren, dient op de
volgende eigenschappen te worden gelet:

1.nbsp;goede voedingstoestand:

2.nbsp;het al of niet gelocaliseerd zijn der ziekte;

3.nbsp;bij de aanwezigheid van embolische haarden in borst-
en buikorganen (event. vleeschlymphklieren): het aan-
toonen van de
inactiviteit der tub., waarmede wordt be-
doeld, dat er
geen jonge haarden aanwezig mogen zijn.

Bij sterke uitbreiding is het goed uitziende vleesch zeer in
voedingswaarde en uiterlijk gedaald, en moet het om die
reden (volgens
B.) als minderwaardig op de vrijbank worden
verkocht.

Met het begrip „inactiviteitquot; bedoelt hij blijkbaar de „af-
geloopen generalisatiequot; van
v. Ostertag. Hij noemt de tuber-
culeuze aandoening actief, wanneer er nog jonge haarden
aanwezig zijn. Op een andere plaats in zijn werk gebruikt
hij bijv. uitdrukkingen als „actieve progrediente tub.quot; (versche
bloedinfectie), en „ein abgeheiltes procesquot; (= afgeloopen ge-
neralisatie).

Swierstra (17) onderzocht in 1906 de mogelijkheid van het
voorkomen van tuberkelbacillen in vleesch en in macroscopisch
normale lymphklieren van tuberculeuze slachtdieren. Na een
zeer uitvoerig literatuuroverzicht, waaruit nog weer eens blijkt,
welke uiteenloopende proeven er over dit onderwerp al ge-
nomen zijn, volgt een beschrijving over proeven, waarbij hij
vleeschperssap van 26 dieren subcutaan en intraperitoneaal
injiceerde (1—10 cc.), voederproeven genomen heeft, subcu-
taan stukjes vleesch geënt heeft en dit alles ook met vleesch-
lymphklieren heeft gedaan.

Rangschikken we ook hier weer de dieren in groepen, dan
ontstaat het schema:

Groep A.: Miliaire haarden:

Geval 12: noodslachting rund, ac. miliairt.b.c. alle organen, 1 groote
weeke haard longen.nbsp;Uitslag negatief.

-ocr page 46-

Geval 15: vermagerd rund, longen miliair tb.c., chron. tb.c. uterus.

Peritoneum, mesenter, lymphkl.. lever; milt en nieren vrij.

Uitslag positief.

Ueval 18: rund, beginnende acute mUiairt.b.c.nbsp;Uitslag negaüef.

Geval 21: vermagerd rund, ac. miliairtij.c. longen, retro-pharyng!

lymphkl. verweektnbsp;Uitslag negaUef.

Geval 24: varken, kleine tuberkels longen, mUt kleine tuberkels, uterus
jonge tuberkels, rechter nier verk. tuberkel, alle vl. Ikl. ge-
zwollen met puntbloedingen.nbsp;Uitslag negatief.
Geval 26: varken, ac. miliairt.b.c. bijna alle organen, vl. Ikl. vrij.

Uitslag negatief.

Gevalnbsp;2:

Gevalnbsp;4:

Gevalnbsp;5:

Gevalnbsp;6:

Gevalnbsp;7:

Gevalnbsp;8:

Geval 9:
Geval 13:
Geval 19:

Geval 22:
Geval 23:

Groep B.: Verweekte haarden:

varken, verweekte haarden longen, lever, milt, boegklieren, me-

Uitslag positief.

vermagerd rund, etterhaarden longen, mil. tub. nieren: in urine

Uitslag positief.

rund. multipele verweekte haarden longen, sterk vermagerd.

Uitslag positief.

varken, afgekapselde verkaasde beenhaarden, lymphkl. ver-
weekte haarden.nbsp;uitslag negatief,
rund, verweekte haarden in longen, lever, mediastinale. me-
senteriale lymphkl., linker Igl. poplitea. Uitslag
positief.
rund. id. longen, lever, uterus, nieren diffuus tuberculeus.

Uitslag negatief.

rund, verweekte haarden longen.nbsp;Uitslag negatief,

rund, verweekte haarden longen en lever. Uitslag negatief,
rund, afgekapselde verweekte haarden longen.

Uitslag negatief.

rund, verweekte en verkalkte longhaarden. Uitslag negatief,
rund, verweekte haarden longen, lever verkalkte haarden,
vleeschlymphkl. vrij.nbsp;Uitslag: lymphkliersap
positief.

Groep C.: Verkalkte haarden:

Geval 3: varken, chron. algemeene t.b.c., alle vleeschlymphkl. verkalkt.

Uitslag negatief.

Geval 11: kalf, t.b.c. van peritoneum en mediasünale l.kl., portale lymph.

kl. verkalkte haarden.nbsp;Uitslag negaüef.

Geval 20: varken, longen, lever. milt. linkerboegkl. verkalkte haarden,
verweekte haarden In submaxill. Ikl.nbsp;Uitslag negatief.

-ocr page 47-

Groep D.: Overige gevallen:

Geval 14: vermagerd varken, haarden niet verweekt of verkalkt, rechter
boeghkl. tub.nbsp;Uitslag
positief.

Geval 16: varken, longen, lever, beide boegklieren, raesenteriale lymphkl.

tub.nbsp;Uitslag negatief.

Geval 17: vermagerd rund, tub. van longen, lever, milt, uier, uterus.

Uitslag negatief.

Geval 25: mager rund, noodslacht., t.b.c. 2e rugwervel, 1 kleine verw.
haard achterste longtop, en port Ikl. Uitslag lymphkl.sap

positief.

Zoodat positief zijn de gevallen:

No. 2 verweekte haarden,
5 vermagerd, verweek-
te haarden,
7 verweekte haarden.
23 verweekte' haarden,
4 vermagerd, verweek-
te haarden.

No. 14 vermagerd, haarden
niet verweekt of ver-
kalkt,

„ 15 vermagerd, miliair-
tub.,

„ 21 vermagerd, miliair-
tub.,

„ 25 beentuberculose.

Bijgevolg luiden de hieruit volgende conclusies, dat af-
gekeurd of gesteriliseerd moet worden bij:

a.nbsp;de aanwezigheid van acute miliair tub. Ook reeds bij
ac. mil. tub. der longen kunnen er bac. in de muscula-
tuur voorkomen;

b.nbsp;aanwezigheid van verweekte haarden;

c.nbsp;vermagering der dieren;

d.nbsp;beentuberculose.

Titze, Thieringer en Jahn publiceerden in 1913 in „Arbeiten
aus dem Kaiserlichen Gesundheitsamtesquot; (34) de resultaten
van hun onderzoekingen, o.a. injectie van ten hoogste 10 cc.
vleeschperssap van dieren met bepaalde vormen van tub. Zij
onderzochten daarbij van een 11-tal runderen met chronische
algemeene tuberculose de musculatuur en de onveranderde
vleeschlymphklieren op hiet voorkomen van tuberkelbacillen.
Van elk geval werden acht caviae subcutaan geënt met stuk-

-ocr page 48-

jes vleesch. lymphklier en met spierperssap. Zij hebben slechts
éénmaal bacillen in gering aantal in de musculatuur kunnen
aantoonen. Verder gingen zij een 9-tal gevallen met hetzelfde
doel na. waarin bij de slachtdieren acute miliair tub. en uit-
gebreide verweekingshaarden werden aangetroffen. Zij ent-
ten voor dat doel stukjes vleesch subcutaan op caviae, doch
hebben uit de resultaten geen juist af te grenzen richtlijn
kunnen construeeren. Te verwonderen is dat naar onze mee-
ning niet, omdat de enting van stukjes vleesch altijd nega-
tieven uitslag geeft. Uit de literatuur is dat voldoende ge-
bleken. Uit hun conclusies, waartoe zij ook door andere
reeksen van onderzoek zijn gekomen, brengen wij de volgende
naar voren:

a.nbsp;in het vleesch van tub.-slachtdieren kunnen tuberkel-
bacillen voorkomen, wanneer er een versehe bloedin-
fectie bestaat of bij sterke vermagering tengevolge der
ziekte;

b.nbsp;bij niet-afgekapselde verweekte haarden bestaat er veel
kans, dat tuberkelbacillen langs de bloedbaan worden
verspreid, zoodat ler een versehe bloedinfectie ontstaan
kan. Bij afgekapselde verweekte haarden bestaat dat
gevaar niet.

Charles Ott heeft in 1925 een dissertatie bewerkt over het
vleesch van tuberculeuze slachtdieren (42). Hij onderzocht 30
gevallen van gegeneraliseerde tuberculose (niet nader beschre-
ven!): 20 runderen, 8 varkens en 2 kalveren. Onder asep-
tische cauteele bereidde hij vleeschsap. Voor ieder geval ge-
bruikte hij 4 caviae en deelde zijn proeven aldus in:

1 cavia intraperitoneaal Y^ cc. van een verkalkte of verkaas-
de haard of 1 cc. lymphkliersap;

1 cavia per ingestie 1 cc. haard of kleine stukjes lymphklier;
1 cavia 5 cc. spierperssap uit de nabijheid van de haard,

waarmede cavia no. 1 was behandeld;
I cavia per ingestie de dubbele hoeveelheid.

-ocr page 49-

De resultaten waren:

a)nbsp;bij inspuiting van spierperssap:

bij runderen 4% positief;

bij varkens geheel negatief;

b)nbsp;bij ingestie van vleesch en spiersap:

bij beide diersoorten negatief.

Hoewel hij voor een zeker deel positieve resultaten ver-
kreeg, meent
Ott er toch uit te kunnen concludeeren, dat
slechts zelden tuberkelbacillen in de musculatuur gevonden
zullen worden, en
dan nog slechts met subtiele hulpmiddelen,
zooals subcutane of intraperitoneale injectie bij zeer gevoelige
proefdieren, zooals de cavia. Dit proefdier is veel gevoeliger
voor tuberculose dan de mensch.
Ott acht het daarom vrijwiel
onmogelijk, dat de mensch schade zal ondervinden door het
eten van vleesch van tuberculeuze slachtdieren.

•Dr. Clauszen. Hamburg (59), stelde ook een onderzoek in
naar 't voorkomen van tuberkelbacillen in de musculatuur.
Daarvoor bereidde hij vleeschperssap van 22 dieren met al-
gemeene miliairtuberculose (15 runderen, 2 kalveren, 5 var-
l^ens). Histologisch onderzoek toonde aan, dat er in elk geval
jonge miliaire tuberkels in beide nieren aanwezig waren en
soms ook nog in andere organen. Algemeene zwelling van
lymphklieren en van milt was steeds afwezig. De dieren waren
lijdende geweest, gecombineerd of afzonderlijk, aan:

..tuberculeuze pneumonie, longaandoeningen met jonge mi-
liaire en oude haarden, acute miliair tuberculose van de nieren,
aandoeningen der vleeschlymphklieren met week-kazige haar-
den, stralige verkazing van lymphklieren, miltaandoeningen
niet groote verkaasde en verkalkte haarden, enz.quot; Op steriele
^ijze bereidde hij vleeschperssap en spoot voor elke proef bij
2 caviae 1—2 cc. subcutaan in de rechterflank. Na 2 maan-
den volgde sectie van de cavia, waarbij bleek, dat 15 van de
22 gevallen (68%) duidelijk
positief waren. Op deze wijze
loonden in het vleeschsap der aan algemeene miliair tubercu-

-ocr page 50-

lose lijdende slachtdieren virulente tuberkelbacillen worden
aangetoond. Bij de varkens zelfs in 80%, 5 gevallen (22.7%)
waren negatief.

Clauszen merkt op, dat bij rund en varken een jonge tuber-
culeuze bloedinfectie bestaan zal, wanneer ,bij gegenerali-
seerde tub. vooral in de
nieren miliaire en submiliaire tuberkels
gevonden worden. Het zijn grauwwitte, niet doorschijnende,
in de schors gelegen haardjes.

Bij samenvatting van de conclusies van dit zevental onder-
zoekingen blijkt, dat vooral positieve uitslagen bij enting met
vleeschperssap werden verkregen bij gevallen:

a.nbsp;met acute miliair t.b.c. van nieren en/of andere organen;

b.nbsp;bij 't voorkomen van verweekingshaarden;

c.nbsp;bij door de ziekte vermagerde dieren;

d.nbsp;waarbij beentuberculose is opgetreden.

Speciaal de vorm a. wordt door vrijwel alle onderzoekers
in hun conclusies vermeld, zoodat zij aanraden, bij het vinden
van die verschijnselen het vleesch af te keuren of te stereli-
seeren.

Het zij veroorloofd, hier een oogenblik op de mededeeling
van den uitslag van onze eigen onderzoekingen vooruit te
loopen, om te kunnen vermelden, dat ook wij een positieven
uitslag met vleeschperssap-entingen konden noteeren bij een
geval van miliair tub. van beide nieren. Hoewel
Clauszen
meedeelt, dat zwelling der vleeschlymphklieren en der milt
bij zijn onderzoekingen steeds ontbrak, bleek in ons geval dit
symptoom wel aanwezig te zijn.

Ook bij de aanwezigheid van verweekte haarden (b) be-
staat er reden het vleesch af te keuren of te sterehseeren,
(speciaal de niet afgekapselde haarden), zooals
Kastner, Bon-
gert, Swierstra
en Titze, Thieringer en Jahn hebben aan-
getoond.

-ocr page 51-

§ 2. Hierna volge een kort overzicht van een aantal onder-
zoekingen met minder positieven of meerendeels negatieven
uitslag.

In de eerste plaats die van M. Müller en zijn „leerlingquot;
hhiwara (68). Zij onderzochten op uitvoerige wijze een 50-tal
dieren (o.a. 30 runderen, eenige kalveren en 7 varkens) en
bereidden uit de musculatuur, organen, lymphklieren op ste-
riele wijze perssap en hebben 2—10 c.c. daarvan intraperito-
neaal — evenals bloed, dat op steriele wijze uit het hart was
genomen —, bij caviae ingespoten. De proefdieren verdroegen
de enting zóó goed. dat voor elk perssap slechts één proef-
dier genomen behoefde te worden. Het spierperssap werd
bereid uit de M. triceps brachii, wat de craniale lichaamshelft,
en de M.m. semimembranosus en semitendinosus. wat de
caudale lichaamshelft betreft.

Wanneer wij weer de bij de keuring der betreffende slacht-
dieren gevonden pathologische afwijkingen indeelen in de
groepen: uitgebreide verkaasde en verweekte haarden, miliaire
haarden in parenchymateuze organen, en andere vormen van
tuberculose, dan komen wij tot het volgende overzicht.

Ter wille der beknoptheid zijn de keuringsverslagen zeer
verkort en is de vermelding van de eventueele aanwezigheid
van een meer of minder uitgebreide tuberculeuze pleuritis en/of
peritonitis, van welken aard ook. weggelaten.

Groep A.: Uitgebreide verweekte of kazige haarden.

Oeval 1: vermagerd, hydraemisch rund (door Icverdlstomatose), longen
tub. bronchopneumonle en verweekingshaarden, retropharyng.
en bronch, l.kl. kazlg verweekt, mesenter. l.kl. stralig verkaasd,
vleeschlymphkl. vrij.nbsp;Splersap negatief.

cwaZ 3: vermag, rund, veel verweekte haarden in longen, nieren talr.
^^nbsp;miliaire en luciferkopgroote knobbeltjes. Spiersap negatief.

4; goedgevoed rund, longen kazige cn verweekte haarden, lever
_nbsp;idem, nieren vrij.nbsp;Spiersap negatief.

7; matig doorvoed rund, uitgebr. verweekte haarden longen en
lever en milt, nlerlymphkl. verweekte haarde, boegl.kl. kazige
haard.nbsp;Spiersap negatief.

-ocr page 52-

Geval 8: matig doorvoed rund, uitgebr. verweekte haarden in longen
en lever; milt en nieren veel gierstekorrel- tot erwtgroote knob-
beltjes, enkele vl.l.kl. tub.nbsp;Spiersap negatief.

Geval 10: mager rund, groote verweekte haarden longen. Spiersap neg.

Geval 20: vermagerd rund, zeer sterk uitgebreide kazige tub. broncho-
pneumonie.nbsp;Spiersap negatief.

Geval 21: mager rund, longen kazige bronchopneumon. haarden, enkele
l.kl. kazige haarden.nbsp;Spiersap negatief.

Geval 23: mager rund, talrijke kazige bronchopneumon. haarden, stralig
kazige haarden in mediastin. en mesent. l.kl. Spiersap neg.

bloed positief.

Geval 26: mager rund, longen veel oude en jonge kazige bronchopneu-
monieën en 3 groote cavemen met weeke etter, nieren spelde-
knopgroote haardjes. In rechtemier 3 renculi geheel door-
woekerd met tubercul. granulaties. 1 vl. l.kl. kazige haard.
Spiersap negatief, bloed negatief, milt positief, 'vl.1 kl. pos.

Geval 29: rund, noodslachting uit anderen hoofde. J-ongen ;:én groote
kazige bronchopneumon. haard, broncheaJe en mediastinale
l.kl. kazig stralig, uterus- en ovarium-tub., retropharyng. l.kl.
en mesenter. l.kl. verkaasd, uier tub., 1 vl. l.kl. tub.
In dit geval bleek
het spiersap een gering aantal tuberkelbacillen
te bevatten. Het bloed was negatief, terwijl de regionaire
vleeschlymphklier van den voet, waaruit het proefstuk muscu-
latuur genomen was, eveneens negatief was.

Geval 35: mager rund, longen oude broncho-pneumon. haarden en kleine,
glazige, centraal verkaasde haardjes. Uterus tub., nieren vrij,
vl. l.kl. vrij.nbsp;Spiersap enz. negatief.

Geval 38: mager rund, talrijke kazige bronchopneumon. haarden en mili-
aire en submiliaire haardjes, lever (8 X vergroot) met zeer
veel abscessen, kazig, half verweekt en verkaasd, milt iets
gezwollen, vl.l.kl. vrij. Hier bestond acute bloedinfectie.

Spiersap neg., bloed neg., vl. lymphkl. positief.

Geval 39: mager rund, uitgebreide kazige pneumonie en bronchopneumo-
nie en miliaire haardjes. Nieren speldeknopgroote haardjes.

Spiersap neg., bloed pos. lymphkl.-sap neg.

Geval 41: mager rund, longen verkaasde en verweekte haarden, nieren
veel tub. rencuH, alle vleeschlymphkl. gezwollen. Versche
bloedinfectie.nbsp;Spiersap neg., bloed niet onderz.

Geval 44: mager rund, longen talrijke kazige abscessen en mil. haardjes,
lever talrijke verweekte haarden, milt vele hazelnootgroote
haarden, nieren speldeknopgroote haardjes.

Spiersap neg., bloed neg., l.kl. pos.

-ocr page 53-

Geval 45: mager rund, longen uitgebreide bronchopneum. kazige haar-
den, veel afgek. verweekingsh, en cavemen, nieren met in-
farcten. milt, lever en vLl.kl. vrij.

Spiers. neg., bloed: cavia gestorven, l.kl. pos., milt en lever pos.

Geval 46: mager rund, longen zeer veel kazige bronchopneum. haarden
en cavemen, verder mil. haardjes longen, in nieren oude infarc-
ten, milt, lever, vLl.kl. vrij.

Spiersap neg., bloed pos., l.kl. pos., milt pos., lever pos.

Geval 47: mager rund, veel kazige longhaarden, van allerlei grootte,
104 pond zware lever, veel verweekte haarden tot menschen-
hoofdgrootte, nieren even zichtbare vlekjes, vLl.kl. kazige
haarden. Spiersap neg., bloed niet onderz. (hart aangesneden).

^eval 48: mager rund, longen tallooze bronchopneum. haarden, nieren
enkele submil. haardjes, milt, lever en vl.l.kl. vrij.

Spiersap neg., bloed pos.

Geval 50: vermagerd, hydraemisch rund, longen heel oude verkaasde en
verkalkte haarden, lever 56 pond met veel verweekte haarden,
rechter nier enkele mil. haarden, darmzweren, enkele vl.l.kl.
oude haarden. Spiersap neg., bloed neg., enkele vLl.kl. pos.

Groep B.: Miliaire haarden in parenchymateuze organen.

Geval 2: varken, milt ± 15 gierstekorrel- tot erwtgr. knobbels, alge-
heele lever tub., rechtemier erwtgr. haard, been-tub. v. 3 rib-
ben, 2 wervels, longen weinig knobbelige bronchopneum.,
bijna
alle l.kl,
kazige en miliaire haarden. Spiers. neg., vl.Lkl. pos.

^eval 6: varken, uitgebr. tub. van alle organen en orgaanlymphkl.,
longen ac. mil. tub.,
nieren mil. tub.. longen enkele kazige
bronchopneum. haarden, lever veel walnootgr. haarden.

Er is bloedinfectie geweest. Spiersap neg., vil.kL pos.
eval 9:
mager rund, rechter nier submil. haarden, 1 renculus van lin-
kemier veel tub. haarden, rechter long veel, linker minder
kazige bronchopneumonie.

Spiersap neg., overige proefdieren gestorven aan strepto-
cocc.-septic.

eya! ƒƒ; varken, longen vol mil. haarden, lever veel haarden, milt veel
hazelnootgr. haarden, alle vleeschlymphkl. tubercul. „Versche
bloedinfectiequot;.nbsp;Spiersap negatief,

eva/ 12: vermagerd rund, zeer veel mil. haarden in longen, nieren
submil. haarden, veel verkalkte haarden longen, „versche
bloedinfectiequot;.nbsp;Spiersap negatief,

ewai 13: mager rund, nieren ten deelc versche haemorrhag. ontst. en
veel mil. haarden, longen vol kazige haarden van progredient
karakter.nbsp;Spiersap negatief.

-ocr page 54-

Geval 16: kalf 5 weken, longen veel mil, haardjes, lever submil. haard-
jes, vlJ.kl. kleine tub. haardjes, „acute algemeene mil. tb.c.quot;

Spiersap negatief.

Geval 17: vermagerd rund, veel mil. haardjes in longen, nieren kleine
haardjes, longen verder kazige bronchopneum. haarden, tub.
darmzweren, vleeschlymphkl. gezwollen.nbsp;Spiersap neg.

Geval 18: vermagerd rund, zeer veel mil. haardjes longen, verkaasde
en verkalte haarden longen.nbsp;Spiersap neg.

Geval 19: mager varken, longen zeer veel mil. haarden, lever gemar-
merd door vele haardjes, milt zeer veel hazelnootgr. knobbels.

Spiersap negatief.

Geval 24: vermagerd rund, veel miliaire haardjes in de longen, en enkele
kazige bronchopneum. haarden.

Spiersap neg., bloed pos., milt pos., enkele l.kl. pos.

Geval 31: rund, longen met veel miliaire bloedingen met grauw centrum
en oude droogkazige broncho-pneum. haarden, milt 10 hazel-
nootgr. verkalkte haarden, nieren zeer talrijke even zichtb. tot
miliaire haardjes. In veel l.kl. speldeknopgr. haardjes, „ver-
sche bloedinfectiequot;. Spiersap neg., bloed neg., vhl.kl. neg.

Geval 33: rund, nieren versche infarcten talrijke even zichtb. grauwe
haardjes, milt iets gezwollen; longen: woekeringen en cavemen
en kazige bronchopneumonie. Spiersap neg., bloed neg., milt
en lever pos., deze laatste latent geïnfecteerd.

Geval 34: rund, op pleura pulmonalis vele kleine mil. knobbeltjes, in
portaal lymphkl. veel mil. haardjes, nieren enkele infarcten,
longen veel kazige bronchopneum. haarden en veel cavemen
met etterig kazige inhoud. Uier tub., lever enkele verkaasde
haarden.nbsp;Spiersap neg., lymphkl. en milt pos.

Geval 36: rund, in longen zeer veel mil. haarden, nieren enkele spelde-
knopgroote haardjes,
longen veel kazige broncho-pneumonische
haarden, en groote cavemen. Door de longaandoening zou
men denken, dat er een bloedinfectie moet zijn, doch 't
bloed
was negatief, spiersap eveneens.

Geval 37: rund, longen veel submil. en mil. haarden, nier zeer veel
kleine haardjes,
in longen verder kalkige haarden, vl.l.kl. vrij.

Spiersap neg., bloed pos,, milt pos., vl.l.kl, neg.

Geval 42: mnd, longen veel mil. tot erwtgr. knobbels, milt, nieren, vL-
l.kl. vrij, orgaan l.kl. aangedaan.

Spiersap —, l.kl.'sap . bloed milt —.

Geval 43: mager rund, veel mil. haarden longen, 1 rencul. v. 1 nier tub.,
longen verder kazige bronchopneum. haarden v. erwt- tot
walnootgrootte, uterus en ovariaaltub., vLl.kl. vrij.

Spiersap en bloed neg., l.kl. pos., uier pos.

-ocr page 55-

Geval 49: vermagerd rund, longen veel mil. en submil. haarden, nieren
zeer veel mil. haardjes,
uier tub., enkele kazige haarden in
longen, milt en lever vrij. 1 vl.l.kl. 1 haard, andere vrij.
„Versche bloedinfectiequot;.
Spiersap positief, lymphkl.sap pos.,
bloed niet onderzocht, (hart aangesneden).

■: Andere vormen van tuberculose.

kalf 3 weken, alle organen en vleeschl.kl. verkalkte haarden,
organen weinig aanduiding. „Congenitale tub.quot; Spiersap neg.
mager rund, longen veel haarden met beginnende verkalking,
rechter uier tub., nieren normaal, ovariae t.b.c.

Spiersap neg., bloed pos., l.kl. pos.
kalf 6 weken, met zeer veel tub. knobbels in meerdere organen,
enkele vl.l.kl. tub.nbsp;Spiersap neg.

varken, longen, lever, milt en mesent. l.kl. sterk tub., tubercul.
arthritis schoudergewr,, boegl.kl. tub. Spiersap negatief,
rund, oude afgekaps. verkalkte broncho-pneum. haarden, or-
gaan lymphkl. verkalkte haarden, milt vrij.

Spiersap neg., bloed neg., milt pos., 1 l.kl. pos.
mager rund met locale longaandoening.nbsp;Spiersap neg.

varken, longen veel bindweefselachtigc granulaties, centraal'
verkaasd, lever gemarmerd, milt veel knobbels, nieren vrij.

Spiersap negatief.

varken, hevige tub. van longen, lever, milt, mesentl.kl., been-
tuberculose v. wervels.nbsp;Spiersap en bloed beide neg.

kalf 4 weken, tub. longen, lever en milt. Nieren vrij.

Spiersap neg., bloed pos.
kalf 4 weken, hevige tub. v. longen, lever en milt en mesent.
l.kl., lever geheel doorgroeid met miliaire tot hazelnootgroote
verkaasde haarden, milt sterk vergroot en gezwollen en gevuld
met verkaasde cn verkalkte haardjes van allerlei grootte, lon-
gen vol glazige flbreuze woekeringen. Nieren en vleeschl.kl.
vrij.nbsp;Spiersap en bloed negatief.

Groep C,
Geval 5:

Geval 14:

Geval 15:
Geval 22:
Geval 25:

Geval 27:
Geval 28:

Geval 30:
Geval 32:
Geval 40:

Samengevat was de uitslag:

maal spierperssap onderzocht, 2 maal tub

41
33
9
3
5

28
12
8
3
1

lymphklierperssap
bloed

miltperssap
leverperssap
uierperssap

bac. aangetoond, 67 maal neg.

13 „ ..
21 ..
trnbsp;1 tlnbsp;91

geen „
4 „ .,

-ocr page 56-

Samengevat volgens onze eigen indeeling:

Groep A.: uitgebr, verweekingshaarden, 21 gevallen, 1 maal

zwak positief;

Groep B.: mil, haarden in parenchym. organen, 19 gevallen,

1 maal positief;

Groep C.: andere vormen, 10 gevallen, altijd negatief.

Waarbij onder „positiefquot; wordt verstaan, dat er virulente
tuberkelbacillen in spierperssap konden worden aangetoond.
Voor de groepen A. en B. was het percentage positieve uitslag
dus respect,
bijna 5 en ruim 5%.

Maller concludeert uit zijn proefnemingen, dat het vleesch
van sterk tuberculeuze dieren
onschadelijk is. Naar zijn oor-
deel is het echter
ondeugdelijk, omdat de event, flora er van
in strijd is met onze hedendaagsche cultuurbegrippen.

Meermalen is gebleken, dat het bloed positief was en het
spierperssap negatief. Bloedinfectie is dus volstrekt niet gelijk
te stellen met spierinfectie. Dit in tegenstelling met de bevin-
ding van
Bongert (bladz. 27). In andere gevallen, wanneer
vermoed werd, dat het bloed positief zou zijn, was het juist
negatief. Een bloedinfectie kenmerkt zich, volgens
Müller,
niet door bepaalde pathologische verschijnselen. — Opmerke-
lijk was verder, dat dikwijls in organen, waaraan macrosco-
pisch geen enkele afwijking te zien was, toch tuberkelbacillen
konden worden aangetoond, zoodat het orgaan „latent ge-
ïnfecteerdquot; kon worden genoemd. Daaruit is te concludeeren,
dat het nuttigen van normaal uitziende organen van zeer
tuberculeuze dieren, niet zonder gevaar kan zijn.

Hoewel Müller s conclusies hoofdzakelijk de wijze van ver-
spreiding der bacillen door het lichaam betreffen (M. is pro-
pagandist voor de opvatting, dat deze „lymphogeenquot; plaats
heeft), noemen wij hier conclusie no. 9, waarin voorkomt, dat
de musculatuur bij een aanwezig zijnde bloedinfectie bijna
altijd vrij van tuberkelbacillen blijkt te zijn, en no. 10, die
vermeldt, dat de musculatuur bijna altijd vrij van tuberkel-

-ocr page 57-

bacillen is zelfs bij alle graden van tuberculose der vleesch-
lymphklieren.

Ook in veel andere geschriften (27, 29) bepleit Muller de
opvatting der lymphogene verspreiding tegenover de haemato-
gene. Naar onze meening zal dat voor de mogelijkheid van
aanwezigheid van virulente tuberkelbacillen in de musculatuur
geen essentiëel verschil maken. In een ander geschrift (14)
geeft
Muller een aanwijzing voor de keuring van tuberculeuze
slachtdieren. Hij wil de lymphoïde organen heel goed onder-
zoeken en, rekening houdende met hetgeen hij gevonden
beeft, de musculatuur vrijgeven. De eigenlijke beoordeeling
■^il hij naar den
graad van het lijden, aldus:

al de gevallen, die bij de
vleeschkeuring steeds van
belang zijn geweest, dus:
algemeene ac. mil. tub. en
progrediente tub. met ver-
weekings- en verkazings-
haarden.

bij de aanwezigheid van
flbreus afgekapselde droog-
kazige en verkalkte haar-
den.

afkeuren of

minderwaardig

verklaren

A. zware tub.

minderwaardig
verklaren of
goedkeuren

B. lichte tub.

Practisch opent deze aanwijzing geen nieuwe gezichtspun-
ten voor de keuring, daar in de bestaande verordeningen deze
vormen reeds gereglementeerd zijn.

Haeutle{3\), een „leerlingquot; van M. Muller, heeft uit
vleesch van tuberculeuze, 4—6 weken oude, slachtkalveren
op steriele wijze perssap bereid en 3—5 cc. daarvan, van pers-
van vleeschlymphklieren en van bloed intra-peritoneaal en
subcutaan bij caviae geïnjiceerd, die na 6—7 weken werden
gedood. Hij nam vleeschstukken van 36 kalveren, „waarvan
er 4 nog waren goedgekeurd, 10 minderwaardig waren, 18
viertelweise bedingt tauglich (vierendeelen steriliseeren) en

-ocr page 58-

4 ganz bedingt tauglichquot;, doch geeft geen beschrijving van
de pathologisch-anatomische afwijkingen. Alle proeven met
't
vleeschperssap en het bloed gaven een negatieven uitslag
te zien. die met het lymphklierperssap leverden in 36.58%
een positief resultaat op. Bij 57% van de „minderwertigquot; ge-
keurde kalveren vond hij in de macroscopisch onveranderde
vleeschlymphklieren virulente tuberkelbacillen. Hij geeft aan,
dat de. normale grootte en vorm der lymphklieren niet altijd
een waarborg is voor het vrij-zijn van tub. bacillen. — Aan
de proeven van
Haeutle kan naar onze meening niet die
waarde worden toegekend, die hijzelf er aan geeft, omdat de
proefdieren nog zoo jong waren (ze kunnen foetaal geïnfec-
teerd zijn geweest, zooals hijzelf trouwens ook meent) en
omdat de beschrijving van den aard der tuberculose ontbreekt.

Een andere „leerlingquot; van Müller, Siehinger (32), stelde
in 1920 een onderzoek in naar de beteekenis van de bloed-
infectie bij de keuring van tuberculeuze slachtdieren. Het
eenige, wat hij omtrent zijn methode van onderzoek mede-
deelt, is, dat hij gewerkt heeft als
Müller en Ishiwara (bladz.
47). Van 12 tuberculeuze runderen spoot hij bij proefdieren
perssap in, bereid uit musculatuur, vleeschlymphklieren en
organen en ook bloed uit rechter- en linkerharthelft.

Een kort relaas van zijn proeven moge hier volgen:

Geoal 1: longen broncho-pneumonische haarden, linker nier enkele sub-
mil. haardjes,
mesent. l.kl. stralig-kazig, uier kazige haarden,
dunne darm tubercul. zweren.

Spierperssap —, bloed, vl.l.kl., milt, lever, rechter nier .

Geval 2: longen kazige haarden miliaire haardjes, retropharyng.,
mediastin. en mesent. l.kl. verkalkt en droogkazig, beide nieren
submiliaire haardjes.nbsp;Spiersap , vleeschlM. -f.

Geval 3: cachectisch rund, longen nootgroote verkalkte haarden,
miliair tub., retropharyng., broncheale, mediastin., mesenter,
l.kl. verkaasd en verkalkt, milt 12 verkaasde haarden, lever
verkaasde haarden, nieren enkele
speldeknopgroote haarden,
dunne darm tubercul. zweren, vleeschlymphkl. weekkazige
haarden.nbsp;Spiersap —.

-ocr page 59-

Geval 4: longen en lever zeer veel verweekte haarden, milt gezwollen,
nieren erwtgroote haarden, enkele vleeschl.kl. verkaasde haar-
den.
nbsp;Spiersap , lymphkl. gt; bloed .
Geval 5:
longen droogkazige haarden, vleeschl.kl. en milt gezwollen, nte-
ren
vele grauwe submiliaire haardjes.

Spiersap —, bloed , lymphkl. , onveranderde organen
Geval 6: longen versche haarden, retroph., bronch. en mediastin l.kl.

vergroot met verkaasde en verkalkte haarden. Alles —.
Geval 7: longen droogkazige haarden, retropharyng., bronch. en medi-
astin l.kl. met verkaasde en verkalkte haarden ,lever veel
hazelnootgroote verkaasde en verkalkte haarden, nieren vrij.

Alles —.

Geval 8: longen veel verweekte haarden, lever, milt, nieren normaal,
doch bijbehoorende l.kl. tub., vleeschl.kl. normaal.

Spiersap —, bloed , al 't andere —.
Geval 9: longen enkele kazige haarden, milt gezwollen, lever veel ver-
weekte haarden, pancreas verkaasd, nieren elk 8—10 verkaasde
haarden, vleeschl.kl.
gezwollen met kleine verkaasde haarden.

Spiersap —, bloed , milt
Geval 10;
longen kazige haarden plus veel miliaire haarden, retroph.,
bronch., mediastin- en mescnt.l.kl. verkaasde haarden, vleesch-
l.kl. vrij, t.b.c.-darmzweren.nbsp;Alles —.
Geua/
11: longen sterke tub. broncho-pneumonie, met verkaasde haar-
den, longlymphkl. tub., nieren talrijke bloedingen, overigens
alles normaal. Spiersap —, arterieel bloed veneus bloed —.
Geval 12: longen broncho-pneumonie met verkazing en 6 afgekaps. ver-
weckte haarden en een aantal verharde haarden, miliaire en
submil. haardjes, lever enkele verkaasde haarden, uterus tub.,
verschillende orgaanl.kl. met verkaasde haarden.

Spiersap —, arterieel bloed -f-, veneus bloed —.

Bij al de 12 gevallen waren dus, meer of minder uitgebreid.
Verweekte haarden aanwezig. 10 maal was het spierperssap
ïiegatief, 2 maal positief (2 en 4). Bij 't cene vond S. mil.
haardjes in longen en submil. in nieren, bij 't andere een
gezwollen milt als karakteristiek. Het kan overigens blijkbaar
Voorkomen, dat de uitslag van 't onderzoek van het bloed
positief en die van het vleeschperssap negatief is, (als
Müller,
tegenstelling met Bongert), terwijl ook alleen 't arteriëele
Woed positief en 't veneuze bloed negatief kan zijn, en om-
Qekeerd. De conclusie, die hij uit de resultaten van zijn proe-

-ocr page 60-

ven put, en die voor onze beschouwing van beteekenis is.
luidt: „zelfs bi) de hevigste tuberculeuze aandoeningen is de
versche bloedinfectie voor het tot stand komen van een be-
smetting van het vleesch met tuberkelbacillen van geen be-
teekenis, omdat bloedinfectie niet gelijkwaardig is aan infectie
der musculatuur.quot;

Deze uitspraak is dus wel zoo negatief mogelijk.

Dr, Nieberle (33) onderzocht door middel van cavia-enting
het tuberkelbacillen-gehalte van spiersap. dat bereid was uit
deelen, waarvan de regionaire vleeschlymphklier tuberculeus
was aangedaan. De hoeveelheid geënt perssap bedroeg ten
hoogste 10 cc. Hij onderzocht 50 gevallen, doch verkreeg
uitsuitend een negatieven uitslag. In zijn desbetreffend ar-
tikel in het Zeitschr. f. Fleisch- und Milchhygiene deelt hij
niet mede. welke de aard der aandoening van de tuberculeuze
vleeschlymphklier was.

De Fransche onderzoeker P. Chaussée tracht (24) het zeer
groote aantal onderzoekingen over het gevaar van vleesch
van tuberculeuze dieren, gepubliceerd na 1890, met elkaar
te vergelijken, en er een zeker, eenigszins omlijnd, standpunt
uit te vormen. Evenals dat onze ervaring was, blijkt hem, dat
men, door de groote verscheidenheid van het materiaal, de
uit elkaar loopende soorten der proefdieren en de verschil-
lende persoonlijke inzichten, opvattingen cn beoordeelingen
niet tot bepaalde conclusies kan komen. Teneinde een
beter inzicht te verkrijgen, nam hij zelf proeven, inji-
ceerde daarbij caviae met ongeveer 10 cc. spier- en lymph-
kliersap van niet nauwkeurig nader beschreven gevallen. Bij
de spiersapentingen verkreeg hij steeds
negatieve resultaten,
zoowel bij runderen als bij varkens. De lymphkliersapentingen
gaven voor 25% een positieven uitslag. Van zijn conclusies
volgen hieronder de voor ons belangrijke:

a) het eten van vleesch van dieren met gegeneraliseerde
tuberculose, is, zelfs in rauwen toestand, zonder eenig
gevaar;

-ocr page 61-

b) macroscopisch normaal uitziende lymphklieren van tu-
berculeuze slachtdieren kunnen wel tuberkelbacillen
bevatten.

We moeten hier de opmerking maken, dat de ouderdom
der „gegeneraliseerde tub.quot; niet nader genoemd wordt.

Wij veronderstellen, dat bedoeld wordt: gegeneraliseerde
tub. met oude haarden.

De uitslag van het onderzoek der lymphklieren komt blijk-
baar overeen met die van
Haeutle.

Dr. A. Clarenbutg (47) heeft een reeks proeven verricht,
om te trachten, zoowel langs cultureelen weg als door middel
van cavia-injecties (1 cc. perssap) in monsters vleesch de
eventueele aanwezigheid van tuberkelbacillen aan te toonen.
Bij het onderzoek van 52 monsters vleesch, afkomstig van
tuberculeuze slachtdieren (met acute miliair-tuberculose of met
uitgebreide verweekte haarden, overigens geen nadere be-
schrijving) gelukte het hem niet, met een der bedoelde metho-
des tuberkelbacillen in het vleesch aan te toonen.

De resultaten van dit zestal onderzoekingen doen uitkomen,
dat spiersap van dieren met verschillende vormen van tuber-
culose (acute miliair-t.b.c., uitgebreide verweekte haarden,
aangedane vleeschlymphklieren enz.) ook
vrij kan zijn van
tuberkelbacillen.

De vleeschlymphklieren kunnen in verschillende gevallen,
baarbij het vleesch bacillen-vrij was,
wel t.b.c.-bacillen be-
vatten
(Muller, Haeutle, Nieberle, Chaussée). Over het beeld
dezer lymphklieren bericht
Chaussée. dat ZC ii gezondquot; uit-
^^gen, een deel der overige onderzoekers noemt ze: „ma-
croscopisch OKveranderdquot;.

Bij mijn eigen onderzoekingen, het zij hier terloops vermeld,
beb ik een geval aangetroffen, waarbij de vleeschlymphklieren
gezwollen en vochtig waren, en waarbij de musculatuur ook
tuberkelbacillen bevatte.

Bongert vermeldt, dat lymphklierzwelling een bewijs is, dat
er bac. in het bloed zijn (12), terwijl
Haeutle daarentegen

-ocr page 62-

lymphklierzwelling niet altijd een karakteristiek teeken van de
aanwezigheid van virulente tuberkelbacillen vindt.

Bij beschouwing der in dit hoofdstuk genoemde onderzoe-
kingen blijkt, dat geen der onderzoekers bij hun sapentingen
een grooter kwantum geïnjiceerd heeft dan ± 10 cc., sub-
cutaan of intraperitoneaal. Ook andere, in de literatuur ge-
noemde onderzoekers, hebben deze hoeveelheid (of minder)
gebruikt, bijvoorbeeld
Nocard (1 cc. intraperitoneaal), Galtier
(4
—12 cc.). Kastner, Alléaux en Lagrand (2 cc.), enz. (1)

Een deel der injecties gaf positieven uitslag, een ander deel
negatieven.

In elk geval komen er in vleesch, zóó zij er in aanwezig zijn,
slechts weinig tuberkelbacillen voor. Dat is na de zoo talrijke
proeven met de vele negatieve uitslagen wel als een bewezen
feit aan te nemen. Uit den aard der zaak zullen in het vleesch-
sap dus ook weinig bacillen voorkomen. Het kan dan zijn,
dat er in de geringe hoeveelheid sap, die ingespoten werd, in
't geheel geen of enkele minder virulente bacillen aanwezig
zijn, zoodat de cavia niet ziek zal worden.

Wordt een grootere dosis sap genomen, dan is de kans op
een positieve bevinding ook zooveel te grooter.
Het zal daar-
om wenschelijk zijn, de injectieproeven met vleeschsap te her-
halen met grootere doses.
De proefdieren (caviae) verdragen
echter geen groote hoeveelheden vloeistof en succombeeren
dan
(Bongert o.a..)

In een der volgende hoofdstukken wordt medegedeeld, hoe
het gelukt is, de zich in het perssap eventueel bevindende
tuberkelbacillen bij elkaar te brengen, tenminste ze in een
geschikt milieu voor injectie verzameld te hebben. Door deze
methode gelukte het, de als het ware vijfvoudige hoeveelheid
van de eerder gebruikte volumen sap in te spuiten.

Een belangrijk strijdpunt is reeds tal van jaren de beoor-
deeling van vleeschvierendeelen geweest, die wij in ons keu-
ringsregulatief niet kennen.

-ocr page 63-

In de Duitsche vleeschkeuringswet van 1900 komt echter
wel een artikel voor (art. 37 II, B.B.A.), waarbij wordt voor-
geschreven, dat ook „bedingt tauglichquot; verklaard moet wor-
den: het geheele vierendeel, waarin een tuberculeus veran-
derde lymphklier aanwezig is: hiermede worden bedoeld de
lymphoglandulae cervicalis superficialis, subiliacae, popliteae,
ischiadicae,
niet de halsklieren, klieren der borstwand, onder
de wervelkolom, lenden-, darmbeen- en schaambeenklieren.
Het geheele vierendeel („voetquot;) wordt dan aangenomen wor-
telgebied te zijn van een der genoemde vleeschlymphklieren,
alsof het een orgaan is.

Allereerst is. na lange discussie, vastgelegd, waar de gren-
zen der vierendeelen waren. Dat doet hier niet ter zake.

Dit „vierendeel-voorschriftquot; is opgenomen naar aanleiding
van
V. Ostertag's advies, het te beschouwen als een orgaan.
hongert (20) was een van de eerste bestrijders van deze
meening. Het is, volgens
B., zelfs regel, dat het wortelgebied
van de (tuberculeuze vleeschlymphklier. dus de musculatuur,
is van bacillen, in tegenstelling met de organen, bijv. lon-
gen of lever. Eén of meer erwtgroote kazige of verkalkte
liaarden in zoo'n vleeschlymphklier zijn uitsluitend het bewijs
er van, dat er
vroeger tuberkelbacillen in de bloedbaan waren,
omdat ze in die klier zijn vastgehouden en er een haard op-
gewekt hebben. Slechts de lymphklier-zwe//m^, het directe
gevolg van de aanwezigheid van tuberkelbacillen in de bloed-
lïaan, is een verdacht teeken voor de schadelijkheid van het
vleesch.

Bongert wil in die gevallen van een afgeloopen proces in
een vleeschlymphklier vrijgeviger zijn, en het vierendeel, waar-
'n een vleeschlymphklier tuberculeus bevonden is,
rauw op
de vrijbank verkoopen en de overige 3 vierendeelen geheel
vrijgeven.

Titze, Thieringer en Jahn (34) wijzen er op, dat vieren-
deelen niet mogen worden vergeleken met organen, vooral
parenchymateuze, omdat juist daarin de bacillen veel beter
op hun plaats zijn dan in de musculatuur.

-ocr page 64-

Ze concludeeren dan ook. dat de aanwezigheid van oude
tuberculeuze haarden in vleeschlymphklieren geen bewijs is,
dat het tot hun wortelgebied behoorende vleesch bacillen-
houdend is.

Nieberle (33) heeft in ongeveer 50 gevallen, dat hij groote
hoeveelheden spiersap uit vleeschvierels met tuberculeus ver-
anderde lymphklieren inspoot bij caviae. bijna steeds nega-
tieve resultaten gekregen. Hij is overtuigd, dat gevaar, dat
het vleesch uit het wortelgebied van tuberculeuze vleesch-
lymphklieren tuberkelbacilen zat bevatten, niet groot zal zijn.

Müller wil ook voor deze aangelegenheid zijn opvatting der
lymphogene verbreiding (zie ook bladz. 53) propageeren en
is eveneens voor een vrijgevige beoordeeling: de musculatuur
is altijd vrij van tuberkelbacillen.

Waarschijnlijk is het gevolg van deze van verschillende
zijden gevoerde actie geweest, dat bij herziening van de
Duitsche Vleeschkeuringswet in 1922 deze beoordeeling der
vierendeelen aldus is geregeld, dat er speciaal bij vermeld
wordt, dat de vleeschlymphklieren droogkazige of verkalkte
haarden moeten bevatten en de bijbehoorende beenderen vrij
zijn van tuberculeuze veranderingen. Dan moet het vierendeel
minderwaardig worden verklaard, mag het vleesch dus rauw
op de vrijbank worden verkocht.

De verbetering is dus deze, dat, in tegenstelling met vroeger,
omschreven wordt, welk uiterlijk de haard van de vleesch-
lymphklier moet hebben, en dat de beoordeeling van het vie-
rendeel van „bedingt tauglichquot; (ons „stereliseerenquot;) naar
„minderwertigquot; is vooruitgegaan.

Tot dusver hebben wij in de literatuur steeds de opvatting
aangetroffen, dat de verspreiding der tuberkelbacillen door
het lichaam door den bloedsomloop plaats heeft, terwijl, steu-
nende op deze opvatting, het geheele principe voor de keuring
der tuberculeuze slachtdieren werd opgebouwd.

In 1912 zette M. Muller (München) echter een campagne
in tegen deze uitsluitend „haematogenequot; meening.

-ocr page 65-

Door middel van uitvoerige publicaties tracht hij 2ijn op-
vatting, dat het transport der tuberkelbacillen niet alleen langs
de bloedbaan plaats heeft, doch ook. en dikwijls uitsluitend,
langs de lymphbanen geschiedt, de „lymphogenequot; versprei-
ding, ingang te doen vinden. Het zal geheel buiten het kader
van dit werk vallen, dieper op deze kwesties in te gaan. Er
zijn zooveel uitvoerige studies over verschenen, ook van andere
onderzoekers dan
Muller en zijn volgelingen, dat een nadere
bespreking van deze aangelegenheid een geheel afzonderlijk
onderzoek zal vereischen.

Samenvatting.

Aan het eind van hoofdstuk III kan dus als korte inhoud
Worden genoteerd, dat, nadat eenige jaren volgens voorschrif-
ten der Duitsche wet was gekeurd, getracht werd, de vraag
op te lossen, bij welke anatomische veranderingen er tuberkel-
bacillen in het vleesch zullen zijn, omdat het tot nu toegepaste
generalisatie-begrip niet nauwkeurig genoeg een grens daar-
voor aangaf.

De onderzoekingen van Westenhoeffer, Bongert, Swier-
stra, Titze, Thieringer
en ]ahn, Ott en Clauszen. worden be-
sproken: bij de vormen van tuberculose met acute miliaire aan-
doeningen van nieren en/of andere parenchymateuze organen
en met verweekingshaarden kunnen er virulente tuberkelba-
cillen in het vleesch voorkomen.

Füller, Haeutle, Siebinger, Nieberle, Chaussée en Clären-
burg
vermelden echter tegengestelde conclusies: spierperssap
van dieren met acute miliairtuberculose, tuberculeuze ver-
weekingshaarden of aangedane vleeschlymphklieren zal in den
regel vrij zijn van virulente tuberkelbacillen. De vleeschlymph-
Wieren kunnen wel tuberkelbacillen bevatten, in het wortel-
gebied (musculatuur) behoeven zij dan echter
niet voor te
«omen.

De resultaten der talrijke onderzoekingen zijn dus wel zeer
®et elkaar in strijd geweest.

Alle onderzoekers hebben bij hun proeven geringe hoe-

-ocr page 66-

veelheden (1—10 cc.) spierperssap gebruikt voor de enting
der caviae.

Het is dus noodig, dat nagegaan wordt, welke resultaten
er bij injectie van
grootere hoeveelheden spiersap, afkomstig
van dieren met soortgelijke verschijnselen, worden verkregen.
De mogelijkheid bestaat, dat juist door het gebruik van de
betrekkelijk kleine hoeveelheden injectievloeistof de resultaten
zoo weinig gelijkluidend waren, omdat daarin,
als zij er zijn,
ook slechts
weinig virulente tuberkelbacillen zullen voor-
komen. Daaramp;zy hangt het dan nog van virulentie, vatbaar-
heid van het proefdier en andere factoren af, of zij het proef-
dier ziek zullen maken. De kans op positieve bevindingen is
daardoor geringer dan bij de toepassing van grootere hoeveel-
heden vloeistof met naar verhouding een
grooter aantal
bacillen.

-ocr page 67-

HOOFDSTUK IV.

kort overzicht van enkele buiten-
landsche bepalingen en van de
bezwaren tegen de voorschriften
van ons keuringsregulatief.

De Duitsche vleeschkeuringswet van 3 Juni 1900 verklaart
O-a., wat betreft de keuring bij tuberculose1), dat
het geheele
^ler afgekeurd
moet worden: „bij verschijnselen van een ver-
sehe bloedinfectie, die niet beperkt is op ingewanden en uier,quot;
dus bij het voorkomen van miliaire haarden in longen, lever,
®gt;It en nieren, bij miltzwelling en zwelling van alle lymph-
Wieren enz.; en
voorwaardelijk goedgekeurd bij het voorkomen
Van uitgebreide verweekingshaarden.

Op grond van den uitslag van verschillende proeven en
OOI tegemoet te komen aan de talrijke eischen tot wijziging der
l^euringsvoorschriften, werd de wet na een 20-tal jaren her-
zien. De nieuwe verordening, die 10 Aug. 1922 in werking
's getreden, bevat een voor de tuberculose-beoordeeling nieuw
^^grip, n.l. het „minderwertigquot; zijn van het vleesch („das
taugliche Fleisch ist in seinem Nahrungs- und Genuszwert
erheblich herabgesetztquot;), het kan dan rauw, „unter Dekla-
rationquot;, op de vrijbank worden verkocht. De voorschriften
1 tuberculose luiden
nu, dat afgekeurd moet worden bij sterke

1nbsp; Ook voor het nu volgende geldt, dat uitsluitend bedoeld wordt de
keuring van
geheele dieren. De „vierendeelbeoordeelingquot;, die in de Duitsche
^et bi) de keuring van tuberculeuze slachtdieren van groote beteekenis Is,
^ordt buiten beschouwing gelaten.

-ocr page 68-

vemagermg en voorwaardelijk goedgekeurd bij versche
bloedinfectie. wanneer het dier niet vermagerd is. Het ge-
heele dier moet
minderwertig worden verklaard, wanneer de
ziekte met op één orgaan beperkt en aan de veranderde deelen
sterk uitgebreid is of de beenderen aangetast heeft en er geen
verschijnselen van een versche bloedinfectie of vermagering
aanwezig zijn (66). Een versche bloedinfectie zal
dan bestaan
wanneer de door de verspreiding via den bloedsomloop ont-
stane tuberkels doorschijnend en meestal niet grooter zijn
dan een gierstekorrel (miliair). of wanneer er zwelling van
de milt en lymphklieren bestaat. Bij de aanwezigheid van
met geheel afgekapselde verweekte haarden, is er kans dat
er een versche bloedinfectie bestaan zal.

Be Fransche officieuze verordening (Arrêté ministérial) —
een officiëele vleeschkeuringswet kent men in Frankrijk niet
bevat, volgens de handboeken van
Rennes (43) en M,
Piettre
(44), de bepalingen, dat moet worden afgekeurd:
a) bij mihaire tuberculeuze aandoening van minstens 2 paren-
chymateuze organen of I parenchymat. orgaan peritoneum
of pleura, of van pleura
-f peritoneum, en b) bij tuberculeuze
verweekingshaarden in borst- of buikholte.

Wel bestaat in Frankrijk een verplichte militaire vleesch-
keuring.
Huguyer verzucht o.a.: ..nous voyons donc
qu a 1 armee les précautions les plus sérieuses ont été prises
pour éviter les dangers d'alimentation avec les viandes tu-
berculeuses; il est à souhaiter que les autorités civiles s'appli-
quent avec le même zèle à l'organisation dune inspection
sanitaire sérieuse des viandes livrées à la consommation pu-
in
Engeland bestaat evenmin uniformiteit op 't gebied der
vleeschkeuring. Alleen de groote steden kennen een keuring
doch die is van weinig officiëele kracht. De stedelijke vleesch-
keuringsverordeningen geven zelfs niet het recht het van het
platteland komende vleesch. dat bij invoer afgekeurd wordt
te vernietigen (45).

-ocr page 69-

Wat betreft de keuring van tuberculeuze slachtdieren, be-
staat er wel een „Royal Commissionquot; (1898), die adviseerde:

a/ te keuren: bij miliairtuberculose van beide longen, bij
tub. aandoeningen op pleurae en geheele peritoneum.

De handboeken van William ƒ. Howarth (7), van William
Robertson
(46) en van Hugh A. Mac Ewen (58), geven be-
trekkelijk weinig bijzonderheden over de keuring bij tuber-
culose, en vermelden in hoofdzaak de „Instructionsquot; van
bovengenoemde Commissie.

In België, Luxemburg, Zwitserland en Hongarije bestaan
volgens
v, Ostertag ongeveer gelijkluidende voorschriften als
in Duitschland (6).

Captain Eakins (Amerika) beschrijft in zijn uitvoerig boek
(t.Military Meat and dairy Hygienequot; (48), welke lymphklieren
voor het onderzoek bij tuberculose moeten worden onder-
zocht. Een nauwkeurig beschreven reglementeering ontbreekt
echter. Schrijver noemt het een „lichtequot; aandoening, wanneer
^^ 11 of minder haardjes in een orgaan voorkomen; bij 12
baardjes heet de aandoening „behoorlijk zichtbaarquot;, bij veel
raeer dan 12: „uitgebreidquot;.

Wat Nederland betreft kan in het kort het volgende ver-
meld worden. Tot ongeveer 1918 werd
daar, waar vleesch-
keuring werd toegepast (eenige steden hadden abattoirs of
quot;vleeschkeuringsdiensten en ook bij de keuring voor uitvoer),
bij tuberculose gekeurd volgens het systeem:

locale tuberculose — de aangetaste organen met bijbe-
hoorende lymphklieren afkeuren;
' gegeneraliseerde tuberculose — afkeuren. Bij min of meer
uitgebreide tub. de vleeschlymphklieren onderzoeken. Bij
aanwezigheid daarin van tuberculeuze haarden (aan
aard en grootte geen aandacht gewijd) geheel afkeuren.

Bij de toepassing van dit systeem werden dikwijls dieren,
le in uitstekenden voedingstoestand verkeerden, geheel af-

-ocr page 70-

gekeurd. De algemeene wensch naar toepassing van maatre-
gelen, die de beoordeeling nauwkeuriger omschreven, werd
hoe langer hoe dringender. De Europeesche oorlog bracht in
de uitvaardiging van de gewenschte reglementen belangrijke
vertraging; in 1918 werd als voorlooper van de latere Vleesch-
keuringswet de Minist. Beschikking van 20 Juli 1918, no.
4H02a, uitgevaardigd (50). De daarin vermelde voorschriften
luiden voor tuberculose:

A[ te keuren:

I.nbsp;het geheele dier:

a)nbsp;bij noodslachting,

b)nbsp;bij sterke vermagering ten gevolge van de ziekte,

c)nbsp;bij acute miliairtub.,

d)nbsp;bij haematogene of lymphogene infectie van beende-
ren, spierweefsel of bijbehoorende lymphklieren en
vetweefsels, of indien deze infectie niet met zekerheid
kan worden buitengesloten,

e)nbsp;bij bezoedeling met smetstof door wegname van de
aangetaste deelen.

Bij d) en e) kan in bepaalde gevallen sterilisatie, stoomen
of koken plaats hebben.

II.nbsp;Gedeeltelijk:

a)nbsp;veranderde organen of deelen,

b)nbsp;met smetstof bezoedelde organen of deelen.

Bovenstaande bepalingen zijn door verschillende omstan-
digheden nooit algemeen in werking getreden.

In de Minist. Beschikking van 15 Juli 1920, behoorende
bij de Vleeschkeuringswet, is bepaald, dat
voorwaardelijk
goedgekeurd,
gesteriliseerd, moet worden: het geheele dier:
a) indien verschijnselen van een versche bloedinfectie be-
staan of deze niet met zekerheid kunnen worden uitge-

-ocr page 71-

sloten. Deze versche bloedinfectie wordt verondersteld
te bestaan bij de aanwezigheid van miliaire haarden in
parenchymateuze organen en vleeschlymphklieren, en bij
zwelling of ontsteking van deze klieren, waarbij tevens
veel tuberkelbacillen te vinden zijn, en
bij uitgebreide verweekingshaarden.
afgekeurd: indien de ziekte gepaard gaat met sterke vlt;frma-
Qering of indien het dier om het lijden in nood is gedood.

Deze bepalingen zijn dus minder streng dan die van voor-
noemde Minist. Beschikking no. 4H02a, daar nu niet meer
behoeft te worden a/gekeurd bij 't voorkomen van acute mi-
lairtuberculose en/of verschijnselen van een versche bloed-
infectie (Ic en ld).

De parenchymateuze organen, bedoeld in a), zijn vooral
nieren en longen.

A^ieèer/e (53) beschouwt de nierhaardjes als een aandui-
'ng van het bestaan van een versche bloedinfectie. De haard-
jes moeten dan regelmatig en in groot aantal in de nieren
aanwezig zijn, terwijl ze niet grooter dan een gierstekorrel,
miliair (milius = gierst), mogen zijn.

Von Ostertag (1) vindt bij jonge dieren, tot ongeveer 4-
jarigen leeftijd, de milt en de longen de belangrijkste organen,
y oudere dieren vooral de nieren, voor het onderzoek op
Arsche bloedinfectie.

hongert noemt, volgens Frenkel {52). de longen de orga-
nen, Waarop in de eerste plaats moet worden gelet.

j^^^^^n^ls in Nederland, komen dus in andere landen de
quot;rmgsverordeningen hoofdzakelijk neer op strenge maat-
M^kquot;quot;'nbsp;vermagering tengevolge der ziekte (afkeuren),

ij het voorkomen van miliaire haarden in parenchyma-
vleeschlymphklieren („versche bloedin-
'e ) en c) bij verweekingshaarden (b en c afkeuren of

voorwaardelijk goedkeuren).

edurende de laatste jaren wordt er echter, óók in andere

-ocr page 72-

Janden, voor geijverd, de beoordeeling milder te doen zijn,
door méér onvoorwaardelijk goed te keuren en minder te ste-
riliseeren.
In Nederland is het vooral Hoefnagel (o.a. ook
Veenstra, Postma), die krachtig propaganda maakt voor het
streven, om de voorschriften betreffende de keuring van tu-
berculeuze slachtdieren te verzachten.

Sinds 1905 heeft hij er reeds voor geijverd de sterilisatie-
voorschriften milder te maken of geheel af te schaffen (56).
Zie ook bladz. 12.

Hij wil alleen dan onvoorwaardelijke afkeuring van het
geheele dier imperatief voorschrijven, wanneer er algemeene
vermagering van het tuberculeuze slachtdier bestaat of het
dier wegens tuberculose in nood was geslacht; dat zijn dus
de voorschriften van het bestaande Keuringsregulatief (Min.
Beschikk. 15 Juli 1920).
Sterilisatie moet zooveel mogelijk
worden afgeschaft, en inplaats daarvan onvoorwaardelijk
goedgekeurd, tenzij dat niet goed mogelijk is, doordat bijvoor-
beeld niet alle aangetaste vliezen, klieren en beenderen vol-
doende verwijderd kunnen worden. In zoo'n geval moet het
vleesch op de vrijbank worden verkocht en daarbij worden
bekend gemaakt, dat het van een tuberculeus dier afkomstig
is. Het vleesch moet dan in voldoend-kleine stukken worden
gesneden en verkocht, opdat de aanwezigheid van aangetaste
lymphklieren. enzoovoort, goed kan worden nagegaan. Deze
handelwijze komt dus overeen met de „minderwertigquot;-behan-
deling uit de Duitsche wetgeving (bladz. 63).

Blijkens een enquête, door Hoefnagel ingesteld (23) bij
verschillende vooraanstaande personen op vleeschkeurings-
gebied, is de meening van het méérendeel van dezen, dat
alléén reeds het voorkomen van miliaire haarden in de or-
ganen
niet de veronderstelling van het bestaan van een acute,
versche, bloedinfectie rechtvaardigt. Het voorschrift van ver-
plichte sterilisatie bij het vinden van zoo'n afwijking is dan
ook foutief. Om echter tegemoet te komen aan de meening
van de minderheid der gevraagde deskundigen, die
wel voor
gestrenge voorschriften zijn, wil
Hoefnagel alleen dan steri-

-ocr page 73-

lisatie voorgeschreven zien, wanneer een groot aantal regel-
matig verspreid liggende miliaire haardjes in de nieren
voor-
Wt. Dat is dus
Nieberles opvatting (53), bladz. 67.

Deze opvatting komt eveneens naar voren in zijn publicatie
over een interview, dat
Hoefnagel in 1930 met Nieberle (64)
heeft gehad: zijn er chronische processen in de organen, ook
zijn het talrijke verweekte haarden en ook al komen er
énkele miliaire haarden in de nieren voor, dan moet wel on-
voorwaardelijke goedkeuring mogelijk zijn.

Volgens ons bestaand Keuringsregulatief (K.R.) kan dat
echter niet. Wanneer
Hoefnagels voorstellen ingang zouden
vinden, zou een belangrijke wijziging van het K.R. nood-
zakelijk zijn. Het komt ons wenschelijk voor, dat vooraleer
tot deze wijziging wordt overgegaan, een nauwkeurig onder-
zoek wordt ingesteld naar het voorkomen van (virulente)
tuberkelbacillen in de musculatuur van slachtdieren bij welke
ij de keuring uitgebreide verweekte tuberculeuze haarden
of miliaire haarden in parenchymateuze organen of vleesch-
lymphklieren gevonden werden.

De mededeelingen van Van Leeuwen in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde (57), hoewel geen direct verband houdend
®et de vleeschkeuring, wijst in de richting van meer onvoor-
quot;Waardelijke vrijgave van vleesch van tuberculeuze slachtdie-
fen. Zijn enquête, ingesteld bij verschillende hoogleeraren,
mderartsen, enzoovoort, toont aan, dat allen het gevaar van
e bovine tuberkelbacil voor den mensch dikwijls sterk over-
dreven achten.

^^menvatting,

Algemeen wordt dus. ook blijkens de bestaande internatio-
k^ ^^tt^lijike voorschriften, aangenomen, dat er levende
erkelbacillen in het vleesch kunnen voorkomen in bepaalde
9evallen. Verschillende schrijvers komen tegen de wettelijke
palingen op, omdat de bewijzen, die uit de resultaten der
erzoekingen over deze materie zijn geput, een onvoldoend

-ocr page 74-

vaste basis hebben (te geringe hoeveelheden spierperssap,
onduidelijk omschreven gevallen, niet steriel werken, enz.),
en omdat het gevaar, dat er van de bovine bacil voor den
mensch uitgaat, overdreven groot wordt voorgesteld.

Het blijkt dus noodig te zijn. door het nemen van proeven,
waarbij met de gemaakte fouten rekening wordt gehouden,
te trachten aan te toonen, hoe tenslotte de verhoudingen zijn.

In i»et volgende hoofdstuk zal worden medegedeeld, op
wUke.wijze het mogelijk was, van een aantal nader beschreven
gevallen de hoeveelheid ingespoten perssap. (dus eventueel
het aantal bacillen) belangrijk te vergrooten. Daardoor is
een poging gedaan om tot een oplossing te komen van de
opnieuw te berde gebrachte vraag: ..zijn er bij de in de
Vleeschkeuringswet (Keuringsregulatief) genoemde gevallen:
uitgebreide verweekingshaarden en miliaire haarden in paren-
chymateuze organen virulente tuberkelbacillen in het vleesch?quot;

-ocr page 75-

HOOFDSTUK V.
eigen onderzoekingen

§ 1. Methode van onderzoek.

De gunstigste gelegenheid, om verschillende vormen van
tuberculose bij slachtdieren aan te treffen en daarvan vleesch
te verzamelen, heeft men op een groot slachthuis. Op mijn
Verzoek werd ik door den Heer Directeur van het Abattoir
te
Amsterdam in de gelegenheid gesteld aldaar te komen
onderzoeken en vleesch mede te nemen. Op deze plaats zeg
il^ den heer Reeser en den Adjunct-Directeur, den Heer
Veenstra, hartelijk dank voor hun bereidwilligheid en steun
^ het verzamelen der gevallen.

Het materiaal, dat ik te Amsterdam verkreeg, werd zoo
spoedig mogelijk naar het Laboratorium van de Afdeeling
quot;Kennis der menschelijke voedingsmiddelen van dierlijken oor-
sprongquot; te Utrecht (Directeur Prof. C. F. van Oijen) getrans-
porteerd, alwaar het onmiddellijk in een koelkast geplaatst
^erd in afwachting van de verdere verwerking.

Voor het onderzoek werd gebruik gemaakt van de vleesch-
Perssap-methode, in analogie van de reeksen proeven van
anderen (hoofdstukken II en III). Deze methode is trouwens
^ de beste voor het aantoonen van bacteriën in vleesch.

a [ors (36) onderzocht de verschillende daarvoor gebruike-
I e methoden (subcutaan inbrengen van stukjes vleesch,
V ^eschsappersmethode, oliebadmethode volgens
Conradi, su-

-ocr page 76-

blimaatmethode volgens Grunt, enz.) Hij beveelt de pers-
methode aan, omdat ze zekerder resultaten geeft dan de
andere zooeven genoemde.

De werkwijze was de volgende: van het er voor in aan-
merking komende dier werd van voor- en achterhelft met
een steriel mes een stuk vleesch. d.w.z. musculatuur (in de
meeste gevallen uit de M.m. triceps brachii en semi-tendinosus
en -membranosus ) genomen, tot een gewicht van te samen
1000 à 1500 gram, en naar het laboratorium van het abattoir
medegenomen in een steriele, met een deksel afgesloten bus.
Aldaar werd het vleeschstuk onmiddellijk van alle zijden ge-
schroeid met een blaasvlam om eventueele kiemen, die er in
de slachthal op zouden zijn geraakt, te dooden. Bij het ver-
dere transport van het vleesch, gewikkeld in een aantal vellen
vetvrij papier, zouden deze bacillen door vochtwerking naar
het centrum kunnen geraken.

Van alle aangetaste organen, orgaan- en vleeschlymph-
klieren, werden, afzonderlijk verpakt, stukjes meegenomen en
te Utrecht gesneden tot kleine blokjes van ± c.M. in 't
vierkant, om te bewaren in 20% formaline-oplossing voor
eventueel noodige controle of histologisch onderzoek.

Tijdens de voorbereidingen van de proeven, opstellen van
het nader te beschrijven filtreerapparaat, verbleef het vleesch
te Utrecht in een „Electroluxquot; koelkast. Vóór de verwerking
werd het wederom zorgvuldig afgeschroeid met een blaas-
vlam op een steriele vleeschplank, die bewaard werd in een
lo/oo sublimaatoplossing en voor 't gebruik afgeschroeid.
Daarna werd het vleesch met een steriel mes en pincet in
kleine stukjes gesneden, ter grootte van 1 à 13^2 c.M.3 De
afgeschroeide buitenvlakken werden niet mede verwerkt,
evenmin eventueel aanwezig vet. peesplaat, enz. Het gebruik
van steriel gereedschap is absoluut noodzakelijk.
Decker (37)
toonde bijv. aan, dat van 13 onderzochte messen van slagers
en keurmeesters er 10 met t.b.c.-bacillen geïnfecteerd waren
(= 76.59%). Ook de proeven van
v. d. Kamp (39) hebben
soortgelijke resultaten gehad. — De tot dobbelsteentjes ver-

-ocr page 77-

Werkte musculatuur werd daarna in een uitgekookten doek
verzameld, waarna het geheel in een vleeschpers volgens
Klein (Alexanderwerk) werd bewerkt. Deze pers was
te voren gesteriliseerd in een autoclaaf. Onder de uitmon-
ding van de vleeschpers werd een bakje geplaatst, dat tot
dicht onder de pers reikte, om het uitvloeiende sap op te
vangen. Het bij het aandraaien van de pers eerst vrijgekomen
sap werd niet gebruikt, omdat er teveel vochtdeelen uit den
doek in zouden voorkomen. Eerst, wanneer het sap intensief
rood gekleurd was, werd het in een ander (steriel) bakje
opgevangen. De pers werd zóó sterk aangedraaid, en zóó
lang en tijd, dat er niets meer uit de uitmonding vloeide. Uit
500 gram fijngemaakt vleesch kon ongeveer 40 gram sap
^Vörden verkregen.

Clarenburg (47) bereidde uit 250 gr. 20 a 30 cc. sap. Het
is mogelijk, dat in de uitgeperste achtergebleven vleesch-
stukjes bacillen achterbleven. Dit bezwaar heeft bij alle eerder
genomen proeven evenzoo bestaan. Een verhouding tusschen
de aantallen met het vocht uitgeperste bacillen en in de massa
achterblijvende is niet bekend.

Als proefdieren werden caviae gebruikt, daar deze dier-
soort blijkens de gegevens in de literatuur voor 't onderzoek
op tuberculose het meest geschikt is. Gewerkt werd met een
stam, waarin geen spontane tuberculose voorkwam, en waar-
aan jaarlijks vele exemplaren ter sectie kwamen, zonder dat
er tuberculose gevonden werd.

Daar de cavia echter geen groote hoeveelheden injectie-
vloeistof kan verdragen (toxische zwelling en necrose), en
e opzet der proefnemingen er juist op ingericht was, veel
®eér te gebruiken dan vroegere onderzoekers, moest worden
getracht het vleeschsap in te dikken, te condenseeren, ten-
einde het teveel aan water, opgeloste zouten, enz., te verwij-
deren. Het ingedikte (gecondenseerde) vleeschsap, waarin
eventueel de in de musculatuur aanwezige tuberkel- en
andere bacillen zullen voorkomen, zou vervolgens subcutaan
bunnen worden ingespoten bij het proefdier.

-ocr page 78-

In de eerste plaats werd het sap gefiltreerd door een steriel
filtreerpapier (Schleicher no. 575) in een steriel kolfje, om
zwevende ruwe vleeschdeelen, vezeltjes enz,, te verwijderen.

Om de bacillen uit de vloeistof te isoleeren, zou kunnen
worden gefiltreerd door een Berkefeld- of Chamberland Lg-
of La-filter. Deze methode heeft echter o.a. het nadeel, dat
een aantal bacillen in de filtermassa in de buitenzijde zich
kan hechten. Het zou mogelijk zijn deze weer vrij te maken
door afschrappen van het filter, hetgeen echter moeilijk is en
onzeker en lastig, omdat het schraapsel voor ons doel niet te
verwerken is. Het zou ook kunnen door terugspoelen met
physiol. NaCl-oplossing, doch dan komt het bezwaar van
de groote hoeveelheid vloeistof weer voor den dag. Conden-
seeren der vloeistof zou mogelijk zijn door koken of in lucht-
ledig brengen, doch beide methoden zouden door de tempe-
ratuursverhooging en 't vochtverlies de vitaliteit der bacillen
doen verminderen, waardoor de proef onbetrouwbaar wordt.
Centrifugeeren van het perssap is niet voldoende zeker, daar
sommige bacillen misschien licht zullen zijn en in de boven-
laag komen of in de vloeistof blijven zweven, en andere met
de overige, zwaardere elementen van het sap zullen worden
medegenomen naar de periferie, het sedimentlaagje.

Een andere, goed te gebruiken methode, werd gevonden
in het artikel van wijlen
Prof. C. Eykman (41). betreffende
het onderzoek naar het kiemgehalte van water. Dit wordt voor
dat doel gefiltreerd door een heel dun laagje 3% agar-gelei.
De kiemen blijven dan op en in het agarlaagje achter. „Men
heeft de zekerheid, gelijk herhaald onderzoek van het fikraat
geleerd heeft, dat de agarlaag inderdaad alle kiemen tegen-
houdt.quot; (41)

In samenwerking met collega J. van Woerden, die met be-
hulp van deze methode getracht heeft tuberkelbacillen uit
vleesch te cultiveeren (65), werd het instrumentarium van
Eykman opgesteld. Hier volgt een korte beschrijving van

-ocr page 79-

het toestel en de verbeteringen, die er tijdens het gebruik
noodig bleken te zijn.

Er werden gebruikt cylindrische porceleinen trechters met
vaste zeefplaat en voorzien van een glazen deksel. De dia-
meter van de zeefplaat was 14 c.M. Een viertal*) dezer trech-
ters werd met doorboorde gummistoppen (goed afsluitend
gemaakt met een weinig glycerine) op zuigkolven geplaatst,
^elke door slangen verbonden waren met een koppel-ver-
deel-stuk. aan welks andere eind een kolf als reservoir ver-
bonden was; deze weer aan een waterstraalzuigpomp. Op
deze reservoir-kolf bevond zich een kwikmanometer. De zuig-
Wven waren aan 't mondstuk, waarop de slang bevestigd
^as. van een afsluitkraan voorzien, terwijl in alle slangen,
die van de zuigkolven naar 't koppel-verdeelstuk liepen, drie-
^egkranen geschakeld waren, zoodat elke zuigkolf a) met
de buitenlucht en b) met het reservoir in verbinding kon
borden gebracht, en c) ook geheel uitgeschakeld kon worden.
De waterstraalzuigpomp kon de spanning in de zuigkolf
terugbrengen tot een kwikdruk van ± 2 c.M. Om te bevor-
deren, dat het te gebruiken agarfilter overal gelijk van dikte
zijn, moest de zeefplaat geheel horizontaal staan, hetgeen
niet een libel kon worden gecontroleerd.

Op de zeefplaat werden respectievelijk een schijfje dik fil-
treerpapier (Schleicher no. 591) en een schijfje gehard filtr.-
Papier (Sehl. no. 575) gelegd. Zij werden goed vochtig ge-
niaakt met gedestill. water; het teveel aan water werd met de
^^igpomp afgezogen. Daarna werd de druk weer gelijk aan
e buitenlucht gemaakt en gezorgd, dat de filtreerpapiertjes
geheel plat op de zeefplaat lagen. Dan werd met een pipet
Voorzichtig druppelsgewijs een kleine hoeveelheid 3% waterige
agar-oplossing, die tot ongeveer 60 a 70° C. is verwarmd,
gelijkmatig op het papier gebracht. De aandacht wordt ge-

) Er werden i trechters en kolven genomen, omdat Iedere proef in
po werd uitgevoerd met het oog op event, mislukkingen, terwijl in
mmige gevallen 2 proeven direct na elkaar werden verwerkt.

-ocr page 80-

vestigd op „voorzichtigquot;, omdat de warme agar-oplossing dun-
vloeibaar is, en niet mag doorloopen, maar snel moet stollen.
Is er een dun laagje stijf geworden agar ontstaan, dan mag
de rest wel sneller opgegoten worden, 't Moet echter gelijk-
matig geschieden om een agarlaagje te verkrijgen, dat overal
even dik is. Volgens voorschrift van
Eykman werd genomen
r2 cc. agar-oplossing (waarbij r de straal van de zeefplaat

beteekent), waardoor de dikte van de agarlaag gC.m.—

± 3 m.m. werd. Het filter was dan gereed. Door dit filter
werd het vleeschsap gezogen,
in bijna alle gevallen 40 a 50 cc.
Eykman geeft aan, dat de duur der filtratie ongeveer een
uur per c.M
.3 zal zijn. In vele gevallen duurde bij onze proe-
ven de filtratie langer: de oorzaak daarvan was waarschijn-
lijk, dat in het vleeschsap, niettegenstaande de voorafgaande
filtratie door papier, nog vele fijne vezeltjes, enz. aanwezig
waren.

Nadat alle vloeistof doorgezogen was, kon de agarlaag
met een pincet in haar geheel van de papierlaag genomen wor-
den en met een weinig steriele physiol. NaCl-oplossing in een
steriel mortiertje worden fijngewreven, waarna deze emulsie,
in het geheel 2—5 cc., bij een cavia kon worden geïnjiceerd.
Alle caviae zijn intra-musculair aan een achterbeen ingespo-
ten. Het dooden der caviae na een aantal weken had steeds
plaats met chloroform.

Eerst moest worden gecontroleerd, of de persmethode be-
trouwbaar is: een orgaan, waarvan vermoed werd, dat het
bacillen bevatten zou, werd geperst, om het perssap door te
zuigen. Te dien einde werd een rundernier met acute miliaire
haarden behandeld zooals boven beschreven is, en 25 cc.
perssap doorgezogen door een agarfilter. Dit werd intra-
musculair ingespoten bij cavia
708. Gewicht: na Ie week
700 gr., na 2e w. 700 gr., na 3e w. 700 gr., na 4e w. 670 gr.,
na 5e w. 570 gr., gestorven na 5 weken.
Sectie: tuberculose
van de regionaire l.gl. subiliaca en poplitea, milt sterk ge-

-ocr page 81-

zwollen, lever- en longtuberculose. Uitstrijkpreparaten uit
Organen en klieren gekleurd volgens
Ziehl-Neelsen. vertoonen
belangrijke hoeveelheden tuberkel-bacillen.

Uit de tuberculeuze nier zijn dus tuberkelbacillen in het
perssap gekomen, waarvan een aantal op het filter is achter-
gebleven. Door deze controleproef is bevestigd, dat de wer-
king van het agarfilter goed was, althans ten deele.

Want er moest nu nog nader worden gecontroleerd, of wel
aWe in het perssap aanwezige tuberkelbacillen worden tegen-
gehouden door het filter. Daarom werden twee caviae,
663 en
aan het linkerachterbeen intramusculair ingespoten met
ÏO cc. van het
filtraat van een perssap van normaal vleesch,
■'vaaraan enkele ösen tuberkelbacillen waren toegevoegd (door
agarfilter gezogen).

GEWICHTSTABELLEN:

No. 663

25 Mei '29 inspuiting

No. 664

25 Mei '29 inspuiting

gewicht

700 Gr.

gewicht

770 Gr.

na Ie week

700 „

na Ie weck

750 ,.

.. 2c ..

740 ..

.. 2e ..

750 ..

3e „

725 ..

„ 3e ,.

620 ..

.. 4e ..

680 „

- 4c ..

654 ..

quot; 5c .,

700 ,.

.. 5e

750 ..

.. 6e ..

720 „

.. 6e .,

770

.. 7c „

730 ..

„ 7c .,

770 ..

quot; 8e .,

710 ..

.. 8e ..

750 „

Sectie:

•a- intramusculair en in l.gl. ingui-
sinistra enkele etterhaardjes
dikke gele etter.

3.voudigc vergroot, met
gele maïskorrelgroote haarden;
^ver sterk gezwollen; in l.gl. por-
' flinke etterhaard. Longen ver-

en bezet met vele gele en geel-
«rauwe haardjes ter grootte van een
®^korrel. Tracheo-broncheale 1.
^ «en sterk gezwollen,
diagnose: Tuberculose.

Beide afgemaakt na 8 weken (25 Juli).

Sectie:

Milt weinig vergroot, zonder haar-
den. Lever en portale lymphkl.
macroscop. normaal. Tracheo-bron-
cheale 1. klieren vijfvoudige v. nor-
maal. Longen sporadisch een ver-
harding (haard).
Diagnose: Tuberculose.

-ocr page 82-

Uit deze sectieverslagen blijkt dus. dat het fikraat tuberkel-
bacillen moet hebben bevat, die door of langs de agarlaag
moeten gegaan zijn. Bij nauwkeurig onderzoek van deze laag
bleek, dat zij zelfs hier en daar iets losgelaten had van den
trechterwand. Dat kan veroorzaakt worden door contractie,
wanneer de agarmassa bekoelt. Daardoor kon er een zekere
hoeveelheid vloeistof
langs het filter passeeren.

Een, ook door Eykman reeds aangegeven hulpmiddel, moest
dus nu worden toegepast. Er moet n.1. op het gestolde agar-
laagje een cylindrische, zuiver afgeslepen glazen ring ge-
plaatst worden (vervaardigd uit de opstaande rand van een
der deelen van een Petri-doos), die van te voren gesterili-
seerd en zacht verwarmd is.

Door de verwarming zakt de ring iets weg in de agarlaag.
De plaatsing moet zooveel mogelijk gecentreerd en de ring
moet ongeveer c.M. van de trechterwand verwijderd zijn.
Buitenom, dus tusschen trechterwand en glazen ring, wordt
met een pipet een hooge laag warme agar-oplossing (3%)
gegoten. Daardoor ontstaat bij stolling een
afsluitend geheel.
Een controleproef, uitgevoerd als de vorige, dus met injectie
van
filtraat, bewees dit.

Door de agarlaag-zelf zullen de tuberkelbacillen niet ge-
zogen kunnen worden, daar hun afmetingen (1.5—4 micron
lang) niet kleiner zijn dan die van de meeste andere bacteriën
(gemiddeld 1—2 micron). (63). De bij de volgende proeven
telkens uitgevoerde controle van het filter door middel van
een kweekproef uit het fikraat, toonde aan, dat hierin in
vrijwel alle gevallen geen kiemen meer voorgekomen zijn.

Ook de uitslag van de hieronder vermelde proef, door
collega
Van Endt voor andere doeleinden uitgevoerd, bewijst
de betrouwbaarheid van het agarfilter (mondelinge mede-
deeling).

Een volkomen gezond, ongeveer 2 maanden oud kalf. dat
negatief reageerde op de tuberculine-oogreactie en de cuti-
reactie van Von
Pirquet-Vallée, werd intraveneus ingespoten
met 10 cc. emulsie van bovine tuberkelbacillen, die bereid was,
door een cultuur van deze tuberkelbacillen (uit melk ver-

-ocr page 83-

{^egen) met physiol. NaCl-opl. af te schudden. Na 20 dagen
het kalf gestorven en vertoonde bij sectie algemeene acute
®ilïairtubercuIose. Een hoeveelheid spierweefsel, uit de schou-
erspieren genomen, werd op steriele wijze verwerkt, zooals
oor ons in den aanvang van dit hoofdstuk is beschreven,
baarbij ongeveer 30 cc. perssap werd verkregen. Door elk van
Wee agarfilters werd 15 cc. perssap gezogen. Daarna werden
^ filters afgeschrapt, behandeld met zwavelzuur
(Loewen-
stein)
en van dit materiaal in 8 buizen een cultuur aangelegd,
^oals
Van Woerden in zijn dissertatie heeft beschreven (65).
^^a 22 dagen is op 2 van deze buizen groei ontstaan. Bij onder-
dek bleken deze culturen massa's zuurvaste bacillen
(Ziehl-
ee/sen kleuring) te bevatten, die te indentificeeren waren

tuberkelbacillen.
Hieruit blijkt dus:

dat in de musculatuur van het kalf tuberkelbacillen
aanwezig waren,

•nbsp;dat zij door het uitpersen in het perssap zijn gekomen,

•nbsp;dat de agarfilters hen hebben vastgehouden.

^Een andere moeilijkheid was nog deze:
^ agarlaag moest subcutaan worden ingespoten. Voor het
^^^ proeven moest het aantal neven-infecties dus
kolnbsp;mogelijk zijn. Daarom werden de trechters, zuig-

enz. vóór 't gebruik, in filtreerpapier gewikkeld, in
in hetquot;^quot;*^'^^^ gesteriliseerd. Het aantal bijkomende kiemen
ho vleeschsap moest verder zoo laag mogelijk worden ge-
temnbsp;door den langen duur der filtratie bij kamer-

toenbsp;aantal kiemen op het agarlaagje sterk kon

nemen. Petragnani beschreef in 1928 een methode, vol-
yens wellf«» liquot;

tube k IK ^nbsp;^quot;'tuur, waarin naast andere bacillen

toevquot;^ ^ °®cillen voorkomen, een 2% malachietgroen-oplossing

™engt met het cultuurmedium, omdat deze kleur-

saphr'r^ anilinegroep de eigenschap bezit, de groei van

ae^f« j ^^ remmen, doch die van tuberkelbacillen on-
a^stoord te laten. (65)

-ocr page 84-

FILTREER-APPARAAT

O

oo

-ocr page 85-

in ^^^ quot;Methode werd voor ons onderzoek beproefd: met
O cc. agaroplossing werd V^ gram van een 2% malachiet-
groen-oplossing gemengd, 't Was ons onbekend, hoe een
cavia reageeren zou op een malachietgroen-injectie. Om dit
e onderzoeken werd Cavia 666 geënt met een malachietgroen-
gt; ter. waardoor 40 cc. perssap van normaal vleesch was
gt-
zogen. Na 6 weken was het dier clinisch nog geheel gezond
in gewicht toegenomen: 770, 810. 820. 820,
0. 890 gr.
Malachietgroen heeft op het proefdier dus geen
'quot;quot;^loed gehad,nbsp;/ ^^ F /nbsp;y

Toch voldeed de malachietgroen-methode niet, omdat de

ook Hnbsp;tuberkelbacillen niet bekend was, terwijl

O de vermeerdering der banale kiemen bij verdere contróle-
Pr^ven niet naar verwachting werd tegengegaan.

e beste methode, die daarna werd toegepast, en voor alle
fihr ^ P'^o^ven ook gebruikt, bleek de volgende: nadat de
^ ratie op de reeds beschreven wijze aan den gang was ge-
bracht en het luchtledig in de zuigkolf volgens den stand op
en manometer was bereikt, werd de kraan van de zuigkolf

iTdT' ^^nbsp;gemaakt en de geheele kolf trechter

^^ e koelkast geplaatst. De temperatuur is daar zoo laag, dat
^ermeerdering der bacteriën practisch achterwege blijft. (Ook
^e^eerste filtratie van het vleeschsap door 't filtreerpapier
^^nbsp;^^ volgende proeven in de koelkast verricht.)

vasthnbsp;koelkast is constant. Veranderingen der

traf k ^^ hadden dus niet plaats, zoodat de fil-
noe'^ betrouwbaarder werd. Verliep de filtratie niet snel ge-
't Wa !rnbsp;bezwaar de kolf langer blijven staan,

of de^k if^ ^^^^^^ ^^^ gewenscht. nu en dan te contróleeren
haar 1nbsp;voldoende luchtledig was. door haar weer aan

gen trdquot;^ ^^ verbinden en 't kraantje te openen, nadat eeni-
stellennbsp;^^ waterstraalzuigpomp in werking te

et reservoir op de noodige verdunning was gebracht.

en^an*^nbsp;ongefiltreerde vleeschsap

net fikraat telkens agarplaten (in Petri-doozen) ge-

-ocr page 86-

goten: ^ cc. sap of fikraat 10 cc agar 10%. op welke
platen na 1 of 2 maal 24 uur (in de broedstoof) het aantal
koloniën worden geteld.

De schematische figuur op bladzijde 80 geeft aan, hoe het
instrumentarium was opgesteld.

§ 2. Onderzochte gevallen.

Daar bij onze bezoeken aan het abattoir te Amsterdam de
aard der aldaar gevonden gevallen zeer verschillend was, en
er dus in het nu volgende overzicht door de eenvoudige histo-
rische opsomming der gevallen geen systematisch geheel zou
worden verkregen, hebben wij hen gerangschikt tot een tweetal
hoofdgroepen, waarbij de criteria tot sterilisatie:

a.nbsp;het voorkomen van uitgebreide verweekingshaarden, en

b.nbsp;de aanwezigheid van miliaire haarden in parenchyma-
teuze organen en vleeschlymphklieren.

als grondslag dienden.

De beoordeeling der geslachte dieren en de goedkeuring op
voorwaarde van sterilisatie was reeds geschied door de Keu-
ringsveeartsen van het abattoir, als wij ter plaatse aankwamen.
De beschrijving der gevallen is van ons zelf, terwijl wij de
verdere verwerking van het materiaal eveneens zelf verricht
hebben.

Door verschillende oorzaken waren wij niet in de gelegen-
heid steeds histologisch onderzoek der organen te verrichten,
zoodat wij ons vrijwel geheel gerefereerd hebben aan het ma-
croscopisch onderzoek.

Bij de beschrijving der gevallen zullen uitsluitend de a/-
wijkingen worden genoemd. Het normale beeld zal terwille
der beknoptheid niet worden beschreven.

-ocr page 87-

Ic Groep.

Criterium voor sterilisatie: 't voorkomen van uitgebreide
quot;quot;^rweekingshaarde...

Groep 1.

Geua/ /; 26 Juni 1929.

Volgens collega ƒ. v. Woerden, toen ambulant keurings-
veearts te Amsterdam, die mij ook het vleeschmonster ver-
strekte, vertoonde het dier 't volgende beeld:
^^oterk vermagerd rund, met massa's
afgekapselde verweekte
aarden in de longen,
sterke pleura-tuberculose, waardoor
ho? ^ ^ ^nbsp;spekachtige laag is ontstaan. In de borst-

e ± 12 L. haemorrhagisch vocht. Cor villosum. Lever
zeer
veel afgekapselde verweekte haarden. Acute uitge-
breide tub. van het peritoneum. Acute tub. van de uterus. Lgl.
enales sterk tuberculeus, geen macroscopisch zichtbare mili-
haarden in de nieren.

uitgebreide verweekingshaarden in
Werkwijze als reeds beschreven.
Gay,a 671.

quot;gesp 29 Juni '29. 40 cc. perssap door gewoon agarfilter.
'Gewicht 870 gram.

n^ 1

Week 850 gram. '^quot;«'»ch zichtbare zwelling op de entplaats.

2enbsp;850

..nbsp;850

..nbsp;800

..nbsp;800

Verdikte en verharde inguinale 1. klieren,
na 6e week 810 gram.
„ 7e .. 830 ..
.. 8e „ 870 ..
Gedood 24 Aug. '29.

•Se ti

lymt^L?' afwijkingen. Uitstrijkpreparaten uit organen en
P'^Wier (Z.N. kleuring), negaüef.

-ocr page 88-

Cav, 672.

ingesp. 29 Juni '29. 40 cc, perssap door malachietgroen-agar-
filter. Gewicht 750 gram.

na Ie week 750nbsp;gram.

2e .. 790nbsp;..

3e .. 750nbsp;..
4e 750

5e .. 570nbsp;..
6e .. 650

Gedood 12 Sept. Sectie, als 671, negatief.

Resultaat: geen aantoonbare tuberkelbacillen in het vleesch-
perssap. Behoudens een tijdelijke gewichtsvermindering enkele
weken na de injectie (invloed van de banale kiemen?) hebben
de caviae een regelmatig toenemende gewichtsvermeerdering
getoond, hetgeen eveneens een bewijs is tegen een infectie met
tuberkelbacillen.

Groep 1.

Geval II. 17 Juli 1929. Rund A, L. 3.

Wij vonden het volgende:

Goed gevleesd, droog rund, vrij veel vet.

Pleura: ongev. 10 maïskorrelgroote, witte, verharde, mas-
sieve knobbeltjes.

Longen: veel kindervuistgroote verweekte haarden, met
dikvloeibare. week-mortelachtige pus, omgeven door sterke
bindweefselkapsels. Tracheo-broncheale klieren bij insnijding
week-mortelachtig verkaasd, mediastinale lymphklieren even-
eens met dikvloeibare pus.

Lever: distomatose en tele-angiëctasieën. Verder 6 com-
plexen van 12—15 maïskorrelgroote, promineerende, witgeel
gekleurde, vochtig uitziende knobbeltjes, die op doorsnede
verweekt-verkaasd zijn. Lgl. portales bevatten haarden van
duimdikte. bij insnijding vloeit week-mortelachtige pus uit.

na 7e week 750 gram.

8e ..
.. 9e ..
.. 10e ..
.. 11e ,.
.. 12e ..

770
770
770
780
800

-ocr page 89-

Nieren: linker normaal; rechter nier een cent-groot complex
van witte knobbeltjes, waarvan elk ter grootte van 2 spelde-
^oppen en iets promineerend. L.gl. renales niet veranderd.

lymphklieren: mesenteriale bij insnijding met slap-ver-
leekte haarden. L.gl. inguinalis sinistra en l.gl. ischiadica
sinistra
elk een groote verweekte haard met middelvloeibare
etter. Overigens een normaal beeld.

Redenen voor sterilisatie: uitgebreide verweekingshaarden
V ongen, vleeschlymphklieren, mesenteriale lymphklieren,
Jeverlymphkheren).

2 agar fibers gemaakt, ieder 43 gr. vleeschsap (koelkast),
doorgezogen in 40 uur. Van perssap 1 agarplaat (0.5 cc.,
cc. agar), na 24 en 36 uur respectiev. ± 112 en ± 287
koloniën. Van het fikraat (0.5 c.c. : 10 cc.). Na 24 en 36
3 en 5 koloniën.

^au/a no. 675. 19 Juli 1929. Gewicht 920 gram.

Ie week 850 gram.nbsp;na 6e week 920 gram.

quot; quot; 870 ..nbsp;„ 7e „ 930 „

quot; 890 „nbsp;„ 8e „ 950 „

quot; ^^ quot; 930 „nbsp;.. 9e .. 950 „

quot; ^^ quot; 940 „nbsp;Gedood 26 September.

O

nalenbsp;andere afwijking dan een vergroote mediasti-

Ne^Inbsp;2 uitstrijkpreparaten daarvan, volgens Ziehl-

^en gekleurd, vertoonen geen zuurvaste bacillen.

to^^^^ vleeschperssap geen tuberkelbacillen aan-
cavLnbsp;zeer regelmatige gewichtsvermeerdering van de

geweze^^ ^^eneens op het vrij-zijn van tuberculeuze infectie

Groep 1.
Oeval III,

Goedquot;

oe bevleesd, droog, met vrij veel vet, ± 5 jaar.

-ocr page 90-

Afwijkingen:

Longen: ongeveer 10 weeke, ronde knobbels, ter grootte
van een knikker, met stevige kapsels. Bij insnijding
vloeit
weeke, witgele etter uit.

Tracheo-broncheale en mediastinale lymphklieren vertoonen
eveneens deze knikkergroote, afgekapselde, met weeke etter
gevulde, knobbels.

Lever: vooral in onderste groote kwab een groote verzame-
ling g«le, gekapselde, weeke knobbels, knikker- tot ei-groot,
gevuld met
weeke etter. Portale lymphklieren tot ongeveer
20 maal normaal vergroot, bij insnijding gevuld met weeke,
gele
etter. Distomatose.

Nieren: aan oppervlakte enkele kleine, speldeknopgroote,
geelwit gekleurde haardjes. In de doorgesneden nier zijn ze
niet te zien. Hun aantal is 5 in elke nier.

Redenen voor sterilisatie: uitgebreide verweekingshaarden
in longen en lever en hun regionaire lymphklieren.

2 agarfilters gemaakt, elk 45 cc., doorgezogen in ±i 56
uur.

Agarplaten:

0.5 cc. vleeschsap op 10 cc. 3% agar, na 24 uur ± 300
koloniën.

0.5cc. fikraat van het filter, die niet voor cavia is gebruikt,
na 24 uur geen groei.

0.5 cc. fikraat van het filter, die wel voor cavia is gebruikt,
na 24 uur geen groei.

Cavia 678. 26 Juli ingespoten, gewicht 820 gram.
na Ie week 820 gram.
„ 2e „ 750 ..
„ 3e „ 740 „
.. 4e .. 770
.. 5e „ 720 „

na 6e week 700 gram.
.. 7e „ 690 ..
„ 8e „ 710 „
.. 9e „ 700
Gedood 3 October.

Sectie: aan de organen geen afwijkingen. Intra-musculair
op entplaats een hoeveelheid ingedroogde agar. In twee uit-

-ocr page 91-

strijkpreparaten daarvan CZ/eA/-Nee/sen-kleuring) geen zuur-
vaste bacillen te vinden, ook niet in die van organen en

lymphklieren.

Resultaat: negatief; in het vleeschperssap waren geen viru-
lente tuberkelbacillen aan te toonen. De eenige weken na de
«ijectie ingetreden gewichtsvermindering van de cavia zal
e gevolg zijn van den invloed der in het perssap in grooten
getale aanwezige kiemen (0.5 cc. na 24 uur ± 300 koloniën),
e aanwezigheid van de ingedroogde, niet geresorbeerde of
^ gekapselde agar doet vermoeden, dat de afweer-eigenschap-
Pen van het lichaam sterk benadeeld zijn geworden. Ware er
van een tuberculeuze infectie sprake geweest, dan zouden na 9
e en wel verschijnselen daarvan in de organen gevonden zijn.

Groep 1.

Geya/ IV. 6 Augustus 1929. rund J. R. 6.

^ager, droog rund. ± 10 jaar oud, heldere kleur, weinig vet.
quot;Afwijkingen:

liffquot;quot;^^quot;''nbsp;(± 4 per d.M.2) gele haarden, iets pro-

^ereerend, ter grootte van een halve cent. Inhoud: gekorreld

achtinbsp;Geen kapsel. Enkele haarden met etter-

klienbsp;Tracheo-broncheale en mediastinale lymph-

sterk vergroot, tot 't dubbele van normaal. Bij insnij-
menige cent-groote verkaasde haarden.
Weef'^T ^ ^^ doorschijnende maïskorrelgroote bind-
Porf^^^!^^^'®^ verhardingen. Distomatose. teleangiëctasieën.

lymphklier zonder afwijkingen,
weetr^^^^'^'quot;^quot;'' mesenteriale l.klieren bijna alle cent-groote.

UieT^^ haarden. Vleeschlymphkl. zonder afwijkingen,
promi ^^^^ talrijke maïskorrelgroote gele. harde haardjes.

Ivmnkn^quot;^^quot;^' ^quot;eevlakte daardoor korrelig uiterlijk. Uier-
'y®phklier evenzoo.

-ocr page 92-

Redenen voor sterilisatie:

niet afgekapselde tuberculeuze verweekingshaarden in de
longen.

2 agarfilters, elk ±: 45 cc. perssap, doorgezogen na ± 60
uur.

Van 't perssap 2 agarplaten, na 24 uur ± 88 en ±: 105
koloniën.

Van 1 fikraat 1 agarplaat: na 24 uur 3 koloniën.
Cavia 680. 9 Aug. ingespoten, gewicht 820 gram.

na Ie week 830 gram.
„ 2e .. 820 „
„ 3e „ 840
.. 4e .. 860 ..

na 5e week 890 gram.
„ 6e „ 870 „
7e 870 „
Gedood 3 October.

Sectie: Op de entplaats een druifgroot afgekapseld absces
met grauwwit-gele dikke etter. Zwelling van l.gl. subiliaca
dextra en l.gl. hypogastrica. Overigens geen afwijkingen.

Meerdere uitstrijkpreparaten v. d. etter, van het afschrap-
sel van den binnenkant van de absceskapsel en van de lgl.
subiliacae en hypogastricae, alle gekleurd volgens
Ziehl-Neel'
sen:
geen zuurvaste bacillen.

Resultaat: negatief (negatieve bevinding b. d. sectie en re-
gelmatige groei v. d. cavia).

Geen tuberkelbacillen in het vleeschperssap aantoonbaar.

Groep 1.

Geval V. 30 September 1929. Rund J. D. 4.

Goed bevleesd rund, veel vet.

Afwijkingen:

Pleura en peritoneum: bezet met weeke knobbels van erwt-
tot knikkergrootte, en rood gekleurde, vliezige aanhangsels.

Longen: in totaal een 20-tal weeke, knikker- tot kinder-
vuistgroote
gele, afgekapselde etterhaarden, gevuld met weeke,
goed vloeibare etter. Zij liggen verspreid in de longen. Tra-

-ocr page 93-

cheo-broncheale en mediastinale lymphklieren bevatten even-
eens knikkergroote weeke etterhaarden.

Lever: ± 15 van deze tot kindervuistgroote etterhaarden,
gevuld met dikvloeibare gele etter.

^ilt: sterk vergroot door talrijke knikker- tot kindervuist-
groote
algekapselde ronde haarden met dikvloeibare weeke
etter.

Nieren: iets grooter dan normaal, bleek en verhard. Ver-

oonen t beeld van chronische nephritis.

lymphklieren: mesenteriale l.klieren vergroot en voorzien

van druifgroote afgekapselde etterhaarden met dikvloeibare

etter. Beide boeg- en beide Igl. poplitaeae vertoonen een knik-

ergroote afgekapselde etterknobbel, gevuld met dikvloeibare
gele etter.

Redenen voor sterilisatie:
^^ Uitgebreide afgekapselde verweekingshaarden (in longen,
^ver, milt. mesenteriale en vleeschlymphklieren).

agarfilters, elk 50 gram vleeschsap. doorgezogen na ±
' uur.

60

Agarplaat: 0.5 cc. perssap: 10 cc. 3% agar, na 24 uur:
— 405 koloniën.

Agarplaat: 0.5 cc. fikraat: 10 cc. 3% agar, na 24 uur: 9
koloniën.

Cavia no. 693. 5 October. Gewicht bij insp.: 600 gram.
Ie week 550 gr.

2e
3e
4e
Se
6e

600
620
620
640
700

na 7e week 700 vjr.
.. 8e „ 710 „
.. 9e .. 750 „
..10e ., 770 „
..11e .. 800 „
Gedood 21 Dec. 29.

^^nbsp;quot;nbsp;VJCUUUUnbsp;jLyc»-.

ecfze; bij zorgvuldige sectie geen afwijkingen te vinden.
^^sultaat: negatief. Cavia flink gegroeid.

de nu volgende drie gevallen, die wij Groep la zullen

-ocr page 94-

' noemen, komen zoowel (uitgebreide) verweekingshaarden als
miliaire haarden in parenchymateuze organen voor. Men zal
bij deze gevallen dienen aan te nemen, dat de verweekings-
haarden primair waren, en de miliaire haarden door uitzaai-
ing of transport der tuberkelbacillen, hetzij langs de bloed-
of lymphbanen, hetzij per contiguitatem, zijn ontstaan, doch
niet verspreid door de groote bloedsomloop. Want in tu-
berculeuze etter kunnen tuberkelbacillen in groote massa s
voorkomen
[Bongert (20), Titze, Thieringer en ]ahn (34)].
Voor de beoordeeling is dus uitsluitend van beteekenis het
criterium: het voorkomen van (uitgebreide) verweekingshaar-
den. Om deze reden hebben wij dan ook deze drie gevallen
bij groep 1 ingedeeld.

Groep la., geval VL

18 September 29. Rand Gebroeders De G. 6.
Vrij goed uitziend, droog rund, ±: 7 jaar.
Afwijkingen:

Pleura en peritoneum: ruw door vliezige korte bindweefsel-

strengen.nbsp;.....

Longen: onder longpleura en op sneevlakte bi) msni)dmg

zijn sporadisch enkele speldepuntgroote roode puntjes te zien
hard aanvoelen, waardoor een eenigszins korrelig uiterlijk
is ontstaan. In de linkerlong een donkerrood gekleurd, vuist-
groot knobbelachtig complex, waarin verspreid liggen enkele
pruimgroote opeenhoopingen van gele erwtgroote knobbeltjes,
die spekkig zijn bij insnijding.

Longlymphklieren macroscopisch normaal.

Lever: 5 a 6 maal de normale levergrootte. Serosa is ruw.
Lever is doorzaaid met erwt- tot vuistgroote geelwit gekleurde
knobbels,
die bij insnijding gele dikvloeibare etter blijken te
bevatten. Een deel der abscessen is voorzien van een papier-
dikke kapsel, een ander deel van een slechts vliezig kap-
seltje. Al deze abscessen zijn in grooten getale door de lever
verspreid. Er is slechts hier en daar nog een klein stukje
normaal leverweefsel te zien.

-ocr page 95-

Milt: Serosa ruw door dik beslag. In de milt zelf is aan-
wezig een erwtgroote. gele. hard aanvoelende knobbel, die
spekkig op doorsnede is.

Nieren: beide normaal. Beide lymphogl. renales bevatten elk
één erwtgroot rond. spekkig, geel knobbeltje.

Lymphklieren: ongeveer de helft der mesenteriale lymph-
klieren bevat ronde erwtgroote, gele, spekkige haardjes.

Van de vleeschlymphklieren bevat de rechterboegklier een
tweetal erwtgroote,
geel gekleurde knobbeltjes, met als inhoud
gele dikvloeibare etter.
De abscesjes zijn voorzien van een
dun kapseltje.

Redenen voor sterilisatie: uitgebreide verweekte haarden in
de lever, miliaire haarden in de longen.

De miliaire longhaardjes zullen ontstaan zijn uit de lever-
verweekingshaarden, via vena cavia posterior, rechter hart-
gedeelte en art. pulmonalis.

2 agarfilters. elk 50 cc. perssap, doorgezogen na ± 96 uur.

Platen:

0.5 cc. perssap: 10 cc. 3% agar: na 24 uur geheel over-
groeid met koloniën.

0.5 cc. filtraat: 10 cc. 3% agar: na 24 uur steriel gebleven,
2 X 24 uur eveneens.

Cavia no. 689, 23 Sept. '29 ingespoten, gewicht 800 gram.

na 6e week 870 gr.
.. 7e „ 900 „
„ 8e „ 920 „
Gedood 19 Nov. 1929.

na Ie week 800 gr.
•• 2e „ 800 „
quot; 3e .. 750 „
•• 4e „ 820 „
quot; 5e „ 860 „

Sectie: geen enkele afwijking werd gevonden.

Resultaat: in het perssap waren geen tuberkelbacillen aan-
toonbaar, terwijl het gedrag der cavia evenmin een aanwijzing
gaf.

-ocr page 96-

Groep la., geval VIL

24 September '29. Rund ]. v. R, 25.

Goedgevleesd, droog en blank rund, ± 7 jaar.

Afwijkingen:

Pleura is bedekt met een buitengewoon groot aantal harde,
geel gekleurde, spekkige knobbels van erwt- tot vuistgrootte.
Daartusschen liggen veel vingerlange, geelroodgekleurde, vlie-
zige aanhangsels.

Peritoneum is ook bedekt met deze knobbels en vliezige
aanhangsels, doch deze zijn niet zoo groot als op de pleura.

Longen: serosa bedekt met zeer veel geelroode vliezige
strengen, zooals op de pleura gelegen zijn. Onder de long-
pleura een
groot aantal (1 per cM.2) speldeknopgroote, hya-
line, hard aanvoelende haardjes.
In de longtoppen zeer veel
hooggeel gekleurde
kruimelig uitziende haardjes met korreltjes
van speldeknopgrootte. Tracheo-broncheale en mediastinale
lymphklieren tot het ongeveer drievoudige vergroot. Ze be-
vatten elk 2 of 3
ntef-afgekapselde haardjes van knikker-
grootte, gevuld met een
kaasachtig-dikke etter.

Lever: geheele serosa is bedekt met een beslag van rood-
geel gekleurde vliezige aanhangsels, afgewisseld met spelde-
knop- tot erwtgroote, lichtgeel gekleurde, spekkige knob-
beltjes.

De lever zelf vertoont geen afwijkingen.

Milt: bedekt met een beslag als lever en longen, is zelf

verder normaal.

Lymphklieren: pharyngeal, subparotideale en submaxillaire
lymphkl. bevatten enkele knikkergroote haarden, die niet af-
gekapseld zijn en gevuld met een kazige geelgrauwe dikke
etter. Bijna alle mesenteriale lymphklieren vertoonen eveneens
deze haarden.

Van de vleeschlymphklieren bevatten beide boeglymph-
klieren ieder een knikkergroote afgekapselde haard met dik-
vloeibare gele etter.

Redenen voor sterilisatie: niet afgekapselde verweekings-

-ocr page 97-

haarden in de longen, miliaire haarden in de longen, ver-
weekte haarden in de vleeschlymphklieren.

2 agarfilters, elk met 50 cc. perssap, doorgezogen na ±
65 uur.
Platen:

0.5 cc. perssap: 10 cc. 3% agar, na 24 uur: ± 720 koloniën.
1 cc. filtraat: 10 cc. 3% agar: na 24 uur steriel gebleven.

Cavia 691. Ingespoten 28 Sept., gewicht 650 gram.

na 8e week 720 gr.

„ 9e „ 750 „
„ 10e „ 820 „
„ 11e „ 820 „
„ 12e „ 830 „
Gedood 21 December.

na Ienbsp;weeknbsp;600nbsp;gr.

2enbsp;600nbsp;„

3enbsp;„nbsp;620nbsp;„

4enbsp;„nbsp;640nbsp;„

5)enbsp;„nbsp;670nbsp;„

6enbsp;„nbsp;710nbsp;„

7enbsp;„nbsp;730nbsp;„

Sectie: linkerliesklier iets vergroot. Intramusculair op de ent-
plaats een klein abscesje.

Overigens geen enkele afwijking.

Meerdere uitstrijkpreparaten, uit lymphklier en van etter
uit abscesje, gekleurd volgens Z.-N.:
géén zuurvaste bacillen.

Resultaat: in het vleeschperssap waren geen tuberkelba-
cillen aantoonbaar, terwijl ook de groei der cavia geen aan-
prijzing gaf.

Ook hier zijn de miliaire longhaardjes uit de verweekte
^onghaarden ontstaan, zonder dat een uitzaaiing via de groote
bloedcirculatie heeft plaats gehad.

Oroep 7a.

Geval VIII.

Augustus 1929. Rund M. G. 3.

Vrij goed gevleesde koe, helder gekleurd, flinke nierbedden,
ongeveer 8 jaar oud.

-ocr page 98-

Afwijkingen:

Pleura- en peritoneum zijn bezaaid met (op doorsnede)
bindweefselachtige, knikkergroote, geelwitte knobbels.

Longen: ruwe pleura pulmonale. Onder de longpleura
en op doorsnede komen talrijke. ± 3 per cM.2.
kleine roode
puntjes voor. ter grootte van een kleinen speldeknop.
In het
centrum is bij sommige er van
een grauwgeel kraakbeenachtig
puntje te zien.
In beide longen komt verder een walnoot-
groote
weeke haard voor. nzei-afgekapseld. met dikvloeibare
etter. Alle longlymphklieren zijn tot het dubbele vergroot, en
vertoonen op doorsnede kindervuistgroote weekkazige
etter-
haarden.

Lever: is glad, doch vertoont een tiental geelwit gekleurde,
kleine, op de oppervlakte gelegen, spekkige, massief uitziende
haardjes. Het diaphragmale en dorsale deel van de lever
bevat een
5-tal vuistgroote haarden, die uit de lever-opper-
vlakte naar buiten puilen en dikvloeibare etter bevatten, en
een dunne kapsel bezitten. Lever lymphklier bevat eveneens
zoo'n vuistgroote etterhaard.

De milt is bijzonder sterk vergroot. Van de eigenlijke milt-
pulpa lijkt niet veel meer te zijn overgebleven. Bijna alles
heeft plaatsgemaakt voor aan elkaar grenzende
pruimgroote
haarden,
die geelwit zijn en week aanvoelen. Bij insnijding
vloeit er geelwitte dikvloeibare etter uit. Er blijken ook haar-
den zonder kapsel te zijn.y'

Tusschen deze talrijke pruimgroote haarden komen ook
nog erwt- tot walnootgroote week-aanvoelende haarden voor.
Niet alleen de oppervlakte van de milt is doorzaaid met deze
weeke zakjes, doch ook bij insnijding vertoont de milt het-
zelfde beeld (Afbeelding 1 en 2. zie achterin).

Nieren: beide nieren vertoonen een tiental witte spelde-
knopgroote puntjes,
zonder rooden hof. Bij insnijding der nie-
ren blijken deze haardjes alleen in de schors gezeteld en spek-
kig te zijn.

Lymphklieren: links is een tot kinderhoofdgrootte ver-
dikte Igl inguinalis
te zien. met weekkazige etter. /

-ocr page 99-

De rechter zitbeensklier is vergroot, doch heeft verder geen
afwijkingen. De mesenteriale lymphklieren vertoonen, met uit-
zondering van enkele,
guldensgroote verweekte haarden. Alle
vleeschlymphklieren bevatten een knikkergroote haard, waar-
uit bij insnijding dikvloeibare gele etter te voorschijn komt.
Kapsels zijn er niet aanwezig.

Redenen voor sterilisatie: niet- of weinig afgekapselde ver-
weekingshaarden in longen, lever, milt, mesenteriale- en
vleeschlymphklieren, miliaire haarden in de longen.

De miliaire longhaardjes zijn blijkbaar uit de verweekte
longhaarden ontstaan. Een echte uitzaaiing heeft dus niet
plaats gehad.

2 agarfilters, elk 50 cc. perssap, doorgezogen in ongeveer
30 uur.

Platen:

0.5 perssap: 10 cc. agar 3%, na 24 uur ± 375 koloniën.

0.5 filtraat: 10 cc. agar 3%, na 24 uur 7 koloniën.

Cavia no. 683, Ingespoten 16 Aug. '29. Gewicht 810 gr.

^^ Ie week 770 gr.nbsp;na 5e week 770 gr.

quot; 2e .. 720 „
quot; 3e „ 770 „
quot; ^e 770 „

.. 6e .. 730 „
„ 7e „ 770
Gedood 10 October '29.

Sectie: Op entplaats intramusculair een hoeveelheid inge-
droogde agar. Overigens geen afwijkingen. 2 uitstrijkprepa-
^^aten uit de ingedroogde agar vertoonen bij Ziehl-Neelsen-
Weuring geen zuurvaste bacillen.

^^sultaat: in het perssap waren geen tuberkelbacillen aan-
toonbaar.

t Gedrag der cavia gaf geen aanwijzing.
Samenvatting.

Bij de gevallen I tot en met V was dus de aanwezigheid
■^an uitgebreide verweekingshaarden de reden, dat de dieren

-ocr page 100-

op voorwaarde van sterilisatie werden goedgekeurd. In de
nieren waren geen miliaire haarden te vinden. De enkele witte
puntjes, die bij geval III in de nieren werden aangetroffen,
zijn naar onze meening geen aanwijzing voor het bestaan
van een versche bloedinfectie, aangezien voor dit verschijnsel
het aantal haardjes groot en regelmatig in de nieren verspreid
moet zijn.
Nieberle s definitie luidt n.1.: ..eine frische tuber-
kulöse Blutinfektion ist als vorhanden anzusehen, wenn die
durch Verbreitung auf dem Wege des groszen Blutkreis-
laufes entstandenen Tuberkel in der Regel nicht über hirse-
korngrosz sind und ins besondere beide Nieren in
gröszeren
Anzahl
gleichmäszig durchsetzenquot;. (53)

Er waren dus in deze eerste 5 gevallen geen pathologisch-
anatomische aanwijzingen, dat er uit de verweekte haarden
tuberkelbacillen in de groote bloedcirculatie waren gekomen,
en er nog circuleerden. Deze uitzaaiing zal echter wel hebben
plaatsgehad, daar in de gevallen III en V verweekte haarden
in respectievelijk 2 en 4 vleeschlymphklieren voorkwamen. De
verweeking van die haarden wijst op een oud proces, zoodat
zich dus de verschijnselen van de ,,afgeloopen generalisatiequot;
van
V. Ostertag voordeden.

Voor de gevallen VI. VII en VIII kon het voorkomen der
miliaire haarden worden verklaard als te zijn ontstaan uit de
verweekingshaarden, zonder dat er een uitzaaiing via de groote
bloedsomloop had plaats gehad. Het pathologisch-anatomisch
beeld wijst trouwens evenmin op dit verschijnsel.

Het onderzoek van het spierperssap (vleeschsap) door
middel van de caviaproef heeft in
al de gevallen een negatief
resultaat gehad, zoodat moet worden aangenomen, dat er
geen tuberkelbacillen in de musculatuur aanwezig zijn geweest.

Tenzij bij uitgebreider onderzoek het tegendeel mocht ko-
men vast te staan, is er naar onze meening geen aanleiding
om bij het voorkomen van (uitgebreide) verweekingshaarden
aan te nemen, dat het vleesch in engeren zin tuberkelbacillen
zal bevatten.

Op grondvanonze proeven stellenwij voor,

-ocr page 101-

deaanwezigheidvanuitgebreideverweektc
haarden niet meer als een criterium voor
sterilisatie aan
te merken.

Blijkens een mededeeling van Hoefnagel over zijn inter-
view van Prof.
Nieberle (64) is dit ook de overtuiging van
dezen autoriteit zooals uit zijn mededeeling blijkt: „das Vor-
legen von ausgebreiteten Erweichungsherden
an und für sich
rechtfertigt
nicht die regelmäszige Sterilisation des Fleisches.
Erweichungsherden kommen in ausgedehnten Masse auch bei
chronischer Organtuberkulose vor, die völlig auf die betreffen-
den Organen beschränkt bleiben und bei denen lymphogene
und haematogene Metastaten nicht mehr angehen.quot;

Ook voor de gevallen, waarbij uitgebreide verweekings-
haarden en tevens miliaire haarden in niet uitgebreiden graad
gevonden worden (VI, VII, VIII), stellen wij voor steri-
hsatie niet meer bindend voor te schrijven.
Nieberle's meening
over de keuring bij soortgelijke bevindingen is de volgende:
quot;Die Bestimmung, dasz das Fleisch in solchen Fallen stere-
'siert werden musz, ist wissenschaftlich nicht gerechtfertigt.

bändelt sich bei einer chronischen Tuberkulose mit zahl-
reichen erweichten Herden und einigen Tuberkel in den Nieren
nicht um eine frische Blutinfektion im Sinne der akuten Miliär-
tuberkulose, vielmehr liegt nur leichte Spätgeneralisation bei
chronischer Organtuberkulose vor. Die miliaren Tuberkel in
den Nieren sind damit nur den Ausdruck sogenannten abor-
tiver Tuberkel, die für das Fleisch nicht die geringste Be-
deutung haben. Also kann das Fleisch solcher Tiere mit Ent-
ernung der veränderten Teile freigegeben werden.quot;

Naar onze meening kan aan het streven om het aantal
gevallen, waarin thans moet worden gesteriliseerd, te ver-
nimderen, worden tegemoet gekomen, door ook bij het
Voorkomen van (uitgebreide) verweekings-
^arden plus miliaire ha ar den in één orgaan.
Waarbij blijkt, dat er geen verspreiding
Van tuberkelbacillen door de groote bloed-

-ocr page 102-

circulatie heeft plaats gehad —, deze be-
werking niet gebiedend voor te sehr ij ven.

Wat de laatste zinsnede van het citaat van Nieberle betreft,
willen wij er bijzonder den nadruk op leggen, dat de verwij-
dering der veranderde deelen zoo zorgvuldig mogelijk ge-
schieden moet en dat er speciaal op moet worden gelet, dat
geen bezoedeling van het vleesch met etter, enz. plaats heeft.
Anders moet worden afgekeurd.

Bovendien verdient het naar onze meening
aanbeveling door een bijzondere aandui-
ding kenbaar te maken, dat het vleesch van
minder gehalte is, zulks ter onderscheiding
van het vleesch van volkomen normale run-
deren.

2e Groep,

Criterium voor sterilisatie:

het voorkomen van miliaire haarden in parenchymateuze
organen of vleeschlymphklieren.

Blijkens de Minist. Beschikking van 15 Juli 1920 wordt de
aanwezigheid van miliaire haarden in parenchymateuze or-
ganen of vleeschlymphklieren gerekend een aanwijzing te zijn
voor het bestaan van versche bloedinfectie.

Over het aantal der miliaire haarden wordt geen uitspraak
gedaan.

Het is in de vleeschkeuringstechniek gebruikelijk het voor-
komen van vele regelmatig verspreid liggende haardjes in
de nieren
(Nieberle) of de longen (Bongert) aan te nemen
als de in deze bepalingen bedoelde ..aanwezigheidquot;, waarbij
dan de haardjes in de nieren grauwwit, ondoorschijnend, spel-
depuntgroot en in de schors gelegen moeten zijn.

V. Ostertag vindt ook de milt het preferente orgaan voor het
onderzoek op acute bloedinfectie, vooral bij, jonge dieren
(53) (68).

In deze 2e hoofdgroep is een aantal gevallen opgenomen,

-ocr page 103-

die ter sterilisatie waren verwezen wegens het voorkomen
van miliaire haarden in parenchymateuze organen of vleesch-
lymphklieren. De in deze groep beschreven gevallen werden,
naar de bij de keuring aangetroffen pathologisch-anatomische
beelden, ingedeeld in twee ondergroepen, n.m.1.:

Groep 2a: gevallen, waarbij miliaire haarden voorkwamen

parenchymateuze organen met uitzondering van de nieren;

Groep 2b: gevallen, waarbij miliaire haarden voorkwamen

nieren en vleeschlymphklieren.

Werden er miliaire haarden in meer dan één parenchy-
®ateus orgaan gevonden, dan deelden wij het geval in bij
die
groep, waarbij het naar onze meening. in verband met de
^^langrijkheid der verschijnselen, behoorde.

Waren er bijvoorbeeld tegelijkertijd miliaire haarden in
ongen en nieren aanwezig, dan rangschikten wij het geval
'J groep 2b. (nieren en vleeschlymphklieren), omdat de nie-
ren langs den weg der
groote bloedcirculatie zullen zijn ge-
ïnfecteerd, hetgeen voor de beoordeeling van grootere betee-
l^enis is.

De werkwijze bij hoofdgroep 2 was dezelfde als bij hoofd-
groep 1.

^roep 2a.

Geval I. 6 Augustus 1929, rund S. de W. 14a.

Wäger dier, droog, heldere kleur, zonder vet.

^fivijkingen:

Pleura. Peritoneum en diaphragma: talrijke, harde, knikker-
a^oote, geelgekleurde knobbels.

^^ngen: bij doortasting stijf aanvoelend. Bij insnijding:
^'■oof
aantal (± 5 per cM.2) tot speldeknopgroote hyaline,
^^^e puntjes, promineerend. Om 't gele centrum een duidelijk
^^quot;^gekleurde zóne.
Klein aantal der haardjes is donkerrood,
tracheo-broncheale en mediastinale l.klieren tot 't dubbel ver-

-ocr page 104-

groot, vochtig, met vele, gele, harde haarden van Yi cent- tot
cent-grootte.

Lever: tele-angiëctasieën. Aan mediastinale zijde op een 5-
tal plekken ophoopingen van 6—8 geelwitte knobbeltjes van
Y2 cent- tot cent-grootte.

Portale l.klieren: een ly^ cent-stuk-groote, week-kazige
haard.

Uterus: iets grooter dan normaal, slijmvlies zeer talrijke (6—
7 cM.2) speldeknop-groote, geelwitte puntjes, geen secretum.

Uier: groot, verhard. Zeer veel kleine en grootere (mais-
korrel- tot cent-groot) harde knobbels, promineerend boven
sneevlakte. Uierklier groot en vochtig, gulden-groote ver-
kaasde haard.

Lymphklieren: mesenteriale l.klieren vertoonen bijna alle
een knikker-groote. verkaasde haard.

Reden v. sterilisatie: miliaire en tot speldeknopgroote haar-
den in de longen.

2 agarfilters. elk 50 gram perssap. na 36 uur doorgezogen.

Platen: 0.5 cc. vleeschsap: 10 cc. agar, na 24 uur is de plaat
overgroeid.

Ie plaat: .5 cc. filtraat: 10 cc. agar, na 24 uur 4 koloniën.

2e plaat: 0.5 cc. filtraat: 10 cc. agar, na 24 uur 3 koloniën.

cavia geënt. no's. 681 en 682.
No. 682.
13 Aug. Gew. bij
insp. 1000 gr.
na Ie week 970 gr.

Met beide agarfilters een
No, 681. 10 Aug. Gew. bij
insp. 870 gr.
na Ie week 870 gr.

2e „

870

» 2e

.. 900 ..

„ 3e „

850 ..

.. 3e

.. 850 ..

4e „

870 „

4e

.. 900 „

.. 5e „

870 „

„ 5e

900 ..

„ 6e „

880 ..

.. 6e

1000 „

Gedood 3

October.

.. 7e

„ 950 ..

.. 8e

970 „

Gedood

10 October.

-ocr page 105-

Sectie van 681: geen afwij-
kingen. Twee uitstrijkjes uit
longen en l.gl. tracheo-bron-
cheales voor controle (Z.-
N. kleuring): geen zuurvas-
te bacillen.

Sectie van 682: op entplaats
intra-musculair knikker-
groot absces met stevige
kapsel, gevuld met witgele
etter. Drie uitstrijkjes (Z.-
N. kleuring): geen zuurvas-
te bacillen.

Resultaat: geen tuberkelbacillen in het vleeschperssap aan-
toonbaar.

Over het gewicht der caviae geen opmerkingen,
Oroep
2a.

Oeval IL 8 October 1929. Rund A. F. 12.

Goed bevleesd rund, met vrij veel vet.

Afwijkingen:

Pleura, peritoneum en diaphragma: dik beslag van vele,
speldeknop- tot knikkergroote, harde knobbels. Deze zijn ook
aanwezig op alle in borst- en buikholte gelegen organen.

Longen: bij nauwkeurige beschouwing onder longpleura een
zeer groot aantal (± 5 per cM.^) speldepunt- tot speldeknop-
^roofe grauwe punten, omgeven door een smalle roode zóne:
bij insnijding komt een grauw centrum te zien. Ook op de
sneevlakte der longen blijken zij aanwezig te zijn. Daardoor
maken de longen bij doortasting een gekorrelden indruk. Be-
halve deze grauwe puntjes ziet men een aantal (dr 1 per 2
ongekapselde gele haardjes, gevuld met dikvloeibare
heldergele etter. Longlymphklieren zijn alle vergroot en ge-
zwollen tot ongeveer het dubbele van normaal. Bij insnijding
hlijken er zeer veel (± 5 per cM.2) fijne gele speldepunt-
9roote puntjes aanwezig te zijn.

Uier sterk vergroot en hard. Bij insnijding komen er tal-
rijke
kindervuistgroote harde, gele knobbels voor, waarin
speldeknopgroote gele puntjes straalsgewijze gerangschikt zijn.

-ocr page 106-

Lymphklieren: kop- en mesenterische lymphklieren vertoo-
nen alle vele. geel-witte speldeknopgroote puntjes.

Redenen v. sterilisatie: miliaire haarden in de longen en in
het uier.

2 agarfilters. elk 50 gr, perssap, na ongeveer 72 uur door-
gezogen.

Platen: 0.5i cc. vleeschsap: 10 cc. 3% agar — ongeveer
75 kiemen na 24 uur.

0.5 cc. fikraat: 10 cc. agar — steriel gebleven na 24 uur.

Cavia no. 695. 15 October ingespoten, gewicht 650 gram.

na Ie week 700 gr.

. 2e „

740 ..

. 3e ..

770 ..

, 4e ..

800 ..

5e ..

820 ,.

„ 6e .,

820 ..

na 7e week 850 gr.
„ 8e .. 900 ..
,. 9e .. 920 ..
„ 10e ., 920
Gedood 21 Dec. 1929.

Sectie: op de inpectieplaats een hoeveelheid ingedroogde
agar in een abscesje aanwezig. Aan de organen geen afwij-
kingen.

Twee uitstrijkpreparaten van de binnenkant v. d. wand
van het abscesje op de entplaats, en evenzoo uit de tracheo-
broncheale lymphklieren, gekleurd volgens
Ziehl-Neelsen:
geen zuurvaste bacillen.

Resultaat: in het vleeschperssap konden geen tuberkelba-
cillen worden aangetoond. Groei van de cavia.

Groep 2a.

Geval UI. 23 Juli 1929, Paard v. Pels.

Goed uitziend, gevleesd paard, type landbouwtuigpaard,
castraat, oud circa 13 jaar.

-ocr page 107-

Afwijkingen:

Longen: Direct onder pleura-pulmonale gelegen zijn tal-
rijke donkere, speldeknopgroote puntjes te zien, met lichtge-
kleurde zoom er omheen.
Op sneevlakte hebben de longen
een korrelig uiterlijk, veroorzaakt door talrijke, roode, regel-
oiatig gelegen, iets verharde, speldeknopgroote puntjes.

Lever: op diaphragmale zijde enkele sporadisch gelegen,
maïskorrelgroote, geelwitte, promineerende, kraakbeenachtige
l^obbeltjes. Peritoneale zijde zeer talrijke witte puntjes, tot
speldeknopgroot.

Milt: ongeveer 2 maal de normale grootte. Wordt veroor-
zaakt door een groot aantal geel-gekleurde haarden met roo-
ien rand, van ei- tot vuistgroot, met bloemkoolachtig uiterlijk.
Bij insnijding blijkt het jong, week, kraakbeenachtig weefsel
te zijn.

Heden v. sterilisatie: miliaire haarden in de longen.

2 agarfilters, elk 27 gr. perssap, doorgezogen na ± 30 uur.
Platen:
0.5 cc. sap: 10 cc. agar, na 24 uur zeer overvloedige
groei.

0.5 cc. filtraat: 10 cc. agar, na 24 uur geen groei.
(2 platen gemaakt).

Cavia no. 677. Ingespoten 25 Juli, gewicht 820 gram.

na Ie week 800 gr.nbsp;na 6e week 720 gr.

.. 2e „ 760 „nbsp;„ 7e „ 800

.. 3e „ 770 „nbsp;„ 8e „ 820

- 4e „ 770 „
quot; 5e „ 780 „

„ 9e „ 820 „
Gedood 3 October 1929.

Sectie: Op de entplaats intramusculair nog een hoeveelheid
ingedroogde agar. Drie uitstrijkpreparaten, gekleurd v.
Ziehl-
^eelsen,
geen zuurvaste bacillen. Verder geen afwijkingen.

Resultaat: negatief: in het vleeschperssap konden geen tu-
berkelbacillen worden aangetoond. Groei v. d, cavia.

-ocr page 108-

Groep 2a.

Geval IV. 2 October 1929, varken 143J39.
Goed vet varken, geslacht gewicht ±: 95 K.G.
Afwijkingen:

Longen: onder de pleura een groot aantal (20 a 25 p. cM.^)
bijna tegen elkaar aanliggende donkerroode, speldepuntgroote
puntbloedingen.
die bij de insnijding der longen ook te zien

^^^Verder nog een groot aantal hard aanvoelende knobbeltjes,
die promineeren en de grootte hebben van een speldeknop.
Bij betasting der longen blijken deze korrels ook in de longen
zelf gelegen te zijn. waardoor zij korrelig aanvoelen. Deze
korrelvormige haardjes zijn witgeel gekleurd, hyaline-achtig.
De longlymphklieren zijn geheel gevuld met een groot aantal
speldepuntgroote witgele puntjes, die a.h.w. in een krans ge-
legen zijn. en die de lymphklieren vergrooten en een stijf- en

hard aanvoelend uiterlijk geven.

Lever: over geheele oppervlakte talrijke, ongeveer een
centimeter van elkaar liggende boekweitkorrelgroote, witgele
harde knobbeltjes, die ook in het geheele leverweefsel ver-
spreid liggen, op doorsnede bijna doorschijnend spekkig,
andere echter bindweefselachtig zijn.

Milt: zes roodgele, erwtgroote, bindweefselachtige verdik-
kingen.nbsp;, 1
Nieren: in linkernier roodgele haardjes, als reeds bij lever

en milt genoemd.

Lymphklieren: mesenteriale: in sommige ervan erwtgroote
harde verdikkingen, gevormd door opeenhoopingen. van geel-
grauw-witte puntjes, rozetvormig gelegen. L.gl. ischiadica be-
vat eveneens één zoo'n verzameling.

Reden v. sterilisatie: miliaire haarden in de longen.

2 agarfilters, elk 50 cc. perssap. doorgezogen na ± 80 uur.
Platen: 0.5 cc. perssap: 10 cc. 3% agar: na 24 uur 113 ko-
loniën.

0.5 cc. filtraat: 10 cc. 3% agar: na 24 uur geen kiemen.

-ocr page 109-

Cavia no. 694, ingespoten 8 October, gewicht 870 gram.

na Ie week 810 gr.
2e „ 870 „
3e „ 910 „
4e „ 900 „
5e „ 910 „
6e „ 950 „

na 7e week 940 gr.
,. 8e „ 940 „
„ 9e „ 1000 „
„ 10e „ 1020
„ 11e „ 1000 .,
Gedood 21 Dec. 1929.

Bij sectie geen enkele afwijking gevonden.

Resultaat: in het vleeschperssap konden geen tuberkel-
bacillen worden aangetoond. Groei v.d. cavia.

Groep 2b: miliaire haarden in nieren en vleeschlymphklieren.

Geval 1. 10 Juli 1929, tund H. C. no. 2.

Goedgevleesd, droog rund.

Afwijkingen:

Pleura, peritoneum en diaphragma: talrijke vochtige, don-
kerroode woekeringen van maïskorrel- tot kindervuistgrootte,
op doorsnede geelwit en bindweefselachtig. Deze woekerin-
gen komen ook voor op de serosae van alle organen van borst-
en buikholte.

Longen: zeer veel kleine hyaline haardjes, van punt- tot
speldeknopgroot,
±: 20 per cM.^. Tracheo-broncheale en me-
diastin. 1. klieren sterk vergroot, elk met dr 5 verkaasde, halve-
cent-groote haarden.

Lever: normaal; portale lymphklieren één halve-cent-groote
verkaasde haard.

Uterus: iets vergroot en verhard, muscosa bezaaid met geel-
witte speldeknopgroote haardjes.

Nieren: beide vertoonen i.d. schors vele 5 per cM.2)
speldeknopgroote, halfdoorschijnende haardjes, waaromheen
^en lichtroodgeel gekleurd randje.
Enkele ervan missen die

-ocr page 110-

kleine zóne. Verder nog enkele grootere haarden met een
oppervlakte van ± H cM.2. meer troebel gekleurd.

Redenen V. sterilisatie: miliaire haarden in nieren en

longen.

2 agarfilters. elk 50 cc. perssap, na ,± 25 uur doorgezogen.
Platen:
0.1 cc. vleeschsap: 10 cc. 3% agar: na 24 uur

^TptenTatfiltraat (0.1 cc: 10 cc. 3% agar) beide na 24
uur geen groei.

Cavia no. 673, 12 Juli ingespoten. Gewicht 820 gram.

na 6e week 840 gr.
.. 7e .. 850 ..
.. 8e .. 800 „

nanbsp;Ie week 850 gr.

..nbsp;2enbsp;810 ..*)

..nbsp;3e ..nbsp;800 ..

..nbsp;4e ..nbsp;790 ..

..nbsp;5e ..nbsp;820 ..

9e » 800 ..
.. 10e .. 830
Gedood 26 Sept. 1929.

*) Op cntplaats duidelijke reactie', zwelling der region, l.klieren.

5eche: geen afwijkingen. Uitstrijkpreparaten uit tra^^^^^^^^
broncheale en mediastin-lymphkl. (contrôle). Ziehl-Neelsen-
kleuring: geen zuurvaste bacillen.

Resultaat: negatief: geen tuberkelbacmen in het vleesch-
perssap aantoonbaar. De cavia heeft zich na ^^ t,deh,ke m-
Lking tengevolge van de injectie, goed hersteld, zoodat ook
in de gewichtstabel geen aanwijzing te vinden is.

Groep 2b.

Geval IL 10 Juli 1929. Rund L. L. no. 3.

Goed gevleesd, droog rund.
Afwijkingen:

Pleura, diaphragma, peritoneum: bedekt met vele roodge-

-ocr page 111-

kleurde vochtige woekeringen van speldeknop- tot duivenei-
groot, geel en bindweefsel-zacht-kraakbeenachtig. Deze ook
op alle organen van borst- en buikholte.

Longen: macroscopisch geen afwijkingen, ook niet op snee-
vlakte. L.gl. tracheo-broncheale en mediastinale vergroot. 3
groote verkaasde haarden v. cent-grootte, en veel speldeknop-
groote geelwitte haardjes.

Uterus: iets grooter dan normaal, weinig verhard. Mucosa
bezaaid met zeer veel speldeknopgroote geelwitte puntjes.
Geen secretum.

Nieren: beide bevatten veel (± 3 per cM.quot;^) geelwitte, wei-
nig doorschijnende, haardjes, speldeknopgroot, Lgl. renales
i^ts vergroot, bevatten enkele (1 per 4 cM.^) kleine gele
haarden.

lymphklieren: bijna alle mesenteriale Ikl. vertoonen cent-
groote verkaasde haarden.

Redenen v. sterilisatie: miliaire haarden in nieren en uier-
lymphkl. Bij dit geval kan er over gediscussieerd worden of
de haardjes in de nieren miliair waren, doch wij hebben ons
gerefereerd aan de uitspraak der keuringsveeartsen.

1 agarfilter gemaakt. 50 cc. perssap, na ±: 26 uur door-
gezogen.

Platen: 0.1 cc. vleeschsap: 10 cc. agar: na 24 uur veel
koloniën.

2X een plaat v. filtraat (0.1 cc.: 10 cc.): beide na 24 uur
geen groei.

Cavia 674. 12 Juli, bij inspuiting 800 gram.

na 6e week 820 gr.
„ 7e „ 830 „
„ 8e „ 820 „
„ 9e ,. 790 „
Gestorven 18 Sept.

na Ie week 800 gr.
•• 2e .. 790 ..
•• 3e ., 780 „*)
•• 4e „ 780 „
•• 5e „ 800 „

*) Zeer duidelijke reacUe op entplaats, zwelling region, 1. klieren.

-ocr page 112-

Sectie (door Collega Ten Thije):

Sub-acute tot sub-chronische broncho-pneumonie rechts,
chron. pleuritis rechts, fibrineuze peritonitis, lever- en nier-
degeneratie, gezwollen bleeke milt, alle verschijnselen wijzende
op
sepsis. Geen enkele aanduiding op een tubercul. haard,
ook niet op de entplaats.

Uitstrijkpreparaten (Ziehl-Neelsen-kleuring) uit de aan-
getaste organen en uit de lymphklieren: geen zuurvaste ba-
cillen.

Resultaat: geen tuberkelbacillen in het vleeschperssap aan-
toonbaar.

De cavia is blijkbaar, na een tijdelijke verbetering, gestor-
ven aan infectie met bijkomende kiemen.

Groep 2b.

Geval III. 14 Augustus 1929. Rund S. de W. 3.

Mager dier, droog, weinig vet. dr 12 jaar oud.

Afwijkingen:

Pleura en peritoneum: knikkergroote. hard aanvoelende
geelwitte knobbels, zacht-kraakbeenachtig. verder een aantal
donkerroodgekleurde, vochtig-bindweefselachtige, ± 5 cM.
lange strengen. Deze strengen en knobbels komen ook voor
op de sereuze zijde van alle organen in borst- en buikholte.

Longen: één kwab v.d. tracheo-broncheale l.klier vertoont
een maïskorrel okerkleurig. verkalkt haardje.

Lever: lgl. portales 3 erwtgroote verkalkte haardjes.

Uterus: wand verdikt en stijf. Mucosa ruw door een 15-
tal hennepzaadgroote, geelwitte harde knobbeltjes. ± 5 cc.
dun-vloeibare, lichtgele etter i.h. lumen.

Nieren: normaal v. grootte; aan de oppervlakte een tiental
grauwwitte speldepunt- tot speldeknopgroote haardjes:
de
doorgesneden nier vertoont ook enkele van deze grauwwitte
haardjes. Het aantal wijst op een diffuse verspreiding. Aan

-ocr page 113-

rechtemier, dicht bij den hilus, een guldensgroote, wigvor-
mige haard van gele kleur, bindweefselachtig.

Lymphklieren: mesenteriale l.klieren: in 5 dezer een maïs-
korrelgroot, hard, geel knobbeltje. Vleeschlymphkl.: rechter-
boeg- en linkeringuinaalklier gezwollen en vochtig, op snee-
vlakte een halve-centgroote, promineerende, lichtgele, ge-
straalde bindweefsealchtige haard.

Reden v. sterilisatie: aantal miliaire haarden in de nieren.

2 agarfilters, elk 50 cc. perssap, na ± 36 uur doorgezogen.

Platen: 0.5 cc. perssap: 10 cc, agar, na 24 uur sterke groei,
^ 500 kiemen.

2 platen v. filtraat: i^s—0-5 cc.: 10 agar: na 24 uur ± 75
kiemen.

0.5 cc.: 10 agar: na 24 uur 4 kiemen.

Van deze laatste proef het agarfilter ingespoten.

na 5ie week 870 gr.
.. 6e „ 860 „
„ 7e „ 870 „
Gedood 10 Oct. 1929.

na Ie week 870 gr.
quot; 2e „ 850 „
quot; 3e „ 840 „
quot; 4e „ 860 „

Sectie: geen afwijkingen. Op de entplaats geen verschijn-
selen. In contröle-uitstrijkpreparaten uit organen geen zuur-
vaste bacillen.

Resultaat: geen tuberkelbacillen in het vleeschperssap aan-
toonbaar.

De cavia vertoonde het gewone gewichtverhes eenige dagen
na de injectie, doch herstelde zich volkomen.

Cavia no. 685. 17 Aug., gewicht bij inspuit. 900 gr.

-ocr page 114-

Groep 2b.

Geval IV. 20 Augustus 1929. Rund ]. v. R. 12.

Goed uitziend, blank gekleurd, droog rund.

Afwijkingen:

Pleura, peritoneum en diaphragma: bedekt met dik geel-
rood beslag, gevormd door zeer veel korte aanhangsels en
talrijke gele harde knobbels, 1 per cM.2, ter grootte van een
knikker en bindweefselachtig.

Longen: bij betasting knobbehg, veroorzaakt door een groot
aantal (± 20 per dM.2) geel gekleurde, gekapselde haarden
van }/2 cent- en centgrootte, ten deele gevuld met een kaas-
massa, ten deele met weeke etter, terwijl een ander deel ge-
heel bindweefselachtig is. Longoedeem. Tracheo-broncheale
en mediastinale l.klieren vergroot en vochtig.

Nieren: niet vergroot; beide op een 5-tal plaatsen een ver-
zameling van ifc 10 speldeknopgroote tot potlooddikke witte
puntjes, sommige met een smalle donkere zone, die ongeveer
Yi cM. naar binnen reiken. Beide nierlymphklieren elk een
wit speldepuntgroot puntje.

Uier: lymphklier met vele (± 3 per cM.^) geel-witte spelde-
puntgroote haardjes.
Uier zelf op 7 a 8 plaatsen een groot
aantal speldeknopgroote geel-witte harde massieve haardjes.

Lymphklieren: mesenteriale l.klieren bijna alle met een
knikkergroote niet-afgekapselde etterhaard, met dunvloeibare
etter. Vleeschlymphklieren alle groot en vochtig, speciaal de
boeg- en inguinaallymphklieren. Deze laatste zijn roodachtig
gekleurd, hetgeen veroorzaakt wordt door een groot aantal
kleine bloedinkjes.

Redenen v. sterilisatie: miliaire haarden in nier- en uier-
lymphklieren.

2 agarfilters, elk 40 cc. perssap, in 30 uur doorgezogen.

Platen: 0.5 cc perssap: 10 cc agar: na 24 uur zeer sterke groei.

0.5 cc fikraat: 10 cc agar: na 24 uur geen groei.

-ocr page 115-

Cavia 687. 23 Aug.. gewicht bij inspuit. 850 gr.
na le week 800 gr.
quot; 2e „ 830 ,.
quot; 3e 850 „
quot; 4e .. 840 ..

Sectie: op entplaats een fistelopening van % cM. diameter.
Bij splijting blijkt intramusculair een hazelnootgroot absces
aanwezig te zijn, met stevige wand, gevuld met roomdikke
witgele etter. Lgl. subiliaca vergroot. Vele uitstrijkpreparaten
uit etter, van absceswand, uit lgl. subiliacae, gekleurd volgens
Ziehl -Neelsen: geen zuurvaste bacillen.

Resultaat: geen tuberkelbacillen in het vleeschperssap aan-
toonbaar.

De gewichtsvermindering van de cavia is te verklaren door
de fistel.

Groep 2b.

Geval V. 24 Augustus 29, rund J. A. 3.

Vrij goed gevleesd, droog, helder v. kleur, met goed ont-
wikkeld nierbed.

■Afwijkingen:

Pleura, peritoneum en diaphragma: ruw en onregelmatig
door aan elkaar sluitende, massieve, bindweefselachtige, geel-
wit- en geelgekleurde knikkergroote knobbels. De meeste or-
Qanen in borst- en buikholte zijn eveneens bedekt met deze
knobbels.

Longen: pleura pulmonale van linkerlong vertoont een 20-
tal maïskorrelgroote gele, harde knobbels, bindweefselachtig.
Op doortasten zijn longen hard, zwaar, zonder elasticiteit. Bij
insnijding zeer veel aan elkaar sluitende cent- tot cent-
Qroote haarden, deels gevuld met stijve etter, deels verkaasd.
Naast deze haarden tientallen speldepuntgroote roode punt-
l^s, afgewisseld met een ongeveer even groot aantal witte

na 5e week 820 gr.
.. 6e ., 820 ..
.. 7e .. 800
Gedood 17 October.

-ocr page 116-

puntjes, met een rooden hof. Tracheo-Broncheale en mediasti-
nale lymphklieren 4 ä 6 maal de normale grootte. Alleen de
periferie is macroscopisch nog klierweefsel, de rest is
verkaasd.

Lever: behalve de vliezige aanhangsels vertoont de lever
aan de diaphragmale zijde een 40-tal
speldepuntgroote gele
puntjes.
Portale lymphklieren vertoonen 3 speldeknopgroote
harde, okerkleurige,
bindweefselachtige haardjes.

Nieren: in beide een aantal regelmatig verspreid liggende
(2 ä 3 per cM.2) puntjes, van speldepunt- tot breinaalddik.
geel, verhard, enkele omgeven door een rooden hof. In het
nierweefsel komen deze puntjes
ook voor.

Uier: lymphklier met een 4-tal speldeknopgroote, geel-ge-
kleurde harde puntjes.

Lymphklieren: mesenteriale: bijna alle verkaasd, evenals de
pharyngeale en submaxillaire. Vleeschlymphklieren: linker-
boegklier vertoont een cent-groote haard met stralig ver-
loopende bindweefselstrengetjes.

Redenen v. sterilisatie: miliaire haarden in de longen, acute
en subacute miliaire haarden in de nieren.

2 agarfilters, elk 50 cc. perssap, doorgezogen in ± 36 uur.

Platen: 0.5 cc. filtraat: 10 cc. 3% agar — na 24 uur zeer
sterke groei;

0.5 cc. filtraat: 10 cc. 3% agar — na 24 uur geen koloniën.

Cavia no. 688. 24 Aug. ingespoten, gewicht 750 gram.

na Ie week 700 gr.
.. 2e .. 730

Gestorven 27 September.

Sectie: groot absces intramusculair op entplaats. Aan or-
ganen. enz. macroscopisch geen verschijnselen.

Meerdere uitstrijkpreparaten uit etter v.h. absces, uit de

na 3e week 600 gr.
.. 4e .. 530 .,

-ocr page 117-

longlymphklieren, organen, enz., volgens Ziehl-Neelsen ge-
kleurd, vertoonen geen zuurvaste bacillen.

Resultaat: in het vleeschperssap konden geen tuberkelba-
cillen worden aangetoond.

Groep 2b.

Oeval VL 16 September 1929, rund W. St. 6.

Goed bevleesd, vrij vet en droog rund.

Afwijkingen:

Longen: onmiddellijk valt in het oog, dat de longen sterk
Vergroot zijn. Verschillende vuistgroote complexen van spel-
deknopgroote tot pinktopdikke stijve gele knobbels, gevuld
dikvloeibare, gele, mortelachtige etter. Sommige der knob-
bels met kapsel, andere niet. Tracheo-broncheale en medias-
tinale lymphkl. met 4 erwtgroote gele, vochtige verdikkingen.
I^echter bovenste longl.klieren met kindervuistgroote haard,
gevuld met geelgrauwroode etter, niet afgekapseld. Rechter-
longtop met vele, bijna tegen elkaar liggende erwtgroote ver-
leekte haarden.

Nieren; normaal. Renale lymphklieren vertoonen respectiev.
2 en 3
speldeknopgroote geelwitte puntjes, iets boven de snee-
vlakte promineerend.

Lymphklieren: mesenteriale l.kl. bijna alle een of meer erwt-
groote geelgekleurde verhardingen.

Heden v. sterilisatie: acute miliairtuberculose van de nier-
lymphklieren.

2 agarfilters, elk 50 cc. perssap, doorgezogen in ±: 70 uur.

Platen: 0.5 cc. perssap: 10 cc. 3% agar — na 24 uur over-
groeid met bacteriën.

0.5 cc. fikraat: 10 cc. 3% agar — na 24 uur: steriel ge-
bleven.

-ocr page 118-

na Ie week 800 gr.
.. 2e .. 850 ..

3e .. 820 ..
.. 4e „ 870 ..
Gedood 19 November 1929.

Bij nauwkeurige sectie geen enkele afwijking. Uitstrijkpre-
paraten uit verschillende organen. Z.-N.-kleuring. negatief.

Resultaat: negatief. Groei van de ingespoten cavia.
In het vleeschperssap waren geen tuberkelbacillen aan te
toonen.

Groep 2b.

Geval VU. 17 Juli 1929, varken no. 65j70.

Blank, vet varken, geslacht gewicht ±: 105 K.G.
Afwijkingen:

Lymphogland. pharyngeales, subparotideales en submaxil-
lares met kleine gele. korrelige, speldeknopgroote haardjes,
die aan de klieren een stralig uiterlijk geven.

Longen: onder pleura heel veel kleine haardjes, tot spelde-
knopgroot,
witgeel gekleurd, met donkerrood gekleurde zóne,
hard aanvoelend. Bij doortasting voelen de longen korrelig
aan. Op doorsnede blijken zij bezaaid te zijn met dezelfde

kleine haardjes.

Lgl. tracheo-broncheales vertoonen verkaasde haarden met

een stralig karakter, ter grootte van een Yi cent.

Milt: bij doortasting een aantal maïskorrelgroote, roodgeel
gekleurde haardjes, hard op aanvoelen en spekkig op
doorsnede.

Lymphklieren: linkerboegklier met 3 kleine, gele, harde
knobbeltjes,
iets kleiner dan een speldeknop.

Cavia no. 690, 23 September ingespoten, gewicht 770 gr.

na 5e week 810 gr.
.. 6e .. 900 ..

7e .. 950 ..
8e .. 950 ..

-ocr page 119-

Hedenen v. sterilisatie: miliaire haarden in de longen en
in een vleeschlymphklier.

2 agarfilters. elk 45 cc., na ± 38 uur doorgezogen.
Platen: 0.5 cc. vleeschsap: 10 cc. agar — na 24 utir: ±
400 koloniën.

0*5 cc. filtraat: 10 cc. agar — na 24 uur: geen groei.

Cavia no. 676, 20 Juli ingespoten, gewicht 820 gram.

'^a Ie week 810 gr.
quot; 2e .. 820 ..
quot; 3e 820 ..
quot; 4e „ 840 „
quot; 5e .. 850 ..

na 6e week 850 gr.
.. 7e .. 870 ..
„ 8e .. 870 ..
.. 9e .. 870 ..
Gedood 26 Sept. '29.

Sectie: geen afwijkingen a.d. organen.

Meerdere uitstrijkpreparaten uit rechter- en linker l.gl. in-
guinales, milt, l.gl. mesenteriales, mediastinales, tracheo-bron-
cheales en poplitaeae, gekleurd volgens Ziehl-Neelsen: geen
Muurvaste bacillen.

Resultaat negatief: in het vleeschperssap waren geen tuber-
'^elbacillen aan te toonen.

^roep 2b.

Geval VUL 25 Sept. 1929, varken, nummer onbekend.

Goed ontwikkeld, vet varken. ± 100 K.G. geslacht gewicht.

Afwijkingen:

Longen: onder longpleura vele kleine donkerroode gevulde
Woedvaatjes en zeer veel (it 4 per cm.2)
speldepuntgroote,
^onArerroode haardjes met wit puntje centraal. Bij doortas-
zijn de longen gekorreld, hetgeen veroorzaakt wordt door
de bij de insnijding zichtbaar komende
vele, op puntbloeding

-ocr page 120-

gelijkende haardjes, die hard aanvoelen, en bij nauwkeurige
beschouwing bestaan
uit een lichtgekleurd centrum, omgeven
door een rood hofje.
Ze hebben hetzelfde uiterlijk als die
onder de longserosa. Tracheo-broncheale en mediastinale
lymphklieren zijn vergroot en vochtig.

Milt: een weinig gezwollen. Te zien zijn verder een 50-tai
pinktopgrootc
verzamelingen van witte, gele en geelroode
speldepuntgroote haardjes, hard op aanvoelen; bij insnijding
van de milt komen deze talrijke haardjes ook voor den dag.

zij vertoonen hetzelfde beeld.

Lymphklieren: vleeschlymphklieren gezwollen. Bij betasting
voelen zij hard aan. Aan de oppervlakte en bij insnijding ko-
men
dezelfde verzamelingen geelwitte en gele puntjes als in
de milt
voor den dag. Mesenteriale lymphkl. vertoonen even-
eens korrelachtige haardjes, speldeknopgroot en hard aan-
voelend.

Redenen v. sterilisatie: miliaire haarden in longen, milt en
vleeschlymphklieren.

2 agarfilters. elk 50 cc. perssap, doorgezogen na ± 76 uur.
Platen: H cc. perssap: 10 cc. agar — na 24 uur: ±: 107

kiemen.

^ cc. filtraat: 10 cc. agar — na 24 uur: geen groei.

Cavia no. 692. 1 October ingespoten, gewicht 700 gr.

na 8e week 790 gr.
.. 9e .. 840 ..
..10e .. 870

nanbsp;le weeknbsp;630nbsp;gr.

..nbsp;2enbsp;..nbsp;660nbsp;..

..nbsp;3enbsp;..nbsp;700nbsp;..

„nbsp;4enbsp;..nbsp;750nbsp;..

..nbsp;5enbsp;..nbsp;770nbsp;..

..nbsp;6enbsp;Mnbsp;790nbsp;..

..nbsp;7enbsp;..nbsp;800 ..

„lle .. 900 ..
..12e .. 900 ..
Gedood 21 Dec. 1931.

Sectie: bij zorgvuldige sectie geen enkele afwijking gevon-

-ocr page 121-

den. Uitstrijkpreparaten uit verschillende organen en lymph-
quot;eren, 2.-N.-kleuring, geen zuurvaste bacillen.

Resultaat: in het vleeschperssap konden geen tuberkel-
bacillen worden aangetoond. Groei v. d. cavia.

Groep 2b.

Oeval IX. 16 October 1929. Varken 17120.

Jong varken, geslacht gewicht 83 K.G.

Afwijkingen:

Longen: onder longpleura groot aantal {± 12 per dm.2)
grauwgeel gekleurde, hard aanvoelende haardjes, ter grootte
Van een potloodpunt, met troebel uiterlijk. Op doorsnede zijn
in de longen zeer vele van deze zelfde haardjes te zien. Bij
betasting voelen daardoor de longen stijfkorrelig aan. Op de
plaatsen, waar zoo'n haardje onder de longpleura ligt. is een
heel kort strengetje bindweefsel te zien. dat met een pincet te
Vatten is.

Lever: vertoont ongeveer 20 per dm.2 witgekleurde potlood-
dikke haardjes, die bij insnijding spekkig blijken te zijn.

Milt: ± 20 geelrood gekleurde haarden, potloodpuntdik.
spekkig bij insnijding.

Lymphklieren: mesenteriale bijna alle een of meer potlood-
dikke spekkige haarden. De vleeschlymphklieren zijn alle ver-
groot en vochtig op doorsnede;
in alle klieren zijn vele witte
^P^idepuntgroote puntjes te zien. die eenigszins stralig ge-
legen zijn en kraakbeenachtig aanvoelen.

Heden v. sterilisatie: miliaire haarden in de vleeschlymph-
klieren.

2 agarfilters, elk 50 cc. perssap, doorgezogen na dz 60 uur.

Platen: 0.5 cc. perssap: 10 cc. 3% agar — na 24 uur ±
203 kiemen.

1 cc. fikraat: 10 cc. 3% agar — na 24 uur steriel gebleven.

-ocr page 122-

Cavia no. 697. ingespoten 22 Oct.. gewicht 650 gram.

na 6e week 720 gr.
.. 7e .. 760
.. 8e 780 ..

na Ie week 600 gr.

.. 2e „nbsp;620 ..

3e ..nbsp;640 ..

„ 4e ..nbsp;700 ..

.. 5e ,.nbsp;700

.. 9e .. 800 ..
Gedood 21 Dec. '29.

Sectie:

Op de entplaats erwtgroot absces. Geen enkele afwijking
aan otganen. Vele uitstrijkpreparaten van de pus uit het abs-
ces en van
afschraapsel van de binnenzijde van de absceswand:
gekleurd volgens Z.-N.: geen zuurvaste bacillen.

Resultaat: In het perssap konden geen tuberkelbacillen
worden aangetoond. De gewichtstabel van de cavia geeft ne-
gatieve aanwijzing voor de aanwezigheid van tuberculose.

Het volgende geval (X) is op een andere wijze behandeld
dan de voorgaande. Omdat na een week de behandelde cavia
intercurrent gestorven is en het tweede agarfilter toen reeds
vernietigd was. werd met een deel van het restant vleeschsap.
dat niet voor de beide agarfilters noodig was geweest en nog
in de koelkast bewaard was gebleven, een andere cavia intra-
musculair ingespoten; deze cavia. no. 699. werd behandeld
met
4}/^ cc. ongefiltreerd vleeschsap, nadat dit ruw gefil-
treerd was door filtreerpapier. De bij deze proef gevolgde
onderzoekingsmethode is dus dezelfde als die. welke bij de in
Hoofdstuk III beschreven proeven is toegepast.

Groep 2b.

Geval X. 18 November 1929. Rund M. G. 7a.

Tamelijk goed uitziend, goed opgedroogd, ongeveer 6-jarig

rund.

Afwijkingen:

Longen: iets vergroot, gezwollen randen, gemarmerd uiter-

-ocr page 123-

^ijk, door afwisseling van licht- en donkerrood gekleurde
plekken. Onder longpleura zijn een aantal halfdoorzichtige
grauwe haarden te zien, van ongeveer maïskorrelgrootte. Ze
komen zeer talrijk voor, ongeveer 5 per
cm.2 Bij betasten
voelen de longen gekorreld aan, hetgeen veroorzaakt wordt
door de bij insnijding zichtbaar wordende hard aanvoelende
baarden, die ook maïskorrelgroot zijn, en in hetzelfde groote
aantal voorkomen. De sneevlakte krijgt daardoor een korrelig
uiterlijk, temeer daar de haarden boven de sneevlakte pro-
mineeren.

Alle longlymphklieren zijn gezwollen tot ongeveer \]/2 maal
de normale grootte. Zij zijn vochtig op doorsnede, en ver-
toonen geen haarden, doch wel een groot aantal, ±: 4 per
speldepuntgroote bloedinkjes.

Lever: gezwollen, met gezwollen randen. Onder leverserosa
veel speldeknopgroote geelwitte haardjes, ±: 8 per dm.2, die
bard aanvoelen. Bij insnijding vertoont het leverweefsel geen
afwijkingen. Leverlymphklieren zijn grooter dan normaal en
Vertoonen een vochtige sneevlakte.

Milt: ongeveer anderhalf maal de normale miltgrootte, ge-
zwollen, met verdikte randen.
Op de miltserosa eveneens een
groot aantal speldeknopgroote, geelwitte, verhard aanvoelende
haardjes, ± 8 per dm.2. Op doortasting en bij insnijding ver-
toont de milt geen afwijkingen.

Nieren: wat grooter dan normaal. Aan de oppervlakte van
beide nieren
vele (± 2 per cm.2) speldepunt- tot speldeknop-
groote geelwitte puntjes,
niet omgeven door een rooden hof.
Voelen hard aan en promineeren boven het nier-oppervlak.

Lymphklieren van het hoofd, mesenteriale lymphklieren,
vleeschlymphklieren, zijn alle grooter dan normaal (gezwol-
gen) en bij insnijding vochtig op het sneevlak. Haardjes zijn
er niet in waar te nemen.

Redenen v. sterilisatie: miliaire haarden in de nieren, zwel-
en ontsteking der vleeschlymphklieren, (zwelling der

milt).

-ocr page 124-

2 agarfilters. elk 45 cc. perssap, na 50 uur doorgezogen.
Platen: 0.5 cc. perssap: 10 cc. agar 3% - na 24 uur ±

300 koloniën.nbsp;ui

0.5 cc. filtraat: 10 cc. agar 3% - na 24 uur steriel gebleven.

Cavia no. 700, ingespoten met 1 agarfilter. is na een week
intercurrent gestorven aan sepsis tengevolge van een se-
condaire infectie. In het vleeschperssap zullen dus zeer viru-
lente pathogene bacteriën aanwezig geweest zi)n. Van het
overgebleven vleeschsap. dat niet voor de agarfilters noodig
was geweest, en in de koelkast was blijven
staan. werd. na
de grove papier-filtratie 4^ cc. intra-musculair ingespoten

bij cavia no. 699.

Cavia 699, bij inspuiting 640 gram. 26 November 1929.

nanbsp;le weeknbsp;670 gr.

..nbsp;2e ..nbsp;650

..nbsp;3e ..nbsp;680

..nbsp;4e ..nbsp;660

..nbsp;5e ..nbsp;700

na 6e week 680 gr.
.. 7e „ 650 ..
.. 8e .. 640 ..
.. 9e .. 570 ..
Gedood 28 Jan. '30.

Sectie: Liesplooiklier gezwollen. Op de entplaats in het
spierweefsel een flink ontwikkeld absces. met droge kaas-
massa als inhoud. Bekkenlymphklieren gezwollen, met klem

etterhaardje in het centrum.

Longen: veel speldepunt- tot speldeknopgroote haarden
Lever: groote. onregelmatige, scherp begrensde haarden,

met dikke, weeke etter.

Milt: ongeveer 6 cm. lang. sterk gezwollen en verdikt, met

weeke etter-haarden, ter grootte van een kleine erwt.

Het macroscopisch sectiebeeld is dus dat van tuberculose
Van enkele organen zijn, na formaline-fixatie, coupes gemaakt,
waarvan het microscopisch beeld de diagnose „tuberculose

bevestigde: afbeeldingen 3 en 4.nbsp;. ,, •

Foto 3 is de coupe van een long. Haemaluin-eosine-kleurmg.
Vergrooting 22 X. In het luchthoudend longweefsel liggen

-ocr page 125-

tuberkels regelmatig verspreid. Enkele daarvan vertoonen
reeds duidelijk centraal verval.

Foto 4 is een coupe van de lever. Haemaluin-eosine-kleuring.
Vergrooting 300 X (Zeiss histol. immersie 1/7). Geheel links
een deel van
het verkaasde centrum eener tuberculeuze haard;
uaar rechts een wal van kernresten; in het rechter gedeelte
der foto zijn, in het cellige weefsel, de blazige kernen der epi-
theloïde cellen duidelijk te herkennen.

Geconcludeerd moet worden, dat in het vleeschperssap (en
dus ook in de musculatuur) tuberkelbacillen aanwezig zijn

geweest.

De tweede hoofdgroep, met het criterium voor sterilisatie:
quot;et voorkomen van miliaire haarden in parenchymateuze or-
ganen of vleeschlymphklieren, omvat dus 14 gevallen, waar-
5 bij andere dieren dan runderen.

In de 13 eerste gevallen is het op de beschreven wijze niet
gelukt, de aanwezigheid van tuberkelbacillen in het perssap
(en bijgevolg in de musculatuur) aan te toonen.

Daar er bij de 5 „andere dieren dan runderenquot; 4 varkens
^^ren, moet nog de mogelijkheid van een infectie met vogel-
tuberculose onder de oogen worden gezien, omdat speciaal het
Varken voor dat type vatbaar is, en de cavia dan geen ge-
schikt proefdier is; deze vorm komt bij varkens dan ook veel
frequenter voor dan bij rund en paard. Bij het varken verloopt
net in de meeste gevallen als een goedaardige infectie, speciaal
gezeteld in pharyngeale en mesenteriale lymphklieren, met
belden een generahsatie van de aandoening (62). Wij mogen
Voor de 4 boven beschreven gevallen bij varkens naar onze
«leening dan ook aannemen, dat er geen sprake is van aviaire
tuberculose, omdat juist daarbij de generahsatie duidelijk
Voor den dag is gekomen.

Omtrent groep 2b, geval X, kan het volgende worden
opgemerkt: Afgezien van den positieven uitslag van het on-
derzoek op tuberkelbacillen valt in het oog, dat de „banale
kiemenquot;, die ook in het vleeschperssap aanwezig waren, zeer

-ocr page 126-

virulent en pathogeen geweest moeten zijn, omdat een injectie
van het werkzame deel van 45 cc. sap een cavia na één week
deed succombeeren. terwijl een dergelijk verschijnsel zich
niet heeft voorgedaan bij de eerder genomen proeven, waarbij
toch ook, blijkens de cultuur op de agarplaten, er dikwijls
veel kiemen in het sap aanwezig waren, vaak wel evenveel
als in het onderhavige perssap. Een cavia, die met het werk-
zame deel van 1/10 hoeveelheid perssap werd geïnjiceerd,
vertoonde na eenige weken sterke gewichtsvermindering, en
bij sectie werd tuberculose»aangetoond.

Bij de nadere beschouwing van den positieven uitslag, drin-
gen zich nu verschillende vragen op, n.l.:

1.nbsp;Kan de intercurrente dood van de eerste cavia (no.
700) misschien een stormachtige tuberculeuze infectie zijn
geweest? Het macroscopisch sectiebeeld was duidelijk dat van
sepjis (gezwollen organen, enz.). Microscopische preparaten
werden niet gemaakt, omdat ook in verband met het groote
aantal in het vleeschsap aanwezige kiemen en de vroegere
negatieve uitslagen aan niet anders dan aan sepsis gedacht
werd.

2.nbsp;Waren het de pathogene microben in het vleeschsap, die
primair de cavia ziek maakten en praedisponeerden voor den
aanval der in het sap voorkomende tuberkelbacillen?

3.nbsp;Waren de tuberkelbacillen zóó talrijk, dat ze ook wel
zonder de hulp van de pathogene kiemen de cavia tubercu-
leus konden maken?

4.nbsp;Hebben de andere proeven van deze groep mogelijk een
negatieven uitslag gehad, omdat de „banale kiemenquot; niet
voldoende pathogeen waren om de cavia te predisponeeren of
was het aantal tuberkelbacillen niet groot genoeg om den
weerstand van het cavia-lichaam te overwinnen, zoodat ze
op het niet voorbereide arbeidsveld niet verder konden?

5.nbsp;Welke pathologisch-anatomische typische verschijnse-
len duiden op de aanwezigheid van tuberkelbacillen in het
vleesch?

-ocr page 127-

Trachten we voor deze vragen een antwoord te vinden, dan
kan dat voor vraag 1 luiden, dat zeer zeker de mogelijkheid
Van de stormachtige infectie bestond, omdat de injectie van
bet 1/10 deel de cavia ook reeds tuberculeus maakte. Dan
moet de conclusie zijn, dat er een buitengewoon groot aantal
tuberkelbacillen in het sap aanwezig was.

Vragen 2 en 3 kunnen beantwoord worden met de op-
merking, dat er in ieder geval
toch tuberkelbacillen aanwezig
geweest zijn.

Op vraag 4 moeten we het antwoord schuldig blijven, om-
dat wij geen enkele aanwijzing hebben.

Bij de poging, om vraag 5) te beantwoorden, komen wij tot
de volgende beschouwing:

Het vleesch, waaruit het perssap was bereid, was afkom-
stig van een rund met miliaire haarden in de nieren, te samen
met zwelling en vochtrijkdom der vleeschlymphklieren en
Zwelling van de milt. Het zou aan te bevelen geweest zijn,
te onderzoeken, of in deze vleeschlymphklieren tuberkelbacil-
len aanwezig waren. Zulks, om met zekerheid te kunnen
verklaren, dat deze bacteriën de oorzaak der pathologische
Verschijnselen der klieren waren. Deze kunnen immers ont-
staan bij velerlei infecties. De Minist. Beschikking vermeldt
ook uitdrukkelijk, dat gesteriliseerd moet worden bij: zwelling,
en ontsteking der vleeschlymphklieren,
gepaard aan rijkdom
aan tub.bacillen. Tot onzen spijt heeft door verschillende
oorzaken dit onderzoek niet plaats gehad. In dit geval waren
Wij langs dezen weg niet gerechtigd te beweren, dat tuberkel-
bacillen de verwekkers van het pathogene beeld der vleesch-
lymphklieren waren. Wanneer we echter weten, dat de uitslag
Van het onderzoek positief is geweest, zoodat in de muscula-
tuur tuberkelbacillen aanwezig zijn geweest, dan mag met
eenig recht worden verondersteld, dat werkelijk t.b.c.bacillen
de oorzaak der zwelling en ontsteking der vleeschlymphkl.
2ijn geweest. — Is dan omgekeerd zwelling en ontsteking der
lymphklieren en der milt een aanduiding, dat, wanneer er
overigens tuberculeuze aandoeningen in het lichaam voorko-

-ocr page 128-

men er tuberkelbacillen in het vleesch aanwezig zullen zi)n?
Naar onze meening
niet. Deze verschijnselen zijn in de eerste
plaats te veel afhankelijk van persoonlijke opvattingen om
er een voor de keuring zeer belangrijke beslissing van te doen
afhangen. In de tweede plaats blijkt, dat ook in bijvoorbeeld
de gevallen 2b III en IV. er vleeschlymphkl. gezwollen en
vochtig zijn, terwijl toch bij die gevallen een negatieven uit-
slag bestond. Zijn er dan toen
ook wel tub.bac. in het vleesch
geweest, terwijl ze door mindere virulentie van de bijgaande
banale kiemen geen invloed hebben gehad?

In elk geval geeft het macroscopisch keuringsbeeld geen
oplossing over de vraag, of er in de musculatuur tuberkelba-
cillen aanwezig zijn. - Er rest ons dan nog het microscopisch
beeld der vleeschlymphklieren. Het aantoonen van tuberkel-
bacillen in gezwollen of ontstoken lymphklieren is bacteriolo-
aisch zeer moeilijk (21). Dat is bedoeld voor versche prepa-
ren. Het aantoonen der bacillen in gefixeerd materiaal is
tevens onpractisch. daar de termijn, na welke de uitspraak
voor de keuring kan volgen, te lang is. De z.g. quetsch-
methode van u.
OstertagH). waarbij met 40-malige vergroo-
ting reuzencellen en epithelioide cellen gevonden moeten
worden, zou kunnen worden toegepast, hoewel wij daarbi,
weder de moeilijkheid van het bacterioscopisch onderzoek
hebben. Tenslotte is er dan nog de cavia-proef, die wegens
den langen termijn dadelijk komt te vervallen.

Aan het beeld, dat de vleeschlymphklieren laten zien. heb-
ben wij dus geen positief houvast voor de oplossing van
vraaq 5. Zoo blijft ons tenslotte nog over het verschijnsel der
miliaL haarden in de nieren. Op zichzelf is dit niet een v.er-
kelijk typisch verschijnsel, daar zich in groep 2b meerdere
gevallen voorgedaan hebben, waarbij dit beeld gevonden
werd. Toch zullen wij het moeten
blijven beschouwen als het

eenige typische.

Zoodat wij tenslotte zouden willen concludeeren, dat een

voor de practische vleeschkeuring snelle methode en afdoende

-ocr page 129-

aanwijzing niet bestaat, volgens welke bij het voorkomen van
miliaire haarden in parenchymateuze orga-
an bij zwelling en ontsteking der vleesch-
klieren het al of niet voorkomen van tuberkelbacillen in de
musculatuur kan worden onderscheiden.

Wij meenen daarom te moeten adviseeren
deze afw ij kingen te
blij v en beschouwen als
een criterium voor sterilisatie. Tegenover
dertien negatieve uitslagen staat één zoo overtuigend positief
geval, dat het ons onverantwoordelijk voorkomt, in het be-
staande keuringsregulatief een wijziging ten opzichte van
bovenbedoelde voorschriften aan te brengen.

Wij kunnen de meening van Hoefnagel (64), dat de bepa-
ling omtrent „zwelling der ontsteking der lymphklierenquot; ge-
voegelijk uit het keuringsregulatief kan worden verwijderd,
niet onderschrijven.

-ocr page 130-

conclusies.

De bacterie-filtratie-methode, door Prof. Eykman aange-
geven voor bacteriologisch onderzoek van water, waarbij de
te onderzoeken vloeistof door een dun laagje agar wordt ge-
zogen. bleek zeer betrouwbaar te zijn.

Terwijl in de meeste der onderzochte gevallen er veel kie-
men in het vleeschperssap voorkwamen (agarcultuur). werd
het filtraat nagenoeg of geheel kiemvrij bevonden.

De methode-Eykman is in het bijzonder geschikt voor die
onderzoekingen, waarbij men op de hoogte wil komen van de
zich in een vloeistof bevindende kiemen. Deze zijn op een
eenvoudige wijze te verzamelen en kunnen gemakkelijk bij
een proefdier worden ingebracht. De methode is dan doelma-
tiger dan die. waarbij gebruik wordt gemaakt van een Cham-

berland- of Berkefeld-filter.

Het is echter noodzakelijk, de methode te verbeteren door
het aanbrengen van een glazen ring op het agar-oppervlak.
en een hooge laag daarbuiten, waardoor zal worden voorko-
men. dat er te onderzoeken vloeistof langs den rand van het
filter ontwijkt.

Bij toepassing van deze methode is het mogelijk, de even-
tueel aanwezige kiemen, enz., uit
willekeurig groote hoeveel-
heden vloeistof, zonder bezwaren aan kleine proefdieren toe
te dienen.

Blijkens de aangehaalde literatuur wordt in het algemeen
aangenomen, dat er bij aanwezigheid van (uitgebreide) ver-
weekingshaarden in organen, enz. en van miliaire haarden in
parenchymateuze organen of vleeschlymphklieren virulente

-ocr page 131-

tuberkelbacillen in de musculatuur zullen voorkomen. Om
deze reden is sterilisatie van het geheele dier bij het aan-
treffen van die pathologische afwijkingen gebiedend voorge-
schreven.

Het is ons niet gelukt, door toepassing van grootere hoe-
veelheden spierperssap dan bij eerder genomen proeven en
de caviaproef, in de musculatuur van een achttal dieren met
Uitgebreide verweekingshaarden virulente tuberkelbacillen aan
te toonen.

Het is aan te bevelen, ook gelet op de resultaten van vroe-
gere proefnemingen, waarbij dikwijls negatieve uitslagen ge-
boekt werden, en den wetenschappelijken uitleg over den
ouderdom van deze afwijkingen, de aanwezigheid van deze
Verweekte haarden niet meer als een criterium voor sterilisatie
te beschouwen. Het komt ons voor, dat in die gevallen kan
Worden goedgevonden, dat het vleesch zonder bijzondere voor-
behandehng kan worden genuttigd.

Aan het streven, om het aantal gevallen, waarin moet wor-
den gesteriliseerd, te verminderen, kan naar onze meening
eveneens worden tegemoet gekomen, door te laten vervallen
^et criterium: aanwezigheid v. verweekte haarden plus miliaire
baarden in één orgaan, welke niet duiden op een verspreiding
door de groote bloedsomloop.

bijzondere aandacht moet worden besteed aan de zorg-
vuldige verwijdering van de aangetaste organen of deelen,
^^arbij moet worden zorggedragen, dat er geen bezoedeling
^an het vleesch plaats heeft.

een 13-tal gevallen, waarbij miliaire haarden in paren-
chymateuze organen en/of vleeschlymphklieren gevonden
J^erden (uitsluitend parench. organen 4, nieren en/of vleesch-
vmphklieren 9), konden met de toegepaste methode geen
Virulente tuberkelbacillen worden aangetoond.

ïn één geval, waarbij naast de aanwezigheid van miliaire
haarden in één orgaan zwelling en vochtigheid der vleesch-
lymphklieren bestond, waren positief virulente tuberkelbacillen
de musculatuur aanwezig.

-ocr page 132-

Het is. op grond van deze positieve uitkomst en die van
vroegere onderzoekingen, niet gerechtvaardigd het bestaande
voorschrift van het Keuringsregulatief, waarbij sterilisatie
wordt bevolen, wanneer er miliaire haarden in parenchyma-
teuze organen en/of vleeschlymphklieren aangetroffen worden,
en er zwelling en ontsteking van vleeschlymphklieren, ge-
paard aan rijkdom van tuberkelbacillen, bestaat, te wijzigen.

-ocr page 133-

geraadpleegde litteratuur.

1- R. V, Ostertag, Handbuch der Fleischbeschau. Ie en Ile Band, 1913.

2.nbsp;Lietaert Peerbolte en Berger, Vleeschkeuringswet en haar uitvoering,

1922.

3.nbsp;Hutyra en Marek, Spezielle Pathologie, deel I. 1913.

Prof. Dr. Th. Kitt, Allgemeine Pathologie für Tierärzte, 1912.
Richard Edelmann, Lehrbuch der Fleischhygiene.
H- V. Ostertag, Handbuch der Fleischbeschau, 1920.
William J. Howarth M.D., D.P.H., Meat Inspection Problems, Lon-
don 1918.

Rapport van de Commissie tot bestrijding der Veeziekten, in het bij-
zonder der rundtuberculose, 1927.
Dr. med. vet. Alfred Meyer, Rindertuberkulose. Landwirtschaftliche
Hefte, dl. 46, 1921. Berlin. P. Parey.
Ï0.
Dr. M. Müller, Die fleischhygienische Beurteilung tuberkulöser Tiere
im Lichte alter Anschauung und neuer Forschung.
A.
p, le Coultre, Cysticerci in het vleesch van rund en varken.

Dissertatie Utrecht 1928.
Die Tuberkulose der Haustiere. Inaugurationrede von
Prof Reisinger,
Wjien. 1919.

13. De vleeschhygiëne in het licht der historie. Rede van Prof. Dr. H.
Schornagel,
11 Oct. 1918, bij de aanvaarding van het Hoogleeraar-
schap aan de V.H.S. Utrecht. Tijdschr. v. Diergeneesk. 1918,
deel 45, bl. 613.

Dr. Max Müller, Tuberkulose und Fleischbeschau. Münchener tier-
ärztliche Wochenschrift, 1919, 70e jaargang, bladz. 273.
C.
Gerlach. Die Fleischkost des Menschen, 1875.
25-jarig bestaan van de Duitsche wet op de slachtvee- en vleesch-
keuring, van
R. V. Ostertag, feestredenatie. Zeitschr. f. Fleisch-
und MÜchhygiene, deel 35, 1925, bl. 277.

-ocr page 134-

17.nbsp;ƒ. Swierstra, Kommen in dem Fleische und in makroskopisch ge-

Sunden Lymphdrüsen von tuberkulöser Tiere Tuberkelbazillen vor?

1906.

18.nbsp;Alb. Huguyer. Contribution à 1 etude de la nocuité des viandes tuber-

culeuses dans l'alimentation humaine (1908).

19.nbsp;Dr. D. A. de Jong Jzn.. De eenheid der zoogdiertubercdose. Ver-

slag aan den Minister van Waterstaat. Handel en Nijverheid,

Leiden 1902.

20nbsp;ƒ Bongert. Untersuchungen über den Tuberkelbazillengehalt des

Blutes, des Fleisches und der Lymphdrüsen tuberkulöser Schlacht-
tiere (Archiv für Hygiene. Bnd. LXIX).

21nbsp;Ä H Veens(ra. Ontwerp van een nieuw keuringsregulatief. Tijdschr.

'v. Diergeneeskunde. 1929. 1 en 15 Dec.. 56e deel. afl. 23 en 24.
22.
Calmette. L'infection bacillaire et la tuberculose. 2e édition.

23nbsp;K Hoeinagel. Wijziging v. h. keuringsregulatief inzake de beoor-

deeling V. h. vleesch. afkomstig van tuberculeus slachtvee, enz.
Tijdschr. V. Diergen. 15 Juni 1930, 57e deel, afiev. 12.

24nbsp;Dr P. Chaussée, Recherches sur la virulence du muscle et des

ganglions aparemment sains dans la tuberculose gén.raliséc du boeuf
et du porc. (Annales de l'Institut Pasteur, 1917, tome XXXI).

25nbsp;Prol. Dr. Georg Schneidemüht. Die animalischen Nahrungsmittel. 1903.

26nbsp;Dr. F. Henschel, Zur Frage der Beurteilung des Fleisches tuberku-

löser Schlachttiere unter Berücksichtigung der neueren Untersu-
chungsergebnisse und der zur Zeit geltenden gesetzlichen Vor-
schriften (Zeitschr. f. Fl. und MUchhygiene. 1912).
27. Dr. Max
Müller. München. Zur unitaristischen und du^istischen Auf-
fassung der Infektion des Tierkörpers. Zeitschr. f. Fl. und Müch-
hyg. 1912.

28 Dr Vet. M. Müller. München, Der Nachweis von Fleischvergifti-
gungsbakterien in Fleisch und Organen von Schlachttieren auf
Grund systematischer Untersuchungen über den Verlauf und den
Mechanismus der Infektion des Tierkörpers mit Bakterien der
Enteritis- und Paratyphusgruppe. sowie der Typhus; zugleich ein
Beitrag zum Infektion und Virulenzproblem der Bakterien auf expe-
rimenteller Basis (Zentralblatt für Bakteriologie. Parasitenkunde
und Infektionskrankheiten. Iste Abt. 62e Band, 1912).
29.
Dr. M. Müller. Die Genese der bakteriellen Infektion des Tierkör-
pers. Berliner tierärtzliche Wochenschrift 1912.
30
Prof. C. F. V. Oijen. De keuring van slachtdieren lijdende aan tuber-
culose, Tijdschr. v. Diergeneeskunde, 55e deel. afl. 18, bl. 929.

-ocr page 135-

Chr. Haeutle, Experimentelle Untersuchungen über den Tbk-bazillen-
gehalt des Fleisches, der intermuskulären Lymphknoten und des
Blutes tuberkulöser Schlachtkälber lAD, München 1914.

32.nbsp;Anton Siebinger, Welche Bedeutung hat das Moment der Blutinfek-

tion für die fleischbeschauliche Beurteilung tuberkulöser Schlacht-
tiere, lAD. München 1920.

33.nbsp;Dr. Nieberle, Weiteres zur Tuberkulosefrage. Zeitschr. f. Fl. u.

Milchhygiene 1912, deel 22, bl. 266.
Dr. C. Titze, H. Thieringer en Dr. E. Jahn, Arbeiten aus dem kei-
serlichen Gesundheitamtes, 1913.

35.nbsp;H. Mammen, Über der Nachweis von Tuberkelbazillen in strömen-

den Blute und seine praktische Bedeutung. I. A. D. Leipzig 1911.

36.nbsp;Ake Wilhelm Hällfors, Beitrag zur Kenntnis der Methoden zum

Bakteriën- und Toxinnachweis im Fleische gesunder und kranker
Schlachttiere mit besonderer Berücksichtigimg der Fleischpreszsaft-
methode. L A. D. Hannover 1913.

37.nbsp;Georg Decker, Über die Venmtreinigung des Fleisches gesunder

Thiere mit Tuberkelbazillen durch nicht desinfektierte Schlacht-
und Untersuchungsinstrumente, I. A. D. Bern 1901.

38.nbsp;Prol S. J. Zlatogoroîî, B, L. Pelante et M. L. Kochkine, Les ani-

maux de laboratoire porteurs de streptocoques et de bacilles tuber-
culeux. Annales de l'Institut Pasteur, Dec. 1929, Referaat v. Qa-
renburg in Tijdschr. v. Diergen. deel 58, afl. 3, bl. 155.
3^. Dr. C. ƒ. G.
van der Kamp, Verontreiniging van vleesch met tuber-
kelbacillen. Tijdschr. v. Diergeneesk. 57e deel, afl. 4.

40 t

J' van der Lee, Over filtreerbare vormen van het tuberculose-virus.

Proefschrift 1928, Utrecht, Geneeskunde.
Pro/.
Dr. C. Eykman, De kleine plaatcultuur bij het wateronderzoek.
Nederl. Tijdschr. v. Hygiëne, Microbiologie en Serologie, bl. 120.
1927.

Charles Ott, Les viandes des animaux de boucherie tuberculeuse.
Thèse pour le doctorat vétérinaire. 1925.

^3- ƒ. Rennes, Inspection des viandes, 2e édition, Paris 1921.

M. Piettre, Inspection des viandes et des aliments d'origine camée
(2 volumes. 1922).

IV. V. d. Burg, Verslag v. h. lle Internationale Veeartsenijk. Con-
gres, Tijdschr. v. Diergen. 57e deel, bl. 1054, 15 Sept. 1930.

46. William Robertson, Meat- and Foodinspection. London 1920.

De. A. Clarenburg, Over de waarde van nieuwere methoden tot

-ocr page 136-

kweeken van tuberkelbacUlen voor de veterinaire pathologie. (Tijd-
si V Diergeneesk. 56e deel. 1929. afl. 19 en 20).
48. Cap^-n Hor Js.nbsp;M. M. a. d. H. Military Meat and dairy

Hygine, Baltimore 1924.
49 Dr
A J Winkel Het voorkomen van tuberkelbacillen in het bloed
''en de m^k van het rund en de — hierv^^u. een we
schappelijk en uit een hygiënisch oogpunt. (Tijdschr. v. verg
lijkende Gen.kunde. 1918, bladz. 268.)
50.
Ministeriëele Beschikking 20 Juli 1918, no. 41402 a.

51nbsp;Prof. C. F. .an Oijen, Het keuringsregulatief in de praktijk. Utrecht.

52nbsp;Dr. H. S. Frenkel, in Tijdschr. v. Diergeneeskunde, 1921. deel 48.

53'. Nieterle, Zum anatomischen Wesen der frischen tuberkulösen Blu.
infektion. (Zeitschr. f. Fl. u. M. hyg., 1925, bl. 361 .

54.nbsp;H. Veens^ra en Dr. Pos^ma. De beteekenis van het ly^

voor de vleeschkeuring. {Tijdschr. v. Diergen. 1928, deel 55, afl 13.)

55.nbsp;R. H. Veenstra, Ontwerp van een nieuw keuringsregulatief, Tijdschr.

V. Diergen.k., 56e deel, afl. 23 en 24.nbsp;, , .

56.nbsp;Hoefnagel, Een ontwerp tot wijziging van het keu^^

blad V de Vee- cn Vlecschhandel van Vrijdag 17 Jan. 1930.

57.nbsp;Dr. A. V. Leeuwen, Tuberculose van het rundvee en haar bestrijdmg.

Tijdschr. v. Diergen. 58e deel, afl. 1 en 2.nbsp;, , ,

58.nbsp;Hugh A. Mac^eu^en, Food Inspection, A practical Handbook, 3rd

Edition, London 1922.

und Hyg. äc HausUe«. 37e Band. 3/4 Helt. »30.

60.nbsp;Un,.. De .eve— van Robert Koch. We,egt;db,b..o.
theek. 1931.

61.nbsp;Walthernbsp;Sind ^ie heute

oder Inderungsbedürftig. (Veröffentiichungen a^ dem Geblete
der Mcdizinalverwaltung XXVI. Band 3, Heft 1928).

62.nbsp;Emile Langlois, Le bacille t^erculeux aviaire chez Ie cheval, Ie

boeuf ct le porc. Thèse dAlfort 1928.
63 ƒ
Bongert, Bakteriologische Diagnostik für Tierärtzte. Berlin 1912.

v. Diergeneeskunde.

-ocr page 137-

ƒ. V. Woerden, De primaire cultuur van den bacillus tuberculosis,
typus bovinis en hare diagnostische waarde. Dissertaüe Utrecht
1931.

Dr. Kuppelmayer, Die Abänderungen der Ausführungsbestimmungen
2um Fleischbeschaugesetze. Zeitschr. f. Fleisch- und Milchhygiene
XXXII, 1922, bl. 277.

67.nbsp;Dr. M. Janack, Die neuen Ausführungsbestimmungen zum Reichs-

fleischbeschaugesetz. Tierärtzüiche Rundschau, 1922, bl. 751.

68.nbsp;Dr. M. Müller und Dr. T. Ishiwara, Über den Tuberkelbazillengehalt

der Muskulatur, des Blutes, der Lymphe und des fleischbeschaulich
nicht infiziert erscheinenden Organe tuberkulöser Schlachttiere.
Centraiblatt f. Bakteriologie, Parasitenkunde und Infektionskrank-
heiten. Originale. 1914. 74e Band, p. 393.

-ocr page 138-

f ■.»

i

»

■pf--.^ • 1

-ocr page 139-

INHOUD.

Hoofdstuk. ßj^
^'^leiding.................... g

De financieelc schaden tengevolge van afkeuring en
sterilisatie van tuberculeuze slachtdieren..... 15

• Historisch overzicht der keuringsvoorschriften voor
tuberculeuze slachtdieren, tot
1900 ....... 18

Overzicht der onderzoekingen over het voorkomen
van tuberkelbacillen in het vleesch van tuberculeuze
slachtdieren, na
1900 ............. 35

§ 1. Positieve resultaten............ 35

§ 2. Negatieve resultaten............ 47

Kort overzicht van enkele buitenlandsche bepalingen
en van de bezwaren tegen de voorschriften van ons
keuringsregulatief............... 63

Eigen onderzoekingen............ 71

§ 1. Methode van onderzoek........... 71

§ 2. Onderzochte gevallen ........... 82

Conclusies....................126

............129

Q

^raadpleegde litteratuur

-ocr page 140-

«

»

/ ft

* *

» ■*

m.

.CDOin'U

• - • • nss-sî^iy^t^îs

....... COi^-r :cïnbsp;t-tuz'wj^m

....... , öa^I .-r J-rVr:''

■ ^^ • ' ,...........[ Î

.................... _ ^ '' ^

, iï'T:nbsp;.. '' :'iu ! r'-rnbsp;; •-O ^ .Vi.

JlMi'i' Ji. V i., 'l-;!'::,-:-;-?!-nbsp;:nbsp;-, ƒnbsp;: il, ^jjtv t-ri. '

.........................U^.^-'^rQmçni'î-.^J

Jnbsp;' '

' ^ ........■..., mi-^-Jv- -nbsp;'

^^ ........' •nbsp;ü u£,/viüsM .t

.......Î . '

«

« •

ft :

ci Înbsp;......

...... 'ifmatrsmx'i^'

-ocr page 141-

16 Aug. 1929.
Milt. M. G., 3. Blz. 93.
Afb. 1.

16 Aug. 1929.
Milt. M. G., 3. Blz. 93.
Overlangs gekliefd.
Afb. 2.

-ocr page 142-

X

-nbsp;■ y

•J T
; - ; -

:... V ••

J

,v

m

ii

• vV:

: V-.

s}

-ocr page 143- -ocr page 144-

mm

Cts.; ; :

• V ^ -s

• ï,

i

» v. ^ '

W^ma

-ocr page 145-

STELLINGEN

I.

De prognose der cysto-pyelonephritis van het rund dient
quod vitam niet zoo ongunstig te worden gesteld als algemeen
gedaan wordt.

II.

Percaïne vormt een uitmuntend locaal- en oppervlakte-
anaestheticum, in het bijzonder geschikt voor de kleine-
huisdierpraktijk.

III.

Pyoktanin in emulsie is een gemakkelijk toe te passen
preventivum tegen infectie van den stier bij de dekactie.

IV.

De bewering van Nieberle, dat er bij dieren geen lipoïd-
nephrose voorkomt, is niet juist, althans voor het schaap.

V.

Het verdient, althans voor Twenthe, aanbeveling, het in
de bepalingen en voorwaarden voor de bestrijding der tuber-
culose onder het rundvee, thans geregeld bij Kon. Besl. van
25 Mei 1928, no. 193, en Min. Beschikk. van 22 Sept. 1928,
mogelijk te maken, dat de sensibiliseering en de tweede oog-
druppeling met tuberculine door een betrouwbare geschoolde
hulpkracht geschieden kan.

VI.

De eisch moet worden gesteld, dat in bedrijven, die
melk afleveren, welke bestemd is, om te worden gedronken,
zonder verwarming te hebben ondergaan, geen melkkoeien
aanwezig mogen zijn, die
Brucella-Bang-bacteriën in de melk
uitscheiden.

-ocr page 146-

Indien bij het bacteriologisch onderzoek, uitgevoerd bij de
keuring van een slachtdier, de aanwezigheid van Bac. ente-
ritidis Gärtner wordt vastgesteld, moet de stal, waarvan het
dier afkomstig was, worden opgespoord en alle daar aan-
wezige runderen op een eventueele infectie met deze micro-
organismen worden onderzocht.

VUL

Het is noodzakelijk, door wijziging van de Vleeschkeurings-
wet, de bevoegdheid te verkenen tot het afkeuren of voor-
waardelijk goedkeuren van slachtdieren, waarvan, ingevolge
de keuring bij den invoer in een gemeente, blijkt, dat zij in
de gemeente van oorsprong ten onrechte zijn goedgekeurd.

-ocr page 147-

• • * -

i

Si).

v.-

-ocr page 148-
-ocr page 149-

m.

-ocr page 150-