V * ï 'ff
J. OWEN, R E C HT V A ARD1GING
UIT HET
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
It
Eel
r,l n P li -3 V*
i? e ■« 8 fi B «s •- •
O rS --' '
I1EC UT Vil U DIG I\(i UIT HET GELOOF
DOOR DE
TOEREKENING m CHRISTUS GERECHTIGHEID,
VERKLAARD, BEVESTIGD, EN VERDEEDIGD,
DOOR
Doctor der H. Godgeleerdheid.
UIT HET ENGELSCH VERTAALD DOOR M A. li ï IN tJ H V A TV W K ï£ K H O V E ÏS,
MET EEXK VOORREDEN VAN
Predikant te Amsterdam.
Behelzende eenige Aanmerkingen over het Werkverbond en de onmiddelyke
Toerekening.
(OiiTeranderde Uitgave volgens het oorsiu-onkelijke iu 1779.)
A.
UTRECHT, F I S S C H E R. 1872.
/
r.
De Leer der Rechtvaerdigmaking is een zeer geiviglig stuk van den Godsdienst, dezelve is van boven en een hoofd-artykel van dat Geloof, welk eenmaal den Heiligen werdt overgeleverd. Verre van een enkel bespiegelend punct te zijn, verspreidt ze derzelver invloed door het geheele Stelsel van Godgeleerdheid, loopt door alle Christelyke Ondervinding, en merkt in elk deel der beöejfenende Godzaligheid. Het gewigt daarvan is zoodanig, dat eene mistasting hier omtrent een zeer hoosaardig vermogen heeft en verzeld gaat van eenen langen trein van gevaarlyke gevolgen. — — Van zulk een hyzonder belang zynde, is ze 07iaf-scheidelyii verknogt aan vele andere Enangelische waarheden; welker overeenstemming en schoonheid wy nooit kunnen zien, zo lang deze kwalyk verstaan wordt: tot dat deze in derzelver heerlykhcid zich vertoont, zullen zy ingewikkeld zyn in wolkett en duisternis. Zy is, indien eene zaak zoo mag genoemt worden, een grond-artykel ; en vercischt zekerlyk onze zeer ernstige overweging.
A. BOOTH, Heerschappy der Genade, Bladz. 160, rOi. eerste druk.
Dit Werk is gevisiteerd en geapprobeerd door de Ew. Classis van Schieland, den 14 November 1778. en de Voorreden door de Ew. Classis van Amsterdam, den 12 Jan. 1779.
Stoom-Boekdrukkerij en Steendrukkerij „de Industriequot; Utrecht.
G ii n i s T e L u K e Lezer !
\e naam van Owen is, ook in Neêrlands Kerk, door zijne vertaalde li Schriften zoo beroemd, en bij alle beminnaars van de Waarheid '' en Godzaligheid, gelijk die in onze Kerk geleerd en beoefend wordt, zoo hoog geschal, dat men zig met grond verzekerd houden mag, dal zulke van 's Mans nog onvertaalde Werken, die over onderwerpen van eenig gewigt en algemeen belang handelen, bij dezelve een goed onthaal zullen aantreffen, en met gretigheid en dankzegging worden aangenomen.
Gebeel nodeloos is 't dan, dit Werk door eene Voorreden, den Neder-landschen Lezer aan te prijzen: De Naam van den Voorredenaar kan toch niet aan Owen, maar wel die van den laalsten aan den eersten Eer aandoen. Althands ik agle 't mij veel meer tot Eere, in 't openbaar te loonen, eon hoogagter van dezen voortredijken Man en van zijne Schriften le zijn, dan dat ik mij zou voorstellen door deeze Voorreden aan dit doorwrogt Werk agling bij te zetten of wezenlijken dienst te doen. De bloote Naam van den Aulheur, en 't gewigtig onderwerp 't welk daar in behandeld wordt, is genoeg, om het slrax bekend te doen worden, en aan le prijzen: de inhoud van het zelve en wijze der behandeling, zal de agling, welke de Aulheur wegens zijne reeds vertaalde Werken onder ons heeft, zeker niet doen verllaauwen. Dal zelfde wijd begrip des harten, en die zelfde doordringendheid van geest, (om de onderwerpen zijner behandeling van alle kanten le beschouwen, tot in
1 'l hart
'l hart der zaken in Ic dringen, hel pil en merg voord le brengen, en de tegenbedenkingen lot in hare uiterste schuilhoeken te vervolgen,) welk in alle zijne Schriften doorstraalt, zal men ook in dit Work allerwegen aantreflen.
Ik heb mij egter aan hot vriendelijk en herhaald verzoek van don lieer Brem, zeer geagt Ouderling le Rotterdam, op wiens raad deze vertaling ondernomen is, en onder wiens opzigt dezelve in 'l licht verschijnt, niet willen onttrokken, om korlelijk don Lozer tot dit Werk inleleidon, en het ' een en ander daaromtrent te borigten.
Dat de Hoor Owek zig vorlodigd hooft tot zulk oono uitvoerige uitwerking van dit onderworp. De Rerjlvaerdijinrj uil hel Geloof, door de Toereheinng van Christus .jeregtii/heid, zal niemand vreemd voorkomen, die weet van wat aanbelang, en van wolken invloed in don Godsdienst en hot gansohe t'zamonstol van Godgeleerdheid, dit Leerstuk is; en die daar bij overweegt, hoe men fallen tijde daar over met verscheiden mot do meeste, gezindheden builen onze Kerk, verschil gehad en strijd gevoerd hoeft. De Hoer Owen hoeft dan der Gereforinoordo Kerke oenen wezenlijken dienst gedaan, mot dit stuk uit don grond op le halen van alle zijdon le bezien, duidelijk te verklaren, naawkourig te onderscheiden, bondig le staven, togen allerlei bedenkingen to handhaven, on van do zwarigheden, daar legen ingobragt, te onthoflen, op oono wijze, die do blijken van zijnen diopdenkenden geest on godvrugtigo grondbeginselen aan don dag logt, en niet nalaten kan lo behagen aan allen die op de Leer onzer Kerk prijs stollen, en in 'l bijzonder onze Belijdenis aangaande hot gewigtig Leerstuk onzer oorspronjlijke verdorvenheid quot;Tondh'-verslaan, en zig van harten daar mode voroonigon.
Inderdaad, ofschoon allo do hoofdstukken onzer Belijdenis, gelijk do schakels oener koeten , in een keurig verband t'zamonhangen, een woor-keerigon invloed op elkander hebben, on onderling elkander opholderon, elkander bevestigen; zo is 'er nogthands misschien goou Arlikol onzer Loore, 'l wolk op hot gansohe t'zamonstol dor Godgeleerde Waaihoden in 't gemeen, en op do Loer onzer rogtvaordiging in 't bijzonder, uitgo-stroklor on kragtigor invloed maakt dan het evengemeldc Leerstuk aangaande
0 O
den
ir
V O O li R E D E N.
Hl
den oor.sprony onzer verdorvenheid, cn de wijze op welke wij ■die deelayliy zijn: Dit slaal in een zeer naauw verband met de aangelcgensle wa-jrheden van 't Enangelie: Van daar dat, na mate de Leer der genade en verlossing door Christus JiorgLoglelijke Geregtigheid en Lijden klaarder, ca uitvoeriger geopenbaard en ontwikkeld wierd in Gods Woord; ook in die zelfde mate dit stuk daar in duidelijker ontvouwd, en in een beider licht gesteld is: Wij onlvangen hierop bet allerklaarst cn opzettelijkst onderwijs in de Scbririen des-Nieuwen Testaments, inzonderheid in de Brieven van Paulus, llom. A' en I Cor. XV. op eene wijze, die ons bel naauw en onafscheidbaar verband van deze Leer met die der genade ontwijfelbaar voor oogen steli. Nae mate men verschilt cn afwijkt in zijne beginselen en leiding van gedagten omtrent onze oorspronglijke verdorvenheid, zal men ook in die zelfde evenredigheid van elkander afstaan in de Leer onzer regtvaerdiging. Hel is dcrbalvcn van bet uiterst belang, gezonde gevoelens te voeden omtrent het eerstgcmelde stuk, en zijne overtuiging desaangaande op goede gronden te vestigen: Hier door zal men ook in bet laatstgenoemde geoefende zinnen verkrijgen, en eene vaardigheid erlangen, om in eene zaak, waar in men door zoo vele verschillende bevallingen cn vonden anders ligtelijk verward, geslingerd cn verbijsterd wordt, gcmaklijk te beproeven, wat van de gezonde Leer verschilt, of slcgts eenigzins, hoe heimelijk ook, afwijkt. Ik gevoclé een innigen afkeer van hel liefdeloos en liglvaerdig verdenken der regt-zinnigheid, (of hol verketteren, gelijk men 'l noemt) van zijnen Broeder, die in den grond der zake bet zelfde gevoelt, cn het zelfde bedoelt, schoon de leiding zijner gedag te verschilt; ja ook ofschoon men in de bepaling of bevalling van alle de bijzonderheden niet volmaakt hel zelfde denkt: Eene volmaakte kennis, vrij van alle dwaling, zal men aan deze zijde van het graf in een eenig mensch even weinig aantreffen, als volmaakte heiligheid: Een Christen daarom, die zig zei ven kent, en bcdagtzaam opmerkt boe bij bij trappen leert, en door loencmcnde verlichting van Gods Geest van lijd tot tijd vele hem aanklevende dwalingen of onnaauw-keurige bevattingen ontworstelt, zal zig verpligt aglen en genegen vinden, om zoo veel toegevendheid len dien aanzien omtrent zijnen Crocder
'I hart der zaken in le dringen, het pit en merg voord te brengen, en de tegenbedenkingen lot in hare uiterste schuilhoeken te vervolgen,) welk in alle zijne Schriften doorstraalt, zal men ook in dit Werk allerwegen ■ aantreffen.
Ik heb mij egter aan het vriendelijk en herhaald verzoek van den Heer Brem, zeer geagt Ouderling te Rotterdam, op wiens raad deze vertaling ondernomen is, en onder wiens opzigt dezelve in 't licht verschijnt, niet willen onttrekken, om kortelijk den Lezer tot dit Werk inteleiden, en het ' een en ander daaromtrent te berigten.
Dat de Heer Owen zig verledigd heeft lot zulk eene uitvoerige uitwerking van dit onderwerp, Dc Regtvaerdiginrj uit het Geloof, door de Toerekening van Christus geregtlgheid, zal niemand vreemd voorkomen, die weet van wal aanbelang, en van welken invloed in den Godsdienst en het gansche t'zamenstel vim Godgeleerdheid, dit Leerstuk is; en die daar bij overweegt, hoe men fallen tijde daar over met verscheiden, met dc meeste, gezindheden builen onze Kerk, verschil gehad en strijd gevoerd heeft. Dc Heer Owen heeft dan der Gereformeerde Kerke eenen wezenlijken diensl gedaan, met dit stuk uit den grond op te halen, van alle zijden le bezien, duidelijk te verklaren, naawkeurig te onderscheiden, bondig te slaven, tegen allerlei bedenkingen te handhaven, en van de zwarigheden, daar tegen ingebragl, te ontheffen, op eene wijze, die de blijken van zijnen diepdenkenden geest en godvrugtige grondbeginselen aan den dag legt, en niet nalaten kan le behagen aan allen die op do Leer onzer Kerk prijs stellen, en in 't bijzonder onze Belijdenis aangaande hel gewigtig Leerstuk onzer oorspronglijke verdorvenheid grondig verslaan, en zig van harten daar mede verecnigen.
Inderdaad, ofschoon alle de hoofdstukken onzer Belijdenis, gelijk de schakels eenor keeten , in een keurig verband t'zamenhangen, een weer-keerigen invloed op elkander hebben, en onderling elkander ophelderen, elkander bevestigen; zo is 'er nogthands misschien geen Artikel onzer Lecre, 't welk op het gansche t'zamenstel der Godgeleerde Waarheden in 't gemeen, en op de Leer onzer regtvaerdiging in 'l bijzonder, uitgestrekter en kragliger invloed maakt dan het evcngcmelde Leerstuk aangaande
den
II
Y O O R R EDEN.
den oorsprong onzer verdorvenheid, en de wijze op welke tvij die deelarjiirj zijn: Dit slaat in een zeer naauw verband met de aangelcgenste waarheden van 't Enangelie: Yan daar dat, na mate de Leer der genade en verlossing door Christus Borgtogtelijke Geregtigheid en Lijden klaarder, en uitvoeriger geopenbaard en ontwikkeld wierd in Gods Woord; ook in die zelfde mate dit stuk daar in duidelijker ontvouwd, en in een helder licht gesteld is: Wij ontvangen hierop hot allerklaarst en opzettelijkst onderwijs in de Schriften des. Nieuwen Testaments, inzonderheid in de Brieven van Paulus, Hom. Y en 1 Cor. XY. op eene wijze, die ons het naauw en onafscheidbaar vérband van deze f.eer met die der genade ontwijfelbaar voor oogen stelt. Nae mate men verschilt en afwijkt in zijne beginselen en leiding van gedagten omtrent onze oorspronglijke verdorvenheid, zal men ook in die zelfde evenredigheid van elkander afstaan in de Leer onzer regtvaerdiging. liet is derhalven van het uiterst belang, gezonde gevoelens te voeden omtrent het eerstgemelde stuk, en • zijne overtuiging desaangaande op goede gronden te vestigen: Hier door zal men ook i'n hel laatstgenoemde geoefende zinnen verkrijgen, en eene vaardigheid erlangen, om in eene zaak, waar in men door zoo vele verschillende bevallingen en vonden anders liglelijk verward, geslingerd en verbijsterd wordt, gemaklijk te beproeven, wat van de gezonde Leer verschilt, of slegts eenigzins, hoe heimelijk ook, afwijkt. Ik gevoelé een innigen afkeer van het liefdeloos en ligtvaerdig verdenken der regt-zinnigheid, (of het verketteren, gelijk men Jt noemt) van zijnen Broeder, die in den grond der zake het zelfde gevoelt, en hel zelfde bedoelt, schoon ' de leiding zijner gedagle verschilt; ja ook ofschoon men in de bepaling
of bevatting van alle de bijzonderheden niet volmaakt hot zelfde denkt: Eene volmaakte kennis, vrij van alle dwaling, zal men aan deze zijde van het graf in een eenig mensch even weinig aantreffen, als volmaakte heiligheid: Een Christen daarom, die zig zei ven kent, en bedaglzaam opmerkt hoe hij bij trappen leert, en door toenemende verlichting van Gods Geest van tijd lol tijd vele hein aanklevende dwalingen of onnaauw-keurige bevallingen ontworstelt, zal zig verpligt agten en genegen vin-lt; den, om zoo veel toegevendheid ten dien aanzien omtrent zijnen Broeder
r te
in
VOORREDEN.
lc oefenen, als, behoudens het fondament der Leere, eenigzins mogelijk is. Dan, hoe zeer ik dit omhelze, moet ik erger ten aanzien van 't genoemde Leerstuk in alle opregtheid belijden, zeer bezwaarlijk te kunnen bevatten, en niet doortezien hoe men de Leer onzer Hervormde Kerk in alles zal doorhouden, en, inzonderheid in het Leerstuk onzer Regtvaer-diging, aan de Leer van Paulus in de bovengemelde plaatsen, en aan de Belijdenis onzer Kerk, ja aan zig zelven, aan zijn eigen t'zamenstel, zal gelijk blijven, indien men niet overeenstemt in de Leer van het Werkverbond, en de onmiddelijhe toerekening van Adams schuld. Ik wil hier mede niet beslissen, of men zig zelven of elkander volstrekt zou moeten binden aan die benamingen ran Werkverbond en - onmiddelijhe Toerekening; en het al of niet, het veel of weinig, het vertrouwend ol schroomaglig en aarzelend gebruik dier bewoordingen, tot bet schibboleth of sibboleth van reglzinnigheid zou moeten stellen: 't kan misschien zijn, dat iemand bij gebrek van bepaalde en naauwkeurige denkbeelden ('), en door te veel zijn aandagt te leenen of geleend te hebben aan de zifterijen dezer woorden, eenig opzien tegen derzelver gemeenzaam gebruik in zijn gemoed heeft laten wortelen; schoon hij de waarheid der zaken welke daar mede bedoeld worden, opregt gelooft. Voor mij zelven kan ik niet zien dat 'er eenige bondige reden is, waarom men deze benamingea, schoon ze zoo volstrekt van letter tot letter in de Heilige Schrift niet
ge-
CO Inderdaad de willekeurige en verschillende denkbeelden welke men aan deze woorden menigmaal hegt, geven oorzaak van veel verwarring, ei doen menig een' tegen zijn eigen schim vegten: bij voorb. men denkt veelal onder de benaming van toerekening, niet aan een daad van Gods inblijvend oordeel, 'tgeen wij 'er eeniglijk door verstaan als wij spreken van de omniddelijke toerekening, maar men twist 'er tegen, als of wij 'er door verstonden eene overgaande daad van dadelijke toepassing, overdraging of in bezitstelling; of wel de dadelijke toewijzing van het regt ten leven om der verdiensten van Christus wil: onder-tusschen deze denkbeelden verschillen veel van het ware bedoelde; als men de laatstgenoemde dingen door de toerekening verstaat, dan spreekt het van zelve, dat men in een omniddelijke toerekening even veel zwarigheid zal vinden, als of men sprak van eene onmiddelijhe regtvaerdiging^ zonder 't gelove.
IV
VOORREDEN.
gelezen worden, zal wraken, wijl ze naauwkeurig cn duidelijk de meening der zaak nildrukken, die in de Heilige Schrift, geleerd wordt; en de uitdrukkingen van Verbond, wet der werken, (in tegenstelling van de wel des (jeloofs, die in hel Genadeverbond haren grondslag heeft) tn van rekenen tot Geregtigheid, in Gods Woord geenzins vreemd zijn; gelijk ook niemand bedenking maakt over de benaming van Genadeverbond, schoon ook die zoo letterlijk in de Heilige Schrift niet gevonden wordt: Doch, heeft iemand daar op ecnige zwakheid, of twijfeling over de volmaakte naauwkeurigheid dezer woorden, wij willen over die benamingen niet twisten; hij beproeve andere woorden of omschrijvingen, die dezelfde zaak naauwkeuriger nae zijne gedagte uitdrukken, te gebruiken, mids men inderdaad dezelfde zaken, dezelfde waarheden daar onder begrijpe en kennelijk uitdrukke, welke onze Kerk gewoon is onder die aangenomen cn door 't gebruik gewettigde benamingen te verstaan: het komt hier niet op den naam, maar op de zaak aan: En dan zegge ik, ten opzigt der bedoelde zaak, kan het niet missen nae mijn inzien, of de minste bedwelming, aarzeling of afwijking in dit stuk, zal altoos, ten minsten heimelijk, en dikwijls kennelijk, invloed maken op de bevatting en beoefening van de Leer der regtvaerdiging; cn, ais men voet bij stek houdende doordenkt, cn zijne denkwijze in hare natuurlijke gevolgen laat aflopen, zal men ten laatsten het wezenlijk verschil, waarop het al, of niet erkennen der genoemde zaken uitlopen moet, heel duidelijk ontdekken. Hoe zal men toch met een volkomen vertrouwen des geloofs, cn met ontwijfelbare berusting, de geregtigheid van den Borg cn Middelaar als onze geregtigheid aangrijpen? hoe zal men op eene geregtigheid buiten ons, waar toe wij dcor onze personeele daden niets hebben aangebragt, maar die ons uit genade moet toegerekend zijn, en die ons geschonken wordt, zig met volkomen gerustheid cn innig welgevallen verlaten; zoo lang men zwarigheid maakt, zig onder dal regt van God Ie onderwerpen met opzigt lol de toerekening van Adams ongcregtighcid cn schuld? Al wal men in Jat laatstgenoemde stuk in zijne gedagte lusschen beide voegt, bij wijze eener middelijke toerekening, dal zal ook bij tegenstelling 'er moeten lusschen komen in onze regtvaerdiging. Is men hel daar-
en-
v
enlegen liicr in eens, dal wij allen in Adam, als ons naluuiiijk en zedelijk Hoold, gerekend zijnde, uit. kragt van die betrekking dadelijk in, en met hem, gevallen, en bij God aan die overtreding schuldig gerekend, als zoodanig veroordeeld, cn van daar, zoo dra wij geboren worden, onder den vloek zijn; dan zal men ook geene bedenking behouden, of het regt zij bij God, ons alzoo ook weder in Christus aantenemen, op grond eener toerekening van zijne geregtigheid uit genade: En men zal in de Leer der Regtvaerdiging volmaakt overeenstemmen, het zeilde gevoelen, en nae den zelfden regel wandelen.
Dan, aan deze genoemde grond-lecr haakt het bij velen. En geen wonder! zo 'er iets is, waar tegen zig het vleeschlijk vernuft verzet, 'L welk de natuurlijke mensch niet begrijpt, ja dwaasheid agt; 't is even dit. Eet verstand des vleeschs weigert zig dit regt der Godlijke wet cn geregtigheid Ie onderwerpen; ja het kan ook niet. De duisternis, ol liever de blindheid, in de kennisse van God zoo als Hij waarlijk is, van zijne Hoogheid, Majesteit, vlekkelooze Heiligheid, en allerhoogste Volmaaktheid , is 'er oorzaak van: wij kunnen (hoe zeer wij aan de klanken dier woorden eenige denkbeelden hegten) wij kunnen die waarheden, zoo als ze waarlijk zijn, met ons natuurlijk verstand niet regt beseffen, we hebben 'er die evenredige indrukken van verloren; cn van daar kunnen we ons vernuft aan de waarheden die daar uit vloejen niet onderwerpen, noch dezelve met ons hart instemmen; of God moet zig bij gcestlijklicht aan ons gemoed openbaren, van nabij zig aan ons vertegenwoordigen, en ons hart gevoelige indrukken daar van inboezemen. Als God zig aan ons waarlijk als God vertegenwoordigt, (niet zoo ais wij met onze oppervlakkige en veelzins willekeurige begrippen doorgaands aan Hem denken, maar zoo als Hij waarlijk is) en wanneer Hij ons dan als tusschen zijne voeten zet en tot ons zegt, wel aan! Ik zal u ondervragen en anhvoordt en onderrkjl mij! dan krijgt men bevindelijke kennis aan de uitdrukkingen van Job, zeggende, met diepte schaamte en ootmoedige vernedering, met het gehoor der ooren heb ik van u gehoord, maar nu ziet u mijn oge; daarom verfoeje ik mij en heb berouw in stof cn assche. Urm moeten de hoogten vallen die zig verheffen tegen de kennisse van Christus,
VI
VOORREDEN. vu
men wordt gelijk een kindeken, en krijgt een welgevallen in de ootmoedigste onderwerping onder 't heilig regt van de hoogste Majesteit.
Het bevreemdt mij zoo weinig, wederstand legen deze waarheid bij den natumiiiken mensch te zien opkomen, dat ik mij veel eer verwondere dat nog zoo vele naam-christenen zig met onze Belijdenis uitwendig vereenigen, en aan de Leer onzer Kerke zig houden, ja dezelve voorstaan; en dal liet niet met een groot aantal onzer Belijders gaal als met die discipelen, waar van we lezen Joh. VI: 60, 60. Vele van zijne discipelen {dit) hoorende, zeiden, deze reden is hard; wie kan dezelve hoo-ren ? — van tooi af gingen velen zijner discipelen te rugge, en wandelden niet meer met Hem.
Een iegelijk, die bij eige ervaring zijne dwalingen, blindheid en duisternis heeft leeren erkennen, en weet hoe veel 'er nodig was, om hem waarlijk voor God Ie doen bukken, in de schuld vallen, en zig zijner geregligheid te leeren onderwerpen, met wegwerping van alle ijdele be-dekselen der schande en vonden van het arglistig hart; een iegelijk, zegge ik, die dit geleerd heeft, en de wijze waar op hij dit leerde zig levendig voor oogen houdt; zal niet ligt wrevelig worden tegen zulken die van deze ontdekking lot nog loc verstoken zijn, welken de overtuiging aangaande deze voor ons vleeschlijk vernuft zoo onbevatbare waarheden nog onlhreckl, en die van daar in de dwaling nog wandelen; maar zal zig steeds herinneren, ivie onderscheidt u, of ivat hebt gij, dat gij niet en hebt ontvangend Wel is waar, onze duisternis kan onze dwaling bij God niet verschonen; wij zijn deswegens in zijne hooge vierschaar niet minder schuldig dan elendig: God heeft de Waarheid duidelijk geopenbaard: Dal wij dezelve niet erkennen en ootmoedig aannemen, maar daar tegen inleggen, komt voord van de strafwaardige verdorvenheid van ons eige hart. Daarenboven is deze bedwelming niet in alle opzigten geheel on-verwinlijk, zoo veel de verstandelijke beschouwing, en oordeelkundige bevatting aangaat: wierden de uitmuntende Schriften onzer beste Godgeleerden, die deze waarheden behandeld, bondig geslaafd en manlijk verdedigd hebben, meer gelezen, men zou zoo veel over de duisterheid dezer waarheden niet klagen, noch zoo dikwijls zijne ontwelendheid bij gebrek
van
van onderzoek verraden door dezelfde legenbedenkingen te herhalen, en als nieuwe zwarigheden, die te voren niet waren doorgedagt, te opperen, welke hogthands reeds voorlang grondig en manlijk opgelost zijn. Dan, hoe zeer, ten aanzien van Gods regt en oordeel over ons, onze blindheid, duisternis en dwalingen onverschoonbaar en strafwaerdig zijn, ja hoe zeer wij ten dien opzigte meer de voorwerpen van zijn ongenoegen en afkeer, dan wel van zijn mededogen zijn mogten; nogthands moeten wij iu 't beoordeelen en behandelen van onzen onvasten, wankelenden of dwalenden evenmensch, altoos die zagtmoedigiieid betragten, welke zulken betaamt, die alles goeds aan de genade Gods verschuldigd zijn. Menschen derhalven, die aan de meergemelde Leerstukken blotelijk twijfelen, die ze niet kunnen aannemen, die door de bedenkingen van 't verduisterd verstand naer eene andere leiding van gedagten zoeken; moeten meer de voorwerpen van ons gebed en mededogende onderschepping, dan van onze verontwaardigende veragting ol harde behandeling zijn; Immers, zoo ze niet meesterlijk en lasterlijk smaden 't geen zij verklaren niet te begrijpen, of hun gebrek aan licht en overtuiging, om Gode in dezen weg regt en geregtigheid tocteschrijven, tot een grond leggen om op eenen trotschen toon te beweeren, dal niemand die overtuiging billijk hebben kunne, en daarom stoutelijk deze Leer als valsch, onbillijk, en ongerijmd uittestam-pen. Zij die zoo verre gaan; maken zig gewis schuldig aan dwaze en veragtenswaardige vermetelheid, en noodzaken ons, dat men zig tegen hun schamper verwijt en beledigend gedrag met allen nadruk verzette : Maar anderszins, en voor het overige, behooren wij, gedagtig wie wij zijn, zóo lang genade ons hart onder hare heerschappije niet brengt, en van hoedanigen geest wij ook dan nog zijn, in ons zeiven aangemerkt; hen als voorwerpen van liefderijk mededogen met den geest der zagtmoedigiieid te onderwijzen, niet door gezag of magt-spreuken, maar door eene naakte, duidelijke en eenvoudige mededeeling onzer overtuiging, en der gronden waar op zij rust; zoodanig, dat wij de waarheid zelve in zulk,een licht zoeken te vertoonen, dat ze door hare aannemelijkheid cn betameliikhcid in 't oordeel, ja in 't hart, onder Gods zegen moge indringen.
Om
VIII
Om hier toe, na mijne vermogen, eenigzins bevorderlijk te zijn, en medetewerken. len opzigt van het gewigtig Leerstuk, van 't welk ik in deze Voorreden gewage, zal ik twee zaken daaromtrent onder t oog brengen, en een weinig uilhalen, die mij toeschijnen niet genoeg opgemerkt en doorgedagt te worden; uit welker regte overweging de meeste bedenkingen van het vleesch worden afgesneden, en de erkentenis dezer waarheid in een zeer betamelijk licht ons voorkomen moet.
De eerste aanmerking is deze: dat hel Leerstuk onzer oorspronglijke Verdorvenheid, zoo ols het zelve in Gods Woord geopenbaard wordt, een voorwerp van geloof is. Verstaat dit egter wel: Men moet dit niet op eene belachlijke wijze dus misduiden, als of wij, met ons op het geloof te beroepen, het gezond verstand wilden uitsluiten, en beweeren, dat inen slegts de klanken der woorden moet overnemen, zonder eenige denkbeelden daar aan te hegten; of ook, dat het verstand in de erkentenis daar van niet te pas zou komen: Zulk een blind geloof laten wij over aan de Roomsche Kerk. Wij spreken van een verlicht geloof, dat met kennis gepaard gaat; en nogthands onderscheiden we, en met reden, eigenlijk gezegde voorwerpen des geloofs, en voorwerpen der natuurlijke rede, of van 't menschlijk vernuft of begrip. De voorwerpen des geloofs, (in dien bepaalden zin, in welken wij, volgends de zo even genoemd^ onderscheiding, 'er hier van spreken) hebben dit eigen, dat men de zaken, zoo verre ze ons bekend en geopenbaard zijn, als zekere waarheden ogt; goede gronden kan en moet erkennen, schoon men derzelver innerlij verband, gronden en redenen, of niet, of niet volkomen, kan inzien doorgronden. Dit heeft in duizend gevallen plaats. Ik kan, bij voorb., in een zeker menschlijk geval, een zeer duidelijk berigt ontvangen of kennis krijgen van iem.'inds handeling of bepaling, en weten wat hij doet; en geloven, uit gegronde overtuiging van zijn wijs en door-eerlijk character, dat hij billijk handelt, ofschoon ik de gronden en beweegredenen voor zijne handeling in dit geval of niet weet, of niet in alle opzigten klaar doorzien, en alle mogelijke bedenkingen daar tegen tot het uiterste toe even bondig, uit het geen 'er mij tot nog toe slegts van te zien gegeven is, oplossen kan. Alzoo is quot;took hier met de zaak gelegen. Ik
2 kan
IX
VIII VOORREDEN.
van onderzoek verraden door dezelfde legenbedenkingen te herhalen, en als nieuwe zwarigheden, die te voren niet waren doorgedagt, te opperen, welke hogthands reeds voorlang grondig en manlijk opgelost zijn. Dan, hoe zeer, ten aanzien van Gods regt en oordeel over ons, onze blindheid, duisternis en dwalingen onverschoonbaar en strafwaerdig zijn, ja hoe zeer wij ten dien opzigte meer de voorwerpen van zijn ongenoegen en afkeer, dan wel van zijn mededogen zijn mogten; nogthands moeten wij in 't beoordeelen en behandelen van onzen onvasten, wankelenden of dwalenden evenmensch, altoos die zagtmoedigheid betragten, welke zulken betaamt, die alles goeds aan do genade Gods verschuldigd zijn. Menschen derhalven, die aan de meergemelde Leerstukken blotelijk twijfelen, die ze niet kunnen aannemen, die door de bedenkingen van 't verduisterd verstand nacr eene andere leiding van gedagten zoeken; moeten meer do voorwerpen van ons gebed en mededogende onderschepping, dan van onze verontwaardigende veragting of harde behandeling zijn; Immers, zoo ze niet meesterlijk en lasterlijk smaden 't geen zij verklaren niet te begrijpen, of hun gebrek aan licht en overtuiging, om Gode in dezen weg regt en geregtigheid toeteschrijven, tot een grond leggen om op eenen trotschen toon te beweeren, dal niemand die overtuiging billijk hebben kunne, en daarom stoutelijk deze Leer als valsch, onbillijk, en ongerijmd uittestam-pen. Zij die zoo verre gaan; maken zig gewis schuldig aan dwaze en veragtenswaardige vermetelheid, en noodzaken ons, dat men zig tegen hun schamper verwijt en beledigend gedrag met allen nadruk verzette: Maar anderszins, en voor het overige, behooren wij, gedagtig wie wij zijn, zóo lang genade ons hart onder hare hcerschappije niet brengt, en van hoedanigen geest wij ook dan nog zijn, in ons zeiven aangemerkt; hen als voorwerpen van liefderijk mededogen met den geest der zagtmoedigheid te onderwijzen, niet door gezag of magt-spreuken, maar door eene naakte, duidelijke en eenvoudige rnededeeling onzer overtuiging, en der gronden waar op zij rust; zoodanig, dat wij de waarheid zelve in zulk.een licht zoeken te vertoonen, dal ze door hare aannemelijkheid en betamelijkheid in 't oordeel, ja in 't hart, onder Gods zegen moge indringen.
Om
Om hier toe, na mijne vermogen, eenigzins bevorderlijk le zijn, en medetewerken. len opzigl van het gewigtig Leerstuk, van 't welk ik in deze Voorreden gewage, zal ik twee zaken daaromtrent onder t oog brengen, en een weinig uithalen, die mij toeschijnen niet genoeg opgemerkt en doorgedagt te worden; uit welker regte overweging de meeste bedenkingen van het vleesch worden afgesneden, en de erkentenis dezer waarheid in een zeer betamelijk licht ons voorkomen moet.
De eerste aanmerking is deze: dat het Leerstuk onzer oorspronglijke Verdorvenheid, zoo ols het zelve in Gods Woord geopenbaard wordt, een voorwerp van geloof is. Verstaat dit egter wel: Men moet dit niet op eene belachlijke wijze dus misduiden, als of wij, met ons op liet geloof le beroepen, het gezond verstand wilden uitsluiten, en beweeren, dat men slegts de klanken der woorden moet overnemen, zonder eenige denkbeelden daar aan te hegten; of ook, dat het verstand in de erkentenis daar van niet te pas zou komen: Zulk een blind geloof laten wij over aan de Roomsche Kerk. Wij spreken van een verlicht geloof, dat met kennis gepaard gaat; en nogthands onderscheiden we, en met reden, eigenlijk gezegde voorwerpen des geloofs, en voorwerpen der natuurlijke rede, of van 't menschlijk vernuft of begrip. De voorwerpen des geloofs, (in dien bepaalden zin, in welken wij, volgends de zo even genoemdn onderscheiding, 'er hier van spreken) hebben dit eigen, üdt men de zaken, zoo verre ze ons bekend en geopenbaard zijn, als zekere waarheden oj goede gronden kan en moet erkennen, schoon men derzelver innerlij verband, gronden en redenen, of niet, of niet volkomen, kan inzien doorgronden. Dit heeft in duizend gevallen plaats. Ik kan, bij voorb., in een zeker menschlijk geval, een zeer duidelijk berigt ontvangen of kennis krijgen van iemands handeling of bepaling, en weten wat bij doet; en geloven, uit gegronde overtuiging van zijn wijs en door-eerlijk character, dat hij billijk handelt, ofschoon ik de gronden en beweegredenen voor zijne handeling in dit geval of niet weet, of niet in alle opzigten klaar doorzien, en alle mogelijke bedenkingen daar tegen tot het uiterste toe even bondig, uit het geen 'er mij lot nog loc slegts van te zien gegeven is, oplossen kan. Alzoo is ^t ook hier met de zaak gelegen. Ik
2 kan
IX
VOORREDEN.
kan zeer wel verstandelijke, duidelijke, klare denkbeelden hegten aan de loerekeninrj van Adams schuld aan alle zijne nakomelingen, ik kan de gevolgen verstaan die de Heilige Schrift daar uit afleidt, en welke de ervaring mij in mij zeiven, en in alle Adamskinderen, doet zien en bevestigt; en ik kan geloven, dat dit eene helamelijkc handelwijze is, steunende op gronden van regt en billijkheid, ora dat een hoogst volmaakt, heilig en reglvaerdig Opperwezen met geen mogelijkheid anders dan regt en billijk handelen kan; 'tis zoo volstrekt onmogelijk dat God een daad van onbillijkheid zou doen, als het onmogelijk is dat Mij zig zeiven zou vernietigen: Dit kan ik onfeilbaar geloven, ja ik kan niet anders, zo ik God eenigzins kenne, en eerbied voor Hem hehbe, dan dit, ook in 't gemeld geval, geloven; nogthands kan ik wel in eenige, ja in vele op-zigten, le kort schieten in het peilen en doorgronden van Gods handeling, wanneer ik tot hot uiterste toe de redenen van billijkheid wilde voor mijne oogen ontvouwd zien, en Hem van alle de bijzonderheden rekenschap van zijn doen afvragen; Hier zal ik ervaren, dat mijn vernuft te kort schiet in 't onnaspeurlijke van Gods wegen, en 't ohdoorzoekelijke van zijne oordeelen; maar zou ik daarom een ogenblik in bedenking nemen om derzelver billijkheid le geloven, en alle zijne handelingen voor regt te verklaren en te belijden? verre van daar; niets is betamelijker, niets redelijker en pligtelijker, dan Gods wegen, in alles te billijken, ook dan als wij die niet verder doorzoeken konnen. Hoe dikwijls komen ons in de handelingen van voorname personen. Wetgevers, Koningen, Bevelhebbers, dingen voor, die duister, onbestaanbaar, of raadselagtig toescheenen, en die nogthands van agteren de grootste wijsheid en schranderheid van den aanlegger openbaren ? Hoe veel meer kuiinen 'er dan diepten zijn, voor ons eindig en zeer bedwelmd versland, in de handelingen van den oneindig wijzen God, wiens gedagtcn en wegen zoo verheven zijn boven de onze, als de hemel hooger is dan de aarde?
Deze aanmerking moet vooral onder 'l oog gehouden worden in 'l ge-moeds onderzoek en bestuur nopens de kenmerken eener waaragtige ontdekking en overtuiging des Heiligen Geests. 'Er zijn die willen dat de eotheid van 'l genade-werk des Geests in 't hart van den mensch daar
O ö
aan
X
aan kan onderkend en moet beproefd worden, of men klaar en overredend ingeleid geworden zij in Adams schuld, en de regtmatigheid van Gods handeling in deszelfs toerekening aan ons. Ik agte dat men dit met twee onderscheidingen beantwoorden moet.
'1) Ik sta geredelijk toe, dat 'er weinige, of misschien geene waare begenadigden zijn onder ons, die niet t'eenigen tijde bij dit stuk in hun gemoed bepaald, in het zelve ingeleid, en daar mede werkzaam worden: Doch ik zou zeer schröomen de bepaling van sommigen overlenemen, dat het waaragtig genade-werk, of de zaligmakende overtuiging, in allen daar van eerst gerekend zou moeten worden te beginnen: De Heilige Geest bindt zig in zijne werkingen aan zoodanige regels niet, als sommigen onvoor-zigtig vaststellen, of aan zulk eene orde ten aanzien van alle bijzonderheden, als of die bij allen even eens na elkander moesten aflopen: Men heeft de uiterste voorzigtigheid nodig, dat men zijne bijzondere leidingen ondervinding, vooral ten aanzien van de orde, tijd, enz. niet ten al-gemeenen regel stelle, waar nae men alle anderen afmete: Is men daar op niet verdagt, men loopt gevaar, om, schoon met een goed oogmerk, nogthands gansch onvoorzigtig en berispenswaardig, meenige opregte Godzoekende ziele geweldig te schudden, en in hare werkzaamheden te stremmen: Men raag hier op ook toepassen de vergelijking van den Heiland , De wind blaast loaar henen hij wil. De ondervinding leert, dat, ten aanzien van verscheiden bijzonderheden, de een al vroeg, in den aanvang van zijn bekeeringsweg, omtrent zaken werkzaam gemaakt, en in dezelve vrij diep ingeleid wordt, welke een ander niet, dan na reeds een tijd lang op dien weg gewoosd en daar in gevorderd te zijn, bevindelijk leert kennen en inzien.
2) Ten anderen moeten wij in de bepaling hier van voorzigtig zijn ten aanzien van den trap en mate. 't Kan zijn, 't gebeurt misschien velen van Gods kinderen, dat zij t'eenigen tijde met zeer veel licht en kragt van overtuiging in dit stuk worden ingeleid, het zelve van alle kanten klaar en duidelijk voor hun gemoed opgehelderd zien, en in zeer vele bijzonderheden de regten van Gods geregtighcid in dezen weg kunnen erkennen : Maar of dit hunner aller voorregt zij ? durve ik niet bepalen.
2* Som-
XI
VOORREDEN.
Sommigen hebben veel le worstelen met bestrijding der waarheid, en met vele aanvegtingen, welke menigvuldige bedenkingen agterlaten, die hen geduurig kwellen, en waar tegen zij menigmaal geene voldoende beand-woordingen zetten kunnen: Het zou gewis le veel gevorderd zijn, zo men wilde, dat deze zulk een klaar inzien zouden moeten ontvangen in dit stuk, dat zij alle die bedenkingen tot één toe, in alle hare bijzonderheden, moesten kunnen ontknopen en volledig beandwoorden. Maar, zoo veel durven wij gerust zeggen, dat 'er niemand hunner zijn zal, zo hij anders waarlijk door den Heiligen Geest ontdekt en lot Christus gebragt is, of hij zal uit innige overreding zijns harten zig geneigd vinden, om onder God te bukken, zig schuldig te erkennen, zig Zijner geregtigheid te onderwerpen, en van ganscher harten te geloven dat Gods weg in dit geval hoogstbetamelijk, regtvaerdig, heilig en goed is: dit zal hij ontwijfelbaar geloven, en uit dat geloof zig ootmoedig nederwerpen voor den throon van Gods cjenade; ofschoon het hem in menigerlei opzigten aan kundigheid of vernuft mangele, om dit alles doortezien, en Gods weg tegen alle de bedenkingen des vleeschs, die tegen zijnen wil nog in hem geduurig opkomen, te handhaven, te verdedigen.
Het Leerstuk dan van onze oorspronglijke verdorvenheid, ten aanzien van het verbond der werken, en de daar uit volgende onmilddelijke Toerekening, is een Voorwerp des Geloofs: 'l geen het eerste was, dat ik hier over had aantemerken.
De Tweede, en voornaamste aanmerking is deze, dat men veelzins te weinig, of geheel geen agt geeft, op den grond en het geheime doelwit van het werkverbond, en de daar uit volgende Toerekening. De meeste bedenkingen, welke men tegen deze Leer koestert, verraden allerduidelijkst de verkeerde voorstellingen welke men zig van dezelve maakt. De sterkste wapenen, waar mede men deze Leer gewonelijk bestrijdt, zullen stomp worden en uit de hand vallen, en de vinnigste grieven, waar door men dezelve zoekt verdagt te maken, zullen in rook verdwijnen, wanneer men zig dit gewigtig Leerstuk in het ware oogpunt voorhoudt.
Ik zegge, dat men, bij de tegensprekers onzer Leer, doorgaands te weinig agt geeft op den grond van 't werkverbond. Men merkt deze handeling
xii
VOORREDEN.
XIII
deling van God met den mensch, en de daar uit vloejende betrekkingen en gevolgen, veelzins aan als geheel willekeurig, als een louter stellige (positive) bepaling of instelling; en van daar, als eene hardigheid voor 't raensclidom, dat God willekeurig zulk een stellig verband gelegd heeft tusschen Adams zedelijken slaat, en dien zijner Nakomelingen, waar uit, door tusschenkomst van Adaras overtreding en Pondbreuk, de val en elende van al zijn Nageslagt moest voordvloejen. Maar houdt men dan wel in het oog, dat deze zedelijke betrekking, welke in't werkverbond plaats heeft, haren eigenaardigen grondslag heeft in de natuurlijke en noodzakelijke betrekking van Adam tot alle zijne kinderen, als hunner aller Vader en natuurlijk hoofd? Indien, bij voorb., God zulk eene zedelijke betrekking tusschen de Engelen en den mensch had ingesteld, uit kragt van w:elke aan den val der Engelen onze val onmiddelijk, door toerekening hunner overtreding aan ons, ware vastgemaakt, dan zou men deze willekeurige vaststelling van hardigheid met reden kunnen verdenken, en vragen, wat gemeenschap hebben wij met de Engelen? wat raakt ons hun personeel bedrijf? Maar zoo is het niet ten aanzien van Adam en ons; Hier ligt eene natuurlijke allernaauwste betrekking; eene betrekking niet slegts van gemeinschap aan dezelfcle natuur, maar ook (daar 'thier voornamelijk op aankomt) eene betrekking van Afkomst door geboorte: uit dat ééne bloed moest het gansch menschlijk geslagt voordkomen. Wij allen waren natuurlijk in Adam: het gansche menschdom bestond in dien éénen Adam, als Stamvader: Adam was ten dien tijde het Menschdom-. Het geen hij deed, deed het Menschdom: Uit kragt der natuurlijke afstamming van Adam, moet de Stamvader met alle zijne nakomelingen aangemerkt worden als één lichaam: uit dien hoofde hebben alle kinderen van Adam aan zijne handeling en 't kwaad daar uit volgende een natuurlijk aandeel. Op dien grond kon 'er dan billijk en om wijze redenen ook eene zedelijke betrekking in het Werkverbond tusschen hem en ons gevestigd worden, uit kragt van welke, Adam zondigende, ook het gansch menschdom gerekend wierde te zondigen, en als zodanig onmiddelijk onder schuld te komen. De Opstellers van het Kort Begrip geven dit allerduidelijkst te verstaan, dat de zedelijke betrekking van Adam als verhondshoofd
VOORREDEN.
hoofd op zijne natuurlijke betrekking rust, en daar in gegrond is, latende op de i'l Via ge, yaal ons de ongehoorzaamheid Adams aan? dit antwoord volgen: Ja ze toch, want hij is onzer aller Vader; en wu hebben allen in hem gezondigd. — En dat inderdaad de zedelijke verbondsbetrek-king in de natuurlijke betrekking gegrond zij, is zoo zeker, dat van den anderen kant, in den weg der Verlossing door 't Genadeverbond, geen Borg of Middelaar voor ons kon toegelaten worden, om ons verbonds-hoofd te zijn, wiens geregtigheid ons zou kunnen toegerekend worden, of hij moest met ons van dezelfde natuur en afkomst zijn, en daar toe niet alleen de menscbelijke natuur aannemen, maar ook uit een mensch geboren worden, en even als de kinderen door ontvangenis en geboorte onze natuur deelagtig worden: quot;ij die heiligt, en zij die geheiligd worden, moesten t'zamen uit één zijn.
De handelwijs van God met hel menschdom, ten opzigte van de Instelling des Werkverbonds, met de daaraan verbonden Toerekening, is dan niet louter willekeurig, of, gelijk velen zich schijnen te verbeelden, eeniglijk ingerigt en van God beraamd, om den staat van 't menschdom na den val te verzwaren; neen, ze heelt haren eigenaardigen grondslag in de natuurlijke betrekking van Adam, als onzer aller Stamvader, en natuurlijk hoofd.
En wat de bedoeling betreft, ol het einde en geheime oogmerk Gods in de Instelling van een Werkverbond en de daar in gegronde Toerekening; ik zeide, dat ook dit te weinig in 't ware oogpunct beschouwd word, en men van daar de bedenkingen en bezwaren over dit Leerstuk tegen alle reden en billijkheid ophoopt. Men beschouwd namelijk dit gebeele stuk uil het oogpunct van gestrengheid: Men merkt bet Werkverbond en de Toerekening eeniglijk aan als eene voor't menschdom ongelukkige inrigting: men denkt dat het zelve van een veel beier gesteldheid zou geweesd zijn, indien elk voor zijn hoofd ware beproefd geworden, zonder eenige plaatsvervanging {representatie) en toerekening. Ondertusschen is 'er niets klaarder te betoogen dan het tegengestelde. Als wij slegts een weinig doordenken, zullen wij ras voelen, dat'er juist in deze beraming en inrigting een allergoedertierenst en heilzaamst oogmerk
xiv
merk, en een zonderling wijs uitzigt te ontdekken is, 't geen ons de eerbiedigste gevoelens van lioogagting en liefde tot God in dezen zijnen weg moet inboezemen. Ai laat ons een weinig daarbij stil staan.
Men vraagt namelijk, wat toch de reden zij voor die zedelijke betrekking en Toerekening? Was de natuurlijke betrekking alleen niet toereikend om ons ongelukkig genoeg te maken, of althands onzen staal zorglijk genoeg te doen worden? Waarom moest dan dit ongelukkige verband nog door eene zedelijke betrekking en toerekening verzwaard en verzegeld worden?
Wij andwoorden in eenige opzigten hier op niet alleen ja, de enkel natuurlijke betrekking tnsschen Adam en zijne kinderen zou zeer vermoedelijk, na den val van onzen vader, ons ongelukkig genoeg gemaakt hebben: maar wij geloven zelfs, dat ze ons hoogst ongelukkig zou hebben doen worden; zoo dat ze niet alleen natuurlijkerwijze de bron van onzer aller elende, maar zelfs van onzer aller veel grooter en onherstelbare elende geweesd zou zijn; laat ons slegts een weinig denken. Die natuurlijke betrekking moest Adams en Eva's kroost, schoon niet in de schuld, egter noodwendig in de n a t u u r l ij k e gevolgen hunner overtreding en straf doen deelen. Bij voorb., Adam uit het Paradijs verdreven, en het aardrijk om zijner zonde wil vervloekt zijnde, zo dat hij in't zweet zijns aanschijns zijn brood elen moeste, kon het ook niet anders zijn, of zijne kinderen moesten buiten 't Paradijs geboren worden, en komen op een aardrijk dat nu onder den vloek lag, en doornen en distelen, met al de gevolgen daar van, als moeite, kommer enz. voordbragt: Zij moesten van nu af aan worden opgevoed niet alleen in de gemeinschap van, maar zelfs door, zondige menschen. Tot dus verre zouden ze, behoudens Gods regtvaerdigheid, hebben kunnen deelen in de gevolgen van hunnes vaders schuld, zonder aan de schuld zelve, door eene onmiddelijke toerekening, deel te hebben. Dit waren onafscheidbare natuurlijke gevolgen die de natuurlijke betrekking noodwendig medebragt. Maar hoe dan verder? Laat ons nu eens onderstellen, 'er was geen zoodanig Werkverbond geweesd, volgends 't welk alle de Nakomelingen in Adam, als zedelijk hoofd, ' begrepen, en in hem mede-schuldig, en reeds gevallen,, gerekend waren; hoe dan? Gewisselijk dan zouden alle menschen hoofd voor hoofd voor
VOORREDEN.
zig zeiven de zedelijke wet als een voorwaarde ten leven volmaakt moeten onderhouden hebben, en ieder voor zig zeiven hebben moeten slaan of vallen, en daar toe nog met Gods beeld zijn geboren geworden, 't welk zij (zo Adams schuld hun niet was toegerekend geworden) ook niet konden verloren hebben. Men onderstelle dan eens, dat zij met Gods beeld geboren waren, zonder schuld, ja ook zonder erf-smet, door een tusschen-komende beveiliging, eenigzins gelijk aan die, waar door het Lichaam van den Zaligmaker voor de aankleving der lichamelijke smet of ongeregeldheden behoed geworden is. Maar wat zou dan verder het gevolg ge-weesd zijn? Ontwijfelbaar dit, dat, uit hoofde der onderlinge natuurlijke betrekking en gemeenschap der menschen, door den val onzer ouders, middelijker wijze, de personeele val en eledne van ons allen zou gevolgd zijn; immers, dat schoon wij ook nog met Gods beeld ter wereld kwamen, van de duizend, ja Millioenen, niet één slaande zou gebleven zijn. Men houde, om hier van overtuigd te worden, slegts deze twee zaken onder 't oog; 1) Dat eene enkele zonde, of liever, dat de eerste daad van overtreding en ongehoorzaamheid, den val, en wel eenen in zig zeiven (buiten de genade) onherstelbaren val van den zondaar te weeg brengt; Geen mensch, geen schepzel, eenmaal gezondigd, en 't verband tusschen de volmaakte gehoorzaamheid en de beloning verbroken hebbende, kan dit immer herstellen. De wet eischt volmaakte liefde en gehoorzaamheid; zij kan niet minder eischen, of ze zou geene volmaakte wet zijn, en niet overeenkomen met Gods volmaakte natuur: De hoofdsom is, God zijnen Schepper en Onderhouder, als het hoogstvolmaakt en beminnelijkst Opperwezen, in alle mogelijke betrekkingen en gevallen lief te hebben, te gehoorzamen, en daar door te verheerlijken. Al wie nu eenmaal zondigt, gehoorzaamt God in dat geval niet; hij, die in dat ééne geval God niet gehoorzaamt, verheerlijkt Hem niet in alle gevallen en belrekkingon, en is dus een overtreder van dat ééne hoofdgebod, waarop alle de bijzondere bevelen en bepalingen van Gods wet uitlopen: bij gevolg moet, volgends de uitspraak van Jacobus cap. 11:10, de mensch die in één gebod struikelt , schuldig worden aan allen. 2) Ten anderen moet men hier bij bedenken, dat Adam, met Gods Beeld geschapen, in een volwassen staat,
en
XVI
VOORREDEN. xvii
en gesteld op een gezegend aardrijk, nogthands op de verzoeking zijner vrouw, en deze op de verzoeking van den Satan, bezweken en gevallen is. Hoe zouden dan Adams kinderen, schoon zij met Gods lieeld geboren wierden, op een aardrijk dat onder den vloek ligt, deelende in de natuurlijke gevolgen van den afval hunnes Stamvaders, en opgevoed wordende in eene zondigende wereld, in de gemeinschap met zondige menschen, hoe (zegge ik) zouden dezen door eene volmaakte en onafgebroken gehoorzaamheid der zedelijke wel den staat der beproeving, ieder voor hun hoofd, hebben doorgestaan, en staande gebleven zijn'? Misschien zegt men: De gevolgen van Adams misdaad, in de vervloeking van het aardrijk, en de zigtbare elenden in den zondigen mensch zelve, zouden, als een kwaad dat geduurig voor oogen was, hun de straf op de overtreding levendig vertoond, bestendig herinnerd, tegen de verzoekingen gewapend , en tegen alle verleiding tot overtreding bedagtzaam gemaakt hebben; waar tegen zij zoo veel te meer, dewijl ze Gods Beeld nog hadden, natuurlijker wijze bestand geweesd zouden zijn. Maar hier op andwoorden wij: Wanneer men zig het reeds gezegde herinnert, namelijk, dat door de overtreding van onzen Stamvader de zonde in de wereld was, en dus zijne Nakomelingen met zondige menschen niet alleen zouden verkeeren, maar door dezelven, van de eerste kindsheid af, onder de eerste ontwikkeling der denkbeelden, zouden zijn opgevoed; zul men dan, dit in 't oog houdende, wel met eenige waarschijnelijkheid kunnen geloven, dat de nakomelingschap, in weerwil van die naauwe betrekking op, en verkeering met zondaren, van wier opvoeding zij afhanglijk waren, alle verzoeking, alle aanleiding tot zonde, zou hebben kunnen wederstaan? Zou dat kroost, van de vroegste kindsheid af, en door alle de dagen der jongelingschap heen, de kragt der reden zoo gelukkig gebruikt hebben, dat niemand van het zelve, ja dat zij niet allen, tot céne zonde, lot een eenige daad van overtreding, die hunnen val zou veroorzaken, zouden verleid geworden zijn? Elk die wel denkt zal dit voor zedelijk onmogelijk houden, en derhalven met ons moeten besluiten, dal hel gansch menschdom, uil het natuurlijk verband van zaken, (voor zoo verre wij het eenigzins kunnen inzien) hoogstvermoedelijk toch zou ge-
3 val-
quot;VOORREDEN.
vallen zijn, en bij gevolg, schoon niet bij wijze van toerekening, maar elk boofd voor hoofd, door zijne personeele overtreding, onder de schuld en verpligting tol straf zou gekomen zijn. Maar wat dan verder ? Zou het menschdom, indien God dezen weg met het zelve had gelieven te houden, in die genoemde gesteldheid van zaken, niet hoogstwaarschijnelijk in een onherstelbaren rampstaat vervallen zijn? Want, zoo wij hier op doordenken, is 't, althands voor ons, onmogelijk te begrijpen of uittedenken, hoe, in zoodanigen slaat van doorlopende beproeving door alle eeuwen der wereld heen, eenige plaats voor eene bedeeling van genade, door de oprigling van een ander verbond, zou te vinden geweesd zijn; hoe toch zou het Genadeverbond kunnen ingevoerd geworden zijn, indien het eersle Verbond (of de slaat der beproeving volgends de wet der werken) door alle geslaglen en eeuwen been hadde blijven stand grijpen? Zie hier dan, beminde Lezer! zie hier, met aanbidding, de geheime reden van die zedelijke verbondsbelrekking lusschen Adam en alle zijne Nakomelingen van God ingesteld, volgends welke Hij, door toerekening van Adams schuld, hel gansche menschdom op eenmaal liet vallen, en hel Werkverbond verbreken, om voor eene andere en hoogstgenadige inrigling en bedeeling plaats te maken (').
(*) De palen welke ik mij in deze Voorreden gesteld heb, gedogen niet, dat ik hier in breeder uitweide, en het bovenstaande in meer bijzonderheden ontwikkele; gelijk ik zou kunnen doen, wanneer ik bij voorb. die ganscli onwaarschijnelijke stelling eens toegaf, dat het in de bovengenoemde gesteldheid van zaken niet zedelijk onmogelijk geweesd zou zijn, den kindsehen staat onzondig doortekomen; indien ik daar bij deed opmerken en betoogde, dat die geenen die voor hun hoofd, in die meergenoemde gesteldheid van zaken, zouden gevallen zijn, in een volslagen wanhoop zouden verkeerd hebben (want een bedeeling van genade zou dan geen plaats gehad hebben) en bij gevolg den duivelen in nijd, list, boosheid en geweld hier op aarde reeds gelijk zouden geweest zijn; indien ik daar bij in overweging gaf, hoe die genen welke nog staande bleven, gedurende den ganschen tijd hunner beproeving, (en hoe lang zou die zonder een tusschen gekomen verbond of belofte niet geduurd hebben!) geen verzekering konden gehad hebben van staande te zullen blijven, maar vatbaar zouden geweesd en gebleven zijn, en dus ogenbliklijk in 't grootst gevaar en de angstvalligste vrees zoo voor zig, als voor
Hnt
XYTTI
VOOR R E l) llt;: N.
Hel is 'er dan zoo verre af, dal, door deze zedelijke belrekking, onze eiende, langs den weg van Toerekening, zou verzwaard zijn, dal wij integendeel de verborgen reden van Gods handelwijs en de inrigling van zoodanig een Werkverbond hebben le zoeken, en inderdaad vinden, in zijn genadig voornemen, om uil dal mensehdom een aanmerkelijk deel, langs den weg van een Genadeverbond, te verlossen, door toerekening van de geregligheid eens Borgs en Middelaars, die, als een ander Ver--bondshoold en tweede Adam, in hunne plaats zou herstellen 't geen de eerste bedorven had; en in wien zij allen, op gelijke wijze, door Toereken iinj zijner gehoorzaamheid, zouden jeregtvaerdigd en behouden, en ook zijnen heelde weder cjelijkvormij gemaakt worden door de wederje-boorte; gelijk alle menschen, als natuurlijke kinderen van Adam, wegens de ongehoorzaamheid van dezen Stamvader, door loerekening derzeive, onder de schuld, en door hunne natuurlijke geboorte, in gelijkvormigheid aan 'f beeld van hunnen vader, onder de zonde en 'l verderf komen. Zulk eene verlossing door de geregligheid \an eenen anderen, als ons plaatsvervangend Hoofd, kon op eene Gode-belamelijke wijze nu geschieden, op grond dal wij even alzoo, door de ongehoorzaamheid van onzen Stamvader, als ons plaatsvervangend Hoofd, gevallen waren: want nu wordl de schuld op gelijke wijze weggenomen als ze gemaakt is: En,
hun zaad, verkeerd hebben. Doch ik agte 't genoeg lot mijn oogmerk, alleen eenige aanleiding gegeven te hebben, om op 't geen boven gemeld is te denken, en dit gewigtig onderwerp van dien kant eens bedaard en bedagtzaam te overwegen , wel verzekerd zijnde, dat hoe meer men dit stuk inziet, en in deszelfs natuurlijke gevolgen nagaat, wij zoo veel te grondiger zullen overtuigd worden van de Godlijke wijsheid en goedheid, welke in de tegenwoordige verordening en handelwijze Gods met het mensehdom doorstraalt, en alle reden vinden, om Gods verkoren weg met dankbaar welgevallen ootmoedig te eerbiedigen : ja, mij dunkt, wij zullen kennelijk gevoelen, dat indien (met eerbied gesproken) onze Maker ons van voren 't verband en de gevolgen van 't een en ander had doen inzien, en 't dan aan onze keuze gesteld en overgelaten, wat weg Hij met ons zoude inslaan, wij gewislijk dat plan zouden verkoren hebben, 't welk zijne eeuwige wijsheid voor ons beraamd, en na 't welk Hij ons lot beschikt heeft.
3* of-
xix
XX quot;VOORREDEN.
ofschoon Adam en Eva zelve, niet door toerekening van eens anders ongehoorzaamheid en schuld, maar door ^;ge overtreding gevallen zijn, zo is 'er nogthands geen reden om te t pielen, of de geregtigheid van 't heloolde vrouwenzaad heeft ook hun kunnen toejerckend worden tol hunne regtvaerdiging en zaligheid; om dal zij loch leden waren van 't geheele lichaam, waaromtrent God, zoo len aanzien van den val, als van de herstelling, de Toerekening, op eeno Hem hctamende wijze, oefende.
Intusschen moet men uit het geen we dus verre over hel oogmerk van Gods handeling gezegd hebben, niel besluiten, dat de billijkheid der meergemelde toerekening van Adams schuld enkel uil het oogmerk of verder uilzigt moet afgeleid en verdedigd worden; neen, wij moeten gewis daar bij in 't oog houden, dat deze toerekening teffens haren grond heeft in Gods hoogslvolmaakte heiligheid en Oppermajesteit. Zoo verfoeilijk is toch de zonde, zoo snood is do daar in opgesloten schending der hoogste Majesteit, zoo zuiver en vlekkeloos is Gods heilige natuur, dat Hij zijn afkeer aan hel zondigende onderwerp, in alle deszelfs betrekkingen wilde openbaren: Dus moest hel Godlijk ongenoegen nederdalen, niel slechts op het onmiddelijk zondigend onderwerp alleen, maar Ipifens op alles wat hel had, wat het aankleefde, en waar mede hel in eenige be rekking of verband stond. Adam zondigende, wierd hij niet alleen zelf in eige persoon, maar ook in alle zijne betrekkingen, het voorwerp van Gods billijken toorn en heiligen afkeer: Het aardrijk zelf, het geheel aardrijk, waar van hij de Prins was, wierd vervloekt om zijner zonde wil, en zugt onder den vloek zijner overtreding; veel meer dan moest zijn zaad, dat in zijn persoon was opgesloten, dal, uit zijne lendenen zou voordkomen, en als één met hem moest gerekend worden, ook dadelijk in hem hel voorwerp van Gods onttrekking en ongenoegen zijn, en dus met hem vallen onder den vloek: iets, het welk zelfs in zeer zware misdaden van gekwetste Majesteit, opzetlijk landverraad enz. na de regten der menschlijke geregtigheid plaats heelt en gebillijkt wordt.
Zoo stelt dan deze Leer des Werkverbonds en der onmiddelijke loe-
re-
VOORREDEN. xxi
gt;n- rekening daar uit volgende, aan den eenen kant, ons voor oogen een
zo diepen afgrond van Gods oordeelen: hel boezemt ons in de ontzaglijkste
't denkbeelden zijner zuivere heiligheid, onschendbare Majesteit, en der
me hoogste regten zijner geregtigheid; en is regelregt geschikt, om al het
ele redenlijk en rcgtgeiiard schepsel, in den onmeelbaren kring van quot;t gansch
de heelal (voor zoo veel het van deze gebeurtenis kennis heeft of krijgen zal), en lot in alle eewigheid, den levendigslen afschrik van de zonde, en de eerbiedigste gevoelens voor Gods hoogstvolmaakten wil intebo-eze-
srk men, en tol de allernaauwkeurigsle gehoorzaamheid aantespooren: Aan
Ier don anderen kant, doel die zelfde Leer, regt begrepen, en grondig in-
ol' gezien, ons met aanbidding opmerken, hoe zijne goedertierenheid leffens
je- hooger dan de bergen is; ja gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde,
nd zoo zijn Gods gedaglen hooger dan onze gedaglen, en zijne wegen dan
5r- onze wegen.
ng
ir. Dit was hel, waarde Lezer! waar mede ik u wilde inleiden lot eene
;k- vruglbare lezing van dit doorvvrogt Werk van den Heer Owen. Zoo
in, velen wij in deze gronden eens zijn, en de gemelde Leere mei overtuiging
ms belijden, zullen wij gewis met geen gemeenen smaak en sligting dit
ige Roek lezen, en daar in niet weinig tot opheldering onzer bevallingen en
■en bevestiging van onze overtuiging en geloof aantreffen.
rP
gt;e- Wat voords hel Werk zelf, en deze vertaalde uitgave betreft; in de
ier Levensbeschrijving van Owen (die wol ontworpen, maar tol nog loc,
ian wegens derzelver onvolkomenheid , niet uitgegeven is) wordt gezegd:
in- „Bus zien wij mei ■wnl getrouwheid en naarstigheid deze groote Man zijne
■n, „uitnemende talenten ten dienste der Kerke gebruikt heeft; hij was altijd
;'en „bezig het een of ander Boek te schrijven, het welk aan dat edel oogmerk
in „bevorderlijk mogt zijn: en ofschoon het te verdrietig mogt schijnen in de
nz. „geschiedenis van zijn leven op een ieder van dezelve acht te nemen, echter
dl. „oordeelen ivij het zeer noodzakelijk te wezen zijn character op te helderen „door een bijzonder bericht le geven van dezulke die hem met recht een
)e- „groot aanzien verworven in de achting van geleerde en godvruchtige Men-
re- ,,schen.
_______
voo r r e d e n.
xxii
„schen. Onder welke wij ook rekenen moeien die onvergelijkelijke Ver-„handelinge, welke hij in 'l jaar 1677 in 't lichl gaf, genaamd', de Leere „der Rechtvaerdigmakinge uit den gelove door de toörekeninge van de „gerechtigheid van Christus, verklaard, bevestigd en verdedigd; ivaar in „hij een leerwijze en voornemen ge volgt heeft, daar een meer dan gemeen „oordeel en kundigheid loe vereischt worden.quot; Ik denk niet, dat iemand, na de lezing van dit Werk, dit getuigenis wraken zal, of oordeelen dat 'er iets tc veel van gezegd is. Alleen zal men vermoedelijk denken: is dit zoo, waarom dan is dit Werk niet voorlang vertaald en uitgegeven Kn niet zonder reden mag men dit vragen. Dan, de bevreemding hier over zal ras verdwijnen, als men weel, en uit de lezing van dit Werk zal begrijpen, dat wegens den stijl, wijs van voorstel en behandeling, aan owen eigen, een meer dan gemeen kundig en geoefend Taaisman, die niet alleen de beide talen grondig kenne, maar teffens het onderwerp der behandeling eenigzins magtig zij, gevorderd wordt. Gebrek aan 't een of ander heeft de meeste zijner in 't Nederduitsch vertaalde Werken ongelukkig doen slagen, ja ontluisterd, en veelal op verscheiden plaatsen onverstaanbaar gemaakt. Men weet hoe elendig zijne gewigtige quot;Verhandeling over den '130 Psalm, bij de eerste vertaling di.ar van, ie voorschijn kwam, en erkent met dankbaarheid den arbeid van de Heeren Ross en B u e m , die ons eene betere en schoone vertaling daar van bezorgd hebben, welke ten jare 1763 met eene doorwrogte Voorreden van mijnen hooggeëerde Ambtgenoot, den Heer P. bonnet, is uitgekomen. Hoe jammerlijk is ook zijn Werk over de Gemeenschap met God, door eene onverstaanbare vertaling misvormd? En hoe wenschlijk wave 'l, dal ook dit schoon stuk l'eeniger lijd in een beter en zuiver Nederduitsch gewaad in 'l lichl mogt treden! Intusschen is 'er onder alle de Werken van 0 w e n misschien geen, in welks verlaling hel begaan van die misslagen, welke de meeste overzettingen zijner andere Werken bedwelmen of ontsieren, bezwaarlijker te vermijden ware, dan hel tegenwoordige: Voorzeker hel gewiglig onderwerp zelve, de menigvuldige fijngesponnen bedenkingen en onderscheidingen der genen die van ons verschillen, welke hier onderzogl worden, en de doordringende wijs aan behandeling, vorderen
YOORREDEN. xxm
r. deren veel kundigheid, en oplettendheid, om het zelve, behoudens den
L.e stijl en eigenaardige schrijfwijze van den diepdenkenden Owen, in goed Nederduitsch, verstaanbaar, duidelijk en gemaklijk overtebrengen. Dit
;n heeft ongetwijfeld velen van do onderneming afgeschrikt, on aan eene wel
,n ingerigte vertaling schier doen wanhoopen.
d'
Dank hebbe dan de kundige en arbeidzame van Werkhoven, die,
ls op vriendelijk aanzoek van den Heer Brem, deze moeilijke taak aange-
j9 nomen, en, meer ziende op 't gemeen belang, en de stigling zijner Ge-
ei. loofsgenoten, dan op zijn tijdlijk voordeel, zoo edelmoedig ondernomen
Pk als gelukkig uitgevoerd heeft, waar door dit Boek voor een zeer matigen prijs, ten gevalle van minvermogenden, wordt afgeleverd: quot;Er is tijd
u noch arbeid aan - gespaard, om het in een zuivere Nederduitsche laai en
pp spelling, en teffens met alle getrouwheid en naauwkeurighéid in den eigen stijl en denkwijze van den Autheur overtebrengen, zoo veel de Taalëigens
en der beide talen eenigzins toelieten; terwijl do Vertaler hier en.daar, waar
cn hij oordeelde het oorspronglijke nae de letter niet duidelijk genoeg ware
n. oveitezetten, maar min of meer omschrijving nodig te hebben, die in-
n-, voegingen steeds door dit teeken | ] heeft aangewezen, en somtijds het
en Engelsche woord, waar voor hij geen volkomen gelijk-kragtig en even-
,e. veel beteekenend woord in onze taal vinden kon, met een (*) onder aan
an de bladz. uitgedrukt. - Alleen gelieve men wat toegevendheid te verleenen
;n in eenige kleine Letterfouten, zinsnijdings-teekenen, toonstippen, en ver-
0l. taling van sommige Latijnsche en Grieksche kohstwoorden en spreuken ,
lal uie hier en daar of wal. slroef en al te letterlijk, of niet naauwkeurigen
(•h kragtig genoeg zijn overgezet, terwijl sommige, in navolging van 't oor-
en spronglijke, geheel onverlaald gelaten zijn; 't welk een en ander ik te
is. laat bespeurde, om het overal le verhelpen, 't grootste deel der bladen
ien heb ik niet, dan na dat ze reeds waren afgedrukt, konnen nazien: zelfs
re: waren 'er reeds 104 bladz. afgedrukt toen ik ze voor 'teerst onder 't
len oog kreeg: dit is mede oorzaak, dat het nommer der Hoofdstukken
ike hoven aan elke bladzijde, 't geen in 't Engelsch Werk verzuimd was,
rjj,. op mijn aanrading tot gemak van den Lezer eerst met bladz. 105 begint,
en
ai
■xxiv VOORREDEN.
Dit klein gebrek egter wordt rijkelijk vergoed door de naauwkeurigheid waar mede het voor 'l overige gedrukt en nagezien is, zoo dat de Lezer, buiten de zo even gemelde, waarscliijnelijk geene, ot' geen noemenswaardige drukfeilen zal aantreffen. De Vertaler heeft ook de moeite genomen, ten einde bet gebruik van dit Werk gemaklijk te maken, het sommier of kort begrip van den geheelen Inhoud van ieder Hoofdstuk merkelijk te verbeteren, en met veel oordeel uitvoeriger, vollediger ennaauwkeuri-ger te maken, dan bet in 't oorspronglijk Werk ontworpen was; en het zelve vooraan te plaatsen; waar door men in staat gesteld wordt, om den Inhoud van dit gcheele Werk, en alle de voorname bijzonderheden daar in verhandeld, op weinigen bladzijden, als met een opslag van het oog te vernemen, en met weinig moeite de plaats te vinden, waar't geen men mogt willen zoeken behandeld wordt.
Meer heb ik niet aantemerken of te berigten, ook is deze Voorreden reeds verder uitgeloopen dan mij lief is, schoon ik, zoo veel de hoofdzaak waar over dezelve loopt toeliet, de kortheid betragt heb, om den Lezer niet te lang optebouden van het Werk zelf te lezen. ïk leg dan de pen neder, met dien wensch dat de God aller genade U in dit gewig-tig onderwerp zoo verlichte en bevestige, dat gij 'er door bereid en bekwaam gemaakt moogt worden voor zijn Hemelsch Koningrijk!
Uw Dienaar in Christus, G. J. N A 11 ü Y S.
Amsterdam den 8 October 1778.
VOOR-
DES
Hd zal onnoodig zijn den Leezer le onderhouden over den aart, en hei groot getvigl dier Leere, welke hel onderwerp der volgende Yer-handeling uitmaakt. Want, ofschoon velen, zelfs onder ons, verschillende bevallingen dienaangaande hebben, wordt echter van niemand geloochend, dat de kennis der Waarheid hier omtrent, voor de zielen der menschen van de hoogste aangelegenheid zij. Ook is het indedaad niet moogelijk, dal iemand, ivelke zichzelven kent als een zondaar, en deswegens aan het Godlij k Gericht vervallen, niet begeer en zoude eenige kennis daarvan te hebben, als waardoor alleen de weg der verlossing, uit den ellendigen stand waarin hij zich bevindt, geopenbaard wordt. Er zijn, ik beken het, een groote meenigte van menschen in de weereld, die, ofschoon zij zich niet ontdoen konnen van eenige algemeene overtuiging van de zonde, en derzelver gevolgen, nogthans hun gemoed schijnen te sluiten tegen alle zulke gevolgtrekkingen, als uit eene bedaarde en onpartijdige overweeging van zaaken noodwendig en onvermijdelijk moeten voordvloeien. Zulke menschen, daar zij zichzelven moedwillig door eene ij dele hoop en inbeelding misleiden laaien, doen nimmer eenig ernstig onderzoek, langs welken weg, ol door wat middel, zij vrede met God, en aanneeming bij Hem erlangen mogen, 't geen toch, in hun oordeel, bij het tegenwoordig genot der zondige vermaaken als niets geacht wordt. En met wat vrucht zal men de Leer der Rechtvaardiging denzulken aanprijzen, die geene begeerte altoos hebben, veelmin eenige pooging aanwenden, om gerechtvaardigd te worden.. Doch zijn er menschen, welken een leevendig besef ontvangen hebben van hunnen afval van God, van de boosheid hunner natuur en daaden, en van de vreeslijke gevolgen die daaraan verbonden zijn, t. w. Gods toorn en de eeuwige straffe der zonde; zulken konnen in geene zaak ter weereld zooveel belang rekenen, cds in de kennis van dien godlijken weg, waardoor zij uit cleezen jammerlijken stand konnen gered worden.
4 Geene
Geene bewijsredenen behoeft men, om de zoodaanigen van het cjewirjl deezer Leere te overtuigen; de bewustheid van hun eindeloos belang aan dezelve is daar toe genoegzaam. En ik kan dezulken verzekeren, dat ik in de behandeling dier Leere, van het begin tol het einde, (jeenen anderen toeleg hadde, dan de godlijke Openbaaring van dien weg, en van die middelen, waardoor hel geweien van een verlegen zondaar eenen gegronden vrede met God door onzen 1 leere Jezus Christus erlangen kan, vlijtig natespooren. Ik legge veel meer gewigts op de veilige en zekere bestuuring eener ziel in dit onderzoek, dan op het wederleggen der tegenbedenkingen van twintig vitzieke en heftige Twistredenaren. De hoofdzaak dan ten zulken einde bepaald zijnde, gelijk de Leezer in den aanvang onzer Verhandeling zal vinden, ofschoon hel noodig was een wijle stilles taan bij de verklaar ing van het Leerstuk zeiven, en de ivoor den welken gemeenlijk in hel onderwijs daarvan gebeezigd worden, zoo ligt nogthans het voovnaarne van het geheele iverk in het ontvouwen der schrijluurgetuigenissen, en de toepassing der zei ven op de bevinding van hun die gelooven, en op den stand der zulken, die hegeeren door Jezus Christus gezaligd te worden. Er zijn derhalven eenige weinige dingen welke ik den I^eezer wilde verzoeken in acht te neernen, om voordeel te doen mei de volgende Verhandeling; of om voor 't minst ontheft te worden, indien hij zulks alliums begeert, van vooroordeelen en ij delen wederstand legen deeze Leer.
I. Voor eerst, Dat, ofschoon er ten allen tijde veele geschillen zijn over de Leer der Rechtvaardiging, en menigvuldige Geschriften over dat onderwerp voor handen zijn of uitkoomen, echter deeze Verhandeling geenszins geschreven zij met oogmerk om met iemand, wie, of van welke begrippen hij ook weezen mogt, in twist of geding te treeden. Eenige weinige gezegden, welken daarheenen schijnen te strekken, zijn enkel toevallig er ingevoegd; en ze zijn zoodaanig, dut elk onbevooroordeeld Leezer dezelven noodwendig zal keuren. Ik heb geene bezondere gevoelens aan iemand persoonlijk geëigend, veelmin zocht ik iemands woorden te verwringen, zijne persoon te smaaden, zijne begaafdheden te verkleinen, of voordeel te haaien uit opgevatte vooroordeelen tegen hem; nergens poogde ik eens anderen gedachten onder de wanslaUige gedaante van haatlijke gevolg ■
trek-
XXVI
trekkingen voorledragen, of eenen verdichten zin aan zijne woorden te leen en, welke door dezelven niet uitgedrukt wierd, of die met eene onpartijdige uitlegging derzei ven onbestaanbaar ware; nimmer bedoelde ik, in hun te wederleggen, eenig ij del genoegen van gewaande meerderheid: al het welke, en andere dergelijke uitwerksels van eenen laagen geest en verkeerde gemoedsneigingen, sedert eenig en lijd de heerschende beginselen van vele twistschriften u aren. De Waarheid te verklaaren en te ver dee-dig en, tot onderwijs en stichting van hun die dezelve oprecht lijk liefhebben; hun gemoed in dit bezonder gevcd te ontwarren uit de zwaarigheden welken sommigen over alle de verborgenheden van het Evangelie trachten te verspreiden ; de geweetens te bestuur01 van hun die naar eenen bestendigen vrede met God staan; en de gemoederen van hun die gelooven te bevestigen: dit zijn de zaaken die ik bedoeld hebbe. En hier toe mijne pogingen aantewenden, vond ik, uit aanmerking van alle de omstandigheden, en van dien stand waarin God mij in zijne Kerk genadiglijk heeft geplaatst, voor mij noodzaaklijk le weezen.
IT. Ik heb niets geschreeven, dan 't geen ik geloof waarheid te zij)i , en dienstig ter bevoordering van Evangelische gehoorzaamheid. De Leezer verwachtte hier geene omschrijving van eens anders gevoelens; of eene versaameling en overneeming van hunne beivijsgrondèn, door konst van redenen of sieraad van stijl of taal opgesmukt; maar enkel eene naakte ontvouwing der behandelde zaaken, zoo cds dezelven in Gods Woord geopenbaard zijn, en zich in haare kracht en uitwerking doen gevoelen in de gemoederen der geen en die gelooven. De daadlij ke bestuur ing van de gewetens der menschen in hunne toenadering lot God door Jezus Christus, om verlossing van den vloek, welke uil hoofde van hunnen afval op hun rust; nevens den invloed die zulks heeft tot eene algemeene Evangelische gehoorzaamheid, is het hoofdoogmerk welk in de behandeling deezer Leer moet bedoeld worden. En derhalven wordt van hem, die op eene behoorlijke wijze daarvan handelen zal, vereischt, dat hij iedere zaak welke hij stelt, in zijn eigen gemoed en ondervinding overweege, en aan anderen niets durve voorstellen, dun hel geen hij zelf beoefent, en waarin hij eenen toereikenden grond van geruststelling vindt in het allerinnigste
4* onder-
XXVII
onderzoek van zijn gemoed, onder zijne plcfjllgstc toenaderingen tot God,
in de allernijpendste gevaaren, in zwaardrukkende rampen, in zijne voorbereiding lot den dood, en in zijne ootmoedigste bespiegelingen van den oneindig en afstand ivelke er is tusschen het eeuwig Opperwezen, en een nietig zondig schepsel. Alle andere kundigheden en twistredenen waaraan ~ ,
dit inmengsel ontbreekt, hoezeer, ook anders door keur van taal en reden- •, kunde naar sommiger smaak toebereid, zijn laf en zoutloos, en moeten
noodwendig op eencn ij delen woordenstrijd uüloopen. ,
111. Mij is bekend, dat de Leer welke hier wordt voorgestaan, bij veelen ,
onder eene onvoordeelige gedaante ten toon gesteld wordt, als ware dezelve ]
schadelijk aan persoonlijke lleiligmaaking, Goede werken, en alle Evan- |
gelische gehoorzaamheid; ja dezelven geheel wechneemendc. En eveneens (
was het gesteld ten tijde van den Apostel Paulus, bij de duidelijke ont- j
vouwing en staaving deezer Leer, gelijk hij meer dan eenmaal te kennen ]
geeft. Doch het is door dien Apostel gemoedsvoldoend beweezen, dat dezelve lt;
het voornaame beginsel, de groote beiveegreden zij van alle zulke gehoor- g
zaamheid als Gade door Jezus Christus aangenaam, is; zoo cds tv ij hierna l
toon en zullen. Dan niemand kan ontkennen, dat de voorwerpelijke Genade c
icelke in 't Evangelie ivordt aangekondigd, zeer ligtlijk konne misbruikt $
worden van menschen die van de onderwerpelijke Genade in hunne harten z
ontbloot zijn; de wijze op welke die Leer haar en invloed oefent tot het t
leven voor den Ileere, is ook onverstaanbaar voor vleeschlijke gemoederen. c\
Dus werd ook deeze Leer door de Roomschgezinden ten tijde der gezegende a
Kerkhervorming, en tot heden toe, misduid. Dan, gelijk zulks de eerste a aanleiding gaf tol de Hervorming zelve, zoo was het ook dat geen, waar ■■ g
door de zielen der menschen, vrijgemaakt 'uit de dienstbaarheid van on- b
telbaare bijgeloovigheden, vreezen , en instellingen, ten eenemaal mbestaan- g
baar met waare evangelische gehoorzaamheid; en bestuurd in den iveg h
der verzoening met God door Jesus Christus, vruchtbaar gemaakt werden ü
in waare heiligheid, en overvloeiende in alle die gezegende uitwerkselen van u
het Leven Gods, welken nimmer bij hunne tegenstreevers gevonden werden. zi
Dezelfde blaam werdt naderhand vernieuwd door de Sociniaaner., die alsnog u daarin volharden. Doch ik vertrouw, dat geen verstandig en onpartijdig
mensch
xxvui
des S C II R IJ V E R S. xxix
d, mensch eenig gewigt op hunne beschuldigingen leggen zal, zoolang zij, de »'- krachtdaadigheid hunner tegengestelde begrippen niet door betere vruchten vn en gevolgen doen blijken, dan tot nog toe geschiedt. Wat soort van menschen en kei waren, die allereerst dat Stelsel van Godsdienst smeedden welk zij aan-an - kleeven, verklaart iemand die hen zeer wel kende, en gansch niet afkeerig 'n- was van hunne Antitrinitarische bevattingen, in eene der Vraag en, tvelken en hij aan Socijn zeiven, en aan zijne volgers voorstelde. Indien dit, zegt hij, de waarheid is daar gij voor strijdt, hoe koomt het.dan dat dezelve 'en alleen voorgestaan wordt door lieden, nulla piolatis coraraendatione, nullo he laudato prioris vitae exemplo commendalos; imo ut plerumque videmus, per vagabundos, amp; contentiomim zeil carnalis plenos homines, alios ex 'ns castris, aulis, ganeis, prolatam esse (')? [d. i. die noch van eenige be-]d- proefde Godvrucht, noch wegens eenig voorbeeldig gedrag in hun voorig 'en leveSi, beroemd zijn; ja, gelijk wij meestal zien, dat ze (wordt voorgele staan) door zwervende, en mot de vleeschlijke driften vervulde menschen, or- soramigën uit de heirlegers, uil de hoven, uit bordeehvinkels?] Be felste na beschuldigingen van zulke menschen, tegen eene Leer welke zij verwerpen 'de ais onbestaanbaar met de vereischte beweegredenen tot godvrucht, zijn eene iki sterke aanprijzing der zelve aan de gemoederen van menschen, die gewoon 'en zijn zaken behoorlijk te overweegen. En er kan geen krachtdaadiger middel het tot omkeer van d'-n Godsdienst gebruikt worden, dan hevig uittevaaren tegen en. de Leer der Rechtvaardiging alleen door het geloof, en andere Waarheden, ide de genade van onzen Heere Jesus Christus betreffende, als tegen leeringen die sle de noodzaaklijkheid der zedelijke pligten, der goede werken, en evangelische '.ar gehoorzaamheid wechnernen; terwijl zulke menschen, onder het geleide dier m- begrippen welken zij bij tegenoverstelling omhelzen, geen het minste blijk (H- gee ven van de kracht der waarheid of de genade van hel Evangelie in hun veg hart of wandel. Naardien derhalven hel gansche Evangelie eene Waarheid, len is naar de godzaligheid, verklaarende en voorhoudende die genade Gods, 'an welke ons onderwijst alle godloosheid en ivereldsche begeerlijkheden te veren. zaaken, en matig, rechtvaardig, en godvruchtig te leeven in deeze legen-iog woordige weer el d; en wij zulke lijden beleeven, waarin onder groote en
hevige
ich (*) Scrupuli ab excellenti vito propositi, inter Oper, SociN.
hevige twisten over kundigheden, gevoelens en gebruiken in den Godsdienst, een jammerlijk verval in ivaare evangelische zuiverheid en heiligheid in het leven en gedrag van meest alle menschen bespeurd wordt: zoo roil ik ge-reedlijk toestaan, dat men, onder eene behoorlijke achtgeeving op den eenigen Regel der Waarheid, wel een naauwkeurig onderzoek niooge ja behoore te doen, omtrent de Leer welke voorgedraagen en betwist wordt, uit den wandel en het gedrag van hun die dezelve aanneem en en belijden. En ofschoon men erkennen moete, dat de Leer welke het onderwerp der volgende Verhandeling uitmaakt, aan misbruik onderhavig zij, ja door menschen van bedorven grondbeginselen in ongebondenheid verkeerd worde, door de overmaat van zondige hebbelijkheden die in hun zijn, gelijk het zelfde plaats heeft ten aanzien van de gansche Leer der Genade Gods door Jezus Christus; en sch wn de middelen en de wijze van derzelver krachtdaadigen invloed lol eene algemeene gehoorzaamheid aan Gade, in ivaare rechtvaardigheid en heilhheid, niet te onderkennen zijn dan bij een straal van geest lijk licht, noch haare kracht zich behoorlijk konne doen ondervinden aan het gemoed van menschen die van een geestlijk levensbeginsel nog gansch verstooken zijn; indien nogthans deeze betoogregel, dat dezelve uit haar eigen aart geschikt is ter bevoordering van waare godvrucht, en ten allen tijde die heilzaame uitwerking gehad heeft bij de geen en die dezelve waarlijk geloofden, en in al haar licht en kracht omhelsden; indien, zegge ik, deeze betoogregel niet toereikende is, om deeze Leer in onze Kerk haare plaats te doen behouden, dan ben ik te vreden dat men dezelve geheel verwerpe. —
Wat ik voords noodig oordeelde, tot recht verstand, en behoorlijk gebruik der Waarheid, welke hier verdeedigd wordt, is begreepen in de algemeene voorbereidende Aanmerkingen , voor de Verhandeling zelve geplaatst.
xxx
Uit mijn Boekvertrek den 30 van Bloeimaand 1677.
VAN HET
ALGEMEENE VOORBEREIDENDE AANMERKINGEN, TER VERKLAARING VAN DE LEER DER RECHTVAARDIGING.
§ J-
T\e Naluiir der Rechtvaardiging in hel gemeen. De Staal des raen-schen die gerechtvaardigd zal worden, vóór zijne Rechtvaardiging, \Blaiz. 1] Wat hier omtrent de Vraag zij, \Blz, 2.] De Oorzaak der Rechtvaardiging niet iets in ons zeiven, of' inkleeveude in ons, maar iets dat ons toegerekend wordt. De Hoofdsom van het Onderzoek, {Blz. 3.J Wat. men in het onderwijzen van het Leerstuk der Rechtvaardiging le bedoelen hehbe, [Bk. 4-.] Sommige dingen hier in te vermijden, [Bh. 6. |
§ quot;•
1 '. i ■■■. n ' j quot;
Eene behoorlijke beschouwing van God, den Oppersten Rechter, volstrekt noodig tol, recht begrip en verklaaring van dit Leerstuk, [Blz. 7.] Wat gedachten hier door in 's menschen geest natuurlijk moeten geboo-ren worden, [Blz. 8.] De verdeediging van Job, tegen zijne Vrienden,
en
en voor Gods aangezicht, niet dezelfde, {Bh. 40.] Bestuuringen van ouds gegeeven bij het bezoeken van Kranken, \Bh. 12.] Getuigenissen van Hieronymus en Ambrosius, [Bh. 13.] Het gevoel en besef van rnenschen in hunne gebeden tot God. Uitbreiding van Augustinus over Psalm GXXX : 3, 4 Gebed van Pelagius, \Bh. 14.] Open-baare Kerkgebeden, [Bh. 15.]
§ UI.
Eene klaare bevatting van onzen afval van God, van het bederf onzer natuur daar door veroorzaakt, van het vermogen en de schuld der zonde, en van de heiligheid en strengheid der Wet, zeer noodig tot recht versland van de Leer der Rechtvaardiging, [Bh. 15.] De Leerwijze van den Apostel Paulus ten deezen opzichte, [Bh. 16.] Gronden van het aloude en hedendaagsche Pélacjianismus; Voorheelden hiervan, [Bh. 16.] bom-migen roemen zelfs op eene onzondige volmaaktheid, [Bh, 18.] Do kennis der zonde, en der Godlijke Genade, elkandere vvederzijdsch be-vooi'derende, [Bh. 19.]
§ iv.
De Tegenstelling tusschen Werken en Genade met opzicht tot onze Rechtvaardiging, in Gods Woord, [Bh. 20.] De Leerwijze van den Apostel Paulus in zijnen Brief aan de Romeinen, toont zulks allerduide-lijks, [Bh. 21.] Leerstelsel van anderen, hier mede strijdig, [Bh. 24] Getuigenissen uit de heilige Schrilt, welken die Tegenstelling bevestigen, [Bh. 25.] Hoe men dezelven te beschouwen hebbe, [Bh. 26.] Onderscheidingen door sommigen uitgedacht, om de klem dier Schrifiuurgctui-genissen te ontwijken, [Bh. 27.] De ongegrondheid derzclven, [Bh. 28.] Oplossing van het Voorstel voor Bellarmijn, [Bh. 28.]
Verwisseling van Zonde en Gerechtigheid, door de Toerekening der eersten aan Christus, en der laatste aan de Geloovigen, in Gods Woord
ge-
xxxn
leerd, [Bh. 30.] Dc Wet van den Geitenhok, volgends Leviticus XVI: 21, 22; [Bh. 31.] De aart eener Zoenofferande, [_Dh. 31.] De wech-neeming van de schuld eenes onzekeren doodslags, volgends Dent. XXI; 1—7; [Bh. 31.] De gemelde Verwisseling verdeedigd, en gestaafd, [Bh. 32.] Getuigenissen van verscheiden Kerkleeraren hier omtrent, [Bh. 33.] De werkzaamheid des Geloofs, met opzicht daar toe, [Bh. 30.] Ecne vuile beschuldiging tegen den Schrijver ingehragt, beantwoord, [Bh. SS.']
§ VI.,
De Inkoomst der Genade door Jezus Christus, in onze geheele Betrekking tot God, en derzelver opzicht tol alle de deelen onzer Gehoorzaamheid, [Bh. 41.] In het Verbond der Werken had geene Verborgenheid der Genade plaats. De Godsdienst was oorspronglijk geschikt naar het Licht der Reden. Het Natuurlicht geheel onkundig van dc inkoomst eenes Middelaars, en van de Verborgenheid der Genade, in onze Betrekking tot God, [Bh. 42.] De Reden in haaren bedorven staat, kan geene kundigheden van Godsdienst hebben; dan welken uit 's menschen oorspronglijken stand zijn afgeleid, [Bh. 43.] Vanhier dat de Verborgenheden van het Evangelie als dwaasheid beschouwd worden. De bedorven Reden is af-keerig van de Verborgenheid der Genade. De geestlijke Verborgenheden te plooien naar den smaak der bedorven Reden, wordt door velen onder-,|noomen. Redenen hiervan; [Bh. 44] Deeze tegenkanting tegen de Ver-Iborgenheid van 't Evangelie, heeft twee onderscheidene deelen; (1) Men poogt dezelve aan de menschlijke Reden te onderwerpen. Hier uit vloeit de ontkenning van het Leerstuk der Heilige Drieëenheid, en van de Menschwording van Gods Zoon; zonder welken het Leerstuk der Rechtvaardiging niet bestaan kan; [Bh. 45.] Grondregel der Sociniaanen, in het verklaaren der heilige Schrift, [Bh. 40.] (2) De tweede tak van deezen afkeer, ontstaat uit gebrek van eene behoorlijke bevatting dier Overeenstemming, welke onder alle de deelen van de Verborgenheid dèr Genade plaats heeft, [Bh. 47.] Decze Overeenstemming betoogd; en ■vergeleeken met de Orde in de Werken der Natuur. Zij verdient de ■vlijtige naspooring; [Bh. 48.] Doch wordt alleen door Godlijk onder-
5 wijs
Z A A K L IJ K E INHOUD.
wijs recht begreepen, Bh. 4-9.) Nadeelige gevolgen, uit het gebrek van behoorlijke bevatting deezer Overeenstemming. Voorbeelden hiervan; {Blz. 49.] Het een en ander toegepast op het Leerstuk der Rechtvaardiging, [Blz. 51.]
§ VII,
Algemeene vooroordeelen tegen de Toerekening van Christus Gerechtigheid: als ('1) Dat dezelve niet woordlijk in de heilige Schrift geleerd worde; {Blz. 54.] — (2) Dat er geen gewag van te vinden zij in de Schriften der Evangelisten, [Blz. 57. Deeze beide Tegenbedenkingen beantwoord; terwijl bij die gelegenheid iets gezegd wordt van den] aart van Christus Persooncele Bediening hier op anrde, en van het oogmerk der Evangelieschrijveren. [Blz. 58.] — (3) Derde Bezwaar, ontleend van de Yerschillen onder Protestantsche Schrijveren zeiven, aangaande dit Leerstuk; opgelost, [Blz. 03.] Het gevoelen der Ouden hier omtrent, [Blz. 61.] Het eigenlijk Verschil onder de Protestanten overwoogen, [Bh. 62.]
§ VIH.
XXXIV
De invloed welken dit Leerstuk hadde op de Kerkhei'vorming, [Bh. 65.] Voordeelen uit deeze Hervorming, voor de weereld in 't gemeen, [Bh. 66.] De Staat van der menschen gemoederen, onder de overheer-sching des Pausdoms, met opzicht tot de Rechtvaardiging voor God; en de verandering hier in door het licht van dit Leerstuk teweeg gebragt, ofschoon niet algemeen aangenomen; [Blz. 66.] Veranderingen, door de invoering van het Christendom, in de Heidensche Weereld, zelfs voor zooverre zij ongeloovig bleef; [Blz. 67.] Oogmerk en voorspoed der eerste Hervormers ten deezen opzichte; [Blz. 68.] Poogingen door hun aangewend, om de Roomschgezinden en Hervormden in dit Leerstuk te vereenigen; en de uitslag daarvan; [Blz. 68.] Overblijfsels van de onkunde der Waarheid in de Roomsche Kerk, [Blz. 69.] Rampzalige gevolgen, welken de verbastering of het bederf van dit Leerstuk onvermijdelijk moet na zich sleepen, [Blz. 71.]
EEB-
EERSTE HOOFDSTUK.
[Het rechtvaardigend Geloof, nevens deszeifs Oorzaak,
Voorwerp, en Natuur verklaard.]
Dal men door het Geloof gerechtvaardigd worde, wordt algemeen erkend; doch de zaak verschillend begrepen; [Blz. 73.] De Natuur des Ge-loofs, en deszelfs Gebruik in onze Recht vaardiging, ter overweeging voorgesteld, \Blz. 74-.] De Schrift gewaagt van een tweederlei Geloof, waar door men het Evangelie aanneemt: als (1) Een Geloof dat ons niet rechtvaardigt; een Historisch geloof genaamd, en waarom. Deszelfs aart. De trappen van Toestemming aan het zelve eigen. Aan geen derzelven wordt dc Rechtvaardiging toegekend; yBlz. 75.| Snoode laster, waar mee men deeze Leer bekladt, afgeweerd, [Blz. 76.] — De Oorzaaken van het rechtvaardigend Geloof. Overtuiging van zonde vooraf noodzaaklijk. De Aart van wettische Overtuiging, en derzelver Uitwerkselen [Blz, 77.] De noodwendigheid der Overtuiging vóór het Geloof, beweezen. Zonder dit kan de waare aart des Geloofs niet verstaan worden. De Orde en Betrekking-van de Wet en het Evangelie, vereischen zulks; {_Blz. 79.] De Uitwerksels dier Overtuiging : als, inwendig, mishagen van zichzelven; vreeze voor de straf; begeerte naar verlossing; uitwendig, onthouding van bekende zonden; betrachting van deugd en Godsdienstpligten; verbetering van gedrag; [Blz. 82.] Deezen zijn geenszins Voorwaarden der Rechtvaardiging, noch formeele disposilien, noch zedelijke Voorbereidingen tot dezelve, [Blz. 83.] De Orde van God in het Werk der Rechtvaardiging, [Blz. 84-.] Het eigenlijk Voorwerp van 't Geloof, [Blz. 85.] Dit is niet alle Godlijke Waarheid, eveneens, en onbepaaldlijk; zoo als door verscheiden redenen betoogd wordt, [BI. 86.] Of de Vergeeving der zonden het eerste Voorwerp des Geloofs zij; onderzocht, [Blz. 90.] De Heere Christus in zijn Middelaarwerk, als van God verordend ter redding en behoudenis van verloorene zondaaren, is het eigenlijke Voorwerp van het rechtvaardigend Geloof; dit wordt nader verklaard, [Blz. 92;] en beweezen, [Blz. 97.]
5* TWEE-
XXXV
[De Natuur van het rechtvaardigend Geloof.]
De Natuur van het rechtvaardigend Geloof in het bezonder, of het Geloof, beschouwd in deszelfs werkzaamheid lot Rechtvaardiging, \£lz. 102.] De opgegeevene Beschrijving verklaard, en bevestigd, (1) Uit vergelijking van deszelfs tegengestelde, of den aart van het Ongeloof; (2) Uit overweeging van Gods Oogmerk in het Evangelie; (3) Uit de overeenstemming des Geloofs met dat Oogmerk, of deszelfs Werkzaamheden daar omtrent; (4-) En de orde en wijze van de oefening des Geloofs, zooals die in Gods Woord verklaard wordt, [Bh. '103.] Hier uit blijkt, welke de eigenlijke aart des Geloofs zij; het Geloof geeft Gode alleen al de eer;
107.] De orde van de daaden des Geloofs; Voorafgaande Overtuiging van zonde; Oprechte Toestemming aan alle Godlijke Openbaaring; vooronderstelt de Verkondiging van het Evangelie tot dat einde; [Blz. 108 ] Staat des Persoons die geroepen wordt om te gelooven, [Blz. 109.] Het Geloof is niet gelegen in eéne enkele hebbelijkheid of daad van het Verstand, of van den Wil, afzonderlijk, [Blz. 110.] De aart der Toestem-' ming, welke de eerste daad des Geloofs uitmaakt. Goedkeuring van den geopenbaarden Heilweg; behelzende in zich de wezenlijke daaden van hel Geloof, als: Verloochening van alle andere middelen en wegen van redding; Volkomen Toeslemming van den Wil aan de Godlijke Aanbieding; Berusten des harten in God; Vertrouwen op God; [Blz. 111.] Het Geloof wordt bescbreeven door Vertrouwen-, de reden hiervan. Do natuur en Voorwerp van dit Vertrouwen overwoogen; [Blz. 112.] Gods bezondere Gunst en Barmhartigheid, in tweederlei opzicht te beschouwen, [Blz. 113.] Of de Gehoorzaamheid [of Heiligmaking] tol bet wezen des Geloofs be-hoore, [Blz. 114] Een oprechte toeleg tol algemeene Gehoorzaamheid onafscheidelijk van het Geloof. Hel Geloof alleen rechtvaardigt ons; in hoeverre de Bekeering tol de Rechtvaardiging vereischt worde, en noodig zij; [Blz. 116.] In wal zin de Bekeering eene Voorwaarde zij van het Nieuwe Verbond. De Volharding lot.den einde is zulks insgelijks; [Blz. 117.] Beschrijvingen van hel Geloof, [Blz. 118.]
XXXV1
I
■
[Hel Gebruik des Geloofs in onze Rechtvaardigi7iy; deszelfs eigenaar tig Voorwerp nader verklaard.']
i
Het Gebruik des Geloofs in onze Rechtvaardiging. Verschillende begrippen daar omtrent; vBlz. 120.] Door wien als het Werktuig derzelve aangemerkt; en door vvicn zulks ontkend. In wat zin het dus genoemd * worde; [Blz. 121.] Spreekwijzen der heilige Schrift, raakende het Ge
bruik des Geloofs; hoe dezelven best te verklaaren, [naamlijk,] door een werktuiglijke Oorzaak; [Blz. 122.] Hoe het Geloof het Werktuig zij aan de zijde des Geloovigen; [Blz. 124,] Het Gebuik des Geloofs in Gods Woord uitgedrukt door Aangrijpen, Aanneemen; opgehelderd door [het gebruik van] een Werktuig; [Blz. 125.] In wat zin het Geloof de Voorwaarde onzer Rechtvaardiging konne heeten, [Blz. 127.] Beteekenis dier Spreekwijs; waaruit men dezelve te verklaaren hebbe; [Blz. 128. Het j eigenaartig Voorwerp des Geloofs nader beschouwd. Of het Geloof in
deszelfs werkzaamheid tot Rechtvaardiging, zijn opzicht hebbe tot Christus als Koning en Profeet, zoowel als Priester. Het Geloof beschouwt en omhelst Christus, als in de Belofte voorgesteld. De overweeging van Christus Ambten kan in die Aanneeming niet uitgeslooten zijn. De toeleg der ziel in het Aanneemen van Christus, is door Hem gerechtvaardigd te worden. Derhalven heeft het Geloof in deszelfs Werkzaamheid tot Rechtvaardiging, zijn opzicht alleen tot Christus in zijn Priesterlijk Ambt; zoo nogthans, dat noch zijne overige Ambten, noch iels dat tot zijn Mid-delaarswerk behoort, daarvan zij uitgeslooten; Blz. 131. liet gezegde bevestigd, door de ondervinding van allen die gerechtvaardigd worden; door verscheiden Plaatsen uit Gods Woord; de overweeging van Christus overige Ambten is niet geschikt om aan het gemoed eens overtuigden zondaars de begeerde rust te verschaffen; Blz. 433. Eenige bedenkingen hier tegen, opgelost, Blz. 138.]
4
Z x\ A K L IJ K E INHOUD.
VIERDE HOOFDSTUK.
[Van de Rechtvaardiging. De kundigheid en beteekenis van het ivoord in de heilige Schrift.']
De waare beteekenis der woorden Rechtvaardiging, en rechtvaardigen. Eene juiste bepaaling hier van, ten uiterste noodig; [-Bfe. 140.] De Lalijnsche Afleiding van het woord Justificatio. Sommigen onder de Ouden hier door misleid; [Bh. 141,] Het woord afgeleid van Jus, en Justus. Justus Fiiius, wie zulks ware; \_Bh. 142.] Het Hebreeuvjsche woord pli. Gebruik en beteekenis van het zelve. De Plaatsen waar het zelve voor-koomt, onderzocht. De standvastige beduidenis van hel woord aange-weezen; \Blz. 143.] Het Grieksche /lixaióco. Deszelfs gebruik bij ongewijde Schrijveren; [beteekent somtijds] straffen; [Bk. 147.] Het gebruik van dit woord in het Nieuwe Testament. Het wordt bestendig gebeezigd in eenen Rechterlijken zin. Sommige Plaatsen die hier omtrent twijfelachtig schijnen, opgehelderd; \Blz. 149.] Hoe dikwijls de woorden Aikuióu) en in't Nieuwe Testament voorkoomen. Stand
vastige beieekenis derzelven. Verdeedigd tegen de Bedenkingen van Roomsch-gezinden, en anderen. De zaak daar in begreepen, wordt door andere spreekwijzen, van gelijke beteekenis, uitgedrukt; [Bk. 155.] Alles wat in Gods Woord van de Rechtvaardiging gezegd wordt, koomt voor onder de gedaante van eene Rechtspleeging; bezondere Partijen en handelingen daar in; [Bk. 156.] Besluit, uit al het gezegde, [Bk. 157.]
Y IJ F D E HOOFDSTUK.
\De Onderscheiding eener eerste en tweede Rechtvaardiging getoetst. De Aanhoudendheid der Rechtvaardiginj; en waar op dezelve steunt.]
Onderscheiding tusschen eene Eerste en Tweede Rechtvaardiging. De gansche Leer der Roomsche Kerk aangaande de Rechtvaardiging, is op die Onderscheiding gebouwd. De Eerste Rechtvaardiging, en derzelver Natuur en Oorzaaken, volgends de Boomschgezinden. Hunne Tweede
Recht-
XXXYIIl
Rechtvaardiging; waar in dezelve bestaa. Oplossing van de Schijnstrijdig-heid lusschen de Apostelen Paulus en Jakobus, door die Onderscheiding valschlijk voorgewend; \Blz. 158.] Dezelfde Onderscheiding door Socijns-gezinden en anderen mede aangenoomen. De laatste door sommigen genoemd de Aanhoudendheid onzer Rechtvaardiging. De Onderscheiding afgekeurd; [Blz. '160.] De Rechtvaardiging kan aangemerkt worden of in derzelver Natuur en Wezen, of in derzelver Openbaaring. De Openbaaring der Rechtvaardiging is tweederlei, aanvang lijk, en volkomen. Aanvanglijk, in dit leven, heeft ze haar opzicht tot onszelven, of tot anderen. Hier uit volgt geene Tweede Rechtvaardiging; [Blz. 161.] Tweederlei Rechtvaardiging voor God, naamlijk eene wettische en evangelische. Derzelver onderscheiden aart; {Bh. 161.] De gemelde Onderscheiding strekt tot verkleining van Christus Verdiensten, {Bh. '1G2.] Men schrijft daar door meer toe aan onszelven, in het Stuk onzer Rechtvaardiging, dan aan de Verdiensten van Christus. Ongegrondheid der redenen, die men voor dezelve bijbrengt; [Blz. 163.] Door die Onderscheiding wordt indedaad alle Rechtvaardiging ten eenemaal wechgenoo-men. Zij vindt geenen grond altoos in Gods Woord. De Apostel Jakobus spreekt niet van eene Tweede Rechtvaardiging. Schadelijkheid van wilkeurige Onderscheidingen; {Blz. 164] Onze Eerste Rechtvaardiging wordt in de Schrift op zulk eene wijze verklaard, dat er geen plaats voor eene Tweede overblijve, {Blz. 165.] De Aanhoudendheid onzer Rechtvaardiging. Of dezelve steune op het Geloof alleen, dan op onze persooneele Gehoorzaamheid. De Rechtvaardiging is cp éénmaal volmaakt, in alle
derzelver Oorzaaken en Uitwerkselen; dit wordt in 't breede betooüd■
ö '
{Blz. 166.] De Geloovigen gerechtvaardigd zijnde, zijn verpligt tot volmaakte Gehoorzaamheid. liet gebiedend Vermogen der Wet, maakt de minste overtreeding tot zonde, ook in hun die aan den Vloek der Wet niet onderworpen zijn; {Blz. 169.] Toekoomende zonden, in wat zin dezelven bij onze eerste Rechtvaardiging vergeeven worden, {Blz. 170.] De aanhoudendheid der daadlijke Vergeeving van zonden, en de voord-duuring van den gerechtvaardigden Staat hier door; op wat gronden zulks ruste. De Aanhoudendheid onzer Rechtvaardiging is eene Daad van God;
waar
XXXIX
Z A A K L IJ K E INHOUD.
waar op dezelve in dien zin gegrond zij; [Bh. 171.] Aan onze zijde is het Middel daar toe, liet Geloof. Niets anders wordt er toe vereischt, dan de Toepassing der toegerekende Gerechtigheid. De Aanhoudendheid onzer Rechtvaardiging is bij God niet anders dan onze volstrekte Rechtvaardiging. Hef geene waar op de Aanhoudendheid onzer Rechtvaardiging steunt, kan alleen bij God gelden. Dit is geenszins onze persooneele Gehoorzaamheid of Pligtbetrachting; zoo als blijkt, Uit de ondervinding van alle Geloovigen; Uit duidelijke Plaatsen van Gods Woord; en de Voorbeelden van gerechtvaardigde Menschen, in de heilige Schrift voorkomende; [Bh. 172.] De voorgestelde Onderscheiding verworpen, [Bh. 177.]
[ Van de Evangelische persooneele Rechtvaardigheid; derzelver Natuur en Gebruik. Van hel Laalsle Oordeel, en deszelfs opzicht lol onze Rechtvaardiging.^
Overgang lot het Onderwerp, [Bh. 178.] Evangelische persooneele Rechtvaardiheid. Derzelver aart en gebruik. Of er eene Evangelische Rechtvaardiging zij, gegrond op onze Evangelische Rechtvaardigheid. Dit wordt door sommigen gesteld; terwijl anderen de Evangelische persooneele Rechtvaardigheid aanmerken, als de Voorwaarde aan onzen kant van onze gerechtelijke Rechtvaardigheid, of de Toerekening van Christus Gerechtigheid tot Vergeeving der zonden; \_Bh. 179.] liet gevoelen der Socini-aanen hier over, [Bh. 179.] Persooneele Rechtvaardigheid in het Evangelie geëischt, [Bh. 180.] De Geloovigen worden van wegen dezelve Rechtvaardigen genoemd; doch niet met opzicht tot de hebbelijke, maar tot de daadlijke Rechtvaardigheid. De inkleevende Rechtvaardigheid is het zelfde met Heiligmaaking, of Heiligheid; [Bh. 181.] In wat zin wij kon-nen gezegd worden door die inkleevende Rechtvaardigheid gerechtvaardigd te worden, [Blz. 182.] Er is geene Evangelische Rechtvaardiging uit kracht van persooneele Rechtvaardigheid. De Toerekening van Christus Gerechtigheid is op dezelve geenszins gegrond. Geene anderen bezitten die persooneele Rechtvaardigheid, dan zij die vooraf gerechtvaardigd zijn.
XL
Z A A K L IJ K E INHOUD.
In-alle Rechtvaardiging voor God heeft eene Beschuldiging plaats. liet werktoig dier Beschuldiging moet of de Wet, ol het Evangelie zijn. Van geene dier Beschuldigingen konnen wij door onze persooneele Rechtvaardigheid gerechtvaardigd worden; \Blz. 183.] Zulk eene Rechtvaardiging als men wil enderstellen, is ten eenemaale onnoodig en vergeel'sch. Zij heeft niets in zich van de natuur van eenige Rechtvaardiging in Gods Woord vermeld, maar is strijdig met. alles wat dien naam draagt, [Bh. 184] Verscheidene andere Redenen die men bijbrengt, wederlegd, \Blz. 185.J Het rechtvaardigend Vonnis, ton jongsten Dage. De natuur van liet Laatste Oordeel. Wie alsdan gerechtvaardigd zullen worden. De openlijke Vrijspraak der Geloovigen, en hunne daadlijke invoering ter zalige Heerlijkheid, is alles wat in de Rechtvaardiging ten jongsten Dage zal begreepen zijn; \BU. 187.] De Tegenbedenking: Dat wij in dil leven op dezelfde ivijze, en op dezelfde gronden gerechtvaardigd vjorden, als in het jongste Gericht; terwijl het laatste naar de Werken geschieden zal, beantwoord, en de ongerijmdheid derzelve aangeweezen, [Bk. 188.]
ZEVENDE HOOFDSTUK.
[Over de Toerekening en derzelver natuur, in hel gemeen; en over de Toerekening van Christus Gerechtigheid, in hel bezonder.\
Het eerste uitdrukkelijk Verhaal van de Rechtvaardiging eenes zondaars voor God, in de heilige Schrift voorkoomende, beschrijft dezelve geschied te zijn door Toerekening. De reden hier van; [Blz. 190.] De Leer der Toerekening door den Apostel Paulus uitvoerig verklaard; de aanleiding daar toe. Het Leerstuk door veelen verdraaid, en bestreeden; [Blz. 191.] De aangelegenheid van hetzelve, 'tzij waar of valsch, wordt door allen toegestemd, [Blz. 192.] Het gevoelen der Hervormde Kerken, in 'tbezonder die van Engeland, over dit Stuk, [Blz. 193.] Door wien het wordt bestreeden, en op welke gronden, [BJz. 194,.] Beteekenis van hel woord Toerekenen, of Toerekening, [Blz. 195.] Onderscheid l.usschen Repulare en Iniputare, \ Blz. 195.] Toerekening is tweederlei: (1) Van iets dat vóór die Toerekening reeds het onze was,
0 hel
XLI
Z A A K L IJ K E IN II O U Ü.
het zij goed of kwaad. Voorbeelden van beide. De Natuur deezer Toerekening. De Zaak die ons toegerekend wordt, wordt ons gerekend voor 't geen ze is, en niet anders; [Blz. 496.1 (^) Toerekening van iets dat vóór die Toerekening niet het onze was, maar door dezelve het onze wordt. De Natuur deezer Toerekening in 't gemeen; {Blz. 199,] Verscheiden Gronden en Redenen deezer Toerekening; als: (1) Ex Juslitia (a)Propter relationem foederalem; (b) Propter relalionem naluralem, [Blz. quot;200.] (2) Ex voluntaria Sponsione. Voorbeelden hier van bijgebragt. Vrijwillige Borgtogt de grond van de Toerekening onzer zonden aan Christus; [Blz. 201.] (3) Ex injuria; een voorbeeld hier van. (-4) Ex mem Gratia; [Blz. 202.] Onderscheid tusschen de Toerekening van eenig ons eigen Werk, en de Toerekering der Rechtvaardigheid Gods. De Toerekening van inkleevende Rechtvaardigheid is ex Juslitia; 't geen onbestaanbaar is met eene Toerekening ex mera Gratia; [Blz. 203.] Waar in deeze tweederlei soorten van Toerekening overeenkomen. De waare aart van de Toerekening der Rechtvaardigheid ter Rechtvaardiging, ontvouwd. Het geen ons toegerekend wordt, is de Gerechtigheid van Christus; en wel de zaak zelve, en niet alleenlijk derzelver uitwerkselen of vruchten. Dit wordt legen de Socijnsgezinden betoogd; \_Blz. 204..]
AGTSTE HOOFDSTUK.
[De Toerekening van de zonden der Uitverkoorenen aan Christus. De gronden hier van. De Natuur van Jezus Borgtogt. Oorzaaken van hel Nieuwe Verbond. Christus en de Uitverkoornen één verborgen Ligchaam. Gevolgen hiervan.]
De Toerekening der zonden aan Christus, [Blz. 208.] Gezegden der Ouden ten deezen opzichte, [Blz. 209.] Christus en de Uitverkoorenen één verborgen Ligchaam of Persoon. Misvattingen hier omtrent; [Blz, 211.] Grron-den en Oorzaaken dier Vereeniging, welke den grondslag deezer Toerekening uitmaakt, [Blz. 212.] Christus de Borg des Nieuwen Verbonds, in wat zin, en tot welke einden. De woorden uit Hebr. VII: 22. geopend. [De aart van Christus Borgtogt overwoogen. Beteekenis van het woord Borg
XLII
Z A A K L IJ K E I N II O U I).
in de heilige Schrift; door voorbeelden opgehelderd; [Bh. 214. Of Christus Borg geworden zij van Gods wegc bij ons, dan van onzen wege bij God. Gedachten van sommigen hier over, wederlegd; [Blz. 216. Redenen, waarom Christus geenszins Berg ware, noch zijn konde, van Gods wege bij ons, maar voor ons bij God, \Blz. 219.] Verkeerde begrippen van sommigen, aangaar.de de Oorzaaken en de Einden van Christus Dood, [Blz. 224.J Het Nieuwe verbond; wat opzicht het zelve hebbe tot Christus Dood; en in wat zin het kan gezegd worden door den Dood van Christus verworven le zijn, [J5/:. 230.] Onderzoek, of de Schuld onzer zonden aan Christus zij toegerekend, [Blz 234.] De beteekenis der woorden Sc/iJiW, en Schuldig, [Biz. 235.J De Onderscheiding van Bealus culpacen lieatus poenae, getoetst, \Blz. 236.] 'De Daad van God in het toerekenen van de Schuld onzer zonden aan Christus, [Blz. 230.] Tegenwerpingen beantwoord, \Blz. 240. | De Waarheid bevestigd, [Blz. 244.]
NEGENDE U O O F D S T U K.
[De eigenlijke Oorzaak, onzer Bechlvaardijing; oj de Gerechtigheid otn welke een Geloovige voor God gerechtvaardigd wordt.\
De voornaamste Geschillen over de Rechtvaardiging; het Eerste, betref-lende derzelver Aart en Natuur, voorgesteld, [Blz. 246.] Tweerfe Hoofdverschil, raakende de forrneele Oorzaak onzer Rechtvaardiging, [Blz. 249.] Berde Verschil, over de wijze op welke wij aan Christus Verdiensten deel erlangen. De eigenlijke Oorzaak onzer Rechtvaardiging beschreeven; [Blz. 250.] De Gerechtigheid, om welker wil alleen een Geloovige voor God gerechtvaardigd wordt, is het voornaame Stuk waar op het aankoomt; en deeze is de Gerechtigheid van Christus, aan ons toegerekend, [Blz. 251.] Aanleidende Oorzaken van de meenigvuldige Tegenwerpingen tegen dit Leerstuk, [Blz. 252 ] De gemeenste Tegenwerpingen voorgesteld; en beantwoord. Waar bij aangetoond wordt, Dat de Toerekening van Christus Gerechtigheid niet onbestaanbaar zij met de genadige Vergeeving der zonden, \_Bl.z. 253;] noch de noodwendigheid van Evangelisch Berouw en Boetvaardig-
6* beid
XL11I
Z A A K L IJ K E INHOUD.
heid verhindere, [Hlz, 254.] Dc Orde van Gods genade in onze Rechtvaardiging, stelt zulks boven alle tegenspraak, [Blz. 257.] Het Geloof volstrekt noodig ter onze Rechtvaardiging,, voorondersteld zijnde de Toerekening van Christus Gerechtigheid aan ons, \Dlz. 250.] Gronden waar op die noodwendigheid rust, \Blz. 200.] Andere Tegenwerpingen, meestal uit wanbegrip van de Waarheid ontstaande, onderzocht, en beantwoord, [Blz. 202.]
[Bewijzen voor de Bechtvaardiging door de Toerekening van Christus Gerechtigheid. Eerste Bewijs, ontleend van den aart en hel gebruik onzer eigene persooneele Rechtvaardigheid.^
Onze eigen persooneele Rechtvaardigheid kan geenszins de grond onzer Rechtvaardiging voor God weezen; |niet alleen op zichzelve en in 'taf-getrokkene beschouwd, maar zelfs in haare betrekking tot de Verdienste en Voldoening van Christus, [Blz. 200.] Dit wordt door Bewijzen en Voorbeelden uit de heilige Schrift gestaafd; [als door het Voorbeeld van David, Psalm CXXX : 3, 4; en CXLIII: 2. Blz. 271. Van de Kerk, Jesaias LXIV : 0.] Terwijl de waardij en noodwendigheid dier persooneele Rechtvaardigheid op zichzelve, erkend wordt. Het Voorstel nader bevestigd, door den aart der zaak zelve. Veele onvolmaaktheden verzeilen onze eigen Rechtvaardigheid, waar door dezelve in allen zin ongeschikt is om den grond onzer Rechtvaardiging uiltemaaken; [Bis. 285.]
| De Aart der Gehoorzaamheid ivelkc God van ons eischl. Dc alloos-duurende Verpligting tot dezelve, uit kracht van Gods Wet ]
De aart der Gehoorzaamheid of Rechtvaardigheid, ter onze Rechtvaardiging vereischt. De grond en dc oorsprong van de Wet der Schepping; [_J3Iz. 201.] De hoofdzaaklijke Inhoud, en het Einde deczer WTet, [Bh. 203.] Derzelver onveranderlijkheid, op zichzelve aangemerkt, en zoo als zij het Werktuig was van het Verbond tusschen God en den
Mcnsch;
XLIV
Z A A K L IJ K E INHOUD.
Mensch; door verscheiden Redenen betoogd, [Bh. 294] Ze is derhalven geenszins afgeschaft, {Bh. 299;| noch onlbonden, \Bh. 301;] noch verzacht, \_Bh. 302;] maar vervuld; en zulks alleen door Cliristiis, en de Toerekening zijner Gerechtigheid aan ons, {Bh. 303.] lt;
TWAALFDE II 0 0 F D S T U K.
[De Toerckcninrj van Christus Gehoorzaaming aan de Wel, verklaard en verdeedigd.]
Do Toerekening van Christus Daadlijkc Gehoorzaamheid niet minder noodig dan van zijne Lijdelijke, en op dezelfde gronden, [Bh. 305.] Heftige Tegenwerpingen onzer Partijen. Eerste Tegenwerping: Dat de Toerekening van Christus Daadlijke Gehoorzaamheid onmoogelijk zij, [Blz. 307.] Hoe deeze Tegenwerping door Socijn wordt voorgesteld, {Blz. 309.] De grond derzeive, naamlijk, [Eene Vooronderstelling,] dal Christus voor Hemzclven verpligt ware Gods ^^Tet le gehoorzaamen, en zulks ook voor Hemzelven gedaan hebbe, {Bh. 310.] Beantwoord, [door de volgende Redenen:] De Gehoorzaamheid hier bedoeld, was de Gehoorzaamheid van Christus geheelen Persoon. Christus was, in zijn' ganschen Persoon aangemerkt, niet aan de Wet onderworpen. Zijn Oogmerk was niet, die Gehoorzaamheid voor Hemzelven te volbrengen, maar voor ons. Die Gehoorzaamheid was niet noodzaaklijk, als cenc vereischte hocdaanig-heid zijns Persoons, om onze Middelaar te wcezen. Do grond deezer Gehoorzaamheid was gelegen in zijne Mensch wording, cn Geboorte uit het Zaad van Abraham, 't geen niet voor Hemzelven maar voor ons geschied is. Christus Menschlijke Natuurbad, uit kracht haarer Vcreoniging met de Godheid, een onmiddelijk Recht tol de hoogste Heerlijkheid. De menschlijke Natuur van Christus was wel onderworpen aan de Wet; doch vermids Hij om onzen wil was Mensch geworden, zoo was Hij ook niet dan om onzen wil aan de Wet onderworpen. Dit wordt door Voorbeelden in raenscblijkc gevallen opgehelderd. Christus gehoorzaamde als een Openbaar Persoon, en dus niet voor Hemzelven. Christus Menschlijke Natuur, als een Schepsel aangemerkt, was gehoorzaamheid schuldig aan de Wel, als
een'
xlv
ZAAKLIJKE INHOUD.
een' overanderlijken Regel van onderwerping, en afhanglijkheid; maarniet zoo als dezelve ter Voorwaarde van Leven en Zaligheid was gegeeven; \Blz. 31'1, en vervolg.'] De tweede Tegenwerping: Dat die [Toerekening van Christus Daadlijke Gehoorzaamheid] onnoodig zij, rust op valsche Vooronderstellingen: als, Dat hij wiens zonden vergeeven zijn, geacht moete worden alles gedaanquot; te hebben wat van hem geëischt was; en. Dat niet onrechtvaardig te weezen, het zelfde zij met rechtvaardig te zijn; Wederlegd, \BJz. 320.] De Wet verbindt tot straffe, en tot Gehoorzaaming beide; hoe, en in wat zin te verstaan, [JS/z. 322.] De Vergeeving van zonden geeft geen Recht lot het Eeuwig Leven, [Blz. 325.] De Gerechtigheid van Christus, schoon maar ééne, wordt [echter] aan veelcn toegerekend, [Bh. 329.] De Teerekening van Christus Daadlijke Gehoorzaamheid ter onze Rechtvaardiging, door eenige Bewijzen nader geslaafd, [Blz. 331.]
DERTIENDE HOOFDSTUK.
[De Natuur der Rechtvaardiging beweezen, uil hel Onderscheid tusschen de twee Verbonden.]
De Aart en Eigenschappen van het Werkverbond aangetoond, [Blz. 336. Gevolgen hier van, Blz. 337] Het Nieuwe of Genadeverbond hiervan geheel verschillende, [Blz. 338.] Bewijzen hier uit ontleend, ter slaaving van het Leerstuk, [Blz. 339.]
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
[De Uitsluiting van allerlei Werken uit onze Rechtvaardiging. Wat men in de Brieven van den Apostel Paulus te verslaan hebbe door de Wet en de Werken derzelve.]
Alle Werken zonder onderscheid, worden uitdrukkelijk van onze Rechtvaardiging voor God uitgeslooten, [Blz. 340.] Wat in Paulus Brieven te verstaan zij door de Werken der Wet. Niet enkel de Werken der Schaduuwwel, [Blz. 3M.] Niet enkel de volmaakte Werken slegts, door de Wet der Schepping geëischt, [Blz. 343.] Niet uitwendige Werken der Wet, zonder een beginsel van Geloof verricht, [Blz. 345.] Niet
de
XLVl
de Werken der Joodsche Wet; noch zulken die met eenen waan van verdienstelijkheid verricht worden, [Bh. 34-5.] Niet zulken die vóór het Geloof, door de krachten van onzen Vrijen Wil worden betracht, \Biz. 347.] Alle Werken worden uitgeslooten, zonder eenig opzicht tot eene Eerste of Tweede Rechtvaardiging, [Blz. 3-48.] De waare rnee-ning des Apostels, in zijne Stelling: Dat door de Werken der Wet niemand kan gerechtvaardigd worden. Wat de Jooden door de Wet verstonden. Verdeeling der Wet onder het Oude Testament; [Blz. 350.] De gansche Wet een volmaakte FUgel van alle inkleevende Zedelijke of Geestlijke Gehoorzaamheid, [Bh. 351.] Wat de Werken der Wet zijn, uit de heilige Schrift getoond, en het Betoog daar door aangedrongen, [Blz. 352.] De aart van het rechtvaardigend Geloof nader verklaard, [Blz. 355 ]
V IJ F T I E N D E HOOFDSTUK.
\_Het Geloof alleen, in onderscheiding van alle andere Genadegaaven of P lig ten, het Middel aan onze zijde ter onze Rechtvaardiging.
De Rechtvaardigheid Gods, in geeoe andere, dan de Gerechtigheid van Christus; en het Middel aan onze, zijde waar door wij aan dezelve deel ontvangen, is] het Geloof alleen; [Blz. 357. Het Geloof wordt in Gods Woord uitgedrukt door Aanneemen, Zien of Aanschouwen, door Koomen, en Toevlugt neem en tot Christus, door Steunen op God, of op Christus, Blz. 358. liet Voorstel hier door heweezen, Blz. 362. |
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
[Hel verdeedigde Leerstuk nader gestaafd, door Getuigenissen uit de heilige Schrift. Be Woorden uit Jeremias XXHl : G.
kortlijk geopend, en aangedrongen.}
Het Leerstuk der Rechtvaardiging door de Toerekening van Christus Gerechtigheid, wordt in Gods Woord op zeer veele Plaatsen uitdrukkelijk geleerd, [_Blx. 503. De Plaals] Jeremias XXIII: 0, [geopend, Blz. 304.] Ter bevestiging van het Leerstuk aangedrongen, [Blz. 367.]
xlvii
Z A A K L IJ K E IN II O U 1).
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
[Betvijzen uit de Evnngelieschrijveren. \
Hei voornaame oogmerk van 's Ilcilands Leerrede op den Berg, [Bit. 368.] De zuiverheid en strengheid der Wel door den Zaligmaaker atm-geweezen, {Bh. 369.] Bewijzen hier uil afgeleid, \Blz. 370.] De Gelijkenis van den Farizeeuw en den Tollenaar, uit Lnkas XVIII, [lUz. 37i.] Op hel tegenwoordig Onderwerp toegepast, [Blz. 37-i.] Aanmerkingen over Johannes 111 : 14—18. [Blz. 370. Tot staaving van het Leerstuk aangedrongen, Blz. 377.]
A G T TIENDE 11 0 O F D S T U K.
\De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd, door Bewijzen uil de Brieven van den Apostel Paulus.]
Bewijzen uit het III, IV, en V Hoofdstuk van den Brief aan de Hojiei-nen. Hel Leerstuk der Rechtvaardiging wordt in den_ Brief van Paulus aan de Romeinen allerduidelijkst geleerd, en verdeedigd; [Blz. 378.] Het oogmerk des Apostels in het Hl Hoofdstuk deezes Briefs, [Blz. 379.] De Oorzaaken der Rechtvaardiging, [Blz. 380.] Des Apostels Besluit daar uit afgeleid, [Blz. 385.] Bewijzen uit het IV Hoofdslak des Briefs aan de R o-meinen. Het oogmerk des Apostels in deeze Redeneering. Derzelver Verhand, tot aan het 5 Vers. Wal Werken het zijn die van Abrahams Rechtvaardiging worden uitgesloolen; [Blz. 387.] Het Onderwerp der Rechtvaardiging; een die niet werkt, maar gelooft in Hem die den goddeloozen rechtvaardigt, [Blz. 389.] In wal zin de godlooze gerechtvaardigd worde. Alle menschen vóór hunne Rechtvaardiging, godloozen; \Blz. 390.] Het Geloof alleen, liet middel aan onze zijde ter onze Rechtvaardiging, \_Blz. 391.] Het Geloof zelf is de Rechtvaardigheid niet, welke ons wordt toegerekend, [Blz. 393.]
Romeinen V ; 12—21. [Blz. 397.] Het roemen in onszelven uitge-slooten, maar de roem in God, betaamelijk. Het oogmerk en de zaak-
lijke
xLvin
Z A A K L [J K E I N II OUD.
lijke inhoud van des Apostels Redeneei'ing; yiilz. 398.] Tegenwerping van See UN beantwoord, [Bh. 399.] Vergelijking tusschen den Eersten en Tweeden Adam, en de geenen die tot elk derzei ven behooren, | Bh. 400.] De zonde in de wereld ingekoomen. Welke zonde hier mede bedoeld zij. De Dood, wat dezelve in zich behelze. Wat daar door hier ter plaatse beoogd; {Blz. 401.] De zin der woorden, In welken, of Om dal zij alle rjezondujd hebben, opgehelderd en gestaafd, [Bh. 402.] Onderscheidene Tegenstellingen, door den Apostel in dil Betoog gebeezigd, voornaamlijk tusschen de Zonde of den Val, en de Genadegifle; tusschen de ongehoorzaamheid des eenen, en de Gehoorzaamheid des Anderen: tusschen de Verdoemenis of het Oordeel aan de eene, en de Bechlvaar-diying des Levens aan de andere zijde, [Bh. 400.] De Saarnenhang ver-volgends in 'tbreede ontvouwd, en ter staaving van het Leerstuk aangedrongen, [Blz. 410. Eene Tegenbedenking opgelost, Blz. 414. Redenen, waarom onze Rechtvaardiging in Gods Woord bij uitneemendheid aan Christus Dood wordt toegeschreeven, Blz. 417.]
Romeinen X : 3, 4. De Tekst geopend, en ter bevestiging van het Leerstuk der genadige Rechtvaardiging door de Toerekening van Christus Gerechtigheid, beredeneerd, [Blz. 419,]
1 Ivo ii in then 1:30. [Het oogmerk des Apostels in deeze Plaats, Blz. 420.] Christus ons van Gode geworden lol Rechlvaardigheid. De Aanmerkingen van Dell au mijn op dit Getuigenis des Apostels, weder-legd, [Blz. 427.] Die van Socijn insgelijks verworpen, \Blz. 429.] De waare zin der Woorden aangetoond, en verdeedigd, [Blz. 430.]
2 Kor in then Y : 21. Hem die geen zonde gekend heeft, heeft God zonde voor ons gemaald. Uitbreiding van Augustinus over deeze Woorden. Op wat wijze Christus voor ons tol zonde gemaakt zij; naam-lijk door de Toerekening onzer zonden aan Hem, [Bh. 431.] Misvattingen van sommigen aangaande deeze Plaats. Gedachten der Ouden; [Bh. 432.] bedenking van Bellarmijn tegen deeze Verklaaring der Woorden, beantwoord, [Bh. 430.] Andere Bezwaaren van denzelfden Schrijver, insgelijks opgeruimd, [Bh. 439.] Uitvlugten van anderen, mede verijdeld [Bh. 440.]
7 G \
xlix
Galaten II ; 16. [Het oogmerk des Apostels aangeweezen, Bte.. 441. De woorden kortlijk toegelicht, en ter staaving van het Leerstuk aangedrongen, Bh. 442.]
Efeezkn II : 8—10. Nadruk van dil Getuigenis. liet Oogmerk des Apostels, van het begin deezes Iloofddeels af. Zijne gewoone manier in hel behandelen van de Leer der Vrije Genade; [Bk. 444.] Genade alleen de Oorzaak der Verlossing. Deeze Genade wordt door den Apostel zeer hoog verheven; [Bh. 445.] Kracht van hel bewijs. Gevolg uit liet zelve afgeleid. Het algemeen Voorstel, Vil genade, zijt lt;jij zalitj geivorden; [7j/.c. 440.] AVat de Apostel verstaa door zalig worden, [Bk. 447.] Oor-zaaken dier Zaligheid, stelliger wijze, en ontkennender wijze. De Werken uitgeslooten. Wat Werken hier te verstaan. Niet de Werken van Moses Wet. Noch de Werken voor de Bekeering; maar Werken van waare Geloovigen. Niel slegts in tegenstelling van Gods Genade, maar ook van het Geloof. Bewijs hier uit ontleend; \Bk 448.] De reden waarom de Werken worden uitgeslooten. Wat roemen zij. Is onafscheidbaar aan alle verdienstelijkheid der Werken. Ten uiterste gevaarlijk; |Bk. 449.] Eene andere reden door den Apostel opgegeven, waar door tegelijk eene Tegenwerping wordt afgeweerd, [Bk. 451.]
Fii.ir pensen Hl: 8, 9. Het oogmerk en de Saamenhang der Woorden kortlijk ontvouwd, ]Bk. 452.] Tweederlei Rechtvaardigheid, als de grond onzer Rechtvaardiging, overwoogen. Tegen elkandere overgesleld. Des Apostels keuze; met ongemeene kracht en vuur door hem uitgedrukt. De redenen van dien ijver; naamlijk: Dit Stuk was de groote drijfveer geweest, die hem bewecgd hadde het Joodendom te verlaaten. Het leed oenen geweldigen tegenstand. De zaak was van het uiterste gewigt, en 's menschen hart afkeerig van dezelve. De Apostel besefte door eigen cr\aarenis den aart der zonde, en de waardij van Gods Genade; jJ5/:. 453.] Nadrukkelijke Spreekwijzen hierom door hem gebeezigd, met opzicht lot Christus, en lot alles wat in hemzelven was. Keuze tus-schen onze eigen Rechtvaardigheid, of de Rechtvaardigheid van Christus, naardien dezelven als oorzaaken onzer Rochlvaardiging onmoogelijk kon-nen saamengaan. Gevolg uit de woorden afgeleid; |Bk. 454. | Bedenkingen
L
Z A A K L 1.1 K E 1 N II O U D.
kingen hier legen ingebragt, beantwoord. Onze persooneele inkleevende Rechtvaardigheid, ten aanzien van de Wet en het Evangelie, dezelfde; [Blz. 455.] Dal de Wet niets meer dan eene uitwendige Pligtbetrachting zou vorderen, is een godloos gevoelen, [Blz. 456.] l)e Apostel bedoelt ook niet de Rechtvaardigheid welke hij bezat vóór zijne Bekeering. [Hij sluit alle eigen Rechtvaardigheid zonder onderscheid uit; Blz, 457. Hij verzaakt dezelve niet vuUlreldlijk, maar alleen in vergelijking met Christus, en met opzicht tot zijne Rechtvaardiging voor God, Blz. 459. De ongegrondheid dei Tegenwerping nader ontdekt, Blz. 400. Bedenkingen van Bella.rmijn, en anderen, beantwoord, Blz. 401.]
N E G E N T 1 E N D E 11 O 0 F D S T U K.
[_Teijenwerpinlt;jcii legen hel Leersluh der lieddvaardi/jinj door de Tocre-
henimj van Christus Gercchliyheid. Ue persooneele HcUijheid en Gehoorzaamheid door hel zelve niet verhinderd, maar bevoerderd.\
Tegenwerpingen tegen de Leer der Rechlvaerdiging door de Toerekening van Christus Gerechtigheid. De aarl dcezer Tegenwerpingen; [Blz. 403.] Do Recldvaardijinj uil de Werken het eenige rustpunt van de afwijking van de zuivere Leer der Rechtvaardiging door Chrislus Gerechtigheid. Dit de grond van alle Tegenwerpingen tegen dit Leerstuk. De Eerste en voorname Tegenbedenking: Dal de Leer der Toerekeniitij van Chrislus Gerechlijheid de noodivendirjheid de)' Heiligmaahimj beslrijdc. Op wat wijze dezelve door die der Roomsche Kerk wordt ingebragt; [Blz. 464. j Hoe door sommigen onder ons. Heftigheid van Socijm, in het voorstellen deezei Tegenbedenking. Zijne onoprechtheid daar in: \Blz. 465.] Het verdoemen van zijnen Evenmensch om verschillende gevoelens, ten uiterste onbetaamelijk, [£?/:. 466.] De Tegenbedenking in haar juiste form ter nedergesteld, [Blz. 467. | Dezelve is reeds tevooren, bij de beschouwing van de Natuur des Geloofs, en de ultoosdaurende Verpligtinij der Zedelijke Wet, voldoende beantwoord, | Blz. 468.] Aanmerkingen ter wederlegging dier Bedenking. Alle die de zuivere Leer belijden, versieren dezelve niet met eenen heiligen wandel. De heiligste dingen konnen misbruikt worden; [Blz. 468.] Niemand van hun die
7 * thands
LI
Z A A K L 1,1 K E IN II O U D.
Ihands dit Leerstuk ontkennen, overtreft in heiligheid die geenen, welken liet zelve weleer beleeden, en door hunnen wandel bevestigden. De te-
nenacstclde Leer toont liillel kracht ter verheterine- van 's menschen leven.
tj ö
Op wat wijze dit geschil allerbest zou beslegt worden; 17i/:. 409.J Deeze zelfde Tegenwerping werd reeds in PaiUus dagen tegen zijne Leer inge-bragt. 's Menschen verstand van natuure is tegen dit Leerstuk met de sterkste vooroordeclen inpenoomen; \Blz. 4-70.| liet gansche Evangelie staat bloot aan zielverderllijk misbruik, \Blz. 471.] Op wal wijze de gemelde Tegenwerping door den Apostel Pauhts wordt beantwoord. Nooit poogt hij de zwaarigheid wechteneemen, door de Goede Werken als nooduj Ier onze Bechlvaardicjinrj voor God te doen voorkoomen; [Blz. 471.] Hij bepaalt de verpligting tol Deugd uit Evangelische grondbeginselen, alleen tot waare Geloovigen; terwijl de gronden en beweegredenen die hij daar toe opgeeft, volmaakt overeenstemmen met zijne Leer aangaande de genadige Hechtvaardiging voor God, \Bls. 473.] De Apostel her, ept zich op de Godlijke Bestelling. Bedenking hier togen ingebragt, opgelost; \Bk. 474.] Des Apostels antwoord op de gemelde Tegenwerpingen nader aangedrongen, [Blz. 475.] Verpligting lol Deugd en Heiligheid. Hoe dezelve te begrijpen zij. Is niet onbestaanbaar met [de Leer der Vrije] Genade. Des Apostels redeneering over dit stuk bevestigd; [Bh. 476.] Verscheiden andere Redenen, dit tol slaaving van dit Onderwerp konden aangedrongen worden, korllijk opgegeeven, {Blz. 477.]
T W 1 N T 1 G S T E 11 0 O F D S T U K.
\Dc Leer van den Apostel Jakobus, aangaande hel Gelooj en de Werken, overivoogen, en derzelver overeenstemming met die van Paulus aangetoond. \
Schijnbaar verschil, doch geene wezenlijke strijdigheid, lusschen de Apostelen Paulus en Jakobus, over de Rechtvaardiging. Dit wordt algemeen erkend. Oorzaaken dier schijnstrijdigheid; [Blz. 478.] Algemeene Regel in het verklaaren van Schrifluurplafltsen, die tegen elkandere schijnen te strijden, [Blz. 479.] Achtervolgends dien Regel, moet de Leer
der
Lil
Z A A K L IJ K E I N II 0 U D.
der Rechtvaardiging voornaamlijk uit de Schriften van Paulas ontleend worden. Redenen waarom dees Apostel dat Leerstuk zoo uitvoerig en naauwkeurig behandelt, [als, naamiijk,] Het aanbelang der Waarheid; de tegenkanting die dezelve ontmoette; en het misbruik welk er van gemaakt werd; [-Öamp;. -WO.] Oogmerk van den Apostel Jakobus. Bedenkingen van sommigen tegen de Schriften van Paulas, aanstootelijk, en redenloos; [Blz. 481. | Dal er geene strijdigheid tusschen de beide Apostelen plaats liebbe, wordt betoogd. De Hoofdzaaken van dit Betoog voorgesteld; \Blz. 482] In het bezonder aangetoond, dat hun oogmerk, en de zaa-ken waarvan zij handelen, niet dezelfden zijn. Hot Oogmerk van Paalus, en het Stuk welk hij beredeneert; [ Blz. 4-8.0i. | liet Oogmerk van Jakobus,_ en de aanleiding tot zijn schrijven, geheel verschillende van Parilus, [Blz. 484-.J De beide Apostels spreeken niet van hel zelfde Geloof; zoo als bij de stukken getoond wordt, fBk. 485.] Pooging van Bellar-mijn, om te bewijzen dal de Apostel Jakobus spreeke van hel waar rechtvaardigend Geloof, verijdeld, \Bk. 486.] De beide Apostels spreeken niet van de Rechlvaardlginj in denzelfden zin, noch lol het zeilde einde; naardien de een dezelve beschouwt in beur Aart en Oorzaaken, terwijl de ander het oog heeft op derzelver Bewijzen en Blijkbaarheid, zoo als uit de Voorbeelden door elk van hun bijgebragt, geloond wordl. j Blz. 488.] In wal zin deeze Schrift: Abraham gelooide in den IIEEUE, en Hij rekende het hem tot Gerechtighettl, vervuld'geworden zij, toen de Aartsvader zijnen Zoon offerde op het altaar, [Blz. 489.] De Werken, waarvan de beide Apostels spreeken, zijn dezelfden, [Bk. 401.] Aanmerkingen over de Redeneering van den Apostel Jakobus. Mij paart liet Geloof en de Werken ia onze Rechtvaardiging niet saamen, maar slelt ze legen eikanderen. Hij ineldl niels van eene Eerste en Tweede Rechtvaardiging. De Rechtvaardiging [van welke hij spreekt,] eigent hij geheel toe aan de Werken; in wat zin. Hij bepaalt niet, hoe een zondaar voor God mooge gerechtvaardigd worden; maar hoe een Belijder der Evangelieleer, beloonen konnc gerechtvaardigd te zijn. De Saamenhang van liet Ticeede Hoofdstuk van Jakobus Brief, van het 14 Vers tot aan het einde, kortlijk geopend; [.#/:. 492.]
LIU
•] 7, in de Aanleckening ('), staal Do Servalor, lees De Servalorc.
27, Regel 10 van onderen, staal Volstrekte Oorzaaken, lees Volstrekte Voorwaarden.
SA, Regel 10, staal Hel is ook niet moojlijk, enz. worde duidelijkheidshalve liever dus vertaald: Er kan ook nu jeen ander jevonden worden, die de voldoening openbaar maakte, en een ander, die ze aanbrajt, om dat één Christus en hoold en ligchaam is.
85, Regel 16, Letter c, lees No. 3; (Vergelijk Bladz. 77.)
192, Regel 7 van onderen, staat welken de Toerekening, lees vjel-ken de Leer der Toerekening.
Bhiilz. '1
A L a EMEEN E
TER VERKLAARING
TAN DE
rr^^n cinbc luij bc Keer facc lïedjtijiiacamp;iging/ tot Ijct rccijtc ^oeitoft/ iwamïijft öc eer ban 43ab in CljjiftuS/ ncliené ücr €^^0 gcïaaüiijen üeliaaitieriiiy in Incbc en gcljaajjaaniljcib/ met luiuljt üeljanbeïen maaflen/ öicnen eentge jaaften üaa:af aber'tuaa^ gen te inaiben/ tocïiien luij/ in tjet liccliaïa an;er ijcijeele quot;Oerljanbe-ïing/ iicftabig suilen mactcn in 't aag ijauben. €n anbet faeeïe anberen/ bic ten bce*en einbc aymerfiing lierbienen/ üeftaaren be Italgenben.
2 - Voorbereidende Aanmerkingen.
des doods waardig /ij. Ma baai liiubt ?iclj huïh ccn mcitsclj xamp;raouv (d) onder den vloek, cn ben loorn Gods baatin op hem blijvende (e) 2'n bcEicn tacflanb Ijn dpaixoUyrjvoi, ontülaat Uan aïïc licruiEEring/ ban aïïc Vtcrfdjaaning/ Ijcblicnbc nict^ ban af xrit sicïjjclbcn te ?i)nct bexbeebining intebunujeu/ jijn mond is gestopt (/j. 3)pant Jji) w m ïjet aajbeeï lt;6ab^/ baiijcnbs be berMaating ber Ij. ^cljjut avvxhiO-Hivy duai.-r'.:igt; Ui) aïlertaege beslooien onder de zonde, en alle ber;elber n'cboïaen. én bee^en taeftanb ïigt be men?dj booj beeïe fttaaaben oycn/ Vucrften men tot bce;e tüiee/ bic sitlj bi) an,;c cerfte int beren recb^ bertaanben/ li?cngen lian/ t. tó. sü yaogben dwaasbjk jtclj baa? oJab te beeïtergen; en/ nag dwaazer, bJilben jij üefdjuïbigcn aïa be no2;aaft 'fjunnet jonbe. ^n jaabaanig jijn be ij eb ad) ten/ mciuen natmtrïiift in Ijet nemoeb ban een abertuigb janbaar aytnsen. ^'W luie ai tjaebaanig aaft Ijet anbertaery si) bat gcredjtbaarbigb üia?bt/ ïiij iof ten cenigen tijbc/ boa: betfdjiïïenbe mibbeïen/ in Ijet ücgiiy cn be ijemaebsgcïVtbtcnis geüragt ban Ijcm/ bie nittiey/ Lieve lleeren! wal moet ik doen om zalig te worden'? r , ...
o. jiüct aysidjt nu tot beejen ftaat bei menfdjen/ ot tot ben menudj in beejen tocfianb/ té be bjaag; Wat hoi zij, om welk, ol mi hooide waarvan, God alle zijne zonden hem vergeelt, hem aanneeml m zijne rumsl hem rechtvaardig verklaart, en vrijspreekt van alle schuld, ilen vloek'weclmeeml, zijnen loorn van hem alwendl, en hem recht en aanspraak geefl op de zalige onslervelijkheid, cl' het eeuwig leven. ^•,it ia 't aïïcen/ toaarin Ijet getaeten eens jonbaars/ in bcc^en tae^ flanb/ belang ï)ceft. ïMi bjaagt oaU naar niets anbcc^/ ban t gtcn genocgsaam ?i) om te fteïïen tegen of te üeaiittoaojben aan be lt;J?ablrgt;UE ïïedjtbaarbigïjeib/ en be cisfcljen en bïaeiifyjaaucu ber J^et; cn biat toen hu inteflaan ijeülie om aanneming by tfob/ cn Ijet ïeben en be saïhjljeib te berftrijgen. Dat be SCyofleï Paulus, in l)et derde en vierde lloofdstuk ban sijnen 53;ief aan be Romeinen, cn eïbexfi/ bcese ganfdje -aaü aïbué cn niet anbcr£ boojftcïïe/ en be natuur ber lïedjtbaarbigmg kïö ten antujoojb ay be ebcngemeïbc ©?aag bdjanbcïc/ jat Ijier na b:ceber aanitctoccjen en betaagb Vaajben. ïC-ij ;uïïcn ban ooit boen Bïiiftcn/ bat quot;be ^tyastcï Jakobus, in Ijet tVueebe ^oafbjluït ban ^inen ^iief/ niet fyjeefte met ayjidjt tat beeje ©?aag/ nodj baodjciiuc baaroy te anttuoojben; maar bat aïbaar geïjanbeïb toojbe ban cene ïïedjtbaarbiging in cenen gaitéeï) aubcren 3in/ en tot een anbee oog^ merit/ ban luij Ijier bebaeïen. Cn naarbicn Inij met beilig nodj nuttig ober bit üeerftuit Ijanbeïen fionnen/ ban met oyjidjt tot Ijet selTbc tinbc taaartoe Ijet in be. gebjijbe J)dj?iftcn geïccrb/ cn taaaraan ijet gecigcnb toojbt/ moeten lui) onS booj gecncrïci boojgceben laatcn
{d\ Gal. Ill ; io. (lt;•) Joan. 111:1^. (/) Rorn. 111:19- Cv) Gal. 111:22.
Voorbereidende Aanmerkingen. 3
aftïeftftcn / ban bat liaojnaamc cinbc [öc fieanttooojtmiij bcr lioltci^ ijcntcïöc 5Draa01 in on^c üeljanbcïing ban bit (Dnöertacrjj/ ftccbé in 't oog tc Ijoubcn. JJDant ïjet ij? öc ticftnucing/ baïöacniinV cn gerujit^ fteïfing ban 'a mcnfcljcn gctactcn/ niet bc ficutigljcib li an tocoabrn/ of bc fpitgbanbigljeib bcr tlai^trcbcncn/ bic taij bcryïigt 3ijn tc lie-oagen. €n bcrljaïbcn jaï in/ soabccï mij ccnigssiné moagrlijt- jy/ aïïe toijjigccrigc l'ningtluaajbcn cn onbcrfcficibmgcn/ boa? lucïftcn bit Cbangeli^tlj 3£ccrfluft bcelcer bcrbanftcrb ban oygcljcïbctb ió gciro?^ ben/ bermijben. 3©ant men moet meer geluigtö leggen op be be^ ftenbige ïeibing ban ïjet gemaeb cn jjet getacten ban één' geïoabigen/ bic in luaaclicib omtcent be gjonben ban fijnen biebc en ban jijnc bersocning met ^ab tacrïïjaam i§/ ban oy Ijct taebcrïcggen ban tien tUnstrebcnaaren.
3. ï}ct onbecsacft/ ban/ uit taeïlicn Ijoofbc/ of om toat oo^aafi en rebcn iemanb bus ban bc jembe ftan ontflaagen en bjijgcfjjjoaïten/ cn bij i^ob in gunste aangenoomen inojben/ ais üoben gejegb i$/ ftoomt uoobbicnbig ijiec op uit: Of dil iets zij in ons zelven, als ons geloof, cn bekeering, de vernieuwing onzer naluur, inkleevende hebbelijk-lieden der genade, en daadlijke werken der rechtvaardigheid die wij verricht hebben of konnen verlichten; dan of het zij de Gehoorzaamheid, Gerechtigheid, Voldoening en Verdienste van Gods Zoon, onzen Middelaar en Borge des Verbonds, aan ons toegerekend. Cen ban ijeibcn moet Ïjet noobtaenbig jijn/ t. ta. ict^ bat ons eigen sij/ cn 't gem/ brat inbïocb ooïx bc gnblijfic gcnabc baat in moogc gcljab Ijcii^ lien/ of in Ijocbcjrc. bic baarban bc oojjaalt tacc^cn mogt/ nagtïjans' om bat ijct in en boo: ons getaerftt if/ cigenïiju gefpjooften inkleevende ijct onjc is: of ict^/ 'tbieïïi niet ons eigen ié/ niet mMccbenbe in on^/ not'ö gcbnoiijt boo? on^/ maar bat anö bio:bt toegereïtenb/ tot bccgccbing bcc jonben/ cn be aannecming onfee yccfooncn als rccljt-baarbig bij i^ob/ of met anbere teaojben/ taaarboo: In ij boo? lt;6ob gcredjtbaatbigb cn b?ijgefyjooficn Iwojbcn. ^Pccjc tlucc bingen Vionncn met gccnc moogeïijfiïjcib onbccccn gemengb taojben/ of faamen ge-yaarb gaan (h). UDcïïtcn nu ban beeje bcibe g jon ben een obertuigb janbaac boïgcnb^ bc regelen bcr Unjsljeib cn boaisidjtigljcib bcryïigt jij te berftic^cn/ om baaroy in jijnc berfdjijning boor be gcbucljtc
t bierfcljaac bet Ijoogftc Majesteit tc bertroutaen/ ié bc 5 a aft/ to elft c
# toij tljanbé tc onberjoeften ijcbüen.
j 4. ^e toeg bien ecu jonbaar ijceft inteftaan/ om tot bat ljuïymibbcï
e tc gcraalicn/ onberfreïb jijnbc bat ijct bc ^erectjtigljeib ban CBjiftu^
t 3ij; bc toijjc Ijoc Ijij baar aan beeï ontbangt; cn Ijoc bat geen/ to elft
n uict inftlcebcnbe jijn eigen toa^/ tjet sijne toojbt/ met 50a gctocn^cljt
eene
{/1) Rom. XI; 6.
■
1 *
/j, quot;Voorbereidende Aanmerkingen.
cene li nul) t tn ?oobcd lioajbccW als' of Ijct bciï|lccïit jijn eigen luare/ ia rent jaaïx ban üc^onbrrc obrtomjinij. €n geïijft bc:cibc in öc IjciïiiTC ^tljjiftcn feiiibriijix iirïccrb teDjöt/ 300 luo:öt suïUs ooit ücgt; lirstfnti öco? öc ontrcrbinbiiuï ban aïïcn bic luaatïi)ü rtciaolum. ïDij moeten oaïx in bit ftnft niet lieei atljt fiaan op be üeij?ipyen of bc rebc^ neeïingen ban luenfcijen/ bic nimmer reeljt abertuigb blaren ban 3011^ be/ notlj ooit booj Ijunscïbcn loevlugt namen tol de hoope die iuin is voorgesleld.
5. lt;Oy btesc binden/ jeggc iïï/ snïïen bic/ in onjc ganfdjE nafy.oo^ ring ban be natuur ber Evangelische Reclilvaardiging, gebuurigtijlt moeten acljtgcben. arant jonber bit/ ?onbcn toe biubKtf bcrbaïïen in biepjiunige en berïrij.öterenbe bjaagcn/ bui a tin be gcluctens ban ftljuibigc jonbaaren geen belang aïteos Ijc'Obcn/ en taciucn bcrliaiben niet b cl) ti or en tot Ijct toefen of bc bjaarljcib bccjcr jCeer/ cn btiö baar onber niet moeten bejmcngb taojben., l}et ié aïïeen ijct ^uïpniibbcï boo: ijim / bic in ^icïjscïbcn vnódixoi. tw 0#™/ voor God verdoemelijk jijn/ fcljnïbig/ [trafbaar/ en onbcrbio?pcn aan jjet «ipobïiji) gericljt/ bat boij natefpooren Rebben, '©at bit niet iets jij in of ban Ijjunscïbcn/ norlj joobaaniïi sijn fionnc/ maar bat Ijct cene jaaU jij btciuc boo: bc oncinbigc aiDijéljcib cn ^enabc/ buiten ljun bcfcljiut \i/ boa? bc 55anp tont ban (€V):i|tit5/ sijnc 6clicoj3aamt)cib en ©00b/ tuo?bt in bc Ijciïigc ^cijjiftcn bob en aïïc tcgcnfpjaaü gcficïb; en ïjet ié bc boojnaamc gjonbflag ban ïjet ganfrlje ijbangcïic (i).
quot;6. ©at er/ ter berbiaating ban bc 'araarljcib/ en bc ojbc ber üc^ beeïing ban Q?oba genabe in öescïbc/ bcririjciöcn jaaiicn eene meer naauluücurigc obertaeening suilen ciaftijcn/ sal gerecbïiiU tocgcitaan biojbcii, my sullen/ bij boorbeeïb/ 0115c aanbadjt bcpaaïen moeten/ bij den aart van liet Rcclilvaardigend Geloof, deszelfs plaats en gebruik in bc ïïcrïjtbaarbiging; bc Oorzaken ban ïjet nicubic ïDcfiionb/ ben inaaven aart ban €)j:ifhi|S ^ibbeïaarfttjap cn vojgtogt/ cn bcrgcïijixcn. ©oclj buiten 'tgeen rccijtitrccïia bient tot beftuuriug ban ijct gemoeb/ en bc bolbocning ban bc sieïen ber sniften/ bic naar eenen buursaamen en nntaanfteïbaaren g?onb ter bersocning met (J5ob uitsien/ moctcr. bic ons niet ïigtïijft bcrbocren ïaatcn/ ten sn bie Ijct nut en ben troost becscr gelnigtigc biaarljcib ban Ijct Cbangcïic aan onnoobigc en bjneïjt-ïoosc rebentUii^tEii biiïbcn opofferen, Cn onber bceïc anbere mi^iia-gen/ toaaraan sij/ bic beesc toaarljeib lie^anbeïen/ bloatflaan/ moet bccsc met bc luootftc scjgbnïbigfteib bermijb toojben.
7, ©c 'Keerquot;ber Kcrljlbaarbiging tjeeft eenen omnibbcïïijftcn inbïocb op bc beoefening bes' Cljtistcnboms; onse geljccïe gabóbiciirïtigc ge-Ijoojsaamtjcib i^ niet geenc luaar^ciü ban ïjet Cbangcïic naaubicr
(/) Matth. XI: 28.
Voorbereidende Aanmerkingen. 5
licrticmbcn/ ban mei: btcse; bc jionbfïag/ bc oaamp;aaften/ iïc lietoecg^ rebemm tat aïïc an^c yïiQtcn jcgeu^ 6ab/ jijn in Öe^cltic opgetoonöcn: lucBtjallicn men in öc ücïjanbcïiug ban bit pCecrjluft nicta anbcis moet licbocïcn/ ban bc üeböojbcring brrsclfacn. (Dat tjecnc/ toeïft iuij in Ijct DnbcrUJij;cn beejer rCter aïïccn in 't oog ftcübcn (of lidjoorcu t? öc^ oogcu) ij*/ tjoc lui) li^cbc met gt;i5ob ftonncn beeftrijgen rn betaaaren/ cn 50a boo: $-gt;nn ïerben/ bat biij aannccming bij écm moogen binben in 'tgccnc toij |3ijn/ ini| bom, a^m bc gcmocbcrcn cn gclnctcnó ter incnfiijcn Ijicc in tc buïbocn/ moet bccjc Sfeer boojgcljottben bJo:ben. Wee tmt baïgt/ bat Ijct opboeccn ber^eïbe bobcn Ijct bcg:iy ban ge-mccnc CQjigtenen/ boo: afgctroft'Hcn befyicgeïingcn en liicfclje onbeiv frljeibingen/ boo: be beïangen ber ïtcrftc onbicnëtig jij. i(a Ijct onber-ëenmengen ban evangeiisclie Waarheden met wijsgeerige kundigheden, bias in beeïe eeiiluen Ijet bergif boo? ben a?obsibienst, si-ene gebtaanbe nanluïieitcigljeib/ en uouatig betmogen ban onbettaij^/ geeft boet om be getjeitigbe binnen oy bie Inijje tc beïjanbcïcn. T'e gceptiijuc uitgcbicibjjeib ber gobïijfie ïOaarljebcn luo:bt ijicr boa? ingebonben/ tcrbiiji men aan bejeibe ïaagc en gemecne biijcgccrigc ïnmbigïjeben Ijccljt. 4Sict aïïccn bit/ maar cinbïoojc bcrbeelbljcben en tluisten b.Ta:ben er bao? berbieüt en ïccbenbig geijoubcn. JDantjicr/ bat lviangt;-nccr bicgen5 ccnig gefcljil ober ben ^obsbicnat/cn onber Ijct befirijben ban cïüanbers gcbücïcnë/ aDbetnatuucïumbige üefrljonlningcn/ en Uiijagectigc iiun5ttaoo,:bcn/ taaarban boor bc partijen aan bcibe üan-ten Ttólvi vnuo; tui)a y.ai tvOa, obcrbïoebigc baa?raab is/ ter üaanc gc-b?agt toojben/ bc Uiaarïjcib/ in 5oabc:re bc pielen ber menfetjen baar-in belang Ijcbbcn/ niccrenbeeïé bertoaren raaïit/ cn on ber ijct ynin ban ongesoutene en nict.ci betceftenbc bjoojben bebaïben taajbt. 'JDupy in 't bejonber 5ij/ bie in [jet !Cecrjhïïi ber itccjjtbaarbiging ober quot;t geljeeï na genoeg frjjijncn obcrcciucftcmmcn/ 3aolie?re aftfjans/ aïs bc Ij. .^rljjift Ijen boojgaat/ cn bc onberbinbing ber geloobigen ijen bcrjcït/ taanncer tij ccnmaaï ingebiiUücïb raaften in jjinme biijjsgeerigc üeyaaïingcn en 011= berfrljeibingen/ 500 Ijemcïjbjceb ban eïïtanbercn berbiijberb jijn/ aïs of 5c in niets bat tot bc jaaft betreftuing Ijceft obcrccnftbiamcn. ïliant naar-bicn bc mcnfcljen mcc)ïaï bcrfrljiïïcnbc begjiypen boïgcn/ in ijct maa-ftcn ban siidie beyaaïingcn ais jij bienstig acljtcn ter bieberïegging ban tcgenbicryingen/ 't geen bc meeaten er mebe beboeïen; 30a ftan 'cr geen Voorstel jon buibclijft jijn/ ten minsten in materia probabili, of iemanb bic fiebjeebcn iiï in schoolsche kunstwoorden, en Overnatuurkun-dige bespiegelingen, ftan joobecle onberfdjeibingen maaftcn/ als jjij luit.
8. bangier ijct boojgceben en bc opjjef/ ban twintig onderscheidene gevoelens ober bc ïïctljtbaarbiging onber bc Protestanten, biaarmebc üellap.mijn, Vasquez, en aubcrcu onber bc Papisten, in nabal-ging ban Os 1 ander, Ijen befcljuibigen/ tcrbiijï Jjun aïïcr ï?cïoof
(i Voorbereidende Aanmerkingen.
noijtrjairê één l)ct jeïtöc toas (f). Vierban suïïeu plaats fpjceïtcn. Wanneer mcnfcljcn ïtcij eenmaal öat bcItTban Cluist/ toeïft aïom met boa^ncn cn gt;fjtElcquot;
banbiöÖcbcn/ ücrüiistrctic üctjjiyycn/ en ijbde iianstluao:bcn tJ^?aE^ ü/ ban gccücn sü boo?naam(ijö acljt ijac 311 anöcrcnöaarmüErtoajtEn xuUtn/ ïElbcn ofquot; nooit ijoc jiijelbcn cc ?uïïcii uitraaften. en m bcEjEU toeft an b üerïiescn jij biiitaecf bc gaaft toelue sü te üeljanbelen ÖeWiui
öeljeeï uit Ijet oog/ bejonber in bit Stuift ber Rechtvaardiging^ te toee^
in ben gïoeb bcc ttaistcn m ^ecï Itcrbcr laatcn ^r^mi/bait neen sij inaarïijft aïs Ijim geboefen erftennen/ toanneer 3'}
ficjabigbi' obertoccging ban ben ftanb bcc ?aaucu nacn
ijunnc jicïen luebccftcccen, 3Ifi Uan altljana niet n
ift bcc sniften öcgjipyen/ bic opcnïijft be ïjact en taanbeï aan bc gcnabc en taaacijeib f«5« f^üequot;
jonber bejeïben gemaftfteïijft ftan bccüïaarb en gctaarb ta - f i'
in bc Ijeifigc J)clj:iftcu geoyenbaacb \it en een naautahcuci| 0n -30eft ban om? 3rïbcn obereenftoomstig baarmebe/ '| ^ofb,aahU)h t t neen ban onë gcciocfit tao?bt/ om tot teetjt bei tanb bcc toaactjc ü in beesen te gecaaftcn. €n iebcc taaac geioobigc/ bic N^n ('Ln ' L hp geleerd is/ tacet Ijoc Ijü ecnigïift op CljJistus .jrquot; ^1lT lllu ninibe/ in ïfcm/ 3ijn bcctcoutacn te ftcllen Ijcbbc/ tcc ötquot; ï^
retötbaatbigöeib/ en Ijcccïijftljeib/ sanbee ^ t t '
moeien met öicn last ban boo men en ö,?ldcquot; ^ ^ /
onbee bc naamen ban ?3cpaaiingen/ oDnbecf fieucige ^cgiippen/ onbec een aantal ban uitljcemfeft / f ^ ^ en Skeeèc ftunsttooo?ben/ toillen boo?gecben Ijnn ueljnl^aam
tC ion^et beljaagt ben heiligen C^ecst/ in ïjet
menbftc baaben in on3C redjtbaarbigmg/ besonbee ten
on^ geloof/ of bc oefening ban bat geloot toaarboo? tan geiecljtbaar^
(t) Bellarm. lib. V. cap. i; Vasq. in i, 2. Qucest. 113- disp. 202.
Voorbereidende Aanmerkingen.
bigij toojöen/ bccïc ontlccnbc of licrüïacmbc fy^ccfttaijjcn te gtlijuiften. Wanneer tljanba icmaniï ijcjelUcn ay gcïijïtc iuijjE/ cn tot ijet sclfbc cinbc Liccsigt sicn becïcn suïfté aan aïa tmücfdjaafb/ nnnaautoftcurig/ ja ücïatjcljBÏijft; bacö ay toat gjoub: üic ïaacljcncn burft/ bat Vuaace ijclaabigcn baa? bejeïben in tjun Ijart cn Qcmacb meet ijccstiijft berftanb cn anberbinbing beftaamen/ ( tgccn bc jici cn 'tïcbcnisban ccn bcacfcncnb onbertaij^ in gcc^tïijftc bingen) ban baai bc aïïccnaautti# ïicucigftc luijsgccfiiTc uitbjuMnngcn/ taant bat Ijij nag ten ccncmaaï onUunbig jij ban bc taaartjeib in bit flnft. ©ct cigcnïijït gcbnuïi ban bctgcïijuc uitbjuMtingcn ücljaoit aiiccn/ cn ié bcyaaïb/ tot natuur^ ïijftc bjcctcnfcljayycn; maar gccstïijiu- taaarljcbcn inactcn anbcrtaccjcn inojben/ niet met woorden die de rnensehelijke wijsheid leert, maai1 weiken de Heilige Geesl leert, geesllijko dingen met geestlijke saamen-voegende. ^ab i^ biijjet ban bc mcufcljen. Cn be ©ciïigc v!5cc5t Uicct beter iueïuc bc gefeïjibte mibbeïen sijn/ am aiut gemacb te bcrïirtjtcn met bic Ucnuis ban Cbangcïifdjc ilDaarljeben/ taeïfte Ui ij beryïigt jijn te Ijcbbcn cn te bercitien/ ban bc toijsjte ban ami aïïcn. Cn anbere ftenni^ af bcbjccbcnpcib in beeje bingen/ ban 't geen ban ansi uit Ijaafbe ban anjen yïigt gcbajberb tnajbt/ i^ nicté te adjtcn.
i^ct i^ bcrljaïbcn nntteïaaé/ be bcrbajgenljeben ban 't Cbangclie te bcljanbeïcn/ ^aa ais af men cenen Hol cot en Buicot, Thomas en Gabriël, mtt alle bc Sententiaristen, Surnmisten, en Qnodlibe-tariaanen ber aïanbe Roomsche Peripatetische Jkljaaï/ uit ïfunnc g:abcn taiibc ayfoabben/ am anjc ïeibsiicbcn te jijn. gij ttimnen ane baajaï in bit SCeerfluft bcr öecljtbaarbiging ban geen' bien^t aïtaa^ tuccjcn. Jtöant/ baar jij bc jfiïafaafij ban Aristoteles Ijarbnefe ftig bastljiclben/ bic ban geene anbere ïiccljtbaarbigljcib tuiust/ ban bic ana al^ cene tjebüeïijbljeib inbïeeft/ cn baar uit bïacienbe baabcn/ ïjebben 3ij bc ganfeije 3Ccer ber ïiecgtbaarbiging naar bic scïfbe leegt gcfcijaeb. ^Duö Rïaagt Picmus (') jeïf aber Ijen: Wij kannen niet onlvcinzen dat dit voorn,aame Stuk der Christelijke Leer, 11, bi. bc HccJjt^ baarbiging eencs fanbaars baa? CabJ door de Schoolgeleerden veeleer verdonkerd dan opgehelderd zij, door menigvuldige vraagstukken en he-paalingen, welken meestal onverstaanbaar zijn; overeenkoomstig met welk, sommigen met veel hoogmoeds zich een onwraakbaar gezag in alle dingen aanmaatigen, enz.
§ li-
€cnc bcljaajïijfic ücfcïjanbiing ban ïfem/ met taien tai j in beeje ja aft/ cn bat anmibbeïlijft/ te boen Ijcbbcn/ bi ten Ijoogfte noobig/ am an;e gebacïjten baar amtrent recljtmaatig te befluuren. jgt;cï(?ift jegt
7
baar^
Controv. 2.
8 Voorbereidende Aanmerkingen.
baarton met nabjuft/ God is liet, die rechtvaardig maakt (/.). Cll ï^ij eigent ijet ooft aï^ jijn ttcjanbcr rctljt/ Ik, ik ben bet die uwe overtreedingen uitdelge, om mijnent wille, en ik gedenke uwei zonden niet (i). onfietaamïijft / naar Ijct mi} baojitoomt/
(jJobc ccnigc anijere reben of alirrlucegiuci tc üriïïcn Itaojfcljjijbcn/ am Vocïfic ©ij arrê bc janbeu licrgccbcn .;aiibc; nabcmaaï ïfi} ap ?iclj gc^ naonum ljccfiy Ijct am ?ijnö scïfé toiï tc bacn; bat iS/ om des Ilee-ren wil (m). 3in taicn liet ganscbe zaad van Israël gerechtvaardigd wordt (»). föct i$l banj ï^cm/ baai jijnc birtfdjaar/ bat men ge-recf)tbaarbigb af 'bcraaibceïb taa?bt/ Gaa niet in liet gerichte met uwen knecht, want niemand die leeft zal voor u\y aangezicht reebtvaerdiu' zijn (o). quot;i;!! ïjet gaiifclje luerlt ber ilcclitbnarbigjng met aïlc^ laat er tae beïjaait/ toajbt boa:gefteib anber be gebaante ban eene rechtspleeging af pleitgeding baai üabs retljtbanU/ jao aï^ Ine sien snïïen. %$aitd 3egt baaram/ Door de werken der \Vcl zai geen vleescii gerechtvaardigd worden \ooi Hem (y). ^jn bacbcjrc a aft iemaub bao: jijnc eigen gcljaaJ3aam|jeib/ af bi erft en ber JJDet/ boa: ^enfcljen cf i-ngeïcn maagc gerccljtbaarbigb aiajben/ voor Hein ftan niemanb baar mebe üeftaan.
3J5annccr iemaub/ a'fê befcïjuïbigbe/ ter anberjaefting baar een bierfcljaar ftaat te berfcljijnen/ in taeifter uitfyjaaft Ijij een Keer g:aat belang öeeft/ ban iö Ijet baa? Ijem jeer naabig/ bat Ijij bel]aa?ïi)ft acljtgeebe ay ben Rechter baa? biien jjij gebaagb i^/ en biims bannis ïijn quot;ïat anljejraepeïijft ficflisfrl'jen 5al. M^aar 500 toij anje gefeftiifen aber bc Rechtvaardiging üctjanbeïen/ jember iteebs iu taag te Ijanbcu biic tgt;ii jij/ baar taicn bi ij af fdjuibig berftïaarb of bjijgefpjoaften suilenquot; baajben/ suïïen blij naait rccijt üeg?ijpen Ijaebaauig ons pleit of bertaecring mocte iugerirgt jijn. ^De feaatjjeib/ Majesteit/ i:}ci^ ïiaricib/ en b:ijmagtig oDypergcliieb ban 6ab/ betjaareu aïtaa^ jeer tieu in an? nemaeb gebruftt tc bjcescn/ toanneer tuij aubersaefteu sullen/ Ijae'lnli baa? ©em gerccljtbaarbigb sitllen bja?bcu. €n ecljter ié Ijct macilijft tc üegiijpen/ ftae bc abcrbiccging beejer bin gen Ijet gemaeb ban fammige incnfcljen aanbac/ baar si; soa ijebig ftri;ben baa: Ijet aanbecï ftuuncr eigen Vuerften in bc ïïctljtbaarbiging; Prealms aul prccio ut in aliqua parte haereani. [Dat dezelve alleszins m liunne oeheden en smeekingen moogen plaats vinden.] ^?ocl) be ïjeilige lt;3iyjift luiiat anó aan/ taat gebadjten niet aïïceu zondaars, maar heilige mannen scïf^ bau ^ab/ en ban sidjseïben ma aft ten/ en uooblucubig maaften machten/ taanncer sü Ijet Opperlucseu en beascifö oncinbigc ïjaogijcib/ ban nabij lecbeiibig üefdjoubjen. Sutfte gebacijten/ op
(£) Rom. VIII: 33. (/) Jes. XLIII: 25. (in) Dan. IX : 17. (;/) Jes. XLV:25. O) Vs. CXLII1: 2. (/) Rom, III ; 20.
Voorbereidende Aanmerkingen. 9
een tjebocl üan stmbenfcljuftt iiaïgenbe/ üccltuïiïEn on^e ccrftc (©utitren met vrees en schaamte, en öccbrn ijen ttaaaslijft uoagen om zich voor Hem te verbergen. Cfun naif roost ïjanijcït geen jier berftanbiget/ taanneec 51] tut nüertuiging Ijnnnet bcchaemelijfigeib uaomen/ janber ontbeftfting bet ïSeïofte. IDat aïïcen taclj maaftt janbaaren quot;t geen ljun rebbing en jamp;eljaubent^ anniiiebt. iCljanb^ jijn bc menfrijen in 't gemeen gecuét/ en ttaijfeïen frtjier niet/ af jij suïïen ay be eene of anbere tuijje/ Ijet rechtsgeding taelft jij te onbergaan Ijeiitten/ lacï te haltcu fioamen. gelijft juïi'tc menfeijen ten eenemaaï ontiecfcljiïïig jijn/ in at aangaanbe be Rechtvaardiging gcïeecb en omljeïéb Uia:bc/ [ 500 neigen jij meeétaï baaj sirjjjeïbcn tat julft eene berftïaaring biet* 3£eer/ taeïfte Ocat met hunne iteben/ fcljaon baa: seïfóebiag en het? fteerbe ïjactstagten mtéfetb/ ahereenfiemt. *Egt;e ijaafbfam baarhan ftaamt ijiec ojj uit; bat seen ?ij jelhKii niet ftonnen boen/ Ijet geen tot ijunne ^aïigtjeib magt anföjeeften/ quot;t jij heel af lueinig/ boa? Cljjigttuït ay be eene af anbere taijje .^aï toegeöjagt en herhuïb taa:ben. i^et mt^fijuift bee;ec anberftelïing mag men üiïïijtV naast be hebaj# henljeib an.^er natuur/ haa? be gjoatfte fijon ban janben in be taeereïb ijauben. Cn laat men ijier tegen aalt maage haojtaenben/ bit të jefier/ bat menfeijen/ tarïften niet ban ljunne janben ahcrtuigb/ narij baat ohet hetaatmaebigb jijn/ baa: geene anbeten ban juffte betïteerbc en amp;eba?hcne üeginfeïs geïeib inatben (7). .ïilSaat taanncet ijet (6abe üeljaagt/ jiclj/ baa: beeje af bie mibbeïen/ in jijne ïfeetïijtïljeib aan jonbaaten te antbeftïfen/ tan einbigen aïïe ijunne inamp;eeïbingen en uitbinbfeïé in antjettenbe b.:ce^ en benaautabijcib. ï^unne gefteibtenié bjaibt an^ baa: eenen geluijben ^clj:ijbet bu^ afgeöeeïb (r): üe zondaars te Sion zijn verschrikt, beeying heei't de huicheiaaren aange-greepen; [zij zeggen,] Wie is er onder ons, die bij een verteerend vuur woonen kan? Wie is er onder ons, die bij eenen eeuwigen gloed woonen kan? €n bus té 'tniet aïïcen gelegen met fommige foojten ban sanbaaren/ maar 500 jaï 't aait b:aeg af ïaat geftelb loeejeu niet elft bic fcljulbig ij?, 2ij/ bie nu baa: aarb^eDgesinbgeib/ sojgeïoa^ ijeib/ af bijgeïaaf/ be fttaclïing baar abcr ontgaan/ julïeu acjelbe onfeilbaar eens» geboclen/ taanneer ljun angst ten ljaog|'teu tap jaï rijjen/ en anljerfteïhaar taeesen sal Onze God is oen verteerend vuur; en be joabaanigen sullen in bien bag ouberbinbcn/ Ijoe ijbcï en btaaaö Ijet ;ij/ ijunne biéteïen en baojnen tegen ïgt;em in oojlag te ftellen. i©ij bannen aart jien tat bi at buitenfyaarige ïjulymibbeïen obertuigbe janbaar^/ onber een taescnlijrt bcfef ban ^abs^ iiföajesteit en i}eiligl)cib/ ljun toeblugt neemen; Waar mede (jegt een ban ijun) zal ik den II EE RE tegenkoomen, en mij bukken voor den hoogen
God ?
0/) Zie Mattli. XVIII: 3, 4. (;-) Jes. XXX : 14.
2
10 Voorbereidende Aanmerkingen.
God? Zal ik Hera tegenkoomen met brandofferen? met éenjaarige kalveren? Zoude de IIEE RE een welgevallen hebben aan duizenden van rammen? aan tienduizenden van oliebeeken? Zal ik mijne eerst-geboorenen geeven voor mijne overtreeding? de vrucht mijns buiks, voor de zonde mijner ziel (5)? 'Ooft ftan ift öcsuïftcit naoit liacgb reftenen 0m met ïjen olicr bc -Cccr öcr Kecïjtliaartiiging te ijan* jjelEU/ öic öeeu acljt op öccac üiugen gtcltcn/ maar beseïben bceïccc liccacljtcii.
ilt;x Ijtt cigcnïijft uittacrufcï ban bc abertuitjinrj bcx jonbe/ ge^ frtjerpt en aangcbjccbcn boo? be obcrtaccging ban ben fcö?tï{ bc^ ï^ccrcn/ bic ober quot;bc^dbcn oojbeeïen jaL €n bit Ijtt/ 'tgccn/ bcï^EÏb met onkunde van Gods Rechtvaardigheid, bij ïjet Pausdom ontclüaare üijgdoobigc ijuïymibbcïcn Ijccft boen ititbEnftcn/ ter ht* bjebiging batrijct gctuctcn bet sniften/ bic op be cene of anberetaijse onbet be fibicïlingcn ban joobaanige obertuiging nwgtcn geraaftt jijn, TCigtlijft tocl) ftonnen jij ;ien/ bat nieté ban bic geljoaj?aaraf(eib biclftc q^ob ban ijtin bo:bcrt/ oy julft cene bJij^c afê jij beseïbe boïbjcngcn,/ ^cn boo: becjen ijoogen en Ijeiïigen iJ?cb retïjtbaarbigcn ftonne; tae^ balben jij fteui joefien in ïjet uitbenften ban bingen bie J|i} niet gc^ booben Ijccft/ om/ taaare ijet maogeïijft/ ljunnc getaetens baat mefce te paaien/ en in jinneïijfte bennaaften rust te binben.
ï|et ié buö niet flegt? gelegen met overgegeevene zondaaren, taaru neer jij onttaaaften; maar be Ijeiïigfte nienftljen ;eïben/ bianneer a3ob jicij in süne ï)aagljeib/ ^eiltgljeib/ en ^eeriijftljetb/ ban nabij en met ftracljt aan ljun openbaarbe/ bierben baar boo: gebjagt tot be biepfte berootmoebitting / en be ernstigfte berïoorljening ban alle fteun of berttoubjen opquot; jitljjeïben. goo riep be p?ofeet Jesaias uit/ op tjet gejitljt ban be ï^eerlijfiljeib be^ Ijeiïigen (6ob^: Wee mij! want ik vergaa, dewijl ik een man van onreine lippen ben (/)• 'Öoft taerb I)i} niet geruft gefteïb/ ban boo? een bïi)ft ban be genabige bergeebing fijner jonben (n). Cen anber treffenb boojbeeïb binbt men in Job, bie in Ijct gan^tlj gefdjiï met jijne bjienben/ bidften ïjem ban gcbein^b=lt; ijeib befcïiiiïbigcn / en Ijem Ijidben boo? eenen jonbaar / bic boben anberen in boogljeib ijabbe uitgeflooften/ met eene boïftomen en fianbba^tige bersefierbljeib jijne opredjtljeib/ geloof/ en bertron'men op 60b/ tegen Ijmnie befdjuïbigmg/ en alle berjdber bejonberijeben/ berbeebigbe/ en bat met snift eene bolle obejreebing ban jijne eigen opredjtïjeib / bat ijij niet alleen ;ijne beranttaoojbing uitbocrig aanlt;= bjinge/ maar jelf^ ter flaabing ban be biflijftljeib sijnrt saaft/' 3'fB bïfttacrf onmibbdlijft op (J5ob beroepen burbe. ^ij bolgt lijnredjt en met gjoote berjefterbbeib ben raab/ taelften be ^po^td .lakobus 300«
beele
(j-) Micba VI: 6, 7. (/) Jes. VI : 5. (//) vs. 7.
Voorbereidende Aanmerkingen. 11
bceïc miten baarna aan aïle geïaoWgcu gaf; tertoijï ooft in be ganfcjjc ïiciïigc ^clj?ift bc ïecu ban bicn ^po^tEÏ in geen eenig boojViaï beter tuajbt uitgeöjuüt/ ban boa? gefrijiebt: taan/ gij taanbe gijn geïoaf uit jijne taetften/ en betaees baar öno? jijne reeïjtbaarbiging. €n geïijft .lob jitïiseïben ret^tbaarbigbc/ en uit jijne toerften getecljtbaarbigb taerb/ 200 ftemmen toij ooft toe öit be pligt ban eïft geïoobigen te jijn. gijn betoog boo? be mljtbaarbiging uit be taerlten/ in bien sin taaarin 3uïïi^ aïïeen ftan beriïaan toojben/ i^ Ijet aïïerebeïfie bat immer in be taeereïb pïaat^ ïjabbe/ tertoijï er ooft nooit eenig ttaiétgebing ober getoigtiger onbertoerp beljanbeïb ia.
Cinbïijft taojbt beeje .lob in be onmibbeïlijfte tcgentooojbigljeib ban a3ob geroepen/ om jijne jaaft te berbeebigen; botlj geen^iné aangt;-gaanbe Ijet berfcljiï tufftljen tjem en jijne bjienben/ t. to, of Ijij een tjuicïtelaar taare of niet/ noclj ooft of jijn geloof en bertroutaen op lt;j?ob oprecljt taare: maar 500 afs be 5aaft nu tuffttjen a5ab en tjem ftonb/ en taaarin ijet frljeen bat öü 5^0/ onbebacljtsaam/ tebeeï Qabbe aangemaatigb. 3?c jaaft taaar ijet nu op aanfttaam/ toaó/ op taat gjonben Ijij ftonbe of mogt boo? (£5ob geredjtbaarbigb tao?ben. Cn om sijn gemoeb tot een redjte beoo?beeïing beejer jaaft te berei-ben/ ontbeftt ^ob si cl] aan ijrm in jijne i^eerïijftljeib / en 0nbe?rctljt gem ban be g?oatï(eib fijner MSagt en Majesteit. Cn bit boet ï)ij / boa? Ijet ééne boo?becïb op anbere te ïaaten bolgen/ om bat taij/ in onje berjoeftingen jeer traag sijn/ nm juiste benftbeeïben aangaanbe ijet aDppertaesen te bo?men. ï}ier erftent be Qciïige man aanftonbö/ bat be ftaat be^ gefcljiïé geljeeï beranberb taare. Jtïïe S'jne boorige pïeitrebenen ban si)quot; geloof/ ftoope/ en bertroutaen op J5ob/ ban Sijne oprerijte geijoo?saamljeib aan ï^em/ taeïften fnJ tot ijier toe met soobeel ern^t ijabbe aangeb?ongen/ tao?ben nu geljeeï aan een sijbe gefleïb. ïfij taa^ boïftomen obertuigb/ bat Ijij bic boo? ben ïiecljter^ ftoeï/ boo? taeïften ïjij tljanbs berfcljeen/ geen^sina ter sijne bertaeering ftonbe inb?engen/ inbien 4?ob baar ober met opsieftt tot sijne recljt* baarbiging in 't gerirljt taiïbe treeben. Jöe^ljaïben ijij/ in be biepfte geboeïen^ ban ootmoeb en sdfbetfaeiing/ sijne toebïugt neemt tot b?ije genabe cn barmijurtigijeib: taant/ Toen antwoordde Job den IIeere, en zeide, Zie, ik ben Ie gering, wat zoude ik U antwoorden? Ik legge mijne band op mijnen mond; éénmaal bob ik gesprooken, maar ik zal niet antwoorden; ol' tweemaal, maar ik zal niet voordvaaren (v). Cn taeberom/ Hoor tocb, en ik zal spreeken, ik zal ü vraagen, en onderricht Gij mij: .Met bel gehoor der oore bob ik U geboord, maar nu ziet U mijn oog; Daarom verfoei ik mij, en ik bebbe berouw in stol' en ascb (iv.) 3Caat iemanb sWj fteïien in ben ftanb taaarin Job
tijanbé
[v) Job XXXIX; 36-38; (ro) Kap. XLII: 4-6.
2*
Voorbereidende Aanmerkingen.
tljnnbé taag/ in bc anmitibcïïijüc tcgculuoaibigliciti ban 4?ati; ïaatgcm ac^tcccbcn op tjet gern ^aö toaarïiji't in jijn SJDoajb tot Ijem fpjeeftt/ naanniju: „#at jtiït rjij anttooojöcn/ o ftcrlicïimt! oy öc iiefcljulbi^ „öinö üjcïuc tegen u in0c6?a0t üio?bt/ luaatmebe suit gij u ter nlue „redjtbaarbiginö boo? mijne gebudjte JJictfcljaar llcrbEEb^gcn?,' Sfft grïoof niet bat eenig mcngtlj meer aanmoebigenbe gjonben Ijeöfie/ om ter zijne rechlvaardiging voor God, te pleiten op een tuaar geloof en geljoojjaamijeib/ ban Job Ijabbe; ofje^oon men niet benften fian bat Ijij joobeel liebjeebenljeib üe^ate/ om een riebing ten suïften einbe met scholastieke kundigheden cn onderscheidingen te üeljanbrlen/aïa be Jcsuïien Ijeüben. ©an/ ijoe fierït toij ooit met fijne fcetoogcebenen en op^ ïoaftnjjen moogen getaapenb jijn/ iït bjeeje ecljter Ijet niet beiïig booj on^ te jijn/ ons baar op boo: 6Db berber te berïaaten/ban ijij bojflt boen, jKen ijab ban oubs een Refter JDoojjcljjift oi Oefhuir/ in (jet ücjoe-fien ban ïfranften/ opgefteïb/ joo men segt/ boo? Ansel mus, en gemeen gemaaüt boo? Gasp a rus U l e n b e r. g i u s, 't geen een beter geboeïen ober beeje jaaft ujtb?uïtt- / ban fommigen baar ban feïjijnen te benften. ïHis ïuibt Ijet in onje taaï: Gelooft gij, dat (jij niet kunt zalig ivorden, dan door den Boud van Christus'/ Be zieke antwoordt, Ja. Laat dan tot hem gezegd ivorden, Gaa heen, en terwijl uwe ziel nog in u is, stel al niv vertrouwen in dien Lood alleen, stel inv vertrouwen op niets anders, • beveel uzelven geheel aan dien Dood, bedek uzelven met doezen alleen, werp uzelven geheel op deezen Dood, bewind uzelzen geheet in doezen Dood. En als God u oordeelen wil, zeg dan, 11 eer e, ik stelle den Dood van onzen Heere Josus Christus tusschen mij en uw gericht; en anders wil ik niet met U twisten, of in 't gericht met U treeden. En zoo Hij tot u zeggen zal, dal gij een zondaar zijt; zeg. Ik stelle den Dood van onzen Heere Jesus Christus tusschen mij, en mijne zonden. Zoo Hij tol u zeggen zal, Gij hebt de verdoemenis verdiend; zeg, Heere, ik stelle den Dood van onzen Heere Jesus Christus tusschen U en alle mijne zonden; cn ik biode U zijne verdiensten aan, voor mijne eigen die ik hebben moest, cn. niet hebbe. Zoo Hij zegt, dat Hij toornig op u is; zeg, Heere, ik stelle den Dood van onzen Heere Jesus Christus tusschen mij, cn uwen toom. Ssij bic bcese befluuringen gaben/fdjijnen een fiefef geljab te ijc'üben/ toat ijet jij boo? (6flb^ rectjterftoeï te ber^ feïjijnen; en ijoe onbeiïig ijet boo? onjï jij/ aïbaar iet£ ban on^ jeïben inte6?engen. ïfierom Ijeeft bcjeïfbe Ansel mus, in jijne Overdenkingen beeje bloo?ben: Mijn geweten hoeft dc verdoemenis verdiend, cn mijne bekeering cn berouw is niet genoegzaam ter voldoening; maar zeker is het, dat uwe barmhartigheid alle zonden te boven gaa. Cn bit fcljijne mij toe/ een beter öeftuur te jijn/ ban quot;t geen biat ïaater/ boo? fommigen ban be Roomsche Kerft/ gegeeben taerb. gonbaanig iaa^ bat gebeb aan tenen jieften ingeboesemb / boo? Johannes
Voorbereidende Aanmerkingen. 13
Polandus, (*). IIeer e Jesus vereenig, hulde ik, mijne bereidwilligheid mei alles wal Gij verricht, en uit eenc zoo volmaakte, liefde en rjehoor-zaamheid geleeden hebt. En gewaardig, dezelve met de rijkdommen van genoegdoeningen en verdiensten der liefde, den eeuwigen Vader aan-tebieden. (éf öat ban een sjantcr (f): Daarna gij,
o roozenverwige schaar van Martelaaren, bied voor mij aan, nu, en in de uure mijnes doods, de verdiensten der getrouwigheden der standvastigheid, en des kostelijken bloeds, met het bloed des onbcvlekten Lams, dat uitgestort is voor de zaligheid van allen. II i e u o N Y M u s (**), Ïatïg üóó? A ns el mus, fpjaït/ ten jEÏfbrn 0p5i£Ï|tC/ bus: Wanneer de dag des oordeels, of des doods, zal koomen, dan zullen alle handen slap worden (bat t^/ ficstoijUcu of ncörrliaücnj tot welken in eene andere plaats gezegd wordt. Versterkt de slappe handen. Doch alle handen zullen nedervallen (bat i?7 aïïcr nicnfcljcn firacljt cn licrtcoulucn saï ticstaij-ftcn) om dat geene werken zullen gevonden worden, die voor Gods Gerechtigheid beslaan konnen; ivanl geen vleeseh zal gerechtvaardigd worden voor Hem. Waarom de Profeet in den Psalm zegt. Zoo Gij, Ileere, de ongerechtigheden gadeslaat, loie kan beslaan? Cn Am duo si us ten SEÏföcn cillöc (tf); Laat niemand zichzelven iets toeschrijven, laat niemand roemen op zijne verdiensten of goede werken , laat niemand zich verheffen op zijn vermogen, laat ons alle hoopen, door onzen Ileere Jesus genade le vinden, ivant ■ wij zullen alle voor zijnen rechtersloel staan. Van Hem wil ik vergeeving s mee ken, bij Hem barmhartigheid zoeken, wat hoope is er anders voor zondaaren?
3$annccr öc menörïj bcrljaïVicn / baar ciijcnc nitbinbfeïcn/ in bc Ijittc brc rEbEnttaigtEn/ ^icïj Iaat aftrEiïftEii Uan eeue üEÖaa:ïi)ï{E eii gcbuu^ rigE abErteEEiting ban (6obé gt;i?jaotljEib/ .ïöajcgtcit/ eii ^EiïiijljEib; inbiEii gij naïaat üEbaarb intEbEnfen toat ban Ijeiii bia:bEn ^aï/ eii taaar Ijij bE taEbïngt jaï nEEniEii taamiEEt Ijij baa: biErfEÏjaar jaï jjEfiEÏb jijn/ ban jaï ijij niEt SEÏbEii suïfic UEbattimjEii ban bE atÏEClt; jJEtaigtigflc taaarïjEbEn bajniEn eii baojftaan/ taaar ay pij/ bij eeue naantalmirigE üEyjoEbinij ban jitljjEÏbEn/ ijEEn^in^ jiclj 3af burbEii bErïaatcn. JJDant/ hoe zal een mensch rechtvaardig zijn voor God'? ©anïjiEr bat niEn aygcniErfit ijEEft/ bat jEïfö ^tljooIgEÏEÈcbEn in ijnnne ObErbEnïiingEn eii i^absbiEngtipE J)dj:iftEn/ in taEÏftEn jij anmibbEÏÏijft IjanbEfbEn ban 3?ob jnEt toiEn jij tx iDOEn IjabbEii/ eeue gan^clj anbEre taaï aangaanbc be ïtEtijtbaarbiging bao? 3?ab/ baEtbEii/ ban in jjumiE ÜcftigE taijëgEErigE rEbEnttai^tEn baar abEr. 25EtEr ïian niEn fammigEn taaarE gEbaEÏEn^ aangaanbe ljunnE rEtljtbaarbjging baat a5ab/ nit
ïjunnE
(' ) V ide P 0 l a n d. Mcthodus in adjuvandus morientibus.
(t) Aniidoi. Animae, fol. 17. (»*) Lib. VI. in [aai. cap. XIII: 6, 7.
(tt) A m b r o s. iii Ps. CXIX.
14 Voorbereidende Aanmerkingen.
ljunnc gebeden, ban uit ljunne schriften ïccrcu itcmien. a|)olt iö mij niet fictau^t/ immer CBnig gadfanttljtig menéclj in sijnc gebcben uit^ bjnbbinrjcn tc Ijcbbcn Ijaarcn bccjiixcn/ aangaauije jijne rechtvaardiging, vergeeving van zonden, cn gerechtigheid voor God, taaarin cenigerïei pïcitrcticn op ict^ in ben menfdje seïben/ becbat toare. i^et gebed banquot; Daniël maafite ten teejen npjirljte ïjet taejen gunner fmee^ iiingen uit: li ij U, o UEERE! is do gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten: — wij werpen onze smeekingen voor uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op uwe barmhartigheden, die groot zijn. O Heere, hoor, o lleere vergeef! — om uwes zelfs wil, o mijn God (x). — ©f bat ban ben y^icïjter/ Gaa niet in hel gericht met uwen knecht, want niemand die leeft^ zal voor uw aangezicht rechtvaardig zijn (:); lt;©ƒ/ Zoo Gij, 11 KERK! de on-gerechtigheJen gadeslaat; lloerc! wie zal bestaan? Maar bij U is vergeeving, op dat Gij gevreesd wordt («). ^e uitlegging ban Au gust in us ober bej^e taooiben / i^ aanmerfteïijft; fp?eeïtenbe ban David, met toepasfing op siiljjcïiien/ segt fjij: Zie, hij roept onder den lasl zijner üncjercchlujheden. Hij heeft zichzelven en zijne bedrijven onderzocht, en vindt die allerwegen met misdaaden bezoedeld. Waar hij het oog wendt, hij ziet geen het minste goed in zichzelven; en aanmerkende dat zijne zonden zoo cjroot en meenigvuldig zijn, roept hij als in doodsangst en vreeze uit, O lleere, zoo Gij de ongerechtigheden gadeslaat, wie zal bestaan1' Want hij zag dat het gansche leven des menschen door zonden bevlekt was, dat de gewetens der menschen door hunne eigen gcdachlcn beschuldigd werden, dat een rein hart, welk voor God rechtvaardig ware, nergens werd gevonden, en dat derhalven de harten van alle menschen in de Barmhartigheid van den Heere hunnen God alleen hun betrouwen moesten stellen, en tol den Heere zeggen. Zoo Gij de ongerechtigheden gadeslaat, Heere! Heere!wie kan beslaan? Maar, hoe groot is onze hoope! bij h is vergeeving. (J?n Ijoebieï bjij in onje fmeeïtingen aan (i?abe bonnen en moeten booibjaagen onst geloof/ of taat jij bat taij ï(ierin geloo-ben/ 300 ttojjfeï ift ecljtec jeer/ of fommige menftijen bjeï in ijunne Ijarten binben bonnen een bibbenb pleiten op aïïe bie betaijgrebenen en onberfcljeibingen / ban taeïben jij jiclj bebienen om een aanbeeï ban onje toerfien en geljao^aamïjeib in onje reeïjtbaarbiging te betoogen/ of bat se/ op be befluiten bie jij baar uit afleiben/ met ï^em in't gericht jouben burben treeben. *Dob sullen beeïen niet gaa:n gebjuift ma aften ban Ijet getieb/ bielft Pelagius aan sebere taebutoe ïeerbe/ geïijfi Ij ij baarban befcljuïbigb taerb boo? be Diaspohtaansche ïteri^ bergabetiug: Gij v:cct, O lleere, hoe heilig, hoe schuldloos, hoe rein van alle bedrog en roof deeze handen zijn, welken ik tot U uitbreide, hoe
(x) Uan. IX ; 7, i8, 19. (2) Ps. CXLI11: 2. («) Ps. CXXX:3, 4.
Voorbereidende Aanmerkingen. 15
zuiver, hoe onbevlekt van logentaal dcezc lippen zijn, met weihen ik mijne gebeden voor U uitstort: daarom, o God, wees mij genadig. Cn noip fdjatm ijij ijaat ïecrbc tc pleiten op tjaarc eigen juibcrljEib/ oufcljuïb/ en rec^tbaartiigljeitt/ baa: «ipaiï/ öaet Ijij suïft^ ecljter niet ijotijïtotnnen als g:onben taaac op jij bauïreüt ftanbc gcredjtttaarbigti Ut020cn/ maar cnfteï/ afê tiDDitoaarbcn ter Perfxcijginjj ban genatte. aDatt biniï itt niet bat eenige openlaaarc Liiurgien, (l)ct jfeigamp;aeft aïïeen intgcjanberb/ aïé Vaaarin bifttaijïs be taeliïugt genaamen taajbt tat be faerbienften en baojüebe ber Jjeiïigen) be menfdjen üeftuuren om iüii a^nb op iet^ anber^ in ïjnnnc geüeben te pleiten ter aanneeminge öij
• tytm/ of afê mibbeïen en boojtoaarbcn baarfaan ietji anberö aan be ïjanb geeben/ ban genabe/ barmljartigtjcib/ en Ijet fiïocb ban Cljjigtn^ alleen.
ï^eftjaiben ift niet anbecs uan oojbeeïen/ (anberen moogen er ban benften 300 aï^ 't Ijun üeïjaagt) ban bat Ijet boa: sniften/ bie be Leer der Rechtvaardiging bcïjoojlijft biillen onberbiij^en / iieét ^if / ïjnn geiueten te ftellen in bc tegentaao^bigljeib ban 33ab/ en ïftinne per-faonen boo? jijnen rerljtcrftoeï/ en alsban na eene öebaarbe obertoee^ ging ban 6ob^ a??aatljeib/ .ïiBagt/ .ïtöajetfteit / ïiecljtbaarbigljeib/ ïfeiligftelb / en ban ijet gebncljtc sijnec i^eerlijftljeib en onïtepaalb (Dpperge^ag/ te onber^oeften/ taaar be J)cl_j?iftnnr/ en Ijet ïiefef ban
* gunnen eigen toeflanb/ ïjen ijcentaijjen/ om rebbing en beiligljeib te binben/ en taat beranttaoojbing jij geboeglijftat boa? sicïjseïben jouben ftonnen inftjengen. J^ecöojgen oberbenftingen ban ^ab en ané jelben/ afgetraftften iiefcljautaingen ber gcfteïbteniö ban ijet gemoeb/ onber nebiige [tneeftingen / baojfiereibingen op een fterfiiebbe ter omnibbellijfie berfegijning boa? 6ab/ geloof en liefbe in en tot Ctjiiatusr in ber^elber baablijfte oefening/ fpjeeften meestal gan^sclj anbere binlt; gen/ ban luaar beelen ober ttotèten.
§ in.
Eene klaare bevalling en behoorlijk gevoel van de groolheid van onzen afval van God, van de bedorvenheid onzer nalunr daar door / veroorzaakt, van het vermogen en de schuld der zonde, en van de
heiligheid en strengheid der Wet, jijn jeer noobig/ tot redjt berftanb ft ban be TCeer ber ïïecljtbaarbiging. daarom Iaat be JtpoBtel Panlns,
/ ter öerftïaaring beejer 3Ceer/ een ü:eebbocrig bertoog boojafgaan/
ganédjïijft ingericljt/ om be gemoeberen ban ijun bie gereitjttiaarbigb n joeften te taoiben/ met ren ftefef beejer bingen te berbullen (/gt;). lt;Dc
je ïiegelen taelften Ijij booifcljjijft/ be aD?be bic Ijij in acljt neemt/ en
i- be
(/') Zie Rom. I, II en III.
i
o Voorbereidende Aanmerkingen.
fct €inbcn tacmtn ijij ücbacït/ jijn üc saabaanigen/ aï^ taij swïïen üerïtiescn te üniacn. SCn 't gemeen fielt be SCpagteï bnajuit: Uat de rechtvaardigheid Gods geopenbaard is van geloove lot geloove, en dal de rechtvaardige door het gelooi zal lce\cn (t*). cïl^aat in ijet tie^onbet betftïaart Ijij' be oojjaaften/ be natuur/ en to fee onset ïietljthaarbi^ giiiQ niet/ alboorcna ijij ten bollen getoonb öeiiöe/ bat alle menfdjen onber beesen ftaat 'bet jonbe öefïooten jijn/ en Ijoe ellen big ljun toe^ ftanb uit bien Ijoofbe si), n in be onfiunbe ban beeje bingen/ in het ïoodjenen of öetoimpeïen berseïben/ ïigt be gjonbflag ban alle btoaaïing aangaanbe be genabe ^obé. ^et Pelagianismus in begseïfê eetften toojteï / en in alle sijne tegentooa?bige taïtfien/ ïigt baar m ouncfioatcn. JJDant niet üegMjpenbe Ijet bjeeslijfte ban onsen oor-sprondiiken afval ban 6ab/ noclj besselfs geboïgen/ in tjet geljeele fieberf ons er natuur/ ontftennen sü öe noobsaaftlijliljcib ber Voldoening van Christus en be krachtdaadigheid der godlijke Genade tot onse berlosfinn of tjerfteïling. ^ub too?ben saaftlijft be booinaame einben ban be senbing beibe ban Clj?igtirê en ben ^eiïigen a5ee^t/ ontftenb; 'tneeu uitïooyt op eene berlaocljening ban be ^obljeib be^ Cenen/ en be iPerfoonïijftljeib be^ 5Cnbereu, „^?aar be val bien toij beeben niet gioot toaé/ en be kwaaie baarbooj beroojsaaïtt ïigtïiift te 'geneesen/ en er toeinig of geen fttoaab fteeftt in bie geamp;jeften toeï^ ïien tftanbé booi onse natuur onvermijdelijk sijn/ ié Ijet geen gjoote 'Vaan ban aïïeé berioét of gerecïjtbaarbigb te taojben baa? eene baab ban ïoutctc gunst, oy onjc eigene yaogingeu; ooft be quot;baabige genabe ^abé gecnasinö noobig tot onse Ijciïigmaafimg en quot;geïjoojsaamïjeibquot;, W öenften bic lieben.
3J0aar beese of bergeïufte üeg?ippen plaaté bmben/ en be gemoe* beren ber menfcljen terug Ijouben ban een öeöoojïijft üefef ban be sonbe en berseiber fdjuïb; en ljunne getoeten^ ongeboeïig maaften boo? ben feïrift bes ïfeeren en ben bïoeft bet 3J?et; baar i^ be Rechtvaardiging fientö eene inmbigljcib/ met taeïfte men ïucljtig of ernstig ftan om^ gaan/ naar bat suïHé gebalt. €n tjier uit toojben be tcgeutooojbige nefcïiiïïen ober bit ïteerftuü gebooren/ te toecten be suiïien bie toaar^ ïijft soobaanigen smV niet enfteï be berfdjiïïenbc toijsen op toelfien be geïeerben ïjunne gebadjten baarober uitbnilVUen.
jjan fommigen toojbt be toerefiening ban ben baabïi;iicn ai bal en be obertreebing ban Adam, onser aller ^tambaber/ toaarboo? bie ;onbc be sonbe ban Ijet ganfclje nmiscljbam getoo?ben ié/ ten eene. maal ontftenb. ïfierbooj tooiiït be gionb / op taelften be Jlipostei boo:bgaat be nodbsaaftiiiftljeib onser retamp;tbaarbiging/ of retljtbaar. bigtoojbing boo? be gehoorzaamheid ecnes anderen te betoogen, nebeng
(r) Kap. 1: 17.
Voorbereidende Aanmerkingen.
aïïc öc ijctaijsrcticnEn in Ijct V ban jijnen 25?icf aan bc
Romeinen ter flaabing bccsei* TCcece bijgcihagt/ geljceï Hcactjtïaa^ gemaaftt en omberde gctaajucn. SociNus(if') erftent bat hc gc^ melbc yfaat^ bed g:anb geebe baa? bc ï'cct bc: JSccljtbaaubiging boa: be tacreftening ban Cfjjiftus? a3crccljtig|jcib. €n baarar.i ïcgt tjii jiclj tae/ om be toerekening van Adams zonde aan jijnc natuutïijfte afftanimenngcn/ buo? beefdjeiben uanstgieepen tcgentcgaan. ï©ant ïjij beg:eejj ^cec tact/ bat met bejeïbe taeteflemmen/ be taeteficning ban Cljjii'tuö (J5erectjtigljcit aan jijn geesielijk zaad, uit Ij et bel a op ban be^ Slipa^teïö reijeneecing anbecmiibeïijft balgen maest.
c^ammtgen ontftennen be verbastering en het diep bederf on^ev natuur/ afê een gebaïg ban anjen afbaf ban a3ab/ en ij et bedienen ban sijn 55eeïij. Of 300 jij bie aï niet baïftceftt ïaattjencn/berftïeinen 5ij öe^eïbe nagtpans j;aa/ bat sij Ijet afê een 5 a aft die baa: nna; ban hieinig fieïang i$/ boen bacuftaamen. benige ziekte en ongesteldheid in i3e sieï suïïeii jij taeï taeftaan/ beraa^aaüt baa? be ongeregeïbljeib anjer ijartstagteu/ taaarbaa? taij geteeb jijn be ftVaaabe tjebbelijfilj^ ben en getaaanteu/ toeïfien in be taeereïb in jtaang gaan/ nbertenee-men. Cn bebii)( be fdjuïb baarban niet jtaaar i§/ jaa ié aalt Ijet gebaar baar uit antftaanbe niet g?aat. €n taat belangt be geejftïijtie üefnietting en unreinljeib anjer natuur baarbaa?/ bie inajbt |baigenb^ ljun] in aïïen baa? ben ïT'aay gansdjïijft afgetaaafdjen. iPie mismaaktheid bet jiel/ bielfte beraaijaaïtt ij baa: Ijet bedieé ban 6ab^ 25eelb/ beftaanbe in bie [djaanïjeib en abereenftemming ban aïle anje ber-magen^/ in aïfe ljunnc taerftingen/ tat ljun uiterst einbe; bie vijandschap tegen Cgt;ab in tjet gemaeb/ taeïfie baarban ijet gebaïg inast; bie diiisierbeid toaar baa: an| beritanb benebdb/ ja ten eenemaaï berblinb ié; be geeauijite dood, ineïlte aber be geljeefe jieï geftaamen iff; en bic gan^cijfijfte vervreemding, ban Ijet ïeben J5cbé; batonvermogen ten gacbe; bic geneigdheid tat Ijd; ïtbiaabe; bie bcrïcibing ber janbc; bie ftradjt en bat bermagen ban beboibcn bcgccrïijftljebcn/ bjcïïten be Ijei-lige ^dj?ift en be anberbinbing ans jaa buibeïijft ïccrcn aan ben bebajben Batuurflaat eigen te jijn/ üia:bcn ais naabeïaaje fiunbigljeben/ als berbicQtfcIcn/ bertoazpen. 4?een toanber ban/ bat juu'te menfdjen eene loegerekende Gerechtigheid aanjien als be [cljibuubi ban eenen b:aam/ naarbien jij bie bingen/ taaar uit berjeïber naabtaenbigljcib Bfijftt/baa? lautere inbeeïbing Ijauben. €n bieinig tjaaye i^ er/ am juffte menfdjen te biengen tat eene redjte taaarbeering ban be vöcredjtigljeib banCljiiiluS aïs aan ljun toegerekend, baar jij jaa cnïtunbig jijn ban ljunnc eigen inklee-yende ongercdjtigïicib. Saafang be mensdj jidjjdbcn niet ücter ïtent/ jat Ijij jidj ïuttd beitainmeren eenige ftennis aïtaas? ban Cö^igtuï» te berftrijgen.
(quot;) /Jt' Sen'at ortz j art. IV, ca». 6.
17
3
•18 Voorbereidende Aanmerkingen.
(Ccctcn be 5a0baani0En mag bc Loer der Rechtvaardiging liErticctngb taajbcn/ nabemaaï taij licrpïigt .#1 te fl:cijöcn boa? ijet gelaat öat Etnmaal öcn gdifigen abcrgcïcbctö is/ en bc maub öcr tcgcnfpjcEftcr? mart geftayt taajben. ^I5aar ïjeu balftameu tc Uiiïïen atertuigen/ jaaïang jij anbrc öc magt bnu juïïfc ftcgjipycu jijn/ jan ccne bjucljt^ ïaa^c anöcrneemlng taEcscn. SEibc öe éaligmaaftEt Eenmaal tat ljun tuien ï)ij be naaösaafiïijftljEib öei1 Wedergeboorie bcciVfaarb IjabbE/ Indien ik nlieden de aardsche dingen gezegd hebbe, en gij niet gelooft, hoe zult gij gelooven, indien ik uiieden de hemelscben zoude zeggen? .n^Et gEcn minbet reben maagen tóij seggEn; ^nbiEn bE mEnfc^en bic. bingen niet geïaaben üiiïïen/ taeïïten jaa Mijfibaar jijn/ bat men sau maetEn tiErbaa^b flaan rinbicn bE tEbcn Et ban niEt üEftEnb taarE) bat 3tj niEt eeh anïaadjEnbaar üEtaiis en onbErbinbing ban bEseïben in jiclj ïjabbEn/ ïjaE ftanncn ;ij ban biE tjEmclfcljE ©Etamp;ajgEntyEbEn gcïaabEn/ bjEÏVicn ijaacE öEtrEftfting tjebbcn tat iets in tjun/ bieïtt jij niettaiïïen erfiennen nacïj taeftaan?
©anljiEt bat fammigEn ?;aabE?re af jijn/ ban eeue volmaakte gerechtigheid aan ljun taEgereftenb/ naabig tE itEucEn/ bat ;ij jeïf^ raemen bntben ap eene baïmaaïttljeib bic jij taaanen in jirlj te Ijebben. 2aa pacijten bE Pelagiaanen ban anb^ ap Eene anjanbigE baïmaafttljEib baa? (!?ab/ SEïfj? ban taannEEt jij ban jicïjtftaace toanbebjijben abertuigb toetben (*). Suïïte menfcQen jijn geen gepafte baaztoerpen baar Ijet Cbangelie. Saaïang bE mensclj geen ïeebenbig gebael Ijcübe ban be geegtïijfte toanajbe taeïfte in .iijne 51 el pïaata öccft; ban bebErbajgEiiE En gEbuucigE biEtftjaamjjeib ber sanbe/ met list/ en met getbeïb/ toeberflaanbe aïïe^ inat gaeb/ ijEbaajbECEnbE aïïE^ toat fttoaab iS/ üt* fniEttEnbE aïlE^ biat ïjij bE:ricï|t/ boa: bE bEgEEtiijftljcib ban ïjEt bïEE^clj tEgEn bEn gEEét/ aïé flrijbig niEt aïle^ luat gocb i$/ offdjoon geen uittaEiibig bEbjijf ban jonbEn/ narij ftaffEÏijft bEtjuim ban jijnEn pligt ex mEbE gEpaatb gaa; julft eeh niEnsclj/ bic niet fteeb^ taaaftt en ftrrjbt tegen be eecfle üetaecgingen tot ;anbe/ toten bEjElbE niEt tot ben Staaarften last / en be gzoatfte b:aefljeib in bit leben bEtftreftt / tjem baenbe roepen am berlasjing ban bEjElbe; bie met beracljting neber^ 5iet op ljun/ bic in ïjmme üelijbenis boo? (6ab ljun bcfcf ban becje bingEn/ eh bE fcljulb hieifte baar bao? ap ljun ligt/ erfiennen en fic^ toeenen: sulftëcn/ jeg iïf/ jal altoos Ijoagmocbig bertoerpen en bcr-fmaaben alfc^' toat l)em aangaanbe eehe ïïecljtbaarbiging boa? be taegereftenbe a3Eljao2?aamljEib eu IjEt KEijbEn ban Cïjjitïus toojbt boaj^ gEljoubEn. ;®iemanb totlj sal .;aa btoaas toeejen/ ban Begeerig te jijn naar be Gerechtigheid eeneé anberen/ tertaijl gij meEitt in jiclj^ jElbEn 0bErblaEbig tE bE^ittEn allEé toat fiij ttr jijnE rEt^tbaarbiging
naabig
Vide Hier o x. lib. II. D/a/. August in. conlra Julian, cap. 8.
Voorbereidende Aanmerkingen. 19
noatrig ïjeeft. ié öeröaïben aïïecit be anftuubc ban tjet tiep ücöECf onjer natuur/ tocïftc ben «icnsclj saabcjrc unéïcibt ban jijnc redjtbaar* biging boo? 6ob in jijnc rigen jErccljtigljcib tc jocfien. Stnbien jij sidj 3EÏben rerïit: fienben/ bjaa joubrn jij saabcci onboïniaafttljcib in tjunnc CiC^te yligtcn antbcMcn/ suïlt ccnt meenigtc ban janbigc ongercgcïbljebcn in gunnen geest/ joabeel toanojbe in jjunne gemaebsneigingen/ siüu cene ongeïijfibojmigöeia in aïïcé taat 31) jijn/ en berricljtEii/ in be innerïijftc gefleïbtEni^ ban ljun gart/ en alle Ijunne uitbienbige öebjijbEn/ aan be ^Dotljeib en l^ciïigïjeib ban a5ab/ bat ai gun bertroutaen oy ijimnE eigen gereeljtigeib ter reeïjtbaarbiging ban: 430b/ ten eeneraaalsaube bejbiijften.
ï)oa? bEEje en becgeïijïtE ijaoginaebige gebaeïené/ bieïfien in oit= betïicötE sieien Ijuishesten/ taajben be getoetené ber menfcljen terug ge^ouben/ ban een üeijoa:ïijn gebael ijunner jonben/ en ban eene ernstige obertoeeging/ ijoe jij eenmaal baoj (i?abö gebucljte bierftïiaar öEftaan suÏÏEn. f!Scid} be befrljoubiing ban be ï}eiiigljEib en ben schrik des Heeren, narij be gcftrengïicib ber llDet/ 30a aïs? bie anbetmijbeïijft boibect cene gereeljtigljeib öberccnïiaoniftig met paare bebeïen; noclj be belofte ban Ijet irbangeïie/ bieïfte erne Gereeljtigljeib boajfleït en aanbiebt/ baïmaaftt beanttacojbenbe aan ben eisclj ber GobïtiïiC ficrljtgt; baarbig^eib; narij be onjefterljeib öunnes gemaeb? in bey:aebingcn af gebaaren/ als Ijebüenbe geenen gen a eg-aan; en gianb om l)Et anfier ijunner ïjoope baatteïeggen; narij be gebuurige bErba?gEnE nngerugt-ïjeib ban ljun getaeten/ taanneer Ijet anber^ niet berjjarb getaa^ben iö baa? be berïeibing ber jonbe: bermag ietk op f(un/ taier gEbaeïiten 30a boajingenuomen jijn met geringe begrippen ban be 3anbc en ber= 5ElbEr feijulb/ om Ijen tc baen bïieben tot be eenigc Ijaoyc ijje ljun baozgeftcib ié/ af om taaarïijft en anberfrljeibenlijft 3irlj te bcrecnigen met ben EEnigEn tueg ban berloéfing en jaïigljeib»
billen tac bergalben bc Leer der Kechlvaardiging ap cene bcljaa/lijltc tafec ÏEEren/ af aan anberen booibjaagen/ 300 i«i onö ten Ijaogflen naobig/ cene buibeïiilte bebatting ban be gzootljeib ban an3en afbaï ban a5ob/ ncben^ een recljt geboeï ban be frljulb ber 3anbc/ eu cenc ïeebenbige obejreEbing ban berselüer bermagen/ ailEjt opsicljtlijlt tot bE i^Eiïigljeib ban l)et a5pperbic3en/ en 3ijnE ©et. DDij ijebben in bEEjEn niEtjt te baen met menftljen/ bjeïïten boa? cigenbiaan bErbijfterb en berbïmb/ Ijet geboeï ban tjunnen eïlenbigen toeflanb berïaaren ïfEbbEU. Naiura sic apparel viliala, ul hue majoris vilii, sil non videre, 3Egt Augustinus: [b. i. De bedorvenheid onzer natuur is zoo baar-blijklijk, dal het de grootste der zonden is, zulks niet te zien.] lt;ï)iE gE3anb jijn ÖEbbEn bEit MSebirijnmeE^ter niet ban nooben/ maar biE 3iEft 3ijn. gij aïlEEn/ biE bErflaagen 3ijn in 't ijart ban taegen ïjumiE 50nbEn/ En uitcOEpen/ \Vat moeten we doen om zalig- te worden'? 3ijn jjEt/ biE batbaar bJEE3En fionnen bao? §ct geEn toij seggen 3UÏÏEn.
3 * (Ce»
Voorbereidende Aanmerkingen.
(Ccimi anbmn moeten toij bc IJDaarljeib bcrttccbigen/ naar niaatc a?Db 0115 5al ficïicbcn üeïitoaam tc maafitn. €11 get ïtan öoo? aïïerïci öctoijsen aamjetuonb luojbcii/ bat naai* gelang be nicnfdjcn opklimmen in Ijunnc firbattingen lat bcrfiïeining bei* jonbe/ 31) tbcnrcbig afdaalen in tninacïjting bcr genabe ban onsen ïfecrc ^jefu^ Cï|?i^tu^ (Certaijl Ijct aan bc anbere -liibe niet minber iuaaracljtig is/ bat geïijft ijet ongeïoor in ben nienóctj Meinaeljting tocrïit jegen^ ben ^erfoon en be a?cretï)tigl)eib lian Cljji^tii!?/ 51) baar boa: ooïf onberhnjbeïijïf gebjeeben b.io:bcn om be geriistftefliiig ban Ijnn getaeten in ijet ber* Meinen ber jonbe te jocticn. Soo toojben be gemoeberen ber men* fdjen ongeboclig afgetroftften ban Clj?i?tu^/ en berïeib om ljun bcr* troutoen oy 3irlj;eïbcn tc setten. €enc jcfiere bertoarbe achting öeöficn jij boo: ïfcni/ ai^ een noobig J|uïpmibbel/ botlj taaar toe/ of biaarin/ incetcn jij niet; maar ïeeben in bic getoaanbc Ijoogtc ban mcn^cljïijïtc toi}?ï)ciö/ le sleunen op ziciizelven. ^ns jijn 5c onbertaeejen boo? be ficgte JEgt;ijsgcercn: Uimm bonum exl, quod beatae vitac causa kc. firmamenlum csi, tibi fidere. | b. i. Hel eenigsle goed, de oorzaak en steun van een gelukkig leven, is le vertrouwen op uzelveu (').] ï|icr* om bjojbt ooft bij beeïen bc inwendige heiligende lt;£5enabe ban lt;èob/ eben aï^ bc toereftening ban £lj?iftu*» ^frerljtigljeib / bertoojpen. ^c ïjoofbfora ban gun beloof/ en bc rebcnen tot bebcgtiging baar ban/ taojben boo? ccn geïcerb ïiooniécö ïïebenaar cn 3©ij^gecr/ ön^ opgcgceben: Niemand waande uoil dat de deugd eene gaaf van God ware; ivij worden immers geschat naar onze deugdzaamheid, en roemen in dezelve: 'l geen geene plaats zoude hebben, indien ivij ze alleen van God hadden en niet van ons zeiven. {quot;)
De tegenstelling, welke de Schriftuur maakt lusschen Genade en Werken in 't algemeen, met uitsluiting van de laatsten, en het stellen der eerstgenoemde in onze Rechtvaardiging, verdient eene voorafgaande overweeging. ^c üeboeïbc tegcnftciïing gefdjiebt niet tnéfcïicn be Genade, en onjc Werken of geïioorsaamljeib met betreft fling tot berjeïber toescn/ aart/ en öeftaan/ in bc o?bc cn hrijjc on^cr jaïig* Öeib/ maar aïïcen ten opjirgte on^er ïïedjtbaarbiging. Jl^ijn oog* merft ié tljanba' niet/ cenig fiesonber gctiiigeni^ ber Ijciïigc «érgjift aantebjingen/ bc^cff^ bepaaïben sin of bc mecning ban ben (J3cclt;tt in öctselbc aantcluijscn; bit jal Ijicrna meer opjetteïijfi geftfjicbeir. maar cnfteï natefyoren/ toaarljeen bc uitbjufiftingcn ban *i?ab^ ï)?oo?b onse begjippen ftunren/ en in Ijacbejrt onjc onberbinbing met bat gclcibc obercenftemmc.
^Scr*
(*) Seneca, E/gt;is/. 31. (**) Tullius, de Nat. Deorum.
20
Voorbereidende Aanmerkingen. 24
.©erjen^/ bit jai ijbetEEn tocflaan/ Vnojbt bit 'üeerftuft binbclijfter cn opsctteïijïiEi* ficljanüEïb/ ban in be 55jiEben ban Paulas aan be Romeinen cn Galaliers, tnaarbij men bien aan be Hebreeuwen boegen mag. .ïKaar in ben 55?ief aan be Romeinen Uicnbt Ijet jelbt aïïec-buibeïijftgt faerïiïaatb. ^aar in beganbeït be 5tpas'teï beeje Keer ex professo, opjetteïijïf/ uitiiactig/ cn ^uïfté soatacl ïeetfteïïig/ aïs bij toijje ban geschil tegen ljun bic bc JBaacljeib ücftccebcn. Cn ijet berbient onjc aanmerfting/ tacïïf eenen tacg Ijij tjaube in bcrjelbcr berfiïaacing/ en uit toeïfie ïccrbeghifeïcn Ijij rebeneere.
A. ï^ij fixït a(s ecnen boojnaamen g:onbregeï/ taaat oy Ijij bcr--boïgenb^ jijtie gejegben saï boulnen/ af aïs een aïgemeene ïiiesis, in jidj ficljc^cnbc ijet lacjen ban 't geen Ijij bawljabbc tc berftlaacen en tc betoogcn/ boajaf; ^Pat in het Evangelie de rechtvaardigheid Gods geopenbaard wordt uil geloof tot gelool', gelijk geschreeven is: Maar de rechtvaardige zal uit den geloove loeven (c). Jtïïe menfcljen/ tueï^ fien ecnige 'firnnijï ban QJob cn jidj^eïben Ijabben/ Uiaven toen/ geïijft 3ij aïtijb beïjoaren te ^ijn/ joeftenbe/ cn in minbec af meerbee trap arbeibenbe/ om cene gerechtigheid .lóiiar becje sagen ^ij uit/ cn bat te redjt/ aïë jjet cenig mibbei tot eene geïuftfiigc betreïifting tusfdjen lt;J?ab en ljun. i;et g:os ber menfcljcn barijt aaïi niet anbers/ ban bat bic gerechiigheid ljun eigen sijn machte/ jjun inljangcnbe/ cn baa? ï(iin uitgetaerftt (d). JIDant geïijft bit be taal i? ban Ijet natuurlijk geweten, cn ban bc Wet, en abcreenftcint met aïïc wijsgeerige kundigheden, bctreffenbe ben aart ber 6credjtigljcib; ^aa lag er aaft een beftfeï ap {jet berftanb ban aïïe menfcljcn/ ten apsidjte ban aï Ijet geen baa^ bc Il5et cn bc ^jafeetcn ban cene anberc faajt ban sJ3crccijtig|jeib gcmcïb toaé: t. Ui. cene Rechtvaardigheid Gods zonder do wet (e). cfSaarbien nu ïxcc^tbaarbiggcib af i0eredjtigljcib bat gecne ié/ taaar naar aïfc menfcljcn saefien/ cn taaar naar jij jaciien mactcn/ jaa 3ij anbcrj» taenfdjen met lt;l?gt;ab berjacnb/ af bij ï)cm in gunste aangenaa* men tc taa?bcn; jaa 3au men bnidjtïoaa ber 3©et/ af Ijet natuurïijft gebjcten/ af bc taijabcgcerte/ naar cene anberc a?ercdjtigljeib bjaa* gen/ ban bic beftaa in inftlccbenbc Ijcbbcïijftljebcn en baabcn ban atrê sclbcn. cT3adj bc JJDct/ nadj tjet natuurïijft getaeten/ nodj Ijet reben-ïidjt/ ftennen ecnige anberc. 3?an in tegenfleïïing ban bic ïictljtbaar-' bigljeib ban ané eigen/ en ban berjeïber noabtaenbigljcib baïgcnbé Öet getuigenis ber tact in Ijaare eerftc ^nftcïïing/ ban ïjet ïidjt beè getaeten^/ cn bc bcbatting ban ben aart ber bingen baa? bc ïïeben ; bcrftïaart bc 5tpa,steï/ bat er in Ijet Cbangeïic cene anberc iietgtbaar^ bigljeib geapenbaarb taajbe/ taeïftc aaft bc licdjtbaarbigljcib cen^ anberen i$/ naamïijft de Rechivaardigheid Gods, uit geloot' lol geloof.
3©ant
(t) Rom. I : 17. (c/) Rom. X : 3. (c) Rom. III: 21.
Voorbereidende Aanmerkingen.
3Egt;ant niet aïïccn is bccjc gcoytnöaarbc ïtrc^tbaarbigljcib jelbe gcljccl fa?ecmiï cn onbcrftgcibcn ban bic anbere gjanbljepinfelen/ maar ooft i| bc toijje ap taciïiE inij aan bcj'EÏlic beeï ontbanjjen/ of taaar op 5c aan onj? taojbt niEbcgcbecïb/ sijnbc uil geloof tot geloof,. (taant ij et gdoof of bc gctrontaljcib ban (èob in bc öcficnbmaafting bErjcïbc/ cn on^ gcfoof taaar boo? taij 3E aannccmcn/ ft do men Jjicr aïïccn in aan^ inerfting) ccnc jeer Ijccrïijfic opcnöaaring. ^c ïïccïjtbaarbigQcib 30U bccïccc fdjijncn te moeten jijn uit werken tot werken, uit ïjet taerft bcr genade in otiff/ tot bc tacrften ban gehoorzaamheid boo: an^ getajorïjt/ geïijft bc ïtoomjidjgcjiiuben taiïïcn. ^Dan neen; bc ^Cpofteï geboeït ganéclj anber^/ Ijct ijè uit geloof tot geloof; taaarban in 'tbcrboïg.
tï^it nu ié bc aïgemccnc Thesis of Grondstelling, taeïfee be SUpo^tcï booJljecft tc ücbcstigcn; cn Ijij ftljijnt baarin ban bc iacrljtbaarbiging aïïe^ uittcfïuitcn/ üeljaïbcn bc fiecljtbaarbigljcib (6ob|j/ cn get a^eïoof öc£t sonbaarj?. aHn ten bien cinbc üeftïioutat Iji) aïïc tncnftïjen/ tacïftcn ccnc ïïctljtbaarbigöeib ïtonben of mogten boojtaenben/ nf baar naar jorljten/ nebens aïïc bic taegen en mibbeïen boo? taenten jij bic Ijooy-tcn te berïijijgen/ of taaar tooi bcjcïbe taaarftljijnïijftst itonbe berf{:ccgt; gen taojben; cn taifst aan/ bat aïïc mcnfrljen ijier in te ftozt frgootcn/ cn aïïc mibbeïen boo? ijunjeïbcn aangetaenb/ ter bcrinijging ban ccnc toerciïicnbc ïïctljtbaarbiggeib boa? a5ob/ ongcnoegsaam taaren.
Cn taat be J)erfoonen betreft/
a. quot;25efcïjDi!tat ï|ii bc Heidenen, met at Qunnc ïquot;ntnbig|jcbcn ban a?ob/ gunnc gobsbicnstocfcning/ cn ïjttnnc taerfijaamljeib baar omtrent. €n uit aï tjet gccnc aangaanbc gun taaartcnecmen taa^/ bcfluit tjij/ bat sij boo? oEob niet gcretljtbaarbigb taaren/ noclj fionben tao?^ ben/ en bat jij aïïc/ en stiïft? naar bc regeïen ber öoogtlc biïïiifttjcib/ aan get bonni^ bes boobé onbertaorpen taaren. €n taat men ooft im^ nier moogc fpjeeften ban bc rccgtbaarbiging of beljoubcnié ccncö jan-baar^/ buiten bc openbaaring ban *J5ab£ ïiccïjtbaarbiggcib in 't €ban= gcïic/ uit geloof tot geloof,quot;ïoopt recgtftrcefté aan tegen bc ganfeïje rcbcnccring ban Paulas (/quot;).
1). ifHj aanmerftt bao:b^ be Jooden, tacïftcn bc bcfcfijccbcnc UDct ïjabbcn/ cn bc boo^rccfttcn genooten bic baar aan berftnodjt taaren/ ficjonbcr bat ber Besnijdenis, aï^ Ijct uittaenbig jegeï ban éobé ©er* bonb. Cn uit becïcrïci obcrtaccgingcn/ met berfcljeibcn bctai)|rcbencn geflaafb/ fluit ïjij ooft bccjen uit ban aïïc moogcïijftftcib om uit goofbc ban bic ©oojrctljtcn/ of ieté bat boo? gun boïb?agt taerb/ boo? Cob gerccgtbaarbigb tc taojben (x). (Certaijï gij bc beibc genoembe boïftcn bit gccrïijft boo:rccgt ban Éctgtbaarbiging boo? Cob anberfcgcibcnïijft ontjcgt/ booi bccsc ccnc aanmerfting: 3?at jij bcibcn opcnbaarïijft
gc*
(/) Zie Rom. 1, van vs. 19 tot het einde. Q?) Rom. II.
Voorbereidende Aanmerkingen. 23
gc^aniïigb Ijabbcn tcijEn bat geen ineïft jij ten Öegtï [junncc itccljtfaaar^ bigljciö fteïben; t. lu. bc Heidenen, tegen ijet 3Cicljt bet latuur/ en be .looden tegen te 3Bct; taaar uit naabtaenbig faaigen maes't/ bat niemanb ban ljun be ïrccljtbaarbigljeib bertuijgen fianbe boïgenb^ ijunne eigen ïtegeïen of baa:taaarben. ^Daclj be SCpc^teï gaat baa:b/ tct Ijet geen bat aan ljun alien gemeen bias; en
c. 25ctaagt Ijet self be aangaanbe aïïerlei fiartj ban menfdjen/ 't jij Jooden of Heidenen, uit obertaeeging ban Ijet aïgeraeen öebecf ber natuur in gun aïïen/ en be treurige uitlnerm'cïen/ bte baar booz in Ijet Ijart en in beu bianbeï ber meufcljen gebooren tuoiben (^). (Coanenbe bus/ bat geïijft jij aïfe blaren/ Ijet ooit niet anbers jijn ftonbe/ban bat jij aïle onber be jonbe moeiten beflaaten biee^en/ en be reeljtbaacbig^ Ijeib berben. €n 300 gaat Ijij ban Jperfoanen ober tot jaaften/of mib^ beïen ter ïïerïjtbaarbiging.
d. ^aarbien be Wol onmibbeïlijfi ban 43ab gegeeben taa^/ aïa be boïmaaftte en eenige ïïegeï on^er geijao^aamljeib aan ï^em/ en ber# Öaïben de werken der Wet aïlea jiju bat ban ons geciscljt bio:bt/ ;oo mogten beejen met eenigen fcljijn Uio.^bcn ingcö:agt/ ató Ijet geene bJ aar boa: bii) ftannen gereeljtbaarbigb iiia:ben. ij^esijarbcn Ijij ooit in quot;t bejonber nbcrbieegt ben aart/ jjet geömitt/ en Ijet einbe ber J©ct; betoogenbe bat bc.ielbc ten eenemaaï ongenoegzaam jij/ om ten mibbel te bienen ban anse Reclitvaardiging-' voor God (i).
e. .ïBen mogt tegentaerpen/ ©at be Wel en derzelver werken on# genoegzaam jiju/ in zoobeire'bie booz onherboorenen, in ben ftanb ber natuur/ geijoojzaamb bja:bt/ jonber ben bijflanb ber oenabe/ lueïuen be belofte toebient: maar bat Ijet ten aanzien ban begenadigden, bJier geïoof en taerften ^obe beïjaagen/ gefteeï anberé gelegen zij.'oDm beeje tegeubebenïting uit ben tueg te ruimen/ b:cngt Ijij een paar boa:beel* ben bij/ ban be uitmuntenbfte geloobigen onber 't oDube (Ce^tamcnt/ t. la. Abraham, en David; en beruijst/ bat ooft in öunne rcrljtbaac# biging/ alle toerlten/ fjoe genaamb/ ten eenemaaï uitgeflooten bia-ren (k)^
ïlit beeze beginfelen/ en langs beezen bieg ban rebeneering/ ftoomt be Apostel tot Ijet bolle befluit/ ^gt;at eiït en een ieber ban be ftinberen ber menfcOen/ biat ze ooft in zuijzeïben mogten zijn of beiritljten fton» nen/ af In at ooft in ljun gehnodjt zij nogtljans alle schuldig zijn voor God, onbertaojpen aan ben boab/ beflooten onber be zon be'/ ljun monb zoobaanig geflopt/ bat zij niets ter ljunne berfrljaaning ftannen inbrengen; bat zij geene gerecljtigljeib Ijebben inaar mebe zijbooi^ob beftaan ftonnen/ en bat alle bic inegen en mibbelen/ boo: tuelften zü bie zodjten te beftoomen/ baar toe ongenoegzaam zijn»
(//) Rom. III. (i) Kan. Ill: 19. 20. (/■) Rom. IV
34 Voorbereidende Aanmerkingen.
B. i^icr op Itaart bc ïtruisgcjanb baajb/ om tc onbcrjocftmi tjac be incnstty uit bcc^cn tócftanb üerïogt/ cn iioai ^ab gccccljtliaarbigb ftonne taajben. Én bc aplasfinrj Ijicrlian/ maafit Ijij gccnc mcïbing üan ict^ in Dü^dhcn/ ban aïïccnïijti Ijct Gelool', üiaat boua taij bc bctjOE^ ning omljchcn. ^at tjccn toaar boa? tai} geretljtViaarbigb taajben/ jegt ïjij tc sijn de Reclilvaardigheid Gods door het geloof van Jesus Glirislus; of/ bat taij orn niet gerechtvaardigd worden door de verlossing die in ïHnn is (l). 't i| tjcm niet genoeg bc bjaag/ Hoe ver-loorene en overtuigde zondaars voor God konden gerechtvaardigd worden, (tegté öcantiuoajb tc Ijcüijcn/ t. ta, ^at suïft^ aïïccn gefdjtebe boa: de Rechtvaardigheid Gods, geopenbaard uit geloof tot geloof; uit genade door hel bloed van Christus, 500 aï^ l^ij ijao?gc|lcïb iS tot rene J3crdoening: maar Ijij gaat lierber/ en fluit met ronbc taoajben aïïcé uit/ Ui at in on? jij af baa? 011? bc^ricijt ftonne taajben/ ais nicté Ijet aiïcrminftc tocBjengenbc aan on.^c itcdjtbaarbigiug; ja ftcurt aïïc suïftc yooging of bao?gccben onbctlaanliaar met bc ïiecljtbaarbigljeib ^obS/ aïs in 't Cbangcïie gcouenüaarb/ cn getuigenis Ijeüöenbc ban bc 3J5et tn te Jpjofcetcn. ï^oc ftcijbia ber ;uïftcn lt;©tcïfcï ban lt;6abgelccrbïjeib jij met Ijct oogmerft beö ÏCpastcW cn öijne ficljanbcïing ban ï(et ten* bcrbierp/ bic taaanen bat/ vóór den tijd der Wet bc mcnjictj gecccïjt^ baarbigb toictb booi stjne getjoojjaaming aan Ijct Xidjt ber JBatuuc/ cn aan fommige bejonbere oyenbaaringen ban bingen bic ljun aïïccn betroffen; cn bat na de Wetgeeving 3utü^ gcfcljicbbc/ boo? bc onber' Ijoubing ban bcrjclbcr ^oo?fclj?iftcn; aïé ooft bat bc Heidenen aan bat giootc Ijciï [bc ïïecljtbaarbiging boo? a3abl ftonben beeï ftjijgen/ boa? ïjet apbaigen ban bc infyjaaften ber Öcbcn; ftan annioageïijft ontftenb taa?ben/ baoj femanb bjeïftc niet ttafêtgierig i$.
©bcrcenftaomstig beeje bccftlaaring ban ben jin bei? ïjciïigen (öccótcg in becjen boa? ben Apostel/ fpjecftt bc ^cljjift oberaï en ftanbbaétig tot Ijct jcïfbc einbe. vDe genade Gods, bc belofte van barmhartigheid, bc vergeeving der zonden om niet, l)Ct Bloed van Christus, 5')nc Gehoorzaamheid, cn bc Gerechtigheid Gods in Hein, booj ïjet geloof om^ geïób ten ccnigcn g:onb ban bertraubien/ biojben aïomme booigtileïb aïé bc oo^aaft en ijct mibbcï onset ïïctljtbaarbiging/ in tcgenfleïïing ban iets i)ac genaamb in on^efben; 30a boaigeftetb/ als uitbntftftcnbc ïjet beate ban onje geljao^aamljeib/ en ben Ijoogften trap onjer pcr^ fooneeïe rcdjtbaarbigljeib. Oberaï/ bui ar bc pïigten/ bc gdjoo^aam* Ijeib/ en perfoaneeïe rerljtbaarbigljeib ber bcs^tc menfdjen bermelb tao?^ ben met betreftfting tot tjunne recljtbaarbiging/ taaiben bcsclben boo? fiun ten cenemaaï bedoodjenb/ tertaijï jij tjumie toebïugt cenigïijft neemen tot bjijmagtigc ^enabc cn ^arnüjartigljcib. i^ij suïïcn
ccnige
(/) Rom. III: 22-25.
Voorbereidende Aanmerkingen. 25
ccnigc ptoatfen bcr tjciïiöc ïjier toe lictceftficlijiit / aan=
^?e tjjonbflag ttan aïïeé gcïcgb in bc eerftc SSeïafte/ lnaar in bc beeftaauinj ban be ta erft en be^ buibeï^ baa: t Éijben ban get ^antaen# 3aab/ üja:bt baajgeitclb aïö Ijet eenigst raiiïbeï ter rebbing ban 5011-baaren/ en be eenigfte taeij om in be «öubïijtte gun^t tjerfteïb te inai-ben. Het zelve zal u den kop vermorselen, en gij zult het do versenen vermorseien (m). — Abraham gelooide God, en Hij rekende het hem tot gerechtigheid (n). — En Aiiron zal beide zijne handen op het hoofd des leevendigen boks leggen, en zal daar op alle de ongerechtigheden der kinderen Israels, en alle hunne overtreedingen, naar alle hunne zonden, belijden; en hij zal die op het hoofd des boks leggen, en die bok zal op zich alle hunne ongerechtigheden in een afgezonderd land wechdraagen (0). — ik zal heenen gaan in de moogendheden des Ilee-ren He eren; ik zal uwe gerechtigheid vermelden, de uwe alleen (p). — Zoo Gij, He ere, de ongerechtigheden gadeslaat; Heere, wie zal bestaan? Maar bij U is vergeeving, op dat Gij gevreesd wordt (q). — Gaa niet in het gerichte met uwen knecht, want niemand die leeft, zal voor uw aangezicht rechtvaardig zijn (?•). — Zie, op zijne knechten vertrouwt Hij niet, en zijne engelen beschuldigde Hij van dwaasheid, hoeveel te min de geenen die leemen buizen bewoonen, welker grondslag in het stof is (s). — Grimmigheid is bij mij niet; wie zou de doornen en distelen tegen mij in oorlog zetten? ik zou er door heenen gaan, ik zou ze tegelijk verbranden. Of laat hem mijne sterkte aangrijpen, dat bij vrede met mij maakte; hij zal vrede met mij maaken (7). — Ge-wisselijk, zal men zeggen, in den lleere heb ik gerechtigheden en sterkte; inden He ere zullen gerechtvaardigd worden, en zich beroemen het gansche zaad Israels (u). — Wij dwaalden alle als schaapen, wij keerden ons een ijgelijk naar zijnen weg; doch de He ere heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen. Door zijne kennis zal mijn Knecht, de Rechtvaardige, veelen rechtvaardig maaken, want Hij ~al hunne ongerechtigheden draagen (v). — Dit zal zijn naam zijn, waarmede men Hem zal noemen, de II eer e onze Gerechtigheid (tii). — Doch wij alle zijn als een onreine, en alle onze gerechtigheden zijn als een wechwerpelijk kleed (x). — ï|ij 53! de overtree-ding sluiten, en de zonden verzegelen, en de ongerechtigheid verzoenen, en eene eeuwige gerechtigheid aanbrengen (V). — Zooveele Hem
aan-
O) Gen. 111:15. («) Gen. XV ; 6. (0) Levit. XVI: 21 22. (/) Ps. LXXI:i6. (y) Ps. CXXX : 3, 4. (;-) Ps. CXLIII: 2. (s) Job IV: i8, 19, [Naar de Engcl-sche Overzetting.] (/) Jes. XXVII: 4, 5, [Eng. Overzett.] (u) Jes. XLV:24,25, [Eng. Overz.] (v) Jes. LUI : 6, 11. (w) Jer. XXIII : 6. Lx) Jes. LXIV : 6. (2) Dan. IX : 24.
4
Voorbereidende Aanmerkingen.
aangenooraen hebben, dien heelt Hij magl gegeeven kinderen Gods le worden, naamlijk die in zijnen naam gelooven (a). — Gelijk Moses de slang in de woestijne verhoogd heeft, alzoo moet de Zoon des Menschen verhoogd worden; opdat een ijgelijk die in Ilcm gelooft, niet verderve, maar het eeuwig leven hebbc ((/). — Zoo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door deezen u vergeeving der zonden verkondigd worde; en door Hem worden alle die gelooven gerechtvaardigd van alle dingen waar van gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Moses (c). — Opdat zij vergeeving van zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden door hot geloof in Mij (d). — En worden om niet gerechtvaardigd, uit zijne genade, door de verlossing die in Christus Jesus is: Welken God voorgesteld heeft tot een verzoeninge door hel geloof in zijn Bloed, lot eenc belooning zijner Rechtvaardigheid, door de vergeeving der zonden, die te vooren geschied zijn, onder de verdraagzaamheid Gods, lot eene betooning zijner Rechtvaardigheid, in deezen tegenwoordigen tijd: opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende den geenen die uit hel geloof van Jesus is Waar is dan de roem1? Hij is uitgesloolen. Door wat wet? Der werken? Neen, maar door de wet des geloofs. Wij besluiten dan, dat de mensch door het geloof gerechtvaardigd worde, zonder de werken der wet (e). —
ü^cesen sijn eenigen bier (Cch^tcn/ toeïften mij tljanbé te binnen fdjic^ ten/ taaat in bc 0110 boajOaiibt öc gjanben/ nnjjaafcen/
rn rebenen ban anjc aanneeming bij 6aiï. ^e fie^onberc meening ban heeïen berjelbcn/ en be üetaijjen ber taaartjeib taclften et in ïiggen geflooten/ juïïen ïjiecna übcctaaagen lataben. ^ier üefdjautotn toij je fiegt^ in 't algemeen. 5line5E taat in anö jij/ of ban onp baajbïtaame/ tinbcr taat gebaante ooft/ fc^ijnt in on^e ïïecljtbaarbiging bao? a3ab nitgeflooten te tacaben/ öct lt;J5cïa0f alleen uitgenoamen/ baaj toeïft taij jijne aJenabe en be ©erjaening omljeljen. 5Can ben anberen ftant fdjijnt anje aanneeming in be (Boblijfie gunst geljeef en al te to0?ben toegefdjjeeben aan t|?enabe/ ^armljartigljeib/ be ^eljaajjaamFfeib en Ijet 23ïoeb ban Cijjifhrê; in tegenjleïïing ban onje eigen tuaarbigöeib ci: getecfjtigljeib/ of ban onje eigen taerften en geijoojjaamljeib. 3.1t ftan ooft niet anbecö benften/ ban bat ijet geinacb ban een obertuigb
26
(lt;?) Joann. 1: 12. (/gt;) Joann. 1 : 14, 15; zie ook vs. 16-18. (lt;r) Hand. XIII: 38, 39, [Eng. Overzett.] (//) Hand. XXVI; 18. (f) Rom. 111:24-28. [Men zie voorder] Rom. IV : 2-8. — Rom. V : 15-19. — Rom. VIII: 1-4. — Rom. X : 4. — Rom. XI ; 6. — 1 Kor. 1: 30. — 2 Kor. V : 21. — Gal. II: 16. — Gral. III : 11-13. — Efeez. II:8-io. — Filipp. 111:8, 9. — 2 Tim. 1: 9.—Titus III: 7.— Hebr. IX: 26, 28. — Hebr. 1:3. — Hebr. X: 14. — 1 Joann. 1: 7. — Openb. 1:5,6. — [Alle welke Schriftuurplaatsen door onzen Autheur hier geheel uitge-schreeven zijn, doch die wij kortheidshalven alleenlijk aanwijzen.]
Voorbereidende Aanmerkingen. i27
saubaar/ inbicn ïjij niet iiao? liaa?oo?bEclcn inijEnaanien/ in 't ah gemEen niEt niaEiïijft jaï tucEtEn tE onbEtfEljEibEn/ tot taEÏftE öingEn öic ÖiEt tE0En cïftaniïEr ohErgEilEïö toajbEn/ ïjij sijnE taEWugt/ tEC rEcöt^ baaröiging Uooj (l2ab/ tE nEEitiEn Ijeööe.
.ïiKaar niEn jaï SEggEn: 5J^EE3e öingEU maEtEn niet ItalilcEïtt En ,,5anöEr fiEyaaïing bErtïaan taojbEn» JbmmigE onderscheidingei. jijn ,,noabig/ om tE gEtaafmi tot rEdjt bEr^anb ban bEit sin bE^ lt;l5EEgtE^/ „eh bE niEEiitng bEt ^rljjiftuur in bEEjE toEfEljjijbing aan Genade, eh „nitjluiting bEt Wet, En ohse eigen werken En gEEEtljtigljEib nit on5E „ïtct^tbaarbiging. Want/ (i) ^De JJ^Et of bE Schaduuwachtige, uf „bE Zedelijke 3©Et. *De ïaatflE gEüité tEii EEnEinaaï ban on^E ÉEcljt* „baarbiging uitgcflaotEn/ niEt bE EEtflE. (2) De werken baa?bE3JDEt „gEEi^djt/ 3t)n of bEL:ricljt vóór hel geloof, sonbEr bE ljuïp bEt ^EnabE; „of na hel gelooi', booi bEn öijflanb ban bEii i^EiïigEn a?EE^t» De eee^ „flEn jijn banonsEÏïEtïjtbaarbiginguitgEfiaatEn/ niEt bEÏaatftEn. (3)3©Er* „ïiEn ban gEljoo^aamljEib/ gEln^ocljt na ontbangEnE o^EnabE/ fian ntEn „aanniErïfEn/ of aÏÏEEn aï^ oprechi, of aïé gEljEEl volmaakt, gslijft biE 00^ „fpjongïijft in ijEt J©Ei'ftbErbonb gEËiscUtiuajbEn. DelaatftEii 3ijn tEn EEnE^ „maaï uit on3E itEcljtbaarbiijing uit gtflootEU/ niEt bE EEtftEii. (4) Cr Jjü eeue ttaEEbEtiEi iiEcljtbaatbiging boo: oSob in bit ÏEbEii/ eeue eee^e/ „ei: eeue tbiEEbE; En niEn biEnt naautoHEurig tE ïEttEU tot taEntE ban bEE3C „ttUEEbE f{tjEEfiixiij3En bEt IjEiïigE ^cljjift Ijaac o^icïjt ö^bbEn. (5) De „ÏÏEtijtbaarbiging lian aangEinErlit UiojbEn/ of in bEr3ElbEC begin, of „in IjaarE aanhoudendheid; En buë tjEEft 3E in bEE3E bErfcïjiïÏEnbE op3iEÖ:: „tEn IjaatE bEtft^EibEnE oaj3aafiEn. (6) De 3©ErftEn ftan uieu befrljou' „taEn/ of afê verdienslelijk ex condigno, 300bat bEr5ElbEE bEEbiEnatE# „ïijliljEib ontftaan 30ubE uit ijunuE iniuaniiitE taaarbijE; of ex conjnw, „aïlEEn mEt op3icöt tot ijet berbonb eu bE bEÏoftEn ban (l3ob. DiE ban „bE EEtflE foojt 3ijn uitgEftootEn/ baoj 't minst uit bE EEtftE ÏÏECÏgt;t^ „baarbiging; bE ïaatftEn KomiEn yïaats IjEbbEn bEibE in bE EEtflE/ eii „in bE tbiEEbE. (7) Zedelijke Oorzaaken fionUEn bEEÏEtiEi 3ijn: als/ „voorbereidende, beschikkende, verdienende, voorwaardelijk uitwerken-„de,^a|jatÏEEn sine quibus non, |3onbEC tDElttEn niEt; b. i. volstrekte 't^^atufen.^ oEn niEn moEt bïijtig nafpootEn/ in taat sin/ on3E „VaErftEn uit ouse KEc^tbaarbiging aïé oo?3aaftEn bEt3EÏbE toa?bEn uitgt; „gEfiootEn/ En onbEr lUEÏÏiE ftunbigljEib 3ii tot bE3ElbE naobsaaMijft „3ijnquot;. (Cot ElltE bEE3Er (©nbEtfcljEibingEn toojbEU nog bEEÏE anbEtEn bEtEi^cljt om bE5ElbE tE bErftïaarEn/ lü aar ban bij bE ^EÏEEtbEU ban ooft gEbjuiii gEinaabt toojbt. €n niEn toEEt aan bEE3E bingEn 300 ftïfoon eeueu glimp tE gEEbEn/ bao?aI taannEEt 3E boo? bE ftunöt ban rEbEn^ ttoistEn boo^icjjtig bEljanbEïb taojbEn/ bat taEinigEn in flaat 3i)n 3UÏÏEn om bEC3EÏbEt gjonb tE peiÏEii/ of tE ontbEftikn taat IjEt taESEnlijbE ban ijtt pÏEit uitmaaïtE; En nog minbEt/ aan taEllEn ftant bE taaarljEibtc
4 * bin#
28 Voorbereidende Aanmerkingen.
imibcn jij. (I3an Ijij tic Inaacïifft overtuigd is van zonden, sn öaaröij fitfcft tnat get inïjcfiiamp;c met ccn öciïig a^ob in Set gcrirljt te trccbcn: öie ban? zichzelven, niet boo,? anberen/ onbcriOEÏit/ Qoc gij in be 6ab^ ïijfte gunste saï ïjcrftcïb iuojben/ jal ra^ oy be ficfrljoutoing ban aïïe bic onderscheidingen, en mindere onderscheidingen, lïiaar inebe bejcïÜE facrjcïb gaan/ tot bcrjeïticr Jlitbinbcrs jeggen: Fecisim probe, inceniior sum mullu, quarn dudum; [Gij hebt wel gedaan; maar ik ben nog onzekerder dan ie vooren.] .ïiEijn anberjaeft i^/ JJDaar mebc ifi ben ^eere jaï tegen ïtaomen/ en mij üuhïicn ban? ben tjoogen (J?obT ^oc iït ben tocfiDomenbcn toojn jai nntbïicbenï 3)igt;at ifi in 't Cobïijft gcridjtc sal inüjengcn/ om ontflaagcn/ bjiigefyjooftcn/ gcrcdjtbaarbigb te bjo?^ benT ïDaat ift ecne (öcrcrljtigljeib jaï örftnomen/ bic boa? jijnc biei^ ftïjaar ben tnctj» jnl üonurn boo?flaan? €n of ift al gcbiapenb toacc met buj^cnb snifte Onderscheidingen, ift bjeeg jij jauben öïijftcn |lcgt^ boa^ nen en bigteïen tc jijn/ bno? toeïften ï)ij 5011 tjrencnlijecftcn/ cn bic tcgelijft betfi?anbcn.
i^et uDnberjaeft berljaibcn/ in 't nag ijanbenbe ben ftanb bc^ gecnen bie gcrcrfitbaatbigb 33! bja:ben/ tc baaccn lieftljjccbcn/ ncffen^ bc ^nlpmibbcïcn ter öcbaojbenng ban anje Kcdjtbaarbiging/ 500 eben gcmelb; i^: lt;Df get boo? jnïft ccn mcn^clj/ bic bno? (60b tocn^djtge# rccïjtbaatbigb tc tonjben/ get berftanbigfte en bciïiglle jij/ jijnt ijoapc cn bcrt?aubicn ccnigïijft tc ftclïen ay vrijmachtige Genade, cn bc Borg-gerechtigheid van Christus, ban of tjij ict^ moetc aberïjaubcn boa?/ af cenig bertjontacn be^tigen op jijnc eigene (6cnabegaabcn/ pïigtcn/ toerften en geïjoojsaamljeib? — «öpbat biij/ in bc ficfli^djing bcc^ci1 5ccr getaigtige ©?aag/ niet feïjijnen magten cencn partijbigen ïiecljter berftoosen tc Ijcöbcn/ suïïcn tuc oné öcraepen op cencn on^er geïcerbflc cn g?oatiT-c tegenftjeeber^ in becjc 3aaft. ï^ij geeft an^ flcllig ^ijnc nit^ fp?aaft en apïa^fing/ in bec^e tacïamp;eftcnbc taoajben: Propter inceriiiu-dincm propriae jusliliae, Sc periculum inanis cjloriae, Tutissimum est fidn-cla711 totarn in sola misericordia Dei Sc benignitate reponere ('). ©at ig: Uit aanmerking van de onzekerheid onzer eigen gerechtigheid, cn het gevaar van een ijdelen roem, is liet de veiligste weg, ons geheele vertrouwen te stellen in de Barmhartigheid en Goedertierenheid, of Genade Gods alleen.
€11 becjc uitfpiaaft in bit getuigtig onbcrsocft/ öebc^tigt ijij met twee getuigenissen bcr pciïige ^cïjjift/ geïijft ïnj baar toe nag beeïe anberen gabbc ftonncn ftccjigen. ©an bic tacïften ïjij berftieét tc mcïgt; ben/ 5ijn niet geïjeeï ongepast, ©c ccrftc ig nit Dan. IX: 18, Wij
werpen onze smeekingen voor uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op uwe barmhartigheden die groot zijn. ©c anbcrc i$/
ïjc't
Vide Bellarmin. de JustiJicationc. lib. V. cap. 7, Prop. 3.
Voorbereidende Aahmerkingen. 39
get weetijen ban onsen gaïittmaaftcr/ in Lukas XYII; 10, Wanneer gij zult gedaan hebben al 'Igeen n bevoelen is, zoo zegt, Wij /.ija 011-nutie dienstknechten. lt;ï5n na sijnc oylosfiiiij met licrfrgciiJen getuige^ nigfen gc^aafb te IjcöDcn/ üefluit Ijij jijnc rebe niet öccsc Uïcmmcube taaï: Een mensch heeft of ivaare verdiensten, of hij heeft die niet. Bezit hij ze niet, dan is hij rampzaliglijk hedrooyen, zoo hij op iels anders vertrouwt dan op Gods barmhartiriheid alleen, en verleidt zichzelven door te steunen op valsche verdiensten. Bezil hij ze al, hij verliest echter niets, wanneer hij van dezelven afziet, en op God alleen vertrouwt. Suïft^/ get jij ienianb gaeamp;e taerften Ijrfiöc of niet/ Ijet i^ ten aandien ban jijne Êecgthaarbiging boo? »i?oti/ best en beiligst Uoo? Ijcm/ geen acljt op öeseïbe te ftaan/ noclj jijn bertrontaen er oja te Ucstigen. I5n öit 50a jijnbe/ Ijabbe Ijij af be moeite taeï ïtonnen fpaaren/ taelite Ijij liefteeb Ijeeft aan Ijet fcgjijben jijnec Sophistische 25oeïten obec be lletljtbaat--biging/ bieïfier boojnaame boetoit i§/ be gemoeberen bet menfcljen tot tegengefleïbe öegiippen te berïeiben. 4;n mijnï» öebuntien^ jonben zij ook gunnen aröeib taeï fionnen acljter taege ïaaten/ sonber bat Ijet bet ïterïte a5obs of fjunne eigen sfeïen ftljaaben 5011/ bie 500 ijberig ftjijben boo? een jefter fao:t ban aanbeeï af in Woe b ban onje eigen pïigten en gcgooj^aamgeib in on^e ïïetgtbaarbiging boo? ^ob/ naar^ bien men toeïj bcbinben jaï/ bat jij seïben gunne goope en bettcoutaen eenigïijft fteïïen in be oJobüjïxC oPenabe boo? 3iefu^ Cg?i?tué. 3Egt;aar toe tocg fl?ijbt men met einbïooje jinttai^ten/ rebeneeringen/ en onber-ftgeibingen/ om onje pïigten en gcgoa?5aamgeib in on^e ïiecgtbaacbi^ ging boo? (öob te boen gelben/ 50a taij/ na bit aïïeö/ get ecgter ben beiïig^ fien lueg boo? on^ jeiben ïtenren/ oné in be a?obïijite tegcntaoo?biggeib te berfoeien/ met Job, of met ben Tollenaar bc toebïugt aïleen te neemen tot b?ijniagtige «Penabe en 23atmgartiggeib/ en baar in al 0110 bertrou-taen te bestigen boo? be (6egoo?5aamgeib en get 55Ioeb ban Cg?i^tu^?
^ïbué flierf bie g?oote iieijer/ Karei de Vijlde, 500 alé T nu anus bericgt geeft ban jijne Novissima. Jlibns rebeneerbe gij bij sitgjeïben: Dat hij in zichzelven ganschlijk onwaardig ware het Koningrijk der hemelen door zijne eigen werken of verdiensten te verkrijgen. Maar dat de Heere zijn God, die het zelve door een dubbel recht of eigendom bezat, [t. w.J door erven is van den Vader, en door de verdienste van zijn lijden, met het eene voor zich te vreden was, en hel andere aan hem schonk. Op wiens vrije gifle hij dan ook de hand leide, en in welk vertrouwen hij niet zoude beschaamd worden. Want de olie der genade wordt alleen rjegooten in hel vat van geloof of vertrouwen. Dal dit het vertrouwen ware van een mensch, wanhoopende bij zichzelven en steunende op zijnen Heere. Daar tegen, te rusten op eigen werken of verdiensten, is geen geloof, maar bedrog. De zonden worden uitgewischi door de genade Gods; en daarom be hoor en wij le jelooven; dat onze zonden alleen kannen ver gee ven worden
door
oO Voorbereidende Aanmerkingen.
dour Hem leyen wieii alleen wij gezondigd hebben; bij wien cjeene zonden zijn, en door wien alleen de zonden verfjeeven worden.
ijï ijct rtcïoof tian ftcrbcnbe mchfcïjcn/ cn ban julftcn öie in gun ÏEben met tiersoEftingrn gcacfcnö sijn. Sommigen sijn verhard in be joniJE/ cn paogEn üeeje toEErEÏö tc bErïaaten/ snubEt gEbatljtEn ban tEnc anbEtE. cêommigEn ïeeUeii in EEnc bnïflaagEnc onïfunbe/' en taee^ tEn narij üEbEnïtEn niEt toat IjEt inljEfiöt/ in Opob^ tE0Enluno?bigljEib te bEtfcpijnEn/ en bno? i^ent gEODjbEEÏb tE iaajbEn. ^iammigen tao?ben berÏEib am tjnn bErtroutaEn tE fteÏÏEn np bEtbiengtEii/ nfïaaten/ ber^ giffEnisfEn/ cn toEftoomEnbE jiElmisfEn bao? bE boobEn, iPot^ SÜ bie tj?ob en sidjjeïbEn eenigEtmaatE gEEfitlijft ÏEErbEn ftsnnen/ en gEt oog flaan op ben tijb iaeïïte boojfiijgeïoopEn is/ En op bE eeuluiggeib bic bast nabert/ tnanneer ;ij baaj 6ab^ iïetljterllaeï suïïen berfc^ijnen moeten/ suilen/ tuat jij ooft te booren batljten/ fpjalïen/ of tbiistten/ aangaanbc ljunnc eigen werken en gcijao?5?amöeib/ tertoijï 3i} aïïecn op Cijjigtits en ^ijne o^erecljtigljcib jagen aï^ noobig ter bci'buïling ban eenigc geringe geftjefien in ijun/ [suïïen/ jEggE ift/J tEn ïaatflEn fioo^ niEn tot EEne gEtjccïc cn algemeene verzaaking ban 't geen jij taaren of neg lucejcn mogtEii/ cn jicïj aïïeEn iamp;EgEEbcn tot Cijjistu^/ ter rccljt^ baarbiging cn bcljonbcni^ 3[ïi saï mij ooft in be boïgenbe ©crganbe^ ïing 500 toeinig aï^ moogeïijft jij inïaatEn/ in eenigc fcgerpjinnige of schoolsche redetwisten. ï^ct bjejen bcc jaaft op toeïfie get aanftoomt/ i^ bat be mEiis'clj ban aïïc bertroutoen op jitöjeibcn en ban aïïe^ iaat baar toe ecnige aanïcibing geebcn fian/ ten cencmaaï afjie/ en jitg/ ter berïtjijging ban gccecïjtigljeib cn jaïiglicib/ ee-nigïijft taenbe tot be töcnabc ban *J?ob in (Cïuistué. ïïT'it i^ i)ct tnat ^ob in ijct Cbangcïie beboeït if). €n taat slnaarigljcben ïöij ooft in bc bcrMaaring ban fommige gejegben of uitbjiiftïiingcn [be? Ijciïigc ^£^?ift] aangaanbc ïgt;ct Eccrflnft üer llccljtbaarbiging ontmoc-en niogten/ Ijoc bcrftljiïïcnbc ooft ober bejelbEn niooge gcbacljt tuojben/ ift tbiijfeï ecljter niet/ of jij/ bic iets ban *6ob cn ban jicljjelben Rennen geïijfi ijct beijoojt/ jut ïcn in 'ttaEjEit brr jaafte geïijiseïijft met mij obcrccnflcmmen.
§ V.
Sin bc getuijbc 25ij6Elra{ taojbt on^ boojgdjouben cenc Verwisseling tugfrljcn Cljjistn^ en bc aMoobigen/ met opjirljt tot jonbc cn rccijtigljcib; naamïijft in bc toerekening ban ljunnc jonben aan Hem, cn ban jijnc (i?ercrï|tigljcib aan hun. ü^ct gebjuift en bc tocpagfing ijierban bon? onjc gemocberen/ maaftt geen gering r ebeeïte uit ban bc oefening en ijct ïeben bc^ geïoofé.
(/) i Kor. 1:29-31.
Voorbereidende Aanmerkingen. 31
©it tocriï bcr ïtcrftc (l5oi3é ^cïcEraacti in bc apafferinij ban ben lt;j5Ei# tenüaft: Aaron znl beide zijne handen op het hoofd des leevendigen boks leggen, en zal daar op alle de ongerechtigheden der kinderen Israels, en alle hunne overtreedingen, naar alle hunne zonden, belijden; en hij zal die op het hoofd des boks leggen. — Alzoo zal die bok op zich alle hunne ongerechtigheden in een afgezonderd land wechdraagen (V). lt;0f bic tacdjsaanbc bok, met becjen la^t Maaben/ in 't leven bleef, en bué een voorbeeld taarc ban Cljiigtin? in jijne npftanbing uit öe baaben; ban of ijij in bc taacstcniic amutoam / taajbenbe/ ^aa aïa bc ^faabcn benften/ baai jijnen taecffïeibec ban bc ftciïte eenre rat^ afgeluajpen: bit taojbt algemeen taegeftemb/ bat tjet geen aan en met ben^eïben bejneljt tuerb/ enfteï eene afiiccïbing biare ban 't geen inbebaab m ben |)ecfaan ban Biefus Cljiiftué plaats Ijabbe. Aiiron beleed aaft niet aïïeen de zonden bes baiM aber beu geitenhok, maac ïeibe bic aaft allen np besjelben Ijaafb/DHK jnyi lïïl'hy en hij zal ze alle op het
hoold des boks doen zijn; abcrcenuaamétig Ijier mebe bia^bt ec ge^ 5egb/ bat Ijij 5c alle op zich droege. ©it beeb Ijij uit ftratljt ban be lt;Jigt;abliiftc inflclling/ taaar in be liebegtiging lag ban 't geen gefcljiebbe, ï^ij gaat be ^anbe niet ban 't een anberbietp in 't anbet/ maar amp;,2agt be fctjuïb becjelbe abet ban be cenen ap ben anberen. Cn am bec^e overdragt der zonden ban Ijet baïft ajj Ijet affec/ ayenlijft te betuigen/ lei hij zijne beide handen op deszelven hoofd. ïMecam seggen be .ioo-den, dat gansch Isiaël op den grooten verzoendag zoo onschuldig werd als zij waren op den dag hunner schepping (/«). ©au bat jij l)iec baa? be balmaafttljcib niet üeceiftten/ taant be ^lpa^tel in Ijet X l^aafbftuft ban ben 25?ief aan be Hebreeuwen. .ïiföaat bit té be taal ban alle ^aen^ affecanbe: Quid in ejus caput sit; Laat de schuld op hem zijn. J^ietam taetb be afferanbe selbe genaamb nXDn en Oii'K, zonde en schuld (/gt; ©aaram/ taanneec ec een anjcftcre baabflag begaan bias/ en nicmanb ftanbe gebanben taaiben om be piaffe baatban te anbergaan; apbat bc fctpitb niet ap Ijet ïanb itbiamc/ nadj bc janbc aan Ijet ganfcljc ©aïft biiecb tacgeteftenb/ maesten bc aubften biet [tab/ bJdftc Ijet naaste bij bjas? aan bc plaats blaar be becfiaagcnc gebanben bia^/ eene jonge koe fiagten/ am bc fdjulb bes' baabflags taecjjtcnccmcn (/gt;). ©an bc# taijl bit ilcgté eene scbeljftc afiiccïbing bia^ ban bc ftcaffc aan bc mi^ baab bcrftnacljt/ en geensjiné cené jacnafferanbc/ sijnbc bc fcljulbigc niet öeftcnb/ saa leiben aaft bc geenen bic bc ftae jlagtten bc Ijanben niet ap bejclbc am ljunnc feljulb ap beseïbe abertebjaagen/ maac Vuic?# [eöen ljunnc ö^uben abcc öaac/ am Ijicc baa: ljunnc pcrfaancclc au-feljulb te bcrftïaaccn. ©oa? beeje niibbcïcn/ gelijft aaft in alle anbccc
5aen#
(,f) Levit. XVI : 21, 22. (//) Levit. XVI : 30. (i) Levit. IV: 29; VII: 2; X; 17. (A) Deut. XXI: 1-7.
35 Voorbereidende Aanmerkingen.
jocnoffcranbcn/ anbcrUtcc^ aJati ije ïïccft aangaanijc be abcrïtjenging
ban be fcljuïb bcr sonbe op ï}cm/ bic aïïe Ijunne ongerertjtigamp;cben jou r
b?aagcn/ tcgeïijft met gun antflag en rccljtüaatbiging baat boo?. C
tPua Ijeeft gt;l3ab onzer aller ongerechtigheden op Chrisliis gelegd, ij
bat Utij boa? zijne striemen zouden geneezen worden (l), «èn^e onge= c
recljtig^eib Vuetb oy ïfem gelegd, en ^ij droeg 3e (m)/ en baa? jijn A
bjaageu bccselbe jijn Inij cj ban nntljeben. Zijne striemen zijn onze ge- fl neezing; onje janben taaiquot;en bc jijnen/ aan i^em toegereftenb; jijne
iietbien^ten be oilmen/ door toerekening aan ons. Hij die geen zonde e
gekend heeft, werd zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden n
rechtvaardigheid Gods in Hern (V). ÏÉHt tó bie Wisseling üan Uieïlie ift u
fpiaft. ï}i} tuerb zonde gemaakt voor ons, iuij worden rechtvaardigheid C
Gods in Hem. Wanneet gt;i?ob Dlisi de zonden niet toerekent (0), maar Ih
mrê eene gerechtigheid toerekent, ban gefdjiebt 311ÏM aiïeen op bien ze
gjanb/ bat ï}ij/ |t. 'ai. Cljiiatué/] zonde voor ons gemaakt üiaS. u
Ssegt men/ bat Christus zonde geworden zijnde, suïftst aïïeen te hennen gt
geelie/ bat i^ij eene (Offetanbe boa: be jonbe geüiojben jij/ïjet fioomt 01
taclj op Ijet jelfbe uit. 3©ant be biaace reben taaaram ietë tot een cl jaenaffer bjerb/ bjas nieta anbecé/ ban be toerefiening ber junbe aan
ïjet jelbe/ booj be ^obïijfte infteïling. £ben bit bioibt aoït boa? ben Ik
jeïfben 5tpagtel uitgebjuftt/ bianneet jjij jegt; God heeft zijnen Zoone rc
zendende in de gelijkheid des zondigen vleeschs, en dat voor de zonde, Ju
de zonde veroordeeld in het vleesch. Opdat het recht der Wet vervuld rc
zoude worden in ons Qgt;). ^e zonde bierb de zijne, ï)ij flotlb booi Ik
beseïbc in; en be geredjtigtjeib bieïfte v6ab in jijne JBet eijitïjt/taerb be n.
ciije: Ijet recljt bet iöJet bierb in oné berbuïb/ niet boo? onse be?ritlgt; ai
tingen/ maar boo? be jijnen. ^it ijt bic saïige Wisseling, biaariii bc oi
5ieï ban een obertuigb jonbaar aïïeen rust en brebe binben 'ftan. goo o^
heelt l^ij ons verlost van den vloek der Wet, een vloek geworden zijn- dt
do voor ons, opdat do zegening van den geloovigen Abraham op ons bi
koomen zoude (q). ©c bïoeft bet tact üc^ef^bc in ^iclj aï be fcljuïb ber 01. ^onbc; bee^c lag oy ona. .iX^aar bic iiïoeft bierb op }|em aüctgeamp;jagt;
ïfij werd een vloek, luaarban jijn hangen aan hel hout een techen biaa; b;
ijieram biojbt iFjij ge^egb/ onze zonden in het ligchaam gedraagen te Hlt;
Ijeliöen op het hout (r), ombat 51)11 hangen aan het hout jjet tCCfien kc
biag/ bat ï^i) ben bïoeft bjoeg: taant/ Een opgehangene is Gode een 11
vloek (s). In be jegening ban ben geïoobigen Abraham, ligt aïfe6elt; zo
recïjtigtjeib en Jtlanneeming bij (£5ob opgeilooten; taant Abraham ge- ve
looide God, en liet werd hem tol rechtvaardigheid gerekend (/). r/i
(/) Jes. LII1 : 5 , 6. (m) vs. II. («) 2 Kor. V : 21. (0) vs. 19. (/) Rom.
VIII: 3, 4. (//) Gal. Ill: 13, 14. (r) x Petr. 11:24. is) Deut. XXI: 23. ca (J) [Kom. IV : 3.]
i
Voorbereidende Aanmerkingen. 33
3 «Can naarbicn fomntigcn/ om rcbcncn Ijunjclbcn üest Mtcnti/ aïïc
u jffeïcgcnljcbcn aangrijpen om mijne ^cgiiften te bJEamp;etfpjeeten/ en üejonber een anljcftamp;eiijrt gefcljjeeuVn maaikn tegen mi/ öat ift hoa?^
^ Öccn ten ücejen aanjiene ijcü uitgegeeben; jal ift mijn ijanfcfje geb-aeïen En .Di:i,-:i:iCEi[ Ö'cc oltec boojbjaagen/ met be taaa:bcn ban fammigen bier
n ^cljjijberen/ met laeïfien jij/ jaobcjre ift lueete/ geen becfcljiï aïtacrê
ie ^gt;e nitmuntenbe taaajben ban Justijn den Mar Lel aar, berbienen be
le eeefte pïaatë. Hij gaf zijnen Zoon tol een ransoen voor ons; den Heiligen
■li voor overlreedérs; den onschuldig en voor schuldigen; den Rechtvaardigen
ift voor de onrecht vaardigen; den Onbedervel ijken voor de bedor venen; den
id Onstervelijken voor stervelingen. Want tüat host anders onze zonden ver-
it hergen of bedekken, dan zijne Gerechtigheid'? In wien anders kosten wij,
:n zondaars en godloozen, gerechtvaardigd of voor rechtvaardigen gehouden ivorden, dan in Gods Zoon alleen? O zoele Wisseling/ O onnaspoorJijk
'H gewrocht! O zedige tveldaad, alle verwachting te boven gaande! Dat de
lt ongerechtigheid van veelen in cénen Rechtvaardigen verborgen worde, en
;n de Gerechtigheid van Eene\ veele ovartreeders rechtvaardige (a)!
m Gkegcuius de Nysseener fp:eeftt ten jelfben aanjiene bug: Hij
;n heeft op zich overgenoomen de onreinheid mijner zonden, en aan mij zijne
ie reinheid medegedeeld, en mij een deelgenoot gemciakt van zijne schoon-
e, heid (v). — 200 ooft Augustijn (w) : Hij werd zonde, opdat wij
ld rechtvaardigheid zonden zyn, niet onze eigene, maar de Rechtvaardig-
ïj heid van God; niet in ons zeiven, maar in Hem; terwijl Hij zonde ivas,
3e met zijne eigene, maar de onze, niet in zichzelven, maar in ons. «Pc
p aitbe Katijnfcije ©cctaaïing/ be taacuben nai, in Psalm XIII: 2,
)e Obecscttenbe: Verba delidorum meorum; [bat i^: De woorden mijner
ia o vertreed in gen ;| Iaat Ijij jicö ober bic pïaat| bits? ttit: Hoe, 3 egt 'ijij/
11- de ivoorden mijner overtreedingen? \'l is] omdat Hij voor onze zonden
ns bidt. Hij maakte onze zonden de zijnen, opdat zijne Gerechtigheid de
er onze ivierd. oD jaete 5J5i^feïing en èbecgang!
t; Ciirysostomüs, ten jcïfbcn einbc/ Ijanbeïcnbc nbec be toaenben
é', ban Panlus: Opdat wij zouden worden Rechtvaardigheid Godsquot; in
tc Hem (,k); ^cgtt Welk een woord, welk eene taal is dit? wat versland
m kan hel begrijpen, wat long kan hel uilspreeken? Want hij zegt: dat Hij
en Hem die rechtvaardig ivas een zondaar deed worden, opdat Hij zondaaren
'Elt; zoude rechtvaardig maaken. Wat zeg ik? neen, hij zegt iets dat nog
,e- veel verhevener veel uilmuntender is. Want hij spreekt niet van eene nei-ging of hebbelijkheid, maar hij drukt de hoedaanijheid zelve uit. Hij
an zegt niet: Hij maakte Hem tot een' zondaar, maar zonde, opdat wij
zon-
m. («) £/gt;is/. ad Diognet. (v) O rat. II, in Cant, (w) Enchirid. ad Laurent.
gt;3. cap. 41. {x) In 2 Epist. ad Corinth, ca]). V. I-fom. 11.
34 quot;Voorbereidende Aanmerkingen.
zouden worden niet bloot Lijk rechtvaardigen, maar Rechtvaardigheid, en wel de Rechtvaardigheid 'Gods, wanneer wij gerechtvaardigd worden, niet uit de werken, {want zoo dit geschieden kost, dan moest m dezelven geene de minste smette gevonden worden) maar uit genade, waar door atte
zonden worden uitgedelgd. i u-
^WQCHtftó OOft Bern a n d u s (:); Het was de mensch die schuldig
stond'- een Mensch is het die betaalde. Want, zegt hij, indien een voor allen'gestorven is, dan zijn ze alle gestorven; opdat de voldoening van eénen 'aan allen wierde toegerekend, naardien Hij alleen de zonden droeg van dien. Het is ook niet mogelijk een en te vinden die openlijk handelde, en een ander welke voldeed, dewijl Jesus Christus alleen het Hoofd en het Uachaam is. bede anberen/ bic op öcscïfbE toitfe fp?eclfcn.
•-Vanhier ooft bat Lut.ieu, ccr gij Ijet toert öcr terbennms ter ïiaub nam/ niet Klj^ombe/ in tenen 6?ief aan jeftcren George Spen-iein ten ^onnifi/ in beeper baege te fclj?i}ben: Waarde Broeder! leer toch Christus en dien gekruisigd, leer uwe gezangen Hem te wijden, en zen in verzaaking van uzelven: „Wees gij, o 11 eer e Jesus mijne Ge-rèchtinheid, gelijk ik uwe zonde ben. Gij hebt op U g er,mm en wat quot;mijn 'was, en mü gegeeven 't geen mees was. Gij zijl geworden l geen Gij niet waart, en hebt mij gemaakt hel geen ik niet was Hit leed voor u, en maakte uwe zonden de zijnen, en zijne Gerechtigheid de uwe.
— Vervloekt is hij die dit niet gelooft (a). _
■^nbien jij bie siclj Üjanb^ 500 ttoist^ieit taonen/ obec ijiicr tooarb üijïians bat aangaanbe Cfj?istit5 en jijne ^etecljtigbeib iicfp?aoïtcn toa^bt/ immer in ïjunne getattenjt ?;aa ïteraerb getoeejit toatcn taeijen^ be % huid der zonden,'afö beeje .man to as/ 31} saubtn Ijct tjetois met ij:ccmb acïjten/ te fp?eeftcu en te fcjj?i}ten ijcli)it Öi} Je eb
ma er Vim ^eïfé getoeegt/ bie m be gcmcenfcïjap ber Kaamfcpe iicrft ïeefben eii geftojbtn ,;ijn/ en toduen nogtjjans aan bceje toaarljeib ljun -eneï hingen. — tyjaft Tat-leru-s {h): Christus nam op zich alle
'de -onden der wereld, en onderging om dezelven gewillighjk alle smerten droefheid, als of Hij ze zelf begaan hadde. - €u toeberom fpetUenbt in be per [o an ban *Cïi?i0tU^: Nademaal de groote zonde van Adam me kan weehgaan, smeek ik u, hemelsche Vader! straf die m mij. Wantik ■urm alle zijne zonden op mij. Zoo des dit onwedbr van toorn om mijnen Ie wil ontslaat werp mij dan in de zee van mijn allerbitterst lijden^ mtn
OtJmÜmrn *»quot; «VopxWmml Hebr. X:.M0
ïianbeling ban \i. be kt us Pighius, ober bit ftuft/ fcijoon bihtoeri tin brtoL unaeuragt/ ?aï gier nog eens tjerljaaïö toojben/ saa «tt aanmerfting ban Ijaare taaarbii tn geg?onbïjetb/ aïa bejonber om [om*
(s) Epist. 190, ad Innocent. («gt; Episl. An. 1516. Tom. I. !/-, A/ed/M. Vitae Christi, cap. VII.
Voorbereidende Aanmerkingen. 35
en migcu tc boen jtcn/ Ijocsecr jij gcbüiaaliï gefiócn/ met jiclj aan ccnigcn mijner uitbjuMtingcn tc ftoaten/ alö of ift öaar in öaötie aïïccn geftaan. en ^ijne tooajöEii/ onbee meer anöcren ten bien opsicljtc/jijn bccscn; God^ Uc zegt de Apostel, was in Christus, de vveereld inel Ilemzelvcn verzoenende, hunne zonden hun niel toerekenende; en heeft liet woord der ver-üq zoeningc in ons gelegd. Jn Hem, der halven, worden wij voor God rjerecht-joi' vaurdigd, niet in onszelven, noch door onze eigen gerechtigheid, maar door lt;an zijne Gerechtigheid, welke ons wordt toegerekend, dewijl wij gemeenschap oen hebben met Hem. Ontbloot van eene gerechtigheid in onszelven, worden wij lè\ geweezen om onze gerechtigheid buiten ons in Hem te zoeken. Aldus zegt hij ; ]l(gt;l Hem die geen zonde gekend heeft, heeft God zonde voor ons gemaakt, dal en. is, een zoenoffer voor de zonde, opdat wij zouden worden Rechtvaardigheid ter Gods in Hem. Wij worden tot rechtvaardigen gesteld in Christus, niet door en- onze eigene, maar door de Rechtvaardigheid Gods. Door wat recht'/ Door '.eer hel recht der Vriendschap, well; onder vrienden alles gemeen maakt, volgends en het oude en bekende spreekwoord. Ingeënt zijnde in Christus, aan Hem ver-(je- knocht, met Hem vereenigd zijnde, geeft Hij ons eigendom aan alles wat zijne-wat deelt ons zijne schatten mede, stelt zijne Gerechtigheid tusschen Gods oordeel
ee)i en onze ongerechtigheid, en onder die Gerechtigheid als onder een schild en 'eed beukelaar , bedekt Hij ons tegen de Godlijke gramschap die wij verdienden ; we[ Hij beschermt en verdeedigt ons daar mede, ja Hij schenkt ons dezelve, en maakt ze de onze, zulks wij, met dezelve bedekt en versierd zijnde, ons Djb vrijmoediglijk en onbeschroomd moogen stellen voor Gods Vierschaar en ften Oordeel, voor welke wij niet slergts rechtvaardig schijnen, maar waarlijk ené rechtvaardig zijn. Want, zoo als de Apostel verzekert, gelijk door de niet ongehoorzaamheid van eenen mensehe, wij cdle lot zondaars gesteld zijn geworden, zoo worden ook, zegt hij, door de Gehoorzaamheid van erft Eenen veelen tot rechtvaardigen gesteld. Deeze is de Gerechtigheid van fjitn Christvs, zijne Gehoorzaamheid naam lijk, door welke Hij in alles zijns alle Vaders tuil volbragt. Zoo is, aan den anderen kant, onze onrechtvaar-•I en digheid, onze ongehoorzaamheid, en overlreeding van Gods geboden. llbr Maar dat onze gerechtigheid geplaatst zij in de Gehoorzaamheid van Chris-niet lus, is hierom, t. w. dal wij in Hem ingelijfd zijnde, dezelve gerekend nt ik wordt als ware zij de onze; zulks wij, met dezelve bekleed, bij God recht-jnen vaardig gekeurd worchm. Gelijleerwijs de Aartsvader Jakob, ofschoon hij tien eerstgeboorene niel was, echter bedekt met het gewaad zijns broeders,
en bekleed met deszelvcn kleederen, welken een'' zoeten reuk van zich ;/«-nerf ven i zit'h voor zijnen vader stelde, opdat hij in de persoon van eenen ande-uit renden zegen der eerstgeboorte ontvangen mogt: zoo is het ook noodig dat [0111= 'w'j bedekt zijn met de dierbaare zuiverheid van onzen oudsten en eerstge-mh booren Broeder, dat wij rieken van zijnen zoeten geur, en onze zonden begraaven en verborgen zijn onder zijne volmaaktheid, om ons te stellen Vitae voor onzen allerheiligsten Vader, ten einde van Hem den zegen der 2techl-
5 * vaar-
1
Voorbereidendc Aanmerkingen.
vaardigheid le ontvangen. — Cn berber: God, derhalven, recldvaardigt uns door zijne vrije genade of goedheid, waar mede Hij ons omhelst in Christus Jesus, wanneer Hij ons hekleed met zijne onschuld en rechtvaardigheid, dewijl wij in Hem zijn ingeplant. Want gelijk dat alleen waarachtig en volmaakt is, 't geen voor het aangezicht van God bestaan kan, zoo moet ook dat alleen in de Godlijke Vierschaar voor ons worden inge-bragt, als de verdeediging of rechtvaardiging onzer zaak. Hier op vertrouwende, verkrijgen wij hier de dagelijksche vergiffenis van zonden; lt; met die zuiverheid bedekt, wordt onze bevlektheid, en de onreinheid onzer onvolmaaktheden ons niet toegerekend, maar zij worden bedekt, als of zij begraaven waren, opdat ze in het Godlijk gerichte niet verschijnen. Tot i dut de oude mensch in ons verdelgd en gedood zij, ontvangt ons de Godlijke \ goedheid in vrede met den tweeden Adam. «Etoj? ilpjre P i G 111 u s. ^00 li'iratïitig imiïit ï)i) uit ijet bermotjen toeïli te inWoeb bcr ^nbïijfte ^aargcib ojj jijnrn ijee^t ijatöc/ flrijöig met Ijet fieïang bcr jaafte in lncïfte ijij taa^ iugetoiïtfieïb/ en ten ftogtc ban jijne argting bij be gee^ nen/ booj tuien ïjij in aïic anbere hingen een ber onberfrljjDftïtcnite boojftanber^ teas'. Sommigen in be Iloomsclic Kerk, bie breje fleïïing ban be Wisseling [of taeöersijbfrlje nberbjaptl ban jonbe en geretljtig-Ijeiti booj toereftening/ tusfrljtn Clj^ifitus en bc geïbobigen/ niet öu(.= ben ftonnen/ 300 toeinig aï^ fonmiigen onber oné/ fteïïen ecljter Jjet Seïfbe ten aanjien ban be gereegtigljeiij [of goebe teerften] ban andere menschen. [Soa 3egt| liosius (c); Paulas schijnt ons een soort van koopmanschap te willen leer aar en. Gij hebt, zegt hij, overvloed van aard-sche bezittingen, maar zijt ontbloot van gerechtigheid. Zij, daar tegen, 1 hebben gerechtigheid in overvloed, maar gebrek aan tijdelijke goederen. Handelt met eikanderen. Geeft aan de arme heiligen wiuen overvloed van geld die hun ontbreekt, zoo zullen zij u van hunne overvloedige gerechtigheid mededeelen van welke gij ontbloot zijt. Silt Ijeü beeje getuigenis fen enfieï aangejjaalb/ ter nnbejricïjting ban fonnnigen/ bie genegen 1 jijn te ïaateren öct geen jij niet berftaan. 1
ïEgt;ee;e jaïigc Wisseling- ban jonben en operecgtig^eib/ tacjbt onj? in 1 be Jjeüige bïaberen boo^gefteïb aï^ een boomnaam boojteery ban oné i geloof; aïé bat geen teaar oy onse bjebe met (6ob gegjenb i^. €n i fröoon beeje bingen/ t. to. be toerekening der zonden van GhrisLus, in be toerekening der Gerechligheid aan ons, baabcn ban (l5ob/ niet ban i onö jijn/ toij nogtljané jijn berpïigt in onje gemoebagefteïbteniö en i toerfisaamöeben baar mebe obercentcficmmen/ en bat geene te betrarlj^ i ten/ bat ban oné gebojberb taojbt/ om aan be ©erjoening beeï te erlangen (d). Cljji^tn^ roept tot jitij aïïen bie vermoeid en belast zijn (e).
30
We
(
(c) De expresse Dei Verbe, Tom. II. pag. 21. (lt;/) Rom. V: 11. {c) Matth. XI; 28.
Voorbereidende Aanmerkingen. SI
'irjl ïast taciïïE op 'é menfcljcn gctactcn ligt/ en taartt boa? Ijij Maabcn
in i$/ ig de last dor zonde. lt;Egt;us ftïaagt öc ^aïmbic^ter/ bat ïijnc on-
tr- gerechtigheden als een zwaare last Ijcm te zwaar geworden waren {[).
ir- ^oobaanig toa*? ijrt gebatï ban Kaïn mibcr sijne quot;fcjjulb (^). (J?ce3cu ïag't biocg CljjistusV joiannccr bcjcïlic boa: |ct Nablijft oajbecl ^em
ge- tucrb opgcÏEOb. 3©r.nt bug taojbt Er gcjEgb/ Hij zal hunne ongerech-
er- ligheden draagen, aïs EEHEn jtaaatEn ïa?t (/t)- bit bCEb ïfij/ ioeu
n; God onzer aller ongerechtigheid op Hem deed aunloopen (i). ^Cii bE
zer tacËigEning ijiEt ban aan diije sieïen/ üiajbenbe betei^cgt bat toi) gr^
zij bOElig 3ijn onbEr ï|Et gewigt en den last on^Er jonbEn/ En üEtnnbcn bat
Tul bEjEïbE süiaatbEr jij ban tuij b:angEn Vtonncn/ roEyt bE ï^eeee Cïj?iótu3
jke nn^ niEt bESEfliEii tot sictj/ opbat taij ruatE brttbEiu ^Dit gEfcljiEbt in
;O0 bE pjEbifiing ban 't «ÊbangEÏiE/ Uiaar in ®}ij ansV als gekruissigd voor
jfiE de oogen geschilderd toojbt (k). Ji'n bE gcïoabigE bEfrljautoing ban
:in Cjjjigtné bEn gc'ftruigfigbEn (taant 0Et gEÏaaf h» eeu zien op Hem (/),
ee^ ÖEanttaoojbEnbE aan ï)Et zien op de koperen Slang ban bE gEÜEtEnE
iftE Israëlleren (»00 en onbEr eeu fiefef ban jijiie noobiging (taant IjEt
ng gEÏoof të eeu haanicn tot ïfem np 3ijne EigEii roEping eh noobiging)
iggt; om niEt onjEn last tot ©Em tE fiooniEii/ ^iEt eeu gEïoobigE/ bat (l?ob
uh aïlE onjE ongerechtigheden op Hem gcÏEgb ijEÜöE; ja/ bat lt;£gt;ob jttlli'i
jEt gEbaan ijEfiÖE/ eeu öE^onbEt boojtaEtp taaaromttEnt ïjet gEÏoof
ere taEtfijaam is; taojbEnbE 't ?EÏbE baarom gEnaatnb het Geloof in zijn
ian Bloed (n). i^iEr op ïkurt bE siEÏ goEb/ En onüjEÏst bE ^EtEcljtigljEib
nl- En 4?EnabE ^ob^/ iiEbEiis bE oneindige nederhuiging En ïiEfbE ban Clj?i^
■«, tu^ 5ElbEin l^Et ftEmt toE/ bat aÏÏE? taat IjtEt in bEjrirjjt iS/ bEton^
en. EinbigE JJDijsljEib eii U^EnabE ban i6ob fiEtaaniE/ En baar in iiErust IjEt.
!an EEli niEnsrlj SOEÏit niEt ïangEr zijne eigen gercchligheid oplerech-
ch- ten, maar onbEttaErpt sitij aan tj?obs ïiEcljtbaarbigljEib. $l'Ibu^ raat'tt
ip Üj) boo? IjEt gEÏoof dien last aan Cfcistuj? ittaijt/ torïftEn i^ij tjEtn noo-
{En nigbE tot ir^Em tE üjEngEn/ eu bEvurtt in bE apobïijftE Jl^ij^ljEib eii itetljt^ baarbigljEib/ biE bEnsEïbEn op ï^eui gEÏEgb IjEEft. crn l)iEr booi ont-
in bangt Ijij biE eeuwige gerechtigheid, taEÏftE be I^eeee Cl)3iatu3 aangE-
mö amp;?agt ÖEEft/ toEii ï^ij bE jonbE bEr^EgEÏbE eu bE ongEmijtigijEib booi
£;n bE obErtrEEbEtEn bErjoEnbE.
in ü?e SCeesee gEÏiEbE optEincrfiEn/ bat mijn bOEÏtait niEt 3ij/ bEEjE
an bingEn op eeuquot; rEbEnintnbigEn trant/ of niEt biE luistlirib ban uitbjnft^
En tiingEn/ ahi in eeu buigEtEgEïb ©Ertoog bErEiscljt taoJbEn/ booitE-
■ l)s b?aagEn; bit saï IjiErna gEfcljirbEit joobEjrE ift juïfts noobig oojbEEÏEn
tE jaï. JÖSaar fö liEbOEÏE iEté/ bat inbebaab bEEÏ üEtEt eii ban niEErbEr
(/) Psalm XXXVIII: 5. (-) Gen. IV: 13. (//) Jes. LUI; 11. (i) Jes. LUI : 6. (/t Gal. III: 1. (/) Jes. XLV:22, [En^. Overzett.l en LXV: 1. (;;/). Toann. lil;1#, 15. (;/) [Rom. 111:25.]
'38 Voorbereidende Aanmerkingen.
aanöEÏang if/ naamïijft/ hc anöcrbintiing gcïcafö te berMaarcn taojbt
met be fietuoojbingen bec ijeiïige ^tQiift/ of sniften trie er metie ahet^ get bat
eenftoomen. Crn lieeï ïieliec Inenacijtc ift aïö een taerïttuig te ficeliften bertaac
ter taebiening ban ïicljt en ftenni? aan ben gering^en gelaobigen/ ban anbere
be uitmnntcnbfte obertainning te ïteljaaïen ay ben Ijarbneftfiigflen ttoi^ ï^et fel
rebenaar. 3©ant bao? [jet gelaof/ bu^ taerftsaam jijnbe/ too^ben ini) op mei
gerecljtbaarbigb/ en ^bben b?cbc bij ^ob. «ipeenen anberen g^onbflag of niet
ftan iemanb ten bee^cn aanjiene leggen/ inbien bejeïbe ben taetö ^aï nenbfte
boo?flaan. biccp/
i£cn begoeft jidj ooft niet gjootïijftjj te bertaonberen/ bat menfdjen/ ban tft
bie ban beeje bingen in ber^eïber taejen en ftracamp;t onftunbig jijn/aïle J^erljar
werkzaamliedcn des gcloofs ten beejen op^itljte/ aïö eene ijdele inLeel- ift ^iet
ding of hersenscbim brrtaecpen. ^)e yjebifting be^ ftruiafcö tot§ geïeerb
btoaa^ïjeib bij ben ïjoog|T:cn tray ban natiutrfijfte toijjiljeib be^ menfdjen» rebener
^iemanb ftan be^eïbe berftaan/ ban door den Geest a3ob^. gij bie en tojo
ben fdjiift bes ï}eeren ftennen/ bie taaarïijft obertuigb en geboeïig ge* ift jal
maaftt toerben ban be fdjnïb ban ljunncn afval ban «öab/ en ban ïjunne ift l)ct
baabeïijfte joubcn in bicn flanb/ en fjoc b:eeaïijft Ijet 31} te baïïen in be toeïfte
ijanben ban ben ïeebenben 6Db; bie baarom naar eenen wezenlijke en ift met
vasten grond ïeerben uitsien om in ^obj» gunst ïjcrfteïb te tao^ben/ met bic
Ijebbcn ban becje bingen ganétlj anbere gebadjten/ en binócn bat be tegenin
oefening be? geïoofë ieté ban geljrel anberen aart jij/ ban bic menfdjen bat pc
taaanen. i^ct if | immcr^J gecnc ijbeïc inbedbing of gerfcnfdjim/ 5idgt; aï^ ijij
Sdben te berïoodjcnen en te bcrfocien; bc ïtcdjtbaarbigïjeib 6obö te naarbii
erfiennen/ in ïjet uitfpjeeften ban Ijct bonni*? bcé toob^ ober onje jonben; Ijij got
aïïc Ijoopc en bertaadjting ban Ijcrfteï boo? ecnigc eigene geredjtigöeib ^cn) bi
oytegceben; 6ob^ DJoojb cn beloften aangaanbe Cljji^tu^ en ^ijne a5e-= 3111 opi
recljtigficib/ met a?doof te mengen/ joobat men bc bersoening omijdse/ en onnrêt
tcbcn? sicïj gdjceï aan ^obc obergccbc tot eene aïgemcene gc}jao?saamljcib. ïen. 3
D5at ïjun betreft/ bie boo? ïiooginoeb en eigentaaan aan ben ccnen ftant/ tïuip 0
en boo? onftunbc aan ben anberen/ bic bingen baar boo? ijoubcn/ Ini] amp;i) mei
ïjebbcn] in bit fiuft met ïjun niet?quot; te boen. 3){5ant boo? ïjun taien beese binlt; van de
gen flcgts eene ijerfcnfdjira 31 ju/ i$ ïjet Cbangdie jcïf maar een berbicBtfeï. 3©ant
SL'angen tijb gcïcebcn/ ftlj?cef ift ieté ten bec^cn aanjiene/ in eene ïec^en
Praktikaale Verhandeling ober bc Gemeenschap met God. Cn naarbien 300 ietj fommige ïicbcn ban ïaager flanb/ ter berfterfting ban 3iclj3dben inbe haï ba gunpt ban fommigen gunner mccrbcrcn/ of om ïjunne eigene neiging if sijm inteboïgen / goebbonben mijne ftïj?iften aantebaïïen / cn bersdber gecnc £$tïj?ijbcr te ïaGtcren/ 30a taerb bat 53acft boo?nanmïijft uitgeftipt/ ift onb om op ïjet 3dbc ïjunne bcfttdaamïjcib cn goebe insicljtcn te oefenen. 3idj3dl ^cc3c tacg tocrb onlang^ ingcfïaagen/ boo? ccnen tïl9r. IIotciikisse, ïjoopcv in een itferft over de Rechtvaardiging, luaarin ïjij/ bcsonber op blab3. fdjoon 81/ ïjet Hl'eerfluft/ taeïft/ biat ïjet taesen aangaat/ gier anbermaal Vuare/
tao?bt
Voorbereidende Aanmerkingen. 39
taojtit lioojgefleïtt/ jcer fainnig baajtïcijftt. Cn 500 fit niet Jjaopte bat gtt baa? Ijcm Ecnigs'siné nuttig ftnnbc jijn/ abcr jijnc mi^agcn in bat hertoog Uooji'tocmcnbc een tocinig onbc:ricfjt tc taojben/ ift 3cu ^ijnc anücrc onfieljoajïijftöebcn gcljccï met fliïstoijgcn sijn üaa^ijgsgaan. ï}et fcïiijnt mij toe/ bat iiEc;e man in ftaat ^ij/ om üooé te taojben op menfetjen bie Ijij nooit gejien ijecft/ en olter saaften bic Ijij niet ftan of niet tail' iiegjijpen/ en juïi'ff* joobejee/ bat Ijij oberpaa tot be ijaa^-nenbfte ïa^tertaaï. JJDat mij belangt/ frljoon irt nooit ober bit onber-taerp/ be Leer der Rechtvaardiging, opjetteïijft ietjï gefcljjeeben tjefibe/ ban tljanbé/ Ijij moest ecljtec uit tjet geen bicnaangaanbe in bc gemeïbc ©erljanbeïing in 't boojöijgaan gcjcgti ié/ noobtaenbig bcfpeuccn/ bat ift tjier in geene anbere geboeïenë baoiftaa/ ban in't algemeen boo: bc gcïecrbile bannen iu alle ^jotcstantfcljc ïïerften geïoofb taa:bt. a-n bc rcbcnen/ taaarom iit ju iét ijet bejonber bao:taecp ban jijnen moebtaiï en tajon moest taee^en/ ;ijn te openbaar om bejelbcn apteljaaïeu. ^)ocö iït 3aï ijcm ietj) bericljten/ toaarbau Ijij miafdjien onftunbig i^: t. to. bat ift ijet mij geene geringe eere rcVtene/ bat bc ïaster/ taaarmeê bc leer taeïfie gij beftrijbt/ bestoaïftt tao?bt/ op mij baïic. €n Ijet jeïfbe jeg iït met betreïttting tot aïïc bc Ijaatïijfte eu beïetbigenbe uitbniMtingen/ met tacHten jijne boïgcube blabjijben opgcbuïb jijm %gt;an toat aangaat Ijet tegentaoo^big gebaï/ ii't bjaag Ijcm berftljooning/ 300 ift hem niet geloof, bat pet ïccjcn ber gemeïbc btab^ijben in mijne Dertjanbcïing/ Ijcm/ 300 aï^ jjij boojgeeft/ met schrik en verontwaardiging- becbuïb ïjcbbc. 3©ant naarbien ijij erfient/ bat mijne taooj'ben ccncii jiu ftonnen buïben tacïften Ijij goebfteurt/ (en bic berljaïben noobtocubig goeb en gesonb moet tacc^ jen) taat eerlijk en gemaatigb menseïf 5011 beseïben ban niet ïieber in bien 5in opbattcn/ ban 3e in ccneu anberen bertajingen/ en baar boo: jirlj bc onrust ban ccne ftuip ban fcijjift en bcconttoaarbiging op ben Ijaïé Ijaa^ ïcn. Sn bee je ftuip benft ift bias Ijet/ inbien Ijcm taaarïijft juïft ccne fhiip oberbiel (taant Ijet ccne ïttoaab brengt baaft een anber booib) bat Öij meenbe bjijljcib te Ijeblien om icté te meïben ban mijne ontkenning-van de noodzaaklijkheid onzer persooneele Bekeering en Ileiligmaaking-. 3©ant nicmanb/ bic onber aïïc mijne fcö?iftcn bat boeft aïïccn maar ge^ ïccscn Ijabbc/ 30U/ jonber fttoctfing van het geweten of van de eerlijkheid, 30a iet£ ftonnen boo^geebcn/ inbien 3ijn geest niet boo: ben fdjiclijftcn aan^ baï ban ccne fluip ban fclj?ift g?aotïi)ftó ontftcïb taare. (Pan 3oabaanig i^ sijnc öanbeïtaij3c omtrent mij/ ban Ijet cerftc tot ijet laatftc. SJïttaeet geene eenige onber aïïc 3ijnc bebenftingen tegen mij te binben/ taaar in ift onberfleïïen moogc bat Ijij uit sijnc getaaanbe ftuip jij opgetaeftt en tot 3iclj3eïben/ bat is tot eerïijfte en bjaabc gebaeïens/ met tacïften ift Öoopen taiï bat Ijij meestentijb^ besicïb 3ij/ jij taebergeftaomen. ^oc^ fetjoon Ijet gcscgbc aangaanbe aïïc 3ijne Stanmerftingcn ïigt tc betoogen taare/ 3aï ift tljanbö mij aïïeenlijft bepaaien bij bic/ taaar op Ijij Ijet
ïang^
Voorbereidende Aanmerkingen.
ïanttflc flaan fiïijft/ tn taaar omtrent sijn ganfdje Ucctaag met bc ber^ rei faeilijftfl:e nitbiuftftingen opgepiapt. Cn ijceje liinüt men in jijn [ctj tucrft op öïabj. 164/ en iierbaïgenb^. öDaar rebenttaiat Ijij jeer tjehig ge tegen mij/ ombat ift jsaa aï^ Ijij liocugeeft] ijet aï^ een onbetaamend gc: oogmerk in den dienst van God aanmerfte/ te moogen vlieden van den üjj toekoomenden toorn. €n luie 30U bit niet aïö eene anlicrsaenfi^e mis* }jc baab aanjien/ baa?aï in iemanb/ bic jaabeeï gefeïfjeeben ïjceft ober ïej ben aart en Ijet gcDjuift ber a?gt;obïijite üebjeigingen anber Ijet €Uangeïic/ uit en be luees bic bcjelben in 's mcnfcljen ijartcn bertacuftcn moeten/ aïs jjc iïi gebaan Ijeüamp;e. öDaac ban jijuc fmaabrebenen 500 affcöuutoïijft een {ft toanticb:i(f ten boel Ijeüüen/ fcljijnen bCKCÏben niet alleen verschoonbaar, p;u maar zelfs geheiligd. Jttaar taat jal men jeggen/ inbien Ijet quot;ülijftt bat jjc bit alles eene mocbiuiïlige Ualécljljeib jij/ bic geen tuaaf mcn^cjj/ tft laat Un (laan ecnen dienaar ban fjet C'bangetie yaat ? .ïBijnc taaojben/ 30a als bii ;c bao? Ijem aangcljaalb en intgcfcö?eeben jijn/ lui ben bus; Er zijn som- ni migen, die den dienst van Gods Huis verrichten als het slaafachtigst werk ftn van hun leven; het beginsel uit welk hunne gehoorzaamheid voordvloet, ba is een geest der dienstbaarheid tot-vreeze; de regel naar welken zij dezelve bc richten, is dc Wet, in al haare strengheid en ontzaglijkheid, eisscliende ba dezelve van hun tol den hoogsten trap, zonder barmhartigheid of verschoo- de ning; het einde tol welk zij die betrachten, is om den toekoomenden toorn te ontvlieden, het geweten gerust te stellen, en hunne gerechtigheid, als ware het, te zoeken uit de werken der Wet. ï^et geen er met betreftfiing tot Ijet seïfbe fluft boïgt/ ïaat Ijij acljter taege/ en 't geen ijij er/ aïs taaren jij 't mijne Uioo:bcn/ üijbaegt/ jijn niet mijne maar zijne taooiben: Ubi aa pudor, ubi fules? jJEJaar is bc fcljaamte/ baar bc gaebe troubi;] ^Pat/ va bjeïfic ift boopbjoeg aïé een gedeelte ban een berfteerb boeïembe/ boa? 300* 011 bejre en toanneer Ijet met berfdjeiben anbere uingen/ bie ift uitbjuftfteïijft ee noeme/ geyaarb gaanbe/ een bolftamen boelbjit uitmaaftt/ toojbt pier or afjonberlijft uitgekipt, als of ift ontftenb Ijabbe/ bat Ijet in eenigerlci zin be een be el ban een goeb en tietaamelijft b0cïeinbe in^onje gcljoajjaamljeib pe jou fionnen bieejen; iet^ bat ift nimmer gejegb öeöüc. ^et tegenbeeï 6 is üïijftiiaar genoeg in mijne 3Ceejrebenen en ^cljiiften. Cn nogtljans bc om beeje jijnc onoprecljte ijanbeïtaijj» eenen glimp te geeben/ boegt ta Ijij er/ liejjaïben berfdjeiben anbere onwaarachtige aanmerftingen/ bij/ üj bat ift ingetaiftfteïb ïcerc/ bat bie geenen taelften ift albaar üefdj?eef/ lc( Clj?istcnen jijn/ bieïften be geredjtigljeib boo? Ijet geloof in Clj?i|tua oc joeften/ (öïabj. 167.) 3ift binbe mij berpïigt beejen ^dj:ijber te jeg# bc gen/ bat mijn geïaof ten beejen aanjiene bit jij/ ^at snifte werken als m deezen geenen inbïaeb aïtooé in ;ijnc ïïedjtbaarbiging tjeüben juïlen; bï en bat be boojnaame reben/ Voaarom ift in ïjet bccbaïg beejer ©er* ee ïtanbeïing geene bejonbere aanmerfting sal maaften op ;ijne bebenftin* eigen tegen bc JJDaarljeib of tegen mij/ ban alïeen beeje/ bat 5c aïïe jii
reeb^
•40
Voorbereidende Aanmerkingen. M
reciJ^ nub en bcrfiEEtcn jijn/ cn bat aï taat in bcsclbcn ccnitjc ftradjt
[}11 fcljijnt te ïjcliljcn/ bi) anbere ^cijjijbcrs/ uit tacïftcu jij ontïcenb jijn/
'S tjmacjj tc biutjEii jij/ i$/ öat ift taEïïigt uiEt aïtaa^ En op bEn öuur
11(1 gEÏEgEnljEib jaï IjEüüEn om aantEtoonEn/ öac ;eec ïjij/ in jijne tjanbEÏ^
ca toi)5C uiEt mi;/ aïiE bc rcgEÏEti li an opccrl'jtljEib/ ja ban nEiiiEcnc 1i?aaf^
P ijEiü En EECÏijiVljEib jij tc üuitEii rtEijaan. iDant bat iteeue IheITi aaiv
Er ÏEibino tot bEEjEti onaangEnaaniEn nitftap gaf/ jijnbc ïjaafbsaaftïijft
:e/ niEts anber^/ ban bat on je janbEn aan CljMatua/ eii jijnc ^ECEtljltg^
'ï? IjEib aan ons toEijEtiMinib too:ben/ is juist bat/ in Ijet yeïoof ban Ineli'i
en if! bEtjEÏtErb ben te jniïen ÏEEbEn En ftcriien/ aï fcfj^EEf {jij nag twintig
r' juïftc ijEÏEcrbE 55ae'Kcn baar tegen/ aïs bie taEliïEn tjij tEeb^ nitgegeeben
at jjEEft. Cn in taat jin ift bee je bingen gefoabe/ jaï öict na becftïaarb
at toojbEn. Cn fcljauu ift geEii' menstlj üeoazbcele naai* be nitbntftftingen bic fjem in Twistgcschril'ien baaft ontbaïïen/ luaat in be ikljiijber'i
n- niet jetben ljunne eigen onberbinbing bt:aaften/ cn Ijunne geüeben
ek taeberfyjeeïten/ ban bc juïftcn nogtljaus/ bic bceje jaïige l^isfEiing
t. ban jonben cn CEtEtljtigljEib/ ïueïfte ift bErbEEbigbE/ luat l)Et inejen
vc bei* jaaft fietrEft niet bEcftaan/ naelj bE lnEcftjaamljeben berï gelaafd
le baar ointrcnt/ butf ift bjijmoEbig jeggen/ Dat zoo het Evangelie he-
0quot; dekt is, het bedekt is voor de geenen die verlooren gaan.
rn
Is § Vi.
tg lt;®Scn ft an nooit ober bit ftuft redjtmaatige bcnftüecïben bonnen/ ten
-n jij men ecu bnibclijft ücgnjj IjEüüe ban/ cn genocgjaamc boïbocning/
bi aangaanbc de inkoomst der Genade door .lesns Christus in het geheele
t/ van onze betrekking lot God, met derzelver opzicht lot alle de deelen
?ƒ onzer Geiioorzaamheid. J©iEt^ luaé cc ban bicn aart tc binbcn in be
jft eerfte gcjlcïbljeib bier 23etreftfting cn a?e|)aa.:jaaml3eib/ boo,: be iJDet
er onjer ^cljepying. II?'ij Uiaren gcfcljaayen in cenen ftanb ban onmib =
in beïïijfte betrekking tot lt;i3ob/ in onjc eigen yerfooncn/ ais onjen/arljey^
ib per/ ©iibcrljauber/ en ïScioonci*. €i* ijab gccne verborgenheid bei*
cï 6cnabc in ijet ©erbonb bEr Inerften plaats ^iet^ meer taEcb vc/ ter baïmaafting ban bicn ftanb bereis\*ljt/ ban 't geen ons in bc lt;êdjepping
jt to as mcègebeeïb/ eii 'maar boor Inij in [taat gEflcïb lit a ren ter bob
j/ üjenging cener ïoontaaarbige öcijaojjaamljcib. Doel dit en gij zult
f/ leeven, taas be cenigftc ïiEgcï onjEr 53etreftfting tot (6ob. éi toaö oa:jp:ougiijii niets in ben ^absbienst/ ban quot;t geen jjet Cbangelie onber
3- öc öenaaining ban Genade, Goedertierenheid, Liefde lt;£gt;flbét/ beftenb
Is maaftt/ en Uiaar uit aï onjc gunStige betreftfting tot ^ab tijanbij booib-
i; bïocit/ en taaar in bejeïbe geg:anb is; niets ban be tusfdjenftaomst ecne^ Middelaars, ter bcrbierbing eencr ïïecljtbaarbigtjcib boo: i5ab/ cn ban SCannccming in jijne gun^t/ ?tgecn tljanbr? Ijet ïeben cn be
te jieï ban ben ^absbienat/ ben boa ma amen inljaub ban quot;t Cuanaeïie/ ^ 0 ' nt
Voorbereidende Aanmerkingen.
cn ïjet miiïbciijjunt ban aïïc bc ^aaröcticn in get scïbc anttrcfit/ uit= ^
maafit. ^Dc invoering üccjet bingen maaftt onsen ^ob^bicn^t eene ](c
©cróojgcnSciti/ ja ccnc i5erüo?gcnljcib trie gjoot is/ 300 men anber# {,0
ben 51'posteï Paulus geïoaben taiï (0). ^gt;e ganft'öe (ipab^bien^t taa^ je in 't eer at oberecnftaimtig/ en ij innen l)et üereift ban 't ïïcbenïicljt/
gefcljiüt; waar tljanbé eene Yerborgenheid gelnoJben/ jijn be nienfctjen (j?' meestal ontaiüig om bemeïben aanteneemen. lt;Pan Hoabaanig moet
beseïbe taeesen; en ten jij toij in nnjen oo?fj3?ang«jften ftanb ban tiC
rierïjtljcib ijerfleïb In a: ben/ ftan een 6absbienst/ naar be gjcmbtiegin^ üc
fel en nnjer ïïeben ingericht/ taeïlte geene anbete öegjippen bannen )j-
ftan ban nbercenftcamatig bien cerften ftanb/ onti niets1 öaaten. a2
€r ïijn bus in be nattuirïijue geftelbljeib ban anjen gec^t geene benft^ jj.
üeeïben aïtaoeï ban bee.ïc Snftcomét ban Cïjjigtn*?/ en be ^enabe in jn
ï?em/ in onse =oet«cuiung tat lt;J?cb; be ïïeben ocUi uan bejeïbc bao? in
aiïe ij a a te yoogingen niet ontbeuften (p). TOant aïeer onö berftanb ,jf
bccbuiaterb/ eifonse fieben öebojben to a 3/ baa? ben Val, taaren 10
baaniac bingen aan ons niet geoyenttaarb noclj baajgefleïb; ja bcjeïben ij'-
te cnberfleïïen ia geïjeeï onbcftaanüaar/ en feijbig met bien jtaat/ in a,
toeïften toij gefcïjiïtt toaren om rnuel 60be te ïeeben/ uaarbien 3e be ^
iuftoomst ber jonbe boo?anberfleïïen. €n tjet ié niet bermaebeïijft/ ^
bat anje Eieben/ tij an ba bedorven, gctaiiïig jijn 3 ai ter amljeï3ing ban te
iet?/ toaarban jij in ijaaren beften fiaat geen bentiüeeïb ïjabbc/ en ju 't geen onbtflaanbaar toaé met bien toeg ter gcïuusaïigljefb toeïite bob
niaaftt naar benselben geftljifit toaa. i'Oant 3ij Ijeeft geen anber ber= fU
mogen noclj firadjt/ ban 3ij itit bien ftaat afgeïeib Ijeeft. €n te anber= aj
fteïlen/ bat 3c nu uit 3iel)3ctóe ücutaaam en geneigb 311/ om suIVte tu
licraeïfclje ©erbajgenljeben ban rOaarljcib en ^enabe/ aïa toaar ban ^ 3ij in ben ftanb ber onfdjuïb geene uuubigljcib tjab noclj Ijeuüen ftonbe/
té 0ttUjcÏ3cn/ ia te onberfteïlen/ bat boo? ben #aï onze oogen geopend {e]
wierden om te kennen het goed en hel kwaad, in bien 3iu toaar in Ij et jjj
be viarteberïeiber aan ons'c eetfte oDubereu baïscljïij'ü boojljieïb. Ma? ee
bemaal ban onse ïïeben ona in be eccfre geftcïbljeib onset natuur ge^ ve
ne eb en toaa tot 0113e eenigfte ïeibsluouto/ ij? 5c uit Ijaaren aart outoib ai
fig/ om aanteneemen Ijet geen Ijaar bereiü te üoben gaat/ en toaar Vo
tegen 3ij/ in Ijaaren üebojben ftaat/ vijandig i^. ÏK
'•Pan ïjier ié l)ct/ bat bij be ectfte oyenüaare berïionbiging bier Ver-
borseuheid, naamiij'ft ban be -Ciefbe en €'enabe 6oba in Ctj?iatua7 ban tn
be 'inuoauvat eene? Siiddelaars, en 3ijnct OJerecljtigljeib/ in onje te
treMfing tot 60b/ in bien toeg tocïiien iöob in 3ijnc ominbige Utrijgljeib gi
quot;üeyaaïb Ijabbe/ 3u!üe aïleé bij Ijet toijse en berftanbige gebeeïte ber bt
nienfcljcn in be tocerelb/ al'i loutete btoaapljeib toierb aangezien/ geïijit tu
42
(0) i Tim. Ill: 16. (/) i Kor. II : 14.
Voorbereidende Aannierkiugen. io
ttc tiyoGteï in 't öjccbc te ftenncn geeft/ in fijnen Cecften aan bc Koi'intheren, Ijct Crrftc i:}aafD'ln!K Oaft Inarbcn ökcjc binyeu naait öaaj ccn iaaar geïaaf aniljcïsb/ jontict öc bctnieulucnbe werking vim den Heiligen Geest. ïoij bic aa:brcïcn/ bat cr niets meer licmocijt Uiajbc/ am ben men^tlj in ilaat te fteïïen bc Pctüajgenöcbcn ban Ijct Cbangelie ay be recljte taijje aantcneemen/ ban be uitüieiibige baa^ Ilclïing berseïben/ antitennen niet aïïeen Ijct beberf anjer natuur baa? ben bal/ maar aaft ui) toettigen gebaïge/ berjaalten jij ten cenemaaï be (öenabe baa? Ineiïïe In ij maeten ijerfteïb toaiben. ^gt;e Üeben/ be'gt; Ijaïben/ jaa ais eibers betaagb ié/ saaïang jij baa? en baïgenbö ijaauc aangebaarene beginfeïen en bermagcus/ uit ijaaren aaifyjangïijïjen ftaat afgeïeib en tljanb^ bebaibcn/ toerftt/ is alkeerig ban be geljccïc inïiaamst ber lt;J?enabe baa: C{pistus in onjc 53etreMiing tot ^ab(g). UPe ïeer ban ijet Cbangtiie/ berljaibcn/ of !)et geen in ij et jeïbc aan^ gaanbe be Verborgenlield ber a?euabe i®obs in vC|):istu^ geopenbaarb W te taiïïen boegen naar be beginfeïen en neigingen ban 's men[c{)en Ij art/ of naar be ülcben/ joa aï| bejeïbe na bc inltaouiat ber jonbc in ons obergeöïceben is'/ en ïiggcnbc onber 'tbcnnogen boa? quot;t minst ban bic Uunbigtjcbeu en üegnppen aangaanbe gabsbienstige jaatïen Ineïften jij ban tjaaren aajfyjangiijfien ftaat beijauben yeeft/ié quot;bcjcïbc te berlaagen en te beberben/ gcïijïi toe in berfeïjeiben boojbeeïben jien sullen/ en aïjao ben toeg te baanen tot berjeïber bertuerying.
hierom is Ijct een jeer inaeiïijl'ï ftuft/ bes menfcljen geest in Ijet icer-ïumbige en beoefenende outeuaeren tat [jet toaarc Inejen en be gees'te-ïijiie berljcbenijeib beejer ;Dcrba:gcnl')cib. IPaut bc mensrlj ban iuv tuure begrijpt bejeïbe niet/ naclj binbt er ecnigen fmaaft in. -en baarom jijn aïle yaogingen/ am bejeïbc naar be g;anbbeginfcfen en aangeboarene ftunbigtjeben ber i)cdorveu Reden tc fdjiUUcn/ aan bec--ïcn/ ja aan be nieestcn jcer aangenaam. IDant be 3aalien bic suiHc menfcljen fy:eeïfen en beriïïaaren/ jijn sonber beeï omfiagS/ jonber eenige oefening ban gelool' of gebed, jonber eenige bovennaLuurlijke verlichting, gcmafiMijit tc ber ft aan/ en binnen Ijct bcreiu ban ijet aïgemccn gcboel ber mcnfiijen. Mamp;aar belniji' bc bcrMaaring ban bc Verborgenlieden ban Ijet €bangeïic / boa? 'é menfcljen berftanb niet ban begjeeyen luojben/ ban boo: be bracljtbaabige Inerbina ban i^abst 6eeöt (r)/ lna:bt bejelbe in 't algemeen aïs buister / bieyjinnig/ en onberftaanbaar befcljüuliTb; be gemoeberen ban beeïen jelfs / bic niets tegen bejeïbc taecten intcbiengcn/ binber cr ecjjter in 't minst geen genoegen in, Cn ijier in ligt ijct boa:bceï ban alle bc julften/ bic in beeje bagen bc leer ban 't (ébangeïie/ in tjaar gcljeel of in eenig ge--beelte/ yoogen te bcrbalfrljen; taant bcjclbc tc ylooien naar bc gemeene
iutip
('/) Rom. VIII; 7. (r) Efeezen 1:17-19.
0 *
44 Voorbereidende Aanmerkingen.
fiuubigljcticn bn ïicbo^licn Keben/ aï toat 51} liebocïcn. Cn bcrtcou^ eau
taenbe op ccne jjcrccbt taeftemminjj liau bicn ftant/ öEftjijbcn jij niet fïcgté ijcifa
bc saalicu scïfacn/ maar berguisen berseïber onttiauluin0/aï^ bc taaï ban 3K)a:
bciüijatcrbc Gcesidiijveiij. iSicta boet ljun meerbrr beïb tainncn/ ban juïh
liet boojgccbrn ban aïïc? met bc Kcöcn abcrrcntciijcngcn/ en arïclt;? taat jij erfet
ötfuijbrn/ te boen baojfiaomen afs enberfiaanbaare Dweeperij. ,1X5 a ar nod
ban geenc jaaft/ ijoc üïimüaar ooit/ tien iü firatljtiger obertuigb/ ban ftau
ban beeje/ bat ijet berftanb ban bic ïicben gccn^rnö be maat nf regel joni
ban geestïijüe J^aaiijeben jij. daarom/ nicitcgcuftaanbc aï bic ijebig^ tiglj
ijeib en üefpotting/ en bc getaaanbc boo^beeïen tociuen fammigen mccncn quot;2
beljaaïb te Ijcüüen/ met ccnigc uitbnifiiiingcn in fommiger ^cljjiftcn bcil
lustig boojtcfbiiucn/ tacïftcn of ljun onbocgjaain boojfitaanien/ of fïcgté een;
niet geyast toaren naar ljunn' eigen fmaaft en ficfitoaamgcib in bccjc mcr
bingen; toij ceijter moeten ons niet schaamen over het Evangelie van rebi
Christus, 't geen eene ïirarlit C^obé ia tot jaligljeib eencn ijber bic geïoaft. aan
^Decsc gc'uantljcib tegen be ©crüojgeuijBib ber DDij^^eib en a3enabc inbi
a5üb,a in Cl);iatus/ cn tegen ben gjonbflag ban berjeibcr ganfrjjc Öuia^ ift ]
Ijonbing in bc onberfrljeibcnc taerfiingen ber Persoonen in de Heilige i$/
Ürieëenheid, baaromtrent/ Ijceft tluce beeïen of taftïtcn. ïiïcc
I. ^c cerfte i£ bic/ luaar boo: men alïca joeftt tc onberbjcrpcn aan ten;
be menschlijlve Reden, en aan bcrjcibcr jbjalVUc cn onbaïlsomcnc toer* ten
Hing. i^it i^ Ij et Ijaafbbocïtait ber Sociniaanen. ©an Ijier een
1. JDojbt ijet 'ï'ecrftuli ber Drieëenheid self baa: ljun ontucnb/ De- (öcl
ftrecben/ ja hespot; cn suifta cnüeï om bc gcnieïbc oo^aaft. gij g:onbcn alle
Vjunne tegcnfpjaaït Ijier op/ bat Ijet Selbc baoj bc ïïcbcn onücgjiipcïijit bier
is; taant bat Üecrfturt löeijeïat jaftenin sirl)/toeïften boïftreftt oneinbig S
en ecubJig jijn/ tacïftcn niet bergeïeeften no dj obercengel6?agt ftonnen ingi
taojben met cinbigc cn tijbeïijfte bingen. T'it ia Ijet Ijoafbjaaftïiiftc ban niet
alle ljunnc tegentaeryingen tegen Ijet St'ccrfiuft ber Heilige Drieëenheid, ban
bat gcenc taaar ban beseïben aï Ijaaren fdjijn ban ftïcm en ïcben ont- baa
bangen. aDnbcrtbafcljen/ tertaijï jij taaanen bc iteben boojteftaan en toe/
tc oefenen/ jijn aïïc ljunne rcbcnccriiigen op bc ücïagrljcïiiuite en onre- lijer
beïijlifte gjonbüeginfcïen gcüoutab/ bic ooit in eenig quot;inenpdjïijft ijjcin/ Ree
ijocpccr benjijaterb/ ftunnen opftoomen. J^ant ten jij gij ljun tailt ïooi
toeftaan/ bat alïca taat hunne lieden te hoven gaat, baaram strijdig jij ben
met de gezonde Reden; bat tjet oncinbigc en eeuluigc in aï bedelf Et bc
eigenfdjappen en fietreftftingen boïmaafttïijft iicgjccpen cn boo^ien ftom gai
nc taojben; bat Ijet gcenc geen plaat a Ijeüöen li an in cinbigc cn faam- *
gefteïbe bingen/ ooft niet ftonne pïaata binben in bingen bic oneinbig 1
Sijn/ cn tacïftcr tacjen en üeftaan boïftreftt eenbontabig iaV cn bcrgelijfte gen
btaaa^e ja rebenloosc onberfleïïingen meer/ ban jijn aïte bc rebenecrin^ opp
gen becser getaaanbe ©ao:|ïanber? ban Ijet ïïcbcnïicljt/ niet meer ban Ijoc
ftaf bat be minste tainb taccpiaaat, üngcboïgc ijier ban moeten jij Éet
00ft
Voorbereidende Aanmerkingen. 45
cou^ ooft be onderscheidene werkingen han cOt ijcr ürie JDccfaoncn in öc^oö^-
'St£ Ijcib/ in öc ïScöccIinjj ban bc verboi'geniieid bcc *£gt;cnatie/ ïaniljtnen.
üan IE)ant sijn cr suïftc anbcrfrljeiöcnc ^erfaoncn niet/ üan üanuen kc aoft
öan snifte onöEcjdjciöcnü tocrïtingcn niet taee^en. ^an geïijiï janbra* be
13ij erftentenig beeper bingen ijecn één Ariijkcl des Geloola recljt üertjeeyen/
iaat noclj ecnige pligt der gehoorzaamlieid op cene vöabcöeïjaagenbe taijjc
ban fian bejrictjt taojbcn/ 30a mact men in Ijct óejanbet taeftaan/ bat
egel jonbec bit bc ;ïcer bcr Ïïet^tüaacbiging baa: be .Cacgercifcnbe a?crerlj^
m* tiitljeib ban Clj:iatns niet fian ftaanbe iiïijlicn.
nen 3. oDp benjelfben gjonb too:bt bc Menschwording van Gods Zoon
rten beitaojpen/ alji drórrow dTomzaidv, i)ct mujeiijnibftc beg-iip bat nait in
JJts eens menfeijen geest ayïiïom. Auarr Ijet ié immera bergeef^/ met
•E3C meufcljen bic bus ben'Hen/ alter ijet ftn'ft bcr liedilvaardigiiig te taiïlen
van rebeneeren. %a/ men tail gcreebïijït erüennen/ bat alles luat taij bien
cft. aangaanbe geïoaben/ yocwöujiwiyoi, niets beter ban oudwiji'sche fabelen 51)11/
abc inbien be l0En^cl)taaibing ban a?oti? Saan ontoaaracljtig ié. Jl^ant
■i}amp; ift ftan eben 30a taeinig begzijnen/ Ijce l']i) bic flegts een üïaot .iXOeuscij
lige ip/ Ijnc l)oag oaii berljebeii/ met taeïtt cene eer en taaarbigljerè aatï be^ ftlceb/ geesüijïier taijjc Ijet geüieb boeten ftanne aber be ijarten/ getae-
tan tens/ en gebaeljten ban aïfe menfeijen in bc toeerelb/ jijnbe ï}ein bejelben
[er^ ten aUen tijbc tegenluaaibig/ en op be innerïijïtfle taijjc üertcnb ('t geen een anber gunner btaaaje taangeboeïens is) als/ Ijoe bc ^ererljtigljeib en
ue= aScïjoDijaamljcib ban Kenen bc «öcrecljtigVjeib gcacljt Hanne toajben ban
ïcn allen bic geïaobcn/ bijaïbien bic ^5enc niets meer jij ban een menaelj/ in-
fijit bicn men i^em niet crïtenne be .TSen^eljgctaDibcn Saan b^in ^gt;ab te jijn.
trig Saolang bc getnaebcreu bcr menfeijen met juïfte btia;oa:beeïen jiju
icn ingenoamen/ ja jaaïang jij be 3ï?aarl)eib in be esc Ijaare gjanbfiagen
[an niet baïftamcnïijft bastfteïien/ ié ijct onmageïijfi ijcn tc abertnigen
id, ban bc jeftcrijeib en noabjaaïtïijiiljeib bier iiecljtbaarblging eencé 5011-
nt- baat?/ taeffie in Ijct lt;i*bangcïic geapcnöaarb taojbt. ci^en ftemme Ijun
en toe/ bat bc i|cerc Cljjiatui geen ander Persoon jij/ ban taaar baai jij
cc- iquot;}em Ijauben/ en men saï macten taeftaan/ bat er geen andere weg ter
n/ Rechtvaardiging jij/ ban bien jij baa?gceben; fcljaan ift celjtcr niet' gc=
iït ïaobe/ bat ooit cenig janbaar ïangö benjeïben jaï gecergtbaacbigb taaj^
ji) , ben. i^tcr ap mact Ijct nitUoamcn/ taanneer men Qatbneftftig taeigert
ffa bc infiaamst ban be ©crba:gcnljcib bcr 6enabe (j5ob| in ben taeg bcr
lu Saligljeib/ en anjc 25etrcfiïnng tat J^em/ tc cr'ftennen.
n- ^ ^ij taicn Ijct geïn^t een baojbccïb tc jien ban bc vruciitbaarlieid ban
ig 'a menfeijen binbingen/ in Ijct üebenuen en fmccbcn ban tcgentaccpin*
ite gen tegen be Ijcmelfelje ©crüajgenljcbcn/ cn ter berbccbiging ban Ijct
nj uppergcüicb bcr ïteben ten aanjien ban onjc 53ctrcftfiing tat a5ab/ Ue^
ni jjaeft niet berber tc gaan/ ban tat be lt;©clj?iften bet jnilien/ bic bc
Jij JL'ccr bcr Heilige Drieëenheid, en bc Menschwording ban Ijct Onge*
'« fcljaa#
46 Voorbereidende Aanmerkingen.
fcïjaapcn 3)Di3a:i3 fccftjijticn. JPant ïjuu g?anbregcï in a?oöïijt'ie jaafitn/ en in jtccrfiuMiEU lian öcu ^obóöienst/ i^ öecsc: „Dat niet het geen „de Sclirilt zegt; daarom voor waarheid zij te houden, al scliijnt het „tegen onze eigene redeneeringen aanteloopen, ot' onze bevattingen te „boven te gaan; maar het geen met onze Reden niet schijnt overeen-„testemraen, laat de woorden der Schrilt zijn wat ze willen, dat moet „men besluiten door dezelve niet gezegd te zijn, al schijnt het dat ze „zulks op het uitdrukkelijkst zeggequot;. — Naardien de Schrift, jegt ScnLiciiTiNG {s), deeze heide dingen, t. hl, üc tïi'ac 1)tüaabigijeiö öelquot; ^nöïijlfc (Jxnaöe/ cn be JDiijljcib ban au^cri luif/ tEbcns1 leer aar i, zoo konnen wij daar uit niet besluiten dat ze legen eikanderen strijden; maar omdal deeze dinfjen met elkander strijdig zijn, daarom moeten we vaststellen dat van een van beiden in de Schrift niet gesprooken worde, „neen, het schijnt zoo, laat het zeggen wat het wilquot;. vDit iê be jacïjt* ftc Iueü uieu 3ij tEr berbeebiijing ijuimec ÏÏeöeii bobEU be lt;©£0jift ueii inflaan/ [eIjoou el* ceue anbjaagfijiie bertaaanbamp;Eiö in bao^ljaalt. giaa 5Egt S o c u n jcïf/ fpjeEficnbc ban be ©nïbnentng btrnj Cï|?i?tu^/ niEt rouöc taoajbEn: Voor mij, indien dit Leerstuk bestaan hadde, en in de heilige Schrift niet eens maar verscheidenmalen voorkwam, ik zou daarom niet gelooven dat het waarheid ware, zoo als gij doet. Want naardien het geenszins zoo weezen kan, wat ook do Schrilt zegge, ik zon, gelijk ik nevens veelen ten aanzien van andere Schriliunrplaatsen doe, gebruik maaken van eene gemakkelijker uitlegging, waar door ik eenen zin aan de woorden gave, die met zichzelven meer bestaanbaar ware. Cll IjoE ï|i} böEn 30i!bc/ bErïiïaart tjij ccn taEinig te baaren: Ik zou
de woorden verklaaren in eenen anderen zin dan zij luiden, of geheel anders dan zij door ongebruikelijke ivoorden uiidrukken. Cn inbEbaab/ SUÏfte ongebruikelijke spreekwijzen beejigt pij als saabeeïe üanstlriciit-tuigen of machines, tat bei'bjaanng ban aïl'E be (öobïijfie(©etuigeni^fcu aamjaaube onje ^edbsfing/ ^erjOEnhig/ en Kecljtbaarbiging boa? IjEt SSïoeb ban Cljjistu^.
©aar jij ban bit tat Ijunnen ïlegeï aangenoanien IjebtiEii/ t. üi. aU tijb ljunne eiijEn lieöcn te balijen baben bE uitbjuftfiEïijïfE taaajbEn bsc IjEiïiijE ^rljjift/ bie bEtljaïbEn op bE eeiie af bE anbEtE toijje jaabaanig maetcn bEtlteerb en bErlujangen Umrben/ bat je met bejElbE abErcen^ ftcmnum/ soa jau !jrt een einbeïaoj? taerlt jijn/ ij en in aïïE ïjimnEit bes-ineEntgbuïbigbe tEtjenbiecyinijen tegen be Ijciiigc ©erbojgenijeben nate= fyaaten/ IdeUïeii alle uit fait éóne gjönbbeginfel jijn afgeÏEib/ dat hunne lieden dezelven niet begrijpen noch goedkeuren kan. Cn begCEtt icmanb een besonber baajbeeïb te 51 cn'/ Ijae jij jirlj al? een fiang in aïïerïei bagten tojingen/ om/ taare l)d: maageïijft/ be ïtracljt ber
obeiv
(j) Schlichting, da Mcisu, def. Socin. pag. 102.
Voorbereidende Aanmerkingen.
oijcrtinjing boa: Ijct gcestlijft ïicljt bcc ï)5aarï|citi/ tx onttaijftün/ bic ïcc.^c bc ilttlcggintjcn bcr fiabbijnen oüEr Ijet Llilste ï}Dafö)l:itïï ban Josaias, ca bic bet Sociniaanen ober Ijct ücrnn ban Joannes ^banijcïic, 11. tDc ttacebc taït ban beejen al koer, ontftaat uit geüjEït ban mie üdjaouïijftE fiübatting bier overeenstemming, totlftc cr i£ in iit ©crBagt; gcnjjdb bcc 6cuabc/ tuafdjen aïïc bccjcibcc bccïcn. oEcn rccljt tieg:iy Ijicc ban/ ip bc boojnaamc uithjcriiimi ban bic Wijsheid biciftc ben ge^ iaobi0cn boa: ben ïjeiïigcn öcerit jjcfrljanftcn taojbt. JBant inijc fien* ui? aangaanbc bc Jèijaijcib (öobjr in bcrüa.igcnljcib/ ig gccna^ina cene juibct beschouwelijke, noclj ülaatïijït beoelenende kundigheid af wee-tenschap maar cene geestiijke Wijsiiciri. Cn beeje Qcestiijftc biijsljcib ié 5ODbaanj0 ccnc/ üiaar boa? men bc bingen uent/ niet ^aajccr/ noclj aüccntiju/ boa: ücbatting/ als taeï in bcrjcibcr ftrarljt/ tocscn/ en mtlucrïiimt tot berjeïber gepaste einben. Cn baaram/ affeftaan fam = mige bicinigen baai ijunnc gcieerbljcib/ aa:becüuinbc/ en bïijt in V)ct aanluenben ban aïïcrïci mibbeïen/ tot ccnc fiïaare en aubcrfrtjeibcnc ficbatting bcrjclbc in ijct leerstellige gcraaften quot;ftannen; ecljtcr biaiben aïïccn bc btaarc geïoabigen/ jcïfè bc gcringfie ban önn/ baaj ben ï^ciïigcn ^ccst ficfitoaam getnaaut en üciïuurb/ am in ijunne yrafttijft abercenïtaamstig ljun ücgjiy bier overeenstemming te Ijanbcïcn/ bal-gcnbji bc öeïafte: iUle uwe kinders zullen van den II EE HE geleerd zijn ((). ©an pier ié ijct/ bat bic bin gen/ bjeïften aan anberen afé fhijbig cn anöeftaanBaar met eïltanberen baajftaamen/ .;aabat jij jiclj genaabjaaitt binben am be ^ctjjift en ijunne eigen erbaarenis getacib aantcbacn in ijct berlnerpcn ban fammigen berjeïben/ in ijunnen geest bercenigb taajben/ cn anberïing eïftanbcrcn bicnatuaar cn ücljufp^aam taajben gcmaalït/ in be ganfetje oefening ijunner geljaaisaatnljeib. Ï5an ijier ober naber geijanbeïb iua:ben.
gultt cene abcrecnflemniing als taij Ijier öcbücïbcn/ ïjeeft plaats in bc ganfefje ©crbajgcnfïcib 6abé. IDant 5c ié ijct fcljaanftc uittaerftfeï ber löabïijfte JiDtjsljeib. Cn Ijct fbijbt gecnrïjins met berjclber taaargt; Ijcib/ bat 3e babcn ^ct ficreift ber menscljiijitc iicben jij. ^Tat ccnc baïmaaïttc ücbatting bcrjciuc üan geen fcijcpfel in becsc bjccrcïb geraa= ïicn. iDaa? ccnc geioabigc ücfcïiaubiing aïicen/ ïtannen Ine ^aa becï ban bejcïbc fiennen ïcercn/ als naabig sij am öabc eer tc gecben/ cn ban bcsctbc in alle Ijaarc bccïcn/ ter üeftuuring ban an^e werkzaamheden, naar anjen bejanbcrni ftanb gcöjuift tc maauen. .iKct opsicljt tot bcjeïbc |©cflja:gcnljeibl riep een gabbjucijtig iierMecraar uit: O ondoor.irondelijhe Uitvindinri! 0 onhesefbaat' Werk! (Egt;c ^üpüjjtcï aait fielt bcjcïbc baa? aïé iets taaarin ccnc onpeiibaarc biepte ban ll^ij^ Ijeib ïag opgcfloaten: O diepte des rijkdoms beide der wijsheid en der
47
ken-
(/) Jes. L1V : 13.
Voorbereidende Aanmerkingen.
kennisse Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn zijne oordeelen, en onnaspoor-lijk zijne wegen (u)!
Cr ijccft ecne Overeenstemming, ccnc onbctïintjc gcpagtfjciiJ pUiats/ in aïic bc toerfteu bcr ^djcpplng. ^ugtljans jicn taij/ bat tn-jcibc too? ben alberftljjaubcrflcn cn cyïcltcnbftcn bcc ntcnfcljcn uict bah maafttïijft/ natïj in aïïe oyjicljtcn/ tc boa^icn jij, ï?ac toijb bcrftljiït men onber clftanbercn/ aangaanbe be 02be cn iictaccging ber ïjemcifdjE ïigdjaamen; ober bc faamentocrfiing cn eigenfdjappen itan bccïc bingen ijier öcneben; ober bc öctrci'tfting/ of be aajsaaftljcib cn mebctacr* iiiniT/ ban Ijct ccnc bimj omtrent Ijct anbcrc! ^gt;c nieulac ontbefifiingen tenquot; aanjicn ban fommige bingcn/ toonen aiiccniiju/ ïjoe bejre bc mcnsclj bertaijberb sij ban ccnc juiste en boïïebigc ftennié berjeïben.
is cbentael joobaanig ccnc aïgemeene oberecnflcmming/ in aïïe be beeïen bcr natuur/ en berseïber In erft in gen/ bat niet? in jijncn cigcn ftanb of bjcrïting ïjet geïjeeï notV) cenig gcbccïtc liefljijbc no tij bcrluacs--tc/ maar cïft ticsonbcr gcbccïtc iijengt Ijet jijnc toe/ ter onbcrljoubing cn fieboojbering ban Ijet (öcljeeïaL Cn ftljoon bee;c Overeenstemming boo: nieraanb boïmaafitïijlt fian liegroepen biojbcn/ maafien ctjjtcr aïïe ïecbcnbc ^cljcpfcïs/ bic be ïeibing of öct instinct bcr nateur boïgcn/ ban bcscïüc gcöjuifi/ cn ïccben boo: bcjrïbe/ cn jonber bc^cïbc jou noeïj ljun toejen notlj ljunnc tocrftjaamljcbcn ban ccnigen buur jijn.
^aar in bc Verborgenheid ban Cob cn jijnc Cenabc/ ia bc Overeenstemming cn gcpastljcib bcr jaafi tot bc anbcrc/ ncbens ïjaarc ttreïming tot één jclfbc cinbe/ onbergeïijfteïijft Ijecrïijfter cn boojtrcf# fcïijïicr/ ban bic bjcïïic men in bc latuur cn ïjaarc toerften ficfpeitrt. JJDant Ijoetoeï Cob in ben öertinne aïïeji met wijsheid gemaaftt heeft/ nogtljnns toa?bt bc nieutoc -ëttjepying aïïer bingen boo: Hefus Ctj:i^ tuë/ liejonbcrïijïi toegcftljiccben aan bc rijkdommen, bc onftcgniyeïijftc rijixbommen cn schatten bier oneinbigc ilDijsljeiö. ^iemanb ooft han bcjclbe injicn/ ten jij ïjij van God geleerd jij/ bcbiijï jc aïïccn gcc|tïijft onberftf)cibcn bja:bt. Ccljtcr tao:bt jc boa: bc meeaten beradjt. ^om--migen frljijncn tc bcnïtcn/ bat cr geene g:ootc taijsljcib in geïegenjij; cn fommigen/ bat cr gccnc gjootc luijsijeib bcrcigtïjt tooibc om jc tc licgjijycn. Reinigen adjtcn ijet ber moeite braarbig/ Ijaïf joobccï tijba in'ijet üibbcn/ ijct oberbenüen/ bcrlaotljcncn ban jitljjcïbcn/ boobing ber jonbe/ cn bctrarljting ban juibcrc jjcitigïjeib/ bccjig tc jijn/ bacn^ bc ben luiï ban Cljiiatuo/ om uit jijn bioojb tc ïeeren Itcrfïaan be bcr* öojgcnïjcib ber Cabjaïigljcib; aïS fommigen befteeben in naarstig cnberjocü cn pjoefneemingen/ met oagmerft/ om fïcgtö in natuurlijke of Wiskundige ^ectenfcljaypcn üaben anberen uittemunten. ^ic jaahen berbienen onje ücjonbcrc oymerfting.
48
i. *Igt;at
(«) Rom. XI: 33-36; Zie ook Efeézea 111: 8-10.
Voorbereidende Aanmerkingen. AO
i. IDat et suiït ecne Overeenstemming plaats Ijeiiüc in aïfc bt beeïen ber Verborgenheid Gods, tadac öaaj aïïc bc gcjcgcnbt Cigcnftïjappcn bee 6abljdij bcrijccLïiji'ft/ onjc pïigt in aïïc gcbaHen aanijctaccjcn/ an^c 3aïi0ljEii3 langs öcn lucij ban Ijciïigmaaliing becseïsctb/ cn CÖjJstué aï| Ijct cinbc ban aïïcs bertjeben taa:bc. JJDij mactcn ber'öaïbcn ücirncn en obcrbjccgcn/ niet aïlccn bc bccfcöciocnc beeïen ban bc ?JCccr bcr gcEstïijfte iöaarljciö/ maar aaü bcrjcïbci* onb.'ïïinije betrekking, bct^ jcïuec fiEftaanüaarïjcib met cïftanbcrcn/ cn tacbccsijbfcljc ücfjuïyjaan:# ïjcib/ ter licreifting ban berjeïber cinbc. ©crïtcccbc bebattingen aangt; gaanbc ccnig gcbccïtc ban ccnc jaaïi/ taicr fdjaanljcib cn mittigljcib in ijaarc Overeenstemming gelegen is/ beraajjaaften aïtijb berlcarbe bc^ gjippen ten aanjien ban Ijet geheel
2* *Dat/ tot genaegsaame bebatting ban becje overeenstemming, bereiécljt taojbe/ bat men van God geleerd jij/ gember taeïït blij naait tai}^ jijn ïtannen in be ïfennis ban be berbojgenljeib jijner genabe. Cn bit i^ ijet/ bat blij in ïjet nafpaacen ban be iDaacljeben ban ijet Cban^ geïie baaznaainïijü moeten in 'tcag Ijauben.
3. %ii aïïe bic van God geleerd jijn/ om fijnen biiï te ftennen/ toan^ neer fïegté ïjun geniaeb baa? gecne boa^oajbeeïen/ bianbcgjippen/ of bersocfiingen nntftcïb jij/ Rebben in jicij/ en in bc oefening tjunner gobbjiteljt/ bc ftenncïijiie bebiij^cn ban bc anbcrïingc bestaanbaarheid ban aïïc bc bccïcn bcr 33gt;erbo:genljcib ban 6ob£t Genabe cn taaarljcib in Cl)?istug/ ban Ijaarc gcestïijüe oberecnitemming cn gefaamenblijftc ftrelïbing tot Ijet jcïfbc cinbc. ^e inftoom^t bcr (öcnabe ban Cf(?iu9tn# in Ditje Betrekking tot God, baart gecne berbiajring noclj taanojbc in Ijnnnen gecét/ baau: ben ftjijb bet beginfeïen ban Ijet Natuurlicht, ten opsidjte ban on^c cettlc 23ctrcbuing tat oSob/ met bic bcr Genade ten aandien ban bic [25ctrciVfting | tot bteïïtc biij bernienbib jijn.
Ojcfijcft ban ccnc rccljte bebatting bccscr Godlijke Overeenstemming, is oojjaaVt bat bc gemaebcrcn bcr menfeïjen bcrbuïb jijn/ met benft= üeeïben ban ccnc getaaanbe anbeftaanbaartjcib tusfcljen bc gebjigtigfte bccïcn bcr ^crbojgenjjcib ban 'tCbangcïic; cn Ijicr uit anti'taan bc berbiarbc cn ftjijbigc begrippen/ taeïltcn Ijebenbaags ten aanjicn ban ben Clj?istcn-6absbicn|t pïaatp Ijebben.
ftannen bc Sociniaanen gecne bcftaanbaarljeib sien,' tusfcljcn bc Genade of üicfbc öobé/ cn bc Voldoening ban CljjistU^/ maar taaanen/ bat btjaïbicn bc ccnc biojbt toegcflcmb/ bc anbere uit on-jen (^obsbicnjjt moetc toijftcn. B^caljaïben sij bc laatstgemclde boojnaam^ ïijft öeftjijben/ anber boajtaenbfcï ban bc eerste bastteftcïlcn cn tc bcrbccbigen. Wanneer bccjc beibc bingen in ccnc bcjeïfbc (öcïoofsbc# ïijbenié uitbjuMxCÏijü luo:ben boojgcftclb/ gelijft taanncer cr gejegb bJOjbt; vPat wij om niet gerechtvaardigd worden door Gods genade, door de verlossing welke in Christus Jesas is; welken God voorgesteld
7 heelt
Voorbereidende Aanmerkingen.
heeft tot cene verzoening door het geloof in zijn bloed (v), ban toiïlcn jij ïiclicr tier ïïctcu tn lji»t gesDniï^crftanij lictacïb aanttacn/ ban bic Overeenstemming tocïfic sij niet Eic0:ijycn (ianucu/ ongemocib te ïaalt; ten. ï}oc buibeïijft ons oaif ijcïccrb inajbe/ bat bc JDerïasfiug jij be»:» toa/oen boa? SCcftljt Bloed; bat ïjij fcnc Verzoeninge jij boa? bc san-ben; bat jijn ^ïocb ccnRansoen af Losprijs jij; men jaïcdjtccöctoee.^ ren/ bat suïftjt alfe^ jinüeeïbig/ af in ecnen oneigcnïtjften jia jij te berftaan/ aïö cene beriasfing bua? maijt of flccïite/ gcïijït bic beu Israël leren uit Faraoos fiaaberni). 'Pan Ijet Cbangeïie ïeett on^bege* raeïbc bingen ten aïïerbuibeïijftflen/ en baatom ;ijn 5e niet aïfeen üe# flaanüaac met cïftanbcrcu/ maar naü ;aa inneciijlt aan eïftaèr liciv fmocljt/ bat Ijet een sanbec ijet aubcr niet ücjïaan ftannc. ^en liinbt aaït geen getaag ban cenigc ücsaubere 'Ktiefbe af «Cenabe ban a?ab am-trent janbaaren/ ban in öctrcuïting tat Chrisius Voldoening, aïs Ijet mibbcï toaar baai 6aij ïjun öcjeïbe ïtan tietoijjen (w).
€ben jaa toeinig öcftaaniiaai'ljeib üanucn jij antbeftftcn/ tu^feften be Voldoening van Christus, en bc noodwendigheid ban bcitgb af ijciïig* maaïting in Ïjun bic gcïaabcn. IDanljicr Ijiuï anayljanbeïijfi geftijjecuto/ bat tail baaj an^e HCeer ban Christus Genoegdoening en Middelaars-ambt , aïïc bcryïigtiug tat tjeiligijcib ten ceiicmaaï taecljneemcn. €11 bao? Ijunne Sophistische rebeneeringen ten beescn aansiene/ taccten jij beeïe meufcljen/ bic bij gebjeix ban gceatïiiftc anberbinbing antie^ fttaaam jijn am f)unnc bmgrcbcncn met bc taaarjjcib tc bcrgelijftcn/ tat ljunnc begjippen te berïciben. ^Dan baar 3ij Ijet uitbjuMieïijft getuigenis ber ïjeiïigc Jgt;dj:ift tegen jicij tjeüben/ saajijn be ^ulftcn/ bic taaarïijft gelaabcn/-en ben inbïacb ber UDaarljcib tat juibcre gabbjucljt ftracljtbaabig in jiclj anttaaar taajbiïn/ en anberbinben öac amnaagc-lijft Ijet jij janber bicn inbïacb taaarc bengb tc betrachten/ tegen ijunne ftciftften bebeiïigb.
ïDcejc en faajtgeïijfte inbeeldingen, autftaan uit menfeïjen 01^ taiiligljeib cm geïaaf tc gccben aan bc Inlvoomst van de Verborgenheit der Genade in onje ?3ctccftfting tat gt;5ab. DDant men anberfteïïe/ bat taij ten aanjien ban Ijet Oppcrtac^cn in bejcïfbe betreftfting flanben ai? Adam bóój ben 3?aï/ bc ecnigfte betreftfting tacïfte ïjet natuucïijft ïxcbcnïifïit begjijpt en gaebfieurt; ban 3011 ben tac becsc bingen anbe^ ftaanbaar moeten bcrfiïaarcn. ^gt;aclj bc JDerbaigcnijeib ber JJDij,^ ïjcib en 45cnabc ban Cgt;ab in C'ÖJi^tu^/ ftan janber bic beiben geen ftanb gjijpen.
23ab^ krachtdaadige Genade in bc 55cfteering bc^ janbaar^/ en bc oefening of werkzaamheid van deszelfs redelijke vermogens in ben taeg
(v) Rom. 111:24, 25. (tc) Men zie Joann. III :ió; Rom. 111:23-25; VIII: 30_33 gt; 2 Kor. y ; 19-21; Efccz. 1:7, enz.
50
Voorbereidende Aanmerkingen.
ban ptiyt/ Incnöcn ban Ijnn aïs tcgcn|i?ijbig cn anüciiaanliaav lisrtoa^ yen. Cn nffetjaan bic ïtciöc binijcn jeer bintuijï^ rn mcü ranbc iuciojbcn in bt ^êcljjift gciccrb ïnajbcn/ bnrbcn rtljtcc bic mcnfrljcn/ ombat ijunne Ïïcbcn bccsc bestaanbaarheid niet crïtenncn tail/ jeggen: Staat bc iêcöjtft peggen taat jij tail/ taij nagtljana ijuubcn ftaanbe bat ccn ban öcibcn in bcjclbc niet gclcerb tacubc. ^Dit antftaat atleö uit bcsclfbc aojjaaft: bc menftljcn ftonncn/ in ljunnc wijsiieid, niet jicn tjac Ijct maagelijft jij/ bat bc JDccüa.jgcnljcib ban 4?gt;ab3 a3cnabc in onje 23etre^ ïiing tot Opab/ cn onjc gcljoojsaainïjcib aan ï}cm / fionne plaaté bin^ ben. JDanljicc bat bcelc ecutacn lang/ üejonber in bc laatcce/ bc ïiccït bcrbulb jij getaeest met einbeiuo^c ttai^ten/ ftreïiïfenbc om bc i^enabc 6obé te üefhijben/ of om bc üegïippen aangaanbc bescltic naar ben fmaaft bet üebo:bcn ïïcbcn te boegen.
iDan in geen gebaï blifftt suIuö bnibeïijfier/ ban ten oyjicljtc ban Ijct quot;Jtccrftuït tacïïi tan licïjanbclcn. 35cne Reelilvaardiging om niet, door de toegerekende Gerecht ikheid van Christus, taa?bt üobcn al uitgeftrecten aM ten ccneniaal onöcftaanftaar met bc noodwendigheid van personeele heiligheid of geljoa^aamijcib. €n betaijï be nabalgerji ban Socun booinaamlijft oy bit boojgceben aanbjingen/ sullen taij ijet sclbe af-3onberlijft en naantafteurig traiijten te obcrtaccgcn; tertaijl tac bic Ijciligljciü to elite jij/ en anberen bic op bc^elfbc gianbcn fiautacn/boo^ taenben/ aan ben onfaaïamp;aaren tl egel gullen toctfen.
.ïtëcn Ijoube bcrljaïbcn in 't oog/ bat taij in Ijct becbecbigcn ban bit Steer* ftuït/ Ijct jcll'c aanmerltcn aïs ccn boornaam beel ban be ^nüooinstc ber 'l?cnabe tn onjc gcjjeclc 25ctre!;ïiing tot 45ab. ftaan taij gerccbïijïitoe: a. tJDat Ijct boa? bc gjanblicginfelcn ber anbcrlidjtc en niet geljeiligbc ïïcbcn/ of in be atljting ban 's menfcljen natnurlijft berftanb/ eene on* gcrijmbe/ ja btaaajc/en 300 alé fomnugen fyjecfieu/ cenc kinderachtige 3tecr jij. Cn bit üegiijpen taij bc boojnaame 0a:5aaft te jijn ban al ben tegcnflanb bic bescilie ontmoet/ cn ban af be berbaatcring cn berbjaaiing berjellic taaarmce bc ïtcrït fiefmet is?. T'it iö bc reben bat Ijct men^cljfijft mein joa bmcljtamp;aar jij in ïjet üebenïten ban bjagrcbr* ncn tegen bejefbc/ en 3a gerecb am 3c met be aanjloatlijftftc gebafg* trclVftingen/ en itt taect niet taelft cenen ftljijn ban onljegjijyclijftljcib en trgcuftjijbigtjeib/ te üejtaarcn. Cn gecne tegentacrying/ Ijoc beu* 3cfacljtig oolf/ ïtan immer tegen bit l'eerftuU tao:ben ingebjagt/ toef ft e niet tjaoglijft geroemb taa:bt boa: ljun bic be Hnftoamst ban be ©er* bajgeuljcib bcr ^enabc alö öabfn ljunnc natuurlijftc üeg:ippcn gaanbc/ boo? eene onberflaanljaarc btaaasljcib Ijouben.
1). üDat be nood/.aaklijke betrekking [of Ijct berbanbl tusftljcn eene Rechtvaardiging boo? be tocgcrcficnbc i^ercrtjtig'öeib Pan CJjii^tua/ en bc noobtaenbigljeib onjcr yerfooneefe ijciligmaafiing/ nooit bitibeïijft berftaan / noctj bcljoojlijft ft au geftcnb taorben/ ban boo? bc acfcning
1' ban
51
53 Voorbereidende Aanmerkingen.
ban Ijct saïijjtnaïtcnti (J3cïnof. Wit ict^ bat luij incijc tocflaan: tcr^ luijï Uic cïft ban ijartcn jjmmn'/ uit bccjc onjc taeftemming aï ïjet baojbccï tc Ijaaïcu bat Ijij Uan. i^ct taaarc beloof bcjit bat geestlijk licht in jiclj/ of toojbt boo? Ijct jclbe bcrjclb/ taaar bao? ïjet in fiaat i^ om iirt rtctntïbc verband tc brinijpcn cn xjocbtrftcurcn/ cn bc sicl baar boa? tc ïcibcn tot ccnc boibaarbijjc rtcïjoojsaamljcib. ï)c ücsonberc obcrtaccrjinö ban bit fluft jaf iü fpaaren tot ticssclfa rccijtc pïaatg/ cn baarotn i}icr firijts in 'taïjjcmccn aanniciftcn: — Wat öic 25ctrcïiHing/ [of bat ©erbanb] 3ccr bscï ft an Scttrccycn biojbcn boo? bic geestlijke wijsheid, tocïiic oné in ftaat fielt om be oDbcrccnftrnnning in bc©cr^ üo?gcn§cib (23ob^/ cn bc öcftaanfiaar^cib ban aïïc bcrjelbcr beeïen onber rliianbcccn/ ïccrftclïitj cn ücbinbcïijït tc ïscnncn. — lt;Dat ijct ten boïïcn bïijiiiiaar jij uit bc ïjciïiiic ^rijjift/ toaar in bccjc bcibc bintjcn/ bc licrljt^ baatbi^iniT boor bc tocgcrcïtcnbc ^crcdjtiijljcib ban Cljjigtu^/ cn bc noobtacnbigïjcib on^cr ycifoonccïc gcljoojjaam^cib/ 3cer buibcïijVt cn ftcïïijï gcïccraarb biojbcn. JPij bccacfjtcn ben ïïcpcï bcr Sociniaanen, bol» iicnbs toeïfien 3ij/ uit aamnciiiimj bat bic tbicc jaalicn naar Ijct bciiiip f unncr ïteben onücftaanfiaar jijn/ bastftrüini bat ccn ban ücibcn in bc ^cijjift niet rtcïccrb bio?brn. JIDant ljufbaanijj Ijct ooft aan ijunnc ïicbcn niooöc tocfrljijncn/ ijct ïïoomt aan bc onjc 500 niet booj; cn taij Ijcüücn boo? 't mingt 300 goebe Kcbcn om oy anjc eigen ïicben aantegaan/ aï^ om aan bc ij tinne geloof tc gecben. Oogtij a né luij üernaten in geen ban ücibcn boïftrcfitïijiV maar op ijct ^gt;abïijï! ge^ag in bc ijeiïigc -êcijjift; aïïecnïijft bcrijlijben toe on| ijto in/ bat luij aan 'tgcen opob in jijn il^oojb geopenbaarb ijeeft/ booj cn^c eigen onberbinbing ijct jegeï fionnen ijangen. — $)ct is bïijïiöaar/ ten boïïcn bïijnüaar/ in bc genaberijite ïeibing ban ben Geest der Waarheid en der Genade omtrent bc gemoebe^ ren ber gcenen bic geïooben/ aï| mebe in bc neigingen ban bat nieubie öcginfcï ban (J?obïijft ïcben / taeïft ijen ücsicït. iPant ftijjoon jij boo: bc Dbcrbiijffcïcn ban ^onbe cn bonficrijcib ïionncn aaugcïnïit toojben/ om in de zonden te blijven omdat de genade overvloedig geweest is; ijunne ge* mocbcrcn jijn crijter boo? be TCcer becscr (tfenabe/ cn boo? bc lt;6enabc beejer SCecr/ joobaanig gebormb en geneigb/ bat bc overvloedigheid dei-Genade in beejen/ be boojnaame üctoecgrcbcn 3ij tocffte ijen boet tracij* ten oberbïoebig te taccsen in ijeiïigijcib; 300 aïë bic ijierna 3ien ?uïïen.
Cn bit ftcïïen taij bajt be bron te bjce3en ban aïïc bic tcgcnbicryingcn met taeïften bc üefhijber^ ban bit ït'cerfluïi ijct 3eïbc gebuurigïijft yoo^ gen tc berboufterem 5tïé/ — „Sfnbicn bc Lijdelijke Gerechtigheid [of „^eijoojsaamijeib ban Cijjiflug/] geïiju men 3c gcmccnïijït noemt/ „bat {$/ sijn Woob en 'l'ijbcn/ aan on^ toojbt tocgcrcïicnb/ ban i^ „ijct/ nocij ïfan ijet niet noobig bicc3en/ bat 3ijnc Daadlijke Gerech-„tigheid [of be lt;j?eïjao?3aamijcib ban 3ijn TCeben/] aan on^ tocgere^ „ïtcnb biojbc; cn omgcïïccrb: iuant ficibc tcgclijft/ i^ onbeftaan^
„baarquot;
Voorbereidende Aanmerkingen. 53
„öaarquot;. — intiirn alle zonden vergeeven worden, cc gccne Ge-
„rechiigheid naobifl jij; cn mngcftccciï/ b. i. inbicu bc (öccecïjrigijctii „ban on^ tocgcccftcntt toojijt/ ban fiïijft cc gccnc pïaat^ uoclj
„noöbhjcnbigljciti oücc baoj bccgccbing iian janbcuquot;. — „glnbicu toij „bc vergeeving onzer zonden gcïaobcn/ ban jijn onsc janbcn bccgccbcn „ccc taij gcïoabcn/ nf anbcc^ iuiccbcn taij bccpfigt iet«» tc gcïaahcn bat „tegen bc taaacljcib ficccbquot;, — „Sfltlbicn bc Gerechtigheid van Christus tooebt tncgcccftcnb/ ban taojben taij gcacfjt ict^ gebaan cn gc-„ïccbcn tc gcöïicn/ 't geen taij inbebaab naait üecticljttcn narij ïeeben, „en get $ jcfier/ bat 300 taij gcarljt taajben juïfté seïben gebaan cn „gelecben tc ijcóücn/ er ban gccne taeccftcning Sonne pïaat^ ïicüiicnquot;. — „^jnbien bc Gerechtigheid |af ïictljtbaarbigjjeib ! van Christus ans* taarbt „tacgeccïxcnb/ ban jijn taij zoo rechtvaardig aï£ Camp;ri^tu^ seïf taa|quot;. — «SGnbicn anjc zonden aan Christus wierden toegerekend, ban niaejït ï^ij „gcccïÈenb taarben gezondigd te hebben, cn ahecjulfts taate ï^ij ban „0nbcrtaer)jcïijït een janbaacquot;» — „3inbicn bc goede werken ban an^e „ïiccljtbaacbiging baaj a?ab ten cencmaaï taajben uitgcflaaten/ ban „^ijn se ban geen gebruik |afnnttigljcibl aïtaa^tatan5cSaïigï^cibquot;.— „^^ct i^ angcrijnib/ te öcnftcn bat taaat geen zonde plaats heeft, aaft „niet ai üe a5crctï|tigöcib sanbc jijn bic becci^cljt ftan taarbenquot;. — „Cenc toegerekende (Jxrcdjtigtjeib/ ftetjt^ eene gewaande, eene deuk-„beeldige gerechtigheidquot;; enz.
aDffclaan nn aïïc bcese en faaitgcïijfte tegcntaecjaingen/ Ijae fijn aal» uitgcbadjt/ (geïijft Socijn jicij ücraetnt in faccje saaït meer ban ge# taaanc fcöcrpjinnigöcib geöjuiftt tc ijcbamp;en; [baïgcnb^ jijne eigen taaajben:] In quo si subtUius aliquanlo queun opus esse viderelur, quae-dam a nobis disputaia sunt (.lt;-•)) ccljtcc jeer Maar cn ten baïïcn tonnen apgeïajst taajben/ en taij niet snïïcn frö?aamcn/ bic aïïc tat ééntaetc anberjaeften; saa jaï ift ccijtcr tljanb^ aiïeenïijli seggen/ bat aï bc ban-ftcrffcib bic jij aber ber inenfdjen gecjt berfpjeiben/ gan^cljlijfi 5taitlgt; ten cn beebtaijnen maetc/ baa? ïfet ïitijt ber uitfajuïtficïijfie getuigenis fen ber Ijciïigc ^rtjjift/ cn be crbaarcni| ban aïïen bic getaaben/ üij bc surften aïtljan^/ bic ilcgt^ cenigc redjte bebatting Ijebben ban bc ©crbojgcnljcib ber a?cnabe.
§ VII.
1. lt;£r jijn fammige algemeene vooroordeelen [af taanbegjipjjen] taeï ften baajgaanbjï tegen bc KCeer ber Toegerekende Gerechtigheid van Christus taajben ingeöjagt/ tacïftcn taij/'naarbien jij niet gebacgïijft anber cenig bejanber Ijaafb ban ana baïgcnb taerït ftannen gebjagt
taar^
(x) De servat. par. 4. cap 4.
Voorbereidende Aanmerkingen.
iaojbcn/ in bccje Voorbereide idc Aanmerkingen ït02tïijü 3tH(cn UiEcgcn.
.A. geer getuaanfijft taerpt men tegen/ bat beese Toerekening van Christus Gerecluigbeid nenjené in i^abs jbaajb nitbjufifteïijft becmcïb lucnbe. ^gt;it i$ be eerfte Cepenluejpinjj lian Bellaumun tegen bit l'eerftuli: Tol norj Ine, jeijt Ijij/ hcifl niemand céne plaats konnen vinden, waar uit men besluiten kost, dat Christus Gerechtigheid ons zou worden toegerekend tot Gerechtigheid, of dat wij cjerechtvaurdigd zouden worden door de Gerechtigheid van Christus, aan ons toegerekend (:). €xnc iCeijenüietyütjj faoujtoaar jeec anrebeïifft en 0n6efcrfaamb in men^ Kt)en ban sijne ^ejinbgeib. JDant niet aïïeen flelïen sij tjunne ganfclje geïanfgöeïijbenié/ ar tjunne ücgjippen nber jaafien bie ben (60bsbienét Betreffen Jjoo?/ in bewoordingen en uitdrukkingen bie nergen^ in be tjeiïigc ^cijjift boa?Uoainen/ maar geïaobcn jeïf^ lieele zaaken, en toef/ sou aM jij jeggen/ met een ga blijft geïaaf/ tacüten in be ^tljjift geenszins geopenbaard jijn / maar bic jij en lief uit be overleveringen ijunner ïierft afïeiben. Sjft li au brrljai'uen niet Begrijpen/ tjae juïfte menfcljen in goeden ernst aï^ eenc staaarigtjeib tegen eenig Éeerfteïfel üannen iuüjengen/ bat be uitbjuMiingen bic fammigen baar tae üeesp gen/ niet juiat in biejclfbc a^be tocia:b boa? inaa:b/ jaa aïé jij bie getijuilien/ in ben bijbel gebanben lno:ben. dKen 5011 beejen Üteijeï nag aanmcrHeïijït ruimer ftanncn uitjctten/ en ecljter benseïben naauto geuacg Ijouben Hanuen am be baajuaamfte üesanberljeben ljunucr ïteri't buiten be gjenjen ban ïjet Cljjistenbom te fluiten. Jtï jaa tasi^ nig jat men Ijet fijaafIjeib Ijeeten ftannen in auberen/ üjeïftcn be [p:cefr blijé/ Toegerekende Gerechtigheid van Christus, aï^ nnfcÖ?iftlturïijft/ met jaabeeï afficcr fiefegautaen/ bat jij Ijen bie bejeibe burben geüjui^ ften/ aan eenc niet geringe miabaab fctjulbig 1'tcurcn; tertaijï jij jetben/ joabjaa jij gun eigen gebaeïrn beginnen baajtcftelten/ juïfte fpjeeft^ biijjen/ auberfeïjeibingen/ en uitajuiilnngen üeejigen/ iucïfien jaa bcjre jijn ban frljjiftuurïijfi te tacejen/ aïa ïjet ttoijfeïacljtig ij» af je aait in be weereld jauben geftaamen jijn/ inbien jc niet in bc iföunt ban Jtrigtoteïc^/ af in bic brr Schooien bic ban tjcni afftaamstig jijn/ gc^ fmeeb tuaren.
Cn fcljoon beeje Cegcntoerping ban Bellarmijn biftbjijï^ gcnacg beantbioo:b i|/ inbien juïfié attljaua ban ecinge ja alt ft au gejegb bia:= ben/ tjeeft erljter een jefter Ijebcnbaag^ctj ^tljjijbcr aïijicr [in €nge* Ïanb/J bcjeïbc Incï in 't Engelsch taiïïen bertaïftcn/ am er ben ïjaafb-jaaftïijften inljaitb ban te maarten ban het Eerste Hoofdstuk eens Werks over de Rechtvaardiging; ijet luaS cdjtcr niet naabig am? rceb^ jaa Inacg te boen berftaan/ aan taien Ijij Ijet g:aatfie becï ban Ijet bcrbaïg
W
(s) De Justificat. Lib. II. cap. 7.
54
Voorbereidende Aanraerkingeu. 55
Stjncr ©erijanbeïing fdjuïbig i^/ xtitgcjanbertt bat ircbccïtc toeïft in ö0O#aartige fmaatrcbcncn cn ïastcc tegen anberen/ Deftaat: taant/ ontneem tjem/ aan ben eenen iiant/ öet geen niet jijn eigen taeift ié/ cn aan ben anberen/ be anljefiüeïijfte bittecijen oy lnaaiben en uit? biuftftingen ban anbere menfcljen/ tebené met be buiïe üefcljufbigingen tegen bejeïben/ cn jijn ganfeïje 55acf{ jaï berbtaijncn. ^ogtlja!^ fcljoon Ijij ba^tftcït/ ,,öat geen bet Proteslanlsche Schrijvers óic lian ,,be Toerekening van Christus Gerechtigheid fp^eeften/ (luaac in jij „aïïeti/ uitgc5onbcrb be Ijebcnbaagfcljcn/ nbercenfiomen) 3iel) naauw-„kemig aan den vorm der gezonde woorden gehouden hebbe, maar „\ccleei van de laai der heilige Schrift zijn verbijsterd en afgeweeken, quot;amp;'} etljtCL' ban volslaagen dwaaling geccebïijtt bjijlfeittcn/ hu
„bicn 51} baar boa? nietj? anbecs berftonben/ ban bat luij beciantban* ,,gcn aan be lueibaabcn boai Cljiistué öececljtigljcib bectnojben. „M§aar 30a jij er mebe iniïicn te 'ficniien gebcn/ bat Christus Ge-„reebtigheid zelve oné taa:bc tacgereftcnb/ 500 bat bejeïbc diuc £c* „rerljtigjjeib boa: 60b jaube jijn/ uit Ijaoföe ban inclTtc luij bergee? „bfng ban janben ontbangen saitben/ in 6oi3ö aunét aangenaamen „toojben/ cn Ijet redjt tat Ijet ceuluigc feben jauben bertkijgen/ ban „tïaan jij schuldig aan die dwaaüng, taaar baai luij taiïïen geacljt „tuo^ben tc boen Ijet geen C|j?istu^ gebaau Ijceft/ en aan ben anberen „ftant/ aan Cijiistué toefcljiijben Ijet geen üiij gebaan Ijciiiienquot;, — (©an ijet is gcljcel an beta' met bc 3a aft gelegen. JJDant taanneer luij geacht taajben ieté in eigener persoon bedriegt tc Ijeülicu/ ban tfan Ijet aan an^ niet luajben taegereftenb aïs? boa: een anber gefcamp;icb; getij ft 3uïft# ölijften#3aï/ luanncer Uie Ijier na abcr bit fiuft ijanbeïen. ïgt;aclj be geleer be cn gabbjucljtige jannen/ lucïfttn Ijier ticbaclb luaiben/ ljeftlien_aï 300 taeinig lictang in be beschuldiging of voorspraak ban fam-migc «©cïjjijber^/ afê bee3en ten ecneraaaï onftanbig fcljijnen ban bic gcïcerbtjeib/ luijgljeib/ cn oojbccï/ taaar in 3ij uitmuntten/ cn taaar ban bc boajflaanbc üïijften in aïïc ljunnc ^cljiiftcn 300 buibeïijft te 3ien 5igt;n.
^Daelj niet alleen taojbt ïjet gebocTen bcr meeste Protestanten boai Bellarmijn cenbautobigïijft baanTcftcïb/ maar ooft ay cene anbere yïaaté booi ijen^eïben goebgefteurb. Het zou, 3egt ijij/ geene o^/e-njmdheid zijn, Indien iemand stelde, dal de Gerechli{i/ieid en Verdiensten van Christus ons toegerekend worden, wanneer ons die worden cjeschonhen en toegepast, als of wij zeiven aan Gode hadden genoeg gedaan (a). Cn bit ücbcBtigt ijij booj bc taooiben ban Bernardus aan Innocen-tius (/7): Want indien een voor allen gestorven is, dan zijn ze alle gestorven; dat is, dat de voldoening aan allen worde toegerekend dewijl
Hij
(a) BelLarmin. dc Justijicat. Lib. II. cap. 10. (b) Ehisi. igo.
50 Voorbereidende Aanmerkingen.
Hij de zonden van allen cjedraacjen hcefl. %\\ üic in öit ftufi niets mcct^ ter crftEimcn taiïïcn ban ccn aandeel, Qaovis modo, op öc ten of an^ berc quot;mm/ in fac SJDcïbaabcn [0? ö?udjtcnl Uan Cijjistu^ 6cljao?saam^ ftciij en (öcrcdjtigöc'ö/ Öct geen üe Sociniaanen jelliEn niet (codjcncn/ moagen btiieïijft/ naar 't an^ baojftaomt/ rontntit aïïe ^aercfiening fijner aJcret fjtigljeiti in In at jin aaïf/ etftenncn/ nabemaal he Vruch-len zijner Gerechtigheid onmaageïijfi ftannen oejegb luojben aan ons te toojöen tocgcceüenb/ op toat \1nj3c toij ooU aan bc^eïben beeï ontbant gen magtcn. JJDant/ te peggen bat Cljjiatu^ lt;j3credjtigljeib on^ taojbe toegeceftenb ten aandien ban berjeïber ^jucljten/ terbiijf be Gerechtigheid ^elbe 011^ niet toegeteftenb 3011 toojben/ (maar be ©rucTgt;ten bet^ ^elbe itonnen oné niet toegereftcnb taojben/ 500 al^ toe Ijier na jien juïïen) geeft g:aotc aanïeibing tot beeïe noabelaoje bertoaning en ttoiéten. 5ie ooft geene reben/ toaarom men bit HCcerftuft 30U joe^ ften flaanbe te Ijaubcn onbet eene nitbrnftfting/ taeïfte men seïf boo? onschrii'tuurlijk ïjanbt/ inbien men fiegt^ tegeere bat onje jin en race^ ning bnibeïijft berflaan en üegjeepen toojbe. ^gt;e 3)Daadjeib liegoeft
geene nitbïugten.
^De naboïger^ ban Socijn öebiencusicö tljanbé boojnaamiijU ban beeje Cegentoeryinn. Sienbe bat alom in Gods Kerk ter berMaaring ban be getoigtigfte J^aarljeben ban tjet Cbangeïie beeïerïei nitb?ufiftin^ gen en fpjeefttoijjen geüeejigb toierben taeïften niet ïetterïijft in ben ^ijöeï baojïtomen/ ijoopten jij ïjicr uit eenig boojbeeï te ontïeenen/ in ijet öeftrijben ber saaften jeiben. Soobanigen pijn be tooojben ban Drieëenheid, Menschwording, Voldoening, en Verdiensten van Christus, geïijl» ooit beeje/ ban Toerekening van Christus Gerecluigheid. ï}ac ïuttd bcojbeeï^ 31} nit be eerjttgemeïben geljaaïb ijeliben/ i^ gefiïehen aan be geenen met toien sij Ijier in te boen Ijabben. .ïiBaar toat aangaat bat gebeeïte tjunncr lt;j£cgentoerping/ toeïft siet oy be ^pjccfitoij^ ban Toerekening van Christus Gerechtigheid aan dc geloovigen, Iji^r Op antuiao?gt; ben üie bejeïbe bootmaan: , t
a. ^at Ijet alleen dc Zaak jij/ in bie ^p?eelf{toij3 berbat/ tociïte 31] berbeebigen. Soo bee^e niet in be ^dj?ift te binben W 300 3e baar in niet Waar geïeerb en bebegtigb toojbt/ ban tailïen 3i} be^eïbe terflonb ïaaten baaren, cïtföaar 3t|:£l S') fietoijsen Uonnen/ bat be Leer, toeïïte 3ij boor bese ^pjeeltmanier uitbjuMten/ en toeïfie boo: be^eïbe seer bnibeïijft en tenbontobig aan ber menfdjen berftanb too?bt boo?geb?aa^ gen/ eene Godlijke Waarheid 3')/ toeïfte in ^Sobs l)^oo»b eenen genoeg-3aamen gionb/ en boïbingenbe getuigeni^fen binbt/ ban të be (©pjceft^ taijé hij overbrenging (*) schriltuurlijk, en be JE'aarïjeib boor bcseïbc uitgebniftt / eene (6obïijfte 3)Daarïjeib. ^it te ïoodjenen/ i^ 300bccï
aï^
(') rcductively.
Voorbereidende Aanmerkingen. 57
ai$ aïïc uitlegging bcr Ijciïigc te itcrüicöcn/ sn Ijct !ï£ceraar?
amöt in «öabé iierft geljcd nuttclaa^ te maaftcn. jaaft aïleen ij* ijet bcr^aHacn/ taaar ap men Ijet oog te bc^tigen ïjciilie.
b. Sij jeggen baajtt^/ öat dezelfde zaak in öe Ijeiïige ^djjift ïiaci? verschillende Spreekwijzen, doch die hel zeilde beteekenen, tacuiïe uit^ gebjulit en geleecaarb. JPant 3i| ïeect bat door de Gehoorzaamheid van Eenen, bat Cljjijttuj?/ veelen lol rechtvaardigen gesleld worden (c). Cn bat toij tat recljtbaacbigcn gefteïb [of gerctljtbaacbigb iuaiben baa? be Toerekening eenct Rcchlvaardigheil aan on^: Zalig is de mensch, welken God do Reclilvaardigheid loerekcnl zonder werken (cl). lt;Gn tuaj# ben toij tot rccjjtbaarbigcn geflielb baa? be jCaeteftening eenet ïietljt^ baarbigljeib aan ané/ ban mact bie aJegaajjaamljcib af lïecljtbaarbigtjeib boa: iueïfte taij tat recjjtbaarbigen gefteïb luajben/ aan auEt taaiben taegci'cuenb. lt;i5n met bceje uitbntftfting ban Ijet 3£eecfluff taiïïen jij jicl] bergenaegen: ^at be ofoïjaa^aamljeib ban Cljji^tu^/ boa: taeïi'te taij tat redjtbaarbigen geilelb tacuben/ be tiecljtbaacbiggeib jij/ taelïte «i3aö an^ tocceftent, ^gt;ee3e iCegcntaerping b* bu^ ban geene itcatljt aïtaajf/ ter tacberïegging ban be ÏJDaaeljeib tacffte inij berbeebigen,
B. Socijn bjengt in öet besanbec tegen Ijet Eeerflult bet ïïetïjt^ baarbiging door de Toerekening van Chrislus Gerechligheid en Voldoening, beeje bebenfting in/ bat et nietö ban gemeïb taajbe baa: bc Evangelisten, nadj eenig getaag ec ban ie binben jij in be Leerredenen van den Zaligmaaker lol hot volk, zelfs niet in zijne afzonderlijke gesprekken mei zijne Leerlingen. Cn Ijij b:ingt beeje jCegcnluccying aalt 5eec ïjebig en lijeebbaecig aan/ tegen Ijet geljeeïe ban Cljjiétit^ tetaeeg gebragte ©ecjaening baa? be janben/ baaz sijnen ^Daab (e). «Cn ge^ Ii)Tt men ïigtïijft ban fttaaab tat etgec baa:bgaat/ jaa bee^e fiunbig^ Ijeib baa? ietnanb anber ans? niet alleen abecgenaamen/ en in'tbjeebe aangebjangen/ maar aalt uitgebjeib/ baai* eene gebaarïijfie bergelijfting tusfcljcn be ^djjiften bet Evangelisten, en be abecige gebeeïten be^ cfDieutaen Cestamcnts. 113ant am bit betaijs te betfteeften/ bat naam-ïijft/ in be Geschiedenissen van het Evangelie, taaar in be Leerredenen van Christus bedjaaïb taajben/ geen getaag aïtaaö gemaaftt jij ban eene Toerekening van Christus Gerechligheid, geïijft naar jijne gebaclj? ten niet gejtljiebt/ natlj ban jijne Voldoening, af Verdiensten, af Verzoening, af Verlossing bao? fijnen ^gt;aab/ geïijft niet gcfcljiebt naar 't aajbeeï ban Socijn, saa baegt Ijij er bij/ bat taat Ijem belangt/ hij meer smaak vindt in de Leerredenen van den Zaligmaaker, die de Instoller is van onzen Godsdienst, dan in de Schriften der Apostelen, schoon menschen door Gods Geest aangeblaazen. i0aar bij Ijij beele
JJC*
(') Rom. V : 19. (lt;/) Rom. IV: 6. (e) l)e Servator, par. IV, cap. 9.
8
58 Voorbereidende Aanmerkingen.
rrdjaarïijfic fieijcnfttnijcn tn aamtierfimgen bDBijt/ ober bc Schriften van don Apostel Paulus, met Ijct gtlaaf cn öc gebaelen^ ter
ïittït in aïïe ccutacn.
a. (Dan suïït tenc ft:autöciti i^ niet aïïctn onfaerbcctnglamp;aar/ maar ook bcrfociïijft. 3J?aar $ ccnc ptaaté in ten ganfcamp;en 25i)ücï te binten? tnaar eenine ïterïteïijue (Dberïebering? toaar een enïteï bejabigt Cyjip* ten-^£Ö?i)ber; of toaar binbt men ten aïïermingten g?ont om suïft eene bergeïijfiing/ en jaobaanig een befiuit aï^ bee^e ^cljjiiber burft maafien/ eenig^in^ te biffijïten? 2aa onbesannen eene bjijpo^tigljeib/ 300 blieft eene onbunbe ban ben aart ter tjabïijfte ^{ngeebing/ en ban te ojbc 'en Ijet oogmerft ber ^c^iften beé Nieuwen Tesiamenis, bieïfte be oojfpjong i^ ban beeje boo?baarige berisping/ bonnen toe janber opmerfting niet boojbijgaan. (Cer toetïjneeming ban bit boojgeeben/
tiene Ijet boïgenbe, , „ ,
a i^et geen be ïfeere 3jefu^ in jime pcrsooneele Bediening gier. op aarbe fijnen leerlingen ontertoeeö/ taaé gefeljibt naar tie Huishouding der Kerke toelfte jijnen ^oob en jijne oDpftanbing baajafgmg. t®iet^/ bat tot ïjun geloof/ gctjoojsaamtjeib/ en bertroo^ting/ in bien franb noabig toa^/ berbergbe ï^ij boo: öquot;»* ^ccïc tingen onbertoee^ ïMj bun buiten'te .écbnften; beeïe nientoe tingen openbaarde tb b«n/ en tifttoerf nam i^ii geïegcnljeib om ben te onbejricljten/ en ljunnc be^ glippen te berbeteren. ^djoan ïfij Ijun bie getoijbe ©erboigenamp;eben/ toeïwen bejonberlijft tot Ijet a5cïaaf bc.^ Bieutaen ^eétament^ befjoo?^ ten/ en tic jij bóó? sijn ^oob cn ©pflanbing niet bolbamcnüjft ftonben begnjpen/ niet onbcrfcbeibenlijft openbaarbe. ^ ^ ï
b. l^ct geen be ï^eiïanb baar na boor jijnen ^ee^t aan sijne Jtpojteien bcftenbmaautc/ toaé niet minter onmiddellijk van Hem, tan tie Jtëaar* ftcben toeïftcn ï?ij in be bageu ban jijn Weesclj ljun monbeïijb ber.iïaarte, i^et tegentceï te taiïlen betacetcn/ fteebt ben Cijji^tïijuen 45at^bienst naar te Ijartüter. ^Pe Brieven der Apostelen jijn niet minber ïjunnen oojfpjong aan Christus schuldig, ban te Leerreden bieïfte ï)ij op ten
'JJerg nitfpjaft» ^ ,
c. Cr i^ berijaïben noclj in be saaben jeïben/ no cl] in be taifócban teneïber bcbenbinaabing of openbaaring/ geene baa?treffebjb|jeib ban bet eene (èeftljjift boben Ijet anbere. *Egt;e bingen in be Br^ en ber JCposteïen begjeepen/ bloeien baa:b uit bejeïfbe JlDijsljeib/ beselfbc Senate en 3Liefbc/ aïé tic toelften te joaïigmaalicr in be tagen jan ^ijn bïcesclj met eigen mont boo?bamp;?agt/ en sijn ban bescïfbc GodHjke Waarheid, «^cjag/ cn ïtracljt. *Pe openbaaringen tic ï^ij natcrfTant too: fijnen (6eeét mcbebecïbe/ toaren niet minber ^obbjb/ noclj min^ ter onmibbeïïijlt ban l^cm/ ban bie ï^ij op aarbe aan jijne iCecr^ ïingen fcljonb. (Cusfcljen becje bingen/ om ecnige ber gemelbe rete^ nen/ onberfcljeit te maaftcn/ i^ te uiterfte btaaagljeib.
'
Voorbereidende Aanmerkingen. 59
d. öcr Evangelisten öcïicïscn niet aïï($ iuat bc maafiec oy aarbc tot jijnc rCccdingcn ter ïjunnc onderrichting tje^ fpjooftcn ïjcölic» IK'ant tortti na sijne «©pfianbing veertig dagen lang van hun gezien, spreekende van dc dingen die het Koningrijk Gods aangaan (ƒ); en erïjtet binten tuc ïjirr ban geene 6csonbcr|jEbeti ber^ rnrfö/ öan enficï EEtngi: toEinigE gEjcgbEn üi} scïJEtE gelegenheden. ïfij ï|ab ï(u» uaft tE baoren/ aangaanbe be bingen bie ten aanjicn ban jijn' (ipo0b en Opflanbing in Ijet aiiiibE (^egtament bao?fpEÏb toaren/ nooit ftlaar noeg anberftljEibEïijlt onbe^reeljt (lt;/}. Snïfi^ lua«i ooft niet noo# big boo? ijtm/ in ben fianb inaar in 51) jitlj toen üebonben. daarom/
e. ÏJDat fietreft bE uitgebreidheid der Godlijke Openbaaringen, voor-werpelijk befcljoutob/ 500 ftreïiten siclj bic/ toeïfien bE ïjcifanb na jijnE ïfEmeïbaart beo? jijnen a?ee^t aan sijne écpopteïen meèbeeïbe/ berber uit/ ban bie jij monbeïiju ban ïjemseïben ontbingen/ boo; ;oobcjrc aïtïjan^/ aï.s be laatften in be ^cftjiften ber Evangelisten zijn fietaaarb. 3©ant i|i} jegt tot ïjun iiitbjnïiMijïi/ niet ïang booj jijnen boob: Nog veele dingen hebbe ik 11 te zeggen, doch gij kunt die nu niet draagen (ö). Cn leert Ijun be berlijijging beeper ftennia te taatljten met be koomste van den Geest , taeïïie ijun be^eïbe 5011 mebebeeïen; 50a aïs in be boïgenbc tooojben: Maar wanneer die zal gekoomen zijn, naamlijk de Geest dei-Waarheid, Hij zal u in alle de Waarheid leiden. Want Hij zal van Hem-zelven niet spreeken, maar zoo wat Hij zal gehóórd hebben, zal Hij spreeken, en de toekooniende dingen zal Hij 11 verkondigen. Die zal mij verheerlijken: want Hij zal het uit het mijne neemen, en zal het u verkondigen (i). Cn op bEcs'cn g:onb ljab'ï}ij ijun reebj? te booreu ge= ^egb/ bat IjEt.ljun nut ware bat ii^ij taEtïjging/opbat b£ ï^EiïigE O^Eegt/ biEn Qun ban bEn ©abEr jEUbEn joubE/ tot ijun fttuamE (A). 5Can bee^c ftoomjjt ban ben l^eiïigen (J?cest/ niaaftt be ?2aïiginaftEr bE vol-komene en duidelijke opEnüaaring bei* ©erbojgenljeben ban ïict ^baiv geïie ba^t, [ilit ijet EEn en anber ïtan men jiEn] IjoE baï^clj/ jootael aï^ gebaarïijft en ergerenb/ be bebenHingEU ban S 0 c u n eu ^ijuE aan^ ïjangeren tegen bit H'EErfiuft/ jijn.
i b. be ttaEebe pïaat^. *ügt;e ^tgjiften ber Evangelisten sijn boïïtc^
i men gefcï(iftt ter beanttooojbing aan berjElber einbe en oogmerfi; toeïït
C tua^/ be Geslachtrekening, Ontvangenis, Geboorte, Daaden, Wonder-
t werken, en Leeringen ban ben Siatigmaafier te befdjjijben/ joabejrE
1 aï^ noobig taajt ten öetooge bat ï^ij bE toaarE EEtiige Beïoofbe Messias
s taare. Eoo gEtuigt Ijij bic IjEt laatst ban ^Em gEfclj?eeben Ijceft:
j Jesus heeft nog wel veele andere teekenen gedaan, die niet zijn ge-
# schreeven in dit Boek; maar deezen zijn geschreeven, opdat gij ge-
# loo-
# (/) Hand. 1:3. (,f) Zie Lukas XXIV : 25-27. (/1) Joann. XVI: 12.
(/) Joann. XVI: 13, 14. (/c) Joann. XVI : 7.
c quot; 8 *
60 Voorbereidende Aanmerkingen.
loovel dat Jesus zij dc Christus, do Zoon van God (l). (jCot öit (ïEintiü aïkg öDa? ïjim Bcfcljjttbcn/ taat nonbig i^ tot öc gcl6oo?tE cn tc berflxrïiinrj tc? geïaaf?»- Singctiaïg öcjc ücliE^tiging/ tocrb aïïe^ taat in Ijet Oude Testament ban ïfem boojjegb taaö/ aïïc^ taat bc aubc Schadumven tn Offeranden aföcEÏtibcn/ ïict ©DDztacrp bc^ gdaof^/ itl bum sin 500 aïö suffig aïïcé boo? be l^crlmïïing bcrfilaarb tatrb: cn bat bcE^c HCetr tc booren rccb^ onber aïlc bic bingen fitficnbgctnaaftt taatc/ jaï ijicr na öctoogb taojben. lt;ïil5cn Seljocft jirlj bcrljaHicn niet tc bcc* taanberEii/ inbicn fonmiigc bingen/ cn tad bc aïïcrgctoigtigitcn/ niet meerder volkomenheid in anbere beeïen bc^ Bicutaen Ccptamcntö bcr^ Maarb taojben/ ban in bc ^rijjiften bcr Evangelisten.
c. ^Ccn bcrbcn. ïgt;ct boojgccbcn jcïf ij* ten eencmaal valsch. D^ant cr too:bcn tot ^aaliing ban bit H'ccrftuft joobccïc onIootl)cnl6aarc lic^ toijjen in ccncn Evangelist aïïcen gebonben/ aïjs in ccnig anber ^oeft ban 'tJÖttutac (Cestanient; tc tocctcn in ïjet Evangelie van Joannes. 3ift sal ben ICccjer üi) boojraab tot fomraigen berseïben taijsen/bie toij op 3iin pïaat^ ijooyen aantcb?ingcn. cïl5cn jie in Ijet Ccrflc ïjoofbjluft/ b^. 12/ 17/ 19; in Ijet tPcrbc/ bé. 14/ 15/ 16/ 17/ 18/ 36; in ijet JDijfbc/ Ijet 24 b£
üPan taij moogen bit ijier baojfiijgaan aï^ een bier uitvindingen, ten aandien ban taeïïten Socijn in jijncn ?3ticf aan M1 c naëi. Va,todi^ t u s burft peggen / bat zijne Schriften bij veelcn in achting zijn, om de zonderlinge zaaken die er in voorkoomen.
C. *Pc Verschillen taeïften ober bit ?Ceerfhtfi onber be fgt;?Dte?tant|'cïjc ^eljjijbcren plaat*? gegab ï|eül6en/ taojben aï^ een bejtoaar tegen Ijet jEïbe ingebjagt. Sin 'tbegin bcr J|crb02niing berbieï Os 1 ander tot Ijet btoaa^ begjip/ bat taii geredjtbaarbigb of tot recljtbaarbigen ge^ feïb taierben/ boo? a?obr? tae;enïijfie ïictljtbaarbigljeib/ on?? boo? Cfjji^ tnë mebegebeeïb. ^oen ijij Ijier in boo? be gcïeerbflc bannen ban bicn tijb een tacinig ftijerp tocrb tc'fiecr gegaan/ gaf ïni boo?/ om 3irïj in bit ^onbcrling toanbegjip te onberfteuncn/ bat over de eigenlijke oorzaak onzer Rechtvaardiging voor God, twintig verschillende gevoelens onder de Protestanten zeiven pïaat^ |jabben. (EHt tocrb tocï braa boo? be ?S)oo?ftanberé ber ïioomfrlje ïlcrfi obergenoomen/ en too?bt ten nabeeïc ban Ijet ganfelje St'eerfhm 6ijgefi?agt boo? B e l l a mijn, Vasquez, en anberen. 15orïj bc ongeg?onbijcib ban bit boo?^ geben i^ ten Maarften gefiïcfien; en Bellarmijn jeïf toi^t niet meer ban bierberïei geboeïcn onber ïnin aantetoijsen/ bat ban Osi\nder cr onber beg?eepen jijnbc (m). ^an naarbicn öij toi?t batgettoange^ boelen ban Osiander boo? alle bc obcrige bcrtoo?pen toicrb/ maa= ftcn bc b?iE anberen taeïïten iji) bennetbt/ inbebaab niet^ anber^ ban
on=
(/) Joann. XX: 30, 31. (;«) Bellarm. de Justificat. Lib. II. Cap. I.
Voorbereidende Aanmerkingen. 61
onbcrftgciben bccïcn ban één get scïfbe SCccrftuft «it. ^gt;ic# men/ niet jCEtïanij geïccbcn/ nog met tuaarljeib jeggen ftonbc/ bat Ijet gclaof en geboden ban aïïc Protestanten, in bit ft au baïfiamcnïijft nbeïeenjttmbe. 3©ant/ fdjonn jij berfrljiïben in be toijje en manier ban baa?fl:eïïing en berfilaaring (en jefter i^ Qet/ bat beeïe menfeijtn maar aï te jeer ten ingenoomen met ïjnnne bezondere bepaalingen en beschrijvingen, 'tgeen eenen fcljijn ban ftjijbigijeit onber Ijnn bertaeftte) Ijier in ecljter iito am en 3e aïïe obereen/ bat t)ct be a?crecï)tigï)eib ban Cljjistu^ jij ev: niet be onje/ uit ijaafbe ban toeïfie toij bergeebing ban jonben ontbant gen/ in a5nbé gunste aangenoomen/ en tot rerljtbaarbigen berftïaarb taojben/ en rerïjt en aanfpjaaft oy be Ijemeïfeïie (©efuïfsaïigïjeib ont^ bangen. ïfier in jegge ift ftemben jij allen obereen/ eerstliilt tegen be Pausgezinden, en naberïjanb tegen be baïgeré ban Socijn. €n baar men get 300 ebengemrïbe boa? taaarijeib goubt/ tuil ift met niemanb tbji^ten ober be iuijje op taeïfie Ijij ijet ïeerftuft berftlaare.
H'aat mij bit in 't boojbijgaan nog jeggen: 3I?ij Ijebüen gier inljet boojbeeïb ber eerste Kerkvaderen. UDant offeïjoon jij boo) Rechtvaar-digmaaking, botgenbé ben oojfyjong ban get Latijnsche Inoojb Jasli-pxare, rechtvaardigmaaken, berftonben/ be mededeeling eener inwendige persooneele reebtvaardigbeit, (1). fommigen aïtljanö beeben suïüa/ en Augustijn in get lie.;onber; nogtgané/ bat toij bergiffeni^ ban jonben en aanneeming bij (i5ob souben berïüijgen/ anberjt ban om be a^erecgtiggeib ban Cgjistuö/ bit ontftenben jij ten fterftften. lt;ï5n naar^ bien jij/ bejonber in gunne gefcgiïïen met be Pelagiaanen, na be op fioom^t bier Ketterij, met ijber ftaanbe gieïben/ bat toij recgtbaarbig gemaafit biojben boo? be aJobïijfte lt;6enabe/ toeïfie ons nart en onze natuur verandert, ftgeypenbe in om? een fieginfeï ban geestlijfi ïebenen geiliggeib/ en niet boo? be yoogingen ban onjen vrijen wil, nocg boo? bejriegtingen in eigen firatgt; 50a jijn gunne tooojben en uitbjufiftin# gen/ gegeeï ftjijbig met gunne meening en oogmerft/ misüjuifit ge-toojben.
É^ij stemmen volkomen met bun saamen, en onberftgjijben aïïep toat 5i} bijbjengen/ ten betooge bat on;e persooneele rechtvaardigheid en geiïiggeib aïïeen be bjucgt jij ban lt;èob^ firaegtbaabige a?enabc/ met uitfluiting ban aïïe eigen berbiengtc/ en poogingen ban on^en bjijen toiï; sijnbe onje ïfeiïigmaafiing/ in aïïen jin/ joo'toeï uit (J5enabe/aï^ onje eigenlijfi gejegbe ïiergtbaarbiging; en juïfis in tcgcnftelïing ban get gemeen geboeïen ber Hoomsche Kerk ober bit ftu'ft. ©et eenigfie [ berfcgil tusfegen on? en be eerfte ïïerfibaberen ten beejen aanjien] i$/
bat
[Wij verkiezen daarom ook het woord Rechtvaardiging in 't Nederduitsch, boven Rechtvaardigmaaking, naardien het de bedoelde zaak juister schijnt uitte-drukken; en minder aan misduiding blootstaat.]
62 Voorbereidende Aanmerkingen.
ijat jij tecjc intocnbigt perfaonceÏE rct^tbaartigmaafiing/ [of tjematb^ facrnicutoino 1 fonitijbjt uitbjufificn öaa: Ijet taaajb Rechtvaardigmaaking yusiifkatio,\ 't geen taij niet boen. ^aclj geïijft Itiii boa? onje ïietljtbaar^ tiging Uooj a3oti aïïcen suïft eenc Rechtvaardigmaaking tteboeïen toaar bcTo? onje jonben facrgccfaen taojben/ toaar boo? toij boo? jijn aangcjiclit tot retï)tbaarbigcn toojben gefteïb/ of aïj» rccljttiaarbigcn in jijne gunste toojben aaiigenoomen/ ;aa jal men ooft ïte^toaarïijït ftonnen aantoijsen/ bat jij siiïïi^ aan eenige anberc aa?5aaït toefienben/ ban öe Protestanten getooon jijn. Mijftt/ bat Ijet geen jij haorïjebtjEn te. üetoogen/ Ijet
jeïfbe jij bat taij gclioeïen; maar be toijje op toeïfte jij juïft^ faoojbjaagen/ tao^bt booj be Roomschgezinden tot een geheel anber cinbe tni^buib.
lt;611 ten aanjien ban be taijje en manier ban berMaaring ober bit üCeerfhifi/ ï)ab onber bc Protestanten jeïben ten aïïen tijbe eenig onderscheid in iiitbjnftftingen plaats. iDorïj bit jaï nooit anberé taeejen/ jooïang ber menftljen bermogen^/ en be gefteïbljeib ban tjtuinen geejit/ in be öebatting ban foojtgcfijuc jaafien/ en in i}ct nitbjuhUen ïjunner gebacljten/ 300 aanmerfteïijft berfcïjiïïen. Cn men moet erfiennen/ bat fommige ïaatere (i5obgefcerben op bat onberfdjeib in nitbjuftftingen joobeeï getaigt^ geïegb ïjebBen/ aï^ of ïjet taejen ban Ijet ganft^e rH eer» fhtft baar in gelegen taare. ©anïjier/ bat fommigen ganfege Boeken gefeïjjeeben ijefiüen/ taeïiften bijna niet^ anberj? in jitlj beïieïgben/ ban onvoegzame vitterijen op be taoojben en fpjeefitoijjen ban auberen, lt;Jrgt;an jnïfijt ontjlaat uit be jtaafiljeib ban fommige menfcljen/ en uit anbere ïaaftbaarc neigingen ban gunnen geest/ tertoijï ï|et aan Ijet toejen ber jaaft niet^ toe- nodj afboet. ©oo? mij/ ift jaï juffie men^ ftgen laaten fcTjjijben en ttoisten jooïang Qet ljun berbeeïe. (Onbertu^ fcljen Ijeeft get bermeenigbuïbigen ban geftfiiïïen/ en Ijet fe^erpjinnig uitpïuijen berjeïben/ in be fieljanbeïing ban bit Leerstuk, toaar in men boojnaamïijfi bat geeue fieQoojt in 't oog te ïiouben/ dat invloed heeft op onze praktijk, ber DUaarïjeib jeïbe gan^rg geen boo?becï gebaan/ offeïjoon niet opjetteïijllt ingericht om bejeïbe te 16efl?ijben.
ï^et eigenlijft berfcljiï/ tugfeïjen ïjun bie in Ijet wezen van het Leerstuk obereenftemmen/ ïaat jicïj tot toeinige goofbjaaften bjengen.
a. M9en benftt niet ebeneen^ ober ben aart dos Gcloofs, boo: toeïft toij geredjtbaarbigb too^ben/ norij ober be*?jeïft? eigenïijft Voorwerp, tn Gebruik in onje ïiet^tbaarbiging. iJtgt;ij jien Ijier in een boojbeeïb/ niet aïïeen ban be jtoafiljeib onjeé berflanb in get fiegjijpen ban geeét= ïijfie bingen/ maar ooft ban be aberblijffeïen ban bonftcrïjeib en ber^ taarbï(rib/ bic in onjen geejit pïaat^ binben; boo? 't min^t mogen toe hieruit be toaarljcib ïceren ban be^ jtpoéteïj» ïjerinnering: Wij kennen in bit ïeben maar ten deele, en wij profeteeren maar ten deele, 3©ant baar bit beloof cene baab beé gemoebé i$/ gobbjuc^tig toerfijaam omtrent lt;i5ob/ flemmen ecïjtEr beeïen bie get jeïbe opretgtïijfi cn gebuurig oifE=lt;
Voorbereidende Aanmerkingen. G3
nen/ niet ohcrccn in be^eïfé aari af tigenlijft tiaojtaecjj. (Onbectu^^ fcljcn cr pen ttaijfel aan/ af fammijjen üie anbeeïing ten bec^sn opt# 5itjjtE ücrfcljillen/ Ijcfiöcn ïjunne gcmaebcccn ontdaan ban get bermagen öec ticajoajöccïcn rn üaïfdjc ficgjippen/ üie öc kunstige ïirbcnccnngcn ban anberen bifttoccf tctaccg ïtjentjen/ en bjutVftcn ijunne luaacc üz= battingen oberecnïtuamgtig ljunnc ficbinbing uit. Cn niettegenftaanbe bit berftïjil/ burf ift bectroutaen/ bat jij aïle in be oefening be;amp; SMuofst Gode behaagen, cn omtrent Ij et eigenlijfie ©aa:bjrrij be^ a5eIoof^ 5oagt; baanig berlieecen/ bat ljunnc ïïecljtbaarbiging teben^ cn ljunne 2alig= geib baar boa? berscficrb taojben. iiJn 500 taij/ uit aanmerfting tjicc ban/ eïftanbercn in 0115e bcrfcljiiïenbc üegjippen/ cn onberfcïjcibcne uitbju'fifiing bier fiegjippen aangaanbe beeje bingen/ niet berbjaagen fionnen/ ban ia suïlts' maar aï te buibeïijft een ücluij^/ bat blij jeer twistgierig sijn/ cn bat ons bcrtroubicn op gansfclj ^toaïiuc gjonben ritste, J©at mij belangt/ beeï ïiebcr iuiïbc iii mijn ïot binten onber Öun/ bic waarlijk met hel hart gelooven ter rechtvaardigheid, fcljoon jij niet in ftaat sijn mugten om aan anberen ccne bolboenbc beschrijving van het Geloof te gceben/ ban onber julftcn/ bic jonber einbe/ en met eenen ftljijn ban naauwkeurigheid cn bcb^ccbcntjeib/ ober ijctjclbc ftonnen sinttai^tcn/ maar bersuimen/ Ijet jelbc afê jjunncn pligt te oefenen. SCït ^aï bcrljaïben ten be^cn aandien ïtojtïijii Ijet een cn anber Scggcn/ ter berftlaaring ban mijn geboeïen/ bodj sonber cenig oog^ merft om be öeg:ippen ban anberen te tacbcrlcggen of te öeftjijben.
b. €en anber Ó5efcljiï ij? er meer opjetteïijft geboerb/ tu^fcljen fommige voornaame Godgeleerden ber ï^erbojmbc ïicrïi/ (taant be Lutheraanen 5ijn eenilemmig aan bc ééne jijbe) aangaanbc bc (dcrccljtigljeib ban Clj:i^ tu^/ taell'te oné toegcrcftcnb taojbt. ^onnnjgen tailben ^icr boo? alleen
i 5ijn Lijden en Dood berftaan/ en be bersocning baar boo: boo; bc sonbc
tctaecg geB?agt. 5tnbercn begrijpen cr ooït onber/ de Gehoorzaamheid ' ban jijn quot;fcben. ©e aanïcibing/ be oojfpjong/ en baa:bgang ban bit
ojcfcljil/ be fgt;erfaancn bic get sclbe ober cn tacber ftaaiibc Ijiclben/ en bc cêcgjiften taaar in Ijet bcljanbclb taojbt/ ncbeité bc onbcrfcljeibene tacgen bic men ter berecniging ber partijen Ijceft ingcfiaagcn/jijn genaegsaam t beftenb aan allen bie baar omtrent ieté gcïccicn Ijeübcn. lü jal mij Ijier
ooft niet inïaaten/ met oogmerft om anberen te tacbcrlcggen/ fcljoon ift / bjijmoebig mijne gcbacljten ^aï boo^bjaagen/ joobwrc aïö bc befdjou-
s taing ban Cljjiftii^ i6erccf(tigljeib/ bolgenbé bc gcmcïbc-onberfdjciöing/
^ aan be 3E)aarljeib bic ift berbcebigen jaï/ onmibbeïlijft berftnocljt i|.
gt; . c. lt;S-r i^ ooit cenig berfdjil getaeeft/ of bc Gerechtigheid van Chris-1 tus aan om* toegerekend, ban of bc Toerekening van Christus Gerech-
t tigheid, ftonbe gejegb taojben be lormeele oorzaak oii^cr ïïcdjtbaar#
t biging boo? (C»ab te ^ijn/ taaar omtrent onber bc (£elccrben/ bic bit
^ onbertaerp bij taijjc ban gcfcljiïfiuft tegen be öaam^djgcjinbcn beamp;an^
/ beï#
Voorbereidende Aanmerkingen.
belbcn/ Ecnicj onberfcljcib in bc uitijjuftfiingen fcgijnt te ijcöfien pïaat^ gcljat. taaarc aatifeibing tat te berfctjiüen abcr bccjc uitöjuftfting becje gctUEcft/ en gccnc auberc: ö!5ie ban öc Hoomsche Kerk üe^ taccren ftanöbastig/ bat bc (öerecïjtigljcib baa? teïfte toij baaj a5ab retötbaarbis jijn/ bc ibrmeele oorzaak jij üan onsc ïiecljtbaarbiging. Cn bce.iE «iScrctïjtigficib jeggen 3ij tc jijn/ onze eigene inkleevende Ge-rechligheid, cu niEt bE (öErfLijtigljcib ban Cf|ji£tu3 aan Dn^ tOEgEtE^ ftEnb. ïfEt tjoafb.vaVïEÏijUE ban tjet gcfcljil ftaamt bertjaiben IjiEC op nEbEt/ t. bi. 3©Eïfie biE ^crEcljtigljEib jij/ uit IjaafbE taaarban blij bij (!5ab aangEnaniEn of gEtEcljtbaarbigb taoibEn onbEC bEn naam ban bE Ibrmeele oorzaak nnsEc llECljtbaacbiging; 't gEcn ben inljaub nitmaaftt ban ïlct Tweede Bock van Bellarmun obEt bE Rechlvaardigmaaking. 3in tegEnflEÏIing IjiEr ban/ tjciibEn fommige ^atE^tantEn/ üEbiEEtEnbE bat bc a5Ei*Ectjtigï|Eib biaar mcbE taij boa? lt;J3ab EEcljtbaai big gEÏjaubEii en in ^ijne gunst aangEnaniEn biojbEn/ sij bE ^EtECljtigljEib ban Cljïi^tu^ aan an^ taEgecEfiEiib/ rn niEt nn3E cigcnE iniKEEbEnbe anbalmaaftte ^EtEcIjtig^ Jjcib/ suïfté ttacljtEn tE bEtoagEU baa? öet anbEtsaEftEn ban bit ©aojltEï: naamïijft/ Welk is de formeele oorzaak onzer Rechtvaardiging? 't ^«EEn fommigen ^EibEn tE jjjn/ de Toerekening van Christus Gerechtigheid; En anbEtcn/ De gerechtiglieid van Christus, aan ons toegerekend. IDotïj ïjltn nagmeeïf IjiEt in/ bia3 gEEngjins/ bit gEftljil tE boEii uitïaayEn ap eeu wijsgeerig anbEtjaEft naar ben aart EEiiEr Ibrmeele oorzaak, maar ccnigïiju tc üetaogen bat tjet Inaarïijft aan Christus Gerechtigheid taEbcïioojbc/ 't geen bc Papisten onber bicn naam aan onze eigene gerechtigheid tac^ fdjjecben, ^Dat cr cenc ingestorte hebbelijke Genade pïaaté ïjebbe/taeiftc be aojsaaft is anscr perfaancïc inMecbenbc a^crccïitigïjcib/ ftaanjijtac» jKaar jij nntïïcnnen ccnpaarig/ bat a5ab ons de zonden vergeeve En onze persoonen rechlvaardige, niEt apsitljt tat breje (6crccljtigï)cib/ als bc formeele oorzaak baar ban. la jij ontlftenncn baïftrcïft/ bat cr in bc ïïecljtbaarbiging ccnest panbaar^ EEnigE inkleevende formeele oorzaak in bEn fanbaar pïaató 'jcbüE/ of jijn Ran. oEn 'tgcEn jij bsr^ jtaan boa? EEnc formeele oorzaak in onjc Kccljtbaarbiging/ i^ aïïccn Ijct geen be ü'enocmiug aan Ijct onbertaerp geeft/ geïijft bc (Cacreftcning ban Cljji^tu^ 6crecl)tigljcib boet aan ben perfoon/ bat ïjij gcrccljtbaarbigb jij.
^Dué/ nicttegcnftaanbc bc bcrftljiïïcn toeïfien onber fommigen ten aanjicn ban bc onberfefteibene uitbiuïtfiing ljunncr gEbatjjtEn pïaaté Ij a b bEn/ is EtljtEC Ijct VuEjcn ban bc 'Keer ber ï^crbormbE ficrü aïtaoé boor Ijau erftenb/ en ongefc^anben bebjaarb. ïJDant jij ftaan gefaa^ raenbïijft toe/ bat lt;6ab ben ;onbaar niet recötbaarbigc/ tjem niet ont^ flaa ban fcljuïb/ narij Ijcm recljtbaarbig berïtïaarc/ suïfté Ijij Ijct reeyt tot öct ecubng ïcben berftjijgc/ ban uit ïjaofbc ban cenc biaare en boï^ maaïttc t!?erctljtigöcib; aï| aoft/ bat bic ^crcrljtigljeib taaarïijft bc dpcrccïjtigficib jij ban ^cm bic bu^ gcrccljtbaarbigb toojbt, ^gt;at becje
64
Yoorbereidende Aanmerkingen. 05
a^ccec^tiggctb öc oiijc luenbe bao: ^5ab^ luije en jjenabige giftc/sijnbe aan onsen iiant ijet tnibbrï Uiaar üco? ïuij tuaarïijft en ijaabïijft öEcraaii ijcsdbe ecfangen/ aïfeen ijet Gclool. lt;1*11 bat öic lt;6cccdjtit}i)ciiï licflaa in öe liaïmaafttc a5camp;aa25aamöciamp; af ^^a-ecljtiaöciiï üan Cljjistu^/ aan ons tocrjcrciicnij. ^cc^c 5aalte 11/ 500 aïö bcjcïbtn liccbaigcnba onbee^ fnjcibcnïijft suffen antliaulua taaien/ maaftcn tjet geljeete uit ban bic 3©aarljcib/ toeffte taij itaajgenaamen Ijcüöeu in öc bafgenbe ©etljanbe^ ïing te berMaaren en te öebeétigen. ii2n belrtijf jii baai luien bit ïCeer^ ftuli/ luat bcóseff^ üiescn aangaat/ anfangS üefljecbeii i;i/ mcetbec ljunnen aajfpiang ban be Sociniaancn ban ban be rapisicn rcftenen/en in gianbiieginfefen be eerstgcnaeinben tjet naaste Hij ïtaamen/ jaf ift boa^naamfijü ft aan üfijben ay Ijct aiibcujfciicn biet oajfpjangfijlte lt;§dj:ijbetcn/ öij taefften ljunnc ftunbigïjcbcn ijct eccBt gefmeeb jijn/ en ban luier üiayencn jij siclj ter ljunnc bcfUtcccing iicbicnen.
Cillbeïijfi/ am beese Yoorbereidende Aanmerkingen tc iiefluitcn / ijet bet bi ent anje aberbiceging/ wat gewigt men op dit Leerstuk der Kecht-vaardiging gelegd^ iiebbe, ten tijde der Iverkhervorming, en üiat inlifacb tjet jjtibbc in bic ucljccïc gclicucamp;tEiii^ jccc ooft bcc incnfcljcn gemaeberen maagen bctanbcct jijn/ ten apsicljte ban bccfcïjciben i:eci:lt;= {luftltcn be^ ^cfaaf^ anbec an#/ nicmanb ccöter ft an jitlj ben naam ban Protestant met eenig rccljt taeëigenen/ bic tjet ÜDecft bet l^ecbaiming niet ap scec Ijaagen pjijé biaarbccit. Zij aftljan^/biiec tijdiijke belangen jeffa baa? tegentaaaabig baac aan bccftnacljt si in/ ftannen niet bief anbctj? baen; fiebaefe edjtcr alleen bcsufiten/ bic eenc iicsanbcce tcgcnbjaajbigljcib en feibing bau «öab ctftcnneu/ aintrcnt ljun bic bc baajnaarac en gefuixliigc bicclituigcn baat ban gcluceat sijn. ï)csufftcu ftannen niet faadjenen/ bat Ijct gefaaf biet* bannen aangaanbc bit SLccctïuft/ en ljunnc afgemecnc tacïtcmming aan bcEtjClftt uitneenicub getaigt eu aangcicgcnQctb/ anjc abccüiccging bief taaacbig sijn.
^JSaar Ijet iS öcftenb/ bat bc ICecc bet ïïectjtbaacbiging bc ceefte aanfeibing gegeeben Ijcüüc tat tjet ganftljc iJDccft bce Verbanning/ en bat sc bc baajnaame fpil tuarc/ blaar ay affcS b^aaibc. ^it' Xcerfluft tacrb baa? bc iieracmbftc ï}erba?tnerj? genaamb/ Aniciüus staniis aut cadenlis Ecclesiae: | bat ii/ De Artijkel der staande ol vallende Kerk;] terbJijï jij ïjet baar baa? ijiefben/ bat bc bcrbcebiging ban Ijct sdbc alïccn/ af bc maeitc bic aan Ijct geljecfc taerft bec i|ctba?niing öcjlccb toa#/ bief töaarbig taare. Cn bc saaften sim aaft ftnbö bicn tijb g:aat^ fijftji ban gebaante bcranberb in bc taccreïb/ Ijct geen men tc rcrjjt mait aanmerften af;i een gebafg ljunner gebaefenö ten aansicn ban bit Scerquot; ^uft/ fcjjaon Ijct bus niet aïgemcen lieg:ecpcn naclj erftenb tuajbt. *Obct 't gcijccï Ijecft bc llervonning gccu gering baa.:bcef in bc Inecreïb
9 btr^
GO Voorbereidende Aanmerkingen.
iicrfjajcib/ stïfj? ofatr l)t:n bic tc^cïlic nirt umljd^bcn/ ïjaetocï tiecïcn laaar ober gcljccï anbtrtt fpjeeften. ©ccïe ftluaabcn taEÏftcn iiij taEBaï np öc5EÏbE iJDÏotiEn/ fcijaan gjüotftenbEcIé ontftaanbe uit öc lieba^uen tjiften en licruccrbc ocuTincxticn ban Ijun öie bejElbe iieftteeüen/ toajben aan bcsclbe ten ïasïtc gcïctfb; ttttaijï aï ïjet ï'CÖt/ öe üjijöEiö/ eh yEt VnjojbEEÏ/ iiiEÏÏxEn jij aan 'gnmifcljEn ftunbigljEbEn IjEEft aangEüjagt/ aan anbEtE aojjaaftEn Inajbt toErfEfrlj?EEliEn. m'acïj bit inajj mEn üaajaf aanmEtfiEn tEn opsicljtt itan ÏJEt Leerstuk dor Rechtvaardiging, nEUElis üe oojjaaftEn eu uittaErfifEÏEn tian bEj55EÏf? autbEfiftiuij Eit ijEtbEEbiijing» ^e EErftE ïjEriiajmEr^ lionbEn ïjunnE eigen yElUEtEn^/ eu biE ban anbEtE mEnfdjEn/ 300 biEp in buistErnté pEbompEïb/ boa? jaabEEÏE bj£E5En/irlj?iU/ Enanrust gEpijnitjb En afgEmat/ En 500 gEljEEÏ antbïaot ban EEmg ba?t ïtEftuur of ÏEtbing in bEn biEg bEi* bsbiEbiging niEt 45ob/ bat jij mEt inipan# ning ban aï tjunuE bïijt/ afs niEnfcljEn biE bEfEftEn bat ijun gEEStïi)U eu EEubjig ïjciitCi: bEcbonbEU taatE/ bE JI^aarljEib in bEEjEn socljtEU natE# fpootEit/ bïElftE 5i} bEgjEEycn ïjEt EtnigflE mibbEÏ tjnnnEE tEbbing tE tnoEtEU jijn. 3(ln biE ftiiibonïiEtE eeuIxt/ tUEcbEn aiÏE mEnfdjEn biE EEnig g^icljt of obEttuiging ban .^onbE tjabbEn/ onbEt EinbïoosE bjEEjEn En gtnioEba^ ang^tEit gEbonbEn gEïjaubEn; of tEt bEüooming ban ljuïp/gEtoEEScn tot Aflaaten, Priesterlijke Vergiflenissen, Boetedoeningen, Bedevaarten, voldoende werken ban ïjun EigEn/ of overtolligen ban anbEEEn/ of niEi'bEn onbEE WEtE-nEn bEt buiftErnté öEtaaatb/ om in eeu gEbjaanbVaagevuurgEbJOjpEiitE fajoibEU tot bEtt laatflEti ©ojbEEÏsbag. ©an V)i} moEt tEn EEnEinaal anüE? ftbiaam jijn om booiÏEbEUE bingen niEt tEgEitbioojbigEn tE bErgEÏijUEn/ biE niEt jiEn ftan/ Ijoe g^oot eehe bEtanbEting/ jEÏf^ in bE Roomsche Kerk, tEn bEE.iEn aanjiEnE jij tE taEEg gEbjagt, BDant bóó? bE Hervorming, blaat boo? ÖEt ïicljt ban tjEt CbangEÜE/ booinaamïiju tEii opjictjtE ban bit ■CeECftuïf bEt ïtEcljtbaaEbiging/ onbEt IjEt mcnstljboni bEEfpjEib biEtb/ eu jijtiE ftraaÏEn fcöoat in bE gEinoEbEtEti ban ljun biE IjEt ^EÏbE nooit VEcljt gEÏiEiib 11 a cl) aamjcnaauiEn ijabbEn/ bEftonb Ij Et gEljEEÏE ban bEti a5obQöiEnst bij tjnn/ bifftanj? aÏÏEEii in bE 300 EbEii gEiiOEinbE bingEii. Cn tEn cinbE bE niEiifcïiEn aantEnoopEii tot eeue obEtblOEbigE eu jESEttE VnaarnEEming bErsEÏbEii'/ buïbe niEn ljunnEn gEE^t op niEt Overleverm-o-en eu Vertellingen ban iKSicljtEii/ bErfcljijningEn/ fpoolkn/ eu aiv bEXE btaaajE bErbEEÏbingEii/ grfdjiftt om IjEt bommE gEiiiEEii tE bEtbaa* jeu/ Eii taeïfteii/ tEt ootjaaft ban bE geflaabigc ongEcustljEib IjumiEE gEbiEtEn^/ tE gEEEEbEE ingang bonbEti. Droomen, Verschrikkingen der Toovenaars, Wonderwerken, Nachtverschijningen van Heksen, ihes-salische Gezichten, En IjonbEEb aiibEtc gtoïÏEn/ taarEii bE boornaaniE boojbJErpsn ban ïjnn gEÏoof/ bE ftoffE ijmniEt gobgbiEn?tigE gE^ fprEftten. ©an bEEjE bingEn iö biE ïiEtft jEÏbE/ taamiEEC iheu 3e I'cev gEïyftt bp IjaatEn tOEftanb buó? bE tpbEii bEt ï^E^boEming/ boo? eeu ~eec aanmEVftEïuu bEEl bEEïoét; gEiiOEg i? ee EcfttEr nog ban obEtig
I
Voorbereidende Aanmerkingen. 07
pMccben/ om ücr menfdjen oagen tc bcrüïinijcn/ ^acbat sij ncclj tc noodzaaklijkheid notlj bc toaarljciü iian ïjet tbangeïi^cïj SL'ccrftuït öcr KecijtbaariJiging ftonncn injicn.
ïjet iö ten öcejcu opjicijtc niet beeï anöcré xntgtbaïïtn öan bi) bt ccrftc jnb0cring ban Ijct Christendom in tc luccrcïiï. ï^ct Cbangdie fcijoat ccnigc ftraaïcn ban licljt cn liuvartjcib in öcc menfdjen berftaniï/ tiadj bat jcïföc ïirljt bicrb ban Ijun inisbntilit/ om Ijct oJbangcïic tc 5 bjcöcrftaan cn tc bccboïgcn. ï}ct gcmccnc gcaö üci* menfeïjen scïf öc^
gan betere öegjiyjjcn cn ïtunbigöeöen aangaanijc öc (öobljeiö en ijaare c Cigcnfcljapyen/ aïö öcn Oa:fp_:atuj cn 55cfhuicticc ban Ijct ïfeclal/ tc
bojmen/ ban sij in ben mibbennacljt bcö Heidendoms becftrecgen Ijab-t ben. Certaijï een jeftee flarlj ban geleerde en verstandige menschen,
# boo? öcljuïjj ban bat ïirljt tacïït Ijct €bangcïic ontflaft/ cn 't geen 11 tljanb!» ober be gemaebcren bcr menfcïfcn jidj berfpjeibbe/ jidj toeïci^
# ben om bc oube Filosoofij tc Ijcrbojmcn cn tc befdjaaben/ boa: Ijct af^ 11 bjeeren ban bceïc biet bal^djljeben cn ongcrijinbc begjipyen luaai* mebe t jij taeïeer öcïemmcrb laas. ^odj toen jij bit bcn'itïjt Ijabben/ bïccben
5ij cdjtei* ljun fhtft boïgcnbé bc oube gjonbamp;cginfeïen bcc f iiafaofen t ücbjecren; cn inbebaab tjunne tegenftanting tegen ijct Cbangcïie taa^ beeï
e min aanftootlijït en rebcnioos ban tc booren» 3©ant na bc g:obc öc^
battingen ban Ïjet gemeen aangaanbc^objt.ïDatunr en ïtegcedngbied}* c geruimb/ cn Ijct ïidjt bcc 3©aadjcib bicïft uit ben Cljjisten- a3obsbienst
^ baocbftraaïbe/ booj Jjunne eigen wijsgeerige kundigheden benebeïb tc
t ijebben/ fpanben jij aïfc ljunne ucadjrcn in/ om Ijct Heidendom tc bcc-
11 ftcruen tegen Ijct baajname oogmerft ban ijct Cbangeïic. Cn bc uit-
x taerftfeïen bcr ïferbojming bcrfdjiïbcn ban niet giootïijï^, i©ant
geïijft boo: Ijct ïidjt bcr JJDaarljeib bieïfx boa: bejcïbc onttlaaftcn bierb/ be '/ gcmocbcrcn/ scïfsj ban Ijct gcmcentlc giaa bcc mcnftljcn/ ontljcben taerben
it ban bic kinderachtige schrikken en angétbaïïigljcbcn/ onber Incïftcn ji)
;I1 bjcïeer gc|oubcn taaren; 500 Ijebben ooit bc schrandersten onber ljun aan
lX' ■ bc gclioeïcué cn pïcgtigljcbcn ïjunner ïiccft eene meer berbeebigbaare tc gebaante ïccren gccbcn/ cn ijunnc tegentaerpingen tegen bc suibcre SL'eer
quot;■ * ban 'tCbangcïic op een gefdjiftter ïccst gcidjoeib. 3!a bat leerstuk scïfé/ n' tacïlt in bc taijjc ban be^eïfé boojftcï en beoefening onber öun/ aïs mebe in be^eïfé uittaerïtfeïen op bc gemoeberen bcc mcnftljcn/ 300 afg?i)3ïiift et' 'maé/ bat onteïbaare menfdjen baar boo? ban ljunne gemcenfdjap in bit ier cn anbere opsicljten bicrben afgcb?cebcn/ bja?bt tljanb^/ onber be^eïfg :s- nieutae gebaante/ cn bebeïtt met een ftïccb tacïft beamp;eïfê boorigc uit# nc bjcrftfcïcn bcrljinbert/ aïé een gcfcljiïtt bcbiccgmibbeï aangemcrïtt om bc menfdjen tot ljunne gcljccïe gemeenfdjap tc boen bjcbcrftcercn. ^an/ ten einbc bc gemeïbc bijgcïoobigljcbcn uit bcc menfdjen gecat cu uittebeïgen/ ljun bc ftcnni*» ban bc Eïcdjtbaarbigljeib ^oboV bjeïfte :iö Tin 't Cbangeïic] neopenbaarb ié ban geïaof tot geïaaf/ mcbetcbeeïen/
9* cn
08 Voorbereidende Aanmerkingen.
en ijen tiaar fcoo? tc bcrlasfcn ban Qctartcnsbtaanj/ bjcrjc/ en ftfijiMiingrn/ rn ben obertuipben jonbaav ten mngen Utcg tot toaarcn bjebe met a?üö aantclnijjrn/ arSciötitn be tcrfic ^criiojincra 300 ijberig in fjft bcrïxïaaren rn litrbcriaigcn ban tiet Cbangeïi^rlj Itcerfhift btr Rechtvaardiging; tn toa? mrt ijrn. Cn ijtt ótrbient tacï öccgeïijft onjc Dlirvtocc0in0/ of toij tijijtjeib gefifirn/ om op ijbrrc liittcrij cn bjogrrbcnccring ban nirnfrijrn/ bic in iicïccrbijEib/ arünbsaanüjeib/ onberbinbing/ rn obergegtrbrngrib aan (JPob/ boo? be rrrftc ïicrftprr^ bojmcr^ gjootïijfi^ onberboen/ in tuier ^rïjjiften oolf 300 bnibeïijftc Sïijïien ban diepe wijsheid, bondig oordeel, en beproefde ervaarenheid niet te binben jijn/ [of toij/ jrggc iït/ bjijfjeib ïjeblicn/ om], gun bic ï'eer bcr BDaatljicib 500 gerecbïijft aftcflaan in biclixc bic gobbjucljtijjc jannen aï ben b^ebe gunner eigene sieïen bonben/ en biaar boo? jij aïj? müJbeïcn ooft bc tuaarc bjijgeib cn bjebc met a?ob aan bc jiclcn en getoclctUi ban onteïBaarc anberen niebebeeïben/ ctcpaarb met bc sidjt^ baarde öïijften ban Ijciïigljeib bcé ïcbené/ en bjiirljtljaarljEib in bc bjcr^ ïten bet aScrctQtigljcib/ tot pjij.s ban a?ob booj Siefu^ Cljjigtu^
.ïKijn^ bebunften^ fpjaft Luther be Uiaarljcib/ toen gijsdbe: Amisso Arliculo Justificalionis, simul amissa est tola Dodrina Christiana. [Men neeme deezen-Artijkel der Rechtvaardiijimi wech, cn de gansche Clirislen-Godsdienst zal verdwijnen.] Cn ifi Incnocljtc bat sijnc boojfpcïling niet üetaaargcib taicrb/ bat naamïijfi/ in de volgende eeuwen dat Leerstuk op nieuws zal verdonkerd worden. üDc oojjaftcn gierban geübe ift eïberé onbcrjocgt.
dommige ïaatcrc ^eljjijbcró onber bc Proteslanien Ijcïrücn/ 't té inaar/ get gefegiï met bc Papisten aangaanbc bc ïïccgtbaarbiging poo^ gen tc boen boo?fioonien aïs ban beeï geringer taejcnïijït belang ban men baar ober gemeenïtjft oojbeeït. €n 't ia buiten tluijfcï ïofïijü/ aiïc onnocbigc aanïcibtng tot ttai^t cn gcfcgiïfcn ober ben éob^bicnlt uit ben toeg tc ruimen/ mtb^ men bcr J^aarljeib geen ginber boe/ nocg berseïber geegt cn Icben ïftaijtraaïic, vDc tucg bicn men ten beesen cinbc infloeg taa^/ jitg te bebicnen aan bc cenc jijbc ban cenige tocgccfïijfe Ijcbcn bcr gemaatigbften onber bc Roomschgezinden, in bc toecigcning I onscr jaliggcib j aan be Genade cn aan bc BcrbicmStcn ban Cgjigtiré; en aan bc anbere/ ban bc uitbjuftHcïijftc berMaaringcn bcr Proiestan-ten, onber berfcgiïïenbc betaoojbingen/ aangaanbc bc noobtacnbiijgcib bcr gocbe 3J?crfien/ in gun bic gcrccgtbaarbinb jijn. i|et blccft/ baar en boben/ bat fcgoon eïïte partij gaarc bcsonberc fpjeefitaijscn aï^ boo? oberïebering aan gaar eigen/ bccjigbe/ jij cdjtcr bilituerf besEÏfbe jaaft beboeïben, OnbEr bc geencn bic gier in jicg get nberigjt gefttoeeten gcbben/ i^ Ludovicus le Blanc, om sijnc ftg?anber|)cib cn bui=» beïijftgcib/ aïö ooft taegeirê sijnc gemaatiggeib en scbiggcib/ bijna bc cenigftc bic berbient gelcescn te b30?bcn. m5org ift moet betuigen bc gctocitécgte b?ucgt bier onberueeming niEt tc gebbcn ftonncn befpeurem
Bi)ant
Voorbereidende Aanmerkingen. 60
JJDant toannecr eïfic partij Roomt tot tic facrftlaarinrj ban bt uitcrflc lucnjcn han gaar geboeïcn/ quot;t geen Ijaar met rerljt niet ftan gctaeigccb tao0:tien/ en tnaarin ^ij jiclj se'fterïijfi boïgenbé ïjaare 'iie0:iypcn aan^ gaanbc bat JCeerftuH tnaar ober men baojnaamïijft becftjjiït ^aï nitbnife iien/ ban öïijft be afftanb tusfdjen !jen 300 iuijb aïo ooit te booren. €r ig ooft geen gjonb aïtooji om ;uïft eene bereeniging in geboeten^ boa? toebersijbftlje infeïjififteiijfigeben te bertaatöten. %ant jooïang inij niet joobejre hoomen ban be Besluiten en Regels bet ïrentsche iïetübet^ gabering/ tnaar in be üL'eer ban fjet diHtbe en JSieubie (jCestament vervloekt ijgt;/ inteflemmen/ sullen jij ban aïïe onje toegeefïijlVjjeben geen anber geamp;juilt maafien/ ban om bieif te ïjoager optegeeben ban be bei^ ftöiiïen bie onber onsjelben pïaaté jteüljen. H't laeboeï Ijier mebe geen^ sinf/ iemanb te jjinberen ban aan ïjun aïïe^ toetegeeben biat ïjij ftan/ öeljoubeni» Ijet toesen ber JJDaarijeib 500 aïa bic in be Protestantsche iterften geïecraarb bio?bt; maar enfieï om te toonen Ijoe b?utötcIoo^ men/ op snifte toegeefiijftljeben/ bjebe en berceniging met ïjun soubc bcttaarljten/ jooïang 311 lueigeren ban ïjtinne aangenoomen geboclcnö een paairlijeeb aftegaan.
ï^ier en baar een/ niet üaben drie of vier in aïïes/ftan men finbs beese ïjonberb en bertig jaaren (^1) in bc Hoomsche Kerk opnoemen/ taelften onö Ilfccrftuft ber ïiedjtbaarbiging tnat ijet tucjcn aangaat toe^ Itemben. beeb Ai.be mus Pi cm us, en be Antidaqma Colo-mense, geïijft Bk ll ar mijn erftent. i|et geen amp;ij ban ben eerfren ge^ tuigt i^ tnaar/ 300 aï^ toe Ijierna 3icn suüen; toat bc anbere betreft/ bic ïjcbüc ift niet geïeesen. T^c Kardinaal Contarenus, in eene ©erïjanbcïing over de Rechtvaardiging, gcftljjccben booj/ en uitge# ftoomen omtrent Ijet Begin ban 0et Trentsche Concilie, biuftt 3iclj ten boojbccle ban Ijet scïbc uit. ^odj men 3cgt/ bat ïjij ftojt nabat sulftsf toa^ beftenb getoojben/ boo? bergif toerb omgeüjagt/ fcljoon ift bc ftennen moet niet tc tuccten op taat getuigenis bit bcrljaaï ftcune.
3?an men fleïTc aïïe? in 'ttaerft toat moogeïijft 3ij om ben lu-rbc te beboojberen/ betaijï men baar boor/ fieljanbcnb^ bc suibcrjjcib ber ft aarljcib/ niet tcbeef boen ftan; bit jaï men niet ïoodjenen ftonnen/ bat bc 1'cec ber Rechtvaardiging, en berselber ftracfjtbaabigc uittaerft^ icm in be ïierft ban Rome, bc g?onbflag3ijnbanmeenigbuïbigebuiten# ipoarigljcbcn onber Ïjun/ beibc in geboeïen en in pjafttijft. gij ftonnen/ ttoaar/ niet langer boajbbaarcn in bic obccljeerfcljing en taoebe al'^ toeïeer; ooft ligt Ijet g?o^ be^ bolft^ niet meer onber suïft een'slaafschen dwang aï^ in b:ocger tijben. ^oclj berseïber ftjoom bïocit ftecb^ uit
bien
[Hier zou men misschien moogen leezen Driehonderd en dertig jaaren-dewijl het thands bijna twee Eeuwen geleden is, dat de Heer Owen dit Werk m t licht gaf.]
70 Voorbereidende Aanmerkingen.
üica ficbailicu aojfpjemo baajb/ ter ijcbaarïijfic tiefmttting ban bc 3icïtn i3cr mcnfdjcn, Misoffers ter bersacning üaa? tc janben ban ïcebenben en booben; be naabtaenbitjljeib ber Oorbiegt, met be magt ban Absolutie [af bergiffenisVJ Boetedoeningen, Bedevaarten, Sacramenten, Aflaten Voldoende en overtollige werken, de Verdiensten en Voorbidding van afgestorven Heiligen, üejouberc toewijding tn aanroeping ban beejen of tjeenen Heiligen of Engel; Ijet Vaagevuur, ja/ olier 'quot;t ijeljceï/ be ganfclje afsonbering en be o?bc ber Monnikken en Kloosterlingen, aïïe^ binbt baar in jijneu g?anb. ^it aïïc^i? ntet? an^ ber? ban iiitgebatljtc mibbeïen om be getoetené ber menfcljen geuiatgt; te ft el'ten/ of Ijitnnc aanbacijt afteïeiben ban be ücfcljiUbigimj luetue üobg -3E5et tegen ïjun inbjengt. oEïïenbige Ijnïpmibbeïen ter bcrftjngmg eener eigene gereetjtigljeib/ booj ïjun bic niet toeeten ïjoc siclj aan be itecljt^ baarbigljcib ban iJ?ab te nnbertoerpen. Cn 300 Ijct .Ceerftuk ber gena-bige ïïttïjtbaarbiging booj ïjet ^ïaeb ban Cï(?i?tu^ eenmaal toebertnn bjierb bertaojpen/ of bebojben/ of onverstaanbaar gemaaltt/ ban ,5011 be mensclj tot bee^c bingen/ f)ae befagcfielijfi en btaaa^ bie tyanbs aan fommigen boojftoomen/ of tot iet^ anber'i bat geen sier beter bjare/ boojjeuer anberniaaï be toebuigt neenien. 3©ant Vuannecr 31) eenmaal afgefteerb lua:ben ban ljun bertrontaen aïïeen te fteïten op be loerecg^ tigijeib ban CtjiistUQ en op 3?obö iienabe/ en/ als ten natiiurli)li gc^ boïg Ijier ban/ in ïjunne pjafitijfi joeïten/ tn ftennen op iets bat gun eigen [of in tjnnïeiben] jij/ ban sal ï)ct eerfte belef en geboet ban 3011^ ben bat ljun geiiieten aanboe/ Ijen ban Ijxtnnen tegentooojbigen gjono afbjijben/ om tjeut te 3 a eft en in aïïesquot; biat ljun maar eenigen fctji]n uan rebbing belooft» ^e menftljen moogen fpjeeften cn 3intbiisten soobeel 3ij taiïlen/ soolang ljun getoisfe in rust \i/ en ontbloot ban een waar geboeï ban sonbe tn geretljtigljeib/ ja ben fpot bjijben met anberen bic niet onber beseïfbt magt ban sojgeloo^eib liggen; toannetr 3'J Etna onttaaafien/ tn anbere begrippen ban öt bingen berft?iigen Jullequot; 0aquot; 3ij tljanb^ Ijebben/ ban 3uïïen 3ij gein is ooit ganftlquot;) anber^te bieru gaan. Cn get is? bjueljtïoos/ ober bt Kecljtbaarbiging te ttaisttn met menfcljen bie niet bttjooilijft obertuigb 3ijn ban bt sonbe tn bcrsclber injuio, taant be joobaanigen berfraan niet toat jij jeggen/ noclj taat 311 bebettigen.
Jl^ij Ijebüen obersuïftjs» beseïfbe rebentn taeïlten be cerftc i^erbo;mtrS Ijabben/ om 30?gbuïbig te taaaïten/ bat bese quot;^ttr ban Ijtt (Cbangtne 3uiber en ongeftljonben betaaarb blijbe; feïjoon blij bt3tïfbc bjungt op onse poogingen ten bitn tinbt niet bertaacljten moogen. want be gt^ motberen ban Ijet gjoatfl;t bttl ber menfcljen 3'!^ ïjebenbaags ondois gesteld ban toen. Sij lagen in bien tijb onber't btrmogtn ban onuunbt tn bijgtloof/ 't i^ taaar/ maar beclen ban ljun taaren getroifen boo? een gebod ban bc ftljuïb ber 3anbe. Ctn on3tn aansien 31)11 be saatten boo? Ijet mttrtnbttl in ttne ganscl) anbere geflelbteni^. €cne uefc^ou^
Voorbereidende Aanmerkingen. 71
luenbc ïnintitgljcitr/ jjcpaatb met angGbaeïijjljtiti ober bc scmbc/ bcr# boert ben nicnsclj tot Ijrt berac'jjtcn bccjcu !(Cctr/ ja ban bc gcljccïc berbojgengeib ban 't ^banacïic. cfKen Ijccft Ijicr tc ïanbc baaj. iiccïc jaaren/ ja recbó boo,! ccnigc mtbmi/ bc bjurtjten befyeurb ban bat geïanf tacïu ton tljans bcrbccbhtcn, €n tjet ftan niet untftenb biatbcn/ bat ju bic bc KCccr bei* Rechtvaardiging door de Toerekening van Christus Gerechtigheid, Ijct fttanbbastiQGt aanMccfbcn/ ooü niccit uitmunt^ ten in ccncn Ijcitigen bianbcï; iït fycccft ban bc voorige dagen. Cn 500 bit yCcerftuft nnbee ons berber bcba_:bcn/ berbonuerb/cn bcrbiaarïaasb taorbt/ ban sullen toe Ijaaptïyft bcrbaïïcn in een ban be uiterften bic otTi tganb^ ban taebersijben iuojben baacgcsteïb. JEgt;ant af^cljaan bc ijuïpmib^ beïcn in be Roomsche ïictu tec gerustftening ban Ijct gcbieten nitgebarljt/ tegentaaorbig bi) bc mecjgten gecnen fmaab binben/ja bcrarljt jijn; biaiv neer je ecljter eena suïten bcrïcgcn ftaan ijac 51) ai tjun bcrtranüien ay be ^crecljtigljcib ban Cljri^tuji en oab^ a?cnabc in i=?eni tc g?anbcn Ijcbücn/ ban suilen sij ijct niet aïtijb Ijarben bonnen in bc onscftceljcib biaar in Ijen jelffi fjunnc beste pligtbetrartjtiugen ïaaten juïïen/ maar ljunne toebïugt neemen tot ietg bat Ijitn ccnc scüerc gerustljeib en brebe fcijijnt aante# biebcn/ Ijocjcc: Ijct Ijun tljanbs ata blnaaa'jcib mogt booibomcn. €11 iu tbiijfcï niet/ of fommigen/ uit loutere onïnmbc van de Rechtvaardigheid Gods, bjcïftc Ijun of niet geïccraarb biasï/ of bic jij niet goebbonben ijberig tc socfien/ Ijebben met ccnc foo:t ban oyrecljttjcib/ onber bc beroeringen ban öquot;quot; gctacten/ bc toebïugt genoomen tot bc gewaande rnst bieïöc bc Roomsche Kerk jjun aanboob. 3©ant/ ontrukt jijnbc ober 'jjunnc 3 on ben/ bocljt ijet ijun best/ jidj te bebicncn ban 500 gioot eene berfcljcibenijcib ban ljutymibbeïen ter bebzebiging ban ï(ct gcbieten al';* bc Roomsche Kerk aan bc geeft/ ban tc bïijben baar jij taaren/ jonber bc minste Ijooy ban rebbing; geïijti elft ten cenigen tijbc be-binben jaï/ bat te bergcefö in ben menfclje seïben gc^orljt luicrb. ï}ij mag ccncn tijb ïang üu^I tc biebcn en gerust ijccncn leebcn; maar ahi Ijij eenmaal' boo: bc obertuiging bcr jonbc in bcrïcgcnljcib gcraaïtt/ban moet Ijij omzien naar b^ebe en boïbocning sijnït gemoebji/ of ccubiig ban beseïbe berftooficn bïijben. ^Dc g:onbbeginfcK/ en bc mibbeïen ter gentét* ftcïïing bes gemoebs/ bieïftcn bij ijun bic in be bcrbiciying ban bit XeerftuH tot een anber uiterfte oberfiaan/ gebonben biojben/ offcljoon cenigssiné aanncerneïijftcr/ bonnen ecljter aan bcr menfdjen gemoeberen aïjoo btcinig biEjcnlijft boojbeeï toebrengen/ als bic bet Roomsche Kerk, bjcïftcn 5ij aïs berfïceten/ en ongcyast aan ben beteren fmaaft bccjer ccuta/ berbicrycn. Bij ontftaan toclj aïïc uit geb^eft ban een beljoa:ïijït befef aangaanbc ben fnooben aart/ en bc oncinbige fcljuïb bcr jonbc/ aï^ mebe ban bc ï^eiïigficib en ïxecötbaarbigljcib ban Ijet ijooge (£gt;yycr^ biescn/ tcrbJijï jij gefdjiftt jijn om ben mensclj in sijnc onintnbc of boo^ oojbeeïen ten bicn oyjirljtc tc berfterftcn, «ïrn Vuanneer suïftc g:anb^
72 Voorbereidende Aanmerkingen.
ïtcninfefê eenmaal in bc ïjattcn ter mcnftljcn öe obertjanti üeftoamen/ ban toaibcn 31} üiaa sojncloo^/ onacötsaam/ en onbeiiainmetb ni yet ronbiaen/ en einbigen niet seïben in AUieïsterij, of baa? 'tinm^t m
tene piciotc onverschilligheid onittcut tiïï^ 4?ob0öicnst/ cn nlïc pligtcn
baar tae ïietreMeïijft.
■
Bladz. 78
*
NEVENS DESZELFS
OORZAAK, VOORWERP, en NATUUR, VERKLAARD.
--Coo« ---
ÏÊEt niit'ticï i:'Ei: Kcdjtli.'i.utiijjing aan onje jijbe/ iS Ijct Geloof. /»» ('001, 'iet' Geloof gerechtvaardigd worden, ïceut bc ïjcilige
mm 500 ijuibeïijït en mceniiibiubig/ öat nicmanb surftaquot; rcdjt^
fliccfté of met ronbc toaa?bcn ïaacljencn Uan. J^ant offdjoon'fommi* gen/ boo? be bjift ber gefcljiïlcn gcljeeï buiten fjet [poo^ ber onjijbig^ Ijeia üerhaerb/ boa?geeben bat 6ab^ J©ao:b on^e Itedjtbaatbiging meer getuaonïijft aa»! anbcce bingen/ aan lt;6cnabcgaaUen of ©ligten/ ban aan ijet beloof toefclj?ijbc/ betbient ct!;ter niet in aanmectiiug genoamen af taebeclegb te luajben. 3Cnbcrcn/ bie in 't algemeen toe^ ftaan/ bat taij door het geloof geredjtbaacbigb tooiben/ ïjeeljten nog^ tfianjj aan beeje luaojben eenen jiu/ toelfte be eigenlijfte meening bet* jelben niet minbec becluoejst/ ban of be jaaft jeïbc uitbjufifteïijft ont^ l»enb Iniecbe. Cn ïjet 5011 geüii^ geluftHigec liooi Ijet menseljbom taeejen/ inbien be gebacljte Stelling aanftonb^ blatiüit luierb bccüio?^ yen/ ban bat men be aanbatljt baoz een booiijaf ban üiooiben en on^ berfcljeibingen tjeenen ïeibe/ bie einblijft op be tae^enïijfie omfteecing bet ?uibei-c 'Keere uitloopt; gefijtï bij Hoomsgezinden en Sociniaanen gefeljiebt. (Cljanbö sullen tuij ijet ©oojfleï aï£ fietaeejen arijten/ en alïeenïijft onbecjoeften taefft be^eïfë ecljte en eigenïijftc jiu en meening 3tj. fet geen allereerst onbec 0115e befeijoutning baït/ ié Ijet Geloof-en Ijet geen baaromtrent te obertaeegen iaquot;/ ftan men tot t'uiee fioofb' Saaften bjengen/ t. iu. I. ^e^clf^ Natuur. 11. £^05elfs gebruik inoinc ïiecljtbaarbiging.
5tangaanbe be JSatuur be^ ^eïoofj» in 't algemeen/ ben aart ban liet retïjtbaarbigenb (l5eïaaf in ijct öejonber/ mibégaberé bedelf? kenmerkende eigenftöappen iaar.r boo? Ijet ban bat èeloof toelft niet'5aliginaa= fienbe ij? ten eenemaaï berftljilt/ 5ijn reeb^ soobeele .écljjiften boo^
10 ' ftan.
7/p Hel rechtvaardigend Geloof, nevens deszelfs
ïtanben/ anbtr tocïftcn bcr^E'öcn sett tntibeïijfte merften öjaagcn üan ten nc^onh oo^tiEeï en goEbc Erbaarcnïjcib/ bat get pïiccï onnoobtg ig oné in get onóctjocït biet bingen berber inteïaaten. 31et^ bient er eclgt; ter tcesenb/ ter berïiïaaring bejer ttaee jaafien/ t. ta. Welk dat Gelool zij, taaar aan taij onje ïïecljtbaarbiging toefeïj^ijbenj entaelft be^elfë Gebruik jij in onje rierijtbaarbigintj.
üPc onberfdjeibingen bie men getaaon ij» te maaften aangaanbe yet Geloof, ^ijnbe bit een taoojb ban berfcljeiben ficteeficni^/ saï lit/ als nberbïoebig üefienb/ en niet öcjjoarenbe tot anö tegentaaarbig aag^ meriV gefjeeï baaiüij gaan. l^et geen Ijier aïïeen in aanmerking ftaomt/ icV ^gt;at be ijeiïige Jscljjift getaag tnaafte ban een tweederlei Gelool, taaar taa? men Ijet Cbangeïie aanneemt. Cr ié een Geloof taaar boa? men gcrccljtbaarbigb taajbt/ Ijet geen Ijcm bic ijet seïbejesit/ gctat^ feiiift viiigmaatU/ 't taeïft ijet Ijarte reinigt/ en baa: be .Cicibc taerUt. Cr ié ;aoft een Geloof bat aïte bc gemeïbe uittaerïtfeïen nnft; Ijet geen ïtem bie ftet fiejit/ inbien Ijij nieté meerber öteft/ niet recljtbaarbigen nacït saïigen ftan. mit ^eïaaf bcrljafben/ boa? taeïft iemanb ge?cgb tao:bt fljct Cbangeïie aanteneemen/ ofl te geïooben/ i^ niet saug^ maattenb. taojbt er ban Simou den toovenaar ge^egb/ bat hij
n-eloofde offejjoon Ijij Uia^ in eene gansch bittere galleien saamen-kuooping der ongerechtigheid (n); Ijij geïoofbe bctïjaïben niet met bat Geloof taeïft het hart reinigt (o). Veeleu geloolden in Jesus rsaam, ziende ziine teekenen die Hij deed; öaclj Jesus betrouwde hun zichzel-ven niet omdat Hij ze alle kende (p). ^sij geïoofben niet m fijnen Baam ou bie taijje/ nanïj met juïft een sJ5cïaaf taaar öoa? men magt ontbangt om kinderen Gods te worden (?). Sommigen wanneer zij hel Woord gehoord hebben ontvangen het met vreugde, boor eenen tijb/ bocti zij hebben geenen wortel (r); en een 25eïoüf taeïft geenen taojteï ïtceft in Ijet Ijart/ ftan niemanb reclamp;tbaatbigen: Want met het hart ö-elooft men ter Rechtvaardigheid (s) Veele zullen ten dien dago, in ben ionnften lt;0o:beeïfibag/ zeggen: Ileere, Heere, hebben wij met m uwen Naam geprofeteerd? botlj Ijun jaï geanttaoorb taoiben: Gaal wech van mii, gij die de ongerechtigheid werkt (i).
■©it (èeïoof taojbt boo?gaanb^ genaamb Ijet Historisch Geloof ©an hee;e benoeming iS niet ontïeenb ban bes^cïf? voorwerp aï£ of ^uïft^ aïïeen to arc bc Historiën of ^eiYfjicbcnisfcu in üe f)eiïi0C bccütiL
TSeen* ïiet ïjeeft jijn ojjjicljt tot be ganfclje aPaarljeib ban 6ab^ 30oo?b/ ia -eïfVtot be beloften ban Ijet Cbangeïie/ jootaeï aï3 tot anbrre saa* ften. .maar Ijet taojbt buë genaamb/ ban taegen ben aart der toestem-in taeïfte Ijet fiefiaat; taant bie ijs juïft eene/ aïa taij getooon jijn
mint
Hand. \ iU:l3, 23. (O) nunu. --v v . y. ^ - 'O. -j-
joaun. I: 12. (r) Luk. VIII; 13. (s) Rom. X; 10. (/) Matth. V]I:22, 23.
(;/) Hand. VIII: 13 , =3- O) Hand. XV; 9. {/) Joann. II: 23 , 24
^ / ^ /■ \ 1 ..1. atttt . ,/.A V • t{/\ A/i ntth VI
('/)
Oorzaak, Voorwerp, en IS'atuur, verklaard. Ih
tc gcclien aan ebhc Gescliiedenis, tic onö met öïijften ban ^EÏoufajaar^ tiggcitr ttcrljaaïiï taajbt.
'i'it Historisch Geloof ïjceft lierft^ilïcntic traypen/ jaalrieï ten aan^ 3'cn ban bcgjeifë gronden ol' beweegredenen, afs met üctrc'ftïfing tot be^eïfö uitwerkselen. Ccu npjirljt ban Ij Et cctflc: aïfc geïaaf ié rene toestemming, op tm jeftcr getuigenis; en een a5obtijft geïoof iè eene toeftemming oy een ^oblijft «öetuigenté. ^aar be biijje op iaeïfte bit getuigenis hiojbt^ aangenoomen/ 300 51)11 ooft be onbecfcïjeibene traju pen (!?eïoofé. ^onnntgen neemen Ijet ^etuigeni^ aan aïïeen op
mengcïjïiifte gjonben/ en berjclber geïooftaaarbigï(eib aan ïjun natuur ïijft ao.:bceï en ïïeben; ïjunne toeflemming ié bus? nieté meet ban eene natuurïijfte baab ban gun berflanb/ en bit té bequot; laagfte trap ban ijet Historisch Geloof. 5Cnberen geliBen eene jeftere maate ban geestïijfte berticljting ontbangen/ luaar boo? jij in ftaat gefteïb taojben om be üfijiiüaartjcib bet «èobïijfie Jfèaarljeben intejien; be toeftemnnng taeïfte 5i} Ijier op geeben/ ig meer gegionb en Uierftsaam ban be ftcaïtage* meïbe.
©erber; Ijet ié onberfdjeiben/ en ijeeft jijne trappen/ ten aanjien ban be^elfé uitwerkselen. 3in fontmigen maafit ftet geen' ofjeertaci^ nig inbloeb op ben büï en be gcncgcnljeben/ noclj öjengt eenige ber^ iietcring in ljunnen tuanbeï teineeg. ^ té 't geïegen met ljun bie belijden hel Evangelie te gelooven, en etftter in allerlei jonben boojb^ iceben. Sulft een beloof ïjeet be Jlpootel Jakobus een dood gelool', en bergelijftt get selbe öij een jtelloo^ ligcljaam/ blaar in geen leben nodj belueeging plaats Ijeeft. 3||et té eene toeflemming ban bejelfbe [oo^t en natuur/ até bie taelfte be Duivels gebbiongen sijn tc geeben, Cn bit geloof té 5Eer gemeen in be Ineerclb. 55ij anberen geeft get eene seftcrc mtmerfting op bc Ijartstogtcn en genegengeben/ en sulïté mebc in ber# |tljiïlcnbe maate en trap/ 300 até mté boojgcftclb üiojbt onber get 3in* ueclb ban verscheidene soorten van grond taaar in get zaad des Woords getaojpen taojbt; en öjengt ooft bcclerlci uittaerftfelen in gunnen bian^ bel bao?b. ^it ^elo-of/ in bc^clfé googftcn trap/ 300 ten aan3icn ban bc obertuiging taaar uit get boojbblodt/ até ban be uittaerftfelen J'f 0« tebJecg öjengt/ tao:bt gemeenlijft get Tijdgelool genaatnb; bc^ tatjl get niet bcflenbig ié tegen alle berbjuftfting en tegenflanb/ nocg ooft ben gccncn in taien get plaatj? binbt ter 3aliggcib öicngen ftan. ^cpselté öcnaaming té afgelcib ban bc uitbjuftfting taclftc bè galigmaa* fter öce^igbe ban gem bic op bec3e taij3c gcloofbc/ TrpÓGXaioÓj (u),
rift ftaa toe bat bit beloof in 3ijn foojt een taaar geloof jij/ en niet Ifcgt? in eencn berbloemben of oneigcnlijftcn 3in bué gegcetcn taoibc; get té niet mSiS yivSwrvfios; get bc5it be eigcnfcgappcn/ taelftcntotbc
TT
(«) Matth. XIII; 2i.
10*
76 Het rechtvaardigend Geloof, nevens deszelfs
natuur geïaofö in 't algemeen/ ficljooren; maar ijet i^ geen^in^ in taesen en natuur Ijet jclfbe met ï)Et retljtbaarbigenti «öeïaaf. ï^et redjtüaarbigcnb a?cfaof iö niet maar ren ïcwijec of öc öoogitc trap lian bit beloof/ maar ban cenen ijeijeeï anberen aart en natuur. J|et jal baarom aan oné tegentooojbig oagmeru niet anbien^tig jijn/ iet^ aait# temerfien aangaanbe bit o^eïaaf in be^eïf^ Ijaagftt balïtomcnljeib; naamïijft: — Sfemanb Ran bat ^ciaaf/ met aï öesseïfs uittaerftfeïen öEjitten/ en rcljtcr niet gererljtbaarbigb sijn; en 30a men geen anber lt;j5cï0of ban bit beeïarijtig Uiojbt/ ban ftan men niet gererljtliaarbigb toojben. m llccljtbaarbiging tuajbt nergens aan ijet ^ïüe bastge^ ijecljt; ja be Stpasteï Jakobus fteït integenbeeï uitbjuRfieïijft,' bat ijet niemand kan zaligmaaken (v). ï^et ftan groote uitwerkselen in be gcgt; mocbcren/ genegcnljeben/ en taanbeï ban ben mena^ft tetaeeg fi?cngcn/ batlj niet één ban bic gceneu taeïften aan Ijet rerljtbaarbigcnb beloof ftejonber eigen sijn. ^ogtljans ftonnen bic uittaerftfeï^ suïften taeescn/ bat be geenen iu taien 5c getaerftt jijn/ toaarc geïanbigen jijn ftonnen/ en in Qct oo?beeï ber H'iefbe beo? joobaanigen moeten gcljoubcn 'cuo?^ ijen. _ (Pit ijs bat «Oeïoaf bjcïft alleen ftan jijn. ï]0ij taajben gcreeijt^ baarbigb boo? ijet beloof alleen; maar blij bjajben niet gereeijtbaar^ bigb boo? bat beloof toeïft alleen kan jijn, ïfet tooojb Alleen jiet ojj beamp;elfé inbïoeb in onsc ïierljtbaarbiging/ niet op beamp;eïfê aart er: be^ ftaan, ' €n toij ontftennen bolfireftt/ bat men geredjtbaarbigb ftonnc bioiben boo? een (öeloof bat alleen kan zijn, bat ij*/ ontliïoot of af^ gefeijeiben ban ten beginfeï ban geeatïijft Kteben/ en eene aïgemeene |oo?3aamijeib/ in be betracljtiug ban aïïe boo?geftlj?eebene pïigten.
iDce^e bingen mtrftc ift alleen aan ter aftaecring ban ben laster 'maar mebc fommigen öct H'eerfluft bcr Rechtvaardiging door hel Üelool' alleen, boo? be ©erbienpten ban Cljjigtug/ poogen te bestaaaren: men Ijeet' bejulften bic bit Icerfluft boo?flaan Solitidiaanen, Antinomiaanen, en ift toeet niet biat aï meer; men geeft ï)un na/ bat jij hcnoodwendigheid cencr algcmccnc geljoo?3aamljcib/ en betrachting ban goebc ta'crftcn/ bcfi:?ijben of ontftennen. Tgt;e meeaten bic suïlis boo?gccben/ moeten in ijun eigen getocten obertuigb jijn/ ban bc baï^tljijrib bier bcfeljuïbiging. ^an bit ijS bc taiBC op bacïfte beden in Ijet behandelen van o-eschilsiukken te taerft gaan. gij burben p.ïïe? boo? ben bag ö?en* gen taat maar eenig^iirê ïtunne geboeïené fdjijnt tc üeguu^tigen/ tjoc aanflootlijft ooft en nabeeïig boo? ten aBobsbien^t. goo jij boo? Soh-Odiaanen berftaan bcsuïftcn/ bic ftaanbc Ijouben bat ijet beloof alleen/ aan onje sübc^ Ijet mibbel/ ijet taerfttuig/ of bc bao?toaarbc (taaar ban Ijierna) on^cr Sedjtbaarbiging jij/ ban toaren alle bc Profeeten en Apostels Solifidiaanen, en ban bjerben 3'i öoo? ben ^aligmaaftcr jclben
(z') Jakobus II; 14.
Oorzaak, Voorwerp, en Natuur, verklaard. 77
aÏ5O0 geÏEEcb; gclijft in 't bcrboïg jaï fictoagb tanjöEn, ©etflaan jij er bBjuïftcn boo?/ trie flciïcn bat Ijct lt;£gt;cïDcif taaar öaa? toij jjcrctljïbaat' bijjti üjojben alleen 31)/ afgcfcljeitien/ of affdjEibïtaar ban een lamp;Eitinfeï en öe Sjjucljten tenet gtifigc gcljoojsaamljeiti/ ban moeten üie aan ljun otterlaatcn bejefben optesoefien; on^ jijn 3e onücftEnb. Etftcnnen Sf En tl5EÏaof ban dczeiIVIe soort of natuur tr ïijn met bat Uiaar boo? toij gÉrEcljtbaarbigb too:bEn/ ban t geen eene toaare en aïgemecne lt;amp;** tjoojsaamijeib in ber^cïbeL* ficijinfcï en ïirarljt in siclj Ijeeft/ op geïijlte taijjE aï^ Ijct uitbiEtfifeï in be oojsaaft/ en be bjudjt in bm lii02tcï 'öe-gjEEpen i^/ en 't gEEn taerfijaam i^ m aïle liesonbEre yïigtEn obEteen-ftoom^tig ben ïtEgEl/ En bE amflanbigljEbEn. 3ia bjij EtfiennEn gEcn geloof aï^ rechtvaardigende, of ban dezelfde soort aïë bat/ tE jijn/ iueifi niet in jicIjjEÏbEn/ En uit sijn' Eigen aart/ een geestlijk on leevendig grondbeginsel jij ban geöoojjaamljeib en goebe taerften. lt;èn 30a bit niet gtnoEg mogt 5ijn om fommige menfcljen tE Inebedjauben ban boojbeeï te Soefien in 30a fcljanbeïijlte lasteringen/ Ijet té aïtljan^ bolboenbe boo: anberen/ om gunnen gerst ban aïle ftlttEÏÏing biEnaangaanbe te ontljeffcn.
25EtrEffEnbe bE natuur ban Ijct rechtvaardigend Geloof in get oejon^ ber/ taaar naar taij ttjanbs onberjoeft boent ijet geene taaar boo: Ijet seïbe jiclj openbaar maaftt/ ïtan tot be boïgenbe bier ïfoofbjaaiïen ge= fi^agt taojben; (1) (Egt;ej»3elté Oorzaaken aan be ^ijbe ban (öob. (2) 3©at in onjJ vooraf tot ijet jeïbe beretécfft taojbt. (3) üfet eigenïijfte Voorwerp ban Ijet jeïbe. (4) IDes^eïté eigEUE en öejonbere Daaden en LTit-werksels. ij^ij sullen ban beeje bingen ieté 5Eggen/3aabe:re até tot oité tegentaoo^big oogmerlt noobig ié.
1. vPe 3l'eer ban be Oorzaken des Geloofs, ten opjitfite ban be^eïfa EErften oozfpjong in bEn Onoblijfien JJ^iï/ en be taijje ban be^eïté mebe^ beeïing aan on?7 té 300 ruim/ en bebat 3oobeeï in sief) ban 't geen taij aangaanbe be taijje ban be taerïnng ber ftracljtbabige iöenabc in men' fcgen ^eïteering te geïooben bebben/ bat il't baar op tjirr niEt ftaan 3aU 3©ant bEtaijï bat ftui't obEreenfioamsiig br^rïfs getaigt en taaarbij in taeinige taoojben niet ft an bcftanbrlb tao:ben/ 30a 3011 Ijet an;i te bejre ban oné tEgEiitaocjbig boEïtait bertaijberen/ inbien tae orté in eene uitboerige befeïjoutaing baarban inlieten, '©it 3aï ift aïïcEnlijft 3Eg^ gen: ©at baar uit ontegenseggefijft ftan betoogb taoiben/' ©at Ijet ïMoof taaar boa? taij gEretljtbaarbigb taojben ban eenen bezonderen aart en natuur jij/ en niEt^ gEinEEti ÖEbbe met aïïe anber gEÏoof/ taaar aan be ïltecgtbaarbiging niet onaffrljEibeïijft berbonben té»
a. i^et eerfte berljalben/ bat taij te onbersoeften Rebben/ té Ö^t geen taij in be ttaeebe plaaté boo?fleïben/ naamïijft/ Wat van ons iu den vyeg van pligt vooraf tot het zelve vereischt worde; of/ taat noobjaaft^ ïijft in oné moete pïaat^ Rebben/ eer tai) geïooben ftomen ter ïietljt^ baarbiging be? StEbetté. Cn tEn bEesen aanjien 3eggcn taij/ bat in gun/
in^
78 Jlet rechtvaardigend Geloof, nevens deszelfs
in taien bit aPtloof getaerftt toa?tit/ aan taicn Ijct tao?bt gefdjanften/ en taict pïist fjet i^ aïjoo tc gtïoalien/ anbcrftcïb tuojbe Het werk der Wet ter overtuiging van zonde; be atoci'tuijjinjj titin jonbc ntoct noob* ^aaïtïijft Ijct rccQtitaai'bigcnb a^eïoaf boojafjjaan. JDccïcn ïic'ö'öcn ttaiat/ tuat baattat ficljoDJbr/ tn taat nittatrfifeïcn jij in ïjet getnocb tiao?bamp;:agt/ om icmanb batïtaar of gefdjifit te maaften ter omljeïsing ban be beloften ban get £lianjjeïie. ö^otlj betaijï er Uerfcamp;iïïenb ge* bacï|t toojbt ober bee^e nittoerïtfeïen ber obertniging/ of 't geen met bejelbe gepaarb gaat/ aïé ta?aegtng/ faerootmoebiging/ 3eïfberoa?be^ ïing/ bjoefgeib ober ïtegaane jonben/ en bergeïijften; aïjï oaft^ober ben trap ban obertuiging taeïlie gebaoonïijft tot ijet beloof en be 25efieering boojaf gecistljt taojben/ jaï ift baatban jeer fiojtïijft fp?eeïten/booj 300-bejre bejeïben onaffr^eibbaar berftnoeïjt jiin aan be öDbertinging bieïfie toij aïë noobjafteïijft onberfteïïen, 45crsifijf{ jaï iit bie (Obertuiging seïbc/ met ïjet geen baar toe taesenïijït beljaojt/ in aanmerfting neemen/ en ban berjeïber uittaerftfeïen/ in faamenboeging met bat Tijdgeloot bi aar-ban blij ïjier bóó? gefpjoofien ïjEübcn- 3aï ifi boen niet met lie^
treïiüing tot ber^eïber natuur/ toeïfte iïi afö beftenb booronberfieïïe/ maar alleen boo? soobejre 3i) Ij aar opjicljt Ijeeft tot onje ïteeïjtbaar biging.
A. i)5at ijct eerste aangaat/ toi} fteïïen/ ^at ijet taerft ber (Ober* tuiging in 't gemeen/ taaar booj be menfrlj in jijn gemaeb een buibe--ïi)ïx befef ïjeeft ban ben aart ber sonbe/ berseïber fcljulb/ en be ntafre bie beseïbe berbient/ en gelooft/ met geboeïige aanboening gelooft/ bat hij ;uïït een jonbaar jij/ berboenieiijft/ niet aifeen biegens baab-ïijfte tnanbebjijben/ maar ooit uit ïpofto ber erfjonbe; terbiijï ötJóicij 5eïben boljlreftt onmagtig erftent om siclj uit bien jaminerflaat te ber= ïorïfen/ of iet^ ter jijnc rebbinge toetefirengen; bat beeje be oDbertu^ ging jij/ tueïfte vooraf noodzaaklijk M boo? ïjet redjtbaarbigenb ^efooT. ÏPit aïïe^ te berflaan ban Volwassenen, en ban §un tot toier ïieryt^ baarbiging Ïjet IBoojb ïj^t uittoenbig mibbeï en bierfituig ié.
€en overtuigd zondaar ia aïïeen een onbertoery boo? be Kecfjtbaap biging liatfiaar; niet bat eïft tn ijber bie obertuigb i^ naobtocnbig gerectjtbaarbigb jij/ of geredjtbaarbigb moete taojben. cïSieté 1? er in bie Overtuiging, nodj in berjeïber uittaerftfelen of geboïgen/ aiaar boo? Qet onbertoerp joobaanig soube geschikt of boojfiereib biojben/ bat be form der Rechtvaardiging, geïiffi' be Papisten fpjeeften/ of be retïjtbaarbigenbe (33enabe/ baar uit naob^aaftlijft moeite boojbbioeten. (6eene juïfte gefcijifttljeib ooft bjengt jij te laeeg/ bat uit Öoofbe ban eenig (£gt;obïijft JDerbjag of belofte iemanb bie 300 oUertuigb toare/ noobtoenbig joube moeten geretljtbaarbigb taojben en bergeebmg ban jonben ontbangen. ^aar geïijft icmanb jonber becje aDbcrtuigmg jou ftonnen geïooiien met eenig foo?t ban geïoof bat niet renjtbaarbigt/ joobaanig aï^ te booren befcïijeeben i^; 300 gaat be gcmeïbe ©jertui-
Oorzaak, Voorwerp, en Natuur, verklaard. 79
Bing jjemminjft vooraf, en ig nacösaaftüjft tat bat a?eïaaf taaac 000' men gcrccötbaarbigti taa?tit. l^ct berüantr niet öué; bat eïü bis bcc^c «wijcttuiging ficjit/ onfeilbaar jaï gerccljttiaarbigb luojben ■ maar/ bat Stmber bc^eïbc gcene iïccljtbaaröigina üonne pïaató Ijeööen.
©it i$ Ijct/ bat taij fteïfen in ben pecfoan bic screcfjtbaacbiab xai tao?beu in njbe bet natuur bao: Ijet reclitbaarbigenb lt;6eïaof te moeten ooa?atgaan; 't geen toij betoogen juffen boa? be bnïgenbc rebenen
(1) ganber bit te onberfteïïen en beljaa^ijft m't oog te fiauben/gau men nooit ben taaaren aart ban ïjet geïaof berftaan. lE»ant be iïeclit^ uaarbigmg/ 500 aM üie te boeren toanben/ ié be blijde ou tneïfte lt;4?£ib ben obertuigben janbaar/ bat $/ een men^dj/ tuiend mond wsiopi ig/ 01e schuldig is voor God, een obertreeber bei* Wet/ en beflooten onber be sanbe/ uit sijnen eïïenbeftaat berïaau €en geboeï berftaïben ban bien jammeritanb en aiïe^ luat baar toe beljacut/ bi02bt naabtaen^ bie tat Bet OPelaaf berei^cljt. ift binbe aaft bat LÊ Blanc biebee?e buigen b?ij naautafteurig fcljijnt onbersocljt te Ijcbben / jijne gaebfteu-nng geebe aan be öefcfeijbing ban Ijet beloof/ soa ató be;eibe boa: Mestrezat tacjbt oygegeeben: uaamïijft/het vlugten van een boct-\aaidig zondaar tot de Barmhartigheid van God in Christus, ïTn inbe* baab/ er is meer ïtracjjt en biaarjjeib iu bee^e beyaaïing/ ban in ttaii^ tig anberen bic naautafteuriger fcïjijncn. .iBaar ten 3ij men be gemelbe ©bertuigmg onberiteïte/ 500 ftan bcc^c beyaaling ban Ijet £5eïaof niet berftaan taa?bcn. ©ie [^bcrtuiging| ié ijet alleen/ üielüc be jicï op de vlugt bjijft tot be 23armljartigljeib ban ^ob in Cljjia^tué/ om bi Uouben te mojben ban ben tacftaainenben toaju. ©e épo^teï beet bet een toevlugt noemen 0111 de voorgestelde hoope vastteiiouden (te).
(2) ©c orde, be betrekking, cn Ijet gebruik ban bc 3©et en het fcbangeïie/ betai^en ontegcnjeggclijft bc naobtaenbigljeib beeper Ober. tuiging boo? ijet töeïoaf, ©at gecne met iuclft bc menstlj ten ou;icrite ban Stjncn eeubiigcn ftaat/ joabieï uit ben aart ber jaaft jclbe/ al^ uit ft^acljt ber 6ablijftc berajbening/ ïjet aïlercerst te boen Ijceft/ i^ bc \\et. ©ceje taojbt boo? alle anbere btngen aan gem booigefteïb/ iu paare voorwaarden ban ïiecljtbaarbigöeiö en ïcbcn/ cn in ijaare vloek-bedreigmg m gebat ban ongcljoa.^aamljcib. dauber bit «an liet Cban-geiie met bertïaan/ noclj bc tfenabc bie Ijet aanbiebt bcboozliirt ge* taaarbcerb toojben. 3JDant Ijct ontbeftt ben bieg langé taclftcn a3abquot;be 3ielen ber men)cljen ontljeft ban Ijct bonnié cn ben bloelf ber JJDet (./■) ©it taaö bc aart/ bit Ijct gebjuilt/ en Ijct einbe ber eerste Oelofte en
Öet gcljccle jpertt ban (6obé a?cnabe/ geopenbaarb in bc bolgenb^ peïoften/ cn nr Ijct ganfcljc €bangcïie. l^et beloof berljaïbcn taaar ban tai) fp^eeften/ Evangelisch jijnbe/ ietj? bat in be^elfé eigen aart
cn
(«') Heb. VI: 18. (r) Rom. 1:17.
78 Jlct rechtvaardigend Geloof, nevens dcszelfs
in tnien bit beloof gcüierftt taojbt/ aan taicn Ijct taojtit gcftïjonftcn/ cn Vaicr pïigt ïjet ig aïjoa tc gcïooticn/ 0nbcrflcïij taojije Het werk dei-Wet ter overtuiging van zonde; bc obcctuijjinjj ban pontic moet naob» jaaïtïijft ijtt rcdjtüaarbigrniï OPElaof Uaojafgaan. ©eeïen Ijcamp;tien ge= ttaiJit/ taat baartac ficgaoibc/ rn taat xiittocrfifeïcn sij in get gcmacb boajtifi^agt/ om iemanü faatamp;aar of gefdjiftt tc maaften ter omïjEÏSing ban be ?5BÏ£iftcn lian Ijet Ctiangeïie. ^orlj betoijï er berfcïjiïïenb ge^ bacgt Uiojbt ober bceje uitïaerïtfeïen bcr obertuiging/ of 't geen met bejeïbe gepaarb gaat/ alé tajoeging/ bcrootmorbiiiing/ jeifberoojbee^ ïing/ b?0cfljcib ober fiegaane jonben/ en bergeïijften; aï? ooft ober ben trap ban obertuiging toelUe gebioonïijft tot tjet beloof en be -23eftccring buojaf geeigcljt toojben/ jaï ift baarban jeer fiojtïijft fpjeeften/bao? 300^ bejre bejeïben onaffcljeibüaar berftnoeïjt jijn aan be (©bertiiiging bielfie taij aïé noob^afteïijft onberfleïïen. ïtergilijft saï ift bie Obertuiging selbe/ met get geen baar toe toesenïijft öeljoojt/ in aamnerfting neemen/ en ban berjeïber uittaerftfeïen/ in faantenboeging met bat Tijdgeloof toaar^ ban taij §ier bóó? gefpjooïten ïjebuen. Cn bit jaï ift boen niet met be^ treftfiing tot berjeïber natuur/ toeïffe ift alö fieftenb booronberfteïle/ niaar aïïeen boo? joobcjrc 3ij ïi^ar oyjidjt Ijeeft tot on^e ïïecïftbaarbiging.
A. 3)5at ïfet eerste aangaat/ inij ftelïen/ ^at ijet bierft ber Ober^ tuiging in 't gemeen/ biaar booj be menftïj in 5ijn gemoeb een buibe» ïi)ft ïiefef geeft ban ben aart ber jonbe/ berjeïber ftljulö/ en öc flrafe bie besetbe berbient/ en gelooft/ met geboeïige aanboening gelooft/ bat hij juïft een ^onbaar jij/ berboemeïijft/ niet aïïeen biegen^ baab--ïijfte bjanbebjijben/ maar ooft uit ïjoofbe ber erfjonbe; terlaijï §i} jidj jeïben boïftreftt onmagtig erftent om jitlj uit bien jammerflaat te ber^ ïoéfen/ of iet^ ter jijne rebbinge toetebrengen; bat beeje be Obertui* ging jij/ taeïfte vooraf noodzaaklijk i^ boo? get redjtbaarbigcnb a5eïoof. ïgt;it aïïeë te berflaan ban Volwassenen, en ban ï|un tot tuier ïïedjt^ baarbiging Ijet J©oo?b ïj^t uittaenbig mibbeï en taerfttuig i^.
€en overtuigd zondaar ié aïïeen een onbertaerp boo? be ïteefttbaar^ biging batöaar; niet bat efft tn ijber bie obertuigb ijS noobbicnbig gerectjtbaarbigb jij/ of geredjtbaarbigb moete üiojben. JSiet^ i^ er in bic Overtuiging, noeïj in berjclber uittaerfifden of geboïgen/ biaar boo? ijet onbetbiery joobaanig joube geschikt of boo?£tercib too?bcn/ bat be form der Rechtvaardiging, gcfijft' bc Papisten fp?ccften/ of be retïjtbaarbigcnbc lt;!5cnabe/ baar uit noobsaaftïijfi moeste boo?bbïocien. Q3eenc suïïtc gefdjiftdjeib ooft ü?enot jij te taeeg/ bat uit öaaföe ban ecnig ^obïïjft ©crb?ag of 25eïaftc iemanb bie 500 obertuigb toare/ noobbjenbig joubc moeten geredjtbaarbigb bJo?bcn cn bergeebing ban jonben onfbangen. JS^aar gcïïjït iemanb jonber bccse Obertuiging 30U Bonnen geïooben met cenig foo?t ban geloof bat niet redjtbaarbigt/ 500baanig aï^ tc booren beftgjeeben i^; 500 gaat bc gemdbe Obcrtui^
5»n0
Oorzaak, Voorwerp, en Natuur, verklaard. 79
ging gcmccnïijft vooraf, en té naab^aaMijft tat bat lt;ï?cïaaf taaac baoz men gcrecljtliaarbigb taa?bt. ï}ct berlianb is niet bus: bat Eïït bis bcc;c ©bcrtufgiug ücjit/ onfciïüaar saï gerccljtljaarbigb üioibcn; maar/ bat 3anber br^cïiic geeue lïctljtiiaarbi0iu0 tfonne pïaat^ Ijcöüen.
a3it Öct/ bat tatj flcïfcn in ben jjccfaaii bic gcrEtljibaacbinb ^aï taojbeu m o?bc bcr natuur boa? öct mjjtbaarbiacnb (öeïaaf tc macicn baojargaan, t geen luij fictoogen juïïcn booj bc boïgcnbc rcbBiirn
(i) 2anbcr bit tc onbcrflcïlen cn öcljaa^ïijft in't aag te fiaubcn/fian men naait ben taaaren aart ban ïjet geïaaf herjlaan. 3£gt;ant be ïïerlfe uaarbigtng/ jaa até lue te bacren taanben/ té be tuijje ou taeïiie èob ben obertuigben janbaar/ bat té/ een men^clj/ biieité mond o-estopi i?/ bic schuldig is voor God, een abcrttceber bcr Wet/ en üefiaaten anber be janbc/ uit jijncn eïïenbeftaat berïagt. Cen gebaeï bcrRaïbcn ban bien janitncrftanb cn aïife^ üiat baar toe bcljaazt/ taa^bt naabtacn* bic tat öct ^claaf berctécljt- llf binbc aaft bat Le Bl anc, bic bee^e btngen b^ij naautofteurig fdjijnt anbecsadjt te ijeliiicn/ jijnc gacbfteu-ring geebe aan be Befcljiijbiug ban Ïjet ^claaf/ saa até bc;elbc baa: Mest re zat taa?bt apgcgccbcn; naamïijft/het vlugten van een boet-vaai-dig- zondaar tot de Barmhartigheid van God in Christus, inbe» öaab/ er té inecr ftracfit cn biaarljeib in bec.^e bcyaaïing/ ban in tbiin^ tig anberen bic naaubificiirigcr Idjijncn. .ïBaar ten jij men be gemcïbc cpbertuiging onber|ïeïIe/ jaa ftan bcejc ficyaaling ban het (öeïaaf niet berfraan taa?bcn. ^ie [aDbertuiging | i^ Ïjet aïteen/ üjcïtte bc 5icï op de vlugt b?ij|t tat be 25annljartigjjeib ban 6ab in Cö:tétuë/ am öc* tjauben tc biajbcn ban ben taeftaamenben taain. ©c 5Cyas'tcI öcct ftct Een toevlugt noemen om de voorgestelde lioope vasttehouden (w).
(2) ^c orde, bc betrekking, cn Ïjet gebruik ban be BDct cn ïjet öStbangeue/ acbiijjcn antcgcnsEggcïijU bc naabtocnbigjjcib becjcr lt;Oijiec* tuigmg liooj jjet ^cïoof» ^gt;at gecnc met lucïft öc incnscli tm ou^iclttc ban suncn ccubiigcn ftaat/ ;aaüici uit ben aart bcr saaft seïbe/ até uit tt?acljt bcr apabïijftc berajbening/ Ijct aïïcrccrst tc baen Ijecft/ té bc \\ct. mgt;ec5c taajbt baaj aiïc anbere bingen aan Ijem baaigefteïb/ in Ijaare voorwaarden ban ïtccljtbaarbigljeib en ïcbcn/ en in ftaare vloek-bedreigmg in gebal ban angcljaajsaamljcib. ganber bit ftan l}ct Cbair gene niet berftaan/ naclj bc 6enabc bic 0et aanüicbt üctjaajïijft itc= ta aar beer b toa:bcn. UDant Ijct antbeftt ben bieg langs0 taeïlien öab bc Sielcn bcr menfdjen antljeft ban Ijct bannté en ben bïaeii bcr U0et (x), J)it taa«J bc aart/bit Ijct gcöjuift/ cn Ijct cinbc bcr eerste Belofte, en ban get gcljcelc J13crtit ban ^abj» dPcnabc/ gcayenöaarb in bc baïgcnbc .oeïaften/ cn in Ijct ganfclje Ctiangeïic. ï^ct oMaaf bcrjjaïbcn üiaar uan mi) fpjeeften/ Evangelisch jijnbc/ ict^ bat in be^eïté eigen aart
cn
(ft') Heb. VI: 18. (,v) Rom. I: 17.
80 Hel rechlvaai'digend Geloof, nevens deszelfs
tn atö?uift niet boo? tu- Wei maar bao? Ijct Evangelie geëi^cljt tao?bt/ kti toeïft# (i5?oniï6E5infcï/ ïtegeï/ en ©oa^taErp get Evangelie i^/ 300 taogt;t tjet stïUc niet ban un^ gcbarrjerb/ nocïj ftan öaor on^ seaefenö toajben/ ttu jij üoo?af bt Wet Ijaarc nittaerfting op on^ gemneb geïjaö ficüBc/ om on? üan sonöc te obertuigen/ bErjelber ftljuïö tc boen gc.^ faoeïen/ en onjen biepeu rampftaat ter oorsaaftc ban bc^ïbe/ te ïccren fiefeffen. Cn aïïc geloof bat Ijler ban geijeel b?cemb i?/ ontfiennen toij blaft uit ftet rettjtbaarbigenb oxïoof te bjee3en(;).
(3) ^5c gaïigmaaftet leert ijct on^ ooft seer buibeïijft. ^t} roept aïïeen te julften tot jiclj/ uie vermoeid en belast zijn (a). Die gezond zijn }egt ©ij op eene anbere pïaat^/ hebben den medicijnmeester met van' nooden, maar die ziek zijn (b). €n ijij berfiïaart niet gekoomen te jijn om le roepen rechtvaardigen, maar zondaais lol bekeeiing (c). 3Baar boo? be ïfeiïanb niet berfiaat aïïeen sniften bie waarlijk zondaars ïijn/ taant bit jijn aïïe menfetjen; ©ij maaftt onberfegeib tu^fcljen be^ jelben/ üiebcnbe Ijct Cbangeïie aïïeen aan fommigen en niet aan anbe* ren/ 't taaren bie geenen bie van zonden overtuigd, en baar onber Maaben en bermoeib/ naar berlogfjng uitjagen.
gij toien be ^Cpoftel Petrus be 53eïofte ban 't Cbangeïie met be ber^ geebing ber jonben berftonbigbe/ aï^ tjet boojtaerp ban Ijct Cbange. ligdj• 6eïoof/ toaren verslagen, bao?p?iemb in hunne harten boor be obertuightg ban jonben/ en riepen uit: Wal zullen wij doen (d)? goobaanig ooft taa^ be toeftanb be,^ Slokwaarders, aan taien Paulus be berïosl'ing booj Cijjistu^ pjebiftte/ aï^ bat gcene bicllt 5'i öeljoubem^ te gclooben Ijabbc (c). , ,
(4) tDe tocjtanb ban Adam, en a3abé QanbcItaiBC met ïjem baarm/ ftan onö aïïcrftegt be a?be cn toeb:agt beejer bingen afamp;ceïbcn. 6cïijft ftij taal na ben Val, eben in benjelfben toeftanb jijn Inij ban natuure, ipicp cïïenbig üiaö ijij getaajben booj bc jonbe; ijij toerb obertuigben ban ben aart bier jonbe/ en ban berjclber uittaerftfeïen/ en bit ge^ feijiebbe boo^ bic baab ban 35ob aan jijn gcmocb booj niibbcï ban be HDet/ bjclfte boo? ^et openen. zijner oogen bJOibt uitgebjuftt. ï3ant ftet tuaé nictj? ban eene openamp;aaring aan siju gcmocb boor jijn gebjeten/ ban ben aart/ bc fcijuïb/ bc uittocrftfclcn/ cn gebolgcn ber sonbc/ toeïft aïïc^ bc 3JDct 5em toen ïccren ftonbc/ maar niet tcbooren 4Pit bcrbuït ijem met schaamie cn vrees; tegen bc cer^ie joeftt^ijeenftuïp# mibbeï in bc vijgebladeren, en tegen bc ïaatfte/ booz zich le verbei gen aeftter ï|ct pcüoömtc öc^ Öof^ ooft öc nicEflc ntcufcïjtn jictj met ijunmf jcïfuitgcbacijte ftcljulpfeïen/ tegen bc fcijtïïb cn obermagt ber sonbc/ boïboen moogen/ 3e 3ijn niet bcr^anbigcr/ notij fteïooben een'
(2) Gal. 111:22-24; Rom. X:4. («) Mattli. XI: 28. {b) [Matth. IX: 12.] (c) [Mark. 11:17-] (d) Hand. 11:37-39- (O Hand- XVI: 30, 31.
Oorzaak, Voorwerp, en Natuur, verklaard. 81
ficter mtflac öan bic an^cr m-flc oubeccu. Sfn beejcn taeflanb lidjaaiibe ijct iJ?ob/ baoj ccn anmibbcïlijft Onderzoek naac be licbjeclicnc misbaab/ bee^c abertuiginjj nag meccbEt ftïcm tc gccUcn/ baa,: sijn eigen getuige^ niö aan bc taaacjjeib; tertaijif ïfij ben men^clj baabïijft aan ben Waeft bcc 3©et anbertaieep/ baai ecne recjjterïijfte uitfpjaaft besscïlicu alrecljcm. 3Cn beejen Ucrïaarcncn/ raab- en ijulyelaasen tac^aiib/ fMbe (6ab be IJelofte ban berlasfing baa? Cfjiistuö aan gem baa:. €n bit luas get baajtaEcy ban bat a3eïaaf/ taaar baaj gij maeét gerecgtbaarbigb taa:ben.
^rljaan beeje bingen niet in bic bcrljebenijeib/ en jaa anberfdjeiben^ lijft/ omgaan in ^bc gemoeberen en gctactcitó ban aïïcn bic gecaepen taaiben tot ijet ^cïaaf ban tjet, ïïbatigcïie/ ten aandien ban bcrjcitbcc wezen nagtjjansV en baa: jaabcjre be a^bectuiging bcr janbe jjet a3e# ïaaf baajafgaat/ taaiben 511 gcbanbcii in alien bie taaarïijft geloabcn.
. ^ecje bingen ;i}n ücftcnb/ cn taaiben/ taat Ijct tacsenlijite aangaat/ algemeen tacgeftemb. aDnbertusfcljcn jijn 3c jaabaanig/ bat men bc^ ^eïben lieljaajtijft abcrlucegcnbc/ ïigtïijft be ongcgianbljcib en Ijet gc^ öjeftftige ban beeïc üefcljjijuingen ban Ijet teloor bie men on^ opb^ingt/ 5aï ftannen iiemerften. 5tiïe befcljiijbing; of üepaafing ban ijet jeïbe/ tacl0e niet uitbjuftftelijlt of baai 't minst in Ijet zaaklijke baac tae be-trelïfteïijft i$/ i^ flegts liebL:ag/ en Ikantbiaaibt geenszins aan be on^ berbinbing ban ljun bie taaarïijft geïoaben» jaabaanigsijn bie alle/ taeïfien Ijet beloof üïaatïijft fteïïen in eene Toestemming aan be lt;l5abïijftc (Öpenbaaring/ ban taat natuur ooft bie (Coeilemming jij/ en taelfte uirtaerftfeïen men ooft aan bejeibe taeftenne. ï©ant jullt eene (€ae^ ftennning ftan er plaats Ijebiien/ jonber eenig apjicljt tot beeje tacrgt;' fting ber ll^et. %ft ai ij te aait/ am rccljt uit te fpieeiten/ niet^ met aïïen/ be naautafteurigite rebenttaisten ober be natuur en be taerft-Saamljeib ban Ijet recijtbaarbtgenb 4?ctaaf/ ban juïften/ bic naait in Sicfoelben anberbinbing gabben ban pet taerft bcr 3©et ter obertuiging ban janbc en baemtaaarbigljeib/ naclj ban bc uitbierftfelen Ijicr ban op yitn gelneten; of bic bcr^uimen op Dunne eigene erbaaring ücljaaiïiift actjt te tl a an/ taaar in ïjun taaar geboclcn beeï fieter öegicepcn i^/ ban in aïïe ljunnc ttaiatrcbcnecringen. ïfet o^eïaaf taaar baa: blij gerccljt^ baarbigb taai ben/ iain 't gemeen bc taerftsaamtjeib ber jicïe omtrent -j?ob/ 500 al^ ï}ij jirlj in Ijet lt;£*bangeïic openbaart/ ter bedogfing ban ben jonbaar uit fijnen jammerflaat/ of ban onber ben blacft bcr JIDet bic ap 3ijn getaeten rust/obereenftoamstig (tfobS eigen tadftegaagen/ en ïangji bie taegen taclften ^ij jelf becojbenb Ijeeft. SP gcebe bit niet op al^ ecne ^5cfcl)jiibing ban get iSclaof/ maar tail gier booi alleen uttbjuftften/ taat omnibbclijft op get^cllje inbïocb geeft/ taaar uit bes. SCÏfê natuur mag geftenb taaiben.
li. pc Uitwerksels bejer Overtuiging, en ber^eïber apjirgt tot onje ïiccgtbaarbiging/ get jij taaar of getaaanb/ berbienen insaclijfta fta:t#
ïijlt
82 Hel rechtvaardigend Gcloor, nevens deszelfs
ïijït oücrtaaaiTcn tc toajöcn. Cn naarbicn öccjc aDbcrtuiging tiïaatlijlt ccn lucrVt bcr il^ct i$/ moet be^eïbe niet ccnigïijft aansemerftt taaibcu in opsicljt tot ijic Uiiwerkselen, maar in faamcnbacging [af berfianb] met/ bh cmöcr ijet gcïcibc ban bat Tijdgeloof, of bic aamiccming ban fyt Cbangeïie boo? ccnen tijb/ toeïft taij tc booten bcfclj?ccbcii ijcbbcn. Cn beexe ttate bingen/ Ijct Tijdgeloof, cu bc weltische Overtuiging, -ijn bc gjonbücginfcïö ban ^ilie inerïfcn en gobsbicnstpiiiTtcn/' bic bóó? be ïïecljtbaarbiöing üctradjt toa:bcu/ en aan to elften lui} betljaïben aïïe oorzaakl jkheid [ter onje ïiccïjtbaarbiging 1 aiitjeggen moeten. lt;Pan men flaat toe/ 'bat beeïe uaaben cu pïigtbctracljtingen/ 500 in- aïé uitbjenbig/ uit eene toaarc aDbertuiging baoibbïoeicn. — De inwen-digen ftannen tot beje b:ie Ijaofbsaaften gcb?agt taojben: (a) Mishaa-gen van zichzelven, en Suicrl oliet bc jonbe, t^et is? oninoogelijft bat icnianb taaatïijft ban joubc obertuigb jij/ oy bic toijje aï^ ïjier booren berftïaarb i$/ sanbet bat ccn innige affteec ban bc jonbe/ cn toaïgtng ban 3i£ÏBelbcu besluegen»/ gcyaarb met feïjaamte en fmert/ baacban jjet gcbaïg joubc jijn. 4in Ijet iö ecu baïbingcnb üetai}^/ bat Ijij toicné gemoeb niet aïbu/ aangebaan ié/ teat Ijij ooft moage boojtaenben/ en toat betijbeni^ lji) ooft boen niooge/ niet toaarïijft van zonden overtuigd zij (/). (b) Yreeze voor de straffe taeïftc bc jonbc betbienb Ijeeft. 'Pc (Óbcrtuiging jict niet aïleen op ïjet onbertoiBcnbe cn geöiebcnbc beeï bet iföct/ toaacbooj bcjanbeselbc nebens bcL-^cibecaartontbeftt teojbt/ maar oo'ft oy Ijet Iannis cu ben bfoeft bcr JDct/ teaarbao? be san be toajbt betaajbceïb en bïaeutoaarbig berftïaarb i». ï}ii bedjalben/ lii) toien geeue vreeze voor de bedreigde straiïe plaats binbt/ ié niet taaar^ ïijft obertuigb ban 5ar.be; be 3£et ijeeft ijaar eigcuïijft teerft ten jijnen opjicljte niet baïüjagt/ naarbicn bit neabtoenbig bet toebieningc ban Ijct Cbangcïic moet bao?afgaan. €u betaiji men bao? ïjet beloof vliedt van den toekoomenden loorn, 50a ftan cr aali/ blaar geen gebocï notlj befcf ban bicn tooni ató too? ons berbienb/ gebonben teoibt/ neen rebeïijfte n:onb boo? Ijct 'apcïaof plaats Ijcüücn. (c) Begeerte naar Verlossing uit dien stand,quot; in toeïften een obertuigb jonbaar jiclj op sijne lObertuiging bcbiubt/ i'i itté bat boa? tjem oubermijbeïijft ié. i^et ié natuurïijftcr tofoe Ijct eerfte bat bc Obertuiging in quot;é mcufcljen gemoeb tebieeg tijengt. 'C'e bcrftöiïïcubc trappen ban bjecje/ ?a:gcn/ beftam^ mernié/ rusfcïaagljeib [cn anbere teerftsaamljebcu/ toeïften in ijct ge* moeb ban juïft een nuTuUij bao:gaanbg pïaateï binben] sijn boa: bcr* frjjciben [gabb^udjtiac Jicijjijberé] boïgenbs ïjunne eigen anberbinbing/ cu Ijct geïeibe ban 'ëaba ïjciïig 3©aa?b/ anberfcljcibcnïiift baojgcficïb/ tot gjoat nut bcr ïterft/ frBaan baa? anberen beracljt en befpot. — ^eeje iutoenbige baabcn bes gemocb| bjengen ooft becfcijeiben uiiwen-
IV ; 13, 14-
(/quot;) Jercmia XXX\r : 24. {a)
Oorzaak, Voorwerp, en Naluur, verklaard. 88
digc pïigtüettacljtingen baajb/ tacHten men tot ttace ficjmiberriciïcn Itiin ïijtngen. (a) Onlhouding van bekende zonden, met infyanning ban aïlc bermagen. gij bic beginnen te jien bat Ijet iitaaab en óitter jij tegen ben l^eere gejonbigb te Ijeöïien/ üonnen niet nalaten aïïc tae^ üDOinenb üebiijf ban ^auben 5a?gfauïbig te bermijben» Cn gdijft bit ^ijn opjicljt Ijeeft tot alle boocigc inlnenbige baaben/ ató oojjaatten baar# ban/ 300 ié er in 0et liesonber een ernjitig bestrijden berseïben/ en eene Ijartïijfic begceHe om uit bien eïïenbeftaat verlost te taojöen; merïtenbe suïüs aan als ijet üe;jte fjiitymibbet baar tegen/of boo:'t minst aï? bat geene 3011 ber luetü jij baarban niet Uonnen ontfiaagen taojben. Cn Ijier in is ijun geest boa_:gaanbs bierïisaam in geloften, en voornemens, gepaarb met bernieutobe bjoefljeib/ oy elite oberromyeïing ber 3011 be bie Ijun in bien ftaat gebeurt, (b) De [iliglen van den openbaaren Godsdienst, öet Sibben/ Ijet geljoo: beé 3Poo:bs/ met één Inoo^b/ eene bïijtige toaarneeming ban alle a5obsbienstoefeningen/ ist Ijierban öct gebotg. Sij taeeten/ bat sonber bit geene rebbing te Ijooyen 31). Verbetering van bun gedrag en wandel, in berfeljiïïenbc mate en trap/Ijierin boo? een gebeeïte ingefl'ooten/ en öeeïs een geboïg er ban. Cn bee3e bin^ gen_ binben altijb yïaars/ Iraar be Obrmtiging egt en üïijbenbe is.
Cdjter moet men er ban 3eggen/ bat 3ij notlj elft oy 3itlj3eïben/noeïj «iic te faamen genoomen/ fefioon in ben boogsten trap, geene noob» Saaftlijfte gefrliifttjjeben/ {illsposilioiis) no cl] boojbereibingen/ noelj ber^ eificljte öeboegbljeben als berbiensteïijft aangemerftt/ noclj boojtaaar^ ben 3ijn on3er ïïetljtbaarbiging.
a. Sij 3ijn geene Voorwaarden ber Kecljtbaarbiging. iDant taaar iet^ eene boojtaaarbe i$ ban ieté anberé/ baar moet bat anbere oy be bof# t^euging ber boojtoaarbe noobjaaftlijft boïgen; anber^ ig be booitaaar^ be te bcrgeefs\ .ïBaar alle be gemeïbe bingen ftonnen yïaats ijebben/ fiijoon be Itecljtbaarbiging er niet oy boïge. Cr i^ ooft geen JDerbonb/ noclj belofte noclj JÉnfteïling ban 60b/ taaar boa? 3e tot 3oabaanige Voorwaarden ber ïïecljtbaarbiging 30uben gemaaftt biee3en; fcï^oon 31} uit Ijunn' eigen aart bienstbaar moogen 3im tot Ijet geene in onjj ten bien oy3icljte bereis'tlit taa?bt. killaar een 3eefter onfaalftaar berbanb met onje itecljtbaarbiging/ uit ftracljt ban eenig JDerbonb of (öoblijfte 25eïotte/ geïijft Ijet bu? met Ijet beloof gelegen ié/tjebfien 5ij niet. Cn anbere ©aa?taaarben/ ban bie boo? een (6obIijft JDerb?ag of belofte 300baanigen geUTD?ben 3ijn/ moogen taij niet ftellen. 5tlnber^ itosten be ï5ao?toaarben tot in 't cneinbige bermenigbuïbigb/ en alle bingen/ 300bjel natuurïijften als 3ebelijften/ tot 3Doo:taaarben gemaafttbia?ben. Soa 30U be fyfee bie bn} nuttigen/ eene !Doa?taaarben ber ïtecïjtbaar; biging ftonnen 3ijn. ï}ct beloof en be fïecïjtbaarbiging 3ijn onaffcljeib^ fiaar berftnocljt/ maar bus ié Ijet niet gelegen met be bingen baar brij ttjanbé ban fy?eeften/ geïijft be erbaarenié buibeïijft toont.
11 ' bxamp;
84 Het rechtvaardigend Gelooiquot;, nevens deszell's
b. Kedjthaaröiging fian pïaat£ ftcufien/ taaac öc 300 cben mclbc uitwendige daaden cn pïigtöctradjtingcn/ baojbWaeicntic uit öt aDbectuiguigcn onber ijrt gcïcibc ban ï)ct iCijöigcïoaf/ niet gebanben bjDjbcn. Adam \ucrb gcrctljtbaatbigb sonbee beseïben; 30a oaU bc ^eficcrïi'ngcn toaar ban in ï)ct tweede Hoofdstuk ban bc Handelingen der Apostelen gefpjooftcn tafl?bt. ïPant alïc^ taat ban tjnn bcrïjaaïb Inojbt/ gcljccï rn aï opgetaanben in Ijct tDC3cnïi)fic bcr oDbcrtn^ ging [h). Cbcncrn^ taaö ï)ct oau gelegen met ben Stokwaarder (i). Cn ten ap3icl)tc ban beeïen berselben/ i^ bné met be meeaten bic geïaabcn. quot;Bi] 3i)n bcrljaïben gecne JDoajtoaajben. ïE'ant cene ©aa^ luaarbc baet bc saafc biaac ban sij cene ^Daajbraarbc i^/ al af niet plaat#
gjijpen. ..........
c. ï^ct 3iin gccne lormeele disposiiien af tjeüiieïifüe ïjeïfbjaannnaaltin# gen ter ïïectjtbaarbiging/ bebrijï bejclbc niet beftaat in Ijct bcrtaeïtften cener nientoe gefteïbienis af inMcebcnbc Qacbaanigijcib in bc sief/ ge* ïijft baa; een gebeeïte ree ba, berMaarb i$/ en Ijicrna nag üjccbee jaï betaagb taajben.
cl. Si) 3i)n aaft geenc zedelijke voorbereidingen tot beseïbe. JDanc naarbicn 3ij Cbangcïiscl) lt;^eïaaf baajafgaan/ lïan nientanb met i3C3eïben cenig anber aagtnetü Ijeübeu/ ban am zijne gerechtigheid te zoeken uit dc werken der Wet, ban bit i# geenc J^aajöcrcibing iCv ïttceötbaarbiging. ?tïïc antbcMungen ban ïïedjtbaarbigijeib/ ge-
paarb met bc ctftcnteni? cn taefiemming bcr 3ieï/ befiaaren alleen tot ijct 6cïaaf. €t i^/ toeï ié taaar/. een 53craubi [of 23eftceringl toeïfte Ijct 6cïoaf berseït/ en in bc natuur ban ijct 3cïbc/ aïtljan# taat bc^ self# toaiteï aangaat/ ïigt apgeflaaten. ^eese bia:bt bereiscijt tat Bn3e fiecQtbaarbiging. 4J3aar bic bicttifcfjc 53cüccring/ bieïïtc ijct Cban* geïigeïj «Oeïaaf baa?afgaat/ cn ban Ijct 3eïbe afgcfcamp;cibcn/ geenc ' feljitVüing/ nat Ij baaiücreibing/ natlj 3?aa:taaarbc ter ansc ïtecijtbaar-
biging. , _ , ,
3|n 't ïtajt; be a?bc bce3er bingen mag men apmaaïmt/ uit ©obg Ijanbeïing met Adam, 3aa al# bic reeba met een taaa:b te Ucnncn g.v ben, Cn Ijier in 3ijn bric trappen ap te merften: (1) i^ct openen van de oogen be# jonbaar#/ am Ijem te boen in3ien bc anjcinfjeib en fc'jiüb bcr 3anbc/ in ijct £»anni# cn ben ©ïaeft bcr Wet/ aan ijct gebicten taegcpa#t (A), ^it beraajsaaftt in get gtntocb ban ben 3anbafir bc lie? booren gemclbc bingen/ en bjüft gem aan tot aïïc bc pligtbetcaclj'1 tingen bic er uit boorbbïaeicn. 3©aut menfeïjen in ljunne cerftc abciv tuigingen/ oajbecicn gemccnïijft niet anber#/ ban bat jij/ naarbicn jjun flaat üaa# cn gcbaarïijlf i#/ bcrpïigt 3'jn beseïben te bcriicteren/ cn bat jij ^ulfts bacn ftannen en 3uiten/ inbien 311 er 3iclj ay taeïeggen.
(//) Zie Hand. II: 37' (0 Hand. XVI: 30, 31. (fi) Rom. VII: 9, 10.
Oorzaak, IVoorweip en Natuur, verklaard. 85
alle bCEjc öingcn jijn/ ter öebjijbing en lictïosfing ban Ijft ©atv nii» amp;j!c Wtt/ nict^ meer ban vijgenbladeren, en ;iclj te vei bergen. (2) ^etaaonlijft iicljaagt Ijet lt;!5ob booj jijnc JDaa^ienigïjeib/ of üao? bc ijebeeïing sijn^ JDoajbsy oy eene öesonbere toijjc ïeben en ïtïein aan bit toeclt ber JJ^et te geeben; en bit öcanttoao_:bt aan be üefdjuïbiging bieïfte ffij tegen Adam uitfp?aft/ du jijne pauging om sicïj te betöergen. i}icr baoc taojbt des zondaars mond gestopt, en Ijij leert örfeffen/ aan beu eenen fiant/ bat Ijij fcïjuïbig ftaa boa: (J?nb/ en aan ben anberen/ bat er geene ljuïp norp rebbing te bertuacljten jij ban aï jijne braefljeib nanj ban alle be yïtgtöetracötingen taaar toe gij jiclj öeblijtigbe. (3)3in beejen toettanb Ijct eene loutere Daad van vrijmaglige Genade, 3011# ber eenig opsitljt tot bic booiafgaanfce bingen/ ben jonbaar te roepen tot Ijet beloof/ in be belofte tot recljtbaarbiging br'^ leben^. ^it iö coba o^be; 300 nogtljan^/ bat alles taat fijner roeping tot ijet beloof boojafgaat/ geenen oojjaafielijïten inbïoeb baar op Ijeööe-
J. ï^et (CUieebc ^tuït bat blij te onbcrjoclitcn Ijabben/ het eigenlijke \ oorwerp van het rechtvaardigend Gelooi', of ban Ijet taaare £gt;eloof/ in be^elfö bienst/ taerït/ en pligt/ met opjirljt tot onje ïïedjtbaarbiging. in yier in moeten taij eer^tlijft obertaeegen ^eltcre ge^arljten met toclitcn toij ons» gansrlj uiet bereeuigen ftonnen. ■JSeljalUcn anberen ber^ fcïjilïen tie baar omtrent fetjijnen plaats tc Ijebüeu/en lueiTtcn iubebaab nietë meer jijn ban onberfcljeibene uitbjuMiingen ober Ijet bjejenlijftc ban eene be^elfbe jaaft/ jijn er üesonber twee Gevoelens, bielften men al^ ttaee iltterflen aanmertit/ tnaarban {jet eene tebeel/ en Ijet anber te taeinig fielt» A. i|et eerfte bat ber Roomsche Kerk, en ban ljun bie met Ijaar in beejen obereenflemmen. haamlijn: Dat Ijet ^oorbiery ban Ijet renjtbaarbigenb beloof aï| joobaanig/ jij alle «JPoblijfie ièaarljcib/ alle (Coblijltc «©penBaarmg/ jjet jij in gt;èob^ 33?oo_:b üefrfjjeeben/ of boo: be lt;Dberlebcring/ fteunenbe op Ijet gejag ber ïterft/ tot cni geojagt. 3jn ïjet laatfïe gebeelte bee;er fiefcljjijbing beljaeben bie on^ tljanb^ niet intelaaten. üDat be ganfrlje Ijeilige ^cljiift en alle Ijaare beeïen/ alle be biaarljeben ban taat aart ooft/ bie bejelbe in jictj üe* ycl?t/ gelijkelijk het Voorwerp des Gelpofs nitmaaften in be^eifs bienst en bierlt in ouje lïerIjrbaacbigiug/ is Ijct geboeïen luelft bie lieben boa?* ftaan. JDanljier bat jij ooft ten op^icljte ban be natuur bes ^eloofé/ Ijet jelbe niet anbersj ban boo? eene Toestemming des gemoeds ttonnen Ijouben. JJ^ant baar jij onberftellen bat be ganfelje 23ijamp;el/ met alleé biat baar in 6eg?eepcn i^/ 3J5etten/ ©oojfcjjnften/ ïïegeïen/ 55elo^ ten/ ^bebjeigingen/ vPefrljiebenisfen/ HÖaoiseggingen/ en bergelijften/ Ijet A ooi'werp be^ a?cïaofjj jij/ en bit aïfes/ niet aïs? in 51 tij bcljelsenbe jaalten bie on| boo^beeïig/ of fcïjabelijl! jijii/' maar alleen onber beeje eene ftunbigljeib/ alé dingen van God geopenbaard, 500 fionnen zijniet flellen/ bat ten aandien berjelben ietö meerber bereiacljt biojbe/ ban
als
8G Hel rechtvaardigend Geloof, nevens deszelfs
aïtcenïijü ïocsicmining. Cn 300 [tont jijn jij ïjict in/ bat/ nnïimïijft/ Ijct Ï00f niet/me cc jij tan ccnc Toeslcmming aan de GodlijkeOpenhaaring, öat 1!e l-larmijn, ter teiïerfpjErfiintj ban Kalvijn, bic in jijne 53Efcö?ii^ing ban get rcdjtl-aarbijjcnti ^eïaaf naft Kennis pïaat^ gaf/ turft peggen/ ,,^at Ijet |(j5daof] fietcr ticfcljjcelicn inicrb booj Onkunde, ban boa? Kennisquot;.
^Pecbc 53cpaaïing ban ijet rctljtbaarbigenb lt;i5cïoof cn be^eïfé Jamp;aap toerp / is? bao? bceïerïei Protestanlsche Schrijveren 300 biUtacrf onbee^ 30cf|t/ en op 300 fiïijïtüaarc g:oiibcn ban ïïcben en Openbaaring bcr^ taojpen / bat ijft onnnabig 3ijn joitbe baar op anbctiuaaï te biijben (taan. Sift 3aï fiegtó eenige bingen met öetreftfting baar toe aanmerften/ biaar uit biij moogen ontbeftften bi at in ïjunnc gelling waarheid 31)/ en taat baarban aftoijfte. 3ift 3fï niet aïïcen mij bepaalen tot suïucn in be Roomsche Kerk, bie tot ïjet taaare lt;J3eïoof nieté meer berei^fcljen ban eene blooie toestemming bes berftanba aan be iuibïijïte ©penbaaring; maar ooft tot ljun/ bie ï)et 3eïbe fteïïen in 3UÏft eene vaste Toestemming, aïs tuaar uit bc geljoaj3aatnï)eib aan aïïe (6obö lt;j?eöaben boojbbïocit. ïDant gtïijft 3c beiben in bic 53epaa(ing begjeepen 3ijn/ 300 taojbt ooit tot bc be3anbcre natuur bcé (öcloofé iet^ meer bereiaeïit. ©et iö eben ongegjonb/ eene hloote Toestemming te fteïïen/ aïj* 3UÏft eene vaste Toestemming, bieïfte 300baanigc uittoerftfeïen 3011 boo2bb?cngcn.
1. 5lïïc tècïoof Ijoe genaamb/ ié eene baab ban bat bermogen on^er 3icï in 't aïgemeen/ taaar boo: to ij in ftaat 3ijn om eene baste toestemming te gecben aan bc JJDaartjcib op een 3efter getuigenis/ in bingen tacïften oné noclj boo: be jintuigcn/ norl) boo? be ïiebcn/ blijftbaar stjn. ft)ct i^ een bewijs dec zaaken die men niet ziet. Cn aïïe gobïijft •JPeiODf/ i^ in 't gemeen eene toeftemming ban be ïüiaartjeib/ toeïfte onó op een «èobïijft getuigenis b!o:bt booigeftcïb. Cn ï)icr ^00? ÖEt/ S1313 aï? gcmccntijft erftenb tao:bt/ onberfeïjeiben ban gevoelen en zedelijke zekerheid aan bc eene/ en weetensehap of betoog, aan bc anbere 3tjbe.
2. Cr ié bcrljaïbcn in Ijct rechtvaardigend Geloof eene fCoeftcmmmg aan aïïe 6obïïjftc «Dnenbaaring/ op tjet (6etuigenié ban a?ob/ bie tjet geopenbaarb ïjeeft. ^Poo? aïïe anbere baab ban on3en geept/ biaar tn bit niet opgefiooten of bao:onbcrflefb 3ij/ ftonnen toij niet gereeytbaar^ bigb toojben; niet ombat bic niet rcrïjtbaarbigenb 3ij/ maar ombat Ijct geen beloof ié. gt;Dce^c Toestemming, seggc ift/ ié opgeilootcn in yet retïjtbaarbigenb beloof. Cn baarom binben toi} er bifttaijfé getoag ban gemaaftt in bc Ijeiïige ^cljjiftcn (toaarban bc boojbcclben boo? Bel-larmun £ijn bijcengefaamcïb) met oi^icljt tot anbere bingen/en met br3onbedijft bcpaaïb tot be 'iJScïaftc ban dJcnabc in C tjiistus; t Vneift be 3aaft iji bie 3ij ontftennen. .ïiKaar beliafben bat ia be meeste berge# ïijfte Jpïaatfen/ Ijct eigemijft ©oojtaerp bcé 6cloofo7 aï.é recljtbaarbu genbc/ ingeftootcn en boo;naanïïijft beboeïb biojbt/ fcljaon op berv fcl)eibene bjij3en boo? fommigen ban beg3EÏfS Oorzaaken of ber3eïïcnbc
Oorzaak, Voorwerp, en Natuur, verklaard. 87
hoedaauigheden intgcbniitt/ 50a liaan luij toe/ bat taij alle ^aöïiifte paaiijciiï geïaabcn met bat jeïfbe ^eïoaf taaar öüa: toij geredKbaar* bigb taojben/ suïlïé ooft tucï anöerc bingen aau öct'scïbe maocr toe* Seiienb toajbem
3. ^an Ijier maet üt bce^e ttaee aanmerkingen liijüaegen: — Eerst-hjk, Oat be geljeeïe natuur ban bet redjtbaarbigenb *6eïaaf niet enikï üeftaa 111 cene Toestemming bej? gemoeb^/ Ijce Uagt en boïfiamen aaiV en mat uittaeritfelen ban gcljaajjaamtjeib af beugbfietradjting er oaü uit inaagen boojbfyjuiten. — Ten andeien, vpat tjet in bcti^effs uïitxt en dienst in be ïïecötbaarbiging/ bantaaar Ijet bic ücsoubere benaaming 1 ban tjet rechtvaardigend 6cïaaf] antïeent/ en tacïöe bi ij tljanbs alleen baa?ljeiibeu te bertïfaaren/ niet gelijkelijk zijn opzicht hebbe tat aïïe ^abii)lte ojpenbaaring ata' jaabaanig/ maar tat een seïter bezonder Voorwerp, in be ïjeifige .^djiift aan Ijet ;cïbe baajgefïeïb. Cn naar^ bien bee.^e üeiöe jaaften in anje befrlj^ijbing ban Ijet eigenfijltc J?aa:Uicrp en be latuur bcg (j^eioafs anmibbeïïijit julien üetaagb Vaojben/ jaliïï Ijier uegta eenige bieinige üebcnüingen apgeeben üiaar uit genaeasaam |a( bannen bïijlten/ Ijacjeer be [ftrattógemeibe] 23efctj?ijbing Iban ijet ©aajoierp be^ 35eïaaf^] ban be J0aarljeib verwijderd jij.
a. 3?ic Toestemming ié eene baab alleen ban Ijet verstand Cene
baab ban ben geest/ ten opsieljtr ban eene taaarljeib bie aan ïjem taarbt
baajgefteïb/ ban toat natuur bie aalt bjcejen maage. geïaaben
luij be aïlerfiegtite en baa? ana aïïertreurigfte üerictjten/ jaabiel aïs be beften en baarbeeïigjten. .ïil^aar Ijet gt;6cïaaf i^ eene daad des harten, wdquot; naar ben |tt)ï ber Ijciïige ^cljiiftcn/ alle be bertnogené ber jieï in SieÖ begiijpt/ ató een geljeei g:anbbeginfeï ban sebelijfte en gee^tïijlie pligten. Vfet het hart gelooft men Ier rechtvaardigheid (/); en bet ftaamt birttaerf baai als eene baab ban ben btil/ fcljaan Ijet s'uïfté niet bepaaïbïiib alleen jij. .maar sanber eene baab ban ben bib ban niemanb geïaaben jaa a[amp; jjet beljaa^t (m). i)?ij naamen tat C!j:iatu^ baai eene baab ban ben bib; Die wil, neeme het water des levens (n). (€c willen bja:bt genaamen uaa: te gelooven (o); en ongeïaaf ié ongehoorzaam he ul (p). D
b. Alle Godlijke Waarheid bi geïijfteïijft ijet baa/merp bier rCacjtetn^ mmg, jiij ijeeft geen apjieljt tat be bejanbere natuur af itebjuiftban oe.^e ar bie 3©aar(jeib/ ban biat aart aalt/ meer ban tat eene aubere-acu iian 3e sulfts niet baen/ betaijï 5e aïïeen jiet au be apabliiftljeib ber ^'penbaating. 'Oat Judas be bejraber bias/ maet berljalben ;aa a;aat tenen inblaeb Ijebben ap anse ïïecljtbaarbiging/ aïé bat Christus baa:
01^
(/) Rora. X ; 10. (w) Zie Joann. V ; 40; Joann. I : 12 : en VI:
Ill -ii.?156quot;1'' XXI1 ■' IO-3 (quot;) PS- CX : 3quot; (/') Hebr- 111 : lS' I9i 1 Joann.
88 Hel rechtvaardigend Geloof, nevens deszelfs
onjE janijen ftierf. tia5aar Ijac feijbtg bit jij met bc ^djjift/ be Kcgd^ maat bc^ qpElODf^/ tn be nnbcrttinbing ban aïïc geïaabigtn/ ijeeft gccnc aantoijsing nacjj tictaag naabig.
c. «Dtcjc ^Cacftcmming aan aïïe lt;egt;0bïi}öe lt;0pe«Baaring ftan toaar en opretïjt fijn/ af iö er geen Ijet minste taerft ber 3Bet/ natjj eenige abcr.--tuiging ban jonbe baaiafgegaan. 45iet^ ban bat aïfeé taojbt er toe ber^ erêcamp;t; ooft taojbt Qet ht beeïen bie oy beeje toij^e be JEgt;aarljeib toe. Remmen niet gebonben. aDnbcrtnpi'tljen ié juïft^/ geïijft bie getoonb Ijebfien/ noabjaaftlijft tot ïiet Evangelisch recljtbaarbigenb Oneïoaf; en het tegenbeeï te anberfteHen/ ;oit be ojbe en Ijet gcüjnift ban lieten «ïHbangeïie/ neben? bcrjelber onberïinge üetreftfting ter beantbioo?bing aan Ijet g:ootc oogmerft ban gt;i5ab in ]jet jaïigen ban ^onbaaren/
onberfte boben fteeren. ,
d. ï?ct ilt;* de weg niet ter redding boo? een obertuicjb jonbaat/ bnens mond gestopt is, ombat öü fcljulbig ftaat boo? lquot;ab. guïften aïïeen jijn gepafte onberbjeryen ber ïïecljtbaarDiging/ en ftonnen bejelbe aïïecn op be redjte taijje ;ocften. €enc bloote Toestemming aan be (öobïijïte ©uenbaaring/ ié niet in 'tbe^onber gefcljiftt om julfte menfcfjcn reb^ bing te berfcljaffen. 3©ant ijet ié juigt bat geen bjeïft ijen in bien toe^ flanb bjengt/ taaar uit jij moeten beeïo^t taojben. 3)Dant boo? be Jyet $ be ftennié bet jonbe. .iBaar ijet aSeïoof is eene bejonbere bierftjaam^ ijeib ber jiele om Uerïoéfing.
e ^et beftefêt ban nieté meerber in jicft/ ban 't geen in be Duivelen zeiven plaats ijeüben ftan/ en baabfijft pfaats ijeeft/ geïijft be 5Cpostcï Jakobus ïeetaart (g). ï©ant uit bat eenc boojöeeïb/ bat jij geloovcn dat God een eenig God zij, mag men met aïïe recijt üeiluiten/ bat 31} fllïe^ toat bie Eenige God, be eerfte en bieesenïijfte 25?on ban aïïe 3©aar* fieib/ geopenbaarb ijeeft/ boo? biaaracljtig ijonben. guïft eene (Coe^ ftemming i^ bué beftaanöaar met aïïcrïei boo^ljeib/ en ongef)oo?3aanu beib/ toaar boo: men God lot eenen loochenaar maakl 00* Cn toen be-ijaeft jicfj niet te bertoonberen/ bat jij ontftennen bat men boo? i)et beloof gerecljtiiaarbiijb too?be/ bic geen anber (öeïoof ftennen ban bit.
f. ©et beanttoaa?bquot;t in geenen sin aan be ^5eftij?ijbingen bie Opob^ J)5oo2b ban ijet recïjtbaarbigenb beloof opgeeft. Cfet ié/ in ijet be# jonber/ door hei Gelool', al^ een recamp;tbaarbigenb aMaof/ bat toij ge^ jenb toa?ben Christus aanleneemen (s); dc Beloflen te verkrijgen, hel Woord aanleneemen; de Genade Gods le ontvangen; de Verzoening te verkrijgen (/); den Ileere aanlehangen; bij Hem te blijven («). 3in bet oTHibe Cestament too:bt ;urfté in 't algemeen uitgeb?uftt boo?
- Yer-
((;) [Jakobus Uiig.] (V) 1 Joann. V : 10. (s) Joann. I: *3; Koloss. H-ö. (/) Jak. I:2i; Joann. 111:33; Hand. II: 41; XI; 1; Rom. V :ii; Hebr. XI. 17. ' («) Deut. IV : 4; Hand. XI: 23.
Oorzaak, Voorwerp, en Natuur, verklaard. 89
Vertrouwen en Iloope. jKaat niet»? faan becsc tingen binbt men in eenc bloote Toestemming bcr J)0aarljcii3; jij bcretóftljen ganj?dj anbere toCEamp;saaniljebcn bei* jieï/ ban bie ücpaalbïijfttat Ijet Vorst andijeljuoren.
g l|et fieanttoaojbt niet aan bc Ondervinding ban ljun bic Inarirïijft geïaahen. IDeesc niaeten lue in aïïe onje nafyooringen en rebeneetin^ gen nlier bit 0nbertaeriJ 'n quot;toog ïjouben. Jtëant be ^oafbjaaft bic'mij fieboclen/ i^ aïïccn/ Ijoebaanig jij gcfleïb en taetfisaam jijn/ bictnaar^ lilft gelao'uen tcc ^ctljibaarbiging bc^ ïeüené. ^JDij onbetjoerfcn niet/ taat fiegiijppen be menfcljen Ijier omtrent Uojmen/ Ijoe 3ij gunne ge^ öoeïen^ uitbjuMten/ naclj Daehejre bejelben üeftanb jijn tegen fijnge# fponnen tegentaerpingen/ ingetoififteïbe fpjeeuluijjcn/ en biepjinnige onberfefteibingen; maar aïïeen Ijoe taij boo? on^eïhen moeten taerfi# Saam jijn/ taanneei* lue luaarfiju geïooben. Cn jetjoon onje bccfcijilïen ijier ober/ fietaijsen jijn ban be gjoote onboïmaafïtljeib ban onjen te-gentooojbigen flanb/ juïiS^ bat jij bic waarlijk gelooven, niet ebeneen^ benften ober öc eigcnfijUe baaben besi «öeïoofs/ 't geen ons? tot onber^ ïinge bcrbjaagsaamljeib en mebelijbcn moet optoeftficn; iiibicn ecljtcr bc mcnfcïicn meccbcr acljt gaben op ljunne onberbinbing/ in bc taeeïr* jaamljeib Runner sicï omtrent ^5ob/ ter bcrFüijging ban bcraiffcntë bcc sonben/ en ficcljtbaaraigöcib ten SCcbcn/ ban op bc itunbigjjcben bic 5i} bij bcrfcljirïcnbe geïcgenljcbcn jirlj tjefiben eigen gemaa'öt/ of blaar boa? ljunne gcmocberen jijn baazïngcnoomcn/ ban souben beeïe ber^ fnjinfn en onnoobigc tüiititen ober bc natuur ban jjet rccgtbaarbigenb ©doof 5i)n afgefnècben/ of boo:geUaainen gebjcest. ontften ber^ palbety bat snift eenc aïgemeene Cocttemming aan be HDaarljcib/ Ijoe bajit bic ooix si)/ of bjat uittacrlVfelcn ban beugb of pïigtbctrarljting je Ojilt baojlhcngc/ licantUloaibc aan bc Ondervinding ban eenig tuaar ©eïoobigen/ aïa boïïcbig in iiclj bebattenbe bc tacrftsaamljcben sijncr Sicl boo? ©ob/ tot bergeebing ban sonben en Itecljtbaarbiging.
h. ©at beloof i^ alleen rcrljtbaarbigcnb/ taaar meè bc Éctgtbaar^ bigmg baablijft berseïb gaat. 3©ant baarban aïïccn Ijceft Ijet bea^eïfé öe^ naaming. (Ce onbcrflcHen bat iemanb jjet rcdjtbaarbigenb ©doof bcsatc/ en niet gerccïjtbaarbigb biicrb/ sou eenc tcgenftjijbigljcib taecsen. iJ^ij onoersaefien ooft niet niuit beu ban tEuig an bet beloof/ btin öattatitit ooa? een ^claabigc baablijft gcrcxljtüaarbiflb taorbt Maat bu^
tjet niet met allen bic suïlf eenc Toestemming bcsittcn; sii tic beseïbc uooiftaan/ sullen ooit niet fleïïen bat baar op aïïeen iemanb onmibbelijft gccccljtbaacb|gb biojbe. i^ct ülijüt buj? ten tHaarftcn/ bat er tot Ijet reeïjt# baarbigenb ©doof iets? meerber bereigdjt biojbc ban eenc wezenlijke Toestemming aan aïïe ©oblijftc ©peniiaaringen; fcljoon bic^Cocflemmingmcbe boo? Ijet ©doof taaar boo: taij gcredjtbaarbigb tacubeu geocfenb taa:bt.
B. .11^aar aan ben anberen bant/ onberftdt men/ bat boo: fommi^ gen jjet Voorwerp van het rechUaarcligonrl Geloof soo naauta beperftt
12 tao^be/
90 Hel rechtvaardigend Geloof, nevens deszelfs
taorbe/ bat men bc^cïfê natuur öcyaaïe tat suïft ttm fi^mibcrc baab ban ben gce^t/ al|? taclftc niet in jidj lamp;cgjijpt alïe^ toat in «Jpob^ J^aojb baar aan toajbt tacgcfcFiJCclien. Wu^ ijeüamp;cn fouunigen gctaiïb/ bat ijet baajtucrp ban ïjet recljtbaarbigcnb 3?Lioaf/ in Ijet bij^anber ^ij be Vei'geeving' onzer zonden. ï^et beloof fteïlen jij berïjaïbcn te jijn/ eene boïïe obejreebing üan be ©ergiffeni^ nnjer jonben boo? be ©erbien^ten ban Cïjji^tué; of/ bat ï(et geen Cï|?i?tu^ aï^ ciiBibbeïaar gebaan en geïeeben Ijeeft/ boa? ons? in ïjet bejanber geftïiicb jij. €ene besanbere (Caeeigening ban be 3?Dbïijfie 25enabe en 55arinljartig!jeib aan onje einen pielen en getaetensy taojbt bu^ geljouben boa? Ijet bieden be^ (öeïaaf^. ©f/ te geïaaben bat onje janben in Ijet bejanber Uergeeben jijn/ fcljijnt ïji^ï baa? aï^ be eerfte en eigenïijlttïe baab ban ïj^t rechtvaardigend opeïaaf te 'taa?bcn aangemerftt. ï^ier uit saquot; moeten balgen/ bat elft bic niet gelooft of ba^tlijft bertroutat_bat jijne jonbenin Ijet üe^ jonbec bergeeben ;ijn/ Ijet ;aïigmaaftcnb beloof misfe/ geen^ biaar (öeïoobigc jij; 't geen toij geenerlei toijje ftonneu toeflaan. ^iJn 50a eenigen ban bit geboelen getoeept jijn/ of nog jijn/ ban bjeeje ift bat jij baarïn ïjunne eigen ondervinding Rebben boaitii) gejicn. ©f lieber/ ijet ftan jijii/ bat jij niet biistcn/ Ijoe in ïjunne onberbinbing/ alle be anbere baaben bes ^cloofEï taaar in bedelf# vvezen eigenlijft beftaat/ in bie ubejreebing taaren opgefiooten/ taelfte 5i) btjonber in t oog ^ab^ ben; biaarban blij ijierna sullen fpjeelten- Sfft booj mi) ttoijfele oa?{ niet/ af bat taelit jij [al# Ijet ©oojbierp bes geloof#] onbctilellen/ jij juiét bat geene taaar toe Ijet töeloaf een gefdjilft mibbel ij*/ blaar op Ijet boeit/ en 'tgeen Ijet booigaanb# uittaerftt in taaare lt;6elaabigcn bie baar in ijberig bee^ig jijn/ en in bej^elfg oefening beïjoajlijft toe^ neemen.
©eele g?aote (6abgcleerbcn ten tijbe ber Hervorming, fteiben/ gelijlt be Luiheraanen ober 't algemeen nog boen/ be 55armïjartigljeib ban (S5ab in crjji^tu#/ en be bergeebing anser jonben baar boa?/ bao?get eigenlijfie ^aojbjerp ban öct recljtbaarbigenb ^claof/ al# joobaanig; tocifts toe;en [t. bi. ban ïjet recïjtbaarbigcub beloof] jijberljalbenfle^ ben in een berustend vertrouwen op be «öenabe ban il5ab in Cljjijttus/ on# berftlaarb in bc belaften/ met eene seftere onwankelbare toeëige-ning aan ons. Cu ift burf b^ijmocbig peggen/ bat jij bie niet poogen Ijier toequot;te geraaften/ of be natuur be# OMoaf# niet berftaan/ of jeer tneinig pjij# ftellen op bc ^ablijftc 6cnabe/ en ben b:cbc ïjunne# gemoeb#. quot;quot; iSct geen bic g?oatc en gabbnicljtige jannen ücbiecgbc om jiclj ober bcc^e jaaft bus uittcbjuftften/ en Ijet Wezen bc# beloof# te fteïlen in ben hoogsten trap ban bcéjelfs taerftsaamtjeib/ (taaar in si) ecljter alle anbere baaben be# beloof# onberflelben of infïooten) taa# be ftaat bc# gemoeb# ban bie gecnen met taelften si) te boengabbcn. ^un berfeïjiï ober bit Ariijkel met be Roomschc Kerk, öetrof ben tacg en ïjet mibbel
taaar
Oorzaak, Voorwerp, cn Natuur, verklaard. 91
inaac üoo? öe gctactcn^ ban aUcitutgbc cn ficftammccbc janbaarcn tot rugt/ cn b?EiïE mEt a5ab/ gEtaaficn ftanbEn. ceu üicn tijbE tUEtbEn öe niEnfcÖEn niEt anamp;Eté gElEcrb/ ban bat jnïfté tE ttccft^ijgEn taaix/ niEt alÏEEn öaoj öe werken der Rechtvaardigheid, ödo? hen mengtïj ^EÏbEn in gEgaojjaamljElö aan ïjEt dpobïifft O^Efiab bnliijagt/ maar ooft önn? eehe naautaitEuriijE taaarnEEming ban öEEÏEtÏEi Instellingen ïjunnEr 500^ jïEnaambE Kerk; tEttoijï 51) eehe nngenieene ftcacfjt tot tjct SEÏfbE EinbE tOEffljjEEbEn aan bE Misoffers, Sacramenten, Vergiffenissen, Boetedoeningen, Bedevaarten, tn niEEt anbEtE fiijgEÏaohigljEbEn. ^lBEt bit alÏE^ ÖEfpEurbE mEn/ bat bE gewetens bet nienftïjEn in gE^abigE onrust/ bjEejE/ angjft,/ En faEEÏEgmljEib gEÏaatEn taiEtbEn/ ontbloot ban biE ru^t/ bErjEftErbJjEib/ eh bjEbE niEt 6ob boo? ijEt ^IoEb ban Cïjiip tujt/ tDEÏfiEn Ijet ^bangEïiE bEtftonbigt En aanbiebt. €n taannEEr be Leidslieden bE^ boltt^ in bie Kerk, öEfpcurbEn bat inbEbaab bc bJEgEn En mibbEÏEft taEïftEn 31; aan bE Ijanb gabcn/ nimmEC bEé niEnfcïjEn siEÏen tot rilétE ÜJEngEn/ not^ ïjun bE minëtE verzekering van vergeeving dei-zonden gEEbEn ftoótEn/ maafttEn 3ij Ijct tot eeh 5CrttiftEl öunnEC quot;3eeer/ bat hel geloof van de vergeeving onzer zonden. En bE verzekering van Gods Liefde in Christus te onswaards, bal^tïj En bEi'bEtfïijft taatEn. Cn laat bitlbcn 51) ooft anbEtó boen/ baar 31} buibEÏijft gEnoEg sagEn/ bat 15uïft ren bcrtroutaEn En bEr^EftEting] boa? bE mibbEÏEn biErfiEn 3!} boo?= ftEïbEii onmoogEïijft ftonbEn brrfirEEgEii toojbEn? ïfiEr nit ontflonb get gEfcgiï tnsfcljEil bE Hervormden Godgeleerden, En biE bEr Roomsche Kerk: naamïijft/ Of er, overeehkonmsüg het Evangelie, en door middel van het zelve, in dit leven een staal van Rust en verzekerden Vrede met God konde bereikt worden. Cn n.iarbtEti bE Eigen natuur/ ÏjEt gEÜniift/ En §Et EtnbE ban 't Cbangeïie/ be gt;j5enabe/ be JCiefbe/ eii ^ct oogniErft ban a3ab in Cl)?istué/ bE ftracïit ban jijn ^©ibbEÏaarfcljap in jijnE ©Er^ 30Eiiing En 30ao?amp;tbbing/ ïjun baat boo? bE boïbingEiibfte betaijjen op^ ÏEbEtben/ merftten sij bie bingen .tan aïé ïjet bEsonbEt ©oojbiEtp ban ÏjEt tEdjtbaatbigenb ^cïoof/ en ïftt beloof jelf aK een berustend vertrouwen in a3ab^ bc^onbere Cenabt en ^SarmljartigljEib boo? öec 25IaEb ban Ctjjiétu^/ afê in bE ^EÏoften ban Ijet Cbangeïie boojgefleïb. ^»at ië/ gij beftuutben be gemoebcten bEt mEnftljEn/ om ben b?EbE mEt vèob/ bEtgtEbing bEt jonben/ en Ijet tEt^t bEt fjemelfclje Crfeni^ïftct in te 50EltEn/ bat 31} IjunilE vervvaclring en vertrouwen EElligüjft fleïbeil op i^ob^ 23atm5attigöeib in CJjii^tus. ^nbertuéfcljen IjebbE ift boo? mij in geen gunnet ^ctjjiften gebonben/bat 3ii fleïben; Dat ijder waar en oprecht Geloovige altijd eene volle verzekerdheid zoude bezitten, van Gods be-zondere Liefde in Christus, of van de vergeeving zijner zonden; maat blEÏ/ bat bE ^cljjift ïjEii aanfpootE om booi aïïe 'öEtaamEnbE mibbetEii baat naar tE tracljtEn/ En 3iclj ö^t ^EÏbÊ alé eeu seei- ljEiÏ3aam goEb boo?teftEÏÏEn.
12 ^ee3e
92 Ilcl rechtvaardigend Geloof, nevens deszelfs
lt;E»ee3C tiingen 5.1! ift btr ïitrfic oberlaaten/ jaa aï^ iïf bcjelbcn binöc. .ïifötin oapmcrft niet/ met iemanb tc ttai^ten ober iac taijse en manier ban öe JIDaarljcib irittcbjuftfen/ toanncet ijij get wezen tier= 3rïbe beljaubt. ï^et geen öaai öie ïeertoijse fieaagb Inerb/ taa^ be beboojbering en be eer ber Genade van God in Christus, neben^ be öefluuring ban ber menfcljen jieïen tot rugft/ en tot ©jebe met i|em. ï©aar bit einbe beboeïb en fiereifit löojbt/ en suffig lang^ ben bieg bet JBaarijeib/ laat Ijet iuesen aangaat/ ftcmnen ^eïfé bcrfcBiHenbe febat^ tingen en fpjeeftbrijjen omtrent bejeïfbe jaafien tot nuttige oefening ban {jet beloof en be flitïiting ber ïierfie ftrefihen. saï berïjalben/ san^ ber get geene anberen al^ ïjun geboeïen in beejen Qebben boojgefleïb te taeberïegöen of te bertoerpen/ mijne eigen gedachten ïmeï ober boo^ bjaagen; niet jonber eenige Ijoope/ bat ïjet biencn mooge om eenig licïjt te geeben aan be jaaft jelbe tuaar naar brij onbersoeft boen/en ter bereeniging ban fommige gefcïjiïïen omtrent/ tu^ftQen geïeerbe en gobb?ucï)tige bannen. Sift segge ban: Dat de Heere Je sus Christus zeil', als van God verordend, in zijn Middelaarswerk ter behoudenis van verloorene zondaaren, en als ten dien einde in de Belofte van het Evangelie voorgesteld, het gepaste en eigenlijke Voorwerp zij van hel rechtvaardigend Geloof, of ban ïjet gaïigmaafienb beloof in beamp;eïfê taerft en biengt;at ten opsicQte ban on^e ïïccötbaarbiging.
l)e reben toaarom ift ïjet Voorwerp ban ïjet rerïjtbaarbijjenb beloof bn^ bepaaïe/ i^ ombat suïft^ boïftomenïijft fieantbioojbt aan aïïe^ taat in be ïjeiïigc 55ïaberen aan ïjet selbe b(0?bt toegeftenb/ mib^gaber^ aan aï ïjet geene be^eïfë aart en natuur berei^eïjt. 5Cïfcg toat tot ïjet jeïbe be^oojt/ aangemerftt aï^ Geloof in 't gemeen, taojbt ïjicr boojonber^ fl:cib/ en taat aan ïjet jeïbe aï^ ïjet rechtvaardigend ^eïoof bezonder eigen \$/ tao?bt boïïebig uitgebruftt €enige toeinige ^anmerfttngen 5UÏÏcn bienen tot berftïaring ban i?e Thesis [of stelling;] toeïfte toij gierna suïïen fietoogen.
1. ^gt;e Heere Jezus Christus zelf ftaomt in be öeiïige ^tïj?ifl:en boo? aï^ öct eigenïijfte ©oo^taerp ban öet rectjtbaarbigenb aSeïoof. ^gt;it bïijftt uit aïïe bie paatfen/ in taeïften bat lt;J5eïoaf genoemb toojbt/ €en gelooven in Hem; een gelooven i» zijnen Naam; een aanneemen van ïlem, een zien op Hem (v)\ aaü taeïfte taerftjaamöeben be belofte ban ïtedjtbaarbiging en ïjct eeutaig SCeben taa?bt ba^tgeïjecBt; ta'aar^ ban ïjierna» ■quot;
2. ï^ij iö niet geft-effa tot ïjet Voorwerp onje^ beloof# ter ï!e£ötbaar^ biging bej HCeben^ volstrektlijk, m^ar aï^ ban God den Vader, tot bat einbe verordend, bie berïjaïben oi^ft 0« onmibbeïijft £gt;oo?taerp \i be^
(v) Zit Joaiui. 1: 12; 111:16, 36; M:29, 47; VII.^S; Hand. X: 43; XIII: 38, 39; XVI: 31; XXVI: 18; enz.
Oorzaak, Voorwerp, en Natuur, verklaard. 93
apEloaf^/ ïïerljtliaarbigEnöe aangcmerftt. lgt;itó taajtt be ïïctöt^ baarbighig üoajgaanbé tacgefcgjEebcn aan get éflcaf/ aï^ fifjanbcE taecfijaam amtrent [t. to. lt;ï5nb ben ©aber:] Die gelooft in Hem die mij gezonden heeft, die heeft liet eenwig leven, en koomt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven (tv). lt;en öter in $ ficjj?EEprn bie afonabc/ üCiefbe/ en oSunst ban 6ab/ taclfiE bc Ecrfte fiEtocrgcnbE aajjaait i^ anjEt Hccljtbaarbiging. Want zij hebben alle gezondigd, en derven de Heerlijkheid Gods. En. worden om niet gerechtvaardigd, uit zijne Genade, door de Verlossing die in Christus Jesus is (x); baEg ïjiEC bij bE bEEfiïaaring ban bEn ï^Eilanb 3EÏbEn: Dit is het werk Gods, dat gij geloovet in Hem dien Hij gezonden heeft (z), En Bet ©oajtaErp bcö ^Eïaofê iS balftoniEn. aPob'bE ©abEr atgt;S zendende. En bE Zaan aM gezonden, bat ié I ^Efuö tuö tn ÖEt 3©Erft ban jijn .ïBibbEÏaarampt/ alö 6ab^quot; Ordinantie [af bE ban ^ab bEtajbEnbE 3©Eg | tEt ÏÏEbbing eu üEijoubEni^ ban bErïaacEUE sanbaatEn/ gEt ©aa^taEtp anjEé a?Eraaf£? («).
3; EinbE ÖEt ©aajtaErp tE jijn ban an£ ^eïaaf/ taEÏït^ natuur in 't gemEEn gEÏEgEn in Toestemming, bie bE gjanbflag ban aïfE bEamp;EÏfé abEtigE baabEn uitmaafit/ jaa taa.:bt ïfij in bE Beloften ban get O^bangEÏiE boajgEflEïb/ toclftrn ift bErfjaïbEn aamnErftE ala tE faamrn uitlaopénbE ap be^EÏfë baïmaaïtt J0aa?taErp. fft fiEfcljauta EtïjtEc bE Beloften tEn bEEjEU aanjiEn niet bfaotlijft aï^ Godlijke Openbaaringen, in bien 3|n beljaacen je tat ^et formeele Voorwerp be^ (Öeïaaf^; maat jaa al?» 5ij Cöjiétuë in jiclj fie^eïjen/ baojflEÏÏen/ en aanbieben afö ben ban lt;!5ab bera^benben-Mibbeïaer/ nebené aï Ijet ^eiï boa? ïfEm bet. taajben/ ^aan ijun bie geïaaber. Cr i^ eene besanbe^e Toestemming aan be belaften ban ïjet Cbangeïie/ faiaar in fammigen be natuut en ijet taejen ban Ijet rerljtbaatbigtnb lt;!?elaaf/ af ban ïjet 43EÏaaf in beë--jelfji toEtlt eu piigt tEn apöidjtE ban anje ïïedjtbaarbigtng/ boen be* ft a an. Cn 500 maaften jij be 'SSitoften ban Ijet iTbangeïie tatbe^eïf^ eigenïijft ©aajtoetp. [^Et iji gEtaif en] Ijet ftan niet anbets? jiin/ ban bat in be baaben ban Ijet saïignaaftenb (ÖEÏaaf Eene bezondere Toestemming aan beseïben pïaat^ ö^be. i^an nabemaaï bit Enfteï eehe daad van hel Verstand i^/jaa ban nat^ be gEÏjeele natuur/ nac^ Ijet ganfege taerft be^^ (J5elaafé/ baar n gelegen jijn. ï©esbaïben/ bao? jaabejre aï^ be 23eïaftEn cp pEt baïlEbig Voorwerp des Geloofs uit^ ïaapEn/ toajbEn 5e naft flaffeïijft (materially) bcfctjautob/ naatnlijb/ 500 al£ 3e Cljji^tu^ in jiilj beljel en/ boajfiEÏÏEn/ En aanöiEbEn aan bE j?elaobigEn. Cu in bEEjEn ^in taojbEii 3E in bE ïjEiïige ^cljjiften
bift^
(«/) Joann. V ; 24. O) Rom. III: 2., 34, (s) joann. VI; 29. (a) Zie 1 Petr. I:2i j \ /
94 Het rechtvaardigend Geloof, nevens deszell's
öifitoijïé aangcnifrïit aï^ öct JDoojtacrp ban on^ ü^cïoof ter Kccamp;ttiaar^ tiging 31'Eüen^ (b).
4. ïfet Einde toaar toe be ï^ecrc C§?i^titë in jijnc ^ibbcïaar^fiebip ning a^ob^ Ordinantie [of ljcro?benbe i^eiïèo?g] i^/ en aïj? joobaanig in be beloften ban get Cbangeïie toD?bt faDargefteïb/ naamlijft be Herstelling en Behoudenis ban berïDorene sonbaaren/ amp;eboo?t tot §et ©aa?tocr}j be^ dSeïaafj» aï^ recljtbaarbigenbe. ï^ierom tnojbt be Ver-geeving der zonden en ijet eeuwig Leven, in be sèdj?ift baojgefteïtïaï^ bingen bie ter Kedjtbaarbiging te geïaoben ^ijn/ of/aïgljet©aojtaerp ban on^ '^cïoof^ (c). €n naarbien be Kedjtbaarbige door zijn Geloof moet ïeeben/ en ijbei* boo? siföjeïbcn geïooben/ of ban be geïoofbe Saaïten tot gijn eigen nut gefijnift maaticn moet/ ïjeöben [0nimigcn gier uit afgeïeib/ bat be Vergeeving onzer zonden, en on^e eigen öe^oube^ nijr/ Ijet tigenlijiie ©oojtaerp be^ gt;6eïoof^ taaren; en inbebaab ijrt 6e# ïioojt er mebe toe/ taanneer men in ben taeg en be o?be ban ^ob en Ijet Cbangelie baar toe geraaften fcan (d).
ICanneer ift beljaiben ^eïïe/ dat de Heere Jesus Christus, in zijn Werk als Middelaar, het Voorwerp des Geloofs zij ter Rechtvaardiging, ban fluit ift baar mebe in/ be ^enabe ban (6ob/ al^ be^eïfé aDo?5aaft/ be ©ergeebing ber jonben/ aïé be^eïf^ ütittaerftfeï/ en be beloften ban ijet ^bangelie/ ali get ^ibbef taaar boo? Cïj?fêtu£ en jijn betluo?ben ^eiï aan onö bio?bt mebcgebeelb.
Cn aïïe beeje bingen jijn 500 naanto bereenigb/ 300 innerïijft ber# üonben in ber^eïber toeberjijbftïje fietreftftingen en ojj^ic^ten tot eïltan# beren/ 500 ba^t aanëengcfcïjaftelb in öet ©oa?neemen (6obé/ en be ©erftïaaring ban fijnen JJDiï in Ijet dEïangeïie/ bat één van dezelven te geïooben/ noobjaaMijft Ijet geloof ba» aïïe be oberigen in sicïj finite; tertoijl ijet ïoodjenen ban één tterjeluen/ aïïe be oberigen firadjtïooö maaftt/ ja tjet beloof jeïf te niete bort.
^ene öeöao?Iijfte obertoeeging beejer bingen fian aïïe zwaarigheden oylogfen/ taelften omtrent be natiur be^ O^eloof^/ Ijet jij nit be [Jgt;3a?eeftbJiBen ber| Ijeilige ^cö?ift/ of nit be onberbinbing ban ljun bie geïooben/ ten opjicïjte ban te^eïfé Voorwerp ontdaan magten. J^eeïe jaaften in 6ob| l©fla?b bertot/ taa?ben gejegb boo? bat beloof omljel^b te tao?bcn/ en toeï ter Rjchtvaardiging. ^gt;an Ijier uit bolgt noobtaenbig: — ^Pat niet één ber^Iben ftan ge^egb tao?ben get volledig , en gepaste 35oa?toerp on^ej* «jjiloof^ te ^ijn. — Cn bat geen ban bejelben julfi^ volstrektlijk jij/ ban boo? 3oabe?re jij fietreftfting Ijelamp;üen
tot
(b) Hand. 11:39; XXVI: 6; Rom. IV : 16 , 20; XV: 8; Gal. III: 16 , 18; Hebr. IV : 1 ; VI: 13 ; VIII: 6 ; X ; 31; (c) Matth. IX : 2 ; Hand. II : 38 , 39 ; V : 31; XXV: 18; Rom. III: 25; IV :7, 8; Koloss. II; 13; Titus 1: 2 , enz. ((/) 1 Kor. XV : 3, 4; Galaten II: 20; Heezen 1:6, 7.
Oorzaak, Voorwerp, en Natuur, verklaard. 95
tot ben CÖJtétiW aï*? bc Ordinantie ban lt;i5ab/ [of get berojben^
bc ^ibbeï] ter onjc ïïecötbaarbiging en gaïigljeib.'
lt;£n bit Beanthioojöt aan bc Ondervinding ban aïïen bie Inaatïijft ïoohen. aBant baar bccje bintjen boo,? be a?obrijftc ^tljiftfttng onaf* fdjdbbaar bcrccnigb en aan EÏltanbcren bEr'ftnodjt sijn/ 500 jijn bis aïlc in één berseïben jaaltEïijft opgEflootEn. — «éommigEn gjonbEn Ijnn lt;êgt;e=« ÏOOf En ©EEtroublEn voornamelijk op óe Genade, quot;bE Liefde, Eli Barm-hartigheit Gods; fiE^onbEr ïfib bit pïaatö onbEt IjEt lt;DitbE ^EptamEnt/ I bóó? bE buibEÏijftE €gt;pen6aarmg ban Cgjiatu^ eu jijn ^ibbEÏaarstoErft.
^00 toaa ÖEt gEllEÏb mEt brn Psalmdichter (c); En niEt ben Tolle-• naar (f). Cn bEEjEn tao^ben in ontEÏbaarE paatfen bEt IjEifigE .-êdjjift
aï^ be lt;0a?5aaftEn oi^ec JiïECÏjtfaaarbiging boa?gE|teïb (-). ^Dorö suiftij niEt baïilCEfttïijft/ maar mEt opjicljt tot bE Verlossing 'welke is in Christus Bloed (h). ^Ergens ooft ftEÏt bE tét9?ift on^ bE^EÏbEn boo?/ ban in bat gEjicljtpunt (i). JBant bEE^E [©Erïosftng] alÏEEn ié bE lt;Oo?5aaft/ be 3^Eg/ En IjEt kibbel/ luaar booi biE a^Enabe/ SCiEfbE/ En 23arm* IjartigljEib sicjj aan ons mEbEbEEÏEn. — ^ommigEii be^tigEn IjEt jEÏbE voornaam lijk op ben 3|eeee Cljji^tua/ sijne Jl®ibbElaar^gErECamp;tigljEib/ En bE bjutljtEn bErjElbE. ^it bErtoont omf be SCpoatEl Paulus bEEÏE tEijEn in jijn EigEn booiöEEÏb (/.•). ^oclj ;uïft^ taEbErom niEt volstrekt-, lijk, maar mEt op^icljt tot bE ^enabE En-JCiEfbE ban ^ob/aïs? bE^ion taaar uit bE^EÏbEn tot on^ bao:bbïoEiEn (O- %ii üioibEn ooftnErgEnö in (6objt JJ^oojb anbEtó/ ban op bEEjE tnijsE/ boojgEfleïb aï| IjEt ©ooi^ inErp ban on^ dfoloof tEr ïtEdjtbaarbiging. — ^ommigEn ÖEpaaïen jitïj in be OEfEning bE^ ^Eïoofé bezonderlijk tot bE 25EloftEn. ^itjiEn tai) in JjEt boojbEEÏb ban Abraham (ni). Cn 300 biojben 5E on^ in bE ÖEiïigE ^cö?ift boojgEftEÏb/ aïë 0« ©ooilnErp ban ons? 'q5EÏoof («) ^otlj niEt bïootïijft boo? 5Ciabe?rE jij 6obIi}fte a^pEnfiaaringEn jijn/ maar 500 aïji ;ij in jiclj bEljEljEn En aan on^ boozbiaaciEn bEn ©eeee Cf(?ilt;jtU!j/ eh bE 3Egt;ElbaaaEn ban ^ijn ^ibbEÏaargtaÈrft [bao?bbïOEiEnbEl uit bE 35EnabE SCiEfbe en 23arm!jartigljEib ^ob'é. ^iEtom bEtoogt bE ' SCpo^tEÏ uitboerig in jijitE Brief aan de Galaliërs. ^at 300 be ÏÏEcht^ baarbiging anbEré ban boo? bE Belofte inarE/ alaban ^oba lt;i3EnabE tE^ bEn^ eu bE '©oob ban Cö?iatuë/ ijbeï En tE bergcefa joubEn jijn. Cn bE rEbEn i^/ bat bE Belofte niEt^ anbEré jij ban bE Uicg eu IjEt mibbEÏ taaar boo? bEjElbEn aan onö tao?bEn mEbegebeEÏb. — ^ommigEtt be^ ten gun beloof op bc 2aaften sêïben taaar naar ^ij trachten; naamïijft/
de
(f) Psalm CXXX ; 3-8; Psalm XXXIII: 18, 19. (/) Lukas XVIII; 13. M Zie Kom. III: 24; Efeez. II : 4-8; Titus III; 5-7. (//) Dan. IX ; 17. (/) Zie Rom. III: 24, 25; Efeezen 1:6-8. (k) Zie Gal. III: 20; Filipp. III: 8-10. (/) Rom. VIII: 32; Joann. III: 16; Efeez. 1:6-8. (m) Genesis XV :6: Rom. IV : 20. (//) Hand II: 39; Rom. IV : 16 ; Hebr. IV : 1, 2 : en VI : 12 , t^.
1
9G Het rechtvaardigend Geloof, nevens deszelfs
de vergeeving van zonden en hel eeuwig Leven. Cn ÖEC^cn ooft 000= men in öc «êdjjift boa? aï^ öct ©aajtaerp ^EÏaafé/ af aï^ öat gcenc tacïft taij te gctoolicn pelificn ter ïiecgtitaarbigintf (o). '©acïj bit tient te gcftöicöcn in sijnc öegoajïijfic ojbc/ licjanbcr ten aandien ban be loeëigening bier bingen aan on^ gcmocb. 3©ant nergen^ ïnajbt on^ fiEbaoïcn bejeïbEn te gEÏaabEn/ of on^ taE tE eigenen/ ban boa? 300# bejre sij nittaErfifeï*» sijn ban lt;i?ab^ a^enabE En !CiEfbe/ bao?
en jijne ï^eilberbienstEn/ baojgetteïb in be 2i5eïaften ban IjEt CbangEÏie. daarom i^ ïjet (0elaaf aangaanbe beEjen oygebicnibEn in IjEt oSEÏaof omttEnt gEEiiEn/ en gaat in ojbe bec jaafie boa?. (jCe gEÏaaben bat on^e zonden vergeeven, en Ïjet €eubjig !CcbEn ong geftljonften tnare/ 3onbcr eene üeöaojïijïte oefening bes? beloof»» omtrent bE lt;©o?3aaften bier iJMbaaben/ 3011 enfieï inlieeïbing sijn.
ïiebiie ifi |et Voorwerp des Gelools al^ recljtbaarbigenbe/ b. i. in be^eïf^ to er ft en biengt in 0113 e ïiecljtbaarbiging/ in jijn geöecï boojgebjaagen/ in oberEEiiftEniniing niEt bE ^etnigeni^fen ber Ijeiïigc ^ctjjift/ en be «©nb.rbinbing ban ijun bie gEÏoabEn.
(CErtoijl toe berljaïben aan be Beloften ijaare eigene yïaat^ toeflaan/ aï^ ooft aan ïjet ïlittoerftfEï ban aïïej?/ in be ©ergeEbing ban 3onbEn en ïjet €eutoig ^eben; 300 gaa ift tïjanb^ ober om mijne opgegEEbene •2DEf£Ö?ijbing/ naamïijft: Dat de Ileere Christus, in het werk van zijn Middelaarambt, als van God verordend ter Verlossing en Behoudenis van verloorene zondaaren, het eigenlijke en eenige Voorwerp van het rechtvaardigend Geloof zij, te fietoogen. lt;Egt;e toaare aart ban ïjet Evangelisch Geloof öeftaat in bE obErEEn^emming bE^ ijarten (toaar* ban quot;lïrafiö naber) en be fieljoojlijfte toErft3aamïjeib/ omtrEnt bE ICiEfbE/ Ojenabe/ en 3©ij?öcib lt;l5ob^/ ïjet ^ibbEÏaarataerft ban Cïjji^tu^ in jijne a3eljoo?3aamljeib/ neben^ be oDfferanbe/ ©olboening/ en ©ersoe^ ning boo? be 3anbe boa? 3i}n ^laeb. '©eesE bingEn toojbEn boo? fom^ migEn göblaa^ïijft fiE^rEEben/ aï?' onÈEftaanbaar met efftanbErEn. ïï5e ttaeebe ï^ODfbfteïïing in be heillooze Leer ber Sociniaanen i^/ ^at be Genade van God, en be Voldoening van Christus tegen EÏftanbtren ftlip ben/ en onïieftaanïiaar 3ijn/ 3uïït^ men be eene taEftaanbe naob3aaft^ ïijft be anbere ontftenncn maete. ^an geïijft bce3e bingen in be geiïige ^cöjiften 300 boo^geftEÏb toojben/ bat sonber bie fieibEn toetEflEmmen/ geen ban fieiben ftan gefoofb tooiben/ 300 binbt ooft Ïjet dSeïoof/ taeïft be3elben aanmerftt al^ ondergeschikt, t, to. be Verdiensten van Christus aan be Godlijke Genade, en 'tgeen 3itïj eenigïijft g:onbt op benl^eere (£ïj?i?tu^/ en be ©erïo^fing boo? 3ijn 55ïacb/ aït lt;6ob^ Oi-dinantie, get Hittoerftfeï 3ijnEr J^ij^Fj^'ö/ OJenabE/ en 3tiefbe/ in üeiben ru^t/ en nergensi eiber^.
ï^et
(0) Psalm CXXX : 4; Hand. XXVI: 18; Titus 1: 2.
Oorzaak, Voorwerp, en Natuur, verklaard. 07
©et fietoagcn mijner ^teïïing jaï toeinig lucrifs? ftagten; marbien öejeïbc niet alleen aberbïocöig in (J3ab;i iBoajiï geïecrb toarbt / maar ooft bat geene. in sieft ücljcfst/ tocïii een boa: na am gebeeïte Inn ijet oogmerft en ben inljaub ban 't Cbangeïie uitmaaftt. lü jaï baaram aïieen fommigc paatfen üijöjengen/ laaar in beseïbe uitb?imMi)rt jje^ ïeerb of öebcstigb luajbt.
ö3c ^oofbjaaft i^ herbat in bic §gt;Iaatfcn/ toaar in be JCpaateï be Eeer ber iterljtbaarbijjinij aïïcrnabjuïfftelijlfét baajftcït: gij worden om niet gerechtvaardigd, uil. zijne Genade, door de Verlossing die in Christus .lesus is; welken God voorgesteld heeft tol een verzoeningc door het geloof in zijn Bloed, lot ceno betooning zijner Rechtvaardigheid, dooide vergeeving der zonden (p). — Hij heeft ons begenadigd in den Geliefden; in welken wij hebben de verlossinge door zijn Bloed, — naar den rijkdom zijner Genade (q). — ^quot;gt;at scene Uiaar boa: blij jjcrctljt^ baarbigb taojben/ l)ct öc^anbcr Voorwerp nnjc^ ^cïaafé ter ïiccljt^ baarbiging. ^aar bit ié be ©cere vCgji^tus/ in jijn .il^ibbcïaarsbicrïf. JJBant taij toa:bcn gcrctljtbaarbigb bua: bc ^erïasjïng bic in Cljjistiti* SiCfuö ij»; in %cm ijcliijen bjij bc bciïis^iuig baa? 3ijn 25ïacb/naamïijit bc Ucrgccbfng ber misbaabcn. als? ccnc Verzoening, ié bc
•Ocusaaft on^cr ïtctljtbaarbiging/ en Ijct Voorwerp ban on-i 6eïaaf/ of taij berfijijgen beseïbe baa? tjet ^claaf in jijn 53Iacb. ^acl} bit aïïcé onber bic bepaalde kundigheid, aïé Ijct Verordende Middel van (J^ob tot bat chibc/ stjnbc aïé jaobaanig ücilcmb/ gcgecben/ booigcfteïb cn aangcüoobcn ban cn bao: bc (öcnabc/ bc ÉMjsljeib/ cn bc Uticfbc ban *l3ob. God heelt Hem voorgesteld tol. eene verzoening, ©ij heeft ons begenadigd in'den Geliefden. JDij Ijcbïrcn bc verlossing door zijn Bloed, naar ben rijkdom zijner Genade, boa? toeïltc ©ij oné üegcnabigb Ijccft in beu 6eïicfbcn. ^n |)icr in ié ©ij overvloedig geweest over ons in alle wijsheid (;•). ©it ié Ijct bcrljalben/ bieïö (jet iTbaugcfic aan oné boojftcit/ aïé ijct liejanber ©oojbjcry ban oné apcloaf ter ïïccötbaar* biging bcé tCebené.
©oclj luij uonncn ap bcjcïfbc biij^c bc üesonbere beeïen anjer lt;€»tcï* ling onberfcïjcibenïijft iictoagcn.
i. »Pe ©cere Scjué CljJiétné/ aïé in bc 25eïoftc ban tjet Cbangcïie baojgcfleïb/ ié Ijct bezonder Voorwerp ban oné ^cïoof ter ïiccljtbaar# biging. ©it biaibt boa? b;icbcrlci ^etuigenié bcbeétigb. — Jguïticn/ biaar in Qct lïeïïig bcrUïaarb biajbtt Deezen geeven getuigenis alle de Profeeten, dal een ijgelijk die in Ilem gelooft, vergeeving der zonden ontvangen zal, door zijnen Naame (.?). ?t!an Ctj?iétué/ boa? Ijct (6e^ ïoof omtjeïéb aïé Ijct il5ibbeï cn be «öo^aaft ban bc bcrgccüing ber 5011^
ben/
(/) Rem. 111:24, 25- {'/) Efeezen 1:6, 7. (r) Efeez. 1:8. (s) Hand. X : 43.
08 Hel rechtvaardigend Geloof, nevens deszelfs
ben/ getten aïïc be ^jofcEten getuigenis Geloof in den Heere Jesus Christus, en gij zult zalig worden, iöajit ïjet antüJOOjb bet JCiioptcïen op bcé Stokwaarders berïeencnc fa?aag/ Hoeren, wat moet ik doen, opdat ik zalig worde (7) ? ©et geloof aïé Stju' pïigt/ en ^ct ©ooitaerp baatban/ den lleere .lesus Christus, i^ f|Ct geen jij aan §cin faoojbjaa* gen. De zalgheid is in geenen anderen. Want daar is ook onder den hemel geen anderen Naam, die onder de menschen gegeeven is, door wolken wij moeten zalis; worden (»). ^Dat tueïft ons hoojgefteïb taojbt aï| be eenige weg en ijet mibbeï onjer Ketgtbaarbiging en gaïigBcib/ en sulïfé in tegen^elïing ban aïïc anbere mibbeïen/ ié Ijet Voorwerp van ons Geloof ter Itedjtbaarbiging; maar bit ij? Christus alleen, met uitfluiting ban aïïc anbere bingen. Sierban getuigen Closes en be Profeeten; jijnbe Ijet oogmerie ber ganfdje ^eïjjift/ Ijet beloof ber ïlerft te ftuuren tot ben r-eere Ctjiistus alleen/ter berfuijging ban ^Ceben en gaïigamp;eib (d). — [ïfet bïijltt uitj snifte plaatfen/ taaar in Ijet rechtvaardigend Geloof gesenb bmjbt te jijn een gelooven in lletn, of geloo-ven in zijnen Naam!; en beejen jijn meenigbulbitj: Uij heeft hun rnagt gegeeven kinderen Gods te worden, die in zijnen naam gelooven (w). Opdat een ijgelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwig-Leven hebhequot; (x). Die in den Zoonc gelooft, die heeft het eeuwig Leven (2). Dit is het werk Gods, dat gij geloovet in Hem dien Hij gezonden heeft (a). Die in mij gelooft, heeft het eeuwig Leven (b). Die in mij gelooft, stroomen des levenden waters zullen uit zijnen luik vloeien (cj. Opdat zij vergeeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden door het geloof in mij (d). alfe bJcHxC pïaatfen/ en jeer beeï anberen/ oirê niet flegt^ geïeerb bja?bt ané 'ojelaaf op ï|etn te bestigen/ maar ooft taajbt Ijet uitbierftfeï ber iquot;ïecljt-baarbiging baar aan taegefch.ieeben (c); 't Uieïii be jaaft ié bie Vnij te üetoogen ijabben. — j l^et biajbt ang geïeerb in] 5uïftc [paatfen] bie una be «Eaaben beé 6cïaafé saabaanig befdjjijben/ ïiïb bjeïften CMP tus tot ï]ct onmibbeïlijft en eigenïijfte ©aojtaerp ban 't jeibe [tellen, gcabaaninen jijn be ;uïfien/ biaar in f)tt [^eïaof] genaamb too:bt een aanneemen van Christus (f). lt;Eat taelft toij bao: Ijet q?eÏDaf aannee-men i? beamp;eïfë eigenïijft ©oojtaerp. tfet too?bt bergeïeefien bij Ijet zien 'ber Israëlleren óp be fiaperen flang/ luanneer jij boo: be buurige fïangen geüeeten toaren (-gt;. ï^et beloof ii bie baab ber jieï/ luaar
(/) Hand. XVI : 30, 31. («) Hand. IV : 12. (v) Luk. XXIV : 25—27. (ro) Joann. I : 12. (x) Joann. III ; 16. (s) Joann. III : 36. (lt;0 Joann. VI : 20. (/-') Joann. VI : 47. (f) Joann. VII : 3S; Zie ook Joann. IX : 35—37 5 XI ; 25. (O Hand. XXVI: 18 ; Vergelijk 1 Petr. 11:6, 7. (e) Zie Hand. XIII: 38, 39. (ƒ) Joann. T:i2; Koloss. 11:6. (/) Joann. III : 14, 15; XII:
Oorzaak, Voorwerp, en Natuur, verklaard. 99
too? 0bErtui0bE sonttaar^/ gtrcpij anbcr*? om cinbïoo^ omtcïtoomcn/ op Cljji^tué zien, allt;? boojgcftelö tot ccnc bcrjotninQ boov ijunne 3onticn: cn jij tic i^cm bu^ aanftljouUien/ sullen niet laccbccticu/maar ÖEt ccutoig SCefaen öcööcn, €ö?istué berljallicn/ ié Ijct ©aoitaetp ban ona beloof.
2. i|i} is iuUiS/ aaniTEincrftt aïg Ijet van God verordende Middel ter ^aïigljciö; toEïftE obcriHEcging niet moEt afgefcïjEiiJEn taojöEii ban oné *lMoaf in ïfEm. Cn ooiit bit bJo:bt booj bEEÏEriEi gEtuigEni^en ban OPObj? 3)i)oo?b gEftaafb. — Voor eerst in aÏÏE suïïfEn/ toaar in bE Liefde En Genade van God bocugEfixlb biojbEn aï^ bE EEiiigE oorzaak, om biEOtE Cjjji^tué taerb obcrgEgEEbcn/ ten luEg En mibbeï on^Er IjErflEÏ^ ling En üetjoubEnis; banbaar UTOJben zij, of God in bE^EÏbEn/ bE op-yEi'ilE ilitbiErüEnbE a^ojjaafi on5Et ïtEcijtbaarbiging. Alzoo lief heeft God de weereld gehad, dat Hij zijnen eeniggebooren Zoon gegeeven heelt, opdat een ijgelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwig Leven hebbe (b). JDij worden om niet gerechtvaardigd, uit zijne Genade, door de Verlossing die in Christus Jezus is (t). i^iEr op biojbt om» ^eïoof oaït flEEbé boa? Ctjiigrué gEbJEEjEn/ ftEimEnbE #ii alÏEö toE aan bEn ^echeii bie ï}Em gEjonbEn jjabbE/ En om biiEn^ taiï te boen t}i) gEftoontEU taaé {k). — Ten anderen, suïïtE piaatfcn/biaar in a5ob gEjEgb toojbt jijnEn ^oon boojgeflEÏb tE ÖEfiiiEn/ ^Ein boo? oné tE gEfibEn boEii lua?bEn ï|ct gEEti ïNj i$/ tEr onjE ïtEC^tbaarbiging bEji ^EbEllé: eiken God voorgesteld heeft tot eene verzoening ((). ï?i) is ons geworden Wijsheid van Code, cn Rechtvaardigheid, en Hei-ligmaaking, en Verlossing (gt;//). Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden llecht-vaardigbeid Gods in Hem (»). bE lUErï^aanUjEib bEé «ÖEÏoof^ bEr^ IjaïbEn omtrEnt Cljjistné tEt iiEtljtbaarbiging/ ftomiEn toE l^Em niEt aiibEr^ aanmcrftEn/ ban alj? IjEt ban ^ob bEtojbEnbE MSibbeï tot bat EinbE; niEt^ ü?Engt ï^ij oné toE/ niEtë bEjricljt ï^ij boo? on^/ ban 't gEEn (Jpoö bDO?ljabbE/ ba^tfixIbE/ en l^Em boo? oné deed worden. Cn bit moEt mEn toEÏ naaubJüEurig in 't oog IjoubEn/ bat taij in bE toErftsaamljEib onsEji ^EÏoofë omtrEnt IjEt 55ïoEb/ bE fEranbe/ En a5En0Egb0Ening ban Cljjiétiié/ niEtö bErminberEii moagt; gEn aan bE ©?i}E (©EiiabE/ «?unat/ En KCiEfbE ban a3ob, — Ten derden, suïïtEn blaar in be Wijsheid Gods, in Ijct uitbinbEn ban bEEjEn biEg ban ÜÏEdjt baar biging eh 23Eljaubenté/ aan oné bja?bt bao?gE^ braagElt: In welken wij hebben de verlossing door zijn Bloed, naam-lijk de vergecving der misdaaden naar den Rijkdom zijner Genade;
met
(/') Joann. III .• 16. Zoo ook in Rom. V:8; i Joann. IV: y. (i) Rom. 111:24; Efeezen 1:6-8. (,i-) Heb. X : 5-7. (/) Rom. 111:25. (///) 1 Kor. I : 30. (//) 2 Kor. V ; 21. 13*
100 liet rechtvaardigend Geloof, nevens deszelfs
met welke Hij overvloedig is geweest over ons in -alle Weisheid en Yoor-uichligheid («).
5riïcj? ia 6c0:ccycn in fcccjc taoojbcu beé SCpoatEÏp: God was in Chris-lus de weereld niet llemzelven verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenende (p). 5Cïïc^ taat trr onjc bErjocning met iHEri) uitgt; ^eijOErb/ fictrcffcnbc bc bcrpcching onser jonbEn/ eh öe gEnabigc StamiEEnmirt öij 3?ob tEn SeIieii/ tua?» boo? bE dPruabE/ J^ijgQEib/ eh .ïl5aijt üan (Jpiob in Cljjiauts/ Ij et ^eIIie lioojiiEEniEnbE eh uittaEtftEnbE.
ïpc ^eeee Clj^iptus bErïjkilbEn/ in bE 25EïoftE ban ï|Et CïiangEliE aï^ ï)Et ©oo?toErp ban lt;i?EÏoaf tct ïïEtïittiaarbiöing be^ ÏEben^ boo?^ jjrfixïb/ toojbt aantjEinctftt afg ijet ban lt;0ab bErojbrnbE .üïüibbEÏ tEn tiEn EinbE. ^iEiom ig bE SiEfbE/ bE OpEiiabE/ En JKüjgljEib a?nb5 in IjEt SEiibEn En obErgEEbEn ban ï}Ein/ in bat J^oojteErp fiEgjEEpcn; En niEt aiïEEnïi]ït bE baabEn ban a5ab in Cijjijstn^ jEgcng on^/ maar alÏE jijnE be?titï)tingEn ointi'Ent bEn ^Etfoon ban Cljjiatu^ tot IjEt jElfbE EinbE/ bEljaorEn baar tDE. ^xig/ tEn aan^iEn ban sijncn Dood, jtoojbt Er gESE0b:] God heeft Hem voorgesteld tot eeue bEr^OEninj 17). $)ij ïjtcft zijnen eigen Zoon niet gespaard, maat ïfEm boo? on^ aïlEii obEtgEgEEbtn (r). iJ?E ï^eeee ïjcfft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen (5). UiEtb t}i} opgewekt tot on^E ÏÏEtljtbaarbi^
ging (/). Cn on^ (JMoof i^ in (J5ab/ biE ï^Ein uit dc dooden opgewekt heeft (»()• ^oo ooft tEn opjirljtE ban jijnE Verhooging (v): taaar mrbE ÖEt gEtuigcni^ bat ^gt;ob oné ban sijnEii goon gcgEEbEn Ijecft/ fiEftootcn En boïtooib tao:bt (uj.
ï^Et gEÏjEEÏE toojbt gEfl:aafb boo? bE OEfEning bEé a?EÏoof? in IjEt 6e^ ]amp;Eb/ toaar in bE ^iEÏ jfdj toEnbt tot a?ob/tEr bErft?ijging bEt 3J?EÏbaa-bEii boo? Cï|?iatii^ bEttaojbEn. Cn bit toojbt gEHOEinb eeiieu Toegang-door Hem tot bEn ©abEr (.r); eeu toegaan door Hem tot den troon dei' Genade, om öarmljartigÖEib tE bEtfnijgEn/ eh gEnabE tE binbEn om gEÖofpEn IE tUOjbEll tEn ÖEfihjaamEn tijbE (:); eeu ingaan in het Heiligdom door het Bloed van Jesus, aïgi bEil gjootcn ï^oogEnpjiE^tEr/tEbcn^ En ï|Et lt;0ffEr ((/). Sioo buigt niEn de knien tot den Vader van onzen Heere Jezus Christus (6). iTn bit ütanttaoojöt aan bE onbEtbinbing ban aÏÏEii biE biEEtEn taat fiiÖbEn jij. Il^ij nabErcn baar boo?/ in bEn 4Saam ban Cö?i^tu^/ boo? i^Em/ boo? jijnE ©ErbiEn^tEn/ tot afgt;ob bEn ©abEi*/ om boa? sijnE a^EnabE/ KöEfbE/ eh 55armï)artigf|Eib bEEÏ tE ErïangEn aan aï IjEt ïftiï/ bat ï^ij boo?nam En liEloofbE aan arme
san*
(o) Efeezen 1:7,8; Zie ook Efeez. III; 10, 11; 1 Kor. 1 : 24. {/gt;) 3 Kor. V : 19. O) Kom. 111:24. (r) Eom. VlII: 32. (s) Jes. LUI: 6. (/) Rom. IV : 25. («) Rom. X : 9. (v) Hand. V : 31. (re) 1 Joann. V: 10-12. (x) Efeezen 11 : 18. (s) Heb. IV : 15 , 16. («) Heb. X: 19-23. (/gt;) Efeez. 111 : 14.
Oorzaak, Voorwerp, en Natuur, verklaard. 101
jaubaarcn öod? mcbctEijerlcn, (!En öit ütrtaant an^ baïmaaftt»
ïtjft Ijet ?5ao:tDcciJ onsc^ OPelaof^.
Ccne öeJjtiojïijfic aiicrtoecging bctscc hingen/ jaï onö in aïïc^ taat in bc ïieiïige ^clj:ift aïé Ijct ©ooitocrp ban get rerljtbaarbigenb éeïaaf Ucrmclb iuojbt/ renc liaïmaafitc oticreenitemming boen liefyriicen. 31gt;ant ijoetacï beeïe jaaften aï^ jaabaanig onberfdjeibcnïijft baajftaa-men/ geen berseïben nagtjjanö/ Ran aangemerkt tuojben afs ay jirtj-jeïben aïïeen geheele en eenigste Voorwerp bfö (èeïoaf^ nittemaa^ ft en. .11^ aar liefctjautat men bie alle te faamen in Ijaare betreiVfting tot Cfjji^tué/ ban ijebben jij elft Ijaare öejanbere plaat^ [in Ijet giaate J^etft ber ©erïoafing.J ^5an jiet men 45abé ^enabc/ aï^ be o^a^aaft; be ©ergeebing ber 3 an ben/ ató Ijet Üittucrftfeï; en be 25eïaften ban tiet €bangelic als Ijet kibbel/ toaar bca: Cljiistus/ met alle be ïDef* baaben ban 3ijn ^ibbeïaaramüt/ aan onk gefeljontten en meègebeeïb taajben.
T W E E D E H O O F D S T ü K.
VAN
®j^et geen taij tljanba onbersaeften sullen/ té be Aari of Natuur vaffiK v^n liel i'cchivaardigend Geloot'; af ban Ijet 43elaaf in bic baab Wmgt; af bierftjaamijeib ban 't jeïbe/ taaar baa? iuij geredjtbaarbigb taajben/ af taaar ay be ïtecgtbaarbiging/ baïgenba a5ab^ gjnfteïling en ^Seïafte/ baïgt. ^gt;e Leezer geïiebe fteeb^ te anberileïïen be jaaften bieïïten toij üereibjï aan l)et jeïbe Ijeööen taegecigeub/ aïg naamlijft/ bat Ijet een oprecht Geloof jij/ in 't algemeen; als aaft/ luat tat ört ^elbe baa^af naabig té/ ten apjirljte ban be^elf^ be^anbere JSatnur/ ï55crft/ en ptigt in anse ïtecljtbaarbiging. JÏ£gt;ant Uiij ontftennen ten fterftften/ bat in ben ge^ taaanen bieg/ en naar be biijje ban 6abé Ijanbeling met aité balgenbé
be
102 II Hoofdsl. De Natuur van het rechtvaardigend Geloof.
be bcrttïaarmg bcr ïjciligc taaai* in bc ïicgcï ban onjcn pligt
toajbt bnojgcflcïb/ ccnig mcnscfj taaarlijft gclaabcn ïtannc tct liccljt= baariiiging/ in biicn Ijct bjcrït ber OveriHiging tc baoren ïtcfc^jccbcn/ niet gcbnccljt ia. St'ïïc ^ftljjijbinpcn af 55cpaaïingcn ban Ijct aSeïoof/ toeïften üaat toe Ijaar ayjicijt niet Ijebfien/ jijn fiegtö bïaate befpiege^ ïingen. ^it i| öc reben bat fommigen oug juïfte ^Sefrfjjijbingen ban |ct (öcïoaf aygeeben/ öat men fiestoaarïijft bcgjijyen ftanne/ f(ac jij aait baa? sicïjsclbcn onbersadjlen inat Ijct toarc in Sfefits1 Cgjiétu^ tc ge^ ïaaben ten Ecben en ter gaiigtjcib.
JSatuur ban Qet rcdjtbaaröigcniï oBeïoaf/ met apjirijt tat bic ijpaati ban Ijet scïbe iuaar boa? luij gcrcdjtbaarbigb taojben/ begaat in Eene harllijke goedkeuringquot; van den AVeg der Rechtvaardiging en Behoudenis van zondaaren door Josns Christus, in het Evangelie voorgesteld, als een uitvloeisel van Gods Genade, 'Wijsheid, en Liefde; gepaard met een berusten daar in, voor ous eigen aanbelang en toestand.
^Ccr ontboutoing ban beeje 'ïSefcïijiibingbanbelBatunrbe^lt;i5cïaaf^/ i^ niet^ meer iioaöig/ ban 't geen brij tc baaren ten apsir^tc ban beg# SCÏfj? Voorwerp öctoogb ijetibcn; en Ijct geen baar aan nog magt fcljij nen tc ontfijecScn/ ;al genoegzaam berbiiïb Utajben baa? be bafgenbe^ 25cbcstiging ber.ieïbc. vDc i^ecre Cljjigtns en jijn .ïil5ibbe'(aarstoetïi/ aï^ (6nb^ berojbenbc U?eg/ ter Ijcrfleïfiug/ ïcben/ en jaliggcib ban Sanbaaren/ biajbt onberficïb Ijct Yoonverp ban bit a?eïDDf tc jijn, €n Siiïü? alles tno?bt aangemerfit aïs een intbïocifeï ban bcHDijpljcib/^cnabc/ a?e;ag/ en ïiefbc ban (öob/ met aïïc berseïber tuerfiingen in en omtrent Cljïistiiö seïben/ in jijne onbertoerping aan/ en uitbocring ban ;ijn 5lquot;mbt. ^aar aan eigent ©ij befïenbig aïïe? toat ï?ii bejrirljttc en ïceb/ met aïïc bc BMbaaben toeïficn beo? be ïierh baar uit boojbbïoeien. ï^ierom bioibt/ 50a aig taij tc boeren reeb^ aanmcrïiten/ nu een? a5ob.fi a?enabc/ of quot;3L'icfbc/ of besonbere ^armijartigljeib/ ban bjederom Opob^ Ijanbeïing ten op» Sidjtc ban ben ©eerc Cljji^tuj? jeïben/ in ©cm te jenben/ obcrtegccben in ben boob/ optetoeMen uit be booben/ boojgcffrib aïg'Ijct ©oojtoerp ban on^ (J?eïoof ter ïiedjtbaarbitjing. ^orlj sulR? aïtijb met bctrrfifiing tot sijne a?eï)ooJ5aamïieib/ en bc ©crjoening bicïfte ©ij boo? bc jonbc tetoccg öjagi. €n bus toojben becjc bingen niet maar boïftrefit [of in 't afgetroïtïicnc I befeijoutab/ maar ?;oa aïé bejeïben in bc 55eïaften ban Öet Cbangeïic boa:geftcïb taa:ben. ^uö ïigt in bic goebfteuring ooft eene apreeljtc (Cocflemming aan lt;l?ob^ U^aarïjeib in bic ^eïoften/ opgcflootcn.
©et geen taij ter 23ebegtiging ban be apgegecbene Beschrijving des Geloofs tc seggen Ijebfien/ ;aï berbat ?;ijn in becjc bier ^aafien: (i) ^renc befdjoubiing ban bes.-eïfs Cegengcfteïtie/ of ban ben aart ban Ij et be-roovend Ongeloof omtrent bc aanbiebing ban Ijct Cbangeïic. I©ant beeje bingen bienen tot tacberjijbfdjc opbeïbermg ban eïfianberen. (2) ü^c obertaeeging ban ijct cogmcrft en cinbc ^gt;ob£/ in en boo? get
Cbati'
II Iloofdst. Do Natuur van hel reclilvaardigend Geloof. 103
^bangclie. (^3) natuur ban bc overeenstemming des Geloofs met iiat aagmerft/ af öEgseifé taerftsaaragEbcn baar omtrent. (4) orde, wijze en manier ban bc oefening be*? ^cloüfs/ 500 als ;iutlt;a in (6abé Ï©na:iï ifcriiïaatb toojbt.
1. Bet Evangelie i$ be 25eftcnbinaaftinij of ©erftïaaring ban bien taeg bei* ïïecljtbaarbiging en galigljcib boa: gonbaaren booi f e^us Cö?i^ tus/ taelfien lt;J3ab baa? jijne oneinbigc 3©ij0tjeib/ SCiefbe./ en'aSeaabc ïiefcljifit Ijeeft. 2?n taelfte/ baa:aubcrfleïb bat bejeïbe aangenoomen biojbe/ berjeïb gaat ban Voorschril'ten ter ^eljoar^aamljeib/ en Beloften ban 55eïooning. lgt;aar in/ |in Ijet Cbangeïic/] tuoibt Gods Rechtvaardigheid, bat ié/ aïïcé taat l^ij eraeijt/ 'mat ütj t}eni gelben ftan/ en taat ifij goebfteurt ter zaliging ban ben sonbaar/ geopenbaard van gelool' tot geloof, (c). ^Dit is Ijet betuigeui^ Cubs iti ijet ?cïbe/ Dat Hij ons hel eeuwig Leven gegeeven heeft, en dit zelve Leven is in zijnen Zoon (d). [i|et tao?bt genaambj De woorden deezes Levens (e); Al den Raad Gods (/'). daarom taajbt in be üebeefing af yjebifting ban i}ct Cbangeïie/ beje weg van Zaligheid aan janbaaren boojgefltïb/ als ijet g:oatc Uitteerfifeï ban be èabïijfte IPijsljeib en Ccnabe. Ongeloof ié een bertaecpen/ berfmaaben/ bcr^uiincn/ bec^ taaarïoojen/ af afkeuren ban [bien taeg bec ^aïigljeibj ten aaneen ban be bacntoaacbcn op taeïfïen/ en Ijet einbe taaar toe bc;eïbc bus taa:bt boojgefteitt. i|ct angelaof bec Farizeeuwen aangaanbc be boojiiece^ benbe ^ebifting ban Joannes den Dooper, tao.:bt geljeetcii een verwerpen van den Raad Gods tegen Imnzelven, b. i.'tot !jun becbecf (^)» Zij hebben in mijnen raad niel bewilligd, ié eene fyrcei'iiuija taeïfte ijet Seïfbe öeteefient (//); bus oaft: Op zoo groot ecue zaligheid geen acht te neemen (7). vPejeïbe niet te ontbangen ap julit eene taijjc/ aï^ be baajtL'cffeïijftijcib bec jaafte bc:bei*t. öten bertoeryen ban Cljiistus; De Steen dien de bouwlieden verworpen hebben, alé niet gescljiltt/ niet üefttaaam/ bao? bie plaats/ noclj tot bat einbe/ taaar 'toe (jij ttefremb taas (Aj: bit ij? (Ongeïaaf. Cljjistu^/ en ben 3©eg ber JDcr^ ïosfing boo: l:}cin niet goebtefteuren/ maar te berfmaaben/aïö of be^ jeïbe niet öeanttaoojbbe aan be (^obïijiïc 3©ij^ljeib/ noclj gefcljiftt taarc ter üereilnng ban Ijet boojgefteïbe einbe. taa:bt Ijet ooit befetj^ee* beu boo? Hein niet aantenemen (/); aïïeé tot Ijet seïfbe oogmerfi.
i^et geen taij üeboeïen saï berber Mijften/ taanneer men obertaeegt ijoe be Egt;oa:fteüing ban ijet €bangelie in bes^elfs eerfte 52gt;errtaabiging op Ongeloof uitliep/ en nog fleebö ben?elfben uitlag tjeeft.
(lt;r) Rom. 1: 17. (^) 1 joann. V: 11; Zie ook joann III: 14—17. M Hand. \ :2o. (/) Hand. XX; 27. (,f) Lukas VII; 30. (A) Spreuk. 1:30. (/) Heb. 11: 3- (^) i Peti. 11:7; Hand. III: 14. (/) [Joann. I;ii.]
'10-i II Hoofdst. Do Natuur van iiet rcchlvaardigend Gelool'.
«. meeaten iïcr gccncn bic jjet Changcïic boa? Ongeloof betimes pen/ bccbcn sulfts anber tccjc fninbigjjcib/ öat be tacg ban ^cgaubE»-ni^ cn jaligljeiti baar in bao:gcftc(b/ niet beanünoajbbz aan a3ob^ dSaebïjeib en jtiajjt/ naclj acfcgiftt taare am jitlj baar ajfi beiïig te bcr^ ïaaten/ en cr in tc berusten. ^?it bcrfiïaart bc SEpa^teï in't bjecbcin jijnen Eersten Brief aan bc Korintheren. Wij prediken, jegt ïjij/ (jhristus den gekruisigden, den .looden wel eone ergernis, en den Grieken eene dwaasheid. Maar hun die geroepen zijn, beide Jooden cn Grieken, prediken wij Christus de Kracht Gods en de Wijsheid Gods («?). lt;Egt;e saafi tocllte ;u Ijun in bc yjebifting ban 't Cbangcïic baajgicfbcn/ iuaö/ Dat Christus gestorven ware voor onze zonden naar de Schriften (n). £?ier in fleïben jij l^ein baaj aK ben ban ^ab berajbenben ^eitoei;!/ aï^ fjet g:Datc ïtitbjcrftfcï ban 6ab^ Wijsheid en Alvermogen, ter jaïiging ban sanbaaccn. ^©aar jij bic in tjun Ongeloof boï^ larbbcn/ bertoierpen bit baazftcï/ al? gcljceï onaannecmcïijfi / cn atï(tten öet gering, ja dwaasheid, ©aaram öcfdjjijft be 9Cpa^tcï Ijct beloof ban ï)un bic geroepen 3ijn/ aïj? eene goedkering van Gods Wijsheid en Magt baarin baaiftraaïcnbc. q3ab^ Ijccrïijttljeib in becjcn ï)3cg ban gaïigljeib ontbeftt/ niet tc jicn/ cn baarom bcnjclben tc bertact*' pen/ ié bat (Dngcïaof üjclft incnfrljcn jicï ten berbeebe boert (o).
i$ Ijct gelegen met alïen/ bic onber jjet boo^ftcï ban ïjet ©00?= bierp bc| ö?eïao^ boa^ bc pjebifting ban 't (Jtbangcïic/ ongeloovig blij^ ben. %i} moogen bc^cïf^ luaarljeib tocilemnicn/ boa? ccne üïaate baab ban Tinn berftanb; af boa: 't ininjtt gcenc reben binben am Ijct 3eïlic tc berbicrpen. 31a jij maagen Ijct tacflemmen boa? suïfr ten Tijdgeloof aïé toi) te boaren bcfcljjcc'ucn/ cn beïc.(i5ob^bien^tpIigtcn baar op bafbjcngcn. gij toancn ecljter/ gcenc taaarc gelaobigen te jijn/ naclj met het hart te gelooven ter ilechtvaardigheid, naarbicn er becle bingen bij ljun pïaat^ binben/ bic onbeftaanbaar jijn met Ijct rccljtbaarbigcnb «öeïoof. ^Cc b?aag i^ berljalben taaar in get Ongeloof ban juïftc menjetien/ uit goafbe ban toeïft jij berloarcn gaan/ bc^ ftaa/ en taeïft bc^clfé eigenfijüc aart sij. '©it i^ niet gelegen/ 300 aï^ tae reeb^ aanmcrfiten/ in gcb?eft ban Toestemming aan bc i^aarljjbcn bcr o^bangeïiclccr; taant ban taegen 3nlfi eene Toestemming taa?bt ban gun in berfdjeiben ^ïaatgen bcr Ijciïigc lt;êclj2ift getnigb/ bat 3ij gelooven, geïijft getaanb ié, Cn beesc ijCocjlcmming ftan 300 ba|t/en bao? berfdjeiben inibbclen 300 biep in ijunncn gcc^t getaojtdb 3ijn/ bat 30 ter p:aabing ban beseïbc ïjunne ïigdjaamen fionncn obcrgccbcn om bcr* bjanb te taojben; gdijft ooft plaatë ftan Ijebben ter bebeptiging cencr balfdje obejeeebing, ÓDoft beftaat Ijct niet in mangel ban een hezondere Toeëigening bcr 55eïoftcn ban 't Cbangcïic met vertrouwen, en baj»t*
^eï*
(m) 1 Kor. 1:23, 24- O') 1 K-Or. XV : 3. (o) 2 Kor, IV: 3, 4.
II lloofdsl. De Natuur van het rechtvaardigend Geloof. 105
fteïïing ban bt bcrgeelmig Ijunucr saubcn. J©ant bit tao:bt gun in bc eerfte pjebifting ban 't Cbangeïie niet boa^rljaubcn/ alé bc 5aau lucïite 3ij tccflonb tc geïoaben jauben Ijciiben; cn er ftan aaït een biaac geïoaf ter ïïetamp;tbaarbigijeid jijn/ taaar bit niet gebonben üia?bt (/j). ^gt;it aïfe^ San ten üc'cuijje ftreftften/ bat Ijet geïaaf ban snifte menfcljen geen taaac (Jpeïaof jij/ maar tjet eigealijft geen Ongelool'. i|et i^ üou niet te jaeften in geüjeft ban Gehoorzaamheid aan be ©aajfcïjiiften ban jjet Cbangclie/ in be öetradjting ban ©engb en ^ciïigjjeib. 3©ant besje (öeöaDen/ aï^ eigenfijft in en bucn Ijet «ebangelic bao^gefcïjjccben/jijn aïïeen lietreftitelijft tot gun bic taaarfijft geïaaUen/ en üaa: bat^elaaf gerccgtljaarbigb sijn. %at geene/ berljaïben/ bat tot tjet' E vangelisch Geloei' üerci^ljt tawbt/ btaar in be^elfé natuur befiaat/ bctaquot;ijï ijet ben g:anb|lag uitmaaftt ban aïïe taeftaomenbe 43e!jaaj5aamtjeib/ i§ de Goedkeuring des harten van den weg des Levens en der Zaligheid door Jesus Christus, ben mcnfclje boojgefleïb als ijet llittaerftfeï ban «önb^ oneinbige J©i)stjeib/ KCiefbe/ ^enabe/ en ^acbljeib: en aï^ bat geene/ bieïft in alle opsicljten geyast ij? naar be öeljaeften en be uitgeftrefttc begeerten ban ftljulbige aüertuigbe ^anbaaren. ^it misfen julftemen^ fcöen/ en in Ijet gemié baarban üeftaat bc formeele [af bc cigcnlijftc] natuur bc^ Ongelool's. 31Dant janber bit ftaii niemanb ben inblacb üan tjet ^angelic emberbinben tat baabing her jonbc/ naclj ter aanmac^ biging tat geiligljeib/ biat men ooft uit anbere gjanben en liebjccgrcbe^ ncn/ bic ban bc 4?cnabe ban 't Ocbangelic berbjeemb jijn/ maage bcr^ ricljtcn af betrachten, ©an / al taaar becse'Ijartlijftc en aprecljte (öocbfteuriug ban ben ïlDcg ber galigljcib baai iefu^ Clj^tusV in Ijet €bangelie gcoycnüaarb/ bc jicl Ijccft ingenaamen/ baar 3al bejelue onfaalijaar eene toaare ^cftecring cn gt;6cljoa:5aamlquot;)eib tebjecg öjengen.
Wanneer ïjet gemacb cn jjet Ijart ban ecu abertuigb fanbaar/ taant ban sulft een' alleen fyjeeften blij/ ficfibiaam g cm a aft t i^ am ^ab| Wifp Öeib/ liefbe/ en aScnabe in becjen i©cg ban galigljcib/ gcestlijii inte^ 3ien/ en ben inblacb bier abcicccbing mag gebaelcn/ ban öc^tt }jij ben g:anb ban taare 25eueecing cn ï^eiligmaafting/ taelften Ijet oEbangelie aplebect. J|ct aanneemen ban Cljiiatua/ biaarban a3ab^ ïpaa^b gciuaa maaftt/ cn Inaac baa? bc natuur öcs «éclaaf^ in bcsscifiacfening biaibt uitgebniftt/ b^eng ift tat Ijet laatftc gebeclte ber 25efclj:i)bing/ naamlijft Ijet berusten ber jieï in a?ab/ balgenb^ ben geapenbaarben ^eiltaeg.
i^cbcram. (£t blaren in 't cerét famniigen/ en sulftcn jijn er aaft nag/ taelften beejen ©crlaaiingstucg bermiccyen/ niet volstrekt naclj met ranbe biaaibcn/ maar betrekkelijk, cn ten aandien ber öcacfening/ cn bu^ in ljun angeïaaf bcrlaarcn gingen. %ij aajbcelbcn ben meg Ijuit^
IJUIP
(/) Jes. L : 10.
14
106 II Iloofdsl. De Natuur van het rechtvaardigend Geloof.
net ci0cn gcrccljtigjjcib öctcr/ en toaanöcn baac op bciiigcr te moagcn ticrtrautacn/ aï*» meer ohereenfiaDttienbe met a5oirê taiï/ en heter he^ anthjaorbenöe aan jijne eer. fjanbelben be Jooden in 't gemeen/
luier gemoebpeflaan be ^Cpo^tel in ö^t Tiende Hoofdstuk ban jijnen 55jief aan be Romeinen baa^bjaagt. ©eeïen ban öun flemben be KL'cer ban ijet Cbangeïie in 't gemeen tae/ aï^ biaarljeib/ offcljoon jij bejeïbc met gun öart niet gaebfteurben aï^ ben fielten bieg ter ^ecfttbaarbiging en gaïigïjeib/ maat ^acïiten bejeïben baa? be taerïten ber 3©et
Jjet Ongeloof in be^eïf^ eigenïijfte natuur/ fieflaat berljaïben/ in hetquot; misken .ban eene gee^tïijfie ftenni?/ en öartïijfie goedkeuring, ban ben JPeg ber Ssaligljeib boa? Sefnö Cïj?i^tua7 alé een ïtitbjerfifeï ban (£5ab? aneinbige JDijBljcib/ ^aebljeib/ en -JCiefbe. JJDant biaar beejen plaats binben/ ïfan be siel ban een obertuigb jembaar niet naïaaten benjeiben te mnljclsen en basttefjauben. ï^ierom is ooft aïïe berusting in beesen 3£eg/ aïïc bertrauVuen en berïaaten ber jieï baar op/ of op q?ob in benjelben/ jonber bieïft aïïeji biat men ban geïoofsoefening mooge boojtaenben/ nietö ban eene ijbeïe fcljabuubJ i^/ boo? juffie menfdjen [bie ban beeje ftenni^ en goebueuring ontbloot sijn) bolftreftt onmoogeïijfi. 2i) mi^fen ben grondslag taaar op beseïben alleen fteunen ftonnen. ^n be obertaeeging ï|ierban toont ten aïfcrbuibeïijl'iften/ bjaar in be Natuur van het waare Evangelisch Geloof heftaa.
2. ï^et Oogmerk van God in en boo? ïjet €bangeïie/ neben^ be toerft» Saamfteib en quot;oefening bej? 4?eIaofsï ten bien opjicljte/ fian tot berbere ftaabing ban onje opgegeebene 25cfdj?jjbing bc2|ïtefiïtcn. ^at üefft (öob ïjierin in be eerste plaats beboeïbe/ biaé niet be ïïedjtbaarbiging en 53cIjoubcnié ban jonbaaren. ïjet opperfie Cinbe in aïïe a?abé -25e# fluiten té jijne eigen ï4eerïi)ltljfib: i^ij heeft olies gewrocht om zijns zelfs wil. (q). ï^et oneinbig Wezen tian ooft niet anber^. ^aar bit biorbt ons öesonberïijft geïeerb/ in beejen IK'cg ban gaïigljeib boo? Sefn^ Clj?tétu^ te Ijeülien pïaata geljab.
t)et fiejonber öeboeïbe ^ob baar in/ be ïJer — fijner Rechtvaar-dio-heid: Tot eene betooning zijner Rechlvaardifiheid (r). — Zijnet Liefde; Alzoo ficf heeft God de weereld gehad (s); Hier aan hebben wij de liefde gekend, dal Hij zijn leven voor ons gesteld heeft (/). — gijner Genade: Tot prijs der heerlijkheid zijner Genade («). — ^ij^ ner Wijsheid: Wij prediken Christus den gekruissigden, de Wijsheid Gods (v); Opdat door de Gemeente bekendgemaakt worde, de veelvuldige Wijsheid Gods (w). — fijner Almagt: Het Evangelie is een kracht Gods lol zaligheid (x). — fijner Trouwe en Waarheid (z).
Wmt
(,/) [Spreuken XVI: 4.] (r) Rom. III; 25. (j-) Joann. III: 16. (/) 1 Joann. III: 16. (u) Efeeaen 1:6. (;■) 1 Kor. 1:24. (quot;t') Efeez. III : 10. (.v) Rom. 1 : t6. (c) Rom. IV : 16.
11 Hool'dsl. De Natuuc van liet rechlvaardigend Gelool'. 107
a?oö tieoagbc ïjicr in niet flcijté bc Ijerfteïfing ban aï bicn JTtocm/ luicng openliaarinij baoui be inftoomntc öcr jonbc feclcmnicrb en Ucr^ bonficcb toaë getoojben/ maar ooft ccnc licrberc bcdjoociing ni boo?^ Inrljtigcc bertooning baarban/ 30a ten aandien ban de maate en trap biei* berljeerlijfting fijner *rgt;cugbcn/ aïa ten oysicljte ban fommijjc be-zondere Volmaaktheden, bJEÏftcn tc booten betiiojgen blaren («). O-n bit aïle^ taojbt jjenaamb/ De Heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jesus Christus, taeïfie boo: get a?cïoaf aanfcgonbib toojbt (/gt;).
3. ^it ban Ijet boojnaame o^ogmerft (J?ob^ jifnbc/ in ben JJDetj ber ïïetgtbaatbiöing en ?5eIjonbenis boo? Clj:igtujgt;7 in ij^t l;bangeïie ge^ openöaarb; ;oa is bat/ toeïft aan on^e 5ijbc beceisYfit biojbt om aan be toeïbaaben ïjierban beeï te erlangen/ dat wij Gode die Eer en Heerlijkheid toekennen, welke Hij voorhadde langs deezen weg te openhaaren. lt;De Erkentenis ban aïïe bie ijeerïijfte ^igenfcljnppcn ban ^ob^ latuur/ aïs ontbeftt in Ijct baarfteïïen en öefienbmaaften ban beesen Jföeg be^ rCebenj»/ ber ïïecljtbaarbiging/ en galigljeib/ gepaarb met eene Ijart* ïijfte Goedkeuring ban bien 3©eg ^cïben/ als» ijet Hitbirrftfrï bier [J?abf ïijfte ©oïftomenïjeben/] en als eenen genoegjaamen gjonb biaar op men 3iclj beiïig berïaaten ft an/ is Ijet geene ban on^ gcëiscijt lrio:bt; en bit ij? ïj^t Geloof. Abraham, sterk zijnde in het Geloof, gaf Godo de eer (c). Cn bit iicjjoo:t tot be natunr [of ïjet tuejen] beé laaaren lt;iMoof£/ jeïfjt in jijn'ïaagften trap. a?eenc anbere a?enabcgaaf/^eugb/ noeïj iJ^erftsaamljeib ig ijier toe in ftaat/ notlj uit gaar' eigen aart baar toe ftreftftenbe/ ban alleen afa' een gebofg [ban Ijet ^eïoof/] en tii; luijje ban banftöaarïjeib. Cn frljoou ift mijne toeftemming niet bob ftomen geeben ftan aan jefter ^djjijber/ toeïfte fteït/ bat in be ^jie* ben ban Paulus ijet (iMouf nieté anber^ ticteeftene/ ban? Een hoog gevoelen le hebben van Gods Magt, Rechtvaardigheid, Goedheid, en Trouw in het vervullen zijner Beloften; betoijï beeje 6cftïj,:ijbing te aïgemeen i^/ en niet fiepaaïb tot ben iJDeg ber gaïigöeib/ boo: Cïj:i?tu?7 (6ob^ Uitverkoorenen, in wïen Hij wil verheerlijkt worden: nogtljans fie* ijefst bejeïbe beeï ban be natuur bes (£ieïoof3 in jitlj. 3!ft jegge betljaï' ben/ bat men Ijier uit ïeeren ftan en taaar in be .featuur betf aJeloofs1 beftaa/ en toeïft be reben jij bat tot be ïterjjtbaarbiging Ijet (l?eïoof aïïeen berei^eïjt toojbt. '©e reben Vierban ij?/ ombat get a5eïoof alleen bie (Jpenabegaaf of ^ïigt i^/ taaar boo? taij aan (6obe bie eer geeben/ of geeben ftonnen/ taeïfte i^ij baa,:ïjecft in en boo: SHefu^ Cljjistu^ ten toon te fpjeiben en te berljoogen. ïMer toe i^ ïjet a5eïoof aïïeen gegt; fcljiftt/ en bit ié besseïfs toerftjaamïjeib. ï^tt a?eïoaf/in bienjintoeï* ften taij onberjoeften/ ié be a^oebfieuring beé öarten ban/ en toeftem* ming aan ben J©eg ban quot;üebeu cn Saïigtjeib boo? sonbaaren/ boo:
(quot;) Efeez. Ill; g. (A) 2 Kor. IV : 6. (t) Rom. IV ; .^o.
108 II Hoofdst. De Natuur van het rechtvaardigend Geloof.
3Ccfu^ CijjfgtujS/ aï? jijnbc öat pcciiE/ toaar in be ratm ban ïiccljtbaarbigljcib/ É^ijpljcib/ (!5cnabf/ licfbe/ cn 'SÓarniiiactigljcib trn Daogflcn btrljcbcn toojbt/ toaarban get be Ccr aan ïfcm tacficnt/ tertui)! Ijrt in beiijcibrn aï jijn öciï soeïtt/tot Kcdjtbaarbiging/3Ceben/ tn *Saïi0ljcib. ïfet beloof geelt Gode de eer {cl). ï^ct boet onj? de Heerlijkheid des lleeren met ongedeklen aangezichte, als in eenen spiegel aanschouwen (e). (Paar boo? ontbaugen tuij verlichting der kennis der Heerlijkheid Gods, in het aangezicht van Jesus Christus (f). tcgcngcflcïbe gictban/ maaftt lt;i?ob tot ten' logenaar (^) cn örrooft ï^em ban bc eer bier ©olmaafttljcbcn/ ta elft en £)i) boo? beejen 3Egt;eg bebotïbe te berljeerïijfien.
Cn 50a iït mij niet üebjiege/ ban ia bit ietsi biaar aan bc onberhin# bing ban aïïen bie taaarïijït geïooben/ inbien fïegté be Ijittr bcr twisten in ljun üebaarb jij/ getuigenis 5aï geben.
4. «Om een juist begjin te bojmen ban be natuur be^reegtbaarbigen^ ben aMoofö/ of ban be bierïiing en oefening ban ijet saïigmaafienb beloof ter onje ïïecljtbaarbiging/ toelfi eigenïijft bc 5aaü is? bic inij tljanbé onberjoefien/ ban bienen brij bessclfs ojbc tc obertaeegen/ [naamïijft/1 ccrjït be bingen toeïfien noobbienbig boo? Ijet jelbe moetyi boo?afgaan/ en ban taat Ijet jij/ te geïooben met opsitflt: baar toe. 51W
a. (©en ftanb ban een overtuigd zondaar; bic Ijet eenige gepaste onderwerp der Rechtvaardiging i^, ®ier ban \§ aïreebe ietS geserjb/ en öetoogb bat juïft^ moetc boo: af gaan/ eer bc €bangcïifclje Heel) t baar-bigljeib in Ijaarc rccijtc a,:be ftonnc boorgebjaagen/ of ter ïtedjtbaar-biging omljcféb biojben. Soo taij bit uit Ijet oog bcrlicjen/ ban raa^ fien bic onjc ticétcn ïeibsman ftbiijt/ ter nafpooringc ban bc latuur beé ^eïoof^. quot;3taat niemanb benften ijet Cbangcïic tc berftaan/ bic nict^ ftent ban bc iïDct. 4?ob3 inftcïïing/ en bc aart ber jaaftc/ ba:-beren bat be JIDet Ijet eerst Jjaarc tnerfiing oefene op ben jobbaar; biant door de Wel is de kennis der zonde. Cn ïlrt CbangdiSclj lt;l5cïaof iS bc taerfijaamljeib bcr 3iel/ obercenftaomstig a3obS briï/ ter berïnijging ban bcrïüafing uit bicn ft a at en toeftanb/onber biclïtcn Ijij öao: Sc 3©ct gelijagt i|. Stïïc suïftc öefcljjijbingen ban ijet v[?eïoaf/ in bc .-êtljiiftcn ban geïeerbc JDJÖannen boojïioomcnbe/ tocïlien niet/ boa? 't minst in Ijet zaaklijke, Ijaar opjicljt tjclilien tot bien toeftanb/ of tot bc taer-ïiing bcr i©et op bc gctactenS ban jonbaarcn/ ^ijn niets meer ban ijbeïc befpiegeïingen. ^ietS biil iït in bee^c ganfcïie ytl'ecr üeftenbiger bastljoubcn/ ban bc noabbicnbig^eib ber gcmeïbe Overtuigingen bóój ijet biaare beloof/ ^onber tocïïf geen enficle regeï Bcljaojlijft Han ^ ber-
(d) Rom. TV : 20. (c) 2 Ror. III: 18. (/) 2 Kor. IV : 6. (J) i Joann. V : 10.
II Hoofdst. De Natuur van het rechtvaardigend Gelocf. 109
Ircrfïaan tocuben/ cn men in Ijet jiuttai^tcu Ijicc ober/ ffcgtê üe ïuctjt flaat (Jh).
b. onbcrftcïïen Ijicr in cenc oprechte Toestemming aan aKe^aiJ^ ïijftc aDyEnöaacing/ luaar ban bc 53eïaften ban aSenabe en ^Sarmljat^ tigljcib boo? Cljji^tua/ een boojnaam gcbccïtc nitinaaftcn. 3Fgt;it anber^ fitlbc Paulus in Agrippa, tacn Ijij Ijem tat öct a5cïaaf in Cö?i^tu^ sacljt te bctotcgcn: Gelool'l gij, O koning Agrippa, de Profeeten? Ik weef, dal gij ze geloolt (J). Cn bccje (jCoc^emming/ tucïfte jict op be beloften ban ïgt;ct Cbangelie/ niet jaa al!» jij ben ï^ecre Cljjiatu^/ en be tocï^ taaben ban sijn ^Kibbeïaaranibt in jictj ficljeljen/ baaificlfen/ en aan^ fiieben/ maar aïs Godlijke Openbaaringen, ban onfaalijjc i^aacfjeib/ i^ taaar en oprcrljt in Ijaarc faajt/ 'jjeïijft tai; 3e te baaren iiefclj:ecben ijeliben/ unbri be ïninbigljrib ban ren iCijbitcfoof. ü^an naarbien bcgt; jelbe niet berber gaat/ nod) ecnigc baab ban ben taiï of ï|et Ijavt in jic^ üeflnit/ 50a i^ 3c bat tPrlaof niet taaar bao? taij gererQtbaarbigb tao?-ben. aDffcjjoon 3e tot ïjet 3cïbe bereiacljt tao:bt/ en er in ligt opgc^ flooten.
c. ï^ier fiij toojbt ooh onberftelb/ be Verkondiging van hel Evangelie obereenhoom^tig (£5ob!* tail. ^gt;at is/ bat Ij et sclbe/ baïgenb^ lt;J3ab^ SfnflEïïing/ gejmbiïtt toajbe. iJDant niet aïïeen ï|Et Cbangeiie 3eïf7 inaar ooft be openüaare ^jebifting ban Ijet jelbe boa? taettig geroepene 3t'ccraaren/ taojbt getaoonïijft liereistl)t tot ijet beloof. ^)it betftïaart be 5Cpogteï/ en betoogt in 't bieebe be noobsaafiïijftljeib baar ban/ in ÖEt Tiende Hoofdstuk ban sijnen Brief aan bc Romeinen. ï)ier boo? too^bt be föeete Cljiistuft en sijn bolinaafite ©erlosungstaerft/ aïs be ecnige 3J5eg en cïiRibbeï ter Kedjtbaarbiging en Saligljeib ban berïoa-rene obertuigbc sonbaaren/ afê Ijet Hittoerftfeï ber a?obïijfie ilDijsljeib/ SEiefbe/ a?enaöe/ en ïierrjtbaarbigljeib/ aan 3uïïie sonbaaren gcopen^ baarb/ ontbeftt/ booigefielb/ en aangeöooben. Sin bat Cbangeïie toou2bt Gods ReciiUaardigheid geopenbaard van Geloof tot Geloof ik'). De Heerlijkheid des Heeren wordt in Ijet 3clbc als in eenen spiegel ber* toonb (/)/ cn het leven en de onverdervelijkhcid aan het licht ge-bragt (m).
d. ^e ^erfoonen/ ban tacïften Ijet a?cïaaf gebaiaccb tao2bt/ taier anmibeïïijftc pïigt Qct i^ te geïaaben/ jijn sniften/ bic uit cenc taaare obertniging bc^ gemocb^ Ijcbtien ïccrcn biaagen: Wat zullen wij doen? Wal moeten wij doen om zalig te worden? Hoe zullen wij ontvlieden den loekoomenden toorn? Waar mede zullen wij voor God beslaan? Hoe zullen wij ons verantwoorden tegen de beschuldiging die legen ons wordt ingebragl? 't Sijn 3UÏften/ bic/ geboeïig ober bc fcïnüö
ber
{h) Zie Rom. 111:21-24. (t) Hand. XXVI r27. (k) Rorn. I: 17. (A 2 Kov. III :iS. {ui) 2 Tim. I:io; Heb. II ; 3-
110 II iloofdst. De Natuur van hel rechtvaardigend Geloof.
öcx jantic/ naar ecne O^crcrljtictljciti uitjicn om baD? oJoiJ tc üt* flaan (n).
(Op bcc^E faoojouberflEnino öc raab cn get fiebcï aan öcn mcn^rQ gc^ pfEticn öctjcn Sijnbc/ Gelool'l, en gij zuil zalig worden; 50a öc ©jaag: Welke is die daad of werkzaamheid des Golooi's, taaar öaojtaij ccn tuaar en tacscnïijït aanbeeï en eigenbam aan bc beloften ban IjEt Cbangcïic/ cn get geen in beseïben boo?gEfl:cIb taojitt/ ter ïïec^tbaa^ biging boo? (60b berftjijgen moogen?
a Hit get geen tot ini,£ bejre bercbencerb i^/ bïijfit/ bat §et niet 'ücftaa in/ nodj boïïcbig uitgebjuïtt toojbc too: céne of anbere enkele hebbelijkheid of daad ban ijet berfïanb of ban ten Iniï afjonberïijlt. iiob^ 3)?oojb geeft ons 311ÏÏIC befrljjijbingen ban ï)Et selbe/ er biojben Bttïfte bingen aï^ ijet Égt;oo?taerp besseïf^ oygegeeben/ en joobaanig i^ te Ondervinding ban afïen bic toaarlijft geïooben/ bat gecne enkele daad, get jij ban Ijet berftanb of ban ben briï/ baar aan fionne beant^ tuoojben. j|et io ooft niet moogeïijft be üejonbere baaben bcr 3icï/ to elft en Ijier in faamenïoopen/ of be taijse ban ijaare toerfting/ naauta^ fteujig te öepaaïen. 3)5i} ftonnen aïleenïijft jeggen/ toat toe^enfijft tot bejelbe üeïioore.
lgt;. ^at taeïfte in ojbc bcr natuur ftï)i)nt vooraftegaan, i^ bE overeenstemming öeé gemoeb^/ met ïjet geen toaartoe be Psalmist, onber een befef ban jonbc/ en in becflaagenljeib be^ ïjartrn baar ober/ Ijet aiïer# eergt jijne toebïugt nam ter rebbinge: Zoo Gij, IIeere, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere! wie zal bestaan? ï}et bonnië ber Wit/ en get oojbeeï ban jijn getoeten ont^eiben Ijim aïïc Ijoop op be a?abïijftc gun^t. ï^ij geeft öerljaïben ben moeb op/ ban ooit öoo? eigen ber^ bien^te of toaarbigljeib boo: 25obs lt;J?ericïjt te ftonnen be ft a an/ of ge^ reefitbaarbigb te tooien. Én beesen toeflanb i^ get eerfix taaar in be 5icï gaare rebbing joeftt/ bit/ bat er bij den Heere vergeeving zij. ^at i$/ bofgenbé be berftïaaring ban get Cbangelie/ bat a5ob/ in [be oefening banj sijne Xiefbe en onenabe/ ben fcguïbigen jonbaar ber-giffeni^ tail frgenften/ en gem reegtbaarbigen/ boo? get 53ïoeb en be ©erbieirêten ban Cjjjigtu^ (0). We overeenstemming be^ (Cemorb^ gier mebe/ af^ in üe 53eïoftc ban get Cbangeïïe berïtïaarb/ ig be wortel des Gelool's, be gjonbflag ban aïïc geïoofétaerftjaamgeben bcr siel. «Cr ftan ooft/ jonücr bit/ geen taaar Evangelisch geloot pïaaté gebbcn. cïSogtgan^/ aangemerftt in get afgctroftftene/ aïé eene enfteïe baab ban get berflranb/ 500 i^ get tacjen noeg be natuur ban get reegtbaar* bigenb dMoof baar in alleen niet geïegen/ offtgoon get jonber bit niet 5ijn ftan. .üföaar/
c- lt;Pit
(;?) Hand. 11:37; XVI 130, 31; Micha VI: 6, 7; Heb. VI: 18. (0) Dus wordt het voorgesteld in Rom. 111:23, 24-
II Hoofdst. De Natuur van liet rechlvaardigcnd Geloof. Hl
c. '©it gaat in Ijct to.iarc ^cïaaf Itctscïb ban cent Goedkeuring- ban ben gcopenbaarben 3©eö bcr ©crlosfinö cn Siatigljcib/ aïé ren uitbïaei^ feï ban öc (i?nbïijïxc a3enabc/ JBij^tjeib/ cn üCicfbe/ taaar oy ïiet hart baar in bcrugt/ en sieljscïbcn ec aan obergeeft/ abercenfiam^tig (0aba tail, ©it ié bat Geloot', taaar boui taij gcrccfjtbaacbigb toojben; Ijct geen berber bïijftcn ;-;aï/ baai aantctaanen taat in get jeïbc ïiggc upge# flooten/ cn er onaffcijeibelijft tac bcljaarc.
(1) ï}et be^cïöt in sicö/ E^nc oprechte verloochening ban aïlc anbere toegen en mibbeïen/ ter bcrft?ijging ban oJeredjtigljcib/ Eebcn/ en gaïigïjcib. ©it üeljoojt tac;enïijï{ tot ïjet beloof (/')♦ uwe Gerechtigheid vermelden, uwe alleen (/ƒ). 3J?anncec bc Ui eng rij 3iclj bcbinbt in ben flaat [ban obertuigingj te baoren bcfctj^ccben/ cn tten jijn Ijct aïïccn bic anmibbeiïijtt geracpen taaiben am te gelaabcn (r)/ ban boen sicö beeïc baa:tacrpcn aan l)cm op/ bic Jjcni rebbing fcljijncn aantcfiiebcn; be^anber/ sijne eigen gercrljtigljcib (.s). ©orlj eene bof* hamen berjaafiing ban bic allen/ als g:anben ban Ijaapc of bcrïasftng/ i? icté bat tat Ijct toaare aJcïaaf beljaajt (t).
(2) Cr ïigt baa?bcr in apgeflaaten/ eene Toestemming van den Wil, taaar baai bc jici jiclj Ijartlijft en oprerljt/ ter beclnijging ban ber^ giffenis ber san ben cn £gt;crccljtigljeib baa: ^ab/ begeeft tat bien ï)5eg ban Sgaïigïjcib/ taelftc in 't Cbangelic geapenbaarb ia\ ©it i^ Ijct bat genoemb taajbt tot Chrislus te koomen, cn Hem aanleneemen, taaar baa? öct taaare rcdjtbaarbigcnb ^cïaaf saa bilttaijl^ in be ïjeilige ^djjiften taajbt nitgebjuftt; af/ ;aa aïé Ijct bejanberlijft gcnacmb taajbt/ te gelaabcn in ï|cm/ te gelaabcn in fijnen Jgaanu ï^et fiaamt in be^eïfj* geljecl baa: in be taaa:ben ban ben Saïigmaaïtcr tat Thomas: Ik hen de weg, cn de waarheid, cn het leven; niemand koomt. tot den Vader, dan door mij (u).
(3) SSaa aaft/ een berusten bes ïjarten in *6ab/ alj* ben o^ajfpjang en fbaa?3aau ban ben nitgebaiiben en baacgeftetben lJ?cg ter ^aïig» Ijeib; aï# een a?ab/ bic sieTj bcrljeerïijftcn tail in Ijct betaijjen ban blip magtigc Oncnabe cn 53armljartigljcib aan ;anbaaren. Die gij door Hem gelooft in God, welke Hem opgewekt heeft uit. de dooden, en Hem heerlijkheid 'gegeeven heeft, opdat uw geloof en hoope op God zijn zoude (v). i§ct Ijart ban een janbaar geeft Ijier in a?abc bc eer ban aïlc bic bcrljcbcnc Cigenfcljappen jijner latuur/ tacïïfcn Qij baailjabbc in cn baai SJcfuS Cljiistus; te bcrljccrlijficn (tv). Cn bit berusten bes Ijartcn in a5ab/ is bc onmibbcllijfie taaitcï ban bat wachten, bic lang-
moe-
(/) Hand. IV : 12 ; Hosea XTV : 2 , 3; Jerem. Ill ; 23. (V/) Psalm LXXI; 16. (r) Matth. IX; 13; XI; 28; 1 Tim. 1:15. (s) Rom. X ; 3. (/) Jes. 1: 10, 11. Joann. XIV ; 6. (?') i Petr. 1: 31. • (7t') Zie Jes. XLII: 4 ;
XLIX ; 3.
'li2 II Hoofdst. De Natuur van hel rechtvaardigend Geloof.
moedigheid, lijdzaamheid, en hoope, taeïftcn ijc eigen ijaaöen en uit* tuerfifeïj? lian Ijct retjjtliaatijigcnb ^eïaof jijn (.»).
(4) Vertrouwen op God, af ay «öenabe en 25arin|jartiö]jeiij/
in en haai öen ï^eete 31efu^ Cljji^tuó/ aïé ban ©aö baajgeileïb tat ecne ©ecsaening baa? tjet ^efaaf in jijn 55Iaeö/ ïicl)aaL:t Ijiec meöe tae/ af ig Ijet anaffcljeibelijft gebatg. ïtëant öe menaclj öie gecacpen taajöt am te gelaaUen/ — overtuigd ban janijen/ anbecbia,:pen aan a5ab^ taain,
— l^ij f|eeft niets anders liaar ay Ijü ter ljulp af reböiug fteunen ïtan.
— ï^ij verzaakt baabltjft aïïe anbece bingen/ bie sirlj tat bat einbe aan ïjem apbeeben; en berljaïben 5011 be jiel sanbec jullt een bertrautaen in jeltere maate af trap/ in maebeïaasljeib en inanljaap jinften/ 't geen ten uiterfte anbeftaanijaat i^ met ijet oMaaf/ af met bic beeftiejing en gaebüeucing ban ben ïlöcg ber 55eljaubeni^/ bieïite blij te baaren öe^ fcljjecben tjebben. — ^De .latuur bcé i^eïaafö biajbt in be Ijeiïige 551^ beten/ baamaatnlijft in Ijet oDube (Ceatament/ jeer biütoijl? baoj bit Vertrouwen uitgeb^uüt/ en suïft^ atnbat Ijet bie baab ber sicle i^/luaar baaci bejeïbe tot ruste ftaamt/ en bien trap ban bjebe üereiftt taeïfte bea? Ijaar maageïijft iö. 3©ant al anje ru^t in beeje lucerelb/ fp^uit uit bettrautaen ap ij?ab. «i^n ijet üejanber ©aa^bierp ban bit pertrau-taen/ baaj saabejte Ijet öetrefiïiing {jeeft tat be latuur ban Ijet retljt--baarbigenb a?eïaaf/ ié Üod in Christus, de weereld met lienizelven verzoenende. J©ant ï|iec tae Ijeeft Ijet sijn apjicljt/ taanneer a5ab^ (öaebljeib ^armljartigljeib/ a3enabe/ 4Saam/ gt;6ctraulutjeia/ ^agt/ af eenigen bccsefbcn/ bjajben bacugeftetb ató bat geen üiaar cp Ijet oSelaaf onmibbellijlt fteunt. 355ant jij sijn geen^in^/ naclj ftannen jiju/ get ?5aa:bjerp ban an^ bertraubjen/ ban uit Ijaafbe ban Ijtt ©ecbanb bielft alleen in en baa? Ijet 23ïacb ban ^tjjiiitus' geftaafb en bebe^tigb
lt;0f bit Vertrouwen geteftenb maete toajben tat Ijet wezen bejï ^e^ ïaafë te öeljaaren/ ban af Ijet aantemerften ai) aï^ bat geen/ in üjeïft^ oefening Vuij in be cerfte bnicljt en luerfting ban tjet jeïbe beesig geban= beu biajben/ beljaeben laij niet iteïlig te üepaalen. Söft befetjauto Ijet berljaïben/ afö iet^ bat tat Ijet recljtbaarbigenb ^eiaaf üeljaait/ en ban Ijet jelbe anaffcljeibcïijït i^. BDant aï ttast alïca luat üii) te baaren aangaanbe tjet Octaaf ge^egb Ijebben/ in be liunbigijeib ban ecne vaste ïoestcmiiiing en Overreeding berbat taa:ben/ 5011 juilta ecljter niet sijn ïtannen/ inbien jaabaanig eene (Caeflemming maeste begieepen taa?^ ben afgefdjeiben ban bit ©ertrautaen.
i^et ©aaztoerp ban bit Vertrouwen taarbt baa? beeïe ^abgeleerben geaarbeelb te jijn/ lt;6ab^ a5ungt en quot;üicfbe jegen^ anö in Ijet bejanber; en suïlt^/ aïé in jiclj beljcl^enbc be bergcebing anser janben. '©it taarbt baa? Ijunne partijen {j^big biebcrfpjaaiten/ en bieï ap julfie
g^an-
(.v) Heb. VI: 12, 15, 18, 19.
II Hoofdst. De Natuur van het rechtvaardigend Geloof. -113
0?antiEn/ taaar öao? jij te fccnncn gcBben/ niet te gEïaohcn bat juïft een ftaat [ban bEcseftertiBciij öe^ o^elaof^] in bit ïeücn tc öerciftcn jij; en bat/ 500 suffig al moogclijft taare/ get boo? on^ ban gcene nuttig^ ïjeib aftoo^ joube jijn/ maar beeïecr ben tueg 50U fiaanen tot 5O?0e^ ïoo^ïjeib en pligtbct^uim: be^raabenbe Ijier boo? Ijunne onftunbe ban bee^e bingen in ö«nne eigen onberbinbing. (E5an be gt;öabïijftc ^unjt en 55acniöartiglieib ftan in ttaeebeclei jin gejegb taoiben bezonder te taee^ jen: (1) fn jicgselbe/ en in tegenfleïling ban 4?ab^ geraeenea5aebc.igt; tiecen|pib. (a) ijCen op^idjte ban gem bie gelooft Sfin ben eerflen sin i^ (ï5ob^ bezondere Barmhartigheid Ijet ©ooitaccjJ bc^ ^eïoofji aï£ recljt^ baarbigenbe aangemeeftt. 55ant cc taoibt niet^ anber^ boo? becflaan/ ban bie oJenabe 45ab^/ taaar boa? tyij Clj?istiii boo?fteït tot eene ber* doening boo? Ijet 6eïoof in jijn 25ïoEb (z). Cn Ijet beloof ten aanjien ban beese fie^onbece 23acmljartialjeib/ iö Ijet selfbc bat be JHpoéteï Ijeet De verzoening aanteneemen (ft); bat té/ be^elbe goebtefteucen/ te om^ ïjeïjen/ aïa Ijet g?aate üittaerfifel bec 43ablijfte J^ijéljeib/ d^oebljeib/ (Crouta/ Éiefbe/ en a5cnabe/ taelfte Ijem bie ojj bejeïbe bectroutat/ nimmer jaï ïaaten fiefegaamb tao?bcn. 3jn ben ïaatften jin taa?bt er boo? berftaan iJ5oiJö gun^t en 23armljartigl)eib jegens? oité in Ijet amp;e»= jonber/ rn bE bergiffeni^ on^er jonben. ©at bit get ï5oa?taecp ban Ijet redjtbaarbigenb beloof jij/ of bat Ijet geïaof en bertroutaen ïjier^ omtrent in o?be ber natuur onse ïtecljtbaarbiging ^oube boa?afgaan/ ontïtenne ift. 3(rfi taeet ooit geEn gEtuigenté ban iEmanbé onbErbinbing/ taaarboo? suïfté gEnaeg^aam 5011 ftonncn öEbEötigb taa?bEn, ©an tE flclïen bat eene onbedrieglijke Verzekering Ijicrban in bit ïebEit niEt fioubE berfitEEgen tao?ben; of bat taij niet berpligt jouben jijn be ©er* geebing oitjer sonbEti/ eh (!?ob^ fiEjonbEtE XiEfbE in Clj?i^tu?f/ tc gE^ looben/ boïgEnb^ bE o?bE En be taijjE ban on^en pïigt eh ban ohje boor^ rEcljtEn/ in IjEt CbangEïiE üepaaïb/ ten einbe tot eene boïfe bersefierb^ Ijcib baar omtrent tc geraaften/ (onttjoon ift niet ontftenncn tail/ bat be ©?ebE met a5ob/ taEïi'te met be ïtecljtbaarbiging onaffcljcibeïijft bcr^ 5elb gaat/ jonber bic [berjeiterbrjeib] tacï ftan pïaat^ ïjeböcn) fcljijnt niet jeer te ftrooficn met sJ3nbö oDogmerft in Ijet Cbangcfie/ be ïtracgt baabigljcib ban anj?i£tult;? oDfferanbe/ be latuur en 3JDcrfting be^ ét* ïoofg of ban onsen pigt/ nodj met be berftfaarbe Ouberbinbing ber 6eIonbigcn in be ^clj?ift (b). ï©ij ft a an ebentaeï toe/ bat alïe beeje bingen beeïccr vruchten of uitwerksels sijn ban Ijet beloof in beöseïfjg oefening en toenceming/ ban bat 5c ijet wezen bcé (0eïoofö/ aïé Ijet taerfttuig in onse fictgtbaarbiging/ souben uitmaaften.
(a) Rom. III; 23, 24. (a) Rom. V : 11, [Naar de Engelsche Overzetting.] {/gt;) Zie onder anderen, Rom. V : 1-5; Heb. X : 2, 10, 10, 20, 21, 22; Psalm XLVI: 1, 2 ; CXXXVIII; 7 , 8.
15
M4 II lloofdst. De Natuur van het rechtvaardigend Geloof.
ï|Et ©Ertroutaen fyitt haartn bcctncïb/ taefft af tacscnïijfi tot get recgtbaarijiijenij lt;iMaaf üctjaajt/ of onaffcamp;eiijamp;aar aan Ijet jclbc ber^ ftnocgt i§/ too:iJt boo? B e r nardus (c) op ccne faoo^ttEffelijftE tafee uitgeöjuftt: Al mijne hoope is geyrond op drie dingen: de Genade der Aanneeming tot een kind Gods, de zekerheid der Beloften, en de [Godiijke] Almagt in het vervullen denelven. Laat vrij mijne divaaze bedenkingen hier legen opkoomen, en zeggen: Wie zijl gij? en hoe groot is die eer:' door welke verdienste waant gij zulks te verkrijgen'? En ik zal vertrouwend antwoorden: Ik weel in ivien ik geloofd hebbe, en vertrouwe op Hem, omdat Hij mij heeft aangenoomen door zijne genade, omdat Hij getrouw is in zijne Beloften, en rnaglig dezelven te vervullen. Hij doe dan tval Hem behaage. Dit is het drievouiudig snoer dat niet ligllijk kan verbroo-ken worden, uil ons Vaderland op deeze aarde nedergelaalen; laat ons het zelve steeds reel vasthouden, en het zal ons opheffen, hel zal ons trekken en overbrengen tol het gezicht van de heerlijkheid des grooien Gods, die geloofd zij tot in alle eeuwigheid.
^Scïangentre tit aSeloof cn ^cctrouümt/ tacubt bij beden fletft be^ taeecb/ bat be Gehoorzaamheid [of Jleiïigmaafting] baar inïigge opge^ flooten, Tgt;aclj ten aandien ban be wijze en manier, bjufifien jij siclj becfcljeibenïijft uit. So gijn, en sij bie tjem baï|tceftt nabalgen/ fleïïen be Gehoorzaamheid be taejenlijtte form be^ ^eïoofó te jijn;'t geen boor Episcopius ontftenb taajbt. ^e Papisten inaaften onberfcljeib tu^ fcljen een lt;6cïoaf taaac aan be vorm nog ontö?eeftt/ en een i!?eïaof gevormd baoj be Eiefbe; 'tgeen oy Ijet jelfbe uitltaomt. 3)3ant beibeeïei geboeïen rust ay öcseiföe onber|teIIing/ bat er/ naamïijït/ een Uiaar Evangelisch Geloof ftonne piaata Ijebben/ saabanig als ban ons até onjen pligt geëi^cljt üio?bt/ en bijgebolg lt;^abe aangenaam ié/'tgeen aïle^ in jiclj begeïje taat in be benaaming en ben pligt be^ a5eïoofé ïigt opgefiaoten/ en nagtljané jonber Eiefbe of lt;J5eöao?5aamljeib jij/ en bu^ bjucljtlooé, ©e Sociniaanen mengen be Gehoorzaamheid niet tot ïjet toefen be^ opeloofé boïftrefttïijft/ maar booj joobe^re Ijet ong recljt* baarbigt. Cn hierom ïjouben jij fiaanbe bat Ijet beloof sonber be hier# ïten boob ^ij. .ïiBaar te fleïïen bat een dood Geloof, of bat (öeïoof toeïft boob \i/ ijet (Ccïoof sh bat in ïfet Cbangeïie aï^ een pïigt ban on^ geeistöt Uio?bt/ i^ eene gebjogtïijfte bebatting. inbeten toiïïen bat be a5eljao?5aamïjcib aan (6obg i6ebaben/ be KCiefbe tot (öob en ben 4Saa^ ten/ opgetaonben jij in be Batuur be^ (6cïnofê; boclj jij fleïïen niet/ bat bie Gehoorzaamheid be Form be^ (6eïaofé uitmaaïie/ maar bat 3e beïjoore tot be^eïf^ ©oïmaatttljeifa/ aï^ reeïjtbaarbigenbe. Bogtljanj? peggen jij niet/ bat tot bie 6eljao?.5aaml)eib een acïjtereenbnfgenbe ftoer^ ban tuerfien en yïigtbetrarfjtingen/ aï^ of ïuïhs tot onse eerfle
ïïetöt#
(lt;■) De Evangel. Ser. 3»
II Hoofdst. De Natuur van het rechtvaardigend Gelooi'. 115
ïïec§tbaarbigmg hmtécïjt; taictb/ öcljaarc; maar aïïccn ccn apmïtfc taaöïijfte tncïeo tot ^egoojsaam^ctb» €n Ijier op baart men ö^tS uit/ gcïijft bc jjctaocmtc i^ in onjc bagcn/ tegen aïïen bic anbctg gc^ liaeïen/ ebcn alé of men naautaftenrig toiëtc taic bcjcïlien taaren. i^an ijac onmoagelijït ïjet jij/ balgenbs? be gjonben ban tjnn bic fcc Hecljt' baarbiging aïfeen fteïfeu booj öet a^eïoof te jijn/ bat Ijet retljtbaarbi^ genb lt;!?cïoof joube brftaan èonnen ^onber jitïft ccn oprecht voornemen des harten, om 6ob in aïïeé te getjoojjaamen/ jaï ift fiojtlijft aantniisen. 3©ant (i)/ %ii erftennen Ijct ^^eïoof niet uit onszelven tc jijn/ maar Gods gaave; ja bat Ijct ccnc a5cnabcgaaf jij/ in menfdjen Ijart gc^ tocrïit boo? be uitneemende grootheid van Gods kracht. (i£c ftcïlen/ bat juïft ccnc ^enabegaaf boob/ taeeïfeïooö/ onb:i!cljt0aar jij/ cn niet taerft^aam tot ïjet gjootc Cinbc/ bc iï5cr ban ^ob/ cn bc bernientaing be^ gcmocb^ naar jijn Cbcnficcïb; 5011 ccnc frtjcubing ban ^ob^
ijcib/ opoebljcib/ cn H'icfbe toecjcn. (2) ^at beeje a3cnabcgaaf in l)iin sij een beginsel van geesllijk leven, tocïfté bictfting/ baar Ijct in ïjet ijart Ijiiisbcst/ niet wezenlijk verschilt ban bic ban alle anbere a5c^ nabegaaben boo? toedien blij a?obc ïecben. Snifté ïjet ten ccncmaaï amnoogeïijft ié/ bat er beloof/ naamïijft bat Cbangcïisrïj a5eïaof naar toeïft biij onbersoeït boen/ in Ïjet ïjart 3011 pïaaté öcliben of baabïijft geocfenb toojbcn/ ^onber bat tegeïijft ccnc Ijcblamp;dijfiljeib ban aïïc an^ berc 6cnabegaaben baar mebe joube becjelb jijn. Cr fian ooft gccnc oefening ban bit (6cïoof toecsen tot ïïceïjtbaarbiging/ baar ïjet gcmocb niet bereib/ gefcljifit/ en geneigb jij tot ccnc aïgcmccnc aJegoojsaam^ ïjcib. €n bcrljalbcn (3)/ ontftennen taij/ bat cenig booigcbienb q3c= loof of bertroutacn/ afgefdjeiben ban aïlc anbere (Dcugben of^cnabc» gaabcn/ of jonber bc.ïcïben ücflaanliaar/ dat Geloof jij bteïH ccnc öcsonbcrc lt;i5aaf lum 33ob is/ cn 'l geen in Ijct Cfaangeïic ban oné ge# bo?bcrb biojbt. Sommigen ïjclj'ücn Incï toiiïen banjgeeben/ dat iemand gelooven, en vastlijk op Christus vertrouwen konne ten leven en Ier zaligheid, en nogthans niet gerechtvaardigd zijn. Wan bit i^ eenc i®tcï=lt; ïing 30a betbiae^tenbe boa? ïjet Cbangeïie/ 30a crgcrïijït boe? aïïc gob^ b?ucïjtigc sieïen/ cn bicbcrfp?eequot;ftt 300 nitb?uttïtcïijft ïjet O^ctuigcni^ bat lt;ï3ob oné ban sijnen Soon gegecben geeft/ but/ mijné arïjtenbé/ geen mcnérïj ban gejonb oo?bccï en maatige finnbigïjeib baar aan jijnc toc^ ftemming jaï ftonnen gecben. SSij beroepen jieb op bc onberbinbing ban beeïen/ bic belijden zulk een vast vertrouwen op Christus te bezitten, cn cdjter niet gerechtvaardigd gijn; bodj fdjoon bit toaar ïtan jijn/ ïjet betoogt gecn^in^ ijnnnc Stelling. 3©ant/ wat zij ook belijden moogen, niet aïïccn oefent nicmanb ban ïjnn jnïïi een bertron^ luen/ in be acïjtmg ban lt;j?ob/ luien ïjet aïïccn toeftoomt baar ober onfaaïbaar tc oo?bcden; maar get té ooft niet moeiïijft/ ïjen boo? Öet ïirï(t en ben ïtegeï ban öct Cbangeïic ban be btoaagljeib en
15* baï^dgt;
116 !I Iloofdsl. Dc Natuur van het rechtvaardigend Geloof.
ba^iijljcib bier firïijbemjJ in Ijtiu gemacb tc Dbectuigen/ inöicn jij anber^ Ijct oo? luiïlcn ïeenen aan Ijciïjaam onbertai)^.
3IDij seggen ber^aïben/ bat Ijct OManf luaar baaj taij gerccljtbaar-bigb too^ben/ jaabaanig jij aïé in niemanb anber^ gchanben tuajbt ban in ljun/ bie bej* ^eiïigcn ^eegtcö jijn beeladjtig gclnojbcn/ en boo? ^cm bcrecnigb jijn met Cïj?iétu^; taicr natnuc hccnientab i^/ cn in taien ccn htginfcl han alïc [tpciigbcn enj Openabcgaabcn/ en een op* reerjte toeleg tot cene gobiuucljtige aJc^oojsaamljeib/ gebonben taoibt. «Dan bit moeten toe er fiijboegen: ï^et i^ niet beeje of geene £5cnabc' gaaf/ aï^ li. b. be Liefde en bcrgelijften/ noeïj ecnigerïei Gehoorzaamheid, üiciïic Ijct ïebcn cn bc fojm aan bit apcioof ^oube gceben; neen/ bit «Jpeïoof self fcfjenut ïeben en ftcacljt aan aïïe anberc ^enabcgaaben/ en be fojm aan aïïe ^bangcliftljc ^eljoojjaamljeib. Cn pier booj tao^bt Ijct geboeïen on^cr partijen gcen?5ina fiegunstigb/ Uieïftcn üiaanen bat aïïe bie ^cnabcgaabcn/ ban toelhen boa? 't mingt be tao^tcï cn Qet gjonbficginfcl in ljun bie gerccljtbaarbigb taojben pïaat*? binbt/ den-zelfden invloed op onjc ïïcrïitliaarbiging Ijebfien souben aï|5 Qet (6cïaaf; of/ ombat brij gescgb biojbcn gerccljtbaarbigb te luojben boo? Ijct oMoof aïlecu/ tot berïtïaaring ijierban/ en ter ftcantbioojbig ban be ficfcljuïbigingcn ber Rooinschgezinden, seggen/ bat blij gererïjtbaar^ bigb bio?ben boo? Ijct aSeloof aïlccn/ maar niet boo? Ijct oPcloof bat aïïcen ij?/ bat taij onber Ijct Q?eïDof ooft aïïe anberc ^enabcgaabcn cn Weugben mebe begrijpen. Dfant/ beljalben bat gecnc anberc lt;ï3enabe* gaaf uit Ijcurcn aart gefdjiïtt ht tot ben bien^t taelftc aan Ijct aSeïoof in onse ïiccljtbaarbiging taojbt tocgeftenb/ noclj om met Ijct scïbc baar in mebetetaerïtcn ter aanucemingc ban Cö?i?tus en be beloften ban SL'ebcn boo? ï)cm/ of om ij?obe be Cer te gecben/ 30a aï^ tc booren gejegb i^; 300 taiïïen taij ljun gcreebïijft tocbaïïen/ joob^aa jij on^ eenig fcljriftuurïijft bebiijë boojbbjengen/ taaar in onje ïïetljtbaarbi' ging aan cenigc anberc dSenabegaaf/ of aan bie aïïe tegelijït/ of aan berjelher bjucljten/ taa?bc tocgefcijjeebcn/ 300 aM aan §Pt ^itïoof gc-fcljiebt.
€n suïïi^ tail men in Ijct öcsonber ten aanjien ban be Bekeering, taaar omtrent men ftcri'f öetacert/ bat besclbe tot onse ïtetötbaarbi* ging ebcn 300 noobsaaMijft sij afê ijct a5cïaaf. i^ant/^egt men/ bit i^ ligt te fiebrijsen uit onteiüaare ^laatfcn ber Ijeilige ^cljjiit/ taclfien op be Bekeering aanbjingen al^ noobig ter saligljeib. ©oo?al beroept men 3itlj op bcese ttace ^laatfcn/ Handelingen 11 : 38, 39; en 111: 19. ^an Ijct geen 3ij üetoogen moesten/ is niet/ bat be 55efteering ban beselfbc noodzaaklijkheid jij aï^ Ijct beloof in ljun bie gerccljtbaarbigb tao?ben; maar/ bat 3e Ijct selfbc Gebruik Ijeböc in 01136 Kecljtbaar# biging. 3(i'n be eer^tgenoembe ^laat^ biojbt bc Doop niet min ban be Bekeering nebené Ijct beloof gebocgb. €n op anberc pïaatfen tao?bt
bc»
H
II Hoofdst. De Natuur van het rechtvaardigend Gelooi. 417
ij bejelbe uitbjufiMijft aï^ ecnc haojtaaarbe mcbe bcrtncïb. ï^ier uit Ijcfi# öen öc meeaten anbec te ©ubcn afgelciij/ bat öc Doop niet min naai^ ■quot; jaafilijft taare tec galigïietiï/ ban Ijct lt;6Eïoaf tn bc 23Efteetin0 jcïUcn, n .flogtïjan^ fleïbe niemanb ban ïjun/ bat be ^aay in enje iïecötbaaiv ij biging ban get selfbc gebruik tuarc aïé Bet (£5eIoDf. ^iKaar men ?cgtt n „$lil taat cene noabsaaftïijltc ©oojtuaarbe ban Ijct J^tcutoc ©erbanb/i^ „oaït cenc noabjaaMiifiE ©aojtaaarbc ter Kccljtbaarbiging; taant anber?» t, „jou iemanb ftmincn gcrerïjtbaarbigb jijn/ en ecljter in jijnen gececiit^ gt; „baarbigben fl:anb/ bij mangel ban bie nuabjaafilijfte boa^taaarbe/ban i- „be jaïigöcib berftaoften blijbenquot;. '©aaj eene noodzaaklijke voorwaarde bes? i/ ^Bieutaen ©erbonbé berfïaan sij/ bat geene jonber teeïft be mensd} niet i/ fian ^alig tao?ben. HPodj ban beejen aart ij? be 53efieering soataeï aïg Ijct it oPeïoof/ en bu^ ebeneen*? eene boojtaaarbe on^er Kec^tbaarbiging. ^e it bubbeïjinnige beteeïxcnié ban Ijet taoojb Conditie of boojtaaarbe/beroet?# :t ^aafit ten beejen opsicïite bertaajring in ber menfcljen uitbjnMungen. i- ^an/ om baar op t|anbs' niet te üïijben ftaan/ jegge iit alleen/ bat be Vol-f; harding tot den einde rene noobsaaftlijlie ©oojtaaarbe be^ Bientaen ©e'^ gt;t bonb^ jij; en bu^ jou bejelbe/ bolgenb^ ben gemeïben regel/ ooft eene ie ©oojtaaarbe ter iïecljtbaarbiging moeten taeejen. Miaar ijier op jegt C' men: „dommige bingen sijn Yoonvaarden volstrektlijk, joobaanig jijn Geit „loof en Bekeering, en een oprecht voornemen [of gejinbijeib beg garten] n „tot Godzaligheid; anberen jijti suïfiö alleen op seftere onberftelïing/ ^ „naamïijft/ indien 's menschen leven in deeze weereld verlengd wordt, n ,,cn soobaanig i^ be JDoojtaaarbe ban eenen gobbnicïjtigen ïebcnsïoop/ ir „en bolljarbing in goebe taerftenquot;. ^ft anttaoojbe: cDnbertïelb bat be m men^tö eenigen tijb in beeje tacereïb leebe/ joo ié jijne Volharding tot 'ti ben einbe eene noobjaafilijfte boojtaaarbe jijner ïiedjtbaarbiging;
JBaar Ijier nit moet iiolgen/ bat niemanb ftonne geredjtbaarbigb taoj#
iU ben/ joolang Ijij in beeje tacereïb leeft. JPant eene boojtaaarbe fdjojt
m bat geene taaarban pet eene boojtaaarbe ig/ joolang/ totbat be booj^ taaarbe bolöjagt jij. (£-n ban taare get bjudjtïoosï langer ober be Ketljrbaarbiging te rcbenttaisten/ inbien liet taaar taare bat niemanb
ï. in bit ïeben fionbe geredjtbaarbigb taojben. ^an Ijoe fljijbig bit jij
li# met be ijeilige ^djjift en be onbertiinbing/ Ijecft geen betoog noobig.
it Sdnbien men s^ibe/ bat be Volharding lot den einde, taelfte 50a nit#
:n bjuftfteïijft aï^ eene boojtaaarbe ter ^aïigljeib in 't .©ieiitae berbonb
Jt taojbt opgegeeben/ niet be Voorwaarde taare van onze Rechtvaardi-
9. ging, maar alleen ban be aanïjoitbcnbljeib onjer ïïedjtbaarbiging; ban
111 Sou men sijne Qoofbfleïfing eenigêjiné ftonnen ftaanbe Ijoiiben/ bat al
ïb taat eene noobjaaftlijfte boojtaaarbe be^ bieutaen berbonbé ié/ ooft
t* eene noobjaaftlijfte boojtaaarbe ber i'irdjtbaarbiging jij. ^aar taij
3e ganbelen alleen ban 't geen jij noemen be Eerste Rechtvaardiging. Cn
3t bat be aanljoubenbl)cib onjer Kecljtbaarbiging eeniglijft fteunc op be#
jelfbe
118 II Hoofdst. De natuur van hel rechtvaardigend Geloof.
jcïfbc tiitmbcn ïtiaar op 01136 Sccgtbaarbiging jelbe cu^t/ jaï Ijierna üEïftlaariJ taojbcn. ^an Ijtt iö nog niet ijctaccjcn/ cn get sal aoft naait fictacEscn tao?bcn/ bat aïïcó toat in pcm bic gcmljttjaarbigb jal taajbrn bcrci^djt taaibt/ bc Voorwaarde, jij taaathan jijnc ïiecljttiaar* biging anmibbelïijft jaubc affiangen. 3tèij erftennen bat aïïecn tene =©aa?taaarbe ber ïïccljtbaarbiging tc jijn/ 't geen op bcseïhe ccnm oorzaakelijken mWoEb ijceft/ aï i^ rict; flegt^ ECtie oorzaaklijkheid in tenen werktuiglijken jin/ [bat is?/ aïïccn in jaabcjre/ al^ ïjet toerfttuig bc oojjaaft ban Ijct getaiodjt ftan Ijcctcn.j Cn bit eigenen luij aïïccn tac aan Ijct 6EÏaaf» ü?an ombat toij juïfi^ boen/ peggen fommigen/ bat taij in onje ïiccljtliaarbigiug meer aan on^eïben toefdjjijlten/ban on^e partijen. I©ant taij eigenen aan get a?eïaaf be fttacQt ban een Werktuig; tertaijï jij Ijct aïïccn aamnerften aM cene Voorwaarde, of Causa sine qua non; | b. i. Eene zaak zonder welke niet,] oilier ïicr^tbaarbis ging. ^Dan mijn^ üebiinïienb;i fieïjaojben beftige cn tafee ^Kannen ^oobccï niet toctcgcehen in bc ^aaft toeïfier hccbecbiging jij op jirft genoamen fjcJbiicn; naarbicn jij naobtaenbig ban ijct tegenbeéï moeten Etcbni^t sijn» l!0ant nabat men aan ïjet Ccïoaf ben fdjoanfeljijnenfaen naam ban Voorwaarde, Conditie, cn Causa sine qua non, gegcebcn Ijecft/ Ijccft men ftrafté aïïc anbere 6enabcgaabcn cn ^erften ban (6ob^ Saïigljeib in ben seïfbcn rang gcpïaatst/ en aangemerfit aï^ §et icïfbe ge# ttjuift Qcïifienbc in anse Kerfitbaacbiging. Cn nabat bit zoo schijnend Goud boo? een tuijï in Ijct buur bet tbiistrebcnecringengebjojpcni^/itoomt er een ïiaïf ban pcrfaonccïc inMccbcnbc ïïcrïjtbaarbigljeib nit boa^b/ toaar boo? bc mcnfdj bao? (6ab gcrcdjtbaarbigb moet taojben. I^ant iaat bc (6credjtigijeib ban Cï(?istit^ aangaat/ om aan aii£ tc taojben tocgcrc^ ficnb/ bic i^ ten ïjemeï ingcbïaagen/ cn men tacet niet toaar 5e gebaaren jij.
kPmi eene ïtojte bcrïsïaaring gegcebcn Ijcüöenbc ban bc latuur ban Ijct rcdjtbaarbigcnb Ceïoof/ ncbciiïi bcéseïfö iPcrïtingcn/ soabcjre ift tot mijn tcgentoaa:big oogmerft bienstig oajbccïbe/ jaï ift mij niet öeftomtneren om eene naauhiftcurige Beschrijving ban bejeïbc aptegcegt;-ben. .üiKijn geboden tien aangaanbc jaï beter oytcmaaften jijn uit ijct geen cr ban ge^cgb ié/ ban uit bc naautafteurigfte 55epaaïing bic ift baarban joube ftonnen boogbjaagen. €n/ nm bc taaarljeib tc jeggen/ bc Beschrijvingen ban ijct rcdjtbaarbigcnb (j3cïoof 3ijn booj geïeerbe cïlKanncn sooBcer bcrmeenigbuïbigb / en 300 berfcljiïïcnbe en fl:?ijbig met eïftanbcrcn opgegeeben/ bat 3ulftjt ber JIDaarjjcib geen baa:bceï gebaan/ maar beeïeer aanïeibing gegcebcn ïjcöbc tot nieutue ttoi^ten cn bcrbedbljcbcn/ tcrluijï elft be jui^tgcib ban 3jjne 23efcB?tjbing poogbc te berbccbigcn/ frijaon een taaar gdaobige cr 3elbcn ict^ in binben ftost/ bat met sijne onberbinbing obcrccnftcmbe; en 3uïft flatij ban ^efdjjijbingcn ftaan bi) mij op ïaagen pjijé. ^cEij is geen ^rijjijber beftcnb/ bic in bit betoog aangaanbc be Ü5atuur ban ijct ^cïoof meerber
II Hoofdst. De Natuur van hel rechtvaardigend Geloof. 'H9
gcarficitt Ijc'üöc/ ban Doctor Jackson. 4Sa0tIjanj? na aïïeg gcijaan tc ÖEööcn/ jjceft Qij nn^ ecne 53cfclj?i}bing ban Dct rccljtbaarbigcniï (öcïaaf/ taclftc öoaj iacinigcn bic mij Bcftcnb jijn jaï anbcrfcljicciicn Inajbcn; anbcitugfcfjcn ij? bcseïüc ober Ijct gcljcd jjobb^uiljtig icbcn^ EU recBtSinnig. ï}ij jcjjt ons: Hier moogen we eindiijk het Geloof waar door de rechlvaardijen leeven, hepaalen te zijn eene vaste en duurzaume aanldeeving aan do barrnliarügheid en goedertierenheid des lleeren, oj in 't gemeen aan hel geesilijh voedsel in zijn heilig Woord ons voorgehouden, als veel héter dan dit leven zelf en alle de genoeglijkheden die het zelve bevallen kan; en zulks is gegrond op eenen smaak of beseffen van derzelver zoetheid, in '5 menschen ziel of hart gewerk' door den Geest van Christus. Cn Iji) bocgt Ct 6ij: De Spreekwijzen zijn meestal \ontleend] van den Profeet David; |zij zijn] niet overdraglig \ of verbloemd\ gelijk sommigen zich zouden konnen inbeelden, veel min dubbelzinnig, maar juist en eiqen-aartig, overeenkoomstig het onderwerp welk zij uitdrukken (d). ÜDat amp;EÏanr[t öc ïccbcnbigc fpjccütaijjcn bcr Ijciïigc Jktjjift aangaanöc Ijct beloof/ [500 aïë Ijct tacrïtsaam ié] in ccn aannccmcn ban Cljiistu^/ ccn leunen op i'}cni/ onsjclbcn/ of 0113c bcibiaarcn nw ïgt;cni tc taentt* telen/ een fmaaften bat be i)eerc pceDertiercn jij/ en foojtrtcïijften/ biEÏ= fien onïangé boo? beeïen jijn befpot/ ja grïaéterb; ift ;aï/ 500 iït Ijoope/ ïjierna ijeïegenljeib Ijebben ora ban beseïben te fpjeeften. Sift goop ban ooft aantetooncn/ bat 5e eene iietere bebattinrj ban ben Start/ be JBerUiniT/ en Ijet ©oojtaecp ban Ijet recljtbaacbigenb beloof aan een gceêtlijü becïicljt gemoeb niebebeeïen ban be naaubifteurigflc SSefdjjijbingen bic beeïen baarban Vaaancn opgegeeben tc fjebóen/ en tuaajban fommigen beseïben ten ecnemaal bcctaocsten of uitfluiten.
(d) Tom. I ; B. 4, cap. 9.
DER-
I
120 III Hoofdst. Het gebruik des Geloofs in onze Rechtvaardiging ;
ik
ONZE RECHTVAARDIGING;
DESZELPS EIGENAARTIG YOOEWEEP NADEE VEEKLAAED.
25cfdj?ijWn5 tc booten ban ijet rccljtbaatbipcnb (öeïaof ^lill ijegccbcn/ taont genoegzaam/ ban taat Gebruik Ijet jeïbc jij in onje ïïecljtbaartiiging. l'ft ja! mij ooft ijicr ober niet berber uitïtjeiben/ ban tot ijet geen baar uit in quot;t gemeen ftan afgeleib tao?# öem ^Dan naarbien bit Gebruik ban Ijet beloof op berfdjiïïenbe tuii^ jen nitgebjutit i^/ en berfcljeibene bao?P:eïlingen baarban aï^ onamp;e^ ftaanüaar met elftanberen geoojbeeïb jijn/ suïlen biii be^eïben in 't boojbijgaan moeten befcljoutaen. ^n ïjier in jaï ift met alle mooge# ïijite ïtojtljeib te toerft gaan; taant beeje bingen leiden niet omnibbelijft tot eenig gebeeïte ban Ijet Geschil ober be jlatuur ber ïtec^tbaarb^ ging/ maar jijn aïïeen bien.étig ter óebatting ban anbere saaften baar toe betreftfteïijït. Wanneer be menfejjen jjunne üegiippen aangaanbe be ïfoofbonbertaerpen ban IjeL gefeljil liepaatb of ba^tgeset öeöamp;cn/ ban j;oeïten 51) ijunne uitbjuftftingen aangaanbe get Gebruik des Geloofs baar naar te boegen. oDnberfteïïenbe bat be Jfëatuur ber Kedjtbaarbi^ ging joobaanige jij/ aï^ jij baötfteïïen/ ban moet men toejtaan ïjet Gebruik des Geloofs ten bien opsicjjte 3UÏamp;^ tc sijn aï^ 3i} üetaeeren. Cn taanneer bat geene taeïft aan eenigen in ïjet taejen ban get HCeerftufi öe^onber eigen i*»/ taojbt afgeïtettrb/ ban itonnen jij niet ontkennen bat ijunne fiunbigljeben betreffenbe Ijet Gebruik des Geloofs berbaïlen mat' ten. «Ehta i^ Ijet geïegen met aïïe bie geenen/ bic fteïïen aSeïoof te 3ijn of Werktuig, of be Voorwaarde, of ïjet noodzaakelijk ver-eischte, ^onber taeïft men ïjet niet berftjijgt (Causa sine qua non), of be Voorbereiding en Schikking ban get Ol^nbertaerja/ of eene verdienstelijke Oorzaak bij taij^e ban genabige fejjatting/ of ban betaaineïijft* ïjeib/ in opsicïjt tot onje ïteeïjtbaarbiging. 3Egt;ant aïïe beeje ftnnbig^ §eben ban Gebruik des Geloofs, jijn geboegb en gefeïjiftt boïgenb^
ber
Ill Iloofdst. deszelfs eigenaarlig Yoorvverp nader verklaard. 121
öcr mEnfrljcn fiegjippcn aangaanbc be natuur en be baajnaam^ oaijaa^ ftcn onset SctïjtUaacbiging. .ClSen ïtan be^eïben oak ten aanjien ban berseïbee egtljeib of gcpastljeib niet toetfen of fieoajbeefen/ ten 51} men boojaf bie oo^jaafien/ en be gantfelje .©atuue bet JSecljtbaarbigina be/ gabeflaa. iSaarbien Ijet betjjalben betgeef^/ ja etnbïoaé iuerft g jcube sijn/ be ïfoofb^aaft in gefdjii .^eïbe te üiiïïcn iietocijen in op^idjt tot effte 3 a aft taelfte taebaïïia tot bcjcïbe üetreftfteïijft gemaaftt iö/ jal ift ïiebet ftojtïijft Ijanbcïen ober beese berftljiïfenbe fiebattingen aangaanbe ijet Gebruik des Geloofs, en berjeïber meening tracjjten natefpooren/ ban mij in een Bjeebbocrig onberjaeft ober berseïbet egtljeiö en gepast» ijeib inteïaateu/ naarbien ^ulftS taclj ban jeïben üiijften maet/iaob:aa be ^oofbjaaft jeïbe jat betoogb bieejcn.
■©e Protestanisclic Godgeleerden Ijciiben/ tot niet lang baai beesen tijb/ ecnjjaarigïijft (jet beloof geileïb te jijn be insirumsnteele, [af bjerfttuiglijfte] Oorzaak oilier ïietljtbaarbiging. bioibt Ijet in
beele openbaare Geloofsbelijdenissen ljuniier ïterïten boa^geilcïb. ^it
p# Ijirn geboefen omtrent be Batnur en Ijet Gebruik des Geloofs, taerb/
in ban ben beginne af/ boo: bie ban be Uoomsche Kerk bjeberfpjoolien.
er cfBaberljanb taerb Ijet ooit boo? be Sociniaanen ontftcnb/ als baf^clj/ of
ij# ongepast (e). Cn niet ïang geïeebcn i^ bie nitbntftfting ooft booi fotn^
i], mi0en onber 011^ afgeftenrb; baïgenbe baar in Episcopius Cur-
t* celleus, eti anberen ban bat flag. 2ij bie üefcljeiben en gemaatigb
't Sijn/ biiïïen lieber bee^c ftunbigljeib/ en bie fp.:eeft'ajijé/ atë ongepast
it* berm'ijben/ ban bc^eïbe aïS flzijbig met be taaarljeib bertaerpen. *ï?e
ijft beiligfte tneg bien blij in bcejen ftonnen Ijouben/ ié te onberjoeften
ju taeïft be jaaft jij bic boa: beese fpjeefttaijö bia:bt uitgebinftt. Wanneer
ar men baar in obereenfleint/ ban bact Ijij ber JJ^aarljeib ben giootil^n
bc bicn*t/ bie Ijet ttaisten ober be juiSt Ij ei b ban nitbzuftftingen eer ber*
an mijbt/ ban sicjj et in begeeft. £}aïé|'ta?rig boa? beseïben te pleiten/ saï
jfs sefterïijft onsen tbjist einbeïooé maaften; en niemanb ja! Ijet aan eenen fcljijn ban bebJij^baarQcib ontbjeeften/ om jijne fpreèftbjijé te onber*
iet fleuncn. Snbicn onö oagmerft in Ijet onberbiiiscn/ Ijet jeïfbe ia bat in
;n. öe Öeiïige JtcljMft pïaaté Ijeeft/ naamïijft be gemoeberen ber aPeloobigen
nft te onbejritljten/ en ljun Ijet Licht der kennisse Gods in Ghrisius toete*
at bienen/ ban moeten bie on*? fombiijf getroosten snifte uitbjuftftingen te
ie* bcesigen/ taeïften niet in alle opsidjten met be ftipfle regelen eener
te juiste rebeneerbJijse obcreenilemmen. gij/ onbertu^fdjen/ bie sac
;r- gereebïijït be werkiuiglijkheid (Instrumenlalilu) ban Ijet beloof in onse
of ïïedjtbaarbiging / alS eene onschriftuurlijke kundigheid berbterpen /
1S. eben of stj in flaat taaren om met eenen abem alle be gjonben en be*
ift* InijS*
'■U* (e) VMe 'SociN. Miscelian.; Smalcii, Adv.; FranTz, Disput. 4; Schlic-
bé ting, Alhier.; Meisner, dt: Justificat.
ier 1Ü
1^2 III Iloofdst. Hel Gebruik des Geloofs in onze Rechtvaardiging;
toijércbenEn bacu jaobecïe geïcerbe bannen öaar ^00? te fierbc öjaflt/ toetijteamp;ïaasen/ soubcn mijn^ atïjtcniï^ toEïöocn/ met öe 0?0n' öen üan ijun bcctr0utaEn nog ccn^ naautafteucig te obersicn. 3©ant baar i^ct alleen aanfioomt op bc zaak door die spreekwijs bedoeld, 300 ift Ijet niet genoeg/ bat ijet tnoojb Instrument of Werktuig, in beejen 3111 in ben 25tjliel niet gebonben toojbe: ^tnber^ ^ouben taij met eben .ïoobcel redjt be Drieëenheid der Persoonen in §et (J50bïi)ft iKgt;e5tn moo# gen ïoodjenen/ jonbet toeïfie te erltennen nogtïjan^ geen enïteïe regeï in be Ijeilige .-©cgjift öeljooiïijft ftan berflaan tuojben.
^ij bie fteïïen/ bat ïj^t beloof 51) aïj? de werktuiglijke Oorzaak in onje ïBfedjtbaarbiging/ boen juïït^ met opjicljt tot ttaee €inben. 3©ant/ eet^tïijft iieboeïen jij baar niebe/ ben jin bier fyjeefttaijjen in be Ijeiïige ^cjjjift te berMaaren/ taaar in ge^egb bio?bt bat taij geredjtbaarbigb taazben nl^i, jonber cenig boo^etfcl of üijboegfeï: 't geen te fcennen moet geeben/ of Ijet taerïttuig/ of be bojm/ of be manier, /loyiamp;uiamp;u ovi' min dixaiod oamp;ul avO-Qonov; Wij besluiten dan dal de raensch (uit of door) het Geloof gerechtvaardigd worde (/'). ooft Siu niitca; (£). nx
msfOJi (Ji) Sm Tfjg nïaicoi (i), ox matcoi y.ai dia rfj- niatcag (i). tE5lt;3.t ié /
Fide, ex Fide, per F idem; 't geen blij enfteï ftonnen uitbutïtften/ uit of Doou het Geloof. Propter F idem, of Sid niaiv, om oné «öeïoof too?' ben blij nergené gejegb geredjtbaarbigb te taojben. ié be bjaag/ taat bjijsc men ben ^in bier ïXitbjuftftingen Ijet natuurïijftét/ ge# maftfteïijftét/ en eigenaartigét berftïaare. ^it gefdjiebt naar Ijet gf' meenfle geboeïen ber Protestantsche (êcfjjijbcren/ boo? tene werktuiglijke Oorzaak. JE)ant Ijet i^ Maar/ bat 3e eene 3eïfcrB foojt ban 00?# 3aaftlijftljcib te ftennen geeben/ taaarban be minste en ïaagfle trap i|/ 'bic ban een bjerfttuig. Sij bi02ben gelamp;ec3igb ban ijet beloof in on3e Hetfjtbaarbiging boo? a5ab/ maar ban geene anbere (J5enabegaaf ijoe genaamb. i|icr «it öïijfit/ bat ïfet Eigcnïijlie taerft cn be bienöt ban Ijet beloof in on3e ïïetljtbaarbiging er booj fieboelb taoibe. Cn [Ijet toflojb] dia, [door] taorbt nergenö in Ijet ^icnbie (Ce^tament/ nodj bi; eenig goebgefieurb j ^§clj?i)ber/ in ben GenUivus [of ttaee^
ben JÖaambaï] gelintiltt/ ten 3ij Ijet boo? 't mingt eene werktuiglijke Itracljt aanbuibe. ^'n be a5abli}l'fc ïCerïtingen ber Hijeilige ^ietenljeib/ iaojbt Ijet ÏIDerft ban ben (Cbiecben ^gt;erfoon/ bie in bc3cïben af^ een boojnaame Ititlucrftcr boalftoomt/ baar boo? etljter fombJijïen uitge# bnitit. i'}ct öan 31)11 [bat juïfia gefeïjiebej om aantetnij3en bat be ojbe ban SBcrinng in be ï^eilige (EJjieëenljeib aan be oDjbe ban 25eftaan be^ antbioojbe/ feïjoon öct alleen üetrefifteïijft gemaaftt bJO?be tot bc a?ob# Ijcib in 't gemeen/ of tot «öob ben ©aber. ïee^t men/] Si avrov,
Door
(/) Rom. 111:38. {g) Rom. 111:22. (//) Rom. I : 17 ; Gal. 111:8.
(/) Efecz. II: S. (/•) Rom. 111:22, 30.
Ill Hoofdsl. deszelfs eigenaarlig Voorwerp nader verklaard. 1 i2o
Door Hem zijn alle dfngen (I). J©Eticc0m taajbcn ioywv vóiiov, en ox TTtjcw,' uit de Werken der Wet en uit het Geloove tegen efltanijcccn obcrgcfWiï (m). ^iBaar taanneer er gejcgti taojbt/ öat öe niet gerechtvaardigd worde, tg enycov vóuov, uit de werken der Wet, öan 5aï cïft taeftaan/ bat boo? bic uitbjufiïfing ficbocïb toojbe/ bc kracljt [of bErbicn^teïijfi^Eib] bier tacrftni in onse ïiecï)tijaarbiging ten ccne^ maaï uitteftuiten, ï^icr uit boïgt/ bat al toaar in tegcnftcïïing fticr ban/ gejegb tanjbt bat luij gmcïjttiaarbigb üia^bcn boa? ijet ^eïaflf/ ox n'mwi, nict^ anbcrö ban ccnc werktuiglijke ftracljt bcrflaan toojbe. «itc^tEt toil ift mij met niEinanb in ttoigt liègEEbcn/ of ï|Et 6cïonT Eigcn^ ïijft EEn instrument |af toECfttuig/J ban of ïfEt bE werktuiglijke oorzaak iW/ in of ban nnsc ^cdjtbaarbiging; notlj baar bno? mij bEtbOEtEn ïaatEn tot eeu nuttEÏoo^ gEfdjiï obec bE natuur En foajten ban Werktuigen En werktuiglijke Oorzaaken, toaar obEr tEEb^ mEErmaatcn onbec eeiie mEEnigtE ban ijbefe fpjEEfitoijstn eh onbErfrjjEibingEn/ mEt eeu' ïi?EEöEn opljEf ban o^bErnatuurftunbigE fdjjanbErljEib / gEttoist i,l Mêïaar Uit ig mijn gEboEÏEn/ bat onbEr aïïE .ïtunbigljEticn/ ban get gEtooonE gEbjuiïi cn fiEbatting ban jaaïiEn ontÏEEnb/ om bEn jin eh bE niEEning bEr fcïjjiftuurïijftE JXitbiuftftingEU [ aangaanbc Ijct ^Eïoof j aan onjEn gEEot tE bcrtEgEiitooojbigEn/ gEEUE 500 gEpa^t jij al^ biE ban eeu Wei'ktuig of werktuiglijke Oorzaak; aangcjiEn in bic uitbjuftlïingcn eeiie ^EfiErc oorzaaklijkheid ïigt opgEtoonbEii/ tErtoijl aïïE anbEtE [oojjaafe ïijftljEib/ bEijaïbEn biE ban eeu ï©Eriituig | rr ïfEnnEüjft ban ititgEflootEU toojbt/ En ooft in ijEt dPEïaof niEt tE binbEn i£.
iïöaar niEn jaï jeggEn: „SJnbiEn Ijct «ÖEÏoof bE werktuiglijke Oor-„zaak onjer ïiEtljtbaarbiging ig/ ban mort ijEt of eeu JBcrUtuig ban „quot;öob/ of ban bc (!5EïoobigEn ^EÏbEn toEE^En, ^Pat IjEt geen 3©Erfttuig ,,ban 60b jij/ ftïaar/ betoijï Ijct een pïigt tó bien i^ij 011^ gettiebt; „gEt i^ eeue baab ban on^EïbEn; en wij jijn Ijet biE gcloaben/ niEt „God. lt;0oït ïtan gEEnE baab ban bEn mEn^clj ijEt toErfituig ban a5ob£ „baabEn jijn. €n [aan ben anberEn ftant/J inbiEit ijct ceh taErfitnig „ban nn^EfbEn i£/ ban Ifc^ijnt tE boïgEn/] naarbien er ccnc seftere „iiracljt aan tocgcfienb too?bt/ bat toij in selicrcn jin seïben bc uit-„werkende oorzaaken onjer Üïecïitba ar biging jijn/ en ge^egb moogen „toojben onszelven te rechtvaardigen; 't geen bcr lt;J3obïijïfc (Jncnabc/ „cn ijet 'iöloeb ban Cï|?t^tu^ soube te ftojt boEn.quot;
ÖEïtEn bat iït op bErgEÏijfiE nitsonbEringen toeinig getoigts ïegge. il^ant — toat men ijier boo? ooft 3cggcn moogE/ bc ^cijjift ïeert uitgt; bjuftftelijlt/ bat God ons rechtvaardige door hel Geloof. ï^ij is een eenig God, die de Besnijdenis rechtvaardigen zal, ox nigHoj, uit het Geloof, en de Voorhuid, dia rijg nistcog, door het Geloof («). De
Schrift
(J) Rom. XI136. (m) Gal. 111:2. (/;) Rom. 111:52.
16*
'124 III Iloofdst. Het Gebruik des Geloofs in onze Rechtvaardiging;
Schrift te voorcn ziende, dat God de Heidenen uit den Geloovc zoude (
rechtvaardigen, enz. (o). geeft hunne harten gereinigd door het j
Geloof (p). ^©csïtaliien Ijct lt;l5cïoaf in jefteren jin g^egb fian iDo?i3en t
get werktuig Gods te jijn in ouje ïïecljtbaaröiging; 30a aanjjemerfit n
aïg l}ct niitöcï cn tc tacg aan onje jijbc boo? ï^cm ba^tgcflcïb tn quot;an* t
Djbcnb/ toaac öoa? tui} rjemïjtbaartiigt; taojben; aï^ ouif/ ombat |
an^ get jtïlic mcbcbecït/ en in onö lucrïitt/ tot bat Einbc opbat toij t
jcrettjtbaarbiijb joubcn taojben. Uit genade zijt gij zalig geworden, ï
door het Geloof; en dat niet uit u, het is Gods gaave (q). 3©iï nu t
icmanb jeggen/ bat uit brrjen IjoofbE/ of met fictrehttintj tot be lt;l5ab^ 0 ïijfie 3!nfteïïing en JJDerfiing/ in onje ïxecïitUnarbiging geyaacb gaanbe/
get aPeïoof ^obö taerfttuig jij in besjelfë pïaat^ cn flanb (geïijft Ijet i
(èbangeïie juïïfjt mebe ij? (r)/ aï^ ooft öe Dienaars, ban scïhe (s)/ 0
tn öe ^onbjegeïen (l)/ ciftinberseïberfiesonberepïaat^enlietreftfiing) 'ü
ter onjc ïïecïjtiiaarbiging/ bic jaï mi_sfdjien tacï joobccï toclijeugen tot b
ccnc retljtc ticbatting ban jjet taerff (£gt;ob*t Ijier in/ aï^ ï)i) bouj Vuicn u
juïfij» ontiienb tao?bt. — ^aac Ijet geen tjiec boojnaamlijft tuojbt fic^ c
hoeïb/ i^ dat het [(J?cïoof] het Werktuig zij van hem die het zelve bezit r
en oefent. ^Sogtljan^ Han Ijij baarom niet gesegb too^ben zichzelven t
tc rechtvaardigen. i$ant nabcmaaï Ijet be ïïedjtbaarbigmg gcen^in^ (
aï^ een natmiclijlt geta^otüt boo? sieïiseïben tctoeeg öjengt/ noclj tc^ e
toccg hjengen ftan/ sijnbc beseïbe cenc ïontcc b?ijmagtigc ^»aab ban 1
(i5ob; norg in eenen zedelijken-3111 beseïbe op eentgerfet taijjc berbicnen 2
ïtan; noeïj in Ijet onberinérp in toien get gebonben too?bt ccne inhlec^ 1
henbe formeele oorzaak bet ïïetljtbaaröiging tetaeeg fijengt/ beloijl t
Soobaanig ietg uit ben aart bet jaaïk onmoogeïijft i$/ en geenc anberc ï
natuurïjjïte of sebeïijfte betrefttting Ijeeft tot ijet nittaerfifel te ïïedjtquot; i
baarbiging/ ban 't geen boojbbïoeit uit be (6obïijïic infteïling en bcto?- Ii
bening/ 500 i$ tt geen frljijn ban reben/ om uit öe fleïïing bat get è
^eïoof afê een iJDerfttuig in onje iïetljtbaarbiging boojftoomc/ afte^ r
ïeiben/ bat ïjet uitwerksel de Rechtvaardiging aan eenige anberc lt;00^ 1:
jaaii joubc toctefcg?i)ben toccsen ban aan lt;i?ob alleen/ be ccnigjlc en ï
opperftc a^ojsaaït/ bic bejclbe uit louter bjijraagtigc o^cnabc fcgenftt/ t
en bc o?be ber jaaftcn/ ncben^ ijaarc onberïinge betreftfiing tot clftaip 1
beren/ joobaanig regelt aï^ ilem ticljaagt («). ï}ct [lt;öSeïoof] i^ ber^ r
ïfaïbcn Ijet ban gt;i3ob berojbenbe en on^ boo^gcftljjecbcn mibbeï/ toaar c
boo? luij om niet gcrceljtbaarbigb toojben boo? sijnc a5cnabc/taerftenbe 5
tot bat boo^gefteïbe Cinbc/ naar bc toijje eene^ Werktuigs, 300 aïö i Ine ftrafia naber 5ien 3Uïïen, i)Dc?l)aIbcn 30a bcjrc ift 3icn fian/ bic gccncn niet^ toebrengen tot Ijet reeïjt berftanb becser 3)5aarïjcib/ bic
ont^
(
(p) Gal. 111:8. O) Hand. XV: 9. {,/) Efeez. 11:8. (V) Rom- 1: 16. (
(s) 2 Kor. V : 18; 1 Tim. IV : 6. (/) Rom. IV : n ; Titus III: 5. {u) Rom. III: 24, 25. 1
i
Ill Iloofdst. deszelfs eigenaarlig- Voorwerp nader verklaard. liS
e Dntficnnen get aMoof te werktuiglijke Oorzaaak in onjE ïaedjtfaaarbi^
t ging tc jijn/ en op anbetE 0?oni3En get ^eïIie aï^ ecne Voorwaarde
i öaarban aanmEiftEti; ten jij 31) fietoo^En ïtonnEn/ öat ïjEt ïaatftE ben
t natuucïijftEn jin ber 300 EbEn aatigEgaalbE fp^EEfitoiBEn bEt ^rijjiftuur
= EigEnaartig uitbjitfifie; 't seeh ïjEt EErfïe té bat msn tE nnbErso^fien
ij ï(eö6e. i©ant alïE^ laat iuij tEn iiEEjEn aansiEiiE fiEboEÏen/ EnfiEÏ
ij eehe jui^tE eh toaatE öEtjatting tE !i;o?iiiEn ban be uitbjuftftingEn in a3ab^ 3I^oo?b ijto omttEnt pEfiEEjigb. [Cn jnïïf^ té baïflrEftt naobig] taiïïtn
i taij niEt in 't iniïbE fdjErniEn/ En in EEn booïïiof ban 0n3EÏtErE gi^ftngen
^ on^^ElbEn bErïiEjEn.
/ ^Et lt;l3E6?uift ban fjEt a?EÏoof in £in.;E ÏÏEtötbaarbiging/ toojbt in
t OPob^ 3Kgt;aa?b uittjEbjuftt boa? EEn aangrijpen, aanneemen van Christus,
/ of ban jijllE Gerechtigheid, En bE Vergeeving der zonden daar door.
) lt;Pe ^anbbagtigE öEtEEftEni^ bEt tooojbEn/ VöEÏfiEn bE gEiïigE ^ctjjift tEii
t biEn opjicljtE ÖEEjigt/ in 't aïgEttlEEn/ iEtë aanteneemen, tE ontvan-
1 gen bat on^ toojbt aangEboobEii/ tOEgEtEiftt/ gEftöonïiEii/ of mEbE--
^ gEbEEÏb; iEt^ aantEgjijprn/ bagttEÏjoiibEH/ En baar boo? onj? EijjEn tE
t maaïiEn (v). goo tooJbEn blij gE^Egb/ boo? ïjEt ^Eïoof «Cljjigtu^ aan-
1 teneemen (w); den overvloed der genade, en de gaave der Rechtvaar-
* digheid te ontvangen (x); hel woord der belofte, het Woord Gods,
* aanteneemen (z); de Verzoening aanteneemen, I Of tE verkrijgen] tacïftE i boo? i)Et 25l0Eb ban Cï|?i?tu^ i$ tEtaEEg gEÖ?agt (a); vergeeving der ï zonden tc ontvangen (0); de Belofte des Geestes te verkrijgen (c); de ^ Ueloftenis der eeuwige erve te ontvangen (cl). 4DiEt£» ist Et bEtgalbEn/ l bat EEnig opjidjt IjEEft tot onje ïtEtljtbaarbiging/ of ïtet bi02bt boo? t ÖEt (ÖEloof aangenoomen En verkreegen. oDngEÏoof tao?bt uitgEb?uUt ' boo? niet aanteneemen, niet te ontvangen (e), ©Et |0oo?lUErp bE^ «ÖE»' ' ïoof^ in onjE ïtEcgtbaatbiging/ bat gEEiiE taaar boo? taij gEtecljtbaar* t bigb tao?bEn/ tao?bt oné ban (i?ob gEgEEbcn/ gEfrljonfiEn/ toEgEreiHt/ ' niEbEgEbEEÏb; tErtoijï ïjEt ©Ebiuift ban IjEt (!?EÏoof i^/ ijEt jEÏbE aante-' neemen, te ontvangen, suffiEt IjEt on^ Eigen too?bE. IJDannEEt taij i ïigrljaamïijïtE bingen bit: onö aangEboobrn taa:bEn/ aanneemen, ban
bOEn tajj niEt be hand: bEEjE i^ bEt^aïbEn Ij Et werktuig biEt aan^
nEEmtng/ IjEt mibbeï taaar boor taij IjEt aangEboobEn goEb onö EigEn maafiEn/ rn juïïtó baarom/ ombat bit IjEt taErft/ bE biEiist i^/ taEÏftE/ onbEr alÏE bE obErigE ÏEbEn onjej? ïigcjjaam^/ aan oiije hand ij? toegEtoEE^ 5En. gij mooge ooft tot andere gebruiken biEiien/anbEtE ÏEbEn moogEn in anbEtE op^icljtEn boo? IjEt ïigedjaam niEt min nuttig jijn/ maar bE
(v) Zie Hebr. II: 16. (7a) Joann. I:i2; Koloss. 11:6. (,v) Eoin. V : 17. (s) Hand. II : 41; VIII : 14; 1 Thess. 1:6; II : 13. ■ («) Rom. V: 11. (fi) Hand. X : 43 ; XXVI: 18. (c) Gal III : 14. (lt;/) Heb. IX; 15. (f) Joann. I: 11; IH: 11; XII: 48; XIV: 17.
126 111Ilooldst. Het Gebruik des Gelool's in onze Rechtvaardiging;
Ijanb aïïccn ^ werktuig, taaac boa? Inij Ijct geen gcfcïjanftcn ki
too:bt/ aannecmcn en tocëigcnciu vPaar ban be (öcrerljttgïjEib ban je
Cïjjigtu^/ booj iDcIfic taij gErECljtbaarbigb tonjiJEn/ Jet Geschenk van God 01
is7 onë aanjjEboobEn in bE Belofte ban get CbangcïiE/ En baar ïjet «öe- E(
bjuift en bE iï)iEn?t öe^ a?EÏaafé i$/ bEEjE (ÖErEtIjtigijEib aanteneemen, quot;t
aantEgjijpEn/ ha^ttEfioubEn/ 30a taEEt ift niEt Ijoe nmi ïi^t J^IbE bEtEt bi
ïiomiE iiitbjuttftEn/ ban bao? eeu werktuig, narij onbEt iuat ftunbig^eib ïaij —
ong IjEt jEïbE bEtEt aan onjEn hee^ü joubEn bertEgEntaaojbigEn ïtamiEn. bi
^annnigEn niaagEn nnbcritElÏEn ' bat IjEt om anbEtE oo?5aaüEu bEter baoj bi
EEnigE anbEi'e ftunbigljEib toajbE uitgEbjui'ft; eh snift/ban itteesen/met ta
bEtrEïiïiiug tot anbEtE gEb?inbEn eh biEngtEn bE^ (öEÏoof^. ü^oc^ bi EEingfte bat bjij tljanbs onbErsoEïfEn/ Ijoe IjEt jelbE bE^t bErfiïaarb too?»
bE/ aangEmEröt aïg bat gEEn toaar boo? Christus, bE ©Etsaening/ bE ïï
Gaave der Rechtvaardigheid antbangen of aangEnoomEii too?bt; 't gEEn to
bïijimt saï bE^eïf^ EEiiigat gEb?uirf te sijn in on^E ïïecljtbaatbigtng. m
bir juïftjj bEtEr toEEtE :ntteb?uïtïfEn ban boa? eeu Werktuig, ban a?nb tot fp
bat EinbE brftcmb/ eh Uicïbs gebjuib aïfEEnïijfi rust op bie 6abIijltE bE- üi
fÏEnnning/ jaï brc BDaarljEib g?aattn birnst born. ©Et ié toaar/ bat 3^/ öe
biE be fa?mEeïE lt;©o?3aaft or ïiEbEn on3Er itErijtbaarbiging in on^EÏbEn m
of in on3E inkleevende Rechtvaardigheid plaatfEn/En bug rEtijtftrEEbft/af b£
bij toEttigEn gcbaïgE/ aïïE tOErefiEning ban Ctjji^tu^ èiErErljtigljEib tEr é
on3E ÏÏErljtbaarbiging ontlknnen/ niEt in fiaat 3ijn om ïjEt ^Eïoof ^icr bt
in aï^ eeu werktuig aantEtnErfiEn/ nodj baar tor ooft gEö?ongEn 3ijn. [c
3}Dant 3ij EtbEnnEtt niEt bat toij eeue d^ErErljtigljeib toelfte niEt on3E m
EigEiiE ij?/ bij toijjE ban Geschenk aannEEmEn/ om boo? bEjsïbE gE^ 31
rrrïjtbaarbigb iE taa?bEn; En buë bonnEu 3ij ooft niEté toEEtEii ban Een $
Werktuig, toaar boo? biE a^ErEdjtigljEib 3au tao?bEU aangEnaaniEn. bi
^SaarbiEH bE3EÏbe (öErEtötigljEib niEt mEEr if/ gEïijft 3ij ïjEt noEmEn/ in
ban EEHE gewaande, EEnE ingebeelde Gerechtigheid, EEHE ïoutErE her- to
senschim, 30a ftannEn tEn ap3ir|jtE ban bE3EÏbE gEEnE EigEnïijïft: baabEtt b1 pïaat^ ïjEbbEn/ niEt^ torjenlijlt^ ban ban bE3EïbE gE3Egb toorbsm
daarom/ 300 aïé in bEn aanbang bEE3er ©ErbanbEïing rEEbé i^ aan» bi
gEniErbt/ bE toaarïjEib en bonbigljEib ban bEE5E bErftïaaring/ trn aan» [1
3iEn ban IjEt Gebruik des Gelool's in an3E KErbtbaarbiging boo? eeue b
werktuiglijke Oorzaak, flEunt op IjEt toE5En ban IjEt SL'EErftuft 3EÏf/ ï'
aangaanbE bE natuur En baa?naamE oo?3aaftEn bEr3ElbE/ mEt toEÏbe 3ij ei
flaan of baÏÏEit raoEt. SinbiEn toij gEmijtbaarbigb toa?bEn boa? bE b
Toerekening van Christus Gerechligheid, toEÏbE ÏjEt apEÏOOf alÏEEn om» Ij
IjEÏjat En aanneEmt/ ban saï meri tOE^aan/ bat ïjst (j5EÏoof niEt tEn g
onrErïitE aï^ bE werktuiglijke Oorzaak onjEr ïiErïitbaarbiging toa?bE ti
aangEmerftt. ^5aar 300 toij gErEdjtbaarbigb toiErben boa? eeue ons- t
zeiven inkleevende Evangelische Rechtvaardigheid, ban 3au iPEÏOOf 5
toEÏ eehe voorwaarde ban bErseïbEr toerEÏtEning/ of eche naobige schik- b
king
*
Ill Iloofdsl. deszelfs eigenaartig Voorwerp nader verklaard. -127
en king om beseïbE te ontüangen/ of ecne welvoeglijke faeriïicnftc i3Ec-
sn jeïlic/ maar gEenéjiné ecu Werktuig ftontiEn jiin. ^nöevtiiófcljc:! naar
od on^E mEEning amp;E0gt;EEpEn jijnbE/ IjEEft ïjct üit öuöljEÏ hoa(2tiEEï: —
'e- Eersilijk, bat IjEt alfErliEét/ eh mce^t gEpaöt öEanttaaajiiE / aan
n, 't gEEil iu iïE IjEiïiöE ^cöjift ban Ijet Gebruik des Geloofs in tmjE ÏÏECÏjt^
Et baarbiginp gE^E^b toa^bt/ 50a aïé uit bE üijgEüjagtE baajliEEÏbEn fiïi}f{t.
flij — Ten anderen, bat IjEt anbcr eeue anbEtE kundigheid niEt ftan tao^beit
!n. boa?3Efl:Elb/ sanbcr tEbEnö tE ftEÏÏen/ bat ïjEt baaj bE JSecgtbaarbiging
a? baojafgaa; 't gEEii ban IjEt rechivaardigend Gelooi' ntEt ftan gE^Egb
iet taojben/ tEn jij hieh biilbE fiEbJEECEn/ bat iEinanb ijct biaacE recljt#
[Et baarbigEnb d^eïaof öe^ittEn ftagt/ eu EdjtEt niEt gEterljtbaarbigb jijn.
1?« J»ommigEn IjaubEii ftaanbE/ bat IjEt 6eIaor üe Voorwaarde jij an.;Er
be ïïEdjtbaarbtgmg/ En bat tjEt op gEene anbEi'E bjij^e ficmne becftaan
en taojben. '©an/ geïijft ift te baaren ^EibE/ ^cgge iü anbeclriEEf/ bat
lü mijn boajitEmEn gEEii^in^ jij met tEmanb tE quot;tbJi?tEn nbEt biaojbEn/
at [yieeïtluiben/ of uitbjuüftingEn/ joalang bE 3aaft taeïftE ei* boa: LtEbacfb
ie-; bi a?bt/ toajbE toEgEftaan. i^Et i»? ftïaar/ bat in zeker, n zin IjEt ^Eïaof
ij/ iJE Voorwaarde van onze Rechtvaardiging IjEEtEll ftannE; baa: jaabEnE
En mEn baar boa? aïïEEn bEtftaa/ bat IjEt OMaaf eeu Pligt jij aan an5en
of ftant/ bieïften löab ban onS eiaY^t/ sullen 'üiij geeectjtbaacbigb taaiben.
er Cn bit i^ iEt^ biaar aan ^obji IjEilig IBaajb getuigEiii^ geeft. iPan bit
er Met niet bat Ijet/ ten aaneen ban bcsjEifs Gebruik, IjEt Werktuig
n. [af .ïiKibbElJ 5ij taaar boa? tóij Ctjnétué rn jijnE ^crecljtigljeib aannee
5E mEn. JöBaar tE flEÏlEti bat IjEt bE Voorwaarde onjEr ÏÏECljtbaarbiging
[e^ jij/ of bat blij boa: IjEt jelbe janben gEtEcïjtbaarbigb taatben aljS eeue
en JDoojtoaarbE bEé .iSiEu'uicn JDei-üanüs/ ^mftg' men/ baigcub'J eeue baa:af
n. ÜEgjEEjJEiiE fiEtEEftEHi^ ban bat taaajb/aan IjEt lt;l5Elaaf een ander Gebruik
tl/ in onze Rechtvaardiging toefieimE ban bat ban eene werktuiglijke Oorzaak,
!r- ineïft taij boajftaan/ ié niet biel toetejlemmen; betniib^ Ijet eene ge^
en geeïe beranbEring in ij Et biEjEii ban IjEt XEEEftuft 5 Elf niEbEiijEiigt.
n. ï^Et biao^b ftaomt HEtgEiis in bE IjEÜigE ^cljjift in biE üEtEEftEni^
n^ baa?; 't gEEn ift niEt bEtbEt aanbjingE ban [om tE taaiiEn bat] blij
n= 1 buitEii bit] gEEiiEii ^EftEtEii iïEgEl narij ^aa:üEEÏb Ijeöben/ naar taeï^
tie ften blij be^eïfé cigenfijfte beteekenis maogen onbersoeften en fiepaaïen.
tf/ ï^et ij? berljalben niet geaa?ïaofb/ Ijet jeïbe eerst quot;aytebatten in juïft
jij eenen sin al^ men gaebbinbt/ en ban dien zin te iöee;igen tot ÜEbiijr;
be boo? ietj* anbEr^. JJDant buö op eeue onbErftelbe toEftEmming/ bat IjEt [dPEÏaof] öe Voorwaarde onjEr ïïEtïjtbaarbiging jij/ jijn Er fommi*
En gEn biE get bErljEffEn tot eeue ondergeschikte'quot;Gerechtigheid, aan onS
be tOEgErEftEnb (soa ift bEiilte) bóó? be cCoerEftEning ban CljjistuE? tfc*
is- tEEljtigïjEib in EEiiigEtlEi jin/ biaarban IjEt bE ©oojbiaarbE uitmaaftt.
of $CnbErEn/ biE boo?bJEnbEii bE^eïf^ ftracljt eu taaarbij in be^EÏfa a3e=
k- ft?uift in onsE ïtetljtbaarbiging te berminberen/ jEggEn/ IjEt i^ alÏEEn
in8 EEUE
428 III Iloofdst. Hel Gebruik dos Geloofs in onze Rechtvaardiging;
eene causa sine qua mn, [b. i. een haojtaaarbc sonber toeïfie 't niet jjc-.ftgtebcn ftan/] 't flecn an^ ten apiidjtc ban ben aart en bc ftcacljt bier ©aajtaaarbc in eben 300 0?aat eene anjefterljeib ïaat aïé te booten, guïfte ftunbijjïjebcn bienen ooft jecn^ins1 om be taaate üeteeftcni^ bet bingen ccnig^sin^ opteljelberen/ maar üeeïeer te berbonfieren.
^cgoon tjet niet berliooben xH in jaafien bie ben «öobgbien^t 6cgt; treffen bjoojben te üeesigen toeiïtcn in ^ob^i 3©oo2b niet gebonben taop ben/ (iet^ bat jelfé bien^tig en noobig ié/ taiïten blij be jaaften baar in berbat buibeïijft cn ftlaar aan ber menfcljen berftanb boo^bjaagen) Ijet flaat etijter niemanb bjij/ aan bcseïben taiïïefteurige en boo?af ojjge^ batte benftbeeïben te jjcdjten/ gefmeeb of öij be Rechtsgeleerden, afin bc Pcripaterische School. ï^et geütuift bcr bioojben üij bc mec^tgoeb^ geïieurbe ^cljjijbecé/ in bic (Caat tot bieïftc ^ij beljooren/ cn ber^elbcr algemeene bcteefteni^ onber oirê/ moeten ben sin cn bc meening bcr# 5cfben liep aaien. 25cltcnb i$ Ijet/ biat bertaajring ijet inboeten ban quitte bjoojben in Kerkelijke rCcecfluïtften/ toier iietecftcni^ niet boo? een' algemeen goebgefteurben ïïcgcl Itonbc licpaalb tao?ben/ in bet menfcljen geeët berooasaaïft ïjclilic. tacrb öij fommigen onber bc «Ouben Ijct taoojb Verdienste ingeboerb/ om te iictccïicncn/ gclijft uit Ijet ficloo)J ftim^ net rcbenccringen baar ober tc.5ien ié/ verwerving, of verkrijging, quovis modo, op wat wijze ook, of door wat middelen. ^Pan baar cr gecne bjin* genbe reben taaé om Ijet taoojb tot bie ücsonbere lictceïtenié te frepaaïen/ tjeeft sulfté aanleibing gcgecben tot 300 g?oot een ïicberf alé ooit ben Cgiiptcn-^obabicn^t obcrlitaam. 3©ij moeten berljaïbenbcamp;cétcmibbcïcn in 't Ünerft fleïlen/ om ben sin ban bit toooab [Voorwaarde,] en taat baar boo,: ïteboelb Inajbt/ natefpooren/ albooren^ tjet 3elbe in bit gebaï te fieesigen.
Conditio biojbt bij be öe^te Latijnsche Schrijveren berfcljeibenlijft ge* üjuilit; tteantbioojbcnbc aan be (fraeftfclje inoojben xaraffaffij, . «fia, diTiu, awiïrjXT]; [lt;I3at i^: Staat, Lot, Waardigheid, Oorzaak, Verdrag;] Sla lus, Fortuna, Dignilas, Causa, Factum initum. ^Jn bi elft e ban beese betceftenijjfen Ijet Ijier te betflaan jij/ ié niet gemafiïtelijft te fiefliéfdjen. In Ijet gemeene gebruik onber mi/ bebuibt tjet fomtijbé beé menfcljen Stand of hoedaanigheid, bat ij»/ xarauaai; cn «|ia; cn fomtijbg een deugdelijk beding ban 't geen te boen ftaat; bat ié/ kitiu, of duvO-ïj-ATj. liPoclj Ijier in tao^bt Ijet op 3ccr berfdjillenbc saaften toege# paét. ^êomtijbé biojbt cr boo^ uitgebjuftt bc voornaame tetaeeg fijen# genbe bctbicrbcnbe oorzaak. iiPc Conditie of Voorwaarde, op taclftc iemanb aan een anbet cenc scficrc Hoofdsom opftljiet/ ié bat ftij bcsclbc met Rente tocbcrgccbc. iPc ©oojtoaarbe biaar op iemanb 3ijn Süanb aan een anbet ten gebjnifte geeft/ ié bat öij soobcci geïbé baar boo? bctaale. *ï5ité ié eene Voorwaarde of Conditie, een beugbeïijft öcbing. ^omtijbé geeft |ct te ftennen/ ieté bat tot bc boojnaame oo?3aaft ban toclftc öct toerft afjjangt/ ïao?bt toegcbocgb; bij boojbeclb/ taanneer
iemanb
Ill Iloofdst. deszelfs eigenaarlig Voorwerp nader verklaard. 129
icmantt aan ecu anbet öij uitecfleu luiiïe ccnc jcfierc foninic öc* fpjecftt/ onber boo^taaartrc/ bat Ijfj op suïfic af snift rcne pfaat^b^cïlic gaa opci?fcF|En. ^it is geen deugdelijk beding, noglljans ié Ijct uitteeeftfeï ban be baajnaamc aa^aaft/ of tail bc^ Cestamenttiiaalicts/ baacban af-Ijangïijft. 25 n taat lidangt öc g? na ben ban Bctrefifting in tarïfic iets ban eene anbece 33aii ecu voorwaarde ié/ aïö ftooping/ bectaccbing/ beugbe^ ïi)ft ficbing/ noobigc tcgentaoojbiggeib; ücejcn jijn öijua eitibcïoa^. Jöij ftunnen berïjaïbcn bc bepaaïbc öetcefteni^ ban bit tactOvb Voorwaarde niet oprnaaften/ ban uit ceuc öcjonbece ontboutaing ban 'tgccn boa1 ftct Seïbe/ alom taaar get gcBeejigb tao?bt/ bebocifb ijf. Cn fcljaau bit niet genoegjaam jij/om t gebjuift beejes |taoojbé| uit bc bccftïaaring ban bc toijjc of manier onjee rccljtbaacbigiiig booi Ijet beloof/ uittefïuitcn 5 get jal ecljter toeccilicnbe 31'jn/ om baa:teftoomcn bat men aan 't seïbe geene anberc fiepaaïbe ürtceftenié geebe/ ban aan ïjet jcfbe/ naar ben ^tt ban ïjet onbertaerp taaarban getjanbclb taoibt/ toeftoome. Sonber taaar aan Ijet geëigenb taa;bt buübefjiuuig cn onjefter.
^5i} boojüeeïb; men ;cgt gctaoanïijft/ bat Geloof en Bekeerin0- bc ©oo^taaarbc jijn bcjJ JSicutacn ©erboubs. ^gt;an ter oo^aafie ban bc tmfibeïsinnige üeteeftenia/ en Ijet berfctjiiTenb gesnift ban Ijet taoojb Voorwaarde, ftan men met gccne .^erljeib tacctcn/ taat iu bic Mng ficbocïb taojbe. Sfnbien men er nicté meer boo? te ftenneu geeft/ ban bat in en boo? lj£t cf^icutoc JDcrlionb bccjc bni0cn lioïftccftt üan oné bOJbcre/ naamïijft/ de \ raage van een goed geweten lol God door de Opstanding van Clirislus uil de dooden, ftrcftftenbc tot jijuc eigen ïgt;ccrlijftljeib/ cn ter boïiioinene genieting ban afïc be Zegeningen bes amp;crbonb£ boa? on^eïbeu; ban té bic fteliing onttaijfeiuaar jeftec. .ïtëaar 300 men er mebe s^UScu tail/ bat sij suïfte J^oo^taaarben bej» ï)erbonbs! jipi/ alj» tacïfte bao? ané moeten boïöiagt taojben/ aïboorens toii aan be ^cnabc/ 25arinljartigljeib/ of ecnige ^oa^rccljtcn ban bet xeïue ftonncn bed bcrftjijgen; julué ^ij ijet bebing/ of bc bcrtaci'benbc aoj^ paften baarban jijn jauben/ en beejen/ gelijft fommigen fp^ceften/ hei loon van ons Golool en Bekeering saubcii nitmaaftcn: ban ié bc^clbc bolitrcftt balsclj/ en_fl?ijbt niet alleen tegen be uitbjuftftetijftcquot; gctiiigc^ nimfen ber Ij^ifige ^cljjift/ maar bcrtaociit ooft ben aart ban ftet ïïer# fionb jeïben. ^cegt meu cr mebe/ bat i£5eïaaf cn 25cftccring/ fcljaan in Ijet ©erbanb beïoafb/ en boa? 6abé ^cnabe in oné gebnodtt/ ecijtcr Phgten 3ijn/ ban aué gcbajbcrb/ ten cinbc in Ijet 'baï lic:it en genat ban be ^acbcrcn bc^lDcramp;anbs in ijccrïiiftïjcib gefteïb te taa?bcn: ban uegri^t jc in 31CÖ JJ^aatljdb bic taij bctbccbigcn» cïföaat ;oo
men betacercn tail/ bat oSeïaaf cn 23cftcering/ bat is/ de Werken der Rechtvaardigheid door ons verricht, op snift ccuc taijfc bc ©oaitaaarbc bc^ ^erbonbé vin/, bat eben atë Ijet cene [t. ta. 't^claafl ban (60b berojbenb 1^ aï^ een mibbcï tot een sefter cinbc/ [naamïijft bc Keehtvaardi-
17 ging.]
ISO 111 Hooidst. Het Gebruik des Geloofs in onze Rechtvaardiging;
ging,] bat sua aaft Jjet anbcr [t» ta. be 53efiecrin0l tot get scïfbc cinbe en met bcjclfbc ftcarljt/ of bejclfbc fietrcfiïting tot be^cïf^ uittocrfifel/ ban «öob befiemb 31); ban ïoopt ïijumljt aan tegen ben ganftöcn mljoub en ïjet betfflaarö oogmeeft ban be^ SCpoftel^ tebeneering ober bit [tuft. i©an men saï ?eggcn/ bat eene Voorwaarde, in ben beboeï# ben 3111/ bjanneer Jjet ^efaaf ge^egb taajbt be ©aojtaaarbe onjer Kertjt^ baacbiging te jijn/ niet^ meci'ber 3i) ban eene causae sine qua non; [een boentaaarbe of oojjaaft sonbec toeïite 't niet geft'jieben fian/1 en fait ïaat 3iclj geniaftïtelijft üegiijpen. iGaar nogtïjansf tao?faen tae Ijicr boo? niet bofftomenlijft nit be onjeuerljebcn geljolpen/ tot eene fanibeïijfie fiebatting ban be meening biet fpjeefttaij^ Jl^ant faeeje causae sine quibus non ftannen in een ruimen/ of meer engen/ of in eenen öepaaïben jin öegjeeyeu bjo?# ben. taojfaen 5c gemecnïi)ft onfaetftljcifacn boa? be Meesters in die
korist, ^ulften bie 500 genaamfa taojben in eenen ruimen zin, jijnaïïe saooaanige Oorzaaken, in laat gjaab ban Itracljt of becfaien^tcïijMjeifa ooït/ taeïfte minber jijn ban fae baojnaame of i|oafbaa?5aaften/ en jonber be# jeïben niet^ nittaerfien ïtonnen; maar met bcjclben gepaard gaande eenen taaaren fttacljtfaaabigcn inbïacb Ijebben/'t jij natuurlijk of zedelijk, ter boojb* fijenging ban gelujacljt. ^lêaar 300 taij eene Voorwaarde in beejen jin aiö eene Causa, sine qua non aanmcrfien/ ban bli)ben lue nog in quot;t on3efter/ taeïït facr3cïber a5cö?uift/ Ittadjt/ of J^ccbien^te 3ij met op3icljt tat onje ïïedjtbaarfaiging. ©at men ïjet in eenen engen of meer bepaalden sin/ bao? ieté bat naabtoenfaig moet pïaaté Ijeüben/ 3anber nagtljanö eenige oa?5aaft^ ïijftljeifa/ 3CÏf^ niet faie ban een werktuig waar door men iets aanneemt, in 3iclj te öesitten/ ban ftan ift niet üegiijpen/ Ijoe Ijet [beloof in beesen 3in] een ban (l5ob bcroibenb mibbeï 3ijn ftonne. JJDant aïïeé taat lt;J5ob tot een of anbee Cinbe/ ïjet 3ij zedelijk of geestlijk, beftcmbe/ ïfeeft/ uit ftradjt/ ban bie fieflemming/ of eene bcteekenende [Sijmbolical inslrudive'] ftratljt/ of een daadlijk uitwerkend vermogen, of eene beloonbare gevoeglijkheid, met oysicljt tot faat €inbe. SCnbere bingen ftannen in't gemeen en in een' bejren afilanb/ tot juFft een Cinfae noabig 3ijn/ boo? 300= beire Ijet berbonben i^ aan de ojfae ber natuurïijfte bJC3ené/ bic geene beftcmbe mibbeïen ban 160b 3i}n in betreftfting tot bat Cinbc/ en bu^ gecncrïei oorzaaklijkheid tot berpifting ban ïjet 3fïbe/ aï^ jebeïijft of geestïijft 3ijnbe/ in 3idj ijcbbcn. %oo ié fac Lucht bic brij inabemen noobig tot be pjebifting bc^ 3©oa?fa^/ en bij geboïij eene causa sine qua non; maar 3c i^ geen^in^ een mifafacï ban a5ab met be3onbEr 0jJ3icöt baar tae bemfaenfa. .ïiBaar ijber bing Incïït ïfij tot cenig bc3anfaer geestïijft Cinbc bero:bcnbe/ bc3it eene 3cftere ftradjt of bietft3aamtjeib met betreftfting baar toe/ oy fac eene of anbere tafee te booren gemeïb. 3Bant of 3ij werken saamen met fac ïfooffaao?3aaft in ber3elbcr innerïijfte ftratljt/ of 3ij toerften uittaenfaig ter afbjeering ban ficletfeïen en bcr^ ijinberingen/ faie be lucrfting bcr ïfoofbao?3aaft 30ufaen fielemmeren of
III Hoofdst. deszelfs eigenaartig Voorwerp nader verklaard. 'lol
IC ficftjijben. Cn bit fluit aïïe soorjcnaambe causae sine quibus non, atë
f/ jootaanig in ben firiïiflen jin pcnoDmcn/ Suilen ben rang bcr ban dJob
n faerojbnibc ^iKibbrïcn. (l?ob örftrmt nict^ tut ren jcfier «Cinbe/ bat
;r niet sijne toerfiing bejritöt. Xijne Bondzegclen jijn geenc «gt;/« atjiuTa,
[ledige leekenen,] maar verlooncn, uit ïiratQt ban sijnt ^n^eïïir.g/bic amp; a3cnabc toeïfie ^ij in sitpseiben niet fiejitten. ^Pe prediking des quot;Woords
n geeft eeiic toaare tectfiftraifit lot aïïe bcETinben iuaar toe jij berojbenb
't ij?; 300 ig get ooft geïegen met aïïe Orenabegaaben en ^ïigten/ bie iquot;ob
-t in on^ tuetïit en ban ou^ eigtï)t; boo? tie aïïen taojben toij bekwaam
0 gemaakl cm le doelen in de Erve der Heiligen, in liet licht ; en 01156 ge*
n lieeïc «^obsaïigïieib Ijeeft/ boo? ^ijne genaberijfte fie^eïïing/ eene be-
loonbaare geschiktheid met opjicljt tot get eeuinig ïeben. daarom 16 goetoeï men toegaan mooge/ bat Ijet beloof be Voorwaarde onzer
[c Rechtvaardiging jij/ tuaiuieer men baar boo? niet*? anbers betfl:aa/ ban
E/ bat get beloof bat geene ;ij to elft ^ob ban ons bojbert cpbat toi) ge#
rergtbaarbigb toojben; 300 Ban get ecgter niet anber^ ban tot aam n ïttoeeïiing ban nutteïooje ttoisten en gefegiïïen bienen/ toanneer men
get Gebruik beg lt;i5eïooTSquot; in onje ïtecgtbaarbiging eenigïijft berftïaaren n toiï boo? get jeïbc eene Voorwaarde baatban te noemen/ naarbien men
'■! totg omtrent bc üepaaïbe Seterftenis ban bat tooojb niet obereenftemt.
v i^en befïuite ban on^e 5£anmerftingen ober get (J?eïDof en begseïf^
'? Gebruik in onje Ketgtbaarbiging/ bienen taij nog ieté tc jeggen ban
begseïfjt eigenaartig Voorwerp. 3J?ant fegoon get gejegbe baat omtrent in n onje öefeg^ijbing ban be^eïfé .45atuur en ©oojtoerp in 't gemeen/ gtv
n noegjaam 5011 Itonnen jijn om be^eïfg eigenïijït of öejonber ©oojtoerp
't te fiepaaïen; eegter betaijï ten beejen opjirgte eenig gefegiï geeft pïaat^
'■! gegab/ en bit ftuft onber eene fiesonberc ïumbiggeib en öetooojbingen
'■! een onbettoerp ban ttoi^t getoeeet igt;7 moeten toij suïfié mefcc obertoee#
c- gen. lt;i?c bjaag taa^/lt;©f get rechtvaardigend Geloot'in onje ïïttgtbaarbi^
n ging/ of in begjeïf^ Gebruik baar in/ jijn opjiegt gabbe tot Cg?igtu|
^ aangemerfit aï^ Koning en Profeet, jootoeï aï^ Priester, en tot be ©oïboc
,E , ning toeïfie ©ij in bit betrefifting boo? on^ tetoeeg ö?agt/ en julfts op bc^eïfbc toijje/ en tot get jeïfbe einbe. fjïi jat in bit onbersoefi fto?t jijn/ 'f betoijï get een pa^ onïangs' opgeïioomen gefrgiï i?7 en beeïïigt meer frgerp^
:n 3inniggeib in be^eïf^ nafpooring berei^tgt/ ban be-fiepaaïing baar omtrent
'« toejenïijfie ftirgting gteben ftan. JÜaarbien get eegter/joobeeï ifi toeete/
It onber becjc fietaoojbingen in geene openbaare Gelootsbelijdenissen ban ©er#
bojmbe ïierfigenootfegappen gebon'ben too?bt / ftaat get ijberecnen bjij/ 'ö jijne gebaegten baar ober boo?tcb^aagen. segge ban ten beesen opjicgte:
^1- 1. J^et a3eïoof toaar boo? toij gereegtbaarbigfa too:ben/ geeft in get
tc aanneemen ban Cg^tuïS boojnaamïijfi jijn opjiegt tot jijn |?crfoon;
^ tot aïïe bie Cinben toaar toe J^ij ban (j?ob berojbenb i^. ©et jiet niet
'ïf in be ecrflc pïaat^/ aangemeriftt aï^ beloof in 't gemeen/ op Cgji^tué e* 17* ptt*
133 III Hoofdst. Het Gebruik des Geloofs in onze Rechtvaardiging;
iPctfoon bofctccïitïijïf/ grnicrfit brsjclfa' fojraccïc ©oojtaccp aït? 300# ijaanig/ bc baarheid in öc JDaojfidïing/ niet öc lioojgcftcltic jaaft seïbr. ï?tt fieftljoiilut öErgaïbEn/ rn oniljEÏ^t Christus, als in de liclofle voorgesteld; jijnbc öc 25cïoftE scïtiE Ijtt fojmccïc ©oojtoerp ban bc^cïfj} (CDrftEniuiinij.
2. Énj ïionnen Cïjjiistiig in bc 23rïoftK 300 niet aanntrniEn/ tat in bic baab ban aanbccmiiijj be obcrtoccrjinri ban jijnc 5Cmfitcn of ccnig öcrsEÏbcn joiibc uitgeslootcn toetsen. 3£ant geïijft ï^ij nooit ban onj? mag aanjjemerftt toojbcn/ ban aïg licïiïccb niet i3ic $Cniüten/ 30a jou etne bcyaaïbc gesinbijeib öe^ peinocb^ om Cliristus aantcneemen als Priester, en niel als Koning en Profeet, geen lt;J3eïocf maar ongeloof/ gjen aanncemen maat een berlncryen ban Ci)?i^tiig jijn.
3. ^n ïjet aanncemen ban Cljjijstu^/ ter ïïcdjtbaarbiging in ïjet Bcsonbcr/ i^ onjc ficpaaïbc en boojnaamc teeïeg/ baar i3oo? gerecljt^ baarbigb te tuojben/ rn nirt meerber. ^iKaar gercrïitbaatbigb tc tuo?^ ben/ ig ontfïagcn tc toojben ban be frljnib ber sonbc/ bergijfem^ ban aïle' onje misbaabcn tc cnrbangen/ en erne (JScrcrljtigljcib tc berftjijgen toaar mebe bij boo? ^ob fiet'taan ftonncn/ fiij ï^em in giingtc aange^ noemen] toojben/ en Ijct retljt tot be ijcmciTdjc Ctbcni? tc erlangen. (ÜHfi ij?eïoobigc ijeeft ooït andere oogmerken, taaar in ü'i ebcn seer öc* lang fleït al^ in becscn; al? naamlijft/ bc bernientuing jijner natuur/ bc ijeiïiging ban jijn yerfoon/ en lieRtoaammaafting om boo; a?ob te ïecben in eene Ijeiïigc ^eljoorsaamljcib. .ïKaar bc ecrgtgemcïbc bingen jijn eigenlijft bat gecnc taeïft gij licbocit in jijn toebïugtneemcn tot €8?i^tu^/ en Ijd aanncemen ban ï^cm ter Kerljtbaarbiging. Wtp Q alben/
4. ©et rerïjtbaarbigcnb beloof/ in bic baab of toerïnng ban 't jclbe toaar booj toi) gercrijtbaatbigb toojben/ jijn opjicljt alleen Ijccft tot Cljristua in jijn Priesterlijk Ambt, aï*t ben fSojg beé ©erbonb^/en in al rt gecnc l^ijjnjbe uitoefening ban Qct scïbc bejritljt Ficcft. ^c obcr^ toreging sijncr' oberipc Si'mütcn ié niet nitgcfïoatcn/ maar je ig niet formeel begjeeyen in Ïjet JDoojtoery be^ ©eloofs al? retjtbaarbioenbe.
5. Wanneer toe sjeggen/ bat ïjet Iloogepriesteriijk Ambt van Christus, Of pet Uloed van Cljjigtué/ of bc Voldoening van Cïjjigtuji/ Qct eenigc jij toaar toe Ïjet a?cïcof in bc ïserptbaarbiging jijn ops'dit Ijccft/ ban sluiten we niet uit , neen/ maar toij sluiten in die stelling wel dee-gelijk in, al toat baar aan beriuiodjt i0/ of baar mebe gepaarb gaat om bcjclbcn liracljtbaabig tc ma aften ter onje ïïedjtbaavbiging. 5C1^ — be vrije Genade en drnnst ban a?ob/ in Ijct obergceben ban Cljjigtuj» boo? on^ en aan ona/ toaar boor toij mccrmaalcn gcjciTb toojben gc= rctljtbaarbigb tc toojben (/). ^ijnc Wijsheid, HCicfbc/ ïïerljtbaarbig^
ïjeib/
(/) Rom. III : 24; Efeez.^II: 8; Titus III : 7.
Ill Hoofdst. deszelfs eigenaartig Voorwerp nader verklaard. 133
geiij/ en ftoomcn cfacnecn^ in aanmcrfiing/ 300 aï^ bcrïtïaariï
üe — étïïeö toat in Cljjistirê ^eïben liaajaf noatitucnbig bcrei^ljt toert tot de öc toaarnccming biet SCmïttcn/ of baar tian Ijet gtboïg toa^/ of nootf^ an jaaMijft baar mcbc bcrjeïb ging. goobaanig taa^ jijnt Menschwording, bc gc|(EEÏe loop zijner Gehoorzaamheid, jijne Opstanding, Hemelvaart, in Verhooging en Voorbidding. 3©ant bE nliErtaEEging ban bit aïïcé ij? tig onafftljEiböaar bErïfnctljt aan be taaaritEEtning ban jijn ^jiesterïijft n^ 5Cnifit. €n baarom too?bt ooft bE ïiEcfttUaarbiging baar aan/ of uit* ou bjuftficïijft/ of niEEr ingEtoiftftEÏb/ torgEftEub (,?■). JtJogtljané aï taaar als on^E ÏÏEtJjtbaarbiging bus aan bE.^cïlicn toegEftljjEEliEn toojbt/ ftooniEn ïf/ We bingEn niEt volstrekt |of iu 't afgctroftftEiiE | in aanmErfting/ maar ten aaneen ban bErsriliEr fiEtrEftfting rot jijnE «öffEranbE eu ©olboEuing. (Et — ©oo?b^/ aïïE bE mibbEÏEn taaar boo? bE (©ffrranbE En ^ErEtljtigïiEib ]t* ban bEn J^eeee Clj?i^tu^ aan oné toojben toEgEpaét/ jijn baar mrbE J?* ingEfïootEn. a?Elijft ^oobaanig i^ bE voornaame uitwerkende lt;0o?5aaft • an baar ban/ t. ta. bE Ï^EifigE (j3EEst; Ijirrom toojbt rr gE^Egb/ bat toij :En gerechtvaardigd worden in den Naam van den ileere Jesns Christus, en JE* door den Geest onzes Gods (h). SCÏ£ öoft bE taErfttuigïijftE ODojjaaft/ cn. aan bE jijbE ban 60b/ naamïijft/ bE Belofte van het Evangelie (/). je» J^Et jou bErgalbrn gaugclj berfiEErb ;ijn/ tE bEiiftrn bat toij boo? bEE^e ir/ jêtEïïing gEt ©oojtoEtp ban ijct rEtïitbaarbigEnb a^EÏoof aï^ joobaanig tE in EngEr firing joubEii fiEpErfien. lï^ant toij fiEiniEn aan IjEt jEÏbE tOE/ tn EEn op^idjt tot ï|Et geheele Middelaarswerk van Christus, 5onbEr jijn :ot ïtoningïijfi of pjofEEtisdj 5Cmüt uittEfïuitEn/ ban aÏÏEEn onber ^uïfijEEne ■§* fiunbigi^Eib/ toaar booj niEt iets meerder ban Cf)?i?tus/ maar toEÏ iets teveel ban ons^ElbEn/ in ouje ÏÏECötbaarbiging soubE gröjagt toojbEn. bE «Pe ^tEïïing/ 500 aïé toij bE^EÏbE IjEamp;bEn opgegEEbEn/ fian bu^ Se* ot toogb toojbEn.
in Eerstlijk. Hit öe onbErbinbing ban aïïen biE gErEdjtbaarbigb too?*
btn/ of obErEEtifiom^tig IjEt CbangEÏiE jOEftEii grrEcgtbaarbigb tE iEt toojbEn. 3J3ant onbEr bEEjE fiunbigljEib/ af^ suïfiEn biE bE ïaEcTjtbaar* 3E. biging zoeken, biE öEgEErig jijn naar eeue a?ErE£ljtigljEib tEr ïtErgt* is- baarbiging/ moEgtEn jij aÏÏEn öEfrijcutob toojbEn/ eu jiclj^ElbEu öe* IEt fcgoutoEn/ afj» vnóSixoi tw Ofój, schuldig voor God, fiEfcgufbigb/ bEr* ft/ oojbEEÏb/ onbErTjabig aan lt;l?ob^ toojn in bEn bïoeft bEr D?Et; 50a aï^ 3c- toE in bEn aanbang bEEjEr I^ErljanbEÏing jagEn (A). gij toarrn aïïE in im bcn^EÏfbEn flanb taaar in Adam taaé na bE Val, aan tairn a?ob IjEt mibbEÏ tEr rEbbing/ öe Menschwording En ï|Et Lijden ban Cljjigtu^/ ujS boo?ftEïbE (/). ^Te soEïtEn naar ïtEdjtbaarbiging/ i^ tE joEftEn naar [E* bEr*
0*
Qf) Gen. Ill: 15; i Joann. 111:8; Hebr. 11:13-16; Rom. IV .-25; Hand. V:3i; Hebr. VH:27; Rom. VHI/34. (/1) 1 Kor. VI: 11. (/) Rom. 1:17; Gal. 111:22, 23. (amp;) Rom. 111:19. (/) Gen. III: 15.
1
134 III Hoofdst. Het Gebruik des Geloofs in onze Rechtvaardiging;
hErïo«jfïng uit öetjen rampzaligen totftanij, — 3!3an er maetm noob^ vi
toenbig in julfie menfcljtn naït anbere oogmerïtcn cn fiegcertcn plaat*? G
fjeïiücn. Jl^ant naarbicn be ftanb taaar in jij jiclj bóó? gunne Êtrljt^ d^
baarbiging fiebinUcn/ niet fTitgtö een ftanb ban schuld tn doemwaardig- d
heid i^/ maar ooft ban jonbe tn ficbcrf/ toaar boo? ïjunnt ganfege d
jieï öcfmtt cn berontrcinigb i^; 30a tocnfdjcn 3ij niet aïïeen gerecht- zlt;
vaardigd, maar ooft geheiligd te toa?bcn. lt;ïH3aar taat belangt be ftgulb vi
ber stmbe/ en ftet misfen ban eene ïïerïitbaarbigljeib boa? oPob/ toaar «
tegen bc ïiedjtbaarbiging get Quïpmibbeï nitmaaïit/ gier in/ jegge ift/ h
jien 3ij op Clj^i^tu^ al^ voorgesteld tot eene Verzoening door het Ge- d
loof in zijn Bloed, ^n ljunnc begeerte um ï^eiïigmaafting/ begtigen G jij get nog op Ijet Koninglijk en Profeetisch 5Cmbt ban Clj?j£tit*»/ in
fcer^eïber bejonbere oefening. .ilKaar om berïo^t te toa?ben ban be Ö
fr'önïb ber jonbe/ in (!?ob^ gunst aangenoomen/ met één tooojb/ ge- 5'
rechtvaardigd te too:bcn / joobat ^ij ban get berberf bcb?ijb toeejen/ b
en niet in de verdoemenis koomen moogen: baar toe i^ Cgjigtu^ be a
dSeftruijifïgbe / lt;CÏ)ji?tug aï^ bergoogb geïijfi be koperen slang in be b
taoejtijn; get 25ïoeb ban Cgjistup/ be ©erjoening bao? 3|em tetaeeg t
grb?agt; Cgjistu^ aïs ban (öob boo:gefleïb tot eene ©rrjocning/ aï^ 3
bie gunne jonbrn gebjaagen geeft/ tot jonbe cn een bïoeft boo? gun b
gctao?ben ié; jijne lt;ïncgoo?3aamgcib/ taaar boo? i|ij be jonbe berse^ b
geïb/ be ongcrcrgtiggeib bcr^ornb/ en eene eeutaige «iPerccgtiggcib b
aangebjagt geeft: bccje ié get JDoo:taerp taaar op gun (öeïcof aïïeen^ fi
ïijfi jiet/ quot;taaar in get cenigfijft berust. %£ get in iemanbs anberbin^ ^
bing anbers met be jaafi gelegen/ ban moet ift beïijben gier in onïmnbig a
te jijn. scgge niet/ bat be Overtuiging ban jonbe be eenigfle b
berei^rgte boojtaaarbe jij ter baabfijfie ïïccgtbaarbiging. ^HÊJaar jij i^ b
get aïlccn bie een' jonbaar tot een suhjectum capax Justificationis, een b gepast onderwerp voor de Rechtvaardiging, maaïtt. ^icmanb bergaï^
ben ftan aï^ een onbertaerp ber ïïergtbaarbiging aangemerbt taojben/ v
ban gij bie taerMijft onber be obertuiging ban jonbe i$/ met aïïe be b
noobsaafiïiifie geboïgen baar ban. oitaberfteï ban ren' jonbaar in beejen ï
ftanb/ 300 aï^ gij quot;boo? ben ^po^tel beftgjeeben taojbt/ aïé schuldig, ^
verdoemelijk voor God, jijnbe ^ijn mond gestopt (m), en gij bu^ boï^ e
ftreïxt buiten ftaat/ om ieté get allerminfïe ter jijne berfegooning of ï
beranttaoojbinge intebjengen; onberfleï gem/ te joefien naar rebbing 5
en berïosfing uit bien ftanb/ bat i^/ gerecgtbaarbigb te taojben boï^ I
genbé get Cbangeïie: ban jaï notg ban gij/ 300 gij anbet^ verstandig v
tc taerft gaat/ nergenjj eïbrré 3ijne toebïugt neemen/ ban baar taaar t
br3eïfbe ^Cpo^teï gem geenen taijpt/ taanneer gij buji boo?bgaatt Daar- f om zal uit de werken dor Wet geen vleesch gerechtvaardigd worden
voor
I
Ill Iloofdsl. doszelfs eigenaarlig Voorwerp nader verklaard. 135
voor Hem; want door de Wet is de kennis der zonde. Maar nu is
itgï Gods Rechtvaardigheid geopenbaard geworden zonder de Wet, hebben-
l)tgt; de getuigenis van de Wel en de Profeeten. Naamlijk de RechJvaar-
ig. digheid Gods door het Geloof van Jezus Christus, tut allen en over alien
cge die gelooven,. want daar is geen onderscheid. Want zij hebben alle ge-
ht- zondigd, en derven de Heerlijkheid Gods. En worden om niet gerecht-
uïb vaardigd uit zijne Genade, door de Verlossing die in Christus Jezus is;
nar ivclken God voorgesteld heeft lot eene verzoening door het Gelooj in zijn
jft/ Bloed, tot eene betooning zijner Rechtvaardigheid, door de vergeeving
Ge- der zonden die te vooren geschied zijn, onder de verdraagzaamheid
jen Gods (n). a5p bec^c g:anbcn rcbcnecrc ift
in ^at gccne taaar toe een frljuïöig boemtaaarttig janbaar/ bic gecne
be Öoay nactj rebbing bcctaacljtcn ftan ban MDct/ ben eenigen Regel
ge- sijner gcjjaajsaamljcio/ baa^ Ijet 6claaf be taeWugt neemt am ijececljt*
en/ iiaarbigb en berlast te toaiben/ jjet üesonber ©aajüierp beé 35eïaafé
be als redjthaatbigenbe aangemerftt. .iföaac bit ia alleen Gods genade;
be boaj be ©etlaéftug bic in C|):istu^ if/ of Ctjjiatu^/ aïg öaojgeftcïb
eeg tot eene ^erjaeuing baoj Ijet a5rfaaf in 31)11 25ïacb. *Egt;it mort toaar
aï^ jijn/ of anbetji luijst be JCpoateï ue sieïen en getoeten^ bet menfcljen/
iun luelfien sicïj in bien toeftanb bebinben taelïten Iji) fieft^jijft/ ben recljtcn
je^ taeg niet aan. ^et alleen Christus Bloed taaar Ijeen l)ij Ijet beloof
eib ban aïle be sniften bie boa? ^ob taenfetjen gccecljtbaarbigb te bia:ben
etv ftuurt. lt;6enabc/ ©erlasfing/ ©ersaening/ atleé boa: ftct 531acb ban
lin^ Clj?i^tu^/ i^ Ijet geen toaar ap Ijet beloof ftejanberltjft jiet/ en be
big aanbadjt be^tigt. ®it i^ \tt§/ 50a ift niet btoaaïe/ bat baa? be On^
jfl:e becbinbing ban allen bic naaubjfteung acljtgecbcn op bc toccfting
■j i^ ban Qun geloof in Ijunne Üiecljtbaacbiging boo? ^ob/ jaï liebeétigb
een taojbem
laï^ ïen tweeden, ^e ^cftjift leert buibclijft/ bat tjet Geloof als rechten/ vaardigende, alleen jijn opïidjt jjeööc tot be baaben en be^cicljtingcn be ban Cljzi^tu^ Priesterlijk Ambt. 3Jn bc plegtigc 5Cf£tcelbinij ban bc jen ïicdjtbaarbiging ber ïterfte onbee ben ouben ^ag/ boa: gsaate lig, Zoenoffer, toanneer alle ljunne jonben en ongccecgtigljcben becgcëbcn/ roï. cn ljunne pecfaoncn bij lt;£»ab aangenoaincu taerben/ biaö bc taeeftjaam# af ftcib of baab ban Ijun beloof üepaalb/ tot Ijet leggen ban alle ijunne ing sonben op Ijet hoofd van het Offerdier, boa: ben l^aogcnpjic^tcc (0). tol. Door zijne kennis, bat ia/ boa? beloof in l^em/ zal mijn recht-dig vaardige Knecht veelen rechtvaardigen, want Hij zal liunne ongerech-aar tigheden draagen ip). '©at gccne taclft Ijet ojcloof in Cljii^tus öe. iai- feftoutat/ met lictrefifting tot be iïecljtbaarbiging ban sonbaaren/ ii/ den Öat oor
(«) Rom. 111:20-25. i0) Lev. XVI: 21, 22. (/) Jcs. LUI: 11., [Naar de Eng. Overzetting.]
■13G III lioofdst. Het Gebruik des Geloofs in onze Rechtvaardiging;
öat ï^ij lumne ongerechtigheden gedraagen Ijcülir. Schuldige overtuigde ï
zondaars ^icn boo? ijct (l?cïaaf op ï^cm/ gcïtjft i3e Israëlieten bic boa? öc 3
vuurige slangen gchcctcn tuarcn/ oy bc koperen Slange jagen/ naam* l
lijft/ af5 bcrljoaijb aan ijct ftntié. £Hts bjuftt be l|eilanb self ben aart i
en bc baaben bcji j5cïaaf^ in an^e ïïccètüaarbiging uit (7). gij wor- ^
don om niet gerechtvaardigd, uit zijne Genade, door de Verlossing die 5
in Christus Jesus is; welke God voorgesteld heeft lot eene Verzoening i
door het Geloof in zijn Bloed (/■). SI!;» ï^ij eene ©etsocning/ jjeeft ïfij ^
31)11 25ïocb baoj on^ xutgcflait/ Ijeüücu taij baar boa? bc ©crïaéfmg; 1
ban i^ i|ij ooft [in bic öctreftfting | ïjet ücsanbcr ï5ao2tacrp anjc^ a3c* i
ÏD0fa ter ïïecljtbaarbiging («)■ quot;em c''e 8'een zonde gekend heeft, 1
heeft God zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden Recht- )
vaardigheid Gods in Hem (/). ï5at gcene Uraar naar toij jaeftcn in bc 1
ïiccljtijaarbiging/ ié/ bat luij moagen beel anthangen aan bc ïiïedjt* i
baarbigljeib (l3ab5; bat luij maagen worden de Reehtvaardigheid Gods, j
En SUÏfi^ niet in onszelven, maar in eenen anderen, naamlijft in Chris- 1
tus Jesus. lt;ïtn bat gcene toeïft aïö Ijct mibbcï en bc aajjaaft baarban 1
aan oirê (j?cïaaf taojbt boajgcftelb/ ié/ bat ï^ij zonde voor ons gemaakt jij/ b. 1. een Éocnoffcr Uoo? onjc 3a 11 ben/ in toeïfte lictrcftfting al bc fdjuïti anser sonben op li}cm gclcgb toaa/ en l;}ij alle onse ongcrecljtig* ijeben b?aeg, ^it i^ bcrljaïben bc^clfé liejonber JDoojtuerp in becsen. Cn aï taaar luij in be ijciïigc 23Iabcrcn geïccrb taojben bc Vergeeving der zonden tc joeften in Ijct ^5ïacü ban OjHstiré/ bc Verzoenjig te verkrijgen, gcretljtbaarbigb te toojben boa? Ijct lt;i?cïaaf in ^em aï^ geftruisfigb; baar lucubt Ijct ©aojiaerp be^ töcIaafS in be ïïccljtbaar* biging iicpaalb en aangetaee;cn.
^Dan men jal tegen be aangcljaalbc getuigenisfen inö:engcn/ bat geen bersclbcn ficïle/ bat üuij bao? Ijet beloof in Cljiistit^ 23Iacb alleen/ ge* rctljtbaarbigb tuojben/ juffti bat bc anbere ^Cmtitcn ban Cljji^tué en bcr^clbcr baaben/ aï^ get ©aojtaerp bc^ axloof^ niet jaubcn in aan* meriting ftaamcn/ ebeneen^ en tot bc^clfbc einben/ als ^ijn ^jic^terlijft 5tmiit met Ijct geen baar toe tieljaojt en üctrcftftclijft i^.
^cc^c 25ebcnfting ié afgeïcib uit bic gcluoonc ;Ccgen\ucrping tegen ï(Ct ÜCecrftuft bcr Rechtvaardiging door het Geloof alleen; naamlijft: bat bic uitfluitenbe fpzeeftbiijé alleen in bc ijciïigc Jgt;£lj?ift niet gebon* ben bmbe/ 300 bjcinig als in aïlc bic getuigenisfen taclftcn men ter ftaabilig ban bc Rechtvaardiging door het Gelooi' öijamp;^cngt IPaclj ïjier op antbjao:bt men met gcnocgsaamen gjonb ban bjaaröeib/ '©at frljoan Ijct taoaib niet ïettcrlijft ten beesen opjicljtc gcöeesigb Vuajbc/
ïjet
(t/) Joann. Ill: 14, 15. (r) Rom. 111:24, 25. (s) Zie ten zelfden einde Rom. V : 9. 10; Efeez. 1:7; Kol. 1:14; Efeez. 11:13-16; Rom. VIII: 3 , 4. (/) 2 Kor. V : 21.
Ill Iloofdst. deszelfs eigenaarlig Voorwerp nader verklaard. 137
ïjct cdjter niet ontfi?Kcftc aan anbcre fpjEefitoijjcn van dezelfde kracht; jaa aï^ toe Qierna sien suïïen. €n ig Ijet ooft gelegen ten aandien üan 011^ tegentoaojbijj Diiöertoecp. Égt;ant — 3)3aarbicn onje ïteeljt^ üaariiiging uitbjufifteïijft toegeëigenb toojbt aan ïjet Geloof in heL Bloed van Christus, aï^ eene ©ersaening Itaa? on^e janben/ aï^ ooft aan geïaalien in ^em/ aïö Itaoj an3 gekruissigd; tertaijl 5e nergen^ taajbt baptgemaafit aan ana amljeï;en ban Ctjzistuö aïé ïtaning/ l^eece/ tn ^afeet: jaa öïijftt/ bat be eerfte fpieefttaijjen Ijaafbjaaftïijft be ïaatftc ahertaeeging buiten fluiten» — ^'ït segge niet/ bat be abertoeeging ban Cö?i?tu^ Koninglijk en Profeetisch SCmöt uit onse Herljtbaarbi^ ging bué uitgeslooien jij/ aï^ anje factie taerften in tegenfteïïing ban «öeïaaf en lt;6enabc. 3©ant beejen jijn ei* jaaijaanig ban uit= gejlaaten/ bat toij berpïigt jijn bejeïben slollig te verwerpen, aïj? af toij tat be^elben jeiben/ „dpaat toeelj ban Ijier/ gij Ijebt geen beef „natïj ïat in bee^e saaftquot;. .ïBaar ten aandien ban be getneïbe $j;mb# ten ban Clj?i?tu^/ aangemerftt aï^ pet JDoojtoerp bes Ceïaafs aïgt redjtbaarbigenbe/ seggen toij aïïeenlijft/ bat bejeïben baar niet jijn ingeslooten. JJ^ant te toiïïen/ bat toij/ boa? Clj?i£tu^ 25Iaeb gegt; redjtbaarbigb toajbenbc/ jijne abejige Ambten aï^ Ijet ©aajtaerp an^ jeg a?cïaaf^ balftrefit sauben maeten baaibi) sien/ sanbec bat bejefben in 't allerminst in aantnerïting sauben ftaatnen/ bit jau ecne gabant^ eerenbe gelling sijn.
Ten derden, iföadj be abertoeeging beejer Ambten seïben/ nacö ban berjeïber bezondere daaden, ijiï gefcljiftt am ber sieïe en §et getaeten ban een abertuigb fanbaar bic redding te bctfcljaffen/ toeïtie Ijij in bc ïaedjtbaatbiging jaeftt. JCij maeten in beeje ganfclje jaaft ja^gbulbig in quot;t aag Ijauben den stand des persoons bic gerccljtbaacbigb jaï toa?^ ben/ mib^gabera toat Ijet jij bat Ijij saeftt/ en jaeften maet/ ter sijnc rebbingc. J3u/ bit ié niets anber^/ ban Yergeeving van zonden, en ecne Gerechtigheid voor God. i^at geenc/ bcrljaïben./ tocffi in gec* nerïci apsitljt gefcljiftt i^ am Ijem bic redding aantebicben af te berfcljaf^ fcn/ i^ niet/ nacö ftan jijn Ijet ©aa:tacrp ban 5ijn ^elaaf toaar baa? gij gcrecljtbaarbigb taa:bt/ in bic baab ban Ijet 3cïbc toaar aan eigen* ïijft sijne ïïeeljtbaarbiging berfinacgt i^. Jiföcn ^al seggen/ ^ic rebbing i$ aïïcen in £ïj?i*5tu£ te binben, 't 3i^ toaar. ©aclj in toat ap5it|jt; Égt;ant Ijet cenig aagmcrït bc^ sanbaars ij»/ ï)ac Ijij in a3abö gunöt saï aangenaamen toajben/ b?ebc met ï}em jal maaften/ cn ban fijnen ^Taajn berlast toa^bcn/ baa? ©erjacning en uitbeïging fijner fcïjulbcn. ^iföaar bit ftan niet anber^ gefdjieben/ ban baoj eene baab ban een' anber omtrent God en bij (6ab/ in ^ijne plaats [af ten jijnen beljaebe;] toant be saafi toaar ap ïjet Qier aanftaamt tg/ bat a3ab| giamftljap ban ben janbaar afgtfteerb/ en Ijij in be lt;ï5abligt;fte gunét Ijertïeïb toa_2be. l^et i§E door hel Bloed van Christus, bat toij/ bie verre waren, nabij gebragt
18 ' toa^
138 III Iloofdst. liet Gebruik des Goloofs in onze Rechtvaardiging;
toojbcu («). Christus Bloed worden wij, bic Wjanbcn taarcn/
met God verzoend (v). Door het Bloed van Christus hebben wij de Verlossing- (w). lt;Pit öcrljalbcn ijct ©oajiacrp ürj» (6cïao^.
5Cïtc öc ^aabcn ban Cljjiatusi ïianingïijft cn pJoicEtisclj étinöt/ jijn [in bcr^cïbcr oefening| van God, bat ü? in ben JEJaam en 0ct ^ejag ban (£gt;ab te onswaards. (6een ber^eïben té taerïljaam omtrent God, ten behoeve van ons, suïHs toij/ uit Ijaafbe ban bejelben/ in i6ob^ gunst jauben aangenomen iuujben. gij jijn aïïc lt;6oeb / «Ipcjegenb/ ^eiïtg in öitljscïbcn/ en op bc bafmaalnitc Inijjc gefcljifit om ^eeclijf^ fjcib in onjc ^cljaubenié ten taan te fyieiben. ^a jij jijn niet min naab;;aaufift ter anje gaiig|jeib/ rn tat ben raem ban gt;i?ab3 ^enabe/ ban be ïDaïbaening baa: ter berjaening baa? be janbe fetaeeg
geamp;iagt. Jfèant baa: bejelben lua:bt be iDeg ten ;lL'eben anö geayen# 'üaarb/ be a5enabc aan ané niebegebeeïb/ onsc perfaanen geljeiïigb/ en anjc gatigijeib baïtaaib. 3 a in be oefening jijnec Koninglijke Magt, hergeeft cn redjtbaarbigt CïfJistn^ janbaaren. Ji5iet bat ïfij aïó ïto# ning be iDet bcr ïiccljtbaarbiging inileïbc; taant becje taerb gegccben en bafitgefteïb in bc cerftc 25cïaftc/ cn ï^ij fitaam in 't bïcesclj am bc^ jelbc nittcbacren (x). .ïXlaar in be firacljt jijner ©crjaening cn ^c# rcrljtigijcib aan ijnn tacgercficnb/ rccljtbaarbigb tMj sanbaaren/ en fcljcnftt Ijnn bergeebing ban .;anbcn. ^ac^ bit jtjn baabcn aïïeen ban jijn Priesterlijk Ambt, bit Ijceft ^ijn aysicljt tat ^ab/ ten ttcljacbe ban an^. %l taat ïjij ap aarbc üij 6ab baa? bc ïicrit bcjricljttc/ in jijnc aScamp;aajsaamljcib/ SCijben/ en oDpaffcring ban Sgicljsclbcn; aï taat: i}ij bact in ben ijcmcï/ baa? jijnc ï5aa:üibbing/ cn iDcrfcljijning baa? i^abé aangejidjt baa: ana/ üe(jaa:t aïleó tat sijne Priesterlijke Bediening. Cn in bcc^c hingen aïïeen binbt bc jieï cencé abertuigben sanbaaré redding, taannccr tjij berïcgcn saeïft naar bcria^fing uit sijncn jammcrgt; ftaat/ en aannecming in bc JjablijiiC gunst. Dter in mact ban aaVt ijct öc^anber Baajtacrp ban jijn Octaaf/ bat gecnc tacïff Ijcm rust cn b?cbc gccbcn Vtan/ licg:ecpcn taeejen. Cn bccjc ïaatftc obertaccging i$ uit sicöscïbc baïbacnbc/ am bit gcftljif te hcflegtcn.
©erfrljciben liebenHingcn toa:bcn tegen, becje Stelling ingcït.:agt/ tacïftcn ift fticr in 'tïi:ccbc niet 3al anbersaeften/ betaijl Ijct Ijaafbjaaft^ ïijftc baat in augeuaaten üij anbere gcicgcnljcbcn jaï baajftaamen/ taaar bc abertaceging berjeïben heter jat tc ftabc itaamen. 31 n 't gc^ meen 5au men ftannen jeggen/ ^gt;at Ijct Rechtvaardigend ^cïaaf Ijct jeïfbc jij met Ijct Zaligmaakend gt;i5cïaaf. aalt/ bat er niet gesegb taa:be/ bat taij gcrccljtbaarbigb taa:bcn baar bit of bat gebeeïte bc*?
(//) Efeez. 11:13. C7') Efeez. II: 16. (70) Rom. 111:24, 25; Efecz. 1:7. (.v) Joann. III: 16.
Ill llool'dsl. dtszelfs eigenaartig Voorwerp nader verklaard. 139
(ÖcïoDfgV maar too? gtt lt;J?cïoof in 't gemeen/ öat i$/ boo? ijet lt;Ccï£iaf/ aï^ ccnc ruïicïc aJcnabcgaaf. lt;Cn tot Ijct ^eïoof öEfdjoutoö/ lic^ ï|O D?t niet aïïrcnïijïi rene toerfi^aamgrib omtrent Cijjistu^ in ahe jijnc Émijten/ maar be Gehoorzaamheid, jof Opobpaïipljeib 1 jcte is baar in me be fiegjeepen/ geïijft uit tceïe plaat fen ber ijciïige «étgjift getoont. fian toojben. €r i^ berljalben/ [ja! men jeggen/] geene rebcn/ ombegjelf^ ©oojtnerp te fiepaaïen tot ben perfoon ban Cijjistu^/ in be fiebiemng ban jijn Priesterlijk 5imfit/ en be uitteerïifeïg en lijndjten ban ijet jefbe.
=t}ier op jij geantiroo^b/ (i) vpat ijet Zuligmaakend en Rechtvaardigend Geloof in aïïe lt;i?eïocbigen een Ijet jeïfbe jij; be öijboegfeï^ ban zaligmaakend en rechivaordigend, jijn ficgt^ niteriijfte ijenaamingen ban besseïf^ onberftljeibene iTii'taeriiingen en J^nrljtgeboigen. JSogtljan^ tuerïit ïjet Zaligmaakend Geloof op eene üejonbere toijse/ en i^ ban een üejonber (i?rür:uift/ in be lletljtbaavbiging/ joobaanig aïg ban Ijet 3eïbe in eenige anbere 'üetreïjïiing niet ftan ge;egb tnc:ben» «i erljaï-ben/ (2) aDfftljoon Ijet Zaligmaakend Geloof 300 aï? ijet in quot;t gemeen öefc§?eeben tao?bt/ aïtooé be Gehoorzaamheid |of Inaare lt;J?Dbbjurt)t] in jiclj betjeÏQt/ niet ai? brsjrïfs fojm of lne;en/ maar 300 geïijft ijet naobsaaïiïijft Gevolg in be Oorzaak, en be Yruchi in Ijet bjiuijtbjaa-genb Zaad, fiegjeepen i?; fdjoon ijet baar en hoben biütoijï^ bermeïb lno:bt met opvrijt tot bepseifg toefen en toerïiing/ ;onber nitbjniïïieïijft getïiag ban CfijigtusV ;ijn SMoeb/ en (fiercrijtigijeib/ maar hetreftlje-lijft taojbt gemaaftt tot aïïe be ^aaben/ pïigten/ en Cinben ban Ijet €bangcïic; 30a neemt bit erijter geengjinjt bierlj/ bat iquot; besjeïfé Pligt, plaat?/ en toerftsaamïjeib in on;e Rechivaardiging, een fiejonber ©oojiuerp ijr^hr. Snbien men fcetoogen ftogt/ bat biaar be lieeljt^ baarbiging aan ijet beloof too?bt teegefdjjeeben/ aïbaar ictjé anbcrgt;i aïjï be^eïf^ ^oojtoerp opgegeeben taierb ban ijet geene toaar in Ijet ter bergeebing ban jon ben/ en aanneeming bij lt;!?ab/ '0 ernst/ ban kou bee;e (Cegenbicrping eenige ïi ra rijt tjeüben. 'JDodj bit ftnn niet ge# fdjieben, (3) DT'ij jeggen Ijier inebe niet/ bat bnj geredjtbaarbigb bjojben boo? een gedeelte van het Geloof, en niet boo? Ijet beloof in be^jeïfa toejen aangemerftt. iPant biij toojben gerecijtbaarbigb boo? be geheele Genadegaavc des Geloofs, toerftjaam op jnlft eene taijje in get fiejonber; 30a aïö booj anberen reebé ié opgemerftt. ^oelj toij öe^oeben oné met Ijet onber^oeft bee;cc ©jaag niet opteljonben. JDant be taaare meening baarban i^/ niet of 'iet'i ban Cljjistn^ moete uit* gefïooten toojben ban ijet ©oojtaerp bes redjtbaarbigenben (!?eIoof^/ of bes Geloofs in anje Kedjtbaarbiging/ maar taat in en van onszel-ven, onber be fienaaming ban aannemen van Christus aïj? onjen ï}cerc en ïioning/ geoojbeeïb moete luojben eenige Kracht of Voorwaarde-lij kheid ten bien opsitljte in jiel) te Ijebüen. t©aarbien men toeftaat/ bat öet rechtvaardigend Geloof jij een aanneemen van Christus, 500
18* bii^
iAO III Iloofdst. Het Gebruik des Geloofs in onze Rechtvaard.; enz.
taifïcn toe gErccblnft erftennen/ bat aïic^ tnat tot ben ^erfoon ban 3
Cï|?iEtiig öcljonjt/ of tot renig fijner SCniütcn of üejritStingcn öaar t
toe fiEtrefii'icïijfi/ 't gern ccnig^in^ aïé öc oo?5aafi on^cr ïïcdjtüaar^ ï
tiging/ gtt aïé mie bcröicncnbE/ tctoEeg fijEiigEnbE/ ^offEltjfte/ lt;J
ibrmeele, of opEnfiaarEnbE oojjaaft öEr^EÏbe/ ïtan aangEmEtfit toojbtn/ s
boo? jooöEjtE aï^ IjEt suïfta is/ bjijEÏijft moogE gEtEftEnb taojbEn tot «
8Et ©oojtoErp ban ï|Et rEr[jtbaaibigEnb d^EÏoof tE fiEgootEn. taiï 1
mij niEt nitnianb in gEftljü inïaatEn/ biE öe ©?aag in bEE^E ongun^tigE 1
gtbaantE boojftEÏt: Wat. men in Christus als hel Voorwerp van het ■
rechtvaardigend Geloof hehbe aantemerken, on wat niet'? JCant bE jaaïf 1
biE toij üEbOEÏEn/ ig aÏÏEEnïijft bEEjEt (£)f onjE rigEliE Gehoorzaamheid, onbEtfrljEibcn ban i)Et (fEÏoof/ of in IjEt jEÏbE opgEfïootEn/ En op bE^ 3EÏfbE toiisE als het Geloof, br ©ooptoaarbE jij onjEt ïxEcl)tbaarbiging boo? a?Db. ^it ban ijrt EtnigftE 3ijnbE bat toij fiEboEÏEn/ toaar toE bE anbEtE ©jaag ftEgt? nitgEbatïit ié om an£/ boo? eeu frgoonfdjijnEnbEr boojgEEbEn ban onbEt biE brtoooibingrn 3EÏbEn gEfctjirbEn ftonbc/ op^ tEÏEibEn/ 500 suIÏEr. toij bit aïïEEn onbErsoEïtEn/ En niEté anbEtj,
DE KUNDIGHEID EAT BETEEKENIS VAN HEï WOOED, IiV DE HEILIGE SCHUIFT.
^fyot ïECÏjt öcgiip ban bE Natuur der Rechtvaardiging, jaï IjEt fJmÊ) naoi:,'3 JijiV ben toaacEii 3in eii bE bEtEEiiEiii^ bet tooo:bEn êmutsT 3EÏbEn Rechtvaardiging, Eli rechtvaardigen, tE'OllbE^OEÏiEll. U?ant joofaiig niEii baar omttEiit niEt EbEnEEii^ gEboEït / ftan onmoogEÏijft 011^ fpjEEliEii obEt bE zaak 3Elbc ban bnUliEljiiinigtjcib üEbjijb Iueeseiu Jöeii battE bE tooojbEii in bEtfcïiiïlEiibE üEtEEftEiii^fEn op/ eii aÏÏE^ toat ijbet boïgenb^ sijiiE onbErftEÏUng Er uit afïEibt/ 3aï/ öoc flrijbig ooïi met malfianbEtEii/ toaar jijn. Cn bit i£ niEt be baab in bit gtbal gEbEurb/
IV Hoofdst. Yan de Rechtvaardiging. De kundigheid, enz, \A\
30a aï^ toe ïjictna tnibEÏijficr jien suïïcn. iïPaai* fommigen tictst ben in deezen, anfactcn in geenen zin terftonben/ ïjeeft men ban tacèr^ ïtantcn iidj gcljceï jlrijbig ober bit ÏEEtftuft/ bc ïtcr^tbaarbiitjinQ uno? (èob/ ft^ijncn uittcbjuftflcn; tcrtaijl men nootijan^ volkomen overeenstemde in 'tgccn bc Eigcnïijfic rn örpaaïbc sin brr toaojben mebEiijegt. Oen baarom rcrb^ baoj beeïen bc toaarc mecning bEr-;cïbcn bcrfiïaarb en bcrbeEbigb. '©an naarbicn tene juiste 'ficpaaling ïjitr omtrent ban incEr fidang ié om bc boojnaamftc gcftïMïïcn aangaanbc ïjet ?L'EErfluïf SElbcn/ of bE SSaafi in biE taoojbEii bErbat/ tE fic)Tli?ftïjrn/ ban be mEEjstEn bEnïtEn; En Et voor 't minst nog wel iets 53! üijtEboEgEn jijn tEt bErfiïaaring En bErbEEbiging ban bEn ;in eii EEnigfic tiEtEEiiEni^ biEt tooojbEn in bE gEiïigE ^tljjift/ jaï ifi mij ficbïijtigEn/ om ijEt gEEn iït baaromttEiit toaargenoomen IjEbüE/ buibeïijft boo?tEb?aagEn.
*3?e Latijnsche Aileiding En ^aanicnftEüing ban ïjEt tooojb Justifi-calio [Rcchtvaardigmaaking] fcï)ijnt EEniggjinis. aantEbuibEn eeue intaEii^ bigc bEtanbEtingquot; ban EEnE inïiïEEbEnbE a^nrEtljtbaarbigijEib in EEnc InftlEEbEnbE ïiErStbaarbigijEib/ boo? eeue Physisdie Beweeging- en Verwisseling [ Transmulaüo,] gEÜjït bE Schoolgeleerden fpjEEÏIEn, Soobaa* nig aïtïjan^ bE fiErEEïtEnié ban foojtgeïijftE faamgEftEïbE taoojbEn. lt;Dn5 gEEbEH Sandijlcatio, [Heiligmaaking,] Mortificalio [Dooding, te onderbrenging,] Vivificalio [Leevendigmaaking,] En niEEr anbctEn/ aïïe tE faaniEn EEne intaEtibigE taEdting op IjEt onbErtöErp tnaarban gEfpjoo^ ftEii tao?bt/ tE ïtEnnEn. J^iEt banbaan/ of op bEE5cn g:anb is ijet/ bat in bE gEÏ|EEÏE Roomsche School bE Rechtvaardiging genooniEn toojbE bao? Rcchtvaardigmaaking, of iEmanb bie tE boorEn onrEdjtbaarbig En onbEugEnb ina^/ EEnE intaEnbigE En IjchhElijfiE tEttytbaarbigljEib of ijEi^ IigV(Eib intEflojtEn. gooïang niEn flaanbc Ijonbt bit be Eigcnlijftc fiEtEE^ iiEni^ bE^ tooo:b^ tE jijn/ ftoniiEn taij mEt jjnn niet ïjanbdEn obEt bE oojsaafi eh natuur biEt iSttjjtbaarbiging/ taElftE bc IjEiïigE^djjift ong Iccrt.
€n IjEt taa^ bEElïigt bEEjc fdjijnhaatE liEbuibEni^ ban IjEt taoojb/ toElfic fommigEn onbrr bE oDubEn/ En in 'tliEjonbEr Augustijn, migÏEibbE om bE SCccr CEUEr bjijE eu genadige Heiligmaaking, sonbEr opjic^t tot onje EigEn toEtfien/ onbEt bEn naam ban Juslificatio, of Rcchtvaardigmaaking, tE fiEijanbdcn. JJJant nodj Ijij/ nodjicmanbban be oDubcn/ f|EEft ooit gEbarljt aan EEnE Rechtvaardiging boo? lt;£gt;ob/ fiEflaanbE in öe ©ErgEEbing ban jonbEn/ En bE St'amiEEming ousec pEr^ footiEn in bE lt;J5obIijfie gungt/ aï^ bE bjudjt ban eeue inkleevende of lichbelijke Genade, Dngquot; ingEfto?t/ of boo? om? gcoEfEnb. ©e ï^oofb# 3aaft moet bcdjalbEn öEpaaïb too:bcn bolgEubé Ijrt gch:uift eu bE öe^ tEEfiEnij? bEEjEU VuoojbEn in be Ijdïigc ^djjift/ 300 toij anbcr^ jni^t en bErftaanöaac obEt bEjElbE fpjCEftEn juKcn. 3J?ant fiijalbiEn | bE fpjeeft^ luij^ ban] iemand te rechtvaardigen, in arobé iJfoojb bEtEEHEnt/ IjElll onderwerpelijk en inkleevend rechtvaardig tc maaftEn/ [b. i. l)cm EEnE
142 IV Iloofdst. Yan de Rechtvaardiging. De kundigheid
inlncnbigc rcdjtl-aarbigljcib of {jcifigljcib intcfrojtcn/] ban juïïcn toij A
crlicnnnn moeten/ in 01150 Sect aangaanbc bc natuur en oojjaaftcn bcr tl Kcttjtbaarbigtng Ijrt fpoo? gcljccï üijgtcr tc hircscn. ^aar inbien ;c
Siilfttt niet tc fiennen ycclic/ ban moeten aïïc Qunnc rcbcnecringen/nher S
ccnc ïïcrtjtliaarbiging in Ij et mcbebeeïen 'aan intenbigc Ijciïighrib üc^ ^ ftaanbc/ to elften baar op gcüoutob jijn/ ijajistl) bcrliaïicn. èicrom
taojbt ban aïïc Jpjatc^tantcn (en ï)icr in ftoomen ooft be Sociniaanen ^
aïïc ober een) gefteïb/ bat Ijct gcCintift cn bc üetceftcnië bccjcr taooibcn r'
ontïccnb jijn bau renc Hechtspleeging. iPc Sociniaanen nofjttjan^/ cn t
fonnnijjc anberen/ taiïïcn bc Kcctjtbaarbiging aïïeenïijft boen fieflaan in ^ bc ^crgcebing bcr sonben; iet?' bat met bc fictceftcnié ban Ijct toooib
geens'sinjj oberccnftcnit» JDant bc^eïben jin i^/ icnianb tc ontfïaan/ ^ fttoijt tc fröcïbcn/ retljtbaarbig bcrftïaarcn/ na boo?gaanb onber^oeft;
't rtccn in bit gebaï noobjaaftïijft met bc bcrgccbinjj ber jonben bcr^
Justifuaüo cn justifico üeljooren in bc baab niet tot bc Latijnsche .m Taai; men jaï ooft geen cnftcl goebgefteurb ^tl]:ij'ucr ftonncn aantaij^
jen/ bic beeje tooojben ooit üccjigbc in ben jin ban iemand bic te boo-
ten onrcrijtbaarbig toaé eene inkleevende rechtvaardigheid meètedeelen. dc
«ïKaac bcniiibs becjc tooojben uitgrbacljt cn gefmeeb jijn/ om juïftc 8'
Sa aften als men taiïbc boa:ftaan tc üetceftencn/ ftonncn toij berjeïber bt
Sin niet anbers üepaaïcn/ ban boo? bc obertoccging ban ben aart bcr ^
jaaften seïben/ om toeïften tc bcrftïaarcn en uittcbjuftftcn 3!) uitgebon^ ge
ben 3ijn. Cn naatbien beseïben in bccjc Tafrt ^ijn afgeïeib ban Jus iP
[Recht,] cn Juslum [Kechtvaardig, of Billijk,] moeten 3c ijun op.iirïjt Ü' ijebben tot ccnc Daad van Rechtsplceging, becïccr ban tot ccnc Phy-
sische [of iDatuurftnnbigc] toerfting of inftojting. Justijicari ii jnslvs W
censcri, pro jusiu baberi; rechtvaardig geacht, gehouden, geoordeeld to worden. lt;£gt;ujt Incrb icmanb boo: aanneeming/ Justus Filius Teen recht-
maatige Zoon,] ban Ijetn boo? toien 1)1] toag aangenonmen. ^ittaojbt aï
on^ cigenaartig uitgebjuftt boo: Bud a e us {z)-. De Arrogalione lo- in
quens: — Is qui adopted rogcdur, id csi inlerrogalur, an velit eum quern to
adoplurus sil, Juslum sibi Filinm essequot;.' Juslum intelligo non verurn, ul CC
aiiqui censenl, sed omnibus parlibus ut ila dicarn Filiationis, veri Filii bi
vicem oblinenlern, naluralis amp; legilimi Filii loco sedenlem. [Spreckende fce
van Aanneeining: — Hij die aanneemt, wordt gevraagd, dat is onder- lij
vraagd, 01' hij begeere, dat de Persoon dien hij zal aanneemen zijn eigen be
Zoon zal zijn? Door een eigen Zoon (zegt hij) verstaa ik niet, gelijk ge
sommigen denken, een waare Zoon, maar die de plaats verkrijgt en ijt
aanneemt van een' waaren cn welligen Zoon, in alle cie voorrechten des S8 Zoonschaps, indien ik mij dus mag uitdrukken.] £gt;cïijft bcrljalben bc
Aan-
(z) Cajus, Lib. 2. F. de Adopt.
IV Iloofdst. en beteekenis van het woord, in de II. Schrift. 143
jjj Aannceming tjcenc intocnbiiic bccanbcring in ben aangcnaömEii gaan
cr tcluccg ü:agc; maar l)ij aïïccn/ uit Ijaafbc öcr^eïbc/ geacht, geoor-
3e dceld üiccti ccn taaar Saan tc jijn/ cn aïïc bc Uaariccljtcn eens ïnstti^
Er gen Saanö li05at: 500 oai't baaj Reciitvaardiging, luat ben jinbanljct
,ti. tuaa.Jb üctrcft/ tuajbt iemsnb flcgts redjthaarbig geadjt/ gcaaibccïb/
m ijetftlaarb/ aïé af Ijij balmaafttïijft saobaanijj toarc. €n in Ijet tegen*
flji Üiaajbig gcliaï maaftcn RecJilvaardiging en genadige Aanneeming, in
ni tocjcn beseïfbe Opcnabclacïbaab uit (a)» anberfc'öeibcne üenaaming
;n betjEïbc/ 3ict alleen ay bc bcrfcljinenbe uittactlifcïen en liaa:rccljtcn/
jn taeïi'tcn er aan berftnarljt jijn.
ijj /-töaar be taaare cn egte amp;cbuibcnié beejer In0.0:ben/ moet afgeïcib
[W toaiben uit bre/ taaar baa: beseïfbe 5aaft in be aa?fp:anMijftc (Caaïen beé
Ij. ^ijöeï^ taa?bt uitgebjuut. Sin Ijet Hebreeuwsch is ijet plï. ©it Uiajbt
rgt; baa: be LXX. bertaaïb bao? 8 i/.uiov djTocpalitco (i) ; dr/.aicog dnocfuivouai (c) ;
iïr/.caoï jsofVco (ei)» Iemands rechtvaardigheid te bewijzen [af openbaar te
|ie maaken;] le blijken rechtvaardig te zijn; emailb rerljtliaarbig te her-ïtlaaren. gt;De ;in ftan afacnaauien toa^bcn anber anberen uit Job Xül •
agt; 18, vyamp;wro-iv gt;i: rür. Ziet nu, ik hebbe het recht or-
n. dentlijk gesteld; ik weet dat ik rechlvaardig zal verklaard worden. ïM;
ie liabbe het recht, üpleitjaaft/ ordentlijk gesteld, en Ijicr baa: jitlj
cr üereib am Ijet liannis» te antbangen/ 't jij ban bcraa:bcEÏing of ban
n bjijfpjaaft; cn Ifici- ap bcrtraublbe Ijij rechtvaardig verklaard, b. u vrij-
1# gesprooken, onschuldig geoordeeld te 31111 c 11 bia:bcn, 3tn bc anbecc
is ptaatfen ié be ;in niet min ftratljtig en Maar. ^cbjoanlijft setten jij
jt l)ct abcr baa: öi/miuv, taaarban itt ijierna ;aï fpjeeitcn,
i'- Cigenlijii üetceueut Ijet/ eene baab omtrent een'anber bejricQt/ge#
is ïiift rechtvaardiging, en rechtvaardigen, [taanncer l)Ct C^ebjecutoftQe
ld taaa:b boo^ioamt] in Hl.phU aïïccn; cn in UiUipnoL boajiiaamcnbc/
t- p^ïn, ig Ijet eene baab ban ben menpdj omtrent sicgscïbcn. Dier baa: ftan
Jt aïïccn bc iuaare 3:11 ban Ijet tooa:b óeuaafb luajben. €11 ift senge/ bat
■j- in gcene ecnige pïaatö/ narij in ecnigcrïei gebaï ijet jcïbe gelijuiftt
m toa:bc in bic 3©oa.:bbacging/ bat Ijet eene baab ban icmanb omtrent
it een' anber betceftenc/ ten 51} alleen in becjen sin/ ban icmanb onfeljttü
ii big berMaaren/ recljtbaarbigen/ b:ijfp:eefteu/ baa: onfdjuïbig ijau^-
le fcen/ of de Hechtvaardigbeid toerekenen, quot;t geen bc cigcnïijfte rlfljtEr-ïijfte ücteeftcnis ban !jct UTaa:b is/ taeïfte taij berbcebigen. Cn bit ia
n besseïfs flanbbastigc ticbuibing. Bergens/ sd'fs gcene cnfteïc reiaV
k geeft Ijet tc ft enne 11 icmanb eene inbienbigc recljtbaarbigljcib [af Ijciïig^
n Ijeib] in|ta:ten. jlDog beef minber scgt ijet bc sanben tc bergeebcm
is ^aa ijbcï ia Ijet baa:bjenben ban fammigen/ bat bc Ketljtbaarbiging
c aU
(a) Joann. I : 12. (lgt;) Job XXVII : 5 (c) Job XIII: 18. (^Spreuk. XVII : 15,
1M IV Hoofdst. Van de Rechtvaardiging. De kundigheid
aïïctn fieftaan joubc in bc bcrgccliing bcc jonticn; ict^ bat ijct toaajb ncrgena fn bc ganfrljc Ijciïigc (éctjjift te ïtennen geeft, ^ijftaitó in aiïc ^cljjjftuurpïaatfcn i^ bc fictecftening ban Qct Vnaoib sqa Maar/ bat julfctj geen tloijfcï nadj ücbcnfting aïtoo^ oherig ïaat. Ééne enkele i^ er alïccn/ taciftc niigfcljtcn sou fionnen ficttai^t taojben; baclj ap 300 Staaft ccnen g?onb/ bat bc^eïfë flanbtia^tig gcfijuiit cn fiEtccftcnij? in aïïc bc obcrigc Jpïaatfcn baar boa? geen Ijet minste nabccï ïijbe. ï©at berljallien ooft ccnc instorting van hebbelijke Genade tacc;cn ntoagc/ of Ijoc men sitïftj* goebhinbe te noemen/ Rechtvaardiging is het niet, noc§ ftan Ijct jijn/ naarbien Bet tooojb nergen^ joobaanig iet^tcftciv nen geeft £Mer uit hoïgt ooft/ bat bic ban bc Roomsche Kerk niet sooscer ïjet aCcerfluft ber ïïccljtbaarbiging uit Ijet beloof boo? bc «Hoe' gereftenbe a^erecljtigljcib ban £lj?igtus7 iieitjijbcn/ aï^ tacï ontftcnuen bat cr in 't geljeel ccnc Rechtvaardiging pïaatjt tjeüöe. 3©ant bat gecnc tacïft jij bc Eerste Rechtvaardiging Ijceten/ iicflaanbc [boïgenbé Ijun] in bc Instorting van een beginsel van inkleevende Genade, i^ cigcnli)ft gecnc ïtccljtbaarbiging. ï*n ljunne Tweede Rechtvaardiging, taeïftc jij pïaatfen in bc ©erbienptcïijftljeib bcr ÏIDerften/ taaarin Ijet ontslag of becgcebing bcr sonben geen plaat^ binbt/ noclj in aanmetfting ftoomt/ ié onfieftaanüaar met bc €bangclifcamp;c Kccïjtbaarbiging; 500 aïé Ijierna jaï getoonb taojben.
q^it iuoojb berljaïbcn/ quot;t jij er ccnc baab ban (6ob omtrent ben mcngclj/ of ban ben men^eïj iegensi dpob/ of ban mcnfcljcn omtrent sicljselbcn/ of ban ben ccnen mensclj omtrent ben anberen/ boo? too?bc uitgcb?uftt/ tao?bt aïtijb gcBceiigb in een rietjtcrïijftcn jin ban rechtvaardig verklaaren, maar öetccftcnt nooit ccnc Physische werking, ^lnfto?* ting/ of il3cmoebRberanbcring. iamp;ug: Dat alle man tot mij kwame die een geschil of rechtszaake heeft, ^pTini dat ik hem rechlsprake (e); bat ift sijnc jaaft magt öeoo?bccïen/ berechten/ baar ober bonni^fen. — Wanneer cr tusschen lieden twist zal zijn, en zij tot het gerichte zullen toctreeden, dat zij [bc Jitctljtcrj»] hen richten, p'^rTHN lp Tim zoo zullen zij den rechtvaardigen rechlvaardig spreeken, ïjet bonnist ten sijncn boa?bceïc taijscn/ en, aï^ Ijet tegengefteïbebaarban/P'^in den'onrechtvaardigen verdoemen {f); Ijcm onrechtvaardig maaken, naar bc betecficni^ ban Ijet taoojb; bat i^/ Ijcm onretötbaarbig oo?beeïcn/ berftïaaren/ toaar boo? ijij recjjtcïijft tao?bt in Ijet oog beroet; geïijft bc anbere boo? bc rccljtcrïiji'ic bcrftïaaring cn b?i}fp?aaft/ reeftt baarbig tao?bt (Cr too?bt niet gejegb: En den rechtvaardigen vergiffenis schenken; tacïft te onbcrftcïïcn/ jou cn te tegenobcrfteïïing/ cn ijet ganfeïje oogmerft ban ben jCcftët bertaoe^ten. öeteeftent al 300 tacinig iemand onrechtvaardigheid instorten, aïg pnïn te ftcnncn geeft
ijcm
(f) 2 Sara. XV : 4. (/) Deut. XXV : 1.
IV lloofdst. cn beteekenis van het woord, in de H. Schrift. 145
gem een beginsel van Genade of rechtvaardigheid inteslorten. (Ce*
gcnfteïïmg ontmoet men in Spreuken XVII: 15; pn^ pn^'D
Wie den godloozen rechtvaardigt, cn den rechtvaardigen verdoemt. Mitt/ Die den godloozen eene inwendige rechtvaardigheid instort, niet/ bic Ö^m iatoen# üig ban ccn gotrtoo^ mengdj in tenen recljtbaatbigen beranbert: maar/ bie sonbet oojsaaft/ gjonb/ of reben/ öem in 't oojbceï b,:iifp,:cclu7 of gem reeljtbaarbig verklaart, bie is den IIeebe eengrouwel. 3©eïié lnaar/ bat Ijier gefpjooften lno?bc ban een menjfdjïijfi oojbeeï; maat get on?* beeï 45obö i^ naar bee^e seïfbe taaatljeib ingericljt. 3©ant [rïjaon ï)ij tie godloozen rechtvaardigt, b, i. sniften bie in sicljselben saobanig jijn/©ij boet snïfté niet/ ban oy gjonb en uit aamnctfting eener volmaakte Gerechtigheid, boor (Coerefiening bc ljunne geluojben. ^ertuijï ï^ij boo? eenc anbere ^aab jijner a?enabe/ ïien toaadijfi en inwendig verandert, ban onrecljtbaarbigljeib tot l^eiïigöeib/ boa: be ?Dcrnieutaing gunner latuur/ ten einbe ijen in ftaat te fleïïen om aan bie redjtbaarbige (J5un?tbetaoning te öeanttaoojben. Cn beeje öingen sijn alleen cn fiejonberlijft eigen aan be ijanbeïing a3ab^ omtrent ben mensctj; nictö bat bij be menfdjen 0mgt;-trent dftanberen plaat^ binbt/ Ijccft baar mebe be allerminste gdijftgeib of oberecnftooma't. JDant bc Toerekening van Christus Gerechtigheid, aan een menédj in jicljjelben gobïooö/ ter jijnc redjtbaarbiging/ bat ié/ om gem ban aïlc fdjuïb bjijtcfp:eeften/ en recgtbaarbig te berftïaaren/ ftcunt op joobaanige gjonben/ en bloeit boajb uit snifte 23eginfeïcn ban ïxecljt--baarbiggeib/ 3JDijgT)eib/ en ©jijmagt/ aïé in bc baabcn bet menfdjen geen plaats Ijeböen/ nodj Ijeïiücn ftonnen; 500 aïa Ijkrna berftlaarb jaï iiinjbcn. ^gt;aar bencben/ taanneer (öob ben gobloojcn redjtbaarbigt om be (6e* redjtigljeib aan Ijcm taegereftenb/ ban maaftt i}i} gem op bcnjelfben oogenblik boo? be ftracljt 3ijncr (öenabc inwendig en onderwerpelijk rechtvaardig, of gciïig/ 't geen get bermogen ban ben eencn men^cg omtrent ben anberen oncinbig te boben gaat Cn buit/ fdjoon get rechtvaardigen eenes godloozen bij bc menfdjen/ taaar boo? men gem in jijne gabïoosljcib redjtbaarbigt/ met bat gebolg mcestaf/ bat gij fteeb^ gobïooser/ en in jijne booggcib meer en meer bcdjarb biojbe; taanneer lt;J3ab ben gabfoajen recgtbaarbigt/ ban gaat baar mebe aïtooé eene gegeeïe beranbermg ban onrecgtbaarbiggeib cn ongeiliggeib/ tot retgtbaarbiggeib en geiliggeib noabsaaftïijft cn onaffdjeiböaar berjeïb.
Sn benjclfben jin ftoomt get taoo?b boo?/ in Jesaias V: 23, Die den godloozen rechtvaardigen om een geschenk. [SJnSgdijfts in] Jesaias L; 8, ,p',TiD Hij is nabij die mij rechtvaardigt, wie zal met mij
twisten? Laat ons te saamen slaan; wie heeft eene rechtzaak tegen mij? hij koome herwaards tot mij. Zie, de Ueere I1eere helpt mij: wie is 't die mij zal verdoemen? §:n taclfte ^ïaat^ taij eene boïïebigc berftfaaring ban get taoo?b ontmoeten/ naamïijft/ iemanb na boo^ gaanb onberjoeft fa?ijtefpjecftcn/ cn redjtbaarbig te berftïaaren. ^Dc
19 Selfbe
l/tO IV lloofdst. Van dc Rechtvaardiging. De kundigheid
5üïfbc sin luojbt luaïfiamcn uit0cö?ufit in bc iwojtjaantie Tegenoverstelling. 1 gaa aoït in] 1 Koningen VII 1:31, 32; Wanneer iemand tegen zijnen naasten zal gezondigd hebben, en hij hem ecnen eed des vloeks opgelegd zal hebben, oin hemzelven te vervloeken, en de eed des vloeks voor uwen Altaar in dit Huis kooraen zal; Hoor Gij dan in den hemel, en doe, en richt uwe knechten, ITiiH veroordeelende den onge-
rechtigen, ïcjjtfEntit sijnc 0ngcrccï(tigljciiï Op Ijcm/ geevende zijnen weg op zijnen kop, en rechtvaardigende den rechtvaardigen U).
mciJE in ben LXXXlIsten 1'salm, Ijct 3de VS. IpTin ',3i7 Rechtvaardig den verdrukten en den armen, bat i§/ ïjun reeïjt in ljunnE tluistjaaU/ tegen engeïijft en berbjulVimig. Exodus XX1I1: 7, 1?^quot;) p',aquot;iïf ik zal den godloozen niet rechtvaardigen; b, i. Ijcm niet bjij' fpjeeften/ nnfctjulbig Ijoubcn/ narij redjtbaarbig hetftïaatcn. Job XXVH; 5. DDflK' ÜDK ''7 rSwH- Hel zij verre van mij dat ik ulieden recht
vaardigen zoude, of Öct iionnig ten utoen lioo^bc'eïe uitluijscn/ aï^ of gij ïerljtfcaarbig toaart. Jesaias 1.111:11, Door zijne kennis zal mijn Knecht, de Rechtvaardige, pnï* veelen rechtvaardigmaken; en be reben luaarom/ luojbt er öijgebocgb: Want Hij zal hunne ongerechtigheden draagen, op beejen g?onb sulïen jij itjij gefpjooften/ geretöthaarbigb toojben.
Cenmaaï inojbt ïjet geüjuiüt in HUhpaol, geelmibe te ftennen eene wederkeerige baab/ toaar boo? iemanb jicljjcton ceclttbaarbigt. «Un bit ftoomt lioo? tn Genesis XLIV;16; Doe zeide Juda; Wat zullen wij lot mijnen Heere zeggen? Wat zullen wij spreeken, p1t2ï3 njDI en wat [of hoe] zullen wij ons rechtvaardigen'? God heeft de ongerechtigheid uw er knechten gevonden, gij takten niet^ intcamp;?engen om jirlj te her# ontfcljuïbigen.
i^et ö?ecïtooo:b luo.ibt ooft eenmaal' geljeejigb/ om aantetaijsen be uitluenbige middellijke lt;0o?5aaft bet ïïedjthaai-biging ban anberen; be eenigfle paaté/ in taeïfte be^eïfö sin een Uieinig ttuijfeïacljtig jou fton* nen ftljijnen. ï^et i^ in Daniël XII ; 3, D'-in 'p'T^DT. Die er veele rechtvaardigen; t. to. in benjeïfben jin/ al^ be dienaar#banïfet Cban^ geïie ge^egb too?ben zichzelven te behouden, en die hen hooien (h). UDant menftïjen ftonnen sootoeï be mibbeïïijfte of tocrfttuiglijfte 4?a?5aa^ ften ber ïircljtbaarbiging ban anberen jijn/ aï^ ban berjeïbet i^eilig^ maafting.
iDecljafben/ offcljoon pT* in Kal, ficteefiene juslnm esse [rechwaardig zijn,] en fomtijbo juste arjere [rechtvaardig handelen,] 't geen betreft-fteïijft ftan jijn tot eene inkleevende rechtvaardigheid; nogtljané taan^ neer het eene baab omtrent een' anber te ftennen geeft/ ban beteeftent
Ijet
(^) Dezelfde woorden worden herhaald 2 Chron. VI: 22, 23. (//) 1 Tim. IV16.
IV Iloofdst. cn beteekenis van het woord, in de H. Sclu'ift. i 47
ïjct naait anbct^/ ban iemaniï redjtüaartiijj af anfrijulöig tc uajbccïen/ tc Ijaubcn/ te hcrMaaren/ cn tnt^ tc redjtbaarijitjcn. Cr taa:tit bcr= ïjaïbcn ban gccnc anöcrc Kccgtbaacbijjing ccgcnïi in l)ct oDitbc {Ccsta-ment jjefpjaafien.
^n öct ^ieuinc (Ce^tament iö ijet tcnigfte tuaajb/ Vaeïft ten bee^en eintie geüjuifit taajb/ .Jtxaiow. (èaft biiibt men bit Vuaajb nergea^ bij cenig gacbgeucurb ^rljjijbcr gebce^igb/ am er baa,: tc beteefttnen/ iemanb ap bc cene af anbccc taijsc ccne inwendige rechtvaardigheid af beugbjaamljeib mebetebeeïen; maar af/ iemanb recljtbaarbig tc bcr^ ftïaaren/ bjijtefpjeeiten/ anfcljnïbig tc Ijaubcn/ af/ in tegenbeeï/ Ijcm te veroordeelen. Saa jegt Suidas; /Jr/.aiovv Suó dyJ-dt, tó n xo)m£iii/, xa\ tó dmaiov voulQhv; lid heofl twee beteekenissen, tc straffen, cn reclilvaar-dig tc vcrklaaren. aJn Ijij ftaaft beeje bubücïc iiebuibenié ban jjet luaa:b/ met haajiiccïben uit 11 e u o d o r u s, A p p i a n u s, en ,) o s k p n u s. UDeberam; Sr/Miwaui, uhianxri xaTadixucfccj, xo/.uoa,-, Öi/.aior vouicsai', tlJCt ccn' Accusativus, bat i§/ taanneer Ijci jijn ayjieljt Ijecft cn berftccrt amtrent ccn anbertuccja af yerfaan/ ban beteeftent Ijet/ of te veroordeelen cn le straffen, ol' rechtvaardig tc vcrklaaren. Cn ban beCjCïaatftc üctccïÈcni'i geeft jjij in be baar ay'baïgcnbc taaaibcn bcrfrljcibi;!) ucarlj' tige baajbeeïben aan be Ijanb. Hesycuius bcrmeïbt alïccn bc cerfie beteeïteni^: ^ixuiovfnvov, y.ola^o^crof, öixaKvaai xoluaui. /Düiitucr ülnani ljun in gebacljten am aan bit bioa^b cenen anberen 3111 tc gecben ban bien ban be ïïecljtbanü antlccub. 3'n an^c [Engelsche] (Caaï lucrb bc fyjcefibiij^ lo he Justified [gerechtvaardigd worden,] baajïjccn gcluuan= ïijt't gebccsigb boa,? geoordeeld, gevonnisd te bJa?betl/ gcïijït Ijct nag ijcbenbaag^ in Schotland bus gciijiiiftt bmbt. Ccn bcr ^cbe^^Icti^ fieïen tnsfdjcn be bcibe ^Qaticn [Engeland en Schotland, | bij be nbergaabc ban Leith, ten tijbe ban Eduard den Zesden, bia^; That ij' aiiifone rommilled a crime, be should be juslijied bij the Law, upon his Trial. [Dat zoo iemand eene misdaad begaan hadde, hij op voorgaand enderzoek door de Wet zoude gerechtvaardigd, bat ig gebennisb/ worden.] Cn in 't gemeen is ör/.uiuvQ-at Jus in judicia auferre, [Recht oefenen in liet gericht;] cn 9i/.uiior,ai iö justum censcre, declarare, pronuntiare. [Rechtvaardig keuren, vcrklaaren, spreeken.] Cn {jae get in bc ^ciïige «©cïjjiftcn ftanbbastig tegen condemnare, [veroordeelen,] iuajbc abcrgeiïcïb/ sullen bli} ftraft^ jicn.
üj'aclj blij maagen Ijct gebjnift ban get biaa:b in 't bicubic *Cesta= ment biel ccn bicinig naautafleuriger nafyoaren/ jao aIé Utc ten ay^ Sidjtc ban p'lïn in ijet Oube (Ccstanient gebaan Ijcüücn. Cn 't geen bjij bicnaangaanbe tc anbersaeüen ïjebben/ is/ af Ijet toaa:b ia Ijct bicubic (Ccatamcnt gcbccjigb bio?bc in cenen Rechterlijken sin/ am cene baab ban Rechtspleeging te fictecfienen/ of in ccncn rhysischen sin/ am aantebuiben eene intaenbige beranbering/ mutaiio, af instor-
19quot; ling
148 IV Hoofdst. Van de Rechtvaardiging. De kundigheid
ling cencr hebbelijke rechtvaardigheid, cn bc ficiwcnting
oy tien jjjontr [om öic reijen] gcmïjtbaarbitjti [af rcc^ttiaartiig bcrftïaarij;] al^ oaft/ af öet niet fictccftcne be ijcrgcebtng ber janben. (Pan bit ïaatfix fiannen ine aan ccn jijbc jetten; bctuijl tacïj ntcmanb aait saa btaaa? \na^/ ban tc toiïïcn ijciutcrcn bat S^aim vergeeving der zonden tt ftennen Qabc» ^rljtcr ié bit Ijct ccnigftc 3Jt»aa?b in ïjet JSiculac «Cc^tamcnt/ toaar boa: anjc ïtct^tbaarbigina taajbt uitgebjuftt. 3J?ant bat men ijct aïïccn in ben ccr^tgcmcïbcn jin/ ban i^ bat ge ene taefffe men in be Roomsche Kerk anber ben naam ban l^edjtbaarbiging baa?^ fiaat/ to at Ijet oaft jij/ Ijoe gaeb/ nuttig/ cn naabig aaït/ eet) ter bc Kccïjtbaarbiging niet/ nael) ïtan Ijct bicn naam b?aagcn/ bcrmib^ Ijct gcljccï ict^ anbcr^ ij* ban 't geen alleen baaj bat taaajb üctccïtcnb taajbt. ^n Mallheus XI : '19. Iccét men tdixaicod-tj ij aoyicc, De wijsheid is ge-rechtvanrd'ujd geworden van liaare kinderen; niet rccljtbaarbig gemaaftt/ maar gcoa?beelb/ berhlaarb. — Sua oaTt in ïjet Xilde llooldstulv, Ijct 37 vs, i* xmv y.oytav aov SixaioifrijriT]; Uit uwe woorden zuil gij gerechtvaardigd worden; niet redjtbaarbig gemaafit/ maar abcrecnïtaamstig bc^ Sclbcn geaa?bcclb toajben/ geïijït ülijftt uit bc ïegenoverstelling, -mi h tóiv lóycui! fiov xaTudr/.afrrjGtj, en uit uwe woorden zult gij veroordeeld worden. — Lukas VII : 29, tdixaicoaav tóv Qtov, Sgij rechtvaardigden God, gC' toisfeliift niet boa? ^cm in jicfecïbcn rctljtbaarbig tc maaficn/ maar baaLi jijnc Kccljtbaarbigljeib te fielijben/ tc erftennen/ tc berïtlaaren. Hoofdstuk X : 29, ó 8t xfélcoy Sixaiovv êavróv, Tlij willende zichzelven rechtvaardigen, b. t. yaagcnbc sijnc rccljtbaarbigljcib ftaanbc tc ïjouben/ tc beclVlaaren. — ^n benjelfbeu ^in/ Hoofdstuk XVI : 15, amp; quot;i
SixaiovvTfi favrovg tvioniov t(ov avftzutnuiv, Gi; zijl, die uzelven-rechlvaardigd voor de menschen; jij maattten jifpjcïbcn niet inwendig rechtvaardig, maar ftcurben gunnen ftaat gacb/ ijun ücflaan rccljt/ anfeljulbig. berïilaatt get be S2aligmaaftcr in bc taaa?bcn Hoofdst. XVHI ; 14.. De Tollenaar ging af, dedixaKOfitftios, gerechtvaardigd in zijn huis; bat ij*/ ontflaagen/ bjijgefpjaaften / anftljuïbig bcrfilaarb/ ay bc ficiijbcni^ fijner jon ben/ cn fmeeïfing om bcrgiffeni^. -— Hand. XIH: 38, 39, met Rom. H : 13, ot noitjrdi tov voliov sixaicoamp;iiaoi'tixt, De doenders der Wet zullen gerechtvaardig worden. 1gt;CB3C ^ïaat^ berftïaart buibcfijft ben aart an^ jer ïtceljtbaarbiging boa? lt;£5ab/ en fielt bc ficteeïicni^ ban get taaojb buiten alle ficbenfting. 3^ant be ïtccljtbaarbiging een geboïg/ een nittacrïffcl ban bc inftlccbenbc ïiecljtbaarbigljcib naar bc JI3ct; en ber* galben ïtan 5c niet beftaan in iemanb ecne inkleevendc rechtvaardigheid meètedeelen: bit ié anbctbjigtfiaar, — ©an a5ab toojbt gejegb/ in Rom. Ill : 4, örrco,- ay Sixaiwamp;ijs èy roTg J.oyoii aov, Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in uwe woorden; ban/ in bcc^c uitbjufiïting tenen anberen 5111 aan get taaa?b te gecben/ 501? gab^la^tcring jijn. — (Dy beselfbe toióe toa?bt get gebeejigb in bc anber aangeteeftenbe ^cijjiftuur'
ylaat^
IV Iloofdst. en belcckenis van hol woord, in de II. Schrilt. '149
plaatfen (i); terüiijï get in jceu Uan aïïc bcc^c liaajliecïbEit eene anijccc 6eteeïteni^ buïöt/ tiatlj ecnig^in^ te ftcnncn pcebcn ftan iemanb tttfyu faaarbtg niaaftcn baa? be instorting van een beginsel van rechtvaardigheid [of öeiïigïjcib]/ af bata ccnige intoenbige gcmaeb^jteranbecinj/ Ijac genaamb.
3|ct bcrljaïbcn niet in veele plaatfen bcr Ijciïigc ^djjift/ 3.1a afê Bellarmun taeftaat/ bat be gemeïbe fpjeefttaijje Dctccficne eene rechterlijke vrijspraak, af/ iemanb rccötüaaröig te berMaaren; maar in alle be plaatfen taaar bcjcllie liao:lioatnt/ ftan 5e geenen anbeten ban een rictjtetlijften jin ïijben. ©oajnaamïijft üïijltt iuifts/ UTanneer tc ban be Rechtvaardiging voor God gefpjcafien toa:bt. Cn naarbien/ mijn^ liebunftenb^/ beeje eene abeftoeeging genaegjaam ij»/ om alle be taangebadens» ber Koomsche Kerk aangaanbe ben aart ber ïïetljtbaar# biging ben iiabem intefïaan/ jaï if! be uitbïugten en Bestoaaren bieïften gier tegen taojben gemaafit/ onberjoeften en uit ben Ineg ruimen.
Ludovicus Le Blanc, in ^ifnc SCanmerftingen ter bereeniging [ ber C^erbojmben met be iSoamacijgeiinbenj in tjet ÏCeeiftuft ber ïïerïjt» baarbigin g (/;)/ ftt ben ïaat^tgcmelben toe/ bat ö^t Inoojb Sixmoca in berfdjeiben ylaatfen be^ J^ieutaen (Ceétament? öeteefienc vernieuwen, heiligen, een beginsel van heiligheid of rechtvaardigheid instorten, 300 aïö jij tuiïïen. ^n men ïian niet ttaiffeïen/ of ïjij gjonbbe jiclj ïjier in oy bie boojfieeïben todfien ïjem baar toe best te ftabe fitoamen. .ïKen ftan ooft niet berbtarljten/ bat iemanb be boo,: Ïjem aangcljaalbe yïaat^ fen onber eene gunstiger gebaante tot bat oograerlt jaï ftonuen boen booifioomen/ ban Ïjij gebaan ïjceft. 3ift jaï bedjaïben alle de voorbeelden, taeïften Ijij ten bien einbe iiijbjengt/ onberjoefien/ en be be# flisfdjing ban Ijet gefcïjil aan ben SCeejer berfilijben. ^Cïlecnïijft .^al ift bit redjtmaatig öebing maaften/ naamïijft/ bat fdjoon be beteefieni^ ban Ijet tooojb/ in fommige of in aïïe be plaatfen bie Ïjij opgeeft/ aan iemanb ttaijfeïadjtig mogt boojftoamen/ (offdjoon 5e suïltö in mijn ooibeeï niet jij) men af^ban om be on^efterQeib ban eenige toeinige plaatfen/ be eigenïijfte meening ban ïjet tuooib/ luiend fieteefteniö in joobeeïe anbere pïaatfen fiïaar en buibeïijft té/ niet moete boen in ttan* fel treftften. ^e eeriïe ^ïaatö toeïfte ïjij bermdbt/ i§ be taaï ban ben ?fpogteï Paulus, in Rom. VIII : 30, Die Hij te vooren verordineerd heeft, deezen heeft Hij ook geroepen; en die Mij geroepen heeft, deezen heeft Hij ook gerechtvaardigd: en die Hij gerechtvaardigd heeft, deezen heeft Hij ook verheerlijkt, ^e reben taaarom Ïjij betacert/ bat boo? ijft tooojb gerechtvaardigd, Ijter ter pïaatfe eene inwendige inede-
dee-
(/) i Kor. IV : 4; 1 Tim. III; 16; Rom. III; 20, 26, 28, 30; IV : 2 , 5 ; V : 1 , 9; VI; 7 ; VIII; 30 ; Gal. II; 16 , 17 ; III ; 11, 24; V ; 4 ; Titus III;?; Jakobus II; 21, 24, 25. {//) Thes. de Usu cv accept atione vocis Justificandi.
150 IV lloofdst. Van de RecliLvuardiging. De kundigheid
deeling van inkleevende heiligheid in Ijitn üic tc liaorcn licra:i3incErtr 3ijn/ 'üebocïb taojbc/ i$ üceje/ cn grcnc aubctt: „©ct i^ niet bcr-„tnocbcïijftquot;/ segt tjij/ ^ „bat öc Jtyagtcï in öcc^c oynocining ücr „lt;!3pnabctUEÏtiaaöEn/ arijE Heiligmaaking, boo? taEÏftE luij ban öe „öiEn?tl6aarïjEiti bet jonbE liElj:i)b/ cn met ceue taaarc inlöEnbige IjEi^ „ïigljEib En rccfttbaarbigljcib berficrb luojbEn/ öeIjeeï joubE bao?iiij „gaan. ^ocl) bEcsE taojbt jjanscljïijïi bErstaEegEn/ inbien je niEt üe^ „gjEEpEti 3ij onbci* bE üEnaaminö ban gerechivaardigd tE ^ijn, ffi^ant „Ijct ia onitErijnib/ uiEt fannnigen bcjEïbE tot oe ï^EErïijfimaaiting/ „af^ bc ^oofbtaEÏbaab/ te öjcngEnquot;,
Sjft antluoojbc/ (i) ï5e (©Enabctncïbaab bEt Heiligmaaking, boa? bicïftE onsc natuur gecstli)ft gctoasfcljcn/ ijcrEinigb/ En niEt eeu ïtt* ginfeï ban St'Ebcn/ föcifigtjeiö/ eh a?cljaa2;aani|)cib aan ^obE/ liEgaafb taojbt/ i«t buiten aïiEii tojijfEÏ eeu jeec gjoot en ijeerlijft ©ooueept/ en jnnbec bieïft niemanb ftan jalig bia:ben. 13au benseïfben aart is ooft tmje Verlossing baoj djiiatuö 25[aeb. Cn öeesc üeiben too?ben too? tjEEjEii sElrbcn ^CpaatEl ay omelliaar anbEtE pfaatfen berftlaarb/ inge= fcljErpt/ eu aangepjeejen. 3il5aar bat ijij biE/ or een ber^eïben/ ter beeje pïaatfe Ijabbe moeien bermeïben/ gemerftt ijii juïfts niet gebaan ijEEft/ jou ift niet barben bastfreuen. — (a) inbien onje Heiligmaaking in ecnig ber ijier oygenocmbe 353eïbaaben ingefïaoten of öeboeïb jij/ tan is er geen een onber be^eïben/ bc ©oo?bcro?b{ncering atïeen uit^ gesonberb/ tot bicïftcn bejeibc niet niet beeï meer luaarfdjijnJijftljeib jou ftonnen gebjagt taojben/ ban tot bc ïicclHbaarbiging. Cn iube* baab in be Roeping frljijut je uitb?nftfteïijft begicepcn tE ;ijn. JJÜant naarüien ïjet cene kracliidaadige iïoeping ijg biclfte beboeïb bJOibt/biaar in een Ijeilig beginfeï ban gec^tïijft ;Cebcn/ of ijet Ceïoof seïf/aan oné toojbt mcbegebeeïb/ 300 i^ bc Heiligmaaking ten aanjicn ban berjeïber tuojteï/ eben aïj* ijet uitbierftfeï in beéjeïf*? geïijftmaatige cn onmibbel^ ïijfie oojjaaft/ oygetaonben. hierom taojben biij gejegb/ Geroepen tE jijn om heiligen te mezen, 't gEEn ï|Et 5EÏfbe ié/ met geheiligden in Christus (l). Cn in beeïe anbEtE JMaatfEU i^ öe Heiligmaaking in bE Roeping bEgjEEpen. — (3) iSaarbien onjc Heiligmaaking, aangemerftt aïs cene Instorling van een geesllijk Levensbeginsel, ncbcne beéjeïf^ taerftsaamljeib ter gebuurige toenceming in aiïc ptigten ban Ijeiïiijljcib/ redjtbaarbigöeib/ eu gobbjudjt/ bat gtene i^ ba aar boo? bnj bEtEib eh fiEfttaaam gemaaftt taojben boo? bc genieting ber EcniuigE J|EErïi}ft§Eib/ eii in biEjen öct jcïfbe ig met bc boïïe ^cïuftjaïigïjeib/ taaarom bee^ jcïfé boojbgann in ons? gejegb tao^bt tc jijn van heerlijkheid lot heer-
lijk-
(/) Rom. 1:7, met 1 Kor. 1:2; [In de eerstgemelde Plaats leest de En-gelsche Overzetting, Called to be saints, d. i. Geroepen, om heiligen te zijn.]
IV Iloofdst. en beteekenis van het woord, in de II. Schrift. 151
lijkhcid (m), cn üc ^aïigc ilecrïijftïjciiï jcïbe ben naam bjaatjt ban de-Genade des Levens (n); 300 ftau öe Heiligraaaking lietcr en c:0cnaac^ tiger uitgeöjuftt taajtten öoa? verheerlijkt, üan öaa? gerechtvaardigd tf. taa:bEn/ Ine ut ïaatfle ecuc i^eïbaab ié ban cenc gansclj antiere na^ tuur. iDan Ijct i$ ftïaar/ öat er gecnc rebcn jij om ban Ijet aïgsmeen geüjuift en beteeftenij* öe^ inaajb^ aftegaan/ betaijï niet^ in ben tCeïtgt boajViaamenbe ans baar toe naabjaaïtt.
lt;De CliicCbe piaatEt taeïïic Ijij ter fiehe^tiging ban bien 5111 opgeeft/ ié/ '1 Kor. VI: 11. Dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewasschen, maar gij zijl geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den. Naam van den lieere Jcsus, en door den Geest onzes Gods. (Dat tjier Öao? Rechtvaardiging te berftaan ^ij be Sjnftojting ban een intiïcebena 53egin[eï ber ^enabe/ taaar boa? brij eene intoenbige ijeiïigljeib joub cn beeïtjij# gen/ yaogt ijij boo? be b:ic boïgenbe rebenen te üetoagen:— (1) „aDm „bat be Kedjtbaarbiging tjier toegefcljjeeben taojbt aan ^ob ben tytU „ïigen iamp;cest: Gij zijt gerechtvaardigd door den Geest onzes Gods. ,.JEaar onjt intaenbig te bErnieutoen ié jjet üejonber JJDerït ban ^ob^ „4?ce^tquot;. — (2) „^et i^ openbaarquot;/ jegt Ijij/ „bat be Silyostel ,,boaj Rechtvaardiging te fiennen geebe/ eene seftere beranbering in ,,be Korintheren, lüaar boo: jij opljielben te 3ijn Vaat jij te booren „toaren, Sij biarcn 'oiefeer hoereerders en dronkaarts, 3liftten aïé het „Koningrijk Gods niet konden beërven; maar tijanbit bJareil jij bet# „anberb; 't geen üeluijst bat Ijier eene inbienbige luerfiing ber a3enabe „beboeïb taojbe '. — (3) ,,J(jnbien Rechtvaardiging Ijier nieté anberé ,,tc ïtennen geebe/ ban ontfïaagen te jijn ban be fhaffe ber jonbe/ ban „ié beé 5tyaétcfé rebeneering fïaanta en fxfacfjtïoaé. 3©ant nabat Ijij „eerét Ijet Vj^ootere bermeïb tjabbe/ 3011 Ijij/ bij opftïimming biiïlenbe ,,bao^bgaan/ ijet minbere er 'üijboegen: biant ijet ié meerber ban be „3onbe getoaéfetjen/ ban enffeï ban ber3eïbcc ftraffe ürb:ijb te 3ijnquot;'.
3Öït antbioo^be Ijier op/ (1) 5lTfe bcc3c rebenen bclnijjcn nog niet/ bat gerechtvaardigd eu geheiligd te taojben/ Ijct 3CÏfbe jij/ 't geen 3au moeten taaar 3ijn/ inbien be ïaatjte fpjeeftbiijé bie beteefienié tjabbe bjeïiic men Ijier aan beselbe soeltt te geeben. ^Doclj be Jtpoéteï maalit uitbjufifteïijft onberfcljeib tuéfcfjen bc3cïbcn'' cn gaat/ 300 aïé bee3c ^êt^ijber aanmerut/ ban be eene tot be anbere ober/ bij Vuijse ban opftïimming ban Ijet minbere tot Qet meerbere. €n be SÜnftojting ban een Ijelibeïijft öeginfeï ban a5cnabc/ of Cbangeïifclje ïiecijtbaarbigljeib/ biaar boo? taij eene infiïeebenbe rer^tbaarbigljeib |of Ijeiligljeib ] beef# arljtig taojben/ en taelfte be SCpoétel Ijier ter pïaatfe onber ben naam ban gerechtvaardigd te zijn bocujleït/ ié an3e Heiligmaaking, en nieté anberé. 3ia/ en be Heiligmaaking bio^bt Ijicc onberfdjeiben ban eene
was-
(w) 2 Kor, III : 18. («) 1 Petr. III : 7.
152 1Y lloofdst. Van de Rechtvaardiging. Dc kundigheid
wassching; maar gij zijl afgewasschen, maar gij zijl geheiligd; ten ïUijfe bat Ijct/ ficsonijcr in bccjc P'aatpy tc ftcnncn occbe/ Ijct öc^itten ban ïjcöijcitjffc (6cnatic rn ^dïigljcib. «Ooit ïianbc Ijij becscïijcr natuur niet anöctg ban oy bceje luijjc berïïïaaren/ ter ouberfcïjeibing ban 't geen gij boo? gerechtvaardigd tc zijn ï)abbc uitgebjuftt. — (2) Rechtvaardiging iuntbt taegefienb aan ben Geest onzes Gods, aïjj be baajnaame taerlienbe ©ojjaaft/ in bc tacyagfimj ban oPenabe en ijct 'ÏÏSlbeb ban Clijia'tuë/ boaui luelften tui} gcrerijtbaartiigö taojben/ aan nnse sieïen en getactenji. i|ij oüft be Werkmeester ban Ijct (6el0of luaac boa? tai) jjcrecljtbaarbigb toojben; aï taojbt cr bcrtjalben iicscijb/ bat toij baai §em gerccBtbaarbigb jijn/ cr baïgt nagttjan^ niet uit/ bat onje ïïcrtjt* baarbiging beftaa in bc bernicubjing cuiser natuur. — (3) i£gt;e ©cranbe^ ring en mujetting toeïfte in bccjc Korintheren gcbiiarljt luaö/ bcg:ijyt be $l!yastcï/ boo: jaabcirc bcjclbc in Qct fcjjenftcn ban inïiïccbcnbe Ijeitigöcib beftonb/ in bc uitbjulïtïing ban alwasschen en heiligen; er hi bcrljaïbcn geen ncabjaaftc altoaa'/ am te flcïïcn bat suïïij? baa? bc taaajben gij zijt gerechtvaardigd 3011 uitgcbjufit sijn. Cn in bc gcftclbe geheele Verandering, b. i. in bc vernieuwing onzer natuur, bcflaat betuaare en bjejenïijfit aart ber lleiligmaaking. ^Padj betoijï jij/ uit aanmerïiing ber getneïbe afg?i}^ ïijfte onbeugben en fnaobe ïcebenstaijse/ in eenen ftanb ban Veroordeeling taaren/ bcr|ïa0ficn ban aïfc rccljt tat bc beerbing ban Ijct ïtaningrijft ber ïfemclcn/ toaren ji) baa: bc riechtvaardiging beranberb/ en abccgebjagt uit bieu ftanb in eenen anberen/ in bicïïtcn jij lycbc met a^ob ïjabbcu/ en Jet recljt ten eeubiigen quot;JCebcn. — (4) ïgt;c berbe reben ftcunt oy ccne nri^ batting; naamïijft/ bat gerechtvaardigd tc jijn tnUcï in jidj bcijcïsc bevrijd te zijn van dc stralïe die de zonde verdiend heeft. ï^et begjijyt in jidj ö^t niet toerekenen bet jonbc/ en ^ucreftcnen bcra?crer^ tig|)cib/ beiieben^ Ijct JDoa^rctljt ban aannceniing in Opab^ gun^t/ en ïjêt recljt tot bc ^cmclfdjc iTrbcnh?/ incïltcn baar aan onaffdjeibsïijft berhnadjt sijn. Otn fdjoan Ijct )ui|t niet blijlte/ bat be PCyoatd in be optelling beejer ^cuabebidbaabcn baodjebbe ban ftct mindere tot ïiet meerdere oyteMimmen; geïijft Ijct ooft niet baojjidjtig i§/ be onuit-fyjeefidijft g?aatc ilitbjcrfifcïcn ban ^ab^ 6cnabc in Cljji^tuë ^efu^/ aïè baar jijn bc Rechtvaardiging en lleiligmaaking met eïïtanbcre in betquot; geïijfting te brengen/ en te öeyaaïcn taeïïtc bc grootste of tacTOe be minste jij: nogtljanj? moogen tac/ boïgenb^ Ijet gcïcibe ber ftcilige ^cQiift/ en eene öeöoojl'ijfte oberbiccging ber bingen jelbcn/ seggen/ bat onji in bit ïcben geen g?ooter ^enabc of i23armljartigljcib ïtan ge^ beuren/ ban taelfte beftaat in bc Rechtvaardiging voor God. (Onbctv tu^fdjen ban een oymerftcnb quot;l'ceser uit Ijct gejegbe afleiben/ ftoc on» moogdijït ijet jij/ ééne enïtde ^laat^ uit i6nb^ i)?oa?b bijtebjengen/ iaaar in ïjet taooib Rechtvaardiging of Rechtvaardigen eene'hltoenbigc redjtbaarbiging of gemocboberbctering te bennen geebe/ baar bee?
gc-
IV Iloofdst. on beteekenis van hel woord, ii! de II. Schrift. 153
geleerde Man, ccn MSan ban mccc ban ycmccnc fdjjanamp;Etftcib/
Qcib/ cn oa^bcel/ in jijn boajnemen om jaabaanige ^ïaatfcn aantc# luijscn/ jirtj ban 300 jtaaftfic tn ttaijfcïacljtigc baojiieeïbcn inaet öc^ bientn.
$ii baegt cr öij bc ^ïaatl uit Titns 111:5-7, Ili.j heeft ons zaligge-maakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar naar zijne barmhartigheid door het bad der wedergeboorte, en vernieuwing des Heiligen Geestes; Denwelken Hij over ons rijklijk iieeft nitgegooten, door Jesus Christus onzen Zaligmaaker; opdat wij gerechtvaardigd zijnde door zijne genade, erfgenaamen zouden worden naar do hoope des eeuwigen levens, ©e 0?tmb taaac ay Ijij jijn iiEtaijé bat bc Üïecljt* baarbiging ijtec ccnc instorting van liebbelijke Genade lictccfienc/ poogt tc boutacn/ ij? aïïecn bcc^ct „iDat naarbicn bc Jüpastcï cctótïijft flcït/ „dal God ons hebbe zaliggomaakt naar zijne Barmhartigheid door hot Bad „der Wedergeboorle, cn vernieuwing dos Heiligen Geesles; cn baarna „SEjjt/ bat taij gcrctlnbaarbigb sijn boa: jijnc a?cnabc/ Ijicr boo,: tc „hennen geebe/ bat taij ccrjit moeten incbecgeboocen en beniientab „3ijn/ sullen blij gccecljtbaatbigb taoibcu; en bit 300 sijnbe/ bat ban „in onjc ïïecljtbaarbiging ooh onje ^ciligmaafiing ücgjccpcu jijquot;.
3?an ïjet ia mibbagftïaac/ bat bc JCpoatcï geen enftei taoojb fp^ecfie ban ccnc noodwendigheid onjee Ileiligmaaking, of Wedergeboorle, of Vernieuwing door den Heiligen Geesl, at^ ietó bat on^c Bïccfftbaar^ biging joube moeten voorafgaan; cn op bic betftcccbc onbcfitcïïing cuöt aï bc ftracljt ban bit betoog. ï^ij fcfjjijft on^c Wedergeboorle, Vernieuwing, cn [{cchtvaardiging, aïïe bc mibbeïen onjee gaïigljcib/ geljeeï en ccnigïijft toe aan lt;J5cnabe cn ^Sannljattighcib/ in tcgenilclling ban tenigc onsc eigen bjerften [of becbicnatcn/J 't geen oné Ijiccna jaï tc ftabe ftoomen. ^»c ?tpoatcl geeft ooft niets tc hennen ban cenige oibc/ voorwaardelijke noodwendigheid, of bctöanb tuafcljen bc bingen bic ïji) becmeïbt/ ban aïleen tusfeïjen bc ïiecljtbaacbiging en ^annceming/ 500 bat bc cerftc bc ïaat^tgeincïbc in be o?bc bei* natuur boojafgaa: Opdat wij gerechlvaardigd zijnde door zijne Genade, erfgenaamen zouden worden naar do hoope des eeuwigen levens. SCiïc bc bingen bic ïjij opnoemt/ sijn onaffcljeibbaar aan 'cïhanberen bechnodjL Biemanb taa:bt gctcrïjtbaarbigb/ of t)'! taa:bt ooft boa? ben heiligen vöccét bernieutab. lt;en 3c jijn aïïe gelijfieïijft uitbicrftfcia ban 6ab^ bjijmagtigc Genade, in tegenfleïïing ban cenige toerften of gcrecljtigljcib boo: omï gebj^odjt. ^ij beluceren bc b^ije 6enabc 6obé in opsictjt tot onje %ciligmaafting/ niet minber ban in onse ïiccljtbaarbiging. .ii^aar bat taij souben moeten geljeiïigb sijn/ eet quot;taij boo: 6ab/ bic ben gobïoo^ sen rceljtbaarbigt/ ftoaten gercegtbaacbigb taojben/ ïeert bc SCpogtcï in beese Jplaat^ niet/ naci) iets becgeïijft^. %\/ aï bceb ijij suïfij?/ ban sou baar uit nog gecn^sin^ boïgen/ bat bc fpjeefttaijj? gerechlvaardigd
2Q te
154 IV Iloofdsl. Van de Rechtvaardiging. De kundigheid
te worden, iictccftcnc geïfcffigb te taajbcn/ of een fietjinfcl ban Ijcilig-' Öeiti en recljtbaarbigöciti in ijet ï|art te anthangen. €n mhebaab men 3011 siclj/ om suïft eene onberfleïïmg te ïtetoijjen/ niet üebienen han beeje getuiaenisfen ber .écljjift/ in to elften bic fieibe bingen 300 buibe* lijft nnberfdjeiben taojben/ inbien er anberen ban meerber firacïit of bïijftbaarljeib te binben toaren.
^gt;e laatfte paat^/ in toeïften ijij ^eït be beteefteni^ ban ïjet toao?b öixuiü) jaobaaiiig te sijn/ i^ Openbaaringe XXII: 11; ó 8ixaio; dutxia^Tw tn, Qui justus est, juslljicelKr ((dime; Die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde. beeje paat^ beroepen jidj aïïe Roomsch-gezinde ^clpijber^ €n onje Autheur jegt/ bat er maar toeinigen onber be pjatcótanten jijn/ toeïften niet erftennen/ bat be eenigfte jin bien Ijet tooojb'Ijier ter pïaatfe lijben ftan/ bec;e jij: „U^at geretlj^ „baarbigb te toojben beteeftene in gabb:ucljt en retamp;tbaarbigïjeib toe^ „teneemen en optctoasfeuquot;.
g;ft anttoaa?be: (1) €ene gjoate jtoaarigfteib toeffte in ben toegïigt/ berbiebt uit beeje tooojben iets te befïuiten [ten jij bejelbe eerjït sü op^ geruimb.] 3!ft meen/ be verschillentle leezing berjelbe» ©eeïe oube 5tffcljiiftcn lees en Ijier niet 6 dtxaioj öi-xaioO-ijTui irt; 't geen be Vulgata [of gemeene Latijnsche Cbe^settingJ bertolftt boo? Jusiificetur adhuc, Ilaat hem nog gerechtvaardigd worden; maar Hiy-cuoavvijv 71017/nuTw èrt, Laat hem die rechtvaardig is steeds voordgaan de gerechtigheid te werken, en bus binbe ift in be gebniftte Copij toeifte tftanbö boaimijïigt. SSoo (aë men ooft in be Edilio Comjdutensiaiia, toelfte Stephens üaben aïïe anberen aanp:i}ét; aïji tnebe in een nog ouber 5Cff£Ö?ift boo? ij em «ebee^igb. iDu*» tlaat er ooft in be Syrische en Arabische aDberjettaig/ boo: IIuterus uitgegeeben/ en in onsen Veeltaaligen Bijbel, goo ïeeét Cypriaan (o) quot;tteeje tooo?ben: Justus aulem adlmc jiutiora facial, similiter amp; qui sanclus sanctiora. Cn ift ttoijfeï niet of bit 31) be cgte ïeejing be? plaats; jijnbe Ijet tooo?b 8i*a(o»'t]T(o er bao?fommigcn bijgeboegb om te beanttooo?ben aan dyiaonijvw toeïft er op bolgt. €n beeje ^êp?eefttoijs dixaioauvyv ttoihv ij? onsen 5lpostel bejonber eigen/ too?^ benbe bejelbe nergens in Ijet /tëieutoe Testament anbers ban boo? Ijem/ notft ooft bij eenig ongetoijb ^rlj?ijber/gebeejigb. i-n Ijij bebient siclj baarban uitb?uftfteïijft in jijnen Kersten Brief, Iloofdsluk- 11:29, [Indien gij weet dal Hij rechtvaardig is, zoo weet gij dat een ij gel ijk die de rechtvaardigheid doet, uit liorii gebooren is. «iOO ooft Kapittel 111 . /, [Die de rechtvaardigheid doet, die is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is. ) JTitaaar be tooo?bcn/o Tioia)^ ötjcaio; è's't buibelijft in sicïj öeöelsen 't geen ijier too?bt uitgeb?uftt. — (2) Gerechtvaardigd worden, geiijft ijet toao?b in be Vulgata too?bt obergejet/ Laat hem nog
meer
(0) Dc bona patientiae.
IV Hoofdst. on beteekenis van het woord, in dc H. Schrift. 155
meer gerechtvaardigd worden, 50a aïj? get 30U moeten bertaaïb totutiEn inöicn men ïjet taooib dmawamp;^Tco fieijidti/ jict op eenc taab ban (éoü/ taeïfie nocQ in brrseïber begin/ nodj in gaare aanljoubeniKiti/ aan on^ aï^ een pïigt toojbt boo^gefcljjeeben; ooft i^ tiE5eïbc niet batbaar booj vermeerdering-, 300 al^ lue ïjiccna jien suïïen, — (3) JiïSenfrïjen toojben gcscgö te jijn Sixaim, in gemeen ban eenc inkleevende rechtvaardigheid; en 30a öe 5Cpo?teï gier ter pïaatfe l)et oog geïjab ïjahbe oy be Rechtvaardiging, ban 5011 ïjij niet gejegb ïiebfien 0 Stxaios, maar o Sr/.aio9tl,\ 5lï ijct toeïfi betoogt/ bat be Complutensiana, be Syrische, en Arabische «Dber^ettingen/ boben be gemeene Latijnsche in beeje pïaatS te berïiiesen jijn. ^nbien men bequot; ïeejing ber ïaatptgenoembc begoubt/ ban ftan er niets meer booj gejegb jijn/ ban bat Ijij bie reclu-vaardig ié jitlj joobaanig toeïegge op be betrarljting ber retljtbaarbig^ geib/ bat Ijij baar boo? ban jijnen [laat aïg een getetljtbaarbigbe/ boo? 3irïi3elben berjeïierb too:be/ en sxtïïié ooft openbaar maafte boo? ii?ob en be toeereïb. ^
©ermibït nu be tooojben Sr/.a.óo}, en Sixawwuai se^enbertigmaaïen in Qct Nieuwe Testament boojftoomen/ ;oo jijn beejen ooft aïïe be |?ïaatgt; fen/ toaar ober eenige bebenfting tegen be beteefteni^ bic inij aan ïjet tooojb toecigenen/ toojbt ingebjagt. Cn goe ftratljtloo^ bic bebcnlt; ftingen jijn/ i^ aan eïft onpartijbig ïïerïjter boïftomen bïijftbaar.
JCij jonben 011^ nog ban fommige anbere ^Canmerftingen tot get 3cïfbc oogmerft ftonnen bebienen: a(^/ bij boojbeeïb/ be Tegenstelling btelfte er gemaaftt taojbt tnéfdjen Rechtvaardigen en Verdoemen, 300 afö in beeïe ^faatfen ban (i?ob| 31Doo?b te 3!ecn ié (p). 3ï?ant geïijft Verdoemen niet beftaat in get infto?ten ban gebbeïijfte boo^geib aan gem bic verdoemd [of veroordeeld] lti02bt; norg ben gecnen bic te boo# ren recgtbaarbig taa^/ inwendig boos of onbeugenb maaftt/ maar enfteï gelegen ié in get uitfpjeeften ban een bonnié ober gem uit goofbc ban 3ijne boosgeib: 300 ftan ooft Rechtvaardigen, [get tcgengcftcïbc ban bcrbocmcn of beroojbeeïen/] geen^iné beftaan in icmanb bic taeï* eer onrccgtbaarbig en onbeugenb Vaas tot een beugbsaam menscg tc maaftcn/ boo? get infto?tcn ban een beginfeï ban a3enabe; maar 10 nict^ anbcré/ ban gem bij taijsc ban bonnié boo? rctgtbaarbig of on= fcguïbig tc bcrftïaarcn.
TOijbcr^; bc 3aaft taeïftc [in get taoo?b Rechtvaardiging of rechtvaardigen] _beg?eepen ié/ Vua?bt in be geiligc ^tg?ift boo? .inberc foo?tge= ïijftc £§p?ecfttnij3en uitgeb?uftt/ lueïftcn boïftrcftt gccnc instorting van hebbelijke rechtvaardigheid ftonnen betccftcncn/ maar suïfté gegceï uit* fluiten. iDué b?uftt get bc 5CpoéteI uit boo? de Rechtvaardigheid toe-
te-
(/gt;) Zie onder anderen Jes. L;S, 9; Spreuken XVII; 15; Rom. V; 16, iS; VUT : 33 . 34-
20*
150 IV Hoofdst. Van dc Rechtvaardiging. De kundigheid
lerekcnen zonder werken (q), tn mctftt in öc^elfbc ^ïaat# aan/ aï^ te Zaligheid, Incïfic geïcgcn i^ in öt Vergeeving der zonden, tn ïjct bedekken onzer overlreedingen. ïjeÊt Verzoend tt taOjiJtn met
God; Gerechtvaardigd tc jijn door het Bloed üan Cï|?t^tU^/ i| ^Et be met Verzoend Ie weezen door zijnen Dood; Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den Dood zijns Zoons, veel meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door zijn Leven (r). Verzoend le worden is geene Instorting van hebbelijke Genade, maar Een ficlucriicn ban ©refce cn HCicfbc/ too? ïjet taetljnECiïiEn ban aïïc liijantifrljay/ En aojsaaften ban fiEÏEEbigiug. ü^e fpjEEfitaijjEn ban zaligmaaken, nt Zaligheid, lUD:tiEn tot IjEt jEÏfbE EiniïE gEbEEjigb; Hij zal zijn Volk zaligmaaken van hunne zonden (s), i£t ïjft SEÏföE aï^/ Door Hem wordt een ijgelijk gerechtvaardigd van alles, waarvan men niet konde gerechtvaardigd worden door de Wet van Moses (£). ^E taaojiJEn iJE^ JCpogtEÏgt: Wij hebben in Christus Jesus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het Geloot' van Christus, en niet uit de werken der Wet (»), liEtEEïtEnEn ijet jEÏftiE mEt tiEEjEn t Maar wij gelooven door dc Genade van den Heere Jesus Christus zalig-tc worden, op zulk eene wijze, als ook zij (v). Uit Genade zijt gij zalig geworden, door het Geloof; — Niet uit de werken (iv). 5Egt niEt£t anüEré/ ban bu^ gerechtvaardigd tE jijn. ^nagEÏijfi^ toojist ïjEt Uit0Ebjufit/ bao? Vergeeving der zonden, taEÏÏtE IjEt ititblErïtfEÏ of b?ucöt0EboÏ0 [bEt ÏÏEitjtbaarbiging/] {x), — de verzoening
te krijgen (:); Niet in de verdoemenis tc koornen (a); Uitdelging der overtreedingen (b); De zonden tc werpen in de diepten der zee (c); En bEEÏE anbEtE fpjEEftimjjEn/ ban bE^EffbE ftradjt eh bEbnibEni^. ^CpogtEÏ bEjElbe hJilÏEnbE bErftïaarEn boa? (jaarE uittaEtftfEÏEn/
d'ixaioi xarajr/Otjaovrai ói nóV.ot, Veelc zullen tot rechtvaardigen gesteld worden ((/); (Jixaw,- xuamp;isonai Een biE na rEcgtEÏijft onbErjaEït/ in gEfpannEn ©iErftgaarE/ bjijgEfpjaaftEn/ tEcgtbaarbig bErftïaarb is?.
Cn bn^ jaï imn tjEbinbEn/ bat aïlE^ taat in be IjEiïijjE cêcijjift aan# gaanbe bE ^Ecljtbaarbiging gE^Egb toojbt/ baojftcumiE onbEt üe jje^ baante ban eeue ïïEtljt^yïEEging/ of tUEttEïijft anbEi^OEft En fcanni^ belling. 5Cïg/ ee fiaamt in baaj/ (i) ^En Gericht, tEn aanjien ban taEÏft be ^irijter biöt: Gaa niet in het Gerichte met uwen knecht (e). — fa) CEn Rechter, 5ijnbE 43ab 3EÏf (/). — (3) ^e Rechterstoel op
taeï#
{lt;/) Rom. IV ; 6, 11. (;-) Rom. V : 9, 10. (s) Matth. I : 21. (/) Hand' Xlll : 39. (?/) Gal. II : 16. (v) Hand. XV : 11. (w) Efeez. II : 8, 9-(x) Rom. IV : 6, 7. (s) Rom. V : 11. (a) Joann. V : 24. (/') Jes. XLIII : 25; Psalm LI: 3; Jes. XLIV : 22 ; Jer. XVIII; 23; Hand. III; 19. (c) Micha VII; 19. (d) Rom. V : 19. (c) Psalm CXLIH . 2. (/) Jes. I.: 7 , g» Rom. VIII: 33.
IV Ilool'dst. en beteekenis van het woord, in dc II. Schrift. 'J57
tacïften dfob ten geritljte gejeten ijf/ i» iJC Troon der Genade (#). Daarom zal de Heere wachten, opdat Hij u genadig zij, en daarom zal Hij verhoogd worden, opdat Hij zich over ulieden ontle.me; want de Uk ere is een God des gerichts (b). — (4) Cen schuldig Persoon.
ig bc jonttaar/ iiic inodixos tw ©éw 300 öeïaatien i^ met fcgulbEti/ gt;jat Ijij begtacgen^ strafbaar, verdoemlijk iö boa? gerirljt; rü
dixaico/xuTi toO Qiou (i); jtjn mond is gestopt, öooi bc (©hertuiging, — (5) Beschuldigers ftaan ttaarbig om ïjunnc aanftïagtcn tegen oen gebaagben intefijengen/ en te fietaiBcn, %gt;ce3rn jijn öe Wet (k), Ijet Geweeten {/), en ooït be Satan (m). — (6) ^De Beschuldiging Inajbt ingeö^agt/ en ij» berhat in een Handschrift, fitj tnijje ban eene 3©et/en ben ïtedjter boa?gcIcgb («). — (7) ccn Pleitgeding apgeraaaftt
in get Cbangcïie/ tec fiebjijbing ban ben fcïjulbigen |gt;erfann. Cn bit i^ be a5enabc baa? Ijet 23Iaeb ban Cljjistué/ toaar bad? öct ïïantfoen of be HEn^pjij^ öetaaïb/ be ©ecsaeuing getroffen/ en eene eeutaige retïjtigljeib aangeöjagt i$/ boo? ben 'SSoigc be^ ©erbonb^ (0). — (8) €n ïjiec ban bedient zich ook de zondaar ecnigïiift/ terbjijl Rijban aïïe anbete berbeebiging of berantbjoojbing ten eenemaal afgiet (p); €n niet^ i^ er ooït buiten bit/ toaar op een ;onbaar boa? a3ab 50U fion-nen pleiten, ©ij bie (l?ob en jidjselbcn ftent/ jaï jiclj ooft met ietj* an# berö niet trachten te beljeïpen. 3(ïa op geenen anberen g?anb 30x1 Ijij aaft/ jaa ifi benfie/ sitlj berïaaten bnrben/ al toa^ ijij berjefierb bat aïïe be Cngeïen in ben |emeï boa? ïjem pleitten. — (9) aDm bit lt;6cbing nittebaeren/ ijebben taij een' Voorspraak bij ben ©aber/ bie op 3ijne eigen aangc]6?agtc ©olbaeuing bao? an^ pïeit (7). — (io) ï^et Vonnis gier op ©?i}fp?aaft/ om en uit Ijoofbe ban Ijet ïïanfocn/ Ijet SÖIoeb of be oDfferanbe ban Cï|?i,stUB; beneben^ be 5Canueeming in i^obé gun^t/ aï^ menfeïjen bie tocïöeöaagïijft 3ijn boo? ir}em (gt;•). ©an toeïft eene nuttigöeib be ontboutaing bee3er bc3anbcröeben/ toeïften in be iïedjtbaarbiging eene^ 3anbaar«J boa? a3ab pïaat^ ïjebben/ [tot reeïjt berflanb ban öct Xeerftuft] 31]/ iö te booren reeb^ eenigermaate aange* taanb. Cn inbien beeïen öebaarbïijït obertooogen/ öoe aïïe be gemeïbe btngen faamenïoapen en berei^cljt toa?ben/ in be Rechtvaardiging ban eïfi mendij bie 3aïig tao?bt/ 31} 3auben mi^fcljien 3iilfic geringe gebacigt;
ten
(^) Heb. IV ; 16. (/■) Jes. XXX : 18. (?) Rom. III: 19; 1:32. (k) Joann.
V : 45. (/) Rom. II ; 15. (;;/) Zach. III: 1; Openb. XII: 10. (n) Koloss. II:i4. (P) Rom. 111:23-25; Dan. IX: 24; Efeez. 1:7. (/gt;) Ps. CXXX : 3, 4; Ps. CXLIII: 2; Job IX : 2, 3 ; XLII: 5-7 ; Lukas XVIII : 13 ; Rom. III: 24, 25;
V : ir, 16, 17, 18, 19; VII: 1-3; vs. 32, 33; Jes. LUI : 5 , 6; Heb. IX: 13-15 ; X: 1-13; 1 Petr. 11:24; 1 Joann. 1:7. {//) 1 Joann. II: 1, 2. (/) Job XXXIII .-24; Psalm XXXH: 1. 2; Rom. 111:23-25; VIII: 1, 33, 34; 2 Kor.
V : 21 ] Gal. Ill: 13 , 14.
158 IV IlooJdst. Van de Rechtvaardiging. De kundigheid, enz.
ten niet ijcööcn ban be jontiE/ naclj ban öcn tacg om ban ttB^cïtiE bcr^ ïo^t te taojbcn/ aïj? jij t|an^ fictaoncn. Hit becje abcrtueEsinff ïcerbc bc ?Cpo?tEÏ ben Schrik des Heeren bcrftaan/ taclfte ijcm aanbjecf/ am met sonbeeï ijber^ be menftïicn te bidden, bat jij jtcg taci met God lieten verzoenen [s).
jau soaïantj niet ijeüben fiïïjben ftaan op be fieteefieni^ ber tooor^ ben in be ijdIi0E ^tgjift/ toare Ijet niet gebleekt tot aanmerfiing/ bat een retljt berflanb berjeïben/ niet aïfeen be toangeboeïeng ber Roomsch-gezinden, aangaanbe be Insioriing ban een Qebbrlijü 52e5infeï ban SCiefbe/ aï^ be formeele Oorzaak onjer ïïecïjtliaarbiging booj 4?ab/ ben fiobem inflaat; maar ooft/ bat 51116.5 aan fommigen aanleibing geeben ftonbe/ om met aïïen erngt te fiebenften/ in taat gcjirïttpnnt jij ïjunne eigene persooneel inkleevende Rechtvaardigheid, met betreft* ftiiig tot ljunne ïïerötbaarbitjing booj (!?ob/ te bcfcljontoen Ijeüben.
DE ONDERSCHEIDING EENEIl
EERSTE EN TWEEDE RECHTVAARDIGING GETOETST.
DE AANHOTJDENHEID DER EECHTVAARDIGING; EKquot;
WAAR OP DE ZELYE STEUNT.
f' er blij onó in een onmibbeïijft onberjoeft naar ben Aart en be , Oorzaaken quot;ber ^edjtbaarbiging inïaaten/ bienen fommige bingen ' er blij onó in een onmibbeïijft onberjoeft naar ben Aart en be , Oorzaaken quot;ber ^edjtbaarbiging inïaaten/ bienen fommige bingen 1 boot2af oberbjoogen te tooiben/ ten rinbe alle bubbeljinnigljeib en migbatting/ aangaanbe Ijet ^tuft toe (ft taij üeljanbeïrn jnlïen/ baatte-ftoomen. É'ft 3C00C berïjaïben/ bat be Evangelische Rechtvaardiging, bie aïïeen be jaaft taaarban blij fpjeeften/ maar een jij/ en op éénmaal
vo L-
(s) 2 Kor. \ : io, 11 , 20.
V Hoofdst. De Oiidersch. eener Eerste en Tweede Rechtv. enz. 150
volmaakt toüjbe. (Otter tcnc anbcre ïïEtljtliaariii0ing baoj oSab/ ban sufliEEnc/ on^ aaamcrft niet met icmanb tr tluigten. 'Bij bic ban ccne anbcre J3ecï)tliaarbiging fpjeeften/ moogen aan beseïbe tae^ ftenncn Voat jij taiiïcn/ af bcseïtie taei'clj^ijlicti aan 't geen 3ij üjiïïen. aCaat on^ ban ficsicn taat men ban bic natuur al ijcütte boa^gcfreïb, ^Pic ber Roomsche Kerk iijanbrn Ijnnnc ganfcljc 3tecr ban bc llergt# baarbiging op eene anbcrftljcibing tuéfdjeu ccne dubbele Rechivaar-ging, üieïïte jij bc Eerste en Tweede noemen, 3Dc Eerste Rechtvaardiging i$/ boïgcnbst §un/ bc inflojtiug of mebebeeïing ban een inklee-vend beginsel, of ijcblicïijl'Ujcib ban genabc/ of liefbe. i|ier boo?/ peggen jij/ bmbt bc oojfpjonglijfte [of €rf-] janbe uitgedooi'd, en alle Ijebbcïijftficben ber jonbc bcrbjecbcn. iDeesc ïïecötbaarbiging/ peggen 5e/ i^ boo? ïjet Geloof, jijnbe bc ^cljaa^aairiljeib en ©aïbocning ban CljjistU'J aïïccn baarban bc verdienende ooj^aaft. JCIIcenlijit ijebiicn jij gefdjif ober bccïc bingen/ raaücnbc be voorbereidingen, cn geschiktiieden tot beseïbe. 3En bceje bjao?bcn tiegiecy bc Trentsdic Kerkvergadering get geboden ber Schoolgeleerden aangaanbe Mcn'ium de conyruo, [of berbicn^te xiit bieïbaegïijl'fljeib/1 30a als öcibc Ho si us en And radius, in fjmmc ©erbccbiging ban bat Concilie, ödijben. gt;i5n öij nabcrc bctfiïaaring/ftoo^ meu 3e fiijna op Ïjet sdfbc uit; Ijoctad bc ïierftbergabcring ïjet bioo:b Verdienste, met opjidjt tot bcc^c ljunnc Ccrflc liedjtbaarbiging/sojgbul--big bermijbt. ?(;an Jjct Geloof, bjdft naar ljunnc gebadjten nietg meer té ban eene aïgemecne toeftenunjng aan bc ^obïijlte aDpcnbaaring/ fcgjijben 51} ÖCt gjootftc bed toe in beeje Voorbereidingen; joobat/gerechtvaardigd te worden door hel. Geloof, naar Ijun gcboeïcu Ijicr in ttetlaa/ bat IjcL gemocb boo? bit foojt ban gdoof^ocfcning Uooiücrcib iucjbc/ om eene Graham gr al urn fnqientem, eene hebbel ij klieid van Genade, tc ontbangen/ blaar booi bc jonbc berbjccbcn/ en lui; aangenaam in ^obs oogen bioibcn, 3©ant op becjc oefening ban gdoof/ tePcité met bic anbcre pïigten ban droefheid en bekeering, bidïtcu baar mebe mactcn bcrjdb gaan/ voegt en betaamt Ijct ber (Coblijfte Jföijsljcib/ a3ocbljeib/ en ^rouble/ ons bic a5enabe te fdjcnften/ taaar booj brij gcredjtbaarbigb b!ou:bcn, Cn bit \$/ l-oïgcuba ljun/ bic ïtcdjtbaarbigiug/ ban bidïfc bc 5Cpostd Paulus in jijne ^icbcn fp:ceftt/ en ban bidfte Ijij/ alé tcbiccgüjcngcnbe ooj# jaaften/ aïïe bc Werken der Wel uitfluit. ^Tc Tweede Rechtvaardiging ig [naar ljun ficgjip | een uittaedtfeï of geboïg Ijicr ban. Cn berjdbcr eigene fojmede oojjaaft/ jijn bc Goede Werken, babjbïioomcnbe uit bit ücginfd ban Genabc cn St'icfbe. ïMccom inaaHcn becsen be lt;6ercc^ tigljcib uit/ toaar boo: be ^quot;doobigen boo? a5ab redjtbaarbig sijn; toaar boo? jij Ijct cettbiig ïebcn berbicnen. 2;ij ïjccten bit bc ïïceljtliaar^ biglieib ber ï© erft en/ en biiïïcn bat bejdbe gdecraarb taojbe boo? ben 5l'pogtd Jakobus. ï)eese/ Ijoubcn sij ftanbba^tig flaanbc/ onj» Jas tos ex injuslis, [van onrechtvaardig rechlvaardig] tc maaïicn; taaar ill jij
160 V Hoofdst. De onderscheiding eener Eerste en Tweede
boo? anbcrcn too^ticn nagcbolgb. lt;i5p bccse taitfc tracïjtEn te meeaten ban ïjun/ bc fcjiiinfljjjbigljdti tu^feïjen Paulus tn Jakobus uit ben lucg tt ruimen. Paulus, peggen jij/ fpjccftt afïccn ban bc Eerste Rechtvaardiging, ban taclffc gij aïïc toEtften uitfïuit/ taant bic gefdjiebt bao? Ijet dPcïaof/ oy bc soa eben gcmcïbc taijje. ^aar Jakobus Ijanbcït ban bc Tweede Rechtvaardiging, taeïfie boo? bc l^ocbc Jï^crftcn gcfcljicbt (t). ü^ccse nnberfeïjeibing ^ tot geen anber cinbc gefmeeb/ ban om bcr^ taa?ring te ö:engcn in bc ganfdje SCcer ban fjet'ïEbangclie, ü^e ïiccljt^ baarbiging boa? (öobé bjije (öcnabc/ boa? Ijct aMaaf in Cïjji^tu^ 2amp;Iocb/ taojbt er boo? vernietigd. ïPc ï^ciïigmaafting taa?bt beranberb in ïïccïjtbaarbiging/ en bcba?bcn/ boo? bcrjelbcr b?ucljtcn verdienste-telijk tc maaficn. '©c geljcclc natuur ber Evangelische Rechtvaardiging, löcftaanbc in bc genabige bcrgccbing ban janben/en ^oereïtenmg baiï oBcrcc^tigljeib/ 30a aïj* bc 5l:iJoaquot;teI met ronbc taao?bcn leert/ taaar op bc geloobige jonbaar bcrïtïaarb tao?bt reefttbaarbig tc jijn/ geïijït suïït^ bc ecnigftc üctcctfcni^ ban ïjet taaa?b i*?/ too?bt cr ten ccue* maal boo? ambc?rc getaotpen.
5Cnberen Ijdibcn bcc^c aDnberfdjcibing mebe omljel^b/ fc|)aon niet volstrekt in ben jelfben sin. Soa boen bc Sociniaanen. Sla ^ij aïïc/ bic onje inkleevende rechtvaardigheid aï^ bc oo?3aalt onjer ïüetïjtbaarbt^ ging aanmcrïtcn/ of quot;ïccren bat sr- cenigcn inbïocb oy bcjclbc ïjebbe/ moeten in jcficr opjicïjt bic onberfc^eibing toeftaan. 3©ant jij erfien^ nen cenc ïïccïitbaarbiging/ tacïïtc in o?bc bcr natuur volgt na bc bc^ tradjting ban taaarïijft goebc en Evangelische toerïmi. .ïiKaar al^ een gevolg bier BDerften Ijeeft er eene ïïeclitbaarbiging yïaató/ berfcljiflenbe ban 'bc ecrflc/ boo? 't minjSt in trap, 50a niet in aart en fao?t/ naar ïjet onberfeïjeib ban bcrjclbcr fo?mceïc DO?5aaft/ taeïftc i^ on^c nieutoe (l5cïfDO?3aam{jeib. iPan jij jeggen boo? ïjet mccrcnbceï/ bat get aïïcen bc aanhoudendheid onzer Hechtvaardiging jij/ bcneben^ ber^eïber toe# neeming in trap/ taeïftc jij Ijicr mebequot; beboeïen. Wortj 300 't Ijun gc-oo?ïoofb i$/ bc Heiligmaaking tc beranberen in Rechtvaardiging, cn ben boo?bgang in J|eiligmaafting of bc bermcerbcring berjeïbc/ 't jij in ïjaaren ino?tcI of in bc b?uc|jten/ aïj» eene nieuwe Rechtvaardiging aan^ temerften/ ban fiunnen jij/ naar 't mij boa?fioomt/ sootaeï ttaintig ïïccïjtbaarbigingcn fteïfen aï^ ttaec. De inwendige mensch, immcr^/ wordt vernieuwd van dage lot dage (u); bc geïoobigen gaan van kracht tot kracht (v); ji) worden veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid (w), boo? ijct bijboegen ban bc eene genabcgaaf bij bc anbere in berjclber oefening (x); jij wassen op met godlijken wasdom (:); jij
was-
(/) fu/e Bell arm. lib. II, cap. 16, amp; lib. IV, cap. iS. Het wordt ook uitdrukkelijk dus bepaald door de Kerkvergadering van Trenie, Sess. VI, cap. 10.
(//) 2 Kor. IV ; 16. (?-) [Psalm LXXXIV : 8.] (w) 2 Kor. III : 18. (.t) 2 Petr. 1: 5-8. («) Koloss. II: 19.
V Hoofdst. Rechtvaardiging getoetst. Do Aanhoudendh., enz. 10 1
wassen alleszins op in Ilem die hel Hoofd is (a). «ïBaac 500 ljunne ïïcdjtbaajtiijjtng Ijiet in gelegen taarc/ ban luictamp;en jij elften bag oy nieutaö geretïjtbaarbigb. fft sal bcrljalbcn/ Eerstlijk, aantaanen/ bat bic (Dnberfdjeibing en tegen be heilige Schria, en tegen belleden aanïaaye. — Ten anderen, berftïaaren iuaat in be aanijaubenljetb [af faaajbbuucing] onset ïteepbaarbiging fteflaa/ en taaat ap bejelüe ge-g?onb ji).
i)e ïiecljtbaarbiging boa? ïjet -^eïaaf in 't 25raeb ban Cljji^tu^/ ftan aangemetftt bio?ben af ten aandien ban becjelbec natuur enbieejen/af in betjelbec openbaaring en berftlaacing. ©e oyenbaating becseïbc ij? tlueebeclei: — Aanvanglijk in bit leben; — en plegüg en baïftomen/ in ben bag be^ aa:becïó/ iaaarban blij Ijierna fp^eeften jufien. ^»e ayen^ öaacing ber Kecljtbaarbitjing in bit ïeben/ Ijeeft Ijaac apjicljt af tat bc ziel en Ijet geweten ban Ijcin bie gerccljtbaarbigb liio:bt/ af tat anbe^ ren/ b, i. tat tic ïïerft en be ïBcctclb. €n in eïftc bier üetreftftingen b?aagt bic aycnöaaring af üeftenbinaafting ben naam ban Rechtvaardiging, fcgaan anje eigcnïijfte ïaecljtbaarbiging boa: «0ab aïtatóééne, en beselfbc 'liïijbe. .ïiöaar iemanb ftan toaatïijft boa: 0ab geretljtbaar' bigb sijn/ en nagtljan^ be ülijftöaarljeib en bcc^citcring baar ban in sijn eigen gemacb mi*»fcn. vpie tjlijftiiaarljcib af bcr^cftcring üeljaajt ber* Öafben niet tat be natuur af Ijet tae^en beé 0ctaafé baaj biclft toij ge^ rccljtbaarbigb 'aia:bcn/ aaft gaat 5e niet naabjaaftlijft met anje ïïecïjt# baarbiging bcr^clb. «Die openbaaring- en üeftenbniaafting ban iemanbquot;* ficcljtbaarbiging aan sijn gemacb/ affrljaan afïjangenbe ban beeïe öc^ janbere aaijaaften bic niet baïftrcfttfijft met sijiic Secljtbaarbiging baa? 0ab berbanben 5'in/ iS ccljter/ biannccr bCjClbe bc^cibt biaibt/ gecne tweede Rechtvaardiging; maar 5e ió cnfteï bc taepaafing ber eerfte aan 3'in gelncten baa? ben föciïigcn 0cc5t. — Saa i^ 'cc aaft cenc bekend-maaking af ayenbaaring bec iSecijtbaarbiging ten ay;itljte ban anberen/ bicl'fte ebeneens ban anbere oa^aaftcn afljanirt ban'anjc rierfttbaarbi* ging baa? 4?ab baïftrcfttïijft; ccljter i£ ;c gecne tweede Reciitvaardiging. iJ^ant 31) ru^t alleen oy bc zidiibaare uitwerkselen ban bat 0claafbjaar baa? toij gcreiijtbaarbigb lua?ben/ gclijft anö bc SCya^tel Jakobus leert» ^agtljaüs; ia' Ijet enftcl an^c eenige ïiccljtbaarbiging baa? 0ab/ gea? yenbaarb en antbeftt/ tat jijae eer/ Ijet nut ban anberen/ en be bc? baa?bering ban an^e eigen jaligtjeib.
«i5r bja?bt aaft ban ccne iweederlei Rechtvaardiging baa? 0ab in bc 45dj?ift gebiag gemaaftt: — [Cenc lïcdjtbaarbiging] door de werken der Wet (Ij). ï)icr tae bia?bt berei^cljt/ cenc balftrcfttc gelijftbazmig^ Öeib aan bc geljccle JlDct ban lt;0ab/ in anje natuur/ in alle bc berma* gcn^ anser sicl/ in alle bc g?anbbeginfclen anjer sebclijftc beb?ijbcn/
gc#
(lt;?) Efcez. IV : 15. 0) Rom. II: 13 ; X : 5 ; Mattli. XIX : 16-19.
9.1
102 V Iloofdst. De Onderscheiding eener Eerste en Tweede
gepaarb met ttnt baïmaafttc baabïijfic geïjaojsaaraïjeiii aan aïïe bct^cï^ tier gefiaben/ in aïïc h0a?0tf£lj?ccliene yligtcn/ licitie in ijet ftaffelijfte Elt Ijet üajmeïijïte. 3©ant/ Vervloekt is een ijgelijk die niet blijft in alles wat geschreeven is in het boek der Wet, om dat te doen (c).
ïjij bic één gebab obertrcebt/ fcljuïbig aan fdjennij? bcr scljecïc 3©ct (d). ï^ier uit öefïuit be SHyopteï/ bat niemanb uit be ^et fian gececljtbaarbiijb tao^ben/ bcinijï amp; aïïe gejanbigb Ijebfien. —_€r i^ ooft eene Rechtvaardiging uit Genade boo? ïiet ^eïaof in Cfei^tu^ 23Iacb/ ban taeïïte Vaij ftanbeïen» €n beese tlucebecïei taijsen ban ïïecïjtbaaEbiging jijn tjeljeeï ft?ijbig met cïïtanbece/ aïsoa bejeïbenru^ ten oy booitoaarben bie ïijnrecgt tegen eïïtanbete aanlaapen/ en met geene moogeïijftljeib beftaanbaat met af onberjjeftljifit aan maïfianbere ïtannen gemaaftt tao?ben. ^ejelben onbereen te ber\na?ren/ bao? 3e met dftanbete te hermengen/ \§ juist Ijet geene men boa? be aDnber^ fcljeibing ban tene Eerste en Tweede Rechtvaardiging bebaeït/ 500 toe Ijierna taonen sullen. HDdcö in laat af betreftïiing men be
Saaft ooft be^rljautae/ bie Eetljtbaatbiging/ baa? taeffte toij baa? i^ab in C£i?i£tu^ lefu^ geretljtbaarbigb toajben/ ié maar één/ en oy één^ maaï baïmaaftt; en be genieïbe aDnbecfdjeibing i^ nieté anber^ ban tene ijbele en btoaase uitbinbing. JJDant/
i, Zaa aïé bejelbe baa? be Roomschgezinden berftïaatb taaibt/ ftteftt 3e ten uiterflen tot berïtïeining ban CQ?igtu^ ©erbirnsten. Sij be# fpieeftt aan bejeïben geene meerbere ftraeijt of uittoetfting ap oné/ ban tnfteï be instorlincf van eene hebbelijkheid van liefde. *!?it baïbjagt jijnbe/ moet aï Ijet abedge ter berftiijging ber saïigljeib naabig/ baar onójeilien Vnajben uitgetoerftt. Ctj?i#tu^ ijeeft fiegta baa? an^ de eerste Genade verdiend, apbat toil baar mebe en baar baa? Ijet eeutaig ïeben berbienen sauben. ^aar men Cïj?igtu^ ©erbien^ten in berjeïber uit^ taerftfeïen beyaaït tat be Eerste Rechtvaardiging, Ijeeft 3c geenen an# mibbeïlijften inbïaeb ay eenige (I3enabe/ ©aajrecgt/ 53armï)artigtjeib/ of ï^eerlijftljeib bie baar ap balgen; maar beejen sijn aïïe te faamen b?utljten ban be Tweede Rechtvaardiging, bie lanter uit be taerften i$. ÏDan bit ft?i)bt openïijfi tegen Ijet ganfdje belaap ber Ijeiïige ^cljzift. 33Dant fcljaan taij balgenbs be ojbe en fcljiftfting baa? a?ab beraamb/ be 3JDeIbaaben ban ijet Cbaiigeïic in (6enabE en ï^eerlijftljeib be eene na be anbere beeïatljtig iaa?ben/ jao sijn nagtljané bic aïïe/ en elft berjelben in Ijet bejanber/ anmibbeïïijtte b?ucötgebafgen ban Cïj?iétu^ ^oab en iJ?gt;E0aa?5aamïjeib/ bic eene eeuwige verlossing baa? on^ teweeg gebragt heeft (e), en allen die Hem gehoorzaam zijn eene oorzaak der eeuwige zaligheid is geworden (f); Hij heeft met ééne Offerande in eeuwigheid
vol-
(V) [Gal. III : 10.] (O [jak. II ; 10.] (e) Hebr. IX : 12. (f) Hebr. V : 9.
V Ilooklst. Rechtvaardiging getoetst. De Aanhoudendh., enz. 1G3
volmaakt, do geeïien die geheiligd worden (^). — Sij ooft/ bis fc^aon 3e niet uitbjuïtMijlt eene Tweede Rechtvaardiging ftrïïen/ nogtgan^ ccnc minvoornaame oojjaaft af gjoniï anser Kcc^tbaartiiging in onjE inMeebcnbc pcriaonceïe rcrljtfaaarbigpiiJ mcencn tc liinben/ maaftcn 3jc{j mciiE fcljultiig aan/ I30ciïicï niet in tcnjeïfbcn trap. J^ant nabemaal jij aan öejcïbc tocfd3?ijbcn 01150 ficb^ijtiing ban aïïe frtjuïti bcr 3onbE/ na bc cerflc ïïcrljtbaaröiging [begaan/] mib^gabcr^ ccnc lt;6^ rcdjtigljciiï bic in Ije; al)a:bccï bcc ^atJljcib beftaan ftan/ afé of je boï^ maaftt En baïftamen hiatE/ En taaac ojj on^E EiniJElijftE ©:ijfp?aaft rn gaïigljEib ruét; 300 boïgt Ijiïr uit natuurlijft/ öat bE onniibbEÏIijftE firacptbaaöigöEib ban Cfei^tué HDnïbaEning En ©Eramp;iEnjjtEn 3icïj geEn IjairbjEEb bEtbEr uitfl;rEftRE/ ban tot öe Eerste Rechtvaardiging, ban of 3uïïi*? mEt bE ïeec öEr ïjEiligE ^rijjiften ^ooïie of niEt/ 3UÏÏEn taE giEr na onbEtsoEfiEn.
2. ^00, bE gEintïiiE Onderscheiding too?bt aan onszei ven, En aan bE hJEtfiing bEr inkleevende Genade tot ïjEt bECbiEHEn En bEftoontEn ban gEEgtïtjft En EEutaig goEb/ niEErbEt toEgcitEnb/ ban aan ijEt liloed van Christus. DDant | bolgenbé bis onber^Eïïing] 3011 Cijjiptu^ 23ïaEb enM bE eerste Genade En ïïccïjtbaarbiging booj oné bcrtaErbEn; baarban alÏEEn 3011 ÏjEt bE bErfaiEnenbE aDo?3aa?i 3iin/ of/ geïijlx anbEten IjEt uit^ biuïifien: „J]0ij bErïfjijgEn bcEÏ aan be^EÏf^ nittoErftfEÏEit boo? bE bEr^ ,,giffEni^ bcr boojlEebEUE 3onbEnquot;. .ïiKaar boo? i)Et bEtmogen bEE3Er O^EnabE 3aubEn taij bErïf?ijgEn/ bEftoomEn/ of bErbiEnEn eeue andere, EE HE tweede, eeue volmaakte Rechtvaardiging, bE aanïjoubEnbljEib bEt: (l5obïijliE gunst/ niEt alÏE bEr3EÏbEC brucijtgEbofgEn/ niEt IjEt EEiitaig ïEbEn En ijEEtïijtiljEib. Soo soubEii on3E bJErlkn boo? 't min^t be ©ee* biEUgtEn ban C}j?i^tu^ boïmaaïtEn En boïtuoiEU/ biE 3onbEr bE3eïbEn onboïftoomEn 30UbEn jijn. — (IDiE gEEtiEn toEÏfiEU bE aanhoudendheid onzer Rechtvaardiging, iuaarin alÏE bE uittaErfifEÏ^ ber (6obïijfie gunjft En gEnabE ïiggEii opgEbJonbcn/ aï^ ooft bE EinbEÏij¥tE ïiEtljtbaarbiging boo? (J3ob/ aan on3E EtgEii pEtfoonEEÏE ÏÏECljtbaatbigljEib/ aï^ eeue toEreiftEnbE oo?3aaft/ toefcljiijbEn/ boïgEn/ naar mijnE gebatljtEn/ niEbE ljun boEtfpoo?. oDbcr jaafiEn aïé bEE3En ftantUEn tlnistcn; ter^ biijl Ijrt bijna ongeïoofïijft i^ tuat inbïoeb bE baa?aa?bEEÏEn/ obErlrbE^ ringEn/ fcj)Erp3innigljEib in ijet rEbcnEEcen/ eu bErgeïijftcn/ op men^ (rijen gcegt Ijeübcn/ om öeu aftEÏEibEn ban aïïE Ernstig nabenben obEr bE bingEn taaar obEr 3ii tbiistEn niEt bEtrEfifting tot ijunjEÏbEn cn Ijun^ nen EigEn torftanb. iJfamiEer 3uïftE inenfcljEU op bc eeue of anbEEE brij3E tot zichzelven mogten geb?agt taa?ben/ en iEErben bcbeuïtEn/ Ijoe en biaar mebe 3ij boo? ben öoogen iJ?ob bErfrïjiinEn 3UÏÏEn/ ï|oe 3tj ban IjEt bonnis bEr Wttf eu ban bEn JDÏceü biEÏftEn bE 3onbE berbienb geeft
(g) [Hebr. X : 14.]
21'
164 V Iloofdsl. Dc Onderscheiding eener Eerste en Tweede
suïïcn ontljctiEn taajbcn/ cn ccne gcnorgjaamc ^cccclitijjQciij iöcjittcn juïïcn om tc ïtonnrn ücfl:aau boaj^oö^gcburljtenïSEcïjtcrltael; faaa?al/ inöicn jij boo? bc abcrtuigcnbc firacgt ban (6cc5t ccn ïccticnbig öcfcf bcc^cr bingrn mogtrn bctfijijgcn/ ban soubcn aïïc ijunnc fpitslmiv bigc rcbcnftaUcfingcn/ aï ijun yïcitrn boa? bt tacrcificnbc firadjt IjunnEt pcrfoonecïe recltbaarbigïjcib/ in ljumicn gcc^t tacdj^inflcn aïé Ijct inatcr öij 't Efifitn bcr rilncr/ cn nicté ban fïiamp;öc cn onrEin^eib acljtcrlaatEn.
3. (IPccjc (Dnbcrftïjtibing lian ccne Eerste en Tweede Rechtvaardiging, 30a aïjï bcscüjc boo? be Roomsche Kerk jjcïccrb cn bcrïtïaacb iuojbt/ Iaat oné inbebaab gccnc ïtccljtbaarbiging in 't tjcljccï. €r i^ in bcrjcllici, ficjonbccc taïfftcn tacï iets* ban bc lleiligmaaking, maat ban bc Rechtvaardiging nictj» met aï. i^imnc Eerste Rechtvaardiging, ücftaanbc in bc mededeeling van ecne hebbelijkheid of öcijinfcï ban gc^ nabc/ tcc uitbjijbing ban aïïc Ijcüödijiïöcbcn bcr jonbc/ i^ ïjcfligmaa= fting cn nict^ anber^. oJn nooit öctoccrbcn taij/ bat onjc itccljtbaar^ biging [of ïicc[}tbaacbigmaaüing/] luannccr men 't [taoojb l in bicn 5m tail oybattcn/ in bc Toerekening van Gliristus Gerechtigheid gcïcgcn jij. 3pcc3c Iïctï)tbaacbigiiig/ inbicn men cr on ftaat om 3c bicn naam te gccbcn/ Ijccft 5cïicrïi)ïi tjaarc trappen/ cn lian/ 300 in sicljseïbc/ aï^ in ïjaacc toei*fi3aamljcib cn oefening toenccmen/ 30a aïö taij recb^ ïjeüben aangcmcrl'it. vDan/ Ijiec aan niet flegttt den naam van Rechtvaardiging tc geebcu/ met ccn aïgemeen op3icljt tot bc fiunbigljcib ban Ijet taooib/ aï^ ccne mebebeeïing ban ycrfoonecïc cn inMecbenbc recTjt^ baarbigljeib; maar baar bij ftaanbe te Fjanben/ bat bit bc Reciitvaar-diging 3ii door het liloed van Christus, taaac ban be Ijciïige ^iljjift getaag maaftt/ neemt bc ccnigc taaare CbangcïifEljc Itciijtbaarbiging ten cencmaaïc uit ben lt;6ob^bien?t toeclj. lt;3?e ttaeebe taft bcr ©nber» fiquot;ï)cibiag fmaaïft 3ecr ftecïi naar ccne Rechtvaardiging uit de werken dei-Wet, maar Ijccft niet?? in sitlj ban bic ïxccïjtbaarbiging tacïfte ïjet Cban=» gcïic openbaart, ^nö ülijftt bat bc gcmcïbc Onbcrfcljcibing/ in ftebe ban onji Twee Rechtvaardigingen te smeeden obercenïtoomgtig Ijet Cbangclie/ onö geene Rechtvaardiging in 't geheel oberig ïaate,
4, €gt;cc3c aDnberfdjeibing binbt oaft gccnen g?onb aïtooj? in beö
ren JCoojb. iTc luojbt/ 't is taaar/ getaag gemaaïit ban ccne iCtacc^ bcrïei ïtceljtbaarbiging/ 300 als toe tc booren al oymerftten/ naamïijft be ccne boo? be Jtëet/ en bc anbere bolgcnbs ijet ütbangeïie. Möaar bat elft ban bee3e uit cenigen ijoofbc 3011 moeten onberfdjeiben gefinaï^ bedb tao^bcn in ccne Eerste cn Tweede ban bc3dfbc foojt/ bat is7 in cenc ttaeeberïei tacttifdje/ cn in cenc ttaccbcrïei Cbangdifdjc ïïedjt^ baarbiging/ baar toe geeft on^ bc 53iiöcï geene bc minste aanleibing. lt;Pc rcbcnccring ban ben ^lpojitd Jakobus 3ict in gccnen bccïc op ccne Tweede Rechtvaardiging. ïjij fpjccfft ban ïïcdjtbaacbiging/ maar rept geen cnM taoojb ban cenc bermecrbcring ban bc3dbc/ tOEbacging tot
bc^
V Hooldst. Rechtvaardiging getoelst. De Aanhoudendh., enz. 165
öü^dtjc/ notïj ban ccnc ccnc eerste of tweede. »Egt;aar bEnebcn/ gij fpjccfit uitöjuftMijft ban ccncn bic roemt op zijn Geloof, 't ineïft/ sanbee öc tacrïtcn/ dood is; maat/ baïgcnba' ïjet geboden anjer partijen/ bcjit ïjij öic be eetfle ïïedjtbaarbiging becïacljtirj gelnojben/ een taaar ïee^ benbig ^eïoof/ gebojmb en leebenbiggemaaftt boo: be Xiefbe. SPe 51Ipo^tcï geeft ooft Ijet seïfbc getuigenis aangaanbe be ïïecljtbaacbiging ban Abraham, bjeïft be JCposjleï Paulus opgeeft/ en berljalben üebaeït tjij niet eene anbere/ maat bcjeïfbe [ïïetljtbaatbiging/] fetjaon inbeiv fc^iïïenbe opsitïjten. '©e anberbinbing bet ^eïaabigen ïeett tjun Ijier ban ooft niet*t Ijct aïïcrmins'tE. Sjnbien ooft gecne afgcïegener injidjten be oojjaaït to aten getacejl/ nooit joiibe Ijct een üebaatb 'ïecjcr bet ïjeiïige ^cljjiften in gebacljten geftoomen jijn jnïft eene (©nberfcijeibing te berjieren. l^et iö ten uitterfle ftQabeïijl't en siclbcrberbeïijft/ teanneet be mcnftljen/ in be getaaanbe berMaating bet a5abïijïtc Égt;aatïjeben/ wilkeurige Onderscheidingen berjinncn/ lueïften geenen gjonb aïtooé in lt;ï?obJt 3ïDaa?b ijcölien/ en berseïben/ aïs onaffdjeibeïijft aan be Heet biaatban jij Qanbeïen berftnncljt/ aan eïftanbeten oybjingen. Suïftö bient tot geen aubet einbe/ ban om bc gemoebeten afteïeiben ban Ijet taejen bet öingen/ en om aan aïïerïei flatïj ban menfdjen aanïeibing te geeben tot einbeïooje ttaiilen en bcrbeeïbïjcbem ^inbien be uitbinber^ fcecjct ^nberuijeibing flegt^ naubJïteurig acQtgaben op alle be pïaatfen ber ïjeiïige ^cijjift luaarin ban onje Hecht vaardiging voor God gelnag geniaafit bio?bt/ en bejelben op be öcsonbere beeïen ïjunnet €gt;nber* fcljeibing bjiïben tocpasfeu/ jij jouben jiclj b:aa in onabetftoameïijïte jtaaatigljeben getaiïiïteïb binben»
5. ^De ïjeiïige 33ïaberen fcgjijben juïïte ïjoebaanigïjeben toe aan onje Eerste Rechtvaardiging, inbien men 5e boïftrcï'it bii^ noemen luiï/ bat et geenc pïaat|t bao? ïjumie gewaande Tweede Rechtvaardiging obet^ üïijbe. 3©ant bc eenigflc g?onb biet onberfdjeibing i$ geïegen/ in ïjet ïoodjenen bat tot Olljc Rechtvaardiging door Christus Rloed bic hingen ücïjoaten taeïüen bc ïjeiïige ^§dj?ift' baar aan uitbntMfeïiift toeftent. H'aat on^ in cenigc boo^fieeïben jicn/ luat tot bc Eerste Itedjtbaarbi* ging fieïjoore/ en inigt; juïïcn tcrflonb öemerften bat er jeer bicinig/ ja nict^ boo? ccnc getaaanbe Tweede iiicdjtbaatbiging oberfdjietc. — 3JDi} ontbangen boo.: bcjcllic boïfiomcn ontfïag cn vergiffenis van zonden (/t.j. — JiDij taojben tot Rechtvaardigen gesteld (/.); ïicbjijb ban bc verdoemenis, ban ï|Ct verderf, cn ben dood (T). — 3©ij bJOjben bOO? bcjcïbe met God verzoend fl). — il?ij ontbangen vrede met Hem, cn toeïcibing tot jijuc gmiöt in welke wij staan door Genade, bencbenjt
aïïc
T/i) Rom. IV; 4, 6,7; Efeez. 1:7; IV: 32; Hand. XXVI; 18. (/) Rom. V : ïq; X : 4. (/;) Joann. III: 16, 19; V : 25 , Rom. VIII: 1. (/) Rom. V : 9, 10; 2 Kor. V:2o, 21.
166 V lloofdst. Dc Onderscheiding eener Eerste en Tweede
aïïc te baa?mïjtEn en Uertjoogtingen tie baar aan herlamp;0nben jijn/ ontcr een gejoel sijnec ïieftc (m). — 3)l»ij berfijijgen öc Aanneeming lol kinderen, met aïïe te jaliijljetien baar aan ha^tgeljetïjt (h). — €n/ in ïjet tiejontie?/ Öet recht en de aanspraak tat te ijetneïftïje Crheni^ (o). i^et eeuwig leven i^ er Ïjet nnaffcfjeibEÏijft ceboïg ban (p). 53i} eene an^ tere gelegengeib fpjeeften toe öier ban fijeeter. Soa er nu nog iet^ boo? ^unne ^tacetie ïiecBtbaarbiging aï^ joobaanig oberfiïijft/ Iaat ijun bat |aïj* gun beeï] tot siclj neemen; aï Ïjet oygenocmbe i^ ijet an^e/of ÖE' ^oojt aïttjané tot bie ééne Rechtvaardiging 'tacïïte blij fieïiciu i^et bïijftt bergaïben/ bat of be Eerste Rechtvaardiging be Tweede ombejre toerpe/ boo? bcjelbe onnoobig te maaften; of bat be Tweede be Eerste bernie* tige/ boo? Ïjet toetljneenien ban 't geen toejenlijft tot bejeïbe fiegoo^t: taij moeten berïjaïben een ban öeibe ïaaten baaren/ biant öeftaanbaar met eïfianbere sijn 5e niet ïgt;et geene onbertirêfdjen tot öet nitbinben en boa:fl:aan ban suïft eene oDnfacrfcljeibing/ en ban meenige anberen/ aanïeibing geeft/ 15» aïi'een be innige affteer ban be SCeer ber ©?ije nabe/ en ber Kedjtbaarbiging boo? ïjet beloof in 't 22ïocb ban Cij?i^ tn^/ taeïïte quot;leer fommtgen toeï gaarn met frtjaamte jonben bietfeciv ben/ om aan ljunne eigen gcreeljtigljeib en biaarbigïjcib ben biierooü toetesluaaien.
©an meerber ftïem i^ 't geen men inbjengt ter berbeebiging ban be Aanhoudendheid onzer Rechtvaardiging. JlDant jij bic uit genade gerechtvaardigd jijn/ blijven bebiaart in bien flaat/ tot bat jij ter ijeer* ïijftljeib lno:ben ingeboerb. ^00? be ïierljtbaarbiging toojben jij toaar^ ïiju tot eenen menbjen flaat en tocflanb obergefijagt/ en fiomen in eene nieubie betrefifiing tot löob en Cljji^tué/ tot bc i$ct en ijet «Cbangeïie, .4Du i^ bc b?aag/ ïDaar oy rust aan ijunne jijbc ljunnc boïïjarbing in bien ftaat? of/ teat teojbt er ban ijun geeigcljt/ om tot ben cinbctoc gcretljtbaarbiijb te teojben? ^gt;it iü/ naar fornmiger gebacïjten/ niet ijet Gelool' alleen, maar baar üeneben/ be Werken van oprechte gehoorzaamheid I of Deugdbetrachting.] 45iemanb fian ontfiennen/ bat be ïaat^tgemefben berei^cljt taojben ban aïïen bie gerertjtbaarbigb jijn/ sooïang jij in eenen ^aat ban ïiecljtbaarbiging/ aan beeje sijbe ber ^eerïijftljeib/ taeïïte aïïernaa^t en onmibbeïijft baar oy boïgt/ jttlj be^ binben. ïDan of men baptftcïlen moete/ bat op onje eerjïe ïxer^tbaar^ biging boo? ^ob/ ijet Gelool' terstond van deszelfs post en plaats worde afgelost, en bejfteïfê bienpt taa?be oliergcb?aagen aan be Goede Werken, SUÏfté bat be aanhoudendheid onzer Rechtvaardiging joube fteunen op onje perfoneeïe geljaa?3aamïjeib of gobbnidjt/ en niet op be ber* meutabe toebïugtneeming be^ apeïoof^ tot Cïj?iatu^ en jijne èererijtig^
^eib/
{til) Rom. V; 1-5. («) Joan. I; 12. (ö) Hand. XXVI: 18; Rom. VIII • 17. (/gt;) Rom. VIII130; VI: 23.
V Iloofdst. Rechtvaardiging getoetst, üe Aanhoudendh., enz. 107
ïjEitr/ licriïicnt ccn naiïcr Diiberjaeft. HCcejcc gdietie alÏEenüjft in 't 003 te gauben/ ttat nattcmaaï öc noabjaa'tïiijttljrib iicr gacbc 3©enten in gercdjtöaarbiitbc menfdjen ban luecraftanten taajbt taegcftaan/ fjet fdjijnüaar becfcljil taeïft Ijiet plaats ijerft/ ijecnaina Ijet lueseu ban be SCeec bet ïïecljtbaatbiainö üetteffe/ maat enïicï be toijje oy taeïffe taij onje gebacljten aangaanbe be ojbe en üegcöiffiiinij ban opob^ u^enabe en on^en ylist/ tot eïfianbet^ fiicljtinij baajbjaajjen; taaat in iftbuojmij öie bjijljeib jaï 'iiet)auben/ toeffte iit aan anbeten geteebeïijft obcrïaate» 3ift saï mijne gebarsten ijiet ober opfiuiten in be boïgenbe StianmctïiiniTcn.
i. Éïetfthaatbiging ié eene SDrlbaab ban bien aatt/ bat bejcïbc 011 eenmaal volmaakt i^ ten aandien ban aïïc bctscïbct ocujaaften/ en ban ^aate geljeeïe nitbietUing; ftljoon niet ten aandien ban Ijet bolle iie^it ban aïïeé taaat toe bejelbe rcctjt en aanfytaaït geeft. ÏDant: — Jt'Iïe on^e janben/ baajïeebene/ tcgentaoa,:bige/ en taeftaamenbe/ jijn op éénmaal aan Cöiiétuë toegeteUenb/ en oy ïjem geïegb; in lueïft eenen 3in/ sullen Ine Ijietna onbetsoefteiu Hij werd om onze overtreedingen verwond; om onze ongerechtigheden werd Hij verbrijseld: de straffe die ons den vrede aanbrengt was op Hem, en door zijne striemen is ons ge-neezing geworden. Wij dwaalden alle als schaapen, wij keerden ons een ijgelijk naar zijnen weg; doch de HEER heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen [rj). Hij zeil' heeft onze zonden in zijn ligchaam gedraagen op het hout (r). ipe fietaoojbingen bie be Ijeiïigc ^cïjjift 'öccsigt/ jijn baïfttefit onïtepaaïb/ jonbet eenige uitjonbeting toeteïaaten. Alle on^e jonben Itiaren op ïjern geïegb; ï^ij bjoeg aïïc onje ongeretfjtigljeben op eenmaaï/ en ftierf bué bao? bic aïïen tcgc^ ïijff. — (0p eenmaaï betijaïben Ijccft ir}ij de overtreedingen geslooten, de zonde verzegeld, de ongerechtigheid verzoend, en eene eeuwige Gerechtigheid aangebragt (f). (Op eenmaaï ïjeeft ïMj de reinigmaakinge onzer zonden door Hemzelven teweeg gebragt, en is baatna gezeten aan de rechtehand der Majesteit in de hoogste hemelen (T). Wij zijn geheiligd, Of (J3obe torgeluijb/ door de offerande des ligchaams van Jesus Christus, eenmaaf geschied. Want met ééne offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt, boïffomen gemaaftt/ ijet geestïijft Ijciï büïtooib ban de geenen die geheiligd worden (u). Soort jaï 5-}ij/ ter uitbeïging ban aïïc sonben/ be eerfte met be ïaatfte/ ietë meerber boen/ ban l|ij reebé bejricï|t Öeeft; taant er blijft geen slagtoffer meer over voor de zonde (V). 3;'ï» jegge niet bat ïjier mebe onje Sedjtbaarbiging boïmaaftt jij/maar enfteï/ bat derzelver verdienende en teweegbrengende Oorzaak op een^ maaï boïtooib jij/ en nimmer taebetom bctnieutab of ijetjjaaïb jal taar^ ben. ^ï onbersaefi betreft aïïeen be betnieutabe tocpaéfing berjeïbe
aan
(g) Jes. LUI : 5, 6. (f) 1 Petr. II : 24. (y) Dan. IX : 24. (f) Hebr. I : 3. (k) Hebr. X : 10, 14. \t) [Hebr. X : 26.]
108 V Iloofdst. De Onderscheiding eener. Eerste en Tweede
aan anjc sicïcn en tjctoctengy of snïïi^ gcfrïjicbc alleen door het Geloof, ban 0002 öc werken der rechtvaardigheid bic toij bejritljtcn» — ©00J baabïijït met tjct rccötüaarbigcnb 6cIoaf in CtjjistUG/ af in fijnen l^aani/ te ijcïoaben/ neemen wij Hem aan, en toojben bué/ hij anje eeefte ïïetltbaarbiging/ Kinderen Gods (x-); bat i^ medeërfgenaamen van Christus, en erfgenaamen Gods (z). 5gt;icc boo? Qelaücn toij recht tot, en aanbeeï aan aïïe be 3©eïbaabcn en éegeningen ban sijn ^ibbelaai'^ amlit; en bit üepeïgt in siclj/ hoïmaafit geretljthaarbigb te taeejen. ï^ant in Hem zijn toij volmaakt (a). Door het geloot in Hem, ontvangt men vergeeving der zonden, en een lot of erfdeel onder de gehei-Iigde.1 (Jij. .ïiaen taojbt terftonb gerechtvaardigd van alles waar van men door de Wet niet kon gerechtvaardigd worden (c). 31a/ uit U?acïjt ïjier ttan/ zegent Gou ons met alle geestlijke zegeningen, in den Hemel in Christus (d). 5l'lïc bcese bingen jijn iiaïftrcut onaffctjeibhaac ban on^e eerfle geïoofsamljeïjiug Iran Ctjiistus/ en bus is onsc lïccljtbaarbiging oy eenmaaï baïmaaut. — 35n tjct öesonber/ toojben ons/ soobjaa toij geïooben/ alle onze zonden vergeeven. ïlSant buji fpjeeftt be ^yaöteï tot bc «öeloobigcn: Hij heelt u mede levendig gemaakt met Hem, alle uwe misdaaden u vergeevende (c). In Hem hebben wij de verlossing door zijn Bloed, naamlijk de vergeeving der misdaaden, naar den rijkdom zijner Genade {[); toeïfie piaata' alleen in ftaat ié om aïïe be ijbele uitbïugten ban fommigtn tegen be beftaanbaarljcib ban lt;J5ab^ bjije ^e^ nabe in be bergeebing üer ^onben/ met be ©olbocning ban Cïijiétujt ter bertoerbing biet taeïbaab/ gcljeeï en aï aftefnijben. — ïjier uit boïgt/ bat er niet? meer oberig iiïijbe ten laste van hem bic bué gerccïjtbaarbigb UDant/ Hij die gelooft, heeft liet eeuwig leven, en koom.t niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven (.?)» Cn/ Wie zal beschuldiging inbrengen legen Gods uitverkoorenen? God is het die rechtvaardigt, Christus is het die gestorven is (//.)♦ Er is geene verdoemenis voor de geenen die in Christus Jesus zijn (/); toant/ Gerechtvaardigd zijnde uit den geloove, hebben wij vrede met God (/;)♦ Cn toij ontbangen uit ïjoofto baar ban/ al bc zaligheid toaar boo? toij in bit ïebcn batöaac jijn (/). Hit aï Ij et gcjcgbc üïijftt/ bat onje ïiecljtbaar-biging op éénmaal volkomen zij. — Cn Ijet moet ooft bus met be jaaft gelegen jijn/ an bet? bost niernanb in bit ïebcn gerecötbaarbigb toojben. 3JDant ec fian geen tijb beyaaïb/ geene maatc of trap ban geljoojjaam^ Ijeit: aangetooifb taojben/ toaar oy iemanb/ bic bij ;ijnc eerfle geloofd oefening niet gercdjtbaarbigb toare/ 3011 moeten gerefienb toojben booj
(i5ob
(x) Joan. I : 12. (s) Rom. VIII : 17. (a) Koloss. II: 10. (/') Hand. XXVI: 18. (c) Hand. XIII : 39. (lt;/) Efeez. I : 3. (V) Koloss. II : 13-15. (/) Efeez. I : 7- QÓ Joan- v : 24- ('0 : 33 gt; 34- (0 Rom. VIII : 1.
(/(•) Rom. V : 1. (/) Rom. IV : 5, 6.
V lloofdst. Rechtvaardiging getoetst. De Aanhoudendh., enz. 109
gecccötbaarbigij te sijn. ïjciïtgc ^rtjrift taijét onjJ geen' 300= baamgen- tijb/ nodj niaatc ban gabbjudjt/ aan. €n tc jeggen/ bat geen mensch in bit ïebcn ooit volmaaktlijk voor God gerechtvaardigd 3ij/ Ijcrtoac^t ecnëMap^ aïïe^ iuat ^ab^ J©aa?b ané ban bc ïiccljtliaart-iging ïeect/ cn ontruftt tebcnö ben gcïoaiiigen aïfen traaft/ en lijebc met 6ab. ^i'etnaub/ bic na een redjtedijft .anbec^aefi biij Uecftïaarb taa:bt/ïaa:bt op éénmaal ontheven ban aiïei taat be ïEgt;et ten fijnen ïa«*te Ijeeft.
2. ^e t^eïoabigen/ óué bahnaaftt gerecljtbaarbigb/ jijn berpïigt tat cene algemeene Gehoorzaamheid aan a5abe, l^e iöet üiaibt baoz Ijet lt;eeïaflf niet te niete gebaan/ maar bebe^tigb. Zij i£ naclj afgeschall, nactj verzacht, baa^ eene jaabaanige Uitlegging, baai tueïlie Ijaar bec^ fiinbenb gejag in een af anber lt;6ebab/ of in be maate ban be^etja bal^ bjenging/ joube becminbecb taeesen. öPit is oaft anmaageïijft. ö?c ï)0et ié toclj niet^ anbec^/ ban een Kegel dier Gehoorzaamheid, bieïfte uit a3abj? latitat/ en nit be öetrefiTting ban ben .ïïictvjclj tat l^em alé ijet Üacigfie J^e^en/ naabsaaftïijft baaibbïaeit. ï)et ia eene Antinomiaanerij ban be aïïerfnaa'afle faait/ en iaeïfte 60ös Jlbct aUermce^t öeïeebigt/ te fleïfcn/ bat be J©et ban Ijaar hermagen am cenebaïinaalkegeljaajjaamöeib te ei^fcjjen/ jan beraafb jijn/ 3UÏIM ijet geene jaabaanig niet i§/ cdjtec/ aM toare Ijet in fpijt bcc Wtt/ ^aube aangemecitt bta:bcn atë jaabaanig te taeejen/ cn te beantluacijbeii aan Ijet cinbe taaac quot;tae be ï^et Ijet crêcijt. ^en ban ücibe maet taaar jijn/ af be 3©ct is? ten cenemaaïe afgefrljaft/ Sitlffö er geen .^aiibe mcec jij/ taant taaac geen tact ii/ baar iö geene abcc^ tteebing; af bc ilDet maet bejclfbc geljaazjaamljcib baibccen aan alte ïjaarc geüoben/ en in bejelfbc balmaafttljeib/ aïé tacn 5e eerót taccb inge* ftclb» iScen leebcnbig mens tij aait ft an jijn getaeten beletten/ ban te aa?^ beeïcn abcc jijne baaben/ af ban ijet af fteucen ban aïïe^ taaac in ijij abcp tuigb i^ niet met ben baïmaaittcn eiéclj ber J©et abeccen tc [temmen.
3. ï^iet uit balgt/ bat uit Ijaafbe ban bc gebiedende kracht bet ïlDct/ taaar aan gerecljtbaarbigbc menfcljen anbectaa:pen jijn/ alle Ijnnne an^ gcïijftbajmigljcbcn aan berjelber geüaben en berbaben/ niet minbec waarlijk en eigenlijk zonden jijn in berjeïber aart/ ban af ljunne pcrfaa^ nen nag anbee ben vloek ber JDet lagen. Onber bien bïaeft ïiggen jij niet; aaft ftan juïfté niet taccjen. JlDant aan ben vloek der Wet anbectaajpen/ cn gerechtvaardigd tc jiju/ ftrijbt lijnrecht tegen eïftanber; maar fict ftrijbt gecnésiné/ aan bc Geboden ber 3E)et onbcctaaipen/ en ten jeïf^ ben tijb gcceiljtbaarbigb tc jijn. JRict bc anbecljcbigijeib aan benJjlaeft ber JJDct/ maat bc verpligting tot gehoorzaamheid, ma aft t bc nbertrce^ bing ftaarer gclóabcn zondig. aDffdjaan/ berljaïben/ be boïftamcnc ïïctïjtbaarbiging/ bic op éénmaal gefejjiebt/ ben janbaar antflaa ban bc verhindtenis lot straffe baai ben vloek der Wet beb,2eigb/ ^ao boet 3e Echter gccnamp;iiné het gebiedend gezag ber JIDet te niete omtrent Qun bie gerccgtbaarbigb sijn/ afê of öct in ïjun geene sonbt 3011 tacc;en/ 't geen
22 ~ in
170 V lloofdst. Dc Onderscheiding eener Eerste en Tweed e
in anbcrcn jnnbc i^ (m). ïlit öicn ïjooftiE toojbcn in bc tcrftc iiaarbiging aan öcn gcïaabcnticn fanbaar aïïc loekoomende 3anöen bcr^ gccbcn/ in ayjiclit tat te daadlijke verbindlenis ban ben bïotft ber ï)Det/ ten In are ïjij berbieï tat suïftc janben luaat baa? Ijij ipso fado [met be baabj be öabiijtte utunst üerïaoj/cn uit ijet aJenabcberamp;anb tocbecfieer^ be tot Ijct ï^erübeciianb; taaat baaL: bc ïfeerc/ jaa toij ba^teïijft ber= tconluen/ aïïc sijne gungtgenaatcn gtnabigiijft beïjaeben saï. Cn ftïjaan be janbe niet daadiijk ftan vergeeven toajben/ baa: bat 3c daadlijk begaan jij/ jaa lian Ecljtcr be berbinbtenij? ban ben bïaelt bet ïöet/ ober gerecïftbaarbigbE menfetjen/ ten aanjien ban janben bie met Dunnen genabeftaat af be ti^fegen ban Ijet a?cnabEbecbanb niet anbeftaanbaat 5ijn/ toeï gcrceljteïijï! (-) toecljgenaamen jijn/ eer be sanbe baabïiju be^ bjeeben jij. Sn bicn sin té Ijet/ bat be ï^eete ay eenmaal alle ijunne on-gerechtiglieden vergeelt, alle Ijunne krankheden geneest, f)itn leven verlost van het verderi', en 'Ij^n kroont met goedertierenheid en barmhartigheden (n). (^laeuaamcnbe janben toajben niet bité beraeeben/ bat be* jeïben toanneer 5e begaan bJo?ben geenc janben soubeu jijn; Jt geen an# maageïijft té/ ten jij be gebiebenbe ïtjacljt bec JJJet bernietigb toierbc. .ïtöaai: berseïber aysitfit tat ben bïaeït ber 3)Dct/ af berjeïber bermagen am ben gcretljtbaarbigben mengeï) baar aan te anberbiecpcn/ té bjedj# genaamen»
5tïïc aftaijïêing ban/ af abertreebing ber 3)Dct/ in gerettytbaarbigbe menfe^en/ ié enquot; blijft ten aïïen tijbc in berjeïber aart en natuur junbe/ taaar ban jij bageïijïxs bergeebing naabig Ijebben. IBant geen menpclj i^ er bic niet janbigt; en jaa blij seggen bat toe geen janbc Ijebben/ bcr^ ïcibcn toe aité jeïben. ^Qiemanb aaft té gcbacïigcr abcr be fcljutb ber janbc/ nicmanb meer abcr bcjeïbc bcrflaagcn cn antracrb/ niemanb imcelit bnuriger am berjeïber bergiffenté/ ban geretljtbaarbigbc nmu (tijen. ï^et té öc bjurijt ban Cljjigtu^ oDfferanbe/ toannccr 5e aan bc jiclen brr geïoobigen toajbt taegeuast/ bat ïïct getoeten gcreinigb tea?# be ban be janbc/ jultté Ijet den zondaar am bejetoe niet meer verdoeme, met apjitljt tat ben bïaeft bec J©ct (o). .ïiöaar Ijet getoeten Uaubt geen^ jiité ap/ de zonde in ben janbaar tc verdoemen, toeïftc in aïfc cyjiclj# ten/ saa uit bc bcftïjautoing ban a5ab en ban ïjem jeïben/ ban bc ïtDet cn ijet Cbangcïic/ bekeering ci^cijt aan bc jijbc be^ janbaar^/ en daadlijke vergeeving aan bc jijbc ban a?ab.
^aar
(;;/) Zie Rom. VIII; 1, 33, 34.
(*) [Engelsch, Virtually. Het duidt aan eene voorafgaande wechneeming van den Vloek, zulks een gerechtvaardigdequot; daar nooit weder onder koomen kan, door 'trecht welk hij in Christus ontvangen heeft, tot de vergeeving ook van alle zijne volgende zonden.]
{ii) Psalm C1IÏ : 3, 4. {0) Heb. X 1-4, 10, 14.
V Iloolclst. Rechtvaardiging getoetst. Do Aanhoudendh., enz. 171
(ÏDiaar öan een torscnlijfi tccï öcr ïxctljtbaarbitiiiig öcïrgcn in öc ver-geeving der zonden, cn i3c sonfaen niet daadlijk fionncn vergeeven taoj# ben/ Iidoj bat je tucrftïijft Begaan jijn/300 i^ be jaaft bie tot tgaub^ te Dnberjoefien Düaar op be aanhoudendheid onz.er Rechtvaardi
ging sieune, onbanïi^ bc txipfrïienfioDmjst ber sonbe nabat toe rtetcrïit* faaarbigb jijn; toaar boo? sxiïfic jonbeti baabïijft bergeehen too?ben/ en nnjc perfoonen in ben ftaat ber èobïijïtcgenabelöïijtien/entaijïietreeijt tot get ïelien en be eetilnige geerïijïiljeib onafgeöjooften fieljoitben. iPc ïierljtbaarbiging i^ op eenmaal boiTiomen/ boo? be (Coereftening eener holniaafite (Cererïitigïjeib/ en Ijet frfjenïten ban Set rerljt en be aanfpjaafi op be ïietneïfdje Crbeni^/ en be baabïijïie bergeebing iian aïïe tioo?ïcc^ bene jonben/ en be (*) getetljteïijfte hergeetiing ban aïïc toefioomenbe aftaijfiingen; maar ïjoe/ of beo? taat mibbeï/ op taat üebing en boo?-iuaarben/ üJD?ben jij bie eenmaal gereeijtbaarbigb jijn/ in bien ftanb betnaarb/ ;oobat ljunne gererïjtigïicib üefl:aa tot in eentoigïjeib/ gun rerijt tot Ijet ïeben en be geïuïtsahgljeib ongeïf?enïit bïijbe/ en aïïe ïjnn^ ne sonben baabïijït bergeeben too?benT bit ip' be ©?aag bie ifi tljanb^ jaï tracljten te 0eanttooo?bcn.
1. God is het die rechtvaardigt, en berljafben ié be aangoitbenbljeib onjer Kecgtbaarbiging ooft zijn werk. Cn beeje rust/ aan zijne zijde, op bc onveranderlijkheid zijnes Raads, be onhianfteffiaargeib ban get eeutaig ©erfionb/ toeïïi in alles wel geordineerd en vast i^/ be jefter* Ijeib jijner Beloften, be foarijtbaabigljeib sijner Genade, jijn taeïgebaï* len in Ijet Verzoeningswerk ban €lj?iétué/ nebené be ft?atljt ban Miib* beïaar^ 3e»oo?6ibbiug/ en be onlje?toEpeïijïÈE nicbebeeïing ban ben i^ei^ ïigen lt;!3ce^t aan gun bic geïooben; tocfltc saftcn tot oiié tcgcnb3ao?big onbersoeft niet ficgooren.
2. Sommigen biiïïen/ bat bc aanhoudendheid ban bccjcn fl:aat/ of ban onjc ïïecötbaarbiging/ aan onze zijde, flcunc op bc voorwaarde van Goede Werken, bar i^/ bat bejelben gier in ban een geïijft getuigt cn gcü?uift jijn aïa get beloof, 3[;n onjc ïtccgtbaarbiging sclbc taiïïen jij tacï toeftemmen ietó aan get a?c(oof öe^onberlijft eigen te sijn; maar ten op* 3icgte ban bc aanhoudendheid onzer Rechtvaardiging, mccncn 5:} bat get lt;J?eïoaf en bc ïDcrficn ccucn geïijficn inbïocb baar op gcöïicn. ^a fommigcu fegijnen get inzonderheid cn geheel aan bc JJ^erftcn toctcftcn-ncn/ met beeje cénc öepaaïing flegtö/ bat bejclbc uit den Geloove moeten bc?ricgt jijn. ©ooi mij/ ift Ran niet ficg?ijpcn/ goc bc aangou^ benbgeib onjcr ïietgtbaarbiging op anbere g?anbcn rusten ftonnc/ ban bic op tacïïten onje éecgtbaarbiging jclbe fteunt. a?eïijft tot bc eene get (iMoof aïïeen berci^cgt bJO?bt/ 500 ooft tot bc anbere/ fcgoon be^eïfê taerftingen cn uittacrftfcï^ in bc oefening ban bedelf*? biengt cn pïigt in
an^c
(*) [Engelsch Virtual pardon; zie de voorige aanteekening.]
22*
172 T lloofdst. De Onderscheiding eencr Eerste en Tweede
onjc ïïcdjtbaaramp;ijjing/ cn in bcrsdbcr aanijnubcnbgciti/ berfrïiilïcn/ 't geen anmoogeïijft anber»? jijn ïtan. oDm bccse fteïïing optcijcïbcrcn/ moeten toe ttoce ^aaficn aamnctften.
Eerstelijk. lt;E5at iie aanhoudendheid onzer Rechtvaardiging gelegen jij in öe aanljoiitientiïjeib ber (Cnereftening eener a^eredjtigljeiti/ en ban be faergeeiiing bec jonben» 3ift onberi'teïïe nu reeb^/ bat be (Cuereftening ban eene (öetecïjttgljeib noobig jij ter onje ïtecljtijaarbiging/ feïjaan toij tot ï^icr toe nog niet onberjotljt öclamp;fien taeïft eene 6erccï)tig|jcib bit jij. ^ïEaac bat (6ob/ in onjc ïmïjtbaarbiging on^ eene Gerechtigheid toe-rekene, too:bt boo? ben Jtpastel [Paulus] 50a uitbnihftelijlt geleecaarb/ bat niïftjt niet lieljoelie in ttaijfeï getjofiften te tuojben. ftan bc eer# jle baab ban ij3ob/ in on^ eene Gerechtigheid toeterekenen; niet ïiaaïb bJ0?ben. Cn be baabïijfic bergiffeni^ ber jonben/ na be Itecpt^ baarbiging/ i^ een nittaerftfeï en-geboïg biet Caeteftcning. Indien iemand gezondigd heeft, er is eene Verzoening (p); Verlos hem, Ik heb verzoening [of/ boïgenbé be Cngeïft^e ^Dbersetting/ Il\ heb een Uan-soen, eenen Éogyjijs] gevonden (q). Cc taojbt/ berftalben/ tat bic baabïijfte betgeebing niet^ anbet^ tiereifïiïjt/ ban be toeeigening ban bie 43ereil)tigljeib/ toeïfte er be oo?5aaft ban ijgt;/ en bat gefeïjiebt aïïeen boo? get beloof.
Ten tweeden. lt;E)e aanhoudendheid onzer Rechtvaardiging ijt Bij ^!?ob/ of in aPob^ oogen/ niet^ ntinber/ ban onje bolftrefttc ^ee^tbaarbiging. ÏEiij fyjeeïten niet ban bc bïijftüaarljcib bet^eïbe aan on^ gemoeb/ tot b?ebc met lt;£gt;ob; notïj ban berscïUer Mtcnbluojbing cn openfiaaring aan anberen boo? Ijaare uittoecftfclen; maar ban bccseïber aanljoubcnbljcib in be lt;6obIi)fic atïjting. ^t'ïïc^/ bcröaïbcn/ bat baar ban Ijet mibbcï/ bc boojlnaarbc/ of bc oojjaaft i*?/ ftan aïïeen üij C^ob gelden, en moet aïjt bc g?onb baarban aangemerftt luojbcn. ^ie^ i^ bc bjaag: Wanneer een gerechtvaardigd rnensch zich aan zonden schuldig gemaakt heeft, (en 3UÏÏJ^ gefeïjiebt min of meer eïftcn bag) en zijn geweten hem prangt door een besef van derzelver schuld, als het eenigste dal zijnen staat kan in gevaar brengen, of hem de Godlijke gunst en het recht ten eeuwigen leven kan doen verbeuren; wat is dan, of wat moet dan zijnde grond zijner verwachting, het middel zijner redding, ten einde in zijnen gelukstaat te blijven, en vergccving van zonden te ontvangen-; waar op pleit hij, en welk is de toereikende grond zijner hoope? 3?at bit gecn^in^ 3ij jijnc eigen pïigtbctracötingquot; noelj yerfoneeïe redjtbaarbigljetb/ noc| 3ijn boïö^engen ban bc boo^biaarben beö nieutoen ©eriionbji/ i^ üïijiï= Baar — Hit bc Ondervinding bet geïoobigen seïben; — nit bc Getuigenissen ber heilige Schrift; — en uit Ijet voorbeeld ber geenen taicr er* iiaarenté in ben ^ijamp;eï gcBoeïtt ftaat.
1. ï'aat
(/) [1 Joan. II ; 1; 2. (?) [Job. XXXIII: 24.]
Y Iloofdst. Rechtvaardiging getoetst. Dc Aanhoudendh., enz. 173
1.'ICaat bc ondervinding bcr ijcfoabigen raabpïccpcn/ taicc ijcmoc# beren bageïijS^ fjicr omtrent luen^aam sijvu JJDat be 0:0110 ijunner lijijnioebigïjeib/ Irwrar op pleiten jij Itoa: 60b/ ter jjebuurige bergiffe^ nt^ ban janben/ en aanneeming in aPnb^ gun^t? bit kt«J anber^/ öan vrijmagtige Genade en Ontferming, door het Bloed van Christus? gijn niet aïïe be bjangrebenen taeïften jij Ijier toe geamp;juiïten/ nntïeenb ban £gt;abó JSaam/ ;;ijne ^Sajmljartigljeib/ (£5cnabc/ ^etrautoljelb/ en teber ^ebeboagen; ban tjet ©eeamp;anb/ en bcs^eff^ belaften/ aïïe te faamen geopenfiaarb en üetaonb/ in en baa? ben i|eere iefnö Cö?i^ tn^/ en jijn boïtaigtig .ïlOibbeïaarsbierftT ^teïïen jij baar in niet at ljui: bertraubten? i^ bit niet be eenigfte g:cinb Ijunner Jjoape bat Ijunnejan* ben moagen bergeeben/ en jij/ ijae aïïegjinö onbiaarbig aoü in jirljseï* ben/ öij a5ob in genabe tnaogen aangezien bioiben? ïïoamt er ooit eenige anbere gebackte in gunnen geest op ? cïiBaafteu jij tot bat einbe ooit meïbing ban Dunne eigen gerechtigheid, gcljaojjaamljeib/ en yfigtiie-tracïjting r 3perïaaten jij {jet baajamp;eeïb ban ben fiaetbaarbigen Tollenaar, am jiclj te fcpVlien naar be benfitaijjc ban ben bertoaanben Fa-rizeeuw? ïfct niet booi tjet Geloof alleen, bua? bie (J?cnabegaaf iaaar boa^ jij be taebïugt neemen tat Genabe en Ontferming in 3iefuj* CÖji^tuj» ben gjoaten ^ifibeïaar? i^et ^eïaof/ 't i$ btaar/ i$ Ijier in bierfijaam taai bjaefljeib naar *6ab/ berouta/ beraatmaebi-ging/ jeïfberfaeiïng/ buurige geöeben en fmeeUingen/ gepaarb met ne= b?ig biaeljten op een antbiaoiö ban biebc/ en opretfite berfiinbteni^ tot nietiiBE geöoojjaamïjeib. maar 't i^ïjet Geloof alleen bat be toebïugt neemt tot ^obé Genabe in Ijet 23(aeb ban Cljji^tua/ ter aanjjoubcnb^ Ijeib ban onjen gemtjtbaarbigben ^taat/ jiclj bertoonenbe in bie ge-meïbe taerftjaamljeben beö gemaebj*/ in geene ban taeïften be geïoobige jiet ben gjonb Ijaarer berbiacijting joeftt ter berlhijging ban ^ain^ ijartigljeib.
2. De jjetfige ^clj:ift berftïaart uitbjuftftelijft/ bat bit be eenigste weg jij ter aanhoudendheid onzer Rechtvaardiging. cïl5en ijoore ben ?lquot;po^ teï Joannes: lAlijne kinderkens ik schrijve u deeze dingen, opdat gij niet zondigt, en indien iemand gezondigd heeft, wij hebben eenen Voorspraak bij den Vader, Jesus Christus den Rechtvaardigen. En Hij is eene verzoeninge voor onze zonden (r). ©an Qmi bic gereeïjtbaarbigb jijn toojbt gebojberb/ bat jij niet jonbigen; 'ti^ ï(un pïigt/ niet te jonbi^ gen: borij Ijet taojbt niet btté ban ljun geeiédjt/ aï^ of jij cp be eerite en geringde aftaijfting ban i)unnen pligt/ aanftonb^ tjet boojreeljt ban gunnen gerecljtbaarbigben ftaat berïiejen jottben. Daarom/ in boo^ onberfteïting bat jij jonbigen ftonnen/ indien iemand gezondigd heeft (bebiijl er toclj geen mengclj op aarbe ïccft/ bie niet jonbige/) taat taeg
tao?bt
(r) I Joan. II: T, 2.
174 Y lloofdst. Do Onderscheiding eener Eerste en Tweede
taojbt tan bcnjuïfitn aangctucrsen/ taat mibbcï moet Jjij öij tc öanb trattcn/ om ticrgccfaing ban jonben/ rn bc aanïjoubcnböeib bcr 60b= ïijïit gungt te faerfijijpen ? (IPc turg bitn be 5Cpoj5tcï aanbrii^t/ geen anbere/ ban zich door liet Gelool' le wenden tot den Ileere Jesus Cliris-tus, als onzen Voorspraak bij den Vader, op grond van de Verzoening die Hij voor onze zonden heelt te weeg gebragt. 3|n opjltljt tot bEEjc biiübcle baab ban jijnE Priesterlijke Bediening, naamïijïf/ jijnE ^oen^ offEranbe En ©oojfiibbing/ ia ï^ij f)Et ©oojtacjp ban on^ lt;J5EÏoaf in on^ 3E boïflcEïitE ÏÏECijtbaarbiging/ cn bué i^ ï^ij ï|Et 00ft ten aanjiEn ban bE aanljoubEnbïjEib bErsEÏbr. Scno too?bt oiije gEïjtEÏE boojbgang in bEn J'taat bEr ïiEcgtbaatbiging/ in aïïe bEgjEÏf^ trappEn/ toEgEËigenb aan ïjet *6Eïoaf aïlEEn.
ï|Et tiEgoajt niEt tot on^ onbEtsoEft/ wat God eische van hun bie gE^ rEcljtbnarbigb sijn. a?een eeue bEugb noeïj pïigt/ 't jij in bEtjelbEV flof^ fE/ of luijse ban ÖEtratïjting/ taojbt boo? bE U^Et of 'pet €bangEÏiE boo?^ gEft|)?£EbEn/ biaar toE sij niEt op ijEt ftErïtfl:E bEtüonbrn jijn. J^aar bEEjEn bEtsuimb biojbEn/ baar ErïiEnnen brij be sieï onder zondenschuld tE gEraafien/ en bat met juïfie bEtstoaaringcn/ toefften jij jelbEn boor *6ob üclijbEn/ mEEr ban fommigEn tailïcn erfiemiEn of toeflaan, 't 3$ hierom injonbEröeib/ bat 5et geloof en Ïjet geeétlijft ïeben ban (l5ob^ ïtinberen gebmmgïijft en ernstig taerftjaam in godvruchtige droefheid, boetvaardigheid, en verootmoediging over de zonde, en in fieïijbenh? berjeï^ be boo? lt;6ob/ 500b?aa jij jiclj aan bejeïbc frïjuïbig binben. €n beeje pïigten sijn 500 boïftrEftt noobig tot be aanljoubenbljeib on^Er ïïedjt^ baarbiging/ bat be ^taat ban een gemljtbaarbigbe geljeeï onbeftaan^ baar jij met be tegenobErgEfteïbE jonben en onbEitgben. Indien gij naaiden vleesche leelt, jegt be $l'j)o?teï/ zoo zult gij sterven {s). «Cen menfclj bie niet 5o?gbuïbig bermiibt in get toater of in ïjet buur te baï^ ïen/ of sidj niet taacljt ban anbere bingen bie jijne natuur terftonb ber^ beïgen jouben/ ftan niet ïeeben. ^ogtljan^ jijn bit be g?onben niet taaar op Ïjet ÏEbcn fieunt. lt;Egt;e fielten onjer pïigtbetracötingen ooft/ Ijeb# ben geEn anbEtE bEtrEftfting tot bE aanljaubEnljEib onjEr ïïecljtbaarbi= ging/ ban alleen bat brij boo? be^elbEn beveiligd tao?ben ban bie bingen bielften P:ri}big met bejeïbe jijn/ of ïjaat bertaoe^ten jouben. ^iKaar be b?aag ig/ biaar op be aan^otibenbljeib onjer ïtectytbaarbiging gegionb 5ij; niet taat pïigten ban on^/ in geï|oa?5aamï|cib aan aJobe becei^cïjt tao?ben. 2aa men met be fleïïing: ^at be aanijoubenbfiEtb onjer ïxetljtbaarbiging gegionb jij op onje a3eljoo?jaamljeib en drioebe JJDer.' ft en; of/ bat onje (6Eljoo?5aamijcib En 6ocbE ï^erlien be ©oo?taaarben 3ijn ban be aanljoubenbtjeib onjer ïïEtljtbaarbiging/ niEtj» anbErg üe# boEÏt/ ban bat a?ob ban aïïEn bie gerecljtbaarbigb jijn noobsaaïtïijif
(j^oe*
(s) Rom. VIII: 13.
V Iloofdsl. Rechtvaardiging getoetst. Do Aanhoudcndh., enz. 175
Moetic ïtëErftcn cn ^Eöoa?5aaniijeiiï iiosticcc/ suïft# bat ht ^taat ban Een' gerccïjtUaactiigbEn baifli-Eftt anfieflaanliaar jij met moebtoiffijj juim öcrscHiEn; ban beeIie ift gECEEbliju inijnE taEflcmmintt/ En nooit jaï ift niEt icmanb ttaistEii obEt bE inijsE oja toEïftE Ijij bE üEhattfnQEn ban SijnEn gEEst liECftiEjst uittEbiuftficn. ^ £ïl5aar 500 men bjaagt/ 3©at IjEt 31} bat ban ons! aï^ eeu yügt gEOEfEnb taozbE/ om in bEn «êtaat bEtr ïïEtljtbaarbiginiT tE boïljarbEn/ b. i. om gcbuurigïijft [of bij bEtniEU^ biing] bErgEEbing ban jonbEn tE ontbanpEn/ En bE ülijftEn ban bE eob^ ïijÜE gun^t tE gEiliEtEn/ ban jEg^E ift/ 3gt;it i^ het Geloof alleen. BDant de rechtvaardige zal uit den geloove leeven (l). Cn 0EfijftECbrij^ b?, SliyotjtEÏ bit gabïijft gEtuiiTEni^ tOEyaat tEn bEtuijsE bat on^E eerste of volstrekte Rechtvaardiging aÏÏEEn boo: IjEt ^EÏoof 3i}; 50a bEE^iijt 01} IjEt 3EÜIE ooft tEn opsirptE ban bE aanhoudendheid onzer Rechtvaardiging, aïj? EEnE jaaft toEïftE alÏEEti boo? tjEt jEïfbE mibbEÏ flanb gjijyt; toannEEt Ijij oy eeiie anbECE yïaatjJ jEgt; Maar de rechtvaardige zal uit den geloove leeven: en zoo iemand zich onttrekt, mijne ziel heeft in hem geen behagen. Maar wij zijn niet van de geencn die zich onttrekken ten verderve, maar van de goenen die gelooven tot hehoudinge der ziele (m). %icfj tE ontttEftftEn [of boïgEnb^ IjEt CngEtóclj/ terug te kcerenj tEn bECbEtbE/ fluit in siclj/ EEn afbaïlEti uit bEn ftaat bEC ïiEcljt^ baarbiging/ ijEt jij taaar/ of aÏÏEEn in üEÏijbEnié. ï^iEt tEgEn fteït bE ^Ipa^tEÏ obEt/ tE gelooven lot behoudenis der ziele, bat ijt/tot bE aan* ïjaubEnbïjEib bEt ÉErljtbaarbiging/, tEn EinbE toE. €n in bEEjEii jin 1^ IjEt/ bat bE rechtvaardige leeft door het Geloof, tEtbJijï IjEt bEtliE^ban bat ÏEbEn/ aÏÏEEn boo? ongEÏoaf 50U ftonnEn bsroo^aaftt bio?bEn. Soo ooft: Het geene blij nu in het vleesch leeven, dat leeven blij door het geloof van Gods Zoon, die onj* liefhadde, en zichzelven voor nnö overgaf (v). $tt ÏEbEn bat blij nu ÏEibEn in IjEt Wee^cI)/ iö bE aantjoubEnb* IjEib onjEt ïïEEljtbaarbiging/ eeu ÏEbEn bEt ^EtEcljtigijEib/ in bE 6ob* ïijfte gun^t; in tEgEnftelling ban eeu ÏEbEn boo? bE biEcftEU bsr 3Ji)Et/ 500 aï^ bE boïgEnbE biooibEn aanbuibEn: Ik doe Gods Genade niet te niete; want indien de Rechtvaardigheid door de Wet is, zoo is dan Christus te vergeefs gestorven (w). 4fU bit ÏEbEU is boo: IjEt (ÖEÏoof in Cïj?i$tUj»/ als welke ons liefhadde, en zichzelven voor ons overgaf, bat iamp;/ aangEtnEEftt aï^ eeue ©ErjoEUing boo? onjE ^onbEn. *E?it i^ ban IjEt EEnigfïE mibbEÏ/ bE EEnigftE taEg/ En oo?3aaft aan ouje 5ijbE/ tEt bEtaaaring ban bit ÏEbEn/ eu tot bE aanïjoubEnbljEib on^Er ïtccljtbaar^ biging; En in bEE^En jin biojbEn blij in Gods kracht bewaard, doorliet Geloof tot de Zaligheid (xj. ©oo^bEt; inbiEU bE aanljoubEubgEib on# 3Er ïiEcljtbaarbiging afljingE ban/ of gEgaonb InatE op onze werken en
ge-
(/) Rem. 1:17. (w) Hebr. X: 38, 39. (7.) Gal. II: 20. (w) Gal. II: 21.
(x) [1 Petr. 1:5.]
170 V lloofdst. De Onderscheiding eener Eerste en Tweede
gehoorzaamheid, ban 3011 üc (£ocjcfttnintj ban apcretljtigljeib
aan ané/ aïïeenïijft Ijaar oysidjt Ijcülien tat an^c iterfjtliaarbiging in Öct ccrfte/ of tat onje eeufie Kctljtbaarbiging/ al^ fammigen fpjecficn. Cn öit ist inöebaati üc ïetr ücr Roomsche Schooi. JJ^ant sij Iceren/ öat öc a5crccÏ3tialjcii3 ban Ctjji^tuó on^ in soabcjre taegercifïcnij taojbe/ bat (Cgt;oiï onö am bejdiiE öc llechivaardigende Genade fcljcnte/ en baar baa? bc bergccbiug bcc janben/ in ben jin bicn 51} baat aan gccbcn; luaaram 3ij aaU taeftaan/ bat bejcïbe/ | naamïijft Clj?i?tu^ a?Emljtig0^ib] be berbicncnbe aajjaaii anjer ïïcdjtbaarbiging 31). .ïföaar na Ijet antban^ gen bier Genade, toojben teij [baïgenb^ Ijun] üij baajbgang baa? (2?ab tjeredjtbaarbigb/ baa: be tu er ft en bie taij uit ftjacgt beejer antbangeue (i5enabe bejrictjten, €n feïjaan fammigen anber Ijen soa bc,:re gaan/ ban te fieÜ'en/ dat die Genade, en de werken door dezelve verricht, geene voordere betrekking tot Christus Gerechtigheid behoeven, om onze tweede Rechtvaardiging en het eeuwig leven te verdienen, geïijfi Vas-quez uitbjuufteïijix bebieert (1); jaa jeggen ecïjter be meeaten ban Ijen/ bat be berbiensteïijiVtjeib bier bierften antftaa uit aanmerfting ban be Verdiensten van Christus. lt;J5n bit i§/ laat Ijet biejen ber jaaft betreft/ oaïi ijet gebaeïen ban fammigen anber bie geenen/ In elften luifïen bat be aanhoudendiieid onzer Rechtvaardiging geg:anb jij ay anje gaebe laer^ ften/ fcljaan jij be buöücïsinnige [y^eefttaijit ban verdienste niet gefijui* ft en. ïöDant Ijet \§/ naar ljunne gebadjten/ uit ftjadjt ban Cïjjiétu^ a?credjtigljeib/ bat anje taerften/ af anbaïmaaftte gcljaajsaamjjeib/ bij qpob in bier.baegc aangenaam sijn/ bat be aaiiljoubcnbfteib anjer ï3ec|jt^ baarbiging ay bejeïben rustte. ^Dan be SCyasteï berieftt an^ ïji^ï ban geljeel anberg/ [in ben 25?icf aan be Romeinen («); aïbiaar tjij jiclj bu^ ïaat ftaaren: Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit den geloove, hebben vrede bij God, door onzen Ileere .lesus Christus. Door welken wij ook do toeleidinge hebben door het geloof tot deeze genade, in welke wij staan en roemen in de hoope der heerlijkheid Gods.j ijpjie jaaften bia^ ben ïjier anbcrfdjciben'fijft bermeïb: — aDnje toegang tat (6ab^ «öenabe; — ané staan in bic Cenabe; — en a 110 roemen in bien flanb/ in taeer^ tail ban aïïe taebertaaarbigljeben. ^aa? be eerfte bjuftt be SCya^teï uit/ anje volstrekte Rechtvaardiging, ^aa? be ttaeebc/ anje volharding in ben ftanb toaar in taij baai bejeïbe geraaftt jijn. Cn baa? be betbe/ be zekerheid bier balljarbiug/ anbanfts aften tegenftanb bie cmé antmaeten magt. €11 bit afte^ fcljjijft Iji) gelijfteïijft tae aan ijet Geloof, janber inmenging ban tenige anbere aajjaaft af baaitaaarbe. J^erfcljeiben uit bjuftfteïijfte ^cftjiftuuryïaatfen jan men/ beft alben beeje/ Ijier tae nag ftannen bijbrengen.
3, ^De ï)aarbEeiben ban o^elaabige en gerecïjtbaarbigbe menfeften/
toier
(2) Vide Vasquez in 1,2. lt;7. 114. Disp. 222. Cap. 3. (a) Rom. V: 13
V Iloofdst. Rechtvaardiging getoetst. De Aanhoudendh., enz. 177
taier ontrrhinbing in apabé DDoaiti ticfrtjjccljcn ié/ gccücn aïlc te faamcn getuigen^ aan beest taaarïjeib. ï)e aanhoudendheid han Abrahams ïïedjtiiaarbiging hao? (i?ab/ taa^bt ons geïeecb alleen baai öcï Geloof te jijn gekt eest (/;); taant tjet baaziieeïb jijnec ïtedjthaacbiging/ taeïïf be 5Cp0|teï in be aangeteeftenbe piaats bijiijengt/ taa^ ïang na jijne baïflrefite Kecïjtbaacbiging geüeurb. .ïÉaar 'üijaïbien anje eerste Rechtvaardiging, en be aanljaubenbtjeib berjelhe/ niet hoiiïreftt ban éene be^ jeïfbe na?3aa!{ afljingen/ ban ftonbe ijet hoaiüeelb ban be eene niet in* gcfi?agt taojben tot een fietaijs ban be mibbeïen en na^aafien ber anbe^ re; gelijft gier nagtïjanö geftöiebt. — David, een gercdjtbaarbigb en geïaoiJig mensclj/ plaatst niet aïïeen bes menfetjen gelukzaligheid in 't gemeen/ in de genadige vergeeving der zonden, in tegenfteïïing ban jijne taerften (c); maar fcöjijft aait/ in jijn eigen hejanber gebaï/ be aanhoudendheid zijner Rechtvaardiging, en gunstige aanneeming bij lt;£gt;ab/ eenigïijft toe aan Genade, Rarrahartigheid, en Vergeeving (d), taeïften niet anfaeré ban boa? Ijet «öelaaf taajben aangenaamen. Jtïle anbere taerften en pïigten ban geljaajsaamtjeib gaan met Ijet ^elaaf Uer^eïb/ in be aanhoudendheid van onzen gerechlvaardigden staat, ats naabjaaft^ ïijfte xiittaerttfefó en bjucljten baarban/ maar geenszinsquot; aïö oorzaaken, middelen, of voorwaarden, ap taeïften bie aanljaubenbljeib jau gegjanb taeejen, ï^et ié door geloof en langmoedigheid, bat taij be balftomen berbnïïing ber Beloftenissen beërven (p), Cr ié berïjalben maar ééne Rechtvaardiging, ban ééne enfteïe foajt/ taaar inebe taij in beeje Ver-deediging te boen Rebben. IDe ^cljiift maaftt geen getaag ban eenige anbere; en bit ié be ïïet^tbaarbiging eeneé gablaajen/ baai get OPeïaaf. ^eene anbere suïïen taij aait in aanmerfting neemen. jlDant inbien er eene Tweede Rechtvaardiging plaats tjabbe/ ban mae?t 5e of ban den-zelfden aart jijn aïs be èerfte/ of ban verschillenden aarl. ^ao 5c ban dezelfde natuur taare/ ban jan bejeïfbe perfaan bifttaerf/ of aïfljané meer ban éénmaaï/ boa? bcjeïfbe fooït ban ïiecljtbaarbiging gerecQt^ baajbigb taajben; en bué jan gij met rectjt aalt meer ban éénmaal mae= ten gebaapt taajben, ^nbien 5e niet van dezelfde natuur taare/ ban jan be jeïfbe perfaan met eene ttaeeberïd ïtedjtbaarbiging boa? a5ob ge^ rerljtbaarbtgb taaiben; ban taeïfte beiben be Ijeilige .^djiift geen cnftel taaa?b bermeïbt. €n be aanljoubenbljeib onjer Ïtedjtbaarbiging i^ al^ leen gegjonb op beseïföe oo?5aaften/ taaar op 0115e iïecljtbaajbiging Sdbe fleunt.
^ (/') Rom. IV : 3, met Genesis XV : 6. (A Rom. IV : 6-8. (V/) Psalm CXXX : 3-5 ; CXLIII: 2. (lt;•) Hebr. VI: 12. W
178 TI lloofdst. Yan de Evangelische persooneele Rechtvaardigh.;
VAN DE EVANGELISCHE PERSOONEELE
DEEZELYEE jSTATIJTJE EN GEBRTTIK. A^AIST HET LAATSTE OOEDEEL, EN DESZELFS OPZICHT TOT ONZE EEC11T VAAED1G1N G.
geen taii aangaanbc ccnc Eerste, tn Tweede Rechtvaardiging, nSsi aï^ mebe ijc Aanhoudendheid dor Rechtvaardiging, fiere*
öeneerü tjeïiiien/ iö enftei baar toe ingeridjt/ om get ï^oofb^ onbertuery taaarban tol) tjanbclcu tc ontboen Uan aïïe^ taat tot Ijet jeïlJE niet noojJsaaMijit fieljoojt. Sao lang niet aï ijet geene/ intïft of b^eernb lian be ïfoofbsaaft/ of obertoïïig ié/' iian bcsellte taojbe afge* fcljciben/ fiomien toe omnoogeïijlt ben toaaren ftaat be^ gefdjifé aavv gaanbc ben aart en be oojjaaftcn on^er ïïedjtliaarbiging üoor 'öab/ redjt hegrijpen. 3JDi} fpjeeïten ban ééne cenige Rechtvaardiging, naam# ïijft ban bic/ boo? bieïfte (J5ob op éénmaal/ uit louter bjije tèenabe/ ben nbertuigben jonbaar recljtbaarbigt/ booj Ijet beloof in Cljjiétué 23ïoeb. 5tïle^ toaaraan anberen goebbinben beu naam ban Rechtvaardiging te gceben/ üeljDo:t niet tot onje jaafi/ noclj i^ ban ecnig fieïaug boo? be gemorberen ban ljun bie geïooben. — (Cot Ijet jelfbe einbe aï^ lae ftjaft^ bermcïbbcn/ bienen toe bergalbeu ooft fiojtliju te oüerbjcegcn/ ïjet geen boojgaanbg üetbJi^t btojbt ten aanjteu ban onse persooneele Rechtvaardigheid, eii onje Kcdjtbaarbiging bieptaegen?/ aï^ ooft get geen men noemt een rechtvaardigend Vonnis in ben «Egt;ag be^ i0orbceï^ Sjft jaï edjter ban bee.^e bingen Ijier ter pïaatfe niet berber Ijanbeïen/ ban boo? joobeeï noobig i§/ om ïjet i|oofbonbertoerp bat blij üefdjoubjtn te bc= beilingen ban met bejeRien bermengb te bja?bcn/ geïijft ijet inbebaab geen beramp;anb baar mebc Ijceft. iJDelften iublocb onjc eigen persooneele Rechtvaardigheid in ouje 3SccI)tbaa?biging boo? ^ob ijebbc/ jaï ïjierna oubcrfdjcibenïijüer b30?bcn nagcfpoa?b. i^tcr sullen blij bit ftuft alleen fiefdjoutaen onber ccnc jcfterc iutntiigljcib/ taclle baar mebe fdjijnt tc flrijbcn/ en Ijet redjt öcg?ip bicnaangaanbe te berïjhiberen, iï?an ten ijecsen opjitljte moet ift aï mebc bedUaaren/ bat Ijet beeïeer ficljaarc tot te bcrfdjincnbïjcib in öet uitdrukken onjer gebadjten ober gee^tïijftc
bin^-
VI Hoofdst. Derzelver Natuur en Gebruik. Van hel laatste enz. 179
bingcii/ toeïfic aïtijti onber an^ jaï plaats IjcüBcn joöïang ürij maar ten óEcïe ftennen/ ban tot tjet tacjcn ban Ijct Xcrrftuü jctlicn. Cn bctfdjiï' ïcn ban bini aart ftanncn be anbeeïinge ïiefbc niet frljenben/ saoïang men iacbcrjijb^ elftanbcren bc Uiijljcib ban benfien Iaat/ janber luelfte beseïbe geen' aagenüïiu iietlaan iran.
[(0m ter jaafie te ftoanien. j Sommigen begrijpen/ bat er eene Evangelische Rechtvaardiging pïaat^ ijetrlie/ gegjanb oy onje Evangelische persooneele Rechtvaardigheid, ^eese anberfcQeiben jij ban bic ïïecljt» baarbtgtng/ toclfte gcftljiebt uit ben geïoobe boot be (Coeteitening ban Cfjri^tu^ «ecretljtigfjcib/ in ben ^in biaarin jij beseïbe taeflemmcn, 3JDant be (öercdjtigljeib ban C^i^tiiEt ig onje wettische Rechtvaardigheid , tuaar boa? taij bergeebing ban janben en ontfiag ban tjet bannié ber JJDct berltjijgen om be boïbaening en berbienoten ban bcn25o:g. .ïïiaar jij peggen ïtoben bien/ bat geïijftertoij^ er eene personeeie in-kleevende Rechtvaardigheid ban cna gebojberb iuojbt/ en bu^ ooft eene Rechtvaardiging boo: ïjet Cbangeïie/ uit Ijoofbe bier ïïctljtbaarbigljeib/ pïaat^ öelibc. JPant booj on| Geloof, en Ijet fietoonen ban ïjet jelbc/ hjojben blij gerecljtbaarbigb ban be Befdjulbiging ban ongeloof; boor on^e oyrecljtljeib/ en be opcnöaarmaafting ber^rïbc/ taojben toij gc= recötbaajbigb ban be öefcïjiiïbigtng luegen^ gebein^bljeib; en bué taoj^ ben blij boo: aïïe anbere beugben en yïigtgfietooningen [geredjtbaar# bigb j ban be üefcljulbiging ban be tegenoberftaanbe jonben/ get jij ban 6eb?ijf of ban naïaatigljeib/ boo? joabejrc juffie jonben onlieftaanliaar jijn met ben Eijjtlj ban Ijct aSenabrbcrftonb, ï^oe beeje gebacljten ge^ ijeel berftïjiïïcn ban eene [joogenaambcl Tweede Rechtvaardiging boo? 6ob/ bic toij/ boïgrnb^ fommigen/ berftjijgen boo? be taerften/ na be ber^ geebing onjer jonben om be bolboening ban Cljjigtuj»/ en bc inkorting ban eene ïjefibeïijftïjeib ban a5enabc/ biaar boo: tan fiefitaaam gemaaftt jouben too:ben ter bejriegting ban joobanige taerfien/ tao:bt buibeïijft aangetoonb boo? ljun bie jiclj oy be 50a eben gemelbe taijje uitb:uftften.
Sommigen boegen cr bi)/ bat beeje inftïeebenbe yerfonecïe Cbange# ïifdje ïïcdjtbaarbigïjcib/ be boa,:taaarbP jij aan onjen ftant ban ouje getcdjteïijftc ïtedjtbaarbigljeib/ of ban be toereftening ban Clj:isttt^ ^eredjtigljcib/ ter onjc éecgtbaarbiging of bergiffenié ban jonben. iCcrtoijl sij/ bie bc bolbocning en ©erbiensten ban Cijristuo ïoocgcncn/ er be ccnigc en gelede boojtaaarbc ban onjc bolflrcftte ïïedjtbaarbiging boo? (öab ban maaften. ^u^ fyrecften alien bc Sociniaancn fteftenbig. i©ant jij ontftennen onjc geljaojsaamïjcib aan CB:i^tu^ be berbicnenbc of uittacrftenbe oo^aaft onjcr Scdjtbaarbiging tc jijn; 3e i^/ peggen 3ij/ alleen bc boo^taaarbc baarban/ jonber tadftc taij/ uit ft?atï|t ban Öet a5obïijft Gefluit/ in be boo^rec^tcn bcrjclbc niet ftunncn beden. SocijN self Iaat jiclj Ijier ober buj* ïjooren: Onze werken, dat it, zoo als gezegd is, de rjehoorzaamheid welke wy aan Christus bewijzen ; schoon noch
23* ' de
180 VI Iloofdst, Van do Evangelische pcrsoonecle Rechtvaardigh.;
de uitwerkende noch dc verdienende [oorzaak,'] zijn echter de causa sine qua non, gelijk men zegt, het vereischte zonder welk onze Rechtvaardiging voor God nooit noch immer kan plaats hebben (ƒ) Cn Uicbcrom: Gelijk wij ons wachten moeten, van de heiligheid en onschuld onzes levens aante-merken als het uitwerksel onzer Rechtvaardiging voor God, zoo laat ons dezelve ook niet beschouwen als de uitiverkende of aandrijvende oorzaak onzer Rechtvaardiging, maar alleen als zulk eene oorzaak, zonder welke God besloten heeft ons niet te rechtvaardigen (,lt;r). Cn in aï Ijunne rcbcncc^ ringen ober bit fhift/ flcïïcn jij ansc pcrfoanccÏE rcdjtbaartiigpcib rn ïigljeiti/ of onjc gcljoojsaamljeiij aan bc geliobcn ban Clj^istu#/ tadftc jij bc fo?m en Ijct torsen bc*i Ceïoofji aanmtrftcn/ br boojtaaarbc tc jijn op torïïtE brij bc ïxccljtbaarbiging of bcrgccliing bcr sonbrn berftjij^ gen. Cn inbebaab/ toanneer men obertoecgt/ ïjoebaanig ijun fieg?ip 3ij ban ben JJerfoon ban CQjigtu^/ jij jijne ©oïboening en ©er^ bienéten ontfiennen/ ban i^ Ijct onmaogeïijft/ bat 3*} een anber denlc-beeld ban be ïrectjtbaarbiging in gunnen gee^t jonben bojmen. Jtöaar/ taat fommigen onder ons beVaeegcu ftan/ om in bit opjirïit met be So-siniaanen obereentcflcnnnen/ baar jij ijier tne boo? geene boo?oo2beeIen omtrent Clj?i?tug ^erfoon en «ïKibbelaarambt gebjongen taojben/ öe» ïten ift niet te taeeten. 3I?ant aïïc Fumne iutnbigtjeben of begrippen ban 6enabe/ 23eficering tot (i5ob/ ïïecijtbaarbiging/ en foojtgeïijfie 5lirtij= fielen ban onjen *6ob5bicn^t/ jijn niet^ anber^ ban 't geen taaar toe ïinnnc Hypothesis [of «èjonbflelling] aangaanbc ben perfoon ban ^tjji^ titó ÖPquot; noobjaaöïp moet opïciben.
©00? tegentooojbig jaï iït aïïcenïijtt onbersoefien naar bie bejonbere Evangelische Rechtvaardiging, toelftc men öeijrijpt eennittoerftaeltc jijn ban onjc eigene persooneele Rechtvaardigheid, of boo? oné/ uit ïjoofbc ban bcsEïbc/ berftrcegcn tc taojben. Cn Ijier omtrent moogen toe aan^ merïten:
1. ^at 60b in en boor get Cbangcïic cene opreeljte aPeljoo^aamljeib eipftfic ban aïïc bic geïooben/ boo? l)un in perfoon te boflj?engcn/ ftljoon met ljuïp bcr genabe/ gun boo? Slefuji Cljristué bcrïccnb. (J5ab bo?bert torï ban aïïc menftfjen jonber onberfdjeib ccnc geljaa?5amc üetrarljting ban Ijunnen pïigt/ en aïïcrïci tocrlfcn ber rcrljtbaarbigïjeib. Woclj bic taerften toeïïïcn boo? Ijct geïoof be?ricl)t tao?ben/ jijn/ boïgcnbö aïïer tocflemming/ ten ecncmaal uitgcflootcn aïö ao?5aftcn onje-; ïïctljt^ baarbiging boor a?ob. 5lquot;Ittjan^/ toat fommigen ooft moogen fpreeften ban bc noobjafteïijftljeib ban juffie iltgt;erftcn/ af? voorbereidselen tot get aMoof/ (toaarban brij Ijier booren reeb^ gcljanbeïb IjcbBcn) niemanb ecljter jaï bejcïbc pïaatfen in ben rang ban Evangelische Werken, of ban bc (öcïjoarjaamljeib bej: geloof^/ 't geen cene tcgcnftrijbigljcib jou
be--
(f) Vide SociN. de Justificationc, pag. 17. (g) Socin. p. 14, inter Opuscnl.
VI Hoofdst. Derzelver Natuur en Gebruik. Van het, laatste enz. 181
liegeïjen» Jjaaar öat öe JJ^crftcn na [get (!?EÏoaf 1 iierciëtïjt/ in aïïc ïoobigen moeten geliontrcn luojijcn/ toa:öt öaaj aïfen taegcflemb; oy iuat g?ontien/ cn tot taat tin be/ sullen tae ijierna anbersaeften; sij iuDgt; öen baoj0cp:eïti in Efeezen II ; 10.
a. Clieneen^ iuajbt ï)ct taegeftaan/ bat öe opelaaliigcn/ üan tuegen bc oefening bier geïjaojjaatnijcib/ en be fietratïjting beeser JJPerften ban JSccljtijaarbiggeib/ in be ijeilige ^c^jift aï^ Rechtvaardigen üenoemb tDn?ben/ cn perfooneeï en intaenbig rechtvaardig jijn {h)gt; *Pan bie öe^ naeming toojbt ijnn nergené gegeeben met onjicljt tot be (öenabc aï^ hebbelijk inïtïeehenbe/ maar ten aanjien ban ber^eïber uittoerftr'eïen in be pïigten ber i^eiïigmaaïiing/ aï^ in be aangehieesen Jgt;ïaatfen. Sin be cer^E taojbt ban Zacharias en Elizabeth getuigb/ bat zij beide rechtvaardig waren voor God, wandelende in alle de geboden en rechten des Ileeren onberispelijk; be ïaatfle taoojben begeren be reben ban get Ecr^t gejEgbE/ naamïijft ban ljun rechtvaardig zijn boa: a3ob. 3;n bE anberE oplaat*?; die de Rechtvaardigheid doet, dio is rechtvaardig, iuojbt bltt^ bEÏijft bE benoeming ban reclitvaardig te jijn/ afgeïeib ban IjEt doen ber recljtbaarbigljeib. l?e Kardinaal Rellahmun, yoogenbe te bebiij^En/ bat niet be daadiijke maar hebbelijke recljtbaarbigljeib be formeele oorzaak jij/ geïijft ijij fpieeftt/ van onjE ïïEtjjtbaarbiging boo? J?ob/ taa^ niEt in flaat eéii EEnig baoibEeïb uit be tjeitige ^cö?ift bijtEbjengen/ taaar in iemanb een Rechtvaardige genaemb bncrb uit ftjadjt ban eeue inMEEbEubE rEdjtbaarbigljeib (/)/ maar luas? gcblnongEn jidj tE belje^ yen niEt bit beïagcVjeïijft betoog: Wij worden [icrechlvaarduid door de Sacramenten welke niet eene daadiijke, maar hebbelijke rcchlvaardigheid in ons teweeg brenrjen. €n bit toont gEnoEgjaam/ IjoE ongEgronb niEn bE ft^adjt of Ijct bErmogen onjer eigen lt;6Eretötigi}Eib uit beeje benoe* ming ban Rechtvaardig te sijn 30EÏ1E afteïeiben/ naarbien bic benoc^ ming gEen oysicljt aïtooé IjEcft tot bat toeïït Ijct boojnaamfie beeï baar^ ban uitmaaftt,
3. ^Deesc inkleevende Rechtvaardigheid, genoomrn booj cenc fjeböc^ ïijlic cn baabïijfic/ ig ijct jcïfbe met onje Heiligmaaking; geen onbcr« fcïjcib ié cr tusfcljen beibcn/jijnbc Ijct fiegté bccfc tjiïïcn de na amen ban ééue bcselfbc 5aalt. «Ön^c Heiligmaaking tod} ij* bc inbJcnbigc vernieuwing onjcr natuur/ jitl) taerfi^aam betoonenbE ii! nieubiigfjcib be^ ïe^ bcn^ of gcljoorsaamljcib aan igt;obe in C^cistué/ boo? be betradjting ban bierïicn ber lïedjtbaarbigljcib. .TEaar bc l|ciïigmaaïiing en ïïcdjt# baarbiging toojben in a?ob!j JJDaajb beftenbig ban eïïtanbcr onbcrfeljcb-ben/ taat betrcMnng ban oorzaaklijkheid oeft bc eeue tot bE anbEtc ïjeb^ ben moogc. Cn jij biE beseïben onberëen bermengen/geïijft bERoomsch-
ge-
I^uk. 1 ; ó. 1 Joan. Ill ; 7. f/J Vide Bellarm. de Juslificationc lib. 11: cap. 15.
182 VI Hoofdst. Van de Evangelische persooneele Rechtvaardigh.;
gezinden ücicn/ niet saajCCC flbcr iicn aart der Rechtvaardiging,
aïjt jij tracljtxn tc fictoapcn tiat cr in 't gdjccï gccnc ïïcdjtüaarbiging jij. 3©ant bat gcenc tacïft meest biencn jou am bcjcllic tc ftaaücn/ naant' lijïx ije ^cjgcEbing öec jaubcn/ pïaatfcn jij in üc uitfluiting en htt* nictiging öcr janbc/ bauj üc Sjnftatting ban ö^Bcïijftc ^enabe; ict«? bat tot be ïxccï)tbaarbiging niet Bcljciajt.
4. büEjc inkleevendo Persooneele Rechtvaardigheid ftonnEtl tflij OJJ
berfdjeiben toijjen toojben gejegb gcrccljtbaarbigb tc toojben. 51W Eerstlijk, in onö tigen grtactcn/ boa? janlicjrc bcjcïbc reu ïtctoij^ i^/ in on*t ca aan nn^/ ban aiiEt aanbeeï aan (6ab^ tècnabc in Cöti^tu^ 35cfu^ cn ban mijc bcrjacning met ï^cnr,'t toeïft gccnen gcringen inblocb ^eeft op nnjen bjebc. vPné fprcefit bc JCpastcï; Onze roem is deeze, naamlijk hel geuiigenis onzer conscientie, dat wij in eenvonwdigheid en oprechtheid Gods, niet in vleeschlijke wijsheid, maar in de genade Gods, in de weereld verkeerd hebben (A). Ten anderen, taij fionncn gejegb taojben/ baaj bejcïbc te toajben gerechtvaardigd voor de menschen; bat \$/ antljeben üiorben ban befcljuïbigingen bic oné ten ïa^tc taaren gc^ ïegb en boo^ recljtbaarbig en nnïterijSpcïijft berftlaarb. 31i5ant f(et met beu ftaat bet jaaften in be tacereïb bnsï geïegen/ bat buojgaanb^ ban be 25eïijbcrs ban 't Cbangeïic fitoaaïijft gefpjooften too^bc/ aï^ ban HbJaabacnbec^ t^c raab bic ljun aan bc Ijanb gegeeben toojbt/ om jidj* jeïben bjijtepïeiten/ bat jij ten ïaatftcn boa? aïlcn bic rdet boï* ftreftt in boopijeib jijn berïtlinb en berljatb/ geretljtbaarbigfa en onfetjuf# big bcrïtïaarb maogen biojbrn/ is ren ijciïigc en gabbjiitljtige taanbcl/ in be betrachting ban aïïc gaebe toerften (/). Cn bnsï i^ ïjet ooft niet jitljt tot bc ïïcrit/ opbat blij niet gcacljt biojbcn boobc onb?uttjtbaarc 25cïijbcr^ tc jijn/ maar juïficn bic eben bierbaar 33cïaof niet anberen berltjeegcn ïjebben. Toon mij nw geloof uil uwe werken, jegt baarom bc $£pa^tcï (w?). ï|ier uit bolgt/ Ten derden, bat beeje Hcdjtbaar# bigïfeib een tacttige pïcitgjonb uitmaafic/ tot onjc ïicc^tbaarbiging tegen aïïe bc aanklagten van den Satan, ben feïïcn aanftlager ber ^joc* beren/ b. i. ber lt;J5eïoobtgcm ï^ct jij p jijnc befcïjulbigingcn inb?engc in Ïjet bejonber aan on^ geweten, 'tgeen joobcel aï^ booj lt;!5ab^ ©ier^ fdjaar/ geïijft tj'j bu«i ïjanbeïc omtrent .lob; of bat ijij juïfi?» boe boo? jijnc bjcrfttuigen/ in aïïerïianbc ïastcrhigcn cn baïfdjc nafpjaaft tegen on^ tc bertadtften/ bjaarban fommigen in beeje ceuta be nab^uïtfteïijftfte bebinbing ïjebben geljab; beeje ïïecïjtbaarbigljeib ftan bicncn om onjc jaaft te berbeebigen.
(Pceje bingen boojaf onbcrfleïb jijnbe/ taaar in toij aan onjc persooneele Rechtvaardigheid gaarc redjte pïaat£ en gebjuift Ïjebben tocgc^ (laan/ joo ah* Ijierna uitboerigcr jaï berfilaarb bio^bcn; jaa jegge ift/
geen»
(k) 2 Kor. I ; 12. (/) 1 Petr. II : ia, III : 16. {m) Jakobus II : 18.
VI Hoofdst, Derzei ver Natuur en Gebruik. Van het laatste enz. 183
tcne Evangelische Rechtvaardiging tc ficnnen/ toaacbaai be a3cïaabi0En/ uit ftjacljt cn ay jjjnniï ban beejc inMeebeniïE pecfaanceïe ScEÖtijaacbijÖEilï/ baa? (J5aö jaubEn öcrEcötbaaibigb Uia,:bEn; naclj aaft/ bat bE (CaErEftEnmij ban Cljiigtué ^EtEtljtigljEib ter ohte baï^ fttEfttE ïïEdjtbaarbiging baa: a5ab baar oy gaubE (ÏEiinEn. 3©ant:
i» O^Een niEnjiclj tEsit nait bEEje persooneele Rechtvaardigheid,'ten jij Öij vooraf reeds baa? (i3ab gEïEcljtbaarbigb jij. 2ii té niEtl anbEEg ban bE (!?Eljcia?5aaniljEib beö ^Eiaaté/ baa?bbïaeiEnbE uit IjEt toaars saii^ maaftEnb djEïaaf in ©ab boa? 5crus Ctj?iétU5\ BDant/ jaa als bEceuté té aangEttiErftt/ bE werken vóór het Golool' bE?ricl)t/ toa?bEn in 't ah; gEtiiEEit EtffEiib ganscljïijft uitgEfloaten tE biEE5En ban EEnig aanbEEÏ in onjE ÏÏEdjtbaarbiging; eu blij tjEbüEn liEtaagb/ bat je naclj Voorwaarden, natlj bECEtsCiJtE Geschiktheden (LUsjmillcn,) naclj cigElllijlt gEJEgbE Voorbereidingen tat bEjclbE jijn. I©ant EÏft luaar ^EÏaabigc biaibt/ 500b?aa ïjij SEïaaft/ tEcftanb gcrEcgtbaatbigb. oDaii té er geen tijbftip toaarin lEmanb ecu btaar SMaabigE .iönbE 55)11/ nbcrEEiiftaaraftig IjEt ^e^ ïaaf bat in IjEt €bangeïiE gcba?bErb bja?bt/ eu EtljtEr niet gECEiijtbaar* bigb taEEjEn. JBant gElijft tjij fcoa? IjEt (ÖElaaf vereenigd wordt met Christus, 't geEn bE g:anbfiag té ban anje JsECljtbaarbiging baa? i|En.i/ 500 gstuigt aalt bE .-êcfj?ift aïamniE/ bat tjij biE gEïaaft gcrEtljtbaarbigb 3tj/ of bat Et naar bE «öabïijte bcca?bEnfng ren oiiarTcijEibElijl't berüaub yïaat^ ÖEbiiE/ titéfdjEii IjEt taaacE 6r(aai eu be ïïEcljtbaatbigina. '©eeje inkleevende Rechtvaardigheid i'fan bité onmaagElijft bE iiaoiluaarbt on^ jee ïïEcïitbaarbiging boa? ^ab jijn/ bcbiijï 5c ban besEfbE eeu gevolg i^ ïfEt gEEii IjiEr tEgEn inogt b3o?bEn ingEli?agt/ uit bc onbErfteïïing'ban ceiie Tweede Rechtvaardiging, of ban bEtfcamp;ilÏEnbE oa?jaaltEn ban IjEt begin/ elt ban bE Aanhoudenheid der Rechtvaardiging, té alreeb^ toebEdEgb.
a. Rechtvaardiging voor God, ÜEb?ijbtng cn ontflag ban beschuldiging voor God, boa? 't minft té IjEt baar in licgcecucn. i^ct bicrï^ tuig bier öefcljuïbiging moet of bc Wet af {jet Kvangelio sijn. .maar noclj be Wtt/ naclj Ijet Cbangelie/ öefcljuïbigen ben taaaren 6eïaabi# gen boa? (60b/ af in 6ab^ tegenbioa?bigijEib/ ban angeloof/ gebeinéb# ycib / of bergeïijfien, 3J3ant/ wie zal beschuldiging inbrengen tegen Gods uitverkoorenen, bie Éénmaal bao? ïfem gereVljtbaarbigb sijii? Suïft eene üefcljulbiging inoage tegen Ijem ingelamp;?agt bia?ben boa: ben ^atan/ boa? be ïterli famtijbë/ uit miébatting/ boo? be biccrelb/ gE^ lijft in IjEt gebaï ban Job plaat^ IjabbE; tEgen bieïften be genielbe ïtccljt^ baarbigljeib gelben Ran. t|©aar befcljulbigingen bte oiiniibbellijft boa? lt;J?ab taa?ben nigEfi?agt/ gefcljieben ban lt;i5ab jeïben/ 't jij baa: be Wet/ of boa? Ijet €bangeliE; eh 6ab^ aa:beel naar toaarljeib. 'o^Efcijicbt beejE fiEfcljulbigrng boa? be Wet, baa? bE BDct moEten taij gerecljtbaar^ bigb bia?bEii. ö^aclj EEiie oprechte Gehoorzaamheid ^al aité niet recljt# baarbigen boo? bE J©Et. vDe 3©Et adjt gcEUE gEljao?saamtjEta aan IjaarE
184 VI lloofdst. Van dc Ivvangelische persooneelc Rechtvaardigh.;
gcttabcn boïtaenbe/ üan ccnc bic in aïlc 0p^icljtEn boïmaaftt 5ij» €n luaar ï(ct Evangelie eenigc üefcljuïuiging tE0en öen niEn^ct) bij dJab in^ üjengt/ baar ftan gccnc recljtbaarbigiiiö üao? 6ob jjlaat^ ïjcüiitn/ ten toare men öct Cbanaclic Uüïbe bccbartjt Ijoubcn ban eene valsche beschuldiging intclmnjjen. JBant taat jaï Ijem redjtbaarbigen ïtannen/ taicn öct Cfaangcïte üerboemt? Cn 50a Ijct ecne rctötliaarbiging i^ bao? get €üanjjclie ban be óEfrljuibiging bec ïK'ct/ ban maaïtt jullxé ben ^oab ban Clj?i?tua bjuclitclaog. lt;£*n ccnc rccljtbaarbiging janber fieft^ulbi# ging/ ié niet te iiegjijpen.
3. gaiïu eene Eecljtbaarbiging afê men tail anberfleïïen/ ié ten eene# maal onnoodig en vergeels. 3)it ié ïigtïijft afteneemen nit l)et_geen be ^c^jift aan 01132 iaecljtbaarbiging boa? ^ob boa: ^et beloof in Cjjjiptué ^ïoeb/ taeëigent. lt;Egt;adj ié baojijeen liij eene anbere gclegenljeib gefp^aaften. .ïtien yeinje suïfté een tocinig in/ en men jat abertnigb toajben/ bat er geene yïaaté nadj grbjuiït oberig blijbe Uooj bee^e nieutae recltbaarbiging uit iijarljt ban pctfaancefe rerljtbaatbigljeib/ 't^ij men niibrrflEÏIe bat 3e onje ïietljtbaajbiging voorafgaa en baar aan ondergeschikt 3ij/ ban oy bc3cibe volge en ijaar meerbcr baluaomcnljeib geebe.
4. (Dee3E getaaanbc Kvangelische Rccliivaardiging ïieeft nietö in 3i£lj ban bc natuur ceniger Ketljtbaarbiging taaarban in be Ijeilige ^cljziften taa:bt getaag gemaaïit; bat i£/ [SÜ flemt nergené in obereenj nadj [met be ïïetftbaarbiging 1 baa? be Wet, nadj met bie toeïtte Ijet Evangelie üetenbraaaftt. öedjtbaajbiging uit be 3}3et ié bEe3e: De mensch die deeze dingen doet, zal door dezelven lecven. '©an 3aa f^ECflt bie getaaanbe retijtbaarbiging niet, a5n taat aangaat be Evangelische Rechtvaardiging, baar tegen ftjijbt 3e in aïïe ap3idjtcn, DUant in bee3e ié be beschuldiging taeïfte tegen ben menfdj bie gcredjtbaarbigb 3aï taajben ingeb^agt taa:bt/ balftoinen taaaradjtig; t. to. ^at Ijij gezondigd hebbe, en derve de heerlijkheid Gods. (Cen beesen aysidjte [berfdjiït 3e 3aabecï/ bat Ijaare befdjuïbiging taaar ban 3c ben nienfdj 30|quot; ü?ijfp?ee^ fien/] ten eencmaal balfelj ié/ naamïijft/ bat een geïaabige een onge* ïaabige 31}/ een aprecljt menpdj een gebeinébe/ iemanb bie aberbïaebig ié in gaebe taerfien/ geljeeï anbjutamp;tliaar in Ijet gacbe. Cn bE.e3e bal^ fdje befdjuïbiging tao?bt anberftElb tE gefdjieben in bEU naam ban *i5ab/ cn baa: sijn 5gt;£ange3idjt! lt;Dn3E ©^ijfpjaaft gEfEljiebt in be taaare Evangelische Rechtvaardiging boa? Ijet ontslag af be bergEEbing bet janben; gier/ boor een beloog van onze rechtvaardigheid, ©aar ié
taoa?b ban ben geenen bie gerecïftbaarbigb 3aï taojbEn: ik staa schuldig; dc gansche vveerold is verdoemelijk voor God. ^iamp;aar ï)iej ié Ik ben onschuldig; taaar ap ban be blijfcEU eu fiEtaijsen 3ijnEr anfcgulb eu rEdjtbaarbigljEib taaibrn apengeïegb. ©an bit ié eeue bErbEEbiging taEÏftE bE 3©Et niet taeïaat/ En taElftE ö^t CbangEÏiE bErtarrpt.
5. InbiEit tai) baa? ^ab gErrcïitbaarbigb taierben om onse perfaanEEÏE
ÜXEdjt*
VI Iloofdst. Dcrzelver Natuur en Gebruik. Van hel laatsle enz. -185
/
Kcrijtüaarbigljdiï/ cn uit aanmcrfting ban bejeïbe taicrbcn h?ijgefp?oa^ ficn/ ban 5011 God met ons in het gericht treeden, np gianö ban iet^ tat in on^sEÏUen luaé/ cn ané baat om bjijip^ecften. 3©ant öe liccljtbaar» biging i^ eene ricliteriijke daad, in cn ban bat oojbccl ^ab^ Irtcift naar inaacljeib itf, cïIêJaat bat ^?ob niet on^ in liet gericht zou treeden, cn onjt rccljtbaarbigcn uit aanmerfting ban onjc jjctfonceïc rcc^tbaarbig^ Ijcib/ ilt;» ictg bicïlt be gobbiucljtigc Psalmdichter gccnsJjin^ geïO0fbE (n)/ 500 tacinig aï^ üc öoctbaarbig^ Tollenaar (0).
6. ©cc5c onje pcrfoonccïc rcrljtbaarbigljcib ftan niet gejegb tuojben eenc ondergeschikte Ucchtvaardigheid te bjcc^en/ of bienstöaac aan on52 s ïxecljtbaarbiging boo? Ijet ^eïoof in Ijet 23Iaeb ban Clj?i?tu^ 3Bant
in bcjeïbe recljtbaarbigt 45ob ben godloozen, en rc'ftent be Jïccïjtbaar^ bigïjeib toe aan ï)cm bic niet werkt. Waar beneben tuo^bt uitb^uftfienjft J aan on^c perfooneeïe cccï(tbaarbigïjcib alle aanbeel in anjc ïïccfttbaar-
e biging ontjegb (p).
1 7, We persooneele inkleevende Rechtvaardigheid, boo^i bjeïffc blij in
bic getaaanbe Evangelische Rechtvaardiging 3auben gerccQtbaarbigti tooiben/ ig onze eigene rechtvaardigheid, ^crfoancclc recljtbaarbig* yeib/ cn onje eigene redjtbaarbigtjeib/ jijti fpjeeftbiijsen ban bejelfbe 1 fietcefteni^ ^Eaar oiije eigen recgtbaarbigljeib i^ geen^in^ be lïoffeïijftc
I oojjaaft in eenige ïïecïjtbaarbiging boo? a5ob. 3©ant 3e baar toe
geljcel ongeschikt (lt;/). Cn 3e taojbt rccljtflrceft^ overgesteld tegen bie 1 üïerijtbaarbigöeib boo? bieïftc biij gerecljtbaarbigb biojbcn/ al^ onamp;c^
e Piaanöaar met bc3eïbe tot 3ulft een einbe (»•).
.ïBen 3al 3cggen: „Wooj 0113e eigen rechtvaardigheid ïjceft men te e „berftaan/ be Rechtvaardigheid der Wet; maar bee3e persooneele
1 „Rechtvaardigheid Evangelisch.quot; Wan — ïfet 30U moeilijft te öe^
toogen 3ijn/ bat on3e 'perfooueeïe rectjtbaarbigtjeib ietd auber^ 3ij ban e onze eigene rechtvaardigheid; maar 01136 eigene redjtbaarbigljcib [of
* gercrijtigïjeib] brozbt met ronbc taoojben uftgefioaten ban aïïc aanbeeï
quot; in onse ïxcrtjtbaarbiging. ^en 3ie be 300 eben aangeteeftenbe paatfem
g Wie retijtbaarbigtjeib/ taeïfte in op3itöt tot Ijaarc uithierftenbe 002=
saaft/ bcbjeegcebcnen/ en eenige ücsonbere einben/ Evangelisch i£/ k / Wettisch ten aan3ien ban ber3cïber fanneeïe reben/ en ban onse bec^
1- pïigting tot 0e3elbe. JJDant er ig geen enfiele beugb of pïigt tot beseïbc
, beïiooreube/ taaar toe taij niet in 't aïgemcen bcrüauben 3ijn uit fijadjt
ban Ijet Eerste Gebod, ban den HEERE voor onzen God te houden; Ibermiba Ijier in apgefiooten ligt be berpïigting om] in ctfientcni^ ban } s'lne onfaalüje J^aatacljtig^eib/ cn boïfeefit oltppergrsag/ alIesJ te ge-
b looven biat ï^ij 3aï goebbinben te openüaaten/ en ïfcm te gehoorzamen
amp; 9/i.
486 VI Hoofdst. Van de Evangelische persooneele Rechtvaardigh.;
in aïïc^ taat ï^ij on^ gt6iei)en jaï. — We goede werken öie ban onjc Éccpbaarbiging uitgc)laattn jijn/ ^ijn öcscïfiïcn waar loe wij geschapen zijn in Christus Jesus (s); üc werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hebben (f); toaar in te Heidenen fieïang Ijaöben/ die nooit de rechtvaardigheid zochten uit te toerften bcr 3©ct (ti).
men jaï üerber öier tegen tnö?cngen: „^ee^e hingen jtjn «it „sicg^eïben Maat. 45oü eigent Bene Evangelische Rechtvaardigheid in „aïïen bie geloaben. iPeeje $ Ctj?i^tué niet/ notlj öe ^ececfjtiggeib „ban Clj?i5tu^. ï^ij mag gejegb taajben onje gerechtelijke Recht-„vaardigheid te jijn/ maar Ollje Evangelische Rechtvaardigheid ig „niet, dtn jaabejre toij boa? eenige ïiecïjtljaarbigïjeiö recï(tbaarhig „3ijn/ in joobejre taajben toij bao? üe^eïbe geretljtbaarbigb» 3JBant „bolgenb^ beeje Evangelische Rechtvaardigheid moeten taij BepjDefh „taoiben; inbien taij bc^eïbe bevitten suïïen toij b?ij berïtïaarb/ maar „5üo toij er ban ontbloot jijn/ suïïen toij beroojbeeïb toa?bcn. €r „berljaïben eene ïaedjtbaarbiging boïgenb^ beseïbe.quot;
gift antto0O?bc: — JSaar Ijet begjiy ban fommige uitbinber^ of booj' Vanher# ban bit geboeïen/ ïtan ift niet anber^ jien/ ban bat Cö?i^tu^ jootoeï onje Evangelische, afê onje Wettische Rechtvaardigheid jij. ï©ant onje D^ettifclje ïïedjtbaarbigljeib té ï^ij niet/ bolgcnb^ §un oo^ beeï/ boo? eene eigenïijfie Toerekening jijnet (i5eretïjtigl)eib aan on^/ maar boo? eene mededeeling der vruchten ban 't geen lgt;ij boo? enjï ge^ baan en geïeeben Ijeeft. Cn 500 i$ ï^ij ooft anje Evangelische Rechtvaardigheid. 3£ant onje ï^eiïigmaafting is een nittoerftfeï of bjucljt ban 't geen ï^ij boo? on^ ijeeft gebaan en geïeeben (v). — ^Diemabb be^it beeje Evangelische Rechtvaardigheid, ban jij bie/ alt^an^ in o?be ber natuur/ gerecijtbaarbigb jijn eer jij beseïbe baabïijft bezaten. J^ant 5e i| bat geene to elft beretétljt too?bt ban aïïen bie gelooben/ en bic boo? bat geloof gerecijtbaarbigb jijn. €n toij beijoebcn niet anbermaaï te Dnbcrjoeften/ in toclften jin iemanb gc?ccljtbaarbigb too?bc/ nabat Ijij gcrccïltbaarbigb ij*, — lt;J?ab Ijeeft bceje persooneele Rechtvaardigheid niet bcro?benb/ oybat taij boo? bcjelbe in bit leben boo? ï^em souben gerecijtbaarbigb tao?ben/ fcljoon i^ij bcjclbe beflcmb ïjebbe tot een blijft en betaiji* onjcr fiecljtbaarbiging aan anberen/ en ?clfst aan Hem, 300 abi berïtïaarb jal tao?bcn. ï)ij neemt bejelbe aan/ ï^ij ftcurt je goeb/ uit ft?acljt bcr genabipe ïïccljtbaarbiging bc^ pcrfoon^ in en boor toien 3e taO?bt uitgetaerfit, ^u^ zag God Abel en zijn offer aan. .ïlBaar taij toojben boo? bcjclbe niet b?ijgefy?oaften ban eenige tocjenlijfie befcïjul^ biging boo? a5ob/ noclj ontbangen bergeebing ban sonben uit Ijoofbc ban bejelbe, ^ij bie be ïïetötbaarbiging geljeeï in be Vergeeving der
zon-
0) Efeez. 11:9, 10. (/) Titus 111:5. («) Rom. IX : 30. (7') Efeez. V:25, 26; Titus II: 14.
VI Hooldst. Derzelver Natuur en Gebruik. Van het laatste enz. 187
zonden boen fieftaan/ tertaijf jij bcc^c jJEtfaaneele JEtECfttijaarttiggeib aï^ öe Voorwaarde öaarban aanmerften/ gclijft öoa? be Sociniaanen ge-fcgicbt/ ïaatcn boo? bc ^erec^tigljcib Sjan Cftiistuö in nnsc Keiijtbaat^ bigmg geene pïaat^ in 't geljEEÏ oliecig. — 3(inbicn Uiij eenigjiné boa? ccnc pcrfaonecfE KEcljtbaariJigljEib haa? óJob gECEdjtiiaacbigb taicrbEn/ ban IjaöbEn taij [taste ban roemen iiaa? ï^Ein. .gt;§ctjaan taij jufttó «ï niEt volstrekt, En mEt opsiert tot onjE verdiensten magtEn JjEöiien/500 jnubE IjEt boa? 'tmingt 5iin betrekkelijk, Ett in becgEÏijfting mEtanbEtEn/ biE ban julft EEnen pïEitgronb ter IjumiE iïEtljtbaatbiging bErftooften taaren. .ïfëaac alle roem iS nitgEilootEn. Cn IjEt gEÏbt niEt/ tE 5EggEn / bat bEEjE pEtfoonEEÏE ïiEcijtbaarbigljEib eeu bcij en gEnaöig gEfcljEnif ban lt;j3ob jij/ aïlEEii aan fonimigEn/ En aan anbetEn niEt niEbegEbEEÏb; taant sij
ftoomt ÖiEt niEt boa? als EEnE genadige gifte, maat aï^ on^e pliüt._
(©nbEtflEïb jijnbE bEtljalben bat be niEnfcJj om niEt gEtEcljtbaartigb luogt; bE/ uit lt;6ab^ (^Enabe/ boo? IjEt aSEïoof in Cljjiftu^ 25l0Eb/ sonbEt EEnig opsicljt tot 5ijnE EigEn bJEtftEn/ gEljoo^aamljEib/ of mljtbaatbigïjEib/ ban fraan blij gEtEEblijfi tot: Voor eerst, lt;ï)at lt;!3ob volstrekt persooneele gehoorzaamheid van hem vordere, bJElftE lllEn jijnE Evangelische Rechtvaardigheid noEtiiEn raag. Ten tweeden, üü^at 35ob bEEjE löEtjjtbaarbig^ IjEib/ buj? bEtcacijt/ goEbikurE/ En bEjEÏbE i|Em in Cljji^tu^ aangEnaam 31). len derdén , vïpat boo? bE^EÏbE öat (ÊEÏoof taaac boo? iuij gECEcljt^ baatb^gb jijn beweezen, gEopEnbaatb/ bïijftbaar taoibE/ boo? IjEt oog ban ^ob en mEnfc^En. Ten vierden, ^at bEE^E ÏÏEcljtbaarbigïjEib eeiï biEttigE pïEitg?onb En bEtbEEbiging jij/ tEgEn bEfdjuïbigingEn ban bEn Satan, bE weereld, of onjt geweten. Ten vijfden, ^Dat taij ban lucgEn bEjEÏbE ten jongftEn bags 5UÏÏEn rechtvaardig verklaard tuo?bEn/ En 501^ bEt bEjElbE niEmanb. ©inbt nu iEinanb goEb/ ijiEt uit eeii Evangelische Rechtvaardiging aftEÏEibEn/ of IjEt v!5obïijft taEÏgEbalÏEn in onjE ^Ec|)tf baacbigljEib biEn naam tE gEEbEit/ ifi 3al ijEin suilt»» gEEU^in^ bEttui^» tEtï» Cn taanuEEr mEn nnbEt^OEftt/ niet Jjoe eeu jonbaar/ eeii boEm* fcuuïbig sonbaar/ biE onbEt «éobj* bfoEït rn toa?n ligt/ bEtgEEbing ban SonbEn ontbangen/ b?ijgefp?aofiEn/ En gEmljtbaacbigb tuo?bcn saï/ 't gEEn aïlEEn gEfcljiEbt boo: bE a3ErEdquot;)tigljEib ban Cö?is'txt0 aan IjEin tOE^ gECCUcnb; maar/ Ijoe eeu niEnscij/ biE bEÏijbt IjEt Evangelisch Gelool', or jjet iipEïaof in Cïj?tétuamp;/ tE öEsittEn/ jal bEp?OEfb/ gstOEtst En bE-oo?bEEÏb taoibEn/ En op taat g?onbEn niEn IjEtn boo? soobaanig jaï inoogEn IjoubEn/ ban anttaaa?bE iff/ bat suïfië gEfcljiEbE/ eiï gEfdjiEbEii moEtE/ boo? ^ijnE EigEUE pEtfoonEEÏE optEdjtE 6El3oa?5aamljEib.
Cu bEEjE bingEit {jebbEtt taij gEjegb/ niEt ra Et oograEtft om niEt iEinanb tE ttai^tEu/ of iEmanbs gEboElEn te fiEfl?ijbEn; maat EEniglijft om ban bE Hooldzaak biE taij bEÏjanbEÏEn aïlE^ aftEfdjEibEn taat tot bE5EÏbE niEt bEï|oo?t.
Ceu f{a?t taoo?b jaï insgEÏijfis? tOEtEiïtEnbE jijn/ om onö Onderzoek tE amp;Eb?ijbEn ban aïlE bEtbanb mEt gtt gEEn mEn IjEEt eeu rechtvaardigend
24* Von-
188 VI Iloofdst. Van de Evangelische persooneele Rechlvaardigh.;
Vonnis of Vonnis der Rechtvaardiging ten ïaatflcn (©orbceï^bage. Want Van tuat natuur bat boiinië oafi m maoae/ tt pcrfaancn ahn taicn fitt scïijc jaï gcbclb taa?ben/ toami — daadhjk en volmaakt baa? (j5ob ntredjtbaarbijjb/ in bccjc toercïb; — 30 taaren deelgenoolen geworden ban aïïc bc Uiudjtcn cn ijciïgocbErtn aan bic ÏÏEtljtbaarbtöing berftnacTit/ Inaar onber be saïiöc (Opftanbing in IjectïijMjcib niEbc moet ntreficnb taorbcn (w) — bic jidcn bcr meeaten sullen reeb^ ïang te bon^ ren eene jalige rust üij (60b genoaten IjeftBcn/bolftrefit fiebcijb en ont^ ïieben ban aïïen arfieib/ en ban alle jonben; cmtlijeefieube er niet^ meer aan fiunne baïmaafite ncïuftjaïigöeib/ ban eene baabïijfte inbaering ban ben gefjeeïen per fa an in be eeutaige IjecrïijMjeib. ^it barbeel fianber^ ft alben nietö anber? bjejen/ ban eene apenïijfte berïtïaaring ban a?ob^ toeïgebaflen in Ijen/ tat süne ïicerïijMjeib en tat eeutaige bertrao^ting bcr geenen bie geïaafb Ijeüben. lt;!5r altljan,^ geene naabjaalte om yet ?rïbe eene nieuwe Rechtvaardiging te noemen 5 taant Ijet i$ openbaar bat be einben en oagmerften ban bie alïerpïetljtigfte a5ericamp;t^aeff.ning im/ be openbaaring ban ^ijsljeib en ïïedjtbaarbigfieib/in ijet baar^ fteïïen ban ben SJDeg ber ©erïojfing baor Cïj?i£tu£/ jaatael aï^ in pt neeben fijner Kgt;et aan ben menpdj; eene opeuïijUe abertuiging ban bic geenen boo? taienbeJIDet obertreben/en ijet drbangeïie berfmaab taerb; be ïtetooning ban (6ob^ riedjtbaarbigljeib/ Ma$t/ en wmtib/ in be regeering ber 3)5eereïb booj 3')^^ ©DOjsienigQeib/ taaar in booj get rriootfte bed sijne paben met be meeste menfdjen in bit ïeben in de diepte zijn en zijne voetstappen niet bekend worden, be roem en ïjecrlijïil)eib ban' ben éoblijficn (ïï3ibbeïaar/ aïsban suiïenbe jeegebieren ober alle 5^ ne bijanben/ tadfien tat een voetbank zijner voeten julten gdegb jijn; mib^gaberé be fteerlijfie ber§effing ber ©jije lt;0enabE in alle bie gdooben; en beele anbere bingen meer/ aïïe te faamen ftrefiftenbe om iPob^ eer en geerlijfifjeib in be ^tgcpping/ «Onber^oubing/ en ^eftuuring ban alle binnen/ op öet ïui^te?ri}¥t?t ten toon te fp?eibetn
€n fiier uit blijftt be jtaafiljdb ban Ijct betoog taaar op fommigen saobeel getaigt^ leggen/ naanilijft: „Cben een^ aï^ dft men^cff ten iongften bagequot; boo? (öab jaï geao?beelb taa?bcn/ op bejdfbe tonje/ en op bejdfbe g?anben taajbt fiij ooft baa? a3ob geredjtbaarbtgb in „'bit ïeben. JUSaar niet boo? ïjet a5eIaof aïleen/ maar uit be JEgt;crften %al ijber ten ïaatften bage gcao?bedb tao?ben/ bergaïben ooft met aï^ ',,ïeen boo? Ijet a?eïoaf/ maar boa? be 3Egt;erften/ taa?bt be men^dj m ','bit ïeben boa? ^ab geredjtbaarbigb.quot; ^an/ ^ ^
i, ^Sergen^ tao?bt onji geleerb/ bat toij ten jüngften üMge sttfïen ge# oo?beeïb tao?ben ex opcribus, [uit de werken;] maar taeï/ bat lt;ï?ob aan een iibet saï bergeïben secundum opera, [naar b. i. overeenkoomstig de
wer-
(w) Zie 1 Kor. XV.
quot;VI Hoofdst. Derzclver Natuur en Gebruik. Van het laatste enz. 189
t. werken.] ^aar mïjthaartiitjt nicmanb in isit ïcbcn/ secundum
:r opera, [naar de werken,] worden om niet gerechtvaardigd uit zi:ne
ij genade {x); niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan heb-
3- ben (z). overal tourben taij BC3E0i3 gerecgtbaarbigti te tonjben in bit
ig Icbcn ex fide, per (idem, [uit het geloof, door hot geloof;) maas nttquot;
et 0En$ propter (idem, [om het geloof;] naclj bat «ïtob recQtbaarbige secundum (idem, [naar, of overeenkomstig het geloof.] Cn fjet ft.iat OHEj
U gten^in? b?t)/ ban bE uithjufiftingen bcr ïjeiïigc ^tïijift aftcVnijïicn/
cr baar 50a buibefijft ccn nnbcrfcïjEib beflEnbig hiaargEnoniEn toajbt.
m 2. fytt i$ eeu toEinig fajEEmb/ |tE burbEn ba^tfteïïenj bat bE mEngcïj
t' in ijet jangfl:E O^ECirljt gEaajbEEïb/ eii in bit ÏEben gErEcïjtbaarbigb jaube
Jji tUO?bEn/ juist op dezelfde wijze, en op dezelfde gronden, bat i^ niEt
ig opSicÖt tót O^EÏoof eii 3)lgt;ErïtEn; baar a?ob^ JOoarb ohje IiEdjtbaarbiging
Et bao? lt;Êgt;0b fl:anbbaflig tOEfi:ïj?ijft aan ïjEt Geloof zonder de Werken, En
ar ÏjEt Q^ojbEEÏ tEn ïaatfl:En bagE gEjEgb tooibt tE suÏÏEn gEfcljiEbEn naar
n/ de Werken, sonbEr EEnigE niEÏbing ban IjEt Geloof,
ir# 3. ^jiibiEn bE Rechtvaardiging, En I)Et laatste Oordeel, baïflrEfit OJI
[Et bE^ElfbE gjanbEn/ rEbEtiEn/En aaijaafiEn ftEunbEn/ ban 50U bE niEii^clj/
jie 30a öij flErftt^ nagEÏaatEn Ijabbt ÏjEt gEEn toaar om gij tEn jangftEn IPagc
b; ^af bEroojbEEÏb toajbEn/ naobtaEnbig in bit ÏEbEn niOEtEn gEtEtljbaarquot;'
bE bigb toojbEn» ri3aaar bEEÏEn juÏÏEn beraojbEEÏb too?bEn aÏÏEEnïijft incgEn^
(Et StmbEn tEgEn ïgt;Et ïitijt bEr latuur öEgaan («)/ al^ jijnbE gun nooit bE
5te ijEfcgjEEbEfiE Wtt/ noctj ÖEt CbangEÜE fiEftmbgEmaafit. (DiEdjaïbEn
eib 3011 ÏjEt boo? bE jnfftEn gEiiorg 3ijn om gEmljtbaarbigb tc biojbEn/ jidj
5ij» tE ontljoubcn ban sonbEn tEgEn ÏjEt ^atuurlicljt/ sonbEr EEnigE ïiEnni^
n; ban C|?i^tuö of Ijet CbangElie tE firgoEbEn.
n; 4. ïDe flEÏÏing/ „'©at «öob ben niEnstïj be jonbEn bErgEEbe/ En IjEm
en „bE aannEEming tot ItinbECEn/ niEt get rEtöt tEn EEiilnigEn ïeben bEEÏ»»
iïïe „afï(tig maafiE/ naar jijne toErftEnquot;/ i^ niEt allEcn ganéclj bjEEinb ban ÏjEt «H-bangEïiE/ maar ooft flrijbig en onbEftaanbaar mEt ÏjEt jElhE/afö
[En ïijnrEcgt aanïoopEnbe tEgEn aïïe bE uitbjuftfteïijftE gEtuigEni^fEn bEr IjEi^
xn ïigE ^cgjift/ 30a in |et aDube aï^ .ïSiEutoE (CEstamEnt/ baar ban bEE3E
3E/ bingEn gEtoag gEinaaftt bia?bt, MSaar bat a5ob in ïjEt ïaatftE OPErirgt
in aïïe menfcljen ooibEEÏen eii ljun bErgEÏbEn 3aï naar hunne werken, té
tEn bjaarafljtig/ en taojbt oné in iaën ^ijbEÏ gEÏEerb.
aï^ 5. 3[n on3E ïieefttbaarbiging in bit ïeben boo? get geloof/ taojbt
in Cljzistus' aangEmerftt afê on^e Verzoening, en ata on3e ©oojfpjaaft/ al^ bte «öeen taeffte bersoening boo? be 3onbe bettaojbEn/ En eeue eeu^
ge# tnige oSeretïjtigljcib aangebjagt Ijeeft: maar ten jang|ten ©age/ en in
tan Ijet ïaatfte «Dojbeel/ i^ aïïeen te befcljoutaen aï^ onje Rechter,
de 6. (!5ob^ Cinbe in 01136 Éecljtbaarbiging/ bE roem zijner Genade (/gt;);
^er- maar
(•«) Rom. III; 34. (s) Titus III; 5. («) Rom. II: 12. (/gt;) Efeez. 1:6.
i
190 VII Hoofdst. Over de Toerekening, en derzelver Natuur, in't
maar ^ijn «OogmEtït in ïjct ïaatftc ïJeritlit/ ig öe verheerlijking zijner vergeldende Rechtvaardigheid (c).
7. afficElöing ban Ijet jangfle (0o?bEEÏ in Mattheus VII, En XXV opgE0EcbEn/ raaïit aÏÏEEit öe zichtbare Kerk. 3In üe^eIIje i$ tE iamp;ElijiïB^ nt^ ban Ijct beloof/ be gEntEEiiE jjÏEitgjonö ban alÏE öe ?ÏEiiEn. oDp üeeje fiEïijtiEnij? of boojgcEbEn ban ÖEt ^Eïoof tE fiEjittEn/ tanjöt ÖEt jeïbE tEt toctfE 0cb?agt/ of ïjEt EEn taaar oprEcïjt ^Eïaaf jij/ öan flEgt^ EEn booti onbnictjtfiaar 4?ÉÏoaf. Cn bit gefcQictit boo? br^Elf? b?ncïjtEn Én nit^ bjErfifElen; En anöEt^ ftan ïjct oaft/ in EEnE öpEnlijfiE bi'rïiïaaring faEt bingEii aan aÏÏEn/ niEt targaan. 5Cni)E?^in^ koomt ^Et 6EÏoaf taaar beo? taij gErEtljtbaarbigij taajiïEn/ niet in het Gericht txn ïaatjiEn bagE (d).
OVER DE
EN DERZELVER NATUUR, IN 'T GEMEEN; EN OVER DE TOEREKENING VAN CHRISTUS GERECHTIGHEID IN HET BEZONDER.
®^Et EErflE uitbjuftïtEÏijft bEröaaï ban bE JSEt^tbaarbiging EEnEjï WfljSonbaar^ [in öe ÖEiïigE lt;étlj?ift baojfiaaniEnbE/J i^ ben biE ban Abraham, ©eeïe anbEtEn taarEii buiten tiuijfEÏ/ ban ben tiEginnE af/ bóó? ï^m rEEb^ gErecïjtbaarbigb getaojben; er tooibEn suIïtE bingEn aangaanbE ljun bErniEÏb/ taaar uit men bit bEilig ftan opmaat ften. ^Pan ïjEt taa^ eeii Voorrecht, bou? ben Vader der Geloovigen ÖE^ taaarb/ bat sijne ïiEtljtbaarbiging/ eh bE EigEtiïijïtE taijsE en maniEr bErjElbE/ ÖEt alÏErEErgt uitb^nftftEÏijft in bE getaijbE liOllE 3011 fiEfcïgt;?EE' bEn taojben. lgt;ujé ÏEE^t men ban öeiii : En hij gelooide in den IIEERE;
En
(c) 2 Timoth. IV ;8, (d) Joan. V: 24, met Markus XVI: 16.
VII Hoofdsl. gemeen; en over de Toerekening van Christus enz. 191
en Hij rekende hel hem tot gerechtigheid (e). rOS^rv ïfEt tactiï Ijem aangerekend, aan gem toegerekend tot gcrerljtigöcitr. ïjd: taertt
gerekend, geacht, toegerekend. Cn het is niet alleen om zijnent wil geschreeven, dat het hem toegerekend is; maar ook om onzent wille, welken het zal toegerekend worden, indien wij gelooven (/). CEtgt; jlc uitbjufifielijfie berftïaaring tocïftc taij in lie geiligc ^cfeift ban öcn aart öec jSccgtbaarhiging ontnioetcn/ toont bat öeseïiJE geftijicöe boo? Toerekening; booj get toerekenen ban ict^ tot gerechtigheid. Cn flit taeï in get bernicïben ban ^ulft ceh gebaï/ to elft opsctteïiift ficfrïjjEEbEn ig om ten uitmuntenben Jjoojamp;ceïbe te bienen/ boo? aïïen bie gerecgt^ baarbigb sullen toojben. Cücn 300 aïj? Abraham gerecljtbaarbigb toerb/ 500/ en op geene anbere bJijse/ bmben tnij ooft gerccljtbaarbigb.
^et toa^ noobig bat onber Ijet JSieutae CesEtament eene baltebigcc en buibeïijftec berftïaaring ban be 3Leec bienaangaanbe gegeeüen toiecb. ^et lie^oojt tocg onber be certte en boojnaamfte gebeeïten bier jjemel# fege ©erboigenjjeib bet JJI»aatljcib/ taelfte door hel Evangelie zoude aan 't licht gebragt worden. 25eljaïbcn bat er ban ben öeginne af eenefierfte en gevaarlijke tegenkanting tegen be^elhe befpeurb biaé. 3©ant bit 01^ bectaecii/ be ïïetijtUaacbiging [boo? a3ab/] be SCeer baat ban/ en ïjet geen er noobjaaftlijft toe 6eljoa?t/ taa^ be oojjaaft om taeïtie be Jood-sche Kerk ban «öob afluiel/ Clj?i^tu«i en Ijet Cbangeïie berfmaabbe/ en in ïjaace jonben omfttaamen (^). €n 300 meenigmaaï een of anber ïterftgenootfcljap ban (Cljji^tu^ en ïjet Cbangelie afbaïïig taojbt/ ban 3aï aïtoo^ be affteer ban en be tegenftanb tegen [be ^uibere SCeer ber lEïecljtbaajbiging/] baar ban eben een^ Ijet gjonblicgtni'eï en be aoijaaft taeejen; gelijft jufft^ in be Gemeenten ban Galatië geamp;ïeeften i?. ^nbcr^ tu^frfjen ié Ijet gemeïbe Ücerftuft boo? ben ^fjjo^tcl Paulus op bui be* lijft^t berftïaarb/ en ten firadjtigiten bebe^tlgb eu berbeebigb. lt;£tn bit boet be SCpo^teï öe^ouber/ boo? te fteïïen en te lietoogen/ bat blij aan be (öerecljtigöeib/ boa? taelfte taij gerecljtbaarbigb tao?ben/ beeï betïtrij» gen boo? Toerekening; af/ bat on^e ïïedjtbaarbigiug beflaa/ in get niet toerekenen ber JOUben/ en in ijet toerekenen van Gerechtigheid.
iDan offcljoon in get eerste uitdrukkelijk verhaal ban be rerfjtbaarbi# ging eene^ jonbaarg;/ en 't geen met bat oogmerft te boeft geflaagen is om tot een boo?amp;eE{b eu bertoouing te fl:rEftftBn ïjoe en op taat taijje aïle gEÏoobigEn tot aan gEt EinbE bEr taEEtEÏb jaubEn gErEtljtbaatbigb taar^ bEn/ buiöElijft gEjEgb taa?be be^elbe boa? Toerekening, en boo? eene toegerekende Gerechtigheid, gefdjieb te jijn; en offcljoan be KCeer ber^ jelbe/ in get aïïergetaigtig^t gebaf/ taaar aan get eeutaig geïuft of eiubeïooö berbErf brr Joodsche Kerk afging/ boa? ben ^Cjioéteï eben op
bEJEl*
(c) Genesis XV ; 6. (ƒ) Rom. IV; 23, 24. (,i,j Zie zulks uitdrukkelijk geleerd in Rom. IX ; 31, 32 : en X : 3 , 4.
192 \'II Iloofdst. Over de Toerekening, en derzei ver Natuur, in 'l
bcseïlic taijse bno?0Eftcïb; 30a ü? Set Ecgtcr in onjc bagtn met be jaaucn tué rje^cïb/ bat geen han ben (jpob^btenét meer beracljt/ betfacib / fiefpot taajbc / ban be Toerekening eener Gerechlighcid aan ons/ of eenc Toegerekende Gerechtigheid. „Eene ingebeelde Ge-„rechligheid, een dróóm, een hersenschim, eene ijdele verbeelding, „een onding,quot; jijn bc ïjaatlijttc bcnaemingen bic fammijjen aan beseïbe gecben. Socijn jegt „Het is een afgrijslijk, verderllijk, verfoeilijk „gevoelen.quot; €n bc tegenftanting tegen Ijet jelbc/ ontflaat beeïaï uit 3ccc berfc^iïïenbc gjnnbïtegmfclcn» ïlöant jij bic ïfet seïbe fieflrijben en bci-tacrpcn/ sijn tjet unbeding ganértj niet écn^/ Vaat men in be^eïfö ifjlaat^ tc berUie3en fjeblic.
ïfet getuigt cn be aangcïcgcnljcib ban Ijet üeerftuft/ ïjet 311 waar af valsch, biojbt onbertupfdjen ban aïïen t0egc|l:cnib. ï?et geen gefcljil ober filoote taoajben/ onbcrftljiïïige ininbigljcbeu/ af enttele öefcöau-toingen/ taaat in bc jnalttijft bcé Cï|?i^tcnboing geen of bicinig belang 5011 tjebben/ ban lueïïien aart er beeïc tbiiéten nutteloos gebocrb bio?= ben; maar 'ti£ eene saaft toeïfte ccncn onmibbctlijften inbïoeb Ijecftop ben ganfcljen ïtjing onjer pïiaten in bit Icben/ en op on^ teutoig wei-of kwaalijk zijn. 2ij bic beeje Toerekening eener Gerechtigheid ber^ toeepen/ ftcïïcn bapt/ bat men boo? bcjelbe tc geïooben cn tc ctfiennen bc noobtoenbigljeib ban €bangeïifc|jc Ï5eugb/ ban pccfooiieeïc rcajtgt; baarbigljcib/ en ban goebe bjcrlten/ tc nietc boe/ tn bc Wetbestnjderi) cn Vrijgeesterij ucgun^igc; cn bat uit bien jij bic ïjet jelbe gc^
ïoobcn/ en Ijun geb?ag cr naar inrictjten/ onmaogeïijft bonnen jalig inojben. %\\l baar tegen/ bic Ijet jelbe booj toaaracamp;tig ï(oubcn/ naar^ bien jij Ijet omnoogeïijft oojbeclcn bat ieraanb op ccnigc anbere b3i)5C ban boor bc Toerekening van Christus Gerechtigheid boor quot;öob joube gcrertjtbaarbigb tuo?ben/ sün bienboigenbé ban oa?beeï/ bat jonber beseïbc niemanb ban beljouben biojben Refter geïeerb Mlan cinbigbc baarom cenji jijnc ïïcbeboering ober bit ^nbcrbicrp/ met bcc^c biooi^ ben: Hactenus de Imputatione Justitiae Chrisli, sine qua nemo unquam aul salvatus est, aut salvari queat (JO. [b. t] Dus verre [handelde ik] van de Toerekening van Christus Gerechtigheid, zonder welke niemand ooit zalio- werd, noch zaliq worden kan. .^ij benften noelj OOJbecïcn }Ut|t niet/ bat aïïc bic gecticn taeïfien WrJto'ercftening ban Cljiistué J5crcct^ tigbeib/ 500 aï^ jij bcjctbc geïooben/ niet begjijpen bonnen/ of bejclbe ontbennen/ ban bc jaligbeib sonben berftooben jijn. .ïl^aar 511 oojbec# ïcn/ bat aïïc bc geenen aan luien bic Gerechtigheid niet waarlijk worde toegerekend, ban be jaligljeib jijn uitgefïootcn; en bit ban ooft niet an# ber^ lucejcn/ naarbtcn 3!}/ bon? jiiljsclbcn/ bc (.Coercftcning ban €\yi\p tu^ oJcrccljtlgljeib aanmerben aï^ ben ccnigen gronb ban ©crsocnityj
.
{h) Jusiificat, Paulin. cap. 8.
TI! llooldsl. gemeen; en over de Toerekening van Christus enz. 193
be niet 'öaiï/ en ccuUrigc ^rijouticnia. lt;113cn moet bit onijcrfclicib
jt/ tot opmEtfttn: ijet i^/ naamïtjft/ iets aubcra/ tjet Leerstak, 'bus'
jid of 300 bcrMaarb/ tc gcïoaütn/ of Ijct seï'je niet tc gclaulicn; en
je. ict^ anber^ ié Ijct/ be Zaak in ijet jcïüc bcrüat bccïacjiitig tc
g) jijn/ of bcjrlbe tc misfen. ttaijfcï geenquot; oogcnfiïift/ of Uccïc
[üè menfdjeu ontbangen ban 6ab meerber gcnabc ban ;ij üjcctcn/ of
ijl- butben geïooben/ eti genieten ber^eïbee i'uacljtbaabige taerHing in
jjit ljun Ijart meer ban jij bcrnioebcn. ^bec bc (Ccgenbierping ban
£n bc anbere jijbc ingeöjagt/ raaftenbe ijct gebaar inelft be SCeer bet Toerekening- van Chrislns Gerecii!,igiieid aan be naoblucnbigljeib ban bcugb en iljciiigmaaiting 50:1 cociiiciigen/ suïïen bic Ijicnia
ay moeten Ijaubeïcu.
IjiK oojbeeï bet Hervormde Kerken ober bit ftuft/ ié aan aïïen
au, üciicnb/ ijct geen men moet tocflaau/ inbicn men niet boo? ijdeie
mg viiterijen bc gcfcljiuen tuil bennecnigbnïbigcn en cinbeïoos maaücn.
0^ ^e Kerk van Engeland, in pet üejoubec/ fp;cclit in Ijaate 25cïijbeni5
ai, sect uitbjuftïteïijft ten aansien ban bc (Cocrcïtcniiig ban
rel_ ^CL-eeïjtigljcib/ cn In ei ban eene Daad lij ke en Lijdende, gelijil 5c
[Ct; boojgaanbé onbecfeïjciben bJo?bt. ©it 'ié onïangé 30a fiïaat cn
^en obertuigenb gcbïecUcn in Ijaarc eigengelooi\vaai-dige Schriften, t. ta.
Ijaate Gelools-Ari ij kelen cn llomilien lof oycnbaatc ïicrïtfojmnïie*
erij ren/J cn anbere aJefrtjjiften met openbaar gejag bcïnecb/ bat Ijet ten cencmaal onnoobig sij suiïié berber te lictoagen, lt;ïl5ct ljun
^ïig bic boajgccben anberé te geboden/ ijeü ift geenen fufl mij in
iat* LU'KÜiï tc begceben. JPant toat jon ijet fiaaten te tluistcn met
ijjje ïieben bie ontfiennen bJiïbcn bat be zon scheen, om bat jij ben
ubc öïürb ban ïjeure ftraaïen niet berbjaagen ïiasten? Ift 33! bicrljaïbcn
iber in Ijct geen ift ober bit onberbjerp baancfteïïcn ijcböe/ in quot;t
0ijg minft niet afbJijfien ban be oude Leer der Kngelsche Kerk; ja mijn
30^ toeleg ié niet anberé/ ban bejcïbc/ naat bc quot;nuate ber aJoblijfie
aam B11^/ tc bcrfttaaren cn tc berbeebigen.
van Öccft eenig bcrfeljiï pïaaté onber a5cïeerbe/ 6émaatigbc/
ooit 1:11 Orthodoxe bannen/ (inbicn 'bit ïaatftc bijüocgfeï niet miéöaage) in bc taijse en manier op bielfte jij bc leer bet Öcdjtbaarbiging
ecf|# Toerekening von Christus Gerechtigheid, berftlaaren-'
eïüe terbiijl jij nogtijané/ toat fjet toefen bet jaaft 'aangaat/ aïte obcr^
btt* eenftemmen in bie bingen toaar in 60bé Gcnabc/ be €tt ban
orde Cljjiétué/ en bc J3:cbc ber meufcljcn gemocberen booinaamïiift
an# belang Rebben. 3;'ft 3u( 3aobcei moogclijft bermijben/ boa: tegeit'
]iip tooojbig mij in bic bvrfdjiïicn inteïaaten. IDant toaar toe 3011
ning mfn ober bic minbecc omftanbigljebcn ttoiéten/ tcrtoijl ijct wezen van het Leerstuk self openïijft beftreeben cn bertoojpen toicrb? 31?at
20 50U
104 VIT Iloofilsl. Over de Toerekening, en derzelver Nalunr, in't
5011 jjct liaatcn/ te fijafteeïen öiicc öe o?bc en apficring fcer bet» trctïikn ban tjet ïjuté/ tertaijï ïjet ganaclj gcüauta in Wammen flantt? jH^eit sajgc ecr^t öcu fijanb te lilu^fctjen/ en ban ftan men öcbacljt 3ijn op be ücöte ftïjiftfting cn ïjet geti^xtift bcc fiejanbcce beeïcn.
Twee groote Partijen jijn cr/ bie jiclj tegen ïjet -Ceerftuft bet Rechlvaardiging door de Toerekening van Christus Gerechtigheid bersetten/ naamlijft/ be Uoomschgczinden, en be Sociniaanen. »I?i5£^ elft uit berfdjitfenbe fieginfcli/ en tat bctfcljillenbc einben. ^Pc een Ijeeft ten aagnietft/ jijnc eigen verdiensten te verheffen; bc anber/ be Verdiensten van Christus te ontkennen. ^atlj üe^ Ijaïben beeje ttaee/ bie in gemccnfctjap met eïftanber Ijaiibeïen / Ijeeft men rfag beïe sluikhandelaars bic baa? ljun sclbcn ganbeï bjijben/ en jiclj becitautcn am ban ben een' af anberen bet tbicc fttaftagemeiben icté te antïcenen/ naat Ijct ljun lic^t bunfit. .iXïct bccsc allen sullen toe in becje ©ecljanbeïing tc bacn Ijeü'iicn; niet met bc pecfaancn ban iemanb berseïben/ nacïj abcc bc üiij^c en manier ap toclfte jij sitjj uitbiuftften / maat met tjunne gcbacicna/ baa? 5aa be?rc bc^cïbc tegen be taaatljcib aanïaapcn. ©ant ijct ié iet^ bat wijze menschen bccadjtcn/ en godvruchtige lieden üettcucen/ bat beeïen bic baajgeben J©aarljeib cn «öabstbien^t tc beminnen/ jiclj opljauben met ïjaicftlaabcn aber uitbjuMtingen/ met ttoi^ten aber taaaibcu/ cn aan anberen gebaeïcné ttac{jten aantctijgeu bie jij bcrfacien/ am birê clftanbeté acljting bij bc bjceceïb apenlijft te fcljenben; racmenbc ban até af men sit^ bayper gcftbjcctcn/ af ccne giaate abertoinning bcljaalb Ijabbe. it i^ be toeg niet am be ïfêaarljeben ban tjet €bangeïic tc anberbiiBcn/ of bc fticljting bet ïterft tc bcbaa:beren. .ïBaar in 't algemeen/ ciétljt Ïjet getaigt ber jaafi/ bc gzaati^cib bet tegenftanting toclfte be JKgt;aartjeib ïijbt/ cn 'Ijct g:aot aanbelang boo: bc pielen ber a5elaabigcn om eene retjjte ftennis» ban bc^elbe te beftoomen/ bit aïïci jeg ift/ ei|tjjt ccne bernicutobc ontbautoiug cn betbecbiging ban Ijct Eccrftult lt;ïcn 't geen ift tot bat einbe jal trarljtcn aan^ tetoenben/ geftjjiebt anber becje abertutging/ bat ijct tacljijn en bc ftanbljoubing ban cenig ïterftgenootfeijap aan bc ccne jijbc/ en berseiber berbal cu gcljeeï beberf aan bc anbere/ scer gjaatïijfté afljange ban be bctaaaring/ of ban bc bertaerping ber ©aarljeib/ in bit getaigtig TCecrftuft/ 300 alé Ijct jelbe (toant bit mag ift cr bjijmocbig bijbaen) in bjaegerc bagen boo? be Kerk van Engeland ij? belceben/ amljeïsb/ en geloafb getoaiben.
li^ct cerflc bat toij tc abertoccgen Ijcbben/ i^ be sin en mccning ber toaajben Toerekenen, en Toerekening, J©ant cenc cenbaubigc berftlaaring bcrjelben sal rcebjS taonen/ öoc bccïc ongctijmbljcbcn/
bie
Vit lloofdsl. gemeen; en over de Toerekening van Christus enz. 1VI5
bic men al?» gefaoïgen uit öc iCocrcficninj tadftc tap baojftaan aftciböc/ ban aïïcn monb onttiïoat 5ijn.
3trn, ^ct errftx taoojü in tecjcn sin gcficc^ti / ficteeïtent/ iet? aan ietnanij loesclirijven, toekennen, toewijzen; iet^ aan iemanij ten goebe / of ten fitaaabr / toerekenen. ^iKcn ^ic töt bat cinbc
Leviticus VII: 18; XVll:4; cn Psalm CVI; 31 , HpTiS iS T^nm, en het werd hem gerekend, (jehouden, toegerekend voor gerechtigheid. 3(jet^ aï^ garb af fttaaab in icntanb fdjattcn/ of oojbEclcn. ^gt;e LXX bjufiïtEn tjEt uit boa? Io/lCu , En Xo/ito,u«j; En 50a boEn aoft bE ^cgjiftiEr^ ban 't 4SiEUtaE (CESttaniEnt. aFn bEE^E [Griekschol toOOjbEn faErtaaït ntElt [in 't Latijn] boa: reputare, impulare, acceptum ferre, tribuere. assir/mre, ascribere. *!3acjj bEEJE taOOjbEll gefifien niEt aÏÏE bEscïfbE öEtEEftEni^; in tjEt öE^anbEr i^ Et eeh mEt^ ficlijft onbEtftïlEib tusfcljEn juslnm reputare, En justilicim irnputure,
i jboo? rechtvaardig houden, EU bE rechtvaardigheid toerekenen,] afö
SijnbE ^Et (aatftE bE aojjaaii/ En ffEt eei^e eeh nittaEtfifEÏ. 3JDant 3al lEmanb boa? rErï|tbaarbig gehouden, bat is rEtljtbaarbig geacht, i geoordeeld üiojbEn/ ban moet et eeh wezenlijke grond jijn boo? biE
bcoordeeling, anbEt? ié bE^eïbe eehe migbatting/ En niet EEn tEtljt-' maatig bonnig; buamp;' 5011 iEinanb/ b, b./ fionnEn wijs gEatïjt biajbEn i baat ijij btaaaö/ of rijft tErtaijï ï|ii toarc. ^ij/ bEtïialbEn/
ï biE rechtvaardig gekeurd, gehouden taaibt / moet Of EEnE EEcljt-
c baarbigljEib bEjittEU ban jic^EÏbEn / of ïjcm moEt boo?af eeue
ï rErljtbaarbigïjEib ban tEinanb anbEtö toegerekend jijn/ aï^ bE g?anb^
fïag ban biE fiEoojbEEÏing» JJ^annEEt/ bEr^aï^cn/ aan iEmanb biE gEEiie tEdjtbaarbig^Eib ban jiclj^ElbEn ftEEft/ eeue rechtvaardigheid e toegerekend tao?bt/ ban ftan niEn jnlftji niEt IjeEtEit/ iEmanb biE
c inbEbaab onrEtïjttiaarbig ié boo? rechtvaardig te houden, maar/ IjEm
t toa,:bt eeue rECljtbaarbigtjEib niEbEgEbEEÏb / tEn EinbE Ijij biïïijft eh
ï naar rEcljt fionnE gEljonbEn/ gEOOJbEEÏb/ geartjt taajbEn rEcljtbaar^
* big tE jijn.
E Imputare, [Toerekenen,] ié EEn taaa?b in bE Latijnsche Taal
11 gebiuitiElijft in bEjeïfbE üEtEEftcnis taaar in jjet boa? bE 4?abgElEEtbcn
$ geïiEEjigb bioibt. Sao jtgt Seneca: Optime de pessimis meruisti,
/ ad quos pervenerit incur rupta rerum fides, magno Authori suo
r imputata (i); [b. i. Gij hebt den slegtsten een' zeer grooten dienst
é gedaan, als welken aan de (verhaalde) zaaken dat volkomen gelool
gegeeven hebben, het geen haaren grooten Opsteller toejeschreeven 3 is. I Dus ook Pliniüs in 3'iinc Apologia, [of Verdeedigingj voor
E de
E
(i) Seneca ad Mart.
25'
196 \JI Uool'dst. Over Je Toerekening, en derzelver Naluur, in't
de Aarde onze gemeene Moeder: Nostris earn criminibus uryemus, culpafiiquc nostrum üli inrpvlamus (/.■). [ti, r. wij drukken haar met onze eigen misbedrijven, en onze schuld rekenen wij haar toe.]
3in den jin bcr gcmcïtic öcbuiöt ïf'et [taoojb imputare,
toerekenen,] taanncer Ijct in renen kwaaden jin gcöjniftt toojbt/ lEtnanb ergen^ mebe beschuldigen, ïjem irt^ ten laste leggen; geïijft nit öc aangdjaaïöc taaojben ban Plinius liïijfit.quot; 3Jn tenen
goeden jin jegt Ij et/ aan iemanb ietó gaeb# toeschrijven, 't 31} ijem Snïft^ ODifpjniiglijft eigen ig af niet; sic be 500 e'ben Êijgeüjagte tooojben ban Seneca. Vasquez (f) üoamt ben 5111 ban Qet inaajb eenigssiné nafiij/ maar bertaact öei niet reputare: Imputare. nul repulare qnidquain alieni, est idem atque inter ea quae sunt ipsiiis, o.c. ad eum pertinent, eonnumerare Sic recensere. [b. t. iemand iets lue-velienen ol toeschrijven is liet zeilde, als of men iets lelde en noemde onder dat geen, 't welk van hem zeiven kwam en hem toebehoorde.] HHt i$ eigenïijït reputare [a(^ soabaanig houden af schatten.] Imputare, [toerekenen,] fluit in jiclj eenc bemjafgaanbe baab/ eer men iemanb oordeelt öf acht bit of bat te öesittetu
ij?an naarbien nn^ ooft 500 iets ftan toegerekend toojben bat bjcsenlijfi vóór die Toerekening het onze eigen bia^/ 50a moet naab^ taenbig Ijet toaojb [Toerekenen] eene ttaecbcriei èeteefteni^ öelilicn; geïijft juïft^ te jien in be iiaojbeeïben/ 300 aanftonb^ uit Latijnsche ^rljjijbcr^ te fiecbe gcBjagt.
1. (€n ban sal [be fyjeefttoi)^ ban] iet^ aan oné toetereftcnen bjcïft vóór die toerekening taaarïijft Ijet on^e toa£/ beesc ttaee jaaften in 3icïj geöben: Eerst, Cen erftennen of oojbeeïcn/ bat '^et geene mn» buö toegereftenb bjojbt taaaeïijft en inbebaab iiet onze of in ons sij.
bic_ aan iemanb taijsljeib of geïeerbljeib toerefient/ erïient ïjem in be eerite plaat^ wijs of geleerd te taeesen. Ten tweeden, ^at men ben joobaanigen arljtetboïgenb^ hie erftenteni^ of beoo?beeïing öe^ ïjanbele/ quot;t jij ten goede of ten kwande, ^ns/ toannecr iemanb/ na ricjjterïijft onberjoeït/ too?bt b?i}berfiïaarb/ ombat men ijem reeïjt# baarbig bebonb; eerst too^bt ijij gcoojbeeïb/ geatïjt rstïjtbaarbig te sijn/ en baarna biojbt Ijij aï| een redjtbaarbïge üeljanbeïb; sijne rcrpbaarbigljeib too?bt ijem toegereftenb («O.
f2. «Pc 'Coereftening aan ons ban iet^ Ui elft vóór die Toerekening het, onze niet toag/ üebat biejgeïijft^ tbiee bingen in jiclj. Voor eerst
schen-
{k) Lib. XVIII. cap. i. (/) Thorn. XXII. Tom. 2. Disp. 132 (/;/) Zie tot een voorbeeld, Genesis XXX ; 33.
VII Ilool'dst. gemeen, en over de Toerekening van Glirislus enz. 197
sehcnking of incèdeeüng bcr jaaft scïbc/ juffië bat tnc/ op ccn' of anbe# ren Mïijïtcn g:onö/ be oujc tao:bc. iPant ccnc jaaft moet eerst öc uikc jijn/ eet toij naar taaarljeib fionnrn ïtcljaubdb taa^öcu alé juiftcn bic bejeïben üentten, 'feu tweeden. -tri* iicljao?t ooft tae/ gt;i*cnc jjejinb-Ijcib/ of toil/ om met ons te ijanbeïcn/ of tocï cene baablijik Ijanbc^ ling omtrent ouö/ uüci'cenuoamstisr be jaaft bic onr? taegereftcnb i^. =O0ant® in Ijet itiootc ftuïi toaarban toit fpjeefien rechtvaardigt be ï^eiïigc en ïïeeljtbaatbiijc 4?ob niemanb/ b. i. i^i} ontflaat niemanb ban be fcljnïb bcr jonbc/ naclj berMaart Ijein rctljtbaarbig/ en fdjenïit ïjnn baar op ijet rerïjt cn bc aanjpjaaft tot ijct ccntoig quot;JL'cbcn/ ban op be tuafcfteu^ itoomst eener toaare en boïïtomene ^crcctjtigljeib/ to elite toaarïijlt cn boliiomcn be ^ererljtiijjjcib getoojben sij ban gem bic gercdjtbaarbigb tooibt/ en suïïte/ in ojbe ber saaïien/ bóó? jijnc Itecïjtbaarbiging. ï)ocl) beese bingen sullen boo? boojücetben opge|)eïberb toojben/ gelijft julfté jeer noobig ij».
Cr itf ccnc Toerekening aan ona ban ieté bat toaarïijlt Ijet on^c i^/ in ons inïiïecbenbe/ en boo: ons bcjricljt/ vóór bie tocreïtening/ en julfté bcibe in eenen goeben tn in ecnen fitoaabcn jin. ^e aart cn bc regel [bier ttoeeberïei toereftening | toojben nitgebnutt in bec^c toaa.:bcn ban 4?ob boa? ben ■pjofeet Ezechiel: De gerechtigheid des rechtvaardigen zal op hem zyn, en de godloosheid des godloozen zal op hem zijn (n). ©an ijbere foo?t afjanbedijft hinbt men bao?öecïben. — (Cen aandien ban bc toerekening ber zonde, toannecr bc perfoon bie aan bcjclbc fcljnïbig flaat/ uit ftjafljt bier toereftening/ alt? een jonbaac/ cn afê een frljuïbigc bcljanbcïb tooibt Snift ccnc toereftening toaé Ijet bie Simei affmccfitc/ toannecr Vjij tot ben ïioning jeibc: Mijn Heere rekene mij niet loc de misdaad, (l^icr binbt men in ?t Heb reen wseh;
pp Ijet ^clfbc tooa?b bat in Genesis XV : 0 gclicc^igb too_:bt om
bc toerekening der gerechtigheid uittcbjuftften) cn hij gedenke niet wal. nw knechl verkeerdlijk gedaan heeft. — want nw knecht weet hel zekerlijk, ik hehhe gezondigd (o). Qij toaé fcljnïbig/ en erftenöe jijne ftïjuïb/ maar fmeeftt berjeïber toerekening af/ boo? te bibben bat ober Ijem geen bonnia gebeïb toicrb ;oa als' ^ijne ;anben berbicnb Ijab. Tgt;ua bab Steplianns bc toereftening bcr jonbc af/ boe; jijne fteeniger^/ toaar aan 3ij taaarlijft fcftulbig ftonben; jeggenbe: lïeere! reken hun deeze zonde niet toe (p). *Daar tegen mag men bc tooa?bcn ban ben ftciv benben.Zacharias, ben 50011 banJojada, bic om bcsclfbe oo^aaft/ cn op beseïfbe toijse aï^ Stephanus, ten boob gebjagt toerb/ cn als hij stierf, zeide: De II E E K E zal hel zien en zoeken (V), aanmerften aï^ ccnc öebe/ bat bc frljulb jijner mooibcren Qun ban ^ob mogtc toorbcn toegc^
reftenb.
(«) Ezech. XVII; 20. (lt;/) 2 Sam. XIX; 19. (/) Hand. VII: 60. (lt;/) 2 Kron. XXIV ; 22.
198 Vil llool'dsl. Over de Toerekening, en derzelver Natuur, in 'I q
rcfienti. iPc sanbc aau iEman^ larreïfcnni/ 3C0t ijxié niet»? ariiicr?/ ban cn
öi^clbc Ijem ten ïastc tc ïcg^rn/ rn gem nbErcenfiooin^tig bcrsElVter lui
bcrijicnjstE tr fiE^anbEÏm. — 9Can icmanb goeds toEtEfiEnEn/ i|/ dei bat goEbt tE ErfiEmiEU En tE nojbEEÏEn aan ï]Em dtfEn tE jijn/ En IjEm
baar oy 500 tE 0E})anbEftn aïé niEt bEn Efr?cïgt; bEt aPabïijïtE JJ^EtaliE^ on
EEllUoomt. De Gerechtigheid des rechtvaardigen zal op hem zijn. «THtji ill!
liErtcantabE Jakob, bat zijne gerechtigheid mei. hem betuigen zoude.(r). lüi
i'En ImojÏTEEÏb faan 4?ob^ tianbEÏintj mEt ntEnfcljEii tEn bEE^rn opjitgtE/ gE
mag mEn jiEn in Pinehas; taant bu^ ÏEE^t niEn: Toen stond Finehas op; tai
en oefende gerichte; — en het is hem gerekend tot gerechtigheid (s). bic
©OEbiEÏ IjEm EEn gEnDEgsaaniE toaarfiojg iiao? jijnE baab fcï|EEn tE ont- 501
ïtjEEftEii/ (öob nogtljanfi/ bic jijn Ijart ftEnbE/ En toi^t ïjoe bE gabbjnrg^ an
tigE ijSjEtaar onbEr quot;t gEÏEibE ban bEtt ï^EiïigEn (ÖEE^t tE taEtft ging/ keur- toe
de dezelve rechtvaardig, En gaf IjEtn EEn nit^EEÏiEnb gEtuigEnté En 5itl)tgt;- on:
fiaac ÖEtoij^ birr goEbfiEuring. alï
(Cnn aanjiEn ban bEEjE cCoEtEÏiEning moEt niEn opniErftrn/ bat QEt öe
gEEiiE vóór dezelve onö EigEn i$/ En bEn gL:önb nitniaaftt ban bE^ob^ toi ïijftE baab [bcr toEtEÏirning/| ün^quot; nimniEr ftonnE toEgEreitcnb toojbEit
aïjj iets anders ban IjEt taaarlijü in sic^sEÏbEn i$. Want bic CaEtElkning g?
bEftaat uit ttoEE bEEÏEn/ of ttoEE bingEn looyEn in bEjEïbE faaniEn/ ïtE
t. ta, €rn oordeel nbEt bE jaaft aï^ öe oiije sijnbE/ in on«gt;/ En tma tai^ „d bEÏjtinrEnbE; cn/ lt;fcen wil am anö tE bEijanbclEn/ af EEn daadlijke be-
handeling ban oné/ abcrEEnfiaomgtig bEjEïbE. ^ErljaïbEn/ taannEEt „t
£iab an!? iEté/ UiEiïf ïjEt on^E ié/ tCEtEÏtEnt/ ban ttEaajbECÏt ïfij ijEt „1
jEÏbt niEt anbErê ban IjEt i^ij gaubt bat gEEn^siné baa? eeue vol- ,,t maakte gerechtigheid, 'tgEEn onbafmaaftt i^; jnïM jattbE nf fonfinnbe
En| migbatting omttEnt bE fiEaajbEEÏbE saaït/ of eehe bEcïiEEtbijEib in bc
IjEt aajbCEÏ abEi* bEjEÏbE/ tE ïtEtinEn gEbEn. TDaaram inbiEn/ gEÏijft ftt
fammigEn taiÏÏEn/ ang Geloof en Gehoorzaamheid an| tat a5ErEcljt:g-' ta
t)Eib biiErbEn taEgEiEÏiEnb/ jaa jaubEn je/ bEtoijf je onvolmaakt jijn/ l)t an^ baa? eeue onvolmaakte gerechtigheid. En gEEn^iné aï^ iEt boïmaafit^/
maEtEn gECEftEnb toojbEn. 3©ant lt;j?flbé oojbEEÏ/ iDEÏft in oeeje (CaErE^ bc
ïiEning pïaat^ ÖEEft/ ié naar taaarljEib. ■JPodj bE toEtEiftEning eeuec to
onvoldoende gerechtigheid, baar bE^EÏbE niEt bEtbEt ban als zoodanig tc
taiErb aangcmEEÏtt/ 3011 ané IjiEr luttEÏ öaatEn. ^n eeue gctaaanbE Ac- ft;
ceptilatie af gunstige fttaijtfrljEÏbing/ biElftE fammigEn LtEtaEEtEn (jaE- su
ttEiibE boa? EEti bEEjiErb gEüaï in mEnfcljEÏijftE 3©EttEn/ bE ©EtbajgEn^ va
l(Eib ban ïfEt CbangEÏiE tE bErfiïaatEn) taEryt niEt llEgt;? alle Toercke- bc
ning, maar ooft bE ©aïbOEning En bErbiEn^tEn ban Cft:iötu^ tEn eeiie^ bc
maal ombE?jE» .ïiföEit moEt ooft oymerfiEn/ bat bEEjE cCoEtEfiEning gi EEnE ïontEEE Daad van Recht,vaardigheid jij/ janbEt EEllig inmengsel van
Ge-
(r) Gen. XXX : 33. (j-) Psalm. CVI:3o, 31.
VII Iloofdst. gemeen; en over de Toerekening van Christus enz. 19!)
Genade (t); taant 50 tieftaat uit fctcc^e ttacc bccïen: — ^enc ciitentcui^
ban en oajbeeï Uat julft^ 't gtcn in an£ xi/ taaarlijlt in aaö 5ij; — c.n/€cn
lite tail 0m onö Dbccccnftaamstig get jeliic te lictjanbclcn; tacïüc öciöc daa-
\$/ den van aSccgtbaarijigljciti jijn.
lem Cacceütning aan oné ban icté tacïït vóór de toerekeneng niet hei
ler^ onze taa^/ aïtljanö niet op öic inijsc aïö ijct baarna Ijct un5c taaibt/ të inéijclijl'ts antterfejjeiijen/ ten aanjien ban hc kantten en (©aijaaiten
,(?•). taaaruit bcscïlje lj0ajijhlacit. SlIHeenliift inaet men in acljt neemen/ bat
}tt/ geene Toerekening ban beeje faajt aait Ijiec in öeftaa/ bat be geenc aan
op; taren iet^ taegeceïicnij taa,:bt sattbe gcaaibcelb taa:ben de dingen zeiven
(s). öie Ijem toa:ben taegcceftënb in pecfaan waarlijk verricht te ijcfiiien. ^Dit
mt- sou geenc (Caeceftening jijn/ maat eene btaaaïing/ tectaijt jufft eene
itfy* anbcrftelting be natuuc bei* genabige ^Caeceftening ganScljïijft jan bec^
mr- taae^ten. .ï^aar 5c i^ Ijiet in gelegen: ^gt;at baa: taeceftening iets liet onze gemaakt taajamp;t/ 't geen te baacen ijet an^e niet ina^/ en juIftS tat alle be einben en aoginerften/ taaar tae a 115 Ijet jeïbe jaube berftreftt
Ijet geliben/ inbien Ij et jauber suilt eene (Caeceftening Ijet anje taace ge#
ab- taeest.
ben jict ia becl)alben eene ülijftöaare misvatting, taefftebijfammigen ben
ing g?anb uitmaaüt ban eene befcljulbiging bic 5!) tegen be -Ceec bet Caece#
en/ ïtening inmengen; naamltjft: „Inbien anjc janben aan Christus wier-
cnv „den toegerekend, ban inaeét l^ij geoordeeld worden alle de zonden
he- „waar aan wij schuldig staan bedreven te hebben, cn bus üc g^aatltc
eer „ban alic jan baacen jijn bic immer ïeefben, €n aan ben anberen ftaiit;
Ijet „Indien Christus Gerechtigheid aan ans taegeceftenb taiecb/ ban biicc#
'ol- „ben blij geacht alles gedaan te hebben wat Hij deed, eu dus zouden
itbe „wij geene vergeeving van zonden behoeven.quot; ^Dan bit ftrijbt tegen
in ben aact bet (Caeceftening/ taciftc gecn^ins ap jutft eene bcaa:beeïing
ïijft fteunt/ maac ay Ijet tegcngcftclbe/ t. bi. ©at toij ban 't geen aan ana
::g- tocgeteftcnö bia:t niets bcjcicljt Ijebben; en bat Cljjistna niets gebaan
ijn/ l)ebttc ban aï l)ct geen aan ï^em tae eb taegeceftenb.
i$/ ai)ni ben aart bcejer Toerekening buibclijftec te bccftïaaccn/ jal ift
xr.' berjeïber verscheidene soorten, af lieber be onderscheidene gronden
ncr taaar uit beseïuc boa:bbiacit/ in abectaecging neemen. JlDant be (Coe#
nig ccftening aan otl!» ban iets' dat vóór die Toerekening niet het onze taas/
Ac- fian Jijn Of (^1) Ex Jaslilia, [naar hel recht:] af (2) Ex Volunlnriaspon-
ac- sione, [uit kracht van vrijwillige borglogl;] af (3) Ex injuria, [onrecht-
en* voardiglijk;] af (4) Exijralia, [Uit genade;] al 't taelft baa? baajbeel#
ke- ben jal taegeïicijt taaiben. ^ft ftelle bejelben bus niet anbecfcljeibenlijft
ne- baa?/ aï^ of niet fammigen in céne bejelfbe Toerekening sauben ftanneu
ing gepaarb gaan/ 't geen ift taanen jaï bat tael beegelijft gefcljiebe. ^USaac
van mijn Ge-
(/) Zie des Apostels uitdrakkelijke verklaaring, in Rom. XI; 6.
200 VII Iloofdst. Over de Toerekening, en derzelver Naluur, in't
mijn oagniarft ia/ be anbccfcjjdbcuc fooncn ban (Cacrcftening tc üc-
paaïcn tot bat gccnc tacïït bc naakte oojjaau ban ijber berjeïben is. Ej
i. vpinijcn bic niet Qaifyiangïijïi/ yerfoaned/ inïtïcebcnbc bc anjtn [j
5ijn/ ïtOnncn ons nagtljan^ toegerekend worden exjuslitia, naar ben j, ricijd bcr UechLvaardigheid. Cli bit Üan gcfrtjicbcu/ uit thacljt ban
ecuc tVuccbrrïci beireldung tot pcm biicn beseïben cigtn jijn; t. ta, eene Sl
Yerbonds betrekking, cn ccnc NaLuuriijke betrekking (i). dingen booj Vl
icinanb bejticijt/ Uouucn aan renen anberen toojben tocgcrcHcnb/ prop- lT
Ier relationem fnederalem, uil hooide van eene \crbondsbelrekking, ^
bJdüt tujifeïjen ücibcn plaats Ijccft. taaa cn Vuojbt br zonde van S(
Adam tocgcrtUcnb aan aïïc jijnc ^QaVioonicïimjcn; ijdijft tac tjierna üjep n
bcr suïïcn jicn. gronb Ijierban toap/ bat toij aïïc met ïjcni in edi ^
get sclfbc ècilioub ftonben/ blaar in l)i) ona ïjoaib cn Jplaatgbcïilccbcr X)
bia^. ïfet beded' cn bc verkeerdheid onjer natuur/ in lucïïïc biii out-. jc
bangen cn gcöoorcn luojbcn/ luojbt ona tocgcreficnb boo? be cersie S(
soort van Toerekening, naamïijft ala ieta bat reeba bóó? bic (Cocrefie^ j,,
ning ijet onjc luas. JiKaar jijnc daadlijke zonde [of obertrccbing ban 0] get iDDccfibrrüontil bJo:bt oné tocgcreftcub ala ictaf bat tc booten Ijct
onjc niet toaé/ maar boo? be (jCoereftcning jict anjc to cub t. ïfieram (](
jegt Bell ar mijn jclf: Peccalum Adami 'da posteris omnibus impula- jjj tur, ac .si omncs idem peccalum fiatravissenl (jO; De zonde van Adam
wordt op zulk eene wijze aan al zijn nageslacht toegerekend, als of zij g,
alle die zeilde zonde begaan hadden, i^icr in geeft l)ï} oné ccnc jitiéle jj[
ïtcfcïfiijbiniT ban bc Cocrdkning/ taeïï'xc ï)'} Ijeftig bcftrijbt in jiju ^occit j,(
De Jusiijicalione, [Over de Rechtvaardiging.] 3©ant bc (CocrcUcning ni
bier jonbc aan ong/ aïa of toij beseïbe begaan Ijabbcn/ iudfte M tr^ ^ ft ent/ fluit in jitlj/ ïtcibc ccnc Overbrenging bier jonbc oy oii^e quot;ccftcning/ cn ccnc tjaubding omtrent on3/ als of toij 5c in yerfoon bcbjecben fjab^
ben. 't 6ecn be 3tcei* is to due be Jtyastd Paulus ftaaft/ in Ijet Vijfde 7A}
Hoofdstuk ban ben liriel aan de Romeinen. nn
(2) ïDijbera/ er is ccnc (Cocrdtcning ban jonben aan anberen exjuslitia j1
propter rdalionem naluralem , uit ft ja cl) t ban ccnc natuurlijke betrekking '(
tot Ijem bic bc jonbc baabïijft ücbjecf. £)ortj bit tjeeft aïïcen plaats ten Ö'
aanjien ban ecnige uittoenbige tijdelijke uitwerkselen bcrsclbc. ^us! 3 jegt (J?ob aangaanbc (jet ftjoogt bcr nuntjiefte Israëllercn in bc 30oes^
tenij: En uwe hinders zullen gaan weiden in deeze woestijn veertig jaar, '
en zullen uwe hoererije draagen (f); b. t. iltoc sonbc jal in soobcjre quot;
aan utoc ftinberen toegerekend too?bcn/ uit Ijoofbc ban ijnnne betrek- 'D king tot u/ en ban uta belang in Ijun/ bal jij baajora in cencn dlenbi^ gen toeftanb in bc toocétijn jullen ommebooïen. €n bit toas billijft/ ter oo^aaft bnn bc betrekking toclfte tuafdjen ljun plaaté ïjabbc. ©an
bier- 9
(ti) Bellar.m. De Amiss Graf. Lib. 4. Cap. 10. ('') Num. XIV: 33.
j
VII Hoofdst. gemeen; en over de Toerekening van Christus enz. 201
triergclijfte ijanbeïingen bcr aJabïtjfte ïïccljtbaarbigijciti litnbt men ooft cïiïcré in öc Ijciïigc ^cgiiften baa?liceïöcn. 3Du£/ aftaaar ccn ijcöaa?^ ïijfte g?anb üaa? be (^aercficning gcüanüEn tao?tit/ baar bcscJbE ccnc baab ban ïïetötbaarbigljEiö.
IK Cc ïtan rene biïlijïtc Toerekening pïaató tjcamp;bcn ex voluntaria sponsions; toannetr iemanb bjijtaiïïig en ongcamp;taangcn ap jidj neemt am voor een ander intestaan, €en ijaa^ïucïjtig baajüeeïb Ijicc ban antmaet men in bie jJïaat^ uit Paulus Brief aan Filemon, taaar be SCjja^teï ten aanjien ban Onesimus fdjjijft: Indien liij u iets verongelijkt heei't, olquot; schuldig is, tovto iiwl txloyn, reken dat mij toe, ftel jjet ap mijne rel'ft* ning, i^ij antreriieït bat Filemon tarïligt eenen bubbelen eisclj ten ïaöte ban Onesimus Ijabtic: — afê Injuriarmi, ban beleediging; h St n i]8[-xtjdè ae, inbien Ijij onrechtvaardig tegen n geljaniïeïb/ af u jaabaantg be* ïecbigij Beeft/ bat Ijij flraffe beröienij Ijebbe, — Damni, een eiaclj ban schade af verlies, fj ocpédu, indien ijij u ietö schuldig ié/jaabat ijij an^ bet becbinbtcni^ ïigge am u ietö te betaaïen af taebectegeeben, Hu beeje anber^elling neemt be SCpaSteï baai een vrijwillige borgtogt, ap jtfg/ baa? Onesimus te betanttaaaiben; ik Paulus hebbe het geschreeven met deeze mijne hand, f/w auonaco, Paulus jaï baa: allesf inftaan. Cn bit beeb ïnj baa? be bubbeïe fcijuïb ban Onesimus op 3tc0 overteneemen; tnant be mi^baab taaé ban bien aart/ bat 5c baa? eenen 5i5a?g i'tanbc geüaet bia?bcn; tertaijl ber^elbcr taereftening aan ijem/ gcamp;iïlijftt taerb baa? jijne vrijwillige overneeming. ïfaub mij/ taiï ijij jeggen/ baa^ ben fcjjuïbigen perfaan/ en ift jai u baïbacning geeben/ julM er nieté meer ten ïaétc ban Onesimus aberig bïijbc (iv). ftelbc '5icij Juda
bjijtaiïïig tat ba?g baa? be bciïigljeib ban jijnen üiaeber Benjamin, jidj beröinbenbe am al jijn ïeben jijna baberé angenaegen te bjaagen/ tnge^ bat 5ijn aogmerii miéiultte. Ik zal borg voor hem zijn, van mijne hand zult gij hem eisschen; indien ik hem tot u niet brenge, en hem voor uvv
aangezicht slelle D'DTi Sn zal ik alle dagen tegen u gezondigd
hebben, af een zondaar voor u zijn; iït jal baa? u fcijuïbig ftaan/ af geïijft blij jeggeu/ do schuld draagen (,lt;•). a5p geïijfte taij^e bjufit ijij 5l£ij uit taanneer ijij tat Josef fpjaft (:). Cn bud' fetjijnt bc cigcnïijfte aart eener bajgtagt/ en ijet ambt ban eenen borg met sidj te brengen/ bat be fcijuïb af misbaab bteffle ijij ap sitij neemt/ met ijet baifie recljt ban jijne ijanb maage geëist taajben/ eben aï^ af ijij be^elbe in perfaan begaan jjabbe. Cn breje vrijwillige Borgstelling taaé een ber gian^ ben ap toeifien an^e ftijuiben aan Cö?istu^ tuerben taegereftenb. ' ^if nam ap jicij be perfaan ber gegeeie ïte'rft [af ber ganfclje mecnigte ber uitberitaarenen] bie] gejanbigb ijabben te berbeelben/ ten einbe baai ijunne abertreebingen tegen 6ab en jijne a©ct/ te baeten. l^ieram taajf
JT
(?(') Filemon, vs_ ïS, 19. (r) Gen. XLTII: 9. (z) Gen. XLIV;32.
50
I
202 VII Iloofdst. Over de Toerekening, on derzelver Natuur, in'I
bic Toerekening fundament edit er ex compacto, ex vohintaria spmsione, 3!) ïfaö Ijaaren grondslag in iijnt vrijwillige Borgverbindlems. M^aar/ iJCEje i:0o?anticr[tdb sijnbc/ toaé teseïbe inbcDaab ex just it ia, bat i^/beliooö-flc iïüdjtbaarbiijljtib bo?btrbc/ bat ï^ij geflanb beebe tn nafitaame Ijct geen ïi^ij bu^ oy siclj jenoomen ïja^bc/ bc eer laan lt;J5obé ïtccljtliaar^ bigljdb en ^ciïigijcib risdjtc ten flettiftcn.
III. Cr 10 ooü cenc Toerekening ex injuria ; tnannecr naamïijü aan iemanb iet^ ten ïaiatc too?bt 0EÏcgb/ taaar aan Ijtj niet ftöuïbig
SCibt Balhseba tat David: Anders zal het geschieden, als mijn lieer de Koning met zijne vaderen zal onlslaapen zijn, dat ik en mijn zoon Salomo als zondaars zullen zijn, CPKtan (a); alé DÜErtrccberé aï^ ftljllïbiiTcn sullen ücïfanbclb taajöcn/ men ons onber een of anber Sjoojüjcnbfcï eenigc migbaab jal 'tocrcltcncn tot oné berberf. 3©ii suïïcn zondaars jijn/ baar itoo? gegouben/ en afê joobaanigen fieljanbeïb toojben. €n men üinbt/ bat in ben flijl öe^ ^ijamp;ei^ ieraanb ren zondaar jjenacmb luo?bc jaotoeï uit ïjoafbe ban toerekening ber jonbe aan Ijcm/ aï^ tocgt;-genö jijne eirtene inkleevende jonbe; 't Been eenig liep fian geeben aan öe iuoazben üe^ Stpoétcls [aangaanbe ben ^aïigmaafter:] Hij is zonde voor ons gemaakt {b\ ^ecje foojt ban tocreucning Ijecft geen pïaaté in Ijct 6nbïiju nojbecL ©ejre is ïfet ban l^em/ bat be reeljtbaarbige 3011 jijn aï^ bc goblooje.
IV. Cinbtijlt/ er 10 eene Toerekening ex mora (jratia, uit loutere genade en gunst. €n beeje ijeeft ban yïaats/ toanneer bat gcene to elft oirê too:bt toegereftenb/ vóór bie toereïtening in geenerlei toiije ijet ot^ 3e 'toaé/ nortj inkleevende in 0110/ noelj boo? omi beKieljt/ toaar toe toij noelj reeljt norlj aanfpjaatt Ijabben/ maar 't geen 0110 gefeljontien toa:bt/ Ijet onje too?bt gemaaitt/ julfi^ toij obereenftaométig Ijet jeïbe fieoajbeclb en üeljanbelb toojben, ®it ié be Toerekening in Ijaare lieibe taïiïicn of beden aangemerftt/ al^/ ontltennenber toijje üeftaanbe in ijet Niet toerekenen ber jonbe/ en ftelliger toijje in Ijet Toerekenen van Gerechtigheid, toelfte üc 5Cya0teI 30a ijberig bcrbccbigt/: en 300 ^aalt Öebegtigt/ in Ijet Vierde Hoofdstuk ban 3ijn£n Brief aan do Bomeinon. 3)5ant niet alleen ftelt ïjij bc 3aaft jdbc it. to. be (Coercftening/] maar berülaart baar tieneben uitbjuftMijlt/ bat 3c gefcljlebe uit loutere genade, 3onber eenig ojJ3icïft tot ieté in on^dben. Cn inbien bcc3E foojt ban (Coereïtening bao: eenig anber boojlieda ban baar toij tljanb? ban fp^eeften niet bollebig ftan bertoonb too?ben/ Ijet ié ombat be g:onbflag berselbe in be Borgtogt van Christus, gcljed 3onbetling té/ en ban bien aart/ bat niet^ bergelijfté in eenig gebal anber be menfdjen plaaté binbe.
Uit iet geen bu£ besre aangaanbe bc natuur en gjemben ber Toerekening óerebeneerb ié/ 3ijn berfegeiben bingen blijïtiiaar getoojben/ bic
aan
((!■) i Kon. I:2i. (/') 2 K-or- V : 21.
VH Ilooldst. gemeen; cn over de Toerekening van Christus enz. 2U3
; jij aan bc J^aarljciti tacfflc taij iicröccbigcn üceï ïirljt^ üiiscttcn/ of aït^an^ üaïfixrftt noobiï): sijn tot reeïjt iterftanb/ cn tot ccne naautaftcurigc fic^ ojj^ paaïing ban Ijct fhiït bat taij ücljanbcïcn. %\i/
get ï. i^ct nnbcrfrtjcib tuffcï(En bc Toerekening van eenig ons eigen werk aan ons, cn bc Toerekening van de Rechtvaardigheid des Gelools, 30n=lt; bcr tacrftcn. 3)3aut bc (Cactcrtcuing ban ccnitj taerft/ liet jij ban ooft aan Inat Ijct taiï/ ïjet 4?cïoof jcïf aangemerftt al^ een pïigt niet uitgcilooten/ té cenc tocreficning ban ictg bat te vooren reeds het onze taagu ^aar . c]c bc (Cocrencninjj ban bc ïxceljtbaatbigtjeib beö opeïoof^/ of bcr Recht-imo vaardigheid die uit God is door het Geloof, ccnc toereftening ban lTcn ktê/ 'bat eerst door die Toerekening het onze biojbt (ï5n tusfetjen bfcï beeje tbiecbcrïci (Cocreficning een bicsenlijft onbcrfcijcib. ^ooj bc aai.s cenc fajojben blij geoordeeld bat gcenc tc bejitten tacïfi inbebaab ijct on» 5e 10/ cn bóót bic beaojbeeïing Ijct onjc taas; bao? bc anbere iuo?bt aan gt;1^13 oné iets» medegedeeld, 't geen te booten Ijct onjc niet taaé. Cn nic^ foe. manb Han cenigen jin aan bes 5£yostcïé rebeneeting gceben/ noclj iets aan beseïbe begrijpen/ ten jij men toeftaa/ bat bc Rechtvaardigheid ban
,n(|(. bjcïftc Ijij Ijanbcït/ boo? (Coereftcning de onze worde, baar 3c tc booren ^at^ 1 be onjc niet biag.
2» *i?e Toerekening van eeuig werk, Ijacbaanig Ijct ooft jij/ Ijct (6c^ loof self als' een jjïigt liefrtjoutob/ cn aïïe gcljoa?3aamljeib bcö geïoorW jvc- té ex juslitia, en niet ex gratia, naar het Recht, niet uit Genade. ï^ne# :ctft öe mcbebecling ban Ijct beloof aan oité/ cn bc taerfting bcr (£gt;e|joo2gt;
0n,. ^aamljeib |of ïfeitigmaafting| in oné/ uit Genade jij; berseïber (jCoere# toe ftening nogtljan^ aan oné/ até bingen bic in ons*/ cn ons? eigen jtjn/ ié f{cn cenc baab ban Rechtvaardigheid. JPant beeje Coereftcning/ 500 até cïbc bic gejicn Ijeböcn/ is niet anbers ban cenc oordeeling, bat juïfte cn cibe Snifte bingen in ons jijn/ cn onti toclicljoorcn/ bieïHcn taaarïijft be ongt; gt; in 5cn jijn/ geyaarb met ccne handeling omtrent oité obcrccnftoantéttg van baar mebc. T^it té cenc daad van Rechtvaardigheid, 300 até blijftt uit aaft bc bepaatnig tacïftc taij ban bic (Coereftcning gabcn. JÜÖaar bc Toere-non kening der Rechtvaardigheid boa? ben 5t'nostcl bermcïb/ i^ ten onsen laar aanjicnc ex mera jraïia, uit loutere genade, geïijft tji) bnibeïijft bergt; ena. Maart/ | boa: be ftijecfttaijst:] dcootd^ ry dvrov yunin. Cn Ijij tjoubt baar aa:t üencben ftaanbe/ bat bic Tweederlei soort van Toerekening baïftreftt ij/n onamp;cftaaniiaar met efltanbere jijn/ cn onmoogeïijft ftonnen gcyaarb gaan/ flag SuHté bat bcscïfbc jaaft beeïji oy bc cenc cn becté oy bc anbere biijjc tcgt; 3jCn bené 5011 tocgcreftcnb biojben; toanncer Ijij jegt: Indien het door ge-tibc» 's' z00 is 1 n'el meer uit de werken, anderszins is de genade geen
ere- genade meer; cn indien het is uit de werken, zoo is het geen genade jijg meer, anderszins is het werk geen werk meer (c). 25» boojïicelb; Itë'an» aan n«r
(f) Rom. XI : 6.
I
26*
204 YII Hoofdst. Over de Toerekening, en derzelver Natuur, in't
neer ijet Geloof zelf, aï^ cm tarrft bao? on^ facjtitïjt/ toojtit tae^ jjEtCttEUö / baar tjet vóór die toerekening bereids hel onze toa^/ 500 3uïfi^ niet meer ijan eene erftenteni^/ bat get seïijc in on^/ en ïj^t on^ 3C/ 3!}/ met eene toefienninp ban 't 3eïtic aan on^ als zoodaanig. 31Dant iet^ aan on^ tactefcö?i)facn als iets anders ban get luaarlijft ig/ i$ geen (Coereüening/ maar btaaaïing. cï^aar bit té eene (Caereftening ez jxts-titia, uit de werken; en bug fian eene (Cacteïiening uit loutere genade, btiïgenbö beg 51'postcté ïtegeï/ met besclbe anmooiieïiifi gepaarb gaan. Cüen 300 fluit be toerefiening aan nn^ ban iet^ bat in nn? \i/ be 6ena-be buiten/ naar 't gebnelen ban ben 5Cyasteï. ïTn aan ben anberen ftant: Wanneer be a5erccgti0ï|eib ban Cljjiptua aan nn^ taegereïienb bioibt/ 300 moet 3UÏÏ1S sijn ex mera gratia, uit enkele genade; taant baar boo? toojbt oné iet^ toegereïfenb/ bat bóó? bie toereftening get onse niet toaë/ en bu^ booj beseïbe aan onji taojbt mebegebeeïb*- ï^ier blijft ban geene plaatg boo? be taerïien in 't geljeeï meer oberig. JIDant in be iCoe= reftening der werken, ligt be g?onb ber torreftcning in onszelven; in be (jCoereftening uit genade, ïigt beseïbe in oen' ander, 't geen onmooge^ ïilït fian faamengaan.
3. ^eesc ttaeeberïei foo?ten ban Toerekening ftoomen fjier in ober^ ten. ^öaamlijft/ bat al taat aan on^ toegeteftenb taojbt/ oité taojbe toegerefienb boo? 't geen hei waarlijk is, geen^in^ booj iels dat hel niet is. IEgt;o?bt on^ eene volmaakte Gerechtigheid toegerefienb/ ban tao?bt beseïbe aï^ 3aobaanig geaegt en gcoo?beelb/ en bienboïgenbe taojben toij in alïen 3in fieïjanbelb aï^ sniften bie eene boïmaaftte gereefjtigljeib bevitten. .ïiEJaar taanneer bat geene taeïft on^ aï^ geretljtigïjeib toege^ refienb taierb/ onvolmaakt taare of geüjefifiig/ ban 3au ijet ooft in bie toereftening aï^ socbaanig taojben aangemerftt/ en taij aïé snfften bie eene onboïfiomene geretljtigïjeib besaten gefjanbefb taojben/ en niet anbersr. a5n obersuffisj/ naarbien onse inkleevende rechfvaardigheid on^ boïmaafit i^ CS'J ft anbetfi ban benfien berbienen mebeïijben of ber=* adjting/ maar geene toeberfegging) 300 sonben toij/ inbien beseïbe aan ons? taierb toegerekend, uit ijoofbe ban beseïbe niet aïs boïmaaftt reeïjt-baarbigen itonnen aangesien taojben/ sonber eene btaaaïing in get ooibeeï.
4. ïjier uit bïijftt ban/ taeïftc be taaare aart bier ^Caereftening 3ij bie taij berbeebigen/ en taeïfte beeïen niet ftonnen noclj taiïïen begrijpen; en suïftsi ontkennender en stelliger wijze. — Onlkennender wijze 3ien tae/ (A) bat 3e geensin^ beftaa in een rechtvaardig achten of oojbeeïen ban sufften bie niet taaarïijft en taejenlijft soobaanig sijn. guïft eene fieoojbeeïing beïjoojt in geenerfei opsirljt tot be gjonben ban CCoerefte^ ning/ te booren ban on^ oygegeeben. ï^et Ijeeft iet| in siclj ban eene (Coereïtening ex injuria, of eene baïftije üetidjting; get berfdjilt aïïeen ban beseïbe in onderweap, taant baat Ïegt men iemanb iet^ kwaads ten ïa^te/ Ijier fleït men iet^ goods op sijne reftening. €n bu^ i^ aï Ijet
ge^
VII Iloofdst. gemeen; en over de Toerekening van Christus enz. 205
ïe* gefcijjmtta bet Roomschgezinden cn anbcccn/ aï^ af toij óctacecbEn „bat (i3ob Ijcm voor rechtvaardig houde ru acjjtc bic inbcbaab boos, „sonbig/ en ontcin iaquot;/ ccn louter iiittocrïifcï han onïtunbc of litoaab^
mt aartigljcib. ^Bet get Ijoogtte ccïljt mag men bic ficfdjitïbiging op ljun
en seïben terug fteeren/ naarbicn jij toiïïen/ bat luif lioa^ a3ab gererljt^
is- baarbigb toojben bno? onjc eigen inMeebenbe rerljtbaarbigljeib; ïuant
ie, ban jou taaarïijJt „icmanb retfjtUaaröig geacjjt en geootbeeïb too:ben/
ut. „bic suïft^ inbebaab niet taa?quot;; l)ij hmncré/ bic niet boïmaaïtt rctfjt*
ia- baar big i$/ ftan boa? a?ab^ grrirïjt niet gerecljtUaarbigb too: ben. (B)
it: ^eeje (Coereïtening i? geenssina eene bloote uitspraak of bcrEtïaaring
Jt/ omtrent icmanb/ bat Ijij redjtbaarbig jij/ jonber ecnen üifïijucn cn ge^
iDj noegjaamen gjonb óoo? Ijct ^obïijft oojbceï/ baar in bcrftïaarb. 60b
iet tierMaart niemanb recljtbaarbig/ ban bic suïfta taaarïijït ié; be gcljecïc
an b?aag i^ aïleenïijft/ Ijoc Ijij joobaanig getoojben jij. (C) %\\ ié niet ijc
ïc= legen in eene overbrenging of overstorting ban cené anbcr^ rccgtbaar^
be bigïjeib in Ijem bic gcrccljtljaarbigb jal taozben/ suïua Ijij baar bao? baï^
je» maattt cu infiïecbenb recljtbaarbig | of ijciïig] soube bio?bcn. 3iOant Ij et iö onmoogeïijft bat bc rccljtbaarbigljcib beé ecnen in ben anberen soubc over-
er^ gaan, soobaanig bat bic reeijtbaarbig^cib onderwerpelijk cn infiïcebcnbc
tbc be jijne taierb. .ijKaar aan ben anberen ftant 3011 men Vacberom giaotcïijué
iet binaalen/ inbien men jeibc/ bat baarom bc ïïerjjtbaarbigljeib be^ cencn in
ibt geenerlei wijze bc ïietljtbaarbigljcib cene*t anberen loo^ben ftoat; taant bu^
icn jou men aïlc Cocretkniug ten ccnemaate untuennen. — iDaaram jcggcn
cib toe/ stelliger wijze, becjc Toerekening te jijn: Eene Daad van God, ex
je* mem gratia, uit enkele Liefde en Genade, waar door Hij uit aanmerking
bic van Christus Middelaarschap, op eene krachtdaadige wijze eene vvaare,
bic eigenlijke, volmaakte Gerechtigheid, de Gerechtigheid van Christus zel-
iet ven, schenkt cn geeft aan allen die gelooven, en dezelve als hunne eigene
m* rekenende, door eene genadige daad van llerazelven hen vrijspreekt van
er* de zonde, en hun het recht en de aanspraak schenkt tot het eeuwige leven,
an 3Cn beeje (Cocreficning taojbt ccrgt de zaak zelve aan oné toegcreftenb/
jt- en niet berjelbcr uitwerksels, maar becjen taoiben bc onsen uit ïhaetjt
:eï. bier (Cocreucning. (€c jeggen/ bat bc ^ercdjtiljijeib ban CJjiiatuö/
lie b, i. sijuc ^cpoojjaainljcib en SCijben/ ans; aïïeenïijït tocgcreftenb tao^
n; ben ten aansicn ban berjclber uittoer'ftfcïen/ i^ eben 'tseïfbe aï^ of men
en jeibc/ bat taij bc vrucht bcrjcïbc genieten/ cn nicté meerber; maar bc
en (Cocroftcning seïbc taa?bt ontficnb. ^c Sociniaanen fpjeeften oy bcesen
nc trant/ boclj jij tacctcn scer tarï cn üefiennen ranbbojétig/ bat baar
itgt; beo? aïlc taaarc cn cigcnïijHc iCoercftcning ombejrc getaojpen taajbe.
nc JScc enim ut per Christi Jaslitiam justificemur, opus ent ut Mins Jus tit ia,
cn nostra fiat Jus tit ia ; sed sufficit ut Christi Justitia sit causae nostrae Jnsti-
Cll ficationis; amp; hactenus possumus tibi concedere, Christi Justitiam esse nos-
|Ct tram justitiam, quaieims nostrum in honum justitiamque rednndat, verum
\t* ta
20ü VII Ilool'dst. Over de Toerekening, en derzelver Natuur, in't
tu proprie nostrum, id est, nobis attributam ascriptamqae intelligis (cl). ft
[tPat ié: Ook volgt niet, omdat wij gerechtvaardigd worden door de 51
Gerechtigheid van Christus, dat daarom zijne Gerechtigheid de onze n
worde; maar het is genoeg dat Christus Gerechtigheid dc oorzaak onzer ti
Rechtvaardiging zij, en in zooverre willen wij u wel toestaan, de Ge- li
rechtigheid van Christus onze Gerechtigheid te zijn, als dezelve ons ten ö
goede en ter gerechtigheid strekt. Doch gij verstaat, dat ze eigenlijk de ö
onze zij, dat is aan ons toegerekend en toegeschreeven.] Cn ïjtt $ tlitt g
fraai/ itc jiru bat fommitjen ^ïfé' onber a'né/ bc mccninij en ititb:ufo ti
kingen ban bic ïicbcn luijmocbig burhen obcrnccmcn/ in ïjet licftrijbcn n
bcr Protestantsche quot;Xccr/ bat i^/ bc 3t'ccr der Engelsche Kerk oiicr bit b
vDat bc Gerechtigheid van Christus ons toegerekend worde ten aan- S
zien van derzelver uitwerkselen, ftan in bcc^cn pesonbeu 5in taojben „ hermaant naamïijü/ bat berjeïber uitlncrüfctó bc onsen toDJbcn/ uit
ïtjatljt bier (Cacrcitcnintj» 'Bii luojbt unj? ban ^obc bu^ tacgcrcftcnb/ „
cu in bier Uaegc au onsc reffcninp gefteïb/ bat INj 011^ taaarïijït alïc b bcrjclbcr uittaerftfeïen mcbcbccïc. .ïiKaar te seggen/ bat niet Cljji^
tus öcrecljtiijljcib/ maar aïïecn bc Iniuijtcu of uittaerftfeïö becseilic/ C
aan onj? toegcreftcnb Uio:bcn/ bertnoc^t ten cencmaaï alle (Cocreue# ii
ning. DDant/ 30a ais tuij jien sullen/ bc uittoerftfeïj* ban Cljjistué p
OpcrccljtiQljcib ftonnen eigenlijk niet gejegb luojbcn onö tc biojbcn tac= ij
gereftcnb; maar inbien sijnc aPcrecïjtigïjcib jelbc ona niet toegercficnb ft
biicrb/ ban tjabbe er in 't geljeeï gecnc CoercHcuing yïaaté/ cn ban it
sou ijet niet te ücg:ijycn sijn taaarom bc SCposteï 500 bifttoerf ban (Coe^ 51
reïtening gebiag maafte/ cu et 500 fteïïig ban fpjccïtc/ als in Ijet Vierde b
Hoofdstuk ban ben Brief aan de Romeinen gcfcljicbt. iEgt;C Sociniaanen, b
bic uitbntïiueïiju bc (Coereftcning ban Ctj^isitus ^erccl)tigljcib tacbcr^ n
fyjeeïieu/ cn flegti» cenc incbebceïing ban berseïber uitüiccüfeïeu üelucc^ n
ren/ ontuennen berljalben boojsietjtigïiju sufü cenc ^crccljttgijcib ban %
Cljiigtué/ bic in Voldoening cn Verdiensten lieftaa/ of/ bat bc ^c^ ü
rccl)tigljeib ban Cïj^tué ató boo; ï^em uitgetaerfit/ cenc botbacubc ti
of bcrbienstelijfic Itradjt Ijcübc/ belui'l alleen suilt cenc aan oné Uan ti
tacgcrcftenb lucuben. Égt;ant men saï gcrccblijft toeftemmen/ bat ïjet n
gecnc liiaac in si) öc (Jjcrccljtigïicib ban Cl): ié tus cciiiglijïi boen ücflaan/ b onj» onmoogcïijït ftonue toegcrcficnb toojben/ taat ooïï Ijet boo?bccl jij
bat Ijet seïüc üuó mogt aanójengen. JüBaar iït iran niet tiegiijpcn/ Ijoc ï
Si}/ bic crïtcniicn bc Gerechtigheid van Christus boojnaailllijït geïcgcu 0]
tc si)n in sijuf ©olbocning bao? onjj/ cu in onsc plaat^/ sieïj ccnc Toe- r:
rekening van derzelver uitwerkselen ft 01111 cu bcrlicclbcn/ saubcr ccnc l)
(Cocteftening ban bc ^creiijtigljcib sclbc; naarbien Ijet aïïecn ilt;? uit o
(lt;/) Schlicting, Disput, pro Socin. ad Meisner. p. 250. lt;£
VII Iloofdst. gemeen; en over de Toerekening van Christus enz. 207
ïtjadjt bier «öcrecïjtigïjeiti aïé öe onje getaojben/ bat taij beeïen in bcr^ jelbcr bjucljtcn cn itittociftfEÏcn, Dan uit be amp;efclj?iibing ban bc rescuing/ cn uit bc buojliccïbcn bic toij ban bcjcïbc aygabcn/ Mijftt ten buibcïijftflcn/ bat cr gerne tnercftcning ban iet^ fiannc yïaa^ jjcfr* ücn/ ten jij bc zaak zelve taajbc tacgcrcScnb/ nacp ccnig genot ban bc uittaerfifeïcn eener saafi/ ban 't geen gcgianb jij in bc tacreftcning bcr jaali seïbe. Jtic.i üan berpaïben/ in ons tegentaaojbig ©nbctbicrp/ geene (jCocccncning ban vCtjjistua vöcrccïjtigljcib crïtcmicn/ puber toc^ teftaan/ bat bic ^crcdjtigljcib jelbc onji bio:bc tocgcccficnb; en men i'tan geen aanbeeï in bccjclbcr bjurijten of uittoetfifcïcn boojluenben/ ban oy bc boDjanbcrflcïling cn ay ben gzanb biet Coeccftcning. ïDat aangaat bc btaaaje bittecijcn/ bic fominigen ban bc Roomschgezinden cn Socinlaanen antieencu/ naamlijft/ bat 50a ;uïué 'tnaar i§/ „toij ban zoo „rechtvaardig zijn als Christus zelf; bat toij ban de Weereld verlost, en „voor de zonden van anderen voldaan ijcblien; bat ban be Vergeeving der-„zonden onmoogelijk, en bc persooneeie rechtvaardigheid onnoodig jijquot;/ baatban gullen toe Ijierna fpjeeïten/ boo? joolicjre jij julji^ bccbiencn.
i^ct geen toij tljanb^ boo?0eiiöcn te iietoagen/ is aïïccnïijli/ bat of Christus Gerechtigheid zelve ons too;bc tacgcreftenb/ af/ bat cr anberé in 't gepeeï geene iCoereficning in onjc Retljtbaarbigiiig boo? 60b plaats ijcüüc. JDciïi ïaatftc een ttoecöc ftuü uitmaafit/ toaar ober toij tjierna 311 Ken moeten fyjecucn. JJDant/ 500 als toe 3 ei ben/ be Hittoerfo fcïé of ©nuijtcn ban dj^istua aSercttjtig^eib ftonnen/ eigenïijft gcfjj:aa-ften/ oné niet toegcrcftcnb toojben. 55ij boojiieclb; be Dergcebing bcr jonben is eenr aaniuerftclijüc bracljt ban Cljnstus 4?erec|jtig|jeib; om becscc toiïïe alleen toojben onj? be jonben bcrgecbrn; ^ob bergeeft on^ be jonben aïfeen om Cljiistus toil. .ïföaar bc vergeeving der zonden ftan niet gcïcgb tao:ben ons te toojben tocgercfieub/ ooit gefcljiebt niet 3?c $5annceming tot (!?obs ïfinberen/ De Itecljtbaarbiging/ be ©jebe met Cob/ [en met één toooib] aïïc 33enabetoeïbaabcn en be eeu^ toige ©ecciijiUjcib/ jijn bjudjten en uittoerufefê ban Cüjistuö 4?crcclj' tigljeib; maar bat be esc bingen ons niet tocgcrclienb tooiben/ noclj toegerclicnb ïtonncn toojben/ is bïijiVüaar uit bcrjclber aart en natuur; maar toij toojben beeïgenooten ban beseïiien uit ïuacljt bcr „Cocretiening ban Cljustus oSerecljtigljeib en niet anber^
ïjet gcjegbe ;aï genoeg jijn ter berMaaring ban bc Natuur der' Toerekening ban Cljiistus aJcrccljtigljcib» De 4?janben/ ïiïebcncn/ en aDajsaafien öerjcïbe/ suilen toij in be ttoeebe plaats tracljtcu natefpoo^ ren. ^n iïi ttoijfeï niet/ of toij sullen in ons onbersaet! licbinben/ bat Ijet geenssius suilt een berbicljtfel s'j/ als fommigrn/ ban bcese bingen onltunbig/ sicö inlieeïbcn/ maar in tegenbeeï cene sccr getoigtige iüaar^ Ijcib/ boojmengb met be ^oofbgjonbüeginfcïen ber ©crüojgcnljeib ban 't Cbangeïic/ en onaffcljeibiiaar berftnodjt aan be a5enabc ban 60b in Cïjji^tué ^cfusquot;. A G T-
208 VIII Iloofdst. De Toerekening van de zonden der üilverkoorenen.
DE
VAN DE ZONDEN DER UITVEEKO ORENEN AAN CHRISTrS. DE GRONDEN HIERVAN. DE NATUUR YAN JESÜS BORQ-TOGT. OORZAAKEN VAN HET NIEUWE VERBOND. CHRISTUS EN DE UITVERKOORENEN EEN VERBORGEN L1GCHAAM; GEVOLGEN HIERVAN.
iJic ör Toerekening van Christus Gerechtigheid aan be ilPcïao^ üigen ter jfocljtbaartnginjj aCcben^/ erftenncn/ lieïijticn ooft aïïc Eenpaariglijtt / bat de zonden der Geloovigen aan Christus taaren tacgcrcftcnb. juïfté adjterliaïgcnb^ bccïc gctuigcniéicn bcr ijeiïigc ^cljjift/ bic bit uitbjuïtïtefijft ïccrcn; ban taefften totj fammigen Ijimu suïïen aattbjingen cn 'uerbccbigcn. (Ctjanb^ juffen toe flcgta bc aïgcmccne fiunbigljEib bcr saaften ficfcljoittacn/ cn bccsdbcr natuur Ucrfiïaaren/ ïaattnbe tjet öctaogen bcrjcllicr boa? ïjet bcrimïg abertg. Cn in bc cctftc yïaaté jitïïcn tac anberioeften naar ben Grondslag bcc# 3cr €gt;abïijfic 53ebccïiiig/ cn bc fiitïijftljcib bcrjcïbc/ of be ^5_:anbcn toaar oy bcjelbe ru^t; taant jeinber een redjt licgjip ïjicr ban/ fian bc jaaft jcibc onmaageïijii tacï berftaan toa:bcu.
Tamp;t baojnaamftc lt;£ntmbflag ijierban i$/ bat Christus en de Uitverkoo-renen in beejen opjirljtc één verborgen Ligchaam of Persoon Uitmaaft* ten/ in tacïïten ftaat ^ij baabïijft bevestigd tacubcn/ bao? bc vereenigen-de kracht ban ben heiligen dPecgt. Cijitétirê ié ijet ^aafb/ cn bc 45^ ïoobigen jijn be KCeben ban bat ccnc '^igcljaam/ al^ bc ^Cpo^tcï bcr^ fttaart (e). föicroni gclijftcrtaijé Ijct geenc ï^ij be?ritljt ^ccft aan Ijun tocgereftenb bicrb/ aïé nf jij seïben tjet gebaan ijabbcn/ 300 tacrb bc frljuïb bcr janben bao? ljun begaan ojj i^cm abcrgcöjagt. ^u^ taojiit tjet boa? een baajnaam ^eïeerben uitgebmtit: Noslram cansamjusllne-
hat.
(r) i Kor. XII : 12.
VIII Hoofdst. aan Christus. De Grondslag hiervan, enz. 209
bat, qui nostram sibi Carnem uduniverat, 8:c. ita nobis arclissitno vinculo conjunctus, Sic. fvcodns quae erant nostra fecit sua (f); [l^at Hij nam onze zaak op zich, die ons vleesch aannam, en dus op liet alleinaauwst met ons vereenigd werd; en die straffen welken de onzen waren, maakte Hij de zijnen] lt;£-n üicbcram: Quid mirum, si in nostra persona consti-tulus, nostram carnem indutus, Sec. {g). [b. i. Wat wonder, dat Hij die ons vleesch bewoonde, ook voor onze persoonen instond?] au= ben fpjaïtcn cbcnccns: Jdeo se humanae infirmitati virtus divina cons eruit, ut dum Deus sua facit esse quae nostra sunt, nostra facer et esse quae sua sunt (h). [De Godlijke kracht vereenigde zich met onze zwakheid, opdat Hij als God, het onze maakte 't geen het zijne was, en het zijne wal het onze was.] Cn tucbcrom: Caput nostruni Dominus Jesus Christus omnia in se corporis sui membra transsormans, quod olim in Psalmo cructa-verat, id in supplicio crucis sub Redemptorum suorum voce clamavit (/). [Ons Hoofd, He Heere Jesus Christus, die alle de leden zijns ligchaams in Hemzelven vervattede, riep het geen Hij weleer in eenen Psalm uitdrukte, onder het draagen der kruisstraffe uit met de stem zijner verlosten.] ^Das' fpjccfit naïl Augustijn (/.•): Audinms vocem corporis, ex ore capitis; Ecclesia in Ulo patiebatur, quando pro Ecclesia patiebatur, Sic. [bat i?:] Wij hooren de stem des ligchaams uit den mond van het Hoold. De Kerk leed in Hem, toen Hij leed voor de Kerk, even zoo als Hij lijdt in de Kerk, wanneer de Kerk voor Hem lijdt. Want gelij-kerwijs wij de stern der Kerk hoorden toen de lijdende Christus uitriep: „Mijn God mijn Heere! waarom hebt Gij mij verlaaten;quot; zoo hoorden wij de stem van Christus in de lijdende Kerk: „Saul, Saul, wat vervolgt gij mij?quot; ^an taij moagcri nog tacï ccn tacinig terug en hcr^ bcr jien/ am ben ;in bcr eerfte Cljri^ten-ïicrft ïjicr in natefpaoren, Christus, jegt Irenaeus, omnes Gentes exinde ab Adam dispersas, Sic. Generationem hominum in semet ipso recapitulatus est; ande a Paulo Typus futari dictus est ipse Adam (l). [Christus vergaderde of begreep in zich alle volken van Adam afgedaald, het gansche menschlijk geslacht; hierom wordt Adam door den Apostel Pauius genoemd een voorbeeld des toekoomenden Adams.] 35n tacberam: Recapiiulans universum hominum genus in se ab initio usque ad finem, recapitulatus est fir. mortem ejus (m). SCn bcc^e fpjeeeïttaijé han in zich te vergaderen of te bevallen, ïjab gij öuiteu ttaijfeï Ijet oog op ïfet dvaxffakaicouig, boo? ben 5tipo£* teï gefiee^igb in Efeezen 1:10. Cn hcEÏIigt lua^ bit ijet scïfbe bat Or i-genes lieboctbe met beeje raab^elacfitige uitbjuftfiing: De ziel des eersten Adams was de ziel van Christus, dewijl dezelve op Hem gelaa-
den
(/) Montacut. Origin. Ecclesiast. Qf) Idem. (//) Leo, Sermo XVII.
(/) Idem Serm. XVI. (Jï) Epist. 120 ad Honoratum. (/) Iren. Lib. Illj ca[i. 35. (;;/) Hem.
27
910 VIII Hoofdst. De Toerekening van de zonden der Uitverkoorenen
den was. (£n Cypriaan, ober get amb^aagen ban bt tflcötEmng ban tjct ^arramcnt bcé 5CbantimaaI^; Nes omnes partabal Christus; quitte, peccata nostra portahat (ri). Hij [Cijjiétué | droeg ons, of leetr in OHJC perfoan/ toen Hij onze zonden droeg. Jtëaaram Athanasius ban öe ftrm met tacïfcE ï^ij aan IjEt ftjuil ijangEntiE riep/ jcgt: ov* nvróg ó xuQiog; aD.d r'jiitïg tv ty.Hvoi TTw/ovxtq yixfigt;; Wij leeden in Hem. Euse-b i u s tjufit jitïi giEt dljer in bErfdjEibtn öesanberljetien jeec ft^atgtig uit (o). ^aar ö') öc tooojben ban öcn ^aïmöictjtrt: Genees mijne ziel, want, of 500 aï£ Ijij Ijct ÜEfét JOU abccjEttcn/ indien ik tegen U gezondigd hebbe (p), bcrfiïaact/ eh ttEnjEÏbEn op öeh ^aïigmaaltEt in bEit P:aat iijncr bErnEiJEring toEpa^t/ fpjEefit ijij aïtm^: inHSav rdi ^ui-Ttoas xoivonoiH tig iawov dtiaorlccg; Omdat Hij van onze zonden tot zich nam, onze zonden aan zich mededeelde, maakende die de zijnen; 3Egt;ant/ bUS gaat ï|ij booiö; óti rug ^uireoag duaoTiag il-oixeioii/ifvos, maakende onze zonden de zijnen. €n bEtaijl Ijij in sijnE boïgEnöE tuoajiiEn boïlEbig uitbnütt ijEt gÉEn ift boojïjEbbE tE bEtoogEii/ sal ift bESEÏbcn ijiEt gEljEEl IbEttaaïtil uitTclj2ijbEn. ïgt;e sin bEr^EÏbEn ié öeese: Hoe maakte Hij dan onze zonden de zijnen? en hoe droeg Hij onze ongerechtigheden? Is het niet hierom, dat wij gezegd worden zijn ligchaam te weezen, gelijk de Apostel spreekt: Gijlieden zijl het lijchaam van Christus, en leden in het hezonder. En gelijkerwijs, wanneer één lid lijdt, alle de leden mede lijden; zoo ook Hij, daar alle de leden zondigden en aan lijden onderworpen waren, nam, volgends de wetten der medelijding {sympathia) in het zelfde ligchaam (dewijl Hij, het [Zelfstandige] Woord van God zijnde, de gedaante van eenen dienstknecht wel wilde aanneemen, en zich met de gemeene woonstede van ons allen [het vleeschj vereenigen) de smerten en arbeid der lijdende leden op zich, en maakte alle hunne zwakheden de zijne, en, volgends de wetten der menschheid (in het zelfde ligchaam) droeg Hij onze smerten en arbeid voor ons. En dit was het eenigste niet dal het Lam Gods voor ons deed, maar Hij onderging de zwaarste folteringen, en werd gestraft, voor ons; waar aan Hij voor zichzelven geenszins onderhavig was, maar 't geen wij verdiend hadden, door de meenigte onzer zonden. En hier door werd Hij de oorzaak van de vergeeving onzer zonden, naamlijk, omdat Hij zich onderwierp aan den dood, aan striemen, aan smaadheden, neemende op zich het geene wij hadden verdiend; en werd een vloek voor ons, nee-mende op zich den vloek dien wij ons waardig gemaakt hadden. Want wat was Hij anders, dan (een Plaatsbeklecder voor ons) een Losprijs voor onze zielen? In onze persoonen derhalven spreekt de Godspaak, daar Hij vrijwillig zichzelven met ons, en ons tol zichzelven vereenigt,
en
(;/) Cyprian, jë/ïs/. I.XIII. (lt;gt;) Demonstrat. Evangel. Lib X, Cap. I. (/) [Psalm XLI. 5.]
^ VIII lloof'dst. aan Christus. De Grondslag hiervan, enz. 211
ijan en onze (zonden of zwakheden de zijnen) maakt; Ik hebie (jezeyd:
/{7. Jleere! wees mij fjenaclig; genees mijne ziel, want ik heb tegen Vgezondigd.
mjc onje jnnijfn op Cljjiétug: overgebragt cn öc jijncn gemaafit taa^
oan ren/ bat uit öicn ïjoaföc öc straffe taclïtc be^cïiJEn berbitnti ïiabbcn
ój J onberging; rn bat bc 0?oiib Ijicr ban/ taaar uit bcgSEÏf^ üiïïi}ftï)eib bao?b#
se- fpjuit/ 51] bc Vereeniging tugfdjcn ï^cm cu ans/ bit alïr^ taojbt in bic
jfjij ïïcbcliocring buibeïijft hcrïtïaarb. ^ug jegt bc gctccrbc cn aanbacnlijftc
ijne ^cfijijbcr bcr Ilomilien, ober Mattheus, Vijlde Hoofdstuk, in bc iJt'cr^
!* u ficn ban Gurysosthomus (q): In came sua own em carnem suscepil,
in crucifixul owneni carnem crucifixil in se. ï^ij fpjccftt ban bt ïicrü/ [ of
r^ui- ban bc Hitberftaorcncn. | Cn bus bjufificn cr ^ictj ooft anberen biliVactf
«ich ober uit: Hij droeg ons, Hij nam ons met zich aan het kruis; wij wer-
mt/ den alle in Hom gekruissigd. Prosperus jegt: Hij wordt niet zalig
on- door het kruis van Christus, die in Christus niet gekruissigd is (gt;•).
•trig ^it i^ ban/ jegge ift/ bc Grondslag ban bc (jCocrcïtcning bcr jonben
jCEj bcr ititberfioarenen aan Cij?i£tu£/ naatnïijft/ bat ï^i) cn 31) één ^cr^
dan foon [of ^igc^aam] uitmaafitcn. ülgt;c g?onbcn Ijicr ban moeten taij
het ttjanb^ onbcrsocïtcn.
de ^oe^ berfdjcibcnc rebenccringcn/ cn bccïcrïci bjaagen ftonncn Ijicr het omtrent rijjen, : ü. b.] iïDat een Persoon jij; in wat zin, cn tn lioe-iede veelerlei beteckenissen bat tuooib aï gcticcjigb toojbc; taat bc waare ier- kundigheid ban 't ^eïbc jij; taat men cr boo? tc berftaan Ijcöïicin ccneu fiia) natuurlijken, in cencn wetteiijken, in cenen burgerlijken, of in ccnen Sod staatkundigen jim ^n bc bcrfiïaaring ban aïïc becjc Ócsonbcrc beteefte* en nififen Ijcèüen fommigen gjootlljft^ misgetaat. Cn 500 taij ons in bit ven) öcgaben/ ban sou Ijet on^ nooit aan ftof tot ttaistcn en ïijaftïtccïcn inne gaperen. ift moet berfiïaaren/ bat beeje bingen geenc fictrcfiïting het aïtoo^ tot on^ onbejtaerp ÖEÖficn. (©oït taa?bt bc ©crecniging tuafetjen dit Cïjjigtu^ cn bc ilitbcrfioorcnen cr gccn^in^ booj opgcijcïbccb/ maar jer. berbonfierb. i©ant CQjiatué cn bc dJcïoobigcu maaftcn gccne natuur-Hij lijke, norjj wettelijke, of staatkundige Jperfoon uit/ noctj jijn 3c bcr^ iend centgb boo? ccnc joobaanigc öctrcftïfing aï3 bc iï^cttcn/ getaoonten/ of j de ge6?uiftïi}ïtljcben bcr menfe^cu aan bc Ij3110 gtcben of tocttigcn. %ii on- maaïicn eéne verborgen Persoon uit/ boo? ccnc bcrccniging/ toeïfie of* 0p feïjoon er ccnige paautac jtaeem ban beseïbe in natuurlijke cn staatkun-dee- dige berecnigingen mogte fiefpeurb tao?ben/ ban bic natuur ié/ cn uit ,rant óWïïfc gjonben cn aojsaaïtcn ontflaat/ taaarban nieté öet aïïcrminite in )rijs ccnige persooneele vereeniging, of vereeniging van verscheiden persoo-[ak, nen, onber bc menfeljen/ tc binben i^. daarom taat aangaat bc voorin stolling bcrjcïbc aan onjc staafiïtc berftanben/ onfiefttoaam om bc Ije# een mcïfcïjc 10cr6o2gcnljcben tc boojgionbcn/ 500 taoibt 5c bcrgeïccften bij
bcr^
1 [ (lt;/) Hom. LIV. (?•) Rcsp. ad cap. Gal. cap. 9.
27*
■
212 VIII Iloolcist. De Toerekéning van dc zonden dei' Uitverkoorenen
berfrijeibcn foojttn ban facrecnigingcn» taajbt 3c nn^ boajgeïiöu# ft
öcn nnbcr ïjct brnftïteEÏö bet facreenijjing ban Man en Wijf; niet ten k
aandien ban bit tacbcrsiibfcljc ïicfbe en tocpenEgcnïjcib/ tneïfic fïcgt? tene bi
SEbcIijftc ©erecniging tctaecg bjengen; maar mtt apjicïjt tot be booming bi
bcr eerste Vrouw uit ïjet vleesch en been bc^ eersten Mans, Ell be (JPob^ bi
ïijftc infleïïing ban Ijct ©uutaeïijft op bicn g?anb. ^it ontbnutot be bi Stpoéteï uitboerig in get Yijfde Ilooidstuk ban ben Brief aan de Efee-
zeren, vs. 25. en berbnlgenb^. SCÏtoaar ïgt;i}/ uit be [gee^tïijftej ©er^ M
eeniging [tugfe^en Cïj?t?tu^ en be sijnenj onber ïjet gemeïbe sinfieeïb ïi]
boojgegteïb/ bit fieftuit afleibt: Wij zijn leden zijns ligchaarns, van zijn 61
vleesch en van zijne beenen; bat ig: SBij Ijebfien julft eene üetceftfting bi
tot CÖ?i?tu^/ als Eva tot Adam hadde, taen je uit jijn bleeödj en been iê
bia^ bonibgebJagt/ taaar boo? 3ij één bïeegcö taai? met ijem. I^ijberé/ gi
bee^e ©ereeniging taojbt bergeïeeftcn bij bie taelfie pïaat^ QcEft tugfcljen to
het hoofd en de leden ban i)Et jelfbe ïigdjaam (s). 5Cï^ ooft bij eene fti
fïaatftunbige bereeniging/ tu^feïjen Ijet ^pperljoofb ber .ïKaatfrljappije to
en betjelbec ïeben; bortj nooit met uit|1uiting ban be bereeniging ban bi
een ijoofb met be ïeben be^ ïigtïjaam^/ toeïfte in bejeïfbc uitbjuftfting bi beg?cepen té ((). dtn boojbé bij berft^eiben anbere bingen in be na^
tuur/ aï^ bij eenen Wijnstok, en deszelfs ranken («). Certoijl 3e op^ tl
ge^elberb toojbt boo? be bctreftfting taeïfte er $ tii£|ïÖcti Adam en jijn —
Cï5ageflac§t/ uit ftjacgt ban 6nbj? Infleïïing/ en be l©ct bcr ^cïjep^ bi
ping (v); en5. '©aar ban a5ob^ èee^t be bereeniging tusfetjen de
tu^ en be (6eïoobigen boa?b?aagt onber 30a g^oat eene verscheidenheid 3)5
ban gelijftenisfen/ ban bingen bie aïïeen obereenflcmmen in be aïgemee* at
ne ftunbigljeib ban vereeniging, maar op berfcljiïïcnbc g?onben/ 300 te
fiïijftt baar uit genoegjaam/ bat bejelbe tot geene berjeïben bcpaalbïijft Ylt; ftonne ge6?agt toojben. .ïHSaar bit saï 3idj nog b-uibelijfter openbaaren
toanneer toij be Oorzaaken toaar uit bcjelbe boojbbloeit/ en be Gron- at
den op toelften 3ij rii^t/ obertoeegen. ©an naarbien Ijet beeï tijb^ en m
omflag 30ube berei^fetjen/ bejelben in 't bjecbe te beïianbeïen/ baar 3e te
ftier aïïeen in 't boojbijgaan bermeïb toojben/ 33! ift mij aïïeen tot I)et to
ljoofb3aaftïi}fte baarban ftojtliift bepaaïen. bi
1» ^e eerfle b?on of oo?3aaft bee3er Vereeniging, en ban aïïe beobe» 30 rige ooj3aaftcn ber3eïbe/ ié geïegen in bat eeuwig- Verdrag tusfrijen ben
©aber en ben goon/ raaftenbe be Ijerfteïïing en be^oubt nié ban ïjet ge^ b
baïïen ^BengVffbom. ©aar in toerb/ onber anbere bingen aï^ wittoerft# Zc
feïen/ ijet Aanneemen onjer natuur/ 't taeïft be gjonbfïag bcc3er ©er- br
eeniging toa^/ bepaaïb. ©en aart en be boojtoaarben ban bit ©erbjag/ da be Öaabpïeeging en Sjnfteniming ban ijet 5Clbe/ ijebbe ift eïbcrja ber-
ftïaarb/
(s) 1 Kor. XII; iz. (/) Efeez. IV ; 15; Kol. II; 19. («) Joan. XV: 1-3.
(z') Rom. V : 12. II
VIII Ilool'dsl. aan Christus. De Grondslag- hiervan, enz. 213
Hlaatb/ tacöljalbcn iït baar op ttjanb| niet ftaan jaï. lt;H3aat tc Betrekking tuafcljEn en be ititljcrftoarcncn baar uit ontftaanbc/ en bu^ eenjuittDErfifEl jijnbE ban tniEinbigc 3©ij^ljEib in ben ïtaab ban ©a# bcr en ^oon/ booj ben l^citigcn featgtbaabig uittcbncrcn/ moet ban aïïc anbere Vereenigingen af 55Etrefiftingen/ Ijac ooft genaamb/ 011^ btrfc^eibEn taojben.
2. ^ccrc Cö?i?tu^/ tacrb ingebaïge ^icr ban/ ten aanjien bc-n be Jgatuur teeffte ^ij jaube aanneemen/ voorbeschikt tot Openabe en ©eer^ ïijfiljcib. tij ié TiQotyLcoaufvos, voorgekend geweest, baojberoibenb / beftemb/ vóór de grondlegging der weereld (w); bat i^/ ïfij taaé te boaten befdjifit ten aanjien ban jijn 5Cnifit/en ban aïïe be ■èenabc [of il3aaben! baat toe berei^e^t/ en be ©eerlijftijeib baar op sitïïenbe boï-gen. 5ei be (lPgt;enabe en ©eerïijftljeib ban Clj?igtué .ïKenscïjIijfte latuur/ toa^ een Uittaerftfeï ban Gods Vrijmagtige Voorbeschikking. ^5ob bet# fioo^ J|aar ban aüe eeutoigöeib/ 0111 eenmaal aï bat geene te bevitten inelft ©aar in be boOjeib beg ti)bé joube gefcQonften tao:ben, (6cenc an^ bere oo?saaö ig er ooft uittebenften ban bie Ijeerïijfte ©erljooging ban bat gebeeïte onjer latuur.
3. «Peeje a?rnabe en ©eerïijftfieib/ ©ent te booten toebefetjiftt/ taag ttoeeberlei. — (Ce taeeten/ bie toelftc aan Hem bezonder eigen 50U jijn, — itn 3ulft eene bie in en boo? ïfem aan be fterft 5011 mebegebeeïb too?1 ben. (A) eerfte fieftonb in be x^15 ivwmwi, be Genade [of Gaave] der Persooneele Vereeniging, bat jonberïtng gehjjotljt bet 4?gt;obIi}fie JJ^ij^ÖEib/ ïnaarban geen jtaeem notlj fcljabuuta ban geïijftljeib in eenig anber ban lt;J3ab*? 3©erfien bet ^rljepping/ ©ooj^ienigljeib/ of axnabe/ te binben if/ en taaar niebe jijne latuur geljeel en al betbuïb toaö. Vol van genade en waarheid (x). 2CI -jijne perfooneeïe ©eerlijftgeib/ MSagt/ «éejag/ en .JiKajesteit alé .il^ibbcïaar/ in jijne ©erljaoging aan lt;J5obg ïieegte^anb/ taeïfte bie alien in jtclj öeljeïst/ be^oojt gier mebe toe. ïEgt;ee5C bingen aïïc toaren aan ©em quot;besonber eigen/ en alle te faamen uittaerftfeïg jijner eeutaige Voorbeschikking. (B) ^orlj ©ij toaji albuë niet volstrektlij1lt; boojberojbenb/ maar ooft met op^icljt tot bie dSenabe en ©eerïijftljeib/ tuelften in ©em en boo? ©em aan be ïlerft jouben taojben meègebeeïb. €n julft^/
a. 5Uljt Ijet Patroon, en de albeeldende [Exemplavij\ Oorzaak onjcr poojfiefcöiftfiing. J©ij jijn te vooren verordineerd den Beelde van Gods Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeboorene zij onder veele broederen (:). ©ierom jaï ©ij ons vernederd ligchaam veranderen, opdat het zelve gelijkvormig worde zijnen heerlijken ligchaame {a); ten
einbe/
Iquot;3- {w) 1 Petrus I; 20. (x) [Joan. 1: 14.] (;) Roiu. VTII ; 29. (a) Filipp.
Hl: 21.
^14 VIII Hool'dst. Dc Toerekening van de zonden der Uilverkoorenen
cinbe/ wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem moogen gelijk wee-
b. ï(Ct Middel en de Oorzaak, waar door alle Genade en Heer- ïi lijkheid aan ons wordt medegedeeld, i©!} jijn uitverkooren in Hem jj vóór de grondlegging der wereld , opdat wij zouden heilig zijn. i©ij Jj 3ijn te vooren verordineerd tot Aanneeming tot kinderen door .lesus Ij Christus (c). ®ij taas licro?ticniï aï^ te ecnige tctoecBfejtngEnte aDa?^ ï 5aaft üan alle gccstlijVic cn IjcmcÏKtjc zegeningen/ aan t)un öie in ï^ent ij toaren uitlierïfDcircn. daarom toaé l|ij/ g
c. Yoorverordend aï? fiet ï^uofb iJFt Kerft; jijntic ÖPt Gods voorne- a men, alle dingen lot cén te vergaderen in Christus (cl). ü
d. $Cïïc Gods Uitverkoorenen toaren in jijn' eexttoigen ïiaaij en n nemen/ en in ïjrt anfaeranberlijft ©erfionb tu^ftïjen ben ©aber en ben a Soon/ aan ï^em opgeb?aagen/ om boo? ^em faerlo^t te toojben ban a be *8onbe/ laan ben [bïoeft ber] ï©et/ en ban ben ^oob; en tot be h genieting lian a?ob te too^ben oViergcfijagt. Zij waren uwe, [segt baar* tt om bc ï^ciïanb tot jijnen ïjemclftïjen ©aber/] en Gij hebt mij dezelven qj gegeeven {e). ©anijier bic ïicfbc/ taaar mebe ï^i) Ö^n lielhadde, en ir zichzelven voor hun overgaf, en jnïftjt eer iet^ goeb^ of eenige ïiefbe je^
gen^ i|em ïjij ljun pïaatg Ijabbe (/).
e. (Cer uitboeting ban bit vöobïijft boo^neemen/ rn ter boïöjenging ni ban Jjet eeutoig ©eröonb/ nam Hij in dc volheid des tijds onze Natuur rt aan/ bat if/ l|ij bereeninbe beseïbe met jit^ tot céne f)crioonceïc oi ftaanlijïiljcib. ÏPe bejonbere fietrefifting toeïfte pier uit tuéfcljen ^em en ni be ititberftoorene ïtinberen boojbbïoeibe/ berftïaart be 5Cposteï in 't aï bjeebe in ïjet Tweede Hooldstuk ban ben Brief aan den Hebreeuwen, vs. ee io tot 17. 3?e ül'rejer ftan/ 50a 't tjem gelust/ onje uitlegging ober as bie pïaat^ naaien. , ^
f. «Dy beeje gjonben nam l|ii op jieQ/ be Borg des nieuwen Verbonds fp te jijn» Van een zooveel beter Verbond is Jesus Borg geworden {■sr.) ni ^eeje céne/ onner aïïe be oberigc ï^oofbooj^aaften ban be (^Toereftening m on^er jonben aan Ctjiistus/ jat ift opjetteïijft obertoeegen/ ten cinbe pï fommige mi^battingen aangaanbc ben aart S'incr Borgtogt, cn berjeï# 2E ber opsiert tot tjet ©erbonb toaarban ï^i) 6o?g toaé/ boojteftoomen of B( taertjteruimen. l^ct geen ift Ijicr ober jaï boa?b?aagcn/ jaï ift ontïeenen bt uit mijne bcrftïaaring ober bit gebeeïte ban Zevende Hooldstuk des lp Briefs aan de Hebreeuwen, met eenige toeinigc bcranbcrmg.ban't geen XI ift baar ban/ boctj ^onber ecnig opjicgt tot be tegentaoojbige ©crljan^ fti beïing/ jelfj* jonber boojnccmen ban baar ober ooit opjetteïijft tc fcï(?ij^ ha ben/ in 't openbaar ftebbe uitgcfp?ooften.
(p) i Joan. 111:2. {c) Efeez. 1:3-5. {d) Efeez. 1: 10. (^) Joan. XVII: 6. (/) Efeez. V : 25 , 26. Gal. II: 20; Rom. V : 6. {g) Hebr. VII: 22.
VIII Hoofdst. aan Christus. De Grondslag hiervan, enz. 215
taaojiï typo? tao?bt ncrgen^ anbersf in öe gciïigc ^rö?ift gEbnn^ tien/ ban tjicr. ^Dacl) Ijct ücfluit tacïft fammigcn baar uit yaaijcn aftc= ïciben/ bat naarbien be J^cEre CïjJistu^ niEt meer ban oti ééne enfteïe pïaató Borg oEUoemb tao?bt/ bit ïamp;Etaijs iiao? '$ tritanb^ 53023tagt] ban taEinig ftjacöt jij/ eu niet herbiene bat riten er acljt oy flaa/ [bit fiEfïuit/ jegge ift/l ié rEbenïaa^ en angerijmb. SBant (1) beeje ééitE pïaat^ fieljotnt mebe tot be H?abïijfie aDyenliaaring/ en i^ berljalben ban tjet jeifbe gejag ató ttaintig anbere üetaijjen. €éu enifel Nablijft getuid genis baibEtt niet min anje geïaoüige tacjlemming/ naclj iS minber onfaaïamp;aar/ ban ïionbErb. (2) ltgt;t beteekenis ban quot;t tauojb nï ïteïfenb/ boa? beösEÏfö gebruik eh bebuibing onber be menftljen/ ^uftis men be meening en Ijct aanöeïang ban 't .^eïbe niet niooge in ttuijfeï ttettften/ aï lao2bt Ijet maar éénmaal in gt;J50bé ï©Da?b geïeejen; en bit neemt in aïïen gEbaïïe be jtaaarigljeib en banfter jjcib gEljeeï eu altactlj/ xügt;v arra* hyotxhiov, (3) De zaak dooi- het woord bedoeld, taajbt ban bEn tel in beeje yïaaté 50a ftenneïijlt berftïaarb/ en ay anbere pïaatfen ban a?abé IBaajb 300 oberbloebig geleerb/ bat Ijet enkele gebruik bau Ijct tao0?b taeï ïidjt ober bc jaaft mag fpieiben/ maar bèjeïbe geensjin^ ttaijfeïacïjtig maafit.
3©i} juïIeu iEts aangaanbc bE üetEEÜcnté ban Ijet laaoib aan^ mertten/ 't geen bE laaft boor IjEt jEïbE uitgEbjuftt jal moogeri opljeïbe* ren. yvaXov öetEEftent Vola mantis, be palm der hand; banljier t/yvo,-, of iig to yvalov, in de hand overgeeven. tyyuijTrjq IjeEft be^elfbe ÖEtEeftE# nijj. hierom tao^bt Borg te blijven berftïaarb boo? in de hand klappen, aM: Mijn zoon, zoo gij voor uwen naasten borg geworden zijt; voor eenen vreemden uwe hand loegeklapl hebt {h). i3Dué lieantluooibt ïjet aan get Ilebreeuwsche mj?, 't geen be LXX oberjEtten boot éyyvuu) ( i) ; en boo? dieyyvau (A). l^et bioojb 1^]) jEgt/ boïgenb^ bEéjeïfé 00?# fpjong/ onder een mengen, of/ eene vermenging ban jaaften of yerfoo^ nem €n Ijier banbaan/ bio?bt Ijet biegenl be faamenboeging en bEr^ mEnging/ taEÏftE tuéfcamp;en bEn Borg, En Ijem boo? bjien Ijij 230:güïijft/ piaaté binbt/ en taaar b0O? jij met fiEtreftfting tot Ijet oagmtrft bier 25a?gtogl/ aïé in één yEtfoon gesmolten tao^bEn/ gEiiEejigb booz een' Borg, of Borg blijven. a5n ïji) bie Dti? sklj tot Borg fleïbe/moegt boo? tiEn gEEUEn boo? luien {jij 25a?g üïeef/ inflaan En berantbjoojben/ taat gem ooft oberftoomen mogt, ^00 tao?bt ijet iieftö?Eeben in Genesis XLIII: 9, in be taoojben ban Juda tot jijuEn babEr Jakob, met üetreft^ fting tot Benjamin: quot;IDJK Ik zal borg voor hem zijn; van mijne
hand zult gij hem eisschen. ^00? jicïj aïbusJ tot amp;o?g boa? jijne beilig^ Öeib en fiEjjoutieni^ te ftelÏEn/ beröonb amp;ij om boo? aïïeé taat IjEm
mogt
{h) Spreuken VI; 1. (2) Spreuken XI; 15 ; XVII: 18; XX : 16. (/;) Nc-heraia V : :.
I
SIG VIII Hoofdsl. De Toerekening van de zonden der Uitverkoorenen
magt ahcrftaamcn verantwoordlijk te jijn; taant tn$ jcgt gij bcrtrer: Sh
Indien ik hem tot u niet brenge. en hem voor uw aangezicht stelle, zoo ..n
zal ik alle dagen tegen u gezondigd hebben. Cn dp ÖECjcn gjOllb fitbt ï|ij rh
ban Josef, om in stede van Ben/amin, lot slaaf in Egyplen te moogon se
blijven, opbat jijn fijacber tot jijncn babtr magt taeijerftccrcn(/)■ €n eji
tit i$ get bat ban julft ccnen Borg geëi^cljt tao?bt/ naaralijft/ aïïc^ te s0
anbcrgaan cn te bci-antüiaajbcn/ taat ten ïa^te ban öem boo? taien tjij pr
üa;g bleef liggen mange/ Ijet jij in lijfstraffelijke gebafïen/ of in anbece ve
berbinbtenisfen/ naar gelang be 25ajgtagt jiclj uitflceftt. €en Borg té re een Plaatsbekleeder, een bie bc jaafi op zich neemt ban een anber nf ban
anberen/ en taelfie uit bien ijoafbe fitïïijft en taettig berpïigt ig/ am af rH
te anbergaan/ af te bctaaten/ 't geen ten gunnen ïagte lag baa? taien je
{jij jictj alé fiaïg betlianb. l^et taaaib taa?bt aafi niet anbet^ geöjuiftt (m). 'pjC
^ué fteïbe jit^ Paulus bif Filemon tat Borg baaj Onesimus (n). tyyoi/ 70
beteeftent Sponsio, Expromission Fidejussio; eene verbindtenis, af zeker- zj{
beid te geeben baaj een saaft af perfaan/ aan een' anber/ gebaïgb ban q,
eene taebersijbfcöe taeitenuning af gaebfteuring. ^it geftljiebbe in fam^ en
mige gebaïïen baaj Ijet gecben ban eenig ^anb af J^aarteefien; KI 2quot;ii7nn. (']e
Borg ftellen/ Onderpand, Gijzelaars gecven, tar berjeftering ban jic
baïbjengen ber baajtaaarben (o). ï^ieram ij? jHiJ? dooaamp;o.igt;, een Onder- he
pand af waarborg (p). aaït beteeftent ban l-'y/vo? Sponsor, Fidejus- fill
sor, Praes, b. i. Slemanb bie bjijtaiïïig be jaaft af öe belangen ban een' tifi
anber ap jicl) neemt/ am te beranttaaajben/ te anbergaan/ af te be- on
taaïen Ijet geen baa? beë^eïben refiening lag/ taaar baa? ïjij anber be [jji
taettige bcrbinbteni? ftaamt/ am Ijet ^elbe te baïüjengen, 2n beesen f]e
5in taa?bt ö^t taaajb gier baa? ben 5ilpa^tel gebee^igb; taant eenige an^ gg
bere beteefteni# ïjeeft ö^t niet. fta
^n an? tegentaaajbig anbersaeït naar ben aart ban Cfei^tup Borg- fEr logt, jaï be baacnaame jaaft öier ap uitftaamen/ t. ta. (éf be l^eere
Cijustus Borg getaarben 3ij/ alïecnïijft aan de zijde van God ten aanzien m
van ons, am an? tc bersefieren bat be 55elafte be^ ©erbanb^ aan ^ijne ^
jijbe anfaaïbaar jou berbuïb taajben; af aaït/ cn baajnaamïijït/ aan )0j'
onze zijde, aï# anje Plaatsbekleeder, bic ap 3icamp; quot;ante te baï6?cngcn ^
ïjet geen berei^cljt taa?/ inbien aï niet ban ané/ baa? 't mingt met be# (ij£
trefifiing tat an^/ ter bcrbuïïing ban bc belaften. ï|et ecrflc taa?bt ^a'
baa? be Sociniaanen jeer flcrït betaeerb/ taeïben baar in gcbalgb taa?gt; ijE1
ben baa? Grotius, en Hammond, in ïiunne SCanteeficningen abcr wa
Tgt;e taaajben ban Sciilicting jijn: Sponsor foederis appellalur Je- 3,^
boi
(/) Gen. XLIV : 33. (m) Zie Job XVII: 3 ; Spreuken VI: 1; XI: 15 ; XVII: Pja 11; XX: 16; XXVII: 13. («) Filemon, vs. 18. (c) Zie Jesaias XXXVI: 8. (/) Efeez, 1: 14. (fj) [t. \v. Heb. VII: 22.]
VIII Hoofdst. aan Christus. De Grondslag hiervan, enz. 517
sus, quod nomine Dei nobis spoponderit, id est fidem fecerit, üeam foederis promtssiones servaturum. Non vera quasi pro nobis spoponderit Deo, nostro-rumve debitonmi solutionem in se receperit. Nee enirn nos misimus Christum sed Deus, citjus nomine Christus ad nos venit, foedus nobiscum panxil, ejusqne promissiones ratas fore spopondit amp;c. in se recepil; ideoquener sponsor simplicitrr, sed foederis sponsor nowinatur; spopondit autem Christus pro foederis divini veritate, non tantum quatelms id finnnm ratumque fore verbis perpetuo testaius est; sedetiam quatenus muneris sui sidem, maximis renm ipsarum comprobavit Document is, cnm perfecta vitac innocentia R'c. sunditate, mm divinis plane quae patra vit operibus; cum mortis adeo tru-culentae, quam pro Doctrinae suae veritate sub Ut, perpessione. |^at 10; Jesus wordt de Borg des Verhonds genoemd, omdat Hij in den naam van God sprak, dat is, getuigenis droeg dat God de beloften van zijn verbond zoude vervullen. Niet als of Hij Borg voor ons bij God ware, of op zich genoomen zou hebben onze schulden te betaalen. Ook hebben wij Christus niet gezonden, maar God, in wiens naam Hij tot ons kwam, en een verbond maakte met ons, zich verbindende voor het nakoomen der heloften, en nam dezelven op zich. Hierom heet Hij niet sïegts de Borg, maar de Borg des Verhonds. Want Christus stond in voor de waarheid van het Godlijk verbond, en getuigde hoe het zelve wel gevestigd en onwankelbaar ware. En niet alleen getuigde Hij zulks door woorden, maar ook door de sterkste bewijzen, door de volmaakte onschuld en heiligheid zijns levens, door de godlijke wonderwerken die Hij openlijk verrichtte, en door het ondergaan van eenen geweldigen dood, voor de waarheid zijner leer.] l^icr op ïaat Vjij eene Incebc rebeueecing ba(gt; gen/ ober üc Bewijzen taelften toij Ijcliüeit Uau i-fiefus waarheid. Jiamp;en ftan in bc aangcljaaïöc taaajben ben fioitcn inljaub jicn Itan Ijim geboc-ïcn aangaanbe Cljjistu^ .ïföibbeïaar^ainamp;t, vPc luaojttcn ban Grotius Jtjn becjen: Spopondit Christus, i. e. Nos eerlos Promissi fec.it, non solis verbis, sed perpelua vitae sanclilale, morle a'i id lolerala, amp;c. miraculis plurimis; [ b. i. Christus was Borg; t. w. Hij verzekerde ons van de be-loften, niet door woorden alleen, maar door eene standvastige heiligheid des levens, door hel ondergaan des doods dierhalven, en door meenigvul-dige wonderwerken;] 't geen in tninber taoozben l)ct ^eïfbe fieteeUent/ bat bic Sciilicting 300 tben ïjoojben peggen. ^Doctaj Hammond berïtïaart ben Cchst in bcnjclfben sin/ naamlijft/ iPat CÏjiigtné Borg was voor God, ter bevestiging van de I'd often des verbonds.
5Can ben anbetcn ftant ftÈïïen meest aïic be oubc en öebenbaagfcjjc ilitïegget^ bet Boomsche en Protestanische üerfien/ in ïjunnc berftlaa* ring ober becje Jpïaaté/ bat be ï^eecc Clj:i?tutj aïa be Borg des Verbonds , eigenïijft Borg ware voor ons bij God, en geenszins een Borg ol Plaatsbekleeder van God bij ons. Cn naarbien bit een flnft ban jjjoot
■
28
...
218 VIII Hoofdst. De Toerekening van de zonden der Uitverkoorenen
gctoigt/ taaar in tjct geloof cu bc troont ban a?obé gnnétgcnoatfii ccn
Ster g?oot ücïang ijefiBen/ jaï ift ïjict op ccn taeinig Uiijiicn ftaan. n
Voor eerst suïïcn toe ohcrlUEcgcn bc reben/ taaar uit men üctoogeu bi
Voil bat Cï|?ifttU!j aïïccnïijft 53o?g toarc van Gods wege l)ij ons. l^it hc üi
taija ontleent men niet ban ben naam noch de natuur ban f|Ct SCmfit of n'
Ijet bjetU ban eenen Borg, narij ban ben aart des Yerbonds toaarban ft
jN) liorg toa|/ norlj ban be betrekking in toelfte ï)i} julftg üiaé. .ïiRaar w
Ijet eenig lieinijs ban taeiït men jicft poogt te fiebienen ié: „Dat niet 51
„wij Christus ten Borge des Verbonds aan Gode geeven, niaar bat God bi
„Mem ten bien einbe aan ons gegeeben Ijeböe/ en bat If-gt;ij berljaïben g
„een Borg jij van Gods wege, boo? be betbuïïing jijner fieloften/ en 11
„niet van onzent wege bij aöob/ ter betaaling on^er fctjuïben/ of tec a: „voldoening van 't geen van ons geëisebt werd.quot;
ïian re ié in tit betoog geene ftjatljt in 't geljeeï. 3©ant Ijet boet €
niets tot ben aart eener ^Jojgtogt/ door wien be 53o?g tot bat ambt 01 5i) aangeftelb. Sijue eigen vrijwillige aanvaarding ber jeïbc/ ié alles
inat baar toe berei^rljt lnojbt/ boo^ tuien ber beibe partijen Ijij ooli p
baar toe mogte beeïtooien of fieftemb jijn. ÏJij bie uit eigen goebbinben hl
3iclj vrijwillig fttit in pïaaté ban een' auber/ om biat rebenen/ oo^aa ^
ken/ of in^icljten juïfié ooft jij/ ié liorg boa? julft ccn perfoon. Cu bit 51
beeb be ï^eere Cïjaiétué ten aandien ban be uitberftooreuen. 3©ant toen bi
et gejegb taerb: Slagtoffer en oft'er voor de zonden heeft God niet ge- b
wild, bee^en nam ©if niet aan als genoegjaam om be bersaening taeïfte Ij
geëiscïit iuerb tehieeg te bjengen/ juffté bat Ijet ©erboub aanonébE' gi
bestigb en beftjacljtigb taierb; toen jeibe ©ij: Zie ik koorne om uwen fc
wil li' doen, 0 God (r). ©ij nam bjijtaillig/ boo? jijne oneinbigcgoeb^ g(
Ijeib en liefbe alleen üebieegb/ op sirlj/ boo? ons bersoeuinge te boen/ lu
en bus iuerb ©ij on^e Borg. ^ieuboïgenbé Inojbt ooft beeje 53o2gfp;aaft Iji
toegefrljjeeben aan jijne gjoote Liefde jegens on£/ taelfte ^idj baar in oj
openiiaarbe (s). ^Jn [niet alleen ftelbe ©ij ^iclj tot 53o?g in onse plaatjï/ »lt;
maar] boben bien nam ©ij ooft onje 4Datuur/ bet zaad van Abraham, Iji
aan/ om in be^elbe booi ons te bolboen. -Zuiitg/ offrljoon taij ©cm fo
niet tot onjen 55o:g aanftelbcn/ no dj aanftcllen ftonben/ 500 nam ©ij tn ecljter bat alïeé van ons ober/ taat noobig taaé om onjc 53a,2g te jijn/
Ijet geen ten aandien ban te eigcnlijftc reben jijner 53o?gtogt eben 500 ö'
beel segt/ als of blij ©cm baar toe berojbenb ïjabben. ^crljalben/ on^ pi
aangezien bie boosafgaanbe onbcrljanbeïingcn tuéfcljen ben ©abcr en 5c
ben 20on/ 500 luaé cigenlijft bc vrijwillige verbindtenis bcé ^ooné om ^
on.^c Borg te bjojben/ en fjet aannccmen onjer JJatuuc tot bat einbr/ m
be lormeele Beden joif ^lonbooijaaft] fijner ^Sozgtogt. bï
©et Ijf 0lt; 3gt;:
(/-) Hebr. X : 5-7. (s) Gal. II: 20; 1 Joan. Ill: 16; Openb. 1: 5.
■
n VIII Uooldst. aan Christus. L)c Grondslag' hiervan, enz. ^10
een t?ct is inbciiaab tene jtaaftSe onbcrftcïïing/ en ftrijbig tegen alle eiliaa* ttmf/ bat niemanb bao? anberen 3011 ftonnen 25o:g liiijhen/ ten ?ij bie an^-
gen beren ijem baar toe iierftoasen of fteflemb tjabben. ^De boaMiaamfte bao^
6e üeeïben üan 'SSa^gtagt in be bjcerelb/ fteimbcn ap be b^ijhnïïige üeröinbte^
t af ni*» Uan ^nn/ bie in geenen beeïe boa: ljun iiaai inien 31) 3irlj aité roojgen
uan fteïben ftanben öcfcljiiit 3iin. Cn in 3UÏfic anberneetningen li0aint itij aan
aar wien be 55ojg 3icl) heranttaoojbïijtt fteït/ niet minber in aanmerfting/ ban
niet 3ij voor wien 3uïlïji gefcljicbt. jéannccc Ju da, ij. b./op 3ijne eigen aangt;
öod üiebing 25ajg liïeef boa^ sijnen ü:ocber Benjamin, Ijab tjij niet minber het
ben genoegen ban jijnen baber/ ban be. beiïigtieib 3i)në üioeberé in Ijct oog.
en Pus ooft biaé Ijet booinaamc boeïbiit ban Cjjjiatn^/ in 3ir|j tot 25ojg boa^
ter ans te fieflen/ 3i)ns JDaber^ ^cerïi.iïitjcib/ en baarna Dn3e beïjanbenia'.
Utaat 0110/ len anderen, be rebeneu óefeïjonbjen taaar nit tilijftt bat
loet C^ii^tusJ geen?3inë ^3o2ti taare/ notlj 3ijn üonbe/ van Gods wege itij
nbt ons, maar bat ^ij 3nïb0 btare voor ons hij God.
llefi 1. ï^et «öjieltfclje biao:b ï/yvoi, of Borg, öeteefcent een
aoïi yerfoon bie boo? een' anber inftaat/ in 't geen taaar ban ij ij in gebreke
ben hlijli, of taaar omtrent men Ijeai niet bolftomcnïijïi fian ven rouwen.
;aa ï^oebaanig ooft bic berbinbtenij» boo: een' anber 3i)n mooge/ ?t 3ij begt;
bit 3eïbe ïteftaa tn monbïijfte belofte/ of in Ijet fteïïen ban onberyanb in l)aiu
oen ben ban frljeibaïieben/ of in Ijet berpanben ban jijn ligdjaam en 5ijn le»
go- ben/ jij Ijeeft aïtijb tjaar op3icl)t tot be ^ebrekigheid ban ^ooj taieu
rlfte jjij 55o?g blijft. ^Dit ié bij alle goebgefteurbe ^djiijberen/ en naar be
üe- gemeene toeflemming ban alk oojbeelfiunbigen/ be 5in ban be Latijn
wen fclje taoojben Sponsor en Fidejussor. Cn taanneer iemanb self volsireki
)eb= geloolwaardig ié/ en in alle opsitljten onbefeïjjoomb mag bertrontab
ien/ taojben/ ban ié er geen Borg nootiig/ ten jij nit fioofbe ban fterflijlt-
aaft l)eib. ^e taooiben ban eenen Borg, boo? iemanb aan taien£ beimagen
: in Of tronta men ttaijfeït/ 3ijn: ad me recipio, jaciet, aul fuciatn; [b. i. ik
ité/ neerne dat oj) mij, hij zal liet doen, ol' ik zal het doen.] Cll taanneer
iun, ijet taoo?ti iyyvoi in eenen liijvoeglijkeu 3111 genoomen taojbt/ geïijlt
}eni fomtaijlcn gefcljicbt/ ban betccftent bet siaisdaUonihns ohnoxins; JDccj
ï}i) bonben tot betaaiing boa; anberen/ bic onmagtig 3ijn. ;ijn/ 2. lt;Cgt;ob fian obersuïfté eigenïijft geenen Borg bctjacben/ ombat er geen
;oo Ijet minfte bermoebcn ban eenig gebrek of tefiojt fcljieting ban l;gt;eni fian
on^ pïaat^ Rebben, 't taaar/ Ijet 3011 famtijba bebenfieïijft fionnen tacc-
en sen/ of eenig taoo^b of belofte een woord ol' helolle van God taare.
om ^fan onjt bier ban te berscfieren/ ió gceii?3iné Ijet taerfi ban eenen ^Sojg/
ibiy maar enfief ban iemanb/ of ban ieta/ bic oné bïijfien geebe bat Ijet 300« baanig jij/ bat is/ ban eenen Getuige, ^aar/ baatgefteïb jijnbe/ bat
ï-jet Ijet geene gesegb ia; het woord ol' de helolle van God zij, ban fian er gcene bebenfiing altooa ballen ban eenig gebrek of ontrouw aan 3ijne 3ijbe/ soobat er een ^5D?g 3011 noobig jijn bic boo: Ijet bolbjengen bier
28* be.-
220 VIII Hool'dst. Dc Toerekening van de zonden der Uitverkoorenen
Moftcn inftonijc. '©aacam iicbicut stdj öe ï^ecrc ban Getuigen, ter ftaaitinit ban jijn JiDaojij/ bat i?/ cm sjetuigenié te gctbtn öat ï^i) suï- ^ isc licïaftcn gedaan Ijcblie/ en suiïis aïïcé öocn jaï. iDns taaa öc Soon n ban lt;i?oiï jijn Getuige/ adjtctboïgcnb? bit teaojb Uij ben |??ofcct: Gijlieden zijl mijne getuigen, spreekt de II E ERE, en mijn Knecht dien ik ai uitverkoóren liebbe (/); maar jij taaren niet aïtc jijnc Borgen. 'IHlsï U jegt coït be Saïigmaafter; Hier toe bon ik in de wecreld gekoomen, op- di i!at ik der waarheid getuigenis geeven zoude (?lt;); bat \f j de waarheid E van Gods belolten jou üehenbmaaftcn. ï^ij taaö toclj eeu Dienaar ge- O worden der besnijdenis, van wegen Gods Waarheid, opdat Hij bevesti- 2i gen zou de beloltenissen der vaderen {v). ^(Oaar een Borg ban J3obö tl taege/ rigenliju bn^ genoemb/ biaé niet/ noclj iionbe t^ij jijn. 'SDc g afftanb en Ijct onbetfcljeib tuóftljen eenen Getuige rn eencn Boi-g, ij« Ije-mel?b?ccb. Cen Borg moet mcecber bekwaamlieid, of meer geloof en lo goeb bertroutoen üij anberen Ije'iiDen/ ban jij boo? luien ï)ij inftaat/ an^ 3 berö jijnc bojgtogt onnut; ïp} moet boo? 't minpt Ijunne acljting ji en geloof berfmittn/ en be seïben meerder boen geïben/ ban jonber jij- ir ue üo^gtogt gefcljiebcn fionbe. .ül^aar bit ban niemanb boen omtrent ïj ben Ijoogen ^ob/ ja Cljiiptué jeïf niet/ bie in aï jijn ^ibbeïaarbierft £ een Dienaar be£ ©aberg lua^. €n be apostel' öeejfgt get luoo^b niet in ft' eenen aïgemeenen oueigenïijVicn jin/ ata ban iemanb bic op eenigerhande a' wijze ban eene of anbere saalt bcr.;e'fiering geeft; toant in julft eenen 3 3in jouben alle be ^jofeeten en SEpogteïen Borgen boo.i ^?ob bonnen ge- ir noemb too: ben/ teriuijï jrtfa breien ban ljun/ ter ftaabing ban be to aar-- •£ Ijeiö ban (i?ob^ H^oojb en beloften/ ljun lebcn Ij ebben afgelcgb. .115 aar In Ijij beboeit julïf renen Berg, bie op ^ielj neemt boo? anberen te boen Ijet rt geen jij jelben niet bc^rieljten bonnen/ of toaar toe jij boo? 't minst 45 niet beïttaaam geoo?bcclb too?beu. ei
3. quot;^e ^.'noctel ijab te booreu in 't b?eebc Uerbïaarb toie en biat te
(£ob*f Borg toare in be jaaft ban bit ©erbonb/ en Ijce onmoogelijït Ijet [ji
toare bat iemanb anberg bien post bertmïbe. ^n bit toag God zeil'al» dt
leen/ zich door eenen Eed verbindende. SDant dewijl Hij bij niemand rt
die meerder was hadde te zwoeren, zoo zwoer Hij bij zichzelven (tv). gi
«Daarom/ inbien (l?ob buiten jitï) eenen anber tot Borg [Uoo? get na- b,
fioomen jijner beloften | Ijabbe moeten ftrïïcn/ ban Ijabbe bic grooter in
|of meerbcrI moeten jijn ban ïfij self: ban baar juïï^ bolftreïtt onmoogt; 01
gelijïi bias/ 500 zweert Hij bij zichzelven. £)p beclerlci toijjen ban Ijs
£gt;cb faan jijnc toaartjeib aan ons getuigenis gceben/ opbat toij moogen lp
biceten en gelooben batTjet jijn É)Boo?b jij; en bug toasi bc ^cerc Clj?!^ ï|i
tu?/ in 5ijne | J??ofcetifcljeJ fi3cbiening/ bc voornaamste Getuige ban 52
4?ab^ ^
(/) Jesaias XLIII; 10. (//) Joan. XVlIi:37. (z') Rom. XV ; 8. (w) Hebr. VI: 13, 14.
i VIII Hoofdst. aan Christus. l)c Grondslag hiervan, enz. fJil
ter JJBaarïjciö. .ïiKaar bat renen Borg, buiten jicljselben/ sotibt ;ulgt; Ijebben jbie baoj be imOhenjing fijner beloftenisfen in^anbj bit i^ anion moagclijlt. €n bcrljalben/
jij- 4» Wanneer 4?£ib an^ niet fiegts eenc volle verzekerdheid des (Jelools
ik aangaaube ^ijne 25eïaften/ maar ooft eenc sierke vertroosiing ia bejeU
gt;U£gt; ben/ Vuiï boen erlangen/ 500 bcbestigt Bij 5e aïïccn baoz be onveran-
op- deriijkheid zijnes Haads, aïa berfiïaarb booj zijne Belofte en door zijnen
leid Eed (x). ti^cn mag bus beiïig baétfteïïen/ bat aan ben eenen ftant tjet
go- onmoogelijti jij/ bat (!?ob eigenïijtt eenen Borg boo; be luaartjeib jijner
sti- 25cïoften ^oube ftonuen Ij ebben; en aan ben anberen itant/ bat taij/ cm
ab^ tat ben Ijoogften trap ban jeberljeib boo; oné beloof te geraalten/
ïgt;c gcen^jiné 511IÜ ernrn 'SJoig beljoeben.
Ije- 5. 5Can onjc jijbe edjter/ ijebbeu tuij eenen 53a?g bic boo; ons iuftaa en (en uitersten noodig. JSonber be tusfcijenVioom^t ooït ban jultt eenen an- 2öo,jg/ üan geen ©erbonb tttsfcljen €gt;ob en ons ooit bast of beftenbig ing Jijll/ noclj een eeuwig Verbond, dat in alles wel geordend en vast zij, 511= immer ftanb g?i)yen. 3jn iquot;)et eerfte ©ecbonb met Adam aangegaan/ ent Ijab geen 23o?gtogt plaats; (£gt;ob en be .TiKenstlj Inaren be anmibbelïiiUc erft partijen. Cn frijoon luij toen in eenen ftaat en toeftanb taaren/ be-t in fttoaam om atle be boojtoaarben bes ©erbonb^ te boïamp;jengen en te bende. anttooojben/ 50a i| Ijet jeïbc ecljter berü?ooftcn en te niete geoaan. iten Sünbien taare toegeftoomen boo: mangel ban oJobji getrtmtoljcib ge- in get berbulïen jijner beloften, ban 5011 fjet noobig gelneest ^ijn bat ar^ gt;i3ob/ bij be opretljring ban een nienta ©erbonb/ een' Borg aanstelde bic aar boo; ®em hiftonbe/ ten cinbe ï)et ©erbonb beftenbig en ceutaigbun-Ijet renbe mogt jijtu iDorl) ^uïïté te bennen/ 5011 ten uiterfte balpclj/ ja nét (öabsïaéterïijlt taeescn. ^et inaé de tm'nsch alleen bic te fioit fcljoot en Ijet JSicrbonb berb?aft. i^et bias obersulft^ noobig/bat bij ijet flni nat ten ban een nieuw Verbond, en biel met oogmerb en booinemen bat ijet Ijet jcïbc nimmer, gcïijïi Ijet boorigc/ zou verbrooken noch Ie niete ge-aïgt; daan worden, een Borg taierb aange^eïb bic on^c plaatsbcMceber toagt; and rc. ï^ant taaé bat eerste Verbond niet basft noclj beftenbig/ ombat üiij w). gccnen ^oig of ^ïaatsberbanger pabben bic boo? oné inftonbe/ on na- banfts aï be. bcMnaamljtib bic taij bejaten om bcrï^eïfé boojtaaarbcn te iter baïö?cngen/ ïjoc 5011 ban een anber ©erbonb Mannen ftanbljoitben/ baar oogt; on^e natuur geljecf bebojben en jonbig getaojben i$-. Jj^ij jijn Bet bet ftan jjaïbcn aïïcen boo: taicn eigeniijit een Borg kan instaan, taij alleen 5ijn gen ijet bic eenen ^o^g noobig ijebben/ en jonber eenen ^Öo^g jou nooit ?i^gt; ijet ©erbonb aan on;en ftant bast of ongefcljonben ftonnen blijben. ©c aan 53oig ban ban bit JDcrbonb [taaarban be d'yof-tef in be aangcjjaaïbc ob^ #faat^ (z) gctaag maaftt/] i^ een 25a:g ban onscnt tacgc bij gt;ïgt;ab.
't m
ebr.
(x) Hebr. VI: 17, 18. (,o) [Hebr. VII 22.]
VIU Ilool'dst. De Toerekening van de zonden der Uitverkoomien
6, 't 31$ aÏÏEtU öet Priesterlijk Ambt van Christus, taaarban bc tel ter teeje jiïaatfE Ijanamp;clt, ïficr uit liaïgt/ bat jijne Borgtogt Eben^ rens jij aantEtllErlicn aïë jijne Priesterlijke Bediening, eu atg baar in üegjcrpen jijnbE/ eh bu^ ié ïfij 25025 [niEt üan 6ob^ taEgE tiij on?/ maar| ban onjEnt taEgc bij u?otr. *ï?it fiEgjEEp Schlicting, eh boo?* jag ^EErbiEÏ toat geboïgen baat uit tEgEn jijn gEboEÏEn biatEn aftEÏEibEn/ quot;t geen Ijij ecljtEt bus poogt te antbuifiEu: Mirum porro alicui videriposset cur Divinus Author de Christi Severdolio in sitperioribus amp;c. in sequen-tibus agens; derepente earn sponsorem foederit non vero sacerdolem voceti Cur non dixerit: „ïanto praestantioris foederis (actus est Sacerdos Je-„susquot;? Hoe eniin plane requirere videtur lotus oralionis contexlus. Cre-dibile est in voce sponsionis Sacerdolium quoque Christi inlelligi. Sponsoris enim non est alieno nomine quipplam promitlere ll'c. fidem suam pro alio in-terponere; scd etiam, si Ha res feral, alterius nomine id quod spopondit praeslare. In rebus quidem humanis, si id non praestet is pro quo sponsor lidejvssit; hie vero propter conlrariam causam (nam prior hie locum habere non potest) nempe qualenus die, pro quo spopondit Christus per ipsum Chrü-luin promissa sua nobis exhibel; qua in re praeelpue Christi Sacerdolium eonlinetur. [«Cat ié: Het. kan vreemd schijnen, dat de gewijde Schrijver, daar hij in hel voorgaande en in de volgende woorden spreekt van Christus Priesterambt , Hem hier plotslijk noemt den Borrj des Verbonds, en niet den Priester. Waarom zegt hij niet; „Van een zooveel beter „Verbond is Jesus Priester r/ewordenquot;'/ want dit schijnt het gansche beloop van den saamenhang te eisschen. liet is geloollijk, dat door het woord Borg, het Priesterlijk Ambt van Christus insgelijks verstaan worde. Want de pligt van eenen Borg is niet, ieis in eens anders naam te be-looven, en zijne trouw voor een' ander te verpanden, maar ook, indien de omstandigheden zulks gedoogen, te volbrengen hel geen waar voor hij zich in eens anders naam verbonden had. liet is wel waar, dal in mensch-lijke zaaken de Borg voldoet het geen waar voor hij zich borg gesteld Imdde, maar hier, uit hooide van het onderscheid der oorzaak, (want de eerste kan hier geen plaats hebben) naamlijk voor zooverre Hij voorwien Christus Borg was door denzelven Christus zijne belofte aan ons bekendmaakte; waar in hel Priesterambt van Christus voornaamlijk gelegen is.]
anttaoo^bE IjiEr op: — %t Itan gEüii*? aan iEmanb biE obEt tué Middelaarsambt 300 bEnftt aïé öeese ^tljïijbEr boet/ bjEEmb booj^ ftooniEn/ bat be 5Cpo*itel ï^Em eeueu Borg noEtnE/ eu jnllté tEttoijl ïfij üeejig is met Cljiistus J^iirstcrïijif 2Cniöt te üEfcljjijbEn/ al? iEtsf btElft baat tos bEl)oaLit. .ffêaar mEn ftaa flegté tOE toat ijEt cigEn biEtft eu bE pligt ban eeueu Borg jij/ men erftennE aïlEEU voor wien Cljjistué jij 23oL2g getaojbEU/ eu men jal b?aa beniErfiEn/ bat bE 5l!po^tEl/ in be be^ fclj.jijbing ban Cljzistué ^jiE^tErlijfiE 23EbiEuiug/ nErgEnö gEpastEt of EigEiiaartigEr ban fpjeeftEn fto^t. — '©e ^ctj?i}bEC üElijbt/ bat jijnE
bEt'
YIII Hoofdst. aan Christus. De Grondslag hiervan, enz. 223
tierftïaaring ban iaecjc Borgtogt van Christus, luaar 000? ijij l|cm aan^ merfit aï^ tenen 25o?0 van Gods wege, ben aart en bc eenigfte fnmbijj:
n Ijcib biet üebicning onber be incnft^cn lueberfyjeelje, ï©ant ^nïft uw/
5/ erftent tjij jeïf/ bejrtdjt niets ban alleen in jjelialie gij Uaaj taien öij
2« fio?0 fiïeef te kort schiet en onbekwaam fiebonben taojbt. a^ij betaalt
1/ taat be^e sclmldig ia/ rn tiejricöt ïjet geen beeje Ijab moeten baen/
,y- maar taaar toe Ijij anhehtaaam €n bi) albien bit ter bee^e pïaatfe be
'i- üctccfteni? niet jtj ban Ijet tuocub Borg, ban üeesigt be ^Cpasitcï Ijier een taaa?b bat nergeirê anbera in be Ijeiïige ^cljjirt boojVtaomt/ om ana
e- ieté te ïeeren taeïft öet onber be menfcljen nooit te Jtennen geeft; 't geen
e- jcer ontaaarftïtijnïijft ié/ ja jeïfé ongerijmb 50x1 bieejen. J©ant be eenia*
•is fte reben taaarom ijij jictj ban bat tooojb öcbient iè/ om ons nit het
n- geöjuift en be ïumbigjjeib ban 't seïbc onber be menfetjen in anbere ge-
lil baïïen/ be^eïfs öeteefteni^ te boen berftaan/ en on^ te bcbuiben taat
or tji) er meè öeboele/ bianneer tjij ben ifteere 3fcfita bus benoemt. — ï^ij
re itan be benoeming ban Borg, Ijier boo? ben ^Cpoétef aan Clj?i^tu^ gV
:,5- geeben/ niet bermengen met be befc^ijbing ban 3ijn Priesterlijk Amiii,
m pixber ben aart ban bat 5llmöt jetben te berluoeéten. 3©ant om jijne
ij- ongerijmbe fiunbigljeib/ bat Clj:iötxtö/ afé Priester, 55o2g tuare boai
an 60b/ te bebestigen/ biiï ijij on*? boen grïoobcn bat Ctjiistus Priester-
s, ambt beftaa in be aSabïiflte 55eïoften aan ons foacïjtbaabig te maaften/
er of in ïfet baabïijit mebebeeïen ber beloofbe goeberen aan ons: be bal^clj
e- tjeib beejer [telling/ bie Ijet ^iesterïijli 5tlmöt ban Cljjistxié ten eeniv
[et maal bernietigt/ ïjcb ift eïberé in quot;t ü^eebe aangetoonb 'en 'taeberïegb.
Ie. (öemcrftt ban/ bat be fteere Cfi:istxts een borg des Vcrbondts jij aïé fgt;?ie^
e- ter/ en bat aiïe be baaben ban .;ijix Priesterambt O^ab tot ijaar onmibbcl^
en lijft ©oo?bierp tjeüben/ en ban onzent ürege bij Jrgt;ob beicirljt taozben/
iij 300 bïijftt/ bat iMj ooft een Borg voor ons, [of ban onsent toege/ en in
h- onje plaatje] ^ij.
ild Ctn 55o?g/ Sponsor, Vus, Pr nes, Fidejussor, Uooj OU^/ btaö be ©eere
de Ctjiistxiö/ boo?bien ï}ij vrijwillig op zich nam, naar ben rijftbom fijner
cn gexxabe cn ïiefbe/ om aïïeé te boeix/ tc bcrantluaa:bcix/ te bolbjengen/
d- toat ban on^ beretótljt taas/ ten einbe blij beeïen nxagten in be taetbaa*
3.] ben be# ©erfionb^/ i^enabe en ^eerlijftbeib/ in Ijet selUe beceib/ baa?^
\p geftelb/ en fieïoofb/ op bie taij.^c cn fangs bicn taeg/ taetftcn be (60b.
\p ïijfte l^ijsljeib baar toe bepaalb Ijabbe. irn bit ftan tot tbiee ^ootgt;
jij jaaftcn gebjagt tao;ben: (ij Sijxxe beraixtbjoojbixxg |of bolbacuingl
Ift Uoo? onse obertreebingen tegen amp;et cerjlie ©crbonb. fa) Cn jijne ber^
be taerbing en beftljiftfting bKii be (6cnabe beé JSieubien ©erbonbé. llij
jij is een vloek geworden voor ons, opdat de zegening van Abraham op ons
te* koomen zoude («).
of 1. ïbj nam op jitlj/ alé be Borg des Verbonds, tc boïbacn booz alïc nc be
gt;X* (a) Gal. Ill : 13, 14.
224 VIII Hoofdsl. De Toerekening van de zonden der Uitverkoorenen
tc ^onben bcr ötcncn bie bccïijmaotcn Inarcn of tao?b'cn joubcn üan bes^ SdfV tacïbaabcn. öPat i§/ [ï^ij bcrüanb jitlj) am be straffe die hunne zonden verdiend hadden tc b:aagcn; bcrsacuing boo? ïjun te bacn/ baai jicjj ten flagtaffcr aVicrtctjccbcn/ ter uitbeïging gunner jonben; verlossende Ijen baaa ben p?ij| ban jijn 25ïocb uit §unnen ftaat ban eïïenben en flaabernij onber be üDrt en ben bïaeft berseïüe (h). €n bit taas bot ftrcfit naobig/ jan be a5enabe en ï^eerïijMjcib in liet ©eröanb bero?^ benb/ aan ons taojben mebcgebetïb. ganber beeje 53a?gtagt ban €pAp tult;57 en sijne baïBjenging bcrjelbe/ san ijet met ii?abé ïïeditbaarbig^ Ijeib en ÏBaarljeib aniieftaanbaar sijn getoetst/ bat sanbaarö/ menfdjen bie ban ©em taaren afbaïïig getaajben/ bic jijn gejag berfmaab en sictj tegen l^em beroet tjabben/ en baar baa? anber Ijet bannié en ben bïaeft ber UDet geraaïtt taaren/ toeberam in jijne gunst jauben aangenaamen/ en tat beeïgenaoten ber €gt;enabe en ï^cerïijtHjeib geftelb taajben. ^gt;it nam bcrijaibcu be föeere CljJistus ap jiclj/ a(s be Borg bes ©erüanbé.
2. I^'c «ITtaecbc bjucljt ban Ctjjigtua ^aigtogt taaé/) bat jij bic in bit J^erbanb jaubcn aangenamen toajben/ be noodige genade jaubcn antbangen/ ten cinbe in ftaat te jiju bc eiéfetjen bej* ©erbanb^ taete^ Remmen/ bes^eïfa bacuUiaarbcn te baruaciigen/ en bc geljaai^aamtjcib taeïïte in 'öct quot;^eïbc geba:berb taa?bt te üetrartjtcn. 3©ann balgcnbé bc eabïijüc ücficïïing/ mae?t J|ij boa? Ijun bertoerben/ en bertaierf baa? ljun/ ben i^eiïigen ©eest/ cn aïïe naabige inbïocben ber ©cnabc/ om Ijen tat nicutac fcljepfeïcn te maaltcn/ en Ijen in ftaat tc fleïïen om a5abc geljaajsaamöcib tc öetaiBcn uit een nieuta beginfeï ban gcrstïijtt ïcben/ cn juïfté ftanbbastig/ tat ben cinbe tae. Saa toaS i:}ij be Borg becjc?quot; beieren Yerbonds. %gt;acli bc ja aft en Ijicc tae öcljaarcnbc/ juïïcn 6?ee» ber ücljanbeïb taojben ter pïaatfc baar taij beseïben tïjanb^ flegtó ban ontïeenben/ ombat 5e Ijier niet geljecï ftonben boojbijgegaan taojben.
Tgt;an fommigeu benften aber bcc^c bingen getjeeï anbers, gijtaiïïcn: „Tgt;at Cljziétu^ baar fijnen ^Paab/ en be ©eöaajsaamïfeib Itoeïfte^i}] „baar in quot;[oefenbc/] taaat boa? ïjij jicljsclbcn obergaf tot cene offcran* „bc cn flagtoffcr ©abc tat ecnen taeïrieftenben rcuft/ boa? oirê get „J^icutac JDerüanb bertaa:ben ijcbücquot;. €»f/ geïijft fammigen fy?cc^ ften/ ?£ïïcé taat taij baa? Cl)?istu£ ^Paab betft?ijgcn i$/ bat taij aan ben^ jeïben ijet ©enabeberbonb berfcljuïbigb jijn. i©ant ,,bus fp?eeftt men/ quot;„tjier in be?r{cï|ttc cn ïceb ©ij ijet geen a?ob ci^cljtc/ cn ©cm b?ijmag^ „tig om te boen en tc ïijben Ijabbe opgclegb. JGict bat ©ob? ïiccljt^ „baarbigïjeib joobaanig ieté boiberbe met oyjicljt tot be jonben ban „ljun booj taicn ©ij ftierf en in toier plaats of ten nutte ban toeïften „©ij ïceb/ maar 't geen boa? cene biijc beftcïïing ber Nablijftc Wijp
„ijcib
(/') Jes. LUI; 4, 5, 6, 10; Mattli. XX: 28; 1 Tlmoth. 11:6; 1 Kor. VI: 20; Ro:n. quot;111:25, 26; Heb. X:5-8; Rom. VIII;2, 3 ; 2 Kon. V : 19-21; Gal. Ill: 13.
De Grondslag hiervan, ens. 225
„ïjciti tn aan ïfem toas tacjjcïegti. ï^icr ay ör^aaube Ijct
„(ènbc/ öe ci^ftijen be^ «Duhen ©crlüaniï^ tc ïaaten baarcn/ cn met ,.ï|ct .ïlEcn^cïptiom in Etn 3Sicula ©crüoniï tc tcteben/ ap boajtaaat^ „ben ObercEnfiaamenbe met onze Reden, geschikt naar onze bekwaamheden, en in alle opzichte voordeelig voor ons. Want deeze Voorwaar-„den zijn Geloof cn oprechte Gehoorzaamheid, of zulk cene Toestemming „aan de waarheid der Godlijke Openbaaringen, welke eene gehoorzaame „betrachting van Gods wil, in denzelven vervat, tot haar uitwerksel heeft, „ingevolge de aanmoediging daar toe door de beloften van het eeuwig „leven, of eene toekoomende belooning daar in toegezegd. Yan het volbrengen deezer voorwaarden hangen onze Rechtvaardiging, Aanneming „in Gods gunst, en toekoomende Heerlijkheid af; want zij zijn die Gc-„rechtigheid voor God, uit hoofde van welke Hij onze zonden vergeeft, „en onze persoonen in gunste aanneemt als of wij volmaakt rechtvaardig „warenquot;. Sgtj herftaan iïUfit baoj bic verwerving van bat Nieuwe Verbond bij0? unö/ taeïftc jij aan ben ^aab ban Cïjjijttu^ taefc^?ijbcn/ be afschaffing bc^ oDubcn ©erbanbsi/ of bcr K5ct/ af baa? {jet minét 5uïït eene verzachting bcrsrlbc/ bat 3c on^ niet ïanget berplijjtc tat ansanbigc gcljaaisaamljtib/ af [bij mangel baarban] tat fitaffe; naclj eene bolmaaftte recljtbaatbigljeib et^feïte ter anje ïïecljtbaarbtging baa? (£gt;ab; al^ mebe/ be Slniteümg ban eene Nieuwe Wet der gehoor-heid, gebaegb naar anjen tegentaaazbigen flaat en taeftanb/ 011 taeïfter bjaarneeming aïïe be 25eïaften ban Ijet €bangelie jauben gegjanb jijn.
5(inberen seggen/ bat baa: Cffri^tu^ ^aab taaarïijft aan (èabe baï^ baan brierb; niet aan be Wtt/ naclj aan a5ab abereenftaam^tig ben eigcft ber iBct/ maar aan öab baïftceïttïijb, vPat i$i „Hij deed het „geen Gode behaagde, en gal daar door Voldoening, zonder eenig op-„zicht tot Gods Bechtvaardigheid, of den Vloek der Wetquot;, ^n jij baegen er bij/ „Dat op grond hier van, de geheele Rechtvaardigheid „van Christus aan ons worde toegerekend, in zooverre, dat wij deelen „in derzelver weldaaden. En, boven dien, dat de wijze van derzelver „mededeeling aan ons, geschiede dooi' het Nieuwe Verhond welk de „Ileere Christus door zijnee Dood verworven heeft. Want. de voor-, „waarden deezes Verbonds zijn in het Verbond zeiven bepaald, op wel-„ker volbrenging, God ons alle de-goederen en uitwerkselen van het „zelve wil mededeelen, welke [voorwaarden] zijn. Geloof en Gehoor-„zaamheid. Weshalven hel geen de Heere Christus voor ons gedaan „heeft in zooverre als onze Wellische Rechlvaardigheid in aanmerking „koomt, dat God op ons Geloof en Gehoorzaamheid met opzicht daar „toe, alle onze zonden van bedrijf en van nalaatigheid ons kwijtscheldt. „Na deeze vergiffenis, behoeven wij, ter onze Rechtvaardiging of Be-„houdenis, geenerlei stellige volmaakte Rechtvaardigheid, maar onze „eigene personeele Rechtvaardigheid wordt in derzelver plaats van God
29 „aan-
VIII Iloofdst. aan Christus.
220 VIII Hoofdst. De Toerekening van de zonden der Uilverkoorenen
„aangenoomen, uit kracht van het Nieuwe Verbond welk Christus ver- Ct
„worven heeft.quot; (©p bctje taijjc taojtit ije ICccr tncnaangaanüc/ üaa? ni
Curcellaeus tn jijnt aanïfangcr^ of fanïgtr^/ baojgeflclb. bi
©etfcgeibcn faingcn jijn er in fait gebaeïen/ taefftcn ccnig onöcrsncft K
berbicncn; cn be meeaten brrseïücn/ 500 niet aïïc/ juïïcn nnó in tjet m
iierfaalg ban jclhcn bcrojfiaamen. ccnigftc bat taij tljanb^ ten to
taEinig nabtt toiïïcn ftcfcljoutacn/ uit aanmerfting üan bcs^EÏf? hcrBanö ^
met ïjet geen toij 500 tbcn aangaanbc CïiJi^tué als den Borg des Ver- Iji
honds ficrebcnEccb ïicftfien/ cn 't geen ben gjonbfïag nitmaafit ban aïïe be 1j(
oUerige ftcïlingcn 30a eb en apgegeeben/ i?; Dat Chrislus door zijnen Dood €
het Nieuwe Verhond voor ons zou verworven hebben; en bat bit/ 500 als gi
fommigen jidj uitbinïtften/ alles zoude zijn wal wij daar door verkrijgen. bi 't (iSeen/ inbien ïjet Meelt biaartfeib te jijn/ janben biij aan benjeïben nict^
met alïen berftïjuïbigb tueesen. ^gt;ocl) laat an^ be 3aaft unberjoeften. n
1, ^e fpjeeïitaij^/ Het Nieuwe Verbond te verwerven, ié bltüamp;eÏ5in^ 33 nig. 35iemanb Ijeeft tot nog toe/ joobeeï ift taeet/ berftlaarb/ hoe be iC J^eerc Cljjigtnö liet zelve verwierve; of ï^ij ^uïlië beebc üoo? jijne Vol- jt doening en Gehoorzaamheid, of boo? eenige anbere foojt ban oorzaak-lijkheid. ^ooïaug bit niet bepaaïb toa:be/ blijben toe geljeel in 't on= K seftex/ toat üetteivuing tusfcljcn Ïjet Nieuwe Verbond en Christus Dood bi men ficboeïe. (Ce jeggen/ bat toi) baar aan [t. to. aan Cljr^tu^ ^oob/] gi Öet JSicutoe ©eröonb berfctjuïbigb jijn/ Ijelbert be jaaft niet op/ maat ïp maaïit beeïeer be uitbjuftfting nog buöMsinniger. .ïiBen berftlaart ooft bi niet/ of be oprechting bc^ ©erBonb^/ ban of be raededeeling ban be^ amp; 3eïf^ goeberen/ er boo? te berftaan jij. ïjet i£ niet minber algemeen m gefpiaofien/ toannecr men jegt: Dat Goci zooveel welgevallen hadde er in 'tgeen Christus verrichtte, dat Hij op grond daarvan met het Mensch- er dom in een Nieuw Verbond trad. ©it ftan men taeftaan/ tertoijï men bi nogtljang be gtljeele ©oïboening cn ©erbienste ban Cftjiétué ontftent, m iCiï men er boo? berftaan fteüïten/ bat Cftjiatuó boo? sijne (!3Eijoo?3aam=' iti ^eib cn ïijbingen/ ïjet maaften cn oprctïjten ban ïjet 4Sicutoc ©cróonb bt berbicnb ^cbbc/ cn bat bit allcj? jij toat J^ij baarboo? tc toceg ft?agt/ bi juïft^ bat bit Ïjet eenigftc uittocrftfcl ban sijnen ©00b joube jijn; ban V. ftan men amp;cg?ijpen toat jif jeggen/ maar Ijier beo? 3011 fce ganfefte na= bt tuur ban €ïj?tétus .üt^ibbclaarambt too?ben omgcftcerb. to
2. *Pit gcboclen moet noobtoenbig jeer bcrbacljt boo?ftoomen/ bcr» 5e mibst baarban/ offcljoon ^et een voornaam Grondartijkel ban onjen ft (öob^bienst uitmaaftt/ cn ^ct ceutaig toeïsijn ban (öobs Ititberftoorc# bt ncn er 500 naauto aan berbonben it?/ ctljtcr geene melbing in a5obé 01 3)?oo?b gebonben too?bt. i©ant sou ftet niet ten uiterfte b?eemb sijn/ b, inbien/ gelijft fommigen fp?ecften/ al de vrucht en uitwerking van Chris- bi tus Dood daar in gelegen ware, bat tertoijï be ftcilige lt;$»dj?ift beele an^
bere bingen ais b?udjtcn baar ban opgeeft/ ctljter ijicrbau/ frftoon be
ccnig^
VIII Hoofdst. aan Gliristus. De Grondslag hiervan, enz. 2-27
er- miigfte b?ucï|t iian (Paoti/ geen getaag aïtao^ jduIje maaficn/
00? nortj in uitbjuiïHcIijftr hjao:bcn/ nart) met fyjecUtoijstn taaar uit juffté boo: lUEttig gcöoïg renigsin^ taarc afteïeiben? o^njc ©erïasfing/ öE
jeft ©crgcciting iian soutien/ öc ©frnieuluing onset natuur/ onjc ^Eiïiglt;=
Ijet maafiing/ ïïcrtjtUaaröiging/ ©jebc met *£gt;00/ en Ijet ceutaig Keücn/
gt;En taojben aïïe te faamen/ en eïït in Ijet üejonber/ in Bijftan^ onteniaare
mb ^ïaatfen aan Cg?i?tu^ Woob gecigenb^ lt;ilSaar nergen^ toojot in be
er- geilige ^cïjiift geÏEEtb/ dat Christus door zijn' Dood het Nieuwe Yer-
be bond verdiend, verworven, verkreegen liebbe, of tetaecg gcBjagt/ bat
ood «Cob mei ben .ïlöen^tlj in ecu uieuta ©ctlionb jou treeben. 3ta öft te^-
aïa gengEfteïbe/ en 't geen baar mebe onüeftaanbaar ii/ taojbt in beselbe
en. biiilcuijï? baü^ijcljDubeu/ 50a aï^ tae jirn juïïen.
gt;t^ 3. (Ceu eiube be DDaarljeib tjier in juiber te ontbeïEften/ moeten Ute
1. nafpooreu be berfcljeibene ïnmbigï(cben en oojjaafteu ban öet .iSientoe
in= ©erbonb; benebené bE taaatE eu EigEnïijïte betreftïtiug ïnelfte Cljjistu^
be il^oob tot ï(Et jEïbE IjEEft. Ï^Et .jgieutae ©erbanb Vao^bt oné ojj ouber-
ol- it^eibEUE toiBEii boo^gEftElb:
ik- A. (Ceu aansiEii ban be berojbening en befcljififting ban besjEtfö
111= ©oojtoaarbeu en i^eiïgoebereu in lt;i5obs fiaab, Cu [cftoan bit beu aart
od ban een Eeuwig Besluit ïiebbe/ i^ Ijet eeljter geEngjing/ 300 al^ fonuni#
r/] gEU mniEU/ Ijet selfbe uiEt Ijet ^obïijfi ^Efïuit ber ©erftiejing. JKgt;ant
:ar Ijet ïaatfte jiet EigEUÏijft op bE onbEtbJctpEn of pErfoonen boo? taeïUen
oft be (öenabe en ï^eerïijïtljeib bereib bierben; tertaijl bit be quot;^ereibing bier
tp vöenabe cu ^eerïijiïljeib jeïbe if/ in be taijse eu mauiEr ban berselber
en mebebeeïing. dommige Cobgeieerben jijn ban oojbeeï/ bat bEEjE llaab
Ide eu bit JDoojnEmen ban a5ob£f 3©il/ om aan be Ititberftaarenen ^enabe
•h- eu igt;EEL'li)Üljcib iu en boa? Clj?istu3 te fetjeufteu/ op bie taijjE en boo?
eu bie mibbelen üij i^em bao?bereib/ eigenlijk (*) Ijet vj?enabeberbanb uit^
it. maafie/ of boo? get minst/ bat Ijet wezen (f) bau Ijet ©erboub baar
m* iu begjEEpEii 31^ *Pan IjEt i$ settet/ bat Et iEt^ mEErbEt beceiécljt tuo?-
nb bE/ om bE getjeelE natuur ban eeu ©erbonb te boïtooien. bio?bt
[t/ bit ©oa?uemen en bee^e ïïaab ban gt;J?0b/ in bE ïjciïige lt;©cö?ift uiet het
an Verbond genoemb/ maar alleen bo0?geftcïb aïs be bron en oorsprong
ia^ beö ©erboub^ (c). (jCer geljeeïe boïmaafiing ban ïjet a3Enabebetüanb/ bio?bt berei^rljt eene ©erftïaaring ban bEEjeu ïïaab bau ^ob^ Wil/ ber»
it* 3eïb met be mibbeïeu en fi?act)ten tot bes^eïfi* berbuïïiug/ eu tjEt boa?-
eu ftb?ift bau bEii taEg langs bielftEn tai) in get 3Elbe IftauuEU gEraaftEU/ en
:t* beeïgenaotEU ltio?ben ban be^eïf^ ï|eiïgoeberen. .ïBaar toauneer men
b^ onber^oeftt naar be tcbieegb?engenbe al^saaft ban't .ïfiieubje ©erbonb/
11/ ban ia bit IjEt EErftE bat in aamuEriting moet ftoomeiu J©ant niets fian
is- be teweegbrengende of verwervende ^o?3aaU beé ©erbonb^ 5'jn/ 't geen n? quilts
be (*) Formally, (f) The Substance, (e) Efeez. 1:3-11.
228 VIII Hoofdst. Dc Toerekening van de zonden der Uitverkoorencn
5uïf$ niet ijJ uit imdjt ban beeje cerftc tjjon en ao^fpiong ban ïjet jcïbB/ 301
uit ïtjatpt ban bit Denkbeeld ban 't stïbc in ïjet «éoblijft ©ccftanij/ cn bo
te bonjficreibing ban bc^cïf^ baoibjaarben cn gacbcren. ^an bit biajbt ba
nergen^ in be ljciïi0t 55ïaberen aangemtrftt aï^ be b?utïft ban Ctjjiétu^ no ^gt;oob cn ^ibbElaarbJcrlt; grt baat aan toEtEftlj?ijbcn/i^ nietö anber^
ban bc ganftï|E 55?i}amp;eib bcr CrutuigE dSEiiabE eu 3CiEfbe te bertaoe^ten. hu
4SiEt^ ooft bat boï^refit Eeuwig i^/ gelijft bit 53c|luit en beeje èaab Qa
ban a3ob/ fian ijet uitbjerftfeï jijn ban/ of tetoeeg geöjagt too?ben boo? Vc
ietji bat uittaenbig en tijblijft i^» ïïi
13. ^en ftan Ijst jElbe/ in bc ttacebe pïaatg/ fieftljoubJEn mEt oj^idjt or
tot bE Yerbondsönderhandelingen tugfcljEn ben ©abEt en ben Soon/ aan# be
gaanbe bE ©erbuïïing ban bEEjeu ïtaab ban sijnen ï©iL 3©ElfiE bEEje VV
taaren/ en toaar in jij öeftanben/ ïjeö 'ft EïbEt^ in IjEt fijeebe ber^ tu
ftïaarb (d). 3['ft noem bit ooft niet bolftcefttlijft ijet Genadeverbond, ï^i
ooft luo?bt ïjet in aJobë 3J?oo?b bu^ niet geïjEEtEn. ^omniigEn Etljtec bi
jullen geen onbetfdjeib ftcïïEn tusfcljen §et .ïKibbeïaargberljontï en get ©
apEnabEberfionb/ ombat be 53Elaften be^ ©erüonbé onBepaaïbïijft gejegb 30
inojben aan Christus te 3iin gebaan (e)/ en ©ij ijet eerfle; (Dnbertaejp al(
lOQwrov dfxaixó» ig ban aÏÏE be (£gt;enabe in get 3EibE bEÏoofb, .ïKaar in IjEt 3ij ©Etöonb bEj? .ïiKibbeïaar^ ftaat Clj?i^tn^ aïlEEit boo? ïfcmjeïben/ en quot; lij
bErfiinbt 3itïj boo? ^emseïben alÏEEn/ en niet in be IjoebaanigriEib ban 01
JMaatsMilexbEc ber Jttitberftoorenen. dl'Jaar suïfts ié ï^ij ïueï in Ij Et Et ^EnabEbErlionb. ^otïj bit i^ ïjEt toaar in ïjEt ïaat/tgcniEïbc 3ijnEn ba^ - at
ten cn hoo?fteyaaIbcn g?onb binbt/ toaar ou aïïc be toegen/ mibbeïen/ 3ii
cn einben ban bE^EÏfj» bErbuïïing ftEuncn; tertoijl aÏÏE^ 303baanig üe^ tE
fcQiftt i^/ aï^ mEEgt ftan bienEii ter cinbEÏ003E bergEffing ban a5obé tu
3©ij£quot;ljEib/ a?enabe/ ïïccgtbaarbiggeib/ en 5Cïbcrmogcm ï^et löcnabc^ al
beröonb ftonbc berïjaïben boo? geene anberc mibbeïen of oo?3aaften te- ©
weeg gebragt. too?bcn/ ban boo? bic scïfben toaar boo? get .iöaibbcïaar^ bt
berfionb/ of get ©crb?ag tugftïicn lt;J3ob ben ©abcr en ben a ter aan- af baarbing ban Qct «i^ibbeïaaratoerft/ veroorzaakt toerb. drn geïijit bit
nergen*. in ben ^SijftEÏ aan Christus Dood too?bt toEgEfEg.?EebEn/ 300 ge
30U get ooft tegen aïïc gec^tïijftc ïicben en berflanb aanloopen; toant at
toic ftan ficg?ijgen/ bat Cïj?i£tujt boo? jijnen ^oob bertoerben 30U be of
onbcrïinge overeenstemming tugfegen a3ob cn i^cm om 3idj aan ben ^oob ïo
C. ^Tcn berben/ met op3icijt tot bc^eïfj* Verklaaring [of bekendmaa- ui
king] boo? ccnc 0}j3ctteïi}ftc «épenfiaaring» lt;I5it ftan men noemen Ijet i^
maaken of oprechten ban ijet ©erBonb/ inbien men toil; ftljoon ijet ©er^ ftï
lionb tc maaken in bc geiïigc ^rlj?ift bao?naamïijft/ 30a niet aïïeen/ lit gefiecsigb tao?btboo? beg3eïf^ uitbocring of baabïijfte toepaéfing aan fic^
3on.
(f/) Exen it at. Vol. II. (/) Gal. Ill: 16.
VIII Hoofdsl. aan Christus. De Grondslag hiervan, enz.
ie/ janbecc ycrfaancn (f). ^cejc berftïaaring ban (öcnaöc/ cn bc cn ttoojjiening ban ccncn .ïiGiöödaar in Ijct jeïbc gcbaan/ ten cinbc Ijet ibt ban ïtjacïjt tc maafen tot jijnc ^ccrlijiiljcitr/ taaibt jeer gcbwanlijn geit^ nacmb Ijet Verbond der Genade, '^n bit [^erbonbj ié ttacebcdci;
a. 3in be gebaante ban ccnc öesanbEi'e en volstrekte Belofte. T'ué :n. tacrb Ijrt aïterccrat beficnb gcmaaïtt cn bcbcstigb aan Adam, cn nabcr^ ab ïjanb aan Abraham, '©c 55cÏ0Ttc ié bc nyenbaaring ban |et Godlijk ia? Voornemen,» tc booten bcrftïaarb / of bc bjijmagtigc ?5cyaaiing en Kaab ban sijncn WH/ aangaanbc ;ijne ïjanbeïing met jonbaaren/ boo?# Dt onberflicïb bat jij ballen/ en ljunnen boorigen ftaat ban ^onbgenooten n1 be^ quot;Jtïïcrljoogften becbenren jonben, i|icc ban toaö de Genade en het '3C Welbehagen van God bc ccnigfltc aojjaaft Qr), quot;Rt tPoab ban ;r^ tu| 1'ionbc l)Ct mibbeï niet jijn waar door zulks was verworven; toant d, ï^ij jcïf/ en aïïejf toat ïlij booi ons joube ben'icljtcn/ Vuaren ben inljonb cc bier beloften. Cn becje 23cioftc/ 500 aïö bcscïbc in siclj üe^eïst ccnc iet J3ccftlaaring ban ^ct ©oojncctnen of ben i-ïaab ban a?obji luif/ om aan gb jonbaaren (6enabc en föeeriijftljeib tc fdjenfien/ in en boo: ^Cljjiétué ?p al^ .ïlföibbcïaar/ ae^terbolgenb^ bc taijjc cn op bic boo?üiaarfaen/ boo: iet _ jijnc ï^oogjle i©i)aöeib cn b?ijinagtig é^elbeljagen beyaaïb; bit is? eigenen quot; lijk (*) tjet J^ieutac ©erfionb, ^fdjocm er nog ieté moctc bijüooracn/ an om beéseïfé tocpasfing aan on^ tc boïtooicn. ï^et ïfoofbjaaftïrjïtc nu bet et Eerste BeloUc, biaai* in Ijct gcljeeïc ^enabcbcrbonb/ luat Ijct toefen P - aangaat/ bctbat bia^/ ïjab jijn apjidjt tot cn beljelabc nitbjuftMijU in tl/ jicö/ Ijct geenen ban Cljjiétuö om boo? jijnen ^oob Ijct .ïföenscljbom c^- te bctï0Bfcn ban jonbc cn cïïcnbigljeib (h). Ü^t ban 500/ batClj?i^ aé tuö jcïf/ cn aïïc bc bieïbaaben ban jijn .rRibbclaaramüt/ jiju ^Poob en t* aïïc bcsjeïfa' bjucljtgeboïgen/ in bc belofte bes PctUonbs/ bat it? in Ijct e- ©erfionb seïben/ beg:eepen taaren/ ban lionbc jijn ^Doob onmoogeïijft P bc bertaerbenbe oojjaaft ban bat ©etbonb toecjcn/ noclj Ijct seïbc baar
aan toojben tacgeftenb.
it b. (Ccn anbeten; men ïtan bit a?cnabebcrbonb befcljontoen/ in bc bij-
ia gevoegde bekendmaaking ban ben toeg en be mibbeïen/ boo? tocïUcn In ij/ it atljtcrbaïgcnbé 6obé feil/ met i^em in een ©eróonb nonnen trceben/ ic of beeïen ftonnen in besseïfé i^eiïgaebcrciu vDit/ in bc baïftccïttc ïSc^ b ïoftc jaaftïijfi opgeflooten/ (biant aïïc ^oblijftc 53eïaften eiGcljt ftiljtoij-genbe (öeïoof en (£gt;c|jaoj3aaniljeib ban nnö) toa?bt op anbere pïaatfen i- uitgebjuftt bij taijjc ban Voorwaarde bie ban ons; gebojberb toojbt» iPit 't ié ijct ©erbonb niet/ maar bc Bepaaling der Voorwaarden aan onjen ïtant/ op taeïfien taij aan ïjet xelbe nonnen becï ontbangen. lgt;c Bepaa-1/ ling dier Voorwaarden ié iuagcïijHé geen bnictjt ban ci):istU0 ^Doob/ ^ ' noclj
\*
(f) 2 Sam. XXI11: 5 ; Jerem. XXXII: 40. (.f,r) Hebr. VIII: 7-12.
{*) Formally. (K) Gen. III: 15.
230 VIII Iloofdst. De Toerekening van de zonden der Uitverkoorenen
notlj too? bmsdbeu tcluccg gcöjagt ï^ct is ecu Ï0UtEr uittacrftfcl ban m
vrijmaglige. Genade en Wijsheid. %c bingen jclbcu/ alé aan DUEt
meijcgcöceïti/ aan nna gcfc0onfttn/ in an^ geta^adjt boa? bc (ÖEnabE/ ge
jijn aïïc tc [aamen b?ucötgcbaïgcn ban Cö?istu^ ti?oob; maar bcBepaa- §2
ling- of bestemming derzelven tol Voorwaarden en Eisschen bE!i ©er# jjj
fianb^/ i^ euïtcï ccnr baab ban oppcrfle J^ija^cib en «öcnabE. Alzoo jja
lief had God de weereld, dal Ili.j zijnen Eeniggebooren Zoon gezonden, tib
cn aan ben baab abcrgegceben ijceft/ niet aybat '6elaaf en SSefieering tai mibbelen ter jaligljeib janben jijn/ maar opdat alle sijne ilitberfiuare^ ' ])e
nen in ï^em geïaaben jauben/ en een ijgelijk die in Hem gelooft, niet te
verderven maar hel eeuwige leven hebben zou. JJ^ij flaan ed)tcr tae/ bat fco be Instelling dier Voorwaarden beji =Derüaub^ Ijaer apjicftt ^eüöe tat bc
Verbondsonderhandeling tusfrljen ben ©aber en ben Soan/ taaar in be# an
jeïben bera?benb taerben tot p?ijé ber örcrïilïföciö ^an lt;ï?ab^ lt;J5enabe; eir
en bu£/ affcljoan berjelber Hnftcliing geen nittaerfifeï Vaare ban jijnen ftn
IT'oab/ san suïft? ecljtcr janber ap^idjt baar toe niet geftïjieb jijn. ïE»e en
eenigste Oorzaak berjjaïben/ om welken God hel Nieuwe Verbond op- jij
rechtte, taaë beseïfbe am toelken ï^ij Christus zeiven overgaf tat anjen jij
.HSibbeïaar/ naamïijft [am te üeanttoaajben aan] Ijet Voornemen, ben tn
Raad, be Goedheid, be Genade en Liefde ban lt;J3ab; gelijït an^ suffig ba aïam in be öeiïige ^§rlj?iften taaibt gcletrb.
D. i^et ©erbanb ftan einbïijl'f aangemerfit bia?bcn ten aysidjte ban be bn daadlijke Toepassing ber ii?enabe/ be^ l^eiïs/ en ber ©aa?redjten ban
Ijet ^eïbe aan fammige menftljen/ laaar boa: jij taaarïijft beet aan ijet bh
jeïbe antbangen/ en in een ©erfianb met a?ab apgenaamen taa?bcn. €n ije
bit is get alleen bat üebaeïb taa?bt/ taanneer iPab^ i©ac?b getaaagt ba
ban fëerüaubniaaïting ban a5ab met ben tnensclj. ^)it beftaat niet jïcgts/ to
in eene algemeene Openbaaring af beftenbmaaïting ban be J3aa?taaarben be
en be natuur best ©erbonbè ('t geen fammigen Ijeeten een algemeen be
baa?taaarbeïnït ©eröaub/ ap taat g?anben taeeten jij jeïbeu fitét/ ter# hc
taijl be taaare formeele natuur ban berbaubmaafting met iemanb/ be be
baabïijfie aanueeming ban Ijet ?eïbe/ mibsgaberé Ijet genat ban be^eïfé m b?utïjten en taeïbaaben/ in ^icft fluit) maar |ïjct ié gelegen] in eene
mebebeeïing ban be öenabe beé ©erbaub?/ gepaarb met üebeï en een ni
baa?[tlj?ift ban geljaa?5aamtjeib; bit jegt Ijet taanneer ^ab met ben fti
menscï) een J^erbanb maaftt/ gelijït uit afte be pïaatfen ber ijeilige ^§clj?ift ba
bie baarban meïbing maan en/ buibeïijft bïijïten ftan. be
.ïiKen jan bie^ maagen b?aagcn: Wal opzicht heelt liet Genadeverbond bii tot Christus Dood, of wat invloed heefl ue Dood van Christus op hel zelve?
^jft anttaaa?bE/ baa?anberfteïïenbe get geen aangaanbe €lj?istu3 aï^ be
ben Borg des Verbonds ge^egb i^/ ^Een b?iecrïei ap^icljt. ba
Eersilijk. .ïSaarbien be $enabe en ïgt;eerlijftt)eib ban Ijet ©evbanb in aa
(i5abé ïtaab beftemb taaren/ naarbien be Ctëftljen ban ijet jelbe geg?0ub in
taa#
*
n \T111 Iloofdst. aan Christus. De Grondslag hiervan, enz. 281
toaren in ^et ^BibbEÏaarglierlinuti/ rn naarbicn tjct bcrfiïaarij taa?bt in öc ^cïofte/ jaa taecb get jtlfac boa? ben ü^aab ban Cljii^tug bevestigd, ibe/ geslaafd, en anhejL'acycïijU gemaaftt. ©irr ban ijanbcit bc 5Cpag'tc( paa- jncebbaErig in ïjet Negende Hoofdstuk bcjt Uricfs aan de Hebreeuwen.
ïjij faergeïiifit Ijct 25ïocb faan Cjj?i?tug/ in jyncn ^oob tn be oyaffcring Izoo iian i^ctnsdiicn/ bij be Offeranden en ïjet ïiïacb bcr Offerdieren bjaar 'en, öao? ijct Oude Verbond bcbestigb/ gcreinigb/ ingetaijb/ of geftaafb ring tatrb. Mtïaar bccjc lt;©ffcranbcn verwierven bat ©erbonb niet/ norlj otc* beweegden God om Ijet scïbc oytcrccïjtcn; maar ftccïtttn aïïccn om ijet niet tc ftaaben en te bebc^tigen, Cn bit gcfcljicbt in Ijct ^ieutae ©etüonb bat ij(i0^ dnjmtu^ 25ïncb,
t be Ten tweeden. Cljnatua onberging cn boïö?agt boo* sijncn ^Doob/ bc» aiïe^ biat naar iCgt;ab^ JJDijöficib cn ïiccïjtbaarbigljcib berci^cljt biaö/ ten tbc; cinbe bc Uitwerksels, Vrucbten, Weldaaden, cn Genade, in Ijct jjjieu# men tuc ©erbonb bcreib/ bcftcmb/ cn bcra?benb/ baabiijft rnogtcn berbitib cn aan ^onbaaren mcbcgcbecïb too?ben. daarom/ affetjoon l^ij boa? 0p- fijnen ^Paab ijct Nieuwe Verbond niet verwierf, 30a bias ^ij ertjter in 13cn ^ijn Jpcrfoan/ Möibbcïaaramiit/ ICebcn/ cn ^aab/ be cenige a^or^aaft ben en ijct «ïiEJibbcï/ taaar boa? al de Genade des Verbonds aan unjï ftjarijt^ baabig bio:bt mebcgcbceïb. ïöant/
Ten derden, SClTe bc Goederen beEt ïïcrüanbS bia?bcn boa? l^cm ber# ibe bjajbcn; bat i$/ aï bc a3cnabe/ 25a?mljartig^eib/ ©ao?recljtcn/ en Jan ©eerlijliljcib/ bielftcn o^ob in ben ïtaab ban fijnen 3J5iï bercib ijabbe/ ijct bic in ijct ©erbonb bc^ .ïBibbeïaaré bepaaïb braren aU bc bieg om aan ^n {jet ©erbonb bed tc eeïangen/ en bic in be 2Moftc ban (jet jeibc toaren ajjt boo:gcftcïb/ jijn alle te faamen verworven, verdiend, teweeg gebragt, [t^/ bao? Cfjziétué vPoab/ en bjoiben uit ftjacijt baacban/ en ban anbere ben bejririjtingen sijnc^ (ïBibbeiaac^ambt07 aan aïlc bc 23anbgcnoaten me# ccn bcgcbecib af taegcpaöt. €11 bit ié cene beeï ijeerïijftet verwerving van 'tu het Nieuwe Verbond, ban 't geen men booigccft ban Ijct bertaerben of bc berblenen ban bc^eïfö Ciéftijen cn ©oa:bjaarbcn. JJDant 50a ï^ij nicti dfê meer ban bit tcbiceg gebjagt ijabbe/ inbien taij nict^ anbec^ aan jijne enc Mibbeïaar^ 25ebiening berfc^nïbigb blaren ban bit/ bat ^ob uit aan-' een nierfiing ban beseïbe bec^cn ïtegeï/ beeje 3©et/ cn 53cïoftc biel biiïbe hu 3cn ftctien/ Een ijder die gelooft zal zalig worden: ban ;au [jet mageïijft jijn ?ift bat nicmanb boa? sijnen üPaob gejaïigb toierb. 3ia joa ï^ij niet^ mcer^ bcr ijabbe tetaeeg gebiagt/ ban biare ijct/ gemerut anjen tegenbiaoj^ 3nd bigen toeftanb/ onmaogeïijtt gcbieest bat cenig menacij öeijouben tnierb. ve? m get aïïc^ ïiojtïijft faamen te treftften; .iïien b?aagt/ in bieiftban
aï^ bee^e apjidjtcn ijct bicubic ©erbanb ban gejegb taojben boo: ben lt;^aab ban Cgji^tné verworven tc ^ijn. Segt men/ bat juïfité gefdjieb jij ten 1 in aandien ban bc baabïijfie mebebeeïing ban aïïe a5cnabc en ïtcerïijftljetb gt;nb in Ijct ©erbonb bcftcmb/ cn aan oné in bc ^cïoften tocgescgb/ ban ié oa' 5Uïftö
282 VIII Iloofdst. De Toerekening van de zonden der Uitverkoorenen
juUtVa aïïccjcïicrêt. tc ^citabc en £)ccrïijHljciii in ij Et ©ctüonb 6c# n
(oofü/ baa: öc ilitiicrftoorcncn verworven baaj ^Efu^ Clijistus; 31 n t
berden sin üertaierf ï^ij boo? sijncn ï5öab ïjet Sicutae ^trüonö. ï^ier ^ aan geeft be tjanfeffe 23peï/ ban jjet begin af in be eerfte .ïiKocbecbe#
ïofte/ tat ïjet einbe toe/ uitbjurtfieïijft getuigenis. ï^et i^ aïïeeninllem q
bat (6ob ons zegent met alle geestlijke en hemelsche zegeningen (i)» 41l5en ij
teïïc aïïe be bicibaaben bie in ïjet Éccbanb bermeïb/ of baar in/ 't jij uit- b
bniMiciijtt of bij biettig gebolg/ beloofb taojben/ bij een/ en ijet jal u
niet raoeiïijï! jijn/ ban bie aïïe te faamen/ en ban eïft ber^elben in ïjet ö
bejanber aantetoanen/ bat je aïïe bao? ona verworven jijn faoojbelt;ée^ b
ïjoaJsaamljeib en ben ^Daob ban Ctjjistné. a
ö^an fait ié tjet niet bat men [baa? be gemeïbe fpjeetttaijéJ bebaeït, ij
liDant fae meesten bie bat gebaeïen boojftaan/ ontftennen bat be Genade ü
des Verbonds, in Bekeering lol God, Vergeeving van zonden, Heilig- j
maaking, Rechtvaardiging, Aanneeming tot Gods kinderen, en berge# c
ïijlten/ uittaertifeïé of bjudjten souben sijn ban Ctj2istus IDaab. €nsij b
becMaaren baar tegen/ et boa? te berftaan be oprechting das Verbonds, {j
bat i^/ ïjet bcraamen ban be eiafdjen en baajbiaarben ban ftctseïbe/ ti
en be bebenbinaafting af baajfteïïing baar ban aan ben men^dj/ ter b
Sijne Ijerfieïïing. ^Doctj ijier in bbiaaïen jij gjaatïijft^, i©ant ij
Voor eerst. T»e ïjeerc Cö?iatué sdf/ en ïjet ganfeïje bierft sijner M^ib# %
beïaaré 25ebiening/ als tjet ban a?ab beroibenbe ..Ribbel ter Ijerfieïïing d
en beïjoubeni^ ban bcrïoorene sonbaaren/ i^ be eerfle en voornaame Be- n
lotte be^ JDerbanba. ^ué toaé; aalt sijne ©penbaaring in ïjet ©ïeeértj/ j]
0et bierft sijner 25ebiening/ en onse ©erïoffing baar boa?/ be inijaub n
bier eerste Belofte, bieïfte zaaldijk (') bit gcljeeïe ©erbanb in stcÖ Ij
Öeï^be. goo bias ^ij get oafi in be bernieubiing be^ ©erbonbS aan s1
Abraham, toen ïfet seïbe boa? o^ofaa Ceb op ftet pïegtigat geflaafb taerb 't
(/.), ^aar Cijjiétué ftonbe immeré boa? sijnen ^oob niet berbienen n
be 53eïaftc bat %ii fterben soube; noclj boa? bien 3?oob bertaerben bat J|
a?ob beïaoben soube Jjcni in 'tbïee^cïj te senben om faen^aob te on# a
Ten Anderen. iPe oprechting van dit Verbond , en inageïijtta be sen# tj
bing ban Clj?i£tna om ben boab te onbergaan/ toa?bt oberaï in a?ab? n
3©aarb taegefdj?eeben/ enfteï aan a?ab3 ïï'icfbe/ (öenabe en H^ijéljeib; fa
nergené aan Ctj?istuë iEtoab/ soa aï^ ban be faaabïijïïe mcbebeeïing ban s1
aïïe lt;6cnabe en i^eerïijftïjeib gefrïjiebt. 4iKen sic aïïe be ^ïaatfen in/ ti
aïbiaar b«m |jEt geeven der Belol'te: ban Ö6t senben ban of b
ban be apredfting beS ©erbonbS/ ijetsij uitb?ulifieïijft of ingetaifiïteïb/ n
gefp?aoften bio?bt/ en men saï binben/ bat suïttSt aïïeS in geen berseï# C
ben aan eenige anbere ao?saafi taajbe toegeftenb/ ban aïïeen aan be t(
ii5ob#
(/) [Efeez. 1:3.] (*) Virmally. (k] Gal. III: 16, 17.
VIII Iloofdst. aan Christus. De Grondslag hiervan, enz. lt;233
a5abïijfte (örnabc/ SüeftiE en ; tertaijï ïjet aftcé aan ans fijacïjt^
baabig moet gemaafit toajbtn baa? bc .ïlBibbdaar^ ©crbienkch ban
In de derde plaats. ï^anmec men ïjet eenigste einde ban Cljjtétué ^oob tail pellen/ bc verwerving van hel Nieuwe Verbond te 51)11/ in bien jin 500 aïé anje partijen suffts herftaan/ ban ontneemt msn inbe^ baab aan Clj:istug ^gt;aab en aan \}tt ©erfionb jeïtien/ aïfc ftjartjt en uittaerfting. Jl^ant/ — Ijet ©erüonb toeïft jij ïtcgjijpen/ ij? niet anber^ ban be instelling en öeftenbmaafting ban nientae dfiafcljen en ©oojtaaar^ ben ban ïeben en jaïigljeib/ aan aïïe menfctjeiu iföaar nabemaaï Ijet aanneemen en baI6?engcn bier ©ao?toaarben [boïgcnb!» ïjunj geljeeï af# Öangt ban 'é menfcljen bzijen tail/ baai gcenr teacljtbaabigc genabe fie? taeegb/ 500 taaa Ijet maageïijfi/ bat anbant'iö alles? taat -Cljzistua boa? Sijnen vPaab tctaeeg bjagt/ geen één jonbaar cc bnoj lieïjaubcn taietb/ en bn^ ïjet ganfclje cinbc cn 0aginecft bat vöob jiclj baac in boojftelbe taietb berijbeïb. — l^aat al öet boojbeeï biet ©oo:taaarben Ijoofbjaaft^ lijft Ijict op nitftaomt/ bat a?ob ttjanb^ om Cljiiétué tail jiclj taiï ïaa# ten te bzeben flcïïen met eenc minbecc getjaocjaamljcib ban bic be ï©et bojbert; cn bat be gcnabc ban Cljjisttnsi oné niet betpïigte om op Ijet ijbcrigét te fitccbcn naat gcïijftbo?mig|jcib en geï)oo:5aatning aan be ^eiïigljeib en ben 3©» ban (60b baac in bccftïaarb/ maat bat (00^ alle dingen wil voegen naai* onjen tegentaoojbigen fl:anb; 500 fiïijftt/ bat niet^ tot gjootec onecc ban Cljiiétné cn Ijet Cbangcïte ^ccftftcn ftonne. B^ant taat ié Ijet anbccé/ ban Cljii^tué tot ccnen dienaar der zonde te niaaften/ boa? ïjet tacctjnccmcn biec Ijeiligljcib taeïfte bc JJ^ct ciöcljt/ af Bet bccnictigen bcc becprigting tat bejetbe uit ftiacljt ban 45abé Wtt/ 3anbcc icté anberé in bc pïaaté te ileïicn bat baac aan fieanttaooibe/ ban 'tgeen onbcgiijpïijft tninbec taaatbig ié? i|ct 3011 oalf anlicftaanliaac jijn met bc (Öabïijftc 3©ij^l)cib/ Ipoebljcib/ cn (Onbccanbcrlijftljcib/ aan het Menschdom eenen Ilegel van gehoorzaamheid voorteschrijven, cn Ijcn aïïcn/ onbet bc staaarfte ücbrcigiiigcn/ tot ccne flipte onberftonbing baar ban te bcrpligten/ inbien ïfij/ licljoubcnbs, jijnc €tt en ïïecötbaaroig# jjeib/ ljun ccne 3©ct Ijabbc ftanncn baoifcljaijben taiec onbccljaubiiig met veele gebreken en zonden fieftaan ftoit JÊgt;ant 300 4?ab bit nu becb/ öan ftanbc ï^ij Ijet ooft tc baatcn gebaan Ijcftfien; ban ^oc öcïccbigcnb suïfté jij aan be ©aïmaafttöcben ban ïjet «Dppcttacjcn/ ié niet mociïijft tc ficfcffen. l^at btaaa^e geboeïen ftcmt eben taeinig obet een met 500# baanigc getuigeni^fen bet Ijeiligc ^cftjift/ bic oné ïccccn/ bat Christus niet gekoomen zij om de Wet te ontbinden, maar (e vervullen (t); bat Christus het einde der Wet jij (m); cn bat de Wet door het Geloof niet te niete gedaan worde, maar bevestigd («).
Eind-
CO [Matth. V : 17.] (m) [Rom. X : 4.] (;/) [Rom. III: 31.]
30
23.4 VIII Iloofdst. De Toorckening van de zonden der Uilverkoorenen
Eindlijk. ïLjECrc taa^ï Öc Middelaar en Borg van liet Nien- b
wc Verbond, in 'en boa? toicn ï)ct Bcbc^tigij/ gcftaafb/ cn ö
lijartjtigü taerb; rn bué fton bc 3ïn|lrïïing üan ijet jcïtic boa? ï^cmniet 0i
bertaajben tocEjcn. 3Egt;ant aïlc bc baaben ban 51)11 SCnilit lidjaoren tot ik
jijn .ïiEibbcïantfrljap; maar ijet fian niet firgiEcyrn Inojbcn/ IjoE CEnigs ^ .liKibbEÏaarsbcjritïiting ter quot;licbc^tijjinj ban IjEt ©Erüonb En om 'JjEt
bc ban ït?atljt te boEn jijn/ Ijct ©erfionb jou Ronncn bErbiEtbEn. of
ZDan/ om ban bccjcn uitstap terug te ftccrcn. ^De jaaft/ taaar in aïïc mi
bc booten geineïbe oojjaaftcn ban ©etecniging tugfdjcn Clj?igtué cn bc ïa
gt;igt;cïoobigen/ Vnaar boo? jij één verborgen Ligchaam of Jperfoon uitmaa# in
Uen/ faamcnïoopcn/ cn bic bejelbcn ten bolmaaftten g?onbflag boet ,,j
berfltcMtcn ban bc Toerekening hunner zonden aan Hem, en van zijne ,,t
Gerechtigheid aan hun, ij» be Mededeeling van zijnen Geest, bcnjclfbcn -.i
OJcest bic in ï}cin taoont/ aan ijun/ om in Ijet ganfeije bcrlamp;a?gcn ïig^ bi
djaam cn aïïc bes^ciffj Stcbcn/ tc taooncn/ l)cn te Debielen/ cn tc lei= bc
ben. *Egt;an IjiEt obEt i^ onlangs joobEEï gEjEgb/ bat iït tjEt tïjanb^ bij bE
bE EnftEtc bermeïbing becser bingen jaï ïaatcn berusten, 50
oDjj bc g?onbcn tc booten boo? am? befcljaubJb/ taaar boo? bc i^ccrc ee
Cij?istuj5 één verborgen Ligchaam met bc ïtitbecïtaorcncn tacrb/ af bc pcr^ sn
foon bcr Hitberïfaoccnen berbeeïbbe/ in 't geen ©ij be?ricljtte aï^ .iiaibbc^ 50
laar/ naar bc ijciïige cn biijjc Bcilcïling ban èob/alö ben i^eere cn SJnftciïcr 011
bcr Wtt/ ben Oypecftcn ïtcgcctbec cn l3c]amp;icbcr ban aïle menfcljen ten op^ fii
;itljt ban ljunnc tijbïijfte cn centoigc belangen/ cn met jijne eigen tOEflEm^ ee
ming/ 30a werden de zonden van alic de Uilverkoorenen aan Hem toegerekend. bc
^gt;aar bit IjEt ajEÏoof En bE HCEEr bEt ÏJErft gcbJEEgt ié in alÏE EEUtocn/ cn nt 3UÏÏi£ acïjtctbolgenbs be uitbjiifeftEÏijftc lt;6EtuigEni^fcn ban 6obé BDoo?b/
cn alle bc beloften cn ©oo?amp;ccïbcn fijner ftooinpte in IjEt ©ïcc^tlj/ ban ben he
bEgimiE af; 500 ft an sufti? tljanbs mtt gEEiiEn fcljijn uitb?ulïï{EÏijft ontucnb bti
too?bEn. i|iEram i^ 0Et/ bat bE Sociniaanen seïben toeftaan/ dal onze zon- bii
den konnen gezegd worden aan Christus te zijn toegerekend, cn bat i|ij bcr= be
Seïber fl:raffc gcb?aagcn Ijebbc/ in 5oobc?tc al?quot; onsc jonben de aanleidende foi
oorzaaken toaren ban aï ïjet kwaad rn verdriet taclft ïjem in bit ïeben obcr.lt; be
ïibiam/ En ban bEit dood jelben bien ©ij onberging. 3©ant ;oo blij niet jje- lit) 5onbigb jjabben/ ban jon jijn ïijben niEt noobig/ noc'ö baar toe aanleiding
gctoccgt jijn. iPocïj onbanfi? bEEjE tOEflEimning/ ontftennEn jij ccljter uit tei
b?nHt{e(ijb jijnc Voldoening, of/ bat ©ij eigcnïijït bc ftraf bic on;c jonben bc
berbienb Ijabben 3011 onbergaan ijcbüen; toaar boo? jij bnö ooft alle tocrc^ 5Ei
ftEning ban onjE jonbEn aan Cï)?iptu^ tEn EEnEmaal IcadjEnEn. ^CnbErrn lm
Seggen/ dat onze zonden aan Hem waren toegerekend quoad realumpoenae, liei
[b. i, voor zoo verre zij ons aan de straf onderwierpen;] maar niet quoad ob veatum culpae, [b. i. voor zoo verre zij ons aan de schuld onderwierpen.]
^orij ift moet fielijbcn/ bat bic onbcrftljeibing mij flegts inanem sine menie (
conum, [Een1 ijdelen klank zonder zin] opïcbcrc. ©et ïjoofbiaaftlijfte baar (*)
Mil Hooldst. aan Ciiriï'ais. l)c Grondslag hiervan, enz. ^o5
ban bio.Jbt fïerit betacerb tiooj F e u a fx d e n t i u s (o). a^n toöjbt 000? anöcren gier in nageliaïgb. ïfet geen Ijij tt boa? tratljt tc Brtao^ gen/ i| üat ijc ^ccrc Clj:iötii^ niet faaa? ücu Cjaon ban verschec-nen jij/ belaaden met den last onzer zonden, om boa? ijejclbcu aan a3aö^ iiechtvoardigheid tc bolboen. daarom/ nffclj0nn Ijct tatiOitr rea-lus, nf schuld, bctfcttcneucit Itan cligidtalem poenae, [strafwaardigheid,] of obiuialionem ad poenam, [verbintenisse tot straffe,J ^00 als Bkllau-MUN Ijct onöcrfdjcibt ip)/ met oysidjt tot Cïjjigtusi ftan ccljte): (j?t ïaatftc alïecn plaatj? Ijeüücn. i^et boojnaarac üctaijé bat en anbcccn inijjengen/ i$ bit: „3?at inbicn onjc jonben aan Ctjjiétxrê toarcu toc^ ,,gcreltenb ten aandien ban bc schuld der misdaad ('), geïijft 5ij fp^ee^ ,,ftcn/ ban vnocét ï}ij boo? bc^dbe jtjn öefmet getoojben/ en ober jutftit M ben boïften nabiuft een 3 on baar Ijectenquot;. Cn bit 50U taaar jijn/ bijaïbicn on^c jonben aan Cfjjiétnë boo? overstorting ftosten mcbegc^ beeïb tnojben/ 500 bat 5e inftïccbenbc cn onbertaerpeïijft be sijnen luiere öen. ^otlr naarbicn 3c jnlttH' alleen gelno:bcn 5iju boo? Toerekening, 300 blijft cr geen g?onb boo.i snïtte gcbatljten oberig. .ïèiettemin er eene ÏUinbigl^eib ban wettische onreinheid, Inaar geen inideevende besmetting plaats geeft, ^n^ Inerb be Priester bic be roode Yaarze ten 30en hadde opgeoilerd, als oot} hij die dezelve verbrand liadde, gejegb onrein te Üiec3en (q). ^odj ö^r op anttooojben 31}/ bat Cljaistuat fliccf cn ïceb cniid op Gods bezonder bevel, niet bat 3i)n ïijben en boob eenigs3inë noob3aafiïijft taaren uit Ijoofbc ban onsc sonben/ of ter bol-boening aan 6ob«» ïtccljtbaarbigöeib geciécljt üiierbciu ^ct geen be ^c^ nocgboïning ban Cljjistuji ten eencmaal bcrïoortjcnt.
i^et oogmerft berljalben ban bce3e onderscheiding, ig om tc ontftcn^ nen bc Toerekening van de schuld onzer zonden aan Christus; maat in tuat berbjaaglijften 3in men ban seggen fionne bat onse zonden aan l^cm luierbcn toegerekend, ïfan iü niet ficgaijpen. l!5or]j blij 3i}n niet gefion^ ben aan wilkeurige onderscheidingen, nodj aan be Óetecttcnisfen bic fonimigen goebbinben baar uit afteïcibcn. Sjft 3al berljalben cer^t on-ber30cï{cn bc mecniug ber Uioojbcn schuld, en schuldig, en ban 33! men ligtïijit fionnen öcmerffen/ taat met bcc3c lt;J5nbcrfcljcibing öebocïb taojbe.
^c ïfefi?ceub3cn ïjefifien geen anber bioojb om schuld of schuldig «it^ tebjuftttcn/ bau Cn bit öccjigcn 3i} in 't gemeen boo? zonde,
öe schuld ber 3onbc/ bc straffe bic 3c berbient/ cn bc offerande boo? be-jclbe. 3©anncc? 3ij ban Bloedschuld fpjeeften/ ban bjuïtöen 3ij biaa?b schuld in 'tgeïiccï niet uit/ maar 3eggcn alïccniijft'l1? DUIetis hem Blucd. ©ué Üab Üavid: Verlos mij Q,Qquot;tö van Bloed; 't geen toij ober3ctten boo? Bloedschulden (?•). Cn bc reben Ijier ban taajf/ om*
bat
{0) Dialog. V. p. 467. (/gt;) Bellarm. de A/n/ss. Gr at. lib. VII. cap. 7. (*) Engelsch, The guilt of the fault. {lt;]) Num. XIX : 7, 8. (;■) Psalm LI: 16.
30*
236 TUI Hoofdst. De Toerekening van de zonden der Uitverkoorenen
bat öe OJoWijftc üïnfteïïing/ gij tie schuldig was aan bloed,
too? tc ïiantit öcr aDtorljcib/ 0f ban a?oti scïbcn/ moc^t gcöaob taoj-ten. üPötft Cü'N Aschmn öjojbt ncrgcn^ gcïijuiVit boa? schuld, maar ïictecïtrnt öt Betrekking bet zonde, tat be berbienbe straffe. 5Cnbrre öcbuibcniisfen ban get tooojb jaï men in ijet ajgt;ube (Cegtament bjucï)t= ïoa? jaeïten.
Én ijet JSieutuc iCcgtament taojbt Ijij bie schuldig i$ gejegb t/nó8r/.oi te jijn {$)/ bat 0nberïao?pcn aan get nojbeeï of aan to?aaft om bcc 3onbcn tail; ij Zfjv ov* namv, geïijti men fpjceüt/ ern taien be wraak niet toelaat ongestraft te üïijben (0» €n tw/oq (u), een taoojb ban beseïfbe fieteeïienia. Cenmaaï toojbt öct ititgebjuftt boo? óqxdco (v), schuldig te jijn aan Ijet i6eri£ijt. aDnbertaojpen te 3i}n aan ftraffe/ aan to?aaft/ aan öet geritst/ uit fioofbe ban be jonbe/ ig schuldig te toeesen.
Eens, schuldig, in ï|ct Latijn, i^ ban eene ruime ficteefteni^. Crimini obnoxius, [schuldig aan eenige misdaad,] Of poenae propter crimen, [strafbaar wegens wanbedrijf,] of voli debitor, vel promissi, vel ..///m ex sponsione, [schuldig uil kracht van belofte of verbindlenis, of opgenoo-mene borgtogt,] bft aïïe^ toorbt uitgebjuftt boo? Reus, ^njonbergeib ig aïïe Sponser of Borg, reus in be toet. Cum servus pecuniam pro liber-tale paclus est, ftquot; ob earn rem, lieum dederit, (i. e. sponsorem expromissor em) quamvis servus servus ab alio manumissus est, Reus tarnen obligabitur. [Wanneer een Slaaf voor eene somme gelds zijne vrijheid bedongen heeft, en daar voor Reus (b. i. een borg of zekerheid) gesteld iieeft, ofsclioon de slaal door den anderen wordt vrijgelaaten, iuo blijft de Reus, de Borg voor hern verbonden.] ^ij Reus, bie jielj boo? een' anber berhinbt/ ten opjirijtr ban be jaaft taelfte gij baar booj op 3irö neemt. €n ï|et jeïfbe gebjuifi öccft bit taoojb bij be begte Laiijnsche ^tïljijberen. Opporluna loca dividenda Praefectis esse ac suae quiquepartis tutandae reus sit (w). IJder Hoofdman is in dier voege verpligt voor de Bende die hem is aanbevoolcn :'e zorgen, dal indien er iets onbehoorlijks gebeurt, zulks aan hem wordt toegerekend. ïtn toeberom: Al quicunque avs propinquitale aid aljinilale regiam contigissent, alienae culpae rei trucidarentur (x), schuldig zal zijn aan de misdaad eenes anderen (door toerekening) en voor dezelve boeten moeten Sioobat in be Laiijnsche (€aaï tji'j Reus is/ bic of boo? tjfmjelbcn/ of boof een' anber/ 'ftraföaar i$/ of frijuïbig te fietaalen.
Reatus een tooojb ban ïaater geb^nift in get Latijn. ï^et gebojmb ban Reus, berit^t onj* Q u i n c ï i l i a a!n in sijne ©erïianbeling
Ober ïjet gcbjltirt ban verouderde en nieuwe woorden; Quae vetera nunc sunt, fiierint olim nova; quuedam in usu perquam recent ia. Mes-
salla
(s) Rom. III ; 19. (/) Hand, XXVIII ; 4. («) 1 Kor. XI ; 27. (z') Matth. XXIII; 18. (iv) Livius, tü Bella Punic, lib. V. (x) Idem.
Vin Hool'dst. aan Christus. De Grondslag hiervan, enz. 237
sulla primus Reatmn, Munerarium Aujuslus dixenint (;). [Die (woorden) welken Ihands oud zijn, waren weleer nieuw; en soinuiigen zijn eerst onlangs in gebruik geraakt. Messalla voerde het eerst het woord Reahts in, en Augustus Munerarius.] Jl?aac hij Ijij nug borgt Pinüica, Muska, cu Etnigc anbcrcn/ torn eerst in gcDjuift geiioomen. get taoojö licahts Ijnb liij besseïfë cerfte nttbinbing geens^ini? bic üetccüe# xni/ ïaeïfie men er tegentaoojbig aan geeft üHift meïbe bit aïfeen/ om te toonen bat iuij geen gjoote becplirljting ïjeuöen aan |jun/ bie oe ixroo?-ben naar eigen willekeur geöjuifien, dommige ïïectjt^gcleerben üee^ jigben Ijet eer^'t pto crimine, voor misdaad, bie aan ftraf hïoottliït. .itföaar Ijet aïïereerite gebjuift ban Ijet seïbe/ bjeïïi tang ftanb Ijieïb/ iua^ om te fieteeftenen ben uitwendigen staat en toeftanb ban iemanb bic Reus [of fcljufbig] iua?/ nabat Ijij ijet eerst ban misbaab taaï» öeftljuïbigb/ eet gij b^ijbcrftïnarb of bcrooibcctb toas. ^ic gccncn taeUien onber öc Romeinen boo? eenigc openbaate beftljuïbiging Rei getaojben blaren/ troftften gcincenlijtt een oud morsig kleed aan/ bertoonben een bjoebig gelaat/ en ïicten ljun ïiair en Baarb ongeljabcnb gangen. i|iej booi toerb/ naar be getaoonte en ijet gebiuift bier tijben/ Ijet boll/ bat ober gunnc jaatt moest ooibcclen/ tat mebclijben bctacegb. Müo beboo^ öerbe jijn bonni?» ban banneliugfeïjap/ ombat gij strlj naar becjc gc^ taoonte/ luellle soobeel lilcinmaebigljeib en laagljeib ban geest fcljeen aantebuiben/ niet bJilbc fcljiMien. ^cescn ftaat ban droelheid en out-roering, bu^ uitgcbjnftt/ nocmbcn 5i| Hen lus, en nietó anbersquot;. Ma-berganb toen be ©oïlfércgcering optjieïb/ gcbuujcnbe bietfie bc ftratt^ gemelbe innistgjcep alleen in gebjuilt biaö/ öetcefienbe ijet ben ftaat ber juli'tcn/ bie in Ijcrljtcnia gejet toaren tot Ijet onbersoefi ljunner 3 a alien. Cn 500 bit b.iao:b in ong tegentaoojbig (Onbertaerp ban ccnig gebjuift i$/ ban sal get nitbjulVlten/ ben ftaat beé menftgen na jijnc Overtuiging van zonden, bóój sijne ïïceljtbaarbiging. ^it iö jijn Realns, be toe^ flanb in biclftcn be aïïeronberfaagbftc jelfö niet nalaaten fian/ jijne ingt; taenbige bjoefljeib en genioebsaugst boo: eenige uittaenbige teeltenen te betoonen. Berber ban bus jijn toij aan get gebjuift ban get tuoojb niet gegouben/ maar blij moeten be jaalt jelbe bie Vnij er boo: tailltn uitb^nlVften een ineinig naber oberbieegen.
Schuld beteeltent in be geilige 55laberen/ de betrekking welke er is tusschen de zonde en de bedreiging der Wet, taaar boo: be fanbaar onbertaojpen bio?^t aan straffe. Schuldig te ^ijn ié iW^xo,- rcó Qtw, stralbaar, verdoemelijk voor God, alö ben (Dpyerften JIDetgeeber en lietgter. 'ixn 30a taorbt schuld, of Ueah;s, tocl befegjeeben te jijn/ Oblifjalio ad jioeniun, -propter culpani, aul admissam in sc, aul impiilulam, fusie cud injuste. [Ecne verbindtenis lot straffe wegens misdaad, het zij
zelf
(2) Lib. VIII: cap. 3.
238 YII1 Hoofdsl. Dc Toerekening van dc zonden der Uitvcrkoorenen
zeil' begaan, of aau ons toegerekend, rechtvaardig, of ten onrechte.] Jtëant bué jcibc Bathseba tot David, bat zij cn haar zoon Salomo zon
daars zoude zijn; bat ié/ fcïjulbig cf ftrafliaar geïjaubcn taoabcit/
genö mipebjijf ten tjunncn ïagtc rtcïegb («). ^Fgt;c onberfrgcibing tu^ fcljeu üiynitas poenae, en oblltjallu ad poenam [strafwaardigheid, cnver-bindtenis lot straffe, Ijceft nieté tc licbuibcn/ brtaijï bie öcibt fpjeeft* toijjen] niet berfcïjtïfenbe tuoajbcn één get jeïfbc scggen» ^ciben b:ul{gt; ïten flegt^ uit be betreftfiing ber janbe tot be Öebjeiging bet 3©et. jon men er aï eenig auberfcljeib in fteïïen toiï/ ban moet men taeflaan bat je onaffcljeibUaac jijn; tuant er üan geene Oblijatio ad poenam jijn/ luiaar geene Diyuilas poenae gehnnben taojbt.
.föog minber Ijcejt men te benften ban be anberfcljeibing tn^cgen Rea-tas culpae, en Realux poenae. JIDant Ijet eerfte jegt niet^ anberié ban/ üirinitas poenae propter ca!pain, [eene strafwaardigheid uit hoofde van eigen misdaad.) lt;ï?e ^anbe ftan anberfcljeibcnlijft heuljautob taojben/ t, ia» in Ijsate eigenlijke natuur ('), aïë eene overtreeding der Wet: cn/ ;;ao als 5e be jiel besmet en verontreinigt. Jl5aar be schuld berjclbc ié niets anbrrs/ ban berjeiiier üetrefiliing tot be firaffe/ uit fiaaeljt ban be fiebjeiging ber ^et. Cn 30a té inbebaab Reatus culpae Ijet jeïfbe met Realux poenae-, be schuld ber jonbe is berjeïlier strafwaardigheid. Clt taaac beeje Reatus culpae, I beeje onderhavigheid aan schuld| niet ge^ lionbcn tuojbt/ baar ftan geene poena, [geene straffe] eigenïiifi bué ge# naemb/ yïaats 1')ebben. KDant poena, ié vindicta noxae, be wraak [of straffe] bic be jtmben berbient. ^us ftan er geene flraffe/ geene Reatus poenae, verbintenis, tot straffe ^ijn/ taaar geen Reatus culpae/ öf zonde met ber^elber schuld aangemerftt/ gebonben biaibt. Cn be Reatus poenae, tueïfte men buiten be schuld der zonde Dnberfteïlen mogt/i? nieté meer ban eene onderhavigheid aan smertlijk kwaad, boa? aanïeibing ban be 3anbe/ boo? to elite be nabaïgeré ban Socijn ïjet !Cijben ban dj?i^-tué Ijnuben/ tertaijï 5e jijne a3enoegbaening berfoeien»
Cn 300 men beeje onberfcljeibing taiïbê fiegjijpen met opsicljt tot Reatus, toegené beajelfé toejenlijfie betreftfiing of tot zonde, of tot straffe, ban 3011 get in beibe be beeïen ber onberfcljeibing be3elfbe betee--ftenié maeten ijebben/ anbers taaé ïjet onbertoerp bubbeïjinnig. M^aar Realns poenae ié ccue onberljabigleib eene becbinbtemé tot flraffe/ in* gebntgc ïjet bonnié ber 3E»et; ïjet ié bat geene/toaar boo? een sanbaar vTb8r/.ui- tü) Qtw, [verdoeme.ijk voor God[ taojbt. Cn ban moeét-ftm-tus culpae eene onderhavigheid ol verbindtenis lot zonde betccftcnen/ 't geen ongcrijmb ié. Cr ftan berijaïben geene toereftening ban 3onbe plaaté Ijebben/ jonber tocreficning ban berselbe? feïjuib. ïKiant ftraf# fctjulb/ taelfte niet gelegen 3tj in berseïber betreftïting tot be befolbing
ber
{a) 1 Kun. l;2i (*) Engelsch, formal nat ure.
VIII Iloofdsl. aan Chrislus. De Grondslaa- hiervan, enz.
ber scmtre/ een louter iierijicgtfeï/ bat geen öeftaan in öe natuur der zaaken i^eeft» €x i^ gccnc anbecc fctjulij bcr jantre/ ban öaKtc fictceft^ fting tot bc fl:raf.
jaaft taeïftc inij ïjicr bao? jaeften te lietaagen/ i$/ ^at uitic 301^ ben jaobaanig np Cljjiétu^ hiaten obergeü^agt/ bat i|ij baar baar vnóSrtoi tü 9iü, Reus, veraniwoordlijk haaj (J5ati taertr/ en anber bc. öeröinbtenié geraalïtc/ am be ftraf bet a3abïij'ftc ïiedjtiiaarbigijeib tae^ grns beseïbe te onbergaan, ©ij taaé alietiae culpae Reus, [stvaïbaav om eenes anders schuld.] ©aïmaaïft onfdjufbig taa^ ï^ij in sicgjcIUen; maar ©ij nam anje fcijuïti/ onje beróinbteni^ tat ftraffe tocgcné be janbe/ ay siclj. €n abersulft^ San ï|ij jijn/ en mag l|jj gesejtb taaibcn te taee^ jen be grootste Schuldenaar ban be gaufrljc iaecreïti/ bie naait/ baa: eigen reftening/ één' enftelen penning fcljutbig bleef; maar jiclj fia:g fteïbe baa? be gjaatfte fdjulb ban anberen. ^U£? taerb Paulus baaj jij* ne bajgtagt baa? Onesimus een fdjulbenaar aan Philemon, taien ijij te baaren niet^ ftïjuïbig taa^.
(Claee bingen jijn in beeje ^ocreftcning ber ^anben aan Cljzi^tu^ ap^ temerften. — ^e ^gt;aab ban a?0b/ taaar baoj ï^ij be janben aan föem taerenftebe; — en be bnjtaiïfige ^gt;aab ban Cljsi^tu^/ baa? taeïfte J|ij bcjelben ap jiclj abernam.
1. ^e ^aab ban tegt;ab/ in be CCaereftening ban be fdjutb anjer janben aan C9?i^tuë/ taojbt bu^ uitgebjuitt: m)at a3ab alle onze ongerechtig
heden op 11 em
cn Hem die geen zonde gekend heeft, zonde voor
ons gemaald tjeüüc (h); en baa? faa:tgclijlk fpiecUtuijseu meer. Jöant/ — a3ab/ aï^ be (©pperfte ïtcgeetber/ Jtëetgeebtr/ cn Hïecljter/ taien ijet taefttaam te jajgen bat jijne Ijeiïige BDet geljaajjaamb biierb/ af be abertceebcré berjcïbe be bcb?eigbe ftraffe bjoegen/ nam/ ay be aber^ treebing ber 3J?et/ be Borgtogt cn Voldoening ban Cïjiiétust aan/ am baa? be sanben ber menfdjen te baeten (c). — ï^ieram/ en 'tat bit ein be/ ü?agt ï^ij J^em onder de Wet (d), af gaf ber JJDet magt aber ©em/ om ban ©em baïbaening te erêftljen/ en ap ©em be ftraf tc bacn neberbaa ïen/ taeïfte be janben ban tjun baa: taien ©ij ^idj 25a?g geflefb öab ber^ bicnb tjabbcn. — Cer bctaaning ban (eabö ïiccljtbaarblgljcib/ in tu^ bué baajteftcïïcn tat ccne ©crjaening/ am anjc angcrcdjtigljcben te bjaagen/ 300 taerb be schuld anjer janbeu/ baaj ccne ^Daab ban (J?abamp; redjtbaarbig a3a?beeï/ aan ©em overgedraagen, taaar baa? ©ij aï^ bc schuldige Persoon geljaubcn en gead)t taerb; geïijft juifts aïtijb in ayenüaare 25a?gtagten pïaató binbt.
2. *Pc bjijtaiïïige aanbaarbing ban ben ftaat en bc tjacbaanigljeib ban 25o?g baa? ben ©eerc Clj?rêtu£/ taaar bij ©ij ap jidj name baa? bc
2:»9
(V) Hebr. X : 5-7. (d) Gal. III: 13;
(/') [Jes. IV: 4, 5
LUI: 6; 2 Kor. V:2i.1
240 VIII Iloofdst.. Dc Toerekening van de zonden der Uitverkoorenen
ilitbcrftaammi intcflaan/ baa? ïjcn te bcrftijijncn Itao? a3abé «öcricïjt/ cn tc üaïbam ai 'tgccn 'joo? ïjunnc rdknintj lag/ tacrb öict naabtacn« öig tac berciscljt. Ofin bit ïccb ï^ij balftreltt. ^ijn wil toïrê baïmaaftt ücrccnigb met aïïc bc a?0bïijf{c ^aabcn boa? tadftcn cn bc Ititbcr^ ïtaarencn tot één verborgen Ligchaam gefteïb tacrbcn, ^tl boa? jijnc eigene quot;Kiefbe cn a5cnabc/trab ï^ij aïé anje 25o?0 boa? on^ in/ taanneer 6ob naar bc jonben nnber^aeït becb; ï^ij nam be^eïben ap jitïi/ten aan^ jien ban bc ftraf bic bc^ciben berbienb Ijabbcn. ©iet boa: taerb tjet bip ïijft en betaanteïijft/ bat tMj lecb/ rechtvaardig voor de onrechtvaardi-gen, opdal Hij ons tol God zonde brengen. 3$ant inbien ï|Ct met bc jaaft niet bud 'geïcgen 5ij/ ban toilbe ift bid taecten taaat bc schnld van de zonden be'r ^claabigcn jij gcbleeben; ?aa 5c niet oy Ctjji^tnt? toate Dbecgebjagt/ ban ;nn 5e nag ay Ijun ïiggen/ of anbccé moeét et geene frtjttïb in quot;t «ct)cel jijn. .men jaï ^cggcn/ ^e fcljuïb xi bietljgenaomcn booj bc genadige vorgeeving der zonden, ^otïj 300 bit blaat biaö/ ban 5011 ct geene straffe altoosquot; om bcjelbe noobig jijn gebleekt;'t geen in^ bebaab tjet ftuft is bat be Socijnsgczinden betaceten/ maat boo? anbeten niet Vuojbt tocgcftaan. Jl^ant 500 bc ftcaf niet gefcljicbt tacgcn^ fcljxtïb/ ban iö jjet gccnc ftcaf.
Tgt;an men bjengt tegen ^et gejegbe ïjcbiglijït in/ ^Pat inbien bc schuld onzer zonden aan Cljjistué biatc tocgctcftcnb/ ï^ij baar boo? tot. een zondaar 5011 gemaakt pjn getaeest; naarbien Ijet bc fc^ulb ber jonbe i^ bic cigcnïijli icmanb tot cenen jonbaat maaftt. ^it toojbt boo? ben Kardinaal Bellarmijn (e) ftaanbe geljoitbcn/ niet om jijnent bJiï [of uit ïicfbc tot bc eet be^ ©crïosfets/] maar om bc (Coereftening ban Ctj?i^tu^ ^crcdjtigljcib aan ons/ te beflrijbcn; geïijft bcjclfbc tegen* bjcrying ooft boo? anbeten tot Ijct jelfbc einbc bjoebt aangeboerb. „Want,quot; scgt ïjij/ „indien wij rechtvaardig gemaakt, en -tot Kinders „van God gesteld worden, door de Toerekening van Christus Gerech-„tiiïheid, dan is Hij tot een zondaar gemaakt, (l'c. quod horret animus „coqitare, fdhis Diaboii! [.ta, liet geen mijn Ziel schrikt om te denken, „tot een Kind des Duivels!] door de toerekening van de schuld onzer „zonden. of van onze ongerechtigheid aan Hem.quot; '©csrifbe tegen* taerping too:bt booz anbeten mebe aangcb?ongen boo? boo?16eeïben of geboïgtreftfiingen/ taeïftcn ift om berlcljeiben rebenen Ijartlijft tnenscljte bat nimmer taaren ten boojfrtjijn gcb?agt, ^Podj ift anttooo?be:
Voor eerst. .jaietjS ia biaarailjtiger/ nicté bJo?bt met meerber ont^ jag cn seftctïjeib ban ons geïoofb/ ban bit/ ^Dat ban aïïes biat Clj?i^ tns be?ritljttc of ïevb/ ban aïïcé toat ï}ij op jietj nam of onberging/ nicté/ niets? in fraat taare om tgt;em onderwerpelijk, inkleevende, cn bné personeel tot een' jonbaar te maaften/ of fdjulbig aan eenigerïei
jonbe
(c) Dc- Jusiificatione, Lib. II.
Mil Hoofdsl. aan ChrisUis. De Grondslag hiervan, enz. c2li
3aniJE aïj» ^ijne eigene, '©e schuld, den smaad ban eenét anierj? sonben te iïjaagen/ alienae culpae Reus [mei eens anders schuld belaaden] te jijn/ maaïtt niemanti tot een' janijaac/ ten taare öü juïffé btaaaéïijft of onfiesannen ay sicö genaamen Ijahtie. .ïifëaar jaa Cljjiatuö ietï» jon# ijiffg/ Ijoe gering ooft/ in siclj ïjaiJtie ftonnen üuttien/ üe^aïijen bat suffig hoïfljeïit on6efl:aanlamp;aar taas met be pe.rfanneele ©ereeniging jijner M5en^cöeïijfte JSatunr met be ^abïijfte/ 50a jaube juïft# l^em ten eene* maal anfiefttaaam gemaafit Ïje6fien tma? aiïe be yïigten jijner 25ebie* ning (f). Cn ift muet öeïijben/ bat ïjet mij aïtijb jeer ecgerlijft jij baa?* geïtaomen/ bat So gun, Crellius, en Grotius burüen jeggen/ „bat Cö?iatu^ in jefteren 3in ban? jijn eigen janben geofferb ijeiiöequot;/ en suïfij? jaclten te iüctaijsen uit bc eigenfle pïaat^ taaar in suïfts fteïïig nntlienb iuajbt (^). .©een! ^et gtjcgbe ij0ubcn taij nntojiftfiaar ba^t; geen biaojb/ geene gebacljte ban Ijet tegengefteïbe/ nacïj ban be maag# lijfi^eib baarban/ maet aait/ anber Inat baajbjenbfeï ïjet aaft jijn mag' te/ bij an^ pïaat^ binben!
Ten tweeden. JSicmanb b:aambc aait ban ecne Overstorting af me# bebeeïing ban anje janben in af aan C^iigtu^/ jaabaanig al^ yïaat^ Öabbe tu^feïfen Adam en an^. J©ant/ Adam toaj» een menécg aan an^ geïijfi/ Vaij jijn juïfis niet ten aanjien ban Cïj?i£tu^; ja l^ij i^ saabaa^ nig ten apjidjte ban anó; en be ^Cacrefiening ban anje janben aan ï^em ijS eene bejanbere «Jiaab brr lt;6abïijfte ^ebeeftng/ taaar uit geen fitaaab gebaïg met maagïijftljeib antflaan fian.
Ten derden, ^aabaanig eene ^Caerefiening anjer janben aan Cö?i^ tu^ jit^ te berbeetben/ taaar baa? bejeïben jauben ophouden onze zonden te zijn, en taaar baaj je volstrekt de zijnen jauben taarben/ jau ambejre taeryen pet geen men baazfjeeft te ftellen, i^ant jaa bit taaar taaj?/ ban jau Cljji^tujJ niet baa? anje janben geïeeben ijebüen/ ber# mib^ jij reeb^ ayfjictben be anjen te jijn/ bóó? bat ï^ij ïeeb. cïÊaar de schuld derzelven taierb bu^é ay i^em abergebjagt/ bat l|ij baa: jijn ïij# ben baa? bcjeïben tetaeeg b?agt bat je anë bergeeben 'taierben.
®it baa^afgefteïb ïjebbenbc/ jeg ift;
1. Cr ïigt in be janbe ecne abertreebing ban Ijet gebiebenbe beel ber J©et/ taaar uit baïgt eene berbinbteni^ tat ftraffe/ uit firadjt ban be üebjeiging berjcïbe, 't ijet eer^stgcmeïbe/ bat aan be janbe öaare formeele natuur geeft/ [ af 't geen be janbe tat janbe maaïtt ;J en taaar bit niet anbertaeryeïijfi yïaat^ binbt/ baar ïfan niemanb eigenlijk (quot;) gejegb taa?ben een janbaar te jijn, ï^aetaeï Ijet uit aanmerfiing ban jefiere einben af aagmerften gebeuren quot;fianne/ bat ieinanb jaabaanig genoemd taa?be/ janber bit nagtgató ftan Ijij/ taat ï)em aaft taa?be tae* gerefienb/ eigenlijk geen janbaar jijn. ^aar taaar juflt£ [in tegenbeeï]
geban*
(/) Hebr. VII: 26, 27. (,{j Hebr. VU : 27. (#) Engelsch, formally.
242 YII1 Hoofdst. De Toerekening van de zonden der Uilverkooi'enen
tjcbonben Ui0?bt/ üaar ïtan aafi ijct niet-toerekenen bcr jonijcn ten aan^ Sten ban ttcrjelbec flraf/ geen men^dj in toien Ijct gcbonben toojbt ïxt* bjtjöen ban eigenlijk een jonbaar te taecjen. (SCoen Batliseba tat David jeibc/ Ik en mijn zoon Salomo zullen □quot;'NDH zondaars zijn. t, ta. boa? ï(ct ten ïagt ïeggen ban mi^baaben aan on^; en toen Juda tot jtjnen ©abet Jakob 3 ei be/ bat ïjij ten alle dage een zondaar voor hem zijn zoude, inbien aan Benjamin eenig onïjeiï ofaerrttaam/ t. ta. ban? be taerefiening baarban aan Ijem: geen ban üeiben nogtljan^ ftanben baar boo? eigenlijk scmbaar^ taajben. 5Can ben anberen ftant/ taanneer Simei ïDatrib fmeeftte/ öcm jijne sonbe niet te taiïïen taereftenen/ taaar boa? gij be gereeb ftaanbc fitaffe ontging/ 50a ïtanbe ïfcm etljtcr beeje niet-tocre-kening geen^tn^ fieb?i)ben ban taaarïijft en eigenlijk een fanbaar te jiju.
sanbe/ berljalben/ aangemerkt aïó eene overtreeding van het gebiedende deel der Wet, It an onniaageïijfi ban ben eenen tot ben anbe# ren obergaan/ ten 51} boo? be mebebeeling of bao?byïanting ban een onbeugenb gionbbeginfeï of Ijebfieïijftïjeib. cfSogtljans; ïtan iemanbg per-sooneele zonde, aï^ inMeebenbe in ïicm/ nooit Ijct petfoonccle taanfie^ bjijf eene^ anberen taojben. Adam ïjeeft op ïjet 'liegaan jijuer jierfoo^ neeïe misbaab eene onbeugenbe/ üebojbene/ en berbjaaibe natuur aan aïïe jijnc afftamraeïingen mebegebetlb; en fioben bien taojbt be ftljuïb jijner baabeïijïte sonbe aan ljun toegereBenb/ aïi» of 31} eïït in f|et bejon^ ber bejeïbe in yerfoon 6eb?eeben tjabben. .ïKaar nooit taerb jijne be-zondere personeele zonde be yerfooneeïe jonbe ban ietnanb ban ljun/ notö ïtonbc jij juflts taoiben/ anber? ban boo? be toereïtening ban ber^ jelber fdjuïb aan ljun. 'q^nse ^anben ooft toojben obcrsuïft^ aan Clj?i^ tu^ niet bu^baanig toegereftenb/ norty ftonnen 300 aan i^em toegereftenb taajben/ bat 3c onbertaerpeïijft be 3ijnen tao:ben 30uben/ 300 aïé 3e fie^ ftaan in eene obertreebing ban Jjet gebiedende deel der Wet. Cene phy-sische oberfi?enging of oberflojting ber sonbe/ ia in bit gebaï in eenen natuurïijften en geestïijften 3m onmoogeïijft; en nogtljanp op 3uïft eene onberfleïïing alleen/ rusten be ijslijke gevolgtrekkingen 300 eben ge^ meïb. .ïllaar be schuld der zonde té eene uittaenbige öetreftfting bep 3eïbc met opsicljt tot be bebjeiging ber 335ct aïleen. vPeese 1$ afftöeib-baar ban be sonbe/ en inbien bit bité niet taare/ ban ftogt nooit een eenig 3onbaar bergeebing ontbangen/ noeïj beljouben taojben. %ij |t. ta. be ftljuïb ber 3onbe] ïtan berljaïben eenee anberen taojbenboo? Toerekening, 3oncier bat nogtïjan^ bie anbere baar boa? eigenlijk een 3onbaar too?be. ü^it taa£ ijet bat aan Cij?istu^ taerb toegereftenb/ taaar boa? ï|ii onbertao?pen taerb aan ben j^ïoeft ber 3)?et. 3)l»ant get taas onmoogeïijft/ bat be J©et iemanb berbïoeftt 3011 fp?eeften/ anbers1 ban ben schuldigen (/gt;).
2, Cr
(/') Deut. XXVll: 26.
Vlll llooldst. aan Christus. De Grondslag hiervan, .enz. S-io
2. ig een graot onticrfcïtEtb tuéftljEn be ^Tocreftcninj ban Cljjiétu^ Opcrccljti^ib aan ang/ cn bc (Cocrrïtcning on^er janbcn aan 3iiïfi^ bat Cïjjiftu^ niet op bcscïfbc taiijc ftan gcjegb taojben boo? be cerftc tot een zondaar gemaakt te jijn/ al? Inij boa: bc anbece tot Rechtvaardigen gesteld tan:bcn. 3J?ant onje ^onben taaren enfiel aan Cfijis* tu^ tocgerelienb in joabejte J^ij onje Borg taa^/ flegté bao? eenen tijb/ en tot bat einbe opbat ïfij be^eïlien jou taertjneemen/ te niete boen/ en lierbelgen. .ISoait taerben 3e joabaanig aan ^em toegereftenb/ bat baar bno? eene taejenlijfie iieranbering in jijn perfoaneel djarafitcc taietb öeroo^aaftt .ïföaar jijne ^eret^tigljeib taojbt aan ons tDegetefienb om ïtij onö te öïijben/ om aïtijb be onse te ^ijn/ en om eene getjeele beranbering in onjen fianb/ en in onje betrekking tot (60b/ telneeg te ö?engen. ©n^e jonben taerben aan ^em toegerekenb/ enfieï boo? eenen tijd, niet boïflrefttïijft/ maar boo? soobeeï i^ij onje '23o?g taa^/ cn met bit öepaaïb oogmerft/ om beseïben taedjteboen; en ï^ij nam bejeiben op sirij/ onber öebing bat jijne a3erccijtigl3eib boo? aïtooé be onje 3011^ be tao?ben, .ïföaar getjeeï anberé i^ ï^et gelegen met be (Coereftening ban lt;Ci3?i£tué ^ererljtigljeib aan on^; beeje tau?bt boiflreftt be onje/ niet flegt^ boo? eenen tijd, maar boo? eeutaig; jij beranbert onsen ftaat en onje betreïfïting tot 60b/ en iii een uittaerfifeï ban oneinbige lt;J3enabe.
^aar men jal peggen: „^jnbien on^e jonben/ ten aandien ban der-„zeiver schuld, aan Cö?i^tu^ taierben toegereïtenb/ ban moe^t Cl)?isV „tujt het voorwerp van Gods haat jtjn getaee^t; taant a?ab haat den „schuldigen.quot; — 3:ft taeet naautaïijfi^ Ijoe iït er toe ftoome/ ban snifte bingen te bermelben/ bie ift inbebaab niet anberé fiefepoutae ban aljS bitterijen/ taeïften men bijna tot in Ijet oneinbige jon fionnen bermee# nigbuïbigen tegen ijber gebeeïte ban be berbo?genöeben ban ^et d-ban^ geïie. ü^an betaijï ift er ban gerept ijebbe/ jaï iït er erïfter iet^ ober aanmerfiem ï|et i^ sefter/ bat be ïfecre Cg?i5ïtii^/ boo? be fctjulb onjer jonben op jidj te neemen/ eene jeer g?oote baab ban a^egoo?' saamtjeib aan 6ab oefenbe (i); eene baab/ om welke de Vader Hem liefhadde (/c). £r taaé berljaïben geen reben/ taaarom iJ5ab den Heere Christus zoude haaten, taegen^ tjet op jitlj neemen ban onje schuld, en get fietaaïen boo? bejelbe/ boe? eene baab ban be g?ootfte gehoorzaamheid aan Sabers tail. — dPob ié in bit gebaï aantemerïten aïé be o^p^ perfte Regeerder, Bestuurder en Rechter, ^föaar get ié niet noobjaaft^ ïijft bat een geftreng ïïecïjter/ afê Hecgter den schuldigen persoon gaa* te/ jeïf^ ban niet/ taanneer gij boo? eigen misb?ijf fcïjnïbig i^ gctao?lt;= ben/ ijoebeeï tc min ban taanneer gij enïteï i^ boo? toereïtening!
Kecgter geeft gij nietje anbers te boen/ ban be ftguïb in aanmerfting
te
(/') Hebr. X : 5-7. (A) Joan. X: 17, 18.
31*
244 VIII Hoofdst. De Toerekening van de zonden der Uitverkoorenen
tc ncetitcn/ cn ïjrt facmnié faan flraffc oücr öcn frljuïttgen te faeïïcn. — ^{Öaar men nnbErftcÏÏE/ bat ienianb/ bao? tene ïjeïbïiafttgE ebeïmoeiJig^ Ijcib/ sitïj aï^ Avmpv/os [aï^ Borg] iniïflbf üna? een' anber/ bon? ncn bjicnb/ ïjoo? een gofb menatg/ am #1 ïcbcn boa? brnsdben apte* afferen/ geïijft .Inda ten aandien ban jijn bjijficib becb bao? Benjamin, baelfie icnianb fitoijt jijnbc/ öij in Ecnen burgerlijfien jin gciïajbEn/ cn capita dimimtius; jou ban bc aïïErta?EEbfl:E «êiaingEïanb anber ben ganfcgEii IjEmEÏ/ taannEEr ijii suïfi eeueii 23a?g/ ingEbaïg ban jijnE öa?gtagt ban ijEt ÏEbEn mnEét öEraobEn/ bEnjEibEn gaatEn? 'Büu gij niEt bEEÏ mEcr jijne bEiigb eii EbEÏmaEbigljEib fiEtaanbECEn! Maaar- aï| ^aabaanig eeh 23a?g ÏEEb En P:iErf bE J^eeee 35'Efu?7 cn ay gEEHE anbEtE luijjE. — 5CÏ bE ftlEtn bEE^Et uitbïugt ftEinit ay bE bufiamp;EÏsinnigE fiEtEE^ teni^ ban ijet toaajb liaaien, 3©ant gEt ftan tE ïiEnnEn gEEbEn/ af Eemn innigen afkeer ban EEnig baoJtaEtp/ of aïlEEiiïijft eenen wil om het zelve te straffen; gEïijft ïjet/ ban lèob gEfiEEjigb taojbEnbE/ baajgaanb^ biE IjEbuibEniB ï)EEft. 3in bEii EErftEn jin taaj» er gEEiiE no^aaït toaarom lt;öab bEn ïfEEtE Cöjiatua joubE IjaatEn om bE tactEfiEning anjEr fcljuïb aan J^Em; taaar boo? ï^ij tucrb non propriae, sed alienae adpae Reus; [b. i. toaac boa? I^ij verantwoordlijk werd niet voor zijne eigene maar voor eenes anders schuld.] *Pc infiÏEEbEnbE jonbE aÏÏErn fiEfmet bE jieï/ maaïtt ïjaat afgjijgïijft/ En IjEt boojtatrp ban Gods afkeer. JÜÊaar boa? ïfEm/ bic baïmaafit onfcfjuïbig/ fjeitig/ onnoosEÏ/ onUEfniEt toaé in 5icJj5EÏbEn; biE gEtn janbE gebaan QEEft/ eii in toicné monb gEen fiEb?og gEbonbEit i^/ maar biE bE fcljnïb bet sonbEn ban anbEtEn op jitg nam/ tEn EinbE baar boa? tE baïbaEn En ie fiEantb3DO?bcn aan Gods oogmerk, in gEt opEnöaarEn jijnEr ï^EEtïijltïtEib/ onEinbigE 3©ijgÖEib/ ^EnabE/ 43aEb|jEib/ löarmljartiggEib/ eii iïECgtbaarbiggEib/ eii tEr onfaaïfiaare uitbTijSftljing En taEcgnEEming bEr ^onbE; boo? ^Em jEggc tfi/ iltost niEt^ ïfEm in bE aogEn ban lt;!3ab af mEnftïfEn ooit gEErlijftrr of beminnelijker maafiEn. JlSaar taat ïtElangt Gods wil om de zonde te straften in ilEtn aan toiEii se taEgEtEfiEnb taa^/ bEEjEti fian niEmanb ontftEnntn/ jonbEr tEgEÏijft bE ©albOEning ban »Cïj?i?tu? ronbuit en opEnïijft tE bEtloatljEnEn.
3©i} suÏÏEn tlEt öaafb^aafiïijfiE bEr 53Etoij5En tot fiaabing bEEjEr #aar^ IjEtb fii}gE£i?agt/ fta?tïijft gErïjaaïcn/ En baar mEbE bit Hoofdstuk öe^ ffuitEn.
1. (CEn taarE bE schuld der zonde aan Cfei^tu^ toiErb totgErEïfEnb/ fiaët bE jonbE in gEEnEtÏEi sin aan ^Em taEgEtEfiEnb taa?bEn. 3]0ant bE straffe bEr jonbE/ i^ bE jonbE niEt. Sij biE anbEr^ gEbOEÏEn/ fionnEn ooft met gEEnE moogEÏijttgEib aantoanEn taat Er tEn aanjiEii ban bE jon^ bE tao?bE taEgEtEfiEnb. lt;ïiKaar bE gEiligE ^£g?ift lEEtt on^ buibEÏijfi/ dat God onzer aller ongerechtigheid op Hem deede aanloopen; En bat Hij zonde voor ons gemaakt zij; 't gEEn niEt anbEr^ jijn fionbE/ ban boo? Toerekening.
Vin Hoofdst. aan Christus. De Grondslag hiervan, enz. 2-45
2. €r ïtan jjctnt straffe plaats gclamp;öcn/ ban uit aanmcriitng ban te schuld der zonde iu jjerfoon gcinaaftt/ of [aan ben ïijber] tacgcrcftcnb. i|rt 10 bc frljuïb alle en bic cigenlijft get fracrtïijft fttaaab/ bc wezenlijke natuur bcr ftcaffc/ Ueraa^aaftt/ tn niet? anbera. ifesljalbcn jij bie be overeenkoomst lian jaafien en gebaeïenji gjonbig herflaan/ eu hjij 5ijn ntn ljunne gebacljtcn uittebjuftften/ fieflenbig öetïtïaaren/ bat in^ bieu één ban beeje beiben antfient taajbe/ t)ct anbec mebe mocteber-ballen; en goa één ban briben gefteïb biojbe/ jij ban beiben moeten pïaat^ Ijebben. Sinbicn be ftljuib niet aan Cljjiatns toarc taegerekenb/ baw fiojt J^ij ooft/ 500 als bonbig boo? Ijun betoogb tooibt/ aan be ftraf-fe ber jonbe niet bïootjlaan; beeï ijabbe J^ij ftonnen boen en ïijben booj aanïeibing ber jonbe/ maar be flraffe bie be jonbe betbienb ïjabbe ftost tij onmoogeïijft onbergaan. goo b?aa men toeftaat bat be fcF(nïb ber 5onbc aan Cljjistus toarc toegereftenb/ fian men niet ontftennen bat ïfij bcr^eïber flraffe gebjaagen öebbe; en 30a ïgt;i} be lïraf ber jonbe gebjaa^ gen ïjeeft/ ban moet berjeïber frljuïb aan ^em sijn toegereftenb ge-toeegt; toant beeje bingen jijn onaffcljeibbaar aan eïïtanberen berftnocljt.
3. Cljzi^tua i^ een ©ïoeft getaojben boo? on^/ be ©loeft ber Wet naamïiju/ 50a aï? be ^.quot;yosteï buibeïijft leert (/); maar be ©ïoeft bcr UDet ^eeft alïeen jijn apsicljt tot bc fcijuïb ber jonbe. Sulft^battaaar Ijet tene [t to, bc ft||itïb bcr jonbc] niet gebonben toojbt/ baar ftan ooft ijet anber/ [naamïijft bc ©ïoeft bcr ïl^ct] geen plaats Ijebben; bctoijl SUÏfi^ ban elftanberen niet ftan gefetjeiben jijn (m).
4. .ïtÊcn ftan bc uitbjuftfteïijfte getuigenisfen ber ïjeiïigc ^djiift ten bce^en aan^ienc niet onttoijftcn/ jonber bcrjclbcr tooojben cn jin open^ ïijft getoeïb aantcbocn. ^us toojbt 60b gescgb alle onze ongerechtigheid op Hem te hebben doen aanloopen (11); ïfij droeg bc^cïbc op zich, als zijnen last, boïgcnbs; be betecftenisÈ ban Ijet 45j0nbta0Djb. (öob Ijab nN 13^3 bc ongerechtigheid, bat ié/ bc betccftcnié ban ïjet tooojb
geïegb □nil]?'! Kin SdD'' Hij zal hunne ongerechtigheden, b. i. be frijiilb tjunncr jonben draagen (0); 'toant bat ië bc betecftcnié ban ïfet tooojb pi? toannccr ïjet bij een anber/ bat zonde te ftennen geeft/ gebonben toojbt. Ssoo i^ ijet in bc toooiben bes ^)itljtcré: Gij vergaaft quot;TlKEn Tip de ongerechtigheid mijner zonde, b, i. bc ftlfnïb berjelbE/ 't geen ï(et cenigfte ié bat boo? be bergcebing toccügcnoomcn too?bt. üèiiberé too?bt oné geleerb/ '©at zijne ziel zich tot een schuldoffer zou stellen (p): bat ïfp zonde gemaakt zij (q); bat de zonde was veroordeeld in zijn vleesch (?■), en 300 bafljbé.
5. ^ct i^ afgebeeïb in alle be oDfferanbcn beé oDuben ^Ccétamenté/ fic^ jonber boo? bic ban ben jaarlijftfctjen (6?ooten Verzoendag; aïé ooft
boo?
(/) Galaten III: 13, 14. (m) Deut. XXVII; 26. («) Jes. LUI: 6. (0) Jes. LUI: II. O) [Jes. LUI: 10.] O/) [2 Kor. V ; 21.] (r) Rom, VIII: 3.
246 IX HoofdsU De eigenlijke Oorzaak onzer Rechtvaardiging;
boo: be J©et ban öcn Geitenhok, 300 aïë toe te boojen bcrftlaarb ben.
6. ^onber bit bagttEfldÏEti/ i^ get onmoogeïijft te begrijpen/ got be ï^cerc Cïjjijatitjj onje Avrnpv%og [onje Plaatsbekleedei-] ftonbe jijn; of lip ben ftonbe/ avri in onze plaats; ten toare men aan be berfilaamig ban jefter Ijebenbaag?^ ^ramp;jijber toübe ge^oo? geeben/ bie/ na Ijet optellen §oebeeïe bingen be ï^eete Cljji^tu^ in onze plaats bejricljttB/ er ter opljelbering [ban bie feeefitaijis] bijboet: „dat is, om ons dienst te „doenquot;, ^ortj, 30a Bij in fiaat toare om nog iet»? dwaazcr en zinneloo-zer boo? ben bag te bjengen/ ban jou men Ijem ben ïof moeten gee= ben ban in bit flag ban binbingen eene sonberïinge fiefttoaamgeib te be^ jitten.
DE EIGENLIJKE OORZAAK 1) ONZER
OE DE GEEECHTIGHE1D OM WELKE EEN GEL00VI3E VOOE GOD GERECHTVAARDIGD WOEDT. TEGENWERPINGEN BEANTWOORD.
■^tfTI e boojnaamfl:e berfcljiïïen aangaanbe get Heerflnfi ber ïtetljt^ quot;111, baarbiging/ ftan men geboeglijft bjengen tot ^?ie ï^oofbjaa^ ^3^ ften. — ^e eerste betreft berjeïber aart on natuur; t. to» of be^elbe beftaa in eene inwéndige verandering ban ben gerecj/tbaarbig^ ben menftij/ boo? be inftojting ban eene gcfifidijftc inftïeebenbe Genade of Rechtvaardigheid; ban of 3e eene rechterlijke daad ^ij/ toaar boo? be mengc^ reigtbaarbig geoojbeelb/ geat^t/ berftlaarb toojbe/ ontbangenbe gij baar op bergeebing ban aïïe jonben/ en get redjt en be aanfp?aafi op ijet eeutoig ïeben, Siquot; öit opjitgt geüben toij aïïeenïijft berfegtï met be Roomsche Kerk, tertoijl aïïe anberen/ 300 Sociniaanen
aïé
Eiigelsch, Formal cause.
IX Hoofdst. of de Gerechtigheid om welke een Geloovige enz. 247
jgt; ah» Protestanten, iicn rechterlijken 51 n bE| Inaajüa/ en ben aart öcr üt;
tcefientiE jaaft/ ccnpaarig erftennen, ^icr olicr ijeli ifi rceb^ gcljanbeïiï/
ie saohejre on^ tcgcntaaajiïig nagmcrft iieceiscljt/ cn suïft^/ jaa ift ixtt*
P tcautae/ met saoijEEÏ hlijïiEn ban taaar|Eib/ öat öaar tE0En niEt üeeï
g jaï intE6?EngEn siju. 3]ft öEnft ooft niEt üat iEnianb ban aojiJEtl 31) bat
gt;t toij op bit fluft tE ïang ÖEüiamp;En ïiïi)bEn ftaan/ aïé 0}j eeh gEiiaEÏtn taEÏIt
;r tEEbg üEroubErb/ eh al ttoojïang gEnoEgjaam toEbEtÏEgb/ oa^
(e bEEÏE Et gansclj anbEté obEC/ En bEiifiE bat jij biE opjEttEfijft ÜErmijbEn/
gt;- 3i£j} mEt bE Roomschgezinden ^iEt obEt in ttaiét tE ÜEgEEÜEn/ ttEEl ntEEC
fcïjijn ban b?EE5E/ ban bccacljting boa: jjun/ fiEtoanen. iBant 500 n!En ^ bit fluïi gEting atljt/ zoo de genadige Rechtvaardiging door het Bloed
van Christus, En bE (CoECEÖEmng jijnEC ^EtEtijtigfjEib in bEt niEnfcïjEn gEmoEbEtEn niEt ïangcr yïaata li an Ijaubcn/ ban moEt ban 3 al bE Paap-sciie StEEr brr ïtEcijtbaarbiging/ nirt aïlEé laat baar tos fiEljoojt eh Er aan bErfcnodjt ié/ EErïang bE taEEtEïb Incber ab£r|l:roamEn. Zoolang Er EEnigE fiEnnijf ban Wet nf Evangelie onbEr on^ obEtig blijft/ suIlEn bE gEinotbErEn bEr mEnfrgEn/ brn eeuch tijb of bEii anbErEn/ in Ijun ïe# brn of oy ïjun ftErfbEbbE/ taaarlijft boa? EEnig gEbOEÏ ban jonbE/ uit aanniErfiing ban bE ftijuïb En bE gcboïgEn bcrsEïbE/' taojbEn aangEbaan. J^icr uit sal biE antroEring En bcrÏEgEnamp;Eib rt)3En/ taaar boo? jij/ ftoe ontaiïïig ooft/ gEbbjangEii taojbEU om naar EEnigE ïjuïp eh rrbbing oni= tEjiEn. €n taat juIïeu 311 niEt üEfliaan/ biE 3iclj in eeueh tOEitanb gE# bjagt binbEn geïijft aan biE bErlEgniE ©jaagEr^/ fiij brn ^?ofEEt Micha ingEbOErb: [Waar mede zal ik den I1EERE tegenkoomen, en mij bukken voor den hoogen God? enz.'] (a). 3©ant bJamiEEr/ in 3Ufft EEtt gEbaï/ ïjEt waare en eenige hulpmiddel booj pEt antrOEjb gEbJEtEn ban 3onbaarEn biE bermoEib sn Mast 3ijn/ boo? JjunnE oogEn bErbojgcn 15; taantiEEr 31) onïfunbig 3ijn En berbjEEmb ban bEii EEnigEn bEiïigEn g?onb ban bErtroubiEn/ eu ban bat gEEUE taEllf aÏÏEEn Qeh liEbEttfiEn ftan tEgEn «^obé gEbudjtE ïiEcljtbaarbigljEib/ En trgcn bEit toorn welke hlijlt op allen die niet gelooven; ban 3uïÏEn 3ij aÏÏEö taat Ijnn in biEti ÜEnaautabEn ^ tOEflanb flEgt^ EEnigE ljuïpE fcljijnt tr öEïoobEn/ giEEtig aanbattEn.
^ ©anljiEt bat bEcÏE mEnfcijEn/ biE aïïe IjunnE bagEit boo?b?agtEn in on-
y kunde van de Rechtvaardigheid Gods, niEt 3ElbEn op gun ftranftÖEbbE
of in gun ftErbrnéuur/ aanftonbé biE mibbEtoi ban ruét En b?EbE taEl= fiEn ftct Pausdom aan bE Ijanb gEEft/ ijbErig omljEÏgbEn. iJJant bit 3ijn t bE gunstige oogenbliftikn op taEÏfiEn 3ij [t. ta. bE fioomfdjE (£gt;EEgtIijft*
! IjEib] taacgtEn/ En biE jij 3o?gbulbig taaarnEEniEn om ljunnEn ijbEr/
:1 30a 3i| taaanEiy tE bOEn gEÏbEn/ maar inbEbaab tot tjoon ban bEn
j tElijïtEn ^ob^biEn^t. .üföaar binbEn jij op EEnigEU anberEn tijb bE gE#
1 moEbErtn bEr mEnfcijEn bEftommErb en bErÏEgEn/ En onïtunbig tEbEii^
(a) Mich. VI: 6-8.
24-8 IX Iloofdst. De eigenlijke Oorzaak onzer Rechtvaardiging;
of affiecrig faan bat hemelsch Hulpmiddel tacïft in get Cbangdic ig gen* jjenijaarb/ ftraïté jijn 5c baarbig om ijnnnc faanjgetocntic gencc^mibbe^ ïen tnctebicncn; mibbeïen/ bon? cent getaaanbc onberbinbing ban faec^ fr^eibcne eeutoen/ en be ftcm ban ecnc nnteïb^e menigte devoote zielen gaebgeïÉcnrb» ^eeje [mibbeïen] jijn/ ïjnnne Leer van de Rechi-vaardiging, gepaarb met be bijgeboegbe Inmengselen ban ^iegt/ Absolutie, 25aete/ obertaïïige taerften ban anberen/ be baojbibbing ber fjeiligen en engelen/ bejonber bie ber gezegende Maagd, aïïe te faamen geftonftt bij ben gïoeb ban ijet Vagevuur, en met gaeb bertcoutaen tae# gereibt aan mcnftljen bie jiefi jijn ban nnïmnbe/ bui^teröeib/ en sonbe. ii;n niemanb bergcnoege jirlj met beeje bingen fïegté te befpatten/ [of taaane bat be^eïben te nngenjtnb en tiinberar^tig jijn/ om ooit bij rebe# ïijfie menfiljen ingang te binben;] taant taaarlijft bijaïbien be juibere üteer ber Evangelische Rechtvaardiging eenmaal onber on^ bertaojpen/ of booj bcrb?aaiingen tn berïtcccbe bijboegfeïen becba^terb taierb/ ban jouben jij jeïben [bic tljaubs be btaaasljeib ban get Pausdom befcljim^ yen/] tot beeje ^eïfbe binden bjoeg of ïaat ljunne toebïngt neemen. ^e nientaertaetftïje ftetfelë en «önttaerpn ban Rechtvaardiging, taelften fommigen in beeje bagcn on^ poogen aantebieben/ jijn in geenen jin gepajst of befitaaam/ om aan een gemoeb bat taaarïijft ont^oerb ié ober be jonbe/ en ernstig naar berjoening en bjebe met a5ab joeflt/ gerust te fteïlen. burf biergalben biijmoebig peggen/ jonber mii aan Ijet ongenoegen ban anber^ benfibeeïben te fieecen: ^at 50a brij eenmaal be oube SCeer ber Kerljtbaarbiging booj Ijet beloof in CïjJiptu^ 'iöïaeb/ en be ^Coerefiening jijner a5ererfitigl)eib aan onö/ ftbrijt raafiten/ ban ^ou be openbaare 53elijbeni^ ban ben a?obgt;ibien?t jeer b?aa uitïoopen op Paaperij, of Atheïsterij, of boo? 't minst op bat geene taeïft baar toe be allernaaste bieg is/ x«i tmtu uh dè zavia. [ij^an ift ftappe Ijietban af.] ï^et Tweede J^oofbberftbiï betreft be formeele oorzaak onzer Reclu-vaardiging, 500 aï^ beseïbe boo? be Roomsche Kerk betaeerb taojbt. 4-n onber beeje betaoojbingen Ijebben fommige Protestantsche ^obgc^ ïeerben be jaaft in berfdjiï taeï taiïlen üeljanbeïem ^an ift jaï mij in geenen tooojbenftrijb inïaaten. ^e Roomschgezinden toiïïen bien naam geeben aan be saaft naar taeïfie taij onber^oeft boen. Sommigen onber be onsen jeggen/ bat be toegerekende Gerechtigheid ban Cgjtótué; anberen bat be Toerekening ban Cgristu^t ©ererljtigljeib/ be formeele oorzaak jij ban onje ïïetötbaarbiging. Sommigen oaibeelen bat er geene formeele oorzaak der Rechtvaardiging jij/ maar bat bit get jij toelft be plaats en get gebjuifi eener formeele oorzaak berbuït/ 't taeïft $ be (üSerecgtiggcib ban Cgji^tu»?. fn geene ban beeje bingen saï ift mij inïaaten; ftljoon ift ban gebatgten ben/ bat get ïaat^tgemeïbe get eigenaartigfte en ftracgtigfle jij uitgebjuftt.
ï^oofb^aaft on^cr betracgting/ taaar in taij aïïeen üeïang gebben/
ift:
IX Iloofdst. of tie Gercchligheid om welke ccn Geloovige enz. 249
ijï: Welke die Gercchligheid zij, om welke en door welke een geloovend zondaar voor God gerechtvaardigd wordt; af am UUiïtC Iji} fiij v6o^ in yanat Uiaibt aangcnaaniEti/ bcrgcching ban sanbcu ontüanot/ ccn baa:tocry luajbt ban Ijct a5obïijft taeïgchalïen/ cn Ijrt rccljt bcrïnijgt tat bc jaïigc ^ccrïijiiljcib. 5ai bit aabcL^acft oy ijccnc anbcrc taij^c baaiflcïlcn/ üc^ biuét bat bit bc gjaatc jaaft jij naar Vueïftc ccn abcctuirib jaabaar in cn baa? i)ct Cbangcïic Ijdlbcjjecriij arajict.
€n ten bcc^cn aan^icnc taajbt baa: alïcn/ bcSociniaanenalleen uitgc^an^ bccb/ ccnpaarig tacgcftcmb/ bat bc verwervende af teweeg brengende lt;amp;a}* jaaft ban be bccgccbing bet janben/ cn bc aannccming in löabl gunst/ ^ij bc ©aïbacning cn ©ccbicnatc ban djiistuö. iJT'aclj Ij et ft an niet gelaacljcnb bja:ben/ bat fammigen/ feijaan jij ben naam beljauöen/ bc zaak jeïbe fcljijncn te ïaaten baaren af te antftennen. ^Dan lui) beljaebcu baar ap geen acljt te [laan/ jaaïang jij {juuue gebacieiiB niet beeï buibeïijfter bccftïaaren. Jl^aar laat aangaat be^ccecytigljeib jclbe naarüicïfte anbersacötluajbt/baar am^ teentfdjijnt berfctjiite Ineejen anbec ljun ' bic nagtljana aïïe antftennen bat ^CtbeGerechligheid vanChristnssijaanail!* taegercficnb. IDantbic berUoorn-sche Kerk jcggen uitbjuftfteïijft/ bat luij/ na be inftoating cener jjcbbeüjft= Ijcib ban «öcnabc in ana/ cn bc uitb?ijbing bet ^anbc cn bc bernieuVuing anjer natuur baar baa: bccaajsaaftt/ Ijet geen jij bc eerste Rechtvaar# diging naemen/ baabïijft baa; ii?ab gerceljtbaarbigb toa;bcn baa? onze eigen werken der RecbtvaardigheicL oDy beje anberitclling fttijben jij baa? bc berbienateïijftljeib en baïbacnbc ftratijt bier taerften/ aïé taaar^ big jjet ccutaig ïebcn. 5Cnberen/ geïijft bc Sociniaanen, antftennen ranbuit alle verdienstelijkheid in onze werken; fammigen aïfccnïijft/ uit ccrliicb/ saa ift benft/ baa? bc oudheid ban Ijet iuaa?b/ en anber ^et beftfeï ban bcajeïfa buöbeïjinnigc bebuibenie/ Ijcbamp;en ecnigc fiaautae paagingen gebaan am cr jictj naar te baegen. Tgt;an in 't Ijaafbjaaftlijftc ban Ijet geen jij ten bccjcn aanjiene taeftemmen/ ftaamen jij/ mijncs bebnnftenb^/ aïïe aberecn. ifêant tjet geen be Roomschgezinden Ijceten Jmlilia opermn, be Gerechtigheid der werken, jjccten 5ij eene persoo-neele inkleevende Rechtvaardigheid; taaarban üiij Ijierbaarcn gefp?aa= ften Ijebbcn. Cn tcrUiijl bc Pansgezinden jeggen/ bat bccjc Gerechtigheid der werken niet baiftceftt baïmaaftt/ naclj ap jiclj^cïbc genacgjaain 3ij am an| baa? 6ab te redjtbaarbigen/ maar aï Ijaare üiaatbije cn berbienateïijftljeib tat bat einbe aan bc JDcrbicnaten ban Clj?i^ttié te banften Ijcbbe; betaeeren jij/ bat bic Evangelische Rechtvaardigheid bc baa?Vuaarbe jij ap bicïftc taij aan be b?ucljten ban Clj?iatU5 ^gt;crecljtig jjcib/ ter bergeebing ban janben/ cn aannceming bij ^ab/ beeï ant-bangen. ^aclj taanncer men geene andere Gerechtigheid luaar baa? blij baa? ^ab geredjtbaarbigb bja?bcn erftennen tail/ ban ia Ijet am |)et eben/ af men jegge/ bat blij op voorwaarde van onze eigene Evangelische Rechtvaardigheid, in be taeïbaaben ban Clj?i8tuö ^èerecljtigljeib
32 ber?
250 IX lloofdst. Dc eigenlijke Oorzaak onzer Rechtvaardiging;
bccïen; öan/ bat bc Gerechtigheid van Christus aan ticcjc onze eigene RecliU vaardigheid bic taaarbijc OijsettE/ taaar bao? bcjelfac bcrbicnétïijït taa?bc hij (j5ob. Tgt;acl) bceje bingcn moeten toe Ijienia meer hejanber olicrtaccfjciu ©Et Derde ftuti/ toaar in men ijet ten bceje apsicljtc niet ecu? ia/ h00?onbcrfleïb jijnbc bat Ijij bic gerecljthaarbt0b jaï tao?bcn/ naabtoen* big ny üc eene of a na etc toijje aan Christus Gerechtigheid deel ontvan-quot;en moeten/ i?/ wat daartoe aan onze zijde worde vereischt. ^Dit ft el* fen fommijjen tc jijn het Geloof alleen, anberen/ Ijct Geloof en de Werken beiden, en snÏÏis in benseïfben tray han noobjaahlijftljeib/ en tot rcnerïci gehjuift.
©et 50a ebeii neinelbr Tweede Punkt [uaamïijft/ toeïft bc eigetUijUe oDoj^aait oujer Stedjtbaarbiijing jij] ia lJEt onbertaerp bat toij oné tljaubp ter ohertoeeijingc hoojftellen. oJninbebaab Ijier in is ijet tocjen ban alle be hcrfdjiïïen olier be Üedjthaatbiijing hoo? 6ob/ oygetaon^ ben; ïjet toeïft juist ücyaaïb en honbig fietoogb sijnbe/ alïc anbere üe^ benhingen bie baar op gcg:onb jijn/ genoegjaam jaï htfiiéfcïjen.
^ft flcïle ban/ met hetreftfting tot bit ftuft/ Dat de Gerechtigheid van Christus, bestaande in zijne Gehoorzaamheid en Liiden voor ons, den Geloovigen als die door zijnen Geest met Hem vereenigd zijn, toegerekend, die Gerechtigheid zij, door welke zij voor God gerechtvaardigd worden, om welker wil zij vergeeving van zonden ontvangen, en het recht tot de eeuwige Gelukzaligheid.
^eesc céteïïiug Debat in sitlj en bjuïit ftïaar en hoïïebig uit/ Ijet toefen ban bat geiwigtig H'eerftuft bcr Cfaangeïietoaatljeib toeïft toij lierbeebi^ gen. €n Ift ïjeti mij te ïieher bus toiïïen uitbntftften/ nabemaaï bit be= jrïfbe Thesis [of Stellingl ié/ in toeïfte be geïcerbe Da ven an t be aïge^ ineene TCeer bét ©erüojmbe ïSerften/ toier herbecbiging tjij op ~6\d} ge. noomen ^abbe/ henjeep» ^Hit i^ Ijet fcljilb bet 3©aarlieib in ben geljee-ïcn ftrijb ober be'ltecljtbaarbiging/ Ijet toeïft cngefc'tjonben hetoaarb üïij'jcnbe/ ücljoeben toij on? niet tc heftommeren ober bcrfctjiïïen bic onber neïccrbc Xieben pïaato Ijcüücn/ aangaanbc bc toijjc ban uitbjuft^ ftinn/ óf hejjaaïiug ban geringer omftanbigijeben baar toe öetrcftficïijft. ^5it ia' bc tocbïugt/ bc cenigfrc toebïugt boo? een ontrocrb öeftïcmb iTctoctcn/ toaar in Ijet aïïccn rust en b:cbc binben ftan.
oDm bc gcmeïbc -êteïïing tc ftaaben/ sal ift — Eersüijk, arljtgccbcn op Ijet geen bcreis'rljt toojbt tot berseïber veiklaaring. — Ten anderen, bc ïicmccnftc en netoigtigflc Tegenwerpingen, bic tegen bejeibe toojben [ngchjagt/ Dpïaéfen. — €11 eindlijk, bc toaarljcib mijner Etching boo? üetoijsen en getuigenisfen uit (6obs Jl^ooib bevestigen.
iÉat Ijet eerste aangaat/ naamïijft/ l)et geen noobig isJ ter ontbcut toing ban mijne ^tcïïing/ baarbau is in Ijet boorgaanbe beeper Per Ijanbcïing reebs genoeg gejegb. Ju jaï bedjaïbeu tjet Ijoofbsaaftïijftc ban fonnnine 9l'aumerftingcn Ijier fto?tïijft tjerinneren.
IX lloofdst. of do Gci'cchligiicid om wclko ecu Geloovige cii/c. ^51
I» ^janbilaij bee Toei-ekcning- baai ana Ucrmcïö/ Vorecniging. UPcEjC tjeeft betfcljciijcn ^Jaubeu cu aSa^aaïicn/ 50a aÏG Sjcrftïaatb is'.
acl] Ijct geen baainaamiijü ais be ^onbflaj bet Caceefteninfl in aanmei'ltinij fiacnnt/ \i/ bat be l;)ccxe en be ^eïaaüigen taaac^
li)li één veeboegen Ligchaam af Persoon ititmaaïtcn. 'Dit ia een gcbaÏQ üan be inlaaaning li au ben heiligen 4? eest in ï}cin ala {jet tjaafb bei* ïiecïi in alle ttailjcib, en in be ^eiaaliigen naac Ijunne maate/ Inaarbaai jij leden van zijn veeboegen Ligchaam taaiben. «Dat cc snift eene Dec^ eeniijiug tu^fcijen djjiötarï en be gt;i?cïaaliigen plaata Ijciiüe/ Uiaa' in alle eenüien/ en i§ nag Ijet gelaaf bec Argemeene Kerk. gil bic in anse bi^ gen suffts fcljijaen te laarljencn af in ttaijfel te treftften/ lueetcn niet taat jij 5f0£tcn/ of Ijun aceiit lua?bt geïeib boa: bc [liaiicije] leer li an ljun bic bc pcufaaneeïc ^abljeib ban ben Saan cn ben heiligen «öccét ant-ftennen. U^annccc men becje Vereeniging baaianbecftelt/ ban 30! bc ïïeben jelbe bc Toerekening taelfie Inij liaa:ftaan niet ban rcbelijït ftciu ten; jij jaï li a ai 't min at taeftemmen/ bat cc boa: beseïbc snift een üc^ janbccc 33ianbflag baaiijanbcn jij/ taaarban in geeneeïei gchaïïcn an^ bec bc menfcljen/ ijct 511 natuuclijfte af ftaatUunbige cenig baajüeeïb [af gclijftljeib] tc liinbcn ia'.
2. ©an ben aart cu bc natuur bec Cocceftcnimt iii Vjiec liaoccn [in fjet Zevende üoofdsluk] uitliacciij geljanbcïb/ lueclnaacbö ift ben Xeescc lui is c.
3. i}et jjcen taegeceftenb lua:bt/ ia bc Gereeiitigheid van Clirisins. IMec boa: b er ft a a ift fta:tli)ft/ jijuc ganfclje ^eljaa^aaniljcib aan ^abc/ in aïïca inat l^ij baa? bc llitbccftaaceucn gebaan en gelccbcn Ijceft. Tiee# 5e taojbt/ SC00C ift/ ben 4?elaalngen in biec baege taegeceftcnb/ bat beseïbe ijunne cénigc lt;J3ctciijti0ljeib baa: vpab taoibe/ tec ïtecljtbaacbi^ ging beé Ecben^.
cc/ beljalbeu bit/ in ijct autbaulucu becjcc JJÖaarljeib cenijje uitbjuftftiugcn gettcejiijb sijn lueïftcn tat gefrljit af tegenftuaaft aanleid bing gaben/ fcljaan se niet ban toaacacljtig en tegen alïc bebenftingen bcrbecbigbaac sijn/ ift saï mij bei iu 't minfte niet öcftammecen. i;)ct Wezen bec ïöaccjjcib/ saa aïi luij beseïbe Ijelilien tec nebergefteïb/ ié Ijet geenc lueïft ift ay mij nam te becbecbigcn; cn braac bit taaibt tae^ geftemb af ccftcnb/ luil ift met niemanb tlnia'tcn abcc bc ïuijse au taeïftc Ijij becfticst beseïbe tc ücljanbeten/ uaclj abcc bc luaa?ben en fp:ccftluij^ sen bic \jij baat tac rtcinuiftt. 55ij baa:iiceïb; fammigen Ijeüüen gesegb; liet geen Christus vemchlle cn ondeeginQ', wordt ons dusdaanig loegere-
li l •••, .. Co1, 00
kend, dat wij m het Godlijk oordeel geaclil en gerekend worden zelven in Hem [zulks]gedaan cn geleeden te hebben. ïfiec mebe sal ift mij niet ayljaubcn. J50ant affcljaan bit gesegbe ecnen gesanben sin ftan bnïben/ cn baa: fammigen aubec bc (Oubcn gebeesigb i§/ nagtljana bcbiijï bec ïcn cc sitl) aan ftaaten/ en Ijet Wezen bec JPaacijcib au eene anbccc luijsc bctec biajbt uitgebjuftt/ saa ücl)Ba?t men baac abcc niet tc tluia^
.j-2quot; tci?
ü25u2 IX lloofdsl. De eigenlijke Oorzaak onzer Hechtvaardiging;
ten. 3Egt;ant tdij scjpcn niet/ bat 600 oordeele of actjtc bat taij in rigen ycrfaon tjebaan en gclcbcn Ijcülócn 't geen €j)?iBtua beKidjte en ïeeb; maar enïteï/ bat Cijjistns suiïis aïïes in onze plaats tjebaan en geïeeben tjebbe. itit beejen ^aofbe fcljenVit en geeft €gt;ob suïfté ben (J5eï0aliigen njj öe oefening be«ï ècïoofé/ ter Dunne ïïetljtbaaroiging boor ©em. €n Ijet jelfbe ftan men seggen ban beeïe anbere foo:tgcïijHc nitbniMingen.
^quot;it boojaf gésegb ïjebbenbe/ gaa iit bao:b ter obertaeeging ban be aïgemeene (Cegentaerpingen/ bie tegen be (Coerefiening taelfte ton ber# beebigen toojben ingebjagt jal mij aïïeenlijft bepaaïen tot be boo?-naamften ber^eïben/ taaar in aïïe be anberen liggen opgetoonben; taant allert nategaan toat cïïïG bernnft tjier tegen ban boo?bb:engen/ jou cinb. ïooé toerïi jijn. Centge aïgemeene ?tannierbingen bienen toij flrebs in quot;t onn te Ijonben; naamïijtt;
1, ïfet Leerstuk der Rechivaardii-ing maaUt een gebeeïte/ ja een jeer boojnaam gebeelte uit ber Verborgenheid van het Evangelie. i|et iö bedjaïben geen toonber/ bat Ijct jelbe boo: be gemeene kundigheden der lieden 500 gemafibelijït niet ftonne beg:eepen toojben/ aïé fommigen toeï toilben. (Cot eene toaare geestlijbc bebatting ban jullie ©erbo?* gcnljeben/ toojbt iets meerber bereiscljt. 31a/ ten ji) toij iioo^^cbben hel Evangelie te verzaaken, moeten toij baatfteHen/ bat be fiebcu in ïjaaren bebojben ftaat/ en 's menfdjen berftanb/ ontbloot ban eene gob^ lijftc bobennatuurlijbe berlictjting/ geenen fmaaft altooë binben in aïïe Soobaanitte U^aarïieben/ ja bijanbig tegen bejeïben jijn Qbj.
2. ©anamp;ier ië 'é menftljen geest en bernnft uitneemenb b:urf)tbaar/ in Ijet fmeeben ban tegenbebenftingen en bitterijen tegen be Waarheden van hei Evangelie. ïMer toe ontbjeebt ljun jelben een g?oot aantal ban feïjijnbaare jtoaarigljeben/ en baïfcye fluitrebenen/ toelüen jij in ljunne onfiunbe boo? ononlosfelijb aandien. JCant toanneer be blee^ ïijfce ïteben/ [of berbuisterb J^atuurlidjt | eenmaal in ben toaan ban be Jtëa'arljeib te joefien/ jitlj Ijet retljt aanmaatigt om b?ij en oiv belemmerb be geesllijke Verborgenheden te beftrijben/ ban i^ uit^ bunbig in Ijet boo?bb?engen ban betoijsen/ en fi^erysinnig in Ijet rc^ benftabelen. ïfoe einbeïooj? jijn/ b.' b. be drogredenen ber Sociniaanen tenen Ijet KCeerfluft ber Heilige Drieëenheid, en Ijoe yogetjen jtj oy be# jefben/ afö of 5e. ontoeberlegbaar toaren! ^gt;00? beejen/ alé met eene berfcljansfing bebebt/ burben jij aï be firadjt en Mem ber buibelijlifix getuigenisfen ban a?obé 3©oo?b/ Ijoe meenigbulbig ooft/ ftoutmoebig trotfeeren, bejelfbe toijje gaan jij te toerft omtrent Ijet SCecrftuït ban'Chrislus Voldoening, al^ be oube l'elagiaanen ten aansien ban Chris-lus Genade. #ij/ bie ^idj boo? fpit^boubige en fdjoonfdjijnenbe (Ce^ iientoeryingen tegen be ©erbojgeuljeben ban Ijet €bangelie toelben in
a3obs
(b) [Zie tot bevestiging hier van,] Rom. VIII: 7; en 1 Kor. II: 14.
IX Hoofdsl. ol' dc Gerechtigheid om welke oen Geioovige enz.
■i?ab0' JJDoajti tutiöeïijft geÏEcrb/ cn olicrtuigenti ücürstiöb taojbcn/ ïigt^ ïijft ïaat ijcrfiasjcn/ jaï niet gcreeöïijït tat erne gjaatc ftauoUaétitjfjciiï in ï)Et üeïijben ber^eïben oeraaften.
3. vDc meeste ^ecenlneriaingeh tegen bit l'ectftuït ingeii:agt uutftaan uit mangel ban een liejjoojïijit hegjip aangaanbc be orde van hei Werk der Godlijke Genadje, en lian onsen rebeïijficn piigt obereenSainjttig baar mebe/ 300 al'É» luij te bnaren aanmettiten. J©ant men fiefeïjoutot bie bingen afa fttijbig en onüeftaanijaac met eïltanberen/ toeïfie in Ijun-ne cecljte plaats en o:be üefcljoutob/ niet alleen gansrl'; toeïhoegïijtt/ maar seïfó dienstbaar aan eikanderen jijn/ en als soabaanig boa? be on-berbinbing ban aïïen öie geïooben geftaafb taoiben. ©aojüceïben Ijier-ban IjeliBen toe booiljecn reebs oygegeeben/ en in 't berboïg juïïen oné nog anberen boojlioomeii. vDee;c bingen geftabig oy Ijet oog ijonbenbe/ 3ttïïen taij en ben ao?fpjang en be ïnacljt ber Cegenbjerpingen iieb:ae-ben ftonnen.
4. Xaat anö Ijier bij nog aanmeriien/ bat be cCegentaeryingen/ ban taelften men jirlj üebieut ter üefttiibing ban be luaarfjeib bic toij boo:-fraan/ aïtemaal ontïeenb jijn uit jefiere gevolgen bie/ 500 aïa men boo^ taenbt/ uit be onbecfteOing berjeïbe noobjaaMijft moeten booibbïoeien. Cn geïijft bit Ijet eenig mibbcï i£ om be tbiisten gaanbe te Ijouben/ en aïtoo^buurenbe te maatfen/ 500 taeet ilt niet ooit iemanb ontmoet te jjebben/ bic niet/ om ecnen fdjijn ban ftjadjt te gecben aan be ongc# rijmbljeib ber geboïgen uit Ineïften ö'J rebcneerbe/ sijne Onderstellingen , of ben ftaat bes ^cfcljils,- ten nabeeïe ban jijn partij jocljt te fdjiït* ften; eene tjanbclhjijje/ bieïïie aan lijaabe lieben tot eenen last of tot fdjanbc moet jijn. — [ü^an om tot be (jCcgcntaerpiiigcn selben te tioomen. I
Eerstlijk. JS9en jegt: „De Toerekening van Cliris'tus Gerechtigheid „maakt de vcrgec\ing onzer zonden aan Gods zijde omnoogelijkquot;. ^it taojbt boo? Soci.in ingcü?agt (c)/ cn boo: anberen mebe aangeboerb. Ccne staaarigljcib jefter ban geen belang/ bij tjun bie bastlijït geïooben bat jonber bie Toerekening er gecne \'ergeeving van zonden üonnc ylaats ijebben. 31l5aar ?ij jeggen/ om bc;elbe ft^acljt bijtejetten/ „Dat hij, „wien eene Gerechtigheid welke volstrekt volmaakt is wordt toegere-„kend, zulks dat die Gerechtigheid de zijne worde, geene vergiffenis „behoeven, geene zonden hebbe die hem zouden vergeeven worden, „noch dal liij ooit verge cv ing konne noodig hebbenquot;. vDebtijl bee.sc iCegenbJcrying ons in 't berbolg/ bij Ijet ftaaben ban eene onjer betaij*»-rebenen/ anbermaal jal boojftomen/ sal iït l)icr flegts ftojtlijft ban fpjccHem
1. [JPe gelccrbc] Guoxius sal bcsclbe boo: ons beanttaoojben.
l?uö
(lt;-') socin. dc Scrvator. Lib. IV, cap. a, 3, 4.
25-4 IX llool'dst. Dc eigenlijke Oorzaak onzer Recht,vaardiging;
iPug Tp?cctit Ijij: Cum duo nobis pepetisse Chrislum dixerimtis, itnpimila-lem. lie. praemium illiul satissactioni, hoe rnerilo Chrisli. dislincte tribuit vo-tus Ecclesia. Satisfaclio consistü in peccatorum translalione, merilmn in pcrfectissirnae Obedienliae pro nobis praestitae Impvtalione Ccö' L^'lt »] Gelijkerwijs wij zeiden, dal Christus twee dingen voor ons verworven en teweeg gebragt hebbe, jnaamlijk,] vrijdom van straffe, en belooning, zoo eigent de oude Kerk het eene onderscheidenlijk toe aan zijne Voldoening,' het ander aan zijne Verdienste. De Voldoening bestaat in dc overdragt der zonden (van ons op llem,) Verdienste, in de Toerekening \an zijne allervolmaaktste Gehoorzaamheid voor ons volbragt, (aan ons). jRaar Ijct ccnamp;ccï ban bicn ^rljjijbcL* luaó tc JJcrgccbinij bet beu tn be ^acrcftening beu aJereclitiiTljeib aï^oa lueinig anbeftaanüaar met eïïianbete/ ais bc JDolbaeniuij Sjan Ctjjistu^ met .;ijuc ïDerbieustc; cn suïfijE ten reeljt.
2. 3inbieu tuij geen jonbaaté geUiec^t taaren/ ban tjabben taij be Toerekening Itan ci);iötnri ^erecljtiiiljeib niet uaabig geijab/ om anö boa? J3ai3 rècljtlraarbig te fteïien. ^Pan/ baar luij ^anbaar^ jijn/ irï Ijet eeiv ftr cinbe taaar toe ana beje'lbc taeijereftenb taajbt/ de vergeeving der zonden; janbec taeïïi Ini} boa? be alïerUoïmanïitfte qBeredjtigljeib booi a3ob niet jouben ftannen ijcterljtliaarbiijb taa:bcn. ^ee.^e binjjen fton-uen berljaïbeu jeer luel geyaatb gaan/ naamïijït/ bat bc Voldoening van Christus mté toegcreftenb Inoibc ter bergeching ban jonben/ en bat be Gehoorzaamheid van Christus ons luoibc toegcrcïtenb/ om Ollö booj JTiob redjtbaarbig te fteïien. €n niet aïïctn jijn 5e met eïHanbcren üe-ftaanbaar/ maar geen ban bie bei ben 5011 oy jicijseïben genoegjaam sijn gelneeat ter on^c Execljtbaarbiging.
Ten tweeden. T»e ^oo eben genoembe Jirijiijber [t, to. So gin us,] en anberen nebena Ijetn,' betaeeren/ Dat de Toerekening van Christus Gerechtigheid alle noodwendigheid van berouw over dc zonde met inzicht tot derzelver vergeeving, wechneeme cn vernietige. „Want' blta fjnceftt men) „wat behoeft hij berouw te toonen over de zonde, die „door de Toerekening van Christus Gerechtigheid volmaakt rechtvaar-„dig cn onschuldig is voor God? Indien Christus in dc persoon der Uit-„verkoorenen voor alle hunne zonden voldeed; indien Hij als onze „Borg voor alle onze schulden betaalde, cn zijne Gerechtigheid reeds de „onze was eer wij over do zonden berouw hadden, dan is alle berouw „ten eenemaal onnoodigquot;. ^Cn bit taoibt boo? bien .-^djjijber ter aan^ geljaaïbe pïaatfc toijbrr nitgeïneib.
Ik antwoorde. 1. s3üen moet jici) ijeriuneren/ bat taij Ijet Evangelisch Geloof fteïien noobyaaUiijft te sijn/ in a:be ber natuur/ vóór onjc ïtetgtbaarbiging booz be toereUening ban Cljriötua ^ercrljtigljeib aan
onö;
(lt;/) Praefat. ad lib. de Satisfact.
IX lïoofdst. of do Gerechtigheid om welke een Geloovige enz. 255
misi; tacïit [^cïaaf] oaït be ltaa:taaacbc [of ijct ücieisYtjtc ) r;i tat bcr^-3craec aautjaubcnbljriLi. JlTica öccFjaïluni Inat baai* toe iicljoait/ Inajbt up öLÏtjüc toijjc tat Ijrt 43cïaaf iicrciscljt. Cn Ijict tac mact men üjen^ gen drooriieid alicr bc sanbt/ cn berouw bicéiiuuumy. 3^ant cïlt bic mijt nücctuiija lian ;anbc/ suïHs ijij bctscllicc hoosheid cn schuld 6e# Ijoo.üijft iujiet/ 500 ah? bejclbc in ijaac' eigen aart ftcijbiij ia tegen [jet geüiebenbe üeeï ber TOct/ en tat Ijaate nnhecmijbeïijlje gehalijen/ v^abs hïoeïi cn gjamftljay na ski) flecyt' [5UÏU een/ jegge itt/J ftan niet na# ïaatcn in jijn ijemacb ontroerd en versiaagen te sijn lucgcii'i jijne jonben. i-n bec^c gemacbsgefteïbamp;cib jaï aïtijb gepaacb gaan met sciiaamte, vrees, leedweezen, en anbere fmerteïijïte aanbaeningen. i:)icr uit fpjuit een vooineraen am sift) in het taeUaamenbe grljccï han beseïijc te out# Ijauben/ hetjelb Iran opreciite poogingen baar tac/ ïjet geen/ inbien bc ïceitijb suuia laeïaat ban ccne Wrlictcring in ben luanbeï gcbalgb toa;bt. .ïtiaar in gebacï ban janbc b:acyijcib abcr be,;cïbc/ bJceje bicgtacgené/ untQaubing ban bcjiibc/ cn ljcjba:ming bca ïcbena/ üe# ftaat Ijct aptctljt ücrauta |af be In a are Dekeering-.] IBehi 25ccaubi [af 55eïteering| gebiaanlijh weuisch genaemb bia:bt/ arabat beajeifö bc# tacegrebenen baajnaamïijft ban bc iDct aiitfccnb jijn; bacij üabcn bien biü:bt er tac bcrciscljt bat Tijdgelool' aangaanbc Ijct ^bangclie/ taelïf toij te baaren üefcïjjeeben Ijcübcn, Cn gelijl'i ijct uaa:gaan3 g:aate itithjcrufcïcn baajbüjcngt ban üeiijbcuia bc? jan be/ bcraatraaebiging baar abcr/ en beranbering bes ïcbena/ aïa in Acliab, en in bc Niui-vieten, jaa gaat ijct ge'aiaonïifu bóüj ijct jaïiguuialienb oeiaaf cn bc ïtetljtbaarbiging baai ijct jeïbe. T5e naabjaauIijiUjcib [ban bat aprerljt 53eraula | tao:ijt bcrljaïbcn boa? bc li'eer ber Toerekening van Gliristus Gerechtigheid geen^ina bcrjluai'tt/ maar in tegenbeeï berftcrht cn aan geulemb. JiDant jaubcr Ijct jcïbe ftan men/ baïgenS be a:bc ban Ijct Cbangeïic/ geen beeï aan bcjeïüc erlangen. -l:u bit ia Ijct bat in Ijct Oude Testament jaa bifttaerf bja:i;aomt als bc bicg cn ijct mibbeï/ am be aojbecfon en ftcajfen bic ay bc janbc geb:eigb btaren/ aftetacn# ben. IDant ijct ia waar en oprecht in bcajcïfa faa:t; geen anber ücronlu [af ücïiceringl ftcïlen aaft bc Socijnsgezinden ter liccljtbaarbigimj naa# big te sijn, É»ant nabcmaaï jij Ijct biaar Evangelisch berouw in aïïc bes^eïfa cigenlijhc aajsaaften antïicnncn/ jaa ia oaïf bat gecne/ bicll't in ajbc ber natuur ijct lt;j3eïaaf baaiafgaan üan cn baabïijft baajafgaat/ ljct aïïca bat jij beceiafcijen. 'Occjc Ccgenbjcrpinj bccljaïben/ 30a ahi 3c baa: ïjim biajbt ingebjagt/ iaquot; fiegts een angegranb en ijbeï baajgcbcn.
2. ï^ct rctljtbaarbigenb ^cïouf ücbat in beajdfa natuur Ijct geijeeïe giaubücginfcï ban Evangelisch Ueronw [of Bckeering,] 3UÏUÖ Ijct bot# ftrcïit oumaogeïijïi jij/ bat icmanb Ijct waaee Geloof 30ubc üC3itten/ cn niet ten 3CÏfben tijb waarli jk boel vaardig tacc3cn. iTn baaram too:-ben bcc3c üeiben |naamMi ijct waar Gelooi, en be oprechte Boelvaar-
250 IX Iloofdsl. l)e eigenlijke Oorzaak onzer Rechtvaardiging;
(lilt;gt;lieid 1 bifttottf in lt;xls écnc cntidcn yïigt nitmaafttn#
bcquot; baojgcftcïb. 3'a be rocvftcm ban ijct Cbangeïic tot ^cfiecnng/ i? ttnc rccuiua tat octaaf/ jicl) tacrftsaam üctaancnbc boo? ^octUaar^ öinïicib isï be cciiiü,slc reden ban bic Ucnnaaninjj tot iiekeeung,
aan toèïïte be vergeeving der zonden \iiaJbt bastgdjetljt {e)/ bc voor-slellins der Belofte bic Ijct ©aojlnctp bcé; 6eïoa^ {/)• fcn bie iicnjiupcn en aanboeningen ban be sonbe/ gcyaarb met bjatfljeib en ïte^ tonta ober bejeibe/ toelüe een geboifl is ban ecne wettische overtuiging, tao^ben Evangelisch, taanneer 5e boa? ijet 35eïaof/ 'ttoelfc aan bejelbe een' nieuta gioubbeginfcï en nieubie lictoeegtebenen üijjet/ becïcebenbigb bjoiben; 500 onmoogeïijft is Ijet/ bat Ijet a3eïoof ban be inaate -^oct^ baarbigfteib l en 53eüceting l san ftonnen gcfcljciben 51)11. daarom/ of-feftoon be eerste daad bes geloof^/ en be^eïfs eemge en etgenltjttc taeth. xaanüjeib tot ïieeljtbaarbiging/ Ijaav opsitljt Ijcbüe tot bc ocnabe ban 43ab in Clj?istué/' en ben i)Dcg bcr ^eljaitbcms boa? ^cm/ als in be belofte ban het Cbangeïie boanjefteïb/ ;aa moet men ecljteu niet ben^ lien/ bat bc;eïbe in oibe ban tijb/ booigaa boo? bie bjetusaaniljeib bc? ncioofsV üeftaanbe in zeirverloeiïng, droeiheid naar God, en algenieene wederkeering ban be jonbe tot ^ob; suïfté ia oaU onmoageïi)U/ naar^
bien het I beloof J beeje aïïen ten aanjien ban ben taa?tcl en Jjct g?anb^
bemnfeï in sicij öeg?ijpt. aDffcijami bctljaïbcn be Evangchsciie boel-vaardigheid geene boo?taaarbe jij ban onje ïxccljtbaarbigmg/ 30a bat :ij ou beseïbe eenen reclitstreekschen invloed joubc hcüüen; gchjh uil) aoïi nergens gejegb VnoJben gerechtvaardigd te worden door de Boet-vaardi('heid; fthoon je niet toerttjaam sü omtrent ijet eigenlijke \oor-vvern,' toaac op be jicl [jn bc oefening bc| ^etoai'é tot iietljtbaarbignigl aïïeen het oog bcstigt; fcljoon ?e niet beft a a inr ccljtftrecti? cnaminb-'belïnft Gode de eer ie geeven, lucgens be lucriiing jijner 3^ijsljeib en a?enabc in Clj?istuö lefu^/ maar baarban ftcgtf een gebaïgji); injoon TC het \anneernen ban Christus niet uitinaatte/ toeflt Uitb?uMieh}{ toojbt bereiscljt tot onsc ïictljtbaarbiging/en 't geen baar toe 001. maai* aïïeen b.TO?bt bcceistljt; 50a binbt 3e ecljteiy ten aanjicn ban ben bJoHeï/ het aianbbeginfct/ en be Ijcbbcïijfiljeib/ ylaat^ m ijber inen-gt;clj bie gerechtbaarbigb bio?bt/ ban toamicer hü gcrecljtbaarbigb bio?bt. £11 ;ii luo:bt/ injanberïjcib tnct betccïtlting tot bc ©ergeebmg bet 3011-ben/ bao?geftonben als iets/ ;onbet toeïfi taij onmoogeïmt Ijet taaar neboeï of ben rechten traost baarban in mis gemoeb jonben .tonnen ge^ üjaar taojben. .maar sü haamt geen^ins bao? ais ccmg gcbcelte mt. maahenue ban be ^crerljtigljciö boa? toeïfte lni} gcrctTjtbaarbigb too?. ben/ of uit uracljt ban taeïue bi ij bergeebing ban 3011 ben antbangen/ nanj als: iets toaar bao? Inij aan bic lueïbaaben becï berh?i)gen. ^it aUc?
(c) Hand. II : 38. (/) Hand. II : 39.
ÏX Ilooldst. of de Gerechtigheid om welke eon Goloovige enz. 2.')7
öïiiftt seer ftfaar in bc taijsc oy tacïftc gt;£gt;011 öcn mcnscö rccötüaaröigt/ rn in bc o:iïc ban onsen pïiat/ tiaa: Ijct Changclic 0n!i baajgcfctjjEe^ ben/ tertaijf Ijct bua: be anberlnnbing ban ailcu bic geïaaben uebestigb taajbt Wanneer men becljaïben aberbieciji: be naabjaaftlijftijeib ban wettisch Berouw üf 25aetbaaEbi0ljeib/ bóój Ijet «Geloof; nebena be Ijei--li ging ber gemoebBüctaeegingen boo? Ijet Geloof/ luaac boa?'teseïben Evangelisch bioiben; ató mebe ben aart bes Geloof^/ aïa in ^icl) beljel^ jenbe een öeginfeï ban algemcene bekcering tot Gob/ en in 't bejonbec ban bie Boei vaardigheid, iueïuec booniaam g?anböcginfeï ié/ ïiefbe tot Gob en ben föcece Hi'efué/ en be 6enabe boo: i^em aan sonbaaten aan^ gebooben/ aï Ijet taelïfte in ijet :€eecftuïi bat brij betbeebigen boojonber# fteïbt taoibt; ban jaï be noobsaafiïijt'töeib ban oyrecljt 25eranln rn biaa-re ^rftrering/ oy Ijaaren rerljtcn g:anbfiag ontaanfteïbaar gebestigb [taan.
3. 3©at aangaat ^ct geen in be Cegenbietning ge^egb taoibt ban Ct)2i^tU5 lijden in de persoon der Uilverkoorenen; iïi bleet niet of bie fjjjeefibjijé ooit boo? iemanb gebeejigb jij/ ban Ijier ober tail ift niet tbliéten. Cj}:istU£* leed in de plaats der Uilverkoorenen; 't geen booi allerlei ^rljiijbcren/ ouben en ïaateren/ bus taa:bt uitgebntitt: In zijn lijden droeg [of verbeeldde] Hij de persoon der Uilverkoorenen. '©e meening té 500 als taij te booren berliïaarb IjeLtben. Clj:i3tus en be Geïoobigen jijn één bcrüojgen ^erfoon/ één geestlijit ïeebenbig -tig-tljaam/ l^oofb en Xcben. ^it 3af/ Ijooyc ift/ niet ontftenb taaiben. ^ulfts te loocljenen/ 3011 ben geljeclen Geloofsartijftel ban be [Heilige Algemeenc Chrislelijke] Kerk, ben liobem inflaan, 3©at Cljjistus |allt;J 53oig/ üe?rirljttc en leeb/ taoibt ijnn toegereftenb. .ïïScn ftaat toe/ 'dat. Hij, als de Borg beEt 3?erüanbé/ voor alle onze schulden belaalde, of bolbeeb Ijet geen tai} bolboen moesten; en dat zijne Gerechtigheid taaarlijft aan ons worde medegedeeld, I-Met uit tail men arieiben/ bat het n/et noodig zij berouw over de zonden te hebban, dewijl alles reeds voor ons is afgedaan. lt;ï!Baa?/ Ijoe nu? .ïEiag men tailfteurig Ijet ééne gebeclte ban Ijet Cbangelie toeftemmen en Ijet anbere ontftenneu ? .^tonb tjet Go be niet bnj/ ben taeg/ be taijje/ en be o:be te üepaafen/ langö taelften taij aan bat Oeil jouben beet erlangen? 3Ja 5aob:aa men Ijet boojnemen ban Gobs E^ijsljcib en Genabe bastftclle/ moet men te^ ben^ beeje ttaee bingen erftennen; naamlijft — Voor eerst: %au bie Gerechtigheid van Christus aan oné taoïben mebegebeelb/ en be on^e taojben/ oy julft eene taijje/ bat Gob 3elf baar boo: berljeerlijftt taierb/ gemerftt ïgt;i} alle bingen in beeje ganfrtje tjuiai]cubing ueftljiut Ijeeft tot prijs der heerlijkheid zijner Genade (Vy); 50a moest julfié aan onje jijbe gefcljieben boo: ijet Geloof, i^et ié 300; Ijet fton niet anbcré taeesem
3©ant
(,v) Efeez, 1: 6.
33
258 IX Iloofdsl. De eigenlijke Oorzaak onzer Rechlvaardiging;
3)Dant taaar öoa? toij Bcrctïfthaarbiab taojöcn/ ticftaat in
Otitic bt ut jijncr i©ij^0citi/ ^cnabc/ cn TOefbe tc gecben» 5CÏÏe^ toaar ijoo: suuis1 gcfdjicbt/ is Geloof, cn niets anbets ftan Wen naam ö?aa^ oen. — Ten Tweeden. jQaDcmaal mrst natunr 50a bicjj Uebojben tn gc^ ijcrï bcibjaaib 'üias/ bat Ivij/ in bicn ftanb fiïijbcnbe/ nnmaagdijU bed aan Cljjistus ^•erccijtigljcib af be bjncijtcn berjetbe/ tot rcr ban a?ob rn ons eigen Ijeiï/ li c etui j gen Kon ben/ 500 toas Ijet insgeïijüs noobig/ bat öc^EÏbc veranderd tn vernieuwd tuictb^ Cn jfliibct öit fion (Dogmerït toaat toe ïMj CIjiiémS tot MSibbeïaat aanfreïbe/ naaniiijli onje iicljeeïe ï^ecfteïling in sijne a5eniecn(ctjap/ onmaogeïijfi üercilit too:bcn. Cn berljalbcn/ geiiiiicrtaijs Ijet beloof/ in besselfs lia?m aan^ gem er ut/ uoüb^aaiViijti liias tot Ijet eerste cinbe/ naamïijü/ om 43obe bc ccr te gceben; 300 taaa ter bereitting üan ört iaaistgemeldc, noobig/ bat bit beloof berjcïb gingc met/ ja be saaben in sirl) ü el] els be ban aïïc bic anbere a3cnabegaalien/ in inciucn be qJabïtjïtC latuur Incifter Uiij moeten beciacljtig toojben/ gelegen is. cï3iEt aïïecn öc zaak seïbe/ of be mcbcbceïing ban Cljjistus ^etcrljtigljeib aan on?/ maar ooft öc toi)* 3C cn Ijet mibbei baarban/ ftcunen op a?obs bjijmagtige öcjcijififting cn beïojbening. Jtfealjatben/ offcljoon Cl)?istii3 aan ^obs lt;43crecljtigijcib boiboening gaf booi aïtc be jonben ber ilitbcrliootencn/en snifts a^n# gemerftt atè een gemeen Jpeefaon. Uiant geen berftanbig mcnsclj ;al óntUcnnen/ 'bat Ijij bic ^ibbeïaar en 23o?g i§/ in sefteren sin een ge# mec-n persoon 51) ? d feljoon ïfij booj aïïc onje ftljulben öetaaïbc 500 ïtan crljtcr geen mcnsclj boo: siclj in ïjet licsonber aan Cljzi^tus baahtijifc en ïijbeïijfte apcljoojsaamïjcib beeï beeïijijgen/ ban langs bicn bJcg/ cnboo? bic mibbeïen/ luelften ^ob tot bat cinbe berojbenb Ijeeft. Qicr uit/ en Ijier uit alleen/ ontftaat cigenïijft bc noobtocnbigljeib ban aïïc bc pïigten bic ban ons gebojberb too?ben/in bcrselbcc o:bc en tot ijaar juiste cinbe en bodtait ten derden. Jföcn taerpt tegen/ IDat de Toerekening van Christus Gerechtigheid welke wij verdeedigen, de noodwendigheid van hel Gelooi zeiven wechneeme. TUts rebencert men; „Indien Christus Gerech-,,lighcid aan ons wierd toegerekend, dan zou ze reeds dc onze zijn, ,'eer wij gelooven. Want Christus voldeed voor alle onze zonden, quot;even oï wij in eigen persoon voldaan hadden. Én hij die geoordeeld wordt in eigen persoon voor allo zijne zonden voldaan to hebben, is ',van die allen onlslaagen en word rechlvaardig gerekend, het zij hij ,'lt;'eloove oï' niet; er is ook geen grond noch reden altoos, waarom men ,quot;van hem vorderen zoude te gelooven. Indien derhalven, de Gerechtigheid van Ciiristus waarlijk de onze is, om dot wij in het. Godlijk „oordeel geacht worden dezelve in Hem te hebben uitgewerkt, dan is „zij de onze zell's eer wij gelooven. Maar zoo hel anders is, dan is '„hét, blijkbaar dal die Gerechtigheid nooit de onze worden kan door ' hel Geloof; de vruchten en uitwerksels der zelve konnen alleenlijk
IX [loofdsL. ol' de üei'ccliliglieid om welke een Gelooviigt;e enz. ^59
„opgeschort worden tol dal. wij gelooven, door welk [gclool'l wij aan „dezclvnn deel verkrijgen. Ja indien Chrislns ooil zidk etne Voldue-,,ning voor ons aangebragt hadde als men beweert, dan zon dezelve „waarlijk de onze zijn, zonder ecnige voordere toerekening. Want nade-„maal ze voor ons en in onze plaats volbragt was, zoo zou liet de „hoogste onrechtvaardigheid zijn, ons niet van zonden ontheven en vrij-„gesprooken te hebben, zonder eenige verdere toerekening aai. Gods „zijde, of Geloof aan onzen kantquot;. jijn bc toaajben ban Socu.x
jcïfacn (h)/ bic ift niet jaubc uittjcfdjiEEliBn Ijcïrbcn/ indien ift niet iianb bat anberen/ bod) met een tjanédj ttcrfcljillenb aagraerft/ mij Ijiec in toaccn bnoicjeijaaiu l^ij üefluit jijnc rebeneecing met bee^e ftaute taal tot jijne partij/ taaar in Ipi üan fammigen eeuig^infi fcljijnt baïgb te taajbent Haec lua, tuorumqne, sententia. adeo foedo (i: execra-bilis est, ut pestileniiorem errorem post hommes natos in populo Dei extilisse non eredam. [3^at i.ê: Dit gevoelen van u en de uwen (ijij fp?ccfit ban be Voldoening van Christus, en be Toerekening berseïhe aan be ^elao-bigen) is zoo snood en afgrijslijk, dat ik niet gelooi'dat er immer zoo gevaarlijk en verderllijk eene dwaaling standgreep, sedert de menschen het volk van God geworden zijn.] 45ii inbebaab jijn argiiBtige geest taaé bjucljtbaac in Ijet nitbinben ban bitterijen tegen alle be ©etbajgen^ Ijeben ban ïjet Cbangeïie. oDofi banb Iji) jielj/ in het beftrijben ban be eene/ nooit baai eene anbece gebjongen om jieljselben te bieberfp,:ce-ïien. llDant baar Ij ij be ^obljeib ban Christus/ 3ijnc jDalbaening/ ne SSoenafferanbe/ ©ecbienste en ^ereeljtigljeib/ foat|)enbe/ en be gan# fclje natuur ban quot;3 ^eiïauba MSibbeïaarambt {jet onberfte lioben ïieerbe/ ftonb niets ijem in ben Incg om jijne aanballen op alles In at l)cm boo^ ïibiatn ftoutmoebig in 't bierft te fteïien. ^tÊaar Ij et berbianbert mij eenigjin^/ Ijoe anberen jidj ban sijnc biayencn burben üebienen/ bic/ bianncer jij beseïben aanbaeïjtig befeljonbtben/ bebinben souben bat se in anbere aysitljten baïftrcfit tegen ljunseïben gericht blaren. Tgt;U5 iji ijet gelegen met bc Cegenluerping bic blij tljanbS booi on£ Rebben/ taaar boo? men be iCoerchening ban ^h?i?tué ^crecljtigheib poogt te ontscnutoem ^Cnbirn bejcïbc eenige ft?acl)t in jitlj Ijabbc/ geïijft 5c julfté niet tjeeft/ ban 5011 5c baar Ij en en ftreftften/ om bc Voldoening van Christus onmoogclijft tc niaafien, Cn bit taasf Ijet bat Socun er mee üeboeïbe. ^an laat ons berseïber ftracljtïoosljcib joeften aantetooncn.
2fft antbioojbc/ eerst/ in 'tgemeen, bat aï bc baïéchljcib beeser Cc-taerping Ijier in gelegen jij/ bat men tjet één gedeelte ban Ijet oog^ merit cn bc o:bc ban a5obamp; lt;35eiiabe in beese ©erbojgcntjcib ban onje ïïccljtbaarbiging/ oberfteïfe tegen Ijet anbere; of bat men één deel baar* ban boo? tjet geheel neeme/ 't geen ten aandien ban bcBscïfs fijacljtbaa-
big*
{/1) Vh/c SocijN, i/c Scn'ator, lib. IV, cap. 2 5,
26U IX Uoofdsl. Öe eigenlijke Oorzaak onzer Rechtvaardiging;
bigijeib en liaïïtnmcnljciti oy iets antccs ftcimt. ©icr tegen toaarfct)uuta. öcu toij ten 'Iteejer in anjc Voorbereidende Aanmerkingen, Dl'ant bc geljeeïe njonü ücr (Ctgentocrying ig gelegen in eene onberfteïiiug/ bat be Y cl doening van Chrisius, inbieii et saabaanig iet^ yïaatë ïjeüöe/ Ijaare boiftomene uittaerïmig ïjeliBen moete ^ünbec Ijet a5eïoaf aan onjt jijbe; 't geen ïijnrectjt aanïaoyt tegen be ganfdje berMaaring üan *£nijé 3Eni in ^faar.gelte, ^act) üt jal mij in het bezonder öeyaalen tot ljun/ bic gaebbinben 3iclj ban bceje «Cegentaerping te liebienen/ fdjaon 3i| be Voldoening van Cliristus niet ontUeimen.
1. Co en be be ere Cljrifhts Imo: ens ftierf/ en sitfeeïiien ten SSoeiP offer aan iJ5abe opb:oeg/ Vu aren van God alle onze zonden op Hem gelegd (t); ï}ij droeg die alien in zijn ligchaam op het bont (/e); toen leed Hij in onze plaatsquot; en üjagt eene Wimaaïtte genoegboeningtetaeegüooj a tie onjc 3 an ben/ taant Hij is geopenbaard om de zonde te niete te doen, door de opoffering van Ilemzelven (7); en door ééne Offerande heelt Hij in eeuwigheid volmaakt de geenon die geheiligd worden (m). ï^ij/ tioo? taiengf 3onbcn boa: bie ééne Oflerande ban C^jitlug niet baablijü ea ten bolïcn üetaaïb i$/ 3aï in eentaigljeib Uan be3eïlicn niet nntljcbcn tooibeil. DÖant Christus opgewekt zijnde, sterf niet meer («); er blijlt geen slagtoffer meer over voor de zonden (0). ï^et Ijetjjaaïen ban eene offeranbe boo? öe 3onbe/ 'tgeen 3aquot; moeten begaan in Christus andermaal te kruisigen, bernieït ben gjonbfiag ban üen ganfcljen Cljjléteïij-tien o^obgbiensit.
2. ^Siettegenflaanöe beese hoogst volmaakte Genoegdoening, eenmaal baar be 3onben bet nitberliaa^ene 3)?eereïb aangeb:agt; 3ijn nogtljana aïïe menfcljen in ijunnen natmirftaat in tocïïten 3U gebooren taoJben/ kinderen des toorns, en 300Ïang 3i} niet gelooven, blijlt Gods toorn op hen (y»), bat ij?/ 3ii 3ijn verdoemcliik voor God, en ïiggen onber ben ptoeü bet JIDet. jBen Ran abei^uïiis uit Ijoofbe ban bie ^enoegboc^ ning aïïeen/ ban be geenen bao: toien 3e in ijet Nablijft baojnemen ge^ ftljicb ist niet 3eggen/ bat 3i} in Christus geleeden hebben , of bat 3ii beeï tjebüen aan 3i)nequot; ©aïbocning; 3!} ïtonnen ooit geen beeigenoaten ban be3tïlie taojben/ ten 3ij er nog eene anbere ^aab ban (J?ab baajafgaa/ naamtijft be (Cnerefiening bier ©oïboeniug aan ijttn. JJDant tjer maant fiegté één gedeelte nit ban Ijet ©oojnemen ban 45übLi (©enabe tat 01130 Kerljtbaarbiging boo? Cljjiftné 55ïoeb/ t. to. dat Christus voor onze zonden zoude voldoen; en bit moet niet afgefdjeiben toojben ban ïjet geen inggeïijfi? tot bat Q?obïijft baojnemen üetjoajt .1X5ru i'tan ober# suïtié uitquot;be fteïïing af tacftcnmiing ban Chrisius Voldoening, geen tic: toii^ afieiben tenen eene boïgcnbe ^aab b^in ^ob taaar booi i^ij 011^
be^
(0 Jesaias LUI: 6. (/•) i Petr. II: 24. (/) Heb. IX : 26. (m) Hebr. X : 14. («) [Rom. VI: 9.] (c) [Hebr. X : 26 ] (/) joan. 111:36.
IX Hoolclst. of de Gerechtigheid om welke een Geloovige enz.
ticseïbc toerekenl.; uadj tegen be naabtacnbigljcifa ban t)ct a5cïa0f aan onje sijbe/ taaar boo: Unj öeseïüe aanncemen; tacïft ïaatfle niet minber in be a?obliji'iE ^Sefteïling fiegjecpen taaa/ ban bat Clj?istus tiaa? anje jonben aan (J5ab^ «öererljtigljcib .;aubc baïbaen. ^erljaïücn/
3. lt;l?at geene tocïït be $)ccrc Cljiiatuö voor ons bepaalde, të jao taaar# ïijft betaalb/ ais of toij tjet jeïben üetaaïb Ijabben. fyjeelit ïfij/ in
ben Negen en zestigsten Psalm: 'Samp;X IK Thv-ïÖ TiTK [Dat ik niet geroofd hebbe moet ik wedergeeven.] ï^ij Ijab (J5obë eer niet beroofd [narij gefdjanben; i yet geen ban bicn aart boaj aitó bebjeeben taaa/[Ijet geen taij ber a5Dbljeib anraofb ïjabben/] bat gaf %ii tjaar taeber» i^et geen l^ij bejrit^tte en ïeeb/ bat ïecb en be:ricljtte l:}ij in anje yiaats. (Paclj be 3?aab ban 150 b/ Ui aar baa: ©ij aite nn5c janben op Ci):istn5 aber# Sjagt/ berftljaft ons geen daadüjk recht af aanfp:aaïi op tjet geen Di) geqaan en geïeeben Ijeeft; er baigt niet naabjaaMijfi of anmibbenijft uit baa:b/ bat [Cljjigtuë ©erbiensten] de onzen jijn' af be an;cn gcaa:-beeïb taajben/ bermibé J3ab iets anbers berajbenb Ijabbe/ 't geen niet alleen [bat baabïijtt eigenbam] moest bao,:afgaan/ maar oaft een mibbeï baar toe moest iaeejen/ tot .^ijnc ©eerïijiVfjeib. Cn bit fieunt alïej»/üetbe in besseifs toefen en a:be/alleen ap ^abs b:i)inagtige 25efl:eïïing. T'an/
4. .il^en Ran erljter niet peggen/ bat bie JDolboening boo? ana ge^ fcljieb jij op boajtaaarben bic eeniglijk van het geval jouben afgangen/ SUlfts Ijet onselier soube gebiecst jijn of bejelbe be on.^e 3011 taojben ban niet goobaanig icta ft an biel plaats' ijciiüen in berbinbtenisfen bieluen booj gelb bolbaan biojben. Stemanb ft an eene aantnerftelijte famine ber# panben ter betaaling boo: ecuquot; anber/ op baartaaarben/ Ixieïüer bol# ijienging onjefier i^. JIDant ingebal be bao:taaarbe niet luojbt bolüjagt/ ïian en moet Ijem jijn gelb tentg gegeeben bio:beu/ taaar boa? ïfij ge# ijeeï ftfjabeloos taa.:bt geflelb. .illaar in lijfstraffelijke zaaken, ïran er geene biïlijfte bojgfrelling plaats Ijeüüen/ inbien bc uittaertting en Ijet boojbeel baarban op anjcffere baojtaaarben ftenne. Jüant 300 aan be booitaaarbe niet bolbaan tao^bt/ ban Ijet onmoogeïijli ben ba?g' [bie bjnrtjteloas jidj aan be ftraffe onbertoierp/] bergoebing te besojgen. ^Pc blijde berljalben/ ap taelfte jij boa? taien (Ctjiiftita bolbeeb/ aan ^ijne ©olboening beel ontbaugen sullen/ is in ijet Nablijft JDaarnemen zeker en vast bepaalb.
5. 6ab Ijeeft getailb/ bat et een onmiddellijke Grondslag taare boa? be CCoeceïicning ban Cljiistua ©olbocning en oScredjtigljcib aan ons/ uit Ijoofbe ban taellten taij ïiouben gejegb taojben/ in 'C)etn gebaar, en geïeeben te Ijebijen Ijet geen i^ij beeb en leeb in on;e plaats/ uit fnarljt ban bic gifte, schenking, en (Cacreïlcning ban 'tsclbe aan ona; of taaar baai taij aan ijet sclbe beel outbingen en suïïia alles Ijet on^c taierb; Öct geen be saaïi i^ bie tai) berbeebigen. 35n beefe [onmibbeïïijftc gt;6:anb# l^aS] i? gelegen in bie allernaainvste vereeniging met Hem tot één ver-
bor-
262 IX Uoofdst. De eigenlijke Oorzaak onzer Reciilvaardiging,
boraen Lighaain, tao? Ijct mwl uit Wotit be noob3a«Öcib
öcs' ^riaofs darfyiangiiju Iidojö. ^:u taamicct men daar tni bacgt ^ 3CÏ^ noobtocnöiööciö/ tot bcttjceriijüing biet ©aimaaUttjeüen in 6ab toeüicn mi baajljabbe in onsc rïctljtbaatbigtng baa? CÖ?i|tu^ te ^ Ijootjcn; ais ooit tot berje einben/ naambjH/ on^ S mï hp
^Dbc/ en bc betnientaing anjer natmn naar jnn oeeïb, 5 . fteüina ban Ijct jeïbe tegen aïïe üebenfiingen anbj^ubaat berseuerb 3 jn. (0në baabiijit aanbeeï aan be ©aïbaening y^La£lf/
an;c. baabïijfte 31nii)bing in ?iin berüo^gen ligcljaam baa^ ijet i eiuOT,
achtereenbaigenbë a3abé berojbening. , „ , ,
Ten vierden» .lïien bierpt tegen/ Vat „indien de Geiechligheid
van
Christus de onze wordt, wij dan kennen gezegd woolen Zaligmaakers „der weercld te zijn, gelijk Hij was, of andoren zaligtemaaken, gelijk „Hij deed. Want Hij was en deed zulks door zunc Ceiedi ^heid ,
„niet andersquot;. ^Decje Cegenbierping tö ban öc^elfbe natuur al| b btioigaanbe/ en flegté eene übeïc bitten)/ geg?onb oy eene balletje
ubenmm^r^^^ib Hecijtbaarbigljeib] ban Cljiistus taajbt niet in onji obergeftojt/ 31 fat 3« inWee.cnde cn on^pel.jk üe mv jan to cab en au netijfte toijje als 3e be 3i}ne taaa/ en ^aa alj 3e iquot; _
naabtoenbig toerb berciscïit tat bat einbe am anberen baar baa. .,alnjtc_
maaften. 3©at toij aalt baen maagen/ af gejegb Vltitl
ayjicljt tat anberen uit ijaafbe ban eentg bccmagcn of Baeb^anig^ inMeebenbe in anö/ 3aa ïtannen tai} naait gejegb iets te boen/ of boa? een anber ieté boa? an? tc ban taereftening aan ons/ ban aïïeen ten ansen nmtc. ^aï eenige rertjtbaarbigöeib [of baab] ban ons eenen anber tjn gocbe «ooinen, Ijet ié boiftrettt noobig bat bie boa? an^fton bcjntljt • , 2gt; %i Vïast be a3erecljtigtjeib ban Cïjngtuö m ons
Mcebenbe be on3e gcmaaüt toojben/ban 30uben toe nogtljans m -
nen sijn/ noct) ge3egb ïtannen too?ben tr m öe Zaligmaaker van ande-
Ic„ boa? beïtte. Want .„5. mnmt/ a$ ttsï
accu suhjedurn ca pax, llict ötftta«tfini otu ccnc KtC) sn-nS aan
batten bie bat einbe 3011 ïtannen ïiereiïten. ^it bermagen taa^ a Cfeistus iTefcïjanfien uit ï}?arïjt bet Zelfstandige ^veeniging { ) [of ©erecnininn ber (6obl)eib met be cïKenéctjljeib m eenigï)cib be-i p foonë/l cn niet anbers. Tgt;e a?eredjtigl)eib ban CQjt^tus selbe/ bao? 'tbie Mensclüiike Nairn..- toiö:agt/ 3011 niet toereifienbe getaeest m ter liïetïjtbaa'rbiging en Moubcnis ber XlitbcrUooraicn/ inbiin ^t niet be ^erctötigljeib ban 3'!quot; Persoon, bie tcgeïijft oob en ^engdj toa^/ toare getoecHt; toant God heeft zijne Gemeente \eikietae | vrijgekocht] door zijn Bloed (lt;/). ^
[Eng. Hypostatical Union.'] ('/) [Hand. XX : 28.]
IX Iloofdst. of de Gerechtigheid om welke een Geloovige enz. 263
3. ^Decjc Cncccrtrninjj ban Ctjjistué ^ei'ccptigljciti aan ana/ ten aan* 5irn lian bcrscïhpc cinbc en gebjuift/ geeft (jaate maate [en hepaaling] volgends Gods Wil, en jijn ooijmerft in bic (Cocreïtcning; Ijier in ïitgt; itaanbe/ bat get be (6ereigtigtjeib jaubc jijn Uan Ijun aan taien ?c taaibt toegeccftenb/ en niemanba anörre.
4. JBi'j 5cg0en niet bat be lt;J?Ercdjti0l]eib ban Ctj?istus'/ 500 aïs be^ .ïeïbe in 'l gemeen voor alle de Uit.verkoorenen volbragt. iS/ aan ettf J3e# ïoehigen in ijet fiesanber ixmbc taeijereftcnb, tiH5aac jijne ©oïbocning boa? ijber ban Ijnn in Ijet iicjanber/ adjterbaïijenbö ^ob^ Wil/ to?bt gun taegereftenb; niet met ayjicljt tot bcrjeïüet algemeen nagmeiit/ maat bnlgenbs ijbera üe^onber aanbeeï in bejeïbe. ixlii ^eïaabige nnt* bangt .yjb eigen Homer [of üefdjeiben beeï] ban bit Sjonb beé ;Ccbcn0: tcrmijl 5e allen baoj bejeïfbc 6crctjjtig|)cib gerecljtbaavbigb luo?bcn.
5. «Pc 5fpastel [['aulus] geeft te hennen/ 30a aïé üie ïjierna iietoogen 3Uïïen/ bat gelijhertoijs als Adams daadiijke zonde aan ons luoibt toe# gereftenb tot becboemenig/ 30a oau be Gehoorzaamheid'van Christus onó toegeceftcnb taojbc tot Keeljtbaarbiging bea ICebena: .itlaaf be 3011= be ban Adam ümbt niet bus aan eenig mensdj toegeteuenb/ bat ijij baar boo? be oo?3aaït ber 3onbe en berboemeni^ ban aïïc anbere men# fcljen bjopbc; maar aïïeen 300/ bat ijij boo? 3idj3eiben baar boo? fcjjuï# big bja:bc boa? ^ob. 4.rn bus ia Ijet ooft aan be anbere 3ijbe, ^n ge# ïijït taij idjuïöenaaro tuo?ben boa? Adams misdaad, toelfte niet inftïee# benbe be 01136 ijs, maar bie ona aïïeen üio?bt taegereïtenb; 30a taoJben taij tot ïïedjtbaarbigcn gefteïb bao? be «öeredjtigljeib ban €tj?iatue bic niet inMeebenbe be 01130 i§/ maar rnM aan ona tocgcreftenb too?be.
3ij Uio?bt 3eherïijit aan ona toegeielienb/ belui;! I'M) 3elf boa? bc3cïbc recgtbaarbig taaa/ niet boa? ëcmselben/ maar boa? ona.
tïlSaar men 3^0^ bao?ber: „Indien men staande houdt eene persooneele „Toerekening van t geen Christus gedaan heeft, aan ijder Geloovigen; of indien „elk Geloovige persoonlijk rechtvaardig zij door alle de bezondere daaden van „Christus Rechtvaardigheid, dan moeten daar uit veele ongerijmdheden voord-vloeien.quot; KMj gcamp;ficn gier booren aangemerht/ bat foimuigcn/ taanncer 3ij bao?gefiijcn ccnig geboeïen te üeftrijben boa: bie ongerijmbgeben bic3ii ftcï# len uit get 3clbc tc moeten balgen/ baa?gaanba geneigb 3i)n bat geboden in 3uift een liegt te plaatfen/ bat be bao?onberfteibe ongerijmbgeben baar booi 't ininft' uit schijnen boa?btefp?uiten. l-n bit ia iets taaarban biiitaerf bc bef# tigfle en ïtefcgeibenfte ïieben in be gitte ban ben ttaiat niet b?ij 3iin. T»ua b?ce3c iïi bat (jet ooft gier mebe gelegen 3ij. IDaut [be fpjCEliUiija ban] persooneele Toerekening, heften ift niet iueï te berftaan. SClle vCoere# ftcning gefegiebt aan een Jperfaon/ en ia be baab ban een pevfoon/ get 3ij ban ooft taat/ of ban biat aart get iuec3cn maage; boeg gieram ftan men be3cïbc geene persooneele Toerekening noemen. iTn 300 üiij ban eene Cocreftening fp?aftcn bie niet aan inenacgelijfte^erfoonen gefegiebbe/
naam
264- IX lloofdst. De eigenlijke Oorzaak onzer Rechtvaardiging;
naamïijft/ in bit gcüaï aan aïïc a^ciaabigcn/ ban 50U bc aart bctjeibc miins tocctcnbé nart ntrt ücrüïaarb 5ijn, . . •
IT'at iemanb ooit br ^Cocrcftrninjj tocïftc toij bcrbccbigcn bus üefcljjcc^ ben iteübe: Dat elk Geloovige persoonlijk rechtvaardig zij door alle de bezoadere daaden van Christus Rechtvaardigheid, SUÏÜfi i$ mij niet taigt; to nat; nooit hrö ift gcïccjcn of gcljoojb bat iemanb cc jiclj oy bu. uiijjc ober uitbjufctc. ©Et 3011 ïtonncn ?ijn bat ijet boo? fommigen gcfcljicb toarc/ boclj iït saï niet op neenien suitis ijocb te pleiten» Ibant men ftfiijnt baar boo? te onberfteïlen/ niet alleen bat C|j:iftug elke bezon-re daad, Uirïïic in ijbere omftanbigljeib ban ons gcdscljt too?bt/ soube bejridjt üettücn/ maar ooft/ bat bic baabcn [ban Cljiiatus] inuïecbcn# be be onjc jouben gemaaftt tao?bcn; bicift bcibc ten cenemaaï baïaclj cn onmoogeïijft is. ©et geen ten aanjien ban bee?;c itCoercfteniug betaeerb toa^bt/ is aïïeenïijft bit; ö?at Ijct geen be neerc Clj:istus bcjruljtte en fecb/ aïé be .ïttibbeiaar en 53a?g bes ©erbonb^/ ter boïboening aan bc (j?obïijfte WttJ boa: bc tlitberftoorcncn cn in ljunne plaats/ [bat bit *eagc ift/] aan elft ban l)un tao:be toegerekend, tot liccijtbaarbiging bes Ecbené. Cn bit taas tot bat cinbc genoeg/ jonbet bat men 300 iets üeljocbe te onberfteïlen; en pullis — Uit aanmerfting ban bc Waar-dioheid des l'ersoons toefftc bic a5eljoo?5aamljeib oefenbc/ to aar booj begt; ;efbe berbienfteïijft tcbena en boïbaenbc toas/ cn aan beeïen uonbc too^ ben toegereftenb. — i^egené ben Aart der Gehoorzaamheid seïfae/ taclftc fieftonb in ccnc boïmaaftte gelijftliojmigijciö aan berbuïïing ban en boïboening aan bc ganfcljc 3}?ct in aïic Ijaarc Cisfcijcn. ^it toas/ lioo?-onberfteïb jijnbc bic ^aab ban a3ab^ bolftrcftt aDppergcsag/ toaar boo: een 23a:g in be plaats bcr Hitberftoorenen aangefteïb taerb om Uo? ljun aan a?abé SJ^et'te boïbocn/ bc g?anb op toeïften sijnc (6crectjtigljcib bc hunne ftonbe taojben/ en in allen jin genocgjaam taaé ter hunne ticcljtgt; baarbiging. — SCcljterboïgenbs bc Godlijke Bestelling nioest bat gcene toeïft «Clpistus als een openhaar Persoon cn als 0U3C igt;a:g/bcJticljttc en ïecb/ aan ons toegereftenb tooiben/ aïé of Ijcc boa? oirëjeïbcn ge^ frhieb toarc goo too:bt be janbc ban Adam, betoijï Iji} een openhaar Persoon toas/ cn ai jijn Baftjoost bcrüecïbbc/ aan an^ allen toegcrc ftenb/ aïs of toij seïben bic misbaab bebjeebcn Ijabben. ©it too?bt boo? ben Kardinaal Bellarmijn seïben meer ban ecnö erftenb. [^uó fp^ccftt Ijij:] Paccavimus in primo homme qmndo ille peccavit, ft Ma ejus praevrmcalio noslra etiam praevaricaiio fuit. Non enitn ven. per Adanu inobeciientiam conslilueremur peccalores, nisi viohedientia illius noslra eliain inobedientia essel (r). F^at is: Wij hebben gezondigd 111 den eersten Mensch, loen hij zondigde, en in zijne overtreeding hebben wij over-treeden' Want wij kosten door Adams ongehoorzaamheid-niet lol zon-
daa-
(;) SociN. de Amiss. Gr at. Stal. Pcccat. lib. \. cap. iS.
IX Hoofdst. o!' de Gerechtigheid om welke een Geloovige enz. 205
daaren gesteld worden, ten zij zijne ongehoorzaamlieid onze ongelioorzaam-hcid wierd. | OJn oy cciTc anbci'c yïaata frljjijft Ijij; De daadlijke zonde van Adam wordt ons toegerekend, als ol'wij allen die daadlijke zonde begaan hadden; iiat té/ bc ganfcljc ïlDct üan Ijabbcn beclijoaftcn» ^it is ijct luaar baa? be Styaatd bc Cacrcücning ban Cljiistus ^crciijtigijcib aan br iöEÏaaUiijcii ayïjeïbcct; maar juffté han niet eben jaobcd {jjaub^aïs öet Uaai-igc/ met onijcrijmbljcbcn iietngt lrta?ben. taojbt bcrijaïbeu niet jjc^-^cgb/ bat iJ?ob oordeele dat wi j in eigen persoon die zeilde daaden verricht, en die straffe der Wet ondergaan hebben, taeïfien be $CCCC CljjifhlS hcicicljt eil aubergaan Ijceft ï©ant bit 3011 aüe Caerehening liei-'maesteu. .l®aai: ïjet geen Cljjigtuö üebieef en ïeeb/ bat reuent vi?aü beu vöcïaabigcn tae ter iiecljtbaarbiging beci quot;l'ebtns/' als of Ijet baü? Ijiui ^dhen gefdjieb üiare; cn jijne a?crccljtigljcib als Uan een ayenuaac perfnan/ taa?bt be ljunue bao; iCaerehening/ 300 geïijït be zonde van Adam, ombat l)ij een apenbaac pee-[aan taas/ baa: Coerehening be jonbe taajbt ban ai sijn ..Bageflacl)t!
Sfiet uit fiannen geeue bei* gemeïbe angerijmbijeben/ taeïltcu inbebaab trngcciinibijebcn sijn/ eenigs^ins liao:bblacien. — €r baigt niet uit/ dat (ihristus in eigen Persoon elke hezondere daad, bieïHC lui) in an^C am-ftanbigljeben betpïigt sijn/ zonde verricht hebben; Ijct taaö oalt niet naabig bat ïjij jufha beebe. ^gt;c Caereltening [jijnec ^ececijtigljeib | rust oy gansYl) aubere g:anben/ 300 aïi bic getoonb Ijcüben. — Oou bloeit er niet uit/ bat de Gerechtigheid van ijder mensch die gezaligd wordt, beo? bjeïftc l:}ij bao: i^ab beft a at/ in ber3clber bieden en be3an-bere bebzijbEn bc3cïfbc 3ij met bie ban CljaistuS/ aangemerlit in 3ijne ouenbaare ®?aebaanigljeib als JlSibbefaar. IDant bce3e üebeniiing ber^ balt ban seïbe/ 3aobjaa men obertacegt bat bie ^crcctjtigljcib/ aangemerlit als be 3ijne/ be ^erecljiigljcib bi.ire ban beu vöabmenscïj/ en bus ban eenc sanberïinge natuur/ in 3aobe:re 31) ijaar aP3icijt of lie-treftlting Ij.ibbc tot 3ijn perfaoiu ©ct is be^elfbe [^credjtigUeib | iuefue Cï)?ifttis in 3ijne oyenbaare ^oebaauigljeib uitbierUte en boïb:agt. .XXquot;!aar Ijet berfdjiït anbebenuelijü beet af men bcjdbc befcijoubte ais volstrekt de zijne, of zoo als ze de onze wordt. %\\ bias' 1'ormelijic in-kleevende in =l|ein/ maar bja:bt aïïeen stoffelijk aan oné toegereuenb. S5i} bias daadlijk be 3ijue/ maar lijdelijk be an3c. Sij bierb uitgewerkt bao_: ben pejfoan ban ben ^obmensdj boa: alle be Uitberïiaórenen/ en bia:bt toegerekend aan dft ^doobigen/ enUel bao: 3ijn ïtesanber aanbeeï in be3dbe. Adams misbaab als aan oiui toegereuenb/ is be misbaab niet ban een perfaansbetbedber/ fdjoon Ijet br misbaab bias ban tjem bic een perfocuisberbeelbcr biasf; maar 3e is be ue3anbcrc misbaab ban dïi ban ons. ©odj ban bee3e Cegenbrcrping moet Ijierua baar het te pas' 3aï «oomen/ ujeeber gefp?aoften iua:ben, .P.ogrtjans boïgt niet uit bee3C onberfleïïing/ dat wij gerekend zouden worden gedaan te hebben hel geen lang te vooren eer wij bekwaam waren iels te doen,
34 reeds
2(ifi IX Hoofdei. De eigenlijke Oorzaak onzer Reelilvaarfliging';
reeds ceschied was. Ifêant ietjQ bat boo? ani cn in anjc yïaats scfcijicbt/ cre toii noa in ftaat jijn am snift? in yerfaan tc boen/ ïtan 3el«ïïi)tt aan mis tociKrcncub toajben/ ijcliju tjet bus öcïcgcu is met br nnsbaab ban Adam. §i'u bceïctïci jin cxljtct ftan bc mrnsxlj ijc^rnb toojben ictjt gr-baan tc Ijcüiku fjet tocïïi baü? ijcin cn in fijnen naam ijcftijicb ip/ ccr iiij ^cïf noti aanluccïcnb laaa; jaobat baarin gccnc ongccijmb^cib ftccftt. iXitn baent Ijict naij liij: bat ClJjiftuS niet ljct Idem [iiel eigen zeilde] ncbaan nóctj gcïccbcn öciitrc/ bat luij fcijutbiij toaren. ^Dacli taannecr mcu abcrtecgt/ bat Ctj?istu6 aïïcö bccb wal de Wei eischic, cn alles ïeeb wal de W el den ongelioorzainen bedreigde, 't geen aïïcs'is biaar tar teii berbanben bjatcn/ 50a saï bic ftcïïing niet ïigtïijft bcbjccjcn/ nocljbc rcbcncn toaav boa: teij Ijct tcgcnbccï gcflaafb ïiebljcn gcrccbiiju bcantbiaajb bJa:Öcn. W»at Clj'?iatn? de plaats van ecnen Corg bekleedde, of bat tb) de Borg ware, van hel Nieuwe Verbond, ücbcstigt bc .^cljiiit 30a uitbJUÏtftCliJU/ bat ijct niet bicï ïsanne geïoocljcnb taojben. ^ n bat cc Horgen fianncn plaats bcüben in iijffttaffeïijfte/ jaabicl als in tuitgctiijuc jaaucn cn in gcïofcljitu ben is tc boaten bctaagb. i^ct geen toijber? inaogc in bebenbing li0amen ten aandien ban ijct zonderlinge van Chrislns Gehoorzaamheid aï# .liïuibiJCf laai-/ bebiijat aüeciUijft/ bat jijnc ^ctecljtigljeib/ aangemeckt aiu loime-li'ik cn inkleevende bc 5'i11E/ bc^anbcr eigen bi ace/ en bat bc
biibaamenbc ïjocbaanigbebcn bccjcibc/ ontftaanbc uit Ijaacc betcciiUtng tat jijn pccfaon/ als inkleevende in ïfcm/ niet nirbegcbccib bannen lua^ ben aan gun/ luien jijnc a?ccccötigtjcib bjaibt tacgeccbenb.
ï53cn bicngt baaibcc ^ict tegen in^ ir*at „wanneer men de loeie-kening van Chrislus Gerechligheid vaslstell, dan volgen moele, dal ,,elk Geloovige gerecblvaardigd worde door de werken der Wel. Wanl „de Gehoorzaamheid van Chrislus was eene wellische HechUaaidig-hcid, cn indien zulk eene aan ons wierd loegerekend, dan zouden quot;we 'door de Wel gerecblvaardigd worden, slrijdig mei uitdrukkelijke o-cluiaeni^sen der heilige Schrill op verscheiden Plaatsen.
anttaoo?be. (1) .TUietó is/ joabccï ib toccte/ gcmccncc in bc ^tljliften ban ïieïeecbe Jl^anncn ban bat be ^5ecetljtigljcib ban
tus onze Wellische Rechlvaardigheid-gcuoemb toajbe; baclj ift bcrtcau^
bu bat jij tebens' jeec biel in ftaat jaubcn jijn/ otn Ijuu gejegbe tegen bc gemeïbe staaacigljcib te liccbecbigen, (2) ^inbien bit gcbaïg baa?# ging/ bat in ben seïfbcn jin genaameu luierb door de Wet cn boa? be bicr^ ben becïcïbc gerechivaardigd te worden; bJdU ïaatflc ^aa ftci.iiin l^abs tOao:b antbchb luajbt/ ban moest men mebeïijben Ijebben met bc zwakheid ban bun bic geen anber mibbeï jien bannen biaac boaz biij ban be becpïiging am baa? be et gcretljtbaacbigb te biojben/ bannen bc* biijb bjccscn/ ban baoj beeje Coccebening ban Cbjistu^ 43ececbtiglJcib. ro ^e beibge J*£lj?ift/ taclbc ans ïeect bat door de Werken der Wel
quot;■eon vleesch zal quot;erechivaardigd worden, ïeect ans insgeïijbs/ bat mi) '■ ' door
IX Uool'dsl. ol' de Gerechtigheid om welke een Geioovigc enz. '267
door het Gelool' de Wet geenszins te niele doen, maar bevestigen (a)gt; dat het recht der AVet vervuld worde in ons [b), bat Christus niet ge-koomen zij om de Wet Ie ontbinden, maar te vervullen (c); cn bat Christus het einde der Wet zij, tol. rechtvaardigheid een' ijgeiijk die gelooft (d). Cn hat bc iJ?rt morat brrbuïb luoibcn smtbcn irij ooit ïton^ ncn gctcdjtiiaarbtgb toojbcn/ suïïrn taij gicrna tictooQcn. (4.)
ttjans too:bcn toi) niet ttcrccpi.iaarbijjb boo? bc 310ct of bcrscïürr Hen/ in ben eigenlijken zin taclftcn ^oba 3JDoo?b aan bic fy:cctttaijs Ijecljt; tn nieuwe beteekenissen of ficbuibingcn baarban tc bcrjtnnrn/ ié geenssin^ bciïig. vDc mccning bcrjcïhc in bc Ijriïigc ^tljjift ié/ bat alleen de doeners der Wet zullen gerechtvaardigd worden (e); cn bat de mensch die deeze dingen doet, door dezelven zal leeven (/quot;), naattl* ïijft/ bic b^clbcn boet in eigen persoon, in ben jin ban yetfooneeïe pïigr* betracljting/ taeïfte alleen bc 'ibct beueisrljt. ^lïSaar taanneer blij/ bic bc BDet niet berbuïb ijeüüen boa; eene perfooneeïc inuïeebenbc geljca:-' jaamljcib aan bejclbe/ getecljtbaarbigb 'mojben boo? bc toerekening van Christus Gerechtigheid aan onö/ ban biojben toii gererljtbaarbiob boo? Cljjistit'j/ niet bon? be 3l?et. — ï'ocfi men jaï seggen; „Uit „geldt niet. Want indien zijne Gehoorzaamheid dnsdaanig aan ons
wordt toegerekend, dat wij in hel Godlijk oordeel geacht worden ge-,,daan te hebben 't geen Christus deed, dan is het in de zaak één het „zelfde, en dan worden wij zoowel door de Wet gerechtvaardigd, als „of wij zeiven in eigen persoon eene onzondige Gehoorzaamheid aan „dezelve volbragt haddenquot;. TKm bit beften ift niet te bcrfïaan. ï^ier bio?bt bc natiutr bei* Cocreftening bicberom bao:gefteïb als bo oil) een/ op eene toijjc bieïlie Inij niet eruennen; baar uit alleen bia:bt bit ge bofg afgeïcib/ Ijet geen crljtcr inijna bebunUenbs er nog niet uit bao:b^ bloeit. B^ant joobjaa men fiegt'i eene Toerekening van eenes anders Gerechtigheid aan ona' crUenue/ ban taat natuur bejcïbe oaü jij/ 500 moet aanftonba aïïc ilecljtbaarbiging boo: be IDct of be taerftcn bcr^el be/ in ben sin bcr Ijeitigc ^clj.nft/ ban jclbe berbalïen. ^c Toerekening neemt teeftonb alle moogefijiVljeib luerlj om boo? be iKct gerectjt» baarbigb te bio:ben: taant bc llhct 'ftan nicmanb redjtbaarbigen/ban op g:onb ban eene ^erecljtigljeib bieïite oojfpjongïijïi en inüïecbcnbc ^ij-ne eigen ia. De mensch die de werken der Wet doel, zal door dezelven leeven. tfnbien be vöerecljtigljcib bjeffsc toegcreltenb toojbt/ bc g:onbt en oojjaaft ié onjer iiecljtbaarbiging/ en boo? bic (Coercïtening be onje bJOibt/ tieg?ijp l]et ban ^oo aïé gij Wit/ bic Rechtvaardiging is uit (J?e na be/ niet uit be IDet. tOnbcrtuafttjen taoabt ban nicmanb joobeei ift bieetc/ gefteïb/ dat wij in het Godlijk Oordeel zouden gerekend worden
(a) [Rom. lil : 31.] (/gt;) [Rom. VIII : 4.] (c) [Malth. V : 17.] (lt;/) [Kom. X : 4.] (t-) Rom. II;i3. (ƒ) Rom. X : 5.
SA'
268 IX lloofdsl. De eigenlijke Oorzaak onzer Rechtvaardiging; en/.
den in persoon gedaan te hebben hel. geen Üirislus gedaan heeft, cn Ijct üau renen jin tjVüöcn teïRc mrt öc tDaadjcib ftrijöt/ naamïijft/ bat 60b 0115 ^oubc oordeelen in tigen yerfoon bic baabcn lieirictjt tc Ijc'üücu tarïUcn toij nooit itcjïidjttcü. ^aar Ijct geen Cö?i?tu^ boo? on? cn in onjc pïaaté becb/ bat taorbt ons toegerekend en geschonken, uit ïijatijt ban onjc bcvccnivjintj met ^cin tut één verborgen Ligchaam boo? Ijct beloof/ cn baai* oy too:bcn toij iicrccljtbaarbigb. €11 bit tacryt ten Gene-niaaï aïïc ïïcdjtbaarbiaing boa^ be Wit of be toerften bcrjclbc ombejre; offcöoott bc IDet fiebcstiiTb/ bcrbuïb/ boiujaect tooabe/ ten cinbc toij joubcn Üonnen ycccct'itbaarbiijb toojben.
?tï 300 tocinin ooit ftonnen toij nit Vjoofbc ban bc (Cocre'neninij ban ;Ci3?igtn5 a3ei'ecljtiiquot;[ljcib/ toaimcci* men bescibc recljt begjiipt/ gejegb tooibcn onze eigen zaligheid te verdienen. JDolbocninjj en ©ecbicnctc jiju eivjenfiViappcn ban Cljjistu^ ^ctccljtigijcib/ toeïfien formelijk in jiju perfoon atïeen b eens ten/ en aló joobaanig ftan bcseibc aan eenquot; anber niet toorben inebegebccïb. «Daarom, 300 aïjt beseïbe aan bc ^c^ ïoobigen cïti in ijct bcsouber too:bt toegeteïienb/ gaan bic cigcnfrljay# peil/ toeïiten aïïeen tot bersctber beftaan in bc Pcrfoon ban a5oü? Sioon betrcMiing ^cüben/ met bejcibc nitt gcyaavb. ^'Oclj Ijicrbau ie te boo* ren ceebs geftuooben; bit ééne celjter toas noobig Ijier met een toao?b Ijerljaaïb tc too:ben.
iDec^c Ccgentocryingen Ijebbe i» ijier in aaumcrïiing gcnoomen ombat bc 23eanttooo?bing bcEjcïben tot nabcre oyening ftceblicn bier li?aar-Ijcib/ tot tacïïter ftaabing boo: betoijscn en getuigenisfen uit ^obs DOoojbt ili tljanb? jaï obctgaan.
TIEN-
X HoolVisl. Bewijzen voor de Hechtvaardiginir enz. 46!?
li K W LI Z !•: N V 0 O R 1) E
DOOR DE TOEREKENING VAN CHRISTUS GERECHTIGHEID. EERSTE BEWIJS, ONTLEEND VAN DEN AART EN HET GEBRUIK ONZER EIGENE PERSOONEELE RECHTVAARDIGHEID.
Jifri liccl'l cenc liechlvaardiging van overtuigde zondaaren jdaal^, up 'HJRè hunne Geloofsoelening. Uit kracht van dezelve worden hun de zonden vergeeven, iiunne persoenen bij God aangenomen, en hun liet Hecht geschonken tot de hemelsche Gelukzaligheid. Tot deezen Staat worden zij overgehragt zoodraa zij in Jesus Cluistus gelooven. Zijnde het een Slaat van daadlijken vrede met God. saaftcil Ijauijc ift
tljanbs liaoj ücliTcrjcn/ tcrluijf 5c ben ijmubfiag jaïïcn uitmaaiten ban aiïtó taat ia Itrrörc jat tcacljtcu tc Bctaojjcn. 4jn iu bcrmcïöc bcjcïlicu/ uaarbien fommigen/ niijncs ooibccls/ aïïc waare daadüjke Rechtvaardiging ban sanbaaren oy bc oefening bes ^ el oafs, in bit ïeben/ Kljijuen te antiieinien. JK»aiit ^ij lietftaan boor be iSecptbaacbiginiT niets meer/ ban cene afgemeene liaoiluaarbeüjüe llitfy?aaft in Ijet «rbangelic bciquot;gt;' ïtïaarb/ luelUe ten aaneen ban becjcïber uitbaering ectst fuacl}t sal Ijcüöen in ben ïaatfixn oDoibeeïsbag. „DDantquot;' / [bus fjueeftt men/] „bebiijl be boo^taaarbe [bee Itetljtbaarbiging/] ^oafang be menfcl) in ,,bit lebeu iS/ niet baïHomenïijft baiü:agt bja:bt/ 500 ïian ijij aan be-„jcïbe geen beef beeïnijgen noclj baabïijït en boïftreüt gerecljtbaar^ „bigb taajbenquot;. ï^iec uit moet balgen/ bat cc inbebaab geen waare slaat van verzekerde rust en vrede met God door Jesus Christus, bao? eenig mensrtj in bit ïeben te üereiiten jaube ^ijn. i^iec ober ^aï itt mij tljaubs in geenen rebenttaist üegecben/ bermibs ijet mij tocfcljijnt Ijet ganfetje Cbangelie/ be ^enabe ban onjen i:gt;eere Xl'ems Clj:istuö/ en aï ben trooft ber aSeïoobigen/ te beebjaeaten; luaar ober biij/ 300 ift bet-troutae/ tljaubs niet meer lieljaeben te tbiisten.
^n^ anberjaeft is alïeenïijl}/ l^oe een overtuigd zondaar, ap sijne 43e laafsaefening/ Pergeebing ban janben antbange/ in 43abs gunst taajbe
aan^
270 X. Iloofdsl. Bewijzen voor de Rechtvaardiging door de
aangenomen/ cn fjet reeïjt üctüjiigc ren ecutaijjen fJcbcn. Sf-ao pullis niet anijer^ ftan ijcfdjiebcn ban boo: tic Toerekening van Christus berecht igheid aan tjem/ ban ftan Ijü ooft baar boo? aïicen boo? ^ 0e* rcfljtbaarbirtb taoibcn. gt;Lrn bit 55ciiuit rust op be 15oo?onbcr)tciung bat tot be ftedjtbaarbiging ban ijber mengel)/ tate tjij ooit jij/ eene vc-recljtinljeib betciatijt luojbe, ï)Dant naarbten gt;i?ob/ toanneet ï^i} ben ui ené tij rerljtbaarbigt/ tjem berftlaart ontiieven van alle misdaaden J3ic tot sijncn laste lagen/ en rechtvaardig te zijn voor zijn aangezicht, 500 ftanquot; sulfté alleen taeejen uit aanmerfttng ban eene ïitEcljruaarbtgljm/ uit ftiacljt ban taelfte iemanb bué luo?bt b?i)gefp?ooften eu onuljuibtg bcrfilaarb; biant 60baquot; (®o?bcel ié naar toaartjeib. ^it l)eüïicn ton te boorrn bolbingenbe üetoogb/ boo? bic rechterlijke handeling onber tael* fte be ^rljiift ons be ïüetljtbaarbiQing ban een geioobig jonbaar ber^ toont. Cn ^oo er geene andere Gerechtigheid ia boo: toeltie toij bus ftonnen gerer^tbaarbigb tooiben/ ban alleen be ^erccljtigljeib ban Cljj!^ tug aaifons toegereftenb/ ban moeten taij ooft alleen boo? bejetbc ge^ rccljtbaarbirtb tuojben/ of anbers in quot;t geïjeel niet. ^n inbien er 300-baanin eene anbcrc *J?erecljtiglieib toare/ ban moest Ijet eene onze pir'3quot; nc, ons inkleever.de, en door ons uit gewrochte jijn. ©ant bceje ttoee-berlei (Ceretljtigljeib/ naamlijft/ eene inklecvende, en aan ons toegerekende; onje eigene, en die van Christus, maaften be grtjeclc J.atuur ber a?rredjtigl)eib uit/ ten aansien ban 'jet fhtft toaar ober toij Ijanbelen. viTn bat er geene zulke inkleevende Gerechtigheid [of Uechtvaaidigheid, j gccne joobaanige (l5crecljeigljcib ban ons eigen, boo? taelfte taij booj ^ob ^oitben ftonnen gcrectjtbaarbigb taoiben plaats Ijcüüe/ 3al ift in be ecrite plaats ïietoogen. Cn bit jal ift boen/ ecrstlijk, boo? uitbjuftfielijfte cetui^ gcuisfen ber Ijciligc .^rljrift/ en daarna uit obertaeeging ban be jaattjelbe.
Cteee Jtainnerftingen jal ift Ijier toe boozafjenben: TDec^c K^gcu-gerechtigheid moet men l)ier niet flcgté in t algeirokkene en op 5IC9 Seloc befcljoutaen/ maar 300 als! bejelbe boo? fommigen aangemerftt tao?bt in Ij aar e betrekking tot be ©olboening en ©erbiens'te ban CÖ?istus. j^ant beelen jutlen gereeblijft toeflaan/ bat onje inkleevende Hecbt-vaardi-heid op ?icl);elbc niet genoegzaam jij om ons boo? Cob te recljt* baaröigen: maar jij taiïïen/ bat bejelUe ijaare waardije en krajlit ont-leene ban be ©erbienftcn ban Clj?istus/ en als soobaanig üi) 00b genoomen en tes eeutaigen rd'ebena taaarbig gcooibeelb taa?be. „joubenquot; jbolgenbs ljun] „hel leven en de zaligheid niet, konnen ver-,,dienen, 500 CÏJjistuö boo? ons die Genade niet verdiend hadde, ÖOO? ..taelfte inij julfts boen ftonnen/ Ijier boo? geeft ©ij tetaeeg geö?agt/ „bat onje taerften bie taaarbij üe^aten bat 6ab bejcluen ftonbe ueloo^ . nenquot;. IPii tullen bcrtjallieii onber;oeften/ taat taaarbij aan bte rerljtigljeib/ uit ft?acljt ban Ijaare üetreftfting tot €lj?i3tué ©erbien|* ten/ rebelijfter taijje ftonne geoo?beelb tao?bi:n toeteftoomen. ï3oa?Dg;
X Itoofdsl. Toerekening van Cliristus Gerechtigheid, enz. 371
naarbicn ücrfcljiïlcnbc ^inbljcamp;cn/ ay dnbcrfiijcibcnc toij^en/ aan an^ SC eigen Reciiivaardigiieid ccn scïictr aauiïccï in anjc lïcrijcüaarbiginij paagen tacteftcnnen/ juïii^ bat geen bccseïben met be an beren obeceen^ ftemme/ ja anbei* ljun niaat üieinui gcUanbert laa:öca Inenten ijiet* in eenst sijn/ saa afé in be iloomschgezinden, Sociniaanen, en anbecen/ ligtïijft te toanen toaa; jai iït in be balg cube rebcneeringen/ saa'ueeï moageïiji;/ bie aïïeu ay Ijet aag ijauben. TOaiU mijn taeieg m/ te üe-toijjen bat anje eigen fiecljtiiaatbigijcib geen^sin» suïfi een aanbrei in aiise ïteetjthaarbiging üoa: a5ab ijeüüe/ jaobat be ^eceelitigijeib ban Cljjistu? niet be eenigfix Operecamp;tigljcib saube geaajbeeïb taajben am Uielite tojj baa: 6ab taa:ben geree'jtbaarbigb.
Eersilijk, ;aï(en lue uit be meenigbulaige plaaifen ban *J3ab^ ï©aa?D tóe Ut en Ijier tae üijgebjagt itanben lua:ben/ fammigen aauljaalen.
[^abjultlieüjl! ia be betuiging bes ^irljtecs ban ben] CXXX Psalm, in Ijet 3 en 4 ba. Zoo Gij, 11 K K i'{ K, de ongerechtigheden gadeslaat; II E E r. E , wie zal heslaan'.' Maar hij ü is vergeeving, opdat Gij gevreesd wordi IDeese toaajben lieljcïsen in siclj/ 'een anbccjaeiV 'hoo oen mensch, Ijae eenig raensch, baaj 43ab fiannc gcree^tbaarbigb U5a:ben; tjae l)ij hestaan sal/ bat is?/ baa: oacr; aangejicijt met bieïgebalïen; Ijae Ijij hestaan sal in liet gericht, geïijli ijet bua eibeca beriilaarü bjaibt: De godloozen zullen niet bestaan in liet gerichte (n), jij juU'eu bij tjet rectjtexlijH anbersaeft niet bjijuerftlaarb biaiben. ^De saatt taeïTte siclj ten bien einbe aUeceecat aanliiebt/ ia jijne eigen Gehoorzaamheid jaf Deugdhetrachiing. 1 J0ant bit eiarjjt be 3J?et ban l)em in be eecjtc ptaataV en öier tae becmaant ij cm sijn eigen geweten. £»arlj be Psalmdichter berfttaart apenïijft/ bat niemanb baat uit met eenige brLieijt be rebencn Sijner becanttaaarbing autleenen ftanne. iTn be aaj^aau is/ ombat au* aangesien be allerbeste ueaieljtiiigen ber beate incnicljen/ jij nagtljaii'i aan angereeïjtigjeben fcljuïbig ftaan baa: ben i;gt;cere tjunnen ^aa. Cn bat luanncer be mriisct) baa? i^ab berfeijijnt am geaaibëelb te lucubcn beeje aalt in aanmeriüng niaetcn ïtaamen. .il^aat ban saï niemanb ftan* nen hestaan, niemanb itannen rechtvaardig zijn, jaa alrï ijet ay ecne anbere yïaata liia;bt uitgebniïtt. T'e berftanbigfte eu beiligfte toeg ber= tjaïben/ in ijet [tuft ban anse fiexljtbaarbiging boa: gt;i~ab/ ia bit pleit gcljeeï te ïaaten baaren/ en ana niet te beroepen ap anje i'iigtbetrach-iing, uit breese bat anse zonden inageïijita sauben ten baaifcljijn ïtaa men/ en geijoa? bin ben. ;lDiemanb aalt itan met reben eisfeijen bat suïfis» niet gefeljiebe. trn 30a ijet ijet gebeurt/ ban maet be beste ber menfiben/ balgenb^ bes Dichters bcritlaaring/ jcljuïbig uitgaan.
(Cbite bingen toajben er in bit Rechterlijk Onderzoek bereiacljt/ in= bien een sonbaar in Ijet sclbe beftaan saï. — Eerst,batsijueongercdi-
tig-
(a) Psalm, i : 5,
272 X lloofdst. Bewijzen voor de Rechtvaardiging door de
lio-heden «iet in aannicrfting fiaainen; taant 300 öit gcfcljictit/ ban ïifi bao: altod^ toïnatcn. — Ten anderen, bat cc ccnc Gereciiliglieid inaeüraat cn bettaemh toaibc/ tadlic ücn tacts üannc baoifiaan. JCaiit bc Itccljtbaatbiijing gefetjiebt uit ujacljt ban ccnc rccljt'uaarbipcnbc opt* rcflltialicib. Stan Ijct eerste licanttaaa?bt bc vergeeving der zonden; Maar bij L1 is vergeeving. -L:n ïjicr in ïiijt cnijc cenigftc ttbbing; tegen ïtet bcraa:bceïenb üamiis bcr 3©et/ met oyjicljt tot onjc ongcrecgtig-ijeben t. ta. [in bc IDcrgecliinct on^cr janbenj booi Ijet :ölcicb ban CïpiatUSu Want in lieiu liebben wij de verlossing door zijn Lloed, noainliik de vergeeving der misdaaden (b). ?i'an Ijct tweede ftan 01111100* neïiiu bolbaan taojben boo? onjc eigen pïigtüctcacljting/ uit Ljooibe ban O'uc niecninbuïbinc obertccebingen. ï}et boojliceïb ban ben jeirben IMcli-leV ïcctt ens' ooft/ ijier tac eenen anberen taeg intcflaan/ [baa: tatj tjem cïbetij ijaa:cn betuigen:! Ik zal hoenen gaan in de moogendheden des 11 ek ren HEER EN; ik zal uwe Gerechtigheid vermelden, uwe alleen V); be iHcrccljtinijcib ban God, met jijne eigene, ja in tcgenftcl* ïing ban jijne eigene, rê bc ecnigftc gianb oy taciuen l)i) m bit gebal
^tiube yieiten. . , , . ■ ,
Indien dan niemand voor Gods Gericht beslaan kan op grond \ an eigen Reclitvaardigheid, zulks hij voor Hem gerechtvaardigd worde van alle zijne ongerechtigheden; en indien onze eenigste pleitgrond in dal geval zij de Gerechtigheid van God, Gods Gerechligheul en met de onze; dan is er «eene persooneole inkleevende Rechtvaardigheid in cemg Gelood-gen te vinden, om welke hij zou gerechtvaardigd worden, ^n bit lg be
;aaft bic taij betoogen macsten. .......
ïgt;et jelfbc tao:bt anbecmaat boo: ben jcifbcn heiligen ^Picljter bebe^ tigb/ cn jutué nog uitb?ufiftcïi}fter en tnarljtigcr/ t. ta. in ben GXL111 Psaim, Ijct 2 bs. [SCÏtaaar Ijij bua fmeeïit:| Gaa met in het gerichte met uwen knecht; want niemand die leeft zal voor uw aangezicnt ree li t-vaardiquot;' zijn. a?it getuigenis berbient joobecï te meer oujc omnerumg/ naarbien Ij et uit be 3©et ontleend sünbc (gt;/) ovei-gebragt is in Ijct ixbaiv geïie en boa: ben Stpostd 1'aulus tot twee oubeeftljetbrn ceisen met liet ;etfbc oogmtrft taa:bt aangeijaaïb {e). _
vpc tgt;crfoon/ te elft c ijict boo^uooint tils boo? ^ob üctfcljijncnuc/ üc^ ïiibt siclj Gods'knecht te sün; bat is/ een mcu'Mj bic ben ^eere bemin* öc/ b:ceabe/ en oprcramp;tïijft geïjaojsaambe, ï}ii taas geen bchemhei-li„e 'geen on^eloovige, neen onherbooren rnensch, bic gcene aiiocre ban'wettische pïigten/ pïüen aïs be Wtt cistljt/ en bic boo? bc U?acl)t bcr iDet' l of bao: ijaacen inblocb op Ijct gctaeten/1 bc?:u1jt taaren; juïften als ijbee etftciinen 3al ban onsc rïccljtbaarbiging uitgejiootcu te
(/•) Efeez. I : 7. (f) Psalm LXXI : 16. Q/) Exod. XXXIV : 7. {'■) Zie Rom. III: 20, en (lal. II : t6.
X lloofdsl. Toerekening van Christus Gerechligheid. enz. 27-3
luccscn/ cu tic/ liDiijcnbs Ijrt aojbccï ban fommirjen/ cc alleen ban uitgcfiaotcn jijn. l^ct toaa David, ccn man/ üte niet flcgt? toaacïijü üeïiccrij Uraó' geluajben/ ccn opcccljt geïoobige toaé/ ben ^ccat üan (£gt;0b 'Ijabbc/ cn bc ücjanbctc inWacbcn jijncc aJcnabc raagt arbccbinbcn ter üetcacljting lian fijnen piigt: maar luien 43ab jcïf bit tjeerïijft getuid genié ijab gegecben/ Dat liij een man was naar Gods hart. Cu bit ge* tuigenij? [bic lieüiu^tljeib | ban jijuc oyrccljtljeib/goebe trnuta/cn pergt; faaueeïe rcdjtbaarbigljeib/ b:aeg Iji) ftcebs in jijn getacten,/ saabat Ijij bilitaerf sirtj baar ou baai a?ab burfbc fieracpen/ ter berbeebiging sijucc ^aaïf tegen jijne ©ij au ben. l^ij Ijeiibeu berljaïben ijiec een baaiamp;cclb ban ccn nyrecljt/ ban ecu jeer g?aat J5ciaabigen/ bie jeer aaumer fietijfï in initlcebcube perfaaueeïe iiexljtbaarbigljcib uaben anbereu uit# üianu.
^Dec.;e ^crfaan/ toien jijn getactcn/ ja Uiicn be dJabljeib seïbe 500 baoiincijtig een getuigenis gaf ban bc apreeljtljcib niet aüeen/ maar ooft ban bc uitfteeHenbljeib jijner ^Deugbbetracljting; [becjc scïfbc ^gt;crfaan] abertaeegt [ijier/] Ijae Ijij voor God zal moogen bestaan, en liaa.i V^et aangesieljt ber ï^aagi'tc .fKajeateit gerechtvaardigd worden. |tïBeu 3au ftannen bertaactjteu] bat Ijij ap jijnc eigen vöerccljtigijeib jaube pleiten; cu bat Isultx een 1) ei lig .lïiauj inbicn al niet cx condigno, [uil kracht van verdienste,] ten miuften e.r comiruo, [uii hoofde van welvoeglijkheid,] taaarbig jaube jljn/ baijgcfpiaaften/ geredjtbaarbigb te lua:ben. vDan/ uccu! Ijij laat bicu uïeitg.:onb aber baa? bat J3efiacl)t ban luenjcljen bat naberljanb soit auftaau/ cu bic van zich /.elven ver! rouwen dat zij rechtvaardig zijn, terwijl zij anderen niets achten (/). JBaar/ auberfteïb bat Ijij JUlft ecu bertraubien in be verdienstelijkheid zijner Werken niet ftcïbe/ ais fanunigen ti'janbé fcljijncn liereiftt te Ijcüiien/ bi aar am treedt hij ecijter niel vrijmoedig met »i?ab in het gericht, en luaagt een rcelj^ terïijl't oubcrjaeïf; tat sijne berbeebiging iutijEugcnoc/ bat ijij be voorwaarden van het Nieuwe Verbond, bat ceuluig ©erbaub bteïli ^ab met Ijem gemaatit tjaböc/ 't geen in alfea biel gea?benb cn baat Uiari/ bal iiragt Ijabbc? Bant/ baajanberfteib bat bit Pcruanb/ cu bc ©aojtaaar# beu ban 't seïbe/ bna: Clpiatua Uiarcn bertaajbeu/ rmeu .^aï tatlj niet antücnneu bat be verwerving ban bat Pcruanb Ijaaren inbïaeb aau an ber Ij et aDnbc (Ceatamcut uitlijcibbc) ban luaa bit aïics Ut at ban Ijcm geciecljt luerb. San men niet üijuana bcciucebcn/ bat ijij ficljaa:be tat bat fiat ij ban menfcljen/ bie geene naobtaeubigijeib uaclj nut in per-sooneele Heiligiieid en licchlvaardiglieid fteïbeu/ bcblijï Ijij ban bejdbe geene meïbing aïtaaa maant/ in een' tijb laanneer 5e ijcm ijet aiïcrmeeat ftijcen te ftabc te üaomen ? i;Mj Ijab jicij boa? quot;t minst itanncn iieraepen ay 5ijn Geloof, ais fijnen pligi cu .;ijn werk, en eiaicljen bat ij em ij et
;clbc
(/) Luk. XVHI : 9.
35
274 X UoofdsL. Bewijzen voor de Rechlvaardiging door de
icïtic bjicrö tocgercttcnij ter ïictötUaarbigïtciiï ? IPan jie! bit aïïc^ btt* Wftt Ijij; Ijij 5ict ban alle bcc^e pkitc?anbcn af; cn fmteftt m tegnv teeï/ bat bc ncbuctjtc ï^cmcïrccljtcr met Ijcra oy 0?anb öaarlian met ut ncbiiut tail trccbcn: Gaa, o HE ERE! niel in het gerichte met uwen knecht; obcfccnftaomatig met be fidaftc [natierljaiib banc ben ^ahg^ maaficc ncbaail. ] Uie geloolt, koome niet in het gericht (V/).
iPaar nu 300 uitmuntenb ccn ï^ciïig als David, ban aïle bertroutoen op jijnc persooneelc inkleevende Rechtvaardigheid tEll ecncinaalc afS^t, ban bejdbc gccuc indbing in Ijct gcljcri maaïtt/ cn niet ïtcgccrt bat 3c in Ijct ftuH ;ijncr iSetlttbaarbiging boa? a5ob ccnig^3in? in aanmedimg iioonic; 30a maogen Ine Ijicr uit beitig hei lui ten/ bat cr gcene joaba--nine fteeljtbaacbigljeib in eenig mrnselj op aarbe te binben jt}/ boa? mn* fiequot;tjij boa? a?ob ;ou ftonnen tierrcljtbaarbigb taojbEU. €n inbien be men# fetjen fïcgta bie ijbeïc ucbcufeïen onbec bjclften jij jitlj in Ijet ccbenttais# ten ober bit ftuft pïeegen te berüecgen/ inbien jij fiegts bie bepaalingen en onberftïjcibingen/ taaar mebe jii jicljseïben cn anberen becjiegen, Vaiïben ïaaten baaren/ en ons eenboutabigïiift berljaaïen/ taat getoag -ij in bc a?obïijïie (Ccgentaoajbigljcib ban ljunnc eigen ïxecljtbaarbigljcib cn Tgt;eugbüctracljting/ ter ljunnc fiecljtbaarbiging/ maaften burben/ ban joubcn bic taaarfcljijnlijït ljunnc taaare gcbocïcné üctcr ontbcUtten Jtonnen/ ban ttjaubé. Cen is er/ iü betten Ijct/ bic ten bcc^cn op.-,i£l)tc met beeï bertroutaen burft fpjcclicn; Ijct is be Jesuit Vasquez. ^Pujt Iaat ÖÜ 3iCÖ tjooren; Inhaerens Jvslitia it a reddll animam justam ac. sanctum, ac prolmie fillam Dei, ut hoc Ipso red-dat earn heredem, amp;c. digncm aelerna Gloria; into ipse Deus efft cere non potest, ut hujusmodi justus daj-mis non sil aeterna beatiludine (h). [l?at De inkleevende Reihtvaai-digheid'maakt de ziel zoo rechtvaardig cn heilig, cn voords tot een kind van God, dat zij daardoor een erfgenaam en waardig der eeuwige Heerlijkheid worde; zoodaanig dat God zeil' niet konne hinderen, dat zulk een rechtvaardige der eeuwige gelukzaligheid waardig zij.] B's Ijct met bjocbig/ bat David 30a g:oot eene onltunbc ban bc taaarbij 3ijner n^ ïtleebcnbe rccljtbaarbigtjcib betoone/ en bat Iji) 3aabeeï bcfcljjaoinbljcib boe blijften om met in Ijct geritl)t te gaan/ inbien J?oh 3^mct ftost ijinberen bat ï)ij ber ceutaigc v«?gt;cinfi3aligl)eib toaarbig taare-:
tpc reden tacïftc bc Dichter geeft/ taaarom Ijij met ^ob niet m Ijct gericljt bnrft trecbcn op gjonb ban 3i)llE eigen ïiceijtbaarbigljeib/ is tice;e aïgemeene Grondstelling: Want niemand die leeft zal voor uw aangezicht rechtvaardig zijn. TMt gc3cgbc fian men opbatten of ^ol-strektlijk, of met opsiert tot öc eene oi' andere wijze ban Itct^tbaarbi* ging. ^nbien men Ijct in ben volstrektsten 3111 begjeep/ ban 3au er in ' ' opgc#
(.y) Joan. V: 24, [volgends de Engelsche Overzetting.] (/i) Vidt; Va squez, i, 2. Disp. 204, cap. 4.
X Ilool'dst. Toerekening van Chrislus Gerechtigheid, enz. 275
oygcflootcn ïipgen/ bat aïïe ïïccötüaarbiging bao? (i?aiï ten ccncmaaïc anmoogdijft toatc/ [tn bat cr bus tjren ccnig mcujclj ftost gcrcctjtljaar^ bijjb of fecljoubcn taojben.] iDau bit jou aanïooycn tegen ben ganfcljen intjotib ban i^obs DDnojb/ en ijet (Oamjeiie geljeeï ije?nietigen. ï}et moet beröaïtien enfieï Uerflaan taoiben/ met oysicljt tot 0115c eigen Ge-lioorzaamheid en goebe toerfien. *Egt;e Dichier ïiibt niet hoïftrefttïijïi/ dat God niet met hem in het gericht wilde treeden, toant ban 50U {jij Uegeerb Ijeïtöcn/ bat (2?ob ijet üeftinir ber K5eereïb ïiete baaren; maar l)ij fmcefit aïïeenïijft/ bat be l^eere ^xiCfié niet boen toilbe oy g?onb ban jijne ^eitgb en iaer^tbaarbigljeib» .ïöaar ;oo bie *Peuob en fietbtbaarbigljeib eeniga^ 5tns Ijabben ïtonnen fieanttooojben aan Ijet geen ban ons geëi^tljt luajbt ten genoegjaamen g:onb onjec ïïecljtbaarbiging/ ban 5011 er geene rebben aïtoo? gebleekt jijn/ taaarom Ijij een recljterïijït onberjoeft op g:avib ban bejeïben joube albidden. (Dan baar (!?obs i!5eeét 500 uitbjuHfieïijü fteït/ bat niemand die leeft, uit tioofbc ban eigen JDeugb en goebe bier^ ften voor God zal rechtvaardig zijn, moet men jiclj biaarïijïi berluonbe-ren/ l)oe fommigen ijet ge^egbe ban ben 5lposteï Jakobus (lt;) 300 ber^ Maaren/ aïö of baar tn met ronbe Inoojben Ijet tegengefteïbe biicrb ge^ ïeerb; naamïijft/ bat lyij voor God gerechtvaardigd worden uit dc werken; iets bat be quot;JtpoBteï geenssiné ücboeït. J^et i^ bcrljaïben een ongt; berauberïijue Stelregel: Door, of op grond van eigen Gerechtigheid, kan niemand die leell voor God Gerechtvaardigd worden. 3iE3aar men 5al jeggen: „'t Is waar, indien God met iemand op zijne eigene Deugd „en Gehoorzaamheid in liet gericht wilde treeden, door en overeen-„koomstig de Wet , dan zou niemand voor Hem konnen bestaan. Maar „wanneer God hem richt volgends het Evangelie, en de eisschen van „het nieuwe Verbond, dan kan de mensch wel deegelijk gerechtvaar-„digd worden op grond van eigen Deugd, Rechtvaardigheid, en Ge-„hoorzaamheid.quot; Sift anttaoo.:be; (1) lt;ï?e ontkenning in ben (Ceïist is? algemeen en onöepaaïb: Niemand die leell zal, uit Ijoofbe ban ejgen taertten en gepoo^aamtjeib/ voor God rechtvaardigd zijn. Cu be lt;lt;êtel-ïiug te Bepaaïen tot bee^e of geene taijje ban lieoojbeeïing | onjer eigen bierfien/] ié niet cene gepaste onberfcljeibing te maaften/ maar a5ob^ a5ee?t ronbuit te bieberfp:cefien. O2) ïfet 45ericljt toaarban gemeïb taojbt/ ijeeft aïïeen jijn opjicljt tot Ijet ftuft ban Rechtvaardiging boo? uSob/ 300 aï^ uit be tooojben buibeïijft ülijfit, .ïHSaar er lian geen ^^ob-» ïijït (J3ericijt liegjeepen toojben ter onje öeoojbeeïing of ïïec^tbaarbi^ ging/ ban boïgenbé ben eigenïijfien ïïegeï en Ijet Kigtfnoer ber ïierljt-baarbigljeib/ naamïijft «Cob^ ï)0et. SCnbien onse f*ïigtlactracljting en a?eï|oo?3aamïjeib ben toetg ber a5obïijfte JIDet niet Bonnen boojflaan/ ban ïtonnen 3c in Ijet (^gt;obïi}fi driericijt/ alg onse ^erecgtigljeib ter onsc
35' ïïecïit^
(i) [Jakobus II; 24.]
576 X llool'dst. Bewijzen voor de Rechtvaardiging door de
fflfEtljtbaartifginB/ gccnjijin?? gcïbcu. (3) Soa men bc opgtgeeitcne berftdiing aannam/ ban 5011 bc 3111 ban bcé Dicbiers licbc bcc^c jijn: O Heere! goa niet in het gerichte met uwen knecht, door ol overeen-koomstig de Wet, maar treed met mij in het gericht op grond urn mijne eigen werken en gehoorzaamheid volgends den Regel van hei Evangelie; toaacban Ijij b.ni' bcc^c reben 3011 ijccbcn: Want niemand die leelt zal voor uw aangezicht rechtvaardig zijn. *ï5an ïiacjrcr bit bail nitvïi bertaijberb jij/ behoeft iicrn 'iictoog in t)ct gcljccï. (4) (fiob^ bed in onsc ïtctljtvaarbiging cbcrecnünnmötig Ijct -Cbangeïie/ gcfcljicbt gEcns^iné op gionb ban onsc goebe torritcn of gcQao^aani^cib, maar cEiiigïijït op ben g:anb ban Clj:iótuQ ^mtljtigljnb/ en ban ona aan-bcsï in bejcïbc boo? Ijct ^cïoofiets bat ai tt liïijftBaar if/ ban bat ijct niet Bcnigen fetjijn jou 1101111 cn gdootljcnb Vuojbcn. 3JDi) moogen bcr-Ijaïben/ onbanhs bc gtmcïbc Uitblust/ uit Ijct ucrcbcnccrbc bit (©cboïg afïcibcn: Indien de heiligsten van Gods dienaaren, in en na eenen levensloop van oprechte en overvloedige gehoorzaamheid, aan welke God zeil en hun eigen geweten getuigenis gaven, en dus, terwijl zij de onwraakbaarste bewijzen van eene blanke oprechtheid, cn ongeveinsde godvrucht droegen, zulks alles echter aanmerkten als dingen die in geenerlei opzicht hunne Gerechtigheid voor God, noch de gronden hunner Rechtvaardiging voor Hem, konden zijn; dan bezit ^een sterveling op aarde zulk eene Gerechtigheid, maar het is alleen de Gerechligheid van Christus aan ons toegerekend, op grond van welke wij gerechtvaardigd worden. Maar dat de heiligste menschen hier over dus dachten, cn denken moeten, uit aanmerking van den algemeenen Regel hier ncdergesteld: Dal niemand die leeft voor Gods uangezicld zal reiki vaardig zijn; blijkt onwederspreekelijk uit hel opgegeeven Getuigenis.
2it tbiijfcï cr gtcn' oogcnüïirt aan/ of bccïc gdccrbc lt;üfèaiincii snïïcn/ naquot; aï tjim pleiten boo: Ijet aanbed onjer persooneele Rechtvaardigheid en goete toedien in onse ïïettjtbaarbiging boo; J?ob/ in Ijiinnc eigen pjafitijft ben toeg beruiejen bien be Psalmdichter inflaat/ en uitroepen/ geïijft öe fgt;?ofcet Daniel todeer uit naam ber ïierHebeeb: Wij werpen onze smeekingen voor uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op uwe barmhartigheden, die groot zijn {li). iPe gobbjec3cnbe Job, 300 afö toe te booren aaiiiiierttten/ na eene ïangbiuirenbe en ijbe^ rige berbeebiging ban siju lt;iMoof/ aDpredjtijeib/ en perfooneeïe ïSecljt^ baarbigljeib/ boo? todtie ijij jielj beranttoao?bbc tegen be befrt)ulbiiTingt; gen ban ben .^atan en ber menfeljeii/ geroepen jijnbe om jijuc jaalt te bepleiten boo? «5ab^ aangesicljt/ en te bedVfaarcu op toat g?onben Ijij bertroutobe boo? Bern geredjtbaarbigb te ^uïïen too?ben/ iaat alle jijnc boocigt pïcitrcbenen baaren/ en [temt iiiftgdijftë met onsen Psalmdichter obereen U).
't-r#
(/(■) Dan. IX : iS. (/) job. XXXIX: 37; en XLII: 6.
.V llool'dsl. Toerekening van Christus Gerechtigheid, enz. Hl
't tanar/ bat in tirjanbcïe gcbaïïcn/ cn uit aanmccïting ban ccni^ gc sanbErïiugc ciubcn in 50ao:5icnigljcib/ iemand op zijne eigen
oprechtheid en gehoorzaamheid Uooj (J?ob seïbeu Uiooge pleiten • Sna bccb llislvias,toanneer Ijij öab om bc berïenging ban jijn itlicn: Och IIKEliE! gedenk toch, dat ik voor uw aangezichl in waarheid cn met een volkomen hart gewandeld, cn dat goed in uwe oogen is gedaan hebhe (m). ^it 1'ian/ scggc itï/ piaaté tjcéöcn met ousicijt tot tijüiijuc bcriasfing/ of cenig anber jonbcriing cinbc/ taaar in 4?ab5 ccc belang Ijeeft. JPus taaé ijct bij uitnermcnbïjeib gefteïb met bc berïenging ban quot;5 liouiiuT^ bagen in bien tijb. HDant baar Ijij met giooten ijber cn naarftigtjeib ben bJaarcn 4?oböbienst |jcrba:mb/ en bcsjeïfé bjaarnccming boïgenbfi bc a?obïijUc JTettcn tjcrftclb Ija'cbe/ ;oo 5011/ inbicu ijij in ben bloei Sijnö ïcbens toare aigcmeebcn/ suffis bet afgobifrtjc mccnigte aanïcibing tjebben ïfonnen berfrljaffen/ am sijncn [ontijbigen] boob als een ücliiijo ban ijet a?oblijfi ongenoegen tegen Ijem te befcljoubien» JiiKaar nicmanb bebienbe jiclj ooit li an beeje pïeitreben/ tec jijne boïftccute iïccljtbaar-bigiug boo: a?ab. IDurï maafttc Xohemias, in bien ijebigcn tbiist taelften Ijij boeren moest ter bejbccbiging ban ben dienst ban ^ob/ en bc Ijerboutoing ban sijn tyaié/ gcenc stoaarigljcib/ om siclj/ ter rerljt-baarbiging fijner jaaft tegen jijnc bijanben/ op fijnen ijber en jijne bie^ baabigljeib booi ben i^cere te beroepen/ jeggenbe: Gedenk mijner, mijn God, len goede, alles wat ik aan dit volk gedaan hebhe («). MSaar taannccr ijet jijne perfooneeïc aanneming in v!?obii guiuit betrof/ ban gionbbc Iji) aï ;ijnc Ijoope cn berbiaeljting op ^obs bergcebenbe 55a?m-Ijartigljeib: Gedenk mijner, mijn God! en verschoon mij, naar de veelheid uwer Goedertierenheid (0).
Jicn anber Getuigenis ter beuestiging ban ons [tub ontmoeten tue bi) ben Jpjofeet Jesaias, fp:ccfienbe in ben naam ber ïierft: Wij alle zijn als een onreine, cn allo onze gerechtigheden zijn als een wechvver-peüjk kleed (/)). ^e ^jofeet/ 't is luaar/ boet Ijicr ter ptaatfe eeue ootmoebige beïijbenis ban be ;unben bes volks. SDan Ijij fluit zich zel-vcn niet buiten; ooft boet Ijij Ijen bau luien ijij fpjeeftt boojftomen aïé ftinöeren ban Gob, Gob luas ijmi Vader, cn jij Inaren jiju Volk (q). T'e gercrljtigljcbcn ban alïcn bic binberj* ban Gob jijn/ jijn ban bes elf be natuur/ Ijoetaeï 5c in trap bcrfeljiïïcn moogen/ en be een reeljtbaarbiger 3ij ban bc anbere. T^oel) bic Uuuben allen bao:geb:aagcn ais ban bien aart te si ju/ bat Inij beseïben/ 300 ift benfte/ met gecnen fcljijn ban re-ben bonnen aanmerben als gjonben jjunncr ïïecljtuaarbiging boo? Gob. T»an naarbien bc oberbiccging ban be natuur onjcr inftïeebenbc Eecljt-baarbigljcib/ tot tjet tbieebc foojt ban ^ebTijjen beijooit/ bic luij boo?-
ijcb-
(w) Jes. XXXVIII: 3. (//) [Nehem. V : 19.] (o) Nehem. XIII; 22. (/) Jes. LXIV : 6. (v) Jes. LXI1I; 16, en LXIV : 8 , lt;j.
rl78 X Hool'dst. Bewijzen voor de RecJilvaardiging door de
Ijcïiörn ter bcrticebignig ban on^ «Dnöcttaccp fiijtciijcngen/ saï iït tganba oy öit 4?Etiiigcnié niet ïangcr fl:aan.
©tdc anbere paatfen ooü uit lt;l?ob£ 3E50O2b/ toEÏÏini tjier toe ftagten aantjebjongtn toajbtn/ ^aï ift liooHjij gaan: naamfijft aïle jtifften/ taaar in éob^ ©nfft in Ijct ürsonber/ of bc ïtcrït in ijet gcmcEn/ tioa?ïioogt;-men/ in ootmoedige belijdenis en erkenning hunner zonden, de toevlugt alleen neemende tot Gods Genade en Ontferming, gcoptnliaarb bDOJ be ©rrbiensten rn Ijct 55ï0cb ban ben giootcn ^ibbcfaar» Suïficn/ taaar in (J?ob belooft onze overtreedingen uittedelgen, de zonden te vergee-ven, enkel om zijnent wil. om jiins 0:ootcn daarna tail; ai? onït taaar in bc i^ccrc aan jijn JDnïïx toelegt/ Ijru tc segenen/ tn tjxm todtcbocn/ niel om iets goeds bat in ijim toarc/ norij om tjunne ^crctljtiijljEben of taerïscn/ taaaraan ï)ij ten rrncniaaï aïïcn inbïocb op bc tjanbeïingen ncr (j^cnabc jegens ijnn/ ontzegt. Eulftc piaatfen/ in taeïiien (l5ob jijn Ijeiïig genoegen en welgevallen te fiennen geeft in hun alleen, bic op zijne Goedertierenheid hoepen, op zijnen Naam vertrouwen, ti}eni tot ijunnc eenige ïoevlugl ftcïïen; tertaijl tr'ij den vloek uitspreekt ober jnïficn/ bic op iets anders steunen, of 5itlj beroemen in ïpinjcïben; en cinbïijU snifte .^rljiiftinirtcftstcn/ tacïften zonderlinge Beloften üefjeisen aan ijun/ bic jicf) al'^ weezen, aï^ hulpeloozen, en ücrïoorencn in jitlp selbcn/ tot ben ïfccrc taenben.
iitit alle becjE (Cctiiigcnisfcn bet Ijciligc ^rljjift taclfte jeer mccnig^ bulbig jijn/ üïijftt ontacberfpjEcftlijft/ bat be beoten ban ^obEi gunGtge-nooten geenerlei Gerechtigheid in zichzelven tjebben/ boo? toclftc jij in eenigen Sin boo? a5ob souben ftonncn gcrctïjtbaarbigb taojben, SSij alle ontftennen soobanig eene lt;i?ctee|)ti0Öciö tc Besitien/ si) bersaaften alles taat in ljun ij?/ aïïe^ taat sij be;rieijt Ijcbüen of bermoogen/ en gjonben alljnnnc jjoopc op (J?obs (i?enabe en 53a?nüja2tigljeib alleen. Cn naarbien/ sao afê tae tc booren betoogb Ijebben/ ^?Db in bc ïicrljtbaarbiging eeneé sonbaar#/ benseïben enftel 45cnabe betoijst uit aanmerfting ban eene (jpcreeijtigfjcib/ om taeïftcr tail ï)i} Ijem recljtbaarbig bcrftlaart/ en in sijne gunste aanneemt; 300 bcétigcn sij aïïc ^ct oog op eene a?crc£ljtigljcib toelft niet inkleevende in ljun i£/ maat Öun taoibt toegerekend.
J^ier in öeftaat tjet tacsen bet sa^ft/ tacïftc taij ten aansicn ban bit l'ccrfiuft ber Écrïitbaarbiging nafpooren. ?Cïïc anbere gcfcijiïïen/ ober bebocgbljebcn/ boojtaaarbcn/ oojsaaftrn/ tiva üv ov* [zonder welke ze niet geschiedt;] een sefter fooit ban aanbeel onser taerften cn geljfla?gt; saamïjcib in onsc ïïcdjtbaarbiging boo? (!3ob/ si in flcgt^ befpicgclin# gen ban menschen die gerust zijn. ïfet getacten ban een obertuigb son^ baar/ bic sicöscïbcn ftelt in bc a3oblijftc ijjrcgcntaaojüigljcib/ binbt m Sijne pjafttijft tjet aïïc^ in bit ééne punftt tc öeftaan/ naamlijft/ of tjij vertrouwen moctc op sijne eigene inftlccbenbc rcttjtbaarbigljcib/ ban or ijij met geöcclc bcrïoocljcning ban beseïbe/ sijne tocbïugt afleen ïjebbe
X Hoofdsl. Toerekening van Chrislus Gerechtigheid, enz.
tc neemen tot a?cnabe/ tn üc ^crccljtigljcib ban CtjiiStusj. 5tn# öcic binjjen raaftcn ïjem niet. .ïHcn fy:ccftc Ijcm ban ^ijnc ci^cn gerertj* tipljcib ^anbcEÏ men Uiiï; men jteïïc Ijem bcsetbc boa? aïé verdienstelijk, öf flegté aitó Evangelisch, cn niet Wettisch, men bcc 5c aan ïtem booj# fioomen cnïteï ahi eenc volbrenging- van de Voorwaarden des Nieuwen Yerbonds, afê iels zonder welk hij niet ftan rjererljtbaactriijti iuaaben; men .^aï niet ïiijtlijft jijn gemoeb liebiecgen/ om op bc^eïbe ter decljt^ baarbiging boo: ^;0b eeuig bcrtcoutarn tc fleïïen/ 300 bat Ijij in be iiit^ ïtoomét sitlj niet bebjoogen binbe.
Het Tweede gedeelte ban on^ betoog/ sullen Vue ontïeenen uit ben Aart der zaak zelve, of be befcfjoubling bier persooneele inkleevende eigene Gerechtigheid; taat 3c 511/ luaar in 5e öeftaa/ en ban biat g?.# bjuift 3e in onje ïïecljtbaatbigiug taeejen ttonne. Cn ijier toe mag men aamnerften:
1, Ï3?at taij eenc inkleevende Gerechliglieid [of Rechlvaardigheid | erlt;= Hennen in aïïen bic geïoaben/ 300 als bWljcen becftlaarb 10. Want de vrucht des Geesles is in alle goedigheid, en rechlvaardigheid, en waarheid (r). Vrijgemaakt zijnde van de zonde, worden taij gemaakt dienstknechten der gereclnigheid (s) 't 3^ onse UÏigt/ tc jaagen naar gerechtigheid, godzaligheid, geloof, lielde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid (/). Cn fcljoon Ijct taooib Rechtvaardigheid meeótal genomen taoibe boo: eene üesonbcce ^Dengb of Ccnabcgaaf/ onbcrfcljeibcn bau anbere Cena^ begaaben en ïPeugben/ 300 eröcnncn taij uogtljans/ bat Ijct mooge opgebat taojben boo: 01130 geheele Gehoorzaamheid aan Cobc, Cn bua tooibt Ij et ooft in be l)ciligc ^cljjiften geüec3igb taaac 01130 eigen rechlvaardigheid tegen be Uechlvaardigheid Gods tao:bt obccgeftclb %ii ia' of hebbelijk, of daadlijk. Cr ia eenc hebbelijke Rechtvaardigheid ben Ceïoobigcn inftlcebcnbe/ boo? soobejre 3ij aangedaan hebben den nieuwen mensch, die naar God geschaapen is, in waare rechtvaardigheid en heiligheid (h); en 300 a'të 3ij gc3cgb taojben: Gods maaksel te jijn/geschaapen in Chrislus Jesus, tot goede werken {v). Cr ia ooit/ eenc daadlijke Rechlvaardigheid, fieftaanbe in bie goebe taerften/ taaar toe taij gefdjaayen 3ijn/ of in be vruchten der gereclitigheid, welke door Jesus Chrislus zijn tol hocrlijklieid en prijs van Cod (it'). Cn ten aangt;-3ien ban bce3e [ttaeeberlei inftïcebenbe] Rechlvaardigheid moet men oy* merften; — ^gt;at be menaclj/ ban taegeii beseïbe in Cobé IDooib ge-3egb taojbe recljtbaarbig tc gijn; maar nicmanb taojbt gesegb boo: be-jcïbe boo: Cob geredjtbaarbigb tc tao:bcn. — ocff/ ^Pat 3e niet taojbc toegefclj.:Ecbeii aan/ nocl) gebonben tao:be in eenige anberen/ ban in 3UÏften bie daadlijk gerechtvaardigd 3ijn/ in o:be öer saaften bóó: bat 3ij beC3C Rechlvaardigheid be3ittcn. li)it
('-) Efeez. V : 9. (j) Rom. VI: 18. (/) 1 Timoth. VI: 11. (//) Efeez. IV; 24. (r') Efeez. II : 10. (?(') [Filipp. 1 : ti.]
270
280 ' X lïoolclst. Bewijzen voor de Rechtvaardiging door dc
THt bc ftanbbaftiöc quot;Keet ban aïïe ©critaiinbc ïterïigenoatfcljaijyeu en a?ab0eleerticn jijntic/ jaa ia ijet een openhaare laster, toanneer men aan öeselben/ of aan iemanb b'er plften bic be Caeteüeuinjj ban Cl)?ia% tus a?err£Ï)tigörib ter anjc laerötUaatbiging bao: öati geïoaben/ Ijet tejjcnfjefteïbe bntft nageeben. quot;^us jegt be Kardinaal Bellarmun, „bat neen Protestantscli ^§clJ2i}bet be inkleevendc Uechtvaardigheid quot;erttenne/ ban aïïeen Bucerus, en Ciiemnitiusquot;; baat no^ tljans niemanb ban tjun |t. to. der Protestantsche Sciirijvcren] be jaalt jeïbt/ naclj berselbet noabtoenbigjteib/ in ttoijfel tteïit. 3?»acl) tot jij-ne betfcljaoniniT 5au eeniassins nonnen bienen/ be toijjt ay toelfte jij getoaon toateu siclj iiittebjuiiften/ en toaat boa:jij aïtijb jeet jojijbub big onbetfdjeib inaauten tu'ifcljen inkleevendc Uciiiglieid, en öie Ueclit-vaarJigheid [af Gerechtigheid] boa: toeïUe to'j ijerecljtbaatbigb toa:ben. Pilaar tljanb^ toa:bt a'ns boa,: jeftet iemanb gejegb/ „bat at toierb Ijet „honderdmaalen door ons bevestigd, ijij ons ecljtet üe^toaarïijft gcloo-„ben joubequot;. vDit is toat ftceng; taant fcijoan ijij firgt^ tot één yec^ foon fpjeeüt/ 300 balt nogtljans be iiefdjuïöiging geïijtteïiju ou alien bic bc Cactcüening ban Cljjistua ^crecljtigljeib/ tacïïïe Ijij antftent/ ftaan^ bc ijonben; en tettoijï men baat boo: boo: ijet minst aïïe bc Protestantsche apabgeïeetben in 't gemeen berftaan moet/ 500 taoiben jij aïïen Ijiet bertoonb of aïs 500 btaaa^/ bat jij niet taectcn toat si) icggen/ af 500 gebcinsb/ bat jij iets 5eggen toaatban jij Ijet tegenbeei ge oabcn. i»anquot; Ijii tracljt jijnc ücci^jJing boa? betfcljeiben rebcnen te bifüjïtein EersllijU, 3egt ijij: „Rat de inkleevendc Rechtvaardigheid op geenen „anderen grond konne gezegd worden dc onze te zijn, dan omdat wij teloor dezelve rechtvaardig worden, dal is, dal zij dc voorwaarde on-„zer Rechtvaardiging zij, die in het Nieuwe \crbond gevorderl wordt, quot;wie dit ontkent' die ontkent alle inkleevendc Rechtvaardigheidquot;, 'uigaar ïjoc too?bt bit üctocescnï 3'nbieu iemanb ^eibe/ bat ciïi 6eioo^ bigc inkieevend rechtvaardig jij; bod) bat bec^e inixiccbenbe ïïedjtbaat^ bigljeib geene baojtoaatbc jijnec Heeijtbaacbiging/ maat beeïcer een gebot a ban bejeibp' si)/ tn bat 3c nctgens in ijet JlDieutoe ©ertiowb ge# eisd)tf too:be aïö een ©oojtaaaebe onset Seeijtbaarbiging: lquot;l»ac 3^1 men ijet tegcngrftcïbc ijetoogenï lt;Pe ijeiïige diabeten ïceren ans uitbjunue# ïijïi/ bat et 3uin eenc inklccvcnde Rechtvaardigheid jij in aïïen bie ge# ïooben; en niet min buibeïijïi ïceren 3c nns/ bat toij boo? ^oti gercrl)t# baarbinb tooiben boo? l)ct 6eioof/ sonber bc toccften. ^Daarom/ taan# neer men bejeibc ais eenc baojtoaatbc onset ïxedjtbaarbiging/ en bus ais ietjj bat berseïbe boojafgaa/ taiï aanmeruen/ ban taeberfjjjeefit men ben ;iquot;posteï 1'aulus in ijet aangesidjt/ baar i)ij segt: Ren gecnen die niet werkt, maar gelooft in Hem die den godloozen rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend lot Rechtvaardigheid («). Sc is ooit bc
Yoor-
(.v) Rom. IV: 5.
X HoofdsL Tocrelveninfi- van ChrisUis Gereciitmhcid. enz. 281
o o
Voorwaarde des Verbonds zeiven nict/ joobat bc ^enabc bcé JJcrüaiiba cr öcljccï ban jaube afgangen. IDant naatbicn 5c ccnc h'ebbelijkheid is/ in üjcïficn jin tjet tooojb Rechi.vaardig- baauiaamïijfi Uia.Jbt bat/ 50a i£t 5c ccnc Genadegaaf [ccn vruelil] ban yet iPcrbaub/ cn biui ft an se jjccnc ©najtaaaebe ban tjet jcibc taccscn (:gt; JIDii men met bec' .se fpjectttaijsï aïïccn te ftennen sjecbcn/ bat oc inkieovonde ücchivaar-digheid, ten aanjicn ban bccseïber baabïijftc oefening, nooójaaftïijii bcrciact)t tuoibc ban alien bic in ijet Peeunub sija aangenaamen/ ten cinbc aan bcóscïf-i boomaame boeltait te ueantVaacubcn; ban (temmen toi) suüx^ tot. T^aclj ijier uit ft an gccnsjiiiö boïgen/ bat 5c ccnc Voorwaarde onzer ReclUvaardiging jaubc jijn, .Tföcn jegt Vöijöera; „Alle „Reciilvaardigheid is belrekkclijk loi cene Wet cn eenen Regel, waar „aan dezelve moet getoetsl worden. En hij is rechtvaardig, welke „die dingen gedaan heeft, die de Wet, naar welker iiegel hij moei „geoordeeld worden, voorschrijftquot;. vDan — Cgt;jJ becjc iöijjc bniftt bc ijeiïige ^cljnft onje iiecljtbaarbiging baar 6ab niet nit/ toetfte tjicr aï» leen in aanraerfting ftaamt: uaamïijft/ bat blij aan be;e!be ccnc ons cilt; gene yccfaanecïe ïieclubaarbigljcib/ üeanttaaa?benbe aan be it'et boa: luetftcn toi) moeten gcoajbeetb üio:ben/ sauben tae'üiengen. ^a julft erne ftcïling ia gcljeel b;cema ban Ijet ixbangelie/ en bectaocst véobs oStnabe in Cljiiötuó Refits. — .i^cn ftaat toe/ bat atïe lïctljtbaarbig^ Ijeib tja ar opsicljt Ijcüóe tot cene JJDct/ aïti ben ft eg et berseïbe. o/n soa is l)ct oaft met bic ilechivaardigheid ban tocïftc toij [p:ecften; beese ïjeeft Daar opsieftt tat be Zedelijke Wet, aan tocïftc sij/ toat Ijet toe sen aangaat/ moet öcanttooa:bcn/ anberssimi ia Ijet geene lïerljtbaar öigljcib. .illaar baar aan iieanttaoo:bt si}/ fticcin/ bat boa: saobe:cc Sij h(,'!)bciijk ia/ jij ücftaa in bc Ijecftetiing ban ijet Nablijft 53ecïb toaar in bic iDet geiVij?ceben ié/ in onse ijarten; en aifc bc baabïijftc pïigten becsetbc/ snn/ ten aansicn ban berseïber toesen/ in be SE»et geciscljt. t;i;'l5aar toat aangaat bc wijze van derzelver mcdedeeling aan ang/ en ban onse ücttarljung becscïbèn uit [een ficginfeï ban] ^eïoof in j?ab boa: ^cfu-i Ctjjiatus/ cn Eiefbe tot ©eui/ aïa' ben aDa?fp:ang en be 23:an ban aïle 43enabc en 23ajm}jartigljeib7 boa: Cij:iatna bcrtoa.:ben cn aan ana tocgcö?agt; saa 'Öctft 3c ft aar apslcïjt tot ijet'Cbangeïic. .iX5aar toat boïgt nu Ijier uit ^it/ bat Jjij rechtvaardig sij/ tocïftc be bingen boet bic bc il?et boa: tocïftc ftij. saï geaoibeeïb too:ben ban Ijem ciacljt, ï)') 1? Sftlft? boojsefter. Want de hoorders der Wet zijn niet rechtvaardig voor God, maar de doenders der Wel zullen gerechlvaardigd worden («). En Moses boschrijft de rechi vaardigheid die uit de Wet is, zeggende: De mensch die deezc dingen doet, zal door dezelven leeven (/gt;).
Tgt;an
(z) Zie Jerem. XXXI : 33; XXXII: 29; Ezech. XXXVI : 25-27. (a) Rom. II : 13. (/-O Rom. X : 5.
282 X Hoofdst. Bewijzen voor de Rechtvaardiging door do
3rgt;an offcljaou öc Recliivaardigheid ban tacïttc laij fyjtcftcn/ ttaa? öc a©et gr ris dj t toa:br/ grlijft jcftrr' i§/ taant jr ié nirtë anbrré ban amp;r l^tt in onjc tjartrn [ingEfcamp;jtrbtn/1 taaar baa? tail taanbrïrn in (i3ab# pa^ brn/ rn jijnr gcüobrn cn injrttingrn onbrrïjaubcn; nagtijanö beantwoordt 5t niet bus aan be J^rt/ bat iemanb bna? bejelbe jau Uannen gerecljtbaarbigb taajben. .iiïicn jaï 5cg0fn: „Indien ze niet beant-„woorde aan die Wet en dien Regel volgends welken wij geoordeeld „zullen worden, dan is het geene Rechtvaardigheid; want alle Rechl-,,vaardigheid moet beantwoorden aan de quot;Wet door welke zij geëischt „wordtquot;, antliTaciJbe: Ort ia' aïirusrUetst/ bat amp;et grene vol
maakte Rechtvaardigheid jij; jij ücanttaaa?bt niet in bier üorge aan ben firgrï rn be KDet/ bat tai) baa? be^rlUe sauben fianncn gerrcljtbaarbigb taojben/ of ay 3:onb ber.ieïbe .;aiibcn maagen hectaacijten in Ijet a?ob^ ïijft a3eri£ljt te taoiben h:ijlieciiiaacb, .rtlaar boa? ^aobejee 51} aan de Wet beantwoordt, ié Ijet cene Rechtvaardigheid, bat is»/ .iij beantltiaaibt aan bcjrïbe niet boïmaafttlijft/ en baaram ié ijet eene onvolmaakte Recht-vaardigheid. aDnbertnéfcljrn greft 5e biÏÏijU ben naam ban renquot; Rechtvaardigen aan Ijrm bie beseïbr ürjit/ rn julita uit haarquot; rigrn aart/ rn uit ïnactjt ban brrgnijfting. ïlDij peggen bcrljaïben/ dat het de Wet der Genade of van het Evangelie zij, uit hoofde van welke wij wegens deeze Rechtvaardigheid als Rechtvaardigen benoemd worden, .iüaar bat taij baoj Ijet Otbangcïie alé Rechtvaardigen saitben üeftemprïb taa:^ arn/ uit aaninrrtiing ban anjr ïïtcl)tbaarbigl)eib/ taeH'te nirt boaa br Erbrïijfic 3Kgt;rt tairrb baaigtfcljjcrben/ ?ai niet betacejen taaibrn. oDaït riécïjt br 31?rt bcr a?rnabt of ban 't 4;bangcïie nergens betje Rechtvaar-,11 oho id ban onsV aïé iet? taaar bao: taij bao? lt;öob saubrn marten gr^ retamp;tbaarbigb taajben. Kij bazbert ban allen bie gerrcljtbaarbigb 311^ ïen ta02btn'ï)Et «èeïnaf in Cljjistns lefus/ of/ bat jij ©cm aanncemen/ 30a als ï^ij 'in be beloften ban Ijet Cbangeïie tan:bt booigeftelö. Sij bo:bert insgelijUs in allen bie geïoaben Rekecring van doode werken, rn'rrne ijberige betrachting ban alle yligteu ber gobjaïigtjeib; jij tail bat men vervuld ;ij met de vruchten der gerechtigheid , die door .lesus Ghris-tns zijn tot heerlijkheid cn prijs van God (c), en bat men baat in ftanb» baétig bolljarbr tot ben rinbe toe, lt;trn bit alle? fian men/ 300 gij tailt/ onje Evangelische Rechtvaardigheid noemen/ als beftaanbe in oir^r ge^ ï}O025aamöeib aan a5ob/ obereenuoomstig Ijet Cbangeïie. .ïKaar be 6enabetiaabcn en piigten boo? taclften bejelbe taojbt uitgroefenb/ quot;br* anttaoo:ben al 300 taeinig boïmaautliju aan be ©oo?fcö?iften -ban het Cbangeïie/ aïs aan bie ban be gebeïijüe Wtt. ï©aut/ bat Ijet irban. geïie be Ijeiligljeib bei* ï)?et joube berminberen/ tjet geen boo? be 3©ct als jonbirr beroojbeelb tao:bt onjonbig ?aube maaften/ of een minbrr
tray
(c) [Filipp. i : 11.]
X llool'dst. Tourekuuiiiy van Clinslus Gerechligheid. cuz. 483
tray ban ICiefüc tot lt;600 saubc gacbifcurcn/ ban be 3©ct ciëctjt/ ia mi tjcilfao^ geboden!
J^ooibct/ bat Ijet Cbangefie aüe bceje bingen gctjeetiiju en geïijucïijlt ;onbe bojberen als' Voorwaarden onzer Rechi,vaardiging voor God, en bus ïtóój bejetfac/ té nog niet bctocejen/ en jal nooit üetoeejen taojben. .lïien leibt «it bic ©cojonbcrfteïïing bit ^eboïg af: «Dat dit [t. til. onze per-))Sooneele Reclitvaa.idigheid] onze Gerechtigheid zij \vel!lt;c de Wet van liet «Evangelie van ons vordert; door deeze worden wij rechtvaardig, dat is', «niet schuldig [geoordeeld] wegens het niet volbrengen der Voorwaarde »in die Wet geëischt.quot; Cn bit jegt men «zeer klaarquot; te taeejen. l^et tian Sijn bat Ijet ben #clj?ijber ^oa booiftoome; ons nogttjan^ fcjjijnt Ijet jeer bontier en lierlnajb. 13an 't jij hier mebe 500 tjet tail/ ilt ontften ronbuit/ lt;©at 011a Geloof, Gehoorzaamheid, en Rechtvaardigheid, aangemerkt aïs be onjen/ en boo? ons uitgetaerïit ftljoon be^eïhen boo? 3?ab met taeG gcbaïïen aangenoomen taojben boo? Éefns Ctjiistn^/ adjterboïgenbs be èenabe in tjet ^bangelic berftïaarb/ volinaaktlijk jouben öeanttaoojben aan be geiioben ban ijet O-bangeïie/ taaat in bejeïben ban ons geciscl)t luo?^ ben/ ten aandien ban bersrïber ftoffe/ fo?m/ en trap ban boïïtoinenljeib: en bat jij berljaïben onnioogelijü be oorzaak of voorwaarde onser riecljt-baarbiging boo? 4?ob fionnen taeejen. Sn be berbere nitbjeibing ban Dit ft uit/ tao?bt booL: benjeiben «©rlijijber er ecljtcr üijgeboegb: »Ünzc «verminkte en onvolmaakte Kechtvaardigheid wordt [van God] aangenoomen »ter onze Zaligheid, als of dezelve in allen zin volmaakt en zonder ge-shrek ware; want dat ze dus [hij God aangenoomen zou worden] dit «heelt Christusquot; door zijne volmaakte Gerechtigheid verdiendquot;. ^Pan Öet be Rechtvaardiging, niet be Zaligheid, ban taeïfte tai) Ijanbeïen; en bat onje toerfien baif Gehoorzaamheid, of Rechtvaardigheid een anber opsicljt Ijeüiicn tot 011 se Satigtjeib ban tot onje iïectjtbaarbiging/ ïcert ^obs 3Ji»oo?b aï te biütaerf en te ïtïaar/ om met eenigen fcljijn ontitenb te tao:ben. Cll üii aïbien beeje an;c zwakke en onvolmaakte Rechtvaardigheid bij 160b aangenomen taierbe aïa in alle onsidjten boimaalit/ ban moeat suïïtjï gefdjiebcn/ of ombat ^ob bejdbe als boimaalit lie-oojbedbe/ en bienboïgenba ons aïa boimaalit reeïjtbaarbig befdjouta be/ en uit bien Ijoofbe ona redjtbaarbigbe; of i^ij moeat bejeibe aan-merhen als niet boimaalit/ maar ecljter ona ban taegen beseïbe berulaa ren aïa boimaalit redjtbaarbig boo? ©enu iDorij geen ban beeje üeibe boojfteïïen jat/ 300 ili benïte/ boo? iemanb aïa' taaarljeib erüenb too?-ben. lt;ïJ3en saï baarom jeggen: «Neen, maar Christus heelt door zijne «volmaakte en onbevlekte Rechtvaardigheid en Gehoorzaamheid teweeg «gebragt, dat deeze onze gebrekkige en onvolkomene Rechtvaardigheid, »als geheel volmaakt zoude worde aangemerkt.quot; Jiu bit 500 jijnbe/ jou men moogen benften bat ijet üe^t toare/ jidj niet te beljeïnen met beese jtaafifte/ manlte/ en onboïmaaftte iieeljtbaarbigljeib/ maar ter
oüquot; llerljt-
28 i- X llooldsl. Bewijzen voor de Rechlvaardiging door de
ncchtliaaitiirtiuij boo: lt;35ob stel) annubbcïïijlt tc ucgccluu tot bc tjflogst-bolmaaïitc ^rrccljtiööcitï ban Clj^istua; ictxr luaav tac lt;3?ob? iigt;oa?a ouö jcïiccïijïi 31quot;cr ftjacljtig licrmaaur. lt;ïJ3tn ;au aittjans itcrit nioctcn übcrïicricn tot öc gcbarljtcn/ bat ccuc Ueclilvaardigheid tadüe zichzelve niel recht vaardigen kan, maar bic oy Chrislvis Yerdienslen om tffliabe tu bccgcciiina moet Ijooy cn nooit in ft a at iioiibe jij 11 otu ons te vccljt-liaarbincn» jfeaat Uiat ;aï cc uit beest üccftïaacing/ ban bc aanuceminij oiiscc onbolftoiticntllechtvaordigheid ter 0113c iïccljtliaarbiijuig/ uit Hiatyt ban Cïuicitua jDctbicustcn/ lioïijcuï quot;Oüoi joobccï iu jicu Hau/ aliccuiiju bit: Tat Cijjiótus ccn'bau bccjc ttecc bingenbcrbienb cu bccbiojben tjeb^ üc/ of bat ti?ob volmaakl zoude keuren Ijet ijccil oiiboïniaaiit iu cn otis volmaaki rechtvaardig bcrüïaarcn 30U/ tcrlai}i toe 3UÏÏi^ uict luaccu; 01 bat m bic llechlvnartiigheid als ouboïniaaïit/ grlijli 3c is/ üïeebc UcfcljoiP toen/ maar ecljtri- ons/ uit aanincrüiiut bier onboïmaaïite Reehuaar-diidieiJ, boïmaaïit rct|tbaarbig joubc bccMaaren. ^ccscn 3i)U be cfie-ne' paden teaar ou sij toanbeïcn/ bic niet ioocfienen nonnen bat er eene ^reditinljeib brreiscljt tao?bc sullen toi) boo: J?ob/ boo? ^obs aange^ 311fit/ en naar Vjct Nablijft óo?becï geretljtbaarbtgb/ bat 1?/ cetljtüaac^ big lietUïaarb tao?bcn/ maar bic/ baar 31} fac CoEtetiening ban C ij:!?-tué ^crecljtigljcib aan ons ontuennen/ gcenc anbecc ^crccytiijtjeib 'bT Ïïcchtbaartiigfteibl tot bit einbc erfiennen linOen/ ban 311111 eene/ bic 300 zwak en onvolmaakt is/ bat geen mensclj beseïbe in 31)11 eigen gc^ toeten nonnc rerljtbaarbigen [of boo? genoegsaam Ijouben 1 nöc'J/ ?bn--ber booi ^oogmoeb gcl)eeï berbtoaasb te 3i]n, 3i^i uit IjooimE ban oc
seïbe boïmaaïit recljtbaarbig acljtcn ïsonnc.........
Tgt;c ftraïis ücbocïbe ^tijiijber boegt nog bi) al yet lioungc/ met ütel bcrseïierb'Öeib; .«Hij is blind , die niet zien kan dat dee/.e onze eigen »Gereciitigheid ondèrgcsclnkt zij aan de Gerechtigheid van tl 1 rist us .
aDnbanïis' bc ftccngtjcib becser berisying/ moet iu ecljtcr 'jciubcn/ gangtij anbers te geboden, ï?;et fcijijnt mij toe/ bat Gimstus t.crcciitigheid rijooi bc aemetbe ^telling] aan onze eigen GereciUigiieid ondergebchnU uctnaafit too?be. ïgt;et g?aatc einbc irï 0U3C lïctijtbaacbjgnig boa? 00b. iKaac artjtecboïgenbs bic gebacijteii 3011 onse eigen ocrecljtnjtjeiu be oumibbcïïiiUe g:oiib onset itcdjtbaarbiging en aaiinecmnig 111 oob? minste sijn, l^ct geen Cljjiétuë boo? sijne ïiccljtbaacbigljeib becbienb l)ceft/ is aïiecu bit/ bat onsc Uechtvaardighcid in bier boegc ün i'ob m aanmerfting fioome/ bat toi) oy g:onb becsdbc gccecbtbaarbigb too?beu; cn bus is Clj^i^tiis ^crecljtigljcib ten aansicn ban Ijet ciiibe, t. ta. on.-,e itedjtbaarbiging boor a5ob/ ondergeschikt aan onsc eigen ^»cLct|)ugljcii. • ^gt;odi om ban beese uitftay tocbecteuceren/ tot ons boojgefteib .oe^ ^oog. ïDcese persooneelc inkleevende Rechtvaardigheid, tociuc tol) aty=-terboigenbs a3obs lPoo?b in aïïe ^doobigen erficmien/ 1? bc oeredj. tiaijeib niet biaar boo? of uit Ijoofbe ban toeiuc toi) boo? ^nb geredjt-
u il V-'
\ llool'dsl. Toerekening -van Christus Gerechtigheid, enz. 285
'baattngb iucijöcn. ïPailt jij iö niel volmankl, noch beanlwoordl \ol-maakllijk aan eenigen Regel van gehoorzaaiulicicl aan oué liaa?ijcfc!jicc-bcn; en abcrjulVié üan 3c 01151- ^crcdjti^ljcib liaa: J3ati niet jijii ter oip jc Itedjtbaarüiging. HÓij moeten öcrljaiben gerccljtbaarbigti tucaben af öoo? bc ^crcctjtigljeib lian C(]?iatu0 aan ons' tacgecelienb/ of jonber opsictjt tot eenitie gt;6crct|jti0ljcib/ of in 'tgeljeei niet gerecljtliaarbigb Ino:ben. i'cne bjieërïei ontaoïmaaiitljeib üan men in bie Gerechtiglieid [of inkleevende Uechlvamp;ardigheid j oyniertifn.
tlcrsiüjk, ten aandien ban ber^eilicr Grondl)egiiisel, 500 aïs Ijei jeibe tjebtieiijft in dus lunont. iDant — f r ljuisbüQt in benjelfben menstlj tcgciijlt een strijdig beginsel ban jonbe jaaïang tjij in beeje Ineereïfc. ia1. Si rijdige hoedaanigiioden fionncn tori) in één Ijet seïfbe onbei'taerp yïaaté üinben/ sooïang geen becjeïben ben hoogslen trap lierciïie. ^Dns is Ijet in bit geijat 't3'| Ijieram bat bc H'po^teï jegt (lt;/): Want het vleesch begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vleesch; en deezen staan tegen elkandereu, alzoo dat gij niet doet hel geen gij wildot. — lt;J?cen bet bermogenö onjec jieï Innjbt in bit ïeben vohnaaktiijk vernieuwd. vDc inwendige mcnsdi wordt vernieuwd van dage lot dage (c); en In ij jijn ten aïïen tijbc berjJÏigt onszelven Ie reinigen van allo besmetting van vleesch en geest (f). Jin ijl er toe ia' üctrrtVfttïij'ft/ ailea Vaat in be ijet-lige ^cljjiften bennetb/ en boo? be ^eioobigen boo,: be onbectnnbing in jielj fiefyentb toojbt/ Itan be overblijlselen der inwoonende zonde, en be bonUerljeib bea üerftanbé; bandier bat Vaij/ ay jijn beat genoo-men/ maar ten beefc tiennen/ rn jcec gereeb jijn om boa: onweeiend-heid ban 't retijte fyoai te dwaalen (n), boo: be bedrieglijldieid van hot hart, en be ongeregelbljeib bet Ijartatogteiu IDanneet men fiegta bec^ 5c onbaïmaaHtljcib ban Ijet iiobbelijk Grondheginsei in aanmetïiing neemt/ ban ia Ijct naautaiijt'ta te tiegïijpen/ ijac Ijet icmanb in gebacij* ten ifoomeu Uan oy jijae eigen Gerechtigheid boo: -l^ob te pleiten/ of te Vuaanen boo: bejeibe re üanncn gerecljtbaarbigb luojben. benfc tieclben antftaan uit mithtnbe ban ^ob en ban onajelben/ of nit geüjeit ban eene üel)aa:iijüc üefcljoulning ban üeiben. ?tï 300 Vueinig ftan tft Sien/ Ijoc duizend ondeeschoidingen bejeïbe met eenigen frljijn Uannen boen boa:iioomen aïé ben g:onb anjer iterljtbaarbiging boo: £gt;ob. ï}ij bic eenigsjinS boaj Ifet ïicljt ban gt;6obö s5eest be gefteïbljeib ban jijn ijart feetbe Hennen/ 5al/ toet be:re ban ou eigen beugb en toaarbialjeib te yïeifen/ moeten uitroeyen: O God! wees mij zondaar genadig (//.)! \\al is de mensch, dat liij zuiver zonde zijn? on die gebooron is van eene vrouw, dat hij rechtvaardig zoude zijn (/)'? ijieram jegt Gregokt us: Vl saepe diximus, vmnis juslilia humuna injustitia esse, convincl-
lur
(lt;/) Gal. V ; 17. (c) 2 Kor. IV : 16. (ƒ) 2 Kor. VII: 1. (V) Hebr. V ; 2, (/') [l.uk. XVltl ; 13.] (/) Job XV: 14 16.
580 X lloolclst. Bewijzen voor de Rechtvaardiging door de
iur si didinde judicelur (A), [^at iff; Gelijk wij dikwerf gezegd hebben! Alle menschlijke gerechtigheid zal blijken ongerechtigheid te zijn, indien ze onderscheidenlijk beoordeeld wordt.] Bernardus fpJECfit iVans bcscïftic iuoo?bcn: Quid potest esse omnis hum ana juslilia coram Deo:' I tonne juxta Prophetam, velut pmtmts menslmatus reputabilur? ftquot; si dislinde judicdur, iujuslilia invenietur omnis Jnslitia nostra amp; minus habens (I), *IPat ié: Wat is alle menschlijke gerechtigheid, voor God'.' moet ze niet, volgends de taal van den Profeet, geacht worden aan een maandstondig kleed gelijk'? En wanneer men het naauwkeurig inziet, dan zal al onze gerechtigheid ongerechtigheid bevonden worden.] saï
icmanb gcrccljtbaajtriijb tao?bcn boo? ccnc gcrct^tisljcib/ totïftc bij naautalteurig onfacrjoEft ïtïijftt/ üceïeee ongerechtigheid tE jijn?
Ten Tweeden. T^EEjE [pEtfootiEEÏE iniVlEtbcnbE Rechtvaardigheid] té onvolmaakt, tEii aanjiEU ban elke bezondere Daad cn Pligt bEtjElbE/ ï)Et bü hitiiEnöijj of uittocubig. «JPe angctEtljtijjljEiti SÏCEft afÏE on^E heilige dingen aan/ EU alle onze gerechligheden zijn als een wechwerpelijk kleed (»gt;). i^Et is merr ban Erns/ eh tE rccljt aangEmErftt/ bat inbiEn eeu tncnscl)/ bE üEstc jeïtb aiÏEt menfdjen/ üjijtjEib tjabbE om bE UEStE SijiiEi* baabEn biE tjij ooit bEjrirl)ttE/ uittEïtiEjEii/ eh ou g?oitb bEt 5elbe niEt ^ob in l)Et QEricïit tE gaan/ aï tnarE ijEt euüeï onbEr brE5E mie fuuibioÖEib/ bat tjij bE boo?taaarbE tEt ?ijnE iÏEEljtbaarbiging eh 5tan^ UEEtning in 4?nbs gunst boïbjagt eh Jjcanttooo:b IjabbE/ ijEt boo? ijEm Ijct bEiïigpt iOiibE IueejEII/ (3EÏffi boïgEnbs IjEt oo?bEEl ban öeh Kardinaal Bellarmmn) ban bejeïbe aftesien/ eh sijne toEbïngt aÏÏEEn tE heetnen tot [a?Db?] «?EnabE eh 23artnljartigl)Eib.
Ten Derden. Eij is onvolmaakt, ban iUEgEll bE tusschenkoomsl van daadlijke zonden. ï^iErom ÏEEtbE ons bE gaïigmaaltEr/ gEbnurigïijh tE bibbEll/ Vergeel' ons onze schulden («). Cn indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zoo verleiden we onszelven, [naar bE taal ban bEU JCpogtEi Joannes (o)]. Wij struikelen allen in veele, [taa^ bE opEiiljar-tigE bEÏijbEnis ban eeu' anbEt 5lpastEÏ (/o»] to31 bEttrontoEn iian tnEn fttlÏEn op EEtiE ^EtECljtigtjEib/ toEïïiE/ naar bE bEiiEnbrEtiis ban ljun jEÏbEn biE Er in bit gEbaï boo? pÏEitEH/ zwak, verminkt, eu onvolkomen I^T
ijEb bEEjE saaftEn/ taElÖEn seee bjEEbboErig tto^trn bEljanbEïb too?^ bEti/ En biE inbEbaab ban g?oot bEÏang jijn in oiié tEgEntaoojbig bEtoog/ maar EbEn aangEroErb. ^Portj gEnoEg is Er ban gEjEgb/ om tE bOEn bïijltEH/ bat ^OESEEr bEE^E Rechtvaardigheid bEr 43EÏoobigEn in anbEEE oyjicljtEn gEïijït jij aan bE Vrucht des Wijnstoks, biE 'tljarc ban 6ob En mEnfrttEn bjoofijft maaltt/ jij EcfttEr/ trn aanjiEn ban on^E ïtEcijt^
baar^
(k) In /o/gt;. Lib. IX, cap. 14. (/) Senn. 1. fest. omn. Sand, (m) Jcs. LXIV ; 6. (ji) [Matth. VI: 13.] ip) [1 Joan, 1:8.] (/) [Jakobus 111:2.]
X Iloofch;!. Toerekening van ChrisLus Gerechtigheid, enz. 287
baatbiging boa: dpob/ niet beter jij te adjten ban ijet Hout des Wijn stoks; men ïtan er geene pinne ban neemcn 'am eenig itetamt ten bee^ jen apsic'jjte aan te tjangen (q).
^taee ïïebcnen bjengt men bij/ ter berbeebiging becjer Rechtvaardigheid, en ban berseïber inbïaeb op onje Kecütbaarbiging. Voor eerst, ^at se „volstrekt volkomen en volmaaktquot; sij. ï^ierant betoecren fam^ migen/ bat jij vo;maakt en onzondig jijn in bit ïeben. ^ij beftaramc^ ren jiclj niet langer ober Ijet dooden der zonde, nadj ober Ijct opwassen in de (icnade. cn inbebaab öit ié Ijet eenigfte voorgeven taaar ou men met reden aan b^eïbe an^c ïïedjtbaarbiging baai 6air jau tnoagen tae itenncn. 3©ant inbien junia ban iemanb met taaarljeib ftanbe ge^egb taajbtn/ taat ^ou Ijcm ban Ijinbeccn/ ban nil hooide derzelve voor Gori gerechtvaardigd te taaïbtn/ ban alleenïijft/ dal hij een zondaar quot;eweesl aiïeen sou aaft ijet geljeeïe gebauta bcrbiacétcn. briber tua'fcljen ia beese ijbeïe taaan 300 ftcijbig met ben ganfcljen inljanb ban «i^obo uDoojb/ en met be etbaacenis ban allen bic taeeten ben fc'pift bes j^ccren/ cn taat Ijet sij aatmorbiglijit baa: E)cin te taanbeïcn/ bat ift mij niet opjjoitbcn ^al, met bit btaaaje geboeïen te taeberlegiien
Ten tweeden. .Itini b?cngt in/ „Dal ofschoon deeze Hechtvaar-„digheid met beslaa m eene stipte onderhouding der Zedelijke Wel „zij echter eene vervulling zij van de Voorwaarden des Nieuwen Vei-„bonds, ol ten vollen beantwoorde aan de Wet der Genade, en aan „alles wal daar in van ons geëischl wordtquot;.
tfft anttaoo?bc: i 3?it neemt ganscljlijft aïïe zonde, en benelber ver-gee\ing taeclj/ niet tninber ban baai ben taaan ban onzondige volmaaki-heid, jaa ebcn ban ons bertaoiyen/ gefcljicbt. J©ant bijaïbicn an;c ©eljoaisaamljcib beanttaoojbc aan be eenige Wet en Re'-el derzelve naar taellte jij mact beoojbeeïb/ getoetst/ cn afgemecten taojben' ban cr ^ecrtl' z01Kle 'n ons?/ cn ban ijebben taij ooft gccnc bergccbintt noo-big. ,lgt;ieté meer moibt cr bcrciHcVft om baïftreftt biij ban alïc ^onbc te tacc^en/ ban bat men boïmaafttïijft bcanttaooibe aan/ cn naautaftcuriit [in gcmoebs'gcfteïbljcib cn baabcn] obereenftemme met ' ben iicgeï cn be pet on,-er 6elioo?5aamöeib/ bolgenb-? tacïftcn taij moeten geoo:* beclb taojben. (Op bcc.^c on bex ft citing/ bcrljaïben/ jon cc gi'cnc ïonbc^ notlj eenige noobtacnbigljcib ban bergiffenisï oberbïijbciu Cc ;cngcn/ bat cr ebentacï ^onbe, cn noobtacnbigljcib ban bccgcebing ^ij/ met ou^ 5icl]t lot bc Zedelijke Wet van God, ban erftent men bic l£ct ben Regel onzer i'hgten te jijn/ taaar aan bcc^e ficcljtbaarbigljeib niet beant^
taooibt; cn obecjnlft^ ftan nicmanb boo: bc^eïbe booi j5ob nerccljt^ baarbigb taoiben. yn-tiyi
2. ïtactacl becjt Rechtvaardigheid, 500 aïs 5e in gccecljtbaarbigbe men.'
frljen
(1/) [Ezecli. XV : 3.1
288 X Iloofdst. Bewijzen voor de Reclilvaardiging door de frftpti nutrits itecft/ boa: bt Senate ban onjen ï^reve %t\m Cb?i?tus
h™* affr fac baabcn cn plinten toaac m 5c ücitaat/ joa ais nnp ul jeïben1 in l)ct Cbangcïic toa?bcn l^onjefajjccbcn/ oy^cnb
-aï men ftriiinhm bat nocl) ncfaaincnbüjlt/ noclj ciu m yit uc quot;it cZXl van 1,^1 Kvigclio krMM of faM aan utant.
ncn/ lol Ciod
tUiytlU
ncjttlbljtTö jonjra otmocbii ral mi;cr natuut/ ra mui a lc 'quot;quot;quot; P1® ten Dot öcuaamb. Paaram/ offetjaan bccjc
i-i-rtii-iiaarfiiübquot; mrnfciicn Uii 60b aansjcnamcn laojbc/ gcinb ^ob Aut , rccljtuaaröigbc nuiit,] n u } dnben aiö ijictna
quot;« Z. WiS i^cSra ÏÏrt Sy tc totC5ra. «i, öen cratu
•• 3: mr, ' hat be leeve ^EiUS CiniStU0 ben geesll.jken zin beu
^rbeïiiüc 3©et nitncöKib cn apgcljaagb Ijcübe/ cn niet aïlccnuiti bn
-nvnlieib ban nj lioatmaalö ciscljte/ Ijebbe hiigevociid. ^n aan oc an SfS to men bat ÏMj Itct ücrüinbenb ijcsag bet 3©ct jaube ver-
SS™ %« m**f«« srite/ J» «.«. lt;» 'Iquot;
X Hoofdst. Toerekening van Christus Gerechtigheid, enz. 289
mensctj volmaaki rechtvaardig, ban fr^uïti antïjcüen/ en ^aïig herfilaa# ren/ uit aanmetfiintj laan cenc Rechtvaardigheid [öf GerechtigiieidJ die in aïïc apjicljtcn onvolmaakt is; en in öc Wet ftueeftt a?ati öcn ©laeft uit/ ober elft tie niet blijft in alles taat jij baajfttjiijft/ en op die wijze als jij Ijet booji'ctjjijit.
^0£Ö men jegt; «Deeze Rechtvaardigheid is niet anders te beschou-swen, dan als de Voorwaarde van het Nieuwe Verbond, op welker vol-sbrenging wij vergeeving van zonden ontvangen enkel om de Voldoening svan Christus; waar in onze Rechtvaardiging bestaatquot;. — sêamraigen/ 't is toaar/ fpjeeften ay beeje luijje/ baclj niet aïle/ niet be nieeateu/ niet be geleerdsten, niet luelften blij in bit (öejcjjü te öoen Ijebüen. ^n in Ijet berbeebigen ban Ijet geen blij boa? J^aarijeib Ijauben/ ftannen bic niet aïtijij acljtgeebcn ap elft bezonder gevoelen taaar öaoj Ijet jeïbc beftreeben toajbt. — vDat bc fierljtbaarbiging alleen bejlaan jaube in be Vergeeving der zonden, té 50a ftrijbig met be bcteeftcni? ban Ijet taacab/ Ijet ftanbbaatig gebjuift ban 't^elbe in be Ijeilige .-§dj:ift/ be algemeene ftun? bigljeib anbet be tnenfeïjen/ be obertuiging ban Ijet getaeten bee jitlften bic Sielj onber be berbinbtenia tot balbrenging ban Ijunnen yügt befeljaubjcn/ cn tegen be uitbjuftftelijfte getuigeniffen ban 45Dbs 3E)aa.2b/ bat ift mij cenigasiné moet betbianberen/ tjae men sulft^burbetïaanbe Ijauben. ©oeft Öiet ober jal elbera geïgt;lt;mbdb baajbrn. — ^nbien beeje ïtecljtbaatbig^ Jjeib beftonb in Ijet volbrengen van de Voorwaarde des Nieuwen Verbonds, taaar op taij gereefttbaarbigb taierben/ ban moe^t jij in sicïjjelbe 500* baanig ieta jijn/ taelft naautafieurig üeantüiao:bbe aan een' 3 eft eren Regel oi Wet der Rechtvaardigheid, en buS bolmaaftt taeejen; Ijet geen 300 niet is. 4;n berljalben ftan 5c onmoagelijlt be ylaaté ban 43crecljtigöeib ter onse ïtecljtbaarbiging berbullen. — vPat bee^e Rechtvaardigheid be ©ao:biaarbc on^er itedjtbaarbiging boo? gt;J5Db/ of ban oné aanbeel aan Cljiiétua operecljtigljeib boa: taelfte taij gerecljtbaarbigb taojben/ joube 3ijn/ ia' nog niet betneeseu/ en ^al niemanb oait betoijsen ftonnen.
3jït sal ftojtlijft ttoee af bae Aanmerkingen Ijier bijboegen/ om aan beeje persooneele'Rechtvaardigheid Ijaar baojgetaaib aanbeel in on^e ïiecijt* baarbiging te ontleggen/ cn baar inebe bit llooldstuk fieiluiten.
i. Eene Rechtvaardigheid jol' Gerechtigheid! welke noch aan de God-lijke Wet, noch aan het einde van God in onze Rechtvaardiging door het Evangelie, beantwoordt, is de Gerechtigheid niet waar door wij gerechtvaardigd .worden. JÏSaar jaobaanige i^ bcesc inftleebenbe Rechtvaardigheid ber lt;{3eloabigen/ jelfji ban be beften ban gun. — ^at 3ij niet tieamtaoojbe aan be Godlijke Wet, i£ bebjee^en uit Ijaare anhol^ maafttljeib. lt;£een be^abigb menaclj ooft 3 al burben ft aan be ijoubcn/ bat 3c eene bolmaaftte en naaubiftcurige berbulling ban be ÜDet onscr J)ctjcp^ ying in 3iclj ücljeljc. ^n bee.^e i©et ftan gecns3ina te niet gebaan too^ ben/ 3aalang bc 53etceftfting tuafcljen Ijet aDypertacsen ala ben .^rljcy^
37 per
290 X Hooldsl. Bewijzen voor tie Rechtvaardiging door de
uer cn 25daanec/ en on?/ at? Jicljeyiclcn/ boo? ^Eljooisaamljciö en ^Elooninn batliaar/ fl:anb02i)pt. ^gt;at geene berbaliien/ tat aan öie Wet niet ficanttoooJbt/ ïtan ons niet recljt^aarbtgcn. 3tëant lt;i?0D jal öie 3)Dct niet afftljaffen/ ten cinbe be obertreebcr^ berjelbe jaubcn «on^ nen neretljtViaarbigb taa?ben. Doen wij, 3E0t be SCpagteï/ bao? öe iecr bcc ïïecljttiaarhiging uit ^Moof jonbee toerUcn/ de Wet te niete? Dat zij verre! Maar wij bevestigen de \VetM- — ^ien tol)
uit aanmertting bier [perfooneeïe Rechtvaardigheid 1 üoo? 6ob gcrcchtUaarbigb toojben/ ban 30quot; 3UÏ^ nitt üeanttaaa^ben aan ©ob? Cinbe in ome iïec!)tbaatdiging booj Ijet CUangehe. JJ^ant bit [^inocj ia/ allen roem in onszelven, alle gelegenljeib baar toe/ alle# toat paar toe ftcgté eenigen gjanb 50U ftljijncn te gccben/ ganscljlijtt aitefni)ben; onbat alïeé fttcttfte ccniglijït lot prijs der heerlijkheid zijner Genade door •lesus Christus CO- ^ae Öet alleen Ijet beloof si)/ bat ten becjen aan# •?icne a?obe al be cere geeft/ öcüiien toe getoonb m be üerHlaanng ban bessclfs Batuur. .ïfëaar Ijet i§ ülijüüaar/ bat niemanb inet opjitgt tot ;iine fieeljtbaarbiging cenige anbere of gjooter oojsaalt ban roem in ïtenueïben jou ïtonnen ftefibcn ban beeje/ dat hij gerechtvaardigd ware uil hoofde van zijne volbrenging van derzeiver Voorwaarde, bestaande
in zijne eigen persooneele Rechtvaardigheid. .....
2. Niemand werd ooit door dezelve gerechtvaardigd in zijn eigen Geweten, veel min kan hij door dezelve voor God gerechtvaardigd worden Want God is meerder dan ons hart, en Hij kent alle dingen (t). (6een men^dj té er/ nodj taaé er ooit in bc toijbe B^eerelb 500 rcctngt; baarbig of 300 Ijeilig/ taiena getoeten ftem nimmer beft|ulbigbc ban ecnig pligtbersuim/ of gebjeft in bc qpeljoo^aamöeib torllicban liem gebo?berb toa^/ Ijet jij in bc ftoffe/ bc toijje/ of ben trap ^an bolfto^ menfteib. lt;i?een menédj leeft er op aarbe bic niet jonbigc. ©et 15 cenc ^p^eutt to elite geen uitjonbecing toelaat: Nemo absolvdur se juai.ee, IN iemand wordt vrijgesprooken, wanneer zijn eigen geweien Rechter is._, £aat een menseïj in ^ijn eigen gemoeb bc ïMerfcljaar fpanuen/ en oe^ irocben of Ijij'boo? bejelbe ïtonne gererijtbaarbigb toojben boo? 3')ne eineu «^eretpgfteib; Ijjj jal getoia Ijet bonni? ten sifnen nabeele sten to'h-ui. €n al toie op beejen g?onb niet befluiten ïtsin/ bat l)ii ter snne lïecfttbaarbiging eene andere Gerechtigheid noobig ftebiie/ toelue niet oo?fp?onglijft no dj inuleebenbc be jijne jij/ jal jidj buiten ttoijTei bcr# leaen binben Ijoe Ijij tot b?ebe met a?ob geraaHcn jal. JiEen jal mooge--lüft peggen: „^emanb Itau in sijn getoeten geredjtbaarbigb tooj^en jor «etuigenis binben] bat p be ©oo?toaatbc be? Bieutoen ©erbonb? boïbzagt Ijebbe; 'tgeen Ijet alle? ié toat ten aandien beeper wedjt» ',baarbiging betoeerb too?btquot;. Slfi ttoijfel ooit niet/ of be menödj «an
(/-) Rom. 111:31. (•gt;quot;) K-om. 111:27; 1 Kor. 1:29-31. (/) [1 Joan. Ill : 20.J
X Hoofdsl. Toerekening van Christus Gerechtigheid, enz. 591
ccnc trooétïijftc abcjmiJing gcboeïen ban jijnc oyrctgttjcib in ör IjoD^aiaininB aan 43tiiï^ öeUcïcn/ en üctauötöcib ban bc ^oblijftc gnn^ te jegens ïjem. .ïKaar biannccr ijij suïliB ban nabij bcsiet/ ban ;al ijij jjet aïa een nittaerftfel ban ijet (!?eïnaf bao: toe Ui Ijij gcrcdjtlaacbiijb is/ en geensjiné afê eenc ©aa:taaatbe fijner ütecjjtbaarbiging/ aamnerfien. ■Caat Ijem Ijct gebaï up bcesc toijje jiclj boa?fteiïcn: Dat God (er zijne Rechtvaardiging eene persooneele Rechtvaardigheid van hem eisithe; en ban bcpjoeben/ of ijij tot bit befluit üonnc fiaamen: Dit is mijne Rechi-vaardigheid welke ik Gode aanhiede, ten einde daar op voor Hem gerechtvaardigd te worden. jaï Ijetn/ 500 ift mij niet giaatïijfis bergi^fe/ ten uiterfïe maeiïijft/ inbien niet anmoogeïijft jijn.
3. Geen van alle de Heiligen des Ouden Testaments, wier Geiooi en Ondervinding in Gods Woord beschreeven zijn, pleitte immer op zijne eigen persooneele llechtvaardigheid, onder wat kundigheid ook, hel zij len aanzien van de verdienstelijkheid hunner werken, ol van eene fge^ toaanbel volmaakte vervuiling van 'l geen als de Voorwaarde des Ver-honds ter limine Rechtvaardiging voor God van hun geëischt wierd. INer ban is te baaren reebs geftunaften.
u D E A A R T D E F!
m
2;
;.] WELKE GOD VAN OjS7S EISCHT. DE ALTOOSDTJU-
it-- RENDE VEEPLIGTING TOT DEZELVE, TJIT
nc KRACHT TAN GODS WET.
en
ne ■ _____
iet
gt;t*
jcgt;- ttoceöc sullen toe antieenen/ ban ben aart dier Gehoor-
|of 'OP zaamheid of ïtedjtbaarbigljeib taeïïte ^ob ban on^ bojöert/ om
ib^ ï?Ent taelbeljaagïijit te jijn/ en boo2taerpen sijnei gunft te taeejen.
^an naavbien bit ccnc ^ccr ruime ftoffe jijn joube/ inbien 5e opjette^
tan ïtjft taicrb fietjanbeïb/ jaï iïf Ijct geen tot ona tcgentaoojbig oogmetft
ene ficljooJt in eenigc öcsonberc l^oofbjaaften of 5Canincrfiingcn ticg:ijpcn.
Voor Kerst, ^abemaaï a?ob een SCïïcrbolmaafitst/ en bus een bol#
2o.j 37* ftcclit
292 XI Iloofdsl. Dc Aart der Gehoorzaamheid welke God van ons
ftrcfit bjijtanfccnb JJ^cjcn ig/ in alïc ;i;nt Ijanbcïingrn omtrent ïict ^cnsctjbom/ 30a moeten aiïe jijne 53Eftcningen omtrent 0115/ aiïc 3ijne Sn^ettinjen en JÏDctten aan ons boojgefcijjecben/ afgeïeib taojticn npt jijnen {jooggtb^ijmagtigen 3C)iï en Ifeïócrjaijen. .ïSieté anberj? ftan men aï^ be 25jon of Oorsprong ban ïjet ganfeïje Stelsel berjeïben aan^ merfien. Tgt;it toojbt boo? ijet getuigenis ban lt;3300^ Sl^oojb op jeerbreïe yïaatfen bebe^tigb (o). _ï:gt;et aan toefen/ be liaan/ en be natuurïijïte amfianbigljebcn ban aïïe ^tljepfeïen een uittoerftfeï jijnbe ban a?oti5 b?ij= magtigen ïïaab en UBeïbeljagen/ 300 moet aïïeé toat baat tae betreft# ftelijft i^/ in bcpseïfé eerften oojfpjong baar aan taojben toegeftljjecben.
Ten tweeden. ©oo?onbctfl:eïb/ bat uit ftjatftt ban eeuige Vrije daa-den van Gods Wil, en berseïber uitboeting/ eene jefterc a?be 31') baét# gefleib in be bingen bie uiterïijft tot be3eïben fieljoaren/ en in ber3eïber biebcr3ijb)quot;rt)c üetrefifting/ 30a ftonnen fomnttge bingen in bien betrek-kelijken staat noobsaafiïijft teo:ben/ toelfier aanbreien uit Ijunncn eigen aart niet volstrekt noobsaaïiïijft taa?. ö?e ojbe bet bingen/ en berjel* bet onberïinge öetreftfting/ ftemit niet minber op ^obs bjijmagtige Jfn# fteïïirig/ ban bct3eiber aantae3en. M9aar bic jnftcïüng boojonberfteïb 3ijnbe/ ban ïjeöben be bingen/ in bic o:be/ eene noab3aafiIijtte betreft# fting tot eïftanberen/ en elft ber3dben [eene noob3aaftïijfte betreftfting] tot lt;!5Db. ^er^aïben/
Ten Derden. ï^et bia^ eene onarhanglijke vrijmagtige Daad van Gods Wil, een ^tïjepfeï boojbtcbiengeu en aantaeesenb te maaïten aM be ^enéclj té/ bat të [een ^cïjcpfcïl bcgaafb met eene berftanbige rebe# ïijtte latuur/ befttoaam tot 3ebeïijftc ^eiioa^aanUjcib/ en [batbaat boo?] 55eïooningen en firaffen. *Dan bit onberfleïb 3ijnbe/ 300 ftonbe bc .ï®eng'dj/ bité bjij gefeftapen/ op geene anbere hii)3e geregeerb taojben/ ban boo? ï)et zedelijk Werktuig eener Wet of ban eenen ïte# geï/ bieïfte inbtoeb maafitc op bc rebeïijfie bermogenr* 3ijncr Sicï/ cm beseïben tot grljoo?3aaniï)eib optctoefiften/ en in beseïbe te bcfluutcn.
ïtonbc in bien ftaat niet geregeerb toaiben boo? tenen enfteï naiuur-lijken Invloed ban lt;ï?ob/ geïijft aïïe rebenïD03e ^tljcpfeïs. lt;Doo? suïfta te fleïfen/ 3011 men bc bjescnïijfte ftraeftten en bcrmogctté met toeïften ftij bcgaafb biaö/ ontftennen of bertaoeéten. '©crïjaïben/ cnbcrrteïb 3ijnbc bat Ijij aanbJC3en ontbangen ïjabbe/ 30a Itiaa ftet noobig/bat ftem eene i^ct of liïegeï ban geijoo?3aaml)eib bJic?b boo?gefcf|?eefacn/ até Ijet mibbeï ban ^ob^ ïtegeering ober ftcm.
Ten Vierden. ^e3e noab3aaftïijï5e Wtt/ 3oabc?rc a'té 5ii noob3aaft# ïijft taa^/ boïgbc onmibbeïijft cn onbermijbeïijft op Ijet beftaan Dn3er natuur in betreftfting tot (ï?ab. ©DO?Dnbcr}l:cïb 3ijnbc be ^ataur/ ijet
quot;i'an#
(a) Zie bij voorbeeld Psalm CXV : 3 ; CXXXV;6; Spreuk. XV1: 4; Efeez. 1:9, 11J Openb. IV : 11.
XI Hoofdst. oischt. De allooscluurendc Verpligting enz.
SCanjijn/ cn bc ^igcnfdjappcn ban tjct (0ppcrtae,;cn/ nclicns l'jct 3J?crJt bcr ^tljcpping/ aan bc ccnc ?ijöc; cn Ijct aanUic^cn/ i)ct ücftaan/rn be natuur ban ben mcnstlj/ cn jijnc noobjaafiiijftc üctrcliïtinp tot a?ob/ aan be anbere/ ban be Bl'ct ban taeïfic taij fprccftcn niets anöccs ban bc liegcl dier Beirekking, Incïuc jonber benjeïben niet San jijn nacïj in ftanb blijbcn. Hit bien tjoafbc ia bcc^c UDct aïtoasbuurcnbc cn anlo^' maafielijit/ cn gccnc mcccbct bcraubcring toeïaatenbe ban cr in bc 23c= trcMing tuafcljcn 6ob cn ben uieusclj baïïen iVan/ taeïtic 125ctrcUïting] ccn naobjaaïifijfi uitbïocifeï is ban bc anbcrfcljcibcnc .iSatuur cn Cifjciv fdjappen ban oJob cn ben mensrlj.
Ten vijfden, liPc hoofdzaaklijke inhoud deezer Wet bias/ bat bc .ÜÊenarïi a5abe/ als ïjet ijoocttc a?oeb/ bc opperfte a5aj.;aaft sijné aangt;' sijns/ en bc 55jan ban aï 't geïuft/ toaar boo: Ijij immer 'ftanbc cn jtntbc batbaar sijn/ gehoorzome; en juïfis met ccn bolflrefit/ aïtjemeen/ onbcc=-anbcrïijS/ cn ftanbbaftig aanklecven aan Hem, in verlrouwen, liefde, en yreeze; uit aanmerking cn crïxcntcnis tcben!? ban bcsjclfs ancinbigc i^ij^ tjeib/ ïïetgtbaarbig^eib/ cn Xibermogen/ om ft cm te üefcljermen/ te bc^ iDancn/ of te ftcaffen; in alle dingen, ïucitïc ïjcm als ^cbri In it entoeï-beijagen/ ftet ;ij boo: infdjcpping/ ïjet jij boo: openfiaaring/ joubcn moogen ftenbaar jijn. €n ijct is btijlVóaar/ bat cr tot Ijct beffaan cn bc inflclïing becscr 3Bct niets anbers bcrciacïjt toicrb/ ban bat God God, en bc Mensh een Menseh biarc/ ucUcns bc noobjaaftïijttc 55etrcïtïiing/ bicïftc baar uit tuafcljcn 6ab en ben .H^cnaclj ontdaan moeit, i^ier uit bofgt/
Ten zesden. 3?at becjc BDct eciitaig cn anbcranbcrti]!i altc .ïEcnfctjcn bcrpïigtc tot a5cijao:;aaniamp;cib aan 45obc: cn bicï tot bic ii?cftaa:;aam-' Ijcib toeïfte jij bo:bcrt/ cn op bic taij.;c afê jij besctbc ba:bcrt. D?ant bc pïigtcn niet aïïcen bicïftcn jij boa?fdj:ijft/ maar ooft bc Inij^c ban berseïber botb:cnging/ ten aandien ban bc maate cn trap [ban boïïfo* menljcib/J ;ijn/ uit aanmerking ban bc geïegbe gjonben/ eben noob' jaaftïijïi cn eeutaigijunrenbe. IDant ^ob ftan ziehzelven niet verloochenen; oott ftan quot;s itöcnirljen J^atmir ten aanjicn ban bc jaaft toaar op bec^e 3©et aïïeen ftaar opjieftt ftceft,' [b. i. ten aan;icn lian jijnc 23c^ treftfting tot a?ab als Ijct jècljepfcï tot fijnen ^êeftepper/] boo: gccncrïci boa:baïïcnbc amftanbigftcbcn in 't aïïerminat beranberen. ^n aïïjocgt; tocï lt;J5ob/ toanneer J^cm julftst üeftaagt/ bij bc oorsprongli.jke Pligten bccjcr 3]0ct jaobaanige toiïftcurigc öcbaben/ afê niet noabjaaftïijft uit bc >tccftfting tusfeften ïfcm en ona bao:bfp:uitcn/ en jonbcr taclftcn bic 53ctrcftfting ccfttcr bcjcfibc bïccf/ maogc tocbacgcn; jaa figt bc bciv binbtcni^ tot gcljaa:saaming aan bejeïben mcbc opgctoonbcn in bit afgc^ meen ^jonbbcginfct bcescr JDct/ bat 6ob in after; botjtrcfttclijfi moetc bertroutab cn geftoojjaamb too:bciu
Ten Zevenden. Gode zijn alle zijne werken van eeuwigheid bekend. 3in bc tl'nftcuing ban bcese a:bc bcr bingen,' maafttc l^ij ftet moogeltjft/
cn
-293
294 XI Hoofdst. De Aarl der Gehoorzaamheid welke God van ons
cn tio0?5ag get aïé toelt0nirntic/ tat te j^enseft tegen Ijet gebiedend vermogen öcr DDet jiclj jnitbc herbetten/ rn ije njbe-'ber btngen taaar in l)ij/ anbec üee.^en ^ebrïijltcu Kegel/ gefteïb taaa/ 3aube fcöenïtcn. *Pit gaf geïegcnljeib tot bat uittaecïife! ban lt;l5ab^ oneinbige ïïetötbaarbig^ ijeib/ tjet brrojbencn ban be .-étraffe aan toeïlie jitlj be ^engeïj boo? tjrt obertreeben bet löet 5011 onberljabig maaften. Orn bit taa^ geen uit= toerftfel ban enkele Willekeur en goedvinden, aï 500 taeinig al^beï^et jclbe. g0ob:aa be .ïiKcnsrij gefci)aapcn toa?/ 500 luaö be 3}5et noob^ 5aaïilijft uit ftjacljt ban aïïe be oDneinbige ©aïinaafitljeben Uau tuur; en boojanber^cïb bat be j[föenstlj bfe 3Jtgt;et obertrab/ 30a bia^/ terlnijï men gt;i?cib tljanba moet befcljoutoen aïé jijnen a^pjicdjcer en ïie^ geerbcr/ Ijct brpaaïcn bet Straffe taelfie jijnc jonbe cn Dbertreebing bet JIDet berbienen 5011/ een napbjaaftïijft uitVocrftfeï bet (öabïijïie ïïcdjt^ baatbigtjeib. ^it 5011 tjet niet gcltiecst jijn/ inbien be Ul'et jeïbe fteucig taare getoeest. jl^aac brejr noob^aaüïijïi jijnbe/ 300 to as ooft be ftraffe aan br obertreebing bersrïbc berimotljt noobjaaMijft. ^n bet-Ijaïben is be bastfteïïing becjcr Straffe eben 300 taehiig aan betanbe^ ring/ bersadjting/ of affcljafnng anbertao:pcn/ aïs bc 115ct seïbe/ jooïang be ftaat en betreftfiing tusftïjen C-ob en ben /jKcnsclj anberau^ berb öïi)be.
Ten Agtsten. ^it ip bic 31tgt;c't7 bjcïfte an3C C^eere ^cfus Cö?i?tué niet gekomen tnaë om te ontbinden, maar te vervulien (h); en ban iuelfte ÏM) het einde 30ube 3ijn tot Rechtvaardigheid een ijder die gelooft (c). »éee3e 3J5et is booi i^em niet afgeschaft; ooft taaé 3uïftïgt; niet motigeïijft/ 5onbcr be 5?etreftïfing tusfcï(cn il5ob en ben .ïJÊensrïj/ ontflaanbe uit/ of een noob3aaftïi}fi geboig uitmaaiienbe ban berseïber onberfc^eibenc JS)e3enamp; en Cigenfcïfappen/ geïjrel te bernietigen. '©an geïijft beese niet ftan bernietigb bia:ben/ 300'fitoam ooftbc©cere Cö?i^tuö tot een gansdj anber einbe/ naamlijft om be 313gt;et in Ijaare boorige ftiadjt te lerfteïlen en te öebestigen.
Ten Negenden, ©ee^c i©et/ berijaïben/ de Wet van onzondige volmaakte Gehoorzaamheid, met ber3elbcr bonni?/ naamlijft be Straffe be^ boobé ober aïlK be «©bcrtreeber^/ öïijft en moet booi altooé in ïnadjt Mijben in bce3e SDeereïb: toant gier toe is niets anber?» noobig/ ban bat üBob a5ob/ en be JCföcnsïft menötïj 3ij. ©ocij bit 3Uïïen toe berber tratïj# ten te fietoogen/ [boo? be boïgenbe ïïebcncn:!
1. a?Ben enkel woord i^ er in be ödï'0c ^tï)?ift/ bat eenigen g?onb geebe om te benften/ bat beese 3)Det 3onbe beranbert of afgc^cljaft 3iin/ 3aobat get geen 3i) boo? zonde of deugd berftïaart/ niet ïanger zonde en deugd 3011 tacesen/ 300 ten aansien ban be sioflc bcr pïigten/ aïg ban bBr3eIber trap van volkomenheid; of bat ieté/ bielft uit foactjt ban
be
(/gt;) [Matth. V : 17.] (f) [Rom. X ; 4.]
XI Hoofdst. eischt. De alloosduurende verpligling enz. 295
tie J©Et zonde j*?/ niet jaubc berbicntn of luaarbig jijn tic ftcaffe/ tueï' ftc in öe 3©ct op bc joniJC gcbJEigb taoibt. De bezoldiging- der zonde is de dood (ei). cr Ecnijj óetaij^ uit a3ob^ 3©oa?b jij fiijtcü^engcn/ toaac uit men jou maagen aflicibcn/ bat of iet^ geen janbc jij/ ban öc^ bjijf of ban naïaatigljeib/ in be floffc of in be tuiBc be^eïfé/'ijet geen boo? be iJDct aï^ joube herftïaarb toojbt; of bat saobnanig iets sonbigaV of 't geen uit Ijoafbe ban beeje ^rt boa? jonbe te tjauben iè/ 3011 b?i} jijn ban be Straffe boo: be Jt?ct oy be jonbe gebjeigb/ of bat Ijet öie Straffe niet becbienen jaube/ taij taiïïen er gaarn Wijt op fJaan. [©an naarbien jumsf onmoogeïijft i^/] 30a botgt/ bat be Jl^ct 5onber uitban# bering Ijaare ïuadjt ijetjoube ober aïte .Ü^enfcljcn. ^r ié in bit gebal geen ontfiooraing/ ban door te zien op liel Lam Gods.
l^ier tegen biazbt ingeü?agt: „Dal loen de Wet eerst aan Adam ge-„geeven werd, dezelve een Regel en Werktuig ware van een quot;Verbond „tusschen God en den Mensch, een Verbond der Werken en van vol-„maakte Gehoorzaamheid. Maar na de inkoornst der zonde, hield ze „op den aart van een Verbond voor iemand le hebben. En ze is zoo opgehouden, dat, voorondersteld zijnde, quot;tgeen echter onmoogelijk is. „dat iemand dezelve volmaakllijk onderhield, hij nogthans daar door niet „gerechtvaardigd zon worden, noch hel heil in het Verbond beloofd „zoude verkrijgen. Zij is derhalven ten aanzien van ons niet alleen „krachtloos geworden als een Verbond, ter oorzaake van onze zwakheid „en onbekwaamheid om dezelve te onderhouden, maar zij heelt ook „opgehouden in haar'' eigen aart zoodaanig te zijnquot;. vDotïj ïteljalben bat beeje bingen niet beljoojen tot ons tegenbiooibig oogmerft/ 300 sijn 3e ooft ten eenemaaï oniiebieejen. ïtëant/
a. 3J5i) fpjeeften niet ban be Verbondshoedaanigheid (*) ber 3)5et/ maar alïecn ban berseïber Zedelijke natunr. ï^ct iè genoeg bat 3ij/ atë Wet, aïïe ^enftljen ülijbc berpïigten tot b ol m a a lit e e tj 0 o? 3 a a m l] e i b/ onber bebjeiging ber Straffe bij Ijaare eerfte ^nfteïling aari be ober^ treebing baatgemaafit. B?ant Ijier uit moet onbermijbbaar bofgen/ bat bijaïbien Ijaare 6eboben niet getjoo:3aamb en onberljouben bioiben/ be Straffe op ben 3onbaar noobtaenbig mocte neberbaaïen. (Un inie flegts toeftaat/ bat bce3c Il^rt fteebé ijaare inacljt ueljoubc als? een Degel van Gehoorzaamheid, of als Ijet TÖoo:fct):ift an3cr P(igtcn/ bie ftaat alte^ toe biat taij begeerrn. öDant 3ij ba:bert geene anberequot; OSetjao^aan^ Ijeib/ ban 311 beeb bij Ijaare eerfte Infteiïing/ naamïijft cene onzondige en volmaakte; en 3ii ei^tljt geene jpïigteu/ noclj berüicbt cenige 3anbc/ anbera ban onber bebjeiging ban ben boob.
b. ïfet ia blaar/ bat iemanb bie eenmaal een zondaar i£ gcbiojben/ inbien tj') naberljanb bic boïmaaïtte ^?eï|oo?3aamijeib taelftc be D^et
eiacljt
(lt;/) [Rom. VI; 23.] (*) Engelse;]!, Foederal adjunct.
290 XI lloolcist. De Aarl der Gehoorzaamheid welke God van ons
ciadjt aan (0atic ftast tac6?cngen/ 500 joubc l)ij ctïitrr öaai* bao? gccns% jiné bc teïbaaben in Ijct 3Dcr'ü0iii3 öcïoafb/ lionncn bcrbicncn. ©atlj bc Ecninftc rcben 'jicrban \i/ bat tjij te vooren een zondaar tua.s/ cn uit bicnquot; tjoofbc anbcctaajycn aan ben ©ïocïi bcc i©ct. M^aar nicmanb fian anber ijaaren ©laclt iigijcn/ m ten seïfbcn tijb beeïcn in tjet yeiï todft jij üdooft. ïiatlj inbicn men toiïbc anberfteïïcn/ bat bc scïfbc mcnaclj/ oy bc ccnc of anbctc taijjc licbjijb jijubc Ijan ben ©ïocït/ taellkn be jon* be berbienb tjcefr/ en in bicn ftaat cene üoïmaafitc onjoubigc ^cljooj^ Saamijcib aan C^obe oefenenbe. obcreenlioomótig ben eiétl) ber ï©ct/ baat boa: ijet rectjt tot Ijet ücïoofbe ;CetiEn niet bcttaerlucn saube/ ban jou men' vi3abó ï^aatljeib onfftenncn/ cn sijnei* ïïcdjtUaarbigljcib ben gjoütften tjoan aanbacn. Xixfus Ctjjistus self toctb boa? becjc Wet ge^ reeijtüaatbigb. 4*n Ijet ig cn ïnifft ccnc onüeranbctlijHc toaarljcib; De menscli die deeze dingen doet, zal door dezelven leeven.
e. iDat bc ^cnsctj niet boiljarbbc in ï)Et onbcrljaubcn bccjcx JBct/ aangemerftt als een Kegel des Verbonds tusfcljen quot;öob en ïjein/ bit ftcm^ men toif toe. ' lt;?e BDct tortj Vuas ijet ©ctlionb niet/ maar een Regel van hei Verhond; ieta bat'aan Ijaatc Ijocbaanigljcib atë 3©Et taa^ toe# geboegb, 3©ant Ijet ©erbonb ücgcee}j bingen in jidj/ tacüicn geenszins uit bc noodzaaklüke Betrekking tusfcljen i!?ob en ben J3Sengcïf boojb# Sjïoeibcn. a?esijaïtien bc MScnactj fian gejegb taoiben boa? sijnc jonbc/ ten aanjicn ban sijnc Strafschuld, Ijet ©erüonb tc licrBjecften/ en ten aandien ban Ijet ücïoofbc tjciïgocb bes ©cruanbs ten jijncn opjicgte/ Ijet scïbe tc bcrnictigcn. ï^et is insgdijïtó taaar/ bat 430b nooit formeel en volstrek tl ijk bccjc 10 et anbccmaaï als een Verbond betnicutab of gegcehen Ijeufie. cöoït bias juïfté niet noobig/ ten biace enfteï ver-klaarender wijze; taant bus taetb 3e betnicutab OU Sinaï. 3©ant naar# bicn bcjdbc' geljccï ccn Uitvloeisel was van eeuwige Gerechtigheid en Waarheid , 300 liïccf 5c/ cn moest 3c in Ijaarc boïïc luacijt Bïijbcn/ boo? ceutaig. SSi) is öeramp;aïben als een Verbond, aïïccn in dusverre verbroo-ken, bat aïic ijScnfcfjcn tegen bersdber (öeamp;obcu gesonbigb/ cn aïsoa boo? bc fdjuïb/ gepaarb met be onmagf tot gcljoo?3aaml)cib/ at? ccn geboïg baarbau/ Sidj bcritooficn ïjcübcnbc ban aïïe aanbeet aan bersdber 25daftcn/ en ban aïïc maagdiifiljcib om aait baar aan bed te berfijij* gen/ 3ij öcrljaïbcn neen boojbed ban besdbc bertaadjten üanncn. 3?adj taal1 belangt Ijaac bermagen am aïïc ^enfdjen tc berpïigten tot geïjaa?# 3aamtjcib/ inibsgabcrs bc onberanbedijüc taaarljeib Ijaarcr 53doftcn cn 55cb?ei0ingen/ ten 'bicn opsidjte blijft 3i) bcscïfbe aïs ban ben beginne.
2. .ïÉen nêcmc becse Wet tacdj/ cn cr saï geen ïtcgcï ban ïïcdjt/ gccne jdicre gieusen ban goeb cn ïttoaab/ baai ijet ^ensdjbom meer abcrig Mijben/ maar bccsc'pijiaaren op taeïftcn 43ab bc aarbe gegjonb# best Ijccft/ suïïcn giubé cn taeber gefïingerb bioibcn/ aïs Ijet biijbeub OHilanb Dolos in bc ^ec. Sommigen srggen: „De Begel van goed en
„kwaad
XI Hoofdst. eischt. De alloosduurende verpligting enz. 297
„kwaad voor het Menschdam, is niet deeze Wet volgends liaare eerste „Instelling, maar Uet Natuiuiichl, en de inspraaken der Redenquot;. 3iiv biEii men cc boo: bccftaat/ batSticamp;t tacïïf anscc .^Satuuc in Ijaaccn eer^ flcn sétanö taaa ingcfcljaapcn/ en öic inf^aaücn napenö ïxctljt cn oDn^ rcci)t/ tncïïtcn anje licijcn in tjaacc oa:fp:ong(ijftc juiüccljeib apgaf tn gncbUeujöc/ ban jcgt men aïïecnïijft met anberc taaa?ben/ bat deeze Wet steeds d'i onveranderlijke Regel van Gehoorzaamheid voor al het Menschdom ülijüc. M3aac bil men ec boa? hetjtaan Ijeiiöcn/bai aher--gcliïcebcn 'ïicijt ber Matuuc tacïfi tn ijbcr 4J.5cnaclj in sijnen fiebaibcn ftaat naa geüanben lna:bt/ cn jnlus jaa aïs ijet boa: ben nabeeïijjen inbïaeb ban alietïebccingen/ ltaa?na:becïen/ gctaaante/ en aïletlci üc^ gccdijftljebcn bi} be meeaten nog aanmecMijft mcec becbanhecb [§/ ban fian cc nicta rebcïaasec üebaeljt taacben/ en Ijet gebaïg baarhan jan niet minbcc tacejen/ ban bc bectoaejiting ber taaacc g:enafctjeibingen tug^ fcfjen jjaeb cn fttuaab. 3©ant Ijet geen bc een goed ij eet/ jaï/ ap beejen gjanb/ bc anbcce in beaseïf^ eigen aart kwaad tjectcn/ cn jaa in tegenbeeL €n inbicn bat taaar \naa/ ban 3au men alïc bc ïl'fgabenbicnaacé bic aait in bc taccreïb ïeefben/ ten cencmaaï moagen onfcLjuïbig Ijanben.
3. ï^et Geweten geeft ïjier aan getuigenis, ^ecn gaeb nacij utuaab taa?bt baa? beeje Jöct geliaaben af 'ucriiaaben/ taaaraintcent cenig mendij ap aarbc/ Inannccc Ijet jeïüc tot jijnc üennij» ttaomt/ jijn getac^ ten 3011 ftonncn beletten in bcajeïfé ócoaibecïing met bc i©ct aücrcentc^ flemmen. ü^ct 5at Ijem beschuldigen of verontschuldigen, heroojbeeïen af h?ijfpjccfien/ cenftemmig met Ijet lionnia bet DDet/ cn suffts niet Selben in tocertail ban sijne uitecflc poogingen.
^Kct één toooib; taij eclfenncn/ bat £gt;ab/ uit ïtiacgt ban jijne pcrljcerfcljappi) ober aïïc^/ in fammige gebaïïen beu aart en de orde der dingen moagc becanbccen/ juïïta bc boo:fcljjiften bet JJDet ljunnc ge^ toaone ftjadjt en bjecHing niet aefenen; gelijit Ijet bua ptaat^ tjabbe/ in Ijet 60blijü bebeï aan Abraham am simen Saan te flagten/ cu aan bc Israëlleren, am be Kgypienaaren te betoaben. ^orïf boojonberiteïb 3i)nbc bc aanïjoubcnbijcib ban bic orde der dingen, blaar toe bec^c 3©et ten ^3ebJaacmibbcI bient/ ban ia Ijet met ben hmcriijuen aart ban goeb cn fitoaab bao? bc JEH-t gcfioaben en berbaabcu/ buö gefteïb/ bat be3cï^ bc geen ©oojbicrp ber ^oblijitc 55efteïïinge 3ij; ieta bat 3eïfé baa? be Schoolgeleerden aïgemeen erfienb toa?bt.
Ten Tienden. Hit ïjet geen Vai) bcccbeneetb ftcbiicn/ maetcn naab^ tacubtg Twee Zaaken baa?bbIoeien.
1. '©at aange3ien atle .üBcnfc^cn boa: bc sonbe bctbaïïcn 3ijn anber bc Straffe np be obectreebing bee3ec Jl^et bebjeigb; en Ijet anbergaan bier Straffe/ öeftaaube in ben eeuluigen baab anbe|1aanliaar ia met be aanneeming in bc ^oblijitc gunst/ of Ijet genot bec Ssatigijeib/ ^ct bcrïjalbeu baai elft ban Adams ^aftaamclingen in Ijet ue3aubec/ bat^
ftrcftt
298 XI HooCdst. De AavL der Gehoorzaamheid welke God van ons
ftrcfit antnoogcïijft jij/ lion? (6aamp; gercrljtbaarbigis/ af ccn baajtacrp ;iincc gunst/ rn bcdgcnaat ban mitaig (6tïuft tc taa?ticn/ ten P) aan tic Bedreiging öcr D^ct bolbaan/ cn bc ftraffe gclceben taaide/ öaa? tjen^ ;dbcn af 1 bao? icmanb anbcc^J in ;i)nc yïaattf. ï?et Sixaicoija rot- Qwu jhet, Rechi Gods] ft an ten bce^cn aysicljtx niet anttianben/ maar muct
naabjaaftlijft herbuïb taoiben. t
o iamp;et tweede gevolg bat tat tjet ?eÏTbc cniöe/ naamum bi Aanneeming in Gods gunst, ïïetljtfaaarbiging baa? $tm/ en ccutaige ^.aïigljeib ïjet riccljt tieejer anbetanbedijfte 3©ct_maetc berbiüb taa:.-brn in ans/ ay sulït eene taijse/ bat taii in Tjet 'öab'iju aa?beel/ roem naar taaarljeib is/ maogen geacht taajbeu liet zelve vervuld te yetiuen/ en tienbaïgcnbé aalt aï^ joabanigen beljanbeïb taa?ben. pant tii} man# vreï fiierban/ 30a is be 23cb?ctging ber J)?et geen^in?wilkeurig, iiutis be Straffe aï of niet au ben abertreebet 3011 ftannen gebJagt taaiben; maar 3e i^ noodzaaklijk, uit ujactjt ban v!?abé ïïecljtbaarbiggcib a . ben oDnycriten ïïrgeerber ban aïïe?.
Ten Elfden. JCaugaanbr Ïjet Eerste ber Cüiee apgemelbe Gevolgen, heb ben taij aïïeenïijft berfcljii met be Sociniaanen, taeïlten be 'Oaïboening ban CV)iistué/ en ber^elber naobjaaUlijUljeib/' ontftrnnen. fMer ober Tieb ift eibers b:cebbaeiig geljanöeïb tertaijï iftniet bertoacljte bat ïjet neen ift baar omtrent berebeneerb ftcbüc/ 3aï ftannen taebettegb uiaj-ben. — Jtëat Ïjet Tweede aangaat; 3©ii moeten nafpaoren/ Ijac taij ftannen onberfteïb taajben te voldoen en ie beantwoorden aan den Kegel en het Recht dier onveranderlijke Wel, ban taeifter gejag taij anniüü geïiift ftannen toajben antflaagen, ï}et geen taij ten beeseit opsuljte ftaanbc Ijouben/ is: ^at be Gehoorzaamheid en Gerechtigheid van (Christus aan ons toegerekend, jijnc ^cljciojjnïinüjctb/ £ilG ban uCtt bca Bicutacn ©rrbonb^/ aan ons gcfcljonucn/ bc on^c gemaant cao? öe' genaberijftc ^efteKing/ ©?i)magtige 4gt;£l)enfting en a5iftt ban ^ab/ bat geene 3ii uit ft?artjt ban taeïft taij gcaa?beeïb en geatljt toajben/ hei Recht der Wel vervuld te tjebben. Door de Gehoorzaamheid van henen worden veele tot rechtvaardigen gesteld (e); Opdal het Recht der Wet vervuld 'wierd in ons (ƒ). ïMer uit ïeiben tae bit gefluit af:
Indien er seen ander middel is, waar door het Recht der \vct konne vervuld worden in ons, zonder wel!: wij niet konnon gerechtvaardigd worden, maar onvermijdelijk moeten vervallen onder de Straffe op de overtreeding der Wel bedreigd, dan alleen de Gerechtigheid van Lhns-Ius aan ons toegerekend; dan is deeze de eenigste Gerechtigheid door welke wij voor God konnen gerechtvaardigd worden: maar hel Eerste is allerzekerst, hijgevolg ook hel Laatste
Ten Twaalfden 33e anberanberïijfttjeib beeper JJM/ en ban Ijaare
oa?#
(e) Rom. V : 19. (/) Rom. VIII: 4.
XI Hoofdst. eischt. De altoosduurende verpligting enz. ^99
DojfpjonnïijfiE ©erpïigting cn ^traffietijeiging/ bastgcflcitr jijnbc/ 50a 'üan cr ban drieërlei toi).;cu maar éene jijn/ op toeïfit een .ifêensc'Ö bic Qt* 5onbioti ïjeeft/ en baïfticftt onmagtig in suf^EÏbcn om üc geëi^cljte gEljoa?5aaiiUjcib te boïïtjengEn/ boo,a Ran gcrrcljtbaarbigti bio:t!cn. Cïft ÖL-tjElbrn Ijccft ijaar opjitijt tot ccnc Yrijmagtige Daad van God, ten aandien ban bcesc iJ^ct. — vDc eerste i£/ öe Afschaffing iicr BDEt/ snobat je ons niet ïangcr bErpïigtE tot gEljoo^aamljEib/ notlj [in gebaï ban ongEÖoo?5aamftEib] aan ft ra ff e onbcrtacrpc. i?it ^Efiücn taij gEgt; toonb onmoogelijk tE ïijn: En jij öiE baar op ïjoopen/sxiÏÏEn IjnnnE jiEÏ tE jammeriijfi bEbriEgrn. — ^e tweede ig/ bat tjaarc Verbindtenis [tot gEÏjoa?5aanjl)Eib eh ftraflijbing/j ten EinbE baar boo? gerECljtbaatbigb te IrojiJEn/ biojbe obergebjagt op ccnen Borg, of Plaaisbekleeder. ^)it i^ tjet taat toij ilaanbc tjoubrn cn berbccbigcn/ aïa nitmaaftcnbE ben Ijoofbintjoub bcr ©ErbojgenljEib ban Ifct CbangEÏie/ in aanmerking nee. menbe öe ^erfoon eh be OBenabc ban bccjcn IMaatsbekieedenden Borg. •Cn op bEEjE taiisE ftreïit aïïeö tot opcnöaaring ban ^obs' ü?eerlijïiï]eiö cn ter opïniatering ban aïïc jijnc onEinbigE ©oïnomenljebEn/ tertaijl be JEet 5EÏbE bErbuïb eh ÜEbEstigb b.ia_:bt (;/). — *De derde ié/ boo? eeuc ^•aab ban ^ob ten opjictjtc ban be DOet/ cn ccnc anbErr ten aanjien ban 011^/ taart booi de aarl der Reehlvaardigheid welke de Wet eischl verandei-d worde; jjEt gEEn ' als óe EEnigftE nog obEtig sifnbE bebenïting tegen onje ïtcEr/ toij boojbs onbErjoeRen suÏÏEn.
.ïEeh 3Egt ban/ „dat wij door onze persooneelc Geboorzaainheid „beantwoorden aan de Rechtvaardigheid der Wet, iu zooverre als de-„zelve van ons gevorderd wordtquot;. ^Pan naarbien geen rebeïijft mcnsilj jai bnrbEn betoceren/ bat lui) in onsen eïlenbigen toeftanb/ oait in per-foon bic volmaakte onzondige Gehoorzaamheid aan lquot;obe/ toellic in be 3J?et bcr ^t^epping ban ons geciscljt taoibt/ boïöjagten of boïüiengen Ronnen/ 300 bioibcn cr ttacc bingen boojonbErfleïb/ ten tinbc on.se JJeViooijaainljcib/ joobaanig aï^ 3c is/ bij ^ob moogc 'cuaiben aangc inerïtt als of je onzondig En volmaakt btare. j 't Jfs lijcemb inbeb-aab!] bat fommigen/ baar ^i) nirt taillEn toeftenunen bat Cl)?istus; ^ererlj^ tigïjcib on^ taoibe tocgcrcRenb boo: het geen zij is, ctljter bnrben ftaan-be goiibcn/ bat onjc eigen (i5etecljtigtjtib onö tocgercttcnb hio?bE boo? het geen zij niet is, ©an bE Twee dingen Ifier booaonberfteïb/ ijeeft ij et één jijne bctrcRRing tot de Wet, Ijet ander, tot onze Gehoorzaamheid. pCaat ons/ ten aandien ban be opgegeebene Stelling/ booraf IjEt bol-genbe aanmerRen:]
1. ï^ct geen betaEErb tooibt mEt bctrcRRing tot be Wet, is niet cche Alschal'fing bEEjelbe. 3K»ant offtlfoon Ijct be gcniaRfiElijRfte UiEg 5011 Sijn tEr taEcijnEEining bEEjEr staaarigïjEib/ te ftEÏlEn. bat be ipEt bet
.^cfjcp'
(,ir) gt;ratth. V ; 17 : Rum. I tl : 31: Vltl : 4 ; X : 3 . 4
S8 *
300 XI Hooi'dst. De Aart (ier Gehoorzaamheid welke God van ons
lb. i. be gebfiiific mttf] boo? ïjet €UangcIic seïiccl jli af-ocsdiatt, bcibc tnt aanjicn ban Ijaarc ©crpïigting cn -^traflicbjeijjiug, cn bat cr tnftd r.uïft rene ï^ct in ftjatljt gcfilccbcn 31}/ ücïüc flepts revie oprechte Gehoorzaamheid faaia ons borbett/ en bic icn aanjicri üaii bc uïintcn of be toij^c ban berjeiber üctracljting/ grenen halftrchten iirgcl af ücjaaaïing Imaifrtjjijft; 300 too?bt suïf^ ccljtcr maat* boaj^ert toeing nen boojgeftaau. Eij jeggen aart met/ bat beeje 3©ct bu^al^.|!1'1' tij, bat 5e niet langer be ïnacljt eener \Nci )rgens an? jnube Ijebücn. quot;aDaft i? 3uiïlt;5 niet maogeïijft/ en fian met geenen ^Öonöatt reben too ^ ben ftaanbe geljaubcn. ^et is toaar/ bat 5c baa: ben ^enécl}
tien jij en insgefijus baa? aim aïïen/ en jnih? ten aanjien l'an berjcl'
her baajnaatr.ftc einbe/ anje anberlnerping aan ^ob/en onje aföang-
lijïiïteib han ïgt;cm/ ahereenïtaomsiig ben ïtcgeï bicn 311 uoajicij.ccT. MSaar Ijet jan dwaasheid Inccsen te benfien/ bat be ftjjitïb ber geenen/ Vuien eene billijke Wei retïjtinaatigïijft gegeehen toa^/bie D?et 3eIU jou afsfhatfi'n of te niete boen. €ene goebe en üilïijUe ^^t maage en aansien han tjaare hrrpfigtenbe firacijt aptjauben en een einbe neemen/ toanneer be hetreuhing op toeïfic 3') geg^onb toas taetpgcnaamen i^
______v , ♦ \\ nnriAf*r MP \i#1T
UiaUUtLt UL ULiiLuinuy. wv*i»v j r ^ - , \f
;cgt be 5tpostcï/ ten aan3ien han be ©jouto; Wanneei de Man
gestorven is, zoo is zij vrijgemaakt van de Wet des Mans {!gt;). ^aar
bc «ttttMtag tusfctjtn ««6r» ^2!?
«SiTi#/ fian ninimÉr ojljoufcn. «tnt Wet San Inojben/ ten ?ij er eene nieutoe 3©et gegeehen taojbe/ ^aj bejehb f eene geïijfie iïSagt taeïïte be eerfte inftelbe/nt toaar ban: be-eïbc or uit' bjuVifieïijït taojbequot; Ijejroepen/ of boa? tegenftri)bige behclcn Qumaogeït t grmaaftt. be ïaatatgemeïbc taijse toerben be Mosaische huctun^en
afnefdjaft en hernietigb. €r taerb geene ^^^^t gegeeü n/boo? toette beseïhen toierbcn Ijejraepen; maar be ^nftcïïing en | ^cr ng ban eene nieutoe toijje han ^obsbienatceientng boo? Ijet ^angeiie/ onbcftaanüaar met be haarige en baar tegen ttrrjbenbe/ heiaaybt beje -hen han aï Ijaar herhinbenb gejag en hermogen, ^oclj apgeenc ban bee. 3e tomen heeft J?ob ooit be ©erüinbtems bet tóebeïiilic 3©et tot ^EÖ^
faamheib boen opljouben/ nodj ten aan^n han ben aart Uaarer ^ao?.
gefctjjccbene pïigten/ nocï) han ijaare beioDibc ucÏDaimigcn/^ ftraffen. €r ia nooit eene stellige Wet gegeehen/ booj taeïhejtj^aube algeschali jijn; notlj eene nieutoe 3©et ban a?cljao?3aaml)cib mgehacrb/ onbeftaanhaar of flrijbig met beseïbe. Se i$ boo? Ijet ehangelie 3e a
meerber herfiïaarb/ bevestigd, en hetbuïb. «Rpi-
2. 't^é jefter/ 500 aïs toe te hooren reebs opmeiUteii/ bat ö«3f wc ten Werktuig bienbe ban een Verbond tugfcljen ^ob en ben ^cn|ctj, en bus jou men Ijier eene anbere reben [boo? berjelber affcïjafftngl
(fi) Rom. VII : 2
XI Hoofdsl. eischt. De alloosduurende verpligting enz. 301
ïianucn j a eft en; öctaijï lt;J?oiï met bc baab een nnd-r Verbond, onlicftaan^ 6aar met Ijct ccrftc rn ftrijbig tegen ijet ^eïbe/ |)ceft opijereeïjr. ^an 00ft bit ontflaat niet aan|lanbé en omnibbeïïijft aïle menfdjen ban be JJDet/ aangemerfit jeïfjï aïg eene [É^et ban bat eerftej JDerBonb. 3JBant tot be berfiinbenbe iijacljt cener 3©et taojbt niets meerber bereistljt/ ban bat berjeïbee inhoud üiïïijft en redjtmaatig jij; bat 5e gegeeben jij b.ooj ï)cm bie baar tae een wettig Gezag in Ijanben Ijeeft: en bat 5c aan ljun tac][gt;-ïten jij tot ge^ot^aanilieib betpïigten jaï/ behoorlijk zi.j bekendgemaakt. ïMerom moet Ijet infïetfen en afftonbigen eener Nieuwe Wet, Tioabsaafilijft rn aanftonbé eene boorige/ tegen toeïfte jij ftrijbig i$/ bcr-nietigen/ en alien bie bao: be^eïbe tot geljaotsaamljeib berpïigt taerben ban bic berpïigting ontflaan. Maar niet ren Verbond tjet anbers' grïegen, Cen ©erüanb antbangt ^ijne }quot;t:arï)t niet enïfeï ban vrijmagtig Oppergezag; ijet taojbt geen £gt;crbonb ban boo? be toeftemming ban Ijcm met toirn Ijet tooibt opgecerljt. ^erftaïben fian ooft be aprerljting ban 'Ijet Nieuwe Verhond geen mensrtj rrnig booibeeï geeben/ noctj ijem ban be berliinbtenig bes Ouden Verbond? ontflaan/boo? bat Ijij baabïijft bat JRHetitae JDerbonb Ijeliüe toegeftemb en ingetaiïïigb/ rn in Ijet jrïbe obergegaan jij. ïfet eeefte ©erbonb met Adam opgereeïjt/ ftemben taij in ijem toe/ en namen taij aan. Cn baar in bliiben toi}/onaange^irn onjc obertrrebing/ en blij moeten in ijet jeïbe bïijben/ bat is/ berüonbeu jijn tot balbjrnging brr .©aojtoaarbe/ of onhertaojpen aan be bebieigbe Straffe/ ^ooïang totbat tail boo: ijet (£5eïoaf in Ijet f13ieutae oberftoomen. cïïamp;en ftan berljaïben niet peggen/ bat blij ontijeben janben jijn ban be berpïigting om ijet lïerljt beejrr JPet te bcrbnïlen/ ombat 5e té afgesrhalt.
3. €ben ^ao toeinig/ fian men met eenigen gjonb üeVaeeren/ bat be JK'ct eene nieiitac Uitlegging [of nirntaen ^inl jon ontbangen fjebben/ toaar booj berftïaarb jonbe jijn/ bat jr niet ïanger iemanb verpligte, noclj in get toeïtoomenbe meer berpïigten jaï/ tot ren onjonbige bol-maafitc lt;J?rljoo:5aamljeib; maar bat men aan ijaare eisfefjen beeï ïigter 5al boïborn ftonnen. iJ^ant baar be 315ct aan on3 baoigefcljieeben toen luij jonber :onbc taaren/ ru met oogmerft om on^ in bien ftanb te öebtaaren rn te boen boïljarben/ ;ao is ijet ongerijmb/ rn gecne Verklaaring ban bc JE5ct/ maar rrnr openïijfte berbaétering ban berjet-ber 5111 en meening/ te taiïïen bat 5c ons niet tot onjonbige jaamljeib 3011 berpïigt ijcbbcn. tilïamp;en binbt ooft niets' in ïjet €ban» geïir/ bat tot juïiJe gebacljten renige aanïeibing geeben ftan. 3in te-genbeeï moeten be ïïebebocringen ban ben Saligmaafier obee ben in^ Ijonb ber IJDet/ aïfe .^oobaanigc inbeelbingen ten renemaai bertaoesten. l©ant naarbien be Schriftgeleerden en Farizeeuwen, boo? ijimne baïfeije Glossen rn Uitleggingen/ gepoogb Ij abb en be ©et naar '$ menfeijen neigingen en bcgcerïijftljeben te buigen/ (een gebjag taeïft febert/ 300 in ftunblgljeib aïö in pzaïttijfi/ is nagrbaigb boo? ^nn/ bie/ baar jij be
ge-
302 XI Hoofdst. De Aart der Gehoorzaamheid welke God van ons
gctoctcné bcr mcnfrgcn met ïjunnc cjgcnc mjettingen óclaatcn/ suÏÏté crnigsshié pongtn tc brrsoctcn/ too? öc^eïlitn tc ontflaan öan ccuc ftipte gtljoo^aanüjciö aan Ijct «écfiob) 300 berteierp bc ©eiïanb aïïe
juïtic getoaanbe Ejiikeias |Bijlapsels[ cn Uitleggingen, tn herstelde de Wet in haaien ouden luister; 0rii)ïi bc Jooden, iroïgtnb^ tjunnc OMjcr# ïebcring/ ban ben Messias iJErtaadjtteiu
4. ^iEcn ïtan ooft niet PoojtDcnbcn/ bat cr etne Verslapping [of ^cr^-jatpting] der Wet joubt pïaaté IjeBhen/ inbicn ^oobaanig irté te 16e^ grijpen jij. ©ant 300 ;uïiië gcfrljicbbc/ ban sou ïjrt jipi opsirtjt moeten ïjctiöen tot ijet gansche wezen der Wei, en feeftaan of in jjet opschorten ban tjaare geheele verpiigting, ten minsten boo: eenen tijb/ of in get stellen ban een ander Persoon bie niet oo:fp:ongIijift onber gaare berBinü^ teniö lag/ om in be plaat?? ban Ijun op toien be berpïigting bet Dl'ct rust^ te aan berseïber eisftijen te boïboen, ^Dna feggen fommigen/ bat Christus voor ons onder de Wet gekoomen zij, booj eene v^aab ban Verzachting ber oo?fp?oiigïijïiE JDerBinbtenis ber 3©et: ban eigenaar-tig/ ijisl viderinl, fmoogen zij zeiven zien.] ^otlj Ijier Uan ^uiHs in gee* nen jin pïaat^ Ijebben.
^e ^Paab ban gt;£gt;ob ten aandien ban be 3©et/ toeffie men ijier beboeït/ is eene afschalfing [of vernietiging] ban berjeïber berüinbenbe ft?acljt tot ■èeljoojsaamljeib^ JJIant naarbien 3e boïttenbs ijaare oo:fp?ongïijfic in^ fteUing/ tot eene onzondige volmaakte Gehoorzaamheid bctyligtte/ ten aandien niet aïïeen ban get ftoffeïijfte ber bengb/ maar ooft ban be taijje ber Betrachting; 300 toiï men tori toeftaan/ bat 3c oné ölijbe berpïigten tot Gehoorzaamheid. maar niet tot julft eene aïs be ftrafisgemeïbe/ booiaï niet tot eene volmamp;akte of onzondige. „Wantquot; [bu|f rebenfta-belt men] „indien ze zulks al deed, dan ]moest men stellen, dat] ze ol „door de Rechtvaardigheid van Christus voor ons vervuld ware, of dat „geen levendig mensch ooit voor God konde gerechtvaardigd worden. Daar-„om is er door de vernielifjing van haare oorspronglijke kracht gezorgd, „dat ze wel steeds ons tot gehoorzaamheid verpligte, maar niel tot zulk „eene die volstrekt onzondig en volmaakt zij; schoon derhalven onze pligt-„betrachting niet verzeld gaa met dien trap van liefde tot God, welke de „Wet voormaals eischte, indien ze echter maar oprecht en algemeen zij „ten aanzien van de hezondere deelen, dan is zulks het alles wat de Wet „thands van ons eischt. Dit alles wat zij thands vordert , zoo als ze naar „den dienst van het Nieuwe Verbond gevoegd is, en ten Regel onzer Ge-„hoorzaamheid is gesteld, overeenkoomstig de Wet van Christus. Hier „door wordt aan haar gebiedend gedeelte, voor zooverre het ons betreft, „voldaan en beantwoordquot;, ^an of ijet met be saai» btiEt gelegen jij/ of niet/ gullen toe flrafté met 'meinig tooojben tratijten aantetaijsen.
1. ï^ter uit bolgt/ bat be ^aab ban a3ab ten aansien ban onje «öe-Ijoojjaamöeib/ geene ^aab ban öeoo:bceling jij bolgenbs eenige ÏÏEgt;
jeï
XI Hoofdst. eischt. Dc allooslduurende verpligling enz. 303
ijcï of ban (öob jcïbcn; maar ccnc Acceptilatie, ccn acïftcn/ rcfic^ nen/ aannecracn aïé volmaakt, af in ftcöc ban ict0 bolmaattté/Jjetgcen inöeöaaü zulks nici is.
2. .115cn baegt cr „dat deeze beide [Daaden van God) gegrond „zijn op, en de vnicht zijii van de Gehoorzaamheid, he! Lijden, en de „Veidiensten \aii Christus. Want het is uit kracht van dezelven, dat onze „zwakke en onvolmaakte Gehoorzaamheid aangenomen worde als volmaakt, „en dat het vermogen der Wet om eene volstrekte volmaakte Gehoorzaamp;m-„heid te eisschen, wechgenoomen zij. Ln dewijl dit alles een vruchtgevolg „is van Christus Gerechtigheid, zoo kan men uit dien hoofde, en in zoo-„verre, zeggen dat Christus Gerechtigheid ons worde toegerekendquot;.
onöanftj? bc g^ontc mar-itc tuclttc men oenaamen jjeeft/ am aan bcEic tingen ccncn gïimp ban taaar|jcib tc gccbcn/ 500 ijct aïïe^ niet ban ïauteuc bcrsicrinjj en inüeeïbing lum menfefjen/ terixiiji Ijct ijecncn granb aïtoaé binbt in v6ab5 J^aaio/ nac|j met be ecbaarenis bcc ^e^ laabigen obeteenitEnit. J)5ant/ am Ij et laatstgemelde in bE Ecrfte yïaató EEn UiEinig nabEt tE befrljautaen; cc is innnetó geen iuaac t6ei0obige/ bie niet in jijn gemoeb op ijet atïcLlcEbenbigftE abertuigb jij: —öDat al Öet geene taaar in jijnc g^anbheginfela'/ jjEbBeiijiHjeben geftEÏbtenis/ af üEbiijbEn/ angElijhbajinig siju aan bEii baïmaaüten lücgeï ban Opab^ IjeiïigE JJ^Et/ sau aïs bie eeiie geüjclxHeiaasc geljau^aamljeib ciacljr/ iii beiselfë aart üaa: janbE jij Ie Ijauben/ en bat Ijet in sidjselben ben ©laEÏt berbiene luelHe aan bE obertreebing bier JJDet iuas baatgemaaïit. €n bU'i ié Ij ij geen^ins ban gebatljteii/ bat be berüinbenbe'iuacljt bcc ramp;tt jij taetljgcnaamen/ bersbialit/ of afgcfrljafr. — Üi5ict miubcr is Ijij obertuigb/] ïgt;at cr baa? tjem geen berla_s7mg te Ijjayen jij ten aan* jiEn ban be Ciaicljcn en 53cb2eigingcn ber JJDet/ ban boo,: be Verdiensten van den lleere Jesns Christus, bic ban a3obc Jjem getaa^ben ia tot llEctjtbaarbtgljeib. ïfij bcrtroulut bcrljalbcn ooii niet op 3i}HE eitten ^eamp;aaisaamljEib/ a!- Dy üccseïbcc ?tannceming soobaanig als 3c ié/quot;ter fie.intUioo?bing aan bE öafcljcn bcc i©ct/ maar Keu ut alleen np Cijzig* tns/ om boa,? ïfEiu ^--abE aangenaam tc jiiiu
55cibe bc gemcïbc ^teïlingen jijn in ccncn leerkundigen vin onbiaac* Öcib. 3©ant toaf Ijet eerste öetpeft/ ï?ct niet schrirtuurlijk. er ia geen gianb of aanïcibmg aïtao? in 4?obB S3oa:b/ om aan juïft eehc Verzachting ban bc ©erüinbtEniaquot; ber JDet tot öcljoaijaamljcib/ te ben--ften. ©eeï bia:bt cr gescgb/ ban on^e bcriosnina ban ben bïoeft ber 3I?et boo? eijjiatua/ maar ban eeiie bcrsbiaMing ban IjEt gEüiEbcnb bermogen ber Wet/ ïcept men geen cnïtef tooorb. — ^et strijdt teoen de heilige Schril't. ïlDant becje leert Ollé buibclijft/ bat de Wet niet ontbonden moogc toojben/ maar vervuld, niet te niete gedaan, maar
bevestigd; en bat het Hecht der Wet moete vervuld worden in ons.__
ï^ct ié cenc Stelling tacHtc redeloos i^ En onmoogelijk: taant (1) bE
304 XI lloofdsl. De Aarl dei' Gehoorzaamheid welke God van ons
JÊict bicnbe om oné ccnc fcljcta te taancu ban a5abs E^ciïiijlieib/ rn ban 3ijnc SccijtUaacbisjljcib in bc rcgccdng jijncc lt;édjcp)cïcn. i)an naar. bien bij *öab gecnc üctanbccing is narij fcljaabuu'm ban omfteccing/ soa ïtan aalt in bic itëct/ bielfic ccn ©cctaajj bier •i-igenfcljappen ucljcïat/ ncene beranbering altaaa plaat# Ijeüüen. iaj .Oatgcuba bic anbecflel^ ling 3011 er geen Slandaaid van Rechtvaardigheid, [ö1-''quot; ÏÏLgcl ban lïicljt 0f ©nrctijt/] obcrbïijbcn/ ban flegté een Lesbiaanschc Kegel, toeïfte jiclj liet boenen cn buigen naar 's tnenfeïjen ïicljt en bermogens/ en boa? 't minst saabeeïe bccfdjiïïenbe maairegels ban laecijtbaarbigljeib inboeren ^au/ aïé cr dpcïaobigen in be 3©eereïb jijn. (3) aEr jou uit bolgen/ecne verandering van hel Middenpunt van allen Godsdienst, t. lu. bet natuur^ ïiiftc en jcbeïijuc ^etrcftïiing tusftljen 4?ab en ben «ïamp;cngcjj. K?ant bic fiJöetreftfting] ïtan onmaogeïijlt be self be üïijben/taanneer ^et geen een# maaï 110003aatuijli tot besclbe beamp;ao?be/ taceljgcnaomen tao:bt. (4) i}ct ftreïit tot oneer ban SfiefuS .mibbeïaarfetjap; taant bu^ 3011 ïjet boo?/ naamc einbc baarban 3im/ öat ^ob/ ter an3c ïïerljtbaacüiging/ sidJ beraeuoegbe met eene 4?cretljtigljeib/ onbebcnuclijli minher ban bic taelfie tn in öe ^ebeïijfte 3©et ban ons eiscljt. €n Ijctjau Clj?i?tué in tefteren 3in tot renen Dienaai der zonde ma alle 11/ afó l)cbüeiibc tetaceg aeb?agt/ b-it beselbe ongeftraft bïeebc/ niet boo? ben tacg ban ©aïboc^ ninti en ©crgccbhig/ taaar boo? ber3cïbcr fcljuïb taicrb taecïigenoomen/ maar boo: berseïber üoosijeib en ftraftoaarbigljeib te berminberen/ 3uïfté_ bat Ij et geen te booien sonbe taas/ t!janb3n geen 3onbc meer jijn 30U/ of aïtlian? bic ftraffe niet 30U berbieiicn taeïftc in 't eerst op be3eïbe bebicigb taa^. (5) 160b? 6oebl)eib 3elbe taa?bt cr boo? geljaonb. lIDant/ geftelb bat ^ob 3ijne 3©et in bier boegc beranberb en geboogen Ijabbe/ bat aan beseïbe ftosit bja:ben bolbaan boo? 300 gclncfiuig/ 300 onboïmaaftt eene onbcrïioublng/ be^eïb met 3aobeeïen feilen en sonben/ als Ijet met bc (6ehao?3aamijeib bet ücste m^cnfcljcn in bit ïebcii gefteïb is/ (toat ooft bc ötoaase toaan enIjoogmoeb ban fommigen ;ici] anbersbeïbeeïbenmoogc/) toat reben 3011 cr ban tc geeben jijn öeftaanbaar met jijuc onciubigC a5oeb'ljcib/ om taeïïte iji) in Ijet eerst eene J©et 3011 boojfcljjiiben/ bic eene bolmaafite (J3eamp;oa?3aaming ba:berbc/ met bic ftrengtjeia/ bat bc ccrftc obertrcebing berseïbe Ijet ganfefje jiKenscljbom in Ijct berberf flojttcï ^iïe beesc ongecijmbljeben/ en beele anbere foa?tgeïi)iten/ moeten cbencenö boo?bbïoeien uit be Tweede ©nberftcUing/ naamlijft ban eene AcceiJtihtlic, af getaaanbe schalling aïs bolmaaïtt/ Ijct geen onboïmaaftt is. eu als onsonbig/ Ijet geen met taïfoosc 3anben cn gebjeften bEr3eïb gaat. ^au Gods oordeel is naar waarheid. ©i( ïtan ail| onmoageïijit aïs eene boïmaaftte ïlerljtbaarbigljeib toereïtenen/ ijet geen 300 oaboïlt; maaftt i^/ bat Ijet met recfjt bij verscheurde vodden, bi) een wechwer-peiijk kleed betgeïeeften bia?bt; baa?aï niet/ baar tfij beïoofb tjeeft/ ons Ecncn Mantel der Gerechtigheid, cn Kleedercn des Heils te fcljeniten.
ï^i)
XI Iloofdst. cisclit. Tc altoosduurende verpligting enz. 305
i)Dij maagen uit Ijct lamp;crcticuccrtic bit tacttig gt;0cliaïg ajlciöcn: Dal cr geen ander middel zij, waar door de oorsprongiijkc onveranderlijke AVel van God ten aanzien van ons konne bevestigd en vervuld worden, dan door de Toerekening der volmaakte Geiioorznamheid en Gerechtigheid van Christus, die het einde der Wet is, lol Rechtvaardigheid eenen ijder die geloof'l.
DE
VAN CHEISTUS GEHOORZAAMHEID AAN DE WET, VERKLAARD
I^it Ijct baajgaaniïE algemeen -^ctaDjj fuzuit ccn anbee bezonder, met iicttcMiiUT tot de Toerekening van Cliristus Daadlijke Ge-• hoorzaainheid of Rechtvaardigheid aan ons, a'fê ccn Inc^eulijft beef öicc a3ecccljiigl)eib booj taefftc lui) Ima: ijcrccljttiaarbigtr taajben. ©c «éteïling ié beeje: Indien het noodig was, dal de Heere Christus, als onze Borg, de Straffe aan de overlreeding der Wet verknocht. voor ons en in onze plaats onderginge, omdat wij alle gezondigd hebben; dan was het insgelijks noodig, dat lüj, als onze Borg, ook aan het gebiedende deel der \\el voor ons gehoorzaamde: en indien de Toerekening van hel eerste aan ons Ier onze Rechtvaardiging voor God noodzaaklijk was, dan is ook de Toerekening van het laatste lol hol zeilde einde noodzaaklijk. JDaut taaaram Ijct naabsaalïlijft/ of taaacora taitbc v6ab/ bat be %crc Cljjrêtus' als bc 53a:g bei Bccüaubs/ den Vloek tn bc ^tcaffc tn l^ct taeïïtcn taij boo: be janbe ttecbienb ijabbcu/ onbee^ ijinge/ ten einbe Inij iTerecfttbaaubigb ftaatcn tao:ben? l)Da'i Ijct niet/ opbat be €ec cu ïïaem fijner Jtiedjtbaacbigijcib/ aïé ben 3Jn[ter(cc bet 3JEgt;et cn ben aDpyetftcn Hegeerbec bea ^en^cljbom^/ niet gci'tljanben talccben baa: be gcheele straffeloosheid Uau bu aUectceebcts bcc^eitic? €n inblen bc öanbljaaüing ban vj3ab§ 4-et lioJbecbc/ bat be Straffe door
300 XII Iloofdst. Dc Toerekening van Christus Gehoorzaamheid
do Wet bedreigd, baa? oné ödo? anjen 23o?g gcïcciicn taicró/ ombat taij gejonbigb Ijaöbcn; taaaram jou ban bic jcïfbe €ci* ban (J3ob niet Eisfcöen/ bat aan bet gebiedende Deel der AVet in^geïijfté boo? on^ baï# baan taicrb/ baar br iiLijaaisaambcib aan Ijet jclbc ban ons gccisVljt taa?? €n aangejien 'mij aï 500 tacinig in flaat sijn/ om boo? bolniaaft* tc Q3eboo?3aaniljcib de ^Vcl le vervullen, aï^ om derzelver Straffe te draagen, quilts blij baar boor gcrctljtbaarbigb fto^tcn bio?ben; 50a Itan er ooïi gccnc reben gcgccbni tauiben/ In aar am èob^ €cr cn ï^eerïijü# Ijcib.nict tbenjccr joubcn bojbrren/ bat aan ijet gebiedende Deel der AVei boor ccnc boïmaaütr gt;i?cljao?5aamtjcib boibDcnintjJuicrb gcgccbcn/ alé bat Ijaarc Uedreiging boo? bet onbergaan bcr Straffe bcbeötigb biicrb. gt;0111 bcscïfbc rebenen bcrbalben/ bic Ijct noobig maauten bat Cij2istu^ de bedreigde Slrali'e der Wet boa: ons onberging/ ten cinbe taij boo? a3ob joubcu gcrcdjtbaarbigb liio?bEn; cn 500 noobig Ijct taaj» bat bc ©oiborning bicïftc l^ij baar boo? tcbiccg ü?agt/ aan ona taicrb toc^ gereftenb/ als ol' wij zeiven aan Gode voldaan hadden, gcïijït Bellar-mun fp?ccftt cn toeftaat; om bejeifbe rcbcncn/ bat ié/ ter tjanbljaa# binge ban bc ^cr cn ïtocm bcé Oppersten Wetgeevers en Regeerders ban aÜES/ taas ïjet insgeïijtiö noobig/ bat ïbj aan Ijct gebiedende Deel dei-Wet boo? ccnc boïmaaütc lt;öcijao?3aaini}ctb boïbccb/ bet geen ebeneens aan 0115? ter onjc ïterbtbaarbiging moet tao?bcn tocgcrcftcnb.
5Cangaanbc Ijct ccrfl:c/ naamïiju bc ©oïbocning ban i£lj?igtu^/ cn berseïber Cocrrbcning aan ons/ ijebben taij boa?naamïijlt bcrfcljiï met bc Sociniaanen. vDotij ift Ijclibc clbers joobccï ter [taabing ban bc taaar-Ijcib in bit ftbft gcKlj?ccbcn/ bat tjet onnoobig pjn ;al suHtS ijicr anacrgt;-maaï te betoogen. Sft saï bit bccljaïbcn Ijier aï^ tocgeftcmb boo?onbcr# fteïfen/ offeljoan mij niet onbeUcnb is/ bat bc üunbigljcib banChrisius Lijden in onze plaats; en bc «dacreliening ban bat Eijben aan on^/op berfcbiïïcnbc taijjen bcg?ccycn tao?bc. Cijanb'i jaï iu baarop geen acljt ftaan/ bctaijï iït aïïeenïijft bao?bcbüc tc betaijjen/ bat Christus gelioor-zaaming aan de Wei, cn bc Cocrcficmnij baarban aan omi/niet minber noobjaaMijft jij ter onje ïtcrljtbaarbiging boo? (6ob/ ban 5'jn ondergaan van de Straife door de Wet bedreigd, cn bc (Cocrcftcning tjierban aan on^ tot Ijct jcifbc cinbc. TDen 5IIart bcc^cr (Correïtcning/ cn taat Ijct eigenlijk jij bat aan onpi tacgcrcftcnb tao?bt/ Ijcbbcn tac op ccnc anbere plaats obertaoogen.
■©at bc o3cl]OD?5aamljciti ban C|i?istitë aïs tüOibbcïaar ons bus tao?^ bc tocgereftcnb/ jaï ïjierna in ijct bejonber geftaafb tao?bcn boo? tnigenisfen uit bc bciïigc ^clj?ift. tMcc bcbocïc ift aïïeenïijft/mijne 500 eben gemeïbe Stelling tc berbecbigcn; Ijct geen ons een tacinig langer ban naar getaoonte ^aï becjig hou ben. allgt;ant nictjï er in bc ganfcljc Keer bcr ïtccljtbaarbiging brg:ccpen/ tacïft meerber cn geftiger tegcnftanb ontmoet, ^Dorl) bc 3E»aarljcib ié ft erft: jij jai geUiisfeïijft jecgcp?aaïcn.
XII Hoofdsl. aan de Wel, verklaard en verdecdigd. 007
at iCeoentaerpingen/ bie 0EtoDonIi)ïi cu met jEcrhcd tjEliigljeib/ te»
iet gen dc Toerekening van Christus Gehoorzaamheid Ier onze Rechlvaar-
ïl' diging Voajben ingeö^agt/ fian men tot bjic ï|oafb3aafien ü^engen.
I, ^Dat je onmoogelijk jij. li, ^at 5e onnoodig jij. £:n 111 bat get ^ verder 11 ijk jij bejeibe te geïaoüen. gt;£11 300 be üetaijsen met taeiften men beeje (Cegentaetpingen oubecfteiiat/ clten üonbig 'maren aï^t be ücfcjju^ sn biging seïbe Ijeftig en fdjerp i$/ ban 3011 eïïi gemaatigb mengel) Ij et ijun sefieeïiju moeten geüiounen geelien. ©an er isl niet jeïben een jeer g:oat ei' berfcljiï/ tnsfrljen 'tgeen gezegd, en Ijet geen beweezen taarbt/ 300 als
lV' in ijet tegentnoojbig gebat jaï blijlien,
.ïBen Ijonbt be Toerekening van Christus Gehoorzaamheid baai on-at moogelijk, op beejen g:anb alleen: „Dat Christus schuldig ware, als
„een Mensch die onder dc Wel gekoomen was, de Wel voor Ilemzel-„ven te onderhouden, en haar in eigen persoon te gehoorzaamen. Maar Cj: „hel geen voor Hemzclvcn noodig was, en 'Igecn Hij voor Hemzelven
Rquot; „verrichtte, kan niet gezegd worden voor ons geschied te zijn, noch aan
^ „ons te worden loeijerekend'\
in dX^en geeft boa?/ bat 5c onnoodig jij/ om bee^e reben: „Aangezien
eiquot; „alle onze zonden, van bedrijf en van nalaaligheid, in onze Rechlvaardi-
^ „ging vergeeven zijn uil kracht van Christus Dood en Voldoening, zoo
„zijn wij daar door volmaakt rechtvaardig geworden; zulks er geene de „minste noodwendigheid overblijve, noch eenig voordeel er van te wach-^ „ten zij. dat Christus Gehoorzaamheid aan ons zou worden toegerekend.-'
c' „Hel is een verderllijk [ten uitersten schadelijk] gevoelenquot;, jegt
men; „want het neemt dc noodwendigheid onzer eigen persooneele ge-„hoorzaamheid we eb, en voert de Anlinomiaancrij, Vri|geeslerij, cn 18 ■ „allerlei kwaaden, onvermijdelijk met zichquot;.
'P 113at beeje laatftc üefcöulbigiug aangaat/ beeje sullen Ine oy Ijaare
jt eigene yiaat-5 in aanmerfting neemen. Bi»ant fcljoou fommigen bejelbe
v- tegen dit gedeelte ban be KCeer ber itecljtbaarbiging in Ijet liejonber in=
n Ij,zengen/ 50a luaibt je boa: anberen tegen Ijet ganfelje quot;l'eerftnïi aangt;-
111 geboerb. ^Tn frljoon üiij al toeftonben/ bat Chrisius Geboorzaainbeid
111 aan de Wel, onö niet tocgereftenb üiierb ter ïïeeljtbaarbiging/ 500 50ult;
rt ben Ine nogtljans beeje balfelje üefcljulbiging niet ontgaan fiannen/ ten
jij tae be ganfelje [Steer ban] Christus Voldoening en Verdiensten iusge# lijftö iuilben baartael seggen. *Dotlj taij taiïïen onje biebe met be ge-P Ijeeie taeerelb tot 300 buur een y?ijó niet ïtoopen, Sift sal berljalben
^ beeje getaaanbc ^tuaarigljeib op Ijaare recljte ylaats? in oberlueeging
'O neemen/ 30a als 5e ijaar opjitljt l)ccft tot Ijet ganfelje l'eerftuli ber
m iteeljtbaarbiging/ en alle berjelber oDo^aaften/ luelfte luij gelooben en
cc üeïijben.
^ i. i^et Eerste gebeclte ber 55efcljulbiging/ raallenbe be onmoogelijk-
beid ban be (Coereïtening ban Cljiistué ^eïjooijaamljeib aan ons/bJo?bt
39 * ftaan*
308 XII lloolclsl. De Toerekening van Chrislus Gehoorzaamheid
flaanhc gcïiouticn boa? Socijn («). Cn cc ij» fcbcct nict^ ban bicn ;
aart ten lioo:fcf)ijn gcfijagt/ ban 't geen men ban Ijcm nntïccnb Ijccft/ \
of toaar toe Ijij boo? nnnst gcenc aanïcibing jjabbo gepeben/ cn ben ;
toeg gebaanb ïjab. CTn ban beeje Jlanmctning maaht Ijij Ijet boojnaam^ ftc ïL^eciituig/ om be ganfe^e Leer van Chrislws Verdienste ben liobem intcflaan. JJDant tji) onberfteït/ bat inbien Cljjistué aïleg toat ïL}i} bii taiBe ban ^eljooisaaniljeib be?cieï|ttc/ fdjulbig toaë boo? ^cmjelbtn/ en inbien juïfts aïïcrï een yïini bias/ taaac toe Oij nit Ijoofbe 'ban jijnen ftaat en ban jijne omftanbigljcbcn als ^enstlj in beeje taeeeeïb/ voor llemzeiven jegens God verbonden bias/ ban ftatl Ijet niet verdiensielijk voor ons s'ijn/ norïj oy eenigeeïei toijje aan on^ toegerelienb biojbcu. Cn insgeïijï??7 om be Tdecc ban Clijisnuf ©oïboening/ en be (Cocreïte^
ter voor llemzeiven geolferd liebbe {(gt;). 2?i)n biaar geboeïen toa^/ bat ;
aïlcé taat in Christus Dood ben aart cciicr aDffcranbe l)abbe/ boo? ïfem^ i
„kende Offerandequot;, [©oïijenbs Ijcm] bias Clgt;:i5tus Offeranbc fleets ;
„de Vertooning van Zich/elven aan Gode in den licmel''; cn anber^ ,
Qabbc ^tj/ bij biijjc ban pïigt/ voor llemzeiven niet te boctu ï}ier uit ,
moet tiDObjaaïiïijft boïgcn/ bat öijalbien be lt;i?eljoo?saamljeib ban CJj?i^ ,
tu^ aïïeen ijaar oyjitljt Ijabbe tot i^emselben; bat is/ inbien ï^ij bc* ,
;elbe cnftcï oefenbe aïs eenen fcljulbigeu pïigt nit ijoofbe ban jiineu fianb/ t
cn ijcenssiné boor onr?/ [noeïj in onje pïaat^/] ban bleef er geen gjonb ,
aïtoos obcrig boo? jijne Verdienste, aï 300 iueinig aï^ booi berseïber c
©et geen blij berbeebigen iö bit: Dat de Ileere Christus de gansehe Wel (,
van God voor ons vervuld heLbe. ïb'j onberging niet alleen bc Straffe 1
bic blij boo? be obertreebing berjeibe berbicnb Ijabbeu/ maar boïb?agt 1
oou bic (JSeljoDjsainQeib bieïftc gij ciétl)t. Cn Ijicr omtrent jal iït mij |
niet mengen in ben tbiist ober be (ónbcrfciicibing ban eene Daadlijke en i
Lijdelijke Gehoorzaamheid van Christus. J5Dant l^ij oefenbe in jijn !Cij^ |
ben/ toen $}ij jicljscïbcn boo? ben Cenbiigen Ceest aan lt;!5obe opoffer^ ) bc/ ben ïjoogaten trap ban Wgt;aabïij}'ic Ccljooi^aamijciö. Cn al 3ijnc a?e-
Ijoojsaaniljcib/ bianneer men siju perfoon bcftljoubit/ biaji bermengb 1
met SCijben/ al/é een gcbecite ban jijue biepe bcrucbcring/ en vernietiging (c); ïjicrom b30?bt ban ï}eni gc.iccib; Hoewel Hij de Zoon was, nogthans heeft Hij géhoorzaamheid geleerd, uil het gecne Hij heeft geleeden (d), Cn offVljoon Doen, en Lijden, bcrfcljiiïenbe tumbigljebcn
(a) De Serrat. Part. 3, cap. 5. (lï) Socin. De Servat. Pari. 2. cap. 22. (c) [Filipp. II ; 7.] (O [Hebr. V : 8.]
XII Hooldsf. aan tic Wet, verklaard eu vcrdcedigd. 309
5ijn/ 300 Mjacft tncu ttljtci- be Geluigenissen der heilige Schrift niet tc boegen naar wijsgeerige kunstwoorden ol' spreekwijzen. iTn ift moet peggen/ üat Qet Lijden van Ghrisins, aï^ eene eigenïijfte Strai' uitmaa^-iieniie/ seer onboegjaam toojte nitgebaiftt üoo: zijne Lijdelijke llccht-vaardigheid. 3©ant aïïe ilechtvaardighcid üeftaat af in eene hthbelijk-heid, of in da aden, maar in Lijden Ijceft nictt; ban öit aïi'eG piaató. Öoti ié iemanb niet rctljtbaarbig/ nog boo: jnobaanig te Ijouijen/ ba:i lue-geng l)et geene jjij lijdt. T'odj Lijden fian noït aan be (öeöoben bcr IlDct niet bolbaan bJO?ben/ taeïfte aïïeen Gehoorzaamheid riöftljen. Oen ijier uit moet ontegei^egtjeïiju bo'fgen/ bat biij beet meerber noobig Ijrübcn om boo? 4?ob gereepbaarbigb te tuoL:ben/ ban enkel Christus Lijden, inbien ijet toaar is/ brt [tot on^eïmljtbaarbiging] eene Gercchtigheid [of Uechtvaardigheid I bereigcijt bio:bc. cïCÊaar be ^oofbjaaft bic ift tfjanbé booitjebbe tc betoogen/ ia/ üDat Cljjistns betbnïïing bcr JE'ct in a?ct)oo;' Saainljcib aan Ijaarc (^cboben/ ons niet minber toctjcrcftcnb toojöe ter Üïeeijtbaarbiging/ ban jijne or.bcrtocrying aan Ijaarc beb:cigbc ^traf.
^ct moet jciicrliji't jeer onaangenaam ïuibcn in bc ooren ban aïïe Cïjriatcnen/ „Dat de Gehoorzaamheid van onzen lleero .ïesus Chris-„tus, als onzen Middelaar en Borg, aan de geheele ^Vet van God, booz „ï^emseïben aïïeen Uiare/ en niet boo: onsquot;; of / „bat ïjrt geen ©ij „baar in bcjricyttc/ niet gcfcïiicbbc oybat het einde der Wet 301^ „bc jijn lot Rechtvaardigheid een' ijder die gelooft, nod) een mibbcï „om get Recht der Wel te vervnllen in onsquot;quot; ©oojaï taannecr men obertoeegt/ bat Qet ^cïoof bcr ïlerfi bit jij: Dat Hij ons gegeeven, ons gebooren zij, dal Hij voor ons menschen, en ter onze behoudenis, ne-derkwam van den Hemel, en volhragt en leed alles wat van Hem geëischt was. ^Dan gemerüt bat fommigen/ bic be (Coereïiening ban Clj:istu5 4?eijoo?5aanrijcib aan ons ter onje ïïccljtbaarbiging ontfiennen/ sitjj boojnaamïijft bebicnen ban bc Tweede 55e|cljuïbiging/ naamïijft/ bat beseïbe onnoodig jonbc jijn/ jaï iï! onber ïjet siTerftc gebeeïte berseïbe/ |t» to. bc booigcbjcnbe onmoogelijkheid, | mij eiifieï bcpaaïcn tot bc ï5e^ benecringcn ban Socinus, taeïfien bc ecnigftc ^5:on siju/ taaar uit fommige Ijebenbaagfcljc beilrijbcrs bcr JEiaarljcib tjunnc getuaanbe bc^ toijsen putten.
»Cgt;e JÉebcnÜabcïing ban Socijn ïuibt bmi: Jam vero manfeslum est, Chrisliim quia homo nctlus juerai, 11: quidem, ut, inqttil Paulus, faclns sub Leyc, Lecji divinae inquain quae aelerna li' immulabilis est, non minus quam cacten hominns obnoxium fuissc. Alioqui potuisscl C/iristus aeterncnn Dei legen neglirjere, sive eliam universum si voluisset infrin(jere, quod im-jiium est vel cogilnre. frnmo ut supva alicuhi explicalmn fait, nisi ipse Chrisius leiji divinae servandae ohnoxius fuisset, ut ex Pauli verbis collifji-lur. non poluisset iis, qui ei leji servandae. obnoxii sunt, opem ferre amp; eos ub immorlalilalis firmam spem Iraducere. Nun di/f'erebut igilur buc quidem
310 XII Iloofdsl. De Toerekening van Chmlns Gehoorzaamheid
ex parte, Christus quaiulo homo nalus eral a caeteris hominihus. Quocirca ïc
nee eliarn pro aliis, magis quam qui libel alius homo, lejem divinam eon- te
servanda salisfaeere poluil, quippe qui ipse earn servare omnino dehuil. Üi
[i^at is: Maar liet is openbaar, dal Christus, naardien Hij een Mensch 51
gebooren was, en gelijk Paulus zegl, onder de quot;NYel was geworden, niel Ijl
minder verpligt ware de Godlijkc Wet, die eeuwigduurende en onver- ïi] anderlijk is, lo onderhouden, dan alle overige menschen. Anders zou Christus de eeuwige Wet van God hebben konnen verwaarloozen of over-Ireeden, zoo dikwerl Hem zulks behaagde, het geen godloos zoude zijn
le denken. Maar, zoo als boven verklaard is, nademaal Christus waarlijK Ijl
verbonden was de Godlijke Wet le onderhouden, zoo als uit Patdus tn
woorden altencemen is, zoo koude Hij hun die [eveneens] verpligt waren P
die Wel le gehoorzaamen, [daar door] geen voordeel aanbrengen, noch k.
hun een vaste hoope op de onsterflijkheid beschikken. Christus derhal- fa ven, een Mensch gebooren zijnde, verschilde in dit opzichl niets van alle
andere menschen. Hij konde door zijne onderhouding der Godlijke Wel al lie
zoo weinig voor anderen voldoen, als eenig ander mensch, dewijl Hij zeil zk
verpligt was de Wet le onderhouden.] Ijcb jijnc iDdDlbi'U gcjjeEl uitge^ üj [cïjjeclicn/ ten tinbc Ijct üïijltr/ ban-toriltc toapenen fommigc jonge Twist-
redenaars onbrr cms/ jicij tljanbó/ ter iicftrijtiing brr JJDaarljtib/ öcbicnciu bn
l'joafbsaaïiiijfic ban jijn picit li00uit Ijicr ay ucbcr: „Dat onze öc
„Ueer Jesus Christus voor Hemzelven verpligt ware lol die Gehoor- Ijc
„zaamheid welke Hij volbraglquot; ijn bit paapt te üeluijscn bao? 5e]
becjc reben: „Indien hel anders ware geweest, dan hadde liij, zoo i*e
„Hij gewild had, de gansche Wet van God konnen verwaarloozen, en 1)1
„naar goedvinden overlreedenquot;. lietgeet te fiebeilïten/ bat inbien iS:
Cö?istur; tot Ijet onberljouben bec J)?ct niet bcryïigt getoeest toarc om Cl
jijns self's tail/ maar om onjent toil/ Iniet jaafi iOij op jiclj geuaomen jij
ijabbe/ alóban bejclfbe berpïiijting tot boïniaafite ^eljoojsaamljeib op Gc
@em joube gelegen Ijeüöen/ ais of $}i} oo:fy:ongïi}it en boo? ïfemje^ mi
ben baar toe berbonben toare getaeegt ï^if ïeibt Ijier rcljter nit af/bat be
bet geen Cijiistué bejrieljttc/ niet boo? ons? [noclj in ense plaats] lion^ toi
ne gefcljieb jijn/ „omdat het voor Hemzelven was; al zoo weinig als W'
„hel geen een ander mensch als eenen pligt waar toe hij voor hemzel- ge
„ven verbonden is, verricht, geacht kan worden voor een; ander le bi,
„geschiedenquot;. JfHj toiï niet?» in be Persoon van Christus erfiennen/ frl
tóaar boo? V|et geen boo? ï}em gebaan en geïeeben $/ ban eenen anbc# ge
ren aart en ïuatljt jou be ;iju als Ijet geen boo? een anber mengel) ge* ge
baan of geïeeben taierb. SCIIes toat Ijij in Ijet berboïg-nner ïïebencering si):
er öijboegt/ boomt tjier op uit/ ,,Ual alles wat Christus bedreef boven ÏC
„hel geen door de Wel in 't algemeen geëischt was, geschiedde op bezon- B? ,,der bevel van God, en ovcrzu'lks voor Hemzelven; weshalven !iet aan ons „niel kan worden toegerekendquot;. €11 uit bien Ijoofbe outsegt Ijij ben
ÏOO'
XII Iloofdsl. aan de Wet, verklaard en verdeedigd. 311
■ca ïaaWiTcn ranijuit aïïc üao?bceï of nuttisgcitt ban Cfuistu^ ^ibticiaaca.
m- taeriV liuiteu Ijet geen jij ontbangen moagen uit jijnc ütcer/ ^ijn
ui. ïicclb/ cn bc ©efening jijuct: .iJSagt in ben tjemcï ljun ten gaebc- ftct
ich geen be jaaft toas toeïfte Ijij üeoagbe. .maar taij macten [IjietnaV aaft
liet ljun Ijaaren/ bic 3iliJ iian ^3cüiij3cn üebienen/offtijoon niet auen*
er- ïijft tat aïlc ;ijne aagmerften.
■on iCer ftaabing ban üc 3J5aarljeib in bit Stuift/ maagen bc baïaenbE
er- 5CannierUingen bienen.
djii i. ^e £eljoa;;aamljeib ban taeïfte taij fpieeiuni/ taaa bc eeijaajjaan^
lijK Ijeib ban Cljjistua ais Middelaar, ^aat be ^eljaajjaaniljeib van GLris-
.lus tus als den Middelaar des Verbonds, UTas1 be öcljflOJjaauiljeib ban jijn
ien Petfaan; God heelt zijne Gemeente verkreegen door zijn eioen Blood (c)
och gij biecb baïamp;jagt in be .menacijiijfie Mnhmt/ maar ïje^toaa bc Per*
ual- [aan ban Cljiiatus bic bcjelbe baïlijagt. ^ciijuecluija in een menschïijft
alle perfaan/ fammtgc iicbjijben/ ten aandien ban bers'cïbcr anmibbeïtijïf
'i a' üeginfcï ban bicrfting/ daaden des ligchaams, cn fannnigen daaden der
zeil ziel jij11; luaar nagtljana ten aanjien ban bccjcïbcr uitbaering en baigt;
•ge- üjcngiug/ aan ben geijeeïen perfaan macten tacgeiclpecben taa'ben*
rist- Soa blaren aaft bc ©aaben ban Cij^istua ató ^ibbe.aar/ ten aanjicn
en. ban bccjcïber é^o/yuara, af onmiddellijke werking, be baaben ban cïftc
nze üc^anberc latuur; bc cenen blaren dnmibbcïïijft baaben jijncr v6ob*
•or- Öeib/ en be anberen ban jijnc .mcnscljijcib; maar ten aansien ban ber.
0ai 3eïbcr nnoviyiouuvu, cn bc voltooiende kramp;ciitdaadi£gt;hcid bcrjcibcn/ biagt;
zoo ren Ijet be baaben ban jijn gcljceten perfaan; Ijct blaren tgt;aabcn ban
en ï^cm btcïiic Die Persoon Inaa/ en biienaquot; ©ermogen cn 3©crfting eene
3icn Cigenfcïjajj uitinaaiitc ban jijn perfaan. ^c ^cljaajsaatnljeib ban
om Cljjiatué bcrljaïbcu/ bieïfte Uiij ftaanbe Ijauben baa: ana baOhagt te
nen sijn/ bra,!? bc Gelioorzaainheid van Gods Zoon. .iBaar bc Zoon van
i op God luaa' nooit boïftrclït v.tó pomp. onder de A Vol gefteïb/ natlj ftonbc immer eigenïijft baa? bcjclbc bcqjïigt taajben. ï^ij biaa bieï/ ;oü aM
bat bc 5CyoateI getuigt/ onber bc JIDet naar jijnc Menschlijke Natuur in
mu bieïfte ï}ij becjc aSdjoa^aamljcib uitacfcnbc; l^ij biaö geworden uit èene
: als \roawe, geworden onder de Wel (ƒ); in ;aabc?re/ naamïijft/ aïa ïgt;ij
izel- gebioiben biaa uit eene ^auta/ [b, i. ató een waar Monsch aangeinerftt/]
r ie taaé ï)ij onder de \Vei gefteïb. vDort) in jijn ganftjjen Perfaan be*
icn/ ftljaubib/ Inaa cn bleef ï}ij con Heere van den Sabbalh (ij) , en bienboï*
nbc* genba ban be gcljceïe B?ct. T^e ^eljoaj^aamlicib jcïbc/ luaa bienbaï
I gc* gmb'i bc ^cljaaijaamljcib ban dien Persoon, bic naait/ ten aandien ban
ring sim' geijeeïen perfoan/ boïftreftt onber bc i£ct ftonbc gefteïa'uieejcn. oven öe Godlijke Aaiuiir ftan niet onberluojpen 5ijn aan ecu uitbienbig
i/.on- werft ban t}aai'5cïbc geïijft be ï3Det isquot;; ooit ftan bc JJDct geen gezag-i ons voe_ , 0?^
ïoo' (O Hand. XX : 28. (/) Gal. IV : 4. (-) Mark. 11:28.
312 XII Hoofdsl. De Toerekening van Chris lus Gehoorzaamheid
voerend bctmogcn liejittEn om tat gcöaajsaainïjciti tc ücrpïig^
ten/ geïijl't 3c 3011 moeten Ijcttöen/ inbicn bc [4?nbïijïic J®atuuc] v™ vouov, de
onder de Wet gesteld Inarc. reöeneett bc ^üjjasteï/ Dat Levi in tl]
Abraham Tiende gegecven haddc, toen dees aan Mclchizedek Tiende bc
ga(, omdat hij loen in Abrahams lenden was (//). Cn tjicr Itit öetoij^t llï
ijij/ bat jjij minber toare ban be ©cere Cljjistué/ üan luien Melchizedek Ijf
een ©oojbeeïb luaé. .itiaar sou men Ijier ny niet moogen antinaojben/ 45
ülgt;at|be l^eerc Ctj:istué joaluel' moage gejegb toajben toen in Abrahams iït
ïenben te jijn getocest/ aïs Levi; taant/ 300 als beseïfbe 5Cpasteï fjmeftt: bt
Hij neemt het zaad van Abraham aan {i)quot;] ©it i3 taaat ten aan3ien ban IV 3ijne Menschiijke Natuur; maar sua aïö ï^i) boa? Melchizedek afjjeüeeïb taag/ t. ta, in 3i}n' geheelen Persoon, zonder Vader, zonder Moeder,
zonder geslachtrekening, noch beginsel der dagen, noch einde des levens gi
hebbende (/.), aü? 3oabaaniit taaa ï}ij niet in Abrahams ïenben/ na dj iic
Ijabbe in den Aartsvader aan Melchizedek (Cienbe gegeeüen, ©e a?e# vc
ïjoa?3aamöeib berljaïtten taaarban taij fpjeeften niet be a3eöaa?3aamljeib Mi
3ijnbe bet Menschiijke Natuur in het algetrokkene beschouwd, offtljaan bi
in en baa? be Menschiijke Natuur xiitgeaefenb/ maar be (J5c|aaJ3aam^ ai
ijcib ban ben Persoon van Gods Zoon, ïjaetaeï be Menschiijke Natuur aan te
be MDet anbertoajpen taaé/ (in taat 3in en tat taat einbe jaï ftiema ber# ïo
Maarb taaiben) saa taaé bejeïbe gcené3iné baa: ifemseïben/ nactj ftanbe 3'
baa? ïjem3eïben 3ijn/ ambat 31)11 gansche Persoon baar tae niet beryïigt ta
taaö. ï}ct ié berijalben eene rebcnïaa3e Ijanbeltaijé/ be a5eljaa:3aam^ 1}
ïieib ban Cljiistuü te bergeïijften met bie ban een anber niensdj ' taienö m
geheele Persoon aan be JPet anbcrtaajyen té. 3©ant aï fian bcc3e niet 1 £
baaj tjen^eiben trben^ en baa: een' anber geïben/ (öct geen tae ecljter n
taaiicu gullen in fammige gebaïïen niet anmaageïijft te 3i)n/) bcc3e nag^ n;
tljané ïian/ ja maet voor anderen zijn, en niet baa: l^em3Cïben, ©it bi
moeten tae bedjatben ontajiMaar bastljouben. 3(nbien be Gehoorzaam- bi
beid taeïlte Cljjistnö jegens be 3Egt;et oefenbe/ boa? amp;}eni3dben toare ge« 31
toee^t/ 300 3011/ naarbicn ijet eene ©aab ban 3ijn Persoon toa^/ 3iin b:
geheele Persoon, en bus' a aft be (öablijfte .Batuur tacïfte baar tae mebe N
iietjoaibe/ aan de Wel onderworpen jijn getaeeét/ ïjet geen ontnaoge# Jï ïijft R ïDant tjoetaeï taij toeflaan/ bat naar be a3abïijfte ©erajbenmg/
be Vernietiging [af diepe Vernedering] ban Cft^istué/ 3ijne onbesef- ei
baar heerlijke Verliooging inaest baa:afgaan/ geïiji't iJ3abé JJ^aajb ans' bi
ïeert (/); 300 taas nagtljans 3ijne ïfterïijftljcib ap 3icl)3eibe aangemerftt/ O
geen aiiaricljeibbaar geboïg ban be ©creeniging bet bribe .©atmircn in ï
eénigljeib beé Jgt;cr[aaité (/».). w
SocuN, iït belten ijet/ antbiiiftt aï be ftïem ban bit 53etaijs7 baa: bi
de m P
(//) Hel). VII 19, 10. (i) [Hcbr. 11; iG.] {k) [Hebr. VII: 3.] (/) Filipp. 11:8, 9; Luk. XXIV : 26; Rom. XIV : 9. (;//) Hebr. 1 ; 6; Matth. II . 11.
XII Hoofdst. aan de Wet, verklaard en verdeedigd. 313
iov, de Godheid van Christus Persoon te ant'ltcnncn. üpan itt ïjaitbc üejcïliE
; in tlianbs boa? tactjcftemij/ als Ijcüücntic juïM ny ccnc anbere plaats 500
nde üanbig lictoagö/ bat geen ban sijnc nabaïgeeë baar tegen ict^ jaï
ij^t ncn inamp;jcngcn. €n jaa luij niet cebenïtabelen maclitcn uit gjanben bao:
dek Ijcm ontftenb/ ban 3 au beu lue naautatijfté een eeuig a3?auböeginfel ban
en/ aHbangelieUiaaiijeib abetig Ijaubeu/ om iets uit te ttelmi^cn. i^ae 't jij/
ims til fp?eetlc tljans alleen tat be sniften/ bic met Ijem obcceeuftemmeu in
lit: be ;aaft ban toelfte taij Ijaubelen/ maar 3ijn gebaelen aangaanbe den
jan Persoon van Christus betjaalkn.
;clb 2. «öeïijft be i|cci'c 3|cfuó Camp;Jistué bec^e öeljaa^aamljeib niet boa?
Ier, 'l^emseïben in eigen Persoon bejfcljulbigb taaé uit aanuierfting ban eenig
ens gejag af magt toelfte be If et aber ï^cai jaube geijab Ijeüben/ 503 was
acjj het ook zijn oogmerk niet, die voor llemzelven te volbrengen, maar
Pe^ voor ons. sE)eE5e aberbieeging liij be bacugaanbe gebaegb/ maaftt be
ieib Jfaarljeib toelfte toij berbeebigen ten ballen iilijftiiaar. JJDant ;aa l^ij
ion bejelbe niet fcl)ulbig toapf/ naarbien jijn Perfaan bie 3e uitaefenbe niet anber be 3)Det toa^; en 3aa ^}ij geen oogmerk hadde dezelve voor Zich
tan te volbrengen, ban moet 3e voor ons gefcfjieb 31)11/ af aitbeca bjurljt^
tu laaj* toeesen. ï4ct toas in be Menschiijke Natuur bat i^ij al bie (©c^aa?»
ibe 3aamtjeib büïüiagt; maar be aanneeming onzer Natuur toaé eeue b?ij#
igt tailïige ^aab lian ïfemsclben/ tat 3Cftet ücyaalb eiitbe en aagtnerft; maar
mgt; Ijet pClfbe gt;i;inbc toaar tae 3u!iift gefcljiebbe/ toas aaft Ijct öube en aag#
:né merft ban alles toat i)i} in beselbe berricljtte, tDacij jjet toas voor ons,
liet lam onsent toille/] en niet baai ©emselbeu/ bat :t)i) anse.latuur aan^
ter nam; aaft toerb baar baa? aan ï^em niets taegebaegb. iöesjjalbenï)ij/
jg- na Ijet voleindigen ban siju toerft/ alleenïijft bit baai l^emselben üe-
Dit baelbc/ bat de Vader Hein verheerlijkte met die Heerlijkheid welke Hij
im- hij Hem hadde eer de weereid was («), t. to, boa? Ijet ftfeeb/toaar meè
ge* jijue l|Eerli)ftljcib baai 3ijue diepe Vernedering toa^ liebeftt getoeest/
;ijn toecljtencemen. .ifêaar bat t}ij cnftel am aiiseut toil be Menschiijke
rbe Natuur tjabbe aangeuaomen/ is be öjanbfiag ban beu Ciuisteiijften
ge# j3Bbsbienst; geïijft Ijet bus in oobs HDoaib toajbt aangemerftt (0).
ig/ Sommigen anber be oude Schoolleeraaren toilben/ ÜDat vöaba gaan
icf- ecljter MSensrl) soube getoa?ben 3ijn/ alfcpaan be mensclj niet gesan^ bigb Ijabbe naclj gebaïlcn toare. Bet 3 elf be gebaelen toajbt aaft baa:
tt/ Os ia nde r. 3eer fterft gebieeben/ 300 als ift elberé Ijeüüe apgemerftt.
iu ^arlj geen ban ljun allen badjt aait/ bat Cljiistus dus Mensch zon ge^ worden zijn, bat lquot;}i) anber be JJDet 3011 31)11 geftelb/ cn baar baai ber^
ïai üaubeu getoaiben tat bie 45eljaa.i3aamijeib toelfte öii nu baïüiagt Ijeeft;
de maar 3ij toaren ban gebadjten/ bat Bij aanftanb^ tot een ï}eerlijft
perljaafb ban al Ijet gefeljaapene 3au 3tjn aangefteïb getoaiben, 3©ant
pp. ÖEt
{«) [loan. XVII: 4, 5.] (V') Hebr. II; 14; Filipp. 11:5-8.
iu
fVli Xll Iloofdsl. Do Toerekening van Christus Gehoorzaamheid
Öet ccnc algemeen aangenoomene fiunijigljeib en licio20nticrftdlmg fiij alle vCÖJistencn/ bDtt) alleen liij öe jufflen/ bie aan saobanige itunbig^ Ijeben ijunne eigen üesanbete öegjippen taeï toilïen nynfferen: üat de
Gehoorzaamheid aan de Wet welke Christus op aarde uitoefende, in dien staal en toestand waar in Hij dezelve uitoefende, niet voor Hemzelven ware, maar voor zijn Volk, die verbonden waren tot eene volmaakte Gehoorzaamheid, maar onmaglig om dezelve te volbrengen, '©at bit jjet eenigét €inbe en (Oaginecïi ban Cljjigttrê baar in getaeeêt jij/ is/ 300 ift niet gjoatlijft^ btaaale/ een Yoornaame Grondartijkel in be Ge-1 oo I's leuzen ban alle Clj:istfnen in be ganfdje taccreïb; en Ijet jdbe te pntfiennen/ moet naobjaattlijft aï be 6enabe en Sjcfbe/ öeibe ban ben ©abet/ en ban ben Soon in jijn .ïïSibbeïaar^taerft/ ten cenemaaï ber^ taoestcn.
tïl3en jegt: „Dcezc Gehoorzaamheid was noodzaaklijk, als eene ver-„oischte hoedaanighcid van zijn Persoon, len einde in slaat te zijn om ,,onze Middelaar Ie weezen; en bijgevolg was ze voor Hemzelvenquot;. Ssoo son ban (Cijjistus tfeljoojjaamljeib eene noabjaaftlijfte «Cigenfcljay ban jijn ferfoon/ met opjitljt tot sijn .mibbeïaarstaerlV öeamp;lien uit^ gemaaïtt; botlj bit ontftenne iftronbuit. ^De^ccre CÖJistu^ taaé in aï? (en Sin bekwaam tot 'tjet ganfclje 3J?crï{ bei* Derloéfing/ boo? be onbegrijpelijke Yereeniging bet Menschlijke Natuur met be Godlijke, bJaar boa.2 bejdbe omiitfp?eefiïijft berljaogb tacrb in aar bi gij ei b/ Cer/ en B5aarbije üoben alle'bin gen. «Dant ïjier boo: luerb i^ij in w\' geljeelen perfoon ïjet ©oo;üierp ban aïïe godsdienstige eerbewijzing; tjierom lee^ Sen lye; Rn als ilij wederom den Eerstgebooren inbrengt in de weereld, zegt Hij, En dat alle Engelen Gods Hem aanbidden (p). iDoo?bS; bat neene toeïït een uittaeritfeï ié ban ben perfoon beé .iiKibbelaar^/ aï^ 500? baanig beftaanbe/ ié geene noobsaatifijit bereistljte Ijoebaanigïjeib ban bat üeflaan; bat i$/ ï^ct geen Ctjjiatu^ vomchuo als Middelaar, tijagt niet? toe om ï^cm Isekwaam te maaken om Middelaar te zijn. ©octj ban bien aart teaé aï be (öeïjoojsaamtyeib aan be BDet toelUe ï^ij oefenbe/ mant aïs soobaanig/ |t. ta. air- jGibbeïaar/j betaamde het Hem alle Gerech-ligheid te vervullen (r/).
©aar l^ij ban een taaar Menseh, Ijet gaab ban Abraham gebiojben ié/ niet boo? ïHnnseïben/ maar boo? jijn ïDoïti/ om ons de Borg des Verbonds, en' bc l'laatsbekleeder ban aïïe be ïlitberftoorenen te jijn/ 300 teas sijne ^ejjoojjaamVjeib aïs .ïïaenécö aan be JJJet in tjet gemeen/ en aïs een Soon ban Abraham aan Moses UDetten/ niet boo? ïfemseïben maar boo? ons; bit luaé Ijet einbe en oogmerft met taeïft sü boïli?agt toerb/ aï get boo?beeï baarban/ geïijft ban jijne m;5cn,ecïjtao?bing en geljeeïe ^ibbeïaarstoerïv itoomt afïeen ten goebe ban oné. Hij is ons
ere-
(/) [Hebr. 1:6.] (lt;/) [Matth. lil: 15.:
I
Xll llooldsl.. uau de Wet, verklaard eu verdeedigd. 315
fiij gebooren, ons gegeeven; Hij leefde, gehoorzaamde, leed. en stierf voor ons, opdat door dc Gehoorzaamheid van Eenen veele tot Recht-
dc vaardigen zouden gesteld worden. Iwaa bc 4?cnatic l'nn onjcn
ien J^CEVE Cljristua; en öit ié (jet beloof öer ^Cïgcmccnc Ciciii. —
(.cn Cu ïjet geen 'uoo? ané beel)/ taajbt aan ons toegerekend. l?it ligt
kte natuurïijlt opgeluonben in öe finnbigljeiti ban voor ons te doen, Ijst taelft
aft in geenen boegsaamen 3111 gejegü ftan tuojtien/ ten 3ij tjet geene beeb
xf/ aan ons worde toegerekend. irn mij bnnïtt/ be menfcljen öcljoaiben
ie_ amsicljtig te jijn/ am niet baoj fjunnc aDnberfcljeibingen en Hitblug»
tc ten/ Vaaarban ^ij jiclj tec berbeebiging Ijnnner bejanbere geboeïen^ öe-
[en bienen/ be a?:anbflagen jelben ban ben Cf|?i?ten oSobsbienst aber^oop
cr# te taerpen, €n ift üen berjefterb/ bat tjet tjun ïigter ballen 5011 om/ baïgenba Ijet Jgt;p?eefitaöCi?b/ aan llerlades de Imods uit dc vuist le vvrin-
er- gen, ban bee^e obertuiging nit be grinocberen ban taaarc ^eïaobigen
om tc ntïifien: Dal het geen de Jieere Clmstus, in Gehoorzaamheid aan Go-
:0a de, overeenkoomstig de Wet, verrichtte. Hij zulks alles, naar zijne
ap Liefde en Genade, opzettelijk voor hun gedaan hehbe. ï)ij 'üeljaefbe
lit- geene 6cl)oa?3aamtjeib boo,: l:}cm;eïbcn/ ïMj ïitoam niet met oogmerft
ah om boa? ï^emjeïben ^eljoojsaamljeib te oefenen/ maar boo? ons; en
be- baatom bias Ijet boo? ons» tat ïfij be JJDct berbuïbe/ en in aretjoojsaam^
iar Ijeib aan (4?obe aan aïïe Ijaare ■i-iéfctjcii boïbeeb. (De berpïigting tot il?egt;
Cn Ijoo^aamljeib luelite op ïfem lag/ iuaé in ben gjonb 500 taaarïijn boo?
ïcn onay en 500 noobig boo? an? berbuïb te biojben; en jij toa^' aï 50a luei-
cc»- nig boo: ^cmjrlben/ en 50a annoobig boo: ï}eni/ aïa be berpïigting
ld; bielfte op i:}cm matte/ om als de Dorg des Yerhonds, dc Sraffe op de
bat overtreeding der Wet bedreigd, te draagen.
oo^ 3. .ïJSen [telle geljeel ter'jijbe/be obcrlnceging ban Cljjiatué a?cnabr.
ian cn 1'icfbe/ mibagabers Ijet K»erbjag tugfefjen JDaber en Soon/ In aar iiij
agt Clj:istug si dj aïa ï3o:g in on^e plaats fteïbe/ en taaar uit ontaebrrgt;
ran fpjeefiliju iiolgt/ bat aïlea taat ï}ij ter balüjcnging ban Ijet seïbe bej#
ant ricljtte / voor ons gefdjieb jij cn niet voor llemzelven; men fteïfe/ segge
cl,- ift/ bit alles aan een sijbc/ ban Ijab nagtijans be MSen^tljïijfte latuur ban Ctj:istus/ uit ft:arijt ban Ijaare JDereeniging met ben perfoon ban
tien ^ob^ 2oon/ een onbetbJiatbaar rerijt/ cn ftonbe aanftonbS berljeben
des sijn getaojben tot be ïjoogftc ^cr en ï^eeriijïtljeib taaar boo? ^Deselbe
500 batöaar taaa/ jonber cenige boo?afgaanbc a5ejjoo?3aamljcib aan be Jï?ct.
cn €n bit isi lilijftliaar ïjicr uit/ bat ban Ijet eerste tijdstip dier Vereeniging
ucn af/ be ganfetje perfoon ban Cl]?iï5tiui/ met onjc latuur in vDcselbc
agt lieftaanbe/ Ijet 3Doo?lncrp taaa ban alle gobabicnatigc O-erbetaijsing
cn ban Cngeïen en M5en|Yjjen; bc ijaogftc bcrljefftng meïfte bier JRattmr
ons gebeuren ftonbe.
ge- quot;t taaar/ cr taaé cene bezondere Heerlijkheid, taclfte Clj?iatua baabgt; lijft moest beeïarijtig too?ben met ap^icljt tot ;ijnc bao?afgaanbc lt;amp;t*
AO' l)oo?^
316 ML Hool'dsl. üc ïoeickcning van ClnisUis Gelioorzaainheid
Ijoo^aanüjcib cn ÜL'ijbni (/•). T'c öaabïijïic ïit^itting bier 111 ocst/ iiutclioïgc bc ^oöïijïic ^rcoibrniug/ eerst lioïgcu up jijuc (i?E^ IjCD^aainljciti cu quot;SCijbcn/ niet lioo? ïjcmsiibcn maar Sjao? an^. 3il5nar teat aaiirraat i)ct mijt rn bc licliocijbljcib bcr ^enadjlijfic jèatuur in SSicljjcïbc/ jon ïitaam Ijaar ban ben oogcnfiïifi tjaarcr Verceniging- af/ al br J|cctïijligrib toe lioo; UiclUc %ii batfiaar toaé. 3©ant baar boo? [t. to, boo.: bic ïJcrccuiginp met bc (J?obïiitic latuur j toa^ jij jccrlicjrc bcrïjcbeii yobcn ben ftanb toaar boa? cenig ^eljcjifeï/ cnM uit ftjadjt ban ^cljcppiug/ batfiaar jij. v^n l)ct is ren louter Sociniaansch bcr^ bifljtfcï/ bat bc liao:naamftc a5jonbfiag ban Ctjiisiué lt;!?obliiftc ïfcer# ïijuljcib/ 3Dube geïcitb jijn in sijue (Celjoojsaamtjeib/ toeïfie aïïcenïiju bc tacg toas ïangs toeïHcn ïMj gcraaïitc tot tjet baabïijft licjit ban bat p* beeïte sijntr ïfccrïijïigcib/ toc'fïi fieftaat in jijnc ^©ibbclaar^ ^OSagt en drEjag ober aïïcs. ^c eirtcnïijüc ^jonbflaij ban aïlts toas geïegen in bc Veiecniging van zijn Persoon; l)icroni bibt ©ij/ bat bc JDaber ï^cm bcr# ijccrüjticn toiïbc (ten aansien ban bc openbaarmaaiiing) met bic $cergt; ïi)liljcib toeïftc ï}ij bij ©cm Ijabbe eer bc tocercïb toas.
toiï tocftaau/ bat bc ïjccrc €'ö?iptu?E/ jooïang ©ij in bccjc tocc-reïb toa^V ccn Viator toarc/ en niet een bolftreüt Possessor (quot;); boelj iït ijoube lelicns ftaanbc/ bat ©ij suïHj in geencn jin toarc om zijnes zclis wil; maar ©ij ftcïbc sielj/ uit fijartjt ban 6obii besonbere ©er# ojbening/ in bien fiaat enkel om onzeni wil, €n bcrljaïbcn toas bc vPcljoojjaainljrib to elft c ïjij in bien ftanb oef cube/ voor ons, cn niet voor Hernzelven.
. iJDij crücnnen bcrljaïbcn/ bat bc ^cnpeljlijftc latuur ban lt;£t^isgt; tus tmó foiiof, aan bc toet nnbettoojpen toare/ 50a als bc Jlpostcl ge# tuigt: Hel geen geworden was uit eene Vrouw, was geworden onder de Wet {s). Hit bien ^oofbc tocrb be lt;i?eljoa:5aamljcib boo? ©cm noob# jaaliïijft/ boo? joobcjrc en ;aaiang ©ij in ben ftaat ban Viator toas. Tgt;otlj naarbicn bic ftaat uit ccnc bcsonberc ;Dcra:bcning baojbbïocibc'' ;od aÏJi aangebuib toojbt met be toooaben: Hij was gewoiden uil eene Vrouw, geworden onder de Wel; t. to. boo? soobcirc ©ij uit eene Vrouw geworden was, toas ©ij aan de Wel onderworpen: maar sijnc Ctt3ciuulj-tooibing toas ccn geboïg ban eene sonberïingc ©rrn?bcning en nebcin buiging ((); cn obcrjulfys toas ooïi bc a.quot;cl)oa:rsaainljeib/ tocïïie ©ij iult; geboïge bien ^tnat acfenbe/ niet bao? ©emseïben/ maar boa? ons.
'SHit
(r) Filipp. 11:8, 9.
(*) [Viator en Possessor zegt letterlijk. Reiziger en Bezitter. In 'tgebruik met opzicht tot den Godsdienst, beteekent Viator iemand die den Godsdienst des strijds of der loopbaane beoefent. En Possessor, iemand die in den Godsdienst der ruste, overwinning, en heerlijkheid is ingetreeden.]
(.gt;■) [Gal. IV ; 4.] (/) Dit wordt uitgedrukt in Filipp. II: 6-8.
_Xll llooldsl. aan de Wel, vei'klaard eu verdeedi^d. o\l
öïijfit [berticr] Ijicr uit: Cljjistué taaö oy jufli ccnc taijjcgeworden onder de Wet, bat ïMj niet aïïccn frljuibig toazc jjaarc Geboden tc onberijauben/ maar aaVt anöcrlnoipcn aan berseïtter Vloek. .iUaai* men 3aï/ benft ift/ niet buriicn üclncercu bat Vji} jUUiS voor Uemzelven lua-re/ en gcborijnifi niet, voor ons. JJ^ij taaren fciiuïbig bc JIDet tc iicijaa^-jaamen/ en iuaren aan berjeïber JDÏoeft anbcrtaa:ycn/ af vnoSiWL rwO»'-), [verdoemelijk voor God.] èctjoojjaamljeib toas ban aus gccisdjt,' cn toaé boa? ano aï 300 naabjaaMijft om ten Eehen intepaan/afé Ijet b?aa. jen ban ben Pïorï; in onje yïaatjJ/ ten einbe toi) ben eeubiijjen ^oob ontgaan tnogten. Cïjji^tu^ aïs onje 5?a?3/ ié voor ons onder de Wei gekoomen, taaar baa^ föij berïtonben Inerb tat ijet hailijengen ber lt;i?t» ijjjo^aamljeib to elite be 10 ct baiberbe/ en tot t]ct onbergaan ban bc Straffe bie jij bebjeigbe. 31quot;'ic jaï nu burben ftaanbe ijauben/ bat ilgt;ij voor ons de Stralle gebjaagen/ maar dc Gehoorzaamheid alleen voor Uemzelven haïfijagt ijcfifieï é»e ganfclje ©bereenftemming ban jijn .US i b b e 1 a a r s ta e rit / jan öoo: juïft ecne Diiberftcning alierljaoy gelnojpcn bia?ben.
Jnda, be ^aon ban ben H'artsbaber ,!akob, fteïbe jicl) tot lt;®ïaaf in be plaat^ ban Benjamin jijnen bjoeber/ opbat beeje magt bjijgaan (»■). .flEen bcVjaeft niet te ttaijfeïen af .losef ijabbc bit bebing ttannen aanneem men. J(nbien Ijij jiiliie gebaan ijabbe/ ban Ijab Jnda naabtaenbig en billijït be flaabernij en ben öienst taellten Ijij ay 3iel] genaamen Ijabbe/ maeten bjaagen; Ijaclocï ijij be fiaabernij anbergaan/ en jijnen yligt in bejeïbe bejricljt jaube Ijebben niet voor hemzelven, maar baai fijnen braeber Benjamin; tertaijl suïus aan Benjamin ;ou jijn taegereïtcnb ter bjijïaating. ^(nsgcïijl'ié/ taanneer be 5tpoateï I'aulus aan Filemon fcljjeef/ met betreüning tat Onisemus: h St n riSlxijai m -rj oyeü.ei, rovugt; iiiol illóyci. tyo «rror/iTo), Indien hij u iels verongelijkt heeft, U anrccljt' baarbig üeljanbeïb/ af it beïeebigb tjeeft; of sao Ijij u iets schuldig is, taaar baa: gij becïics af frljabe geïeeben Ijebt/ fteï bat op mijne refte^ ning/ reken het mij toe; ill jal baai aïiea inftaan/ i'ft jaï Ijet aïle^ bcr# gaeben. ï^ij anberfteït bat Filemon Incïïigt eenen bnbbeïen eiatl) ten ïas'te ban Ónesimus magte ijebben; be eene injaricuem, [van heleedi-ging,] en be anber dnmni, vel debili, [van schade, ot'schuld;] ttace anberfeljeibene jaaften in be iiecljtégeïeerbljeib. ïMer ap fteït l)i) 3ulgt; jeïben baa?/ en berbïinbt siclj boa: uitbruftïteïijfte ïvanbtecïtening/ fgt;w Tl avion i/iuipa cij ifiij yuol, Ik Paidus hebbe hel gescbreeven met deeze mijne hand, ik zal hel betaalen (y), en eenen ebenmaatigen pjij!» op-bjengen/ inbien suïha geciacljt taojbt. ;ü}ier baai luas be 5tpaateï ber-banben/ in eigen perfaon aan Filemon boïboening te berfcljaffen; nag^ tljan^ taaa ijij suïtté niet fetjmbig baa: ijemseïben/ maar baa: Onesiums.
— Wed
(//) Gen, XL1V: 33. (z') Filemon, vs. 18, 19.
I
318 XII Hool'dsl. Do Toerekening van Chiislus Gehooi'zaamlieid
— 3J5at a?Egoo?3aam^Eiti bus oaft be ftöitlöig taarc naar 5
;ijnc JSatuur/ tcrtaijl ïgt;ij in de gedaante van eenen dienst- ^
knecht inas/ Ijct jij men t}cm aanmette aï^ Mensch, of aïa Israëliër, tl
tjemcrut ïjij snift? niet nonbsaaftlljft bao? ^emselben taas/ maar alleen p
uit Ijoafbe ban bjijtoillige neberöuiging en beriiinbteni^ üoo? 011^/ 300 3
Inaé bie l^eljaajsaamljcib] geeu^ins' ïioar ^emjeliien/ maar boa? on^ 3
5. «De l^eere Cljjistua üïas in jijne ^eljoo^aamljeib niet een bezon- 4 der, maar een openbaar Persoon. ï^ij geljoojjaambe in be ijoebaanig# 5 Ijeib ban ^Sorg bes ©erüonbs/ en aï? .lUSibbelaar tuéftljen i6ob en ^iBen# ^ fcljen. (Dit saï/ 500 ift Ijnope/ niet ontftenb toojben. ï|i} ftan met gee^ 5 ne moogeïijftljeib in cene anbere fietreftfiing taojben aangemerftt. cïiKaar ij ijet geen een openbaar perfoon als openbaar |?erfoon bcr?icljt/ bat if/ ij ató be ptaatg berbangenbe en be perfoon berbeeïbenbe ban anberen/toat u belang l^ii ooft boo? slrjjseïbcn in be saaft Ijebben mooge/ in zooverre „ nogtöang boet i)ij suïftö niet boo? Ijem^eïben/ maar booj anberen. quot;Jt'n it 300 anberen er geen belang in ïjabben/ 300 ijet boo? ï)un [of in Ijunne „ plaatjS] niet gefc|iebbe/ taat Ijij ban ooft mogt bejridjten/ Ijet 3011 ten g eenemaaï bergeefë 3ijn/ en nietg beteeftenen, üa get fluit cene tegen^ t 3eggcli}ftljeib in 3i£Ïj/ bat iemanb iet^ boen 30ube in de hoedaanigheid ^ van openbaar Persoon, en Ijet alleen boo? Ijemseïben 30ube hoen. ï^ij ij bie een openbaar Persoon ig/ ftan lueï iets boen bat Ijcm alleen betreft/ j maar Ijij ftan 3oabaanig iets niet boen aangemerkt als een openbaar Per- 5, soon. (Daarom/ geïijft So gijn en 3ijnc JSaboIger^ taillen/ bat Cfeis-
tué voor lleinzclven geofferd tjebbe/ Ijct geen soobceï scgt/ aï? J^em ee^ \i
nen MSibbeïaar boo? ilemjeïben te maaften/ taant 3ijne éfferaube taal 0
eene (Daab ban sijn .lÉibbeiaargambt/ ié een geboden 300 btaaajï al| g
gobïooé; 30a ooft/ te fteïïen bat Cg?i|tu| Middelaars Gelioorzaamheid, ü
3ijne 6eljao?3aaniljeib alri een openbaar Persoon, boo? ï}eni3elben en ij
niet boo? anberen getaee^t 3tj/ beïjelst taeinig minber gabï0O,sïjeib in 3icïj. %
6. 3D ij erfiennen/ bat Cljiiatua Mensddijke Natuur, aangemerftt als [( een Schepsel, noob3aaftIijft aan be Wet der Schepping moest onbertao?* 0 pen 3ijn, (Die ftonbe onmoogdijft anbers taccscn. a3r isquot; eene jeftere ij 25rtreftfiing/ taeïfte uit ijet Jtantaesen ban eenen ^djeppcr en ban een 31 ^cyepfel/ natuurïijft en noobsaaftïijft boo?bbïoEit. 5Cïïc reftelijft ^êrljep^ quot;0 fel ij? eeutaig berpïigt/ nit ft?adjt ban (6ob| ;Oatuut/ en ban 3i)ne betreft# a Ring tot ï^em/ ïjem te beminnen, te gehoorzaamen, op i^em te ber# f| troutaen/ sidj aan l|em te onbertaerpeïi/ ©cm te fteïïen tot 3i}n_(DoeI^ e tait/ jijne ^aligtjdb/ en Ijoogftc a?oeb. .iUSaar be 3Det ber ^djcp^ t ping/ bus befdjoutab/ Ijeeft ïiaar opsidjt niet alleenïijii tot be IDeeedb t: en tot bit ïeben/ maar ooft tot ben toeftoomenben -§taat be| ficuieïs/ 0 en be ^eutaigtjeib. Cn aan bee3e JPet i| Cï|?i|tu| ^engdjlijfte .ïDa^
tuur ooft nu nog in ben ijemd en in be riijfiöcib onbertaoipen/ en
' 3UÏft|
Xfl Iloofdst. aan de Wet, verklaard en verdcedigd. quot;lO
ïtan niet an beta jijn/ jaaïang bic [^En^cpjfte Batuur] ern .-édjcpfcl cn gem a5ab ij?/ bat is/ 3Doïang tjaar aansijn biuret. Mie* maub ooft b?anmc ban ;uïft ccne Overstorling van Godlijke Eigenschappen in bc .ïKenéciyiijfte ;Batmti* ban Clj^iétué/bat jij baai* boa: ap jidj^ jelbe saube üonncn iieftaan/ [b. i. anafïjangïijft tacesen/] af tóaar boa? jij üolftreftt mieintig jaube Vuoiben; taant bit -jou bejeïbe ten eencmaaï liertuacsten. Bogtïjané jaï oati niemanb Inilien ftaanbe ijauben/ bat Cljiiatu^ thands nog vtto vóuov . onder de Wel jij/ in ben jin joj als be vtpoétd juïlis berftaat (w). .rKaat aan be Wtt/ in bien 3in 500 als Ine ittaüs jeiben/ Utaó Cljjistiiö .ïfien'icljïijue .Batuur/ tectaijl ï^ij ap 5Carbc taaé [niet aïïecn/ maar baar aan ié 3c aïtaag 1 anbermappen/ boa? ^ie^eïbe. f n bit i? genoeg om be (Cegenlnerping ban Socun , lueïïie taij in jjet baojjle ban bit ï|aafbftufi becmeïbben/ baïbaeribe te üeantbioojben; Saamfijft: „Dat indien de Heere Christus niet voor „Hemzelven lol Gehoorzaamlieid ware verpligt geweest, Hij dan dc „gansche Wet naar welgevallen hadde konnen verwaarloozon ol' over-„treedenquot;. J©anL/ üeïjaïticn bat suïfts ccne bbiaaje gcbacïjtc i^ aan-gaaube bat Heilige, bat in eenigheid des Persoons met ^obEt Soon berccnigb/ cn baar boo: oubeftluaam to a a tot be aïlerminfle aftoijlting ban u3ob^ J©iï; 30a ftrettt be ecutaigc cn onbcranbcrlijftc 3Kgt;et ban :Cicf-be/ ?tanMccUing/ en ©ertrouluen op gt;6ob/ aan tociïfc Cijjiustuö ,ii^cnecl]ïi)ïie .Bat uur als een ^cïjcpfcl onbertoojpen to a 5/ ten genoegd Saamen Jj^aarbojgc tegen aïïc joobaanigc a^nbcrfleïïingcn.
HtJaar men ïtan be Godlijke Wei ooft in een anber opjicljt tjcfrljou = toen/ naamïijft/ 300 afê beseïbe ben Schepselen opgclcgb ia boo: ccne üc3onbere 23cfleiïing/ boa: 3cftccen tijb/ cn tot cenig ücpaalb einbe gepaarb ract fommige ^jangrcbenen/ ttegelen/ en ^eljtftftingen/ In cl ften niet toc3cnïijft tot be rOct/ 30a ala toe bic te boaren aanmerftten licljooren. lt;Pit ia bc aart ban i^aba Beschreevene Wet, aan toeiftc be ïfeere Cïfjiatuó onderworpen was, niet noab3aafiïijft/ of aÏEt ecu cétljcp^ fel aangemerftt/ maar uit ïuacljt ban ccne üc3anberc 55cfteïïing. IDant be Wet/ in bit opsiert bcrYtjoutob/ tooibt on? aïsi 3aobaanig boojgc-tjouben niet volslrektlijk cn eeuwig, maar sooïang toi) in bce3c M3eercïb 3ijn/ cn suüta tot bit öepaaib einbe/ om boo: bc iöeljoo^aamljeib aan bC3etbe/ tjet Ccutoig -Ccben alé eenen ïoon te bcrftjijgcn. Cn Ijet ia openbaar/ bat bc JJDct onber bic betreftfting ophoude, soobjaa toi) in tjet üc3it ban bien Xoon gcftclb 3iin. Si) berpïigt ami ban niet meer cigcnïijft boo: bit bcbcï: Doet dal, en gij zult leeven, betoijï toij ban reeb^ tjet beïoofbe ■Hebcu genieten, ^n bit op3icljt toaa bc i^ccrc Cljjia tua niet boo? ï^emseïben aan bc JJDet onbertoojpen/ noclj gcljao:3aatn^ bc bic boo? föcmscïben; toant ^ij toaa baar toe niet berpligt uit tjoof^
bc
(7ei) [Gal. IV : 4.]
318 XII Ilool'dsl. Do Toerekening van Christus Gehoorzaamheid
— ï©at ^EijoDjsaainljBiij iiuj; ooft fac ^ccrt Cljjigtu^ fttjnïöig taarc naar jijnc lt;113cngdjïijftc latuur/ tcrtaijl ïgt;ij in de gedaante van eenen dienstknecht lna|/ Ijct jij men ï}cin aanmcrfie aï^ Mensch, of als Israëliër, gemcrftt julftjt niet noabjaaïtïijff hoa? ^emseïüen taaé/ maar alleen uit Ijoarbc bau Itjijüiiïïipc neöcrftuiging en hEriainöteni^ iiao^ au^/ 300 inaé tie [45eIjao?3aamljeiamp;] geen^iné iiaor ïfemscïticn/ maar haa? an^ [en in onjc plaaré.]
5. ^e ï^cerc Cljjistus üias in jtjne v!5eljao?5aara|jeiö niet een bezon-der, maar reu openbaar Persoon. ï^ij geljaojjaamije in bc yaeöaani^ tjeih lian ^Sorg bes ©crlioniïg/ en aï^ tTKibbeIaar tn^fcljen lt;i5oti en Mltiu ftljen. IPit jaï/ 500 iit Ijaaye/ niet antUrnb iaa?bcn. ïftj ftan met gee^ ne moDgcïijftijeib in eene aubere üetrcufting too:ben aaugemerftt. Jttaar Ijct geen een apenöaar Perfoon aï? oyenöaar perfoan ljcr?i£l)t/ bat \$/ aïé be pïaat^ faerhangenbe en be perfaan berheeibenbc ban anberen/ toat belang l)i} ooft boo? sidjseïben in be jaafi Ijebben mooge/ in zooverre nogtljantj boet i)i) sulfté niet boo^ Ijemjelben/ maar booj anberen. Cn 300 anberen rr geen belang in Ijabbcn/ 300 ijet boo? Ijnn [of in Ijunne ylaatjs] niet gefdjiebbc/ toat tjij ban ooft mogt bejricljtrn/ Ijct 3011 ten cenemaal brrgeefa sijn/ en nietes betceftenen, Jfa Ijct fiuit eene tcgen^ 3eggcïi}ftljcib in sitï}/ bat icmanb ict^ boen 30Ubc in de hoedaanigheid van openbaar l'ersoon, en Ijct alïeen booj ijem3clbcn soube boen. i^ij bie een openbaar Persoon is/ fian lurl iets boen bat Ijetn alleen betreft/ maar Ijij ftan soabaanig iets niet boen aangemerkt als een openbaar Persoon. daarom/ geïijft So gun en sijne .TSaboïget^ tatïïen/ bat Cïj?isgt; tus1 voor llenizelven geoilerd ïjebbe/ Ijct geen soobeei 3cgt/al? ï^cm cc^ neu ^ibbeïaar booj X'}eni3cïlieu te maaften/ taant jijnc (ófferanbe bias ccne «Paab ban jijn .ïèibbcïaargambt/ iö een geboden 30a btaaag aï^ goblooó; 300 ooft/ te ftcïïcn bat CiJJiétu? Middelaars Gelioorzaamheid, 3ijnc (èeljao:3aanri)eib aïs een openbaar Persoon, liao: $}c'.n3cïben en niet booj anberen getaccpt jij/ fieïjcïpt tocinig tr.inbcr gobïooaljeib in 3iclj.
6. JDij erftennen/ bat Clj;iQtult;i Mensclilijke Natuur, aangemerftt als een Schepsel, noob3aaftïijft aan be Wet der Schepping mocgt onbertoo?^ yen 5ijn. T-ie ftonbc onmoogeïijft anber? tacc3cn. €r i^ eene 3efterc 55etrcftfiing/ taefftc uit Ijct Ptantaejcn ban cencn ^rljcjiycr en ban een ^ëcijepfeï/ natuurïijft en noobjaaftïijft boojbbïoeit. SClïc reftclijft ^cïjey» fcï ij? ecutaig beryïigt/ uit ftjacljt ban 45ob,s .Qatuuc/ en ban 3ijnc betreft# fting tot ï^em/ ï}Eni te beminnen, te gehoorzaainen, oy il}cm tc ber# troutacn/ 3'itö aan ^cm tc onbcrtacrycn/ ©cm tc ftcïïcn tot 3ijn ^ocU tait/ 3ijnc S?alig'|]cib/ en ijoogftc «öocb. .tlSaar bc lK»ct ber Jscïjcp^ ying/ bus bcfcljoutab/ Ijceft ijaar oysicljt niet aïïecnïija tot bc 3K)ceieïb en tot bit ïeben/ maar ooft tot ben taeftoomenben Jgt;taat bes ïjcmcïs/ cn bc Ceutaigtjeib. Cn aan bcc3c iPct i^ Cljji^tu^ cïiBcnótljlijftc .©a= tuur ooft nu 110« in ben Ijcmct en in be rlijftïjeib onhertaojyen/ en
juttié
XFI Hoofdst. aan de Wet, verklaard cn verdcedigd. quot;19
Sbftfê ïtan niet auberri jijn/ joalang bic ytöcn^rtjïijftc 4lHtuur] ren cn geen (Cob ij?/ bat is/ sooïanrf Qaar aanjijn biuict. Mit* manb ooU b^aomc ban jufft ccnc Overstorling van Godlijke Eigensciiap-pea in üc ^iKcnécfilijftc .Batmtr ban djiiétnö/bat jij baat boa:quot; aji 3idj= jdkc saubc ftanncn Ocftaan/ [b. i. onafijangïijft tacc^cu/] of luaer boo: 31] Uoïftrcftt oncinbig jonbc taojben; taant bit ;ou beseïbe ten ccnemaaï bertaorgten. Soijtljané jaï ooft nicmanb tailtcn ftaanbc Ijoubcn/ bat Cijii^tllSf thands nog vjto róaoi', onder de Wet' jij/ in ben jin 50a al# be vtpoótcï suïïi# bctftaat (w). //15aar aan be Wtt/ in bien jin 30a als tae itraïrê jeiben/ taaé Cljjis'tii'i ^ensrljnjftc .fèatuur/ tertaijl l|ij vjs 5Carbe taa# [niet aïïeen/ maar baar aan is 3c altoos| anbertaa:pen/ booi girrj3ellie. Cn bit is genoeit om fee CegenUTerpinij ban So gun, taelite taij in ijet booifte ban bit ^oofbfluft bermeibbcn/ boïboenbe te üeanttaoojben; .©aamlijü: „Dat indien de Heere Christus niet voor „Hemzelven lol Gehoorzaamheid ware verpiigl geweest, Hij dan de „gansche Wel naar welgevallen hadde konnen venvaarloozen ol' over-„ireedenquot;. 30ant/ beljaïbcn bat snïfts eene btaaase gebacïite i^ aan= gaanbe bat Heilige, bat in eenigheid des Persoons met ^abs Soon bereeniijb/ en baat boo: auCtefttaaam taas tot be aïfenninfle aftaijfting ban (j^oba 3©iï; 300 ftrcltt be eentaige en onberanberïijfie DDet ban Hief-be/ SïanMeebing/ en ©ertrontaen oy 43ob/ aan bicïfte Ctjji^tuë .i^enscljïijtic latuur al# een .Jtcljepfel onbertaojpen luasV ten genoegd Saamen J^aarbojge tegen aïfe 3oobaanige »Cgt;nber|i:eïïingcn.
ïiBaar men ftan be Oodlijkr Wei ooft in een anber ay3icljt befcyon taen/ naamlijft/ 30a aï# bejeïbe ben Schepselen opgeïegb i£ boo: eene üe3onberc 23efl:eïïing/ boo: 3cfieren tijb/ en tot eenjg üeyaaïb einbe/ gepaarb met fommigc ^angrebenen/ Hcgelen/ en ^cljiftltingen/ tael^ Iten niet bu^enïiju tot be iDct/ 30a al?; tae bie te booten aanmerftten/ üeljooren. T»it is be aart ban i?ob^ Beschreevene Wet, aan taeïfte be ï^eere Clj:istu^ onderworpen was, niet noob3aauïi)U/ of aï# een .-êtljey^ fel aangemerïtt/ maar uit ïnatljt ban eene liejonbere 25eftcl(ing. llDant be Wct/ in bit op3itl]t öefcijoutab/ tao:bt ons aï# 3oabaanig'quot;boo:ge Ijouben niet voistrektlijk en eeuwig, maar 300ïang taij in bee3C ïj?eercïb 3ijn/ cn 3ulli£r tot bit üeyaaïb einbe/ om boo: be i£5eljaoj3aamijeib aan beseïbc/ Ijet Ccutaig TCeben aï# cenen ïoon te berftjijgen, Cn ïjet is openbaar/ bat bc 3iDct onber bic amp;ctreïtïting ophoude, 3aob:aa taij in tjet üe3it ban bien H'oon geftelb 3iin. -Zij berpïigt ons ban niet meer cigenïijü boo^: bit bebeï: Doet dat, en gij zult leeven, betaijï taij ban reebé Ijet üeloofbc leben genieten, 3jn bit'oysictjt taa# be l^ccrc Clj:is tus' niet boo: ï^ctn3cïben aan be 3)Det onbertaojpen/ norlj gcljoo?3aam^ be bie boo: ©cmselben; taant ï^ij taas baar toe niet berpligt uit Ijoof^
öc
(w) [Gal. IV : 4.]
320 XII Iloofdst. Dc Toerekening van Christus Gehoorzaamheid
tic ban fijnen ftaat aï^ ^rtjeyfcL ©an Ijct ccrflc tijbftip öer Vereeni-ging zijner beide Natuuren, üanbc l^ij/ aïé jijtlbc tjeilig/ onuoajcl/ OlP iacfmct/ cu afgcfiljciben ban bc soubaaren/ uicttcgcuftaaubc bic 3©ct aait lucïïic ï^ij [naac jijnc /Eföcnacljljcib/ al^ een ^cijcyfcï aangemerfit/] aubcctacupcn toaa/ iu Ijct ücjit bcr ilgt;cincïljcxrlnl{l)cib jijn gcftclb öegt; tacabcn. ïMj bic jjet taaarbig ©aaitoecji bias ban niïc godsdienstige aanbidding en eerbetooning, öcljocfbc gccnc nicutac ^cljaaj^aamljcib tc boïöjcngcn/ am tat bicn ^caat ban 6eluüjaïigliciiï tc geraaftcn. lt;6n inbicn ï}ij uatiuirïijftcr Inijjc/ b. i. uit ftjacïft ban jijn üeftaan aïs? ^cljcp^ fcl/ in beu gemeïben 5111 aan bc iöct aubcttaaipcn biarc gcbjccjit/ ban ijabbc 31UUS eeuwig moeten buitten/ ijct geen 300 niet is. JJ^aat aïïc^ toat ecnigïijft gcgïauli i.ö an be Natuur van God 011 van hel Schepsel, moet ecubiigbuurcnb cu Dubccanbetlijü jiju. vDerljaïbcn/ naarbicn be JlDet in bccsen 3111 oiiit niet volstrektlijk, maar met opsirijt tat tenen loekoomenden Staal cn Delooniag, gcgccbcn bias; 5U0 onderwierp zich aaft bc ^cetc CjjiiEttuS vrijwillig aan dezelve, baa: aus?; en sijnc *i?e* |)oa?5aamljcib aan bcjcïbe biaé voor ons, niet voor Hemzelven. iE?cc3C 9tanuiccïtiugcn/ gcbacgb bij Ijct geen iït tc baaren abcr bit aDubcttacry gcfcljiceben ijeübc/ cu taaat tegen uictó ingefijagt ié ban cenige Incini. ge ongegronde vitterijen, sullen baïbacnbc 51)11/ ter taccïiueennng ban Ijct Eerste Gedeelte bei* Tegenwerping, raaftcube bc Onmoogelijkheid der Toerekening van Christus Gehoorzaamheid aan ons; bJe'ffie iubebaab met ebcn 3aa bicinig gjauba ïtan lietaeerb taojben/ afê bc Onmoogelijkheid der Toerekening van Adams Ongehoorzaamheid, baai üieÏÏiC [i0nge0oo?3aamïjeib] wij alle, baïgenbs be quot;itcer bes Ttpastcïs/ lot zondaars zijn gesteld geworden (x).
11. ï^ct (Cbjecbe ^cel bet 53efcijuïbigiug/ af Ccgenbjccping/ tegen be Toerekening van Christus Gehoorzaamheid aan ons, i$/ ,,Dal ze ,,onnoodig ol' vruchtloos zij voor hun die gerechtvaardigd worden. „Want naardien zij in hunne Rechtvaardiging vergiffenis van alle hunne ,,zonden ontvangen, zoo worden zij daar door tol rechtvaardigen ge-„sleld, en bekoomen hel recht en de aanspraak lol het Leven en de eeuwige Gelukzaligheid. Want hem wien dus dc zonden vergeeven „zijn, dat hij niet langer schuldig gerekend worde aan eenige zonde, „bol zij van bedrijf of van verzuim, ontbreekt niets meer dal daar loe „zoude vereischl worden. Want hij wordt geacht alles gedaan te heb-„ben wal iiij schuldig was le doen, en niels verzuimd te hebben van 'I „geen waar toe hij verpligl was. Hier door kooml hij in eenen staal ,,van niet unrcchlvaardig le zijn; maar niet onrechtvaardig le weezen is, „bet zelfde mei rechlvaarduj le zijn; eveneens als iemand die niet dood „is, leevendig is. Er kan ook geen middenslaat zijn lusschen dood en
„le-
(.v) [Rom. V : 19. j
XII Iloofdst. aan de Wet, verklaard en verdeedigd. 321
„leven. Derhalven zij, wier zonden alle vergeeyen zijn, hebben deel aan ,,de Weldaad der Rechtvaardiging, en het is noch noodig noch nuttig voor „hun, dat bun verder eenige Rechtvaardigheid zou toegerekend vordenquot;.
gaafi tocliic taij licramp;ccbiijcn/ ié jcftcc ban tc jjioot ccu aanbelang, cn at tc tmibcïijit in JIDaa:i5 gcïeccti/ ban bat 3c aubcr sulltc fpité-liaubigc rcbcnltaliclmgcn/ bic meer filosooiischo scherpzinnigheid, ban Godgeleerde bondigheid in siclj ücljcïjcn/ 3011 taoibcn liaa^ijcftclb. .iBcn 5011 jirtj baaram ttan bccjc Ititbïugt ftanncn afmaaficn/ ;anbcr ccnig bcr# bet anttaoDjb/ ban ben algemeenen cn licftcnbcn lïegel: Dat eenc AVaar-heid wel gevestigd en gestaafd zijnde, niet nioete in twijfel getrokken, veelmin verzaakt worden, op elke strikvraag en drogredeneering, welke daar legen mogt worden ingebragt, hoezeer dezelven ook onoplosselijk mogten schijnen, ^an/ soa alö toe jicn suïïen/ et ft edit 500 beef moei# ïijfttjeib niet in bc aygetaenjjen jtaaarigljcib/ af 5e ft an jeer ïigtïijft op-ijecuimb taajben. vtrn belnijï Ijet Ijaafb^aaiViijuc bct^cïlic aalt toajbtbaaj^ geftaan baa? berfdjeiben geïeeebe ïieben/ bic nag tij an 2 in Ijet tuc^cn ban bc c bet ïïccïftbaarbiging/ t. ta. bat besefbe gcfcljtcbc baa? Ijet Octaaf/ alTcen baa: bc CaercHening ban Cl)?istus ©etbicn^tc cn üol# baeniug/ met a 110 abeteenftemmen; sat ift ;aa t!a:t als niaageïijff/bc miabattingen taaat cp beseïbe ftcnnt/ ttacljten apcnteïcggcn.
x, .ïil5cn baa:auberftclt/ iPat hij wiens zonden van bedrijf en van na-laatigheid vergeven zijn, gcatljt üinibc alles gedaan te hebben wat van hem geëischt was, en niets te hebben bedreeven van 't geen hem ver-booden was. ïJDant sanber beese anbccftellhig jal bc cnfteïc bcrgccbing bet sanben nicmanb redjtbaarbig tnaaVicn/ nacö aïs soabaanig boen üenacmb lua:beu, quot;Cacl) Ijet is met bc saaü gansclj anbecs gelegen/ cn Suïftö ïigt geens^iné opgcfïooten in ben aart ban bc bcrgccbing ber jon# ben, MDant in be bcrgccbing ber jonben ao?bee(t noclj 43ab norjj .mScnsclj/ dat bij die gezondigd heelt, niet gezondigd hebbe; Ijet geen sau moeten plaats tjcüücn/ inbicn ijij biien bc janben bergeeben jijn/ geacht wierd alles te hebben gedaan wat bij schuldig was, en niets te hebben bedreeven van 'tgeen hem verbooden was. JJDanncer icmanb/ bjcgcnö eenige miabaab boo? bc ïMcrfdjaar bcrfrjjccnen/ cn balgenb!» bc BJetten baarban obertuigb jijnbc/ ctljtcr baai 'é J3o:stcn gunst bcr^ giffenté erlangt/ ban luo:bt ij ij sefterlijft in Ijet oog ber JJDct/ ten aan-jicn ban bc ftraffc bic Iji) berbienb iiabbe alé een onschuldige ficftïjautob; maar nicmanb saï btaanen/ bat Ijij baar baa: rechtvaardig jij getaoibcn/ of bat l)ij gcadjt mocte luo:ben niet gebaan tc Ijeuuen Ijet geen Ijij Inaar lijft gebaan Ijecft/ cn Inaar ban Ijij obertuigb gelttoiben is', .loab, cn Abjathar bc priester/ blaren op benseïfben tijb fdjuïbig aan besclfbc miabaab. Salomon geeft üebeï om .loab biegcns jijne miabaab ter baob tc tuengen/ maar aan Abjathar fdjenut Ijij bergiifenis. Jliaaftte of bcrftïaarbe Ijij baar bao: ben ïaatftcn redjtbaarbig? ^Pe ïtaning self
4i ge
■
XII lloofdsl. Do Toerekening van Christus Gehoorzaamheid
getuigt Ijet tcjjcnbcd/ brrftlaarcnbc [jem onrccljtbaaibiij cn fcljulbig/ tertaijï öc ftraffc jijncr misbaab flcgts toccb uitgcflelö (:). ï5e bergetv liing bei* jonben/ bctijaïben/ ontfiaat ben fcïjuïbigen to el ban bc bciv üinbtenié tot ftraffe nf toiaaft/ taelftc sijnc janben ïjem ijabbc toaatbig gc^ maaïtt/ maat jij onberfteït niet/ noclj fluit ecnigssins in jiclj/ bat Ijij baarani geoordeeld worde, af geacht en geoordeeld mooie worden, geen kwaad hedreeven, en alle gerechtigheid vervuld te hebben, .-©ommigen jeggen/ „l)e vergeeving der zonden brengt teweeg ecne Rechlvaardig-„heid van onsclndd, niol van gehoorzaamheidquot;, '©flclj jij Uan geene Hedjtbaarbigljrib ban onfctjuïb/ in eenen boiftcehtcn 3in/ juïfte aïé Adam [in ben ^êtaat ber Itedjtljeib] üejat/ tetoeeg üjengen; taant Adam Ijab indedaad geene zonden begaan. %\\ neemt aÏÏeenïijft bc schuld toeclj/ toeïfte üeftaat in bc bctccüïiing ber janbc/ tot bc Straffe boa? bc 3J?ct öebicigb. - €n beeje Poajanberftelting/ toeïfte een blijfiBaare misbak ting in jiclj ücljeïat/ is bc batmiaamfte g:anb toaar op bcc;c ganfclje
liCegentocrying ruèt.
i^ct jelfbe ftan men seggen ban Ijet geen inögcïijfta bao?anbcrftcïb to02bt/ naamïijft/ '©at niet onrechtvaardig lo weezen, het geen de staal is waar toe men door de vergeeving der zonden overgaat, hel zeilde zij met rechtvaardig te zijn. D^ant inbien [be fyicefttoija | niel onrechtvaardig tc zijn, privative, [in eenen heroovenden zin,] genonmen tooibt' bail scgt jij Ijet jeïfbe met rechtvaardig ie zijn; taant ban bcmonbcrfïcït ;c/ bat ijij bic joobaanig is/ alle de pliglen volhragt hebbe, bic ban Ijem gcciscïjt taerben om een redjtbaarbige tc jijn. .iKaac niet onrechtvaardig lo zijn, ncijaticve, [onllvonnender wijze,] gcïijïf be fy?eeiitaij'i ïjicr geóecjigb taojbt/ booionbcrfïcït juïïis niet, Cen jjoagftcn genoo^ men/ onberfteït je aÏÏeenïijft/ bat jjij ban taien suiUri gejegb tao?bt/ tot noil toe mol de daad niets bedroeven hebho strijdig met don llogei der
lol Sjrafie en lol Gehoorzaamheid heide; joobat jij niet ttan bolbaan/ bcrbuïb/ nodj aan bcjeïbe Ocanttooojb taojben/ ten jij beeje üeibc fdjen taojben boïbjagt. Want joa bit ïaatfle taaar i^/ [geïijft ïjet i$/\ ban uïijft na bc Vergeeving der zonden, tocïïic 0na aïïcen bclnijben ftan ban be Straffe boo: be 31?ct bebJeigb,' nogttjans bc noobtacnbigljeib
obc^
( ) i Kon. II ; 26,
I
XII llooldst. aan de Wet, verklaard en verdeedigd. 3^3
['ei alicciy/ om al bic ^cljaa^aaniljciö te bollijcngcu toEïftc jij üan ons ciarljt.
tti. Cn öu^ ié ïjet [ccrétgcnocmbc/] mijncs insicna/ ctuc blijkbaare mi^-valling, cu toet sitïïi ccnc/ aïs tnaar boo? be Wel geenszins zoude he-
jjjj vesiigd, maar lenieie gedaan taajben. ^it saliu tradjtcu tc bclyij^cu. ecn A. Tgt;c 3E)ct jjeeft: ttacc ^DccIcn/ aïs' (i) tjet Gebiedende deel, tacïft
jen öcljoaijaamljcib eisrljt cn lioaifcljjijft/ met üelaftc ban ï'cben baar aan
lj0._ iicrftnacijt: Doel dil , en gij znli leven, (^a) ïjet Bedreigende deel,
ene 'n scfraï ban Diigcljuo^aamljcib/ ücrfitnbenbc ben obcrtrceber tot
aj^ Straffe/ aberccnfioanigtig sijne mióbaab: Ten dage als gij zondigi, zuil
au', gij siervcn. iTn aïle Wti/ cigcnïijft 500 ijeuoemb/ bno?onberfteït beese Dcibt
j-jj biligen/ geboorzaamlieid of ongehoorzaandieid; lucsljalbcn Ijaat gebiedend
rict en sirallend Vermogen onaffcljcibeïijo aan Ijaarc JiSatynr bctftnoeljt ia. at# l!- ^ccsc 3}?et ban taeïfie brij fpjeeften/ luerb cerafben .ïiföenartj jje^
(.jje geeben in ben Staal zijner onschuld, cn bienboïgcnba bja? toen jjaar eerste ©ermogen aïïccnïiju Uicrfijaam; ;ij bcryfigtte cnüet tot aJetjooj#
c{ti jaamljeib. UDaut ecn onfrljulbig mcnselj ïionbe niel onderworpen wee-
aai zen aan | be tocruing ban] Ijaarc 23cbjeiging/ taeïfie alleen in 3irlj üc-
zjj Ijclabc eenc berüinbtcnia tot Straffe/ in gebaï ban ongcljoo^aamljeib.
ai,l 31gt;c 11? et ft an bicrijaïben onjc eerfte Onbereu niet tot ^egoojjaamljeib
öt tebens en tot Straffe berüinbcn gemerftt tjaarc JDeröinbtcnia tot
;eït Straffe ijaarc daadiijke kraclii niet oefenen fionbe/ ban in gebaï ban
lan baabïijftc ongcljoojjaamljcib [of obcrtrccbing.] %\i taaö gelniö ccnc
1,1. zedelijke oorzaak cn Deweegreden tot lt;J5eljoo?5aamgeib/ en oefenbe ïjaa-
jjj^ ren inbïocb om ben Jiföcnacij ban be jonbc terng te Ijonben. Cot bit
ug, cinbc Inaé tot t)cm gejegb: Ten dage als gij daarvan eet, zult gij den
tQt dood sterven, ^c onacljtsaamtjeib Ijicr omtrent/ cn ïfet bcrbjaatïoojcn
(]ei. ban ben beftunrenben inbïocb bien Ijct op ben geeat onser certle o^ubcrcn
üij moeët geïjab tjebben/ openbe be benr tot be inftoomat ber jonbe, Jïlaar
jCn te biiïïcn ftaanbe fioubcn/ bat ecn onschuldig Mensch onber bc baabïijftc
jas bcrbinbtcni^ tot Straffe/ nit ftracljt ban bc Bedreiging der Wel, sonbc
jfte dggen/ 3011 eenc tegenftrijbigljcib in jiclj fUtitcn. gij berbonb ben
hut .ïiKcnscl) aïïeenïijft tot a3cl)ao:5aamljcib/ 500 als aïïc JPcttcn met 25c# bjeigingen geftaafb/ bóó? berseïber obcrtrccbing getnoon jijn. ^aar/ ing C. Soobjaa bc jonbc begaan ïna^/ cn bna ié Ijct met cïft bic aan 5011#
ncjo bc frïjuïbig ftaat/ 500 bjaa bc jonbc begaan luaa/ geraaftte bc .fBcnsrl)
[n/ onber bc daadiijke verbindtenis tot ,-êtraffe. '©it i? ;oo onttaijfeïbaar
'\p 3 eft er/ aïa bat Ijij in Ijct cerét onber bc bcryïigting tot ^cljooisaamljcib
gy| bia^» JXIaar ban ia bc bjaag: ai)f ïjet cer|l:c oDogmcrft cn bc ©cryïigting
jan ber 333et tot Gehoorzaamheid, ten aansien ban ben tïH5cnécïj/ SBljoubc/
,rji3 ban of 5e tjem tegeïijft bcrpïigtc tot a?el)aoj3aamljeib en tot Straffe/ snïfts bat Ijaarc beibe JDermogens [of €iafrl)en| jegené Ijem in Ijaarc boïïc ftjaeljt bïijben? Cer beantbjoojbinge tjierban/ merfte ift ann: a. ^nbicn be bebjeigbe .-ëtraffc aanftonba in ben fterftftcn jin fip ben
324 XII llool'dsl. De Toerekening van Christus Gehoorzaamheid
Uiarc «itgcüocrtt/ ban 5011 bccjc ©jaaij niet in ücbcnïiing ftatp ntn fiaamen; toant ban jotibc i)i} terfionb ben tijbïijfirn en teutoigcu boob ijc[to:licn sijn/ cn bns li uiten aïïe DctrcMiing tot get gebiedend Vermogen der Wet jijn grfteib ijetaoibcn. Cen misbaabigcr/ bie boo? be Ijanb bré 4?ericljt^ ter boob sefijagt i^/ ïjeeft in bier lioegc aan be i)5et bolbaan/ bat Ijij aan bejelbe geene jjeljoojsaamtjeib meer ftljiiïbig jij. ^orij/
b. (l?ob Ijeeft/ naar ?ijne 3I5ij^ijeib en SLangmoebigljcib/ be biniTcn an-bers fiefcljint. (Den ,iïienöt|) is een ïecftijb bergunb/ als be iueg langs lueïtien ijij naar jijn Cinbc reist; Ijij is niet aanftonb^ cn geljeeï tot jijnen ceutoigen en onberanberlijften )'taat_gcü?agt/ in toeïfien noeij ïoftc notlj 55eb?eiging/ ^eïooning notlj Straffe/ aan tjem ïtonben too:^ ben lioo:geljouben. %n bcc.;cn ftaat fian men ben JiKenétlj in tiuccber^ ïei ovjirijt fiefcljoutoen: — als ren schuldig zondaar, ïiggenbe onber be bertiinbtenis tot be Violftotnene flraffc boo? be BDet bebjeigb. Qi5it tao:bt niet ontfienb. — men ïmn tjem aannierüen/ als een Mensch, oen' Redelijk Schepsel van God; tot nog toe niet gebiagt tot jijn eeu^ toig €inbc.
c. 3[n beejen ^taat is be JJ?et ^et eenigst werktuig en :inibbeï/ ter tic# toaaring ban be fictrcfiRing tujftijcn oBob cn ben lt;ïi^cnó:l). ïTcrljalben Ran bcjclbc/ bii^ tirfrljoutob jijnbr/ niet naïaatcn Ijcm ;leeds tot a?c^ ïjoojsaamjjcib te verpligten: ten ;ij men toilbc/ bat Ijij boo? zijne zonde juij ban bc lt;!?obïijRc ïïegcering ontflaagen Ijabbc. ï}rt is ban boo? mib# bel ban bc iJ^ct bat bc Kegcering en Ijet 25cftuur ban ^:^ob ober bc jKcnfcljen gcorfenb too?bt/ joolang jij in slain Viotonmi [b. i. in den Godsdienst der loopbaane] jijn ('). iJDant ijbere oiigeljoo?5aainljcib/ clue obertreebing ban Ij a arc tóibc cn Kegels ten aandien ban Ijaar geüic# benb Vermogen/ ti?cngt ons op nicuta cn tc bicyer onber ijaare tot ftraf bertiinbenbe ^ilbagt.
Cn bit Ran onmoogeïijft anbcrs lucescn. a?ecn mens'tij 00R bic leeft/ bc aïïcrfnoobftc en (j?nbïoosi'tc scïf/ Ran niet naïaatcn/ sitlj tertai)! Ij') in bec^c tocerclb is/ bertiauben tc rcRcncn om bc ^ob.ijRc iöDct tc ge^ tjoo?5aamcn/ boïgcnbs bc bevallingen bic Ijij ban bcjcïbc Ijccft Ijet jij boo? Ijct ïicljt bcr latuur/ of op eene anbere taijje. Ccn tioosc bic naar/ toelfic geftraft tao?bt Incgené taanticb?ijbcn/ inticn br ftraf ban bic natuur is/ bat ;ijn aaniacjen en jijn ftaat ban bienstiiaarijcib baar boo? niet bernietigb too?bcn/ too?bt boo? bic ftraf'in gecnen jin bcb?ijb ban bc berpïigting tot gcljoo?.;aainljeib oberccnRoorastig sijvis liKJces# ters ticbeïcn. ^a jijnc berbinbtenis tot berbuïïing ban sijnen pïigt/ met tictrcRRing tot bic misbaab om tóclRe Ijij geftraft is/ lua?bt niet tacilj# genoomen/ ten jij bc flraffc ben tjoogftcn trap ücreiRe/ en er bus ecu
cinbe
XII Hoofdst. aan de Wel, verklaard en verdeedigd. 3^5
[ton- cinöc ftaomc aan jijuen flaat. — 3$ Ijct ban 300/ bat luij öua,: bc
igcn gccbing bcr sonöcu aïlccnlijft ontljcfaen iiia?bcn ban bc verbindtenis lol
iend Straffe, tan iuojbt cr gctoié tot onje ïïetljtSjaartiiging fiabeu bien nog
300? bcrEi^tljt/ a?cïjoo25aainl)ciö aan t)ct geen öc 3Egt;ct ban ons bojbett
it be Cn bit ftrelit gjootlijft^ tot flaabing ban Ijct fluïi bi elft taij boa:ljab-
tïbig ben te betaijsen. Jligt;ant nabcniaaï toij sonbaars 31)11/ 300 31)11 bil) tege^ lijtt aan jjet Gebod, en aan ben \lock ber Jl?et onbertaojyen» 5lan bet ■
an^ ben moet beantbioojb 31)11/ of blij fiannen niet geretljtbaarbigb luo:-
mgs ben» Cn geïijti be ïfeere Cljjistujt boo? 3i)ne hoogslvolmaakie Gehoor-
tot zaamheid, aan ben Vloek bei* Jl^et/ Stervende zult gij sterven, niet bol^
25c.- boen ftonbe/ 300 ftonbe ï}ii ooït booj 3i)n allerzwaarste Lijden niet bc*
uojf anttooo?ben aan tjet Gebod ber JJDet/ Doet dat, en gij zult ieeven.
ber^ ^traf te ïijben/ ia oy 3icï) sclben aangemerüt geen a5eï)ooj3aamen/ fcljoan
nbet cr in Ijct ïtijben gcljoo^aamljcib üonne Dcgjcepcn sijn/ geïijft in Ijct
^it :Ci)bcn ban Cï):igtiis be ijoogfte trap ban ©cljoojsaaniljcib pïaat^ ï)ab
scli, be. daarom 300 3ecr aïë blij ftaanbe tjouben/ bat be Dood van Chris-
eeii tus ons tocgercfienb lno?bc ter ïxccljtbaarbiging/ 300 ftcr'U ontïtcnnen blij/ bat be3CÏbE ons Inoibe tocgcreftcnb aï^ onse Recbtvaardigiieid.
; 13c- Jli'ant boo? bc ^Cocrcüening ban Christus Lijden, taojben onrï bc 3011=
ïben ben bergeeben of übiijtgcfcljoïbcn/ cn biij tuo?ben bcrïast ban ben ©loeft
0?^ bet JJDct/ bien VMj onberging. MSaar toij bio?bcn biesbjegené niet boo?
onde onfcljnïbig of reetjtbaarbig berftïaarü; bit ft an aïïeen gefeftieben nit aan^
mib- merïling ban ijct bcrbuïïen ban be 35eamp;oben bec^JJDet/ en Ijet boïD?engen
r be bei* geeiscljte (j?cljoo?3aanil)eib. ^Pit ganfclje lt;étuft bio?bt boo? ben ge-
! den ïcerben Grotius uitneemenb bieï iufgeb?uftt/ in be bioo?ben bic Vuij
icib/ tc booren aanljaaïbcn («)/ [ïnibcnbc in 01136 taal bug:] Gelijkerwijs
:0iegt; wij zeiden, dat Gbrislus twee dingen voor ons verworven en teweeg ge-
• tot bragt hebbe, [naamlijk, | vrijdom van strafte, en belooning; zoo eigent de Oude Kerk liet eene onderscheidenlijk toe aan zijne Voldoening, het
eeft/ ander aan zijne Verdienste. De Voldoening bestaat in de overdragt der
(ï Iji) zonden [van ons op Hem,] de Verdienste, in de Toerekening van zijne
l ge- allervolmaakste Gehoorzaamheid voor ons voibragt, [aan ons.]
t 3ij 3^ geinclbe Ccgentaerping tu?t btijbcré op bcc3e (Onbccftcïïing:
bic- Dat de Vergeeving der zonden het recht verschaffe lot de eeuwige Ge-
ban lukzaligheid en de Genieting voor God. ^c Kectjtbaarbigiiig berfcljaft
baat 3uïftj»; cn botgenbs» bc ©aa?ftanucré ban bat geboeïen/ is baar toe/
b?ijb [t bi. om Ijct recijt tot bc ceubiigc Saïigljeib te bcrft?i)gen/] nieté an-üccsv bcr^ noobig ban'bc ©ergccbing ber 3onben. ^at bc ïiecijtbaarbiging met tjet ïïccljt cn bc $lianfp?aaft geebe tot bc 5Cannecming tot ftinbcccn/ ben ie tij- (Cocgang tot 6ab/ cn bc ijcmcïüijc Crbenis/ 3al/ 300 ift bertronbic/ niet
ï een ontftcnb bio?bcn; toij ïjcüïicn 3itïfts ooft aïreebe betoogb. ^c ©ergee^
:inbe bing
(«) [Zie hier voeren, Bladz. 254.]
326 XII Jlooldsl. De Toerekeninu van Christus Gehooi'zaamlicid
0 i liing öcr jonbcn rust aïïccnïijft oy ben Tgt;0ob en Ijct -Cijbcn lian Cljiis-
tuö. In Hem hebben wij de verlossing door zijn liloed, naamlijk de i vergceving der misdaaden, naar den rijkdom zijner Genade (b). ÏDoclj
l)ct bjaagen ban ftcaffc jjeeft nergen# rrcï)t no cl) aanfyraaü toe; Ijet ,
ftrcïit aïïccn om ergené boa: tc ünïbarn/ [of tc üoctcn.] berbient ]
gccnc ^Eioaning in 't gctjccf. .iDcrgen^ tno?bt ooft [in 4?ob^3JDoojb | lt;
gc;cgb: Lijdt dit en gij zult leeven; maar/ Doet dit en leeft. ]
^Dccjc bingen/ ift beïien Ijct/ jijn in bc a?übïijïic ©erojbening/ 53e- 1
ftelïing/ en JDetüonbéücïnften/ onaffdjeibfiaar aan eïftanberen baatge- ,
t)crl)t. St'tïe be geenen wier zonden vergeeven zijn, töOjbcn niet (öob j
berjoenb/ en ontbangen Ijct recijt ten eeuluigen ïeben. Sïij jijn [jegge ,
iitj onalseheidbaar verbonden, maar jij jijlt niet één hel zelfde. SSij j
too?ben «it aanmerfting ban betseïber naanïa beróanb/ boo? ben 1
tel bnö bij eïfianbereu gebocgb: Gelijk ook David den mensehe zalig l
spreekt, welken God de reclihaardigheid toerekent zonder werken; zeg- ;
gende: Zalig zijn ze, welker ongerechtigheden vergeeven zijn, en wel- | ker zonden bedekt zijn; Zalig is de man, welken de Ileere de zonden
niet toerekent (c), ï^et is bc (Coereftening ber tlecIjtbaartigijeib/ luel^ i
lie Bet ïïedjt geeft 'ten i'ebcn; lt;Dnclj be ©ergeebing ber sonben is aan ]
be;eïbc onaffeïjeibeïijti berïniocljt/ en een geboïg ban bejcïbe; tertaijï ;
lieibe ïijnretijt oberftaan tegen bc Sefljtbaarbiging uit be J^ertten/ of (
booi eene intoenbige liecfjtbaarbigljcib ban oné eigen, ^oclj ijct ij* iets |
anberé/ öcb?ijb te jijn ban be berbinbtcnig tot ben ceutaigcn bnob/ en ,
iet^ anbcré/ ijet Hec^t en be 5tanfp?aaft tc bejitten tot Ijct ceubiig 5a# ,
lig ICeben; ijct i^ iet^ anbers/ verlost te zijn van de Wet, bat të/ban j
ber^eïber ©ïoeït/ en ieté anbcré/ lot Kinderen Gods ie worden aange* )
noomen, ï(ct iji ict^ anber^/ bcb?ijb tc toeejen ban ben ©ïoeft/en iets ;
anbers/ de Zegening van Abraham op jicïj tc ontbangen/ geïijft bc \
5t|tostcï ïjet bn^ onberfeïjeib {dj; en 300 boet oati bc ?2aïigmaaïtcr 1
3eïf: Opdat zij vergeeving der zonden ontvangen, en een Erfdeel, een ,
int en rctljt tot bc Crbcnié/ onder de geheiligde door het geloof in ;
Mij (e). De anuQnoiv, [of vergeeving der zonden] bJeïïfc blij ïjebben ,
boo? ijct beloof in Cljjistus/ té cnïicï een ontslag der zonde, jaobat 5c \
niet in aanmerfting ftoome ter onjc beroojbeeïing; Ijicrom is er geene 1
verdoemenis voor de geenen die in Christus Jesus zijn (f), ^aar 1
Hecht of de Aanspraak tot de Heerlijkheid, Of tot bc Ijemcïfcljc üJrbC: |
nië/ ftan beseïbe on^ niet gecben, Ijct tc bermoeben/ bat aïïe bc ,
gjootc en ijeerlijüe llittaerVifeïs/ ban 4? en abc in bit ïeben/ en bc jalige ,
^eerïijfiljeib Ijierna/ noobtoenbig jonben booJbbïocicn uit/ en bc bmijt ,
5ijn cenigïijlx ban bc ©ergeebing ber jonbenï goubcn taij/ enftcï uit !
üjacijt
(/') Efeez. I : 7. (c) Rom. IV : 6-8. (d) Gal. III : 13, 14; en IV : 4, 5. (f) Hand. XXVI: 18. (/) [Rom. VIII: 1.]
XII Uoofdst. aan de Wel, verklaard en verdeedigd. 327
ifjadjt li au öc licr0rEÜinc{ bet sonben/ naobsaaMijft tot Kinderen en Erfgenaamen Gods, en tol, Medeërfgenaamen met Christus, moeten tna?^ ben aangenoomtn?
©crgccliing bcc soubcn is in 4?ob/ met op^iclit tot ben jonbaac/ ccne ^Daab ban li^ijmagtijje gunét; J©ij ontbangen de vergeeving der misdaaden, naar den rijkdom zijner Genade (7). .itlaac met oyjrcljt tot Cï(?iétua ©oïboening/ ié Ijet eene HcchLerlijkc Daad; taant uit aan mailing ban bic pDoïboening 1 aïs aan Ijem tocgcreftenb/ bertVfaart 4?oli ben jonbaar onfrljulbig/ en fyieeftt Ijem b:ij in Ijet a5ei*icljt. ^ïKaac vergeeving in gevolge van een rechterlijk onderzoek, uit taat Ijoofbe be^eï* be ooit becïcenb taojbe/ geeft geen recht noch aanspraak tot eenige gunst/ taeïbaab of booirerljt/ maai* ent'ieï tot ontflag of biijtaating, %et ié ieté anbera/ boo: ben troon eens ïioningé biijgefyjooïten te tao:-ben ban misbaaben/ toeïiten iemanb toacen ten ïaéte geïegb ; ijet geen gefdjiebcn i'tan uit loutere gunst/ of om anbece rebencn; en Ijet is1 ieté anberé/ tot een Zoon van den orst le worden aangenoomen, en tot Erfgenaam des Rijks te taaiben bectVlaarb.
4;n beeje bingen tao:bcn oné in ^gt;abs JDoaib bertoonb aïé onberfc^ei-ben ban eïftanberen/ en oy becfcljiïïcnbe oojsaaïfen ftcuncnbc. i?us ftoo# men 5c boo?/ in (jet ^ejirijt aangaanbe .(osua ben ^oogenpzieater: Toen antwoordde Hij, en sprak lot de geenen die voor zijn aangezicht stonden, zeggende: Doel deeze vuile kleederen van hem wech. Daarna sprak Hij tot hem: Zie ik hebhe uwe ongerechtigheid van u wechgenoomen, en ik zal u wisselkleederen aandoen. Dies zegge ik. Laat ze eenen rei-nen hoed op zijn hoofd zetten; en zij zetteden dien reinen hoed op zijn hoofd, en zij toogen hem kleederen aan (/«)♦ ï^et taojbt algemeen rt^ ftenb/ bat Ijier eene fcljiiberij bertoonb jij ban be itecljtbaarbiging eenes fanbaars boai *l5ob. ï)et wecluloen der vuile kleederen, lU02bt ber-1'tïaacb booj Ijet uitdelgen der ongerechtigheden. iDanneer iemanbs bui-ïe Meeberen uitgetoogen jijn/ ban is Ijij boo: bcseïbe niet langer onrein jof afjicljtig;! maar l)ij ié Ijier boa: nog niet gekleed ^it ié eene anbere genabetaeïbaab [taeïtie aan Josua geü^urbe/] naamïijlV bat Ijij mei V/isselkleederen bekleed taerb. irn taat men iïoo: bit getaaab te berftaan Ijebbc/ taojbt eibers berïiïaarb/ buo: bee^e taoojben; De lleere heeft mij bekleed mei de kleederen des ileils, den mantel der Gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan (/). Op beeje yïaaté fcljijnt be 5tyaé^ tel Paulas te jinfpeelen/ [baar ijij fpjeeïtt ban in Christus gevonden'te worden, niet hebbende zijne eigen rechtvaardigheid die uil de Wel is, maar die welke door het Geloof van Christus is; naamlijk de Rechtvaardigheid die uit God is door het Geloof (/.).] 'Oet jijn berljaïben ttaee onberfdjeibene jaaften/ t. ta. ijet ban oné taecljneemen ber buiïe ftïee^
be#
U) [Gal. T : 7 ] (//) Zacli. Ill : 4, 5. (/) Jes. LXI : 10. (/■) Filipp. Ï1I : 9.
328 Xll lloofdsl. De Toerekening van Christus Gehoorzaamheid
teren/ eu Ijct öeMeetten met toiafeïuiccbctcn; nf [met anberc luaaiben,/] n
öe Vergeeving ber jonben/ en be fcljenfting ban Cljiistas Itecljtliaarbig^ u
ijeib. »I?o£i3 be eerfte Vaa?beu taij lieii?iib ban be UetboemenW baa? be f
anbere Itccftjijgen tal) Ijet redjt ten eeutoigen Eeben. — i|et jeïfbe taajbt n
an^ üaajgeijanben öij ben J?jaTcct Ezecliiel, in Ijet XVI. Hoofdstuk, a
ïfet boet berïfaïben nicté ter jaafte/ beeje bingen te üergeïtjften met fi Ijet natuurlijk leven en den slaat des doods afê mtjtjlreeft^ tegeil CÏÏtan*
bcr aüergcfteïb; jaabat Ijij bic buab ié niet ïeebe/ en bic ïecftjiict boob ^
jij/ jijnbc er geen mibbcnftaat tneffcljen ïciicn en baab. 3£gt;ant naarbicn j
betje bingen ban eene gansclj berfdjiïïcnbe natuur sijn/ ;oa ïtan men ei
uit bejeiben üij taijjc ban bergeïijfiing niet rebcneeren. ïLgt;et tnaage bué ^
gefteïb jijn in natuurlijftc bingen; maar in ^cbcIijHe en ^taatftunbigc jaa^ b
fien/ taaar uit men aïïcen eene gepaste afuccibing bcr ïtecljtbaarbiging aï^ ci
eene Kctijtcdijuc vDaab antïcencn mag/ ié Ijet gcljceï anbcrö gelegen. Iin^ b
bicn tjet taaar taaa/ bat er geen onbcrfcljcib taarc tusfcljcu be K»?ijfy^aait g
ban eene miabaab bonj bc ©ierfcljaare/ cn Ijet ïiccljt tot ecu ïioning* n
rijft/ of inbicn bit geenc berfctjilicnbc ftaaten of quot;lietreftftingcn uitmaal^ g ten/ ban 3011 ijet üïijften/ bat cr geen mibbenftaat^ taarc tusfcljcn be
©ergeebing bcr jonbeix bceïacljtig te sijn/ en jjet ïïerljt ten eeutaigen ij
:Ccben te Jjejittcn. ^Doclj bit i£ eene btoaaje iniiccïbing. ,],
't ^ sefter/ bat Ijet ïtccljt ten eeutaigen 3Ceben/ op be Mi?ijbing g
ban be berüinbtcnié tot ben eeutaigen ^aub boïgc. daarom ïccjen tae/ w
Opdat zij vergeeving van zonden ontvangen, en [als eene jaalt Duaffcljcigt; U;
beïijft baar aan berftnocjjt/] een Erfdeel onder de Geheiligden (m). ^
TDoclj bit ig geenssina uit Ijoofbe ban ccnc noabjaaliiijftljcib in ben aart t\
bcr bingen seïben gegjonb/ maar aïïcen uit inacljt ban i!?obö bjijmag^ [j
tige 25cftcïïing. T'e écloobigcn ontbangen bergeebing ban sonben/ cn ij,
een onmibbeïïijft ïiccljt cn ?Canfp?aaU tat bc ^obïijftc gunst/ be 5Can* m
necming tot *6nbs ftinberen/ cn ijct ccutuig ?£cbcn, JBamp;aar er is/ bal- g,
gcnbfi ben aart bcr bingen seïben/ nog een anberc Jgt;taat fmoogeïijft/] ri taeïïtc baablijft joubc pïaaté geljab Ijeiaüen/ inbicn Ijet a?abc Ijabbe tic-
Ijaagb. 3©ant taic ücfcft niet/ bat er een Slalus of Condüio personae üi
[moogeïijft] jij/ taaar in bc ^cnscl) naclj onber bc fcljuïb ber ©erbac* ^
menié joubc littgen/ noctj onmibbeïïijft ijct ficdjt en be Stanfpjaait tot ui
bc Beerïijfttjcibquot; bij taijjc ban iTrbcni?/ liejittcn 3011. ^ob ftanbc ben t,
^Senfcftcn alle ljunnc boojïeebcnc sonben bergcebcn Ijebucn/ cn Ijcn in j;i
eenen ftaat cn toeftanb gefteïb/ taaar in jij boo? Ijct toeftoomenbe Ijnn^ „i
ne 2?crccljtigijcib uit bc JIDcdien ber lE'et te jocHen ijabbcn/ om Ijct „t
eentaig St'cbcn te bertnijgen; taant suü'is joubc 6canttaao?b ftcMen aan ^
ben oojfpjongïijften ^§taat ban Adam. tiiBaar menjegt: Dit heeft God ^
(,/,) [Hand. XXV I: 18.]
XII Hoofdst. aan de Wet, verklaard en verdeedigd. 329
/] niet gewild. aSocij ; maar bctaijï a?ab juiïiSt Vjabbc ïiauncn Uniicn/ jaa V ülijftt/ bat Ijct ftclïcn Uan beu jX^rnsclj in bicn ftaat ban airniibbcïïijft 'e lïccljt tat Ijct Écbcn en bc l^Efufijaligtjcib/ niet itcijiaub jij ap/ nculj Jt naab^aaVilijtt liaa^liiacic uit bc ©crgecbing bcc janben/ maar bat juïfts c, aan cent anbere a^ojjaaft/ naamtijfi de Toerekening van Christus Gerechtigheid, door welke Hij voor ons de Wet vervuld heeft, jij tartc--tt fcljjijiicn»
Cn laaarlijtt bit té ijct gcbnElrn ban be mresten on^cr partijen in bit 'b ^tuït. JJDant jij ïaiïïcn/ bat fiabcn en bel]alben be ©ergcebing ber 'n ^onben/ bjeïKe fcunmiijen ban Ijun fteïfen volstrekt te jijn/ b, i. jancer •n eenig ousiclit tut Cljiistns ©erbienste af ©aïbacning/ anberen maafien 3C tot be^clbc üetrcttïteïijft; jij aïïe/ [seggc iit | biiïïcn/ bat er öoben a* bicn nog eenc Gerechtigheid der ^Verken tot onje ïïecljtbaarbiging ber# ï# eiacijt bio:bc. %ii 3 eg gen aïïeenïijft/ bat becjc iaat ft c 0113c eigene üugt; ^ boïftoinene nnboimaaittc a^credjtigljcib jij/ bjcïfte aan ons luenbt toe# ïW gercticnb als of ze volmaakt ware, bat ia/ boo? iets bicti't 3c niet is; cn S' niet bc ^crccijtigljcib ban Cljjtétité/ aan onë tocgercttcnb/ boa? ijct ft' geen 3c taaarïijft ia.
Hit ai tjet berebeneerbe üïijïtt ontcgenfjjjceftïijft/ bat tot onsc itcc|)t^ cn baarbiging boo? a3ob bereiécljt luoibc/ niet aïïccn bat taij bevrijd worden van het verdoemend vonnis der Wet, Ij et geen gcfcljiebt in bc i?et# ig gccbing bcr 3onbcn/ maar boben bicn/ bat Ijct Recht der Wet vervuld c/ worde in ons, of bat blij eenc licrljtbaarbigljcib be3itten/ kielnc bcant-tu taoojbc aan be. il3cl}oa23aamf(cib bic bc ï!0ct bojberbc/ biaar oy on3c 0» 5Canneeming in bc oSabïijfte gunat/ boo: ben ïïijftbom 3ijner a5cnabe/ rt en on3e ^Hanfyjaaft op bc ïjemeïfcïjc ^rbcnia/ gegjonb sijiu i?ce3c. Ü' [fictljtbaarbigljcib] Ij ebben taij niet in noclj ban ons^iiben' nocjj ft an cn boo.J ona bereiftt bioibcn/ 30a alé bebjcc3cn ia. daarom taa:bt bc boï^ n' maaftte a5eïjoo?3aamïfeib cn ïictljtbaarbigljeib ban dj:iatuij an;i toe-gercfienb/ 3anbcr meltt taij nooit boo? 45aba aange3icljt ftannen gc^ f/] rccljtbaarbigb tao:oen.
quot;ét bcu3clacl)tigc cn btaaase bittcrijen be Sociniaanen, cn ban ïjun
'ae bic Ij en nabolgen/ 3ijn ban gcene ibatljt aïtoaa tegen bc lOaarljeib. Zij
lCï taitïen/ bat Ctjmtué 43rt;cc!]tigljeib inbien 3c al ftanne tocgcreïtcnb
ft biOJbcn/ niet meer dan aan éénen ïfonnc taoiben tocgcrcftcnb. „Wantquot;
El1 bua fpjecïtt men/ „wie kan denken, dat dezelfde Gerechtigheid van
m „Eenen de Gerechtigheid van veelen, ja van allen die gelooven, zoude
„konncn worden?quot; U^eberom/ „Christus vervulde niet alle die plight
„ten, welke van ons in alle onze betrekkingen geëischt worden, de-al1 «wijl Hij nooil in die betrekkingen is geplaatst geweestquot;, ©it atïcs»/ 0,i 3egge ift/ ia te geïijft btaaas en gobtaoa/ cn bertaocat Ijct ganfcljc ^ban= 1161 geïie. 1)5ant aïïe bingen 3ijn Ijier geg:anb op be èobïijlte Verordening, feet ifr bofgenbë 6ab^ 25eflcïïing/ bat gelijk door de ongehoorzaamheid
,hW xii Iloofdsl. De Toerekening van Christus Gehoorzaahmeid
van eenen veele gestorven zijn, alzoo zijne Genade, en de Gaave der Genade, door eenen Mensche Christus Jcsus, overvloedig zoude zijn over veele; cu gelijk dooi' de misdaad van éénen de schuld gekoornen is over alle menschen tot verdoemenis, aï^OQ door de Rechtvaardigheid van Eenen de Genadegifte zou koomen over allen tot Rechtvaardiging des Levens, en door dc Gehoorzaamheid van Eenen veele lol rechtvaardigen zouden gesteld worden; 500 als bc ^Cyoötcï rcbcncert in Ijct Viji'de Hoofdstuk ban ben Brief aan de Romeinen. God heeft zijnen Zoon gezonden in de gelijkheid van hel zondig Vleesch, en zulks voor de zonde; op dat het Recht der Wet vervuld vvierd in ons (n) ïfij iuap het Einde der Wet, ijct ijcljccïc gt;!5iubc bcrseïtic/ tol Rechtvaardigheid eenen ijge-lijk die gelooft (o). I^ecsc bc ^cfcljittfiing bcr J5obiijfic DDijéÖEib/ lÏECljtbaatbigljeib/ en 4?cnabc/ bat bc geheele Gerechtigheid en Ge-hoorzaamheid ban Cljiistua/ üij ï?em joubc aanjjeuoornen taa?bcii aï^ onje volmaakte Gerechtigheid, aan on# toeflcreftcnb boo? sijnc Opcnabe/ cn aan ons tocjjEyagt cu oité gccigcnb boo? Ijct beloof/ cn ijiigcbalg aan aïlcn bic gcïooücn, 45n baat Adams daadlijke zonde aan onsi allen/ bic ban ijem boojbgefpjooten S'jn/ tooibt tucgctcftcnb iet ©ctbocmc^ ni^/ offtljoon ïjil nict; Sonbigbc in onze omstandigheden en betrekkingen, ia Ijct ban bjccmb/ bat bc ^aabïijftc apcljoajsaamijcib ban tua'aan ijun/ bic ijim geestlijk Leven ban Bctn afleiben/ tocgctcftcnb bJ02bc tct itccötbaatbiging bcé rCcbcna ï li)aat ficncbcn; ac ïPoïbocning cn 43cl)oa:5aainl)cib ban Cljjistua/ als öcttcHficïijtt tot jijn Pctfoon/ biatcn bcibc in sefteten sin oneindig, bat ig ban ccnc oneinbigc bjaarbij/ en ïionnen bctljaïben niet aamjemetut too?ben in [amp;e;onbctc] Deelen [tc üeftaan/] aïö of één beci betseïben aan becjcn/ cn ijct anbet aan gccnen 3011 toojben tocgeteftcnb; maat jij too:ben in Ijaat gcljccl toe-geteiknb aan ijbee bic gelooft. €11 ftonben bc Israëliërs ban David jeg-gen/ bat ïjij taate als tienduizend van hun (ygt;), toij moogen ban ben ïfecte ifcfua Cljiiatua/ cn bus ooft ban ijct geen föij bcjricljt cn gc* leeben Ijecft/ met ijct Ijcogflc reeljt getuigen/ dat Hij [oneindig] meerder zij dan wij alle, en dan alles wat wij doen of lijden konnen.
©ctfcljcibcn anbctc mi^battingen ïooyen nog faamen in bit gcbccïtc ijecjet ^egentoerying tegen bc (Coci-cltcning ban Cljngtu^ flccljtbaat^ blgïjcib aan on?/ toeïfte toij tljanbs obettooogen Ijcöüen. ïft jegge ban Clj:i3tué Rechtvaardigheid; toant bc 51'yoétel üccsigt m bit gebaï ttocc tooojben/ ör/.uiuiuu, cn txauxoij, Rechtvaardigheid cn Gehoorzaamheid, als' taoöupaaójPTa, ban bcjclfbc ücteefteni^ Cïgt; miabattingen [bic ift ücboeïe] jijn/ ^Dat bc Yergeeving der zonden, cn bc Rechtvaardiging, één Ijct sclfbc siin/ of bat'be ïïceljtbaatbiging cnfteï gelegen jij in bc
Ver-
(«) Rom. VIII : 3 , 4. (0) Rom. X ; 4- (A) 2 Sam. XVIII : 3. (lt;?) Kom. V : 18, 19.
XII Iloofdsl. aan de Wet, verklaard en verdeedigd. 331
quot;Vergeeving- der zonden. iPat l)ct jclf/ als ons BDer'ft ru aajt
jpïiöt/ cit als bc ©OOjtaaatbC bes ©erüonöé/ ons worde toegerekend tot Ïicrtjthaartiigljciiï. (Of bat toij ccuc persooneele inkleevende Rechtvaardigheid ban cniBt Eigen ficjitten/ toeïfte op bc etne of anbere toiBE onjE ^Eccrljtigljrii} booj tögt;ab/ ter liccljtbaarbitiing/ uitmaaftt. .ïKeu niErftt bejeïtie aan of aië eehe ©oojtoaarbe ] bEt KEttjtbaarbining/j of afö EEHE noodige Geschiktheid tot bEjEÏtiE: of aïs iEté taaar aan uit tjoof^ bE ban Weivoeglijkheid, of ^EÏfa limjcns eigenlijke Verdienstelijkheitl, bE JI?Elbaati bEt iïErï)tbaarbiging tOEfioomc. ^Dit aÏÏES jijn toüj maar bEtfctjiïïcnbE uitbjuMtingÉii ban bEjEïfbE jaafi/ boïgEnb^ bE onbEtfrtjEi# bEnE öEbattingcn biE niEiifcljEn gEEöt ban bEjEïbE bo:mt. Q?otlj alÏE bEE^E luaiifiEgiippEn jijn in IjEt boojgaanbE bEE^Et ©EtljanbEiing obEiv bioogEn eu hiEbErlEgb.
lt;Dm bit 23Etoog tE üEfluiten/ eh tEgEÏijft eeue (CEgEntoEt'iing [biE mEii nog ;onbE li o nu En inbjEngEn/] aftEtoEEtEn/ 500 ErttEnnE iït/ bat onjE SaligljEiti eu ï)Et ^Eittaig ÏEbcn/ in bE IjEiligE .^rïjjiftEn bilitaEtf aan Clj?istii0 T'oob taojbE ttiEgEÏtEiib. T'ortj bit gEftljiEbt/ (1) in 500^ bejtE a'fê bE vDoob ban Ctjlistn^ is ^«r' t'goyjv, bE voornaame Oorzaak ban aÏÏEs; jonbEt Ii.ieÏÏ:e gr cue (CoEtEikning ban a3El]oo:3aatnl)rib ons 3011 ijEïtÖEn ïtoniiEn rEdjtbaatbigEn. ©ant bE Straffe boo? bE DDEt bEb^Eigb/ moEst naobbJEnbig anbEtgaan bioibEii. (2) JhEt gEftljiEbt y.ava ovy/fvuav, niet rnct uilsluiting ban atÏE ^ElJOOjsaantliEib/taaar ban in anbEtE JMaatfEn gEfpjootkn taa:bt' maar aïs bat gEEn taEÏft Er onaf* frtjEibliaar aan bErftnocljt i'i. Christus in vila passi.vam habuil adioncm ; in mor li' passionem aclivam sustinuil: (hun salulern operaretur in medio terrae, jegt Bernardus. [^at Christus deed bij zijn leven, zijn werk nl lijdende, bij zijnen dood onderging Hij liet lijden al doende; terwijl Hij de Zaligheid bewerkte, in liet midden der aarde.] iTn 300 tao:bt ooit onjE SaïigljEib tOEgEfcljjEEbEU aan Cfj?t^tité (Opftanbing/ ■/.ar' tEn aanjiEn ban bErjElbEr Blijkhaarheid en Openbaarmaa-
king. cU^aar nergEns toojbl Ctjjistus Tgt;oab/ niEt nitftniting ban ^ijnE (£gt;Etjoo:;aamljEib/ boojgEflElb als bE Oorzaak van het Eeuwig Leven, ;oo aïè l)Et jEÏbE in jirlj bEgjijvt bat gnnsch zeer uitneemend eeuwig gewigt van Heerlijkheid. taEÏl't baar aan bEröonbEn iS.
(Cot IjiEr tOE IjElibEn tai) gtljaitbEÏb ban bE ^ToErEÏtEning ban CljjistujS (Paabïijlk 6E|jaa:3aamljEib aan ons/ En bEjEÏbE bErbccbigb/' 300 afê bErsEÏbEr taaarï(Etb nit IjEt boojgaanbE 25Etaijr? ban be aïtoosbmtrEnbE ©Erpligting brr gEbEÏijltE Wtt/ taas aftEÏEibEn. 3Jft jaï IjEt jEÏbE nu nog ftojtlijft fiEbE^tigEii/ boo? anbEtE ïiEbEUEn En O^EtuigEnisfEn
1. Het geen dat Christus, de Middelaar en Borg des Verbonds, in gehoorzaamheid aan Gode verrichtte, in de uitoefening en vervulling van zijn Ambt, dat deed Hij voor ons, en dat wordt aan ons toegerekend. (Dit ié aïrEEbé bEtoogb ' En is? al te MijMaar om ontïtEnb tE tao:bEn.
332 XII Hoofdst. De Toerekening van Christus Gehoorzaamheid
taajl ons gebooren, ons gegeeven (gt;■). liet geen der Wet onmoo- öi
gelijk was, dewijl zij door het vleesch krachtloos was, heeft God zijnen Ijl
Zoon zendende in de gelijkheid van het zondige vleesch, en dat voor de tol
zonde, de zonde veroordeeld in het vleesch. Opdat het Recht der Wet [0
vervuld wierde in ons (s). 50 taat [in -D?na:i3] itrcmcïb taoztit lij
ban bt ^cnabc/ be SCicfbc/ en Ijct oatmierü ban 43ab/ in tjet senben cc
of ohcrgcctitu ban jijncn Zaan/ of ban bc licfbc/ «öenabc/ en «Écbcr^- je
Btticting bcö ^oons/ in Ijct op jiclj nccmcn ban Ijct J©crü ber ©crïo^- gc
ftntj/ of ban jijn 5Cm'üt jeïben ais rïX5ibbttaac cn 23o?0/ [bit aïïcs] ftrcftt bi
ter ftaabiiux ban Ijct jjefteïbe. 3ia ijct i^ ifct ifaofbg:anbiieginfci ban ic
get OJbangciic/ cn bc ftcun toaar op get Beloof ban alïc a5aba minst# is
genoaten gcbcftitjb is» 3)?at Ijnn aangaat/ bic bc Persooneele God- aj
heid, cn Voldoening ban Cljjigtns ïooctjcncn/ biaar boo: jij Ijct iian- ni
fcl)c BDctU bet vDcrtosftng omficcrcn/ tuij sullen tljanbs' op Ijnn geen actjt oi
liaan. OnbcnocUcu Inij bcrljaïben toat Cljii^tna bus beitictjt tjeübe. gi
A. ^c ïfccrc Cljjistus/ onjc jKibbcïaar cn 55ojg/ taas naar jijnc
^cnscljlijltc latuur vno vóuop , geworden onder de Wet (/). »Pat ï}ij dï
ïoobaanig niet üiarc boo? ï^eni^ciben/ of al^ een noobjaaMijft gcboivj if
ban 5ijn üeftaan/ ijcüücn loc tc booren ücbiccjcn. ïfet In as bctljaïbcn Pi
boo? onë. .ijKaar aïé onderworpen aan de Wet, tjcljooJsanmbc ifij be# m
5elbc; bit gefrtjiebbe bué boo? ons/cn btojbt ons'tocgereïienb. vPeïlit# tt
bïugt ber Sociniaanen, bat [in bc aangcljaaïbc pïaatg] aïïcen bc Scha- bt
dmvwet 'ücboeïb Uio?be/ is tc üciijeïacljtiij/ ban bat jc ücanttaoojbing tji
jou berbicncn. Cïj?i5tn'i taa^ onbcrbJo?pcn aan die Wet, ban tocïïtcr „1
quot;Vloek üiij berïost jijn. o-n 300 Inij aïïecnïijü berïost taaren ban den in
Vloek van Moses Wet, biaar in/ boigcnbs jjun/ itccne beloften notlj G
ïieb?et0iH0cn ban ecuUiiije bingen plaats tjabbcn/ ban taaren Inij nog in ni
on^c sonben/ ban lagen taij nog onber den Vloek der Zedelijke Wet, bi
oubanït^ alles taat Cij?i5tus boo? ons be?ricijt Ijecft. .il'ici geen meer# bi
ber ftïjiju ban reben ö?engt men in/ „Dat Christus enkel aan de Wet lij
„onderworpen ware len aanzien van derzelver Vloekquot;. IPant Ijct bfijfit T
ten buibeïijftften uit ben Ccltst/ bat lt;£ll)?istus in dier voege onber bc bi
3JM gefteïb taare/ ató blij jijn. J^ij bjerb aan de Wet onderworpen, la
Opbat Ifij de geenen die onder de Wet waren bcrïogfen joubc. Cn in# tc
bien ïfij niet ebenecné aan bc i)?ct toarc onbcrbio?pcn geiuecst/ aïs toij lit
aan besclbc onbertao?pcn jijn/ ban toaé uit ^ijnc onbertaerping aan bc bi
llfet geen geboïg afteïeiben tot oujc bcrlosfing ban bejelbc. .ïKaar luij m
toaren dus aan de Wet onderworpen, bat taij niet aïïecn onber Ijaaren 01
©toeft lagen/ maar ooft bcrpïigt taaren ter boïü?cnging bier boïmaafttc ta
^eljoo?5aamljeib tacïfte 5ij ciscljte; 30a aïs getoonb ié. Cn üijaïbicn In
be ïfecrc Clj?istus ons aïïcen ban ben Vloek der quot;Wel berïost Ijabbc/ [1
{/) Jes. IX: 5. (V) Rom. VIII; 3, 4. (/) Gal. IV : 4.
I
XII Hoofdst. aan dc Wet. verklaard on vcrdeedigd. 333
o- boa? get onttcrgaan ban bcnstïben/ ïaatente ijet Bcanttouojticn aan
3n ï(aai*E verbindienis lot Gehoorzaamheid lioo? onje reficning/ ban toarcn
ie toij niet bjijjjc-maaïft iidcIj brrïaat. ^Dc fpjccfttaijé ban onder dc Wei,
et [Of aan de \Vet onderworpen] tc jijn/ tictcdknt in öcn EEcftcu in cigciv
Jt lijitftcn jin/ verpligt te zijn om dezelve te gehoorzaamen, en faaai'na
in ECtst/ onderworpen te zijn aan haare bedreigde Straffe. Zegtgt;mij, [ïce#
t; sen toe baaroin/] gij die' vwo vóunv onder de Wet wilt zijn, hoort [b. i.
s- gehoorzaamt] gij dequot; Wet niet (■■/) ? gij Ocijcctbcn niet enbet ben Vloek
itt bcr 3©et tc -jtjn/ maar onbec tjaave berpïigting tot öctjoo?5aani|)eib;
m icta bat in aiïe (Caaïen be eerfte en eigeniijue licbuibcniit ber fy^eeutoijé
t= is. daarom/ naarbicn bc ïjeere d)?istns'anber bc ï)Dct getaoiben/j nf
d- aan be llDet onbettoajpeu] to as Itaar ons/ jaa boïüJavjt ï^ij eene bol
ti- maatite a5eljao?5aamljcib aan bejelbe boa? ami/ tjet geen becljaiben aan
i)t aus toajbt taegecefienb. JlDant/ bat l)ct geene toeïïi i^ij öeeb/ baa? ana
e. gebaan jij/ rust enïteï ap be Toerekening.
ie B. (öeïijïi i^ij bn^ onbet* üe iïDet getoojben toas/ .;oa Ijeeft $gt;ij se aafi
gt;ij daadlijk vervuld baa? sijnc (j?eljaa?.;anmljeib aan be^elbe, iPua getuigt
[g m ban SSidBElben: Meent niet dat ik gekoomen ben om de Wet ol'dc
:ii Profeeten to ontbinden; ik ben niet gekoomen om die te ontbinden,
e* maar te vervullen (v). ^eeje toaoiben ban onsen ï)eerc ^efna ^ l)?isc
t* tué/ joa aï£ se boa? ben Evnngelieschrijver geïtoeftt sijn/ toojben ban
a- be Jooden gebnurigïijU ben Clirikenen tegengetoojyen/ aïö ftrijbig met
ig Ijct geen bcesen flaanbe Ijonben boo? ï^ern te sijn gefcljieb/ naamïijfi:
et „Dat Hij de Wel vernietigd en wechgedaan hebbequot;. Maimonides,
en in jijne ©erljanbeïing genaamb/ De ^ Fundament is Lojis, [Over den
:tj Grondslag der Wet,[ lj?cngt ten beejen ap;idjtc beeïe ïasteeïijik ^tan-
in merfiingen tegen ben ï^eere Si'efu^/ al? eenen „valschen Profeet,quot; tc
t, berbe. IDaclj be saaftcn jijn ;eec gemaïtficïijït abevceuteb?engen. Cr toaé eene tweederlei Wet aan be ïierïi gegeeben; naanüijft/ De Zede-
et lijke Wet, en be Wel der Schadunwen |af Voorbeeldende Plegligheden.]
it ^Pe eerfte ia/ 500 aïa toe getoonb Ij ebbe 11/ ban eene aïtooabuurenbe
3e bcrpïigting. W»e anbere toaa fiegté voor eenen tijd ingefteïb. T'at bc
1, laatftc mocate aigei'cljaft en toecligenooinrn toa?ben/betoogt be .^po^
iigt; teï met anUuaalsbaarc getnigeniafen uit l]et oSube rCestament/tegen be
tij hardnekkige Jooden, in ben 35?ief aan be llebreemven. ^ogtljané moeat
tic bcseïbe niet toertjgenoomen toa?ben/ boa? bat 5e berbuïb toarc; toan^
lij neer 5c ban seïbe jonbe opljauben. ^De ï^cere Clj?i^tita ijeeft bic JJDet
-n ooft niet antieca ontbonden of afgeftljaft/ ban boo? bejelbc tc berlnüïen/
tc toaar boa? se naobsaatfïijft opljiclb: 300 atö bit boo? ben ?lquot;poatcI Pau-
■n lus cïber^ 6?ccbbocrig too?bt berïtïaarb (w). .ül^aar bc ^Dct ««r ïSo/jv,
1/ [bij uitneemendheid] 50a als 3e aïic menftljeii tim allen tijbc tot ïrieljoo?^ j? jaant'
(«) Gal. IV; 21. (r) Matth. V : 17. (■?«') Efeez, II: 14-16. _l_
334' XII Hoofdst. Dc Toerekening van Christus Gehoorzaamheid
jaamljciti aan a?Db bccyïigt/ bccjc taa^ niet gcüoamcn XUTCcXvrtltl om te ontbinden, bat ij? affcljaffcu/ Itcröjccficn/ afUiccHcn; gc-
ïijft cr bus rene fifrfTTjatg, [tent verbreeking,] aan üc Mosaïsche Wetten toDjbt tatgelttnb (x); of ttn Kurao/tjnui ■■ ijet gttn Paulus, [ten aanjicn ban ecne anbert J)Dtt/] ont'ftent booj Cljiiatué/ of boo? ijet beloof in
ï^cm/ te gcfdjjetcn. Nfiiov nvi' xaTctoyovatv 8iü rfji Trtifov; /«/ ytvoizo, «/./.« vouov igwuei'. Doen wij dan dc Wet te niele door het Geloof'? Dat zij verre! maar wij bevestigen de Wet (:). v'\uov ïgavui, ié be verpligting der Wet tot Gehoorzaamheid te bevestigen, ïjtt gten boo? Ijet ^tïoof atfeen ttn opsictitt ban öt SJtbtlijftt 3©et gefdjiebt/ .^ijnbt bt anbtre/ ten aandien ban Ijaar btrmogtn om tot geljooj^aamljeib te berpïigten/ afgefrljaft. T'etje IPet ié Ijet ban' [t to. be Sebelijltt DDet/l ban toeï^ fie be i^eere Clijistuó ;eibc niet gtftoomen tt jijn om btjtlbt tt ontbinden. ^n bit Mijftt nog naber uit Ijet boïgenbe ban '§ ï^eiïanbs SCttrrt^ be/ toaar in Oij tegelijft ïjaare aïtoosbuurenbt bttpïigting tot gdjao?gt;-^aamljtib aantoont/ en Ijaaren 5111 berïüaatt. ^Dee^e 3j5ct fitoam be ^aliginaaüer vervullen rrhtjo^mui. IDe fpjeetttaijé/ Jil-yowaai ziw vounv, Ijceft in be ïjeiïige ^eljjift bejeïfbe üebnibenis met ffnrlfj fjefi mi' vouobi) anbert sédjjijbeten; naamiijft/ Ctne volmaakte Gehoorzaamheid te oefenen aan be Geboden bee JI?et/ toaac boo: bejeïbe gel;cel betbuïb taoiben. Tllijgwaai muon ia niet de Wet volmaakt [of volkomen] te maaken ; taant 5e toaé ten aïïen tijbe vófiog réhioi, ecne volmaakte Wet (a); maar Ijet jegt/ bejeïbe volmaaktlijk te gehoorzaamen. lquot;)et ^eïtbe bat bt ©tifanb notmt .ih/nwna, rranav Siy.aioSvi'Tji', Alle Gerechtigheid Ic vervullen (b); t. to. boo? ttnt grljoo?.;aanie onbergoubing ban aïïe ^obs ^tbobtn tn InfttÏÏingtn; 500 aïa uit ben ^aainenljang üïijïit. 3in benjeïfben sin gtbjuiftt te ^Cposteï ijet tono:b/ baar tjij jegt' Die den anderen licl' heelt, die heelt de Wet vervuld (c).
fet ié eene ongegjonbt uitbïugt/ tt jeggen/ „Dat Christus de Wet „alleen vervuld hebbe door zijne Leer, voor zooverre Hij de Wet verklaard en opgehelderd heeftquot;. *Dt ttgtnfïtning tu^feljtn bt toooJbtn ■nltjowaai, vervullen, en y.aralvnai, ontbinden, ïaaten geennjiné juïft eene uitlegging toe. T't ï^tilanb ;tïf btrïtïaart bit vervullen der Wet, boo? Ijaart Geboden Ie onderhouden (d). ^t latere Cl}?istué ban aïé onje .ittibbeïaar en 25o?g/ bt JlDtt btrbuïïtnbt boo? btstlbt bolmaaftt-ïijft tt gtljoo?3aamtn/ deed zulks voor ons, tn aan oné too?öt ijtt tot^ gtrtïitnb.
^it
(x) Hebr. IX. In denzelfden zin wordt het woord gebeezigd in Matth. XXIV : 2; XXVI: 61; XXVII: 40: Mark. XIII: 2 ; XIV: 58; XV : 29 ; Luk. XXI : 6 ; Hand. V:38, 39; VI: 14; Rom. XIV .-20; 2 Kor. V:i; Gal. II: 18: meestal met eenen Accusativus van de zaak van welke gesprooken wordt, (z) Rom. III: 31. (ii) Jakobus 1:25. (/') Matth. III: 15. (c) Rom. XIII: 8. {cl) Matth. V: 19.
XII Hoofdst. aan de Wel, verklaard en verdeedigd. 335
taojbt uitbntïiiicïijlt ficbcstigb/ buo_: bc lialgenbc taautöcn üan öcn viyoatcï PdUlits': Zoo dan, gelijk door ééne misdaad de schuld ge-koomen is over alle menschen loL verdoemenis; alzoo ook door ééne Rechlvaardigheid koomt de genade over allo menschen lot Rechtvaardiging des Levens. 'Want gelijk door de ongehoorzaamheid van dien éénen mensch, veele tot zondaars gesteld zijn geworden, alzoo zullen ook dooide Gehoorzaamheid van Eenen, veele tol rechtvaardigen gesteld worden (e). ï^ct lioïïcbiö 55ctoaö uit bit 6ctuigeniamp;/ cn be .^taahinij ban Ijct scïSjc/ 5al ilt bccfcljuibcu tot bcajclfs redjte plaats/ naaraiijit bc zU 0CIUEE11C alicrtaccginij ter .^diJiftuurijctuiijcuiafcii Uaa? bc Cocccür^ niuij faau Cljiistua ^crcrljtigljcib ter unjc Kccljtliaatbiijing. Cljanbb 3al ill aïïccnïijit aaumccftcn/ bat bc TCyastci ijicc met uitbniiitkiijiic ÜJOOjbcn ilcïïc/ dat wij door de Gehoorzaamheid van Christus tol llecht-vaaTdigen gesteld, b. i. jjccccljtbaarbiijb \iia:bcn/ Ijet geen niet gefdjic^ ben ftan/ ban bna? befseïbet' Cücccïtcuinij aan ons. Jlicts is' mij baai# ijcfioamen bat met eenijjen frljijn ter anttoijfting ban bit'uitbjulïftcïijlt iöetuigcnié bliecb inijcliJagt/ ban aÏÏeen/ Dat hier door de Gehoorzaamheid van Christus, zijn Dood en Lijden zouden te verstaan zijn, luaar in ï^ij aan a?abc gcïjaajsaamljcib ücbjecs'; jjeïijii bc ^yastcï jegt: Hij is gehoorzaam geworden lot den Dood, ja den Dood des kruises (ƒ)'. ^an [biel ingejien stjnbc/J Ijceft gecnen sbiccm ban biaacljeib in 3ielj. DDant (i) i|ct luaibt tacgcflaan/ bat er jufft een naaubi bcc--fianb en faamenljang toarc tuöfcljcn Cristas? J3cljaa:5aainljcib en jijn rCijbcn/ bat fcljean beseibcn maagen onderscheiden biajbcn/ 5e ccjjtec niet ban eïftanbeuen tc fcljcibcn 51)11. i^ij ïecö gcbuuccnbc ben ganfetjen laay jijncc Gehoorzaamheid, ban Cethleliem af tat Golgotha; eu l|ij aefenbe gehoorzaamheid in aï jijn Lijden, tnt ben aagciilililt tac biaacin m öen geest gaf. .©agtijanö jijn Ijet taaarlijlt ^nbccfcljEibcn saaiien/ gelijft toe getaaub tjcüüen; en bit blaren 3c in ïfem/ bic gehoorzaamheid geleerd heeft uit het geen Hij heelt geleden (». — (2) bc ay-gcmelbc pïaat^ (h] jiju inMoij, Gehoorzaamheid, en (T ixaiüjuu Rechtvaardigheid, Ijet selfbc; door de ïiec/dvaardiijheid van Eenen, en door de Gehoorzaamheid van Eenen, té één Ijet scïfbc; badj SCijbcn até Xijbeil aangemerftt ié geen S i/.uiLo iu geen Rechtvaardigheid. llDant jaa Ijet sulité taare/ ban jau ijber bic ïijbt Ijet geen jji} berbienb Ijceft/ recljt# baarbig jijn/ cn uit bicn {jaafbc gcrccljtbaarbigb bia?bcn/ be 'Duibcï 3CÏf niet uitgejanberb. — (^3) ^?e Rechtvaardigheid en Gehoorzaamheid Ijtcr ücbaelb/ taajben abergcftclb rlt;„ TzunanïmiuTt tegen bc misdaad. Door de misdaad van éénen. 4,X5aar bc mtébaab blaar ban Ijicr gefy:aa-ftcn taa:bt/ luatf cenc daadlijke overtreeding ber 11^et; ;aa is nunujzMau
een
('0 Kom. V : 18, 19. (/) Fillipp. 11:8. (,lt;,'■) Hebr. V ; 8. (h) [t. w. Rom. V; 18, 19.]
S
336 XIII lloofdsl. De Natuur der Rechtvaardiging beweezcn uit
ccn uitvallen van, of ttn vallen in üen ïijay bcc ^eljaojsaamljciti. ^crfja^ ben raacst ao'ft öc ti*aiMkua af ïïcctjtüaactiigtjciti/ ccnc Daadlijke Ge-hoorzaaming aan bc 6cüai3cn bet Wtt taccjcn/ of anbers ïjab beé %$$$* tcïa rcbcnccring geen Mem/ en sijue Tegenstelling 5011 011berftaauüaar
jijnj _ (i) i^ in tjet üc^onbcr zulk eene Gehoorzaamheid, aï# ïijn^
rccljt oherftaat tegen Adams ongehoorzaamheid; bc ongehoorzaamheid van éénen mensch, en be Gehoorzaamheid van Eenen. ^OClj bc ongehoorzaamheid han Adam, üeftcmb in eene daadlijke overtreeding bet 3JBgt;et; üij gchohj inoet oaft be aJeljaajsaamijcib ban Cljji^tué/gier öe^ bacïb/ [en tegen bic ougetjanjsaamljcib alictgefteïb/] jijnc Daadlijke Gehoorzaaming aan bc ïOct Bctccftencn; l)et geen be jaaft bic taij üe. tangen macsten. Chanbé saï iu Ijct üctaijë niet berber aanbjingen/ beta ijl be fnacljt ban liet jelbc tec ftaabing ban bc 3©aarÖeib bic toij berbeebigen/ in bc baïgcnbc ^ctoijjcn saï opgcfioaten jijn.
DE NATUUR UEU
BEWEEZEN UIT HET ONDERSCHEID TUSSCHEN DE TWEE VEEBONDEN.
£
■V|:-et Derde Bewijs tei* bcrbechiging ban an| Stuift/ iö Ijct Onder-quot;kXj scheid tusschen de heide Verbonden. ïjiei' aintccnt aantc^ famp;M nierïtcn/
1. iPat taij baa? beeje Twee Verbonden te berftaan Ijcb'jcn/ bic tacïïïen anbepaaïbïijft aan bc ganfrljc ïteeft taaren baajgepubcn/ en bicncn macsten am bcjcïbc te lirengcn elg reLnón/m lot eenen volmaakten en balfto^ men .-©taat: en buS bcg:ijpcn taij cr ba a 2/ Ijct Verbond der Werken, af be 3)5et aiijer fcljejjping/ jaa afê anö bejclbe gegeeben taaé/ met belaften en 25eti:eigingen/ af 55eïaaningcn en Straffen aan bcjelbe bcrftnacljt; en Ijct Verbond der Genade, gcayenüaarb en baa?geiïelb in bc eccftc .ïiföacbcrljc^ ïaftc. JJ?at aangaat Ijct Sinailisch Verbond, en Ijct Nieuwe Testament,
als'
XIII Iloofdst. hol Onderscheid lusschen dc twee Verbonden. 337
aï^ baablijlt in ben ^5oai3 üan ücUc^tigb/- met aïlc öc
ijcfstïijfte ©uajrccljtcn öaac uit rijjentc/ cn Ijct onberfcljcitr tu^fdjen öccsc | tlucc ©ertrauben/] 5quot;ïfté üetjaajt niet tat ané tcaentaooJbia 23ctoas. '
2. lt;£gt;e öeljceïc ?tai't üan quot;yet Verbond der Werken öeiïanb l;icr in: Dat wij op onze persooneele Gehoorzaamheid, ovcreenkoomstig de Wet en den Regel daar toe aan ons voorgeschreeven, zouden doelen in de God lij ke gunst, en van Hem beloond worden. ^Paar in Bcfiaat l)CL toe# 5cn ban bit ©erlianb. iTu aüe JOecüoub [of onbcr0anbcïing/] luelifc Dp beeje Voorwaarden fietint/ of icta ban ben aart bccsctbcn ia 3idj ijeeft/ In at beranberinjjen en liijbaegfefö baar aan ooft magtcn eigen bjcesen/ të flcebst Ijct jelfbe ©ecüonb/ en geen anber, a3eïi}lt ^nb in be ©ernieubJing bet belofte/ luaac in {jet wezen van hot Genadever-bond begjeepen biaé/ niet seïbrn anbece bingen er üijbacgöe/ 500 al^ aan Abraham en David gcüïceïien iay ecljtet öfeef Ijct aïtijb ten aansten ban bea^eïfs lucjen Ijrt zehdo Verbond. Sao aaïi/ met üetceüuing tat ^ct eeefte ©eriaanb/ Ui at betanbeciiigen ec oaït in gemaaftt/ of üijbaeg^ feïö aan be 23cb:eling ban |)et jelbe taegebaan magten biaiben/ jaoïang bee^e ïtegeï in Ijct seïbe ftanbgjijpt: Doet dit, en gij zult leoven, 500 blijft Ijct fteebé in taejen ijct jelfbe ©erbonb.
3. ïMer uit boïgben ten aandien ban bit ©erbanb ttoee bingen: (i) ^Dat alteé onmiddellijk tusschen God en den Menseh verhandeld bJierb.
biaé geen .U^ibbetaac in Ijct selbe/ notlj iemanb bic aan be jijbc ban v?Db of ban ben ^ensclj/ iets op jictj name tc ben-icljten. JJDant be# tatiï aïlcs ruftte op ijbee^ perfooneeïe ^eljoajjaamijeib/ 500 bleef er gcene plaats boa? cencii .löibbcïaar oberig. (a) Biet^ baii boïmaaiitc onjonbigc öcljao^aamöeib bon bij 43ab geïben/ of niets? anbers? ïton Ijct ^ci-ü0nb iu jijncn cerften ftaat en Hiacljt bcljauben. a3cen taoazb bia^ er in gerept ban bergcebnig ban jonben/ narij ecnigc boojsiening gemaaftt/ in gebat ban mangel aan perfoanccïc a3eljoo?5aam|je'b.
4. ö^it ^erbanb eenmaal tuafcljcu öob en ben JBensclj annrjegaan jijnbe/ 500 ftonbe er geen anber ©erbonb bia?ben apgerctljt ban julft een/ tui cm? wezenlijke l;orin ban eenen ganse Ij anberen/ ban eenen nc= ïjcel berfcBillenben aart toare; naamlijft toaar in onje eigen persooneele Gehoorzaamheid niet ten gjonb of 0025aaft bcrflcefttc ban onje aannce.-ming in ^obs gunst/ of ban onjc ïtecljtbaarbiging boo? ï)em; taant/ soolang suifts plaats Ijeeft/ blijft Ij et/ 50a abi bic ftcaft^ aanmerftten/ Ijct jelfbe Dcrbonb; Ijaeseer oaft be 23ebceling ban Ijct jrlbe bcranberb of berfcljiftt mogte sijn naar onjen tegentooo:bigcn ftaat. Jl^at 4?ena# beiictoaning ooft in Ijct jelbe magt taajben ingcbaetb/ jij 3011 ni^t ban Wen aart ftonncn jijn/ bat alle Werk als bc oojjaaft on^cr tlecljtbaar^ bigiug taierb uitgellooten. «ü^aar 3011 er een nicuta ^erbonb taojben opgerctp/ ban moe^t cr noobtaenbig 3111« ccne ^enabc in Ijct selbe
43 plaatti
/
338 XIII Iloofdsl. Dc Natuur der Rechtvaardiging bèweezen uil
pïaaté Ijcïilicn/ fait üüïitrcftt onijeftaaniiaat taarc met ccnig ons eigen werk, aï^ ^ooftiti0O?taaa?trB ©erfionb^ (tgt;
5. ii^ct Verbond der Genade, lioaianbccrtcïo jijnbc ccn nicuta/ ccn ci0cnïi]j{/ tn balflrcftt ©erfionb tc toetjen/ rn niet ccnc ïjertiajming ban bc ^cbccïinij bcé oubcn/ of ccnc bcranfacring ban ijet jclbc naar onsen tegentaaajbigen toeftanb/ 500 atë fammigen toaanen/ moet bciv ïjaïben in begjetf^ Aart, Wezen, en Eigenschappen, geljeel berfctjiïïen ban Ijet ©erlianb ber é^erften. Cn bit 5011 onmoogeïijfi bn^ ftonnen Sijn/ inbien ïuij boo? 60b getecljtbaarbigb biierben oy gjanb ban an;c. yerfaoneeïe ïtetljtbaarbigljcib [af ^Deugbijetracljting;] taant gier in 6c^ ftaat tjet taejen ban }jet Eerste Verbond. Waarom/ inbien be opereclj* tiitöeib baaj to elite taij boo? (l?ob gereeljtbaarbigb taojben/ onje eigene/ onje yerfoneeïe Ixecljtbaarbigljeib taare/ ban sonben toe nog onber tjet Cerile JDerüonb jijn/ en geen^inö onber een anber.
6. .iX^aar met Ijet ^ieutoe JDerüonb ijet ganér^ anberé gelegen. !I)0ant (1) ïjier is be ïiccptbaarbiging uit Genade, Ijet geen be iJ^eruen ten eehemaaï uitfluit/ ;un'is bejelben in geenerïei oysicljt aïs gjonben onjer Keeljtbaarbiging in aanmerfting Hoornen; 500 aïé uit be boojljec^ nen liijgeOjagte pïaatfen blijftt. — (2) ï^ier ia een Middelaar en Borg; Ijet taelu alleen rust op beeje aDnberfteïling: vDat Ijet gcene taij jeïben niet boïöjengen nonnen/ ais? ooifp^onglijlt ban ons geëi^cljt/ en Ijet geen be JJDet ban ijet €crfie ©erfionb ons niet in ftaat ttan fteïïen te boiU üjengen/ suïft boo? onë soube boïöjagt taojben boo? on.ien Middelaar tn Borg. ^'n 30a bit ai niet opgeflooten iigge in be alïereerfte Sunbig# Ijeib ban een JXIibbelaar en 23o?g/ 500 ié ijet boo? ijet mi 1st 6eg:eclt;= pen in ijet beniVüeelb ban suilt eenen 23o:g of cï:l5ibbeiaar/ bic sicij b?ij^ taiilig aanliiebt/ op be openïijfte eritentenis' bat -jij boo? taien ï}ij jicj} 55o?g fteït ten eenemaate onmagtig taaren/ ter boïtrjenging ban 't geen ban ijun geeistijt toas; en op bic Onbccfteïiing fteiint al be ïöaarljcib ber ^obiijtte (Dpenüaaring. %t is eenc ban be aïtereerfte ftunbigijeben ban ben Cljiistciijlten a?ob5bicnst/ bat be Beere Cljjistns ons gegeeven, onze gebooren ^ij; bat Hij kwaine ais Middelaar, om boo? ons' te boen tjet geen tajj ?eiben niet bolOjengen fionben/ en niet liloatiijlt om te ïij= ben tjet geen taij tjabbcn berbienb. ïfier 'ijeöüen taij in pïaat,r; ban onje eigen ïïetijtbaarbigijeib/ be ilecötbaarbigljeib 6obs; in ftebe ban in onaselben boo? ^?ab reeijtbaarbig te taeejen/ ij? ïfi) de 1IEERE onze Gercciiiighcid. Cn niets ban eene oPerecijtigijcib ban een ganéi'ij an^ bere natuur en aart/ [ban bie in ijet ij^erfiberfionb geei^cijt toas/] ter onje ïteeljtbaarbiging boo? Cob/ itonbe een anber ©erbonb uitmaaiten/ [of ben aart ban ijet JDcrüonb beranberen.] Wc Cerrcijtigijeib bcr^ t)aïben/ boo? taclftc taij gerctijtbaarbigb taoiben/ ié bc Cercttjtigïieib
ban
(/) Zie dit duidelijk verklaard en bevestigd, in Rom. XI: 6.
XIII Hoofdst. hot Onderscheid lusschen de Iweo Verbonden. 330
lian aan onué tacgcrcfiEUb; inbicn niet/ ban jijn lüij nog oiu-
öc öcc jöct/ cn tmbcr Ijct ©rcïionb bcc JJDcr'ftcn.
^cn jaï scggcn/ bat anjc persooneele Gehoorzaamheid too^ nic# manb gcficlb luojbc ör iïccljtliaarbigijcib tc jijn/ bou? lucïüc toij boa? a?ob gcrccïjtljaarbigb toojbcn/ op dezelido wijze aï;S 5e suffig toa^ on^ bcc ^ct JJDcrïilicrijoab, T'otl) toij ftucciicn niet ban bc wijze of manier ny tocïiic jij jurixg .^ij; maar ban bc 3aaft scamp;c. ^nbicn onjc ycrfoa--nccïc ^cljaojiaainljcib in ccnigcn jin/ of ny ccnigcrïci toijjc on^c fcrïjtigöcib booj 45oö ij?/ ban jijn toe nog onber Ijet (Onbc JDccbonb. Indien het, in toat 301/ af in tocfft aysicljt aaïf/ uit de werken is, dan is het geen genade meer (Ie). — cïitJaac men jegt bDO^bct'/ dat het onderscheid zoodaanig- zij, als loereikende is ora twee waarlijk in wezen verschillende Verbonden uittemaaken. 2tïs: ,,In het Werkverbond werd „eene volmaakte onzondige Gehoorzaamheid geëischt, maar in het Genade-„verbond wordt eene onvolmaakte en met veele gebreken en feilen verbelde, aangenoomenquot;. ^Dan bit toa,:bt tod gejegb/ bnclj jonber teni# gen gjonb af üctoijs. j?ccne ïïecïjtbaarbigljeib/ ban bic bolficcfit bat maaïit jij/ ftan tec onje ïiccljtbaarbiging bao; i^ab geïben. — „Genadequot;, Segt men/ „is in hei Nieuwe Verbond de oorspronglijke Bron en oorzaak „van al onze Aanneeining hij Godquot;. ^Dctlj bit toflEt aoü bllE? anbct Ijct aDube [of 3J5erfxberüanb.] T'at be mcnaclj ao?fy?ongïijïi goeb cn terp gefc^aaycn toerb/ toa? een nittoccüfcl ban ^obj aJenabe/ lt;!3aebcrtic^ renljeib/ cn UT'cïbaabigtjeib. iT'e Belooning van het Eeuwig leven in bc genieting ban ^ob/ [ben Jiticiuulj oy jijne ^eljoojsaanüjcib iieïoofb/] toaé aïïeen een uitbïacifcï ban bjijmagtige J3cnabe. iQogtïjanö Ijct geen toen nit bc JEerftcn toas/ toaji niet uit cöcnabe/ aï 50a toeinig aï^ mt, — (Ccn (Dcrbcn; .ïiöcn jegt: „Toen [t. to. onder het Werkverbond,] „zou er verdienstelijkheid in de Werken geweest zijn, welke Ihands |on-„der hel Genadeverbond] is uitgeslootenquot;. Sift anttooojbc: SuïVt cenc becbicnstcïijïiljcib/ aïs ontflaat uit gclijïüjcib cn ebenrebigijeib ban tjet Jöcrft met ben -taan/ boïgenbé be toetten bet bccgcïbcnbc Kerljtbaar^ bigljcib/ 3011 in be Uberften ban tjet ccvfte ©criionb geen yïaatïi geljab Ijclilicn; cn in gccncn anberen jin tooibt bic [bccbicnateïijHljeib ber J^cciicn] tij a 11 bs bertoo:yen/ bao? Ijun bic bc (Cnercücning ban Clj?i^ tu^ a?ererljtigïjcib beflrijben. — aJinbïijït jegt men/ „Al de eer koomt ,,aan de Verdiensten van Christus, om welker wil alleen onze eigen per-„sooneelo Bechtvaardigheid bij God ter onze Bechtvaardiging wordt aange-„noomenquot;. ^Padj bc braag ig niet/ op wat grond, nod) om wal oorzaak onje eigen ïïctïjtbaarbigljcib bij vDob gclbe/ maar of 5c iiij a3ob ter onje ïxecïjtbaarbiging ccnigssin^ in aanmcrlnng ftoomc/ of niet; betoijï/inbicn Öct eerfte toaar taaé/ suïfts eene eigenfcljay ban ijct iJDcrftbccbonb sonbe 3ijn. VEEB-
(/■) [Bom. XI: 6.]
340 XIV llooftlsl. I)3 uitsluiting van allcilci Werken uit onze
DE UITSLUITING VAN ALLERLEI WERKEN DIT ONZE
WAT MEN IN DE BRIEVEN TAN DEN APOSTEL PAULTJS TE VEEST AAN HEBBE DOOE DE WET, EN DE WERKEN DEEZELVE.
tiiccbc 53ctoija suïïcn tac ontïecncn/ ban bc uitdrukkelijke (|l|) Uitsluiting van alle Werken, hoe ook genaamd, uit onze Rcclit-vaardiging voor God. JJDant tit is ijet aïlccu bat luij flaanbc IjDiibcn/ ïiaamiijfi/ bat gccnc ^aabtn of ©cjrirljtinijcu ban ansjclbcii/ be oDojsaaftcn of ïi5aa:liiaarticn Dn.;EC ïïcdjtbaarbitfinij sijn; maar bat taij besrlbc gcljcd cn alleen te öanïicu Ijeüben aan OSob^ ©jije O^cnabc/ boo? 3]cfus €ï(jistua aljt ben MSibbcïaar cn 53o?0C bes ©erüontis. vPc Ijeiïigc diabeten fyjeïien ten beejen oysicljtu jeec nitbnintieliju. [110ant bug ïecjen toe:] AVij besluiten dan, dal de mcnsch door het geloof gerechtvaardigd worde, zonder do werken der Wel (7). Doch den geenen die niet werkt, maar gelooft in Hem die den godloozen rechtvaardigt, wordt zijn gelooi' gerekend tot rechtvaardigheid {w). Indien liet uit genade is, zoo is het niet uit de werken (w). Weelende dat de mcnsch niet gerechtvaardigd worde uit de werken der Wet, maar door hel Geloof van Jesus Chrislus, zoo hebben wij ook in Christus Jesus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit liet geloof van Chrislus, cn niet uil de werken der Wet ; daarom dat uit de werken der Wol geen vleesch zal gerechtvaardigd worden (o). Want uit genade zijl gij zalig geworden, door het geloof; — Niet uit de werken, opdat niemand roeme Hij heeft ons zalig gemaakt, niel uil de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar naar zijne barmhartigheid (lt;/).
*3?ec3e en foojtgelijüe ^etuiyeuisfeu ftneciicu uitb.niHUdijlf/ en ücbea# ticca met ronbe luoojben aïïe| toat taij betaeeceu. €n ift ben obertuigb/
(/) Rom. ill : aS. (jn) Rom. IV : 5. («) Rom. XI: 6. O) Gal. 11: 16. (/') Efeez. II :S, 9. {q) Titus 111:5.
XIV Iloofdsl. Rechtvaardiffinquot;1. Wat men in de Brieven enz. 341
O ö
bat geen onücbnDjoojbcrlö mcnarlj/ Uiicns gcmocb niet boojingenoa' men jij i300j_kiindigheden cn onderscheidingen, toaat ban norij in öc aangiijaaïtiE ^cljjiftnurirfistcn/ nottj eïber^/ één cnMe Ïcttcï tc It inden iê/ anber^ jaï ïionnen oajöeeïen/ ban bat be Wei in aïïen 3in/ en allerlei Werken ban taat aart aoVi/ boo? luien/ oy 'mat tijb/ af boo? taeïïxc mibbeïen ooit bejricljt/ niet ficgts in beejen of in bien sin/ maar in aïïe opjicljtcn er. üetreMiingen/ ten ccnemaaïe nitgcfïooten jijn ban onje iSerijtbaarbigiuij bao: vöob. ■iJn ié bit 300/ ban moeten bic onse tocbïugt aïïeen ncemen lot Cljjigtuö ^crecljtigfteib/ sullen liiij ooit boo? i£gt;ob gcrecljtbaarbiijb toojben. ^Dit gehoïg ïcibt be 51'jiosteï self af uit een bet flraftsgeineïbe i^etnigenififen. [T^aar toij Ijetn bna ïiooren fpjeefien;] Ik ben door de Wel der Wet gestorven, opdat ik Gode lee-ven zoude. Ik ben met Christus gekruissigd, en ik leeve, doch niet meer ik, maar Christus leelt in mij; en hetgeen ik in het vleesch leeve, dat leef ik door hel Geloof van Gods Zoon, die mij liefhadde, cn Zichzel-ven voor mij overgaf. Ik doe Gods Genade niet te niete. Want indien de rechtvaardigheid door de Wet is, zoo is Christus ie vergeefs gestorven (r).
oDnsc partijen jijn onberïing seer bc:beeïb/ en ïionnen gansrïj niet eenst teojben ober ben sin en be meening bea 5iquot;poateIs in bie taoojben. ïJDant Ijet geen aan jjet oojbeeï ban ijber menaclj aï^i eigenaartig en bui^ beïijti baojUoamt/ boo?aï uit aamnerfting ban be tegenoberftcüing ban be Jl?et en be IDeriieu aan be eene sijbe/ cn 'Ijet lt;2?eïoof/ be 4?enabe/ en CüJiatusV aan be anberc/ toelVien tegen eïuanberen tao:bcn gefieïb aïa oulirftaanbaar in Ijrt ftuü onset ïïecljtbaarbiging/ bat toiiïen 3if niet erltennen/ ooft ftonnen sij suïfté niet boen/ jonber be geboeïenj? bic sij boo:ftaan ten eencmaaï oberljooy te iueryen. 3Pij snücn berfjaïben Ijun^ ne bccfcijiïïcnbe gisfingen onbersoefteu/ beeïa om bc on'üefiaanijaaiijcib taeïftc onber bc üeftrijberen bcr itfaarljcib Ijccrarljt aan ben bag tc ïeg# gen/ en beeló on; mirï trgentaoojbig 53ctai)ï? aantebjingen.
1. Sommigen seggen/ bat Ij ice aïlccnlijft 'üebocïb taojbc de Schadmnv-wet, en de Werken derzelve; of de Wet, zoo als ze op den Berg Sinaï aan Moscs pegeeven is, cn aÏ!» in sirlj begjijpenbe bat gcljcde JDcrljonb/ toeïft nabertjanb soube afgefdjaft toojben. ^Dit luaö in brocgcr tijb Ijet gemcenc geboden bcr Schooli-elcerden, bodj tljanba too,:bt Ijet sdbc aïgt;-gemeen bertoojpen. ^De gebacljten onïangs boojgeftaan/ „Dat de „Apostel Panius ile Rechtvaardiging aan de Werken der Wei onlzejye, „niet omdat geen eenig mensch die volmaakte Gehoorzaamheid welke „de Wet vordert, volbrengen kanquot;; of „dat hij zelfs de volmaaktste „Werken, en onzondige Gehoorzaamheid nitsluite, alleen daarom, dat „de WTet zelve welke de Apostel bedoelt, niemand konde rechtvaardigen
„door
(/) Gal. II ; 19-21.
342 XIV Hoofdst. De uitsluiting van allerlei Wbrken uit onze
„door de onderhouding der zelvequot;; jiju hibctaab maar ccnc Ijcrjjaa-11110 tier verouderde, kundigheid, ijat ï)ier aïïccn de Schaduuwwet tc berftaan snuijc jijn/ af/ get geen op Ijct jeïftiE uitftoomt/ [tat men er tiooi te üegjifpen IjrïiüiV] de Wet welke op den Berg Sinaï gegeeven is, afgetrofifien ban bc ^cnaöe öcr belofte; ioefftc ui e man ij öoa? öc onber^ goubing gaarer lt;öeüaben en Sinsettuigen ïionbe redjtbaarbigen, (Pan miöer aïïe gi^ftngen ié tee^e be migcrijmbfte/ en allermeest fttijbig tegen Ij et oogmerft bes Jtpasteïs/ toaatam 5e ooft boa: Bell ar mijn jeï* ben beriuojpen taojbt. llOant be JCyogteï fpjeeftt ban bic J©ct/ welker doenders zullen gereclilvoardigd worden (s); terbJijï be boDjflanber^ ban bat geboden cr boa? biihen berflaan eene Wet, die niemand haarer onderhouderen rechtvaardigen kan. i^ij [pjecitt ban bie 3©et/ door welke de. kennis der zonde is; en beeje Ijoebaantgïjeib ber JJDct merfit Ijij aan als bc reben/ Ui a ar om taij boo? bc toer ft en betjcïbe niet konnen gerechtvaardigd worden (t). Cn toelfie 3jr»et Ijet 3ij bao; bicïfte bc janbc geïienb taajbt/ bcrftïaart p uitbjuMieïijfi/ baar Iji) betuigt: Ik kende de zonde niet dan door de AVet; ook hadde ik niet geweeten de begeerlijkheid zonde te zijn, indien de Wet niet zeide. Gij zuil niet beg eer en (u); maar bit is bc Zedelijke Wet aïïccn. ï^ij üebaeït bic DO et/ luciïic aïïcn sanbaaren den mond stopt, en de geheele weereld ^oor God verdoemelijk maaïit (v); get geen aïïccn gefdjiebt boo? bic JJDct/ welke in 'smen-schen hart is ingesehaapen (w). ^Dic JDct ban bldfic gejegb biajï: De mensch die deeze dingen doet zal door dezelven leeven (x); ludite aïïe menfeijen ban bicgcn bc jonbc onder den Vloek fijengt (2); bic JDct tacÏÏfc door het Geloof niel wordt te niete gedaan, maar bevestigd («): bodj bit aïïcji fian niet gejegb toojbrn ban bc Schaduuwwet, notïf ban Qct Sinaïtiseh Verbond. ïfet bic ïDct/ welker Bedil, vervuld moest worden in ons (b). ï}ct boo:bcdb ooft ban een ^Bengel)/ todfte gc^ rcdjtbaarbigb toap gcbJo?bcn jonber bc bjcrlicn bier 3J?ct bjciïic be ^Cpo^ td beoogt/ naamïijït ban Abraham, taaé reeba ccnige centoen boo? be Sinftcïïing ber Schaduuwwetten gebcitrb. 5f3ogt'ljan^ jeggc ift niet/ bat bc Schaduuwwet en be taerfien bcrjdbe/ geljceï ban Ijet cogmerfi beg 5l'po^tcïjj jOiibcn jijn nitgc|looten. 30aut bic 3Det gcgcebcn 5'mbc/ 300 toag bc anbedioubing ber^eïbe geen gering beeï ban bic 4?eljaaj5aanv Ijcib/ bicïfte bc mcngrtj uit ïi?a£l)t ber Eerste Tafel ban bc 3©ct ber Tien Geboden bcrfctjuïbigb i^. oJn in soabcjrc ai,é bc iietradjting ber yïig# ten boo? bic UDetten boajgcfdjjccbcn/ een gebedte nitmaaftte ber fdjul* bige gc^ao?3aamöcib m bc Zedelijke Wet gcci^djt/ in soabcjrc Utojbt bCjdbe/ nebens aïïe anbere taerücn/ in onse Itccljtbaarbiging boa? ii?ob
uit^
(s) Rom. 11:13. (/) Rom. 111 : 20. (//) Rom. Vil : 7. (lt;■) Rom. 111 : 19. (7a) Rom. II: 14, 15. (a) Gal. 111: 12; Rom. X : 5. (s) Gal. 111: 10. ((?) Rom. 111:31. (/') Rom. VIII: 4.
XIV Iloofdst. Rcclilvaardiging. Wal men in de Brieven enz. 343
uitijcflaatcn. bat bcc;c 3©ct/ of ccnc anberc lucïftcr baïmaautc
onöcrïjauüinö naait icmanb fiaubc rccljtbaarbigen/ Ijicr aïïccnïijtt joubc ficbadb jijn/ is ccnc ftcïïinij ban aïlcn gjanb ontüïaat/ cu ïijnccctjt fttij-bcnbc tegen bc uitbjuïiftclijl'tc bccMaarinit bes? ^ydjïrcïj». Cn inatmen Doft niagt iniijengen am juïïiö ftaanbc tc ijaubcn/ bc ïterttttaber Augustijn ücljaajt tat bc gccncn bic Ijct met ranbc tuaajbcn bcrtacr^ pen. ^US Iaat l)i) 5ic|j Ijaai'cn: Ne quisquam pularcl hic Aposlolmn dixisse ca Lege neminem juslificari, quae in Sacramcntis veteribus multa cunlinel figurala praécepta, xmde et tam est ista circurncisio car nis, continuo subjungit, qnam dixerit Legem d' add it; per Legem cognitio pecca-ti (c). [iï^at i^: Men denke niet dal de Apostel hier wil zeggen, dat niemand gerechtvaardigd worde door die Wet, welke in zich behelst veele Inzettingen, al'gebeeld in de oude Sacramenten, wanneer liij van de AVet spreekt, en zegt: Uit de Wet is de kennis der zonde.] Cn op eene anbere plaats: ATun solum ilia opera leg is quae sunt in vetiribus Sa-cramentis, amp; nunc revelato Teslamento novo non observatur a Chris Hants , sicut est, Circurncisio praeputii, li' Sabbati earned,is vacatio; amp; a qui-husdam escis abstenenlia, tt: peccorum in Sacrificiis immolatio, quot;c neome-nia 8: azymuni, J caetera hnjusmodi, verum etiam illud quod in lege dictum est, non concupisces, quod uhique fy Cliristianus nullus amhigit esse dicendum, non justificat hominem, nisi per [idem Jesu Christ i, S,'gratiam Dei, per Jesum Christum Dmninum nostrum {d). [JDat Niet alleenlijk die werken der Wet, welken bestaan in de oude Sacramenten, en die thands, daar het Nieuwe Testament geopenbaard is, door de Christenen niet langer onderhouden worden, als daar zijn, de Besnijdenis der voorhuid, de vleesehlijke viering des Sabbaths, en do onthouding van sommige spijzen, als ook het slagten van offerdieren, het leest der nieuwe maan, en het ongedeessemd brood, en anderen dergelijken, maar ook hel geen in de Wel gezegd wordt. Gij zult niet begeeren, welk [gebod] niemand der Christenen zal durven zeggen onderhouden te hebben, konnon den mensch voor God niet rechtvaardigen; maar dit geschiedt alleen door hel Geloof in Jesus Christus, of de Genade van God door .lesus Christus onzen Heere.]
2. inbeten iuiïien/ bat bc 'JCparïtcï cenijjiiju uitfluitc de volmaakte Werken, boa? bc JE»et bc aDnfdjuïb ijccitkljt. aiTcn uitleg bic redjt* ftrceïfê tegen ben ;aa chen gemeïben aanïaapt. ^atjj bit 5af ben Soci-niaanen mcept iamp;cgaagcn. Tgt;U5 fp?ecftt ljun ©oajgangcr jelf: Paulus aijit de Operihus §• perj eet is in hoe dieto ideo enim. adjecit, sine operibus le-gis ut indicaretur loejui eum de operihus a lege requisitis, sic deperpetua 3' perfectissima divinorum praeceptorum obedientia sicut lex requirit. Cum aulern talem obedientiam qualem lex requirit neme praeslare possit, ideosub-
jecit
(r) De Spirit. Liter, cap. 8. (rf) F,pist. 200.
3M XIV Hoofdsl. De uitsluiting van allerlei Werken uit onze
jecit Apostolus nos juslificari fide, id est, fiducia ohedieniia e% quantum c
' qui.s que praestare potest, §■ quotidie quam maximum praastare studel, fy {
conniütnr. Sine operilms legis, id est, etsi interim perfecte totam legem c
sicut dehehat complere nequit. [ö?. i. Paulus spreekt hier van de Werken f
en noemt ze volmaakt, waar door hij aantoont te verstaan de Werken, ] die de Wet eischt, zonder de Werken der Wet, en dus spreekt hij van de
standvastige en volmaakte gehoorzaamheid welke door de Wel gevorderd a
wordt. Doch naardien geen inensch dezelve kan volbrengen, zoo voegt ij
er de Apostel bij, dal wij gerechtvaardigd worden door het Geloof, dal (]
is, zulk een vertrouwen en gehoorzaamheid, als ijder mensch kan uil- li
oefenen, en lot welke hij zich dagelijks met ijver benaarsligt. Zonder li
de Werken der Wel, dat is, als of hij middelerwijl ontkende de gansche ü
Wel te konnen vervullen zoo als hij schuldig was.] ïPortj/ CO/ 1
luojbt balie big tocijcftcmb Ijct gcculuij üctaaijcn VaiHcn/ naamlijft/ iaat b
bc 3lquot;p0StcI Ijicr fyjccïic ban de zedelijke en onverbreekbaare Wet van n
God; en bat door de werken derzelve geen inensch kan gerechtvaardigd j
worden, ja bat alle bic tacclkn ban 0115c ïïccamp;ttiaatbiging uitgc^aatcn ei
3ijn; tuant Ijct \i/ scgt bc Jtpo^tcï/ zonder do werken. iigt;c ill erft cn li
bccjcc UDct Dbccccnftaoinstig ijaaccu ciaclj bafbiagt jijnbc/ juilcu ïjcin g
bic bcscïucu barijjcmjt recljtbaarbigcn/ 30a aï^ bc ?tyasrcï bccftïaart u
(c)/ cn 300 als bc .-écljjift oy aubcrc yïaatfen getuigt/ bat de mensch 11
die deeze dingen doet door dezelven zal leeven. ïDotlj bctoijï bit nooit 31
boo: ccnig 3anbaar ftan gcfcljicbcn/ 300 bJo:bt aïïc aanmerfttng ban bc^ n
3cïbcn uit bc ïiccijtbaarbiging uitgcfïoatcn, (a) ï^ct is ccuc taocstc 5
bci-iiccïbing/ bat bc Stpastcï 3aiibc baa?ljcübcn tc betaogen/ bat bc b
volmaakte werken bcr ïDct ons niet redjtbaarbigen ftonncn/ maar bat ïc
3UÏft5 ftannc gcfcljicbcn bno? onvolmaakte werken, bic niet beanttaoo.^ bi
ben aan bc 3Pct. (3) ^oegtflaan 3ijnbc bat bc ïL^ct In aar ban tjicr ge= 3c
fpjooftcn UiOL:bt/ bc Zedelijke Wet van God, be SJDct 0113« ^êeïjepuing 31
5ij/ ban ia er geen be minfte 3lacem ban juïft ecnc onbcrfeljeibing in bes» iji SCpoóteïa betoog te binben/ bat taij naamlijft/ niet 30ubcn gciccljt# .
baarbigb taojben booj be volmaakte werken der Wel bic toij niet boï# ït
üjengcr. ftonncn/ maar bij sommige onvolmaakien bic taij ftonncn bot= ï
bjenger./ cn toaar toe luij ona benaarstigen. .Hieta ié meer ban Ijct b
ganftlje oogmerft/ en bc buibeïijfte taoojben ban bcS JCpcateÏJ? Itebcnce^ g
ring ücr'inijbcrb. (4) l^c uitbïngt taaarban men 3iclj bcbient/ dat de ei
Aposlel de Rechtvaardiging door hel geloof zoude overslellen tegen die b
uit de werken, welken 'hij'uilsluit, ia in bit oy3icljt ten eentmaaï ijbeï. g
3)Dant men Vuil dat geloof boen beftaan in de gehoorzaamheid aan Gods bi Geboden, op 30a gebicftftig ecnc lui[3c a(a ona bermogen bcrciftcn ftan.
3E»ant bc Apostel aïïc 3UÏfte Itecljtbaarbiging door de Wet cn de werken b
der-
(e) Rom. II: 13.
XIV Hoofdsl. Rechlvaardiging. Wat men in de Brieven enz. 3-45
m derzelve fjeüücnbc uitjeflaatcn/ itcit gccn^in^ in bcL'jtllier yïaatö ons
fy Geloof en Gehoorzaamheid, maat liacgt üi) Ijct l'oaiigc: Kn worden
m om niet gereclitvaardigd, uit zijne Genade, door do Verlossing die in
en Christus .lesus is; welken God voorgesteld heeft tot eene verzoening door
hel Geloof in zijn Bloed (/').
de 3, dommige ïaatcre onbec an^/ cn Ijct onttijeeïtt tjun niet i'd aan baojijangcr*»/ Itctaccrcn/ hat men baai be ilbcrften bic bc 5Cyaöteï gt iian bc Itccljtliaacbiijing uitfluit/ alleen te herftaan Ij ebbe/ de uiiwen-lat dige werken der Wet, verricht zonder een inwendig beginsel van Geil- loof, Vreezo, of Liefde omtrent God. -©ïaaffrïjc luecften/ aïfeen uit Ier Incci* baa? be bebjeigbe Straffe bcr Wtt/ ftannen ona' niet renjtbaar^ he bigen. ^acij bit gcVtacïen ié niet aïïecn valsch, maat godloos. 3Bant/ Et Cd ^e 31'jJostc! fluit oatt be Werken van Abraham uit; maat bee^en at tuareu geen enkel nitwendige, af slaafsche pligtbelraelitingen, 300 aïé an men in bie fteïïing befcljiijft. (2) ^e 3}9erften bie uitgcflaaten Inajben/ gd jijn bic taeïlten de Wet van ons eisclil: cn be ID et ié heilig, rechtvaardig, cn en goed. .illaat cene 313ct bic cnftcï uitwendige pligten, janbet innct^ cn lijftc Stief be tat 03 a b/ Imajfcfecef/ jau men niet heilig, rechtvaardig, en ;m goed ijectcn Uaunen. (3) ^Dc ïJDet Uetaaibcelt aïïe julik 3^etUen/ bic itt uit geen inwendig beginsel van Geloof, Vreeze, en Liefde liaaiblfaO' ■cli men; taant jij eiacljt bat taij in af an^e ^cljaajjaamljeib/ ben ï}cctc an-ait jen 43ab sullen ïiefljeübcn met gcljccï ca5 Ijatt. €n bc ^pastel jegt Jc# niet/ bat taij niet ft an tien getccljthaatbigb taajben baai taetften bie be ite 11-ct affteutt/ maat bat julitó niet ftannc gefcijiebeu baa? be DDetl'tcn be bic jij gcüiebt. (4quot;) ©et fltcftt g:aatlijft;i tot ancct ban v6ab/ te fteï-jat (cn/ bat ©ij taicn Ijct all een taeliaamt bes menfcljen Ijatt tc ftennen/ en cu* baatam aaft in alle oiije pligfüctracljttngcn hot harte aanziet, cene ÜDct je* jou baaifcljiijben bie niets ban uittaenbige fiaaffdjc pligten ciarljtc; taant ng saa bc 3J?et taclftc Ijict üebaeïb taa:bt mectbct eiacljt ban jijn bit aaft jeé bc ccnigfte taetften niet bic uitgcflaaten taa?ben.
amp;t* . 4. SCnbcrca jeggen in quot;t gemeen/ Ijct be .loodsche Wet bic ftebaeïb
ioi* taa:bt; en ijict mebc taaant men be ganfelje ^taaatigljeib te anttaijftcn.
iaï* iDatlj soa men baa: be .loodsche wet hetflaat bc Schaduuwweiien, of
Ijct bc l^et onüepaalbïtjft 500 aló 3c boo.: Moses gegeeUen iaquot;/ ban ia be an*
ice* gegjonbjjeib ban bit boajgecbcn teebé aangetoonb. ,7X5 a at ücgjijyt men
de et baa: bc gansche Wet, af ben tïegel ban 6eijaa?5aamljcib aan be Uetft
die ban Israël anbet Ijct (Oubc ;Ceötament bao:gcfclj:eebcn/ ban ficbat bit
ttcl. gescgbc beet IPaatljeib in sirft/ miafrljicn meet ban men et mebc üe.
ods boeït.
an. 5, Sommigen tacbctom/ benften/ bat bc Apostel ijict uitfluitc ^uïfte
ken ïJ^crften/ die met oenen waan van verdiensteliiklieid verricht worden en
iet- ' ' op
(/) Rom. 11 i : 24, 25.
AA
_
.'ViO XIV Hoofdsl. De uilsluiting von allerlei Werken uii onze
op welken men de 1'elooning- als eene Schuld, en niel uil Genade ver-waclii. ^Doclj 311ÏU ccnc a^nbcrfcljcitiing ontbc'ftt siclj nocl) in ben CctiHt/ nodj in ben (êaamen^ang. JIDant/ (1) Ttc 51'pagtcï fluit alle werken der Wel uit/ bat \é/ aïït pliglcn bic be J)?ct ban on^ bij taijjc üan ric=lt; ijocij3aani|jcib üojbert/ ban brat aart bic ooft taccjcn mogtcn. Qa) ^c iJDct cisctjt gecne pliglen niet ccncn waan van verdienslclijklieid tc tic# tradjtcn, (3quot;) T'c luccftcn bcr iPrt oapftuonijïijït aangcracrfit/ ücljclö-bcn gcenc zulke verdienstelijkheid in SlClj/ iucltic ontftonbC Uit bc eben^ rcbiriljcib berseïben tot tjet ticïbafbe quot;Koon/ hoïiienbé bc ftrcngftc tóet^ ten ber iquot;iecl)tbaactngl]cib: en in beejen jin aïleen lna:bt bc berbicnótc--lijfüjcib bec bjcrüen/ boo: ljun bic beseïben in onjc ïïetljtbaarbiging bJilben doen gelden, ontfienb. (4) ÜPe verdienslelijkheid biclfte bc «Cyoétcï uitfluit is bic tociïic onaffeijcibbaar aan bc bjerfien berfinadjt ia/ 500 bat bc^elbc niet Uah uitgcflootcn luocben/ sonber t eb ens bc taec^ Vien 5dl;eu nittcfhiitcn, Cn tot beeje becbiciiétdijuijeib bcr biechen/ üeljoorcn ttoee bingen: — Eersilijk, eene betrekkelijke rocmstollb, bat ig/ niet boïftrcfit boo? a.quot;obs aangesietjt/ 300 ais uit een Miritinn ex rotuliijno, j of Verdienstelijkheid uil kraelit van waardigheid] JOU boojb' bloeien/ en ludüe fommigc eïfenbige fierbeïingen gebiaanb tjebben in ljuimc luerïtcn tc binben. Jüaar 51116 eene/ biaar boo: be eene mensdj ietsquot; boben ben an beren 5011 booiuit Ijcüüen/ ter bcrbjijging ban bc i*xedjtgt; baar biging; ïjet geen met be £gt;cnabc niet üeftaan quot;ftan (f/). — Ten anderen. THit be 55dfloning niet boïftreïit uil loutere genade gefdjiebe/ maar bat baar in adjt gegeeben Inoibc op bc iJDerfien; Ijet geen besctbc in joobeire naar schuld boet sijn; niet tocgcns eene iuncdijïtc toaarbijc/ quot;t gccu onber bc 31-et bcr Jkljcpyhig scïfs geen yïaata uonbc ijebben/ maar uit ijcofbc ban ccne jcftcrc NVclvocgiijklieid, [of f-Dccaarneïijixljeib/] met opsiert tot bc lt;J?abiijiit beloften (h). 311 beeje üeibe ousidjten is' be Vei'dienstelijkhcid onaffdjeibbaac aan be ST1 cru en; en be ï^citigc ^eest/ ten ciiibc bejeibc gansdj en gaèr nittcflniten/ fiuit boïftrcïtt aï* ïc Jlherften uit Vuaar aan bc;dbc onaffdjribeïijii is/ geïijit ;c iö aan allen. T'fi'ljalben/ (5) ftnccïtt bc 5Cyostel gccu enkel woord ban bc nitflinting ber Verdienslelijkheid der Werken aïfcen: maar Ijij fluit aïfc bierften Ijcc geivaamb binten/ en 311111^ boo? bit ?3clui)?/ bat inbien men bejeïben toc^ ftoub julfts onbctnnjböaar be Verdienstelijkheid in ben gemeïben 3111 3üubc met jirlj u?engen/ Ijet geen onbeftaanbaar 3011 jii-i met a3cnabc. Sommigen 'uiaanen bat men Ijen bcrongelijitc/ bianncei* men ljun/ om liet ftaanbe Ijcuben ban ben inbïoeb on3er gocbe 3Egt;crftcn on oi^cïxcdjt' baarbiging/ ten ïastc legt bat jij be JDcrbicnatcïijUljeib ber ïDcrftcn bc» tocceen. %gt;odj bc juiïtcn onber ljun/ bic best bcgiijpcn iuat 3ij jeggen/ tu liet ^cfdjiï seïf ödjoo?ïijli boo?5icn/ 3ijn 30a af lieerig niet ban
een
{£) Zie Rom. IV : 2. (//) Zie Rum. IS' ; 4.
XIV llooklst. nechlvaardiging. \V;il men in de Brieven enz. 347
ren foo^t ban Voidienstclijklieitl, aï^ lacrtcubc bat bcscïüc itan be UDcr# lien ünaffcïjcibclijïi jij.
6. Jtnbcrcu luiïïcn/ bat be Jtyostcï aïïceuliiït uitflnitc de \Vcrken die vóór hel Geloof, door de kradilon van onzen vrijen wil en naluviriijké \erinogens, zonder den bijstand dor Genade, yerrichl zijn. UDcvftcn
door de Wel gocisclit. onbctftcïïcu jij bcsuïftcu tt jijU; bic Ülij bao^ Ijct 55ciquot;htur cn tjet Gebod der Wei aïïccn licjcicljtcn. .fOaar bc JlD^t bcö ^claofs cisdjt/ [baïgcnb^ ljun/] IPcrucn bao: Ijct bermogen cn ben inblacb bcc écnaöc üctcarïjt/ cn bcc.;cn jijn niet nitgcilacitcn. ge^ baelcn too,:bt tfjanbs baa: be geïccrbjlcn en luerftanbigftcn in be iiamn^ 1'cljc ïiccït baopgaanbrl cmljcïsb. T'ic gccnen anber ons/ leeïften boo: ben inltïocb ccc JDcrïicn oy cn;e ïïceïjtijaarbiging pleiten gcïijli jij bec« (c cnbcrfcljcibingca üccsigen om ïjunnc gebadjten te bcrïtlaaren/ cn ijim gcüocïcn te ücluijbcn ban met bat bcc [ioomsebgezinden faamenteftem» men/ 50a cnt'ficnncn 3ij tot nog toe ben naam van Verdienstelijkheid, en bc 3aaft scïbc in ben jin ber iloomsehe Kerk; geïijft bcjclbc ba01 aïïe Socijns^ezinden ebcucrus betiaocljcnb too:bt. daarom üebicnen jij sicïj ban bc boojgaanbc Uitvhijji, naannijft/ bat aïïccn bc Verdienstelijkheid boo? ben Tïyofitcl btojbe uitgcflootcn,/ cn bc Werken enïicï boo: 500--be:re ^ij verdienstelijk jiju; offcljaon Ijct l'iïaac ia/ bat bc ?Cpostcï boo^ jjcüije te betoagen/ bat be ïPcrften baarom ^ijn iiitgc|lootcn/ ombat men bcjetbcn onmoageïiju ïtan toeïaaten/ jonbec tegclijft suïït cenc Per-bicnótclijufjcib/ aïö met 6enabc bolftceftt onbeftaanbaar iaquot;/ tc ciitcnncn.
Ö^orlj bc Roomsehe Kerk ftan ban bc Verdienstelijkheid 500 ligt niet afftaan. Jï5en Ijcet't bc rij alben een soort van Werken uitgeftijjt' om aan bc uitfpjaaft bea JCyoêtcla oyteoffcren/ en bic men ;ielj bid getroosten biiï aï^ niet verdienstelijk te ïaaten baaren. ^Dit 51)11 bic UDcrïtcn/ bic 500 al^ tc boeren gejegb ié/ bc:ciel)t bia:bcn vóór hei Geloof en zonder den bijstand der Genade; cn joobaanigen ^ijn bolgenba 1)1111/ alle bc Werken der Wei. tMec in üetoonen ,;ij jeficcïijït meer berftanb cn gclt; maatigbljeib ban fommigen onber ana/ bic | boo? bc lïDctftcn In elften bc v viyoatel ban bc ïictljtbaarbiging nitflnit/] alleen uitbienbigc JDccftcn cn pligtöctrarljtingcn bJillcn bcci'taan ijeüben. JDaiit ;ij ftaan toe/ bat beelc inVucnbigc JlDcrftcn/ aM I3ekommernis, Droefheid over de zonde, cn bergclijften/ ban bicn aatt jiin. .tKaar ï)ct 5i)n/ jeggen jij/ bc IPer^ ftcn der Wet bic nitgefiootcn bio^bcn. 'JDocr) bit ganfelje gcboelcn/ cn alle bc drogredeneeringen, Vuaar boo: men fjet noogbc ftaanbc tc ftotu ben/ ia boo: allerlei Protcstantsche .-§rl):ijberen/ tegen Bellarjiijn en anberen/ 50a üonbig en obertnigenb incberlegb/ bat Ijct onnoobig ia 3iilft,a te Qerljaalen/ of icta er bijtcbocgen. 'Pc ongcgjonbl'tcib bier .-©telling/ 3al ooft ban jelbc iilijficn/ uit Ijct geen'mij ftrafta aangaanbc bc Wet, cn bcrjclbcr Werken, beo: ben ?tpaatel beboclb/ betoogen sullen. 'Pc ljoorb;aaücn cel)ter/ bic ter Incbcrlcgging ber btoaaling
44quot; 3011^
r
348 XIV Hool'dsl. De uitsluiting van allerlei Werken uil onze
jouijm fionncn aangc^onptn lnojbcn/ julïcn tol] met ccn tooajt oy.- c
normen, (i) vPc 5(pogld fluit alle Werken uit/ jonticr onijcrftïiciiï of x
uitsonberinjr. ^ISaar Ijct yaét on^ niet onfcerfrtjciöingtn tc bcrsirreti/ t
baar bc Sêct geen onberfrï)cib maafit. (2) Alle de werken der \Vct t
too^ben ititpeflooten/ be;ljalben ooft aiïc JKerïteii/ na ijet beloof boo? 5
be ïjuïy bet lt;i?rnabc licjeitïjt. JJPant bic aïïr worden in de Wel van ons 3
geëisclu (i). 3)?erficn bic boo? be 3Kgt;ct niet 3i)n boojgcfrlj^cciicn/ jijn t
niet minber (J?obc ccn gjoutod/ ban jonben tegen tc JEH-t. (3) l^c b
Werken der Geloovigen na jjnnnc 53eïieering/ boo? bc inbïoeben bei* a
«jpcnabc bejrirljt/ hioJbcn boa? ben Jtposteï nitbjiiliftclijli nitgefiootcn. t
goo jijn bic ban Abialiam, nabat 'Ifij rccbö öecïc jaaren geïoobig taa^ 3
getocc^t/ en in goebe JJDcrficn nbe,:bïoebig baa^' tot pjijs ban 3?ob. Sf.00 fi
fluit bc 5tposteï jijne eigen lïDerïien uit/ na 3ijne 55cïicering (A); en d
incgeüjïis bic ban aïïc anbere (i?eïoobigrn (/). — (4) Jt'ïïc jullie 3J?etticn 3
bic aanleiding lot roem 30ubcn ïionnen gceben/toojben uitgeflooten (m); d
boclj bit ïian becï meer gefeïjieben boo: be i)?erftcn ban tocfcergeBooecnc z
menftijen/ ban beo? cenig bjerl'i ban onbcficerbrn. C5) iDe 3JDct eisdjt 3
Geloof en Liefde in aïïc 01130 bietften; inbicn ban aïïc bc BDerften ber n
3)?et 3ijn uitgeflooten/ ban moeten ooït be ücste D?erïicii fact ^elocbt fi
gen uitgeflooten 3ijn. (6) 5iquot;ïïc lirevticn taojben uitgeflooten bic tegen b
bc aPenabe/ 300 aïa 3e in Dn3c Kcdjtbaarbiging bolftietit b_jij tncrftt/ a
oberftaan. ïPorlj 300 i^ l)et gcftrïb ten aaii3ien ban aïïc iPcrïicn 13011# n
bet onberftljeib.] (».). — (7) ^n ben Brief aan bc Galoliers fluit be b
Jfpocteï ban 01136 ïiérijtbaarbiging uit/ aiïc 3©crficu bic bc baïfetje ^Cec# ïi
raarS aïö noobbienbig tot bc3eïbc boojftonben. .iiï^aar bic bcrïcibcnbe I
^quot;posteïs bjongen aan oy be noodwendiglieid van de AVerken der Ge- g loovigen, en ban gun bic aïrccb^ tot lt;J?Db bcïiccrb toacen. 31?ant 3ij/
taien 3ij tot bc bctrarïjtiiig berseïben tot bat cinbc/ taiïben noob3aaïicn/ 11
taaten reebg baabïijït geïoobigen menfeijen. (8) T'c dertien bic bc apo^ 0
tcï ban 01130 ïïecljtbaarbiging uitfluit/ 3ijn Goede Werken. 3E?ant men d
li a 11 niet toaanen/ getctljtbaatbigb tc taojben/ boo? 3)Dec»cn die niet ti goed zijn, of luaar aan bc bercisrijtc Ijocbaanigfttbcii om goed tc 3ijn
onttijceïicii. Jl^aar 3DObaanig 3ijn aïïc bc J^crücn ban OnLictieevben/ ei
3Dnbcr ben Bijftanb bec a3cnabc bcjridjt/ Ijct 3ijn gcenc goebe 3Jt?crften/ b
norlj tooibcn afê goeb ban ^ob aangenoamen; maar et ontüjecflt bat 0
geciic aan/ bicïn bTejenïijït tot een Goed Werk bcljoc^t. €11 ijct ié bi btoaaé/ tc benften bat bc Styaotcï aï 31)110 rcbciiecri}?atl)t 3011 te taerït
fteïïcn/ om tc ïtetnegen bat bic ï© erft en ban 01130 iicdjtbaarbiging uitgt; n geftooten 3ijn/ toeïïten niemanb in 3ijn eigen gemocb Iran oo?bccïen
ceni*
(J
0
(i) Zie Psalm CXIX ; 35, en Rom. Vil: 22. (/è) Gal. It: 16; 1 Kor. IV :4; Filipp. Uiig. (O Efeez. 11:9, IO- Rom. IV: 2; 111:27; Efeez. 11:9;
1 Kor. 1:29-31. (//) Rom. XI: 6.
1
XIV Hool'dst. Rechtvaardiging. Wal men in de Uneven enz. 349
cniiijc aanmcrfiinQ tot bat cintic tc lierbiEiicn. C9) ^ rebcn luaaram
of 0ccn ccniö mriiscï) boo? be BDct fsan jcrrcljtbaarbigb toajbcn/ om-
'U/ bat tiictnanb bcjclbc volmaakllijk onderhouden kan. JJDant tooi ccnc
Vel faoïniaafttc a?cljtiaj.yaamïjcib rrcljtlaaarbigt onö bc JPct (o); brrljalücu
102 5i)n aïïc JJDcrftrn intgcfiootEn/ bic niet volstrekt volmaakt jijn. Tgt;oclquot;j
3ns 30a tjet gq'tcïb iiirt bc alïcrücstc ïürr'ficn bcr a?cIooliigcii; 500 aï^toc
iijn te booren yetooub jjcüïicil. C10) 3inbieil bc Werken der Geloovigen,
3?c boo? bc ljuïp bcr «Pciiabc ïictracljt/ in bc ïïcrtjtliaarbigin® ccnigsjiné in
jet* aanmcrïitng fitoanicn/ ban soubcn 5c of medewerkende oorzaaken moe*
cn. ten ^ijn/ of noobteenbig ondergeschikte middelen aan bc cigcnïijltc (Do?*
ia^ saaï'jcn. üDat 3c medewerkende oorzaaken 3011 ben 3iju taot2bt niet
'.00 ftceïit 0e3Lnjb; ooït quot;uan men niet ftaanbc tjoubcn bat 3c noodzaakiijk on-
en dergeschiki 3ijn aan bc taaare Cgt;oj3naücn on3ec ïïccljtUaacbiginij. ïc.ij
icil siju 3HÏU5 niet aan be Uitwerkende Oorzaak bet^eïbe/ UlclHc ECiiigïijït ia'
n); de Genade en Gunst van God (//). (©oft niet aan bc Verdienende Oor-
fnc zaak, toeiïtc té Gliristus alleen (gt;/). .Roti] ooft aan bc ^toffcïijltc «Oo?#
cj)t 3a a ft/ Iveïfte alleen is de Gerechtigheid van Christus (/■); gij 31)11 ooft
bcr niet oiiberrtcfcljiftt aan get Geloot', in taat oy3itï)t num Ijet ooft quot;lic^
quot;üu ftftouiue. ïE'ant/ niet fleets too^bt ftet a?cïoof alleen maar genoemb/
irn taamicer er gefpjooften taoibt ban bc toii3c of Ijet mibbeï taaar boo? tai)
fit/ aan Cljiigtua n?crcrl)tlgljeib beeï crïanrjcn/ 3onber rciiige bc aïïerminitc
ju# iiiclbiinj ban bc JT-erften/ ais mebcljeïpciibc mibbeïen; maar 3eïf^ tao?*
be ben in Ijet flu ft ban ou-c Ixecjjtbaarbiiung/ Ijet a?eïoaf en be ID erft en
cc# ïijnrecljt/ en aïs' onbcjlaanftaar/ tegen cüianbrren obergefteïb (.?).
ibe ©erfcftcibcn anbere Hcbcucii 3oubeu ïjier toe nog ftonncn tao:ben aan#
je- geboerb.
3i)/ 7. Sommigen taiïïen ftaanbc tjoubcn/ bat bc Ttpostci aïïc JJDcrftcn
cn/ uitiluite ban on je l^erste Uechtvaardiging-, maar niet ban bc Tweede,
of 30a aïé fommigen fyjeeften/ ban bc Aanhoudendheid onzer ileehtvaar-
icn diging. ^oeft tai) Ijcijücn tc booren recb^ bec3c aDnbcrfcftcibingcn ge#
liet toctat/ en be3eïbc nietig ftebonben.
;ijn ï}ct io' berljalbeu ïiïi)liftaar/ bat bc nicnfcïjen 3icft in cenen onseftcreii
cn/ en taanfteïen toeflano ftcïïen/ taaarin 3ij niet taeetcn to at 3!) moeten
cn/ bastftouben/ noctj luaar 3ij cenen gcnocg3aanicn feljijn in binben suften/
jat 0111 tjunne ontftenning ban bc bnibcïijtic en biftbierf Ijerljaatbc ilitfyjaaft
ié bea ^tyostctó ceiiig^iné tc onbeefteunen.
erft 3ift 3aï baarom ter ftaabing ban mijn tegentaoojbig ^ctaijS/ een Uici#
lit^ nig meer in Ijet ftcsonbcr nafpooren/ luat bc 5IIpostcï berftaa boo? de
ïen Wet, en de Werken, toaarban ftij fyjecftt JlDant taat men ooft booj
ui# bc#
: 4; : 9;
(0) Rom. 11:13, X: 5. (/) Rom. 25; IV; 16; Efeez. 11:8, 9;
Openb. 1:6. (lt;/) Hand. XIII; 38; XXVl:i8; 1 Kor. t: 30; 2 Kor. V:iS-2i. (;-) Rem. X ; 3 , 4. (s) Rom. III; 28.
350 XIV Iloofdst. Dc Uilslniting van allerlei Werken uil onze
btseïittn te iicrftaan öcü'tic/ bit ia oiViicttai^tlöaar jeïier/ bat 3c met üc^ trrfijfiinit tot 01130 ilrdjtliaarbirjiliij volstrek! en onbepaaldelijk worden overgesield tegen (Ccnabe/ l)et beloof/ bc ïictljtbaavbigljeib ii?obg/ en Ijet %Moeb ban Cï)2istiig7 aïs ten eencmaaï oiiücfiaaiiüaat met bejeïben. Ipit fian booi niemanb oeÏDccijcnb notlj eeniga'sins in ttuijfeï pctrofilkn taojben/ aangejien pet renliDuUibig aogmerft bea SCpostcfö ï§/ bic on^ fieftaantiaarljrib te urtaogen.
1. ^n 't gemeen is ï)et fiïijftt'aat/ bat be 5lquot;ycsquot;tcï door de Wel en der-zelver Weiken, Ijct 3eïfbc t'cbacïe dal de Jouden met welken hij te doen hadde, verstonden door dc Wol, cn hunne geheeln gehoorzaamheid aan dezelve. iDit ïian mijiiö üebunftcnbó niet ontltenb inajben. UDant 300 men bit niet bafïtftcïïc/ ban lno;bt er [in ï)ct ganfeïje betoog be^5£no^ tels] niet^ tegen fjun 1jcluec3eii/ ban toojben jij boa? ijem nergené in tnibejricïjt* ^en onbtifleïïc rbca: een' oogenóïiïi] be gtmeïbe ^pjceft^ Uii}3en bnöïteïsinnig te 3iin/ en boo? be .looden bus/ maac bao: ben 2lquot;yusteï anber^ amp;cg:rcycn te toetsen/ 300 saï men uit aïïct; taat aan« gaanbe ijun gesegb Inojbt/ niets met cenige 3cïicrljcib fiannen afleiben. T'c PCyasteï ijaifbt berljaïhcn be ücrecïieni'i öer UiDo:bcn Wet, en dc Werken der Wet Itoo? üeVicnb/ en toegedaan boot Ijun nut taien Sjij in bit lt;J3efiïjiï te boen Ijabbe.
A. iPe .looden bcrftonben boo: be Wet, Ijet geen in bc ^ëdjMftcn bcö aDuben iCestaiiients bao? bat tóoajb tactb aangebnib. Sij taojben ooft necgens' berispt üüer verkeerde begrippen aangaanbc bc Wet, of ban iet^ baar baa? tc Ijoubcn/ 't geen 3uïïvs inbebaab niet taace/ of in bc ^cljiift bué genaemb taierb. ïfunnc saogcnaamöc Mond wel bias' toen nog niet gebooren/ fcljaaii bc Farizeeuwen ban beseïbe 3bjangcr gingen.
©et [taoojb] Wet onber ijet (Dubc testament/ 3ag aïïcrccrst op bc Wel biellic op ben L'erg Sinaï gegeebcn bias; men binbt ooft bjocgcr gcene onbcrfcljcibcnc mdbing ban bc3cïbe. tDccsc taoibt biftiuerf onbc# paaïbïijft de Wel genocmb; botlj meestal de Wel. van God, of de Wet des llecren; en fomtijbtj» dc Wet van Moses, ombat 3e lje30nbcr boo? 3ijnen bienst gegecbcn bias. [IDus ïccscii Ine;] Gedenkt der Wel van Moses mijnen Knecht (/.). ^n bit taa^ ïjet bat bc .looden berftonben boo? be Wel.
IPc iöct op Horeh gcgccben/ bia^ onberfttjeiben in Drie Deelen. — Kerst, get geen gcljectcn biojbt De Tien woorden (h), bat
ié/ bc Tien Geboden, gefegjeeben in twee stecnen Tai'elon. TDit ^Dccï ber HOct biaé eerst gegecbcn; Ijet maafttc ben lt;J5?nnbfïag uit ban Ijet geljeeï; cn üeljeïsbc in 3iclj bic volmaakte GchoorzaamhciJ, tacïftc in bc 3)Dct bet ^tljcpping ban l)et ^cnéc'öbom gcbo?berb toerb; en biaé tïjanbé in bc ïierft aangenoomen/ met bc Ijoogtlc 6etuigenisfcn ban
Ijaarc
(/) Malach. IV : 4. (u) üeut. IV : 13; X ; 4.
XIV lloofdst. llechtvaardiging. Wal men in de Brieven enz. 351
Ijaarc onflaafifiaare bcrDiubtcniê tat ^rljaoj^aamDcib of ^traf. — Ten lweeden, öc üj'pn, Ijct geen öc LXX oberjettrn boa? /\ixaiogt;tuclt;Ta, bat ié Jura, [Recliten.] Kegelen, Instellingen. ^Dcrty Ij tl i.alijnscho tooojb baat ban cntïccnb/ ij; JusUjicallc^ics [Heelihaardigingen,] ijct geen aanf-ïeibmg gegeeben ijccft tot giootc misvaiiingcn, aan beeft ^oo onbe aïji ïaatcrc 6obgeïerrbcn, ï)?ij ïjeeten 3c be Ccremonieeie V.'et, [of de Wel der godridiensiige l'lcglig'hcricji.] «Pc 5t)J0gteï noemt bit ^gt;crï ber ÏÜDet onbcrfrljeibenïi}U muo,- tiTo/Mv è'v So/uaoi; Dc Wel der geboden in inzet-lingen beslaande (e); bat is/ bieïVic Ueftoub in eene meenigtt ban taiï^ licurigc ^cfobrn. ■— ï}et derde Deel In a 5 tjet geen taij geiuoon
Sijn bc llurgeiiijke Wei tc noemen, IDeese Wei aibua bccbceïb/ iitg:ijyt in siclj Ijtt ganfeljt aDube •Ce.óramcnt ' 300 aïa Ijet bioo:b in onteïüaarc piaatfcn gcbccjigb Vuojbt. «Ucnmaaï too?beit bc bc Tien
Woorden, uitgeb?uïxt boo: ben aïgemetnen naam ban rmn de Wel (u').
ketsen bc fiesonberc Stelen ber JIDet sijnbe/ 500 aïa beseïbe op lio-reb aan bc ïierït gegeeben i§/ bJo:bt !jct geljeeï berjeïbc beftenbig ge nocmb min de \\et, bat is bc Onderi'ieliiing, 500 als ijet hioojb üc^ tecfient/ toeïfic Cob aan bc ïjcr'u gaf/ ten lïegeï ber ^cljoo^jaamljcib bicffte ï}ij ban ijaar boJberbc. Tgt;ir is be ftanbbastigc bebuibcnié ban bat tooojb in bc ijeiïigc .-écljjift baar ijct onacyaaïbïijft bao:lioamt; cn bujt toijst Ijct niet juist aan de Wel zoo als ze op Uoreb is gegeeven, maar begrijpt in sicl)/ alle bc Oycu'öaaringcn bic ^ob onber ijct «Oubc Ces tam ent ge ba an Ij e eft/ ter ontboulning en ütbestiging bier JPet/ boo? Hevelen, Drangredenen, iJeslunringen, CU JCanfyooringen tot iJ?c-i)oa:;aa!!;l)tib.
SDtrljaibtn mrn de Wei, ia be ganfdje ilcgeï ban (6et)oo:3aamijeib/ jtjet.ri?oa2fcl;?ifr ban aï.'e bc pïigten/] Ineïu v£gt;ob onber ijct Catbc ^Ces tament aan bc ïierft gegeeben Ijccft/ met aï bc ïijatijt cn Ijct bermogen taaar mtè Ijctjeïbe boo: be gt;£gt;ebïi}fie Sjnjlelïing boojjien bras/ cn ücbatgt;-tenbe in jirlj aïïc bc beloften cn 23eb:tigingen/ bit flreftfirn fionben tot bcbicegrcbcncn ter berciacljte a3cl]oo:saam!)eib. ^it is Ijcfluat ^ob/ en be ïterïx onber liet ojubc ^Ttstainent/ de Wei noemben/ en 't geen be Jooden met toien bc JCyostcï Paulus tc boen ïjabbt/ boaj bc Wel berftonoen. ^at toeïft In ij noemen bc Zedelijke Wel, biaé be ^onb' flag ban Ijct gejjceï; tcrbiijï bic a3cbceltcn berseïbe/ Vncïifen toij be liur-gciiijke en Cerenionieele | of Sebaduinvwet j Ijcctcn/ bejonbete gebaï^ ïen en bctreMnngen uitmaafitcn/ toaar in be ïterft bca 'Cnben (Ccgta-mcnta beryfigt bias Ijaare oPcijoo^aamijcib jcgene 6ab te bctooncn/ ten aanjien ban be fecjouberc Inijjen ban Siaaisbesimir en Godsdienst-oelening, bjelficn in bien tijb naabjaaftfijli Inaren, — vCtocc bingen getuigt Cobs 3)©oo^b met betrefil'iing tot becjc 3©et.
Voor
(?•) 11 : rs. (.V) IV : 4.
352 XIV Iloofdst. Do uitsluiting van allerlei Werken uit onze
Voor eerst. 3c een volmaakte en volkomene Kegel ware van al- i*
le inwendige geestlijke en zedelijke Gehoorzaamheid, tatfftc Üan li
bc ïici'ft eiécljtc. jïjicram jcgt üe Dichter:] De Wet des 11 F.EREN ö
is volmaakt, bekeerende de ziel; het Getuigenis des HEER EN is ge- k
wis, den slegtcn wijsheid geevende (:c). dt juïftö toaé jij aalt tcu aaiv jj
5icn ban aïï'c uitwendige Pügten ban gcljaajjaamljciö/ in bcc^cïbcc ftaf* g
fc/ taijjc/ cn tijb ban Octracljting; oybat in licihc apsicljtcn/ be Ucdt d
welbehaaglijk mogte wandelen voor God (z). Cn offiijoan be oaj# n
fpjDnglijüc jpligirn ban Ijct Zedelijk Gedeelte bet 3Egt;et/ niet jdben 6a# b
ben ficjanbctc liïijïicn ban ijdjaa^aaiuljcib in uitbicnbigc ^obsbicnst# is
yïigfüdracljting/ gdtcucb taajben; jaa taas ecljtct be gansche Wet, ö
ten aïïcn tijbe/ bc volkomen Regel ban alle inwendige cn uitwendige d
a?cljaa?5aaniljcib/ bic ^ab ban bc ïictU ba?bctbc/ en bjcïftc ©cm aan» d
genaam biaö in bc gcencn bic gdaafben. a
^De Tweede Inzonderheid Vaeïttc aan bccjc J©ct taajbt tacgeïtenb/ g
isl/ bat bcjdbe/ af^ een Regel van Gehoorzaamheid, ban v£5ab becaLJ# %
benb tat i)ct JJ^crfitnig tet üeftuuringe bet ïictfi/ cn uit Inadjt ban ijet ei
©erüanb met Abraham gcraaaftt/ naar bidfet 25cbicning bc?dbc gc# b
fdjilit taa^/ cn 't geen boa: bcrjcibcr afftanbiging op Sinaï niet toa^ te V
nictc gebaan/ gcyaarb ginge met een Vermogen en Kracht, tot Gehoor- u
zaamheid bekwaammaakende. 3quot;gt;e 3)5et SCÏbe/ atóf enitcl beveelende en te
gebiedende, gaf ben gcencn bic onbet bejcïbc geftclb blaren/ gecnc lïjadjt di
na dj bccmagcn ter geljaajjaaming; suiiis boen oaft bc bloote Voor- ij
schril'ton van liet Evangelie niet. Sij b?ang üaben bicn anber tjet aDuöc ei Cc^tament bc gctnaebcren ber mcnjcljen tat gdjaajsaamljeib/ baa? bc
biijjc ay bicïfte jij cerót In as ingefteïb/ cn baai bc ftcengljeib tjaarer ber = gt
öinbtcniö [en üebjeigingen/] jaobaanig bat jij baar baa? in bjee^ cn in ci
üicnatöaaiijeib gctjanben biecbcn; oaft toast jij baar ücnebcn berjcïb met gc
zoo 'moeilijke Voorschil'ten ban nitlucnbigc iSabsbienatacfcning/ bat h(
je ben baïftc tat een anbjaaglijlt juft bierb. .Üiaat baa? jaabc?rc jij in w
jiclj bcljdsbc bc ^abïijfte Leer, Onderwijzing, cn Bestuuring in aïïc ec
J^em todöcijaagenbc öcljaajjaanUjcib/ cn geyaat taas naar ben aart \\
ban tjet ©erüanb met Abraham opgcredjt/ jaa ging je gepaarb met ec
tenc Caciïicning ban kiaditdaadi^e Genade, ter bcrtaclilmig cn ücbaaj# ec
bering ban 43djaa?jaamljcib in bc ïterft. irn men mag be il^ct niet aan# h:
merften aïé afgefdjeiben ban beeje ilulp ter ^cljaaijaamljeib/ tadttc u1
t6ab anber Ijct Cube Ccsiamcnt mebebedbe/ cn taier utttacrftfda baar# ' g
om ooft aan bc 11?et jcïbc tocJben taegeftenb (a). bc
B. '©it ban bc Wet jijnbc/ balgcubs be mccning ban ben Ttpastd/ f Gi
cn ber gcencn met toien jjij tc üaen Ijabbe/ jao macten toe in be twee- is de plaats nafpaarcn/ taat jij berftonben baai bc Werken der Wet. ©et
ié
(.r) Psalm XIX: 8. (V) Jes. VIII; 20. (lt;?) Zie Psalm 1; XIX; CXIX.
x
XIV Uoofdsl. Rechtvaardiging. Wat men in de Brieven enz. 353
ij? üïijlïliaar/ bat 31} Ijict bacr? iicbacïiïcn/ H algomeene oprechte Ge-hoorzaamheid beu 'Mttit aan oüccceniïaamftig öcc;c ï^ct.
ücrc J^crftcn Etftcnt iJDct niet; ja 31J itcraaibecït uitöjuiiftcïiju alle Werken, taaar aan 500 ietë outüjccüt/ tuaar üaoj jij niet aan^ jjenaam jijn. ïfierom/ nicttcgenflaandc aïïc bt üeUcïcn en hecinaanin^ gen bail vï?ab/ ter naautaftcurigE taaarncemiiig ocu [ingcftclbc] Offeranden, Brandofferen, en anbere (eob^bicnftijje pïegtigljeöcn/ üiannecc nostgan^ ijet ballt be^cïüen iiezcicljtte janöcr Gelool' en Liefde, ban üeclUaact be ïjeece uitb.Hifthelijlt/ dezelven niei gebooden te jjcüüen/ bat ié/ [niet tjebaalen] om 5e ap bie toijje te üetcactjten. 3Jn beesc 3©ecucn 'fieftonb bné Jjunne persooneele Rechivaardigheid, [naainlijli/] in tc wandelen in alle de Geboden en Rechten des ileeren, onberispelijk (b); dienende God geduurigiijk, nacht en dag (c). 45n bit merftten jij aan aïa ljuniic eigen Reclitvaardigheid, tjunne lurljtbaacbiatjeib naat be llDet/ geïijft se jnflté inbebaab luas (d). 3©ant 0|icljaua bc l^arizeeuwen be Ecct bet JJDct giaatïiji'té bebaiben/ en aan becfctjcibeu a?eüaben betjeïbe eenen batfcljen sin gegeeben Ijabben; jaa ié' ec erljtcc geen be minftc [cijijit ban ceben am te benl'tcn/ bat be Ümt in bic bagen aaa: be Werken dei-Wet jaubc beert a an tjeüben/ alleen be r'ligten der Schaduuwwet, af enkel uitwendige Pliglbetracbtingen, af Wctftm met eenen waan van verdienstelijkheid betcactft/ af sniïten/ bic bcjcicljt biiecben zonder een inwendig beginsel van Gelool', en Liefde tot God, af ietS anbccé/ ücljatbcn ljunne eigen perfaaneeïe apcecljtc (©eljaa^aamljcib aan be ganfclje Ecec en Üïegel ban (J3ab_a Jj^et,
a. £gt;it aïlea üiijltt baïftaincnïijft/ uit be Toestemming bieïftc bc Schriftgeleerde gaf aan be ©ccMaaring ban ben jin en bc mecning bec Wet/ tn ban ben aart bec geijaa^aamljeib tacftic jij ba:bccbe/ baa: an^cn gezegenden Heiland op jijnc blaag gebaail. Een der Schriftgeleerden hooiende dat zij te saamen in woorden waren, en wetende dat Hij hun wel geantwoord hadde, kwam tol Hem, en vraagde Hem, Welk is het eerste Gebod van allen? o^f jaa afê Ijet cïbccé (e) bja?bt uitgebjuftt: Welk is het groot Gebod in de Wet? — En Jesus antwoordde hem: Het eerste van alle de Geboden is: iloor Israël, de Heere onze God is een eenig Heere; en Gij zult'den Heere uwen God liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uwe ziele, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uwe kracht; Dit is het eerste Gebod. En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uwen Naasten liefhebben als uzelven. Daar is geen ander Gebod grooter dan deeze. En de Schriftgeleerde zeide tol Hem: Meester, Gij hebt wel in der waarheid gezegd, dal er een eenig God zij, en daar is geen ander dan Hij. En Hem lieflehebben uit geheel hel hart, en uit
ge-
{b) Luk. I ; 6. (V) Hand. XXVI ; 7. (lt;/) Filipp. Ill : G, 9. (e) Matth. XXlI : 36.
/,5
?gt;:)h XIV Tloofdst. De uitsluiting van allerlei Werken uit onze
geiieel het verstand, en uit geheel de ziele, en uit geheel de kracht; en den Naasten lieftehebben als zichzelven, is meer dan alle de brandoffe-ren en slagtofferen (/). Cn bit luo^bt ooft boo? Moses 500 uitbjuftfte* lijft afa be Hoo!dinhoiul bet JJ?ct/ naamïijtt ^eïoof cn 3ticfbc/ als; Ijtt firöitifd ban aïïc onjc aptïgt;oo?5aami3cib/ opgcgcclicn (f/)/ bat mensitjj üectaonbctcii moetc/ Ijoc Ijct immer een geïeerb of oojbeeïfiunbig mcnsclj fton in gebactjten ftoomen/ om aan bccsc tooo?ben eenen anberen ;in te gceben/ aïé of et boo: te iterftaan tuacc de Werken der Schaduuwwet, of bloot uitwendige Pligten. Of Werken zonder Geloof of Liefde verricht. — vDit ia ban be Wet ban bieïfte be 9tpastef tjanbeït/ en bee.^e iö be (iSeljoarsaamljeib toaac in be Werken der Wet üeftaan. €11 meer^ beu ban bit Ijeeft be ^obl'jeib nooit geeiacljt/ meer jaf se nooit ban ie^ manb in beeje ilDeereïb als eene fcïjulbige ^cljoojjaainljeib cisfdjeu. vDe Wet berljaïben/ en be Werken der zelve, toelfte be ^tpostrl ban be ïïedjt# baarbiginij uitfluit/ is bie U^et/ taaar boo? biif bcrlïonbcn sijn te ge-looven in God als Eenen God, als den eenigen God, en Hein lieftehebben met geheel ons hart, en geheel onze ziele, en onzen Naasten als onszelven.quot; o-n iaat JDeriien boo: bicbergciiooccne/ of ontjeriioorcne incnftjjen/ boo: ben inbtoeb bcr 6 en a be/ of jonber benjelhen/ lt;C»obc Vueïamp;eljaagtijft souben ftonncn bciricljt taojben/ bie niet tot beeje ttaee ïfoofbfoojten souben te lijengen 31)11/ ftan ift niet üegiijyen.
h. ^e ^Cjjostel self berftlaart/ bat Ijct bic 3©et en bersclacr 3© erft en Sijn/ in bien sin soa ais luij se liefcljouUib Ijeljiicn/ bieïftcn ban onse ïïecljtbaarbiging sijn uitgefiooten — ®e IDct ban toelfte yij fp?eeftt/ is de Wet der Rechtvaardigheid {li). ï^et ié bic JJDct/ biclltcr Recht moest vervuld worden in ons, sob ^i} ooit in bc öobbclijfte gunst l)er^ fteïb/ en ban öet berberf souben fiebjijb bjo:ben (lt;). 't ^bie ï©ct/ in ÜJCÏfter gcljoa?saaming onze persooneele Reclitvaardigheid 'üeftaat/ ||ct Sij bie toelfte toij bóó? bc 25cfteering baar boo? Ijonben {k)/ of bie snlfté is na bc 53efteering (/). 'iPic JIDct; taeïftc inbien bc menscij besclbc bcr^ bult/ |ji) baar boo? saï lecben (m), vDic ïamp;tt/ toelfte heilig, rechtvaardig is, en goed, toelfte alle sonben/ ijoc genaamb/ [en Ijoe biey in 't Ijart bcrUojgen/J ontbeftt cn bcroojbeelt (n).
Uit ïjet geen ücrebcncerb is/ moogen toe/ ter ftaabing ban 011^ te# gentooojbig 23ctoog/ bcese ttaee Gevolgen afleiben. — Eerst; bat de Wet door den Apostel bedoeld, taanneer Ijij scgt/ dat door de Werken der Wet geen vleescb kan gerechtvaardigd worden, niets anbers sij ban bat volmaakte Richtsnoer onzer Gehoorzaamheid aan Gode, ftebattcnbc in sidj Ijct £gt;ao:fclj?ift/ taaar naar be gcftclbljcib en bc neiging onsc^
Ut*
(ƒ) Markus XII: 28—33. Qf) Dent. VI: 4, 5. {/i) Rom. IX: 31. (/) Rom Vlil:3. (/') Rom. X : 3. (/) Fillipp. 111:0. (w) Rom. II : 13 ; Gal. III: 12; Rorn. X : 5. {//) Rom. VII: 7, 9.
XIV Hooltlsl. Reilitvaardiyinii.
gcniOEba/ en aïïc öe öaaben af piigtcn ter (^rljooj^aamljeiö incfticu ^oii ban ons bajbert/ moeten gcfaojnib en üeftiuirö \nec3c11. — Ten anderen; isat i3c Werken dier ^Vet, tacïftcn bc 5tyostcï 300 meenigmaalen en 50a nitbjuftïxcïijft ban on^c ïtctgtbaarijiging uitfluit/ en ten bien op-jictjtc überfteït tegen ^obs ^enabe en Ijet 25ïocb ban Cl):i£tug/ beflaan in aïïe be Jpïijjten bet* ^Eljoo^aanUjEib/ intaenbige/ iiabenuatuaclijiie/ uittaenbige/ gobébienstige/ taeïHen *i?Db ban ons eisrljt/ en op tueïn eene toijsc Inij ooft tot betselber bejricljüug mogten in flaat gefteïb tacc^ 5cn. €n tertaijï bit aïïes nitgeflooten lua;bt/ jao is tjet aïleen be Hecht-vaardigheid, jof Gereeliligheid] van Christus aan onö toegctclicnb/ am to elft cr tail taij gerecljtbaarbigb tao:bcn.
Jï^ijna bcbunïienbtf/ ia ijrt berfrijü taeïït ttjanb^/ abet Ijet Kteerftufi ber llechivaardiging voor Hod, anber ana plaats l)ceft/ in taejen Ijet jeïfbe/ bat tu^feljen ben kpostrl ['aidus en be Jooden ftanb g:eep. lt;i?eftljiïïen ober gobsbienstigc *Dnbcrtacrpen/ ftjjiinen biütaerfgeljeelnieuw, tertaiiïenfteï be tai);c banfieljanbeïing/ en be nitbjuftfiingen lian taelften mensictj ijebient/ ccnigc beranbering onbecgaan IjebUrn. iDiia taaa Ijet gelegen met ben Cbiist obecNaiuur en Genade. iJDant beeje is' in bengjonb nog Ijebenbaags beselfbe/ bic ccrtijbs tujfctjen ben ^pastel Panlus en be Farizceuwen, en nabcrljanb tugfcöen Augustijn en Pelagius, gebaerb tacrtu diBaar be mcenigbu^ bigc bcranbccingcn in tooa:ben en fpjeeïïtaijjen/ boen benseïben soajecc ban jijnc baarige gebaante berfeljiïïen/ bat men naautaïijfts begrijpen ftannc taat cigcnïijft Ijet Ijoofbbcrfctjiï uitmaaïte. ©eeïen in bee;c bagen/ sullen ücibc Pelagius en jijne quot;l-'ccr/ in de bewoordingen waar mee hij dezelve voordroeg , beraa^beelen/ tertaijl jij be jaaften jclbe bic ïjij beboeïbe/ omljcljen cn goebïicucen. Clfie bcranbering bic in bc Filozoolische Leerwijze taajbt ingebocjb/ boet be (Ccftljillen taclïien balgenba be ïiegelen berjelbe gebaerb taojben/ mebe in feljijn beranberen. i©aar men neemc flegts Ijet bcftfcl ban Wijsgeerige Spreekwijzen, Onderscheidingen, Overna-tuurkundige Bepalingen, en nietsöebuibenbe ïiUH5ttaoo:ben/ taeïftfom^ migen ber Oude Schoolgeleerden, en laatcre iCbiiatrebenaara er ober gefpjeib ïjeüüen/ toeelj/ cn men jaï bjaa bemerften/ bat Ijet ■üefctjil ober Natuur cn Genade onber ana nag ijeben plaats ijebbe/ in benself* ben sin als' Ijet buieer boo: be 53abalgers ban Soci.in gcbaceben taerb.
gt;E)c ^paétel Paulus, baar (jij Ijanbelt ban onjc Rechtvaardiging voor God, bcbient si rij ban bic .^pjeefttaijsen/ taelften be jaaft jelbc naautagt; fteurig uitbjuftftcn/ en 3eer tael berftaan taerben baai ljun met taien (jij te boen Ijabbe; sniften algt;* be i^cilige (6eest in bc aDpcnbaaring tot Ijaar besonber gebjuift geljeiligb Ijab. QPus fluit Ïjij aan ben cencn ftant uit* bjuftftelijft Uit/ bc AVet, onjc eigen Werken, en OllJC eigen Gerechtigheid , ban alle aanbeel in onjc ficeljtbaarbiging; cn in tegcnftelling baar ban/ cn alu onbeftaanbaar met beseïben in bit opsidjt/ eigent ïjij onjc Kecijtbaarbiging geljeclïijft tae aan de Ucchlvaardighcid Gods, de Ucciit-
4.5 * vaar-
350 XIV lloofdst. Dc uitsluiting van allerlei Werken enz.
vaardigheid aan ons toegerekend, de Gehoorzaamheid van Christus, aan Christus als ons geworden lot Rechtvaardigheid, aan het Bloed van Christus als eene Verzoening, aan het. fieloot' tacïfi Cftjiétn^ cn jiinc aan^ geïtjagte ©olboening onüjEÏst. (jSccn nnthiaafit gctocten cr/ jod Ijet llrgtjï too? te minftc glinster han gccgtïijft HCitljt fiEflraalb i$/ todït niet ban scüicn jerr öuibelijft brrje tingen/ cn ïjrt geen tt ödo? öctaEÏö inajöt/ iicgjijpr, MSaar tiDnj ïjrt intiörrcn ban uitheemsche geleerdheid, rn taij00ceri0E fpjccMuijjcn rn ïnmtrigljcfecn/ in ijet onbertoijscn ban gEEStïifliE eh ijobstiicngtigE SaahEn/ toojüt ahEt öet ganfiïjE (0n# bEttoctp eeii gcljEEÏ niEuta gEÏaat eh gEbaantE btrfyjEiiï/ En binpEn üie^ ïiEn hc ^tpoctcl uitbjulVftEiiju onUEftaanuaac mEt cïftanbErcn bErftïaart/ SOEfit men tE bErcEnigEn/ evi tE boEn faaniEn gaan. ©anïjiEr aÏÏE bic tEbEnECtingcn ubcr Voorbereidingen, Schikkingen, Voorwaarden, Verdiensten uit kracht van waardij cn van welvoeglijkheid, met 30a gJOOt EEncn ficcjj ban Onderscheidingen, bat fiijaïbiEn cr aan tjEt fniEEbcnEn bEtjjEEEii bErjElbcn 0EE11E paaïcn gejettoojbe/ (taant bEtaijï 3E ntEt toEi^ nig moeite te ücbcnïirn jijn/ ncEint bcr^EÏbEr gEtaï ban bag tot bag toe) ban sniïcn tac EEtïamj niet meer in ftaat taEEjEn om booj bEjEÏbEn Ijccn tE sien/ of EÏfianbEt^ tnEcning tc begrijpen, JJDant t)Et i^ met wilkeurige Onderscheidingen, gEÏijft itmanb niEt onaartig ban bE logens gEjrgb ïjEEft/ naamlijft/ bat iheu Et geftabig nicutacn ntoEt oylcggEn/ of bat 3E anbEtö sonben boojregenem ^oelj bE beate toeg ié/ aïïc bie üEbefe fEÏcn aftEiiEmEii/ cn ban saï men aauftonbé jtcn/ bat tjtt taejenliihE ban jjet ^cfeijiï ober bc Keeïjtbnarbirnng eeneg jonbaaré boa: ^ob/ Ijct zelfde jij en geen anber/ ban 'tgcen in be bagEti ban bEit StyosiEÏPau-lus, tusfrtjEn Ijem cn be .looden plaats bonb. Cn aïïc bic bingen/ taaar booj bc mEnftljcu tl'janb^ tailïen pleiten aï^ Oorzaaken onzer Rechtvaardiging voor God, onber bc naamen ban Voorbereidselen, Voorwaarden, Geschiktheden, Verdiensten met opjitflt tot onsc Eerste Of Tweede Rechtvaardiging , jijn Eben 300 ftECh booi bEti SCpostEÏ uitgcflootEn/ aïs of ï)ij bcscibcn onbcrfcljcibcnlijü met naamc genoemb yabbe. i©ant in bic aïïcn ïigt ljoDfb3aaliïiju ï)ft 3cïfbc jmcit boo? om.e ycrfooneeïc Itccljtbaarbigheib/ toclft bc ^ooben tegen ben Stpo^teï boerben; 3ijiibE tjet 3eïbE aïÏEcnïijiï gefrljifit naar an3c bebattingen/ en bc fpiEClitaijjCn bEt ^EÏEcrbEn in beE3E ceiito. ceii rrefit begiiy ban Ijct geEn bc tel' berftaat booj bE Wet, bE Werken Eli bE Rechtvaardigheid der Wet, 30i!be aïïccn genoeg sijn/ om een cinbc aan bit dJcfcïjiï tc maaftcn/ in^ bien bc mctifcljni niet ten uiterftE bcbjEEbEn toarEn in bc thtnst ban ein^ bcfoos tx ïjajrEtaajrem
XV Hoofdst. Het Geloof alleen, [in onderscheiding van enz. 357
ALLEEN, [IN ONDEESCHEIDING- VAN ALLE ANDEEE GENADE-GAAVEN OF PLIGTEN, HET MIDDEL AAN ONZE ZIJDE, TEE ONZE EECHTVAAEDIG1NG.]
JÏDaaröcib tacïfte Ut ij ünojftaan/ i)ccft tUu-c Wceïcn. — Eersilijk, ^Pat bc Rechtvaardigheid Gods, aan ané tacijcreUeub/ tcu Rechtvaardiging des Levens, rtccnc atlüerc 51) öan bc Gerechtigheid van Christus, baa? tairné Orrljuajjaamijcib toij tot rctVnbaarbtgcu geftclb toa.JbciU — Ten tweeden, ^Dat Ijct alleen liet Geloof jij/ 't jjcen aan onzen kant bcrdödjt lüDibt/ om aan bic a?cccxtjtigljEib beeï tc antban^ gen/ of taaar boa? toij bc lt;!?obïijlic [cijcnïnng cu racbcbceïing bcr.-cïüc intaiHigcn/ of bcjcibc nanneemen tot onö tjcil en tot onjc ^aligijeib. JJDant feïjoon bit J?c(oof in ^idjseliien bc llDo:tci cn Ijct a5:anbücginfcï 31} ban aïfc (©cljoojsaam^eib [of vDcugbiietracijting/l cn fetjoon aïïc [ècloof] tacïit soooaanig niet ia/ en tociu niet üi; aïïc gcïcgcnljcbcn 3iclj openbaart/ iictoi)3c/ eu Betoonc boo: be goebe l^crftcn/ baar mebc niet obercenïtoomc/ [norlj (jet toaarc ó3cïoof lutmaaïtc/] nogtijané/ injoobejrc afs toij boo? Ijct jetbe gcrcdjtbaarbigb tao:bcn/ ié bcajclfé werking en gebruik ban bien aart/ bat geenc anbere a5enabcgaaf/ Plifft/ af UDcrfi/ aan ï(ct jcïbc Ran toojben tocgebocgb/ of ccnigsjiné in aanmcrïting ftoomc. lt;i;n bceje trcibc Sanücn too?bcn ülijttïiaar geïccrb/ in bic 23cfdj?ijbing torïïic (i?ob^ 3J?ooib oygeeft ban bc Na 1 uur des Geloofs, en ban Ie gelooven Ier Rechtvaardiging des Levens.
SJft toeet bat bceïc nitbniüïiingcn/ ter bcrfiïaaring ban bc latuur cn i©erliing bcp ^cïoof ten beejen oy^icljte/ leensprenkig jijn/ bao: 't tninét in 't aïgemccn baar booj gcljoubcn too:bcn. 5c jijn 300»
baanigen aïrï bc ïfciïigc 6cE0t/ naar sijnc oncinbige iBijstjcib/ bicnotig bonb ter onbertoij^ing en oyboutoing ber ïierfi. €11 iü ÏVan niet naiaa ten tc jeggen/ bat jij bic niet ücgjijpcn/ Ijoe inactjtbaabig [jet ïirljt ber ftennié boo? bcjclben aan bc gcmocbercn ber gccnen bic geïoobcu too^bc
me#
358 XV Iloofdst. Het geloof alleen, [in onderscheiding van alle
mcöcgcbecliï/ rn Ijoc gcfdjiftt 3c sljn/ om ljun öc 'ucbOElte jaafi tot ijunnc geestlijke Ondervinding jof Beoefening] te toen ficbattcil/ öesellicu niet öcljoajïijft oiicitaoogcn ijcüijcu. l)?ii fionnen ooft/ ioat üctmtft of fcïj:an= ijcrtjcilj toij nioogcn öcnften tc üe^itten/ niet altijb taccten toat taij^en omtrent gcestïijfte ijingen veibloemd of leenspreukig ^ijn» .©iet sefben ftgijnen fommige ilitbjulVfiiugcu joobaauig tc Uieejcu/ üicïïicn inbebaab sect eigenïijft sijn, optel'atteiu l^oe 't jij/ ïjet iieilig^t i§/ jitij te ijoubcn aan be ^pjceïitaijsen üan taeïften be heilige t4?eeat iicjj i6e# bient/ en geene suïïie beteeïieniafen aan bejelbeu tc ijccljteii/ aï? onbe^ fiaanüaaiy of flrijbig tegen beseïijen sijn.
1. ïje^ (öeïoof toaat boo? toij geredjtfaaarbigb taorben/ tao?bt in bc Öeiïige ^tgjiften meest uitgebjitfit boo? Aanneeinen. ^cejc ftunbigljeib ttan ïjet 6eïoof/ ïjeüben luij tc lioorcn/ in onö aïgemeen Onberjocft aangaanbc besjeïfé a3eb?ttiït in onje ïïedjtbaarbiging/ obcrüioogcn. 33?ij Suïïcn oné baarom tljanbé bij bcjclbc niet ïang opöoubcn. (Ctaec bii^ gen moogen luc ten bccsen opsirtjtc aanmerften: — Voor eerst, ^at Öet «neïoof bna genoemb tao?be/ met fietrcfifiing tot ïjet geheele Voorwerp van het zelve, of tot aïïeé taat eeniga'sins üdioajt tot onje ÜitdjU baarbiging» DDant/ — ij?ij teo?bcn gcjcgb Chrislus zelven aantenec-men. [iïHtSt ïejen luc;| Zoo veele Jlem aangenoomen hebben, dien heeft Hij magt gegeeven kinderen Gods te worden (0). |Cn tuebcrom:] Gelijk gij dan Christus Jesus den Ueere hebt aangenoomen, wandelt alzou in Hem (/;). tegcnfteïïing ïjierban/ too?bt Ongeloof uitgeb?ufit boo? Hem niet aantenecmen, Hem te verwerpen (7). Cu bit ij? een aanncemen ban C0?i£titc? gï^ tjC[i HE ERE onze Gerechtigheid, of 500 aï^ ï^ij on^ van Gode tot Rechtvaardigheid is geworden. Cll getij' ftertoijs gcene [anbere] a?cnabcgaaf no rij Jpïigt ijter in met tjet beloof «an niebctocïftcn/ bchiijï bit aanncemen ban Ctj?istit« niet tot ber^dber natuur bcriao?t/ nodj in bcrjdber tocrftsaamljeben bcg?ccpen i«»; 500 fluit ïjet [O^eïOOf 0oft I alle andere Gerechtigheid beljaïben bic ban «Cijiis* tu^ aïïccn/ ban onje ïicdjtbaarbiging uit. 3)3ant toij bJO?ben geredjt^ baarbigb boo? Ïjet beloof; Ïjet i^eioof aïieen neemt Cli?igtu^ aan/ en quot;t gecu get aanneemt/ tg be oo?3aaït onjcr ïxergtbaarbiging/ uit ft?acbt ban lueïfte toij kinderen Gods too?bcn, neemen wij de Verzoening aan (/■), toeïfte boo? Ijct 25ïocfa ban Cfi?istué i^ tetoccg gebjagt. SE'ant God heefl Hem voorgesteld tot eene Verzoening door het Gelooi' in zijn Bloed (s); en bit aanncemen van dc Verzoening, bebat in sicïf be gaebgt;-quot;ficuring bcr jid boa? ben tocg ber %aïigïjeib boo? ïjet 55ïoeb ban Clj?i^ tué/ cn bc toecigcning bcr ©ersoening baar boo? bp':ö?agt/ aan litlj' jeïbe. 3JDant ï|iEi: boo?/ [t. to. boo? ïjd beloof/] ontvangen wij ooft
dc
(o) Joan. 1: 12. (Jgt;) Koloss. II : 6. (i/) Joan. I ; n ; III : n ; XII : 48; XIV : 17. (/■) Rom. V;ii, [naar de Engelsche Overzetting.] (s) [Rom. 111:25.]
XV Hoofdst. andere Genadegaaven of Pliglen, het middel enz. 359
de vergeeving der zonden. Opdat zij vergeeving dcgt;■ zonden ontvangen, en een eiicleel onder de geheiligden door het Geloof in Mij (t). SDoa: Cljiiatus aantcncemcn/ nccmcn taij bc =Dcc3acnina aan/ eu met bë ©ersacuinö berfoijgen taij öc ©crgecbing brc sanben. Maat liabcn dien iuo^öt ooft bc Genade van God, en bc Gerechligheid zelve, aïsï bc uit* tacritenbe en ftaffeïijfte aDa^aaït anjer ticcljtlmarbiöinij aangenaamen; [bit Beet/] den ove-vloed der Genade, en der gaave der Rechtvaardigheid te ontvangen {u). ö^ns toojbt ijet 43eïoof/ niet lictrcUfting tot aïïe be aBajjaaften anjet liecijtüaacbiging/ nitjjeb:uïxt boa? Aannee-men, [af Ontvangen.] J©ant Ijet neemt inéjjelijfté aan bc Belofte, [zijnde] be Instrumenteele [af Middel-J Oorzaak betSCÏbe aan bc sijbe ban 35ab (;;). — [cïjaijne tweede SCamnerfting ia beeje:] JSaarbtcn bc 5Cart bes «Celoafö/ en öc^cïfs i^ccftsaaraljcib ten aandien ban aïïe bc oDajjaaïicn bcr ïiecljtbaavbiaing/ in Aanneemen üeftaat/ jaa moet bat geenc üiciït Ijet JDaajtaery ban Ij et jelbe uitmaaftt/ oné aangebooden, toegereikt, gegeeven taa:ben/ als iets bat niet ons' eigen té/maar boa: bat gccben en aanneemen ïjet anje inaibt: bit ligt buibeïijft in bc aïgemeene fiun* bigljcib ban Aanneemen aygetaanben. cn ijirc uit baïgt/ 50a ató luc recbé gezien gcftöen/ bat geïijftcrüiijé geene anbere 4?enabcgaaf of j^iigt Ijiec in met Ijet beloof ft an mcbebicrften/ saa aaft bc vöerccljtigljeib tnaar baa? taij gccccjtbaarbigb taa:bcn/ gecne ans eigene jijn ftanne bóó? bic Éanneeming/ nactj ten cenigcn tijde inftïecbcnbc in an^ «Op becscn gjanb moagen toe bus rcbeneeccn: Indien de werkzaamheid des Geloofs in onze Rechtvaardiging, bestaat in het Aanneemen van 'tgeen ons om niet geschonken, medegedeeld, gegeeven, en toegerekend wordt, dat is, \an Christus, de Verzoening, de Gaave der Rechtvaardigheid, de Vergeeving der zonden; dan konnen onze andere Genadegaaven, Gehoorzaamheid, Pligten, ol goede Werken, geenen invloedquot; altoos op onze Rechtvaardiging hebben, noch eenigszins als Oorzaaken of Voorwaarden derzelve worden aangezien. Want zij zijn noch het geene dal aanneemt, noch het geene dat aangenoomen wordt, welke twee dingen hier alleen in aanmerking Voomen.
2. Cene anbete ficnaeming ban ïjet ^cïaaf/ té bic ban Zien, [af Aanschouwen. Wité fcejen bic:] Ziet naar Mij, en wordt behouden (to). Dc rnensch zal zien naar Dien die hem gemaakt heeft, en zijne oogen zullen op den Heiligen van Israël zien (x). Zij zullen Mij aanschouwen, dien zij doorstooken hebben (:). ^en aatt ban bit Zien jjeïbcrt be Jcaïigmaafter bué oy: Gelijk Moses de slang in de woestijne verhoogd heeft, alzoo moet de Zoon des Menschen verhoogd worden; opdat een
ijge-
(/) Hand. XXVI : iS. (//) Rom. V : 17. (;■) Hand. II: 41 ; Hebr. IX: 15. (w) Jes. XLV; 22, [naar de Engelsche Vertaaling.] (.v) Jes. XVII: 7. (s) Zach. XI1: 10. Zie ook Psalm CXXIII : 2.
360 XV Hoofdsl. Hel Geloof alleen, [in onderscheiding van alle
ijgelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwig Leven hcb-be (a). JJDant aïsoa ntocét ücïljaaijb taajbcn iii ben ït?ui^
boaö (6)» Sicmaub/ ijenfte itt/ t'aujfcït er aan/ af tjet geheeten woi-den des' Volks door de vuurige slangen, tn bc öaab lucïftc baar op iiaïg= tr/ taaren Sinöccïöcn ban tc ^êcljulb her janbc/ cn han ijet ©onnté her vuurige Wel ohcr beseïhe» JJDant deeze dingen alle zijn hunlieden overgekoomen tol voorbeelden (c). icmanb [brr Israëlleren,] hus?
geheeten of geslooken sijnhc/ jijnc tocblugt tot ccnig anher gcncc^miij^ beï nam/ han moest Ijij sterven cn omhoomen. quot;Zij alleen.die de opge-rechte koperen Slang aanschouwden, toerben gencescn/ en ölechcn ïee* hcnbiiT» torlj ïnas Ijet ecnige ban lt;i5ab berojbenbe mibbcl ter amp;egt; ijaubcni^ Cn ïjunne genecjing Inaé een afliccïbfcï ban be 30crgcebin0 her jonben/ en Ijet eeutuig TCeben. Cbeneeitó tacrb hoo? gun zien, be aart [cn toerftsaamheib] be? (öcïoafa bertoanb/ geïtjft Ijet be ^aligmaa* ïter in bc aangcljaaïbe piaata bus bcrftïaart. Soo moest ooft de Zoon des Menschen verhoogd worden, op dat een ijder die in Hem gelooide, geïijft öe geöcctenc Israëliërs in be taoc^tijne op be Uapecen fïangc ja^ gen/ [niet zou verderven, maar het eeuwig Leven hebben.] 3*n ftijooil üeese ©erMaaring ber g:oatc ©erttazgenijeib ban Ijet Cbangeïie booi Cij^istu«» jeïben gegcebcn/ ban fommigen 500 aïfi jij boa?üicnben/ toegelicht, maar inbebaab in een helagchelijk ïicïjt gefteïb ié/ 300 ié bc^ 3eïbe ccïjter 300 nitneemenb bienstig om ons ben Süart beé iufaofé/ ber iicxljtbaarbiging/ en 55cöoubcnié boaj Cljiistua/ te Iccrcn hennen/ als ccnige plaats in ben ganfcljcn 23i)hct Mamp;aar inbien Ijet aSeïoof luaar bao? loij gececljtbaarbigb biojben/ cn luel in beéscïfé JBcrft^aamtjeib tot onje ïiechtbaarbigimj/ heftaat in een Zien op Christus, onber een geboei ban be fdjulb ber jontcn/ en ban onjen biep cïtenhigen toeflanb baar boo?/ cn ban i^cm alleen al onsc ljuïp/ cn rebbing/ cn uitïioomét/ cn ïtccljtb aai biging/ en ;!tcbcn te bjadjten/ ban fluit Ijet in bat opsiert alle andere Genadegaaven en Pliglen tjoc ooft genaamb/ buiten; taant öeejen jijn Ijet niet door welken toij op Cjjji^tus jien/ ooft jijn 5c bc ïïoajtaejpen niet waar op Ijet oog hcé ^eloofé jiclj bestigt. oDj bcc^e taijjc han taoibi be ;Batuur en 3Bcrfting bcé 'deïaofé bao? ben heiligen a5ccat uitgebruftt. Cn jij bic geloaben/ berftaan ben jin cn bc meening baar ban. Jamp;ant taat men ooft verbloemds of oneigenlijks iu be ^pjceft^ taijs mooge onbcrftclïcn/ Ijet a3cïoof ié bic ©aab ber 3iel/ taaar boo? 3ij bic Ijoopcïooé/ huipioas/ en bcrloorcn in 3iclj3dben jijn/ al Ijunnc ïjuïp cn rebbing/ beittautaenbe cn IjoopEnbc/ alleen in Cljji^tué 3oeften; of anberé son er gcenc taaarljctb in be ganfcljc Jgt;p2echtaii^ liggen.
€n
(a) Joan. Ill: 14, 15. De Geschiedenis op welke de Heiliand doelt, vinden we beschreeven in Num. XXI: 8. 9. {/gt;) Joan. VIII: 28; XII: 32. (r) 1 Kon. X : it.
V
XV Iloofdst. andere Genadegaaven of Pligten, liet middel enz. 301
■b- lt;£n bit toont gcnocgsaam beu aart Sian onjc ïïecljtüaarbtaina trao? rijet
ip 6cïoaf in] Cljjlatus.
)i-- 3. Bccïmaaïcn ooft taojbt ijet ^cïaof itit0Camp;:ui5t too? een Koomen
[g* lot Christus, [goo jegt isc ï^eilanij self;] Koomt herwaarts tol Mij, al-
li? Ie die vermoeid en belast zijt (d). Tol Christus te koomen om Isücn cn
en fic^oubeni#/ i? in llem ie gelooven, ter litetfjtbaartiiyiug be? eb ens, tÜi5aar jeene anbere Genadegaaf of Deugd, beftaat in een üoanun tat
0* Cïijiétit^/ en berijaiben 'üoamt aalt geene anbere [ban tjet (j3cïocf] in
;e- onje iScc^tbaarbiging te flabe. l^ij bie ban janben abertuigb tocrb/
x* taien bcsetbc lat een' jtaaaren ïagt ia getaa?bcn/ taien ijet toaarliju te
it* boen is om ben tocitaamenben toom te ontbïicben/ rn bic be [tem ban
ng Cöjiptu^ in Ijet Cbangelie/ jjern naabigenbe am tot Hem te koomen
be am Ijuïp en rebbing/ geijaaJb Ijeeft/ becje jai u peggen/ bat bit üoamen tat Cljiiftuë beftaa in een uitgaan uit jic^eïben/ met baffiamene ber^
on ïaaijjening ban aïïe eigen pigten cn llerljtbaatbigljeib/ aï sijne ijaoy
e, cn bcrtraxibicn aïïcen op Camp;?istus en 5i)ne ^crcrljtigijcib fteiïenbe/ter
;a^ bergeebing ban pnben/ aannceming in «Sob^ gunst/ cn tjet recljt ten
an eenbjigen JCeben. Sommigen juïïen misfdjien peggen/ bit is geen ge-
ai looven, maar dweeperij. ©oclj taij ïaaten juïfts ober aan Ijet oazbceï
e- ban Cob^ ïterft.
4* (öeïbaf bia^bt genaenib een toevlugi neemen, aïé tat cene bei^ er «ge fcljuiïpiaaté. fyjeeüt be Ciyaateï';| Wij die de toevlugt geil/ noomèn hebben, om de voorgestelde hoop vasttehouden (é). föieratn ar Öebben fommigen Ijet Octaaf befrtj?ceben te sijn/ Perfitriium animae, de ib vlugt der ziel, tat €ljjiatu£ om berïoafing ban jonbe en eïïenbigljeib. cn €enc fyjeeutoijs boa^citer/ bieïisc be jaaft baar boa: bcbaelb ^cer ciaen^ 11b aartig uitbjuftt 3©ant Ijicr mebe toaibt boaianberftetb/ bat tji) bic ge^ it/ ïoaft/ baaiaf overtuigd ^ij getaojben ban fijnen berïoarcn toefianb/cn fjt ban tjet gebaar in tócïft ijij bias/ ban eeuüiig amtcitoainen; abertuigb nt bat Ijij ui et a [jet aUcrminite tot jijnc rebbing af üeljaubcnia ïtanbc tac-bc brengen/ cn bat l)ii jiclj eiber a moest li een en bienben am t)itïp; bat ijij je ten bieu einbc Ijet aog op Cr)::iatuj? öebbe gebestigb/ ais aan hem voor-en gesteld en aangeboaben in be 25eïaften ban Ijet Cbangciic; bat ffij bec^ ig 5cn tacg ber JDciioafing heilig en veilig gcüeurb Ijebtic/ en aïlerijclcljiHtat ït* ter jijnc rebbing/ en ijcrfircïïing in («5ab5 gunst/ a'fó eenen bieg taaar o? in aïïe be ^abiijftc ^eugben cn ©aïftaincnijebcn berijcerïifut taierben. 11e t}icr ojj vliedt hij tot Christus, ató bc ecuige beiïige .3rijuiipïaata/ gij 11; bïiebt met Ijaast en fimcb/ uit aanmertting ban Ijet Ineealiji'i gebaar ban 11. Sijnen tacflanb/ cn ftclt aï jijn bertroubien/ cn aï jijne Ijoapc/ cenig^ ïn lijft op Cft:iatua. ^oo? be esc ^p^eeïilnija toopbt öua bc ganfcljc
tuur
ien (d) Matth. XI: 28. Zie ook Joan. VI .-^s, 37, 45, 65; en ¥11:37. (e) Hebr,
3n VI: 18. Zie ook Spreuk. XVlil: 10.
46
302 XV Iloofdst. liet Geloof alleen [in onderscheiding van enz.
tuut DtijCt ïxEC^tbaaciJiging öno? Cljjigtué/ bccï üctcr/ cn meer aücr# ccuiiaanirnbc met bc anberhinijtng bcr taaare lt;!3cïaaliigcn/ uitgcbjuïtt cn bniïfaatb/ ban boa: ijanbcrb taijaBCErigc ttaistrcbcnceringcn oücr
bc^rïbc.
5. 2Cn Ijct aDubc (Cestameut luajbt Ijet uitgebjuftt/ boa: steunen of leunen op God, op Christus (ƒ); zijnen weg op den lleere te wentelen {j)\ be J)?ij^cib ban (j5obë ^ccat in breje J^pjeclttoijjtn/ boa? fommigen oy ccnc onjaïigc taiBC üefpot. ©oojb^/ booj den lleere te verbeiden (//), ï}etn aantehangen (/); altf ooft boa: Vertrouwen, Iloopen, Wachten, ap DntEfamp;aate pïaatfcn ban Ijet Ouoc vCcatamcnt. lt;£-nmen mag aanmctücn/ bat jij aïïc/ bic Ijet beloof op öic Inijjc ocfcnben/ jclben berftïaarbcn verlooren, hoopeloos, hulpeloos, verlegen, raade-loos, nnn, tc luec5cn/ toesljaïben .^ij aï Ijoopc cn bmroulucn
cenigïijft op ben t}eci:c fleïben.
Tille5 Unit ift uit Ijet gc^cgbc taitbc afgeïeib Ijeüüen/ ié/ bat Ijet ïoof luaar booj tatj ïnerftsaam Sijn ter liechlvaardiging des Levens, Of 't geen ban oné als een pïigt geëisdjt bio?bt om gerecljtbaarbigb tc ben/ snïft cenc baab ber geïjceïc gieï jij/ luaar booi een obrrtuigb jon^ baar ganscljiijft uit sitljjeïbcn gaat/ cn aï jijn bectjoubjen gjonbt oy (2?ob in Cljnétu^/ tcc [beeftjijging ban] Ibimhaitigheid, Leven, Vergiffenis, Rechtvaardigheid, en Zaligheid, met een beniatenb Ijart baar in; jjet geen ött -§tuït is bieïft blij boojljabbcn te beUTijjCii.
(/) Micha III : 11 ; Hoogl. VIII; 5. fe) Psalm XXII : 8 ; XXXV[I : 5.
(/i) Psalm XXXVII: 7. (?) Deut. IV : 4.
XVI Hoofdst. Hot verdecdigdc Leerstuk nader gestaald enz. 363
HET VEEDEED1GDE LEEESTUK KADEE GESTA AFD DOOE GETUIGENISSEN UIT EE
[De Woorden uit] JEM KMI AS XXIK : 6. \lwrUijk yeopend, en aangedrongen. ]
Wff Ijanb^ sullen Uic obergaan ter üefdjouUnng öcr uitimtMtrïijUc g'- B quot; ^etuiiKUisfen/ taeïfien in a?ab^ tjeiïiij iPaaiö/ ter ftaabing bcr Uerbeebiöbc ii^aarljcib/ boajljanbcu 51)11; en tueï liesonberïijft ban jullie ^laatfcn/ luaar in opscttcïijli ban bc 'SCccr bcr lieclitvaanli ^ing- cencs zondaars voor God jjctjanbctb inapbt. ^cescn macten 0115 bc IEgt;aarljcib aan bc gccbcn/ becjcn jijn Ijet biaar in anö beloof ücrus^ ten mnet/ rn bao: Vacïficn allcincnéctj!i)Hc rcbenccringcn entepniicbcniih^ gen ten ecncmaaï moeten pïaaté ruimen. Tgt;aa? beejen toojbt aan bc gc^ moebcren ber ^5eïaabigcn meerber ïirïjt tacgcüjagt/ ban boo: bc fcljcrysin. nigflc rcbcnlfabcïingen. Cn Ijet is inbebaab ict^ crgcrlijfey gcljccle 25Dcftcn ban Proiesianffiche ^cïjjijbcrcn ober Ijet JCccrftuft bcr üocht-vaardiging te moeten jicn/ biaar in naauUUijliS één enlicï 53cbjiji» uit bc ijeiligc .^rlijiftcn broibt bijgclizagt/ ten jij ban om baar in eene uitbïugt te socficn/ tegen bc ïiïetn ban buibclijücr ^ctaij^cn. €11 Ijoctact bc 5tpo^ teï i'aulus in Ijet ücsonbcr/ Ijet XcerftuÜ bcr Evangelische iioclitvaardi-gmg aïlcrboïïebigét rn buibclijliat ijeeft bcrftlaarb en lictaogb/ to aar toe ijij ooft nicer ban anberen bcr getaijbe .-^cljjijbcrcn gcïcgcnljcib en aan-ïcibing Ijabbc/ 300 iijn cr ctljtcr niet bieinigcn/ bic tad lic,:re ban ljunne gebódens en ljun beloof bicnaangaanbc boo? bc ,4:djiifrcn bc£i Tt'yo^ tda optdjclberen of te flaaben/ bcjclbcn bcdccr aïö donker, en als tot gcbaarïijftc misbattingen aanïeibing grebenbe/ beginnen aantcmerften; en bic/ 30a afë toe seiüen/ nooit of sdben ccnig getaag ban besdben in ï)un geftlj?ijf ober bc ï5ctï(tliaarbiging maaftcn/ ban om bcjelben/ ter bcbciïiging bcbo:bcne 4??onbtjeginfden/ te toebcrïeggcn of te
berbjaaicn. Cben al?; of taij taijjer toaren ban Ijij/ of beter taistcn ban bie (èeegt/ boo? to elft en tjij aangcblaajen en gdcib bierb in alle^ taat Ijij fcïj?ecf. ^octj niet^ ftan meer berb?ccmb jijn ban ben toaren gce^t bcö
-4(3*
'iO/t XYI Hoofdst. Hel verdeedigde Leerstuk nader geslaafd door
C|)?istenbams/ ban bat men Incigcrc/ in aatmacbigljcib tc ïccrcn be ©cröojgcnljeib ban vöoba' ^cnabc/ baïgenb^ be aDpcnüaaring baaröan in jijn anfaaï'üaar JDaoib, quot;^Dan hel vaste Fundament Gods slaat, iuat tacg odü be numfcyrn in ijxtnne üclijbinïiÉ- ban ben (j?absbiengt berftie^ jen niagten.
^Cangaanbe be 6etuigcni^fen bic iü ^aï üijDjengen en fietebcneecen/ bersoeïte ü'i ben ICeejer tc tuiïïen oyinerHen/ (i) l?at 3e aïïccn sommigen zijn uil veolen bic tot bit einbc jaubcn ïiannen gcüecsigb taojben. (2) lt;Dat ift besuïikn bic tc bemjen cccbé jijn aange^aalb/ af tjierua bij. bezondere gelegenheden nog mactcn in aanmecftiiig ïtoomen/ gejjeeï jal boorbij gaan; en bee^en 31)11 meestaï bic/ bJeïlien in Ijct Oude Tesia-meni ter flaaliing ban bit Éccrftub gebanben tooiben. (3) Tat iti in becjdbcc aycniiig/ met aiïc mnogeïijfte opïettcubt)eib jat atljtgccbcn/ — Op bc llegelmaat des Geloofs, bat is/ ijct öïi}ïibaar cinbe en Oaggt;-merft bcr openbaating ban IPit cn iPcïücöagcn/ in jijn ïjcilig SPnDjb. Cn bat bit si) be berljcfnng ban bc ©jijljeib cn ben llijhbam Sijner öeiiabe/ cn ban bc i^eerïijïUjeib en BooKreffcïiitVljeib ban Ol)jis-tii!i en sijn ^ibbcïaarpbJcrfi; bc antbclVfiing ban ben rampsaïigen/cï^ ienbigen/ cn ljuïpcïoasen tacjlaub ban ben mrnadj beo? be ^cmbc; Ijct berneberen cn onberbjitiiïten ban aiïcê b'at in 0113 ié/ biaar boo? bii) Souben biaanen ï|ct fCcbcn/ bc ïxccljtbaarbigtjcib/ en gaïigbeib tc iton^ nen berftjijgen/ jiUT:^ jat bao: nicmanb/ bic gcucfcnbc jinnen in Ijct ïtëotnb bec (J?erctljtigljeib üeftoDmen Ij te ft/ met eenigen ftljijn bannen geïaocljcnb biajbcn. — [Ten anderen, jaï iït ny ijct oog hou ben] bc iamp;nbcrbinbing bcr gecnen bic gefaoben/ ais mebe ben taefranb banljun bic sceucn boa? Sdefu^ Ctjjijitiia gcretljtbaarbigb tc biajbcn. =Coaj 't oberige Ijaay iït bc beste beljuïpfeïcn en ïtegeïen ter uitlegging bctljei-ïige ^ci):iftcn/ niet tc bertaaarlaajeii.
iPe .Baant aan onsen ïfccre SCefuó Cljjiötu^/ lt;60ba Soon/ in bc Ijeiï# rijtte Cbangeïicbeïoftcn tocgeboegb/ berbient ten beese oysbüte eene besonberc aanmerbing. [ï(b boeïe oy bien Ijccrüjiicn cn aïlegbebattenbeii .ïSaatn/] De 11E E li E onze Geuec n tigiie 1 d (/;)■ a?eïijliertoij^ ben .Baam Je 110va 11 aan i^ein gecigcnb/ ons ten buibeïijuften bc ^ob^ Ijeib sijns ^ccfoonn te bennen geeft; 300 toojbt boo? bc bijboeging ban onze Gerechtigheid gcnocgsaam beiiVtaarb/ bat blij in cn boa? ïfctn ab ïeeii Ocierljtiglieib ij ebben/ of tot ïltceijtbaarbigcn biojben gefteïb. ID us inajt fyij aïïcceer^t afgebeeïb bao? Mckiiizcdek, die voor eerst was. Koning der Gerechtigheid, en daarna een Koning des Vredes (/); toant boa: sijnc aPerccljtigVieib aïfeen/ ijebben blij tucbc met 4quot;ab, Sommigen onber bc Sociniaanen, l)efiüen getrnrbt bc bfcni ban bit ©etnigenia [aan a?ob,s Soon gegeeben] tc cntbJijficn/ boo? aantcmerbcn/ bat Ge^
rech-
(£) Jeremias XX111: 6. (/) Hebr. VII: 2.
XVI Iloofdst. Getuigenissen uit de heilige Schrift, enz. 365
rechtigheid in Ijct OTnibc (Ctstamcnt fomtijijsf gcïiccsigb Inojbc boo? Wel-daadigheid, Goedertierenheid, Barmliartigheid, cn 500/ ntecaiJcn jij/ 30U ijct ooft ^icr ftonncn taojben opgcüat, T^aii) öc m ets ten lian Ijnn bc tastbaare ongerijmdheid ban julft eenen uitïcg öemerftenbc/ üjcnitcn ^ct tot de Godiijke Gerechtigheid in het verlossen en beschermen van zijn volk. Sao 5E0t Brennius ftajtïijfi t Ha vocalur, quia Doniiniis per manxim ejus judicium fyc. juslilinm faciei Israeli. [T'at is; Hij wordt dus genoemd, omdat de Heere door zijne liaml aan Israël recht en gerechtigheid verschafte.] ID an bit 3ijn ititbuuTtcn ban biicatc menfdjen/ toicn ijct om 't eben iS; of Ijct rjren jij seggen inct_bc JStgcfmaat bes s6cIao?^/ cn met bc bnibcïijïic taoo?bcn bet öcihgc ^cljni't obcteenttoame/ ban niet. ^e Kardinaal Bellarmun, bic meer 30?gbe jijne antbma:bcn met eencn fcljijn ban tuaadjeib te ücïifeebcn/ geeft eerst anbere rebenen op/ biaatom CljJistuo de Heere onze Gerechtigheid genocmb JOU bJOigt;-bcn; cn baarna/ iijet jij nit onopïcttcnbljcib/ of ombat Ijij boo? be ftjatljt ber taaarljcib obertaonnen taas»/ ftaat Ijij aan be taoojben eenen sin toe/ toeïftC aïïe^ in sidj tiegiijpt biat blij berbccbigcn. Christus, jegt l)i)/ kan genoemd uorden de Heere onze Gerechtigheid, omdal Hij de uitwerkende Oorzaak onzer Gerechtigheid is. Gelijk God gezegd wordt onze Sterkte en ons Heil te weezen. JE'cbcrcu:: Christus wordt onze Gerechtigheid genoemd, in zooverre Hij onze Wijsheid, onze Verlossing, en onze Vrede is; omdat Hij ons verlost heeft, ons wijs en rechtvaardig maakt, cn ons met God verzoent; taaat bij boo? anberen nog an=gt; bere rebenen ban bcjclfbc natuur gebocgb toojben. JïsJaar nog niet öe# rustenbe in beeje betitlaaring ber taoojben/ boet ijij er bij: Christus wordt gezegd onze Gerechtigheid te zijn, omdat Hij voor ons voldaan heeft aan den Vader, en omdat Hij wanneer Hij ons rechtvaardigt, die voldoening derwijze aan ons schenkt en mededeelt, dat ze gezegd kan worden onze Voldoening en Gerechtigheid te weezen. lt;1:11 berber: In deezen zin zou er geene ongerijmdheid in liggen, indien men zeide, dal Christus Gerechtigheid en zijne Verdiensten aan ons toegerekend wierden, als of wij zeiven aan Gode voldaan hadden (/»)• 3:0 becscn 3111 Seggen tuij [ooft] bat Cljjistus de Heere onze Gerechtigheid jij; oofttaojbt cr niets ban cenig beïang in Ijct ganfdje !€eerfhilt ber Hedjtbaarbiging boo? oirê gefteïb/ Ijct geen tjicr niet boo? ben Kardinaal too:bt tocge# ftaan; en siUiis met betaoojbingen/ bic fonmugen ;cïfs onber ons sou# ben fdjjoomen tc geb:niftcn/ ja bic jij tod ecn^ burbcn ficiïrijbcn. Hft jaf bcröaïben bit Cetnigcnig [ban ben Jpjfafect/] todïf aan 300 g?oot eencn (Cegenftrcebcr ber Slgt;aadjtib julfi eene frljoone bdijbcnijü Ijccft af# gepergt/ een tocinig naber injien. Ziet, de dagen koomen, spreekt de HEERE, dat ik den David eene rechtvaardige SPRU1TE zal verwekken :
(w) Vide Bell arm. de fustificat. lib. II. cap. 10.
366 XVI Iloofdsl. Bet verdeedigde Leerstuk nader gestaafd door
ken; — En dit zal zijn Naam zijn waarmede men Hem zal noemen: De H K E R E 0 N Z E G E R E C H T I G II E 1 ü («)• taa?bt onber bc Cljjistcncn ftcïccbcn/ bat bit ccnc bnojluc^tigt Égt;crnicutoing jij bet Eerste Belol'te, aangaanbc bc Menscliwording van Gods Zoon, cn anje ©erlojjfing boo? ^cm. ^ic 23cIofiE tacrb ecr^'t pcbaan/ toen toij onsc oorspronglijke Gerechtiglieid licrïuti'ii Ijabbcn/ cn cnficï aangemerkt toerben aï«? jnïïiru die gvzoiuligd hadden, cn 4?ab3 i^cccïijïüjcib berfben. Sin betten ftaat taa^ rr baïftrdit rene errcljtiijljcib naobig/ ten einbe taij lucbeïam in bc a5obïi)ïïe gunst niDgteu ljcr|tcïb tooien; taant jan^ bcv ccnc lt;£gt;ercrötigljcib/ ja sanbee suïü ccnc bic holmaaüt en janbec ge^ ii;clt toarc/ itanbc bit naait gcfctjicbcn.-Jfn bien tacflanb taojbt cc amp;c^ ïoafb/ dat Hij, [Gods eigen Zoon,| onze Gerechtigheid zijn zoude. Of 500 aïa bc Styaótcï ijet noemt: Het einde der Wet joube jijn/ tol Reclu-vaardigheid den geenen die gelooii (o). ^Dat ïfij juïfté jij/ Man in geen' ttaijfcl geiroftficn taojben; maar be b:aag is/ Hoe Hij zulks zij? iPit is/ lialgenbö anje gcmaatigbftc en jcbigftc Ccgcnftanberé/ orndat Hij de uitwerkende Oorzaak onzer Gerechtigheid is; dat is, „van onze per-„sooneele inkleevende Reclilvaardigheidquot;. T'an becjc ^crcrljtigljeib [of lïcdjthaarbigtjcib] ftan men aanmcrHcn/, of in zichzelve, 300 aï^ se een uutaerïifcï i»i ban ^obó *i?enabe; en joobaanig iö je heilig en goed, offdjoon 5c niet boimaaht narij sonber gcüjcït is. ^gt;f men nan je üefttjautacn/ ;aa afa 3c de onze i£/ inkleevende in ons, lietjcïb met bc oliergcüïeelicne öefmcttiugcn onjcr latuur; in bit 0iJ-;itiit/ voor zooverre deeze Gerechtigheid de onze is, getuigt er een profeet ban; Wij alle zijn als een onreine, en alle onze gerechtigheden z'jn als een
wechwerpelijk kleed {}gt;). [üi'e ï}eljjeentafr'j)e tooojben] -implï ^2 üt* g?ijycn in 3idj 01130 ganfeïje pcjfoonceïe inftïecbcnbc ïïccljtbaarbigljeib. Jfc»an tacgens beeje ftan Cljjistus niet genoemb taojben upiï ninquot;1 de Hcere onze Gerechtigheid, naarbien beselbe 300 gcüjctYnig ii/ bat 3c tz recljt hij een wechwerpelijk, een becfieeten kleed, bcrgeïecïfcn taa:bt. ï^ct mact berfjaïlien ccnc anbcre ^erccljtigljcib 3ijn/ om taeïïie be Per ïosfer bus benoemt taojbr. ïfij is/ naamïijFt/ [bc Perre] onsc 6erecrjgt; tigljcib/ omdat alle onze Gerechliglieden in Hem zijn. Tamp;ag 3cgt be iicrft/ tacïuc aïïe Ijaare eigen gcrectjtigljcben beïijbt een taerljtaerpcïijft Mceb ie 3ijn: In den Heere liebhe ik Gerechliglieden (7); Ijct geen baoj ben 51'postcf up Ctjjistué too?bt toegepast (?■)• ^e bcibe ^laatfen tao:ben bao? Paulns buö berïiïaarb/ [met bctrcfifting tot sieljselbent] Opdat ik Christus mooge gewinnen, en in Hem gevonden worde, niet hebbende mijne rechtvaardigheid die uit de Wet is, en tacffte in bit ge# baï niet beter is ban een wechwerpelijk kleed, maar die door het geloof
van
(«) Jerem. XXIII: 5 , 6. (e) [Rom. X ; 4.] (/) Jes. XLIY ; 6. (V/) Jes. XLV : 24, [Naar de Engelsche Overzetting.] (?-) Rom. XIV: 11.
XY1 Iloofdsl. Gcluiircnissen uit de heilioe Schrift,
367
enz.
van Christus is, naamlijk de RechLvaardigheid die uil God is, door het geloof (s). Cn Ijietani luazbt er iaijgcbacgfa: In den [IEEHE zullen gerechtvaardigd worden liet gansclie zaad van Israël (1); naaniïijft/ ombat ïfij/ tn 't geen ïMj i$/ in Ijct gccnc l|tj taasV in quot;t geen ïMj Ucr^ ricïjt Ijcrft/ aïj? a.nn onti en üocn on^ gegreben/ onze Gerechiigiieid ig/ cn niijc «©cmötiglcitt aïïecn in ïfem .ïRaat Ijicr üaca Uia:bt onjc eigen yerfoanccïc infifeebenbe ^erccljtigijeib ganscljïijft nirgcflaoten ban alle aan bed in on je Hecljtbaarbigiug/ en bejerue gcijeel en alleen taege^ fienb aan be töerertjtigljeib ban Cljnstua\ ïgt;!cl* nicbe ftemt abeteen be nab?uiVftcïijfte Öetuiging ban ben Psalmdichter: Ik zal heenen gaan in de Moogendheeden des Heeren il EE li EN; (taant ten aandien 'ban on^e ïfeiligmaaïiing en ^eljoa^aamljcib ia [niet minber] al au^c ftecïttc in ï^emj en ik zal uwe Gerechligheid quot;jnpli' vermelden, de uwe al
leen (w)» betbuüfieïing bet Koppelletter fluit alle fteun en bertcau^ toen op iets? beljaïben 's HEEREN Gerechtigheid, ten eenemaale lini^ ten. ^n bit toaé/ boiijcnas be aanmerfting bes vtyoetcfsy ijet ^ob^ ïijït eillbe en aDognietrt/ in Christus aan ons tol Uechtvaardigheid te schenken, naainiijiï/ Opdat geen vleesch zoude roemen voor Hem, maar dal Hij die roemde, zou roemen in den ileere (v). IDant door hel. Geloof alleen/ ;aa als Ijet in onje ïtccljtbaarbiging Gods Gerechtigheid, ja die alleen, bermeïbt/ biaibt alle roem uilgesloolen (iv). a*n/ lie--tjaïben Ijet geen berber uit fiesonbete ^etuigeinsfeu ban o^oba JDooib 5aï Etijgeüjagt too:ben/ 50a taa:bt onaquot; in be Ijeilige 55Iaberen geïeerb/ hoe (en in toat oy;icl)ten] Cljjiétusj de Ileere onze Gerechtigheid ;ij/ naatnli}}'}/ ombat lquot;gt;ij Ijet ié/ bic li00meu jouae om de overtreeding te sluiten, en om de zonden le verzegelen, en om do ongerechtigheid te verzoenen, en om eene eeuwige Gerechligheid aantehrengen [x); toant ïjiet booj too^bt onje fïedjtbaarbiging boïitomen gemaaïu/ t. to. boo: be Voldoening voor de zonden; be JDergeebing berjeïben/ in ami met God le verzoenen, en boa? ailjt eene eeuwige Gerechiigheid le beschik# ken. ^Daarom too:bt ïjij gcljeeten/ en 3UIU0 met ijet Ijoogflc rerljt/ De II EE RE 0 n z is Ge nu c 11 ti cn e id. ^ts' ijet ban 500/ bat toij onje oojfpjonglifje ^ererljtlgljcib berïonren Ijeüüenbe/ ontüïoot toaren ban eene ó^erecljtigïieib in oussciben/ en celjter/ 300 taij ooit in Hpoba gunst jouben Ijerftcïb toa:ben/ eene boïmaaïite oerett)tigi)cib noobig Ijabben/ snift eene/ toaar boo? alle gelegenijeib tot roem in on^elben toierb afgefneeben; ia be i|ccre lefué aTljjistuS ons ban a5ahc gefcljon# ften/ alö be Ileere onze Gerechtigheid, in toten toij alleen ^ereeljtiglje* ben tjeüben/ tertoijl onsc eigen gereeljtigljeib/ aangemerftt als be onje/ in Ijet t6oblijft oog aan een toedjtoerpelijft ftleeb gelijft isf; en ia CljnaV
tuS
(s) Filipp. III ;S, 9. (7) Jcs. XLV:25. («) Psalm LXXI : 16. (?•) i Kor. 1:29, 31, («/) Rom. 111:27. ( v) l'.ni- IX : 24.
308 XYII Hoofdst. Bewijzen uil da Evangelieschrijveren.
tu^ 0115c oJcrerijtigljcib gctaajbcn/ baoj öc jonbcu tc üc^cgEÏni/ te ongerctljtigïjEiti tc bersaenen/ en cenc cculaigc (öcccrijtigljciiï aante^ amp;JEIUKU; üan J)ct tiaa^ 3ijnc (6crc£Ötigljcib/ öaa? öc jijnc alleen/ bat luij üaa? «öabg aangejitljt geceeljtlïaaröigö Ino^bcn/ jijne ^ejccïjtig^eib ié öct alteen/ in taelfte Inij ané maagen taeraemen. ïTn üit ié ïjaafb^ jaaiiïijti tjet geen luij macatcn üclnijscn. .iSSen jiet ijicc uit tegeïijfi/ Ijae quot;üe Ijeiïigc ^érljjift bccje gjuote 3JJgt;aarljeben lioa?fl:cïïe op ecuc toijje/ iaaar boa? Ijct gemoeb Uan taaarc «öcïoaljigen anücbcnfteïijit raceebet ïicljts en geestïijii beeftanb in bejeiben ontbangen Uan/ ban 0002 aïïe bie iBijagceiigc Uitb:uuiiingen en o^nberfcijeibingtn/ iueïïien men alé gepaft en eigenaartig ona yougt optebjingen.
BEWIJZEN UIT DE
Cfegfjic Kebenen/ biaarom be quot;Keer bee Rechtvaardiging door de Tocre-kening van Chnslus Gerechliglieid, in be baïgenbe ^cijjiften bc^ Nieuwen Testaments buibeïijtter en boüebiger i? bcrfiïaarb en boojgefteïb/ ban in bic ber Evangelieschrijveren, in tacïTxe iaatftcn be lt;$t* fcïjiebeni^ ban Scfu^ 'Kebcn en lt;E3£iab begjeepen i^/ 5i)n tc baoren bac? on^ aangetaee^en. Cdjtcr bja?bt bcsclbc aïbaar mebe genoeg^ jaam geïeerb/ saubeel aïg boar ben Stoat der Kei-k vóór Christus Dood en Opstanding, bieüte ïïcrtiftaat in bejeiben bcrtoanb taojbt/ nuubsaatf# lijft iuaé.
Ji^et boojnaame uogmerft bet Leerrede ban on^en gcscgenben ï^eiïanb/ ócsonbet bat gebeeïte betselbe lucïït in ïjet Vijfde Hooidstnk ban Mat-thous Evangelie betbat i$/ ftreïtt ter nntboutaing ban ben taaaren aart ber Gerechtigheid voor God. *Pe Schriftgeleerden en Farizeeuwen, aan taier -ICcEtingcn öct getueten beé ©oïft? bcrfiaafb lua^/ en ban bicïfic flaa# bernij bc ^eitanb Ijcn taiïbc bcrïoéfen/ plaatsten ai onjc 45crecijtigl)cib boo? a?ob 'in be UDerftcn ber tact/ 01' in mcnfcljcn gcljco?5aamijEib aan beseïbe. ^)it ïeerben jij Tjet amp;aï\t/ en op bccjcn gjonb rechtvaardigden zij zichzelven; 500 aïg bc ^aïigntaaftct t]un leïbcrs] bertaijt/
[5E0#
XMI Ilool'dst. Bewijzen uil de Evangelieschrijveren. 3tgt;9
Gij zijl hel, die uzelvon reclilvaardigl voor do menschen; maar God kent, uwe harten. Want dal itoog is onder de menschen, is een grouwel voor God (-). lt;i£\i tiit ^EÏfbc taant bc fócifaub aaü aan in bccse Leerrede. $l'ïïc bic jirlj öao? ïjiui ïictcn ÏEibcn/ sadjten iiunne gerechtigheid oplerechten, als door de Werken der Wel (a). Onbcr* tmüi'djtn taai'en 313 in l)un gcmacb aücrtuigb/ bat jij tat be ilDft bet JacrljtUaarbigljeib niet Hnamcn fianben/ nacij bic üaïinaaïitljcib üetei* ften/ lüctiic be l)Dtt bajbetbe. Cbcntocï ft anten 5e niet uefmiten om ban Dun hoogmoedig en dwaas 'üegjijj/ ban eene ilecljtbaarbigiiig 0.002 eigen gerecötigïjcib/ aftcgaan/ maat Inaren/ geïijft alïe menicljen in bit gebaf geüiaan jijn/ ay anbece mibbeten üebacljt/ ter (tilling ban ïjun antrnét gcbietcu. (jCot bit einbc becüasterben 51) be getjeelc jiDet/ bao? ïjunne balfcamp;e Glossen cn Uitleggingen/ en jacljten betseibec jin te bccfaagen tat bien trap/ taelften jij jici) Dcracmben in ljun geb:ag tc üereifien, ^cn afticcibfeï ban be gjonbüeginfeien en Ijanbcïbiijsc bier ge* Ijeeïe iiKaatfcijappij/ bertoont ons ben Siaïigrnaaïier in bc Gelijkenis ban ben tratfcljen Farizeeuw, cu ben üoetbaarbigen Tollenaar (/;). biaanbc oali bic Jongeling, lu aar ba 11 men eibers leegt/ alle de geboden der Wel onderhouden Ie hebben van zijne jonkheid at' (c).
ij£cn einbc bit berber ft ijlt Uianüeg;iy uit be ïicrïi te raaien/ antbantat bc ï^eitanb in berjïtjciben baajbeelöen ben maaren geeatlijiicn sin cn mee* ning bet 3©et/ aantaonenbe toelft ccnc a?ccetljtigljcib ïtet jij bic bc l^ct bajbert/ cn op luat Udijc een mensclj baa: bc jeluc lian gcrctljtbaaiv bigb bjojben. JJn onber beeïe anberc bingen tat bit aagmerü bienenbe/ bcrfiïaart tgt;i) be t'üice bolgenbc ^aaften sccr uitbniftliclijft. — Voor eerst, ^at be ïOet in tjaavc ^ebaben en ©ertiaben jag ap be gesteldie-nis van hei hart, cn ticsjeïi^ eccfte üebieegiugen en baaben. ï^ij laanbc aan/ bat be inncrïijfte gebacijten beé tjarten/ cn bc cerfte üctaecgingcn ban bcgcerïijiVljeib/ offdjaan niet taegefteuib/ beel min baabïijit xiirgc^ baerb/ raibégaberji alle gclcgcnljeben tat bc janbe/ rechtstreeks dooide Wel verhooden taictbcn. ^)it baet bc ^aligmaafter/ in sijnc ©crgt; fttaaring ban bet Zevende Gebod bet J?obïiiftc i©et Cd). — Ten tweeden, m leert/ bat bc Döet ap bc mtniïc sanbc bc helsche Verdoemenis ticbjcige/ baar ï;M} bc onrechlmaaiige gramschap baojflelt/ alé bec# baaben in Ijet Zesde Gebod. 3Cnbicn öc menfcljen siclj ficgts üepjaeben biilben aan bccje ïicgcïcn/ l)ier boa? ben Saligmaalter baoigcftclb/ jij Sanbcn beelligt baar boo? toa:ben afgetraftfttn ban te roemen op eigen Gerechtigheid, cn ban be Ijoap am baa? bcscïlic baa? 60b gereeljtbaat# öiijb tc bia?beii. iü^aar gelijft liet taen taaé/ 300 ia !)ct nog Ijcöen; be meeaten bcr sniften bic ccnc Üïedjtbaarbiging boo? bc 5J?crften baarftaan/
boen
(2) Lukas XVI : 15. (a) Rom. IX : 32; X : 3. {/gt;) Luk. XVIII: 10--12. (c) Ma.till. XIX : 20. (J) Matth. V : 27—30.
370 XVII Hoofdst. Bewijzen uil de Evangelieschrijveren.
boen ljun öcgt om ben sin bcr 31gt;£t tc üErbaïftljcn/ en ttjcïhc te Suijjen naar tjunnc pjafitiift [cn naac ljun bermogen.] ïDe gcc^tlijttljeib bcr J©c.t/ en bc ftrcngljcib Ijaarcr ^Scbjtiging/ taclfie jifij uitfircfit tot be minflc en frtjier onmerftïiaarc öetoergingen ban jonbe in Ijct ijart/ taojben niet QEÏoofb/ noclj ücïfoojïijft oljcrüjoogen/ boo? ijun bic op ccnicjcrlci Inip 5c uit bc JJ^crficn taiïïcn gcccrtjtttaarbigö Vao^bcn. i^ct faoojnaam oog^ nicrft bes ^aïitjtmaftcré brrtjaïbcn/ in beeje nabjufifteïijfie Leerrede i$/ om tertoijï i|i} ben aart bier a?gt;eï|00?3aaml)eib taeïfte iJ5ob in jijne J©et ban ons eiadjt/ licrïtiaarbe/ be gemoeberen jiiner leerlingen laoojte^ üereiben/ om te zoeken na:ir eene andere Gereclnigheid, toeffte ten aan^ 3ien ban ber^eïber ^aijaaften en kibbelen/ als nog niet buibeïijft moest üefienb gemaafit in02ben/ offdjoon beeïen ban ljun/ boo: ben bienst ban Joannes den Dooper boa,:ttereib/ naar bejelbe gongerben en bojstten.
^eljter geeft be ï^eiïanb genoegjaam te Hennen/ taaar in bie [lt;Cgt;ererlj' tigljcib I üeflonb/ boo? bien $ij jeïf berüïaart/ gekoomen te zijn om de Wet ie vervullen (e). ï^et geene luaar toe ï^ij fitaam/ baar toe was Hij gezonden; cn beluijï ïfij gezonden toaé/ en bns niet booj ïfemset ben li'as gcHoomen/ [50a üfceü ijier in/ bat] ïMj ons gebooren, on ons gegeeven biare. [M^aar ijet einbe taaar toe ï^ij gesonben ina^/] toa*? om de Wel Ie vervullen, opdat btrê liel Herlil bersctbe zoude vervuld worden in ons. ïTn lionnen blij seïben be 3£ct niet berbuïïcn in al be nitgcijjeibljeib tja ar er «öcïioben/ terluijï erljter bie i)?et/ boïgcnbs 3'e=-fné berïtïaaring/ niet niogt ontüonbcn maar berbulb taojben; ftonnen toij ooït ben Dioeu op berjeïber obertrecbing üebjcigb niet ontgaan; en fibjam Ctj?i|'tu^ om be 3E)ct boo: on'i te bcrbullen/ aï Ijct bieïftc boo? ^em^eïben geïeeraarb taoJbt/ ban moet jijnc a5crecl]tigljeib/ bic a?elt; rerljtigljcib bicïfte iMj boo? jjet bcrbnflcn bcr IPet tetaeeg ti:agt/ be ee^ nigfte jijn/ öoo? taeïfte taij boo: 60b nonnen gerccljtbaarbigb tao:ben. (Cn nabemaaï Ijier ccnc ttaceberïei (öcredjtigljcib aan ons' taa:bt boo?# gefleïb/ be ccnc üeftaanbe in Ijet vervullen der Wel door Christus, be anbere/ in onjc eigen boïmaautc getjoojsaaintjeib aan be J'Öct/ bol# gcnbït berjdber sin/ ?ao aïS bc^eïbc Ijier boo? ben gaïigmaaUer taojbt bcrïiïaarb/ en eene mibbenfoojt ban 45crcrïjtigljcib tusfcljen teese iieibe is et niet; 300 tailïcn taij aan ijet getaeten ban een obcctnigb ^onbajir obcrïaatcn/ taeïfte ban bie ttace ijij berftiese/ om jijn Ijciï in bejcïuc tc jucUcn; taant bc ^oobaanigen tc onbearidjtcn cn tc üeftiuiren/ Ijet ijoofbboeïtait tocïUc men jiclj in bc üeljanbeïing ban bit ICcerftuït moet bocnfteïicn.
^aï aïïe yalle ^ïaatfen boojüijgaan/ in taeïften be gwnbflag ban bit Xcerftnïf taeï geïegb taoibt/ bocjj taaar in Ijet jcïbc niet; uitbjnfifte# ïijft taoib bermeïb; öoetaeï ijet in bcseïben/ taanneer 3e tacï bcrftïaarb
taa:lt;
(e) Mattb. V : 17.
XVII Hooldst. Bewijzen uit de E van geliesch rij veren. 371
ta0?öEn/ nuabsaaftltjft opgcflaatcn ligt, ©au tic.3;c fao?t jijn aïïc öic gccncn/ toaac in te ï^ccrc .acjcgti tao?b!; voor ons, in onze
plaats te sterven; zijn leven afteleggen als een Hansoen voor ons, oi' in onze plaats, en öcrjjelljficn. ^arfj ift jaïijejetoen nnaangeroect ïaaten/ om mij ban mijn tegcntaoo.:big 25cta0g niet tc iiertoijbcrcn.
SCfiamp;EEÏbing fcoo? öcn ^aïigmaaficr scliien baojgefleïij/ l'an de wijze en het middel, ap Üicïftc CU Inaar öua? bc mcnscl) voor God gerechtvaardigd tucabt/ in bc ^cïijftcnié ban ben Farizeeuw en ben Tollenaar, ftan ten tacgbiijscr bienen boa? allen/ bic aan bceje ineïbaab joeUen bed tc erlangen. Twee menschen gingeu op in den Tempel om te bidden, de een was een Farizeeuw, en de ander een Tollenaar. De Farizeeuw staande, bad dus bij hemzelven: O God, ik dank (J, dal ik niet ben gelijk de andere menschen, roovers, onrechtvaardigen, over-speelers; of ook gelijk deeze Tollenaar. Ik vaste tweemaal ter week; ik geef tienden van alles wat ik bezitte. En de Tollenaar van verre staande, wilde ook zelfs de oogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijne borst, zeggende: O God! wees mij zondaar genadig! Ik zegge ulieden, deeze ging af gerechtvaardigd in zijn huis, meer dan die. Want een ijder die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden, en die zich-zelven vernedert, zal verhoogd worden (ƒ).
©at Ijet oogmerft ban ben Saïigmaftcr i)ier in taare/ dc wijze onzer Rechtvaardiging voor God afteüeeïben/ i^ bïijftbaar/ Voor eerst, ïlit be öefclj:ijbing ban be geflelbljeib ber geenen bic ï^ij boa? becje Gelijkenis taiïbc berispen; ijet taaren naamïijït suïfien/ die bij zichzelven vertrouwden rechtvaardig te zijn ((f)-, bat té/ bic taaanben ecne l)iin eigene perfooneeïc ïïcrï}tbaarbigljcib booj 4?ab te bejitten. Ten anderen, ilit ben aïgemcencn ïïegcï/ toaar boo? i^ij l)ct oo?beeï ober beeje tbiee men^ fetjen gebeïb/ fiebestigbc; Een ijder die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden, en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden. Jgaarbien bic ïïcgcl toegepast bio?bt op ben Farizeeuw, en ï^rscïicb aan ijem gecigenb/ 300 toijat juius buibeïijft aan/ ©at aïte pleiten op eigen herben ter on^e i-teeljtbaarbiging boo? lt;i?ob/ in taat opsicljt ooit befcljoittab/ nict^ anber^ jij/ ban cenc verhooging van zichzelven, toeï-ftc lt;6ob bcrfocit. €n op ben Tollenaar toegepast/ [bïijftt cr uit/] bat een gevoel van zonde, be cenigfte bao?bcreihing jij aan onsen bant/ om boa? tjet (Ccfoof bij a?ob in gunét tc b.io?bcn aangenaomen.
hierom hia?ben ooft be twee menschen bertoanb/ aïë zoekende gerechtvaardigd te worden; taant birê tafl?bt be [berfcljibcnbc] uit flag ban §unne gebeben tot bat cinbe/ boa? ben Saligmaftcr xntgeb?uftt: de een werd gerechtvaardigd, maar be anber niet.
©e Pleitrede van den Farizeeuw om geretljthaarbigb tc taoiben/ taa^
ttaee^
(/) Luk. XVIII: 10-14. (.4') Luk. XVIII: 9.
47*
37!2 quot;XVJ1 Hoofdst. Bewijzen uil de Kvangelicscb rij veren.
ttociiftiig. — ©ij 5aö/ [jon l)ij taaanbc/] bc Voonvaarde der Recht- ij
vaardiging' bdïnagt. mdbt tjij ban Verdienste, Ijct jij Uit Ijoofbc s( ban welvoeglijkheid, of ban eigenwaardigheid. ;ïJ5aar aangcjicn ((POtt^ h;
©Erbanö niet bc ïierif in trien tijb/ irit ttace beeïen öcftonb/ toaarban a
ï)Et cnic 5t)n npsirljt Öabbe lot bc Zedelijke, Ijct anber tot bc Schadnuw- 15
wet, 50a tkrarpt liij jielj op jijnc baïb^cnijilig bcr Voorwaarde in bcibc a:
bic opsicljtcii/ gerbenbe ban cïti ccn öcjonber (taaltje/ tcctuijï Ijtj tt fe cnïtel bijbnegt/ toat })ij gebaan Ijabbc 0111 in bccjc ^cljoojsaani^cib nog
tenen flap berber tc gaan ban i)'J rigenïijit berpïigt toa^/ naamïijfi: Ik n
vaste tweemaal ter week. Wanneer be mensYlj naar eene Gerechtigheid b
begint te joeïfen/ en uit jijnc Incrïicn taiï gerecïjtbaarbigb taujben/ S
ftrnlié luaant ijij Ijet aïïerfiestc tjutpniibbel boo? Ijein te 31 m/ bat Ijij v
iets buiiengewGons verrichte boben anbere menfeljcn/ ja ictjï meer ban g
ban Ijein geëiseïjt bias; ^it bias bc üian ban aïïc bic Farizeeuwsclie 11
Strengheden in tjet Pausdom, i^ct geïbt niet/ tc jeggen: vDit aÏÏc^ bc^ n
teeftenbe nietjj/ [alle bic yiigtfietratijtingen ban ben Farizeeuw ftonbtn «
ij cm niet baatcn/] ombat t')ij ccn geveinsde, ccn verwaande pogcher t
toaé. 3J0ant Ijet 5011 misfcljicn niet niociïijït sijn aantctooncn/ bat 51} h
aïïe üie uit de Werken zoeken gerechtvaardigd tc worden, joobaanigen |
;i)n, iPc gaïigmaaftcr ftcït flegta julü een menstlj boo?; bocij bic pïigt^ a
betracluingcn Inojben niet aangemerfit als beïrtfeïen jijnrr ïicrljtbaar^ v
biging/ maar entieï bit/ bat Ijij zichzelven verhoogde, door te steunen o
op eigen gerechtigheid. — Voords; i|i} ftgjijft aÏÏcd biat Itij bcrricijt fi
Ijab aan lt;!?obe toe/ [toanncer Ijijjegt:] O God, ik dank U o^fftööcm ii
ijij bit affcé Ijabbc üccratljt/ ijl; erftenbe nogtijan^ in bat aïfes/ de hulp ^ en den bijstand ber a?Obïijfie «öciiabe. ïjij acl)tte sitlj gjootïijR^ tc ver- •
schillen ban anbere mcnfeijcn/ maar bit frljieef tjij niet aan jicljscïbcn toe, g
5lquot;ï bc rerljtbaarbiglcib cn ijciïigijcib bic Iji) iirïj cigenbe/ ftent Ijij toe aan ^
töob^ 3l^cïbaabigc a?oebijcib. %ij yïaaté bn^ gcene Verdienstelijkheid in t
3ijnc i}?crïicn/ noclj bciocyt jictj op bic JJDcrftcn/ afö in eigen kracht i:
bejririjt/ jonber bc ijuip ber «ècnabc. .F.ccn; aïïefi biat Ijij boot:bicnbt/ h
W dat hij door Gods Genade aan de Voorwaarde des Verbonds voldaan n
hadde, en baar op bertoadjtte gerecïjtbaarbigb tc üiujben. fn tuat bc^ ö
tooojbingen ooft irmanb in sijne gebeben tot v!?ob moogcuiten/be l^ecrebc^ a
oo^beeït 3tjn gcmocb naar ijet gecnc bfaar oy Ijij ter ïict^tbaarbiging bno? b
ï}cm bertroutot €11 inbien femmige menfeijen taaarïijit abcrccuiioomstig ïi
ljunne gjoiibücginfclcn jonben bibben/ ban 3011 Ijet gebcb nmtatis nmtan- ïi
dis, in hel wezen der zaak met bat ban ongeil Farizeeuw oberecnitoaincn. f
^ÉEn ;al moogïijft peggen: vDc Farizeeuw tao_:bt bcfcljulbigb/ bat ijij ï
op zichzelven vertrouwde, en anderen verachtte: cn bit i^ bc reben bJaar^ l;
om gij berlnojpen lnaLjbt. ^Potij ift antbioojbe/ — ^ecjc befcljuïbi^ r ging sict niet op ijet gcmocb bcé jjcrfoonsi jclbcn/, maar op ben eigen aart en ftreiifiing ban jijn bjangeboeïcn. ïgt;et bcnftbecïb ban ïïccljtbaar^
biging
XVII Hoofdst. Bewijzen uit dc Evangelieschrijveren.
btging ttao? be B^trficn/ fluit in jidj cent verachting van andere men-
fiïE schen. Dlgt;ant indien Abraham uil, dc werken ware gerechtvaardigd, zoo
Jöj* hadde hij stof tot roem gehad (//.). — ^ij bic öaai ben Farizeeuw
'an acQt taerben/ toarrn juFftcn bie aï ^unne i'iDajj op Gods Genade en
iw- Barmhartigheid fteïbEu; geïijft be Tollenaar, föct taare te luenfdjen bat
ibc aïïe anberen/ bie cbrneena gefaneïcn aïé Ijij/ jitlj Ijicr aan niet nrêgelijftiS
er fdjuïbig niaafiten.
gt;00 ^e intftaom^t taa| iiao? beejen mendij ongeïuftStg; taant Hij werd
Ik niet gerechtvaardigd. Cn niemanb aoft 3aï öf ftan gercctjtliaarbigb tao^
eid ben/ nit aanmertuiuj ban jijne eigen perfoaneele ^?erccljti0ljeib. lt;^e
-«/ %aïigmaafier leert dusquot;/ Wanneer wij alles sredaan hebben wal ons be-
Iji) voolen was, bat iö/ taanneer tot) l^et getuigenis ban an.^ getaeten mon^
an gen taecljb:aagcn ban be opret^tljeib onjer ^etjaojjaamljeib/ taij ban
■he nog/ in ftebe ban oné baai* np ter anje iïecljtbaarbiging te ïteraeyen/
ie» moeten zeggen, bat ié/ taaatïijti ooibeelen en ïieïijben/ bat taij doü).oi
ieu a'yxftoi, onnutte dienstknechten zijn (/). i2?njgt; aojbeeïbe ooft be 5l'pa^
ler tcï/ taanneer Iji) jegt: Ik ben mijzelven gee nes dings bewust; doch ik
31} ben daar door niet gerechtvaardigd (7;'). èn ï)ij bic een Soïloj ay^eiog,
:en [een onnut dienstknecht] is/ en nietö Ijeeft taaar op Ijij bertroutae/ ban
jt' aïïeen jijnen gebaanen dienst, jaï ban boa? Gods aangcjicïjt wechgeworpen
\t' worden in dc buitenste duisternis (/). Perljaïben/ taanneer taij/ na
ien on^e öe^te poogingen en baïöjagte ^cljooijaamljcib/ ons^eïben nog
Ijt beïijben moeten 8ov).ol a-fcioi [onrtutte dienstknechten] te jijn/ ban be^
au fijben taij/ bat tae met bit aïïe^ in an^elben taaarbig taaren/ ban-boo?
dp (öoba' aangejicijt te taojbeu uitgetaojpen.
'r- iNer tegen nu tao.Jbt gefteïb/be toeftanb en Ijet gebeb beé Tollenaars, ic. gebjeeben boo: bejelfbe jugt/ om boo? J?ob gerecljtbaarbigb te taojben. tu ïPe uittaenbige Ijoubfng en baaben jijnö ïigcljaamr? toa_:ben onö berin toonb/ afê uitbjuUftcnbe be intaenbige gefteïbljctb ban jijn gemoeb. ht 11 ij stond van verre; hij durfde zelfs de 00gen niet opheffen naar den t/ hemel; en sloeg op zijne borst. ^Cïïe? ^eer leebenbig afmaalenbe een an tnens'tfi bie moedeloos, ja hoopeloos is in jicljjetben. ^Dees i!i be aart/ bit Ijet uittaerftfel bier Overtuiging van zonden, taelftc taij te booren t* aanmerftten bóój bc ïïecljtbaarbiging noobjaaftlijïf te jijn. ^erouta/ ï? bjoefljeib/ üefef ban gebaar/ bjeeje boo? Q?oi3s ongenoegen/ bee^e aï-ig Ie bertoonen jiclj op ijet bui belijdt in ijem. .ïiBet i;én taoojtt/ Ijij ber--'i- ftïaart jitlj schuldig voor God, en jijn monb is gefïaattu tot eenige ber^ ik fcijoaning of berbeebiging. gijn gebeb beftaat/ in eene opreeïjte tocgt; lij ïtcering jijner jiel tot ^ob,^ bjijmagtige a?enabe en (©ntferming/ ter berïosfiug uit ben jammerïijften toeftanb/ taaar in Ijij boo? be jonbe ge-raaftt taa^. ïjet öeesigen ban Ijet taaa:b lUaxouai ijeeft jijn opsiert tot 11 eene
g (//) Rom. 4:2. (i) l.uk. XVII: 10. (£) 1 Kor. IV ; 4. (/) Matth. XXV : 30.
374 XYII Hoofdst. Bewijzen uit de Evangelieschnjveren.
ccnc Verzoening. Sijn (Jpcfici) aüet 't gegecï/ ïicliat in sicïi/ — bEroojtecnniT/ rn afgjiising ban jirljscïbcn» — ^crauta cn fntErt ober be sonbe. — Cene aïgemcene bcrïooeljening ban aïïe eigen D^ecften/ aï^ ©oojtaaarben [of gionben] sijner ïïecïjtbaarbiging. — Cn eenc erïten^ tenié ban sijne joube/ fctjuïb/ en eïïenbigljeib. Cn bit ié ailc^ taat aan onjen ïtant bereiacïjt tao?bt/ lei- Rechtvaardiging voor God, ijet Ceïoof alleen/ taaar boo? toij be aangebooben ©eeïogfing omgeïjen/ «itge^ sonberb.
Sommigen boen eene staaïïfte yaoging/ om Ijiec uit tc Êetaijjen/ bat be ïïeiïjtbaarbiging enfieï in bc Vergeeving der zonden geïeegen jij/ be# teijï be Tollenaar op 3ijne bebe om Cenabe en ©ergiffeni^/ gejegb taojbt gerechtvaardigd tc jijn. lt;Pod) bit betuij? ig ban aïïe fijadjt ontbloot. 3©ant/ — i^et oogmerft in beeje ^ïaat^ té niet/ de Natuur der Rechtvaardiging boilebig te fiefclj?ijben/ maat enfieï aantetoonen/ taat aan onjen Rant tot bejeïbe berei^rljt taa?be. ^erjeïber betrcfifting tot Cliris-tus Middelaarswerk, moest ten bien tijbe nog niet uitbcuïffteiijft taoj-ben oyengeïegb/ 30a aïs toe reeb^ aanmeeftten. — ^cljoon be Tollenaar jijne fmeefting tot lt;6sb ridjte onber een biep geboel ban zondenschuld, 300 bibt pij erljter niet blootlijk oin vergeeving der zonden, maar om aï bic b:ijc a?enabe en 55armtjartfgDcib/ tacïïtc Cob boo? 3011^ baaren bcfeijitit Ijnbbe, — fp:eeütaijs ban gerechtvaardigd worden, moet ten aan3ien ban ben Farizeeuw, ben 3cïfbcn 3in Ijcübcn/aïs met op3'cÖt tot ben Tollenaar. MSaar 300 3e ten aan3icn ban ben Toienaar moc^t berhïaarb taojben/ Hij ontving vergeeving van zonden, ban 3011 men met fictreftfting tot ben Farizeeuw moeten Ïec3en: Zijne zonden werden niet vergeeven. ïgt;ntlj beeje fttaam niet tot bat oogmerft; ïmj fttaam om gerechtvaardigd tc taoiben/ niet om vergeeving van zonden tc b?aagen; ïj'i maaïtt ooft geenc mcibing in 't geïjeeï ban 3ijnE zonden, noclj ban ceiiig gevoel bcr3dbcn. daarom/ offtljoon öc Vergeeving der zonden in be ïïcdjtbaarbiging begicepen 3ij/ 30a Qccft tjet taoarb Itecljtbaarbigcn [of gcretïjtbaarbigb taojben] ïjict tct* pïaatfe 3ijn op# 3irljt tot ccnc 3eïtcre Gerechtigheid, aïé ben gjonb taaar op een menéetj boo? Cob gercdjtbaarbigb tao?bc/ todftc naar ïjet geboeïen be?? Tollenaars, (cn 311 ïft^ tc redjt/] ïag opgetaonben in bc onafQangïijftc fiefr^ifi^ ftenbc DO?3aaït bcr3cïbc/ naamïijft Gods Genade en -IJarmhartigheid.
IJDij moogen ïjier nog bijbocgen een cn anber Cctuigcnië uit bc anbegt; re Cbangcïicfcl)2iibcrcn/ taaar in be3EÏbcn oberbïoebig boo? ïjanben 3ijn. [(Dué Ïcc3cn tac/ b» b,] Zooveele Hem aangenoomen hebben, dien heei't Hij magt gegeven Kinderen Gods te worden, naamlijk, die in zijnen Naam gclooven (mj. ïfet Ceïoof taojbt uitgebjuftt bjo? Christus aan-tenemen. 3Egt;ant ^cm aannecmcn/ en in l^em gdooben/ segt één §ct
(m) Joan. 1: 12.
XYII Hool'dst. Bewijzen uit de Evangelieschrijveren. 375
jeïfbc. ïfet (öcïoof neemt aan/ jaa aïé ï^ij van God voorge
steld is lol een Verzoening, aïè l}.ct ban 'öoiï bEtujL'cnttc .Tïïitiïcï/ ter ftcrjlcïïing en 6cpauaeni| üan beeïoarene sanöaai'en. vPccjc ftunbigïjciij ban tjet (!3cïonf fluit bertjaïben in — ©at Cljjiétuë tot seftec einbe en oogmerft nan ons worde voorgesteld en aangeboden. -— ©at bis aan^ tiicbing en boajftcïïinij gefetjiebe in be Belol'ie ban Ijet Cbangeïie. tlier^ om taa?ben taij/ toanneer toe Cljpistué aanncemen/ gejegb de Belofie mede aanieneemen. — i^et fluit in ;irlj/ ijet Cinbc taaar toe be i^eere Cijjiatu^ in be 53cïafte ban Ijet Cbangeïie albus aan oné boojgefleïb biojbt/ en bit bia^ tjet jelfbe/ toaat toe ï}ij in be eccftc 53c!ofte lucrb boojgejjouben/ naamlijft/ De herstelling en i)ehoudenis van verloorene zondaaren. — 3in be aanliiebing ban CljristitiJ/ tao^bcn tegeïijït aïle be ©juc^tcn sijner ciiKibbeïaarsfiebiening/ atë 0ct mibbeï taaar boo? taij ban be janbe berïo^t en in 6obS gunst itonncn yerilcïö taojbcn/ aan^ gebooben. — .Hicts taojbt aan onjen iiant berciscljt/ om aan ijet boo?' gefteïbe Cinbe beeï te erlangen/ ban aïfecn bat tae Clirisius aannemen, bat ié/ in ©em/ of in jijnen ^aain/ geïooben. — ©ier boa? bio?ben taij gererljtigb tot be Hemelsclie Ervenis, taij ontbangen magl om kin-ders van God ie worden, taaar boo? onje SCanneeming in (6aba gunst berjefterb taD?bt/ tertaijï onje ïïedjtbaarbiging er in ligt opgefiootcn. 3)0aar in bit Aanneemen van Christus üeftaa/ is te booten aangetoee# 3en in be üefcjjoutaing ban ben aart be^ dJcïoof^ taaar boa? taij ge^ rerljtbaarbigb tao?bcn, i^et eenigftc bat taij uit taillen betaijjen/ ié/ ©at ter berfoijging ban Ijet rccljt en be aanfp?aaft tot be ï^emeïfcljc Crbenié/ niet^ anber^ berciscljt taa?be/ ban bat men geloove in den ÏS'aam van Cliristns, Hem aanneeme als hel van God verordende Middel ter ïïecamp;tbaarbiging en 23cljoubcni^. ©it geeft ons/ jegge üt/ ons oo?1 fjj?ongIijti ïictljt baar tae/ en Ijier in i£t onse aannccming in be *J5ob^ ïijite gunst/ taaar in oiije ïïecjjtbaarbiging beftaat/ aygctaonbeu/ fcl]oou er nog meer bcrciscljt taa?be/ om taj: ijet baabfijft licjit en genot bcr^ jcïbc te geraaften» t|t5eu jegt taeï/ ^clj jon Ijet (Ócïoof aïlecn genoemb tao?be/ 3ijn ecijtcr anbere ^cnabegaabcn en 3©erï»cn niet uiigeslooten. ©an aïïcé taat niet lieftaa in een aanneemen van Christus, bat is uitgc-flooten; ijet ié/ jegge ik/ door den aart dor zaak zelve (') uitgcflao^ ten/ ombat Ijet niet iktjoa?t tot be natuur ban Ijet geen berciscljt taa?bt. Wanneer taij fpreeften ban Ijet sintuig beö Gezichts, ban fluiten tae be anbere !€ebcn niet uit ban een gebeeltc onseë EigcQaamS te jijn; maar taij fluiten ban be baab ban jien alle*? uit/ beljallien Ijet oog. £n 500 ooit/ inbien Ijet (J5cloaf berciscljt tao?bt/ 500 afê Ijet fieflaat in een Aanneemen van Christus, ban jijn alle anbere «öenabcgaabeu en J)gt;ligtcn/ to elften baar in niet beftaan/ ban onje ïïecljtbaarbiging uitgctlooten.
2n
Engelsch, Virtually.
316 XVII lloofdsl. Bewijzen uil de Evangeliesehrijveren.
ï^ct Derde Hooldstuk- iiau Joannes Evangelie, ^aaren toe iJClt l^ciïanti ölts fpjccficn: Gelijk Moses de slang in de woeslijne verhoogd heelt, alzoo moei, de Zoon des Menschen verhoogd werden. Opdat een ijder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwig leven hebbe. Want alzoo lief heeft God de weereld gehad, dat Hij zijnen Eenigge-hooren Zoon gegeeven heeft, opdat een ijder die in Hein gelooft, niet verderve, maar het eeuwig Leven hebbe. Want God heeft zijnen Zoon niet gezonden in de weereld, opdat Hij de weereld veroordeelen zoude, maar opdat de weereld door Hem zou behouden worden. Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is aireede veroordeeld, dewijl hij niel heeft geloofd in den Naam van Gods Eenigge-booren Zoon (n).
3:ït olitr bcc^c 3©oo?bcn/ bic scfterïijfï meevber ïitï)ta en nennis ban bcc^c ©Erüajgcnljeib in bc gcmacbcrcn bet 2?ciaalu{jcn ontftecucn/ ban IutIc ükctic rcbcnccringcn ban fommitje gcïcerbc -Cicbcn/ maar ccnige tacinigc bingen aanmctucn. Voor eerst, ö^c Eaïigmaaïicc Ijau^ beït ijicr ban menfeïjen Reciitvaardiging, rn ban tjun llcrtjt tot tjet ccutoigc jfCcbcn/ baarap gegjanb. '©it bïijïtt bnibcïiji! uit ïjet flat bcr^ jeïben: Die gelooft, wordt niet. veroordeeld; maar die niet gelooft, is aireede veroordeeld. Ten tweeden. ï^ct Jliibbcl aan onjen bant/ am aan bic gjaotc 3J5cïbaab bccl tc berfijijgen/ i£ alleen het Geloof, 500 aïa' suïns tot biic rcijcn toe/ sanber ccnig üijbacgfcï/ intbniMtdijft ge# ftcïb b30:bt. Ten derden, '©c Aart ban bit *i?cïaai biorbt berftïaarb/ — Pan tocgcn bcsjcïfs ©oojtaerp/ naamiijü Christus jcïf/ gaon; ecu ijber bic in Hem gelooft, Ijct geen berjdjeiben maaien Ijcrljaaïb taa:bt; — ©e fiesanbere bctrcfibing/in bJEÏiic d):istuQ tjet ©oajlucrjj ócö .^claofa is/ ter Kcr^tbaarbiging bcö quot;iCebcn^; naamïijft/ abi be ban a5ab bernjbenbe ^©ibbeïnar/ gcgccbcn/ gcsauben/ er. baajgcflelb/ boa^ be 'ilCicfbe en l3enabe ban (öob ben ©abcr, Alzoo liefheeft God de weereld gehad, dat liij zijnen Zoon gegeeven, gezonden heeft. — üpe be# sanbere baab be*» a?eioaf^/ in Ijct aangeljaaïbe Kgt;DOLjbecïb begiccpen/ Vuaac booj Ijct aogmerft ban OSab/ in Ijct jcibc te quot;ücütjiïtbcn/ taa?bt opgcïjeïbcrb; t. b3. Ijct si en bcr Israëlleren op be fiaperen ^lang/ bian# neer jij ban bc Uunrige ^langen gcöectcn toaren/ baar aan beantbioa^bt Ijct beloof/ 300 ais Ijct bicrifjaain i$ in onjc ïiecljtliaarbigiiig/ cn bc# t)cföt in jicl) een bertroubien ap i|cm aïïccn/ ter rebbing cn berïasfing. %it is bc toijje/ bcejen jijn be ecnigftc aajjaaben cn niibbcïcn/ter ïïerijt# baarbiging ban bcriaarene janbaaren/ en bit bc Ijoafbsaafi ineïbc toij berbccbigen,
^lien jaï jeggen/ ©it aïfca bebjijgt nag niet bc Toerekening van Christus Gerechtigheid aan ons, Ijct geen be baajnaamfte jaaft ig bJEÏftc
in
(«) Joan. Ill : 14—18.
XY11 Uooi'dsL Bewijzen uit de Evangelicschrijvcrcii. 377
in oüeftaecging ftaoint. .üilïaar/ iiibicn cc nict| mccc aan tmjc jijbc jjcbajicrb Uia:bt ter ïïccïjtliaerbiginij/ ban Ijct èclaarV Umi^aam am-ti'cut aï;i l)ct ban a?ab Ucca^bcnbc jllibbci tcc a 113c Ijccitcüinij
cn Udjaubcnijt/ ban ia bit bt ganfcljc ja aft bic luij hcrbccbiijcn. Ccnc iiccgt'uaacbighnj/ cnftcï öcftaanbc in bc ücrjccbinij ban pnben/ .anijci* ccnc a?emquot;l)tigl)eib/ tocïïtc ben g:anb uitmaafttc ban onsc SCannexminij in bc Q?obiijftc jjwnöt/ cn ban aus Secftt tot ijet Ccutoig quot;Tl'cbcn/ të ge-» Ijceï bjccinb ban 3JJaa_:b/ cn aai! ban bc ijcmccuc finnbigljdb aan Hechivannliging-, anbee bc mcnfcljcn, Cn bjeïft ccnc ^ccccljtiitijcib bit 3ijn mactc/ boaiacbccflcïb bat Ijct öclaof alleen aan an^cn ftaut bci%-cisrljt biaibc/ am aan ücseïbc beeï tc ccfaiunni/ luaibt baïbacnbc aan* gcüJcescn/ in bic pïaatfen/ Inaar djiiatuj? jcff 300 biftluijïS aia Ijct ï)aa;lt; toecy beu a3cïaaf^ ter iiccjjtbaarbiijinjj Vua:bt boajgetlclb.
Om gecnc rneerbee bejanbere ^ctttigeni^fcn ait bccjcn Evangelist, Vjocbaanigcn men in abcuuïaeb jan ftanncn binben/ tftanbit üijtcliicn* gen/ jaa jeggcift aïlccnïijft/ bat bc Qaafbjaaft bei* :€ccc boa: Ij cm Itcc^ ftïaarb/ beCjC jij: Dat de ilecfc Jesus Christus het Lam Gods ware, dat de zonden der weercld zou weciuieerncu, t. w. door de opofforing van Zichzelven, waar in Hij beantwoordde aan; en vervulde allo de voorbeeldige Ofleranden der Wei. Dat Hij tot dit einde Zichzelven heiligde, opdat zij die geloofden voor eeuwig tnogten geheiligd, of volmaakt gesteld worden, door zijne Opoffering van Zichzelven. Dat Christus Jesus in het Evangelie wierd voorgehouden, als voor ons aan het Kruis verhoogd, als draagende onze zonden in zijn Ligchaam op het hout. Dat wij door het Geloof in Hem, de Aanneeming tot kinderen, de Rechtvaardiging, de bevrijding van het. Gericht cn van de Verdoemenis, verkrijgen, en gerechtigd worden tot het Eeuwig Leven. Dat zij die niet gelooven, aireede veroordeeld zijn, orndat zij niet gelooven in Gods Zoon, en omdat zij, geïijft ï)ij Ijct cïbcc!? (0) nittmiftt/ God tot, eeneu logenaar maaken, boa: niet tc gefaaben het Getuigenis welk Hij getuigd heeft, t. w. Dat God ons het Eeuwig Leven gegeeven hebbe, en dat dit zelvo Leven zij in zijnen Zoon. C©ccgcn3 aaft maaftt bc £-bangcïic* fcljjijbcc getoag/ ban ccnig anber mibbcï/ aa^aaft/ af baa:taaacbc bcr Iteeljtbaacbiging/ aan an^c sijbc/ ban alleen Ijct Geloof,quot; Ijae^ccc ïjij anbecö aberbïacbig jij in bc ^eïaabigen tcbctmaancntotXiefbc/ cn tat Qct anbccljauben bcr (öciiaben ban Ctj?iötuö. Cn ait Geloof té Ijct Aan-neemen van Christus, in ben 3it; jaa aï'i luij ftrafta beeftfaarb Ijcïjiicn. ^it 15» Ijct IUC3CU ban Ijct CljJistcïijft Ceïaaf in bit ^tuft; Uuift men bift^ maaï'j mccc bccbonftcct ban apljcïbcct/ baa? Ijct tluisten baa: icta' an.» bcc^/ afê Oajsaaften a 11301 llccljtbaarbiging/ ban cnftcï ^abs» Cenabc cn quot;iCiefbe/ cn bc ^ccfaan cn ijct ©ccïa^inigsbjecft ban Cljiiatn^/ nc= bemJ Ijct a3cïoaf in i^cm. quot; AGT-
(0) [1 Joan.. V : 10, 11.]
48
Ti'/S XYIII Hoofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
DE ZUIVERE LEER DER
BEVESTIGD, DOOR BEWIJZEN UIT DE BEI EVEN \TAN ÜEN APOSTEL PAULUS.
Hewijzen uit het III, IV en V Hoofdsluk van den Brief aan de
R 0 M E [ N E M.
ijet 3tccrftuft bcr Kccf(tfaaacbigin0 ccncs sanbaar^ boo? (6ab/ ten aanjicn ban bc (öjonben/ kibbelen/ cn «Oojjaaficn berseïbe/ boo? ben 5CposteI Paulns in zijnen liiiel'aan de Romeinen, üCjOU^ bcr in Jjct Derde, Vierde, en Vijfde Uooldstuk, cpscttcïijï! bcrfiïaarb/ cn tegen aïïe ttoijfeï en (Cegenbcbenliingcn berbeebigb bJo?t,c/ ^udfó bat sijnc ficbenecrimj ober bit «êtnït ten geyaaten a5?onbfl:eun boo? beeje TCcec/ cn tot eenc boa?naainc 25?ou luaar uit blij onsc üun^ bigljcben bicnaanjjaanbe tc ontlcenen IjcüLien/ Vionnc licrftccïtitcn/ jaï boo? nicmanb met eenigen [cljijn ontfienb bia?bcn. vEgt;c JXitblugten ban fommigen: ))Dat dit Leerstuk dor Uechtvaardiyinij door hel Gelooj nzunder de Werken, nergens dan in du Drieven van l'aulus gevonden «worde, en dut zijne Sclirillen alle don her en uKjewiklwld zouden zijnquot;, jijn 300 baïsd)/ aï^ ijoonenbe boo? ben Cljjigtcïijlien v!3obsbicn^t/ bjcgftaïben blij baar op ter becje ylaatfe ooft geen acljt in Qct ge^ IjccI gecben. ^e Jtpojitel fdj?ecr vjto wtituuuxoq nyiou yiQOuei'uj, als door den Heiligen Geest tred ree ven. iTn gelijft Det Onderwerp jeïf to elft Ijij boo?b?aagt/ eene onfaaïLi?e HDaarljeib in jiet) üeljclst/ toeïïtc onmibbeïïijït on-i geloof en geljoo^aaming bo?bert/ 500 taa?bt bejeïbe ooït ap soobaanig eenc toijse boo? Ijcin ücijanbcïb/ alg bc ï}ciïige vl?eegt jjet bicnatigi'tc fla?bccïbc/ tot fticljting bet li erft. iTn geïijlïcrbJijé Ijij met bertroutoen iionbe jeggen/ bat indien liet Evangelie dat iiij verkondigde, en bc toij^e op bidue Vjii juUiQ bceb/ fcljoon bao? beeïen aïjj btoaasljcib gereftenb/ verborgen was, ;oobat be lquot;)cilgeljcimen ban 't jeïbe niet 16cg?cepen notïj berftaan lui er ben/ jjet jeïbe verborgen ware
Voor
XYHl llooldsl. dooi' bewijzen uil. de Brieven van den enz. .j70
voor de poenen die verlooren gingen; 300 moogen lllij JcrigEH/ bat bij* alöicn ï|ct gecuc Ijij in 'tlicjonbcr ban bc Heclitvaanliging voor God ge# lecrb Ijccft/ an;} bonlicc/ inuciïijït/ af anbccftaanüaar toefcljijne/ jufftö ontftaa uit onjc üaojaojbcrlcu/ rn licba?licnc neigingen/ of/ ap jijn üe^t/ een uittoetUjel 3ij ban bc slnafttjeib nnjes Ucr)tanb^/ niet Cteiitaaam om bc ïjeerïijftljcib ban bccjc ©eriiojgcnljcib bcc (£gt;enabc ban si?ab in Cljjistn^/ te begrijyen/ maar gcen^inö ban eenig gcüjeït in bc toijsc ban bc^cïffi bcfienbniaafiing. .ïört bccbierping bccljaïben ban aïïc snifte valsche voorwendselen, tmbcc een bicp geboeï ban onsc jbJaftljcib/ en Obertnigb/ bat blij 0p sijn Ijoogét genoomen maar ten deele kennen, Sitïïcn biij bc IjL'iïcijlic oDpcnbaaiinjj ban bec.ic g?ootc 5Dcrlji):gcntjcitV ber ïïctötbaaibiging een es janbaara booi 4?ob/ 500 aï? bcsclbe booj ben 5tpostcl in bc genocmbe lioofdstnkken ban jijnen fdjoonen Üiiel'aan de liomeinen Vuojbt gclccrb/ tracljten te bctcljautaen. SCft jaï Ijier in met aïïc moogeli)ftc iiojtljeib te luerft gaan/ en niet Ijccljaaïcu Ijct geen tc booten reebs gejegb iö/ norlj ontijbig bermeïben ^ct geen op gepa^ tec plaatjt nog moet gejegb taojben.
l^ct eerfte tuclft be Jlpostel baa:ncemt/ ié tc betoogen/ bat aïïc men# fcljcn onbet bc jonbc/ en fcljuïbig boo? ^ob jijn. Dit geeft ijij op/ al$ een ücfluit uit jijnc boojgaanbc rebeneering/ ban l)et 18 Vers be^ Eersten tot Ijct 19 Vers beë Derden Hoofdstuks. ï^ier uit rijét be ©jaag/ Hoe dan eenig inensch voor God konne gerechtvaardig worden'? ^Cn naar* bicn be Üïccljtbaarbiging üeftaat/ in eene rccjjtcrïijftc ilitfpjaaft/ uit aanmerfting ban eene t!?ctcrljtigï)cib/ 500 ié bc gjoote Saaft bic ijij ober# bieegt/ Welke die Gerecliligheid zij, uit krachl van welke de mcnsch voor God gereehtvcTai'digd wordt? Cn ten becacn aan^icne ttcït Ijij uit* b^lftfteïijft/ bat bit geen^ins jij de Gerecldigheid der Wel ol' der Werken ; taat bc SCpo^tcï ïiict boo? bcrftaa/ te booten aangetoonb/ en 3aï in l)et berboïg onjer ïïcbcnccrtng nog nabct biijften. ï?i) bcrftïaart bierljalben in 't gemeen/ bat bc a?crecljtigt}eiii [of Itccötbaarbigljeib] boo? taeïftc blij gercdjtbaatbigb bio?ben/ de Rechtvaardigheid van God 3ij/ in tcgenflening ban eenige onsc eigene C^erccgtigijcib (p). iSu aan bee3C Rechtvaardigheid van God, fcljjijft ^ij drie Eigenschappen toe. Voor eerst, Dat 3c ij? ywQig vóuo v ? zonder de Wel (7), bat is/ in aïïc opsitljten afgcjcljeibcn ban bc 3ï?ct/ niet te beeftrijgen boo? bc itfet/ nocö boo? bc ï©crftcn berseïbe/ bebiijl 3c gccucn inbïocb op beesc Rechtvaardigheid ïjebben. 'Bij begaat niet in onsc gegoojsaampcib aan bc BDct/ noclj iji ccne b?udjt baacban. Deesc fpjeeftbjij? iluit berljaïbcn bc róccften ban geljaojsaamljeib aan bc K'ct ten fterftftcn uit/ ban eenig beeï te Ijebben aan bic Rechtvaardigheid. Daarom/ taat men ooft bc?# ruïjtcn mooge/ of mogte berrirljt fttfiben/ in gcïfoo?3aamötib aan bc
3J!gt;et/
(/) Rom. 1:17; 22. (^) Rom. Ill: 21.
48 *
.quot;580 XVIII Iloofdst. Dc zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
iPct/ ïicïjoojt 0CEné3inö tot ttic Reciitvaardiglieid, nacïj ïian ten inlijf öd berfhrrfiften om onfi öc^cïbe tc boen herftjijgen. — [lt;Dc tweede Ki-genscliap ijcc^fr Rechtvaardigheid is/j *Dat 5c getuigenis heelt van dc Wet en de l'rol'eeten. bccje ajiiibcEftljEiamp;iiUT ban öf 'Söoeïirn öcé
Ouden Testaments, in de Wet en de Profeeten, toont tc 5Cpostel/ öoo? öc Wet tc lieritaan/ amp;c 25ocficn ban Moses. €11 in örrscn iua:bt aan öb Reciilvaadigheid Gods rtctiiignnst grgccbcn/ oji liirtbccïei ta^cn;
1. 1)00? birn in btjrïbcn de Óorzaakcn worden aangeweezen, taaar^ om bic Recliivaardighcid noobig jij tci* onjc ïiccijtfaaarbiging. l^jt gc^ feïjiebt/ boo? Ijrt ©crljnaï ban onjen afval van God, ban ijet bcrïic^ ^ij^ ncfï 53ccïbé/ rn ben fta.it brr sonbc/ als Ijct gcfaoïg öaatban» =P?ant Ijicr boo? tocrb aïïc moogcïijiVöcib cn Ijoopc/ om ooit boo? onsc eigen pciv fooncelc ïïerïjtbaarbigijcib in (J?oba gunst Ijerftelb te too:ben/ boo? aï^ tooé afgefneeben. l)oo? bc inkoomsi ber jonbc/ tocrb onjc perfooneefe ïtctljtbaarbigljcib uit bc tocereïb verdreeven; juïi'i^ cr rene anberc XïECj)t= baarbinijeib/ boo? a?ob ijcfcljiltt cn gaebgeïtcurb/ cn de Recliivaardighcid Gods gvïjcctcn/ noobig toa?:/ in tcgenfteïïing ban 01130 eigene, jonber taelftc aïïc ïtctreftfiing ban Stiefbc cn lt;J?unst tusfrijen 60b cn ben ^iKenétlj/ boo? ceutaig Ijabbc opgetjouben,
2. iDijo? be 25efr0?ijbing ban ben Weg der herstelling uit bien ftaat/ in 't algemeen boojgcljoubcn in bc (ETcrfte belofte ban het Gezegend Zaad, boo? taien beeje Rechtvaardigheid 50U uitgctocrïit en eangcü?agt taojben. toaé tjet aÏÏecn/ bic de ongerechtigheid zou verzoenen, en eene eeuwige Gerechtigheid, pquot;iï zoude aanbrengen (r), bic retï)tigï|cib |of Rechtvaardigheid] (J?0bs7 toaar booj aïïe gcflacljtcn bet menfetjen/ in aïïe ceutoen bet tocereïb/ en onbei* aïïc bc 53cbcelingen bet* ïicrft/ jonben gcrcrijtbaarbigb too?bEn.
3. 15oo? ben toeg toctefiuiten/ ter ücïïooniing ban ecnigc anbere lïcrïjtbaarbigDnb; cn bit gcftljiebbbc boo? bc Redreigingeu ber J)?ct/en boo? ben Vloek toriïien pj op bc minftc obertrccbing tutfpjccïït. ï^icr boo: tocrb buibeïijft aangctocc;cn/ bat cr julft eene ïïccljtliaarbigljeib ter onjc ïicdjtbaarbiging moeste Oefrljiïit too?bcn/ toaar beo? aan bic 55ebjciging ber 310ct bolbaan/ en bc ©ïoeft ban ons tocthgenoomcn toierb.
4. Cinbïijft/ be 3®ct cn bc ^?ofeeten gabcn getuigenis aan bccse Rechtvaardigheid,] boo? aftebeeïben cn te bertoonen/ ben eenigen tocg en bc toijjc/ op toeïïic bc;cïbc soubc uitgetorrfit too?ben. l^it geftljicb.= be boor aïïe bc Slagl- en Zoenolï'eranden, injonbcrljeib boo? bc jaarïijfi^ [cljc pfegtige ojffcranbc/ op ben g?ooten ©erjoenbag/ toanncer aïïc bc jonben bc^1 ©oïïi^ op öct ijoofb ban ï)Et (©fferbier geïepb/ en bus tocdj# gcb:aagcn toerben.
(r) Dan. IX : 24.
XVI'1 Hoofdst. door bewijzen uil, de Brieven van den enz. 381
Derde Eigenscliap, indftc be JHyosttï faau bic Rechtvaardigheid Gods bcrmdbt/ jict op bf luijje cn Ijct crniiie nubbcï/ Voaai* boa? taij aan bcjelbc bccl bcriuijacu. Cn bit gefdjicbt door liet Gelool' aïicen. Naam lijk de Pechlvoardigheid Gods, door hei geloof van Jcs as Ghris-t.us, tol allen en over allen die gclooven, want daar is geen onderscheid (5). Jj}et dMaof in djiiÉtns 3ic.fu^/ is bc eenige weg en het middel, toaat bao.: bteje ferljtbaarbigljEib ban ^ab op ons koomt, of aan on^ mcbcgcbcdb liojbt/ 500 bat 3c aan allen bic bit oJciaaf öc^it^ ten/ rnaar ooit aan de znlken alleen, cn bit zonder onderscheid uit aan* mcrliing ban ictö anbcrö/ gcfrljanftcn 'oiajbc. €n ftljoan Ijct a?cïaaf/ oniicpaaïbïijU genoomen/ in Itcrfcljcibcnc fictccftcnigfen ftonne Inojbcn npiTcbat/ noptljanrï toaar l)ct bus hcuaalb cn amfcöjcchcn 'ma?bt/ aia het Gelooi van Jesiis Christus, Of 300 aïa bc gnïigmaalicc jclf l)ct noemt/ Hei Geloove in Mij (i), baar ft an men cr niets anbcrö boa? berftaan/ ban een $tannccmcn ban Ojjistns/ cn bevtrautacn oy ïfcm/ als ben ban «tfob bera^benben jOÊibbdaar/ ter 0113c Serljtbaarbiging cn 53c^ ïjoubeni^
^cc3C 25c[cljMjbing ban bc iiiccl)tbaarbigljcib ^abs/ aïs in Ijct Cban# ijeïic gcojjcnbaarb/ taclftc bc 21'pastcï boa?|teït aïa ijct ccnige ^ibbeï en be lt;©o?38aft on3cr iïccljtbaarbigino booi ^nib/ met aautaijsinjj Ijae men aïïccn aan bc3etbc üonnc bed ontbangen/ naamïijït boo? Ijct oMoof ban 3L:efnë €!j:istus/ ücbcétujt ten ballen bc JiDaarljcib ioeïfic luij bcrgt; becbigcn. J0ant isï be ïïecljtbaarbigftcib [of a5ercc|itigljcib] boo: to elft e taij moeten gerecQtbaarbigb taojben/ niet onze eigene, maar be Rechtvaardigheid van God, tocfiic ttocc ïijnrcdjt tegen eïftanbcr oberftaan (u), en is tjet ccnige miöbeï toaar boa: bC3Cïbe over ons koomt, of bc an3E toojbt/ hel Geloof van Chrislns .lesns, ban moet boïgcn/ bat on3C eige^ ne perfooneeïc inftïeebcnbc ïierljtbaarbigljcib/ in on^c ficiljtbaarbiging boo? (6ob gccns'3inu in aanmerfiing ftoomc. T'it 25cbn)s is ontoebcr^ ïcgüaar; be^eïfs ulcni ft an ooft bao: gccncrïct aDnbcrftïjcibingcn [of llit^ bïugtenj Ijoe genaatnb/ onttoccftcn toojben/ 3aoIang men eenigen ecr= bieb boo? ijct gesag ban ij?abé Jï'oojb in l)ct ijart beljonbcn Ijceft.
i^c quot;Jtpostcï ten bollen fictcogb ijcböcnbc/ bat geen mensclj op aarbc ecnigc (öcrcrïjtigljr.ib in jitfeeïben fjc3ittc/ toaar boo? ïjij boo? J?ob 3011 ftonnen gerccijtbaarbigb toojben/ maar bat aïïe menfeijen ücfiootcn 3i}n onber bc sonbc: cn aangetoonb ïjcftlicnbc/ bat er in ijct Cbangcïic eene iïedjtbaarbigïfcib ban lt;3?ob bolftomen gcopenüaarb jij/ boo: to elft c taij getccljtbaaröigb nonnen too?ben; ïaatcnbc alle menfrijen aan Ijun eigen lot Ober/ naarbien alle gezondigd hebben, en Gods Heerlijkheid derven; 300 gaat ij'i boo^b/ om bc latuur on3cr Kecijtbaarbiging boo? a?ob/ in aïïe öcr3eïbcr algt;o?3aaften/ tc antboutoen/ baar Ïjij bu^ ber-
boïgt:
(s) Rom. 111:22. (V) Hand. XXVI: 18. (//) Filipp. lil: 9.
382 XMII lloofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
ünïjjt: En worden om niet gerechtvaardigd uit zijne Genade, door de Verlossing die in Christus Jesus is. Welken God voorgesteld heeft tot eene Verzoening door het Gelool in zijn Bloed, tot eene betooning zijner Rechtvaardigheid, door de vergeeving der zonden die te vooren geschied zijn, onder Gods Verdraagzaamheid; tot eene betooning zijner Rechtvaardigheid in deezen tegenwoordigen lijd, opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende den geenen die uit het Gelool van .lesus is (y).
joubcn tac/ inijicn ergens/ bcrtoarïjtcn matten/ öat Ijct aan^ bed DUjcr persooneele (jehoorzaamheid in on^c ffifccljtbaarbiginij/ in een of andcc opsitljt/ taiccb aangrtuctjcn. 3)Dant 300 men haajanhcriteï# öc/ get geen erljter met geenen fcljijn ban reten gefrljicben ftan/ bat be SCpcrêteï in jipie liaajgaanbe ïiebeneering be JJDerhen ber iDet enftel al^ volstrekt volmaakt, of aïa in eigen kracht janbec bc ljuïp ber ciJcnabc bejttcljt/ of aï«j verdienstelijk aangemetfit/ Ijabbe nitgeilooten; baar Ijij nogtïjané alle Werken in 't gemeen ban onje ïteepbaarbiging nit^ flnit (»•)/ jonber öepaaïing of onberfcljeibing; 500 5011 men moogen bertoaeïjten/ en Ijet Ijabbe ooft buö öetjooren te sijn/ bat Ijij/ in be baïïebige ©erüïaaring ban be 4!3atmtr en be taijje onjer ïïerljtbaarbi# ging/ met aïïe berjeïber «Do^aaften | en jUSibbeïen/] ooïi Ijabbe aangc= toonb in biat betrefthing/ of in Ijoe bejre/ onze eigen persooneele Rechtvaardigheid in onje ïxectjibaarbiging boo? (i?ob in aanmerhing ïibiame/ ^et jij in onse (t'erfte of (CVaeebe/ of in be 9Canïjoubenbljeib onjer iïccljt^ baarbiging/ op be eene of anbere toijse/ of bat Ijij boa? 't minst eenige meïbing ban be^eïbe jonbe gemaaftt tjeüüen/ onber be Ijaebaanigljeben ban aprecijte of Cbangeïifelje/ of gobbnirljtige [a?cV(oo?5aamï)eib/] Dpgt; bat 3c niet ftljijnen niogte geljeeïenaïtesijn uitgeflooten. lt;E5an tjet blijftt ftïaar/ bat be Jtpostei ban julfte gebacljten ten eenemaaïe b?eemb ta.ire/ en bat ïj'l jelf^ niet b?eesbe boa? ben blaam bien men sijner '3£eere mogt nageeben/ aïa of 5c be noobioenbig^eib anjer persooneele Gehoorzaamheid ïieftrceb, JllSen oberbieege berljaïben bebaarblijlt Ijet oogmeru bep SCpogtels/ men bergeïijfte Ijet jelbe niet alle bc omftanbigljeben/ en ben ganfefien faamengang jijner ïiebeneering/ ban jaï ïjet öebrijs/ uit jijn stilzwijgen ban onje persooneele Rechtvaardigheid in onje ïtecïjtbaarbi# ging boa? a3ob/ ontïeenb/ onbjcberfp?ecïilijïf biee^en. ^an bit i^ Ijet nog niet aïïe^; luij juïïen berboïgenbé jien/ fjoe ijij bejelbe biel nitbjuft# ftcïijfi/ en met bao?batljt uitmuite,
Cïït anbeboo?oo?beeïb mengeïj moet noobjaafilijft erftennen/ bat er geene buibeïijfter notïj sterker taoa?ben homien gebeejigb iuo?ben/ om anje ge^eeïe fieeljtbaarbiging eni'icï en alleen taetcfrïj?ijbrii aan (6ob^ vrije Genade, boo? get Bloed of be ©erbiensten ban Uiristus, aan taeï# fien taij aïïccn boo? Ijet Gelool' beeï nntbangen/ ban bie/ ban taelfien be
(?') Rom. Ill; 24 -26. («/) Rom. Ill: 20.
XVlIl Hoofdst. door bewijzen uil de Brieven van den enz. 38.Ï
9Cpoaquot;tcI 3icïj tjicc ter pïaatfc üebient. JJDat mij üeïaugt/ ift 5a[ aïlcenïijlt Seggcn/ niet te luecten Ijac ift mij in bit ^tuft ft:adttiger nf tuiiamp;clijfter 50U ftonncn uitbpuftftcn. Cn 30a tuij alle flcgta bit SCnttaoojtb bao? ben SHyagteï gcgcehen/ op behaag/ Door wat middelen, op welke gronden, of door wat oorzaaken worden wij voor God gerechtvaardigd? fto^ ten onbcrfcï|?iiljcn/ naamïijft/ Dat wij om niet gerechtvaardigd worden uit zijne Genade, door de Verlossing die in Christus Jesus is; welken God voorgesteld heelt lot een Verzoening door het Geloof in zijn Bloed, enz., ban jou tt b?aa ccn cinbc aan nné bctrfdjiï iucescn.
^adj tuij moeten titelt £gt;Iaata nag üiat onbetfdjeibenïijftec indien. — eei'Ste uitwerkende Oorzaak, of Causa, co^oiy;oy/tfV;; ü)0?bt met eenen 5onbccIingcn nabjuft tjet eerét baajgcfleïb. d ixaiocufi'ui Sioinuv Tij nviov •/a-qlti, hu worden 0111 niet gerechtvaardigd door zijne Genade. (Pc boo^ naame uittacrftcnbc ©ojjaaft anjer ïteeptbaatbiging/ i£ God, en jijne Genade i^ be eenigc lielueegenbc Ooj^aaft baar üan. 2fft jal mij niet ojj^ l)0uben met be ilitbïugt ber Hoomscligezinden, naamïijft/ bat boo? be toaojben/ yanin duiov, taeïften in Ijnnne aDberjetting taajben nitge^ bjuftt per Gratiam Dei, [door Gods Genade.] te berflaail jonbe jijn de inwendige inkleevende Genade van God, taelfte jij aï^ bc fojmeeïe dDoj^ Saaft onjcr ïïedjtliaatbiging aanmerften. IBant jij Ijeöamp;en niet? Inaar mebe jij pUffté ftetaijjen/ ban 't geen Ijet jelljie omltczre floot/ naam# lijft/ bat Ijet geboegb toojbe bij ScoQiüv, vrijlijk, [of omniet,] ijet geen/ IjOQ jij taaanen] onnaobig jaube jijn/ inbien ijet fteteeftenen ma est Gods vrije Genade of Gunstbetooning. ij^ceje öeibe fpKCftUliljen/ lt;jra-Üs, en per ijraliaifi, om niet, en uit genade, taaiben Ijier [om geene anbere reben] faamengeboegb/ [ban] om aan Ijet gejegie bea Stpostela/ taaar bao: ijij enje gcijecle ïiedjtliaarbiging eenigïijft aan v!5d05 P^ije (öenabe toeftent/ bics te meerbec ftcadjt en ftïem te gecben. JDoai jua--Pe?re be beibc fpieeftluiijen anbeefdjeiben ftonncn luo:beu/ jiet be eene op Ijet a?jonbücginfeI luaar uit 0113c fiedjtPaarbiging PoajbPIocit/ naam# lijft/ Genade, en be anbere/ op be luijjc op Inclfte bcjcïPe aan onst ge# Peurt/ t. to. om niet. Paar PencPen öeteeftent Gods Genade, met op# 3idjt tot bit Jgt;tuft/ aïtijb jijnc Goedheid, Liefde, en Gunst (.«;)•
JJI'ij worden om iilel gerechtvaardigd, Smqmv. Pc LXX ücbieiien ^ictj Pan bit toaa?b om Qet liebreeuwsche C33n uittcbjuftftcn/|6eteeftcnenbc] Zonder prijs, zonder verdienste, zonder oorzaak, ^onuijbs tooibt Ijet gcö^uiftt baai zonder einde, [zonder oogmerk,] bat is?/ vruchleloos. Pué toaibt Ijet ban ben Apostel geüee3igb/ baar Ijij 3cgt: Indien de rechtvaardigheid uit de Wet i.s, zoo is dan Christus Ic veryeefs gestorven Zonder prijs of be-looning Ca'). Zonder oorzaak af verdienste (h). 3(in
bee#
(.v) Zie Rom. V : 15; Kfeez. II : 4, 8, 9: 2 Tim. 1:9; Titus III : 4, 5. (2) Gal. ll:2i. (;ü) Gen. XXIX :is. (/') 1 Sam XIX; 5; 2 Sam, XXIV : 24; Psalm LXIX : 5.
384 XVIII llooltlsl. De zuivere Leer der Rechtvaardiging beveiligd ,
bce-icu 5111 luojbt Ijct taoajbt oianfjcr geiiniiiu/ in bc tacpasfing ücc ©aa:-3C00ina uit ben LXlXflcu Psnlin op CljHötilö/ Zij hebben mij zonder oonnalie gehaat, (r.). ï}ct oagmcii'f ban Ijct Uiaa:b ié/ aïïcé luat in aiii? aïij bc oorzaak af voorwaarde onscc Hccljtbaacbiging ctnig^in^ in aan-mei'ïting jou ïionncn gefijagt Uiojbcn/ ten eenemaaïc uittcfiuiteiu — XccOii, Gunst, [Genade,] in 't afgetcoMenc iicfrtjdttlnb/ Uan .^ijn apjicljt Ijcülitn tat iets» in Ijêm aan Uiicn bc.;elbc üetaaub Uiaibr. luo:bt cc gesegb ban .lozei', bat i)i) fienailr, b. t, gunst, y/'oi,-, vond in de oogen van l'otilaf (c/); baclj l)ij baub bic niet (5coo;«;', zonder eenige reden of oorzaak; taant zijn ilecr zag dat de 11 E 10 UK met hem was, en dat de 11 K E 11 E alles wat hij deed door zijne hand voorspoedig maakte (e). .ttöaar gccnc fterucc toaajben ïïanncn er uitgebatïjt tuo^bcn/ am alle aanmciuing op iets ia aua^ciiieu/ ban onjc ïiecijtbaarbiging bua? a?ab baï|ircïieïiji{ nittefiuitcn/ ban ijct geen l]icc als i'jet mibbcl aan anjc jijbc Uiaac bao? Uiij bcjelbe bcehuljtig taaibcn/ bij Ijct baapgaanbc gebaegb toaJbt/ t. to. door het Gelooi' in zijn Bloed; [bit ij*] nag ftjacljtigcc/ ban bc toaajben 300 eben baawi ben vt'pastci geöccjigb/ dcoofdr r/j rkoü ydot^i; Om niet uit zijne Genade. Cu clit bic niet ^icn ftan/ bat baai bcsclbc alle an.ic eigen JDcrïtcu cn aJcljaaj^aamljeib/ aïö ©aaitoaacben/ ©aojbcccibfclen/ uf ©etbicn^tcn/ ban onjc liccijtbaacbiging uitgcflaa^ ten toajbcn/ sal anmaagclijft bao_2 anbcrc rebenen baacban tc abectui-gen jijn.
^Pecjc iieclitvaardigheid Gods buó baajgcflcïb tjebucnbc/ alt? bc lt;iigt;a?-jaaït cn ijct .ïllibbeï au;ct l^ccljtbaavbiging baa? tfab/ in tcgcnftcïïing ban alle ons eigene ïïcctjtbaai'bigljcib/ cn getaanb Ijcböenbc be oDa^aaft ban bccjclbci* nicbcbceling aan ans/ aan oaba? ^ijbc enkel vrijmagiige Genade tc 5ijn/ 5aa lecct bc Sïpa'iicl bccbcc/ bat Ijct .TBibbel aan onsen ftaut/ toaar boa? toij acljtcrbalgcnb^s bc «öablijHc 55cftciTing bic iiccljt-baacbigljcib C^aua aaimecmcn/ en baablijft beselbc bcelarljtig toa:ben tec iiecljtbaarbiging/ Ijct Geloof sij; öta tij,- ttiitwi tv «utov anmn, bat \§/ door het Gclool' alleen. ^SieDi anbci*^ toajbt baar tae aan onö baa:^ gcijauben; niets aubccp toa:bt cc tac bccciscljt. Siegt men: „De Apos-„tel leert niet uitdrukkelijk, dat het Geloof alleen het Middel zij onzer „Rechtvaardiging, met uitsiuiiing van alle andere Genadegaavenquot;. 3)^1) anttoaa?bcn: ^ic ttitjluiting 'ligt natuurïijR apgetoanben/ in bc bcfdj:igt;gt; bing tocïïtc Ijij apgccft ban Ijct Geloot toaac baa: toij gccccijtbaacbigb toajben/ niet apjieljt tat bcsjcifó fiejanbei' ©aajtoccp/ toanncer Ijct genaemb toa:bt het Gelooi' ia zijn Bloed. i0ant ijct Qjelaaf/ jaa alt? Ijct jijn opsidjt Dccft tat Ijct 53lacb ban Clj^lstua/ aM {jet Zoenmiddel baa? bc 30110en/ in toelue betccuïting alleen bc Épostcl jegt bat toij baa? Ijct ^elaaf gcrccjjtbaacbigb toajben/ laat gccnc anbcrc ^cnabc gaabc
(c) Joan. XV: 25. (lt;/) Genesis XXXIX . 4. (. j vs. 3.
XVIII Iloofdst. door bewijzen uil de brieven van den enz 385
of pigt niEbcterfieufcc met jicö toe. i^et licjjoozt ook niet tot ben aart ban anbe?e ^cnaaöcgabcn/ werkzaam ie zijn omtrent Christus Bloed tec iïedjtbaarbiaina; en iïedjallien 31(11 üie alle Ijict ten eene-maale uitgeslooten, bie cc anbec^ oiiec benuen/ moogen öcpcocbcn/ of 3'j bcjellien in bru ^aamenljana [ban bc,^ ^tpoatefê iïcbencecing] binben ïionnen/ janbee becjeïbcc jin te ócbecbcn of te becbjaaicn. €cne anberc Hitbïuflt ban mijc gadijen/ bat naamlijft/ „door het Ge-„looj niet te verstaan zij, de Genadegaven des Gclou/s, op zichzelve en „in 't algetrokivene bcscliouwd, maar de gamche Gehoorzaamheid, welke „in het Nieuwe Verbond geëischt wordt, d. i. het Geloof en de Werken „saarnenquot;, jaï ïjun eben üieinig liaaten. iBant gclijii alle heeften Ijoe gcnaamb/ af^ onze Werken, uitgefioaten luojbcn/ biannccc bc a^ojjaaften 0113et iïedjtbaarbiglng aan be 3ijbc vöabs UTa:bcn becïtïaajb/ Smocuv Tfj uvtol' yaoLvi, om niet, nit genade, bolgcnbj? ben Wigemeenen ïïcgcï/ Indien het door genade is, zoo is 'l niet meer uit de werken, anderszins is de genade geen genade meer (/'); 300 fluit be iiepaaïing ban get Voorwerp des Gelooi's, in bes^eïfé taecl^aamijeib tec 01136 Hcrijt# baacbijjing/ naamlijft get Bloed van Christus, baïftceftt aïïe iBecïicn uit/ ban met get beloof als mebeluecïienbe oo^aaficii ijeyaarb te gaan. 3©ant Ijet boo: get ^ciaof alleen/ bat men Cg:istu^ 251aeb tec ïtecgtbaacbiging aanfcgoutat/ en boo: niets? anbrcs. Cn luat aangaat be benoeming ban ijet 3eïbc aïst eene enkele Daad of piigt/ baac om^ tient to ijs e ift ben -Cce^cc/ tat get geen toij in een boocig Hoofdstuk ober be Natuur van het Rechtvaardigend Geloof ge3egb geiilien.
^Dcic bingen ïeibt bc ^Cyoateï af/ uit 3i)iic ©ecftlaacing ban bc .i3a^ tuur cn tOo?3aaïten anser ïtecgtbaacbiging boa: vi5ab/ aïfc ftceftftenbc om ben 3in cn bc- mecning 3ijiicc gcsegbeii naber optegeïberen.
1. ^?C eerslo \$/ Dat de roem is uilgesloolen; mb ow tj xctvyt/rm; i£f-xldr,»?; {ff), it)ier uit/ cn uit getgeen gij ban Abraham getuigt/ [t. to. Indien Abraham uil de werken gerechtvaardigd is, zoo heelt hij roem, maar niet bij God (ft),] 3011 men met cenige toaarftgijnïijftgeib moogeti opmaaften/ bat get ^cfcljit toeïft be SCpoatei gabbe ober get .-©tuft ber Hecgtbaarbiging/ baoj een g:aot beef gier in besttmb/ Of dezelve in hun die gerechtvaardigd wierden eenige xuiiy^ai^, of xat'yjjuu [beroeming of roemJ toeliet, ^et öeftcnb/ bat be .looden aï gunne goope üautogt; ben op bic bingen/ toaar in sij toaauben te moogen roemen, naamlijft gunnc ©oojrecgtcn/ cn gunne Kecgtbaarbiggeib. ^aar uit be IDer^ ftïaaring tacïfte bc apostel ban be latuur cn aDo?3aaften ber Kecgt^ baarbiging gabbe opgegeben/ ficfluit gij/ bat alle roem 3onber onber^ frgeib toarc uttgeflootcn/ Roemen ié in on3C vCaaï bc naam
ban eene ondeugd, cn tooebt nooit in ccnen goeben 3in gcöec3igb. .ïBaar
(/) Rom. XI: 6. (^) Rom. Ill: 27. (h) Rom. IV : 2.
AO
.180 XYIII Iloofdsl. De zuivere Leer der Rechlvaardiging bevestigd,
■Aui'irfni cn y.av-pjuu, bc luao?bcn Ijler boo? bin ^Cyasteï gcüjuiïit/ jij a i/. t-üp fitcKov, van eene onverschillige beteekenis, CU ftonticn/ naar bat je gcüjuiüt luojbcn/ sootocï ccnc bcugb/ afö tene onbeugb tc ftenncu geben (i).
.ïiBaar aïtijb/ cn oitcral/ Ijcüöcu je Ijmi apsicïjt tot icté bat aan Ijctn ban luien 5e gejegb iuojben/ bezonder eigen R JJDannccr ooit aan ben ccncn ictö gocbs tuoibt tacgcfcljacclicn fiabcn ben anbeccn/ ban i«i c? een fnnilamenlum xaryijvcco,-, een gi'ónd lol roemen» T^an bit aïïej* iS/ baïgcnbs bc Xeer be| ïfyaóteïs/ in [jet -êtuft onser Ïïccijtliaarbiginij volstrekielijk uitgcfioutcn. Jïl^aaLquot; taannccr cl* eenige Voonvaarde of liavoegdheid Iran ben eencn bob en ben anberen in aamnerïting ftoorat/ boojaï taannccr ;«ïfté Oeftaat in Werken, ban geeft ïjet ftof tot roemen/ geïijït in be 300 eben aangctecficnbc plaats ten oy.;igtc ban Abraiuun taojbt gejegb. 45n uit be bergeïijfting bier pïaat'i nut bccje/ Bïijfit/ bat ingebaïlc cr aan onjc SJDcrHen eenige inbïocb op onjc ïrrrljtbaarbiging taoibt toegeftenb/ sullïS grond tot roemen gcebc; maar in be Evangelische Uecbtvaardiging, ïtau JUÏÜ een roem in gccncrïet jin piaata '0ebiicn. 'Jlhisc herben bonnen beri)alben/ in onjc ïtctijtbaarbiging boo? a?ob/ in 't aïïcrminst niet in aanmerfting ftoomen; taant 500 sulft^ gcfcljicbbc/ ban 3011 baar uit onbermijbeïijft op bc eene of anbere taijjc/ ecu xuvytjua, eene roemstofle, ^et sij boo? (èob/ of beo? bc inenftïjcu/ gebooren tao?bengt;
2. ï^et tweede bat bc 3l'pastcï uit jijnc 53cfrij?ijbing ban ben 5lquot;artbcr ïïciijtbaarbiging afïcibt/ iê bit algemeen Gefluit: Dal de menscli door bel Geloof gerechtvaardigd worde, zonder de Werken der Wet ik). llDat men in bceje ïtcbcueeting bca TCposteïé boo? be Wet, en bc Werken' der Wet, tc berftaan Ijcbbe/ i^ tc booreu aangetoonb. Cu naarbien taij gercrijtbaarbigb tao?bcn om niet, boo? Ïjet «öcïoaf in CÏ3?iétiiit 23ïccb/ 500 itan bat beloof/ tacïft ïjet 23Ioeb ban Ct]?iQtu5 tot bessclfp bejonber ï5oo?toery öccft/ of in 3aobe?rc ijet baar omt?cnt bcsonber^ lijli taei'ït;aam i§/ boa? geeuc anbere Q3cnabcgaaf of ^cugb/ aïa met Ïjet seibc mcbctacrfteube/ berjelb tao?bcn. lt;i5u bermibé taij gcrccljtbaar«= bigb tao?bcn op jufU ccnc taij^c/ bat alle roem, tacïftc noobjaaïiïijb uit bc obcrtaccging ban eenige 6enabcgabcn of IBcrftcn beg ccncn boben ben anberen/ joube boa?bap?uitcn/ uitgcflooten jij/ betaijl aïïe JiDcrftcn bcr JPet boïftrcüt 5(511 uitgcfiootcn/ 500 moet noobtaenbig boïgen/ bat taij aïïccn boo? Ijct 6cïacf in Clj?i'i£u| gcrecfitbaarbigb tao?ben. .Diet flcgta jijn aïïe J^crften uitgcfiootcn/ maar bc taeg om bejeluen taeberv om inteboeren/ té boo? be taij;c op taclTfc bc SCposteï rebcneert/ 300-baanig afgcfncebeu/ bat aïïc^ taat Ijct inenaeljiijif bernuft ooit uitbinbeu mooge/ om aan bCjCÏben eenige taaarbije bij te jetten/ nimiiier in ftaat
(i) Zie, bij voorbeeld, Hebr. III: 6. (/c) Rom. ill; 2o-
XVIII Iloofdsl. door bewijzen uil de Brieven van den enz. o87
5.1Ï sijn/ om je in on^c JCtcrljtbaaL'öiginii 5jüoj ccnigc aanmcrfiing tc öacn bcrbicntii.
3. Hit tjct gejcijbe ücfluit öe ^Cuarïtd cinbïijft/ Dal door hel Geloof [b.i. ba0,2 bc Leer der Vrije Genade,] de Wel geenszins te niefe gedaan, maar bevestigd worde (l). Oy In at taijjc/ cu liiaac boa? Ijct tcgcnbcd nïiccn vtefrljicbt/ Ijcïificn liiij tc 'aoorcn aaiUTclncrjcn.
*Cgt;it i$ Ijct i^oofbsaaftïijftc ban bcö 3lquot;yastcfê anttoooJb/ oy bc ectaig# tiiTC Plaag/' Hoe een sciiuldig overiuigd zondaar voor God zal konnen gereelilvaardigd worden, ^nb^ bil je öcnabc/ bc (J^erctïjtigÖcib ban Cö?iétu|/ cn ijct beloof in Cljiiafuu 23!ocb: jijn Ijct aïlcs luat baar toe bcrciarijt tao?bt/33Dat acg:iyycn ooi'! bc menfdjen aubets ban bc Herijk baartiging liojmcn moogen/ ijct sou niet bciïig jijn op erne anbere oTspfojjftng bet gcmcïbc ©jaag aantcgaan. JPij moogen ooft niet Vuijsec jijn ban a?abjt ^ccpt.
Bewijzen uil het IV Hoofdstuk, van den Brief aan de R O M E I N E N.
t(n Ijct ücgin be^ Vierden Iloofddeels ban ben Brief aan bc Romeinen , ücbeatigt bc Ttyostcï jjet tc booren ücrcbcnecrbc TCccrftufi/ boo? ccn nitmuntenb baojbccïb/ naamlijft/ boo? öc Bechtvaardiging ban Abraliam, bicïïte/ aï^ sijnbc 1)1) be Pabcr ber (i3eïoobigcn/ oygcgeclicn b.io?bt aïs [jet patroon [of afüccïbfcï] ban onje riccljtbaarbiging/ geïijft tji) uitb?iiMtCÏijU tc Üenncn geert Vers as, 23, 24. 3'U jaï Ijier omtrent ccnige bjcinigc öiugcn aamneruen/ en baar mebe obergaan tot Ijct Vijfde vers, taaar toe blij omi meer üesonbenijft bepaal en suilen,
1. lt;Dc 5Cpo^tcï outïicut/ bat Abraham uil de Werken gerccljtbaarbigb jij/ Vers 2,. — Cu beeje AVerken beftonbeu niet iu bc onberljonbing ban Moses Wellen, taeïïicn/ bolgenbé fammigen/ ijier aïlecn ban onje ïrerijtbaarbiging joubcn uitgefiootcu tao?beu. IXquot;1 aut l)et toaren bc BDer* ften bic ijij recbé berfdjeiben Cenbien boo? be IVetgecbing op Sanaïüc?' ritijt ijabbc. .róeu moet er berljaïitcn boo? berftaau/ be 3)9 er ben sijner Zedelijke Geboorzaaüiheid aan Oöobc. — ï}ct jijn bic b^crfien/ bicïften Abraham tneu ijejat/ toannccr Ijij/ in bien jin 500 als Ijier ten Egt;oo?^ beeïbe toa?bt üi)geti?agt/ gerecljtPaarbigb bterb; maar bc 3)? er ft en bic Abraham toen ijabbc/ blaren JTerlien ber ïiccïgt;tbaarbigijeib/ bc?ricijt in beloof/ en Üiefbc tot (i?ofa; JBcrTtcn cener nieuwe Gelioorzaamheid, ouber ijct geïeibe en ben inWocb ban i~ob;j ^ecst; 3]0cdieu/ botgenbu beu Ci^tij ban ijct a3enabeberboub, ^ee^c bierftcn ;iju Ijct/ bic ban Abrahams ïtccljtbaarbiging bio?ben uitgefiootcu, €n bit isi 300 ÏUaar
cu
(/) Rom. 111:31.
4.9 •
388 XYIII Hoofdsl. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
cn ölijftöaac/ iiat Ijrt isaaj occnerfci «önbei'i'cljciöingcn of ititbïugtcn ft au ttoijfeïacgtig gcmaaftt Utojbcn. Tiïïc tic Evangelische Werken iian Abraham, Uia:bcn uitb^uftïidijft hnn jijnc ïïecljthaarbiging baoi (6ob uitöcfiootcn.
a. ïjij üctoijst bao? a?ctuigcnigfen uit bc Ijeiïiixc in taeïften
bc latuur cn ^onbcn ban Abrahams fïctljtbaarbiijing itcriilaacb ben/ bat ijij op jjecne anbere taijsc vjcccrjjtbaarbigb taarc/ ban 30a aï^ tc liaoi'cn bao? Ijcm öerrbcnccrb luas/ naaniïijfi/ uit Genade, boa? Ijct 6cIaDf in CljM^tn^ ^cfus» 3Egt;nnt/ Abraham geloofde God, in bc 55c# ïaftc aangaanbc Cljji^titö cn jijn Dcvïaafingiitacrft/ en het werd liem lot rechtvaardiglieid gerekend (jn). i|ij tacrb jcrcdjtliaacbigb baai 'tjet a5cïoDf/ oy bic luijsc aïé tc faooren bcriïiaarb VuaiV (taant ccnc anbere ïxcrijtbaarbiging bao: l)ct ^cïoof io cr niet) in tcgcnftclling ban aïïc ziy nc eigen Werken cn pcrjoonccïc ticcljtbaavbiijljcib.
3, ilit bcscïfbc (öctuigcnisfcn toont tjij aan/ Ijoc cn op laat toijsc Abraham aan bc ^crcdjtigïicib/ om üicïttcr luil Ijij boo? éob geredjt# baatbigb lucrb/ deel ontvangen 'j'jabbc/ t. lu. boa? (Cocrcftrniuij; liet werd hem gerekend lot Rechtvaardigheid. ÏDcn 5tart bcr (Cocrcftcning ijcbticu toe tc booten bcruiaarb.
4. 4i?c Jiatuur biet Cocrcftcning in öct licjanbct/ naamïijïf/ bat 5c gefdjieb toatc uit Genade jonber cpjicjjt tot bc iJDcrftcn/ toont tjij aan/ cn licbc^tigt ijij/ in Ijct Vierde vers, üij \nij5c ban tcgcnflcïïhig/ Nu, den geenen die werkt, wordt de loou niet toegerekend naar genade, maar naar schuld. BDaar bc JDctftcn ccnig^iné in aanmedung ftoomen/ baat üïijft gccnc pïaaté obctig boa? die soort van Toerekening blaar beo? Abraham gctcdjtbaarbigb tuccb/ taant bit taaé ccnc (Coctcücning uit loutere Genade, maar bic bcflaat niet in ijct tacreftcneu ban icté bat bóó? bic (Cocrcïiening rccb^ ijct onjc taaé/ maat ban ict^/ bat boo? bc# 5dbc ijct anjc bia?btgt; JPant {jet geen ijct oase iS/ ft au ong nicttocge# reftenb tao?bcn uit genade, maar Ijct taa?bt onö tacgctcfteub naar schuld. 'Pat gccnc tacïft ïjet onjc is'/ met aïïc bc bntdjtcn en uitbiecftfds ban quot;t 3dbc/ baar toe jjetilien taij een tacttig rctl)t/ bit iS men aan oné bet# fdjnïbigb. %ij/ bic boor ccnc (Cocreftcning ban het Geloof zeivan aan ohe?/ pleiten/ seggen/ om aan bcjdbc bc gebaante ban ccnc Toerekening uit genade tc gecben/ bat ïjet 6eÏDof ong tocgcreftcnb taoibe niet voor het geen liet waarlijk is, taant ban 5011 tjet tacgereftenb toa?beu naar schuld, maar voor 't geen het niet is. (EHisï jegt Socijn: Cum fides impulnlur nobis pro juslilia idea impulatur quia nee ipsa fides juslilia-est, nec vere in se earn conlinet (n). [^at is: Wanneer het Geloof ons tot rechtvaardigheid gerekend wordt, dan wordt het ons toegerekend, omdat het Geloof noch de Rechtvaardigheid zelve is, noch dezelve in
zich
(m) Rom. IV: 2, 3. (//) Sqcin. de Senator. Part. IV. cap. 2.
XVIII Hoofdst. door bewijzen uil de Brieven van den enz, 389
zich behelst.] T'ctjc fuojt Uan Cd er eik ui 110/ tacïïtc inbebaaö nict^ meer ia ban ceuc valsche inbeelding-, Ijcüücu taij tc üaacen afgdkurb. ilHSaar met bie (Coerefteniinj/ taaar baa? Abraliam gecctïjtUaarbigb tacrb/ jijn alle ïècrficu üoïfircftt aniicftaanüanr. iS|et ijl met iemand die werkt, om baar bnoj tjcrccljtbaarbigb tc Uiajben/ gatiéclj anber^ ban met ficm. — „Dat is 200quot;, suilen fammigen seggen/ „alle Wer-„ken die verdienstelijk zijn, die verricht worden met eenen waan van „verdienstelijkheid, die den loon tot eene schuld maaken, worden uit-„geslooten, maar geene anderenquot;. — ©nbcrfcljeibilig ïfceft men
ban ben ?tpastei niet geïeerb. IPaut lioïgenbs Ijem/ inbien Iterbienatc Of lierbiensteïijftljeib baar in öeftaat/ bat be loon naar schuld worde toegerekend, ban jijn alle werken in b2 ïxcdjtbaarbiging aïö UcrbieiktcïijK aanteincriten. JEiant sanber eenigc licpaaïing of anberfcijeibing fteït ijij uitbjuïtfieïijïf/ bat den geenen die werkt, de loon worde toegerekend naar schuld, l^ij fluit niet beeje of geene foojt lian IDeriien uit/ noclj be UOerïieu in bit of bat opjuijt/ toaar boo? jij ben ïoon naar fcljuib jouben boen jijn/ maar ijij fteït bat alle ^Verken suUta soubcn boen/ en baar booj be Toerekening naar Genade onmoogeïijft souben maaften. JJDant inbirn be gjonb ber Coereuening in aus jeiiicn ligt/ ban Uan er geene Coereüening naar a?enabe yl'aata quot;öeliüen. — Sin l)ct Yljl'de vers, tuojbt be ïkafbinljüub ban beö Tiyaateïs üeer/ ineïüe ijij berbeebigb en geftaafb ijabbc/ bug boojgefleïb: Doch den geenen die niet werkt, maar gelooft in Hem die uen godlooAen rechtvaardigt, wordt zijn Geloof gerekend tot Rechtvaardigheid. Cïft ftaat toe/ bat booj bc ïaatfte toaojben/ Zijn Gclool wordt gerekend lot Rechtvaardigheid, be ïiecijtbaarbigingban benliebaeïben -perfaan luajbe uitgebnifit; t. to» Hij wordt gerechtvaai-digd, en be blijde ap Uieïïie/ $ bee^e: zijn Geloof wordt hem gerekend tot Rechtvaardigiieid. T'c baajgaanbe Inaajben Uiij.^en bccljalben aan/ fjet anbertoery ber Xicrljt^ baarbiging/ en bcs/veïfa Ijcebaanigljeben/ b. i. be perfaan bie gererljt' baarbigb töojbt/ en aflea biat aan jijne gijbe baar tac taajbi bereiscljt.
Sn be cerfte pïaaté/ biajbt ban Ijem gejegb/ bat Ijij ié 0 lt;u/
een die niet werkt. ï}et lna:bt tat sijne ïierljtbaarbiging niet berciaeljt/ dat hij niet werke, bat ijij gecnerïci pïigten ban geljaaj^aamljeib aan -(öabc betracljte/ toaar in Ijet werken geïegen iö. iOant ijber nienadj in be ganfrljc taeereïb/ ia ten aïïen tijbe berOanben tot aï(e pïigten ban geljaajsaamljcib/ cbereenftaamötig Ijet ïidjt en be liennia ban 4?abs 3©iï/ taaar tac ijem be mibbeïen berïecnb sijn. JKaar tc fp?eefttaijé maet ficpaaïbïijft apgebat taa:ben/ in fietrcïtïting tot Ijet .^tuu luaaiv ban gcljanbeïb toajbt. 3©aimcer er gcscgb taajöt: Hij, die niet werkt, wordt door het Geloof gerechtvaardigd, ban ;egt men/ bat jijne 335er-ften/ ijacbaanig bic oal! jijn/ geenen inbïacb aïtoo^ ïjciiljen op jijnc iüecgtbaarbiging/ en bat ^ab/ taanneer l^ij ijem rccï)tbaarbigt/ ap bc5clbcn ge en £51112 adjt gcebc, ïfij berljaïbcn/ bic niet taerfit/ ié ijet
4
390 XVI11 lloofdst. De zuivere Leer dor Rechtvaardiging- bevestigd,
iDnbcrtoerp brt Itccijtlitiai'biijinö/ bc ^cïfoon bic ijctctljtbaarbiijb Inojbt; b. i. 60b flaat in 'é menfdjcn Itctljrtiaarbigmg geen arljt op jijnc DKcrficn/ nod) pisten/ nortj a5cl)00?5aamTjcib: 33?ij toojben ^ rcd'ltfaaarbigb Sutofav ril dvroï' -/uniti, om niet, uit zijne Genade. T'aat (flab 5elf bus uitbjuüïïdijfi in 5'ijn JDoa:b UcrUïaart/ bat ï}ij rccïjtbaac^ binc den gecnen die niet werkt, cn ^llïti5 0111 niet, uit zijne Genade, ftan ifi niet ticgMjjmt to at yïaatö onjc iïDerficn/ of ^ligtcn/ of ^cljoa^ 5aamf)cib/ in on-;c llcditliaarbiijing jouben iicflaan.' JPaartoc joubcn loc on£? ïtcTtommcrcn/ om mttcimiben in In at oyjidjt besduen in onje nciijtliaaibigimj tc ftabc fttoamen/ baar a?ob jcïf ons bcrscfiert/ bat jc gccncdcilietreMting tot bcjcïbc ijcütum? Cn bc taooibrn taaar boo: mtó sullig licrscïicrb too?bt/ jijn 300 buibeïijft cn ftetft/ bat je gccncn anberen ^in fionncn tocïaatcn. Ui.j die niet werkt, i^ ccnc fpjccUtaij-t booï gccnc onbctfcljcibingcn of baïfdjc ftuitccbcncn tc üerbjaaien, l^ct iji ccnc anbcrfcl)aonlrarc bcrrncctcnljcib/ jiclj tegen 500 uitbatUUdijÜc nitfpjaaficn lian a?Db5 onfaalbaac 3}?oo:b te burlicn licrsettcn; ïioejccc men ooft boo: ccnc menigte ban Wijsgeerige kundigheden cn rebcnec* ringen mooge getaapenb toccscn/ bit jijn niet? anbers ban bistel^ cn boojnen/ toaar (i?ob? 3Poojb jat boojgaan cn bic tcgcïijU fasrfijanben, jgiaar bc SCijosteï lioegt er/ in bc licrbcrc öcfd)?ijliing ban Ijct Onderwerp der licciitvaardiuinu', nog bij/ Dat God den rjodloozen rechtvaardige. ^it ié bic nitbjuïiïfing/ toeïfie beeïen 500 getaeïbig tegen bc üojst \i/ cn bic fammigen scifó met ongenoegen tegen ben JCpo^tcl^ seïben ïjceft bcrbnïb. Soo iemanb anbers flcgts üetoeeren burft/ dat God den godloozen rechtvaardige, ban taojbt Tjij tïjanbs bij beeïen aaugrsicn/^aïé een mrnsdj/ bic boo? jijnc geboeïenj* aï be noobtacnbigïjcib ban ^ob* b;ud)t/ T'cunb/ ï^ciïigmaaüing/ cn goebe JJDcrïicn 30ent biccljtcnccmcn. jèant toaar quot;toe/ [jegt men/] sullen 5c bicncn/ 300 60b ben gobïoojcn redjtbaarbigt? quot;Oct ié niettemin scficr/ bat 60b jïdj in sijn JDao:b ïaat benoemen alé ó dcxaiófv tó,' dmO'/i een i^ob die den godloozen rechUaaidigt, bit ié sijn eigen ÏPer'6/ bit ié 3t)n üesonber Cljarafiter/ aïé 300baanig toil %i} erftenb en gebicnb too?ben; cn bit 3« kraclit en klem aan bic uitbjutëïting bij, JBij moeten ooft bit lt;j?ctitigcnié ban '-!?obé incest niet af' ■taan/ Ijocjccr ooft fammigen baar boo? in giamfdjap ontftooften toojben.
Ti0 tij ij et ïgt;e?fdjiï ié ober ben zin bet tooo?bcn; cn bué 30» men ban torbctsijbcn bc ïtitbjuftftinn ftonnen toeftaan/ tertoijï men bir3ctbcr mecning bcrftcerblijl't üegjeey. MSen ftan ban niet ontftennen/ bat God de godloozen rechtvaardige; bat ié/ 3cggcn fammigen/ Ï)CU bic le voo-ren godloos toarcn/ niet bic godloos blijven, nabat 3c gcrcdjtbaarbigb 3ijn.P Cn bit ié baïfiomen toaar. Wilt bic gcrcdjtbuarüigb toojben/ toarcn te vooreu godloozen; en aïle bic geredjtbaarbig toojben/ too?* ben op denzelfden oogenblik godvruchtige menfdjen» .ïl^aar bc b?aag ié/ «Of 31} godloos, ban af jij godvruchtig toarcn/in cenig tijbftip bóó?
XYIII IIoofilsL. door bewijzen, uit de Brieven van den enz. 391
Ij nunc ïtEC^tüaar biging. Jfnbicn men 3c aamnctïten ut 0 est aïö irob» li^ucljtig/ ca jij ^uïfid inbebaab toren/ ban jemben bcé SUpa^tcfö luaa^ bcn/ Dat God den godloozen rechtvaardigt, niet bc toaacijcib niet abei^ eenftennncn/ 'mant ban 3011 Ijet tegciuieftelbE JDoaiftcI Uiaau sijn/ Dat God geene anderen dan godvruchljgc menschen rcciilvaardigde. DDaiit bccje licibc Paacftcïlcu/ God reciitvaardigl den godloozen, en/ God rechtvaardigt geene anderen dan deugdzaame inensclien, [taan ïijntecjjt tegen eïlianbrreu oü:r. $?icr iö uitbniMteïijft eeue ■/.uzaqoucni [Yerspree-kingj, en urcócpasis dpTi/.i'iiièvij, [eene ontkenning, die tegen zig zeiven inligt] Ijct geen cene uvrufoaru- j baarblijklijke tegenzeglijkiieid | ia.
daarom/ affeïjaan in en boo: be liecjjtbaarbiging eenes sanuaarë/ bic 3cïbc jonbaar een gablijucljtrg menactj taa^be/ naacbien l)ij Ijet ^e^ ïacf ontliangt Vövift ijet tjacte reinigt/ en een ïeeiienbig gianbuegin^el i^ ban aiïe ©engb en Weljanjsaamöeib aan oSabe/ teriniji ijet genieten ge^ reinigb 'aiaibt ban baabe IncrVicn/ baa: Ijet 25iaeb ban Cljjistus; nog-tljana i-i Ijij voor zijne Uechtvaardiging een godiooze, en üiajbt aange^ merïit aïö een gobïoojc/ aïaquot; een bie niet werkt, talens ^ïigtöetiacljting en gt;4?absbienatigijeib nieta aan jijne Itccljtbaarbiging tacüjengen. i}ct oDnberbirry ber llecijtbaarbiging ücfcljaubjb jijnbe aïua een bie niet werkt, ban bia?ben aïïe iUDcdien uitgefioaten be Cama per ijnani, | de Oorzaak waar door] en al? een godiooze aangemerïxt/ tnarben 5e antiienb be Causa sine qua non, |de Oorzaak zonder welke dezelve niet geschieden kan, I te bjeejen.
iPe lloedaanigheid van liet Onderwerp, af ïjet mibbeï aan be 3ij.be be^ yerfaaini bie gereegtbaarbigb jaï taajben/ en blaar boa? t)ij baabïi)U ge^ recljtbaarbigb toajbt/ ig jjet Gciooi, quot;t ^/ die gelooi't in llern die den godloozen rechtvaardigt; bat i^/ ï}ct ig liet Gelool' alleen. JJDant Ijet i^ Ijet oPelaof ban Ijem die niet werkt; en niet aïïeen bit/maar beajeïfa bejan-ber DaajbJcry/ t. in. God, als rechtvaardigende den godloozen, fluit aïïe JJ^erften ban be genieenacljay met tjet^eïaaf in be Ketamp;tbaarbiging buiten.
^Dit ié |be jin ban be ^yjeeiïtaija/1 liet Geloot alleen. ïgt;et ia eaït onmaageïijft bejeïbe te betbeebigen/ tensij men be ïetterïijftc beteeïtenié ban Ijet taaa?b alleen in atljt neeme. .iX^aar toa^bt Ijet 6eïcaf/ in te.--genateïïing ban alle eigen Werken, tacgeéeljreeben aan hern die niet werkt; en iucabt beaseïf» cigenlijfie ?tart aangebuib/ baai Ijet üesanber Daartoe ep ban bepseïfa 'meru^aamijeib/ naamliju/God, die den godloozen rechtvaardigt, bat i| |Ijem recljtbaarbigt] om niet, uit zijne Genade, door de Verlossing die in Christus Jesus is ; ban blijft er geen gjanb aU taas ober boa: a use IDeriien/ am eenig aanbeel in anje ïrecljtbaarbi ging baa: 6ab te eiai'cljcn/ taat anberfcljeibingen men baar toe aai; uitbinben mage. 55eljaiben bit/ toa:bt ooft in beeje piaata be JOatuut ban Ijet recljtbaarbigenb 6eleaf buibeïiju aangetaeejeu. i}et beftaat niet in eene bloote ïoesiemming aan be 6abli}fte aDpcnbaaring; naelj aaU
392 XVIII Hoofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
in 5UÏU ecnc vaste Toestemming aan bcstïiic/ tttdfe tot gcÖOQïJMTO' Ijcib aan bc a5cüabcn bcc tjciïigc soubcn üctacegcn/ fcljaan ^uïti^ in
ïjet (ÖEÏaaf ücgjccpcn is!; maac Ijct ia een gelooven in, cn vertrouwen op Hein die den godloozen rechtvaardigt, om öc ©ccöicu^tcu ban
SHangaantic bEEjcn pEtfaau jbiE Ijct (OnbccVuErp bEt ïtctijtliaarbiging i$/] vfctuiijt br 5lljjastcï/ dat zijn geloof gerekend worde tot Rechtvaardigheid. (Dat ijst/ ij ij taajbt gEtEtfttUaatbigb oy bis toijje cn maniEt/ 300 alé tE bootEn bErfiïaarb ié. IDocij ct ié [iucbEcainj üEcfcljiï ober öcn jin bet luoorbcn. Sommigen taiïïcu 3c bué heeftaan jjEótiEn/ bat ï|Et Gelooi aïé cEnc baab/ ccnc bEugb/ eeii ptiijt/ of eeu üicrïi ban onsscïbEn/ ona bué taorbc tocgErEÏïEnb, 5tnbecEn/ bat IjEt Gelooi, 300 alst IjEt Christus en zijne Gerechtigheid aangrijpt, Eigcnlijft aan ons tOESjEfEUEnb tao:bE, ^it^/ jrijijcn 3ij/ mtjtbaarüigt onjt öct ^Elaof/ of taajbt l)ct ou:5 tat ÏÏECÏjtbaarbigljcib gcccltcnb/ niet eigenlijk, maar in eenen betrekkclijken zin, met opS'tljt tot bE^3CÏf^ ©OOjtacrp; Eli 300 Etltcnncn 3!) Ijicr ccnc verhioemde of oneigenlijke manier ban fpjeeHen jjlaats tE Ijeüamp;cn. vE)it geboeïen lao;bt Iboai anbetenljamp;cbig öcftccc# ben/ aïs of baar boo: be uiibjuïiïxeïijiiE üjoajbcn bcr ijcitiitc ^cljiift ontftenb biterben; tertaijï exijter bc ^êpjeeïtluijs/ bjetUe iiECijeus ban ïjier boojUoomt/ fictjts» 'mojbt verklaard boo? bccÏE anberen/ taaac in beseïfbc saaft gcïcecb biajöt. %i} bie bc EErfïc gEbacijtEit omljcïsEn/ fteï^ ïeii aiÏE/ tat öct Geloof Ijicr aan te merften 3ij/ als be Gehoorzaamheid ol de goede Werken in zich begrijpende, jjet 3i) ah* be form cn Ijct wezen best ©EÏODf^/ of aïjt bingen bic noobsaaïiïijU tnct J^etjeïbe moeten mebEbicrUen/ en bcnjeïfben inbïoeb Ijcamp;ticn op on3c itecljibaarbiging/ of op gclijite taijse be ©oojbiaarbe berseïbe 31)11/ aïs Ijct aMoof. '©an/ beljalben bat 3i} bué ebenceiisj be tooojben oneigenlijk opbattcn/ t geen 3ij in anberen 300 ijeftig affieucen/ 300 sou lboïgcnbfi bie bcrftïaaring] be 3111 bcr taoojben bc3c 3ijn: „Den geenen die niet werkt, maar ge-klooft in Hem die den godloozen rechtvaardigt, wordt zijn Geloof cn „Werken gerekend lot Rechtvaardigheidquot;; maar Ijiet booj 30U men niet alleen Ijct gc3cgbc beö 5Cpoatclö ontftenncn/ maar seïfjt ï^cm eene blijkbaare tegenstrijdigheid boen fpreeftcn.
i^ct berbjonbert mij een ïneinig/ bat ijct ooit een berftanaig men^cg ftonne in gebarsten ftoomen/ om bec3e eenbontabigc Hitbjufifting te berlilaaren in eenen 3in/ taclfte ten eenemaïc tegen Ijct oogmerït be^ StposteW tegen bc oberige taoo?bcn ban Ijct selfbe Vers, en ben gan* fcl)eu baïgenben -êaameiiljaiuj 3aubc aanïoapen. iPant het geene be «tpostcï baojljeeft te berbecbigen/ jjet geen 31)quot; gcljecïe boeïpunt uit* maant/ w Dat wij gerechtvaardigd worden door de Rechtvaardigheid welke uil God is, door het geloof in Christus Bloed, ^at bccse [iïedjt* baarbigljeib] fjet ^cioof seïf niet 3i}n fionne/ 3aï ftraus buibeliju getoanb taoiben. lt;£-n in öe luooiben ban ben (Ceftst bjoiben alle Werken nitgc^
floo*
XVIII Iloofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 303
* ftootcn/ 300 anöcr^ taoojbcn in ftaat sijn om öcjcïhcn uittcfiuitcn. li .aHaar ïjct Geloof oy sitljscïlJcn/ aï^ ccnc enkele Deugd, Tgt;aab/ en
p Jpiigt ban onsreïben/ hccïmccc 50a aïé Ijct üc ^eïjaaijaamljtitt in jtclj fiuit/ i^ ccn Werk, cn in ben iaatften jin/ ücg:iiyt Ijct in jiclj alle U Werken, ben hoïgcnbcn ^aamenïfang liclnijat bc ^CpoSteï/ bat
Abraham niet gcrccljtltaarbiijb 3ij uil de Weiken. ,;lBaar niet gtcccljt^ / baarbigb tc taoibcu uit bc ïtëcrften/ en flccccljtüaarbigb tc UroJbcn boa?
r sommige 1)0 cc li en/ geïijft Ijct (£gt;efaaf jeïf ccn DDccïf ië; ctj baaj ijct jcl-
t bc/ aïö soobaanig aan onS tot Sccljtliaacbigljcib gereftenb/ gccccijt^
11 Uaarbigb tc tao^bcn/ i^ ten ccnc ma al auiicftaan'aaac. Sj'ït jai bccijaïccn
, ccnigc taeinigc SCamnecftiiigcu/ tei* tacbecïcgging ban bccsc tiEcïïtaaciug
a bcc tuoojben/ opgccbcn.
/ 1» ^ct «öeïoof/ aangcmcciit aïö ccnc ^Daab/ pi'igt/ of ^emjb ban
e on^eïben/ is» niet oniieftaanliaar met bc 3©ctUcn; biant Ijct beloof jcïf
a is ccn fao?t ban JJDectt, JEaat ijct Gelooi', 500 aï'i blij boo,: ijct jcibc
;i gccccljtbaarbigb lua:bcn/ cn bc Werkea, jiju ftcijbig met cïtianbecen,
# Den geenen die niet werkt, maar gelooft (0).
t a. l|ct isï bc Rechtvaardigheid van God, bicïl'ic on^ bJo:bt tocgctc^
11 ftcnb. i)3ii worden de ReclUvaardiglicid Gods in Christus (p). De
•t Rechtvaardigheid Gods, lot allen en over allen die gelooven (7). JEaar
# Ijct Geloof, op 3iclj jdben ücfcljoulrtb/ i!i bc Rechtvaardigheid Gods i niet «öob rekent ons de Rechtvaardigheid toe, zonder wecken (r);
maar cc té ncxgciuf aanïcibing/ om tc be mum aan ccnc btiliiicïe Coe^
i feftening/ ban ccnc tüiccbedci tïccljtbaaubigljcib/ naamiijit bc uccljt^
/ baarbigljcib 4?ob^/ cn ccnc anbecc. — ^Dat ijct beloof/ oy sicljjctbcn
/ aangemerftt/ bc llechtvaardigheid van (}od niet jij/ lilijftt uit bc bal-
1 genbc ïïcbcucu:
A. vDat gccne blaac aan de Rechtvaardigheid Gods geopenbaard wordt, taaar boo: brij bcjcibc geïooben/ cn aanneemen/ ftan ^cïf bic lïccljr#
n baataigljeib niet jiju. Bictö ftan bc aojjaait of Ijct mibbei bau sicijscï*
:1 beu blCCjCU, .(tiaar de llechtvaardigheid Gods wordt geopenbaard aan
c het Gelool (.«). 4;U 5ij bJa_2bt door het Geloof aangenooinen (/).
1!. ï^ct a5c(aaf ia' niet bc ïïcdjtbaarbigljeib ^oda/ bicïftc ii? boa: ijct
j beloof; maar bc ïïctijtbaarbigljcib ban a3ab/ bicïftc 0115 luojbt tacge*
c rcftcnb/ i^ de Rechtvaardigheid Gods door het Gelool' («). S C. *Dat gccne/ biaat booj men bc Kccijtbaarbigijcib a5ab^ moet zoe-
# ken, verkrijgen, cu jicij aan dezelve onderwerpen, ftan bic i-ïccijtbaar-t bigljcib jcibc niet jiju; maar suïftS i^ ïjet beloof (v).
# I). 'Cc ïïctijtbaarbigljcib bicïftc ana tocgcrcftcnb bio:bt/ is bc onjc 1 niet
(0) Zie ook Gal. II: 16; Efeez. 11:8, 9. (/) 2 Kor. V : 21. (lt;/) Rom. UI:
J 22. {/■) Rom. IV: 6. (s) Rom. 1: 16. (/) Rum. 111:22; V:ii. («) Rom.
;= 111:22; Filipp. III: 9. (v) Rom. IX: 30, 31.
1 50
394 XY1II Hoofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
niet iióój bic cCocrcftcninij, [Daarom jegt öc «tija^tcï cïbctf:] Opdal ik in Hem gevonden worde; niet hebbende mijne Rechtvaardigheid {w). jBaar Ijrt beloof ié Ijct trnse; [Ijiccom ïceje toe;] Toon mij uw geloof, en ik zal u mijn Geloof toonen (x). . v lt;
E rekent ons de Rechtvaardigheid toe (z); en bic ïierljtuaar^
bigijeib tocffte aSob oné taereücnt/ i| bc Ketljtüaarbigljeib toaar baca toij geredjtbaarbigb taa?bcii/ taant si) toajbt ons tocgereftenb ter rxecljt^ haaröiging. ^aar toij toojben gcrecïjtiiaajbigb boo? be ^cljaa^aan^ ijeib en Ijet 55ïaeb ban Cijjigtn?; Door de Gehoorzaamheid van Eenen worden wij lol rechlvaardigen gesteld («); ©ij toajben gerechtvaardigd door zijn Bloed (b). Hij heeft de zonde Ie niele gedaan, dooi' de opoffering van Zichzelven (c). Door zijne kennis zal mijn Knecht de Rechtvaardige voelen rechlvaardigen, want Hij zal hunne ongerechtigheden draagen (cl), .niaav ijet a5cïaof ia noctj be a5cï|an?5aamljeib/ nodj Ijet
quot;vöïaeb ban lt;Cij}iëtug.
F. l^et ocIöoiV 500 ais toe ftrafts jciben/ ié hei onze. t^eü geen hei onze is ftan ons toef taegereftenb too?bcn; maar be? Styostcïs Rcbeuee^ riuii jiet oy ieté bat niei hei onze i^ bóuj bc (CocrcUcning/ maar t geen baai quot;bc cCoercficning ïjet onje toojbt; saa aïs toe te üaarcu taanben.
ant bc (CocreHcning ban taclfte l)ij ftneeftt/ i# uit Genade; maar bc ^oerehening ban iets bat baojljccn reeba Ijet anje to as/ ftan gecne ^ac^ reucning uit 6euabe sijn/ in ben sin bes ^UtostcR IDant ijet geen bus tcegereltcnb too:bt/ toajbt taegereftenb baa? 't geen Ijet is/ en niets anbcré; ücftaanbc bic CCacreftening fïegté in Ijet Nablijft lt;Oa?becï/met oy-icijt tat bc taegereftenbe 5aaft,/ abcr tjem toicus bc^eïbc is.
tocrb be baab ban Pinehas Ijem gejeftenb tat gcrcctjtigljcib; 6ab aa?^ beeïbe en bcrftïaarbe bcjelbe eene recljtbaarbigc baab te jijn/ een üebjijf toclft berbienbe üeïaaub te toajbem Daaram/ toamieer ons Geloof en Gehoorzaamheid aan an$ toaibeu taegereftenb/ ban beftaat bic iCaere^ ftening enftel in Ijet Nablijft lt;0n?bccï abcr ouö bat toij 6cïaabigc en J5ab^ bjncljtige menffijen jijm De gerechligheid des rechtvaardigen, jegt be ©jafCCt/ zal op hem zijn, en de godloosheid des godloozcn zal op hom zijn (e). lt;23eïijftertoij5» bc gabfaagljeib bes gabïaasen ay Ij cm \il af aan ijem loogerekond toajbt/ jaa ii bc gcredjtigljcib bc? rccljtuaarbigcu op hom, af toajbt aan ïjem taegereftenb, .ïföaar bc g0bïaasjjcib bcö gab= ïoa-cn is ay ïjem/ toannccr lt;i50b Ijem baïgenbé jijne toerften als eenen gabïaajen ücaa?bceït [af berftfaart;] en jaa iS aaft bc gercc jtigljcib eeues mcnfcljen ay Ijcm/ af toajbt aan tjem loegorokend, aïu 6ab gijnc gc# redjtigïjeib üeaaibeeït jaabaanig aïs 3c ié. ^erljaïben/ inbicn hei Geloof op zichzelven beschouwd, aan ons toierb taegereftenb/ 500 aïs Ijet
O) Filipp. 111:9. (ar) Jakobus II: 18. (s) Rom. IV : 6. («) Rom. V: 19. (£) Rom. V : 9. Oquot;) Hebr. IX : 26. (//) Jes. LUI: 10. (e) Ezech. XVIII: 20.
XVIII lloofdst. door bewijzen uil de Brieven van den enz. 395
in ;irlj Dcgcilt/ of gcpaarb gaat met ïl^ erft en öcr a^eljaojjaamïjeiti; ban jtnt Ijrt on^ moeten toegerefielib tooiben of aï^ renc volmaakte Gerechtigheid, iueïfte |jet niet ié; ai aïö ecne onboïmaafttc a?erctljti£ljeib/ 500 aïs ïjet taaarïijft ir.; of be (Coereftening ban öet jefbc 5011 moeten fic-ftaan/ in bat geene boo? ecne faoïmaafttr iS?erc£l]tigf)cib te reftencn/ Uieïft flcgts cnlioïmaaïft ig. ^oclj geen ban beeje ouberfteïïitigen üan öetoec# jen Itiojben, 3K»ant/
a. ï}et [a^eïoof] toojbt oitó niet tocgercftenb boo? eenc volmaakie Gerechtigheid, ijoebaanige in be iö^et geboibrrb too?bt; taant jnlfté ijet niet. Episcopius eriknt/ bat be ^erettjtiglieib toeïfte ona toegete^ fienb taojbt/ mocte Jijn absolutissiwa amp; perfeclissima, allervolslrektst en allervolmaaktst. Crn uit uien Ijoafbc ttcfcljjijft Ijij bc (Coereftening bei* a?creeljtigV(cib aan nns/ oy beeje taijje: Est yratiosa Divinae mentis acstimalio ,■ qu r credenlem in F Ilium suum, eo loco reputat ac si perfecte jus-lus essct ac Icrji Sc vuluntati ejus per omnia semper paruisset (/). |iD, i. Ze is eenc genadige achting in het Godlijk Verstand, waar door Hij hom die in zijnen Zoon gelooft, om zijnent wil beoordeelt als zoo volmaakt, rechtvaardig, als of hij zijne Wet en zijnen \Yil in alles, en ten allen tijde, gehoorzaamd hadde.] .ïEJaar niemanb ^aï burbcn Ijetacemi/ bat ijet lt;J?eÏ0Df 5UÏft eene allervolstrektste en allervolmaaktste Gerechtigheid 3ij/ bat baar boa? ïgt;et ïïerljt ber JTict in 0115 ^aube berbnïb tuojben/ 300 aï*i gefeljiebt boo? bie (J?crecljtigljeib/ todfte on^ toegereftenb taojbt.
b. J^et tao?bt 011^ niet toegereftenb boo?'t geen bet waarlijk is, naam-lijk ecne onvolmaakte Gerechtigheid. iJDant/ — ^it 5011 on^ geen Ijet minfte bao?beeï Ronnen geeben. J^ij ftonnen immerë boo? lt;i?ob niet gc»= recfttbaacbigb taojben boo? eenc onvolmaakte Gerechtigheid; bit üïijftt [onber anberen] uit ijet lt;l3cftcb ban ben Psalmdichter: Gaa, 0 IIEERE, niet in het gericht mei uwen knecht, want niemand die leeft, geen ban utae bienaar^/ al ijabbe iN) ben baïmaaftftcn of Ijoogflen tray ban an=« boïmaaftte Éecljtbaarbigïjeib lieceiïtt/ zal voor uw aangezicht rechtvaardig zijn (r/). — Cene (Coereftening ban ietji bat te vooren reeds Ijet onjc toa^/ boo? 't geen liet i£/ en niet meerber/ ië ftrijbig met be Toerekening toeïfte be Sfyostei ljefcli?ijft.
c. HPc (Coereftening/ toeïfte biij berbeebigen/ Ran niet beftaan in ijet fieoo?beeïen aïé eenc volmaakte Gerechtigheid Ijet geen onboïmaaRt ié. UJDant a?ob!t oo?beeï iö naar toaarljeib, Jïêaar ten ^ij br;cïbe aïé 500^ baanig ïieoo?becïb too?bc/ Ran 3e 00R aïé soobaanig niet too?ben aan= genoomen. ^Cet^ aanteneemen anber^ ban boo? 't geen toij ijet srïbc oordeelen te jijti/ i^ jielj te BEb?iegcn.
d. CinbïijR. Slnbien ijet lt;J3eïacif/ als een Werk, ons wierd toegerekend, ban mocfit suïRs gefcijieben aï? een 3JDerft in den Geloove'be?^
rieljt.
(/) Episcop. Disput. XLV. §, 7,8. Qf) Psalm CXLIII: 2.
50quot;
390 XY1II lloofdst. Dc zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
rirtjt. DDant pern anber 5©crïi ïian (6obc ücljaagcn» T'an mocat bat beloof in toeïü Ijct vciTiclit Uiaéj ons vnebe tocgcrcUcnb taojben/ tuant tat ló' ooft ^doof/ cn buö ren jjucb UDcrfi. T'it (öcïaof niacst ban al torbctDiu ccu aubcr ten gjonbBcpinfcï tjcüücii/ jrn bit ai toebcr*
0111 ccn anbct/l rn ;oo Itaojb/ tot in ï)ct oncinbigc.
jOcrïc anbere saaïïcn ïiggen nog in Ijct Itrrbolg ban bca 5lpoötclö fiïaaring luiu Abrjiliams iiCLijtbatitbijing/ ban ben 5latt 4?ciooi5/ cn jijnrr (£3crctljtiijï)cib boo? (J?ob/ cn be tocyasiing baatlian pp alien Die ncioolien/ opgcfiooten/ IneÏÏien men met p^oub tot l)et seïfbe einbe jou fionncn aanbJiiuien/ neliens bie ptaatfen uit ben ^aamenljanjj taelUen toij baat t o el] eü ïi c nü i j it c B j a iquot;t t. T'an/ intiien clit^ctuipenis/ batbcl}eiïi0e^eest aan beeje IPaavljeib gericeticn Ijceft/ taictb aaiigcljaaïb/ ban .ïon ct peen rinbe aan Ij et fcljjijben taecjcn. .I^og maat ééne U saï ilt ex üijliaegen/ en baar mebe mijne JCanmerftintjen on cc bit lloolddcel Ociiuiten.
^(n Ijct ó, 7, rn 8 Vers [ban Ijct Vierde ilooldstuk be^ iJi'iols aan dc Romeinen,] b:innt be SCpostcï jijn 53e'mi)0 boo? be Rechtvaaidiging oil Genade door hel Geloof, jonber opjicljt tot eenige J^ctlum/ booj be (Coctcïicninrj ccner ^eccditigljcib/ nog naber aan/ boo: be obetuieeging ban be Ycrgeeving der zonden, aïsi tocjcnlijlt tot be lïetïitbaarbiging beljoorenbc/ €n bit boet Ijii boo: Ijct ^etuigenié bes Diclhters^ bic '5 iu en [dj en Saïigljeib in bc Ycrgeeving zijner zonden Itdt, *i5e Jtyog# teï Oebocït 'Ijier mebe niet/ de Natuur der Rechtvaardiging volledig te bcrhiaarcn; bit t)ab Ijij in Ijct bootige tcebjS gebaan. M^aar eniteï/ in bit iiejonbee gebedte berjdbc/ [t. ta/bc JDcrgeebing bet sonben/j aan^ tctoonen bat bejeïbc gefdjiebbe uit loutere Genade, sonbet ccuig ops'tüt-tot be JBcdicn. 6ciirjïx ooft David den mcnsch zalig spreekt, welken God de Reciitvaardigheid toerekent zonder werken, 't geen Ijct cemgjte toaé bat be ^paatcï boo? bit Getuigenis tailbe Lietaijsen; zeggende: Zalig zijn ze welker ongerechtigheden vergceven, cn welker zonden bedekt zipi: 'zalig is de man, wicn 'de lleere do ongerechtigheid nicl toerekent, ï^ij óefdjjijft ïjict boo?/ beë menfdjen Zaligheid, niet ah* of jijnc ge-heele Zaligheid baat in jou gelegen ?ijn; maar bit iicljoa:t tot bejelbe; cn ooü in bit bed/ ïionncn gemc JDrdtcn/ ban toat aart aofi/ ccmg^ jin^ in aainncrning UDOtncn. 4*11 te redjt mag be Ijciïige vtiidjtcr bes menfdjen Siaïigjjcib ï)icr in boen üeftaan/ naarbicn be loerekening \aa Gerechligheid, en Ijct Niel toerekenen der zonden, todlte ücibe be ?tpO^ teï tmberftijcibcnïijït noemt/ en braar in jijne gansche Zaligheid, met üctreïilting tot jijnc ïiccijtbaarbiging ïtefiaat/ onaffdjeibtiaar aan dttan# beren beriuiadjt gijn. lrii is be Ycrgeeving der zonden l)ct eerfte cn 'ijct baajnaamfte gebedte ber Ïiccijtbaarbiging/ rn gaat bc loerekening der Gerechtigheid aïtijb met bcsdbr gepaarb/ ban mag bes menfdjen Zaligheid boo? bcjcibc tod üitgcb?uïit tna?bcn( 3(:a/ Öd 300/ bat alle geestlijke Zegeningen in Christus op Ij^t naautafte faambctüonbcn
XVIII Ilool'dst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 397
jijn (ft)/ öau is1 ern brejeïben genoeg/ omiemanti jaligtc finccftcn. JSng^ tljaua jijn bc Toerekening der Gerectiliglieid, en öc Yergeeving der zonden, niet één Ijct selfbe/ a 150a üiciiug als bc (Cocgcrcftenbc «öctEtljttg^ ïjcib/ en be üergeebeue snnbe/ Ijet seïfbe siju, vDe ïtpaateï jïeït 3e aafi gcenspua boo?/ als ééne bejcïfbc saai't uitmaaüenbc/ maac onbecfcljeibt 3 c taeï buibdijVi/ als tin cc bin gen/ bie eben naobtaenbig sijn om ouje ïiecljtbaaebiging baïworaeu te ma aften/ 500 als getoonb is.
ROMEINEN V, vers 12—21.
Daarom gelijk door eenen rnensch de zonde in de weereld ingekoomen is, en door de zonde de dood; en alzoo de dood lot alle menschendoorgegaan is, in welken alle gezondigd hebben. Want lol de Wel was de zonde in de weereld; maar de zonde wordt nicl toegerekend als er geen wet is. Maar de dood heeft geheerschl van Adam lol Moses loe, ook over de geenen die niet gezondigd hadden in de gelijkheid der overtreeding van Adam, welke een voorbeeld is des geenen die komen zoude. Doch niet gelijk de misdaad alzoo is ook de Genadegille; want indien door de misdaad van eenen veelen gestorven zijn, zoo is veel meer de Genade Gods, en de Gaave door de Genade die daar is eenes Menschen Jesns Christus, overvloedig geweest over veelen. En niet gelijk [de schuld was] door den eenen die gezondigd heeft, [alzoo is] de Gifle; want de schuld is wel uil ééne [misdaad| lol verdoemenis, maar de Genadegille is uit veele misdaaden tol Rechtvaardiging. Want indien door de misdaad van éénen, de dood geheerschl heeft door dienéénen, veelmeer zullen de geenen die den overvloed der Genade, en der Gaave der Rechtvaardigheid ontvangen, in het leven heerschen door dien Eenen, [naamlijk] Jesus Christus. Zoo dan, gelijk door ééne misdaad [de schuld gekoornen is| over alle menschen lol verdoemenis, alzoo ook door ééne Rechtvaardigheid (koomt de Genane] over alle menschen tot Rechlvaar-diging des Levens. Want gelijk door de ongehoorzaamheid van dien éénen mensch, veele (lol] zondaars gesteld zijn geworden, alzoo zullen ook door de Gehoorzaamheid van Kenen, veele tot Rechtvaardigen gesteld worden. Maar de Wet is boven dien ingekoomen, opdat de misdaad te meerder worde; en waar de zonde meerder geworden is, [daar] is de Genade veel meer overvloedig geweest. Opdat gelijk de zonde geheerschl heelt lot den dood, alzoo ook de Genade zou heerschen door Rechtvaardigheid tot het Eeuwige Leven, door .lesus Christus onzen Ileere.
3Jn Ijet boojgaanbe tjab bc Apostel gejegb/ bat in Ijet ^tuft nnser
ïïccljt-
{b) Efeez. 1:3.
398 XYIII Hoofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
ïlütïftbaarbiging/ alle xavpja^ of roem ware uitgesloolcn (i). ^aaï ijitr ftaat §ij/ in 'tjrt baorige n Vers toe/ ccn roemen, of ccn •/.av/ri^u.. ov fióigt;on dy/d xai •/.avy/ay.ivoL tv rio Oeü). Ln niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in God. iL}ij lUiit ijet roemen in on^tlfacn uit/ omtiat tx nicté in onë i$/ om onjt ïïcrljtbaarfeising trtaccj tc 6?en^ tjcn/ of te ficfaoojijcrtn. ©ij ftaat ong toe/ in God tc roemen/ ter oo?* ^aaft iian tc nitnermenbtjeiti cn ïjrtrïijïiÖE'ö b*111 tacg tn tc raibbeïen anjer ïtccgtfaaartiiging/ toeUicn eoh in jijnc (©cnabc fieftfiifit ijceft, IDt 'Auvyijixcc, of ïjet roemen in a?ob/ liiaar toe bc ^tpoéteï ong tjter ttjijljcib geeft/ Ijccft ficsonbcrïijft jijn oysictjt/ tot tjet geen jjij boojneemenb^ toag berber te fierebeneeren, uv nóvov 9 , En niet alleenlijk dit, jbeeje fyjceïituij^ I fluit in sittj/ | of Ijceft tjaare fictrelVfting tot] tfet geen gij te booren aangaanbe on^c ïïtcötbaatbiging baoniaamïijft ijabbe bertjan^ beïb/ boo? joobejre bejelbe ücftonb/ in öe Yergeeving der zonden. iJDant offt^oon tji} be Toerekening der Gerechtigheid aan onst boojonberfteït/ ja uitb?uMicïijft ban bc?elbr getoagmaaftt; nogtljang bcrftïaart Ijij [aï^ baar| boo^naamlijft onje ïïcrltbaarbiging boo? be Vergeeving der zonden, en bc üebjijbing ban bc berboemenig»/ toaar boo? aïïc roem in 011^ Scïbcn i^ xutgcflootcn. Mtiaar ijicc is jijn oogmetft/ berber tc gaan/ ter [öcfröontoing ban] bat gecne taaar oy onjc roem in God, uit ^oof^ be ban Ijct gcnabigïiifi aan 0110 gefcljonftcn ïïccljt tot Vjct Ccntoig %u ben/ gegjonb i^» €n bit ié bc Cacrelicning ber ïïcrljtbaaraigljcib en ifieljoojsaamijcib ban Cfjjistits/ ter ï5etï|tbaarbiging be^ 'ïCcbené/ of bc heerschappij der Genade door Rechtvaardigheid, tot het Leuwig Leven.
v!5(:ootc ïiïaatcn jijn boo? fommfgen gebaan/ ober bc bonftctljcib ban bcö 9Cposteïsquot;ïxebcnecritig fjier ter yïaatfc/ ter oo^aah ban beeïe Ellipses, Antapadola, Ilfiperhata, [Uitlaatingen, taaar tcïilcns ïjet een of anber moet aangevuld tao?bcn/ cn meenigtaerf fjet besluit ban cenig baa?fleï/ na cenen tiipfctjciiftanb ban etïijftc b.ioo?bcn of ber;rn/ eerst boigt/l cn anbere manieren ban fp?echcn/ taeïftcn/ of toaadiju in bc^cïbc jijn/ of bic men toaant baar in plaats tc ijcbbem ttrt ftan erljter niet benfien/ bat icmanb/ niet onïiunbig ban bc gcniccnc a?ronbb.iaarljebcn ban ben Chiistelijken Godsdienst, en geboeïig in jidjjeïbcn ban ben aart cn bc fcljnïb ban onjen oa?fn?ongïijficn afbaï ban (!?ob/ janber bao?oo?bccï Tuvqijv T^a) jicOLoyijv Tf]i -/nacffji, deeze plaats der Schrift, ïecjcnbc/ jaïbiiï^ ïen ontfiennen/ bat ïjet oogmerfi bes Jtpostcïs jij/ tc betoogen/ ^Pat geïijii bc jonbe ban Adam aan aïïc mcnfcljcn toerb toegcreftcnb tot ber-bacmenisV aï^oo bc Rechtvaardigheid en ï3cïjoo?3aamïjc'b ban Ct)?istuïi tocgereftenb bJD?bc aan aïïcn bic geïooben/ ter iiecljtbaarbiging bcé ^lcben^. ©et IfoofbsaaïiïijïiC Ijicr ban biorbt boo? Tiieodoretus C'0
bu^
(2) Rom. 111:27. (/4) £gt;ia/. III;
XVIII Iloofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 399
ijlljt Dpctcjechcn: Vide, quomodo quae Chrisli sunt cum üs quae sunt Ada-mi conferanlur, cum morho medicina, cum vulnere cmplastrum, cum pec-calo just ilia, cum execralione benediclio, cum conclernnatione remessio, cum transgressione obedientia, cum morte vita, cum inferis regnum, Christus cum Adam, homo cum homine. |Dal is: Zie, hoe het. geen van Clirislus afdaalt mei liet geen door Adams schuld veroorzaakt is, wordt vergclee-kon; het geneesmiddel met de ziekte, de plaaster met de wonde, de ge-rechtigheid met de zonde, de Zegen met de vervloeking, de vergiffenis met het doemvonnis, de gehoorzaamheid met de overtreeding, het leven met den dood, de hel met het Koningrijk, Christus met Adam, de Mensch met den mensch, worden hier als legen over eikanderen gesteld.]
bctfcjjiïïcn mibcr öc ilitïcggcccn/ altcc hc ImiVIaaring üan SCpoatcïj» taaojbcn ter betje JDiaatfc/ Ijcüücn tjun upjicljt tot fatnmiijc Woordleedjes, Voorzei seis, tn Ij et liccüaub ban bc ccne nitbntuuinri met bc anbrrc; baclj geen ban bic aiïcn boet ictö tcc itaacing of ücrsüiait^ ïtiiig ban Ijct TtCccrituli bat luij ücrbccbigcu. ï}ct oagmerü bei tcls ié' 300 fiïijiVüaac/ en jijnc fèoojftcïïen jiju 500 buibrlijft/ bat inbicn bc mcnfcljcn flegt^ baar in berusten ftonben/ er jeer ras ccn ciubc aan bit gefeïjiï joubc jijn»
Socinus beïijbt/ bat bcc^c Plaats bcr Ijciïigc -êrljjift de meeste aanleiding, 50a aïsf jjij Ijct nocmt/ geebc/ tot onjc gcbacljten ober bit oDnbertacrjt. t}i} Itan niet ontïtcnnen/ bat boo? 't aïïerminat/ ons' ge# boeien in beeje luooaben be£ 5tpoateï^ eencn g:aoten ftljijn ban g:Dub Ürutje. ^Daarom legt ijij jiclj booinaamïijft toe/ om beseïben te bcr# buingen en te bertnaaien. Cbcnbicï/ offcljoon jijne lutnötgicepen [tot bat einbe tc bjcrft gefteïb/J in bc 5Cantecüeningen ban anberen ober bec# 3C Paatö sijn obergenoomen/ 500 Ijeeft Ijij self nieté bjcsenïijfi^ booj ben bag gebjagt/ ban 't geen l)ij uit Origenes, en bc Gommen-tarien [of Uitleggingen] ban Pelagiüs ober bccsen 25?ief/ontïccnb ïjeeft/ en 't geen te binben i^ in bc Ifèerften ban Hieronymus, en bóó? Socinus booj Er a sji us rccbé taaö bijgcüjagt. ^ct Ijoofb# saatiïijik ban jijn geboeïen ïioomt ïjier op neber: „Dat de daadlijke „overtreeding van Adam aan zijn Nageslachl niet zij toegerekend, noch „eene bedorvene Natuur uit dien hooide aan hun eigen zij. Eemglijk, „aangezien Adam zich aan de straffe des Doods onderhavig gemaakt heeft, „zoo zijn alle die in dien staat van hem afdaalen, insgelijks aan den Dood „onderworpen. En wat belangt dat bederf onzer Natuur, of die geneigd-„heid tot de zonde welke in ons is, deeze ontleenen we niet van Adam, „maar ze is eene hebbelijkheid, die door veele achtereenvolgende daa-„den ons is eigen geworden.quot; Cn 300 ooft aan ben anberen ftant: „Dat de Gehoorzaamheid of Rechtvaardigheid aan Christus ons niet wor-„de toegerekend. Maar enkel, wanneer wij door onze gehoorzaamheid „aan hem, teweeg brengen dat wij zijne kinders worden; dewijl Hij door
„zijne
/tOO XVIII Iloofdst. De zuivere Lcor der Rechtvaardiging bevestigd.
„zijne Gehoorzaamheid aan Gode hel eeuwige Leven voor Hemzelven vei1-„dienl heelt, dan worden wij deelgenoolen van deszelfs Voorrechtenquot;, «pit ié bt ftaofbsaaMijfte inljauti ban jijne foccbbaerigc Kebcnccrtnö aliet bit ftuft U). ^an bit Ijcct niet bcé SCpa?tcï;i laDD?btn tc becMaarcn/ maar bejeïben uitbjuMtcïijft tc tocbcrfjijeeïten; 300 aï# toe btrbalgenb^ in be obcctoccging bccscibcn sicn suïïcn,
3jX5ijn oagmerft iji niet/ ccnc ©cuttïaaring aptcgcebtn ban be ganictje ïïebcbacrinö bes 5lyaste(s/ maar aüeenïijft ban bie gedeelten berjeibe/ taaar in be tafee en manier ban onje ïterfjtbaarbiging boa? 6ab/ ten
buibeïijfiften antbautob bio:bt. ^, =r. v
a5r bJOibt eene Yergeüjking booigefteïb en berebeneerb/ tngfcljen ben Cerften Adam, boai biieit be janbe in be 30ecrcïb geftaamen ié/ en ben tCtoeeben Adam, boa? talen bejelbe i$ taetamp;genaamra. €cne ©ergelijk Jtina tx tov ipavTinv, van-tegen elkander overslaande dingen, taaar in eene geiijftfteib gebanben taa:bt in fammige apjicljten/ en in anberen eene angeiijiiljeib; bacij aiics ftceiVfienbe/ am bc ;itecr baar in baa-gcljaiu ben/ ByteljcïberciL i|et aïgemeene Voorstel berselbe binbt men/ in Ijet 12 Vers: Gelijk door éénen mensch de zonde in de weereld ingekoomen is, en door de zonde de dood; en alzoo de dood tol alle mensehen door-ge'oaan is, om dat ze alle gezondigd hebben (*). »E?e zonde, en be slraf-le Ijer ^anbe/ jijn baaj éénen men^cö in be taeereïb gefiaamen; en juïl^ baaj ééne zonde, jaa'afê be ^iiasteï ba ar na tc Bennen geeft. ®ag. tljané taaren beseïben niet bcyaaïb tat bc jicrfaan ban bien eencn mensdj/ maar flrcfttcn 'M geïijfteiijft uit aber allen. 31 n Ije- ©aa?fteï. ten |ier ban bjuiit be ^iyasteï sic!) bué uit/ bat Öü bc n:bc bcr Oorzaak en ban het Uitwerksel, in acljt ncemc. ixerst bermclb ij Ij bc aDa?5aaft/ naamïijfi bc zonde, en ban Ijet ïlittacrïtfcl/ af bc straffe. Door tónen mensch kwam de zonde in de weereld, en door de zonde de dood. .Ilüaar in be (Caepasftng ban Ijet jcibc ay aïïe menfcljcn/ naemt Ijij ecrat Ijet Uitwerksel, en ban be Oorzaak: De dood is lol alle mensehen doorgedaan omdat die alle hebben gezondigd. S31j be ccrftc inftaanvit bcr 5011^ be/ ging be baab baa: tat alien/ bat ié/ aïïe mcnfcljcn taerbcn aan ben* iclbcn anbcrtaajpcn/ en fdjuibig bcnscïbcn te anbergaan/ aïé bc ftraf aan bc janbc bccïtitocljt. SCÏÏe mcnfcljcn bic aait gctacest 3'jn/ nag 31)11/ tn tacejcn juïïcii/ taaren tacn in yerfaan met aantaeejenbe, cc|jtcr tacr# ben sij aïïe sanber anberfcljcib loen, taannccr bc janbc Ijet cer^t in bc tacereïb utaam/ aan ben baab/ até bc ftraffc bcr ^anbc/ anberljabig. vPit taaé een gebaïg ban bc Godlljke Verordering, uit foadjt ban ljun Verbonds-aanzijn in ben éénen ^ehaclj bic janbigbe. ^aabïijlt taaiben jij in eigen perfaan aan ïjet baobbannié anbcrtaajpen/ jaabiaa 31} aanwezen ontvangen, 3ijnbe van natuure kinderen des loorns.
ï|icr
(/) SociN. Dc Senator. Lib. IV. cap. 6. (*) [Dus leest de Engelsche Overz.]
XVIII Iloofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 401
^icr uit fiïijftt/ tacïftc pnijc get jij bic bc SCpo^tcï üeoagt/ naam^ ïij'ft/ de daadlijke zonde van Adam; bc ééne zonde ban bat ééne Ver-bondshoofd, jaoïang ïjij suïfta taa^. ^ant/ fetjaan tjet bederf cn bc bctbjaaibïjcib anjer JSatuur/ naabtaenbig baar uit balgen moctc/ in erft bic baa? bc natuurlijftc ©nojbtccïing in bc tacccclb ftoamt; .;aa taaé Ijct ccljtcr aïïccn bc fcïjuïb ban Adams baabïijftc ^anbc/ bic Ijcn alïcn aan ben boob onbettaierp/ zoodra zij in de weereld koomen zonden. Sflu ftluam bc baob baa? bc janbc/ bc fcljuïb öersclbe/ cn anbcrïjabigljcib aan bc^ jcïbc/ en sulftö ten aandien ban aïïc mcnfcljcn jonbee onbccfcljcib»
iEgt;c Dood Ijict bcrmcïb/ begrijpt in sicl}/ bc gcljccïc llcaffc bet 5an* bc/ ïfacbaanig beseïbe ooft jij; taaat obct iuij ttjanbs nitt beljacben tc ttai^tcn. De besoidins' der zonde is de dood (m). JJDat [ftcaffc] onlt bc jaubc baïgcnb^ iöab§ ïïcttjtbaarbigljcib berbiene/ tuat bejaeftingen (öab oait ten ccnigen tijbc dji bcseïbe beb_:cigbc of uitbaccbc/ aiïeö i^ gebjonben in bit eene loaa.Jb/ Dood. Ten dage als gij daar van eet, [toast bc óebzciging/l zult gij den dood sterven, l^it legt bc SCpaatcï berfjaïben ten giaubflaij süncc ïtcbencccing/ cn ban bc ©ccgeïijfting tocffte Ijij biiï baaiftcfien; naamïijft/ ^Dat in en boa: bc daadlijke zonde van Adam, aïfc mcnfcljcn aan ben baab auaccbmytn jijn/ cn anbee bc bccbinbtcnisi liggen am al be ftcaffc ou bc janbc iicbceigb/ tc anbccgaan. 1E)at \ê/ bc schuld dier zonde biajbt tjun toegerekend. 3$ant nicté aiv bci*'5 bmbt aait bctftaan baai ijct Toarekensa van zon le aan iem.nib/ ban Ijein rerhtvaardiglijk tc onderwerpen 'aan bc fixa:ffc/ baaj bic janbc bccbienb. lt;J?cïi}ft [baar tegen] tjet Niet toerekenen van zonde, beftaat in beu abcrtcecbcc tc üebzijben ban bc bccbinbtcnié ban ftcaf. ^n Ijier uit blijft genacgjaam be angeg:aiibljcib biec Pelagiaansche Uitlegging/ „Dat de dood tot alle menschen doorgegaan zij, enkel uit kracht van de „natuurlijke afkoomst uit hem die denzelven verdiend heelt, zonder „eenige Toerekening van do schuld der zondequot;; bliat baal men bc uit* bjuftftclijftc taal bei ^aiteïa met ranbc baaa:bcn tegenfp:ceftt. i^ant niet bc natuurlijftc a5eüaa:tc/ maar bc schuld der zonde, jegt ïjij bc aaijaaft bcé baab? tc jijn.
m 5Cpa^tcl gcfp?aaftcn ïjcübcnbc ban bc Zonde, cn ben Dood, be ccnc afê bc ccnigftc aaijaaft bes? anberen/ bc fcljulb ber janbe [bc aa?# 3aaft] ban bc ftraf bcïi baab^/ bc janbc al^ nictö anbees berbienenbe ban ben baab/ cn bc baab aan nieté anbers [alé bc^clfs aazjaaft] tactc* fcljnjbcn jijnbc/ ban aan bc janbc; .^aa bcrftlaart Ijij baa:bcr/Ijac [en ay taat taijjc] aïïc menfeïjen janber anbcrfcljcib aan üic ftraffe anbcrbiai* pen/ b. t. doodschuldig, gctaaibcn jijn; bjanncer ijij jegt ; c'ip' (ó (O '.)' rf imanjov in quo omnes peccaveriml; In welken alle gezondigd hebben. T^ant [bc fpjccftblij^/] In welken allen gezondigd hebben, jict ap ben céncn
mensclj
(w) Rom. VI : 23.
51
/,.02 XVIII llooidst. De zuivere Leer Rechtvaardiging bevestigd,
incnEidj bic sonbigbc/ in luien alïc gcjontiigiï Ijclilicn; fait lilijfit uit bc uittacrüiniT öaarban/ t. ÜJ. bat ze alle in Adam sterven («), af jaa atö ïjicr i^: bat uit macyt ban jijuc janbe/ de dood is doorgegaan tot alle raenschen. Cn bit be üïijiiüare 3 m bcrtaaajbcn/ t^tbaa?_tV gcnaa^ nicu jijnbc/ ïjet geen niet n n 0 eü ju i U it el i jit is in be Ijciïieje s?cljjift(o), luajbt |jet ineccmaaïen bij be ücstc Grieksche ^eijjijlieten geiiee^
jifjb» fcljiijft llESIODOnüS: nivonv S' tui ir'n.uy u-inoy. Modus lil
omnibus rebus'oplimus, [de maat is in alles best. | gua aalf t\p' iW In vohis Silum est, [In U is 't gelegen.] €n beeje ïecstng oer taaajben toa:bt baai Augustijn beubeebigb tegen be Pelagiaanen, met ber^ tocruinn ban ljun eo quod, af proplerea. ©acb itt sat niet ttoisten obec be leering ber üiaajbeiu ï}ct i^ een ban be inuiatgjceyen aiiset par* tijen' be ntenfcljeu biets te ntaaUrn/ bat be Ujatljt ban an? bctaijj liaaj de Toerekening van Adams zonde aan zijn Nakroost, enM gcïcgen 51) in bet bertaaïen beeper taonjben tip' oj , baoj In welken, il ij sullen yun baaratn genaegen geeben/ en taeftaan/ bat 3e beter bertalut taajben baai eo quod, proplerea, af quatenus, Nademaal, Omdat. 5lllecnli)u maetcn toe jeggen/ bat l)icr reben gegeeben luajbe/ Waarom de tot alle menschen doorgegaan zij; [naamïijlt/] Omdat zij alle gezondigd hebben, b. i. in die zonde toaar baa? be baab in be taeerelb übjam.
'c^s üiaar/ bat uit ftjacljt ban be aaifpjangiijlte getteibijeib bet 3). et/ elfte janbe/ taanneer aaft begaan/ ben baab berbieue» ^Jaaar be bjaag iÉ hier/ hoe de dood op éénmaal over alle menschen gekootnen z^], en hoe itet bijtibjanie/ bat aïie mcnfcljen ' bij be eerfte inVtaamét bes baabj door de daadlijke zonde van Adam, aan benseiben onbertoaipen uner» ben; Ij et geen'niet beraajgaaftt uan jijn boa? ljunne eigen baabiijwc jan* ben. la be 5tuaateï leert in tjet balgenbe/ Dal de dood ook over die o-eenen kwam, bie naait baablijhe ;anben bebjeeben Ijabben/ af/ geh)U hij het uitbniïit/ die niet gezondigd hadden in de gelijkheid van Adams overt reeding. €n ;aa l]ier be baabtijfte janben ber menftïjen/in nabal* ging ban Adams janbe begaan/ bcbaeïb taierbcn/ ban ;au be meinul) aan ben boab anbertaajjjen getoeeöt jijn/ eer Ijij nag gcjaubigb fjabbe. 3)5ant be baab ging bij bcsjelfS eerste iakoomst in be toeerelb door, tot alle mensclien, ter quot;nag ecnig tnenstlj/ beljalben Adam ali:en/ baabh)lf gesanbigb Ijabbe. jXlaat bat be inenscl) aan ben baab/ toefue niets an* berö is'ban bc ftraffc ber janbe/ jan anbertoüipen tocejen/ sanber ge* -anbigb te Ijcbamp;en/ i-i tcne ayenbaare aiigerijmbljcib. 3JPcl 12 toaar/ quot;bat éab naar jiiue ayyerfte ©jijmagt/ een anfcf)ulbig -§cl)epfel aan ben boab 3au ïtannen onberljabig maaiten/ maar bat een aujanbig .^Lijey* fcï doodschuldig jaube jijn/ ië anmaogelijlt: O^ant doodschuldig te jijn/ grjanbigt te 0cbben. ^Derijaibcn/ naarbien baa? bc fyjeeutoij?.
(«) I Kor. XV : 22. (f) Zie Mattli. XV : 5.
XVIII llool'dsl. door bewijzen uil de Brieven van den enz. 403
Omdat zij alle gezondigd hebben, öc terfiinötcni# tot ïjet onbctijaan üoaös toojbt uitactintïit/ 300 ft au bao: bic janbc/ en ben bnob tacfflc baar boo? in bc trtccrcïb lïtaam/ nictg anber^ bcr^aan toa?bcn/ ban bc jonbc ban Adam, rn ons aanbeeï aan bc;cïbc; Eramus enim omues Ulo tinus homo, [Want wij alle waren die ééne Menscb.] Cn bit ftan niet anbct^ jijn/ ban boo? bc Toerekening ban bc fcljuïb bier jonbc aan on^. 3)Dant bclnijï Adams misbaab niet inüïccbcnbc cn onbcttoctpcïija bc oip 5c taag/ 30a ïtonncn toij op jjrene anbere taijsc in berjeïber uitwerkselen beeïen/ ban boa? bc Cocrcïicninö ban bc fcljuïb berjelbe aan ons. JJDant bc incbcbccï.nii aan ons ban icta bat niet inïtïccbcnbc Ijct on^c i§/ i^ juist bat gccnc tcicïïx toi; boo? bc Toerekening berftaan.
IDit bc WQOTuan, of ï)ct beboeïbe Voorstel; toaar oy ift tc ïangcr ftjan ütccf/ ombat bc Sl'yostcï ï)ct ;cïbc ten iTjonbflagc ïcijt ban aïïc^ toat pij bcrboïgcnbit in bc ganfcljc Pcrgdijïnnjj aantoont/ cn uit bejeï^ bc afïcibt. ïMcr i$ boïijcubs [onnnigen ccnc avapronóöuToy. [Eene vergelijking zonder toepassing] in bes Jt'yostcïö ïïcbcnccring; b. i. ï}i) geeft toeï Ijetquot; Voorstel op aan bc ;i)bc ban Adam, maar taijst niet aan biat aan bc jijbc ban Cljjistué baar tegen obcrfïaa, O n 1 g e n e s jjeeft boo,: reben ban bes? ïtyostcïs friijtoijgen Ijier omtrent/ Dat bet geen bier moest gezegd geweest zijn, veelligt door sommigen lot traagheid cn achteloosheid hadde konnen misbruikt worden. JJDant bc Jt'yostcï gejegb ijeböcnbc/ wnnfg Gelijk door éénen mensch de zonde in de weereld ingekoomen is, en dooide zonde de dood; 30a moest natuurlijft bc anoaij of Jjct tegenovergestelde bit 3i}n: Alzoo is door Eenen Mensch de Rechtvaardigheid in dc weereld ingekoomen, cn door de Rechtvaardigheid het Leven. TMt oojbceït bc jjenoembe ïterMceraar bc eiuc aanbuüinit ber ©ergeïijüing te 31511/ boel) Uiclïic booj ben 5l:yostel riict tocrb uitgebjuUt/ uit vreeze dat de mensch zulks zoude misbruiken tot traagheid ol achteloosheid, booj tc luaanen/ bat aïreebe gefcljieb te 3ijn/ ï)ct geen eerst baarna gcfeljicben moest. öT'an/ tieljaïben bat 3UIU3 aaniooyt tegen meest aïles toat l)ij berber in 3ijnc bcrïiïaaring ban iicc3c plaats boojbjaagt; 300 is cr geen g?onb om tc bennen/ bat bc Jtyogtei met 3uïft een in3idjt iets ban bc IDaarljcib 30ubc aeljtcrgcljaubcn ï)cüücn. €n baar i)i) in Ijct 19 Vers nitbjuUfielijU 3cgt/ Öet geen men toaant ijier met oy3ct bcr3tocegcn tc 3ijn/ 300 toont ijij ooft obcrbïocbig |oy anbere ylaatfen/ j Ijoe blnaaa en gobiooé ftct 311/ tc bem licn bat ijicr bon: cenige bjijljcib tot 3onbigcn 3onbc gegeeben too:bcn.
ï^ierom 3ijn fommigen ban gcbacl)tcn/ bat bc Jtyostcï l)icr ber3b.ujgt ijct geen i)i} aangaanbe Cljjistus/ in tcgcnfteïïing ban Adam en 3ijnc 3onbc/ tc 3eggen tjabbc/ niet oogmcrït om 3011 is [baarna/ t. to.1 in l)ct 19 Vers, bao:teb:aagcn. ©an/ on3C^ bcbunitcnbs/ ié bc reben bec32/ bat 3ulïis buibeïijft genoeg ïag oygetaonben in Ijct fiot ban Ijct 14 V ers, aïïuaar Ijij ban Adam getuigt/ bat ijij/ in bic bingen taaar= ban l)i} tljanbs Ijanbeïbc/ een Voorbeeld toare des Geenen die koomen
51quot; zou-
40/i. XM1I Iloofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd ,
zoude. JEant öc tuijsc en manier/ op toclftc Clj?i?tué bc ïtcrljtbaar. tigljtib cu ïjtt !€clicn in tc iuccrcïö infaaerbt/ Bcanttooojbbc aan be taijjc oy tocïïic Adam be jcnbe/ en ben boob bic tot aïïe menfdjen booking/ Ijabbt iniTcfijagt. 3Baö Adam ren ©oojïiccïb üan Cïjjtgtu^/ mcnïettc ban ficgts 1)dc ï(ct met Adam en zijn nageslagt, met üeteeïitung tot bc jonbe en ben boob/ sitïj ifabbc toegebjaagen; ban jaï men begjijge'n/ tuat er 3i} ban Cïijistup/ ben ^Ctoeeben Adam, en sijn geestüjk Zaad, ten aan.^ 3ien ban bc Keefithaarbigljeib en Ijet ïeüen. fier uit Betluiten taij bnp: Werd de daadlijke zonde van Adam aan al zijn Nakroost in dier voege toegerekend, dal dezelve limine eigen zonde gerekend werd Ier verdoemenis, dan moet ook do Daadlijke Gehoorzaamheid van Christus, den Tweeden Adam, aan al zijn geestlijk Zaad, d. i. aan jdlo Geloovigen, toegerekend worden lor Redilvaardigidg. S.h jal bit ïbeltnja ï)icr niet berber aanbjingen/ ombat be gjonb ban öct jclbe ona ïjierna nog jaï boojftoomen.
(J^c tbicc boïgenbe verzen, [t, to. tjet 13 en 14,] toeïlie in sity fiegeï^ 3en eene (Cegentoerping/ met berjelber fieanttooojbing/ toaar in toij tl]anbs geen onmibbeïiju ücïar.g ijebben/ jaï iU boojbijgaan.
3,n be 15 en 16 Verzen, gaat be Slpogteï boozb/ om jijne ©ergeup fiing te befdjoutoen/ in bic bingen toaar in eene ongelijkheid tusfcljen jijnc ttoec tegenovergestelde Voorwerpen yïaatg ï)eeft.
Doch niet gelijk de misdaad, alzoo is ook de Genadegiile. ^ant indien door de misdaad van éénen veele gestorven zijn, zoo is veel meer de Genade van God, en de Gaave door de Genade, die daar is van oenen Mensche Jezus Ghrislus, overvloedig geweest over veelei:. Kn niet gelijk [de schuld was,] door den éénen die gezondigd heelt, [jil200]^5 de Gil'le. AVanl de schuld is wel uit ééne [misdaad] lot verdoemenis; maar de Genade is uit veele inisdaadeii lol Rechtvaardiging.
lt;Dc (Cegenftcïïing ia tuofcljru TTCcnucinlco^ucc aan bc eene jijbe/ en ymn^ua, aan bc anbere; tnsfeljen toeïfien eene ongeïijuljeib toojbt aangetoobb/ niet ten opjidjtc ban berseïber tegengefleïbe uittaerftfeïen ban 3?oob/ rn ''(L'eben/ maar alleen ten aanjien ban berjelber bermogen met opsieyt tot bic uittoerftfeïen» IJa^awzwi-ia, bc misdaad, be val, bc zonde, bc overlreeding; b. i» toó tVój nunuxol], de ongehoorzaamheici van eenen mensch, boïgenb? ïjet 19 Vers. ^ierom tooibt bc eerfte jonbe ban Adam gcmecniijft genoemb de Val, m naoawTw^a. ï^et geen ^ier tegen ebergefteïb tooibt is ro Doiiurn, Douum yvaluitiim; Beiiejicium,
id quod Deus (jndifiaiurbai i$/ ydn,? xov Qtov. ml ScaQiu iv yaniTL rfi tou tvóg di'amp;owcoüv ïrjnoü A.nigcw 500 aïé Ijct aanttoubé toojbt birliïaarb. DeGt-n£gt;de van God, en de Gaave door de Genade, door Jesus Ghrislus. feïjoon berijaïben bit tooojb [yaoiiao.\ in Ijct boïgenbe Vers, bcyaatb-ïijft aanbnibc bc lt;i5ercdjtigï}cib ban Cljjiatu^/ Ijier nogtljans üegjijpt Ijct in sicij/ aïïe bc (Oo?5aaï{cn onser Ütetljtbaarbiging/ in tcgenftet
XVIII Hoofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 405
ïing ban Adams ©aï/ en bc infioomst tier sonbc öaac buo? licrao^jaaftt.
^ct gcboÏ0 cn Ijet uittacr'üfcl rob 7r«?«wrcola«ro,-, ban bc misdaad, ben val, i*)/ bat vecle gestorven zijn. ^)aoj 5ct tuaojb voelen biajbt jjict ntetö anber?quot; te ïtrnnrn gc0crbcn/ ban bat bc uittaerfifeïen bier ééne misdaad niet bepaaïb tuaten tot cón [mensch.] aHn bjaajjt men wie, af hoeveelen bie taaren/ be 5l'j;opteI 5aï oné jegiicn/ bat §Et taaren alle menschen sonber anberfrgcib/ bat té/ tjet ganfetje .ïBagcfladjt ban Adam. IPoo? bie ééne misbaab/ ombat jij [in bc^eïbe] aïïe rjcsonbigb tjebljcn/ jijn se aüc geftojben; b. i. fdjnïbig cn anbertoojpen getoojben afm ben boob/ a^ bc ftraffc booj bic ééne misbaab berbienb, Cn ijicr uit öïijïtt tcbcn^y ||ac ijbcï ijet jij/ bc taoojben ban Ijct ia Vers, INademaal, [of omdat] zij alle gezondigd hebben , tc hjiïïcn öctrcf{ficïi)ti maaftcn tot ctnc anberc jonbc/ ban ljunnc ccrftc sonbc in Adam; aïjoo 3111113 boojfioomt aï^ bc reben/ toaarom be boob tot Ijnn aïïcn boojgegaan i$/ tecbnil gier buibeïtjft tooibt gc;cgb/ Dat zij gestorven zijn, b. i. bat bc boob tot gun aïïcn boojgegaan jij/ uit fijacljt ban bic ééne misbaab.
ï5c ïii:atljt cn b:uctjt/ mv yanimavoj, ban de Genadegifie, Ijier tegen obergetteïb/ biojbt bité iritgebjufit; bat beseïbe veel meer overvloedig zij geweest. 53c|)aïbcn bc 5aaft scïbc bic ijicc buibeïijft geïccrb taojbt/ fc|iint tjet mij toe/ bcé 5Cno^tcM oogmerft tc jijn/ de billijkheid van onze Reclitvaqrdiging, uit lt;6cnabe/ booj bc (Jncïjoojjaam^cib ban tu^/ tc betnogen/ boo? beseïbe tc bergeïijften üij bc JDccbocnicni^/ bicl^ ftc ober ons ftlnam boa? bc ongcljaojsaamljcib ban Adam. rOant/ bia^ tjet billijk, belaamelijk, en rechtmaatig, bat aïïc nienfrfjcn boo: Adams jonbe aan be Verdoemenis onbcrbTo:pen taierben; ban të ïjet niet min* ber [öiïïijft en üctaamenbc/] bat sij bic gelooven, gcrccïjtbaarbigb taoj^ ben boor be (6cl;oo?5aamljc!b ban Cljiistus/ boo? be (6cnabc cn bjijc (J?iftc ban i~ob. :lX5aar ijct gccnc taaac in de Grnadegifte in tjet licjon^ ber veel meer overvloedig geweest was over voelen, ban Adams mis'* baab ter ©ecbocmenij»/ bit berftiaact Ij ij een tacintg berber. Dat gee-ne nu/ waar door wij bevrijd worden van de Verdoemenis, op eene veel uitneemender wijze dan wij door Adams zondenval aan dezelve waren onderhavig gemaakt, is liet alleen, waar door wij voor God gerecht-vaardiüd worden; maar dit creschiedl niet anders dan door Gods Genade,
C ' C 7
en de Gaave door de Genade, door Jesus Christus onzen Heere; boï^ genbë ben inljoub ban Ijct 15 Vers.
Cen anber aDnbecfdjcib tusfdjen bc tbicc tcgcngcilcïbc Voorwerpen, taa?bt er aangctacejen/ of ïicbcr/ er taoibt een bezonder voorbeeld 01;= gegeeben/ ban bc Ongcïijfttjcib/ tacïftc te booten in 't aïgemecn gejegb blast tuéfdjen bciben pïaats tc ^cbDcn; [in Ijct 16 Vers.]
En niet gelijk [de schuld was] door den éénen die gezondigd heeft, [alzoo is] de Gil'le. Want de schuld is wel uit ééne [misdaad [ tot verdoemenis; maar de Genadegifte is uit veele misdaaden tot Rechtvaardiging.
Ji
406 XV11I Hoofdst. Dc zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
ji évo; duanrr^avrn-, Door den éénen die gezondigd heefl, ié ïjtt JEÏiamp;C niet Si ti'oi wccQUTrgwunoj, Door éóne zonde ééne misdaad, [ö, i,] bc eene jonbc ban bicn éénen nicnsdj. Kotua, petten toij obex baa? Oordeel (). ^i)c meeste Hitfeijijcrjt bertaaïen ïjet öoa? Ttealm, Schuld of Misdaad, Vueïït taar öan affioomgtig Sao toajbt [Oordeel,]
in Ij et Hebreeuwsch tjeliee^iijti iiaoj Schuld. HTH nlQ DSü'Q Aan
deezen man is een oordeel des doods, deeje nian beó öoaö^ ftljuïöig/ of ijeeft Vicvbicnij te fterheu (•/;)• ©ct eerfte/ beröaïlien/ toaé ƒƒ«lt;?««-
gcoua, be Zonde, te Val, roï; éVó,- van éeneu mensch (he ge
zondigd hadde; Ijet toaé ?ijnc taaöïijfte sanbe aïïeen. %kt uit hoigbe y.tiTuct, VC alus, Schuld, öec;E toaé gemeen aan aïïen. fin en too? flic ééne 3üUbc/ ïitoam be schuld abet alle menfdjen. €n Ijet embe taaar toe/ 'be saafi Innar aan jij ben mensclj onberljaWa maaltte/ taa^/x«-ruv-niiiu. Verdoemenis; be schuld lot verdoemenis, ^n beeje frljnïb tot beiboemenrê/ toeiüe ober aïïen fttoam/ toao tS ivöz [be ftljitlbj ban ee-nen mensch, of ban ééne mtébaab. lt;33ee3E i^ be ojbe ber bingen aan bc jijbe ban Adam [naamlijfi/] Jluoaómoaa, be ééne Misdaad; -Kotua, be Schuld toeïlie baar boa? ober aïïen fttoam; Karay-Qiua be \erdoe-menis, bseïlic bie ^tljnïb berbienbe. Sl'an be jijbe be^'1 weeden Adams ftaan ïjirr tenen ober: x a om au, be Genadegii'te ban iJ?ob, — ÏPe Gaave der Genade jelbe/ of be i^eretljtigljeib ban Clj?i?tu£. — /1 ixanofia, of rcogt;;,: be Rechtvaardiging des Levens, ^an oifcyaon
be 5lquot;yaéteï bee-;e bingen bué onberfcBcibt/ om ;ijne ©ergeïijlung en Ce^ genfieïïing opte^eïberen/ ;aa beboeït tjij etper bao? bic alien niets an-ber^/ ban bc Rechtvaardigheid en Gehoorzaamheid van Ghrislns, 500 aïg ï(ij in be 18 en 19 Verzen betUïaart» ^eeje Ijeet Ijij/ met betrefi# iiing tat anje liecljtbaarbigiug/— Xaomuu, met oysicljt tot be vrijgunstige schenking berjeïbe boa? ^éobs lt;J?cnabc: — JwQtd '/wi-;ov1, en JwQtjau, ten aanjien ban ons bie bejeïbc antbangen; 5e ij» een ïauter vrij Geschenk aan onsu — z/jst«ico,u« met fietrefiliing tot btrjeïber nittaertting/ aïé bio?bcnbe toij baar boa? tat ïïeetjtbaarbigen geftfïb,
'^aar ban bofl? Adams ;anbc/ aan an^ toegereftenb/ de schuld kwam over alle menschen tot verdoemenis, 5^0 moeten bie üejien/ toaar ill Ijet met be Genadegifte anbecó gelegen toare. Niet gelijk c'e schuld was door den éénen die gezondigd hadde, alzoo is dc Gilte. ^n bit üettanb in twee dingen: ï)^ant/ — (i) We SDerboeineuis tttoam ober all en boo? ééne misdaad. „ïBaar toij/ onber be ftljnïb bier ééne misbaab ïiggenbe/ geraaften berboïgenb^ ouber be fcfntïb ban onteïfiaar anberen. ^aar* om/ inbien be Genadegille ï)flar opjic^t aïïeen ï(abbe tot bie éénè misdaad , en sitlj niet berber intb?eibbe/ ban sonben toe niet fionnen beiv
[De Engelsche Vertaling des Bijbels heeft hier woordlijk dus: Waw' het Oordeel was door éénen tot verdoemenis^ (/') Jerem. XX\ I: 11.
XVIII Iloofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 407
ïa^t lucjiïen. ï^itcom hioibt 5c gcjcgtt/ uit veeie misdaden tc jijn/ öat ié/ [tc baïbacn bao?] alle anjc jaubcn en aliertrecbincnm/ sanber on^ berfetjeib. a) Adam, cn al jijii .iSagcflactji in Ijcm/ taaren in ccncn flaat ban bjebe ca bjicnbfcljaja met 03ab/ cn in ccncn tacg gcftclb/ ïang^ tucïlfcn sij ijet oiculuirc KCchcn cn bc 'öEluttjaligljcib ftonben bcrluijgcn/ tcctoijl 6Qb 3elf l)iin liaan 5011 sijn gctacc^t. In becjen flaat tjcflclb jijnbc/ licrlaarcu jij/ Dij be inftaamst bcr janbe/ bc 45ablijïic a?un^t/ cn gcraaïttcn anber bc fcljulb bcé «Daabé/ af bcr ©crbacmcni^/ toant beejen jijn besclfben. JXquot;iaac sij berlaorcn geen onmiddellijk Hecht of Aanspraak op het Leven en de Gelukzaligheid. llDant bccscil iicjatcn 3ij niet/ naclj ftauben jij ücsittcn/ baa? bat bc ficpaalbc maatc ban a5c^ tjaa?3aamtjcib bic tjuii inaa baajgefd^ccben/ hccbulb In as. ©et anljciï bccljalbcn/ bat baa: bic éénc misbaab oher allen Htoani/ ficflanb in Ijct bcnicscn ban 03abs guuat en gaebftcuting/ cn jjet aajbccl ban bc fdjulb bca' baabs cn bec becbaemcnis. .-;fl5aac geen onmiddellijk Hechi tat ^ct Ccubtig leben taerb baau: bic éénc misbaab bcrlaarcn, .ïVict bc^cnabcgiftcanbcr^ tusfclfcn/ iö ïjet anbers gcftclb» DDant lic^alben bat taij baa: bejclbe ücbjijb taatben niet flegtij ban ééne misdaad. maar ban alle onze zonden, jaa toaj^ ben biij nag üaüen bicn bao: bejelbe gcrccljtigb tat l)ct Ccubiig ïL'cbcn. JJDant Ijicr heersclit de Genade door Jlechtvaarigheid tot het Eeuwig Leven.
^cjclfbc J^aarljcib biajbt baa?bcr bcrftlaarb cn ijcbcatigb/ in Ijct 17 Vers. Want indien door de misdaad van éénen de dood geheerscht heelt door dien éénen; veel meer zullen de geenen die den overvloed der Genade, en der Gaave der Rechtvaardigheid ontvangen, in het Leven heer-schen door dien Kenen, [naamlijk| Jesus Christus. ï)ct aagmcc'ft be*? SCyajjtctö in an^e 'SCanmctlmigcn abcr bc baa^gaanbc Verzen genacg^ jaam antbantab Ijcóiicnbc/ ^al iït Ijicr amtrent allcenlijff bic bingen apmerften/ mcïïicn meer anmibbcliflt tat aaö tegenbjaajbig anber# Vacry ücljaarcn. Voor eerjt, berbient Ijct anjc aanbacljt/ met taclft ecnc bcrfctjcibcn^cib ban Jjyjccftbjijscn bc SCpastcl bc Godlijke Genade, in bc ïxccljtbaarbiging bcr ^ciaabigcn/ baajbiaagc» /Jixocicoaa; /Jój/tjuu;
Xamj; Xuoiaiiu- j\tQinTtitx yainrng, £±lt;aniu Trjj dixctiomfvijj .{-JictSi lUOlbt bCJ*
gectcn/ bat ecnigs'sin^ bicnen Itan) am bc onafhanglijke vrijheid, bc eindelooze algenoegzaamheid, cn onbegrijplijke kracht bcr ^enabc/ in Qclber litljt tc jcttcu. Cn liacbiel fammigen bier fpjccübiiiscn ecnc ge= lijftc ücbuiticniö fcljijncn tc Ijcüïten/ cn baa: clftanbcrcn te bia:bcn bcr» taiafclb/ ücljcljen 5c ccljtcr elft iets öcsanberit in sicl'j/ tcrbiiii ijber ap 3iclj5clbc Ijct gcfjcclc IPcrü bcr 55cnabc uitbruftt. Jr/.anoua fcljijnt mij tac in bit 55ctaag gciiccjigb tc taajben baaj /hxaiohy/ijua, jaaüccl bc»' tccftcnenbc als ben lt;6?anbflag ccncr iïccamp;t^aaït/ ben g?anb blaar ay men pleit/ blaar ay bc perfaan bic baa: bc Dicrfcljaar anbcrsaiijt i§/ toajbt b:ijgcfp,iaaïicn cn gcrccljtbaarbigb. Cn ^aabaanig ié bc o3crcclgt; tigljcib [af itccljfaaarbigljeibl ban Cljjistu^; bc Öccljtbaarbigljcib ban
Eenen.
.i08 XVIII Hoofdst. Dc zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
Eenen. — Jmoyua, ccn vrijgunstig Geschenk, afgcfcljeiben ban aüc 35 bicustc af ©aojtaaarbcn aan öc jijbc ban due?/ öic get ontbangen; ter^ taijï Ijct öc i|/ taaac op taij üclijijij tnojben ban öc ©erbaeme^
mi/ en Ijct ilccljt beeïtjijtjen ter ïxccijtiiaarbiging bc^ Echcna — Xd-Qis, ia bc Vrije Genade en Gunst van God, bc oaifyjnngcïiifte af uittaei** ftcnbc aa ij aalt onjcr ïtcdjthaatbiging/ 300 aïé bccMaarb is in ijst 24 Yers bc^ Derden Hoofdstuks. — Xaoijua i^ tc üaaren nitgcïcgb — nf-oiaatia rijg yaoiros, de overvloed der Genade; bit taajbt CC ïrijgcbacgb/ om bc «èeïaabigen gerust tc flcïïcn aangaanbc öc jcftcctjcib bcr UitlacL^ fting. ^ccjc gcnabc i| jaa obcciiïacbig/ bat cc nieté aan antiijccftc tcc anjc ïïccljtüa.icbiging. — /honm riji 8iy.aioat'^i, geeft tc ftennen/ be vrije schenking bier iïertjtbaacbigljeib/ lucïHc ons laa:bt tnegeceftcnb tcc ilccötbaacbiging bc^ 2£eücna/ nabciijanb gcnacmb bc Gehoorzaamheid ban Cijji^tué. Xaat bjij be menfcljen 300 tai^/ 302 gcïeccb sijn als 3ij toiïfen/ yet yast ana allen/ üan beejen g:aateii Jtyoatcï aubcc-taijé te antüangcn/ i)ac mij uüec bcc3e (iöablijfie ©eciia?genljcbcn tc ïcc^ rcn/ tc bcnficn/ ca tc fjjjccïicn IjeDlien: Ijij ftcnbc be3clbcn ttetcc ban mij aïtc/ cn fc'ljjcef üaücu bicn/ baa; bc ingecbing ban 6aba onfaaïöaacen 6cc^t ï^et Uoaint mij inbebaab iuanbeeïijft boa?/ ijoe bc mcnfcljen ban? bc Beschutting lueïitc bc Jtpaateï ranbom be a3cnabc ban 6üb/ cn bc ^c^ ijaaj3aamljeib ban Cljjistua in Ijet 'meeft an3er ïteeptbaarbiging boa? (l?ab/ gemaaftt ijeeft/ ftannen Ijccncn üzccften/ om tjunnc eigen Wet* ften cu v«3eljaaj3aaml)cib intebaeren/ cn boa? be3cïben cene piaat^ baac^ in tc 3aeften. 'vöaclj ijet aagmeeft ban fammigc menfcljen/ in ijet ficfjan* beien ban bit Xcecftuft onset ïiecljtbaacbiging baa: ^ab/ fdjijnt gcljccï ftcijbig tc 3ijn met bat ban ben 3Cpnatel i'aulus. i}ij fjJ.Jecftt cnftel ban Gods Genade, ban ben Dood, Ijet Bloed, cn be Gehoorzaamheid van Chris lus, als» of Ijij 3iclj niet bc^abigen ftoat in bejclben tc üefcljaulnen cn tc beramp;effen; termijl ïjij geene meïbing aïtoa^ maaftt ban ccnigc DDerftcn af jpïtijten ban onsjclbcn/ becimin baar aan cenig geïtjuift of nnttigljeib ten beescn opjicljtc toeftent» gij/ baar tegen/ pleiten ak= ïccn boo? hunne Werken cn Pligten, cn tjeülicn geen miniïcr bJoa?bcn en fp?ceftbJij3cn üebacljt/ om bcselbcn/ btarc Ijet moogeïijft/ tc boen geïben/ ban bc ï^ciligc ^ecat gc6?uiftt tcc ontbouming en berjjooging ban bc a?ablijftc ^enabe» 3in nlaata ban bc taoo?bcn bcr JEHjaljcib/ tc booten ban ona ucfcljoutab/ cn ban bielften bc l;}eilige a?eeat jiclj üco bient/ biaar meè sijnc ilcbenen bcrbnlb 3ijn; 300 blaeicn ljuimc éebe# necringen ober ban Voorwaarden, vereischte Geschiktheden, Verdiens-icn, Oorzaaken, cn ift biect niet toclftc oytooifclen meer boo? on3e eigen 3£) erft en. Ï5ca? mij/ ift toiï ïicbcr ban ben 5Cpoateï ïecrcn/ cn mijne ücg:iypen cn uitb?uftftingcn Uan be ©eriio?genljebeu ban 't libangeïic/ cn ban becsc ï)ecüo?gcnl)cib onser ïïecljtbaarbiging in Ijet 'ücsonbcr/ naar bc 3ijnen trailjtcn te fdjiftften/ bic onfaalamp;aar sijn; ban mij aan
XVIII Hoofdst, door bewijzen uit de Brieven van den enz. 409
ecnig anbcr geïeiijc/ gac fdjaan get steg 00ft mogte ü^^bocn/ tegecbcn.
«ü^ijnc Tweede Aanmerking 0bct bit Vers i^ bcejc: ^gt;at in get jeïbE buibdijft geïectb taa;2be/ bat ban oné ter anje Scrgtbaartiiging nict^ meerder toojbe bereidt/ ban bat men den Overvloed der Genade, en der Gaave der Rechtvaardigheid aanneeme, [0f onlvange.J ^.:t i^ be bcfcïjziibmg tacliftc be SCpoétcï geeft/ ban be 5uitten bicquot;gcrcc|jtbaarbigb taojben/ ten aandien ban öet geene aan gunnen itant gcuojbecb mo^ot. «en gcïijït gier boa? aïïe ll^crftcn bcr flccljtüaarbigQeib boa? on^ be^ricljt/ taojben uitgeftaaten; taant boa: geen bcc3cïbcn neemen blij den overvloed der Genade, en der Gaave der Rechtvaardigheid aan; 500 fluit ïjet ooft be (^ocreficning ban ïjet Geloof ^lf/ al^ ecne Daad en eenen PÏigt ban on^elben/ uit onje ïïecgtbaarbiging uit. JJDant Ijet Geloof Ijet mibbeï/ waar door wij de Gaave der Uechtvaardigheid aanneemen, bao^ taeïfte taij gecetïjtbaarbigb innjben. JiBcn jaï inimcr^ niet outftennen/ bat toij gerertjtbaarbigb too:bcn boo? be Gaave der Rechtvaardigheid, of boo? be ïïetljtbaacbigficib toeïite 011^ gegeeben too?bt; taant boo: be= 3EÏbc taoiben toij gerecljtigb tot Ijet ^ciitaig SCeben. .ïtóaar oué ^koof ié bie (6aabe niet; Ijet geen aanneemt/ eu ijetgeen aangenoomen tooebt/ ftan onntaogelijft get jelfbe taeeseu.
Ten Derden. ï©aar ecne iiegioaiia yagiarog en eene xquot;?1» v nrjorcininatu rouaa een overvloed van Genade, eene allerovervloedigste Genade', pïaatjt Ijceft/ en geoefenb tao:bt in ome ïïecljtbaarbiging/ baar taajbt niet^ meer tot bejelbe bereiécljt. 3©ant goe lian men peggen bat 5e overvloedig, fa allerovervloedigst jij/ niet alleen in oné te beb:ijben ban be ©er^ bocnmiis/ maar ooft onS get recgt en be aanfpjaaft te fcgenften tot get Ceutaig quot;Heben; inbien 5c in eenigerïei opjitljt moet te gulp geftoomen en aatigebulb tao:bcn/ boo: 3©crftcn en p'igten ban on^ eigen? ^e Saaften boo? be genielbe .-éjiccefttaijsen beboeïb/ berbullen bejelben ge^ geeï en aï/ goejeer 5c aan fominigen al^ ïebige ftlanften moogen toe»-fcgijnen.
Ten Vierden, ^r tao?bt tot onje ïïetgtbaarbiging berei^cgt/ eene Gaave der Rechtvaardigheid, taeïfte jij alle moeten aanneemen [of onl-vangen,] bie gerecgtbaarbigb taa:bcn. €n jij alle bie be^elbe aanneem men/ taojben gerecgtbaarbigb; taant bic bc^elbe ontbangen/ zullen in het Leven heerschen door Jesus Christus. ïfier Uit boi'gt: — ^at bc ïïecgtbaaïbiggeib boo: taeïfte taij boa: 6ab gerecgtbaarbigb tao:ben/ niet jijn ftonne ieté ban onsjclben/ nacg ietö bat infeleebenbe in'onö/ of boo: ona be?ricgt jij. 3©ant 5e i£ ieté bat on^ uit genabe/ om niet/ gefegonften tao?bt; en beeje fcgenfting gefegiebt boo? (Coereftening. Zalig is de raensch, wien de Ileere de Rechtvaardigheid toerekent (q). Cn
boo?
(?) Rom. IV ; 6.
52
AiO XVIII Ilooftlst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
tooj §ct Geloof ontvangen wij 0et geen bu^ gcfc^onfien en tacgcrcfienti taorijt/ tertoijï toe nicté anbee^ tndjjcngcn om aan Ijct peltte fcceï te bcr= fijilgcn. (Pit iji ïjet/ gcrccljtbaaröigij te taajijen/ in ben sin beg 5tIpo^ teïg. — ^et jufft eene Rechtvaardigheid, taeïfic trng Recht en Aanspraak geelt lol het Eeuwig Leven; taant jij bie bejelhe antfaangen/ zullen in hot Leven heerschen. Ssij ftan berïiaïhen niet begaan in be ©er^ geeüing ber jonben aïïecn, 3Egt;ant be J^ergeehing ber janben fian in gee^ nen berbjaaglijften jin genacmb toajben/ be Gaave der Rechtvaardigheid. lt;Dc ©ergeefaing ber janben ig geljeeï iet*? anber^/ ban be Scct)t» baarbigljeiij. %ij geeft ooït geen Itedjt tot ^et Ceulnig ICeben. Ü^et ig tneï taaar/ bat ijn luiend soubcn becgeebcn sijn/ ïjet Ceutaig SCeben 3aï beëtben; borïj niet blaatïijft uit öe fijadjt ban bie ©ecgeebing/maat bao? be (Cnetefiening ber ïïccijtbaarbigljeib/ Irteïïte tmaffc^cibbaar met be^eïbe berseïb gaat/ en et be g?anb ban i3.
t33e 55efi;lj?i)bing ^itr opgegeben/ ban onje Rechtvaardiging uit Genade, in tegcnfteïïing ban be Verdoemenis, aan lucïïic taij boo? Adams janbe onbertoajpen taaren/ en in bcrljeffing baben beseïbe/ ten aandien ban be ïïjatljt ber «öenabe baben bic bec eeefte janbe/ julftg baoc be» jeïbe niet fïcgtg éene, maar alle zonden bergeeben taa:ben/en niet aï^ leen bit/ maar ooft bat bcm? bejelbe 011^ Ijet ïïeiljt ten keeben gcfcljbn# ïicn bJOJbt/ ig; Dat wij de Genade van God, en de Gaave der Rechtvaardigheid ontvangen, ö'et taeïft ong ^et ïïerfjt berfcljaft ten Ceutaigen ÜCeben/ booj 3Icfu^ Cljristu^ .iiaaar bit ig gerecljtbaarbigb te taa?# ben baoj be iCaereftening ban Cljjifitu^ (£5crecïjtigï)eib/ boo? Ijet oSeïaof aïïeen aangenaomem
ïjet Gefluit [of t6cbaïg] uit be boajgefleïbe Vergelijking afgeïeib/ tao?bt ten boïle mtgeb?uftt/ en berber geftaafb/ in be boïgenbe Verzen.
Vers 18, Zoo dan, gelijk door de misdaad van ééneu het oordeel ge-koomen is over alle menschen tot verdoemenis; alzoo ook door de Rechtvaardigheid van Eenen kwam de Genade over alle menschen lot Rechtvaardiging des Levens. ^U£t ïee^en blij be taoojben (/•). lt;£gt;00? be misdaad van ééneu; gier betfdjiïïcn be Grieksche ^Cfftgjiften. Sommigen ïeejen tw tyi wccQaügt;Tugt;uaTi, Door ééne misdaad, ïjet geen boo? Heza ge-» bolgb taojbt; en 300 Ijeeft ooft onse [Engelsche] ©ettaaïing op ben ïïanb (s). v!?e meeaten echter ijebben tu, tov ivóg wanaanhfiazL Door de misdaad van éénen; en 30a ooft in ïjet berbaïg/ Door de Rechtvaardigheid van Eenen. 3gt;acjj beiben gecben in be jaaït Ijet sc'-fbe te ftennen. JJtgt;ant be ééne misdaad 5'« beboeïb/ isgt; be misdaad van éénen, t» ta, ban Adam; en be ééne Rechtvaardigheid, ij? be Sedjtbaarbigijeib van Eenen, naamïijft Jesus Christus.
(gt;•) [Volgends de Engelsche Vertaaling des Bijbels.] (s) [Hier mede stemt ook de Nederlandsche Vertaaling overeen.]
XVIII Hoofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 411
ï^ct ©oojjctfeï aga tov, [Zoo dan, of Daarom | get tceffen han ccn Kedenkundig Gevolg, toont aan/ bat Ijct geen ïjicr gcjcijti taozbt/ ïjet ïtoofbsaaftïijVtt in jirtj ficgcï^c ban bc DDaarïjdb taEïftc tt booten berebe^ nctrb Wgt;c ©crgclijfiingc tao?bt onbcrtusfrljcn bcrbnfgb; 4-[Gelijk, b. i.] ^Et ï)Et boïgEnbE ^Et op dezeli'de wijze gcÏE0En.
©et jeeh aan bE eehe jijbE gEflEÏb taojbt/ i$/ /Ji ivng wagatÓTcifiaTog tig ■nayrag avamp;gwnovg iig xaTuxgifxa- Door de misdaad of vai van éénen, over alle menschen tot verdoemenis, '©at i^/ [kwam het] Oordeel [o\er alle menschen;] taant ïjiEt moEt ïjEt tooojb xq^iu [Oordeel cf Schuld.] uit |Et bnojjaanbE Vers ijEtï)aaïb toojbEn. jfeaar xnïfia eig xccraxniua, i^ Schuld, eii bat aÏÏEEn» (Poo? be mi^baab ban éeueh taErbEn aïïe nien^ fcïlEn fcijulbig/ En onbErtao?pEn aan bE ©ErbOEmEni^. ©e ftljnïb brr^ jEÏbe tao?bt aan aÏÏE mEnfc|En toEgEtEitEnb. 3J3ant oy gEEHE anbErs taiBE ftan 5E over hun koomen tot verdoemenis, op gEEUE anbEtE toijje ftonnEn ^ij taEgeué bEjEÏbE aan bEn bnob En IjEt ao?bEEÏ onbEttoojjjEn taojbEn. 3©ant taij ijcbben bEtaagb/ bat boa? bc toao?bEn Dood, eh Verdoemenis, in bEEjE ÏÏEbEncEting bE^ SCyastEÏ^/ tE bEtflaan jij/ bc gEÏ|EEÏE Straffe aan bE jtmbE bErfinorijt» ©it i^ bEtgalbEii aan bE eeuc jijbe ïiïaar En bïijïibaar»
ïfisr aan fiEanttooojbt bc /hxaiwixu [bE Rechtvaardigheid] ban CEnEn/ al^ bE Oorzaak der Rechtvaardiging, in tEgEnftEÏÏing ban bc |bc Misdaad] bc^ anbErEn/ aïg bE aDojjaaft bEt Verdoemenis. At tvog Sixacw,uuTog, Door de Rechtvaardigheid van Eenen; bat ié/ bc ïiEtïjt^ baarbigf|Eib taEÏftE ben pÏEitgjonb uitniaafit/ tig dixai'tvaip ter Rechtvaardiging. JJDant bit i^ |bc bEtceftcni^ ban] Jixaicona [t. ta.] eene Rechtvaardigheid welke ingebragt wordt ter Rechtvaardiging. Door deeze kwam, boïgenb*? bc inbuiïing ban trnjc ^ijbeïbertaalen?/ de vrije Gifte, [of de Genade] over alle menschen. ï^icr taojbt bus Ijct lnoa;b Xagmuu, [Genadegifle.] «it ijct boongc Vers Ijcrïjaafb/ 50a aïé tc baoren Ijct taao:b Konta aan be anbere sijbe. ©c Syrische «Dbersetting bcrtaaït bc taaojben jonber EEnigE inbuiïing/ bué; Daarom, gelijk door de zonde van éénen, de Verdoemenis was over alle menschen, zoo zal door de Rcehlvaardigheid van Eenen, de Rechtvaardiging en het Leven zijn over alle menschen. (én btrê taojbt bc jin bcr tooo^bcn bcrflaanbaar nitgebjuftt/ jonbEr EEnigE inbuiïing in bEn ^EÏtét tE bEljOEbEn. ©an naarbien be taoojben in ï(ct oojfpjongïijïtc niet
5i)n KuTccxniua tig navvetg «'tfrooicovg Hiaat fig ndrreg ni'amp;nco rnitg tig y.araxniua
en bu^ ooït in Qet boïgenbe gebeeïte/ 300 moet noobtaenbig ietsi ban bc eigen boojgaanbc taoojben be^ 5Cpastcïa ingebaegb taojben/ om aan sijnc mec^ ning tc boïboen. Cn bit ié Xanm.ua gratiosa Donatio, de genadige Gilte bet iiïccgtbaarbigïjeib; of JojqVu« be vrije Gifte bet ïïertjtbaatbigriEib tEt ïtEt|tbaarbiging» ©e ïiEtljtbaarbigijEib ban Ceueu/ [naamlijft ban] Cijjiatup 3jEfu^/ tao:bt genadiglijk geschonken aan aÏÏE a?EÏoobigEn/ tEt éEtgtbaarbiging bE^ ÜEbEnè, JJ^ant bE uitbjufifting alle menschen.
52* tao?bt
XYIII Iloofdst. Dc zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
taojbt naijcr bcrftlaatb/ cn ficpaalb tot de geenen die den Overvloed dei-Genade, en der Gaave der Rechtvaardigheid ontvangen, in ï|Et 17 Vers.
^Paar i«S tr/ bic ijitt uit VaiÏÏEn aflcibcn eenc algemeene Schenking van Rechtvaardigheid en Leven, aan aïïe menftgcn jonbcr anbErff^Eib; frgoon bc mtcgtcn bcseïbc naoit becïacgtig Jnojben. (Dan niets ftan niEer ftrijbcn tegen Jet oagmerft be^ SCposteï^. menjdj i^ niet in bier^ hocgc nit fi?a:ljt ban Adams jonbe aan bc fcïjulb bcr ©erbaemeni^ on^ bertoajyen/ bat gij/ liaïgenbé eenc lt;ï?j3bïiiftc 'iSePieïïing/ aan bcjefóc aï zou onderworpen vveezen, of up jefiere jéoojtoaarben baar aan niet onderworpen joubc jijn.' Uder mensch, jaobjaa ïjij aantoejen nntbangt/ cn bit| onbet ï)ct getaï ban Adarns ^afiDameïingen geteïb ioa,2bt/ i^ baabïijïi in eigen perfaan aan beseïbe nnberljabig/ en a3ob^ toajn rust op ïjem. Cn 500 taojben ooft aan be anbere jijbe aïïeenïijït bic geenen öebocïb/ to elften uit ftjacïjt ban ïfunnc iictrcftfting boo? ïjet (6clD0f tot CÖ?i?tu^/ ben Tweeden Adam, bnabïijft beeï gcfiben aan bc ïjcrljt* baarbigiug be^ Xcbcnju ©et (èefcïjiï ober be algemeenheid der Verlossing boo? ben ^?oob ban Cï^istué/ Ijceft ooft gccne betreftfting ïjtcr toe. JJDant jij bic bcjeïlic ïtetaeeren/ ftcOen niet/ bat baarom bc ^cnabcgiftc ter ïïctïitbaarbiging bcé H'cben^ ober aften Roonien motte/ toant jij taectcn bat julftgt niet gefiljiebc. Cn ban eenc ?3cftljiftftiiig ban ïïctï|t* baarbigljeib en HCcbcn/ boo? bc geenen bic geïooben/ ftljoon bc jaaft jelbc toaar 31V taojbt ter becjc pïaatfc niet gcfpjooftcn. ïficr toojbt al^ Iccnïijft bc scftctïjeib bcr ïïccljtbaarbiging ban aïïen bic geïooben/ cn be taijjc berseïbe/ bcrfiïaarb. l^c eigen aart bcr ^ergeïijfting/ ïji^ boo? ben 5fiJo?teï boo^getïcïb/ faat ooft geen^ins 311 ïft eenc berftlaaring toe. JJ^ant be alle menschen aan bc eenc sijbc/ jijn alle, en ook maar alleen, bic geenen taeïfien boo? bc natuurïijftc bao?bpïanting ban Adam affiootn^tig jijn. Zoa er icmanb toa^/ bic ftonbc aantoonen ö'cr on^ ber niet amp;eg?cepen tc jijn/ bic jou fieb?ijb toccsen ban Adams migbaab en bcrsclbcr ftïjuïb. Cn bu^ toa^ Ijet inbebaab geïegen met ben Mensch Christus Jesus. 5Can ben anberen ftant jijn alle menschen, ooft aïïecn^ ïijft bic geenen/ toeïfien een geestlijk Leven van Christus afleiden. 2jij aïïcn/ bic ban bat boo^retïjt ontbloot jijn/ ïjefificn ooft geen beeï aan bc Rechtvaardigheid des Eenen, ter ïïecï)tbaarbiging beji ^tcbcnjS. (Dn^ 55Bfïuit/ toelft taij uit bc i)5oo?ben afïeibcn/ i^ bit: Gelijk de misdaad van eenen, die over alle menschen kwam ter Verdoemenis, de zonde was des Eersten Adams, aan hun toegerekend; zoo is de Rechtvaardigheid van Eenen ter Rechtvaardiging des Levens, welke koomt over allen die gelooven, dc Rechtvaardigheid van Christus, aan hun toegerekend. Sjft ttoijfeïe/ of ooit iet# buibclijlicr ftonnc gcïcerb/ en ftonbigcr üetoogb too?ben/ ban bit boo? ben 5lquot;po^teï Paulus geïeerb cn Êctoogb too?bL [©oo?aï toanncer men obertaeegt/ ïi^t geen] in ijet 19 Vers er nog too?bt bijgeboegb:
Wan t
i
XVIII Hoofdst. door bewijzen uit de Brieven van c'en enz. 415
Want gelijk door de ongehoorzaamheid van éénen mensch, veele tot zondaars gesteld zijn geworden, alzoo zullen ook door de Gehoorzaamheid van Eenen, veele tot rechtvaardigen gesteld worden.
^it taojiJt taél berMaarb öoo? Cyril l us den Alexandrijn: Quem-a dm odu m pra e varical ion e prirni hominis ut in primiliis generis nostri, mor li addicti fuimus; eodem mode per Obedientiam Sc Juslitiam Christi, in quantum se ipsum iegi subjecit, qu nnvis lerjis Author essel, benedictio amp; vivisi-catio quae per Spirilum est, ad tolam nostram penetravit naturam (t).
i. Gelijk wij door de overtreeding van den eersten mensch, in den aanvang van ons geslacht, aan den dood onderhavig werden; op dezelfde wijze werd door de Gehoorzaamheid en Rechtvaardigheid van Christus, nademaal Hij zich onderwierp aan die Wet van welke Hij de Insteller was, de Zegen en het Leven, door zijnen Geest, over onze gansche natuur verspreid.] Cn tmoj Leo albua: Ut au tem reparet omnium vitam, recipil omnium causam ; ut sicus per unius realum omnes facti fuerunt pec-calores, Haper Unius innocent iam omnes facerunt innocentes ; inde in homines manaret justitia, ubi est hurnana suseepta natura (u). i, Gelijk Hij het leven van alle menschen herstelde, zoo nam Hij de zaak van al-, len op zich. En gelijk wij door de schuld van éénen mensch alle zondaars zijn geworden, zoo worden wij door de onschuld van Eénen Mensch, alle onschuldig. Dus bleel' de Rechtvaardigheid onder de menschen, wier natuur zij hadde aangenoomen.]
ï|Et geen öc quot;JCpaétd in Ijct bocuijaantic uitbjufttc boa? Tluoangcuiin, en /dixaitoucc naemt ijij nana/.ogt;i, en vnaxor]. Ongehoorzaamheid, en Gehoorzaamheid, ^e iiamtvor) of a^ngeïfaojsaamljeiij ban Adam, tuaë jijne öaabïijiie aüertrecüing ban 3©et. Door deeze, jegt üc
^Cpastcï/ zijn veele tot zondaars gesteld geworden; jonbaacs/ in julfi eenen jin/ als anbcrtaa?pcn te jijn aan ben baab en be berbaementé. 3©ant aan ben baab ftanben jij niet onbertoajpen taecscn/ ten jij 5e aïfajoren^ zondaars of schuldigen rrebmben taaten. C'n bit ftonben jij niet jijn/ ten jij 3e brierben aangemerfit aïé in Ijem gesonbigb te Ijeb* ben/ uit ftjatïjt ban toeïft/ jijne jonbe aan ïjun taerb tocgereftenb. ^n bit i^ get bat tic SCpo^teï lceraart/ t. to. bat Adams baabfijïie 301V be/ in soobejre te sonbe ban aïïe menftljen taare/ bat jij boo? be* jelfae jonbaar^ biierben/ en onberbiojpen aan ben taob en be berbae^ meni^.
ïlier tegen fielt Q'j ober/ ?ƒ vwccxoij de Gehoorzaamheid van Eenen, bat 10/ ban Jesus Christus. Cn beeje beflonb in jijne Daadlijke Gehoorzaamheid aan öc ganfeïje 3Egt;et ban i!?ob. itëant gciijfi men boo? Adams Ongehoorzaamheid niet^ anbet^ berilaan fian/ ban jijne baabïijïte overtreeding ber geljeeïe 3©et; 50a moet noobtaenbig/ uit ft^acljt ban Te-
gen-
(/) C v r i ll. in Joan. Lib. XI. cap 25. («) £jgt;/s/. XII. ad Juvenalem.
414- XYIII Hoofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
genstelling, te (l5cïjno?5aamötiti ban CQjf^tué/ jijne baaWijfie onderhouding cn vervulling bcr ganfcgc Wtt/ bctccftencn.
T'aaj öc^c [Opcljoajjaaniïjciij] worden vecle tot rechtvaardigen gesteld. Cn suïïÉj? gefcljirtit boo? be jCoereftening bier ^efjooj^aam^tiir aan gun. JIDant tnt^/ cn djj gccnc anbere taijjc/ 5ijn aïlc tncnfrtjcn tot - sanbaar^ gefteïb ijctanibcn/[naaniïijfi] boo? be ^ocreficning ban Adams lt;Ègt;ngcl3aoj5aamï(eib. Cn bccje [iCocrcftcnibg ban Cgji^tu^ (I5e§oo?^ SaainljcibJ geeft on?' getïierljt en be ^Canfpjaaïf tot get Ceubiigt Iteben; 500 al^ be Jtpo^teï in get 2. Vers te ftennen geeft/ [met beeje taoo?^ ben:] Opdat gelijk de zonden geheerscht heeft tot den dood, alzoo ook de Genade zou heerschen door Rechtvaardigheid tot het Eeuwig Leven. ïPccjc Kecljtbaarbigljeib té geene anbete / ban de Gehoorzaamheid van Eenen, naamïijft ban Cg?i|tu£/ 300 als» 3c in 't 18 Vers genoemb taojbt. Cn 3!) biojbt ge3cgb over ons Ie koomen, bat xf/ aan on^ toegerekend te Inojben; taant/ Zalig is demensch, wien de (Teere de Rechtvaardigheid toerekent, l^iet boo? tao?ijen taij niet enfteï berïost ban ben ^Poob en be ©erboementé/ taaar aan taij boo? Adams mtébaab onbergabig getaojben taaren/ maar taij ontbangen ooft berijeebing ban veele mis-daaden, bat ié/ ban allo onze eigene persooneelc zonden, en taoiben gerergtigb tot get Ceutaige SCeben/ boo? (|?aba Cenabe; taant wij wor-, den om niet gerechlvaardigd uit zijne Genade, door de Verlossing die in Christus Jesus is (v).
Pee3e biugen taojben bnë 3eer biiibelijft en boïïebig boo? ben 5t!po^ tri boorgefteïb. Cn taij 3ijn berpïirit/ om 300becl moogeïijft/ Dn3c 6e^ -gjippen en iiitbrufiftingen bien aangaanbe naar be sijnen te ftgiftfien. i^et geen ter üeftrijbing ber booigcfleïbe X'eer tao?bt ir.gebjagt/ tè 300^ 3eer opiTebuïb met Uitzonderingen, onderscheidingen, en fpit^boubige rebeneeringen/ en boert onö 300 be?rc af ban be eenbonbige taoojben bet gciïige ^rgjift/ bat get getaeten ban een obertuigb 3onbaar niet taeeie taaar aan 3irg te gouben/ om tu^t en boïboening te binben/ nocg taat gij ter ïxecgtbaarbiging te geïooben geïtbe.
Pi sc a tor, in 3ijne Scholia, [of Stannierfiingen/J ober bit Hoofdstuk, cn eïberé/ geeft 3icg beeï taerfts/ om boo? ftgoonfcgijnenbe ïïe^ beneeringen be (Correftening ban Cg?i3tné a?egoo?3aamgeib ter on3e ïïergtbaarbiöing/ te taeberïeggen. Potg get ié bïijhïtaat/ bat beseL ben op eene iienneïijöe misbatting/ en oy eene baïfege anbetftelling geg?onb 3ijn/ tertaijï 3e ïijnrergt tegen be bnibeïijfte tano?ben ban ben (Ceïtfit aanïoopen. 't ^ taaar/ 300 aïs gij aanmerftt en öetaijat/ bat on3e Verlossing, Verzoening, Vergecving van zonden, en Rechtvaardiging, biïttaerf bij uitneemenbgeib taoïben toegeïteuö aan den Dood en het Bloed van Christus. ^»e rebencn gierban/ gebben taij te booren
gebeefd
(v) [Rom. 111:24.]
XVIII Hoofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 415
geamp;ceïtelijfc bermEÏtt/ en 500 aanfttmiï^ gullen taij öc^cllien bcröcr opgec^ ben. *©an Öicr uit üaïgt niet/ bat te Gehoorzaamheid van zijn Leven, taaar 000? ï|ij öe ganftamp;e il^et berbultie/ geen^iné aïö oDoj^aaft Uaar# ban soube in aanmerfiing Iwmen/ naclj aan on^ tojben tocgercftcnb, ï|icr tegen ecïjter rebencert gij bug: Si Obedientia vilae Christi nobis ad justitiam imputerutur, non juit opus Christum pro nobis mori; mori enim necesse fuit pro nobis injustis, (r Petr. III: 18.) Quod si ergo justi effecti sumus per vitam illitis, causa nulla relida fuit cur pro nobis moreretar; quia Justitia Dei non patitur ut puniat jus tos. Al pwnivit nos in Christo, seu, quod idem valet, punivii Christum pro nobis, et loco noslri, posleaquam ille sancte vixisset, ut cerium est è Script ura. Ergo non sumus justi cffecliper sanctam vitam Christi. Item, Christus mortuus est ut justitiam Mam Dei, nobis acquireret (2 Gor. V: 21) Non igüur illam acquisiveral ante mortem. [3^8t Imlien de Gehoorzaamheid van Christus gansche leven ons wierd toegerekend, ter Rechtvaardigheid, dan zou hel niet noodig geweest zijn dat Christus voor ons den dood onderginge; maar hel was noodig dat ilij sliert' voor ons onrechtvaardigen. Derhalven, indien wij tol rechtvaardigen 'gesteld wierden door zijn leven, dan bleet er geene reden overig, waarom Hij voor ons sterven zoude, want Gods Rechtvaardigheid duldt uiel dal een Rechtvaardige gestral'l worde. Maar Hij strafte ons in Christus, of, 'tgeen op het zelfde uitkooint. Hij strafte Christus voor ons, en in onze plaats, nadat Hij heilig geleefd hadde, zoo als ons de Schrifl verzekert. Wij woiv den overzulks niet tol rechtvaardigen gesleld door Christus heilig leven. Maar Christus stierf, om voor ons de Rechtvaardigheid Gods le verweiv ven; en dus verwierf Hij ze uiel, vóór zijnen dood.|
'©an bit ganfclje betoog rust/ 50a atë ift jeibe/ op eene ülijftiare misbatting, 3©ant men bon^nbeefteït suit't eene oebe bcr bingcn/©at be Gehoorzaamheid van Christus, of jijne ïïetïftbaarbigijeib in j)Et bet-buïïen ber IJDet/ ons eerst worde toegerekend, en bat alftban eerst be ïïetïjtbaatbigljeib ban jijnen boob Sonne plaats1 Ijeliüen/ of aan on,^ toegcreftenb tao^ben; bieïfte ïaatfte/ boïgenb^ Ijct gebaeïen ban bien .éiljijber/ onnoobig jaube jijn/ inbien men be eerfle hastftelle, ©an juïlt eene o?be of a5obIijfte 25efrïji{ïtïing/ bioabt in onse itechtbaacbiging niet boo?onbcr|ïcïb. 't Siêï taaar/ bat Christus Leven, en zijne Gehoorzaamheid aan de Wet, jijn HCijben/ en tjet bjaagen ban ben ©loeft bet Wtt boojafging; bit ftanbc ooft niet anbecé taeejen. ^ceje 0jbe taaö noobsaaMijft boa? be toetten ber latuur; maar geruit boïgt niet/bat be^eïbe in be _(Coerefiening of (Coepa^fing baarban aan nnö/ moest in arljt genoomen toojben» JJ^aut bic vCaeceftening ban aTljji^tuö IDaab^ ïijfte cn '£i)beli}fte dJcljoo^aamïjeib] taa^ een uittaerfifeï ban [vDob^] (©pperfle 3J5i}éöcib/ en bjije a5enabc/ en öab ïjaat opsicljt niet tot be natuurlijke Orde ban Cljjistué 'öeljoajjaamïjcib en 'Cijben/ maar tot be sebèïijfte ©jbe ber bingen/ taaar toe bejelben óeftemb taacen, Cn
416 XVIII Iloofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging- bevestigd,
fdjaan men niet ficgacbe te ftdlcn/ geïijft ift oaft niet ftefle/ twee onderscheidene Daaden [ban 6aö/] in be ^Cocrcfiening ban [©aabïijftcj «©cljoojsaam^eiij ter Kccïjtbaarbiging Ktcbené / b. i. ter berftjijging ban Ijet ïïccöt ten oEcubJigen quot;ïeben/ en ban jtjn Éijben/ ter begeebing an^et .^ontren/ cn bcbiijbing ban be ©erbaementa; 500
^et nagt^ané jefiec/ bat tan baa? bie öeiben [t. bi. Cljji^tué ©aab^ ïijfte cn ?Ci)beïijfte ^e^aajsaamijeib j bie öeibe [3©cïbaaben] baïgenbji be (6obIi}fte USeftcIIing beeïacljtig üiaiöen/ aybat Clj?i?tué jij Alles in allen. J©at onbertuófcljen be ilitbierftfelcn ^eïben betceft/ 300 gaat/ in be biijse oja bielfte lt;i3ab ^anbaacen tat be fiecijtbaarbiging be^ ïebenö bjengt/ be Coepaafing ban ^Paab ter ©ecgeebing ban jan^
ben/ cn öcbjijbing ban öct berberf/ in orde der zaake, cn in be taeeït* saam^eib besï aöeïaofó/ bóó? bc (Cacyaafing sijnct [2?aabli}tte] i!5eljaü?^ jaamljeib/ tot ïjet ïïccjjt ten SCeben.
gpc ftaat ban een racnéclj bie gecctïjtbaarbigb jaï biajbcn/ i^ een slaat van zonde cn tocun/ toaar in ij') onbccbiarpcn i^ aan ben il^aab en bc B^ccbacmcni^. ^5it i^ Ijet taaarban een overtuigd zondaar gcbacïig i^ aangebaan/ rn uit beescn jaramerflaat bccloöt te taorben/ iö Ijet geenc toaac Ijij in üc cerfïe plaats naar jacïtt Wat moeten wij doen om zalig te worden? [ia be buutigc uitroep bcr sniften»! ^it [naam» ïijft bc üeljaubenié/ be beeïa^fing ban Ijet berberf/j bia?bt ^cm in bc cerflc pïaaté in bc Heer cn 55cïaften ban ïjet Cbangcïie/ taclft bc ïtcgcl en ftet J^crfttuig bier taepaéfing ié/ baa:gcljaubcn» «itu öet kibbel baar toe/ ig bc Dood van Christus. Sanbcr bccjcn/ ftan geenc ^aab^ ïijfte ïïctörbaarbigljeib/ aan ijem tncgcrcftcnb/ naclj de Gehoorzaamheid van Christus scïbe/ t)cnt rebbing gccben. J©ant ijij tcfeft bat fjij een fanbaar sij/ en uit bicn Ijaafbc berftaaften ban 6ab^ Ijccrlijftljcib/ en ïiggcnbc onber Ijet bcrbacmcnb ©onniS bcr 3)5et. Saafang ïjijljicr ban niet berlnat jij/ ig Ijet bjucïjtïaoö/ Ijem Ijet cïiïSibbcI taaar boa? gij get Recht ten Leven berftjijgen mact/ baajtcljauben. ^lBaar baar ban beringt jijnbc/ ban ié Ijij niet tninber ficjajgb/ jjac Ijij berbaïgené Ijet bcrlaiaren ïïecöt tat Ijet ^cubiig ICebcn jaï bjebcrbeSanmcn/ opbat gij in het Leven heerschen moogc door Rechtvaardigheid. ï^ier omtrent/ jegge ifi/ in be^clfé cube/ ió get gemacfa niet minber bc^aigb/ ban om ban Ijet berberf berïaéttc taajtren. €n beeje a^ibc taarbt nitgebjutit in Ijet ^aajftcï ban bc ©jutljtcn cn illitbicrfifeïen ban Cljji^tuS Mamp;itj* bcïaar^amp;cbicniug/ [baat bcjclbcn öu^ bcfegiccbcn tocubcn.] Om de ongerechtigheid to verzoenen, en om eene eeuwige Gerechtigheid aanto-hrengen (w). J^et geïbt noft niet/ te jeggen/ Dat Christus Daadlijke Gehoorzaamheid zijn Lijden vóórginge. 3©ant tjicr bapl bi0?bt bc biij-5e ban berseïber (C0epa^fing niet bepaalb; cn bc taeftanb bcé jnnbaaré
bie
(ui) Dan. IX : 24,
XVIII lloofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 417
bie gcrccötiwartngti jal taoitrcn/ aïé aaft öc aart bcc ïïecljtUaarbiging ^cIbE/ btrei^fdjcn tenc anbcrc tube/ boïrjeubö öc o^ablijiic ^eftclïing» ^au uaarbien be [ïDaabïijftc] a5crjao?3aainljeib/ en ijet Eijben ban tutf/ ban get cergt tat ijEt_ laatst gepaarb gingen/ tctluill bcibc geïij^ ficïijlt üeljoojbcn tot ben ^êtaat jijncr Vernietiging [of allerdiepste Vernedering,! en be^eïben in geenc fiejonbere «Daaben af ©eeïen fianncn geftöeiben taa?beu/ ban alleen in on^e öebatting/ gemerftt ^;j leeb in aï sijne (öcljaojsaantljcib/ en geljoo^aambe in al jijn ïijben (x); bec# mibji oaft/ uit luacljt ban bc aPablijlïe 23efdjiftfiing/ geen gebeeïte ban onje Uctötbaarbiging/ Ijet jij be 55eb:ijbing ban be ©ecbaemenië/ af ï)ct itecljt ten SCeben/ nnberfleïb ft an üioiben oy jicljjcïben en afgefcljei^ ben ban ijet anbere te beftaan/ 300 moet be^eïbe in tja at geljeel toege# fteub bioiben aan Ijet ganfclje ^ibbeïaarsbiccït ban Cljmnrê/ tn jua# bejee l^ij baar in aiise ylaat^ befiteebbe/ en bbtbecb aan ben geljeelen €ugt;dj ber 3©et/ 300 ten aanjien ban be ftraffe bic 511 an be obertreebing Ij a ar er axbaben xiitfpjaft/ als? ten aandien ban be batmaaftte 6eljaa^ jaamtjeib bielfte jij eiécljte/ als» be JDaculuaacbc ban Ijet i-eubiig quot;Ce# ben. — ©erfcljeiben Cïebcncn jijn er onbertusjfcljen/ taaaram anjc fïecljt# baarbiging in a5abö ï©aa?b bij nitneemenböeib taegefclj:ceben üjaibt aan Chi'islus Dood en Bloedstorting.
1. Gods Genade en Liefde, be eerfte en bacunaame a^ajjaa'ft anjer ïxedjtbaarbiging/ bio:ben baar in op ijet allerlui^terijftsjt ten taane gefpjcib. [Cljzistu^ ©aab] toajbt an^ in be ïjeiïige 551abercn ^eer bift^ maaï boa:geljauben als Ijet treffenbfte JDaaiueelb/ en anïaacljenbaarst 25etaij^/ ber «öabïijfte %icfbe en aJenabe. ixn bit té Ijet/ bat blij in 011-= 3c Ïtccljtbaarbiging boamaamlijft maeten ap ijet aag Ijebben/ jijnbe bc berljerrlijfting bier [©alitanienljeben/] tjet baa:naame Cinbe ban a?ab baar in. Hij heeft ons begenadigd in den Geliefden, tot prijs der Heerlijkheid van zijne Genade (z). IDit ban be antein/ be 25jan/ en eeni^ ge a^aj^aaft iijnbe/ beibe ban Cljjistuö ^eljaa^aamljeib/ en ban bc (Cacrcftening ber jcïbc aan an^/ aïs a aft ban be iOcrgeebing ber jan* ben/ en bo ïtccl'jtbaarbigljcib baar baa? [aan aité gefcljanïten/] jaa luajbt Ijet jelbe alamme in a5abö 3J5aa:b aangemerftt/ als Ijet voornaamste Voorwerp ban anst ^eïaaf in be ïïecljtbaarbiging/ en lijnrecht aber^ gefteïb tegen alle anje eigen JJI'ctften/ Ijae genaamb. 43ab5 geljeeïe aDag# merft baar in/ ië/ Dat de Genade zou héerschen door Rechtvaardigheid lot hel Eeuwig Leven. .ïiföaar beüiijï suïfts allerblijftbaarat en tjeer^ ïijft^t baa:fttaalt in ben ^Daab ban Cljiifituö/ jaa hia:bt anje lïecljt^ baarbiging ap eenc bejanbere VaiBC baar aan toegeftenb.
2, ^e Liefde van Christus zeiven, en ^ijne ^gt;cnabe/ bja_:ben bij lüU neetnenbljeib berljaagb in anje ïiecfttbaarbiging. Opdat ze alle den
Zoo-
(.r) Hebr. V : 8. (z) Efeez. 1: 6.
53
•418 XYIII Hoofdsl. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
Zoone eeren, gelijk ze den Vader eeren (a). Ssccc üifttaijü* luaibcil öcsdücn ten bccjcn apjicjjtc Uecmdb (b). Cn ijccjc j iCieföc en 45cnabc Itan CtjJistusJ taojijcn tiij uitfteft ücrljeijcn in sijncn Dood, sitïfij* bat aïlc bc bjiictjtcn cn uitüJtrftfcï^ öe^eïltcn/ baar aan ay ecne janbcrlingc Vuijsc iun_:ticii taegefcöjecticn. .iBict^ i^ taclj gcmcener/ ban bat/ 011»= ber bceïc öingen bic tat één scïfiic cinoc faamentaertten/ bit [cinbc af uittaerftfd] gccigcnb laa?bt aan bc aDojjaau/ tadftc onber bcjclbcn mccit in ijet oog ftecfit/ haojnaamïijft/ taannccr aïïc bc ^ojsaafien 50a naauüi aan duanöcrc bcröanbcn sijn/ bat men bcsdben niet begjijyen itanne ban be abccige afgcftgcibcn.
3. Cljiistiiö ftreftt ten fienneïijftften betaij^e/ bat Ijet geen ïgt;ij bejeidjtte en ïceb/ voor ons gefdjiebbe/ en niet voor llemzelven. JBant janber sijnen ^gt;nab in aamncdiing tc neemen/ jan ïjet üanncn fdjij* nen/ aïs af at bc OMjaajsaamljeib bic i'}i; iegené bc IBct acfcnbc/ icta gcmccat inare/ tat üJdi't l|ij am sijaes jdfjl toil bcryïigt toasi/ cn bua 3au ïMj fdjijncn ftanncn een galigmaaftet jjetoeest te sijn/ saa als bc Sociniaanen baa:taenben/ bie aïtcii toat ïji) bcjricljtte/ verrichtte van Gods wege bij ons, en nielE? van onzent wege 1 af in onze plaats,] bij God. .ïiBaac Ijet bjaagen ban ben ©lacït b« ÏJOet/ baaj i|em bie niet flcgtu anfcljuibig/ maar baben bien ^abs gaan taas/ ié een antoiaafe baar bctaija/ bat Ijet geen i^ij bccb en ïceb/ baa: ans cn niet baa: %eni^ 3dbcn gcfcijiebbe, .üBen beljacft ;idj biedjaïben niet te 'jertaanbecen/ bat anö (èdaaf met ay^idjt tat bc Itedjtbaarbiijing/ in bc cerftc yïaaté cn baajnaamïijlt/ tat Cljjuttna! ^aab en ^lacbftazting getoccjen toajbe.
4. 5CÏ bc Gehoorzaamheid ban Cljiistirê öab ftccbé Ijaac apjidjt tat bc aDyaffering ban Sictjsclbcn/ bie baar ay balgen maest/ to aar baaj öejcibc Ijaarc tjaogftc baïftaincnljcib antbing/ cn toaar oy bcrjdber ftracljt tat anse Kcdjtbaarbiging ftennbe. 3©ant gdijVtertoijé gcenc iCac= reücniiig ban Daadlijke Gehoorzaamheid, ben janbaar jan ftannen b2ijlt; maaVica ban bc iDccbacmcniö/ toeïue toegens» Adams inisbaab ay jjctn rttattc; soa aait/ affetjaan Cljiiatus 6ct]aa:3aainl)cib gcenc bïaatc baajbereibing af bcUtoaammaaïting ban sijn perfaan to as' tat ijet quot;Stij^ ben/ saa ftennbe edjtcr bersdber iuacïjt tat anje l-ïecljt'uaarbiging/ ay ijet fltijbcn bat baarna balgen saube/ toamieer ï^ij jijne Sid tat een ^êcljutbaffer san fteiïcn.
5. JJ^ij merftten ïjier baaren aan/ dat de Verzoening [met God,| cn de Vergeeving der zonden, baai Ijet 55lacb ban Cljii^tu^/ aanftaubtt en in bc cerftc yïaats; Ijaar aysidjt jjeüben/ tat bc rebbing uit ben ftaat toaar in luij baa? Adams sanbc bcrbaïlen toaren/ ücftaanbc in tjet ber«
ben
(a) Joan. V : 23. (/') 2 Kor. VIII: 9 ; Gal, 11:20; Filipp. 111:8, 9; Openb. 1:5,6.
XVIII Hoofdst. door bewijzen uil de Brieven van don enz. 419
tien ban gxmét/ en tc onbcrïiaWsÜciö aan bcn^oaü; bccsc [rctt^ bin®] irï Ijrt berijalücn/ naac taeïite ten nlicctuirtb en raablaoé jonbaa?/ jitïïtEcn als Clj?istur. tot titi) roept/ faoo?naamïijft en in üc eerfte yïaat^ onijiet. daarom Uio?bt ooït be ïïerljtliaarbiging seer getJoonlijft en bij nitneemenbïjeib Vioo?ge^teïb/ aïé een ïtittoerftfeï ban Christus Dood en Bloedvergieten, toefftcn be ontnibbeïijftc lt;©o?3aaft on^er ©erjoening en ban be ?0ergeehinrt onjer ^onben uitmaaften. iPan/ uit aüe bee.^e obettoegingen moet men geen^in^ bit geboïg afleiben/ bat deGehoor-zaamheid van den Eenen Mensdi Clirishis Jesus, oné nirt ;oubc toege^ refienb toojben/ luailt baar booj moei de Genade licersclicn door Rechtvaardigheid tot tjet eeutoig Üeben.
ï^et seïfbe ülecrftnft tambt toijber^ ,;eer bnibeïiju berfiïanrb/ en tig bebestigb/ in Ijet Aglslc Ilooldslnk ban Panlns Brief aan be Rora;n-nen. T'flrij bctoijï beeje piaata onlangrï boo? een anber/ iifiannijü ben (èeïeerben Br. .Iacomüe, op rene jeer boojtreffeïijfie toijse bcijanbeïb if/ ^aï ift be oberbieeging berseïbe tljanbé boo:bijgaain
ROMEINEN X: Vers 3, 4.
Want alzoo zij, t. to. be Jooden, bic eenen ijber tot lt;!5obïjabben/ maar nirt met brrftanb/ de Reclitvaardigheid Gods niet kennen, en luinne eigen gerechtigheid zoeken opterichlen, zoo zijn zij der Rechtvaardigheid Gods niet onderworpen. Want liet einde der Wel is Christus tol Rechtvaardigheid een ijgeiijk die gelooft.
ï^et onbettoerp Ineïti tjier befiooten toojbt/ too:bt boo? ben 5l'yoatcf aanbangïijït boojgefteïb en brrftlaatb/ in ijet 30 Vers beri boo?gaanbcn Hoofdstuks. JDerboïgenbë gaat hij boo:b/ om tjrt jeïbe te berebenee^ ren. Hit aanmerking ban be bjeembljeib ban bet ©oojfteï/ naar be gemeene bcg:ippen ber menfrtjen/ laat Iji} eene ©jaag/ [bij inijjc ban bertaonbering/] boojafgaan/ tc ow eoov^v, 500 afö bij bergeïijfte gelegen^ ïjeben meermaïen ban Ijem geffljiebt (V); Wal zullen wij dan zeggen? iPat \f/ Is er in beejen onrechtvaardigheid bij God (V/)? lt;Of/ Wal zullen wij dan lol deeze dingen zeggen-(c)? £)rt geen gij ïjier op boïgen Iaat/ aM een anttaoojb op bic ©jaag/ if/ Dal de Heidenen, die de Rechtvaardigheid niet zochten, de Rechtvaardigheid verkreegen hebben, naamïijft/ de gt;Rechtvaardigheid die uil den Gcloove is. Maar Israël, die de Wel der Rechtvaardigheid zocht, is tol de Wet der Rechtvaardigheid niet gekoomen; bat ik/ tot be Rechtvaardigheid jclbc boo? lt;!3ab.
^j5ict^
(V) Rom. III: 5 ; VI: 1 ; VII: 7 ; IX : 14. (lt;/) Rom. IX : 14. (é) [Rom. VIII; 31.]
4-50 XY11I Iloofdst. Do zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
frftijnt tnccr tegen öc lieöcn aanteïaopen/ öan tjet 0ccn Ijicr jit
tiij öc fiuiïtkn taajbt getaanix Heidenen, tiic in sanbc en iacï^ gii
ïujit ïeefben/ rn niet eeué tradjttcn naar ccnc ïïectjtliaarbialjcib üao? jSt
q?ob/ ücrïtjcegen nogtljan^ bejeïb-e/ oy be Prediking van het Evange- ük
He. Israël, baar tctjrn/ bic de Hechtvaardigheid zocht, en jicïï ticnaar»» (jpi ftigbe in aïïc D^cr'ficn ber UDct/ en |?ïijjten ban a^eijuajsaam^eib aan
(j?obc/ taaé tot bcstïhc niet getiaanien. ©an aïïc Voorbereidselen, Ge- jg schiklheden. Verdiensten, cn eigen ïiccljthaarbigöcib ter ïïceïjtliaatbi-
ging/ taarrn be Heidenen licrftaaften, 3©ant in bic aïïen i^ meer of gj
min een zoeken der Rechtvaardigheid geïegen; maar suïti? tuojbt met ü£i ücti'Ltiïting tot Ijitn ten cenemaïc ontrtenb. 5fcïïccn boa? ijet beloof in
ïfcm bic ben gobïoa^cn rcrl)thaarbigt/ licrft?ecgcn jij becjc ïïccljtfaaar# Rc
bigïtcib; jij berhjeegen bc Rechtvaardigheid die uit den Geloove is. cr
Jtëant bc ïietijtbaarbiglieib door liet Geloof te berftjijgen/ of tc bcrujij^ tc
gen bc Rechtvaardigheid -die uil. den Geloove is, jegt één (jet jEÏfbc. itit
2ïan aïtcsV berïgt;aïben/ toat ccnigsiné Ècïioojt tot Ijet zoeken der Hecht- in
vaardigheid, ïjDcbaanigc sijn aïïc onjc 33?erïicn en ^ïigtöetratïjtingen/ ïii
luojbt aïïc/ scïfs bc aïïcriniustc iubïocb/ oy on.sc Keeijtliaarbiging ont^ te
3cgb, Cn bit taojbt onrï boojgetjouben/ om oné bc aDnafljangïnïiljeib n
cn boï^reïite ©jijljcib ber aSobïijlie a?cnabc tc boen hefcffcn; taant taij C]
toojben om niet gerechtvaardigd uit zijne Genade, cn alle roem aan on^c S'
jijbc is uitgeslooten. M^cn taenbe boo?/ cn men ttai^tc taat men tail/ g
bit ié jefter/ bat 3ij bic bc Rechtvaardigheid verkrijgen, cn booj «öob 31
gerechtvaardigd worden, tertaijï jij de Rechtvaardigheid niet zochten, h
ïjier toe niet anbcré geraaïten ban boo? bc genadige Toerekening ban bc y
(Ccrctljtigljcib ccncé anberen. d
^oogeïijft jaï men segaen: 't ^ taaar/ sooïang jij in tjet Heiden- tj
dom ïcefben/ zochten zij geenszins de Rechtvaardigheid, maar nabat ö
ijim bc SL'cer ban 't ücbangcïic taaa ficftcnbgemaaftt/ 3otl)tcn jij beseïbe/ u
cn bcrfijccgcnsc. '©an/ bit ftrijbt boïftrcïit tegen be taoojben bc^ a
Sïpo^teïj*; taant Ijet jegt soobceï/ aï^ „dat zij de Rechtvaardigheid h
niet anders verkreegen, dan door het zoeken naar dezelvequot;. (Ccrtaijï y
juist Ijet tegengefteïbe in ben Ccftst gcïccrb taojbt. — J^icr boor taojbt v
bc onderscheiding taclfic bc ^yoatcï maaftt tll^siljcn bc Heidenen cn bc t
.looden, t. Ui. bat bc eerfien bc liteiijtbaarbigljcib niet zochten, maar ij bc ïaatftcn al, gangctjïijft taccljgcnoomcn. — De Rechtvaardigheid te
zoeken, fictceftcnt ï)icr ter yïaatfc/ ccnc ïïetljtbaarbigljcib ban ongeil v
gen tc ^ocften/ onjc eigen Gerechtigheid opterechlen (/'); ban bit ié r ;oobcjrc ban ccn nribbcï tc jijn ter berUjiiging ber iscct)tbaarbigl)eib/ . d
bat Ijet in tegenbeeï öet ftjatljtbaabigftc ücïctfeï baarban i^, 1
^nbicn berjiaïben 31]/ bic geene Rechtvaardigheid ban ijunseïben üc^ ï
3itgt;
XV1I1 Hoofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. -421
iet ?ittcn/ tn 300 bErbjccntü ban ijejEte jijn/ bat 51) nimmet Ectiigc poo#
tU 01110 bEEbcn om iJESElbc tE bEtfijijgcn/ nngtQang üao? hEt ^Eïoaf biE
•o? KEtfjtbaarbnjljEib ontbangEU boa? toEÏftE jij bao? (©Ob gECEtljtbaarbigb
ge- taojbEn/ ban moEt juïfté gEfc^iEbEU baai bE (CaEtEfiEning ban Ctjjiatuë
w* dPEtEcfitigöcib aan Sun.
an jijet gEEn aan bE anbctE jijbr/ tEn opjitQtE ban Israël gEjcgb too:bt/
je- cEUE taaï/ tóeffie in faEElEt ootEn jeec anaangenaam ïuibt
bi- 3ptic bingEn gEtuigt bE ^CpostEÏ ban ijun; naamlijft (1) ï^uiuie yoa^
of ging; (a) bEn ïlitflag bErjEÏbE; (3) 'JJn bc ÓEbcn [af Oaijaan] baar#
iEt ban,
in 1. J^nnilE Pooging taDjbt bu^ b0O?gEftEÏb; 2i} zochten de Wet der Rechtvaardigheid, jiw/.m ïfEt taooib aïljicr gEUEEjiflb/ ÜEtEEUEnt eeiie
's- ernstige, vlijtige, on wehneenende pooging. OiEC booi geeft bE 5lipoé^
?ij# teï bÈ Eigenfcgapptn ban Ijun zoeken ie berftaan. ©an ïjet scïfbc taoa^b
bE. bEbicnt Ijij jiclj ElbEté/ am aantebuibcn ijocbaanig jijne tocrüjaamijEib
ht- taatE/ Eit ooft bE anjc jijn mactc/ tEn annjicn ban (i5bangcIifcljE
-11/ ïtgniaafiing: [Ik jaage naar de volmaaklheid, of ik ze ook grijpen mog-te j (g). ^?e Jooden ooft ban toeïften bE 5CyoatEl IjiEt fprECltt/ biarEii
'•'i'3 niEt traag in bit [jOEÏtcn bEt Rechlvaardigheid,] maar geduuriglijk nacht
^i} en dag God dienende (h). gij toatEn aott gEcnE Huichelaars [nadj
13e Schijnheiligen, in ben ftEtiiftEn jin/] biant bE ^pastEÏ gEEft ijun gEtni#
[il/ gEni^/ bat JE eenen ijver lol God hadden (i). I^n tJEt gEEU bJaar tOE
ob jij tiu^ arftEibbEn/ taa^ d Nouob dixainnrvy^ de Wet der Hecht vaardig-
in, heid. ^iE lUEt/ toeïlk eeiie volmaakte persooneele Rechtvaardigheid
bE ttaa? a3ab bojbErt; ten aanjiEit ban taerfte gEjEgb toarb: üe mensch die deeze dingen doet, zal door dezelven leeven (k). T'e 5tpa^tEÏ ÜE#
;n- baeïbe ïiict berljalben be Schadnuwwei niet bEtbet/ ban üaa? jaabceï
iat te anbEtljaubing bEtjEÏbE uit kjacljt ban 4?Dbs ^jnftcUing/ een gebeeïte
,c/ uitmaafite ban be ^ligten ber ^ebeïijfte iJDet. JJDanneer Ijij ban bejEïbE
e^ alzonderiijk mEÏbing maafit/ ban Ijeet iiij je/ de Wet der Geboden in
-id Inzettingen beslaande (/); maar nergens tuaibt je de Wet der Rechl-
'ijï vaardigheid genoemb/ noeij be Wn taier Recht in ons moest vervuld
bt worden (»»). ïhui zoeken van dc Wel der Rechlvaardigheid, beftonb
öc bErljaïbrn in bE bïijtigE taaarncming ban aïïE 3?ïigten bet y5eljao?jaani#
ar tjeib/ baigEUbs bE ÏÏEgelen en ©aozfdjiiftEn bEr ^EbeïijftE il^Et.
te o, Uitkoomsi beejer paoging biaö/ bat jij tot dc Weuler Rechi-
ei# vaardigheid niet kwamen; vónov fiixutonvujg oü'x è'q^aaib.i. füj berujee#
'•$ gen baar boa? geene ii5erecj)tigljeib baai ^ab. iécljaan bit Ijet einde
b/ . der Wet biaö/ naamlijït eeuc Hechtvaardiglieid boor (i?ab/ opbat bE mEii^eïf boa? bEjeïbE magt ÏEEbEii/ jij nagtïjanö ftonbtn bEjEÏbE niEt
c-5 bereiftEn. 3» ^)c it#
(o) Filipp. III: 12. (A) (Hand. XXVI : 7.] (1) Rom. X: 2. (/■) Rom. X: 5. {/) [Gal. II: 15] (m) Rom. VIII: 4.
^22 XVIII Iloofdst. Dc zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
3. Reden of oorzaak üan Ijct niislufiïtcn ban bccjc ïjunne ijberige iPooging/ gdegen iu ccn dubbele misvatting aan tacïftc jij üastljicï* öm. iE5c Eerste bctjof Ijct middel ter berftjijging bier ïïecijtbaarbigïiEib; cn bc andere tkftcmb/ in ten bcrftccrb ÊcgjijJ ban ben aart der Rechtvaardigheid seïbe. l^ct ecrfle binbt men in ïjet 3a Vers [ban ijet Negende HooldstukJ bust baojgetlcïb: Omdat ze die zochten, niet uit den ge-loove, maar als uit de Werken der Wet. Gclool' tn Werken, jijn be ttuee eenigftc tnibbeïen om be ïiecfjtbaarbigVjeib te bcruiijgen/ en beesen 3i)n tegen elfianberen Dbergefteïb/ cn anbeftaanfiaar met nialfianberen/ niemanb boo? üeiben tegeïijft bc ïïerijtbaarbigljeib soeftcn ftonne. Sij ïaten ?;iclj niet onbec één bermengen/ tot één cnfteï mibbeï om bc ïïceQtbaarbigïjeib te berftjijgen; maar 31} [taan tegen cïftander ober/ geïijft Genade en AVerken, snïïts Ijet geen boo? be ééne is/ niet booj bc anbere jij (w). ^e^eïben in bit ftuft te üjiïlcn faamenpaacen/ ia Male sarla r/ralia 77ccjnicqnam coil quot;ie. rescinditur; [kwaalijk saamenbangende genade bij eikanderen te voegen, zoo dat niels hechte, maar alles scbeure. | 4*n bc reben Vierban iïi beeje: ombat bc ïïectjtbaarbigöcib toeïhe '^et beloof 30ciit/ of bic boo: ijet geloof tc bcrfijijgcn is/ bic ^ecccljtig^ Ijeib is/ toeïlte 0115 taojbt gcftljonlsen/ en toegcrcüenb/ tïi bic boo? Ijet üMoof aïïeen aangenoomen tao?bt. t^et a3eïoof ontvangt den Overvloed der Genade, en der Gaave der Rechtvaardigheid. — JtÜaar Ijet geen boo? bc JJDerften te bccft?ijgen i^/ bat i^ ons eigen, inüïccbpnbc in oiiEf/ boo? onjf ititgeüierftt/ maar niet aan ons toegereïtenb; taant Ijet i^ niet anbers/ ban bic ffiicrïtcn 3cïben/ met ay3i£ljr tot bc (!?ob^ ïijfte 313 ct.
€n itan bc ïSetljtbaarbigBcib boo? 6ob/ aïïeen boor Ijct beloof beiv i{?eegen taa?bcn/ en 311(1'!5 in bolflrefttc tegcnfteïïing ban aïïe èDcrftcn/ taeïften/ inbien bc mensrlj bC3tïben boet obcrcenftomstig bc JEU-t/ Ijij boo? bc3cïben 3at ïccbeu; ban i^ Ijet aïïeen.boo? tjet lt;6cïoof/ bat taij boo? ifob geret|(tbaarbigb tao?bcn/ niet anbcrö tao?bt aan onsen bant baar toe berei^eljt. ^n ban taat aart bccsc ïïctfttbaarbigbcib 3iin moetc/
reebïi getoonb.
ï)oo?ber. 2'nbien ijet beloof cn bc herben/ aanttcmerbt aïé mibbc^ ïen ter berbrijging ban bc ïïerïjtbagirbigijcib/ of bc'r Jücdjtbaarbiging boo? 3?ob/ aïé fltijbig en onücftaanbaar tegen cïïtanbcrcn too?ben obcr^ gcftclb/ 300 aïé uitb?uïibeïijft gcftljiebt/ ban is ijet onmoogeïijft/ bat taij boo? beseïben boo? (i?ob 30iibcn gerecïjtbaarbigb taD?bcn in bcnjeïf^ ben 3111/ en oy bcscïfbc taijsc, JPanncer bc 5l'yo^tcï Jakobus 3egt: Dat, de menscb uit de werken gerechtvaardigd worde, en niet alleenlijk uit bet Gelool' (0), ban ban Ijij baar boo? niet berftnan oaje ïiccljtbaarbi» ging boor (£iob; taaar in 3c onmogeïijb bonnen faamengaan. JJ|)ant
niet
(quot;) Rom. XI: 6. {0) [Jakobus II: 24].
XYIII Iloofdst. door bewijzen uit de Brieven van dtn enz. 423
i0c niet aïïccn bjojticn 5e boa? ben ?(Ipaétcï Ijicr tct pfaatfc aïj^ untieftaan^ fiaat niet ulftanbcccn betrïiïaarb/ maar men 5011 bus Ucrfdjeiben faaitcn iö; ban itecljtbaarbigamp;cib ter onje ftcrtjtbciarbijjiinj tnüaercn/ toelften oip ^1- üeftaaniiaar taaren met eïftanberen/ en üan toeïüei! be eene be anbere 3°- jaube bertaaeétcn. mgt;it taajt ban ijet eerste wanbegrip bet Jooden, taaar se- uit beeje Uerfieerbc Ijanbctoijje gc'üaaren taerb: ^Dat jij de Rechivaar-digheid niet zochten uit den Geloove, maar als uit de Werken der Wet. •cn ïfanne ttaeebe misvatting, Ijab ïjaar öpsicljt tat be Rechtvaardigheid :1V seïbe/ boa? üieïïte men ban? gt;i?ab gercditüaarbitjb inaibt, '©ecse'aaj^ rtc* beeïben jij hunne eigen Gerechtigheid te maeten taeesen (p); Ijanne öc eigen persooneele Rechtvaardigheid, lieflaanbe in ljunne piigtbetraclj^ 'r/ tingen en ^eljaa^aaintjeib/ merftten sij aan a'fó be eenige ïïecljtbaar^ öe bigljeib baai tacKte men haa? a?ab üan gerecïjtbaarbigb taajben. «Deese 'tc sadjten jij bierljaïben opterechten, geïijft be Farizeeuw ban bi elften be de gaïigmaafter in be 6cïi}fteni^ bermeïbt (q). a5n bccje misbatting/ ge^ e-1 paarb met ljun uagmerlt en taeïeg/ baar uit antflaanbe/ om hunne ei-gen Gerechtigheid opterechten, laaé be baa:naame aajjaaf!/ bjelfte ljun Squot; be ïtecïftbaarbigïjeib a5abs' beeb berbierpen; geïijft/ ijeïaas 1 baaj bee^ 0? ïen nag Ijebenbaagë gefdjiebt
'r- biat in ana gebierïtt/ af baai anö bejrieftt biajbt/ in geijaaijaam^
Ct Ijeib aan gt;i3abe/ bat ijt onze eigen Rechtvaardigheid. Jïrijaan l)ct jeïbe öe in ben 6eïaabc/ en baa? ben inbïaeb ban 6abói (öenabe maage gefcljte# ut ben/ ijet is ecljter onderwerpelijk Ijet anje/ en baa: jaabejre Ijet iletljt-b* baarbigljeib ii/ ié Ijet onze Rechtvaardigheid. .ilSaac aïïe J3ecljtbaar= bigljeib bie anse eigene i$/ ig jaa bjeemb ban bie tiecljtbaatbigljeib baai ^ taeïfte Inij baa? a5ab maeten gerecljtbaarbigb biajbeu/ bat selfs be ijbe-= 'V rigfte paaging om dezelve opterechten, b, i» am be^eïoc ten grond van )|j onze Rechtvaardiging te bacn ftreftften/ Ijet gereebftc raibbel ;ij/ am 'ij . ansi te biebertjauben ban eene [lietaameïijfte onderwerping aan/ en ain^ it tjcijinij ban bic Itedjtbaarbigljeib baa; toeïftt toij afleeu ftannen gererljt-c/ baarbigb btajbeii,
^Dit ftaitte be Jooden in tjet berberf/ en bit sal ten aïïen tijbe Ijet au-^ getuft 3ijn ban aïïe be suïften/ bic ap geïijfte bjijjc ala jij/ be ïïccijtbaarv g bigljeib jadtcn. -i*n crljtcc ió bc nicnaclj Ijicr ban niet ïigtïijft afteiiicn^ gt; gen/ nacft te üetaccgen ain cencn anbeccn In eg inteftaan, Tgt;it geeft be it Stpaatel tc ftennen/ bjaiineet Ijij jegt: Zij zijn der Reclitvaardiglieid fquot; Gods niet onderworpen, ^ccje fïccïjtbaarbigljeib ban a5ab ié ban bicn quot;■ aart/ bat menfdjen tjaaijmacb gansdj anbiillig ig/ am jidj aan be^ it jcïbe te onderwerpen, gij ftïtn aaft niet anbera bcrftiecgen luajben/ ban baa? julft ccnc onderwerping en vernedering bes Ijarten/ bjaar baa? t men aïlc eigen ïiecljtbaarbigljeib ten cenemaaïe berjaaftc. 2ij bie Ijet t niet bulben ftannen/ taanneer men fielt: ^gt;at be mcnsclj bieïfte naar
Dciuiil
(/) Rom. X : 3. (//) Luk XVIII: 11, 12.
/(•24 XVIII Hoofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
ia
Deugd en zedelijke Rechtvaardigheid tcatöt/ en Öaa? op ^ijnc lamp;ClJOU= l0| benig pangt te gjanben/ ojj ccncn ttcrliEcrbcn tactj jij ter Sjccftrijging
ban lt;i5cnabc in Cij:istuö Sicfus/ bcratljtcn oycnlijft bc 'ÏCccr bc^ v0
bat i?/ bc Sccr ban ben heiligen (i3cc?t jelücn, jjC
Oct oagmcrfi bca 5Cjjastc(ë bliflJt bcctjalbcn tc pju/ ans tc ïcercn/ bat jjg
niet alïccn ïjet Geloof cn bc ïiccljtbaarbigljcib bcg (i3cïaofg/ met bclJDcr^ ^
ftcn/ aïs aajsaaftcn anjer ïiet^tbaarbiging/ anüeftaanbaar/ jij; maar aal'x En
bat fteuncn Dy eigen 3tgt;crïien/ alg mibbeïen ter Uerïtjijging cener jj,.
Üiccijtbaarbigljcib baoj (öob/ oné ten ceneraaaï belette ban on? aan be ^
lÏEcijtbaarbigjjcitj ban lt;i3oti te onderwerpen, of bejelbc aanteneemen. ov
3£ant be ïïecljtbaarbigljcib öic uit ben 'öelaabc is/ ig niet on^e eigene; Ijet jjE
i? be tiecl)tbaarbigtjeib ban 6ab/ bat.gccnc lueïft ï)ij oné toerekent; maar g
be ïtctljtbaarbigljcib bcr JDcrïxcn is bc on^e/ 3e is bat gcene bieïU in oné jj,,
getaerut/ of bao? onsï bejridjt taa:bt, Cu geïijfterbiijé bc ©erften in gce^ ^ nen sin gefcljiüt of bienstig 3iju/ om de Reciitvaardigheid le verkrijgen ol'
aanteneemen, biciftc/ ombat 5c be oiijc niet is/ ons Uicubt t0egerclienb/ jj? maar ftrijbig tegen be^eïbe jiju/ aïs tegen ieté bat aan bc^clben ljuuue bjct^ ; aj
tifcijc. taaarbije ontjegt/ cn berbiebt onje Sccljtbaarbigljeib uittemaaltcn; jl!:
500 Ijceft Ijet 6eioaf ooïi gecne gcfcljiutljeib uadj gcpascljcib in jiclj/ om er eene inkleevende Rechtvaardigheid te jijn/ of aïs joobaanig aaugcmctttt of
aan onji toegcreftcnb tc taaiben/ naarbicu beëselfó eigen aart en taertting rE
bcflaat/ in aï Ijet bertroutacu/ bc Ijoop/ en bcrtaacïjting ber stel/ ter ^
ïïecljtbaarbigricib/ cn JCanneeming bij gt;öob/ op een' anber tc bc^tigen. ^
©it bia^ Ijet ongciuft ber .looden; jij ftcurbeu get ccn beter/ een bc-taameïijfier/ ja een beiïigcr en tjeifigcr lueg boo? tjuu/ flecbö tc arbci= ben/ om booj bc geijooisaame bctraeljting ban tjunncn pïigt oberccn^
ïiaaiustig bc 4?ablijïtc É)ct/ jiclj ccne eigen iïetljtbaarbigljcib tc bcr^ ju ftrijgen/ bau te beuftcu bat jij boo? Ijet aJeïoof in een' anber/ boo? (60b
jouben fiouneu gcrctjjtbaarbigb tao:beu. cï©cii fleïïe ljuu/ en aïïcu bic quot;ut
op bejeffbe biijsc benifcn aï» jij/ aïfeë booj oogen laat men biiï/ inbien |j-
3ij niet eene ïïecljtbaarbigljcib ban ijun eigen bejitteu/ bicïlte ten gzont nj
Runner b?ijmocbigljeib ftreüfie booj (!?ob/ nooit Uan [50a jij bcufteuj jg bc JJDct berbuïb bio:beu/ en bué jaï 5c gen moeten berboemen,
(Dm bit ïaatflc flacïj ban Ongeloof uittcrooicn/ flaat bc Apostel ljuu toe/ bat be 3)?et haar Einde moete berciftcu/ cu boïmaafttïijft moetc ber^ f ^
buïb bJOjben/ sullen taij ooit boo? ij?ab£ aangesicijt ftonncn recljtbaarbig g, jijn; en tebens brijst Ijij aan/ Ijoe jufftg gefdjicbe/ cn biaar men alïeen , jjj naar te soeften jjebbc. Het Einde der Wet, jegt ï)ij/ is Christus lol Rechl-
vaardigheid een ijgelijk die gelooft. iJDij* bcljocbcn ons niet tc beïtOUl* g,
meren met een naautaïfeurig onbersoeft/ in to clue berfcljiïïenbc betee^ aj
Uenisfen Cljiistué ftonuc gejegb toojben rt?.oigt; rob hei Einde, de j|
Vervulling, de Volmaaking der Wel tc jijn. ©e JCpogtcï bepaalt sijue ^ meening buibeïijft genoeg/ boojbicn ïju uict fiegtg in 't gemeen jegt/
bat
XVIII Hoofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 425
öat het Einde der Wet jij/ maat bat suïfté 31} nv Sixccioavyfe
I1quot;' tot Rechtvaardigheid, cencn ijgeïijft trie geïoaft» gioote Saaft taaat^ 'quot;S ban gdjanijclö iuaibt/ eenu Rechtvaardigheid, ter Rechtvaardiging voor God. ^ecjE taajijt tacgcftaan te 31)11 bc Jüeclttöaarötgftcib hiElftc öc 3I?et bacbcrt. a3ab ci^töt gccnc anbere ïïecötüaarbigljüib ban anö/ quot;at ban bie bc 3©ct hao?fcö?iift:. DM nict^ anberé ban be Kegel bcr cr^ ïEïetötbaarbigÖEiö; 3c ij? Ijct Nablijft ©aarfcïijift ber föecijtbaatbigïïfib/ Cli:i'{ tn ban aïïc bc pfgten bic bjij fcïjuïtiig 3ijn» ^5at brij bohjenbEt bc3elbc ucr bao? (i?ob 3onbcn reeïjtbaarbig 3ijn/ taaë ijct ccrftc cn aajfpjcnghjfE 1€tnbc bcr DDct. vünbcrc (Dagmcrftcn biaac tae sij tljanbï? bient/ al^ lcn' overtuiging van zonde, cn bccaojbecïing af berbacniing tacgcn^ bc3tlbc/ 'JEt bcc3cnquot;3ijn bij tacbal tat bc3cïbc gebacgb/ maar öcjjaa:bcn niet tat Ttet aa^ Orinbc tnaar toe 3i} ccr^t toaé ingctïeïö. ©cc3c Jxecljtbaarbigtjeib bieïitc 011'' bc 31lgt;ct cisrljt/ en bic geijeeï en aïfeen be ïtccljtbaarbigljeib uitmaaiVi ïCE* taeïïte öab ban an^ bajbect/ bc bcrbuïïing ban bit 4?inbc bec 3JDet/ 11 ol 3arijtcn bc Joodon in bc üetradjting ban bc JBcrftcn cn ;Pïi0tcn/ bic bc niï/ 3Egt;ct geöiebt. ü^an met aïïc |unnc paagingen/ en ïjet infyannen ban Jct^ ï; aïïc ^unnc ftjacfftcn/ ftanben 31) naait bic ïtccïjtbaarbiggcib berbuïïen/ icn' notlj bit Cinbc bcr JJDet üerciften/ öet geen crljtcr baïftreftt naabig ia/ anI en 3anbcr bicïft bc men^eïj baa; ccuüiig raact amïtaamen. t af 5([pa^te{ taant bcrljaïbcn/ bat bit aïfcé ïangé cencn gan^dj anbe^
m3 ren bicg gcftljtcb sij; bat bc lïccijtbaarbigheib [af Qct Ifïccljt] bcr 3)5et 1:cr bcrbuïb/ en bcr3eïbcr €jnbe ten aansicn ban be ïïccjjtbaarbigljeib baa? icn. bereifit tij/ in cn baa? Cïf?iatii^. i)Dant tjet geen bc 3©et ci^cljte/
bat ïjeeft ï^ij berbnïb/ cn bit taajbt taegereftenb aan aïïen bic gcïaabcn. ï^ier mebe bcanttaaajbt bc ^Cyasteï bc ganfetje ©jaag/ aangaanbe be -cn# Rechtvaardigheid, baaj taeïïte men baa? öab Han gcrccljtbaarbigb bia?^ Lcr' ben; cn in get be3anbEr [brijét M aan/] öac aan bc ^fcljen ber 3©ct ^fb baïbacning 3ii gegcebcn. ï^ct geen blij niet fianben bacn/ ijct geen be 3©ct in an3 niet ftonbc tcbieeg Bjengcn/ bebiijl 3ij baa? ijct blceétij J'cn fi?atijtlaa^ iaaé; §et geen blij baa? bc anberïjaubing ijaarer öcbabcn ani: niet nitbierften ïionben/ bat ijeeft C{)?igtu3 baa? an^ gebaan; cn alsaa 'EnJ ïfij get 'Cinbc bec JEgt;et/ tat Sccljtbaarbig^eib baa? een ijbec bie geïaaft.
3bc JJ^et ci^tijt eene ïïcdjtbaarbigïjeib ban ané; bc berbuïïing bier jun JiEcljtbaarfaig^eib/ ijct Einde bicïu 3ij ücbaclt/ cn 't geen naabig ié/ ^Ep 3UÏÏen blij baa? a3ab geretijtbaarbigb bia?bcn. ©it [Cinbe] ftan niet :big berciftt bia?bcn door eenige onze eigene Werken, natij baa? ccnige [Ecn ïiïecljtliaarbigfjeib bic blij ban on^eïben magtcn 16e3ittcn. .ïBaar bc cllt' ï|ccrc Éefu^ Cij?iStu£ i| 3uiri5 aïïcé baa? uné/ cn in an3c plaats, ©acij 0111:5 ijac 3uirts 3011 ftanncn pïaatS Ij ebben/ anbers ban baa? be Caereftening tEE'i aan an^ ban 3ijnc lt;j5cijaa?3aam5cib en ïïcrtjtbaarbigijeib/ baa? bicïftc ,,dc ï^ij bc 3)5ct bcrintïbc/ ïtan ift niet ïtcg?ijpcn/ en liia?bt ané oaft/ baar^ tjnE 3Eftcr/ baa? ben $Cpa^teï niet geïeerb.
'0t/ 54 ï^et
bat
426 XVIII lloofdsl. Dc zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
ï^tt Middel, taaar baa? toij bit Einde bcc ücrciitcn/ ïjct geen toii boa? ernse fl:crtxftc yoagingen om onnc eigen (©eret^tigftcib optcnclgt; aa ten/ niet boen uannen/ iö baa? ïjct Geloof aïïeen; Christus is het Einde I bei
der Wet, lol Rechtvaardigheid eenen ijder die Gelooft. ^Cts? anbees aït ten bee^en apsictjte met Ijk a?eïoof tc tatïïen bermengen/ të niet aïïeen «n ftrijbig tegen ben aart beé *6cïaaf^/ en ber 3)Derïxen/ ten aandien ban ge
berselUer gefcfiiïttïjeib en fiefitoaatnljeib tot pet öerïx?ijgen eenec ïiedjt# Go baarbigïjetb/ maar taebetfpjeefst oati rnnbuit ïjct nngmerft en be taaa?-1 c i.
iCaat b:ij bc nicnfcï)cn jiclj bciïurïtigcn in ijunnc Onderscheidingen, ,,d
bic ift niet berftaa/ (ïjct geen ift mij miafeïjien feïjaamen 3011 tc scggen/ „k
inbien iïs niet Dbcrtuigb toarc/ bat jij bic er gidj ban iicbicnen/ 3e seïben lie
niet berftaan;) Df in ïjnnuc vitterijen, tegenwerpingen, gewaande ge- 33;
volgirekkingen, bic ift niet acljtc. ï)ier aan UTcnstljt mijne ?Sieï boa: aïi
aitoa'i baatteïjauben/ ïjicr in Incnaclj ift tc berusten/ Dat Christus liet gj
Einde der Wet zij tot Rechtvaardigheid eenen ijder die gelooït. ^fift bli
tluijfeï er naft niet aan/ nf aïïc bc gccncn/ bie'rcdjt ücgjijpen/ iuat Or
a?ab5 J©ct ban ïjnn eiadjt/ ïjae baïflrcftt naabig ïjct jij bat baar aan IT
bolbaan/ cn berseïber Einde bcrbnïlj tacubc; en ïjoe biey onmagtig jij amp;
3ijn/ nm ooit boa? eigen yoagingen julft^ uittcbicrften/ sullen/ boo? 't gc
minst taanneer be tijb ban ttatétcn booiüij \§/ Ijunnc tocbïugt tot bc. zij
Seïfbe ruót^ en [djuilpïaats necnum. bi
TCaat on^ tïjanbj? obergaan/ ter befeïjautaing ban een anber 43etitigc^ m
nisquot;/ uit een' ber anbere ^jicbcn ban ben seïfbcn 5CjJ0.^tcï. cn
cc
1 K O R I N THEN I: Vers 30. öc
fU
Maar uit Hem zijl gij in Christus Jesus, die ons geworden is Wijsheid K
van Code, en Rechtvaardigheid, cn Ileiligmaaking, en Verlossing. cc
ï}ct oogmerft bc^ ^Cpostcïö in beesc bioojbcn/ \i/ aantctooncn/ bat zc
alles wal wij noodig hebben, om a?obc bieïüctjaagïijft te jijn/ boo? ^ent 3c
tc ïceben/ cn tot bc genieting ban l'}Em te gcraaften/ taij bit alles üc. te
Sittcn in en boo? 3:cfurï Clj?istué. €11 suïftë aan bc ^ijbc ban 4?ob/ uit di
Vrije Genade,'300 atë in bc eben boojgaanbc Verzen geïeerb taa*?. €11 bi
aan bit alle 5 ïjeöben In ij bed/ uit ïuadjt ban otijC naaubjc Derecniging bï
cn inplanting of inenting in Tiem. [Uit Hem,] £!• durov van Hem, Of nc
door Hem, ft» Un a?ab ben 5Dabcr/] aïa bc Ccrftc 25?on en *Oo?3aaft €
ban bit ^eil/ 3ijn taij in Christus Jesus, bat i$/ ingeënt in ï?em/ met ïji
ï^cm bcrcenigb/ aïé iïcben ban 3ijn beramp;o?gen-Cigt^aam; bitiöbcbc^ fn
ftenbige öetceftenié ban bic fp?Eefitaijé in '^ï^ccrcn iBoojb. vCgt;c3)3eïbaa^ bi
ben bic toij haar boo? ontbangcu/ too?ben in bc boïgcnbc toao?ben op^ di ncteïb, l?oclj eer^tïijft taoibt bc Weg en ïjct Middel, toaar boo? toi;
aan
XYItl Hoofdst. door bewijzen uit de Blieven van den enz. 427
jccn
aan ticjcilicn brcï licjlijijgcn/ of to^ar boo? je aan ons gcfcttonficn inde ; öcn/ faaojgcfttlb: Die van Gode ons geworden is. i^ct iè tooj *J5oiï acrö aïbti^ ficfcljü'tt/ bat i}ij bit alÏEji boo: ons joubc totcscn. 'Qg ^/un-,»^ yiv Teen unó Qitov aïluaac |ljet ©oojjetfeï] dno bc uiiwcrkendc Oorzaak aanbuibt/ ban ncïtjft ^ in 'öct baorigc. ^otö oy to at Iniijc is Clirisius ons dus van iljt^ Gode geworden, of luat öPaab ban J?oti taG?bt Ijiec mebe lieboeïb? So^ 00?- c ij n sal ijiec ojj anttaoojben; „liet is eene algemeene Daad dor God-I „deiijke Voorzienigheid, waar door hel gebeurd, oi dus uitgevailen is, jen, „dal op de eone oi' andere wijze de Ileere Clirisius gezegd wierd dit al-jen/ „les voor ous ie zijnquot;, ^an [wij jegvjen/ bat] ïjet niets anbet^ te licn itennen jjeebe/ bat bie jonbetïinge ^tljififiing en ^efteKing ban ^obö ge- | ï):i)c a5cnabe en iDi)sï)eib/ toaar booi Ctjjiütuö berotbenb luerb om bit ioo? alfCG boo? uuo te jijn/ nebené be baabïijfxe sjCoecciicninvj/ baar oy ijc* het 5j?onb. 5Cï ons aanbeeï/ öerjjaïben/ aan Clj?i,5tU5i/ In at 3peïbaabcn Sift In ij ooft ban ü)cm bcrft?ijijcn/ [jet ftennt aïteé oy be Vrije Genade, en luat Onafhanglijke lieslelling van God, en geengjiné oy iets in oii^jejben. aan JJDaren taij ban getjeeï ontüïoot ban eigen P.echivaardigheid, ï}ij të ban j jij ({?ob ücfcfjiut om onse 0ecljtbaarbi0ljeib te ;ijn/ en i.s? ;nïfts boo? on^ j? 't gebJo?ben; Ijftlneïti oy jjeene anbere Inijje gefcljicben ftan/ ban bat be- zijne Rechtvaardigheid de onze worde. JCant SMj ij» in bietboege onö ge* tao?ben tot Rechtvaardigheid, lleiligmaaking, en toat bie^ meer ber^ ige^ meïbt too?bt/ bat alle Roem in cnöjclben ten eenemaaïe i^ nitgefïootcn/ en bat hij die roemt, te roemen hebbe in den llecre (s). 3l3aar er ij* eene jeftere It e clj tba ar bi gij e i b/ of VuijBC ban terïjtbaarbig te jijn/ Inaar boo? men ftoffe Ijeeft tot roemen (t); en toeïfie bus ben roem niet uitfluit (u). Cn bie ftan niet anbers yïaaté Ijeübcn/ ban Inanneer onje l,citj Iïeeï)tbaarbigtjeib in onsjeïben of inftïeebenbe in onö iö. 33?ant oy taeïft eene taijse Utij bie ooft mogten berft?cegen ^efifien/ taaar boo? 3c ooft boo? ons berbienb/ of in oirê mooge getaerftt sijn/ 5c it? nogtlfaiut on-bat ze eigene, 300bc?rc aï^ iet^/jooiang to ij ftljeyfeb? jijn/oné eigen Inee^ |em jen ftan. iEMt foo?t ban ilecljtbaarbigljeib ïjier berljaïben uitgeftoo# ; lie# f ten. Cn/ be ï)ccrc Cö?igtué onó zoodaanig van Gode lot Rechtvaar-' uit digheid geworden, bat aïïe roem aan onje sijbe ié uitgcflooten/ ja toaé €n bit het Einde en oogmerk taaar toe ïMj onö tot Ixccijtbaarbigljeib taerb/ ing/I ban ftan jnlft't niet anber^ gefdjieb jijn/ ban boo? be Toerekening zij-, of ncr Rechtvaardigheid aan ons; taant Ijier boo? tao?bt be Cenabe ban ;aaft 60b/ en be roem ban Cljjistuö perfoou en ^ibbeïaarstaerft/ bcr-met Ijoogb/ en aïïe geïegenlje-.b om in onéjeïben te roemen gan^cljïijS afge# : üc- fneeben. -— ©ij taiïïen boo? bit (!?etuigcni^ niet^ meerber üetaijsen/ ban baa* bit: lt;J?at baar taij jeïben geheel verstooken waren, van eene Rechlvaar-oy#: digheid om voor God te konnen beslaan, Cïj?istn^/ boo? eene genabige taij ' ^aab
aan (s) 1 Kor. 1:29, 31. (/) Rom. IV; 2. (//) Rom. 111:27.
428 XVIII Hoofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
lt;ï?aab ban töoöïijïtE ^oercftcning/ on^ ban (öaijc octanjijcn jij tot Kccïjt^ vei
baariJigtjcib/ oy snift ecnc Inij^e/ bat toij niet anber^ Bonnen nocö moo# bii gen roemen/ ban in 6ob*ï 6enabe/ en in be ïtetljUiaarbigljeib ban
CQjigtuö stlbcn. — (Ce Kardinaal Bellarmun poogt bjicÜJerf bee^e mi
Jgt;ïaat? te beanttaoojben» gijne ttaee eerfte rebenen ftoomen op l)et ge
selfbe uit» 3]n be berbe/ taanneec men 5e ban naamp;ij fieftljoulnt/ ftaat ||e
gij alle^ toe taat toij herbeebigen. Cli
©00? eetjst tail ijij : „Dat Christus gezegd worde onze Rechtvaardigheid te dc
„zijn, omdat Hij dc uitwerkende Oorzaak derzelve is; even zoo als God onze be
„Sterkte genoemd wordt. En dus heeft hier eene Overnoeming plaats, van liet bc „uitwerksel tot dc oorzaakquot;, ^ft anttaoojbe: J|et ij5 taaar; be ïjeere Cljji^
tn^ is» boo? gijnen ^eeét be uitwerkende Oorzaak onjer perfooneeïe inltlee^ jt
benbc ïiccljtbaarbigijeib. i3?oo? sijne (J?enabe taojbt 5c in on£ getoerftt; 5c
ï?ij bernieutot onje latuur naar lt;J?ob^ 23eeïb/ en jonber $gt;cm ttonnen gt
taij niet?? boen; berïjaïben onse Ijeübcïijfte en baabïijfie ïtecïjtbaarbigljeib üt
ban J^em» ©orlj bee^e pcrsoonccle Rechtvaardigheid niet anberp ban onsc bi
^eiligmaafting. lt;i;n offtij00!1 bie inwendige llebhelijkheid bet tnfiïeebenbc bi
en a be/ en be taerftjaam^eben baar uit boojhbloeienbe/ fomtijbé onze
Heiligmaaking, en fonitijbé onze Rechtvaardigheid genocmb taojben/met ct
opjicgt tot bic taerRjaamijcbcn/ 300 taojbt 3e cdjtcr nooit onberfeïjeiben bi
in onjc Heiligmaaking en onjc Rechtvaardigheid. ^lEJaar in beeje plaats 51
toojbt Cö?i?tuö gegegb on^ tot Rechtvaardigheid, en/ aïj? ictg jjierban ge# ci
ïgt;eel onberfeïjeibcn/ tot Heiligmaaking getao?ben te sijn/ en bit ïaatfte i^ b
bic infileebenbe Iierïjtbaarbigïicib/ taeïfte boo? ben (öee^t en be a?enabe ti
ban Cïj2istué in nné getaerftt too?bt. €n öc inwerking ban perfoonceïc bi
ïictïjtbaarbigïieib in on?/ get geen onjc ïfeiïigmaafting ig/ en be Toe- ti
rekening fijner Kcrgtbaarbigljeib aan onsV taaar boo? taij boo? a?ob %
redjtbaarbig jijn/ fionnen niet fiegt^ seertacl faamen gaan/ maar jijn h
Scïfö onaffrijcibBaar aan elfianberen bcrfinocljt. la
$}ct Tweede, boo? ben genoemben ^t5?ijbcr hetaeerb/ i^: „Dat ï
„Christus gezegd worde ons lot Rechtvaardigheid geworden te zijn, n
„voor zooverre Hij onze Verlossing geworden is. Maar Hij is onze g
„Verlossing, omdat Hij ons verlost [of vrijgekocht] heeft. Zoo wordt b „Hij ook gezegd, ons tol Rechtvaardigheid te zijn geworden, omdat „wij door Hem rechtvaardig worden;quot; of geïijft iemanb anberj? jegt/ „omdat wij door Hem alleen worden gerechtvaardigdquot;. — 35ee3e uit#
leg ftoomt met ben boo?gaanbcn obcreen/ naamïijft/ bat in alle bc Bc^ quot; jonberljcbcn ij'cr bermeïb/ eene Overnoeming ban get itittacrfifeï tot be (ipo?5aaft plaaté Ijröamp;c. ©org taat bie geenen al£ bc Oorzaak aan# merften/ bic bc taoo?ben berfilaarcn/ „Door Hem alleen worden wij
„gerechtvaardigd,quot; Beften ift niet te bcrfl:aan. Bellarmun cdjtcr 11 ftoomt ber JOaarïjcib nabcr; taant geïijft Cï}?iptu^ gejegb tac?bt/ ons van Gode geworden te zijn tot Verlossing, ombat taij boo? Jijn Bloed
ver-
XVIII Hoofdst. door bewijzen uil de Brieven van den enz. 4.29
tfyt* -verlost of ^ijn ban ^anbc/ boob/ cn ijcï/ feaa? öcn
ma# bicn boo? oiie» tjeeft oygclnagt; [ïjet geen eïbcrö genoemb taaidt:]
ban Wij hebben de Verlossing door zijn Bloed, naamlijk de Yergeeving der
CE3E misdaaden {v); 50a taOJbt gc^egb/ ons lot Rechtvaardigheid le zijn
ftct geworden, ombat luij getedjtbaarbigb biorben boo? jijnc ïïcrjjtbaacbig#
laat |eib/ on.^ ban (öobe gefcljonfien. DDant be ^yjceïttaijsen: God heeft Christus aan ons tol Rechtvaardigheid doen worden; en/ Wij worden
idle de Rechtvaardigheid Gods in Hem, üeteeïfenen nietó anberé/ ban bat
onze te ïïtrijtbaarbtgïfcib ban Cïj?i^tus onti biojbe toegcreftcnb/ opbat blij
hot boo? i6ob jonben recljtbaarbig ^ijn.
Wiï' Sijne «Dcrbe Stamncrfting op bee^e plaats/ üeljelst/ 500 als toe ftraïfj?
Ice^ jeiben/ cenc boïïebige toeftcinining aan ana' geboeïen. UDant Ijet is? ijet
:}{t; jeïfbc/ bat l)ij ober bc bjao?bcn Jeremias XXill, Vers G Ijeeft aan#
nen gemecut/ taelften (Ceftst Ijij met bejen geïijft fielt/ als ban be seïfbt
jtib bctcefieniö cn aangeïegenljeib/ terltiijf Ijij/ om aan berjeïbec jin te baï'
mjc boen/ jijne ganfdje 5aaft er aan opoffert/ in be biao?bcn toclfien taij te
nbe booren ban Ijem aanljaaïben (w).
»nze Soc min begint jijn 5Cntbjoo?b op bit a?etitigcnié be^ lipogtcl^/ met
met ecne betuiging ban jijne bertoonbering/ bat ietnanb ban beeje tnaa?ben
ben burbc geb?uiU maaften ter berbcebiging ban bic ftuft/ bebiijï 3c fbolgcnb^
ats ^ijn bflo?gEben/] baar toe ten ccncmaaïe ongefeftiftt jijn. Cn inberbaab/
ge# ccne gebjaanbc becacöting ban bc ^etaijarebenen jijner partijen/ bc
c i$ bDa?naaniflc ftunGtg?cep taaarban Ijij jieft in aïïc jijnc ^cgcnluctpingcn
abc cn Ititbïugtcn öebient €n niet jonber fmert jic ift/ ïjoc Ijij baar in
ecïc boo? be mccstcn/ bic eben aft? Ijij bc Cocreftcniiig ban Clpmtii-j «öcrccft#
'oe- tigfteib beftrijben/ too?bc nagebolgb. Cn bus bJo?bt niet seïben beeje
^ob plaats/ tocïlic ben Kardinaal R e l l a n m ij n joojecr in ft et naauta ü?agt/
Sftn met beracljting aangejicn/ cnfteï op bien g?onb/ cn om bic rebcnen/ taaar mcè bcjclbcn boo? SocuDeftrccben is. oDnbcrtuéfrtjcn jijn jijne
Bat Ititbïugtcn ban bien aart/ bat ift mij niet tacèrljoubcn ft an ban mij op
jn, mijn beurt cenig^inö te bertaonberen/ ftoc een gcïcerb .iKan ooit cenig
'ize getaigt in bcjclbcn binben ftonne/ of jicft boo: bc^eïben ftonne* ïaatcn
rdt bcrïcibcn. JJDant Ijet eenigfte bat jjij inb?cngt/ is!; „Bat indien Ghris-
dal ,,tus daarom gezegd wierd ons lol Rechtvaardigheid geworden le zijn,
5t/ „omdal zijne Rechtvaardigheid ons wordt toegerekend, dan moest ook
lit* „de reden waarom Hij wordt gezegd ons lot Wijsheid le zijn geworden,
ie# „dceze zijn, dal zijne Wijsheid ons worde toegerekend, cn zoo ook ten
tot „aanzien van de Heiligmaaking. liet geen niemand zal willen bewee-
ni' „ren. Ja, dan moest Christus zelf voor ons verlost zijn, en zijne Ter-
wij „lossing aan ons toegerekend wordenquot;. 3?an cr is? geene be minftc ftradjt
^cr noilj taaarljeib in bcc^c rebenfiabeftng. /2ij fixunt cnfteï op bc oDnber#
ins fl:cl# ed
:rquot; (r) [Efccj. 1:7.] (7t') [Zie boven Bladz. 365.]
430 XVIII Iloofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
ftcïïhlij: „Dat Christus dit alles ons van Gode geworden zij op dezelfde „ivijzequot;. vDaar nnbertusfehen bc jaaficn jan Itcrstljiilcutic jijn in bet* seïber aart/ bat jnltté iTOiftccftt onmoogelijk jij. 55ij boajLteelb/
tu^ is nnö tot liciligmaaking gclnojbcn/ baar in/ bat taij boa? sijncn cn boa? jijnc lt;6cnabe worden geheiligd, .itëaar ï^ij ftan niet ocgt; 3cijb lua:bcn ons? tjicr in tot ©cifaaung ijctaajbcn tc jijn/ bat taij bao? 3ijn' ^ccöt cn «öcnabe verlost worden. €n inbicn Cï):i5ttts baar^ um ijejtijb luirrb ansc Rechtvaardigheid tc sijn/ nmbat $;Mj booj jijn a?ccét cn ^cnabc bc inlVfcclictibe ïiccf)thaatbiijljcib in ons tacrïtt/ ban 3DU bccjc/ cn bc ttaÏQcnbc Hitbjuftïting/ Hij is ons geworden tol Hei-lifinntahinrj, één {jet scïfbc üctccficncn, Socun jtlaoft jcïf niet/ bat Chriütu^ ong bit aïïcé op dezelllle wijze jjetuojben jij, Cn baaram toadjt Iji) jicl) Incï/ Itan ccnigs^iiui tc ticyaafcn op tacïftc taijjc snfU'i in het be-zonder moctc upadiat iuojben/ maar inüïüclt Ijct aïïca in bccjc bnlilicï-3inili0C ^pjccftluij^: Dal Christus ons dit alles geworden zij in Gods Voorzicnirjlicid. 3D:aap Ijctn/ in ijct Ucjonbcr/ ï^oc (Cljjistuö onö tot quot;OciïiginaauiiuT nrluo:bcu jij; ïgt;i) jal n jcripen/ ^at bit cnftcï gefetjieb 3ij booi jijnc Leer, cn jijn Voorbeeld, gcyaarb met ccncn scficrcn gc^ mccncn üijftanb ban öobd a3cc,st/ tecïïicn ijij Vucï tail crïtcnncn. .ïlöaar oy bccjc inijsc ïtan Cjjjistué onö niet tot Verlossing geteojben sijn; taant bit ïaatftc iji iets nittaenbigé/ ïjet geen bcrljaïbcn niet in oug ftan gc^ teerftt tao?ben. C5?i?tu^ ftan oy gccne anbere taijjc oné tot Pcrïoafing getaojben jijn/ ban boo? be ^oereftening aan nn^ ban ijct geen ï^ij ter onse ©crïo^fing bc:ricl)t Ijceft/ cn booi 'öct S^ïbc op on^c reftcning te flcïïciu .ïDict bat ïjij boo? on;? bcrïost taicrb/ ;oo aK i)ij ftinbcrarljtig praat/ maar ï}ij beeb Ijct geen taaar boo? taij bcrïoat taerben. Cïjji^ tui/ bcrljaïbrn/ ié on^ getao?ben tot t-iecljtbaarbiijl]eib/ op zulk eene wijze, aïé bc aart ber jaaft bcrciéctjC ©atten fommigen bit birê op/ dat wij door Hem gerechtvaardigd worden; bc CetiSt jegt niet/ dat wij door Christus gerechtvaardigd worden, maar bat ï^ij onö ban a?abc geworden zij tol Rechtvaardigheid; bit té onsc Rechtvaardiging niet/maar bc g?onb/ bc oojjaaft/ bc reben/ om tacïften taij gcrcrljtbaarbigb too?# ben. Itcr^tbaarbigljcib/ en ïicrïjtbaarbiging ^ijn onbcrfcljcibcne 3aa= Ren. SOij moeten berljaïben onberjoeften/ ijoc taij ötc Rechtvaardigheid snïïen berftjijgen/ taaar booj taij ftonncn gererïitbaarbigb taoj^ ben. Cn bit ïeert ons? bcscïfbc Jtpoatcï uitb?uftftclijft/ tc gcfcljicben boo? (Coercftening. Zalig is de mensch, wien de Heere de Rechtvaardigheid toerekent (,/;). ^icr nit boïgt ban/ taanncer er gejcgb taojbt bat Cö?i^ tné oité tot Öcrljtbaarbigjjcib getaojben jij/ bat jnlft*» r !ct^ anbcrö tton^ ne bete eft en en/ ban bat sijne ïiccljtbaarbigljcib om* toegereftenb tao:bt; ijct geen becje ^Tcft^t ontacbcrfpjccftïijft ïeert.
2 KO-
(x) Rom. IV : 6.
* XVIII Hoofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. ASl 2 K 0 R I N T II E N V, Yers 2J.
iJDaarljciti öic IdIj Itcrijcebigcn/ taoibt niet min ft^atgtig uitgc^ tjufit iJOO? öcejc taa02i3cn: Want dien die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdal wij zouden worden Rechtvaardigheid Gods in Hem. vDc ïlittijEiamp;mg ban Augustinus thcr bccje ^faat^/ antüaulat öccjdbrc sin secr buiamp;EÏijft: Ipse peccalum ut nosJus-litia, non nostra, sed Dei, non in nobis sed in ipso; sicut ipse peccalum, non suum sed nostrum, non in se, sed in nobis constilutum (s.) ['©at is: Hij werd zonde, opdat wij Rechtvaardigheid zouden worden, niet de onze, maar Gods, niet in ons, maar in Hemzelven, gelijk Hij de zonden op zich nam, niet de zijnen, maar de onzen, niet door Hem, maar door ons begaan.] taaoibcn üan Chrysostiiomus oücr öEC^cn (Ceïtst/ ïjcamp;üci1 taij tE hoocEn in Qct üieeüe aangEÏjaalb («).
^De JtpaatEï/ om öe gjoatijEib ban a?abs 43EnabE in nn^E ©ErjaEning bD02 Ctjiiëtu^/ tc bcrljcffEn/ JiEfcljjijft ben üDcrïasfEi' als tóv kuf] yvovxu duaoTiuv, die geen zonde gekend heeft. T'e janbe IfEiibE tUEÏ tEn aansicn ban betjEibEC aart cn natuur; l'}ij ïJEnbE ooïi bneu be anbErUin-bing ö^atE tmiriije iTEbalrjEn/ üiEÏiiE ï}ij ÏEEb eu cmbccginij. fïl5aar ©ij kende ze niel, bat té/ l|ij taas tEn uitErftE b?EEmb ban bEtjEÏbEc bEbiijf/ [boiftrEHt juibEt ban Ijaacc öEfmEtting.] ISaobat bE «SpjEEfe blijS/ Hij heeft geen zonde gekend, baanaatlt tjet jElfbe 3Egt/ mEt l)Ct geen ojj eeue aubcrE yïaats ban ï^Ein gEtuigb lutubt: Die geen zonde gedaan heeft, noch daar is geen bedrog in zijnen mond gevonden (/;). oDf/ J^ij bia^ heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaa-ren (c). ^Pan tr ié in bE ilitbjuftfting biEÏftE gEbanbEU biojbt/ eeu bEjanbErE nabjuft/ biEÏfiE mEU niEt moEt baojbi} 5iEn. rovyi róv w duan-ruvuvxu [lóvov óiï.l.u. zóv utjdi yvóvTuduaoTLav. 1)1 Ct lil EEUE AuJ'Csis^
|Eene ZmsvergrootingJ ïiEgjEEjJEU/ jaa ató buoj Chrysostiiomus, en anbEtE o^EÏEErbEn na tjEin/ ié aygEinErïit. %\\ biE UEgEEren bE aiiEin.-bigE graatïjEib ban «öbb^ (öEnabe in IjEt JDeeu bEt JDetïa.sfmg gabEtE# flaan/ suïïeii in bE nabntftfiEÏijfiE InijsE ban fpiEElkn boa: öabö ^3cEst ïjiEr gEbEEjigb/ eche sanberïingE ftjacljt eu HIeiu binbEn; iEtö bat ooft toEï bEtbiEnt in adjt gEiiaaniEn tE taaibEu.
Hij heeft Hem zonde gemaakt. sDat li/ bafgEUbs fammigE ItitÏEg^ gecs/ een Offer voor de zonde. Quemadmodum obtains est pro peccatis, non immer it o peccalum (actus dicilur, quia li' hestia in lerje quae pro peccatis offerebatur, peccalum nuncupalur [d). [(Dat i.a: Gelijk Hij voor de Zonde opgeoiferd is, wordt niet ten onrechte gezegd, dut Hij Zonde geworden zij, omdat bet beest, 'tgeen voor de Zonde geofferd werd, in
de
(a) Enchirid. ad Laurent, cap. IV. (a) [Zie hier vooren, Bladz. 33.] {li) i Petrus 11:22. (t) Hebr. VII : 26. (cf) Ambros. in locum.
432 XVIII Iloofdst. Dg zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
de Wet de Zonde genoemd wordt.] 25an itiajiïCU bc Sitillb- Etl «êrljulij# nffer^ gcnacniö nscn tn ö. t Zonde, Overlreeding, of
Schuld. 30« saï öic uitlegging niet öettai^tcn/ uaarbten Ijet geen öaar boa^ aangebuib taa?tit/ met bc taaarljeiö bet 3aart nberecnftaanit. ï)an er i$ nog een anöere en meet eigenlijite heteeftcni^ han ïjct laoa,:b; daaoTLU toajöt Ijier getjjuiïit tmaj «.«aoTw^ó,- zonde, boa? zondaar; bat ió lijdelijk, niet daadlijk; niet ban? Instorting, maar boa? Toerekening. IDant bit fcljijut be manier itan fpjecften/ en be ftjarljt bet tcgenflclling te bcrei^ftljcn» hierom tuo^bt boot* Estius seïben becjeberMaating niet afgeüeurb; taant bus fclj_:ijft Ijij: 11 ic intelleclus explica;,dus est per Commenlarium Graecorum Chrysoslorni Sj- caelerorum; quia peccatum emphatic iug interprelanlur magnum peccalorem; ac si dicat Apostolus, nostri eausa tractavit earn tanquani ipsum peccatum, ipsum scelus, id est, tanquam hominem insijniter sceleratum, ut in quo posuerit iniquitales omnium nos-tnm. [^?at ia: Deeze opvatting is best toetelichtcn uit de uitbreiding, welke Chrysosthomus en de andere Gricksche Oudvaders van dccze plaats gegeeven hebben; Zij verklaaren het woord Zonde, met veel nadruk, Een (jroot Zondaar; als wilde de Apostel zeggen; Hij heeft Hem behandeld als ware Hij de Zonde de Godloosheid zelve, dat is, als een -bij uitstek godloos mensch; vermids Hij op Hem de snoodheden van ons alle gelegd heeft.] ^n taajj bit be berfiïaaring beu Gricksche Scholias-ten, gcïijlt Ijet \il ban Luther be eerfle niet getote^t/ bic gejegb Ijclibc/ Dat Christus de grootste zondaar geworden zij, te tacctcn boo? (Cocccfiening. ^Doclj Inij jufïcn bc ccrfte ©crfiïaating totïaatcn/ mibé men bc inaare luinbigljeib ban een Zondoffer, cn ban ccne Zoenofferan-de, ylaat? gccbc. JJDant fcljoon baar in nooit ecne Overstorting ban be inHIccbenbc jonben be^ perfoon^ in ^ct oDffcrbicr gcftljicbbE/ norïj gc= ftljicbcn fton/ 30a taerb nogtljané bc schuld bc^ jonbaar^ taeï beegeïijft oy ï(ct sclbe overgebragt, 300 aï# in bc ^nfteïïing bcr JJDet ban ben Geitenhok buibelijft geïeerb taojbt (0). Slinccnïijft moet ift jeggen/ bec^c be-teckenis ban ijet Uioojb toeteftaan/ om tbiigt te mijbeu. Jtëant ijoclocl fommigen biiïïen/ bat aixagria tc hennen gccbc zonde, en een offer voor de zonde, 300 ftan 3uïr{^ niet taojben toegep:cmb. iu Kal, bctce#
ïtent afdwaalen, zondigen, overtreeden tegen ^Ob# 3Ëgt;et; in Piel ^ceft ïjct ecne ganatlj ftrijbigc bcbuibeni^ / naamlijft/ reiniging ban 3anbe/ of verzoening, uitdelging ban 3onbcm ï^icrom tuo?bt Ïjct taoojb n.SDn mee^tentijb^ - gcüjuiHt met opjicljt tot besjclfs afieibing/ boïgenb^ bc eerste Conjugatie [of Woordvoeging,] bianneer [300 alj» bic 3ci*
ben/1 beteeftent zonde, overtreeding, schuld. .ïtüaar oalt fomtijb^ met betteïifting tat bc tweede, cn ban geeft ïjct te üenncn/ cene Offerande ter bedoening of nitbeïging ban bc 3anbe. ^oo bia?bt ^ct boo? be LXX
fam^
(c) Leviticus XVI; 21, 22.
XVIII Hoofdst. door bewijzen uit, dc Brieven van den enz. 433
famtaijïcn bcrtaalb üaa? llccauój {[); en ijaa: è^lan^ói (g);
cenc Verzoening, eciie Zoenuffurande. öoaj u yviiaa (/V)/ cn
; d/finuó^, Zuivering, of Reiniging. ,Ii5aac nuc.ntia, ouücpciaïölijli/ lie# teeïfént noait liij quot;ceuig gacbgcftcuciï ^cljjiiUcc/ narij ergen^ in b£ iytu ïtge ^êcliliften/ eciic Offerande voor de zonde, ten jij men Iniïdc tae# ftaan/ bat Ijct 5111 us in beeje pïaatu aïïeen te fiennen gaf. i0ai;t frtjoan be LXX [Ijrt Ilebreeuwsche] Jn.^Dn üeflenhig bectaïften baa: «.uapr/a, taannecr Ijet Zonde üctcciicnt/ nagtl)ans baat ijet te fienncn geeft een Offer voor de Zonde, en jij bat taaa:b lieljaubcn/ ban biuftlicn jij Ijet uit boa? Tiiol rcuaodaj, een EUiptiscke | of Woorduillaalende] .-éyrccft^ taij^/ lueïiic jij uitgcbacijt Ijeüücn/ 0111 bat gccne te iieteeücnen/ taelft 3i) taistcn bat daanzia ay jiclijciUcit naait ïfanbe te ïtcmten geclmt {i). (611 naait ïaatcn jij Ijet ^ao^xtfel acijter toege/ ten jij Ijet Offer jtlf genaemb üiaibe/ a(é uonyoj r/;,- iPit taaibt iiisgEÏiili^ in Ijci'
I Nieuwe Tesiaraeat. baaj ben 31'pastcï in acljt genaamen, ilDant twee reizen baa? bit taaaib een Zondoffer üJiücnbe uitbjiH'tften/ licejigt ïjii bescïfbc ^pjeefttaijé/ ngi ('/.•); maat nccgcna üebient Ijij siclj
baar tae ban Ijet inoacb diuegrloc alleen» Jnbien ijet/ betljalbcu/ ijiec ter ylaatfc bic üctecftrnis ijeiiüc/ ban i^ bccsc aalt bc cenigftc pïaaté. üftaac ié cc bic mccnen/ bat ijet bcanttaaajbe aan Ijet Laiijnsche Piacu-lum.; bactj bit is aalt een taaniiegcip. ilDant bc ccrfte üctccftcnié ban auanria toa:bt crïtcnb Zonde tc Vacesen/ cn l)ict uit üiiïïen jij afïcibcn bat Ijet baac üiangeiiruilf be beteeftenis ban een Olïer voor de zoude 5011^ bc bcdijecgcn Ijcbbcn. lt;S)au Plamlum is eigcnïijft eenc Offerande, of iet? taaac baai bc janbc uitgebeïgb/ af bcrjacning baai bcjcïbc gebaau taajbt. Orn jccl' seïben toajbt tjec misbutiitt am suilt cene sanbc af inié' baab aantebuiben/ bjcïftc niet anbcré ban baa: aycnfiiïtc bactc af gc^ nacgbaening ïianbc bicxljgenaanicn af bcrgccbcn Ina^bcn. gaa jegt VI R g 1 l 1 u s:
Dislulit in scram comtnissa Piacula modem.
[Dat is:
Hij stelt zijn Zuivrinrj uit tot 's levens laalstcn blik,
En Zijner Zonden Zoen lot aart den jongsten Snik.]
Tgt;arö ïaat ans niet ttaistcn abcc toaa:bcn/ Irannecr men in be 3aalt abeccniïcmt,
IPc
(ƒ) Ezech XLIV : 27. Exod. XXX : 10; Ezech. XLIII : 23. (/0 Num. XIX : 19. (/) Zie Lev. IV : 3, 14, 32,-35; V:ó, 7, 8, 9, 10, 11; VI : 30; VIII: 2. (/£) Zie Rom. VIII: 3 ; Hebr. X : 6.
55
ASA Will Hoofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
vPc ©jaaj flïïccnïijft/ Hoe God den lleere Christus tot zonde ge- der
maakt hebbe. Hij heei't Hem tot zonde gemaakt; öu^ tnojbt PCHC jij
^Daab ban (i?ati te fienncn gcgehcn. toa?bt op anberc pïaatfen uit^ öe
gcöiuftt/ öooj ijct leggen van alle onze ongerechtigheden op Hem (/). öal
€n üit gcfiljicbtic öao? nnjt janhen aan ï^cm tuctcreïtenen; gelijft öc var
jonben bc^ JDaïfté op liet hool'd van d m Geitenbek geïegb taerben/ 300= ina
bat se niet meer be gunnen/ maar be jijnen taaren/ en boa? bier ien
ban Ijnn taerben taetösebjaagen, .ïiföen batte ïjet taaojb Zonde gier op gei
in ernigc ber gemelbe üeteefteni^fen taeïhen men tail/ ïgt;et 311 aï^ een vin
Offer voor de zonde, af aïj? een Zondaar, men 5aï aïtoojt be ^CaereftC'- Ba
iiiiiij ban be ^§cl}uïb bcr jnnbe/ bóó? Ijet ftraffen om bejeïbe/ en ai^ be ne
aojsaaïj ber ftraife/ moeten aanmerften, i)?ant in alle Zondoffer Ijab taï
bit plaats/ bat be jonbe op het Offerdier gelegd taerb/ eer ïfet taierb jeï
apgeofferb. €n tjij bie Ijet srïbe ten aDffer li?agt/ moeöt zijne hand op uil
deszei ven hool'd leggen (w). üO^at baar boa? aangebuib inierb be ober^ ge
b?agt ban be fcljuïb ber janben op Ijet Slagtoffer/ taa?bt op anbere zoi
^ïaatfen uitbL:uïtfteIijlf geleerb (n). ^Dertjalben/ inbien a5ab ben 13eere au
Ctj^iGtué tot een Zondoffer boa? ons' gemaalft ïjeeft/ ban moet julfi^ de
gefejjieb jiju bao: be (Coereftening ban be Schuld der zonde aan i|em/ on eer ï^ij jitljscïbcn oyofferbe. ^een ganb- af .^cönïbaffcr fianbe aaft
[onber ben aDubcn li^ag] gelben/ jonber eene voorbeeldende Overdragt j.g
ban be Sdjuib ber jonbe op Ijet aigt;fferbier. daarom aaft/ taanneer er „ii
eene o^fferanbe moest gefcljieben ter taecljneeming ban te schuld eenes ,A
onzekeren Doodslags, ban moesten jij/ bic baar toe balgenö^ be 3)5et «lt;3
berpligt taaren/ naamïijft de Oudsten der Stad die de naaste was bij de „t plaats waar de verslaagene was gevonden, geen Zondoffer flagten/ be^
tai)l er ntEinanb taa^ om de sclmld over het zelve te belijden, of be m
ftljuïb er op te leggen; maar tertaijl er eene jonge Koe den nek moest fd
doorgehouwen worden, ter aanbuibing ban be flraffe taeffte be öïoeb^ at fcjjuïb Ijab berbienb/ jaa taaren jij berpligt hunne handen over deeze
jonge ïioe te wasschen, om baar boa: ljunne onftljnlb te betuigen (0). bi
^Baar janber toerekening van Schuld üan er geene Offerande voor de bi
zonde plaats Ijeübcn. — ADecmt men ijet taaa;b in ben tweeden zin, fe
te taceten bao: een' Zondaar, bat if/ boiijenbii öet (öobïijït oojbeel en ïa
arljting, ban moet suïtis ingeiijus jijn/ uit Ijoofbe ban be Coereliening ta
ban be ^rljuïb ber jonbe. 3©ant niemanb üan een zondaar genaemb bi
taajben/ eniieï om Ijet lijben bat Ijij ondergaat, JSiemanb/ öet taaar/ ft 5aï jeggen/ bat lt;Cf)?i?tnë jonbe gemaaltt jij/ baa? be taereftening bet . 31
Straffe aan ïfem; Ijet geen be ongerijmbjjeib seïbe jon taeesen. M^aar ei
men jegt/ de zonde werd Hem toegerekend, ten aanzien van de Straffe bi
(/) Jes. LUI; 6, [naar de Engeische Vertaaling.1 (;//) Levit. 1:4. (h) Levit. XVI; 21. O) Deut. XXI; 1-8.
XVIll Hoofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. iSo
ge- derzelve. ^Dacïj bit 5C0t nicté anbetë/ ban bat de Schuld der zonde ^cm
ene jij tocgcrcftenb; Inant bc ^djuïb bcr janbe/ té btrjcïiicc üetreftlung tat
uit.- be Jkraffc/ at bc tierbinbtenté tat Straffe aan bejdhc bcrïmadjt. lt;£n
(/). bat icinanb am bc janbc jou geslrai't worden, jonber bc Toerekening
e be van derzelver Schuld aan fjem/ té amnaageïiju; af jaa ï|Et maagclijït
aa= tnarc/ jau fjet ancecljtbaarbig jiju. 3)?ant Ijet i^ niet moageïijft/ bat
liet icmanb cigcnlijft am be janbe jau geftcaft taajbcn/ tertaiji bic janbc in
ap gcencrïci apjicljt bc jijnc Uiarc. Cn jaa je bc jijnc niet té baa? inklee-
een ving, ban ftan je juïfté niet anbcrö ban baa? CCaereftening jijn. icmanb
fic fian ineï lijden baa? aanlcibing han eenc^ anbetté janben/ UicÏÏicn in gec^
bc nen jin bc_jijnen jijn; maar gi} fiaquot; oni bejclüen niet gesiral'itaajben;
jab toant bc «©traf bcc janbc ié bcrjeïlicr biHijuC laan/ uit ttjadjt ban ücr^
erb jdlier fdjuïb. trn jaa Ijet aï maagdijft toare/ bnn jau ïjet immers» be
op uiterile anredjtbaarbigïjcib jijn/ icmanb te firaffen tocgcité icté bat in
er= gcencrïci opjidjt Ijet jijne luare. 'üSeljallicn bit joa jijn bc Toerekening der
«e zonde, cn bc Strafte, dn cc anberfdjeibene ^Daabcn/ taaarban bc eenebe
ere anbere bóójgaat; cn bus ijceft be eerfte ijaar apjitïit enftd tat bc Schuld
[ïté der zonde, ^c ï^ccrc (Cijjtétité berijaïben incrb ban lt;!5ab lot zonde voor
m/ ons gemaakt, baaj bc Toerekening van de Schuld onzer zonden aan Hem. aft .ïïèaar men jegt: „„Indien de Schuld der zonde aan Christus are loe-
igt „gerekend, dan zoude Hij huiten alle moogelijkheid geweest zijn om
er „iets te verdienen, want Hij leed dan slegts het geen Hij schrldig was
ies „te lijden; en dus zou het gansche Werk van Christus Voldoening hier
)et „door worden omgekeerd. Dit nioel noodzaakhjk volgen, indien Cliris-
de „tus in het Godlijk oordeel als schuldig, cn als een zondaar beschouwd
ie* „warequot;. — «Ban beeje Uitbjuftftingen jijn buüMjinnig. ©erftaat
be men er boa:/ bat Cljjistué in Ijet Nablijft aa?bed gereftenb jij até een
3st fcïfulbigc/ af até een janbaar/ inkleevende cn in eigen Persoon; ban
b^ antftennen blij ten fterftftcn bat juïtté in ben Ccftst ücbadb bia:bc.
ize cïlöaar ^ab leide alle onze zonden op Hem, enbaïgcnbé jijn Ijcilig lt;©a?#
s). bed fpaarbe i^ij i^em niet/ in 't geen l!?ij fdjuïbig taaa tc ïijben. jPadj
de bit Eijbcn/ toaé l|ij niet fdjuïbig am jijncji jdfrï tail/ maar até bc .-§traf#
n, fe bic anje janben berbienb Ijabbcn; Ijet bidft tc antftennen/ jau g'ab^
cn ïaastjcib jijn. 35?ant inbien ijet anberé met bc ja aft gdegen In are/ ban
ig tuaji CÖ?istus te vergeefs gestorven, en ban toaren taij nag in anje jatv
ib ben. ^n gdijft jijnc ©aïbacning Ijicr in ücftanb/ cn janber bit niet lie*
r/ ftaan ftoubc/ jaa berminbert juïfté geen jicr aan jijnc Verdiensten,
er JCant baajanberfleïb jijnbe bc ancinbige D^aarbigïjeib ban jijn jperfaan/
ir cn jijnc bjijlniïïigc berbinbtenté nm haa? anje janben te ïiactcn/ biaar
ïe baa^ jijn «étaat en ijCacflanb niet beranberb toerb/ jaa is jijnc ^eljaa,}'
r- jaamljcib ten Ijaagftcn betbienéteïijft.
3in ticantbjao:bingc ïf'cr aan/ en uit ftjadjt fticr ban/ worden wij
[t_ de Rechtvaardigheid van God in Hem. «Dit Uuté i)Ct Citlbe/ biaartac
55 * ï?ii
•430 XVIII lloofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
zonde vóór ons gemaakt tacrb. Cll iJOOj toien taoJbcn taij julïtë ? ©ct ié door God zeiven; taant God is het die rechtvaardigt (p); rn
ï|ct bic de Rechtvaardigheid toerekent (r/). mcöc taojtit üerljaï^
ben de Daad van God in anjc fecljtbaacijiging te ïicnnen rjcQEcben. Rechtvaardigheid Gods te worden, is rechtvaardig tt taajbcn gcflclb voor God; fdjoón Ijicr/ nabjufté Ijaïbcn/ Ijft Zelfstandige Naamwoord üco? ïjct Bijvoeglijke lno:bt gcbecjigb/ ara fc ücanttaaaibcu aan Ijcttchoa^ ren gejcgtic/ bat Christus boo? nm? tot zonde gemaaïit toaé. 'ÏDc Rechtvaardigheid Gods tc taojben/ ié gerechtvaardigd te taojben; rn sulïi^ tc taojben in Hem, ojj bic toijjc aïs Clj?iétu^ zonde voor ons gcmaaïit if/ ^al nictö anbers bctccïicncn/ ban gcrrcijtbaarbigb te taojbrn bon? bc (Cacrdicning jijncc iïcrïitbaarbigöcib aan aué/ gciijfi onjc jonben aan taaren tacgcrcftcnb.
dDp gccnc anbrrc taijjc ftan Cfjjigtns gc^crsb taü?bcn tot zonde gemaakt tc 3ijn/ boojaï taannccr men aan met lit/ bat juïïis door God quot;jij gcfrijicb/ ban Qicc boa?/ bat t3?ob alle onze ongerechligheden op Hem gelegd, bat ié/ onjc jonbrn aan ïjem tactjcrcftcnb hcïific» M5aar ïjoc toojben taij ban de Rechtvaardigheid Gods in Hem? Roomschgezin-den in 'tocmccn/ juïïcn op anttoca^ben: Door de Instorting van eene Hebbelijkheid van Genade, ctt'iaar ban jdi! ïfi}/ bofgenbé ben ïsc^ 0CÏ bcr Tegenstelling, zonde voor ons moeien gemaakt zijn, bnoj ï(et Instorten van eene Hebbelijkheid van zonde; !)et geen gob5Ïaét-crli)U 3011 jtjn te benfien, — inbeten peggen/ bat ijet geftljieb jij baa? ijet verdienen, verwerven, en teweeg brengen der Rechtvaardigheid boo? tn«i. ^an ten beejen nyjidjte finmien taij taeïgcjegb toojben dooi'Hem recljtbaarbig te taojbeu; maar niet/ icchivoardig ie worden in Hem. ^it Ran aïïeen gefrtjieben bua: jijne ÏjetljtliaarbigTjeib/ bno: jdcbejre taij in Hem, of met Hem vereenigd jijn. ÏÏEtljtbaavbig tc jijn intiem, ié ïiedjtbaarbig tc ;ijn ban.: jijnc Éïerötbaarbigljeib/ aangenicciit afé bc nn;e/ uit ft?atijt biec alTeniaautafte ©evecniging taeïfte txnifcljcn i^em en ons plaats ïjeeft/ en taaar boo? taij met haw één verborgen Lig-chaam of Jpetfoon uitmaaften.
De Rechtvaardigiieid Gods ie worden in Christus, JOO geïr,ftertai)£i ïjij boo? ons tot joubc gemaaftt i§/ cn ombat ïF}ij jenbe ge maant is'/ li au niet anbers l}eg?eepen tao?bcn/ ban/ bat taij retijtbaarbig too?ben bao? bc (Cocceftcning jijner Kerfttbaatbiiijteib aan cué/ uit l;?acljt ban onjc naautac ©ereeniging met ïfern. 5tïlc anberc 3DerftIaaringen ban beeje taoo?ben jijn ftö?aaf/ en geb?ongcn-/ en ïciben ben geest af lian bcrrcf-bcr eei'ste, voornaame, en eenvomvdige feetceftenig/ en intjoub.
Bell ar mijn ij?cngt eene 25ebcnf!ing tegen beeje ©crftïaariug te fierbe/ rn bic maaftt jijn eerfte 53 e In ijs uit tegen be (Cocreftcning ban
Clj?i^
(/) Rom. VIII: 33. (?) Rom. IV : 6.
XVIIl Iloofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 4-37
Ctjriatué (ötrrdjtigijciti/ in 31)11 ^Otft de Justificalione, [Over de Rechtvaardiging-.] ftljjijft ïjij: Quinto refellilnr qmniam si vere nobis m-putctur Justilia Christi, ut per earn jusli habeamur ac cunferemur, ac si proprie nostra esset intrinsica forma Usque Justilia, prof eet o non minus justi haberi fy censeri deberemus quam ipse Christus; proinde deherernus dici at-qiie haberi Redemplores, amp; Salvatores mundi; quod est absurdissiniuM (r). [^at iö: In de vijlde plaats, moet men verwerpen het gevoelen, als of dc Rechtvaardigheid van Christus ons wierd toegerekend op zulk e?ne wijze, dat wij door dezelve als rechtvaardig zouden aangemerkt worden, en dat wij, als wordende dezelve onze inkleevende formeele Rechtvaardigheid geacht, daar door niel minder rechtvaardig zouden zijn dan Christus. Want dan moesten wij ook geoordeeld worden Verlossers en Zalig-maakers der weereld ie zijn, het geen de grootste ongerijmdheid is.j — (Crtjcntacrping iè too? iireïc Protestantsche ^tïjiijbcccn ;oa bol* bocnöc cn 30a tintuerf ürantlimD_:b/ iint iït onnoobig 3011 gfrcftcnb ücn bEjcï'nc te bcrnicïbcn/ inbitn niet berfdjeiben onber bc nnjen ten garbbinbrn/ bfjfïbc obcrtcnccmcu rn cr jictj ban tcbcbicncn. ÏJDant/ bité fyjccüt men/ „Indien Christus Gerechtigheid [of Rechtvaardig-„heid] ons wierd toegerekend, zulks dat dezelve de onze wierd, dan „zouden wij zoo rechtvaardig zijn als Christus zelf, naardien wij dan „rechtvaardig zouden zijn met zijne Rechtvaardigheidquot;. Wan/ (1) ijciïitjc 23ïabcvcn ïcercn oné trn buibrïijhftcn/ bat brij/ in an^dben aangemtrftt/ niets anders zijn dan een onreine, en alle onze Gerechtigheden als een wechwerpelijk kleed («). aan bc anbctc jijbc/ Rat wij in den Ileere Gerechtigheden en Sterkte hebben; bat brij in den HÊERE gerechtvaardigd worden, en ons in Hem moeten beroemen (t). Wat indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, wij onszelven verleiden (u). Cn tclicns ïecren jt/ bat wij de Rechtvaardigheid Gods worden in Christus. Wcc^c bingen moeten bedjaïben niet anbeftaan^ üaar situ met dfianberen/ biat jtaaarigljeben ooü het bebarben bernnft baar tegen mogt infiiengcn. Cn men moet 3e naabtaenbig aÏJi jeer be# ftaanüaar aanmerficn/ ten luare men ben ïlitïegvegeï ban So gun briï# bc boïgen/ naamïijft/ „Dat wanneer, in de heilige Schriften iets voor-„koomt, dat tegen onze Reden schijnt te strijden, al wordt het nog zoo „uitdrukkelijk geleerd, wij het zelve niet moeten gelooven, maar daar „aan op de eene of andere wijze eenen zin moeien geeven, hoe gedron-„gen ook, ten einde het gezegde met onze Heden 0vereentebrengenquot;. — (a). ai)naangejicn Cïjriatuit ïïedjtbaarbigljeib aan ons tacgcrc^ ftenb/ rn brij baa? bejdbe teefttbaarbig jijn/ ?aa ^ijn cn bïijlicn luij cd)# ter sonbaarji in on^dben/ bc ï^cccc bicet bat tjet met bc bcétcn lian anS
(r) Bellarm. de Justificat. Lib. II: cap. 7. (V) Jes. LXIV: 6. (/) Jes. XLV:24, 25. (?/) 1 Joan. 1:8.
4-38 XVIII Hool'dst. De zuivere Leer der Rechtvaardigini; bevestigd,
öué gcflcïij jij; cn bu^ ftonncn VuiJ niet ge^cgb taojben/ zoo rechtvaardig te zijn als Christus, maar alleen dat wij, die zondaars zijn in ons-zelven, in hem rechtvaardig ziju. — (3) (Ce jeggen/ dat wij zoo rechtvaardig zijn als Christus, is/ ecne bergelijfting tc maaften tusfcljen bc Persooneele Oechtvaardigheid Üan Ct):iötiis/ en onje perfaanecle Itccljt^ baacbigljcib/ inbicn men baajjjecft bingen itan be5eïfbc fonjt met cïfian-beren te bergeïijfien; batïj in bit opsictjt ié julft een liaajgefaen btaaa^ en gobïaa^ JJDant onbanftst aï an^c persooneele Rechtvaardigheid, jijn taij nagtljan^ zondige schepsels; maar Christus heelt geen zonde gekend. ï5n Vuil men Cfj.:istus Persooneele inkleevende ïterïgt;tbaarbigtjeib/ faer^ geïijïten met bc ïïctïjtiiaarbigöcib aan ons» toegerekend; ban ié be her* gcïijïiing ten eenemaaï rebcnloa^/ cn snnber gcbalg/ betaijï Ijet onber^ fcljcib tusfeïjen Inkleevende, en Toegerekende ïïecijthaarbigljeib/ aï^ bingen ban ecne ganédj Uerfcljillcnbc fanjt/ aïïcn g^onb tot bergeïijfiing taccïjnccmt toa^ Daadlijk liccljtbaarbig/ blij jijn 511(110 Lij
delijk. vDaa? bc (Caercftcning anjer janben aan i|em/ töcrb ^ij niet met bc baab ten zondaar, geïijfi inij sijn/ ï^ij tacrb niet daadlijk en inkleevende een jonbaar/ maar aïïcen lijdelijk, en in bc a5nblijïfe acijting» (Jpclijft ï^ij tol zonde gemaakt werd, fdjoon Jijij geen zonde had gekend, 50a taoibcn blij tol Rechtvaardigen gesteld, offdjaan zondaars in on^ ScïUen. — (4) ^Dc itecljtbaarbigljeib ban Cljji^tu^/ aangemerfit aï^ persooneel bc jijne/ biaé be ïïccljtbaarbigljcib ban a3abé ^aan; in bjeïft DUSicljt bcjclbc ban ecne oneindige Waardije cn Volmaaktheid laajt. ^iRaar jij biajbt aan ons toegerekend, enftcï met op^icgt tot onje pcrfooncele üe# Ijoefte/ en niet 300 aï^ 5e [in jiclj scïbe aangcmcrïtt/ cn buiten Tjct lt;J?ob^ ïijft oogmcrftl voldoende toaé bao? aïïcn; maar boo? soobcjre onjc ^icï bcjellie noobig ïjeeft/ cn in bcjcïbc beeït. 03een gjonb ig er bcrljalbcn/ om jnïft eene ©ergeïijfiing op tc boutacn. — (5) 3èat aangaat Ijet geen boo? Rellarmun er bij gcbocgb taojbt/ „dat wij op dien voet zou-„den konnen gezegd worden. Verlossers en ZaUqm-aakers der iveereld te „zijnquot;, bc ongcrijmbïjcib en btoaasljeib ban suïïf ccnc fteïïing balt op Ijem seïben neber; on^ raaftt 3c niet. i^i) jegt uitbjuMtclijfi (v)/ „Dat „iemand te recht zijn eigen Verlosser en Zaligmaaker konne genoemd „wordenquot;; ijet geen Ijij quot;noagt te bcbïijsen/ uit Vierde Hoofdstuk ban Daniels Godspraak. Sommigen fijner ïteeftgenoaten bJiïlcn/ bat bc ïjciügcn/ feïjaan in eenen oneigcnïijften ^in/ be Verlossers van anderen ftonncn ijceten. ^arlj biij bcljocbcn oné ïjicr mebe niet opteïjou* ben; naarbien uit bc ['Jl'ccr bcr] fCocreftcning ban Cljji^tu^ ïïecljtbaaiv bigïjeib aïïcenïijft boïgt/ bat jij aan biicn beseïbe bmbt tocgereftenb/ verlost en gezaligd worden, en gecnéjina bat jij Veiiossers, Of Zalig-maakers, jouben jijn.
(Cer
(v) Lib. I, de Fur gat or. cap. 14.
XVIII Iloofdsl. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 439
ar- (Cec iiertiEeamp;iijino ban tit ^Etuigeni^ [tc^ 'JCpaétcfê/] jal oaVt noaiJig
ns- jijn öat blij aantaoncn/ be ijbcïöcib ban Ijct boa_:0cbcn bes jelfben
ht- ^djjijber^/ in jijnc Zevende Aanmerking tegen bit .-©tuft; te meer/ naar=
bc bien ^ii baar in boa: fammigen nnbee ons' bicubt nagebaïgb. p;c0t:
fyU „Indien wij uit kracht van Christus Rechtvaardigheid, aan ons toegere-
m- „kend, waarlijk kosten gezegd worden rechtvaardig en kinderen van
ia$ „God te zijn, dan zou Christus door de Toerekening van onze onrecht-
ijn „vaardigheid, gezegd konnen worden een zondaar, en kind dés duivels te
nd. „weezenquot;. antlnoojbc: — (i) {$et geen bc Ijeiïigc -§ct}:i|t aan^
er= gaanbe be (Coereftcning onjer janben aan CljzistiiEt getuigt/ ij? bit/^at
tt* %i} zonde voor ons gemaakt zij. *Egt;it Uicubt boo? fammige Grieksche ilit»
er# ïeggccjj/ afö Chrysosthomus, Theopiiylactus , en Oecumenius, ucbens bccïc
aï^ anberen/ opgebat baat* een zondaar. T'arlj jij aïïcn ccfiennen/ bat bic üc^
ing nocming aïfecuïijft te bcrflaan jij/ uit ftjacijt ban Toerekening; öe zonde
Jj- toaé aan Hem toegerekend, en ihij anbergiug bc .-ètcaf bic bcselbe berbicnb
liet tiabbe/ jjeïiiït aan on^ be iSccljtbaarbiiTljcib Inojbt tocgcrcucnb/ cn tai) be
in- bJuctjt berseïbe genieten, — (2; iDc i^octcftentng bec janbe aan Cljiié#
ig. tué/ bjagt gcenuS5in^ met ^itlj cenige besmetting of onreintjeib bcr 5011 be/
id, bicïfte baai instorting aan i^cm 3011 jijn tnebegebeelb; iets bat boïftrefit
ip anmaogcïiilt taa^. Cr ft an üiecljaïbcn gecnc ücnacming uit [bieCaereftE*
lié ningj antftaan/ taeïfte jaabaanig iets in 3iel] öcjjcïscn/ af baar tac betreft^
cïft fting Ijebben jaube. ^e enfieie gebacljte Ijicr ban 5011 godslasterlijk jijn/ en
lar tat fraaab ban Ceubjigcn %am\ ber|ïceftften, ^SSaar zonde gemaaftt
üe# tE sijn/ baa? bE ^aErEftcning ban bc jtljuïb bcr jonbc/ bit ftrcftt tat jijnc
ab« eee En IjEErlijftïjEib. — (3) ïDe Cacreftcniiig bec janbenban Hoereerders,
'iel Afgodendienaars, Overspeeiders, en biergeïijften/Vjacbaanigen bc Korinthers
:n/ taaren baa? Ijunne befteering/ ftan bc ©eere Cljnatu^ oy geencdci taijjE
:En anbEr bE bEnaeming ban suIftE janben bjengen. gij biarcn julftcn daadlijk,
in- inkleevende, onderwerpelijk, en uit bien Ijaafbe biecbeu jij billijft bué be^
te nacmb. Jjöaar bat ©ij/ bic geen zonde gekend heelt, maar bjijbriïlig
op op jitij nam boa? tac schuld dier zonden te boeten/ ïjet geen in ï}em
)at EEitE ^aata ban ïïccljtbaarbigljeib/ en ban bc botmaafttfte écgoojjaam^
md Ijcib aan gt;i3abe biaé/ baarom een Hoereerder, of Al'godandienaar, dt
,uk Overspeeler 5011 moogen gcnocmb bjajbcn/ i^ een fnaata cn gabéfa^tergt;
jat ïijft buaigcbcn. '©e bEnaeming ban zondaar, bicgcnö initlccbcnbe en
de- baabïijft geplecgbE sanbEu/ biaar baa? be jiel bejmct taajbt/ i^ een bcr#
nu biijt/ en bjuftt be biepfte anbiaarbigtjeib uit. ^iBaar een zondaar ge-
ar* noemd te bjajbEii/ bicgen^ bc (CoEceftcning bcr janbe/ janber bat bc
ib/ aïïcrgcringfte fcljufb af befmetting ben Jpcrfaan aanftïccbc/ tErbiiiï ïjet
ig- anbergaan bier iCacreftening/ en tjet b:aagen bier bcuoeniing/ ccne iï^aab ban be balftamenftc Celjaajsaamjjeib is/ cn ten Ijaogftcn bient
'cr trr bcrljEErïijfting ban ^ob/ bit ig gan^elj lofiijft eu roembjaarbig, — C4.) ^aar be (CacreftEning bEr janbE aan Ctj?i?tu^/ gEfcöiEbbE boo?
bat
_i
MO XVIII Hoofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd ,
tat cr cenigc tacjcnïijfte ^Setceftfting tusfcljcn Cfem en ben 3 on tra ar ftantr g:ecy/ tacpljaïticn l^ij Ijunnc janDcn op siclj nam/ 500 a(s ü^ij tuiïbc/
en tat bic €inbcn lacïftcn i^ij üerftaa^. ^gt;c (Caeteftening sijncc Sccljt* tac
itaarbigljeib aan be ^cïaatiiijen/ gefcljiebt/ baac tegen/ in a_:be bet na^ jjje tuur na Ijunnc ©creeniging met i^em/ booj taeïfte bie [Sctljtbaarbig#
tjeibj eer^t ap eene bezondere wijze be Ijunnc tucnbt ^n ié bccftalben üjc
geene eiiencebigljeib in be oojsaaften/ flin Uieïiicn ïfi) een zondaar, en ijja jij rechtvaardigen jauben gtnaemb toajbcn. — (5) 3©ij üecusten ftier in/ bat uit lt:ai1)t ban be Toerekening der zonden aan Cliristus, (J5ab ge^egb üio:bc Hem zonde voor ons te hebben gemaakt, Ijet geen niet an^
becS ban Ijict öaa: gefcijieben ftanbe. i:n l|i} luas ^uiifa/ enïtcl ban?
eene Itoaiiiijgaanbc 3?aab/ 'ojier uittoecïtfeïen flegtö üaaj eenen tijb buur#
ben/ naamlijit jaafang/ aï^ ïjij be itcaffe bee janbe b:aeg. ^©aac met :
be Caeceltteiiing fijner iiecljtbaarbigljcib i,^ Ijet geljeeï anber^ gelegen; gCj
ijtec boa? worden wij de Hechtvaanliglieid Gods, baai Ijet beeftiijgen tiquot;-
tener Eeuwige Gerechtigheid, bie janbec cinbc be an^e lilijlicn jaï. — tel
(ó) ^aa? be sanbe een kind des Duivels te jij 11/ isl de werken des dui- qui
veis ie doen (w). 4iföaai* be l^eece lefua Cljlistu^/ baa: Ijet oy stilj ija
neemen onset saubcn/ taen bejeïben aan l^enx Inctben tacgetefteab/ gc] deed Gods Werk, baai be tjaagi'tc 3?aab b.ui Ijeilige ^eljaa^aamljeib/
öetaanenbe baat baa: Gods Zoon te jijn/ tetVuijl suïtté alle^ bienbe om vai
be taetften be^ buihetë te üetüieefteiu Xaa blaaaé en saa gabïaaa i£ ch ^et/ te üiiïïen bat be [Caetelïening on^et janben aan Cljiiétué/]. eeni# i je,
ge toesenlijfte itetanbeting in jijnen ^taat of in jijne 55etteftfting jan vvlt;
vDat boa? de Rechtvaardigheid Gods, tjier tet jjïaatfe jan te Üetftaan eet
jijn/ ons Geloof en Gehoorzaamheid overeenkoomstig het Evangelie, jjj]
ató fommigen taiïlen/ 5aa öe?re af ban tjet aaginetft be^ SCjaa^teï?/ Uit
cn ban ben sin bet Vaaa?ben/ bat ift niet naabig aa_:beeïe jufM li:eeb# iic
üaetig te taebetïcggen. ^gt;e ïiecljthaatbigljcib ban 4?Bb toojbt geopenbaard (
aan hel Geloof, en aangenoomen door hel Geloof, bctljaïücn ftan 5e an# ii0
inaageïijït Ijet Geloot self taeesen. Q^e inacljt bet Au lil hes is [af Tegensiel- Wo
ling] jan baai jufft eene betliiaariiig aaït ten een cm a ai hettaacit taaibcn; gt]
taant taat ïiïem ban CegenfteUing jau Ijet in jiclj Ijcüüen/ '©at Cliiiètu^ dei
zonde gemaakt taate/ baai bc Toerekening onzer zonden aan Hem; apbat ijci taij Rechtvaardigheid zouden worden, baa? be toerekening van ons eigen Geloof en Gehoorzaamheid aan onszelven? .ïiföaar geïijft Cljiiatuö geen
bcel aan bc janbc Ijabbe/ ban bao? joobc^tc (6ab ^em lot zonde maakte, 5c/
cn bcjclbc bupi naait inkleevende bc jijnc taa^; aï^aa uott ffeïtamp;en tuii nw
geen deel aan die Rechtvaardigheid, 3c tja niet mftïecbcnbc bc anje/maat gei
taaibt fïcgtjt aan oné tacgetcftcnb. 23abcn bicn fieftaat bc ©aab ban 3rc 03ab/ taaat baat ï^i) on£ tat ïïecïftbiaatbigcn fielt/ cnttcl ijicc in/ bat
{w) Joan. VIII: 44.
XVIII Iloofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 441
ï^ij on^ recïjtliaarbigc. .ïKaar öit gcfcljicbt gccnösin^/ boa? an^ ccnc ïfcüamp;Elijïtijciiï ban 6cïaof cn (6eöaa?5aamljciiï intcfliajtcn; geïijiï tac gc= taanij gEöïten. Cn Inat öaab ban a3att baa? Ijun ficbacïb biajbc/ ia' bic biiïïcn/ IPat öc Rechtvaardigheid Gods biaarban in ben cCeftst S# fp?o0ften taajbt/ onze eigen Rechtvaardigheid jij/ beften ift/ niet te en tacetcn. *ï?e Gestcldlicid van de Wet van't Evangelie ftan ïjet niet ^ijn; EtI biant bic maaftt niemanb rccljtbaarbig. €n bequot;33aajtaeryfn ban bceje ^ ©aab ban 250b/ jiju bc Persoonen der Geloovigen, cn ^uïfts aangemcïftt 313 in Cijjiétn^.
n*
b? GALAT E N II, Vers '16.
it*
-t ^c SJjief baa? benjeïfben JCyasteï aan bc Galatiërs geftljjccbcn/ iö n; tjcljccï ingericljt/ am ïjet SCeerftuft ber Rechtvaardiging door [de Gerech-crt tigheid van] Christus, zonder de Werken der Wet, te berbecbigcn; en — tebcnsj om Ïjet geüjuift bicïft men ban tjet seïbc te maaften Ijeüüen/ aïji quot;7 oaft be mibbeïen baar tae/ aantetaij^eiu ïfet aagmetft be^ JCtia^tcfê i^ flJ ijoafbsaaftïijft 6cg?eepcit/ in jjet geen Ijij tet berisping ban jijnen 5ttnüt* V genaat ben SCpa^teï Petrus, naabtg gebanben Ijabbe aantcmecften; (jet bieïft blij ïecjen in bit '16 Vers: Weelende dat de mensch niet gerecht-1111 vaardigd worde uit de Werken der Wet, maar dojr het Geloof van Jesus i* Christus, zoo hebben wij ook in Christus Jcsus geloofd, opdat wij zou-au den gerechtvaardigd worden uil het Geloof van Christus, en niet uit de bU Werken der Wet; daarom dat uit de Werken der Wet geen vleesch zal gerechtvaardigd worden. ï^et geen be JCpastcï Ijier getuigt/ taajt julft ccnc beftenbe/ sulfi cene baajnaame (öjanbbïaarïjcitr bij aïfe öeïaabigen/ 0' bat ljunnc abectuiging en betoustljeib baarban/ ben g:anb en be aozjaaft ■$/ uitmaaftte/ ban ljunnen abecgang uit tjet .loodendom tat ïjet Evange-
He, cn tat 'tjet Geloof in Jcsus Christus baai Ïjet jclbc. ll'd (CebenS ücantbia0_:bt bc 5lrpa^tcï in üccsc 3£aoiben bc g^ante Vraag, Hoe, en door wat middel een mensch voor God konne gerechtvaardigd el- ■ worden. ïjet «Diibcrtoetp biaarban Ijij fpjccftt/ taoibt nnamp;cpaaïbïfjft n; genacmb/ De mensch, b. L eenig mensch, fblie Öij jij/] Jood af Hei-den, geioovige af ongeloovige; Ïjet jij be Apostel 5CÏf bic Ijier fpjaït/ 'at ijct sij bc Galatiërs aan tacïftcn Ijij fcljicef/ cn bic ftnb*? cenigen tijb ïjet ;'en Cbangcïic aaft gelaafb en fieleebcn ijabbcn.
cn ïfet Antwoord ap beese Vraag iS ttócelebig*; ccrft ontkennender iaij^ •C; je/ en baarna stelliger bjijjc/ bia:benbc ïjet een cn anber baaigeilcïb bü met be ft erft ft c berjeftcring/ cn aïs? Ijct gcïaaf ban afte Clj?i#teneri in Ïjet 'at gemeen/ bic geencn alïecn nitgesanberb/ bicïftcn jiclj baaj be baïfetje an 3tecraar_£j ban Ijct rctljtc fpaa? Ijabbcn ïaaten afïcibcn, ^De èïpastcl bcr^ 'at Staart uitbntftfteïijft/ bat suifte niet gefeljieben ftanne door de Werken der Wet. J)Dat men in becse ïicbenceringen bc^ Jüpastefö baa: bc Wet
50 cn
442 XVIII Iloofdst. Dg zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
en fcc Werken der Wet, tc berftaan öcüfic/ te üDaren rccb^aangc# toccscn» ^amütijïcn Inaiüt tic Wet van Moses baar bao? ïrij uitnec^ mcnbljeiti iicbocïti; niet ücpaaïbïijfi/ [af met uitsonbccing ban be Zedelijke Wet,] maar baaj ^aaltejre bic in ïjet tcgcnüioajbig gebaï ter bui* bclijl'ic yjaebe ftreftte ban mcnfcljcn aanftïecbinct aan be ïöet ber ïtccljt^ baarbigöcib/ en ban jijnc nntaiïïÉgïjcib uit bien Ijaofbe/ om sidj aan be Itcdjtbaarbigljeib ban ^ob tc anberineryen, ,113aar tc bJiïïcn ftaanbe Ijaubcn/ bat bc Zedelijke Wet, en bc ^iigtcu bic jij boojfcïjjiift/ in bit ïSctaog bcö SCpostcfó geens^iné jaubcn in aanmerfting lionmcn/ ij» ten eencmaaïc ongegjonb. SCa men jan l)ier baaj be Schaduuwwet jcl^ bc uitfluiten/ naarbien bc biaarnecming berseïbe/ jaoïang 5c in ftjatljt toaé/ een piigt uitmaafitc bao? bc Zedelijke Wet gciiaoben.
©c IPcLiien bcr iDct/ jijn bc IDcvïicn en pïigtcn ban ^cljoa^aanu Ijcib/ UiclTsc becjc IDct bau:bert/ baïbjagt djj bic tuijse 500 aï^ jij boa?# ftfljijft/ naamlijft/ uit een beginsel van Gelool', en Liefde tot God bob en aïïcji; ;aa aï^ üetacesen ij?. Cc peggen/ ©at be Stpo^tcï alleen* ïijft uitfluite volmaakte Werken, Ijocbaanigen nicmanb na ben ^cmbcbaï bcjririjttc/ nodj beiricljtcn fianbc/ jau Ijcm oy öct ijberigst en met alle Mem ban betaiBcn boen rebenttaisten/ ter iucbcrïegging ban ict;i bat baa? nicmanb aait getlclb bjaé/ en 't geen Ijij self in jijnc ganfefie ïïebcnccring geen enficïe rci^ bermeïbt. %i jaa tacinig aaft uan men baajgccbcn/ bat Ijij öeaagen jaube juïfte JBerftcn/ bic met eencn biaan ban Verdienstelijkheid bc?ricljt luicrbcn: taant Ij!) fluit anöcyaaïbïijft alle Werken uit/ aybat er gccnc yïaat^ baa? cenigc berbienste [ban anjen ftant/] in anje Execfjtbaarbiging obcrülijbc; ictö bat ingdijftji aïreebe i^ aamjetaanb. ©d Galatiërs aaft aan tacïften be 5Cpaatcï fcljaijft/ en bic Ijij abertuigt ban ljunne baaïing/ sacjjtcn Ij mine ïïecytbaar biging in gecne anbere JJDcracn/ ban juiucn bic jij bcjririjt Ijabben nabat jij geïaabig getaa^ben taaren. ©u^ taajbt aan alle werken zonder onderscheid , aïïc inbïacb ap anse lïecljtbaarbiging antjegb. ^Jn be JCpastcï acljt bit Stuift ban 30a g?aat een aanbelang/ bat Ijij ranbuit berftïaarc/ bat Ijet tcgengcflcïbc ïjet ganftlje i-bangeïic jaube bertoae^ten: Want, jegt ïjij/ in ïjet 21 Vers ban bit Hoofdstuk, indien de Rechtvaardigheid door de Wet is, zoo is dan Christus te vergeefs gestorven. ïjet jan baajjetter gebaarlijft jijn/ in een saaft ban bat getaigt ban 't redjte fpaa? tc btaaaïen.
^ict bit af bat faajt ban JBerften; niet bec^c af bic taijje ban berjeïquot; bcr fictracïiting; niet beeje af bic trap ban aanbeeï in anje ïïcdjtbaar* biging/ maar alle Werken ban taat aart aaft/ en Ijacbaanig bcjridjt/ 3ijn uitgefiaaten/ ban ay eenigcrïei taijjc/ als onze Jpiigtcn af al'i onze lt;i5cQaa:5aamtjcib/ inbïacb tc Ijeüücn ay an^c ïïccïjtbaarbiging. 3)I5ant bccje Galatiërs tacïften bc $Cya3tcI berispt/ begcerben nict^ anbcrji/ ban bat in bc ïïcdjtbaarbiging ecneö cPcïaabigcn/ be Werken der Wet, af bc Pligten dor Gehoorzaamheid, magtcn taegcïaatcn taajben afö mebe*
Öcï*
XV11I Iloofdst. door bewijzen uit do Brieven van den enz. 443
geïpenbe lt;Cgt;a?3aaftcn/ nclicn^ Ijct ^cïaof in Christus Jesus. 3JDant bat 3tj Ijet Geloof in Hem jaubcn Ijcfiöcn luiïïcn uitfluiten/ en tic ïtctljt^ baarbiging aan bc ilDcrïïcn jonbrr Ijct lt;i3cfnaf taeftennen/ baar tnc geen bc minjïtc fcljijn/ cn juiüs 5011 mi blnaaó bcrmacbcn taccjcn, — Sin tcgcnfteïling fjirrban/ frtj?i)ft ïjij on^c Kectjtbaarbiging stelliger wijze toe/ aan hel Geloof in Christus alleen; niet uit bc Werken, maat uit Ijct Geloot, ij» iiocu Ijct t6clatif aïiccn. m)at bc DSbojbjcé ïuv ,u^ niet jlcgtii ccnc Uitzondering, maat ccnc Tegenstrijdigheid [Of Onbestaanbaarheid met eïfianberen] aanbuiben/ i;3 niet aïïccntijft boo? Protestant-sche Clabgcïccrbcn omaor'öcnüaar öctoogb/ maar inojbt ooit booj bc 3Ufftcn in bc Roomsehe Kerk, bic in bit gcftljiï ftcgt^ cenigc Bcfrljcibct^ Ijcib luiïïcn bevitten/ crucnb. T'c taaa:bcn iian Estius ober bccsc JplaatQ/ berbienen bat üiij öcscïlicn uitfrijji)bcn: Nisi per (idem Jesu Christi sentenlium reddit ohscuram particula Nisi (blt^ licrtaalt bc ^cntec^ nc Latijnsche Overzetting bc JJDoojbjcé tav ui], in plaat^ ban scd, of tantum) quae si proprie ui Lalinus auribus sou al accipialur, exceptionem facit ab eu quod praecedit, ut sensus sil, hominem non justifieari ex ope-rions Legis, nili (ides in Christum, ad ea opera aecedat, quae si accesseri justifieari eum per legis opera. Sed cum hie sensus Justificalionem dividal, partem earn tribuens operibus Ley is, par Hm Fidei Christi, quod est contra defmilam 8c. absolulam. Apostoli sententiam, manifestum est, inter pret ationem illam lanquam Apostotico sensui fy. scopo contrariam omnino repudiandam esse. Verum constat voculam INïsi frequenter in Scripturis ad-versalive sumi; ut idem va leal quod Scd tantum. |i£*at ij?: liet Woordje Nisi, Ten zij, verdonkert de gansehe spreekwijs. Ten zij dour het Geloof in Jesus Christus, liet geen, volgends het gewoone gebruik in de Latijnsche Taal, eenc uitzondering van hel voorige zou te kennen gcc-ven, als ot' er stond: Dat de mensch niet gerechtvaardigd worde door de Werken der Wet, ten zij door het Geloof van Christus ; d. i. wanneer er dit laatste bijkoomt, dan kan hij uit de Werken der Wel gerechtvaardigd ivor-den. Dan behalven dat zulk eene verklaaring de Rechtvaardiging zoude verdeelen, door dezelve voor een gedeelte aan de Werken, en voor een gedeelte aan het Geloot in Christus loeteschrijven, hel geen rechtstreeks tegen de woorden des Apostels aanloopt, zoo is hel blijkbaar, dal dezelve te verwerpen zij, als strijdig met hel duidelijk oogmerk des Apostels, en hel gansehe beloop zijner redeneering. Maar het gebeurt dikwijls, dat het woordje Nisi in de heilige Schrift eene Tegenstelling te kennen geeve, en van dezelfde kracht zij, als Sed tantum, Maaralleen.] bjufit jirlj bc genocmbc ^cljjijbcr uit/ bolgcnbé jijnc gebioonc oprcdjtpcib cn bcfcfjcibcnljcib.
ï^ct ië niet taaarfdjijnïijö ooit een cinbc aan bc gcfcl)illen in bc biccrelb tc jicn/ soolang bc menfrtjen niet btificn üccusten in 3ulUc buibclijltc uit^ fp?aalicn ober ïnmnc gcfcïjillcn/ boo? ben heiligen a^eest 3clbcn gebaan.
44-4 XVIII Iloofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
*Dc ©crfiïaaring baar fammitjcu abcr öecje igt;ïaat^ gegCEiten/ aï^ af bE mEEiiing bE^ 5lyaötEÏg 31)11 joubE: ©at bE niEU^tlj niel konne gerechtvaardigd worden boa? J^ecHeu biE i)ii niet verrichten kan, b. i. boa? 3)DErïiEn biE liaïftrEïit boïmaalit jijn; maar bat ïjij Iueï jEtEtljtliaarbigb fiamiE taojbEn/ eh aoü baablijft aEi-Etljtliaarbiob UiajbE baa? JJDcrftEn biE iju ftan liailijEUQEn/ eh biE ijij baïüjeiigt/ inibg niEi; in EiyEii ïfjacjj» tEii/ maar boa? brn liijftanb bEr ^EiiabE; eu bat IjEt Gelooi'in Christus Jesus, tUEiït bE JlyastEÏ anÜEpaaïbïijft tegen allerlei Werken overstek, aÏÏE biE JPcrïiEu in 3id] ijEljE{3E üiEÏÏtEn ijij uitfluit/ En 3iUTi5 niEt ap3ir]öt tat bat jEifbE cinbE En uittuErtifeï/ tni aansiEn ban kiEïfiEn 3ij uitgEfiaa^ tEn taajbEn/ 3nïlié üan niEt QrliaEijiijfi anbErftEÏb Uia?bEn niEt bE iuee^ ning ban ti?ab^ ^EEgt abErEEntEftEmniEn,
E F E E Z E N II, Yers 8, 9, 40.
Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gaave. Niet uit de werken; opdat niemand roeme. Want wij zijn zijn maaksel geschaapcn in Christus Jesus tot goede werken, welken God voorbereid heelt, opdat wij in dezelven zouden wandelen.
^En taarE ïjEt bEn ^EiïigEn afrEgt ïjabbE caEjjgEbatijt/ ban tE baarrn aÏÏE be Tegenbedenkingen rn Uitvlugten, biE IjEt mEns[ljï;jli bErnuft in baïgEnbE EEUtoEn jaubE nitbinbEii tEr bErbjaaiinij ban bE quot;A'EEr anjEr iiEtljtbaarbiging bnaj (60b/ aantEtaij3tn rn aptEïagfEn/ ban sau ÏjEt onmaagEÏijft jijn/ bat bEjEïbEn 30a öïijïifiaar InarEn bnajgEftnaniEit/ aï^ in bEE3E tuaajbEn/ aangEinErïit in bErjEibcr faamEnijang/ jjEfcijiEbt. J^amiEEr nirn bESEÏbEn anüEbaajaajbEEÏb ftEgt^ niEt EEn bïugtig aag fiEfdjantnt/ ban ttoijfEÏ ift niEt/ af msn saï ban IjEt QESEijbE baflianiEn abErtuigb üiEESEn.
©Et li an niEt antltEnb toajbEn/ bat- ijEt oogmerk bré JCyastLis/ ban ÖEt ijEgin ban bit Hoofdstuk tat IjEt 11 Yers injjEflaatEn/ 3ij/ aantE^ taoiiEn/ ïioe En ay Vaat loijsE bcrloarEiiE En baEinfrljuïbijjE 3anbaar^ fiamiEn bEtiaat/ eii nit IjunnEti ianunErflaat/ tot eeueii ^taat ban ©Er= 3aEninjj mrt lt;J3ab rn EEnüiigE ^aïigljrib/ abErijEüjagt 'aia?bEn. i^ij öe» fcljjijft tat bat EinbE/ in bE EErflE pïaatj»/IjunnEn toestand vannatuure, toaar baa? jij ïiaiten anbEr brn iKbucljten taa?n ban a5ab. lt;ï;n bit toa^ bE jjEtuaanE quot;€EErtoi}3E ban an3En 5fyajtEÏ/ taannEEr Iji) baajïjabbE bE lt;!?abIijï{e (i?EnabE in eeii af anbEr a^irljt baojtEbjaa^En/ naamlijïi bE abErtaEEging ban 'i mEnfcïjEn biEp ürbErf/ EÏÏEnbE/ eii ramp3aïigljEib/ tE ïaatEn baajafgaan. ©eese maniEr ban anbEilnijsEn binbt tijanb? üij fanimigrn bJEinig fraaaft. ©an bit bEÏEt nirt/ bat 3E bao? bEn ^Cpo^tEÏ Paulus, alé jEEr baEgsaam/ bErüaosEn bJErb. ^iGEt bit insicljt ban
XVIII Hool'dst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. H5
t of ^aubt gij ben Efeezeren boa? aogen/ Ijoc jij [toeïeer] dood waren door ;ht- de misdaaden en de zonden, te fiennen gccbcnbc/ tjet bcciüogcn tacïU oo? bc soubc op ïjunnE jid ïjabbr/ ten aanjicn ban ï)et geesllijk leven, cn iigb aïic bc tocii^aamljcbcn baar tac licljoarenbc; bactj bat jij ecljter leefden ften en wandelden in de zonde, en in aïïe oysicljten kinderen des looms ;c^ ren/ bat ié fcljulbijj en onberbjojpen aan bc centaigc betbocnienié (.v). itus UDat'aUÏÏtc menftljcn jnaar [ommirtcr baa?ijcbcnl ter ljunne betiogfing elt, iionnen taebjengen/ luo^bt [boo: Ijun] met beeïerïei fp.:cc)ibii}3en uit^ rijt gebjuftt/ botlj bielïien aïïe mijn begrip te üoben gaan; te meer/ baar oo^ öft üïijïjliaar oogmerfi be^ SCpofiteïé is/ te betoogen/ bat jij niets, lec* volstrekt niets boen ïionnen. cïliaar eene anbere Oojjaalt/ of (Doj.ïaa^ ften baar toe/ geeft ïji) op/ en snïïtjS in recljtftreeïifclje tegenfteïïing ban allefi biat ten bien cinbe boo? ansjdben mogt taojben aangetoenb; naanv ïijft/ 'O ö' 0(ó,- nXovmo,- wv tv Aèu (:). $gt;et i*t geen taerft boa? oné tc onberneemen; geene jaaft taaar aan toij ieta toebjengen bonnen; maar niet God, die rijk is in Bannliartiglieid [heelt ons leevendig gemaakl,] ^De me. Grieksche In a o? ben bd)eÏ5en in ,;id)/ eene tegenfteïïing tegen aïïeo bi at 'er- aan onjc jijbc baar toe mogte in 't toerï't gefleïb bio?ben/ terbiijï sc be an- ganfcljE jaaft aïïeen aan a?obc tocfcï):ijbciu ïgt;abOEn bE mEnfcljen fiegt^ in beeje lt;!?obïi)ïie oDpenbaaring bonnen beriiGten/ (öobs- ïierïï snnbe bc^ bjijb gebïceben jijn ban beeïe berbeeibe geboeïen?/ en bittere ttoiaten/ ren biaar boo: bejeïbe ié beroerb getoojben. Möaar ïjet balt ïjun te. moei# in ïijft/ om aïïe gebarljtcn ban iets ter ïjunne beïjoubeni? toetebjengen/ 3 er geljeeï tc ïaaten baaretu — Cluee ja aften maogen Ine in bes SCpostdé Ïjet aantoijjing ban be oDojjaaften onjcr ©crïosfing ban bc jonbc/ cn öcr* cn/ ftcïïing in 3?oö0 gunst/ aanmerftcn.
'bt Eerslijk. ^at ïjij bit ganftftc 3ïDctft boïftreftt en onbcpaaïbïijft toe^
log ftenne aan [dJab^] Genade, Liefde, cn Barmliartigheid; cn juïfté met icn uitfïuiting ban aïics biat ban ouje ;ijbe cenigrïjins in aanmerfting 5011
ftonnen ftoomen/ 300 aïs Ine aanftonbs jicn ;uïïcn («)♦
urn Ten tweeden. ïfij verheft deeze Genade up eene jeer uitfteeftcnbc
tcgt;- biijje. J^ant/ — ïjij bjniït bcuibc nit boo? aïïe naamen cn bioa:bcn/ u-s' Inaar mcè bcjcïbc ftan beteeftenb In0:ben/ aïs ïho^ , dydrri;, ydoig, er= '/oT/jÓTj/g, Barniharligheid , Lieïde, Genade, Goedertierenheid; ten bïi)ltc/ amp;Cf bat Ïjij ou;c aaubadjt ccnigïijft luiï bepaaïen tot Genade. — ï^ij anilt; re, frïjjijft bic a?obïijfte. 53arnüjaitigïjcib en ii?cnabc/toeïfic bc eenigc lt;00:^ :as jaaft ié ban onjc ©crïoéfing boo: ^cfus CïjiistusV met juïïtc J^iiihda, bc of bijvoegsels, luaar boo? beseïbe boben aïïeé uitmunt/ cn onjc aan# bc bibbenbc betaonbering berbient. u'/.ovoio,- tv tUm, Rijk in Barmhartig-ib/ beid; /Jm rica no/.'/.uo dyccujïco, Grootc Liefde, waarmede Hij ons liefbij gehad heeft; vwiQ^aXkwy nl.obxoq yajirug, Do nilneemende Rijkdom td quot; ' zij- „
an
bt (x) Efccz. II: i—3. (p) Eieez, II: 4. (lt;?) Efecz. I; 5— S.
446 XVIII Hoofdsl. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
zijner Genade. Cr geen bc minftc tüiijftï aan/ of bc Sfpo^txï toiï tiao: bit alïcé bc tjrmacbcrcn cn parten bcr (jMoabigen raaïfen/ boo? ccn bicp ücjcf ban bc Genade cn Liefde ban a5ob in aïa bc
ccnigilc ljunncr Kcdjtbaarbiging boo? qpob. ï^ct ftoomt mij
boo? bat gccnc Uioojbcn in ftaat sijn/ om be aanbocningen cn fi£g?ip^ pen tacïticn bccsc SCfbcelbing ban bc i^obïijfic OPcnabc in ben gce^t bcr^ taeïiftcn moet/ iiittcbjitliïten. ^ij/ bic fiijftanji nooit a^obé (èenabc noemen/ ten si; om ber^elbec taaarbij en ihacljt te berïaagen/ cn üi} tuien jonbaanigc omfcfjjijbingcn bctjclbe afé |icr gebonben Inojben/ een boojtaap ban beracöting jijn/ of jij/ jegge ift/ jiclj ecnig^in^ bcr^ yïigt reliencn/ om in ïjunnc üeg:ipijen met ben Sljjo^tcï l'nulus obcr^ eenteftemmen/ ia niet maciïijft tc üeoa:bceïen.
Jtiaar men jal peggen: ,,'l Is waar, dil zijn schoone woorden, niaar „zij worden slegls in 't algemeen voorgesteld, er is geen kracht van bc-„icljs in al die Verheffing van Gods Genade in het Werk onzer Yerlos-,.sing.quot; $}et ïran jijn/ bat ijet aan beeïen bu^ toefdjijne. ^Poclj/ om ronbuit tc fpjecfen/ mijnen bcbnnïfcnba ié er in becje ééne Overwec-ging, naamïijït/ in ijet toefiennen ban alïeé aan bc aroblijfte lt;6enabc/ 50a als ter beeje pïaatfe gefcljiebt/meerber Mem ban 55ebjii^ geïegen/ ban in Ijoiiberb Drogredeneeringen, taeïfien nodj met bc ÏXitbjuiWtingcn bcr ijeiïigc ^§rh?tft/ nocij met be oDnbcrbinbing bcr oJcïoobigcn/ oüer^ eenfioomen. ï}!j bic ccn ïecbenbig üefef geeft ban (|?obé (öcnabe/ 50a als bcsclbe Ijier bertoonb luo?bt/ cn ijeg?ijpt ijet oogmerft ban ben ü^ci^ ïigen C-ecat baar in tc jijn/ bejelben aï? ben cenigcn gjonb ban Ijoopc en bcrtroaluen/ op Ijet jjeerïijïtét boojtcbjaagen/ jaï jirlj niet ligt öehice^ gen ïaatcn/ om belang te ftcïlcn in bc üiibocgfeïen cn beijuïpfeïcn ban eigen Werken en Deugdbelraditing, toefften fommigen ï)cm poogcn Dp= tcbjingen. vDodj ïaat oné bc SJDoojben een lucinig biepcr injien.
ï}ct Geval toeïli bc 51'pagtcï boo?|teït/ ^ft «önbcrjaeïi tnaar mebe liccjig i$/ en taaaromtrent ijij bc Klceziërs, en in |)un be ganfdje ïterft ban (J3Db/ tail onbcjrecljten/ obereenfioométig be 3)3aarljcib/ i? bit: Hoe een doemschuldig en onmagtig zondaar, in dc Godlijke gunst hersteld, en eeuwig behouden konne worden. Cn bit té ooft be ecnigftc Saaft/ taeïüe taij in bccsc ganfdje ©crfianbcïing beboeïrn. ©erber taiï# ïen tac niet gaan. Cn ten beesen opjidjtc i^ bc ftcïïigs ïtitfp?aafi beë 5tpO?teï^; Dat wij zalig worden uit Genade.
^it ïaat Ijij eergt in Ijet boojüijgaan/ onber get opteïïen ber JJDeïbaa^ ben bic taif ban Ctjiiétné ontbangen/ uit sijnc pen bloeien (h). l?an Ijier mebe niet bcrgcnocgb/ bjuïit Ijij get jelfbc nog ('éns uit met bc# jeifbe taoojben/ in get 8 Vers. ©ij fcgijnt te bebcniien/ goc traag be menfegen booigaanbr? jijn in get .aanneemen eencr J^aargcib/ toeïlic gen op eenmaal ban alle roemfloffe in gunjelben berooft.
3©at
(/lt;) Efeez. 11:5.
XVIII Hochdst. door l)ewitjzen uil de Brieven van den enz. 447
3)Dat bc StlpDStEl ücrfraa bno? zalig worden, motten toe oubctjocïien. ^ct sou bcr ©aarljeiü tadUc taij bcrbcctiigcn gccnajin^ fcljabdijiV inaar ücclccr UoojiJCEliij jijn/ inbien men ban? Ijct zalig worden Ijict bcci'tünb bc eeuwige Zaligheid. ÏPan bit ftan (jicr ter pïaatfc niet bcb.icïü ben/ ban aïïecn bao? jaabe^rc bic Saïigljcib fieiTjeeiicn ié in bejeïfbc aDojjaaften/ toeïlten reebë in bit ïeben tjaare uitinerfting oefenen, ^ben^ iueï benïi iii niet/ bat boo? be .-êpiecUiiiijs/ Uit. genade zijt gij zalig geworden, nnse Rechtvaardiging alleenlijk te berftaan jij/ fcljoau je Ijiec voornaamlijk beoogb lunjbt. ïiDe Bekeering tot O^nb/ en be lleiligmaa-king, jijn er inagelijfta ingeflooten (c); en beejen sijn niet minber uit# luerïifeï^ ban èob^ ©jije ^enabe/ ban onje ïxecljtbaarbiging selbe. .ï^aar be SCpo^tel fy:eeUt ban 't geen be Efeeziërs aïé a5eiaabigen aau# gemerfit/ en uit ïtraciit baarban/ reebg in fait ïeben beeïadjtig taaren. öpit bïijïtt uit ben ganfcljen .^aantenljang. 110ant be ïi'yastcl in tjet be# gin ban ïjet Hoofdstuk gunnen ftanb befcljieeben Ijebbenbe/ taaar in jij 3itlj nebené alle Adams Kinderen ban natuurc bebonben; 500 bcrMaart {jij biijberEt meer bejonberlifft/ fjunnen toeflanb aangemerftt aïa IIcidegt; nen, in tegenfteïïhig ban be Jonden, jijnbe 5ij [tueleer] Afgodendienaars gctoeest/ en zonder God in de weereld ((/). ïfunne teyenbjaojbige ©erïogiïng bno? Jesus Christus, uit bcejen rampzaligen toeflanb/ 500 ten aandien ban be eïlenbigljeben bie ïjun nebené aïie anbere menfcljen in ïjet gemeen ongeïuMig maaftten/ als ban bic bi elften Ijun ongeïuft in ijct besonber bersbiaarben/ ié Ijct geene bc ^tpastel berftaat/ Vaanneer ftij jegt/ Gij zijl zalig geworden. ^Dat geenc tacïft in bc befetjiijbing ban ftnnncn jammerfiaat meest in aanmerfting ïttaam/ Uiar./ bat ;ij baar in/ en baar boa?/ onbedjabig üiaren aan ©obé ongenoegen/ fdjuï# big boo? ^cm/ en bcr ceuluige berbocmenié taaarbig. 'Oit bjuftt Ijij uit in ïjet 3 Vers. Cn obereenftoomstig beeje 'CeerbJijje/ en bolgenbé becjc gjonben/ gaat bc apostel öeftenbig tc bierft/ in ijct bcrïtïaaren ban bit Ecerftuft bcr Eiedjtbaarbiging (c). ilit bicn ft a at Uiaren jij bcr# ÏOjjt/ door hel Gelooi in Christus Jesus. 3ï?ant/ zooveele H m aan-genoomen hebben, dien heeft Hij magi gegeeven kinders van God te worden, naamlijk, die in zijnen Naam gelooven (/quot;). Die in Hem gelooft, wordt niet voroordeeid (ƒ/), b. i. hij wordt zalig, in ben 31U ban ïjet taoojb Ijier ter pïaatfc. Die in Gods Zoon gelooft, heeft hel eeuwig Loeven, Iji} biojbt ge^aïigb; maar op Hem die niet gelooft, blijft Gods toorn (h). €n in beejen 3111 taa:bcn be üioojbcn zalig worden, cn Zaligheid, in bc ödïi0C ^cïjjift beeïmaaïen gebeejigb. ^abcn bien geeft ons bc ^'posteï 300 boïïcbig eene Qefeïjiijbing ban be Saïigïjeia ban bJeïftc ïjij fpjeeftt/ bat baar omtrent geen tluijfd ftan obetig üïijben.
Bi]
It (V) Efeez. 11:5, (d) Efecz. II: 11, 12. (e) Rom. 1X1:19—24; Titus Til ;
3—5. (ƒ) Joan. i:i2. Qf) Joan. Ill: 15. (//) Joan- 111:36.
448 XVIII Iloofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
%ii tic verre waren, taarcn baat* bao? nal)ij geworden; tiabbcn vrede met God grraaaftt/ boo? ben ^oob ban taareu met God ver
zoend, door het Bloed van Christus Kruis; en hadden een' Itrijcn toegang tot 6ab/ onber be genieting üan allerlei geesllijke zegeningen (i).
^et (©nbcrsoeu be^ JCyoatetó/ en jijne Hitfyiaafi 'baar abcr/ ïtetccft boojnaanüijU de Oorzaaken onzer Rechtvaardiging voor God. ^eejen geeft ij'j oy/ Stelliger wijze, en Ontkennender wijze. Stellig, merftt Öij afö be lt;%pcr|tr. en eerfte fietaeegenbe ©ojjaaft aan/ a5ob?'jigt;?iimag^ tige Genade en Licl'de; üieïfte Ijij in aï ïfaaten lui^tet ten toont jet/ 500 aïg Ute ftcaft? sagen. — ^5e Verdienende en tcluceg ttujengcnbE aBgt;a?3aaft/ Jesus Christus in Dct UDciii ban jijn 4iX5ibbeïaarg SCmlit/aï^ Ijet ban a5ob berojbenbe «U^ibbeï/ toaar booi bie uJenabe ban (i?ob tjaace Jtëer* Hing oefent tot jijne ftecrïijujjcib (/c). fyet renige werktuig, of bc middeloorzaak aan onje sijbc/ té tjet beloof; Uit genade zijt gij zalig ge-worden door het Geloo!'(/). ^n om niet te fcijijnen até of ^ij/'baai bc noabtocubigljcib cn bc nuttigljcib ban ijet beloof boojtcflaan/ (Jj5ob^ a?cnabc eenigssiné lienninbecbc of üenabccïbc/ 500 boegt Ijij er bit be-hoedsel 'üij: En dat niet uit u, het is Gods Gaave. *De mciDebceïing ban bat (öeïoof aan ons/ ia niet minber een nittoerftfeï ban ïontccc ^cnabc/ ban bc lïcdjtbaarbiging seme toeïfte toij baar boa? berïijijgen. vDuö lier^ seiiert bc Apostel at ben roem cn bc eer ban onjc ïïecljtbaarbiging cn ^etjoubenié/ aan ^ob^ ^cnabc aïïcen/ boo? ijet 53ïocb ban Cljzi^tuö.
^©aar Ijicr incbc niet bcrgcnocgb/ üefclj?i)ft Ijij bic a3o?5aaftcn ooft ontkennender wijze; of tacï/ Ijij boegt er ijij/ ccnc uitfluiting ban ijet geen men 3011 moogen boo?tacnbcn eenigen inbïocb op on^c iïïceïjtbaar= biging te ijcöücn. £)ric bingen ïtan men ijicr in onbcrftljcibcn.— (1) OIDat Ijet jij/ bat bc $Cpoéteï uitfluit. — (2) vDc ïteben tacïuc tjij baar ban opgeeft. — (3) Cn Cinblijft/ eenc nabcrc ïtcbc^tiijing ban bic ïïcben/ toaar boo? tegclijft ccnc «Ccgeniiebcnfting toeïfte' men tjier jou fionnen inü?cngcn/ too?bt afgetoeerb.
1. ï^et geen be Jtyo^tcï uitfluit/ jijn bc Werken; Niet uit de Werken. €n toat JBcrften ijij ijicr mebe/ ten minden boo?naamïijft/ öcboc^ ïe/ berulaart Ijij jclf. Sommigen toiilcn Ijicr tocbcrom benftcu aan bc 3®erquot;ficn ban Moses \Vet. ^oclj ban toat ücfang 50U jjet boo? be Efee-ziërs gctoceat jijn/ bat bc Jtpo^tcï Ijun ikbuib Ijabbe bat jij boo? bc JE'erftcn ban Moses Wet niet fionben gcrerljtbaarbigb toa?bcn? 2ii toa^ ren immcr^ nooit onber bic IDct/ nimmer socljtcn jij tjunnc lïedjt^ baarbiggeib uit bcjcïbc; jij ijabbcn ooit geenc üetrcèfting tot bie 3Bct/ ban alleen bat jij ban bcjelbe toaren brijgemaaut. .maar maogeïijft Öccft Ijij tjet oog alleen op julfte ilDcrUen/ bic bao? onjc natuurlijke vermogens , sonber be tjulp bcr oJenabc/ cn vóór het Geloof bc?neljt too?^
ben.
0) Efeez. III: 13—22. (/:) Efecz. li; 7, 13, 16. (/) Vers 8.
XVIII Iloofdsl. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 449
ben. ^an taat men ban be 3©crften bet Efeeziërs bóó? §un ^eïaaf gc= baan/ te benften tjctn'je/ taant bc 5tjja_steï in ftet Uaarigc en in Ijct ba^ genbc ban bit i^aofbftuft, Stj waren dood door de misdaaden en de zonden; 3i) wandelden naar de eeuwe deezer weereld, in de begeerlijkheden des vleesches, doende den wildes vleesches en der gedachten (m); maat nict^ i^ jcftctbcc/ ban bat juïfte JBcritcn gccncn inbïaeb aïtaa^ ftanncn Rebben ap anjc Kedjtbaarbiging. (Cn niet min jefter i^ ijct/ nat bc JCptrêteï geenc reben in Ijct getjecï Ijabbe am beseïUsn baarban uitteflui^ ten/ aï^ af icmanb üa^tc baaitacnben boa: jijn baarig bJanrfcbiajj Ija» ben anberen gctedjtiijb te jijn/ tat iet^ lucït'f ücttanö in bctïaöfing ban bc janben, JJfccffen ber^aïben ijicc baai ben 5Cyaéreï uitgcflaa^ ten/ Jijn bic tacïften bc Efeeziërs iljanbSr/ nabat jij met Christus leeven-dig gemaakt, en geïaabig gcbiajbcn bjatcn/bciricptcn; bic scïfbc 3©CC'' ixcn/ welken God voorbereid hadde, opdat wij in dezelven zouden wandelen. Cn bccje Werken fluit Ijij niet aïlccniijü uit in tcgcufleïïing ban bc Genade, maat aaït in tegcnftcïling ban Ijct Geloof. ïgt;ct is/ Door het Geloof, niet uit de Werken. ïjij antftent bu| niet flcgt^ bccjclbcr Verdienstelijkheid, al^ anlicftaanliaac met bc Genade, maar aaïi bet* jctbct mededeel aan ansc jijbe/ af Ijunnc faamenluctfiing met Ijct 6cgt; ïnaf/ tcc anjc ïïccljtbaatbiging baa? vi5ab,
Is het dan zoo, dat wij uit Genade zalig worden door het Gelooi in Christus, met uitsluiting van alle Werken en Deugdbetrachting hoe genaamd, dan konnen zoodaanige Werken noch het geheel, noch eenii; gedeelte uitmaaken, van onze Rechtvaardigheid ter Rechtvaardiging des 'Levens. UDi) maetcn bctljaïbcn cenc anbete Itccljtbaarbigljcib ücjittcn/ of aubctö baoj ceucuig amüaanten. ©ctfcljcibcn 23cbcnftingcn/ iü bicet {jet/ biajben Ijict tegen ingcöjagt/ en becieclei oDnbetfcljcibingen gc-fmceb/ am aan an^c iöctftcn baai 'tmin^t éénigen inbïaeb ay anjc {ïecljt* baarbiging baai H5ab taetctaijsciu ^gt;an of ijct bclfigcr jij baat ap aan* tcgaan/ ban te öccuétcn in bit Maat en uitbniftftclijft lt;éetuigcniö ban «3ab^ anfaaïöaac jj^aajb/ jaï niet macilijlt tc i}cfiiöfc|)cn 3ijn/ biauiicet men jicljscïücn in tjet gebaï fielt.
2. ïgt;c SCyaotel baegt cc uetbaïgcnbé bc ïïcbcn bij/ taaaram ijij bc iDetftcn ten ccncmaaï uitfluite/ naamlijft/ Opdat niemand roeme. ^ob jcïf tjeeft bc aibc cn biijje aitsct ficcljtbaacbiging boa: Omi in bictbaegc ijcfcljiftt/ bat aan nicmanb/ luie Ijij jij/ ccnijjc bc aïfecminéte g:anb/ aaijaaft/ af geïcgcnftcib btictb gclaatcn/ om tc roemen in jidj^cl* ben (u). ^'[(c racm/ cn scïfbctljcffing gan^cljtijft aftcfnljbcn/ blast Ijct Nablijft aagmcrit. cïiBaar bit [roemen} üeftaat/ in aan on^eïben iets iiobcn anberen taetcfcjjjijbcn/ ter anjc ïïcdjtbaarbiging. i^n ijct sim be 3j£)erften alleen/ bic baar toe gcïegenljcib geebcn ïtonnciu Want indien
0«) Zie Vers i—3; en 11—13. («) Zie 1 Kor. hsi, 29, 31: Rom. 111; 27,
57
450 XYIII Iloofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
dien Abraham uit de werken ware gerechtvaardigd geworden, zoo hadde hij roem gehad (o); en ïjct i|* aïïccu door de Wet des Geloofs, bat de roem wordt uitgesiooten (p); taant Ijct ié bc eigen aart En taErfiing ban ïjet ^rïoof/ be (öErEtljtigÖEib in EEn' anbEt te jaEftEn. €n juift eeu raEmen taüjbt boo? aÏÏE UDEiiien in bE gEmoEbEtEn bEt mEtifcljen geöoa^ ren/ iuanncer be^eïben ter on^e iïecljtüaarbiging in aanmerfting ftoo^ men. Jüaar aï taaar een roemen ban beesen aart pïaat^ binbt/ baar toojbt tjet oogmerft ban a5ob in bit 33Derït sijner ©Eiiabe/ joobeel in oné ié berijbeïb.
©et geen if; Ijicr uit baajnaamïijft tail'be afieiben/ ia/ bat bE IjEiïigE geene bepaalingen altoos maafiE/ in Ijoebeire onje IDerüen in onje it ccljt'u aar biging moogen in aanmerütng hoornen/ 50a bat baar uit geen roem in 't geljcEÏ geiiooren taierb. '^e Pausgezinden maatten 5c verdienstelijlv, boo? 't minst ten aandien ban onje Tweede Rechtvaardiging, 50a jij ïjet noemen, ©it/ peggen fommigen/ fian geen 1 plaats? hebben/ taant Ijct fluit ben roem niet uit. Verdienste en iloe-men, jrin onaTfcljcibeïijii berüonben. ^Daarom taiïïen anberen/ bat 3e be Causa sine qua non, [be Oorzaak zonder welke onje ïxedjtbaarbigmg niet geschieden kan;] anberen/ bat 5c be £gt;aa;taaarbe berjelbe/ jijn; anberen taeberom/ Ijouben 3c boo: anjc Evangelische P.echtvaardighcid, . uit fiiarïft ban taeïïten taij evangelischer wijze jouben gerecljtbaarbigb taojben; of uien IjEEt 5E EEne ondergeschikte RechUaardigheid. uit ïjoof^ -
be ban taeïfte taij beef bErïnijgen aan be Hecljtbaarbigtjcib ban €Xyup | i tué; of men ae^t/ bat 3c begreepen zijn in be Voorwaarde van 'tNieu- i
we Verbond, boo? taeïft taij gereeötbaarbigb taoiben; af in ijet Geloof, 1 taaarban 3e be form, of ijet wezen uitmaalten/ op be eene of anbere 1 taii5E: taant niEn bmht siclj ijicr ober jeer berfcljiflenbe uit. iDaeö 300- ( lang men baar bot.? Dn3E goEbe i^Erhen üïijbe berflaan als noobig ter 1 onje ïtecljtbaarbiging/ Ijoe 3aï ban iemanb 3efter 3ijn/ bat 3E geen roem- | ; stolle in 3itij DEljeÏ3en/ of bat men er ben taaaren 3in ber taoo?ben/ Niet i uit. de Werken, opdat niemand roeme, boo? uitbnihhe? JiEen fcfj?ijft j
jboo? aïïe be gemrïbe -§p:ecutaij3en] iets aan 3itlj3eïben toe/ en bit té 1 i'oeinen. Segt iemanb/ taeï te taeeten taat ijij boe/ en üetaust tE 3ijn bat Ijij niet roeme in 't geen l)ij aan be tOcriien toehent/ -30a moet ift anttaoo?ben/ 3ulïïa in 't gemeen niet taeï te ïtonnen geïooben. 3?e Roomschgezinden ijouben ftaanüe/ bat 31) [boo? fjunne ICeer] aïïerber^t ban ijct roemen bertaijberb jijn: boclj iït jjoube mij berselftctb/ bat i'oem-siolïe en verdienste onafftffcibeïijft aan eïhanbere berftnortjt ^ijn. ©e b?aag ié niet/ taat bE mEnfcljEn^tan jici^eïben benuen/ maar taat oo:gt;
beeï bc ^rl):ift ober tjunne jgeboeïena en gEmofbagEfteïbljeib] belle.
Segt men/ ïgt;et geen taij in on^eiben erfiennen/ is niEbE eeu (öefcljenü
ber
(iv) Rom. IV : 2. (/) Rom. til : 27.
1
XV11I Hoofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 451
;le bet (!?obïijfic ^enabf/ tn iuo?tt aïs soobaanig ban ang ijcfrijoiiiati/ luaar
de boe? aïïc roem uitgfllooten; ban bit crftenbc ooit bc Farizeomv, rn nag^
ig tfjanjé Vaas ï)ii een Pogtlier in ben Ijcagftcn gjaab. .ïiKcn nnbsrftcïïe bcr^ Ijaïücn bc goebe 3©eïïtcn in ons icewroi ht tc jijn/ op snïït ccnc tunjc aï? men
a* gacbüinbt/ inbien jc rcljtcr tcücns; door ons taojben uitgctaerïit/ cn bnö
O' Werken der Rechtvaardigheid jijn die wij gedaan hebben, 300 lijctjc ift/ bat
at bejeïben in onjc Ltccljtbaarbiging tc luiiïcn plaats gccbcn/ niet na Ia aten
ia jaï slot' tol roemen te berfdjaffen/bcluijl bc Stpo^tcï uitb^ufifiCÏijft jegt: iSiel uil de Werken, opdat niemand roeme. .ïDaarbien bit ban 50a 0C^
jc baarïijli ccn [tuft is/ ten jij men ons op ccnc oninebccfpjccftcïijftc toiisc
in bc luiste en ftcnüitarc gienjen aantoone/ ïjoebcjrc oujc iBccftcn in onse
at liiectjttiaatbiging nioogcn plaats binben 3011 bet aanïcibing tot roemen tc
cn gccbcn/ 50a isn ijet beiligst/ bc^eïben gauscljlijïi uittefiuiten; Ijiet boa?/
it- bunftt mij/ gal men geen gebaat ïoopen/ ban becsc taoojben ban 4?ubs'
m ^cept/ Niel uit de Werken, opdal niemand roeme, betftcctbïijft uitteleggen,
e- JJDant 30a toij onücbacljtsaam ons bctbocten lieten tot bit roemen, ban
3c 30ubcn bic aï Ijct boaibcci lucïft blij anbets ban ^obs a?enabe tc taacljten
ig Ijabbcn/ bcrïic3en»
1; 3, ;®og ccnc anbete ifïcbcn geeft bc '51'posteï op/ taaatom Ijet niet uit
J, de Werken jijn ftan/ cn tegeïijft Ineett tjij ccnc jCcgentoctping af/ Vucïftc
jb uit Ijct gc3cgbc 3011 ftonncn afgeïcib toojben» Want w ij zijn zijn maaksel
if» geschaapen in Clirislus .lesus-tol goede Werken, wolken God voorbereid licelï,
Squot; opdat wij in dezelven zouden wandelen. ^Pc ïnatljt ban bit 55cbiijs/ toeïft
li- boo? 0ct tcbcngecbcnb 23ijbaegfcl | Want,] tat Ijct boa^gaanbc taojbt üc*
f, tteftfteïijft gemaaftt/ üeftaat ijiet in: (E?at aïïc goede ^'erken, bic gecnen
te naamlijft ban In elften bc SCpostcï Ijiet fpjecftt/ t. Vu. Evangelische Werken,
0' de vruchtgevolgen zijn van Gods Genade, in tjun bic in Cïjjtëtué 3'efU5 3ijn/
ct cn bic bu^ taaatlijft getctijtbaarbigb sijn/ in o?be bet 3aaftcn bóó? bet*
n- 3eïbct tiettacljting. rlJSaat ijct geen li ij in becsc bioojben boojnaamlijft
et ficboeït/ cn Ijct geen li ij in bc belianbeling ban bit TCeetfluft geftabig op
ft tiet oog ïjoubt/ i? Ijct afbiccten ccnet Tegenwerping, Inclftc Ijl} boo?3ag bat
té fonimigen ijiet tegen 30uben inbrengen/ naamiijft: ,,Indien de goede Wer-
jn „ken dus van onze Rechtvaardiging voor God zijn uitgesloolen, waar toe zijn
ift „dezelven dan noodig? dan moogen we immers loeven naar hel goeddunken
5e „van ons hart, alle betrachting van Deugd verwaarloozen, en echter gerecht-
at „vaardigd worden'. Cn bccsc selfbc 3biaatigijcib luo:bt boo: fommigc
n- menfeijen nog fteebé met beeïe Ijcbigijcib tegen bit Eectftuft aangeboetb.
gt;c ^Dicté ié geraccnet/ ban bc menfeijen te ijoojen boojluenben: „SCnbicn
gt; „onsc Üïecijtbaatbiging boo? (5ob niet.op be ccnc of anbete irnj^c uit bc
c. „DDetftcn sij/ inbien bc goebe i^etftcn niet voorat baat toe betciscljt bio?^
ift „tien/ inbien 3c gecne noodige voorwaarden ban bc3clbc 3ijn/ ban 3iin
et „3e ten ccnemaal b?ucljteïaoé; ban mag bc mcns'clj gerust cn bcilig in „ijct bct3uim ban aïïc ^cugbücttcftftingcn boo?bIcebcnquot;. Cn op becsc
57* trant
/lt;•50 XY1II Iloofdst. Dc zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
dien Abraham uit dc werken ware gerechtvaardigd geworden, zoo hadde hij roem gehad (o); EU Ijct ié aïïccu door de Wet des Geloofs, öat de roem wordt uiigeslooten (p); taant ïfct té üc eigen aart cn tacrftiug Ij au Ijct «ficraaf/ bc ^crcdjtigijcib iu ccn' anbtr tc jaettEn» €u juïft ten racniEU taajbt öoa: aïfe JIDetiïeu in be gcmaEbcccn bet mtnfcljcn geïtoa» ren/ taannccr bcselltcn ter dujc ïiecljtbaarbiging in aanmerfting uien. JCÖaar aï taaar een roemen ban becjen aart plaats binbt/ baar taaiLit tjet aagmerït ban öob in bit 3)5cru jijner ^cnabe/ saobecï in au# jé bcrijbtïb.
l^et geen ir« ïjier uit baojnaamlijlt taübr. afidben/ \i/ bat be ijeilige «êcljjtft gecnc bepaaiingen attaoé inaattE/ in i}arbe?rc anjc iJDcrftcn in otijc itecljtbaarbiging niaagen iu aanmerfting ftoameu/ 50a bat baar uit geen roem in quot;t ijcljref gtbaoreu taierb. 'Cc Pausgezinden maaften ;c verdienslclijk, baa? 't minst ten aanjicn ban an;e Tweede Rechtvaardiging, jaa sij tjet nacmcn. ®it/ 3eggen fammigen/ ftan geen plaaté ïjcbüen/ taant Ijct fluit ben roem niet uit. Verdienste cn Uoe-men/jijn anafftfjEibcïijft bcrüanbcn, '©aaram taiïïcn anberen/ bat 5e be Causa sine qua non, [be Oorzaak zonder welke an^C IttCCljtbaarbiging niet geschieden kan;] anberen/ bat 5c be ©aojtaaarbe bcrjclbc/ jijn; aubcrciï tacbcram/ Ijouben SC baa: anjt Kvangelisciie riechtvaardigheid, uit fi:arï|t ban tacfUcn taij evangelischer wijze jaubcn gcrccljtbaarbigb taajben; af men ijcet 3e cene ondergeschikte Rechtvaardigheid, uit ïjaaf^ be ban taeïftc taij beeï bcrlhijgcn aan bc ïiecïjtbaarbigljeia ban tus; of iltcn acïjt/ bat 3c begreepen zijn in bc Voorwaarde van 't Nieuwe Verhond, boa? tacïft taij gcrccljtbaarbigb taojfacn; of in tjet Geloof, taaarban 3c bc l'orm, of Ijct wezen uitniaaficn/ op bc cene of anbere taiijc: taant men buiUt ^iclj tjier abcr 3ccr bcrfcljiUcnbc uit. 'JDoelj 300-ïang men baar baai ansc gaebc J^ccïicn üïijbc bcrflaan aïji naobig ter ante Üïecljtbaarbigiug/ Ijac 5aï ban iemanb 3eftet 3ijn/ bat 3c geen roem-stolle in 3iclj beïïcï3cn/ af bat men er ben taaaren jin ber taaaiben/ Niet uil de Werken, opdat niemand roeme, bao: uitbniUïiCï .ïEen frljiijft |baaj aïïc bc gemcïbc -©p:eeïttaii3en] iets aan 3icl)3cïbet) toe/ cn bit ié i'oemen. Scgt iemanb/ taci tc tacctcn taat ijij boe/ cn bctauét tc 3ijn bat ijij niet roeme in 't geen Ijij aan bc I30crftcn taeftent/ 3aa mact iït anttaaa:bcn/ 3uïïié in 't gemeen niet taci tc ïtannen getaabeu. ^c Roomsciigezinden Ijaubeu flaanbc/ bat 3!) [boa? ijuunc quot;Eecr] aïïerbcrst ban Ijct roemen bertaijberb sijn; boelj iïï Ijaube mij bcr3cficrb/ bat roem-stofie en verdienste onaffetjeibeïijft aan cUtanbere bcrltnacijt 3ijn. Dc b:aag is? niet/ taat bc menfrtjen jjan 3iclj3cïben benucn/ maar taat ao:gt;-becï bc -êrljiift abcr ljuauc [geboeïena en gcmacbsgcftcïbljeib] beïïc. Scgt men/ ï}et geen taij in ané3clbcr. crïtcnnen/ ié mebe een (öcfcïjenït
bcr
(i/) Rom. IV : 2. (/) Rom. til : 27.
1
XVIII Hoofdst. door bewijzen uit cle Brieven van den enz. 451
le ötr (tfodïijftE ^Enabc/ tn liio?öt aï^ soabaanig ban fieftïiauiiiti/ taaar
Je too? aïïe roem ié uitgtiloatEn; tan öit trftenüc aoït bc Farizeeuw, cn nag^
ig tijanë taaé ijif ccn Pogelier in brn Ijcagften gjaab. .iiïirn onbctftdïc bcr^
en Ijaïben be gocbc U^Etfen in ons gewrocht tc 51)11/ op snift ccnc toiijc aïê men
a* gacbüinbt/ inbien 3c rcljtcc tciicns' door ons luoabrn uitgcineriit/ cn bufï
O' Werken der liechtvaardigheid jijn die wij gedaan hebben, 300 lijerje ift/ bat
at bcjdUcn in a use itccljtbaarbiging tc toiiïcn yfaata gccbcn/ niet nataatcn
11j 5aï slot' tot roemen tc berfdjaffen/bctaifi bc Apostel nitontftftcïijii jegt:
iNiet uit de Werken, opdat niemand roemc. .ïDaatbicn bit ban 30a
ijc baaclijft ccn [tuft 10/ ten 3ij men ons op ccnc ontocbccfpjecfteïijfic toij3e
in bc juiste cn ftcnöiKire gisnscn aantoonc/ ïjocbcjcc on3e iDecHcn in onsc
ar lïectjtbaarbiging moogen plaats binben 3onbcc aanïcibing tot roemen tc
en geeben/ 30a irï l)ct bcifigst/ beseïben gansdjïiift uittcfluiten; Ijiet boo?/
it- bunftt mij/ sat men geen gebaar (oapen/ ban beese taoojben ban ^obs'
cn (l3ec^t/ Niet uit de Werken, opdat niemand roeme, bccftcetbïijft uitteleggen,
e- JJDant 300 taij onüebacïjtsaain ons berbocvcn lieten tot bit roemen, ban
3e 30ubcn toe al Ij et boojócel luelft brij anbers ban ^obs 6cnabe tc biacljtcn
ig ijabbcn/ berlicscn.
:i; 3, ;ïi3og ccnc anbere iaebcn geeft bc Apostel op/ taaar om Ijct niet uit
J, de Werken 3ijn ftan/ eu tegeïijft ruccrt tjij ccnc (jCcgcntocrping af/iaeïftc
ïb uit Ijct gesegbe 30U ftonncn afgcïcib taa?bcm Want wij zijn zijn maaksel
if* geschaapen in Christus .lesus-tot goede Werken, welken God voorbereid lieel'l,
3* opdat wij in dezelven zouden wandelen, ©e ftjacljt ban bit 55clnija/ taclft
li- boo? Ijct rcbcngccbcnb 53ijbacgfcl | WanL, | tot Ijct boojgaanbc taojbt üc^
1', treftftelijft gemaaftt/ üeftaat Ijier in: ïDat alïe goede Werken, bic gccncn
re naamlijft ban bi elft en bc Apostel Ijier fpjceftt/ t. ta. Evangelische Werken.
O-- de vruchtgevolgen zijn van Gods Genade, in ljun bic in Clj?tStU£t 3'cfus ^ijn/
er cn bic buj? taaarïijft gerecijtbaarbigb 3ijn/ in u?bc bcr saaften bóó? ber^
n- 3eïbcc tictrarjjting. jx^aar tjet geen tjij in beese bioojben booinaamlijft
et bcbacït/ en tjet geen l)ij in bc ticljanbeïing ban bit ^cerftuft geftabig op
ift ftet oog Ijoubt/ is Ijct aftaeeren eener Tegenwerping, taclftc Ijij boojsag bat
if» fonnnigen Ijier tegen souben inlijengcn/ naamlijft: ,,Indien de goede Wer-
jn „ken dus van onze Rechtvaardiging voor God zijn uitgeslooten, waar loe zijn
ift „dezelven dan noodiar'? dan moogen we immers loeven naar liet goeddunken
quot; O c; tJ
?e „van ons hart, alle betrachting van Deugd verwaarloozen, en echter gereclit-
st „vaardigd worden'. (i5n beese seïfbc staaarigljcib taoibt boo: fommigc
ti- menfdjen uog ftccba met bede Ijcbigljeib tegen bit TCcerftiift aangeboerb,
5c lt;ï!5icté ié gemcener/ ban bc menfdjen te Ijoojen boojtaenben: „SCnbicn
?gt;■ „onsc ïïccljtbaarbiging boo? (5ob nict.op bc eenc of anbere taijse uit be
e. ,,3©erften sij/ inbien bc gocbc itëctften niet voorat baar toe bercisdjt bio?^
ift „ben/ inbien se gecnc noodige voorwaarden ban besctbc sijn/ ban sijn
er „Sc ten cencmaal b?ud)tcIoo^; ban mag be mensdj gerust cn bcilig in „ijct bersuim ban aïïe ^cugbüctreftftingen bao?blccbenquot;. €n op beese
57' trant
■452 XYI1I Iloofdsl. Dc zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
trant Ijnojt men niet ^eïben Djccbfaoerig reiscnfiabEïcn bao? suïïtcn/ bic in fyitn Ei0cn gcbjait sect iucini0 üïiiïtEn ban Cbangclifcljc (^cljaojsaan^ gcib toonrn. «ïjaij ftoamt ijet bjccnib boa? bnt jij niet ftgjaamen baa? Ijet gettjnift maaVscn ban bccjc Tegeni)edenking bc yartij tc fiicjcn bcc gecncn/ bic bc Leer der Genade boai ben ^yoisteï baajge^eïb/ beftcee» ben. cene anberc plaats moet Ijierban nabe? gefpjooften tuojben. Cljaubs 3ai ifi alïccmijïi jeggen/ bat inbien ïjet Antwoord tjicr boa? ben a'yoöteï gegeeben/ ljun niet boïboenbc boajwaome/ inbien be g:onben en rebenen tacïïten Ijier Iraa,: br nraiblncnbigljeib en Ijct nut ber ncebc heeften/ tuojben aangetuecsen/ naar tjunne gebatljten niet toereifien^ be sijn/ am bejelbcn in tjimiie reeljte a:bc en pïaatj» nuabsaalifijft te tnaauen/ ban reftene ift mij niet bcrpïigt mn ljun meerber baïboening te geeben.
F 1 L IP P E N SEN III, Vers 8 en 9.
Ja gewisselijk, ik achle ook alle dingen schade te zijn, om de uilnce-mendheid der Kennis van Cluistus Jesus mijnen lieere; om wiens wil ik alle die dingen schade gerekend hebhe, en aclile die drekquot; le zijn, opdat ik Christus mooge gewinnen; cn in Hem gevonden worde, niet heh-hende mijne rechtvaardigiicid die uil de Wet is, maar die door het Ge-loolquot; van Chrislus is, [naamlijk| de Rechtvaardigheid die uit God is, door het Gelool'.
35e ft?atijt ban Ijet ^etaijp ter ftaabing ban ons Eeerftuït/ in bcEje IPoojbcn bea JCposreïs begjeeyen/ jaï jitU genoegzaam boen geboden/ toanneer men be boïgcnbe Saauen baar-in opmerlit:
1. ï}ct oogmerk bes Jl'yosteïpV ban Ijet begin ban bit ïfaofbbeel af/ en bejonber in beeje Verzen, i^/ aantetoanen Ineïu be gjonb jij/taaar op blij in be aSoblijïtc gunst ïionnen Ijcrt'teïb btajben/ en oie tegeïijft be biliijHe ft o ff e anjer üïijbfcljap man jijn, T'it teert ijij in 't algemeen/ gelegen te sijn in onsquot; aanbeet aan Cljjislua boo? Ijet gcioof/ in tegem-fteïling ban aïïe Wetiisdie Voonechien, biaar in be .looden, bic Ijij boojljabbc te onbejretljien/ jitl) b er o cm ben en berbïijbben, Yerii lijdt u, en roemt in den lieere Jesus Chrislus, en belrouwl niet in liet vieesch (q).
2. l|ij boojonbcrfteit/. bat om beeïgenoaten ban 60bfï guns't tc Ino?^ ben/ als be ft o ff c onjer üïijbfcljap/ eene Uechivaaidigheid noobig jij; en bat bic ilerljtbaarbigljcib/ bicïitc je ooft jij/ ben eenigften gjonb on^ 5cr aannccming in be èabüjue gunst uitmaalxc, lt;trn om sulïis buibc-lijücr tc boen blijften/
3. JK)ijst
(?) Filipp. Ill: I, 3.
XVIII Hoofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 453
3. p aan/ bat er ccnc tweederlei Rechtvaardigheid jij/ toetttc ten bccjcu oyjicljtc in aanmerïting 5011 ïiannen Hoame 11/ naamlijft/ —
Onze eigene Ueclitvaardigheid die uit de Wet is; — tn die welke door het Geloof van Christus is, ijcnoenift de Rechtvaardigheid die uit God is door het Gelóóf. vDccjcn getuigt ïjij tegen elftanbere olierteflaan/ en in tjet (tuïi onset Kedjtl'aaramp;igmg en ^üanneemiug 'èij ^ob/ oumaoge^ ii)lt te itannen gepaarö gaan: Niet hebbende mijne rechtvaardigheid die uit de Wet is, iiiaar die welke door bel Gelooi' van Christus is. Cene öerijc ïiecljtbaarbigljeib/ tusfcljen bee.;c bei ben/ erftent be ^'por.teï niet.
4. ï^ier op fielt be 5l'jjoétel Hitjjjeïüen in Ijet gebaï/ en beuuïaart/ met tenen nabjuït/ een buur/ en tijacfjt ban fpiceben/ teaarban in aï 3:111 obe';ig ^cfdjjijf naaubitijft^ tacbetgaè te binben is/ toeïue ban bic beiben Iji) beiitoa^/ en toaar oy Ijij jijn bertrantuen fleïbe. 3'n yet beljanbe^ ïen ban bit onbettaery buiten eu fannnige bingen/ bie jijn gabbjndjtig gemoeb tat bien tray ban etnat en ijber aanfpotuben/ in ijet berl)effen ban be Rechtvaardigheid die uil God is door hel Gelooi', en tjet lietaclp ten ban jijne eigene Redilvaardigheid. iJDant/
A. Pit toaê be groote drijlveer, bic Ijcin en anbeten liebieegb Ifabbe/ om Ijet Joodendom te berlaaten/ en ijet Cbangeïie te onüjeïsen. T'it sétnii moest beti)alben nnlnnfuvaat taojben baétgejet/ aio bc booinaa^ me ^oofbsaab/ taaar op genoegzaam aïle geftöiïïen ober ben a?aüögt; bienst bic in be ineeteïb gtboerb Vaojtten/ uitliepen. ^ueE bniut ijij jicft baarom eïberji uit: Wij. die van naluure Jooden, en niet zondaars uit de Heidenen zijn, weelende dat de ruensdi niet gerechtvaardigd worde uit de AVerkcn der Wet, maar door het Gelool' van .lesus Christus, hebben ook in Christus Jesns gelooid, opdat wij zouden gerechlvaardigd worden uit het Gelool' van Christus, en niet uit de werken der Wet (r).
IJ. Pit -ttnit bJas ijet/ bat 300 getoeïbig eenen tegenfiant ontmoette/ ban be Jooden in aïïe plaatfen/ en Inaar omtrent be gemoebeten ban ontcïüaate buijenben ban menfcljen van de Waarheid waren afgewend, iet^ biaar toe be natmteïijfie gefteïbïjeib bes Ijarten jeer fuacfjtig ober^ ïjeït/ en toaar beo: men aflinjiit ban be ecnbaulubigljeib ban l)et ^uan= geïie. ïjier ober Inas jijn b:oom gemoeb jeer geboeïig aangebaan/ en baarom bermeïbt liij ijet ooft in bc meeaten jijner ^??icben.
C. J|et onbebeniteïifft gewigt ban ijet Hi'eerftuu jeïben/ nebens bic onwilligheid taeïlte in 'ft menfrljen Ijart ia ban natnnre/ om Ijet jelbe te omljetjen/ ata eene Siaab luaat boo: alle geeatïiflie Ijoogmoeb/ berljef^ faig bes Ijarten/ en jeïfijegagen/ tot ben taojteï toe taojbt uitgerooib/ en liantnaar ontelbare nitbïugten ten allen tijbe üebatlft jijn/ om ber= jelber lïlem te ontbnjüen/ en be gemoebeten ber menfdfen te taeberijau# ben ban jicl) geljeeï op ^oba sD^ije ^enabe in Cljjiatua te berlaaten/
ietö
(r) Gal. II: 15 , 16.
454 XVIII Hoofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
ict^ taaartoc jij Buiten öit ten ccncmaaïe ongejinb ^ijn; bit aïïea maafttc ijccnc minbtcc aanbaening ap '§ ^lyas'tcïs geest.
1). i^ij 3 elf taaé toeteer,/ in be bare en jijnec ontoctenbljeib/ een gjoot janbaar getoeent/ bie ^iclj met alïe magt tegen ben ©eere 3:C)'iis en ïjet Cbangeïie aaniianttc. i^iec dIicc to as' Ijij op ïjet gc'uoeïigét getcaffen/ en tebensi bjaeg fjij een biep ürfef ban ben uftnemenben ïrijftbam ban cPenabe/ en ban be itDaarbi} ban Cljiirïtiuf lïerljtbaarbigQeib/ taaar boa: tjij bertaét Ina-^ gctoa:ben. Cn inbebaab/ men bient boo? eigen ecbaarenisi iets geboeïb te ijettiicn ban 't geen be TCyastci gebaeïbe/ ten aanviel! ban Sanbe/ en ban ^enabc/ inbien men jijne uttbjuftftingen baat omtrent üeljaaiüjït 'beg:i}pen jaf.
5* ©anjjier/ bat l)ij in beeïe anbere ylaatfen jijner ^cljjiften/ maar bejonber in beejen 23?ief/ met gioater ernst en buurigljeib ban geest-ban beCjC bingen fpjeeïit/ ban gctoaonlijtt. — met aysirljl tot
Clii'isius, luien [jij toil betreffen/ getoaagt tjij niet flegté ban sijne kennis, maar tó vcoioèyoi' Ti]i /vwctnoi ban de Uilnee.it)einlheid ilo' /.7'«wts|vuii Christus .lesus zijnen üeere. ©c anbere berbnböeïbe ^pjeelttoijsen: Üm ]\ ien.s wil ik alles schade gerekend hebbe: Opdat ik Hem mooge gewinnen ; Opdat ik in Hem gevonden worde; Opdat ik Hom kennc, tOOgt; nen aiïe ten buibeiijïiften be toeruing jijner Ijartstogten/ nnber Ijet üe^ ftnnr ban Ijet 6eïaof en ber JDaaijjeib/ ter boïfiomene berusting in ben ï^terc 3lEfUfi' Cljri^tué aïïeen/ aïsi sijnbc Alles in allen. .ïtKeu moet iet# ban beeje gemoebsgeftaïte bevitten/ inbien men I'auius 'öleer in taaar^ Ijeib jaï geïoaben; jij bie ban be eerftc bolftreiit bjeemb jiiii/ juïïen niet ligtïijli be anbere amljeljen. — .^pieeïtenbe ban 't geen het onze i$/ afê Voorrechten, Pligthetrachtingen, Ijae gaeb/ ïjoc nuttig/ ï)ac bao?» treffelijft ooft in sic'öselben/ naritljans tn ©ergelijfting ban Cliristus en 3ijnc ïtecijtbaarbigi)eib/ en met opsieïjt tot unse ïiceljtbaarbiging/ en Stanneeming in ^abs gnnst/ ban jat (jij/ met be^eïfbe burigljeib ban geest/ bie allen op ijet biepst beradjten en berfmaaben; ban jijn 3e in 5ijn oog axupaXa, llondenspijs, bic men moet uberïaaten boo? juïïieu bic Ij') noemt Honden, kwaade arbeiders, Versnijdinge; toaar ban? ijij berftaat be tioa^c Jooden, bic ljaï,s|ïe?rig bastljielben aan be ïtecljtbaar^ bigljeib ber 3Det (s). IE)it oajbecïbe iii bienstig aantcmerhcn/ aangaan^ be beg StpasteÏ!) ernst en buur ban ^ppcctttoiBcn in bit ;ijn 25etaog/ aïjt toaar bou? aan jijn oogmern ober ijet geheel niet toeinig ïitljt# too,2bt bijgezet.
6. i^et 6cfeljiï bus bepaalb jtjnbe/ iö bc JDjaag/ JPaar op iemanb/ bic toenacfjt met a^ob berjoenb te toojben/ of ccnc (jJcr-cijtiitljeib te ber# bjijgen toaar mebe tjij boa? töab beftaan Uan/ jicl) te bcrïaaten IjebDe. ïjij moet nnoblucnbig één ber booigeftelbe liegen inflaan. i^ij moet af
(s) Filipp. III : 2.
XVIII Hoofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 455
Op IjEt liaEtfpoo^ öeji 51'yaatcfó/ alle eigen Rechtvaardigheid verloochenen, cn jijnc tacWugt eenigtijft necincn tat be Rechivaardigheid die uit God is door liet Gelool' van Jesns Christus; of Ijij UICCt boa? ïjemjeïtJEn/ of boa? anberen/ ccnigc Uitzonderingen op öc*» é-ua^teïé Besluit, of tcni^ ge Onderscheidingen tacctcn tc binben/ toaar booi aan jijnc eigene aj^ec.-lien eenige inbïoeb op jijne ïtec'ötbaarbiging bao? ^?ab üefpjoaïitn lua^ be. Cïü bertiieje Ijiet: boa: sicljseïben. JJ^ij gaan intucjcljen booib/ en rebenfrabelen uit al Ijet ge^egbe op becse taijse: Indien onze eigen Rechivaardigheid, in het Stuk van onze Uechtvaardiging voor God, len eene-maal onbestaanbaar is met de Rechivaardigheid die uil God is door hel Geloof, dat is, niet die Rechtvaardigheid, welke God ons loerekeni (/), ol' den Overvloed der Genade, cn der Gaave der Rechivaardigheid die wij ontvangen (ft), en slaan die beide lijnrecht tegen elkandere, dan is het zeker; ja onwederlegbaar zeker, dat wij [niet anders konnen] gerechtvaardigd worden, [dan] alleen door het Geloof, door de Toerekening van Christus Gerechtigheid aan ons. ï}et 4?ebDÏg ia Maar/ uit 1)^ bJCClgt; neemen ban aüe anbccc mibbeïm/ oo?5aaften/ en boojtoaarben/ aïa onbeftaanbaar niet besclbe; tertaijï Ijet eerfte Voorstel, Niet mijne Rechtvaardigheid, maar de Uechlvaardigheid die uit God is, bOOJ Ijet gejag be?quot; ^pastels tegen aïïe tegenfp?aafi geftelb is.
©ooibet. ^)at geene luaar booj en Inaae mebe Uiij in Christus gevonden worden, baar booj bonnen iiij oob aïïeen booj (J5ab taojben gc« recljtbaarbigb. l^ant [be ^pjeeUluij^/] in Christus gevonden te worden, geeft te ftenneu/ ben ftaat bea perfoana bic booi ^cb gereeïftbaar^ bigb biojbt; Vuaac tegen oberflaat/ In onszelven gevonden tc worden. €n adjtetbciïgenb^ bic berfdjinenbe ftaateu/ Ijet (éoblijft Ooibecï ober ons. ïli'at tjun betreft/ bic in juijseïben gebonben taojben/ taij lucc-ten toat ijun ïot sal jijn. .iBaat boo: ijet beloof aïïeen toozben taij in Christus gevonden
oDp aïïcrïci bjij^en ïjc^ft uien gepaogo/ bc fuacljt ban bit a3ctuigeni^ te ontjenubicn. 3in 't gemeen jegt men/ „Geen verstandig mensch „kan denken, dat de Apostel niet begeerde gevonden te worden in Evan-„gelische Rechtvaardigheid, ol' da! hij door zijne eigen Uechtvaardig-„heid zijne Evangelische Deugdbetrachting zou verslaan: want deeze „is het alleen die ons recht geeve tol de Weldaaden van Christus Ge-„rechtigheidquot;. Noilem Dldum, [Uil wenschte ilgt; niet gezegd te zijn.] (i) l?c gemcïbe 25eriaping iö te ftcru/ om jonber ouberftffcib tc geïben tegen alle Proiestantsche Schrijveren, bic beeje P'aata ban ben ^pac^ tel jjebbeu bcljanbcïb/ of tegen aïie anberen/ bcijaïben ccnigc taduigen onber bc Ijebenbaagfctjcn/ bic .^iclj booi bc ijitte ban beu tbJi'it tc bezre berboeren ïictcu, (a) Sjnbien men boo: be Evangelische Reclilvaardig-
heid
(/) Rom. IV : 6. (//) Rom. V : 17.
454 XVIII Hoofdst. De zuivere Leer der Rechlvaardiging bevestigd,
ict^ taaartoc ;i} öutten bit ten ccncntaaïc ongcjinb ^ijn; bit aïïeé maaftte gecnc miubctc aanbaening ap '§ 5CyostcM gccgt.
U. i^ij jcïf taas torlceiy in be baijen sijncr onlnetcnbljcib/ een gjaot janbaar geUieeat/ bie met alïc magt tegen ben ïjeere Jfefus en Ijet Cbangeïie aanftantte. i^ier oliei* taaé tjij op fjet geUocïigét getroffen/ en tcüena b?ceg t)ii een biep örfef ban ben uitnemenben ïiijftbam ban löenabe/ en ban br JlDnarbi) ban CljJistiUr lïerljtbaarbigöeib/ kraaiquot; baoi 0ij bcrïost lua-i gctocuben. Cn tnbebaab/ men bient boo? Eigen ecbaarcnia iet,a geboeïb te Ijcïtöen ban 'tgeen bc ^Cpoëtel geboeïbe/ ten aandien ban Sianbe/ en ban «Êtenabe/ inbien men *ijnc uttbjuftfnngen baar omtrent üeljoojïijft liegiijpen ;aL
5. ©antjier/ bat ijij in beeïe anbcre pïaatfen jijner cétijjiftcn/ maar ücjonber in beejen 55?ief/ met giooter ernst en buurigljeib ban geest ban beeje bingen fpjeeltt/ ban getooonlijft. »Duë/ — met opsidjt tot Chnstiis, luien l)i} tail betreffen/ gelnaagt Ijij niet flegté ban jijne kennis, maar ru vunntyov vin yvwatco,- ban de Uitneem endheid der /iV«Hi.s|vun Glirisliis .lesns zijnen ileere. vDe anbere berbnüaeïbe .-§p2eel'{bji)3cn: Om li ie)is tuil ik alles schade gerekend liebbe: Opdal ik Hou 11100ge gewinnen ; Updat ik in riem gevonden worde; Opdat ik Hem kenne, too^ nen aïïe ten buibeïijïtflcn be toeraing jijner Ijartatogten/ onber Ijet üe^ ]tmir ban Ijet beloof en ber i©aarj)eib/ ter bolfiomene beruating in ben ^eere Sefna Cljrigtua alleen/ aïa' jijnbe Alles in allen. .©Sen moet ieté ban beeje gemoebageftaltc bevitten/ inbien men ['aulus yieer in taaar^ tfeib jaï geiooben; jij bic ban be eerfle bofflreftt bjeemb 51)11/ suffen niet ligtlijü be anbere oinljeïjen. — ^pjeeïtenbe ban 't geen hei onze i^/ aïö \oorreclilen, Pligtbetrachlingen, Ijoe goeb/ Ijoe nuttig/ boe booj» trcffelijït ooft in jicljjcïbeii/ notitljanö ia ©ergelijfting ban Christus en 3ijnc ïïcrljtbaarbigljeib/ en met opsidjt tot on^e ïïeeljtbaarbiging/ en St'amiecming in lt;?abs gunst/ ban 3al ijii/ met beseïfbe burigljeiö ban geest/ bie allen op ïjet bicpat beradjten en berfmaaben; ban 31)113c in 3i)n oog axupalu, llondcuspijs, bie men moet oberlaaten boo? 5ulfieu bic Iji) noemt Honden, kwaade arbeiders, Versnijdinge; taaar boo? Iji) berftaat be boose Jooden, bic tjal3|T:e?rig baatljielben aan be JüetVjtbaar^ bigljcib ber 3)igt;et (s). ZDit oojbceïbe ift bicn^atig aantemerften/ aangaan^ öc bes Stpoatefó ernst en buur ban ^p?ecfttai)3cn in bit 3ijii betoog/ al^ inaar boo? aan 3ijii trngmerft ober Ijet gebcel niet toeinig litljt^ tao^bt bi}gE3ct.
6. J^et 4?cfrljil bus bepaalb 3!jnbe/ iö bc JD?aag/ Jüaar op iemanb/ bic tacitacfjt met ^ob bersoeub te tuo?ben/ of eene (èer-'cïftigtieib te berv ft?i)gcn taaar mebe Iji) boo? ^cb beftaan ftan/ 3!cl) te berlaaten Ijcüije. ïji) moet noobtaenbig één ber boo?gefteïbe iiDcgen inflaan. i^i) moet of
(s) Filipp, III : 2.
XYIIl Hoofdst. door bewijzen uit do Brieven van den enz. 455
op Ijet liaEtfpODJ Sü'paötctó/ alle eigen Rechtvaardigheid verloochenen, en jijnc tocbïugt ceniglijft necmcn tot be Rechivaardiglieid die uit God is door het Gelooi' van Jesns Christus; of 1)1 j moet baa? Ij^rasclbcn/ of böaj anbctElV ccnigc Uitzonderingen op 9lquot;pa?tcïs Besluit, af tcni^ ge Onderscheidingen tacctcu tc binben/ braar bao? aan jijnc eigene ftcn ecnige inbïocb op sijnc ïtetVftbaarbiging bao? (£gt;ab befpjoaben tuaj^ be. ai-ïft bertticse Ijicr boa: sicljscïbcn. 3©ij gaan intugfcljcn booib/ en rebcnlftabelcu uit aï Ijct ge^tgbc ap bcc^c biiise; Indien unze eigen Jiechl-vaardicjheid, in het Stuk van onze Ueclitvaardigiiig voor God, ten e«ne-maal onbestaanbaar is met de BerMvaarclujheid die nil God is door het Geloof, dat is, met die Uechtvaardigiieid, welke God ons loerekenl (/), ol' den Overvloed der Genade, vit der Gaave der Rechtuaiwdighcid die wij ontvangen (it), en slaan die beide lijnrecht tegen clkandere, dan is het zeker; ja onwederlcgbaar zeker, dnt wij [niet anders konnen] gerechtvaardigd worden, |dan] alleen door het Geloof, door de Toerekening van Christus Gerechtigheid aan ons. ï}ct v£gt;cbaïg is Maaiquot;/ uit Ijct bJCtlj# neemen ban atïc anbcce inibbeïrn/ ooijaaftcn/ en baentoaarben/ alé onbeftaanbaar met bejclbe; tertai)ï Ijet cerfte Voorstel, Niet mijne Rechtvaardigheid, maar do Rechlvaardigheid die uit God is, boo? l)ct gcj^g be^ Jtjjastcis tegen aïïe tegcnfp?aaft ijcftcïb ié.
©no^ber. '©at gccne taaat bao? en toaar mebe taij in Christus gevonden worden, baar baa? bannen iiij aab aïïeen baa? lt;J3ab toajben gclt; recljtbaarbigb. ï^ant [be ^pjecU'mi}^/] in Christus gevonden Ie worden, geeft te bennen/ ben ftaat bea' perfaana bie baa: èicb geretïftbaar^ bigb bia?bt; biaac tegen aberflaat/ In onszelven gevonden te worden. Cn acljteibDÏgenbs bie becfctjibcnbe ftaaten/ ié ij et (éablijb Oaibeeï abcr ané. ïT^at ljun betreft/ bie in sidjjeïben gebanben Uia:bcn/ taij taee^ ten toat ljun ïöt gal jijm MSaar boa: Ijet 4?eïaaf aïïeen toa:ben taij in Christus gevonden
£gt;p aïlcrïei taijjeu ïjeeft men gepaagb/ be biacljt ban bit Getuigenis te antjenutaen. Jn 't gemeen jegt men/ „Geen verstandig mensch „kan denken, dal de Apostel niet begeerde gevonden te worden in Evangelische Rechtvaardigheid, ol' dal hij door zijne eigen Reclitvaardig-„heid zijne Evangelische Deugdbetrachting zou verstaan; want deeze „is bel alleen die ons recht geeve tol de Weldaaden van Christus Ge-„rechligheidquot;. Nullem Diclnm, [Uil wenschle ilgt; niet gezegd te zijn.] (i) iEgt;e gemeïbe 25cviaping ian te fterft/ am jonber anberftljeib tc geïben tegen allo Prolestantsche Sciirijveren, bic beeje J?ïaaté ban ben tel bebben beljaiibelb/ of tegen aïte anberen/ beljaïben ecnige tacintgen onbee be Ijcbenbaagi'cljen/ bie ^iclj boo? bc Ijittc ban ben ttaiét tc bcjre berbocren tieten, (a) Hnbien men bao: bc Evangelische Recbtvaardig-
heid
(/) Rom. IV : 6. (//) Rom. V : 17.
45Cgt; XYIII Uoofdst. Dc zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
lieid beu ^Cpastcï^/ berftaat sijnc tigenc ycrfoouccïc R-echtvaardigheid cn Gehoorzaamheid, ijan Ijct taat onlicbacfit gcfpjDDticn/ tc fleïlcn/ kPat Vjij niet ücttctrbe in dezelve gevonden te worden. T'at jjccnc iïtaat in tai) gchaubcn toü?bcn/ baar naai* toajben toi) gcoajbcdb; in onze eigen persooneele Rechtva-ardiglieid ïiehonbcn tc tan:bcn/ 50U bctljalbcn fictccïtcnEn/ ny o:anb bcrjeilic boo: lt;l?abö oDoibcci tc beefdjijnen; bact} 3i) bic a3ab cn suij^eïben rcrjjt ftcimcn ïccrbcn/ snïïcn Ijici* tac gcencn ïnst binben. Cn bc taaajben bc^ Jtipa^tcïé in bccjcn jin aptcbattcn: Ik begeere niet gevonden te worden in mijne eigen Kechlvaardigheid die naar de Wet is, maai' in inijtie eigen Reciitvaardigheid die naar het Evangelie is, fdjijut bc rcrljtc mccning niet tc treffen/ taant bennibst 5ij ücibc inkleevende de zijne taaren/ jaa jijn 5e in taejen eéii Ijct scïfbc; bc on^ 3cg:anbljeib becsec ©erüïaaring jaï aanftanbg nabec ülijftcn. (3) quot;©at nnjc persooneele Evangelische licchlvaardigheid ansj Ijrt ïïetljt ijccbc tat bc taeïbaaben ban Ci)?istus ^ercci)tigljeib/ naatnïijii niet apsicljt tot anje ïxctljtbaarbiging boa: a5ob/ ié gralis Didum, [te vergeefs gezegd.] *J?cen staccm ban üctaijs lian men uit 4?ab£ Jj^acjb baa? snift cciic ^teïïimj bijüiengciu ©at sc ftcijbc tegen beeïc uitbjuliltelijfte plaats feu in be Ijciiigc ^ctjiift/ cn aubeftaanbaar s'J niet bc b?i)ljeib üau (öab^ Ceiiabc in anse itetljtbaarbiging/ jaa als be;eïbc baar in geïeerb taajbt/ ié te booten reebé getaonb. (J5een bier ^tljjiftuuctcitétcu aaft/ taaar in bc naabtaenbigljeib bet gaebe iïDeriien tat Saïigljcib in bc (j?e{aabilt; gen/ b. i. gerceïjtliaarbigbe nienfcijcn/ taa:bt baajgeljauten/ ft an in Ijet aïïerminst tat iictaiis ban bic Stelling bicneii/ noclj .-jeeft eenigc aanlcibing tot suïftc gebactjten. €n in l)et ücsanber laapi. ijet aan/ te^ gen bc taaa^ben ban ben 5t!pajtel ay anbccc ^ïaatfen (v). ©atlj ïaat ana baajbgaau/ en be ftesonberc (Ccgeniicbenftingen op bit lt;35ctuigenié hca ?Cpaétcïé obertaccgen.
i. ^onnnigen tailïen/ bat be 5tpostel boaj sijnc eigen ïteefttbaarbig^ Ijeib/ tacifte Ijlj bersaaftt/ alleen ijet aag tjcüiic ap S'ine lleclitvaardig-heid ixvouov, door dc Werken der Wet. „Maar deeze was slegts cene „uitwendige Rechtvaardigheid, bestaande in de waarneeming van uiler-„lijke Regelen en Plegtigheden, zonder opzicht tot de innerlijke ge-„steldlieid of gehoorzaamheid des hartenquot;, ©an bit ié een Ijciïïaaé bao:gebcn. ©c llecljtbaarbigftcib bic nit bc ilDet ié/ ié bic Kecljtbaar^ bigfteib taeïftc bc iJDet ciéeïjt; beftaanbe in bic biugeii/ ban tacïften gc= Scgb taajbt/ De mensch die ze doet zal door dezelven leeven. De doen-ders der Wet tocï| zullen gerechtvaardigd worden (w). ^©ooit fe^jeef (J3ab ben menfcljc cene JDet af ïïegeï ban 6el)aajsaauiijeit baa?/ bic ftcm niet bcryïigtte den Ileere zijnen God lieftehebben mei geheel zijn hart, en met geheel zijne ziel. Cn öct ié er saabcjrc banbaan/ bat Cob boo?
Sijnc
(v) Titus 111:4, 5- (w) Rom. II: 16.
XVIII Hoofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 457
sijne 3)Dct Ecnc bloot uitwendige Rechtvaardigheid jauiJE E!Sfctjen/ bat ï^ij in tcgcnbcEÏ jecc biftlnecf SjeclUaacE/ bat suïit ceue ^ïigtüEttacljting ï^ein eeh gjautacï jij.
2. ^CnbEtEn jEggcn: ,,llij bedoelt er mede zijne Rechtvaardigheid, hoe-„daanigc die ook ware, welke hij bezat toen hij nog een Farizeeww was. En „schoon men mogt toestaan, dal hij in dien staat mei een goed geweten hadde „gewandeld, en God geduuriglijk nacht en dag gediend, zich benaarsl.igende om „t^e Werken der Wet niet slegts uiterlijk, maar ook inwendig, en gemoedelijk „te betrachten, naardien echter alle die Werken vóór het Geloof, en vóór zijne „Bekeering verricht waren, zoo mogten dezelven met recht van hem verworpen „worden, als geenen invloed hebbende op zijne Reclitvaardiging. Maar andere „Werken, die uil den Geloove, door den bijstand der Genade verricht „worden. Evangelische Werken, zijn van een' anderen aart, en zijn te „saamen met het Geloof, de Voorwaarde onzer Rechtvaardiging.quot;
vDan/ i» 35n IjEt ^tulf onjcr Rechtvaardiging, fteït bc ^jiaatEÏ be Evangelische Werken niet aïlCEtl abet tegen Gods Genade, maat aaft tEgen 0ct O^eïaaf/ in be geeuen üie l)ct seiüc ücjitten; jaa aï^ üij be oberinecging ban ijet baaigaanbe ^etuigeniö iS getaanb.
2. tyii ineïbt niets ban suilt eene baojgemeube aDiibetfcljeibiitg/ naam* lijft/ dat de Werken van tweederlei soort jaiibeil sijn/ In aa tb an be eene 30ubE uitgEflaatEn jijn uit onje ïiecljtbaacbiging/ maar niet be andere, ^ctgen^ oaft/ tuaar ijij bau bit aDnbecUicEjj Ijanbeït/ gEEft Ijij Eenig^ jins boet am aan julu Eene oDubecfclteibing te benften; maat in tegen* beel brtuïaatt ijij Ijet jelfbE/ bEpaalblijii ban alle 3©ccftcn bet ^cljaai^ Saamfteib in Ijun b;e geiaauen/ biaae in becijaibe julft Eene aDnbecfcljei* biug geen^ins ballen ftan. i£u Ijiec tec yiaatfe netaiecpt lji( uitbjulifte»-lijft zijne eigen liechtvaardigheid, b. i. zijne persooneele inkleevende Recluvaardigheid, Ijaebaanige bic jij/ ca bianneer aaft nitjebuacjit.
3. ü}ij anberfcljeibt jeet buibclijft sijnen tweederlei Slaat. naamlijft bien ban jijn .ioodendom, biaar in ijij leefbe bóó? sune 23ei'$Eccmij; en bien blaat in IjijJoiaa baai Ijet 4?eiajf in ^Ijïist.ia Jf.-fui. aps £l)t tat ben eeeften ^Snaat/ üejcijau'ait Ijij be \ oui rechten aie caac aan ücc--banben taaien/ en beeftfaatt becbalgcuö-i ftac Ijij bie allen ueaaueeu bc taen 3icfu? CljiistuS aan Ij cm geapenijaarb luccü. t)et is | ik achtte,] jienbe Dj.i ben baatigen tijb/ t. ui. üij jijue eerfte -i3clteecii!g. ju befcljaubibE 3c met aïïe bE bauibeelen/ be eer/ Ijet aansien/ be acljiing/ bjcïfteu jij mij gaben/ maac beraiierp 5e alle am Cljjiatuk tail/ ambat beseïben als Daau'etljten te fcljatten en tE üeljauben/ anüeftaanbaai* Inag met Ijet 45cïaaf in Cjjjiatus Siefn^. — Daarna fteït Ijij baa?/ Ijae Ijij jicljjeïben tljanbs/ na jijne ^eliccting/ fiEfcljantabe. ïEgt;ant men jau ftannen bentien/ bat frljaan Ijij alle süne wettische Voorrechten tec liefae ban Cljiiatus tjabbe baacaiel gc^cgb/ Iji) erljtec nu/ tecbiijl Ijij baa? jjci lt;6eIoaf met Cö?i?tu^ biaé beceenigb/ to el icta ban zichzeiveu üejate/
58 toaar
458 XVIII lïoofdst. Üe zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd,
toaar in Ijij jic'ö bcrMijben tnogt/ rn tadft ten gionb lian jijnc 9(IanntB# minsj in bt ^aöïijftc sunöt ftanbc berftceftficn/ 't geen te ï^aoföjaatt ina^ toaar naar Ijii anberjat^t/ tuant anbcrjt ïjabbc Ijij alle^ berlaaten sonbec ecnig liaa?bccl. Dan nietë taiïïcnbc oijErücljaubtn taaar in ^ii rocmEn ÜautiE/ 500 üermaart Ijij oyenlijtt/ Ijoc Ijij benfte ober jijne tegentaoo?^ bige ïtecljttiaarbigljeib/ en ober be (6eijoa?3aamïjeib taeïfte ijij t^anb^ oefenbe/ met oyjicljt tot be ïf naar taeïfte Ijij onberjoeft beeb/ 'Aü.u atvoviyt xui yyobuai (x). i:}ct geen be 5tlp0£teï in tjet öoorige aangaanbe jijne Joodsche Voorrechten gejegb Ija^be/ te üiiüen oberüaengcn tot bit Vers, is een tiïijft bat men ben ^ëaamentjang jeer opperblaftfiig üe* fcijoutab öcüüc. ij3ant/ — Cr i$ een Itenneïijue civfyaig, [of Zins-vergrooting] in bec;c liioa:ben 'A/.la luvodvyi xul, [Maar gewislijk ook.] 4Sict buibclijïicr ïton Ijij eene ^pUIiinming/ of oüergang tot ieté anber#/ aantoonen/ ten ülijïïe bat tjij siclj in becje tooojben in eenen anberen ^taat UefcljouUlbe; [aïë of tjij jeibe:] Ja gewisselijk; dat meer is; be-halven het geen ik te vooren gezegd hebbe. — De beranbering in ben Tijd, mtgebjiUtt booi jienbe op Ijet geen boojïeeben taaé/ in
tjyouuaL, taaar boo? ijij taijst ou iet^ bat tljanbé plaaté Ijabbe/ niet op 't geen ijij te iioocen Ijabbe bertaojpen en berjaaltt/ toont buibeïijft eenen obergang tot bingen ban eenen gansdj anberen aart. ïfabbe Vfij ban eerét aïïe jijne boojmaaïige Joodsche Voorrechten berïoocijenb/ cjjanb^ geeft ijij te ftennen/ ijoe ijij oojbeeïe ober jijne tegenwoordige persooneele Reciitvaardigheid. Dan naarbien men ijem 30x1 honnen te gemoet boeren/ Dat ijij aïïeö/ sooüieï ijet geen ijij bóór/ aï^ 't geen ijij na 3tjne ^efteering üe^at/ bertoerpenbe/ niet^ oberïteijieïb toaar in ijij sicij iionbe verblijden, of toaar in ij'i roemen iionbe aï^ ben g?onb fijner 5l'anneming in be a5obïijite gunSt; 50a berjefiert ijij ons ban ijet tcgenbeeï/ naamïijft/ bat ijij bit alles bonb in l'lj:iötua/ en in be Rechtvaardigheid die uit God is door het Geloof. Derijaiben/ bianneer be 5CpOSteï 5cgt: Niet hebbende mijne Rechtvaardigheid die uit de Wet is, ban té Ijet er 300 bc:re bailbaan/ bat ijij tjier bao? be ïïetijtbaarbigïjeib bie ijij bóój ^ijne ^efteering ttejat jonbe taiïïcn aanbuiben/ bat ijij be-^eïbe in ijet geijceï niet öeboeïe.
De taooJbeii ban jelier geïeerb .-§tij?ijbcr/ ober beeje piaat^ ban ben 5fposteï Paulns, berbienen taegené berjeïber bonbigtjeiti en jui^tjjeib/ bat ift bejeiben tjier Uitftljjijbe: Hie docet Apostolus quaenam ilia Just ilia sil qua nilenclum coram Deo, niminim. quae per ficlem apprebendilur, al haec imputala est. Causam etiarn oslendit cur jure nostra fiat, niminim quia nos Christi sumus in Chrislo comperimur; quia igil ir insiti sumns in corpus ejus li: coalescimus cum Ulo in unam personam, ideo ejus juslilia nostra repwatur (:). [Dat ist De Apostel leert bier van wal aart de
Recht-
(.r) Filipp. 111:8. (s) Davenant, de Just if. Habit, cap. 38.
XYIIT Hoofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. /tó9
Rechtvaardigheid zij, met welke wij voor God moogen verschijnen, naamlijk, zulk eene. die uit het Geloot is, en deeze wordt ons toegerekend. Hij toont insgelijks de oorzaak aan, waar door dezelve rethtmaalig de onze is, t. w. omdat wij lot Christus behooren, en in Hem gevonden worden. Want naardien wij zijnen Ligchaame ingeënt, en met Hem ver-eenigd zijn tot één Persoon, zoo wordl zijne Rechtvaardigheid gerekend de onze le weezen.] -êammigen lictjinnrn aué zijn in Christus, of in Hem gevonden te worden, bus uittefrgijcn/ bat jiiffh» niets anbcrö jaubc tc ïttnntn gcclicn/ ban 'ijdijbenié *tc boen ban 't)ct i!?cïDof ban 't CiJanpelic. iDocï) Ijct aJrïoöf öcr 5Lïgcmctnc ïitrft in aïïc ccnlucn/ raaftenbe bc ©rrliojgcnc ©Ecccniging brc (C'CÏaofaigni met Cö?igtit|/ baar ccnigc anbcluccjcnc «©tellingen/ en nietaBctecRencnbc 3)?aa?ben/ jaa ïigtïijft niet nlierljaop te luerpen.
fet $linttaaa:b berVjaiben op be aïgemeene (Cegcntaerying/ Dat de Apostel alleen onze Wettische, en niet onze Evangelische Rechtvaardigheid zoude uitslniien, is lioïïebig cn blijftbaar» 3)Dant (i) teï bcctaerpt/ beracljt/ en berjaafit noeïj be eene naelj be anbere vol-sirektlijk, maar [enïtel] in bergeïijïting met Cljjtétmi/ en met apjicljt tot bit üejanber Cinbc/ bc ïiecljtbaarbiging boo: 4?ab/ af/ aangciuecttt 01150 lïecljtbaarbigljcib in t'jct Nablijft ^ecitljt. — (a) Sin bien jin verwerpt iiij alle ons eigene Rechlvaardigheid; maat onje Evangelische Rechtvaardigheid, in ben sin taaar in men boa? bcsclbe pleit/ té onze eigene, inlHcebenbe in an^/ en boo? otiïï ber3icïgt;t. — (3) aDn^e IPetti^ fcïic en an^e CbangeïifcTje ïtecljtbaarbigljeib/ boo? ^oobcjre men baar boo: eene iiilVtccbenbe ïierïftbaarbigïjeib berftaat/ jijn dezelfde; cn boo: be gcnieïbe Onderscheiding tao:bt/ boo? joobeeï 3c eenivje betceftenié Ijceft/ nietö anberri fieboeïb/ ban be berfcljiücnbe Einden en Gebruik ban éénc bc3EÏfbe ïïetljtbaarbigljeib. T'at geene taeïft ten aansicn ban be 25elucegrebencii tot bie ïïecijtbaarbigljeib/ be Cinbcn ber 3cïbe/ cn bc ïte3onbcrc (Oo?3aaRcn om bi elft en 3i} ^obe beljaagt/ Evangelisch ié/ bat i^ ten aandien ban berseïbee aa?fy?angïijfte ©erpïigting/ .itÊaate/ cn ïïegcï/ Wettisch. 3$ iemanb in flaat/ één cnlieï b3a?licelb aantc# taonen/ ban cenige ^Paab of ptigt/ Ijct 3i} tjebbelijft of lucrfibaabig/ iuclfte niet 3011 baa?gcfclj:ccben 3ijn boa? bic 3Bet/ taaar in oné geüoa^ ben taa?bt den lleere onzen God lieftehebben met geheel ons hart, niet geheel onze ziel en verstand, en onzen Naasten als onszelven, Ini) Vuil# ïen er gaarn atljt op fiaan. — (4) ^?c 5Cpnsteï bertaeept in bit ap3icljt aïïc de Werken der Rechtvaardigheid die wij gedaan hebben (n), maar 01130 Cbangefiaclje ïïccljtbaarbigljeib bcilaat in 3oabaanigc 3©erften. — C5) fïuit aïïcé uit tuat ons eigen té. Cn inbien bc Evangelische Ilechl-vaardigheid tacïïte men ttcboclt onjc eigene té/ ban |telt bc SCpostel eene
anbc^
(a) Titus 111:5.
58*
460 XVIII Hoofdst. Pc zuivere Leer der Rechtvaardiging bevestigd ,
anbcrc ïictljtbaarbig^rib baar trgrn cbcr; taciïiE tirrQaïbcn niet onze eigene igV öan bao? ^oolifjre sü nné toojttt tocgcrcftcnb. 3«! gier nog ccnigc ïïetrncn üijljorgrn/ todücn öc ijörïljciö of baïstljljeiö ban öit ©Do:gcbrn aantoancn,
(ij iDc Sl'yastcl liargi grene (OnbcrftljeibingEn norïj 'ücpaaïingcn/ Bij bc Sa at; ban IncïHc tjij fpjecïit; maar üiat njonb ijccft men ban/ am jijnc gejegbrn te üepaaïcn af tc onbcrfrljcibni: Mat uil de Weiken, 3cgt Iji}/ fointijbs onüryaaïblijH; en fanuijb^/ Met uit de Werken der Rechlvaardi^lieid die wij gedaan liei)lien, „dal is,quot; 3egiji-n jij bic Ijct tegenbeeï fietaeeten/ „nicl uit seeker soort van Werken;quot; bOL'1) du taat gejag [ftrmit 3111!^?] — raquot;) »Pe iPerlicn tie uiigefiaoten too?bcn/aïé taaar in on,;c eigen JSerljtbaacbigljeib bic bcrtna:prn Vno:bt ü eft a at/ 5i)n/ lioïgenba ïjun/ JJDerfteu sanber lt;l?eïaof/ en janber ben üijftanb ber «öenabe iiejricljt. IDan bce.^en jijn geen 'loedc Werken; niemanb Itan uit Ijoaibe ban .;iitfic rOciUen reelitvaardig ijeeten/ en ïfrt geen niet^ nu'erbee in .;iclj belj.ïst/ is» geene üccliivaanii^lii'id. JJTant janber gt;t~c^ ïoaf is ifet anniODgclijït 4?obe te Lui)aaart); en \uaar tae 3011 be Sl'po^ t i kwj'SM 1 rn glt; xririMV WVrl mi ban onje l-ietl'itbaarbigiug uitfluiten? Jlirn Utrau tut cti- n ge'ad tui, nn. Le elbeu aïs ocj. aafien onset ïïectitliaarbiging aautcineruen? itubicn be Tl'yos.cï grjrgb ijabbe: f.Niet liebbende] mijne eigen WerLoi, ban 3011 juifi eene Uitlegging eenigen feïjijn ïionnen boojtaenben; maar baar l)ij uitbjuüiieiijt't 3ijne lieclitvaar-diglieid bertuerpt/ 3ulfi5 lietreïifteïijü te maaïien tot iPrrfien bie niet rerljtbaarbig 3tjn/ bie niemanb ben naam ban een' Irecljtbaatbigen boen berbienen/ en geene rcrijtbaarbigljeib in 3itlj beg?ijpen/ is be onge= rijmbljeib 3elbe. — (3) Werken door liet tielooi' verricht, tnanneer men beseïben ais Oa^aaüen af ©aojtaaatbcn bet ïïecljtbaarbiging luiïbe aanmeeïteu/ 3auben meet ban eenige anberen/ ftoffe tat Roemen gee^ ben/ beimibs jij taaarbiger 3ijn ban anbere JPeiften. — (4.) ^gt;e Ttpos^ tel fluit op eene anbere P'aató ban onse ïïccïjtbaarbiging uit/ be IPer^ ften bic Abraiiam bejridjt Ijabbe/ nabat Ijij reebs beeïc jaaren een iCgt;e^ ïoobige tiras getueest; aïa inebe be ïfcrUen ban David, toen Ijij ben mensclj 3alig fpjaït luien a?Db be 3onbcn bergeeft. — (5^ ï^et ^efcljil tueïïi be 5Cpastet in fijnen Brief aan be Galatiörs öeï)anbiit/raaltte paalbïijii bc 4?aebe JJDerfteu der Geioovigen. DOant Ijij rebenttuist niet tegen bc Jooden, Pij beesen tatlj 3au bc ^'pasteï boa: 3ijn 55ctoijj?: ln^ dien de Ervenis uit de Wet is, zoo is ze niet meer uit de Beloi'tenis (y), en/ Indien de Rechtvaardigheid uit de Wet is, zoo is dan Christus te vergeefs gestorven (c), ïutteï ijeöüen uitgerirljt; beese bingen luitben 3i) gcrecbïijft taeftemmen. .itiaac tjij fp:eeut tot 3uïften bie èeïaobigen taaren/ nber bat fao?t ban 33i)erften/ tuelUen 31) gaatn/ nebens Clj?is%
{b) [Gal. III: 18.] {c) [Gal. II: 21.]
XVIII Iloofdst, door bewijzen uit de Brieven van den enz. 4-61
tu£ cn Ijct Cbangclic/ in crn^c ïiccljtbaatbigino taiïbcn been rjcpanrb paan. -— (6) ^nbicn bc 5Cpostcï boojljabbc een zeker soor; ban ft en uittrfluitcn/ cn ccn anber faa?t tot Ijct jcïfbc cinbc naebtaenbig tc fteutcn/ tjoc ftaonit tjet ban/ bat ijij suïïs^ niet ééne cnftclc rci^ tc ftcn=--ncn geebe/ faanjaï baar suïlia 300 naabfg In a 5 ter ijcantlimaibigin-j ban bc (sècgentoeririnrtcn/ öie tegen jijne ?ltcec 5a 11 ben ingcbiagt bioJben/ cn bic ijij jcïf btio^ag/ cn ntt anbere g?onben opïastc/ jonber be minö-tc aanïcibing te ge eb en om tc benften aan 311ÏU cenc vDnberffijcibing.
4» Bell a ü m ij n abertoeegt bee.;e IPooibcn ban ben Jtyaatcï Paulus d)'■ b:ic pïaatfen {d)/ en t:aci)t 5c bjicniaaï tc öcanttaoojben/ taaar in Ijuofbjaaftïijft Ijct jeïfbc beg:crpen \§/ bat boa: anberen tot jjet jcffbc einbc is ingeüragt. l^ij belncert: — oJcrstïijft/ „Dnt men door de „RechtvDardigheid die uil de \Vel is, bier legen de liechlvaardigheid „die uit den Gcloove is, overgesteld, niet te verslaan hebbe de Üeclit-„vaardigheid in Gods Wet begreepen, of dooi- de Wel geëisebt; maar „eene Rechtvaardigheid, uitgewerkt zonder de hulp der Genade, alleen „door de kennis quot;der Wetquot;. — iCen Ctuecben/ „Pal de Rechlvaar-„digheid die door liet Gcioo!' van GhrisUis is, zijn opera noslru justa „llt;idti, ex jide, onze eigen rechl.aardige Werken, door het Gelooi vei-„richt, door anderen onze Evangelische Uechlvaurdigheid genoemdquot;. — (Cen herben/ „Dat hel Godslasterlijk zij, de Pliglen van de inkleevende „Rechtvaardigheid ^ijului' /.ui axvüula, schade en drek tc ïjceten''. T'oclj alïc sijne bjagrebcnecringen ïiefiben niets om 't ïijf. IJfant tuat ïjet eerste aangaat; mgt;at boa? bc Reehlvaardighcid die uit de Wet is, niet sau te beeftaan jijn/ bc ïiet!)tbaarbigijcib die dcWeteiseht, eene ftoutc Stelling/ cn loopt rerljtftreefis aan tcgcu 't geen bc Jtpostel in Romeinen IX, Vers 31, en X, Vers 5, nitbjuMteïijft ïecraart; taant in ücibc bic pïaatfen taa:bt bc Rechtvaardigheid die uit de Wet i§/ gejegb bc ïïcrtjtbaarbigljcib te jijn tacïftc de Wet voorsclu ijlï. 45n op eene anberc plaats» noemt Ijij bc Werken bic ban ome Kectjtbaarbiging jijn uitgc* flOOten/ de Werken der Rechtvaardigheid die wij gedaan hebben (e); maar luat jijn üec^cn anber5/ ban be IDerUen bic be 3Dct geuiebtt treffenbe f(et tweede, inbien juïlxQ baojging/ ban 30U best Jtpaateïa lie-tuiging in Ijct saaiïlijfte beeje jijn: Ik begeere in Christus gevonden te worden, niet hebbende mijne eigen Hechlvaardnjlieul, maar hebbende mijne eigen Rechtvaardigheid '; taant be inftïeebcnbe aFbangeïifcljc fiecljtbaar^ bigljcib taaè cigcnïnü bc sijne. föct fmect mij/ bat er menfcljen gebons ben biajben/ bic inecnen bat be Sfpastet met becjc IDoajben fiegeerbc/ in sijne eigen ïïccljtbaarbigïjcib boo: a3aart ©icrfcTjaar gebouben tc taaj-ben/ ter jijnc ïïccïjtb aar biging. .©iets ftan ftrijbiger jijn/ tegen Ijet
l'tanb#
(ii) De Jusiificat. Lib. I, cap. 18; cap. 19; Lib. V, cap. 5. (lt;■') Titus 111:5.
462 XVIII Hoofdst. De zuivere Leer der Rechtvaardisrinor bevestigd,
DO O '
ftantha^tig ïtrïotip cn aogtait üan aïfc jijnc ilcbcnccringcn nöcr bit ftufi/ rn tegen Ijct getuigenis ban aïïe anbere Ijeiïige 4®anncn/ in Oriob^ JJDaopb fiefcTjjecben/ 50a aïs tae lioa:ljcen grsicn Ijcböen. €11 ift fteïle bapt/ bat jij ooft ttjanbs anber tic tuaare ^elaabigen jeer taeinig ïen binben/ bic met Ijnn in bcc-;c ïtegeerte/ om in hunne eigen persoo-neele Evangelische Tiechlvnnrdigiieid gevonden te worden, Jltïïen inftein^ men/ af jicij bno? 60bj; gcbttcljtcn ïiccljtccftacï up be BDcrften bcr Eiecfjt^ baarbigljcib bic jij gebaan Ijc'üürn/ juïïen beraepen bnrben. 3JDij ben tacï boen/ inbicn taij/ niet ficgto be ^cljjiften ban anberen ober bit ^tuft/ maat noft onjc eigen Ijavten raabplcegben. T'e Rechtvaardigheid '11(3 uit God is door hot Gelool', is niet on^c eigen (öeliaa^aam^ Ijeib af iiecljtliaarbigïjeib/ maar 5c is bic tocffie baar tegen obcrgcftelb i^/ naamlijH/ be liechtvaardigheld die God ons toerekent (/quot;); bic taij als ccne Genadegifte ontvangen (//). iPat baoj de Rechtvaardigheid die uit het Geloof van Christus is, niet tc berftaan jij on^c eigen inklee-vendejieciuvaardigheid, 'üïijftt Ijiet uit: ODmbat bc SCpOfitcI aï jijne CU gen Kecötbaarbigïjcib/ bir Vji} licsat afê cm bic in CïjjtétUE? gebanben tacrb/ en bus bic Ijij na jijnc 23eftcering/ cn als een ^cïocbigc bejcicljt iiaböc/ uitfluit. €n ^on er in bcc.;c it'oa?bcn geenc (Cegcnfncïïing pïaaté tjebbe/ tusfdjen cenc ïïertjtbaarbigljcib bic bc nnjc ié/ en eene aubcrc bic niet be an.;c i$/ ban biect ift niet baoj toat Inaajbcn suïïté san moe* ten uitgebjuftt Ina:ben. ?ïangaanbc Ijct derde merft ift aan: vDat taij gcens;in-i bctaecren/ bat bc Slpastcï jijnc eigen iiecljtbaarbigljcib schade en drek heete, maar allcenïijfi bat Ijij 5c bué achtte. ï}ij acjjt be^elbc ooft niet burï volstrektlijk | of onbepaald,] maar Etiftel in bergeïijfting met Ctj_:istu^ ïMj merftt 5c bur; niet aan in Ijaar ;cïbc/ maar flcgté ten aandien ban Ijct ftcunen of bertrautaen ou bcjclbc/ met bit bc^on^ ber injidjt/ am boa: bejeïbc baa: 4?ob gerccljtbaarbigb te taojben. .le-saias noemt in benjelfben ^in alle onze gerechtigheden een wechwerpe-li.jk kleed (k); cn ['(jet Hebreeuwsclie] D'lj; quot;Ij2 | boa: bicn pjafcet gc-beejigb/] té ccne uitbjuftfting tacïftc geen minber bcrac^ting aanbuibt/ ban [get lt;j?jieftfcl)c taoojb] (rxifiala, [tacïft Ijicr gebonben taajbt.]
5 vDaar ié er bic peggen; „Alle Werken worden uitgeslooten, als ,,de Genade, hot Loven en de Zaligheid verdienende, maar niet, als ,,de Voorwaarden onzer Rechtvaardiging voor Godquot;. Wan/ taat ijct aaft jij bat bc JCpo^tcï uitfluit/ ijij fluit Ijet onbepaaldlijk, en in alle opzichten uit/ naarbien ïjij ictï? anbcré in bc^eïben plaatsV en baar tc# gen ober/ fteït. üJr is geen gianb altooé/ om Ijicr aan juïft cenc (Dn= berfcljcibing tc benften. JPaut aïlc^ taat be Ji'po^tcï ter anjc ïïetljt# baarbiging berei^tljt/ ié/ — lt;Dat taij/ in Christus gevonden worden, en niet in onszelven; — t^at taij dc Rechtvaardigheid Gods hebben,
(f) Rom. IV ; 6. (öquot;) Rom. V : 17. (A) Jes. LXIV : 6.
XYIII Iloofdst. door bewijzen uit de Brieven van den enz. 463
en niet onze eigene, — Cn/ bat Inij bic ïïct^tliaariïiijljciti aannccmen door liet Gelool'; cn bit ig ijaofb^aaïtïijft Ijct geen toij iictacsrcn.
TEGENWERPINGEN, TEGEN HET LEERSTUK DER
DOOE DE TOEEEKENING VAN CHEISTUS GERECHTIGHEID. DE PEESOONEELE HEILIGHEID EN GEHOORZAAMHEID, DOOR HET ZELVE NIET VERHINDERD, MAAR BEVOORDERD.
%#Et geen mt nng abcrig taaé/ am naar Ijct cinbc bccjcr Verhande-ling tc fpacben/ bc aijcrüiccging ban ecnigc bingcu/ bic in 't gemein tegen bc ücrbccbtgbc JBaarljcib taaaben ingcüjagt. ©ccïc 55ebcniiingcn ban bicn aart/ ja bc baccnaamftcn bic tijaubs mceataï taojben tcgcngclnojpcn/ jijn ons in ijct boajgaanbe rccb^ Uoojgcitaamen/ en bna? on£ ücantluaa?bt 5CUc bc ^ïaatfen uit bc ïjeilige ^cljjift/ tael^ fien bic ban bc Rootnsche Kerk bao? Ijunnc Uechlvaardiging uit de Werken pïccgen aantcöaaïen/ jijn ljun baoj I'roicstanische Godgeleerden 30a baïbocnbe en abcrbïacbig uit bc ï)anb gcruUt/ bat l}et ten cencmaalc nmioabig jij/ ons bij beseïbrn ftiï tc Ijauben/ ten biarc 511 cenige iiicu^ toe ïtjactjt of ï.ïem ontbanrten Ijabben/ Ijct geen mijns UicctcnbG niet ge-fdjicb is. ï^ct geen bJi} than ba Uoajuaamïijti nog tc boen Ijcüüen/ tic-ftaat meer in ijct obetbjeegen ban cenige bedrieglijke s In li redenen, cn ongeg?anbc bittcrijcu/ ober aDngcrijmbljebcn/ bic men taaant uit^anjc ïecr boajbtebïacicn/ ban in Imcscnïijïic Godgeleerde Bewijzen, .^am-migen ber juiften/ bic met be niterfte amjicljdgijcib l)et mibbcnfpaaj/ tusjdjen bc Toerekening van Gliristus Gerechtigheid, en bc Bechtvaar-diging door eigen Werken, socitcn tc hetrcebcn/ ft a an ay 3UÏft ccnc gïabbc pïaat^/ bat jij nu tat bc eene/ ban tot bc anbere jijbc (twijnen aberteljenen/ af bjuitften siclj met jaabceïc ücijaebjaainljeib uit/ bat Ijct bjij maciïijïf jij ljunne luaarc mecning tc batten, ült sal mij baaram in
Ört
464 XIX Iloofdst. Tegenwerpingen, tegen het Leerstuk der
Ijct facrliaïg jcatjüulbig taacïjten/ ban bit af öat aïé Ijct gcfaoclcn üan tcnig firjanbcr: Jpcrfaon aptcgccben/ Ijac Maar cn öïijftamp;aar mij ooft niagt haojftaamcn; maat aïïccnïijft aanluijscn/ tacïft gEÜ0cIcn7 öan? taicn ïjrt tan ooft taoitic üDoigcflaan/ift gocbucucc of ücrtaecjjc; gier toe mccnc ift bolftomcn bjijljciö tc ijcölicn. aï 300 tacinig fclj:oame ift tc jeggen/ bat bc aftaijfting taeïftc cr pïaat^ geeft/ ban be algemeen [aangenaomene] quot;ffeer ber lieciitvaardiging voor God, door de Toerekening van Christus Gerechtigheid, bageïijftst meer en meer nabere tot ijet rembuit ïeeren ban eene Rechtvaardiging door de Werken. Cn inbebaab bit iö get eenige rnstyunt/ taaar bie SCftaijfting jirlj een^ fte^ paaien moet ©it opeiiöaart jiclj buibelijlter in be Tegen bedenkingen toelften men ter lierj'triaftfting ban be IDaacljcib inüjengt/ ban biel uit be Bewijzen bic men iioo: jijne gebaelcnö opgeeft, IDaut ban Ijct laatst^ gemelbe fpjeeftt men tot nog toe fpaarsaam/ tn met eenen fdjijn ban nmsitötigljeib om uiteriien te mijben. 4l5aar ten aanjien ban Ijct ecr^ ftc/ t. bi. bianncer ijct aanftoomt op tCcgcnbierjjingcn/ ban üebient men siclj ban geene aubcren/ ban biaac uit secr bttibeïijft tc jicn is?/ bat men eene Rechtvaardiging uit de Werken, in ben gjofftcn jin/ticboclc. 55ij tïftc ficjonbcrljcib ftil tc ftaan/ 5011 cinbiaos taerft toccjen; ban be meer^ ten aoft/ 500 aid tac jciben/ IjcUücn ïnc in Ijct boorigc reebd gefpjoaften, (Ctace 25ebcnftingcn jijn er/ taaar op in 't gemeen boa? aïlcriei foojt ban mcnfcljen/ lloomsehgezinden, Sociniaanen, en anberen/ met taicn bjij in bit ^tuft berftljil Ijeüücn/ biojbt aangebjongen; cn beejeu jijn Ijct/taaar toe blij onse aanbacijt njg cenigc oojenuiiftften sullen üepaalcn. »I)c Eerste, taelfte be 25?ou i^ ban alle anbcrcn/i^ becjc: „Dat de Leer der ,,Rechtvaardiging door de Toerekening van Christus Gerechtigheid, onze ,,persooneele Rechtvaardigheid onnoodig maake, cn alle noodwendigheid van ,,een heilig leven wechneemequot;. öïgt;c anbere ij»: „Dal de Apostel Jakobus „in zijnen Brief, onze Rechtvaardiging met ronde woorden toekenne aan „onze Werken, en dat hel geen aldaar geleerd^wordt, onhesiaunbaar zij ,;niel den zin welken wij aan veele andere Plaatsen van Gods Woord, die „wij ter staaving van ons gevoelen bijbrengen, trachten le geevenquot;.
jjbat bc Eerste (CEgcuücbenfting aangaat; offeljoon jij/ öie be ÜCccr toclfte biij bcrbccbigcn/ ücftjijDcn/ uit jeer biijb bcrftljilicnbc/ cn onber# ïiug flrijbigc ftcginfelen sclf^/ tc Uicrii gaan/ met üetrcftfting tot Ijct geen jij in tegenfixiïing ban besclüc opgcebcn; gier in ccgier ftoomen jij alle obereen/ bat beese Tegenbedenking boo? ljun met gctacibigc Ijebig^ Ijeib taojbt ingc6:agt. ^ic ban bc Boomsche Kerk, bTcïfteu bcc^c staaa^ rigljeib/ ban ouba alreè boa? anberen ücbacgt/ bcrnicubib Ijeüfien/ gaan baar in busbaanig tc bicrfte/ bat elft gemaatigb mcnsrlj erftennen moctc/ gunne üefcgaïbiging een bïijftüaare cn buile lanter te jijn. Dc becftanbigften onbcr gun/ en jij sclfa bie men met g:aub mag benften ban get tcgcngcftcïbc niet onftunbig tc sijn/ aid Bellarmun, Vas-
XIX IIoo,quot;dsl. Rechtvaardiging door de Toerekening van enz. 4fgt;5
quez, Suauez, tntrUcn 0pcnïi|ft flaanbc Ijuuticn/ „bat öe Protes-„tantsche (Bell a r h u n sanbert B u d e r u s , en
Chemnitius Ijicr ban uit) „aïlc inkieevende Bechlvaardigheid ant# „ftennen; bat sü ïccrcn/ bat be mcnamp;ff taeï üïonnc saïiii taojben/ „fetjaan Ijij in aïïcrïei janben ïccüc; bat cc nicté anber.^ ban tjem gigt; „Ëlgcljt taajbc/ ban tc geïoaben bat jijnc janben bccgcEbcn sijn/ en „bat Ijij/ 500 tjij bit flcgté gdoouf/ at geeft Iji} jiclj aan be fnaobftc „gjoutaeïen en bian6eb?ijben ober/ sitlj erljter mooge becjeftecb öon-„ben ban sijne Saïigljeibquot;.
Tantum Religio poluil suadere malorum!
[vDat ié;
Zoo kan de Godsdienst zelfs liet snoodst bedrijf ons raaden!]
Soa ïaat be meniclj boaj renen berfteecben ijber booi be gababien^ tige begrippen meltkn ffij boaiftaat/ jiclj gebiitliij tat be afsicljtigfte onbaaben becboeren/ naamïijft toe baïfcije befcljulbiging/ en openiiaa# ren l'after; taant nict£» anberst ligt er in be gemetbe ttetiingen opgcfiao-ten/ flcfiingen/ biaac toe naclj be ^cljjiften noclj be Ecctcebeiieit bet gcenen biien 5e ten ïaéte biaibcn gefeijiï/ oait cenigen fcljijn ban gjanb gaben, •Of Ijet fmeeben eu uitftdaaicn ban julftc Ijcidoase balsïcljljeben/ een bienatig mibbel jij/ om boo? Eigen l^ccitcii boa? ^6ab gerecljtbaac^ bigb te üia:aen/ faaten blij ijuii jeïuen bie jicl) baat aan fcljulbig maa# ftcn/ üeoajbeeïen. £gt;aaj mij/ ift jegge noijnnai/ geliju iVt mecne tcebsl ge^cgb te Ijeijiien/ bat tjet mij toefcljijne am Ijet ebui te 51)11/ toit 45ab^ bienat jij ücfijben/ bie in 5 itit eene ijanaeïaiijic baaiaga.möe/ 5iclj52(ucn fionnen recljtbaarbigen. luat ljun befanjt anaec ae an5en/ bie binben ftanuen/ b.m üeesc 5elibe TegenixHliiiiuimen ijejntiü te ima icn/ 5ij bennen be quot;üCeer buïUc 5'i paagen tc ü:.ilciii:n/ jf 5) it:a i:n 5e n :t. S'nbien 51} ban bc5:111 e auiut.ibig jtjn/ ban ra.il'it .juu jc .€:$ u.m acn blijden Siiiuuion: Die aatwooVd geeft, eer hij /.al geiioor.l iiebb.i.i. dat is hem dwaasheid en schande (/). .Jfö-nac ia ijiiii Oi^ctb; niet onjel'tenb/ ban ülijlit Ijet bat 5ij niet tec gacbe trouble tc Uierii gaan/ maar 5iclj in l'}et üeljaiibe'ten ban Ijeitige Saaucn/ ban fiuobe Uanitgiecpcn en üau fcïje baoibienbfclen licbienen/ ter beceilting ban ljun boei; iets bat ten uiterfte Ijoanenb is' baoi ben söababienat. Socun bugt bcese Cegcn^ bierping met 5eerbceï Ijehigljeib in/ tegen be Xeer bcr tjerbojmbe fier» ïten (/.); en maaftte be5eïiie ben gjonb op bieïften/ en be reben biaarom ïji) Ijet 'ïtEECltuïf ber Toerekening van Christus Genoegdoening beftreeb/
in^
(/') [Spreuken XVIII: 13.] (k) De Senator. Pars IV, cap. 1.
59
-IOC XIX Hoofdst. Tegenwerpingen, legen het Leerstuk der
inbicn ct sulïi ccnc a^cnacpbacning ïjatibc yïaaté tjcljab/ get 0ccn gij öoajaf rccbii ontïtcnt» ï}ij ïjeeft tat bit sclfbe cinbc ccnc ©ccljanbcïing gefcljjccben/ Incïïtc baö? Schlictingius tegen Meisnerus taajbt bet# bccbigb. tjier in flaat ijij bcnjeïfben [ctjanbcïijftcn Ixtcg in/ bicn anberen baa? Ijcm licttcebcn Ijabbcn. É^ant ïji) öcfcljuïQigt bc Protestantsche Kerken, aïii of in bcseïben gcïccrb taicrb: „i£gt;at «i?0b ben gobïaajen reeïjt# „baarbigc/ niet flcgtj* die zoodaanigen zijn, en ban bjanncei* ji)
„jijn/ maat jeïfs* tecüli)! 3ij zoo blijven; bat 31} geeite inkleevende Recht-„vaardigiieid af ijei(igl)cib in eenig menaclj beceiafcljen/ en jiiïftst aatt/ baï' „genbé ljaace g:onbliegin|cicit niet öaen fiannen/ naatbten jij feeten/ bat „bc Toegerekende Gerechligheid ban Cljlistu.^ liaoj tien menédj genoeg ,;3i}/ fcljaan Ijij in bc sanbc fiïijbe ïceben/ en niet gcbidafcften naclj gerei# „nigb Uiojbc/ nocij sictj licnaaratigc tot üctjatljting ban ^Pcugb en 4?ab# „linuljt/ taaac baai üciljaïbcn bc Vrijgeesierij en Wctbebesirijderij ruim# „feïjaatti tcc Ïïcriic biajbcn ingebaerb '. Cn ijet bunïit fjem baïbaenbc te jijn ter tacbcrïcgging ban biü Xcecftufi/ aantemerften; Dat geen hoereerders, noch al'godendienaars, nocli overspeelers, enz. Gods Koningrijk beërven zullen. Op tec^c eu anbete tai^cn ijccfi men Ijct iieljantieïcn bsn lt;J3cftljiïïcn nber ben Oobsbicnst aïs ict« ergcrïijifö en affcljitu'irtïijlts boen aanjicn/ en ais icta toaar mebe geen lui ja noclj bcugb^aam mcn^cij jictj im# nier ücljcia:bc te üemacicn/ ten jij be naabjaaftïijftE bienst bet ïxcrïte julftst ban Ijcm baibcrbc. ^Dan bit aïfea jija ïauterc baïsrtjljcben/ btaarban men ^iclj met een tfiiestc aniiciYljaambljeib burft ücbiencn/ ter bcrciftingban een liciüaaé oagmerft. Wanneer be menfcljen in ftaat sijn om op, bccje biij# 5e te tocrït te gaan/ ban berbient aïïejt biat jij boojbet jeggen/ tjetsi) biaar of InVfarij/ üij mij jecr ïuttel apmerfting. ifun regef cn ricljtfnoct • is aïïecnïijti ijet geen bicnen ïtan ter berïnijging ban Ijun bacï/ cn ter ücboo?bering ban bc lieïangen toaar jij jijn ingciaiftftcïb/ tjet jij ban recljt of onrccijt, 3Jn biat bcesen biensclj [t. to. So0 in us, in öct bejon# ter] aangaat/ geen 5Crti}ftcï ig cr in bc aMoofalecr/ (toaarban Ijij bc boojnaamften bermerpt/) op Incïlié g:onb Ijij met mcetber bertroutaen oné tot bc eeuwige Verdoemenis hcciuijat/ ban bit/ naamlijft/ de Genoegdoening van Christus, en de Toerekening derzeive aan him die ge-looven. goo gioot i^ be donkerheid bic Ijet berftanb iian bc meeste mcnfröcn öcbeftt; 500 fterït jijn bc ingekankerde vooroordeelen, hiaat mebe jij boo? bccfc|iïïenbe oojsaaften èefmet jijn/ bao?ai bianneer jij ijet üeftuur cn bc berïirljting ban bcnjelfbcn vleest miéfen; batfommi# gen tuijmoebig ijnnnc mcbemcnfcljen tot bc helsche vlammen be?oo?bcc# fen bnrbcn/ om bic jcïfbc 3©aarïjcben/ taaat op jij/ aïé oiibjanïieïbaarc gronbfiagcn/ ljunnc tjoope cn bcrtaac^ting op bc ccubiige Saïiglicib üoutorn/ onber bc tcoostiijüc ficbnistljeib/ bat jij (60b ficfijcböcn/ cn bieïamp;djaagïiju lioo? 3|cm luanbeien. .Rogtljaivi ltio:bt bic onjaügc gc# bioontc/ ban alien bic met tjun niet rcns'gebaeïcnbc jijn ter eindeiooze
ramp-
XIX Iloofdst. Rechtvaardiging door de Toerekening van enz. 4-67
rampzaligheid le verwijzen, boo? aïïcrlci flacij ban nicnfcgen bagtgcpóutcn; rn nirt soubcr tcöcn/ taant ijct öicnt tot ongcmccnc bcrflcrinng ban ijimuen aanhang/ taannccc jij baar tegen Ijnn bic niet Ijun infiennnen/ Ijoebaanig Jjun gcbjiig ooïi tacejcn moog/ ban öe ecn^ taigc gaïigljeib bctjcftcrcn. IJDant i^ jjrt 500/ bat [balgeabs bc KCcec bcr iiedjt^inniiTcn/l ijct misfen ban bat lt;J?cïoof taclft 31) öeïijben/ aïïc menfeïjen Inic jij jijn/ cn |)oc bcugbsaam jij ooft ïceben/ ban bc Saïig^ Ijeib nitfiuite/ ban is Ijct ïigtïiifi tc 6cg?ijpcn/ tjoc bc mccstcn jitlj boo? btaaajc cn ticbiieglijlic rebcnecringen puilen ïaaten bicta maaficn/ bat Ijct oSeïnof tocïït jij |baar tegen] beïijben/ Ijen ongettaijfeïb tot bc iigïicib 6?cngcn jaï/ taat ïccbcnjstaijjc jij ooU boïgcn; bDO?aï taannccr men obertoeegt/ Ijoe Ijct ïaatfte met be bebojbene neiging ban men* fcljen ïiait obcrecnfteintnc, Cn i)ier boo? ftonnen jij ooit bc boiumc cn cenbonbigc mccnigtc boa? feljiift betaeegen om Ijnnnc jijbc tc ftir* jen/ naarbicn jij Ijen boo?af rccbé met bc eeuwige Verdoemenis öcb?Ei^ gen/ inbien jij toeigcren Ijen tc boïgcn. aDnbcctuoiYljcn too?bt boo? nicmanb onber ijun met meerber b?ift ijct bacmbonnté obec anbcré gc^ bacïcnbcn xntgcfy?aoïten/ ban boo? juïïtcn bic joo ïccben/ bat jij/ ingt; bicn er ccnigc 3J?aarijeib in a?oba 3.)?oo?b i£/ jeïben niet ïionncn jaïig tao?ben. ï)Dat mij belangt/ bit geïoof tït/ bat onbee bc uittaenbige 25cgt; ïijbctjEt ban ^et Cij?i?tcnbom/ aïïc onwedergeboorene menschen, bic hel Evangelie niet gehoorzaamen, taat gobébicn^tig t6cnoatfcijap onber bc Cl)?ifitencn jij ooit tnoogen tocgebaan jijn/ ccntaig moeten berloo^ ren gaan; maar bat aïïc bic wedergebooren zijn, cn in taaadjeib het Evangelie gelooven cn gehoorzaamen, juÏÏcn beijonben too?bcn/ tot taat Cij?if.tctijlie ïicrftgemccnfdjap jij ooïï üeljaaren. vDc ïcer toaar julfiö ijct R?acljtbaabigftc ücboo?bcrb tao?bt/ ücijoo?t boo? aïïcn taicn gunnc eigen ^aïigljcib ter ïjarte gaat/ fioben anberen berftoojen tc tao?bcn. 3J?o?bt in ccnig ïierftgenootfeijap bc noobtaenbigijeib ban Wedergeboorte, Geloof, cn liekeering tegengeftaan/ ban ia men bcrpïigt juïïi cenc ïierft of 'Ccer/ boo? jaobc?rc jij bie bingen beftrijbt/ tc bedaaten, Cn iö er ccnigc ïtcrftgc^ meenfdjap of Ktccrftdfd taaar boo? bejdben boïftcefttontftent of bertaocat tao?bcn/ cn taaar in Ijct bedoocijenen of beftrijben bier bingen een noob--jaaftïijft bereiadjtc ban aïïc berjeïber Xe beu of ^eïijberen uitmaafit/ban i^ in juïft cenc ïlcd'igcmccnfdjap/ of boïgenbé jnïft een -fCecrftcïfcI/ gecnc Sgaïigijcib tc bcru?ijgcn. Sin anbere opjidjtcn men berpïigt bc ober* tuiging jijnea gemoebj? tc boïgcn; taant al wat uit den geloove niet is, is zonde. — 'E'oelj laat oné ban bccjcn Witftap terug ftecrcn; bc ïjebigijcib ban bc partij met taclftc taij Ijier tc boen ij ebben/ gaf baar aanïcibing toe.
■©c (^cgcntacrying jcïbe/ bic op joo berftecrb cenc taijjc bdjanbdb too?bt/ ftoonit/ boo? jaabc?rc jij ccnigen jtaccm ban bcjabigbijcib in jieij ïfceft/ ïjicr op neber; „indien God de godloozen rechtvaardigt, enkel „uit Genade, door het Geloof in Christus Jesus, zulks dat de Werken
59* „der
468 XIX Iloofdst. Tegenwerpingen, tegen het Leerstuk der
„der Gehoorzaamheid niet vooraf ter Rechtvaardiging voor God ver-„eischt worden, noch eenig gedeelte der Rechtvaardigheid ter onze „Rechtvaardiging uitmaaken, dan zijn de zelven in geenerlei wijze nood-„zaaklijk, maar dan kan de mensch zonder dezelven gerechtvaardigd en „gezaligd wordenquot;5. JEcn tail bat uit onje quot;Stccr faalgc/ öat rr geen üèrtiaub jij tuóftïjen Ijct a5cïaof ter !Sccljtbaati)i0fng/ cn bc naobtacn^ bioöcib Uan ^cugbbctracïitiug of ©ciïipljcib/ maar bat tai) boa: bc [atcer berj (J5rnabc in bjijïjeib gefteïb Inojbcn/ om tc ïerben naar oiTi taeïge^ ballen/ ja in öct OfbJijf ban alïrrïci nngcrrcljtigljcib/ rn noijtljan^ ban bc EEiibiijje Eaïigljcib ïianncu ber^rticrb jijn. 53?ant/ [jegt men/J in* bicn toij boo: bc ïicrljtbaarbirtljcib echeö anbrrrn tot redjtbaarbigen toojbrn gefteïb/ ban Ijcüücn lui) gccnc rccïjtbaarbigljcib ban ansjclbcn noabig. quot;^Taclj Ijct 5011 ijarb ^ijn/ bat breïen bie siclj ban brc.^c (Ccgen* toerpiug ürbicnrn/ oiTi op ccnc anbrvc taijjc Ijimnc Ijaogactjtmg rn ccr* bieb li oo: bc vforbe Jücrïirn bccbrn bïijlifu; taant tc rcbcnttaismi boo? bc noobtarnbiplicib bcr Ocii'niuaaiiing/ rn boo? jijn eigen geb,:ag be* jeïbe tc bertaearloo^en/ ïioomt niet tacï oberecn.
311 liet beauté oo^cn bclt;:;er ;Ceijentoerping jaï iïl 'ftojt 3fin. Cn tn# be aab ;e ia re ba bafbon oc oygriai; af afgefnecbai/ boa: lgt;ct geen mi) te boo.en turebencerb tjebóen ober de Naluur van liet Gelooi' waar door wij gerechlvaardigd worden; aïö ooit ober be alloosduureiule Ver-pligting'der Zedelijke Wet, aïs? ccnen ïïegel ban ^eljao^aamijeib boo^ aïle (édoobigen. Bfanncer men Ijet gejegbe ober bic oDnbertaerpen jonber baajoo:berï obertaecgt/ ban jat men boïfiomen obertuigb Ino^ ben/ ban bc onrerijtmaatigljeib beejer 53eftV)nïbiging/ cn erftennen moeten/ bat be berbccbigbe 31'eer geenen gjonb aïtooé tot bejeïbe gee* bc. vügt;e uoïgenbe SCanmerftingen snïlcn bit/ inbicn ijct anber^ mooge* ïtjft jij/ nog fttaarbrr toonen.
1/ 33?ij betareren niet/ bat aïïc bic faecjc ïcer beïijben of ooit beïec* ben Ijcbbcn/ bejelbe boo? ccnen ïjriïigen cn gobbjucljtigen taanbeï bcr* fterben, j^et i^ tc bjeejen/ bat beeïe ban Ijnn in bc jonbc leefben en geflojben jijn. ;Qiemanb ban on3 jal oots ontftennen/ bat fommigen becje -ilecr miób:uiï:en/ om jirlj in ijet yïeegen bcr jonte/ en in Ijct berjuim ban Ijnnnen pïigt/ geruft tc ftelïen. 3Dc üjeiligftc ^aaftcn of 3©aarljcben/ üonncn tegeji misbjuift niet bebeiligb taojben/ joolang bc 25cb?iegerijen bcr oube ^ïang Ijaareu inbïoeb oefenen op be begeenijft* ijeben ban 'é menftljen biep bebojben Ijart. ging ijet taeleet met ljun bie Gods Genade veranderden in ontuchtigheid (/), bat i^/ uit be üeer ber JEgt;?ijc lt;l3enabc aanïcibing ontïcenben/ om ljunnc gobïooje taer* fien boojteflaan. ©an ben beginne scïfg/ i^ be ganfelje H'eer ban 't Cbangeïie/ en be lt;J3enabe ban èob in Ijet seïbe geopenbaarb/ oy bie
taijje
(l) [Judas, Vs. 4.]
XIX Hoofdst. Rechtvaardiging door de Toerekening van enz. 460
taijjc niisöjinfit trrtotabcn. ?Cïïc iJic btjrïltc Mrcbcn/ tacrbcn baat boa? ooft niet aauftonbs tot ijciïigc ni gobfajnefttige tncnfrTjcn gemaaïit. JDcc# ïni toanbeïben rcrbé in bc rerftc tiibrn lian i)ct€5?i?tcn!Jom op julft ÉEIICU tot0/ bat 51} buibelijft toonben/ de buik hun god. en hun einde het verderf tc toecfcn. ï^ct is irts anbcré/ bc overtuiging bcr ïl^aar# ïjcib in Ijct versland tc licjittcn/ en iets anber^/ bc kracht brrjccïbc in Ijct hail tc gcliocïcn; Ijct ccrftc jat ccnc nittacnbtgc 'Sjcïijbcnii5 tctaccg bjenrjen/ tertaijï Vjct ïaatftc aïïccn in ftaat is om ccnc in^renbivje bcrnicxiining bc^ gemoebs tc bcrooj^aaficn. Pan fr'ljoon Uii) bit ak ïcé toeftaan/ moet iït cr ctïjtcr bc b_:ic boïgcnbc ^Canincrfiintjcn liij-bocgcn.
(i) cïlsïii is niet bewust, bat tcmanb bet ijccncn bic bebenbaart^'bccjc HCccr ücftnjbcn/ in ilciligbeid af Ueclitvaaidigheid, cn in bc oefening ban Gelool, Lielde, IJver, Zrlfsverloochening, cn aïïc anbetc d]:iS^ tcïijtic Pcngbcn bic gecnen obertreffe/ Incïben in bc booriije Ccubien/ 30a anber an*?/ afs bij anbere Poïtten/ bejelbc ftanbbastig aanbleef ben/ en bic boa: Ijunncn naaiitage.;etten Inanbeï boa: ben Occvc/ jeet ;icV)tbaare cn beftenbhje bïiiften taanben ban ben ïijacljtbaabigen inbioeb biet liiecc op ijquot;11 gemocb. Ooït tocet ift niet bat icmanb ban lna:gt;-ben aygenacmb/ onber bc onsen ban b:acger 4;euliic tacïftc in Tgt;eiigb cn Jlciiigljciö Öccft nitgenumt/ (cn jaabaanigen Ixiaren er beeïe/) bic niet bc Xcee ber CoctcUcning ban Cfpi^tué a?crecï)tigl}eib bi elft c brij ber^ bcchigcn/ ban Qattcn tocflembc. 3iït tbiijieï geen' oogcnbïift/ of bec^ ïen bic in be Saab bit Xecrftub geïoaben/ maar nogtljans in ïcibing ban gebacljten ban anberen bcrftïjiïïcn/ bonnen in Ociïigbcib zeer verre boagt; men/ boo? 't minst bejcïbc oprechi bctraebtcn/ Ijct ijecn aïïcö ié taat bc beötc Ijier op a ar be ban baa:lnenben. Jtiaar Ijct ié \nat onbacgjaam/ kiannccc anberen/ bic jcer taeinig btijben gccbcn ban tc jaagen naar de Ileiligmaaking, zonder welke niemand den lleere zien zal, met Ijebigx ïjcib uitbaaren tegen becjc .'ï'ecr/ aïs of 5c bc noobbjcnbigïjcib ber ï}ci^ ïigmaabing ombcjrc taierp/ baar ;c nogtljans in b:aegcc hagen 300 buibcïijl'ic ©juebten ban ïfeiïigtjeib baa,:bb?agt.
Ca). (Cot nog toe ban men niet befpeiircn/ bat ober quot;t gebetï öc paa# ging am ccnc strijdige Leer intevoeren, g?ootc uittaerbfeïen ter berbe^ tering ban ber menfeïjen bianbeï Ijebbc tctaccg gebjagt. Pc pcrfoanccïc ïiecï(tbnarbigljcib of ï}eifigljcib is er/ soabccï men ban apmecben/ gecné# 3in^ boa? bcbaa?bcrb. iH5eu bebaa?bc berljaïben bc arljting becjer nieu^ ine quot;l.'Eer niet tc taiïïen onberftcunen/ bao: xiittcbaaren tegen ieté bat boojljeen beeï betere itittaerftfeïen ijabbc/ boa? bat jij jiclj boa: {jaarc b?ucljtcn ccn taeinig fterber ijabbe aangepjeejen.
(3) ï?ct taarc tc tacnfcljen/ bat bit gebeeïte ber (jCcgcntacrping/ on^ ber ané allen mogtc taeberïcgb taa:bcn/ boo: be TCc^ bes Stpastcïs: Toon mij uw gelooi' uit uwe werken, cn ik zal u uit mijne werken mijn
ge-
470 XIX Hoofdst. Tegemverpingen, tegen het Leerstuk der
geloof tooiicn (m). l'aat ang aïïc traar naar trachten/ bat iïe b?ut^ ten in joabcjre öc suibcrïiciti bcr HCrcr fieflisfctjcn/ bat fgt;aa?e lijacïjt tet iöeboojbpring ban ^cuab rn ï^ciïiginaafting/ onttoijfcïtiaac filijftcn maage. SJDant bat (6c(Daf/ tocïüc sicij niet bocu bc JPerftcn openbaar maafit/ en taaar aan beeje ïvSn$ii, bit kenmerk tuaarban .Inkobus mcibt/ cn toaar aan Ijct bcyrarfb rn getoetst Vtan tao:bcn/ ontöjctftt/ ij? ban geen gc^ fijuift nacl) nuttigljeib.
2. ^Pejcïftie (Cegentoejying bterb reebo in ben aanbang ban gel CTiris^ tenboni tegen be Sl'eere ban ben Stpojiteï Paulns ingeüjagt/ be ^eïfbe ^efcljulbitjing taerb aan be;eïbe ten ïaste geïegb; en bit toont blij bim bcïijH/ bat be ;Ceer bic toij boorflaan/be^eïfbc ^ij bie bc SCpoatel onbej^ lueeji. ïjijjelf maafit meer ban eené ban bic Cegcnöcbcnfting gebjag. Doen wij dan de Wet te niete door het Geloof («)? bit toajt eene 'SSc# bcnfiing taelftc ïjij boo^ag bat tegen sünc Xeer ban bc genadige Recht-yaardiging eenes zondaars, boaj Ijct beloof in Clijistil^ 55Iocb/ janbc ingeöjagt tnojben, i^et Ijaofbsaafiïijfic bei* ïtefcljuïbiging in bic taao^ ben üegKcjjen/ ia/ 'Jat hij de Wel te niete deed, afê berpïigting tot geljDajjaanit'jeib aan be^eïbe toedjnatn/ cn bc WetbestrijderiJ beguna^ tigbe. %oa onfi op eene anbere pfaats: Wat zullen wij dan zeggen? zullen wij in de zonde blijven, opdat de Genade te meerder worde (ü)? ^ommigen barljten bit Ijet natnurïijfi cn eigenaarbig geboïg te jijn/ ban jijnc fi?cebe ïtcbeneering ober ïict ^tufi bec ïscrljtbaatbiging/ taeïfie bc ïi'paötcl mi ten boïïen ïjabbc afgeljanbeïb. C:n beeïen jijn tijanbs nog ban bic sclfbe gebarsten» ^nbien ïjet toaar ié/ get geen bc ^ïpostcï aan=lt; gaanbe lt;J?obs ^enabc in onje ïïceötbaarbiging ïcert/ ban/ [meent men/] moet baar uit boïgen/ niet aïïeen/ bat aïïc fttijb tegen bc jonbe aan onsen fiant onnoobig jij; maar ban moet jetfa ijet biijben [of booibgaan in Ijet ücbjijf bec | jonbc/ noobtoenbig bicnen ter mcctbetc berljooging ban bic a3cnabe/ ban taeÏÏicn Ïjij met saobcel opöefs fp?ccftt. ^c jelfbe (Ccgcnócbcnftmg betmcïbt bc SCpaeteï toebcrom een toeinig berber: Wat dan? Zullen wij zondigen, orndat wij niet zijn onder de Wet, maar on-der de Genade (p) ? 25n op anbere pïaatfen onttoijfit i)ij bejclbc bjij buibeïijfi/ offcijoon gij 5c niet uitbrufifteïijfi baojonberfiene (g). Mgt;ij bcljoebcn ons beiijaïbcn niet tc bertoonberen/ nodj te ïaaten berbaa^ sen/ boo? beeje '•Ccgentoerping cn 55efrl)uïbining/ toant jr is geene an^ bere/ ban bic tegen be KCcer beé ^tposteï'i jeïben taerb aangeboecb/ goc# Sect 3c tljaiibs/ boo? iutnst ban ücbjicglijfie en fpitsbonbigc rebenlta^ beïingen/ mogt fegijneu berfterfit tc toeejen. ï^icc nit öïijftt onbertn^ fdjen/ tjoc 's menfcljen berftanb ban natmirc baa? be fterfifte boojoo?= beeïen tegen bit gebeeïte ban be ©erüojgenljetb ban 't €bangeïic sij iiv
gc^
('quot;) Jakobus II : 18. («) Rom. 111:31. (0) Rom. VI : i. (/) Rom. VI: 15. (y) Efeez. Ilrg, 10.
XIX Hoofdst. Rechtvaardiging door de Toerekening van enz. 471
jjenaamcn; üaajaajbccïen/ bic al ^ccr bjocg jicfj apcniiaaramp;cn/ cn niet baïbaan fcljeeuen/ üaajbat be rtanfcljc -Cecr aangaanijc bit geluiijtiri cétuft/ ten tEncmaaï üerüaatcrb en 6cbü?bcn toa^. ' ïjet saxt ooft niet moeilijft üaïïen be faaojnaamftcn bec^cilTca te antbeïïfteu/ inbien suffté tot onö tcgeiitooojbia aagmerft óeljoojbe; öan Ijet rceba üoo? een gebeeïte te booten öooj onë tjefetjieb.
3. BDij ftaan tae/ bat bit kecrfluft/ tjet si) op sicljseïben aanijemetut/ of in bcröanb met anbere IE)aartjebcn fietcefiMijft tot be a5cnabe ban a5ob boo? 3!e[ua Clj.natua/ 3eer aan migiintift üïootiïaa/ uij bc sufftenin toien be bonitertjeib bc^ beeftanbé/ en be ïiefbc tot be jonbe be ober^ tjanb tjeüben. jbanljicL* bat fommigen/ recba in ben ectften aanbang ban onsen ^obsbienat/ sitlj btaaa^iijft inüecïbben/ bat eene bïoote toc^ flemining aan tjet Cüangelie/ ijet 05 do of uitmaat'ite biaac boo? jij itan» ben saïig bia:bcn/ en bat jij ooft baabtijit Ijier boa: jaubcn saligbjo:^ ben/ offeïfoon jij in Ijet pfeegen bec sonbe/ en iu ijet beclnaarioasen ban aite ©engb en öobbnicijt/ boozbtcefbcn, ^it i^ uit be 55 li eb en ban Joannes, Jakobus, en Judas 3eer buibeïijft afteneeuien. Ceiten bit berbetftijft ïiluaab ïronnen taij geen tjuipmibbei geeben/ jooïang öe men-fcijen be buistecniS meer ïterainnen ban ijet Ïicljt/ ombat ljunne Ui erft en boot? sijm a5n Ijet 30x1 bmaaéljeib 31)11 te benüen/ bat men/ baai be tteer naar ljunne begrippen en neigingen te boegen/ ijet boïgenb misüjuift jou fionnerr boojftoomen. 35nbien men bit ücfconb/ ban Weef sunt ecne ICeer niet langer een gcbeelte ban tjet ^tbangeïie; taant alles? tuat tatljct Cbangcïie bcjjooit/ iö bfaatgeiletb aan ijet mi^ójuift ban stufte mènfcïjen.
IDeesc algemcene Aanmerkingen bao:af gesoaben Ijeüüenbe/ tacïfte op sicljseïbe genoegsaam sonben ïtaunen geoa:beelb taozben/ om aï be ftlem beeser (Cegeniiebenitingen boo: 3©aar}jeibliebenbe gemoeberen taecljteneemen; sat ift alïcenlijlï nog obertacegen/ ö^t ?Cnttaao?b toefft be SCpoatct Paulus op oesetue geeft/ en Ijet selbe ftojtlijft tot on^ oog^ merit oberb:ciigcn.
iEgt;e iCegenbebeniting aan ben Apostel boaigetaoipen laas/ Dat hij de Wet te niete maakte; dat hij de noodzaaklijkhcid der goede Werken ontkende; en dat acljtcrbaïgenb^ sifne ICeer/ de inenscli in de zonde mogt blijven, opdat de Genade te meerder wierde. 5Cangaanbe besquot; JCposteló beantwoording maogen tae aaitnierlten:
i. ©at lji) bie Emaarigljeben geenasimi pooge taecljteneemen op bie taijse/ als fommigen benfien snlfts* alleen te ftonnen gefcljieben/ naam-ïi)it/ boa? aantetoanen/ „Dat onze Goede Werken en p^rsooneele „Rechtvaardigheid noodzaaklijk zijn Ier onze Uechtvaardiging voor „Godquot;. 3)5ant bat be 5Cpo3tcï boo? het Geloof zonder de Werken, a5eioaf en 3©ctite 11 üeibe bertaan sanbe/ i5 be rcbentaofljeib sclue, ïDenitt ecljter ietnanb/ bat be staaarigljeib op be 300 eben gc;nelbe taij-SC-boo? öcm üeanttaoajb si)/ lji) toone sutft| flegcö. \Cflt nag toe hi
472 XIX llool'dst. Tegenwerpingen, tegen het Leerstuk der
ïjct niet gcüïccftcn. Cn jau Ijct niet ten nitcrilc bjeemö ^ijn/ inbien bit toa.ulijfi öc^ JCpastcï^ gchaclen luacc gctoec^t/ t. ta. öat onjc perfaa^ nceÏE Sctljtliaarbijijcib/ ï^ciïigtjcib/ cn lactic JDcrftcn/ inbïaeb Ijab^ ben op onjc lïceljtuaarbiging/ cn in jefter opjicljt onje ïiecljtiiaarbig» Ijeib üaaj ^ab uitmaautcn/ cn Ijct tegengefteïbe ccne btaaaïing in sicjj ïjabbc bcljeisb bat Ijij/ bic aïam ap ccnc uitftceftenbe taijjc ap berje^ üer naabtaenbigljeib aantuhigt/ berseïber eigen aait cn geüjuift/ 30a in 't gemeen als met iietreiifting tot ucsuubcee pïigten/ üabeu'ijcclc angt;lt; bete J»clj:i}ticrcn ban 't 4Sieutae (Ccfitament/ aantaant en becbeebigt/ jiclj ban beeje il^aacljeib niet üebienen joube/ ter ücantlu0ajbing eener (Ccgentaecping/ bao: taelUc men Ijem üefcl)uibigbr, be amoebe JJ^erften gansjclj nnnaobig en bjucljtïaaa te maafien? Sijue ;Ccer luecb boozbee^ jen latter bcscaauu/ en am bic jeïfbc reben baa^ üeeïen liertaajpen/300 afê ijij scïf eriient (/•). ïfij Uiiét cn jag/ bat be üebajbcn luiten en abc?* recljtfrlje neigingen ban bceïec Ijatten/ ljuu abecuiacbig auccfei fpit^ banbige ccbenecringen tegen bcjelbe saubcn apgeebcn. 3ia Ijij baaifpel^ be self boa? ben ïfeiïigen 43ec^t/ 300 aï^ uit beelc pïaatfen in ^ijne .-©cijjif-ten te 5ien ia/ bat sijne .iteci: saubc bccbaatccb cn rai^ójuiüt lnojben. ïrjij iaas; bceljaïuen onbet bc buuefte becpïigting/ om allea'taat Ijij fianbc tetaeru te ftclïen/ ten cinbc alle bie ütaaaben te baaiïtaamen/ en bien-balgenb? sijne Keet tegen bie 23ebenïiing jaa haft tc ftaaben/ bat aïïc g?anb am beseïbe intebicngcn/ baa? aïtaa^ merljsamt. lt;ïiBaar jou ^ct niet bicemb ^ijn/ bat ijij tcc bcese gclcgcnljeib/ jcffji niet ccnc enïtele tzii/ ap be ccne af anbecc plaats/ te Uemien geebe/ bat feïjaan Ijij de Werken der Wel uitfUtite/ Ijij eiljtec be naabbjenbigljeib ban Evangelische' Werken Ier onze Rechtvaardiging voor God, cn alé be ^oa_2# bi a ar be baar ban/ ftaanbe Ijielb; nf bat Ijij beseïben noabig aaioeeïbe aï^ mibbeïen/ biaar baaj blij achlervolgends liet Evangelie gcrerljtbaar* bigb bjajben? ^naien bit laaarïijlt sijne ffecr gcüiccat iuare/ cn inbien bc ingebiagtc (,Ccgcn\ncrping ap bic bJi)3c tjabbe üannen ücaiubiaaib biaiben/ 3aa ais fammigen tuillcn/ ban 5011 baajjeiier noctj 3ijne biijs^ ijeib/ natlj jijne tcbcre 5a:g baai Cl):istus ïient/ anber Ijet beituur ban v^abs anfaaïbaarcn ^eest/ Ijem ni.t taegdaaten Ijebuen bit 3l'nt^ biua,:b te ber^biijgai/ inbien ijct aabets met be JPaacljciö taeiftc Ijij ijab berbcebigb/ üeftaaubaar-biare geüicest. ilSaar l)ij i| jaabcjre af ban bc 3taaarigljeib ap bic luijjc apuetasfen/ bat bJanneer ijem bc anuermij-beïijlic gelegenljeib baar tae gegeeben bierb/ ijij niet flegtjt ban berge^ ïijlic rebcnen geijceï ftilsbiijge/ maar intcgenbecl op juïtt cene biijsc re^ benïtabeïe/ bat baar uit ten Hlaarften ülijlte/ Ijac ijij aber bit «étnft ge^ Öcd anbcrtt bactjt. .iil^cn jie ijier ban een baajöecïb in ïjet Tweede Hoofddeel ban sijnen 23?ief aan be Eleeziers, in ijct 9, cn 10 Vers,
(^) Rom. X : 3 , 4.
XIX Hoofdsl. Rechtvaardiging door de Toerekening van enz. /(-73
^Cïbaar ïjaij l)i; aan onjc i!?ocbe heeften cbcnccn^ aïïcn inbïacb op on^ 3C iSecIjtbaactiiging ontjegtt/ boa? bccjc taaaibtn: Niet uit de Werken, opdat niemant roeme. i^icr uit rccé natundijft bc ^aag/ jCat taat cinbc öicntn ban be 3)5crftcn? jijn öcjclbfn ban gdjecï onnaabiij? m)c SUpajtcï/ in pïaaté faan anbtrfcljcib tc maaltcn tu^fdjen W.ïtiische cn Evangelische Werken, afé mibbeïen un^cr Hecljtbaarbiging/ liccbccbigt bc noabtocnbiglicib bet laatsten uit gan^tlj anbctc ^ianbcn/ iïcbenen/ tn oDojjaaiten/ teclntjï tjij Ijicr boa: tclicné aantaij^t/ bat Ijct dee zen in hot bezonder taafcn/ bic ijij ban an^c ïïccljtbaarbiginij nitilaat; 50a aïé tac uij bc obcrtaccging bccscr ipfaatE? gezien Ijeüüciu ^aai* bc ?Cpo^ tcï ban beeï taij^er en tjciïigcc taa^/ beeï Maacbcc ljcg,:ip Ijabbc ban bc ICecr ban ïjet Cbangrïic/ mrerbee ijber bcjat bao? ycrfaanccïc ïïcd'jt# baarbigljcib of ^ciïigmaaüinit in bc ^cïoobigen/ ban taij aïlc/ 500 Betaamt tjet ons'/ inbien brij anbeté jijn baojiiccïb bitïlcn nabolgen/ be gcmcibe Tegenwerping, Ijac meenigmaal be^clbc ons ooft biojbc baoigc^oubcn/ nooit ap juïït eenc bbj^c tc beanttaoojben/ bat btij be nooblneiibigljeib bec Onocbc 3J9erïicn jauben tracljteu tc berbccbigen boo? bejdben alé aDo?^ saaften of Mibbeïen anjer iïccötbaar biging booia5ob te boenboojftoomen,
2. Sn bc tbjeebe pïaats nioogen bic aanmeeïten/ bat be JCpostd in Ijct üeantbioojben bccscr Tegenwerping, Ijct jij Ijij bejelbeuitbjuuüclijfi nocnit/ of ftiïjbiijgenbc boojonberfteït; jidj/ [ter berbeebtging ban bc noobbjen* bigljeib ber 33acbc ïbcrïtcn/J nergens bcbicne ban Ijct atgemcene ^onbquot; öcginfcï ban jcbeïijife *E5Engb; maar aïtijb ban bic 53ebiecgcebcnen cn aDaj^ Saaften tot ï^ciïigljeib/'JDcugb/ cn (Cocbe ï©cd{cn/ tadften jjaar opjidjt ïjeliücn tot be a3cïoabigen. '©c ©jaag btaö niet/ «Of aïïe menfdjen berpligt taaren tot a5cljoa?5aamljeib aan a?obe/ uit ftjacijt ban bc gebdijfie QDet? maar of bc (J?daobigen/ uit kracht van het Evangelie, berbonben taaren tot llcdjtbaarbigïjcib/ föeiïigmaafting/ cn v!5oebc JEcrticn/ cn juïït,^ booj joobaanige ïïebcneii/ tocfftcn gcfdjiïit Inaren om ïjun gemocb aanteboen/ cn tot bic lt;3?eljoar3aamljeib tc biingcn? €n niet anbers biilien lui) ooit tjet a?efcljiï ücpaalb Ijcfeücn/ ban op becjc biijjc/ Of cr/ naamïijlt/ boo?onbcrlt;= ftdb ^ijnbc onj? genadige liechl vaardiging boo: be ^TocreHening ban Cljji^ tuë (écrcdjtigïjeib/ in Ijet Cbangdie joobaanige C^onben/ ÓojjaltCn/ cn ^ctoccgrebcncu boa? ijanben jijn/ bic bc Q?ocbc JPerlien in bc ^doobi# gen noobsaaMijft maaftcn/ cn ljunne gcniocberen baar toe iijadjtbaabig# lijft aanfpooren? IPant anbcftcerbe menfdjen/ bic ban Ijet beloof ontbloot jijn/ ftoomen Ijicr niet in aanmerfting/ ooft i? Ijet oogmerft gcensjins/ tc betoogen bat be juïtten boo? Evangelische Gronden en Beweegredenen, tot 3?eugb cn ^obbnirljt taojben aangemoebigb; btij jijn bc mipt ban ïjet tegengefleïbe/ t. bj. bat jij gencigb ?ijn bc^dben te bcradjten cn tc mig* bjuiften (s). %uïftc menfcljen jijn onber bc J©et/ b, i. jij liggen nog ouber
be
(s) Zie 1 Kor. 1: 23, 24, en 2 Kor. IV : 4.
60
Al A XIX Iloofdst.. Tegenwerpingen, legen het Leerstuk der
bc anjfpjougnjfie ©ci'tiinbtcni^/ om baa? bc mtbcr|jaubing ber Sebc^ ïijik J©ct Ijct ïclicn te faerïnijgcn. 25n bat bc 'SCjio^tEï/ in bit jijn onbcr^ jjocfi/ alïccn en flraibliastig ijct oog Ijcamp;üc oy taaare ©eïaabigen/ ié üïijftuaac in aïlc bc piaatfni/ taaar tjij ban tjet jcïbc meïbing niaaüt: Wij, die der zonde gestorven zijn, zuilen wij nog in dezelve leeven? 01' weet gij niet, dat zooveele als wij in Chrislus Jezus gedoopt zijn, wij in zijnen Dood gedooot zijn (l) 1 Want wij zijn zijn maaksel, ge-schaapen in Christus Jesus, iot goede Werken (((•). sullen bcrïjat
lucn in Ijct minst niet anber^acftciy' taat hjatljt ec in bc bjangrcbcncn han tjet Cüangcïie/ tot ^engb en l^cifig'ljciti/ lioa: onljerüoacene men-fel jen gcïcgcn 3i}/ 'mat men ooft anbcré ban bit J^tuVi te benftcn tjciilic; maar cnïteï taat bcrjclhcc ïnacljt/ becmagen/ en bjeriting jij omtrent jjun bie biaarïijït geïaobcn.
3. Ten Derden. ^gt;c fteïlige Jtnt'ajaa^bcn bc^ 3lijJ0Ötefó op bcese Tegenwerping, blaar in Ijij bc naobbjenbigljeib/ ben aart/ be einbcn/ en ijct gelijuiït ban Cbangelifcljc Itcchtbaarbigijeiö en «öocIjc 3©erfien/ baojftcïr/ sijn ii_:ccbbacrig/ en hcgjiipcn in ;iclj een g^aot beeï bet 51Ccc^ rc ban öct Cbangeïie. Sit sal enficï [jee ^oofbsaaMijiie ban fommigen berseïben opgccbcn/ bjcïi'ien besclfbc 3ij 11/ bie Uiij ter berbecbiging ban bc.ïeïibe Jöaarijcib üijljjcngcn.
1. lt;E)e JCpoéteï öcraept jiclj op be Godlijke Beslelling; God heeft [bc goede Werken] voorbereid, opdat wij in dezelven zouden wamp;ndelen (v). q5cib ijccft/ in ïjet ficfc^iftften ban be o?be ber aDa:;aaitcn anje? 2aliglt; ïjeib/ gcluiïb/ bat sij bic in Cljïiataé geïoofben/ souben leeven, en wandelen, en overvloedig zijn in v£?ocbc 3)5erftcn/ en in alfe ptigten ban aScïjoo^aamljcib aan (èobe. (Cot bit einbe 3iin in be Ijcihge ten alommc meenigbulbigc 25cbcïcn/ ^cftuuringen/ ö^^angrcbcnen/ en JCanmccbigingcn berbat 335i} peggen berljaïben/ bat be Goede Werken, en lueï 300 ahi jij in 3i£Ïj heiden bc trapétoiBc ©crniculning on=--3cr latuur/ on3cn ö?oci en aantaaa in be a?cnabc/ en be bjurijtbaar^ tjeib ban on3cn toanbel/ noab3aaUïiji't 3i}n uit ftjadjt ban C^obé 25cflct# ïing/ naar 31)11 Ijciüg ïöeibcïjagen en b?ijmagtlg 25cbel. lt;e« biat taojbt er ïtoben bit berciértjt/ om bc noobbicnbigljeib ber a?oebi U^crftcn tc ïiclui}3cn aan Ijun/ bic taecten toat ijct 3ij tc geïaaben/ en 'aiicr 3iel ber# bnïb is mtt ben biepften ccrüicb/ en bc buurigfte hefbc tot 6obé a?cBo= ben t
.ïBaat toat ftjacljt/ 3UÏÏcn fommigen 3cggcn/ ftccht c: in deeze üe-stelling, of in dal Hevel van God, inbirn btij ecijte?/ offdjoon aïïc a5c^ ijoojsaamffcib bcrtaaariaojcnbe/ boo? be Cccrci'icninjj ban Cö?{^tué «iJcrecljtigljcib ïtonncn gcrccïjtbaarbigb/ en bné sonber ti3acbe Ui5crfien 3aïig taa:bcn? 3;i'i antluoo;bt/ 30a aïé In ij recbs aanmerftten/ bat get aDnber3acft alleen ben Geloovigen öetrcffc; maar geen ban Vjun aïïen/
3aï
(/) Rom. VI : 2, 3. (u) Efecz. II : 10. (v) Efeez. II : 10.
XIX Hool'dst. Rechtvaardiging door do Toerekening van enz. 475
5aï öcejc ijCEöcnüctirnfiing anbcré ban ten ui t cv ft c rcbcuïno^ en oujinuig fteuren/ aïj? liuojblmamcnbc uit faoïfKaascu onïtunbc ban lumncn .^taat/ en ban ijunuc ^rtreMting tut ^ab. (Ce cnbcrftcïlen/ bat te (öemae# beren ber ^eïoaijipen niet ebcn iijaeïjtiit boo? öet lt;J3obïijf{ i^e^ag en ^3e=--bel/ tot ^eljnaJsaainljeib en (Dciitjb sirlj fainben aangenoc^t/ aïa af jij fccoj be ijetra:i)ting üecjclben «asten gcre-djtlraarbigb toa:ben/ taant bnibeïijü/ bat men niet üeg:i}yc taat })et 4?eïaof jij/ notij obertoeege Jjacüaanig fce gefteïbljeib jij ban een toaar 6abb?urtjtig men^clj/ nacïgt; in taeïÉÉc ^etceïitiing lui) boa? l)ct ^eïaaf ten aandien ban a?ab gcraa# ften/ naclj baa? taat ^Djaugrebenen af (Obertaeegingen be gemaeberen ber sniften boajnaamïijft aangebaan en ïictaeegb taa?ben. (Pit is Ijct ^nttaaajb/ taeiu bc Stiiustel in Ijct öjeebc ay beeje Cegenïteber'fting geeft/ in Ijet Zesde llooïdstuk ban fijnen Brief aan de Romeinen» — Ten anderen. Ipc baïórljljeib bcc^er üXitbïugt üeftaat ïjier in/ — *Egt;at men fdjeibc be bingen bic öab Ijceft faamengebaegb/ naamlijft/ on^c jCïcxljtbaarbiging/ en anje ï^eiïigmaafting. (£e anberftclTen bat bc ccnc ^anber bc anberc öeftaau ftannc/ bcrtaacót Ijct gansYfjc Cbangeïic. — .iiBcu bertaart onberccn bc bingen bic anberfdjeiben jijn/ t. ta. bc ïtrtljt^ baarbiging/ en ijet baabfijft bcjit bcr eeutaige Zaïigljeib; taant bc öc^ treftfting bcr 'öaebe J©erïicn tat becjc üeiben/ ip; niet bejclfbc/ jaa aï^ getoanb is\ T*crljalben/ te taiïïcu lictaceren bat bc 6abïijl'ic ^cbclen tot oBctjaajsaamljeib/ ay taat taijjc/ en tat toclfte einben ooft gegee^ ben/ niet bejclfbc bcrüinbcnbe fi?acljt oy be gemaeberen bcr i^cïaabi# gen saitben Ijeüücn/ aïé of 3c Ijitn baa?gcftlj:ccbcn taaren om boo? bcr-3eïbcr betrachting boa? (£3ab gerccljtbaarbigti tc taa:ben/ iö een ongc-rijmb ©erbieijtfeï/ taefft aïïc bic taaarïijft geïooben/ ban Ijartcn ontïtcn^ ncn. 31a uSob^ ^eïtaben licübcn ay ljun nog gsoatcr ftjartjt/ ban of bc anbcrljonbing bcrjelbrn ten mibbeï af ter baajtaaarbc ijunncr ïiecljt^ baarbiging raoc^t bicnen/ cn bus bcrsclbe baojafging. Jftant in Ijct laat-llc gebaï/ souben 5e mactcn onberfteïb taa(:bcn ljunnc ftjacljt oy Ijcn tc oefenen/ eer 31J taaarïijft geïoofben. JJDant te peggen/ bat icmanb een taaar ^eloobigc jijn/ of taaarïijft geïooben ftonne/ obereenftoométig bc i(5cftaben ban Ijct OFbangeïic/ jonber bat ïjij uit bien ïjaofbc cn ay Ijet-jcïfbe tijbfliy baïflreftt gcrceljtbaarbigb joubc jijn/ jou geen ttaiéten taccjen ober cenig ftuft ban ben iöobsbienst/ maar ccnc oycnijaarc ont^ ftenning ban be ganfcljc IDaarlicib ban ïjet 45bangcïie. .ïKaar ijct is» ijct (öeïoof aïïccn/ taeïlf aan bc aibangeïifeije a5cüobcn ftjacijt en ftïcm geeft/ cn beseïben ijunncn inbïaeb bact aefenen oy bc jicï/ tat taaarc ^cijoo:^ Saamöeib, ^ccje ©cryïigting berftaïbeu taerftt beeï ft :a rij tiger oy bc ijartcn ban gcrceljtbaarbigbe mcnfeljcn/ ban jij boen joubc/ iubien jij boo? beseïbe ijunnc ficcijtbaarbiging mochten berftjijgen,
2. ^c 5tyoateï anttaooibt/ en taij met ijem/ Doen wij dan de Wel te nietc door liet Geloolquot;? dat zij verre! maar wij bevestigen de
60 * ' Wet
^•76 XIX lloofdst. Tegenwerpingen, tegen het Leerstuk der
Wet (w). JPant Ijoctacï bc 3Pct baojnaamïijïi bevestigd jij getaojöEit in cn boo: be ^cjtoojsaamljdb cn Ijct Stijbcn ban (x); sijtoojöt
rdjtcr boo? bc ?Cccr br^ (J?rIoofö/ cn bcr (^ocrcfccninij ban lt;J?rrctljtigï)rib trr ïicrljtliaarbiging bcö Xcünié/ ten op^itljtE ban be (J?tïoolii0en geensjiiiö ie nieie gedaan. 'Bi] taojben baar boo: in 't minat niet ontfiaagen/ ban be Yerpligting tot aïgemeene ^eljoajjaamljcib toeïfic be 31?et baopfcljjijft; maar öïijben fteebQ/ uit lijactjt ban beselbe/ bertionben om den Heere imnnen God liel'leliebben met hun gansclie hart, en hunnen Naasten als zichzelven. ï^et ig taaar/ bat jij ^ijöemaaïit 5tjn ban be l^et/ aangemerftt ah? eene Di5et be^ J^erïiberbonb^/ en ten aandien ban ^aaren (Jji^elj: Doet dit, en gij zult leeven, rjepaarb met be 53eb_:eiging: \ervloekt is een ijder die niet. hlijl't in alles wat geschree-ven is in liet Boek der AVel om dat le doen. JIDant Ijii bic onber be ber* üinbtenia ber JDet ïigt/ om boo? be.ïeïbr jjerecïjtbaarbtijb te iiio:beu en get l'eben te bcrfijijijen/ balt onbeimijbcïijh on be minste obertreebing onber tjaaren ©loeft. .ïXlaat Uiij jijn bjijijemaaftt/ om be ï)i5et te ge* ijoojsaameu uit Cbangelifrlje ^jonbheginfeien/ en tot Cbangeïifcljc Cinben; 500 aïs be apostel in 't üjcebe berftlaajt/ in get Zesde Hoold-stuk ban ben Brief aan be Romeinen. «OnbeitUBKljen ig be ©eryïigting bcr ^ct omtrent alle a^eïoobijjen/ ban bic ftjatljt/ bat bc gerinnfic ©bcrtrccbing berseïbe/ in ïjaaren aart Zonde jij. ' ^aar souben jij ijicrom boo? be JJDct onber be JDcióinbtenig tot eeutoige Straffe taee^ jen/ of jou lt;I?ob Ijen/ aïé fommigen fp:eeftcn/ om de overtiecding dor Wet verdoemen, en buj? al be b?iitï)t [ban Ctj?i5tu^ ©erbiensten ten hunnen opsirljte] berlooren gaan? gfi b^aag aan gun jeïben |bte beeje 5?ebenfting opgeeben/] luat jij Ijier ban oo?beeïenï €n meenen jij/ ban Ja; ban b?aag ift hoo?ber/ ijoe jij benften bat jjet met Ijunjeiben gaan jaï? — ^an luat mij öeïangt/ ift antüioo?be Ijier op/ Neen; in naboï^ ging ban ben 5lposteï/ toeïfte ïeert/ Dat er geene verdoemenis zij voor de geenen die in Christus Jesus zijn (:). il3aar/ juïfen jij jeggeu/ taaar blijft ban be noobtaenbigljeib ber ^ocbe ID erft en uit ït?acl)t ban be 3©et/ inbien a?ob Ijen bie bejeibe obertreeben niet ftraffen jaï? ^oeft ijet 5011 gaeb jijn/ inbien fommigen taeï Oeg?repcn het geen jij ijier om^ trent jeggen/ of bat jij/ ten minsten voor een poos, jictj ftille Ijieïben, 'C'c JPet ciöcljt geljoojjaamtjeib aan alle (jaare a?eüobcn/ of jij eigcljt geene geljoo?jaaming in ;t geljeeï, üPat Ijaar berpïigtenb ©ermonen aangaat/ bit ftan noclj ontüunben/ narjj berjacïjt too?bcn/jooïang l'jet taejenïiift onberfcfirjb tusfrljen [jebefijft] goeb cn fttaaab flanbgznyt. fn= bien berljaïben niemanb uit ft:adjt ban Ijaarc Orehobcn tot IDtugb fton. bc berpïigt ino?ben/ jonber oy bc eerfte obertreebing aan ijaacen ©loeft onbertoo?pcn te jijn/ ban moc^t je of niemanb in Ijct geljeeï berpïigten/
af
(w) [Rom. 111:31.] 0) Rom. VIII; 3, 4- X:3, 4. (s) [Rom. VIII: i.]
XIX Hoofdst. Rechtvaardiging door do Toerekening van enz. Ml
of nitmanti fton öan luijontirn taojbcn» jin.ur frïjoon taij ürbzijti sim lian bfti J^ïocft cn Ijct bcrboctnrnti ©rrnuirtcn bcr Wtt/ bonj l^cm bic bc janb? bcr^cgcïb/ rn rcnc ccutaiQC uPcrEtijtigficib aang^fijagt Ijccft/ nogtïjané/ soaïang taij in bc Loopbaan lian bit 3tcbEn jijiv cu öcant^ taoojbcn moeten aan i'ob^ Oognierfi/ be Ijeifteïliiuj ban 31111 55ceïb in onë/ jiju üiij bcrpïirtt/ te jaaijen naar bie ï^ciïiöljeib cn ïïecjjtbaaröig--ïjeib/ Uuiltc bc JIDct ban onsquot; benbert.
3. ^gt;e ^'yosteï beanttaoojbt bccjc (Ccgentoerping/ boa: aantetaijsen/ bc noobjaaïiïijftc ^ctrr'tVfiiiig lurfüc Ijct vfn-ïoof Ijccft/ tot ben IDaob ban Cï)?i£tus7 bc oSriiabc iian lt;13ob/ nebens ben aart ijer ^eiligmaaïiing/ bc boojtreffeïijftïjeib/ ï]ct nut/ cn baa:bcrï ban «Cbangclifttjc ^ciïiriljcib/ cn Ijet Cinbc ber^eïbe boïgcnbs bc 330blijfte ^efteïling. ^it boei; Ijij üjccbbocng in Ijet gcljecïc Zesde Hoofdstuk ban ben Brief aan bc domeinen, cn juïïir.' niet bit ücpaaïb oogmerft/ (Dm te boen üïij'uen bc bc* ftaanfiaarljcib bcr ïtedjtbaarbiging boo: Ijet beloof aïïcen/ met be noob* tocnbigljcib ban pcrfoaneclc iiecljtbaarbigljcib cn ï^ciligljeib, ^Dccjc gaaften in ai ijaarc luatljt te ontboubjcn en te üerebeneeren/ 5011 cenc boÏÏcbige Verklaaring van dal lioofdsluk, toaar in bc SCposteï bc booj* naamc ^jijfbecren cn 25ttaergrebenen tot €bangeïifrt|c óPcFjoorsaam^ Öcib üebat/ bcreisftïjen. jaï aïïecnïijft jeggen/ ^at jij/ biien bc (Egt;?angrebcncn cn ^tanmerfiinrten baar in boo jgefteïb/ cn te elftc aïïc obcrccnflcmmcn met bc quot;SCeer bcr ïieeljtbaarbitjing boo? bc (Coercftcning ban Cftiistit^ ^crctljtiöftcib/ niet tocreiftenbc boo?ftoomen/ om tjen tot ïDeugb cn ^gt;oebc Berften aantefpooren/ norïj om Ijen ban bcr^cï* brr onbermijbeïijfte noobtacnbitjtjrib tc obertnigen/ boïllreftt onftunbig jijn ban ijet Evangelie, ban ben aart bc£t i3cïoofo/ ben geeeït cn bc nci* ging ban [jet .fQientac ,^r!jcpfeï/ ('taant men ïaatcrc cn fmaabc joobccï men tail/ hij die in Christus is, is een Nieuw Schepsel («);) ban ben ftjaefttbaabigen inbïocb bcr a3obfi}ftc i^cnabc/ en ban Cftjistus -Cicfbc/ mibsgabcré' ban bc ï}nicljoubing ban vj3ob/ in Ijet ftefcljiftften bcr Oor saaften en kibbelen 0113er Saiisjfjcib; taeQljaïben ift mü nooit beftom» meren taiï/ om met ïjmt ober brc3c dingen tc rebenttaiaten.
Sd'ft Ijabbe gebacljt nag bcrfcljciben anbere ïïcbenen ijier üijtcbocgcn/ cn aantctoonen/ — Tgt;.it blij/ om tc Octoogcn be noobtacnbigQeib ban inkleevende Rcchivaardigheiil cn ï^eiïigniaafting/ ons bebicnen ban tuijSrebencn/ bic bc tjeilige .^clijift ons aan bc ftanb geeft. — T^at taij ban be3iibcn geftjuift maaftcn in bien 3in/ en boïgcnbs jjet oogmerft/ taaar toe 31) in Oobs jjraa:b baa:fiaamcn/ boïmaaftt ccnfleimnig met Ijet geen lui) aangaanbc ijct ^tuft bcr ïïccïjtbaarbiging ïeeren. — T'at aïïc bc voorgewende l'.cwijzen en 53ctacegrebcncu tot ^bangciifcljc ï^ei-ïigjjtib/ bicïftcn met be (Cocreftcning ban Clj?iatit^ lt;J3erccljtigi|cib niet
belt;
(a) [2 Kor. V : 17.]
478 XX Hoofdst. De Leer van den Apostel Jakobus, aangaande
öcftaanbaar jijn/ bc^clbc [Cbantjeïifcöc ï|ciligmaalïing] licfcnimctcn cu üciltijDcn. — iDat bc ï^ciligmaafting/ taeïftc Vaij ter Saïigljeib ban ljuu bic gcïaohEti/ naabiij actjtcn/ in bccscïbcr taejcn/ aajsaaftcn/ [gjaab# öcgiufEÏ/l ü:uc|)tcn/ tu uittaerftfden/ ban ccn veel verhevener, uil-munleuder, en hemelscher natuur ;i)/ ban bic/ tadfie boo: be meeaten bic bc [rccijtsinnige] quot;iïtccc bcr lleL'ïjtüaarbiping licftcijbcn/ taa?bt crftcnb of üaajgeftaan. — ^at be ^eiligmaaïiing cn liccljtttaarbigljcib/ tocïfie öe Socijnsgezinden, cn bic tjcn nabolgcn/ ïccrcn/ in gccncrïci opjirtjt bei' Gerechtigheid van de Schril'lgelcerden en Farizeeuwen te üaijcn ijaa/ ncctj bat ieraanb/ üaïgenD^ ijunnc g:anb£rcginfcïcn/ oaft bc Farizeeuwen af Sciiriftgeleerden in ©cugb ftonnc oüertreffen. '©an naarbien bccjc ©cröanbcïing alrecbe üccï toijbcr uitgebcegcn i$/ ban ift mij in 't cci'flt l)aböc baajgcfteïb/ cn ift recbs te baaren aSiec ben Aart en de Noodwendigheid van Evangelische Heiligheid in 't öjccbc fgt;ctiamp;e gcfyjauftcn/ 3aï ift bc ttnojbere liitüjeibing bcc^cr biugcn baaiüi} gaan/ cn ücru^tcn in Ijct 5tnttaoojb boo? ben 5Cjpogtcï oy bceje (Cegenluecping gegecben.
UE LEEK VAN DEN APOSTEL JAKOBUS., AANGAANDE HET
[O VER WO OGEN, EN] DERZELVER OVEREENSTEMMING MET DIE VAN PAULUS [AANGETOOND.]
%vct zooschijnend Verschil, tu^fdjcn be ^CpoÉtcien l'aulus cn Jakobus, in Hrf, tjunne -ICccr aangaantie Ijct Gclool', be Werken, en bc Rechtvaar-tamp;kê diging, beceiatljt onjc obcrtaccging. ©eeïen tracljtcn Ijun boojbecl te boen met fommigc tanojben cn Hitb^uftftingcn/ boa? ben laatatgc* nocmben 5tpostcl gcüccsigb/ om baar boo? bc ïfcer bi? boa? ben rer^t* genoemben opsettelijft cn baiïebig beritlaarb toa^/ te ue;rci)ben» ©atlj aïïea; taat ban bic natuur ij? bao?bgcii?agt/ ijs» boo? anberen 300 ftonbig cn bolbocnbc taebcrïcgb en ijeanttaao?b/ bat et tocinig noob^aaft ober^ üïijbc/ ora baarban oy nicutuji te Ijanbclen, -Cn filjoon ift haétftclïc/
bat
XX IIoofdsL het Geloof en de Werken, [ovenvoogen,] enz. 470
bat tr nooit/ jODÏangt taij fiC0t5 (en deele kennen., en ten de^le profeteeren, ccn cintrc aan tjet ttai^tcn cn fcjjMjbcn ober bit ©nöcrtacrjti ftaomen jaï/ 30a moet ift cdjtcc scggen/ bat mijncs oojöceïp/ bc gewoone Oplossing bccjcr .-§cljiinjtci}big[jcib/ ten tinbc bc ;Cccr bcc ïïcdjtliaarbiging uit Ijct (!?EÏoof/ boo? be vCoertftcning ban Cljnstiti* ^cccdjtigljeib/ Itoiftamcn hjijtcpïciten ban tegen ïjet gesegbe ban ben ?Cpoiitcï .lukobns in !)ct Tweede Hoofdstuk ban jiinen Brief, in Ijet 1 Vers, aanteïoopen/ en om aantc^ toonen bat bit ïiecrftuft aïbaar geensjinst üeboeïb jij/ nog nooit boa? icmanb üieberïegb/ notlj met nieutae. sluaarigljeben Odcmmcrbjij getac?-ben. S'ft ijabbe berïjaïben be obcrUieeging ban bit ftuH ten cenemaaï üongt; nen baojüij gaan/ inbieu ift niet baojonbcrtlelbe/ bat men in een 3Egt;crft ala bit/ bcrbjarötcn jonbe/bat baarban met een bjoa:b ooft icté gejegb luiccb/ en et misfdjien tug In cl iets: 3011 ftonncn gejegb biojbcn/ tec nabcrc up* ïjdbering en ftaabing ber TOaadjcib. Cen bien einbc moet men aanracrïten:
1. ^at 'fjet cene aïïe^ins toegeftembe jaaft jij/ bat bc licibc JCpostc^ ïcn/ in 't geen jij te ïtocfi gefteïb yeïiUcn/ niet tegen dftanbeten fttij-ben, ï^ant inbien bit 30a taarc/ ban 5011 ('én luin uciber Brief ccn Pseu-(lepigrapha, of een balsdjlijlt onbergeftooften .-©c^nft moeten ^ijn/mdli ten oncedjtc aan ïjem toien^ naam tjet b?aagt/ biierb tocgefcfecebcn/ cn buö niet ücï)aa:bc in ben rang bet* regdmaatigc 55aeften; geïijft Ijet gc^ag ban Jakobus 25?ief boo: fommige oube cn ïaatcrc ^cïjjijberen jecr fterft/ maar aï te oniicbadjtjaam/ i| in tïuijfcï gctroftftcn. [.-ÜSen moet berïjaïben aïj* jefter baojonbcciteïïcn/ bat] bc gejegben bier tbicc 3tyoa% teïen jeer tad sijn obcrccntcinengen. ïionnen taij bic obcrecnflcmming niet boo?sicn/ of ftaomen taij [in bc berftfaaring baarban | met elft an bc.-ren niet obcrccn/ juïftö të taetefdjjijben aan bc bonftctïjeib ban on^ ber-ftanb/ en/ ten op.iidjtc ban beden/ aan bc ftjacfjt ber bao:aa:bceïcn.
3. ï}ct is liaben bien ccn aïgemccnc llegd/ tpat taannccr er tmifdjen fommige pïaatfen ban ^aba ïlDaa:a jitij eenigc ftrijbigïjcib of onücftaan-üaarftcib fdjijnt oytcbocn/ [men aïsban tc letten Ijcüüc/] of tjet skuft taaar ober bc ^cf(:ijbcrd fdjijncn tc bcrfrljiïïcn/ boa: één ban ïjun op» Settcïijft/ nitboerig/ en in t Lnccbc lieïjanbdb tao:be/ tcrtaijl ïjet scïbc boe? ben anberen ^djjijber ficgté ter ïaojja/ en in t boa:Uij gaan/ of tot anbere oagmerftcn too:bc bermdb; en bit 300 jijnbc/ [gdijft men boojgaanb^ ftcliinben jaï/1 ban ïjeeft men jijnc begrippen aangaanbc bic 3©aarïjcib of bat (ènbertaerp/ boojnaamfijtt tc ontïcencn ban bien ^djjijber/ tacïftc ïjet ftuft met op;ct lidfanbett. Of men moet in 't bcrftïaaren ban juiftc -pïaatfen/ taaar in ban cenc iDaarijeib flcgta in 't boojbijgaan/ en boo? joobcirc jij üetrcftfting Ijecft tot anbere bingen/ taa?bt getaag ge ma aft t/ siclj fdjiftften naar bic Ceftsten/ taaar in Ïjet aogmerft ban ben ïjeiïigen ^êdjjijbcr taas/ bic SSaaft of iDaarïteiö met opset tc ïccrcn/ tc bcrftïaaren/ cn tc bejbeebigen/ ter iieftuuring ban ïjet (!r»d0of bet ïïerft aangaanbc bejeïbe. €n onber aïïc bc Uitïcgrcgc-
480 XX lloofdsl. De Leer van den Apostel Jakobus, aangaande
Ieh bic aïgcraccn sijn aangenoamen/ cr geen/ toeïfie natuurïijfier/ reöeïijUcr/ en fiiïïijfier ftan gcaDZticcïö taojben.
3. 5CtljtcrliaIgenb| bicn ïïcgcï/ ij? ï^et onttaijfeïïraar jcfiej/ bat ijet 'd'ectftuft bet* Rotlilvaardiging voor God, te ïjaaïcn Ki) quot;it be ^ct)jiften iian ben ^Cpostcï Paulus, en bat men/ ter berftlaaring Uan aïïc anbere pïaatfen ban a?abö JKioajb/ toaar in bejclbe in 't bocnïiijtjaan bermeïb iaio?bt/ üan ben 5Cpastcï Paulus get nnobige ïic^t biene te ontbangen. ©oojaï sal men bit macten toegaan/ toanneer men obertaeegt/ Ijoe naautufteurig bit Steerfhift met ijet ganfeïje öeïoap en oogmerü ber ge-Inijbe ?3f)ijeïcaiïc nöereenftemme/ en bao? onteïfiaare piaatfen in Ijet ücsanbcr/ bie Bij geïegcnljeib baatban geiüag maaKcn/ öebe^tigb be. 5JDaiit men mact üeïtennen/ bat Panins bit l'eerfhti} ban au5e Rechtvaardiging voor God, in bier Uaege beljanbeïe/ bat Ijet butbeïijft öïijfte 3ijn ijaafboogmerft en toeleg te stjn/ Ijet ^eïbe tet onbrjredjting ban be ticcii uitbacrig en buibeïijfi te bccMaaren/ rn suïfté boet tjij met eene ftanbba^tige abcrcenflcunning ban taaajben en fpjeeïthJiBen/ nu aïïe pïaati'en taaar t);j ban Ijet jeibe ijanbeït. ïTe ïtebrnen bie tjem betaeeg^ ben/ om bit 'Onbcrlnery 300 oberbïoebig/ rn met suïïf eene naautofteu^ vigljeib te beïjanbeien/ jijn bolgenbs bcrï Ci'yaoteïs eigen ijeftenbtenié beeje boïgenben: — (1) ï,)et anöebenfteïijft gjaat gewigt en aanbelang-van liet Leerstuk jeïben. ^Dit berfiïaart Ijij ban bic aangeïcgenïjcib te 3ijn/ bat onje ^aïigljeib er anmibbeïijft ban afljange; gij merïtt Ijet aan aïii ben gjonbfteun ber ganfcljc 'Ceer ban 't Cbangeïie/ afê ben Ar-ticulus slanlis anl cadenlis Ecclesiae, [den Artijkel der staande of vallende Kerk] (li). — (s) 'De schoonschijnende en gevaarlijke Tegenkanting, bieïfte ten bicn tijbc tegen bit Xeerfluft plaats fjabbc. ïgt;icc in ging men op juïïi eene toijjc te bicrft/ men ficbicnbc siclj ban 30a bebjicglijftc ïninstgjeepcn/ bat 3ecr beeïen cc booj bcrïeib/ en ban be SJDaarljcib af^ gctroïiUcn bnerben/ geïiju Ijet bué met be Galatiërs ge ft cl b biaé; ter^ taijï ccnc g:oatc mccnigtc/ boa? baajaajbeeïen en a fit eer tegen Ijet ïoof en Ijet Cbaugelic bierben ingenoomen (c). Ji?eïïi eene 3a2g/ tocïi't eene blijt 3uïf!é bereisfclic/ in Ijet bnaiftclïcn en berbeebigen ber Sfoar^ ïjcib/ is' i)un ttcïtcnb/ bie 3iclj in fooJtgetijfte omftanbigljebcn fiebonben; biat ij'jcr/ taat 3a?g/ taat omsitijttglieib ijet in ben 51'po^teï üaaibc/ öïijüt 3ccr buibeïijft in aïïe 3ijnc ^rtjiiften. — (3) ï^et Misbruik, btcïi't '# menfrtjen biep üebo^bcnc JSatimr geneigb i?? ban bit HCcerfhiTt te maa# fien/ en be berfieerbe oogmerften biaar toe Ijet boa: fommigen baabïijft mippiltt bio?bt. vDit merftt Ijij self aan/ en berbeebigt 3ijne quot;3£ecr ten üonbigftc tegen aïïe joobaanigc baa:bienbfcïen/ berbjaaiingen/ en miö^ bjuift. öetoi^/ 300 ooit iemanb in be onbermijbelijftc noobjaaft gc^ ftcïb bjaé/ om cenig ïeerftuft ban ben lt;^abébienSt uitboerin en buibe^
lijft
(/') Gal II: 16 , 21 ; V : 4, 5. (lt;-) Rom, X : 3 , 4,
XX Iloofdsl. het Geloof en de Werken, [overwoogen.] enz. 481
ïijfi tc berMaarcn/ ött taa? bc 5l!jjaéteï Paulus, aangemcrftt bc om^an^ ijigftcbEU taaac in ïfi) jicïj ötUanb/ tn ben porêt tat taElftcn Ijij geroepen toaë. «Cr becfjalben geene reben/ tnaaram iaij in bit üeEcftuft niet boajnaamlijft en in be eerfte pïaat^ met beejen JCpo^teï juuben te rabe gaan/ inbien toe anber^ taaarlijft geluauen/ bat ïjij in ^et baa^b?aagen/ berfiïaai'en/ en berbeebigen ban ^ct selbe/ ter onbc?ricöting ber ïterft/ baa? (öob^ J^eiligen (öeegt geïeib en befluurb tuierb.
Cen opjic^te ban 't geen be 5Cpasteï Jakobus bat^fieit/ baaj bejre juïfité betceftfting Ijceft tat 0115c Rechtvaardiging, té Ijet gan^rij anber^ gelegen, ^ijn oogmerfi i^ geen?5in^/ ïjet Leerstuk van onze Rechtvaardiging voor God te bcriVfaaccn; maar/ tertaijf ijij cen geheet anber einbe üeaagt/ 50a als toe ftraïté sien sullen/ Ijanbljaaft ïji) Ijet jeïbe [SCeetüufi] tegen Ijet mislijuift bat in bic bagen ten bcesen aan^ jiene/ gcfijti aoft ten npsidjte ban anbere ^tufiften ber oPenabeïeer/ in Staang ging/ en taaar boa: beelcn de Genade Gods veranderden in on-tuchtigheid. Jitit be ^cljjiften ban ben ^Cpaatel Paulus moeten ine ber# ïjaïbcn boajnaamïijft ban bit 'Kcecflult onbccbiij^ antbangen/ tertoijf al# Ie anbere piaatfen bic ban !jct jcïbe eenig geiuag maarten/ baar boa? raueten taegeïidjt/ en baïgenb^ Paulus !€eer berHiaarb taajben.
(©aar ié et anbertusfeïjen bic ïjier aber gan^clj anbcré bcnïten/ en bc^ bjceren/ ^at Pauius baai Jakobus, en niet beeje baa? gccnen maete taajben opgeftelberb. Cn ter ftaabing ^ictban/ scggen jij/ bat be lt;écfj?iften ban Paulus bnigter jijn; bat suïftS baa? beelcn anber bc aDuben reeblt;t sij apge# me cut; bat beeïcn baar uit aanleibing tat taangebaeïené antïccnen; en anbere aanmerfiingen ban bienaart/botjjtaeïïieninbebaab ben Cijji^tfijften a?ab^ bicnét Ijaancnbe jijn. ©aa?bé/ bat naarbien be SCpa^tel Jakobus laater ge* fclj?eeben ftceft/ Ijet bcrmacbeïijft jij/ bat ïjij Paulus taoajben Ijebbe tailien toeïicljten/ taeïften betljaïben baïgenbé Jakobus moeten bcrilaan en nitgc* Icgb taajben. ^)oclj ift anttaaojbc/ Vooreerst.: iCat aangaat ijet verdeedigen ban Paulus Jidjjiften/ taclften men ^ebenbaagé met meerber gctaeïb ban baa?ljccn begint aantebalïcn; een üïijït anber anberen/ ban ben jjciincïijftcn baojbgang ber Ongodisterij in onje bagen; suitis is ïjier be plaats niet/ en ié oaff annaabig. ?llicenïijii moet ift beftennen/ niet te ftonnen begrijpen/ Ijoc iemanb bic niet boïftreïit anrtunbig i? ban be ^êcljjiften ber aDuben/siclj ter goebe trautae -bcbiencn fianne ban eene pïaats uit I u e k a e us, in taeiïie Ijij buibeïijft taont tc btaaaïen/ af ban een onbebadjtsaam gc^cgbc ban O ri ge nes, of bergeïijften/ om te betaijsen bat Paulus ^cljjiften buié* ter joubcn jijn; baar ijet gun niet onbebcnb ftan taeejen/ Ijoe ïigtïijft men boa? een meenigte ban (!5etuigeni|fen uit bc beroembftc Jgt;clj?i)be# ren ber Éetft in bccfcljeibene eeutaen/ Ijet tegengefteïbe 5011 bannen aan»-toonen. ©m één enïteï boojbeeïb bijtcbjengent CnnvsosTiioMus geeft op beertig pïaatfen reben/ taaarom bc menfdjen be ^cljjiften ban Paulus, bic in jitljseïben 50a Maar en buibeïijft jijn/ niet berftaan fton#
Gl nen j
/(■82 XX Hoofdst. De Leer van den Apostel Jakobus, aangaande
ncn; men ÏCCJC .ïBanj? Voorrede bDO,: sijne Verklaaring over de Brieven van Paulus, om ïjicr in boïbocning tc ontbangen. (©an bt ïjfiï'Sf ^cljjijbcr bcljacft geen getaigeniê ban tncnfcljcn/ narij scïfj? ban bc gequot; ijccle ïïecfi/ taicc bciïigljciti cn jelfctïjeib beftaat/ in gcöaubjö tc jijn ay üc 'Ccet bicïlic Ijij anberbjee^. uDniJcctugfcDcn 3011 get niet onUer^ maaïtfijli jijn/ inbicn be bcrUeerbljcib ban '§ menfcljcn bcrflanb geenc biilijitc (laf tat bjacfJjcib iuarc/ tc jicn Ijac berfcöiHcntt jij/ bic anbccé in öaclmit baïmaaftt abccccnitcmmcn/ abcc Ijct oagmerft ban Paulus ^djiiften öenftcn, ^amraigen ban'ljun luiilcn/ bat bc meeaten siinec Brieven, inbien niet alle, gcfcljiccbcn jijn tegen bc Gnostieken, en ter Vuc^ beclcgging ban bcrsclbcc bbiaaïingcn; tectuijl anberen bebiccrcn/ bat bc Gnosiiekea ljunnc bungebaeïens? uit Paulus ^3.:iebrn antteenb jjcbben, Saa turft men met 4?abiijue Sa aften amfyjingen/ am sijne baa_:aa:bccïen en bebajben neigingen te ftacatcren! — Ten Tweeden. ïjet aajbccl ber Clj:i^-ten-ïterft in bc cerflc bjie af bier ceulncn/ luaa' ijctjecl anöeca. 3}aar Paulus 25jicbcn ai t a as at'i bc baaniaamftc .3cljat ber ïterft/ atë bc gïaatc Kegel cn Ijet iiicjjtfnaer ban Ijct Cljjiateïijft 6eïaaf/ befcljouteb laerben/ hjcrü bic ban Jakobus baaj beclen uit bc lijst ber Hegeimaatige boeken ge# fcljiality en baa: anberen afö tbiijfclatï)tig aaugemerftt/ jaa aló uit be ber^ ïjaalen ban Euse uius cn li 1 eu0n y m us tc 5icn ië. — Ten derden, l^ct oagmerft ban ben Slipaétcï Jakobus iï? in gecnen bede/ be meening ban Paulus 23?teben ayteftcïbccen af tc berftïaarcn/ jaa ais men boazgeeft/maar aïleen/ ara be Leer van het Evangelie te bcrbccbigcn tegen bcsulftcn/ bic bc Ctjbstcïijfte JOjijljeib tat ccnen dekmantel van ongebondenheid enbaitenspoo-rigiieden biilbcn bacn bicnen/ cn/ baar 3ij i!3ab^ i6enabc in antucljtigljcib beranberben/ in bc janbc baajblcefben/ anber baa:bjcnbfcï bat baar tac be a5cnabc aberbïaebig bia^ gebteest. — Ten vierden, ^c SCyasttel Paulus 3elf/ 300 al# toe reebs' aanmerftten/ berbeebigt 3tjnc TCter tegen alle jaabaanige Hitblugten cn Cliamp;i,3b?uiftcn/ als' bc inenfcljen tegen beselbe inüiagteu/ af er uit yoagben aftelcibcn. Sijnc 25ncben öèijel3en aalt gecnc anbere 'Xcer in 3iclj/ ban bicïftc ft ij boa: bc gaitfcljc ïï^eerclb yjc-biftte/ cn blaar boa: ijij ben a3.:anbflag ban ben Cljzi^teli/ftcn 4?ob^ bicuut/ bcsanberlijft anber be ïjtibcnen/ gclcgb {jeeft.
Tgt;it baajaf Ij eb ü en be aangcmerftt/ sal ift ftojtlijft taancn/ bat er gecnc bc minste strijdigheid noch onbestaanbaarheid jij/ tusfcï|cn Ijrt geen baa? beesc bcibe SCpajitcïen/ met aysicljt tat anje ïïccljtbaarbiging cn bcrjelber aD a 2 ja aften/ geïeerb toüjbt. i^ier tac jal ift/ Eerst, Ijct alge# meen beloop/ cu fytt baajnaamc aogbiit ban fieibcr itebenceringen/ na= fuooi'en. Daarna sal ift ben ^êaamenljang ban Jakob is 5?jicf/ in jjet bcsauber/ trachten tc apencn. i^cn apsicljtc ban Ijct Eerste, sal ift aan^ taancn/ (1) ^Dat sn niet bcibe get sdfbe baclbiit/ cinbe/ nag aagmcrft Ijcüücn; bat si) niet fp^eeften ban bcsclfbc ^aaft/ nocft be oplosfing ban één Ijet sclföc ©aajftel bcbaclcn/ cn bat su bcrïiaïbcn elflanber geenés
3iny
XX HoofdsL hel geloof en de Werken, [overwoogen.] enz. 483
jinjj taebccfpjEdicn. (a) iCat gemerftt Ijct lviaa?ti Geloof in bc ijtiïigc ,ècö?iftcn bccfdjiïïcntiE uctriiicniófcn fjccft/ en/ 30a als toe tc booren tje--taonti Ijcüficn/ öan? ijct jcltic jeet bcrfcljcibcnc jaaVtcn iuojben ititgctnuftt/ 3ij ooft niet fpjeefien ban ïjet jciftie (öeïaof/ nadj ban ötseïfbe fan?t öan^ ïnaf; bat er cbet^urtis jjeene ftcijbigljeib jij in'tgeen be een aan ïjet jelüc eigent/ en be anber er aan ontjegt/ naarbien sij nier ban Ijct jcïfbe ©eïaof Ijanbeïen. (3) lt;Dat jij ban bc flechivaardiging nietfpjeeftenin bcnjelfben5111/ no rij niet Ijct seïfbe nogmeeft. (4) T^at sij boai be erken ïteibe Ijct scifbc berftaan/ naamïijft bc aDcrlicn ber 4?cljoo:3aain!)cii3 aan bc Sgcocïijfic IE)et.
1» aE)at aangaat Ijct angniecft en Ijct Many ber ïtebcnccring ban ben 5tpaiitci Paulns; Ijct ^tuft lueïft ijij licljanbcït/ Ijct 6ctial lueltt Iji} übee^ toeent/ en be ©?aag bic Ijij aeanttaaa^bt/ apenüaart jiclj ten bnibeïijfe [ten'in aïïc sijne ^rljjiftcn/ öc^anbcr in be 55?iebcn aan bc Romeinen cn Galaüors» gijn Ijaofbbocïtoit ftoomt ijicr ap uit: Hoe een do, ui-schuldig overluigd zondaar, door liet Geloof in Christus Bloed, Yer-geeving van alle zijne zonden zal verkrijgen, in de Goddelijke gunst her-sleld worden, cn hel Hecht ter eeuwige Gelukzaligheid bekoomen zal; d. i. hoe hij voor Gods Vierschaar zal vrijverklaard en gereclilvaardigd worden. €n geïijft bc Xccr bicnaangaanbc/ een bao?naatü gebeeïtc wt* waaïitc ban Ijct Cbangeïic/ tocïft'i ücücnbinaaliing en pjebifiing onbee bc Heidenen üesanbee aan Ijcm üebaalcn Inaó/ aïö toij ftcaltó opnuvrfe ten; 300 Ijab becs 5lyaöteï 3ccc gelnigtigc reben/ am bat ftnft ap3ettcgt; ïijü cn ü^eebbaerig tc öcljanbcïcu/ uit aannicrïting ban ben tcgenflanb/ toeïften Ijct 3cïbc ban bc Jooden, cn ^(ioab^rljgcsinbc Ctjiijtcncn, ont* maettc/ bic be itcrljtbaarüiging taeüenben aan bc 3©et/en aan bc ge-jjaaj3aaining Ijaarcr a^cbabcn. vDit berljaïbeu bc JSaah bic Ijij fierce bcnccrt/ bit bc ©raag taeme ïjij üeantluaajbt/ in aïïc 3ijne ïiebcbacrin^ gen abet bc ficrljtbaarbiging; tertoijt Ijij in Ijct b cru la a ren ban bit ïlcci^ ftuft/ beu aart en bc lt;öa?3aaftcn beeset öcnabetacïbaab aantaijst/ en Ijct 3cïbc tegen aïïc 55ebcnï«ngcn en Hitbïugtcn bcrbcebigt. Tgt;c ^paf-tel baa?3ag/ naamïijft/ bat menfrljen ban een öcbajben gcmacb^gcftcf/ cn geneigb aan ïjunne üegcerïïjfiijcbcn bat te bieren/ geïïjft aïïc mrn= frljen/ baïgcnbst bc natuurïijftc gcfrcïbljeib ljunnes Ijarten/ uiers inecr^ ber bencccen 3auben/ ban Ijicr geruateïijft in bc 3aubc tc ïcebcn/ cn Ijierna 3aïig tc bia?bcn/ iet? bat/ naar bc a?abtijftc 55efteïïing/ baïftrcftt anüe= ftaanbaac ia; ïjij baa^ag/ segge iït/ bat suïïie tncnfrïjcn uit 3ijnc ;leer ber genadige Rechtvaardiging uil het Gelooi door de loerckening eener Gerechlighcid die niet oorspronglijk noch inkleevende de onze is, bit gcbaïg sauben ftennen ailcibcn/quot; bat er ban niet? meer tat an3e berpiig-ting ïag/ en bat blij niet geljaubcn toaren bc janben te beftrijben/ narij ona tc aefencn in bc betrartjting ban T'cugb cn ï^ciïigljeib; Ijij ftaamt berijaïben 3uïfic fnaabe gcbarljtcn baa^/ en taant ïjae 3uïft ecu gebaïg ten eencmaaï ban jijnc Xccr bcrbrecmb 3n* Ö'i nergenjt/
61* baa,:
484 XX Iloofdst. Do Leer van den Apostel Jakobus, aangaande
tao: tE fiennen te gcebcn nf tOEgeflaan/ öat on^c eigen iBerüten en ïïct^t^ faaartigljEib/ noobtorntiig soutien ^ijn ter onje ®eeljttiaari3iging öao?
of eenigen oorzaaklijken invloed oy öe^elbe soubeu ï(clamp;fien. J^abbe bit met be toaarljEib aliereengcitemb/ of toare juïït eene onbcrttcïïing niet geljeeï onfieftaanliaar getoeest met ben ganfefien inïioub jijner TCeer/ ban 30U ijij seïierïijft niet nagelaaten Ijcüöen/ sic!) ban suïft een beta ijs/ ter tocberlegging bier baïfdje dneboïgtrefiöingen/ te üebienen/ 30a aï^ tue getoonb tjeliücn. oJn te onbcrfteïïen/ bat iemanb anberë jijne leer tnoeste berüïaaren/ en bejefbe berbeebigen/ tegen ^ebcnfiingen taaar^ ban ijiiscïf meïbing inaalit/ boo: 23eü!iBen bie Ijijseïf niet aanboert/ maar integenbeeï bertoerpt/ 5011 blnaaé en gobïoo,£» toeejen.
ï^et oogmerft ban ben SCpoateï .lakobns baar en tegen/tnaj» ban etnen gefteeï anberen aart; be aanïeibing ooïf tot get fcljjijben ban fijnen 25?ief/ berfcljilbe g?ootlijft^ ban bie ban Fanlns. «T-e Saaft üiaar omtrent Ijijonber^ joeft boet/ i^ gecns;in?/ ï}oe een boemfcljuïbig obertuigb jonbaar/ taien^ monb geflopt i^ tot eenige berfrljooning of beranttuoo^bing/ boo? uJobö ©ierfeïjaar saï moogen gereiljtUaarbigb tao?ben/b i. Vergeeving van zonden, en de Gaave der Rechtvaardioheid ten Leven ontHangen. (Deejc BT'elbaab tOE# tefeöjijUen aan onje eigen É5 erft en/ 5011 ben ganf rijen intjoub ban Ijet «Eban^ gelie ijEt onberflE fiobEii fteeren. J3EEn; Ijij Ijab een gan^clj anber boeltoit. lt;Cr blaren in bie bagen beeïen/ bie ben Cöji^teïijften a3obabicn^t/of tgt;Et (j?Eloof/liElEeben; biaar op jij boojgaben/ bat naarbien jij alreebg gerecljt^ baaröigb blaren/ er boo? ljun nietj» meer noobig toa^ om gejaïigb te bio?^ ben. Cen btengcljïiiften flaat meenben jij fteteiftt te ïfebtien/ gepaft naar al be nEiging ban tyEt bÏEEgclj/ biaar in ji) b?i}dij!quot;} in bE jonbe mogten boa?b# gaan/ alle pligtbetrarljting bertaaarloosen/ en erljter eciibiigjaligbJoiben. Sommigen jijn ban gebarljten/ bat bit berberftijft taangeboelen jijnen oo?fp?ong berfc^ulbigb tuare/ aan be fnoobe leeringen tEn bien tijbe oip ber ^et bolft bErfp?Eib/ acftterbolgenbs be ©ooifpelling ban ben Apostel Paulus in Ijet III, en IV Hoofdstuk ban jijnen Tweeden Brief aan Timotheus. 3£ant in 't algemeen oo?beelt men/ bat Simon de Toveraar En sijnE aanljangEré/ omtrrnt biEn tijb be gemoEbEren ban beele niEn^ fcljEii met ljunne g?oubjelEn öefmet Ijabben/ toaarban beejE eei: ban be booéaartigften biaé: Dal men door liet Geloof verstaan moest een ontslag van de verpligting der Wet, en vrijheid tol zondigen: Of/ dal ten aanzien van hem die het Geloof bezat, alle onderscheid tusschen goed en kwaad ware wechgenoomen; toellt Ijcillbo^ ïgt;oa?geben/ naberljanb boo? Basili-des, Valketinus, en bE oberigE Gnostieken, taa^ baa?bgEplant. cübijtfeljien ooft taa^ get alleen ï(et biep fieberf en be üoo^ödb ban '$t men^ fcörn tjart en toanbel/ taelften Ij en tot Ijet jelbe aanlEibing gabEiu lt;i5n bit laatftE ftoomt mij IjEt biaarfcljijnlijftjlE boo?. €r taarEii tOEii onbEr be ^ElijbErrn ban get Clj?igtEnbom/ menfdjEn/ 50a al^ tljanb^ nog in niEEnigtE gEbonbsn taa?bEn/ tOElftEn VaaanbEn/ bat ljun beloof/ af bE
lt;J?ab^
XX Iloofdst. het Geloof en de Werken, [overwoogen.] enz. 485
a?öbjitihni3t Wen 315 Mccóen/ Ijoctiaanio bic ooff toccjcn mogt/ Ijcn 30utic saïig mnaïiEn/ nicttcgcnflaanbe 31} in frljanöcïijHE ïtoafljeib Icefbcn/ tu gccncrtet pïiotcn norïj gaebe toerften lictractjttcn. T'c ajpa^tcï geeft ooft in 3ijntn l'riol' geen g.:ont(/ om aan eenigc anbete aanïeibcnöe aaj' 3aaü tot 3i}n fdjjijben te öcnften; Ijij maaïtt geen getoag baa Verleiders, 300 aïs be Apostel Joannes, cenigen tijb na Ijein/ intb;xiïiïieïiifl en üer# fetjeiben maaien boet. — ^er taeberïcgging nn of ohettniging ban bit flacij ban menfdjen/ fteit be JUpasteï 3idj ttaee bingen boo?. Eersilijk, in 't gemeen te Betoogen be noob3aaïiïi)l?r)eib bei* Itëerften/ boo? alien itie ijet Cbangeïie/ of Ijet lt;6eïoof in Cl)?iötirê/ fielijben. — In de tweede plaats, aantetoonen be bbjaafljeib en ijbeï^eib/ban te toaanen gttecöt^ baarbigb te 31)11/ en te 3nïlen satig too?tien/ too? een (öeïoof bat 300« be?rc taaö ban b?ncljt1jaar te taee3en in i^oebe 3©erften/ bat 3{j Ijet 3itbc eniiel bao?üicnbben om 3ictj in ijet ftebrijf ber 3onbe te fterïicn. ©it/ tn nietji anöerö/ i^ ö^t geijeeïe boeïpunt ban aïïe 3ijne Kebeneeringen. i^i} fictoogt bolboenbe/ bat 3uïft een beloof/ taeïft ban aïïe b?iidjten bet lt;J3eijoo?3aamljeii3 ontbloot i^/ en taeïft men flegt^ baa?geeft om baac boo? eene sonbige ïeebcnstaiBc geoo?ïoofb te boen fdjijnen/ geen^inS bat aSeïoDf jij/ boo? taeïft men geredjtbaarbigb en salig tao?bt/ maar öat get flegté een dood geraamte 3ii/ ban geenerïei ge6?uift nod) nuttig^ ijeib; 300 aïj? ïjij op ï)et einbe ban 3ijn 25etoog/ in Ijet laatje Vors ban l)Et Tweede Hooldstuk , uitb?uftfteïijft berftïaart. ©e 'üpoétcï geeft geen öeftnur aan iemanb/ Ijoe Ijij boo? (J?ob saï ftonnen geredjtbaarbigb too?^ ben/ maar obertnigt fommigen/ bat 3ii niet geredjtbaarbigb ftonnen tao?beii boo? te ftennen op 3iiïft een dood Gelooi'; en tebené taijst tji) aan/ taaar boo? men alléén öetoonen ftonne/ taaarïijft geredjtbaarbigb te 3ijn. Wgt;it aDogmerft be^ ^üyo»telö iö 30a ftïaar/ bat_nietó bnibefijfter taee3en ftan; en 3ii/ bie in ijet ontbontaen ban ben ^aamenijang/bit niet op ijet oog Ijoiiben/ btaaaïen ten eencmaaï ban ïjet fpoo?/ en ïao= pen Ijet taaare boeïtait mia. ©aar ban liet C^oofboogmerft ban bee3en Apostel 3003cer bertaijberiï is ban bat ban Paulas, 300 ftan er in ljun fieiber ge3egben geene fl?ijbigljeib 3ijn/ offdjoon 3ij fomtaijïen bejeïfbe taoo?ben beejigen, 3S»ant 3!} fp?eeften niet met Ijet selfbe in3icï)t/ nodj ban öe3eïfbe Saaften. Jakobus 0nöer30cftt geen^inaV boe een boemtaaar-big en obertitigb 3onbaar/ taien be ÏDet aïle beranttaoo?bing ont3egt/ boo? 3?ob 3aï moogen geredjtbaarbigb too?ben; cn Paulus fp?eeftt nergens anberë ban ïjier ban. .iken berftïaare berljaïben ijbers lTitb?nftftingenboï* genb^ 3ijii eigen oogmerft/ en ijet beloop jijner Kebcneermg/ ijet geen men noobtaenbig boen moet/ tail men niet aïïe ïxegeïen ban gesonbe Uitleg^ ftiinbe bertrappen/ cn Ijet reeïjte berftanb ban eïfté gesegben bolftreftt onmoogeïijft maaften/ 300 3aï men binben/ bat er geen 3taeem nodj fcljabmita ban ftrijbigljeib tusfcljen be beibe 5Cpoptelen oberbïijbe.
2. ^ij fp?eeften niet ban Ijet zelfde Geloof. €r ftan bn^ geenc ftrij^
big^
^■86 XX Iloofdst. Dc Leer van den Apostel Jakobus, aangaande
öigljeiti yfaatj* tjefilamp;cn tuéftïjcu ïjet jeene öc een aan öet aJelaaf tocficnt/ en öe anber aan ïjet (i?EÏaof ontzegt; inant naaröien 51} niet ban ^ct tc ^cïonf öanöcïcn/ 300 ftonncn jij bao^ bat iuaajb niet bcseïitic ït ViEEftaan. Chen atj? of icmanb jciöc ; Het vuur kan brand verwekken, tcrüiijï ccn anbee {jet tEjEiitiEEl gEtui0t; 500 ftan Et gEEnE fltijbigljciti in liEibEt gEjegbEii sijn/ inöien öe EEt|ïe fjajeeüt Iran eigenlijk vuur, En be anbEt tjEt oog Ijeeft op eeu geschilderd vuur; taant Elft fpjEcfit obEtEen^ ftoatnstig te jaaft bie ïjij öEboEït. a^ij Ijeüöcn te baoten aangEtaEEjEn/ bat Et Tweederlei Gelool' jij/ toaar öoa^ bc niEnatlj gejegb taojbt |)Et i-bangeïit te gelooijcn en te üeïijben/ en bat be eigenftgappen ban tjet EEiiE gEEns3ii]é lifElj0arEn tot IjEt anbetE, .©iemanb/ benft ift/ 5aï nut# ftenncn/ bat be Stpo^teï Pauius, boa? ï)Et Geloof in ÖEt ^tuft ban on^E Rechtvaardiging, bat beloof berttaa/ taeïft y.uoioi,-, eigenlijk, 300 ge--noemb toojbt. ï^et Gelool' van Gods i'ilverkoorenen; ïjet dierbaar Geloof; ïjet Gelool' dat kostelijker is dan Goud; Ïjet Gelool' dat het harte reinigt, en werkzaam is door dc Liefde; bat Geloof, waar door Christus in ons woont, en wij in Hem blijven; taaar boo? taij Gode lee-vcn; een leevendig Geloof: bit ié Ïjet alleen ban taelft bic Jtpaatel fpjceüt. JJ^ant alle bie bingen/ rn beel meer anbetE Ijeilrijue ïtittoerft^ felen/ eigent Ïjij aan bat beloof/ taelft l)ii uitbjnfiftelijft leett Ïjet mib^ bel aan on3e 3ijbe tet on3e neditvaardiging boo? 6ab te taEEjEii. cïiKaai* taat aangaat IjEt ^Eloof taaarfaan Jakobus fpjeeftt/ baat aan ftlj?ijft beeé Stpa^tel nieté ban bit alleé toe; ja ïjet eenigst üetaijj»/ taaar boa? Ïjij aantoont bat Ijct (jMoof ban taelft Ijif fpjeeftt nientanb ftanne salig^ maaften/ ia/ bat nictE? ban alle be gemelbe eigenfcljappen in f)et 3eïbe te bin ben 3ij. i^et igt;eïoaf taaatban Ïjij Ijanbelt/ i^ inbebaab/ 300 alj? Iji} Ijct noemt/ een dood Geloof, ten ligchaaui zonder Geest, EEn Geloof der Duivelen, een Schijngeloof, taelft al 300 taeinig IjEt waare Geloof i{?/ alé IjEt waare liefdaadigheid IjtEtEn ftan/ eeu naaftt tn Ijonge^ tig mensclj/ 3anber Öulp/ boclj niet 3onbet öcfeljimping/ taec^tesen^ ben» tït5et l)et Ijoogfte tetljt mag be SCpo^tel aan 3Ulft een «Ireloor/ öac^ 3EEE niEn ooft op öet 3^^ roemen mogt/ alÏEn inbloeb op on3e ïietljt^ baatbiging ontzeggen; en nogtljanst mag be ïtEt^tbaarbigmg niEt gEEn minbet tecljt taojben toegekend aan bat geloof/ taaatban öe ^Cpo^tel l'aulus fp?Eeïtt.
B e l l a n m u n poogt boo? betfr^Eiben tEbEnen te öetaij3en/ bat tjet a5cïaof taelft be 5l'paftet Jakobus üeboeït/ Ïjet ïiexljtbaarbigenb beloof 3ij/ op 3idj5elben ftefrljontab. Doclj alle bie tebenen berbienen naanta* ïijfté taebetlegb te taojben/ aï? ru^tenbe up bee3c Caberftclling; Dat het waar rechtvaardigend Geloof niets anders zij, dan eene oprechte toestemming aan de Catholijke Leer, of dc Godlijke Openbaaring (d). Sijne
eerste
{tij Vide Bell arm. de Justisicat. Lib. i; cap. 15.
XX Hoofdst. het Geloof en de Werken, [overwoogen.] enz. 487
eerste Reden ié: „Dat Jakobus het zelve onbepaaldlijk het Geloof noe-„me, waar door in de heilige Schrilten altijd het waare Gelooi verstaan „wordtquot;. — ^Podj ift anttaaojbc: (i) Jakohus Ijcct ïjet sen dood Ge-looi', Ijct Geloof der duivelen, en fpjccftt ban ftet jcltrc nut üc uiterfte bccacljting; Ijct geen ijij nooit ^aiibc bacn ban eenigc üiaarc Evangelische Deugd ol' Genadegaave. (2) Stfic beloof bat oprccljt ié ten aan» jien ban beéjelfé Cacftemming aan be i©aarljeib/ ié niet Ijet icebenbig/ ïfet recljtbaarbigenbe/ of jaligmaaltenb beloof; jooaïé te booren ge^ toonb ié» Cs) 5ïangaanbe fommigen toojbt sonbec eenigc üeyaaïing getuigb/ bat jij tjet oMoof Ijabben/ of bat jij geïoofben/ baar jij nog^ tljané ontüïaot toatcn ban Ijct toaace jaaïigmaaUcnb ^eïoof (e). ©ooi een Tweede Bewijs üjengt l}ij in; „Dat de Apostel in het zeilde Huofd-„sluk. Vers 22, 2.1, spreeke van het Geloof van Abraham, en van i.gt;et „zelve getuige, dat het medeyewrocht hebhe met zijne Werken. Maar dit „kan van een dood of schijngeloof niet gezegd worden, liet was over-„zulks liet waare en eigenlijk zoo genoemd Geloof waarvan de Apostel „handeldequot;, ^oclj bccjc rebcnccting ié heïagcïjcliiïu lt;E)c SCpoötcï Biengt Abrahams l^cïoof niet üij/ aïé een baa:ïiecïb ban bat foou ban (Peïoaf/ tueïft Ijtj 500 ftteng gegiépt Ijabbe/ maar ahi jijnbc ban eenen gefjeeï anberen/ ban eenen ganécö ftrijbigen aart; en sulfté boet Ijij/ met oogmerft/ om te lietatBen bat Ijet eerfte flaclj ban beloof/ tueïft Ijij ïjabbe afgeftenrb/ booj ben gcenen bie ijct üesat ban gecnc nuttigljeib aïtooé Vaare» iJ3ant bit lt;J3eïoof ban Abraham ö?agt 43ocbe erft en booib/ taaarban Ijet anber geljeeï bjcemb toaé. 3in be Derde plaats, fteroeyt ïjij jirtj op Ijet gejegbe beé SCpoétcïé/ in Ijet 2.i Vers: Ziet gij dan nu dat een mensch uit de werken gerechtvaardigd worde, en niet alleenlijk uit het Geloof? „liet Geloofquot;, bné fp^eeftt fyi]/ „waarvan Jakobus „hier gewag maakt, rechtvaardigt ons |zoo als het verzeld gaat] met „Werken, maar een valsch, een schijngeloof rechtvaardigt niemand; „derhalven is 't het waare zaligrnaakend Geloof waarvan de Apostel „spreektquot;. Dan ïjij b'oiaaït giootfijfté. De Slipoéteï fcljjijft onje Herjjt^ baarbiging niet toe deels aan be ï© erft en/ en deels aan tjet beloof; maar ijij eigent be iftcdjtbaarbiging/ in bien sin 500 aï^ Ijii üebocït/ geheel aan be Werken, in tegenfteïïing ban bat heloot ban lucïft Ijij fp:eeftt. Cr ié eeue buibelijfte Anilihesis [of Tegenstelling] tuafcljen bc üèerften en Ijet ^eïoof/ ten aanjien ban on^e lïccljtbaarbiging/ in ben sin 500 aïé be JCpoéteï ^et üioojb gier berftaat. Cen boob lt;l?eïoaf/ een beloof jonber 3© er ft en/ Ijet ^eluof be. Duibeïen/ ié ten eenemaaïe uitgefioo^ ten Itan eenigen inbïoeb te fteblicn op onje ïïecljtbaarbiging. — Ten Vierden boegt Ijij er üij/ „dat de Apostel dit Geloof zonder Werken „vergelijke bij een rijk mensch, die niets aan de armen geeft, in het IG
(c) Zie Joan. II; 23 ; Hand. VIII: 13.
488 XX Iloofdst. De Leer van don Apostel Jakobus, aangaande
„Vers; en bij. een Ligóhaam zonder Geest, Vers 2G. Gel ijker wijs nu die „kennis, waar door de rijke do behoeftigheid des armen weel, eene „waare en rechte kennis is; en gelijk een dood ligchaam ook een lig-„chaam is, zoo is het Geloof zonder de Werken ook een waar Geloof, „en als zoodaanig wordt het door den Apostel beschouwd''. — lUciCÏj öit ftreftt fiïijftüMr ter tocbcdcgging ban ijet geen men er Öaö? fiefcrijsen tafï; bc Kardinaal ftcït De jaafien taat bebjicgïijft boa?. ïJ^aar üe
SUpoéteï tit (i?cïaaf bergeïijftt üij een raensch ijle öen armen jiine taeigert/ tntrft ï)ij tic kennis van de behoeftigheid des armen öaar bao? in pïaatö fixïïen. tïBaac iaie üenutó ïian recljt en taaar sün/ en ijoe je^ fierber en baïitomencr bcjrïbc ié/ jaabceï te baffetjer en gebeittéöer öe ïicfbe taeffle ö'i tail baojtaentien/ taanneer Ijij jegt: Gaa heen in vrede, word warm, en word verzadigd. Cn joabaanig ïjet beloof taaarban be ïfpastct ijmeht. C:n fetiaan ecu baab ïigcljaam ecu blaar ïigrljaam jij/ b. i. ten aanjien ban bc ftcffe/ een taaar Lijk; etöter niaafit Ïjet geen wezenlijk deel ban een Iccbenb nicustlj uit. €eu Stijft «f 6eraam» te/ is' niet ban bcscïfbc natuur als; Ijct ïigcljaam ban ecu ïeebenbig mcnéclj. €n blij ftcïïcu geen anber nnbcrfcljeib tustfejjen ftct aJcioDf taaar be Sl'yaötcï ban fp?ccftt/ en Ijct rcrljtbaarbigcub a5claaf/ ban 't geen er tusfcljcn een doodzielloos ligchaam, en een ïeebenbig taeïge* fteïb ïigcljaam/ gefcljiftt tat aïïe taerUjaamfjebeu be? ieben^. ï)et üïijftt bectjaïben ontaebcrfpjeeftïijft/ inbieu men flegté boo? baa?00?beeïen niet geljceï bcrüïinb i$/ bat Ijct geen be ?Cpa^teï Jakobus jjicr ban Ijct damp;e^ ïoof getuigt/ ten aansicn ban onje ïïecljtbaarbiging/ sijn opsreïjt eenig^ ïijft ïjcübe tot een dood, onvruchtbaar, levenloos geloof, juïft een aïjét gobïofljc menfcljen beeïaï boo^toenben/ om jicïj te fliibcn in be jonbe. J^aar Ijier mebe ijeeft Ïjet aMoof taaarban be 5(ipa^teï Paulus fpjeeftt/ niet^ gemeen. Cene aanbadjtigc üefcljoutaing.ban be Ijebenbaagjclje gefieïbïjcib ber 25e^ ïijbenié bes' (i?cïaof^ in be JJDecrcïb/ 3011 ons mi^fcljien be beste ïianbïcibtng fionncn geebcn/ ter recljte JDcrftïa^^g ban bit beeï ban Jakobus 25?ief.
3. iPe bcibe Stposteï^ fpjccfien ooft niet ban onje fiecijtbaarbigiug in
benseïfben ;in/ en tot Ïjet seïfbc oogmerft. (Dnjc boïtlrcftte lledjtbaar^
biging boa; a5nb/ bc ïiccjjtbaarbiging anjer Jperfoanen/ onje Sl'annee#
ming in be «öobïijfte Q3un?t/ en be berft?ijging ban Ïjet Itecïft ten lt;eeult;=
taigen lEcbcn/ i^ ijct ^tuft taaarban be JCpostcï Paulus ïjanbeït/ en
ïjierban Ijanbeït tjij aïïccn. '©ease [«öcnabetaeïbaab] berftïaart ïjij in aïïe
berjeïber Oo^saaften/ met aïïc^ taat tot bejeïbe aan 6ab^ jijbe/ en ban
onjen ftant/, noobig is. JK'at aangaat be ^tijftbaarljeib/ be ïtennig/
bc ?5ctaustï(eib/ be ©judjtgcboïgcn/ be o^penbaaring berjeïbe aan oné
eigen a?cmoeb/ en aan anberen bie beïijben a?eïcof te quot;bejittcn/ fyiet*
ban ijanbeït ^ij niet [opjetteïijft/] maar fp:eeftt baarban afjonberïijft
bij boojftoomcnbe gcïcgcnljcbcn. ^e ïïecfttbaarbigiug ban taeïfte Ijij
ïjanbeït/ i$ maar één, en op eenmaaï boïftomen bij a3ab; jij beranbert ♦ h«gt;it
XX Hoofdst. het Geloof en de Werken, [overwoogen.] enz. 489
ben fictrEftïtClijftcn ftaat bes yetfaaa? bic gctecljtbaarbiijb tuojbt/ en ïtan op beeïerfd taijjen opcnüaar toajben/ tat cec ban (öab/ cn tat t:ao^t ban ïjun bic taaarïiift jjeïaatien. — ïfict aber öanbclt bc 5tlpa^tcï Jakobus in 't gEtjecï niet ïSijn ijanftjje *0nber5aeft öcpaaït 3left tat ben Aart van dat Geloof toaac boaj taij gerecïjthaatbigb toojben/ en het eenigste middel boa? taeïit ijet hlijftea Ïtan ban be reet)te foajt te 3ijn/ stilus bat men er beiïig in Berusten inoage, ©an be Rechtvaarrjiging ïjanbeic l)i} berffalben niet becber/ ban ten apjitïftc ban berseïber ^SïijUüaartjeib en a^penïiaartaajbing; tjij Ijabbe ooli geene aanleibing ai'taaS/ am ban be^ 5Elbe in eeniri anber apjitijt te fp:eeften» €n bit liïijïtt ten buibeïijftjten uit beibe be ©aojbeefben/ baa: taeïiten Ijij jijne ïïebeneeuing ftaafr. ï^et cerftc i$ bat ban Abraham, Vers 24, 22 en 23. ^llbaar jeot M/ bat door de Rechtvaardiging van Abraham uit de Werken, ap bie toij^e en in bien 3111 aïst gier ter plaatje beeftaan toajbt/ de Schrift vervuld geworden zij, die daar zegt. En Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend. Stnbien Ijet aaginerït beó ^Cyasteïsi gebleekt biare/ te èetaopn/ bat Vaij baa; (J?ab gererljtbaarbigb bia:ben uit be ï©erüen en niet uit Jjet ^eïaaf/ ambat Abraham btté gem^tbaarbipb bïerb/ ban 3011 Ijet bijgebcagte lt;J5etuigeni^ ftrijbig/ ja lijnrecht ftcijbig bieejen tegen tjet geen men boa^ijabbe te óebrijjen; getijft Ijet aaft baar^ am baa? ben él'pa^teï Paul us üiajbt aangeljaaïb/ am te fietaagen bat Abraham gerecljtiiaacbigb taierb uit het Geloof zonder de Werken (/') ; jaa afö be J^aasben uitbjuamp;lfeïijft mebefijengen. .ïgicinanb aaft jaï in fl:aat jijn am aantetaanen/ Ijae baa? be Stelling; Abraham werd uit de Werken gerechtvaardigd, btanneec men er baa? beg:ipt jijnc baïjlreftte ïïccïjtbaarbiging baa? (i5ab/ bit beet bet Jgt;rlj?ift ftanne berbulb jijn; Abraham geloofde in den HE ERE, en Hij rekende het hem tot Gerechtigheid (V/); baa_:aï btanneec men Iet ap be Tegenstellitag, bie jjicr en eïbec^ tuéfcljcn Geloof en Werken ten beejen ap^icljte/ gemaaftt taajbt. ^Daar üeneueu; be StyastxT '^cct/ bat Abraham uit de Werken gerechtvaardigd wierd, ais hij IsaiiH zijnen Zoon geofferd hadde op het altaar (b); bit geïaaben brij aaft/ maar anberjaeften aïïeenlijft/ in toat 3in ïpj bu^ gerctljtbaarbigb taierb, ÏJ^ant bit gefcljiebbe amtrent bectig jaaren/ nabat Jaan Ijem actuigb taajbt/ bat Ijij geloofde in den II E E-RE, on hem zulks tot Gerechtigheid wierd gerekend; en toen be quot;ïPe^ recljtigtjeib Ijem taegcreftenb taerb/ taen taerb ijij aaft gerccljtbaarbigb, MSaar bat Ijij ttaeemaaf gcrecljtbaarbigb jaube jijn in benjeïjben 5in/ ap bejeifbc taijse/ en baaj tcne bcjelfbe faajt ban fiecljtbaarbiging/ jaï niemanb met gzanb öctaeercn ftannen, ï^ac/ [in taat jin] taerb ijij ban uit be 3©ecftcn gerctljtbaarbigb toen hij zijnen Zoon op liet altaar geofferd hadde? i^ij bie |ct anberé begjijpen ftan/ [ban op bcese taijse:]
Dat
(/) [Rom. IV ; 3.] (J) [Genes. XV : 6.] (/gt;) [Jakobus II: 21.]
02
/(■90 XX Iloofdst. De Leer van den Apostel Jakobus, aangaande
Dat Abraham, door zijn Werk [van Gehoorzaamheid] in het opofferen van zijnen Zoon, voor het oog van God en Menschen blijken gaf, cn beloonde, gerechtvaardigd te zijn, licgjijpt icté bat bao? mi) onócgaij^ yclijli is/ naarbicn Ijij rcebö ïang tc bnarcn taaarïijft gcrccBtbaarbipti taas/ 300 aï^ onïoactjcnfjaar ié/ rn boo? nicnianb toojbt ontftenb. i^i} taetb toen/ jeggc ift/ gccccl)tbaarbigb üoo? ijet oog ban a3ob/ op bic toijsc/ [cn in bicn 5in| 500 aïj? in Genesis XXII: 12, taojbt nitgebjufit.
gaf ccn uitflceftcnb 55etai^ ban bc oprctljtljfib ban jijn O^cïoof cn ©ertronbjen op i^ob/ cn Ijicr boo? ficbeötigbc Ijij bc taaadjeib bier ^C^iift: Abraham geloofde in den 11 EK UK, cn Hij rekende het hem lot Gerechtigheid. Cn in Ijct aanljaalcn ban bit «öctuigcnijj/ ctficnt bc Jl'postcï jeer bnibcïijfi/ bat Abraham inbebaab rcttjtUaarbig gcrcficnb/ ïjem br Éccijtbaarbigjjcib tocncrcftcnb/ cn ï(ij boo? (j?ab gcrctljtbaar# bigb taarc/ (taaarban ijij bc écbcncn cn «Ooijaaftcn bctljalbcn niet on^ bccjocfit/) ïangen tijö bóó? bic ifïciïjtbaarbiging tacïftc Ijij aan sijnc JJDcrl'tcn tocfcl)?ijft/ cn iurïitc bué nict^ anbcrö iijn üan/ ban bc open# fiaarinaaüing/ rn bc öctooning bat Iji) gcrcr^tliaarbigb ütarc. ï^icr uit ïtïijïit ban ooit/ ban biat Start bat ^eïoaf 31]/ toaac boo? 'mij gereeïjt# baarbigb bio?bcn; cn suïft^ tc bcrWaarcn/ taa^ ijct boa?namc €gt;ag# mcrïx bes Stpostcté. ÏDc aaugcljaafbc Schriftuurplaats: Abraham geloofde, en het werd hem lot rechtvaardigheid gerekend, taetb becbulb/ toen ïpj gcredjtbaarbigb tacrb nit be D^ecften/ na get opoffeccn sijnejl ^oon^ op Ijct 5l!ïtaac; [bit moet berïjalbcn gefcljieb tacesen/j af boo? Ijct Toerekenen der Rechtvaardiglieid aan Ij cm/ of boor ccne krachtdaadige inwerking | ol' instorting] van Rechtvaardigheid in Ijem/ of boa? Ijct ïie^ tooncn en opcnöaarmaaftcn bat Ijij taaarïijft gcccdjtbaatbigb taaé; of op ccnigc anbere taijje. (1) ^?at Ijet niet ücftonb in ^ocrcftcning/ noclj bat bc iïccötbaarbigljcib ter Üïcdjtbaarbiging beö TCcbcn^ ïfcm toen niet cer^'t taicrb toegcreftenb/ Mijftfiaac uit ben (Ceft^t; taant bic ïïcttjtbaarbigljeib taaé F|cin reebï? lang tc booten tocgcrcftcnb/ rn taeï op jiilft cenc taijjc/ bat bc ^.'poètcï [Paulus] baar uit betoogt/ Dat de Rechtvaardigheid |den mensche] worde toegerekend zonder de Werken (i). — (2) llgt;at gij niet gcrcdjtbaarbigb taicrb boo? ecne daadlijke instorting cener Ijcübcïijfie itedjtbaarbigïjeib/ jutft^ bat Ijij bic tc boo# ren onrccijtbaarbig taare/ baar boo? tnftïcebcnb rctljtbaarbig jou gc# tao?bcn sijn/ i^ insgclrjfté ftïaar/ bctaijl Ijij in bicn 5in rccar-ïangen tijb tc booten rctljtbaarbig getaeept taaé/ cn obcrbïoebig taa^ in 3}5erftcn ber ïïctïftbaarbigljcib/ tot p?ijlt;j ban oJob. — (3) Cr blijft berïjaïben niet^ obertg/ ban [bc saalt bu^ tc 16cg?ijpcn/] bat Ijij toen/ en boo? bat 3)?crft taaarban fjier gcfp?oofien tao?bt/ gerctïitUaarbigb 3igt; gctao?bcn/ bao? ijct opcnüaarmaaften en bctoonen ban jijn beloof/ cn ban sijne ïïecijtbaarbiging boo? ijct seïbe.
3|et
(/) [Rom. IV: 3—6.]
XX Hoofdst. het Gelooi en dc Werken, [overwoogen.J enz. 491
^ct anöcr ©na^ficdti öod? tien 5l'ya?tcï facrincïb/ i?quot; bat lian Hachab; ban ineïfie ipj getuigt/ öat 5c uil de Werken gerecluvaardigd zij geweest, als zij de Gezondenen hadde ontvangen, en door eeneu anderen weg uitgelaaten {k). ^an Ijet luas door het Gelool', fcat 3!} de Verspieders met vrede ontving (/), cn bctljaïbcu ficjat jij cccbg ijet Inaatc ^cïoof/ eer beseïben tot Ijaar ülnamcn; en licjat sü Ijet JtïeïcarV ban tuag 5c ooft inaadijfi gcrecljtbaarbigb. iBDant tr fteiïen bat ietnanb een tuaar ^eïaabigc 5011 jijn/ en niet ten jelfben tijbc gercdjtbaarbigb luce^ ^en/ 30:1 ben aJjonbfUuï ban Ijet Cbangcïie boen taaggeïen. In beejen flaat ban ontbing jij be JDcrfyieber^/ en beeb ljun cene baltebigc 25Elij-beni^ ban ijaar véelaof (»quot;). Jtëa bit iöeïoof ontbangen te Ijeiiüen/ cn bna/ Ijet jeibe gereeljtbaarbigb tc jijn/ cn na bc 55cïi)beniö taeïite jij ban ijaar a3cïaof Ijabbc afgeïcgb/ taaagbc jij Ijaar ïeben/ boa? ïjet bcrgt;-bergen en terngsenbeu ber JDcrfpiebct^, ï}ier bao? rciljtbaarbigbe jof üebjee^l 3i) bc oyrccljtljcib ban tja ar lt;j3cïnaf/ cn ban ^aarc gcbaanc ^eïijbent^; en in beejen 3111 aïfeen toojbt sij ge^cgb/nit bc iCcrftcn gcgt; reeljtbaarbigb tc 3ijn. ^n gccncn anberen 3in aoft maafit bc 5tpastel Jakobus ter bcesc pïaaté gcbiag ban bc Rechtvaardiging; en suïfté ge^ feïjiebt ooft maar aïïccn in Ijet boo^ljijgaan.
4. 3J?at aangaat bc Werken, bcoi bc fieibcStyastcïenbcrrnclb/baar baoj bcrtlaan iij beibe tjet sclfbc; geen onbcrfcgcib ïjeeft gier in't min^ te pïaat^. JPant gelijftertoi^ bc '^tpojitcï Jakobus boo? bc Werken bcr= ftaat pïigten ban lt;i5ctfaa?3aamöeii3 aan lt;i?obe/ oUcrccnfiaamstig bc JJDct/ aïé tc 3ien uit Ijet ganftïic cerftc bed ban Ijet Hoofdstuk, toaarin bc aanïcibing om ban Ijet 43eIoaf en be JDerïicn tc fp?eeï«en/ baojüaomt; 30a taojbt boo? ben 5(yosttl Paulus baar boo? eben Ijet seïfbc berftaan; aï^ï tac' te booren toonben. Cn taat belangt bc noobtaenbigljeib bcr 3)@gt;crftcn in alien bic gclooben/ met öctreïtfiing tot anbere einbcn/ naarn^ lijft/ al? öcbiijsen ban bc cgtljcib beö (öcïaoTö/ cn bcr ïïcdjtbaarbiging/ ïjicr oy taojbt boo? üciben eben ïijacljtig aangebrongen; 500 als iiisgc* ïijfi^ tc booren boo? on^ üctoogb.
ij3a bcesc algcmeene èfanmerfiingen/ moogen bic in be ïïcbcncering ban ben Jtyostd Jakobus in Ijet ücsonber/ eenigc bingen gabcfiaan/ biaar uit genocgjaam üïijftt/ bat besdbe niet? in 3iclj licljdse/ bat cenig^ 3tn^ ftrijbig sij met Ijet geen be 5Cpogtd Paulus, aangaanbc onsc ïïcdjt# baarbiging uit ijet oJcïoof/ cn be (Cocreéening ber 0ciijtbaarbigijcib sonber 3©crftcn/ ïeeraart; nocfj tegen ijet HCeerftuft bJdït taij oy sijn boetfpoo? boo?gefldb en bcrfiïaarb ijcfificn. lt;£5n tod Eersilijk; iÉ)c 5t:yo^ td Jakobus 30dit ijet a?eïoof en bc ïJDcrücn in 01130 liccijtbaarbiging niet saamentepaaren, maar fldt besdben ïijnrceljt tegen dftanberen/ tcrbiijt ïjij bc laatften yïaató geeft/ cn ijet eerfle beriaeryt. — Ten tweeden:
(/i) [Jakobus 11:25.] (/) Hebr. XI: 31. (w) Josua 11:9—11.
02'
492 XX Iloofdst. ï)c Leer van den Apostel Jakobus, aangaande
nirïtit nicté lian ccnc Eerste en Tweede Rechtvaardiging', nortj faail Öct Begin en bc Aanhoudendheid ta* iSetgtbaarbiging; maar fp?Eefit flctttjj ban ccnc firdjtliaavtiiginn/ naamïiju li an onje ccrftc pcrfaonccïc ïïcrijtliaaröjging boo? «fotu lt;l3ccn anbcrc ooft ïjct ©oojtarrji ban onjc obcrbJtrrEintr. — Ten derden. IJDannccr ör 5Cpo?tEÏ becjE ïtccljtbaar^ hiping gcliecl aan de Werken torft^jijft/ in tcjjcnftdlfinjj ban Ijct ïoof/ öan jict suïfté op bc ïïctïitbaarbiging in bicn jin/ 500 aïg Ijij ^ier örtorïr. — Oin bcrljaibcn/ Ten vierden, onbtrjOEftt nocl) ïirpaaït Ijij gccn^in^/ Ijoe ren jonbaar boo: a?ob moogc gcrrrtjtbaarbigb too?bcn/ maar IjoE jij bie ^eïijbrnié boen ban br Cbangcïideer/ öctaonrn rn lic^ bJijstn tionncn bat jij gcrcdjtbaarbigb jijn/ cn bat jij jiiïj niet ücbjictjcn boo? tc ftcnnrn op ccn ïcbenlOD^ cn onbixicljtbaar beloof, ©it aïlE^ saï Sidj nabcr ontbeMmi/ tnannccr biij ben ^aamrnljaniT opïcttcnb suiïen indien/ taaar mrbe ifi tclirnjj berje ©erljanbeïing jaï bcfiuttcn,
3(:n |jct Begin ban bit [Tweede] Hoofdstuk, tot aan ijet: 14 Vers, üe* flraft ijij bc genen aan luien Ijij fetjjijft/ ober beeïe taanfiebjijben/ te= gen bc 5?ct/ ben lacgeï ijunner (J?cljoo23aanüjcib/ begaan; of boo: 't minste toaarfrijuutat t)cn baar tegen; cn na Ijun ïjet gebaar taaar in jij jirtj Ijier booj fteïben te Ijebücn aangetoontt/ ontbeftt Ijij lum ben too^ tel/ en bc boojnamc aanïcibing baarban/ Vers 14, toeïfie nict|t anber^ Itia^/ ban een ijbeïe biaan en ücbjicgïijïte inïicelbing/ „©at i^eïoof ^in ïjet (6bangclie bereigdjt/ fiegtg beftonb in ccnc öïoote (jCneften^ „ming aan bc ïcer ban 't (Cbangcïic; bat jij boo? 't oberige ouiflaa^ „gen taaren ban alle bcrpïigting tot Scbeïijfic 6c^oo?5aaniijciti of lt;èoc^ „bc 3©erïten/ en/ jonber nabceï ban gun ecutoig (Peïttft/ in fjet bcb?ijf „ban aïïerïci jonben/ toaar toe Ij mme bcgecrïijftijcbcn cberljcïbcn/ „mogttn boo?bircbcnquot; («). ©c ilaat ban juflte menfcljen/ bic Ïjet gcljeele lt;0nberlacrp ban jijn (6efcij?ijf uitmaaftt/ en 't geen ben céïeiitcï aan bc ïjanb geeft ter bcrMaaring ban aïïc jijue boïgenbe ïïebmeerin* gen/ liia?bt boo?ge|lcïb in Ïjet 14 Vers: Wat nuttigheit is hel, mijne Broeders, indien iemand zegt dat hij hel Geloof liehbe, en hij lieeft de Werken niet? Kan dal Geloof hem zaligmaaken? [©c 5lp0Steï toil ;cg^ gen:] «Dnbctftcit een mnigetj/ bie feijuibig flaa aan alïc bc 500 eben op^ genoembe ;onben/ en besiiicttcgcriftaanbc burft jeggen/ of jir^ bcroc^ men/ dat hij het Geloof hehhe, bat ijij ^eiijbenia boe ban |be 'ït'ccr ban] ijet ^bangclic/ bat ijij ijct Joodendom of Heidendom berïaaten/ cn ijet beloof ban Ijet Cbangcïic omijeïsb ij ebbe/ cn bat ijij bertjaïben/ frijoon ban alle (i?oebc il^eiTxcn ontbloot/ cn in be .;onbc iiebenbc/ ceViter een beeïgenoot jij ban bc a?oblijftc (J?unét/ en jeiierlijft jal beijoubcu teD?= ben: zal zulk een Geloot hem zaligmaaken? ©it i^ tcrljalben bc Vraag taeliiC. bc Jtpostcl booiftclt/ [naamlijU:] Naardien hel Evangelie duidelijk
(//) Zie [Jakobus IV : i—4; V: 1—6.
XX Hool'dst. het Geloof en de Werken, [overwoogen.] enz. 493
delijk zegt: Die yelooft, zal zalig worden; ol' [daar i;it volgen moete, datj zulk een Gelooi', welk verzeld kan gaan, en daadlijk verzeld gaat met, eene zondige leevenswijze, en verzuim van Goede. Werken, het Geloof zij waar aan de Belofte van Leven en Zaligheid is vastgemaakt? €n tiaar op ttuïgt tjet oDutier^aeft: ©oe een menatij/ in 't ücsanöcL* suïft rrn die zegt hetquot; Geloof te bezitten, 3al toancu en opcnüaac inaaficn/ öat ijij taaarlijft bat «ödoaf becïacljtig jij iuaac aan be ^aligljcib hcrünn-bcn ié. aiipasteï nntïfent ronduit/ bat bit beloof üeftaan ftonne jonber 3©ciiien; ai/ bat icnranb op cenigc anberc teiisc luinnc botn blijhen ijet beloof tc ücjittcn/ ban aïlccn boo? bc Goede Werken en Gehoorzaamheid. iTn Ijcr betoog Ijicrban/ maaitt ben ganfrtjen in--ijonb uit ban jijnc lioï0rnbc liebenHabeïing. (öcen enTteïc ccia fcepaatt ^ij 5ijnt nbertoeegiug tot bc kibbelen of «©ojjaaften boo? taellen een ohertuieib sonbaar boo? «öob geretljtüaarbigb tao?bt; Ijier toe jjab bc 5lipogteI ooft geenc aanïcibiniT in 't jjeljeef. Cn men boet ^ijnc taoo?b?.n opcnïijït Qctoctb aan/ taannecr men 3c in juïtt cenen 5in poogt tc bcrgt; ïtiaaren.
^at ïjet Geloof toaarban fjij fpjccftt/ cn 't geen Ijij licftïjjijft/ ten cencmaaï bjurljteïoos jij tot l)et cinbc taaar toe men Ijet luiïbc boen bie-ncn/ r.aamïijH ter bcrïirijging ber Saïigljeib/ toont ijij/ boo? een hoo^ iöceïb optcgecben ban eene yïiefbe of ïlDeïbaabigljcib/ ban bcnjcïfbcn aart aïs bat beloof/ en boo? Ijft Sfïbe baar mebe tc faergeïtjiten: Indien een Broeder of Zuster naakt zouden zijn, en gebrek zouden hebben van da-gelijksch voedsel; cn iemand van u tot hun zoude zeggen: Gaal heenen in vrede, wordt warm, en wordt verzadigd; en gijlieden zoudt hun niet geeven de nooddruftigheden des ligchaanis, wat nuttigheid is dat (0)'? %gt;it i? gccns5in»5 bic Süefbc of SSarmljartigijeib taelltc ijet Cbangcïie gc^ öiebt; baant bic sirlj bué jegené bc armen geb?aagt/ j ijeeft Ijet getuige^ ni^ ban ben Apostel Joannes tegen jielj/ naaniiijft;] De iielde Gods blijlt niet in hem (p). JPat naam men ï)Pt ber|)aïbcn ooft gccbcn rnogt/ toaar boo? men get ooli taiï boen boo?gaan/ toat ïiefbe men ooit maagt; ge boo?tocnbcn in ?t ijart tc b?aagen/ Liefde i^ ijet niet/ jij mist bc Inejenlijlie eigcnjïijappcn bier ÓJ-cnabcgaaf/ 5c is nocl) nuttig/ nacïgt; boo?bceïig. ï^ier uit ïeibt bc Slpastcï bit a?ebolg af: Alzoo ook het Geloof, indien het de. Werken niet heeft, is dood, alleen zijnde (7). Cn bit taaé ijet bat ijij boo?tjabbc tc beUnjjen; niet bat toij niet boo? ii5ob honnen gcrecljtbaarbigb toD?bcn boo? ijet Geloof alleen jonber be iU?cr^ ncn; maar bat Ijet a?eïoof toelft alleen tó/ niet berseïb boo? goebe 315er-fien/ bnob/ nutteïDos/ bergeefscij jij.
ïfcbbcnbc buö sijn ©0D?ftcI/ boïijcnbs sijn oogmerft/ in bc eevfte
pïaat^
(p) Jakobus II: 15 , 16. (/) 1 Joan. Ill: 17. (^) Jakobus II: 17, [naar de Engelsche Yertaaling.]
XX Hoofdst. De Leer van den Apostel Jakobus, aangaande
pïaat^ stellig fictaoijb/ 30a bat Ijij tjet «©tuft anamp;erniaal ap/ en rebcncect uit ftjatïjt ban Tegenstelling, 0111 aan ïjct jcitiE bic^ te raccrbcr fi?acöt cn Mem tc sjcebcn: Maar, zal iemand zeggen. Gij hebt het Geloof, en ik heb de Werken; loon mij uw Gelooi' uit uwe Werken, en ik zal u uit mijne Werken mijn Gelooi Iconen (?■). ï^rt Öïijïtt outEgenscjjjjElijft/ bat öe Stpostcï IjiEt lUEbEtam sijne jj:oatE ©jaag bonjfteïle/ anbEtftEl^ ïetitie aïlEEnïijïf/ bat Er eeu öoab/ nuttEÏaaé ^eïoaf taarE/ 500 aï^ öü tE boorEii ïj'ibbE liEtaogb» JIDant alÏEé taat ttjanbp nog tc anbEtsocïiEn üïcEf/ tuasy ïgt;ac ïjEt taaatE lt;i?clDDf/ juïft afó ban bEn rEtïjtEu aart uva^ nbEi'EEnftaom^tig l)Et vL:bangEÏiE/ aiagtE üctaanb/ apEnbaar gEmaaïtt/ cn üEtaEESEn taajben/ saabat öe btuaa#t)Eib lilEEÏt ban ijun/ biE jiclj mEt cEnig anöEr (©EÏoof bctgcnacgbEn. zJtiamp;v ,uoi Wu ri^iv oou, ïoon, ayEn^ ttaar/ üEbJijö uw Geloof ÏjEt EgtE tE jijn/ boo: bE EEiiigftE raibbEÏEn baar toE/ naamïijli uwe Werken, ^rijaon ^i} gE3Egb ijabbe: Gij hebt liet Geloof, b. i. (öij gseft bao?/ En bEracmt n bat OpElaof tE besittcn/ taaar bon? gij ftuiit jaïig toajben/ en ik heb de werken; 30a boegt Ijij Er niEt ïli}/ Toon mij uw Geloof uit uwe Werken, en ik zal u mijne Werken uit wijn Geloof loonen, 300 als bE CcgEnfttifing ftljEEn tE bcrEisfctjEn/ maar/ ik zal u mijn Geloof nil mijne Werken loonen; taant bE jaaït toaar t)Et op aanfttoani/ taa^/ hel Geloof le doen blijken, en niEt bE Werken.
«IPat bit ^?EÏ0of/ toElït 3icij niet openbaar ntaafit boo? be JCerftcn/ noeïj b?ucï|töaar i^ in a?ocbe U^erfien/ maar 't gEEn EnfiEÏ üEftaat in EEtiE bïootE (CoEfiEmming aan bE ©aarljEib bEr aSobïijftE o^pEnüaaring/ ÖEt '^Eloof niet sij taaar boa? niEn gErEt|)tbaarbigb En gesaïigb biojbt/ betoijst bE Stiposteï boojber tjier uit/ ^at tjEt niEt? mEerber in 5idj bE= IJEÏ3E/ ban 't gEEn ooit in bE Duivelen zeiven pïaat^ binbt; maar nie^ manb 3aï burbEn bEnlien of ^aaptn/ 3aïig te UiojbEn/ boo? ietó biEflt ijij niEt bE ^PuibEÏen gemeen Ijeeft/ en tuaar in beesen ïjm 3EÏfé ober^ treffen. Gij gelooft dal God een éénig God zij; gij doel wel. De duivels gelooven het ook , en zij sidderen (.?). Dal God een éénig God zij, té tjet aÏÏEö niEt toat bE ^itibEïa geïooben/ maar bit bio?bt fikgté in Ijet üE3onbEr gEnoEinb/ aïë bE boo?naamE i^oofbtaaarïjEib/ uit teEffter (Coe^ ftEmming noobtoEiibig boïgEn moEt eeue 'v€oeilEmming aan aïïe^ taat (Jrgt;ob geopenbaarb ïjEEft. Cn bit ij* ijet Tweede Bewijs, taaar nit be SCpostEi üEtoogt/ bat eeu ÏEbig en onb?ucijtbaar a^eïoof/ boob en nut=gt; teïoo^ 3*j
gsijne b00?naame ^telling bus anbermaaï geflaafb ^eübenbe/ ftelt ijij be3ClbE boa? op bie taijse/ en niEt 3uïfte öctaoojbi^gen/ taeltten ge* fcijiftt blaren om iiot 3ijn Derde Bewijs obertegaan: Maar wilt. gij wee-len, 0 ijdel menseh! dal hel Geloof zonder de Werken dood zij (1)1
(r) Jakobus II; 18, is) Jakobus II: 19. {i) Jakobus II; 20.
XX Hoofdst. het Geloof en de Werken, [overwoogen.] enz. 495
Sin bccjc 3©ao?bcn mag men opmerTtcn/ — (i) ^ten ^pccfaon tot taicn gij fyjccftt/ cn bicn Ijij trarift tc abertuigen, ï^ij nacmt tjem ren ijdel mensch; niet fleets' in quot;t gemeen/ 30a aïé alle menfcljen enïtel ijbeïljeib jijn/ maar aï^ een öie up cene üe^ontiere toijje boa? ijdden waan opge-blaazen toa^/ aïs» een üie jirö btaaaéïijït htïtceïbe/ gesaïigij te juffen toa?ben baa? ecne ïiïaate ^eïijbenié ber Cbangefieieer/ janber eenige ©jndjt Pan ^oebe 3©crften. — (2) l^et geen Ijij ten aanjien Pan bit ijdel mensch üebaeft/ ié ïieni te overluigen, IjBm be blDaasljeib en Per# berffijftljeib bier apgePatte inPeefbing te boen Pefeffen: Wilt gij weeten, 0 ijdel mensch ? -— (3) i^et fluft Piaar omtrent Ijij Ijem saeftt te aPer^ tuigen/ të/ Hal liet Geloof zonder de Weiken dood zij: b. i. iDat een aPelaof/ taelft niet PjucljtPaar ié in 45aebe Wttfttn/ een baab/ een nut* telaas i^efoof sp. ^gt;it té Ijet alleen, en bit té alles, Piat be SUpapteï bno? jijnc Patgcube fiebenftaPefingeu/ en be ©ocijfieeïben bie pij Pij# Piengt/ üetaogen tail/ en nietó anberjt. Sijne gejegben/ berpaïPen/ tc Puffen Perbjaaien/ om aan besclPen ccnen aubcren sin tc gePcn/ ban PiefltC ücantpjoo:bc aan pet oogmerft pier uitbjuültefijii Paajgciïelb/ Kan niet Pief ter goebe trouPie gefcpiebcn.
^ecsc [Stelling ban/ Dat hel Geloot' zonder de Werken dood zij,] öctoogt bc Jtpoötcf/ boa? be oPerPieeging Pan Ijct beloof Pan Abraham; Abraham onze Vader, is hij niet uil de Werken gerechtvaardigd, als hij Isaak zijnen Zoon geofferd heet'l op hel altaar (u) ? (Cer oppefbe# ring Pan bc mccning be^ 5t'pasteté in beje U^aojben/ moeten taij fom# mige bingen opmerften: (1) =l|et ié Puiten tegenfpjaaft/ bat Abraham recbst gcrcdjtPaajbigb Piare Pecfepetben jaaren Pao; bat Ijct gePaf pjcfft pier aangepaafb Piojbt gefieurbc; taant fang tc Poai'cn taerb Ijem bit getuigenté gegePen: Abraham geloofde in den II EE II fó, en Hij rekende hel hem lol Gerechtigheid (v); cn bc CacrePcnilig ber lt;!5crctp# tigpeib op bc oefening bes» èefaoté/ ié af bc Rechtvaardiging naar tacfftc taij onberjoeït boen/ en toaarPan 'mij pan bef cn. — Ca) Ifu pet ©erpaaf Pan pet 4?cIirï toeïft bc ?Cpoatef pier üijPjcugt/ taoibt geen cnPef taoojb gerept/ taaar uit met eenigen fcljijn jou moogen opgemaafit inoiben/ bat Abraham loen eerst door dal, of eenij;' ander Werk, voor God ge-rechtvaardigd taierb. — (3) .ïBaar pet üfijïtt onlootljenPaar/ bat in bc fieboefbc jjjpfaatSt de Aartsvader verklaard wierd gerechtvaardigd Ie zijn, boa? een openbaar Getuigenté ban öe opreeptpeib ban ^ijn beloof/ cn ban sijne (öobbjeejenbpeib; cn taef 500/ bat bic oprecptljeib aan Gob sclben gePfeePcn taare/ 500 aïs! be Gobpeib sefbc getaaarbigt op mcnéclj# lijpe Piijjc te betuigen/ baoL2 bee^c taooïbcn; Nu weel Ik dal gij God-vreezende zijt, en uwen Zoon, uwen eenigen, van Mij niel hebl onthouden (w). ïgt;at beeje bc Kecljtbaarbiging 31) ban tacfftc bc ^Cpostcf
Jako-
(«) Jakobus II:2i. (i') [Gen. XV :6.j («gt;) Gen. XXII: 12,
496 XX Hoofdst. De Leer van den Apostel Jakobus, aangaande
Jakobus fpjccfit/ ftan baca nietnanb/ ten jij uit ïatttccc ttaistjugt/ ont^ ftcuö ton^ticiu irn beje fieftanb/ in ttm aDpenöaaring na ^eftenb# maaïting ban bc üiaarljcib cn oyrccljtl'jcib sijns ^cïooi's/ bao? Uidïi Ijij bao^ a3ab taa^ gmdjtliaarbigb gcluojbciu ï^icc baajt üctoogt be Jïpaé^ tel ban aaït oy^ctteïijü cn anluebedcgüaar/ Ijet ftult toaac tac l)ij bit ©aajüecïb fiijïijagt/ naamïijft/ Dal het Geloof zonder de Werken dood zij. — (4) Oct mij'tit niet min buibeïijfi/ bat bc 5Cyostrï in Ijct Uua^ gaaubc geen 'enftcï tooajb gcmcïb tjabbc ban aujc Sccötbaai-biging baaj 450b/ noctj ban bc .iJSibbcïcn af aDajsaaficn bcr;cïbc. Oct 3011 bccljaï' ben btoaaé cn ongcrijmb tacescn/ tc tuiïïcn bat öü baar oy ijicc ïfet oog Ijabbc/ cn bat Ijl) beseïbe biiïbc iicbcstigcn boa? 55cbii}5en ban bcnjcïf# beu aart aïjt bc boarigen/ iuaar nicè Iji) nicté bccgcïijïtó beboeïbe. — (5) rccljt becflanb cn berïïïaaring ban ben sin bca vi'yos'tdé/ ia nanbig/ bat men/ ucljaïben {jet algemeen öeïanp en aagmerü aUnct tquot;icgt; bcnccring/ bicïu Ijij tat berfrljcibcn Itccren uitbiuiitxcïiju baojjlclt/ aalt acljt geebe op ben Inljonb bec rij? i f t u u 1 p la a t fe n / ben aart bet 4?c^ ballen bic Ijij aanhaalt/ cn berseïber omftanbigljcben. :U'aat an? ten bien tinbc bc mcrütaaarbigc a?ebciirbteni£ van Abraham, Ijicr baa: bcn5Cpo^ tcï bijgcüjagt/ nog een toeinig nabcr besien. Abraham taaó lang tc boaren ccn taaar oMoabigc gebjeest/ en baa? gt;6ab gcrccljtbaarbigb gc^ taojben; taant er bcrliepcn omtrent derdlg-jaaren, tuéfeïjen lïjet èctuilt;= genié toclft in Vict XV Hoofdstuk ban Genesis ban ijem gcamp;ocftt ftaat/ cn bc Opoffering zijnes Zoons, lucllic in Genesis XXII taojbt bcrljaatb, 911 bicn tijb wandelde bij voor Gods aangezicht cn was oprecht; b, i. ■^ij bJa^ abcrbïocbig in bc üctraeljting ban juibcrc 35ciigb/ cn in naantac ècmeenfcrjapgocfcning met v6ob. ^an Ijct beïjaagbe ben ï)ccrc/ na beeïe anbere ^Bcyjocbiugcn ban Alirahams (öcloof/ ijct jclbc ay ccnc nicubie/ ap bc allcrljcbigftc/ bc laatftc ^?acf tc bjengen. fr}ct ié «öob^ getaaone bjcg in pet (i?enabebcrljonb/ Ijct ^elaaf ban 5ijn ©all't tc bc^ yjocbcn/ baa? sullic raiöbeïen/ cn op joobaanig ccnc taijjc/ al? ï^ij bienstig oojbceït, Oicr booj bia.:bt bc bierbaarïjeib ban Ijct gt;!5cïoaf bc-ficub ; bc bcyjacbing tacö bc? apeïaaf^/ boet ïjet jelbc bïijlïtn veel kostelijker te zijn dan des gouds (xj; terbJijl €gt;ab cr boa? bcrl)ccrlijïtt ta02bt/ jijnbc 'Ijct bc aart bcji öeïoofs/ Gode de eer tc geeven (:). Cn bit nï och ijct 6cbal taeiu bc SCpostcï boojbjaagt/ naamïijft; il^aar boa? men bepjocben jaï/ of ijct beloof tacfft be menfeijpn boo?gccbcn te bevitten/ Ijct'cgte/ bierbaare beloof jij/ bat 33ciaaf bicïü bcel üaóttlijïtcr is ban gonb; of ijct ban bicn aart pj/ aïj? taaar aan ijct Cbangcïic bc Saïig* ijcib bagquot;tmaafit cn belooft, i^ct Ribbel taaar bao? Abrahams (öclaaf bcp?acfb taerb/ taaé één uitsieekende Pligt ban (l3c0ao?3aamljeib/ ijem tat bat cinbc oyscttcïijft boojgefc^cEbcm Abraham mac^t ten ©aa?bcctbc
ftreft*
(jc) i Petrus 1:7. (2) Rom. IV; 20.
XX Hoofdst. het Geloof en de Werken, [ovenvoogen.] enz. 407
flreftficn boa: aïïcn öic nabtcljnnü geïoofacn soufacn; (fgt;nt bcrftiest baarom ctn jrer zonderling Middel om 31)11 ^cïoof te örpjorbcn/ naaratijft ccnc l?aati ban (£gt;tljao:5aaiii:ljciiï/ joobnrc af ban öoo? öc Zedelijke 'Wet ge--ijoabcn tc sijn/ bat 5e jcïfs baar tegen feïjeen te flrijbcn. i)Daa ï^ct 500/ öat Abraham moest bienen ten ïgt;gt;oo?üeeïbe ban be ïïecljtbaarfaiging booj lt;ï?ob nit be JCerften/ban moest nooblncnbig gefctjieoen boo? juïfic ilJecfien/ bie 3?ob in be Sebeïijl'ie ïldet niet geëiscljt Ijabbe/ maar IneïVmtbeeïeer baar tegen fdjeenen aanteloopen, J5iemanb fian biiït eenige Jjoop gjijyen ban booj be J^erften gerecljtbaarbigb te bia:ben/ boo? ïjet ©erljaaï/ dat Abraham nit de Werken goreciitvaardigd wierd toen hij zijnen eenigen Zoon aan Gode opofferde; taant met reöen jaï Ijij jeggen/bat geïi)ft jitlfteenD©eiiquot;tnooit boo,: Ijem hc:tictjt i?gt;/ (jet ooft nimmer ban Ijcm geëiscljttaierb. iöiibers;
Abraiiams jjcljoojjaaming aan tjet (C»Dbïi)ïi ^ebeï/ ijem ter 23ep:oebing gegeeben/ berltïaart (i?ab ;elf «^o-owrro wafrhg de oprechiheid van zijn Geloof, en uit bien Ijoorbe ooft ban jijne ïïedjtbaarbiging/of genabjge5llannee== ming in bes ^oogften 4?nnst. ^Dit is Ijet ganfclje oDogmerft beejer piaatsV taeïïie öe SCyosteï ter ftaabing jijner opgegeebene .-©teïïinge aangaalt; en in bejeibc iè aïïe'i üeg:eepen toat be Apostel öebiijst/ en niets meerber. ^itibeïijft tao:bt er in ouberileïb/ batlnij niet boo? onje JDerften boo: (£gt;00 gerecljtbaavbigb tuo?ben/ naarbien Ijij een Ji5Do:üeeïb Bijbjengt ban een 10erft/ boo: een itcrecljtbaarbigb ,ïï)ctiscfj be:rirljt/ beeïe jaaren nabat Ijij geïoobig getoeegt taaé eu geredjtbaarbigb taaé getaojben. MSaar Dn»-taeberfpjeeïtïijft taojbt er boo: betoogb/ 3?at ïjet beloof gonber öe J©erften dood jij/ naarbien ijet tetljtüaarbigenb a?cïoof/ 300 ató in tjet gebaï ban Abraiiam bïijftt/ een beloof M bat ©juc^teu ber ^etjoar^aainljeib baa:b^ brengt; taant boo: snift een lt;J3cïoof aïfeen ftan ijet bïijften en openbaar taa:beii/ bat iemanb boo? ^ob gerecljtbaarbigb en een bedgenoot sijner (öun^tc jij. Abraham tacrb toen niet eerst gerctijtbaarbigb; ijij taojbt niet gejegb toen gcrerljtbaarbigb getaojben tc jijn/ maar Ijij betoonbe en bctaees gerecljtbaarbigb tc sijn/ en snift^ |taanbe en lietaeeé ijij] bao: Sijne UDerften. bit tè alles taat be 5Cpostet boajijabbe te üetoogen.
C:r ift berljalben geen frljijn narij ftijabuuta ban be minste tegenftrij^ bigijeib/ tnsfdjen bee;en 5Cpostel/ en ben Jlpastel Paulns, ijoeseer be laatfte ooft nitbjuftfteïijft leere en üetaijje/ Dat Abraham niet uit de Werken voor God gerechtvaardigd zij. ïDant Jakobus toont alleenlijft/ bat be 'JCartsbabcr boo? be JJDerften na sijnc ïïecijtbaarbiglng be:ritljt/ Dïij^ ften gabc gerccfttbaarbigb tc sijm Cn bat bit sijn ijoofbboiitait uit* maaftte/ ftonnen tae uit be bolgenbc Verzen afneemen/ taaar ijij bc jaaft/ taeilte ijij boo? bit ©oojbeelb betoont ijabbe/ ter ncberfteït: Ziet gij wel, dat het Geloof medegewrocht heeft met zijne Werken, en dat het Geloof volmaakt geweest is uit de Werken (a). (^taee jaaften leibt be
3tpas#
(a) Jakobus II: 22.
03
498 XX Hoofdst. De Leer van den Apostel Jakokus, aangaande
5Cjjastcï aï^ toctthie ^cijoïgcn uit Ijet üercbEiiceröe af/ ter abtrtuiging bcc gccncn aan taicn ^ij frtjjcef: (i) ^at Ijpt taaare ïkloaf 3?actiE ftcn liaojööjtngc/ joa aï^ Weeft in ©aojöccïb bau Abraham, taiené (0eïoof nifbebijocljt tot Q?cljao?3aamljeib. Cn (2) ^at ijet volmaakt worde uit de Werken, bat rê gcaycnöaarb/ beftenb toajbc ïjet toaare aPcïocif te jijn. JIt»anr rdnog, Tchtonuat, öetecitent nergen^ in bc ïjfibgc «êcfjjift bc intoenbige formeele Volmaaking ban een bing/ maar aïteen öe uitwendige vervulling af voltooiing, bc openbaarvvording ban jjet jcï* be. ï}ct ajeïaof ban Abraham toa^ baïmaaftt ten aandien ban bes^elfé eigen Mittaerftfeï/ toen Ij') cerét gereeljtbaarbigb üierb; maar tijanbé bleek öct soabaanig te sijn. i'it/ toil be 5l!poëteï peggen/ ïjebbe ift öe^ taogb in ^et ©oojbeelb ban Abraham, uaatnïijft/ bat be 30erftcn ber aSeljoojsaanüjeib alleen bebJijjen ftonnen bat iemanb geret^tbaarbigb jij/ of bat Ijij Ijet rccljtbaarbigenb a?eïaof bejitte. — (3) (€er ftaabing ban Ijet gejegbe/ baet ï)i) er bij: En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegi. En Abraham gelooide God, en het is hem tot Rechtvaardigheid gerekend, en hij is een Vriend Gods genaamd geweest (c).
'Ctoee ga a ft en jijn in bit ^ejegbe beé ^t'pajsteb* fiegjeepen; (1} ^at be ^djjiftuurplaat^ In elft e Ijij bermeïbt/ taaa berbulb getuajben. '©it toa^ geftïjieb boo: bic recljtbaarbiging uit be ilDerften/ b. elite ijij aan Abraham tacfilj?ijft. ©an |}ae beeje ^cïjjift ijier bao? berbnïb toa^ ge^ toajben/' Ijet jij ten aandien ban ben tijb toaar in Ijet gBfp?aofteii toa,^ of ban be Zaak seibe/ anber^ï ban op beeje taijje/ bat ö^t geen baar in gejegb bias/ openbaar en ftenneïijft taare getaajben/ jaï nietnanb aait ftonnen aantoonen. JJDant toanneer men obertoeegt be lt;önberi'ctjeibing teeïfte be Slpoa'tel jetf maaftt tusfcljen Geloot' en Werken, en ljae Ö') bejetben tegen eïftanberen ober fielt; toanneer men baar bij in aantuer# fting neemt ben sin toeïften be d:po,stcl Paulus aan becie 3Eioo,:ben geeft/ neben^ ben buibeïijften inljonb berjeïben/ ban 50U/ inbien Ijij booj^abbe te betoogen dat wij uit de Werken voor God gerechtvaardigd wierden, nietquot;* meer tegen jijn aogmerft ftrijben ftonnen ban bit lt;j?etiugeni^ ©ee# je .-écljiift ftan aberjuïfté boa? Abrahams ïxerljtbaarbiging uit be Wit' ften in geenen anberen sin berbnïb jijn/ ban bat be 5Hattgbaber boaj jijne Jöerften bïijften gabe geredjtbaarbigb te toeejen. O) 9iIpojgt;tel boegt er in be ttoeebe plaats bij/ ©at Abraham een Vriend Gods jij ge^ noemb getueegt (d). ©it segt Ijet seïfbe/ met geredjtbaarbigb te jijn uit be iöerften. ibant Ijij iuerb bu^ niet enfteï genoemb aï^ een gerechtvaardigd Mensch, maar aïé julft een/ bic ban (i?ab met sanberïinge ©aajrecljten toa^ begunstigb/ en aan be;eïben bcanttaaa?bbe bao? ee^ nen ieiligen taanbel/ baa? (J?ob^ aangesidjt. Ifcn Vriend van God ge^
noemb
(J) Zie Matth. V:48; Koloss. IV: 12; 2 Kor. XII: 9. {c Jakobus 11:23. (d) Zie 2 Kron, XX : 7 : Jes. XLI: 8.
XX Iloofdst. het Geloof en de Werken, [overvoogen.] enz. 499
naemb te 'caojbcn/ jcgt öué nict^ anbcr^/ ban bc a5abïijfie ^ocblkunnij ober jijn 4?dnaf en ^cïjoo^aaniljcib; cn bit bc ïudjtbaaubiging uit be D^crficn/ luelfic be SCposteï ïccrt.
ï^icr uit ïeibt bc 5Cpastcï een bitüücï Gefluit af/ (ijet ï5oo:bceïb ban Rachab, aïé jijnbc ban bc^clfbc natuur/cn ljut booren rcebé bao? nné nbertaaogen/ jaï ift tljanbS boojüij gaan;) Ijet Eerste Gevolg betreft be^ 5Cpostc^ tcgentODOjbig ?5rtaijé; cn Ijet Tweede 3ict ny jijn faoo?^ naame ïfooföongnicrïi. ïjft Ccrfte i^: Dat de mensch uit de Werken gerechtvaardigd worde, en niet alleenlijk uil het Geloof (e). Ziet gij dan nu; lt;£i}/ taicn ift baculjcbbe te abertuigen ban be ijbelïjeib bier in* beeïbing/ ban gercrtjtbaarbigb te jijn bao? een boob ^eïaaf/ tene bïaa= te «Coefiemming aan be lOaavtjcib ban Ijet 4;bangcfic/ en rnftcïe 'SSeïij# benis ban bcjcibe/ tertoijf gij in aïïcrfei gobfaasQcib ïeeft/ en ban aïte ©jucliten ban ^oebe iDerïicn ten eencmaafe ontbloat jijt/ gij ftunt Ijier uit jien/ luefft een a3eïoof Ijet jij bat tat on.^c ïïecljtbaarbiging en ?Sa-= ïigïgt;cib hcreiscljt taoibt. Abraham luojbt gc,,-cgb gerec^tbaarbigb te jijn/ baa? een a3cfaaf bat bnicljtbaar toas in vPcugb en ©eiïig^eib/ maat geensjins boa? juïït een ^?eïaof afö gij burft boojgcebcn. ^e menacp Vua^ibt uit be iPecften gerecljtbaarbigb/ 30a aïé Abraham, toen ijij fijnen Sioon bet ^obljefb oygcoffcrb ijabbe; bat ié/ i;}et geen ïjij/ baï= genbö ijet getuigenis ber ^cljjift/ ïang te baoren bao: ijet (J?cfaaf taat? bcclacijtig getanibcn/ bat taerb toen/ cn baar boo:/ openbaar en fien* neïijft. €n baarom/ laat niemanb benften bat men boo: suiït een ongt;-taucijtbaar a?eïaof gcrecijtbaarbigb taorbe/ of lna:bcu ftonne/ gemerftt ijet a?eïoof toaar boo? Abraham gcrccljtbaatbigb toa^/ jiclj openbaar^ be boo? beéseïf^ ©lucijten. — (2) ïfet Tweede Gevolg betreft ijet gioo^ te aDogmcriV taeïft be apostel 3iel] in bee^e ganfeije iitebenitabcling boojftelbe/ en ié berbat in bee;c 'aiooiben: Want gelijk het ligchaam zonder geest dood is, alzoo is ook hot Geloof zonder de Werken dood (/). €en sielfoos Geraamte/ en een a?eïoof ban aïfc ©jucijten ont^ bfoat/ jijn beibe eben ongefeïjifit tot bc beiritijtingen en taerftjaamrjc# ben ban ijet natuurïtjfi en gecatïijft ;febcn. vPit In as ijet bat bc SCpo^ tel booinam ben onbeiieerben .43aanirtjcieten cn .iï5onbbeIijber te boen 3ien/ en 't geen ijij ooft bienboïgenbsi booj onbnaaftbaare (!3etuigeniE?lt; fen en ^Setaijjen boiboenbe betoogb fjeeft.
'lt;?) Jakobus II: 24. (/) Jakobus II: 26.