DE OUD-NEDERLANDSGHE GATHOLIEKEU.
Over iets ouderwetseh wenschen wij in de volgende bladzijden te handelen. Dit is nog al gewaagd, want dit woord »ouderwetsehquot; heeft geen goeden klank. Men duidt er gewoonlijk iets mede aan, dat verouderd .is, afgedaan heeft, en niet anders dan tot schade van het tegenwoordige kan aangehouden worden.
Toch doen wij met vrijmoedigheid beroep op iets zeer ouds, dat wij zoo gaarne bij onze lezers onderstellen: hun vaderlandsch gevoel, hunne liefde voor onze geschiedenis, onze taal, onze zeden. Niet waar ? ons is hij dierbaar die grond der vaderen, in letterlijken zin het eigendom der voorgeslachten. Op dien bodem tusschen den Dollart en de Schelde heeft zich een volk gevestigd met eigenaardige hebbelijkheden, van welke deze wel de voornaamste is , dat het den vrijheidszin heeft opgenomen in het bloed. Wij hebben ze altijd liefgehad onze voorrechten om heer en meester te zijn in eigen huis, in eigen geweten.
Die trek is de verklaring van onze geheele geschiedenis. Als vrije poorters met privilegieën bezworen door iedere overheid, die hier niet kon heerschen anders als bij de genade des volks, al sprak die overheid ook van de genade Gods, zóó staan de Nederlanders op het geschiedblad aangeschreven. Zóó zijn ons de vaderen op school als voor oogen geschilderd. Die zelfstandigheid in ieder opzicht te handhaven is de plicht van eiken burger.
Welnu, het is te vreezen, dat er tegenwoordig Nederlanders gevonden worden niet zoo bijzonder ingenomen met dien vrijheidszin, die hunne eigene geschiedenis niet rechtuit durven lezen, dewijl zij buiten hun vaderlandsch gevoel
4
Volgens overoude bepalingen moesten de bisschoppen gekozen worden door de gemeente en de geestelijkheid. Met altijd had dit plaats. De Duitsche keizers, die toen over ons land heerschten, gaven vaak eigenmachtig de bisschoppelijke waardigheid weg. Somtijds ook eerbiedigden zij de keuze van volk en geestelijkheid. Opmerkelijk is, dat de Pausen van Rome reeds vroeg hier de bisschoppen wilden benoemen, maar dat b.v. Willem van Utrecht zich in 1075 tegen den machtigen G-regorius VII durfde verzetten , en liever zijne betrekking verlangde te ontvangen van zijn landsheer, den keizer. Toen nu op 23 Sept. 1122 ook de keizer afstand deed van zijn recht tot bisschopskeuze verbleef deze geheel aan de hoogere geestelijkheid des lands.
Te Utrecht nu waren vijf kerken , de Domde S1 Sal-vatorS' PieterS1 Janen S* Marie, en het gezelschap der aan die kerken dienstdoende geestelijken, kapittel ge-genaamd , vormde het kiescollegie tot benoeming van een bisschop, doch in vereeniging met de aarts-diakenen van Arnhem , Deventer , Emmerik en Oldenzaal. Deze personen kozen te zamen den bisschop, en deden van die keuze mededeeling aan den Paus.
Maar met die mededeeling alleen waren de Pausen te Rome in de 13de en 14lt;ie eeuw niet langer tevreden. Zij eischten een verzoek tot goedkeuring der benoeming, somtijds zond zelfs de Paus eigenmachtig een bisschop uit Italië naar Utrecht.
De Utrechtsche geestelijkheid beriep zich daartegen wel op eene algemeene kerkvergadering, en teekende veel verzet aan tegen de pauselijke willekeur, maar zij bleef bij het uitbreken der hervorming toch in een van Rome afhankelijken toestand.
Haar mindere vrijheid sproot bovendien hieruit voort, dat de Utrechtsche bisschoppen tengevolge van allerlei schenkingen ook grondbezit hadden erlangd, ja wereldlijke vorsten waren geworden, die, behalve over de provincie Utrecht, over Groningen, Drenthe en Overijssel heerschten. Als zoodanig waren zij afhankelijk van den keizer, als leenmannen van den leenheer.
5
Toen de hervorming hier begon door te werken, achtte de Paus het noodig aan konining Filips van Spanje, den heer dezer landen, verlof te geven, tot fnuiking der ketterij nieuwe bisdommen te vestigen. Nu werd Utrecht een aarts-bisdom, terwijl te Grroningen, Leeuwarden, Deventer, Haarlem en Middelburg bisdommen werden opgericht.
Die verheffing in rang en aanzien was niet aangenaam aan de Utrechtsche geestelijkheid. De oud Nederlandsche vrijheidszucht deed zich gelden. Der hervorming was zij niet toegedaan, zij wenschte catholiek te blijven, maar verlangde niet door Spanje en Eome iich de wet te laten stellen. Zij bleef volhouden, dat de kapittels der vijf Utrechtsche kerkeïi het recht bleven behouden een aartsbisschop te kiezen en met hem den eenigen wettigen vertegenwoordiger uit de Nederlandsche geestelijkheid, ook nadat in 1577 de hervorming te Utrecht de kapittelgoederen had genaast. Zij betreurden de ketterij, maar verzetten zich tegen Filips, als die niet alleen de burgerlijke, maar ook de geestelijke privilegieën, door hem bezworen, waagde te schenden.
De oude kapittels der kerken van Utrecht bleven dan in stilte voortbestaan, en werden langen tijd ook door Eome erkend of ten minsten geduld. Maar eene geweldige nieuwe geestelijke macht wenschte over de nog altijd talrijke Eoomsch-Catholieken hier te lande de heerschappij in handen te krijgen; zij wilde het gebied der Nederlanden doen beschouwen als een braak liggend veld, als een land van missie of zending dat nog voor Eome kon en moest gewonnen worden. De nieuwe geestelijke macht, welke hier als vreemde indringster op het gebied der catholieke kerk van Nederland zich liet gelden, was die der toen nog jeugdige orde van Jezus. De generaal dier orde had uitdrukkelijk in de kerkvergadering van Trente in 1562 verklaard : ))de kerk bestaat uit wezens, die geene reden bezitten en geen deel kunnen hebben aan de regeering der kerk. Deze ligt geheel alleen in handen van den stedehouder van Christusquot;. Zoo werden dan ook de Nederlandsche Catholieken als zulke onmondige wezens beschouwd, die
6
door de afgezanten van Eome moesten bestuurd worden. Het spreekt van zelf, dat de oud-Nederlandsche Catholieken zich aan die uitspraak niet konden onderwerpen. Nog gaan ze voort met hnn protest, want de Jezuïten hebben, eens ingekomen, onzen vaderlandsche bodem nooit meer verlaten.
Nu begon voor de Vaderlandsche Catholieken een tijd van woeling en strijd. Het vijfvoudig Utrechtsche kapittel bezat eigen aartsbisschoppen , en de tweede van hen Sas-bold Vosmeer werd in 1585 zelfs te Eome gewijd, doch onder den titel van aatsbisschop van Filippi, omdat de hervormde regeering geene bisschoppen van Eome over Nederland duldde. Die wijding te Eome beteekende veel; zij sloot de erkenning door Eome van Utrechts kerkrege-ring in zich. Maar daaraan stoorden zich de Jezuïten niet, zij belasterden den aartsbisschop bij de regeering en bij den Paus, en behandelden Nederland geheel als een land, waar geen andere wettige Catholieke geestelijkheid bestond, buiten hen. Toch schenen de Oud-Catholieken te zullen zegepralen, toen de Paus in 1614 de benoeming van Eo-venius door het kapittel van Utrecht goedkeurde, en de Jezuïten als heulende met den Spanjaard voor een tijd uit de Nederlandsche gewesten werden verdreven. Doch het was niets dan schijn. De Jezuïten behielden hun invloed en wisten te bewerken, dat de Nederlandsche catholieken voortaan zouden gehoorzamen aan den Pauselijken Nuntius te Keulen of Brussel en niet aan hun eigen kerkvoogd. Die Nuntius zou natuurlijk een Jezuït of Jezuïten vriend zijn. Nu ja, de Jezuïeten beloofden wel niet dan ))hoogst zeldenquot; herderlijke werkzaamheden te verrichten, maar door zulk eene belofte wordt een Jezuïten-geweten niet gebonden.
Zij wisten het eindelijk zoo ver te krijgen , dat Eovenius' opvolger La Torre in 1637 hun partij koos. Doch scheen het gedaan met de gemeenschap der vaderlandsche Catholieken, de kans keerde op eens, toen de Jezuïten, door te veel te willen , weder veel verloren. Tegen hunne verklaring, dat het oude kerkbestuur vernietigd was , teekende de aartsbisschop verzet aan, en Paus Alexander VII gebood, dat het gezag der Oud-Eoomsche geestelijkheid zou worden ge-
7
eerbiedigd. Natuurlijk moest en konde deze Paus weder door de Jezuïten gewonnen worden. En dit spel herhaalde zich gedurig. Yele Pausen, toen nog niet dewijl zij slaven der Jezuïten orde waren, onfeilbaar genoemd, verklaarden de Oud-Catholieke kerkvoogden van Utrecht te erkennen, en telkens moesten de Jezuïten weder hun geweten verkrachten. Keurde b.v. Clements X de benoeming goed van den door de Jezuïten aangeklaagden aartsbisschop Neerkassei, de benoeming van den doorgeleerden van Heussen werd niet erkend. Johannes Neerkassei is eene echtvader-landsohe figuur. In het rampjaar 1(572 wist hij zich van den Nuncius des Pausen te Brussel de verklaring te verschaffen, dat de Paus den aanval der vier Vorsten op Nederland afkeurde, en dat de Catholieken in Nederland niets konden doen. wat hem aangenamer was, dan aan de republiek getrouw te blijven. Deze verklaring maakte Neerkassei ook aan 's lands regeering bekend, met het gunstig gevolg, dat zij de Catholieken als burgers behandelde, terwijl deze zich weder keerig ook als burgers gedroegen. Voorts heeft Neerkassei als mede afgevaardigde der Utreohtsche burgerij van 2-2 October 1672 tot 4 April 1673 te Parijs vertoefd, om te protesteeren tegen den overmoed van Lodewijk XIV. Hij die als aartsbisschop op gezag diens konings dienst deed in den Dom en in menig geschrift het Protestantisme had bestreden, vraagt te Parijs herstellirg van de grieven der gereformeerde religie aangedaan. (*) Zijn invloed was het ook geweest, die bloed vergieten had voorkomen, toen in Juni 1672 de Utrecht-sehe Dom door de Eoomsch-Catholiekcn werd ingenomen.
Doch de vredelievende zamenwoning van Nederlandsche Hervormden en Catholieken , welke, blijkens de ondervinding van 1672 mogelijk was, werd weldra weder verstoord door de verfoeijelijke orde , die tweedracht, haat en oorlog wilde. Zij. spande alle krachten in, om de zelfstandigheid der Nederlandsche Oud-Catholieke geestelijkheid te breken. In 1688 kwam zij het eerst voor den dag met de beschuldi-
(*) De wel wat dubbelzinnige houding van Neerkassei is nog niet genoeg uit de bronnen opgehelderd.
8
ging , dat de Nederlandsche Oud-Catholieken ketters waren. De Aartsbisschop Petrus Codde werd beschuldigd van Jansenisme, een vreeselijke klank. En toen de Paus in 1701 die aanklacht nietig had verklaard, gelukte het toch aan de Jezuiten den Paus zoo te bewerken, dat het bestuur van het aartsbisdom, terwijl Codde zich te Eome geheel gezuiverd had, werd opgedragen aan een Jezuit, de Cock.
Wat hebben wij te denken van de beschuldiging, dat de Oud-Nederlandsche Catholieken Janssenisten waren? Om een duidelijk antwoord op die vraag te bekomen, moeten wij het een en ander uit de geschiedenis der Christelijke kerk herinneren.
De geloofsovertuigingen der Christenen hebben zich 'gedurig gewijzigd. Zelfs binnen de muren der Koomsch-Catholieke kerk had men voortdurend verscheidenheid van meening. Dit is in het algemeen het gevolg van het feit, dat de vrije gedachte niet te binden is. Meer in het bijzonder heeft de Eoomsch-Catholieke kerk daarom nooit ware eenstemmigheid gekend, omdat hare geloofsovertuiging werd beheerscht door den invloed van twee mannen , die eene strijdige zienswijze hadden. Die mannen zijn Augustinus en Pelagius. Beiden hadden zij zich in de vijfde eeuw uitgesproken over de groote vraag : hoe komt de mensch tot de ware heiligheid? Augustinus had daarop geantwoord: daartoe komt de mensch in eens door de bovennatuurlijke en onweerstaanbare werking van God. Pelagius had geleerd, dat God dit deed door middelen van het zedelijk gevoel, de wet en het Evangelie, welke Hij aan den mensch had gegeven. Augustinus sprak de taal der bespiegeling uit diepe, ernstige levenservaring geboren. Pelagius liet het gezond verstand en de dage-lijksche ervaring spreken, hield rekening met de omstandigheden zonder eenig hoog gestemd idealisme, nam den mensch, zoo als hij zich uitwendig vertoont. De zienswijs van Pelagius had dan ook de meeste aanhangers. De groote menigte heeft niet zulk een diep gemoedsleven,
9
zulk eene zelfkennis of denkkracht, als aan Augustinus levensbeschouwing ten grondslag liggen.
De Jezuïten nu, hebben op zedelijk gebied de zienswijze van Pelagius volledig ontwikkeld. Hunne zedeleer is een geven en nemen, een rekening houden met de omstandigheden, met de zwakheden der menschen, met de hulpmiddelen. die aanwezig zijn of ontbreken. De leer aangaande de verschillende gevallen, waarin een woord of daad of gedachte ophield goed of kwaad te zijn, leidde tot de ergerlijkste zedelijke raadgevingen. Deze deden vele ernstige Catholieken weder grijpen naar de strengere levensopvatting van Augustinus.
Die tegenspraak tegen de Jezuïtische vroomheid kreeg vooral kracht, toen het werk verscheen van den bisschop van Yperen, Janssen, getiteld: «Augustinus.quot; Daarin werd aangetoond, dat, ofschoon de kerkvergaderingen Pelagius als ketter hadden veroordeeld, en Augustinus onder de heiligen was opgenomen , toch de leeraars der kerk onder den invloed der Jezuïten meer en meer Pelagius' denkbeelden hadden gaan omhelzen. In dat boek sprak nu eene vroomheid, die de hoogste vrijheid des menschen zoekt in de onderwerping aan den goddelijken wil; eene vroomheid, die ja eene bovennatuurlijke inwerking van Gods geest erkent, zoodat men niet meer zondigen kan, maar in het gebruik der heilige sacramenten het middel bezit, om dien goeden geest te ontvangen; een vroomheid, die den Bijbel hoog vereert, de lezing daarvan in de volkstaal aanbeveelt, aan allen, omdat ook de lezing dier van God ingegeven woorden een middel is om tot de heiligheid te komen. Het boek van den Yperenschen bisschop, eerst na diens dood in 1640 uitgegeven, kweekte in de Eoomsch-Katholieke kerk eene gemoedelijke vroomheid, die, als uitdrukking van de denkbeelden des kerkvaders Augustinus , zeker vrij was van de smet der onrechtzinnigheid , en een heilzaam tegenwicht tegen de met het geweten spottende levenswijsheid der Jezuïten. Het valt niet te ontkennen, dat het Janssenisme in de leer van de voorbeschikking en van de werking der Goddelijke genade met
10
Aüeustinus meer neigde tot de denkbeelden door de Calvinisten dienaangaande geuit; doch zij waren en Weven streng Catholiek op liet stuk der sacramenten, bepaaldelijk Tan het misoffer. De inwendige mensch was bij hen hootd-zaak. Als zoodanig hebben de Fransche Janssemsten m Pascal den nooit overtroffen bestrijder geleverd van het Jezuïtisme van streng rechtzinnig standpunt. Doch het valt niet te ontkennen, dat in het Janssenistische klooster van Port-Eoyal bij Parijs de mystische vroomheid onder den druk der vervolging nu en dan een dweepziek karakter
aannam. , , r* jv
Het spreekt van zelf, dat de Oud-Nederlandsche Catho-
lieken deze bestrijding van de Jezuïten door het gezag van Augustinus met belangstelling ontvingen. Die ernst was hun welkom. Klaar en grondig vonden zij uiteengezet, wat zij altijd hadden gewild, gewenscht en verkondigd , doch niet zoo helder hadden ingezien. En die prediking van den door de kerk heilig verklaarden Augustinus was geheel vrij van de smet der ketterij.
Na deze uitweiding keeren wij terug tot Petrus Codde, aartsbisschop van Utrecht. Ofschoon afgezet door den Paus en te Rome opgehouden vond hij steun bi) de btaten. Uie houding der vereenigde provinciën boezemde Kome ontzag in, zoodat Codde's vriend Potkamp door Kome tot zijn opvolger werd benoemd. Toen deze spoedig stierf, benoemde de pauselijke Nuncius een vreemdeling tót hootd der Nederlandsche Catholieken. De staten trokken partr) voor de Oud-Nederlandsche Catholieken, en toen de pauselijke Nuntius de vermetelheid had, de weerspannige priesters voor zijn rechtbank te dagen, en de gemeenteleden van de gehoorzaamheid aan die geestelijken te ontslaan, verboden de staten de afkondiging van Kome's besluiten en dwongen den vreemden vicaris in 1711 zijn ontslag te nemen. Maar
Kome zat niet stil.
Petrus Codde, die in afzondering leefde, zag zijne ge-
11
schriften, als vol Janssenistische ketterijen, veroordeeld en zich zeiven in den ban gedaan; aan zijn lijk werd ook de kerkelijke begrafenis geweigerd.
»Janssenistquot; werd de scheldnaam, waarmede de gemeenten van hare leidslieden werden vervreemd, en in tal van geschriften werd de onwettigheid van het Utrechtsche kapittel bestreden.
Hoe antwoordde de Oud-Nederlandsche geestelijkheid? Door kalme geleerdheid, door een rustig beroep op de Leuvensche en Parijsche godgeleerden, die haar recht erkende , en door den eisch eener algemeene kerkvergadering, die nooit werd bijeengeroepen.
Aan dit woord huwde zij de krachtige daad. Overeenkomstig de oude voorschriften van vóór de elfde eeuw werd in 1724 Cornells Steenoven tot aartsbisschop benoemd en, zonder Eome's goedkeuring af te wachten, door een hier te lande vertoevenden bisschop tot zijn ambt ingewijd. Benedictus XIII beantwoordde de kennisgeving dier benoeming en inwijding met de verzekering, dat de Utrechtsche geestelijkheid het hoofd was ))eener oproerige bende.quot; Steenovenquot;s opvolger Barchman Wuytiers trof hetzelfde lot. Nu voor goed door liome afgesneden zorgden de Oud-Nederlandsche Catholieken voor de anti-Jezuïtische opleiding hunner geestelijken aan de Amersfoortsche kweekschool, die 16 Nov. 1737 werd geopend. In 1743 plaatsten zij een bisschop te Haarlem, en in 1787 een te Deventer. Het verweerschrift tegen Rome door de vaderlandsche Catholieken toen openbaar gemaakt werd in Spanje , Frankrijk, Portugal en in Italië gelezen. Tegen den wil van den Paus, ondanks heftige vervolging en verdachtmaking bestond er nu eene kerk van Oud-Nederlandsche Catholieken , gelouterd door lijden, gesteund door de Eepubliek, om straks door Europa geroepen te worden als aanvoerd-ster tegen de driestheid der ültramontanei}.
Op den IS^en September 1763 hield de Oud-Nederland-
14
Nederlandsche Catholieken. Inderdaad heeft de Utrechtsche aartsbisschop Loos gedaante en wettig bestaan gegeven aan de Oud-Catholieke gemeenten in Duitschland. Het congres van Oud-Catholieken te Munchen sprak het in Sept. 1871 nadrukkelijk uit, dat de kerk van Utrecht, ten onrechte van Janssenisme verdacht, geheel één is met hen die als echte Catholieken de herstelling willen der kerk, zoo als die was vóór de elfde eeuw, zonder onfeilbaren Paus. Bovendien denken de Oud-Catholieken, aan wier hoofd thans de Oud-Nederlandsche aartsbisschop van Utrecht staat, aan eene hereeniging der van elkander gescheidene Christenen en kerken.
Hoe hebben wij nu onze Oud-Nederlandsche Catholieken aan te zien? Wij moeten ze waardeeren om hunne degelijke , gemoedelijke vroomheid, achten om hunne volharding in den strijd, maar wij moeten ons wachten in hen strijders voor het Protestantsch beginsel te zien.
Achting en waardeering verdienen zij, die in de Eoomsche kerk het Jezuïtisch drijven zooveel mogelijk tegen houden. Dit zegt iets, nu het grootste doel onzer Roomsch-Catbolieke geestelijken tot die orde behoort. of aan haar gehoorzaam is. In onze Roomsch-Catholieseminariën worden gelezen de onzedelijke zedekundige boeken van Alfonso Liguori, die in heilig verklaard, onlangs tot xleeraar der
heilige kerkquot; naast Augustums benoemd is. En hoe verstaat die zedemeester de waarheidsliefde? Liegen is, volgens hem, eene goede daad, als men daardoor een ander uit moeilijkheid redt, of liegt uit medelijden, waartegen men door niet te liegen zondigen zou. Het geweten kan, volgens dienzelfden, op een oogenblik in eene niet te ontwijken dwaling verkeeren, en dan moet men dienovereenkomstig handelen. Zulke voorschriften vormen het zedelijk gevoel onzer Eoomsch-Catholieke geestelijkheid. Daartegenover staat de Oud-Catholieke partij met allen ernst, met grondige geleerdheid, met volhardende trouw, met innige vroomheid. Aan die Catholieke vaderlanders reiken wij gaarne de hand der gemeenschap.
Maar wij kunnen in hen niet begroeten medestrijders
15
tot handhaving van het Protestantsch beginsel. Het ideaal der Oud-Nederlandsche Catholieken is en blijft de oudö Catholieke kerk vóór de elfde eeuw. Dit kan het onze niet zijn. Wij mogen het zegenen, dat zij de lezing des Bijbels aan allen aanprijzen, dat de onfeilbaarheid des pausen door hen gewraakt wordt, dat er nog onlangs onder hunne geestverwanten in Duitschland eene krachtige stem opging tegen den gedwongen ongehuwden staat der priesters (*); dit alles achten wij gelukkige afwijkingen van het groote beginsel van gezag door Eome vertegenwoordigd. De levens- en wereldbeschouwing der Oud-Catholieken, weergevonden in de leerstellingen der eerste zeven algemeene conciliën, kan noch mag de onze zijn. De algemeene verzoening der christenheid kan van hen niet gewacht worden.
Voor ons zijn de Oud-Nederlandsche Catholieken geene vijanden des vaderlands, maar nuttige, vaak zeer geleerde en liefdevolle medeburgers, die bij minder licht dan ons geschonken werd, nog wandelen aan den leiband eener kerk, die niet is van Jezus' en niet van onze eeuw. Zij bewijzen duidelijk, dat de eerlijke toepassing van het Eoomsch-Catholieke levensbeginsel den mensch maakt tot vijand der samenleving. Hunne inconsequentie is hunne eer. Velen zullen inzien, dat de Oud-Catholieken ook in Nederland halverwege staan blijven. Maar hun moed eischt waardeering. Veel van den godsdienst van Jezus is in hen. Nog veel meer daarvan willen wij hen toewenschen.
B. TIDEMAN Jzn,
(*) Op 29 April 1876, te Neustadt a. d. Haardt bleek, dat de Oud-Catholieken in de Pfalz de afschaffing van het coelibaat met 15 tegen 3 stemmen wensehelijk keurden. Toch durfde de Algemeene Synode van 1876 te Bonn de afschaffing niet decreteren.