-ocr page 1-

GESCHIKT VOOR

REDERIJKERS- * MUTSVOORDRACHTEN

IN DEN TBANT VAN DE

MET EEN AANBEVELEND WOOED VAN WIJLEN

MLquot;. J. VAN LENNEP,

G. R I B B i U Sj

GENEESHEER XE BUREN.

Cl—OO ■■ I31

TWEEDE VEEMEEEDERDE UITGAAF.

CULEMBORG, BLOM amp; OLIVIERSE.

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-

bibliotheek universiteit utrecht

2963 537 6

-ocr page 5-

EEN ACHT EH TWINTIGTAL

TOOEWEEPEN

UIT DE

Natuurlijkegeschiedenis,

GESCHIKT VOOR

IN DEN TRANT VAN DE

GEDICHTEN VAN DEN SCHOOLMEESTER,

MET EEN AANBEVELEND WOORD VAN WIJLEN

IV1R. J. VAN L EN N EP ,

DOOR

G. RIBBIUS,

Geneesheer te Buren.

Tweede vermeerderde Uitgaaf.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

INHOUD.

De Uil. (Strix flammea) .... ^3 De Eend. [Anas boschas) ....

De Gans. (Anas anser). ... ig

De Huismusch. [Fringilla domeslica) .... 22

De Mol. [Talpa Europaea)..........27

De Elft. {Clupea alosa)......

De Vink. (Fringilla coelebs)........

De Spreeuw. (Slurnus vulgaris) ... gg

De Bloedzuiger. {Hirudo medicinalis) ... 44,

De Duif. (Cobcmba livia) .... 47

De Ezel. (Equus asinus) ..... 52

De Snoek. (Esox lucius) .... 55

De Aap, (Simia Silvams)......01

De Kikvorsch. {liana esculenla) ..... ©3

-ocr page 8-

I N H O U D.

Bladz.

De Muis. (Mus tmsculus) 68

De Spin. (Aranea domestiea)......72

De Kat. (Felis domestiea)......76

De Koe. (Vacca of Dos taurus).....80

Het Varken. {Stis Scrofa domestieus) .... 83

Het Paard. {Equus caballus).......86

De Ooijevaar. (Ciconia alba)......90

De Haas. (Lepus timidus)......93

De Hond. (Canis JamUiavis)......96

De Geit. (Capra hircus)......98

De Kwartel. (Tetrao coturnix).....101

De Haan. [mas.) [Gallus domeslicus) .... 104

De Hen. (femina.) {Gallus domestieus) . . . . 107

Het Schaap. {Ovis aries.)......109.

II

-ocr page 9-

Aanbevelend woord van wijlen Mn. J. van Lennep.

AMSTERDAM, 13 November, '66.

WelEd.ZeerGel. Heer!

Ik ben u zeer dankbaar voor de toezending van. uw bundeltje, waarin, voor zooverre ik bij het doorbladeren daarvan er over kon oordeelen, de manier van mijn overleden vriend van de Linde zeer gelukkig is nagevolgd. Ik ben dan ook volkoman bereid er een aanbeveling van te schrijven voor de Amsterd. Courant. Doch ten einde de Redacteur die opneme, zal het zaak zijn , dat uw uitgever mij een exemplaar voor hem doe geworden.

Ook de uiterlijke vorm van het boekje is zeer bevallig, en ik twijfel niet of het zal aan velen welkom zijn.

Onder verzekering mijner hoogachting heb ik de eer mij te noemen,

UEd. Dienstv. Dienaar,

J. VAN LENNEP.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

In de Amst. Courant van 28 November '66 vindt men nu het navolgende:

Het welkom onthaal, dat de gedichten van den quot;Schoolmeester ' bij onze iandgenooten hadden ondervonden , wekte, als 't gewoonlijk gnat bij velenden lust op ooi zijn dichttrant na te volgen. Bij de meesten dier navolgers faalde het echter aan d.ie vereischten, die in zoo ruime mate bij hun voorganger werden aangetroffen, Dichterlijk gevoel, echte humor en meesterschap over de taal.

Een gunstiger oordeel dan over de meeste voortbrengselen van dien aard, mogen wij vellen over het onlangs verschenen, Iets uit de natuurlijke geschiedenis door G. Ribbiüs, geneesheer te Buren, een boeksken, dat zich niet alleen door den bevalligen vorm onderscheidt, maar ook door alleraardigste gedichtjes, vol geestige invallen, en waaronder er zijn die de quot;Schoolmeesterquot; zich niet zou geschaamd hebben te onderteekenen. Aan hun dan die een vrolijk uurtje willen doorbrengen, of die aan een kennis een goedkoop en toch zeker niet onwelkom geschenk willen aanbieden , mcenen wij dit bundeltje gerust te mogen aanbevelen.

-ocr page 12-
-ocr page 13-

Als een tweede uitgaaf van een boek of boekje treedt in 't licht, Dan is het de mode, 0/ ook wel de schrijver gevoell zich'verpligt Een regel of wat als inleiding te stellen.

Die hij gebruikt om over den inhoud, enz., wat te vertellen.

4 Ten einde de lezer niet denke, ik kocht een knol voor een citroen.

Wil ik terstond aan hem de mededeeling doen Dat een nieuwe reeks van dieren, opgenomen zijn in dit boek, Ze begint met den uil en eindigt met den snoek.

De geheele serie zal dus uit 28 dieren beslaan,

Want de 16 voorwerpen van vroeger sluiten zich van achteren aan, Vroeger heb ik reeds bekend willen maken,

Hoe ik lust had in Schoolmeesters Natuur-historische zaken, Doch toen iverd er door mij niet vermeld,

Dat ik ééns zeer veel respect kreeg voor dien letterkundigen held;

-ocr page 14-

Enfin, eens stond ik gereed mar 't Nul le yuan,

Op een donderdag avond voor volle maan,

Toen een gedienstig persoon hij mij aan kwam bellen

Met de boodschap dat ik hem naar zijn huisje zou vergezellen.

Om aldaar in die nederige stulp,

Het een en ander le doen voor obstetrische hulp.

Als ik er aankwam ontdekte ik ras

Dat er meer proza dan poëzy in die omgeving was;

Het vuurtje was klein, ook gaf de lamp iveinig licht,

En de would be baker en nog een dito ze hadden geen prettig gezigt.

Daarbij zou er nog wel een beetje tijd kunnen passeren,

Voordat hier een jeugdig wezen opgebakerd was in de kleeren;

Gelukkig had ik nog den Schoolmeester in mijn jas,

Dit boek dacht ik, komt me nu juist van pas;

Komaan laat ik thans hier eens beproeven;

Een Nutje te houden in 't vertoeven;

Als ik lees voor die lui, ontplooi ik welligt

Die strakke gezigten door Schoolmeesters dicht,.

Ook neem ik tot taak observaties te maken,

Hoe die nooit lezende lui tot recreatie geraken;

Toen ik las, bleek 't mij tot genoegen terstond

Dat de gansche vergadering 't zeer aardig vond,

Zelfs bij haar die spoedig moeder zou wezen,

Kon men een blijde tint op 't aangezigt lezen.

Thans zuurstof genoeg, dacht ik, want ik hoorde en zag.

-ocr page 15-

Yan alle kant in 't huisje een Homerisch gelach

Doch de kleine die schreemvde toen hij kwam voor den dag.

En nu veel in mijn boekje werd zamengesleld,

Te midden van waken en wachten zoo even vermeld,

In hutten van klei, met spleten in 't muurtje

Zal ik tot verpoozing met 't potlood bij 't vuurtje,

't Was donker, soms meeuwjagt of regenvlagen

Een weer om geen kat of hond naar buiten te jagen,

Scheen de maan of gaven de sterren veel licht.

Dan hield ik gewoonlijk mijn zakboekje digt.

Daar ik dan als 't kon naar buiten ging kijken,

Naar 'l prachtig tooneel van die bollen die prijken;

Ten slotte.

Daar mijn preparaat vroeger gunstig werd gecritiseerd, Zoo wordt nu 't mixtuur met additie gerepeteerd.

Buren. G. RIBBIUS.

-ocr page 16-
-ocr page 17-

DE UIL-

{Sin.t flammea).

De Uil,

Houdt zich overdag schuil,

Om een uiltje te vangen.

En den luilak uittehangen;

Is het echter avond of nacht,

Dan begint hij flink met zijn ambacht.

Waarin hij van zijn jeugd af is'groot gebragt,

Dat wil zeggen, hij gaat op de jagt,

Zonder dat hij er ooit aan heeft gedacht

Dat het onfatsoenlijk is, en strijdig met de geboden.

Zoo maar een schepsel in het leger te dooden.

Kortom hij is niet stil.

Want als hij wat rusten wil,

Gaat hij voor zijn tijdverdrijf,

Zitten schreeuwen, dat 't een mensch eene koude rilling jaagt Die 't maar niet uit zijn hoofd kan stellen, (over 't lijf,

Dat mijnheer een profeet is, en den dood van iemand zit te En 't aan de gansche buurt wil vertellen. (voorspellen,

-ocr page 18-

n E ii i r,.

Daar nu volgens de Natuurlijke geschiedenis.

Ieder vogel zingt, zooals hij gebekt is,

En de mensch meent dat zijn uil een valk is.

Zal het zijn boter aan de galg smeren,

Om den uil den slag eens nachtegaals te leeren,

En den dwaas in wijsheid te doen exelleren.

Het doet hem leed,

Dat men zoo zijn weldaden vergeet,

Daar hij bij de vleet

Zooveel muizen opeet;

Doch mijnheer is altijd gereed ,

Zich op te beuren,

En zal zich wel wachten, om zich dood te treuren,

Al denkt hij er ook over na,

Hoe zijn familie de eer genoot te mogen zitten naast Mevrouw

(Minerva

En hij als 't beeld der wijsheid geacht werd bij de Grieken, En hoe men hem later heeft kunnen kortwieken,

Waardoor 't nu zoo met hem is gesteld.

Dat men velen voor domme uilen en uilskuikens uitscheldt. Daar hij zich dit niet aantrekt zooals Buffon ook vermeldt, Is hij zeer verstandig en een vrij wat grooter held,

Dan zij die dra geslagen worden uit het veld.

Of door ontevredenheid eu hartzeer worden gekweld,

Als hun karretje wat van den zandweg afhelt;

14

-ocr page 19-

n f! ii 11,

Enfin,

De uil is een echte stoïcijn,

Die weet dat er onweer moet zijn.

Zoowel als zonneschijn,

En dat tegenspoed is goede medicijn.

Hij maakt ook veel werk,

Van de kerk,

Hoewel het nimmer ligt in zijn doel.

Om te luisteren wat dominus zegt van den preekstoel,

Want onder een preek lilijft hij koel.

Zonder attentie en gevoel. —

Indien wij in dit opzigt menschen met dieren zouden willen Dan zou het ons spoedig kunnen blijken, (vergelijken.

Dat er menigeen overeenkomst heeft met een uil,

Te weten: Die zit te dutten, en slechts wakker wordt door

(gezang of armbuil.

15

-ocr page 20-

DE EE NI).

(A/itis boschas).

Volgens Aristoteles,

Krijgt een eend voor de geboorte in loopen en zwemmen les ,

Waarvan ons 't bewijs wordt gegeven,

Als zij treedt in het leven;

Want pas uit den dop,

Rigt zij zich op.

En gaat dan hals over kop,

Zwemmen, als een eendje in het water.

Het vliegen, dat weet zij, komt later. —

Hoewel natuur dit eerste werk dikwijls beloont.

Ja zelfs 't kopje met een kroos-kransje kroont,

Zoo wil 't Tatum haar dan ook soms niet verschoonen,

Waardoor men de onbestendigheid van een eendeleven kan

B. v. een vraatzuchtige snoek, (aantoonen ,

Springt te voorschijn uit zijn hoek.

Brengt het eendekind een bezoek,

Bijt het in de broek.

En dan, — dan gaat het beestje zoek,

-ocr page 21-

DE EEN I).

Om reden dat Tolgans de Natuurlijke geschiedenis

Een nuchter eend voor den wolf der wateren een lekker

Voor de rest, (kluifje is;

De gustibus non disputandum est,

En ook een eend doet haar best,

Bij het azen,

Snoeke-kindjes 't licht uit te blazen.

Het mannetje der eenden woender of waard,

Is vermaard,

quot;Wegens zijn krulletje op zijn staart;

Terwijl mijnheer de wilde en de makke verschillen in aard , Daar de eerste in den regel met een ega paart,

Doch de laatste denkt meer dierbare wijfjes zijn me waard, Het huwelijk geschiedt gewoonlijk in Maart,

En daar zij 't water als haar element beschouwen,

Zoo spreekt 't van zelf dat ze daarin ook trouwen,

Kortom, mannetjes eenden met hunne vrouwen Hebben zelfs liefhebberij, om er danspartijtjes in te houën, Volgens Linneus zijn ze dit echter verpligt,

Omdat ze op het land breekebeenen zijn, als of ze laboreeren

(aan jicht

En waggelen, gelijk iemand die zijn dijbeenen heeft ontwricht. Doch voegt hij er bij, zij zijn scherp van gehoor en gezigt. En 't behoort ook onder hare vermakelijke gebruiken. Te kwaken, den hals te draaijen en onder 't water te ruikenJ

17

-ocr page 22-

II !gt;: K K X 11.

Kortom,

Een eend is niet stom,

En toch vertoont zij zich bijster dom,

Ik bedoel bij een eendekooi,

Want die vindt ze dikwijls mooi,

Doch dan leit ze ook spoedig op strooi,

En krijgt dan vooreerst erg 't laad ,

Aan den kooiman, die zoo flink was bij de hand.

Om baar een rad voor de oogen te draaijen ,

Waardoor zij in't vervolg niet meer overal zal kunnen baaijen , En wat volgens haar zeggen , nog het ergste is in dit geval, Is, dat die man niet met al Kennis van het halsdraaijen schijnt te bezitten,

Want hij doet het anders, als zij het deed toen ze nog bij

(de sloot mogt zitten, En hoewel het niet in haar karakter ligt ora te vitten. Zoo noemt zij het geen Canard, maar een marteling van de Als zij door die operatie wordt gesmoord, (ergste soort. En protesteert dat het zoo niet behoort.

Uit ervaring zal het ons verder nog kunnen blijken.

Dat de woender in het kwaken voor het wijfje de vlag moet Want zij heeft de eerste brieven op dit punt, (strijken, Dewijl aan mijnheer een andere stemklavier is vergund. En nu: De mensch die niet leert denken is van slechte munt. Hij zal dan niet goed spreken, maar slechts kwaken ,

En zoo iets kan men brengen onder de misselijkste raken.

18

-ocr page 23-

DE (JANS-

(Anas unstr).

Een gans,

Heeft best kans,

Vijftig jaar te blijven leven.

Als ze namelijk niet door een ganzerover of op een and're manier

Dit is haar echter niet om het even, (komt te sneven,

Aangezien zij een natuurlijke dood.

Verre prefereert boven het sterven door lood;

Ja 't wordt volgens Cuvier zelfs bewezen,

Dat de ganzen, die manier van uitstappen sterk vrcezen.

En dewijl nu 't leven haar dierbaar is als goud,

Is er niet een ganzentroep, die er geen schildwachten op nahoudt.

Aan wie de zorg der bewaking wordt toevertrouwd,

En zij verrigten dat werk zonder fout.

Omdat ieder post een oog iu 't zeil houdt.

Bij het minste gerucht,

Zijn zij bitter in de vlugt

En beginnen bij alarm de aftogt te blazen,

Waarop 't gansche koppel de piek schuurt en dan elders gaat azen,

-ocr page 24-

D E C A N S.

Trouwens ook een makke gans rekent het altijd als fatsoen In waakzaamheid op een boerenerf voor een hond niet onder Van hier stooft zij dikwijls een kool, (te doen,

Hetgeen ook het geval was bij 't beleg van het Kapitool, Want door haar gesnater,

Viel de geheele overrompeling van de Galliërs in 't water. Een ganzebout,

Is iets waar men veel van houdt,

En een ganzevel,

Komt als men wat koortsig is, of niet wel.

Doch de ganzevoeten,

Schijnen nltijd bij den mensch te wezen moeten,

Voegt men hierbij nog 't ganzebord,

Dat voor menigeen een winteravond kort.

En de ganzenoogen bovendien,

Die men in sommige boeken kan zien,

Dan leert ons de Natuurlijke geschiedenis.

Dat er hier en daar nog al een brok van eene gans te vinden is.

Een gans zullen we moeten eeren,

Naardien we door een ander deel van haar schrapjes en hane-

(pooten hebben kunnen leeren, Waardoor we zachtjes aan van groot tot klein schrift konden En toen ^pn bed van zeegras, (avanceren ;

Of een paardeharen matras,

Nog niet in de mode was.

20

-ocr page 25-

IJ E t; A N s.

Stond ceu gans altijd boog aangeschreven,

Om dons en veêren voor bed en kussens te geven,

Docb betzij er bier en daar in pen en bed eene verandering kwam, Zeker is bet, dat men niet den roem aan baar gebraad en Waar gras staat, (eijeren ontnam.

Heeft bet een gans niet kwaad,

Doch een raensch die op matigheid geen acht slaat.

Maar immer steeds met drinken voortgaat.

Van 't vocbt dat voor de ganzen niet is gebrouwen.

Wordt beneveld en verkouwen.

Zooals de Natuurlijke geschiedenis verder vermeldt Wordt eendragt maakt magt door een vliegende ganzetroep

(practisch voorgesteld gt; Bij het klieven van de lucht in de vorm V wordt de voorste Ais zij vermoeid is door een ander afgelost, (van baar post, Eindelijk strijken ze neder en zeggen tot elkander, hier hebben

21

(we goede kost En nadat ze vooraf nog onderling het parool vernamen, Roepen ze elkander toe, smakelijk eten zamen.

O lt;v

-ocr page 26-

DE HUISMUSCH.

(Tringilla domeslic(t).

De musch is iemand,

Die eeu tuin beschouwt als luilekkerland,

En die is uitgeslapen,

Om doperwtjes weg te kapen.

Voor een musschen-verschrikker,

Slaat zij een Hinken kuitflikker.

En als ze iets vindt om te stelen,

Wil ze het aan andere collega's mèedeelen;

Zij hebben gulzige keelen.

Waarmede ze ook tsiep, tsiep kunnen kwelen;

En soms gaan ze te zamen een soort van krijgertje spelen.

Ilaar brutaliteit is zeer groot,

Zoodat ze ter naauwernood,

Wijken wil voor kruit of lood.

En of een tuinman al speelt op zijn poot,

Van toorn bleek wordt of rood

Haar antwoord is: »Ik werk voor mijn brood,quot;

-ocr page 27-

2,°, UK II UI SM U SCH.

nOok is het niet goed voor mijn digestie moet je weten,quot;

«Bij mijn ontbijt alléén insecten te eten

nWij musschen zijn een schakel in die groote keten,quot;

»Van wezens door de natuur geformeerd,quot;

sWel is waar tot dieverij gedetermineerd,quot;

«Doch het behoort ook tot ons aller postulaat,quot;

»[)at een ieder onzer gekorven diertjes doodslaat,quot;

»Een werk dat elk onzer tot je groot voordeel verstaat,quot;

«Maar omdat je niet let, hoe of het in de natuur toegaat,quot;

«En in hoogen graad,quot;

«Laboreert aan eigenbaat,quot;

«Zoo komt het, dat je ons ten onregte haat.quot;

Een musch heeft het in schoonmaaktijd kwaad.

Als hospita 't nest uitgooijen laat.

Dat zooals die zegt voor aan de straat,

Zoo min past als een tang op een varken staat,

Dan zit een musch met een droevig gelaat;

Onrustig te treuren,

Omdat men haar kleintjes zoo wreed van 'thart kan scheuren; Doch daar er verschil is in humeuren,

Zoo kan het ook gebeuren,

Dat een musch een juffer bemint, die nog niet is getrouwd, Die 't namelijk als eene groote pligt van liefde beschouwt Om het beestje op broodkruimmeltjes te tracteren Of'took wel voor 'traam, op een aardappeltje laat dineren,

2*

-ocr page 28-

D E HUISMUSCH.

Dan hebben allebei bijster veel schik.

De juffer door haar liefdegevend ik,

De musch met haar pik, pik,

En beide wisselen menigen blik. —

Daar een musch niet mooi fluit,

■Is het om die reden, dat men ze niet ligt opsluit,

Doch bij gebrek aan kooi en nachtegalen,

Moet soms een musch in een stoof het gelag betalen,

Want een kinderhand is ligt gevuld weet men te verhalen,

Doch de Sophia-Vereeniging rekent 't onder de schandalen,

Als men uit liefde voor een kind,

Een touwtje aan de poot van het diertje bindt,

Dan vladdert het op en nêer,

Doet ïich geweldig zeer,

Verliest veer op veer,

En eindelijk kan het niet meer,

Zoo krijgt het van leer.

Totdat vriend Hein aan die marteling een einde komt maken. Of de loerende kat het verscheurt in haar kaken. —

Zij heeft zelden abuis,

Haar kluis,

Te bouwen aan een huis,

En ooijevaars,

En metselaars,

Beschouwt ze om dus te zeggen

u

-ocr page 29-

de huis m u s c ir.

Als wezens, die voor liaar de fundamenten leggen. Een musch

Is bang voor een elzebusch En volgens Lavater Ziet hij graag een kat of kater,

Verdrinken in het water.

's Winters zoekt zij haar fortuin bij bergen en schuren Zit dikwerf te wachten en te turen,

Op het kippenmaal,

Of loert ook wel op de kliekjes van bord en schaal,

Die de meid met het waschwater weg laat spoelen.

Zij zal eerder honger dan kou gevoelen,

En om zich te reinigen en te verkoelen,

Neemt zij als er geen water is bij de hand

Maar doodeenvoudig een bad van zand. —

De natuurlijke geschiedenis.

Leert dat een musch geen kieskaauwer is,

Want krijgt ze éénmaal do mot,

Van het overschot,

Eener kinderdot,

Dan beschouwt ze dit als een Zondagspot;

Na haar dood heeft ze soms een bijzonder lot,

Wel te verstaan,

Als ze bij een poelier voor een vink door moet gaan, Dit scheelt haar niet, want dan is ze toch naar de maan.

25

-ocr page 30-

1) E 11 U I S M U S C II.

Of musschen ook aan de pip onderhevig zijn,

En of ze bij die ziekte hebben veel pijn,

Dit is een zaak, die men nog moet onderzoeken,

Men vindt er niets van in de annales der geneeskundige boeken.

-ocr page 31-

DE MOL.

(l'aljia Europoea.)

De mol in 't latijn Talpa,

Doet ons denken aan do molsla,

't Is een lastige passagier,

Kn voorwaar geen pleizier,

Voor een hovenier,

Als hij in voorjaarstijd,

Loopgraven door de!.bedden snijdt.

En den boel ten onderste boven smijt.

Waardoor menig slaaiplantje lijdt. —

Doch als een mol zoo op den bezem rijdt.

Met het maken van hoopen en gangen,

Kan zijn leven dra aan een zijden draadje hangen

En gaanw is het uit met zijn liedje van verlangen.

Want een burgerman,

Zegt, «Ik weet er alles van,quot;

»Als ik hem snappen kan,quot;

«Dan moet hij er dadelijk an,''

pik zal hem met de spaai een wip geven,quot;

-ocr page 32-

DE M O r..

kEu dan een slag op kop of nek, dat is me om 't even.quot;

ïrouwens het is zeker en gewis,

Als een mol gehold is,

Dat hij dra gemold is

En zijn bloed spoedig gesloU is.

Waar is gemest,

Heeft 't een mol doorgaans best.

Doch op schralen grond.

Maakt hij het niet erg bout.

En blijft niet lang gezond,

Want hij vindt er geen engerlingen, slakken of pieren, Om aan zijn vraatzucht bot te vieren,

En in zoo'n mager oord

Kan hij niet zoo vet als een mol worden, zooals 't behoort.

Echter moet hij overal erg sloven ,

Eu als men de natuurlyke geschiedenis mag gelooven,

Is het een feit, dat volkomen waar is,

Dat een mol daags meer eet, dan hij zwaar is.

Terstond flaauw wordt en naar is,

Als zijn eten op zijn tijd niet klaar is,

Enfin hongersnood verwekt een oorlog die vol gevaar is.

Want als ze geen voedsel meer kunnen vinden,

Gaan /.e elkaar maar doodeenvoudig verslinden ,

Een schranspartij, die hnn goed voldoet.

Want honger maakt raauwe boonen zoet,

igt;8

-ocr page 33-

DE MO l.

En zooals de mollen ook gelooven,

Honger is een scherp zwaard daarenboven. —

Zijn gezigt,

Is voor weinig licht,

Ingerigt,

Doch hij geeft ook blijken,

Overdag goed te kunnen kijken;

En als men 't dus op den keeper beschouwt,

Ziet men dat het spreekwoord, zoo blind als een mol, geen

Een mol heeft een kleine staart, (steek houdt.

Want een groote was hem niets waard,

Daar hij, zooals de koeijen.

Zich met vliegen slaan, niet hoeft te vermoeijen;

Doch met zijn bewegelijken snuit ,

Voert hij veel uit,

Want een steenharde kluit.

Die hem in zijn loopbaan stuit,

Werpt hij flink omhoog, of vooruit.

En voegt men daarbij nog een paar fiksche handen,

Dan ziet men dat hij goed, tot zijn doel kan aanlanden.

Doch bij is ook een vrind,

Van het spreekwoord, »De aanhouder wint.

Vervolgens munt een mol uit,

Door zijn fluweel zachte huid,

Eu wat nog al iets beduidt,

29

-ocr page 34-

!) U H O L.

Is, al komt sinjeur uit een kuil,

Zoo is hij nooit vuil.

Doch altijd proper en net.,

Ia een zwart toilet Zonder kreuk of smet. —

De natuur heeft hem geen ooren aan zijn hoofd gezet,

Want het was te vreezen

Dat ze gaauw verstopt zouden wezen ,

Echter slaat hij niet ligt den bal mis,

Hetgeen ook met zijn reuk het geval is.

Als een dooije mol in een tuin ligt, onbegraven,

Dan komen er dikwijls doodgravers aandraven.

En zonder veel ceremonieel,

Valt hem dan een begravenis ten deel.

Indien er iets op zijn graf moest staan,

Voor de diensten den lande gedaan.

Zou het zijn: hij had talent van draineren en genie om pieren Veenmollen, gelijk men ziet, (dood te slaan.

Schryven bun naam net als hij, doch familie is het niet.

30

-ocr page 35-

DE E L F T-

{Clupea alosa.)

De elft,

Is een voorwerp, dat men uit 't water delft,

Is er onweer in Maart,

Dan vat men hem vroeg bij den staart,

En wordt hij veel gevangen,

Zoo zegt men; Er zullen veel kersen aan de booraen hangen.—

Cu vier geeft een juiste verklaring,

Dat de elft een lid is van de familie clupea of haring.

En een ieder kan zich vergewissen,

Dat hij behoort onder de weekvinnige visschen,

Hij heeft een instinctmatige trek,

Om op een bepaalden tijd een reisje te doen in Maas, Waal

Maar ook in andere groote rivieren, (of Lek,

Gaan ze te zamen rondzwieren,

Doch van zoo'n trekkende karavaan.

Loopt menigen makker tegen de lamp aan,

Die onder 't zwemmen ,

Niet gelet heeft op de voetangels cn klemmen, —

-ocr page 36-

D K ELFT.

Door het opgetrokken net,

Dat uit was gezet,

Ligt een elft dra op het doodsbed,

Aangezien het is een vaste wet,

Dat elften buiten water spoedig pier dood zijn ,

En bleeke kieuwen krijgen die anders rood zijn.

Karpers toch en aaien,

Behoeven op die wijs, niet zoo gaauw den tol der natuur te

De elft is of hom of kuit, (betalen.

De eerste munt boven de laatste uit,

En als men ze te koop rondkruit.

Hoort men een schreeuwend geluid.

Te weten: Elf is geen twaalf en twaalf is geen elf,

Dat is maar een straatdeuntje, dat spreekt van zelf,

En moet slechts strekken ,

Om de aandacht van 't publiek op (e wekken.

Aaltje de zuinige keukemeid,

Leert dat elft op verschillende wijze wordt toebereid,

En als ik 't haar na wou zeggen,

Zou het zijn: kooken, rooken, stoven, bakken en in 't zuur

(leggen.

Verder wordt door de natuurlijke geschiedenis vermeld.

Dat hij door de liefhebbers op hoogen prijs wordt gesteld, Anderen daarentegen zeggen; een elft is danig Vet, magtig, alias tranig.

32

-ocr page 37-

DE ELFT.

Men zou nog kunnen mededeelen,

Een elft laat zich door muzikale toonen lokken of streelen, En menigen visscher meent veel elft te kunnen vangen,

Als hij klokjes of schelletjes boven de netten laat hangen, ïen slotte, komt er elft in het land,

Dan zegt men niet, zooals van haring, docters aan een kant, Eet dus van elft maar niet te veel,

En pas op de graten in de keel.

33

-ocr page 38-

DE VINK.

(Fringilla coelebs).

Een vink, naar zijn aard,

Begint gewoonlijk te slaan in Maart,

Liefst in een boomgaard.

Of in iepen en linden,

Die men bij een boeren hofstee kan vinden;

Soms slaat hij in Januarij voluit,

Doch dan is hij blind, zit in een kooi en kwam uit de muit.

Een goede vink ,

Slaat gewoonlijk flink,

Want men vindt ook breekebeenen,

Om de eenvoudige reden, dat de natuur verschillende gaven wil Enfin men hoort gaarne hem , (verkenen.

Die bekend is door den slag van hollereselem in didelem,

Doch de Heeren Tjiplem en Jaglem zijn niet erg gezocht. En de vogelaars noemen soortgelijke vinken maar bogt. Een vink bouwt een aardige woning.

Waarin hij meer schik heeft dan in 't paleis van een koning, Het huisje dat beschut is tegen wind en regen,

-ocr page 39-

tl K V INK.

Wordt door een dos van bladeren omringd allerwegen

En de frissche buitenlucht stroomt de bewoners tegen ,

De vinken kennen de ongemakken van een menschenhuis niet,

En ze hebben dan ook nimmer van rookwalm, muizen of muggen

Ze behoeven in dat hooge prieel daar buiten, (verdriet,

Geen vensters te grendelen, noch deuren te sluiten,

Ze hooren als ze willen de vogelkens fluiten ;

En 's morgens vroeg als ze de oogen opendoen,

Straalt het licht hun tegen door een geurig groen ;

quot;Voegt men hier nog bij dat een vinkenpaar,

Met zuivere liefde trad voor het echtaltaar

En dat beide veel houden van elkaar,

Geen menschelijke zorgen hebben te torschen,

In één woord, de boeren maar laten dorschen,

Dan heeft dit allen schijn,

Dat hier voor beiden een leventje zou zijn,

Van rozengeur en maneschijn,

Zoo denkt welligt een jeugdig maagdelijn,

Misgedacht! Mijnheer vink heeft dikwijls chagrijn,

Cupido stortte in zijn hart een doodend venijn,

Sinjeur vink toch is iemand,

Die dikwerf krijgt 't land,

Door jaloersheid, die hem overmant,

Die dan op 't punt van verstand,

Een groote nul is, een niemand.

-ocr page 40-

DE VINK.

In zoo groote mate is hij daarmee vervuld,

Dat hij geen buurman vink in zijn nabijheid duldt,

Krijgt hij toch een collega in het oog.

Dan vliegt hij naar hem toe als een pijl uit een boog,

Is woedend van nijd,

Bijt, schopt en slaat in den strijd.

Totdat één der vinkridders in het stof bijt.

Of de plaat poetst, na verloop van tijd;

Een blaauw oog, is voor een vink maar een kleinigheid.

Wat erger is, zooals de vogelaar zeit.

Hij raakt door zijn jaloersheid.

Menigmaal zijn persoonlijke vrijheid kwijt,

Als hij door partijvink, pop en lijmgarden om den tuin wordt

Verder weet de natuurlijke geschiedenis u te verhalen, (geleid.

Dat al moet mijnheer vink in een kooi het gelag betalen,

Het weeuwtje over zijn gemis niet lang zal malen.

Zij toont weinig smart.

En beoefent de spreuk, mit het oog, uit het hart,quot;

Ze geeft daarom nooit een blaauwe scheen,

En zegt bij een nieuw bezoek niet, ga heen,

En alle vinkenweeuwtjes hebben dit met elkander gemeen,

Dat ze dra trouwen, en denken wat is één vink toch alleen.

Blinde vinken

Kunnen in een kooi goed eten vinden en drinken 't Zij 's morgens of in een avonduur,

-ocr page 41-

DC VINK.

Trouwens de gewoonte is de tweede natuur.

Het volk spreekt nog van andere vinken,

Doch dat zijn zespooters met twee sprieten die bloed drinken.

37

3

-ocr page 42-

DESPREEUW.

(Sturnm vul'jarxi).

De spreeuw, sturnus vulgaris,

Is een wezen dat van zessen klaar is,

Om kersen te stelen,

En bruiaal, zooals de teerder U wil raededeelen,

Want, zegt liij, te vuur en te zwaard.

Moet men Uijven gepsen en boksen in den boomgaard,

Kan men de schoenen maar aantrekken en loopen als een paard,

Wil men niet rekenen buiten den waard.—

Volgens Buffon,

Is daarom kersendief zijn epittehon,

Toen hij als embryon.

Nog niets zien kon,

Van het licht der zon ,

En een blaauw- groene schaal hem insloot,

Werd hij allengskens groot.

Door de koesterende warmte, die hij van zijn moeder genootii Nabij een dakpan of goot.

Doch to«a 't hulsel hein geen ruimte meer genoeg aanbood,

-ocr page 43-

:J(J UK SIMiKEUW.

En zoodanig een leventje hem verdroot,

Gaf hij met zijn snavel of poot

Een stoot.......

De wand brak en naar beboeren,

Werd daarop een nuchter spreeuwenkind geboren,

Ik geloof echter dat niemand van u,

Bij de beschouwing van zoodanig individu.

Zeggen zal, wat een pracht zie ik nu,

Geen harmonie toch van vorm en deelen.

Zullen ia dit geval uw schoonheidsgevoel kunnen streelen ,

Zoo'n spreeuwenkind,

Is een dag of wat blind,

En zonder bewijs van veer,

Dikbuikig en teer,

Hangen de magere beentjes bij hem neêr.

En de ouders zijn druk in de weer,

Om de kleuters, (want er zyn er meer,)

Daags menigkeer,

Volgens de gezondheidsleer.

Het noodige voedsel te geven, en wtl zonder morren, Te weten: piertjes, muggenschenkels, of lendenstukken van De kleine groeit met het uur, (vliegen en torren.

En moederspreeuw behoeft niet te klagen bij een buur.

Mijn kindje heeft 't koperzuur.

Noch datuwworm en stuipjes vindt men bij de jonge spreeuwen,

3*

-ocr page 44-

T) K S I' I! K K U \V.

En wat het mooiste is, ze slapen 's nachts goed door zonder Kortom , te schreeuwen;

De beentjes groeijen niet krom,

De kinderdagen zijn by een spreeuw snel om,

En is hij volwassen.

Dan heeft hij alle eigenschappen, die aan een spreeuw passen ; — Zijn gefluit of gekweel.

Niet sentimenteel,

Geschiedt met een ferme borst en keel,

Gedost in zwart-paars-goud-groen fluweel,

En behalve zijn muziek, die ons kan amuseren ,

Boeit ons zijn gave van te gesticuleren,

En het declameren.

Waaruit men nog wel iets kan leeren;

Immers als hij bezig is met dat werk,

Daar buiten op een kerk,

Is het als of hij ons toeroept, als hij op die hoogte staat, Weest altijd een Jan cordaat,

Verruimt uw gezigtskring, zorgt dat ge de dingen niet beperkt

gadeslaat,

DompeU u in een luchtbad, wascht uw longen, 'tis voor het Zoo'n taal, leven probaat,

Is waarlijk liberaal,

Ook wordt er bewezen,

Dat binnen de muren dikwerf een andere les wordt voorgelezen. —

40

-ocr page 45-

I» fi S 1' II E E L' Vi

De spreeuw geeft ons een aardige blijk,

Dat hij ervaren is in de jagtpraktijk,

Want om zich niet veel te vermoeijen,

Houdt hij er speurhonden op na, beter bekend onder den naam

Die drijven inde wei de wormpjes naar hem toe, (van koeijen .

En daarsm heeft een spreeuw groot respect voor een koe.

Geen wonder dat de oude luitjes er op staan,

Dat hun kinderen gaauw mede op de jagtpartij gaan,

Wel kijken in 't begin de jeugdige jagers 't groote beest scru-

Doch pa en moe , (puleus aan,

Zeggen ieder op hun beurt, »Je ziet maar toe,quot;

«Hoe of ik het doe,quot;

quot;Niets zal je hinderen

»Me lieve kinderen,quot;

»Komt hier,quot;

•Geneert je geen zier,quot;

eDaar ligt een pier,quot;

«Naast dat toterbloemken, bij die grasspier En mei een zwier,

Loopen ze nu dra onder de 4 maag en langs de pooten henen, Zonder dat ze getrapt worden op hun teeneu ,

Krijgen wat ze meenen,

En op die jagt,

Worden er dan veel creatuurtjes om zeep gebragt. Het torenhaantje is hem lief,

-ocr page 46-

DE S ril EK UW.

Daar heeft hij een schoon vogelperspectief,

Daar op dat haantje, dat zoo mooi kan blinken.

Houdt hij een concert met zijn makkers als de zon gaat zinken; Want vrolijk is de spreeuw,

Hij stoort zich niet aan Aprilsche sneeuw,

Zijn hoopvol gemoed profileert van de daken,

Dat de boomgaard zich dra kleeden zal in een ander wit laken , Dan zullen de kinderen zich met meizoetjes en pinksterbloemen

(vermaken gt;

In het zonnetje zal de herstellende op de been geraken. En den blos van gezondheid wéér terugkrijgen op de kaken; De meidoorn zal bloeijen,

Gras zal er groeijen,

De lainmekens zullen stoeijen;

En ossen en koeijen,

Ontslagen van hunne boeijen.

Zal men niet meer in den stal hooren loeijen;

Weg dan met kagchels die broeijen, gloeijen ,

En soms broeken verschroeijen !

Is dit nu zoo ,

Dan is de spreeuw een andere Don Antonio Magino.

Zooals de natuurlijke geschiedenis ons verder vermeldt,

Is er onder zijn geslacht nog wel ééns een dappere held; iunners volgens Martinet,

Heeft een spreeuw zich ééns ferm tegen een kat verzet;

42

-ocr page 47-

DE SP K EE UW.

'i Was te Buiksloot, »

Waar de kat in den strijd vlood ,

Doch de spreeuw was door zijn wonden dra dood ,

En nu mogen de spreeuwen,

Hem beschouwen als Reinier Claassens onder de waterleeuwen. Ten slotte: 't Wijfje en mannetje verschillen veel,

Bij het eerste is de bek graauw, bij het laatste geel.

4:?

-ocr page 48-

DE BLOEDZUIGER.

{Hirwlo medicinalis),

Een bloedzuiger in 't Latijn hirudo,

Kan meer mensohenbloed opdrinken dan een vloo,

Ep. men heeft hem daarom uit willen kiezen,

Als er sprake was, dat de mensch wat van dat vocht moest

By zoo'n operatie ziet men graag, (verliezen.

Dat mijnheer opzwelt of krijgt een volle maag,

Want hoewel menschenbloed

Een bloedzuiger immer goeddoet,

Zoo wil hij er soms zijn kop niet voor buigen

Om een aanval te doen en door te zuigen.

Aangezien hij op sommige punten zeer precies is,

Dat wil zeggen voor al wat vuil en vies is,

En hieruit volgt dat hy er wel voor zal passen,

Om in een menschenhuid te bijten, die niet dikwerf wordt

Een bloedzuiger is verder een van die dieren, {gewasschen.

Die de Natuur op den rug met 6 oranje-bruine streepen heeft

Van achteren aan zijn lijf, (willen versieren,

Braagt hij ««n briede ichyf,

-ocr page 49-

ur: li i; o K ii / Iquot; 11; K K

Een orgaan,

Om zich vast te hechten, te kruipen en met zijn kop in de

Van voren , (hoogte te staan.

Heeft hij de machine om de huid van den mensch te doorboren,

Dat uit een 3-to/ kaken met 180 tanden bestaat,

En een scherp werktuig is, dat er goed door heengaat.—

Zyn ligchaam,

Stellen 100 ringen tezaara,

Hij bezit gevoel en is tot proeven bekwaam,

Want een bloedzuiger houdt

Meer van suiker dan van zout,

En hij heeft in die keuze nimmer fout.

Opdat hij ook goed zou kunnen zien.

Gaf de Natuur hem bovendien,

Oogen ten getale van tien.

Die hij als hij drinkt niet als een haan toe wil sluiten,

Waardoor hij niet zeggen wil, ik ken het van buiten

Zooals men toch volgens den Schoolmeester zal mogen besluiten. —

Wegens zijn bijzonderen aard,

Is hij reeds meer dan 20 eeuwen vermaard;

En Galenus, en meer van die oudeHeeren,

Hebben hem in hun tijd, zeer willen respecteren;

Doch alles verandert, en waar vroeger een bloedzuiger aange-

Laat men hem nu maar rondzwemmen in't j/ös, (wezen wa».

Een kruipendt

ft

-ocr page 50-

DE f. 1.0 11) 7. IJ 1G E R.

En bioeddruipende

Bloedzuiger heeft een eigenaardige pas,

Eu geneert zich niet zelfs onder een beddelaken.

Als hij kans heeft een wandeling te maken,

Doch dan is de mensch ook weldra gezind,

Om ten opzigte van onzen vrind,

In praktijk te brengen, die zoekt die vindt,

Tot genoegen van hem, of haar die op het bed ligt, En dubbel tevreden is, dat hij zijn pligt.

Op de plaats der huid, waar het noodig was heeft verrigt. Ten slotte:

De internationalen,

Weten u nog van een ander soort van bloedzuigers veel te Dit heeft betrekking op werkloon en kapitalen , (verhalen , Ze willen onder die voorwerpen zoodanige wezens begrypen, Die zooals ze zeggen, hun de keel toeknijpen.

-ocr page 51-

DE Dim.

(Columla lima).

Een duif,

Is voor een sperwer een lekkere kluif,

En goed gebraden.

Zal de mensch haar ook niet versmaden ;

Doch zoo men aan iemand, die ferm eten kan, vroeg,

Je hebt zeker aan een duif niet genoeg,

Dan zou hij zeggen, neen stuk of vijf

»Gaan er met gemak in mijn lijf,quot;

Ook dien je daarbij te weten,

Dat om smakelijk gebraden duiven te eten,

Appelmoes en de noodige saus niet mag worden vergeten.

Tevens moeten het jonge duiven zijn, wel te verstaan,

Want ouden zijn taai, en daar is niet veel aan.

De duif is of wild of tam,

En de eerste is het, die vroeger op aarde kwam,

't Was in den tijd, toen er nog geen duiventillen waren, En alvus van duiven nog niet dienen kon voor de groei van

(baard cn haren,

-ocr page 52-

D K I) IJ I l'

Duivenmelkers waren toen als de onbekende X of Z, En ploerten schoten nog niet onder een andermans duiven met Dit schijnt nu geoorloofd onder een nieuwere wet, (pret, Aan hun die quot;'t geweten wat uit hebben gezet,

Doch wier oogen dikwerf schuilen onder den rand van den hoed

(of de pet. —

In dien tijd, toen de tamme duif nog niet was geboren. Droegen de dametjes nog geen gouden duifjes in de ooren , Op 't onrustige hartje prijkte tevens niet mede.

Het lieve duifje en broche, als symbool van de vrede,

Maar alles verandert, en de tamme duif.

Staat nu voor 'tbakje te eten, als een paard voor de ruif, Zoolang men echter geen purpere druif,

Van een wilgenboom kan lezen.

Zullen er wilde duiven en wilde menschen wezen ,

Hetgeen thans in een groote stad op een kermisnacht kan Onder de duiven die werden beroemd, (worden bewezen. Kan in de eerste plaats die van de groote watervloed worden

(genoemd,

Zij was de bodinne des vredes, die met een olijftak wou komen , Doch voor de derde maal los, heeft men niets meer van haar

(vernomen,

Geen wonder, want zij kon nu weer 't nestje bouwen in een

(van de boomen,

L'it wat twijgjes, die zij van den droogen grond had opgenomen.

4-8

-ocr page 53-

II K I) U 1 t'.

Het duifje van Anacreon,

Was een lief diertje, dat goed babbelen kon,

Ook was dit bij de pinken.

Om een dansje te maken en wijn te drinken,

Bovendien had de dichter van dit beestje veel pleizier,

Want het bezorgde hem de brieven en 's nachts bewaakte het

No. 3 waarover we nu spreken, (zijn lier.

Was Mahomed's duif, die hem hielp in 't preeken,

Om geloof te krijgen bij zijne leeken; —

Bij zijne theologische verklaring,

Gaf toch, volgens zijn zeggen, de duif aan hem eene bijzondere

(openbaring,

Wel vloog het diertje naar hem toe, als hij hield een speech, Maar van een revelatie bestond natuurlijk niets.

De duif was geleerd, uit zijn oor te pikken wat duivenboonen

(of graan,

En de beste plaats hiervoor was op een vaa zijn schouders te

Op zijn neus immers zou 't moeijelijk gaan; (staan ,

Kortom de gemeente keek de vertooning met groote oogen aan,

Geloofde en was door 't mirakel voldaan.

Ja, scheen zelfs buitengewoon te zijn gesticht,

Hetgeen men zien kon aan ieders gezigt;

Een duif rekent het echter tot pligt.

Zooals men uit de Natuurlijke geschiedenis kan leeren,

Om tegen het Mahomedaansche huwelijks-begrip te protestceren,

49

-ocr page 54-

DE DUIF.

Daarom neemt een duif slechts eene levensgezellin tot vrouw En als er sprake is van reine liefde en huwelijkstrouw, Dan schijnt men daarvoor 't beeld van een paar duifjes te be Die in een schaduwrijke linde te zamen vertoeven, (hoeven En te midden van rozengeur en maneschijn,

Uitermate zeer gelukkig zijn,

Enfin,

Het kan gebeuren ,

Dat menschen na die geur en na dat licht treuren,

Doch een duif heeft men nog nooit een tijger zien verscheuren Ook neemt men aan dat haar gemoed van zachtheid vol is, Hetgeen reeds Horatius uitdrukte door 't woord mollit. No. 4 was iemand.

Bijzonder galant,

Die een deftige vergadering hielp uit den brand,

Toen er geen olie was bij de hand,

Waarmee mijnheer Clovis moest worden ingewreven.

Of gezalfd, dat is om 't even,

Die duif nu kwam met een fleschje aanzweven,

En ze verwierf zich niet weinig glorie.

Als men bemerkte, dat dit gevuld was met de gewenschte olie. Dit is een historie,

Die mystieken niet ligt verliezert uit hun memorie,

Maar waarover rationalisten,

Ni«t ligt te zamen zullen twisten.

50

-ocr page 55-

I) E U LM

Duif no. 5,

Houdt in den sterrenhemel haar Terblijf,

Zij vond,

Haar geboortegrond,

Nabij een haas en een hond,

Doch er moesten eeuwen verloopen,

Voor Mr. Roger haar heeft willen doopen.

Uit de Natuurlijke geschiedenis kan ons blijken,

Dat er duiven zijn, die op menschen gelijken,

't Is b. v. de kropper, waarbij men een overeenkomst vindt.

Van een persoon, die opgeblazen is door wind,

Raadsheeren zijn die deftige aristocraten.

Die zich, met al wat liberaal is, niet inlaten,

En alle vooruitgang haten ;

Paauwstaarten zijn aan die dames gelijk,

Die hun japonnen niet laten sleepen door 't slijk,

En het tortelduifje in de kooi,

Geeft ons een mooi,

Allooi,

Van een babbelend wijfje, dat dra prikkelbaar is en boos, Als men zegt, Je duif helpt niets tegen je roos.

Ten slotte :

Hoogvliegers en tuimelaars zijn er altijd geweest,

Zooals men uit de geschiedenis van Icarus leest.

-ocr page 56-

DE EZEL

{JEquus asinus).

Een ezel is iemand,

Die zich ono» laat noemen in Griekenland,

En die hier bij den burgerlijken stand,

Van wege zijn signalement

Ook als mijnheer graauwtje of langoor is bekend.

Buiten zijn weten,

Wordt hij voor dom versleten,

En domme menschen worden ezels geheeten ;

Men mag echter niet vergeten,

Dat er onder die 4-voetigc ezels, geen,

Zich tweemaal zal stooten aan denzelfden steen,

En hij is op dit punt dus geon breekebeeu.

De Natuurlijke geschiedenis,

Leert dat er onder de bimana menigeen dom is ,

En zoo men domme menschen en ezels moest tellen in ieder

(dorp of stad,

Dan is het zeker dat men meer ran de eerste dan van de ^jn I-A, I-A, of stemgeluid, (laatste had.

-ocr page 57-

DE EÜEL-

Munt niet in buvalliglieid uit ,

En toch is dat gebalk van een ezel,

Nog verre te prefereren dan de praat van een mystieken kwezel. Onder zijne eigenschappen worden ook begrepen,

Op rug en schouders do zoogenaamde aalstrepen.

Waarvan de eene zich met de andere verbindt En waardoor men het sijmbool van ezels aardsche loopbaan vindt. Zijn lange ooren,

Kim hij laten balanceren, zijwaarts, naar achteren en voren,

Natuurlijk dat zoo'n figuur niet mooi bij een mensch moet staan,

Althans koning Midas had er 'tland aan,

Toen hij zoodanig cadeau,

Gekregen had van Apollo;

Een ezel hoort gaarne, ho, ho,

Doch met vort, vort, is dit niet zoo,

En wat betreft een por of een stoot,

Daar heeft hij een broer aan dood.

Trouwens een ezel moet soms nog al hard werken en sjouwen

En wordt verhapzakt, dat het bijna niet is om uit te houën,

Evenwel, blijft hij zich onderscheiden door een geduldig tem-

Is in den regel tevreden, en met slecht voedsel content, (perament,

Wclligt denkt hij aan 't bizakken komt éénmaal toch een end ,

Wat helpt 'tme toch al het chagrijn.

Er moeten immers zoowel martelaars als apostelen zijn ;

Doch hoewel een ezel van nature goed is

é

53

-ocr page 58-

DE E Z E ï-

Zoo wordt hij koppig en boos, als men hem te veel gebruikt

(voor een voetwisch.

Ten slotte:

Muildieren en muilezels hebben met hem een familie-relatie, Doch omdat ze te groot in de wereld zijn houden ze met hem Schilders houden er van om met ezels om te gaan, (geen conversatie. Doch dat zijn voorwerpen, die op 3 pooten staan.

54

-ocr page 59-

DE SNÜEK.

(JEsov lucius).

De snoek,

Staat als de wolf der wat'ren te boek,

En voor zijn tijdverdrijf,

Staat hij er uren lang stok stijf,

Waardoor men zou denken, hij heeft niet veel om 't lijf;

Doch volgens de natuurlijke geschiedenis,

Is dit denkbeeld geheel en al mis,

Want zoodra de druiloor.

Een lekker hapje krijgt in het spoor,

Dan gaat het er van door.

Sinjeur Esox lucius,

Wordt de vliegende Mercurius

Een wezen dat bij de pinken is,

Waar wat te eten en te drinken is. —

't Is een binnenvetter.

Die niet slechts naar de letter ,

Maar in de praktijk van het leven,

Het uitmuntend voorbeeld wil geven,

4*

-ocr page 60-

DE SNOEK

Dat ïiij excellent,

Het spreekwoord : «haast u langzaam kent

Een snoek heeft een kop die plat is,

En houdt bijzonder veel van katvisch.

Doch waar een kat meermalen overdoet op een diné„

Dat neemt die gulzigaard in één slok mêe,

Trouwens in zijn muil,

Houden eich meer dan 700 tanden schuil,

Altijd mooi wit en nooit vuil;

Vooraan ,

Heeft hij 4 neusgaten staan,

En van achteren draagt hij een staart.

Dien hij stuurt in zijn vaart,

Van zoodanig een snee,

Als de nieuwerwetsche bef van een dominc.

In een sloot

Waar een snoek ligt zijn neus stoot,

Wordt hij zelden groot.

Ook zijn grootmoeder was er gaauw dood,.

Die tegen haar verlangen

In een strik was blijven hangen.

De kuil en de koperdraad,

Zijn voor ons een groot kwaad,

Zegt snoekjemaat;

Doch die praat.

56

-ocr page 61-

HES N O K quot;Iv

Ceeft weinig baat,

Want door het menschelijk vernuft Wordt een snoek overbluft. —

In een kil of wiel,

Wordt een snoek wel ééns een oude ziel,

En snoeken die daar willen trouwen

Kunnen er de gouden bruiloft houën,

Zooals de fabel zeit,

Zegt ega snoek bij die gelegenheid,

(Want ze is om een praatje verlegen,)

Wat een zegen,

Hebben we toch gekregen!

Maar mijnheer snoek

Wordt op dat gezegde, zoo bleek als een doek.

Waarop hij dieper schuilt in zijn hoek,

En antwoordt: van dat ding van een zegen,

Had ik liever dat je thans hadt gezwegen,

Je weet immors dat dat woord,

Terstond mijn humeur stoort.

Enz.

We dienen op den ouden dag nu bijzonder te zorgen ,

Dat dat machine ons niet brengt tusschen hangen en worgen.

Goede morgen!!

En het snoekenpaar,

Koert dan wéér aan een and're snaar

57

-ocr page 62-

DE SNOEK.

Eu pakt een slokje klaar;

Het is waar,

Dat een snoek kan worden 100 jaar,

En wel 15 kilo zwaar,

Boch het is een canard,

Dat die oude luitjes toertjes of pruiken.

Uit mos gefabriceerd, tegen de kou zouden gebruiken. —

Iemand die in hengelen is gepromoveerd,

Zegt dat een snoek te vangen bijzonder amuseert,

Want al verslgt,

Hij ook nog zooveel tijd,

Voor dat een snoek goed doorbijt,

Zoo noemt hij het toch één van de pleizierigste dingen,

Doch de natuurlijke geschiedenis zegt, er zijn geen regels zonder

En voegt er nog bij, (uitzonderingen

Ieder vischt op zijn getij,

Doch wie zal er naar verlangen?

's Winters een snoek te vangen —

Als: klets, plas, druipnat, en de kegels dra aan de haren

En wien men dan, als een snoek zoo koud, (hangen.

Nog wil uitlagchen, of voor den gek houdt. —

Als men een snoek vangen mag,

Dan slaat men wel ééns twee vliegen in een slag;

Zoo'n geval,

Is niet met al,

58

-ocr page 63-

DE SNOEK.

En men gooit no. 2 maar doodeenvoudig bij den afval.

Doch hoe viesneuzig zal de keukenmeid kijken,

Als er lijken,

Van een kikvorsch of waterrat ,

Een muis of pad,

Een nuchtere kat,

Die men tot baaijen gedwongen had.

Ja al niet wat.

Door de keizerssneê uit de schuilhoeken,

Voor den dag komen bij de snoeken,

Geen wonder dat het alsdan bij die meid raar om haar hart is. En ze zegt dat die vieze visch van daag niet haar part is. Enfin, raakt de meid door zoo'n snoek van haar stuk, Een phijsioloog beschouwt dit als gevolg van een phijsische En hij zal met veel kennis weten te betoogen, (indruk.

Dat er een verband bestaat tusschen maag, hersenen en oogen. En gelijk een telegram snelt van Utrecht naar den Haag, Voeren hier zenuwdraden d'indruk van gezigt op de maag. Als medicament,

Was snoekenvet vroeger bekend ,

En om de kracht er van te verhoogen,

Moest men het eerst in de zon of schoorsteen laten uitdroogen,

Ook zijn kieuwblad,

Gaf men aan een mensch, die een kramp-kolijk had.

Later bleek,

51»

-ocr page 64-

DE SNOEK.

Dat ze gee.a waarde hadden in de apotheek,

En daarom kan men ze rangschikken onder die zaken ^

Die met regt vergeten raken. —

En nu: Is een snoek nog minnekes,

Dan heeft hij natuurlijk vinnekes,

En kleine snoeken noemt men pinnekes,

Een groot verschil

Zoo men den naam in 'tMaleisch hoeren wilr Want een kleine snoek heet dan Ikang katjiL Tot besluit,

Men vindt 148.000 eijeren in de kuit,

Ik moet u echter vertellen,

Dat het geduld vereischt 2e natetelkn.

-ocr page 65-

DE AAP.

(Simia Silvams).

Darwin, een Engelsche naturalist,

Die naar zijn idee meer dan andere menschen wist,

Leert ons dat het menschelijk geslacht

Uit de apen is voortgebragt.

Die transmutatie, om dat woord hier te gebruiken.

Ging zachtjes aan , en langzamer als nu uit een ei komt een kuiken, •

Of zijn stelsel nu waarheid zij of wel een logen,

Dit zullen wij hier ter plaatse thans niet betoogen;

Nogthans kan men zeggen, dat menig een knaap

Veel overeenkomst heeft met een aangekleeden aap.

En dat veel menschen in hunne manieren

Precies gelijken op deze dieren.

Overigens misgunnen wij het geloof aan een ander niet,

Die zijn afkomst in den stamboom der apen ziet,

Al was 'took, zoo hij meende, dat nog drie kwart apenbloed

Daar van nature een aap (door zijn aderen vliet.

Geen wol draagt zooals een schaap

En niet tegen de kou kan gelijk de noordpoolbeeren,

-ocr page 66-

DE AAI'.

Zoo zal niemand mij opponeren

Wanneer ik zeg, dat hij een Oostersoh klimaat

Verre prefereert boven felle vorst hier buiten op straat.

In kunsten te maken is hij een groote mijnheer

En als hij pas is in de leer

Rijdt hij op kermis te paard, ik bedoel op een hond,

Met een rood pakje aan, mutsje op, en slaat dan een front.

Maar werpt ook wel zijne begeerige oogen rond

Of hij niets te verorberen vond

En hij ruikt dan spoedig lont,

Wanneer hij iets ziet op den grond

Dat aantrekkelijk is voor zijn mond,

Bijv. een appel of een noot, naar hem toegeworpen door een jongen,

Waardoor onze sinjeur dikwerf uit het zadel is gesprongen ;

En zonder moeite zien wij dan al weer,

Dat ook bij apen de natuur gaat boven de leer.

Klimmen en klonteren kan hij beter dan een matroos,

Doch het dier maakt zich dikwijls geweldig boos

Eu beweegt dan grimmig zijne kaken.

Zoodat het geen katje is om zonder handschoenen aan te raken. Daar echter volgens de natuurlijke geschiedenis Een karaktertrek van de apen is.

Na te apen wat de menschen doen,

Zoo rekent hij driftig worden niet meer dan pligt en fatsoen.

02

-ocr page 67-

DE KIKVORSCH.

{liana esculenta).

De kikvorsch is een dier,

Dat op zijn manier.

Zooals op het ondermaansche hier,

Leeft in verdriet en pleizier.

In het springen is hij uitermate vlug,

Vooral als een ooijevaar loopt achter zijn rug,

Want die steltlooper is altijd tegen hem stug,

Even als eene jonge jufvrouw, die slapen wil, tegen een gon-

(zende en stekende mug. Lust voor zoo'n eibers luchtreis heeft hij ook niet; 't Is daarom dat hij dien vijand ontvliedt,

En, hoe op rood verzot, die kleur van zijn pooten toch niet Het is dan ook gansch niet malsch (graag ziet.

Om zoo kop over hals En dat op een manier zoo valsch.

Te komen in den krop Yan dien gulzigen slikop.

Want dc zacht om te willen blijven leven

-ocr page 68-

DE K I K V O R S C H.

Is door de Natuur Aan het creatuur,

Kikker genaamd, ook gratis gegeven.

Tegen een Franschman heeft hij mede een puist,

Omdat door hem menige kikker naar de onderwereld verhuist, En het gansche lijf kan hem beven en trillen.

Als hij bedenkt dat de Franzosen hem kunnen villen ,

Dewijl deze zoo verlekkerd zijn op zijn billen,

Die ze stoven en braden willen ;

Ja, hij zou door pure angst er van kunnen gillen.

En heeft dan 'tland nog erger dan een patient tegen asa foe-

(tida (ik bedoel duivelsdrek-pillen.) Het dient ook verder van den kikvorsch te worden gezeid , Dat hij kitteloorig is, als hij onder het mikroskoop wordt, geleid. En dan medici, die physiologic bestuderen,

In het zwemvlies zijner pooten observeren IIoc de blocdbolletjes in de vaatjes circuleren,

Of ook wel langs dien weg experimenteren Om verschijnselen van inilammatie te constateren.

Hij houdt echter die studie voor niets dar. louter hem te tonrmen-Vooral als die naar waarheid zoekende heeren (teren,

Hem bovendien nog willen dissequeren.

Om van slijmvlies en zenuwprtcparaatjes te formeren ,

Waaruit ze veel dingen kunnen leeren.

Bijv, Dr, Galvani leerde ons hierdoor latev bet telegraphereu,

-ocr page 69-

DE KIKVORSCH.

Waarom hij ten sterkste tegen deze Geschichte blijft protesteren.

Uit dit protest van hem kan worden afgeleid,

Dat zelfs koudbloedigheid,

En dit is een allerbelangrijkst feit,

Kan bezitten eene tegenstrevende kitteloorigheid.

Gaan we onzen sinjeur verder beschouwen,

Zoo zien wij, dat hij een afkeer heeft van een nestje te bouwen,

Ik bedoel hier uit veertjes of uit wat stroo.

Enfin hij leeft maar sub divo,

En is vroeg of laat,

Te water of op straat.

Hierbij voegt nog de natuurlijke geschiedenis,

Dat hij 's winters zeer slaperig is;

Dan kan hij uitermate lang slapen

Zoo dat een mensch hem daarin niet na kan apen.

Als hij in 't voorjaar de slaap uit zijn kijkers strykt,

En daardoor goed uit zijn oogen kijkt,

Dan krijgt hij (dat spreekt van zelf) een vrouwtje dat hem lijkt,

En het is een groot comfort voor die dieren.

Zoo maar to kunnen trouwen zonder de pampieren.

[let wijfje legt eijeren, en wel zeer veel.

Zoo althans dit nummer een huishen viel ten deel.

Zou men meer hooren van eijeren pellen;

Doch nu is het met de eijeren: «Boor, pas op jetellen,'

Vooral ook sedert de vleeschetende Engelsche natie

-ocr page 70-

DE K I K V O R S CU. CC»

Voor dat begeerlijk ding van Cats gekregen heeft eene sterke

Verder kan men zeggen van die dieren, inclinatie.

Dat ze voor hnnne jongen hebben bijzondere educatie-manieren,

Ik bedoel hiermede, dat ze 'thouden voor fatsoen,

Om voor de opvoeding van hun kroost niets te doen.

Het self-kelp is bij hen eene vaste wet

En volgens den naturalist Martinet

Weten die jongen zich dikwijls te metamorphoseren

En verwisselen wel zestien maal van kleêren,

Zonder het van vader of moeder te hebben kunnen leeren,

En als ze dan aan hebben het laatste pakkie.

Dan gelijken ze precies op hun ouders zonder broekje of jakkie.

Is het wonder, dat die autodidactische manier van leven

Als hij grooter is hem winste zal geven.

Zeker is het althans, dat die methode hem 't voordeel biedt. Dat hij altijd uit zijne eigen oogen en nooit uit die van anderen ziet. En, dus gevormd, kent hij ook den knellenden leiband van een Met één woord hij roept altijd maar, kwek, kwak kwa (ander niet. En nimmer hoort men van hem t hóos epha, hóos epha. Vervolgens heeft dit dier 't Allergrootste pleizier,

Als het, zijner waarde bewust.

Uren lang op de watervlakte rust,

En men zou dan denken dat hij tegen den besten baaijerwou

(zeggen:

-ocr page 71-

DE KIKVORSCH.

B.longen, je hebt nog vrij wat noodig om het eren als ik zoo Men zegt dat hij dan ook mediteert (aan te leggen.*'

En er schik in heeft dat de professor nog de batrachomuoma-Op dien riddertijd is hij bijzonder prat (chia bestudeert. En als hij daarover doorslaat wordt hij niet mat;

Hij zwelt dan op, zoo als in de fabel met de koe,

En een medelijdende Engelscbman vraagt hem dan: »iïow do Een groot pleizier (you do ?quot;

Heeft ook dit dier Om op zijn manier

Tot laat in den nacht zich in dans en zang te amuseren, Maar hieruit denk ik dat de jongelui niet veel kunnen leeren. Men verhaalt dat hij den sterrenhemel bekijkt,

Den Orion begluurt, waaruit het toekomende weder hem blijkt, En naar gelang van dat meer of min kwaakt en over het Hierdoor is hij een barometer die leeft, (water strijkt.

Die nog muziek op den koop toe geeft En dien men niet op te hangen heeft.

En is er nog iemand, die er begeerig naar mogt zijn. Zoo wete hij dat zijn naam in 't Grieksch is Batrachos en Rana

(in 't Latijn.

(17

-ocr page 72-

MUIS.

musculus).

DE

(.l/«s

Ieder huis

Heeft zijn kruis,

Al was het maar door één muis.

'tls altijd een gast,

Die in een provisieliast

Niet past en veroorzaakt veel last.

Uiterst levendig in aard

Kan iij loopen en springen in snelle vaart.

En bragten wij een paard

In vergelijking met de kleine muis,

Dan moest dat groote dier wel kunnen springen over een huis. Tegen haar spitsen tand Is niets bestand

En het diertje zal zich niet generen

Zelfs in de beste Zondagsche kleêren

Gaten te bijten, en die dus te ruïneren,

Zoodat Stultz ze zelf niet kan repareren.

Misschien denkt het dan wel: »0 Mensch ! in dat kleine wil ik

Om later nog grootere rampen te kunnen trotseren, (u exerceren

-ocr page 73-

D E M ü 1 S.

Want als ge nu reeds zuur kijkt,

Dan is het mogelijk dat. ge later bezwijkt.quot;

Zij snuffelt overal rond

Onder den vloer en boven 't plafond,

Of haar mond

Niets te vernielen vond.

De Natuurlijke Geschiedenis

Leert dat het diertje zeer snoeperig is;

't Knabbelt aan alles en wil veel dingen eten

Bijv. brood , boter, kaarsen, vet, en kaas vooral niet te vergeten.

Soms klimt het den schoorsteen in, waar het spek in ruikt,

En daar bij afwisseling een reepje van gebruikt,

Of likt uit 't pomadepotje dat op de waschtafel staat,

Of verorbert ook wel van den kanarievogel 't zaad.

't Is een huiselijk diertje, en iemand die 's nachts aan kiespijn lijdt,

Hoort menigmaal, hoe ditbeestjeonderhetkussen in de matras bijt.

Dan loopt 'took wel eens vooreen aardigheid over de wangen henen.

Maar eer men 't denkt, is 't al weder verdwenen.

Enfin papier, stroo, sigaren en nog zooveel

Kaauwt het, vernielt het, of 't gaat door haar keel.

Overigens schijnen die dieren zich bijzonder te veramuseren

Als ze achter 't behangsel kunnen springen, of over den zolder ga-

In het Latijn noemt men de muis mus (lopperen.

Het verschil is maar de letter I dus,

En de dichter Horatius

-ocr page 74-

DE HUIS.

Spreekt m Satire 6 wi het tweede boek ,

Dat een veldmuis bij een stadnauis deed een bezoek ,

Doeh de weelde die zij er kon genieten,

Deed het haar daar spoedig \-erdrieten.

»Ik ben hier gansch niet om te blijven leven op myn gemak,quot;

Zoo sprak zij, onder dat steedsche dak.

«Pas op, als Mie komt; ik heb er mijn buik al van vol;

Ik keer weer terug naar het veld in mijn hol;

Daar leef ik niet in onrust, maar stil,

Want hier is 't maar een vergulde pil

Die ik niet slikken wil.

Nu vaarwel dan; kan ik te huis wel geen tulband eten of kaas , Ik leef daar gerust, en ben er mijn eigen l^aas.quot;

Deez' fabel leert, behalve veel, dat demuis haar eigen wil kan volgen. En daarom is ze ook altijd nog zoo tegen de kat verbolgen. Men zegt dat voor de Chinezen Muizen een aangename maaltijd moet wezen.

quot;Wij gebruiken de muisjes liever met wat sla.

Met worteltjes of peultjes, en dan nog het noodige na. Ook worden rauizenkeuteltjes dikwerf gegeten Als een kleintje hooren laat zijn eerste kreten.

Muizen met staarten en muizennesten in het hoofd Hebben wel eens ongelukkig een mensch van zijn zinnen beroofd. Verder kan een muizenjuar gebragt worden onder de Egyptische plagen.

70

-ocr page 75-

DE MUIS.

Diehetniet gelooven wil, ga het den landbouwer maar eens vragen; Hij zal u zeggen zeker en gewis,

Dat zoo'n jaar tegen zijn zin is,

En dan ook dat zijn berg meer als een muisje kan baren ,

Namelijk een legioen muisjes tussehen baks :1 en looze aren ,

En iemand die op pbysiologie nog niet heeft gelet

Staat dan verbaasd over die multiplicatie-wet.

Wezels, egels, katten , uilen en valken

Kunnen dikwijls muizen verschalken,

Doch ook een groot getal muizen

Gaan nolens volens door vallen en kraansoogen ud 'patres vediuken.

71

-ocr page 76-

DE SPIN.

[Arunea domestical

Dc spin, ook wel spinlieko{) genoemd ,

Is wegens hare kunstvaardigheid beroemd.

Z'is een weefster van liet eerste soort,

En hetgeen nog tot hare eigenschappen behoort,

Is dat zij menig een vlieg onbarmhartig vermoordt

Om daarna zich met haar bloed op te vullen

En er lekkertjes van te smullen,

En dat geschiedt met een gretigheid en moed,

Nog beter dan de zuigeling mot de moedermelk doet,quot;

Wanneer do moeder zegt; «Mijn kindje is gansch niet goed j

De doctor moet komen , kom roep hem met spoed.quot;

Voor een ragebol

Caat een spin op hol,

En een nette huisvrouw is voor een spin

Nimmer een vriendin.

Ook gaat wclóóns een juffer op dc vlugt

Of krijgt een flaauWte, of laai een gillende zucht,

Als er regen is aan de lucht,

-ocr page 77-

B li S 1' 1 X.

Omdat het diertje dan soms inde kamer een wandeling gaat maken,

Waarin de jufier ouder een kopje thee wat zit te baken.

Niemand zal voorzeker Ixt beestje willen aaijen ,

Doch ook geen mensch is in staat, het den nek ora-tc draaijen

Ora reden dat, volgens de natuurlijke geschiedenis,

liet een diertje zonder hals is.

Men zegt dat menig een meisje verandert in een spin, Wanneer ze het niet heeft naar haar zin ;

Als ze bijv. van haar toilet De verkeerde muts heeft opgezet,

Of met een verkeerd been gestapt is uit bed,

Enfin als ze aan zoogenaamde humenrsbuijen wil -laboreren. Is dit nu zoo, dan kan een physioloog belangrijke dingen

observeren,

Ik bedoel hoe de zenuwen in -vivo abnormaal functionerei^

Dan wordt, betgeen men niet had verwacht.

Dat meisje, als een duifje vroeger zoo zacht,

Dat zoo prettig was en zoo aanminnig lacht,

Zoo boos als een spin , of er springt een wolvinnefje uit de

Volgens Cuvier is de spin altijd een beest (schapevachtf

Van een goede memorie geweest,

Want ze rekent het onder de niet met allen

In het donker zelfs te spinnen, zonder een draad te laten vallen ,

En als men naauwkeurig let

Op dit uit spinrag-draden geweven net,

IS

-ocr page 78-

DE SPIN.

Dan ziet men dat 't gemaakt is volgens geometrische wet. Linnaeus zogt dat bij veel soortea van spinnen De wijfjes zijn echte bazinnen,

En strijdlustig, om een vechtpartij met de mannetjes te beginnen. Waarin do laatste het nooit zullen winnen.

Hierom volgt het mannetje de verstandige les Van den wijzen Socrates,

Om met zijn beminnelijke ega op een respectable distantie te

blijven,

Waardoor er minder aanleiding komt tot vechten, twisten of Onder de verschillende soorten van spinnen (kijven.

Zijn er spinnetjes in miniatuur, en ook vele reuzinnen. Aan Mevrouw Theridion viel er voor Anna Maria van Schuur-

(man niet veel te kluiven , ' Want dit beestje is zoo klein , dat wij 't ongemerkt opeten

(met de druiven.

De dames Mygale en Tarantula hebben veel meer in de melk

(te brokken,

Doch bij haar is nog niet, zoo ik hoor , de mode ingevoerd

(van de hoepelrokken. Is er verder nog iemand die zeer veel merkwaardigs over

(spinnen wil lezen

Zo» wordt die door mij naar 'tAlbum der Natuur, jaargang En nu vrouvvfiii-gcspin ('57 , verwezen.

Spinnen-gespin

-ocr page 79-

DE S 1' 1 N.

En katten-gespin,

't Zijn allen woorden van dexelfdc maat,

Maar bij de laatste bezigheid bemerken wc geen draad , Doch lien we een rug , als een halven hocpal zoo krom , En hooren we, als bij het eerste, een gemor of gebrom.

75

-ocr page 80-

DE KAT,

Fe lis domestica.

Volgens het moderne stelsel der natuurlijke geschiedenis

Behoort de kat onder 't gevlekte soort van 't genus kat of felis.

Het mannetje heet kater en het wijfje his.

Men gebruikt de woorden poes poes om het beest tot zich te roepen,

Doch betrapt de kindermeid het in het snoepen ,

Dan schreeuwt ze luidkeels : „kets , kets , kat!quot;

En de kat is op die- woorden altijd gevat,

Als of het zeggen wou: „pak je weg, waarom doe je dat?'quot;

Onder de bijzondere kwaliteiten, die de kat vereeren,

En die van Alphen aan jonge jufvrouwen en jonge heeren

Als een goede vader heeft willen leeren ,

Behoort het geduld dat hij in zijn kat mogt observeren,

Tc weten als die kat

Op een rat

Uren lang te loeren zat,

Tot zij haar in de klaauwen had.

Verder beschouwt de kat het als een gevviglige zaak,

En ze kwijt zich ijverig van die taak,

-ocr page 81-

D F. KA T.

Om behoorlijk op te volgen de hygiënische wetten,

Dat wil zeggen zich te poetsen, te reinigen en de snor op te zetten.

En zoo iemand er op wil letten

Zal hij zeggen dat het merkwaardig is,

Dat die knevel ook gedragen wordt door de his.

Beiden vertoonen een sterke neiging tot visch ,

Doch omdat ze bang zijn voor natte pooten,

Vangen ze zelf nooit katvisch in de slooten,

Doch stelen liever uit de keuken, visch gesneden aan mooten.

Volgens Lavater

Is de kater

Een aristocraat

Een fijne diplomaat

Vol eigenbaat,

Die met slinksche streken omgaat.

Hoe verschilt hij van den hond, dien cosmopolitischen democraat,

Die, gehecht aan zijn meester, hem niet verlaat,

Al loopt die ook in regen, sneeuw, storm en onweer op straat.

Enfin, de kater is een gevaarlijke maat

Die met zijn scherpe nagels geniepig krabt en slaat

En als een geretireerde pronker

Niet zelden de kat knijpt in het donker.

Een jonge kat is speelziek en doet menig een grap

Oijv. hoe of ze de krullen krabt van den trap,

Of gymnastiseert ook wel met een stuk papier, touw of een lap

77

-ocr page 82-

DE KAT.

Eu wordt hierdoor later om muizen en ratten te vangen rap , Zoodat ze tot een muis kan zeggen: „'t was heusch maar een grap Dat ik je daar eventjes los liet, want ik ben , al zeg ik 't

(zelf, in dit werk knap. Ik gun je nogmaals je vrgheid, maar dan krijg je weer een üap , En dan, — doch nu is het uit — daar krijg je mijn laatste hap. Dan schijnt dit dier zich ook bijzonder te amuseren,

Als het in de open lucht alia voce kan declameren,

Waarin een aantal makkers uit de buurt accompagneren , En hierdoor ontstaat een leven dat hooren en zien vergaat, Waardoor men denken zou : „er is zeker grooto ruzie op straat.quot; Ook rust de kat gaarne uit op een warme plaat.

Of als de zon schijnt en zij een luchtje scheppen gaat Dan zoekt ze dikwijls een plekje op in den hof, om daar naar

(haar verlangen

Zich in de zon te kunnen koesteren of een uiltje te vangen.

Bij een heks of tooverkol

Speelde de kat vroeger een mystieke rol

En de bijgeloovige had er den mond van vol

Of raakte er door op hol.

Verder dient hier nog te worden, gezeid

De bijzondere omstandigheid

Dat sommige menschen die niet trouwen ,

Eu hieronder rekenen we vooral ook vrouwen ,

De kat dau als een lieveling bcschouwen.

78

-ocr page 83-

DE KAT.

Ook Petrarca en Lessing waren zeer op katten gesteld

En van generaal Chassé wordt verteld,

Dat hij op 't citadel in de kazemat

Altijd de kat in zijn nabijheid had ,

Dat dit beest met hem dronk en at,

Doch geen champagne gebruikte, want dit is geen kost voor Na haar dood is zij dikwijls van nut (een kat.

Als de poes tegen de kou beschut,

Of als een arme vent

Door kattesnaar-muziek aan de deur krijgt een cent.

79

-ocr page 84-

DE KOE.

Vac ca. Bos taurus.

De koe, in het latijn vacca,

Behoort onder de herkaauwers of ruminantia'.

Wat ze dus eerst at, proeft ze nog ééns na.

Haar kalf moet altijd tegen de koe zeggen Ma,

En een kind ziet haar representatie in spa a.

Als familie-leden noemen we: vaarsen, ossen en stieren,

Mitsgaders hokkelingen en pinken, alle zoodanige dieren

Die de natuur, even als de koe, met 2 hoorns heeft willen versieren.

3-i maaltanden staan in haar beide kaken vast,

Terwijl in de onderkaak nog een rij van 6 snijtanden past.

Aan haar staart hangt een harige kwast

En dit dier heeft 's zomers veel van horzels last.

Doch als we van eene bijzonderheid bij de koe wilden gewagen

Zoo zou dit wezen dat haar maag verdeeld wordt in 4 magen.

Men kan dit, zoo men wil aan den vilder gaan vragen ,

£n zoo die een man is, die omtrent dat punt nog al wat weet,

-ocr page 85-

DE KOK.

Zoo zal hij zeggen dat No. I pens enz. muts, boekpens en leb-

(maag heet.

Was het nu fatsoenlijk oude koeijen uit de sloot te halen, Dan gingen we voorzeker van hare vroegere familie wat verhalen , Bijv. welk een belangrijk persoon de os Apis Was in de Egyptische geschiedenis.

En hoe , in contrarie, Minotaurus , dat monsterdier Ieder jaar 7 jongens en meisjes opat met 't grootste pleizier. Doch nu vertellen we daarover geen zier.

Het behoort zeker onder de bekendste zaken,

Welk voordeel en nut men van een koe al niet kan maken; Zoo hare familie althans uitstierf zouden melk, boter en kaas,

(spoedig op de flesch geraken En men zou met biefstuk en rollende te eten het spoedig Ook het vel van dat nuttige beest (moeten staken.

Werd dan niet meer door den schoenmaker gespannen over de leest. Over koetjes en kalfjes wordt dikwijls gepraat in 't hoekje Als men in een vlammend vuurtje staart (van den haard. En zeker is het, dat die causerie aan veel menschen genoegen baart; Enfin, anderen houden meer van de kaart.

Maar vraagt men nog, waardoor de koe groot genoegen gaf

(cn zeer werd vermaard , 't Is dat ze zoo menig een juffer van de pokken heeft gespaard En hierdoor kwam er dikwerf een gelukkig huwelijk op aard. Van die koepokinenting zullen we hier niet vertellen

81

-ocr page 86-

n E KOE.

En nog minder van die leelijke pokdellen.

Liever roep ik thans de dames toe ,

Die niet altijd willen blijven bij moe :

Alle respect voor de koe !

Slechts nog dit ééne over een product van de koeijen, Te weten: karnemelk te wasschen noemen we knoeijen.

-ocr page 87-

HET VARKEN.

Sus Scro/a domesticus.

Een varken of zwijn

Wordt door Cicero sus genaamd in 't Latijn,

Doch volgens Horatius mag dit ook poreus zijn.

Enfin,

Dat beest is een echte polyphaag,

Dat alles zoo maar opstopt in zyn maag

En het blijft altijd nog een vraag,

Een belangrijk probleem op te lossen voor die hoeren

Die in organische chemie studeren ,

Hoe zijn vreemdsoortig voedsel zich in spek kan transformeren. Het dier geeft dikwijls een blijk Dat 't voor een bad prefereert modder of slijk.

Van zijn laatste bad voelt 't natuurlijk niets, want dan is het In plaats van ringen in de ooren (reeds een lijk.

Draagt het een of meer ringen in den neus van voren, — Niet door de natuur geschonken, dat laat zich wel hooren , Maar 't is een cadeautje van den smid , om wat minder tc

(wroeten of in den grond te borsn;

-ocr page 88-

HET varken.

En als het dat geschenk krijgt, kan men zeggen: „dat beest

(heeft nog niet zijn stem verloren,quot; Zoo ook gilt het vreeselijk, als de slager het vermoordt. Een muziek dat den doove niet verveelt, omdat die het niet hoort, En wanneer het dan geen geluid meer doet hooren ,

Wordt het voor de eerste en de laatste maal van top tot teen Komt daarop uit het warme bad (geschoren,

Als een knikker zoo glad,

En wordt verder door den slager geanatomiseerd ,

Die u zeggen zal dat dit hersenloos dier nog wordt geleerd.

Een Geschichte waarover die man graag philosopheert,

En bij die gelegenheid ook wel demonstreert,

De dikte van het spek,

Vroeger te schatten naar den nek,

Of ook wel hoe de nieren, zoo mager volgens de natuurwet.

Te midden liggen van het vette nierenvet.

Dat alles is te zien, als men er maar op let.

Is het varken een heer

Dan spreekt men van een beer,

En diens ega heet de zeug of de zog.

Vervolgens hebben we uit die familie de gilten en de bargten nog. De kleintjes heeten keujes of biggen En 't is interessant hoe die naast mama te zuigen liggen ; Althans iemand die dat ziet

Zou kunnen zeggen: „kijk, dat is toch zoo dom nog niet.'

84

-ocr page 89-

HET VARKEN,

Een varken laboreert slechts aan een bijzonder verdriet, Te weten: dat liet niet overal onrein biet,

En hierdoor niet Een lang leven geniet.

Daarom ziet het slechts iederen jood of mohammedaan Voor zijn beste vrienden aan,

Dewijl deze zijne ribben niet tot krabjes zullen slaan Doch de christenen wenscht het naar de maan Of ook wel naar de haaijen.

Omdat die zoo roekeloos zijn vleesch kunnen kooken of braaijen , Zijn reuzel smelten en sommigen, behalve smout, nog opeten

(de kaaijen ,

Of anderen het vet gebruiken , om het haar mede te verfraaijen.

Als dit beest nadenkt over zijn lot,

Hoe do christen met zijn dierbaar leven spot ,

Ligt het te knorren in zijn kot,

En geen wonder, want die blijft maar zeggen: „van jou krijg

(ik een hutspot.

Ben je vet dan mot j'er aan , dan laat ik jenietlangermeer leven, Alleen om mij ham, spek, saucijsjes etc. te geven.quot;

In den laatsten tijd taande de glorie van het varken wat, Want zijn vleesch kwam in de klad ,

Toen men er trichinen in gevonden had.

85

6

-ocr page 90-

HET PAARD. Eqmis caballus.

We behoeven van de natuurlijke historie niet veel te weten, Oqj het beest te kennen, dat we paard heeten ,

En iemand zal het niet ligt vergeten,

Dat een paard ,

Vier pootqn heeft, manen draagt en een staart.

Behalve stappen kan het dier ook draven en galloperen ,

En wil men het dresseren,

Dan Wordt het in kunsten te maken een piet

Zooals men in 't circus van Carré ziet.

Het kind van een paard is een individu dat veulen biet,

Dat in zijn prille jeugd veel voorregten geniet,

Want er is geen boer, die 'l voor een mestwagen loopen liet,

En zweepslagen kent 't ook nog niet.

De achterpooten van een paard zijn volgens de natuurlijke historie, Een magtig wapen , waardoor 't dikwerf krijgt de victorie. Gelukkig na zoo'n strijd, als men zeggen kan : „ik heb 't nog

(in me memoriequot;.

Want dan leeft men nog, al is het door een blaauwe scheen

(niet in volle glorie.

-ocr page 91-

H E T P \ A R n.

'Als Porta een physionomie over paarden had geschreven , Dan had hij voorzeker daarbij waarnemingen gegeven , Misschien wel een geheel boekdeel er van vol,

Dat de invloed van den mensch op dit beest speelt een belangrijke Hier hebt ge b. v. No. 1, die bles gaat zeker op hol, (rol.

Omdat zijn baas topzwaar is, en in de rondte draait als een tol. No, 2 en 3 zijn echte aristocratische dieren,

quot;Vol zoegenaarade educatie en gesoigneerde manieren.

De koetsier gaf hun les, en doet zijn best ze dagelijks op te sieren ; Men kan het aan die beesten zien, dat ze niet vroeg opstaan En 's avonds met een vollen buik naar bed gaan ,

Enfin het vette der aarde genieten ze op hun levensbaan. Hoe mager kijkt daarentegen dat beest van dien klapzweeper je aan, Men kan er de ribben van tellen, en strepen van de zweep

(ziet men op den rug staan; Dit beest heeft 't zuur , en tot den laten avond met werken

(niet gedaan.

Een voorwerp is 't, waarop de beschermers der dieren wel

Na No. 4 (het oog mogen slaan.

Komt een druiloor van een dier,

Maar zijn baas heeft ook in werken geen pleizicr,

En van hier

Bij dit beest die luiheids-manier.

Hieruit kunnen we leeren ,

Dat het paard is te biologiseren.

Ij*

'8-7

-ocr page 92-

HET P A A R D.

Ook is Jiët, volgens de natuurlijke geschiedenis,

Een dier dat goedgunstig is;

Want na zijn sterven;

Laat het altijd nog iets achter om te erven;

Vooreerst en dit is geen bagetel,

Zijn vet en het vel.

En denken we aan matras of kanapé,

Dan brengen we den staart en de manen ook nog mee.

Dikwijls neemt de mensch sub rosa,

Zijn bouten ook nog daarna,

Om die later met den naam van rundvleesch te doopen, En behoorlijk gerookt aan de liefhebbers te verkoopen, Eh iemand, die zijn smaak een oogenblikje vergat,

Zegt dan soms dat hij er smakelijk van at;

Maar hetgeen men nu niet meer heeft, doch vroeger te Troje had , Is dat mooije paard, waaruit een heel leger Grieken te voorschijn trad,

En waardoor na tienjarig beleg veroverd werd die stad, Die nu spoedig in puin lag, te midden van een bloedbad, kmand die nieuwsgierig omtrent dit groote paard mogt wezen , Die moet maar eens eventjes in vader Homerus lezen. Dit behoeft echter niet,

Om te weten wat een boer graag bij zijn paard ziet, Een soort van gymnastic, dat 't beest soms in de wei

(aanbiedt,

88

-ocr page 93-

HET PA A R D,

Als 'tdier, met zijn rug op den grond, zijn vier pootea in

(de luch't laat zweven « Die naar beide kanten een slingering geven ,

Waardoor 't corpus over 't gras henenschuift;

En als 't hierna opstaande, met een goeden adem snuift. Dan is dit een bewijs, dat het paard als een visch Zoo gezond is,

Althans volgens boeren-getuigenis.

Schedels van paarden prijken hier en daar op de stallen , Opdat de nachtmerrie de paarden niet zou overvallen.

Dit idéé (men begrijpt 't) behoort tot den fabuleusen tijd , En daarom kan er worden gezeid,

Dat zoo'n ding er voor niets op leit.

Als nu de schedels konden spreken, zouden zij over die verkeerde praktijk niet zwijgen , En ook zeggen dat paarden , die de haver verdienen, ze niet

(krijgen.

-ocr page 94-

DE 0:0 IJ E V A A R.

Ciconia alba.

De ooijevaar Bezoekt ons ieder jaar

En dan kan men zeggen: het voorjaar is daar;

Hij leeft met zijn wijfje als een gelukkig paar ,

Althans volgens iederen naturalist Zoekt die vogel nimmer met zijn ega twist En is eene strenge monogamist.

Na zijn arriveren,

Gaat hij terstond zijn woning repareren,

Houdt dan schoonmaaktijd met een,

En de kinderen verwelkomen hem, door te zingen : «ooijevaar

Onze sinjeur draagt witte en zwarte kleeren, (langbeen,quot;

Beter bekend onder den naam van veêren ,

Heeft een paar lange pooten, en een snavel zoo rood als een kreeft,.

Te weten als men dit schaaldier gekookt heeft.

Daar hij privilegie heeft om te visschen en te jagen,

Zal een koddebeijer hem nooit naar de acte vragen ;

En daar hij in de visscherij door en door kundig is ,

-ocr page 95-

ÏM DEOOIJEVAAR.

K;in hij , als hij wil, dagelijks eten visch ;

Wanneer de kraaijen gapen, om door de hitte niet te stikken,

Gaat mijnheer in de hoogte zich door een frisch luchtbad ver-

Want zooveel natuurkennis heeft hij, dat hij best weet, (kwikken,

Dat 't in de bovenlucht nimmer is heet.

Men ziet hem daar dan op zijn uiterste gemak laveren ,

Zonder een wiekslag te doen , kringetjes formeeren ,

Zoo als de meisjes te Hindelopen , wanneer ze promenemi.

Als hij voetje voor voetje boven over een huis henen gaat,

Dan vertoont hij de kunsten van een echte acrobaat;

Ook, als hij soms met één been op een schoorsteen staat;

Enfin , wil men weten uit welk een hoek de wind komt te waaijen ,

Dan moet men maar eens kijken, naar welken kant hij zijn kop

Want hij verrigt, als men hom daar zoo ziet staan, (zal draaijen,

De fanctiën van den besten weerhaan ;

Dat wil ïeggen : hij staat altijd met zijn kop vlak tegen den wind. De musschen beschouwen hem als een beste vrind,

Die zoo humaan is gratis aan hen een logeerkamertje to geven , Waarin zij hoog en droog kunnen nestelen , zonder te moeten

(beleven ,

Dat de kwajongens hun jongen uithalen en op de wipplank doen Doch ook menig een kind, (sneven.

Beschouwt den ooijevaar als een vrind ,

Die zoo goed is aan mamatje een zusje of een broertje te

(vcrkoopcn ,

-ocr page 96-

DE O O I JE V AA R.

En hiervoor moet, volgens bakers zeggen, het zoldervenster maar Menig volwassen mensch, (opem

Heeft ook den wensch,

Dien vogel voor het eerst niet te zien staan of zitten ;

Want ziet men hem vliegen , dan heeft men het gansche jaar door

(pitten ,

Om hier duidelijk té zijn , geld in den zak, en dat wil ieder graag Ook wordt er verhaald (bezitten.

Dat hij prompt tiend betaalt,

Omdat men heeft kunnen observeren,

Dat hij ieder jaar uit zijn nest laat glijden , hetzij een jong, een

(ei of een paar veeren; De Haagsche ooijevaar stoort zich daar niet aan,

Dien ziet men ook nooit op een schoorsteen staan.

Enfin, ook in dit opzigt is er variatie onder de maan.

92quot;

-ocr page 97-

DE HAAS.

Lepus timidus.

De haas

Is in 't loopen een baas,

En als men 't ziet, zou men denken hij is zeker op hoi'. Aan zijn kop geeft men den naam van bol,

En zijn haar noemt men wol;

Vervolgens mag niet worden vergeten,

Dat zijn ooren lepels en zijn oogen kijkers heeten,

En dat zijn pluim nabij zijn kussens is gezeten.

Het mannetje der hazen is de rammelaar,

Eu de moerhaas krijgt 2 of 3 keer jongen in 't jaar. Van September tot Januarij is hij dikwijls in gevaar,

Doch in den overigen tijd heeft hij het niet zoo naar, Of 't moest zijn dat hij door een strik , een strooper, of een1

(wezel, gebragt werd op de baar, Want passen die dieren niet op hun tellen,

Dan blijft er van hen spoedig niets over dan do vellen , Mitsgaders, indien er een tabaksrooker soms op was gezet, Een sprong of een pijpje van zijn skelet.

-ocr page 98-

DE HAAS.

Enfin het is een vaste wet,

Als een haas sterk is aan het zweeten;

Dat hij dan dra niets meer van 't ondermaansche zal weten, En dan ook geen boerenkool meer zal eten.

Van nature een weerloos beest,

Is de haas zeer bevreesd ,

En een dier dat een hazenslaap weet te maken,

Om door 't minste gedruisch wakker te geraken,

Waarna hij als hij wil het hazenpad kiest,

En in zijn snellen loop nooit zijn sokken verliest,

En hetgeen de waarde van zoodanig schoeisel nog wil verhoogen, Is dat mijnheer of mevrouw nooit last hebben van eksteroogen. Door hun zachten tred werd ook dikwerf een jager in het

(spoor bedrogen ,

Of door hun dwarssprongen en terugloopen om den tuin geleid,

Want ook de eigenschap van listigheid ,

Kan aan dit dier niet worden ontzeid.

Als 't zomer is en dan 's avonds mooi weêr,

Kuijert mijnheer

Een wei of een boomgaard op en néér,

Of zit daar dan op zijn gemak- als een raadsheer In het rond te kijken En zijn baard uit te strijken ;

Of hij speelt met zijn familie, bijv. een drieling en een halfwas , Haasje over in het klavergras,

-ocr page 99-

DE HAAS.

En als 't komt van pas,

Geeft hij les aan de jengeluitjes Om te kunnen misloopen de hagelbuitjes,

En niet te struikelen over de kluitjes.

Iedere jagtpaal

Noemt de haas een schandaal,

En als hij ze ziet denkt hij aan zijn galgemaal.

Doch de jager heeft een ander verhaal,

Te weten, als men zijn lepels scheuren kan als neteldoek, Of het middelschot van zijn neus zamendrukken kan als peperkoek, Dan is het dier nog jong, dat spreekt als een boek. Men behoeft slechts een oogenblik in 't groote boek der natuur

(te lezen ,

Om te weten dat een runderhaas is een geheel ander wezen.

95

-ocr page 100-

BE HOND,

Canis familiaris.

De hond is een persoon,

Die gezelligheid spreidt ten toon,

En die door trouw en andere manieren ;

Uitmunt onder de dieren.

Iemand die een weiuigje van de physionomie verstaat Ziet terstond bij dit beest een hoogen aanleg op 'tgelaat; En hoe of 't met de zenuwen staat.

En met welk een harttoon het hart Yan dit beest slaat Kan ook blijken

Als men maar eenvoudig naar zijn staart wil kijken. De natuurlijke geschiedenis,

Leert dat hij in 't ruiken door en door kundig is,

En 't moet nog altijd worden bewezen

Of er wel één dier onder de viervoeters is , hetwelk daarin zoo Want met zyn neus (knap zal wezen,

Is hij een reus,

En als hij drinkt is hij ook uniek ,

Want er vertoont zich dan een eigenaardige mekaniek .

-ocr page 101-

DE HOND.

En zijn tong maakt daarenboven met de vloeistof nog een muziek. Men houdt den hond voor zijn liefhebberij,

Doch hij verrigt ook menigen post of karrewei,

Hetgeen natuurlijk afhangt van geboorte en educatie,

En van hier op dat punt nog al wat variatie;

Doch iedere hond heeft naar vleesch een sterke inclinatie, En wordt in dit geval Niet graag gezien in een vleeschhal.

Een slager rekent hem daarom niet onder zijn vrinden;

Doch hij zegt daarentegen: „Men kan mij ligt slaan als men

(maar een knuppel kan vinden.1' Enfin als men den hond observeert;

Zal men kunnen zien dat hij sedert Esopus het stelen nog niet Want vechten er twee om een been, (heeft afgeleerd,

Dan loopt er een derde meê heen.

Ook zijn ze conservatief (hetgeen die wijsgeer ook reeds zag), Dat een blaffende hond niet bijten raag,

En hiervoor willen ze slechts aan den mensch de wederdienst

(vragen,

Dat men hen bij een hondeweêr niet naar buiten zal jagen. Als men het doopboek van de honden op woii slaan,

Zou men er verschillende namen van hen in vinden staan, Maar den naam van Cerberus zou men te vergeefs zoeken. Want die driekop was een monster, en daarom heeft men (hem onder hunne familie niet willen inboeken.

97

-ocr page 102-

DE 'GEIT.

Capra hircus.

Als men een blik

Werpt op een geit of sik,

Dan zal men terstond kunnen denken :

Dit beest dient even als de koe om melk te schenken-,

En als men nu de grootte nagaat van elk,

Dan moet natuurlijk een geit minder geven melk.

Enfin, die er geen koe op na weet te houen,

Die moet zijn geit maar als een kleine koe beschouwen J

En tevredenheid zal immers niemand berouwen ?

Een jonge geit,

Is een dier dat een vrolijk leventje leidt,

En het rekent dansen, klauteren en springen,

Onder de pleizierigste dingen.

Soms zelfs huppelt het uit baldadigheid Op zijn moeder, die er echter niets van zeit,

Want die ziet graag zulke luchtsprongen Bij haar jongen,

En denkt dan: „mijn dierbare panden hebben goede longen, Ik was vroeger ook zoo vrolijk en ongedwongen,

-ocr page 103-

DE GEIT,

En ik herinner me den tijd nog als of 't gisteren was,

Dat ik vrij rond kon huppelen in 't gras ,

Maar toen ik grooter werd, sneden ze mij af dien pas,

En kreeg ik als cadeau om mijn hals een soort van een das;

Waaraan een kettingje was.quot;

Enfin, tempora mutcinhir et nos mutamur in ipsis ,

Dit leert iedere levensgeschiedenis,

En ook een oude geit die vast ligt, verschilt van haar kind

(dat nog vrij is.

Dikwijls echter is 't spoedig voor een geitekind met zoo'n

(leventje uit

Door een vilder van een jood, die [t in zijn levensbaan stuit, Als die 'tvoor een stuiver of wat afstroopt de huid,

Vooral wanneer de geitespruit,

Is masculini generis,

Dat wil zeggen een bokje is.

Doch ook de dochtertjes loopen niet altijd dat bloedbad mis. Voordat ze gespeend zijn of behoorlijk kunnen blaten,

Moeten ze mama dikwijls hier achterlaten.

Naar haar aard

Draagt de geit een of geen baard,

Ook wil ze met of zonder horens stooten;

In ieder geval heeft zij vier pooten.

Haar spitse kin,

Toont aan een wispelturigen zin,

90

-ocr page 104-

D E GEI T.

En als ze u met haar vierkante oogen aan wil kijken,

Nu eens nadert en dan eens diplomatisch gaat wijken ,

Zal er in haar karakter zekere stuurschheid en loosheid blijken.

Zijn de geiten manswaardig.

Dan vertoonen zij in een kunst zich vaardig,

Te weten in de kunst van villen

Die ze trouw beoefenen willen,

Als ze kans hebben den bast van booraen af te schillen,

Niet zoo zeer om bepaald haar honger te stillen,

Maar ze beschouwen zoo'n beetje,

4.1s een extra-ordinair dinétje.

Volgens een Franschman lijkt bij kaarslicht.

Een geitekop op een juffersgezigt.

Dit wordt althans bewezen,

Als we lezen:

„A la chandelle

La chèvre semble demoiselle.quot;

We zeggen hem dit echter niet na,

Omdat we hierover hebben een andere logica.

100

-ocr page 105-

DE KWARTEL.

Telrao coturnix.

Wanneer hier door ons iets over den kwartel wordt verteld;

Zoo bedoelen we hem, die gevonden wordt in 't Burensche veld^

De kwartel

Is veelal dartel

Doch komt in gespartel

En gemartel

Als hij naar 't beentje wil hooren l

Want hierdoor heeft hij spoedig zijn vrijheid verloren ,

En dan denkt hij: „hoe kon me toch die lokstem zoo bekoren!

Ik heb zeker een gebrek in mijn ooren,

En 'tis wel een ongelukkige geschiedenis,quot;

Als iemand zoo doof als een kwartel is.

Nu is 't mij gebleken,

Dat al dat steken

Niets anders was dan valsche streken;

En dat al dat wekken;

Slechts diende om mij in 'tnet te trekken

-#

En tot mijn verderf te strekken,

7

-ocr page 106-

DE KWARTEL.

Nu word ik gewaar Hoeveel gevaar

Er gelegen is ora te luisteren naar 't kwartelbeentje van Frans Want die man is op dat punt van zessen klaar ; (Langelaar, Ik hield het stellig voor waar,

Dut Mejufvrouw Coturnix was daar;

'IWas mijn voornemen aan haar

Een voorstel te doen, om te worden een gelukkig paar ;

Want ik zal toeh ook ééns trouwen moeten.

Doch hoe moet ik nu voor mijn stemmigheids schuld boeten.

Ik raak niet meer uit de voeten;

't Is nu met me geheel en al mis,

Want de deur staat reeds open van mijn gevangenis.quot;

Enfin, zoo kan een kwartel doorslaan, die pas in 't net is.

Anders slaat hij gewoonlijk kwikmedit,

En hoe meer hij 't doet, hoe meer waarde bij voor de liefhebbers

Vooral als hij in een kooi zit. (bezii,

Doch behalve dat heeft dit dier,

Ook dikwijls pleizier ,

Zelfs voor dag en daauw,

Te roepen ma mm ma auw.

Slaat hij veel, dan is de lucht meestal graauw

Dan kan men zeggen, er zal gaauw

Kegen komen.

Is zijji vrijheid hem niet ontnomen ,

102

-ocr page 107-

DE KWAKTE L.

Dan leeft hij als een vischje in 'twater,

En volgens Lavater

Zijn zijn hersenen ïoo georganiseerd,

Dat hij voor reizen en trokken is gedisponeerd ,

Hetgeen hij toont als hij in 't voorjaar hier arriveert,

En van hier weer in September naar zijn vroegere woonplaats

Op die terugreis is hij zoo gezet, (retourneert.

Dat, volgens Martinet,

Dit dier op dien tijd in de kooi onstuimig aan kan gaan, En in zijn drift zijn schedel soms aan stuk kan slaan, 't Is gelukkig voor zijn persoonlijkheid als Kij wordt verbeend , Want dan is 't zeker dat hij nooit weer. aan 't kwartelfluitje

('t oor leent,

En dan kan hij gerust zeggen : ,Je ziet nu wel dat ik niet zoo Maar dat ik zeer goed hooren ken.quot; (doof ben..

Daar 't kwartelwijfje niet van de tongriem is gesneden, Zoo zal een liefhebber van kwartels nojnt aan haar zijn geld

(besteden.

103

-ocr page 108-

DE HAAM,

{maf!.)

GaUus domesticus.

Het boek der natuur,

Leert dat de haan een vogel is met oogen vol vuur.

Zijn tred ,

Is statig en net.

En 'tis de moeite waard

Om eens te kijken naar zijn hals en staart.

Want zijn vedertooi

Is bijzonder mooi.

Bovendien

Zijn zijn pooten van sporen voorzien,

En kan men als sieraad fiog .tellen,

De kam op zijn kop en aan den hals de lellen.

Kortom, als men een haan

Daar zoo ziet staan ,

Zal men kuiinen zeggen: „wat is die vogel prachtig,quot; En als hij kraait: „wat is zijn stem drachtig, Hoe gevoelt hij zich magtig,

Bn hoe uitgedrukt is by dien mijnheer.

-ocr page 109-

DE HA A N.

Het gevoel van eigenwaarde en van eer.quot;

De haan bemint daarenboven zeer

Zijn echtgenooten of hennen ,

Die hem ook als 't hoofd des huisgezins erkennen,

En die hij heeft willen gewennen ,

Vroegtijdig te gaan naar bed,

Waarop hij zeer is gezet;

Doch het is ook zijn vaste wet,

's Morgens niet lang te blijven luijeren,

Maar vroeg op te staan en dan rond te kuijeren,

Want hij weet zeer wel,

Dat dit goed is voor zijn gestel,

En daarenboven houdt hij 't ia tel,

Omdat 't's morgens voor hem is een bagatel

De wormpjes te krijgen in de knel.

Waarop hij , nuchter, is zeer fel.

En hoeveel schepseltjes hij op die wijs al een loer heeft kunnen Daar zal stellig geen haan naar kraaijengt; (draaijen,

Enfin, de morgenstond Heeft bij hem goud in den mond,

En als hij kraait, dan kraaijen alle hanen van de buurt in 't rond , En, die 'tniet doen, hebben stellig keelpijn of zijn niet gezond. Hiervan is uitgezonderd,

Hetgeen ons niet verwondert,

Die op den toren moet staau,

m

-ocr page 110-

IV E H A A N,.

Want die stoort er zieb niet aan,

En die wil ook nooit raeè uit vechten gaan ,

Zoo als het geval is met den kippenhaan

Want is onze sinjeur Uit zijn bumeur ,

Duu toont hij, dat hij 't vechten (iuor eu door kent,.

Als hij als haantje de voorste of driftige vent Tegeu zijn vijand in rent.

Trouwens, dat heeft zijn grootvader hem reeds ingeprent.

Toen die tegen hem zeide: „toon altijd datje een flinke kerel bent j

Jc moet al die vreemde windzakken ,

Als ze op je erf komen , maar goed aanpakken

En afjakken.quot;

Welnu, met zijn scherpe sporen

Kan hij bloed storten, ja zelfs zijn collega vermooren ,

Waarop hij koning kraait , als de andere het heeft verloren ,.

En dan mogen alle hanen uit de buurt zijn zegepraal hooron.

Kippen zonder haan ,

Kunnen op den duur niet blijven bestaan,

Want ze hebben zonder haan geen zip ,

Efen als de bijen zonder koningin.

Er is echter onderscheid in ,

ïe weten: de natuurlijke geschiedenis,

Zegt dat de haan een mannetje cn de koningin een vrouwtje is.

10®

-ocr page 111-

DE HEN.

[femina.) Gallus domeslicus.

Een lien of kip

Heeft van eijerealeggen een goed -begrip ;

Doch een kuiken

Kan men voor dat werk niet gebruiken.

Vliegen kan zij slecht,

Doch kakelen beter, als ze namelijk eijeren heeft gelogd,

Terwijl zij klok klok klok tegen haar kiekens zegt,

Opdat deze 't zouden kunnen verstaan,

Dat het niet raadzaam is ver van honk te gaan.

Enfin, zij weet er alles van ,

Als de nood is aan den man ,

En dan

Hoort men ook dat zij alarm blazen kan.

Volgens de natuurlyke historie,

Heeft omtrent dit punt een hen altijd gehad veel memorie, Eu haar koesterende liefde is ïmmer nog op te merken Wanneer zij aan haar kiekens oen schuilplaats geeft onder de deen wonder dat die kippekuur (vlerken.

-ocr page 112-

IV E HEN.

Pestalozzi meer bekoorde dan de zorgeloosheid van zoo menig

(een eigenwijs creatuur, ïe weten van een baker, die dikwijls uur op uur Zit te dommelen boven een kooltje vuur.

Terwijl zij het kindje, dat laboreert aan buikpijn, spruw of zuur r Maar laat liggen in de natte luur.

Kippig is een kip niet.

Want 't blijkt dat zij ver en scherp ziet;

Doch beschouwt men één of honderd kippen,

Dan kan men zien, dat zij dikwijls met de oogen- knippen; Naar haar aard

Draagt een hen 14 pennen in den staart,

En met haar voeten

Kan zij scharrelen, dat wil zeggen den grond omwroeten,

Waarom men haar niet graag in een tuin zal ontmoeten.

Er schijnt lang dispuut te zijn geweest,

Omtrent den naam van dit beest,

En van hier dat 't geroep kiep kiep nog is overgebleven,

Dat men hooren kan, als men aan haar wat voeder wil geven.

108

-ocr page 113-

HET SCHAAP. Ovis aries.

Als men de natuur nagaat in hare werken ,

Zal men bemerken,

Dat ieder individu varieert in de verschillende levenstijdperken» Zoo was b. v. het schaap een lam ,

Toen het in de wereld kwam ,

Een beestje dat men door scheren nooit wol ontnam ,

Om de eenvoudige reden ,

Dat zijn rok te kaal was om zijn leden.

Een schaap is vermaard,

Wegens zijn zachten aard,

Waarin, naar men zegt, geen dier het evenaart.

Enfin, met gemak

Gaan er veel schapen onder één en hetzelfde dak.

Verder is het dier te respecteren,

Naardien het uit zijn melk lammertjespap laat fabriceren, Mitsgaders uit zijn vacht een aantal wollen kleeren. Ook zeggen de kenners, dat het dier onmisbaar is om goede tabak Iemand, die in een keukenboek leest, (te cuUivercn.

-ocr page 114-

II F, T S C H A A P.

Ziet spoedig dat er nog al wat te maken valt van dat beest,

Doch ctp schurft schaap schreeusvt 't meest,

Hetgeen ook meestal het geval bij den mensch is geweest.

Echter kan van een schaap worden gezeid,

Dat het altijd een lageren toon aanslaat dan een geit,

Al wordt het ook op de slagtbank geleid ;

Benevens nog de bijzonderheid:

Als er één over een brug is gegaan,

Dan nemen de andere schapen daar een voorbeeld aan ,

Want dan volgen ze en blijven niet staan.

Volgens Carus gelijken sommige menschen op schapen,

Met de minzaamheid op hun voorhoofd en slapen ,

Waarvan hij echter zegt,

Dat die nooit gedacht hebben aan het woord „opregt,quot; Hetgeen men ook bij hen kan observeren,

Als ze zich van schaap in wolf metamorphoseren,

Want dan komt de echte man uit de kleeren,quot;

HO

-ocr page 115-

AANTEEKENINGEN.

Homerisch gelach. Het is een uitdrukking ontleend aan Homerus Iliad I vers 599.

airfiearor, o' Aft cvöipzo yékwz [laxapeaat dzoiau

D. I. Een onophoudelyk gelach ontstond er bij de gelukkige Goden.

Fatum. Fatum noemt men de onvermijdelijke noodzakelijkheid van gebeurtenissen en omstandigheden.

De gustibus non disputandum est. Over de smaak valt niet te twisten, of plat uitgedrukt: „Ieder zijn meugquot;.

Ganzenvosten. Ganzenvoet (pes anserinus) heet men de onderlinge verbinding van acht lt;ot tien zenuwtakjes , die hun oorsprong ontleenen aan het zevende hersen-zenuwpaar (nervus facialis) aangezigt zenuw. Hij wordt digt nabij het oor in het aangezigt gevonden.

Doodgraver. De doodgraver (sijlpha vespillo) behoort onder de schildvleugelige insecten. Op de dekschilden vindt men twee oranje gekleurde streepen. Dit insect heeft zijn naam ontleend aan de eigenschap, dat het doode dieren bv. mollen , kikvorschen onder den grond begraaft.

Hollereselem etc. De vinken hebben op verschillende plaatsen een verschillenden slag. De vogelaars onderscheiden hen in dit opzigt, en berekenen daaruit de waarde. De benamingen van Hollereselem etc. hier gebezigd, zijn mij medegedeeld door wijlen J. P. van der Veer, vogelaar te Culemborg.

Gepsen en boksen. Uitdrukkingen die hier gebruikt

-ocr page 116-

AANTEEKENINGEN.

worden bij het volk, om een inspanning bij de beweging, een loopen op een draf te kennen te geven.

Midas. Midas, koning van Phrijgie had een wedstrijd in de toonkunst tussehen Apollo en Pan geopend, en kende ten onregte aan Pan de overwinning toe. Om nu Midas te straffen gaf Apollo hem ezelsooren.

Darwin. Charles Robert Darwin werd op 19 Febr. 1809 te Shrewsbury geboren. Hij is een zeer beroemd natuurkundige van den tegenwoordigen tijd, door wien men in de gelegenheid wordt gesteld een dieperen blik in de organische natuur te werpen. Zijne werken die ook bij vele anderen aanleiding hebben gegeven tot veel strijd en tegenkanting, zijn of worden in alle beschaafde talen overgezet. Hij heeft aan de wetenschap eene rigting gegeven, die nog een uitgestrekt veld van onderzoek kan opleveren. Behalve eenige andere geschriften, schreef deze vlijtige natuurvorscher de navolgende werken. On the origin of species bij means of natural selection or the preservation of favoured races in the strugle for live. — The variation of animals and plants under domestication. — The descent of man. — The expression of the emotions in man and animals.

Dr. Galvani. Aloisius Galvani, professor in de ontleedkunde te Bologna in Noordelijk Italië was in 1789 bezig met het ontleden van kikvorschen. Ilij had eenige van deze dieren met de achterpooten aan koperen haakjes, die aan een ijzer hekwerk verbonden waren, opgehangen. Toen nu toevallig de pooten, die van de huid beroofd waren in aanraking kwamen met het ijzer, terwijl de zenuwtakjes in contact stonden met de koperen haakjes , ontstonden er hevige trekkingen in de pooten. Galvani meende in deze verschijnselen een nieuw beginsel werkzaam te zien , en werd alzoo de schepper van die tak der natuurkunde, die men ter eere van hem met den naam van Galvanismus heeft bestempeld.

Sub diVO. Sub divo, dat is, in de open lucht.

HOOS epha. Hoos epfca (lt;«s eya) wil zeggen, zou

II

-ocr page 117-

AANTEEKENING F.N'.

sprak hij, een uitdrukking die een onzelfstandige denker of spreker dikwerf bezigt als hij zich op de meening van een ander beroept. De ouden gebruiken daarvoor ook wel het jurare in verba magistri, zweren bij :s meesters woorden.

Batrachomuomachia. Batrachomuomachia of Muizenen Kikvorschen krijg is een komisch heldendicht, waarin deze dieren, evenals de Grieksche en Trojaansche helden, met elkander vechten en krijgsdaden verrigten.

De OriOH. De Orion is een prachtig sterrenbeeld aan den zuidelijken hemel. Het was reeds ten tijde van Job en Homerus bekend. De bijzondere bijnamen, die de Latijnsche dichters aan den Orion gaven, als imbrifer (regenbrenger), aquosus (de waterige), nimbosus (de bewolkte), hebben hun oorsprong ontleend aan het geloof, dat er stormen en regen volgden als dit sterrenbeeld zoodanig een standplaats innam, waarbij het de zon bij den opgang voorafging. — Homerus ging nog verder door Orion als de bewerker van koorts te beschuldigen. Iliad XXII regel 31 zegt hij , xa: rs yéps: -oXXov -upzzöv dedoïat pfioroïtrcv. d. i.: En hij brengt veel koorts aan de ongelukkige stervelingen. Meer bezielend zijn daarom de woorden van Nieuwland in zijn gedicht Orion; als hij zegt,

„Wat sterren glans, die eerbied baart.

Prijkt op uw gordel, knods en zwaard,

Bezaaid met tintelende vieren ;

'k Zie Betelgeuzes rooden gloed Uw schouder naast Bellatrix sieren.

En Bigel flonkren op uw voet!

Alta VOCe, luidkeels, met een ferme stem.

Apis. Behalve koeijen , katten , honden , krokodillen , de ibis en de sperwer, die als heilige dieren bij de Egjptenaren een goddelijke eer genoten, werd ook de stier Apis bij hun bijzonder vereerd. In een prachtig gebouw werd de heilige Apis bij den tempel te Ptah in Memphis onderhouden. Dit

lit

-ocr page 118-

A AN T EE K EN I .N GEff.

dier was het zinnebeeld der zon in hare voortbrengende kracht. Als het stierf, treurde het gansche land, zoolang totdat de priesters een nieuwen stier hadden gevonden , die de bepaalde kenteekenen moest bezitten, namelijk zwart van kleur met een witte vlek aan den kop, met tweederlei haar aan den staart, terwijl onder de tong zoodanig een product aanwezig moest zijn, hetwelk den vorm van een heilige kever voorstelde.

Minotaurus. De Minotaurus was een monster, gedeeltelijk mensch, gedeeltelijk stier, dat zijn verblijf had in het doolhof op het eiland Creta. Koning Minos had nadat hij de Atheners had overwonnen hun de straf opgelegd, dat jaarlijks zeven jongelingen en even zoovele meisjes aan den Minotaurus ten offer moesten gebragt worden. Het gedrocht werd later door Thescus gedood.

Trichinen. De Trichine (Trichina spinalis) is een kleine worm, ter lengte van 0,8 — 1 millim. die in een citroen-vormige kalkschaal van ongeveer 0,5 millim. wordt ingesloten. Zij is van voren spits, van achteren stomp, en wordt bij den mensch , die aan de Trichinenziekte lijdende is in het bindweefsel tusschen de spierbundels gevonden. In een spier kunnen millioenen voorkomen. De taaiheid van het leven dezer dieren is bijzonder groot. Zij kunnen den dood bij den mensch teweegbrengen. Zij komen door Trichinenhoudend varkens-vleesch, als dit raauw of niet goed gekookt, gebruikt wordt in het ligchaam van den mensch, en nemen dan spoedig de bovengenoemde gedaante aan.

Porta. Joh. Baptista Porta was een napolitaan, die in de 16de eeuw leefde. Hij schreef een werk over de physiognomic bij den mensch, dat voor dien tijd, nog heden als een merkwaardig boek kan beschouwd worden.

Cerberus. De Grieksche mythologie noemt Cerberus een hond met 3 koppen, die in het verblijf der schimmen, alwaar Pluto de heerschappij voerde de wacht hield. — Volgens He-

tv

-ocr page 119-

AANTtEKRMNGF.N.

riodus vleide hij hen die het schimmenrijk binnen gingen, doch verscheurden allen die weg wilden gaan.

Tempora mutantur et nos mutamur in ipsls. Dat is: De tyden veranderen, en wij veranderen levens.

Frans Langelaar. Wijlen een Burenaar, zeer ervaren om kwartels te vangen , en die ook kwartelbeentjes kon fabriceren.

Carus. Carus, professor te Leipzig, die door het uitgeven van zijn werk Sijmbolik der menschlichen Gestalt aan de anthro-pologische wetenschap groote diensten heeft bewezen.

V

-ocr page 120-
-ocr page 121-
-ocr page 122-
-ocr page 123-