-ocr page 1-

lederL Pr

5 £ 3''

~~iSSg^SgSV6?

W ' W '

O Oj; O quot; : '^'i

,-., *1

:' w ,./ \;' \,//-v'n rxriMSB

\i7L/\yxc ] x

S)

^ gw) .' quot;'jw)

-quot;, V

\j~Xj ,clt;JjKS.\j

V_/quot;XJ^\~jr?y-J'' •^.,.',:w,, o-, w , ;v_/, .o

o\?^ v? v/^^^v/^uKy^^'Tv/x;^

XJ'^^T. Vvi/quot;/, W. ..\^ 'O. Vy / v^, \y.

1 ROTTERDAM,

r^_' Al/Al/quot; Vtj/?vl/ ■■-/ H ENIUUK AL TM ANN. |

^gjf^o-.quot;br famp;Vcï'-l'a:o fc'.-ó'.-^aQA'?X-'jA-i

^.gt;.'fquot;. ,' ,, , . '. . ,, , i jtAjf X •; lt; •• ■• : .- • f gt; •: •. c ■■:.»• ' : ''' :■ ■: 'quot;?••.

vi.V.A^rV '.^!'H'ri

(? :,. (to

(ê ',

-ocr page 2-

ilf*

1 pi \ O

h' '

-ocr page 3-

help u z el ven.

bibliotheek ned. her'/. ksflx ;

-ocr page 4-

STOOM-SKEIjPKRSDliUKKEKIJ VAN JOH. JKKMA. TS DELïT.

-ocr page 5-

nfifl ié m o

SAMUEL SMILES.

HELP U ZELVEN.

PROEVEN

GEESTKRACHT M VOLHARDING

UIT HET LEVEN VAN

BEROEMDE MANNEN.

VIERDE DRUK.

■ -r3fcquot;--

ROTTERDAM, HENDRIK ALTMANN.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

INLEIDING.

De geschiedenis van dit boek verdient welligt kortelijk te worden vermeld.

Een jaar of vijftien geleden, werd de schrijver uitgenoodigd eene lezing te houden voor eene vereeniging van jongelieden, die in een stadje in het noorden van Engeland op de volgende wijze was ontstaan. Een paar knapen van zeer geringen stand besloten 's winters avonds bij elkaar te komen, om zamen wat te lezen en te leeren. De hut, door een hunner bewoond, was de eerste vergaderplaats, maar het gezelschap groeide aan, en weldra was het kamertje overvol. Gelukkig liep het tegen den zomer en men vergaderde nu in den tuin bij een houten koepeltje, waarin degenen die de rol van onderwijzers vervulden de sommen en lessen voor den avond opgaven. Bij mooi weêr kon men de jongens tot laat in den avond als een zwerm bijen aan de deur der hut vinden, maar somtijds veegde een flinke regenbui hnnne leijen schoon en noodzaakte hen onvoldaan huiswaarts te keeren.

-ocr page 8-

INLEIDING.

De winter naderde, en waar zon nn het oezelschap, dat intusschen nog talrijker geworden was een onderkomen vinden? Eene gewone kamer was te klein en men besloot dus naar een ruimer lokaal uit te zien, al zou dit ook, bij het geringe weekgeld dat de meesten verdienden, niet zonder bezwaar zijn. Na eenig zoeken vonden zij een groot, vervallen vertrek, dat tijdelijk voor choleralijders had gediend, en waarvoor men nu geen huurder vinden kon.

Onze jongelieden lieten zich niet afschrikken, huurden het vertrek, en begonnen er, met eenige banken en een vuren tafel als mobilair, hunne winteroefeningen. Het onderwijs was stellig niet van de beste soort, maar de wil was des te beter. Al wisten de meesters niet veel, de leerlingen wisten toch nog minder en terwijl de een den ander ouderwees, leerden allen. In elk geval gaven zij anderen een goed voorbeeld.

Zoo leerden deze jongelieden — en er waren volwassen mannen onder — zich zeiven en anderen lezen en schrijven, rekenen en aardrijkskunde, ja zelfs meetkunde, algebra, de beginselen van scheikunde en enkele nieuwere talen. Toen de vereeniging ongeveer een honderdtal leden telde, meende men nog verder te kunnen gaan: de jongelui wenschten lezingen te hooren en in dien tijd werd ik met hen bekend. Eenige van hen kwamen mij opzoeken en noodigden mij uit de eerste lezing te houden of zooals zij zich uitdrukten: »wat tot hen te komen spreken,'' en daarbij gaven zij een bescheiden verslag van hel geen zij hadden verrigt. De schrijver om zooveel betoonde geestkracht hoogelijk met hen ingenomen, begreep dat een paar hartelijke woorden van aanmoediging hun nut konden hebben, al koesterde hij overigens geen hooge verwach-

VI

-ocr page 9-

INLEIDING.

liiigeu vau zoogeuaamde volksvoorlezingen. Eu iu dien geesl riglte hij dan ook meer dan eens het woord tol hen en vertelde wat andere mannen hadden gedaan, om hen te toonen wat ieder hunner in meer of minder mate voor zich zelf kon doen, terwijl hij steeds trachtte te doen uitkomen, dat hunne toekomst grootendeels afhankelijk was van hen zeiven — van den ernstigen lust om zich zelveu te bekwamen, zich zeiven een weg door de wereld te banen, en bovenal van getrouwe pligtsvervulling, do kroon van een mannelijk karakter.

Zijn raad was volstrekt niet nieuw; hij was zoo oud als de spreuken Salomo's, en welligt even bekend, maar men hoorde hem met belangstelling aan. De jongelieden vervolgden hunnen weg met onver.flaauwdcn ijver; en standvastigheid, tot zij als mannen de wijde wereld ingingen, waarin nu niet weinigen hunner nuttige en gewigtige posten bekleeden. Verscheidene jaren later werd de schrijver onverwacht aan de zaak herinnerd, loen hij eens op een avond bezoek ontving van een jong man, die hem mededeelde dat hij nu eene ijzergieterij bezat, waarin een aantal werklieden lam brood verdienden, en zich nog steeds met dankbaarheid de lessen herinnerde, jaren geleden van zijn leermeester vernomen, waaraan hij grootendeels de belangrijke verbetering van zijn lot meende te moeten toeschrijven. — Geen wonder dat de Schrijver aldus aangemoedigd, de korte aanteekeningen, die hij van zijne toespraken bezat, weer opzocht en zo in zijne vrije uren vermeel derde met hetgeen hij sedert in zijne boeken en dooi- eigen ondervinding omtrent hetzelfde onderwerp had geleerd. In een der eerste toesj.raken had hij George Stephenson, den ingenieur, tol voorbeeld gekozen. Daaruit ontstond later de levens-

VII

-ocr page 10-

INLEIDING.

VIII

beschrijving van dien man, welke de Schrijver in liet licht heeft gegeven. Het werkje, dat nu verschijnt, is geschreven in denzelfdeu geest, gelijk het ook denzelfden oorsprong heeft. Maar het spreekt van zelf dat de karakterschetsen die thans worden gegeven niet zoo volledig konden zijn als die van Stephenson, waartoe den Schrijver door bijzondere omstandighe-hen een overvloed van hulpmiddelen ten dienste stonden, die hij voor dit boek niet bezat. Deze schetsen zijn geene portretten ten voete uit, het zijn slechts karakterkoppen, dikwijls niet dan in vlugtige omtrekken. De lezer aanvaarde het boek, zooals het is, de Schrijver hoopt, dat de lessen van vlijt, volharding en krachtige zelfontwikkeling die het bevat, nuttig eu leerzaam en tevens boeijend mogen worden bevonden.

De uitgever van dezen 4don druk acht het een bijzonder voorregt om van zulk een voortreffelijk boek, eene werkelijke volksuitgave te kunnen leveren. Te gelijkertijd verschijnt van een ander uitstekend werkje — Souvestre, een wijsgeer onder de hanebalken — eene minkostbamp;re uitgave. Beide werken beveelt hij ieder aan die belang stelt in. en eenigzins invloed heeft op de verspreiding van gezonde, krachtige en edele beginselen.

-ocr page 11-

HELP U ZELVEN.

EERSTE HOOFDSTUK.

HOE VOLKEN EN BIJZONDERE PERSONEN ZICH ZELVEN HELPEN.

-De kracht, de waarde van een Staat is ten slotte geheel afhankelijk van die zijner burgers.quot;

J. STUART MILL.

quot;Wij vertrouwen te veel op stelsels en te weinig op menschen.quot;

B. DISRAELI.

»De hemel helpt degenen, die zich zeiven helpen,'' zegt het spreekwoord en in een klein bestek bevat dit de slotsom, waartoe wij door langdurige ervaring geraken. Het vertrouwen op eigen kracht is de bron van alle gezonde ontwikkeling, bij afzonderlijke personen zoowel als bij volken. Hulp van anderen werkt dikwijls verzwakkend; hulp door eigen middelen versterkt steeds. Al wat er ten behoeve van zekere personen of klassen in de maatschappij wordt gedaan, ontneemt aan dezen, geheel of gedeeltelijk, den prikkel, de noodzakelijkheid van vooi'zich zeiven te handelen; en worden de menschen te veel geleid en te vaderlijk bestuurd, zij zullen er onvermijdelijk slechts te hulp-behoevender dooi' worden.

Zelfs de beste instellingen geven den mensch geene dadelijke bulp. Al wat zij welligt kunnen doen is hem vrij laten in zijne ontwikkeling en in zijne pogingen tot verbetering van zijn lot.

1

-ocr page 12-

VOLKSVOORUITGANG.

Maai' te allen tijde hebben de menscheu huu geluk en hunne welvaart meer van instellingen dan van huu eigen gedrag verwacht, en hierdoor kwam men er toe, aan goede wetten veel meer waarde toe te schrijven dan zij werkelijk voor de beschaving hebben. Het blijkt dagelijks meer, dat eene regering dikwijls meer moet laten dan doen, en dat hetgeen zij doen moet niet veel anders kan zijn dan zorgen voor de veiligheid der burgerij, 't beschermen van haar leven, bare vrijheid, haar eigendom. Gedurende de laatste vijftig jaren bestonden dan ook de grootste verbeteringen op dit gebied niet in het maken van nieuwe, maar in het afschaffen van oude bepalingen. En geene wet ter wereld kan een luijaard vlijtig, een doorbrenger spaarzaam, eeu dronkaard matig maken, terwijl ieder mensch dat kan, zoo hij wil, door inspanning zijner eigene vrije vermogens. Ja de ervaring leert dat de waarde, de kracht van een staat veel minder afhankelijk is van zijne instellingen dan van de geaardheid zijner burgers.

De vooruitgang van een volk is de vrucht van do nijverheid en geestkracht der burgers, gelijk het verval eener natie moet worden toegeschreven aan hunne traagheid en zelfzucht. Wat wij gewoon zijn kwalen der maatschappij te noemen zijn alleen gevolgen van ons eigen verkeerd gedrag; het Laat niet of wij ze trachten uit te roeijen door wetten; zij woekeren te weelderiger voort onder andere gedaanten; enkel door eeu gehee-len omkeer in ons leven en karakter zullen zij voor goed verdwijnen.

Is deze beschouwing juist, dan volgt er uit, dat men ware vaderlandsliefde en ware philantropie niet zoo zeer toont door pogingen tot verandering van wetten en instellingen, als door zijne medeburgers aan te sporen om zich op te hellen en zich door eigene vrije en onafhankelijke inspanning te verbeteren.

Zelfs de regering van een volk hangt doorgaans geheel van het. karakter der natie af. Is zij het volk ver vooruit, dan wordt zij op den duur door de achterlijkheid der natie belemmerd in hare handelingen; is zij zelve achterlijk, dan dringt de natie haar voorwaarts te gaan. Eeu edel volk wordt op edele wijze geregeerd, eene onwetende en verdorven natie heeft meestal een verdorven bestuur. De vrijheid is niet enkel eene vrucht van den regeringsvorm, zij is bovenal de vmcht der zedelijkheid, het gevolg van peisooulijke geestkracht en onafhankelijkheid.

Het doet er betrekkelijk weinig toe op welke wijze men wordt geregeerd, alles hangt af van de wijze, waarop men zich zelf

2

-ocr page 13-

WIE VRIJ ZIJN.

bestuurt. Niet hij is de grootste slaaf, die een dwingeland tot vorst heeft — al moge die ramp groot heeten — maar die de speelbal is van zijne eigene onkunde, zelfzucht en verdorvenheid. Er zijn zoogenaamde patriotten geweest — en misschien zijn ze er nog — die tirannenmoord voor het grootste hielden wat zij voor de volksvrijheid vermogten te doen, maar zij vergaten dat de dwingeland meestal de maar al te getrouwe vertegenwoordiger is van de millioenen, die hij beheerscht. Volken van eeneslaaf-sche inborst worden niet vrij, alleen door eene verandering van meester of van instellingen, en zoolang men in de verderfelijke dwaling verkeert, dat de vrijheid enkel afhangt van de regeringsvorm, zullen die veranderingen — met hoeveel opofferingen ook verkregen, — zoo min degelijke en blijvende vruchten opleveren als de verandering der figuren in een kaleidoskoop. De vrijheid moet wortelen in het persoonlijk karakter, zal men een voldoenden waarborg bezitten van maatschappelijke veiligheid en volksvooruitgang. Hierin ligt eigenlijk de kracht der Engel-sche vrijheid. Een Engelschman gevoelt dat hij vrij is, niet alleen omdat hij onder de hoede staat der instellingen welke hij met zooveel moeite heeft opgebouwd, maar omdat hij zelf in meer of minder mate van den geest dier instellingen is doordrongen; en hij blijft vrij niet alleen omdat hij vrijheid heeft van spreken en van schrijven, maar omdat zijn leven eene aaneenschakeling is van handelingen van een vrij en zelfstandig man.

Wat Engeland is, is het geworden door het denken en handelen van vele geslachten; zelfs de werkzaamheid van den minsten burger heeft daartoe bijgedragen. Werkzame en volhardende lieden van alle standen — landbouwers en mijnwerkers — uitvinders en ontdekkers — kooplieden, handwerkslui en dagloo-ners — dichters, wijsgeeren en staatkundigen — allen hebben zaamgewerkt; van geslacht tot geslacht hebben zij het volkskarakter helpen vormen, en de nationale welvaart op hechte grondslagen gevestigd. Deze rij van arbeidslieden — de scheppers der beschaving — heeft in nijverheid, wetenschap en kunst orde gewrocht uit den bajert, en even als onze voorvaders voor ons hebben gearbeid en wij hun erfdeel hebben aanvaard, is het onze pligt dat erfdeel niet slechts ongeschonden, maar vermeerderd aan onze opvolgers na te laten.

Dit steunen op eigen kracht was te allen tijde het kenmerk van het Engelsche karakter en geeft een juisten maatstaf van onze magt als natie. Boven het gewone peil der menigte zich verheffende, kwam telkens eene nieuwe reeks van personen de

3

-ocr page 14-

PRACT1SCHE OPVOEDING IN ENGELAND.

algemeene bewondering eischen. Maar tegelijk danken wij ouzen vooruitgang aan een menigte geringere, en minder algemeen bekende mannen. Al worden ia de geschiedenis van. een groo-leu veldtogt alleen de namen der bevelhebbers vermeld, toch was de overwinning grootendeels hef gevolg van den moed en de volharding der gemeene soldaten. En ook het leven is een veldtogt waarin de gemeene soldaat de hoofdrol speelt; mannen uit de gelederen des volks, behoorden te allen tijde onder de beste arbeiders. Menig leven werd niet geboekt, dat toch een even machtigen invloed oefende op beschaving en vooruitgang als dat der gelukkige «groote mannenquot;, wier namen in de historie schitteren. Zelfs de geringste mensch, die voor zijns gelijken een voorbeeld is in vlijt, matigheid en nauwgezetheid bevordert middellijk en onmiddellijk het welzijn van zijn land, want zijn leven en zijn karakter oefenen invloed, ook zonder dat hij zelf of anderen het bemerken, het goede voorbeeld blijft werken door alle volgende tijden.

Desniettemin is de beschrijving van het leven van een groot, vooral van een goed man, hoogst leerzaam en nuttig tot leiding, besturing en opwekking voor anderen. Er zijn levensbeschrijvingen, die bijna de Evangeliën evenaren—daar zij leeren grootmoedig te leven, edelaardig te denken en krachtig te handelen voor eigen en anderer heil. De Britsche levensbeschrijvingen bevatten schitterende bewijzen welk een kracht er in zelfvertrouwen en standvastigheid, taaie volharding en onbezweken eerlijkheid ligt om waarlijk edele, mannelijke karakters te vormen; ze leeren ons in ondubbelzinnige taal wat ieder voor zich zelf kan tot stand brengen, — hoe een gepast gevoel van eigenwaarde en het steunen op eigen krachten zelfs lieden van den laagsten stand een eervol en onafhankelijk bestaan en een welgevestigden naam kunnen doen verwerven.

Door buitenlanders wordt het als een der hoofdtrekken in ons volkskarakter beschouwd, dat de Engelschman zulk eene sterksprekenrte persoonlijkheid heeft, — dat hij zich nimmer vereenzelvigt met zijne instellingen, maar in zijn spreken, deuken en handelen er altijd vrij en onafhankelijk tegenover staat. ))Que j'aime la hardiesse anglaise! que j'aime les gens qui disent ce qu'ils pensent!'' plag Voltaire te zeggen. Die krachtige persoonlijkheid, waardoor de Engelschman waarlijk vrij is en vrij blijft, is ook de oorzaak van een krachtig maatschappelijk leven. Bij den krachtige sluiten zich de overigen aan, zoodat uit Item, als quot;uit een levend middelpunt een vlugger geest zich mede-

4

-ocr page 15-

goethe's gedachten over de engelschen.

deelt aau het leven, des volks. En juist ook door die gedurige openbaring van persoonlijke geestkracht, in onzen zamenleving, ontvangt de Engelschman zijne beste opleiding. In vergelijking daarmede is het onderwijs der scholen, gymnasiën en universiteiten slechts een onderricht iu de eerste beginselen. Van oneindig hooger en blijvender nut is de levensleer, die wij dagelijks opdoen in onze woningen, op de straat , achter de toonbank, aan het weefgetouw en achter den ploeg, op het kantoor en in de fabriek, kortom, overal waar wij werkzaam zijn. Deze opleiding is het, welke den Engelschman geschikt maakt om het werk en de rol van een vrij man te vervullen, üaco zeide: «Enkel door studie erlangt men niet de de kunst om hetgeen men geleerd heeft toe te passen; dat is eene andere, eenehoogere wijsheid, die slechts door ondervinding kan worden verkregenquot;; en de ervaring leert dan ook, dat arbeid, — de toepassing van het geleerde, — den mensch meer ontwikkelt dan het leeren zelf, — dat de gestadige vooruitgang van hot menschdom meer bevorderd wordt door het leven dan door de letterkunde, meer door hetgeen geschiedt buiten dan binnen het studeervertrek, meer door den invloed dei-handelende personen zei ven, dan door beschrij vingen hunner daden.

In een zijner gesprekken met Eckermann zeide Goethe eens: ))Het is vreemd, en of het aan het ras, aan het klimaat, den bodem of aan de opvoeding ligt, weet ik niet, maar de Engel-schen hebben tocli iets, wat hen boven de meeste andere men-schen onderscheidt. Hier in quot;Weimar zien wij er naar enkelen — en waarschijnlijk niet de besten — waar wat zijn dat flinke ket els! Zij komen hier als jongens van zeventien jaar en gevoelen zich toch in dit vreemde land volkomen op hun gemak; uit hunne houding en hun gedrag in gezelschap spreekt zooveel zelfvertrouwen en bedaardheid, dat men hen al ligt voor de meesters zou houden enmeenen, dat de geheele wereld hun toebehoorde.quot; »Toch zou ik met dat al niet willen bewerensprak Eckerman er tegen in, »dat de Engelschen te Weimar schranderder, beschaafder zijn dan onze jongelieden.quot; »Dit is de vraag niet,quot; zeide Goethe; »daarin ligt niet wat ik bedoel, evenmin als in hunne geboorte of hun fortuin; maar juist dit is het: zij hebben den moed om zich te vertoonen zooals de natuur hen gemaakt heeft. Er is geene halfslachtigheid in hen: het zijn heele menschen. Dikwijls ook zijn het volslagen gekken, ik geef het u gaarne gewonnen, maar ook dit zegt iets en heeft beteekenis.quot; Volgens Goethe behartigde derhalve de Engelschman Lessings wenk: »Denk verkeerd, zoo gij verkiest, maar denk zelfstandig.quot;

-ocr page 16-

6 DE GEVOLGEN VAN HET ENGELSCHE STELSEL.

Een ander buitenlander, de Duitscher quot;Wiese 1) vergelijkt de Duitsche en Engelsche opvoedingstelsels met elkander, en maakt de opmerking, dat in Engelsche:levensbeschrijvingen veel meer gewigt gehecht wordt aan de kracht van overtuiging, het geduld, den moed, de volharding en de zelfbeheersching van de helden der geschiedenis dan aan hun vvetenschappelijken ijver, of aan de leergierigheid in hunne jeugd betoond; kortom, dat de Engel-schen meer de individualiteit op den voorgrond stellen, en veel meer waarde hechten aan iemands karakter dan aan zijn verstand — welke opmerking niet alleen volkomen juist is, maar tot belangrijke gevolgtrekkingen aanleiding geeft omtrent de hoofdkenmerken onzer volkskracht, die ten slotte slechts de som is van het denken en handelen en van de karakters onzer burgers.

Wilt gij het oordeel van een welbekend Franschman? Lees wat Rendu 2) zegt over de kenmerkende waarde van het Engelsche opvoedingsstelsel. Hij houdt het voor het allerbeste tot bevordering van het maatschappelijk en persoonlijk welzijn, terwijl het tevens, als door overlevering, de nationale levenskracht bestendigt; daarin vindt hij de oorzaak van hetgeen reeds sedert eeuwen de bewondering van vreemdelingen heeft opgewekt — krachtige uiting van persoonlijke werkzaamheid en zucht tot vrijheid, gepaard aan algemeene onderwerping aan de wet. Terwijl de Fransche instellingen soldaten en amtenaren vormen, kweeken de onze burgers, omdat zij aan iedereen, man of vrouw, vrijheid van beweging gunnen en in ieder zijn eigen opvoeder erkennen. En alkomen er op onze lagere en hoogere scholen, even goed als op de Fransche en Duitsche, nu en dan voorbeelden voor van kunstmatige overbeschaving, in den regel levert ons nationaal stelsel het grootste aantal van dezulken, die, om Rendu's woorden te bezigen: »aan de wereld deze beide deug-))den vertoonen van een koninklijk ras: standvastig streven )maar het eens gestelde doel en onbezweken geestkracht.quot;

Deze persoonlijke vrijheid en geestkracht, zoo bereidvaardig door opmerkzame buitenlanders erkend, mag de milde bron heeten van onzen nationalen voorspoed; want niet tot een enkelen stand of rang blijft zij bepaald, maar allen rangen en standen is zij eveneens eigen, en welligt vertoonen zich hare krachtigste gevolgen nog meer onder de laagste dan onder de hoogste klassen der bevolking.

1

!) Deutsche 35riefe über Englische Erziehung.

2

De rinstruction primaire a Londres, dans ses rapports aree Te'tat social.

-ocr page 17-

BEROEMDE MANNEN VAN GERINGE AFKOMST.

Mannen, groot in de wetenschap, de letterkunde, de kunst — de apostelen van groote gedachten, de vorsten van het gemoed — zijn opgegloeid op Engelsche landhoeven zoowel als op de Schotsche heuvelen, in fabrieken en mijngroeven, in de smidse en in den schoenlapperswinkel.

De voorbeelden er van zijn zoo talrijk, dat een schrijver, die zijn boek niet een onbetamelijken omvang geven wil, waarlijk verlegen is met het doen eener keus. Zoo sleten Sir Richard Arkwright, de uitvinder van de spinmachines en de vader van Engelands reusachtige katoennijverheid. Lord Tenterden een der beroemdste opperrechters van Groot-Brittanje en Turner de grootste der landschapsschilders hun jongensjaren in den barbierswinkel.

Niemand weet met zekerheid iets van Shaksperes kindschheid, maar stellig was hij van zeer geringen stand. Zijn vader was slager en vetweider en Shakspere zelfs was naar men meent, als knaap een wolkammer, anderen beweren dat hij eerst ondermeester, later bladschrijver was. Hij schijnt inderdaad «geheel der menschheid kort begrip'' te zijn geweest. Wegens de juistheid zijner scheepstermen meent een zeevaartkundig schrijver stellig te weten, dat hij ter zee gevaren heeft; een predikant daarentegen leidde uit, zijne geschriften af, dat hij koster was, en een fijn paardenkenner kon zich maar niet uit het hoofd zetten, dat Shakspere geen paardenkooper zou geweest zijn. Shakspere was stellig een tooneelspeler, die menige rol vervulde, en zijn verwonderlijken schat van kennis op een uitgestrekt veld van ervaring en waarneming opdeed. In ieder geval was hij iemand van naauwgezette studie en een vlijtig arbeider, en tot op dezen dag hebben zijne geschriften een grooten invloed op de vorming van het Engelsch karakter.

Uit de klasse der daglooners kwamen voort de ingenieur Brindley, de wereldreiziger Cook, de dichter Burns. Het metselaars- en oppermans-gild kan zich beroemen op Ben Jonson, die aan Lincoln's Inn heeft gewerkt met de troffel in de hand en een boek in den zak, op de ingenieurs Edwards eu Telford, op den geoloog Hugh Miller en op den schrijver en beeldhouwer Allan Cunningham; onder de timmerlieden vinden wij Inigo .lones, den architect, Harrison, den chronometermaker, John Hunter, den physioloog, de schilders Romney en Opie, professor Lee der orientalist en John Gibson den beeldhouwer.

Tot de wevers behoorden Simpson, de wiskundige; Bacon, de beeldhouwer; de beide Milners, Adam Walker, John Foster;

7

-ocr page 18-

BEROEMDE HANDWERKSLIEDEN.

Wilson de ornitholoog; Dr. Livingstone, de zendeling reiziger, en de dichter Taunahill.

Schoenmakers waren Sir Cloudesley Shovel, de groole admi-maal; Sturgeon, de man van de electriciteit; de essayist Samuel Drew; Gifford, de hoofdredacteur van de Quarterley Review; de dichter Bloemfield en de zendeling William Carey; Morrison, mede een werkzaam zendeling, maakte schoenleesten. Onlangs ontdekte men, dat een schoenmaker te Banff, Thomas Edwards een uitstekend natuurkundige was. Terwijl hij door zijn ambacht in zijn onderhoud voorzag, besteedde hij zijne vrije uren aan de studie der natuurwetenschap in al hare onderdeden, en zijne onderzoekingen betrekkelijk de kleine schaaldieren zijn beloond door het ontdekken eener nieuwe soort, waaraan door mannen van het vak de naam van »Praniza Edwardsiiquot; is gegeven.

De kleermakers zijn niet achterlijk gebleven. Jackson, de schilder, was toen hij den mannelijken leeftijd had bereikt, een kleêrmaker. Maar wat wellicht opmerkelijker is, een der koenste Britsche zeelieden Admiraal Hobson, die in 1702 te Vigo den havenketen verbrak, behoorde oorspronkelijk tot dat gild. Hij werkte op het eiland Wight nabij Bonchurch, als kleermakers-leerling, toen door het dorp de mare ging dat eene vloot het eiland naderde. Hij sprong van de werktafel en ijlde met zijne makkers naar de baai om zich in het trotsche gezicht te verlustigen. Daar werd de snijdersjongen plotseling met geestdrift voor het zeemansleven bezield: hij spring in een boot, roeit naar de vloot, bereikt het admiraalschip en wordt als vrijwilliger aangenomen. Jaren later keerde hij met eer overladen naar zijne geboorteplaats terug, en gebruikte een maal van spek en eijeren in de hut, waar hij weleer als klêermakersjongen had gewerkt.

Kardinaal Wolsey, de Foe, Akenside en Kirke White, waren zoons van slagers; Bunyan was ketellapper en Jozef Lancaster mandenmaker. Spreekt men van de uitvinding der stoommachines, dan noemt men de groote namen van ÏSewcomen, Watt en Stephenson; de eerste een smid, de tweede een instument-maker, de derde een stoker. De predikant Huntingdon was ko-lendrager, en de vader der houtgraveerkunst Bewick, mijnwerker. Dodsley was liverijknecht en Holcroft staljongen. De zeevaarder Baffin begon zijne loopbaan als ligt matroos en Sir Cloudesley Shovel de zijne als kajuitsjongen. Herschel was oboïst in oen militair muziekkorps, Chantrey een houtsnijder, Etty drukkersgezel, Sir Thomas Laurence de zoon van een kroeghouder. Michael Faraday, de zoon van een armen smid, was in zijn jeugd

8

-ocr page 19-

ROBERT DICK, DE GEOLOOG.

boekbiadersmaatje en bleef bij dat vak tot, zijn twee en twintigste jaar; nu bekleedt hij den eersten rang onder de beoefenaren der natuurlijke wijsbegeerte en overtreft zelfs Sir Humphrey, zijn leermeester, door de helderheid, waarmede hij de meest ingewikkelde en afgetrokkene onderwerpen weet te behandelen.

Niet lang geleden ontdekte Sir Roderick Murchison te Thurso, hoog in het noorden van Schotland, oen degelijk geoloog in een aldaar gevestigden bakker, Robert Dick geheeten. Toen Sir Roderick hem in zijne bakkerij bezocht, maakte Robert Dick met meel op eene plank eeue geologische schetskaart van Schotland, en toonde aan welke gebreken hij op zijne uitstapjes door Schotland in de bestaande kaarten had ontdakt. Bij nader onderzoek bleek het Sir Roderick, dat deze geringe man niet alleen een kundig geoloog, maar ook een kruidkundige van den eersten rang was. sik ontdekte,quot; zeide de directeur-generaal van de «Geographical Societyquot; (Maatschappij tot bevordering der aardrijkskundige wetenschappen), »tot mijne beschaming dat deze bakker oneindig meer van kruidkunde wist dan ik, en er slechts een twintig a dertig soorten van bloemen aan zijne collecte ontbraken. Daarvan had hij er enkelen ten geschenke ontvangen en eenigen gekocht, maar het grootste gedeelte had hij zelf bij elkaar gelezen op wandelingen door het graafschap Caithness, waarin hij thuis behoorde; alle exemplaren waren op de beste wijze gerangschikt, en de wetenschappelijke namen stonden er overal bij.quot;

liet is de roem van ons land, dat er vele zulke mannen gevonden worden; al staan zij niet allen even hoog, toch zijn zij allen doordrongen van de gedachte: help n zeiven! Zij zijn toonbeelden van blijmoedige, eerlijke arbeidzaamheid en leveren krachtige bewijzen dat men met geringe middelen en zonder in bijzonder gunstige omstandigeden te zijn geplaatst, veel ten uitvoer kan brengen. Trouwens — wij zullen het later duidelijker aan-toonen — de omstandigheden zijn altijd gunstig, als men zich er maar van bedient. De natuur is voor den boer en den ambachtsman even toegankelijk als voor den geleerde , en door hun aanleg zijn allen even goed in staat om met het waargenompne hun voordeel te doen. Zoo kan ook in den geringsten stand een werkzame geest de schoonste uitkomsten verkrijgen.

De voorbeelden van personen, die door volharding en geestkracht' zich van den laagsten trap in de nijverheid tot eene hoogte hebben opgewerkt, waarop het hun mogelijk was een grooten en nuttigen invloed te oefenen op de geheele maatschappij , zijn zoo talrijk, dat zij sedert lang niet meer als uit-

9

-ocr page 20-

JOSEPH BROTHERTON, W. S. LINDSAY.

zonderingen kunnen worden beschouwd. Indien men sommige van die gevallen nagaat, dan zou men bijna zeggen, dat tegenspoed en ongeluk op jeugdigen leeftijd ondervonden, eene noodzakelijke voorwaarde van welslagen is Het Lagerhuis telde steeds onder zijne leden menigeen die zijn eigen fortuin had bewerkt — waardig vertegenwoordiger van liet nijvere karakter der Britsche natie, en het strekt ons wetgevend ligchaam tot eere, dat zulke mannen daar hunne verdiensten zagen erkend. Toen wijlen Joseph Brotherton, de vertegenwoordiger van Salford, bij do discussie over de »tien uurs bill,quot; [een ontwerp van wet tot regeling van den arbeid van kinderen in de fabrieken, waarbij onder anderen werd bepaald, dat deze niet meer dan tien uren daags mochten werken] met diep gevoel het leed en de ellende schetste, waaronder hij zelf eenmaal als fabrieksjon-gen gebukt ging, en verklaarde dat hij reeds destijds besloten had, om, zoo het eenmaal in zijne macht mocht staan, het lot, dier knapen te verbeteren, toen stond onmiddellijk Sir James Graham op, en verklaarde onder luide toejuiching, dat hij eerst nu vernam, hoe de heer Brotherton zijne loopbaan was begonnen, maar nooit trotscher geweest was op het Lagerhuis, dan nu, bij de ervaring, dat iemand van zulk eene afkomst in de gelegenheid was om er zitting te nemen, op gelijken voet met de edelsten van het land.

Een ander lid van het parlement hoorden wij eens een verhaal met deze woorden beginnen: »Toeu ik als jongen te Norwich op de weverij was,quot; en er zijn er velen, die soortgelijke bekentenissen zouden kunnen afleggen. Maar misschien is er geen belangwekkender verhaal hoe groote moeielijkheden door mannelijke inspanning zijn te boven te komen, dan dat van den bekenden reeder W. S. Lindsay, vertegenwoordiger van Sunderland. Hij zelf verhaalde het voor eenige jaren aan de kiezers te Weymouth, in antwoord op een aanval van zijne staatkundige tegenstanders. Op zijn veertiende jaar, vertelde hij, begaf hij zich als een arme wees van Glasgow naar Liverpool, met nog geen drie gulden op zak. De kapitein van een stoomboot had medelijden met hem en nam hem voor niets meê, onder voorwaarde dat hij aan de steenkolen zou helpen. En zoo verdiende hij zijn overtogt. Hij herinnerde zich nog, dat de stoker hem in zijn maal liet deelen, en dat hij nooit zoo smakelijk gegeten had als toen hij voor het eerst zijn kost had verdiend. Zes weken lang dwaalde hij in Liverpool rond, zonder werk te kunnen vinden, en teerde daar armoedig van zijne weinige stuivers, totdat hij op een WestIndievaarder

10

-ocr page 21-

BEROEMDE MANNEN UIT DEN MIDDELSTAND.

teregt kwam. Binnen vijf jaren was hij gezagvoerder over een Oost Indievaarder. Op zijn drie en twintigste jaar verliet hij de zee, en vestigde zich aan wal, daar zijne verwanten, die hem alle hulp hadden geweigerd toen hij die het meest behoefde, eindelijk afstonden, waf zij niet langer konden behouden. Hij was spoedig vooruitgekomen, en had zijne tegenwoordige welvaart te danken aan voortdurende werkzaamheid, en niet het minst ook aan de behartiging van dezen stelregel: Al wat gii ■wilt dat u de menschen doen, doe hun desgelijks.

Maar gelukkig ontbreken er dergelijke mannen evenmin onder andere standen. Ook uit den gezeten burgerstand schieten voortdurend krachtige loten op in alle richtingen — in wetenschap, handel en kunst; ook deze stand draagt het zijne bij tot verhooging van de levenskracht van den staat. De naam van Sir Isaac Newton mag welligt op de lijst der Engelsche natuurkenners bovenaan worden gesteld, en toch was hij maar de zoon van een klein grondeigenaar te Woolsthorpe in Lincolnshire, die niet meer dan 30 pond 'sjaars inkomen had. De vermaarde sterrekundige Adams, de ontdekker van Neptunus, behoorde tot denzelfden stand; zijn vader bebouwde eene kleine pachthoeve in een der dorste streken van Dartmoor.

Domineeszoons hebben zich in Engeland bijzonder onderscheiden. Onder hen vinden wij de namen van de beroemde zeehelden Drake en Nelsou; van geleerden als Wollaston, Young, Playfair en Bell; van kunstenaars als Wren, Reynolds, Wilson, quot;Wilkie; van rechtsgeleerden als Tlmrlow en Campbell; van dichters en letterkundigen als Addison, Thomson, Goldsmith, Coleridge, Tennyson. Lord Hardinge, kolonel Edwardes en majoor Hodson, eervol bekend uit de Indische oorlogen, waren mede predikantszonen. Ja men kan zeggen, dat Engelands gezag in Indie hoofdzakelijk verworven en bevestigd is door mannen uit den middelstand, zoo als Glive, Warren Hastings en hunne opvolgers — mannen grootendeels opgevoed in fabrieken en, van jongs af, aan een bedrijvig leven gewend.

Onder de zonen van procureurs treffen wij aan; Edmund Burke, den ingenieur Smeaton, Scott en Wordsworth, de Lords Somers, Hardwick en Dunning. Sir William Blackstone was de nageboren zoon van een koopman in zijden stoffen. De vader van Lord Gifford was kruidenier te Dover; die van Lord Denman dokter, die van den regter Talfourd brouwer ten platten lande, terwijl Sir Fred. Pollock, Lord Chief Baron of the Exchequer, (voorzitter van het Thesaurie-hof) onder het minis-

11

-ocr page 22-

BEROEMDE MANNEN tquot;IT DEN MIDDELSTAND.

terie Aberdeen, de zoon is van een welbekend zadelmaker te Londen. Layard, de ontdekker van de overblijfselen van Nineveh, was leerling bij een procureur van het kanselarijhof en Sir William Armstrong, de uitvinder der hydraulische persen en van het Armstrong-geschut werd mede tot rechtsgeleerde opgeleid, en pracliseerde zelfs eenigen tijd als procureur. Milton was de zoon van een Londenschen notaris. Pope en Southey waren zonen van linnenkoopers, Professor Wilson de zoon van een linnen-fabriekant te Paisley, en de vader van lord Macaulay, dreef handel op Afrika. Keats was drogist, en Sir Humphrey Davy leerling in een dorpsapoiheek. Davy zeide eens, sprekende van zich zei ven; ))Wrat ik ben, heb ik mij zelf gemaakt; ik zeg dit zonder ijdelheid en in zuiveren eenvoud des harten.quot; Richard Owen, de Newton der natuurlijke historie, begon zijne loopbaan a!s adelborst, en kwam eerst vrij laat tot wetenschappelijke onderzoekingen. De grondslagen zijner kennis legde hij, toen hij bezig was met het catalogiseren van de voortreffelijke verzameling, door de vlijt van John Hunter bijeengebracht, een werk waaraan hij niet minder dan tien jaren besteedde.

In al deze gevallen werd de beroemdheid enkel door aanhoudende inspanning verkregen, en zonder deze is het ook niet mogelijk zich op eenigerlei wijze te onderscheiden. Zelfs zij die reeds door hunne geboorte tot rijkdom en aanzien worden geroepen, kunnen alleen op deze wijze een blijvenden naam maken; want kennis en verstand komen niet bij erfenis in ons bezit. Voor geld kan zich de rijke den arbeid van anderen verschaffen, maar hij kan niet voor zich laten denken, noch zich geestesbeschaving koopen. Niemand is verheven boven de wet: dat wie zich wil onderscheiden, zich moet inspannen, — de rijke, zoo wel als een Drew of een Gilford, wier eenige school een schoenlappers pothuis was, of een Hugh Miller die in eene steengroeve te Cromartley zijne studiën voltooide.

De kennis en ondervinding, welke wijsheid geven, komen alleen door eigene werkzaamheid in ons bezit, en wie meent ze zonder inspanning te zullen verkrijgen, handelt even dwaas als de landbouwer, die op den oogst rekent wanneer hij niet heeft gezaaid. Men verhaalt dat Grosteste, bisschop van Lincoln, die in der tijd veel invloed had, eens door zijn lu'yen en dom-men broeder verzocht werd, een groot man van hem te maken. »Mijn broeder,quot; antwoordde de bisschop, »als uw ploeg gebroken is, zal ik hem laten maken; als uw os sterft, zal ik een anderen voor u koopen; maar een groot man kan ik niet van u

12

-ocr page 23-

DE HOOGERE STANDEN IN ENGELAND.

maken; ik heb u achter den ploeg gevonden en vrees, dat ik u achter den ploeg zal moeten laten.quot;

• Geld vermag veel in de wereld, maar niet alles. Het bezit er van is volstrekt niet noodig voor iemands ontwikkeling. Een gemakkelijk en weelderig leven wekt den mensch niet tot inspanning; het geeft hem het zelfvertrouwen niet, dat zoo noodig is tot volharding in den strijd. Armoede is dan ook geenszins een vloek; door vertrouwen op eigen kracht kan zij verkeeren in een zegen. Baco zegt: »de menschen schijnen niet te weten, noch wat rijkdom, noch wat kracht is; van het eerste verwachten zij te veel, van hot laatste te weinig. Zelfvertrouwen en zelfverloochening zullen een man doen drinken uit zijn eigen put, en van het eigen, steeds welsmakend brood doen eten, daar zij hem aanwijzen hoe hij eerlijk moet arbeiden voor het dagelijksch onderhoud en hoe hij het goed, dat hem is toevertrouwd, zorgvuldig kan besteden.''

Is de mensch van nature geneigd tot gemak, rijkdom prikkelt die neiging; maai' des te grooter is dan ook de roem van hen, die in overvloed geboren, toch een werkzaam deel nemen aan de taak van hun geslacht. En ter eere van onze gegoede standen zij het gezegd, dat zij geen nietsdoeners zijn. Waarlijk zij doen liet hunne in den staat en van de algemeene lasten en gevaren nemen zij doorgaans meer op hunne schouders, dan men van hen zou kunnen eischen. Bij den veldtogt in Spanje werd er eens van een onderofficier gezegd, dien men naast zijn regiment door slijk en modder zag waden; »üaar gaat '15000 pond 'sjaars!quot; De dorre heuvels van Sebastopol en Indiëus verzengde bodem kunnen getuige van gelijke zelfverloochening en opoffering door onze hoogere standen betoond; menig dapper en edel man van rang en vermogen waagde er zijn leven en verloor het op het veld van eer in de dienst des vaderlands.

Ook op het vreedzamer gebied van wijsbegeerte en wetenschap hebben de hoogere standen, zich niet onverdienstelijk betoond. Of staat niet de groote naam van Baco aan het hoofd der nieuwere wijsbegeerte; en schitteren niet in de wetenschap die van Worcester, Boyle, Cavendish, Talbot en Bosse? De laatste inzonderheid mag de groote mechanicus heeten onder de Pairs. Ware hij niet als Pair geboren, hij zou zeker, onder de uitvinders, den hoogsten rang hebben ingenomen. Hij verstond de ijzerfa-brikage zoo grondig, dat eens een fabrikant, die zijn rang niet kende, hem, naar men zegt, over wilde halen om meesterknecht te worden op zijne fabriek. De monster-telescoop van Bosse,

13

-ocr page 24-

'14 DE HOOOERE STANDEN IN ENGELAND. — SIR ROBERT PEEL.

dien hij geheel vervaardigde, waarvan hij zelfs de glazen sleep, omdat hij geen werkman kon vinden, die zijne bekwaamheid daarin evenaarde, mag wel het merkwaardigste instrument heeten, dat er van dien aard bestaat.

Maar voornamelijk op het gebied der staatkunde en der lette-ren worden de ijverigste werklieden uit onze hoogere standen gevonden. Ook daar is welslagen alleen mogelijk door vlijt en inspanning; een groot minister, een leader (de aanvoerder eener staatkundige partij) in 't parlement heeft veel, zeer veel te doen en moet hard werken. Dat ziet men in Palmerston en Derby, Russell en Disraeli, Gladstone en Bulwer. Die mannen vragen naar geen wet tot verkorting van hun dagwerk »(tien uurs wet)maar arbeiden wel eens dag en nacht door zonder opzien. Sir Robert Peel rnag onder de ijverigste staatslieden van den nieuweren tijd worden genoemd. Hij bezat in buitengewone mate het vermogen van aanhoudende inspanning. En hij heeft zich zeiven niet gespaard. Zijne loopbaan levert eene treffende proeve op, van hetgeen een man met betrekkelijk middelma-tigen aanleg kan tot stand brengen, door ijver en onvermoei-den arbeid. Gedurende de veertig jaren, dat hij Parlementslid was, was zijn werkzaamheid verbazingwekkend. Hij was bij uitstek nauwgezet, en hetgeen hij deed, deed hij grondig. Al zijne redevoeringen dragen er blijk van dat hij al wat over de zaak gesproken of geschreven was nauwkeurig onderzocht had. Soms was hij bijna al te uitvoerig, maar hij ontzag ook geene moeite, om zich naar de bevatting zijner hoorders te schikken. Daarbij bezat hij veel doorzigt, eene taaie vasthoudendheid aan eenmaal opgevatte plannen en met krachtige hand wist hij de goede uitvoering zijner ontwerpen te verzekeren. In één opzicht overtrof hij de meeste menschen: zijne inzichten werden met der tijd ruimer en vrijer, en de jaren, wel verre van hem be-krompener te maken, hebben zijn karakter eerst recht doen rijpen. ïot op het laatst zijns levens bleef hij vatbaar voor het opnemen van nieuwe denkbeelden. En mochten velen hem overmatig voorzichtig heeten, toch liet hij zich nimmer verleiden tot die dwaze bewondering van het verledene, welke doorgaans zulk een verlammenden invloed heeft op menschen, opgevoed als hij.

De onvermoeide ijver van Lord Brougham is tot een spreekwoord geworden. Meer dan zestig jaar lang heef! hij zich reeds gewijd aan, het algemeen belang en op menig veld van mensche-lijke wetenschap is hij volkomen thuis. Als letterkundige, als

-ocr page 25-

LORD BROUGHAM. — BULWER.

staatsman, als regtsgeleerde, als natuurkundige is hij even be-roemd. Hoe hij liet zoover bragt, was voor menigeen, een raadsel ; Sir Samuel Romilly werd eeus verzocht een nieuw werk te ondernemen, doch verontschuldigde zich wegens gebrek aan tijd; »maar,quot; voegde hij erbij, ))ga naar Brougham; die vent schijnt voor alles tijd te hebben.quot; Het geheim bestond hierin, dat hij nooit een minuut ongebruikt liet; daarbij had hij een ijzeren gestel. Toen hij op een leeftijd kwam, waarop de meeste men-schen beginnen te denken aan de welverdiende rust en niet veel meer doen dan dutten in hun leunstoel, begon Lord Brougham aan zeer ingewikkelde nasporingen naar de wetten van het licht, en hij bragt de uitkomsten ten gehoore in de meest wetenschappelijke vereenigingen van Parijs en Londen. Ter zelfder tijd werden zijne prachtige schetsen gedrukt van «mannen van wetenschap en letterkunde, onder de regering van George IIIquot;; en tevens had hij zijn volle aandeel in cle werkzaamheden en staatkundige discussiën van het Hooger Huis. Sydney Smith gaf hem eens schertsend den raad, »dat hij toch niet meer werk op zijn horens moest nemen, dan drie sterke mannen konden volbrengenquot;. Zoo groot was Broughams liefde tot den arbeid, die hem eene tweede natuur is geworden, dat het vermogen om te arbeiden scheen toe te nemen, naarmate hij meer onder handen nam; en zijne zucht om hetgeen hij doet, zoo goed mogelijk te doen, gaf aanleiding tot het zeggen; «als Brougham schoenpoetser was, zou hij niet rusten voordat hij de beste schoenpoetser in Engeland was.quot;

Als er van noeste vlijt gespoken wordt, verdient ook de naam van Sir E. Bulwer Lytton vermelding. Weinige schrijvers hebben in onderscheidene opzichten meer en beter gewerkt dan hij — als romanschrijver, dichter, tooneelschrijver, historicus, essayist , redenaar en staatsman. Hij heeft zich stap voor stap zijn weg gebaand, het gemak verachtend en steeds bezield met gloeiend verlangen om iets uitstekends te leveren. Wanneer wij alleen op den handenarbeid letten, hebben maar weinig Engelsche schrijvers zoo veel geschreven als hij, en niemand heeft zooveel van hooge waarde voortgebracht. Bulwers vlijt verdient te moer lof, daar niets hem tot werken drong.

Een man van fortuin, die veel van vermaak houdt, kan hel gemakkelijk verkrijgen: te paard of ter jacht, in de opera, de societeit of de balzaal, te midden van de verstrooijing der Lon-densche wereld, bij bezoeken van allerlei aard en politieke praatjes in de season [den tijd, waarin het hof en de aan-

15

-ocr page 26-

DISRAELI.

zienlijken zich te Londen bevinden; deze valt ongeveer zamen met die der zittingen van het Parlement; de lente en eerste zomermaanden] of als het jaargetij dit medebrengt op het buitengoed met ai zijn geriefelijkheid en z'yae menigvuldige landelijke genoegens, zonder nog te spreken van prettige reisjes naar Parijs, Weenen, Rorne, —zóó gemakkelijk, dat er waarlijk groote wilskracht noodig is, om zich aan te gorden tot eenige gezette werkzaamheid van welken aard ook.

Evenwel heeft Bulwer zich al die genoegens, ofschoon ze binnen zijn bareik lagen, voor een goed deel moeten ontzeggen, wilde hij als letterkundige iets degelijks tot stand brengen.

Gelijk Byron trad hij eerst als dichter op, met mijn »weeds • and wild Flowersquot; (Onkruid en veldbloemen) maar hij vond geen bijval. Even weinig opgang maakte zijn tweede werk, de roman «Falkland.quot; Een man van minder karakter zou nu voor goed de lier aan de wilgen hebben gehangen; maar Bulwer bezat wilskracht genoeg om door te zetten en besloot, niet te fusten, voordat hij zou zijn geslaagd. Binnen een jaar volgde »Pelham,quot; en Bulwers verdere loopbaan, — die zich nu reeds over meer kan dertig jaar uitstrekt — mag eene voortdurende letterkundige zegepraal heften.

16

Disraeli levert een soortgelijk voorbéeld op van volhardende werkzaamheid, die alle bezwaren te bovenkomt. Zijne eerste voortbrengselen waren — even als die van Bulwer — van letterkundigen aard, en eerst na eene reeks van nederlagen behaalde hij ■ de zege. Men spotte met, zijn wonderverhaal van Alroy (Wondrous tale of Alroy) en zijn «Revolutionair heldendichtquot; 1) en zag er het bewijs in, dat de auteur aan verstandsverbijstering leed. Maar hij sloeg eene andere richting in, en zijne romans sConingsby,quot; «Sybil,quot; en sTancredquot; bewezen de degelijkheid van zijn talent. Ook toen hi j voor het eerst als redenaar optrad, was bij in het geheel niet gelukkig; zulk spreken zeide men, hoorde in een kluchtspel t'huis. Ofschoon hij het er op gezet had ernstig en verheven te spreken, werd iedere zinsnede met uitbundig gelach begroet. Wanneer men Hamlet als een blijspel vertoonde kon het niet erger zijn. Maar hij besloot meteen woord,

') Dit werk, (The revolutionary Epic) waarvan slechts weinig exemplaren bestonden, in dezer dagen op nieuw uitgegeven, naar aanleiding eoner discussie in het parlement over Mazzini, wien Disraeli ten lastelegde, dat hij in zijne vroegere geschriften tot tirannenmoord had aangezet. Bight herinnerde toen, dat Disraelie in bovengenoemd gedicht hetzelfde had gedaan.

-ocr page 27-

DISRAELI.

dat eene voorspelling zoude blijken te zijn. Diep gewond door het gelach waarmede men zijne bestudeerde welsprekendheid had begroet, riep hij uit: «Vele dingen heb ik herhaaldelijk ter hand genomen en ten slotte ben ik in allen geslaagd. Ik zal nu niet verder spreken, maar er zal een tijd komen, waarin gij naar mij zult. luisteren.quot; Die tijd is gekomen, en de wijze waarop het Disraeli gelukt is de ingespannen aandacht te winnen van de aanzienlijkste vergadering der wereld, levert het sterkste bewijs van hetgeen een vast besluit en een vaste wil vermogen. Want Disraeli bragt het zoo ver door geduldige volharding. Hij deed niet als vele jongelieden, die bij de eerste nederlaag moedeloos worden en in een hoek gaan zitten mokken en grommen, maar hij ging moedig aan het werk. Hij onderzocht nauwkeurig wat hem ontbrak, bestudeerde zijn publiek, oefende zich vlijtig in de uiterlijke welsprekendheid en maakte zich grondig bekend met alle zaken, welke op het parlement betrekking hebben. En al volgde de zege niet terstond, zij kwam toch eindelijk. Nu had hij de lagchers op zijne hand. De herinnering zijner eerste nederlaag was uitgewischt, en ten slotte erkende men in hein een der beste redenaars van het Lagerhuis.

Hoe schitterend ook de voorbeelden van geestkracht zijn, die wij vlugtig hebben vermeld, wij zouden er nog veel meer kunnen noemen, zelfs van mannen, die nog leven. Wel beweert een onzer beroemdste schrijvers, (J. S. MUI) dat scherp geteekende karakters — vroeger de roem der Engelsche natie — hoe langer hoe zeldzamer worden; maai' zoo wij ons niet geheel bedriegen, wordt de ongegrondheid dezer klacht door geen tijdperk in onze geschiedenis beter bewezen dan juist door het onze. Nooit heeft een onverwachte ramp den moed, de volhardingen de veerkracht van een volk op sterker proef gesteld, dan de opstand in Indië, maar des te sterker kwamen het onwankelbaar zelfvertrouwen en de heldhaftige geaardheid der Britten aan den dag. Gedurende die vreesselijke beproeving betoonden bijna allen zich even groot — vrouwen, burgers, krijgslieden, van den generaal af door alle graden heen tot op den gewonen soldaat en hoornblazer. Het waren geen uitgelezen mannen; zij behoorden tot de menschen, die wij elk oogenblik t'huis, op straat, in hunne werkplaatsen , op het veld, in de societeit kunnen ontmoeten; zoodra hen echter het onheil overviel, spreidden allen zooveel tegenwoordigheid van geest en veerkracht ten toon, dat het was als of men een geslacht van enkel helden voor zich had. Waarlijk, nooit kwamen in Engelands geschiedenis de schoonste eigen-

17

2

-ocr page 28-

DE ENGELSCHEN IN INDIE.

schappen van den mensch zoo schitterend aan het licht, en geen tijdperk misschien heeft namen aan te wijzen, die den glans verduisteren van de namen onzer Indische helden van den joug-sten tijd. Montalembert getuigt, dat zij het menschel ijk geslacht tot eer verstrekken. Terwijl hij de groote namen vermeldt van Havelock, Nicholson, Peel, Wilson en Neil — hij had er dien van Outram, den Indischen Bayard, bij kunnen voegen — zegt hij: oniet alleen deze mannon zijn het die onze bewondering verdienen, het geheele gedrag van die handvol Engelschen, in den diepsten vrede en te midden van de grootste welvaart, verrast door den vreeselijksten ramp, welke hen treffen kon is bewonderenswaardig. Geen hunner deinsde terug— allen, militairen en burgers, jongen en ouden, generaals en soldaten, streden en sneefden met eene vastberadenheid en onverschrokkenheid, die nimmer wankelden. In zulke omstandigheden leert men de onberekenbare waarde kennen van eene opleiding, welke den Engelscliman van der jeugd af opwekt, om zijne kracht en zijne vrijheid te gebruiken, in vereehiging met anderen te arbeiden. niets te vreezen, zich over niets te verbazen en door eigen inspanning zich uit alle moeiélijkheden des levens te redden.quot;

Op het tooneel van den vrede en van de wetenschap schittert de vastheid van karakter niet minder luisterrijk. Daar ziet men een Livingstone, met een heldenmoed dien van Xaverins meer dan evenarende, de wildernissen van Zuid-Afrika binnendringen, als zendeling der christelijke beschaving; een Layard jaren lang onvermoeid graven naar de overblijfselen van het bedolven Babylon; -Rawlinson het raadselachtig spijkerschrift ontcijferen; Brooke, op Borneo, de kiem planten eener Euro-pesche maatschappij, te midden der zeeroovers van den Indischen Oceaan; Franklin, Maclure, Collioson en anderen zich een weg banen door storm en duisternis, om den Noo 'd-Westelijken doortogt te vinden — ondernemingen, die de bewijzen leveren van eene koenheid; zelfverloochening, geestkracht en heldenmoed, wier wedergade men tevergeefs zal zoeken.

18

-ocr page 29-

TWEEDE HOOFDSTUK.

%

WEGBEREIDERS DEK NIJVERHEID. — UITVINDERS EN VOORTBRENGERS.

))Een nijver man is rijk: hij neemt den tijd te baat, «Den kostbren tijd — ja, viel zijn uurglas op den grond, »Hij raapte 't zand bijeen, als ware 't sterrezaad, ))En rustte niet, eor hij den laatsten korrel vond.quot;

d'avenant.

Een tier sterkst sprekende karaktertrekkeu van het Engelsche volk is rustelooze nijverheid; daarvan getuigt de geschiedenis van oudsher tot op dezen dag. Deze is liet, welke moederland en koloniën groot gemaakt heeft. De krachtige groei dei-natie was hoofdzakelijk het gevolg van de vrije nijverheid der burgers. En terwijl deze nijvere geaardheid het levensbeginsel der natie is, doet zij haar voortdurend jong blijven, daar zij do leemten in onze wetten en staatsinstellingen onschadelijk maakt.

De nijverheid was de groote leerschool onzer natie. En er is geen beter leerschool dan deze. Even als geregelde bezigheid de gezondste menschen kweekt, doet zij ook het hechtste staatsgebouw verrijzen. Eerlijke nijverheid gaat steeds hand in hand met genot en pligt, en zonder haar is vooruitgang volslagen onmogelijk. Het leven van een nietsdoener laat evenmin eenig spoor achter als schuim op het water, of rook in de lucht; de nijvere daarentegen drukt zijn karakter af op zijn tijd en oefent invloed niet enkel op zijn eigen, maar op alle volgende geslachten. Arbeid is de beste toetssteen van 's menschen geestkracht, en brengt hem beter dan iets anders tot levenswijsheid. Zelfs voor hem, die van handen-

-ocr page 30-

A.RBEID DE BESTE LEERMEESTER.

arbeid leeft, is hoogere beschaving van den,geest geenszins onbereikbaar. Hugh Miller — en hij kon bij ondervinding spreken — geeft als slotsom zijner ervaring op, dat handenarbeid, zelfs de bezwaarlijkste, rijk is aan genot en altijd overvloedige stof geeft tot geestesbeschaving. Nauwgezette arbeidzaamheid hield hij voor eene leermeesteres, die beter dan eenige andere,

— uitgezonderd het Evangelie, — den mensch leert, hoe hij anderen nuttig kan zijn, eene leerschool, waarin beter dan elders de geest van onafhankelijkheid wordt gewekt en de gewoonte aan gezette inspanning,gekweekt. .Ta, de opleiding van den handwerksman was naai' zijne meening — door de aanhoudende oefening van zijn waarnemingsvermogen, het gedurig verkeer met zaken van het bedrijvige en werkelijke leven, — beter geschikt om iemand te leeren zijn weg door de wereld te vinden en hem een man te maken in den vollen zin des woords, dan de opleiding, welke in eenigen anderen stand der maatschappij kan worden vei kregen.

Reeds de reeks van groote mannen, die wij vlugtig hebben vermeld, levert het bewijs, dat men het in de wetenschap en in de kunst, in den handel en in de nijverheid zeer ver brengen kan, ook al is men arm en een handwerksman; en de groote uitvindingen, welke onze natie zoo welvarend en magtig hebben gemaakt, is men stellig grootendeels verschuldigd aan men-sclien uit de geringste standen der maatschappij. Laat men alles, wat door hen tot stand gebragt is buiten rekening, dan blijft er voor de anderen al zeer weinig over. De namen van vele verdienstelijke uitvinders zijn vergeten; doorgaans herinnert men zich alleen de namen dergenen, die de nijverheid in een nieuw spoor hebben geleid — bij voorbeeld van hen, die de reuzenkrachten van het stoomwerktuig nuttig wisten aan te wenden. Er zijn echter nog honderden schrandere, maar ongenoemde' mannen, die belangrijke verbeteringen van dit wonderbare werktuig hebben uitgedacht, en die zeer veel hebben bijgedragen tot vermeerdering zijner kracht en het vermenigvuldigen barer toepassing. Ook zijn er talrijke kleinere uitvindingen

— bij voorbeeld die van het horologie — ieder op zich zelve van groot belang, waarvan wij de geschiedenis niet eens kennen; wij hebben de erfenis aanvaard, maar kennen de namen der erflaters niet.

Ofschoon de uitvinding van bet stoomwerktuig— de koning der werktuigen — in zekeren zin tot onzen leeftijd behoort, ontstond het denkbeeld er van toch reeds voor vele eeuwen. Even als andere uitvindingen, werd ook deze stap voor stap tot vol-

20

-ocr page 31-

DE UITVINDING VAN HET STOOMWERKTUIG.

komenheid gcbragt; de eerste gaf de uitkomsten van zijnen schijnbaar vmchteloozen arbeid aan zijn opvolger over, die het weder eene schrede verder bragt, —^ en over de hoofden van vele geslachten heen riep de een den ander het raadsel toe, of het ook mogt worden opgelost. Het denkbeeld, dat het eerst bij He'-ü van Alexandrië opkwam, ging nimmer geheel verloren; maar even als de graankorrel, verborgen in de hand eener Egyptische nummie, ontlook het eerst bij het krachtige licht der nieuwere wetenschap. quot;Waarlijk, indien dit werktuig spreken kon, het zou een treffend verhaal kunnen doen van geduldig, rnoeije-lijk onderzoek, van bezwaren, getrotseerd eu overwonnen door heldhaftigen ijver! Het is een der schoonste gedenkteekenen van de magt des beginsels: help u zeiven! Rondom de stoommachine staan Savary, de mijnwerker uit Cormvallis, Newcomen, de smid van Dartmouth, de glazenmaker Cavdey. Potter de stokersjongen, Smeaton de ingenieur, en, boven allen verheven, de werkzame, geduldige, nooit vermoeide instrumentmaker James Watt.

Watt was een der ijverigste menschen. Iedere zaak, die onder zijne aandacht viel, werd voor hem onmiddelyk oen voorwerp van studie; en zijne levensgeschiedenis bewijst — wat aller ervaring bevestigt — dat niet de man van den grootsten aanleg den hoogsten trap beklimt, maar hij, die zijne vermogens het best en het vlijtigst gebruikt. Onder Watts tijdgenooten waren er, die hem in kennis verre overtroffen, maar in de toepassing daarvan en in het doen van nasporingen was niemand zoo onvermoeid als hij. Zijne opmerkzaamheid was altijd wakker en Edgeworth heeft misschien niet geheel ongelijk met de bewering, dat het groote onderscheid van verstandelijke ontwikkeling bij de menschen minder het gevolg is van verschil in aanleg dan van vroegtijdige oefening van het waarnemingsvermogen.

Reeds als jongen putte Watt kennis uit zijn speelgoed. De blokken in de timmermanswinkel van zijn vader bragten hem tot de studie van gezicht- en sterrekunde; zijne zwakke^ gezondheid leidde hem tot een onderzoek naar het zamenstel van het menschelijk ligchaam; zijne eenzame wandelingen door het veld gaven hem aanleiding tot de studie van plantenkunde, geschiedenis en oudheidkunde. Toen hij instrumentmaker was, werd hem een kerkorgel besteld, en ofschoon zijn muzikaal gehoor niet was ontwikkeld, bestudeerde hij de wetten dér harmonie, en slaagde hij volkomen in de vervaardiging van het instrument. Toen de universiteit van Glasgow hem de reparatie opdroeg van liet kleine model van Newcomens stoomwerktuig,

21

-ocr page 32-

JAMES WATT. — DE LOCOMOTIEF.

maakte hij zich onmiddellijk bekend met al wat men in dien tijd wist van warmte, verdamping en condensatie, en met de wetten der mechanica; de uitkomst van zijn onderzoek was de uitvinding der condenserende stoommachine.

Tien jaren lang zette hij zijne proefnemingen voort, zonder dat zijne vooruitzichten hijzonder opwekkelijk waren, bijna zonder aanmoediging van vrienden, worstelend met ontelbare moeielijk-heden. Zijne verdiensten waren bijna ontoereikend om in zijn onderhoud te voorzien, en toen hij met zijne uitvinding gereed was, scheen hij nog even ver als hij toen begon; want niemand wilde hem geld genoeg verschaffen om haar in toepassing te brengen. Inmiddels bleef hij arbeiden voor zijn dagelijksch brood; hij vervaardigde en herstelde quadrant en en muziekinstrumenten, maakte bestekken voor aannemers, deed waterpassingen en opmetingen voor den aanleg van wegen en vaarten, — kortom hij nam alles ter hand, wat hem een eerlijk gewonnen stuk brood kon verschaffen. Eindelijk vond hij een geschikt deelgenoot-in een ander uitstekend man, Mathew Boulton van Birmingham, die met krachtige hand de taak aanvaardde om het condenserend werktuig als beweegkracht in te voeren. De gunstige uitslag van beider pogen is thans wereldkundig.

Een aantal andere verdienstelijke mannen hebben sedert aan het stoomwerktuig nieuwe kracht gegeven, en het door menigvuldige wijzigingen bijna tot alle doeleinden geschikt gemaakt: — als beweegkracht in fabrieken, op schepen en molens, bij de drukpers, het slaan van geld, het smeden, schaven en draaien van ijzer — kortom voor bijna allen arbeid, waartoe kracht wordt vereischt. Een der belangrijkste toepassingen van het werktuig werd uitgedacht door een mijnwerker uit Gornwallis, zekeren Trevithick, wiens denkbeeld wederom verder werd uitgewerkt door George Stephenson, die machinist was in een kolemijn. Aan hen zijn wij de locomotief verschuldigd, een werktuig waardoor nog ontzaggelijker omkeer in de geheele maatschappij is teweeg-gebragt, dan door de uitvinding van Watt. Deze voortdurende verbetering mag niet worden toegeschreven aan de scheppingskracht van een enkel man, zij is te danken aan de ingespannen vlijt en vindingrijkheid van vele geslachten. Wat Robert Ste--quot;phenson, eenige jaren geleden, in eene vereeniging van ingenieurs te Newcastle, zeide van de locomotief, kan bijna van iedere andere groote uitvinding worden getuigd. «Wij hebben haar niet te danken aan één man, maar aan de inspanning van een geheel volk van werktuigkundigen.quot;

-ocr page 33-

DE KATOENNIJVERHEID IN ENGELAND.

Een der eerste gevolgen van Watts uitvinding was de vestiging der Engelsche katoennijverheid, daar zij den fabriekant eene bijna onbeperkte kracht in handen gaf. De naam van Sir Richard Arkwright is met de vestiging van dien grooten tak van nijverheid onafscheidelijk verbonden. Hij was een man, wiens geestkracht en schranderheid bijna even merkwaardig mogen heeten als zijne vindingrijkheid. Men heeft zijne oorspronkelijkheid in twijfel getrokken even als die van Watt en Stephenson. Arkwright stond waarschijnlijk in dezelfde betrekking tot de spinmachine, als Watt tot het stoomwerktuig en Stephenson tot de locomotief. Hij verzamelde de losse denkbeelden, welke reeds voorhanden waren, en verbond ze met elkander tot een nieuw oorspronkelijk geheel. Hoewel Lewis Paul van Birmingham reeds dertig jaar vóór Arkwright een patent verkreeg voor eene spinmachine met rollen, waren zijne werktuigen zoo onvolkomen, dat ze niet met voordeel konden worden gebezigd en zijne uitvinding was derhalve inderdaad mislukt. Ook van zekeren Thomas Highs, een fluitmaker te Leeds, wordt verhaald, dat hij het »waterraainquot; (aldus genoemd, daar in een der eerste fabrieken waar deze spinwerktuigen werden gebezigd, het water als beweegkracht diende) uitgevonden heeft, maar zijne uitvindingen kwamen om dezelfde redenen niet in gebruik. Trouwens wanneer eene dringende behoefte der nijverheid zich doet gevoelen, ziet men gewoonlijk, dat velen te gelijkertijd op hetzelfde denkbeeld komen; dit was het geval met het stoomwerktuig, de veiligsheidlamp, de electrische telegraaf en vele andere uitvindingen. Menig schrandere kop is dan in barensnood; eindelijk komt een krachtig, praktisch man te voorschijn, die ze van hun denkbeeld verlost door het met goed gevolg toe te passen en de zaak komt tot stand. En dan hoort men een luiden kreet oggaan van den mindere tegen den meerdere, die hunne bespiegelingen tot werkelijkheid bragt, en hen zoodoende, als met een sprong, in het renperk voorbijsnelt. Zoo worden mannen als Watt, Stephenson en Arkwright telkens weer gedrongen om hun regt en hun naam als uitvinders te verdedigen en te handhaven.

Even als onze meeste groote werktuigkundigen, kwam ook Richard Arkwright uit lageren stand voort. Hij werd geboren in Preston in het jaar 1732, Zijne ouders waren zeer arm en hij was de jongste van dertien kinderen. Hij ging nooit school; al wat hij wist leerde hij zich zelf; en tot op het laatst van zijn leven viel het schrijven hem .moeielijk. Als knaap werd hij bij een barbier in de leer gedaan. In 1760 begon hij eene eigen zaak te

23

-ocr page 34-

RICIIAr.ü ARKAVRIGIIT.

Bolton, in een kelder, waarvoor hij het opschrift plaatste: »Kom bij tien onderaardschen barbier — hij scheert voor een stuiver.quot; De overige barbiers begonnen hunne klanten te verliezen en zagen zich genoodzaakt him prijs te verlagen. Maar Arkwright ging- nog verder en schreef boven zijn kelder. oHier wordt glad geschoren voor een halven stuiver.quot;. Na een paar jaren gaf hij dit bedrijf op en werd hij reiziger in haar. Het was in den pruikentijd en de haarhandel beteekende toen meer dan tegenwoordig. In Lancashire was hij altijd te vinden tegen den tijd van de dienstboden-markt [even als bij ons te lande nog hier en daar plaats vindt, werden, en worden welligt nog, in sommige streken van Engeland, de dienstmeisjes op een bepaalden dag van het jaar gehuurd op eeue soort van markt]; dan poogde hij de jonge meisjes te bewegen hem hare vlechten te veikoopen en men zegt, dat hij daar bijzonder goed in wist te slagen. Ook verkocht hij een haarkleursel, waarmede hij handig wist om te springen, zoodat hij er veel in omzette. Maar een groot gedeelte van zijn vrijen tijd besteedde hij aan het vervaardige van allerlei werktuigkundige modellen, en gelijk zoo menig man van zijn slag zocht hij ijverig naar het perpetuum mobile. Hij verdiepte zich eindelijk zelfs zoozeer in die nasporingen, dat hij zijne gewone bezigheden verwaarloosde, zijn spaarpenningen verteerde en tot groote armoede verviel. Zijne vrouw — want hij was inmiddels getrouwd — maakte zich boos over hetgeen zij ijdele geld- en tijd verkwisting noemde; en eens vernielde zij al de modellen, in de hoop, dat zij daardoor voor verderen achteruitgang zou worden bewaard. Arkwright, even onverzettelijk als prikkelbaar, gevoelde zich hierdoor zoo gekwetst, dat hij het zijne vrouw nimmer kon vergeven en van haar scheidde.

Op zijne reizen was Arkwright in kennis gekomen met een klokkenmaker te Warrington, zekeren Kay, die hem gedeeltelijk behulpzaam was bij het vervaardigen van zijn perpetuum mobile. Men vermoedt, dat Kay hem het eerst heeft gezegd, waarop het spinnen met rollen berustte. Dit denkbeeld vestigde zich aanstonds in zijne ziel en daar Kay hem geen verdere inlichting kon geven, ging hij zelf beproeven, of hij het beginsel niet in toepassing kon brengen. Hij liet zijn haarhandel gehee'. varen en wijdde zich uitsluitend aan de voltooiing van zijn werktuig, waarvan hij al spoedig een model, naar zijne opgaven door Kay vervaardigd, ten toon stelde in een schoollokaal te Preston. Als poorter dier stad stemde hij mede, toen generaal Burgoyne na veel tegenstand tot parlementslid werd herkozen; maar hij was

2-4

-ocr page 35-

RICHARD ARKAVRICHT.

zoo arm en zag er zoo schamel uit, dat eenige personen geld bijeen bragfeu, opdat hij behoorlijk onder ^de meuschen komen kon. De tentoonstelling van zijn werktuig in eene stad, waar zoo vele lieden van handenarbeid leefden, bleek eene gevaarlijke proefneming te zyn; onheilspellende kreten werden op straat vernamen en Arkwright, indachtig aan het lot der spimnachine van den armen Hargreaves, welke te Blackburn door een woedenden volkshoop was vernield — besloot wijselijk zijn model naar veiliger oorden over te brengen. Zoo kwam hij te Nottingham, waai hij zich tot een paar bankiers rigtte om bijstand in geld, en d'2 heeren Wright beloofden hem een voorschot, onder voorwaarde, dat zij in de winsten der uitvinding zouden deelen. Daar intusschen het werktuig niet zoo spoedig in orde was als zij verwacht hadden, gaven zij Arkwright eene aanbeveling voor de fiima Strutt en Need; eerstgenoemde was de schrandere uit-vinda- van den kousen-weefstoel. Slrutt zag dadelijk het belang der uitvinding in en werd de compagnon van Arkwright, wiens weg tot fortuin nu gebaand was. Het patent werd gesteld op ntam van Richard Arkwright, klokkenmaker te Nottingham, en het is opmerkelijk, dat het werd verkregen in betzelfde jaar (1769) waarin Watt octrooi erlangde voor zijn stoomwerktuig. De ea'ste katoenfabriek werd te Nottingham opgerigt; weldra werd sr te Gromford in Derbyshire eene veel grootere gebouwd, waarin men het water als beweegkracht bezigde, terwijl men zich te Nottingham van paarden had bediend; sedert noemde men oeze spinmachine het vvaterraam (waterframe).

Intusschen was Arkwright om zoo te zeggen nog slechts aan het bei'in van zijne loopbaan. Zijn werktuig kon nog aanmerkelijk worden verbeterd. Het werd aanhoudend door hem gewijzigd, totdat het ten laatste bijna volmaakt mogt heeten. Maar liet zonder veel inspanning en geduld werd deze uitkomst verkregen; zelfs verliepen er verscheidene jaren, waarin de onderneming slechts teleurstelling, maar volstrekt geen winst gaf, ei eeu aanzienlijk kapitaal verslond. Zoodra er meer kans was ü{ een goeden uitslag vereenigden zich de fabrikanten van Lancadiire, om Arkwright het genot van zijn patent te ontnemen even als de mijnwerkers van Cornwallis Boulton en Watt ian hunne rechtmatige winsten hadden trachten te be-rooven. Arkwright werd uitgekreten als de vijand van den hand-werksnan, en eene spinnerij, nabij Chorley door hem opgerigt, d(or het gepeupel vernield, niettegenstaande zij door een aantal jolitie-agenten en militairen werd beschermd. De koop-

-ocr page 36-

RICHARD ARK-WRIGHT.

lui van Lancashire wilden zijue waar niet koopen, ofschoon er geen beter fabrikaat dan liet zijne bestond. Vervolgens weigerde men patentregt te betalen voor het gebruik zijner -werktuigen en werden een aantal kostbare processen tegen hem begonnen. Tot ergernis van alle weidenkenden werd Arkwrights patent nietig verklaard. Maar ook na deze nederlaag verloor hij den moed niet. Hij rigtte in andere deeleu van Lancashire groote spinnerijen op, alsmede in Derbyshire en te New La:iark in Schotland. Zoodra zijne compagnieschap met Strutt ten einde was, kwamen ook de fabrieken te Cromford in zijn bezit, en weldra leverde hij zoo vele en zoo deugdzame waar, en verkreeg bij daardoor zulk een invloed op den geheelen handel, dat de prijzen geheel van hem afhingen en hij den omzet der overige katoenfabrikanten volkomen in zijne magt had.

Arkwright was verbazend werkzaam, een man van vei wonderlijke geestkracht en ijver. Geruimen tijd was hij bijna dagelijks, van 's ochtends vier tot's avonds negen ure, onophoidelijk bezig met het inrigten en besturen zijner talrijke fabrfeken. Op zijn vijftigste jaar begon hij nog de Engelsche spraakkunst te beoefenen, om de leemten zijner vroegere opleiding aan Ie vullen. Om tijd te winnen, reed hij op reis altijd met een vieispan.

In dezen tak van nijverheid was Arkwright de grondvester van het nieuwere stelsel (d. i.: de vereeniging der arbeiders, dit vroeger t'huis werkten in fabrieken; factorysystem) dat — hoe men bet ook voor het overige beoordeele — de bron is geworden van verbazende welvaart voor den staat zoowel als voor enkele burgers.

Hoe schrander een uitvinder ook zijn moge, niet altijd zal hij als Arkwright tot de wegberijders der nijverheid behooren.Menig vindingrijk man slaan de handen geheel verkeerd, warneer het ei' op aankomt eene uitgebreide zaak le stichten en te beleeren; daartoe worden onderscheidene hoedanigheden vereisclt, die slechts enkelen bezitten: het regelen van den arbeid vm een groot aantal meusclion, de vaardigheid om te handelencp het juiste oogenblik, de kunst om van de omstandigheden dtijd de meeste partij te trekken. Walt, bij voorbeeld, had een afkeer van dat zwoegen en het aanhoudend verkeer met allerei slag van menschen, en toch is dit noodzakelijk voor het beheer eener uitgebreide onderneming. Hij verklaarde, dat hj liever tegenover een geladen kanon stond, dan eene rekening of een koop te sluiten; en er bestaat alle reden om te verondeBtellen, dat hij hoegenaamd geen voordeel van zijne groote uivinding zou hebben getrokken, of volstrekt niet in staat zou zijn ge-

26

-ocr page 37-

MATIIEW EOULTON.

weest om doze tegen de herhaalde aanvallen van. den broodnijri in Gomwallis, Londen en Lanceshiro te verdedigen, wanneer hij niet juist op het groote keerpunt zijns levens, in kennis was gekomen met dea vermaarden Mathew Boulton »den vader van Birmingham.quot;

Boulton bezat geheel andere hoedanigheden dan Watt, maar was in zijne soort even bekwaam. Hij was een der eerste dier vorsten van de nijverheid, welke meu nu in het noorden en in het midden van Engeland in zoo giooten getale aantreft. Boulton begon zijn loopbaan vrij armelijk, als knoopenmaker te Birmingham. Maar ook bij hem bleek het: het beroep adelt den man niet, maar do man het beroep. De natuur had hem een schoonen aanleg gegeven, dien hij met zorg ontwikkelde. Hij bezat alle eigenschappen van den man van groote zaken, een helder gezond verstand en een vlugge bevatting, en levens do vaardigheid om vastberaden uit te voeren, wat zijn oordeel aanprees. Daarom mislukte hem bijna nooit iets, want al zijne ondernemingen, hoe stout zij schenen, waren goed overlegd. Hij was er de man niet naar, om de wig met het breede einde in het hout te willen drijven; hij bezat een bewonderenswaar-digen tact, nog verfijnd dooi' ondervinding, en altijd wist hij met de meeste juistheid te Leoordeelen, wanneer en hoe hij handelen moest. Hij bleef altijd zijn zaken besturen en liet er zich nooit door regeren. Nimmer verloochende hij zijn rondborstigheid en rechtschapenheid — eigenschappen. welke het sieraad z.ijn van iedereen, lt;tot weikeu stand hij ook behoore — en hoe rijk hij ook werd, men kou naar waarheid getuigen, dat hij geen shilling bezat, waarop een smet kleefde.

Was hij groot als man van zaken, niet minder muntte Boultou uit door zijne voortreffelijke wetenschappelijke vorming , als edelmoedicr beschermer der kunst en naarstig beminnaar der letterkunde. Het groote deel van zijn leven bleef echter de invoering van Watts machine als de groote werkkracht van Engeland. Met fierheid zeide hij eens tot Boswell, toen deze Soho bezocht: »Hier verkoop ik, wat de geheele wereld verlangt te bezitten — kracht.quot; «H'ij had,quot; voegt Boswell er bij (met eene zinspeling op deSchotsche» Clansquot;) «omstreeks 700 man aan het werk; ik beschouwde hem als liet opperhoofd der ijzermanneu, en hij geleek de vader van zijn stam.quot; Mevrouw Schimmelpennink beschrijft hem als een man van edele, rondborstige eu hartelijke manieren, eu roemt zijne vorstelijke vrijgevigheid; »hij ging onder zijn volk rondquot;, zegt zij, «als een

27

-ocr page 38-

RICHARD ARK WRIGHT.

lui van Lancashire wilden zijne waar niet koopen, ofschoon er geen beter fabrikaat dan iiet zijne bestond. Vervolgens weigerde men patentregt te betalen voor het gebruik zijner werktuigen en werden een aantal kostbare processen tegen hem begonnen. Tol ergernis van alle weidenkenden werd Arkwrights patent nietig verklaard. Maar ook na deze nederlaag verloor hij den moed niet. Hij rigtte in andere deelen van Lancashire groote spinnerijen op, alsmede in Derbyshire en te New Lanark in Schotland. Zoodra zijne compagnieschap met Strutt ten einde was, kwamen ook de fabrieken te Cromford in zijn bezit, en weldra leverde hij zoo vele en zoo deugdzame waar, en verkreeg hij daardoor zulk een invloed op den geheelen handel, dal de prijzen geheel van hem afhingen en hij den omzet der overige katoenfabrikanten volkomen in zijne magt had.

Arkwright was verbazend werkzaam, een man van vei wonderlijke geestkracht en ijver. Geruimen tijd was hij bijna dagelijks, van 's ochtends vier tot's avonds negen ure, onophoidelijk bezig met hel inrigten en besturen zijner talrijke fabrfeken. O]) zijn vijftigste jaar begon hij nog de Engelsche spraakkunst te beoefenen, om de leemten zijner vroegere opleiding aan fe'vullen. Om tijd te winnen, reed hij op reis altijd met een vieispan.

In dezen tak van nijverheid, was Arkwright de grondvester van het nieuwere stelsel (d. i.: de vereeniging der arbeiders, dit vroeger t'huis werkten in fabrieken; factorysystem) dat — hoe men het ook voor het overige beoordeele — de bron is geworden van verbazende welvaart voor den staat zoowel als voor enkele burgers.

Hoe schrander een uitvinder ook zijn moge, niet altijd zal hij als Arkwright tot de wegberijders der nijverheid behooren.Menig vindingrijk man staan de handen geheel verkeerd, wanneer het er op aankomt eene uitgebreide zaak te stichten en te beleeren; daartoe worden onderscheidene hoedanigheden vereisclt, die slechts enkelen bezitten: het regelen van den arbeid vin een groot aantal menschen, de vaardigheid om te handelen op het juiste oogenblik, de kunst om van de omstandigheden d'.ijd de meeste partij te trekken. Watt, bij voorbeeld, had een afkeer van dat zwoegen en het aanhoudend verkeer met allerei slag van menschen, en toch is dit noodzakelijk voor het beheer eener uitgebreide onderneming. Hij verklaarde, dat hj liever tegenover een geladen kanon stond, dan eene rekening of een koop te sluiten; en er bestaat alle reden om te verondeistellen, dat hij hoegenaamd geen voordeel van zijne groote uitvinding zou hebben getrokken, of volstrekt niet in staat zou,;ijn ge-

26

-ocr page 39-

MATHEW BOÜLTON. 27

weest om deze tegen de herhaalde aanvallen van den broodnijd in Corn wallis, Londen en Lanceshire te verdedigen, quot;wanneer hij niet juist op het groote keerpunt zijns levens, in kennis was gekomen met den vermaarden Mathew Boulton »den vader van Birmingham.quot;

Boulton bezat geheel andere hoedanigheden dan quot;Watt, maai' was m zijne soort even bekwaam. Hij was een dor eerste dier vorsten van de nijverheid, welke men uu in het noorden en in het midden van Engeland in zoo grooten getale aantreft. Boulton begon zijn loopbaan vrij armelijk, als knoopenmaker te Birmingham. Maar ook bij hem bleek het; bet beroep adelt den i man niet, maar de man het beroep. De natuur had hem een

schooneu aanleg gegeven, dien hij met zorg ontwikkelde. Hij bezat alle eigenschappen van den man van groote zaken, een helder gezond verstand en een vlugge bevatting, en tevens de vaardigheid om vastberaden uit te voeren, wat zijn oordeel aanprees. Daarom mislukte hem bijna nooit iets, want al zijne ondernemingen, hoe stout zij schenen, waren goed overlegd. Hij was er de man niet naar, om de wig mot het breede einde in het hout te willen drijven; hij bezat een bewonderenswaar-digen tact, nog verfijnd door ondervinding, en altijd wist hij met de meeste juistheid te beoordeelen, wanneer en hoe hij handelen moest. Hij bleef altijd zijn zaken besturen en liet er zich nooit door regeren. Nimmer verloochende hij zijn rondborstigheid en rechtschapenheid — eigenschappen, welke het sieraad zijn van iedereen, «tot welken stand hij ook behoore — en hoe rijk hij ook werd, men kou naar waarheid getuigen, dat hij geen shilling bezat, waarop een smet kleefde.

Was hij groot als man van zaken, niet minder muntte Boulton uit door zijne voortreffelijke wetenschappelijke vorming, als edelmoedig beschermer der kunst en naarstig beminnaar der letterkunde. Het groote deel van zijn leven bleef echter de invoering van Watts machine als de groote werkkracht van Engeland. Met fierheid zeide hij eens tot Boswell, toen deze Soho bezocht: «Hier verkoop ik, wat de gebeele wereld verlangt te bezitten — kracht.quot; »Hij had,quot; voegt Boswell er bij (met eene zinspeling op deSchotsche» Clansquot;) «omstreeks700man aan het werk; ik beschouwde hem als het. opperhoofd der ijzermannen, en hij geleek de vader van zijn stam.quot; Mevrouw Schimmelpennink beschrijft hem als een man van edele, rondborstige en hartelijke manieren, en roemt zijne vorstelijke vrijgevigheid; «hij ging onder zijn volk rond'', zegt zij, »als een

-ocr page 40-

HET GESLACHT DER PEELS.

koning die gunsten schenkt.quot; Hij was een echt koning en aanvoerder der nijverheid. Iedere stap op zijn loopbaan was een lofwaardig werk en eene mannelijke inspanning. De nijd achtervolgde hern niet, maar enkel lof, belooning en zegenbeden.

Hij werd door al zijne werklui ten grave gebragt, en g-een oog bleef droog bij die plechtigheid.

Onder alle andere takken van nijverheid in Engeland vindt men even schitterende voorbeelden van mannen, wier onver-moeiden ijver ten zegen werd voor do streek, waarin zij arbeidden, en voor de geheele zamenleving. Als zoodanig Verdienen vermelding de Strutts te Belper, de Tennants te Glasgow, de Marshalls en Gotts te Leeds, de Peels, Ashworths, Birleys, Fieldens, Ashtons, Heywoodsen Ainsworths in Zuid Lancashire. Voor het oogenblik willen wij echter slechts bij eene enkele familie stilstaan, die sedert ook in Engelands staatkundige geschiedenis beroemd is geworden; wij bedoelen de Peels van Zuid Lancashire.

De grondvester dezer familie was een boei', die in het midden der vorige eeuw eene kleine hofstede (sHolehouse Farm'') nabij Blackburn bewoonde, van waar hij later naar die stad zelve verhuisde. Robert Peel had een groot gezin en zag op den onvruchtbaren grond, dien hij bebouwde, weinig uitzigt voor zijne zonen en doch teren. Maar reeds sedert vele jaren werd te Blackburn eeu zekere stof vervaardigd (Blackburn graysquot;), die uit wolion schering en katoenen inslag was zamen-gesteld. Het tegenwoordig stelsel van arbeiden — de vereeni-ging van alle werklieden in een groot gebouw — werd toen nog niet gevolgd, en ijverige landlieden pleegden den tijd, dien zij niet nuttiger op liet land konden besteden, met hun gezin aan den weefstoel door te brengen. Ook Robert Peel met de zijnen hadden zich op de weverij toegelegd, en daar hij een eerlijk, ijverig en knap man was, en goede waar leverde, bloeide zijn bedrijf. Hij was ook een ondernemend man, en ee.i der eersten, die van de pas uitgevonden kaardmachine gebruik maakte. Maar bovenal legde zich Robert Peel toe op het drukken van katoen, welke kunst toen nagenoeg onbekend was, en gedurende eenigen tijd nam hij verscheidene proeven om op machinale wijze te drukken. Die proefnemingen geschieden in het geheim, in zijn eigen huis, terwijl de benoodigde stof door een van de vrouwelijke leden des gezins werd gestreken. In huizen als die van Peel gebruikte men toenmaals bij bet middageten tinnen borden. Eens had hij op zulk een bord een

28

-ocr page 41-

ROBERT PEEL.

patroon geteekend en nu viel het hem plotseling in, dat mou van zulk eene teekening gemakkelijk een omgekeerden afdruk met kleuren op katoen verkrijgen kon. In eene hut op zijn erf woonde eene vrouw, die een kalanderpers had. Terstond ging hy daar heen, legde het bord met het gekleurde patrom en een lap calico in de pers, en ziet! er werd een tamelijk voldoende afdruk verkregen. Zoodanig was, naar men zegt, de oorsprong van het katoendrukken met rollen, d. i. doormiddel van een houten rol, waarop, rondom de figuren van het patroon eenig hout is weggenomen, zoodat de figuren verheven blijven, en van een koperen rol, waarin dezelfde figuren zijn uitgesneden. Robert Poel dacht weldra belangrijke verbeteringen uit en kwam al spoedig met zijn eerste patroon voor den dag: een peterselieblad. En zoo dikwijls er nog in den omtrek van Blackburn over hem gesproken wordt, heet hij: »Peterse-lie-Peel.quot;

Later heeft een zijner zonen, het hoofd der firma Peel en C0., te Church, de uitvinding van zijn vader nagenoeg tot volkomenheid gebragt. De oude Robert Peel liet inmiddels den landbouw geheel varen en wijdde zich to Brookside, een dorp op een klein uur afstands van Blackburn, geheel aan de toepassing zijner uitvinding. Daar breidde hij zijne zaken uit met behulp van zijne even flinke zonen, die, toen zij volwassen waren, ieder weder hunne eigen firma vestigden, welke als middelpunten van industriëlen vooruitgang aan eene menigte arbeiders werk verschaften.

Afgaande op hetgeen wij van den ouden, onbetitelden Robert Peel te weten konden komen, schijnt hij een merkwaardig man te zijn geweest: slim, schrander en helderziende. Intus-schen weet men alleen iets van hem door overlevering, en de zonen dergenen, dio hem gekend hebben, zijn reeds bijna allen gestorven. De levensloop van zulke mannen wordt maar zelden in boeken beschreven. Menschen, die sgoede dingen zeggen,quot; hebben altijd meer kans op eene levensbeschrijving dan zij, die ze sdoen.quot; Iemand, die een tooneelsluk of een dichtbundel heeft uitgegeven, vindt ligt een levensbeschrijver, maar zij die nieuwe takken van nijverheid vestigen, worden spoedig vergeten. Toch blijven ook hunne werken leven en hun voorbeeld plant zich voort in de handelingen en in het karakter hunner opvolgers. De zoon van den ouden Peel, Sir Robert, de eerste baronet, liet zich aldus op bescheiden wijze over zijn vader uit: »Hij bewoog zich in een beperkten kring, en wijdde zijne ta-

29

-ocr page 42-

ROBERT PEEL.

lenten aan de uitbreiding van den katoenhandel. Hij had noch lust noch gelegenheid, om zich bekend te maken met zijn vaderland en met de zamenleving buiten zijn geboortegrond, bet graafschap Lancashire. Ik woonde onder zijn dak, totdat ik den mannelijken leeftijd bereikte en had dikwijls gelegenheid, om op te merken, niet alleen dat hij verbazend gevat was in werktuigkundige zaken, maar ook dat hij uitermate goedhartig was. Hij had vele zonen, en wist ze allen in omstandigheden te plaatsen, waarin zij elkander van nut konden zijn. Den katoenhandel beschouwde hij als het best voor dit doel geschikt; hij leidde er ons in op en mocht ons allen zonder uitzondering rijk en gelukkig zien. Zijn ijverig voorbeeld, en de zorg, waarmede hij ons met alle onderdeelen van dezen tak van nijverheid bekend maakte, hebben tot dien gunstigen uitslag zeker niet weinig bijgedragen. Mijn vader kan met regt gezegd worden de grondvester der familie te zijn; en zoo juist schatte hij de beteekenis van handelsrijkdom uit een nationaal oogpunt, dat men hem dikwijls hoorde zeggen: »De winsten van bijzondere personen beteekenen weinig in vergelijking met de voordeden, welke de handel voor de natie afwerpt.quot;

Sir Robert Peel, de eerste baronet en de tweede fabrikant van dien naam, erfde zijns vaders ondernemingsgeest, bekwaamheid en vlijt. Toen hij zijne loopbaan begon, stond hij niet veel hooger als een gewoon daglooner; want al waren door zijn vader reeds de grondslagen gelegd zijner welvaart, bij had toen nog bijna geen kapitaal en worstelde aanhoudend met de bezwaren, die daarvan het gevolg waren. Reeds op zijn twintigste jaar besloot Robert het katoendrukken, dat hij bij zijn vader had geleerd, voor eigen rekening te beginnen. Zijn oom James Haworth en Willian Yates te Blackburn sloten zich bij hem aan; hun geheele kapitaal bedroeg nauwelijks /'6000, waarvan het grootste deel door William Yates werd ingebragt. Diens vader hield een herbergje te Blackburn, waar hij welbekend was als »Yates uit den Stier;quot; hij had eenig geld opgespaard en was bereid het zijn zoon voor te schieten. Robert Peel bragt de kennis aan van het vak en al was hij niet veel meer dan een opgeschoten knaap, hij bewees dat men de waarheid sprak toen men van hem zeide, dat hij een oud hoofd op zijne jonge schouders had. De compagnons kochten voor eene betrekkelijk kleine som een vervallen korenmolen met het daar bijbeboorend land, in de nabijheid van het toenmaals weinig befeekenend stadje Bury, waar de fabriek nog lang

30

-ocr page 43-

SIR ROBERT PEEL.

daarna onder den naam van »de Grondquot; Lekend stond; er weiden eerst maar een paar houten loodsen opgeslagen, en hier begon de firma op zeer kleine schaal in het jaar 1770 hare werkzaamheid; eenige jaren later kwam er bij de drukkerij nog eene katoenspinnerij. Uit het volgende voorval kan men opmaken, hoe sober de compagnons in dien eersten lijd leefden. William Yates, een getrouwd man met kinderen, had Peel bij zich in den kost genomen. Voor kost en inwoning betaalde Peel nog geen vijf gulden 's weeks; Yates vond dit wat weinig en vroeg een shilling (/'0.60) opslag, waartegen Peel ernstig protesteerde. De compagnons kregen dien ten gevolge zelfs eenig ongenoegen, dat eerst werd bijgelegd door het verschil te deelen , zoodat de kostganger zes stuivers 's weeks meer betalen zou.

De oudste dochter van William Yates heette Ellen, en was eene lieveling van den jongen kostganger. Zoo dikwijls hij van zijn zwaar dagwerk thuis kwam, nam hij het meisje op zijne knie en zei dan: »Nelly, mijn liefje, wilt ge mijn vrouwtje zijn'?'' waarop Nelly, zoo als ieder kind zou doen, natuurlijk antwoordde; »Ja.quot; Dan zal ik zoolang wachten, Nelly; Nelly wordt mijn wijfje en niemand anders.quot; En Robert Peel bleef wachten. Het viel hem gemakkelijk toen hij het kind tot eene schoone vrouw zag opgroeien. Na tien jaren — rijk aan inspanning, maar tevens rijk aan voorspoed — trouwde Robert met Ellen Yates, toen zij pas zeventien jaar was, en het aardige kind, dat eens op zijne knie had gespeeld, werd Mevrouw Peel, later Lady Peel, en moeder van een eersten minister. Lady Peel was eene achtbare en schoone dame, die in iederen kring volkomen op hare plaats was. Zij bezat zeldzame geestesgaven en betoonde ziel zeer dikwijls de wijze en trouwe raadgeefster van haar echtgenoot. Jaren lang stond zij hem ter zijde bij het voeren der correspondentie, want Peel, hoe knap anders, schreef eene slechte, bijna onleesbare hand. Zij stierf in 1803, slechts drie jaar na dat haar echtgenoot den baronets-titel had verworven. Men beweerde, dat hel leven in de groote Londensche wereld — zoo geheel verschillend van den kring, waarin zij was opgebracht — verderfelijk op haar gestel had gewerkt; en de oude Yates placht later wel te zeggen; «Als Robert niet van onze Nelly eene Lady had gemaakt, leefde zij misschien nog.quot;

Het huis Peel, Yates en C0, mocht zich steeds in toenemende en ongestoorde welvaart verheugen. Sir Robert Peel was de ziel

31

-ocr page 44-

JOSIAH quot;WEDGWOOD.

der firma; aan groote veerkracht en volharding paarde hij eene niet geringe mate van doorzicht on vooral grondige kennis van deu handel — hoedanigheden, die door velen der vroegere katoenspinners te cenenmale werden gemist. Hij had een ijzeren wil en een ijzeren gestel en kende geene vermoeidheid. Kortom, wat Arkwright was voor de spinnerij, was hij voor de drukkerij. De naam der firma en van hare waar, waren weldra de beste van geheel Lancashire. Niet alleen brachtén zij er Bury bovenop, maar ook aan de Iswell en de Rock, twee naburige riviertjes, bouwden zij groote fabrieken, terwijl te hunner 'eer wordt vermeld, dat zy niet slechts hun fabrikaat, maar ook liet welzijn hunner werklieden met gelijke zorg bleven behartigen.

Zeii's in de allerongunstigste tijden ontbrak het hun volk nooit aan werk. Sir Robert was vlug in het waarderen van alle nieuwe uitvindingen, waarvoor als voorbeeld mag aangehaald worden, het invoeren van eene nieuwe soort van drukwerk, het zoogenaamde «resist-work.quot; Dit wordt verkregen door al wat in het patroon wit moet blijven te bestrijken met eene soort van lijm. De uitvinder dezer lijm was reiziger voor een Londensch huis, en verkocht zijne uitvinding aan Peel voor eene geringe som. Er verliepen een paar jaren eer het Peel gelukte de zaak met goeden uitslag toe te passen. Toen echter bleek ook de uitwerking zoo fraai, en de zuiverheid van omtrek in het patroon zoo buitengewoon te zijn, dat de waren van de fabriek te Bury eensklaps boven alle anderen in het geheele land werden gezocht. Andere firma's, onder even bekwame leiding, werden door leden van dezelfde familie gevestigd te Burnley, Eoxhillbank en Altham in het graafschap Lancaster, te Salley Abbey in Yokshire, en later te Burton aan de Trent in Staffordshire; al deze inrigtingen bragten niet alleen schatten op aan hare eigenaars, maar tevens waren zij de leérscholen voor den geheelen katoenhandel en kweekten eene menigte der allerbekwaamste drukkers en fabriekanten in Lancashire.

Dat de kracht en de bloei van een land geheel afhankelijk zijn van den ijver en geestkracht der burgers, blijkt niet beter dan uit de levensloop van een ander vermaard werkman, Josiah Wedgwood, den grondvester der pottebakkerijen in Staffordshire. Zijn vader was een arm pottebakker te Burslem, die met moeite zijn gezin onderhield. H'y stierf toen Josiah pas elf jaar oud was, en op dien jeugdigen leeftijd werd hij door zijn ouderen broeder aan het wiel quot;gezet. De knaap ontving nooit eenig noemens-

32

-ocr page 45-

JOSIAH WEDGWOOD.

waardig onderwijs, en al wat hij later wist had hij zich zelf moeten leei'en. Toen de Jongen aan hel pottebakkerswiel kwam, had men in Engeland nog nauwelijks aardewerkfabrieken. Van buitenslands werden groote hoeveelheden van de mindere soorten ingevoerd, vooral uit Delft, zoodat alles van dien aard doorging op den naam van Delftsch aardewerk. Het fijnere aardewerk kwam grootendeels uit China en was zeer duur. In Engeland had men nog geen porceleia vervaardigd, dat bestand was tegen het krassen met een hard gepunt voorwerp. Het aardewerk dat in Staffordshire werd gemaakt, was van de ge-gemeenste soort; doorgaans werd het door de werklui zeiven of hunne huisgenoot en, of door marskramers op het land rondgevent.

Terwijl Wedgwood bij zijn broeder aan het wiel zat, kreeg hij de pokken, toen nog eene gevaarlijke ziekte; sedert bleef zijne gezondheid slecht, en zelfs moest zijn linkerbeen, waarin de ziekte zich scheen te hebben genesteld, worden afgezet, zoodat hij gedwongen werd het wiel te verlaten. Eenigen tijd later vinden wij hem te Stoke, waar hij zamen doet met Harrison, een man even arm als hij zelf — trouwens zij waren nog niet anders dan gewone werklui. Maar reeds begon zich de kunstenaarsaanleg van Wedgwood te openbaren; hij verliet Harrison en voegde zich bij een ander werkman, een zekeren Whieldon, met wien hij uit aardewerk messenheften, in nabootsing van agaat en schildpad, en fruitmandjes vervaardigde. Maar Whieldon verloor den lust tot dit werk en nu keerde Wedgwood naar Burslem terug, waai' hij in eene kleine met riet gedekte hut voortging met het vervaardigen zijner voorwerpen van smaak. Eerst werkte hij alleen, later met een paar knechts en langzamerhand kwam hij in goeden doen. Hij was een naauwlet-lend waarnemer en ijverig onderzoeker, en zoo kwam hij weldra op het spoor van eene belangrijke ontdekking. Hij had namelijk opgemerkt, dat eene zwarte, kiezelzuur houdende aardsoort, wit werd als zij in een fornuis werd gegloeid. Nu kwam hij op het denkbeeld om de gewone roode pottebakkersaarde met kiezelzuur te vermengen en dit mengsel te doen gloeijen. En werkelijk ook nu verkreeg hij eene witte stof, welke hij slechts behoefde te verglazen, om het wereldberoemd aardewerk voor zich te zien staan, dat een der stapelartikelen is geworden van Engelands nijverheid en handel.

Wedgwood betrok nu een andere woning en begon eerst op groote schaal wit aardewerk en vervolgens het zoo beroemde roomkleurige aardewerk te bakken. De verbetering der potte-

33

3

-ocr page 46-

JOSTAH WEDGWOOD.

bakkerij werd een. hartstogt die hem nooit verliet. Wat hij ondernam deed hij met al zijne niagt, vastbesloten iets uitnemends te leveren. Hij legde zich met taai geduld op de scheikunde toe, en naarmate zijne middelen toenamen, ontzag hij moeite noch geld, om zijne kennis te vermeerderen. Hij zocht den omgang met mannen van wetenschap, kunst en geleerdheid en wist altijd iets nuttigs uit dit verkeer mee te diagen. Zelfs toen hij reeds genoeg bezat om onbekommerd te leven, ging- hij voort met het verbeteren zijner voortbrengselen, totdat hij door zijn voorbeeld den industriëlen geest van het geheele district had opgewekt en aldus een groot deel der Britsche nijverheid op vaste grondslagen had gevestigd. Hij werd bereidvaardig geholpen door personen van rang en invloed; door den ijver waarmede hij arbeidde, won hij de toegenegenheid van alle opregte vrienden van den arbeid. Voor koningin Charlotte vervaardigde hij het eerste koninklijk tafelservies van Engelsch maaksel in den trant, die later )gt;koninginnewerkquot; werd genoemd, en werd terstond benoemd tot koninklijk pottebakker; eene onderscheiding die Wedgwood hooger schatte dan hij een lordstitel zóu hebben gedaan. Kostbare stellen porselein werden hem ter nabootsing geleend, en hij slaagde daarin tot aller bewondering. Sir William Hamilton leende hem te Herculanum opgegraven overblijfselen van oude kunst, waarvan Wedgwoods vernuft schoone kopijen leverde. Tot /'20,000 toe bood hij, op eene veiling, tegen de hertogin van Portland op, voor de beroemde Barberini vaas, die ze ten slotte voor een paar duizend gulden meer kocht, maar dadelijk aan Wedgwood leende, toen zij vernam wat hij er mede voor had. Meesterlijk gelukte het hem er kopijen van te maken, maar de vijftig stuks, die hem dertig duizend gulden kostten, bragten de uitgeschoten penningen niet op; toch had hij zijn doel bereikt en de wereld getoond dat Engelsche vaardigheid en volharding alles kon maken, wat eens gemaakt was.

Wedgwood wist van alles voor zijn doel partij te trekken, van de smeltkroes der chemisten, de geleerdheid van den oudheidkenner en het talent van den kunstenaar. Toen F lax man nog een jongeling was, was Wedgwood de eerste, die ontdekte welk een kunstenaar er in hem stak, en terwijl hij hem door zijne mildheid den weg tot ontwikkeling baande, verkreeg hij van hem een groot aantal schoone teekeningen, waarnaar hij in zijn fabriek allerlei voorwerpen van smaak deed vervaardigen, die zeker niet weinig hebben bijgedragen om de klassieke

34

-ocr page 47-

JOSIAH WEDGWOOD.

kunst alom bekend te maken. Zorgvuldige proefnemingen en studiën stelden hem in staat de kunst van schilderen op por-celein of aardewerk terug vinden — een kunst, die ofschoon al beoefend door de oude Etruriers, reeds in de dagen van Plinius verloren was gegaan. Voor de wetenschap maakte hij zich verdienstelijk door de uitvinding van den pyrometer (hitte-meterj. Hij was tevens een onvermoeid bevorderaar van alle werken van openbaar nut; en het graven van het kanaal, waardoor de Trent en de Mersey, en derhalve de Oost-en quot;Westkust van Engeland, met elkander in gemeenschap kwamen, werd door zijne ijverige inspanning en de bekwaamheid van den ingenieur Brindley tot. stand gebragt. In den droevigen staat der wegen van zijn distrikt, bragt bij verbetering door het aanleggen van een straatweg langs de pottebakkerijen, die eene lengte had van tien mijlen. Maar zijne vermaardheid werd dan ook zoo groot, dat de aanzienlijkste reizigers uit alle oorden van Europa zijne fabrieken te Burslem en Etruria kwamen bezig-tigen.

Aldus had Wedgwood aan een tak van nijverheid, die vroeger in Engeland van bijna geen beteekenis was, zulk een ontwikkeling gegeven, dat men niet alleen geen buitenlandsch aardewerk behoefde, maar groote hoeveelheden er van kon uitvoeren, in weêrwil van de hooge rechten in andere landen op alle Britsche artikelen geheven. En terwijl vroeger slechts een zeer klein aantal werklieden nu en dan met de pottebakkerij een karig loon verdiende, kon Wedgwood, in 1785, toen hij nog slechts 30 jaren werkzaam was geweest, aan het parlement verklaren, dat ongeveer 20,000 arbeiders door de vervaardiging van aardewerk, hun dagelijksch brood hadden, ongerekend nog het aantal dergenen, die er door de vermeerderde werkzaamheid in de kolenmijnen, door het toegenomen vervoer te land en te water, en op honderd andere wijze zijdelings voordeel van trokken. Mag zulk een man niet de weldoener van zijn vaderland worden genoemd en getuigt het niet van zijn scherpen blik, wanneer wij hem hooren getuigen, dat volgens zijne meening de geheele zaak nog in hare kindschbeid was, en hetgeen hij verrigt had nog niets beteekende, in vergelijking van de uitbreiding, die deze tak van nijverheid erlangen kon, vooral in Engeland, dat er door zijne natuurlijke en staatkundige gesteldheid zoo uitnemend voor geschikt was'? Deze meening werd ten volle bevestigd door hetgeen na zijn dood werd tot stand gebragt. De namen van Spode, Davenport, Bidgway en anderen

35

-ocr page 48-

HERBERT MINTON.

zouden hier vermelding verdienen, maar Herbert Min ton mag boven allen als de eigenlijke opvolger van Wedgwood worden genoemd. Minton kenmerkte zich hoofdzakelijk door den onver-moeiden ijver en de verbazende geestkracht, waarmede hij zijne uitgebreide zaak oprigtte en bestuurde. Ruim 1500 bekwame werklieden arbeidden onder zijne leiding. Hij had een helder hoofd, een sterk gestel, eene zeldzame opmerkingsgave en groote volharding, buitendien was liij zeer ingenomen met zijn vak, ja, hij was er trotsch op, en zonder zulk eene bijzondere ingenomenheid , zou de voortdurende inspanning, welke door hem werd betoond, moeielijk te verklaren zijn. Door zijne goedhartigheid en opgeruimdheid verwierf hij zich vele hartelijke vrienden en bereidwillige medehelpers; en zelfs zijne mededingers zagen met bewondering tot hem op, als tot den vorst van hun gild. Gelijk Wedgwood, bediende hij zich altijd van uitstekende kunstenaars—schilders in email, beeldhouders, teekenaars van bloemen en figuren. Hij spaarde moeite noch kosten, om steeds de beste werklieden, hetzij Engelschen of vreemdelingen, aan zijne fabriek te verbinden. Hij wist ieders eigenaardig talent op zijne waarde te schatten en het door hel uitzigt op Lillijke bevordering en belooning te ontwikkelen. Het gevolg hiervan was, dat voorwerpen van smaak, die vroeger tot de zeldzaamheden behoorden, nu gewone handelsartikelen werden en men zich stukken van groote schoonheid, die door de voornaamste kunstenaars werden ontworpen, voor betrekkelijk geringen prijs aanschaffen kon. En om er een bewijs van te geven, hoe hoogen dunk men van zijn waar had, is het antwoord van den voerman voldoende, wien men berispte, dat hij een kist met porselein zoo ruw neersmeet: Och, wat zou 't! 't is goed van Minton, dat breekt niet!quot;

Het is zeker nog al opmerkelijk, dat Minton, zonder door de regering of op andere buitengewone wijze te worden ondersteund, kon wedijveren met de fabriek van Sèvres, die de beste Fransche kunstenaars tot haren dienst heeft en een nagenoeg onbeperkt subsidie van de regering geniet. Zelfs bleek op de tentoonstelling van 1851, dat onderscheidene artikelen van Minton beter waren, dan hetgeen in denzelfden trant door de keizerlijke fabriek was geleverd. Zijn hard porselein evenaarde de beste voortbrengselen van de fabrieken te Meiszen en te Berlijn; voor zijn zoogenaamd «Paiischquot; [naar de marmersoort van dien naam; hier te lande noemt men liet ))biscuitquot;] had hij slechts één mededinger, Copeland, wiens voortbrengselen

36

-ocr page 49-

mtm

HERBERT MINTON. 37

de zijne zeer nabij kwamen; en eene soort van in het vuur geschilderd aardewerk [de fabrikant noemt het «Majolicaquot; of sPalissyquot;; het is betrekkelijk kostbaar en hier te lande nog weinig in gebruik] is nog door geen ander fabrikant nagevolgd. Menige moeijelijkheid had Mintou te overwinnen, eer hij het zoo ver bragt, maar met echt Engelsche volharding kwam hij dit alles te boven en thans overtreft zijn fabriekaat het beste, wat vroeger werd voortgebragt.

Zulke mannen mogen met volle regt onder Engelands helden worden gerangschikt. Hun geduldig zelfvertrouwen onder beproevingen en tegenspoed, hunne volharding in het streven naar een loffelijk doel, zijn niet minder heldhaftig in hunne soort dan de dapperheid en de zelfopoffering van den soldaat en den zeeman wier pligt en trots het is met heldenmoed te verdedigen, wat deze wegbereiders der nijverheid met heldenmoed hebben tot stand gebragt.

i

J

-ocr page 50-

DERDE HOOFDSTUK.

VLIJT EN VOLHARDING.

rDat uw bedoeling wijs zij en regtvaardig!

»Is zij bet, ga dan vastberaden voort!

»Laat niet bij d' eersten tegenstand uw plannen varen,

))Maar toon, dat gij bereiken wilt!

»Allez en avant, et la foi vous viendra!quot;

d'alembert.

Do grootste uitkomsten worden doorgaans verkregen door eenvoudige middelen en menschen van gewonen aanleg. Het dagelijksch leven met zijne zorgen, behoeften en pligten, geeft overvloedige gelegenheid. om ervaring van de beste soort op te doen, en een degelijk man ook al is hij in de meest gewone omstandigheden geplaatst, vindt gelegenheid genoeg tot inspanning en ontwikkeling zijner vermogens. De heirweg der menschelijke welvaart is geen andere, dan de oude weg van onkreukbare regtschapenheid, en wie met de meeste volharding en in den edelsten geest werkzaam is, zal het best slagen.

Men legt de fortuin ten laste, dat zij blind is, maar zij is niet zoo blind als de menschen. Indien men het wel nagaat, zal men bevinden, dat ijverige lieden zich gemeenlijk niet over baar hebben te beklagen, zoo min als een goed zeeman ooit te klagen heeft over wind en stroom. Wie zijne krachten goed gebruikt, slaagt doorgaans, en men bedriegt zich, indien men meent, dat er, om iets degelijks tot stand te brengen, buitengewone gaven noodig zijn. Men behoeft daartoe inderdaad geen genie te wezen, en zelfs een genie komt er niel, indien hij twee zaken mist — gezond verstand en volharding. De grootste mannen stelden gewoonlijk weinig vertrouwen in de magt van het genie, maar- steunden eenvoudig op de eigenschappen.

-ocr page 51-

WAT IS GENIE'?

welke ook gewone menschen tot het doel kunnen brengen. Sommigen hunner hebben zelfs beweerd, dat liet genie enkel een hooger graad van gezond verstand is. Een beroemd professor noemde het: liet vermogen tot inspanning; Bofi'on zeide: Genie is geduld.

Newton was zonder twijfel iemand van buitengewone gaven, maar op de vraag: hoe hij tot zijne grootsche ontdekkingen was gekomen? gaf hij dit zedig antwoord: »door er aanhoudend over na te denkenquot;. Bij eene andere gelegenheid zeide hij: )ilk houd het voorwerp van mijn onderzoek steeds in de gedachten, en wacht verder geduldig af, tot de schemering in helderen dag overgaatquot;. Hot ging Newton zoo als ieder ander, die zich duurzamen roem verworven heeft; hij verkreeg die alleen door onvermoeide vlijt en volharding. Zelfs zijne uitspanning bestond in niets anders, dan in afwisseling van werkzaamheid. Hij zeide eens tot Dr. Bentley: »/oo ik de maatschappij eenige diensten hel) bewezen, is dit alleen toe te schrijven aan vlijt en geduldig nadenken.quot; Eveneens zei Keppler, — een ander groot natuurkundige —: »Wat Virgilius van de faam zegt: »Zij leeft slechts door zich te bewegen, en al gaande wint zij krachtenquot; ondervond ik ook; alleen door steeds over deze zaken te denken , en er altijd weder op nieuw over te denken, totdat zij, om zoo te zeggen, mijn geest geheel vervulden, kwam ik tot mijne ontdekkingenquot;.

De waarneming van de buitengewone uitkomsten, welke alleen door vlijt er volharding werden verkregen, heeft er menig groot man aan doen twijfelen, of genialiteit wel eene zoo zeldzame gaaf is, als men gewoonlijk onderstelt. Voltaire onder anderen was van oordeel, dat het onderscheid tusschen een geniaal man en iemand van den gewonen stempel verbazend gering was. Beccaria beweerde zelfs, dat iedereen dichter of redenaar worden kan, en Reynolds was van dezelfde meening, wat de schilder- en beeldhouwkunst betreft. Indien dit zoo ware. dan had de Eugelschman het niet zoo erg mis, toen hij op het vernemen van Canovaas overlijden, diens broeder vroeg: ))Of hij voornemens was de zaak voort te zetten''quot;7 Locke, Hel-vetius en Diderot geloofden niet, dat de oorspronkelijke aanleg van een geniaal man van die zijner medemenschen verschilt: volgens hen kon hetgeen door den een was volbragt, ook door ieder ander verrigt worden, mits men zich slechts onder dezelfde omstandigheden op hetzelfde toelei. Maar al erkennen wij ook nog zoo zeer, dat onvermoeide arbeid de grootste bezwaren te

39

-ocr page 52-

DERDE HOOFDSTUK.

VLIJT EK VOLHARDING.

rDat uw bedoeling wijs zij en regtvaardig!

»Is zij het, ga dan vastberaden voort!

«Laat niet bij d' eersten tegenstand uw plannen varen,

«Maar toon, dat gij bereiken wilt!

«Allez en avant, et la foi vous viendra!quot;

d'alembert.

De grootste uitkomsten worden doorgaans verkregen door eenvoudige middelen eu nieuscheu van gewonen aanleg, fiet dagelijksch leven met zijne zorgen, behoeften en pligten, geeft overvloedige gelegenheid, om ervaring van de beste soort op te doen, en een degelijk man ook al is hij in de meest gewone omstandigheden geplaatst, vindt gelegenheid genoeg lot inspanning en ontwikkeling zijner vermogens. De heirweg der menschelijke welvaart is geen andere, dan de oude weg van onkreukbare regtschapenheid, en wie met de meeste volharding en in den edelsten geest werkzaam is, zal het best slagen.

Men legt de fortuin ten laste, dat zij blind is, maar nij is niet zoo blind als de menschen. Indien men het wel nagaat, zal men bevinden, dat ijverige lieden zich gemeenlijk niet over haar hebben te beklagen, zoo min als een goed zeeman ooit te klagen heeft over wind en stroom. Wie zijne krachten goed gebruikt, slaagt doorgaans, en men bedriegt zich, indien men meent, dat er, om iets degelijks tot stand te brengen, buitengewone gaven noodig zijn. Men behoeft daartoe inderdaad geen genie te wezen, en zelfs een genie komt er niet, indien hij twee zaken mist — gezond verstand en volharding. De grootste mannen stelden gewoonlijk weinig vertrouwen in de magt van het genie, maar steunden eenvoudig op de eigenschappen.

-ocr page 53-

WAT is genie'? .'!9

welke ook gewone metischen tot het floel kannen brengen. Sommigen hunner hohben zelfs beweerd, dat het genie enkel een hooger graad van gezond verstand is. Een beroemd professor noemde het; het vermogen tot inspanning; Bofl'on zeide: Genie is geduld.

Newton was zonder twijfel iemand van buitengewone gaven, maar op de vraag: hoe hij tot zijne grootsche ontdekkingen was gekomen? gaf hij dit zedig antwoord: sdoor ei' aanhoudend over na te donkenquot;. Bij eene andere gelegenheid zeide hij; ))Ik houd het voorwerp van mijn onderzoek steeds in de gedachten, en wacht verder geduldig af, tot de schemering in hekteren dag overgaatquot;. Het ging Newton zoo als ieder ander, die zich duurzamen roem verworven heeft; hij verkreeg die alleen door onvermoeide vlijt en volharding. Zelfs zijne uitspanning bestond in niets anders, dan in afwisseling van werkzaamheid. Hij zeide eens tot Dr. Bentley; »Zoo ik de maatschappij eenige diensten heb bewezen, is dit alleen toe te schrijven aan vlijt en geduldig nadenken.quot; Eveneens zei Keppler, — een ander groot natuurkundige —; »Wat Virgilius van de faam zegt: »Zij leeft slechts door zich te bewegen, en al gaande wint zij krachtenquot; ondervond ik ook; alleen door steeds over deze zaken te denken, en er altijd weder op nieuw over te denken, totdat zij, om zoo te zeggen, mijn geest geheel vervulden, kwam ik tot mijne ontdekkingenquot;.

De waarneming van de buitengewone uitkomsten, welke alleen door vlijt er volharding'wercten verkregen, heeft er menig groot man aan doen twijfelen, of genialiteit wel eene zoo zeldzame gaaf is, als men gewoonlijk onderstelt. Voltaire onder anderen was van oordeel, dat het, onderscheid tusschen een geniaal man en iemand van den gewonen stempel verbazend gering was. Beccaria beweerde zelfs, dat iedereen dichter of redenaar worden kan, en Reynolds was van dezelfde meening, w-at de schilder- en beeldhouwkunst betreft. Indien dit zoo ware. dan had de Engelschman het niet zoo erg mis, toen hij op het vernemen van Canovaas overlijden, diens broeder vroeg; ))Of hij voornemens was de zaak voort te zettenquot;? Locke, Hel-vetius en Diderot geloofden niet, dat de oorspronkelijke aanleg van een geniaal man van die zijner medemenschen verschilt; volgens hen kon hetgeen dooi' den een was volbragt, ook dooi' ieder ander verrigt worden, mits men zich slechts onder dezelfde omstandigheden op hetzelfde toelei. Maar al erkennen wij ook noquot; zoo zeer. dat onvermoeide arbeid de crootste bezwaren te

-ocr page 54-

G. P. BIDDER.

boven komen kan, — al geven wij toe, dat ook de geniaalste menschen onvermoeid werkzaam moeten zijn, zullen zij groote dingen tot stand brengen — toch lijdt het geen twijfel, of iemand, die niet met buitengewone gaven van verstand en hart is toegerust, zal, ook al arbeidde hij dag' en nacht, nooit een Shak-spere, een Newton, een Beethoven of een Michel Angelo worden.

Onlangs heeft zich een nieuw kampioen opgedaan voor de stelling, dat onvermoeide ijver alles te boven komt. De ingenieur G. P. Bidder, in zijn jeugd wèl bekend als het »kleine reken-geniequot;, gaf een paar jaar geleden, iu eene vergadering van het «Instituut van Burgerlijke Ingenieursquot; [Institute of Civil Engineers] van zich zelven een verslag, dat door de groote bescheidenheid, waarmede hij over zijne gaven sprak, ieder voor den man innam. Hij beweerde toen, dat ieder, die er slechts den tijd en het geduld voor over had, even vlug uit het hoofd kon leeren rekenen als hij, en dat derhalve daartoe volstrekt geene buitengewone vermogens werden vereischt. »Ik heb getracht — zeide hij — mijn eigen geest te peilen en met die van anderen te vergelijken, maar heb er niets bijzonders in kunnen bespeuren , behalve eene zekere geneigdheid, om mij met cijfers bezig te houden, welke echter velen met mij gemeen hebben. Nu beweer ik niet, dat het onverschillig is, welke aanleg men heeft, om in het uit het hoofd rekenen te slagen; maar voor zoover ik er over oordeelen kan, is er volstrekt geen reden, waarom het aantal vlugge rekenaars kleiner zijn zou, dan het aantal bekwame lieden in elk vak van kennisquot;. Bidder betoogde verder, dat hij het alleen door onvermoeide vlijt zoo ver gebragt had. Zijn vader was metselaatsknecht; van een zijner broeders, die hetzelfde ambacht beoefende, leerde het knaapje eerst tot honderd tellen. Hij herhaalde dit zoo dikwijls, tot deze getallen, om zoo te zeggen, zijne vertrouwde vrienden werden, wier betrekkingen en verwanten hij allen naauwkeurig kende. Toen begon hij op zijne wijze het vermenigvuldigen te leeren, namelijk met behulp van erwten enknikkers; een zakje hagel, dat hij magtig wist te worden, was zijn grootste schat. Hij legde zijne hagelkorrels op rijen en leerde zoo door optelling vermenigvuldigen tot 10 maal 10. Tegenover zijns vaders huis woonde een hoefsmid, die zelf geen kinderen had, en daarom een neefje als leerling tot zich had genomen. Bidder stond weldra met dien ouden man op een goeden voet, en mogt te allen tijde in de smederij komen. Toen hij wat grooter was, kreeg hij zelf de hooge vergunning van een handje bij de blaas-

40

-ocr page 55-

P. G. BIDDER.

balg te helpen, en 's avonds kroop hij op den schoorsteen van het fornuis, om naar de vertelsels van den smid te luisteren. Bij zulk eene gelegenheid werd er eeus eene vermenigvuldiging gevraagd — misschien 9 maal 9 — en zonder aarzelen noemde de knaap onmiddellijk het product. Dit wekte eenige verwondering, en toen men hem door andere vragen in verlegenheid trachtte te brengen, beantwoordde hij ze met hetzelfde gemak. Men liet hem zulke groote getallen vermenigvuldigen, dat de neef van den ouden man met krijt op een plank moest narekenen of het uitkwam — en het kwam uit. Nu begon men den jongen te beschou wen als een wonderkind, en hij kreeg menigen halven stuiver; aangemoedigd door de loftuitingen en welligt ook wat door de halve stuivers, vond hij al meer en meer behagen in het rekenen; trapsgewijs voortgaande, leerde hij uit het hoofd duizendtallen vermenigvuldigen, en eindelijk bragt hij het zoo ver, dat hij de tafel van vermenigvuldiging kende tot aan mil-lioen maal millioen. »Het kleine roken-geniequot; werd een van de wonderen van den dag. De beoefenaars der schedelleer namen een afgietsel van zijne «organenquot;, en in het phrenologisch tijdschrift noemde men hem een merkwaardig bewijs van de juistheid dier wetenschap. Eenigen tijd later begon hij zijne maatschappelijke loopbaan als klerk in eene assurantie-zaak, welke hij verliet om in dienst te treden bij een welbekend ingenieur, wijlen den heer H. R. Palmer. Hij kwam spoedig vooruit en maakte zich weldra eenigen naam, want met evenveel vlijt en volharding, als hij vroeger de cijferkunst had beoefend, arbeidde hij nu in zijne betrekkingen. Tut zijne vrienden van het Instituut van Burgelij ke Ingenieurs rnogt hij van zich zei ven getuigen ; «Ik heb vele jaren gearbeid en met groote volharding gepoogd, eene kunst te verkrijgen welke waarschijnlijk steeds even zeldzaam zal zijn, als de gelegenheid om er in het dagelijksch leven partij van te trekken. Toch zij het verre van mij te beweren, dat zij mij niet van nut is geweest. Zonder twijfel heb ik alleen aan deze kunst te danken, dat de opmerkzaamheid op mij gevestigd werd , en ik ten slotte uit den handwerksstand kon opklimmen tot eene betrekking , die mij de bevoegdheid geeft u toe te spreken als een der vice-presidenten van deze achtbare vergadering.quot;

üalton de scheikundige , wilde er nooit van hooren, dat men hem als een genie beschouwde; alles wat hij verrigtte, schreef hij toe aan ijverig verzamelen van wetenschap. John Hunter zeide eens: «Mijn geest is als een bijenkorf vol gegons en schijnbaar

41

-ocr page 56-

VOLHARDING.

42

vol verwarring , en tocli werkelijk vol orde en regelmaat in een rijken voorraad, met onvermoeide vlijt bijeengegaard, uit de boste bewaarplaatsen der natuur.quot; Inderdaad behoeft men dan ook maar een blik te slaan in de levensbeschrijvingen van groote mannen, om te ontdekken dat de beroemdste uitvinders, kunstenaars en wijsgeeren, kortom allen die iets groots tot stand bragten, wat zij waren, meerendeels geworden zijn, door hun onvermoeide vlijt. Het waren mannen, die alles wat zij aanraakten— zelfs den tijd — in goud veranderden. Disraeli — de vader — beweerde dat het geheim van een goeden uitslag alleen hierin gelegen was, dat men zich van zijn onderwerp volkomen meester maakte, hetgeen alleen door gestadige vlijt en studie mogelijk was. Hierdoor wordt het begrijpelijk, dat de menschen, aan wie men het meest den vooruitgang der wereld te danken heeft, doorgaans niet de eigenlijk gezegde geniën zijn geweest, maar mannen van middelmatige bekwaamheid, die onverdroten en vol volharding, zelfvertrouwen en vastberadenheid streefden 'naar het doel, — doorgaans niet degenen, die met schitterende hoedanigheden zijn begaafd, maar zij die zich met alle magt op hun werk hebben toegelegd. «Helaas! zeide een weduwe sprekende van haai- vluggen, maar zorgeloozen zoon, ))het is geen volhouder.quot; Ia den wedloop des levens worden zulke vlugge lieden weldra door de aanhouders, zelfs dooi- de blokkers voorbij gestreefd. «Che va piano va longano, e va lontanoquot; zegt een Itali-aansch spreekwoord: «die langzaam gaat, gaat lang en gaat ver.'' Het komt er derhalve vooral op aan, zich aan geregelde arbeidzaamheid te wennen. Is dit geschied dan wordt de zaak betrekkelijk gemakkelijk. Herhalen en nogmaals herhalen zij de leus — en de vaardigheid zal weldra volgen. Zelf het eenvoudigste kan zonder arbeid niet worden verkregen, en welke verbazende moeijelijkheden kwam men door aanhoudender, arbeid niet te boven! Door zich vroegtijdig aan geregelden arbeid te wennen en zich aanhoudend te oefenen, werd wijlen Sir Robert Peel, niettegenstaande hij volstrekt niet buitengewoon begaafd was, een sieraad van het Britsche Parlement. Toen hij nog een knaap was liet zijn vader hem dikwijls aan tafel over een of ander onderwerp voor de vuist spreken en reeds vroegtijdig gewende hij hem er aan, 'sZondags, al hetgeen hij van de preek onthouden had op te zeggen. In den beginne viel hem dit moeijelijk, eindelijk bragt hij het zoover, dat hij de geheele preek bijna woordelijk van buiten kende. En later vermoedden weinigen, dat hij aan deze oefeningen in de dorps-

-ocr page 57-

BLIJMOEDIGHEID.

kerk te Drayton eene zaak te danken had, waarin hij door zeer weinigen werd geëvenaard; de gaaf namelijk om al de bewijsgronden, welke door eene reeks van tegenstanders werden aangevoerd, zoo naauwkeurig te onthouden, dat hij ze doorgaans in dezelfde orde kon weerleggen, als die waarin ze waren opgenoemd.

Het is inderdaad verbazingwekkend hoeveel door aanhoudende oefening zelfs bij de eenvoudigste zaken kan worden verkregen. Het vioolspel schijnt eene eenvoudige zaak — en welk een langdurige inspanning eischt het niet. Giardini zei eens tot een jongeling, die hem vroeg in hoeveel tijd hij het zou kunnen leeren: »Twaalf uren daags en dat twintig jaren lang.quot; Oefening, zegt men, leert een beer dansen. De arme figurante moet jaren achtereen zwoegen eer zij het in haar vak tot eenige hoogte brengt. Zoo dikwijls Tagiioni zou optreden 'nam zij vooraf een paar uur les bij haar vader tot dat zij er bij neerviel en door allerlei middelen tot bewustzijn moest worden gebragt. De vlugge sprongen, die men des avonds bewonderde, werden tot geen minderen prijs gekocht. De gedachte aan de verbazende inspanning , welke deze kunstenaars zich moeten getroosten, is genoeg om [ieder die traag en lusteloos blijft, terwijl een veel verhevener loopbaan voor hem open staat, van schaamte te doen blozen; niet half zooveel inspanning is er noodig, om iemand van gewonen aanleg, in elk vak van studie, een goeden uitslag te verzekeren.

Die goed vooruitgaat, gaat betrekkelijk langzaam vooruit. Groote uitkomsten worden niet eensklaps verkregen; en wij mogen tevreden zijn, zoo wij in het leven vorderen, als op eene wandeling, stap voor stap. »Het groote geheim om tot een gunstigen uitslag te geraken,quot; zegt de Maistre, sis de kunst van wachten.quot; Wij moeten zaaijen eer we kunnen oogsten en inmiddels geduldig op hoop leven; de fijnste vruchten rijpen doorgaans het langzaamst. »Maar,quot; zooals een Oostorsch spi eek-woord zegt, «tijd en geduld verkeeren een moerbeiblad in glanzend satijn.quot;

Om geduldig ie kunnen wachten moet. men met opgeruimdheid arbeiden, en er is niets wat den arbeid zoo verligt, als een opgeruimd gemoed. Een bisschop zei eens: «Christelijke gezindheid is voor negen tiende deelen blijmoedigheidquot; en van levenswijsheid kan hetzelfde worden getuigd. Die zijn werk verrigt met een opgeruimd gemoed, is niet alleen voor het oogenblik een gelukkig man — eu er is welligt geen rijker bron van levensgenot dan degelijke, naauwgezette arbeid — maar hij is stellig op weg om te slagen, want veerkracht en zelfvertrouwen

43

-ocr page 58-

HOOP.

hangen er ten naamvste mede zameu. Toen Sydney Smith, te Foston-le-Clay, in Yorkshire, predikant was, gevoelde hij zich stellig uiet op zijne plaats; niettemin ging hij opgeruimd aan den^ arbeid, met het vaste voornemen om zijn. best te doen. »Ik heb besloten,quot; zeide hij, »het prettig te vinden en mij er mede te verzoenen; dit is mannelijker dan er mij boven verheven te wanen en de brievenpost te vermoeijen door klagten over miskenning en dergelijken dwaasheden.quot; In gelijken zin sprak Dr. Hook toen hij Leeds voor een anderen werkkring verliet: sWaar ik mij ook bevind zal ik, onder Gods zegen, met al mijne magt doen wat mijne hand vindt om te deen, en als ik geen werk vind zal ik het maken.quot;

Inzonderheid nibeten zij, die voor het algemeene welzijn ■werkzaam zijn, lang en geduldig arbeiden, dikwijls zonder dat eenig uitzigt op spoedige belooning hen aanmoedigt. De zaden, door hen uitgestrooid, blijven niet zelden lang verborgen onder de wintersneeuw en eer de lente komt is de landman willigt reeds tot zijne rust ingegaan. Niet ieder is in dat opzigt zoo gelukkig als Sir Rowland Hill (de hervormer der Engelsche posterijen) die de vrucht van zijn arbeid nog aanschouwen mogt. In de sombere Universiteit te Glasgow, waaraan hij zoo lang verbonden was, legde Adam Smith den grond tot eene gewigtige maatschappelijke hervorming; daar werd door hem de stof verzameld voor ))het onderzoek naar den aard en den oorsprong der volkswelvaart;quot; zeventig jaren verliepen eer zijn arbeid vrucht droeg, ja, zelfs heden is zijn oogst nog niet geheel binnengehaald.

Er is niets wat het verlies der hoop kan vergoeden — het verandert het karakter ten eenemale. Hoe kan ik blijven arbeiden'? Hoe kan ik gelukkig zijn?quot; riep een groot maar ongelukkig wijsgeer uit, sik heb alle hoop verloren.quot; Hoop is gelijk eene zon, die, wanneer wij haar te gemoet gaan, de schaduw obzer lasten achter ons werpt. Een der opgeruimsle en moedigste arbeiders was de zendeling Carey. Toen hij zich nog in Indië bevond, gebeurde het niet zelden dat de punditsquot; die hem als klerken dienden, elkander op éénen dag driemaal moesten allossen, daar zij het van vermoeidheid niet langer konden volhouden, terwijl Careys rust alleen in verandering van bezigheid bestond. Carey — zelf een schoenmakerszoon — werd bijgestaan door Ward, den zoon van een timmerman, en Marshmann, den zoon van een wever. Door bun toedoen kwam er te Serampore eene prachtige school tot stand; er werden zestien bloeijende zending-posten gevestigd; de bijbel werd in zestien talen overgezet en

44

-ocr page 59-

CAREY. DR. YOUNG. AUDUBON.

zoodoende eene zedelijke omwenteling in Indië voorbereid. Carey schaamde zich nooit over zijne geringe afkomst. Aan tafel bij den goeverneur-generaal hoorde hij eens een officier, luid genoeg om verstaan te worden, aan een ander vragen, of Carey vroeger geen schoenmaker geweest was; »Neen, mijnheer,quot; riep Carey onmiddelijk, «slechts een schoenlapper.quot; Ten bewijze van de volharding, die hem reeds als knaap bezielde, verhaalt men het volgende geval. Op zekeren dag klom hij in een boom, maar zijn voet gleed uit, en hij brak een been door den val. Weken achtereen lag hij te bed, maar naauwelijks was hij sterk genoeg om alleen te loopen, of hij klom weer in den boom. Dit slag van onversaagdheid behoefde Carey voor zijn groot zen-dingv/erk en hij toonde het steeds te bezitten.

Het was een stelregel van Dr. Young, den wijsgeer, dat ieder mensch volbrengen kan, wat door een ander is volbragt; en het is zeker dat hij zelf nooit terugdeinsde, voor hetgeen hij zich eenmaal bad voorgesteld te volvoeren. Toen hij voor de eerste maal op een paard zat was hij in gezelschap met een kleinzoon van deiuheer Barclay van Ury, iemand, die algemeen als een goed ruiter bekend stond; deze reed vooruit en sprong met zijn paard over eene hooge heining. Young wilde dit nadoen, maar viel van het paard. Zonder een woord te zeggen steeg hij weer in den zadel, beproefde het nogmaals en viel weer, echter niet zoo erg als de eerste maal, daar bij aan den nek van het paard kon blijven hangen. De derde maal kwam hij zonder ongelukken over de heining.

De geschiedenis van Tamerlan, die in hot aauhoudend pogen eener spin een voorbeeld zag van volharding in tegenspoed, is bekend, maar niet minder belangrijk is hetgeen Audubon, den Amerikaanscheu ornitholoog, gebeurde:

»Een ongeluk,quot; zegt hij, ))dat mij met twee honderd van mijne oorspronkelijke teekeningen overkwam, had bijna een einde aan mijne vogelstudiën gemaakt. Ik zal het vertellen, al ware 't slechts om te toonen hoezeer geestdrift — want een beteren naam voor mijn volharding weet ik niet — den natuuronderzoeker in staat stelt de allerontmoedigendste teleurstelling te hoven te komen. Ik verliet het dorp Henderson, aan de oevers der Ohio in den staat Kentucky, waar ik mij eenige jaren had opgehouden, en ging voor zaken naar Philadelphia. Voor mijn vertrek nam ik mijne teekeningen, legde ze zorgvuldig in een houten kist en gaf ze een mijner verwanten in bewaring, wien ik de grootste zorg er voor aanbeval. Ik bleef eenige maanden afwezig en toen ik

45

-ocr page 60-

SIR ISAAC NEWTON. CARLYLE.

een paai' dagen 't huis had uitgerust vraagde ik naar hetgeen ik mijn schat geliefde te noemen. De kist werd terugbezorgd en geopend, maar — stel u mijn schrik voor, lezer! — een paar Noordsche ratten hadden er bezit van genomen en hunne kleintjes grootgebragt met de afgeknaagde stukjes papier, waarop nog geene maand te voren meer dan duizend met zorg vervaardigde afbeeldingen van vogels hadden gestaan. Het was alsof mijn hoofd eensklaps in gloed stond; mijn geheele zenuwstelsel raakte van streek. Verscheidene nachten achter elkander kon ik niet slapen, en mijne dagen bragt ik door in dotle verslagenheid; eindelijk kreeg mijn krachtig gestel weer de bovenhand, ik greep mijn geweer, mijn schetsboek en mijne potloo-den en ging, zoo opgeruimd, alsof er niets gebeurd was, het woud in. De gedachte, dat ik nu betere teekeningen zou maken dan vroeger, streelde mij — en, eer er driejaren om waren, was mijne portefeuille reeds weder gevuld.

Men weet hoe Sir Isaac Newton eens door zijn hondje «Diamant,quot; dat een brandende kaars op zijn lessenaar omwierp , beroofd werd van de uitkomst eener berekening waaraan hij jaren lang gearbeid had. Men zegt dat dit verlies den geleerde zoo diep smartte, dat zijne gezondheid, en tijdelijk zelfs zijn verstand, er hevig door werden geschokt. Een soortgelijk ongeluk had plaats met het handschrift van het eerste deel der sFransche omwentelingquot; van Thomas Carlyle. Hij had het aan een vriend ter lezing gegeven. Door een of ander toeval was het in de huiskamer op den grond geraakt en men had er niet meer naar omgezien. Er verliepen eenige weken, de drukker begon op het zenden van kopij aan te dringen en Carlyle verzocht zijn handschrift terug. Na lang onderzoek bleek, dat de werkmeid het gebruikt had om het vuur aan te maken, in de meening dat het scheurpapier was. Men kan zich de ontsteltenis, de wanhoop van Carlyle voorstellen. Maar er was niets anders op, dan van nieuws af aan het werk te hervatten en hoewel hij er gcene aanteekeningen meer van bezat, en dus een aantal gebeurtenissen, denkbeelden en zinwendingen, waarvan hij sedert langen tijd niet meer gedacht had, weder alleen met behulp van zijn geheugen moest vinden, ging hij moedig aan den arbeid. Toen hij zijn boek voor de eerste maal schreef was de arbeid een waar genot voor hem geweest; nu kostte zij bijna ongeloofelijke moeite. Dat hij zijn voornemen desniettemin volvoerde, getuigt van eene vastberadenheid, zoo als zelden wordt aangetroffen.

In het leven van alle groote uitvinders vindt men voorbeelden

46

-ocr page 61-

SIR HENRI RAWLINSON.

van soorlgelijke volharding. Wanneer George Stephenson tot jonge lieden sprak vatte hij gemeenlijk zijn beste raad zamen in deze weinige woorden: oDoet wat ik deed — houdt vol!quot; Hij had bijna vijftien jaar lang aan de verbetering zijner locomotief gearbeid, eer hij te Rainhill de beslissende overwinning behaalde; Watt besteedde niet minder dan dertig jaar aan de condenserende stoommachine, eer hij haai' tot volkomenheid bragt. Maar in iederen tak van wetenschap, kunst en industrie, worden even krachtige voorbeelden van volharding aangetroffen. Onder het belangwekkendste van dien aard behoort welligt het opgraven van de marmeren beelden uit de puinhoopen van Nineveh en de ontdekking van het spijkerschrift — ook wig- of pijlspits-vormig schrift genoemd — een letterschrift, dat reeds sedert de verovering van Perzië dooi- de Macedoniërs verloren was geraakt.

Een schrander «volontairquot; der oost-Indische compagnie, gevestigd te Kermandschad in Perzië, werd getroffen door den vreemden vorm van de opschriftei der oude gedenkteekenen in die streek — gedenkteekenen zoo oud, dat alle geschiedkundige sporen er van verloren waren gegaan — en. begon ze te kopiëren, onder anderen dat, op de vermaarde rots te Behistuu — een bazaltblok, dat zich, ter hoogte van ongeveer 1700 voet loodregt te midden eener vlakte verheft. Over eene oppervlakte van nagenoeg 300 voet, is het onderste gedeelte dezer rots bedekt met opschriften in drie talen, de-Perzische, Scytische en Assyrische. Door vergelijking van het bekende met het onbekende, van de levende met de doode taal verkreeg onze «volontairquot; eenige kennis van het spijkerschriften h'y ontwierp zelfs een alfabet van deze lettersoort, De Heer—later Sir Henry — Rawlinson zond zijne afteekenin-gen naar Engeland om ze daar te doen onderzoeken. Maar geen enkel geleerde wist toen nog iets van het spijkerschrift: daarentegen vond men een gewezen klerk van h t Oost-Indisch huis — een bescheiden, onbekend man Norris geheeten,—die zich op deze zaak had toegelegd; men liet hem de afschriften zien en nu bleek hij, die nooit, de rots te Behistun gezien had, voldoende met dit onderwerp bekend te zijn, om te kunnen verzekeren dat Rawlinson het opschrift niet geheel juist had gekopieerd. Rawlinson, die nog in die stieek was, vergeleek zijne kopij met het origineel, bevond dat Norris gelijk had en door vérdere vergelijking en zorgvuldige studie maakte hij aanmerkelijke vorderingen in de kennis van het spijkerschrift.

Maar om de keunis welke deze mannen geheel uit zich zelf hadden verkregen, te volmaken, moest een derde arbeider him

47

-ocr page 62-

AUSTIN LAYARD.

nieuwe stof tot onderzoek leveren. Dit was Austin Layard, aan-aanvankelijk klerk bij een Londensch procureur. quot;Waarlijk, van deze drie mannen — een volontair, een schrijver op het Oost-Indisch huis en een procureursklerk — zou men niet verwacht hebben, dat zij een vergeten taal zouden ontdekken en de bedolven geschiedenis van Babylon aan het licht zouden brengen. Toch hebben zij dit gedaan. Layard was als twee en twintigjarig jongeling op reis naai' de Oost, toen hij door den lust werd bevangen, om de landen aan de overzijde van den Eu-fraat te bezoeken. Slechts door een enkelen reisgenoot vergezeld, zijne veiligheid verwachtende van de kracht zijner armen en, wat beter was, van zijn opgeruimd innemend eu ridderlijk voorkomen, trok hij, zonder ongeval, midden door het gebied van een aantal oorlogvoerende stammen, en na verloop van verscheidene jaren gelukte het hem, wien betrekkelijk geringe hulpmiddelen te dienste stonden, een schat van oudheden aan het licht te brengen eu op te delven, gelijk wei-ligt nooit te voren door den ijver van een enkel man was vergaderd. Niet minder den eene lengte van 4000 Ned. ellen beslaan de basreliefs door Layard ontdekt. Een gedeelte er van is in het Britsch museum geplaatst en het verhaal der opgraving van deze merkwaardige gedenkteekenen door Layard zelve te boek gesteld in zijne »Gedenkteekenen van Nineveh,quot; mag een der meest boeijende en minst opgesmukte getuigenissen heelen van hetgeen een ondernemend man door vlijt en wilskracht vermag.

In liet leven der groote letterkundigen merken wij mede de kracht der volharding op. Sir Walter Scotts loopbaan moge ten voorbeelde worden aangehaald. Zijne bewonderenswaardige arbeidzaamheid werd eerst geoefend in het kantoor van een advocaat, waar hij jaren lang een werk verrigtte, dat nie'. veel hooger staat dan afschrijven. De eentoonigheid van zijn dage-lijksch werk, deed hem de vrijheid, die hij 's avonds genoot, te hooger waarderen, en doorgaans bragt hij dien tijd door met lezen en studeren. Hij zelf schreef aan deze strenge kcntoor-tucht zijn gezetheid bij den arbeid toe, die zoo menig letterkundige maar al te zeer ontbreekt. In zijne betrekking verdiende hij drie stuivers per pagina van een bepaald aantal regels, en somtijds gelukte het hem, door in zijn vrijen tijd te blijven werken, in vier eu twintig uur 120 pagina's te leveren, en derhalve /quot;18 te verdienen waarvoor hij dan eenig boek kocht, dat hem in gewone omstandigheden te duur zou zijn geweest.

48

-ocr page 63-

SIR WALTER SCOTT.

In later tijd noemde Scott zieli wel eens met zekere zelfvoldoening -een man van zaken, en, weinig fiigenomen met hetgeen hij )gt;verzenmakersgeleuteiquot;' noemde, beweerde hij, dal er volstrekt geen noouzakelijk verband was tusschen genie en 't verwaarloo-zen onzer maatschappelijke pligten. Integendeel, hij was van oordeel, dat het voor de ontwikkeling onzer hoogere vermogens bijzondei' nuttig kon zijn, in zijne eerste levensjaren dagelijks eenige uren aan zakelijken arbeid te wijden. Toen hij griffier was bij de regtbank te Edinburg, maakte hij zijn letterkundig werk grooteudeels voor het ontbijt af. Over dag woonde hij de zittingen bij en was daar bezig met het gewone werk. ))Kortom,quot; zegt Lockhart, »het is zeer opmerkelijk, dat hij gedurende meer dan de helft van elk jaar, het grootste gedeelte van den dag met de nauwgezette vervulling zijner beroepsbezigheden doorbragt, juist in den tijd, toen hij zich het ijverigst aan letterkundigen arbeid, wijdde. liet stond bij hem vast, dat hij zijn brood moest verdienen door zijn beroep en niet door de letterkunde. »Ik nam voorquot;—-zeide hij — )gt;van de letterkunde mijn staf, niet mijn kruk te maken, en de voordeelen van mijnen letterkundigen arbeid, hoe welkom ook voor het overige, nooit te beschouwen als noodzakelijk ter bestrijding mijner gewone uitgaven.quot;

Orde in zaken was bij hem eene vaste gewoonte, en zonder deze had hij ook nooit zoo ontzaggelijk veel kunnen voortbrengen. Hij had het zich tot een regel gesteld, iederen brief nog denzelfden dag te beantwoorden, tenzij het antwoord onderzoek of rijp beraad vereischte. Alleen hierdoor kon hij bestand zijn tegen den stroom van brieven, die gestadig tot hem kwam en zijne goedhartigheid niet zelden op eene zware proef stelde. Te vijf ure stond hij op en legde zelf zijn vuur aan. Hij schoor en kleedde zich op zijn gemak en zat tegen zes uur voor zijn lessenaar, waarop zijne papieren steeds in de volmaaktste orde waren gerangschikt, terwijl de boeken, die hij rnoest raadplegen, om hem heen op den grond waren verspreid, en een zijner geliefkoosde honden buiten dien kring op de wacht lag. — Als hij zich dan met zijn familie tusschen negen en tien uur aan het ontbijt zette, had hij — om zijne eigene woorden te gebruiken — genoeg gedaan, om het dagwerk verder den nek te kunnen breken. Maar hoe ijverig en onvermoeid werkzaam hij was, en welk eene verbazende kennis hij ook door jarenlange studie had vergaderd, Scott sprak altijd met de grootste bescheidenheid over zijne begaafdheden. Eens zeide

49

4

-ocr page 64-

JOHN BRIXTON.

hij; »Altijd voelde ik mij liet meest belemmerd door mijne eigene onkunde.quot; *

Dat is -ware wijsheid en nederigheid; want hoe meer een man weet, des te minder zal hij er zich op laten voorstaan. Een student, die afscheid kwam nomen van zijn professor, zeggende dat hij «zijne studiën had voltooid ,quot; kreeg zeer te regt ten antwoord: »Zoo! zoo! ik begin de mijne pas.quot; De oppervlakkige, die van alles wat, doch van niets het regte weet,quot; laat zich dikwijls vrij wat op zijne kunde voorstaan, maar de wijze belijdt nederig, ))al wat ik weet is dat ik niets weet,quot; of, gelijk Newton het uitdrukte, dat hij nog slechtf enkele schelpen aan het strand heeft opgeraapt, terwijl de groote oceaan der waarheid nog geheel onbezocht voor hem ligt.

Er zijn ook onder de letterkundigen van minderen rang genoeg mannen van volharding aan te wijzen, b. v. John Britton, de onlangs gestorven schrijver van de «Schoonheden van Engeland en Wallisquot; en van vele belangrijke bouwkundige werken. Hij was geboren in een ellendige hut, te Kingston, in het graafschap Wilt. Zijn vader was bakker en mouter, maar ten gevolge van verliezen in den handel, werd hij krankzinnig toen John nog een kind was. De knaap kreeg bijna geen onderwijs, maar des te meer lessen in ondeugd, die gelukkig niet. veel vat op hem hadden. Al zeer vroeg werd hij naar een oom gezonden, die in Clerkenwell eene herberg bield, en vijf jaren lang deed hij daar niet veel anders dan wijn bottelen, kurken en in den kelder brengen. Toen zijne gezondheid daartegen niet langer bestand was, werd hij met /'25, het loon van zijn vijfjarigen arbeid, de deur uitgezet. De volgende zeven jaren van zijn leven waren eene aanhoudende worsteling met allerlei tegenspoed. Toch zegt hij in zijne levensbeschrijving: «In mijn armoedig en donker kamertje, waarvoor ik achttien stuivers in de week betaalde, gaf ik mij aan de studie over en las dikwij.s des winters in bed, omdat ik geen geld had voor brandstof.quot; Hij was te voet naar Bath gegaan, waar hij een dienst kreeg als kelderknecht, maar spoedig vinden wij hem weder in Londen, bijna zonder een duit op zak, barrevoets en zonder een hemd. Het gelukte hem in «London Tavernquot; — een aanzienlijk kof-fijhuis, waar ook vergaderingen worden gehouden — eene dienst te vinden, maar hier moest hij van 's ochtends zeven tot 's avonds elf uur in den kelder werken. Dien zwaren arbeid, en het aanhoudend verblijf in eene donkere, vochtige plaats, kon zijn ge-•stel niet verduren, en daar hij zijne weinige vrije oogenblikken

50

-ocr page 65-

LOUDON.

besteed had om schrijven te leeren, kreeg hij werk bij een notaris, die hem /'0 's weeks gaf. Terwijl hij zich daar bevond was het zijne grootste uitspanning langs de boekestalletjes te wandelen, waar hij zijne kennis poogde te vermeerderen, door in boeken van allerlei aard, die hij niet koopen kon, nu en dan eenige bladzijden te lezen. Hij verliet het kantoor van den notaris, voor dat van eeu ander, waar hij /'12 in de week verdiende, en bleef, zoo goed als het ging, zijne studiën voortzetten. Op zijn acht- eu twintigste jaar gaf'hij eindelijk een boek uit, getiteld: »De gewaagde avonturen van Pizarro,quot; en van dien tijd af, gedurende omstreeks vijf eu vijftig jaren, was Britton steeds ijverig bezig met letterkundigen arbeid, voornamelijk over de Engelsche ouheden. Niet minder dan zeven en tachtig werken zijn door hem in liet licht gegeven; het belangrijkste is een geschrift over de kerkelijke archaeologie van Engeland, een prachtwerk in veertien deelen, dat op zich zelf reeds een treffend bewijs is van John Brittons onvermoeide werkzaamheid.

Loudon — de Engelsche Zocher — geleek in vele opzigten op John Britton. Zyn vader, een pachter uit de omstreken van Edin-burg, zette hem al vroeg aan het werk. De knaap had veel liefhebberij in het teekenen van plans en opstanden voor den aanleg van tuinen, en zijn vader kwam daardoor op het denkbeeld hem voor dit vak op te leiden. Zijne hulp kon echter bij de gewone werkzaamheden niet worden gemist, eu hij wijdde dus iedere week twee nachten aan de studie, terwijl hij over dag even hard werkte als een daglooner. Op deze wijze leerde hij onder anderen ook het Fransch, en voor zijn achttiende jaar vertaalde hij zelfs een leven van Abelard voor eene Encyclopaedie. Hoe groot zijne begeerte was om een nuttig leven te leiden, kan blijken uit eene aanteekening in zijn dagboek geschreven, toen hij nog een gewoon tuinman was; »Ik ben nu reeds twintig jaar oud; misschien is reeds een derde gedeelte van mijn leven voorbij; en wat heb ik nog tot nut mijner medemenschen uitgerigt?quot; Waarlijk geene gewone gedachte voor iemand van dien leeftijd! Toen hij het Fransch genoegzaam meester was, begon hij aan het Duitsch en leerde ook die taal vrij spoedig. Vervolgens huurde hij eene groote boerderij, om de Schotsche wijze van landbouw in Engeland in te voeren, en weldra verwierf hij zich daardoor een aanzienlijk inkomen. Toen, in 1845, de vrede gesloten was en Euroda wederom tot rust kwam, maakte hij eene verre reis, om de tuinbouwkunst in verschillende lauden na te gaan, en

51

-ocr page 66-

SAMUEL DUFAV.

van hetgeen hij had opgemerkt. gaf hij later schetsen in het historisch gedeelte zijner uit voerige «Encyclopaedie van den Tuinbouw.quot; Hij ondernam nog twee buiteulandsche reizen met dezelfde bedoeling, en dien ten gevolge werden zijne Eucyclopaediën welligt de belangrijkste, die er van dezen aard bestaan; zij bevatten eeneu buitengewonen rijkdom van wetenswaardige zaken, bijeenverzameld met eene vlijt en volharding, welke zelden geëvenaard zijn.

De levensloop van Samuel Drew is welligt minder hekend, maar zeker even merkwaardig als die der reeds genoemde personen. Drews vader was predikant bij eene afgescheidene gemeente te St. Austell in Corn wallis. Hoe arm de man ook was, hij wist toch elke week twee stuivers uit te zuinigen om het schoolgeld zijner beide jongens le betalen. De oudste, Jabez geheeten, was een leergierige kuaap en maakte goede vorderingen, maar onze Samuel, een kleine deugniet, die nooit aan het werk gehouden kon worden, bleef een domoor. Wat hij in zijne jeugd leerde, was hij aan zijne moeder verschuldigd; maar verder dan gebrekkig lezen en schrijven had hij het niet gebragt, toen hij op zijn achtste jaar naar eene tinmijn werd gezonden, en met het ziften van erts anderhalven stuiver daags verdiende.

Na den dood zijner moeder werd de opvoeding van den knaap geheel verwaarloosd, daar zijn vader het met zijne methodisten gemeente te druk had om op zijne kinderen te letten. Op zijn tiende jaar werd Samuel bij een schoenmaker in de leer gedaan, waar hij het, om zijn eigene uitdrukking te bezigen, ongeveer zoo goed had als «eene pad onder een eg.quot; Telkens kwam de gedachte bij hem op om weg le loopen en zeeroover of iets dergelijks te worden, waartoe hij vrij wat aanleg scheen te bezitten. Althans wanneer er boomgaarden geplunderd werden, was hij altijd aan het hoofd der bende, en toen hij ouder werd kon men hem geeu grooter genoegen doen, dan door hem mede le nemen om te helpen slroopen of smokkelen. Op zijn zeventiende jaar liep hij eindelijk weg met zestien eneenhalven stuiver op zak. Hij was van plan om dienst te nemen op een oorlogschip; maar zijn ijver was merkelijk bekoeld, toen hij den nacht in een ongemaaid hooiland had doorgebragt, en le Liskeard aankomende, zocht hij werk bij een schoenma-kerkersbaas; hij bleef er echter niet lang, want zijn broeder was hem nagereisd en nam hem weêr mede naar huis, waarna hij eenigen tijd als veldarbeider, en als voetbode tusschen St. Austell en Bodmin, dienst deed.

Drew vertrok echter spoedig naar de omstreken van Plymouth

52

-ocr page 67-

SAMUEL DREW.

en werd -weêr schoenmaker te Cawsaad; naar het schijnt had hij inmiddels eenige vaardigheid in het batonneren verworven; althans terwijl hij zich hier bevond, behaalde hij een eereprijs bij een wedstrijd van beoefenaars dezer knust. Hij bleof ook hier trouw aan zijne liefhebberij voor het smokkelen, gedeeltelijk uit zucht tot avonturen, gedeeltelijk om den broode; want hij 'verdiende met zijn handwerk nog geen vijf gulden 's weeks. Op een dier togtjes verloor hij bijna het leven. Op zekeren nacht namelijk kregen de bewoners van Crafthole berigt, dat een smokkelaar de kust naderde om zijne lading te lossen; onmiddellijk begaf zich de geheele mannelijke bevolking — bijna zonder uitzondering smokkelaars — naar het strand. Een gedeelte bleef op de rotsen oin voor de seinen te zorgen, en de goederen, die aan land werden gebragt, te bergen; de overigen, waar onder Samuel Drew, bemanden de schuiten. Het was pikdonker en het lossen was naauwelijks begonnen, toen de wind opstak en er een zware golfslag ging; de bootelingen besloten het werk niet te staken en voeren nog verscheidene malen naar het vaartuig, dat verder van hel strand was gaan liggen. Een van de mannen uit de boot van Drew verloor door eene windvlaag zijn hoed, en terwijl men dien op wilde visschen, sloeg de boot om. Drie mannefl verdronken onmiddelijk; Samuel en een paar anderen klemden zich aan de boot vast, maar bespeurend*!, dat zij zeewaarts dreef, poogden zij zich zwemmende te redden. Zij waren ongeveer twee mijlen van den oever te midden van den stikdonkeren nacht. Na drie uur zwemmens bereikten zij eindelijk een paar rotsen nabij de kust en bleven daar verstijfd van koude tot den anderen morgen liggen, toen men hen ontdekte en meer dood dan levend aan wal bragt. Men sloeg een vaatje van den gesmokkelden brandewijn den bodem in, en gaf er den geredden een stevig gias van; weldra was Drew weder in staat, om drie kwartier ver door de dikke sneeuw naar zijne woning te loopeu.

Zulk een begin belooft niet veel goeds en evenwel kwam diezelfde Drew, de deugniet, appeldiet', schoenmaker, batonnist en smokkelaar de zonden zijner jeugd te boven, en werd hij als prediker van het Evangelie en schrijver van goede werken vermaard. Gelukkig kreeg zijn bedrijvige geaardheid, eer het te laat was, eene gunstiger rigting en muntte hij sedert evenzeer in goede Werken, als vroeger door allerlei gaauwdievenstreken uit. Zijn vader nam hem weder tot zich en vond te St. Austell werk voor hem als schoeamakersknecht. Welligt had het gevaar

53

-ocr page 68-

SAMUEL DREW.

waaraan hij te naauwernood was ontkomen, hem tot inkeer ge-bragt; althans kort daarop ging hij, onder den invloed der indrukwekkende prediking van Dr. Adam Clarke, over tot de Wesleyaansche Methodisten. Omstreeks dien tijd overleed ook zijn broeder en sedert was hij een ander mensch. Hij begon zijne opvoeding van nieuws af; want hij was het lezen en schrijven bijna geheel verleerd; en eenige jaren later had hij er nog zoo weinig vorderingen in gemaakt, dat naar het zeggen van een zijner vrienden, zijn schrift was als het gekrabbel eener spin, die in den inktpot was gedoopt. Later liet Drew zich aldus over dien tijd zijns levens uit: »Hoe meer ik las, des te levendiger gevoelde ik mijne onwetendheid en hoe meer ik deze besefte, des te grooter werd de lust om haar te ovenvinnen. Ieder vrij oogenblik besteedde ik nu om het een en ander te lezen. Daar ik door mijn handwerk den kost moest verdienen had ik niet veel tijd en er lag dus naast mijn bord altijd een boek, waarin ik bij ieder maal een bladzij vijf zes las.quot; Door Lockes «Proeve over de menschelijke redequot; werd hij liet eerst tot bespiegelingen over het verband der stoffelijke en onstoffelijke dingen geleid Het boek deed mij uit mijne verdooving ontwaken.quot; zegt hij, ))en wekte in mij het besluit, om die bekrompen beschouwingen vaarwel te zeggen, welke mij toen nog eigen waren.quot;

Drew zette zich nu als baas neder, ofschoon zijn kapitaal naauwelijks acht gulden bedroeg; maar daar hij zich nu een goeden naam had verworven, leende een molenaar uit het dorp hem uit eigen beweging eenig geld, dat hij, reeds eer een vol jaar om was, terugbetalen kon. Hij begon zijne zaken met het vaste besluit, om aan niemand iets schuldig te zijn, en zelfs te midden van vele ontberingen bleef hij dien stelregel getrouw. Menigmaal ging hij zonder eten naar bed om geen schuld te maken. Hij stelde er eene eer in, zich door vlijt ennaauwlet-tende spaarzaamheid een onafhankelijk bestaan te verzekeren, en langzamerhand is hij in dit voornemen geslaagd. Terwijl hij ijverig zijn ambacht beoefende, breidde hij zijne kennis dagelijks uit en legde zich zelfs toe op sterrekunde, geschiedenis en bespiegelende wijsbegeerte. Hij koos dit laatste vak voornamelijk omdat hij er weinig boeken voor noodig had. ygt;We\ scheen het een doornig padquot;, schrijft hij, »maar ik besloot het in te slaan en betrad het met moed.quot;

Drew vergenoegde zich niet met het maken van schoenen en de studie der wijsbegeerte; hij begon nu ook oefeningen te houden en stelde zich aan het hoofd eener Zondagschool; zijne ba-

54

-ocr page 69-

SAMUEL DREW,

drijvige geaardheid verleidde hem, zich ook druk n:et de politiek in te laten, en hij liep groot gevaar een babbelaar en bemoeial te worden. Zijn winkel werd de vergaderplaats van alle staatkundige tinnegieters uit den omtrek, en om er nog meer over te kunnen praten, liep hij de huizen van zijne buren af. Dit nam zooveel tijd weg, dat hij somtijds, om de verprate uren in te halen, tot middernacht moest zitten werken. Men beweert, dat de liefhebberij in de politiek bij de schoenmakers t'huis hoort; is dit zoo, dan deed Drew in dit opzigt zijn ambacht alle eer aan. Maar toen bij op zekeren avond druk bezig was met het kloppen van een schoenzool, kwam een kleine jongen op het licht af, hield zijn mond voor het sleutelgat en riep met eene schelle stem : «Schoenmaker! schoemaker! 's nachts aan 'twerk, en 'smiddags op het pad!quot; — Een vriend, wien Drew dit later vertelde, vraagde hem, of hij den jongen niet met den spanriem nageloopen was? »Neen, neen,'' was het antwoord, »als men een pistool aan mijn oor had afgeschoten , had ik niet erger kunnen schrikken. Ik liet mijn werk vallen en zei tot mij zeiven: »,Ta, ja, het is waar; maar niemand zal het mij voor de tweede maal zeggen.quot; Wat die jongen gezegd had, was mij als eene stem uit den hemel, en ik dacht •er mijn gansche leven aan. Ik heb daardoor geleerd om niet tot morgen uit te stellen, wat heden kan worden gedaan, en niet te luijeren, zoo lang er nog werk is, dat wacht.quot; Van dien «ogenblik liet Drew de politiek varen, en legde hij zichgeheel op zijn handwerk toe, terwijl hij alleen zijne vrije oogenblikken en de uren aan den slaap ontwoekerd tot het doen van iets anders besteedde. Hij trouwde en dacht er aan om naar Amerika te verhuizen, maar hij bleef voortwerken. Zijn letterkundige arbeid nam eerst eene dichterlijke rigting, en uit sommige, nog bewaarde brokstukken zijner poezij, zou men opmaken dat zijne latere bespiegelingen over de onsterfelijkheid hun oorsprong hadden hi dichterlijke mijmeringen.

Zijn studeerkamer was de keuken; de blaasbalg diende hem tot lessenaar; hij schreef ouder het gekraai en geschreeuw zijner kinderen. Omstreeks dezen tijd gaf Paine zijne «Eeuw der Redequot; uit, een werk, dat vooral onder jeugdige lezersgrootenopgang maakte. Drew besloot een tegenschrift te vervaardigen en gaf dit uit. Later zeide hij wel eens, dat »de Eeuw der Redequot; hem tot schrijver had gemaakt. Onderscheidene blaauwboekjes van zijne hand volgden nu spoedig elkander op, en slechts weinige jaren later, terwijl hij nog voortging met schoenmaken, schreef

55

-ocr page 70-

JOSEPH HUME.

hij zijne beroemde oVerhandeling over de onsfo(ïelijkheid en onsterfelijkheid der menschelijke zielquot;, waarvan hij het handschrift voor /quot;240— in zijn oog eene verbazende som — verkocht. Het boek werd verscheidene malen herdrukt en is nog steeds zeer in trek.

De gunstige uitkomst maakte hem niet opgeblazen, gelijk met zoo menig jong schrijver het geval is; lang nadat hij reeds eene zekere vermaardheid als auteur had verworven, kon men hem nog de straat voor zijne deur zien vegen en zijne knechts behulpzaam zijn bij het bergen der steenkolen. Toen iemand hem zeide, dat hij daarmede aan zijne waardigheid te kort deed, antwoordde hij; ))De man, die zich schaamt om zijne eigene kolen te dragen, verdient den ganschen winter bij een konden haard te zitten.quot; Het duurde dan ook een geruimeu tijd eer hij kon besluiten de letterkunde als eene zaak te beschouwen, waarvan hij leven kon. Aanvankelijk bleef hij er naar streven, zijn kost te verdienen met zijn ambacht, en, zooals hij zeide, alleen zijn vrijen tijd in de letterkundige loterij te wagen. Maar weldra ontsloot zich voor hem een nieuwe en eervolle werkkring; op de uitnoodiging van Dr. Coke verbond hij zich om dien heer hij te staan in de bewerkingen voltooijng van zekere geschriften, waarvan deze de uitgave op zich had genomen. Drew werd tevens hoofdredacteur van een methodistisch tijdschrift en bezorgde de uitgaaf van verscheidene kerkelijke geschriften; hij gaf ook bijdragen in de «Eclectic Reviewquot; en schreef eene verdienstelijke geschiedenis van Cornwallis en een groot aantal andere werken. Naar waarheid getuigde hij van zich zeiven; sik ben voortgekomen uit de laagste klasse der maatschappij, maar heb er mijn geheele leven lang naar gestreefd om mijn gezin tot fatsoenlijken stand te brengen, door eerlijke pligtsbetrachting, matigheid en naauwgezetheid. Do goddelijke Voorzienigheid heeft mijne inspanning gezegend en mijne wenschen met een goeden uitslag bekroond.quot;

56

De onlangs overleden Joseph Hume heeft met gelijke volharding zijne geheel verschillende levenstaak volbragt. Hij was een man van middelmatigen aanleg, maar bezat een vurigen ijver en eene onkreukbare regtschfipenheid. De leus zijns levens was: «Volhardingquot; en wel bleef hij dier leuze getrouw. In zijne vroege kindschheid verloor hij zijn vader; zijne moeder zette een winkeltje te Montrose op en sloofde wat zij maar kon om het, gezin te onderhouden en fatsoenlijk groot te brengen. Joseph werd bij een plattelands heelmeester in de leer gedaan. Toen

*

-ocr page 71-

JOSEPH HUME.

hij zijn examen hail afgelegd deed hij verscheiden reizen ais scheepsdoctor naai' Indië en werd later volontair bij de Oost-Indische Compagnie. Hij werkte vlijtig en leefde matig; weldra trok hij de aandacht zijner superieuren, en hij werd spoedig bevorderd. Hij was er altijd op uit, om zijn tijd ten beste te besteden, en liet geene gelegenheid om iets te leeren voorbijgaan. Zoo legde hij zich gedurende zijne reizen als scheepsdoctor, vlijtig toe op de stuurmanskunst, en vele jaren later kwam deze hem op merkwaardige wijze te stade. Hij bevond zich namelijk in IS'iö aan boord van een schip, dat van Londen naar Leith voer. Naauwelijks was het vaartuig de Theems uitgezeild, of het werd door een hevigen storm beloopen, en raakte zoo ver buiten den koers, dat het in de duisternis op «Goodwin Sands.quot; te regt kwam. De schipper verloor alle tegenwoordigheid van geest, en waarschijnlijk ware het vaartuig spoedig een wrak geworden, indien Hume zich niet aan het roer had geplaatst, en het bevel op zich had genomen. Het schip was gered. De heer Reid, uit Banchory, was een der vele passagiers, die zich aan boord bevonden, en had hij niet toevallig Hume gekend, dan zou men waarschijnlijk nimmer iets van de zaak hebben vernomen, want Hume was de zedigheid zelve en zou niet ligt over zich zeiven spreken. In 18ÜI i was hij bij de legerafdeeling, welke onder bevel van generaal Powell aan den Mahratta-oorlog deelnam; onderweg stierf de tolk, en daar Hume zich ijverig op de taal had toegelegd, werd hij tot zijn opvolger benoemd, terwijl hij tevens chef werd van de geneeskundige dienst. Maar als ware hiermede nog niet genoeg van hem gevergd, nam hij ook tot, groote tevredenheid zijner chefs, de betrekkingen van betaalmeester en postmeester waar. Tevens ondernam hij de leverantie van levensmiddelen en was daarbij zoowel voor het leger als voor zich zeiven met voordeel werkzaam. Na ongeveer tien jaren onafgebroken te hebben gearbeid, keerde hij als een welgesteld man naar Engeland terug en een van zijne eerste bemoeijingen was de verzorging van de armste leden zijner familie.

Maar Joseph Hume was er de man niet naar, om in ledigheid de vrucht van zijnen arbeid te genieten; werk en bezigheid waren voor zijn genoegen en zijn geluk onontbeerlijk. Ten einde volledig bekend te raken met den tegenwoordigen staat zijns vaderlands en de omstandigheden der bevolking, bezocht hij alle fabrieksteden van het Vereenigd Koningrijk. Later deed hij buitenlandsche reizen en verzamelde een schat van kennis

57

-ocr page 72-

JOSEPH HUME.

58

omtrent personen en volken. In Engeland teruggekeerd, werd hij in 1812 lid van het parlement en bleef er, gedurende omstreeks vier en dertig jaar, bijna onafgebroken zitting houden. Zijne eerste redevoering was over het openbaar onderwijs, en gedurende zijne geheel eervolle loopbaan nam hij ernstig en levendig deel in dit en alle andere onderwerpen, die met verbetering van den toestand der volksklasse in verband stonden. Zoo betoonde hij zich een ijverig voorstander van de her-vorming van het strafregt, van de oprigting der spaarbanken, van den vrijen handel, van bezuiniging der staatsuitgaven, van de uitbreiding der volksvertegenwoordiging en van alle soortgelijke maatregelen. En wat hij voorstond, stond hij voor met alle magt. Hij was geen redenaar, maar wat hij zeide bleek het woord te zijn van een eerlijk, zelfstandig en naauwgezetman. Indien, gelijk Shaftesbury zegt, bespotting de proefsteen is der waarheid, dan heeft Joseph Hume de proef wel doorgestaan. Niemand werd zoo dikwijls uitgelagchen als hij, maar hij bleet onwankelbaar op zijn post. Gewoonlijk leed hij bij eene stemming de nederlaag, maar toch oefende hij grooten invloed, en menige belangrijke financiele hervorming kwam door zijn toedoen tot stand. Het is bijna onbegrijpelijk, hoe hij al hetwelk kon verrigten, dat hij volbragt. Hij stond te zes uur op, schreef zijne brieven, ordende dan de stukken, die hij in de zitting noodig had. en ontving na het onbijt allen, die hem over zaken te spreken hadden; niet zelden kwamen er wel twintig op een morgen. Hij sloeg bijna geene enkele zitting van het Lagerhuis over, en men kou er zeker van zijn, dat de naam vau Hume op iedere stemlijst voorkwam, al duurden de debatten ook tot twee, drie uur in den nacht. Kortom, men mag het als een der merkwaardigste voorbeelden van geestkracht beschouwen. dat iemand jaren achtereen zulk eene verbazende volharding betoonde, niettegenstaande alles er op aangelegd scheen, om hem den moed te doen verliezen. quot;Week aan week werd Hume bespot en overstemd; dikwijls vonden zijne voorstellen bij geen enkel lid ondersteuning; toch verloor hij noch den moed, noch zijne opgeruimdheid, en eer hij voorgoed het parlement verliet, waren de meeste zijner voorstellen, het eene voor het andere na. met groote meerderheid van stemmen goedgekeurd.

-ocr page 73-

VIERDE HOOFDSTUK.

HULPBRONNEN EN GELEGENHEDEN. — WETENSCHAPPELIJK STREVEN.

«De hand of het verstand, geheel aan zichzelf quot;Overgelaten, zal weinig tot stand brengen; «het werk wordt volbragt door werktuigen «en hulpmiddelen, waaraan het verstand niet «minder behoefte heeft dan de hand.quot;

haco.

«De gelegenheid heeft slechts eene enkele lok • haar; haar achterhoofd is kaal; als ge haar «in quot;t voorbijgaan weet te grijpen, is zij dc «uwe; ontsnapt zij, dan heeft zelfs Jupiter -geen vat meer op haar.quot;

Uit het Latijn.

Bij toeval komt er al zeer weinig tot stand. Al kan men welligt eens eene enkele maal in den blinde «een goede slag slaanquot;, de oude, publieke weg van gezette arbeidzaamheid en vlijt blijft de eenige veilige weg. De landschapschilder Wilson was, zegt men, gewoon zijne schilderijen geheel volgens de strenge regels der kunst af te werken, maar dan plaatste hij zich op eenigen afstand van het stuk, met een penseel aan een langen stok, bleef eene poos op zijn werk turen, en gaf dan eensklaps door eenige stoute penseelstreken aan zijn werk een geheel ander voorkomen. Het zou doorgaans weinig baten, indien men Wilson hierin wilde navolgen, en zijn perseel naar het doek wierp, in de hoop, dat het dan wei eene schilderij zou worden. De kunst, om door enkele streken een verrassend effect te verkrijgen, is de vrucht van jarenlangen arbeid; eu

-ocr page 74-

ONTDEKKINGEN GESCHIEDEN NIET BU TOEVAL;

die zonder behoorlijke voorbereiding hetzelfde wil beproeven, loopt er groot gevaar van, dat al wat hij uitligt eenvoudig — eene leelijke vlek zal zijn.

üe ware arbeider onderscheidt zich door aanhoudende opmerkzaamheid en ijver, zelfs bij de geringste zaken. De grootste mannen waren zij, die het alledaagsche niet verachtten, maar er zorgvuldig partij van wisten te trekken. Michel Angelo liet eens aan iemand zien wat hij sedert diens laatste bezoek aan een standbeeld had gedaan. »Ik heb dit gedeelte bijgewerkt, hier wat afgeslepen, die spier daar wat meer doen uitkomen, meer uitdrukking in die lip gelegd, in dat. been meer kracht zoeken te brengen.quot; — «Maar dat zijn kleinighedenquot; riep de bezoeker. »L)at zijn ze,quot; antwoordde de beeldhouwer, smaar die kleinigheden vormen de volmaaktheid en dat is geen kleinigheid!quot; Nicolaas Poussin, de schilder, had, naar men zegt, dezen stelregel: »Als het der moeite waard is iets te doen, dat is liet ook der moeite waard het goed te doen.quot; En toen hem, op zijn ouden dag, door zijn vriend Vigneul de Marville gevraagd werd, hoe hij het had aangelegd om onder de Ita-liaansche schilders zulk een naam te verwerven, antwoordde Poussin met nadruk: »Door niets achteloos te doen.quot;

Al hoort men wel eens van ontdekkingen, die bij toeval zijn gemaakt, doorgaans blijkt bij nader onderzoek, dat er volstrekt niets toevalligs in was. Meerendeels was dit zoogenaamde toeval slechts de gelegenheid, waarvan een geniaal man zorgvuldig partij trok. Dat Newton door het vallen van een appel tot eene groote ondekking kwam, wordt menigmaal als bewijs aangevoerd voor het toevallige van vele ontdekkingen. Maar Newtons ziel was geheel met de zaak vervuld; reeds jaren achtereen was hij bezig met onderzoekingen betrekkelijk de zwaartekracht; het ge-zigt van den vallenden appel was dus voor hem eene geheel andere zaak dan voor ieder ander. Iemand, die nooit over het onderwerp had nagedacht, had wel een mud appelen kunnen zien vallen, zonder het geringste van de wet der zwaartekracht te ontdekken. Op gelijke wijze werd Dr. Young door het zien van de kleuren eener zeepbel geleid tot eene hypothese over de inter-ferentiën en zijne schoone verklaring der straalbreking. Ofschoon men gewoonlijk meent, dat groote mannen zich enkel met groote zaken bezig houden, zien wij daarentegen dat Newton en Young ook op tie eenvoudigste dingen naauwkeurig acht gaven en hunne grootheid bestond dan ook voornamelijk in de vernuftige toepassing van quot;t geen alle dagen voorvalt.

60

-ocr page 75-

ZIJ ZIJN DE VRUCHT VAN ZORGVULDIGE WAARNEMING; 6)

Naar gelang men uaauwkeuriger waarneemt en zyne waarnemingen juister toepast, zal men grootere uitkomsten verkrijgen. Dat de geestvermogens van den eenen mensch beter ontwikkeld zijn dan die van den ander, hangt grootendeels hiermede te zamen. Een Russisch spreekwoord zegt: »Hij loopt door het bosch en ziet geen brandhout.quot; — sDe wijze heeft oogen in het hoofd,quot; zegt Salomo, »maar de dwaas wandelt in duisternis.quot; — »Mijnheer,quot; zeide Johnson eens tot een man van de wereld, die uil Italië terugkwam, «sommige menschen leeren in de diligence naar Hampstead meer dan anderen op eene reis door Europa.quot; Om te zien is het niet genoeg, dat men zijne oogen openhoudt, de geest moet mede werkzaam zijn. Waar gedachtelooze droomers niets opmerken, daar dringt het verstand van een opmerkzaam man door tot in het wezen der verschijnselen, die zich aan hel oog voordoen, — ontdekt de punten van verschil en overeenkomst en klimt daaruit op tot een algemeen begrip. Galilei was zeker de eerste niet, die een zwaar voorwerp geregelde slingeringen zag.maken, maar hij was de eerste die door deze opmerking op een grootsch denkbeeld kwam. Een kerkedienaar iu de domkerk te Pisa vulde eene hanglamp; deze bleef heen en weer slingeren, eu Galilei, die toen nog slechts achttien jaar oud was, viel het in, dat men door zulke geregelde slingeringen den tijd zou kunnen meten. Vijftig jaren studie en inspanning verliepen er, eer het hem gelukte dit denkbeeld door de vervaardiging van een slingeruurwerk toe te passen — eene uitvinding waarvan de waarde kwalijk te hoog kan worden geschat, indien men weet tot welke gebrekkige hulpmiddelen men vroeger voor de tijdsbepaling de toevlugt nemen moest. Toen diezelfde Galilei toevallig later vernam, dat een zekeren brillenmaker te Middelburg, Lippersheij, aan Prins MauriW een werktuig had aangeboden, waarmede verwijderde voorwerpen in de nabijheid van den waarnemer schenen te komen, rustte hij niet voordat hij de oorzaak van dit verschijnsel had opgespoord. Eu het gevolg hiervan was de uitvinding van den teleskoop, waardoor hij den grond legde voor de allergewig-tigste sterrekundige ontdekkingen. Zulke uitkomsten verkrijgt men niet door achteloos toezien en gedachteloos aanhooren.

Terwijl kapitein — later Sir Samuel — Brown zich bezig hield met de studie van den bruggenbouw, met het oog op eene goedkoope overbrugging van de Tweed, en op een herfstmorgen door zijn bedaauwden tuin wandelde, zag hij een spinrag over zijn pad gespannen. Het denkbeeld van een brug van

-ocr page 76-

OOK VAN KLEINIGHEDEN.

yzereu kabels of kettingen op gelijksoortige wijze gespannen, rees plotseling voor zijn geest op en de uitkomst zijner overleggingen \vas de uitvinding der kettingbruggen. Zoo werd de aandacht van James Watt eens aan tafel gaande gemaakt door de schaal eener kreeft. Juist had men hem geraadpleegd over het plan eener waterleiding onder liet bed der Clyde door; nu vond hij een ijzeren buis uit naar liet kreeftmodel en werkelijk bleek deze geheel aan het doel te beantwoorden. Sir Isambert Brunei leerde van deu nietigen paalworm, hoe hij den Theems-tunnel moest bouwen; hij zag het kleine dier met deu wel-gewapenden kop in het hout dringen, nu eens in deze, dan weer in eene andere rigting zich een weg banen, totdat de hoofdgang gereed was, en eindelijk het dak en de wanden met eene soort van vernis bestrijken. Brunei volgde eenvoudig deze wijze van handelen op groote schaal en werd zoo in staat gesteld zijn wereldberoemd kunstwerk te voltooijen.

Het geoefend verstand van een naauwkeurig waarnemer geeft aan al deze schijnbare nietigheden waarde. Colurabus behoefde maar op het zeewier te wijzen, dat langs zijn schip dreef, om het oproerige scheepsvolk tot bedaren te brengen en hen te overtuigen, dat de gretig gezochte nieuwe wereld niet ver af kon wezen. Elk verschijnsel, hoe nietig ook, is waard dat men er op let; uit de minste kleinigheid kunnen dikwijls de belangrijkste gevolgtrekkingen worden gemaakt, indien men den za-menhang met andere verschijnselen geheel doorziet. Wie zou op den eersten aanblik vermoeden, dat «Albions beroemde krijtkustquot; het gewrocht was van insecten, te-klein om met het ongewapend oog te kunnen worden gezien, diertjes van dezelfde soort als die de zee met koraaleilanden hebben bezaaid. Hoe kan iemand nog aan de magt van het kleine twijfelen, wanneer hij ziet welke verbazende uitkomsten door het oneindig kleine werden verkregen?

In naauwlettende waarneming van kleinigheden ligt het geheim van een goeden uitslag in zaken, kunsten en wetenschappen, kortom in iedere betrekking. De menschelijke wetenschap is niet anders dan eene zamenvoeging van opmerkingen over kleine verschijnselen, door een reeks van geslachten gemaakt; eene menigte kleine opmerkingen en waarheden werden van geslacht tot geslacht bijeen vergaderd en op elkander gestapeld, en langzamerhand verrees het grootsche gebouw onzer tegenwoordige wetenschap. Een aantal van deze opmerkingen en waarheden schenen welligt bij den eersten aanblik onbeduidend,

62

-ocr page 77-

NIET ELKE WAARNEMING DRAAGT DADELIJK VRUCHT.

toch hadden zij haar nut eti was er ]'laats voor in liet gebouw. De afgetrokkenste theoriëu worden dikwijls plotseling de grondslag voor een aantal praktische toepassingen. Zoo ging het bijvoorbeeld met de leer der kegelsneden, welke reeds door Appollonius van Pergae werd ontvouwd, maar eerst twintig eeuwen later de grondslag werd voor de sterrekunde — eene weienschap, die den zeevaarder in staat stelt den weg te vinden in een geheel onbekend vaarwater, en hem aan den hemel doet zien, langs welken koers hij de haven moet bereiken. En hadden de wiskunstenaars uiet zoo veel tijd en moeite besteed aan — gelijk onkundigen welligt meenden — vruchtelooze bespiegelingen over de verhoudingen van lijnen en vlakken, verreweg het grootste gedeelte der nuttige werktuigen, welke wij thans bezitten, zou nooit uitgevonden zijn.

Toen Franklin ontdekte, dat de bliksem en de electriciteit tot dezelfde reeks van verschijnselen behooren, vraagde men spottende: » Wat geeft dit?quot; Eu hij antwoordde zeer gepast. »Wat heeft de wereld aan een kind? Er kan een man uit groeijenlquot; Toen Galvani opmerkte, dat de poot van een kikvorsch bewoog wanneer bij met verschillende metalen in aanraking kwam, kon men kwalijk vermoeden dat zulk een schijnbaar geringe opmerking tot de belangrijkste gevolgtrekkingen aanleiding geven zou. En toch lag iu deze opmerking de kiem van den elec-trischen telegraaf, die de denkbeelden van geheele werelddeelen met elkander in verband brengt en waarschijnlijk binnen kort een kring om den aardbol sluiten zal. Evenzoo werden door het opmerkzaam gadeslaan van kleine stukjes 'steen en beenderen, de beginselen der geologie gevormd, eu tevens de grond gelegd van het mijnwezen, waarin zulke aanzienlijke kapitalen zijn gestoken en dat aan zoo velen een ruim bestaan verschaft.

De verbazende kracht van het werktuig, dat thans in de mijnen, fabrieken en stoomschepen wordt gebezigd, berust slechts op de uitzetting van kleine waterdroppels door warmte; op het verschijnsel dat wij stoom noemen, en dat dagelijks door ons bij den theeketel kan worden waargenomen, maar opgesloten binnen een schrander uitgedacht werktuig eene kracht ontwikkelt gelijk aan die van milioenen paarden, — een vermogen groot genoeg om de woedende golven en zelfs den orkaan liet hoofd te bieden. En wanneer diezelfde kracht in de ingewanden der aarde in werking kwam werd zij de oorzaak dier bijna wonderdadige natuurverschijnselen — vulkanen en aard-

63

-ocr page 78-

GUNSTIGE GELEGENHEDEN.

beviugen — die zulk eene geweldige rol hebbeu gespeeld bij de vorming van den aardbol.

Men zegt dat de aandacht van den Markies van Worcester het eerst op het vermogen van den stoom werd gevestigd, toen in den Tower, waar hij gevangen zat, het. deksel van een ketel met kokend water vloog. Hij maakte de uitkomsten zijner verdere waarnemingen bekend in zijne sConturie [honderdtal] van uitvindingen,quot; welk boek geruimen tijd de leiddraad bleef van allen, die de stoomkracht onderzochten, tot dat Savary, Newcomen en anderen uit zijne theorie praktische gevolgtrekkingen afleidden en de wetenschap op de hoogte bragten, waarop Watt haar vond, toen hij door de Universiteit van Glasgow uitgenoodigd werd, een model van Newcomen te herstellen. Van deze toevallige omstandigheden trok Watt zorgvuldig partij en de volmaking van het stoomwerktuig werd zijn levensdoel.

Die vaardigheid om van elke gunstige gelegenheid gebruik te maken en zich zelfs van toevallige omstandigheden voor zijne plannen te bedienen, is doorgaans genoeg om iemand een goeden uitslag te waarborgen. Dr. Johnson omschreef het genie aldus; slemand met groote geestvermogens, door toevallige omstandigheden in eene bepaalde rigting geleid.quot; Zij, die vast besluiten zich een weg in het leven te banen zullen ook altijd eene gunstige gelegenheid vinden, en ligt die niet voor de hand, zich er eene scheppen. Wetenschap en kunst hebben juist niet het meeste te danken gehad aan degenen, die hunne opleiding genoten aan een hoogeschool oi dagelijks in de gelegenheid waren museums en tentoonstellingen te zien; de grootste werktuigkundigen, de schranderste uitvinders waren niet bepaaldelijk kweekelingen eener industrieschool. De behoefte heeft meer uitvindingen gebaard, dan het bezit van ruime hulpmiddelen; de school der bezwaren leverde doorgaans de beste kweekelingen. De beste zaken zijn niet zelden met behulp der slechtste werktuigen vervaardigd; want niet het gereedschap maakt den werkman, maar oefening, geestkracht en volharding. Voor een slecht werkman — zegt het spreekwoord — deugen die beste werktuigen niet. Iemand vroeg aan Opie, hoe hij toch zijne kleuren zoo fraai gemengd kreeg'? »Ik meng ze met hersens,quot; was het antwoord, en ieder werkman, die iets wil beteekenen, moei dit kunnen zeggen. Ferguson heeft met een gewoon zakmes, allerlei kunstwerken gemaakt, b. v. een houten klok, die zeer naauwkeurig liep; ieder heeft ecu zakmes maar niet ieder heet Ferguson. Dr. Black gebruikte niets dan een schotel met water

64

-ocr page 79-

STOTHARD; PliOFFESSOR LEE.

en twee thermometers bij zijn onderzoek naar de latente (gebonden) warmte; een prisma, een lens en een vel kaartpapier waren voor Newton voldoende oin de zamenstelling van het licht en den oorsprong der kleuren te verklaren. Eens vroeg een vermaard buitenlandsch geleerde aan Dr. Wollaston, of hij het laboratorium mogt zien, waarin de wetenschap met zoo menige nieuwe ontdekking was verrijkt. quot;Wollaston deed de deur open; en in een klein vertrekje zag de bezoeker een oud theeblad met eenige horologieglazen, wat chemisch papier, een kleine weegschaal en een blaaspijp. sZiedaarquot; zei Wollaston »mijn geheele laboratorium.quot;

Stolhard leerde de kunst der kleurverbinding door naauw-keurige beschouwing van kapelienvleugels. Hij plag te zeggen; »niemand weet, hoeveel ik aan die diertjes te danken heb.quot; Een stuk houtskool en eene staldeur waren quot;Wilkies penseel en doek. Bewick leerde teekenen op de muren van de hutten in zijne geboorteplaats; Benjamin West vervaardigde zijne eerste penseelen uit de staart zijner kat. Ferguson ging 's nachts in een wollen deken op het land liggen en maakte een kaart der hemel!igchamen, door middel van een kralensnoer, dat hij tus-schen zijn oog en de sterren uitgestrekt hield. Franklin roofde den bliksem, met een vlieger, vervaardigd uit twee gekruiste stokken en een zijden zakdoek. Walt maakte het eerste model zijner stoommachine van het instrument, waarmede een oude ontleedkundige jaren lang de aderen zijner kadavers had opgespoten. Toen Gafford nog schoenlappers]ongen was, bestudeerde hij wiskundige vraagstukken op kleine reepjes leer, die hij glad had geklopt; de sterrekundige Bittenhouse maakte zijne eerste berekening over de eklipsen op zijn ploegstaart.

Wanneer men maar van alles partij weet te trekken vindt men dagelijks gelegenheid tot ontwikkeling van den geest. Professor Lee kwam tot de studie van het Hebreeuwsch, door het zien van een bijbel in eene synagoge, waar hij als gewoon timmerman bezig was met het herstellen der banken. Hij werd bevangen door den lust om dat boek in het oorspronkelijke te lezen; kocht uit de tweede hand eene Hebreeuwsche spraakkunst en zette zich aan het werk; vrij spoedig had hij, zonder eenig onderrigt, zich de taal eigen gemaakt. De hertog van Argyle vroeg eens aan Edmond Stone hoe hij, een arme tuinmansjongen, de «Principiaquot; van Newton in het lat'yn had kunnen lezen. «Och!quot; was het antwoord, «men behoeft slechts de letters van het a b c te kennen, om alles te leeren wat

65

k

-ocr page 80-

SCOTT; PRIESTLEY; DAVY.

men wil.quot; Toeleg en volharding en een zorgvuldig gebruik van elke gunstige gelegenheid doen het overige.

Sir Walter Scott vond in al zijne betrekkingen gelegenheid om iets te leeren, en trok partij zelfs van schijnbaar toevallige omstandigheden. Zoo kwam hij voor liet eerst als klerk in de Schotsche hooglanden en knoopte daar do betrekkingen aan met de helden van 1745, welke later do stof leverden voor een groot deel zijner werken. Op later leeftijd diende hij als kwartiermeester bij de Edinburgsche ligte kavallerie, maar werd door den slag van een paard voor eenigen tijd aan zijn werk onttrokken; Scott echter was zulk een vijand van ledigheid, dat hij terstond aan den arbeid ging en in drie dagen den eersten zang vervaardigde van zijn «laatste meistreel,quot; — zijn eerste oorspronkelijk werk van eenigen omvang.

De aandacht van Dr. Priestley, den grondlegger van een nieuw onderdeel der scheikundige wetenschap en ontdekker van vele gassen, werd toevallig op dat onderworp gevestigd, dooide omstandigheid, dat er eene groote brouwerij in zijne b.mrt was. Bij een bezoek in deze inrigting werd zijne opmerkzaamheid gaande gemaakt, door de bijzondere verschijnselen, welke zich vertoonden, indien de vlam eener houtspaander door de dampen uit den brouwketel werden gebluscht. Toen dit gebeurde, was hij veertig jaren oud, en wist hij niets van de scheikunde; hij schafte zich eenige scheikundige handboeken aan, maar vond de verklaring van liet verschijnsel niet. Toen begon hij zelf te onderzoeken, met behulp van een toestel, welke hij zelf uitdacht en zoo goed en kwaad het ging vervaardigde. De merkwaardige uitkomsten van dat onderzoek leidden hem weder tot nieuwe proeven en langzamerhand ent-stond een geheel nieuwe tak der scheikundige wetenschap: de scheikunde der luchtvormige ligchamen. Ongeveer tegelijkertijd arbeidde Scheele, in een afgelegen Zweedsch dorp, aan hetzelfde onderwerp en ontdekte onderscheidene nieuwe gassoorten, zonder andere hulpmiddelen dan eenige apothekersfleschjes en varkensblazen.

Toen Sir Humphrey Davy nog apothekersbediende was, nam hij zijne eerste proeven met de gebrekkigste werktuigen. Groo-tendeels lapte hij ze zeil bij elkaar van het huisraad, dat hij magtig worden kon. Hij ontzag potten noch pannen, als hij in de keuken kwam, eu de flesschen en het vaatwerk van zijn meester waren hem een welkome buit. Eens strandde er een Pransch schip nabij Landsend; de scheepsdokter werd gered

66

-ocr page 81-

FARADAY; DAVY.

en kwam met zijne instrumenten aan wal; daaronder was ook een oudenvetsche klysteeispuit, die hij aan Davy ten geschenke gaf. Dat was eene aanwinst voor den apothekersjongen; onmiddellijk gebruikte hij die, ter vervaardiging van een pneumati-schen toestel van eigen vinding, terwijl ze later als luchtpomp dienst deed, bij zijne proeven over den aard en de oorzaken der warmte.

üvenzoo nam professor Faraday, Davys opvolger in de wetenschap, zijne eerste proeven over de electriciteit met behulp van eene oude llesch, terwijl hij nog boekbindersknecht was. En liet is opmerkelijk, dat Faraday door eene lezing welke Davy in het koninklijk instituut hield, het eerst tot scheikundige onderzoekingen kwam. Een lid dier instelling kwam op zekeren dag in den winkel waar Faraday werkte, en vond hein daar verdiept in de lezing van het artikel »Electriciteitquot; in een Encyclopedie, die hij inbinden moest. De bezoeker bevond, dat hij veel belang in zulke dingen stelde en gaf hem eeue toegangskaart; Faraday woonde vier lezingen van Davy bij, maakte er aanteekeningen van en liet ze den professor zien, die niet weinig verrast was, toen hij vernam dat een eenvoudig handwerksman deze volkomen juiste uittreksels had gemaakt. Faraday gaf nu het verlangen te kennen, zich aan scheikundige studiën te wijden, en ofschoon Davy hem zulks sterk afried, was het voornemen den jonge man niet uit het hoofd te praten; hij hield zoolang aan, tot hij eindelijk assistent in het koninklijk instituut werd. En ieder weet, dat de mantel van den voortrefielijken apothekersbediende later op de schouders viel van den niet minder voortrefleüj ken boekbindersknecht.

Eene opmerking, door Davy op zijn twintigste jaar, toen hij nog bij Dr. Beddoes te Bristol werkzaam was in zijn zakboek geschreven, kenschetst den geheelen man: sik bezit noch rijkdom, noch magt noch geboorte, niets wat mij tot aanbeveling strekken kan; toch hoop ik, als ik het leven behoud, de mensch-heid en mijne vrienden, van niet minder dienst te zijn, dan wanneer ik dit alles bezat.quot; Davy had eene eigenschap, waardoor ook Faraday zich in hooge mate onderscheidt. Hij kon zijne gansche geestkracht rigten op het onderzoek van een enkele zaak en 't geen daarmede middellijk of onmiddellijk in verband staat, en die dit kan, komt reeds alleen door ijver en geduld tot merkwaardige uitkomsten. Coleridge zeide eens van Davy: »Zijne merkwaardige wilskracht en de vatbaarheid van zijn geest stelt hem in staat, een onderwerp zoo lang vast te houden, tot hij er alle wettige gevolgtrekkingen uit heeft afgeleid. Ieder on-

67

-ocr page 82-

CÜYIER; SIR JOSEPH PAXTON.

derwerp verkrijgt levenskracht in zijn verstand. Vruchtbare gedachten komen hij hem op, als het grr.s voor zijne voeten.quot; Davy daarentegen zeide van Coleridge wiens bekwaamheid hij zeer hoog schatte: «Niettegenstaande zijn verwonderlijk genie, zijn ruimen blik, zijn gevoelig hart en zijn verlichten geest zal hij het slagtoffer worden van zijn gebrek aan orde, stiptheid en regelmaat.quot;

Toen Cuvier een jongeling was, wandelde hij eens langs het strand, bij Fiquainville, in Norrnaudie, en votul daar een door den vloed aangespoelden zeekwal. Hij nam dit zonderlinge dier mede, ontleendde het t'huis en begon de weekdieren te bestudeeren, waardoor hij eindelijk een der grootste beoefenaars der natuurlijke historie werd. Evenzoo werd Hugh Millers weetgierigheid het eerst gaande gemaakt, door de merkwaardige overblijfsels van uitgestorven zeedieren, die hij -—toen arbeider in eeue steengroeve — in den rooden zandsteen bespeurde. Hij zocht er zicli boeken over te verschaffen, zette zijne waarnemingen voort en werd een geoloog. »De nood,'' zeide hij, xdie mij naar de steengroeve dreef, heeft mij tot geoloog gevormd.quot;

Sir Joseph Paxton was tuinman van den hertog van Devonshire, toen de commissie voor de tentoonstelling van 4851 hare prijsvraag uitschreef voor het ontwerpen van een gebouw. De architecten en ingenieurs schijnen zeer verlegen te zijn geweest, toen Paxton zijn plan inleverde, en de nieuwheid en doeltreffendheid van zijn ontwerp deden hem terstond den prijs verwerven. De eerste schets er van maakte hij op een vel vloeipapier in het bureau der spoorwegmaatschappij te Derby, en in deze ruwe schets kwamen de hoofdtrekken van het gebouw even juist uit als in de uitvoerigste teekeningen, die er later van vervaardigd zijn. Was dit ontwerp een plotselinge inval, een ingeving van het genie, dat den geest vervulde van een man, die ofschoon geen bouwkunstenaar toch ongetwijfeld dichter was. Volstrekt niet. De bouwmeester van het kristallen paleis was eenvoudig iemand, die van de omstandigheden partij wist te trekken — een werkzaam, volhardend man, die zich had toegelegd op voortdurende vermeerdering zijner kennis. Hetdenk-

eeld — sir Joseph Paxlon zelf verklaarde het in de Society of arts (Maatschappij van fraaije kunsten) — werd bedaard en geduldig uitgewerkt, gedurende een reeks van jaren, en de tentoonstelling van 1851 bood slechts de gelegenheid aau om er mede voor den den dag te komen. Het bleek aan de ver-eischten te voldoen, en de uitkomst kennen wij.

Het is dus niet bij toeval dat de mensch vooruitkomt in de

68

-ocr page 83-

VERLOREN OOGENBLIKKEN.

wereld, maar door vastheid van bedoeling en volharding. Hierdoor verkrijgt men den scherpen blik, die de gelegenheid opmerkt en ten goede aanwendt. Den flaauwen, tragen, doelloos voort-levenden uaten de schoonste gelegenheden niet; hij wandelt er langs en merkt ze niet op. Maar wanneer wij zelfs de geringste gelegenheid tot arbeid en inspanning niet ongebruikt laten voorbijgaan, dan zullen wij zeiven verbaasd staan over hetgeen wij kunnen verrigten. Watt oefende? zicli in schei- en werktuigkunde terwijl hij bezig was met het vervaardigen van wiskunstige instrumenten, en greep iedere gelegenheid aan tot uitbreiding zijner kennis van talen, letterkunde en van de beginselen der natuurkunde. Stephenson leerde rekenen, terwijl hij als machinist werkzaam was en gebruikte zijne vrije uren over dag voor de studie der werktuigkunde; aldus bereidde hij zich voor op zijn groot werk — de uitvinding der locomotief. Voor Dalton was het geheele leven werkzaamheid. Reeds op zijn twaalfde jaar gaf hij, des winters, les in een kleine dorp-school, en hielp des zomers zijn vader bij den veldarbeid. Ofschoon hij als kwaker was opgevoed, ging hij, alleen om een nieuwen prikkel lot werken te hebben, weddingschappen aan met zijne makkers. Eens won hij door de juiste oplossing van een vraagstuk zoo veel, dat hij een wintervoorraad kaarsen kon opdoen. Onverdroten ging hij met weiken voort; tot een paai' dagen voor zijn dood deed hij weerkundige waarnemingen. Hij had er dan ook gedurende zijn geheele leven niet minder dan tweemaal honderdduizend opgeteekend.

Een ijverig man weet zelfs van «verloren oogenblikkenquot; partij te trekken. Èn welk eene hooge waarde hebben die niet? Indien men dagelijks slechts een enkel uur, in plaats van aan beuzelingen, aan degelijke studie wijdt kan iemand van gewonen aanleg zich eene geheele wetenschap eigen maken. Een weetniet werd zoodoende in tien jaren tijds een kundig man. Wij moesten den tijd niet laten voorbijgaan zonder er vrucht van te plukken, door iets wetenswaardigs te leeren, een goed beginsel aan te kweeken of een goede gewoonte te versterken. Dr. Mason Good vertaalde Lucretius, terwijl hij in de straten van Londen bij zijn patienten rondreed. Dr. Darwin heeft bijna al zijne werken opgesteld, terwijl hij in zijn karretje de boeren bezocht; hij had altijd kleine stukjes papier bij zich, waarop hij zijne gedachten neerschreef. Hale, die ommegaand regterwas, schreef zijne «Bespiegelingen,quot; op reis. Dr. Burney leerde Fransch en Italiaansch te paard, terwijl hij van den een naar den ander

69

-ocr page 84-

elihu burritt; daguessf.au.

reed om muziekles te geven. Kirke White leerde Grieksch, op weg vau en naar zijn bureau; en ; wij kennen een man van aanzien in een noordelijke fabriekstad, die als loopjongen, in de straten van Manchester, Latijn en Fransch heeft geleerd.

Elihu Burritt schreef zijne gelukkige zelf-ontwikkeling niet toe aan de kracht van het genie, waarop hij hoegenaamd geen aanspraak maakte, maai' aan het zorgvuldig gebruik van die onwaardeerbare oogenblikken, welke men verloren pleegt te noemen. Terwijl hij zijn brood verdiende als smid, maakte hij zich niet minder dan achttien nieuwe en oude talen en t wee en twintig Europesche tongvallen eigen. Hij bleef er bescheiden bij en vond niets buitengewoons in zijne aldus verworven kennis. Kon men van zeker wijs eu geleerd man zeggen, dat hij de kunst van zwijgen verstond in tien talen, Elihu Burritt kon het in veertig. »Zij, die mij vau der jeugd af kennen,quot; schreef hij aan een vriend, szullen mij gelooven als ik zeg, dat het nooit in mij opkwam mij iets op mijne kennis te laten voorstaan. Wat ik ook mag verkregen hebben, of nog denk eu hoop te 'verkrijgen, is en zal de vrucht zijn van aanhoudenden geduldigen arbeid; even als de mier zijn voorraad, verzamelde ik beetje bij beetje, gedachte bij gedachte, waarneming bij waarneming. En werd ik ooit door eerzucht geprikkeld, dan reikte zij toch nooit verder, dan tot de hoop, dat ik eens aan de jonge mannen van mijn vaderland een voorbeeld mogt geven, hoe zij die onwaardeerbare oogenblikken kunnen besteden welke men verloren noemt.quot;

Daguesseau, de groote kanselier van Frankrijk, verstond deze kunst, in zoo hooge mate, dat hij een lijvig boekdeel schrijven kon, alleen in den tijd, dat hij op zijn middagmaal wachtte, en Mevrouw de Genlis stelde menigen roman op terwijl zij op de princes wachtte, die zij dagelijks les moest geven. Jeremy Bentham beschikte zoo over zijn tijd, dat er geen oogenolik verloren ging. Gestadig had hij het woord in de gedachten, dat de dagen der rnenschen geteld zijn en dat de nacht komt wanneer niemand werken kan.

Welke plegtige en treffende les is er geschreven op menige wijzerplaat: spereunt et inputantur,quot; »zij gaan voorbij, maar worden toegerekend!quot; Evenmin als het leven, keert de tijd ooit weder. Melanchton teekende den tijd aan dien hi: had verloren, om zijn ijver door schaamte te prikkelen en zijne uren te leeren waarderen. Een Italiaansch geleerde schreef boven zijn deur, dat ieder die hij hem kwam verzocht werd, aan zijne studiën deel te nemen. »Wij vreezen,quot; zeiden eenige bc-

70

-ocr page 85-

HET OPTEEKENEN VAN INVALLEN.

zoekers tot Baxter, ))dat wij u ophouden.quot; ,gt;)Dat doet gij zeker,quot; antwoordde de gestoorde godgeleerde vrij onbeleefd. Maar tijd was ook voor hem en andere groote arbeiders de mijn waar uit zij een rijken schat van gedachten en daden voor hunne opvolgers te voorschijn haalden.

Ongeloofelijk is de moeite, die sommige mannen zich getroost hebben, om hunne ondernemingen te kunnen uitvoeren; en zelfs het ondankbaarste werk rekenden zij noodig, om tot eene goede uitkomst te geraken. Addison had drie foliodeelen aan-teekeningen en opstellen verzameld, voor hij zijn Spectator begon. Newton schreef zijne «Tijdrekenkundequot; vijftien maal over, eer hij er meê voldaan was; Gibbon schreef zijne »Memoirsquot; niet minder dan negen maal. Hale studeerde zestien uren daags en hield dit vele jaren vol; als hij te zeer dooi' de studie der regtsgeleerdheid vermoeid was, zocht, hij ontspanning in wijsbegeerte en wiskunde. Hume schreef dertien uur daags aan zijne geschiedenis van Engeland. Montesquieu zeide van een zijner geschriften tot een vriend; ))Gij zult het in een paar uur lezen; maai' ik verzeker u dat het mij zooveel arbeid heeft gekost, dat mijne haren er van zijn vergrijsd.quot;

He gewoonte om gedachten en opmerkingen aan te teekenen, ten einde ze voor de vergetelheid te bewaren was velen nadenkenden en vlijtigen mannen eigen. Lord Baco heeft vele handschriften nagelaten, getiteld; slnvallen voor later gebruik opgeteekend.quot; Erskine maakte uitvoerige uittreksels van Burke; en Eldon schreef Coke over Littleton tweemaal met eigen hand over, zoodat het boek, om zoo te spreken, hein geheel eigen werd. De onlangs gestorven Dr. Pye Smith maakte in de boekbinderij van zijn vader aanteekeningen op alle boeken, die hij las, met uittreksels en beoordeelingen. Die ijver in het verzamelen van bouwstoffen onderscheidde hem zijn gansche leven door, zoodat zijn biograaf van hem kon getuigen, dat hij altijd bezig was voorraad te vergaderen. Deze aanteekeningen waren later even als Richters «steengroevenquot; het groote magazijn, waaruit hij zijne werken putte.

Dezelfde gewoonte kenmerkte den uitstekenden John Hunter die er zijn zwak geheugen mede te gemoet kwam; om het voordeel van dat opschrijven zijner gedachten duidelijk te maken bediende hij zich wel van de volgende vergelijking; »Het gaat er mede,quot; zeide hij, »als met een winkelier, die zijn voorraad opteekent, om te zien of hij wel behoorlijk gesorteerd is en welk artikel hij mist.quot; John Hunter — wiens opmer-

71

-ocr page 86-

JOHN HUNTER.

kingsgave zoo groot was dat Abernethy van zijne Argusoogen plag te spieken — levert een voorbeeld van hetgeen geduldige vlijt vermag. Hij ontving weinig opleiding vóór zijn twintigste jaar, en leerde naauwelijks lezen en schrijven. Nadat hij eenige jaren te Glasgow als timmermansknecht had gewerkt ging hij naar Londen, waar zijn broeder William voordragten hield over de ontleedkunde. John werd assistent in zijne snijkamer, maar groeide zijn broeder al spoedig boven liet hoofd, deels door zijn gunstiger aanleg, maar toch vooral door zijn ernstigen toeleg en zijne taaije volharding. Hij was een der eersten in Engeland, die zich met kracht op de studie der vergelijkende ontleedkunde hebben toegelegd, en het aantal ontleedkundige praeparaten, door hem verzameld, was zoo groot, dat de beroemde professor Owen tien jaren noodig had om ze te ordenen. Die collectie toch bevat ruim twintig duizend voorwerpen en is in hare soort de kostbaarste schat, welke ooit door de vlijt van één man is bijeengebragt. Hunter bragt iede-ren morgen van zonsopgang tot acht uur in zijn museum door; en nam over dag zijne uitgebreide praktijk waar, volbragt zijne moeijelijke taak als chirurgijn in het hospitaal St George en als gedeputeerd chirurgijn-generaal bij het leger, hield zijne lezingen voor studenten en bestuurde nog eene school voor prac-tische anatomie in zijn woning. Niet te min vond hij tijd voor het nemen van tallooze proeven en het opstellen van een aantal grondig wetenschappelijke werken. Ten einde voor zulk een reuzenarbeid tijd te vinden had hij zijn rusttijd beperkt tot vier uur 's nachts en één uur na den maaltijd. Toen hem eens gevraagd werd hoe bij het aanlegde om in zijne ondernemingen te slagen, antwoordde hij: Mijn stelregel is, overleg eer gij eene zaak aanpakt of' zij wel uitvoerbaar is. Als zij mij met uitvoerbaar voorkomt, doe ik verder geene moeite. Maar blijkt zij uitvoerbaar, dan kan ik haar ook volbrengen, wanneer ik mij maaar moeite wil geven; en ben ik eens begonnen, dan houd ik vol tot den einde toe. Aan deze stelregel dank ik mijn geluk.quot;

John Hunter wijdde veel tijd aan het doen van waarnemingen betrekkelijk dingen, welke de moeite niet waard schenen, die hij er aan besteedde. Zoo oordeelden vele zijner tijdgenooten dat hij beuzelde, toen hij in alle bijzonderheden den groei van een hertehoorn naging. Maar Hunter was van meening, datnaauwkeu-rige wetenschappelijke waarneming nimmer vruchteloos is. In dit bijzonder geval ontdekte hij dan ook dat de aderen zich

72

-ocr page 87-

HARVEY.

naar de omstandigheden voegen en zich des vereischt verwijden, en door deze ontdekking voorgelicht waagde hij liet in zeker hagchelijk geval de slagaar af te binden op .een plaats, waar vóór hem geen heelkundige dit had durven doen, en redde daardoor zijn patient het leven. Gelijk vele oorspronkelijke denkers werkte hij lang onder den grond, in de diepte gravende en fundamenten leggende. Hij was een genie, dat met zelfvertrouwen zijn eigen weg ging zonder te vragen naar bijval of toejuiching, en maar zeer enkelen zijner tijdgenooten hebben begrepen waar hij heen wilde. Toch is hem het beste loon niet ontgaan, dat voor den echten werkman is weggelegd, het loon dat wij zonder bemiddeling van anderen verkrijgen, de goedkeu-rig des gewetens welke een weldenkend man gewordt, als hij getrouwelijk blijft arbeiden aan eene eerlijke pligtsvervulling.

Op hetzelfde veld van wetenschap heeft ook Harvey zich door zijne groote volharding onderscheiden. Hij heeft niet minder dan acht jaren lang gearbeid en onderzocht eer hij zijne beschouwingen over deu bloedsomloop openbaar maakte. Telkens en telkens weder herhaalde hij zijne proeven, wel berekenend hoe veel tegenstand hij bij de mannen van het vak zou ontmoeten als hij met zijne ontdekking voor den dag kwam. De verhandeling, waarin hij eindelijk zijne beschouwingen mededeelde, was zeer bondig, maar eenvoudig, helder en afdoende. Toch werd zij met spot ontvangen als de bewering van een ijlhoofdig bedrieger. Een tijd lang had hij geen onkelen volgeling, en oogstte hij slechts smaad en hoon. Hij had het gewijd gezag der ouden aangetast en zich zelfs niet ontzien, zoo beweerde men, het gezag der H. Schrift door zijne beschouwingen te miskennen, ja alle grondslagen van zedelijkheid en godsdienst te ondermijnen. Zijn kleine prahtijk verliep, en hij hield bijna geen vriend over. Dit duurde eenige jaren, totdat de groote waarheid door Harvey krachtig gehandhaafd in den tegenspoed, allengs in den geest van andere denkers binnendrong en, bevestigd door nieuwe proefnemingen, na een tijdverloop van vijf en twintig jaren, algemeen werd erkend als eene uitgemaakte zaak.

Nog grooter moeijelijkheden dan Harvey ondervond Dr. Jenner de uitvinder der inenting als voorbehoedmiddel tegen de pokken. Menigeen had vóór hem de koepokken waargenomen en zich laten vertellen van de melkmeiden in het graafschap Gloucester, die zich veilig achtten voor de pokken als zij maar de koepokken hadden gehad. Maar niemand lotte op dit praatje of achtte het der moeite waard er verder onderzoek naar te doen, tot ook

73

-ocr page 88-

•TENNER EN DE VACCINATIE.

Jenner er ieis van hoorde. Hij was nog een jongeling en beoefende te Sodbury de heelkunde, toen de toevallige opmerking van eene boerendeern, die bij zijn meester om raad kwam, zijue aandacht trok. Sprekende over de pokken, zeide het meisje: »Ik zal ze niet krijgen, want ik heb de koepokken gehad.quot; Onmiddellijk begon Jenner zijne nasporingen. Zijn konfraters lachten hem uit, toen hij van de kracht der koepokken begon te praten en dreigden zelfs hem uit him kring te bannen, als hij weêr met zulke dwaasheden voor den dag kwam. In Londen had hij het geluk de lessen van .lohn Hunter bij te wonen en aan dezen deelde hij zijn beschouwingen mede. Echt karakteristiek was de raad van den grooten ontleedkundige. »Mij-mer niet, maar beproef; wees geduldig en opmerkzaam.quot; .Tenners moed werd levendig opgewekt door dezen raad; hij ging weêr naar buiten om ei' te practiseren, waarnemingen te doen en proeven te nemen. Dat hield hij twintig jaar vol. Zoo vast geloofde hij aan zijne ontdekking, dat hij zijn eigen zoon ot driemaal toe vaccineerde. Eindelijk deelde hij zijne beschouwingen mede in een kwartijn van ongeveer zeventig bladzijden. Men vond ei' de geschiedenis in van drie eu twintig wel geslaagde inentingen, toegepast op personen, die later bleken te eenen-male ontvatbaar te zijn voor de gewone pokken. Dit opstel zag eerst het licht in 1798, ofschoon hij zijne denkbeelden reeds vóór 1775 had uitgewerkt, zoodra ze bij hem vaststonden.

Hoe werd de ontdekking opgenomen? Eerst met onverschilligheid, later met bepaalden tegenzin. Hij reisde naai- London om voor de mannen van het vak de handgrepen der vaccinatie duidelijk te maken en er de gelukkige uitkomsten van aan te too-nen; maar ook niet een enkel dokter was'te bewegen om er de proef van te nemen en na drie maanden vruchteloos te hebten gewacht keerde Jenner naar zijne geboorteplaats terug. Men maakte zelfs spotprenten op hem en sprak honend van de poging om zijne natuurgenooten te »verdierlijkenquot; door eene ziektestof uit koeijenuijers in hun gestel te brengen. Cobbett was een zijner hevigste bestrijders. Op den kansel werd de vaccinatie een werk des satans genoemd. Men beweerde dat ingeente kinderen ossenkoppen kregen, dat er zich gezwellen vertoonden, die de voorboden waren der uitkomende hoornen, eu dat het gelaat langzamerhand in een koeijengezigt overging en de stem in een gebulk als van stieren. Maar de vaccine was eene waarheid en hoe heftig de tegenstand was, allengs begon het geloof er in zich te verspreiden. In zeker dorp waar een

74

-ocr page 89-

SIP. CHARLES BELL

heer de kunstbewerking wilde invoeren werden de eerste personen , die zich lieten vaccineren, letterlijk met steenen in hunne huizen gejaagd. Eerst toen twee adelijke dames, Lady Ducie en de gravin Berkeley — mogen hare namen geprezen worden! — hare eigene kindereu hadden lalen vaccineren was de kracht van het vooroordeel gebroken. De geneeskundigen kwamen van hun tegenzin terug eu toen de groote bete.?kenis der zaak erkend was, waren er zelfs, die Dr. .leimer de eer der ontdekking trachtten te ontrooven. Maar .Tenners zaak zegevierde ten slotte en hij werd van staatswege geëerd en beloond. In zijn voorspoed was hij even bescheiden als in zijn vergeten slaat. Hij werd uitgenoodigd, om zich in Londen te vestigen, waar hem een praktijk wachtte die hem minstens / 120.000. 'sjaars zou opleveren. Maar zijn antwoord was: Neen. In den ochtend mijner dagen heb ik de afgelegene en onaanzienlijke paden des levens gezocht — hei dal en niet den berg — en nu ik tot den avond genaderd bén acht ik het niet raadzaam mij te wagen op de wegen van fortuin en roem.quot; Reeds bij Jenners leven werd de vaccine over de geheele beschaafde wereld ingevoerd; en toen hij stierf was zijn naam alom verspreid als die van een weldoener der menscliheid. Cuvier heeft gezegd: «Indien de vaccine de eenige ontdekking ware van onze eeüw: zij zou voldoende zijn om die voor altijd onvergetelijk te maken.quot;

Niet minder geduldig, vastberaden en volhardend betoonde zich Sir Charles Bell in de handhaving zijner ontdekkingen omtrent het zenuwstelsel. De meest verwarde denkbeelden heerschten vóór zijn tijd, aangaande de functiën der zenuwen, en deze tak van studie had maar weinig voortgang gemaakt sedert de dagen van Democritus en Anaxagoras, dat is gedurende drie duizend jaren. Sir Charles Bell gaf in eene reeks van belangrijke ver-toogen, waarvan het eerste in 1821 het licht zag, over deze zaak eene geheel nieuwe beschouwing, waartoe hij gekomen was door eene groote menigte van zorgvuldige, naauwkeurige en telkens herhaalde proefnemingen. Door uitvoerige nasporing aangaande de ontwikkeling van het zenuwstelsel, opklimmend van de laagste soort der levende wezens tot den mensch — den heer der schepping — wist hij het, om zijn eigen woorden te bezigen, zoo duidelijk te maken, als ware het in onze moedertaal geschreven. Zijne ontdekking bestond voornamelijk in de waarneming dat de ruggegraatszenuwen eene dubbele functie vervullen en dubbele wortels in het mggemerg hebben, zoodat men 1e onderscheiden heeft tusschen bewegens- en gevoelszenuwen. Dit onderwerp

75

-ocr page 90-

DR. MARSHALL HALL.

vervulde zijn geest gedurende veertig jaren; en zijn laatste ver- 1 toog legde hij in 1840 voor aan de Koninklijke Maatschappij. Even als Harvey en Jenner had hij eerst met bespotting en on-redelijken tegenstand te worstelen. Toen later de waarde zijner beschouwingen werd erkend, moest hij even als die beide mannen ondervinden, dat de eer dei' ontdekking hem, in Engeland zoowel als elders, door talrijke mededingers werd betwist. Ook hij verloor zijne praktijk, zoodra hij zijne belangrijke geschriften begon uit te geven; en hij zelf heeft verzekerd, dat hij bij iederen nieuwen stap op het veld der ondekking te harder moest arbeiden om zijn naaixi als practisch geneesheer staande te houden. Maar de groote verdiensten van Sir Charles Bell werden toch ten slotte ten volle gewaardeerd. Toen Cuvier op zijn doodsbed bespeurde, dat zijn gelaat aan de eene zijde vertrokken was, maakte hij de bijstanders daarop opmerkzaam als een bewijs der juistheid van Bells gevoelen.

De onlangs gestorven iJr. Marshall Hall was mede een ijverig beoefenaar derzelfde wetenschap. Hij was de zoon van Robert Hall te Basford nabij Nottingham, wien de fabrieknijverheid zooveel verschuldigd is, wegens zijne uitvinding van het bleeken met chlorine op groote schaal. Dooi1 deze kunstbewerking toch wordt in een paar uur verkregen wat vroeger vele weken tijd eischte. De beroemde scheikundige Liebig schrijft er van: »Zon-der deze nieuwe wijze van bleeken zou Groot-Brittanje op den duur de concurrentie met Frankrijk en Duitschland niet hebben uitgehouden. Yolgens de vroegere wijze van behandeling moest ieder stuk katoen in den zomer gedurende vele weken aan de lucht blootgesteld en gestadig door handenarbeid vochtig gehouden worden. Men had daarvoor gunstig gelegen weiland noodig. Nu bleekt eene enkele inrigting bij Glasgow, het geheele jaar door, dagelijks 1400 stukken katoen. Welk een ontzaggelijk kapitaal zou er worden vereischt, als men daarvoor nog steeds land moest koopen!quot; Het is opmerkelijk dat de plaats, waar Hall het eerst de proeven zijner nieuwe bleekmethode nam, door de omwonenden spottenderwijs Bedlam (de naam van een beroemd Engelsch gesticht voor krankzinnigen) werd geheeten, welke benaming zij heeft behouden. Aan den tweeden zoon van den heer Hall, Samuel, is Nottingham groot endeels zijn tegen woord igen handelsbloei verschuldigd. Het was door zijne uitvindingen dat de katoenen goederen van Nottingham dat voortreffelijk voorkomen verkregen, waardoor zij naauwelijks van de linnenwaren op het vasteland kunnen worden onderscheiden. Dr. Marshall Hall

76

-ocr page 91-

SIR WTLLIAM HERSCHELL.

eindelijk, de vierde zoon van Robert Hall, mag als vermaard geneesheer en physióloog naast Harvey, Hunter, Jenner en Bell worden genoemd. Inzonderheid onderscheidde hij zich gedurende zijn lang en nuttig leven door zijne naauwlettende waarnemingen; niets oniging zijne aandacht, zelfs niet het schijnbaar alleronbeduidendste. Zijne belangrijke onldekkitig van het diastaltiscli zenuwstelsel, waardoor zijn naam vereeuwigd zal blijven onder de beoefenaars der wetenschap, vond hare aanleiding in eene zeer eenvoudige omstandigheid. Hij was eens bezig een visch te ontleden ten einde er de ademhaling van te bestuderen; reeds had hij den kop van het ligchaam afgezonderd en wilde hetzelfde met den staart doen, toen hij toevallig het uitwendig bekleedsel beleedigde en opmerkte dat het hevig bewogen werd en zeer zonderling zamentrok. Toch had hij geen enkele spier of spier-zenuw aangeraakt; wat beteekenden dan die bewegingen'? Vermoedelijk waren deze verschijnselen reeds vroeger waargenomen, maar Dr. Hall was de eerste die zich met volharding toelegde op de nasporing der oorzaak; ook had hij bij die gelegenheid uitgeroepen: »Ik zal niet rusten voor ik de verklaring hiervan gevonden heb.quot; Zijne opmerkzaamheid bleef van dien tijd af rusteloos op dat verschijnsel gevestigd en men heeft de berekening gemaakt dat hij niet minder dan 25000 uren zijns levens heeft besteed aan hiertoe betrekkelijke ontleedkundige en scheikundige proeven te nemen; tegelijkertijd nam hij eene uitgebreide praktijk waar en gaf hij les in het hospitaal St. Thomas en andere geneeskundige inrigtingen. Het is bijna ongeloofelijk, dat liet vertoog waarin bij zijne ontdekking meé-deelde door de Koninklijke Maatschappij werd verworpen en eerst na een tijdsverloop van zeventien jaar wei'd aangenomen, toen de waarheid zijner beschouwingen erkend was door weten-schappelijke mannen in alle landen. Een karakter zoo mannelijk en schoon als dat van Dr. Marshall Hall, zoo rijk aan hoop en volharding onder moeijelijkheden, zoo waarheidlievend enopregt in alle opzigten, is een dankbaar onderwerp voor nader onderzoek, en het verheugt ons zeer te vernemen dat zijne gedachtenis weldra in eene levensbeschrijving op eene zijner waardige wijze zal worden verlevendigd.

Het leven van Sir William Herschel geeft eene andere proeve van de magt der volharding. Zijn vader was een arm Duitsch muzikant, die zijne vier zonen allen voor zijn eigen beroep opleidde. William stak naar Engeland over om er zijn fortuin te zoeken, en werdt afe hoboist bij een militair muziekkorps aange-

77

-ocr page 92-

SIR WILLIAM IIERSCHELL.

78

steld. Het regement lag te Doncaster, alwaar Dr. Miller met Herschell in kennis kwam, toeu hij dezen op uitnemende wijze een vioolsolo had hooien uityoeren. De dokter knoopte een gesprek met den jongman aan en werd zoo zeer met hem ingenomen , dat hij hem bewoog het korps te verlaten en voorloopig zijn intrek in zijne woning te nemen. Herschell hield zich nu voornamelijk bezig met liet bespelen der viool op concerten, maar bragt zijne vrije uren in Dr. Millers bibliotheek door en legde zich daar op de studie toe. Te Halifax was een nieuw orgel gebouwd eu toen er een organist werd gevraagd meldde Herschell zich voor die betrekking aan en verkreeg haar. In die betrekking van organist en muziekmeester te Halifax begon hij zonder eenige hulp de wiskunde te bestuderen. Het zwervend kunstenaarsleven bragt hem vervolgens naar Bath waar hij in het muziekkorps der badzaal werd opgenomen en tevens als organist dienst verrigtte in de Octagon (achtzijdige) kapel. Maar door eenige nieuwe sterrekundige ontdekkingen werden zijn weetlust en nieuwsgierigheid zoo zeer geprikkeld, dat hij met veel moeite van een vriend een tweevoets teleskoop ter leen kreeg. Betooverd door de wetenschap wilde onze arme muzikant nu zelf een teleskoop koopen, maar bij een opticus te Londen naar den prijs vernemende, bemerkte hij, dat dit volkomen buiten zijn bereik was, en hij besloot zelt' zulk euu werktuig te maken. Wanneer men weet wat een teleskoop is, wat er inzonderheid toe vereischt wordt om den holvormigen metalen spiegel, het belangrijkste deel van den geheelen toestel, te vervaardigen, zal men zich eenigermate een denkbeeld kunnen vormen van de moeijel'ijkheden, die Herschell te overwinnen had. Evenwel — hij slaagde; na lang ingespannen tobben bragt hij een vijfvoets reflector tot stand, waarmede hij tot zijn groote vreugde den ring en de manen van Saturnus kon waarnemen. Niet voldaan met dezen triomf ging hij vervolgens over tot het vervaardigen van grootere instrumenten, zeven-, tien- en eindelijk zelfs twintigvoetsche. Toen hij bezig was met den zeven-voets teleskoop- vervaardigde hij niet minder dan tweehonderd speculums (bolvormige spiegels) voor hij er een naar zijn zin had — een sterke proef zeker van zijne volhardende werkzaamheid. Terwijl hij nu de hemelen met zijne instrumenten doorzocht, bleef hij zijn dagelijks brood verdienen door de aanzienlijke bezoekers der badzaal te Bath iets voor te blazen. Maar zoozeer gingen hem zijne sterrekundige waarnemingen ter harte, dat hij in de pauze naar huis snelde om nog eventjes door zijn

-ocr page 93-

WILLIAM SMITH.

teleskoop te gluren, waarna hij dan te blijmoediger naai' de zaal en zijne hoboepartij terugkeerde. Zoo gelukte het hem de »Georgium Sidusquot; te ontdekken en hare loopbaan naauwkeurig te berekenen; liet resultaat er van zond hij bij de Koninklijke Maatschappij in en ziet! de nederige hoboïst zag zich eensklaps op de schitterende wegen des roenis. Hij werd benoemd tot koninklijk sterrekundige en door de welwillendheid van George UI verkreeg hij terstond een aanzienlijke levenslang tractement. Hij aanvaardde deze onderscheidingen met dezelfde kalmte en bescheidenheid waardoor hij zich in de dagen van geringheid had bemind gemaakt. Inderdaad wij zouden naauwelijks een tweede voorbeeld weten te noemen van zoo groote bescheidenheid, bij zoo grooten voorspoed op wetenschappelijk gebied, als wij bij William Herschell mogen opmerken.

De loopbaan van William Smith, de vader der Engelsche geologen, mag minder bekend zijn, minder belangrijk en leerrijk is zij zeker niet. Hij was de zoon van een pachter en werd geboren in 1769 te Churchill in het graafschap Oxford. Reeds als kind verloor hij zijn vader en hij ontving eene zeer gebrekkige opleiding in de dorpschool; zelfs deze maakte hij zich nog maar zeer slecht ten nutte, daar hij veel meer van rondzwerven en rondloopen hield dan van het zitten op de schoolbanken. Zijn moeder hertrouwde en nu werd hij door een oom, mede een boer, in'uiiis genomen en verder opgevoed. Wel was die oom ook al niet bijster ingenomen met de liefhebberij van den knaap, die allerlei vreemdsoortige steenen opzocht en bewaarde; maar hij bezorgde hem toch de boeken waaruit hij zich de beginselen der wiskunde en het landmeten kon eigen maken, — met het vooruitzigt om later als landmeter een bestaan te vinden. Nu onderscheidde Smith zich reeds als jongeling door eene groote scherpte en naauwkeurigheid van waarneming, en wat hij eens gezien had, vergat hij niet meer. Zoo kon hij het zonder iemands voorlichting, zoowel in het teekenen als in de meetkunst, zoo ver brengen dat hij al spoedig door een vrij bekwaam landmeter, die mede zich zei ven gevormd had en nu met zeer belangrijke opmetingen in die streek was belast, als assistent werd aangenomen. In die betrekking deed William Smith veel practische ervaring op, terwijl hij tevens in de noodzakelijkheid kwam Oxfordshire en de aangrenzende graafschappen in alle rigtingen te doorkruisen. Op die togten werd zijn aandacht gevestigd op de gesteldheid van den bodem en de onderscheiden aardlagen, die hij waarnam, vooral op de ligging

79

-ocr page 94-

WILLIAM SMITH.

der roode aarde ia betrekking tot de lias der rotsformatiën. Meerdere ervaring deed hij op bij het opmeten van verscheidene kolenmijnea, waartoe hij in 1792 en 1793 werd geroepen. Ja reeds toen, naauwelijks 23 jaar oud zijnde, schijnt hij het denkbeeld te hebben opgevat om een afbeelding te maken van de formatiën der aarde.

In dezen tijd was het graven van kanalen aan de orde van den dag en Smith, met zijn helderen practischen blik, begreep dat hij zich op het vak van waterbouwkunde moest toeleggen. In het graafschap Glouchester deed hij nu opmetingen voor oen daar beraamd kanaal, toen het denkbeeld bij hem opkwam, dat de gesteldheid van den bodem in dat gewest iets regelmatigs moest hebben. Hij vermoedde dat de boven de steenkool liggende aardlagen zich niet horizontaal uitstrekten maar in ééne rigting, naar het oosten afhelden even als een eenigszins hooge stapel boterhammen, op groote schaal. De juistheid dezer gissing zag hij later bevestigd toen hij in twee evenwijdige val-leijen zijne opmetingen voortzette; immers nam hij waar dat de lagen van roode aarde, lias en oolite in een oostelijke rigting afhelden en beneden het waterpas afdalende plaats lieten aan andere lagen. Kort daarop kwam hij in de gelegenheid de waarheid zijner beschouwingen op groote schaal te zien bevestigd, toen hij werd aangewezen om eene inspjgtie te houden over den aanleg van kanalen in Engeland en Wales, onmiddellijk na het aannemen der kanaahvet, waartoe hij niet weinig had bijgedragen. Op die reis van Bath tot Newcastle-on-ïyne en terug door Shropshire en Wales vergunde hij zijnen scherpen blik geen oogenblik rust. Overal maakte hij zijne aantee-keningen met vlugge hand aangaande het voorkomen en de gesteldheid der streek, welke hij met zijne medeafgevaardigden doorreisde, en verzamelde zoo een schat van waarnemingen voor later gebruik. Daarby kwam hem zijne heldere geologische blik zeer te stade. Immers ofschoon hij in de postwagen van York naar Newcastle op een afstand van vijf uur verwijderd bleef van de krijtheuvels in het oosten wist hij toch uit de omtrekken en het algemeen voorkomen dier heuvels, in verband met de lagen lias en roode aarde aan den kant des wegs. met genoegzame zekerheid tot hunne inwendige gesteldheid te besluiten.

Door deze waarnemingen kwam hij op denkbeelden, die zijn geest zoo geheel vervulden, dat hij over niets anders kon spreken en aan niets anders denken. Op vergaderingen van kanaal-

80

-ocr page 95-

WILLIAM SMITH.

maatschappijen, bij schapenscheringeii, op staatkundige meetings en op landbouwkundige congressen overal kwam hij met zijn stokpaardje voor den dag, zoodat men hem eindelijk Strata-Smith 1) noemde. En inderdaad hij had eene groote ontdekking gedaan al was zij nog in de wetenschappelijke wereld geheel onbekend. Hij ontwierp nu een geologische kaart van Engeland maar werd van de uitvoering teruggehouden door zijne drukke werkzaamheden bij den aanleg van een kanaal in Somersetshire, dat tot vervoer van steenkolen dienen moest, en hem zes jaar lang nagenoeg al zijn vrijen tijd kostte. Toch bleef hij onvermoeid in het doen van waarnemingen. Ook verkreeg hij er zulk eene vaardigheid in, om uit de oppervlakkige gedaante eener landstreek de inwendige gesteldheid op te maken van den bodem en de rigting der aardlagen, dat men hem dikwijls raadpleegde, alvorens men tot het droogleggen van groote uitgestrektheden lands overging.

Op zekeren dag bezigtigde hij de verzameling fossilen van Samuel Richardson, predikant te Bath, en verbaasde dezen niet, weinig, toen hij de geheele collectie begon te verschikken naar de natuurlijke volgorde der steenkolen 2), waarin men die versteeningen gevonden had. ))Deze hier zijn uit den blaauwen lias afkomstig, die daar uit het geelzand en den lossen kalksteen (de onderooliet- of eijersteenbedding) gene wederom uit den ooi iet van Bath.quot; Door de helderheid van Smiths aanwijzingen overtuigd, werd de heer Richardson weldra geheel voor zijne denkbeelden gewonnen. Maar de geologen lieten zich niet zoo gemakkelijk winnen; immers hun trots verzette zich er tegen, om van een onbekend landmeter te leeren wat eigenlijk geologie was; hetgeen niet. verhinderde, dat de kennis van Smith, in dit opzigt, de hunne ver overtrof. Hij had eene bijzondere scherpzinnigheid, die zijn geest in staat stelde diep onder de opperhuid der aarde door te dringen, haar spierbundels eii haar geraamte als het ware met. de oogen te meten en haar zamenstel te raden. Inzonderheid was hij ten naauwkeurigste bekend met de gesteldheid van den bodem in den omtrek van Bath. Op zekeren avond ter maaltijd zijnde bij den predikant Towsend, doelde hij, geheel uit zijn geheugen, aan den heer Richardson eene opsomming mede van de onderscheiden aardlagen, wier natuurlijke volgorde hij kende.

81

6

1

1) Strata = aardlagen.

2

) Zie Dr. Winklers Handboek der Aardkunde, 1865.

-ocr page 96-

f.EOLOGISCHE KAART VAN ENGELAND.

82

Met die van liet krijtstelsel beginnend, noemde hij er drieëntwintig op, tot en met die van liet steenkolenstelsel. De lager liggende gesteenten waren toenmaals nog niet genoegzaam bepaald. Daarbenevens gaf bij nog eene lijst van de voornaamste versteeningen, die men in de verschillende aardlagen gevonden had. Dit alles verscheen in druk ten jare 1801 en vond een wijden kring van lezers. Later besloot bij zijne waarnemingen verdei' uil te strekken. Zoover zijne middelen liet toelieten, reisde hij jaar in jaar uit, nu eens te paard dan te voet, of boven op postwagens, niet zelden ook 's nachts, wanneer beroepswerkzaamheden zijn tijd over flag eischten. Wanneer bij in zijne betrekking moest reizen, reed hij te paard, maar verliet telkens den grooten weg om de geologische eigenaardigheden op te nemen van de landstreek, die hij doortrok. Op deze wijze legde hij jaaiiijk meer dan drie duizend uren af, en bezocht tot zelfs de meest afgelegen deelen van Engeland en Ierland; maar te midden van al die beweging wist bij tijd en rust genoeg te vinden, om zijne beschouwingen op het papier te stellen over hetgeen hij te regt als eene nieuwe wetenschap aanmerkte. Geene waarneming, hoe onbeduidend zij schijnen mogt , werd door hem veronachtzaamd en geene gelegenheid om nieuwe feiten te verzamelen ging voor hem verloren, Waar hij maai kon zocht hij de quot;uitkomsten van grondboringen te weten te komen, en vervaardigde hij teekeningen van de gevonden of veronderstelde doorsneden der aardkorst, bragt die in schets op ee;ie vrste schaal van 1/2S8 der werkelijke grootte, en kleurde ze, 1ot betere onderscheiding der gesteenten. Als proeve van zijn scherpen blik bij zijne waarnemingen vinden wij het volgende verhaald. Toon hij eens in den omtrek van quot;Wdburn reisde en den voet dei' krijtheuvelen van Dunstable naderde, zeide hij tot zijn reisgenoot: »Wanneer de grond aan den voet. van deze heuvelen opgedolven werd, zou men waarschijnlijk baaij entanden vinden.quot; En werkelijk hadden zij maar weinige stappen gedaan, toen zij in een versch gegraven greppel zes zulke tanden vonden. Later zeide hij van zich zeiven: ïDe gewoonte van opmerken is zoetjes aan mijne ziel binnengeslopen en heeft zich daar binnen gevestigd als eene trouwe levensgezellin; zij wordt wakker, zoodra zich een nieuw reisplan aan mij voordoet, zoodat ik gemeenlijk wel voorzien op weg ga, niet alleen mot de noodige kaarten, maar niet zelden ook met allerlei beschouwingen over dingen, die ik denk te ontmoeten en waarvan ik dan de hoofdpunten vooraf heb opge-

-ocr page 97-

GEOLOOrSCHE KAART VAN ENGELAND.

teekend. Derhalve kan ik mijn geest vergelijken met het doek van een schilder, dat geheel gereed is om de eerste en beste indrukken op te nemen.

Intusscheu leed de uitgave zijner ontworpen kaart van de strata (aardlagen) van Engeland en Wallis langdurige vertraging, en eerst in '1814 waren de bezwaren overwonnen, zoodat hij toen met behulp van eenige vrienden die vrucht van een twintigjarigen onverdroten arbeid der wereld kon aanbieden. Hij had daarvoor alles opgeofferd, niet alleen zijne verdiensten, maar zelfs de kleine bezitting, die zijn vader hem had nagelaten. Toen hij slechte zaken maakte met eene onderneming tot ontginning eener steengroeve nabij Bath, was hij zelfs genoodzaakt zijne kostbare geologische verzameling aan het Britsch Museum te verkoopen, en afstand te doen van zijne meubelen en boekerij, zonder iets anders te behouden dan papieren, kaarten en wat verder alleen waarde had voor hem zeiven. Al die tegenspoeden en verliezen droeg hij met mannenmoed, en hij behield onder het werk al zijn opgeruimdheid en geduld. De laatste jaren zijns levens bragt hij hoofdzakelijk dooi' in het Noorden van Engeland, waar hij allerlei groote werken in zijn vak tot stand bragt, terwijl hij tevens als rentmeester van Sir .i. V. B. Johnstone te Scarborough werkzaam was. Hij stierf te Northampton iu Augustus van het jaar '1839, op weg naar de vergadering der «Britsche Associatie,quot; welke te Birmingham gehouden werd.

Bezwaarlijk kan de waaide van zijne geologische kaart, de eerste, die van Engelands bodem vervaardigd werd, te hoog worden aangeslagen. Een bekwaam schrijver zegt er van: «Het was een werk zoo meesterlijk ontworpen en over het algemeen zoo juist van inhoud, dat het in beginsel tot grondslag heeft gestrekt niet enkel voor de vervaardiging van latere kaarten der Britsche eilanden, maar voor geologische kaarten van allerlei andere deelen der wereld. Nog kan men in het lokaal van het geographisch genootschap de kaart van Smith bezigtigen — een grootsch geschiedkundig document, oud en versleten en verschoten van kleur. Laat iemand der zake kundig dezen arbeid vergelijken met latere, op gelijke schaal ontworpen, en hij zal ontdekken, dat Smiths werk in hoofdzaken de vergelijking zeer wel zal kunnen doorstaan, daar toch wat Murchison en Sedgewick over de gesteldheid der Silurische rotsen in Wallis en Noordelijk Engeland hebben geleverd, eerst dan iu aanmerking komt, wanneer wij de algemeene beschouwingen van

83

-ocr page 98-

HUGH MILLER.

Smith wilden aanvullen.quot; Intusschen bleef het genie van den Oxfordschen landmeter niet onopgemerkt door zijne tijdgenooten. In 1831 verleende het geologisch genoodschap te Louden hem de medaille van Wollaston, »uit overweging van zijne groote verdiensten als ontdekker op het gebied der Engelsche geologie, voornamelijk omdat hij de eerste was in zijn vaderland, die ontdekt had en aangewezen, dat men de verschillende aardlagen kon herkennen en hare volgorde bepalen door middel van de fossilen, welke zij bevatten.quot; William Smith won op zijne eenvoudige, bezadigde wijze een naam, even duurzaam als do wetenschap, die hij zoozeer beminde. »Enquot; — om de woorden van den zoo even aangehaalden schrijver te bezigen — »zoo-lang het leven in zijn eerste beginselen en zijne verdere ontwikkeling door reeksen van opeenvolgende vormen heen nog niet zal zijn verklaard, mag men in de geologie geene tweede ontdekking verwachten, in .vaarde gelijkstaande mei die, welke wij verschuldigd zijn aan hei genie van William Smith.quot;

Hugh Miller was een man van soortgelijk gehalte; even eenvoudig van zeden, even scherp van blik, heeft hij tevens met gelijke volharding zijn leven aan geologische nasporingen gewijd. Het boek, waarin hij zijn eigen levensloop beschrijft («mijne scholen en schoolmeestersquot;) is zeer belangwekkend en bij uitnemendheid nuttig. Het behelst de geschiedenis der vorming van een waarlijk edelmoedig en zelfstandig karakter, te midden van de levensomstandigheden dier schamele kringen, waarin de volksklasse grootendeels geboren en opgevoed wordt; en het leert aan alle maar inzonderheid aan arme lieden wat ieder in staat is van zich zeiven te maken. Het leven van Hugh Miller is vol lessen van zelfvertrouwen eu zelfachting, en wijst aan hoe men door de kracht dier beginselen eene eervolle welvaart en een degelijken naam kan verwerven. Zijn vader verdronk op zee, toen Hugh nog een kind was, zoodat zijne moeder de zorg voor zijne opvoeding op zich moest nemen. Hij werd op school gedaan, maar het meeste leerde hij eerst van zijne speelmakkers en later van zijne medearbeiders, en de vrienden en verwanten, met wie hij verkeerde. Hij las veel over velerlei zakeu en sprokkelde allerhande kennis uit hoeken eu gaten bijeen, van daglooners, timmerlui, visschers, matrozen, oude vrouwen — maar het allermeest van de steenge-vaarten langs de kust van Cromarty Frith. Met een grooten hamer gewapend, die eens aan zijn overgrootvader, een ouden kaper, had toebehoord, zwierf de knaap rond eu sloeg van

84

-ocr page 99-

MILLERS JEUGD.

alle rotsen stukken af, zoodat hij al vroeg eene aardige verzameling kreeg van mica, porphier en granaatsteen en dergelijke voorwerpen. Ook in de bosschen doolde hij wel eens geheele dagen om, en vond er zijne opmerkzaamheid gaande gemaakt door de geologische bijzonderheden, die hij er aantrof. Terwijl hij langs de kust en tusschen de rotsen rondsnuffelde vroegen hem de boerenknechts, die daar zeewier op hunne karren kwamen laden, snedig lagchend, of hij ))ook zilver uit de steenen haalde.quot; waarop hij dau ongelukkig geeu »jaquot; kon antwoorden. Zijn ooms wilden een predikant van hem maken, want geeu algemeener verlangen in Schotland onder de arme lui, die vooruit willen, dan om »nog eeus iemand van de familie op den preekstoel te zien staan.quot; Eu zoo welwillend waren deze ooms, dat zij, ofschoon zeiven van handenarbeid levende, toch aanboden om den knaap op hunne kosten te laten studeren. Maar Hugh had gemoedsbezwaren, hij voelde zich niet geroepen tot het ambt en de ooms meenden in die uitspraak te moeten berusten. Derhalve werd de jongen nu naar zijn wensch in de leer gedaan bij een steenhouwer en begon zijn loopbaan als zoodanig in een steengroeve, uitziende op de Cromarty Frith. Hier vond hij een uitnemende school. De merkwaardige geologische formatiën dier plaats wekten zijne nieuwsgierigheid. De laag van donkerrooden steen onder en de laag van lichtroode klei bovenop werden al aanstonds door den jongen werkgast opgemerkt, die zelfs in zulke weinig belovende dingen stof tot waarneming en nadenken vond. Waar anderen niets zagen, ontdekte bij verwantschap, verschil en bijzonderheden, die hem te denken gaven. Hij hield zijne oogen open en zijn geest wakker, was matig, werkzaam en volhardend — zietdaar het geheim van zijne verstandelijke ontwikkeling.

Zijne weetgierigheid werd opgewekt en bezig gehouden door de vreemde organische overblijfselen, vooral van oude en uit-gestorven visch-, schelp- en wiersoorten, welke door de kracht der golven losgerukt, langs de kust verspreid lagen of eerst bloot kwamen onder den beitel der steenhouwers. Hugh Miller verloor dit onderwerp nimmer uit het oog, maar ging voort met het doen van waarnemingen en het vergelijken van formatiën, tot dat hij eindelijk, toen hij geen steenhouwer meer was, vele jaren later dat hoogst belangrijk werk over den ouden rooden zandsteen der wereld kon aanbieden, hetwelk voor goed zijn naam als wetenschappelijk geoloog heeft gevestigd. Maar dit werk was de vrucht van veeljarige, geduldige waar-

85

-ocr page 100-

■lOIIN BROWNS FOSSILEN.

neming en nasporing. Zoo getuigt hij zelf op bescheiden wijze:

»De eenige verdienste, waarop ik aanspraak maak, is die van geduldig onderzoek — oeue verdienste, waarin ieder die wil, mij kan evenaren ot' overtreffen. Geduld, die weinig schitterende eigenschap, kan, als zij behoorlijk ontwikkeld wordt, tot rijker ontwikkeling van denkbeelden leiden, dan men zelfs van het genie verwachten mag.quot;

Even als Miller, zoo was ook de uitnemende Engelsche geoloog John Brown in zijn jeugd een steenhouwer, in welk ambacht hij eerst te Colchester en later te Norwich werkzaam was. Hij begon vervolgens voor eigen rekening te Colchester huizen te bouwen en verwierf zich daar door matigheid en vlijt een onafhankelijk beslaan. Onderwijl was zijne opmerkzaamheid gevestigd op fossilen en schelpen; en hij begon van die voorwerpen eene verzameling aanteleggen, welke allengs eune der schoonste van gansch Engeland is geworden. Zijne nasporingen langs de kusten van Essex, Kent en Sussex bragten eenige prachtige overblijfselen aan het licht van den olifant en den rhinoceros, waarvan het belangrijkste door hem aan het Britsch Museum werd geschonken. Gedurende zijne laatste levensjaren wijdde hij^ zich met ijver aan de studie der foraminiferen 1) in het krijt en deed op dit gebied menige belangrijke ontdekking. Bij zijn leven was hij nuttig, gelukkig en geacht, en hij stierf te Stanway in Essex in de maand November van het jaar 1859 in den gezegenden leeftijd van tachtig jaar.

86

Sir Boderick Murchison kan mede tot een voorbeeld strekken als beoefenaar van deuzelfden tak van wetenschap. Een schrijver in de «Quarterly Review'' spreekt van hem als van eene zeldzame verschijning, daar hij zijn loopbaan als soldaat begonnen zijnde, zonder ooit het voorregt — of nadeel, wat hier het geval had kunnen zijn — eener wetenschappelijke opleiding genoten te hebben, in plaats van een vossenjagend landjonker te blijven, door zijn aangeboren geestkracht en schranderheid, zijn onverdroten ijver en volharding zich eene wetenschappelijke vermaardheid heeft weten te verwerven even ver verbreid als welverdiend. Hij begon zijne studie in een moeiielijke en weinig doorzochte landstreek zijns vaderlands, onderzocht er jaren lang de rotsformatiën, classificeerde deze met zorg,

1

d. i. ga te nd rage rs, raikroskopisch kleine weekdiertjes der zee, uit wier veelhokkige schelphuisjes of pantsers het krijt is gevormd. Hunne grootte bedraagt van 1litss tot l/!4 streep.

-ocr page 101-

SIR RODERICK MURCHISON.

87

Jjepaalde de groep fossilon, die iedere formatie afzonderlijk kenmerkte, en was de ears ie die twee groote hoofdstukken in de geologische geschiedenis der wereld ontcijferde, welke zijn naam te allen tijde op den titel behooren te blijven dragen. Bovendien paste hij de dus verworven kennis toe op de ontleding van uitgestrekte gewesten, zoo binnen- als buitenlands, zoodat hij de geologische ontdekker mag heeten van groote landstreken, die vroeger' »terrae incognitaequot; waren. Maar Sir Roderick Murchison is uiet slechts geoloog; zijne onvermoeide werkzaamheid in zoovele takken van wetenschap heeft gemaakt, dat hij eene eerste plaats inneemt ouder die geleerden, welke beroemd zijn om het veel omvattende en het wei-afgeronde hunner wetenschap.

-ocr page 102-

VIJFDE HOOFDSTUK.

ARBEIDZAME KUKSTENAARS.

«Als 't geen grootseli scheen in 't verschiet In uw hand verkeert tot niet —

Moed gevat! De strijd is schoon.

Schenkt verdienste ook zonder loon!quot;

B. M. MI IA ES,

Sir Joshua Reynolds was een zoo beslist voorstander van de leer: »een onvermoeide arbeid komt alles te boven,quot; dat hij zelfs den hoogsteu rang in de kunst voor den vlijtige bereikbaar achtte, wat men ook mogt spreken van genie, smaak ot' hemelgave. Hij schreef onder anderen aan Barry: »Ieder die naar iets groots in de schilderkunst — of in welke andere kunst ook — streeft, moet zijne geheele ziel op dat ééne doelwit rigten, van het oogenblik af dat hij opstaat totdat hij naar bed gaat.quot; Bij eene andere gelegenheid zeide hij: »Ieder, die wil uitmunten moet handen aan 't werk slaan of hij er lust in heeft of niet, 's morgens , over dag en 's avonds; de kunst is geen kinderspel, maar een arbeid van stavastquot; Toch, ofschoon ijverige toeleg ongetwijfeld volstrekt noodig is om iets degelijks inde kunst tot stand te brengen, is het even waar, dat zelfs de grootste vlijt iemand zonder aanleg niet tot kunstenaar zal vormen. De kiem van 's kunstenaars scheppingsklacht ligt in de natuur, maar tot hare opkweeking doet eigen oefening oneindig meer af, dan het onderwijs eener school , hoe ook genaamd.

Het is inderdaad opmerkelijk, dat onze uitnemendste kunstenaars niet in een kunstenaarskring zijn opgegroeid, of onder omstandigheden, die gerekend worden bijzonder bevorderlijk te zijn aan de ontwikkeling van den aanleg. Schier allen moesten zy zich zeiven een weg banen door armoede en menigvuldige

-ocr page 103-

ARBEIDZAME KUNSTENAARS UIT GERINGEN STAND. 89

beletselen heen. Gainsborough en Bacon bij voorbeeld waren zoons van lakenwevers, Barry was een lersche kajuitsjongen en Maclise kantoorbediende te Cook; Opie eu Romney waren timmerlui evenals Inigo Jones; de vader van West was een kwaker, die een boerderijtje dreef in Pennsylvanië; Northcote was horologiemaker, Jackson kleêrmaker en Etty drukker; Reynolds, Wilson en Wilkie waren pretlikantszonen, Lawrences vader was tolgaarder en die van Turner barbier. Sommige schilders, die in hunne jeugd met de kunst in betrekking stonden, waren daarom nog niet van aanzienlijke afkomst of stand; Flaxmans vader bij voorbeeld verkocht pleisterafgietsels, Bird schilderde theebladen. Martin rijtuigen, Wright en Gilpin schepen; Chantry was houtsnijder en vergulder, David Cox, Stans-lield en Roberts waren decorateurs.

Al deze mannen hebben zich onderscheiden, niettegenstaande zij met allei bezwaren hadden te worstelen. Niet bij geluk of toeval slaagden zij zoo wel, maar door noeste vlijt eu volharding alleen. Be rijkdom, dien enkelen verwierven, was hun doel niet geweest. Geldzucht alleen biedt den kunstenaar geen voldoende steun bij de inspanning en de zelfverloochening, welke in den aanvang zijner loopbaan van hem geëischt worden. In bei; genoegen van het streven ligt steeds de beste belooning; rijkdom als hij volgt, is iets bijkomends. Menig edeldenkend kunstenaar versmaadde het dingen naar de gunst der menigte, om uitsluitend de rigting van zijn genie te volgen. Spagnoletto ging zelfs zoover, dat hij rijk geworden zijnde vrijwillig tot vroegere armoede en inspanning terugkeerde, en toen men Michel Angelos gevoelen vroeg over het werk van zekeren schilder, die zich veel moeite gaf om in den smaak van het publiek te vallen, antwoordde hij: »Ik houd het er voor, dat hij een arme stumpert zal blijven, als hij zoo onstuimig blijft verlangen om rijk te worden.quot;

Gelijk Sir Joshua Reynolds, achtte ook Michel Angelo werkzaamheid zeer hoog; al wat de verbeelding zich kon voorstellen, meende hij, kon ook in marmer worden uitgedrukt, mits maar de hand geleerd had der ziel met alle kracht te gehoorzamen. Hij zelf was een regte werkezel en dat hij zich zoo aanhoudend vermogt in te spannen als geen zijner tijdgenooten, schreef hij toe aan zijne sobere levenswijze. Een weinig brood en wijn was al wat hij noodig had, als hij een ganschen dag werkte; en niet zelden stond hij midden in den nacht op, om zijn arbeid te hervatten. De kaars, waarbij hij werkte, plag hij op de bord-

-ocr page 104-

MICHEL ANGELO; TITIAAN.

papieren mufs te zetten, die hij droeg. Somtijds was hij ie vermoeid , om zich te outkleeden eu dan sliep hij met de kleèren aan, om zoodra liij uitgerust was weder aan den arbeid te tijgen. Zijn geliefkoosd zinnebeeld was: eeu oud man in een kinderloopwagentje, met een zandlooper er op, en het opschrift: an c or a imparo — ik leer nog steeds.

Ook Titiaan wist wat werken was. Zijn beroemde schilderij «Petrus de martelaarquot; bleef acht jaar onderhanden en zijn »Avondmaalquot; zeven. In een brief aan Karei V schrijft hij: »Ik zend Uwer Majesteit mijn «Avondmaalquot; na er bijna dag aan dag zeven jaar aan gewerkt te hebben — dopo setti anni 1 a v o r a ii d o v i quasi conti nu a men te. Men ziet te ligt voorbij hoeveel geduld en hoe langdurige oefening groote kunstwerken veronderstellen. Het gemak waarmeê zij vervaardigd worden is niet anders dan overwonnen moeijelijkheid. »Gij laat mij vijftig secchino's betalen.'' — zeide de Venetiaansche edelman tot den beeldhouwer — svoor een borstbeeld, dat u maar tien dagen werk gekost heeft.quot; «Gij vergeet,quot; antwoordde de kunstenaar, «dat ik dertig jaar heb moeten leeren om zulk een werk in tien dagen te kunnen leveren.quot; Domenichino werd eens aangemaand, om toch aan eene bestelde schilderij wat vlijtiger te werken, sik schilder er altijd aan voort — in mij zeiven,quot; was zijn antwoord. Zoo lezen wij van Sir Augustus Calcott, dat hij niet minder dan veertig verschillende schetsen maakte voor zijne vermaarde schilderij van «Rochester. Deze gestadige repetitie is eene der hoofdvoorwaarden bij het welslagen in de kunst zoowel als in het geheele leven.

De kunst mag met nadruk een arbeid heeten, hoe groot de aanleg ook zijn moge. Die aanleg vertoont zich meestal vroeg en proeven van blijkbaar vroege ontwikkeling vindt men in het leven van de meeste groote kunstenaars. Van West is de volgende anecdote in omloop. Toen hij naauwelijks zeven jaar oud was en eens aan de wieg zat van het slapend kind zijner oudste zuster, werd hij zoo getroffen door de schoonheid van het wicht, dat hij dadelijk papier ging opzoeken en er een portret, van maakte in rooden en zwarten inkt. Dit kleine voorval was het ontwaken zijner kunstenaarsnatuur; en hij beeft van dat oogen-blik zijne roeping gevolgd. Maai- West zou grooter schilder zijn geworden, wanneer hij niet zoo vroeg naam had gemaakt; zijn grooten roem had bij zich niet verworven door studie onder beproevingen en moeijelijkheden, en daarom was die roem niet duurzaam. Richard Wilson vermaakte zich reeds in zijne vroege

90

-ocr page 105-

ENGELSCHE SCHILDERS.

kindschheid mei het teekenen van allerlei poppetjes, doormiddel van een stuk houtskool op den witten muur van zijns vaders huis. Hij begon zijne loopbaan als portretschilder; marr toen hij eens in Italië een bezoek bragt by Zucarelli, doch op diens thuiskomst moest wachten, begon hij tot afleiding het landschap te schilderen, waarop hij het uitzigt had. Zucarelli vond hem daarmeê bezig en was zoo met de schilderij ingenomen, dat hij vroeg, of Wilson zich nooit op het landschap had toegelegd, hetgeen deze ontkennend beantwoordde. «Dan raad ik u,quot; zeide de ander, »om aan dit vak uw krachten te beproeven, want gij moogt vast rekenen op een goede uitkomst.quot; Wilson nam den raad ter harte, begon ernstig te studeren en hard te werken, en werd onze eerste groote Engelsche landschapsschilder. Toen Sir Joshua Reynolds een jongen was, kreeg hij dikwijls knorren van zijn vader, omdat hij liever teekende dan zijn lessen leerde. De knaap was voor de geneeskunde bestemd, maar zijn aanleg sprak zoo sterk, dat men een schilder van hem moest maken. Gainsborough ging reeds als schooljongen schetsen maken in de bosschen van Ludbury, en op zijn twaalfde jaar verdiende hij reeds den naam van kunstenaar; hij was een scherp opmerker en een vlijtig teekenaar, zoodat geen bevallige trek in liet landschap waar die zich aan hem voordeed, aan zijn altijd schetsend potlood ontging. William Blake, een kou-senkooperszoon, nam zyns vaders rekeningen om op de achterzijde te kunnen teekenen, en maakte schetsen op de toonbank. Eduard Bird was nog maar drie of vier jaar oud, toen hij reeds op de stoelen klonterde om poppetjes op den muur te teekenen, die hij dan Fransche en Engelsche soldaten noemde. Men kocht hem een verwdoos, en zijn vader, die van dezen aanleg partij wenschte te trekken, deed hem in de leer bij een schilder van theebladen. Met dit ambacht begonnen zijnde is Bird door inspanning en vlijt opgeklommen tot den rang van een lid der koninklijke akademie.

Hogarth mogt een uil bij zijn lessen wezen, in het teekenen kende h'j al vroeg zijne vaardigheid. Voornamelijk had hij op school pleizier in het illustreren van do letters van het abc, en zijn schoolwerk schitterde meer door de bijkomende versieringen dan door de voortreffelijkheid van dat werk zelf. In dit opzigt werd hij zelfs door de grootste weetnieten te schande gemaakt, maar in zijne illustratiën was hij zonder weêrga. Zijn vader deed hem bij een zilversmid in de leer, bij wien hij leerde teekenen en voorts tot het graveren van wapens en naamcijfers op lepels

01

-ocr page 106-

HOGARTH.

en vorken overging; inmiddels leerde hij zich zeiven het graveren in koper, voornamelijk van griffioenen en andere heraldieke figuren, en kwam langs dien weg op de gedachte, om zich toe te leggen op het schelsen van trekken in het mensche-lijk karakter. Den hoogen trap, welken hij in die kunst bereikte, had hij voornamelijk te danken aan naauwkeurige waarneming en zorgvuldige studie. Hij bezat de gave en onderhield haar met zorg, om met volkomen juistheid iederen vreemden trek op het gelaat van een mensch in zijn geheugen te prenten en dan op papier weer te gevenmaar ontmoette hij soms een buitensporig dwaas gezigt, dan vertrouwde hij dit niet aan zijn geheugen alleen toe, maar maakte er terstond een schets van op don nagel van zijn duim, ten einde haar thuis op zijn gemak te kunnen uitwerken. Al wat er vreemd en wonderbaarlijk uitzag trok hein ten sterkste aan, en hij bezocht de meest afgelegen plaatsen op zijne jagt naar zonderlinge en sprekende physionómiën. Zoo verzamelde, hij een onuitputtelijken voo raad van stof, dien hij later ten toon spreidde in zijne werken. Maar zoodoende ook werden zijne schilderijen echte gedenkteekenen van de zeden en gewoonten, ja zelfs van de gedachten der tijden, waarin hij leefde. Waar schilderen, zeide Hogarth zelf, kan men slechts leeren in ééne school, die der natuur. Maar hij was geen hoogbeschaafd man; zijne vorming bepaalde zich tol zijn vak. Zijne schoolopleiding was maar zeer mager uitgevallen, daar hij liet er op zijn hoogst tot vlug lezen had gebragt. De rest moest hij zichzelven leeren. Hij verkeerde zeer lang in behoeftige omstandigheden, maar arbeidde niettemin vrolijk i'oort. Hij wist met het beetje dat hij had rond te komen, en beroemde er zich op, dat hij een »stipt betaalmeesterquot; was. Toen hij alle moeijelijkheden had overwonnen, en een beroemd en welgesteld man geworden was, sprak hij gaane over zijne vroegere inspanning en onthouding eu over den strijd, die voor hem als mensch zoo eervol, als kunstenaar zoo schitterend was geëindigd. »Ik herinner mij,quot; zeide hij eens, «hoe ik met een stuiver of wat op zak mismoedig in de stad kwam, maar zoodra ik tien gu i n-jes (/quot;125) voor eene plaat had ontvangen, ging ik naar huis, gespte mijn zwaard om, en liep op straat rond met een zelfvertrouwen, alsof ik over duizenden te beschikken had.quot;

»Vlijt en volhardingquot; was de zinspreuk van den beeldhouwer Banks, waarnaar hij handelde en die hij nadrukkelijk aanprees. Zijn bekende goedhartigheid bewoog menig jongeling om bij hem raad en bijstand te gaan zoeken, en zoo wordt er verhaald, dat er

92

-ocr page 107-

BANKS; NOLLEKENS.

eens een knaap, met dat doel aan zijn deur klopte, maar door de meid, die vond dat de jongen wat hard had aangeklopt, werd afgesnaauwd, zoodat hij op het punt slond om verdrietig heen te gaan, toen Banks er juist op aankwam. De jongen stond met een paar teekeningen in de hand. sWat wilt ge van mij hebben?quot; vroeg de beeldhouwer. «Ik zou gaarne bij de teekenles in de Akadcmie worden toegelaten, mijnheer!quot; Banks zeide dat. hij daarover niet te beschikken had, maar vroeg toch of hij zijne teekening eens mogt zien. Na eene korte beschouwing gaf hij ze terug met de woorden: »Het is nog wat vroeg voor de Akademie, mannetje! ga naar huis! doe uw best en tracht een beteren Apollo te teekenen. Kom er over een maand meê terug, dan zullen we zien.quot; De jongen ging heen, schetste eu oefende zich met verdubbelden ijver en kwam weer tegen het eind der maand bij den beeldhouwer aankloppen. De teekening was beter, toch zond Banks hem nogmaals weg met vernieuwde aanmaningen. Nu kwam de knaap een week later terug en met veel beter werk. Banks prees hem en beloofde hem, zoo hij bleef leven en oppaste, dat er nog iets goeds van hem zou groeijen. De knaap heette Mulready, en de voorspelling werd volkomen vervuld.

Ofschoon Nollekens in eene kunstenaarsfamilie geboren werd, stierf zijn vader zoo jong en liet hij zoo weinig na, dat de knaap zich iederen duimbreed grond, door bezwaren zag betwist. Hij had zoo weinig op de school geleerd, dat zijn lezen gebrekkig was en de rest, naar verhouding. Hij werd in de werkplaats van een vergeten beeldhouwer Scheemakers opgenomen, waar hij 's morgens en 's avonds in zijne geliefde kunst werkzaam was, terwijl hij overdag als loopjongen gebruikt werd. Wegens zijne zorgvuldigheid kozen de meiden hem om de noodige pintjes porter voor haar te halen, waarmeê zij zich vooral bij het doen van de natte wasch, gaarne verkwikken; en sdan stapte ik voetje voor voetje voort,quot; zeide hij later, »om toch vooral niets van hel schuim te verliezen, waarop de deerns bijzonder gesteld waren.quot; Toen hij eenige vorderingen in zijne kunst had gemaakt, dong hij mede naar den prijs der Society of Arts (maatschappij van schoone kunsten) en won dien bij twee achtereenvolgende gelegenheden. Vurig verlangende Rome te bezoeken, reisde hij derwaarts op de goedkoopst mogelijke wijze en bereikte de eeuwige stad met slechts twintig guinjes (/quot;250) op zak en zonder een enkelen vriend. Maar hij zette zich met een vasten wil aan het werk; eerst verdiende hij f 125 met een bas-relief in steen te houwen en het jaar daarop werd hem

93

-ocr page 108-

FLAXMAN.

van wege de bovengenoemde Society of Arts /' 625 toegelegd voor eeiie groep in marmer. Garrick en Sterne lieten beiden te Rome hunne borstbeelden door hem vervaardigen, waarvoor hij niet slechts geld, maar wat meer waard was, ook vermaardheid verwierf. En toen hij naar Londen terugkeerde om zich daar neêr te zetten, had hij reeds een kapitaaltje blj-eengobragt, daar hij, van der jeugd af aan ontbering gewend, tevens de kunst van sparen al vroeg had geleerd.

Als kunstenaar maakte hij steeds vorderingen en Dr. Johnson, wiens buste hij keurig uitvoerde, zeide eens van hem: »Mijn vriend Joe Noliekens slaat koppen tegen de besten aan.quot; Toch was 'Noliekens geen genie, want zijne levensbeschrijvers erkennen, dat hij niet zonder groote moeite en stalen vlijt zijn werk voltooid kreeg.

John Flaxman was een echt genie en een van de grootste kunstenaars, die Engeland heeft opgeleverd. Bovendien was hij iemand van edele inborst en zijn leven is rijk aan heilzame lessen voor menschen van iederen rang en stand. Hij was de zoon van een armen beeldjeskoop, die in Newstreet, Coventgar-den woonde; hij zelf was zulk een sukkelaar in zijn jeugd, dat hij bijna altijd tusschen kussens achter de toonbank zat, zich vermakende met teekenen en lezen. Een goedhartig predikant, Matthews geheeten, bezocht op zekeren dag den winkel en vond. den jongen bezig met een boek, dat eon Cornelius Nepos bleek te zijn, dien zijn vader voor een paar stuivers aan een boekenstalletje had opgedaan. De bezoeker begon met den knaap te praten en zeide, dat hij hem een beter boek zou bezorgen, en werkelijk kwam de goede man reeds den volgenden dag zijne belofte na. Matthews vertelde latei- menigmaal dat die eerste toevallige ontmoeting met het kleine ziekelijke mannetje achter de toonbank het begin was geweest eéner kennismaking, die later do innigste vriendschap zijns levens werd. Onder de boeken, die hij den knaap in handen gaf, behoorden mede een Homerus en een Bon Quichotte. De heldengeest van Homerus maakte een diepen indruk op Flaxman en opgewekt door den aanblik der gipsen Ajaxen en Achil-lessen, die hem in den winkel omringden, gevoelde hij bij zich zeiven de zucht opkomen om die heldenfiguren als op nieuw in het leven te roepen. Met zwart krijt gewapend, begon de knaap in zijn opgewondenheid te teekenen, en worstelde met wanhopi-gen moed om de groote daden van Grieken en Trojanen in sprekende groepen af te beelden. — Die eerste schetsen droegen

-ocr page 109-

11, AX MAN.

95

de kenteekenen van jeugdige onbedrevenheid. De vader, die trotsch was op zijn zoon, liet die teekeningen eens aan den beeldhouwer Roubilliac zien en kreeg geen ander oordeel te hooren dan een minachtend: ba! Maar de knaap liet zich niet ontmoedigen; hij was vlijtig en geduldig, en bleef voortlezen en voortteekenen. Hij beproefde vervolgens zijne jeugdige krachten aan het boetseren in pleister, was en klei; enkele dier beeldjes zijn bewaard gebleven, niet om hunne verdiensten, maar als de eerstelingen van een geduldig genie. Het duurde vrij lang eer de knaap op de been raakte, en eerst door gedurig rondhinken op zijn krukken leerde hij loopen. Om die reden kon hij ook zijn vader niet vergezellen om den koninklijken optogt te gaan zien, bij gelegenheid dei' krooning van George III; maar. hij verzocht zijn vader dringend liem een der penningen meè te brengen, die onder de menigte zouden worden uitgestrooid. Het gehikte den vader echter niet er een magtig te worden; maar om den kleinen kruk-kebeen niet te leur te stellen, schafte hij zich een knoop met zilveren beslag aan, waarop oen jockey te paard stond afgebeeld, en stelde dien zijn zoon ter hand voor een krooningspenning. De knaap hield zich loeu ter tijd bezig met afdrukken te maken van zegels en medaljes, die hij fraai vond, en het was alleen om die reden, dat hij in den strooipenning belang stelde. — Intusschen werd de jonge Flaxman van lieverlede sterker en kon de krukken wegwerpen, die tot hiertoe zijne slappe beenen moesten ondersteunen. 13e goede heer Matthews noodigde hem bij zich aan huis. Daar vond hij in Mevr. Matthews iemand, die hem in Homerus en Milton teregt hielp. Tevens ontving hij van haar echtgenoot onderwijs inhetGriekschen Latijn, waarop hij zich in stilte was begonnen toe te leggen Ook aan het teekenen hield hij de hand. Maar veel bijzonders schijnt het toen nog niet geweest te zijn, althans toen hij den kunstenaar Mortimer eens een door hem geteekend oog voorlegde, vroeg deze met voorgewende verbazing: «moet dat een oester verbeelden quot;7quot; De gevoelige knaap werd dooi' dat woord pijnlijk getroffen en was in langen ti jd niet te bewegen iets van zijn werk aan kunstenaars te laten zien, die ofschoon zelf meest zeer ligtgeraakt er in hunne kritiek niet te barmhartiger om plegen te zijn. Eindelijk was hij door toeleg en volharding zoo ver gevorderd, dat Mevrouw Matthews hem eene bestelling bezorgde voor zes oorspronkelijke teekeningen in zwart krijt over onderwerpen uit Homerus. Die eerste bestelling was een groote gebeurtenis in zijn leven! Wat voor een dokter de eerste visite is, voor een advokaat het

-ocr page 110-

FLAXMAN.

eerste proces, voor een parlementslid de eerste redevoering voor een zanger het eerste optreden achter de voetlichten, voor een schrijver het eerste boek, dat is voor den kunstenaar de eerste bestelling. En de knaap bragt het er goed af; hij voerde de order zoozeer naar wensch uit, dat hij voor zijn werk rijkelijk geprezen en betaald werd.

Op zijn vijftiende jaar kwam hij als leerling op de koninklijke akademie. Daar verkeerde hij het meest met Blake en Stothard, twee jongelingen, wier smaak en aanleg met den zijnen overeenkwamen , en die bij eeue zachte, goedige inborst eene warme liefde voor de kunst koesterden. In weerwil van zijne groote bescheidenheid trok Flaxman spoedig de aandacht zijner medeleerlingen tot zich, en zij verwachten iets groots van hem. Die verwachting werd niet beschaamd. Reeds op zijn vijftiende jaar won hij de zilveren medailje en op zijn zestiende behoorde hij onder de mededingers naar de gouden. Iedereen voorspelde dal hij ook toen den prijs zou behalen, want niemand evenaarde hem in bi;-kwaamheid en vlijt. De jongeling deed zijn best en verklaarde in later jaren zonder omwegen dat hij den prijs had verdiend; toch verkreeg hij hem niet; de gouden medaille werd toegekend aan zekeren Engleheart, van wien men later niets vernomen heeft. Deze nederlaag bleek in alle opzigten nuttig, daar zij de vastberadenheid van den jongeling slechts tot nieuwe inspanning aanzette. »Gun mij slechts tijd,quot; zeide hij tot zijn vader, sen ik zal nog werken leveren, waarop de Akademie roem zal dragen,quot; Hij verdubbelde zijn ijver, ontzag geene moeite, ging zonder ophouden voort met teekenen en boefseren, en maakte dus degelijke, ofschoon misschien niet vlugge vorderingen. Maar bet huisgezin zijns vaders werd door armoede bedreigd; de pleistergieterij gaf ter naauwernood het dagelijksch brood. De jonge Flaxman besloot nu zijn vader behulpzaam te zijn in diens nederigen kring van werkzaamheid, en beperkte daartoe met ware zelfverloochening de uren aan eigen studie gewijd. Hij legde zijn Homerus ter zijde en nam den pleistertroffel ter hand. Om den honger uit het huis te houden, getroostte hij zich het verdrietigste werk gaarne. En die dagen van beproeving duurden lang maar leverden al weder goede vrucht. De jonge kunstenaar werd er door gewend aan gezetten arbeid en aan een geduldig streven. De tucht mogt hard zijn, zij bleek heilzaam.

Gelukkig kwam het gerucht van Flaxtnans bekwaamheid den heer Wedgwood ter oore; hij zocht hem op en haalde hem over verbeterde modellen van porcelein en aardewerk te ont-

96

-ocr page 111-

T JlA M JLÜL JlA M JLÜL

werpen. Dat mogt voor een kunstenaar een al te nederige werkkring schijnen, in waarheid was het dit niet. Een kunstenaar kan aan zijne roeping getrouw blijven, al ontwerpt hij slechts het. model van een trekpot of een waterketel; die artikelen zijn in dagelijksch gebruik bij hetquot; volk en daar zij bij iederen maaltijd voor zijne oogen staan, kunnen zij den goeden smaak krachtdadig bevorderen en tot hooger kunstzin opleiden. Hoe eerzuchtig de kunstenaar zij, hier vindt hij voor die eerzucht ruimer bevrediging, dan wanneer hij een grootsch uitvoerig kunstwerk voor vele duizende guldens aan den een of anderen rijke verkoopt, die het in zijn kabinet voor de oogen van het publiek gaat verbergen. Vóór Wedgwood waren de versieringen op ons porselein en aardewerk even leelijk van tee-keuing als van uitvoering, en hij besloot in beiden verbetering te brengen. Toen hij Flaxman had gevonden zeide hij tot, hem; »Zoo, jongen, ik heb gehoord, dat ge een goed teekenaar en een schrander modellenmaker zijt. Ik ben pottebakker en heet Wedgwood. Ge moet wat modellen voor mij teekenen — geen weelderige vormen, maar iets eenvoudigs, smaakvol en juist van teekening. Ik zal u goed betalen. Ge rekent zulk werk toch niet beneden u?quot; — »0 volstrekt niet, mijnheer,quot; antwoordde Flaxman. «Integendeel, het werk valt geheel in mijn smaak. Gun mij een paar dagen — kom dan weer kijken en gij zult zien, wat ik in staat ben te doen.quot; »Goed zoo — ga uw gang; bedenk, dat ik er verlogen om ben. Het is voor allerlei soort van goedje — theepotten, ketels, kopjes en schoteltjes. Maar vooral heb ik teekeningen noodig7 voor tafelserviezen. Begin daarmee. Ik wil er een klaar maken voor de koninklijke tafel. Houd dat in gedachte, jonge vriend! Gij teekent voor koninklijke oogen.quot; — ))Ik zal mijn best doen, mijnheer; ik verzeker het u.quot; En de brave pottebakker ging met dezelfde bedrijvigheid den winkel uit, als waarmee hij er binnengetreden was.

Flaxman deed zijn best. Toen Wedgwood weder bi j hem aankwam, vond hij eene talrijke reeks modellen van allerlei soort van aardewerk. Zij bestonden voornamelijk in kleine groepen in zeer laag relief, waartoe de onderwerpen aan de oude fabelleer of geschiedenis waren ontleend. Nog zijn er velen van in wezen en sommigen zijn even schoon en eenvoudig als zijn latere ontwerpen in marmer. De vermaarde Etrurische vazen, waarvan er velen in openbare museums en kabinetten der liefhebbers te vinden waren, gaven hem voorbeelden van vorm aan de hand, en deze verfraaide hij naar zijne eigene smaakvolle vinding,

m

7

-ocr page 112-

DE VROUW VAN DEN KUNSTENAAR.

Het werk van Stuart over Athene, toen pas uitgegeven, leverde hem voorbeelden van liet allerzuiverst gevormde Giieksche «misraad, en hij wist er zoo behendig partij van te trekken, dat er allerlei nieuwe liefelijke en bevallige beelden uit zijn handen te voorschijn kwamen. Toen erkende Flaxman, dat hij een edel werk had ondernomen, dat niets minder beoogde dan de ontwikkeling van den kunstzin des volks. In later jaren sprak hij nog met zekeren trots van die eerste bezigheden, waardoor hij zijne liefde voor het schoone aankweekte, kunstzin onder het volk verspreidde, zijn eigen beurs vulde en tegelijk de welvaart van zijn vriend en weldoener bevorderde.

Terwijl hij met dit werk bozig was vond Flaxman maar zelden gelegenheid, zich in andere opzicht aan de kunst te wijden. Hij leidde een stil, afgezonderd en eenvoudig leven, over dag werkende en 's avonds schetsende en lezende. Hij was zoo arm, dat hij zich nog geen marmer kon aanschaffen. Ook had hij tot nu toe slechts één standbeeld in die steensoort gemaakt en dit was besteld werk. Op zijn zevenentwintigste jaar, in 1782, verliet hij eindelijk de vaderlijke woning; hij huurde een klein huis net een atelier in Wardourstreet, Soho, en trouwde tegelijk met Anna Denham, een vrolijke, flinke, brave vrouw. Hij meende dat zijn huwelijk hem een nieuwe prikkel tot werkzaamheid zou zijn, want even als hij bezat ook zijn vrouw smaak voor poëzij en kunst, en bovendien bewonderde zij het genie van haren echtgenoot met geestdrift. Maar kort nadat hij getrouwd was ontmoette Flaxman Sir Joshua Reynolds. Deze, een oude vrijer, sprak hem aan: )gt;Ei, Flaxman, men zegt dat gij getrouwd zijt. Als dat waar is, is het als kunstenaar met u gedaan.quot; Flaxman liep terstond naar huis, zette zich naast zijn vrouw neêr, nam haar hand in de zijne en zeide; »Anna, het is als kunstenaar met mij gedaan.quot; — »Hoe zoo, John'? Hoe is dat gebeurd, en wiens schuld is het?quot; — )gt;Het is gebeurd,quot; antwoordde hij, ))iii de kerk, en het is de schuld van Anna Denham.quot; Toen vertelde hij haar wat Sir Joshua had gezegd, ook bij andere gelegenheden, dat niemand een groot kunstenaar kan worden; tenzij hij zich met harten ziel op de kunst toelegde en de grootsche werken van Fiafaël, Michel Angelo en anderen te Rome en Florence bestudeerde. ))En. ook ik,quot;quot; zeide Flaxman, terwijl zijne kleine gestalte zich in zijne volle lengte verhief, sook i k wil een groot kunstenaar worden.quot; — nDat zult ge,quot; zeide zijne vrouw, en naar Piome zult ge ook gaan, als dat noodig is om u groot te maken.quot; — oMaar hoe'?quot; vroeg Flaxman. — »AVerk en spaar,quot; hervatte de brave vrouw; sliet

98

-ocr page 113-

FLAX MAN TE ROME.

99

zal nooit gezegd mogen worden, dat Anna Denham John Flax-mans roem heeft in den weg gestaan.quot; Zoo besloot het echtpaar, de reis naar Rome te ondernemen, zoodra hunne middelen het zouden toelaten. »Ik zal naar Rome gaan,quot; zeide Flaxman, »en den president toonen, dat het huwelijk niet de kwelling, maaide zegen des mans is; en gij, Anne, zult met mij gaan.quot; Geduldig en vreedzaam arbeide nu het getrouwe echtpaar vijf jaren lang voort, onder het nederige dak in Wardourstreet, altijd met de lange reis naar Rome in het, vooruitzigt. Geen oogenhlik verloren zij dit doel uit het oog, en geen stv.iver werd nutteloos uitgegeven, wanneer hij kou worden ])espaard voor een reispenning. Zij deelden niemand hun plan i .eile, vroegen geen onderstand van de Akademie, maar vertrouwden genoeg op hunne geduldige werkzaamheid en liefde, om de vervulling van hun wensch te verwachten. Gedurende dien tijd stelde Flaxman maar weinig werken ten toon. Hij ontzag den aankoop van marmer voor oorspronkelijke ontwerpen, maar ontving daarentegen veelvuldige bestellingen voor gedenkteekenen, van wier opbrengst hij leefde. Tevens bleef hij voor de firma Wedgwood arbeiden, die goed betaalde; kortom hij ging vooruit, was gelukkig en vol hoop. Ook was hij in niet gering aanzien bij zijn buren, en die hem kenden schatten zijne opregtheid, zijne eerlijkheid en bescheiden vroomheid hoog. Die achting logde hem ook allerlei eerepostjes op; zoo werd hij eens door zijne buurtgenooten gekozen tot penninggaar-der van den klappermansomslag in zijn kerspel, en hij liep dan de straten rond, met een inktpot aan zijn knoopsgat, druk bezig met de inzameling van het geld. — Eindelijk ging Flaxman met zijn vrouw naar Rome op reis, toen hij meende, dat de spaarpot genoegzaam was gevuld. Daar gekomen zijnde legde hij zich met, ijver op de studie toe en zocht, gelijk andere arme kunstenaars, een bestaan in het vervaardigen van kopiën naar oude meesterstukken. Engelsche reizigers kwamen in zijn atelier en gaven hem bestellingen; en het. was in dien tijd, dat hij zijneschooue teekeningen vervaardigde naar onderwerpen uit Homerus, Aeschylus en Dante. De prijs, dien hij er voor maakte, was gering en bedroeg slechts negen gulden per stuk, maar het was Flaxman niet minder om de kunst dan om geld te doen, en de schoonheid zijner teekeningen lokte nieuwe vrienden en begunstigers uit. Hij maakte «Cupido en Auroraquot; voor den vrijgevingen Thomas Hope en »de razernij van Athamasquot; voor den graaf van Bristol. Toen maakte hij zich gereed huiswaars te keeren, nu zijn smaak gezuiverd en zijn geest door zorgvuldige studie verrijkt was; maar

-ocr page 114-

FLAXMAN, PROFESSOR.

voordat hij Italië verliet, benoemden de akademiën van Florence en Carrara hem uit achting voor zijne talenten tot hare medelid.

Zijn roem was hem naar Engeland voorgegaan, en weldra vond hij daar overvloedige en winstgevende bezigheid. Terwijl hij nog in Rome was ontving hij de opdragt om zijn vermaard monument te vervaardigen, ter gedachtenis van Lord Mansfield, en dit werd nu kort na zijn tehuiskomst in de abdij van Westminster opge-rigt. Daar staat het in majestueuze verhevenheid, als een gedenk-teeken van Flaxmans genie; kalm, eenvoudig en ernstig. Geen wonder dat de beeldhouwer Banks, die toen zijn grootsten roem had bereikt, bij den aanblik van dit werk uitriep: ))Dat kleine mannetje steekt ons allen de loef af.quot; — Toen de groote pruiken der Akademie van Flaxmans terugkomst hoorden en zijn standbeeld van Lord Mansfield zagen, haastten zij zich hem in hunnen ki •ing op te nemen.

De Koninklijke Akademie is altijd ver geweest in de kunst cm de krachtigen te hulp te snellen; als een kunstenaar geloond heeft buiten de Akademie te kunnen, dan eerst is de Akademie bereid hem te «beschermen.quot; Flaxman liet zich op de kandidatenliist plaatsen en werd onmiddellijk tot «associatequot; (deelgenoot) gekozen. Nu kwam hij snel vooruit en de bestellingen ontbraken hem niet. Volharding en studie hadden hem groot gemaakt en zijn genie gerijpt; nu ging hij van triomf tot triomf. Maar tevens vertoonde hij zich nu in een nieuw licht. Hij die als jongen zijne studiën was begonnen achter de toonbank in Newstreet, was ontwikkeld tot een man van hooge geestbeschaving en van alom erkend gezag in de kunst, en werd als zoodanig aangewezen om als professor in de beeldhouwkunst onderwijs te geven in de Koninklijke Akademie. En niemand was zoo geschikt als hij voor die betrekking; immers niemand is beter in staat anderente onderwijzen dan die, zonder hulp van anderen, zelfs den weg heeft gezocht en ?ge-vonden door alle moeijelijkheden heen. De stekelige Fuseli noemde zijne voordragten; ))de leerredenen van den eerwaarde John Flaxman,quot; omdat deze met godsdienst op had en Fuseli niet. Maar Flaxman kweet zich wel van zijn taak, zoo als iederdit zelf kan zieu in zijne onlangs uitgegeven «Voorlezingen over beeldhouwkunde.quot;

Flaxmans monumenten zijn bijna door geheel Engeland bekend. Hunne zwijgende poëzij versiert menige kathedraal en menige dorpskerk. In ieder gewrocht zijner kunst legde hij een deel zijner ziel, door het beligchatnen der christelijke indeën van liefde, weldadigheid, berusting, verknochtheid of vriendschap. In zoodanige monumenten kwam de eigenaardigheid van zijn genie bij-

100

-ocr page 115-

FLAXMANS WERKEN.

zonder uit. Er is eene teederheld en bevalligheid iu, door geen ander kunstenaar geëvenaard, nog minder overtroffen. Zijne vlug-tige schetsen over het Onze Vader, voor een paar jaren in steendruk uitgegeven, dragen mede de sterk sprekende kenmerken van zijn genie. In geschiedkundige monumenten was hij daarentegen minder gelukkig, ofschoon toch zijn gedenkteekenen voor Reynolds en Nelson in de Sint Paulskeik altijd bewondering verdienen.

Na een lang, vreedzaam en gelukkig leven gevoelde Flaxman de bezwaren van den ouden dag. De dood van zijne lieve Anna schokte hem diep; toch overleefde hij haar vele jaren en voerde iu dien tijd zijne twee vermaarde werken uit: »het schild van Achillesquot; en »de aartsengel Michael zegepralende over Satan,quot; misschien het verhevenste wat hij ooit heeft gemaakt.

Ghautrey was een krachtiger karakter — van top tot teen En-gelschman. Hij was wel wat. ruw in zijn doen, maar tevens rond, trotsch op zijn welslagen in den strijd tegen de moeijelijklieden, die zijn levenspad hadden bezet en voorat trotsch op zijne ouat-hankelijkheid. Hij was uit doodarme lieden, te Norton bij Shef- • field, geboren. Na den dood zijns vaders hertrouwde zijne moeder. Den kleinen Ghautrey werd opgedragen melk in Sheffield te gaan verkoopen; een ezel droeg de melkemmers, en de jongen liep er den ganschen dag naast. Zoo begon hij zijn loopbaan, en dat hij later een uitstekend kunstenaar werd, had hij geheel aan zijne eigene inspanning te danken. Met zijn stiefvader kon liij niet overweg en werd daarom bij een kruidenier te Sheffield in den winkel geplaatst. Daar beviel het hem slecht, vooral nadat hij in een lijstenmakerswinkel allerlei vergulde voorwerpen had gezien, die hem zoodanig bekoorden, dat hij geen vuriger wensch koesterde, dan om in dit vak te worden opgeleid. Hij kreeg zijn ziu en werd voor den tijd van zeven jaren in de leer gedaan bij een houtsnijder en vergulder. Zijn nieuwe meester dreef bovendien nog een kleinen handel in prenten en pleistermodellen, en Ghautrey begon terstond pogingen aan te wenden om deze na te bootsen, waartoe bij zich niet weinig inspande. Al zijne vrije oogenblikken wijdde hij aan het teekenen, boetseren en soortgelijken bezigheden, en somtijds was hij tot iaat in de nacht aan het werk. Voordat zijn leerjaren om waren — op zijn eenentwintigste jaar — gaf hij al zijne spaarpenningen, ten bedragen vau /quot; 600, aan zijn meester, ten einde van zijne overeenkomst met dezen vrij te zijn, en zich aan het kunstenaarsleven te kunnen wijden. Hij trok naar Londen en was verstandig genoeg daar terstond werk te zoeken als houtsnijder,

101

-ocr page 116-

CHANTRF.Y.

terwijl liij zich in de tusschenureu oefende in liet schilderen en boetseren. Als houtsnijder had hij onder anderen een karrewei te doen bij den dichter Roger, in eene kamer, waar hij later dikwijls vriendschappelijk werd ontvangen; dan kon hij nog met zelfvoldoening de gasten wijzen op de versieringen, door hem ■weleer in minder voorspoedige jaren met eigen hand gebeiteld.

Zijn bedrijf bragt hem eens naar Sheffield; daar gekomen liet hij in de couranten adverteren, dat hij zich aanbeval tot het maken van portretten in potlood of olieverw. Van een messema-ker kreeg hij een guinjs (/'12.60) voor zijn eerste portret; en voor een stuk in olieverw werden hem door een pasteibakker behalve zestig gulden in gold nog een paar laarzen met kappen in betaling gegeven. Maar Chantrey was spoedig weêr in Londen, om er de lessen bij de Koninklijke Academie waar te nemen, en toen hij nog eens naar Sheffield terugkeerde, bood hij zich behalve als portretschilder tevens als boetseerder van pleister-statuetten aan. Zelfs werd hij gekozen om een gedenkteekeu te ontwerpen voor een overleden predikant te dier stede, van welke opdragt hij zich naar aller genoegen kweet. Te Londen had hij zijn atelier boven een stal en daar boetseerde hij zijn eerste oorspronkelijk werk voor de tentoonstelling. Het was een reusachtige Satanskop. Kort voor Chantreys dood zag een vriend dien kop in een hoek van zijn atelier liggen: «Die kop,quot; zeide Chantrey, ris het eerste stuk dat ik in Londen vervaardigde. Ik heb er aan gewerkt op een zolder, met een papieren muts op het hoofd, en daar mijne middelen mij geen rijker verlichting veroorloofden, plakte ik mijn eenige kaars op de muts, zoodat ik licht had, waar ik mij ook bewoog.quot; Flaxman zag en bewonderde dien Satans-kop op de tentoonstelling der Akademie en beval Chantrey aan voor de uitvoering van vier admiraalsbusten, welke men in het invalidenhuis te Greenwich weuschte te plaatsen. Deze bestelling-werd dooi' anderen gevolgd en bij liet nu het schilderen varen. Acht jaren geleden had hij nog slechts f 60 met boetseren verdiend. Zijn vermaarde kop van Horne Tooke maakte nu zulk een opgang, dat hij ten gevolge hiervan bestellingen ontring tot een bedrag van bijna honderd vijftig duizend gulden.

Nu was Chantrey er boven op; maar hij had ook hard gewerkt; de fortuin was hem niet te gemoet gekomen; hij had haar met inspanning gezocht en gevonden. Hij werd nu uit zestien mededingers gekozen om, voor de stad Londen, het standbeeld van George III te maken. Een paar jaren later vervaardigde hij het schoone monument van »de Slapende Kinderen,'' een werk, dat

402

-ocr page 117-

chantrey; iiAVin wilkif:.

zich nu in de kathedraal te Lichfield bevindt, eu onovertrofl'en mag heeten, in teederheid van opvatting en dichterlijke schoonheid; van dien tijd af ging zijne loophaan steeds opwaarts naar eer, roem eu rijkdom. Zijn geduldige vlijt en ernstige volharding waren de trappen tot zijn grootheid. De natuur gaf hem genie en zijn gezond verstand maakte van die gave een zegen. Hij was voorzigtig en practisch; het zakboekje, dat hij op zijn Ihdiaansclie reis bij zich droeg, was niet enkel gevuld met kunstbeschouwingen, maar behelsde tevens de naamvkeurige lijst zijner dagelijksche uitgaven, en aanteekeniugen over de prijzen van het marmer. Zijn smaak was gekuischt, en juist door de kracht der eenvoudigheid schitteren zijne werken het meest. Zijn standbeeld van Watt in de kerk te Handsworth doet zich bijna als een volmaakt kunstgewrocht voor, en is toch volkomen ongekunsteld eu eenvoudig. Zijue edelmoedigheid jegens behoeftige kunstbroeders was vorstelijk, zonder ophef te maken. Ieder Engelschman mag trotsch wezen op Chantrey; in hem spiegelt zich het volkskarakter af.

Het vermogen dat hij gedurende een welbesteed leven bijeeu-bragt, vermaakte hij aan de Koninklijke Akademie tot verheffing der kunst iu Groot-Brittanje.

Dooi' even degelijke en aanhoudende werkzaamheid onderscheidde zich de loopbaan van David Wilkie. Hij was de zoon van een arm Schotsch dorpspredikant, jnaar gaf al zeer vroeg blijken van kunstenaarsaanleg; en was hij een slordig en traag scholier, des te ijveriger betoonde hij zich in het teekenen van koppen en beelden. Als knaap reeds was de bedaarde vastheid van karakter hem eigen, waardoor hij zich later onderscheidde. Hij behoorde ouder de stille jongens; maar hield altijd een oog in' t zeil, om een gelegenheid tot teekenen te vinden, eu maakte daartoe gebruik zoowel van de muren der pastorie als van het harde zand aan den oever der rivier. Ook was hij niet bijzonder kieskeurig op zijn gereedschap; een gebrand stuk hout diende hem, even als aan Giotto, tot potlood; voor paneel nam hij een gladden steen, eu ieder bedelaar, dien hij ontmoette, strekte hem tot model. Gewoonlijk liet hij de sporen van zijue tegenwoordigheid achter op de wanden der kamers, die hij had bezocht, meestal tot niet geringe ergernis van zindelijke huismoeders. Kortom, zijn vader de dominé mogt het schilderen een zondig bedrijf achten, Wilkies aangeboren neiging liet zich niet onderdrukken en hij werd een kunstenaar, die zich-zelven stap voor slap den weg heeft gebaand. Ofschoon, toen hij zicb voor het eerst bij de Schotsche akademie te Edinburg aanmeldde. ziin verzoek om toelatinüquot; werd afeewezen weaeus het

103

-ocr page 118-

niet praten; maar werken.

•104

onvoldoende zijner overgelegde proeven, gelukte het hem toch een volgenden keer iets beters te leveren en aangenomen te worden. Maar hij vorderde langzaam. Toch hield hij vol, zich voornamelijk toeleggende op het teekenen van figuren. Hij had niets van het grillige en zonderlinge over zich, waardoor sommigen zich voor geniën willen laten doorgaan, maar was een standvastig blokker, en zulks in die mate, dat hij later zijn welslagen meer meende te moeten toeschrijven aan hardnekkig volhouden dan aan aangeboren aanleg. Te Edinburg won hij een paar prijzen en nu begon hij er aan te denken, om zich op het portretschilderen toe te leggen, ten einde spoediger een voldoend bestaan te kunnen verwerven; maar hij zag er weder van af en begon zijn reeks van beroemde werken met de »Markt van Pitlessie.quot; Was dit een stout «. waagstuk, nog stouter was zijn besluit om naar Londen te gaan, waar hij een wijder veld voor studie en werkzaamheid dacht te vinden; daar schilderde de arme Schotsche knaap in een armelijk verblijf zijne sDorpsstaatslui.'' Ofschoon dit werk opgang maakte en hem begunstigers bezorgde, bleef Wilkie toch lang arm; de prijzen die hij maakte, waren niet hoog en hij werkte langzaam. Iedere schilderij werd zorgvuldig vooraf ontworpen; in schets bestudeerd en geen enkele penseelstreek overhaast gedaan; dikwijls arbeidde hij jaren aan één stuk, telkens weer iets nieuws er aan toevoegende of er iets aan verbeterende, tot het eindelijk uit zijn handen ging. Zijn zinspreuk was die van Reynolds; »werk! werk! werk!quot; en even als deze betoonde hij zich afkeerig van pratende kunstenaars. Praters zaaijen misschien, maar zwijgers maaijen. «Laat ons iets gaan uitvoeren,quot; was zijn zeggen, als hij babbelaars een zijdelingschen wenk wilde geven dat zij hem verveelden. Onder dezen laatsten behoorde ook zijn vriend Haydon, die altijd den mond vol had van hooge kunst, maar weinig deed om haar te bevorderen. Haydon bezat misschien meer genie dan Wilkie, maar miste volharding en werklust. Die nooit een eind weet ie vinden aan zijn redeneringen, vindt geen begin voor zijn handelen. Terwijl de stille Wilkie zich langzaam naar boven werkte, liep de geestdrift van den luidruchtigen Haydon op ijdele declamatie uit. Hooger willende reiken dan zijn arm lang was, bragt hij slechts nu en dan eenige waterzuchtige spierstudiën voor den dag, waarmee hij zeker iets geheel anders bedoelde; terwijl Wilkie bieef binnen den kring van zijne talenten en slaagde. De een, grillig en ongeregeld in zijn doen, streefde naar een onbereikbaar ideaal; de ander, ijverig partijtrekkend van zijn eigenaardig en oorspronkelijk talent, streefde naar eene uitkomst, die binnen zijn bereik lag

-ocr page 119-

HAYDONS BLUF,

en bereikte haar ook. Haydons loopbaan is een waarschuwend voorbeeld voor hoogbegaafden. liij behoorde tot die talrijke soort van menschen, welke zonder reden weeklagen over de verblindheid en ondankbaarheid der wereld. Gelijk het daarbij meestal gaat — Haydons grootste vijand was hij-zelf. Welligt had hij in de helft, van den tijd, dien hij met klagen doorbragt, met werken de groote man kunnen worden, die hij wenschte te wezen. Terwijl hij zich gestadig voorstelde als een miskend genie, maakte Wilkie, met de eenvoudigheid, die het ware genie kenmerkt, op niets aanspraak, maar werkte hard, deed zijn best, en do wereld aarzelde niet zijne verdiensten te erkennen. Evenmin verkwistten Flax-man, Reynolds of Chantrey hunne welsprekendheid aan het bejammeren van hun lot, maar spanden zich krachtig in om de ondersteuning en aanmoediging te verdienen, die zij ontvingen. Haydon wilde wel gaarne groot zijn, maar liever niet werken; en zulk eene eerzucht vindt geen bevrediging. Nu verlaagde hij zich, om het geld dat hij noodig had, maar niet verdiende, van zijn vrienden te leenen. Jaren lang leefde hij van geleend geld. Hij was zijn armen ouden vader tot last, zoolang deze leefde, en later zond hij bedelbrieven rond bij de beschermers der shooge kunst.quot; Zijn leven bevestigde aldus het spreekwoord, dat een ledige zak niet overeind kan staan. Mogten zijne kunstbeschouwingen verheven zijn, zijne levensbeschouwingen waren laag. Zijne woorden waren welsprekend; zijne daden gemeen; en ofschoon hij blufte op zijn onafhankelijkheid, leefde hij toch in voortdurende vernedering.

Turner, de grootste onzer landschapschilders, was iemand van een geheel ander karakter. Zijn vader wilde hem aanvankelijk tot barbier opleiden, 'tgeen hij zelf ook was, maar de schets van een wapenschild, welke de knaap op een zilveren schenkblad had gemaakt, trok op zekeren dag de aandacht van een der klanten, die juist geschoren werd. Deze spoorde den barbier aan om den jongen zijne neiging te laten volgen, en zoo kreeg deze voorshands verlof om kunstenaar van beroep te worden. De eerste beginselen leerde hij bij Malton, die ook een zekeren Thomas Girtin onder zijne leiding had. Bij dezen vond Turner overeenstemming van smaak en aanleg, hetgeen tusschen beide knapen een edelen wedstrijd deed ontstaan, waarbij hun ijver niet weinig werd geprikkeld en opgewekt. Zij waren innig aan elkander gehecht, ofschoon hunne karakters nogal uiteen liepen, en toen de veelbelovende Girtin nog vóór zijn dertigste jaar stierf, werden er geen opregter tranen geschreid op zijn graf dan door zijn medeleerling en mede-

105

-ocr page 120-

TURNERS VLIJT.

dinger iu de kunst. Gelijk alle jonge kunstenaars had Turner vele moeijelijkheden te overwinnen, en zij waren te grooter voor hem, naardien zijne middelen zoo hoogst beperkt waren. Maar lust tot werken ontbrak hem nooit, en nimmer rekende hij hel beneden zich, om zich zelfs voor het schijnbaar geringste moeite te geven. Met gretigheid aanvaardde hij hel aanbod om voor een daalder per avond, benevens avondeten, op eens anders tcekeuingen de luchten iu Oostindische inkt uit te werken. Hij won er geld en vaardigheid meê. -Met hetzelfde doel zette hij zich aan het illustreren van reisboeken, almanakken en het teekenen van vignetten voor goedkoope boeken. «Wat kon ik beter doen?quot; zeide hij later, ))hel was een uitnemende oefening.quot; Alles deed hij met zorg en naauw-gezetheid; hij was nooit slordig, in zijn werk, omdat het slecht betaald werd. Zijn streven was om te vorderen in de kunst, niet enkel om geld te verdienen; altijd deed hij zijn best en gaf nooit een teekening uit zijn handen zonder er iets mede geleerd te hebben. Iemand die zoo werkt moet veel volbrengen, en zijn meesterschap over vorm en gedachten nam in kracht toe »even gestadig.quot; om de woorden van Ruskin te bezigen, sals het licht der rijzende zou.quot; Maar Turner behoeft geen lofrede. De nalatenschap zijner groote werken is zijn beste gedenkteeken, een duurzaam monument van zijnen roem.

Menig kunstenaar heeft zich ontberingen moeten getroosten, die zijn moed en volharding lot het uiterste op de proef hebben gesteld, voordat hij slaagde. Hoe velen zullen er onder bezweken zijn, wier namen wij niet kennen! Martin had op zijn loopbaan met moeijelijkheden te worstelen, zooals ze maar zeldzaam voorkomen. Meer dan eens dreigde hij van gebrek om te komen, terwijl hij zijne eerste groote schilderij onder handen had. Men verhaalt, dat hij eens met zijn laatstea shilling naar den bakker liep om brood te koopen. Hel was een blinkende schelling, dien hij juist om zijn glans had bewaard. Hij kocht er een brood voor en wilde uit den winkel gaan, toen de bakker op hem afkwam, hein het brood uit de hand rukte en het geldstuk den hongerigen schilder voor de voeten smeet. De blinkende schelling had hem bedrogen in den nood — hij was valsch! Op zij n kamer weêrgekeerd, doorzocht hij alle hoeken en gaten, of er niet eene korst overbleef om zijn honger te stillen. Door de overwinnende kracht der geasl-drift gestemd, bleef hij moed houden, werkte voort en verbeidde. Een paar dagen later stelde hij de schilderij ten toon, en zijn naam was gemaakt. Zoo werd in zijn leven al weder bewezen, dat het genie, geholpen door vlijt, geen beschermers behoeft, en

106

-ocr page 121-

HONGERLIJDEN'; HANDENARBEID.

dat de roem, al komt hij laat, toch ten slotte aan de ware verdienste niet ontgaat.

De zorgvuldigste opleiding uaar akademische regels zal geen kunstenaar vormen, tenzij hij zelf eeu werkzaam deel neme in het werk. Gelijk ieder hoogontwikkeld mensch moet hij zich zeiven hebben gevormd. Toen Pugin in zijns vaders werkplaats alles van de bouwkunde had geleerd, wat hij naar den gewonen sleur leeren kou, besefte hij zoozeer zijn eigen onkunde, dat hij begreep nog eens van voren aan te moeten beginnen in de school van den handenarbeid. In die overtuiging zocht hij werk als gewoon timmerman bij den schouwburg van Covent-Garden en werkte daar eerst onder het tooneel, toen achter de schermen eindelijk op het tooneel zelf. Zoo verkreeg hij gemeenzaamheid met werken en kweekte zijn smaak voor houwkunst aau, daar toch bij groote schouwburgen meer dan elders wordt geëischt van de vaardigheid en veelzijdige bezwaamheid der ambachtslieden. Toen de speeltijd van den schouwburg om was, nam hij dienst op een zeilschip tusschen Londen en eenige Fransche havens, waardoor hij tevens een voordeeligen handel dreef. Rij iedere gelegenheid ging hij aan wal en maakte teekeningen van oude gebouwen, vooral van de kerkelijke, die hij er vond. Latei-deed hij gedurig met hetzelfde doel reizen naar het vaste land, en keerde dan telkens met teekeningen beladen huiswaarts. Zoo zwoegde en arbeidde hij voort, op den zekeren weg uaar den roem, dien hij zich later heeft verworven.

Een soortgelijk voorbeeld van vlijt in dezelfde rigting, levert ons de loopbaan van George Kemp, den bouwmeester van het schoone gedenkteeken van Scott, te Edinburg opgericht. Hij was de zoon van een armen schaapherder, die zijn beroep uitoefende aan de zuidelijke belling der heuvelen van Pentland. In die herderlijke afzondering vond de knaap geene gelegenheid, om zich te verlustigen in de beschouwing van schoone kunstwerken. Het gebeurde echter op zijn tiende jaar dat hij door den boer, wiens schapen zijn vader hoedde, naar Roslin werd gezonden om eene boodschap te doen, en het schoone kasteel en de daarbij gelegen kapel schijnen een levendigen en duurzamen indruk op zijne ziel te hebben gemaakt. Waarschijnlijk uit liefhebberij in het bouwkunstig teekenen, verzocht de knaap zijn vader een schrijnwerker van hem te maken. en hij werd met dat, oogmerk voorloopig bij een dorpstimmerman in de leer gedaan. Aldaar zijn tijd uitgediend hebbende, ging hij te voet naai' Galashiels om er werk te zoeken. Terwijl hij zoo met zijn gereedschap op den rug

107

-ocr page 122-

GEORGE KEMP.

108

het dal der Tweed doorstapte, haalde een rijtuig hem nabij Eli-bank Tower in; ei' zat slechts één heer in; hij gaf den koetsier een wenk den knaap eene plaats naast zich op den bok aan te bieden, en Kemp reed meè. Later bleek het, dat die -vriendelijke heer niemand anders was dan Sir Walter Scott, die juist in zijne betrekking van Sherifl' zijne rondreis door het graafschap Selkirk maakte. Terwijl Kemp zijn ambacht te Galashiels uitoefende, vond hij herhaaldelijk gelegenheid om de kathedralen van Melrose, Dryburg en Jedburgh te bezoeken en ze met zorg te bestuderen. Gedreven door zijne liefde voor de schoone bouwkunst, ging hij vervolgens als timmerman op zijn ambacht reizen en doorkruiste zoo het grootste gedeelte van Noor-delijk-Engeland, terwijl hij overal met belangstelling de fraaije •Golhische kerken en gebouwen beschouwde en afteekende. Zoo wandelde hij eens twintig uur ver uit Lancashire, waar hij werk had, naar York, om daar eene week lang de domkerk te bestuderen. Later vinden wij hem in Glasgow, waar hij zich vier jaar lang ophield en zijne vrije uren aan naauwkeurige studie der prachtige kathedraal toewijdde. Daarop ging hij op nieuw naar Engeland en kwam nu zuidelijker naai' Canterbury, Winchester, Tintern en andere plaatsen, waar hij de vermaarde gedenkteekenen der bouwkunst bestudeerde. In 182i ondernam hij met hetzelfde doel eene reis door Europa, altijd reizende op zijn ambacht. Hij begon te Boulogne en trok van daar over Abbeville en Beauvais naar Parijs. Gedurende de weken die hij daarmee doorbragt, maakte hij eene menigte schetsen van merkwaardige gebouwen. Zijne bekwaamheid als ambachtsman, vooral als molenmaker, verschafte hem overal werk, zoodat hij steeds de plaats van zijn verblijk naar welgevallen kon kiezen; bij voorkeur zocht hij die in de nabijheid van de eene of andere gothische stichting, aan welker bestudering hij zijn vrije uren besteedde. Dus br agt hij een jaar buitenslands door, en werd toen door familieaangelegenheden onverwachts naar Schotland teruggèroepen. Daar zette hij met vrucht zijne studiën in het teekenen en in de doorzigtkunde voort. De bouwvallen van Melrose trokken hem vooral sterk aan; en van de vele uitvoerige teekeningen, die hij er naar vervaardigde, is er één later gegraveerd, het gebouw voorstellende zooals het er na eene restauratie zou uitzien. Ook ontving hij bestellingen voor bouwkunstige ontwerpen, en vervaardigde later teekeningen voor een werk door een graveur te Edinburg ondernomen, naar het plan van Brittons «Kerkelijke Oudheden.'' Deze taak viel geheel in

-ocr page 123-

GEORGE KEMP; GIBSON.

zijn smaak, en hij arbeidde er aan met eene geestdrift, die een spoedigeu voortgang van het werk beioofde. Terwijl hij voor dit doel half Schotland te voet doorkruiste, loefde hij als een gewoon ambachtsman en maakte teekeningen, die de grootste meesters in de kunst tot eer zouden hebben verstrekt. Maar de ondernemer van het werk kwam plotseling le sterven, en de uitgaaf werd gestaakt, zoodat Kemp naai' andere bezigheid moest omzien. Zijne overgrooie bescheidenheid en stille levenswijze maakten, dat het genie van Kemp maar aan enkelen bekend was, toen de commissie voor Scotts gedeukteeken een prijs uitloofde voor het beste ontwerp. De mededingers waren vele, en onder lieu de beroemdste namen in de klassieke bouwkunst; toch werd het ontwerp van George Kemp met eenparige stemmen bekroond; hij arbeidde toen op grooten afstand in het graafschap Ayr, en het besluit der commissie werd hem bekend, terwijl hij aan Kilwinning Abbey bezig was. Arme Kemp! Kort na deze gebeurtenis trof hem een ontijdige dood, zoodat hij zijn ontwerp niet eensin steen mogt zien uitgevoerd; dat gedenkteeken, de vrucht van zooveel vlijt en studie, een der schoonste monumenten, die ooit voor een letterkundige zijn opgerigt.

Onder de nog levende kunstenaars, die zich eervol den weg gebaand hebben van armoede tot roem, verdient vermelding John Gibson, een man, die door echte geestdrift en kunstliefde, zich hoog verheft boven de verzoeking, om enkel voor loon te ai'bei-den, waarvoor minder verheven karakters niet zelden bezwijken. Hij was een tuinmanszoon, geboren te Gylln bij Conway in noordelijk Wallis. Reeds vroeg gaf hij blijken van zijn talent door zijn snijwerk in hout, alleen met behulp van zijn zakmes. Zijn vader dit opmerkende besloot wijselijk hem naai- Liverpool te zenden, waar hij bij een kabinetwerker en houtsnijder in de leer werd gedaan. Spoedig maakte hij daarin goede vorderingen en zijn snijwerk vond hewonderiug. Dit bragt hem tot de beeldhouwkunst en op zijn achttiende jaar boetseerde hij in was reeds een beeldje, dat den Tijd voorstelde en niet weinig opzien baarde. De heeren Franceys, beeldhouwers te Liverpool, kochten den knaap van zijn meester af en namen hem voor zes jaar tot leerling aan, in welken tijd zijn genie zich in vele schoone en oorspronkelijke werken openbaarde. Vervolgens ging hij naar Londen en later naar Rome, en zijn roem is nu over geheel Europa verspreid.

Robert Thornburn, lid der Koninklijke Akademie, even als

109

-ocr page 124-

THORNBLTvN; PATON.

John Gibson, was mede van arme ouders geboren. Zijn vader was een doodeenvoudig' schoenmakertje in het schotsche stadje Dumfries. Behalve Robert had hij nog twee andere zonen, •waarvan er een in zijn geboortestad bekend staat als een zeer bekwaam houtsnijder. Er kwam eens een dame in den schoenmakerswinkel, die Robert juist bezig vond met teekenen op een driestal, welke hem voor tafel diende. Zij bekeek zijn werk, en toen zij er aanleg in bespeurde, wist zij hem teekenwerk te bezorgen en anderen over te halen om den knaap voort te helpen. De jongen was zeer ijverig, bedaard en stil, hield zich weinig met zijne makkers op en was langzaam in het aanknoopen van vriendschap. Omstreeks het jaar 1830 bezorgden eenige heeren uit de stad aan Thornburn de middelen, om naar Edinburg te gaan, waar hij als student bij de Schotsche Akademie werd aangenomen. Hier genoot hij liet voorregt van onder bekwame meesters te studeren en hij maakte snelle en degelijke vorderingen. Na een verblijf van eenige jaren te Edinburg verhuisde hij naar Londen, waar hij begunstiging vond bij den hertog van Buccleuch. Wij behoeven echter naauwelijks te zeggen, dat lioezeor die bescherming hem ook dienstig mogt zijn om in de hoogere kringen toegang te verkrijgen, hij toch zonder genie en vlijt met alle bescherming nimmer de groote kunstenaar zou zijn geworden, die hij ongetwijfeld is.

Noël Paton, de welbekende schilder, begon zijne kunstenaarsloopbaan als teekenaar van patronen voor tafelkleeden en dameshandwerken; waarbij hij intusschen niet verzuimde zich op andere hoogere gedeelten der kunst toe te leggen, inzonderheid op de studie van het menschenbeeld. Gelijk Turner was hij bereid zijn hand te leenen voor alle soort van werk, en hij was nog zeer jong, toen hij in 1840, onder anderen zich ook bezig hield met het illustreren van het jaarboekje voor het graafschap Renfrew. Stap voor stap ging hij vooruit, langzaam maar zeker; toch bleef hij oubekend tot bij de tentoonstelling der groote »cartonsquot; voor het Parlementsgebouw zijne schilderij »de geest der godsdienstquot; een der eerste prijzen won, en hem den naam van een echt kunstenaar bezorgde. Sedert heeft hij nog geëxposeerd werken als ))de verzoening van Oberon met Titania'' en de »bluicly Tryste,quot; werken, die een gestadigen vooruitgang bij den schilder aanduiden.

Nog sterker voorbeeld intusschen dan al dezen schijnt de loopbaan op te leveren van James Sharpies, den smid van Blackburn. Hij behoort tot een gezin van dertien kinderen te

110

-ocr page 125-

EEN SMIDSJONGEN.

Wakefield in het graafschap York, waar hij iu 1825 werd geboren. Zijn vader was ijzergieter en terwijl zijn gezin nog zeer jong was, vertrok hij naaquot; Bury, om er zijn bedrijf uit te oefenen. De jongens ontvingen geen schoolonderwijs, maar werden aan het werk gezet, zoodra zij daartoe maar eenigzins in staat waren; zoo werd ook James reeds op zijn tiende jaar geplaatst in de gieterij van de heeren Lees, Cousins en Diggles, waar hij twee jaar lang als smidsjongen dienst deed. Later werd hij naar de machinefabriek van de heeren Clarkson eu Kay gezonden, waar zijn vader als machinesmid werkzaam was. De bezigheid van den knaap bestond in het gloeijend maken en aandragen van bouten voor de ketelmakers. Ofschoon zijne werkuren vele waren — dikwijls van zes uur in den morgen tot acht uur 's avonds — wist zijn vader nog tijd te vinden om hem na het werk eenig onderrigt te geven, eu leerde hij de letters zoo goed en kwaad als het ging. Terwijl hij dus onder de ketelmakers verkeerde gebeurde er iets, wat den lustom teekenen te leeren bij hem deed ontwaken. Nu en dan was hij reeds door den meesterknecht gebezigd om de lijn met krijt vast te honden, waarmeê de teekeuingen voor de ketels op den vloer der werkplaats werden gemaakt; en bij die gelegenheid liet de meesterknecht den knaap ook wel de noodige metingen doen. James werd hierin al spoedig zoo handig, dat hij den meesterknecht van veel dienst was, en in zijn vrije uren thuis was het zijn grootste vermaak allerlei teekeningen van ketels op den houten vloer te maken. Eens, toen zijn moeders tante van Manchester op bezoek gewacht werd, en het huis met alle zorg voor hare ontvangst was opgeknapt, kwam de jongen van de gieterij thuis en begon terstond zijne gewone werkzaamheden op den vloer. Reeds was hij een goed eind op weg, toen zijn moeder met de bezoekster binnenkwam en tot haar niet gering verdriet den ongewassen jongen bezig vond om haar schoonen vloer met krijt te bemorsen. De tante echter had pleizier in de vlijt van den knaap, prees zijn teekening en ried de moeder, den kleinen moriaan, zooals zij hem noemde, papier en potlood te verschaffen.

Een oudere broeder, die mede gaarne wat te doen had in zijn vrijen tijd, hield zich 's avonds met regtlijnig teekenen bezig, en spoorde James aan zich op het teekenen van figuren en landschappen toe te leggen. Deze begon op dien raad kopiën van steendrukplaten te maken, maar zonder iets te weten van perspectief en van de beginselen van licht en schaduw. Toch

ill

-ocr page 126-

112 JAMES SHARPLES.

werkte hij voort en werd allengs vrij bedreven in het nateeke-nen. Op zijn zestiende jaar kwam hij op de teekeuklasse van de ambachtschool te Bury, waar een liefhebber les gaf, die het bedrijf van barbier uitoefende. Daar ontving-bij gedurende drie maanden eene les 's weeks. De onderwijzer ried hem in de bibliotheek te vragen naar de «Practische verhandeling over het schilderenquot; van Burnet; maar daar het lezen nog slecht ging zag hij zich genoodzaakt zijne moeder of zijn ouderen broeder te verzoeken om hem stukken uit dat boek voor te lezen, waarnaar hij dan zat te luisteren. Die weinige bedrevenheid in het lezen hinderde hem geweldig, te meer daar hij zeer verlangde het boek van Burnet geheel te leeren kennen. Daarom hield hij na het eerste kwartaal op met het bezoeken der teekenklasse, en legde zicli te huis ijverig toe op het lezen ea schrijven. Hij slaagde hierin spoedig; en toen hij in het volgende kwartaal weder in de klasse verscheen en Burnet voor de tweede maal ter hand nam, kon hij dat hoek niet slechts lezen, maar er ook uittreksels uit maken voor later gebruik. Met zooveel ijver bestudeerde hij dat werk, dat hij 'smorgens om vier uur opstond om te lezen en belangrijke plaatsen u t te schrijven; daarna ging hij te zes ure naar de gieterij, werkte daar tot zes of somtijds tot acht uur 's avonds en kwam niet te huis, of hij nam met nieuwen lust zijn Burnet ter hand, om er tot laat in den nacht in te studeren. Sommige avonden hragt hij ook wel met schetsen of nateekenen door. Anders bleef hij een ganschen nacht opzitten voor Leonard da Vinci's »Avondmaal.quot; Hij was reeds naar bed gegaan, maar zoo vol was zijn gemoed van het onderwerp, dat hij niet kon slapen en weer opstond, om naar zijn potlood te grijpen.

Vervolgens nam hij de proef met schilderen in olieverw, waartoe hij een doek kocht in een lakenwinkel, dit op een raam spande, het met loodwit bestreek en voorts aan het schilderen ging met verw, die hij van een huisschilder had gekocht. Maar die proef mislukte te eenemale; het doek bleek te ruw en te knoestig te zijn, en de verw wilde niet droogen. In zijn nood vervoegde hij zich bij zijn ouden meester, den barbier, vanwien hij voor het eerst hoorde dat men geprepareerd doek kon koopen, en dat er voor het schilderen in olieverw eene bijzondere verw en bijzondere vernissen bestonden. Zoodra zijne middelen het hem veroorloofden, kocht hij een kleinen voorraad van de noodige artikelen en begon op nieuws, terwijl de barbier-schilder hem zoo wat den weg wees. En reeds bij de eerste proef betoonde zich

,

-ocr page 127-

BROEDERHULP.

de leerling behendiger dan de meester. Zijne eerste schilderij was een kopij naar eene gravure ))Het scheren der schapenquot; gehee-leu; later verkocht hij dat werk voor een daalder. Met behulp van een »Gids voor het schilderen in olieverw,quot; die slechts twaalf stuivers kostte, bleef hij in zijn vrijen tijd schilderen. Allengs verkreeg hij meer kennis van zijne materialen en hunne behandeling. Zelf vervaardigde hij ezei , palet , verwmes en verwdoos, terwijl hij zich verw, penseelen en doek aanschafte van het geld, dat hij met overwerken verdiende. Dit was al hetgeen zijne ouders hem lieten houden, daar zijn gewoon daggeld hoog noodig was, om de zeer talrijke familie te helpen onderhouden. Niet zelden liep hij 's avonds heen en weer naar Manchester, om er voor tien of twintig stuivers verw en dook te koopen. Het was een loop van ten minste zes uur en voor middernacht kwam hij niet thuis. En somtijds was hij doornat en doodmoede, maar zijn ijver en de hoop op een goeden uitslag deden hem dit spoedig weder vergeten. Den verderen levensloop des kunstenaars willen wij in zijn eigene woorden verhalen:

»De volgende stukken, die ik schilderde,quot; schrijft hij, swaren, onder anderen, een landschap bij maanlicht en een fruitstuk; eerst later kwam ik op het denkbeeld om »De smederijquot; te schilderen. Het stuk stelt het inwendige voor van een werkplaats, gelijk die waarin ik een groot deel mijns levens had doorgebragt. Toch was het daarvan geen afbeelding, maar eene vrije, oorspronkelijke compositie. Toen ik er de schets van had gemaakt, begreep ik dat mij, voor het uitwerken, de noodige kennis der ontleedkunde ontbrak; ik wist niet hoe ik het met de spieren der werklui aanleggen moest. Mijn broeder Peter kwam mij te hulp door mij de «Ontleedkundige studiënquot; van Flaxman ten geschenke te geven, een werk dat achttien gulden kostte, een prijs, te eenenmale boven mijn bereik. Ik beschouwde dit boek als een groote schat en bestudeerde het vlijtig, zoodat ik reeds 's morgens om 3 uur aan het teekenen was, naar de voorschriften daarin gegeven, en nu en dan zelfs mijn broeder Peter wist te bewegen, op dat ontijdige uur op te staan; en tot model te dienen. Ofschoon ik nu langzamerhand vorderingen maakte, duurde het toch vrij lang alvorens ik den moed had, om mijn schilderij weder op te vatten. Eerst zocht ik mij nog in de doorzigtkunde te bekwamen, door zorgvuldige studie van Brook Taylor's »Beginselen ,quot; en bezigde ieder oogenblik, zelfs terwijl ik in de smederij het ijzer gloeiend maakte, om diagrammen te ontwerpen en mij aldus grootere vaardigheid in het perspectief-teekenen te verwerven.quot;

113

8

-ocr page 128-

SHARPLES GRAVEUR.

114

Bij zoo veel ijver kon het niet missen, of James Sharpies moest aanmerkelijke vorderingen maken, zoowel in de theorie als in de praktijk der schilderkunst. Een portret van zijn vader trok zeer de aandacht zijner stadgenooten en niet minder was dit het geval met »De smidse,quot; die hij spoedig daarna voltooide. Die gunstige uitkomst bezorgde hem nu ook de bestelling van een familiestuk, voor den meesterknecht der fabriek, en Sharpies slaagde hiermede zóó wel, dat hij behalve de bedongen twee honderd gulden, als bewijs van ingenomenheid mét zijn werk, nog een geschenk van achttien gulden ontving. Terwijl hij aan deze laatste bestelling bezig was, ging hij niet naar de fabriek en vatte hij zelfs het voornemen op, zijn ambacht geheel te laten varen, om zich onverdeeld aan het schilderen te wijden. Maar weldra bespeurende, dat hij bezwaarlijk er zijn kost mede zou kunnen verdienen, was hij zoo verstandig, zijn lederen voorschoot weder aan te doen en den smidshamer ter hand te nemen, terwijl hij in zijn vrije uren zich zette aan het graveren van zijn schilderij »de smidse.quot; De aanleiding hiertoe was deze: Een kunstkooper te Manchester, wien hij zijn schilderij liet zien, maakte de opmerking, dat een bekwaam graveur er ligt een aardige plaat van zou kunnen maken. Dien wenk vatte Sharpies terstond aldus op, dat hij besloot zelf daartoe handen aan het werk te slaan, ofschoon hij in het graveren te eenemale onkundig was. De bezwaren, die hij had te overwinnen bij de uitvoering van dit stoute plan, heeft hij zelf aldus beschreven: »Ik had eene advertentie van een plaatgieter gelezen, waarin de prijzen vermeld stonden die hij voor zijne staalplaten bedong; ik vond daaronder ook de beschrijving eener plaat, van de grootte, die ik voor mijn werk noodig achtte; bestelde die; zond er het bedrag bij en voegde er eene kleine som aan toe, met verzoek mij daarvoor een paar graveergereedschappeu te willen toezenden. Ik was niet in staat, naauwkeurig op te geven wat ik noodig had, daar ik volstrekt niet wist, hoe het graveren toeging. Maar de plaat kwam toch en daarbij drie of vier graveerstiften bene\ens een etsnaald, welke ik reeds bedorven had, eer ik wist waartoe zij dienen moest. Terwijl ik aan de plaat bezig was, werd er door zeker genootschap een prijs uitgeloofd voor eene zinnebeeldige schilderij; ik behoorde onder de mededingers en was gelukkig genoeg van bekroond te worden. Kort daarna verhuisde ik naar Blackburn, waar ik werk vond als machinesmid bij de firma Yates; terwijl ik mijn vrije uren bleef besteden aan teekenen, schilderen en graveren. In het graveren echter maakte ik ge-

-ocr page 129-

HUISSELIJKHE1D.

ringe vorderingen, vooral uit gemis aan goede gereedschappen. Ik besloot derhalve te beproeven, zelf te maken 't geen ik noodig had en na herhaalde mislukking slaagde ik eindelijk in het vervaardigen van vele instrumenten, die ik later geregeld gebruikt heb. Ook was ik zeer verlegen om een goed vergrootglas en moest

O O O _ ö

mij voor een groot gedeelte der gravure met den bril mijns vaders behelpen, terwijl ik eerst later tot mijn groote vreugde een behoorlijk vergrootglas kreeg. Bij het graveren der plaat overkwam mij nog een ongeval, dat mijn geheele werk bijna in duigen had geworpen. Door de drukte van andere bezigheden werd ik namelijk wel eens genoodzaakt dit werk voor geruimen tijd ter zijde te leggen, na het voorat' tot wering van den roest met olie te hebben ingewreven. Maar toen ik eens mijn werk na een langdurige tusschonpoos weder ter hand nam, bevond ik, dat de olie was verstijfd tot een donkerkleurige korst, die ik maar niet van de plaat kon verwijderen. Ik trachte dit met een naald te doen, maar bemerkte spoedig dat ik even goed van voren aan met graveren kon beginnen. Mijne wanhoop was groot; maar ik kwam gelukkig' op den inval om de plaat met kokend water en soda te wasschen en haar daarna met een tandenborstel schoon te maken , welke proef tot mijne verrukking volkomen slaagde. Hiermede waren de grootste moeijelijkheden overwonnen; volharding deed het overige, zonder dat ik iemand om raad of bijstand vroeg. Ik mag derhalve voor mij zelveu aanspraak maken op de verdienste , die het werk bezit; en heb ik door mijne daad getoond wat volhardende vlijt en vastberadenheid vermogen, dan eisch ik geen verdere eer en acht mij genoegzaam beloond.quot;

Het is hier niet de plaats, in eene beoordeeling van »De smidsequot; als gravure te treilen; de verdiensten van dit werk zijn met warmte erkend door tijdschriften als het»Art Journal,quot; het ?gt;Athenaeum,quot; de »Critic.quot; James Sharpies was er vijf jaren, gedurende zijne vrije uren, mede bezig; en toen hi! zijne plaat bij den drukker bragt, zag hij daar tevens voor het eerst van zijn leven eene door eene andere hand gegraveerde plaat. AYij willen nog aan dit onopgesmukt tafereel van vlijt en genie een enkelen trek uit's mans huiselijk leven toevoegen. »Ik beu zeven jaar gehuwd,quot; zegt bij, »en na het volbrengen van mijn dagwerk in de gieterij heb ik in al dien tijd geen grooter genoegen gekend, dan met het potlood of de graveemaaldindehand tot laat in den nacht te zitten werken, terwijl mijn vrouw mij uit het een of ander belangrijk boek voorleest.quot; Waarlijk eene eenvoudige inaar schoone getuigenis van bet echt gezond verstand en de trouw-hartigeregtschapenheid van dezen hoogst verdienstelijken werkman.

115

-ocr page 130-

TOONKUNSTENAARS.

Dezelfde vlijt en toeleg, die vereischt worden om een hoogen rang te bereiken in de beeldende kunst, worden gevorderd bij de beoefening der muziek. Hiiinlel was onvermoeid en standvastig in het arbeiden; tegenspoed maakte hem nooit neerslagtig; integendeel zijn geestkracht scheen toe te nemen met de bezwaren, die hij ontmoette. Terwijl hij aan allerlei vernederingen was blootgesteld, tengevolge van onbetaalde schulden, liet hij toch den moed niet zakken, maar in één jaar componeerde hij: Saul, Israël, de muziek bij Drydens Ode (het feest van Alexander), zijne twaalf groote concerten en de Opera »Jupiter in Argos.quot; Zijn levensbeschrijver mogt van hem getuigen: »Hy trotseerde alles, en zonder hulp volbragt hij het werk van twaalf menschen.quot; Haydnzeidedat zijn kunst bestond in het aanpakken en uitvoeren van een onderwerp. »Werken,quot; zeide Mozart »is mijn grootste vreugd.quot; Beethoven had tot leus: ))Er bestaan geene hinderpalen, die het vooruitstrevende talent kunnen gebieden: tot hiertoe en niet verder.quot; Toen Moscheles zijn pianoarrangement van de Fidelio aan Beethoven toezond, vond deze onderaan de laatste pagina geschreven: »Finis, met Gods hulp.quot; Beethoven schreef er onmiddelijk onder: »0 man! help uzelven!quot; Dit. was de leus van zijn kunstenaarsleven. Sebas-tiaan Bach zegt van zichzelveu: »Ik was vlijtig; die het is gelijk ik, zal ook even goedslagen.quot; Toch lijdt hot geen twijfel, of Bach was met een hartstogt voor de muziek geboren, welke zijn vlijt gaande hield en waarin het ware geheim vau zijn welslagen lag. Hij was nog maar een Jongen, toen zijn oudere broeder, die hem tot een ander vak wilde zien opleiden, al die studiën vernietigde, welke de kleine Sebastiaan hij maanlicht had opgeschreven, daar men hem geene kaarsen gaf. Over Meijerbeer schreef Bayle nog iu '1820 uit Milaan: ))Hij is een man van eenig talent, maar geen genie; hij leeft afgezonderd en arbeidt vijftien uur daags aan de muziek.quot; Jaren zijn voorbijgegaan en die noeste vlijt heeft werken voortgebragt als de «Robertquot;, ))de Hugenotenquot;, »de Profeetquot;, die onder de beste operaas der wereld mogen worden gerangschikt.

Moge Engeland zich tot hiertoe niet bijzonder onderscheiden hebben in de toonkunst, toch zijn er onder zijne zonen, die ook in het vak der muziekale compositie hunne volharding hebben getoond. Arne was een behangerszoon, die zijn vader voor regts-geleerde wilde opleiden; zijne liefde voor de muziek bleek echter zoo groot te zijn, dat hij van hare beoefening niet kon worden afgehouden. Hij werd op een procureurskantoor geplaats; zijne middelen waren hoogst beperkt, maar om zijne neiging te bevredigen leende hij eene liverei en ging 's avonds naar de opera,

116

-ocr page 131-

TOONKUNSTENAARS.

117

■waar hij dan op de galerij, toen ter tijd voor dienstboden bestemd, plaats nam. Buiten weten zijns vaders maakt hij groote vorderingen in het vioolspel, en eerst toevallig kwam deze er iets van te hooren, toen hij eens het huls bezocht van een heer uit de buurt en daar tot zijne niet geringe verbazing en ontsteltenis zijn eigen zoon de eerste partij zag spelen bij eene groep muzikanten. Dit voorval werkte beslissend. Arnes vader bood niet langer vveêrstand aan het verlangen van zijn zoon en al verloor de wereld een regtsgeleerde, zij won er een smaakvol en fijngevoelig'toonkunstenaar door, die aan de beminnaars van Engel-sche muziek menig belangrijk werk schonk.

De loopbaan van William Jackson, componist van slsraels bevrijding,quot; een oratorium dat met goeden uitslag in verscheidene steden van het graafschap York werd uitgevoerd, levert eene belangrijke proeve van den triomf over moeijelijkheden, enkel dooi- volharding behaald, op het gebied der muzikale wetenschap. Jackson is een molenaarszoon uit Masham, een stadje, in de vallei der Yore, in den noordwestelijken hoek van het graafschap York. Smaak voor muziek schijnt erfelijk geweest te zijn in de familie, want zijn vader was pijper bij het muziekkorps der Mashamer vrijwilligers en tevens voorzanger en klokkenist, en onder de geliefkoosde en eerste uitspanningen van den knaap behoorde het luisteren naar het, bespelen der klokken , des zondags-morgens. Maar onder de godsdienstoefening werd zijn aandacht nog meer gaande gemaakt, als het draaiorgel 1) bespeeld werd en de deuren er van werden opengezet, om het geluid te versterken, tot groot vermaak van de kleine jongens, die achter op de galerij gezeten het instrument van binnen in volle werking konden waarnemen. Toen hij acht jaar oud was, begon Jackson zich op zijns vaders fluit te oefenen, waaraan hij echter niet veel schoons wist te ontlokken; zijne moeder gaf hem intusschen spoedig een ander instrument, en latei' kreeg hij van een heer uit de buurt eene mooije fluit, met vier zilveren kleppen. Daar de knaap op school weinig vordering maakte en veel meer hield van cricket, kaatsen en boksen, zoodat de dorpsschoolmeester er moedeloos onder werd, zonden zijne ouders hem naar de schooi te Patel y Bridge. Hier vond hij zijn volkje onder de leden eener vereeniging voor

1

) ®U gebreke van een organist bediendt men zich in kleine Engelsche gemeenten ter begeleiding van het kerkgezang soms van een groot draaiorgel.

-ocr page 132-

ARNE. JACKSON.

koraalgezang te Brighouse-Gate, eu leerde hij Hen zaug vol-geus de oude Engelsche kerkmanier. Spoedig maalde hij groote vorderingen in het nolenlezen; werd door zijne vrienden bewonderd, en keerde vol ambitie naar huis terug. Hij begon nu op zijns vaders oude piano te tokkelen eu za.g uit naar een huisorgellje. Toevallig had iemand in de buurt een draaiorgel gekocht, dat geruimen tijd op de jaarmarkten in de noordelijke graafschappen dienst hail gedaan. Vruchteloos poogde de nieuwe eigenaar het instrument te herstellen; hij riep de hulp van Jackson in, en bragt het den knaap op een ezelwagen thuis en ziet, in korten tijd was het orgel gerepareerd en speelde het weer zijn oude deunen, tot groot vermaak van den eigenaar.

Deze gunstige uitkomst gaf den knaap moed om zelf de hand te slaan aan het vervaardigen van een draaiorgel. Zijn vader nam deel aan het werk, en ofschoon zij weinig van timmeren verstonden, slaagden zij toch, na vele mislukte proeven en met inspanning van al hun ijver. Het orgel, dat zij aldus za-menstelden, speelde tien deuntjes en werd in de geheele buurt voor een wonderstuk gehouden. De jonge Jackson werd nu telkens ontboden om oude kerkorgels Ie repareren, en om nieuwe melodiën op de rollen te zetten. Hij mogt ook hierin zijne lastgevers voldoen en maakte nu een handorgel met vier registers, waarvoor hij de toetsen van een oude klavecimbaal nam. Hierop leerde hij spelen, terwijl hij 's avonds in »Calcotts Gene-rale-basquot; studeerde, en over dag als molenaar werkzaam was, of ook, nu en dan, met een ezelwagen door het. land trok om zijne waar te venten. Des zomers werkte hij op het veld, als de knollen, het hooi, of het koren geoogst worden moesten, maar nooit liet hij zijne liefhebberij voor de muziek varen. Zelfs begon hij te componeren, en een twaalftal zijner kerkliederen werden onderworpen aan het oordeel van den heer Camidge te York, als het werk van een veertienjarige molenaarsknaap. Deze heer vond er veel goeds in, maakte op de gebreken opmerkzaam en zond de stukken terug met de bemoedigende verzekering, dat de jongeling eer van zijn werk had en maar voort moest gaan met schrijven.

Toen te Masham een harmoniegezelschap was opgerigt, nam ook Jackson daaraan deel als medewerkend lid en men verkoos hem later tot directeur. Hij speelde bij afwisseling alle instrumenten en verkreeg op die wijze eene niet geringe prac-tische kennis van de toonkunst; ook componeerde hij menig nommer voor het gezelschap. Er werd vervolgens een nieuw orgel in de dorpskerk geplaatst, en Jackson tot organist aan-

118

-ocr page 133-

JACKSON, ORGELMAKER

gesteld. Hij hield nu op als molenaarsknecht werkzaam te zijn en werd kaarsenmaker, ofschoon hij ook bij de uitoefening vau dit vak de muziek niet verwaarloosde. In'1839 gaf hij zijn eerste kerklied uit en wou in het volgende jaar een compositieprijs - voor zijn «Sisters of the Lea.quot; Een ander kerklied »God zij ons genadigquot; en de 10ollc psalm voor dubbel koor en orkest, behooren onder zijne meest bekende werken. Inmiddels arbeidde Jackson ijverig aan zijn oratorium »De verlossing van Israël uit Babyionquot; Bij het componeren van dit werk plag Jackson zijne invallende gedachten onmiddellijk op te teekenen, om ze in den avond, als zijn kaarsenwinkel gesloten was, opzijn gemak uit te werken. Het oratorium kwam bij gedeelten uit in den loop der jaren 1844 en 45; het laatste koor zag op zijn negenentwintigsten verjaardag het licht. Het werk werd allergunstigst beoordeeld en bij herhaling met veel bijval in de noordelijke steden uitgevoerd. De heer Jacksou heeft zich nu te Bradford gevestigd en voerde onlangs, met zijne uitnemend geoefende zangvereeniging, voor Hare Majesteit in Buckingham Palace eenige fraaije composition uit; het waren koralen ontleend aan een sedert uitgegeven werk »Het jaarquot;, waarvan mede, in het kristallen paleis, eenige nummers met groote toejuiching werden aangehoord.

Ziedaar de korte schets van het leven van een Engelsche toonkunstenaar, die zich zei ven gevormd heeft, en van wien men kan verwachten, dat hij eene allereerste plaats onder onze vader-landsche componisten zal innemen. Het beginsel van »help u zei venquot; heeft ook hier zijn magt getoond, daar almede in deze loopbaan blijkt, hoe moed en volharding in staat zijn, om allerlei moeijelijkheden te overwinnen, zelfs al schijnen ze te eenemale onoverkomelijk.

119

-ocr page 134-

BiBUOTHE?X i

nsd. mm. f

ZESDEquot; HOOFDSTUK.

VLIJT BIJ ENGELANDS ADEL.

quot;Den burger adelt noeste vlijt, En •vvakkre arbeid staalt ten strijd.quot;quot; BROWyiXG.

Wanneer practische arbeidzaamheid met verstandig overleg-in haar streven volhardt, dan blijft het welslagen niet achter. Vlijt stuwt den mensch voorwaarts en opwaarts, brengt zijn persoonlijk karakter aan het licht, en werkt als een magtige prikkel op anderen. Ieder moge al niet even spoedig en ver vooruit komen, toch geldt over het algemeen de regel; alle werk loont zijn meester. Een Toscaansch spreekwoord zegt niet onaardig: ))A1 kan niet iedereen op het marktplein komen, toch kan iedereen zijn genot hebben van de zon.quot;

Wij hebben tot hiertoe groot endeels van den burgerstand gesproken, maar ook de geschiedenis van Engelands adel levert menige proeve van geestkracht en volharding. Een der redenen, waarom die adel zich zoo gunstig onderscheidt van den adel in andere landen, ligt in de omstandigheid, dat zij gedurig gevced wordt met het beste burgerbloed, het bloed der nijvere klasse, welke met regt Groot-Brittanjes ))hart en hersenenquot; genoemd werd. In de mythologie wordt verhaald van Anteüs, die met Hercules worstelende, nieuw kracht verkreeg, zoo dikwijls hij de aarde aanraakte; even zoo heeft de adel zich telkens als vernieuwd en verjongd door zijne aanvulling uit de nijvere klasse.

Die vermenging heeft gestadig plaats. Onze maatschappij is het tooneel van een voordurend klimmen en dalen, daar telkens nieuwe familiën de plaats innemen van oude geslachten, die in

-ocr page 135-

VERMENGING VAN STANDEN.

de rijen der geringe volksklasse schuil gaan. Burgeroorlogen eu oproeren rigtten menig adelijk huis te gronde, verstrooiden de familiën, maar zonder ze daarom te vernietigen. Zij werden boeren, ambachtslui, daglooners en vermengden zich aldus weder met de grootere nijvere klasse, waaruil zij waren voortgesproten. Op die wijze ontdekte men, weinige jaren geléden, den erfgenaam van het graafschap Mar, in eene der Northumbeiiandsche kolenmijnen, waar hij een schraal dagloon verdiende; en men beweert. dat een zadelmaker in Tooleystreet de afstammeling in regte linie is van Engeiands eersten baron, Simon de Monfort. Toen Hugh Miller nabij Edinburg als metselaar werkzaam was, had hij een opperman bij zich, die aanspraak maakte op het graafschap Crauford, welke aansprak geldig zou geweest zijn, indien hij zeker huwelijksbewijs had kunnen overleggen.

Wij hebben maar weinig werkelijk ouden adel in Engeland, maar hij is er niet te minder edel om, nu hij voortgekomen is uit de rangen des volks. In oude tijden waren Londens rijkdom en handel de bronnen, waaruit menige pairstitel voort kwam. t. Dus was de eerste graaf van Cornwallis zeker koopman in Cheap-

side; de eerste Essex was de linnenkooper William Capel, terwijl het huis der Cravens gevestigd werd door den kleermaker William Craven. De tegenwoordige graaf Warwick is niet een afstammeling van den beroemden »Koningmakerquot; '), maar van den wolhandelaar William Greville, en de hertogen van Northumberland zijn niet voortgesproten uit liet vermaarde geslacht der Percies 1), maar uit den apothekerswinkel van den eerza-men Hugh Smithson te Londen. Eduard Osborne was leerjongen bij William Hewet, een rijken lakenkooper op de London-Bridge. Hij redde de eenige dochter van zijn patroon het leven, door haar moedig na te springen, toen zij in de Theems was gevallen. Later huwde hij haar en werd de grondlegger van het geslacht der hertogen van Leeds. De grondleggers der huizen van Foley en Normanby waren in vele opzigten merkwaardige mannen, en de geschiedenis van hun leven verdient, om de daarin betoonde geestkracht eene meer opzettelijke herinnering.

121

1

De naam der Percies, hertogen van Northumberland, is vereeuwigd in Shakesperes historische dramaas. Vert.

-ocr page 136-

PAIRS UIT DEN BURGERSTAND.

122

Ouder de regering van Karei I leefde er in de buurt van Stourbridge een landman, Foley geheeten. Zijn zoon Richard werd voor bet spijkermaken opgeleid, daar zijn woonplaats alsiuhet middelpunt der ijzerdistricten lag. Aldus was hij dagelijks in de gelegenheid om waar te nemen, van welke gebrekkige hulpmiddelen men zich bediende bij het kappen der ijzeren roeden, waaruit de spijkers moesten worden vervaardigd. Ook nam hij waar hoe die nijverheid te Stourbridge begon te kwijnen, ten gevolge van den aanzieulyken invoer van Zweedsche spijkers, die voor veel lager prijs verkocht werden. Üe oorzaak was hierin gelegen, dat men in Zweden betere werktuigen had. Richard Foley besloot zich hiermede bekend te maken. Eensklaps was hij verdwenen en vele jaren lang hoorde niemand iets van hem. Niemand, zelfs van zijn eigene familie, wist waarheen hij zich begeven had. Want uit vrees voor mislukking had hij niemand iets van zijn plannen gezegd. Bijna zonder geld kwam hij te Huil, waar hij dienst nam op een schip, dat naar eene Zweedsche haven bestemd was. Al zijne have bestond in eene viool, en toen hij in Zweden geland was, trok hij aanstonds al fiedelende naar de mijnen van Dannemora, bij Upsala. Hij speelde aardig en praatte niet minder aardig, zoodat de ijzerwerkers al spoedig zijne vrienden werden. Hij werd in de fabrieken toegelaten en kreeg overal toegang. Die gelegenheid nam hij te baat, om alles wat hij zag goed op te nemen, en inzonderheid, om op de hoogte te komen van de wijze, waarop het ijzer werd gekloofd. Toen hij meende genoeg te hebben geleerd, verdween bij plotseling uit den kring zijner goede vrienden, zonder dat iemand wist waarheen. In Engeland aangekomen, deelde hij zijne bevindingen mede aan zekeren Knight en nog aan een ander inwoner in Stourbridge, die zooveel vertrouwen in hem stelden, dat zij de noodige fondsen verschaften, om gebouwen en machineriën op te i'igtcn, voor het kloven van ijzer, op de Zweedsche manier. Maar al spoedig bleek tot aller teleurstelling, dat de machinerie niet in orde was en althans niït deugde voor het kloven van ijzeren staven. Wederom verdween hij. Idereen dacht, dat schaamte en spijt hem voor altijd van de plaats zijner nederlaag hadden gebannen. Maar neen, Foley had vast besloten de zaak dooi' te zetten. Wederom was hij naar Zweden overgetrokken, even als te voren met zijne viool ■in de hand, en met blijdschap werd hij door de mijnwerkers ontvangen. Ja, om hem altijd bij de hand te hebben, bezorgden zij hem logies in den molen, waar hel ijzer gekloofd werd.

-ocr page 137-

RICHARD FOLEY, SPIJKERMAKER.

123

Zoo weinig vermoedde men zijne plannen, dat men hem van niets anders begrip en lust toekende, dan om op de viool te spelen. Foley intnsschen zag nu zijn levensdoel binnen zijn bereik gebragt. Naauwkeurig nam hij de bewerking waar, en ontdekte al spoedig wat zijn fout was geweest. Hij maakte schetsen en teekeningen der machinerie, 't geen hem niet weinig moeite kostte, daar hij geheel vreemdeling in die kunst was; en toen hij lang genoeg aldaar vertoefd had om zeker te zijn van zijne zaak, maakte hij zich op naar een Zweedsche baven en zeilde naar Engeland terug. Zulk een man moest slagen. Hij verraste zijne vrienden niet weinig door zijne onverwachte verschijning en zijne verhalen, en zette de zaak met hunne hulp op nieuw op het getouw en nu met de beste uitkomst. Door bekwaamheid en vlijt legde hij spoedig de grondslagen van eene onmetelijke fortuin, terwijl hij tevens de nijverheid van eene uitgestrekte landstreek uit haar kwijnenden staat ophief. Zoo lang hij leefde bleef hij zelf de zaken besturen en was een ijverig begunstiger van alle werken van weldadigheid in de omstreken. Hij stichtte een school te Stourbridge en legde haar de noodige fondsen toe, terwijl zijn zoon Thomas (een groot weldoener van Kidderminster), die een aanzienlijken overheidspost in het graafschap Worcester bekleedde, in de dagen van het Romp parlement 1), te Old Swinford eene inrigting voor kosteloos onderwijs vestigde, welke nog bestaat. De eerste Foleys waren allen puriteinen. Richard Baxter schijnt met onderscheiden leden der familie op vertrouwelijken voet te hebben geleefd en maakt bij herhaling gewag van hen in zijn )gt;Life and Times''. Toen Thomas Foley tot zijn post benoemd was, verzocht hij Baxter de gebruikelijke leerrede te houden, en deze noemt hem, in zijn »Levenquot;, iemand zoo regtvaardig en onbesproken, dat allen, met wie hij ooit in aanraking kwam, slechts zijne groote regtschapenheid en achtbaarheid wisten te prijzen, terwijl niemand hen ooit weersprak. De familie werd onder de regering van Karei den Tweede naar verdienste in den adelstand verheven.

William Phipps, de grondlegger van het huis der Mulgraves of Normanbys, was in zijn soort een even merkwaardig man

1

Het parlement, dat door Olivier Cromwell, na de onthoofding van Karei I in 164!gt; uit elkaar werd gejaagd, werd spottend de quot;rompquot; ge-heeton, omdat het, verre van voltallig, slechts een overblijfsel was van het parlement, dat eenige jaren te voren werd bijeengeroepen. Vert.

-ocr page 138-

WILLIAM PIIIPPS, ZEEMAN.

-124

als Richard Foley. Zijn vader was geweermaker, een forsch gespierde Engelschman, woonachtig te Woolwich in Maine, hetwelk destijds tot de Engelsche koloniën in Amerika behoorde. Hij werd in 1661 geboren. Zijn vader had niet minder dan zesentwintig kinderen, waarvan eenentwintig zoons, wier eenig vermogen bestond uit hunne moedige harten en stevige armen. William schijnt iets van het opbruischende bloed der oude Deensche zeekoningen in zijn aderen te hebben gehad, zoodat hij met weerzin de schapen hoedde, die aan zijne leiding werden toevertrouwd. Een vermetele, avontuurlijke neiging dreef hem tot het zeemansleven. Hij zocht een schip, maar er geen vindende, vervoegde hij zich bij een scheepsbouwmeester, wiens vak hij grondig leerde, terwijl hij zich in zijne vrije uren de kunst van lezen en schrijven eigen maakte. Zoodra zijne leerjaren om waren, vestigde hij zich te Boston en trouwde er eene eenigszins bemiddelde weduwe. Hij kocht vervolgens eene kleine werf; bouwde een eigen schip en stak er meè in zee. Gedurende tien jaar ;iield hij zich nu met een soort van vrachtvaart bezig, waarbij hij veel ijver en volharding toonde. Maar op zekeren dag door de bogtige straten van het oude Boston wandelende, hoorde hij eenige matrozen met elkander praten over eene schipbreuk, die bij de Bahama eilanden had plaats gehad. Het moest een Spaan sch schip zijn, met veel geld aan boord. Er was niet meer noodig om zijne neiging voor avonturen op te wekken; en zoodra hij de noodige bemanning had geworven, ging hij onder zeil naar de Bahamas. Hij spoorde hef wrak spoedig op en haalde er een groot deel der lading af, maar vond slechts weinig geld, zoodat hij naauwelijks zijne uitschotten gedekt zag. Zijn ondernemingsgeest was echter voor goed ontwaakt. Toen hij derhalve hoorde van een voor meer dan een halve eeuw gestrand schip, dat, ergens bij Port de la Plata, met een rijke lading in den grond moest zitten, nam hij terstond het besluit om het wrak te gaan ligten, of althans den schat op te visschen. Hij was evenwel te arm, om die onderneming op eigen kosten uit te voeren, en stak naar Engeland over om daar hulp te verkrijgen. Hij vervoegde zich terstond bij het gouvernement, wist daar door zijn krachtig aandringen de gewone laauwheid dei'staatsbeambten te overwinnen en zag zich door Karei II aangesteld tot bevelhebber der »Rose Algierquot;, een schip van achttien stukken en vijf en negentig koppen. Hiermede bereikte Phipps behouden de kust van Hispaniola, maar nu kwam hel er op aan, het gezonken schip te vinden. De schipbreuk had voor meer dan vijftig jaar

-ocr page 139-

PIIIPPS, SCHATZOEKER.

plaats gehad, eu men moest, oji overgeleverde berigten afgaan, om de juiste plek te zoeken.

Eene uitgestrekte kust en groot gedeelte van den oceaan moesten worden doorzocht, terwijl er hoegenaamd geen spoor van de bedolven schatten zigtbaar was. Maar de kapitein had een moedig en hoopvol hart. Hij zette zijne matrozen aan het werk, en weken lang hielden zij zich bezig met het opvisschen van zeewier, stukken hout en steenen. Geen vervelender werk kon er voor een zeeman worden uitgedacht en de matrozen begonnen te mompelen, dat Phipps hen voor gekken liet spelen. Een troep misnoegden stormde op zekeren dag de campagne op, en eischte dat de reis zou worden opgegeven. Maar Phipps was er de man met naar om zich vrees te laten aanjagen. Hij deed de belhamels grijpen en zond de overigen weer aan het werk. Daarmede was het gevaar niet geweken. Het schip moest wegens noodige reparation bij een klein eiland voor anker gelegd, en om het te lig-ten het grootste deel van den voorraad aan wal gebragt worden. De misnoegden aan wal maakten nu een nieuw komplot, om zich van het schip meester te maken, Phipps over boord te werpen en op kaapvaart te zeilen naar de Zuidzee. Men beging de onvoorzigtigheid ook den eersten timmerman in het geheim te nemen. Deze bleek getrouw te zijn en nam eene gelegenheid te baat, om Phipps te waarschuwen. Phipps riep onmiddellijk de manschappen bij elkaar, op wie hij rekenen kon, liet de stukken laden en de brug naar den wal inhalen. Toen de muitelingen verschenen riep Phipps hun toen, dat hij op hen zou schieten, wanneer zij den voorraad naderden, die nog op het strand lag; zij trokken zich terug, waarop Phipps onder beschutting zijner kanonnen den voorraad weder inscheepte. De muiters, vreezende op het woeste eiland te zullen worden achtergelaten, wierpen nu hunne wapenen neder, en smeekten om weder aan het werk te worden gezet. Het verzoek werd ingewilligd en er werden afdoende maatregelen genomen tegen verder wangedrag. Phipps nam de eerste de beste gelegenheid waar, om zich van de misnoegden te ontdoen, en ander e manschappen in hunne plaats aan te nemen, maar toen hij zijne werkzaamheden krachtdadig wilde voortzetten, bleek het schip zoo dringend herstel te behoeven, dat Phipps het geraden achtte naar Engeland terug te keeren. Inmiddels had hij de plaats opgespoord waar het schip gezonken was, en al had hij zijn doel voor het oogenblik nog niet bereikt, toch stelde hij meer dan ooit vertrouwen in de toekomst. Te Londen aangekomen gaf Phipps verslag van zijne bevindingen aan de Admiraliteit,

125

-ocr page 140-

PH1PPS SCHATRIJK.

126

ilie zich tevreden betoonde over zijne inspanning. Maar een nieuw schip durfde zij hem niet toe te vertrouwen. Jacob II was op den troon gekomen en de regering was in verlegenheid, zoodat Phipps met zijne gouden plannen geen gehoor vond. Hij deed nu een poging om de noodige fondsen bij inschrijving te verkrijgen. In den beginne werd hij uitgelagchen; maar door zijn aanhouden kreeg hij eindelijk zijn zin. Nadat hij vier jaar lang — en gedurende (tien tijd had hij met armoede te worstelen — de ooren der aanzienlijken met zijn plannen had vermoeid, gelukte het hem eindelijk eene maatschappij op terigten. Twintig aandeden werden uitgegeven, van welke de hertog van Albemarle, de zoon van generaal Monk, er verscheidene nam, zoodat de noodige fondsen voor de onderneming werden bijeen-gebragt. Gelijk Foley was ook Phipps op zijne tweede reis voorspoediger dan op de eerste. Het schip kwam behouden te Port de la Plata aan, nabij het rif, waarop men het wrak meende te zullen vinden. Zijn eerste werk was het bouwen van eene sterke boot voor acht of tien roeijers, waarbij Phipps zelf de handen aan liet werk sloeg. Men verhaalt dat hij mede een werktuig vervaardigde om den bodem der zee te onderzoeken, uiet ongelijk aan onze duikerklok. Er was in boeken reeds over zulk een toestel gesproken, maar Phipps wist weinig van't geen in boeken staat, en kan dus gezegd worden het werktuig op nieuw gevonden te hebben. Hij nam ook Indiaansche duikers aan, wier behendigheid in het opvisschen van paarlen en andere voorwerpen op den bodem der zee vermaard is. Weken lang duurden de werkzaamheden zonder ophouden voort, maar ook zonder vrucht. Toch hield Phipps vol, hopende tegen alle hoop in. Eindelijk gebeurde liet op zekeren dag, dat een matroos over den kant der boot in het heldere zeewater keek en daar een vreemde zeeplant bespeurde, die uit de spleet van eene klip scheen voort te komen. Hij riep een Indiaan, om naar de plant te duiken. De roodhuid kwam spoedig met het zeegewas aan en vertelde, dat er eene menigte scheepskanonnen op dezelfde plaats lagen. Het berigt vond aanvankelijk weinig geloof, maai' bij verdere nasporing bleek het waarheid te bevatten. De duikers gingen aan het werk en een hunner bragt eene staaf geslagen zilver in zijne armen mede. Toen men deze aan Phipps liet zien riep hij uit: )'God zij geloofd! Wij zijn er allen boven op!quot; Nu kwam er gang in het werk en binnen weinige dagen werd er een schat uit de zee opgehaald, ter waarde van omstreeks drie en een half millioen gulden, waarmede Phipps koers zette naar Engeland.

-ocr page 141-

's MAMS EDEL KARAKTER.

Bij zijne aankomst zocht meu den koning te beduiden, dat hij beslag op schip en lading moest leggen, onder voorwendsel dat Phipps, bij het vragen der koninklijke goedkeuring, geene naauwkeurige inlichting had gegeven aangaande het doel dei-expeditie. Maar de koning gaf te kennen, dat hij deu geheelen schat met zijne vrienden mogtdeelen, al had hij zelfs het dubbel thuisgebragt. Phipps aandeel bedroeg ongeveer f 250,000, en Jakobus II verhief hem als blijk van goedkeuring in den adelstand. Hij werd tevens benoemd tot een aanzienlijk ambt in Niemv-Engeland, en bewees, terwijl hij die waardigheid bekleedde, gewigtige diensten aan het moederland en de kolonisten tegen de Franschen, in expeditiën tegen Port Pioyal en Quebec. Later werd hij gouverneur van Massachusetts en keerde eindelijk naar Engeland terug. Hij stierf te Londen in '1695.

Phipps schaamde zich in de dagen zijner grootheid niet over zijne geringe afkomst, en het was hem stoli'e vau regtmatigen trots, dat hij van scheepstimmerman opgeklommen was tot de waardigheid van een erfelijk groote des rijks en tot bewindvoerder over eene provincie. Wanneer hij door ambtsbezigheden overladen was, plag hij wel te verzekeren, dat hij met zijn kapbijl in de hand meer op zijn gemak was. Hij liet den naam na van een eerlijk, opregt, vaderlandslievend en dapper man, en die naam is zeker niet de minst belangrijke erfenis van het huis der Normanbys.

William Petty, de grondlegger van het huis Landsdowne, was in zijne dagen evenzeer een man van geestkracht en groote verdiensten. Hij was de zoon van een winkelier, in behoeftige omstandigheden levende te Piomsey in Hampshire, en werd in 1623 geboren. In zijne jeugd ontving hij eeue redelijke opleiding op de stadsschool en besloot voorts zijne studiën voort te zetten aan de Fransche hoogeschool te Caen in Normandië. Daar zijnde wist hij voor zijn eigen onderhoud te zorgen, zonder bijstand zijns vaders, en ontzag zich niet het bedrijf van marskramer uit te oefenen om aan den kost te kornen. Op zijne terugreis kwam hij in handen van een zeekapitein, die hem «wegens zijne bijziendheidquot; met een end touw ranselde. Hij werd er door afgeschrikt, om bij de marine dienst te nemen, en legde zich nu op de geneeskunde toe. Te Parijs hield hij zich met ontleden bezig, en teekende te gelijk diagrammen voor Hobbes, die toen zijne verhandelingen over «Opticaquot; schreef. Zoo arm was hij in dien tijd, dat hij gedurende twee of drie weken alleen van noten leefde. Weder nam hij nu zijne toevlugt tot den kleinhandel en wist er zooveel uit te halen, dat hij naar

127

-ocr page 142-

SIR quot;WILLIAM PETTY.

Engeland kou terugkeeren eu nog wat geld overhield. Hij bezat aanleg voor werktuigkunde eu trok er partij van, gelijk blijkt uit een octrooi voor een kopieerpers, dat hij in dezen tijd verkreeg. Vervolgens trad hij als schrijver op over wetenschappelijke onderwerpen. eu wist zich inzonderheid iu de schei- en natuurkunde een gimstigen naam te verwerven. Iu aanraking gekomen zijnde met andere wetenschappelijke mannen, ontwierp hij met hen de grondslagen vau een genootschap tot bevordering van de studie in genoemde vakkeu; en de vergaderingen te zijnen huize gehouden waren de beginselen der later zoo vermaarde gt;1 Royal Society.quot; Te Oxford nam hij eeu tijd lang de lessen waar voor een professor iu de anatomie, die een afkeer had van ontleden. In 1652 werd hij wegens zijne verdiensten benoemd tot officier vau gezondheid hij het leger in Ierland. Terwijl hij zich aldaar bevond practiseerde hij bij drie opvolgende Lord Luitenants (Onderkoningen) van dat gewest, Lamheid, Fleetwood en Henry Cromwell. Toen het verbeurdverklaarde land onder de puriteinsche soldaten werd verdeeld, beweerde Petty dat die landerijen zeer ounaauwkeurig waren opgemeten, en om het te bewijzen deed hij zelf, te midden van al zijne bemoeijingen, eene nieuwe opmeting. Zijn iukomen werd nu zoo groot en vloeide hem van zoo onderscheiden zijden toe, dat de afgunst hem van kwade praktijken beschuldigde; hij werd uit al zijn bedieningen ontzet, maar kwam bij de restauratie der Stuarts weder in gunst.

Petty was steeds vol ontwerpen tot ontwikkiug der nijverheid. Éen zijner uitvindingen was die van een schip met dubbelen bodem, bestemd om tegen wind en stroom iu te zeilen. Hij gaf verhandelingen uit over het verwen, over de stuurmanskunst , over het vervaardigen van wollen stoffen, over de politieke cijferkunst (eene hulpwetenschap der statistiek) en over vele audere onderwerpen. Hij legde ijzerwerken aan, ontgon lood-mijuen, bemoeide zich met de sardellenvangst eu den houthandel en nam een levendig aandeel in de beraadslagingen en werkzaamheden der »Royal Society.quot; Hij liet zijn zonen een aanzienlijk vermogen na; zijn oudste werd, met den titel van Baron Shel-bume, in den adelstand verheven. Zijn testament is een karakteristiek stuk; hij geeft er eene korte schets in van zijn levensloop ea laat zich onder anderen aldus uit over het pauperisme: Wat legaten aan de armen betreft, ik ben er mede verlegen. Aan bedelaars van beroep eu bij verkiezing, 'geef ik niets; voor onvermogeudeu door de beschikking Gods, moet de staat

128

-ocr page 143-

JEDEDIAII STRUTT.

zorgen; zij, die niet geleerd hebben hun eigen brood te verdienen, behooreu ten laste hunner bloedverwanten te komen — ik heb derhalve geene andere roeping gevoeld, dan om mijne bloedverwanten te helpen en velen in staat te stellen hun eigen brood te verdienen; heb mij met openbare werken bezig gehouder on gepoogd dooi' uitvindingen nieuwe bronnen van bestaan te openen, en vermaan nu een ieder, die in mijne nalatenschap deelen zal, op zijne beurt hetzelfde te doen. Evenwel omdat het een oud gebruik is en voovzigtigheidshalve geef ik /'240 aan den behoeftigsten van het kerspel, waarin ik sterf.quot; Hij werd begraven in de fraaije oude Normandische kerk te Romsey — de stad waarin hij als een armelui's kind het eerste levenslicht aanschouwde — en aan de zuidzijde van het koor is nog een eenvoudige steen te vinden, waarin een onbekwame werkman heeft gebeiteld: »Hier ligt Sir William Petty.quot;

i)e familie Strutt van Belper onderscheidde zich evenzoo door uitvindingen en handelsgeest. Zij is in onze dagen deswege tot den adelstand verheven. De grondslag barer fortuin werd in het jaar 1758 gelegd door Jedediah Strutt, die een kou-senweefetoel uitvond, waardoor hij zich een vermogen verwierf, dat door zijne nazaten op waardige wijze werd vermeerderd. Jedediahs vader was pachter en mouter, en deed zeer weinig voor de opvoeding zijner kinderen. Toch kwamen zij allen in de wereld vooruit. Jedediah was de tweede zoon en als pachter werkzaam te Blackwell, bij Normanton, toen hij van zijn zwager, die een kousenkooper was, vernam, dat het niet mogelijk was met den gewonen toestel geribte kousen te weven. Zijn natuurlijke aanleg had hom reeds vroeger tot werktuigkundige onderzoekingen geleid, en zoo begon hij nu zijne aandacht meer bepaald te vestigen op de gebreken, die den bestaanden kousenweefstoel eigen waren. Hij besteedde alle moeite, tijd en kosten aan het maken van ontwerpen en modellen, en slaagde eindelijk in de uitvinding van een verbeterd werktuig. Nu rigtte hij te Derby een fabriek voor geribte kousen op, in compagnieschap met zijn broeder, en de onderneming gelukte volkomen. Later sloot hij een contract met Arkwright, wiens uitvinding hij al aanstonds wist te waarderen, verschafte zich een octrooi en vestigde uitgebreide katoen-fabrieken te Cromford in het graafschap Derby. Zijn zoon Edward Strutt evenaarde zijn vader in vindingrijkheid; toen het contract met Arkwright was afgeloopen, rigtte do

129

9

-ocr page 144-

regtsgeleep.de pairs.

familie Strutt nieuwe fabrieken op te Milford, nabij Bel por, welke laatste plaats den adelijken titel heeft, geleverd aan het tegenwoordig hoofd der familie.

(Jok door dapperheid te land of ter zee werd menige pairs-titel verworven. Reeds in de dagen van het leenstelsel werden de moedige krijgslieden geadeld, maar ook onze tijd heeft menigeen gekend, die een schitterenden rang te danken had aan heldendaden, voor het vaderland bedreven. Namen als van Nelson, St. Vincent, Lyons, Wellington, Hill, Hordinge, Clyde mogen het getuigen. Tocli heeft, de stand der regtsge-leerden een nog grooter aantal pairs geleverd. Niet minder dan zeventig pairshuizen, en daaronder twee waaraan de hertogelijke titel is verbonden, werden door mannen der wet gevestigd. Mansfield en Erskine behoorden wel tot adelijke fa-miliën, maar de laatste dankte God, dat hij geen kennis had aan eenigen Lord, die niet tot zijne bloedverwanten behoorde, terwijl de eerste zich geheel onafhankelijk een eigen weg heeft gebaand. Do overigen waren meestal zoons van procureurs, kruideniers, predikanten, kooplieden en werkzame leden der burgerklasse. Wij zullen niet alle namen noemen. Enkele meer beroemde of merkwaardige namen willen wij uit de lange lijst ligten. Lord Lyndhursts vader was portretschilder en (lie van St. Leonards kapper in Burlington-Street. Edward Su.g-den, later Lord-Kanselier van Ierland, deed de beginselen zijner regtkennis op als boodschaplooper van een deurwaarder. Lord Tenterden kan misschien op de allerlaagste afkomst terugwijzen; hij schaamde zich niet dit te doen, daar hij door vlijt, studie en ernstige inspanning zijne positie als het ware had veroverd. Men verhaalt van hem, dat hij zijn zoon Charles eens opmerkzaam maakte op een pothuis, dat toen der tijd bij de Kathedraad van Canterbury stond. »Zie naar dat ding daar, Charles!quot; zeide hij; »ik heb u hier opzettelijk heen ge-bragt. In dat pothuis barbierde uw grootvader de menschen voor een stuiver; en ik ben trotsch op de herinnering.quot; Lord Tenterden zong in zijn jeugd in het koor der Kathedraal; en het is opmerkelijk, dat zijn levensrigting door eene teleurstelling werd bepaald. Toen hij later met den heer Richards eene regtelijke rondreis deed, woonden zij ook eens eene godsdienstoefening in de Kathedraal bij. Richards betuigde zijne ingenomenheid met de stem van een der koorzangers. »0! dat is juist de eenige man, dien ik ooit, benijd heb,quot; zeide toen Lord Tenterden; wij hebben zamen school gegaan en dongen te-

130

-ocr page 145-

LORD F.LDON.

gelijk naar eaue koorzangersplaats; hij heeft haar gekregen, en ik werd afgewezen.quot;

Niet minder merkwaardig is de verheffing van den ruwen Ke-nyon en den kloekgebouwden Ellenborough tot denzelfden post; cn de onlangs overleden schrandere Lord Campbell doet voor hen niet ouder, al was hij maar de zoon van een dorpspredikant. Hij begon zijne loopbaan als snelschrijver voor de dagbladen en thans ziet hij zicli als Lord-Kanselier aan liet hoofd van Engelauds regterlijke magt geplaatst. Lord Eldon was de zoon van een kolenkooper te Newcastle, als knaap zeer ondeugend, en alles behalve leergierig — een echte kwajongen, die vooral uitmuntte in het plunderen van boomgaarden, waarvoor hij niet zelden eeu pak slaag opliep. Zijn vader wilde hem eerst bij eon kruidenier op den winkel doen en dacht er vervolgens aan om hem in zijn eigen vak op te leiden. Maar zijn oudste zoon William (later Lord Stowell) was te Oxford op de hoogeschool, waar hij zich zeer onderscheidde, en schreef aan zijn vader: Zend den jongen maar hierheen; ik weet raad voor hem.quot; John ging hierop naai Oxford en verwierf daar door den invloed zijns broeders en eigeu vlijt een fellowship — een titel, waaraan een jaarlijksch inkomen is verbonden. Maar met de vacantie t'liuis gekomen zijnde, had hij het ongeluk — of liever hel geluk, als men naar de gevolgen wil oordeelen — van verliefd te worden. Hij schrakte zijn meisje, trouwde haar en was nu, zoo meende een ieder, voor zijn leven bedorven. Immers toen hij trouwde bezat hij niets, geld, noch woning. Hij raakte zijn fellowship kwijt en verloor daarmede alle kans op bevordering in den geestelijken stand, waartoe hij bestemd was. Hij vestigde nu zijn aandacht op de regtsgeleerdheid en schreef aan een vriend: »Mijn huwelijk was een onberaden stap, maar ik voel nu ook te levendiger mijne verpligting, om te zorgen voor de vrouw, die ik liefheb.quot; John Scott (zoo was zijn naam in dien tijd) trok naar Londen, huurde er een klein huisje en zette zich aan de studie der regtsgeleerdheid. Te 4 uur stond hij op en eerst laat in den nacht ging hij ter rust, en arbeidde en studeerde zonder ophouden; niet zelden bond hij zich 's avonds tegen de slaperigheid een natten handdoek om het hoofd. Toen hij later als Lord-Kanselier eens door Cursitor Lane ging, zeide hij tegen zijn Secretaris: »Hier hebt ge mijn eerste verblijf; hoe dikwijls ben ik niet die trappen afgekomen met een sixpence (6 stuiver) in de hand, om sprot te koopen voor

131

-ocr page 146-

LORD ELDON.

132

mijn avondmaal.quot; Eindelijk lid van de balie geworden zijnde, moest hij nog lang op praktijk wachten. In het eerste jaar verdiende hij naamvclijks vijf gulden. Vier jaar lang woonde hij met niet veel beter gevolg de zittingen der geregtshoven van Londen en omstreken bij. Zelfs in zijne geboortestad kreeg hij slechts pro deo zaken te behandelen. Kortom zijne voor-uitzigten werden zoo duister, dat hij er aan begon te denken, Londen te verlaten en zich als practizijn in de eene of andere provinciestad te vestigen. Zijn broeder quot;William schreef naar huis: De zaken van onzen armen Jack 1) staan slecht, bitter slecht.quot; Maai' had hij nocli kruidenier, noch kolenkooper, noch dorps-predikant mogen worden, evenmin was hij in de wieg gelegd voor plattelands advocaat. Immers er deed zich eene gelegenheid op, waardoor John Scott de uitgebreide wetsken-nis, die hij met zoo veel inspanning had verworven, kon aan het licht brengen. Hij kreeg namenlijk een zaak te behandelen, waaromtrent hij in gevoelen verschilde zoowel van den procureur, als van zijn kliënt. De »Master of the Rollsquot; stelde hem in 't ongelijk. Maar toen hij bij het Hoogerhuis appeleerde vereenigde zich Lord Thurlow volkomen met liet gevoelen van Scott. Toen hij het parlement verliet klopte hem een regts-geleerde op den schouder met de woorden: »Mijn jonge vriend ik wensch u geluk; nu is alles voor u gesneden brood.quot; Die profetie werd bewaardheid. Lord Mansfield vertelde van zich zeiven, dat hij in eens den sprong deed van ))in 't geheel geen zakenquot; tot eene praktijk van [36,000 'sjaars; en Scott ïiad hetzelfde kunnen vertellen. Want zoo snel was zijn opkomst, dat hij reeds op zijn twee en dertigste jaar, in 1783, tot procureur des konings benoemd werd, terwijl hij tevens als president in het Noordelijk omgaand hof, en, als parlementslid voor het dorp Weobley, in het lagerhuis zitting had. De grondslagen voor al dien voorspoed legde hij in de dagen van tegenspoed, zwoegende en blokkende. Hij verdiende zijne speren door volharding, kennis en zorgvuldig gekweekte bekwaamheid ; hij werd achter volgens tot Sollicitor-Generaal en Attoï--ney-Generaal benoemd en klom op tot de hoogste waardigheid, diequot; de kroon heeft te verleeuen, die van Lord-Kanselier van Engeland, welk ambt hij gedurende het vierde van eene eeuw heeft bekleed.

1

Gemeenzame wijziging van den doopnaam John.

-ocr page 147-

LORD LANGDALE.

133

Henry Bickersteth was een chirurgijns-zoon, te Kirkby Lons-lt;lale in Westmoreland, en werd voor het bedrijf zijns vaders opgeleid. Als student te Edinburg onderscheidde hij zich door gezetheid bij zijn werk en dooi' den ijver waarmee hij zich op de studie der medicijnen toelegde. Naar Kirkby Lonsdale weergekeerd, nam hij een deel van zijns vaders praktijk waar. Maar hij had geen liefhebberij in het vak, en gevoelde zich in het kleine landstadje weinig op zijne plaats. Toch liet hij de studie niet varen, maar wijdde zich met te grooter ijver aan physiologische onderzoekingen. Op zijn verlangen zond zijn vader hem nu naar Cambridge, om er een akademischen graad te verwerven, en zich vervolgens te Londen als doctor néér te zetten. Maar door het vele studeren benadeelde hij zijne gezondheid, en hij aanvaardde nu een aanbod van Lord Oxford, om hem op zijne reizen als lijfarts te vergezellen. In het buitenland leerde hij Italiaansch en beoefende hij met groote ingenomenheid de Italiaansche letterkunde, maar zijn vak behaagde hem even weinig als vroeger. Zelfs besloot hij nu, het te laten varen; evenwel behaalde hij eerst nog zijn graad te Cambridge en deed dit met allen lof. Vervolgens wendde hij vruchte-looze pogingen aan om bij het leger geplaatst te worden, en toen dit mislukt was, wierp hij zich op de regtsgeleerdheid en liet zich als student opnemen in de sinner Temple.quot; Daar werkte hij even ijverig in de regtswetenschap als vroeger in de medicijnen. In een brief aan zijn vader schreef hij; «Iedereen verzekert mij dat ik zal slagen, wanneer ik maar blijf volharden, en al begrijp ik niet regt hoe dit uit moet komen, tracht ik het toch zooveel mogelijk te gelooven en handel dienovereenkomstig.quot; Hij was acht en twintig jaar oud toen hij tot de balie werd toegelaten. Zijne middelen waren zoo luttel, dat hij grootendeels van de toelagen zijner vrienden moest leven. Jaren lang bleef hij studeren, maar de praktijk daagde niet op. Hij speende zich van alle vermaken, bezuinigde op zijn kleeding, ja zelfs op zijn voedsel en worstelde onverdroten voort. In een brief naar huis erkent hij niet te begrijpen, hoe hij nog eens een ordentelijk bestaan zal kunnen verwerven. En aan zijne vrienden schreef hij, dat hij hun niet langer tot last wilde zijn en daarom maai' naar Cambridge wilde terugkeeren, waar hij althans iets zou te doen vinden, om van te leven. Zijne vrienden zonden hem echter nieuwen onderstand en hij bleef. Nu Jcwamen er ook zaken. Zijne wijze van handelen wekte vertrouwen, en van onbelangrijke zaken opklimmende

-ocr page 148-

DOOR VOLHARDING

kreet;' hij weldra de allerbelangrijkste in handen. Hij wist er zijn voordeel meê te doen en zijn bekwaamheid nam toe met zijne fortuin. Weldra leefde hij van hetgeen hij verdiende, en zoud hij 't geen men. hem geleend had, met interest terug. De wolkeu waren weggevaagd, en de loopbaan van Henry Bickersteth was van nu af eene eervolle, voordeelige en roemrijke. Hij eindigde haar als «Master of the Rollsquot; en zetelde als Baron Langdale in het huis der Lords.

Dit zijn een paar dier uitnemehde mannen, die zich zeiven een weg hebben gebaand tot hel pairschap en wier eervolle vlijt en geduldige volharding ten rijkste en ten billijkste werden beloond.

134

-ocr page 149-

ZEVENDE HOOFDSTUK.

WILSKRACHT EN MOED.

quot;Den Muthigen gehort, die AVelt.quot;

Duitscli spreekwoord.

quot;En in alle werk, dat hij begon.......

quot;deed hij met zijn gansche hart e:i had quot;voorspoed.'quot;

2 Krouijken XXXI: 21.

Een oud Noorman had tot leuze; »lk vrees afgod iioch duivel, maar verlaat mij geheel op de sterkte van mijn eigen ligchaam en zielquot; En hetgeen men op het heft van eene bijl gegrifd vond — »ik zal een doorgang vinden, of makenquot; — kenmerkt evenzeer die stugge onafhankelijkheid en niets ontziende stoutmoedigheid, welke den afstammelingen der Noormannen tot op den huidigen dag eigen is. Niet zonder heteekenis is het dan ook, dat de Scandinavische mythologie den God Thor een hamer in handen geeft. Een beroemd Franschman heeft ons met een enkel gezegde de eigenaardigheid van zeker district beschreven, waarin een zijner vrienden land wilde aankoopen, met het plan zich daar te vestigen. »Bedeuk u wel,quot; zeide hij, svoor dat gij daar land koopt; ik ken de bevolking van dat departement; de leerlingen, die uit die streek naar de Pa-rijsche veeartsenij-school komen, slaan niet hard op het aanbeeld, het ontbreekt hun aan wilskracht; het kapitaal dat gij er in wilt steken heeft weinig kans om renten af te werpen.quot; Aan die woorden herkent men den nadenkenden opmerker, die op puntige wijze de waarheid staaft, dat in de wilskracht van den buraer de kracht van den staat liiit, en

-ocr page 150-

VASTBERADENHEID.

dat diezelfde wilskracht aan alles waarde bijzet, tot aan den grond, die moet worden bebouwd. Zoo luidt ook het Fransche spreekwoord: »Tant vaut l'homme, tant vaut sa terre.quot;

De aankweeking dezer eigenschap is van hoog belang; vastberadenheid bij het najagen van een edel doel is de grondslag van alle wezenlijke grootheid van karakter. Door wilskracht baant men zich een weg door hef verdrietigste werk, in de dorste onderdeelen der wetenschap, eu zal men steeds voorwaarts en opwaarts kunnen streven, in welke betrekking men ook geplaatst.zij. Wilskracht is magtiger dan genie, en heeft niet half zooveel teleurstelling en gevaar te trotseren. Geen schitterend talent wordt er vereischt om wel te slagen, maar een vast besluit — niet zoozeer de kracht tot volbrengen als de wil om met nadruk en volharding te werken. Daarom mag wilskracht de hoofdkracht heeten van een mannelijk karakter — of korter, zij is de m a n zelf. Zij geeft den stoot aan iedere handeling en legt de ziel in iedere poging. De echte hoop berust op wilskracht, en hoop is voor het leven wat de geur is voor de bloem. Op een gebroken helm vond men dit fraaije heraldisch motto: »L'espoir est ma force.quot; Het verdient de kernspreuk te zijn van ieders leven. »Wee den wankelmoedige,quot; zegt de zoon van Sirach. En inderdaad geen grooter zegen dan een stoutmoedig hart. Al mislukt het pogen, er blijft zelfvoldoening over, wanneer men zich maar bewust is zijn best te hebben gedaan. In een nederigen werkkring is niets opwekkelijker en schooner, dan de aanblik van den man, die het leed met geweld bestrijdt, die zich mag verheffen op zijne ongekreukte regtschapenheid en die, als zijne voeten bloeden en zijne ledematen dreigen te bezwijken, zich enkel door zijn moed weet staande te houden.

Wenschen en begeerten, wanneer ze niet onmiddelijk in daden spreken, brengen slechts ziekelijke weekheid voort. Het baat niets, als zoovelen, te wachten tot Blücher komt, wanneer men niet inmiddels worstelt gelijk Wellington. Zoodi a een goed plan gevormd is behoort het ook vlug en zonder aarzeling ten uitvoer te worden gelegd. En dikwijls bestaat die uitvoering noodzakelijk in het aanvaarden van allerverdrietigst en allervermoeijendst werk. Hugh Miller zegt, dat de eenige school, waarin hij iets goeds leerde, de groote school des.levens was, waarin kommer en zorg de strenge, maar edele onderwijzers zijn. »Die zijne inspanning laat veitlaauwen of zich onder allerlei voorwendsels aan het werk onttrekt, is op den zekeren weg

J 36

-ocr page 151-

MOEDIG WERKEN.

tot eene beslissende nederlaag. Indien wij daarentegen iedere taak aangrijpen als eene onvermijdelijke noodzakelijkhêid, dan zullen wij spoedig me' opgewekte en wakkere geest bezig zijn. Karei IX van Zweden geloofde vastelijk in het, vermogen van den wil, zelfs bij knapen. Eens legde hij de hand op liet hoofd van zijn jongsten zoon, terwijl deze voor eeue moeijelijke taak zat en riep uit: »Hij zal liet doen! hij zal het doen!quot; Ingespannen arbeid wordt gewoonte, en wat gewoonte is geworden heeft geen bezwaren meer. Zóó is het verklaarbaar dat lieden vau beperkte geestvermogens zeer veel tot stand brengen , mits zij zich met de geheele ziel op één ding toeleggen. Fowell Buxton stelde zijn vertrouwen op een zeer gewonen aanleg en buitengewone inspanning, zich houdende aan het bijbelwoord; »Wat uwe hand vindt om te doen, doe dat met al uw magt.quot; En hij schreef zijn merkwaardigen voorspoed hoofdzakelijk toe aan zijn toeleg, om altijd op één ding tegelijk zijne gansche kracht te vestigen.

Niets degelijks wordt zonder moedig werken volbragt. De mensch moet zijn wasdom hoofdzakelijk verwachten van dat werkzaam streven van den wil, van het trotseren der bezwaren, dat meu inspanning noemt; en verwonderlijk is het te zien, hoe het schijnbaar onbereikbare daardoor wordt verkregen. Die met krachtige vermetelheid de toekomst aangrijpt, maakt van mogelijkheid werkelijkheid en zijne wenschen zijn slechts de voorloopers van de dingen, die hij volbrengt. Daarentegen is voor den schroomvallige weifelaar alles onmogelijk,, wanneer het maar onmogelijk schijnt. Van een Fransch officier verhaalde men, dat hij gedurig in zijn kamer op en neèr-liep, bij zich zeiven mompelend; »lk wil maarschalk van Frankrijk worden.'' Dit heftig begeeren was het voorgevoel van welslagen, want hij werd een groot veldheer en stierf als maarschalk van Frankrijk.

Walker, de schrijver van de »Original,'' steunde zoo vast op zijne kracht van wil, dat hij zegt eens hersteld te zijn alleen door het ernstig te hebben gewild. Voor een keer kan dit opgaan; maar al heeft dit recept minder tegen dan menig ander, toch zal het niet steeds eene goede werking doen. De magt des geestes over het ligchaam is zeker groot, maar er is een overspanning mogelijk, die noodlottige gevolgen heeft. Mu-ley Moluc, de Moorsche veldheer, lag eens ziek aan een on-geneeselijke kwaal, terwijl zijne troepen slaags raakten met de Portugezen. Plotseling sprong hij van zijn veldbed op, mengde

137

-ocr page 152-

KRACHT VAN DEN' WIL.

zich ia den strijd, verzamelde zijn leger, leidde het ter overwinning en zonk onmiddelijk daarna dood ter aarde.

Wil — kracht van bedoeling — steil den mensch in staat om te worden of te doen waf. hij begeert. Een godvruchtig man liet zich herhaaldelijk aldus uit: «Gij zijt, wat gij wenscht te zijn; want zoodanig is de kracht van onzen wil, als hij met den goddelijken wil overeenkomt, dat wij worden, wat wij ernstig en werkelijk wenschen te zijn. Niemand begeert van harte onderworpen, geduldig, nederig of edelmoedig te zijn, die het ook niet spoedig zal worden.quot; Er bestaat een anecdote van een timmermansknecht, die bezig was met het schaven van eene hurgemeestersbauk. Iemand die zag dat hij dit met buitengewone zorg deed, vroeg hem naar de reden er van. »ïk wil de bank gemakkelijk gemaakt hebben,quot; antwoordde de werkman, »tegen den tijd dat ik er zelf in zal zitten.quot; De aardigheid nu bestaat hierin, dat hij werkelijk zitting nam in diezelfde bank.

Wijsgeeren hebben veel bespiegelingen geleverd op het stuk van den vrijen wil. Hoe het echter ook gelegen moge zijn mei de slotsom hunner redeneering, dit slaat vast, dat ieder voor zich gevoelt dat hij vrij is om te kiezen tusschen goed en kwaad, dat hij niet maar als een strootje in den levensvloed geworpen is om de rigting van den stroom te doen opmerken, maar zeiven in zich de kracht heeft van een goed zwemmer, die desnoods met de golven worstelt en grootendeels zijn eigen koers bepaalt. Onze wilsuitingen zijn niet volstrekt afhankelijk, en wij gevoelen en weten, dat wij niet als door een tooverwoord gebonden zijn met betrekking tot onze daden. Waren wij gedrongen eene andere meening te koesteren, al ons streven naar verheffing zou verlamd zijn. Iedere beweging, de geheele leiding des levens, met zijn huiselijke en maatschappelijke en staatsinrigtingen rusten geheel op de overtuiging, dat de wil vrij is. Wat zou anders de verantwoordelijkheid betee-kenen'.' Wat zou het voordeel zijn van onderwijs, goeden raad, Evangelieprediking, vermaning en bestraffing? Waartóe zouden wetten dienen, indien niet het geloof heerschte — een geloof op waarheid gegrond — dat de menschen naar hun eigen keus de wetten kunnen opvolgen ot niet? Op ieder oogen-blik onzes levens verkondigt ons geweten de vrijheid van den wil. Het is het eenige. dal ons geheel toebehoort, en het ligt uitsluitend aan ons, of de wil eene goede of verkeerde rigting neemt. Gewoonten en verzoekingen beheerschen ons niet, maar

138

-ocr page 153-

BUXTONS WOORDEN, SUWAROW.

wij hen. Zelfs als wij toegeven zegt het geweten dat wij konden weerstand bieden; en dat er geen grooter inspanning noo-dig is, om ze te bedwingen, dan waartoe wij altijd in staat, zijn, indien wij 't slechts willen.

»Gij zijt nu op een leeftijd,'' zeide Lamennais eens tot een levenslustigen knaap, waarop gij een besluit moet nemen; als gij het uitstelt zult gij welligt gedoemd zijn om in hel graf te zuchten, dat gij uzelven gedolven hebt, zonder dat gij bij niagte zijt den steen weg te Wentelen. Wat het eerste bij ons tot gewoonte wordt is de wil. Leer derhalve krachtig en vast te willen; maak uw vlottend leven vast en laat het niet langer her- en derwaarts worden gedreven als een verdord blad door elke opkomende windvlaag.''

Buxton schreef in gelijken geest aan een zijner zonen: ))Gij zijt nu het tijdperk uws levens ingetreden, waarin gij terregter of linkerhand moet gaan. Gij moet nu uwe beginselen, uwe vastberadenheid, uwe geestkracht toonen. tenzij gij wilt ondergaan in luiheid en den sleur en het karakter aannemen van een ijlhoofdig en nutteloos schepsel; die eens daartoe vervallen is zal bespeuren, dat het lang niet gemakkelijk is zich weder te verheffen. Ik houd mij overtuigd dat een jong mensch nagenoeg kan worden wat hij wil. Zoo althans was het geval met mij.... Mijn geluk en mijn voorspoed staan voor een goed deel in naauw verband met de verandering, die ik op uw leeftijd ondernam. Zoo gij ernstig besluit, om mot veerkracht en ijver te handelen zult gij ongetwijfeld uw geheele leven lang er u over verblijden.quot; Wanneer wij van wilskracht spreken, zonder op hare rigting te letten, bedoelen wij eenvoudig vastheid en volharding; en deze kunnen zeer onderscheiden uitwerkingen hebben. Wanneer de wilskracht enkel gerigt wordt op zingenot, zal de mensch zich tot een duivel vormen; maar gerigc op het goede is een krachtige wil de koning, en het verstand zijn minister, die zorgt voor het waarachtig welzijn van het geheel.

»Waar de wil is, is ook de weg,quot; zegt een oud en waar woord. Die een vast besluit neemt, bestormt krachtens dat besluit de bolwerken van het gewenschte. Wie zichzelven voor bekwaam houdt is het reeds bijna; en die zich voorneemt iets te bereiken, heeft het reeds half bereikt. Zoo heeft eene ernstige vastberadenheid wel eens het voorkomen gehad van almagt. De kracht van Suwarows karakter lag in zijn wil; en gelijk de meeste vastberaden menschen verkondigde hij het als zijn stelsel. «Gij kunt maar ten halve willen,quot; plag hij wel te zeggen tot degenen.

139

-ocr page 154-

NAPOLEON, WELLINGTON.

die over mislukking klaagden. Gelijk Richelieu en Napoleon wilde hij het woord «onmogelijkquot; uit de woordenboeken geschrapt hebben. »Ik weet niet,quot; »ik kan niet,quot; en «onmogelijkquot; waren uitdrukkingen, die hij bovenmate haatte. »Leer! handel! beproef!quot; waren zijne leuzen. En zijn levensbeschrijver zegt, dat hij zelf het krachtigste bewijs heeft geleverd voor zijne eigene stellingen.

Onder Napoleons stelregelen behoorde deze: «Vastberadenheid is de beste wijsheid.quot; Zijn leven getuigt er van, wat een magtige en ontembare wil tot stand brengt. Met alle kracht van ligchaam en geest greep hij zijn werk aan. Eene reeks van aarzelende vorsten en volkeren bezweek voor zijne aanvallen. De Alpen, zeide men, stonden zijne legers in den weg. »Er zullen geen Alpen meer wezen,quot; was zijn antwoord, en hij vernietigde den hinderpaal door zijn reuzenweg over den Simplon. Het woord onmogelijk stond volgens hem in het woordenboek der gekken. Hij was een man, die ontzaggelijk veel arbeidde; vier secretarissen hadden somtijds werk om hem bij te houden. Hij spaarde niemand en zichzelven het allerminst. Zijn invloed bezielcle anderen en wekte een nieuw leven bij hen op. «Ik heb mijne generaals gekneed uit het slijk der velden,quot; zeide hij. Maar dit alles baatte niet; want Napoleons hartstogtelijke zelfzucht was zijn ondergang en de ondergang van Frankrijk, dat hij aan regeringloosheid prijs gaf. Zijn leven predikt de les, dat gezag, hoe krachtig ook gehandhaafd, zonder zucht tof weldoen, noodlottig is voor den beheerscher en de beheerschten beiden, en dat kennis en bekwaamheid zouder goedheid een vleeschelijken duivel vormen.

Wellington was een grooter man; even vastberaden en volhardend, was hij tevens zelfverloochenend, trouw aan de inspraak van zijn geweten en de liefde voor het vaderland. Napoleons doel was de glorie; Wellengtons wachtwoord, even als dat van Nelson was spligt.quot; Het woord roem, zegt men, komt geen enkele maal in zijne legerberigten voor; daarentegen spreekt hij telkens van pligt, mE.ar zonder er hoogklinkende betuigingen aan toe te voegen. De grootste moeijelijkheden konden Wellington nimmer verlegen of vervaard maken. Zijn geestkracht rees met de hinderpalen op zijn weg. Het geduld, de vastberadenheid waarmede hij de verbijsterende kwellingen en de reusachtige moeijl ij kheden overwon, die hij gedurende den veldtogt in Spanje en Portugal onophoudelijk ontmoette, hebben een der schoonste bladzijden geleverd in de geschiedenis der wereld. In Spanje beeft Wellington niet slechts blijken gegeven van zijn veldheersgenie, maar tevens van zijne veelomvattende staatraauswijsheid. Ofschoon van nature hoogst

140

-ocr page 155-

WELLINGTON.

prikkelbaar, wist hij zijne drift door zijn levendig pligtgevoel te beteugelen en hun, die hem omringden, kwam zijn geduld bijna onuitputtelijk voor. Op zijn edel karakter kleeft geen smet van eerzucht, hebzucht of lage hartstogt. Zijne krachtige persoonlijkheid was vrij van eenzijdigheid. In kennis der taktiek evenaart hij Napoleon, en daarbij was hij vaardig en vermetel als Clive; als staatsman deed hij in beleid niet onder voor Cromwell; in zuiverheid van bedoeling en grootmoedigheid niet voor Washington. De naam van den grooten Wellington is duurzaam gevestigd op schitterende veldtogten, door behendige combinatiën, onversaagde dapperheid, verheven moed en nog verhevener geduld tot overwinningen gemaakt.

Geestkracht is gemeenlijk kenbaar aan vaardigheid in het nemen van een besluit. Toen de reiziger Ledyard door het Afri-kaansch genoodschap gevraagd werd, wanneer hij gereed zou zijn naar Afrika over te steken, antwoordde hij terstond: «Morgen ochtend.quot; Bluchers vaardigheid gaf hem bij het ge-heele Pruisische leger den naam van «Maarschalk Voorwaarts.quot; Toen John Jervis, later graaf St. Vincent, geVraagd werd. wanneer hij zijn commando zou kunnen aanvaarden, antwoordde hij: »onmiddelijk.quot; En zoo was ook het antwoord van Sir Colin Campbell tot opperbevelhebber in Indië benoemd, op de vraag wanneer hij voor de reis gereed meende te zijn; «Morgenquot; — een antwoord, dat met zijn later welslagen in naauw verband staat. Immers een vaardig besluit en een wakker handelen geeft de overwinning op het slagveld, «leder verloren oogen-blik,quot; zeide Napoleon, «geeft aanleiding tot ongevallen,quot; en hij pleegde te zeggen, dat hij de Oostenrijkers versloeg, omdat zij de waarde van den tijd niet kenden; terwijl zij aarzelden, wierp hij ze overhoop.

Indië is gedurende de laatste eeuw de groote schouwplaats geweest van Britsche energie. Van Clive tot Havelock en Clyde reikt een lange en schooue lijst van schitterende namen in de Indische wetgeving en het Indisch krijgswezen, als daar zijn: Wellesly, Munro, Elphistoné, Bentinck, Metcalfe, Outram, Ed-wardes en de beide Lawrences. Groot, ofschoon bevlekt, is mede de naam van Warren Hastings, een man van onbezweken wilskracht en on vermoeiden ijver. Zijn famielie was oud en vermaard, maar lotwisselingen en kwalijk beloonde trouw aan het huis der Stuarts bragten haar ten val en het familie-goed te Dayles-ford, waarop zij honderden jaren gezeteld hadden, was in vreemde handen overgegaan. Maar de laatste Hastings van Daylesford

141

-ocr page 156-

WARREN HASTINGS. —

142

NAPTER.

had nog vóór zijn val zijn tweede zotri tot predikant aldaar aangesteld, en en zoo gebeurde het, dat diens kleinzoon Warren Hastings vele jaren later in de pastorij te Daylesford geboren werd. De knaap leerde spellen op de gewone dorpschool, zat met de boerenjongens op dezelfde bank, speelde met hen op het veld, weleer hef eigendom zijner vaderen, en wat de trouwe en dappere Hastings van Daylesford g e w e e s t w aren was een punt van gestadige overweging hij den knaap. Zijne jeugdige eerzucht ontvlamdde, eu men zegt, dat hij eens, pas zeven jaar oud, aan den oever van den stroom liggende, die liet vorstelijk landgoed doorsneed, de plechtige gelofte heelt afgelegd van niet te zullen rusten eer hij dat vaderlijk erfgoed weêr had herwonnen. Dat kin-dei lijk romantisch visioen heeft de man tot werkelijkheid gemaakt. De droom werd een hartstogt, die zijn leven zelf uitmaakte; aan de vervulling fier gelolte arbeidde hij onverpoosd voort in de jaren zijner jeugd en van zijn mannelijken leeftijd, rnet die kalme, maar onfnuikbare wilskracht, waardoor zijn karakter zich zoozeer onderscheidde. De arme wees werd een van de magtigste mannen van. zijn tijd; hij herstelde het vervallen fortuin van zijn geslacht; kocht de oude goederen terug en herbouwde het kasteel zijner vaderen. «Terwijl hijzegt Macaulay van hem, «onder een tropische zon vijftig mihoen Aziaten beheerschte, te midden der bemoeijingen nopens Indies krijgswezen, geldmiddelen en wetgeving, bleef zijn hoop steeds op Daylesfort gevestigd. En toeu hij na een zoo eigenaardig licht en donker geschakeerd leven zijn einde voelde naderen, toen trok hij ook naar zijn her-kregen Daylesford heen, en blies in het huis zijner vaderen den laatsten adem uit.quot;

Sir Charles Napier was een Indisch bevelhebber, wiens moed en geestkracht mede buitengewoon mogen heeten. Te midden der grootste moeijelijkhoden zeide hij eens: »Ik zet mijne voeten maar wat vaster neer.quot; De veldslag van Meeanee is een der schitterendste wapenfeiten, welke de geschiedenis vermeldt. Met 2000 man, waarvan slechts 400 Europeanen, heeft Napier zich daar gemeten met een leger van 35,000 geharde eu welgewapende Beloutchies. Het scheen vermetel, maar de bevelhebber rekende op zijn eigen moed en den moed zijner troepen. Het centrum der vijanden was op een hoogte opgesteld, die door Napier werd bestormd. Drie uur lang duurde de bloedige worsteling. Ieder man, door den bevelhebber als bezield, betoonde zich een held. De Beloutchies, ofschoon twintig tegen één werden teruggedreven, maar zonder den rug te wenden. Zij moesten.

-ocr page 157-

1

NAPIERS HELDENGEEST. 1-43

worden neergesabeld. Met znlk een vermetelheid en vastberaden rnoed wint men lederen veldslag. Bij een wedren komt het aan op een paar voet voorsprong. In veldtogten beslist één vlugge marsen de zege; in den slag behaalt de moed, die zich vijf minuten langer levendig weet te houden, de overwinning. Al is uw kracht geringer dan die uwer tegenpartij, toch zult gij haar overmeesteren, wanneer gij uwe kracht op één punt duurzaam laat werken. En op iedere omstandigheid des levens is toepasselijk het antwoord van den Spartaanschen vader, toen zijn zoon zich beklaagde, dat zijn zwaard te kort was: «Voeger een stap bij.quot;

Napier had het ware middel gevonden, om zijne manschappen met zijn heldengeest te bezielen. Geen gemeen soldaat werkte harder dan hij. »De groote kunst van commanderen,quot; beweerde hij, «bestaat in het vrijwillig deelnemen aan het moeije-lijkste werk. Da bevelhebber van een leger zal niet slagen, tenzij hij met hart en ziel bij zijn taak i.s. Hoe grooter de bezwaren worden, des te grooter moet ook de inspanning zijn; en bij het toenemen der gevaren kan alleen grootere vermetelheid de overwinning verzekeren.quot; Een jong officier die hem op zijn veldtogt te midden van de heuvelen van Cutchee vergezelde, zeide eens: «Als ik dien ouden man gestadig te paard zie, hoe zou ik die jong en sterk ben mijn gemak kunnen nemenquot;? Ik zou in den mond van een geladen kanon kruipen, als hij het beval.quot; Toen dit woord aan Napier werd overgebragt, rekende hij zich ruimschoots voor al zijn inspanning beloond. Een treilend bewijs van persoonlijken moed en tevens van opmerkelijke regtschapenheid, gaf hij eens bij een ontmoeting met een Indischen goochelaar. Deze kwam in het Engelsch kamp voor Napier, diens familie en staf allerlei toeren verrigten, waaronder ook deze, dat hij een citroen, die op de hand van zijn bediende lag, met zijn zwaard in tweeën kloofde. Dat was natuurlijk knoeijerij tusschen meester en knecht, meenden allen; en dadelijk had ook Napier zijn regterarm uitgestrekt eu daagde den goochelaar uit tot herhaling van zijn wonderfeit. Deze bpzag de hand naauwkeurig en verklaarde toen, dat liet niet gaan zou. Daar barstte Napier los; »Ik dacht het wel, dat ik een bedrieger voor had!quot; Maar doodbedaard nam. nu de goochelaar des veldheers linkerhand, bezag die en verklaarde zich bereid, om daarop de proef te herhalen; de reg-terhand, zei hij, was te hol in het midden, zoodat hij vreesde den duim te zullen afhakken, waarvoor bij de linkerhand, die hooger was, minder gevaar bestond. Napier stond een oogenblik

-ocr page 158-

DE OPSTAND IN INDIË.

versteld. »Had ik niet zelf,quot; zeide hij, »ten aauhoore van mijn staf den man uitgedaagd en schromelijk uitgescholden, ik zou voor de proef bedankt hebben, want duidelijk zag ik nu, dat de zaak neer kwam op meesterlijke hantering van het rapier. Maar ik moest mij nu wel onderwerpen.quot; Eu vastberaden strekte hij de linkerhand uit; de citroen werd er op gelegd, de goochelaar sloeg toe en — ongedeerd zag Napier de beide stukken citroen in de lucht vliegen. «Toen ik 't. zwaard op mijne hand voelde, was 't of een ijskoude draad over mijne vingeren gehaald werd. En met zulke sabelhouwers hebben onze brave soldaten te Meeanee en elders te doen gehad!quot;

De jongste bloedige worsteling in Indië heeft meer misschien dan eenige andere gebeurtenis in onze geschiedenis, de vastberadenheid en het zelfvertrouwen van het Engelsch karakter doen uitkomen. Men heeft — en te regt — geklaagd over de omslag-tigheid van ons bestuur, dat na veel officiëlen omhaal menigmaal slechts verbazende domheden begaat, maar te meer hebben wij den volksgeest te bewonderen, die zich zoo menigmad met bijna ongeloofelijken heldenmoed uit het naauw heeft weten te redden. Toen de opstand in Britsch-Indië uitbarstte, in Mei van het jaar 1857, was de zorg voor het leger aldaar zoo verwaarloosd, dat de troepen, toch al veel te gering in aantal, overliet gansche rijk in kleine afdeelingen waren verspreid. De Ben-gaalsche regementen stonden achtereenvolgens tegen hunne officieren op, liepen uit elkander en snelden naar Delhi. De eene provincie voor, de andere na, werd door het vuur der muiterij aangetast en van het Oosten naar het Westen rees de kreet om hul}). Overal werden de kleine Engelsche detachementen omsingeld en als belegerd, zonder merkbare kans op ontzet. Hun toestand scheen zoo hopeloos eu de algeheele ondergang van Engelands magt in Indië zoo zeker, dat men geneigd werd te herhalen wat vroeger gezegd werd: »Die Engelschen weten nooit, wanneer zij verslagen zijn.quot; Volgens alle gewone regelen moesten zij toen bezwijken voor het onvermijdelijk noodlot.

Toen de afloop van den opstand nog onzeker scheen, raadpleegde Holkar, een der Indische vorsten, met zijn sterrakijker. Hij ontving het volgende antwoord: »quot;Wanneer alle Europeanen zullen verslagen zijn op één na, zal die ééne overblijven om te vechten en het verlorene te heroveren.quot; Zelfs in de meest verbijsterende omstandigheden, zoo als te Lucknow, waar een handvol Engelsche soldaten, burgers en vrouwen, zich midden in een vijandig land moest staande houden, zelfs daar werd geen woord

144

-ocr page 159-

DE OPSTAND IN INDIË.

van waulioop vemomen, geene gedachte aan overgave gekoesterd. Al waren zij maanden lang van alle gemeenschap met hunne vrienden afgesneden, zoodat zij niet wisten of Indië verloren of behouden was, toch wankelde geen oogenblik hun vast vertrouwen op den moed en de hulpvaardigheid hunner landgenooten, hoe ver deze ook van hen mogten verwijderd zijn. Zij wisten het, zoolang nog ergens in Indië een corps Engelschen overbleef, zou het ook te hunner redding aansnellen. Zij bleven altijd uitkomst, ja zelfs een eindelijke zegepraal verwachten; en mogt alles ten ergste afloopen, dan nog troostten zij zich met de gedachte, dat zij niet anders dan op hun post en onder het volbrengen van hun pligt zouden sterven. Behoeven wij den lezer de namen te herinneren van Havelock, Neill en Outram, van wie allen met gelijk regt kon gezegd worden, dat zij hadden het hart van een ridder, de ziel van een geloovige en de gezindheid van een martelaar? Zij hadden allen hun leven gesleten in de geduldige vervulling van nederige diensten, tot dat de uitbarsting van den opstand hunne heldhaftigheid aan het licht bragt. En hetzelfde geldt van ieder soldaat, die zich in de groote worsteling onderscheidde. Het scheen een wanhopig pogen om het vreeselijk en overal woedend verderf af te wenden, en overal stonden er mannen op, die het wilden bestaan, mannen, wier leven doorge-bragt was in allerlei sleurwerk, van wier namen men nooit had gehoord, en die waarschijnlijk onbekend zouden zijn gestorven, ware niet eene proef van hen genomen, die geen twijfel overliet, of ook zij behoorden tot het ras der echte, wakkere, grootmoedige, Britten. In de worsteling, die nu volgde, werd een persoonlijke veerkracht betoond, van welker bestaan niemand eeuig denkbeeld h?d, en mannen en vrouwen, soldaten en burgers van alle rangen schenen plotseling als met een zelfden heldengeest bezield.

De verovering van Delhi en de redding van Indië, zoo heeft men eens gezegd, is men verschuldigd aan het persoonlijk karakter van Sir John Lawrence. De naam Lawrence was inderdaad reeds een leger waard in de Noordwestelijke provinciën. De echte mannelijke en ridderlijke geest, die hem bezielde, deelde zich mede aan ieder, die onder hem diende. Van zijn broeder Henry, dio de hulptroepen in Punjaub organiseerde, welke later zulk een belangrijk aandeel hadden aan de verovering van Delhi, gold hetzelfde. Beide broeders genoten gelijke liefde en vertrouwen. Zij verkeerden onder het volk en oefenden er een heilzamen invloed op uit. Kolonel Edwardes zeide van hen, dat zij de zielen der jongenlieden tot modellen wisten te vormen, waarnaar

145

10

-ocr page 160-

HET BELEG VAN DELHI.

overal kopiën koudeu genomeu worden, dat zij met huune beginselen eene school hebben gesticht, die nog steeds voortleeft. Sir .folrn Lawrence had mannen naast zich als Montgomery, Nicholson, Cotton en Edwardes, wier vastberadenheid, vaardigheid en grootmoedigheid de zijne evenaarden, .lohn Nicholson was de type van een krachtig en edel mensch, van top tot teen een »hakimquot; zeiden de inboorlingen, een »vaste burgtquot; gelijk Lord Dalhousie hein noemde. In welke rigting hij ook werkzaam was, steeds was hij groot, omdat hij altijd zijne ge-heele zielskracht inspande. Een broederschap van «fakirsquot; door bewondering vervoerd, wilde dezen «Nikkel Seynquot; goddelijke eer bewijzen; hij zag' zich genoodzaakt, eeuigen hunner wegens die dwaasheid Ie straifen, en evenwel gingen zij met hunne vereering voort. Als proeve van zijne volhardende geestkracht mag genoemd worden zijne vervolging van het 55ste regiment Sepoys, waarbij hij twintig uur zonder afzitten in den zadel bleef en vier en twintig uur allcgde. Toen de vijand den standaard te Delhi plantte, hadden Lawrence en Montgomery in Punjaub handen vol werk, maar zonden niettemin iederen soldaat, dien zij maar vonden, Europeaan of Sikh, naar Delhi, terwijl zij voor hun eigen behoud rekenden op den magtigen invloed van hun persoonlijk karakter. Sir John schreef aan den opperbevelhebber, dat hij maar stand moest houden tegenover de rebellen, terwijl de troepen niet geforceerde marschen onder Nicholson oprukten, «wiens krijgsros den grond mijlen in de rondte deed daveren,quot; gelijk later een ruwe Sikh zich uitdrukte, die op zijn graf stond te weenen.

De belegering en bestorming van Delhi is hel schitterendste wapenfeit in de reeks dier reuzenworstelingen. Wel wekte de verdediging van Lucknow, waar een enkel zeer gedund regiment zich zes maanden lang staande hield, tegenover een leger van tweemaal honderd duizend man, in hoogere mate de alge-meene belangstelling, toch werd er grooter roem behaald voor Delhi's poorten. Daar immers waren de Engelschen wel in schijn belegeraars, maar werkelijk de belegerden, het was een handvol menschen, allen te zamèn 3700 bajonetten, Europeanen en inlanders, in het open veld gelegerd, zonder andere versterking of verdediging dan hun onbedwingbaren moed en hunne taaije vastberadenheid, dag aan dag bestookt door een muitersleger, dat tol 75,000 man sterk, door Engelsche officieren naar Europesche wijze was gedrild en voorzien van bijna onuitputtelijke ammunitie. Dit heldhaftig legertje was gekampeerd voor de stad onder

1-46

-ocr page 161-

ST ANT) HOUDEN VÓÓR DELHI.

Je brandende stralen eener tropische zou. Dood, wonden en koorts vermogten niet hen van hun besluit af te brengen. Dertigmaal werden zij door een overweldigende overmagt bestormd, en dertigmaal dreven zij den vijand achter zijne verschansingen terug. Kapitein Hodson — die zich aldaar onder de dappersten onderscheidde — schrijft er van: »lk durf beweren, dat geeneandere natie daar zou stand gebonden hebben, of niet anders dan met eene algeheele nederlaag zulk een bestaan zou hebben gekocht.quot; Geen oogenblik verslapte de moed; met verbeven geduld hielden zij vol, strijdende en worstelende, tot zij als in de kaken des doods door de geopende bres stormden, en de Britsche vaan planten op Delhi's wallen. Hier was ieder even groot — generaal, officier en gemeene, de rekruut, van den ploeg of uit de fabriek naar het oorlogsveld gezonden, zoowel als hij, die zijne opleiding ontving op militaire scholen of universiteiten; bi] allen rees met den nood een gelijke heldenmoed. Groot was de prijs aan menschenlevens, waarvoor dit schitterend hoofdstuk in onze geschiedenis werd gekocht; maar zelfs die prijs is niet te hoog, wanneer de overlevenden en het nageslacht hun voordeel weten te doen met zulke lessen en zulke voorbeelden.

Maar niet minder geestkracht en moed hebben de Engelschen op vreedzamer gebied aan den dag gelegd. Henry Martyn, William Carey, JohnWilliatns, David Livingstone en menig ander hebben op bet zendingsveld onder de heidensche bevolkingen van Indië, Afrika eu de eilanden der Zuidzee even luisterrijke bewijzen gegeven van de onbedwingbare zielskracht. Zij waren allen van geringe afkomst. Henry Martyus vader begon als mijnwerker te Gwennap in Gornwallis, maar door vlijt en bekwaamheid klom bij later op tot den stand der geleerden. De knaap werd te Truro ter school gezonden, later te Oxford en deed daar vruchtelooze pogingen om een «fellowshipquot; te verwerven. ïe Cambridge was hij gelukkiger; hij legde zich met de borst op de studie toe én verwierf in 1801 de onderscheiding, die hij had gezocht. Wel gevoelde hij nu, dal hij de vermogens bezat om het in ieder vak van wetenschap, waarop hij ' zich zou willen toeleggen, tot iets groots te brengen, maar zoozeer werd hij getroffen door een preek van zekeren prediker Simeon, dat hij het besluit opvatte zich aan den zendingsarbeid te wijden, en de blijde boodschap in het verre Oosten te gaan prediken. In 1805 ondernam hij de reis naar Indië, derwaarts gezonden door het zendelinggenootschap. Vijf jaar lang arbeidde hij met grooten ijver in Hindostan, vertaalde er den bijbel in het

147

-ocr page 162-

ZENDELINGEN.

Perzisch, liet Hindou en Arabisch en ontmoette b'y geringe aanmoediging grooten tegenstand. Hij reisde vervolgeus naar Perzië, waar hij door de koorts werd aangetast, zijue gezondheid leed er zoozeer onder, dat hij genoodzaakt was zijn arbeid te staken en naar Engeland terug te keeren. Maar onderweg verrastte hem de dood, eer hij nog de grens van Klein-Azië had bereikt; hij stierf te Fokat in 1812 pas twee en dertig jaar oud.

Niet geringer geestkracht en zelfverlocheuing werd in dezelfde loopbaan bewezen door John Williams, den martelaar van Er-romanga. In zijne jeugd had hij meer den naam van eeu handi-geu en sterken, dan van een schranderen knaap. Terwijl hij als jongen in eeu Londeuschen ijzerwinkel werkzaam was, leefde hij vrolijk met zijne kameraden en scheen zich weinig met ernstige gedachten bezig te houden. Evenwel bleef hij zijne aangeboren handigheid oefenen en werkte dikwijls iu zijn vrijen tijd uit liefhebberij in de smidse van zijn meester, die allengs zoozeer vau zijue bekwaamheid overtuigd werd, dat hij zijne hulp inriep, waar bij de eeu of andere werkzaamheid bijzondere vaardigheid vereischt werd. Eene preek, die hij toevallig aanhoorde, gaf echter Williams leven een geheel uieuwe rigtiug; hij werd nu eerst onderwijzer op een zondagschool, en toen de zendingszaak onder zijn aandacht werd gebragt, vatte hij het beslmt op, zich er geheel aan te wijden. Zijne dienste werden aangenomen door het Londensche Zendeliuggeuootschap, eu ziju meester vergunde hem den ijzerwinkel te verlaten eer het contract afgeloopeu was. De eilanden der Zuidzee waren het tooneel zijner werkzaamheid, en meer in hat bijzonder Huahina op Tahiti, Raiatea en Rorotonga. Naar het voorbeeld der Apostelen werkte hij met zijn handen eu was beurtelings smid, tuinman en scheepstimmerman; zoo trachtte hij de eilanders met de kunsten der beschaving bekend te maken, terwijl hij hen tevens onderwees iu de waarheden der godsdienst. Te midden vau dit veelzijdig werken werd hij door de wilden omgebragt op de kust van Er-romanga, — en aan geen martelaar schonk de dood een schitterender kroon.

De loopbaan van Dr. Livingstone is de belangrijkste van allen. Hij heeft zijn eigen leven beschreven op die bescheiden, eenvoudige wijze, welke den geheelen man kenmerkt. Zijue voorouders waren arme maar eerlijke Hooglanders. Van een hunner wordt verhaald, dat hij op zijn doodbed zijue kinderen tot zich riep en hun als eeuige ualatenschap deze woorden gaf: ))In mijn leven, heb ik zorgvuldig alles onderzocht, wat er van

148

-ocr page 163-

LIVINGSTONE.

149

onze familie werd overgeleverd en heb bevonden, dat al onze voorvaders rechtschapen mannen zijn geweest; zoo gij dus of uwe kinderen den verkeerden weg inslaat , dan moogt gij dit niet aan het bloed wijten, dat dooi' uwe aderen vloeit ; het zou tegen uwe natuur zijn. Ik laat u dit voorschrift: Weest regt-schapen.quot; Op zijn tiende jaar werd Livingstone als lappen-jongen in eene katoen-fabriek bij Glasgow geplaatst. Voor een gedeelte van zijn eerste werkloon kocht hij een Latijnsche spraakkunst en begon die taal te leeren, welke studie hij jaren lang op eene avondschool voortzette. Als hij door zijne moeder niet naar bed gestuurd werd, bleef hij tot twaalf uur aan zijne lessen zitten, ofschoon hij steeds 's morgens le zes ure op de fabriek moest zijn. Op deze wijze werkte hij Virgilius en Horatius door en las alle boeken die hij magtig kon worden, behalve romans, liefst wetenschappelijke reisbeschrijvingen. Op zijn wandelingen beoefende hij de kruidkunde, en hij verzamelde eene aardige collectie planten. Zelfs onder het gedreun der machinerie zette hij zijne lektuur voort; hij wist zijn boek zoo te plaatsen, dat hij, onder hel werk heen en weer gaande, telkens een volzin kon snappen. Niet weinig nuttige kennis deed de weetgierige knaap op die wijze op. Toen hij ouder werd maakte de begeerte om als zendeling onder de Heidenen te gaan zich van hem meester. Met dit doel voor oogen, besloot hij zich op de geneeskunde toe te leggen, ten einde te beter voor zijne groote onderneming berekend te zijn. Hij begon daarvoor te sparen, en bragt zooveel geld bij elkaar als hij noodig had om te leven, terwijl hij de lessen in de geneeskunde, de Grieksche taal en de theologie te Glasgow bijwoonde. Zoo was hij eenige winters lang student, terwijl hij des zomers zijn fabriekarbeid ter hand nam. Ook zorgde hij voor eigen onderhoud, gedurende zijn geheelen studietijden behoefde niemand om ondersteuning lastig te vallen. En rondborstig heeft hij later verklaard, dat hij zich die dagen vol inspanning steeds met dankbaarheid herinnerde, omdat moeite en zorg zulk een aanmerkelijke rol in zijne opvoeding hadden vervuld. Wanneer het mogelijk ware,quot; voegt hij er bij, »om mijn leven op dezelfde nederige wijze weêr te beginnen, ik zou er niet tegen opzien ook diezelfde strenge leerschool weder te doorloopen.quot; Hij vol-bragt zyn geneeskundige studiën, schreef zijne Latijnsche theses, kwam door zijne examens en werd toegelaten tot het licentiaat bij de medische faculteit. Eerst dacht hij er nu over om naar China te gaan. maar de oorlog met dat land was juist

-ocr page 164-

DU. LIVINGSTONE.

uitgebarsten, waardoor hij weêrhoudeu werd van de uitvoering van zijn voornemen. Het Londensche Zendelinggenootschap vaardigde hem nu op zijn verzoek naar Afrika af, waar hij in 18iO aankwam. Het eenige wat hij tegen deze zending had was naar zijne eigene verklaring, «dat het voor iemand, die gewoon is zich een eigen weg te hanen, minder aangenaam is in zeker opzigt van anderen afhankelijk te zijn.quot; Dit belette intusschen niet dat hij zich in Afrika met grooten ijver aan den arbeid zette. Hij kon zich niet verzoenen met liet dankbeeld om eenvoudig' het werk van anderen te aanvaarden, maar zocht een nieuwen ruimen werkkring, waartoe hij zich toelegde op allerlei ambachten, vooral in zoover zij in betrekking stonden tot het bouwen van huizen. Tevens onderwees hij de inboorlingen, welk werk hem gewoonlijk zoozeer vermoeide, dat het hem meer cii-geschikt voor eigen studie maakte, dan het katoenspinnen in zijn jeugd. Terwijl hij onder de Betsjoeanaas verkeerde groef hij kanalen, bouwde huizen, ontgon gronden, kweekte vee en ouderwees de inboorlingen onder het werk. Eens ondernam hij eene lange voetreis en hoorde de inboorlingen, die hem verzelden, aanmerkingen maken over zijn voorkomen. »Hij is niet sterk,quot; zeiden zij, »hij is maar tenger; als hij zijne beenon niet in die zakken (zijn broek) had gestoken, zou men zien dat hij nietsteik gebouwd is. Hij zal er spoedig bij neérvallen.quot; Toen de zendeling dit hoorde kwam zijn Hooglandsch bloed er tegen op, zoodat hij alle vermoeijenis verachtende hen dagen aan een stuk aan het loopen hield, tot zij eindelijk voegzamer gedachten van zijne gespierdheid opvatten. Wat hij in Afrika volbragt en hoe hij welkte, kan men leeren uit zijne «Zendingsreizen,quot; een der boeijendste boeken van die soort, welke ooit werden uitgegeven. Een zijner laatste handelingen, die eerst onlangs ter kennis van het publiek is gekomen, karakteriseert den man geheel. De stoomboot, de «Birkenhead,quot; waarmede hij naar Afrika was overgestoken, bleek ongeschikt te zijn voor het doel en de kosten voor eene nieuwe boot werden geraamd op -vieren twintig duizend gulden. Deze som wilde hij bestrijden uit de middelen, die hij voor zijn kinderen had afgezonderd van de opbrengst zijner reizen. »De kinderen moeten nu maar zien zeiven zooveel bijeen te brengen,quot; schreef hij, terwijl hij order gaf om het geld voor eene nieuwe boot te besteden.

Het leven van John Howard was een doorgaand bewijs van de kracht eener geduldige en werkzame volharding. Zijn verheven wandel bewees, dat zelfs een zwak ligchaam bergen kan ver-

150

-ocr page 165-

JOHN HOWARD.

zetleu, wanneer ernstig pligtbesef het gedrag bestuurt. Het, denkbeeld om den toestand der gevangenen te verbeteren had zich van zijn geheele ziel meester gemaakt, en wekte zulk een edele hartstogt bij hem op, dat geeue inspanning, geen gevaar, geen ligchaamslijden hem van dat groote levensdoel konden terughouden. Hij was geen man van genie of buitengewoon talent, maai' zijn hart was zuiver en zijn wil sterk; bij zijn leven arbeidde hij met veel vrucht, maar zijn invloed stierf niet met zijn lig-chaam en doet zich gevoelen niet enkel in de wijziging van Engeland» wetgeving, maar bij alle beschaafde volken, tot op dezen dag. Het leven van Howard is beschreven door Hepworth Dixon en verdient door iedereen gelezen te worden.

Jonas Hanway is eon minder bekende naam, ofschoon hij in zijn tijd niet alleen als koopman, maar tevens als vaderlandslievend man en philanthroop om zijne edele regtschapenheid eene zekere vermaardheid genoot. Hij was een dier vele geduldige en volhardende menschen, die Engeland gemaakt hebben tot hetgeen het is, en die, tevreden als zij in eenvoudigheid des harten ver-rigi hebben wat hunne hand vond om te doen, dankbaar ter ruste gaan, geen ander gedenk teeken nalatende dan een wereld door hun leven gebaat. Hij werd in 1712 te Portsmouth geboren. Zijn vader, pakhuismeester bij het entrepot aldaar, kwam door een noodlol lig toeval om het leven en liet zijne weduwe zonder middelen van bestaan achter. De familie verhuisde naar Londen, waar de kinderen de school bezochten, terwijl de moeder alles aanwendde om hen fatsoenlijk groot te brengen. Op zijn zeventiende jaar werd Jonas naar Lissabon op een koopmanskantoor gezonden; zijne zorgvuldigheid, zijne stiptheid, zijne naauwgezetheid verwierven hem daar de achting en vriendschap van allen die hem leerden kennen. Hij kwam te Londen terug en aanvaardde, in 17-43, de aangeboden compagnieschap in een groot handelshuis te Petersburg. Hanway ging naar Rusland en bezocht voorts de omstreken der Kaspische zee, waarop zijn kantoor inzonderheid handel dreef. Met eene karavaan van twintig wagens, beladen met balen engelsche stoffen ondernam hij de reis van Petersburg derwaarts. In tien dagen bereikte hij Moskou, betrad zeven dagen later de Steppen en bereikte wederom na acht dagen Zuritzen aan de Wolga. Daar scheepte hij zich naar Astrakan in en ontkwam te naauwernood aan de lagen van roofzuchtige varenslui, die destijds de rivier onveilig maakten.

Van Astrakan zeilde hij naar Astrabad, op den zuidoostelijken oever der Kaspische zee. Hier was hij naauwelijks geland,

451

-ocr page 166-

JONAS HAN WAY.

of er brak een opstand uit; zijne goederen werden verbeurd verklaard en ofschoon hij er later een groot gedeelte van terugkreeg, gingen de winsten zijner onderneming geheel verloren. Zelfs werd er een plan beraamd, om hem en zijn reisgezelschap gevangen te nemen. Hij koos echter bij tijds zee en na eene reis vol gevaren in een open boot — gevaren die hij met voorbeeldig geduld en moed doorstond — bereikte hij eindelijk in veiligheid de haven van Ghilan. Zijne redding bij deze gelegenheid bragt hem het eerst op het denkbeeld van de woorden, die hij later tot zijne zinspreuk koos: Wanhoop nimmer! (snever despairquot;). Na vele honderden mijlen onder vijandige benden te hebben rondgereisd, maakte hij zich gereed om het land te verlaten, maar besteedde eerst het geld, dat hij van zijn gedeeltelijk herkregen goederen had gemaakt, aan het inkoopen van ruwe zijde, waarmede hij later goede zaken deed. Vervolgens ging hij naar Petersburg en woonde daar vijf jaren, terwijl hij groote en winstgevende handelsondernemingen volbragt.

Door eene erfenis, gevoegd bij de middelen, die hij zich in den handel verworven had, zag Hanway zich nu in staat gesteld om zijne zaken te verlaten en na eene afwezigheid van acht jaren naar Engeland terug te keeren. Hij kwam ei' aan in 1750. Zijn hoofdoogmerk met die terugreis was, gelijk hij zelfverzekerde, het herstel zijner altijd zeer zwakke gezondheid en het bewijzen van weldadigheid in zoo ruimen kring, als hem maar mogelijk zou zijn. En werkelijk was zijn verder leven gewijd aan werkzame menschlievendheid en aan allerlei beinoeijingen te alge-meenen nutte. Hij leefde op kleinen voet, om een te grooter doel van zijn inkomen voor weldadige doeleinden te kunnen besteden. Onder zijne allereerste bemoeijingen behoorde de verbetering der straten van Londen. Deze verkeerden in een jammerlijken toestand; slecht bestraat, vol holen en gaten en vuil boven be-schrijving. Krakende uithangborden slingerden gevaar dreigend boven de hoofden der voorbijgangers, die door rijen palen hun weg zagen beperkt, terwijl het overige gedeelte der straat voor rijtuigen was bestemd. Nu was die ruimte voor voetgangers zoo gering, dat twee personen elkander bezwaarlijk konden passeren, terwijl bij nat weder geheele stroomen vuil water zich uit de vooruitstekende goten op de hoofden der voorbijgangers ontlastten. Hanway vatte de zaak zoo krachtig aan, dat hij ten slotte medewerking vond bij de wetgevende magt. Een ongeval het rijtuig van den Voorzitter van liet Lagerhuis

152

-ocr page 167-

HET MARINE-GENOOTSCHAP.

(den Heer Onslow) overkomen, toen hij een der naanwe straten moest passeren, droeg er toe bij om de algemeene aandacht op de zaak te vestigen, en de acte tot benoeming van commissarissen werd aangenomen, ten gevolge waarvan de Londensche straten een voorkomen hebben verkregen, zulk eene rijke stad waardig, terwijl zij haar vroeger tot schande vertrekten.

In 1755 was weder het oude en telkens terugkeerende gerucht in omloop, dat er een vijandelijke inval der Franschen op til was. Kene magtige vloot en een groot leger werden to Brest ver-eenigd, hetgeen aan het gerucht niet weinig waarschijnlijkheid bijzette. Hanway meende, dat het onder deze omstandigheden zaak was voor de bemanning der vloot-te zorgen. Eene oude wet gelastte ieder koopvaardijkapitein, die een schip van dertig of meer tonnen voerde, een of meer leerlingen uit de armen zijner gemeente op te leiden voor de zeedienst, maar deze wet werd niet uitgevoerd. Hanway liet nu circulaires drukken en deze aan alle zeekapiteins rondzenden, maar de stem van een particulier persoon bleek onvermogend om hen te overtuigen. Hanway liet zich evenwel niet ontmoedigen; hij riep nu op de beurs eene vergadering van kooplieden en reeders bij een, en deed daar het voorstel tot oprigting eener maatschappij ten einde vrijwilligers voor de vloot te werven en uit te rusten. Met geestdrift werd dit voorstel aangenomen, eene maatschappij gevor md, beambten benoemd en Hanway met de algemeene directie belast. De vestiging van het Marine Genootschap in 1756 was er het gevolg van, en deze instelling bleek in het wezenlijk belang der natie te werken, gelijk zij doet tot op den huldigen dag. Zes jaar na de vestiging waren reeds 5451 jongens en 4787 mannen door het genootschap uitgerust en naar de vloot gezonden, en in onze dagen zendt het nog jaarlijksch 600 arme jongens, na zorgvuldige opleidige uit, om op schepen, voornamelijk bij de koopvaardij, dienst te doen.

Hanway besteedde het overige van zijn vrijen tijd aan de verbetering of vestiging van belangrijke instellingen te algemee-nen nutte in de hoofdstad. Het vondelingsgesticht had in hem van den aanvang af een ijverig begunstiger. Thomas Coram had voor vele jaren de zaak het eerst op touw gezet; in 1739 was zij weder ter hand genomen eu het gesticht eindelijk gebouwd van het jaar 1742—49. De inrigting werd met rijke giften ondersteund; niet minder dan /quot;120,000 werd ingezameld bij de mu-ziekale uitvoeringen onder Handel, en deze gaf aan deregenten behalve een orgel ook zijne partituur van den »Messiasquot; ten

153

-ocr page 168-

OPENBARE GESTICHTEN.

geschenke. Het Parlement bewilligde een som van /1'20,000 en de fondsen, waarover het gesticht te beschikken had, waren zoo groot, dat de regenten de tlour openden voor alle kinderen niet ouder dan twee maanden, die mogten worden aangeboden. Hei gevolg hiervan was, dat er een verbazend aantal kinderen werden gezonden, wier ouders zeer goed in staat zouden geweest zijn hen te onderhouden en op te voeden. Ofschoon het medelijden met vondelingen in de mode kwam, dreigde het, gelijk alle ijver zonder verstand, al spoedig veel meer kwaad dan goed te stichten, en niet zonder reden begon men te duchten, dat zelfs de menschel ij kheid onmenschelijk zou werken. Hanway was een der eersten, die dit opmerkten; hij zag in dat de zedeloosheid bevorderd werd, als men aan zelfzuchtige ouders hel uitzigt gaf, om hunne kinderen gemakkelijk in een gesticht te krijgen. Hij betaalde derhalve / GOO om tot regent te kunnen worden aangesteld, ten einde aldus beter in de gelegenheid te zijn het kwaad te stuiten. Hij begon dit werk niettegenstaande de modephilanthropie van dien tijd hem verguisde, hield vol tot hij de barmhartigheid binnen de grenzen der bedachtzaamheid had teruggebragt, en mogt dan ook ziet, dat tijd en meerdere ervaring hem in het gelijk stelden. In 1771 trok het Parlement de subsidie in, en het gesticht werd nu aan de zorg der bijzondere liefdadigheid overgelaten, welke volkomen toereikend bleek te zijn, terwijl alle waarborgen werden gegeven voor eene goede behandeling der verpleegden. Het Magdalenagesticht werd, mede voor een groot deel door de bemoeijingen van Hanway, in 1758 gesticht, en er is reden om te gelooven, dat deze instelling menige gevallene vrouw gered en tot een deugdzaam leven heeft terug gebragt. Hanway ontving degenen, die in het gesticht op den goeden weg waren terug gebragt, in zijn eigen huis, en trachtte haar dan in hare goede voornemens te versterken, terwijl hij een vaderlijk oog hield over haar verder gedrag.

Maar Hanways grootste werk was hetgeen hij ondernam !en behoeve der kinderen van in gestichten verzorgden. Wat Howard later voor de gevangenen deed, dat heeft Hanway tot zijne onvergankelijke eer voor het onschuldig kroost der armen gedaan. De ellende en de verwaarloozing, waaronder die kinderen opgloeiden, en de sterfte, die onder hen heerschte, waren in den volsten zin des woords ontzettend, terwijl de mode zich om dit kwaad niet bekreunde, zooals zij met de vondelingen had gedaan. Jonas Hanway besloot nu al zijn kracht aan deze heilige

154

-ocr page 169-

ARMHUIZEN.

155

maar verwaarloosde zaak te wijden. Alleen en zonder medewerking begon hij onderzoek te doen naar de uitgebreidheid van het kwaad. Hij bezocht de ellendige en ongezonde woningen der Londensche armen; be^af zich in de ziekenkamers der armhuizen en maakte zich naauwkeurig bekend met het geheel bestuur van alle werkhuizen in de hoofdstad en hare omstreken. Ten einde kennis te verkrijgen van hetgeen elders werd ver-rigt, maakte hij vervolgens eenereis door Frankrijk en de Nederlanden, bezocht alle armgestichten op zijn weg, en teekende aan, wat hij met vrucht in zijn vaderland meende te kunnen toepassen. Vijf jaren hield hij zich hiermede bezig. In Engeland teruggekeerd, gaf hij de uitkomsten zijner nasporingen bij gedeelten in het licht, maar zijne berigten klonken zóó somber, dat men er weinig geloof aan sloeg, en hij maakte zich niet weinig vijanden door de mededeeüng der namen van alle ambtenaren, onder wier toezigt kinderen waren geplaatst, die door verwaarloozing waren omgekomen. Dus bleek het, dat er, in het jaar 1765 van de drie en twintig kinderen, welke in een werkbuis aan eene vrouw waren toevertrouwd, slechts drie waren blijven leven. In een ander gesticht waren in hetzelfde jaar vier en zeventig kinderen gestorven. In sommige kerspelen bleef geen enkel kind langer dan twaalf maanden leven. Zoo dikwijls nu de juistheid dezer opgaven betwist werd, maakt Hanwayde namen der kinderen publiek, benevens den datum der geboorte en opname, den levensduur en den naam der oppastei'. Voorts reisde hij geheel Engeland door, om de sterfte in de dorpswerkhuizen met die van de hoofdstad te vergelijken, en overal vond hij dezelfde vreeselijke sterfte, voortkomende uit overbevolking dei-gestichten , slechte luchtverversching en verwaarloozing. De openbaarmaking van zulke onweerlegbare feiten en da bekende regt-schapenheid van den schrijver moesten zelfs den meest onverschillige tot nadenken brengen, en vele werkhuizen werden al aanstonds hervormd en verbeterd. In 1761 had hij een besluit bewerkt, waarbij ieder kerspel in Londen verpligt werd een jaarlijksch register te houden van alle opgeuomene, weggezondene en gestorven kinderen; en hij zorgde dat het besluit werd nagekomen , door er zelf met onvermoeide waakzaamheid het oog op te houden. 'sVoormiddags ging hij werkhuis in en werkhuis uit, en 's namiddags van het eene parlementslid naar het andere, en dit dag aan dag, jaar aan jaar, zonder zich door onaangename bejegeningen te laten afschrikken, maar iedere tegenwerping beantwoordende , en zich voegende naar ieders luim. Eindelijk, na

-ocr page 170-

JONAS HANWAY.

tienjarige ongeloofelijke volharding, kwam er eene wet, waarbij bepaald werd, dat een groot deel der kinderen niet langer in werkhuizen , maar bij oppasters op het land tot aan het zesde jaar zouden worden opgevoed, terwijl daartoe regenten werden benoemd, die om de drie jaar zouden aftreden. Het volk noemde dit ))de wet om de kinderen in het leven te houden en de registers (Ier volgende jaren bewezen, in vergelijking met de vorigen, dat dvüzende kinderlevens door de bemoeijingen van dezen edelen menschenvriend gered waren.

Wanneer in Londen een philanthropisch werk werd ondernomen, dan kon men zeker zijn, dat Hanway er de hand in had. Een van de eerste wetten tot bescherming der schoorsteen vegei'sjongens werd door zijne bemoeijingen tot stand ge-bragt. Een vernielende brand te Montreal en een andere te Bridgetown in de Barbadoes gaven hem aanleiding om inzamelingen te doen tot tijdige voorziening in den nood der slagt-oflers. Zijn naam kwam op iedere lijst voor, en zijne onbaatzuchtigheid en opregtheid werden alom erkend. Maar men liet hern niet toe, zijne geheele fortuin in de dienst van anderen te besteden. Vijf aanzienlijke Londensche burgers, aan wier hoofd Hoare de bankier stond, begaven zich buiten weten van Hanway naai' den toenmaligen minister Lord Bute en verzochten uit naam hunner medeburgers, dat het gouvernement de onbaatzuchtigheid van dezen menschenvriend op de een of andere wijze mogt erkennen. Het gevolg van dezen stap was Hanways benoeming tot commissaris voor het approvianderen der vloot.

Een maatschappelijk misbruik van minder belang, waartegen Hanway zijne stem verhief, was de gewoonte van het. fooijengeven aan de bedienden bij het afleggen van een bezoek ; giften, waarop de onderhoorigen van den huize aanspraak gaan maken als op het hun toekomend «verval.quot; Hanway was zoo bij zekere gelegenheid eens bezig fooijen uit te reiken aan de bedienden van een deftig man, bij wien hij ter maaltijd was geweest. Eender knechts bracht hem zijn overjas. Hanway gaf den gebruikelijken schelling. Een tweede bediende reikte hem zijn hoed aan: weeleen schelling. Een derde daagde op met zijn stok: een schelling. Een vierde kwam met zijn parapluie: nog een schelling Eindelijk bood een vijfde hem zijn handschoenen aan. ))Hoor eens vriend,quot; zeide Hanway, »houd gij die handschoenen maar, ze zijn geen schelling waard.quot;

Deze dwaze gewoonte is sedert in Engeland door datzelfde middel der satyre krachtig gefnuikt; ja den doodsteek er aan gaf het

■150

-ocr page 171-

HANWAYS REGTSCHAPENHEID.

werk van Dodsley; «High lifebelow stairs.quot; (Het leven op hoogen voet van de lui omlaag.)

Hauways gezondheid, die nooit sterk was, begon echter nu zoo af te nemen, dat hij zijn post weder moest laten varen. Maar ledig kon hij niet zijn; ijverig betoonde hij zich bij de vestiging van zondagscholen — eene toen nog nieuwe zaak — in het ondersteunen van arme negers, die toenmaals, in vrij groot aantal onverzorgd door de straten der hoofdstad zwierven, of in het lenigen van den nood der verwaarloosden of behoeftigen. Niettegenstaande hij gedurig in aanraking kwam met ellende in alle vormen, bleef hij toch opgeruimd, en die opgeruimdheid was het, welke hem bij zijn zwak gestel in staat stelde het zware werk te volbrengen, dat hij zichzelven had opgelegd. Hij was teer maar moedig, en zijne zedelijke kracht begaf hem nooit. Misschien noemt iemand het een zeer alledaagsch ding, dat hij de eerste was, die het waagde de straten van Londen te betreden met een opgestoken parapluie. Maar laat een hedendaagsch Londonsch koopman eens beproeven, om in het drukste gedeelte der hoofdstad te wandelen, met een cbinesche punthoed op, en hij zal ondervinden, dat er «enigen zedelijken moed toe noodig is om daarbij te volharden. Hanway nu droeg dertig jaar lang eene parapluie, eer zij algemeen in gebruik kwamen.

Hanway was een naauwgezet, waarheidlievend en regtschapen man; men kon op zijn woord vertrouwen. Zulk een eerbied koesterde hij voor het karakter van den eerlijken koopman, dat dit. het eenige onderwerp was, waarover bij wel eens lofspraken hield. Hij kwam ook stipt zijne leer na, en zijn gedrag, zoowel als koopman als later toen hij bij de marine diende, was onberispelijk. Hij weigerde alle gunsten uit de hand van een contractant, en wanneer hem, terwijl hij zijne gouvernements bediening vervulde, eenig geschenk werd aangeboden, zond hij het beleefdelijk terug, met de opmerking dat hij zich ten regel gesteld had, geene geschenken aan te nemen van iemand, die met zijn departement in betrekking stond. Op zijn vieren zeventigste jaar, toen hij zijn einde voelde naderen, bereidde hij zich even opgeruimd ten dood, alsof hij een uitspanningsreis ging ondernemen. Hij liet al zijn kleine schulden betalen, nam afscheid van zijne vrienden, regelde zijn zaken, liet zich zorgvuldig kleeden, en zijn laatste adem ontglipte hem in het midden van een volzin, die met. het woord Christus was begonnen. Zijne nalatenschap bedroeg niet ten volle f 24.000, en daar hij geene behoeftige bloedverwanten had, verdeelde hij dit vermogen odder eenige

157

-ocr page 172-

GRANYII.LF. SHARP.

weezen en armen, wier lot hij zich in zijn leven had aangetrokken. Zoodanig was, in korte trekken, liet schoone leven van Jonas Hanway, een man zoo regtschapen, werkzaam, krachtvol van geest en warm van hart, als de geschiedenis er weinigen vermeldt.

Het leven van Granville Sharp levert mede treffende proeven van persoonlijke geestkracht, eene kracht die later de geheele vereeniging bezielde, welke zich ten strijds gordde togen de slavernij, en in welke Clarkson, Wilberforee, Buxton en Brougham zoozeer uitblonken. Als reuzen in dien worstelstrijd mogen deze mannen worden aangemerkt, maar Granville Sharp was liuu voorganger en leidsman en overtrof hen allen misschien, in volharding, geestkracht en stoutmoedigheid. Hij begon zijne loopbaan als bediende bij een linnenkooper, kwam voorvolgens als klerk op het bureau der artillerie en in die nederige betrekking zotte hij zich in zijne vrije uren aim het werk der emancipatie van de negers. Reeds als bediende had hij zich altijd bereid getoond, om zich heel wat onverpligte moeite te geven, wanneer hij zag dat er een nuttig doel mede te bereiken was. Zoo moest hij eens van iemand, die met hem in denzelfden winkel bediende was, maar andere godsdienstige gevoelens aankleefde het verwijt hooien, dat zijne dwaling voorkwam uit onbekendheid met de grieksche taal, daar het N. Testament toch in het oorspronkelijke moest gelezen worden. Sharp legde zich toen o^ die taal toe en besteedde daaraan zijne avonduien met zooveel vrucht, dat hij weldra eene degelijke kennis verkreeg van de grieksche taal. Eene soortgelijke redewisseling met een Jood over de profetiën gaf hem aanleiding, om zich ook met de hebreeuw-sche taal bekend temaken. De voornaamste drijfveer zijner werkzaamheid was echter zijne edelmoedigheid en weldadige zin. Zij:a broeder William gaf, als chirurgijn, gratis advies aan de armen en onder de velen, die zich daartoe hij hem annmeldden, behoorde ook een arme Afrikaan, Jonathan Strong geheeten. Het bleek dat de neger door zijn meester, een advokaat, vroeger in Barbadoes thans in Londen woonachtig, zoo onmenschelijk, mishandeld was, dat hij er lam, bijna blind en geheel onbekwaam tot den arbeid door was geworden; daar hij nu zijn meester niet langer van dienst en enkel tot last kon zijn, was de ongelukkige slaaf op straat gejaagd, en men bekommerde zich verder niet om hem. De rampzalige moest, verminkt en doodziek, zijn kost met bedelen trachten te winnen, tot hij naar William Sharp werd verwezen, die hein eenige geneesmid-

158

-ocr page 173-

HE NEGERSLAAF.

flelen gaf en verder wist te bewerken, dat hij in een gasthuis opgenomen en aldaar zorgvuldig behandeld werd. Toen hij uit het hospitaal was gekomen ondersteunden de beide broeders hem, om hem van de straat af te honden, maar hadden niet het minste vermoeden, dat iemand regt op den neger zou kunnen hebben. Zij wisten zelfs aan Strong oene dienst bij een apotheker te bezorgen, welke hij twee jaar lanur waarnam, en toen hij nu eens achterop de huurkoets stond, waarin zijn meesteres gezeten was, werd hij door zijn vroegeren eigenaar, den advocaat van Barba-does herkend, die terstond besloot zich van hem meester te maken, nu hij weder tot den arbeid bekwaam scheen. De advocaat liet hem door stedelijke agenten vatten en in afwachting van de gelegenheid om hem naar West-Indië over te schepen, in verzekerde bewaring te Londen houden. De neger, zich herinnerende wat Granville Sharp vroeger zoo belangeloos voor hem had gedaan, schreef hem uit /ijne gevangenis een brief met de bede om bijstand. Sharp had tien naam van Strong vergeten, maar liet terstond onderzoek doen naar den persoon, waarop hij het antwoord ontving, dat de gevangenbewaarders niemand van dien naam kenden. Dit wekte Sharps wantrouwen, en hij ging nu zelf naar de gevangenis en verlangde met nadruk Jonathan Strong te zien. Hij werd bij dezen toegelaten, en herkende den armen neger, die als opgevangen slaat gekerkerd was. Sharp nam den cipier onderhanden en verbood hem, op zijne verantwoording, den gevangene uit te leveren aan wien het ook zijn mogt, bevorens hij voor den Lord Mayor had teregt gestaan. Hij begaf zich voorts naar dien magistraatspersoon en bragt zijne klagt in tegen degenen, welke Strong zonder wettelijke magtiging hadden doen gevangen nemen. De partijen verschenen vervolgens voor den Lord Mayor, en het bleek nu, dal Strongs vroegere meester hem weder aan een ander had verkocht, die met zijn koopbewijs voor den dag kwam en den slaaf als zijn eigendom opeischte. Maar aangezien er geene beschuldiging tegen Strong werd ingebragt, en de Lord Mayor zich onbevoegd verklaarde, om de wetsquestie aangaande de vrijheid of onvrijheid van den neger te beslissen, werd de man losgelaten en de slaaf volgde zijn weldoener, zonder dat iemand het waagde hem aan te raken. De eigenaar echter dagvaardde Sharp terstond, tot uitlevering van den slaaf, en nu begon die hardnekkige en heete strijd tot redding van den negerslaaf, welke een der schitterendste bladzijden uitmaakt van Engelands historie.

Toenmaals (in 1767) was de persoonlijke vrijheid in Engeland, ofschoon in beginsel gehuldigd, geenszins onschendbaar.

159

-ocr page 174-

slavernij in engeland.

Men veroorloofde zich allerlei inbreuken daarop en bijna dagelijks werd zij baldadig geschonden. Ik behoef slechts te herinneren aan het pressen voor de vloot, hetwelk gestadig plaats had; aan die geordende benden van menschendieven, welke, wedijverend met de wervers van 's rijks wege uitgezonden, in alle groote steden van Engeland ten dienste van de Oost-Indische Compagnie werkzaam waren, en die hunne roofwaar niet slechts naar Indië, maar zelfs naar de plantaadjes in de Amerikaansche koloniën afzonden. Negerslaven werden openlijk in Londensche eu Liverpoolsche nieuwsbladen ten verkoop aangeboden. Bij voorbeeld de «Gazetteerquot; van 18 April 4769 bood gezamenlijk te koop aan »iu de herberg »de Stier en de Geitquot; te Holborn; een kastanjebruine ruin, een groen verlakte chais en een welgevormden, goedgehumeurden zwarten jongen.quot; Er werden, evenals nu in de Amerikaansche slavenstaten, belooningen uitgeloofd voor liet opvangen en opbrengen van voortvlugtige negers, waarbij zelfs het schip werd opgegeven, waarheen men de opgevangenen wenschte gedirigeerd te zien. En hoe weinig schaamte men daarbij aan den dag legde, blijkt uit eene advertentie in de «Daily Advertiser,quot; van 46 Mei 4768, waarin een belooning wordt uitgeloofd aan dengene, die zekeren negerjongen zou opbrengen of berigt van hem zou zenden bij het raadslid Bcckford, in Pall Mali. Eene andere advertentie in den «Public Advertiser.quot; van 28 November 4769 luidt aldus: «Te koop aangeboden: een zwart meisje, het eigendom van J. B., elf jaar oud, tamelijk handig, tamelijk bedreven met de naald, zeer goed Engelsch sprekende, goed van humeur en zeer gewillig, te bevragen bij den heer Owen in de herberg «de Engel,quot; achter de kerk van »St. Glenient in het Strand.quot; Zoo was de staat van zaken, toen Granville Sharp zich met ligchaam en ziel aan de groote zaak toewijdde. Ofschoon slechts klerk op een gouvernementsbureau, zonder persoonlijken invloed hoegenaamd, maar sterk door zijne regtschapenheid en het vertrouwen in zijn goede zaak, vermogt hij ten slotte de persoonlijke vrijheid van den Engelschman te handhaven en als feit te doen aannemen, wat tot hiertoe een doode letter was geweest, dat de slaaf, zoodra hij brit-schen grond betreedt, vrij is.

Tot op dien dag was de staat van den slaaf in Engeland onzeker en ongeregeld. De vonnissen bij de geregtshovên gewezen waren zeer onderscheiden en rustten op geen algemeen beginsel. Bij het volk heerschte wel de meening, dat in Engeland de slavernij een onding was, maar regtsgeleerden van grooten naam

460

-ocr page 175-

GRANVILLE SHARP.

hadden een geheel tegenovergesteld gevoelen uitgesproken. De heer Yorke, de Attorney-General. bijvoorbeeld, en de heer Talbot, Sollicitor-General van Engeland, hadden in 1729 uitdrukkelijk verklaard, dat een slaaf', die Engelands bodem betreedt, daardoor niet vrij is; dat de aanspraken des eigenaars hiermede ingee-nen deele verminderd of gewijzigd worden, en dat de meester den slaaf' wettig kan dwingen naar de plantaadje terug te kee-ren. De advokalen, die Sharp raadpleegde, toen hij de verdediging van Jonathan Strong op zich had genomen, waren eenparig van hetzelfde gevoelen, terwijl nog dooi' Strongs eigenaar werd aangevoerd, dat zelfs de uitnemende Lord Opperregter Mansfield en al de wetsuitleggers van eenig gezag die meening waren toegedaan. Zulke inededeelingeu zouden menigeen tot verslagenheid hebben gebragt;maar niet den moedigen en vastberaden Granville Sharp. Door tegenkanting werd hij slechts versterkt in zijn besluit, om in den heeten strijd mannelijk op eigen kracht te vertrouwen. «Verlaten zijnde door de verdedigers van professiequot;, zegt hij, »zag ik mij genoodzaakt, bij gemis aan de gewone regtshulp, eene hope-looze poging tot. zelfverdediging te wagen, ofschoon ik te eenen-male een vreemdeling was in de praktijk der wet, en zelfs nimmer eenig ander wetboek dan den bijbel had opengeslagen. Dus begon ik mijn werk, met het doorzoeken van een regtsgeleerden catalogus, die mijn boek ver kooper onlangs had uitgegeven!quot;

Over dag was hij druk bezig op zijn bureau, waar hij eene zeer werkzame betrekking vervulde, zoodat hij genoodzaakt was zijne nieuwe studie,of 's avonds laat, of'smorgens vroeg, te behartigen. Hij betuigde, dat hij zelf' eene soort van slaaf begon te worden. In antwoord op een brief van een bevriend predikant, die geklaagd had over zijn traagheid in het schrijven, zeide hij: «Ik verklaar mijzelven geheel onbekwaam tot het aanhouden eener letterkundige briefwisseling. Den tijd, dien ik aan den slaap kan ontwoekeren, moet, ik noodzakelijk besteden aan het bestuderen van wets-quaestien, daar hier groote haast bij is. Ik heb dan ook niet geaarzeld nu en dan zelfs de Zondagsrust daaraan op te offeren, temeer omdat die arbeid niet voor mijn eigen belang werd ondernomen, maar uitsluitend mei het doel, om goed te doi'u, onregtvaardigheid te i estrijden en schandelijkheden op het veld der regtspraktijk aan het licht te brengen. Ik vertrouw, dat ik hiermede sommige personen van dienst zal zijn.quot;

Overeenkomstig zijn nu stellig genomen besluit, wijdde hij, gedurende twee volle jaren, elk oogenblik, waarover hij te beschikken had, aan de naauwkeuvige studie van Engelands

li

161

-ocr page 176-

DE SLAAF IN ENGELAND VUIJ.

wetten aangaande de persoonlijke vrijheid; geheele bergen van dorre, ongenietbare boeken doorworstelde hij, en maakte uittreksels van de gewigtigste Parlementsbesluiten, van de regterlijke uitspraken en adviezen van vermaarde regtsgeleerden. Bij deze vervelende en langdradige nasporingen had hij geen raadsman, gids of medearbeider. Hij kon geen enkelen advokaat vinden, wiens gevoelen gunstig was voor zijne onderneming. En toch waren de uitkomsten van zijn onderzoek even beloonend voor hem zeiven als zij verwonderlijk voorkwamen aan de wijze mannen der wet. sGod zij geloofdquot;, schreef hij, »er bestaat geene engelsche wet of verordening — althans voor zoover ik kan ontdekken — waardoormen tot het houden van slaven is geregtigd.quot; Nu, meende hij, was de oplossing der moeijelijkhedeu gevonden, die vroegere regtsgedingen over negerslaven zoo ingewikkeld hadden gemaakt. Hij had de zaak tot op den grond gepeild en ontdekt, dat een slaaf in Engeland, inderdaad een onding is. Nu hij vasten grond onder de voeten had, bestond er geen twijfel meer bij hem. Hij bragt de uitkomsten van zijn onderzoek in beknopten vorm op het papier; het was eene eenvoudige, heldere en mannelijke verklaring, getiteld: ))Over de onregtmatigheid der slavernij in Engeland.quot; Hij zelf maakte er eene menigte afschriften van, die hij aan de de grootste regtsgeleerden van dien tijd toezond. Strongs eigenaar bemerkte nu, met welk eon man hij te doen had, en zocht, allerlei voorwendsels, om de zaak tegen Sharp te verdagen; ja, kwam eindelijk met eene schikking voor den dag, die verworpen werd. Granville ging voort met het rondzenden van afschriften zijner brochure onder de regtsgeleerden, tot dat degenen, die de zaak tegen Jonathan hadden opgenomen, afgeschrikt werden van de verdere voortzetting, en het einde was, dat, de eischer veroordeeld werd tot betaling der driedubbele kosten, omdat hij zijne aangekondigde actie niet had gestand gedaan. De brochure werd gedrukt in het jaar 1769.

De verdediging van Jonathan Strong gaf natuurlijk gereede aanleiding om de geheele quaestie van den slavenhandel te bestuderen, en Sharp schreef dan ook weldra een brief aan den aartsbisschop van Canterbury, ten einde diens magtige bescherming in te roepen, maar zoover wij welen zonder antwoord te ontvangen. Inmiddels werd er herhaaldelijk gesproken van het ophgten van negers in Londen en van hunne inscheping naar West-Indië. Wanneer Sharp zulk een geval op het spoor kwam begon hij terstond zijne maatregelen te nemen tot bevrijding van den neger. Zoo werd bijvoorbeeld de vrouw van zekeren

162

-ocr page 177-

DE SLAAF IN ENGELAND 'VRIJ.

Afrikaan, Hylas, opgeligt en naar Barbadoes verzonden; maar Sharp kwam uit naam van Hylas tegen deze onwettige handelwijze op; de beklaagde werd. veroordeeld, en de vrouw werd niet alleen vrij naar Engeland teruggebragt, maar ontving bovendien neg eene aanzienlijke schadevergoeding. Sharp was nu lot de volkomen overtuiging geko.nen, dat hij geroepen was om te waken tegen een schandelijk misbruik, dat mef kracht moest gestuit worden, zou het zich niet steeds verder uitbreiden.

Eene nieuwe gewelddadige opligting, met schandelijke wreedheid gepaard, had plaats in het jaar 1770, en Sharp ging terstond aan het opsporen der schuldigen. Een Afrikaan, Lewis ge-heeten; was op zekeren donkeren nacht opgeligt, door twee varenslui, die daarvoor gehuurd waren door den persoon, die op den neger, als zijn eigendom, aanspraak maakte. Lewis was eerst in het water geworpen; vervolgens In eene boot gesleept en met touwen gebonden; zoo werd hij de rivier afgeroeid en op een schip gebragt, om naar Jamaica als slaaf te worden verkocht. Het geschreeuw van den armen neger had echter de aandacht der buren getrokken en een hunner, Mevr. Banks, de moeder van den later beroemden Sir Joseph Banks, ging den volgenden morgen regtstreeks naar Granville Sharp, denueger-vriend, zooals hij genoemd werd, en maakte hem met het schandaal bekend. Sharp verschafte zich terstond eene magtiging, om Thomas Lewis terug te brengen en begaf zich naar Gravesend, maar bevond daar komende, dat het schip reeds naar Duius gezeild was. Ook nu nam hij zijne maatregelen, wist in aller ijl een regterlijk bevel van loslating te verkrijgen, zond dal naar Spithead en maakte zoo, dat de neger nog aangehouden werd, eer het schip het ruime sop kon kiezen. De slaaf was aan den grooten mast geketend, foen de overheid het schip betrad; hij baadde in tranen en wierp droevige blikken naar het land waaruit hij met geweld was geroofd. Hij werd onmiddellijk in vrijheid gesteld, naar Londen teruggebragt en eene aanklagt werd ingediend tegen den aanlegger der opligting. De vaardigheid van hoofd, hard en hand, door Sharp bij deze gelegenheid aan den dag gelegd, scheen alle bewondering te verdienen, en toch beschuldigde hij zich zeiven van traagheid. De zaak werd voor Lord Mansfield behandeld, wiens gevoelen gezegd werd tegenover dat van Granville Sharp te staan. In deze zaak kon dit niet blijken, daar de neger losgelaten werd, eenvoudig op grond, dat de zoogenaamde eigenaar zijn eigendomsregt volstrekt niet kon bewijzen. Maar bij een later geding over een neger.

163

-ocr page 178-

SHARPS ZEGEPRAAL.

Jaines Somerset geheeten, en dat weder voor Lord Mansfield gevoerd werd, verklaarde deze zich zeer bepaaldelijk voor het gevoelen van Sharp. Hij deed in zijn vonnis uitkomen, dat. de aanspraak-op een eigendomsregt over slaven allen wettigen grond mist; dal dit regi nimmer in Engeland kracht had, of door de wet erkend was — en dat derhalve ook James Somerset moest worden vrijgelaten. Met dit vonnis verkreeg Granville Sharp de werkelijke afschaffing van den slavenhandel, welke tot opdien dag openlijk in de stralen van Londen en Liverpool was gedreven, en tevens handhaafde hij nu luisterrijk den gulden regel, dat het betreden van Eugelands bodem den slaaf vrij maakt. Al erkennen wij dat Lord Mansfield dit dooi' zijn vonnis het eerst aldus heeft beslist, het was Sharp, die den opperregter en de geheele regts-geleerde wereld tot zijn gevoelen had weten te bekeeren.

Het is overbodig Shurps loopbaan verder te volgen. Hij ging onvermoeid voort met allerlei goede werken, leende zijne hulp tot vestiging van eene kolonie in Sierra Leone, bestemd tottoe-vlugtsoord voor vrijgemaakt negers, en arbeidde aan de verbetering van het lot tier indiaansche inboorlingen in de amerikaansche koloniën. Hij ijverde voor de uitbreiding en bevestiging der staatkundige regten van het engelsche volk en trachtte de afschaffing-te bewerken van het zoogenaamde pressen (gewelddadig aanwerven) van schepelingen voor 's lands vloot. Bij de laatste onderneming ontmoette hij heftigen tegenstand van dien grooten olifant in de letterkunde, Dr. Johnson, die de bowijsgronden van den eenvoudigen klerk onder zijne reuzenpooten vertrapte, terwijl hij het regt en de betamelijkheid van het pressen volhield. Ofschoon Sharp geene blaffende en groote woorden bij de hand had zoo als Dr. Johnson en daarom de vlag moest strijken, zoo gevoelde hij toch, dat regt en waarheid aan zijne zijde waren. «Aanmatigende zelfgenoegzaamheid,quot; zeide Sharp, »en de klank van groote woorden kunnen de natuur der dingen niet veranderen. Ik ben niet bij magte onmiddellijk alle mogelijke vernut-iige bewijsvoeringen te wederleggen en kan ligt overbluft worden, maar daarom ben ik nog geenzins van het gewigt der argumenten overtuigd.quot; Maar Granville oordeelde dat de britsche zeeman, even goed als de neger uit Afrika, aanspraak bad op de bescherming der wet, en dat het kiezen van eene zeemans loopbaan in geenen deele de regten en privilegiën van den Engelschman. en allerminst zijne persoonlijke vrijheid opheffen kon. Sharp deed mede zijn best, maar vruchteloos, om de goede verstand-hovuling tusschen Engeland en de amerikaansche koloniën te

164

-ocr page 179-

GRANVILLE SHARP.

herstellen, en toen de amerikaanscho omwenteling uitbarstte en de beide broedervolkeren elkander gingen beoorlogen, liet zijne naauwgezetheid hem niet toe zijnen post bij het artilleriebureau langer waar te nemen. Hij schreef aan den heer Bod-dington, Chef van zijn departement: »Ik kan mijne betrekking niet langer waarnemen, terwijl een bloedige, en naar mijne meening onr egt vaardige, oorlog tegen mijne medeburgers wordt gevoerd; ofschoon het nederleggen van een post, dien ik achttien jaren met allen ijver heb waargenomen, zoodat ik daarvoor alle andere gelegenheden verwaarloosde om mijn bestaan te verzekeren, mij tegelijk berooft van mijne gohoele broodwinning.quot; Toch legde hij zijne betrekking neèr. Menigeen noemde die handelwijze dwaas, maar zij kwam bij hem voort uit een vast en goed beginsel.

Later droeg hij liet zijne bij tot vestiging der episkopale kerk in Amerika, legde den eersten grond van het Bijbelgenootschap, bevorderde de »Protestan1sche Uniequot; en ging steeds voort te arbeiden aan de afschaffing der slavernij. Hiervoor rigtte hij nu mede een genootschap op en weldra zag men daar mannen bijeen, die door Sharps voorbeeld en ijver bezield, zich gezind betoonden, het begonnen werk met alle kracht voort te zetten. Zijn geestkracht ging op hen over en de zelfverloochenende ijver, waarmede hij zoolang alleen had gearbeid, werd nu allengs in de natie zelve overgeplaatst. Zijn profetenmantel viel op Clark-son, Wilberforce, Brougham en Buxton, die even als hij, met gelijke geestkracht en vastberadenheid arbeidden, tot eindelijk de slavernij was afgeschaft in allo Britsche koloniën. Maar ofschoon hunne namen naamver verbonden schijnen aan den triomf dezer groote en goede zaak, toch komt onloochenbaar de hoofdverdienste er van toe aan Granville Sharp. Zonder de minste toejuiching had hij het werk aanvaard. Hij stond alleen tegenover het gevoelen der bekwaamste regtsgeleerden en de diepst-gewortelde vooroordeelen van zijn tijd; alléén, zonder hulp of bondgenoot, heeft hij voor Engelands constitutie en de vrijheden zijner medeburgers de gedenkwaardigste zege bevochten, waarvan de nieuwere geschiedenis gewaagt. Heigeen later volgde was grootendeels de vrucht zijner onvermoeide volharding. Hij ontstak de toorts, die de gemoederen van anderen deed ontbranden en die toorts ging van hand tot, hand, tot alles als in laaijen gloed stond.

Eer Sharp stierf had Clarkson reeds zijne aandacht op de slavenzaak gerigt. Zelfs had hij haar gekozen tot onderwerp eener dissertatie, door hem als student opgesteld; en zoozeer geraakte hij er van vervuld, dat hij zich van de gedachte er aan

165

-ocr page 180-

CLARKSON.

166

niet meer kon ontslaan. Men wijst nog, nabij Wades Mill in Hertfordshire, de plek aan, waar hij eens van zijn paard afstapte en troosteloos op het gras aan den weg ging zitten mijmeren tot het besluit bij hem gevestigd was, om zijn leven aan de zaak te wijden. Hij vertaalde zijne dissertatie uit het Latijn in hat Engelsch, ^oegde er nieuwe aantetkeningen bij en gaf het stuk in het licht. Hij kreeg spoedig bondgenoten. Het genootschap tot afschaffing der slavernij was reeds gevestigd en hij haastte zich er lid van te worden. Hij offerde al zijn gunstige vooruit-zigten aan de zaak op. Wilberforce werd gekozen om haar in het Parlement voor te staan, terwijl Clarkson de taak op zich nam, om alle bescheiden, die op do slavernij betrekking hadden te verzamelen en te ordenen. Hij ging daarbij te werk met al het geduld van een speurhond. Een voorbeeld hiervan is inderdaad opmerkelijk; de verdedigers der slavernij beweerden onder anderen, dat alleen negers, die in een veldslag waren buit gemaakt, als slaven verkocht werden, en hun dus, wanneer zij niet verkocht werden, in hun geboorteland een veel verschrikkelijker lot te wachten stond. Clarkson nu wist wel, dat ei' door de slavenhandelaars negerjagten gehouden werden, maar kon dit niet bewijzen. Hij ging aan het zoeken van getuigen. Toevallig raakte hij in kennis met een heer, die hem vertelde van een jongen zeeman, die een jaar te voren persoonlijk aan een dier slavenjagten had deelgenomen. Maar hoe hij heette was hij vergeten, en hoe hij er uitzag kon hij zich maar flaauw herrinneren. quot;Waar de zeeman beland was kon hij evenmin zeggen; hij behoorde tot een Engelsch oorlogschip, maar de naam of ligplaats er van wist hij niet op te geven. Met tieze alleronvolledigste iulichting moest Clarkson zich behelpen, en evenwel besloot hij den zeeman op te sporen. In persoon ging hij naar alle zeehavens en bezocht daar ieder schip, tot hij eindelijk in de allerlaatste haven zijn man, zijn buit vond in het allerlaatste schip, dat nog te bezoeken overbleef. En de zeeman bleek later een van zijne gewigtigste getuigen te zijn. Gedurende onderscheideu jaren hield hij briefwisseling met meer dan vierhonderd menschen, en reisde in dien tijd meer dan twaalf duizend uren lang, om getuigenissen in te zamelen. De inspanning wierp hem eindelijk op het ziekbed, maar hij werd niet in het graf gelegd eer zijn ijver den geest des volks had wakker geschud en de warme sympathie had verworven van alle weidenkenden. Na jarenlange aanhoudende worsteling werd de slavenhandel afgeschaft. Maar nog meer bleef er te doen over;

-ocr page 181-

I'OWELL BUXTON.

de slavegnij zelve moest ia het geheele bi itsclie gebied worden te niet gedaan. Eu ook hier was het geestkracht, die het veld behield.

Fowel Buxton, die in het Lagerhuis de plaats vervulde, vroeger door Wilberforce ingenomen, zou toonen wat vastberadenheid vermag. T?uxton was eerst een domme lompe jongen, en onderscheidde zich alleen door eene eigenzinnigheid, die iu stugge en brutale koppigheid dreigde over te slaan. Zijn vader stierf toen Fowell nog een kind was; maar gelukkig had hij eene wijze moeder, die zijn wil met groote bedachtzaamheid wist te leiden, daar zij hem wel tot gehoorzaamheid boog, maar hem tocli in zaken, welke zij aan zijn oordeel meende te mogen overlaten, de vrijheid gunde om zeil' een besluit te nemen en uit te voeren Zij was van gevoelen dat een krachtige wil, in een goede rigting bewogen, eene echt mannelijke eigenschap mogt heeten, en zij handelde naar die overtuiging. Wanneer anderen haar waarschuwden voor de eigenzinnigheid van den knaap, antwoordde zij eenvoudig: «Laat hem begaan; nu heet hij eigenzinnig, maar gij zult zien, dat liet best niet hem zal afloopen.quot; Fowell leerde op school zeer weinig en was tegelijk stomp en traag. Andere jongens maakten zijne themaas voor hem, terwijl hij liep te lanterfanten. Op zijn vijftiende jaar kwam hij thuis, als een sterke opgeschoten lummel, die alleen liefhebberij had in roeijen, schieten, rijden en jagen. Zijn tijd sleet hij grootendeels met den jagtopziener, een man van een goed hart en gezond verstand, maar voor het overige zoo ongeletterd, dat hij niet eens schrijven of lezen kon. Daar slak in Buxton puik timmerhout maar vóór alle dingen moest de ruwe schorsch er af. Tot zijn geluk kwam hij juist in dit allergewigtigste tijdperk zijns levens in aanraking met een gezin, evenzeer door lijne beschaving als degelijke ontwikkeling uitmuntend. Het verkeer met de familie Gurney gaf zijn leven, gelijk hij zelf later betuigde, eene nieuwe kleur. Het moedigde zijne pogingen tot zelfbeschaving aan, en toen hij naar de universiteit te Dublin ging en aldaar grooten lof verwierf, was bet zijne voorname eerzucht, gelijk hij zich uitdrukte, om door de behaalde onderscheidingen te toonen, welken invloed de aansporing en het voorbeeld van dit gezin op hem hadden gehad. Hij huwde met een der dochters en begon zijne loopbaan als klerk in de brouwerij zijner ooms Hanbury te Londen. De wilskracht, welke hem als knaap zoo onhandelbaar maakte, bleek nu het merg van een mannelijk karakter, endeed hem on-vermoeid volharden in al wat hij eens had ondernomen. Met het volle gewigt van zijn wil viel hij op zijn werk aan, en was hij

167

-ocr page 182-

EEN WIL ALS EEN OLIFANT.

een reus naai' het ligchaam — men noemde hem «Olifant Buxtonquot; — hij toonde ook reuzenkracht in het bedrijvige leven. sAls ik een uur gebrouwen hadzeide hij, ))ging ik het volgende uur mathesis werken; het volgende schieten en ik was met mijne gansche ziel bij al wat ik deed.quot; Onovei wianelijke energie en beradenheid straalden door in al zijn doen. Als deelgenoot opgenomen werd hij de ziel der firma; het omvangrijk bedrijf bestuurde hij niet slschts in zijn geheel, maar in al zijne onder-deelen, en ongekende welvaart bekroonde die krachtige inspanning. Intusschen liet hij zijn geest niet braak liggen, zijne avonden bleef hij wijden aan het bestuderen van regstgeleerde werken, daarbij waren zijn stelregels deze: »Begin nooit een boek zonder het te eindigen; acht het nimmer geëindigd eer gij het u eigen hebt gemaakt en onderzoek ieder ding met uwe gansche ziel.quot;

Buxton werd reeds op zijn twee en der tigste jaar lid van het parlement en nam terstond de invloedrijke stelling in, waarop ieder regtschapen, ernstig en degelijk man kan rekenen, die in deze vergadering optreedt. De zaak, waaraan hij zich het liefste wijdde, was de algeheele vrijmaking der slaven in de britsche koloniën. Hij zelf schreef de sterke belangstelling, welke hij reeds vroeg voor dit onderwerp gevoelde, toe aan den invloed van Priscilla Curney, eene even verstandige als fijngevoolende vrouw, wier verhevene deugden aller harten wonnen. Op haar doodsbed , in 1821, liet zij Buxton bij herhaling roepen en drong er bij hem op aan, dat hij aan de belangen der slaven zijn leven zou wijden. Stervende trachtte zij die opdragt te heihalea, maar blies den laatsteu adem uit zonder het te vermogen. Buxton vergat dien raad nimmer; hij noemde een zijner dochters naar haar, en op haar trouwdag — op den isten Augustus 1834, werd ook de vrijlating der slaven afgekondigd. Buxton schreef aan een vriend: »De bruid is zoo even vertrokken, alles is heerlijk afgeloopen,' en quot;er is geen slaaf meer in de britsche koloniën!quot;

Buxlon was geen genie — geen leidsman in de intellectuële of industriële wereld, maar eenvoudig een ernstig, rondborstig, vastberaden, energiek man. Zyn karakter is niet beter te beschrijven dan in zijn eigen woorden, die ieder jong man zich wel mogt inprenten: ))Hoe langer ik leef,quot; zegt hij, »des te duidelijker zie ik in, dat het groote onderscheid tusschen men-schen, tusschen zwakken en krachtigen, tusschen grooten en nietsbeteekeneuden is: energie, onoverwinnelijke vast-

•168

-ocr page 183-

EEN WIL ALS EEN OLIFANT.

169

beradenheid, — eens het besluit genomen, en dan sterven of overwinnen! Die eigenschap doet alles af, met haar wordt alles volbragt, en geen talenten, geen omstandigheden, geen gunstige gelegenheden zullen zonder haar van een tweebeenig schepsel eeu man maken.quot;

t

-ocr page 184-

ACHTSTE HOOFDSTUK.

PRACTISCHE BEKWAAMHEDEN.

quot;Ziet gij een man, die vaardig in zijn werk quot;is? Hij zal gesteld worden voor het aangezigt «van koningen.''1

Spreuken Salomoos.

quot;De man, die niet voor het bedrijvige leven is quot;opgeleid, behoort tot eene lagere orde in quot;de wereld.^

OWEN FELTHAM.

In een van zijne geestige vertoogen heeft Hazlitt den «man van zakenquot; voorgesteld als een nietig persoon, die in het gareel van beroep of bedrijf gespannen een handwagen voortkruit, en slechts behoeft te zorgen , dat hij het gebaande spoor niet verlaat en dat zijne zaken haar eigen loop volgen. «Een groot vereischte, om gewone zaken voorspoedig ie drijven, isquot; zegt hij »gemis aan verbeeldingskracht en aan alle andere denkbeelden behalve die van den sleur en van bekrompen opgevat eigenbelang.quot; Nu kan er geen eenzijdiger en valscher bapaling worden uitgedacht dan deze. Natuurlijk zijn er even goed liekrom-pen mannen van zaken als bekrompen geleerden, kunstenaars en wetgevers, maar er zijn ook in zaken mannen van voorui'ziendcn blik en van een rijken, veelomvattenden geest, die weten te handelen op de allergrootste schaal. Burke zeide eens in eene redevoering, dat hij staatslieden kende, die handelden als marskramers , en kooplieden, die in den geest van staatslieden werkzaam waren. Wanneer wij in aanmerking nemen, welke eigenschappen er vereischt worden om eene belangrijke zaak behoorlijk te besturen, welke eigenaardige bekwaamheid dit vordert, welke

-ocr page 185-

GENIALE MANNEN VAN ZAKEN.

grooto vaardigheid van handelen er in netelige oogenblikken toe ■wordt vereischt, en — wanneer men een groot aantal werklieden bezig moet houden — welk een bijzondere wyze van regelen, een tact en menschenkennis, — mij dunkt, als men zoo het een en ander overweegt, zal mende school der »zakenquot; niet zoo onvruchtbaar achten, als sommige schrijvers haar voorstellen. Helps is zeker naderbij de waarheid gekomen, toen hij beweerde, dat degelijke mannen van zaken bijna even zeldzaam zijn als dichters, en zeldzamer dan heiligen en martelaars.

Eene andere dwaling, die nog steeds door vele domooren wordt gekoesterd, is deze, dat geniën niet deugen voor zaken. Toch was Shakespere een bekwaam tooneeldirecteur, en liet zich hierop misschien meer voorstaan dan op zijn auteurstalent; Pope verzekerde, dat het Shakespere bij de beoefening der letterkunde het meest te doen was, om zich een fatsoenlijk bestaan te verzekeren. En werkelijk schijnt hij te eenemale onverschillig geweest te zijn voor letterkundige vermaardheid. Zoover men weet, heeft hij geen enkel zijner tooneelstukken voor de pers gereed gemaakt, en hoe zijne werken, naai' den tijd hunner vervaardiging, moeten worden gerangschikt, ligt nog altijd in het duister. Evenwel kwam hij in zijne zaken vooruit, zoodat hij in staat was te gaan rentenieren in zijne geboortestad, Stratford aan de Avon.

Chaucer was eerst soldaat en later ambtenaar bij de belasting. Spencer was secretaris bij den Lord-gevolmagtigde in Ierland en men zegt, dat hij zeer bij de hand en naauwlettend was in zaken. Milton, ofschoon oorspronkelijk schoolmeester, werd in de dagen der republiek verheven tot Secretaris van den Raad van State, en de nog aanwezige «agendaquot; van dien raad, alsmede de brieven die van Milton bewaard zijn, geven genoegzaam blijk van zijn ijver en zijne geschiktheid voor die betrekking. Sir Isaac Newton bewees als Muntmeester belangrijke diensten; de nieuwe munt van 1694 werd ouder zijn onmiddellijk toezigt geslagen. Cowper beroemde zich op zijne stiptheid in practische zaken, ofschoon hij verzekerde, behalve zich zeiven, nooit een dichter gekend te hebben, die accuraat mogt heeten. Intusschen bewijst de loopbaan van Wordsworth en Scott — de eerste chef van een zegelkantoor, de laatste griffier bij eene regt-bank — het tegendeel; zij waren beiden groote dichters, maar tevens zeer stipte en practische mannen van zaken. David Ri-cardo, de groote staathuishoudkundige, was niet slechts man van wetenschap, maar tevens een zeer schrander koopman, en toonde

171

-ocr page 186-

geniale mannen van zaken.

dit, door als efl'ectenmakelaar zeer voordeelige zaken te drijven. In onze dagen hebben wij nog steeds overvloedige bewijzen, dat de verhevenste geestvermogens zeer wel gepaaid kunnen gaan met eene flinke verrigting van alledaagsche bezigheden. Grote, de vermaarde schrijver der «Geschiedenis van Griekenland,quot; is een Londensch bankier. En eerst zeer onlangs verliet John Stu-aii Mill, een der grootste wijsgeeren van den tegenwoordige tijd, zijne betrekking bij de Oost-Indische compagnie, hoog geacht door al zijn mede-ambtenaren, niet zoozeer om zijne verheven wijsgeerige beschouwingen, als wel om de flinkheid, waarmede hij zijne afdeeiing in orde hield, en de volkomen degelijke wijze, waarop hij al 't geen hem werd opgedragen ten uitvoer legdo.

Het welslagen in zaken vindt men alleen op het pad van het gezond verstand. Men mag veel spreken van »fortuintjes,quot; niemand zal zijne welvaart ooit kunnen opbouwen uit gelukkige toevallen. Op ons zei ven moeten wij vertrouwen, om door de wereld te komen. Lord Melbourne ontving eens van Lord Russell het verzoek, ol' hij niets kon doen voor een zoon van den dichter Moore. »Waarde John!quot; schreef hij terug, hiernevens gaat de brief van Moore. Ik ben bereid te helpen, waar ik kan; maar het komt mij voor dat wij liever iets voor Moore zelf moesten dojn. Dit zou zeker doeltreffender zijn. Jonge menschen behoeven niet zoo te worden voortgeholpen, en zij zei ven zijn de eerste slagtoffers van de toelagen, die men hun geeft. Zij gaan denken, dat zij al heel wat hebben en spannen zich niet in. Jongelui moesten nooit iels anders hooren dat dit: sGij moet zelf uw weg dooi' de wereld vinden, en het hangt van uwe inspanning af, of gij honger wilt lijden of niet,quot; Geloof mij enz.. Melbourne.quot;

liet is niet goed voor het karakter als de levensweg zoo zorgvuldig wordt gebaand. Het is beter door den nood tot hard werk en gewone kost te worden verwezen, dan alles voor ons gereed te vinden en een donzen kussen om op te leggen. Geringe middelen zijn voldoende om meê te beginnen en geven meer hoop op eene goede uitkomst, dan groote. Een beroemde regter werd eens gevraagd wat bij de balie het meest tot voorspoed bijdroeg. «Sommigen,quot; antwoordde hij, »komen er boven op, door groote talenten, anderen, door invloedrijke connectien, enkelen, bij mirakel, maar de meerderheid, door zonder een duit te beginnen.quot; Zoo is het te Manchester een gewoon zeggen, dat de menschen, die daar het best vooruitkomen, in hunne hemdsmouwen zijn begon-

172

-ocr page 187-

ARBEID EEN ZEGEN.

uen, terwijl measchen, die met kapitalen beginnen, deze gewoonlijk verliezen.

Wij hebben bet volgende hoeren verhalen van een zeer bekwaam architect, die, na zich ernstig op de studie van zijn vak toegelegd, en eeue reis door de klassieke streken van het Oosten gedaan te hebben, zich iu zijn vaderland wilde neêrzetten. Hij besloot het, eerste het beste te aanvaarden dat hem voor de handen kwam; en werkelijk ondernam hij een werk, dat groo-tendeels in sloopeu bestond; dus een even weinig eervol als voordeelig werk. Maar hij bezat genoeg gezond verstand, om er zich niet voor te schamen, maar lustig aan den arbeid te gaan. Op een heeten Julijdag vond een vriend hem schrijlings op den nok van een huis zitten, druk bezig met afbreken. Hij veegde met zijn hand het zweet van zijn voorhoofd en riep uit: sKijk eens wat een fraai werk voor iemand, die heel Griekenland doorreisd heeft.quot; Evenwel volbragt hij zijn werk goed en wel; hij hield vol tot hij de meer voordeelige trappen in zijn vak beklom en eindelijk de hoogste bereikte.

Behoefte is steeds tie eerste prikkel tot arbeidzaamheid, en die hieraan met bedachtzaamheid, volharding en geestkracht gehoor geven, falen maar zeldzaam. Üit dit oogpunt is het gebod om te werken geen vloek maar een zegen — de eigenlijke wortel en bron waaruit alle vooruitgang bij individuën, eti alle beschaving bij natiën voorkomt. Het is werkelijk de vraag, of een zwaarder vloek den niensch zou kunnen worden opgelegd, dan wanneer al zijne wenscheu werden ingewilligd, zonder dat er inspanning van hem geëischt, zonder dat hem iets te hopen, te begeeren en te verwerven gelaten werd. Het gevoel van een leven te leiden ontbloot van iedere drijfveer of noodzakelijkheid tot werken is voor een redelijk wezen het meest neerdrukkende en het ondragelijkste van alle. Toen de Markies de Spinola aan Sir Horace Vere vroeg, waaraan zijn broeder gestorven was, antwoordde deze: »Hij stierf aan gebrek aan werk, mijnheer!quot; — Helaas!quot; hervatte Spinola, »dat is eene kwaal, waartegen wij generaals zelfs niet bestand zijn.quot;

Degenen, die in het leven falen, plegen al ligt den toon der verdrukte onschuld aan te slaan, en komen maar al te spoedig tot de overtuiging, dat iedereen behalve zij zeiven schuld heeft aan hun ongeluk. Een letterkundige gaf onlangs een boek uit, waarin hij zijne vele wederwaardigheden beschreef en zeer naïef toegaf, dat hij niet best thuis was in de tafel van vermenigvuldiging, waarschijnlijk omdat hij de moeite had ge-

1713

-ocr page 188-

BETEEKENIS VAN »ZAKEN DOEN.quot;

schuwt!, om die te leeren. Maar, in plaats van nu zijne wederwaardigheden aan zichzelven te wijten, ging deze voortrefte-l'yke man dit alles toeschrijven aan den verderfelijken tijdgeest, die slechts aanbidding over heelt voor het geld. Lamartine heelt mede niet geaarzeld zijne diepe verachting voor cijfers te betuigen, maar de bewonderaars van dezen talentvollen schrijver zullen niet ontveinzen, dat de geldinzamelingen voor den beroemden man op zijn ouden dag een treurig en voor hem zeiven weinig eervol verschijnsel zijn, dat door een weinig reken-kunsl welligt ware te voorkomen geweest.

Een Russisch spreekwoord zegt, dat het ongeluk naast de domheid woont, en in den regel kan men van hen, die over gestadige ongelukken klagen, aannemen, dat zij slechts de vruchten oogsten van eigen achteloosheid, wangedrag, roekeloosheid of traagheid. Dr. Johnson, die met twaalf gulden op zak naar Londen was gekomen, en eens in plaats van zijne naamteekening onder aan een brief het Latijnsche woord simpransus,quot; dat is »de man die niet te eten heeft,quot; schreef, dezelfde Johnson verklaarde later; »Alle klagten over de wereld zijn onbillijk; ik heb nooit een man van verdienste miskend gezien; en in den regel was het zijn eigen schuld als hij niet slaagde in zijne voornemens.quot;

Wanneer wij van »zaken doenquot; spreken, dan kunnen wij de beteekenis van (lie uitdrukking ver genoeg uitstrekken; in /.ekei en zin toch heeft ieder mensch zijne »zakenquot; en dient hij dus ook daartoe geschiktheid te bezitten, hetzij dal deze zich bepalen tot de uitoefening van eenig vak van handel of nijverheid, ot zich verder uitbreiden, zelfs tot het bestuur van een staat.

Opmerkzaamheid, toeleg, stiptheid, ordelijkheid, bedachtzaamheid en vlugheid zijn voornamelijk de eigenschappen, welke toS een behoorlijk doen van zaken worden vereiseht. Oppervlakkig schijnen dit kleinigheden, en zij zijn het; maar het geheele menschelijk leven bestaat uit eene aaneenschakeling van kleinigheden. Dooi- de herhaling van kleine handelingen vestigt zich het karakter, niet slechts van ieder mensch op zichzelven, maar ook het karakter der natiën; en wanneer menschen of volkeren te gronde gaan, zal men schier altijd kunnen waarnemen, dat de klip, waarop zij verpletterd werden, de verwaarloozing was van kleine omstandigheden.

Een welbekend Manchestersch fabriekant ging uil zijne zaken en kocht het uitgestrekt landgoed van een edelman; bij den koop werd bedongen, dat het huis zou worden overgenomen met het geheele ameublement, gelijk het daar stond. De fabriekant mistte echter bij het nazien een kabinet, dat op den inventaris stond

174

-ocr page 189-

NAAU WKEURIGHEID.

aangeteekeud. Hij gaf er kornis vau aan den vorigen eigenaar, die eenigzius verwonderd zeide: ))Nu ja, ik heb dal meubel lal en weghalen, maai' dacht ook niet dat gij, bij zulk een belangrijken koop, op een kleinigheid zendt letten.quot; sMylord,quot; was het karakteristieke antwoord, ïhad ik mijn gansche leven niet op kleinigheden gelet, ik zou dit landgoed niet hebben kunnen koopen, en, mag ik er ook dit bijvoegen'?— Indien Uwe Lordschap zich wat meer met kleinigheden had bemoeid, zou zij welligt geene aanleiding hebben gevonden, om het aan mij over te doen.quot;

De voorbeelden, die wij reeds hebben gegeven van werkzame industriëlen, kunstenaars en geleerden hebben voldoende de waarde in het licht gesteld van een volhardenden toeleg. De ondervinding van iederen dag bevestigt de waarheid, dat, gestadige opmerkzaamheid op ondergeschikte onderwerpen het beginsel is van allen degelijken vooruitgang. Naauwkeurigheid is van groot belang en een teeken, waaraan men den welontwikkelden man herkent, naauwkeurigheid in het waarnemen, in liet spreken, in het doen van zaken. Het is beter weinig zaken goed te doen, dan tienmaal zooveel ten halve. Een wijs man zeide eens: »Wacbt even, dan zullen wij de zaak spoediger klaar krijgen.quot;

Men telt die naauwkeurigheid maar al te weinig. Onlangs nog zeide een uitnemend man: »Het is wonderlijk, hoe weinig menscben ik nog ontmoet heb, die eene zaak naauwkeurig weten aan te duiden.quot; Toch hangt het dikwijls af van de wijze waarop men kleine zaken behandelt, hoe de menscben voor of tegen ons worden gestemd. Een persoen, die slordig in zijn werk is geniet geen vertrouwen, al is hij ook voor het overige nog zoo braaf, bekwaam en onberispelijk; het moet telkens worden nagezien, en dit veroorzaakt oneindig veel moeite en verdriet. Geen warer woord dan dat van den lerschen spoorweg-contractant Dargan : »lk heb altijd,quot; zeide hij, «veel hooren praten van de wijze waarop wij Ieren onze onafhankelijkheid zouden kunnen verkrijgen, maar mij is het steeds voorgekomen, dat althans onze industriële onafhankelijkheid geheel van ons zei ven afhangt. Eenvoudige vlijt en zorgvuldig toezien zouden Ierland voorspoedig kunnen maken. Reeds is er een stap in die rigting gedaan, maar volharding is volstrekt noodig, zal de uitkomst bevredigend zijn.quot;

Een van de eigenschappen, welke Charles .lames Fox kenmerkten, was dat hij zich voor alles wat hij deed moeite gaf. Toen hij minister werd hoorde hij eene aanmerking op zijn slecht schrift, en werd er zoodanig door geprikkeld, dat hij een schrijf-

175

-ocr page 190-

NAAUWKEUR1GHEID EN ORDE.

meester aaunain en zicli als een schooljongen ging zitten oefenen, totdat hij genoegzame vorderingen had gemaakt. Zijne zwaarlijvigheid belette hem niet eene verwonderlijke bewegelijkheid bij het balspel ten toon te spreiden, en hij verklaarde dat hij het deed, omdat hij van inspanning hield. De naauwkeurigheid, waarmeö hij kleine zaken behandelde, bragt hij ook bij de groote zaken in praktijk, zoodat hij er zijne vermaardheid voornamelijk aan te danken had dat, hij niets verwaarloosde.

Orde is mede eene hoofdzaak en met orde vermag men veel meer werk zonder letsel af te doen. Lord Burleigh vergeleek het ordelijk werken met het pakken van een kaffer. Een goed pakker zal er de helft meer in krijgen dan een slechte. Zijne vlugheid in het, behandelen van zaken was dan ook verwonde-renswaardig en hing te zamen met zijn stelregel, dat de kortste weg om vele dingen te doen is: er slechts één tegelijk te doen. Nimmer stelde hij gemakshalve iets uit. Wanneer de bezigheden toenamen, zocht hij liever zijn tijd van eten en slapen te bekrimpen, dan dat hij iets ongedaan liet. Ook de Witts stelregel was; slechts één ding tegelijk. «Wanneer ik.quot; zeide hij, «depêches heb te stellen, denk ik aan niets anders, eer ze klaar zijn; als huiselijke aangelegenheden mijne aandacht vereischen, wijd ik mij ook daaraan geheel, totdat zij volkomen geregeld zijn.quot;

Vaardigheid verkrijgt men dooi' oefening. EenFransch minister, die oven bekend was om zijne vlugheid in het behandelen van zaken, als om zijn trouw bezoeken van openbare vermakelijkheden , werd eens gevraagd, hoe hij beiden aldus wist te vereenigen. »Hel is doodeenvoudig,quot; antwoordde hij, »ik stel nooit tot morgen uit 't, geen heden dient gedaan.quot;

Lord Brougham heeft van zeker Engelsch staatsman gezegd, dat deze juist omgekeerd te werk ging, en dat zijn stelregel was, nooit van daag iets te doen, dat tot morgen kou uitgesteld blijven. Ongelukkig genoeg staat die, nu bijna vergeten, minister niet alleen; alle tragen en falenden volgen denzelfden regel. Deze soort van menschen is ook maar al te geneigd op tusschen-personen te rekenen. Belangrijke zaken moeten in eigen persoon afgedaan worden. »Als gij iets wilt uitgevoerd hebben,quot; zegt, het spreekwoord, »doe het zelf; als gij wilt dat er niets van komt, draag dan de uitvoering aan een ander op.quot; Hoe verwonderd was de landeigenaar, die de eene helft van zijn land verkocht en de andere helft verhuurd had, daar hij van de opbrengst, niet; kon leven, dat na verloop van eenige jaren zijn pachter bij hem kwam met het vei'zoek orn hem dat gehuurde erf te verkoo-

176

-ocr page 191-

VAARDIGHEID.

jien. Hoe kon de pachter van de helft van het land meer trekken dau hij vroeger van het geheel'? )gt; Wel,quot; antwoordde de man, sgij laagt lang te bed en genoot uw landgoed; ik ben vroeg in de ■weer en bewerk het; gij bleeft stil zitten en zeidet ga, ik sta op en zeg kom.''

Sir Walter Scott, schreef aan een pas aangesteld ambtenaar, die hem om raad had gevraagd, het volgende: »Zorg vooral dat gij geen treuzelaar wordt, zooals dat ligt met iemand gebeurt, die weinig werk heeft. Uw zinspreuk zij: hoc age! (doe wat ü is opgelegd!) Neem uw vermaak na het volbrengen van uw werk, nooit er vóór. Als een regement op marsch is, komt de achterhoede wel eens in verwarring omdat de voorhoede niet geregeld genoeg voortgaat. Zoo gaat het ook in zaken. Zoo datgene ■wat het eerst voor de hand komt niet, terstond, volkomen en geregeld wordt afgedaan, hoopt zich het volgende op, totdat alles tegelijk voorziening eischt, en geon menschel ijk brein een uitweg vindt te midden der verwarring.quot;

Vaardigheid in het handelen wordt verkregen, wanneer de tijd oj) zijn regte waarde wordt geschat. Een Italiaansch wijsgeer noemde den tijd zijn landgoed, dat, niets opbragt als het niet bearbeid werd, maar ruimschoots den arbeid van den vlijtigen eigenaar beloonde. Die het verwaarloost, zal er niets van oogsten dan schadelijk onkruid en. onnut gewas. Een van de geringere voordeelen van gestadige bezigheid is dat zij den mensch van hot kwaad afhoudt; want ledigheid is werkelijk des duivels Oorkussen. Bezig te zijn is het brein vullen; ledigheid maakt ook den geest ledig; en zijn de deuren der verbeelding open, dan vindt, de verleiding een gemakkelijken toegang en booze gedachten dringen bij menigte binnen. Janmaat is op zee nooit, ontevreden of muitziek, tenzij hij niets te doen heeft. Een oud zeekapitein, die het had opgemerkt, gaf daarom, als er gebrek aan ander werk was, bevel om «het anker te schuren.quot;

Mannen van zaken gebruiken wel eens de spreuk: «tijd is gold.quot; maar tijd is meer dan dit; voor hem, die er zijn voordeel meé weet te doen, is tijd kennis, zelfverbetering en ontwikkeling van het karakter. Een uur daags, in ledigheid of beuzelend door-gebragt, kan als het aan nadenken besteed wordt, in weinig jaren een weetniet in een wijs man veranderen, en als het wordt gewijd aan goede werken, het leven vruchtbaar en do dood een oogst van waardige daden maken. Slechts een kwartier uur daags, aan eigen vorming gewijd, zal aan het einde des jaais reeds merkbare veranderingen te weeg brengen. Goede ge-

177

12

-ocr page 192-

WAARDE VAN DEN TIJD.

dachten eu zorgvuldig opgegaarde ondervinding beslaan geene ruimte eu kunnen zonder kosten of letsel overal worden meegedragen. Zuinigheid op den tijd is het beste middel om zich zeiven vrijen tijd te bezorgen; daardoor blijven wij altijd meester over onze zaken en worden er nimmer de slaven van. Daarentegen brengt een kwalijk beheer van den tijd gestadige gejaagdheid, verwarring en moeijelijkheid te weeg, zoodat het leven voorbijgaat in oen zoeken naar redmiddelen, welke nimmer dan ten deele redden. Nelson plag te zeggen, dat hij al zijn voorspoed daaraan te danken had, dat hij de klok altijd een kwartier vóór was.

Sommige menschen beginnen de waarde van het geld eerst te beseften, wanneer het op raakt en evenzoo gaat het menigeen met zijn tijd. Men laat de uren nutteloos voortglijden, en als het leven aan het afnemen gaat komt men tot het besef, dat hel pligt is er een verstandig gebruik van te maken. Maar de gewoonte van beuzelen en luijeren is dan welligt reeds zoo ingeworteld, dat zij ais met het karakter is vergroeid. Verloren schatten zijn dooi' vlijt misschien te herwinnen, verloren kennis door studie, verloren gezondheid door matigheid of medicijn, maar verloren tijd is verloren voor altoos.

Eene juiste waardering van den tijd zal mede stiptheid tot eene gewoonte maken. «Stiptheid,quot; zeide Lodewijk XIV »is de beleefdheid der koningen.quot; Evenzeer behoort zij tot de pligten van een fatsoenlijk man, en zij is een vereischte bij mannen van zaken. Niets wekt meer en spoediger vertrouwen dan deze eigenschap, en niets schokt het vertrouwen spoediger dan het gemis er van. Hij die zich aan zijne afspraken houdt en niet laat wachten, toont dat hij zoowel op uw tijd als op den zijnen prijs stelt. Zoo is stiptheid een van de middelen, om onze achting te bewijzen aan degenen met wie wij in aanraking komen. Tevens geeft men er blijk door van een naamvgezet geweten; immers eene afspraak is eene overeenkomst, eene uitdrukkelijke of stilzwijgende verbintenis, eu die zich er niet aan houdt, schendt iiet vertrouwen, maakt onregtmatig inbreuk op eens anders tijd en verliest noodzakelijk iets van zijn crediet. Ook ligt de gevolgtrekking voor de hand, dat wie achteloos op zijn tijd is, tevens achteloos op zijn zaken moet zijn, en men hem derhalve liefst geen zaken van belang moet toevertrouwen. quot;Washington zeide tegen een secretaris, die te laat kwam en de schuld op zijnho-rologie schoof: »Is dat het geval, dan dient gij u een ander horo-Jogie, of ik mij een anderen secretaris aan te schaffen.quot;

Door gemis aan stiptheid stoort men de rust en de kalmte van

178

-ocr page 193-

STIPTHEID.

anderen. Die nipt op .ijn tijd past jaagt anderen, die op hem wachten, telkens eeurt soort van koorts op het lijf; hij komt geregeld te laat, — geregeld, in zijn ongeregeldheid alleen. Dat achter-aankomen wordt hem eene hebbelijkheid; op vergaderingen verschijnt hij altijd de laatste; aan het spoorwegstation, als de trein juist is vertrokken, en met zijn brieven komt hij aan, juist als het postkantoor gesloten is. Zoo stuurt hij alle zaken in de war en brengt iedereen uit zijn humeur. Nu kan men al spoedig opmerken, dat zij die altijd achteraan komen, ook achterlijk zijn bij het maken van fortuin; de wereld werpt hen quot;uit en zij voegen zich iu de rijen der pruttelaars, die met verachting spreken van degenen, die welslagen. Een aanzienlijk uitgever, die uit den nede-rigsten stand was opgeklommen, de heer Tegg, zeide eens van zich-zelven, dat hij eerst met bedelaars gehuisd had en later aan de koninklijke familie was voorgesteld, en dat hij zijn voorspoed voornamelijk toeschreef aan drie dingen: zijne stiptheid op den tijd, zijn zelfvertrouwen en zijne volkornene eerlijkheid in woord en daad.

Het is inderdaad wonderlijk, hoe veel er afgedaan kan worden bij eene ordelijke behandeling van zaken en eene zorgvuldige afmeting van den tijd. Iemand, die hierop naauwkeurig acht geeft, schijnt altijd meer tijd over te houden, naarmate zijne werkzaamheden toenemen. Lord Brougham bij voorbeeld was president van het Huis der Lords en van bet Kauselarijhof en vond daarbij tijd om steeds acht of tien genootschappen te leiden, waaronder ook het »Genootschap tot verspreiding van nuttige kennis,quot; terwijl hij altijd stipt op zijn tijd was, en in den voorzitterstoel zat, zoodra de tijd der bijeenkomst was aangebroken.

Maar een man van zaken heeft nog andere eigenschappen noo-dig; daartoe behooren gezond verstand, vlugge bevatting en vastberadenheid in het uitvoeren van plannen. Ook takt is een ding van aanbelang; en ofschoon deze voor een gedeelte eene natuurgave is, dient zij toch dooi' waarneming en ondervinding geleid en ontwikkeld te worden. Mannen, die deze eigenschap bezitten, zien terstond van welke zijde eene zaak moet worden aangevat, en wanneer zij er vastheid van bedoeling mede paren, zijn zij bekwaam om al hunne ondernemingen vrij spoedig tot eene gunstige uitkomst te brengen. Zulke mannen geven der bedrijvigheid een nieuw leven. Zij leggen hun karakter in ieder werk dat zij aanvaarden, en onder de hefboomen, die de geheele maatschappij voorwaarts bewegen, zijn zij de krachtigste.

Uit het voorgaande is reeds gebleken, hoezeer tot eene goede leiding van zaken ook hel naauwkeurig nagaan van alle kleine

179

-ocr page 194-

GEVATHEID.

Lijzonderhedeu behoort. Dat routinewerk is niet bijzoader aautrek-keiijk, maar volstrekt onvermijdelijk. Het worc1e echter goed oji-gèvat. Een blinde, domme routine belemmert den loop der zaken; maar eene wijze routine bevordert dien grootelijks. Vooral bij hot bestuur van zeer omvangrijke zaken, is er een vaste regel noodig, om de overhaasting van ondergeschikten te voorkomen of hunne achteloosheid aan den band )e leggen. Wanneer, gelijk op een koopmans-kantoor of in eene fabriek, één enkel persoon de alge-meene leiding in handen heeft, zal er meer voortvarendheid mogen plaats hebben en minder behoefte bestaan aan het nemen van voorzorgsmaatregelen, daar toch de patroon door zijn eigenbelang gedreven wordt om zelf naauwkeurig acht te geven op al wat er in-en uitgaat. Maar wanneer het eigenbelang minder op den voorgrond treedt, wanneer bezoldigde personen de zaken eener maatschappij of van de staatsregering besturen, daar moeten noodzakelijk vele maatregelen van veiligheid en controle gehandhaafd worden; want al zijn de menschen meerendeels eerlijk, men mag niet vergeten, dat er ook schurken en luijaards onder loopen.

De hertog van Wellington was een allezins practisch man en muntte ook uil door degelijke routine. Hij was zeer stipt; nooit ontving hij een brief of hij nam er nota van, en alle belangen, van civielen of militairen aard, die hem werden toevertrouwd, plag hij tot in de kleinste bijzonderheden te behartigen. Zijn genie was het genie van het gezond verstand; en wanneer hij nooit een veldslag heeft verloren is dit wel voornamelijk toe te schrijven aan zijne buitengewone bekwaamheden als man van zaken.

Als officier van lageren rang maakte hij te weinig avancement naar zijn zin, ofschoon hij tweemaal van de infanterie tot de kavallerie overging en omgekeerd, maar zonder baat. Toen vervoegde hij zich i)ij Lord Camden, destijds Onderkoning van Ierland, met verzoek om eene plaatsing bij de Thesaurie of iets dergelijks. Ware zijn verzoek toegestaan, hij zou ongetwijfeld een uitnemend administrateur zijn geworden, even goed als hij onder andere omstandigheden als koopman of fabriekant zou hebben uitgemunt. Maar zijn aanzoek werd van de hand gewezen en hij bleef bij het leger, om een der grootste Engelsche generaals te worden.

De campagnejaren van den hertog begonnen onder York en Walmoden in Vlaanderen en Holland. Daar zag hij wat slechte administratie en gebrekkig krijgsbeleid kunnen doen om een leger zedelijk te vernietigen. Na eene tienjarige dienst was hij kolonel in Indië, door zijne superieuren geroemd als een flink en onvermoeid officier. Met de kleinste bijzonderheden van de

180

-ocr page 195-

WELLINGTON IN iNDIË.

dienst liet hij zich in, en hij zorgde dat zijne manschappen zich door uitnemende krijgstucht onderscheidden. sWellcsley aldus schreef Generaal Harris in 1799, ))commandeert een modelregiment; ten opzigte van het. militair voorkomen, de krijgstucht, geoefendheid en goed gedrag, is het boven allen lof verheven.quot; Op die wijze verkreeg hij aanspraak op bevordering en werd spoedig daarna benoemd tof. gouverneur van de hoofdstad van Mysore. In den oorlog met de Mahratfen werd zijn krijgsbeleid het eerst op de proef gesteld; en op zijn vier eu dertigste jaar won hij den gedenkwaardigen veldslag van Assaye, met een leger bestaande uit 1500 Engelschen en 5000 cipayers, tegenover een Mahrattenleger van 20,000 man infanterie en 30,000 kavallerie. Evenwel bragt zelfs die schitterende overwinning noch zijne gelijkmoedigheid, noch zijne volkomene eenvoudigheid in het minst aan het wankelen.

Kort na deze gebeurtenis kwam zijn verwonderlijk administratief talent aan den dag. Toen hij onmiddelijk na de verovering van Seringapatam met hot bestuur van een aanzienlijk gewest was belast, was zijne eerste zorg, strenge orde eu krijgstucht bij zijne manschappen te handhaven. Dooi' de overwinning overmoedig geworden, legden de troepen neiging fot ongeregeldheid en muiterij aan den dag. »Zend mij den provoost-geweldiger,quot; zeide hij, sen plaats hem onder mijne orders; zoolang niet eenige van die stroopers zijn opgehangen, is er aan orde noch veiligheid te denken.quot; Deze onverbiddelijke gestrengheid, door Wellington te velde toegepast, was tegelijk de schrik en het behoud zijner troepen, in menige campagne. Zijn eerstvolgende stap was het herstellen van het marktverkeer en het openen der bronnen van toevoer. Generaal Harris schreef aan den gouverneur-generaal , om kolonel Wellesley fe prijzen wegens de volmaakte krijgstucht, die hij wist te handhaven en voor zijne schrandere en meesterlijke maatregelen tot bevordering der toevoeren, zoodat hij een rijk voorziene vrije markt had geopend en tevens algemeen onder de koopers een levendig vertrouwen had weten te wekken. Door diezelfde naauwlettende zorg, datzelfde zich bemoeijen met kleinigheden , bleef hij gedurende zijn Indische loopbaan zich onderscheiden, en hef is opmerkelijk dat een zijner best gestelde depêches aan Lord Clive — eene depêche vol practische inlichting betrekkelijk het beleid van den veldfogt — juist geschreven werd, terwijl de kolonne die hij kommandeerde de Toombuddra overtrok, en zulks in het gezigt van een in getalsterkte overmagtigen vijand, zoodat dus allerlei gewigtige bemoeijingen moesten medewerken om

181

-ocr page 196-

IN PORTUGAL EN SPANJE.

zijn geest af te leiden. Maar dit was juist eeae karakteristieke gave bij Wellington, dat hij zijne gedachten des vereischt on-middelijk van het eene onderwerp geheel op een ander kon verplaatsen, zonder dat de allermoeijelijkste omstandigheden hem ooit in de war konden brengen of vrees aanjagen.

Naar Engeland teruggekeerd met de reputatie van een groot veldheers-talent werd Sir Arthur quot;Wellesley onmiddellijk weder in dienst gesteld, lii 1808 werd een legercorps groot 10,000man, ouder zijne bevelen uitgezonden, om Portugal te bevrijden. Hij landde, streed, won twee veldslagen en teekende het verdrag-van Cintra. Na den dood van Sir John Moore werd hem het kommando over eene nieuwe expeditie naar Portugal opgedragen. Wellington had eene ontzettende overmagt te bekampen in die veldtogten op het Spaansche schiereiland. Van 1809 tot 1813 had hij nooit meer dan 30,000 man Fngelschen onder zijne bevelen, terwijl er bij de 350,000 man Franschen, grootendeels oudgedienden, aangevoerd door Napoleons bekwaamste generaals in het Schiereiland bijeen waren. Hoe kon hij met eenig gunstig uitzigt zulke troepen toegemoet gaan? Zijn helder oordeel en krachtig gezond verstand zeiden hem, dat hij een geheel ander beleid moest volgen dan de Spaansche generaals, die geregeld verslagen en verstrooid werden, zoo dikwijls zij zich waagden aan een gevecht in het open veld, Hij zag in, dat hij eerst nog een leger moest scheppen, indien hij met goede kans tegen de Fran-schen zou kunnen optreden. Toen hij zich dan ook in 1809 na den slag bij Talavera van alle zijden door een fransche overmagt zag bekneld, trok hij naar Portugal terug, om aldaar de beschikkingen te nemen, waartoe hij besloten had. Het was namelijk zijn plan een Portugeesch leger onder Engelsche officieren te organiseren, en dit in verband met zijn eigen troepen te leeren manoeuvreren; inmiddels wilde hij de kans op eene nederlaag ontwijken, door alle ontmoetingen in het open veld zorgvuldig te vermijden. Zoo, begreep hij te regt, zou hij het zedelijk overwigt der Franschen te niet doen, die zonder overwinningen niet konden bestaan; en als zijn leger strijdvaardig en de vijand gedemoraliseerd was, zou hij hem met al zijne magt op het lijf vallen.

De buitengewone hoedanigheden, dooquot; Lord Wellington in die altijd gedenkwaardige veldtogten aan den dag gelegd, kunnen eerst goed worden gewaardeerd na de lezing zijner depêches, die het onopgesmukt verhaal bevatten van al de veelsoortige middelen, waarvan hij zich bediende om zijn welslagen te verzekeren.

-ocr page 197-

WELLINGTON IN SPANJE.

Nooit werd iemands geduld sterker op de proef gesteld dan het zijne, en zulks niet minder dooi' de onbekwaamheid, kwade trouw en intriguen van het toenmalige Engelsche gouvernement, dan door de zelfzucht, lafhartigheid en IJdelheid van het volk, dat hij kwam verlossen. Met nadruk raag men beweren, dat hij in den spaanschen oorlog enkel door zijne persoonlijke vastberadenheid heeft stand gehouden, en door een zelfvertrouwen, dat hem ook onder de meest verbijsterende omstandigheden nooit begaf. Hij had niet slechts Napoleons keurtroepen te bevechten, maar tevens de spaansche juntaas en het Portugeesch regentschap in bedwang te houden. Hot was geene geringe bemoeijing, altijd voor het onderhoud en de kleeding zijner troepen te zorgen, en wat moest zijne gewaarwording dan wel zijn, toen in den slag van Talavera de Spanjaarden niet slechts het hazenpad kozen, maar — ongedrilde roovers als zij waren — op de Britsche bagage aanvielen en deze plunderden? Deze en soortgelijke rampen droeg de hertog met een verheven geduld en strenge zolf-beheersching; met onwrikbare vastheid hield hij vol, trots ondankbaar verraad en weerstand. Hij verwaarloosde niets, en hield zelf het oog op alle eenigszins gewigtige bi jzonderheden der dienst. Toon hij geene levensmiddelen voor ziju troepen uit Engeland kon krijgen, en dus de voeding van het leger van zijne eigen vindingrijkheid moest afhangen, begon hij terstond, in compagnie met den Engelschen ambassadeur te Lissabon, een uitgebreiden korenhandel. Er werden papieren uitgegeven, waarvoor het graan in de havens der Middellandsche zee en in Zuid-Amerika werd aangekocht. Toen hij zijne magazijnen op deze wijze had gevuld, werd het overige aan de Portugezen verkocht, die groot gebrek aan leeftogt hadden. Zoo liet hij niets aan het toeval over, maar nam voor alles zijne voorzorgen. Hij rekende zich voor niets te hoog en vestigde zelfs nu en dan zijne onverdeelde aandacht op schijnbaar zeer onbelangrijke zaken, als op schoenen, kampketels, beschuit, de teerkost der soldaten enz. Maai' ook in die bijzonderheden, gelijk in de leiding van het groot geiieel, toonde hij zijne uitnemend practische bekwaamheid. Het gelukte hem op die wijze een troep lompe rekruten tof de beste soldaten van Europa te vormen, waarmeê hij beweerde alles te durven beginnen en alles te zullen volbrengen.

Reeds spraken wij van de merkwaardige vlugheid, waarmede hij zijne gedachten telkens op nieuwe onderwerpen wist te vestigen, zoodat hij tot in de kleinste bijzonderheden doordrong van alles wat hem werd voorgelegd. Hij bezat daarbij het ver-

183

-ocr page 198-

WELLINGTON IN FRANKRIJK.

mogen, om zelfs te midden der moeijelykste omstandigheden, zijn geest met volkomen klaarheid op geheel vreemdsoortige onderwerpen te rigten. Zoo verhaalt Napier van hem, dat hij eene memorie aan het Engelsche ministerie opstelde, om de dwaasheid eener leening te betoogen, terwijl hij zich op den slag hij Salamanca voorbereidde; op de hoogten van San Ghristoval bestreedt hij liet ontwerp tot oprigting eener Portugesche bank; in de loopgraven van Burgos ontleedde hij het finantiëel stelsel van Funchal, verklaarde hij zich tegeu den verkoop der kerkelijke goederen, en toonde bij al deze gelegenheden, dat hij zichzelven en de zaak, die hij behandelde, volkomen meesier was.

Zeer opmerkelijk was ook Wellingtons naauwgezetteeerlijkheid. Terwijl Soult eene menigte kostbare schilderijen in Spanje buit maakte en naar Frankrijk deed vervoeren, eerbiedigde Wellington 'svijands eigendom, en eigende zich er nimmer iets van toe, zelfs niet voor de waarde van een penning. Hij betaalde alles, ook in het vijandelijk gebied. Toen hij de Fransche grens was overgetrokken, toonde de 40,000 Spanjaarden, die hem volgden, zich tot plunderen geneigd; eersl onderhield hij hunne officieren daarover, en, toen dit niet baatte, zond hij allen naar hun vaderland terug. Het verdient vermelding dat de Fransche boeren voor hunne eigen landstroepen de vlugl namen en bescherming zochten in het Engelsche kamp, en terzelfder tijd schreef Wellington aan het Britsche ministerie het volgende; »Wij zijn met schulden overladen en ik durf mijn huis naauwelijks venaten, uithoofde van de publieke schuldeischers die hunne billijke betaling komen invorderen.quot; Jules Maurel teekent hierbij het volgende aan: »Er is wel nooit schooner blijk van zedelijke grootheid gegeven, dan in deze eenvoudige, nobele getuigenis is neêrgelegd. Die oude krijgsman, die man van dertig jaren dienst, die ijzeren hertog, die zegepralende veldheel', bevindt zich in 's vijands land, aan het hoofd van een ontzagwekkend leger en — is bevreesd voor zijn schuldeischers! Zulke vrees verstoort maar zelden de rust van veroveraars en vreemde legerhoofden en het komt mij twijfelachtig voor, of er in de krijgs-annalen van eenig volk iets gevonden wordt, dat de vergelijking kan doorstaan met zulk eene verheven eenvoudigheid.quot; De hertog zelf beschouwde de zaak echter anders; hij had volstrekt de bedoeling niet om nobel of grootmoedig te handelen, maar beschouwde eene stipte betaling van schulden als het eerste vereischte om zijne zaken goed en fatsoenlijk te doen.

De waarheid der oude spreuk: «eerlijk duurt het langst,quot; wordt

184

-ocr page 199-

EERLIJK DUURT HET LANGST.

185

bevestigd door de dagelijksche ondervinding; daar toch goede trouw en regtschapenheid in iedere zaak ten zeerste tot eenc gunstige uitkomst medewerken. Zoo ontving Hugh Miller van zijn braven ouden oom dezer raail; «Laat de weegschaal altijd overslaan ten voordeele van uw naaste; geef hem de volle, opgehoopte en overloopende maat, en gij zult er ten slotte geen schade bij hebben.quot; Een welvarend brouwer schreef zijn voorspoed toe aan de onbekrompen wijze, waarmede hij met de mout omging. Als hij het brouwsel proefde, zeide hij vaak tegen zijne knechts; »Nog wel wat mager, jongens! geeft hem nog een fik van de mout.'' Zoo werd zijn bier even solide als zijn karakter, en ieder wilde er van hebben; in Engeland, Indië en de koloniën, overal vond het gretige koopers en de brouwer verwierf een ontzaggelijk vermogen. Goede trouw in woord en daad behoort de hoeksteen te zijn van alle bedrijven; voor den winkelier, den handelaar, den fabriekant is goede trouw, wat eer is voor den soldaat, en liefde voor den Christen. Ook in den nederigsten werkkring kan die deugd hare toepassing vinden. Hugh Miller zegt van den steen voeger, met wien hij arbeidde, dat hij zijn geweten in iederen steen legde. Dus mag de echte werkman zijn eer stellen in de soliditeit van zijn werk, en de degelijke aannemer zich beroemen op de stipte vervulling van het koutrakt in alle bijzonderheden. De eerlijke fabriekant zal niet enkel eer en een goeden naam, maar tevens tastbaar voordeel verwerven door het vervaardigen van solide fabriekaten en de winkelier evenzeer, wanneer hij steeds onvervalschte, zuivere waar levert. Baron Dupin maakte eens de volgende opmerking, bij gelegenheid dat hij over engelsche eerlijkheid sprak, als de voornaamste oorzaak van Engelands voorspoed: »Een tijdlang,quot; zeide hij, «kan men slagen door middel van bedrog, misleiding of onregt, maar op den duur is dit volkomen onmogelijk. Het is niet slechts de moed, de schranderheid, de activiteit van handelaar of fabriekant, welke aan de engelsche voortbrengselen den voorrang en aan het geheele land het eigenaardig karakter geven; bovenal is het hunne wijsheid, spaarzaamheid en allermeest hunne goede trouw. Wanneer de bedrijvige klasse in Engeland deze deugden ooit mogt komen te verliezen, dan kunnen wij ons verzekerd houden, dat hare schepen, ter schandelijke koopvaart uitgezonden, van alle kusten zouden worden geweerd, en al spoedig zouden verdwijnen van die zeeën, wier vlakten zij nu bedekken met de schatten der wereld, schatten, ingeruild voor de opbrengst der nijverheid van het vereenigd koningrijk.quot;

-ocr page 200-

EERLIJKE KOOPLUI.

Het valt niet te loochenen, dat de handel meer van het karakter eischt dan eeuig ander beroep. In den handel worden eerlijkheid, zelfverloochening regtvaardigheid en opregtheid op zware proeven gesteld, en die door deze menigvuldige verzoekingen ongedeeld heengaat, heeft misschien aanspraak op even grooten lof als de krijgsman, wiens onverschrokkenheid onder kanonvuur en doodsgevaar gebleken is. En ter eere dier menigte, welke zich op onderscheiden wijze aan den handel heeft gewijd, zij het gezegd, dat zij zich in den regel mannelijk van hunne pligten kwijten. Wanneer wij slechts even overwegen, welke schatten dagelijks aan ondergeschikte personen worden toevertrouwd, die zeiven doorgaans slechts een schraal inkomen genieten, aan het baar- en kleingeld, dat onophoudelijk door de handen gaat van winkeliers en al degenen, die tot bankiers en betaalkantoren in betrekking staan, en voorts nagaan hoe betrekkelijk zeldzaam er misbruik gemaakt wordt van zooveel vertrouwen, — dan zal men wel moeten toegeven, dat deze gestadige alle-daagsche eerlijkheid reeds sterk ten gunste van het menschelijk karakter pleit, al denkt niemand er aan, zich er op te beroemen. Het geheele crediet-stelsel is voornamelijk gevestigd op het beginsel van eer, en veronderstelt eene mate van vertrouwen tusschen handelaars, waarover wij ons zouden verbazen, indien wij er niet in den dagelijkschen loop van zaken aan gewoon waren geraakt. Tei'egt zeide Dr. Chalmers, dat het stilzwijgend vertrouwen, door handelaars in hunne agenten gesteld, d;e niet zelden door den halven aardbol van hen zijn verwijderd, het vertrouwen, waarmede ontzaggelijke schatten worden toegezonden aan mannen, wier goede naam de eenige waarborg uitmaakt, misschien de welsprekendste hulde is, welke de eene mensch den ander kan bewijzen.

Ofschoon goede trouw nog steeds in de algemeene schatting blijft winnen, en de handelsgeest in Engeland zich door een gezond en eerlijk karakter blijft onderscheiden, zuo ontbreekt het toch evenmin nu als vroeger aan voorbeelden van schandelijke kwade trouw en bedriegelijke handelwijs bij hen, die in hun ijver om rijk te worden, slechts hun kwalijk begrepen eigenbelang zoeken, met opzettelijk voorbijzien van andere belangen, of gedreven door dwaze speculatie-zucht. Er zijn winkeliers, die vervalschen; aannemers, die hun contract ontduiken; fabriekanten, die ons katoen voor wol geven, gegoten ijzer voor staal, naalden zonder oogen, scheermessen, die er fraai uitzien maar niet deugen, en namaaksels van allerlei soort. Die lage, hebzuchtige

186

-ocr page 201-

ONEERLIJKE WINSTEN.

zielen mogen rijkdommen verwerven, maar zuilen ze niet weten te genieten; en een goeden fatsoenlijken naam verkrijgen zij nimmer, evenmin als een goed geweten, zonder hetwelk toch alle schatten geen waarde hebben. »De bedrieger heeft niet mij beet gehad, maar zijn geweten,quot; zeide bisschop Latimer van een messenmaker, die hem had afgezet. Geld, dat door kwade praktijken verdiend is, kan de oogen der onnadeukenden voor eenigen tijd verblinden, maar de zeepbellen door gewetenlooze bedriegers geblazen, beginnen eerst dan zoo fraai te schitteren, wanneer zij op het punt zijn van te barsten. Meestal komen die soort van lui aan een treurig eind reeds in deze wereld; en al komt men niet achter hun bedrog, en al blijven zy in het bezit van hun oneerlijk gewonnen goed, er kleeft een vloek en geen zegen aan.

Het is mogelijk, dat de naauwgezet eerlijke man niet zoo spoedig rijk wordt als de gewetenlooze bedrieger; maar zijn voorspoed is van degelijker aard. Ja, al mogt iemand langen tijd tegenspoed lijden, toch blijft eerlijkheid pligt. Het is beter alles te verliezen dan den goeden naam, want een goede naam is eene fortuin op zich zelf; de man van zedelijke beginselen zal moedig volharden en ten slotte zegepralen, — terwijl ook de hoogste belooning hem niet zal ontgaan.

In een zijner gedichten beschrijft Wordsworth hem als den zoodanige:

»Die haar begrijpt de taak hem toebetrouwd. Met vasten zin haar staag voor oogen houdt,

En dies niet bukt en loert met loos beraad Op rijkdom, eer, of 's werelds hoogen staat;

Wien eens dat al, of nog veel zoeter zegen. Verrassend overstelpt gelijk een mannaregen.quot;

Als een voorbeeld van den regtgeaarden handelsman vinde hier kortelijk de loopbaan vermelding van den welbekenden David Barclay, kleinzoon van Robert Barcley, die de beroemde «Verdediging der kwakersquot; schreef. Gedurende eene reeks van jaren was hij chef van een groot handelshuis in Cheapside, dat voornamelijk handel dreef op Amerika; maar, even als Granville Sharp, koesterde hij zulk een afkeer van den oorlog tegen onzeAme-rikaansche koloniën, dat hij besloot den handel geheel vaarwel te zeggen. Als koopman was hij evenzeerbekend wegens zijn talenten, kunde, regtschapenheid en bekwaamheid, als hij het later werd om zijn vaderlandslievendheid en milde weldadigheid. Hij was een toonbeeld van opregtheid en eerlijkheid; zijn woord gold

187

-ocr page 202-

DAVID BARCLAY.

even veel als zijne handteekeuing. Zijne handelsbetrekkingen en welgevestigde naam noopten de ministers van dien tijd meei' dan eens zijn raad in te winnen; en toen hij eens voor het Lagerhuis gehoord werd aangaande de Amerikaansche quaestie, — wist hij zijne meening zoo helder uiteen te zetten en zijne gronden mei zooveel klem op te geven, dat lord North openlijk erkende nooit beter ingelicht te zijn dan door David Barcley. Toen hij zijne zaken aan kant deed, geschiedde dit niet om zich aan eene weelderige rust over te geven, maar om zich een nieuwen nuttigen werkkring te openen. Met ruime middelen gezegend zijnde, begreep hij, dat hij der maatschappij een goed en grootmoedig voorbeeld behoorde te geven. Hij vestigde eene nijverheidsinrigting nabij zijne woonplaats te Walthamstow, en ondersteunde haai' jaren lang met opoffering van veel geld, tot dat het hem eindo-lijk gelukte haar tot eene bron van welvaart te maken voorde welgezinde arme huisgezinnen in de buurt. Eigenaar geworden zijnde van eene plantaadtje op Jamaica, besloot hij de geheele slavenbevolking op zijn goed in vrijheid te stellen, ofschoon hem dit te staan kwam op een som van ruim /'120,000.

Hij zond er een zaakgelastigde heen, die een schip huurde en de geheele slavenmagt naar een der vrije Amerikaansche koloniën overbragt, waar zij zich vestigden en spoedig vooruit kwamen. Men had namelijk beweerd, dat de negers veel te onwetend en te onbeschaafd waren om vrij te zijn, en Barcley wilde met de daad bewijzen, dat die bewering enkel op vooroordeel berustte. Zijne zelf ver gaarde rijkdommen besteedde hij aldus, dat hij bij zijn dood geen groot vermogen naliet, maar zijne bloedverwanten bij zijn leven op onbekrompen wijze voorthielp, met dat gevolg, dit hij de vestiging niet alleen, maar den bloei van verscheidene zeer belangrijke en voorspoedige fir-rnaas in Londen mogt beleven, die hun bestaan aan hem te danken hadden. quot;Wij meenen te weten, dat er dan ook tot op dezen dag onder de eerste handelshuizen zijn, als de Gur-neys, Hanburies en Buxtons, die trotsch zijn op de eer, dat zij hunne opkomst mogen dank wijten aan de ondersteuning, den raad en de voorlichtingen van David Barclay. Zulk een man mag een voorbeeld beeten van koopmanseerlijkheid en goede trouw, dat strekken moge tot aansporing van allen, die handelszaken drijven, daar het geldt voor alle lauden en tijden.

188

-ocr page 203-

JL6

NEGENDE HOOFDSTUK.

G?;LD. — GEBRL'IK EN MISBRUIK.

«Niet ter verstopping in een kruik,

Niet tot een ijilel pronken,

Tot vrijheids glorierijk gebruik Zij, vriend! u 't geld geschonken.quot;

BURNS.

quot;Wil noch een borger noch een leener zijn:

Want leenen schaadt ■nien voorschiet als wien neemt;

En borgen stompt het scherp der huishoudkunst.quot;

SHAKESPERE.

Uit de wijze waarop een mensch met ziju geld omgaat — hoe hij het verdient, bespaart en uitgeeft — kau men welligt het beste oordeel opmaken over zijne practische wijsheid. Ofschoon toch geld geeuzins als het hoofddoel van 's menschen leven behoort te worden aangemerkt, zoo mag het toch evenmin, als iets van weinig aanbelang, met eenesoort van wijsgeerige minachting worden beschouwd, daar het toch in zoo menig ojjzicht met ons stoffelijk geluk en de welvaart der maatschappij ten naauwste zamenhangt. Bij een regt gebruik van het geld komen de edelste eigenschappen der menschelijke natuur aan het licht, als daar zijn mildheid, eerlijkheid, regt vaardigheid, zelfverloochening en de practische deugden: spaarzaamheid en huishoudelijkheid, Daar tegenover staan gierigheid, bedrog, onregtvaardigheid en zelfzucht als de ondeugenden van den toomeloos geldzuchtige, en verkwisting, buitensporigheid en roekeloosheid bij degenen, die geen prijs weten te stellen op het hun toebedeelde goed. Zoojuist werd het door Henry Taylor opgemerkt in zijne zoowel overdachte «Aanteeke-ningen uit het levenquot;: «quot;Waar men de regte maat en wijze aantreft in het behandelen van geldzaken, waar alles — verkrijgen, sparen, besteden, geven, nemen, leenen, borgen en vermaken

-ocr page 204-

ONTHOUDING.

bij uitersten wil — waar op dit alles nie's is aan te merken, ilaar heeft men met een volmaakt mensch te doen.quot;

Ieder behoort alle tamelijke middelen aan te wenden, om tot een onafhankelijk bestaan te komen. Immers dan vermogen wij te rustiger aan onze hoogere vorming te arbeiden, terwijl ook de pligten jegens het huisgezin alleen op die wijze worden vervuld. De inspanning om in het leven vooruit te komen, brengt hare eigen belooning mede; de achting onzer medemenschen hangt grootendeels af van de moeite, die wij ons geven om voor ons zeiven te zorgen. Bovendien is er geen betere school, om geduld en volharding en soortgelijke deugden aan te leeren. Die er steeds op bedacht is, hoe hij op de bes ie wijze van de omstandigheden partij kan trekken, zal daardoor zyn verstand scherpen en ziju denkvermogen oefenen. Ook zal hij zich toeleggen op matiging en onthouding, en bij dien toeleg dagelijks aan kracht van karakter winnen. John Sterling zegt te regt: »de slechtste opvoeding, zoo zij maar onthouding leert, is beter dan de voortreffelijkste, die alles leert behalve juist onthouding.quot; En welke deugd wordt nu wel minder beoefend door de zorgelooze klassen der maatschapijij, dan juist die deugd van onthouding, van zelfverloochening? — wat treft men minder aan, dan die bereidwilligheid om een oogenblikkelijk genot op te offeren aan een toekomstig duurzaam goed'? Men zou verwachten, dat die het hardst moeten werken ook den meesten prijs zouden stellen op hun zuur verdiend geld. Wij zien echter, dat zij altijd terstond vereten en verdrinken, 't geen zij verdienen; in tijd van nood geheel hulpeloos staan en leven van de hulpvaardigheid der meest bedacht-zamen. Groot is het aantel dergenen, die, ofschoon zij een ruim bestaan hebben, echter naauwelijks een enkelen dag vooruit zorgen, en zoodra er een kleine tegenspoed komt aan volslagen gebrek zijn prijsgegeven. Hierin ligt de oorzaak van veel maatschappelijke ellende en tallooze jammeren. Graaf Russell zeide eens tot een deputatie, die hem kwam spreken overeen belasting, geheven van den werkenden stand; »Gij kunt er staat op maken, dat de regering het nimmer zou wagen eene belasting van den werkenden stand te heffen, die ook maar in de verte te vergelijken zou zijn met de belasting, dien deze stand zichzelven vrijwillig oplegt, enkel door zijne uitgaven voor sterken drank.quot; En inderdaad, terwijl de geheele begrooting van Groot Britanje en zijne koloniën over 1865 (met uitzondering van de rente der staatsschuld) ruim 400 milloen guldens bedraagt, heeft de heer Porter berekend, dat er door de natie jaarlijks aan sterken drank en fa-

190

-ocr page 205-

GEBREK AAN quot;VOORZORG,

bak eeue som wordt uitgegeven vau meer dan 600 milloen guldens, waarvan het grootste gedeelte door den werkenden stand wordt opgebragt. [De Kanselier der schatkist, Gladstone, zeide, bij het indienen der begrooting o\or 1865, dat er thans alleen aau bier it 40 millioen (bij de/quot;500 millioen)'sjaars werd uitgegeven; de berekening van Porter liep over 1850 en vroegere jaren.]

Van alle groote maatschappelijke vraagstukken verdient er geen meer overweging dan dit, eu nergens schijnt hervorming noodzakelijker. Maar zulke woorden als sonthouding en help u zeiven!quot; zouden een slechtgekozen partijleus zijn om stommen te winnen bij verkiezingen, en niet zonder reden vreezen wij, dat de hedendaagsche vaderlandsliefde weinig op heeft met zulke alle-daagsche dingen als zuinigheid en spaarzaamheid, ofschoon het deze deugden zijn, die alleen in staat zijn de onafhankelijkheid van den werkmansstand duurzaam te waarborgen. «Bedachtzaamheid, matigheid en huishoudelijkheid,quot; zeide Samuel Drew, de schoenmaker-wijsgeer, «zijn de beste werkgasten, als het er op aankomt slechte tijden op te lappen; zij beslaan geen plaats in huis en doen beter raad aan de hand tegen de groote levenskwellingen, dan de beste sreformbillquot; (wet tol uitbreiding van het kiesregt), die ooit door het Parlement werd behandeld.quot; Socrates zeide: »Die die wereld in beweging wil brengen, moet eerst zich zeiven bewegen.quot; En een oud rijmpje luidt:

Och waren alle menschen wijs.

En deden daarbij wel,

Deze aarde ware een paradijs;

Nu is zij vaak een hel.

En willen ze niet wijs worden en niet weldoen, dan zullen geen wetten beletten, dat de aarde voor hen een hel zij

Daar men echter heeft bevonden, dat het vrij wat gemakkelijker gaat de inrigting van kerk en staat te hervormen, dan ook maar de geringste kwade gewoonte af te leeren, terwijl het tevens meer met onzen smaak overeenkomt eerst met onzen buurman te beginnen, alvorens wij op ons zeisen acht geven — bemoeit nu ook iedereen zich veel liever met de verbetering der staatsinstellingen, dan met het groote vraagstuk der verbetering van eigen levenswijs.

Zeker die leeft van de hand in den tand, gelijk men het noemt, zal onvermogend zijn, om zich tot. een hoogeren stand te verheffen. Zulkeen wezen blijf t een ballast voor de maatschappij en een speelbal

-ocr page 206-

der omstandigheden. Hij zal evenmin achting kunnen koesteren I rei

voor zich zeiven, als hij anderen achting zal weten af te dwingen. i br

In tijden van krisis gaan zulke lieden het allereerst te gronde. 1 ge

Het ontbreekt hun aan de middelen, door spaarzaamheid verza- | tei

meld, om den moeijelijken tijd uit te zingen, en wanneer zij nog 'i tic eenig regtschapen gevoel met zich omdragen, zullen zij nooit

zonder vreeze en beving de toekomst voor vrouw en kinderen te 1 e£

gemoet zien. »De wereld,quot; zeide Cobden eens tot de werklui te j st

Huddersfield, ))de wereld was steeds in twee klassen verdeeld— | w

degenen die gespaard en degenen die verteerd hebben, de zuinigen | ei

en de verkwisters. Alle huizen, molens, bruggen en schepen zijn I d

gebouwd, en alle groote werken die het menschdom gebik en be- j n

schaving hebben aangebragt, zijn uitgevoerd door spaarzame, zui- | i;

nige lieden; terwijl voor degenen, die hunne middelen hebben 1 d

verkwist, niets overbleef, dan de anderen te dienen. Aldus is de 1 1

wet der voorzienigheid, en ik zou den naam van bedrieger ver- | o

dienen, wanneer ik iemand wilde wijsmaken, dat hij zonder I v

huishoudelijkheid, bedachtzaamheid en vlijt in de wereld vooruit 1 £

kon komen.quot; | 1

Een even gezonden raad gaf Bright in 1847 aan de werklui te Rochdale. Nadat hij zijne overtuiging had uitgesproken, dat eerlijkheid onder alle klassen der maatschappij in gelijke mate wordt aangetroffen', voegde hij er het volgende bij; »Er is slechts één veilige weg , waarop de mensch zich in zijn stand kan handhaven, wanneer het een goede stand is, of zich er boven verheffen, wanneer het een kwade is — die weg is de beoefening van vlijt, matigheid, onthouding en eerlijkheid. Wat heeft de burgerklasse niet slechts gevormd, maar geschapen, zoo het niet de beoefening dier deugden was? Er was een tijd, toen de hoogste klasse in Engeland naauwelijks op eene lijn kon gesteld worden met de armste klasse onzer dagen. Waaraan is het toe te schrijven, dat honderd duizende onzer landgenooten eene beschaving, een door velerlei gemakken veraangenaamd en onafhankelijk bestaan genieten, waarvan onze voorouders zelf geen denkbeeld hadden? Immers enkel aan de beoefening dier deugden; want ik durf beweren , dat in geen vroegere eeuw die deugden dermate beoefend werden, als nu geschiedt bij onze groote burgerklasse. Als ik spreek van burgerklasse, bedoel ik die klasse, welke staat tus-schen den bevoorregten rijken stand en de werkelijk armen; en ik zou wel iedereen op het gemoed willen drukken, om toch geen acht te geven op het gepraat van wien het ook zij, wanneer hij beweert, dat deze of gene stand, deze of gene wet, deze

-ocr page 207-

HET DOEL DER REG TE SPAARZAAMHEID.

regering of eeue andere al die dingen voor hem zullen in orde brengen. Ais vrucht van langdurige waarneming en overweging-geel' ik hier de verzekering, dal geen werkman vooruit zal komen, tenzij hij den eenigen goeden weg betreedt en met zelfvertrouwen de deugden beoefent, waarvan ik heb gesproken.quot;

Er is geen reden waarom de werkmansstand niet een nuttige, eervolle, fatsoenlijke en gelukkige zou mogen heeten. Uie geheele stand immers zou (met weinig uitzonderingen) matig, arbeidzaam, wel onderwezen en welgesteld kunnen worden, zoo goed als de enkelen, die het werkelijk zijn. Hetgeen nu sommige zijn, dat zouden allen zonder bezwaar kunnen worden. Waar dezelfde middelen worden gebezigd, zal ook de uitkomst dezelfde zijn. Het is eene ordening Gods, en ongetwijfeld is zij wijs en regtvaardig, dat. er in iedere staat eene klasse zou zijn, die van haardage-lijkschen arbeid leeft, maar dal die klasse onmatig, ontevreden, onwetend en ongelukkig zou moeten wezen, ligt zeker niet in het raadsbesluit der Voorzienigheid, maar heeft, voor zoover hef aldus is, zijnen grond in de zwakheid, traagheid en verdorvenheid des menschen zeiven. Een gezonde geest van zelfvertrouwen, onder de werklieden opgewekt, zou meer dan iets anders kunnen bijdragen lot verheffing van den werkenden stand, en zulks niet ten koste van andere standen, maar door verhooging van den alge-meenen standaard van godsdienst, zedelijkheid en kennis. »Alle lessen der zedekunde,quot; zegt Montaigne, )gt;ziju even toepasselijk op de alledaagsche taak van den vergeten burger, als op de meest schitterende loopbaan. Ieder mensch draagt op zijne wijze al wat menschelijk is in zich om.quot;

Sparen, met het eenig doel om maar op te zamelen, is een zeer kleingeestig werk; maar sparen met het oogmerk om onafhankelijk te worden, is een der zekerste kenteekenen van een mannelijk karakter; ja spaarzaamheid, met het oog op de betere verzorging van degenen die van ons afhankelijk zijn, is slechts een ander woord voor grootmoedigheid. Francis Horner ontving van zijn vader den volgenden raad, toen hij zijn loopbaan begon; «Uwe welvaart in ieder opzicht begeerende, kan ik u niet te sterk spaarzaamheid aanprijzen. Het is eene deugd, die alleen door de ligtzinnige oppervlakkigheid word geminacht, maar zij leidt tol onafhankelijkheid en ziedaar een doel, dat hoog staat inde schatting van ieder, die een mannelijk karakter bezit/' Boven dit hoofdstuk hebben wij als motto ceuige regels van Burns geplaatst. Jammer maar dat die dichter zich niet naar zijne eigene spreuk gedragen heeft. Op zijn doodsbed schreef hij aan een vriend

13

-ocr page 208-

HE SCHULDENMAKER EEN SLAAF.

»Ach! Clarke, ik gevoel, dat het met mij tot het nitersle is gekomen. Burns' arme weduwe, zijn half dozijn kleine arme hnlpe-looze weezen! o, ik ben zoo week als een vrouwentraan! Maar genoeg hiervan — 't is de hell't van mijn ziekte!quot;

ledereen behoort te zorgen: dat hij de tering naar de nering zet. De eerlijkheid gebiedt zulks, want wie zijn eigen middelen overschrijdt, moet noodzakelijk pogingen in het wérk stellen om ten koste van anderen te leven. Zij, die geen regel honden in hunne uitgaven en enkel met hun lusten raadplegen, zonder zich om de belangen van anderen te bekommeren, leeren het geld gemeen lijk eerst, dan regt waardeeren, wanneer het te laat is. Verkwisters, die het meest door hunne sroyaliteitquot; hebben geschitterd, eindigen niet zelden op eene alles behalve «koninklijkequot; wijze. Zij verknoeijen hun geld even als hun tijd, trekken wissels op de toekomst, loopen met hunne uitgaven hunne inkomsten vooruit,quot; en geraken, aldus in een warnet van moeijelijkhedea en ver-pligtingen, waardoor eene vrije en onafhankelijke levenswijze te eenenmale onmogelijk wordt. Het gt;Seingelddat menigeen zorgeloos wegwerpt, had dikwijls den grondslag kunnen uitmaken van een onafhankelijk bestaan. Die doorbrengers hebben geen grooter vijanden dan zichzelven, al behooren zij in den regel onder de pruttelaars, die altijd over de onregtvaardigheid der wereld hebben te klagen. Maar hoe kan iemand van anderen meer vriendschap verwachten dan van zichzelven? Indien zelfs de matigste middelen ordelijk worden beheerd houdt men altijd nog wat over. om anderen te helpen, terwijl de zorgelooze kinderen der weelde werk hebben orn zeiven toe te komen. De ware zuinigheid heeft niets van inhaligheid. Die kleingeestig is in zijn handel en wandel, is tevens kortzigtig, en komt zelden tot zijn doel. Het is niet de manier om veel te verdienen, wanneer men, om de gewone spreekwijs te bezigen, op een cent dood blijft. Eerlijk duurt het langst, zegt het spreekwoord, en men zou hetzelfde van edelmoedigheid en onbekrompenheid kunnen zeggen. Mildheid en eerlijkheid veree-nigd, geven in het dagelijks leven de schitterendste uitkomsten.

Een ledige zak blijft niet overeind staan, maar een scnuldenma-ker evenmin. Schulden omringen den mensch met verzoekingen. Zij ontnemen hem de achting voor zichzelven, leveren hem over aan de genade van winkeliers en bedienden, en vernederen hem in vele opzichten tot een slaaf, daar hij niet meer zijn eigen meester mag heeten en niet langer de wereld vrijmoedig in het aangezigt kan zien. Een man, die onder schulden gebukt gaat, wordt nok ligt tot liegen gedrongen; hij moet allerlei uitvlrgten zoeken

194

-ocr page 209-

WIL NIET ARM ZIJN.

om zijne schuldei sellers tevreden te stellen en geraakt zoo op den weg om bedriegerijen te plegen. Indien men eenmaal een vast besluit heeft genomen, om zich voor den eersten stap te wachten, dan valt het zoo moeijelijk niet, zich daaraan te houden, maar heelt men eens ondervonden, hoe gemakkelijk het borgen gaat, dan is de verleiding Ie groeier, om nu ook tien tweeden stap te doen, en zich aldus in een warnet te wikkelen, waaruit de grootste inspanning en volharding ons niet meer kunnen verlossen. De eene schuld volgt op de andere. De schilder Haydon zeide, dat zijn verval begonnen was, op den dag, waarop hij voorde eerste maai geld had geleend. «Wie gaat uit borgen, die gaat uit zorgen zegt het spreekwoord. en iu Haydons leven werd het bewaarheid In zijn dagboek schreef hij: sllier begon die schuld . waarvan ik niet ben en nimmer zal worden verlost, zoo lang ik leven mag.quot; Hij was lang gewoon geweest geld van zijn armen vader te leeneu, maar dit telde hij niet mede. Welk een geheel anderen geest bezielde Fichte, die, terwijl hij met armoede worstelde, schreef: »Reeds sedert jaren heb ik geen penning van mijn ouders aangenomen, omdat ik zeven jonge zusters heb, wier opvoeding nog niet voltooit is, en omdat mijn vader, als ik hem liet begaan, goedhartig genoeg wezen zou, om mij te geven, 'tgeen aan zijn andere kinderen toekomt.quot; Wegens diezelfde edele beweegredenen, weigerde Fichte zelfs geschenken van zijn arme ouders aan te nemen. Dr Johnson zag in de schulden der jeugd tie voorboden van een zekeren ondergang. Zijne woorden over dat onderwerp verdienen overweging en behartiging:«Gewen u niet,quot; zegt hij, »schuld slechts als een last te beschouwen; gij zult ontdekken dat het een ramp is. Armoede ontneemt ons zoovele middelen om goed te doen en maakt ons zoo weerloos tegen veel na-tuurlijk en zedelijk kwaad, dat men haar op alle door het geweten veroorloofde wijzen behoort te ontwijken. Zoo zij het derhalve uwe eerste zorg, aan niemand iets schuldig te zijn. Wil nie' arm zijn; als gij weinig hebt verteer minder. Armoede is eene groote vijandin van het menschelijk geluk; zij maakt de vrijheid onmogelijk, verhindert ons in het beoefenen van vele deugden en legt hinderpalen op den weg onzer pligten. Onthouding is niet slechts nuttig, maar stelt ons tot weldadigheid in staat. Iemand die zelf hulpeloos is, kan anderen niet helpen en eer wij iets voor anderen over hebben, moeten wij eerst genoeg hebben voor onszei ven.quot;

Op iedereen rust de verplichting. zijn eigen zaken te kennen, en rekening te houden van inkomst en uitgaaf. Die kleine rekenkunstige oefening heeft een groot nut. De wijsheid gebiedt, dat onze

195

-ocr page 210-

HELDEN OP HET STUK VAN GELDZAKEN.

wijze van leven steeds op eenigzius kleiner schaal zij ingerigt, dan onze middelen veroorloven; maar om dit te kunnen doen behoort men met zorg de begrooting te maken, hoe men op de beste manier kan rondkomen. John Locke gaf den volgenden raad: «Iemandquot; zeide hij, »zal niet ligt tot uitspattingen vervallen, wanneer hij altijd een naauwkeurig overzicht heeft van den stand zijner zaken.quot; De hertog van Wellington hield uitvoerig boek van al de door hem uitgegeven en ontvangen gelden. »Ik sta er op,quot; zeide hij tot den heer Gleig, »om mijne rekeningen zelf te betalen, en raad ieder mij hierin te volgen; vroeger liet ik dit over aan een vertrouwd bediende, maar werd radikaal van die dwaasheid genezen, toen ik op zekeren morgen, tot mijne niet geringe verbazing, onbetaalde rekeningen in handen kreeg van twee jaar oud. De kerel had met mijn geld gespeculeerd en de schuldeischers laten wachten.quot; Bij eene andere gelegenheid zeide hij. »Door schuld wordt de mensch een slaaf. Ik weet bij ondervinding wat geldgebrek is, maar ben toch nooit in schuld geraakt.quot; Even als Wellington was ook Washington zeer stipt in de behandeling van geldzaken; en het verdient opmerking, dat hij zich niet vernederd achtte, wanneer hij tot in de kleinste bijzonderheden zijne huishouJelijke uitgaven moest nagaan, vast besloten zijnde de grenzen zijner middelen niet te overschrijden, zelfs toen hij als president de gansche Amerikaan-sche Unie bestuurde.

De admiraal St. Vincent heeft het verhaal nagelaten vau zijue eerste geldelijke moeijelijkheden. »Mijn vader,quot; zoo schrijft hij ouder anderen, »had een zeer groot gezin en een gering inkomen. Hij gaf mij /'240, om meè te beginnen en verder nooit iets. Geruimen tijd later op zee zijnde, trok ik een wissel voor hetzelfde bedrag, maar hij kwam met protest terug. Door die weigering gegriefd, deed ik eene gelofte, die ik steeds hen nagekomen, om nimmer een wissel te trekken, tenzij ik zeker zou zijn van de uitbetaling. Onmiddellijk veranderde ik mijne manier van leven, verliet de officierstafel, leefde van mijn scheepsrant-soeu, dat ik zeer voldoende bevond, zorgde zelf voor het was-schen en verstellen mijner kleêren, maakte een broek van mijn beddelakens, en toen ik op die wijze genoeg had uitgezuinigd, betaalde ik mijn wissel en zorgde er voor, dat ik in het vervolg mijne middelen niet meer te buiten ging.quot; Aldus getroostte hij zich zes jaar lang de grootste ontberingen, om zijn eer ongeschonden te bewaren, legde zich met ijver op de kennis van zijn vak toe, en mcgt langzaam maar geregeld opklommen tot den

-ocr page 211-

EEN COED BEGIN MAKEN.

allerhoogsten rang. Samuel Drew vertekle volgender wij ze hoe hij de eerste les in zuinigheid ontving: sik kreeg eens als jongen, ik weet niet hoe, een stuiver of wat in handen en kwam er mee op de kermis te St. Austell, waar ik mijn gansche schat aan eene beurs besteedde. Mijn ledige beurs herinnerde mij dikwijls aan mijne dwaasheid, en die herinnering bleef mij bij, tot mijn groot nut.quot;

Er hangt veel af van de wijze, waarop men het leven begint, want de gewoonte van wel te handelen vestigt zich reeds in de eerste jeugd. Een goed begin is het halve werk, zeg het spreekwoord. Menig veelbelovend jongeling heeft zichzelven onherstelbaar bedorven, dooi' een misstap aan het begin zijner loopbaan, terwijl anderen, die veel minder van zich lieten verwachten, vooruitkwamen door goed te beginnen.

Wat menigeen reeds aanstonds tot misstappen verleidt is drift en ongeduld. Er zijn er die zouden willen beginnen, waar hunne vaders zijn geëindigd. Zoodanige lieden meenen de vruchten der inspanning te kunnen genieten, zonder er voor te werken. Zij kunnen niet afwachten wat arbeid en toeleg hun zullen verschaffen, maar willen reeds in voorbaat genieten van hetgeen nog moet worden verworven. Een braaf Schotsch echtpaar antwoordde eens op de vraag, hoe hun zoon reeds zoo spoedig zijn zaken in de war had kunnen sturen: sToen wij te zamen onze loopbaan begonnen,quot; zeide zij, »werkten wij hard en leefden van eenvoudi-gen kost; langzamerhand vooruitkomende begonnen wij onseeni-ge meerdere weelde te veroorloven, tot wij eindelijk gebraden vleesch, en zelfs nu en dan een kip op tafel konden zetten; maar onze jongen heeft het anders begrepen en is met kip-penvleesch begonnen.quot; Dat woord vindt maar al te wel zijne toepassing bij alle standen en in alle rangen der maatschappij.

De heer Hume sloeg den spijker op den kop, en verdiende niet de bespotting waarmede zijne rede werd begroet, toen hij eens in het Lagerhuis verklaarde, dat men in Engeland over het algemeen op een veel te grooten voet wil leven. De burgerklasse is maar al te geneigd, om zich ter wille van het »fatsoenquot; aan eene manier van leven te gewennen, die met haar inkomen niet is overeen te brengen en waarvan de geheele maatschappij de schadelijke vrucht inoogst. Algemeen heerscht bij de ouders de zucht om hunne jongens als »heerenquot; op te voeden, waarvan dan het gevolg is dat er »ploertenquot; van groeijen. De lust om zich fraai te kleeden, om voornaam te zijn, met anderen gelijk op te doen en allerlei vermakelijkheden bij te wonen is al 't geen zij er mee winnen, maar het krachtig mannelijk karakter van den echten

197

-ocr page 212-

FATSOEN.

«gentlemanquot; wordt aldus niet opgebouwd. Zoo wordt die groote menigte van wittebroodskindereu opgekweekt, die een ballast zijn voor de maatschappij eu niet oneigenaardig worden vergeleken met drijvende wrakken, wier gelieele lading uit een aap bestaat Die jagt naai' voornaamheid is inderdaad beklagenswaardig. Niet zelden geschiedt dat zoogenaamd ophouden van zijn fatsoen ten koste der eerlijkheid. Al zijn wij niet rijk, wij laten het toch zoo voorkomen. Op de een of andere wijs moeten wij toonen, dat wij tot den deftigen stand behooren, al is het enkel maar door een aanmatigend uiterlijk. Terwijl wij den moed missen om geduldig voorwaarts te streven in den stand, waarin Gods welbehagen ons heeft geplaatst, laten wij ons door eene belagchelijke ijdelheid vervoeren, om de denkbeeldige voorregten vau het voornaam zijn na te jagen. Er ontstaat een onstuimig dringen eu drijven, om in het schouwtoo-neel der zameleving de eerste rangen te bezetten; eu in het gewoel wordt menig ede! en zuiver beginsel vertreden en menige schoone aanleg jammerlijk verstikt. Wat al verspilling van lijd eu geld, wat al ellende, wat al bankroeten komen er voort uil de zucht om anderen te verblinden door den flikkerglans van schijnwelvaart en schijnvoomaamheid! In duizenderlei vormen openbaren zich de noodlottige gevolgen; in het onbeschaamd bedrog, gepleegd door lieden, die wel oneerlijk durven zijn, maar het niet wagen voor hunne armoede uit te komen, en in deu roekeloozen speculatiegeest, die deu rijkdom met een sprong wil grijpen, al moeten ook honderden van onschuldige huisgezinnen de slagtoü'ers worden van het vermetel en misdadig waagstuk.

Sir Charles Napier sprak niet slechts een goed woord, maar verrigtte tevens een edele en moedige daad, toen hij, bij het nederleggen van zijn commando in Indië, in zijne laatste legerorder, gerigt tot de officieren der Indische armee, krachtig protesteerde tegen het leven door vele jonge officieren geleid, en dat hen niet zelden in onteerende moeijelijkheden wikkelde. Sir Charles beklaagde zich in dat merkwaardig geschrift over de schandelijke verwaarloozing van de waarheid, dat eerlijkheidonc.fschei-delijk is van het karakter van een fatsoenlijk man, eu verklaarde, dat het drinken van onbeiaald bier en onbetaalde champagne en het berijden van onbetaalde paarden het werk is van opligters en uiet van gentlemen. Mannen, die boven hunne inkomsten leefden en voor schulden van weelde dikwijls door hunne eigene bedienden werden gedagvaard, mogten deu naam blijven dragen van officier, fatsoenlijke lui waren het zeker uiet. Het eergevoel

198

-ocr page 213-

WEERSTAND BIEDEN AAN VERZOEKiNI

vereelt, zeide Napier, door de gewoonte van schuldenrnaken. Het is uiet voldoende, dat een ofilcier kan vechten, dat kan een bulhond ook; maar of hij ook zijn woord ongeschonden bewaart, of hij zijne schulden betaalt'? — dat zijn de vragen, die bij een man van eer, een waar krijgsman nooit ontkennend mogen worden beantwoord. Gelijk weleer Bayard, de ridder heette «saus peur et sans reproche, zoo moet ook ieder officier worden genoemd. Napier wilde toegeven, dat zij waren »zonder vrees,quot; maar hij wenschte er aan te kunnen toevoegen: gt;eu zonder-blaam.quot; Nu zijn er echter zoowel in Indië als in het moederland genoeg dappere jonge oflicieren, die niet zouden aarzelen, ouder het vijandelijk geschutvuur, eene bres te bestormen of een vermetel heldenfeit te bestaan, maar die evenwel den zedelijkeu moed missen, om kleine zinnelijke lusten hel hoofd te bieden. Zij hebben niet de kracht om met een mannelijk sneen,quot; of «ik kan 't niet betalen,quot; deuitnoodiging tot vermaken en het aanbod eener weelderige levenswijs te beantwoorden, en trotseren liever den dood dan de bespotting hunner kameraden. Een jongman, die het leven ingaat, moet, om zoo te zeggen, door de spitsroeden der verleiders, wieruitnoodi-giugeu hij niet kan inwilligen dan ten koste zijner eer. Bezwijkt hij bij die proef, dan gaat ook tie verborgen godskracht te loor, waarmede zijne natuur is toegerust; zijn eenig middel van weerstand is het uitspreken van een mannelijk en vastberaden »neen!quot; Hij moet terstond besluiten, niet eerst overleggen en de redenen wegen; want even als de vrouw, zoo is ook de jongeling; die aarzelt is verloren. Menigeen overlegt, en neemt geen besluit. Maar niet besluiten is — besluiten tot het verkeerde. Diepe menschenkennis ligt in het gebed: Leid ons niet in verzoeking! Maar de verzoeking komt om 's jonge-lings kracht te beproeven; en na de eerste inwilliging wordt de magt tot weerstand steeds zwakker en zwakker. Geef eenmaal toe, en een deel uwer deugd is heengevaren. Bied mannelij-ken weerstand, en gij wint nieuwe kracht door het besluit; herhaal dit en het wordt de kracht der gewoonte. Juist die gewoonten in den aanvang des levens geworteld, zijn de sterkste verdediging tegen latere aanvallen; want wijselijk werd het aldus geregeld, dat onze zedelijke werkzaamheid hoofdzakelijk langs het spoor der gewoonten zou voortgaan; er is alleen groote inspanning noodig, om op het goede spoor te komen, maar eens op de rails gebragt, gaat men als van zelf voorwaarts, tot de rigting moet worden gewijzigd. Dus wordt naar eene wijze be-

-ocr page 214-

'/.EL FBEH EEUSCH ING.

schikking onze wilskracht gespaard voor overmatige eu aauhou-dende inspanning.

Hugh Miller verhaalt, hoe hij eens door eeu Hink besluit de verzoeking heeft overwonnen. Als steenvoeger gebeurde het hem, flat hij met eenige zijner kameraden getracteerd werd op Whisky (schotschen brandewijn). Hij sloeg er twee glazen van naar binnen. Maar toen hij thuis kwam en zich aan zijn lievelingslectuur — de Essays van Baco — zette, zag hij de letters voor zijneoogen dansen, en begreep niets van hetgeen hij las. «Levendig gevoelde ik,quot; zegt hij, »dat ik mij zeiven had verlaagd. Door mijn eigen toedoen was mijn verstand tot een lager peil gezonken dan waarop het van nature en ten gevolge van de mij te beurt gevallen opleiding stond; en al scheen het oogenblik niet gunstig, om een besluit te nemen, toch nam ik mij toen ernstig voor, nooit meer mijne hoogere genoegens op te offeren aan het genot van sterken drank, en rnet Gods hulp ben ik mijne gelofte nagekomen.quot; Zulke oogenblikken zijn dikwijls de keerpunten in eens menschen leven, en door zulke geloften wordt wel eens de grondslag gelegd voor een krachtig karakter. De klip nu, waarop Hugh Miller gevaar liep te stranden, wordt maar al te ligt voorbijgezien, en zijne waakzaamheid van geest mag oud en jong ten voorbedde gesteld worden. Er bestaat voor den jongeling naauwelijks eene ergere en heilloozer verzoeking dan deze. Sir Walter Scott pleegde te zeggen, «dat van alle ondeugden dronkenschap het allerminst met grootheid kan zamengaan.quot; ,1a, erger dan dat, zij maaktspaar-zaamheid, betamelijkheid, gezondheid en eerlijkheid onmogelijk. Kan een jongmensch zich niet matigen, dan moet hij zich geheel onthouden. Wat op Dr. Johnson toepasselijk was, geldt van velen. Hij zeide eens van zich zeiven: «Mijnheer, ik kan mij wel geheel onthouden, maar matigen kan ik mij niet.quot;

Evenwel om krachtig en zegevierend tegen slechte gewoonten te worstelen, is het niet voldoende alleen te rade te gaan met ons tijdelijk belang; wij moeten een hooger zedelijk standpunt innemen. Geloften zijn slechts kunstmatige hulpmiddelen, die dienstig kunnen zijn voor sommigen, maar eerst wanneer wij onze beginselen trachten te bevestigen en te reinigen en een steeds hooger maatstaf zoeken voor ons denken eu doen, zullen wij eerst regt krachtig worden tot hervorming onzer gewoonten Hiertoe be-hooren de Jongelieden zichzelveu te beproeven, op hun eigen schreden waakzaam toe te zien en gedachten en daden te toetsen aan den aangenomen stelregel. Hoe beter een menschzichzelven leert kennen, des te nederiger zal hij zijn, en misschien tevens te

20U

-ocr page 215-

SPREUKEN.

minder gerust op eigen kracht. Inzonderheid moeten wij ons eraan gewennen, ons kleine oogenblikkelijke genoegens te ontzeggen, ter wille van een duurzaam en groot geluk in de toekomst. Dit behoort tot het edelste deel onzer zelfopvoeding, want, zegt de dichter, ï ware roem verkrijgt hij, die zichzelven in stilte verwint , en zonder die inwendige zegepraal is een veroveraar slechts de eerste der slaven.quot;

Menig populair boquot;k is er geschreven ten einde aan het publiek het groote geheim van geldwinnen te leeren. Dat geheim bestaat niet. Het ligt open en bloot in de spreekwoorden van alle volkeren, als daar zijn: »Vele kleintjes maken een groote. Pas op de centen en de guldens zullen voor zichzelven zorgen. Een stuiver gespaard is een stuiver gewonnen. Arbeidzaamheid is de moedei' van den voorspoed. Zonder werk geen loon. Rust roest. Luiheid is de sleutel tot armoe. Werk en gij zult eten. Die niet, werkt zal ook niet eten. Met geduld en vlijt wint men de geheele wereld. Er valt niet te sparen, als alles verteerdis. Liever zonder eten naar bed, dan met schuld opstaan. De morgenstond heeft goud in de mond.quot; — Dat zijn slechts staaltjes van de spreukenwijsheid, waarin vele geslachten hunne ondervinding .hebben neergelegd, ten opzigte van de beste wijze om door de wereld te komen. Die spreekwoorden leefden in den mond des volks lang voor er boeken werden geschreven, en bevatten de eerste volkszedeleer, wier gezag algemeen werd erkend. Bovenden hebben zij de proef des tijds doorstaan en de ondervinding van iederen dag getuigt voor hunne juistheid, kracht en welgegrondheid. Evenzoo zijn de Spreuken van Salomo vol wijze lessen ten opzigte van hetgeen de vlijt vermag en met betrekking iot het gebruik en misbruik van geld: ))Die traag is in zijn werk is een broeder van hem, die zijn goed verkwist. Ga naar de mieren, gij luijaard, let op hare wegen en word wijs. Gebrek overvalt den luijaard als een gewapend man, maai' de hand van den vlijtige maakt rijk. Die niet zal ploegen wegens de koude, zal in den oogsttijd bedelen en niets ontvangen. De dronkaard en de vraat zullen tot armoede komen, en die lui is zal gekleed gaan in lompen. De luijaard zegt: er is een leeuw op den weg. Ziet gij een man vlijtig op zijn wegen'? hij zal voor het aangezigt van koningen worden gesteld.quot; — Maar bovenal: »Het is beter wijsheid te verkrijgen dan geld, want wijsheid is beter dan robijnen, en al wat wenschelijk is kan daarmede niet worden vergeleken.quot;

Vlijt gepaard met betlachtzaamheid zullen den mensch, zelfs al bezit hij slechts gewone bekwaamheden, ver brengen op den weg tol

201

-ocr page 216-

ZE LFBEHEEIiS C H ING.

schikking onze wilskracht gespaard voor overmatige eu aanhoudende inspanning.

Hugh Miller verhaalt, hoe hij eens door een flink besluit de verzoeking heeft overwonnen. Als steen voeger gebeurde het hein, dat hij met eenige zijner kameraden getracteerd werd op Wh isk y (schotschen brandewijn). Hij sloeg er twee glazen van naar binnen. Maar toen hij thuis kwam en zich aan zijn lievelingslectuur — de Essays van Baco — zette, zag hij de letters voor zyneoogen dansen, en begreep niets van hetgeen hij las. »Levendig gevoelde ik,quot; zegt hij, »dat ik rnij zeiven had verlaagd. Door mijn eigen toedoen was mijn verstand tot een lager peil gezonken dan waarop het van nature en ten gevolge van de mij te beurt gevallen opleiding stond; en al scheen het oogenblik niet gunstig, om een besluit te nemen, toch nam ik mij toen ernstig voor, nooit meer mijne hoogere genoegens op te offeren aan het genot van sterken drank, en met Gods hulp ben ik mijne gelofte nagekomen.quot; Zulke oogenblikken zijn dikwijls de keerpunten in eens menschen leven, en door zulke geloften wordt wel eens de grondslag gelegd voor een krachtig karakter. De klip nu, waarop Hugh Miller gevaar liep te stranden, wordt maar al te ligt voorbijgezien, en zijne waakzaamheid van geest mag oud en jong ten voorbedde gesteld worden. Er bestaat voor den jongeling naauwelyks eene ergere en heilloozer verzoeking dan deze. Sir Walter Scott pleegde te zeggen, »dat van alle ondeugden dronkenschap het allerminst met grootheid kan zamengaan.quot; Ja, erger dan dat, zij maakt spaarzaamheid, betamelijkheid, gezondheid en eerlijkheid onmogelijk. Kan een jongmcnsch zich niet matigen, dan moet hij zich geheel onthouden. WTat op Dr. Johnson toepasselijk was, geldt van velen. Hij zeide eens van zich zeiven: «Mijnheer, ik kan mij wel geheel onthouden, maar matigen kan ik mij niet.quot;

Evenwel om krachtig en zegevierend tegen slechte gewoonten te worstelen, is het niet voldoende alleen te rade te gaan met ons tijdelijk belang; wij moeten een hooger zedelijk standpunt innemen. Geloften zijn slechts kunstmatige hulpmiddelen, die dienstig kunnen zijn voor sommigen, maar eerst wanneer wij onze beginselen trachten te bevestigen eu te reinigen en een steeds hooger maatstaf zoeken voor ons denken en doen, zullen wij eerst regt krachtig worden tot hervorming onzer gewoonten Hiertoe be-hooren de jongelieden zichzel ven te beproeven, op hun eigen schreden waakzaam toe te zien en gedachten en daden te toetsen aan den aangenomen stelregel. Hoe beter een mensch zichzel ven leert kennen, des te nederiger zal hij zijn, en misschien tevens te

200

-ocr page 217-

SPREUKEN.

minder gerust op eigen kracht. Inzonderheid moeten wij ons er aan gewennen, ons kleine oogenblikkelijke genoegens te ontzeggen, ter wille van een duurzaam en groot geluk in de toekomst. Dit behoort tot het edelste deel onzer zelfopvoeding, want, zegt de dichter, »ware roem verkrijgt hij, die zichzelven in stilte verwint , en zonder die inwendige zegepraal is een veroveraar slechts de eerste der slaven.quot;

Menig populair boek is er geschreven ten einde aan het publiek het groote geheim van geldwinnen te leeren. Dat geheim beslaat niet. Het ligt open en bloot in de spreekwoorden van alle volkeren, als daar zijn: »Vele kleintjes maken een groote. Pas op de centen en de guldens zullen voor zichzelven zorgen. Een stuiver gespaard is een stuiver gewonnen. Arbeidzaamheid is de moeder van den voorspoed. Zonder werk geen loon. Pgt;ust roest. Luiheid is de sleutel tot armoe. Werk en gij zult eten. Die niet werkt zal ook niet eten. Met geduld en vlijt wint men de geheele wereld. Er valt niet te sparen, als alles verteerd is. Liever zonder eten naar bed, dan met schuld opslaan. De morgenstond heeft goud in de mond.quot; — Dat zijn slechts staaltjes van de spreukenwijsheid, waarin vele geslachten hunne ondervinding .hebben neergelegd, ten opzigte van de beste wijze om dooi- de wereld te komen. Die spreekwoorden leefden in den mond des volks lang voor er boeken werden geschreven, en bevatten de eerste volkszedeleer, wier gezag algemeen werd erkend. Bo-vendien hebben zij de proef des tijds doorstaan en de ondervinding van iederen dag getuigt voor hunne juistheid, kracht en welgegrondheid. Evenzoo zijn de Spreuken van Salomo vol wijze lessen ten opzigte van hetgeen de vlijt vermag en met betrekking iot het gebruik en misbruik van geld: »Die traag is in zijn werk is een broeder van hem, die zijn goed verkwist. Ga naar de mieren, gij luijaard, let op hare wegen en word wijs. Gebrek overvalt den luijaard als een gewapend man, maar de band van den vlijtige maakt rijk. Die niet zal ploegen wegens de koude, zal in den oogsttijd bedelen en niets ontvangen. De dronkaard en de vraat zullen tot armoede komen, en die lui is zal gekleed gaan in lompen. De luijaard zegt: er is een leeuw op den weg. Ziet gij een man vlijtig op zijn wegen? hij zal voor het aangezigt van koningen worden gesteld.quot; — Maar bovenal: sliet is beter wijsheid te verkrijgen dan geld, want wijsheid is beter dan robijnen, en al wat wenschelijk is kan daarmede niet worden vergeleken.quot;

Vlijt gepaard met bedachtzaamheid zullen den menscb, zelfs al bezit hij slechts gewone bekwaamheden, ver brengen op den weg tot

201

-ocr page 218-

ZELFBEHEERSCHiNG.

schikking onze wilskracht gespaard voor overmatige en a;mli(ju-dende inspanning.

Hugh Miller verhaalt, hoe hij eens dooi' een flink besluit de verzoeking heeft overwonnen. Als steenvoeger gebeurde het hem, dat hij met eenige zijner kameraden getracteerd werd op Whisky (schotschen brandewijn). Hij sloeg er twee glazen van naar binnen. Maar toen hij thuis kwam en zich aan zijn lievelingslectuur — de Essays van Baco — zette, zag hij de letters voor zijneoogen dansen, en begreep niets van hetgeen hij las. »Levendig gevoelde ik,quot; zegt hij, »dat ik mij zeiven had verlaagd. Door mijn eigen toedoen was mijn verstand tot een lager peil gezonken dan waarop het van nature en ten gevolge van de mij te beurt gevallen opleiding stond; en al scheen het oogenblik niet gunstig, om een besluit te nemen, toch nam ik mij toen ernstig voor, nooit meer mijne hoogere genoegens op te offeren aan het genot van ste.'ken drank, en met Gods hulp ben ik mijne gelofte nagekomen.quot; Zulke oogenblikken zijn dikwijls de keerpunten in eens mens;heii leven, en door zulke geloften wordt wel eens de grondslag gelegd voor een krachtig karakter. De klip nu, waarop Hugh Miller gevaar liep te stranden, wordt maar al te ligt voorbijgezien, en zijne waakzaamheid van geest mag oud en jong ten voorbedde gesteld worden. Er bestaat voor den jongeling naauwelijks eene ergere en heilloozer verzoeking dan deze. Sir Walter Scott pleegde te zeggen, sdat van alle ondeugden dronkenschap het allerminst met grootheid kan zamengaan.quot; .la, erger dan dat, zij maaktspaar-zaamheid, betamelijkheid, gezondheid en eerlijkheid onmogelijk. Kan een jongmensch zich niet matigen, dan moet hij zich geheel onthouden. Wat op Dr. Johnson toepasselijk was, geldt van velen. Hij zeide eens van zich zei ven: «Mijnheer, ik kan mij wel geheel onthouden, maar matigen kan ik mij niet.quot;

Evenwel om krachtig en zegevierend tegen slechte gewoonten te worstelen, is het niet voldoende alleen te rade te gaan met ons tijdelijk belang; wij moeten een hooger zedelijk standpunt innemen. Geloften zijn slechts kunstmatige hulpmiddelen, die dienstig kunnen zijn voor sommigen j maar eerst wanneer wij onze beginselen trachten te bevestigen en te reinigen en een steeds hooger maatstaf zoeken voor ons denken en doen, zullen wij eerst regt krachtig worden lot hervorming onzer gewoonten Hiertoe beboeren de jongelieden zichzelven te beproeven, op hun eigen schreden waakzaam toe te zien en gedachten en daden le toeisen aan den aangenomen stelregel. Hoe beter een mensch zichzelven leert kennen, des te nederiger zal hij zijn, en misschien tevens te

2ÜU

-ocr page 219-

SPREUKEN.

minder gerust op eigen kracht. Inzonderheid moeten wij ons er aan gewennen, ons kleine oogenbiikkelijke genoegens te ontzeggen, ter wille van een duurzaam en groot geluk in de toekomst. Dit behoort tot het edelste deel onzer zelfopvoeding, want, zegt de dichter, »ware roem verkrijgt hij, die zichzelven in stilte verwint, en zonder die inwendige zegepraal is een veroveraar slechts de eerste der slaven.quot;

Menig populair boek is er geschreven ten einde aan het publiek het groote geheim van geldwinnen te leeren. Dat geheim bestaat niet. Het ligt open en bloot in de spreekwoorden van alle volkeren, als daar zijn; »Vele kleintjes maken een groote. Pas op de centen en de guldens zullen voor zichzelven zorgen. Een stuiver gespaard is een stuiver gewonnen. Arbeidzaamheid is de moeder van den voorspoed. Zonder werk geen loon. Rust roest. Luiheid is de sleutel tot armoê. Werk en gij zult eten. Die niet werkt zal ook niet eten. Met geduld en vlijt wint men de geheele wereld. Er valt niet te sparen, als alles verteerdis. Liever zonder eten naar bed, dan met schuld opstaan. De morgenstond heeft goud in de mond.quot; — Dat, zijn slechts staaltjes van de spreukenwijsheid, waarin vele geslachten hunne ondervinding .hebben neérgelegd, ten opzigte van de beste wijze om door de wereld te komen. Die spreekwoorden leefden in den mond des volks lang voor er boeken werden geschreven, en bevatten de eerste volkszedeleer, wier gezag algemeen werd erkend. Bovendien hebben zij de proef des tijds doorstaan en de onrter-vinding van iederen dag getuigt voor hunne juistheid, kracht en welgegrondheid. Evenzoo zijn de Spreuken van Salomo vol wijze lessen ten opzigte van hetgeen de vlijt vermag en met betrekking iot het gebruik en misbruik van geld: «Die traag is in zijn werk is een broeder van hem, die zijn goed verkwist. Ga naar de mieren, gij luijaard, let op hare wegen en word wijs. Gebrek overvalt den luijaard als een gewapend man, maar de hand van den vlijtige maakt rijk. Die niet zal ploegen wegens de koude, zal in den oogsttijd bedelen en niets ontvangen. De dronkaard en de vraat zullen tot armoede komen, en die lui is zal gekleed gaan in lompen. De luijaard zegt: er is een leeuw op den weg. Ziet gij een man vlijtig op zijn wegen'? hij zal voor het aangezigt van koningen worden gesteld.quot; — Maar bovenal: »Het is beter wijsheid te verkrijgen dan geld, want wijsheid is beter dan robijnen, en al wat wenschelijk is kan daarmede niet worden vergeleken.quot;

Vlijt gepaard met bedachtzaamheid zullen den mensch, zelfs al bezit hij slechts gewone bek waamheden, ver brengen op den weg tot

201

-ocr page 220-

THOMAS WRIGHT.

een onafhankelijk bestaan. Ook een werkman kan gelukkig daartoe geraken, mits hij zijne verdiensten zorgvuldig belieed en acht geeft, dat er niets onnut door hem wordt uitgegeven. Een stuiver is eene kleinigheid, en evenwel hangt de welvaart van vele huisgezinnen af van het behoorlijk uitgeven en bewaren van stuivers. Wanneer een man de hard verdiende stuivers door zijn vingers laat glippen, in de kroeg, het bierhuis, of waar ook, zal hij zich nooit kunnen verheften boven een werktuigelijk, dierlijk leven. Brengt hij daarentegen wekelijks zijne stuivers naar de spaarbank, het bureau van levensverzekering, de ziekenbus, terwijl hij de rest aan zijne vrouw geeft, om er op de beste wijze voor de voeding en ontwikkeling van het gezin mede huis te houden, dan zal hij ondervinden, hoe spoedig die zorg voor de stuivers hare vrucht draagt, hoe de kleine bezitting aangroeit, hoe het huiselijke leven wordt veraangenaamd, hoe do vrees voor eene duistere toekomst wordt weggenomen. Bezit een werkman hoo-gere eerzucht en een rijken geest — schatten, die meer beteeke-nen dan alle wereldsche rijkdom — dan zal hij niet slechts zich-zelven, maar ook anderen kunnen voorthelpen. Dat dit niet onmogelijk is, zelfs voor een gewoon daglooner, blijkt uit de merkwaardige loopbaan van Thomas Wright van Manchester, wiens leven een nieuw bewijs levert voor tie magt van geduldige volharding en voor den invloed, welken zelfs een nederig geplaatst persoon oefenen kan, op het heil zijner naasten, mits iiij maar wakker genoeg is um van alle gelegenheden partij te trekken. Of schijnt het niet voor een eenvoudig daglooner in eene gieterij eene hopelooze onderneming, om zich het lot van vrijgelaten misdadigers aan te trekken? Toch werd die taak, en met goeden uitslag, aanvaard door Thomas Wright, tijdens hij werkzaam was op de fabriek der heeren Ormerod te Manchester. Bij toeval werd zijne aandacht gevestigd op de moeijelijkhedeu, welke losgelaten gevangenen ondervonden, als zij in de rangen der maatschappij een eerlijk bestaan wilden zoeken. Zijne ziel werd daarmede zoo geheel vervuld, dat hij besloot zijn leven te wijden aan het wegnomen van dat euvel. Hij verwaarloosde er zijn werk niet om, want hij vervulde trouw zijn taak in de gieterij en werd, om zi|ne arbeidzaamheid en bekwaavnheid, zoodanig door zijne patroons gewaardeerd, dat zij hem lot mees-tersknecht in hunne fabriek bevorderden. Evenmin verwaarloosde hij zijn huisgezin, want met zijn betrekkelijk geringe verdiensten bragt hij een talrijk gezin fatsoenlijk groot. Ofschoon hij arbeidde van 's morgens zes tot 's avonds zes, vond hij nog vrije

-ocr page 221-

THOMAS WRIGHT.

oogenblikken — voornamelijk des zondags — die hij ten beste der gevangenen besteedde, eene klasse van rnenschen, wier lot zich toenmaals naauwelijks iemand aantrok. Hoeveel nu door hem in dien moeijelijk gevonden vrijen tijd gedaan werd, moge blijken uit het naauwelijks geloofbaar feit, dat hij in tien jaren tijds niet minder dan driehonderd misdadigers teregt bragt van liet verderfelijk pad, waarop zij voor altijd schenen verdwaald. Men begon hem als den zedelijken geneesheer van de Manchester-sche gevangenis te beschouwen, en wanneer geestelijken eu anderen geen raad meer wisten, werd de hulp van Thomas Wright niet zelden met goed gevolg ingeroepen. Zoo gaf hij kinderen zedelijk hersteld aan hunne ouders terug, zonen en dochters, die reddeloos verloren schenen, bragt hij behouden in de vaderlijke woning weer, en menig voormalig boosdoener vond door zijne bemiddeling een eerlijk en nuttig bestaan. Die taak was verre van ligt. Zij vereischte geld, tijd, geestkracht, maar bovenal karakter en het vertrouwen, dat alleen door een man van karakter wordt verkregen. Hierbij komt de alleropmerkelijkste omstandigheid, dat Wright vele dier arme verstootelingen bijstond met het geld dat hij van zijn gering weekloon bespaarde. Zijn jaarlijksche inkomen bedroeg gemiddeld niet meer dan /'i'iOÜ. en toch was hij in staat om daarmede niet alleen ongelukkige misdadigers bij te staan, jegens wie hij geene andere verpligting had, dan die aan ieder mensch jegens zijne na-tuurgenooten is opgelegd, maar ook zijn eigen gezin op betamelijke wijze te onderhouden, en dooi matigheid en zuinig beheer, bragt hij het zelfs zoover, dat hij een aardig sommetje voor zijn ouden dag had bespaard. Wekelijks maakte hij zijne be-grooting: zooveel voor voeding en kleeding, zooveel voor den huisbaas, zooveel voor den schoolmeester, zooveel voor armen en behoeftigen, en streng hield hij zich aan den zelf gestelden regel. Dus vermogt de eenvoudige werkman eene grootsche taak met zoo gunstig gevolg te volbrengen. Zijne loopbaan levert eene der merkwaardigste en treffendste voorbeelden van wilskracht. van de magt van hel kleine, wanneer het zorgvuldig en ijverig wordt behartigd, maar inzonderheid van den invloed, dien een mannelijk en opregt karakter onmisbaar moet uitoefenen op het leven en het gedrag van anderen.

Geen eerlijk bedrijf is ooit vernederend, het moge bestaan in liet bewerken van den grond, in fabrieks-arbeid of winkelnering. Een jongeling, die met de el omgaat of een stuk lint afmeet, behoeft zich niet te schamen, tenzij zijn geest niet hooger vliegt

203

-ocr page 222-

GEEN EERLIJK BEDRIJF VERNEDERT.

204

dan eileslok of lint — even smal blijft als dit en even kort als: gene. «Die iets aan de hand hebben behoeven zich niet te schamen,quot; zeide Fuller, »maar wel die niets aan de hand hebben.quot; Lieden, die zich uit een lagen stand hebben opgewerkt, mogen tier zijn op de bezwaren, die zij hebben overmeesterd. Een dag-iooner, die overeind staat, is verhevener dan een edelman, die kruipt. Aan een President der Vereenigde Staten werd gevraagd, wat zijn familiewapen was. Met zinspeling op het houthakkers-beroep , dat hij als jongeling had uitgeoefend, antwoordde hij: «Een paar hemdsmouwen.quot; Lord Tenterden wees zijn zoon net regtmatigen trots op het pothuis, waarin zijn vader de menschen voor een stuiver had geschoren. Een Fransch dokter plaagde Fle-chier, bisschop van Nimes, die in zijn jeugd vetkaarsen had verkocht, met zijn schamele afkomst, maar Flechier zette hom te regt. ))Als gij in mijne omstandigheden hadt verkeerd,quot; zeide hij, szoudt gij nog kaarsen verkoopen.quot; Kleingeestige lui schamen zich over hun afkomst, doen al hun best om haar te verbergen en verraden zich dan te eer, gelijk het geval was met dien eerzamen maar dommen verwer, die zijn geld met schoorsteenvegen had verdiend, maar daarover zoo verlogen was, dat hij zijn huis zonder schoorsteen liet bouwen en zijne gansche ver-werij door den rook bedorven zag. De weldadige Sir Thomas Bernard, een der meest verlichte hedendaagsche philanthropen, maakt iu zijne «Bijdragen over de verbeteringen in hel lot der armenquot; eervolle melding van een schrander en achtingswaardig schoorsteenvegersbaas, David Porter, die ten voorbeeld mag strekken van ijver en goed gedrag. Porter weid in zijn kindschheid gestolen, om voor schoorsteenvegersjongen te dienen, welk baantje destijds niet veel beter dan slavernij mogt heeten. Maar de knaap bleek sterk genoeg naar lichaam en ziel om de ellende van zijn lot te weerstaan. Op zijn achtiende jaar werd hij schoorsteenveger voor eigen rekening. Vond hij geen werk in zijn vak, dan zocht hij het elders; in den zomer en herfst ging hij in Lincolnshire op het veld arbeiden en bragt van daar altijd eenige spaarpenningen tehuis. Intusschen verwaarloosde hij zijn geest niet; evenmin vergat hij de mishandelingen door hem in zijn jeugd uitgestaan; het was hem een reden om zich het lot der arme schoorsteenvegersjongens aan te trekken. Hij deed het in zijn moeijelijk gevonden vrijen tijd. Een vertoog door hem opgesteld liet hij drukken en onder invloedrijke personen verspreiden, ten einde aldus, even als Granville Sharp, de publieke opinie voor zijne goede zaak te winnen. En werkelijk gelukte het hem vol-

-ocr page 223-

EKN VOORBEELDIG SCHOORSTEENVEGER.

komen. Door matigheid, vlijt en overleg wist Porter tevens een aanzienlijk vermogen bijeen te brengen, terwijl hij zijne werklieden en leerjongens op eene wijze behandelde en verzorgde, als tot op dien dag te eenenmale ongehoord mogt heeten. Toen Sir Thomas Bernard hem eens vroeg, hoe hij dus in zijn vak had kunnen vooruitkomen, was Porters antwoord: «Door geen enkel uur en geen enkel stuk geld ongebruikt te laten liggen.quot; Dit was zijn geheele geheim.

Maar geld winnen is niet de groote kunst. Iemand, die er zich maar met hart eu ziel op toelegt, kan naauwelijks missen rijk te worden. Er is niet veel wijsheid voor noodig. Verteer minder dan gij verdient; leg geldstuk bij geldstuk; spaar en schraap, eu de góudstapel zal allengs hooger worden. John Foster heeft een merkwaardig voorbeeld aangehaald van hetgeen men in deze met een vasten wil tot stand kan brengen. Hij verhaalt van een jon-man, die zijn vaderlijk erfdeel had doorgebragt en tot den uitersten nood vervallen was. Met bet voornemen om zichzelven vau het leven te berooven snelt hij zijn huis uit, maar blijft, stilstaan op eene hoogte van waar hij zijne vroegere bezitting kou overzien. Hij zet zich neder en na eenig beraad neemt hij zich voor, dit alles te herwinnen. Nu keerde hij naar de stad terug, zag daar een omgevallen kolenwagen, bood zijn diensten aan om de kolen te helpen aandragen, en verdiende er oen paar stuivers mede. Hij verzocht vervolgens wat eten toe en kreeg het, terwijl hij de stuivers oplegde. Met zulk sjouwerswerk verdiende eu bespaarde hij een sommetje waarvoor hij vee kocht, dat hij later met winst van do hand deed. En met eene vastberadenheid, die voor niets terug deinsde, zette hij nu zijne schreden op dien weg naar de fortuin voort, stap voor stap en door gelddorst als verteerd. Hij bereikte zijn doel, en werd door steeds voordeeliger en uitgebreider ondernemingen ten slotte rijk. Al zijn voormalige bezittingen en meer dan deze kocht hij terug en stierf eindelijk — als een rampzalige vrek. Toen hij begraven werd, keerde het stof tot stof weder. Door een edelen geest bezield zou een man van zooveel wilskracht een weldoener kunnen zijn geworden voor zich en andereu; nu waren zijn wandel eu zijn levensdoel beide evenzeer verachtelijk.

Het geld verzamelen op zich zeiven is geenszins bewonderenswaardig, ook al is er geene oneerlijkheid bij in het spel. Maar wanneer de fortuin niet met arbeid, maar met den teerling of door windhandel wordt nagejaagd, dan is het erger. Voor anderen te zorgen, en voor zijn onderhoud ook op den ouden dag, is alleszins

205

-ocr page 224-

r,El,|.ZUCHT.

te prijzen, maar enkel uit geldzucht schatten zaam te hoo-pen is het kenmerk van lage en bekrompen zielen. Tegen die zucht tot spaarzaamheid waarschuwt de wijsheid ten ernstigste, daar toch hetgeen bij den jongeling zuinigheid was, met het klimmen der jaren ligt in gierigheid ontaardt, en aldus het nakomen van een pligt allengs het koesteren eener ondeugd wordt. Geldzucht — niet het geld zelf — is de wortel van alle kwaad; zij maakt den mensch bekrompen en kleingeestig en onvermogend tot edelmoedige daden. Sir Walter Scott legt in een zijner romans een Schot deze woorden in den mond: sliet zilvergeld heelt meer zielen verslagen dan het zwaard ligcha-men.quot; En het is eene keerzijde van het «zaken doen,quot; dat menigeen er door tot een werktuigelijk handelen word afgerigt. De man van zaken ziet maar al te dikwijls niet verder dan den kring zijner zaken. Als hij voor zichzelven alleen leeft, komt hij er ligt toe alle andere menschen te beschouwen als enkel tot zijn voordeel geschapen. Het, leven van zulk een man kent gij, wanneer gij maar één blad uit zijn grootbeek leest. Men verhaalt van een der grootste en gelukkigste kooplieden, d;;e zich zijn geheele leven op geldwinnen had toegelegd, en zulks op eene alleszins eerlijke wijze, dat hij op zijn sterfbed tot zijne geliefdste dochter de ernstige vraag rigtte: ))Heb ik mij niet verrekendHij was tot liet inzigt gekomen, dat hij heel wat meer goed had kunnen doen, wanneer hit zich niet zoo uitsluitend op geldwinnen had toegelegd; nu hij het opgestapelde gnud moest achterlaten en daarmede zijn levensdoel, begreep hij, dat zijn geheele leven op eene misrekening uitliep.

Geldelijke voorspoed heeft iets verblindends, en de meeste menschen buigen er zich onwillekeurig voor ter aarde. Toch, al bewijst die voorspoed meestal eene beleidvolle en krachtige volharding, gaan ware zielegrootheid, en een werkelijk edel karakter hiermede niet noodzakelijk gepaard. Die het geld als den hoogsten maatstaf van voortreffelijkheid aanmerkt, kan zeer rijk worden en evenwel een arm schepsel blijven; want schatten verhoogen de zedelijke waarde der menschen niet, en hunne schittering strekt dikwijls alleen om de nietswaardigheid van den bezitter te doen uitkomen, gelijk de glimworm in zijne geringheid uitkomt, door het licht dat hij van zich geeft, sin de zedelijke wereld,quot; zegt Lynch, »beteekent een stuiver soms meer dan een goudstuk, als de vrucht van grooter vlijt en edeler geestkracht. Het geld, verworven door langdurige, eerlijke, trouwe inspanning heeft dubbele waarde. Maar hot vermogen en de

-ocr page 225-

GEI.H EN M F.NSCH EN WAAI; l.)E.

waarde iles mensclien laten zich niet naai' zijn geld afmeten. Met eene gespekte beurs en een dor hart, met uitgestrekte he-bezittingen en beperkte geestvermogens, zullen de kracht en de waarde der menschen gering blijken.quot; liet geldt van ieder, dat hart en geest de mensen rijk of arm maken, gelukkig of ramp-za Hg, terwijl de fortuin daaraan ondergeschikt is.

De wijze, waarop zoo vele de slagtoffers worden van hunne zucht naar rijkdom, herinnert aan de hebzucht van den aap — die karikatuur van ons geslacht. In Algiers bij den stam der Kabylen bindt de landbouwer een uitgehoolde kalebas stevig aan een boom vast en legt er wat rijst binnen ia. De kalebas heeft eene opening die maar even groot genoeg is, om de poot van een aap door te laten. Het dier komt 's nachts naar den boom toe, steekt zijn poot in de kalebas en grijpt zijn prooi. Nu poogt Ik 1, zijne gebalde vuist terug te trekken zonder de rijst te laten schieten. Te vergeefs; de opening is te eng eu do houtige schil van de kalebas te hard. Zoo bl ijft tie aap als geboeid staan tot het aanbreken van den morgen en wordt dan gemakkelijk gevangen, terwijl hij een zoo dwaas mogelijk tLuur maakt, al houdt hij zijn buit beet. De moraal dezer geschiedenis is van wijduitgestrekte toepassing op het leven der menschen.

Over het algemeen schat men de magt van het geld te hoog; niet door rijkaards, noch door inschrijvingslijsten zijn de grootste ondernemingen tot stand gebragt, maar in den regel door lieden van gering geldelijk vermogen. Het Christendom is door arme lieden over de halve wereld verbreid; de grootste wijsgeeren, ontdekkers, uitvinders en kunstenaars leefden in den middenstand, en velen hunner stonden zelfs ten opzigte hunner bezittingen niet hooger dan de klasse der daglooners. Zoo zal het blijven. Rijkdommen zijn dikwijls eer een hinderpaal dan een prikkel tot inspanning en niet zelden eer een vloek dan een zegen te achten. De jeugdige erfgenaam heeft het in het leven veel te gemakkelijk, en daar hem niets te wenschen overblijft, is hij al spoedig verzadigd. Hij heeft geen doel waarnaar hij streven kan, en de tijd drukt hem als lood; zijne positie in de maatschappij mag dan vergeleken worden met die van den polyp waarover de vloed heenrolt. Zijn eenig werk is het dooden van den tijd; en naar-geestiger, verdrietiger werk bestaat er niet.

Evenwel er zijn rijken, die, door een edeler geest bezield, de ledigheid als onmannelijk verfoeijen. Wanneer zij de verantwoorde-1 ij kheid beseften, die hun door rij k( lom en bezittingen wordtopgelegd, gevoelen zij zelfs nog krachtiger de roeping tot den arbeid dan

-ocr page 226-

WARE FATSOEN'LI.IKHEID.

lieden van nederiger stand. Maar de zoodanigeii behuoreu. tot de uitzonderingen. De gulden les, in Agurs gebed neergelegd, geldt voor alle tijden: »Geef mij, Heer, noch armoede, noch rijkdom; voed mij met het brood mijns bescheiden deels.quot; De spreuk van Brotherton, op zijn gedenkteeken te Manchester geplaatst, is eene ware getuigenis aangaande hemzelven en een belangrijke wenk voor ieder: »Mijn rijkdom bestond niet in de uitgebreidheid mijner bezittingen, maar in de beperktheid van mijne behoeften quot; Hij klom o]), gelijk wij reeds vroeger herinnerden, van den stand van loopjongen in een fabriek tot een deftigen en invloedrijken rang in de maatschappij, en dit enkel door strikte eerlijkheid, vlijt, stiptheid en zelfverloochening. Wanneer hij op zijn ouden dag de zittingen in het Parlement niet bijwoonde, vervulde hij de dienst als predikant in een kleine kapel te Manchester, en die hem van nabij kenden getuigden, dal de roem, welken hij zocht niet was, om van menscheu gezien te worden of om lof te verwerven, maar om zelfvoldoening in te oogsten bij het trouw behartigen van een alledaagsch werk, zonder zich, ook over den nederigsten arbeid, te schamen, daar hij bezield was van liefde voor waarheid, regt en deugd.

«Fatsoenlijkheidquot; is een goede eigenschap, mits men het woord wel opvat. Een fatsoenlijk man verdient achting en is waardig dat men op hem let, maar bestaat de fatsoenlijkheid slechts in het ophouden von den uiterlijken schijn, dan mist zij alle waardigheid. Een arm, maar eerlijk man is fatsoenlijker dan een trouw-looze rijkaard; een nederige stille in den lande is fatsoenlijker dan de schurk, die met een voornamen blik in zijn rijtuig zit. Een welontwikkelde en welgevoede geest, een leven gewijd aan edele bedoelingen, ziedaar wat den mensch, ook die laag staal op den maatschappelijken ladder, hooger verheft dan wat men in den regel fatsoen noemt. Wij kennen geen hooger levens-doe! dan het werwerven van een mannelijk karakter, de vrucht eener krachtige en evenredige ontwikkeling van ligchaam en geest — van hart, geweten, wil en versland. Dit zi| het doel; al het overige worde als middel beschouwd. Nu is niet dit de ware voorspoed, wanneer men het meeste vermaak. liet meeste geld, de grootste invloed, eer en roem heeft verworven, maar eerst daar is welslagen, waar een degelijk karakter wordt gevormd in het vervullen van nuttigen arbeid en heilige verpligtingen. Geld is magt! voorzeker; — maar verstand, geestdrift voor het geluk der medemenschen, zedelijke moed zijn ook magten en het zijn rnagten van verhevener orde. ))L;ia( anderen dingen naar geldelijke

'208

-ocr page 227-

ACHTBAARHEID.

209

beloouingen,quot; schreef de wakkere zeeheld Collingwood aan een vriend, «ik kan rijk zijn zonder geld, door mij boven armzaligheden te verheflen. Ik verlang, dat mijne diensten aan het vaderland bewezen zelfs niet dooi- den schijn van baatzucht mogen verduisterd worden; en ik kan met den ouden Scottquot; (zijn tniu-mau) »miju moestuin gelukkig nog even goedkoop als vroeger in orde houden.quot; Bij eene andere gelegenheid zeidehij: sik heb beweegredenen voor mijn gedrag, die ik niet voor honderd jaarwedden zou willen inruilen.quot; Voor hem, die geld heeft verworven slaan wel is waar de deuren der zoogenaamde groote wereld open, maar om in de wereld «gezienquot; te worden behoeft men zekere eigenschappen, talenten, manieren, bij gebreke van welke men tot het »rijke volkquot; behoort, zonder meer. Er zijn lieden zoo rijk als Croesus, die er niet. meer achting of invloed door verwerven. Immers zij zijn niet meer dan geldzakken, en hun vermogen ligt — in do brandkast. De mannen van beteekenis in de zamen-leving, die de openbare meening leiden en beheerschen, de werkelijk voorspoedige en nuttige mannen zijn volstrekt niet altijd tevens de rijkste, maar wel mannen van een degelijk karakter, van beproefde ondervinding, van zedelijk gehalte. Zelfs arme heden als Thomas Wright, mogen in het bewustzijn van een wei-besteden levenstijd en een welontwikkelden aanleg, bij de hernering aan de doorworstelde moeijelijkheden, zonder schijn van afgunst neerzien op die kinderen der fortuin, die niet anders hebben verworven dan zakken niet geld en uitgestrekte landerijen.

14

-ocr page 228-

TIENDE HOOFDSTUK.

EIGEN VORMING.

Ieder mensch geniet eene dubbele opvoeding; de eene ontvangt hij van anderen, de andere, — waarop het vooral aankomt — geeft hij zich-zelven.

GIBSON.

Twee dingen, schijnbaar met elkaar in strijd, moeten gepaard gaan: mannelijke afhankelijkheid en mannelijke onafhankelijkheid, mannelijk ver-tromven op anderen en mannelijk zelfvertrouwen.

WORDSWORTH.

Eigen vorming omvat fle opleiding of aaukweeking van aile vermogens der menschelijke natuur, de ligchamelijke en zedelijke zoowel als de verstandelijke. Ieder dier vermogens eischt ontwikkeling en behoort iets bij te dragen tot de ontwikkeling der overige. Die enkel voor het ligchaam zorg draagt wordt eens aihleet of een woesteling; door uitsluitende voeding der zedelijke behoefte)! verkrijgt men een geestdrijver of dweeper; wordt enkel gelet op de vorming der verstandelijke vermogens, er zal een onbruikbaar zonderling of een zedelijk monster opgroeijen. Slechts wanneer voor de ontwikkeling van alle vermogens gelijkelijk zorg wordt gedragen, zal ook de ware mensch worden opgekweekt.

De ouden stelden grooten prijs op ligchaams-oefeningen, en het hoogste wat zij zich voorstelden was eene gezonde ziel te bezitten in een gezond ligchaam. De Grieksche wijsgeeren gaven hun onderwijs al wandelende — de school van Aristoteles heet dien ten gevolgede peripatetische (d. i. de rondwandelende) — daar zij van gevoelen waren, dat jongelieden niet meer moesten

-ocr page 229-

VERWAARLOOZING VAN LIGCHAAMSOEFENINGEN.

leeren, dan zij zich staande konden eigen maken. DeoudeEngel-schen koesterden soortgelijke meeningen, gelijk een hunner stelregels aanduidt: sDe zomer dient in de open lucht te worden doorge-bragt, de winter binnenskamers.quot; Milton verhaalt van zijn vroeg opstaan; des winters dikwijls eer het eerste gelui den mensch naar werk of kerk roept; des zomens niet zelden met het ontwaken der vogelen, om goede schrijvers te lezen of te laten voorlezen, opdat de geest wakker worde en het geheugen niet ruste; voorts — zoo beschrijft hij zijn verder dagwerk — zette ik mij aan Hinken en duchtigen arbeid tot harding des ligchaams en om het te bekwamen tot vlusare, vrolijke en niet logo-e ere-

, ü O ■ «J OO ~

hoorzaamheid aan den geest, aan de zaak der godsdienst en aivn de vrijheid des vaderlands,quot; In zijne «Verhandeling over opvoedingquot; beveelt hij jongelieden het schermen aan, als welberekend om hen frisch, vlug, sterk en vaardig te maken, en tevens als het beste middel om breedgeschouderde en goed uit de kluiten gewassen mannen te vormen en hen te bezielen met ridderlijken en onvervaarden moed, terwijl hij hen bovendien aanraadt zich vlijtig in de worstelkunst te oefenen, waardoor de oude Britten zich zoozeer pleegden te onderscheiden.

In onze dagen zijn soortgelijke oefeningen eenigermate op den achtergrond geraakt en de opvoeding, meer uitsluitend op de vorming des geestes gcrigt, strekt niet zelden tot nadeel van de ligcha-melijke gezondheid. De hersenen worden gevoed ten koste der overige leden, en wordt de eetlust des geestes steeds geprikkeld, de honger naar zigtbare spijs wordt er te (laauwer door. Ten gevolge van zulk een stelsel vindt men in deze eeuw van vooruitgang zoovele magen slap als vloeipapier, zoovele harten. die een ziekelijken vet-aanwas verraden, zooveel ongeoefende. krach-telooze handen, kuitelooze beenen en ligchamen zonder merg of pit. Toch lijdt niet enkel de gezondheid onder de verwaarloo-zing der ligchamelijk; organen. De geest wordt er mede ziekelijk en ongesteld door, het streven naar kennis belemmerd, en het karakter verweekelijkt en geknakt. Aan dit gemis van lig-chaamsoefening hebben wij het welligt toe te schrijven, dat die zich op de studie toeleggen zooveel neiging vertoonen tot ontevredenheid , werkeloosheid, flaauwhartigheid en sufferij, welke zich openbaart in ziekelijke verachting van het werkelijk leven en in de behoefte om zich door zonderlingheid van den grooten hoop te onderscheiden. Die neiging bedoel ik, welke in Engeland Byron en in Duitschland Werther tot voorbeeld schijnt te hebben gekozen en die onder de benamingen spleen, W e 11 s c h m e r z

211

-ocr page 230-

ROEIJEN EN BALSPEL.

eu hypochondrie bekend is. Dr. Channing maakte de opmerking, dat hetzelfde verschijnsel zich ook in Amerika opdeed; ))Te velen onder onze jongelui,quot; zeide hij, sgroeijen op in de school der vertwijfeling.quot; Het eenig geneesmiddel tegen deze kunstmatig gekweekte wanhoop is druk gymnastiseren, veel beweging, veel werken en ligchaams-oefening van allerlei aard.

Daniël Malthus vermaande zijn zoon, toen hij student werd, zich ernstig op de wetenschap loe te leggen, maar voegde er bij, dat hij vooral ook mannelijke uitspanningen moest zoeken, daar deze in niet geringe mate bijdragen om de ziel wakker te houden en het genot van verstandelijke inspanning te ver-hoogen. De groote godgeleerde Jeremias Taylor heeft nog een ander voordeel van de ligchaamsoefening in het licht gesteld: «Mijd de ledigheid,quot; zegt hij, »en vul de geheele ruimte van uwen tijd met ernstige en nuttige bezigheid; want de begeerlijkheid sluipt het hart binnen juist in die tusschenpoozen, wanneer de ziel werkeloos en het ligchaam in rust is; geen gezond, op zijn gemak, in ledigheid levend mensch blijft kuise,i, wanneer hij wordt verzocht; maar van alle inspanning isdeligcha-melijke het allerbest berekend om den duivel te bannen.quot;

Het welslagen in liet leven hangt veel meer, dan men gewoonlijk toegeeft, van de gezondheid des ligchaams af. Majoor Hod-son schreef aan een vriend in Engeland: »Ik geloof dat, als ik hier vooruit kom, ik hel voornamelijk zal ie danken hebben aan eene goede spijsvertering.quot; Het vermogen tot, gestadig werken In ieder beroep hangt hiervan noodzakelijk af, en derhalve is het ook noodzakelijk op de gezondheid acht te geven, al ware bet alleen om te beter met den geest te kunnen arbeiden. Dat op Engelands openbare scholen en akademiën zooveel werk gemaakt wordt van roeijen en halspel is een van de voorname redenen waarom dit land nog zoo veel krachtige, mannelijke en vastberaden zonen voorbrengt van een gehalte als Hodson zelf was. Men verhaalt van den hertog van Wellington, dat hij eens de vermaken der jongelui te Eton op de speelplaats aidaar gadesloeg, zich herinnerende hoe hij zelf weleer op diezelfde plaats had gespeeld, en daarbij die pittige opmerking maakte: »Hier is de slag van Waterloo gewonnen.quot;

Zeker is ook hier overdrijving mogelijk; gespierdheid is niet alles; evenwel blijft het van belang, dat ieder jong man van der jeugd af zijne ledematen vrij leere gebruiken. De heden-daagsche trant van opvoeding echter ziet hierop als uit de hoogte neêr. Menig jongeling verlaat school en akademie over

212.

-ocr page 231-

KENNIS VAN GEREEDSCHAPPEN.

'213

vloeijende van geleerdheid, maar zonder geleerd te hebben, hoe hij zijn eigen handen moet gebruiken, lu Latijnsche en Griek-sche taalvormen zijn zij doorkneed, maar als het op het gebruik der oogen aankomt, op het eenvoudig waarnemensvermogen, staan zij ten achter bij een boerenknecht. Al heeft zulk een man den hoogsten akademischen graad behaald, niet zelden staat hij in do dingen des dagelijkschen levens beneden het peil vaneen, smid, een dijkwerker. ))Op zee is hij een landrot, buiten een salet-jonker, in de stad een boerenkinkel, in do wetenschap een weetniet, in zaken een stumper, in het gezellig verkeer een spelbreker, overal uit zijn element, altijd van zijn dreef, in de war en ia zulk een toestand, als waarin een zoo hulpeloos onhandig schepsel noodzakelijk gedurig moet komen.quot; 1)

Het is noodig dat de opvoeding practisch zij en berekend op het werkelijke loven. Zelfs de kennis van de meest alledaagsche dingen is nuttig en volstrekt niet hinderlijk aan de hoogere vlugt des geestes. Bij voorbeeld het hanteren van gereedschappen zou zeer wel als een wenschelijke oefening kunnen worden aangeprezen; immers daardoor zouden de jongelui handen en armen leeren gebruiken, met de tastbare dingen des werkelijken levens in aanraking komende, zich gewennen aan flink werken en naauwkeurig opmerken, en tevens eenige practische kennis der werktuigkunde opdoen. Nu heeft de werkmansstand een zeker voorregt boven andere standen, daar hij van de vroege jeugd af, door het beoefenen van een ambacht, met de dingen des werkelijken levens in aanraking komt, en daardoor een tact eneene handigheid verkrijgt, die in de praktijk zeer veel waard zijn. Wanneer ambachtslui achterstaan bij anderen, dan is dit niet toe te schrijven aan hun handwerk, maar aan de verkeerde opvatting daarvan, alsof nu alle zedelijke en verstandelijke vermogens moesten worden verwaarloosd. Men vindt het tegenovergestelde gebrek bij de hoogere standen; deze worden opgebragt in het vooroordeel, dat de handenarbeid vernederend is, en blijven daardoor practisch meestal onbekwaam, terwijl de armere klassen , opgesloten binnen den kring van hun dagelijksche bedrijf, veelal geheel vreemdelingen blijven op het gebied des geestes. quot;Waarom echter zou deze eenzijdigheid niet te overwinnen zijn'? En wat belet heiden in de opvoeding te vereenigen, de vorming der vaardigheid van geest en ligchaam gelijkelijk, de ontwikke-

1

Artikel in quot;The Times.quot;

-ocr page 232-

NEWTON'S TIMMERWERK.

ling van hel verstand met de oefening der handen en prac-tische bedrevenheid? Trouwens reeds schijnt de tijdgeest zich meer in die goede rigting te willen bewegen en een gezonder opvoedingsstelsel te willen bevorderen.

Het nut van vroegtijdige oefening der handen bleek vooral bij Sir Isaac Newton. Hij was als schooljongen alles behalve vlug van bevatting, maar daarentegen steeds ijverig in de weer met zaag, hamer en bijl — als een echte knutselaar steeds aan het timmeren van windmolens, rijtuigen en allerlei soort van werktuigen: of later aan het vervaardigen van tafeltjes en kastjes voor zijne betrekkingen. Smeaton, Watt en Stephenson waren mede reeds als kleine jongens verwonderlijk behendig in het hanteren van gereedschappen; en wij hebben ongetwijfeld regt, wanneer wij deze jongens-liefhebberij in verband brengen met de groote werken, die zij later hebben tot stand gebragt. Ook wat wij vroeger verhaald hebben van de eerste opleiding onzer grootste uitvinders en fabriekanten bewijst het nut van het vroegtijdig oefenen der handen. Maar zelfs personen, die, uit den werkmansstand opgekomen, zich later meer bepaaldelijk op het gebied des geestes hebben onderscheiden, plukten toen nog de vruchten hunner eerste practische opleiding. Elihu Burritt bij voorbeeld kon niet studeren, dan wanneer hij eerst een poos aan zijn aanbeeld met het oude schootsvel voor had staan werken; hij verzekerde dat die inspanning hem naar lichaam en geest opfrischte.

Op dezelfde wijze werd de zaak beschouwd door het parlementslid, den heer R. M. Milnes, die op een zamenkomst van ambachtslui het volgende zeide: »Ik geloof dat de oefening in naauwkeurig, gezet, degelijk werken, gelijk die bij den waren ambachtsman plaats heeft, den allerbesten grondslag legt voor de ontwikkeling van verstand en oordeel. Een goed werkman heeft vele eigenschappen, die ook zeer te pas komen op het gebied des geestes, en wanneer wij vele beroemde mannen uit de lagere rangen der maatschappij zagen opklimmen, dan merken wij tevens op, dat zij uit het allerwerkzaamste deel Ier bevolking zijn voortgesproten. Twee dingen zijn er, die de jongelui belemmeren bij de beschaving des geestes: te veel werk, en te weinig werk. Het is in geenen deele nadeelig voor 's menschen verstandelijke ontwikkeling, wanneer hij iets anders om handen heeft, en ook van de hoogere standen geldt ditzelfde, daar juist degenen, die onder hen de grootste bedrijvigheid aan den dag leggen, zich liet meest plegen te onderscheiden in het belang van het algemeen en tot welzijn des vaderlands.

2U

-ocr page 233-

ONTWIKKELING DER LIGCHAAMSKIIM'.HT.

Hel welslagen ook iu een ■wetenschappelijk vak hangt niet zelden af van Jen ligchaamsbouw en de ontwikkeling der spierkracht. Een ruime borstkas is voor een advokaat bijna evea veel ■waard als een beider oordeel. Is vrije bloedsomloop alleen bij gezonde longen mogelijk, storing van dien bloedsomloop werkt sterk terug op de hersenen en daarmede op de verrigtingen van den geest. De advokaat moet een lange proeftijd doorstaan in bedompte en benaauvvde geregtszalen, evenals de staatsman het tot geene hoogte kan brengen tenzij hij de groote vermoeijenis en agitatie van volle en lange parlementszittingen heeft doorworsteld. De advokaat die eene drukke praktijk heeft, het partijhoofd in het parlement, hebben evenzeer taaije ligchaamskracht noodig als vlugheid van oordeel, gelijk wij daarvan merkwaardige voorbeelden hebben in Brougham, Lyndhurst, Campell, Peel, Graham er Palmerston, alle breedgeschouderde mannen. De verwonderlijke en altijd jeugdige geestkracht van Lord Palmerston had sedert larg veler verbazing opgewekt. Maar het was ook zijn eerzucht en lust als jongeling de eerste te zijn in alle ligchaamsoefenin-gen, in roeijen, springen en loopen, en gelijk hij de eerste was in het parlement, zoo moest hij ook altijd in het jagtvermaak de eeiste wezen, en zelfs kort voor zijn dood bestond zijne ont-spmning in paardrijden en jagen.

Wat Lord Brougham betreft, de verhalen, welke er over zijne wekzaamheid en stalen volharding in omloop zijn, geven weinig toe aan hetgeen wij lezen van de werken van Hercules; op hem, gelik op vele lieden van zijn slag is dan ook toepasselijk het woerd in The Times: »de grootheid onzer groote mannen vindt niet minder zijn grond in de gesteldheid huns ligchaams, dan in le verhevenheid van hun geest.quot; In het stoffelijk ombulsel ligt de zedelijke en redelijke mensch verborgen, en de ziel wer;t niet dan door het ligchaam. Het lichaam is, gelijk de oud( Huxton zegt »de woning der ziel, haar schuü-en verblijf-plaas; en gelijk eene toorts beter licht en zuiverder reuk geeft, naamate zij uit beter bes'anddeelen is zamengesteld, zoo volbrengt ook de ziel hare handelingen beter of slechter, naar ge-langhare werktuigen beter of slechter zijn; of gelijk de wijn smaakt naai het vat waarin hij bewaard wordt, zoo ondergaat ook de ziel den avloed van het lichaam, waardoor zij werkt.

Si Walter Scott ging aan de hoogeschool van Edinburg door vooreen grooten domoor en was kreupel, maar niettemin was hij hitengewoon gezond en kon zalmen schieten tegen de beste vissaers van de Tweed, en paardrijden tegen den besten jager

215

-ocr page 234-

KRACHTOEFENING.

in Yarrow. Die liefhebberijen hield hij ook later aan, toen hij reeds zijn leven aan letterkundige bezigheden wijdde; en terwij] hij 's morgens aan zijne quot;Waverley novellen arbeidde, ging hij in den namiddag op den hazenjagt. Professor Wilson was een echte Hercules en ging even meesterlijk met gewigten om, als met de taal. Burns was als jongman vooral bekend om zijn vlugheid en behendigheid in het balspel en in het worstelen. Sommigen onzer voornaamste godgeleerden onderscheidden zich in hunne jeugd door hunne strijdlustigheid. Izaac Barrow was op school een echte vechtersbaas en liep menigmaal een bloed-nens op; Andrew Fuller was een boerenknecht vermaard om zijn behendigheid in het boksen, en Adam Clarke verkreeg als jongen een zekere beroemdheid door de kracht die hij ten toon spreidde bij het voortrollen van groote steenen, gelijk hij op volwassen leeftijd uitmuntte in het voortbrengen van grootsche denkbeelden.

Ligt ligchaamskracht als ten grondslag aan groote geestki'adit, er is ook aanhoudende oefening des geestes noodig zal de at hl eet een verstandig man worden; de weg- tot kennis staat open Toor ieder die arbeid en moeite veil heeft, en er zijn geene bezwaren welke vastberadenheid niet zou kunnen te boven komen. Chit-terton heeft het eigenaardig uitgedrukt: «God zendt al zijr. schepselen in de wereld met armen lang genoeg om alles te bereiken, als zij zich maar moeite verkiezen te geven,quot; Bij studie zoowel als in zaken is energie de hoofdzaak.

Nu moeten wij het ijzer niet slechts slaan, als het gloeijenJ is, maar tot het gloeijend wordt. Het spreekwoord zegt; Uiehart heeft, heeft alles;quot; de Italianen zeggen: «Che non arde ion incende,quot; die niet brandt geeft geen vuur. Verwonder! ijk veel kunnen veerkrachtige, volhardende lieden tot hun eigen vorming bijdragen, als zij zorgvuldig van alle gelegenheden partij treiken en zuinig huishouden met de snipperuren, welke in den regel zoo weinig worden geteld.

Zoo leerde Ferguson sterrekunde, terwijl hij in een sclupen-vacht gerold, op de Schotsche heuvels naar den hemel Ug te kijken. Dus leerde Stone wiskunde te midden zijner bezigheden als tuinmansknecht. Dus verdiepte Drew zich bij afwisseling in het schoenlappen en in de meest afgetrokken wijsgee-rige bespiegelingen. Dus groeide Miller in de steengroeve, waar hij zijn kost verdiende, tot een geleerd geoloog op. .Tuist door hunne opmerkzaamheid te vestigen op alle gunstige gelegenheden tot vermeerdering van kennis, en door de wijze waaipp zij

'210

-ocr page 235-

WELBESTLquot; URI)E AilBF.I I).

den tijd wisten uit te koopen, hebben die nederig geboren mannen het zoo ver gehragt op den weg der zelfbeschaving en op de baan des roems.

Van Sir Joshua Reynolds hebben wij reeds vroeger verhaald, hoo hij alles verwachtte van gestadig en geduldig werken, slets uitnemends,quot; zeide hij, »wordt nimmer zonder veel arbeid voort-gebragt. Als gij groote talenten bezit, vlijt zal ze vermeerderen; is uw aanleg meer gewoon, vlijt zal hierin voorzien.quot; sNiets wordt ontzegd aan welbestuurden arbeid en zonder dezen wordt er niets verkregen.quot; Sir Fowell Buxton, die op een geheel ander veld arbeidde, koesterde gelijke overtuiging; op bescheiden wijze drukt hij liet elders uit, dat hij beweerde alles te kunnen doen wat anderen deden, mits hij er den dubbelen tijd en het dubbele werk aau mogt besteden. Hij stelde zijn vertrouwen in gewonen aanleg en buitengewone vlijt. Een traag genie is inderdaad een zwijgend orakel. Maar het is een feit, dat de meest geniale mannen zich onderscheiden hebben door grooten, gedul-digen en naairwgezetten ijver, zoodat hunne kenmerkende eigenschap scheen te bestaan in het vermogen, om met grooter kracht en beter vrucht te arbeiden dan anderen.

Bij studie gelden vooral degelijkheid en naauwkeurigheid. Toen Francis Horner de regelen te boek stelde, welke hij wenschte gevolgd te zien bij de vorming van geest en karakter, legde hij grooten nadruk op de gewoonte om zich bij ééne zaak tegelijk te bepalen, ten einde deze geheel te kunnen meester worden. Hij zelf las ook maar weinig boeken en weerstond met groote vastheid iedere verzoeking, om allerlei boeken in te zien en vlugtig te doorbladeren. De waarde der kennis bestaat niet in haren omvang, maar in de vaardigheid waarmede men haalkan toepassen. Een weinigje degelijke kennis zal steeds blijken meer op te leveren, dan veel, dat oppervlakkig werd geleerd. Men zegt dat de kennis in onze dagen zeer uitgebreid is en te regt, maar veelal ligt zij tevens zoover verspreid en in een zoo dunne laag, dat zij slechts schijnt te moeten die-ner om het groote veld der onkunde aan te wijzen, dat er onder ligt. Misschien werden er nooit meer boeken gelezen en minder boeken bestudeerd dan thans, en het aantal der veelweters, die niets grondig weten schijnt met den dag toe te nemen. Niet oneigenaardig heeft men die lezers vergeleken met eene soort van zakmessen, welke sommige menschen bij zich dragen en die niet enkel van een mes zyu voorzien maar buitendien bevatten: een vijl, eene schaar, eene zaag, een kurketrekker,

21 7

-ocr page 236-

EEN DING TE GELIJK.

eeu boor, een schroevendraaijer, maar allen zoo klein, dat ze toch niel te gebruiken zijn.

Onder de stelregels van Loyola was ook deze. Die één diug goed doet, doet meer dan alles tegelijk.quot; Die veel omvamen weinig verzamen, zegt het spreekwoord. Wie alles tegelijk wil heeft geen kracht om iets te volbrengen, en al wat hij doet ontaardt in gebeuzel en nutteloos getreuzel. Vooral in de jeugd moet men zich aan degelijk werken gewennen.

Lord St. Leonards verhaalde eens aan Sir Fowell Buxton hoe hij zich in zijn vak had bekwaamd. »Toen ik mij aan de regts-studie zette,quot; zeide hij, »besloot ik, mij ieder ding geheel eigen te maken en nooit tot een tweede onderwerp over te gaan, eer ik het eerste geheel had afgehandeld. Er waren onder mijne tijdgenooten, die op één dag zooveel lazen, als ik in een ge-heele week, maar aan het einde des jaars lag mijne kennis mij nog even versch in het geheugen, als toen zij het eerst werd opgezameld, terwijl de hunne spoorloos was verdwenen.quot; Men vroeg Sir Edward Bulwer Lytton, hoe hij onder al zijne andere bezigheden nog zooveel boeken had kunnen schrijven. «Het is mij gelukt,quot; antwoordde hij, »veel te doen door nooit te veel op eens te doen. In den regel heb ik niet meer dan. drie uur daags aan de studie gewijd, en in den tijd der Parlementszit-tingen nog wel minder; maar ik heb dan ook in die uren met hart en ziel gearbeid.quot;

De weg tot wijsheid is dus niet zoo zeer het veel studeren en het veel lezen, maar het klare en krachtige streven naar het doel, dat door studie en lectuur moet bereikt worden; het vestigen van den geheelen geest op het onderwerp dat men behandelt en het gestadig volgen eener verstandige wijs van werken. Abernethy verklaarde, dat hij in zijn geest bepaaldelijk een punt van verzadiging had waargenomen, wanneer al 't geen hij er verder zocht in te brengen, slechts strekte om er iets anders uit te drijven. Van geneeskundige studiën sprekende zeide hij: »Heeft iemand maar een helder denkbeeld van hetgeen hij verlangt te doen, dan zal hij bezwaarlijk mistasten ten opzigte der middelen om het te volbrengen.quot; Het is echter niet genoeg, boeken te bezitten, of te weten waar wij hel een en ander kunnen naslaan; wij moeten praktische wijsheid in ons omdragen, die ons ook zonder boeken niet in den steek laat. Niet enkel een groot kapitaal te huis, maar ook geld op zak, ziedaar wat wij behoeven. De kennis, die wij bezitten, moet gangbare munt wezen, welke wij overal kunnen wisselen; anders zijn wij bij al

218

-ocr page 237-

GEBREK AAN ZELFVERTROUWEN.

onzen rijkdom arm en hulpeloos, en onvermogend om van de gelegenheid partij te trekken.

Evenzeer als »in zakenquot; is ook bij zelfbeschaving vastberadenheid van uitvoering een hoofdvereischte. En die eigenschap wordt bij jongelieden aangekweekt, wanneer men hen vroeg op eigen beenen laat staan en hun zooveel vrijheid vergunt als maar eenigzins bestaanbaar is. Iemand, die onder gestadig toe-zigt is opgegroeid, weet zich later niet te helpen. Evenzoo blijft men een angstig zwemmer, indien men rle zwemkunst met behulp van varkensblazen leert. Gemis aan zelfvertrouwen staat menigeen bij zijne ontwikkeling in den weg. Echte bescheidenheid laat zich zeer wel overeenbrengen met een betamelijk besef van eigenwaarde en behoeft geenzins te bestaan in zelfversmading. Wel ziju er ingebeelde dwazen, die zichzelven bedriegen, wanneer zij hunne nullen, ofschoon er geen cijfer voor staat, van groote waarde achten, maar dit neemt niet weg, dat gemis aan zelfvertrouwen eene fout in het karakter is, die het welslagen verhindert.

Een springend paard moet men den teugel vieren; die ter halverwege den moed verliest, verliest alles. Dr. Johnson schreet al zijn welslagen toe aan zelfvertrouwen. De reden, waarom zoo weinig wordt uitgevoerd, ligt dikwijls daarin, dat er zoo weinig wordt gewaagd — de menschen staan zichzelven in het licht; een stap terzijde uitgeweken en wij zouden kunnen zien; maar dien stap doen wij niet.

Aan lust om zichzelven te ontwikkelen ontbreekt het niet; maar tegenover dien lust staat de afkeer van werken. Dr. Johnson noemde ongeduld bij het werken de geesteskwaal zijner tijd-genooten, en zijne opmerking is nog steeds juist. Aan den koninklijken weg tot kennis gelocft men niet, maar te vaster aan zijpaadjes. Dagelijks worden er loopjes uitgevonden, om de wetenschap langs een gemakkelijken en korten weg meester te worden; in twaalf lessen en zonder meester leert men Fransch en Latijn. Zoo nam eene aanzienlijke dame een taalmeester aan, om haar te onderwijzen, onder voorwaarde, dat hij haar niet met werkwoorden en deelwoorden lastig zou vallen. Op soortgelijke wijze krijgen wij een vernis van wetenschap; wij leeren de scheikunde door het bijwonen van eene korte reeks voorlezingen, smakelijk gemaakt door proeven. Men kan er van zeggen, dat hetgeen men op die wijze leert wel beter is dan niets, maar toch nergens toe dienst. quot;Wij meenen onderwezen te worden, eu worden slechts vermaakt.

Maar het gaat niet aan, de wetenschap met een loopje te

219

-ocr page 238-

OPT'F.RTL A K KI O HEI D.

vangen; kennis laat zich niet met behendigheid ingieten, als de geest zich niet inspant. Alle pogingen van dien aard moeten mislukken en loopen uit op Ijdelheid en teleurstelling. Nog steeds moeten wij op gelijke inspanning gewapend zijn als al onze voorvaderen, willen wij kennis verwerven: want arbeid is en zal steeds blijven de prijs, waarvoor men al wat degelijk is koopt. Wij moeten bereid zijn tot een krachtig streven naar ons doel, en de uitkomst met geduld afwachten. Buflbn noemt zelfs geduld en genie woorden van gelijke beteekenis, aanduidende het vermogen van groote mannen, om gestadig te werken, en heraden af te wachten. Alle vooruitgang—wil hij standhouden — gaat langzaam; maar voor hem, die trouw en moedig volhardt, is de belooning te goeder ure weggelegd. »Moed en ijver,quot; zegt Sharpe, »zouden in wanhoop zijn ondergegaan, en de wereld zou geen groot of goed werk hebben zien verrijzen, indien de bouwlieden angstvallig de verhouding berekenden, tusschen iederen baksteen en de pyramide, welke zij wenschen op te rigten, of tusschen iederen schop aarde en de dijkwerken, die er uit meeten worden gevormd.quot; Ais wij ons ernstig toeleggen op het najagen van een goed doel zullen wij zekerlijk vorderen, al bemerken wij het niel. Allengs zullen wij onze geoefende vlijt op waardiger en verhevener voorwerpen rigten, en steeds vorderende, zullen wij nimmer gedaan hebben, want hot werk der eigen vorming eindigt nimmer. «Bezig te zijn,quot; zeide de dichter Gray, »is gelukkig te wezen.quot; Het is beter te verslijten dan te verroesten,quot; zeide de bisschop Cumberland. »Hebben wij niet eene geheele eeuwigheid om te rusten?quot; riep Arnold uit.

De kortzigtige alleen is ongeduldig. Hij wil de plant zien groeijen en is anders niet tevreden. Gelijk kleine kinderen doen haalt hij zijne planten uit den grond, om den wasdom na te gaan en doodt ze. Maar de mensch, die plant en zaait, moet geduldig en vol vertrouwen wachten op de liefel'jke lente, den warmen zomer en den rijken herfst. Zelfs moet hij zich met het denkbeeld verzoenen, dat eerst zijne kinderen de vruchten van zijnen arbeid zullen plukken. In een der fabeleu van Lafontaine wordt een tachtigjarige bespot door eenige jonge lieden, omdat hij bezig is met het planten van boomen. De knapen meenden, dat hij het niet beleven zou, dat de boomen hem boven het hoofd groeiden. »Welnu,quot; antwoordde de grijsaard, wat beteekent dat nog'.' Indien ik zelf geen genot van de schaduw zal hebben, mijne kinderen althans en ook gij welligt zullen er het genot van hebben; en daarom doet mij het planten

-ocr page 239-

NAWERKING VAN STUDIE

genoegen. Onlangs lag een arme werkman op zijn sterfbed; vrouw en kinderen .stonden schrijende om zijn sponde; de lijder zelf voelde zich beklemd door de gedachte aan de moeijelijke worsteling, die de zijnen te gemoot gingen; zijne laatsteoogen-blikken werden er door verbitterd. «Mijne arme kinderen !'' riep hij uit als iu vertwijfeling, »wat moet er van hen worden!quot; Men zocht troostgronden, maar vond ze niet. Eindelijk zeide een meewarig vriend tot hem: Vrees niet, gij laat hén eene rijke erfenis na; wees verzekerd, dal uwe lessen niet door hen vergeten zijn; liet zaad door u gezaaid is niet verloren; de boeken, door u in zoo hooge waarde gehouden, zullen hunne vrienden zijn, die hunnen geest zullen verlichten als liefderijke dienaren van den goeden God!quot; »0 vrede, o hemelsche troost!quot; fluisterde de stervende en sprak niet meer.

De hoogste en gewigtigste vorming geeft de mensch zichzel-ven. De opleiding op lagere of hoogere school is maar het begin en heeft waarde, voornamelijk in zoover zij de gewoonte van gestadigen arbeid aankweekt en den geest aan regelmaat en orde gewent. Zal echter de geest zijn vermogen vrijelijk leeren uitoefenen, dan is het noodig — ook bij het volledigst opvoedingsstelsel — dat hij nu en dan aan zich zeiven worde overgelaten. Eerst zoo, bespeurende wat hij vermag of niet vermag, zal hij winnen aan kracht en vlugheid, en de verkeerde gevolgen van een gestadig afgaan op hetgeen anderen leeren, zullen voor een goed deel vermeden worden. Menigeen heeft zijne ge-heele opvoeding te danken aan de ervaring, die hij zich in het werkelijke, bedrijvige leven ten nutte maakte. Het opvullen van het hoofd met denkbeelden is voor het hoofd even weinig waard als het volpakken van een koffer, tenzij het verstand zijne tegenwerking uitoefenende, die denkbeelden tot zijn eigendom make, en ze in het leven toepasse. »Het is niet voldoende,quot; zeide John Locke, «allerlei dingen in onze hersenen op te zamelen; wij moeten het voedsel des geestes eerst kaauwen, zullen wij er kracht en leven door verkrijgen.quot; Wat wij nu van anderen ontvangen is sleeds in veel minder mate ons eigendom dan hetgeen wij door eigen vlijtige en volhardende inspanning verwerven. Kennis door arbeid veroverd wordt een onbetwistbaar eigendom. Wanneer men uit eigen oogen ziet is de indruk levendig en duurzaam; men wordt dan als getuigen van alles wat het. brein opneemt, gelijk zulks nimmer plaats heeft, wanneer men de dingen slechts weet van hooren zeggen. Die ' door eigen nadenken een vraagstuk heeft opgelost, begrijpt er

-ocr page 240-

HET REGÏF. ONDERWIJS.

terstond lie gevolgen van en zoo wordt kennis tevens bekwaamheid. Eigen inspanning is de hoofdzaak; wij kunnen er niet buiten, al hebben wij nog zooveel hulpmiddelen, boeken, onderwijzers of handleidingen.

De beste onderwijzers hebben dit trouwens wel begrepen; zij hebben beseft, hoe noodzakelijk het is den leerling tot eigen onderzoek op te wekken en hem tot zelfontwikkeling aan te sporen. Hun onderwijs was niet een vóórzeggen maar een leiden der gedachten , en terwijl zij de zelfstandigheid hunner kweeke-lingen in werking trachten te brengen, werd hunne eigene werkzaamheid veel verhevener, dan enkel het overgieten van zekere wetenswaardige bijzonderheden in het geheugen der aan hunne zorg toevertrouwde jeugd. In dien geest althans arbeidde de grootte Dr. Arnold; hij trachtte bij zijne kweekelingen het zelfvertrouwen op te wekken en hunne eigene vermogens wakker te maken, terwijl hij zelf slechts als leidsman werkzaam was, hun den weg wijzende en hen met aansporingen en aanmoediging voorthelpende. »Veel liever,quot; zeide hij, «zou ik een jongen naar van Diemens land zenden, om er zijn brood te zoeken, dan naar Oxford om er in weelde te leven, zonder lust o n van de aangeboden voorregten partij te trekken ten behoeve van zijn geest,quot; »Zoo er iets bewondering verdient op aarde,quot; zeide hij, bij eene andere gelegenheid, «dan is het een geringe aanleg, door Gods wijsheid gezegend, wanneer die aanleg getrouw , standvastig en ijverig wordt aangekweekt.quot; Van zulk een leerling zeide hij eens; »11; zou voor dien man willen staan met den hoed in de hand.quot; Toen hij eens te Laleham les gaf aan een achterlijken knaap, voegde hij dezen eenige harde woorden toe, waarop de leerling, hem aanziende, woog: «Mijnheer, waarom zijt gij boos op mij? waarlijk, ik doe mijn best.quot; Nog jaren daarna vertelde Arnold dit aan zijn kinderen en voegde er hij: alk ben nooit zoo ontroerd geweest als toen; dien blik en die vraag heb ik nooit vergeten.quot;

Er ligt niet meer verdienste in het bezit van een grooten natuurlijken aanleg, dan in het bezit van groote overgeërfde goederen. Alleen door het gebruik, dat men van het een en an der maakt, kan men aanspraak op achting verwerven. Men kan een berg van kennis hebben opgestapeld zonder eenig doel, misschien tot zelfvoldoening, maar zonder baat voor iemand anders. Ook letterkundige beschaving heeft op zich zelve eene zeer betrekkelijke waarde. Want het is denkbaar, dat iemand veel boeken gelezen en vele wetenschappen doorploegd heeft,

222

-ocr page 241-

KENNIS ÏE IlOOft GESCHAT.

zonder daarom nog eeue gezonde verstandsontwikkeling te hebben verkregen, terwijl anderen zonder eenige regelmatige, school-sche opleiding, door de naarstige oefening van oordeel en waarnemingsvermogen eene buitengewone geestkracht konden verwerven.

Eene dikwijls aangehaalde spreuk is deze, dat ))kennis is magt;quot; maar ook geestdrijverij, heerschzucht, eerzucht zijn mag-teu. Kennis op zichzelve, tenzij zij wijselijk wordt bestuurd, maakt slechte menschen Ie gevaarfijker, eu de maatschappij, waarin zulke kennis als het hoogste goed wordt gehuldigd, zou niet veel beter zijn dan een rijk van booze geesten. Kennis moet met deugd en wijsheid gepaard gaan en in een opregl karakter worden opgenomen, of zij mist alle waarde. Pestalozzi hield zelfs verstandsontwikkeling op zich zelve voor verderfelijk, en drong er op aan, dat de wortolen van alle kennis behoorden te rusten en gevoed te worden in den grond van het religieus gemoed, van den heilig bestuurden wil. Het verwerven van kennis zal wel is waar den mensch bewaren voor het bedrijven van kleingeestige schurkenstreken, maar niet voor de zonde der zelfzucht, tenzij de kennis versterkt werd door gezonde beginselen en goede gewoonten. Hieraan is het toe te schrijven, dat wij in hel dagelijksche leven zoo menig mensch ontmoeten, wel ontwikkeld naar het verstand, maar met een geheel bedorven karakter; overvloeijende van schoolgeleerdheid, maar praktische wijsheid ontberende, en als zoodanig eer een afschrikkend, dan een navolgenswaardig voorbeeld.

Welligt schat men tegenwoordig de letterkundige ontwikkeling te hoog. Wij zijn maar al te zeer geneigd het voor een teeken van grooten vooruitgang te houden dat wij openbare boekerijen en maatschappijen tot verspreiding van kennis, tentoonstellingen en musea hebben. Intusschen is het zeer wel mogelijk, dat al die hulpmiddelen meer hinderlijk dan bevorderlijk zijn aau degelijke zelfbeschaving. Het bezit eener bibliotheek of het vrije gebruik er van geeft nog geen geleerdheid, evenmin als het bezit van rijkdommen reeds een milden zin medebrengt. Valt het al niet te loochenen dat wij tegenwoordig veel hulpmiddelen hebben, toch blijft het waar, dat wijsheid en verstand door ieder moeten verkregen worden langs den ouden weg van waarneming, opmerkzaamheid, volharding en vlijt.

Veel te weten en wijs te zijn zijn twee zaken van zeer onderscheiden beteekenis. Geleerd kan men worden door veel lezen, maai' wijsheid verwerft men slechts door de ontwikkeling onzer

223

-ocr page 242-

BOEKEN NIET IIE BESTE LEERMEESTERS.

edele vermogens. »Kenniszegt de dichter, »woont in hoofden, vervuld met de gedachten van anderen; wijsheid zetelt in liet brein van hem die zijn eigen denkbeelden weegt. Kennis is slechts een ruwe ongevormde klomp, de bouwstof waarvan de wijsheid zich bedient, die zij moet ordenen en pasklaar maken en in het verband invoegen, terwijl die bouwstof toch anders slechts ballast is en nuttelooze vracht.quot; Do bergen lectuur, welke heden-daagsche lezers als verslinden, geven in den regel meer afleiding dan nut, daar toch geen meer blijvende indruk door al lt;ia1 lezen wordt verkregen, dan door de steeds verspringende figuren eener kaleidoskoop. Lezen is vaak niet meer dan het lij-delijk opnemen van vreemde gedachten,, zonder dat de geest, daaraan eenig werkzaam deel neemt. En hoeveel van dat lezen is slechts het toegeven aan zeker letterkundig epicurisme, niet ongelijksoortig aan dien lust naai' sterken drank, waarbij men slechts naai' een aangenamen, oogenblikkelijken prikkel verlangt, zonder in de verte naar verheffing of verrijking des geestes of naar ontwikkeling des karakters te streven. Zoo verkeert menigeen in den waan, dat hij zijn geest beschaaft, terwijl hij zich slechts bezig houdt met het dooden van zijn tijd, van welke bezigheid alleen dit goeds te zeggen valt, dat zij van erger kwaad afhoudt.

Carlyle werd door een jongmensch om raad gevraagd ten opzigte der hoeken, die hij moest lezen, en schreef hem het volgende: »Niel enkel door boeken en niel hoofdzakelijk door boeken, wordt de mensch een degelijk mensch. Tracht getrouwelijk te volbrengen wat u in uwe omstandigheden uitdrukkelijk of stilzwijgend als taak is opgelegd; dat is uw post, bewaar haar als een goed soldaat. Een man vormt zich beter door werken dan door lezen. Wie beiden kan vereenigen zal vooruit komen, daar hij beleidvol en met wakkerheid zijne dagelijksche verpligüng vervult, maar tevens zich voorbereidt om het groo-tere werk te kunnen volbrengen dat nog voor hem ligt.' Men mag tevens niet vergeten, dat men uit hoeken slechts geleerdheid kan halen, maar uit studie des levens wijsheid. En een kleine voorraad der laatste is meer waard dan geheele bergen der eerste. Lord Bolingbroke had gelijk, toen hij zeide; «Ieder streven dat noch regtstreeks noch zijdelings strekken kan om ons tot betere burgers of tot betere menschen te vormen is slechts eene omslagtige en bijzondere manier van nietsdoen, en de kennis, welke wij er mede opdoen eene fatsoenlijke onwetendheid en niet meer.quot;

Hoe nuttig en leerzaam het lezen van goede boeken zij, toch

224

-ocr page 243-

DOOR DENKEN TOT HANDELEN.

vergete men niet, dat er nog andere en krachtiger middelen zijn om den geest te beschaven en goede vourheeiden meer bijdragen tot vorming van het karakter. Wijze, dappere en grootmoedige mannen heeft Engeland gekweekt, lang voor dat er een lezend publiek bestond. De Magna Charta werd door mannen verkregen, die het document met een kruisje of eenig ander eenvoudig teeken onderschreven. Ofschoon te eenenmale onbedreven in het ontcijferen van die letterteekens, waarmede de gedachten op het papier worden uitgedrukt, verstonden zij de beteekenis en waarde der dingen zei ven en waagden er het leven voor. Zoo werden de grondslagen van Engelands vrijheid gelegd door mannen, die wel ongeletterd waren maai' niettemin ten opzigte van het karakter onder de hoogstontwikkelden behoorden. Onder onze meest beroemde landgenooten waren er velen, die slechts weinig lazen. Brindley en Stephenson leerden eerst lezen en schrijven op volwassen leeftijd, en toch volbragten zij groote werken en leidden een leven, dat voor vele levens mogttellen; John Hunter kon op zijn twintigste jaar te naauwernood lezen en schrijven, maar waar het aankwam op het maken van stoelen en tafels durfde hij het legen den besten timmerman opnemen. »lk heb mij nooit voel met lezen afgegeven,quot; zeide de groote physioloog bij een zijner voorlezingen; »dit.quot; en hij wees naar het voorwerp, dat voor hem zag, »dit moet gij bestuderen, wanneer gij iets degelijks in uw vak wilt worden.quot; Toen men hem overbragt, dat een zijner ambtgenooten van hem gezegd had, dat hij niets wist van de doode talen, zeide hij: »Ikneem aan, hem op het doode ligchaam dingen te leeren, waarvan hij niets weel te zeggen, noch in een doode, noch in een levende taal.quot;

De hoofdzaak is niet, wat iemand weet, maar met welk doel hij het heeft geleerd. A 11e kennis behoort te strekken tot rijping van het oordeel en tot bevestiging van het karakter, en daarmede ons beter, gelukkiger en wijzer temaken — goedhartige!-, krachtiger en bekwamer om een verheven doel met standvastigheid na te jagen. Wij moeten zeiven leven en handelen, en niet maar met de handen onder liet hoofd zitten nalezen en overpeinzen, hoe anderen hebben geleefd en wat zij hebben gedaan. Onze kennis moet in het leven blijken, en onze goede gedachten moeten in daden worden omgezet. De eenvoudigste en minst geletterde moet zijn pligtbesef aankweeken en zichzelven gewennen aan een ordelijk en vlijtig leven. Al zijn talenten gaven der natuur, de hoogste deugd kan bereikt worden door lieden van de geringste bekwaamheden, door middel van zorgvuldige zeifont-

225

-ocr page 244-

GEVOEL VAN EIGENWAARDE.

wikkeling. Het is ieders pligt zichzelveu met Gods hulp te oefenen en ie besturen overeenkomstig zijne verantwoordelijkheid en ue hem toebedeelde vermogens. Voorgelicht door het goede voor ■ beeld en de goede werken van anderen, moeten wij toch voornamelijk op onze eigene inwendige inspanning rekenen en op onze eigene grondvesten bouwen.

Zelfbedwang en zelfbeheersching zijn de beginselen van prac-liscbe wijsheid en moeten geworteld zijn in zelfachting. De hoop komt hieruit te voorschijn — de hoop welke is de gezellin dei-krach I en de moeder der fortuin; want wie van ganscher harte hoopt, heeft in zich een wondei gave. De eenvoudigste mag zeggen: »De achting voor mij zei ven te bewaren en mijne vermogens te ontwikkelen — ziedaar mijn ware levenspligt. Als een levend deel en lid der zamenleving ben ik het aan haar en haren schepper verschuldigd, te waken voor rnijne vermogens van lig-chaam en ziel. Zelfs moet ik die vermogens, zooveel in mij is, tot volmaking brengen. Ik heb niet slechts het kwade te onderdrukken maar vooral ook het goede in mijne natuur wakker te roepen. En gelijk ik voor mijne eigene natuur achting heb, zoo moet ik evenzeer achting aan anderen bewijzen, zoo zijn ook zij gehouden mij te respecteren.quot; Dat wederkeerig ontzag is het beginsel van regi en orde, van welke de wet wederom de schriftelijke bezegeling, de waarborg is.

Zelfachting is het waardigste kleed, waarmede een man zich kan omgorden, — is het meest verheffend gevoel, waarmede hij kan worden bezield. Pythagoras vermaande zijne leerlingen, dat zij toch nimmer mogten ophouden zichzelven te eerbiedigen. En het was een der wijsste stelregels. Immers die zich zeiven achting toe-draagt zal zijn ligchaam niet door zinnelijkheid ontadelen, noch zijric ziel door slaafsche gedachten. Wanneer men op het dage-lijksch leven let, zal men bespeuren hoe zelfachting de wortel is van alle deugden: zindelijkheid, matigheid, kuiscbheid, ingetogenheid en godsdienstigheid. Dus wordt zelfs de geringste mensch door een tamelijk gevoel van eigenwaarde ondersteund, en zelfs de armoede wordt er door verligt en verhelderd. Het is inderdaad iets zielverheffends, een arme te zien. die pal staat te midden der verzoekingen en weigert zich door lage daden te ontadelen.

Het is overbodig aan te dringen op de waarde der kennis als een middel om in de wereld vooruit te komen. Niets is duidelijker dan dit. Die niet enkel met de handen, maar tevens met het. hoofd werkt, zal natuurlijk verder zien, en zal met zijne krachten zorgvuldiger kunnen huishouden, ze ook met beter gevolg op

•226

-ocr page 245-

GERINGSCHATTING VAN KENNIS.

liet doel rigteu. Evenwel gaat het niet zeker door, dat men door zelfontwikkeling steeds de hoogere sporten op de maatschappelijke ladder zal bereiken. Het grooter deel der menschen moet zich ten allen tijde noodzakelijk bezig houden met alledaagsche werkzaamheden, en hoe beschaafd de zamenleving ook worde, er zal steeds een zekere dagelijksche taak te volbrengen overblijven. Men kan echter ook het nederigste werk door edele gedachten veredelen; en ook in de schamele hut kunnen boeken, met bezielende denkbeelden vervuld, den toegang vinden. Al worden wij dan ook niet rijk door middel van de verworven kennis, wij zullen althans steeds in het goede gezelschap kunnen zijn van verheffende gedachten.

Een edelman vroeg eens smalend aan een wijsgeer, wat hij nu wel met al zijn blokken verdiend had? — »dit,quot; was het antwoord van den dokter, sdat ik mij zeiven altijd gezelschap kan houden.

Menigeen wordt echter ongeduldig, wanneer de kennis niet zoo spoedig tastbare vruchten draagt, als hij had verwacht. De eikel moet terstond een eik worden. Zij hebben kennis steeds beschouwd als koopwaar, en vinden zich te leur gesteld, wanneer de waar niet aanstonds voor hooge prijzen is af te zetten. Ik las onlangs vaneen schoolmeester, wiens school hard achteruitging , en die bij onderzoek bevond, dat de ouders alleen daarom hunne kinderen naar huis hadden gehaald, omdat zij verwacht hadden van het schoolgaan hunner kinderen winst te zullen trekken, maar toen zij daarvan niets hadden bespeurd, zich ver-antwoord rekenden, wanneer zij zich verder om hunne opvoeding niet bekommerden. Zulke armzalige voorstellingen van het nut der kennis heerschen maar al te zeer, ook onder andere standen, en zij worden begunstigd door de valsche levensbeschouwing, welke in de maatschappij gangbaar is. Zelfbescha-ving moet inzonderheid worden beschouwd als een middel tot veredeling van het karakter, niet enkel als een middel om in de wereld vooruit te komen of zich op een aangename wijze te kunnen bezig houden. Het is zeker te prijzen in een man, wanneer hij zich tracht op te werken in de zamenleving, maar hij behoort zulks niet te doen ten koste van zichzelven. De ziel at te tobben ter wille van het ligchaam is een slaafsche arbeid, en jammerende en weeklagende rond te gaan, wanneer wij niet naar onzen zin slagen in de wereld, is het teeken van kleingeestigheid. Robert Southey heeft zulken lieden op gepaste wijze de waarheid gezegd. Hij schreef namelijk het volgende aan een vriend, die

'227

-ocr page 246-

POSTENBEJAG.

hem óm raad vroeg: nik zou u een raad geven, wanneer het iets raogt baten, maar het is nutteloos geneesmiddelen voor te schrijven aan die verkiezen ziek te blijven. Goede en wijze lieden kunnen somtijds verontwaardiging, somtijds ergernis gevoelen te-gen de wereld, maai' niemand, die zijn pligt doet, zal ooit ontevreden kunnen zijn met den loop der dingen. Wanneer een welopgevoed man, die gezondheid, oogen, handen en tijd bezit, niet weet wat hij doen zal, dan blijkt daaruit slechts dat de Almagtige zijne zegeningen beeft geschonken aan iemand, die ze niet waardig is.quot;

Het is niet onwaarschijnlijk, dat de examens, welke tegenwoordig gevorderd worden zelfs voor de kleinste gouvernementsbetrekkingen, niet weinig zullen bijdragen om bet aantal der ontevredenen te doen toenemen, zonder dat de publieke dienst er iets mede zal winnen. Dat gebeele examenstelsel komt neêr op een staatsloterij, waarin de best gedrilden de hoogste loten trekken. Onlangs waren er niet minder dan zevenhonderd sollicitanten voor het postje van kopiist bij een der regerings-bureaux, terwijl slechts acht personen konden worden toegelaten! Het is waarlijk verre van bemoedigend, zoovele jongelieden van beschaving te zien jagen naar een slecht betaald en nietsbeduidend, ofschoon sfatsoenlijkquot; geacht baantje, terwijl er nog zooveel wegen open staan, waarop jongelui, mits ze wat ondernemingsgeest en lust tot werken beziv.ten, kunnen vooruit komen. Sir Tames Clarke heeft niet ten onregte van dat afrigtingstelsel, waaraan de aspiranten onderworpen worden, gezegd, dat het de zedelijke kracht verlamt en wel warhoofden maar geen mannen vormt. De geest wordt zoodanig overladen met, onverteerde kennis, dat er geen ruimte overblijft voor vrije beweging; en het hoogste is dat men tot die slaafsche routine wordt afgerigt, waarvan wij het ideaal vinden bij den chineeschen ambtenaar. Buitendien wordt door dit examenstelsel de aandacht der beschaafde jongelingschap afgetrokken van de voordeden, die de nijverheid oplevert, en worden aller oogen gevestigd op de schatkist als het hoogste doel aller inspanning. Zoo wordt het gevaar dreigend, dat zoo welsprekend door Montalembert werd aangewezen, het gevaar namelijk, dat de dorst naar gouvernemeuts-toelagen en betrekkingen op onnatuurlijke wijze wordt geprikkeld, en alle zucht naar onafhankelijk bestaan wordt gedood, waardoor in sommige landen, een geheel volk wordt verlaagd tot een troep van slaafsche posten-bej :igors.

228

-ocr page 247-

ELFDE HOOFDSTUK

HULPMIDDELEN EN BEZWAREN.

■ Die door bezwaren wordt ontmoedigd, die het hoofd buigt voor den storm, brengt weinig tot stand. Maar die wil overwinnen, slaagt steeds.quot;

JOHN HUNTER.

C'est des diffieultes que naissent les miracles.quot;

BEUYÈBE.

Onze eeuw is meer dan eenige vroegere rijk aan hulpmiddelen, om de inenschen tot elkander te brengen en kennis in wijden kring te verspreiden. Het reizen, telegrapheren, drukken en het brievenvervoer, alles gaat oneindig gemakkelijker, vlugger en beter dan weleer. Centenaars machinaal papier worden gestadig herschapen in machinaal-gedrukte boeken en machinaal-gedrukte nieuwsbladen, welke tot wonderbaarlijk geringe prijzen worden verkocht; en wanneer wij dit opmerken plegen wij ons zeiven geluk te wenschen met den wonderdadigen vooruitgang onzer eeuw. En waarlijk, wanneer machinerie en stoomkracht vooruitgang kunnen aanbrengen, dan zullen zij het nu doen. Intusschen blijft het nog steeds de vraag, of de massa drukwerk, die dagelijks in de wereld wordt gezonden, werkelijk berekend is om wijzer en beter menschen voort te brengen, inenschen bezield door hooger en weldadiger beginselen, dan die er in betrekkelijk oude tijden in Engeland leefden, toen boeken veel zeldzamer en duurder waren, in de tijden bij voorbeeld van Sha-kespere, Milton, Baco en .Teremias Taylor. quot;Welligt zal men dan tot de slotsom komen, dat de vermenigvuldiging van boeken en

-ocr page 248-

DE VERDEELING VAN DEN ARBEID.

nieuwsbladen door middel van stoomkracht en snelpersen wel haar onbetwistbaar voordeel aanbrengt, maar dat toch al die hulpmiddelen tot het verkrijgen en verspreiden van kennis niet in allen deele nuttig zijn. Wel wordt nu menige zaak gemakkelijker aangeleerd, maar tevens die oppervlakkigheid in de hand gewerkt, welke afkeerig is van diep en krachtig denken; want terwijl vele lezers door den overvloed van lectuur worden verleid om kennis te nemen van alle mogelijke onderwerpen, brengt de gestadige afwisseling alligt eene vlugtigheid des geestes te weeg, welke voor alle grondige studie ongeschikt maakt.

De tegenwoordige inrigting der maatschappij leidt insgelijks al ligt tot een werktuigelijk bestaan. Een groote en steeds aan-groeijende menigte personen in onze fabriekdistricten houdt zich dag aan dag met niets anders bezig dan met hel passen op spinwerktuigen of haspels, tot dat zij zei ven machines worden. quot;Wij komen hier in aanraking met de schaduwzijde der nieuwe beschaving, waarop misschien te weinig acht wordt geslagen. Terwijl werktuigen dagelijks worden verbeterd en volkomener gemaakt, vergeet men wel eens, dat de kostbaarste grondstot gevonden wordt in den mensch; deze laat men liggen gelijk zij is, en trekt naauwelijks eenig voordeel van de kapitalen, welke daarin verborgen zijn. De heer Ruskin zeide eens van de verdeeling van den arbeid: »Welbezien wordt niet de arbeid. maar worden tie menschen verdeeld, zoodat er maar stukjes mensch overblijven, waarvan ieder juist genoeg bekwaamheid overhoudt — niet om een speld of spijker te maken, dit ware te veel geëischt — maar om de punt aan een speld, en den kop aan een spijker te maken. Nu is het zeker goed en wen-schelijk, dat er heel veel spelden op een dag gemaakt worden, maar als die spelden nu moeten gepolijst worden met het diamantgruis der menschelijke ziel, tot dat deze gebed versleten is, dan geloof ik zijn de kosten wat hoog. En luider dan het gedreun der machines klinkt in onze fabrieksteden Je klagtdat daar alle stoffen worden bearbeid en gevormd behalve de mensch: wij bleeken katoen, harden staal, raffineren suiker, boetseren klei, maar om nu ook den levenden geest te verhelderen, te versterken, te zuiveren, te vormen, daarvoor brengt men liefst geen post op zijne begrooting.quot;

Men heeft tegen de kwalen der maatschappij en de gebreken der staatsinstellingen geneesmiddelen voorgesteld, die een niet minder sterke overhelling tot het werktuigelijke verraden. Daar zijn schrijvers, die met een schedelmeter, zoo als thans de hoe-

230

-ocr page 249-

WEKKTUICELUKE HULPMIDDELEN.

denmakers plegen te gebruiken, de maat zouden willen nernei: van onze hersenkassen, om zoodoende de som op te maken van onze neigingen, ons zedelijk gevoel en onze verstandelijke vermogens. Al naar de uitkomst dier meting kon dan volgens hen worden bepaald, welke loopbaan en levenswijs wij te volgen hadden of' naar welk zedelijk hospitaal wij moeten gezonden worden. Daar zijn hervormers op maatschappelijk gebied, die ons in parallelogrammen willen opbergen (de phalanstères der Fransehe socialisten) en ons willen doen rijpen tot menschen door ons al de prikkels der hoop, de worstelingen en bezwaren te ontnemen, waardoor menschen gevormd worden. Wij hebben tol hot vinden van logarithmen toestellen, die als een handmolen werken, en berekeningen, waarop vroegen- de lieden maanden lang hun geestvermogens oefenden, worden thans fabriekmatig voor den dag gebragt door eenvoudig aan een kruk te draaijen. Ja, er zijn plannen in de maak, die beloven ons van «politieke immoraliteitquot; te verlossen door middel van verschillende rekenkunstige en werktuigkundige loopjes ter regeling en keurig der verkiezingen.

Ook het schoolonderwijs wordt zoo naauwkeurig geordend, dat het weldra met dat der Chinezen zal kunnen wedijveren, welk volk, gelijk men weet, het best onderwezen volk der wereld is, zonder daarom in het minst achtenswaardig te zijn. Nu wordt ook bij ons het geheugen met stelselmatig geordende wetenswaardigheden overladen, maar tot onafhankelijk denken wordt niemand opgeleid; integendeel op menige school schijnt men daartegen ten zorgvuldigste te willen waken. Zulk onderwijs moge ter afrigting voldoende zijn, voor opvoeding kan het niet gelden. Het vult wel den geest, maar maakt hem niet vruchtbaar. De vlugheid, waarmede tegenwoordig de jongelui allerlei dingen loeren, is er oorzaak van, dat zij al spoedig voldaan zijn en geblaseerd op nog jeugdigen leeftijd. Wat baat het hun, of zij al veel boeken gelezen en vele wetenschappen bestudeerd hebben, wanneer eene jammerlijke onverschilligheid hen gevangen houdt; hunne ziel gelijkt een schip zonder ankers, dat heren derwaarts wordt geslingerd. Zij verstaan vele dingen, maar nemen er geen ter harte. De denkbeelden, die hun geest opvangt, laten daar even weinig indruk na, als het beeld van een voorbijganger op een spiegel. Zulke lieden handelen niet, vormen zich geen overtuiging, komen tot geen resultaten en schijnen willeloos af te wachten, wat er met hen gebeuren moet. Onder zulke omstandigheden geeft kennis slechts een voorbijgaand ge-

-ocr page 250-

KENNIS SMAKELIJK GEMAAKT.

noegen, eene kitteling, niets meer, eene zinnelijke aandoening van behagelijkheid, maar geen eigenlijk geestelijk genot. Het beter deel der meuschen, dat eerst door krachtige inspanning en onafhankelijke handeling tot zijn regt komt, slaapt een diepen slaap en wordt niet ten leven gewekt, tenzij door den ruwen schok van een plotselinge ramp of een hevig lijden, die harde maar heilzame lessen eener heilige Vaderliefde.

Den weg tot wetenschap wil men niet slechts toegankelijk maken voor velen, maar tevens vermakelijk. Men tracht kennis te verspreiden en lust tot lezen in te boezemen, door de lectuur tot een aangenaam en ligt te verteren voedsel te maken. Onze boeken en tijdschriften moeten sterk gekruid, onderhoudend en boeijend zijn. Reeds heeft men eene «komieke spraakkunstquot; en eene «komieke historie van Engeland,quot; in afwachting van een «komieke meetkunstquot; en een «vermakelijk kerk- en gebedenboek.quot; Degelijke onderwerpen worden gemeden, en werken voor studie blijven ongelezen liggen op boekenplanken. Douglas Jer-rold schreef eens in een ernstige bui het volgende: »Ik houd mij overtuigd, dat de wereld dat eeuwigdurende grappenrnaken moê zal worden. Bij slot van rekening is het leven daarvoor toch wat al te ernstig, en de geschiedenis der menschheid is nu eenmaal niet komiek van 't begin tot het eind. Maai' sommige lui zouden in staat zijn een komieke bergrede te gaan schrijven. Denk eens hoe grappig eene komieke historie van Engeland moet wezen, b. v. die aardigheid .van de dochter van Thomas Morus, die met alle geweld het hoofd van haar dooden vader in haar doodkist wil hebben; waarlijk de wereld moet van zulken wansmaak walgen.quot; Dr. Arnold maakte eens deze opmerking: «Het komt mij voor, dat ouder de jongens, ook die van goeden aanleg, zich een beuzelgeest verspreidt, dien ik nergens anders aan toeschrijf dan aan overvloed van amusante lectuur. De vveetlnst, die bij knapen zelden zeer sterk is, wordt er geheel door bevredigd, zoodat, zij geen honger overhouden voor iets degelijks, noch voor hun lessen — en dit zou ik kunnen verontschuldigen — noch voor eenige soliede lectuur, zelfs niet over geschiedenis of poëzy.quot; In gelijken zin zeide John Sterling: «Tijdschriften en romans zijn voor al onze tijdgenooten, maar iugezonderheid voor degenen, wier ongevormde geest dringend behoefte heeft aan gezonde spijs, een nieuwe Egyptische plaag, niet ongelijk aan het ongedierte, dat het frissche water bederft en onze kamers verpest.quot;

Jongelieden, die eens verwend zijn door die aangenaam be-

232

-ocr page 251-

DORST NAAR VERMAAK.

reide lectuur, zullen al spoedig afkeerig worden vau alle studie, die hun taai of dor toeschijnt. Al spelende willen zij leeren, maar leeren is geen spel; en wordt alles aangelegd op de ontspanning des geestes, zoo kan het niet missen, of de veerkracht der karakters moet allengs te loor gaan. Romans zijn een uitkomst voor beuzelaars en nietsdoeners. Ter afwisseling na den arbeid en als ontspanning na strenge studie mag het lezen van een welgeschreven verhaal, door een geniaal schrijver opgesteld, een festijn voor den geest heeten, en het is een soort van geschriften, waartoe zich lezers van allerlei ontwikkeling, oude en jonge gelijkelijk, als door een inagtig instinct voelen aangetrokken. Wij willen dan ook geenzins, wat dooi'allen wordt gehuldigd , als verboden waar afkeuren. Maar, wanneer men den geest uitsluitend met romanliteratuur gaat voeden, gelijk sommigen doen, en groen en rijp verslindt, zonder zich te bekommeren om de strekking van het gelezene, enkel maar ten einde zich wat emotie te verschaffen, dau is zulks erger dan tijd dooden, — het mag zonder overdrijving zieldoodend heeten. Die al zijn liefhebberij op romans verkwist, geraakt langzamerhand ineen denkbeeldige wereld verzeild, waar alle gezond gevoel en gezond verstand wegsterven. Een hart, dat gestadig ontroerd wordt door verdichte edelmoedigheid of verdichte smarten, verliest de aandoenlijkheid voor werkelijke grootheid van ziel en werkelijk leed. Zoo werd een Nero meest bekoord dooi' teedere melodiën, en Robespierre's hoogste genot bestond in het lezen van sentimentele liefdehistories; zoo zweefde hun gevoel hoog in de lucht, terwijl hunne zeden gezonken waren beneden het peil der aarde, of gelijk Montaigne het uitdrukt: hun leven was een zamenvoe-ging van »opinions supercélestes et moeurs souter-r ai nes.quot;

Een matig deelnemen aan vermaken is heilzaam en verdient aanbeveling; maar buitensporig najagen van het vermaak bederft het karakter, en daartegen te waarschuwen is pligt Dikwijls wordt de stelregel aangewend: «Enkel werken enquot; nooit spelen maakt van Jantje een nare jongen,quot; maar men vergeet, dat hij nog heel wat erger zou worden, wanneer hij altijd bleef spelen. Die met een speelschen geest de wereld betreedt, zal zich met afkeer en afschuw van zijnen ernstigen levenspligt afwenden, en het schandelijke ligt verkiezen boven het bezwaarlijke. Bovendien : overmatig genot baart walging. Gelijk het kind zijn gebroken speelgoed versmaadt, zoo keert de geblaseerde den rug toe aan wat anderen verheugt, en de vatbaarheid voorgenot

233

-ocr page 252-

DORST NAAR VERMAAK.

verloren hebbende, blijft hem niets over dan met ontevredenheid zijne omgeving aan te zien. i)Sterkquot; leven doet spoedig verslijten en de inwendige bron van geluk verdroegen. Wanneer de lente te vroeg invalt bevriezen de bloesems en de vruchten blijven weg. Een kind zonder eenvoudigheid, een meisje zonder onschuld, een knaap zonder waarheidsliefde zijn beklagelijke voorwerpen, maar even beklagelijk is de man, die zijn jeugd aan het veriaaak heeft ten offer gebragt. Vooral onder die personen, wier jeugd bezoedeld werd door ontijdig genot, viudeu wij dien lust tot smalen, tot verkleinen van anderen en die brutale zelfzucht, welke de teekenen zijn eener bedorven natuur. Nu zij de kracht hunner jeugd hebben verkwist, schijnen zij ia hun wanhoop ook even eens te willen handelen met hunne mannelijke kracht. Fn dit is eene schade, die moeijelijk te herstellen valt; gewoonten toch in de jeugd gevormd binden den mensch met schier onver-slijtbare ketenen. ))On ne jette point 1'aucredans le f 1 e u v e de 1 a vi eschreef een Franschman van den ouden tijd, »op den levensstroom is geen gelegenheid tot ankeren,quot; en zeer aardig is daarmede aangeduid die onafgebroken opvolging van oorzaak en gevolg in 't menschenleven, zoodat de mannelijke leeftijd zonder kennelijke atscheidiug de gewoonten en hebbelijkheden der jeugd in zich opneemt en altijd in een vroeger tijdperk des bestaans zijne verklaring vindt, »De jongelingquot; zegt Lord Baco »telt menige buitensporigheid ligt in zijn overmoed, maar als man moet hij het duur bekoopen.quot; Het woord is in alle opzigten waar, want wat de menseh zaait dat zal hij oogsten.

De genezing der zedelijke naweeën neemt eerst daar een aanvang, waar in het gemoed een vurig pligtbesef wordt geplant en eeu krachtige toewijding aan nuttigen arbeid de vroegere krachts-en tijdverspilling komt vervangen.

Benjamin Constant was, ten opzigte zijner geestvermogens, een der meest begaafde Franschen van zijn tijd: maar geblaseerd zijnde op zijn twintigste jaar was zijn geheele-leven een langgerekte klagt, terwijl het een oogsttijd van groote daden had kunnen zijn. Zoovele dingen nam bij zich voor en zco weinig voerde hij uit, dat hij in de wandeling heette: Constant 1'inconstant. Hij was een vlug en schitterend auteur; en koesterde de eerzucht om vele werken aan het licht te brengen. die zijn naam zouden vereeuwigen. Maar ongelukkig voegde bij die verheven plannen kwalijk een alles behalve verheven levenswandel. Terwijl hij zijn werk over de godsdienst opstelde, was hij een trouw be-

'234

-ocr page 253-

CONSTANT EN THIERRY.

zoeker der speelholen, ea terwijl hij zich schrijvende scheen te verliezen in een wereld van edelmoedige bespiegeling, bedreef hij allerlei lage eu zedeloo/.e daden. Met a! zijn geestvermogens was hij zwak, omdat hij niet in de deugd geloofde. »Ba!quot; riep hij uit «wat is eer en waardigheid? Hoe langer ik leef, te duidelijker zie ik, dat dit alias vertooning is.quot; Het was de jammerkreet van een rampzalig mensch. Zichzelven beschreef hij als «enkel asch eu stof.quot; »Gelijk een schaduwquot; zeide hij, sglijd ik over de aarde voort, vergezeld van ellende en verveling. Hij begeerde Voltaire's veerkracht te bezitten en achtte deze hooger dan diens genie. Maar het ontbrak hem aan kracht tot doorzetten; slechts wenschen kou hij vormen en niets meer. Zijn leven, vóór den tijd uitgeput, was als een gebroken keten, waarvan de schalmen los door elkander liggen. Hij vergeleek zich bij een mensch, die altijd met den eeuen voet in de lucht staat, en erkende, dat hij noch beginselen, noch zedelijke volharding bezat. Met zijn schitterende talenten wist hij niets uit te rigten; en na vele jareu in verdriet te hebben geleefd stierf hij versleten en rampzalig.

De loopbaan van Augustin Thierry, den schrijver van zoovele uitnemende geschiedkundige werken, levert een bewonderenswaardig tegenbeeld van Constant's levensloop. Thierry's geheele leven is een toonbeeld van volharding, ijver, zelfbeschaving en volkomen toewijding aan de wetenschap. Hij verloor er zijn gezigt, zijne gezondheid bij, maar nimmer zijne liefde tot. de waarheid. Toen hij zoozeer verzwakt was, dat hij van de eene kamer naar de andere als een hulpeloos kind moest gedragen worden in de armen eener oppasster, behield hij toch nog allen moed;en ofschoon blind en lijdend, besloot hij zijne letterkundige loopbaan met deze krachtige taal: «Wanneer, gelijk ik meen, het belang der wetenschap iets weegt als volksbelang, zoo heb ik aan mijn vaderland ten offer gebragt zooveel als de soldaat, die op het slagveld werd verminkt. quot;Welke ook de vruchten van mijn arbeid zijn mogen, dit voorbeeld , hoop ik, zal niet verloren blijken. Mogt het die zedelijke zwakheid helpen genezen, welke ik voor de kwaal houd van het hedendaagsche geslacht; mogt het op het regte levenspad terugbrengen enkele dier afgematte zielen, die zich over gemis aan geloof beklagen, die niet weten wat te beginnen , eu die naar een voorwerp van bewondering en aanbidding zoeken zonder het te vinden! Hoe zegt men toch met zooveel bitterheid, dat er in de wereld geen lucht is voor aller longen en geen werk voor aller geest? Is er dan geen kalme ernstige studie meer? en is dit niet de toevlugt, de hoop, het

235

-ocr page 254-

COI.ERIDGE EN southey.

veld van eer, die binnen aller bereik liggen? Het gewigt van dwade dagen drukt niet zoo zwaar, als de geest zich in de studie verdiept; ieder kan daarmede zijn eigen lot bepalen, ieder zijn leven waardiglijk besteden. Ik beb het gedaan en zou het nogmaals doen, wanneer ik mijn loopbaan weder moest beginnen ; ik zou den weg kiezen, die mij geleid heeft tot de plaats, waar ik nu sta; blind zijnde en lijdende zonder hoop en bijna zonder verademing, ben ik dubbel geregtigd die getuigenis af te leggen. Er is in de wereld iets beters dan zinnelijk genot, iets beters dan geld, ja zelfs dan gezondheid — het is de toewijding aan de wetenschap.quot;

Bij Coleridge vinden wij in vele opzigten overeenkomst met Constant. Ook hij bezat schitterende gaven, maar evenzeer was hij besluiteloos. Met al zijne hooge geestvermogens miste hij den lust tot werken en alle gestadigheid in zijn doen. Evenzeer ontbrak het, hem aan besef van mannelijke onafhankelijkheid , zoodat hij er niets vernederends in zag, dat zijne vrouw en kinderen werden onderhouden dooi' den letterarbeid van den edelmoedigen Southey, terwij 1 hij zelf zich op het land afzonderde om met eenige leerlingen over wijsbegeerte te redekavelen en als uit de hoogte neer te zien op die arbeiders, welke te midden van Londens geraas en Londens rook in het zweet huns aanschijn een eerlijk stuk brood verdienden. Eervolle en welbetaalde werkzaamheid had hij gemakkelijk kunnen vinden, maar liever leefde hij van de mededeelzaamheid zijner vrienden, en getrooste zich daarvoor somtijds vernederingen, die een daglooner als onteerend had beschouwd. Dan was Southey een geheel ander man! Steeds onvermoeid werkzaam, bepaalde hij zich niet bij het opstellen zijner werken, maar was steeds met ware gretigheid aan het zoeken en nasporen van kennis uit zuivere liefde voor de wetenschap. Iedere dag, ieder uur bragt voor hem een bepaalde taak mede. Verbindtenissen met uitgevers vereischten stipte nakoming en de behoeften van een talrijk gezin — tijdelijk nog vermeerderd met de vrouw en kinderen van Coleridge — eene pligtrnatige voorziening. Southey had geen oogst te wachten, tenzij hij met zijn pen gezaaid had. «Mijn padquot; plag hij te zeggen ms zoo breed als des konings heirleger en mijne middelen liggen in een inktkoker.quot;

Robert Nicoll schreef aan een vriend na het le?en. van een boek van Coleridge: «Welk een magtig versland is er bij dien man verloren gegaan, door gemis aan geestkracht, aan vastberadenheid.quot; Nicoll zelf was een trouwhartig en flink karakter;

236

-ocr page 255-

ROBERT NICOLL.

hij stierf jong, maar nadat hij vele eu groote bezwaren hacl overwonnen. Zijn loopbaan als boekverkooper begon hij met een schuld van ƒ240.—, welke hem hinderde »als een molensteen aan den hals,quot; zoodat hij vast. besloot deze schuld af te doen ea nimmer meer iets te borgen. Aan zijn moeder schreef hij destijds; »Maak u niet bezorgd over mij, lieve moeder, wantik gevoel mij dagelijks krachtiger en opgeruimder. Hoe meer ik nadenk — en tegenwoordig deuk ik meer dan ik lees — gevoel ik, dat ik zoo al geen rijker, dan zeker een wijzer man word, hetgeen ver te verkiezen is. Zorg, armoede en al die overige leeuwen op den weg, welke anderen vrees aanjagen, zou ik zonder angst durven te gemoet treden, zonder mijne eigen waardigheid te vergeten, of mijn geloof te verzaken. Er is een standpunt, dat niet te bereiken valt zonder veel strijd en worsteling-des geestes, maar die het eens bereikt heeft, kan als de reiziger van den hoogen berg nederzien op de lager woedende stormen, terwijl hij zelf in den helderen zonnestraal wandelt. Ik beweer niet, dat ik dit standpunt reeds bereikt heb, maar ik voel, dat ik het met iedere schrede nader.quot;

Gelijk onze beste ervaring door misslagen wordt opgedaan, zoo doen wij het beste onderrigt op onder de bezwaren des levens. Charles James Fox plag te zeggen, dat hij meer verwachting koesterde van een man, wien het tegenliep, maar die evenwel bleef volharden, dan van de schitterende loopbaan van het gelukskind. »Het klinkt fraai,quot; zeide hij, »als men hoort van een jongman, die reeds bij zijn eerste redevoering lauweren heeft verworven. Wanneer hij — gelijk zulks gebeurt — op die eerste lauweren gaat rusten, zal het hem weinig baten. Maar wijs mij een jongman, die in den beginne niet slaagde, en niettemin voortging; ik wil wedden dat deze beter teregt zal komen dan de meesten, wien de eerste proef gelukte.quot;

Wij leeren veel meer door tegenspoed dan door voorspoed; wij ontdekken het goede middel, wanneer wij eerst eenige verkeerde hebben beproefd, en die nimmer een misslag beging, heeft ook wel nooit eene ontdekking gedaan. Horne Tooke verzekerde, dat hij op wijsgeerig gebied te beter thuis was geraakt, juist door nu en dan eens te verdwalen. En een vermaard natuurkundige vestigde de aandacht op het feit, dat hij, wanneer hij stuitte op een schijnbaar onoverkomelijk bezwaar, gemeenlijk op het spoor bleek van eene gewigtige ontdekking.

Beethoven zeide van Rossini, dat deze alle elementen voor een goed musicus in zich had, maar dat hij iu zijn jeugd niet

237

-ocr page 256-

HET NUT DER BEZWAREN.

genoeg met de roe had gehad. Nu was hij bedorven, en de vlugheid, waarmeê hij werkte, bleek zijn grootste vijand. Lieden, die hunne kracht gevoelen, behoeven geen tegenspraak te vreezen; zij moesten eer beducht zijn voor onverdiende lofspraak en al te vriendelijke kritiek. Toen Mendelssohn voor de eerste maal zijn Elias te Birmingham ten gehoore zou brengen, zeide hij lachend tot een zijner vrienden, die zich veel met muzikale kritiek afgaf: «Gebruik uwe klaauwen nu eens goed; Zeg mij niet, wat u bevalt, maar alleen wat u mishaagt!quot;

Te regt heeft men gezegt, dat de ware veldheer meer in zijne nederlagen dan in zijne overwinningen schittert. Washington verloor veel meer veldslagen dan hij er won, on evenwelzege-praalde hij ten slotte. De Romeinen begonnen hunne roemrijkste veldtogten in den regel met nederlagen. Moreau werd door zijne tijdgenooten vergeleken met een trom, die niemand hoort tenzij hij geslagen wordt. Het militair genie van een Wellington werd onder allerlei schier overweldigende moeijelijkheden gevormd, en zijn vastberadenheid op de zwaarste proef gesteld, enkel om te beter zijne groote hoedanigheden als mensch en veldheer te doen uitkomen Zoo hebben onze Britsche zeelieden het aan ruwe zeeën en winterstormen te danken, dat zij door geen andere ter wereld worden overtroffen.

Nood is wel een harde, maar een goede meester. Als de tegenspoed ons nadert, deinzen wij huiverend terug, maar als hij ons treft, behooren wij hem dapper en mannelijk te staan. Burns zong treffend:

»Bij strijden en lijden »Te leeren valt zwaar;

))Maar vroom wordt en vroed wordt »Men nergens als daar:quot;

«Zoet zijn de vruchten der tegenspoeden.quot; De waarde van het karakter moet er uit geperst worden, gelijk de welriekende geur uit de planten. «Kruisen,quot; zegt het spreekwoord, szijnde sporten van de hemelladder.quot; »Wat is toch armoede,quot; vraagt Jean Paul, »dat een man er tegen zou morren ? Het is de pijn die het meisje ondervindt, als haar de ooren worden doorboord, maar om er kostbare juweelen in te hangen.quot; De ondervinding leert, dat krachtige naturen door rampen als voor verderf worden behoed. Menigeen houdt moedig het hoofd omhoog en gaat met opgeruimden geest de grootste bezwaren te gemoet, terwijl

238

-ocr page 257-

DE SCHOOL DEP. BEPROEVING

hij later onvermogend blijkt om deu gevaarlijker invloed des voorspoeds te weerstaan. Alleen de zwakkeling geeft zijn mantel aan den storm prijs, maar ook de krachtigste laat het opperkleed los als de zon met hare koesterende stralen hem beschijnt. Dus eischt ook de gunstige fortuin een krachtiger karakter dan de ongunstige. Ofschoon sommige edelmoedige naturen door voorspoed te milder en gevoeliger worden, op anderen heeft rijkdom weder een tegenovergestelden invloed. Lage zielen worden er niet door opgerigt, en die verachtelijk waren door slaafschheid, worden nu slechts te verachtelijker dooi' trots. Maar, al erkennen wij het niet steeds, tegenspoed is een heilzame tucht des gees-tes. De dappere Hodson werd, in het begin van zijn loopbaan, op onregt,vaardige wijze van zijn commandement in Indie ontzet, en met onverdiende lasteringen en verwijtingen overladen. Evenwel behield hij den moed om tot een vriend te zeggen: »Ik tracht het ergste lot even onverschrokken in het gelaat te zien als ware het een vijand op het slagveld, en mijn aangewezen werk met vastberadenheid en naar mijn beste vermogen te volbrengen, in de overtuiging, dat alles zijn goede zijde heeft, dat zelfs onaangename maar welvolbragte pligten hunne belooning medebrengen — in ieder geval, dat het altijd pligten zijn.quot;

De school der beproeving is de beste school der zedelijkheid voor natiën en bijzondere personen beide. De geschiedenis van den kampstrijd met bezwaren zou wel kunnen blijken de geschiedenis te zijn van al het beste en grootste, wat door menschen is tot stand gebragt. Hoeveel de volken van het Noorden wel te danken hebben aan hun ruw en grillig klimaat, aan hun ondankbaren bodem, en daarmede aan die voortdurende worstelingen met de natuur, waarvan de bewoners van warmer luchtstreken niets weten, wie zal het bepalen'? En ofschoon nu onze kostbaarste voortbrengselen van vreemden bodem zijn overgebragt, zoo is het welligt het beleid en de ijverige zorg, welke voor hunne gestadige bewerking en voortbrenging worden vereischt, die medegewerkt hebben om een menschenras te vormen, dat zijns gelijken niet heeft op den aardbodem.

De weg tot de fortuin moge steil zijn, de geestkracht van hem die besloten heeft den top te bereiken, wordt er slechts te beter door geoefend. Eerst bij ervaring leert de mensch hoe hinderpalen zijn te overwinnen, door er stoutmoedig op los te gaan; hoe de brandnetel zacht wordt als zijde in de hand, die haar fiks aangrijpt, en hoe altijd een goed en krachtig begin het halve werk is. Vele bezwaren vallen weg voor hem, die eenmaal

239

-ocr page 258-

MOFIJKI.IJKHEDKN.

vast besloten heeft ze te vermeesteren. Gelijk dieven vlugten zij voor wie iets durft. Het gaat er mede als met de hooge bergketen. die van verre gezien onbeklimbaar schijnt; maar naderby komende ontwaart men de gemakkelijke paden die zich langs en over de hoogten heenslingeren.

Veel dient gewaagd zal er veel gewonnen worden. Niemand weet wat hij kan, tenzij hij beproefd heeft iets te doen, en de meesten wachten zoolang met dit beproeven tot de nood hen dwingt. »A 1 s ik maar kon,quot; zucht de weekhartige jongeling. Maar met zijn als, met, zijn wensch vordert hij geen stap. He' verlangen moet voornemen, het voornemen krachtsinspanning worden, en ééne wakkere poging is duizend zuchten waard. Voornemens moeten tot daden uitgebroed worden, of ze bederven als eijeren, die men in een kast bewaart. Het weifelend »alsquot; is een doornheg, die het veld der mogelijkheid omsluit , en die ons van het handelen terughoudt.

Iets te leeren is eene moeijelijkheid overwinnen, en waai'de eerste overwonnen is overwinnen wij de anderen te gemakkelijker. Zaken, die oppervlakkig beschouwd bij de opvoeding weinig waarde hebben — zoo als de studie van doode talen en van de betrekkingen der lijnen en vlakken, wat wij wiskunde noemen — zijn inderdaad van het grootste belang, niet zoozeer in aanmerking van de wetenschap die zij opleveren, als van de ontwikkeling des geestes waartoe zij medewerken. Voor het beoefenen van deze vakken wordt een inspanning geëischt en een toeleg ge vorderd, waardoor de geest uit zijn sluimering ontwaakt. Zoo leidt het een tot het ander, maar het werk houdt niet op. De bezwaren eindigen slechts met het leven en met den vooruitgang. Geen moeijelijkheid echter verdwijnt voor enkel klagen, en aan een gevoel van verslagenheid toe te geven is de bezwaren te vergrooten. De raad door d' Alembert gegeven aan een knaap die de beginselen der wiskunde zoo lastig vond, verdient aller behartiging, »Allez en avant,quot; zeide hij, «et la foi vous v i e n d r a — ga uw gang maar en de goede moed volgt van zelf.quot;

Niels is gemakkelijk dan wat eerst moeijelijk was — en zelfs de eenvoudige handeling van loopen maakt hierop geene uitzondering. De danseres, die hare pirouetten maakt, de violist die een sonate speelt , hebben hunne vaardigheid verworven door geduldige oefening en na menigvuldige misstappen en misgrepen. Carissimi beantwoordde degenen, die hern om zijne bedrevenheid in den zang prezen, met den uitroep; »0, als gij eens wist hoeveel moeite het mij heeft gekost om met zooveel gemak te leeren

240

-ocr page 259-

MOEIJELIJKHEDEN.

zingen!quot; Toeu men eens aan Sir Joshua Reynolds vroeg, hoe lang hij wel aan zekere schilderij bezig was geweest, antwoorde hij; ))Mijn gansche leven!quot; De redenaar, die met zooveel schijnbaar gemak zijne denkbeelden overstort in den geest zijner toehoorders verkrijgt dat wonderbaar vermogen eerst door geduldigen en vol-hardenuen arbeid, na veelvuldige herhaling, en gelijk Disraeli, ook wel na menige bittere teleurstelling. De Amerikaansche redenaar Henry Clay teekende het volgende uit zijne ervaring op: «Ik ben mijn welslagen voornamelijk aan eene omstandigheid verschuldigd, dat ik mij namelijk van mijn zeven en twintigste jaar af gewend heb, om dagelijks over den inhoud van een of ander geschiedkundig of wetenschappelijk boek Ie spreken. Deze oefening geschiedde nu eens op het open veld, dan weder in het bosch en niet zelden in de een of andere afgelegen stal, waar paarden en koeijen mijn eenige toehoorders waren. Aan deze gestadige beoefening van de kunst der kunsten heb ik den eersten krachtigen stoot op den goeden weg te danken, en mijngeheele latere levensloop werd er door gerigt en bepaald.quot;

De lersche redenaar Curran had als knaap een belemmering in zijn spraak, en was op school hekend onder den naam van sJack Curran de stotteraar.quot; Toeu hij in de regten studeerde en nog altijd met dat gebrek te worstelen had, gebeurde het, dat in zijn dispuut-gezelschap een der leden zich te zijnen koste vermaakte door hem te bestempelen met den bijnaam van »rede-naar Mum;quot; daarmede zinspelende op vroegere vergeefschepoging van Curran om een woord uit te brengen, toen de gelegenheid het medebragt dat hij spreken moest. Maar door deze hatelijkheid werd hij zoodanig in zijn zwak getast, dat hij al zijn moed en kracht verzamelende met een zegepralende speech den spotter teregt zette. Deze toevallige ontdekking van zijn verborgen aanleg tol welsprekendheid gaf hem moed, om nu met verdubbelden ijver zich op zijne studiën toe te leggen. Hij oefende zich in de uiterlijke voordrag! door eenige uren daags stukken van de beste schrijvers aan zich zei ven overluid, zoo verstaanbaar en juist mogelijk, voor te lezen, terwijl hij daarbij voor een spiegel staande naauwkeurig acht gaf op zijn gelaatstrekken en gebaren, die van nature vrij lomp en onbevallig waren. Ook verzon hij allerlei regtszaken, die hij dan met evenveel zorg behandelde en bepleitte, alsof hij voor een regtbank van gezworenen het woord voerde. Curran begon de praktijk onder omstandigheden, waarvan Lord Eldon zeide dat zij meer dan iets anders het welslagen van een advokaat verzekeren — te weten: Curran had naauwelijks een

'241

16

-ocr page 260-

CURRAN DE STOTTERAAR.

schelling toen hij zijn regtsloopbaan aanvaardde. Evenwel met volharding en geestkracht kwam hij vooruit. In den eersten tijd had hij met vele bezwaren te worstelen, en niet het minst met dat gebrek aan zelfvertrouwen, waardoor vroeger zelfs zijn spraak belemmerd was. Maar eens werd hij zoodanig door een regter, Robinson heette hij, getergd, dat hij met al de kracht zijner welsprekenheid optrad. Curran had namelijk de opmerking gemaakt, dat hij in zijne geheele bibliotheek niets vond, waardoor de wetsuitlegging des regters werd gestaafd. »Dat kan wel zijn,quot; antwoordde de regter op smalenden toon, «maar ik vermoed, dat uw bibliotheek niet veel bijzonders zal wezen.quot; Nu was Robinson bekend als schrijver van eenige anonyme vlugschriften, die zich onderscheidden door buitensporige heftigheid en vergedreven partijdigheid in de staatkunde. Curran, door de toespeling cp zijne armoede geprikkeld gaf, hierop doelende, de volgende repliek: «Het is waar, ik ben arm, en deze omstandigheid heeft mij verhinderd eene uitgebreide bibliotheek te verzamelen. Mijne boeken zijn weinig, maar zij zijn met zorg gekozen en ik vlei mij, dat ik er behoorlijk partij vc.n heb getrokken. Ik heb gemeend mij beter voor mijn gewigiig vak te zullen bekwamen door het bestuderen van eenige weinige goede boeken, dan door het opstellen van eenegrootemenigte]irullen. Over mijn armoede schaam ik mij niet, maar zeker zou ik mij schamen over een rijkdom, verworven door kuiperijen omkoopbaarheid. Hoe laag mijn rang zij in de maatschappij, ik zal hem eer aandoen. Menig voorbeeld beeft mij geleerd, dat een kwalijk verkregen standverheffing den mensch slechts te meer in het oog doet vallen, maar dan ook de verachting, die hem treft, te algemeener en te onteerender maakt.quot;

De best opgevoede lieden zijn degenen, die de grootste beradenheid hebben getoond in het trotseren van bezwaren. Zelfs de diepste armoede levert geen onoverkomelijken hinderpaal op voor mannen, die zich aan de pligt der zelfbeschaving hebben gewijd. Professor Alexander Murray, de taalkenner, leerde schrijven op oude wolkaarten, met behulp van een gebranden heidesteel. Het eenige boek zijns vaders, een arme schaapherder, was een stuiverscatechismus; maar dit was nog een te groote schat om het alle dag te gebruiken, zoodat het enkel 's Zondags voor het godsdienstig onderrigt uit de kast kwam. Professor Moor kon als jongman Newton's sPrincipiaquot; niet koopen en schreef het geheele werk met eigen hand over. Onder hen, die moesten arbei-tlen voor hun dagelijksch brood, waren er velen, die doorweef-

242

-ocr page 261-

WORSTELINGEN MET ARMOEDE.

gierigheid geprikkeld, slechts nu en dan een kruimpje kennis konden opdoen, even als vogels in den wintertijd, wanneer de velden met sneeuw zijn bedekt. Toch worstelden zij voort, en ten slotte kwamen gelooi' en moed hun te hulp. Een welbekend schrijver en uitgever, William Chambers van Edinburg,, sprak in die stad tot eene vergadering van jongelieden en beschreef te hunner aanmoediging zijn eerste nederige pogingen in het leven aldus: ))Ik sta voor u,quot; zeide hij, »als een man, die zich zeiven heeft gevormd. Mijn opvoeding was zoodanig als men die vindt op een kleine Schotsche dorpschool, en eerst toen ik als een arme jongep naar Edinburg was gegaan, begon ik na mijn dagwerk de avonden te wijden aan de ontwikkeling van het verstand, dat mij de Almagtige had geschonken. Van zeven of acht uur 's morgens tot 's avonds negen of tieu uur stond ik in den boekwinkel als leerling, zoodat ik de uren voor studie aan den slaap moest ontwoekeren. Ik verzeker u, romans las ik niet. Mijne aandacht was gevestigd op de natuurkundige wetenschap en andere nuttige onderwerpen. In dien tijd leerde ikmijzelven Fransch. Ik zie met groot genoegen op die tijden terug, en gaarne zou ik nog eens diezelfde moeijelijkheden doorworstelen. Ik genoot meer, toen ik met geen zes stuivers op zak te Edinburg op een zolderkamertje zat te studeren, dan nu ik mij omringd zie van alle gemakken en fraaijigheden van een deftig huis.quot;

William Cobbet schreef het volgende: sik leerde spellen en de taalregels als gemeen soldaat, met een soldij van dertig centen daags. De rand van mijn krib was mijn studeerstoel, tot boekenkast diende mijn ransel, een stuk bordpapier legde ik op mijn schoot by wijze van schrijftafel, en evenwel had ik mijn taak binnen het jaar volbragt. Ik had geen geld om kaarsen of olie te koopen, 's winters had ik niets dan het haardvuur om mij licht te verschaffen, en zelfs dan nog maar op mijn beurt. Indien ik nu, onder zulke omstandigheden en zonder bloedverwanten of vrienden om mij te raden of te helpen, evenwel mijn doel bereikt heb, welke verontschuldiging kan een jongeling met grond inbrengen, hoe arm, hoe beperkt in tijd of middelen en hoe belemmerd door allerlei omstandigheden hij ook zijn moge'? Om pennen en papier te koopen moest ik een deel van mijn rantsoen opofferen en honger lijden; ik had geen oogenblik tijd geheel voor mij zeiven, en moest lezen en schrijven onder het praten, lagchen, zingen, iluiteu en geraasmaken van ten minste een dozijn gedachtelooze menschen, en dit nog terwijl zij geheel

243

-ocr page 262-

EEN ARM SOLDAA.T.

vrij wareu iu doen eu laten. Deuk niet gering over het penningske dat ik nu eu dau voor papier, pen eu iukt moest uit-geveu. Een halve stuiver was een schat voor mij. Ik was volwassen, was zeer gezond en uam veel ligchaamsbeweging. Nu bedroeg mijn geheele soldij, buiten hetgeen er werd afgehouden, twee stuivers in de week. Ik herinner mij, en waarlijk niet zonder reden! hoe ik eens op zekeren Vrijdag een halven stuiver had overspaard, dien ik voor deu aankoop van een haring had bestemd; maar toen ik 's avonds mijn kleeren uittrok, zoo hongerig zijnde dat ik het naauwelijks kou uithouden, bemerkte ik dat ik mijn halven stuiver verloren had. Ik kroop met het hoofd onder mijn versleten deken eu schreide als een kind. Wanneer ik nu ouder zulke omstandigheden mijn taak kou ten uitvoer brengen zou er dan wel in de geheele wereld eeue verontschuldiging zijn te vinden voor een jongman, die zijn taak niet volbrengt?'

Sir Samuel Romilly was een geheel ander man, maar even onvermoeid iu het werk der zelf beschaving. Hij was de zoou eens juweliers en stamde van een Fransche refugiésfamilie at; in zijn jonge jaren genoot hij weinig opvoeding, maar vergoedde dit gemis door noesten toeleg en door eeue inspanning, die steeds een vast doel in het oog hield. ))Ik besloot,quot; zoo schreef hij later, »1oen ik v'yftien of zestien jaar oud was mij met de borst op het Latijn toe te leggen, waarvan ik toen naauwelijks iets wist. Binnen een tijdsverloop van drie of vier jaren had ik reeds nagenoeg alle prozaschrijvers uit de eeuw der zuivere Latiniteit gelezen, met uitzondering vau enkelen die slechts opstellen over bepaalde vakken hebben nagelaten, zooals Varro, Columella, Gelsus. Driemaal doorlas ik Livius, Sallustius en Tacitus. Ik had de beroemdste redevoeringen van Cicero bestudeerd en een groot deel van Homerus vertaald. Terentius, Virgilius, Horatius, Ovidius en Juveualis had ik gelezen en herlezen.quot; Tevens beoefende hij de aardrijkskunde, de natuurlijke historie en de natuurlijke wijsbegeerte en deed een schat op vau algemeeue kennis. Op ziju zestiende jaar werd hij klerk bij de kanselarij, werkte hard, werd tot de balie toegelaten en verwierf zich voorspoed door vlijt en volharding. Onder het ministerie Fox in 1806 werd hij «Sollicitor-Generaalquot; en bleef zich aanhoudend in zijn verworven roem handhaven. Evenwel vervolgde hem steeds een pijnlijk en bijna neerdrukkend gevoel van eigen onbekwaamheid, dat hij door ge-stadigen arbeid trachtte te overwinnen. Zijne eigen levensbeschrijving is rijk aan leerzame mededeelingen, die tegen vele lijvige

244

-ocr page 263-

R0M1LLT EN LEYDEN.

romans in waarde opwegen, en wier zorgvuldige overweging alle-zins heilzaam 'kan werken.

Sir Walter Scott noemde gaarne den naam van zijn jongen vriend John Leyden. wanneer de kracht van volharding ter sprake kwam. Het was de zoon van een schaapherder uit een der dorste vallcijen in de Schotsche Hooglanden. Opmerkelijk is het welke weetgierigheid zich bij sommige dier Schotsche herdersknapen heeft geopenbaard. Naast Hogg, Cairns, Murray, Ferguson verdient ook Leyden's naam als zoodanig vermelding. Barrevoets liep hij dagelijks drie uur ver over de bergachtige heide naar de kleine dorpschool te Kirkton, om er te leeren lezen. Hierbij bleef zijne opvoeding, het overige leerde hij zichzelven. Na het overwinnen van veel bezwaren kwam hij te Edinburg, woonde er de colleges bij en hield vol, ofschoon door de grootste armoede gedrukt. Men kon hem meestal vinden in den kleinen boekwinkel van Archibald Constable, waar hij uren lang op een ladder kon blijven staan met een grooten foliant in de hand, zonder te denken aan het schamele maal dat hem thuis wachtte. Al wat hij verlangde was de vrije toegang tot boeken en voorlezingen. Met hardnekkigen moed streed hij voor de poorten der wetenschap. tot zijne ontembare volharding allen tegenstand had geveld. Voor zijn negentiende jaar verbaasde hij reeds alle Edin-burgsche hoogleeraars door zijn grondige kennis van Grieksch en Latijn en de uitgebreidheid zijner wetenschap. Hij wildenaar Indië en zocht een betrekking aldaar; maar vruchteloos. Nu vernam hij dat de post van assistent-heelmeester vacant was. Dit vak was hem even vreemd, alsof hij een zuigeling was. Maar hij kon het leeren. Men vertelde hem dat er over zes maanden een examen zou plaats hebben. Geenzins uit het veld geslagen door dit berigt, besloot hij de kans te wagen, om zich in zes maanden eigen te maken, waartoe anders drie jaar vereischt wordt. Na zes maanden tijds deed hij een uitmuntend examen. Scott zorgde met eenige vrienden voor zijn uitrusting en hij zeilde naar Indië na de uitgave van het schoone gedicht: sTooneelen der kindschheidquot; In Indië legde hij zich op de Oostersche talen toe en beloofde reeds een groot geleerde in dat vak te worden, toen een kwaadaardige koorts hem aantastte en op jeugdigen leeftijd ten grave sleepte.

Een ander voorbeeld van volharding leverde Dr. Lee, hoogleeraar in de Hebreeuwsche taal te Cambridge. Te Lognor bij Shrewsbury ontving hij onderwijs op een ai menschool, maar onderscheidde zich daar zoo weinig, dat de meester verklaarde nog

245

-ocr page 264-

PROFESSOR LEE.

246

maar zelden zoo 'n dommeu jongen onderliandeu te hebben gehad. Hij kwam bij een timmerman in de leer en bleef tot volwassen leeftijd bij dat ambacht. Om zich bezig te houden in zijn eigen tijd begon hij te lezen, maar stuite daarbij op Latijnsche aanhalingen, die hij niet verstond. Hij kocht een Latijnsche spraakkunst en begon de taal te leeren. Door vroeg opstaan en nachtwerken overwon hij de moeijelijkheden der Latijnsche taal voordat zijne leerjaren om waren. Toen hij later eens in eene kerk arbeidde, vond hij daar een Grieksch testament, en kreeg ter-stond lust om ook die taal zich eigen te maken. Hij ruilde met dat plan eenige zijner Latijnsche boeken in voor een spaakkunst en een woordenboek der Grieksche taal. Mot ingenomenheid werkende bereikte hij spoedig zijn doel. quot;ervolgens verkocht hij weder zijne Grieksche boeken en kocht er Hebreeuwsche voorin. Ook deze taal leerde hij zonder hulp van eenigen meester, zonder uitzigt op roem, alleen om te voldoen aan de hem ingeschapen neiging. Later voegde hij hierbij de kennis der Chal-deeuwsche, Syrische en Samaiitaansche tongvallen. Die strenge studiën begonnen echter zoo nadeeligen invloed op zijn gezondheid uit te oefenen, dat hij vooral om zich geen blindheid op den hals te halen, genoodzaakt was zijne boeken eane poos te laten rusten. Nu nam hij zijn ambacht te trouwer ter harte, herstelde, kreeg een goede naam als werkman, en daar zijne middelen het hem veroorloofden, trouwde hij op zijn achtentv/in-tigste jaar. Om zich geheel te kunnen wijden aan het onderhoud van zijn gezin, basloot hij nu van allen wetenschappelijken arheid af te zien en verkocht zelfs al zijn boeken. En waarschijnlijk zou hij zijn geheele leven timmerman zijn gebleven, wanneer niet op zekeren dag al zijn gereedschappen waren verbrand. Het gebrek dreigde hem te overvallen. Te arm zijnde om zich nieuwe gereedschappen aan te schaffen, begon hij aan kleine kinderen onderwijs te geven in het lezen. Maar ofschoon hij vele talen had geleerd, bleek het hem dat hij geen goede gronden had gelegd; immers was hij in den beginne niet in staat de kinderen behoorlijk te leeren lezen. Hiervoor was echter raad te vinden. Lee legde zich zoo ijverig toe op rekenen en schrijven, dat hij weldra volkomen voor de taak berekend was, om ook hierin eerstbeginnenden te onderwijzen. Zijn eenvoudig, kinderlijk en edel karakter verwierf hem vrienden, en de naam van den geleerden timmermanquot; begon de aandacht te wekken. Dr. Scott, een naburig predikant, bezorgde hem de betrekking van meester op de armenschool te Shrewsbury en bragt hem in kennis met

-ocr page 265-

LEEREN OP LATEN LEEFTIJD.

een beroemd orientalist. Deze vriend verschafte hem boeken, zoodat Lee achtereenvolgens er toe werd gebragt om zich het Arabisch, Perzisch en Hindoestansch eigen te maken. Eindelijk gelukte het zijnen ijverigen begunstiger Dr. Scott hem als student te doen inschrijven te Cambridge; daar onderscheidde hij zich vooral door zijne vorderingen in de mathematische wetenschappen, en toen liet professoraat voor Arabisch en Hebreeuwsch openviel, werd hij waardig gekeurd die vacature te vervullen. Behalve dat hij zich uitnemend van zijne nieuwe verpligtingen kweet, gaf hij nu nog een aanzienlijk deel van zijn tijd vrijwillig aan liet onderwijs van zendelingen, die het Evangelie gingen verkondigen aan Ooster-sche volkeren. Hij vervaardigde vertalingen des bijbels in onderscheiden Aziatische tongvallen, en toen hij ook het Nieuw-Zee-lanclsch had geleerd, stelde hij een spraakkunst en woordenboek op voor twee hoofden der Nieuw-Zeelanders, die toen in Engeland vertoefden welke boeken tegenwoordig op de Nieuw-Zeelandsche scholen in dagelij ksch gebruik zijn.

Er zijn meer luisterrijke namen, die wij zouden kunnen noemen tot bevestiging der spreuk, dat het nooit te laat is om te leeren. Sir Henry Spelman begon de wetenschap eerst na zijn vijftigste jaar te beoefenen. Ook Franklin was vijftig, voordat hij zich met ernst op de natuurlijke wijsbegeerte toelegde. Dryden en Scott waren niet als schrijvers bekend, eer zij hun dertigste jaar hadden bereikt. Boccaccio betrad zijne letterkundige loopbaan eerst op zijn vijfendertigste en Al fieri begon op zijn zesenveertigste Grieksch te leeren. Dr. Arnold was reeds vrij bejaard, toen hij, om Niebuhr in het oorspronkelijk te lezen, zich aan het Duitsch zette. Evenzoo was James Watt veertig jaar, toen hij als instrumentmaker te Glasgow, Fransch, Duitsch en Itali-aansch ging studeren, om de belangrijke weiken in die talen over werktuigkunde te kunnen lezen. Robert Hall werd op zijn ouden dag eens op den grond liggende gevonden, terwijl hij, ofschoon door pijnen gekweld, Italiaansch begon te leeien, alleen om over de vergelijking te kunnen oordeelen, welke Macaulay had gemaakt tusschen Milton en Dante. Handel gaf zijn eerste groote werk uit op zijn achtenveertigste jaar; en honderden soortgelijke voorbeelden zouden aan te voeren zijn. Alleen de ligtzinnige en trage zegt: sik ben te oud om te leeren.quot;

Hier zouden wij kunnen herhalen, dat niet juist mannen van genie de wereld in beweging brengen en haar voortleiden, maar mannen van standvastigheid, wilskracht en onvermoeiden ijver. Hoe aardig de vertelseltjes ook zijn uit de vroege jeugd van

247

-ocr page 266-

ACHTEHLUKE JONGENS.

geniale meuschen, tocli blijft liet waar dat vroegtijdige schranderheid nog geen zekere belofte is van latere hooge verstandelijke ontwikkeling. Vroegrijpheid is even dikwijls een ziekteverschijnsel als eeue aanduiding van buitengewone geestvermogens. Wat wordt er toch van al die kleine geleerden? Wat van die jongens welke altijd de eerste van hun klasse waren en met alle prijzen gingen strijken? Volg hun levensloop eens en gij zult opmerken, dat de domme jongens, die zij op school zoo hard vooruitliepen, hen later boven het hoofd zijn gegroeid. De vlugge jongens worden beloond, maar de prijzen, die zij door gemakkelijk Jeeren winnen, brengen hun zelden veel zegen aan. Het ware beter, wanneer het pogen, het worstelen, het gehoorzamen werd beloond; want de knaap, die zijn best doet, al is hij door de natuur slechts met geringen aanleg begiftigd, verdient de meeste aanmoediging.

Een belangrijk hoofdstuk zou men kunnen schrijven over vermaarde botterikken — domme jongens, waarvan uitstekende mannen z'yn gegroeid. Wij hebben hier slechts ruin: te voor een paar namen. De schilder Pietro di Cortona heette op de school in de wandeling «ezelskop,quot; en Tomaso Guidi «lompe Thomasquot; (M assaccio Tomasaccio), ofschoon zij beiden later door vlijt vermaardheid verwierven. Newton zat op school ds achterste in op een na de laagste klasse. Toen echter de knaap, die voor hem zat, hem eens een schop gaf, daagde Newton hem uit en ranselde hem af. Nu besloot hij, hem ook in het leeren te kloppen, legde zich loe op z'yn werk en zat weldra bovenaan in zijn klasse. Van onze geestelijken zijn de voornaamste wel eens zeer achterlijk geweest in hun jeugd. Isaac Barrow had als knaap vermaardheid om zijn koppigheid, vechtlust en afkeer van leeren. Zijn vader had zooveel verdriet van hem, dat hij zeide; zoo God een zijner kinderen mogt opeischen, hij dan hoopte dat het Isaac mogt wezen, die toch verreweg het minst beloofde. Adam Clarke werd als knaap door zijn vader voor een miserabelen domoor versleten en muntte slechts uit door ligchaamskracht. Jonathan Swift een der grootste engelsche schrijvers, droop op zijn examen te Dublin, en werd slechts bij gratie ^e Oxford toegelaten. De welbekende Dr. Chalmers en Dr. Cock waren als jongens op ééne school, en werden zóó stompzinnig en zóó ondeugend bevonden, dat de meester het niet langer met hen kon uithouden en beiden als onverbeterlijke domkoppen wegjoeg. De schitterende Sheridan betoonde in zijn jeugd zoo weinig aanleg, dat ziju moeder hem aan zijn ouderwijzer voorstelde als een on-

248

-ocr page 267-

ACHTERLIJKE JONGENS.

leerzamen ezel. Met Walter Scott was het al niet heter gesteld, en op de Edinburgsche hoogeschool zeide professor Dalzell van hem, dat hij een domoor was en een domoor zou hlijven. Chat-terton werd naar zijne moeder teruggezonden als een dwaas, waarvan niets te maken was. Burns was als sterk in de gym-n as tie, maar traag in het leeren bekend. Goldsmith sprak van zichzelven als van een plant die laat bloeide. Alfieri verliet de hoogeschool niet wijzer dan hij er op gekomen was en begon de studiën, waardoor hij zich later zoozeer onderscheidde, eerst toen hij half Europa had doorgereisd. Robert Olive was een domoor en deugniet tegelijk, maar steeds vol geestkracht ook in het kwade. Zijn familie was blij, toen zij hom naar Madras had ingescheept, en toch was hij het. die de grondvesten heeft gelegd van Engelands magt in Indië. Napoleon en Wellington waren beide lompe jongens en onderscheidden zich op school volstrekt niet. Van doii eerste zegt de hertogin van Abrantes: sHij was zeer gezond en was voor het overige als andere jongens.'' John Howard, de philanthroop, was almede een merkwaardige domoor, en in de zeven jaar, gedurende welke hij de school bezocht, leerde hij zoogoed als niets. Stephenson munte evenmin dooi' vlugheid uit en alleen door groote naauwgezetheid bij zijn werk. De geestvolle Sir Humphrey Davis bleek niet schranderder dan andere knapen van zijn leeftijd. Zijn onderwijzer, Davies Gilbert, zeide van hem: «terwijl hij onder mijne leiding was , kon ik in hem de groote eigenschappen niet bespeuren, welke later aan het licht kwamen.quot; En Davis zelf roemde het als een voorrecht, dat hij in zijne schooljaren zooveel had mogen lanterfanten. Watt was insgelijks een middelmatig scholier, en de praatjes over zijn vroege ontwikkeling berusten niet op waarheid; maar hij was geduldig en volhardend, en hierdoor en door eene zorgvuldige gekweekte vindingsgave werd hij de uitvinder der stoommachine.

Hetgeen Dr. Arnold zeide van jongens is even waar van vol-. wassen mannen, te weten, dat knapen zich van elkander minder door talent dan door geestkracht onderscheiden. Waar volharding bestaat, daar wordt veerkracht tot een karaktertrek. Mits de blokker maar blijft blokken, zal hij onmisbaar zijn vluggeren maar minder volhardenden makker voorbijstreven. Langzaam maar zeker wint hij den-wedloop. Uit volharding verklaart men het verschijnsel, dat de rangorde der school inliet leven wel eens wordt omgekeerd, en het is opmerkelijk dat menigeen, die zooveel beloofde, ten slotte een middelmatig mensch

249

-ocr page 268-

EEN VERBAZENDE UIL.

wordt, terwijl anderen, van wie de verwachting zeer laag gestemd was, traag maar zeker als zij zijn in het aanleeren, tot leidslieden der maatschappij opgroeijen. De schrijver van dit werk zat als schoolknaap in dezelfde klasse met een der grootste botterikken. De eene onderwijzer voor, de andere na, hadden vruchteloos hunne krachten aan hem beproefd. Ligchaamstraf, openbare tentoonstelling, spotternij en ernstige toespraken, alles stuitte op zijn domheid af. Somtijds zette men hem bij wijze van proefneming bovenaan in zijn klasse, en het was merkwaardig om waar te nemen, met welk een snelheid hij naar omlaag zakte, gelijk een klomp lood in kwikzilver geworpen. De knaap werd door al zijn meesters als een ongeneeselijke domoor opgegeven, en door een van hen zelfs een «verbazende uilquot; genoemd. Evenwel hoe traag van begrip onze maat was, er zat een stugge wilskracht in hem, die met zijn spieren en ligchaamskracht aangroeide; en toen hij in het werkelijk leven optrad deed zich het zonderling verschijnsel op, dat hij niet slechts vooruitkwam, maar zelfs de meeste zijner vroegere schoolmakkers ver achter zich liet. Toen de schrijver het laatst van hem hoorde, stond hij aan het hoofd van het gemeentebestuur in zijne geboortestad. Het was de oude fabel toegepast van ))de slak en de baasquot;. Een ijverige knaap komt vooruit, al is hij wat traag var begrip. Vlugheid is wel eens vlugtigheid en daarmede vergeetachtigheid; het komt niet aan op veel leeren, maar op veel onthouden. Daarenboven die veel moet blokken oefent zich in vo; harding en vormt aldus het karakter. Davy zeide: »Wat ik ben heb ik mijzei ven gemaakt,quot; en dus mag ieder alles van zelf beschaving verwachten en zich daarentegen niet verlaten op schoolsche vorming. Ouders behooren hun kinderen ook niet als broeikas-planten op te brengen. Laat de ouders slechts geduldig waken en wachten, met een goed voorbeeld voorgaan en de kinderen aan werkzaamheid gewennen, dan mogen zij het overige aan de Voorzienigheid overlaten.

Een knaap met een gezond ligchaamsgestel en met lust tot den arbeid heeft vermogens genoeg, om zich met kracht en goed gevolg op eigen vorming toe te leggen.

250

-ocr page 269-

TWAALFDE HOOFDSTUK.

VOORBEELDEN.

quot;Ziet ze ons omzweven, die grootsche schimmen!

Eens onze broecTren, in lijden en vreugd, Steeds nog ons wenkend tot hooger klimmen:

Priesters der schoonheid, gezanten der deugd/,

JOHN STERLING.

quot;Iedere daad in dit leven is de eerste schakel eener lange keten van onvermijdelijke gevolgen, een keten zoo lang, dat geene menschelijke wijsheid het einde er van kan zien.

THOMAS VAN MALMESBURY.

Het voorbeeld is de beste leermeester, al heeft het geen tong. Het is de praktische school der menschheid, waar daden indrukwekkender onderwijs veiieenen, dan woorden het vermogen te geven. Leeringen wekken, maar voorbeelden trekken. Een goede raad is veel waard, maar vooral wanneer hij door een goed voorbeeld wordt gesteund, en het spreekwoord: «Doe naar mijn woorden en niet naar mijn werken,quot; wordt in het leven gewoonlijk omgekeerd toegepast.

Iedereen leert gemakkelijker door zien dan door hooren; en wat men beleeft maakt dieper indruk dan hetgeen men leest of hoort. Vooral geldt dit in de eerste jeugd. Kinderen hebben eene natuurlijke neiging om alles na te doen; en zoo worden zij ongemerkt naar het voorbeeld hunner omgeving gevormd; even als insekten, die de kleur aannemen der bladeren, waarop zij leven. Nu kan men de groote beteekenis der huiselijke opleiding berekenen; niet de school maar het huisgezin vormt onze burgers; het huigezin is het middelpunt der zamenleving, de eigenlijke kern van het nationaal karakter, en uit deze bron vloeijen

-ocr page 270-

HET OUDERLIJK VOORBEELD.

voort de gewoonten, beginselen en stelregels, waarnaar zoo wel het leven van den staat als dat der afzonderlijke burgers wordt geregeerd. Het volk komt uit de kinderkamer voort; de publieke opinie heeft haar kweekplaats in het huisgezin en de beste phi-lantropie wordt aan den huiselijken haard beoefend. Om dit kleine middenpunt bewegen zich iu steeds wijder kringen onze men-schelijke aandoeningen, tot zij de geheele wereld vervullen; want al b e g i n t de eerste menschlievendheid te huis— charitébien ordonnée commence par soi m ème— zij behoort niet te huis te blijv.en.

De ouders zijn voorbeelden voor de kinderen en worden door dezen onophoudelijk nagevolgd. Nu kan zelfs een zwijgend hand-gebaar, een onwillekeurige blik der ouders een onuitwischbaren indruk achterlaten op het karakter der kinderen. Maar wie zal ons ook berekenen, hoeveel de nagedachtenis zelfs van brave vaders of moeders tot bestrijding des kwaads heeft uitgewerkt, als de kinderen huiverden, den onbevlekten naam der ouders te bezoedelen door eene onwaardige daad of zelfs eene booze gedachtequot;.' De geringste kleinigheden verkrijgen daardoor eene groote beteekenis. sDoor een kus mijner moeder,quot; zeide West, «werd ik schilder.quot; Fowell Buxton schreef, toen hij reeds eene gewigtige betrekking in de maatschappij bekleede, liet volgende aan zijn moeder: «Gestadig bespeur ik bij mijn doen en laten de uitwerkingen dier beginselen, welke door u in mijn jeugdig gemoed werden geplant.quot; Buxton kwam ook gaarne terug op zijn vroe-geren omgang met Abraham Plastow, den jaglppziener, een man die schrijven noch lezen kon, maar daarentegen uitmuntte door gezond verstand en natuurlijk vernuft. »Vooral,quot; zegt Buxton, was z'yn omgang mij veel waard om zijne vaste beginselen van regtschapenheid en eer. Nooit zeide of deed hij iets, als mijne moeder er niet bij was, wat hij niet in hare tegenwoordigheid had mogen doen. Zijn gevoelens waren even zuiver en edel, en zijn zedeleer even verheven als die van Cicero of Seneca. Zoodanig was mijn eerste, en laat mij er bijvoegen, mijn beste onderwijzer.quot;

Lord Langdale voelde zich zoozeer verpligt aan het voor-treffelijk voorbeeld door zijne moeder hem gegeven, dat hij eens beweerde: »Leg in de eene schaal de gansche wereld en in de andere mijne moeder, en gij zult de wereld omhoog zien vliegen.quot; Mevrouw Schimmelpennink verhaalde van den persoonlijken indruk, dien haar moeder maakte, waar zij ook kwam: »als zij een vertrek binnentrad werd het discours terstond degelijker en de

252

-ocr page 271-

DADEN EN HAAR GEVOLGEN.

zedelijke atmosfeer scheen te zijn gezuiverd. En zoolang ik in hare tegenwoordigheid was,quot; zegt de dochter, gevoelde ik mij steeds een ander en beter wezen.quot;

Ernstig eu ontzagwekkend is de gedachte, dat er in het leven der menscheii geen daad o;quot; gedachte is, die niet eene reeks van onvermijdelijke gevolgen heeft, waarvan wij het einde nimmer vermogen te berekenen. Zoo werpt al wat wij doen of denken licht en schaduw over onze levensbaan, en oefent tevens invloed op al wat ons omringt. Alles draagt zijn vrucht en niemand is zoo onbeduidend, dat zijn voorbeeld geenerlei uitwerking ten goede of ten kwade zou hebben. Dus blijkt ieders leven onsterfelijk. Niemand staat op zichzelf; ieder is een zamenwerkend deel in liet groote stelsel, op wederkeerige afhankelijkheid gegrondvest , en naarmate hij als zoodanig werkzaam is, vermeerdert of vermindert hij de welvaart van het geheel. Gelijk het heden wortelt in het verleden, en gelijk het voorbeeld onzer voorvaderen zijn grooten invloed op ons heeft, zoo zijn wij handelende eu deukende steeds bezig aan de vorming der toekomende geslachten, wier karakter zal worden gewijzigd naar hetgeen zij van ons hebben gehoord of gezien. Het levend geslacht is een vrucht gerijpt bij eene kweekiug van alle verloopen eeuwen. Achter ons staan de gelederen der stervelingen, die in den loop dier duizende jaren hebben geleefd, en wij zien hoe ieder geslacht de hand legt op den schouder van hel daarvoor staande gelid, en hoe er een magnetische stroom voortgaat door al de geslachten heen, tot waar hij in het handelen van liet levend geslacht zijne werking toont. Niemand sterft geheel; en al moge het lichaam in stof en lucht worden opgelost,'s menschen goede en slechte daden blijven als beweegkrachten hun invloed ver-toonen op de handelingen der verste nageslachten. Deze gewigtige en ontzag wekkende waarheid werpt een geheel nieuw licht over de verantwoordelijkheid, die op ons allen rust.

Nu is een welbesteed leven; een flink gehandhaafde naam geen verwerpelijke erfenis, eene nalatenschap, waarover de erlla-ter zich niet behoeft te schamen, waarin de erfgenamen — en de geheele wereld behoort er toe — zich mogen verheugen. Wel hen die als Pope, toen hij de spotternij van Lord Hervey beantwoordde, kunnen zeggen: «Dit durf ik zeggen: over mijn ouders, wie ze ook geweest mogen zijn, heb ik nooit behoeven te blozen; en hun zoon. hoe men ook over hem oordeele, heeft hun nimmer een traan gekost.quot;

Het is niet genoeg aan anderen te zeggen wat zij doen moe-

'253

-ocr page 272-

DADEN EN HAAR GEVOLGEN.

ten; men dient zelf liet voorbeeld van handelen te geven; Wat mevrouw Chisholm aan mevrouw Stowe beschreef als het geheim van haar wélslagen, is op ieders leven van toepassing. »Ik. bevond, zeide zij,'dat indien wij iets g e d a a n willen krijgen, wij aan het werk moeten gaan en zei ven moeten handelen; enkel spreken rigt niets hoegenaamd uit.quot; Het is eene bedroefd schrale welsprekendheid, die louter toont, hoe iemand met woorden weet om te springen. Had mevrouw Chisholm zich tot het houden van voorlezingen bepaald, uit haar plan zou, daarvan was zij zelve overtuigd, nooit iets meer dan een koffipraatje gegroeid zijn. Maar toen de lui zagen, wat zij op touw gezeten aan den gang gebragt had, kregen zij hart voor hare bedoelingen en kwamen in de weer om haar de behulpzame hand te bieden. De nuttigste menschenvriend is dan ook niet degene, die de welsprekendste redevoeringen houdt, zelfs niet degene, die de verhevenste gedachten vormt, maar de zoodanige, die de wel-sprekendste daden verrigt.

Uit dien hoofde kunnen welmeenende lieden, al zijn zij in den nederigsten stand der maatschappij geplaatst, mits zij slechts veerkracht tot handelen bezitten, aan goede werken een stoot geven, die oogeuschijnlijk in geen de minste verhouding staat tot hun rang in de zamenleving. Thomas Wright kon in het breede hebben uitgeweid over de zedelijke verbetering der ontslagen gevangenen en John Pounds over de behoefte aan scholen voor havelooze kinderen, en toch niets hebben uitgerigt. Maar in stee daarvan togen zij eenvoudig aan het werk, zonder ander plan in hun hoofd, dan om te handelen. Eu hoe het voorbeeld zelfs van den armsten mensch spreken kan tot de maatschappij, leert ons de getuigenis van Dr. Guthrie, den apostel der have-looze-schoool-beweging. Hij geeft ons namelijk het volgend berigt omtrent den invloed, dien het voorbeeld van John Pounds, den schamelen Portsmouther schoenlapper, had uitgeoefend op zijn eigen loopbaan.

))De belangstelling, die ik mij genoopt vond voor deze zaak te gaan koesteren is een blijk er van, hoe onder het bestuur dei-Voorzienigheid eens menschen lot — de stroom zijns levens — kan bepaald en gewijzigd worden door de geringste omstandigheden. Het is vrij opmerkenswaardig — ik althans herinner het mij gaarne — dat eene schilderij mij de eerste aanleiding gaf om mij met «havelooze schooienquot; in te laten — eene schilderij in een oud, onaanzienlijk, half vervallen vlek, aan de kust der Frith Forth, de geboorteplaats van Thomas Chalmers. Ik bezocht dit

254

-ocr page 273-

DR. GUTHRIE EN' JOHN POUNDS.

'255

plaatsje vele jaren geleden, en een heiberg binnentredend om mij te ververschen, vond ik de muren der gelagkamer bedekt met schilderijen, waarop herderinnen met haar kromstaven en matrozen in hun zondagsplunje waren afgebeeld, het bekijken niet waard. Maar boven den schoorsteenmantel hing een groote prent, die er beter uitzag en een schoenmakerswinkel voorstelde. De schoenmaker zelf zat daar, een bril op den neus, een oude schoen tusschen de knieën, 's Mans flink voorhoofd eu gesloten lippen verrieden eene groote beslistheid van karakter en van onder zijn borstellige wenkbraauwen straalde een glans van welwillendheid uit op een aantal arme havelooze jongens en meisjes, die om den vlijtigen schoenlapper heengeschaard hun les stonden te loeren. Mijne nieuwsgierigheid was gaande gemaakt, eii het opschrift van de prent lezend zag ik hoe deze man, John Pounds geheeten en schoenlapper te Portsmouth, zich ontfermd had over de menigte van arme schooijerskinderen, die door heeren en dames, geestelijken en overheden aau hun lot waren overgelaten. Hoe hij, als een goede herder, deze deerniswaardige verschoppelingen om zich had vergaderd, heii voor God en de zamenleving had opgekweekt, en hoe hij — in het zweet zijne aanschijns zijn dagelijksch brood verdienend — van ellende gered en voor de maatschappij behouden had niet minder dan vijf honderd dezer kinderen. Ik stond beschaamd over mij zeiven. Ik kreeg zelfverwijt over het weinige dat ik had uitgevoerd. Mijn beter gevoel werd wakker geschud. Verbaasd als ik was over hetgeen deze man had volbragt, herinner ik mij, dat ik in de vervoering van het oogenblik tot mijn reisgenoot zeide: (en in mijn koeler en kalmer oogenblikken heb ik geen reden gevonden om dat zeggen in te trekken) — »Die man is een eer voor de menschheid en verdient het hoogste standbeeld, dat ooit op Britschen bodem werd opgerigt.quot; Ik ging 's mans levensgeschiedenis na en vond haar bezield door den geest van hem, die «zich ontfermde over de schare.quot; John Pounds was daarbij een handig man en naar Paulus' stelregel te werk gaande, poogde h'y, waar hij een armen jongen niet anders kon winnen, dien te winnen door list. Men kon hem zien jagt maken op een straatjongen, kaden en grachten langs, om dien naar school te drij ven, niet met behulp van een policie-agent, maar met behulp van een warmen aardappel. Hij wist hoe veel een Ier van een aardappel houdt en men kon dan ook John Pounds soms ontmoeten, terwijl hij op een draf loopend onder den neus van een verwaarloosden knaap een aardappel hield, die sheet van den ketelquot; als een Ier, ook door

-ocr page 274-

GOEDE VOORBEELDEN.

zijn gebarsten schil aau diens verhavende kleedy herinnerde.

Wanneer eenmaal de dag komt, waarop eere zal gegeven worden dien eere toekomt, kan ik mij verbeelden, dat de menigte dergenen, wier roem dichters hebben bezongen en tot wier nagedachtenis praalgesteenten zijn opgerigt, zich zal splitsen als een baar der zee, en dat — voorbij de grooteu, de edelen en de magtigen des lands — deze arme vergeten oude man te voorschijn zal treden en de bijzondere onderscheiding verwerven zal van Hem, die gezegd heeft; »Voor zoo veel gij dit den minste dezer kleinen zult hebben gedaan, zoo hebt gij dat Mij gedaan.quot;

Van een goed voorbeeld kunnen wij nooit vooruit bepalen in welke rigting het zal werken. Zelfs het waarnemen van zwakke, eenvoudige zielen, maar die hun best doen in de omstandigheden, waarin ze door de Voorzienigheid zijn geplaatst , kan nuttig zijn voor hen, wier levensdoel hooger is. Een jong chirurgijn had zich op het land neergezet, maar hoeveel moeite hij zich gaf, de praktijk kwam niet, en hij begon len moed op te geven. Op zekeren dag echter kijkt hij naar den overkant en herinnert zich , hoe hij daar tot laat in den nacht altijd licht zag branden. Nu vertelt men hem, dat daar twee naaisters wonen, die door het wangedrag haars vaders tot de diepste armoede zijn vervallen. «Daar werken zij nu dag en nacht,quot; voerde er de be-rigtgever bij, som naar haar beste vermogen het gebrek van de deur te houden.quot; De jonge chirurgijn onthield die woorden, en als hij later lust tot klagen bij zich zeiven ontwaarde, dacht hij maar aan die beide meisjes, dag en nacht werkende, en met nieuwen moed door dit voorbeeld bezield, voelde hij zich opgewerkt en vol levenskracht.

De mensch vormt zich onwillekeurig naar de karakters, manieren, gewoonten en gevoelens zijner omgeving. Goede regelen doen veel, maar meer doen goede voorbeelden. Daarin hebben wij wat de Franschen noemen; morale en action, eene levende zedeleer. Goede raad en slechte daad — het is opbouwen met de eene hand en slopen met de andere. Nu komt het voor de jeugd in de eerste plaats aan op de keuze van hun gezelschap. Er is eene magnetische verwantschap bij jonge lieden, waardoor zij zich steeds naar elkanders gelijkenis vormen. Daarom was Edgeworth's stelregel: ))Geen gezelschap of goed gezelschap.quot; Lord Collingwood schreef aan een jongen vriend; »Neem voor regel aan, dat het beter is alleen te zijn dan in gemeen gezelschap. Uw makkers behooren óf uw gelijken of uw meerderen te zijn in waarde; want een mensch wordt door zijn

256

-ocr page 275-

GOED GEZELSCHAP.

omgeving beheerscht,quot; Gelijk Sir Peter Lely zorgvuldig het zien naar slechte schilderijen vermeed, uit vrees van daardoor aan het leelijke gewend te worden, zoo draagt ook het verkeer met ontaarde leden der maatschappij tot onze eigen ontaarding bij.

Aanraking met goede menschen laat daarentegen ook altijd iets goeds na, gelijk de kleederen van den reiziger de geuren mededragea van bloemen en struiken, welke hij op zijn weg langs kwam. Dus wordt nog de naam van John Sterling geprezen door allen, die hem hebben gekend, om den weldkdigen invloed, dien hij oefende op ieder, met wien hij in aanraking kwam. »Zoodra men tot den edelen man naderde,quot; zegt Trench, «gevoelde men zich als het ware veredeld, en opgetogen, gelijk ik dat gewaar werd wanneer ik hem verliet, iu een kreits van bedoelingen en wenschen, hooger dan die, waarin men doorgaans zich gedrongen gevoelt te verkeeren.quot; Dat is de zekere invloed van een edel karakter, wij worden er door opgetogen, door voortgedragen en ouder dat licht geleid, hetwelk alle aardsche dingen geheel anders doet voorkomen; zoo wonderbaar is de wederkeerige inwerking der geesten.

Ook kunstenaars gevoelen dien verheftenden invloed. als zij met grooter kunstenaars, dan zij zeiven zijn. iu aanraking komen. Dus werd Haydns geuie door Handel gewekt. Zijue muzikale scheppingskracht ontwaakte, toen hij Haudel hoorde spelen, en zonder deze omstandigheid, meende hij, zou hij nimmer zijue «Scheppingquot; hebben vermogen te schrijven. »Als hij wil,quot; zeide hij van Handel, treft hij u als de bliksemstraal.quot; Scarlatti behoorde mede onder Handel's warme bewonderaars; hij volgde hem geheel Italië door en als hij later van dën grooten meester sprak, bekruiste hij zich ten teekeu van eerbied. Ware kunstenaars waarderen elkanders grootheid. Beethoven, bij voorbeeld, bewees aan Cherubini eene koninklyke bewondering en het genie van Schubert begroette hij met geestdrift: «waarlijk,quot; zeide hij, ))in Schubert huisvest een goddelijk vuur.quot; Toen Northcote nog maar een knaap was, kwam hij in Devonshire op eene openbare vergadering, waar ook Reynolds tegenwoordig was; zoodra Northcote het vernam, drong hij door de digte menigte heen, tot hij naasï den grooten schilder stond en den zoom van zijn kleed aanraakte, »en ik deed hetquot; schrijft hij, met groote verrukking des harten,quot; — inderdaad! eene schoone proeve vau de geestdrift, die het genie bij jongelingen vermag te wekken.

Het voorbeeld van dapperen werkt bezielend op vreesachti-gen. Onder de leiding van helden worden zelfs door zeer gewone

257

-ocr page 276-

LEVENSBESCHRIJVINGEN.

krijgslieden wouderen van dapperheid verrigt. De enkele herdenking aan de daden dier helden brengt het bloed in beweging-als het gescbetter der krijgstrompet. Ziska gebood stervende dat men met zijn vel de trommel zou bespannen, die de Hussieten ten strijd zou roepen. De Turken verdeelden de beenderen van Skanderbeg, vorst van Epirus, onder zich, opdat ieder er een stuk van op het hart zou dragen en bezield worden met de dapperheid, waarvan zij zoo menigmaal de geweldige kracht hadden ondervonden. En toen de ridderlijke Douglas een zijner mannen door de Saracenen zag omsingelen, greep hij het zilveren kistje, waarin hij het hart van Bruce bewaarde, en dat hij op de borst droeg, en slingerde het onder den vijandelijken drom, waar die het digtst was, met de kreet: »ga mij voor in 't gevecht als weleer, en Douglas zal u volgen of sterven,quot; en vooruitrennende stortte hij zich onder de zwaarden in den dood.

Niet weinig nut tot vorming van het karakter vermag eene goede levensbeschrijving te stichten.

Onze gróote voorvaderen leven nog onder ons in de verhalen der geschiedenis. Sommigen hunner zitten als het ware nog bij ons aan den disch en houden ons bij de hand, ons voorbeelden verschaffend tot ons welzijn, die wij nog kunnen bestuderen, bewonderen en navolgen. Inderdaad, al wie het herinneringsbeeld van een edel leven aan de nakomelingschap heeft nagelaten, heeft haar een duurzame bron van goede indrukken vermaakt. Zidk een levensgeschiedenis stort ons versche kracht in en helpt ons om op onze beurt een dergelijk beeld te verwezenlijken, aaneen dergelijk karakter in gewijzigden vorm het aanzijn te geven. Welk een kracht ten goede gaat bovenal uit van dat hoogste Voorbeeld , dat ons wordt voorgehouden om er ons leven naar te vormen — dat het best voldoet aan de diepere behoeften van geest en hart — een voorbeeld, dat wij alleen van verre kunnen volgen, um middelerwijl een gevoel te ondervinden

Als planten die, verstoken van de zon.

Toch van beur stralend aanschijn blijven droómen.

En, gissend waar zij ergens schuilen kon. Al klimmend pogen haar nabij te komen.

Nog eens, ik geloof niet, dat een jongeling het leven v An mannen als Buxton of Arnold kan lezen zonder daarbij beter en wijzer te worden en zich in zijn goede voornemens versterkt te gevoelen, y.ulke lectuur verhoogt het zelfvertrouwen, daar zij helder voor

258

-ocr page 277-

LEVENSBESCHRIJVINGEN.

oogen stelt, wat rnenschen vermogen te worden en te volbrengen. Somtijds vindt eon jongeling zichzelven terug in eene levensbeschrijving, gelijk Gorreggio, toen hij de werken van Michel Angelo zag, uitriep: »Anch' io pittore,quot;' ook ik hen schilder. Sir Samuel Romilly verhaalt, dat hij bij het lezen der lofrede van Thomas op den Franschen kanselier Daguesseau zoozeer in geestdrift werd gebragt, dat een geheel nieuwe, roemvolle loopbaan zich voor zijn geest opende. Alfieri las voor zijn tijdverdrijf de levensbeschrijvingen van Plutarchus en werd er met hartstogte-lijke liefde voor de letterkunde door bezield. Toen Loyola als soldaat bij de belegering van Pampeluua diende en door eene gevaarlijke beenwonde genoodzaakt was het bed te houden. verzocht hij tot afleiding van gedachten om een hoek; men gaf hem de ï Levens der heiligenquot; en zoodanig werd zijn ziel daardoor ingenomen , dat hij besloot zich van nu af te wijden aan de stichting eener geestelijke orde. Op gelijke wijze werd Luther tot de aanvaarding zijner groote levenstaak opgewekt door het lezen van ))Het leven en de werken van Johannes Huss.quot; — sHet leven van den Jezuiten-zendeling Franciscns Xaveriusquot; maakte van Dr. WolfT een der meest ondernemende zendelingen, en William Carey, de apostel van Indië, voelde zich het eerst tol zijn grootsch werk geroepen bij het lezen der reizen van kapitein Cook.

Zeer vruchtbaar is het voorbeeld van hen, die met opgeruimdheid hun moeijelijke levenstaak hebben volbragt- Hume was zulk een man; hij plag te zeggen dat iemand, die de kunst verstond om de dingen altijd van de beste z'yde te beschouwen, gelukkiger was dan een knorrepot met honderdduizend gulden 's jaars. Granville Sharp zocht, wanneer hij zich den ganscheu dag met allerlei inspannend werk had bezig gehouden, des avonds zijne ontspanning bij muziek; en als er kleine huiselijke concerten bij zijn broeder waren, bespeelde hij daar beurtelings de fluit, de hobo of de klarinet; terwijl hij des Zondags-avonds, die gemeenlijk aan muziek van Handel werd toegewijd, de pauken sloeg. Ook Powell Buxton was een bij uitstek opgeruimd man, bijzonder genoegen scheppend in veldvermaken; een liefhebber van rijtoertjes in gezelschap van kinderen en deelnemend aan al hun huiselijke uitspanningen. In een anderen kring zich bewegende onderscheidde zich Dr. Arnold niet minder door de opgeruimdheid, waarmede hij de zware taak der opleiding van jongelieden volbragt. In de schoone levensbeschrijving, die wij van hem bezitten, wordt als eene merkwaardigheid vermeld dat er op zijne school steeds een echt gezonde toon heerschte. Ieder leerling gevoelde,

259

-ocr page 278-

INVLOED VAN BIOGRAPHIËN.

dat hij moest werken, maar tevens dat werken zoowel een voor-regt als een nligt was. Hierdoor ontstond bij allen eene opgewektheid, eene lustigheid, die nimmer door dwang worden verkregen, terwijl zij tevens met diep ontzag en levendige toegene-genheid tot hun meester opzagen, die hen de waarde van het leven, hun eigen krachten en 's menschen verheven roeping tot werkzaamheid had leeren hesefTen.

Niet ligt evenwel zal men de wederga vinden van een man als Sir John Sinclair, wat betreft den invloed, dien hij doorzijn voorbeeld op zijne omgeving in wijden kring oefende. Hij was in een der barste, ontoegankelijkste streken van Schotland geboren eu opgevoed. Zijn vader, een landedelman, liet zijn zoon op diens zestiende jaar het uitgestrekte familiegoed na en reeds op zijn achttiende jaar begon Sir John in het graafschap Caithness, waarin zijne bezittingen gelegen waren die bervormingen in te voeren, welke spoedig door geheel Schotland navolging vonden. De landbouw verkeerde toenmaals in een treurigen staat; de velden lagen open en bloot, voor de afwatering der landerijen was niets gedaan. De kleine pachters in Caithness waren zóó arm, dat zij geen paarden konden houden; het zware werk werd voornamelijk door de vrouwen verrigt, en als een boer zijn paard had verloren was het geen ongewone zaak als hij trouwde, om aldus op de goedkoopste wijze in zijne behoefte te voorzien. Wegen en bruggen waren er niet, en als de kudden naar het zuiden werden gedreven, moesten de herders met het vee al zwemmende de rivieren op hun weg overtrekken. Sir John Sinclair besloot hierin verbetering te brengen, en begon met een daad, die algemeene verbazing en bewondering opwekte. Op zekeren zomerdag namelijk, liet hij zeer vroeg in den morgen twaalf honderd arbeiders op eene plaats bijeenkomen, zette hen aan het werk en, toen de avond was gevallen, was er een weg van twee uur lengte over een heuvel aangelegd, waarlangs men nu voor het eerst per as eu zonder gevaar naar Caithness kon komen. Dit merkwaardig blijk vau onderuemingsgeest en dit voorbeeld van welbestuurde werkzaamheid kon niet nalaten een grooten indruk te maken en de bevolking gunstig voor Sinclair te stemmen. Nu ging hij voort met het aanleggen van wegen, het oprigten van moiens, het bouwen van bruggen en het verbeteren zijner landerijen. Hij voerde den wisselbouw in en loofde kleine prijzen uit tot aanmoediging der nijverheid. Een nieuw leven begon zich onder de landbouwers te vertoonen, en terwijl Caithness vroeger onder de ontoegankelijkste oorden van Schotland had behoord, werd het

'2(j0

-ocr page 279-

sir, JOHN SINCLAIR.

nu een model-graafschap, zoowel fen opzigte der wegen als van landbouw en visscherij. In Sinclairsjeugd kwam naar die afgelegen streek slechts eens in de week een postbode, maar de jonge baronet verklaarde niet. te zullen rusten voor er een dagelijksche postdienst op Thurso zou zijn ingerigt. Iedereen hield dit voor grootspraak, en er kwam een spreekwoord in omloop, volgens hetwelk men van een dwaas en onmogelijk plan zeide: »Och loop! daar komt iets van als de brievenpost, van Sir John eiken dag op Thurso rijdt.quot; Toch zag Sir .Toliu Sinclair ook dezen droom verwezenlijkt en nog bij zijn leven reed er dagelijks een postkar op Thurso.

Allengs werd de kring zijner weldadige werkzaamheid ruimer. Hij vestigde zijne aandacht op de wol —een der stapelartikelen dier streken — en vernemende, dat zij in hoedanigheid verminderde, besloot hij daarin te voorzien. De Britsche wolmaatschappij kwam door zijne persoonlijke bemoeijingen tot stand, terwijl hij bovendien voor eigen rekening acht honderd schapen uit allerlei landen invoerde. De uitkomst van den maatregel was, dat er een nieuw, het zoogenaamd Cheviot-schapenras in Schotland werd gevestigd. In den beginne wilden de pachters er niets van weten, maar reeds binnen weinige jaren waren er alleen over vier graafschappen van het Noorden 300,000 Gheviotschapen verspreid; de waarde van het weiland klom daardoor met groote snelheid, en landgoederen, die vroeger bijna geheel braak lagen, begonnen nu hooge renten af te werpen.

Sir John was gedurende dertig jaren een ijverig parlementslid als afgevaardigde van Caithness. De beroemde minister Pitt won niet zelden zijn raad in en vroeg hem eens, waarmede hij hem van dienst kon zijn. Sinclair verlangde niets voor zichzelven, maai' stelde den minister voor: de oprigting eener nationale maatschappij van landbouw. De zaak kwam voor het parlement en vond daar ingang, dank zij de ijverige en beleidvolle bemoeijingen van Sir John. Hij zelf werd tot president gekozen-en weldra bespeurde men overal in het Vereenigd Koningrijk den nuttigen invloed der nieuwe maatschappij op landbouw en veeteelt. Duizenden van bunders weiden in ontginning gebragt, die vroeger geheel renteloos waren blijven liggen.

Ook de visscherij vond in hem een wakker beschermer; te Thurso en quot;Wiek'werden door zijne bemoeijingen visscherijen gevestigd, terwijl nog te Wiek, tegenwoordig misschien hel grootste en welvarendste visschersdorp der wereld op Sinclair's aandringen een haven werd aangelegd.

Nog andere blijïamp;n van energie heeft Sinclair gegeven. Toen

261

-ocr page 280-

SIR JOHN SINCLAIR.

262

men van een vijandelijken inval der Frauschen sprak, beloofde hij den minister Pitt voor een geheel regiment op zijne landgoederen te zullen zorg dragen. Hij ging naar het Noorden, rigtte een bataillon van 600 man op, en bragt dit later op 1000 man. Het was een der schoonste corpsen vrijwilligers, die ooit zijn op-gerigt, en onderscheidde zich door een edelen en vaderlands-lievendon geest. Terwijl hij in het kamp te Aberdeen als officier commandeerde, bekleedde hij te gelijk de betrekking van directeur der bank van Schotland, en was tevens president der Brit-sche wolmaatschappij, directeur der Britschevisscherijen, commissaris voor het uitgeven van schatkistbilletten, parlementslid voor Caithness, en voorzitter der landbouwmaatschappij. Evenwel vond hij nog tijd, bij al die veelsoortige werkzaamheden, tot het schrijven van boeken, die alleen in staat zouden zijn geweest zijn naam te vestigen. Toen de Amerikaansclie gezant Rush naar Engeland kwam vroeg deze aan een deskundige, wat het beste werk over landbouw was, en werd verwezen naai- een boek van Sir John Sinclair; later kwam hij met den kanselier der schatkist over de Britsche finantiën te spreken en informeerde zich, welk geschrift hij daaromtrent in de eerste plaats moest raadplegen. quot;Wederom was het een werk van Sir John Sinclair: »De geschiedenis der staatsinkomsten,quot; dat hem door den kanselier werd aanbevolen. Dit alles was evenwel maar kinderspel in vergelijking van het groote werk van Sinclair getiteld: «Statistieke beschrijving van Schotlandquot;, in een en twintig deelen, een werk, waarvan de practische waarde en belangrijkheid naauwelijks wordt geëvenaard. Gedurende acht jaren arbeidde h'.j er aan met groote inspanning, en ontving in dien tijd meer dan 20,000 brieven met betrekking tot dit onderwerp.. Het was eene zuiver vaderlandslievende onderneming, waarvan hij geen ander persoonlijk voordeel inoogstte dan alleen de eer der voltooijing. De geheele winst gaf hij aan het genootschap voor de zonen der geestelijkheid in Schotland. De uitgave van dit boek gaf aanleiding tot groote verbeteringen. Er volgde de onmiddellijke afschaffing op van verscheiden middeneeuwsche misbruiken, waarop daarin voor het eerst de aandacht was gevestigd. De jaarwedden van predikanten en schoolmeesters werden in menig kerspel verhoogd en een stoot gegeven aan den landbouw in geheel Schotland. Sir John verklaarde zich nu openlijk bereid om een uog veel grooter werk te ondernemen, het opstellen namelijk eener soortgelijke statistieke beschrijving van Engeland. Maar ongelukkig genoeg weigerde de toenmalige aartsbisschop van Can-

-ocr page 281-

SIR JOHN SINCLAIR.

terbury zijne sanctie, uit vrees dat liet aadeelig mogt werken, op de inkomsten der geestelijkheid.

Eene merkwaardige proeve van energiek handelen leverde hij, toen in 1793 ten gevolge des oorlogs eene stremming in den handel was ontstaan en vele der eerste huizen van Manchester en Glasgow dreigden te failleren, minder uit gebrek aan bezitting dan omdat de gewone bronnen van handel en krediet voor het oogenblik als verstopt waren. Voor de fabriekdistrikten scheen een tijdperk van vreeselijk gebrek te naderen, toen Sir John in het parlement voorstelde schatkistbilletten uit te geven tot een bedrag van zestig millioeu gulden, welke dan als voorschot zouden verstrekt worden aan zoodanige kooplieden, als in staat waren borgstelling te geven. Het voorstel werd aangenomen en tevens zijn aanbod om met eenige andere leden, die hij noemde, voor de uitvoering te zorgen. En reeds den volgenden dag ging Sir John, zonder op den bedaarden gang der officiële handeling te wachten, naar eenige Londensche bankiers en leende daar, op eigen rekening, een som van f 840,000 welke hij nog dienzelfde avond afzond aan die handelaren, welke het ergst om fondsen verlegen waren. Pitt ontmoette hem in het Lagerhuis en gaf er zijn leedwezen over te kennen, dat in den dringenden nood te Manchester en Glasgow niet zoo spoedig kon worden voorzien als wenschelijk was, daar het geld bezwaarlijk binnen eenige dageu zou bijeen zijn. ))Het is reeds op reisl Het heeft Londen met de avondpost verlaten!quot; was Sir John's zegepralend antwoord, ))en,quot; voegde h'y er later, niet zonder een vrolijken glimlach bij: »Pilt stond te kijken alsof ik hem met een dolk had getroffen.quot;

Nuttig eu altijd in opgeruimden geest werkzaam zijnde tot aan zijn dood, liet deze goede en groote man niet enkel voor zijn huisgezin maar voor het geheele vaderland zijn edel voorbeeld na. Ofschoon hij met warme vaderlandsliefde zijne groote geestvermogens aan het algemeen belang dienstbaar maakte, zoo verwaarloosde hij daarom geenszins zijn huisgezin. Zijne zoons en dochters groeiden op in eer en waardigheid, en toen Sir John de tachtig nabij was verlustigde hij zich hierin het meest, dat hij zeven zoons had zien opwassen, zonder dat een hunner een schuld had gemaakt, die hij niet kon betalen, of hem eenig leed had berokkend, dat had kunnen voorkomen worden.

263

-ocr page 282-

DERTIENDE HOOFDSTUK.

KARAKTER. — DE ECHTE GENTLEMAN.

-In Azie steunt alles: de openbare veiligheid, de eer des vaderlands en de goede naam van ieder burger — enkel op de kracht van karakter der bijzondere personen. De officier, die vergeet dat hij een yentleman is, doet meer kwaad aan den zedelijken invloed van dit land dan tien mannen van onberispelijken wandel kunnen vergoeden. LOM) STANLEY AAN DE STUDENTEN VAN ADDISCOMBE.

De kroou en glorie des levens is karakter. Het is de rijkste bezitting des menschen, de hoogste adel en de sterkste bondgenoot. Het geeft waardigheid aan iederen stand en verheft onzen rang in de zamenleving. Rijkdom heeft niet zoo groot vermogen, en vermaardheid schenkt niet grooter eer.

Mannen van karakter vormen niet slechts het geweten der zamenleving, maar in iederen welbestuurden staat staan zij aan het hoofd der beweging. Immers zedelijke kracht regeert; in den regel de wereld. Zelfs in den oorlog, beweerde Napoleon, weegt morele tegenover physieke kracht als tien tegen één. De weerbaarheid, de welvaart en de beschaving der natiën — het hangt alles af van het karakter der burgers; daarop zijn de grondvesten gelegd der openbare veiligheid en dei' burgerlijke vrijheid. quot;Wetten en instellingen zijn maar lapwerk, wanneer die inwendige volkskracht ontbreekt.

De invloed van het karakter is onafhankelijk van rang of stand. Canning schreef in 1801: »Mijn weg leidt door karakter tot magt; ik zal geen andere rigting inslaan dan deze; en ik gevoel mij sterk op die wijze, misschien langzaam, maarzeker te zullen slagen.quot; Wij bewonderen mannen'van groot verstand,

-ocr page 283-

FRANCIS HORNER

maar schenken hun daarom nog niet ons vertrouwen; Lord John Russell heeft zich kernachtig uitgedrukt, toen hij zeide: «De partijen in Engeland zoeken steeds steun bij de mannen van genie, maar zij volgen alleen de leiding der mannen van karakter.quot; Francis Horner, het onlangs ontslapen Parlementslid, ton man va.i wien Sydney Smith zeide, dat de tien geboden opzijn gelaat, te lezen stonden, heeft bewezen, wat een man van karakter vermag. Hij stierf op achtendertigjarigen leeftijd, na een invloed op het staatsbestuur te hebben verworven, gelijk geen ander partikulier bezat, lüj zijn leven bewonderd, beminct en vertrouwd, werd hij bij zijn dood betreurd dooi' allen, met uitzondering alleen van gevoelloozen of laaghartigen. Nooit werd aan een afgestorven medelid grooter eer bewezen in het parlement. Nu vrage men: hoe werd dit alles verkregen? Door geboorte'? Hij was de zoon van een Edinburgsch koopman. Door rijkdom? Noch hij, noch iemand zijner betrekkingen bezat meer dan hij voor zijn onderhoud behoefde. Door invloedrijke posten'? Hij bekleedde slechts gedurende een paar jaren een ambt, waaraan weinig aanzien en weinig inkomen was verbonden. Door talenten'? De zijne waren niet schitterend en hij had geen genie. Behoedzaam en langzaam wilde hij niets dan het regt aan zijne zijde hebben. Door welsprekendheid'? Zeker, hij sprak wél en met goeden smaak, maar zonder schitterende woordenpraal. Door betooverende manieren'? Maar hij was slechts wellevend en vriendelijk. Waardoor wou hij dan zijn invloed? Enkel doorgezond verstand, vlijt, goede beginselen en een goed hart — eigenschappen, die ieder gewoon mensch zich kan eigen maken. Door kracht van karakter bereikte hij die hoogte, welke kracht hij zich wederom verworven had dooi' zorgvuldige zelf beschaving. Er was in het Lagerhuis menig lid van grooter bekwaamheid en grooter welsprekendheid; maar bij niemand vond men deze eigenschappen in zoo schoone overeenstemming gebragt met de zedelijke overtuiging. Horner scheen geboren om de wereld te toonen wat middelmatige geestvermogens tot stand kunnen brengen, wanneer zij met zorg gekweekt en met goedheid gepaaid worden, zélfs wanneer die vermogens den strijd hebben te voeren met den naijver en kleingeestigheden van het staatsmansleven.

Franklin schreef insgelijks zijn invloed bij zijne medeburgers enkel aan regtschapenheid toe. ))Ik was maar een slecht spreker,quot; zegt hij, «welsprekend was ik nooit, steeds aarzelend in mijn woordenkeus, naauwelijks juist in mijne uitdrukkingen en evenwel

265

-ocr page 284-

KARAKTER IS MAGT.

iu den regel overwinnaar,quot; Van Alexander I van Rusland werd beweerd, dat zijn persoonlijk karakter eene constiutie waard was. In de oorlogen der Fronde was Montaigne de eenige van Frankrijks edelen die zijne slotpoort openliet; en menzeidevan hem, dat zijn karakter hem beter beschermde dan een regiment ruiters.

Karakter is grooter magt dan kennis. Verstand zonder hart, slimheid zonder goedheid zijn sterk op hunne wijs, maar alleen ten kwade. Zij kunnen ons onderrigten of vermaken, maar het valt dikwijls evenmoeijelijk dezen te bewonderen, als bijvoorboeld de behendigheid van een zakkenroller of de vlugheid van een struikroover.

Waarheidslie de regtschapenheid en goedhartigheid —ziedaar de eigenschappen welke het merg uitmaken van een mannelijk karakter. Meer is niet noodig om in alle omstandigheden sterk te maken. Toen Stephano Colonna iu lage moordenaarshanden viel en zij hem spottend vraagden: »Waar is nu uw burgt'?quot; antwoordde hij slechts; »Hier!'' en legde de hand op het onversaagde hart. De opregte schittert het meest onder tegenspoeden. en wanneer al het overige hem begeeft, blijft hem nog zijn mannelijke moed.

Voor ieder moet het bezit van een goed karakter het hoogste levensdoel zijn. Reeds de begeerte daarnaar wekt kracht; zelfs als wij nog niet in staat zijn in ons leven te toonen, wat mannelijke kracht en waardigheid zijn, is het toch goe# daarvan steeds een ideaal voor den geest te hebben. »üe jongeling,quot; zegt Disraeli, »die niet opwaarts ziet, rigt zijn blik naar het lage, en de geest die zich niet ten hemel verheft moet in het stof rondkruipen.

Ofschoon niet weinigen zich inspannen om zich het a i r te geven van mannen van karakter, mislukt het hun tochwanreer zij karakter missen. Een beruchte opligter zeide eens tot een om zijn eerlijkheid bekend man — «Ik gaf tien duizend gulden voor uw goeden naam. Eu wat zoudt ge er meê doen ?quot; vroeg deze. »Wel,quot; antwoordde de gaauwdief, sik zag kans om ei'lionderd duizend meê te verdienen.quot; Eerlijkheid in woord en daad is de grondslag van een goed karakter, en trouwe verkleefdheid aan de waarheid is er het voorname kenteeken van. Geen schooner getuigenis kan er worden gegeven, dan hetgeen ter eere van Sir Robert Peel werd afgelegd door den hertog van Wellington, toen hij weinig dagen na den dood van dien staatsman in het Hooger-huis het woord voerde. »Ik heb veel met Sir Robert Peel verkeerd zeide hij. »Bij herhaling hadden wij zitting in hetzelfde kabinet

266

-ocr page 285-

pïiel's karakter.

eti ik mogt de eer genieten gedurende geruimen tijd in vriendschappelijke betrekking tot hem te staan. Nu heb ik nimmer een man gekend, in wiens waarheidsliefde en regtvaardigheid ik groo-ter vertrouwen stelde, of bij wien ik een meer standvastig streven opmerkte om het vaderland van dienst te zijn. In al den tijd van mijn omgang met hem zag ik hem steeds onwankelbaar in zijne sterke liefde voor de waarheid, en nimmer vond ik ook maar de geringste reden om te vermoeden, dat hij iets beweerde, waarvan hij niet vastelijk overtuigd was dat het waar was.quot; Die edele goede trouw van den staatsman verklaart voor een deel zijn grooten invloed en zijne magt.

Waarheidsliefde moet zich evenzeer in daden als in woorden openbaren. Een man moet Werkelijk zijn, wat hij schijnt en waarvoor hij wil doorgaan. Een Amerikaan schreef aan Granville Sharp, dat hij uit achting voor zijne groote deugden een zijner zoons naar hem had genoemd. Sharp antwoordde hem: sik moet u verzoeken hem een lievelingsspreuk meó te deelen, die in de familie, wier naam gij hem gegeven hebt, menigmaal werd aangehaald: Tracht steeds te zijn, wat gij zoudt willen schijnen. Deze spreuk werd naar het zeggen mijns vaders steeds trouw opgevolgd door zijn vader, wiens eenvoudige en waardige rondborstigheid in zijn geheel ambtelijk en huiselijk leven uitkwam.quot; Grom wel zeide eens tot Bernard, een bekwaam, maar weinig naauwgezet advokaat: )dk hoor dat gij u in den laatsten tijd buitengewoon behendig hebt getooond; maar bouw er niet te zeer op; slimheid laat u ligt in den steek, eerlijkheid nooit.quot; Lieden, wier daden in tegenspraak zijn met hunne woorden, boezemen geen eerbied in, en wat zij zeggen mist allo gezag; zelfs als zij waarheid spreken is het, alsof deze door hunne lippen bezoedeld woi'dt.

Het zuiver karakter handel) niet anders in het verborgen dan voor de menschen. Dat voelde die knaap wel toen hij weigerde eenige peren weg te nemen, ofschoon een ander beweerde, dat hij het gerust kon doen, omdat niemand het zag. »Wat!quot; zeide hij, »ziet niemand het1? en ik zelf dan'? ik ben niet van plan mijzei ven iets oneerlijks te zien doen.quot; Hij drukte slechts op zijne eenvoudige wijze de waarheid uit, dat het geweten eene edele voogdij over het karakter behoort uit te oefenen; de beginselen moeten niet alleen lijdelijk bestaan, maar een regt-streeksche magt in het leven voeren, het karakter voortdurend als boetserende en ieder oogenblik wakende over iedere daad. Zonder deze beheerschende magt der beginselen blijft het karakter

267

-ocr page 286-

WEES WAT OU SCHIJNEN WILT.

onvast en bezwijkt het ligtelijk voor den aanval der verzoekingen. Iedere ingewilligde verleiding nu, iedere daad van laagheid of trouweloosheid veroorzaakt zelfvernedering; liet slagen of mislukken, het verborgene of openbare der daad doet niets af tot hare beteekenis voor den dader zeiven; hij is niet meer dezelfde persoon, hij is kleiner door het misdrijf en wordt vervolgd door eene geheime onrust, door zelfverwijt, of het. knagen van het-quot;•een wij geweten noemen, die onvermijdelijke straf van den schuldige.

[1,1 karakter vindt versterking en steun door het aan kweeken van goede gewoonten. De mensch, werd eens gezegd, is een bundel gewoonten; en gewoonte is een tweede natuur. Metastasio drukte zich kras uit toen hij zei; Alles is gewoonte, zelfs de deugd.quot; En Lord Brougham liet zich eens op de volgende wijze uit: sOnder Gods zegen verwacht ik alles van de gewoonte, gelijk hierop in alle eeuwen de wetgever zoowel als de schoolmeester hun geheele stelsel hebben gebouwd: de gewoonte, welke alles ligt maakt en alleen bezwaarlijk maakt het afwijken van tien betreden weg.quot; Gewen u aan matigheid, en onmatigheid is u hatelijk, wees spaarzaam door gewoonte, en met weêrzin ziet gij de roekelooze verkwisting. Maar nu zorge men ten naauw-keurigste en zorgvuldigste tegen het insluipen van kwade gewoonten, want liet karakter blijft steeds het zwakst op die plaats, waar het eenmaal heeft toegegeven, en lang duurt het voor een beginsel, dat eens aan het wankelen werd gebragt, weder vast staat. «Gewoonten,quot; zeide een Russisch schrijver, szijn een parelsnoer, maak het los en de parelen rollen door elkander,quot;

Gewoonten, als zij zich eens gevestigd hebben, worden zonder inspanning gevolgd, en slechts als men ze te keer wil gaan ontdekt men hoe sterk ze zijn. Wat eens gedaan is valt de tweede maal gemakkelijk te doen, en gaat de derde maal als van zelf. Wel schijnt eene gewoonte slechts de stevigheid van een spinne-web te bezitten, maar verzet er u tegen en gij zult ondervinden, dat zij een ijzeren keten is. De kleine voorvallen in bet leven schijnen op zich zeiven beschouwd weinig te beteekenen, maar daar hieruit gewoonten geboren worden hebben ze groot gewigt. Zoo valt de sneeuw vlok voor vlok, en één zonnestraal doet de vlok smelten; evenwel bestaat ook de alverwoestende lawine uit sneeuwvlokken.

Nu is het naauwelijks mogelijk te hooge bèteekenis te hechten aan de opleiding der jeugd. Er hangt alles van af welke gewoonten bij de jongelieden worden aangekweekt. Eens bij hen geves-

268

-ocr page 287-

GOEDE GEWOONTEN.

tigd zijnde blijven zij geworteld en zijn onuitroeibaar. Zoo snijdt men letters in de boomen en, hoe ouder de boom wordt, te grooter wordt ook de letter. Leid dus het kind cn den weg, waarop hij zijn geheele leven kan voortgaan, want niet ligt verlaat de mensch de rigting, die hij in zijn jeugd heeft ingeslagen.

Hiermede staat in verband, dat leeren gemakkelijker is dan afleeren. De Grieksche fluitspeler had gelijk, Loen hij dubbele betaling eischte van leerlingen, die vooraf les hadden genomen bij een onbekwamen moester. Het uitroeijen van oude gewoonten is pijnlijker werk dan het trekken van kiezen. Beproef maar een luijaard, een verkwister, een dronkaard te verbeteren, en gij zult ondervinden hoe moeijelijk het valt daarin te slagen. Want gewoonte is in vollen nadruk een tweede natuur, eu de eerste natuur gaat er niet zelden geheel door te gronde.

Zelfs geluk hangt met gewoonte zamen. Wij kunnen ons evenzeer gewennen de dingen van den helderen kant te beschouwen als omgekeerd. Johnson meende dat de gaaf om altijd de lichtzijde der dingen op te merken tegen een groot vermogen opwoog. En inderdaad door het aankweeken van eene opgeruimde levensbeschouwing bewijzen wij der jeugd grooter weldaad, dan wanneer wij alleen aan de ontwikkeling hunner talenten of de vermeerdering hunner kundigheden arbeiden.

Een goed karakter wordt aan kleinigheden herkend en daaronder behooren de manieren. Goede manieren brengen hunne belooning mede, daar ze ons op een aangenamen voet plaatsen tegenover onze medeburgers. Beleefdheid en vriendelijkheid jegens minderen en gelijken, evenzeer als jegens meerderen, behooren zoowel tot een deugdzamen wandel als tot hetgeen men beschaafde manieren pleegt te noemen. En inderdaad welwillendheid is de grondslag van beiden. Goede manieren versieren goede daden. De toon waarop een vriendelijk woord gezegd, de wijze waarop een weldaad bewezen wordt verhoogen zeer de waarde van woord en daad. Het is moeijelijk als een gunst aan te nemen, wat als met weêrzin of met hooghartige nederbuiging gegeven wordt. Toch beroemen sommige lieden zich op hun stugheid, en maken zich onverdragelijk, ofschoon ze zoowel deugd als bekwaamheid bezitten. Wij gevoelen ons niet aangetrokken tot die personen, welke er een genoegen in vinden iedereen hatelijkheden te zeggen, evenmin als tot anderen, wier hoogetoon ons altijd schijnt te moeten herinneren, dat wij lieden van ge-wigt voor ons hebben. Abernethy, de beroemde geneesheer, solliciteerde eens naar de betrekking van chirurgijn in een hospi-

-ocr page 288-

ONTSTAAN DER GEWOONTEN.

taal; hij vervoegde zich onder anderen bij een rijkeu kruidenier, die ondei' de bestuurders van het hospitaal behoorde. Deze stond achter de toonbank toen Abernethy binnen kwam, en nam terstond eene indrukwekkende houding aan tegenover den nede-rigen sollicitant. ;)Ik vermoed,quot; begon hij op deftigen toon, sik vermoed, mijnheer, dat gij mijn stem en steun komt verzoeken in dit hoogst gewigtig oogenblik uws levens.quot; Abernethy, die allen bluf haatte en zich bovendien door den toon geërgerd voelde, antwoordde droogweg; »0 neen, volstrekt niet; ik kwam voor een stuiver vijgen koopen; komaan! doe uw best eens en help mij wat gaauw, ik hel) haast.quot;

Zich beschaafde manieren eigen te maken, — hoezeer een overdreven toeleg daarop dwaas en belagchelijk moet heeten — is vooral van belang voor degenen, die met vele menschen te onderhandelen hebben. Minzaamheid en welgemanierdheid moeten zelfs onmisbaar gerekend worden tot het welslagen van ieder, die zich in een of anderen hoogen post of aanzienlijken werkkring ziet geplaast; want het gemis dier eigenschappen heeft, gelijk de ervaring leert, niet zelden de vrucht van veel vlijt, regtschapenheid en vastheid van karakter te loor doen gaan.

Er zijn, wel is waar, eenige weinige kloeke en verdraagzame gemoederen, die gebreken en aanstootelijkheden in iemands manieren ligtelijk verdragen en bij voorkeur op zijn edeler hoedanigheden letten; maar de wereld in het algemeen is niet zoo toegeefelijk en blijft onwillekeurig haar oordeelvellingen en bijval voornamelijk afhankelijk stellen van iemands uitwendig gedrag.

Nog sterker openbaart zich de ware wellevendheid in het eerbiedigen van eens anders meeningen.

Niet ten onregte is alle dogmatisme of het zweren bij al de stukken en bijzondere punten van het gevoelen, dat men zelf heeft goedgevonden te omhelzen, kinderlijke eigenzinnigheid genoemd, die tot haar vollen wasdom is gekomen. En ongetwijfeld is wel de ergste vorm, dien deze gezindheid kan aannemen die van stijfhoofdige verwaandheid. Het is allezins wenscheiijk, dat men elkander de vrijheid inwillige van in gevoelen te verschillen en dat men, waar zulk een verschil bestaat, dulde en verdrage. Beginselen en meeningen kunnen worden gehandhaafd met volkomen zachtzinnigheid, zonder dat men tot slagen kome of harde woorden; en er zijn omstandigheden, waarin woorden slagen zijn en wonden toebrengen, die veel minder gemakkelijk dan lig-ohaamskwetsuren zijn te heelen.

Als dit punt betreffende, vermelden wij hier' een leerrijke kleine

'270

-ocr page 289-

WELLEVENDHEID.

gelijkenis, afkomstig van een rondreizend prediker aan de grenzen van quot;Wales; — »Toen ik mij op zekeren mistigen morgen in de vroegte naar de heuvels begaf,quot; zeide hij, »zag ik in de verte iets, dat zich langs een berghelling bewoog. Het kwam mij zoo wonderlijk voor, dat ik het eerst voor een monster hield. Toen ik er digter bij kwam, bespeurde ik dat het een mensch was. Eu toen ik dien had ingehaald, ontdekte ik in hem mijn broeder.quot;

Er is een ingeschapen wellevendheid welke, uit goedhartigheid eu welwillendheid voortspruitende, in geenendeele het uitsluitend eigendom is van eeuigeu rang of stand. De ambachtsman kau haar even goed bezitten als de geestelijke of de edelman. Handenarbeid behoeft iemand volstrekt niet ruw of lomp te maken. In Engeland munt het volk zeker niet door beleefdheid uit, maar in Frankrijk vindt men daarentegen voorkomendheid onder alle standen der maatschappij, en deze deugd kan door ietier worden aangeleerd zonder dat flinkheid of degelijkheid er onder lijden. De natuur wil allen rijk en groot van hart maken. Het edele hart kan even goed kloppen onder eene ruwe boerenpij als onder den geborduurden rok van den hoveling. Robert Burns groette eens op straat een eeuvoudigen boer. Een Edinburgsche kwast met wien hij wandelde vond dit onvoegzaam. «Wat,quot; riep Burns, »denkje, voorname hoogvlieger! dat ik den man omzijn kleéren heb gegroet'? Neen, het gold den manzelven, en ik verzekerje, mijnheer, dat hij meer waard is dan tien zulke mannen als gij en ik.quot; Lieden, die geen verstand van harten bebben, beoordeelen de menscheu naar hun kleeding; maar de weldenkende herkent steeds een edele inborst door alle dekselen heen.

De gebroeders Grant waren zoons van een Schotschen boer, die door eene overstrooming van alles was beroofd. Na vele omzwervingen hadden zij zich te Ramsbotham neergezet, waar zij door onverdroten ijver, bekwaamheid en een voorbeeldig gedrag zoodanig vooruitkwamen, dat zij rijk, geëerd eu geacht werden door allen, die hen kenden. Hun katoenfabrieken verschaften bezigheid aan eene talrijke bevolking. Hunne welbestuurde zaken vervulden een uitgestrekt dal met bedrijvigheid, opgeruimdheid, gezondheid en welvaart. Van hunne schatten deelden zij rijkelijk mede; zij stichtten kerken, vestigden scholen en deden alles om het levensgeluk van den werkmansstand te bevorderen, den stand, waaruit zij zich nooit schaamden te zijn voortgekomen. Zoo bekend waren zij om hunne goedhartigheid en weldadigheid, dat men beweert, dat Dickens aan hen moet gedacht hebben, toen

271

-ocr page 290-

BURNS EN GRANT.

hij in zijn Nickleby de gebroeders Cheeryble teekende. Eene anekdote moge volstaan, om hunne vooi'trefïelijke eigenschappen te schetsen. Zeker ft'inkelier te Manchester gaf een schotschrift tegen de firma «Gebroeders Grantquot; uit, waarin hij vooral den oudsten, William, in een allerbelagchelijkst licht stelde. Deze hoorde er van en maakte de opmerking, dat de schrijver er nog wel eens berouw van zou hebben. ))Ei, ei,quot; zei deze, toen men hem die opmerking mededeelde, »hij denkt zeker, dat ik nog wel eens in zijn schuld zal komen; maar daar zalik voor zorgen.quot; Intusschen: in zaken valt er niet veel te profeteren, en de man van het pamflet ondervond het. Hij failleerde en kon niet worden gehomologeerd en zijn zaken weer beginnen, tenzij hij ook Grant's handteekening kreeg. Lang aarzelde hij voor hij naar dezen heenging, maar de nood van zijn gezin drong hem. Hij kwam een bezoek aan William Grant brengen, dien hij vroeger zoo bespot had, en verzocht hem het papier te teekenen. «Gij heb', eens een pamflet tegen ons geschreven, niet waar'?quot; zeide Grant, en teekende tot groote verbazing van den verzoeker het voor hem liggend stuk. «Het is bij ons een regel,quot; voegde Grant er bij, terwijl hij het papier teruggaf, «aan eerlijke handelaren onze handteekening nooit te weigeren, en ik heb van u nooit iets gehoord, waarom gij het ook niet zoudt verdienen.quot; Dé tranen kwamen den man in de oogen. «Ziet ge wel!quot; riep nu Grant uit, «dat gij nog eens spijt zoudt gevoelen over dat schotschrift ik heb geen bedreiging bedoeld, toen ik dat zeide, maar hoopte slechts, dat gij ons nog eenmaal beter zoudt leeren kennen en de ombillijkheid van uw aanval inzien!quot; «O ja, o ja, ik heb er spijt van!quot; «Al goed! vertel mij nu eens, wat uw plannen zijn''?quot; De arme man verhaalde, dat hij vrienden had, die hem in zijn zaken zouden voorthelpen. «Maar hoe is het op het oogenblik met u gesteld?quot; Het antwoord was, dat alles tot op den laatsten cent onder de schuldeischers was verdeeld en dat de man met vrouw en kinderen het zeer kommerlijk hadden. «Dat gaat niet aan, mijn goede man, uw gezin mag er niet zoo onder lijden ; verpligt mij door het aannemen van deze banknoot. Komaan, schrei nu niet, alles komt nog te regt. Houd goeden moed, zet u aan het werk en wie weet, hoe spoedig gij ons allen naar de kroon steekt.quot; Vruchteloos poogde de man, door zijn aandoeningen overstelpt, zijn dank uit te stamelen; hij verborg zijn gelaat in zijn handen en ging de kamer uit, snikkende als een kind.

De echte «gentlemanquot; is iemand wiens karakter naar de beste modellen is gevormd. «Gentlemanquot; is van oudsher een eerbied-

•272

-ocr page 291-

DE C.ENTLEMAN.

waardige naam. ')Eeu gentleman blijft altijd gentlemanzeide een oude Fransche generaal tot zijn schotsch regiment te Rou-sillon, sen toont het steeds in moed en gevaar. ' Ieder welgesteld gemoed gevoelt achting voor den gentleman en voor hem buigt zich ieder gaarne, die niet voor wereldsche magt buigt. Niet door uiterlijk fatsoen of manieren maar door zedelijke waarde, niet door zijn bezittingen, maar door zijne persoonlijke eigenschappen oefent hij dieu invloed. De psalmist schetst zijn beeld, als hij spreekt van den man, die opregt wandelt en geregligheid werkt en de waarheid spreekt in zijn hart.

De gentleman onderscheidt ziel» dooi' zijn gevoel van eigenwaarde. Hij heeft ontzag voor zijn karakter, niet zoozeer om hetgeen anderen er van zien, als om hetgeen hij er zelf van waarneemt, zoodat hij voor alle dingen bedacht is op de goedkeuring van zijn geweten. Maar ook anderen respecteerd hij. De meusch-heid is geheiligd in zijn oog. Wellevendheid en zachtmoedigheid, vriendelijkheid en menschIlevendheid zijn de natuurlijke uitvloeiselen van dat ontzag. Men verhaalt van Lord Edward Fitzgerald. dat hij op een reis door Canada zich ergerde aan een der In-diaansche hoofden, die hem verzelden, omdat deze zijne arme vrouw als een lastdier had bepakt, terwijl hij zelf niets droeg; Lord Edward kon het niet langer aanzien en naar de vrouw toeloo-pende nam hij haar de zware vracht af en legde die op zijn eigen schouders. Het was een trek van hetgeen de Franschen noemen; politesse de coeur, beleefdheid van hart.

De echte gentleman heeft een levendig gevoel van eer. Hij toont het door zorgvuldig alles te mijden wat laag is. Hij draait en kruipt niet, hij zoekt geen uitvlugten en laat zich niet be angstigen; hij is eerlijk, opregt en trouw. Zijn wet isregtvaar-digheid, zijn wandel is: regt door zee. Zijn ja is een stellige belofte, en zijn mannelijk neen weerhoudt hij niet, waar hot voegt. Hij is onomkoopbaar; het zijn de laaghartigen en beginsel loozen , die zichzelven verkoopen aan degenen, wier belang het meêbrengt, zich van zulk een prijs te verzekeren. '1 oen de regt-schapen Jonas Hanwayingouvernemeutsbetrekkingwas, weigerde hij alle geschenken, omdat hij geheel vrij wilde blijven in bet vervullen van zijn pligt als ambtenaar. Een soortgelijken edelen trek vinden wij in liet leven des hertogs van Wellington. Kort na den slag bij Assaye kwam de eerste minister van het hof van Hyderabad zijne opwachting bij hem maken, ten einde op vertrouwelijke wijze te vernemen, hoe er bij het verdrag tusschen de Mahrattavorsten en den Nisam ten opzigte van zijn vorst, was

IK

273

-ocr page 292-

KEN EDF.I.AATIDtr.F. HOEP,.

beschikt. De minister bood den generaal een som — aanzienlijk hooger dan een millioen guldens — voor deze vertrouwelijke medaleeling. Maar Sir Arthur zag hem eerst een paar oogen-blikken kalm aan en vroeg hem toen; sGy kunt dus een geheim bewaren?quot; »Ja zeker,quot; antwoordde de minister. » Welnu ik ook,quot; hervatte de Engelsche generaal, glimlachte , boog, en de afgezant kon vertrekken. Waarlijk wij mogen oen man bewonderen, die onder zulke omstandigheden, gelijk Wellington, na een langdurig verblijf in Indië, betrekkelijk arm naar Engeland terugkeert. Zijn edele bloedverwant de markies van Wellesley weigerde mede een geschenk van 100,000 pond sterling, hem na de verovering van Mysore door de directeuren der Oostindische Compagnie aangeboden. »lk behoef niet te spreken,quot; zeide hij, » van mijne onafhan-kelijkheid van karakter en mijne waardigheid als bevelhebber die mij het aannemen van een geschenk a!s dit verbieden; er zijn andere redenen, welke mij dringen het aanbod af te wijzen. Ik heb alleen de belangen van ons leger op het oog. Ik wil het aandeel mijner dappere soldaten niet verkorten.quot; En de markies bleef onwankelbaar.

Rijkdommen en rang staan in geen noodzakelijk verband met de eigenschappen van den gentleman. Wel huisvest somtijds het, edelste karakter in de schamelste kleeding. Er bestaat tiaarvan een oud, maar schoon verhaal. De brug te Verona werd eens door eene overstrooming uit elkander geslagen; alleen de midden-boog bleef staan; er stond een huis op, waarvan de inwoners om hulp schreeuwden, terwijl de grondvesten zigtbaar begonnen te wankelen. «Ik geef honderd louisd'or,quot; r iep graaf Spolverini, die er bij stond, »aan hem, die het onderneemt deze ongelukkigen te redden.quot; Een jonge boei- kwam uit den volkshoop te voorschijn, sprong in een boot, en stuurde op den vloed af. Hij bereikte den boog, nam het gansche gezin in de boot op, roeide naar den oever terug en zette alle behouden aan wai. aHier hebt ge uw geld, wakkere knaap,quot; zei de graaf. »Neen,quot; was het antwoord, »ik verkoop mijn leven niet; geef het geld aan dit arme gezin, dat er behoefte aan heeft.quot; Hier sprak een gentleman. al droeg hij een boerenkiel.

Turnbull verhaalt in zijn uitmuntend werk over Oostenrijk eene anekdote van Keizer Erans, ter verklaring ven de toegenegenheid die deze vorst bij het volk ondervond. Toen de cholera te Weenen woedde, wandelde de Keizer met een aide-de-camp door de straten zijner hoofdstad en zag een lijkbaar voorbij dragen, zonder f»enig gevolg van rouwdragend en. Deze vreemde omstandigheid

274

-ocr page 293-

TWEE ENGELSUIIE ARBEIDERS.

wekte zijn aandacht en nu vernam lüj. dat de overledene eeu arm slagtoffer der cholera was, wiens nabestaanden het niet der moeite waard achtten het lijk naar het graf te vergezellen. »A¥elnu, zeide Frans, dan gaan wij in hun plaats mede, want dit laatste teeken van eerliied mag geen mijner arme onderdanen worden onthouden.quot; En hij volgde het lijk naar de begraafplaats en bleef blootshoofds voor het graf staan totdat alles op behoorlijke wijze was afgeloopen.

Hiernaast voegt wel, wat wij voor een maand of wat lazen in een nieuwsblad, over het gedrag van twee Engelsche arbeiders te Parijs. Op zekeren dag werd een lijkbaar door de steile Rue de Clichy naar het kerkhof van M on tm art re gedragen. Een peppelhouten kist bevatte het lijk, dat door geen levende ziel gevolgd werd, zelfs niet door den hond des overledenen, wanneer deze er een gehouden had. Het was een regenachtige, sombere dag. De voorbijgangers ligtten hunne hoeden even op, gelijk zulks voor lijkstaatsies plaats heeft, maar verder gebeurde er niets. Dit zagen twee Engelsche arbeiders, die op hun weg van Spanje door Parijs kwamen. Edele harten klopten onder hun werkbuizen; »Die arme sukkel!quot; zei de een tot den ander; »nie-mand volgt hem; laat ons het doen,quot; En zij namen hunne hoeden af en wandelden blootshoofds achter het lijk van den vreemdeling tot aan het kerkhof van Montmartre.

Bovenal is de gentleman een toonbeeld van goede trouw. Lord Chesterfield erkende, hoezeer overigens door Fransche wijsheid misleid, dat goede trouw het sieraad is van den gentleman. De hertog van Wellington, die alle dubbelhartigheid verfoeide, schreef aan Keilerman, die de Fransche troepen iu Spanje kom-mandeerde, dat een Engelsch officier zich niet minder op waarheidsliefde dan op dapperheid beroemt. «Wanneer Engelsche officiers zeide hij, »hun eerewoord hebben gegeven, dat zij niet zullen ont vlugten, geloof mij, zij zullen hun woord gestand doen. Vertrouw hun woord gerust; het woord van een Engelsch officier is zekerder waarborg dan de waakzaamheid van schildwachten.quot;

Echte moed en gulhartigheid gaan te zamen. De dappere man is edelmoedig en toegevend, nooit onverzoenlijk en wreed. Van den noordpoolreiziger Sir John Franklin zeide diens vriend Perry: »hij was een man, die den rug nooit aan het gevaar toekeerde en tevens zoo zacht, dat hij geen vlieg leed zou doen,quot; Een echt ridderlijke trek — een daad in den geest van Bayard — wordt verhaald van een Fransch officier in het ruitergevecht van El

-ocr page 294-

lUDUKKLUKHKIli.

Bodou iu Spauje. Hij had zijn zwaard opgeheven om er Sir Felton Harvey mede te treilen, toeu hij opmerkte dat zijn tegenpartij slechts één arm had; terstond bragt hij zijn paard tot staan, salueerde Sir Feltou met eene beweging van zijn sabel en reed toen verder.

Wat men klage, dat het met ridderlijkheid gedaan is, onze leeftijd heeft te wijzen op daden van dapperheid door zachtheid geadeld — op heldhaftige zelfverloochening en mannelijke tee-derheid — welke in de geschiedenis niet zijn overtroffen. De gebeurtenissen der laatste jaren hebben bewezen, dat onze landge-nooten niet zijn verbasterd. Op de kale hoogvlakte bij Sebasto-pol, gedurende dat twaalfmaandsch verblijf in donkere loopgraven, waar de dood op iedere schrede loerde, hebben mannen van alle standen zich waardig betoond den goeden naam, dien hunne voorouders hun hadden nagelaten. Toch schitterde liet karakter der Britten nog luisterrijker iu de vreeselijke ure der beproeving die voor eeuige jaren over Indië kwam. De marsch van Neill op Cawnpore, cue van Havelock op Lucknow — waarbij officieren en manschappen gelijkelijk werden voortgedreven door de hoop om de vrouwen en kinderen te redden — zijn gebeurtenissen waarvan de geschiedenis der riddertijden geene wederga oplevert. Outrams gedrag jegens Havelock, toen hij dezen, ofschoon beneden hem in rang, de eer opdroeg om de bestorming van Lucknow te leiden, was een trek Sidney waard, en regtvaardiut reeds genoegzaam den eeretitel, dien men Outram gaf van »de Indische Bayard.quot; Be dood van Henry Lawrence, den ridderlijken held, zijne laatste woorden: smaak geen drukte over mij: begraaf mij met de manschappen.quot; — de rustelooze inspanning van Sir Colin Campbell om de belegerden in Lucknow te ontzetten en om den langen trein van vrouwen en kinderen des nachts van daar naar Cawnpore in veiligheid te brengen, hetgeen hem gelukte in weerwil van des vijands overweldigende getalsterkte — de zorg, waarmede hij hen over de gevaarlijke brug heenleidde, zonder een oogenblik die kostbare panden uit het oog te verliezen,, om zoodra zij in veiligheid waren om te keeren en met verpletterend geweld den onthutsten vijand op het lijf te vallen — dat alles zijn bladzijden in Engelands geschiedenis, die ons de overtuiging geven, dat de ware ridderlijkheid nog onverminderd leeft in veler mannelijke borst.

Ook de gemeeue soldaten wisten zich waardig te gedragen. Te Agra, waar zoo menig wakker soldaat vreeselijk werd gewond, bragt men de gekwetsten in het fort, waar de dames hen met

-ocr page 295-

RlDLERLf.lKHEU».

alle liefde verzorgden. En de dappere, ruwe mannen beantwoordden die liefde niet kinderlijk geduld. Gedurende al den tijd, dat zij door de dames werden opgepast, werd er door geen soldaat een woord gesproken. dat het meest gevoelige oor had kunnen kwetsen. En toen alles gedaan was — toen velen aan hunne wonden waren bezweken en de overigen hunne dankbaarheid kon-den aan den dag leggen. noodigden zij hunne oppassters en de voornaamste ingezetenen van Agra op een feest in do heerlijke tuinen van de Taj, waar de ruwe veteranen aan lidteekenen of verminkingen kenbaar, onder bloemen en muziek hunne hulde bragten aan de vriendelijke weldoensters, die hen hadden gekleed, gevoed en verzorgd te midden hunner jammerlijke hulpeloosheid.

De schipbreuk van de Birkenhead aan de kust van Afrika op den 27sten February '1852 bragt eveneens den ridderlijken geest van eenvoudige lieden aan het licht, gelijk men dien niet het minst in deze negentiende eeuw ontmoet. Het stoomschip had 472 mannen en 166 vrouwen aan boord. Het waren soldaten, be-hoorende bij Kaapsche regimenten en voor een goed deel rekruten, die nog maar korten tijd in dienst waren. Ten twee uur in den morgen stootte het vaartuig op een blinde klip, waardoor zulk een zwaar lek ontstond , dat ieder begreep, dat, het schip moest zinken. Met tromslag werden de soldaten op het dek verzameld, waar zij zich als voor eene parade schaarden. Er werd besloten de vrouwen en kinderen te redden: onmiddelijk werden deze hul-pelooze schepsels naar hoven gebragt en zwijgend in de booten geplaatst. Toen zij alle het schip hadden verlaten riep de scheepskapitein in overijling uit: »Allen, die zwemmen kunnen, overboord en naar de booten!quot; Maar Wright, kapitein bij een regiment Hooglanders, kwam tusschen beide. »Neen!quot; riep hij, »als gij dat doet, moeten de booten met vrouwen en kinderen omslaan;quot; en niemand verroerde zich. Er was geen boot over en geen hoop op redding. Toch aarzelde niemand, toch bleven zij allen hun pligt getrouw. »Er werd geen gemompel, geen angstkreet gehoord,quot; zeide kapitein Wright, die later werd gered, »zelfs niet toen het vaartuig in de golven wegzonk.quot; De heldhaftige schaar werd met het schip in tie zee begraven , den dood begroetende met een salvo van vreugdeschoten. Eere en roem zij die menschllevende helden toegebragt! Hun voorbeeld gaat niet verloren en is onsterfelijk als hunne nagedachtenis!

Aan vele teekenen wordt de gentleman herkend; maar één merkteeken wordt nooit bij hem gemist. Hoe oefent hij zijn ge-

'277

-ocr page 296-

A.NZCDOTK VAN AliF.Iir.KOMliV.

•278

zag uil over zijn minderenHoe gedraagt hij zich jegens vrouwen en kinderen? Hoe behandelt de officier zijne soldaten, de meester zijne bedienden, de onderwijzer zijne leerlingen, hoe handelt de sterke jegens de zwakken'? De Ideschheid, de vriendelijkheid, de zachtheid, waarmede in zulke gevallen de magt wordt uitgeoefend, mogen inderdaad gelden voor afdoende proeven van een. waardig karakter. Hij, die zijne ondergeschikten niet ontziet, omdat ze hem niets kunnen doen, is een ploert en geen gentleman. IJ ie den dwingeland speelt over zwakken eu hulpeloozen is een lafaard; een dwingeland is een slaaf, die binnenste-buiten is gekeerd. Kracht en bewustheid van kracht maken den grondslag vut van een mannelijk karakter; maar de gentleman zal zorgvuldig acht geven, hoe hij die kracht gebruikt; «want,quot; zegt de dichter, »het is 'iets uitnemends de sterkte van een reus te bezitten, maar iets schandelijks die kracht als een reus te gebruiken.quot; De gentleman is wat men met een vreemd woord noemt humaan, humaan jegens zijn minderen en ondergeschikten, evenzeer als jegens zijn gelijken, humaan uit achting voor de men-schelijke natuur. Liever duldt hij eene kleine beleediging, dan dat hij door valsche beoordeeling van anderen een groot onregt pleegt. Hij heeft geduld met de zwakheden, de misslagen en dwalingen van hen, wier opleiding minder gunstig was dan de zijne. Hij is liefderijk, zelfs voor zijn vee. Hij roemt niet op zijn geld, op zijn kracht, op zijn talenten. Hij deelt zijn gunsten niet uit met een air van bescherming. Sir Walter Scott zeide eens van Lord Lothian; »Hij is een man van wien men een gunst kan aannemen, en dat zegt veel.'' Lord Chattam heeft gezegd, dat de gentleman anderen boven zichzelven pleegt te stellen in de dingen des dagelijkschen levens. Zulk een ter harte nemen van eens anders belangen in de eerste plaats vindt men slechts bij edele naturen. Van den dapperen Sir Ralph Abercromby wordt verhaald, dat hij doodelijk gewond zijnde in den zeeslag bij Abou-kir, aan boord van de F oudroyant werd gedragen. Daar legde men hem een soldatendeken onder het hoofd. Hij vroeg wat het was. »Het is maar een soldatendeken,quot; was het antwoord. »Van wien is die deken, zegt gijvroeg Sir Ralph, zich half cprigtende. »Och! van een der manschappen!quot; »Ik wil zijn naam weten.quot; «Hij heet Duncan Pioy en staat bij het 42ste, Sir Ralph.quot; ))Zorg dan, dat hij zijn deken van avond nog terug krijge.quot; Zoo wilde de generaal zelfs in den doodstrijd, geen soldaat voor een nacht zijn deken onthouder. hebben. Dus lezen wij ook van Sidney, die stervende op het slagveld bij Zutfen zijn veldflesch aan een gemeen soldaat toereikte.

-ocr page 297-

KARAKTER VAN SIR FRANCtS DRAKE.

279

Een puntig schrijver, de oude Fuller somt iu weinige woorden de eigenschappen van de,u echten gentleman op, als hij het karakter kenschetst van den groot en admiraal Sir Francis Drake: »Kuisch van leven, regtvaardig in zijn handelen, waarachtig in zijn spreken, vol goedheid voor die onder hom stonden en vol haat tegen luiheid. Zaken van aanbelang liet hij niet over aan anderen, hoe trouw en bekwaam zij mogten zijn, maar met verachting van gevaar en versmading van rust was hij overal de eerste waar moed, holeid en volharding werden geëischt.

EINDE.

-ocr page 298-
-ocr page 299-

INHOUD.

Hoofdstuk I, bladz. 1 — 18. Hoe volken en bgiondere personen zich zeiven helpen.

Volks vooruitgang. — Wie vrij zijn. — Practische opvoediug in Engeland. — Goethe's gedachten over de Engelscheu. — De gevolgen van het eugelsche stelsel. — Beroemde mannon van geringe afkomst. — Beroemde handwerks. lieden. — Robert Dick, de geoloog. — Joseph Brothertou. — Vi'. S. Lindsay. — Beroemde man-nea uit den middelstand. — De hoogere standen in Engeland. — Sir Robert Peel. — Lord Brougham. — Bulwer. — Disraeli. — De Engelsche in Indië.

HoorosTUK II, bladz. 19—37. Wegbereiders der njjverheld. Uitvinders en voortbrengers.

Arbeid de beste leermeester. — De uitvinding van het stoomwerktuig. — James Watt. — De locomotief. — De katoennijverheid in Engeland.— Richard Arkwriglit.— Hathew Boulton. — Het geslacht der Peels. — Robert Peel. — Josiah Wedgwood. — Herbert Minton.

Hoofdstuk III, bladz. 38—58. Tlijt en Tolbardlng.

Wat is genie ? — Gr. P. Bidder. — Volharding.— Blijmoedigheid. — Hoop. — Carey. — Dr. Young. — Audubon. — Sir Isaac Newton. — Carlyle. — Sir Henri Rawlinson. —-

Austin Layard—SirWalter Scott.— John Britton. — Loudon. — Samuel Drew. — Joseph Hume.

Hooidstuk IV, bladz. 59—87. Hulpbronnen en gelegenheden. — Wetenschappelijk streven.

Ontdekkingen geschieden niet bij toeval. — Zij zijn de vrucht van zorgvuldige waarneming. — Ook van kleinigheden. — Niet elke waarneming draagt dadelijk vrucht. — Gunstige golegenheden. — Stot-hard. — Proö'essor Lee. — Scott. — Priestley. — Davy. — Faraday. — Cuvier. — Sir Joseph Paxton. — Verloren oogenblikken. — Elihu Bnrritt. — Dagnesseau. — Het opteekenen van invallen. — John Hunter. — Harvey. — Jenner en de vaccinatie. — Sir Charles Bell. — Dr. Marshall Hall. — Sir William Herschell. — William Smith. — Geologische kaart van Engeland. — Hugh Miller. — Millers jeugd. — John Brohns Fossilen. — Sir Roderick Murchison.

Hoofdstuk V, bladz. 88 — 119.

Arbeidzame kunstenaars.

Arbeidzame kunstenaars uit geringen stand. — Michel Angelo. — Titiaan. — Engelsche schilders. — Hogarth. — Banks. — Nollekens. — Elaxinau. — Aardewerk. — De vrouw van den kunstenaar. — Elaxmau te Rome. — Flaxman, Proffessor. — Flaimans werken. — Chantrey. — David Wilkie. — Niet praten. — Maar werkea. — Hay-


-ocr page 300-

I

dons Blnf. — Turners vlijt. — Hongerlijden. — Handenarbeid. — George Kemp. — Gibson. —Thorn-burn. — Paton. — Een smidsjon-g«n. — James Sharpies. — Broederhulp. — Sharpies, graveur. — Huisselijklieid. — Toonkunstenaars. — Arne. — Jackson, orgelmaker.

Hooïpstuk VI, bladz. 120—134. Vlijt bg Engelands adel.

Vermenging van standen.— Pairs uit den burgerstand. — Richard Foley, spijkermaker. — William Phipps , zeeman. — Phipps , schatzoeker. — Phipps, schatrijk. — 'gMans edel karakter. — Sir William Petty. — Jedediah Strut!. — Regtsgeleerde pairs. — Lord El-don. — Lord Langdale. — Door volharding.

Hoofdstuk VII, bladz. 135—169. Wilskracht en moed.

Vastberadenheid. — Moedig werken. — Kracht van den wil. — Buxtons woorden. — Suwarow. — Napoleon. — Wellington. — Warren Hastings. — Napier. — Napiers heldengeest. — De opstand in Indië. — Het beleg van Delhi. — Standhouden van Delhi. — Zendelingen. — Livingstone. — Dr. Livingstone. — John Howard. — Jonas Uanway. — Het marinegenootschap. — Openbare gestichten. — Armhuizen. — Jonas Han-way. — Hanways regtschapen-heid. — Granville Sharp. — De negerslaaf. — Slavernij in Engeland. — Granville Sharp. — De slaaf in Engeland vrij. — Sharps zegepraal. — Granville Sharp. — Clarkson. — Powell Buxton. — Een wil als een olifant.

Hoofdstuk VIII, bladz. 170—188. Practische bekwaamheden.

Geniale mannen van zaken. — Arbeid een zegen. — Beteekenis van „zaken doen.quot; — Nauwkeurigheid. — Nauwkeurigheid en orde. — Vaardigheid. — Waarde van de« tijd. — Stiptheid. — Gevatheid. — Wellington in ludie. — In Portngal en Spanje. — Wellington iu Spanje. — Wellington in Frankrijk. -- Eerlijk duurt het langst. — Kerlijke kooplui. — Oneerlijke winsten. — David Barclay. Hoofdstuk IX, bladz. 189—209. Geld. - Gebruik en misbruik.

Onthouding. — Gebrek aan voorzorg. — Raad van John Bright. — Het doel der regte spaarzaamheid.— De schuldenmakcr een slaaf. — Wil niet arm zijn. — Helden op het stnk van geldzaken. — Een goed begin maken. — Fatsoen. — Weerstand bieden aan verzoeking— Zelfbeheersching. — Spreaken. — Thomas AVright. — Geen eerljjk bedrijf vernedert. — Een voorbeeldig schoorsteenveger — Geldzucht. — Geld en menschen-waarde. — Ware fatsoenlijkheid. Achtbaarheid.

Hoofdstuk X, bladz. 210 —228.

Eigen vorming.

Verwaarloozing van lichaams-'• oefeningen.— Roeijen en balspel. —


-ocr page 301-

Ill

Kennis van gereedschappen. — Newton's timmerwerk. — Ontwikkeling der lichaamskracht. — Krachtotfening. — Welbestuurde arbeid. — Eeu ding te gelijk. — Gebrek aan zelfvertronwen. — Op-perTlakkigheid. — Nawerking van studie. — Het regte onderwijs. — Kennis te hoog geschat. — Boeken niet de heste leermeesters. — Door denken tot handelen. — Gevoel tan eigen waarde. — Geringschatting van kennis.— Postenbejag.

Hooïdstuk XI, bladï, 229—250. Holpmiddelen en bezwaren.

De verdeeling van den arbeid. — Werktuigelijke hulpmiddelen. — Kennis smakelijk gemaakt.— Dorst naar vermaak. — Constant en Thierry. — Coleridge en Southey. _ Robert Nicoll. — Het nut der bezwaren. — De school der beproeving. — Moeijelijkheden. — Curran de stotteraar. —Worstelingen met armoed?. — Een arm soldaat. —

Romilly en Leyden. — Professor Lee. — Leeren op laten leeftijd. — Achterlijke jongens. — Een verbazende uil.

Hooidstuk XII, blz. 251—263.

Voorbeelden.

Het ouderlijk voorbeeld. — Daden en haar gevolgen. — Dr. Guthrie en John Pounds. — Goede voorbeelden. — Goedgezelschap. — Levensbeschrijvingen. — Invloed van biographiën. — Sir John Sinclair.

Hoofdstuk XIII, bladz. 261—279. Karakter. — De ecbte gentleman.

Francis Horner. — Karakter is magt. — Peei's karakter. — Wees wat gij schijnen wilt. Goede gewoonten. — Ontstaan der gewoonten. — Wellevendheid. Burns en Grant. — De gentleman. — Een edelaardige boer. — Twee engel-sche arbeiders. — Ridderlijkheid. — Anecdote van Abercromby. — Karakter van Francis Drake.


SibüOh' -' NED.

1

-ocr page 302-

oi53aoa^

-ocr page 303-

/

i

-ocr page 304-

«ij «ten uitgever ilenes is mede verschenen:

KM I I.E SOU VESTRE,

E E N \\ IJ S G E E K

0N1)EVgt;

1) E H A N E B A L K E N.

DERDE UITGAAF.

BEZOKGIgt; DOOR

J. J. A. GOEVERNEUR.

Post 8U. p. m. '100 bladzijden

Bij ^5 Exemplaren......

„ 50 of meer Exemplaren.

........./' 0,35.

........... 0,30.

.......... 0,25.

De uitgever heeft van dit uitstekende boek — eeue ongeëvenaarde proeve eeuer Mora If ni nrtioi, — zulk een bijzonder goedkoope uitgave gemaakt, dat alleen het debiet van vele duizenden exemplaren de kosten der uitgaaf kan dekken.

STOOM-.S.N E r, H KRS» KV K K K RIJ V A N JOH. IJKKMA, TE DEMI.