-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

m

vV\

1 LÜ L{1 i :41 I L{1 L{1

LJ 41 Ü 3 L{1 -Ü L{1

LÜ LÜ! -li

P ta lii

t1:

Lil

Ly i Pn

a i i

a %

Iri

Pr

jJ amp;

Pr P

IkJ

1 a a

Fr

i ff

Fr

Pr

P P

71

1 1} m '■■■

It ;r

VITISECTIE

AMSTERDAM, J. G. LANKELMA. iS8o.

—..........—

P F cttJ

14

1 ra

an -h

^ElElEÖBlHEEEEiiëEiH^iElEEÉEEEn^

-ocr page 4-

Jaarlijks worden in de physiologische laboratoria van Duitschland gelijk van gansch Europa, veel duizenden zeer gevoelige dieren (honden vooral) voor menigerlei utopische doeleinden op de wreedste wijze doodgemarteld. En dit zonder het beweerde nut voor wetenschap en geneeskunde, wat door talrijke getuigenissen van mannen van 't vak wordt gestaafd. In Engeland is het geweten der natie reeds sedert 2 jaren ontwaakt, en heeft de over den gruwel der vivisectie verontwaardigde openbare meening het parlement een wet ter bescherming der ongelukkige offers dezer »wetenschappelijke onderzoekingsmethodequot; afgeëischt. Zal de duitsche natie, die zoo vaak voor de beschaafdste en humaanste der aarde wordt gehouden, en de hollandsche, ten dezen opzichte de engelsche ten achteren blijven ? — Alle hoog- en nederduitsche mannen en vrouwen, voor wie humaniteit en godsdienst geen ijdele woorden zijn, wordt de ondersteuning der pogingen van de »Internationale vereeniging tot bestrijding der wetenschappelijke dierenfolteringquot; (Centraal-comité: Dresden, Augustusstrasse 4) dringend aanbevolen.

-ocr page 5-

/2. Zamp;cPO, ^ 7p

Open Brief aan Ernst von Weber,

schrijver van „De folterkamers der wetenschapquot;.

OVER DE

VIVISECTIE.

DOOK

RICHARD WAGNER

(Bayreuth).

Met begeleidend schrijven van de vertaalster.

AMSTERDAM — J. Li. LANKELMA. 1880.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

V O O E W O O R D.

Hoewel deze brochure een commentaar is op »Die Folterkaminern der Wissenschaft,quot; waarvan nog geen hollandsche vertaling is verschenen, zien vertaalster en uitgever van Richard Wagner's pikanten Brief, er geen bezwaar in, dezen dat reeds overal befaamde en elders vertaalde geschrift van von Weber te doen voorafgaan, daar het verband der twee brochures veelmeer den titel van die van Wagner dan den inhoud betreft, en te minder wijl een hollandsche vertaling van »Die Folterkammern,quot; naar men verneemt, reeds — laat genoeg — ter perse is.

Misschien heeft de schrijver sommige toestanden gegeeseld die, ten onzent nagenoeg geheel vreemd, oppervlakkig beschouwd, voor ons Nederlanders weinig waarde hebben, maar, bij nadenken, niet zoo onverschillig zijn, omdat ze ook voor ons waarde verkrijgen wanneer we bedenken dat juist die toestanden niet geheel zonder invloed kunnen zijn op de zaak-zelve die hier bespreken wordt, wel te verstaan voor Duitschland, dat een zoo groote plaats in de beschaafde wereld beslaat, en ook op het gebied der exacte wetenschappen, en niet het minst op dat der medische, aller-wege, dus ook ten onzent, zijn macht doet gevoelen.

De eigenaardige duitsche tint en het pessimistisch karakter der brochure worden m. i. overtroffen door scherpzinnigheid, satirieke uitdrukkingen en een reinen, edelen geest, die schier uit elke gedachte spreekt.

De Uitgever.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

Waarde, hooggeachte Heer!

Gij acht dat ook mijn woord den onlangs door U zoo energiek aan-gewakkerden strijd tegen de vivisectie dienstig kan zijn, en rekent hierbij wellicht op het niet al te geringe aantal vrienden dat mijn kunst mij toebracht. Laat ik mij door Uw krachtdadig voorbeeld onvoorwaardelijk medeslepen tot een poging om Uw wensch te vervullen, dan bepaalt niet zoozeer mijn vertrouwen in mijn vermogen mij tot wedijveren met U, maar drijft mij veeleer een vaag gevoel van de noodzakelijkheid om ook op dit, schijnbaar van aesthetisch belang ontbloote gebied het karakter na te vorschen der artistieke inwerking, die mij tot nu toe van veel zijden is toegekend. —

Daar wij in de zaak in quaestie alweder het spooksel der »wetenschapquot; ontmoeten, dat zich in onzen tijd van stofvergoding, van de ontleed-tafel af tot op de geweren-fabriek, als daemon van den alleen voor staatslievend geldenden nuttigheids-cultus heeft opgeworpen, acht ik het een groot voordeel voor mijn inmenging in de quaestie, dat zich nevens U reeds zulke gewichtige en bevoegde stemmen deden vernemen, die het gezond verstand de dwaling, zoo niet de bedrieglijkheid der beweringen onzer tegenstanders aantoonden. Anderdeels is er wel is waar in onze aangelegenheid zooveel enkel van »gevoelquot; sprake geweest, dat wij daardoor de spotters en spitsvondigen, die bijna alleen onze zaak openlijk plegen te bespreken, een gunstige gelegenheid boden om de belangen der »wetenschapquot; waar te nemen. Echter is hier, naar mijn inzien, de ernstigste aangelegenheid der menschheid dermate tot vraagstuk verheven, dat de innigste erkentenissen alleen op den weg der nauwkeurigste navorsching van dat bespotte »gevoelquot; zouden te gewinnen zijn. Gaarne beproef ik het, met mijn zwakke krachten dezen weg te betreden.

Wat mij tot nu toe van de toetreding tot een der bestaande vereeni-gingen tot bescherming van dieren weerhield, is, dat ik alle oproepingen en leeringen die ik van haar zag uitgaan, bijna enkel op het nuttigheidsbeginsel gebaseerd bevond. Wel zijn de menschenvrienden, die zich tot nu toe ook de bescherming der dieren aangelegen laten zijn, genoodzaakt, het volk, om er een zachtzinnige behandeling der dieren van

-ocr page 10-

6

te verkrijgen, de nuttigheid hiervan aan te toonen, daar het gevolg onzer tegenwoordige beschaving ons niet in staat stelt, andere drijfveeren dan die der opsporing van het nut, voor de handelingen der staatsburgerlijke menschheid te laten gelden. Hoe ver wij hierbij bleven van den eenig veredelenden beweeggrond eener vriendelijke behandeling der dieren, en hoe weinig op den ingeslagen weg inderdaad kon worden bereikt, blijkt in deze dagen zeer in 't oog vallend, daar de voorstanders der tot nu toe vastgehouden tendens der vereenigingen tot bescherming van dieren, tegen de alleronmenschelijkste dierenmishandeling, zooals die in onze door den staat geautoriseerde vivisecties-zalen wordt uitgeoefend, geen geldig argument weten in te brengen zoodra de eventueele nuttigheid tot haar verdediging in 't midden wordt gebracht. Zoo wordt het een nuttigheids-quaestie, en werd dat nut afdoend bewezen, dan ware het juist de vereeni-ging tot dierenbescherming die, door haar tot nu toe gevolgde tendens, de mensch-onwaardigste wreedheid tegen haar beschermelingen, bijstand zou hebben verleend. Dienvolgens kon tot handhaving onzer dierlievende bedoelingen alleen een door den staat erkende aanwijzing der nutteloosheid van die wetenschappelijke dierenfoltering, verhelpen: wij willen hopen dat het hiertoe komt. Doch zelfs als ons streven hiernaar het volkomenst gevolg heeft, is, indien deze dierenfoltering enkel op grond der nutteloosheid geheel wordt afgeschaft, voor de menschheid niets duurzaams en echts gewonnen, en de gedachte die onze vereenigingen tot bescherming der dieren ontwierp, blijft geschonden en onuitgesproken uit lafhartigheid. — Wie ter afwering van willekeurig verlengd lijden van een dier, andere aandrift noodig heeft dan die van het zuivere medelijden, die kan zich nooit waarachtig gerechtigd hebben gevoeld, dierenmishandeling der zijde van een mcdemensch te keer te gaan. Ieder die zich bij den aanblik der onbillijke smart van een dier verontwaardigde, werd hiertoe alleen gedreven door medelijden, en wie zich met anderen tot bescherming der dieren verbindt, wordt alleen hiertoe gebracht door medelijden — door een naar zijn natuur alle berekeningen van nut of nutteloosheid volstrekt onverschillig en niets achtend medelijden. Maar dat wij dit alleen ons drijvende motief, het onafwijsbare medelijden, niet aan de spits durven plaatsen van al onze oproepingen en volksleeringen, daarin ligt de vloek onzer beschaving, de documenteering der Entgöttlichung (zeggen wij goddeloosheid) *) onzer staatskerkelijke eerediensten. In onze tijden had het

Vert.

-ocr page 11-

7

in de innigste natuur van den menschelijken wil gegronde medelijden het betoog noodig van een alles onechts en voorgewends geeselenden philosoof, om te worden aangewezen als den eenigen waren grondslag aller zedelijkheid. Hierover werd gespot, door den senaat eener wetenschappelijke academie zelfs met verbolgenheid geremonstreerd; want de deugd was geen deugd, redeneerde men, waar zij, niet aanbevolen door openbaring, ook niet uitging van verstandelijke overweging. Daarentegen werd het medelijden, volgens een spitsvondige beschouwing, zelfs verklaard als een potentieel egoïsme: dat de aanblik van lijden ons zelf leed deed, was het motief der werking van het medelijden, niet dat andere lijden-zelf, dat wij slechts daarom trachtten te verwijderen, wijl daarmede alleen de smartelijke werking op onszelf was weg te nemen. Hoe schrander waren we geworden, ons in het slijk der gemeenste zelfzucht tegen de verstoring door algemeen-menschelijk gevoelen, te verdedigen! Anderdeels werd het medelijden ook daarom veracht, wijl het zoo menigvuldig, zelfs bij de gemeenste menschen als zeer lagen graad van levens-uiting werd aangetroffen: hierbij bevlijtigde men zich, het medelijden te verwisselen met het beklagen, dat bij alle burgerlijke en huiselijke rampen van de omstanders pleegt uit te gaan, en in die ontzaglijk veelvuldige gevallen zijn uitdrukking vindt in het hoofdschudden van den schouderophalend eindelijk zich afwendenden persoon, — tot er misschien één uit de menigte optreedt die door wezenlijk medelijden tot werkdadige hulp wordt gedreven. Wien het niet was gegeven, het verder te brengen in 't medelijden dan tot dat kleinhartig beklag, kan er een ruilhandeltje mee drijven, en een rijk versierde, smakelijk toebereide menschenverachting zal hem daarbij behulpzaam zijn. Inderdaad gaat het bezwaarlijk, zoo'n mensch ter aanleering en uitoefening van het medelijden naar zijn medemenschen te verwijzen, en is het met het naleven van Jezus' aanbeveling, zijn naasten lief te hebben als zichzelf, recht slecht gesteld in onze wettelijk geregelde staatsburgerlijke maatschappij. Onze naasten zijn gewoonlijk niet zeer beminnenswaardig, en in de meeste gevallen zijn wij schrander genoeg, het bewijs der liefde des naasten eerst af te wachten, daar we reden hebben in zijn liefdesverklaring-alleen geen groot vertrouwen te stellen. Welbeschouwd is onze staat en maatschappij zoo berekend naar de wetten der mechaniek, dat het er zonder medelijden en naastenliefde heel draaglijk kan toegaan. De apostel van het medelijden komt, meenen wij, in de grootste moeielijkheden en verlegenheid, als hij zijn leer eerst van mensch

-ocr page 12-

8

op mensch in toepassing wil hebben gebracht, daar ons tegenwoordig, onder den druk van den nood en den drang naar verdooving zoozeer ontaard familieleven zelfs geen uitgangspunt voor hem kan zijn. Ook is het niet zeker dat zijn leer bij het leger-bestuur, dat toch met uitzondering der beurs, ons geheele staatsleven tamelijk in orde houdt, een innig onthaal zal vinden, daar men juist hier hem zou kunnen bewijzen, dat het medelijden geheel anders is op te vatten dan naar zijn begrip, namelijk summarisch, als afkorting van het noodelooze lijden des levens door meer-en-meer volmaakt strijdtuig.

Daarentegen schijnt nu de «wetenschapquot;, door toepassing van haar uitkomsten op de uitoefening beroepshalve, de bezorging van het medelijden in de burgerlijke maatschappij met officieele sanctie te hebben overgenomen. Wij willen hier de resultaten der theologische »wetenschapquot;, die de zielverzorgers onzer gemeenten met de kennis begiftigt van goddelijke geheimenissen, onaangeroerd laten, en nu eens vol vertrouwen aannemen, dat de uitoefening van het onvergelijkelijk schoone beroep harer kweekelingen, deze met geestdrift voor pogingen als de onze zal hebben vervuld. Het is voorzeker een harde eisch, helaas, voor het streng kerkelijke dogma, waarvan 't eerste boek Mozes nog altijd schering en inslag is, het mededoogen des Heeren ook voor de om den mensch geschapen dieren te willen hebben ingeroepen. Doch heden ten dage is zoo menige zwarigheid te overwinnen, en het goede hart van een menschlievenden predikant heeft gewis bij de zielverzorging menige aandoening gewonnen, die zijn dogmatisch verstand voor onze aangelegenheid gunstig kon hebben gestemd. Maar hoe bezwaarlijk het steeds mocht gaan, de theologie louter dienstbaar te maken aan het medelijden, des te meer verwachting mochten wij koesteren van de medische wetenschap, die haar leerlingen uitrust tot een beroep alleen ter herstelling en verhelping van menschelijk lijden. Een arts is inderdaad aan te merken als een burgerlijke levens-Heiland, wiens beroepsuitoefening ten opzicht van haar onmiddellijk waarneembare weldadigheid met geen andere is te vergelijken. Wat hem de middelen aan de hand geeft, ons van zwaar lijden te doen herstellen, hebben wij vol vertrouwen te eerbiedigen, en derhalve is ons de medische wetenschap de nuttigste en alleronwaardeerbaarste, aan welker uitoefening en eischen wij bereid zijn elk offer te brengen ; want van haar gaat de eigenlijk gepatenteerde beoefenaar uit van het, anders zoo zeldzaam onder ons aan te treffen, persoonlijk werkdadige medelijden.

-ocr page 13-

9

Mephistopheles' waarschuwing voor het igt; verborgen gif' der theologie, houden wij voor even boosaardig als zijn verdachte aanprijzing der geneeskunde, welker practische resultaten volgens hem, de artsen ten troost, aan » Gods welgevallenquot; zijn overgelaten. Doch juist dit spotachtige opvijzelen der medische wetenschap doet ons vreezen, dat zij xiftamp;w ii verborgen quot; maar zeer kennelijk »gifquot; inhoudt, dat de booze schelm ons door zijn overdreven lof slechts tracht te verbergen. Verwonderlijk is het wel is waar, dat deze allernuttigst geachte wetenschapquot;, hoe meer ze zich tracht te onttrekken aan de practische ervaring, om door steeds positiever kennis op den weg der speculatieve operatie zich onfeilbaar te maken, met toenemende nauwkeurigheid laat blijken, dat zij eigenlijk in 't geheel geen wetenschap is. Practische artsen zelf geven ons opheldering hierover. Deze getuigenissen kunnen door de doceerende operateuren der speculatieve physiologic van onwaarde worden verklaard, dewijl die practicussen zich misschien inbeeldden, dat het bij de uitoefening der geneeskunde het meest op, alleen praktizeerende artsen deelachtige, ervaring aankomt, alsmede misschien op den juisten blik als arts van den bijzonder begaafden individu, en laatstelijk op diens innigen ijver, den hem vertrouwenden zieke zoo mogelijk te helpen. Mahomet vond van alle wonderen der schepping ten slotte het wonderbaarst dat de menschen medelijden met elkander kunnen hebben; wij vooronderstellen dit onvoorwaardelijk in onze artsen, zoolang wij ons aan hen toevertrouwen, en gelooven hen deswege eer dan den speculeerenden, op abstracte uitkomsten voor zijn roem voort-opereerenden physioloog in de ontleedzaal. Maar ook dit vertrouwen wordt ons benomen als wij, zooals onlangs, vernemen dat een clique practische artsen uit vrees voor de »wetenschapquot; en uit angst voor schijnheilig of bijgeloovig te worden gehouden, werden gedreven tot verloochening der door de kranken in hen vooronderstelde, alleen vertrouwen inboezemende eigenschappen, en zich verlagen tot onderdanige dienaars der speculatieve dierenmishandeling, dewijl zij verklaren dat zonder de voortgezette ontleedoefeningen der heeren studenten op levende dieren, de practische arts weldra zijn zieken niet meer zou kunnen genezen.

Gelukkig zijn de weinige ware en juiste inlichtingen, die wij in deze aangelegenheid reeds hebben verkregen, zoo volkomen overtuigend, dat de lafhartigheid van die andere geneesheeren niet meer in staat is, ons tot geestdrift te vervoeren voor de menschlievend door hen verdedigde

dierenmishandeling, doch wij ons integendeel bepaald voornemen, een arts,

*

-ocr page 14-

IO

die zijn kunde vandaar opdoet, als een in 't algemeen voor medelijden onvatbaar mensch, ja als een broddelaar in zijn vak, onze gezondheid en ons leven niet meer toe te vertrouwen.

Daar wij nu kortelings zoo leerrijk zijn ingelicht omtrent de gruwelijke knoeierij van die, het »groote publiekquot;, vooral ook onze ministers en Prinzen-Rathen, ongemeene hoogachting en onschendbare bescherming imponeerende » wetenschap,quot; door de, in den edelsten duitschen stijl vervatte en reeds hierdoor zich onderscheidende geschriften van meerdere practische artsen, hebben wij reden vol hoop te mogen gelooven, dat ons het spooksel der »nuttigheidquot; van de vivisectie in onze verdere pogingen niet meer beangstigen zal, en wij er voortaan alleen naar zullen hebben te streven, de oude religie van het medelijden, ten spijt van de aanhangers van het nuttigheids-dogma, een vruchtbaren bodem ter aankweeking bij ons, te bereiden. Wij moesten, helaas, op den zooeven betreden weg der beschouwing van menschelijke zaken zoo ver komen, het medelijden uit de wetgeving onzer maatschappij te zien verbannen, daar wij zelfs onze geneeskundige instituten, onder voorwendsel van bezorgdheid voor de menschen, tot inrichtingen ter aanleering van gevoelloosheid vonden herschapen — van een onmeedoogendheid die van de dieren af — ter wille der «wetenschapquot; — zich ook natuurlijk tegen den een of anderen voor haar experimenteeren niet gevrijwaarden mensch zal keeren.

Of zou misschien juist onze verontwaardiging over het willekeurig aangedane, vreeselijke lijden der dieren, door welk onwederstaanbaar gevoel wij ons vol vertrouwen laten leiden, ons den weg wijzen naar het alleen verlossende rijk des medelijdens voor al wat leeft, om daar te mogen intreden als in een verloren en nu met bewustzijn herwonnen paradijs ? —

Toen de menschelijke wijsheid eens tot de ontdekking kwam, dat in het dier hetzelfde als in ons ademt, werd het reeds te laat bevonden, den vloek van ons af te wenden, dien wij, ons zelfs met verscheurende dieren gelijk stellende, door het nuttigen van dierlijk voedsel op ons hadden geladen : allerlei krankheid en ellende, waaraan wij enkel met vegetabilisch ooft zich voedende menschen niet zagen blootgesteld. Ook het hierdoor verkregen inzicht bracht tot het bewustzijn eener groote schuld van ons wereldlijk bestaan; die er geheel van waren doordrongen, wendden zich af van alles wat de driften opwekt, door vrijwillige armoede en algeheele onthouding van dierlijk voedsel. De geheimenis der wereld onthulde zich deze wijzen als een rustelooze beweging der verdeeldheid, die alleen door

-ocr page 15-

11

het medelijden tot vreedzame eenheid kon worden geheeld. Het alleen hem drijvende medelijden met elk ademend wezen verloste den wijze van de rustelooze wisseling aller lijdende existenties, die hijzelf tot op zijn laatste bevrijding lijdend had te doorleven. Alzoo werd de meedoogenlooze door hem om zijn lijden beklaagd, maar het innigst het dier, dat hij alleen zag lijden, zonder het voor verlossing door medelijden vatbaar te achten. Deze wijze moest erkennen, dat het met verstand begaafde wezen zijn hoogste geluk verwerft door vrijwillig lijden, 'twelk het derhalve met verheven ijver en vuur zoekt en ondergaat, terwijl het dier met ergen angst en vreeselijk wederstreven het hem zoo nuttelooze, absolute lijden bevroedt. Maar nog bejammerenswaardiger achtte die wijze den mensch welke met bewustzijn een dier kon mishandelen en voor zijn lijden ongevoelig kon zijn, want hij geloofde dat deze nog oneindig verder was van de verlossing dan zelfs het dier, dat in vergelijking met hem onschuldig was als een heilige.

In ruwer klimaten belande volken, die van dierlijk voedsel dienden te bestaan, hebben tot in later tijden het bewustzijn behouden, dat het dier niet hun, maar een godheid toebehoorde, en dat het te dooden of te slachten een overtreding was, waarvoor zij den god een zoenoffer hadden te brengen ; zij offerden hem het dier en dankten hem door de opdracht dei-edelste deelen van den buit. Wat hier religieus gevoel was, leefde, na de verdorvenheid der relegiën, in de philosophic van later tijden nog als edelaardig oordeel voort: men leze Plutarchus' schoone verhandeling »over het verstand der land- en zeedierenquot;, om, zachtzinnig terecht gewezen, zich diep beschaamd te gevoelen over de meeningen van onze geleerden enz.

Tot hiertoe, maar niet verder, helaas, vinden wij de sporen van een religieus medelijden met de dieren, en het schijnt dat de toenemende beschaving de menschen, terwijl zij hen onverschillig maakte voor » den godquot;, zelfs veranderde in verscheurende roofdieren ; gelijk wij dan ook inderdaad een romeinschen caesar, in de huid van zoo'n dier gehuld, zich openlijk met de acties van een verscheurend dier hebben zien produceeren. De geduchte schuld van al dit aanwezen nam een zondeloos goddelijk wezen op zich, en delgde haar uit met zijn eigen smartelijken dood. Door dezen zoendood mocht alles wat leeft zich verlost achten, wanneer hij als voorbeeld ter navolging werd opgevat. Dit geschiedde door al de martelaars en heiligen, die onwederstaanbaar tot vrijwillig lijden werden gedreven, om in de ron des medelijdens te zwelgen tot op de vernietiging van allen

-ocr page 16-

werddschen waan. Legenden doelen ons mede, hoe vol vertrouwen dieren zich bij die heiligen voegden, — misschien niet alleen ter zekere bescherming, maar ook door een diep instinct, mogelijk een ontkiemend medelijden gedreven: hier waren vriendelijk beschermende handen, maar ook wonden tc likken. De zin van sagen als van Genovefa met de ree en zooveel dergelijke, gaat het Oude Testament verre te boven. -—

Die sagen zijn nu uitgewischt; het oude testament heeft heden ten dage gezegevierd, en het verslindende roofdier is »berekenendquot; geworden. Ons geloof komt neer op; het dier is nuttig, vooral als het, op onze bescherming vertrouwend, zich aan ons overgeeft; doen wij er dus mee wat ons voor 's menschen nut goeddunkt; we hebben recht duizend trouwe honden dagenlang te martelen, als we hierdoor een mensen brengen tot het , cannibaalschequot; welvaren van »vijfhonderd zzvijnen.quot;

Nog dieper voorzeker werd de indruk van ontzetting over de resultaten van dezen stelregel, toen wij omtrent de harrewarrerij der wetenschappelijke dierenfoltering nauwkeuriger werden ingelicht, en voelen wij ons nu eindelijk tot de vraag gedreven, wat dan, daar onze kerkelijke dogma's ons geen wezenlijken maatstaf hiervoor aan de hand doen, het criterium is voor een zedelijke en 't geweten bevredigende betrekking tot de dieren. De wijsheid der brachmanen, ja van alle beschaafde heidensche volken, is voor ons verloren gegaan; met de miskenning onzer verhouding tot ce dieren zien wij een in erge beteekenis zelf verdierlijkte, ja meer dan verdierlijkte, een verduivelde wereld voor ons. Er is niet één waarheid die wij, zelfs als wij vatbaar zijn haar te erkennen, uit zelfzucht en eigenbelang niet bereid zijn voor onszelf te verbergen: want juist hierin bestaat onze beschaving. Toch schijnt ditmaal de te volle maat over te loopen, waarin we dan een goed gevolg van het actieve pessimismus, in den zin des goeds bewerkendenquot; Mephistopheles, mogen zien. Toevallig bijna gelijktijdig met den bloei dier, in beweerden dienst eener onmogelijke wetenschap gepleegde dierenmishandelingen, dolf een onbevooroordeeld onderzoekende, zorgvuldig ordenende en waarachtig vergelijkende, wetenschappelijke dierenvriend ons de lang vergeten leer alouder wijsheid op, volgens welke in de dieren hetzelfde ademt wat ons leven geeft, ja wij ontwijfelbaar van hen afstammen. Deze kennis is, in den geest onzer ongeloovige eeuw, een onfeilbaar juist criterium voor onze verhouding tot de dieren, daar wij misschien alleen langs dezen weg weder tot een waarachtige religie, de, door Christus ons geleerde en door zijn voorbeeld bekrachtigde, religie

-ocr page 17-

13

der menschlievendheid kunnen komen. Wij roerden reeds aan, wat de naleving dezer leer ons slaven der beschaving zoo overmatig zwaar maakt. Daar wij de dieren reeds gebruikten, niet alleen tot voedsel en allerhande dienst, maar ook om door kunstmatig lijden aan hen te onderzoeken, wat het toch zou kunnen zijn dat onszelf scheelt, als ons, door onnatuurlijk leven, uitspattingen en allerlei ondeugd en verkeerde gewoonten ongesteld, ja ondermijnd lichaam met ziekten wordt behept, zoo mochten wij hen nu ook wel eens nuttig aanwenden tot veredeling onzer zedelijkheid, ja, in velerlei opzicht, als onbedrieglijk getuigenis voor de waarachtigheid der natuur tot onze eigen opvoeding. —

Een wegwijzer hiervoor geeft onze vriend Plutarchus ons reeds. Deze had de koenheid, een samenspraak te verdichten van Odysseus met zijn door Kirke in dieren veranderde genooten, waarin deze er zich op goede gronden heftig tegen verzetten, weder in menschen te worden herschapen. Wie deze zonderlinge dialoog aandachtig heeft gelezen, zal zich bezwaarlijk orienteeren, als hij heden ten dage de door onze beschaving in ondieren veranderde menschheid tot een terugkeer tot ware menschenwaarde wil vermanen. Een wezenlijk gevolg ware misschien alleen daarvan te verwachten, dat de al te dierlijk geworden menschheid zich haar adel bewust werd. Het lijden en sterven der dieren kon ons steeds ten maatstaf zijn voor de hoogere ontwikkelig van den mensch, die een Golgotha den weg ten hemel acht, terwijl het dier volstrekt doelloos voor zich lijdt en sterft. Wij verachten den mensch, die het hem beschikte lijden niet standvastig draagt en in waanzinnigen angst voor den dood siddert: maar juist voor hem vivisecteeren onze physiologen dieren, enten deze vergiften in, die gene zich door ondeugd bereidt, en verlengen kunstmatig hun smarten, om te weten hoe lang zij — ter proefneming voor dien ellendigen mensch — het in dien jammerlijken staat wel kunnen uithouden alvorens te bezwijken 1 Wie zou in dien ziekte-staat en in dit hulpmiddel een zedelijk moment erkennen? Of wordt misschien de hongerige, ontberende en uitgeputte werkman door zulke wetenschappelijke kunstmiddelen gebaat? Juist aan hem, die — gelukkig! — niet aan het leven gehecht is en er willig van scheidt, worden vaak, naar men verneemt, de interessantste proefnemingen bewerkstelligd tot objectieve kennis van physiologische problemen, zoodat de arme zich stervend nog verdienstelijk maakt voor den rijke, gelijk bij zijn leven bvb. door het zoogenoemde »uitwonenquot; van, voor de gezondheid schadelijke, nieuwe fraaie huizen.

-ocr page 18-

14

Echter geschiedt dit van de zijde des armen in stompzinnige onbewustheid. Daarentegen kan men aannemen, dat het dier zelfs met vol bewustzijn, vrijwillig voor zijn eigenaar zich zou laten kwellen en martelen, als het hem aan 't verstand kon worden gebracht, dat het tot welzijn van zijn menschelijken vriend geschiedde. Dat hiermede niet te veel wordt beweerd, mag worden afgeleid uit de waarneming, dat honden, paarden en haast alle huisdieren en getemde dieren, alleen worden afgericht daardoor, dat het hun verstand duidelijk wordt gemaakt, wat wij van hen verlangen; zoodra zij dit begrijpen, doen ze het verlangde steeds gewillig en blijmoedig; daarentegen meenen ruwe en domme menschen de, door hen niet begrepen en hen niet begrijpende dieren hun bevelen verstaanbaar te moeten maken door tuchtigingen, waarvan het dier de bedoeling niet vat, en die het dus verkeerd uitlegt, waarom het dan opnieuw wordt mishandeld ; een maatregel die, toegepast op den, het oogmerk der bestraffing kennenden pijniger, gepast en nuttig kon zijn, het waanzinnig behandelde dier de liefde en trouw voor zijn kweller nogtans niet doet verzaken. Dat in de grootste smarten een hond zijn heer nog vermag te liefkozen, weten wij door de studiën onzer vivisectoren : maar hoe wij, hiervan in kennis gesteld, de dieren hebben te beoordeelen, behoorden wij, in 't belang der menschenwaarde, beter dan tot nu toe geschiedde, ernstig te overdenken, waarbij we ten eerste hadden te overwegen, wat zij ons reeds hebben geleerd, dan, wat zij ons nog konden leeren. —

De dieren, die onze leermeesters waren in alle kunsten, door welke wij hen zelfs vingen en ons onderwierpen, overtrof de mensch hierbij in niets dan in de kunst van veinzen, in list, geenszins in moed en dapperheid ; want het dier kampt totdat het bezwijkt, wonden en dood trotsee-rend; »het kent geen vragen, geen smeeken om genade, geen bekentenis van nederlaag.quot; Het zou verkeerd uitkomen, des menschen waarde op zijn hoogmoed, in vergelijking met dien der dieren, te willen baseeren, en wij kunnen de op hen behaalde overwinning, hun onderwerping, slechts dank weten aan onze meer doordreven veinzerij. Deze kunst vijzelen wij zeer op, en laten ons er veel op voorstaan; we noemen haar »verstand,quot; en wanen ons door haar van het dier trotsch te mogen onderscheiden, daar zij, onder anderen, ons ook gelijkenis met God heet te verleenen, — waarover Mephistopheles wel is waar weder anders denkt, als hij opmerkt dat de mensch zijn verstand gebruikt om »slechts dierlijker dan ieder dier te zijn.quot; Door zijn waarachtigheid en openheid heeft het dier geen

-ocr page 19-

bewustzijn van het versmadelijke, moreel verachtelijke der kunst waardoor wij het aan ons hebben .onderworpen, a! erkent het, waar het schuw gehoorzaamt, toch iets daemonisch daarin: maar is de mensch zacht en goed voor het vreesachtig geworden dier, dan mogen wij aannemen, dat het iets goddelijks in zijn heer erkent, en dezen zoozeer eert en mint, dat zijn aangeboren moed zich eventueel openbaart in trouw tot in den smartelijksten dood. Gelijk de heilige onwederstaanbaar wordt gedreven, zijn geloof door marteling en dood gestand te doen, zóó het dier in zijn liefde voor zijn afgodisch vereerden heer. Eén band, dien de heilige zelfs vermocht te verbreken, bindt het dier, daar het niet anders dan waarachtig kan zijn, nog aan de natuur: het medelijden met zijn jongen. Maar hier weet het in geval van nood noodweer aan te wenden. Een reiziger liet zijn hond, daar deze onderweg jongde, in den stal van een herberg achter, en keerde naar zijn, eenige uren vandaar verwijderde woonplaats terug. Den volgenden morgen vond hij op het stroo in zijn hof de vier zuigelingen en daarnevens de doode moeder: deze had, telkenmale een der jongen naar huis dragend, viermaal den weg van drie uren gaans in haast en angst afgelegd; eerst toen zij het laatste jong bij haar heer, dien zij nu niet meer behoefde te verlaten, had nedergelegd, gaf ze zich over aan het zoo smartelijk uitgestelde sterven. — Dit noemt de »vrijequot; medeburger onzer beschaving »hondsche trouw,quot; namelijk dat n hondschquot; met verachting betonend. Moesten wij niet veeleer in een wereld waaruit de vereering geheel is verdwenen, of, waar zij is aan te treffen, in een huichelachtig voorgeven bestaat, aan de door ons beheerschte dieren een treffend, leerzaam voorbeeld nemen? Waar ook onder menschen overgegeven trouw voorkomt tot in den dood, hadden wij een edelen band der verwantschap met de dierenwereld geenszins tot onze vernedering te erkennen, daar er menige grond voor is, dat die deugd der hoogste zelfverloochening door de dieren reiner, ja goddelijker dan door de menschen wordt uitgeoefend; want de mensch is vatbaar in lijden en dood, geheel afgezien van de hieraan door de wereld gehechte waarde, een zaligmakende zuivering te zien, terwijl het dier, zonder eenige verstandelijke overweging van eenig zedelijk voordeel, zich gansch en rein alleen uit liefde en trouw offert, — wat wel is waar door onze physiologen ook als een eenvoudig chemisch proces van zekere grondsubstanties pleegt te worden verklaard.

Deze in den angst hunner leugenachtigheid in den boom der kennis klauterende apen mocht in elk geval worden aanbevolen, eens te schouwen.

-ocr page 20-

16

niet in het opgespleten binnenste van een levend dier, maar met eenige kalmte en bezonnenheid in zijn oog; wellicht vond de wetenschappelijke navorscher hier voor de eerste maal het allermenschwaardigste uitgedrukt, namelijk: waarachtigheid, de onmogelijkheid der leugen, en zou, als hij er nog dieper in schouwde, de verheven weemoed der natuur over zijn eigen jammerlijk zondig, duister bestaan er tot hem uit spreken; want zijn wetenschappelijke poetsen en ellendige kunsten zijn voor het dier ernst. Voorts moest hij eerst eens het oog vestigen op zijn waarlijk lijdenden medemensch, den in naakte armoede geborene, van zijn teerste jeugd af tot gezondheid ondermijnenden, overmatigen arbeid misbruikte, door slechte voeding en hartelooze behandeling van allen aard vroegtijdig ziekelijke, zooals hij dof berustend, vragend tot hem opziet: wellicht denkt hij dan, dat dat dan toch ten minste een mensch is, zoowel als hij. Dat ware zóóveel gewonnen. Vermocht gij dan het medelijdende dier, dat willig met zijn heer hongert, niet na te volgen, tracht het dan daarin te overtreffen, dat gij den hongerigen medemensch het noodige voedsel verschaft, wat u zeer licht zou vallen, als gij hem met den rijke op één dieet stelde, en van den overdadigen kost, waarvan deze ziek wordt, genen zooveel verstrekte, dat hij gezond werd, waarbij van lekkerbeetjes, als leeuwerikken, die er in de lucht beter uitzien dan in uw magen, volstrekt geen sprake behoefde te zijn. Te wenschen ware het voorzeker, dat uw kunst u hiertoe bekwaamde. Maar gij hebt enkel onnutte kunsten geleerd. Van den tot op zekeren dag te vertragen dood eens stervenden hongaarschen magnaats hing de erlanging van zekere enorme erfenis af: de belanghebbenden zetten ontzaglijke salarissen aan dokters op het spel, om den stervende dien dag te doen beleven; deze lieten zich niet wachten; dat was wat voor de »wetenschapquot;; de hemel weet wat er al werd dood gebloed en vergiftigd: men triomfeerde, de erfenis was ons en de »wetenschapquot; werd schitterend geremunereerd. Dat aan onze arme werklieden zooveel wetenschap ten koste zou worden gelegd, kan men niet aannemen. Maar misschien iets anders: de gevolgen van een diepen omkeer in ons binnenste.

Moest de gewis door ieder ondervonden ontzetting over de aanwending der ondenkbaarste dierenmishandeling quasi ten nutte onzer gezondheid — het slechtste wat wij in zulk een hartelooze wereld konden bezitten 1 — niet geheel vanzelf zoo'n omkeer hebben te weeg gebracht, of hadden wij eerst noodig, er mede te worden bekend gemaakt, dat die nuttigheid op dwaling berustte, zoo niet volstrekt bedrieglijk was, daar

-ocr page 21-

17

het hier in waarheid .slechts virtuozen-ijdelheid en misschien bevrediging eener stupide nieuwsgierigheid betrof? Wilden we afwachten, dat de offers der «nuttigheidquot; zich ook tot menschen-vivisectic uitstrekken? Is het nut voor den staat niet boven dat voor den individu te stellen? Tegen staatsmis-dadigers vaardigde een Visconti, hertog van Milaan, een straf-edict uit, volgens hetwelk de doodspijnen van den delinquent veertig dagen moesten duren. Die man schijnt de studiën onzer physiologen bij voorbaat genormeerd te hebben; deze weten insgelijks de marteling van een hiertoe bijzonder geschikt dier in gelukkig geslaagde gevallen juist tot veertig dagen te rekken, echter minder dan daar uit wreedheid, maar uit berekenende spaarzaamheid. Visconti's edict werd door kerk en staat goedgekeurd, want niemand kwam er tegen op; alleen zij die het uitstaan der vreese-lijke pijnigingen, waarmede bedreigd werd, niet het ergste achtten, voelden zich geroepen den staat in den persoon van mijnheer den hertog bij den strot te grijpen. Moge nu de nieuwere staat in de plaats treden dier »staatsmisdadigersquot; en de menschheid onteerende heeren vivisectoren kortweg uit hun laboratoria werpen. Of moeten wc dit wederom overlaten aan »vijanden van den staatquot;, waarvoor naar de nieuwste wetgevingen dc zoogenaamde »socialistenquot; doorgaan? Inderdaad vernemen wij, dat — terwijl staat en kerk zich het hoofd daarover breken, of aan onze voorstellen gehoor is te geven en niet de gramschap der misschien beleedigde wetenschap te duchten zij — de gewelddadige inbraak in zoo'n vivisccties-operatorium te Leipzig, alsook dc hierbij uitgevoerde snelle dooding der voor wekenlange martelarij bewaarde en uitgespannen ontleedde dieren, alsmede een duchtig pak slaag aan den zorgzamen custos der afschuwelijke martelplaatsen, aan een ruwe uitbraak van subversief socialistisch verzet tegen het eigendomsrecht is toegeschreven. Maar wie zou nu geen socialist willen worden, als hij beleven moest, dat wij door staat en rijk met ons voorgaan tegen de voortduring der vivisectie, en met onzen eisch van onvoorwaardelijke afschaffing, werden afgewezen ? Alleen van dc o n v o o r-waardelijke afschaffing, niet van v zooveel mogelijk beperkenquot; onder »staatstoezichtquot; zou spraak mogen zijn, en onder staatstoezicht alleen mogen worden verstaan dc assistentie van een behoorlijk geïnstrueerden gendarme bij clkephysiologische conferentie dier heeren professoren met hun »toeschouwers.quot;

»Want onze bepaling der menschenwaarde richte zich daarnaar, dat deze zich documenteere juist eerst op het punt, waar de mensch zich door het m edel ij den ook met het

-ocr page 22-

18

dier, van het dier vermag te onderscheiden, daar wij anderdeels zelfs van het dier het medelijden met den mensch kunnen leeren, zoodra dit verstandig en me nschw aardig door ons behandeld wordt.

Zouden wij hierover worden bespot, door het nationale inzicht worden afgewezen, en moest de vivisectie in haar openbaren en privaten bloei blijven voortbestaan, dan hadden wij haar verdedigers althans dit eene goede te danken, dat wij van een wereld, waarin »geen hond langer zou willen leven,quot; ook als mensch gaarne en willig scheiden, zelfs als ons geen »duitsch requiemquot; mocht worden nagespeeld!

B a y r e ii t h, October

Richard Wagner.

-ocr page 23-

Aan RICHARD WAGNER.

Niets bevalt de vertaalster van Uw Open brief aan von Webtr, beter dan deze brief-zelf, ook niet de schoonste brokken uit Uw Tannhauser, Lohengrin of eenige andere compositie. In dit vel druks staat zooveel meer dan in de dikste deelen, en deze zedelijk te genieten compositie van heiligen, trillenden toorn, is voorzeker de verdienstelijkste die Gij ooit componeerde, hoe verdienstelijk Uw ander werk op zichzelf moge zijn, en welke oorspronkelijke, energieke, opwekkende, verheven, ja de ziel weldoende stukken ook daarin voorkomen. Ontglipt de muziek Uwer muziek soms aan mijn oor — ik bid U te bedenken dat ik maar een leek ben, en de muziek alleen gevoelen kan — overal daarentegen hoor ik muziek, zang van 't gevoel in deze Uw samenstelling zonder noten, vol tonen van bittere verontwaardiging. Waart Gij geen componist, zeer hoog geachte Heer, Gij hadt pleiter kunnen zijn, maar zeker is het beste deel voor U, componist te wezen èn advocaat uit vrijen aandrang, voor wezens die niet voor zichzelf kunnen pleiten.

In waarheid is Uw schrijven zeer samengesteld, uit snijdende bestand-deelen. De verachting die er uit spreekt — liever zeide ik, die er uit dondert — doet mijn zelf gevivisecteerde ziel goed. Ook Gij hebt den te bitteren kelk vol kleinhartigheid geledigd —- vanwaar anders die scherpe tonen r

Het medelijden is de grondslag der moraal; de medelijdendste mensch is de beste; de vivisectie is in zichzelf verwerpelijk, niet alleen om haar resultaten ; men zij goed voor de dieren om hunnentwil, niet uit berekening — dit en meer zijn zedelijke waarheden, waarop in Uw schrijven den klemtoon is gelegd, die even eenvoudig als, helaas, boven het bereik der meeste menschen zijn, en misschien blijven ; altijd door mij gevoelde waarheden, die me bij de lezing van Uw geschrift— of liever bij de bestudeering, want vluchtig lezen laat het zich niet, zoowel wegens den eenigs-zins ingewikkelden, gecombineerden stijl als den kernachtigen inhoud ■— als de schoonste muziek in de ooren hebben geklonken. Gij noch ik hebben die van iemand anders dan van onszelf, al hebben oude religiën of nieuwer

-ocr page 24-

20

philosophiën ze vóór ons geleerd, Plutarchus, Schopenhauer, Lessing, Rousseau en anderen ze vóór ons uitgesproken. — Men gelijkt op den geest dien men begrijpt, heeft een Uwer dichters gezegd. De vertaalster Uwer brochure heeft dan ook sedert jaren 't een en ander voor de dieren en tegen de vivisectie gepoogd, en is zelf geen halfheid. Vandaar haar innige sympathie.

Neem de betooning aan harer hartstochtelijke ingenomenheid met Uw nobele zienswijze, en haar hulde aan Uw cordate, schoone wijze van uitdrukking.

Opnieuw is door U bewezen, dat men alleen goed schrijft met het hart. Het is de toon van het hart, die de weinige door U geschreven zijden vermocht te maken tot een meesterstukje, dat Uw groote composities, om zijn zedelijke waarde, verre overtreft.

DE VERTAALSTER.

-ocr page 25-

DUITSCHE LITERATUUR TEGEN DE VIVISECTIE.

------lt;gt;.-£——- ■

»Die Unkenntniss des grossen Publikums über das Wesen und Treiben der Vivisektion ist zum grossten Theile mit Schuld daran, dass letztere so ungestört in ibrer entsetzlichen Thatigkeit fortbesteben — ja überhaupt bestehen kann; wüsste dass Publikum nur annahernd, welche Gr Snel tagtaglich in physiologischen Laboratorien, öffentlichen wie privaten, ïm Namen der Wissenschaft und der «leidenden Menschheitquot; verübt werden, so könnte das öffentliche Bewusstsein unmöglich in der Regungslosigkeit verharren, die man, wenigstens in einigen Landern, bisher wahrgenommen hat. So abschreckend und widerwartig daher auch der Gegenstand sein mag, so ist es doch an der Zeit, von ihm Kenntniss zu nehmen und den Vivisektionstisch mit Allem, was darum und daran hangt, der Oeffentlich-keit preiszugeben,quot;

De agitatie in Duitschland tegen de vivisectie ving aan in 1870, uitte zich voorts in 1877, 1878 en bijzonder in 1879, zooals men ziet uit de volgende uitgaven:

DiG VivisektiOH. Preisschrift von G. Fleming. 75 Pf. Berlin 1870. Bic YlvisektlOn, von Jatros (Dr der Medicin). 2 Mk. Leipzig 1877. Gemma. Novelle van Elpis Helena. 2 Mk. München 1877. Die dunkelste Seite der Wissenschaft, von Wilibaid Wuiff. 50 Pf. Hamburg 1878.

Die Folterkammern der Wissenschaft, von Ernst von W e b e r.

60 Pf. Leipzig 1879.

Stimmen der Presse, Recensionen von den »Folterkammern der Wissenschaftquot; von Ernst von Weber. 20 Pf. Leipzig 1879

Die Yertheidiger der Vivisektion und das Laienpublikum, von Dr

med. E. Hammer. 50 Pf. Leipzig 1879.

Die Ansprüche der Physiologen, von Dr med. Gryzano vski. 50 Pf. Leipzig 1879.

Für oder wider die Vivisektion? von Dr med. G. Voigt. 60 Pf. Leipzig 1879.

-ocr page 26-

20

philosophicn /.c vóór ons geleerd, Plutarchus, Schopenhauer, Lessing, Rousseau en anderen ze vóór ons uitgesproken. — Men gelijkt op den geest dien men begrijpt, heeft een Uwer dichters gezegd. Dc vertaalster Uwer brochure heeft dan ook sedert jaren 't een en ander voor de dieren en tegen dc vivisectie gepoogd, en is zelf geen halfheid. Vandaar haar innige sympathie.

Neem de betooning aan harer hartstochtelijke ingenomenheid met Uw nobele zienswijze, en haar hulde aan Uw cordate, schoone wijze van uitdrukking.

Opnieuw is door U bewezen, dat men alleen goed schrijft met het hart. Het is de toon van het hart, die de weinige door U geschreven zijden vermocht te maken tot een meesterstukje, dat Uw groote composities, om zijn zedelijke waarde, verre overtreft.

DK VERTAALSTER.

-ocr page 27-

DUITSCHE LITERATUUR TEGEN DE VIVISECTIE.

------

»Die Unkenntniss des grossen Publikums über das Wesen und Treiben der Vivisektiou ist zum grössten ï hei Ie mit Schuld dar an, dass letztere so uugestört in ihrer entsetzlichen Thatigkeit fortbesteben — ja überhaupt bestehen kaun; wüsste dass Publikum nur annahernd, welche Grauel tagtiiglich in pbvsiologischen Laboratorien, öffentlichen wie privaten, im Namen der Wissenschaft und der »leidenden Menschheit'' verübt werden, so könnte das ötfeutliche Bewusstsein unmöglich in der Kegungslosigkeit verharren, die man, wenigstens in einigen Liindern, bisher wahrgenommen hat. So abschreckend und widerwiirtig daher auch der Gegenstand sein mag, so ist es doch an der Zeit, von ihm Kenntniss zu nehmen und den Vivisektionstisch mit Allera, was daruin und daran hangt, der Oeffentlich-keit preiszugeben.quot;

De agitatie in Duitschland tegen tie vivisectie ving aan in 1870, uitte zich voorts in 1877, 1878 en bijzonder in 1870, zooals men ziet uit de volgende uitgaven:

IÜ6 Yivisektion. Preisschrift von G. Fleming. 75 Pf. Berlin 1870. Die Yivisektion, von Jatros (Dr der Medicin). 2 Mk. Leipzig 1877. (lemma. Novelle van Elpis Melena. 2 Mk. München 1877. Die clunkelste Seite der Wissenschaft, von Wilibaid Wuiff. 50 Pf. Hamburg 1878.

Die Folterkammern der Wissenschaft, von Ernst von Weber.

60 Pf. Leipzig 1879.

Stimmen der Presse, Recensionen von den »Folterkammern der Wissenschaftquot; von Ernst von Weber. 20 Pf. Leipzig 1879 Die Tertheidiger der Yivisektion und das Laienpublikum, von Dr

med. E. Hammer. 50 Pf. Leipzig 1879.

Die Ansprüche der Physiologen, von Dr med. Grvzanovski. 50 Pf. Leipzig 1879.

Für oder wider die Yivisektion? von Dr med. G. Voigt. 60 Pf. Leipzig 1879.

-ocr page 28-

Glossen zur modernen Tivisektion von l)r jur. vou Hönigsberg.

30 Pf. Leipzig 1879.

Wissenschaftliclie Abhandlungen III. Band, von Prof. Priedrich

Zölluer. Leipzig 1879.

Die Vivisektionen, verbreckerisclie Irrwege der Wissenschaft, von

Dr med. R. Nagel, [^ieutvste hroclmre over de zaak.)

» Die Vierteljahrschrift des Dresdner Thierschutzvereins, ,,AndroduS,quot; wird fortfahren, den Standpunkt des Thierschutzes gegenüber der privi-legirten wissensehaftlichen Thierfolter rait Eutscliiedeulieit zu vertreten. Preis jahrlich. 75 Pf., eine einzelne Nummer 25 Pf.quot;

Lahrer ïïinkender Bote 1880.

Duitsch tijdschrift voor Yegetarianisme, jaargang 1S79. Etc.

liraÉÉr ïfipfiin m iipig ÉrisÉicMtl, IlieÉitef.

»Die grauenliaften Eiitliüllungeu der vou Weber'scheu Schrift: :gt;Die Folterkammern der Wissenschaftquot; habeu in der ganzengebildeteu Gesellschaft das peinlichste Aufsehen erregt. Die zahlreicheu dariu aufge-führten und unsere Kultur so tief beschiimenden Thatsachen kounten nocli von keiner der bisher erschienenen Gegenschriften widerlegt werden. Es erscheint daher als eine Pflicht aller Derer, die ein Gewissen und menschliche Gefühle in sicli tragen, sich zu dem Zwecke zu vereinigen. dem bisherigen grenzeulosen Yivisektionsunfug energisch entgegenzutreten und die Verirrungen und Ausschreitungen der zu sogenannten wissenschaft-liclieu Zweckeu verübten Thierfolter unter die Controle des öffentlicheu Gewissens zu stellen. Einige der höchtstgestellten Persöulichkeiten des Deutschen Reichs (Damen wie Herren) haben bereits ihren Beitritt zum Verein erkliirt. Heitrittsanmeldungen direct au den Priisidenten: Ernst von W e b e r (Dresden, Amalienstrasse 8) oder an die Herren Unterzeichner des Aufrufs zu richten. Jahresbeitrag beliebig. Statuteu vom Central-Comité (Dresden, Direction des Thierschutzvereins, Augustasstrasse 4) zu beziehen.quot;

Moge Nederland Engeland en Duitschland navolgen in deze zaak!

De Verf.

-ocr page 29-
-ocr page 30-