[Minister van Buitenlandse he Zaken in Spanje.}
OYEll
EN.
1)0011
Stoorn-Bockdrukkerij cn Steendrukkerij „de industetequot;. CK. A. MANSSEN.)
B. oct.
^Minister van Buitenlandse/ie Zaken in Spanje]
EEDEYOERIiramp;ÏN II DE CORTES
OYER
EX
UIT II E ï II O O G D U I T S C II DOOR OXIOIVTA.
UTREC ITT,
Stoom-Boekdrukkerij en Steendrukkerij „dk industeie*'. (K. A. MANSSEN.)
187«.
Castelar — thans aau het hoofd der regeering in Spanje! Wie had ook dat voor weinige jaren durven voorspellen? Doch de gebeurtenissen komen in onze dagen als met versnelde pas, en zijn rijk in verrassingen. Ook wanneer men kau voorzien dat er iets gebeuren moet, geeft de loop der dingen aanleiding om te vragen: — moest dat, moest liet zoo spoedig, moest het zoo komen? En die vraag doen wij ook aangaande Spanje.
De kastiliaansche fierheid, de grandezza, moge, zelfs na eeuwen van druk, niet uit die natie zijn geweken, enkelen van zijne zonen mogten van tijd tot tijd als vrienden des lichts en der vrijheid zijn opgetreden, hoog mogt het vuur der vaderlandsliefde en van den volksgeest, ook der dweepzucht, opvlammen, toen een vreemde overheerscher dei-natie den voet op den nek wilde zetten; — de geest van Klips II, den verwaten-heerschzuehtigeu en toch zoo bekrompen en kruipenden zoon der kerk, scheen te diep in den algemeenen volksaard doorgedrongen, dan dat men daar op eenig duurzaam goeds voor do betere zaak durfde hopen. Wat Spanje ten tijde van Napoleon I groots scheen en groots deed, deed het vooral op aandrijven van die priesters, die straks, wanneer het trouw en heldhaftig pogen was gelukt, het aangehitste dier weder den muilband aandoen, het aan de keten leggen en in't hok jagen zouden.
IT
Jaren lang gedoogde het Spaansche volk, schoon zich nu en clan verzet vertoonde, een hestnur, dat het door do natuur rijk gezegend land, doch dat eeuwen lang werd verdrukt, steeds lager deed zinken. Jaren lang verdroeg het dom gehouden volk een juk, dat men elders onduldbaar schier ondenkbaar zou hebben geacht. Verzet, dat zich nu en dan durfde vertoonen, werd door eigen of vreemde staatsmacht gefnuikt en in bloed gesmoord of met kerker en ballingschap gestraft, en onslaakbaar schenen de boeien door vorstelijk en geestelijk absolutismus geslagen, terwijl de massa, die kerkdienst als godsdienst, slaafschheid als trouw had leeren beschouwen, onder dat juk gewillig boog en zijne boeien vromelijk kuste.
Een Ferdinand, een Carlos V vulden de maat, welke eene Isabella met de pauselijke roos, do .... van Olozaga en van wie al na hem, dued overloopen. AV'at vaak mislukt was, zou nu ten minste aanvankelijk met beteren uitslag worden bekroond, en de Bourbons, die Frankrijk en Napels bedorven hadden, maar ook zich voor Frankrijk en Napels bedierven, werden nu naar verdienste beroofd van den troon, dien zij zich ook in Spanje onwaardig hadden gemaakt. Na een eeuwenlangen nacht van onderdrukking, waarin slechts nu en dan vluchtige, bedriegelijke flikkeringen zich aan de kimmen vertoonden, schijnt de dag dos Lichts en der Vrijheid aan te breken, wachte en koste het ook nog strijd met het oude duister, en zij de uitslag van den kamp nog twijfelachtig.
Immers, gisting, woeling, moet nog de toestand heeten daar, waar wij voor ons gaarne Amadeo hadden zien blijven zetelen, die het zoo wel scheen te meenen met het volk; doch wiens positie door bestrijding van verschillende kanten, ook door de voorstanders der federatieve republiek, waartoe Castelar behoort, onhoudbaar werd gemaakt. Of het in zich zelf zoo verdeelde land, dat zoo lang onder schier onbeperkte heerschappij stond, dat in de laatste jaren zoo veel wisseling onderging en aan verdeeldheid
V
bijlui gewoon werd, voor den zuiver republikeinschen regee-ringsvorm geschikt is, zal do toekomst moeten leeren. Men smelt een volk niet zoo gemakkelijk om, en Spaansche vooroordeelen zijn taaië vooroordeelcn. Geloof en geliecht-heid aan absolntismus en legitimiteit, door de geestelijkheid en Spaansche geestelijkheid voorgestaan, gestijfd en geprikkeld hiér — liberalismus tot in zijne onhoudbare radicale uitersten daar - bij een leger dat grootendeels wars is van subordinatie, met generaals die niet altijd te vertrouwen zijn — ginds strijd tegen eene kolonie die de rijkste is van wat Spanje van zoo vele vroegere veroveringen restte; — waar is de macht die zulke elementen ten goede bewerkt, waar de geest die in dien chaos orde brengt ?
Castelar — de zoon van hot vurig Andalusië, zelf vurig en bewegelijk bij helderheid van blik, naar geest en lichaam met rijke gaven uitgerust, welsprekend en werkzaam als weinigen, die den gloed van het Zuiden met de kalmte en volharding van hot Noorden verbindt, de wijsgeer en de man van de daad, de geleerde maar die ook door ballingschap en reizen zich vormde voor het leven, heeft de schijnbaar onmogelijke taak aangedurfd. De voormalige hoogleeraar staat thans aan 't hoofd van Spanje's regeering. Hij kent de Matoria morli, den aard, de oorzaak, en het beloop der ziekte, hij weet wat den verwaarloosden, verzwakten maar in zijn ijlen woesten patient deert, en nam diens behandeling op zich. Het is welbezien een offer en zwaar offer dat hij brengt, moge hij ook zijne eerzucht hebben. Zijn taak zal niet gemakkelijker worden, doordien hij niet de man der halfheid, der transacties en concessies is, die zich ook niet met Prim's constitutioneel koningschap icon vereenigen, met wien hij anders vroeger tegen het bestaand heilloos staatsbestuur zamenspande.
Emilio Castelar werd in 1832 te Cadix geboren. Zijn vroegste jeugd bracht hij te Elda door, en ontving zijne latere opvoeding te Madrid, waar hij, na zijn studiën aan
VI
do akademie aldaar te hebben voleindigd, de doctorale waardigheid in de wijsbegeerte en letteren verwierf. Met vreemde talen eu litteratuur, niet de werken van Chateau-briant en Lamartine maakte hij zich bekend en legde zich ernstig toe op de beoefening der duitsche wijsbegeerte. Van het neo-katholicismns, dat ook die wijsbegeerte maar op zijne wijze gebruikt, bleef hij afkeerig.
In 185-1* nam hij deel aan den opstand tegen Isabella en sloot zich aan bij de zoogenoemde demokratiache partij, was zelfs een Ultra, maar verklaarde zich later in verscheidene bladen waarvoor hij arbeidde, voor het republika-nisme. In 1857 werd hij tot hooglecraar in de wijsbegeerte en geschiedenis aan de Madridsche hoogeschool benoemd, nadat hij zich vroeger door eenige romans, later door staatkundige en wijsgeerige geschriften had bekend gemaakt. Xadat men hem door zijdelingsche waarschuwingen en bedreigingen had willen nopen om aan zijne collegiën een andere strekking te geven, ontzette men hem hoogst willekeurig van zijne betrekking. Dit was Castelar te veel. Hij sloot zich in den opstand van 1SG6 bij de insurgenten aan en was een der voorsten op de barrikaden. Van zijne medestanders verlaten, werd hij gevangen genomen, doch had het geluk om naar Frankrijk te ontsnappen. Twee jaren bracht hij met reizen door dat land, door Didtschland en Engeland door, terwijl hij voortdurend in verbinding bleet met hen,die in Spanje vrijer beginselen poogden te verbreiden.
De omwenteling van 1868 stelde zijn vaderland weder voor hem open, eu nu werkte hij door woord eu pen ijverig mede, om den republikeinschen geest bij velen op te wekken en levendig te houden, hoewel hij niet onmiddellijk deelde in tal van vruchtelooze partijbewegingen. Alleen in 1869 stak hij zich weder in een opstand, maar vond later zijn meest geschikten en vruchtbaarsten werkkring in de Cortes, in welke hij tal van redevoeringen hield, waarvan wij een paar mededeelen, omdat die van algemeener belang zijn en meer tot ons terrein behooren. Daar voerde
TT1
hij menigmalen het woord, en dit veelal op echt welsprekende wijze, zoodat het de harten doortintelde, zijne vrienden hem gaarne, zijne tegenstanders hem met schroom zagen optreden, zijne vijanden zelfs hem hulde brachten, en de voorzitter hem vaak [een vreemd gebruik] een zakje mot lekkernij en versnapering Liet aanbieden. quot;Weldra was hij de erkende leider der republikeinsehe partij, terwijl hij spoedig zijn vriend en medestander Pi y Margall als minister van Buitenlandsche Zaken opvolgde. Hij heeft als hoofd van de regeering eene zware taak op zich genomen en een hachelijken kamp te bestaan tegen omstandigheden en menschen, togen socialistische insurgenten en carlisten, als tegen bestrijders in de Cortes, terwijl zijne pogingen om de Spaansche republiek door de buitenlandsche mogendheden erkend te zien, tot dusver niet gelukten. Hij hseft daar trouwens met vele bezwaren en begrijpelijke antipathiën te kampen, die door den loop van zaken in Frankrijk niet ligter gemaakt of uit den weg geruimd worden.
Men zal in beide redevoeringen opmerken, hoe Castelar poogt te verwezenlijken hetgeen hij in een opstel zeide: — //De welsprekendheid mag do kunst bij uitnemendheid heeten. Afgezien van haar inhoud. de gedachten en redeneering, moet de vorm en mondelinge voordracht als het vers haar rhytmus, als de muziek harmonie, als de schilderkunst omtrek en kleur, als do beeldhouwkunst relief, als de bouwkunst hare vormen en proporties, als de schermkunst hare handigheid en bedaarde kalmte, als de moraal hare zedelijke eisclien hebben.quot; - Hoe Castelar zelf aan die eischen, en vooral aan de beide laatste voldeed, blijke uit de proeven welke wij mededeelen.
Wij behooren niet tot de Heden die bij //Spanjaardenquot; in de eerste plaats, of ook maar enkel aan hunne effecten denken. Volkshaat, gevoed omdat misschien een overoud-grootvader van het tegenwoordig geslacht een mogelijken betoveroudgrootvader van ons kwaad bejegende, kennen wij niet. al blijven we een Pilips II. Al va en Pray Lorenzo
VIII
verafsclinwen, eu al hadden we Torqnemado on de zijnen maar een minuut bradens gegund, ten einde liet hun af te leeren. Het Spaansche volk, velen daaruit, deden eens in Amerika, hier, in hun eigen land en elders veel, wat de geschiedenis moet wraken, het verzuimde veel; doch heette, schuldigen en onsehuldigen, zwaar en lang genoeg, om ons vurisr te doen wensehen, dat er hetero dagen voor
o quot;o
hetzelve aanbreken en ook dat volk beter worde. Er zijn goede elementen in. Zij een der middelen daartoe, al kunnen we ons ook niet met alles daarin vereonigon — Castelar en zijn woord!
Werd het dan ook reeds vóór enkele jaren gesproken; dat woord moge ons den man nader doen kennen, aan wiens handen duur belang van velen werd toevertrouwd, en die een wakker strijder mag heeten voor zaken, die van hoog belang zijn en blijven voor de geheele mensch-heid. Licht en Vrijheid — waar ook verbreid, kunnen en mogen ons niet onverschillig worden. — Een karakter als dat van Castelar verdient te worden gekend, zulk een man in zijn waarde te worden erkend. Aan zijn zedelijken moed valt niet te twijfelen, hij geeselt zinnelijke materialisten als domperachtige klerikalen. Aan de helderheid van zijn blik twijfelen we even weinig: doch beschouwen en raden én leiden en beheeren zijn verschillende zaken. Op hem zal men, gelijk wij vertrouwen, wel niet het scherpe gezegde van Zschokke, maar dat reeds aan velen werd bewaarheid, hebben toe te passen: — //Als het zwartejezuï-tenkapje van ouderdom rood — en de roode jakobijnen-muts van ouderdom zwart is geworden, dan hebben zij zoo veel overeenkomst, dat men ze met elkander zou verwarren.quot; — Er zijn kunstmiddelen ook, die zulk eene verandering kunnen te weeg brengen, en dan gaat zij gauwer.
Den Lezer heil!
Utrecht,
J. C. KINDERMAN N.
October 1873.
REDEVOERING OYER VRIJHEID VAN GODSDIENST.
IN DE
ZITTING DER SPAANSCHE CORTES.
Mijne Hecren! Ik zie mij niet dan mot spijt genoodzaakt, door mijne positie en door de plicht welke deze mij oplegt, om in bijna elke onzer zittingen het woord te voeren en do aandacht van deze Vergadering te vragen. Toch hoop ik, dat de Cortes zullen erkennen, dat ik niet anders kan noch mag, dan uwe opmerkzaamheid te verzoeken voor mijne tegenwoordige welligt langere toespraak.
In onze jongste zitting hoeft do heer Rios Rosas, mijn hooggeachte vriend, niet dan schoorvoetend mij oen wolgemoendon raad willen geven. Ik ken hem daartoe volgaarne hot volkomen recht toe; want ik beschouw mij zelf tegenover hom don weisprekenden redenaar, als een eerstbeginnend leerling, ik ben in mijne eigene schatting een leerling, gehouden bij den meestor-staatsman, die door lange on rijke ervaring is gevormd. Zijn woord en raad vindon bij mij eono goede plaats, en mijn twijfel, of ik goede gronden heb voor mijne vragen aangaande do katholieke godsdienst en do wijze waarop ik die in 't midden bracht, dagteekenon van hot uur af, waarin de heer Rios
2
Rosas mij den raad gaf, om dozo mot sparende beschouwing te opperen en te behandelen.
Ik vroeg mij zelf herhaaldelijk af, wat ik had gezegd, en nog altijd vind ik niets, waarmede ik iemands godsdienstige overtuiging en gevoel kan beleedigd hebben. Nergens heb ik op eenige wijze van godsveree-ring gesmaald, ik heb geen enkel geloofsartikel bestreden. Alleenlijk heb ik beweerd, dat de katholieke kerk nooit zou ophouden om tweedracht en ongelegenheden onder ons te baren, wanneer zij voortgaat met een staat in den staat te willen zijn, en wanneer gij, Mijne Heeren, door eene nieuwe organisatie, eene gewijzigde staatsregeling, haar die macht wilt toekennen. Denkt slechts aan hare aanspraken op hoogheid en onfeilbaarheid, in welker erkenning de katholieke kerk haar doel, haar oogmerk stelt. Denkt aan de volharding, aan den brandenden ijver, waarmede zij voortdurend arbeidt om die grondstellingeu, die overtuiging van hare rechten, macht en gezag, onder alle volken te verwezenlijken. Dergelijke heerschzucht moot verwarring stichten in alle staten, die in orde en vrijheid hun doel en heil stellen. Zij kant zich dreigend aan togen de rechten van den vrijen man en den burger, en poogt die aanhoudend te fnuiken, ja te vernietigen.
De heer bisschop Manterola heeft ons door zijne woorden en getuigenis eiken twijfel daaraan benomen, toen hij, die zich op zijne deugden als op zijne hooge kerkelijke waardigheid mag beroemen, in deze Vergadering als de pleiter voor die kerk optrad. Kortelijk en zonder omwegen heeft hij getuigd, hoedanig de uitspraak dier kerk luidt over de souvereiniteit, de
3
oppermacht van het volk, over godsdienstige verdraagzaamheid, over de vervolging van andersdenkenden en over 's volks toekomst. Wanneer gij niet hebt ingezien , dat hij in zijne toespraak juist dat verdedigde wat ik heb gebrandmerkt, dat hij geene rechten, geenerlei overtuiging of meening buiten die dor kerk erkent en hij de geheele wetenschap onzer dagen doemt; dan mogt gij met grond zeggen, dat voor-en aan mijne woorden alle grond ontbrak. Nu echter is zijne rede hier in haar geheel en in hare enkele heweeringen en stellingen, niets anders geweest dan eene bevestiging van het woord dat ik sprak, eene zoodanige bevestiging, dat ik die niet duidelijker noch krachtiger kon verlangen. Heb ik slechts stellingen geopperd; de heer Manterola heeft de bewijzen daarvoor geleverd.
Immers hij heeft het zijne gedaan om ons aan 't verstand te brengen, dat het beginsel der volks-souvereiniteit, hetgeen de commissie daartoe gesteld in bescheiden vormen als een staatkundige grondleer had voorgesteld, afkeurenswaardig was, omdat het streed met het dogma dor kerkelijke opperheerschappij, dat alleen rechtmatig on houdbaar zou zijn. En dit is inderdaad nog de zienswijs van do roomsche kerk, waarvan zij zich niet door don blik op zoo menigen blocdigen kamp, op zoo veel twist wegens het recht van benoemingen, op zoo veel gruwelen in naam der godsdienst gepleegd, laat afbrengen. Overal ontmoet gij do bewijzen, dat de bloei van die staten die zich van het kerkelijk juk vrij maakten, en eene verdraagzamer houding jegens andersdenkenden aannamen, die kerk niet belet om haar verjaarden maatstaf aan din-
1*
A
4
gon en gebeurtenissen te leggen, naar verouderde beginselen hare uitspraken te regelen, en dat zij nog altijd gehecht blijft aan de grondstellingen van een Gregorius VII en Innocentius 111, volgens welke aan de kerk alleen de oppermacht toekomt, en elke zelfstandige staatsmacht gegrond is op eene inbreuk op de kerkelijke rechten.
Wel niemand kan zich meer verheugen dan ik. Mijne Hoeren, dat de heer Manterola, de uitstekende bisschop van St. Juan, alsmede zijne Eminentie, de kardinaal van St. Jago, in deze zaal aanwezig zijn. Zou ik deze vergadering kunnen beschouwen als ten voile hot Spaansche volk vertegenwoordigende en als do rechte uitdrukking van onze nationale moe-ningon en richtingen , wanneer wij daaronder niet ook hen ontmoetten, die door velen onder ons volk worden beschouwd als de bewaarders en verdedigers van hun geloof en als de leidslieden van hun zedelijk leven ? Ik betuig hun mijn eerbied, ik schat hunne geleerdheid en bekwaamheden hoog, ik voed adding voor hunne jaren, ik eerbiedig ook hunne roeping; want sedert ik kan denken heb ik al wat tot de ideale zijde van hot leven kan worden gerekend hooger geschat dan de gehechtheid aan het stoffelijke; ik heb mij vooral bezig gehouden met wat men hot afgetrokkene noemt on hield mij verwijderd van die kringen, waar winzucht, eenzijdig streven naar geld en goed maar al te veel wordt gehuldigd, on men het geestelijke verwaarloost, al wat ideaal raag boeten uit het oog verliest en daarvoor verstompt wordt. Vrij on vrijmoedig beken ik mijn geloof aan het goddelijke en schaar ik mij onder hen die eene verhevener wereld-
beschouwing huldigen, gelijk dio geboren en gevoed wordt, waar men do geschiedenis uit een hooger oogpunt gadeslaat, eene beschouwing die nog in onze dagen door immer meerderen zal worden gehuldigd, en die haar stempel zal drukken op den geest en de denkwijs van onzen tijd.
Maar het is niet genoeg dat ik deze bekentenis afleg voor de heoren op gindsche prelatonbank; ik ga nog verder, Mijne Hoeren, en ik doe slechts hulde aan de waarheid, wanneer ik beweer, dat de zedelijke banden die de maatschappij verbinden in dezelfde mate moeten worden aangehaald en versterkt, als waarin, bij hot heerschen van meer vrijheid, de uiterlijke dwangmiddelen krachteloos, de bandon verscheurd worden, die ons tot hiertoe verbondon hielden. Dit ligt in den aard van elke vrijere vereeniging; zedelijke grondslagen zijn onmisbaar en noodzakelijke levensvoorwaarden voor haar bestaan. Alle burgers moeten doordrongen wezen van hot besef dat er rechten en plichten, eischen en diensten zijn, die niets gemeens hebben met hetgeen de heerschappij van geweld en dwang vorderen, en waartoe wij niet door soldaten of huurlingen gedwongen — maar door eigen inzicht en willige zelfbepaling van den vrijen mensch gedrongen worden. Daaraan schrijf ik liet ook toe. Mijne Hoeren, dat ik onder volken die het geestelijk slavenjuk dragen, noch hier in Spanje, noch in Parijs, den Zondag zoo zag vieren als oen dag van rust en van toewijding aan het heilige, als dit hot geval was bij vrije natiën.
De Zondag is voor volken die onder oen geestelijk juk gebogen gaan, wat do Saturnalioën waren voor
6
de Romeinsche slaven, — een dag- van zinnelijke zwelgerij en buitensporigheden. Daarentegen heb ik op mijne reizen gezien, dat bij de twee eenige volken die verdienen vrij genoemd te worden, Engeland en Zwitserland, de Zondag met een ernst en belangstelling gevierd wordt, die de meesten onzer zou verbazen. — En waarin zou men de oorzaak moeten zoeken van dit verschijnsel ? Ik zal het u zeggen. De reden ligt in de kracht van eene zedewet, welke men uit eigen overtuiging en vrijë eigen beweging ontziet. Maar dit kan geen plaats hebben in een land, waar de godsdienst eene gedwongene is en waar men de gewetens der inenschen tegennatuurlijke boeiën wil aanleggen ^).
Zoo kon een Russisch vorst te Genève tol mij zeggen, dat men te Petersburg meer vrijheid genoot dan te Nieuw-York. Toen ik hem vroeg, hoe hij mij dit wilde bewijzen, gaf hij mij ten antwoord: — «Eenvoudig hiermede dat ik, als liefhebber van muziek, te Petersburg des Zondags gerust op de viool kan spelen, hetgeen men te Nieuw-York niet zou ge-doogen.quot; — Hierin ziet gij een klein voorbeeld van de macht van een groot beginsel, dat voortvloeit uit de scheiding tusschen kerk en staat, het beginsel van vrijheid in het godsdienstige, waarbij de zedelijke en godsdienstige begrippen do regelen worden, welke ieder in zijn conscientie vindt, en waardoor er eene wet der vrijheid ontstaat. Te recht zeide Tertullianus
1) Gelukkig kunnen wij er Nederland bij voegen wat het genot van persoonlijke vrijheid betreft; ofschoon ook onder ons de stelregel: „quand on a toute liberie gt; il siécl de gar der toute mésure niet algemeen wordt gehuldigd. De misduiders en misbruikers van dt: vrijheid zijn hare ergste vijanden.
7
in zijn brief aan Stapulus: — » Non est religion is coycrc rcligionem d. i. het is niet do zaak der godsdienst om tot godsdienst te dwingen.quot; — En juist hiertegen komt de heer Manterolaop. Hij wil de godsdienst der Spanjaarden tot eene zaak van dwang maken, en van de onderwerping aan zulken dwang den naam en het recht van Spanjaard afhankelijk gekeurd hebben. Men zal van alle bevoegdheid tot ambten, van burgerlijke rechten verstoken zijn, wanneer men niet als een merkteeken het uiterlijke van zijne godsdienstigheid vertoont, in plaats van eene vrijheid in het godsdienstige toe te staan, die in den aard van den mensch evenzeer als in dien der godsdienst ligt.
Of welk onderscheid is er tusschen den geest en de strekking der geheele rede van den heer Monterola en de zienswijs der heidensehe oudheid, die nooit heeft begrepen, dat de staat en de godsdienst te scheiden waren als onderscheidene levenssferen! In die oude heidenwereld was velerwege de koning met de hoogste priesterwaardigheid of de priester met do hoogste staatsmacht bekleed. En evonzoo wil men nog den roomschen Pontifex tot opperkoning van Spanje maken. Evenwel heeft de moderne staat zulke gehoorzaamheid en onderworpenheid aan do kerk opgezegd en erkent zij deze niet zoo als hare grondslag. De staat als zoodanig, heeft of belijdt geene der bestaande kerkelijke godsdiensten, en kan deze ook niet hebben. Hij gaat niet ter kerk, noch naar biecht en avondmaal, en verlangt geen laatst oliesel. Mogt de heer Manterola de goedheid hebben om mij te loeren, waar in hot dal van Jósaphat de ziel van don Spaanschen staat zal verrijzen ton dage van het jongste Gericht!
8
Een der grool.o duitscho dichters begaf zich eens naar do noordsche poolstreken en aanschouwde mot bewondering do rooskleurige pracht van het noorderlicht, dat zijn vriendolijkon glans over do eeuwige sneeuwvelden verspreidde. Hot was oen schoon, een verhoven schouwspel. Een zendeling, die daarheen ging oin heidenen te bokeoren, was zijn reisgenoot. Dozo zag juist een in het water woelenden walvisch, en sprak nu tot don dichter: — rZie eens, welk oen indruk dit wonderbaar toonool zelfs op dat zeemonster maakt, zoodat het mode zijn Schepper en Hoor looft!quot; — In hun gezelschap bevond zich ook zoo oen natuuronderzoeker. Dozen maakte de zendeling de opmerking: — quot;Gij, hoeren van de natuurwetenschap, spreekt in uwe boekon zoo, alsof do hand Gods zich niet over en in do natuur werkzaam toonde; en toch wijst mij die bode van don Heer aan, dat zelfs de zeemonsters gedrongen worden, om teekens te geven, dat zulk oen schouwspel indruk op hen maakt, en zij genoopt worden om God op hunne wijze te verheerlijken!quot; Hierop gaf de natuuronderzoeker ton antwoord: — quot;Die verheerlijking is van een bijzondere soort. Die walvisch woelt en spartelt wel is waar hevig; doch dit komt daarvandaan dat do zee-luizen hem plagen, die zich veelal aan de gevoeligste doelen van zijn lichaam vasthechten. Zij zullen hem wel van een dool van zijne sappen en vet boroovon, maar hem, naar ik vrees, geen grein godsverec-ring inboezemen!quot; — Zoo liet do natuuronderzoeker zich vernomen. — Doch ik zou willen vragen, of men zijne inlichting niet mot eenige wijziging op don niodornon staat zou kunnen toepassen? Deze is ook
O
een groot organisch geheel, maar wat men gewoonlijk onder godsdienst verstaat is hem eigenlijk geheel vreemd. Daarom kunnen wij ook het vonnis en do veroordceling best missen, welke de heer Manterola aan het slot zijner rede het vernemen tegen de zware vergrijpen en buitensporigheden, waaraan zich de mannen der omwenteling in de vorige eeuw schuldig maakten. Hunne handelwijze in dit opzicht was onzedelijk en dwaas , en daarom moest die op hun eigen verderf en op het bederf van hunne zaak uitloopen.
De heer Manterola moge er ook niet op rekenen noch wachten, dat ik do dwalingen zal verdedigen van hen, welke ik in den grond en wat de hoofdzaak betreft als vrienden on bevorderaars van onzen repu-blikeinschen regeeringsvorm erken. Onze partij beroemt zich in geenen deele op hare onfeilbaarheid, en nog minder maakt een enkele van hare voorstanders daarop aanspraak, dat hij boven dwaling en misvatting verheven zou wezen en het monopolie der waarheid bezitten, met het recht om haar op te dringen. Waarom zou ik er bezwaar in vinden om te erkennen , dat ook zij die zich voor den republikeinschen regeeringsvorm in de bres hebben gesteld niet vrij waren van dwalingen, alzoo de geschiedenis dit getuigt? Wij zijn allen menschen en laten aan het menschelijk denken en gevoelen zijne vrije ontwikkeling. Wij geven niet toe, dat de menschheid sedert achttien eeuwen hare rechten zou hebben verbeurd, en dat men over haar, als over een dood voorwerp, naar welgevallen zou kunnen beschikken.
Ik herinner u. Mijne Heeren, dat een man die diep was ingedrongen in den geest der fransche revo-
10
lutie, dat Barn,'ivo, in don naam der vrijheid, in den naam des gewetens, de afschaffing vorderde van het koninklijk Edikt, waarbij den jesuïten hot verblijf in Frankrijk werd ontzegd. Do vertegenwoordigers des volks hebben zijn verlangen niet ingewilligd; doch ik li oud het er voor, dat zij door daaraan te voldoen , de zaak van den vooruitgang meer en beter zouden hebben bevorderd, dan door don dwang, dien zij den geestelijken oplegden, om als staatsburgers den eed van onderwerping aan do constitutie te doen. Die maatregel heeft niets dan verwarring en teleurstelling over en voor het groote werk der omwenteling te weeg gebracht.
Wie een voorstander is van eenige godsdienst van staat mag het gedrag van Hendrik VIII van Engeland niet wraken, die een besluit uitvaardigde, waardoor hij van zijn katholiek volk een protestantsch maakte. Zoo iemand mag de fransche revolutie niet veroordeelen, toen hare hoofden de vereering van de Godin der Rode geboden; ook mag hij Robespierre niet doemen, die hot decreet uitvaardigde, dat niemand Fransch burger kon zijn, ten zij hij het bestaan van het Opperwezen erkende; zoo iemand mag ook het gedrag van Napoleon I niet afkeuren, omdat hij hot met Theodorik hield, die door een staatsstreek den Senaat te Rome het christendom opdrong. Napoleon geloofde in de staatsmacht en in haar recht om gezag uit te oefenen in zaken van godsdienst; hij stond ook eens in beraad , of hij in Frankrijk de oude katholieke godsdienst zou herstellen, dan of hij daar liet protestantismus zou invoeren. Hij gaf aan de eerste de voorkeur. Op welken grond ? Omdat het kathoücisnius naar zijn
11
aard en wezen gebiedend is, en het de menschen dwingt om hunne knieën te buigen.
Maar ofpchoon het katliolicismus in Frankrijk's kerken werd hersteld, was zulks geenszins liet geval in de gemoederen van een groot deel des Franschen volks. De heer Manterola begaat een grooten misslag, wanneer hij hier, in naam van de godsdienstige en religieuze ideeën, het dwingende geweld en de stoffelijke macht van den staat inroept. Wie een geloo-vige mag heeten neemt de geboden en eischen der godsdienst in acht, daartoe genoopt door zijne consciëntie. Wie niet zoodanig geloof voedt, zal zich dit ook niet door eene staatswet laten opdringen. Zulk eene wet heeft in de eerste plaats dit schadelijke uitwerksel, dat die de menschen met de lippen doet belijden wat inderdaad niet hunne overtuiging is.
Er zijn twee ideeën, die de idealen waren van sommigen, maar die nog nooit in de wereld werden verwezenlijkt: éóne godsdienst voor allen, en één volk van alle natieën. — Onderscheidene beroemde pausen poogden de eerste stelling tot werkelijkheid te maken, doch dit vruchteloos. Alexander, Gesar, Karei de Groote, Karei V en Napoleon poogden de tweede sleljing tot eene daadzaak te doen worden, maar evenzeer zonder gevolg. De idéé van het veelvoudige en veelvormige overwon de overwinnaars, het verschil in overtuiging en meeningen bleek den priesters te machtig, en het onderscheid der volken behaalde de zegepraal over de oorlogshelden.
De heer Manterola heeft geen gelijk, als hij roemt op den voortgang en de uitbreiding van het katlioli-cismus in Engeland en de Vereenigde Staten. Die
voortgang is moer oen staatkundige dan godsdienstig. Dc emancipatie der katholieken in Engeland werd bewerkt door de liberale protestantsche partij, togen welke Rome zijn banvloek slingert. Van de zeven en dertig millioen inwoners der Vereenigdc Staten is slechts omtrent een tiende gedeelte katholiek, en een groot deel van dezen werd daaraan toegevoegd door het annexeeren van oorspronkelijk roomsche streken, zoo als Texas, Louisiana, Nieuw-Mexiko en Galilbrnië.
Wat mij onder al het door den heer Manterola aangevoerde 't meest bevreemde,quot; was dit. Mijne Hoeren, dat hij beweerde, dat het katholicismus in het Oosten vorderingen maakte. Reeds hebben tal van veroveraars beproefd om zich, ook wat de heerschappij over de gemoederen betreft, meester te maken van het Morgenland. Het bleek, bij het diepgrijpend onderscheid der geesten en geestesgaven, niet mogelijk te zijn. Alle plannen en aanslagen der heerschzucht, zoo geestelijke als staatkundige, werden daarop te schande. De taaiheid van den volksaard, het diep en innig besef van de vrijheid van den menschengeest, al werd dit niet duidelijk en ten volle bewust gevoed, roept paus en priester en vorst het »tot hiertoe en niet verder!quot; toe. Of, wat beteekenen die enkele bekeerlingen op zulke massa's?
De europeosche volken laten zich verdeden in vier groepen: de Romaansche, Germaansche, Grieksche en Slavonische. De Romaansche volken onderscheiden zich hierdoor, dat zij streven naar meerdere eenheid, dat zij geneigd zijn om zich te onderwerpen aan een hoofd, dat zij zekere strikte orde verlangen, waarvoor zij in het katholicismus de uitdrukking en bevrediging
13
vinden. Wat de Germaansche volken kenmerkt is, dat zij de vrijheid dos gewetens en het recht der persoonlijkheid erkend willen hebben, hetgeen natuurlijk weder vrijheidszin kweekt. Het Grieksche ras is nog gelijk aan zijne voorvaderen in de oudheid en geeft aan de beschouwing of bespiegeling de voorkeur boven het gevoel van zedelijkheid. Het Slavonische, dat van eene ovorheersching van Europa droomt, heeft eenen vorm van godsdienst, gelijk aan dien van het oude Rome en van aziatische rijken. Daar vindt men eene despotiek geregeerde kerk en eene godsdienst, wier opperpriester een autokraat is. Uit dien hoofde moesten tot dusverre alle pogingen om de godsdienstige overtuiging en wijze van vereering der onderscheidene volken tot één geheel zamen te smelten, schipbreuk lijden.
En wat zal ik zeggen van het Oosten? Ik heb den heer Manterola bestreden als zijnde mijne tegenpartij ; doch straks, Mijne Hoeren, ben ik bereid om, overeenkomstig de liefde tot den naaste, die ons in het Evangelie wordt ingescherpt, hem broederlijk te naderen, en hem een boek te toonen, dat hot fransche Genootschap tor Onderzoeking van hot Oosten heeft in 't licht gegeven. Daarin kan hij zien, wolke uitbreiding het katholicismus zich daar mag beloven, on daar kan die heer do bevestiging vinden van hetgeen ik zoo even heb gezegd.
Do oudste gescModenis van Azië kent reeds twee oorspronkelijke groote volksstammen, don Indo-ouro-peeschen en den Semitischen. De stam die zich naar en door Europa verbreidde heeft zich overgegeven aan de dienst van afgoden, maar heeft ook later
14
staten gesticht. Aan dozen hebben wij do wijsbegeerte en hare navorschingen en stellingen te danken, aan hom, bij latera ontwikkeling, liet Romeinsche recht. Do Semitische stam hooft verhevene op zedelijke overtuiging gegronde godsdiensten in 't leven goroopon. Aan dozen ontsproten Mozes, Christus, Mahomed, en aan dezen is ons geslacht de wijding verschuldigd, welke de godsdienst nog aan do onderscheidene betrekkingen en zijden van hot menscholijk leven geeft, ook onze zodolijke richtsnoer.
Vragen wij nu naar het onderscheidende algemeono kenmerk van dien volksstam, welks takken zich verspreidden ook over Griekonland, Rome en Germaanscho landen, dan bevinden we, dat in die allo het idee dor invidualiteit en persoonlijke verantwoordelijkheid over dat van de eentonigheid en slaafscho onderwerping de bovenhand kreeg.
Daarentegen ontmoeten wij bij don Semitischon hoofdstam het idee van de gelijkvormigheid en der zaamverbondenheid boven het individuëole gesteld en huldigd. Uit dezen stam hebben, gelijk wij bereids zeiden, het jodendom, hot christendom en het maho-medanisme hun oorsprong ontleend. Door de verbreiding van het christendom onder do Indo-Europeescho volken evenwel heeft zich, ten gevolge van het verschil in de volkskarakters, deze tegenstelling gevormd, dat de geloovigen van Semitischon stam don eenigen God aanbidden en niets van eeno drieëenhoid willen weten , terwijl de christenen van Indo-Europeoschon oorsprong daaraan zich hechtten en de Romaanscho christenen aan de moedermaagd en vele heiligen hulde brengen, soms bijna met vergoten van God. — En waarom? —
Omd.it metaphysische onderscheidingen en redenee-ringen machteloos zijn tegenover zulke verschijnselen als in zamenhang en verband staan mot den aanleg dor rassen, die wederom zijn grond vindt in de on-wankelbare natuunvet ten.
En nu zij het mij vergund, Mijne Heeren, om op enkele zaken in de rede van den heer Manterola uwe aandacht te vestigen.
Genoemde heer heeft de vraag te berde gebracht: jWanneer zijn de joden in 't algemeen mishandeld, en wanneer zijn zij mishandeld door de katholieken en de katholieke kerk?quot;
Toen hij de vraag opwierp, wendde hij zich bijzonder tot mij , alsof hij mij wilde uitlokken om daarop te antwoorden, en hij sprak daarbij: — uDit moge do heer Gastelar ons zeggen, die professor is in de geschiedenis aan cene hoogeschool.quot;
Dat ik dit bon, is waarheid, en ik reken mij dit tot eene eer. Daarin schijnt opgesloten te liggen, dat het, wanneer men spreekt over geschiedenis, oenig-zins mooiolijk kan worden dat men te doen krijgt mot een professor, dio in deze wetenschap thuis moet zijn; evenals het voor mij hachelijk zou zijn om mij in een theologischen strijd te wikkelen met iemand, dio oen zoo hoogon rang in de kerk bekleedt als de heer Manterola. Laat mij daarom u mededeelen, dat ik juist in de aanteekeningen, welke ik voor mijn collegio van heden had gemaakt, het volgende noteerde: — In oen inventaris van het klooster van St. Cosinus en St. Demian, vindt men, als behoorende tot do eigendommen, eerst vijftig morrieën en vervolgens dertig mooron en moorscho vrouwen opgegeven; een klein
10
bewijs hoe die priesters der christelijke vrijheid, gelijkheid en broederschap het lieve vee den voorrang gunden boven hunne slaven, evenals dit het geval was bij de oude Grieken en Romeinen.
Omtrent hetgeen men eenheid van geloof in Spanje noemt heerscht een vooroordeel, dat ik betreurenswaardig reken. Niets is gemakkelijker dan de zaken maar zoo los weg voor te stellen. Zoo noemt men de Spanjaarden een monarchaal gezind volk, hetgeen wij overal uitgesproken en herhaald vinden; de Spanjaarden zijn een onverdraagzaam volk ten aanzien dei-religie, wordt ons dagelijks voortgepraat, en men acht dit erkende en onomstootelijke waarheden.
En toch beweer ik tegen de eerwaardige heeren, dat er heugenis van tijden en zaken in onze geschiedenis is bewaard, waarin de Spanjaarden, zelfs in de middeneeuwen, bleken niet zoo onverdraagzaam te wezen, als de hoer Manterola hen schetste. Zou men dan bijna ergens op iets grootors en edelers kunnen wijzen, dan op het beeld van onzen onsterfelijken Ferdinand III, die de Heilige wordt genoemd? Kan de heer Manterola eenen onder onze vorsten noemen, die verdient hem ter zijde te worden gesteld? — Nu, terwijl zijn zoon Murcia veroverde, bemaclitigdo hij zelf Seville en Cordova. En wat deed hij, mijnheer Manterola, hoe handelde hij ten aanzien van die overwonnen Mooren? Hij liet hen hunne eigen wetten behouden, hij liet hen in het ongestoord bezit van al hunne moskeen, hij liet hen hunne geschillen voor hunne eigen rechters brengen. Ja, hij deed meer! Wanneer een' christen door roovers het zijne afhandig was gemaakt, stelde hij dezen schadeloos; maar
17
den Mooren stond hij dubbele vergoeding toe. Dat alles kan do heer Manterola nalezen in de billijke Wetgeving, in de groote Vrijheden, in de groote Overlevering aangaande de moorsche wetgeving — eene wetgeving, welke wij inderdaad Ave! mogten toepassen op de onderscheidene godsdiensten, op dien dag toon wij de vrijheid van godsdienst invoerden, en daarmede liet bewijs gaven, dat in Spanje, gelijk mevrouw von Staël zeide, alles naar vrijheid hijgde, en het moderne alleen het despotismus voelbaarder maakte. Inderdaad, Mijne Heeren, er bestaat in do nieuwe school van het katholicismus eene niet te miskennen richting, die poogt de godsdienst te veranderen in datgene wat de Ouden van haar zeiden, namelijk, «dat de religie slechts noodig kon worden geacht, om de massa door vrees in toom te houden,quot; waarom dan ook de oude Ro-meinsche patriciër zeide: ? ltd iglo est metus — de godsdienst is vrees.quot;
Ik zou hun die op deze wijze de godsdienst beschouwen, het woord uit de Schrift kunnen toevoegen: «Een os kont zijnen heer, en een ezel de kribbe zijns heeren; doch Israel begrijpt het niet en mijn volk kent mij niet.quot;
De godsdienstige onverdraagzaamheid ontstond in Spanje eerst omstreeks het midden van de veertiende eeuw. In de vijftiende evenwel, toen de koningen naar de heerschappij over de kerk trachtten, schoot zij slechts des te dieper wortel. Do joden vooral werden vervolgd, en de naaste aanleiding daartoe was wel te zoeken in de preeken van Vincent Ferrero , die van den kansel tegen de joden donderde en hun dezelfde verdichte misdaden te laste legde, welke men
2
18
hun, volgons getuigenis van Tacitus en van andere his-toriesel i rijvers, te allen tijde poogde aan te tijgen. Men beschuldigde hen, dat zij kinderen slachtten, wier bloed do joden, volgens Ferroro zouden hebben gedronken. Aan deze sermoenen van don heiligen man is het toe te schrijven, dat men te Toledo do joden bij hoopon iu stukken hieuw, ter vergelding misschien hiervoor, dat zij, van uit hun armelijk Ghetto, uit hunne ellendige jodenwijk, die stad tot een der middenpunten van den west-europeeschen handel hadden gemaakt. En voor zulke en tallooze andere gruwelen van dien aard heeft de heer Manterola geen enkel woord van afkeuring; ja, hij denkt niet eens aan die bede der zachtmoedige vergevingsgezindheid van Hem, die voor zijne beulen bad: »Vader, vergeef het hun; want zij weten niet wat zij doen!quot;
Wat de daad op zicli zelve betreft, deze heeft do heer Manterola wel is waar gelaakt; doch waarom keurt bij den geloofshaat zelf niet af, die daartoe de aanleiding gaf en de bron daarvan was? Misschien durfde en wilde hij niet do kerk beschuldigen, die zulkon geloofshaat ontstak en aanvuurde. Evenwel kan de heer Manterola het voor zich zelf niet te eenenmale ontveinzen, dat de schandelijke smetten van zulke onmenscholijke gruwelen aan die kerk blijven kleven, gelijk do bloedvlekken aan de handen van Lady Macbeth ^ De verontscliuidigingsgrond van don
1) De Schrijver had hier gerastelijk kunnen wijzen op de Inquisitie, zooals die later tegen de ketters woedde, ook in deze landen, en op den St. Bartholomeusnacht. Men moge zich, helaas! ook van den kant der Protestanten vaak hebben vergeten; zij hebben nooit zoo aanhou-
19
moordenaar, dat niet hij het is die onmiddellijk don dood veroorzaakte, maar zijn dolk, kan bezwaarlijk gelden; en de Inquisitie was voor de kerk hetzelfde wat do dolk voor den moordenaar is.
En die vervolging van de joden was geon tijdelijke, voorbijgaande maatregel, het was bij voortduring door tijden heen het dool dat de kerk zich stelde. Wanneer de heer Manterok een onwraakbaar bewijs hiervoor verlangt, dan wijzen wij hom op do Encyclica van den paus Innocentius III, waarin een banvloek van eeuwige knechtschap over do joden wordt uitgesproken. Alsdan zal hij wel noodo kunnen ontkennen, dat de onverdraagzaamheid der kerk eene stelselmatige is geweest.
Men zou van don zoo oven genoemden paus nog een brief aan Philippus II kunnen aanvoeren, dat men bepaaldelijk oen sluipmoordenaar moest trachten te vinden, die Elisabeth van Engeland van kant maakte. Zoo iemand, schrijft liij, zou zich daardoor jegens don staat en do kerk hoogst verdienstelijk maken.
Vermits de heer Manterola mij hooft gevraagd, of ik ooit te Rome was, zoo kan ik hem bij dozen antwoorden: »ja!quot; Ik was te Rome, ik zag zijne ruïnes, zijne driehonderd kerkkoopols, zijne kerkelijke plechtigheden. Ik beschouwde ook Michel Angolo's voolzeggendo Sybillen, die het voorkomen hadden, alsof zij veeleer over hot hodendaagsche Piome profo-
dend en stelselmatig vervolgd. Dat de Bartholomeusnacht wel in de eerste plaats uit religiehaat werd aangericht blijkt uit de boodschap daarvan naar Rome gezonden, en uit de kerkplechtigheden waarmede de gruwel werd gevierd door Jen Paus en de kardinalen. — Zie verder.
2*
20
tioën van verval lieten vernemen, dan wol beloften van eene grootsche toekomst. Ik heb gezien hoe de stralen der ondergaande zon de basilika van den H. Petrus verlichtten en kleurden, en mijne ziel was vervuld van verrukking over dien triumf der kunst, die aan het doode als ware quot;t bezieling schenkt cn spraak verleent; doch één ding heb ik in Rome niet gevonden, zelfs geen zweem daarvan. Dat eene is — de innigheid van het geloofsvertrouwen, de troost dien de godsdienst heeft. Wat 's menschen religie aangaat, dan brengt men van daar, bij eenig nadenken cn dieper indringen, slechts ontgoocheling en twijfel mede.
Doch ik wil u, Mijne Heeren, nog iets mededeelen wat ik te Rome heb gezien; en wat de waarheid van mijne schets betreft, beroep ik mij op do getuigenis van den Spaanschen gezant, die zich zoo zeer verdienstelijk heeft gemaakt jegens den H. Vader en do bontversierde wachten die zijn paleis bewaakten, namelijk, mijn bezoek in de koningszaal te Rome, digt bij de Sixtijnscho kapel die met do meesterstukken van Michel Angelo is versierd, en nevens do kapel van don H. Paulus, waar op den groenen donderdag de heilige plechtigheden worden gevierd. Deze »koningszaalquot; vormt den toegang tot do vertrekken van don Paus, en de schilderijen daarin zijn, indien mijn geheugen mij niet bedriegt, van Vasari, die evenwel een beter geschiedkundige dan schilder was. Hij hooft nochthans in zijn schilderwerk de historie zoo voorgesteld, als dit don Paus behaagde.
Zoo ziet men Gons tantijn, terwijl deze gereed is om aan don Opperpriester hot bekende, of nog liever verzonnen geschenk te doen van grondgebied; een
2i
historisch bedrog, waarvan men in do geschiedenis der pausen meerdere voorbeelden kon aanwijzen, b. v. dc decretalen van Isidorus, de verdichte gelofte van St. Jakob, waardoor Spanje door eeuwen heen eeno schatting betaalde die, wanneer men haar van de kerk terug kon eischen, meer zou bedragen dan de waardij van ons geheele koningrijk, terwijl er voor het invorderen dier schatting geenorlei recht of reden bestond. Dat de schilder in zijne tafereelen daar ook aan Ferdinand den katholieke eeno plaats gunde, spreekt van zelf; doch wat zal men zeggen. Mijne Hoeren, van het tafereel, waarin wij een gezant van Frankrijk zien, die het bloedige hoofd van Golignij aan den Paus overbrengt? Wat zullen wij zeggen bij die andere schilderij al fresco die ter verheerlijking moet dienen van de met bloed bezoedelde moordenaars en beulsknechten in den vloekwaardigen Bartholomeusnacht, die daar zijn afgebeeld, omstraald van hemelsche heerlijkheid en te midden van Engelen?
Zoo heeft de Kerk de ergste schanddaden verheerlijkt en als ware het geheiligd, en dit in afbeeldingen, die naast de meesterstukken van Michel Angelo eeno plaats vinden. Treedt zij daarmede niet voor den rechterstoel der geschiedenis; doch om daar te worden gevonnisd en veroordeeld, zoo niet met den eeuwigen vloek der menschheid beladen?
De heer Manterola zon ons een allereerbiedigst zwijgen tegenover en ten aanzien van de kerk willen opleggen, omdat wij onze wetenschap aan haar zouden hebben te danken, omdat zij het is geweest die universiteiten stichtte. Ik zal daarvan niet zwijgen en ook niet weigeren om deze hare verdienste te erkennen.
22
want ik wil jegens niemand onbillijk zijn, zelfs niet jegens mijn tegenstanders. Trouwens, zonder dat zij ook goeds had te weeg gebracht, had zulk een groot lichaam niet door eeuwen heen kunnen blijven bestaan. In die donkere dagen van bandeloosheid, toen het leenwezen geheel Europa in strijd en verwarring bracht, zoo dat het scheen te zullen verkeeren in een chaos, toen was het zeker de kerk, die tegen de aanmatigingen van het ruw geweld in 't strijdperk trad, die de verdrukten beschermde, de sterken beteugelde, de zwakken ondersteunde, die daar nog eenig licht verspreidde, eenige orde bewaarde. Toen was die kerk hot, die het ideaal bleef vertoonen, waarin alleen men nog denkers vond, die wetenschap en humaniteit op prijs stelde en voor deze universiteiten stichtte.
Maar ik beroep mij op deze aanzienlijke vergadering, ik vraag den heer Manterola, ik vraag u allen Mijne Heeren, in welke verhouding staan die universiteiten, die den geest hebben bewaard waarin zij zijn gesticht, tegenover die instellingen die in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw andere richtingen kozen, andere wogen insloegen ? Ons Salamanca was bij zijn stichting en nog later eene heerlijke universiteit, doch wat is het heden, in vergelijking met Oxford, Cambridge, Heidelberg, en zoo vele andere? Het verschil daartusschen is dit. Onze hooge-scholen zijn blijven staan, de buitenlandsche hebben zich voortdurend ontwikkeld en gelijken tred gehouden met don vooruitgang van den menschel i jken geest; en zoo hebben zij groote wijsgeeren en uitstekende natuurkundigen gevormd. Naar natuurlijken aanleg mogten
23
wij niot achterstaan, getuige zulks wat Spanje eenmaal was; doch op den nek van ons volk rustte en drukte het heillooze juk do Inquisitie, die allo geestelijk leven verlamde, ontzenuwde en zocht te dooden.
Edoch de heer Manterola heeft mij do vraag gedaan, wat ik dacht over Descartes, Malehranche, ook over Origenes en Tertullianus?
Descartes moest in Holland eene schuilplaats zoeken, waar hij vrij en veilig kon schrijven. Dat kon lnj niet in Frankrijk, waar een koning willekeurig regeerde, dat door het katholicismus werd overheerscht, terwijl in de republiek der Vereenigde Nederlanden vrijheid van geweten zetelde. Malehranche, de platonische wijsgeer, moest hot zich laton welgevallen, dat zijne denkbeelden over God als pantheïstisch werden veroordeeld. Tertullianus hooft tot in zijne laatste ure do loer van het latere Molinismus gehuldigd, en wat Origenes aangaat, die is door de kerk verworpen, niet omdat hij niet in God, maar omdat hij niet op hare wijze aan de hel en den duivel geloofde.
Do lieer Manterola heeft van de wijsbegeerte van Hogel gezegd, dat zij in Duitschland dood was. Dit is eene dwaling, voortgesproten uit de miskenning van don aard der moderne wetenschap, van don kant der kerk. En al had Hegel's pbilosophie zich in Duitschland uitgeleefd en overleefd, dan zou zij nog leven in Italië, in don mond van mannen die op de leerstoelen van Florence en Napels zetelen. En nu wil ik onzen geestelijken hoer ook zeggen, van waar en hoe dit is gekomen. Het kwam door de langdurige onderdrukking van hot burgerlijk on staatkundig leven en door de halssiarrighekl, waarmede de Paus zich
24
tcgon rlcn drang naar do eenheid en onafhankelijkheid van Italië verzotte. Italië mogt stil toezien, toon do knaap Mortara aan zijne ouders werd ontroofd, toen Monti en Tognoti werden gehangen. En daarom koert Italië zich meer en moer af van de kerk, om zich toe te loggen op wetenschap cn hot licht don rode te volgen. En dit doet hot, steunend op zijn goed en onvervreemdbaar menschenrecht, moge de geestolijko hoor dit ook loochenen en door zijn voorgegeven «goddelijk rechtquot; te niet willen doen.
De godsdienst welke ik belijd, ziet inde harmonie, in do zamonstemmende werking in hot heelal, in do wetten die den loop der hemellichamen regelen, gronden voor het bestaan van oen alwijs wezen, dat ook spreekt in de wetten die in onzen geest als geschreven zijn tot oen regel voor onzen wil en ook voor ons denken; dus een als ware 't innerlijk mechanismus, dat oven zoo verheven is als de zichtbare wereld , en dat getuigt, dat de vinger Gods het hoofd des menschon hoeft aangeraakt, die naar het beeld Gods is geschapen.
Er bestaat iets waarvoor wij niet den rechten naam vinden en dat toch onmiskenbaar is , in de lucht welke wij inademen, in de aarde welke wij bewonen, in de stralen dor zon die ons beschijnt, in het zamen-weefsel onzer lotgevallen van onze geboorte af aan; en dit geheimvolle is, dat wij ons daarin bewegen als vrije menschon, die hunne rechten medebrengen.
En wanneer hot don heer Manterola mogt gelukt wezen, om eeno vonk die brandstof vond en deze aanstak in deze vergadering te worpen, dan is hij dit verschuldigd aan een woord dat dien geest van vrijheid ademde. Hij stelde als hot kenmerk van eeno
waarlijk vrijheid ademende staatsregeling voor, dat het huisrecht werd ontzien. Moge men dit op grooter schaal en in ruimer kring toepassen; en dat dan de heer Manterola ons helpe om een model-gemeenebest te stichten, dat hij met ons dezulken te schande make, die niet willen gelooven, dat ons Vaderland als een federative republiek zou kunnen bestaan. Hij moest ons helpen om een godsstaat te stichten, waarin het toevluchtsrecht van God in eoro wordt gehouden, en waarin de vrijheid van denken en geweten verzekerd is.
Om op do joden nog even terug te komen, Mijne Heeren, van wie do heer Monterola zeide, dat Spanje aan hen niets verloor dan bekwame muilenfabriekanten. Naar zijn meening hebben zij noch in kunst noch in wetenschap iets uitstekends geleverd. Daartegen zou nog wel iets zijn in te brengen. Wij willen evenwel slechts enkele namen noemen, die in eoro zijn bij de wereld, en dio in Spanje konden hebben geschitterd, als men niet de joden van hier had verdreven.
Ik wijs u op Spinoza. Men moge zich met zijne stellingen of meeningen kunnen vereonigen, of niet, men zal niet kunnen ontkennen, dat Spinoza onder de diepste denkers en de trouwste vorschers naar waarheid behoort. Nu, Spinoza's voorouders waren Spanjaarden, en hij had in Spanje geboren kunnen worden, indien do onverdraagzaamheid hen niet daaruit had gebannen en zoo ons land van een zijner edelste zonen had beroofd.
Maar zoeken wij dezulken niet in de verledenheid, en zien we naar hot tegenwoordig Engeland, dat trotsch is op d'Jsraeli. Do uitstekende man is op staatkundig gebied mijn tegenstander. Hij behoort
26
lot do Tories en tot de bestrijders van den modernen geest, hij is een man des bchouds, ja reactionair. Nu, ook d'Israeli is van joodscho en spaansche afkomst. Hij, de voortreffelijke romanschrijver, de uitstekende redenaar, de beleidvolle staatsman, had het spaansche volk tot eer kunnen strekken.
Zal ik nog meerdere namen aanvoeren. Mijne Hoeren, dan wijs ik op Manin, oen van de moesten te recht beroomde mannen in de nieuwste geschiedenis van Italië.
Manin was een waar staatsman, iemand van dien stempel als wij ze thans behoeven, en die ons ook niet zullen ontbreken, als niet het lot wil dat wij afstand doen van onze vrijheid. Manin vestigde eone republiek, waarvan hij had kunnen zeggen, dat schier hij alleen onder den kogelregen van hot oostenrijksch geschut die had gesticht. Hij stelde zich voor den vijand bloot, toon hot er op aankwam om het itali-aansche vaderland en de door hom ontplooide vaan dor vrijheid te verdedigen. En toen men zijn gebeente grafwaarts voerde, dreigde Parijs in beroering te komen, zoo talrijk was de menigte, die zich, en dit zelfs uit vreemde landen, zamendrong om zijn lijk te volgen.
En wie was nu die man, dien men zoo hoog vereerde, overal waar vrienden van recht en vrijheid wonen, de man wiens gebeente thans in do hoofdkerk van St. Mario rust? Uit joodsdien stam is hij gesproten; zijne vooronders waren spaansche joden. — Waarlijk, toen Spanje eens do joden bande en verjoeg, beroofde het zich van een reeks en tal van zonen, die de roem van het vaderland zouden geweest zijn.
27
De heer Manterola, de domheer van Vittoria, vertelt ons, dat de joden naar Palestina terug moesten keeren, desnoods derwaarts gedreven worden. Maar... gelooft hij dan nog aan de vreeselijke leer, dat de kinderen, hot nakroost, aansprakelijk zijn voor de misdaden der vaderen? Meent hij, dat de tegenwoordige joden dezelfden zijn als die eens Christus aan het kruis sloegen? Ik houd het er niet voor; daarvoor ben ik te zoer Christen. Ontzacholijk is de God van Sinaï, do donders gaan voor hom uit, bliksemen omgeven Hem, de aarde beeft en bergen zinken. Maar er is een grooter God dan Hij. Ik bedoel niet den God vol majesteit van Sinaï, maar den ootmoedigen die eens Galvariëns heuvel besteeg. Wij zien Hem met doornen gekroond, aan hot kruis geslagen, gewond, dorstend met gal gedrenkt; en toch spreekt Hij: — * Vader, vergeef mijnen beulen, vergeef mijnen vervolgers; want zij weten niet wat zij doen!quot;— Groot is de godsdienst der macht, maar grooter is do godsdienst der liefde. Groot is do godsdienst der niet te verzoenen gerechtigheid, maar grooter is de godsdienst dor barmhartigheid die vergeeft. In don naam dier godsdienst sta ik hier, u vragende: —Schrijft vooraan in het boek uwer grondwet: — »Vrijheid en Gelijkheid on Broederschap onder alle menschen!quot;
EEDEVOEBIM OVER GEWETENSÏEIJHEID
IN DE
ZITTING DER SPAANSCHE CORTES.
Mijne Hoeren Afgevaardigden! Terneder drukkend en zeer ontmoedigend is mijn optreden hier in dit oogenblik; het mag immers ongunstig, zeer ongunstig heeten. Hot zal mij moeielijk vallen tot U te spreken, terwijl wij nog staan onder don indruk van do ge-wigtige woorden, welke de Kamer zoo even uit don mond van oen geestelijke [Mantorola] heeft gehoord, die onder de oorste redenaars in ons land mag worden gestold. Het zal mij zwaar vallen om tot u to spreken, terwijl ik weet, dat na mij iemand dit gestoelte zal betreden, die om zijne wolsprekendheid door geheel het land wordt gevierd. Wat ik ii te zeggen heb zal staan als ons menschelijk geslacht tusschon twee paradijzen —■ eeno liefelijke herinnering cn eene heilvolle toekomst. Beschouwt mijne rede des noods als de woestijn die tusschon beide ligt.
Het is, Mijne Hoeren, geenszins mijn voornemen om do gewigtigo redevoering van een onzer meest welsprekende loden te beantwoorden. Dat zal en kan ik niet. Mijne jeugdige tijdgenooten hier bejogonon
29
onzo parlementaire grootheden niet achting, ja met ontzag; en onder hen voed ik te hunwaarts den diepsten eerbied en de innigste bewondering. Veeleer wensch ik, dat hier noch overwinnaars noch overwonnenen mogen zijn; want ik reken, dat al wat men hier bij alle partijen voortreffelijks vindt aan het vaderland en zijn roem behoort. Ik wil niet dat men, al vloeit er ook gedeeltelijk arabisch bloed door onze aderen, van ons zou kunnen zeggen, dat wij ijverzuchtig zijn, omdat het ons aan eigen roem ontbreekt, en dat dit land, dit heerlijke Spanje, er zijn vreugd aan heeft om zijne groote geesten te vertrappen , evenals Ophelia bij Shakespeare behagen vindt in het verplakken en uiteenscheuren van haar krans.
Ik zal dan ook. Mijne Heeren, alleen de zaak bestrijden en mij daarbij bepalen. Voor de personen heb ik slechts hoogachting en bewondering. Mijn geweten evenwel gebiedt mij, en een plicht dien ik heilig acht, legt het mij op, orn over dit godsdienstig punt te spreken.
Moge slechts het congres, moge do natie slechts niet zich verontrusten, niet vreezen dat ik in deze belangrijke zaak, die boven ieder andere gewichtig is, mij zal verdiepen en verliezen in al te stoute en gewaagde beweeringen. Daarvoor ken ik te wel de grenslijn, die tusschon don wetgever en den wijsgeer is getrokken. In een anderen kring, aan de akade-miën, hebben wij het recht om geloofspunten te besproken, en ze te toetsen aan de onomkoopbare kritiek onzer rede. Maar in deze kamer zijn wij slechts bevoegd om de betrekking van de kerk tot den Staat,
30
en din tusschen do godsdienst en het staatsbeleid ter sprake te brengen.
Mijne hoeren Afgevaardigden! Wanneer mij soms oenig hard woord, eenige minder gekuischte zegswijze, eenige ietwat stoutklinkende beweering over de lippen mogt gekomen zijn of'komen, dan schrijve men dit slechts toe hieraan, dat wij verlangen om onze gedachten vrij uit te spreken, en aan don drang die zoo natuurlijk is bij geesten, die zich door dat onverholen uiten hunner meeningen, als ware 't willen overtuigen , dat zij toch eindelijk aan het veilige strand der vrijheid zijn aangeland. De verantwoording voor die fout, voor dat minder eerbiedige bij het spreken, komt naar mijn inzien meer ten laste van die kerkelijke bewindvoerders, van die bisschoppelijke of aartsbisschoppelijke besturen, die in die treurige dagen waarop wij terugzien, ter leering, maar niet ter wraakneming, do hand der onbepaalde koninklijke macht dwongen om zich te leenen ter onderdrukking en vervolging der zwakken, terwijl zij niet het zachtste woord van berisping en afkeuring hadden, om de ongerechtigheden en gruwelen zelfs der machtigen te gispen.
Die kunstmatig aangelegde ketenen zijn verbroken. Do vrije gedachte vloeit voort, vurig en onweder-staanbaar als de lava. Men vordere slechts niet dat eene nieuwe, alzoo aan het licht tredende gedachte en richting jegens die welke haar is voorafgegaan geheel billijk zou wezen. Dit was zelfs het christendom niet jegens het oude heidendom. In die vroegere goden, wier beelden voortdurend do modellen blijven dor kunst, waarop de volgende geslachten met be-
31
wondering van hun schoonheid staren, zagen do eerste kampers -voor hot christendom slechts het verleidelijk lokaas dos duivels. Dit was evenzeer het geval met de herstelling der kunst togen de middeneeuwen. In die gothische kathedralen, die wonderfraaie voortbrengselen van hel religieus idee, zagen geesten zoo verheven als Michel Angolo, Bramante en Horrera, slecli ts den vader dor lougoncn , waarin de ontaarding der kunst en der menschen aan hot licht kwam. Bevreemde het u derhalve niet, wanneer een geslacht, dat zijne diepste godsdienstige en wijsgeerige mee-ningon noch aan clo akademiën noch door de pers durfde uiten -— bevreemde hot u niet, zeg ik, wanneer zij hier als eensklaps uit den grond voortkomen en onverzoenlijk zich kanten togen die machten die, vergetende dat hunne wezenlijke storkto in zedelijke kracht ligt, ons van ons hoogste good beroofden, het onvervreemdbare goed van het vrije gewisse.
Die koortsachtige gloed, Mijne Hoeren, moge een ziektoteeken zijn, dat zich lichtelijk vertoont bij mannen der oppervlakkigheid en van oen bekrompen geest; doch mannon van doorzicht en helder oordeel, die ware en oprechte consorvativen zijn, zullen uit dat wat hier gebeurt twee gewichtige leeringen trekken. Zij zullen loeren inzien vooreerst, dat het eeno onmogelijkheid is om door dwingende wetten en dwangmaatregelen do monschelijko vordering on zeifs de buitensporigheden van hot vrije donken tegen te gaan. Ten anderen zullen zij loeren inzien, wat ook zonneklaar blijkt, dat er in Spanje, om de aangevoerde en ook op andere gronden, lioden zijn, wier overtuiging niet met de staatsgodsdienst overeenstemt. Deze twee
32
foiton, Mijne Heeren, die van de hoogste waardij zijn geweest voor de conservative partij, die vroeg of laat onder eiken regeeringsvorm bestemd zijn om het hecht in handen te hebben en do zaken te leiden, hebben ons de twee volgende zaken geleerd: vooreerst, dat ook strenge wetten ter beteugeling of onderdrukking niets beteekenen en tot niets leiden, en ten anderen, dat na vier eeuwen van godsdienstige althans kerkelijke eenheid en onverdraagzaamheid, waarin geen zweem van vrijheid overgebleven scheen, het vrijë denken als een vulkaan zich handhaaft en zijn macht toont; en niet minder dat het werk van uwe Commissie op goeden grondslag werd gevestigd, toen zij onderstelde, dat er in Spanje menschen zijn , die zich van de staatsgodsdienst afscheiden en anders denken dan zij voorschrijft.
Welaan dan. Mijne Heeren! en ik richt mij hierbij vooral tot de absolutisten; — hoe en op welke wijze meent gij die anderdenkenden te bannen of te dwingen? Daarvoor zijn de oude middelen ter hand, dat zijn do middelen welke de heer kardinaal en aartsbisschop van St. Jago het status quo heeft genoemd. Kunt gij evenwel nog die andersdenkenden ten brandstapel voeren, gelijk men dit wijsgeeren en protestanten heeft gedaan? Kunt gij nog andersdenkenden ten linde uitjagen, gelijk men de Mooren en joden heeft uitgedreven? Dit gaat niet meer, en gij kunt van die oude middelen geen gebruik maken. Kunt gij de middelen aanwenden die van wat later tijd zijn, d. i. bepalen, dat hij die niet katholiek is, geen openbaar ambt bekleeden noch burgerlijke rechten bezitten kan? Dan zult gij in uwe constitutie afzonderlijke bepalingen
33
moeten opnemen tegen hen die geen belijders zijn van de godsdienst van staat. En weet gij wat er gebeurt, wanneer men liet vrij geweten vervolgt cn het vrijë denken beletten, eene geheele klasse van menschen van hunne rechten beroven wil? Het gevolg was cn is, dat zulke menschen hun bijbel of gebedenboek in de hand nemen, zich scheep begeven en de zee oversteken , om in Amerika aan te landen en daar, onder den hemel die zich gelijkelijk over menschen van de meest verschillende denkwijs welft, den God cn Heer in wie zij gelooven een nieuwen tempel te stichten.
Hier echter hebben wij allen, met nadruk zeg ik wij allenquot; hooren zeggen, dat men verlangt dat de staat ééne godsdienst moet bcschermon die de ware is, dat de staat het katholicismus moot beschermen, dat de ware kerk is. Te vergeefsch was het, dat eenige redenaars van de minderheid betuigden, dat zij trouwe katholieken waren, niettegenstaande zij de vrijheid van godsdienst voorstonden. Men heeft daarnaar noode geluisterd, heeft daarop niet gelet. Daarover heb ik nog een woord te zeggen, dat ik zal spreken naar mijne innigste overtuiging, alsof ik voor God stond en Hij rekenschap van mij eischte, alsof ik ten dage des oordeels verantwoording moest doen van het goed of slecht gebruik, dat ik van mijne geringe verstandelijke gaven maakte. Ik wil dit u zeggen, ik wil het deze geheele Vergadering zeggen, voor haar mijn hart blootleggen en mijne bepaalde godsdienstige overtuiging.
Mijne heeren Afgevaardigden! Ik behoor niet tot do mannen van de theologie en van hot geloof; ik meen te behooren tot de mannen van de wijsbegeerte
3
en der rede. Edoch wanneer ik immer tot dat gebied dat ik hel) verlaten zou terugkeeren, dan zou ik stellig niet tot eenige protestantsche kerk overgaan, bij wier ijzige koude mijn gemoed zou verstijven, mijn hart bevriezen; — niet overgaan tot die protestantsche godsdienst, die door eeuwen heen de vijandin was van ons vaderland, onze rechten en onze geschiedenis ; ik zou mij keeren tot hot geheiligd altaar, dat mij de zaligste gevoelens inboezemde, ik zou mij neder-werpen voor de gezegende Moedermaagd, die met haar vriendelijk lachje mijne eerste gemoedsbewegingen ten hemel richtte, ik zou derwaarts gaan, waar de wierookwalmen en de zwellende orgeltoonen mijn ziel verhieven, en waar het kleurenspel der rijkbeschilderde glazen het licht temperden en mengelden , dat afstraalde van de vleugelen der engelen, die mijne kindschheid omgaven en beschermden. En wanneer ik stierf, zou ik troost zoeken bij het kruis, onder welks armen het plekje is, dat ik het meest eerbiedig op deze wijde aarde, het plekje waar mijne moeder rust — haar graf!
Wanneer iemand. Mijne Heeren, ingenomenheid kent met godsdienst, voorliefde voedt voor eenige geloofsovertuiging, dan kan ik dit van mij zeiven zeggen. Daarom ben ik in deze zaak, die vrijheid van godsdienst, geen rechter zonder vooroordeel; mijn hart is innig gehecht aan het katholicismus. En wat beweert dit katholiek geloof? Het spreekt: Ik ben de waarheid, maakt mij tot het eenig geloof, tot de bevoorrechte godsdienst; want Ik ben de waarheid! Edoch, Mijne Hoeren, is dit niet de boweoring, de taal van iedere godsdienst? Zijn daarmede niet alle
gruwelen door dweepzieke theokratieën begaan verontschuldigd , gewettigd ? — Ik bon do Waarheid, sprak het heidendom, toen het Sokrates den gifbeker reikte; en Sokrates stierf onder het juichend wraak-geschroeuw vc.n de menigte, terwijl hij op het tooneel werd bespot. — Ik ben de Waarheid, sprak hot jodendom en hechtte Jezus Christus aan hot kruis. En toen do mannen des volks over Golgotha's heuvel gingen, riepen zij tot den voege on stervende: — -Indien gij Gods zoon zijt, zoo kom af van het kruis!quot; — Ik bon de Waarheid, sprak het protestantismus, om de doodstraf aan Sorvetus voltrokken te wettigen, en Calvijn moge er bij hebben gejuichd, toen de gemartelde, tandenknarsend en vertwijfelend in zijn doodsstrijd, don laatsten adem uitblies.
Ik ben de Waarheid! is ook door het katholicismus gesproken; doch dit met zulk gevolg, dat het Spanje verarmd en bijna ten ondergang gebracht heeft, in den naam eonor godsdienst des vrede? en der barmhartigheid , toen de Inquisiteurs aan den nederigen Menschenzoon, den heiligen strijder voor het rechl eenor vrije overtuiging, wiens hart slechts sloeg om lief te hebben, en wiens lippen zich slechts openden om te zegenen, even als de afgodendienaars van de oude goden van Indië en Amerika, menschenoffers brachten.
Maar laat het, Mijne Heeren, voor een oogenblik toegegeven zijn, dat het katholicismus de waarheid is, dan vraag ik nog: — Heeft men het recht om zelfs eeno ware godsdienst aan iemand op te dringen? Mon moge van deze banken menige koen • beweering hebben vernomen, gelijk ik beken dat er ook aan
3*
mijne lippen zijn ontvloeid; wij, die weleer van de pers worden weggewezen, van de tribune afgestooten, van de leerstoelen verwijderd, — wij komen hier minder nog als staatslieden, maar als mannen van het denken; en niet geheel van do werkelijkheid vervreemd, hebben wij ons meer bezig gehouden met de inwendige stem onzer consciëntie, dan met de belangen der maatschappij.
Desniettemin evenwel vraag ik u: Is er van deze zijde der Kamer ooit zulk een onredelijken eisch gedaan, ooit zulk een afschuwelijk beroep vernomen, als dat, wat van gindsche rij banken (en hierbij wees Castelar naar de zetels van de niet zeer talrijke absolutisten) werd gehoord, toen iemand die eene hooge geestelijke waardigheid bekleedt, zich verhief en durfde spreken: — Hier zijn drie millioen requestranten vertegenwoordigd, die besloten hebben om de eenheid der godsdienst te handhaven.quot; — Dit wilde zeggen, dat hier drie millioen menschen stonden, die bereid waren om de oproervaan tegen u op te steken en, gelijk do krijgers voor wat men ook religie achtte, gelijk de soldaten van Omar, hunne meeningen aan alle Spanjaarden met geweld op te dringen. Dit moest ons monschelijk gevoel stuiten, daartegen verzet zich onze innerlijke mensch, daartegen moeten wij protesteeren. Huldigen wij ook eene nieuwe zienswijs, dan willen wij deze toch niet aan iemand opdringen. gelijk Omar zijn mahomedanismus aan het Westen opdrong. En daarenboven vraag ik: Wat is de dwaling? — De dwaling is eene krankheid, en deze krankheid; ik zeg dit tot de priesters Gods, die ik hier bekleed zie met don mantel do heiligheid — deze
37
krankheid, heeren verkondigers van hel Evangelie — deze krankheid, mijnheer van Manterola, indien zij op iets aanspraak kan maken, mag uw medelijden vragen, en als zij iets behoeft, dan is het de medicijn der waarheid.
Na dit alles hebben wij hier niet stil te staan bij de vraag, wat de godsdienst eigenlijk is? Die godsdienst is met betrekking tot het staats- en maatschappelijk leven niets en baat niets, wanneer zij niet is de heiliging van de zedewet. Er bestaat een talrijke klasse van menschen, voor wie het vermogen om te onderscheiden van hunne eigen rode, de stem van hunne eigen conscientie, het verschil van goed en kwaad, de liefde tot het goede zonder uitzicht op belooning, de baat jegens het kwaad zonder vrees voor straf, niet genoegzaam en voldoende is. Dit deel der menscheid heeft behoefte aan bovennatuurlijke wetten, aan eene geopenbaarde wetgeving, om in hun gedrag de deugd te betrachten, hunne begeerten in te toomen, en zich tot de waarheid on het goode te laten voeren. En toch. Mijne Heeren, godsdiensten zedewet kunnen geen waarheid voor hot lovon zijn, wanneer zij ook waarheid worden voor onze overtuiging on conscientie.
De godsdienst en de zedeloer kunnen niet don rochton invloed uitoefenen op onzen wil, wanneer zij geen invloed hebben uitgeoefend op ons verstand. En wat brengt de godsdienst to woog? Hetzelfde als de zodeleer. Zij brengt aan onze wieg reeds haar zegen, zij schenkt ons, zoodra het kinderlijk vorstand ontwaakt, hare waarheid, richt onze schreden op den weg dos goeden; zij reinigt het gemoed, zoo dat het
vroegste ontwaken onzer zinnelijkheid ons niet ten verderve worde, maar een bron blijve van zuivere genieting; zij snoert de familiebanden nauwer zamen door do gemeenschap des geloofs; zij drukt op de kunst den stempel van het oneindige en hoogste, en laat haar licht ook over het gebied der wetenschap lichten; zij maakt de liefde tot liet vaderland tot eene geloofszaak , het leven des burgers tot een priesterschap en, wanneer de maatschappij het verlangt, tot een gewillig martelaarschap. En wanneer wij dan in onze laatste ure aan den rand treden van den afgrond der eeuwigheid, houdt zij ons staande en troost zij ons, terwijl zij ons toezegt, dat onze goede daden niet verloren gaan, maar in eeuwigheid zullen bestaan, ingeweven in den blijvenden geost der menschheid, terwijl zij ons belooft, dat ons eigenlijk wezen niet eene prooi wordt des verderfs, maar van hemel tot hemel zul opstijgen, om zich te verliezen, neen, te duren in den schoot Gods.
Maar, Mijne heeren Afgevaardigden, en deze vraag leg ik in 't bijzonder den heer Manterola voor die mij zoo oplettend hoort: — Kan de godsdienst, kan de zedeleer aan eenig oogmerk van die alle beantwoorden , wanneer zij niet vrijwillig wordt omhelsd, uit eigen innerlijken drang aangenomen? In plaats van ons gemoed in deszelfs bewegingen te leiden en te heiligen, blaast zij slechts het hartstochtvuur aan, wanneer wij niet hot rechte geloof voeden. In plaats van onze schreden op den goeden weg te richten, leidt zij ons ten kwade. In plaats van ons te besturen en te helpen in de opleiding onzer kinderen, staat zij do vervulling van dien heiligen plicht in den
30
weg. Immers, de lippen kunnen niet datgene als waarheid loeren, wat hot hart voelt dat logen moet zijn. In plaats van ons liefde jegens hot vaderland in te boezemen, leert zij ons dat te haten, omdat wij ons daar niet te huis gevoelen, wijl het ten zielekerker werd gemaakt.
En wanneer onze laatste stonde naakt, dan zal eene godsdienst, met wier ceremonieën wij geen vrede hebben, mot wier geloofsartikelen wij ons naar verstand noch hart kunnen veroenigen — zulk eene godsdienst, zeg ik, zal ons doen twijfelen aan ons geloof als menschen en aan ons geloof als burgers; zij zal de plechtige tragedie van den dood, waarmede de onsterfelijkheid aanvangt en door welken de mensch gedaagd wordt voor Hem die onze wegen kent en onze harten beproeft, veranderen in eene bespottelijke komedie en onwaardig spel.
En daarom , hoeren Afgevaardigden, eischt en wacht van de moraal geen goeds, eischt geen goeds van de godsdienst, die door geweld worden opgedrongen. Gedoogt geen afgedwongen zedelijkheid noch religie. De geschiedenis, die eene wijze leermeesteres is, levert daartegen krachtige lossen en waarschuwingen. Bij eene andere gelegenheid heb ik dit reeds gezegd, doch ik herhaal het. Vele beruchte mannen uit do oudheid leidden een onzedelijk leven en stierven een grootschen, soms bewonderenswaardigen dood. Tacitus en Suetonius weten dit vreemde verschijnsel niet te vorklaren. Keizer Otho leidde een loven als van eene uit het uitvaagsel der vrouwen, en stierf den dood van een held. En waarom leidden zij zulk een schandelijk levensgedrag 'r1 Omdat zij loefden in vereeniging
10
of overeenstemming mot do goden van den staat, zich zeiven misleidende ten aanzien van hun geloof, en met verwerping door hun geweten. Zij konden zulk eonen betrekkelijk schoonen dood sterven, omdat zij hun hoofd nederlegden of prijs gaven , in den naam des gods van Plato, den God van hun geweten. Dit is het, bedienaren van het Evangelie, wat wij van u vragen, dat gij, wanneer wij geen God hebben, of erkennen, ons met de troosteloosheid in hot hart laat sterven en tot stof wederkeeren. Doch als wij een God hebben, wanneer wij het geluk hebben om in Hem te gelooven, laat ons dan leven en sterven in hot vertrouwen op- en de onderwerping aan den God van ons geweten.
Na alles echter spreekt men hier veel over do vrijheid , van alle zijden spreekt men veel over haar, en zoekt zich evenwel niet een bepaald begrip van haar te vormen, veel minder van de rol welke zij in hot leven der menschen speelt. Vrijheid is niet het einddoel van de geschiedenis, ook niet het einddoel van hot maatschappelijk leven. Dit kan en mag zij niet zijn. De vrijheid is niets meer dan een instrument, niets meer dan een middel. Het einddoel der geschiedenis , hot eigenlijk oogmerk des levens, het doel van de vrijheid zelve is — hot goede!
Ik zal mij niet verdiepen in wijsgeerige ontwikkelingen om voor u te betoogen wat het goede is. Wij stellen dit in de prijzenswaardige overeenstemming van hem die handelt mot zijne handelingen, of wilt ge, ook omgekeerd.
Het zij mij vergund om u op de eenvoudige bepaling te wijzen, welke onze christelijke loer daarvan
gooft, gelijk ik die vernam van do lippen mijner moedor. Hot goodo is dit, dat elk wezen in do rij der schepselen dat oogmerk verwezenlijkt, waartoe hot is geschapen. — Dit is inderdaad het goede, Mijne Hoeren. Maar wanneer dit het doel is van hot leven; wat is dan hot middel daartoe? Is er eenig; waar is hot te vindon ? Er is geen ander middel, wij hebben en kennen geen ander dan do vrijheid.
Neem haar weg uit de kunst, en die kunst wordt iets aangeleerds, dat minder kan bekoren dan do zang van den vogel. Neem haar weg van den arbeid, en het menschonwerk verkeert in machinale beweging van een dom werktuig. Noem haar weg uit onze gezellige neigingen , en aanraking en verkeer worden het zamenscholen van dieren. Neem haar weg, die vrijheid, uit do staatkunde en hot volksloven; en liet volk vervalt tot die treurige onverschilligheid on slaperigheid , welke wij bij de oostorsche volken ontmoeten. Neem haar, ware zulks denkbaar, weg uit de moraal, en or zijn goono zedelijke handelingen die toegerekend kunnen worden. Neem haar weg uit de godsdienst, en gij verkeert dien hemelschen regel en steun voor loven en sterven in eeno verordening van politie, gij vernedert God tot een bewaarder der openlijke orde en rust. En dit doet gij Hem, die do wetten van onderlinge aantrekkingskracht der werelden bepaalde, opdat zij hare eeuwige zamenstemming zouden bewaren, die zoo ook aan de geesten dor monschen hot licht dor vrijheid, verleende, opdat zij oen heerlijker overeenstemming zouden te woog brengen , do harmonie der gerechtigheid.
Welaan dan. Mijne hoeren Afgevaardigden! Wanneer
alle menschelijke middelen, wanneer alle middelen om het goede te verwezenlijken in de vrijheid gelegen zijn; waarom zoudt gij dan op zedelijk gebied, en niet minder op godsdienstig gebied, die vrijheid ontzeggen ?
Weet gij [en wanneer de heeren bisschoppen hier waren, zou ik het hun zeggen; evenwel de heer Manterola is hier, en dit Is bijna even goed, want ik geloof niet, dat bij de hierarchie eene afwijking kan wezen van de eenheid in overtuiging en van de leer der kerk] — weet gij, Mijne Heeren van de godsdienst, wat gij verplicht zijt te bewerken? Om te beantwoorden aan het doel van het religieus ideaal, moet gij edele gezindheden inboezemen, reine karakters vormen. Wanneer de gezindheden verandering ondergaan , veranderen ook de godsdienstige middelen, en de invloed van deze middelen op de maatschappij verandert mede. Ziet ter bevestiging daarvan op de volgende drie voorbeelden, op een kerkelijken ban in de elfde eeuw, op een in de dertiende, en op een in de negentiende eeuw. Noemt zulk een ban in de elfde eeuw! De wereld is pas bekomen van de ontsteltenis en vrees, welke men in de tiende eeuw had gevoed, dat het einde der wereld nakende was; en het werd de tijd der kruistochten. Te dier tijde slingerde de paus zijn banbliksem tegen den duitschen keizer, en die keizer zal geen rust vinden, hij zal onder geen dak zich eene schuilplaats geopend zien, hij kan nauwelijks een hut binnentreden. Knielend zal hij den paus op het kasteel van Ganossa naderen en smeeken, blootgesteld aan de onguurheid van het weder en aan den vloek van God. — Beschouwt dienzelfden
4:;
paupeJijkcn ban in de dcrticudc eeuw. Laat Pedro III van Arragon daardoor worden getroffen, omdat hij zich ccn kerkelijk achterleen had toegeëigend; doch hoe de menschelijke geest in krachten is toegenomen en het vrije woord van enkelen ingang vond! Wij zien Pedro lachen om dien ban, terwijl heiligen tegen het geweld der pauselijke soldaten, gelijk men wil, wonderen zouden hebben gedaan.
De negentiende eeuw komt, en de paus doet Victor Emanuel in den ban. Veroorloof mij u mede te deelen wat een Italiaansch blad daarvan zeide. flet volk in Rome gelooft, en allen die te Rome geweest zijn weten, dat de paus eene onheilbrengende hand heeft, en dat geen landman de Basilika van den H. Petrus naderde, zonder een horentje mede te brengen, om het booze oog onschadelijk te maken. Welnu, het italiaansche blad zeide: — -Do paus zegende Carlo Alberto, en deze leed den nederlaag bij Novara; de paus zegende den koning van Napels, en die werd onttroond; de paus zegende den eersten spoorweg die te Rome werd aangelegd, en den eersten tocht zag men den trein derailléren; de paus ging om een nonnenklooster in te zegenen, en daar had eene instorting plaats, mogt die ook geen groote schade aanrich ten.quot; — Flet blad liet hierop volgen: — «Heer, God, heilige Vader, wil Italië liefst niet zegenen!quot;
Daarom, Mijne heeren Afgevaardigden! Dat, wat de godsdienst behoeft, dat wat de heeren priesters moeten doen is, edele gezindheden aankweeken, verheffende waarheid prediken. Dat weet de heer Man-terola wel , en al de geestlijken die op gindsche bank zitting hebben, weten het wel. Zoudt gij u verstouten
14
oin heden aan to dringen op straffen, wanneer gij op don oenen of anderen zondag goene geloovigon ter kerk zaagt komen? Zoudt gij u vorstouton om den sterken arm der wereldlijke macht in to roepen, om de geloovigon te dwingen dat zij op paaschen ten avondmaal gingen? — Dan vertel ik den heer Man-torola, al doet het mij geen pleizier, dat de helft, ja moer dan do helft, bijna allen hier, zoo velen er met de hierarchie minder vrede hebben, aan zulk een avondmaal geen deel hebben genomen.
Ja, ik moot den heer Mantoroia nog iets vragen. Weet hij wel, of niet, dat de heer de Ghateaubriant een der mannon was, die mede het meeste hebben gedaan voor de herleving onzer katholieke godsdienst? Diezelfde heer de Ghateaubriant werd eens vrij verlegen gemaakt door een guit van een Voltairiaan, die hem vroeg: •— «Zeg mij eens, als het u belieft, heer Ghateaubriant, bij welken pastoor gij gaat biechten ?quot; De man kon daarop bezwaarlijk antwoorden; want hij biechtte nooit.
Zoudt gij de huJp van den staat willen inroepen om deze Kamer in haar geheel en zonder uitzondering tot den disch des Hoeren te laten voeren? Wel nu, als gij het ondoenlijk en ook ongeraden keurt om dit te beproeven, onthoudt u dan ook van dwangmiddelen dio tot niets zouden leiden. Ik kan begrijpen, dat gij do hulp van don staat zoudt inroepen , wanneer de godsdienst niets anders was dan een dwangmiddel, waardoor mode het volk in toom en teugel moet worden gehouden; maar zoodra gij de overtuiging koestert, dat het loven slechts een zucht, de gedachte als een vonk is, dat 's menschen aardsche pelgrimstogt
45
een oogenblik duurt, en zijne woonplaats liier slechts oen veldtent is, en wanneer gij elk menschengeslacht als een schaduw beschouwt, die slechts schimachtig zich vertoont op den spiegel des tijds, wanneer gij gelooft, dat de dood zich anders is dan eene noodzakelijke schrede, om tot andere , hooger levenskringen te komen, en daar God waardiger te verheerlijken, — laat dan den mensch vrij en ongebonden de vleugelen des geestes, zijne vrijheid en zijn rede, uitslaan, om zich daarmede tot God te verheffen.
Mijne heeren Afgevaardigden! De heer Kardinaal, aartsbisschop van St. Jago, [en ik denk, dat de heer Manterola, tot wien ik mij meermalen heb gericht, omdat hij hier heden de katholiek-apostolisch-roomsche kerk vertegenwoordigt]. de heer kardinaal-aartsbisschop zeide: — «Wij verlangen verder niets, dan dat gij ons de macht van den staat leent, om de aanvallen die op onze kerkleer geschieden te weren.quot; Dit mag heeten, wij roepen de staatsmacht in, om do vrijheid van denken te onderdrukken. Welk een vreemd bestaan , om het denken te willen beletten! Een inderdaad bespottelijk plan, althans in onzen tijd bespottelijk. En in hetzelfde oogenblik, toen de heer kardinaal van St. Jago dit vorderde, wees hij, als door eene natuurlijke verbinding van gedachten, waarvan het menschelijk verstand zich niet dan ontslaan , op het heidendom.
Dat heidendom, Mijne Hoeren, is niet maar dood eenvoudig zulk een hoop fabeltjes, welke men mythologie noemt, en die men de jeugd in de school laat loeren. Het heidendom is cono godsdienst, die met hare leerstukken , met haar zodeleer, met hare grondstellingen,
40
met hare onzekerheden. met haar theokratie of gods-regeering zoo het heet, met haar ontwikkel ing, veel overeenkomst heeft met de ontwikkeling van hot katholieismus.
Dat heidendom had immers ook eens zijn tijd, ik mogt zeggen van evangelischen eenvoud, toen het zijne oorspronkelijke goden vereerde , in de dagen toen het uit het Oosten naar Griekenland werd overgebracht.
Het had ook zijne middeleeuwen, zijn theokratischen tijd, onder de groote jonische aristokratie en in zijne vereering van Apollo, die de vereering van de overige godheden in de schaduw stelde. Het had ook zijn wijsgeerige periode, gelijk het christendom deze had in de zeventiende en achttiende eeuw, en die, getuige zulks Sokrates, met de bestaande leer niet altijd harmonieerde.
Het had ook zijne school van positivisten in de Epicureische school, die er eene was voor het leven en in de staatkunde. Het riep ook het romeinsch recht in 't leven, dat men eenigermate als hel groote testament der oude wereld kan beschouwen. Bij de verdere ontwikkeling van deze richtingen kwam het heidendom ten verval, minder door het schrijven en prediken der katholieke apologeten, dan wel onder de slagen en door het ondermijnen van de honende spotternijen van Lucianus.
Tenzelfden tijde begonnen de heerschers en de priesters in te zien , dat met het heidendom ook de oude wereld ten onderging, welke zij nu tot eiken prijs poogden te redden. Daarom spanden zij hunne krachten in om eene reactie te bewerken tegen de philosophic. Maar vruchteloos vervolgde men Thales, want oogen-
47
blikkelijk vervangt Pythagoras hem. Vruchteloos legt men Pythagoras op eene bevreemdende manier het stilzwijgen op, laat men Xenophanes bannen, in zijne plaats treedt Sokrates op. Toen die edele den gifbeker moest drinken verscheen Plato, en straks Aristbteles aan de kim van het gebied des geestes, beide hekler-stralende lichten. Toen later het heidendom ten gronde dreigde te gaan, poogde men het in eene nieuwe schooi, zoo mogelijk, weder te verjongen, even als onze jonge katholieken, en dit door een afvalligen keizer, gelijk wij nu ook een afvalligen keizer hebben, dien ik niet zal noemen 1), een verrader van de omwenteling die hem gelegenheid gaf om zich meester te maken van den troon, een Gesar van de lagere standen des volks, die zich een tweeden Karei Grooto rekent, en den heiligen Vader op diens heerscherzetel houdt met zijne bajonnetten, ofschoon diens wereldlijke macht door zijne onderdanen wordt gevloekt.
Juliaan opende de grootsche marmeren tempels; maar den tempel van de overtuiging van menschen vermogt hij niet te openen. Hij begaf zich naar den vermaarden tempel van Daphne; edoch het orakel liet zich niet vernemen, de Pythonissa bleef koud, op het kleinere altaar werden geene offers gebracht, op liet grootere brandde geen heilig vuur, en de tempel stond ledig. Toen verloor hij den moed, viel op zijn schild en riep uit: — Gij hebt overwonnen, o Galileër! — En toen hij dit had moeten erkennen,
Men houde in het oog, wanneer deze redevoering werd uitge sproken. Het was ten tijde van Napoleon 111, toen men nog niet kon vermoeden dat diens dagen zoo geteld waren. De zet is vrij en behoorlijk raak, omdat zij waar is.
48
trnk de natuurgod met de schaar zijner goden en godinnen terug; en uit de katakomben, uit hot stof en asch stonden de schimmen dor vervolgden, ge-martelden , gedoodden, do geloofsgetuigen op, met palmtakken in de handen, den triumfzang aanheffend, om de onmacht van den dwingendon staat tegen de eeuwige macht dor geestdrift en des geloofs te prijzen en te vieren.
Datzelfde, Mijne Heeren, datzelfde heeft ook nu plaats hij de groote beweging die op het gebied des goestes is ontstaan, door het grootsch idee van de moderne wereld in de moderne maatschappij. Ik mag wijzen op de heerlijke, overschoono denkbeelden, welke mijn vriend Pi y Margall en de heer Eche-garaij opporden en ontwikkelden over het leven en de dwaling. Hot mag wol oeno vruchtelooze en als zoodanig bespottelijke onderneming lieoten, om alle kwaad uit de maatschappij te willen verbannen. Maar wel kunnen wij hot kwaad en de dwalingen verminderen , beperken. Bij de beperktheid , onzelfstandigheid » en afhankelijkheid van do menschelijke natuur, kan men wel niet alle verkeerdheid en allo wanbegrippen verwijderen. Om dat to doen zou men den mensch tot het redelooze vee moeten verlagen, of een God van hem maken.
En nu Avat hebben die bespottelijke sociale plannen en pogingen, die do menschen van don arbeid en van de onzekerheid van iedoren morgen en de zorg voor de behoeften van eiken dag zouden ontslaan, te weeg gebracht? Zij konden alleen do slechtheid voeden en zouden, kondon zij verwezenlijkt worden, den mensch tot een sultan maken, wiens behoeften allo bevredigd, wiens lusten alle geboot worden; en wat, word en bleef
49
hij daarmede ? Eon sultan, oen vertroetelde weekoling.— Ik vraag u, wanneer en hoe zijn groote waarheden in do wereld ontstaan en gehandhaafd ? Dit had plaats onder groote beroeringen, evenals de mensch, liet zwak en nietig schepsel, slechts onder smartelijke harens-weeën ter wereld komt, en in den regel weenende. De woelingen, het gehaspel der sophisten bracht de wijsbegeerte van Socrates te weeg, die voor altijd de grondslag blijft der latere en laatste philosophie. Do woelingen en strijd in Judea van Farizoën en Sa-dueeërs, die van de alexandrijnsche joden en dor aanhangers van Philo waren het, die mode aanleiding gaven, dat Jezus Christus, do eeuwige looraar dor edelste godsdienst optrad , en alzóo optrad. En dan mag ik vragen, of het u ooit is gelukt om do dwalingen in uwe kerk ten volle to onderdrukken; hebt gij dit ook maar gedeeltelijk kunnen doen?
Het was eon van onze grootste donkers, die zeido, dat er noodzakelijk ketters moesten wezen; ser moesten wel ergernissen zijn.quot; Die waren or dan ook ton allen tijde in de kerk, door alle eeuwen hoon, vóór-en toten na Tertullianus en Origonos. En tradon niet in de middeneeuwen Marsilius van Padua en Medard op ? Duurden zij niet voort bij de herleving dor wetenschap , in Jordano Bruno en andere denkers? Zag men ze niet opkomen in de zestiende en zeventiende eeuw, met do Jansenisten en de Gallikanen on Regaliston? Bestaan die afwijkingen niet in onzen tijd? Heeft men niet in het katholicismus eene liberaler richting, vooral door Montalambert vertegenwoordigd, do ketterij van van Falloux, die van Huët, van Bordas de Moulin en andere denkende koppen ?
4
50
Wanneer gij clan reeds in uwen eigen boezem geene zoo volslagen eenheid hebt en die niet kunt verwachten, waarom poogt gij dan die aan anderen op te dringen ?
Het christendom ontstond als een leer der consciëntie tegenover het heidendom, dat zich als de godsdienst van den staat daartegen kantte. Onderzoekt al de woorden van Christus, en gij zult bevinden, dat zij godsdienstige verdraagzaamheid ademen. Eens ging Jezus op reis met den H. Johannes en den H. Jakobus en de overige dicipelen. De lieer wilde in oen vlek van Samarië verblijven; doch de Samaritanen weigerden hem dit. Toen spraken Johannes en Jakobus — Heer, laat vuur uit deu hemel regenen over dat volk!quot; — Maar Jezus antwoordde: — aWeet gij niet, wat geestes kinderen gij zijt? Des menschen zoon is niet gekomen om te verderven, maar om te behouden.quot;
Bij eene andere gelegenheid verklaarde Hij hun do gelijkenis van het onkruid onder de tarwe. «Het hemelrijk is — zeide Hij — gelijk een man die zaad zaaide in zijnen akker. Maar toen de lieden sliepen, kwam de vijand en zaaide onkruid daartusschen. Toen nu het kruid opging en wies. vond men ook het onkruid. Nu vroegen de knechten: — Wilt gij dat wij het onkruid uitwieden ? Maar de landman sprak: uNcen, opdat gij niet, het onkruid uitwiedend, de tarwe mede uittrekt. Laat ze zamen wassen tot den oogst toe.quot;
Gij zoudt alzoo tegen den geest van Jezus Christus handelen , wanneer gij veroordeeling en vloek liet gaan over hen, die de vrijheid in het godsdienstige voorstaan, gij zoudt daardoor meer het voetspoor van Mahomed dan van Christus drukken.
51
En hieraan, Mijne Hoeren, knoopen zich mijne tegenwerpingen, welke ik opperde tegen het artikel, dat de Commissie heeft voorgeslagen; want ik houd het er stellig voor, dat die Commissie, toen zij dit artikel nederschroef, ontrouw is geworden aan den geest der wijsbegeerte, als aan dien van het christendom. De leden van het Congres weten , dat dit artikel wel nooit door de meerderheid zou aangenomen zijn, als niet de heer Montesinc met beleid den strijd had vermeden, en de voorzitter der commissie niet het wigt van zijn zedelijk krediet in de schaal had gelegd.
En waarom? — Omdat dit artikel niemand vertrouwen inboezemt. Omdat het in den toestand waarin wij verkeeren, in de woeling en bij het streven van dozen gewichtigen tijd, rodematig, wijsgeerig en christelijk mag heeten in mijne schatting, dat men de scheiding tusschen kerk en staat uitspreekt.
Ik doe de vraag: — Kan men in de kerk niet twee dingen onderscheiden ? Kan men daarin wat zij van eene godsdienstige vereeniging — en wat zij als staatkundige macht bezit, niet van elkander scheiden ? Als godsdienstige vereeniging kan de kerk bestaan, hoeft zij bestaan en bestaat zij nog in vele landen, onafhankelijk van den staat. Maar zij is als een staatkundige vereeniging in 't leven geroepen. Eens veranderde Theodosius en zijn romeinsche senaat, die den staat uitmaakten, het heidendom, krachtens eene wet, in het christendom. Niet lang daarna veranderden Ataulf en zijn wapenbroeders, toen zij den staat uitmaakten, het katholicismus in het arianismus, gelijk later Reccared dit weder in het katholicismus veranderde.
Naar deze voorbeelden en op denzelfden grondslag
4*
52
bouwend liet Hendrik VIII het katholicismus voor het protestantismus wijken. In hetzelfde voetspoor tredend onderdrukte de nationale conventie in Frankrijk alle eerdienst, gelijk Robespierre, ook hetzelfde beginsel huldigend, de erkenning en aanbidding van het Opperwezen decreteerde. In navolging van zoo vele voorbeelden herstelde Bonaparte het katholicismus weder; en krachtens zulke exempelen, heft gij, heeren liberale Afgevaardigden, de kloosters op en eigent ge u voor den staat de bezittingen der monniken too. Even zoo kwam op een mooien dag de administrateur van de partij dor progressisten hier ter deur in en zeide: — Wij zullen zonder en ondanks en tegen Romes' wil, en zonder en ondanks en tegen den wil van den paus, de nationale eigendommen verkoopen.quot; — Een treffend heerlijk voorbeeld dat die progressistische partij tot uitnemende eer mag worden aangerekend, en tot groot nut heeft gestrekt voor de unie der liberalen. Volgens dezelfde grondstelling zoudt gij der kerk als voorwaarde de vrijheid en gelijkheid kunnen voorstellen en haar do ondersteuning van den staat weigeren.
Evenwel hebben wc, Mijne Hoeren, nog iets anders te overwegen. Wat zult gij beginnen met uwe constitutie ?
Gij besluit de vrijheid van donken, het recht tot associatie en vergaderingen, de onvervreemdbare rechten van het individu; en terwijl gij deze decreteert , zoudt gij eene reactie inwilligen, even als onze voorvaderen grijnzende saters aanbrachten aan hunne basreliëfs, eene reactie waarvan de heer bisschop van Jaen echt humoristisch zoo veel heil voorspelde. Gij stelt de kerk aan als eene staatsmacht, terwijl zij
53
niettemin hoeft verklaard, dat de vrijheid eene ketterij, het recht van vereeniging lasterlijk, do onvervreemdbare menschenrechten eeno misgreep zijn, en de gohocle zaak op een protestantismus, jansenismus en pantheismus uitloopt. De staat die dit doet, begaat een zelfmoord.
Hoopt niet, dat gij de roomsche geestelijkheid zult bekeeren. De roomsche klerus weet van geen berouw noch beterschap. Alonzo Cano plach te zoggen: — »Wie meent Rome te zullen verbeteren, kent het niet.quot;
Woest verzekerd. Mijne heeren Afgevaardigden! dat de roomsche geestelijkheid met alle middelen die haar te dienste staan, met al haar woelen, zich togen de constitutie zal kanten. Ziet gij niet, hoe zij in do zestiende eeuw, na do kerkvergaderingen van Gonstanz en Basel, die inderdaad concilieën waren, toen bijna de geheele wereld tegen de kerk in opstand was, eensdeels door de herleving der kunsten on anderdeels door do wijsbegeerte, — ziet gij niet, vraag ik, hoe zij op do kerkvergadering te Trente hot leerstuk van het kerkelijk absolutismus wist door te zetten?
Ik vraag u, weet ge niet en herinnert ge u niet, dat op verschillende tijden pausen liberaler zijn geweest dan hot kerkelijk conclave?
Er zijn in de algemeeno geschiedenis der kerk twee tijdpunten geweest, waarin zij gelegenheid vond en ook scheen die te willen aangrijpen, om zich met don vooruitgang dor ideeën te verzoenen. Hot eene bood zich aan in de elfde eeuw, toon Paschalis hot verdrag van Sutri onderteekendo, volgons hetwelk do keizer het zwaard behield, on hij zich met don ring tevreden stelde, hij de kerkelijke jurisdictie behield,
54
maar van liet burgerlijke beheer afstand deed. In die dagen had men de scheiding tusschen kerk en staat kunnen bewerkstelligen.
Hebt gij niet mede den heerlijken dag aanschouwd, op welken Pius IX, alsof hij inderdaad de vertegenwoordiger van den geest van Christus in de kerk was, van het altaar der St. Pieterskerk af zijn zegen schonk aan alle liberalen en demokraten? Waarom kon hij niet voortgaan op dien weg ? Meent gij, dat Mazzini daarvan de oorzaak was, of dat het was om de volkstribunen cn demagogen? Neen, Mijne Heeren! Vele vrienden van den paus zeiden het; een hooggeplaatste in de kerk, een diepe denker, ook Gioberti, dien de heer OIozaga wel zal gekend hebben en van wien hij het zonder twijfel heeft gehoord, zeiden het.
Wie de paus moest vreezen, dat waren de bruin-rokken van jezuieten. Dientengevolge is het, gelijk in de elfde zoo ook in de negentiende eeuw, wegens den reactionairen geest van de geestelijken onmogelijk, om der kerk als den staat de vrijheid te verschaffen. Ik vraag u: — Hebt gij niet gezien, toon vóór niet langen tijd de bisschoppen te Rome vergaderden, hoe zij er toe gekomen zijn om de wereldlijke heerschappij van den paus en de eeuwige slavernij van Rome als een geloofsartikel vast te stellen ? Ik vraag u: — Weet gij niet, dat het na op handen is, dat er eene algemeene kerkvergadering zal worden gehouden, en dat wij gevaar loopen om de 80 artikelen van den Sijllabus voorgesteld en aangenomen te zien als een geloofsartikel, waardoor, indien dit niet wordt verhoed, uwe constitutie vernietigd, uwe rechten verkort en uwe maatschappij te gronde gericht zou worden?
Hot is niet gonoog dat gij gelooft cn belijdt wat de heilige moederkerk aanneemt en voorschrijft; wat gij ook noodzakelijk moet gelooven is dit, dat de rede en hot onredelijke elkander liefhebben met eene onwankelbare liefde, dat buiten de katholieke kerk ieder man verachtelijk is en een verworpeling, al ware hij zelfs een Plato of Newton, dat alle wegen welke de moderne wereld inslaat ten verderve voeren , dat de tijd der herleving van de wetenschappen en kunsten er een was van rebellie, dat de fransche revolutie onbepaald een misgeboorte was der hel, dat de tegenwoordige wijsbegeerte eene etterende wond is aan den menschelijken geest, dat Italië zoo als het de hoop van alle vaderlandsgezinden, van Dan te en Petrarcha vervulde, het eenig Italië, eene ontaarde, schennige dochter is der kerk, dat zijne onafhankelijkheid een werk is des duivels, en dat Frans 11 van Napels, Hendrik V van Frankrijk en Isabella van Spanje, de kuische met de gouden roos, de plaatsbekleeders Gods zijn, hemelsche beelden op aarde.
Gij moet gelooven, dat de middeneeuwen met haar leenrecht, hare roofsloten, hare afschuwelijke rechtspleging, dat die middeneeuwen het ideaal zijn van het ware en goede voor ons geslacht; want in dien chaös van gruwel, bloed en tranen, bij het knarsen der tanden en het gerammel der beenderen, dat Dunte zoo krachtig schetste, in dien duisteren nacht en beklemmenden nevel, schitterde bijna als eenig licht — de tiara van den paus.
Welaan, Mijne Heeren Afgevaardigden, vergeet het niet! Stelt onder aan uwe constitutie deze zamen-
56
zworing tegen haar. Maar toch wcnsch ik u nog iets te zeggen. Wanneer gij meent, dat wij het op hot punt van godsdienst inderdaad zoo eens zijn; waarom kunnen do hoeren van de commissie niet besluiten om elkander te onderzoeken, waarbij zij wel zouden ervaren, dat onder hen materialisten, physiologon, deïsten, rationalisten, spiritualiston, ook eenige katholieken, of bij slot der rekening alle vormen van don monschelijken geest, te vinden waren. Daaruit mag men besluiten, dat hot even onnut als onwaar mag wezen, dat gij in uwe constitutie van oono katholieke eenheid spreekt; want dat die woorden daar staan doet luttel af, indien zij niet inderdaad bij de vijftien leden dor commissie zijn te vinden, die met hare redactie zijn belast. Het zou genoegzaam wezen, alsof gij meendot oen flosch vergif in een onschuldig stroopje te kunnen veranderen, wanneer gij op eeno etiquette daarop schroeft: — Dit is geen vergif, maar stroop.quot;
Het is waar, dat gij oono universiteit hebt, en gij hebt ook oono kerk. Hot is eeno waarheid, dat gij de universiteit betaalt en mede do kerk. En weet gij wat do universiteit zal onderwijzen ? Zij zal loeren hot natuurrecht, do geschiedenis van den vooruitgang dor beschaving, eeno wijsbegeerte die op de rode is gebouwd , terwijl de kerk, die evenzeer door den staat wordt betaald, zal verkondigen de loer van het geestelijk gezag, de geschiedenis der reactie, hetkanoniek recht, en dat alle volken zich moeten onderworpen betoonon aan den paus. Op die wijze zal uwe constitutie in voortdurende tegenspraak met zich zelve wezen, en een strijd ontstaan, waarin de zwakkere
57
op den duur hot onderspit delft; en dit is — de staat. Ik aarsel niet om éen ding uit te spreken. De heer aartsbisschop van St. Jago nam daar ginds plaats [en Castelar wees naar do bank waar genoemde heer zat], in den naam der kerk, om van u eene ondersteuning van staatswege te vragen. Ik ben professor aan do universiteit, en wanneer gij naar mij wilt luisteren, ontneemt dan aan de universiteit do staatstoelage, en even zoo ontneemt die aan de kerk. Laat beide los en vrij, en dan willen we, losgelaten door den staat, don gowigtigen kamp der vrijheid strijden, en zien aan welke der beide instellingen do overwinning zal verblijven.
Verder, Mijne hoeren Afgevaardigden! maakt u geene illusion, welke ook. Ik spreek niet van oude tijden, maar van latere en onze dagen. De geschiedenis van de tegenwoordige wereld, do geschiedenis van onzen tijd en onze beschaving is eene doorloopende en schier ongemengde geschiedenis van den strijd dei-kerk togen alle staatsmachten. Zij voerde strijd mot Oostenrijk om de door keizer Jozef II uitgevaardigde wetten. Zij voorde strijd mot Toskanen om de wetten van Leopold. Zij voerde strijd mot Napoleon I wegens do uitlegging van het concordaat. Zij voerde strijd tegen Napoleon 111 wegens de omwenteling in do Marken, en omdat hij had aangeraden om staatkundige en burgerlijke hervormingen in te voeren. Zij voordo strijd met hot oude Sardinië om de wetten van Sicardi, waardoor do geestelijke vonnissen worden afgeschaft, en met het nieuwe koningrijk, Sardinië om de staatkunde van Cavour; zij voordo strijd met Zwitserland en trad aan de zijde van die roomscho
58
kantons die met hun Sonderbond het zwitsersch eedgenootschap zouden hebben verbroken, zij voorde strijd mot het kanton Freiburg wegens een geschil over de tucht, met Tessino over het burgerlijk huwelijk; zij voerde strijd met België, do dochter welke zij aan hare borst had gekoesterd en geliefkoosd, wegens het onderricht aan zijne hoogescholen; zij voorde strijd mot Spanje, dat zich om haar in 't verderf had gestort, en dit in dagen van ongelegenheid en jammer, in don laatston burgerkrijg; zij voordo strijd mot do Nieuwe Wereld , die haar voor do verliezen in Europa vergoeding kon bieden . met Mexico wegens de kerkelijke goederen, mot Nieuw-Gronada wegens de bezoldiging dor geestelijkheid, mot de Argentijnsche republiek om hare vrijheid van godsdienst. En mot u, die liet burgerlijk huwelijk, de registers van den burgerlijken stand, en do vrijheid van godsdienst wilt invoeren , zal zij het strijden niet nalaten. En nu zal zij aan uwe handen do golden ontwringen, die haar in staat zullen stollen om dien strijd to wagen on te voeren, gesterkt daartoe door uw eigene constitutie en binnen den kring van uw eigen gezag.
En nu. Mijne Hoeren, zoudt gij moonon, dat zoo iets in protostantsche landen niet hot geval was, en die macht daar haar karakter zou verloochenen ? Waar eeno aristokratische kerk bestaat, die dooi- den staat wordt bezoldigd, nemen wij zulk drijven op staatkundig gebied on zoodanigen strijd waar.
Bij eenige opmerkzaamheid vinden wij wat de verhouding tot do regooringen betreft, vier hoofdsoorten moot ik zeggen, van het protestantismus, vier onder-schoidone richtingen: de theologische kerk in Duitsch-
50
land , do aanvankelijk althans op strenge zeden staande kerk van Geneve, de demokratische kerk in Nederland, en de aristokratische kerk in Engeland. Doch in al deze kerken is soortgelijke strijd gevoerd tegen hot staatsbestuur. Men heeft de kerkelijke invloeden aan Duitschland pogen op te dringen; de kerk in Nederland poogde Oranje meester te worden en naar hare hand te zetten (?); men heeft getracht, en de proef gelukte op vreeselijke wijze, de kerk van Calvin aan het gemeenebest en de regeering van Genève op te dringen. — Wat de anglikaansche kerk betreft ken ik nauwelijks iets, wat meer reactionair en tegen het idéé van vooruitgang gekant is, dan die anglikaansche kerk. Herinnert u slechts vier gewichtige punten in het engelsche staatsleven, de hervorming der verkiezingen , de korenwetten, de emancipatie der katholieken en de schelding van kerk en staat in Ierland. Wie heeft zich, en dit hardnekkig, tegen al deze hervormingen verzet? Wie verlangt, dat Engeland indommele en niet uit de leenheerschappij ontwake ? Wie anders dan de anglikaansche geestelijkheid? Ik houd mij verzekerd dat men, wanneer men de uitgebrachte stemmen in het Huis der Lords nagaat, den grootsten hinderpaal voor alla hervorming, den eeuwigen tegenstand tegen allen vooruitgang bij die geestelijkheid zal vinden. Wat heeft zij van Gladstone en Bright in eene te Londen gehouden meeting durven zeggen, toen zij het ministerie neen roovershol en een bent van brassersquot; noemde ?
Wat zeide de groote Cavour, wiens praktische zin ik wenschte dat meerdere navolgers vond, dan hij tegenstanders ontmoette van zijne theoriën? Hij sprak
60
immers: «Vraagt geen hervormingen aan den paus, oven weinig als gij die van den sultan zoudt wachten. De een noch de ander kan hervormingen invoeren, zonder een zelfmoord te begaan. De paus kan Rome niet opgeven, en Italië kan het evenmin opgeven. Dat wij daarom, teneinde wij niet den band tussclien de katholieke wereld en hare moederkerk verscheuren, de verbindtenis van Italiës volken met hunne hoofdstad mogelijk maken, de scheiding tnsschen kerk en staat vasstellen.quot; — Dat wilde Ratazzi, en het zou hom gelukt zijn, wanneer niet de geest en de pogingen van Cavour en de geest en de pogingen van Garibaldi door de plebejische monarchie voortdurend waren onderdrukt en verlamd.
En in ditzelfde oogenblik, welke oplossing vindt de engelsche zaak , de zaak van Ierland, die doorn die Engeland aan zijn biel wondt? Zij kan slechts éene goede oplossing hebben, deze is, scheiding van kerk en staat. En die hadden wij reeds moeten vaststellen; dat is de beslissende schrede voorwaarts, welke wij hadden moeten doen. Wij zijn het armste volk van Europa in een zijner rijkste landen; doch juist dat wij minder zwaar wegende stoffelijke belangen hebben maakt, dat wij des te gemakkelijker maatschappelijke hervormingen kunnen invoeren. Daarom verlang ik, dat men hier de republiek instelle en een proef neme mot de scheiding tusschen kerk en staat.
Ik nader tot het einde mijner rede, en heb slechts nog eenige opmerkingen in het midden te brengen.
Wat hebben. Mijne heeren Afgevaardigden, Mijne heeren van het Comité, mijnheer de minister van justitie, wat hebben ai die heeren tegenstanders
01
van mijn gevoel on met eenigen schijn van grond tegen het denkbeeld eener scheiding van staat en kerk in 't midden gebracht? Zij hebben gezegd, dat men het verlof der Regeering moest hebben voor de bekendmaking van pauselijke verordeningen, dat men het patronaat, het recht van presentatie behoefde, om mogelijke inbreuken dor kerk op hot hoogst gezag te beletten, en dat dit voldoende was.
Van mijne zijde beweer ik, dat noch het een noch het ander u iets zal baten. Wat zou die inwilliging beteekenen, wanneer de heer Aguirra, die vraagbaak voor het kanoniek recht, die Spanje's roem is en die op Spanje roem draagt, met eene verontwaardiging welke ik niet zoo deelde, het heeft beklaagd, dat de Syllabus door de hand van den spaanschen gezant in Rome's straten is ingewilligd en goedgekeurd. Had men een gezant van Philips II zoo iets aangedaan, dan had die vorst aan Rome den oorlog verklaard.
Dit geschiedt heden ten dage, omdat het, bij de vrijheid van drukpers, volslagen onmogelijk is om eene afdoende weigering van afkondiging van der overheid wege vol to houden, en te beletten dat pauselijke verordeningen niet ter kennis van de ge-loovigen worden gebracht. De Sijllabus werd herwaarts gezonden en onder eene reactionaire regoering in alle kerken afgekondigd, en de eenige overheidspersoon in een district, die het durfde bestaan om den pastoor van zijn kerspel deswogens te ondervragen, werd door den heer Arrezola van zijn post ontzet.
Een van de heeren afgevaardigden vroeg aan den heer minister van justitie, of het waar was dat er in allo kerken vervloekingen tegen ons worden uitge-
02
sproken, die toch nu de patronen der kerk zijn ? En ja, het is waarheid; die vervloekingen worden van de kansels gehoord. Kunt gij dit ontgaan of beletten? Neen. — Moogt gij dit beletten? Neen! — Ik, die de vrijheid vorder voor het staatkundig spreekgestoelte, verlang ook de vrijheid van de gewijde leerstoelen. Ik heb er niets tegen, dat de kerk haar hooge rechtsmacht over onze conscientiën uitoefent, gelijk de kerk niet mag en moest beletten dat wij, Spanje's wetgevers , over 's lands wereldsche belangen onze volle, souveroine macht uitoefenen.
Zóo dient ons patronaatrecht tot niets. Gij zoudt u niet verstouten om het uit te oefenen; want wij zouden oen votum van wantrouwen tegen u moeten uitbrengen. En wanneer noch het patronaat noch de toestemming der overheid tot de afkondigingen iets baat, waartoe zou het recht van voorstellen kunnen dienen ?
Hoe dikwijls hoeft de progressistische partij beproefd om eene nationale kerk, eene liberale kerk in 't leven te roepen. Dit is eene erge misvatting geweest. Ten tijde van het absolute koningschap, toon de kerk te eenenmale aan den staat onderworpen was, zijn ei-koningsgezinde bisschoppen geweest. Doch heden zijn er geen liberale bisschoppen, en die kunnen er niet zijn. Wanneer gij ook zulken voorsteldet, zou Rome hieraan zijn goedkeuring niet schenken, en wanneer het ook de zoodanigen toeliet, en ik hoop dat de heer Aguirra wat ik aanvoerde juist en gegrond zal keuren , dan kunt gij verzekerd wezen, dat die liberale bisschoppen, onderdrukt en belemmerd door de zamen-spanning van bijna al hunne onderhoorige geloofs-
63
gonooten, zelfs dan wanneer zij hun eed op onze constitutie hadden afgelegd, toch in de diepte van hunne ziel en geweten, den koning van gindsche rij van zitplaatsen, don Carlos VII, trouw zouden zweren.
Ik vraag u, of gij niet weet, dat de kerk Monta-lambert in de ban heeft gedaan, en dat een der waardigheidbekleeders in die kerk ons heeft gezegd, dat hij zijne dwalingen heeft moeten herroepen ? Weet gij niet, dat de paus den aartsbisschop van Parijs den kardinaalshoed heeft geweigerd? Wat is de oorzaak dier weigering aan een zoo verdienstelijk prelaat? — Wat doet evenwel de aartsbisschop? Hoogst onderdanig en toegevend handhaaft hij het kerkelijk gezag in de goeddeels ongeloovige voltairiaansche stad. En als de keizer, steunend op zijn leger [en ik prijs die houding van den paus als een blijk van zedelijke kracht], Pius IX toevoegde: — „Ik wil don kardinaalshoed voor den aartsbisschop van Parijs hebben!quot; — zou Pius glimlachen en spreken: — «Waarom zou de aartsbisschop nog rooder moeten wezen dan hij reeds is?quot; — omdat hij hem voor oen demagoog houdt.
En nu, vóór ik mij nederzet, wend ik mij nog tot den heer Manterola en zog tot hem: — Ik begrijp dat de staat niet toegeeft, ik begrijp dat de staat om het staatsbelang het protectoraat dat hij over de kerk uitoefent, niet wil opgeven; maar wat ik niet versta en niet kan begrijpen is dit; dat de heer Manterola niet opstaat om de volslagen scheiding van kerk en staat te vragen. Ja, vorder dat er voortaan geen voorstelling ter benoeming tot kerkelijke waardigheden meer plaats vinde, dat de kerk in de uitoefening
64
harer werkzaamheden geenerlei belemmering onder-vinde, opdat zij vrijelijk onderwijs kunnen geven, opdat de jezuieten hier kunnen komen, opdat vcr-eenigingen van allerlei soort kunnen worden opgericht. Stellig toch is het eeno der ergste onderdrukkingen welke de staat kon plegen, dat geene vereenigingen ter zamenwoning van nonnen worden gedoogd. Immers wanneer er sommige geesten en karakters zijn, wanneer er zekere positive en praktische lieden worden gevonden, gelijk ik hier eenige ervaren artsen zie, die slechts nog hunne physiologie en de stof erkennen , zoo zijn er andere naturen, die Lij elke smart, in iedere teleurstelling eene stem uit een beter leven hooren, die ieder oogenblik zouden wenschen in eene wijrookwolk op te gaan, en behoefte gevoelen om in een klooster nederknielend haar leven door te brengen, opdat zij na hunnen dood in den schoot van don Heer mogen opgenomen worden. Waarom verlangt gij, heeren en mannen van de kerk, niet de scheiding van kerk en staat, daar gij toch weet, dat het dezer dagen onmogelijk is, dat de regeering nalate om vrijheid van godsdienst in te voeren ?
De rede logt protest in tegen de handelwijze van den russischen czaar, wanneer hij in Polen de vrijheid van denken wil onderdrukken; zij protesteert tegen den vorst van Rumenië, wanneer hij de joden met geweld uit zijn land verwijdert. Aan de oevers van den Rijnstroom leven lutheranen en katholieken vreedzaam nevens en met elkander, aan de boorden van het meer van Leman zien wij dit van de volgelingen van Calvin en van de nakomelingen der landsknechten, welken de hertog van Savoije voor de poorten der
G5
protestantscho stad legerde, die nu als eene baak is en haven der vrijheid van godsdienst. Er zetelen tegenwoordig katholieken en hugenooten om gemeenschappelijk wetten uit te vaardigen, aan de oevers derzelfde rivier, waarheen in ouderlingen kamp ten doode beider bloed vloeide. De Geit en de Augelsaks zitten in hetzelfde parlement. — Mag Spanje eene uitzondering blijven in de ure, waarin men den grafsteen der onverdraagzaamheid verbrijzelt, dien men in de vijftiende eeuw op hetzelve legde, en wanneer het, als eens Lazarus, uit zijn graf opstaat ?
Wanneer gij de vrijheid voor de kerk verlangt, dan moogt gij dit in de hoop, dat tegenover het positivismus in de wereld een machtig spiritualisme, een leer des geestes opstaat, die bezield wordt door het geloof. Op deze wijze verhief zich het christendom in de dagen van ouds, tegen het positivistische romemsche regt, tegen eene positivistische zedeleer, tegen de Gesars en de praetors, terwijl het tegen deze machten de vrijheid der conscientie voorstond.
Doet hetzelfde in dezen tijd. Mogelijk keeren alzoo de dagen, waarin de Pythonissa haar drievoet verliet, haar natuurgod niet meer erkende, en zij een beteren geest dan die haar had vervuld inblies aan Gregorius van Nazianze en Ghrysostomus, die beide heldere lichten, voor wier welsprekendheid de oude vooroor-deelen versmolten als de sneeuw voor de zon. Mogelijk keeren alzoo de dagen, waarin horden uit het noorden aantogen op paarden zwart als de nacht, en een veld der verwoesting achter zich lieten, als de vernielende engel in de Openbaring; maar de priesterlijke hand, de hand van een Gregorius de Groote en den
G6
heiligen Leo, hen besproeide met het water des doops, hen tot christenen maakte, en mot dien doop de wieg en bakermat dor vrijheid, der gelijkheid en dor broederschap, do wieg eenor botoro toekomst voor de menschheid inwijdde.
Ik treed af van dit spreokgostoolto en zog nog slechts tot den heer Manterola: — «Alvorens gij van hier gaat, moest gij nog in naam van ons allen een gebed tot God opzenden. — Indien ik oen priester ware, indien ik als gij een man der kerk ware, indien ik hier in eenige betrekking als vertegenwoordiger van het christendom stond, gelijk deze kamer, om de onderwerpen die hier worden behandeld, menigmaal als een tempel en door uwe deelneming daaraan, tot een priesterdom wordt; — ziet, dan zou ik mijne handen tot God opheffen, en Hem smeekon: —quot; «Zegen deze wetgevers, die de vrijheid van godsdienst herstellen, die een deel is van uwe liefde! Zogen deze wetgevers, die alle standen en alle menschen mot elkander pogen te verbroederen! Zegen deze wetgevers ; want voor hen als voor u, zijn er joden noch heidenen, maar alleen menschen! Zegen deze wetgevers; want daar zij grootsche heilige gedachten verkondigen en verwezenlijken, naderen zij tot u, en maken zij op aarde de beide beginselen tot werkelijkheid, die aan uw onbegrijpelijk volkomen wezen hun oorsprong ont-leenen; de Liefde en de Gerechtigheid!