-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

TOESPRAAK,

GEHOUDEN TE pRONINGEN , lO DcTOBEF\ 1879,

NAAK A A NL KI DING VAN HET OVKRLM DEN VAN

den Heer en Mevr. KORTEWEG,

B. C. J. MOSSELMANS,

PU KI). HIJ I)K RKM. GKMEKNTK.

UITGEGEVEN VOOR EEN LIEFDADIG DOEL.

/amp;lt; ■ ■. -lt;$

GRONINGEN. — P. NOORDIIOFF. — 1879.

-ocr page 4-

BOEKHANDEL

van

DAMENPELSER amp; C.

(G. METZELAAR.)

Utrecht.

Ter inzage.

Folio

iW* Om abuizen tc voorkomen , gelieve men van de boeken welke behouden worden, dit briefje, met naam-teekening voorzien terug te zenden.

Die, welke men niet wenscht te behouden, worden beleefdelijk zoo spoedig mogelijk terug verzocht.

-ocr page 5-
-ocr page 6-
-ocr page 7-

TOESPRAAK

GEHOUDEN TE pRONINGEN , 19 jDcTOBEF^ 1879,

NAAR AANLEIDING VAN HET OVERLIJDEN VAN

DEN HEKK EN Mevr. KOKTEWEG,

E. C. J. MOSSELMANS,

PREI). BIJ DE REM. GEMEENTE.

UITGEGEVEN VOOR EEN LIEFDADIG DOEL.

GRONINGEN. - P NOORDHOFP. — 1879.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

Gij begrijpt, M. H.! waaruit ik heden aanleiding zal nemen tot mijne toespraak. Gij verwacht, met recht, dat ik spreken zal over de vreeselijke gebeurtenis, die in de afgeloopen week in onze stad voorviel en die als een hevige electrieke schok door haar heenging; 'tzou u hinderen als hier gezwegen werd van datgene, waarmede gij vervuld zijt; gij hebt behoefte aan een ernstig woord. Zulke buitengewone voorvallen grijpen onze ziel aan en doen ons sterker dan ooit den hoogen ernst des levens gevoelen, 'tls mij een behoefte zulk een woord tot u te richten; ik zou niet anders hunnen, want meer dan bij iemand uwer, is mijn hoofd en hart vol van de dingen, die geschied zijn.

De vriendschapsbetrekking, waarin ik, sedert vele jaren, sta tot de achtenswaardige ouders van den overleden man, was oorzaak, dat ik twee dagen met die diep geschokte en bedroefde ouders heb doorgebracht; dagen, die ik nimmer zal vergeten. O, die arme ouders! wat leden zij onbeschrijfelijk veel! met wat innig medelijden zag ik hen aan, maar ook — hoe meer lief kreeg ik hen nog om de wijze waarop ze leden, om de geestkracht, maar bovenal om de liefde die zij openbaarden;

-ocr page 10-

6

o, dat was te midden van den hartroerenden weemoed, verheffend en verkwikkend om te aanschouwen; ik heb in die enkele dagen meer geleerd en doorleefd dan in verscheidene jaren te samen.

Elk sterven is een ernstige roepstem; elke doode heeft iets te zeggen tot de nog levenden. Maar zvlh heengaan als van die echtgenooten, wekt gedachten, gewaarwordingen en gevoelens in ons op, zooals door geen ander sterfbed kunnen veroorzaakt worden; het doet ons sterker dan ooit beseffen, welk raadselachtig wezen de mensch is; het brengt ons tot dieper nadenken over de beteekenis van het leven, over de taak die we in 'tleven te verrichten hebben, over de gevaren die ons in den levensstrijd omringen, over de beginselen waardoor we ons moeten laten leiden, ten einde voor dwalen en zinken bewaard te blijven. O, 'tis zoo goed en noodig, dat we gedurig de grondwet van ons leven herzien, opdat we ontdekken of ons leven wel rust op een hecht en onwankelbaar fundament, of er uit hoofd en hart ook gedachten en gezindheden verbannen moeten worden, die ons zouden schaden, of er geen andere in ons opgenomen moeten worden, die aan ons leven steun en kracht kunnen bijzetten.

Dit droevig einde van twee jonge levens roept ons op tot waakzaamheid en werkzaamheid. Zulk een treurspel wordt gelukkig maar uiterst zeldzaam afgespeeld — doch dat neemt niet weg, dat ons leven, als we niet waken en strijden, een treurspel worden kan, al eindigt het niet op zulk een ontzettende wijze.

Er leeft menig mensch, die veel meer te veroordeelen is dan deze ongelukkigen; er sterft menigeen zijn natuurlijken dood, die bij en door zijn leven oneindig meer kwaad deed dan

-ocr page 11-

7

deze door hun zelfmoord; menigeen is er, op wiens gedrag vrij wat meer aantemerken valt dan op den wandel dezer twee; menigeen is er, wiens leven een gedurig herhaalde zelfmoord is, gepleegd aan zijn innerlijk geestelijk leven en die daarbij nog het levensgeluk van anderen doodt.

Laat mij een en andere gedachte voor u ontwikkelen, die door deze gebeurtenis wordt opgewekt; laat mij u wijzen in welke richting dit voorval onze gedachten moet leiden en wat het ons voor ons leven leeren en baten moet. Ik knoop mijn toespraak ditmaal niet vast aan een bijbelwoord; moge onze overdenking een heiligenden invloed uitoefenen, opdat ons leven meer en meer zóó worde, dat het blijke hoe diep wij gevoelen, dat er in het leven niets ernstigers, niets gewichtigers is dan — het leven zelf!

Laat ons behoedzaam zijn in ons oordeelen! Bij zulke gebeurtenissen, als onlangs er een plaats had, komt het sterk uit, hoe ondoordacht, hoe lichtvaardig, hoe eenzijdig en hoe hard er geoordeeld wordt. Sommigen nemen uit dit treurig feit aanleiding om aan spot- en lachlust te voldoen, en allerlei geestigheden — in eigen schatting althans — er over te doen hooren. Dit is wel een zeer akelige invloed, dien deze gebeurtenis op hen blijkt uitteoefenen. Het ontbreekt dezulken aan ernst en gevoel, ze zijn lichtzinnig en oppervlakkig; 'tmoge geestig zijn, maar 'tis een geestigheid van slecht allooi en ze stellen niemand meer aan do kaak dan zich zelven, ze toonen dat ze op een laag standpunt staan. £r zijn anderen die, zon-

-ocr page 12-

8

der nader onderzoek, terstond met hun oordeel gereed zijn en die, omdat ze de ware oorzaak van die treurige daad niet kennen, er nu maar eene verzinnen, en die voor de ware uitgeven; ze nemen uit deze gebeurtenis aanleiding om aan bun eigen praatlust en aan anderer nieuwsgierigheid te voldoen; ja, erger nog, ze ontzien zich niet om allerlei leugens en lasteringen onder de menschen te verspreiden; alsof het feit zelf niet erg genoeg ware, schijnen ze lust te hebben om quot;t nog erger te maken, 't Is akelig, niet waar? Laat ons dan voorzichtig zijn; laat ons liever te weinig dan te veel zeggen, liever te zacht dan te hard oordeelen. Niemand is in staat volkomen te verklaren wat hen bewogen heeft het leven vaarwel te zeggen. Toch meen ik, dat we, als we een rechtvaardig oordeel willen uitspreken, moeten beginnen met voorop te stellen, dat iedere zelfmoord, dus ook deze, voortkomt uit een ziekelijken geestestoestand. Het geestesleven ondervindt stoornis en zoo komt de mensch op een dwaalweg. Niemand, die de hand aan zich zeiven slaat, is volkomen gezond van geest; de toestand van het lichaam moet daarbij zeker ook in rekening worden gebracht; deze werkt mede om de storingen in 'tzieleleven te versterken. De zelfmoordenaar is geen onverlaat maar een ongelukkige; geen moedwillig booswicht, maar een kranke, een erg dwalende en daarom een beklagenswaardige! Iemand die in wanhoop zich zeiven van kant maakt, is op dat oogenblik een waanzinnige, die het bestuur over zijn denken en willen heeft verloren; en iemand die, zooals deze beide dooden, met bedaard overleg en in koelen bloede — schijnbaar althans — den levensdraad afsnijdt, is evenzeer een overspannene, een overprikkelde, een kranke van geest, een verbijsterde van zin,

-ocr page 13-

9

ook al zou niemand er aan denken, hem in een krankzinnigengesticht te doen opnemen. En daarom moet deze zelfmoord veel meer een gevoel van deernis dan van toorn, van innig medelijden dan van beschuldiging in ons opwekken. Maar we moeten onze nasporingen verder voortzetten en vragen: waardoor kan een mensch in dien ziekelijken geestestoestand geraken, waarvan zelfmoord de hevigste en sehrikkelijkste uitbarsting is? Wat moeten we doen om ons geestesleven voor invloeden te bewaren die liet ziek kunnen doen worden ? En dan meen ik als êéne der oorzaken waaruit die ziekelijke gesteldheid kan ontstaan, te moeten noemen; dweeperij. Wat ik daarmee bedoel ? dit: de eenzijdige, overdrevme, partijdige ingenomenheid met theoriën, met ideën, met vemachtincje.t, waardoor men verblind raakt voor de werkelijkheid en hare eischen, en meer en meer met den geest gaat leven hvAtcn die werkelijkheid. Hiermee hebben we bij het onderhavige geval, als ik mij niet bedrieg, te doen. Ik beschouw die overledenen als de slachtoffers van dweeperij. Hun dweepen bewoog zich niet op godsdienstig gebied, ook niet zoozeer op staatkundig, maar meer op maatschappelijk terrein, op het gebied van wat men noemt: het sociale leven. Ik weet, dat velen, wijzende op dit feit, zeggen: ze zijn gevallen omdat ze op 't punt van godsdienst zoo vrij dachten, ja. geen godsdienst hadden! Ik wil daarop niets anders antwoorden, hoeveel er overigens over te zeggen zou zijn, dan dit: er zijn evenzeer voorbeelden van zelfmoord bij menschen die als zeer rechtzinnig in de leer bekend stonden. Doch we laten al zulke redeneeringen, dat deze daad de vrucht is van de moderne wereld — en levens — en godsdienstbeschouwing voor 't geen ze zijn, nl. de bewijzen van

-ocr page 14-

10

gebrek aan doordenken, van schromelijk misverstand, van onkunde, van verwarring van begrippen.

Wanneer men, zooals deze jonggestorvenen, zich geheel eigen maakt met de gedachte, dat de toestand der maatschappij alleen verbeterd kan worden, als deze wordt ingericht naar de theoriën die zij als de ware, als de cenig loare erkenden; wanneer men meent, dat die theoriën niet tc spoedig en niet te doortastend genoeg kunnen toegepast worden; wanneer men meent, dat de banden, waarmee 'tmaatschappelijk leven van heden nog gebonden is aan vroegere toestanden, zoo spoedig mogelijk geheel verbroken en dat gansch nieuwe grondslagen gelegd moeten worden; wanneer men zóó zich gewend heeft om in die, volgens hun opvatting, ideale, maatschappij te leven en men komt dan gedurig in aanraking met de werkelijke maatschappij en men ondervindt dan telkens, dat die theoriën niet, althans in lange nog niet, zijn te verwezenlijken en men ervaart dan, dat men juist door die maatschappij zelve, die men verbeteren wil, in de toepassing van zijn denkbeelden verhinderd en belemmerd wordt, dat die maatschappij van die theoriën niet weten wil, zie, dan veroorzaakt die aanraking met de werkelijkheid een gevoel van teleurstelllncj, van wrevel, van hiüer-heid, dan wordt men blind voor 't goede dat er is en heeft alleen oog voor 't verkeerde, dan verliest men 't vertrouwen op de menschen, die zich niet willen laten gezeggen, dan gaat men meenen dat men vruchteloos zich inspant, dat men 7iiis-ke)id, teruggezet, tegengmerkt wordt, dan ontstaat er een gevoel van afmatting, van malaise, dan wordt men onverschillig voor dat leven, dat niet geeft wat men er van verwachtte; dan meent men: ik kan hier niets meer uitrichten; de illusion

-ocr page 15-

11

wijken, de idealen verbleeken , de poiisie kwijnt, de bloemen verflensen, 'tlicht verdwijnt, 'tleven verliest zijn waarde, zijn aantrekkelijkheid; 'tis dan maar beter dat leven, die ondankbare riienschenioereld te verlaten dan voortdurend te lijden onder het gevoel: ik kan niet wat ik wil, ik word met lamheid geslagen. — Op deze of dergelijke wijze is, dunkt mij, het verloop der zielsziekte te verklaren, die den dood ten gevolge had. Deze twee menschen hebben elkaar in deze eenzijdige en gebrekkige beschouwingen versterkt en gestijfd; ze hebben, in plaats van nader te onderzoeken of hun denkbeelden en theo-riën wel houdbaar waren, zich in dien kring van gedachten opgesloten zonder genoegzaam kennis te nemen van 't geen daar buiten lag; ze hebben zich hoe langer hoe meer laten verstrikken door de droombeelden die ze zich gevormd hadden; zoo geraakten ze in een overspannen toestand en ze zochten den dood omdat ze het ware leven niet hadden gevonden; ze zochten den dood omdat ze 7 leven een ongeluk en 't sterven een uitkomst achtten! En waarom was het zoo bij hen? omdat zij huiten zich zochten wat in hen alleen te vinden was; omdat zij, om 'tgeen in de verte was, vergaten wat nabij was; omdat ze gedweept hebben in plaats van gestreden; omdat ze geen geloof genoeg hadden in de macht der waarheid, geen hoop genoeg op den vooruitgang der wereld, geen liefde genoeg voor hun levenstaak!

En daaarom is hun sterven voor ons zoo leerrijk. Het roept ons toe: zorgt, dat gij uwe levenstaak goed begrijpt en dat gij haar zoekt op de rechte plaats. Wat is de taak, die we allen gemeen hebben ? dit: de wereld, de menschenwereld, de groote maatschappij rondom ons en evenzeer de kleine maat-

-ocr page 16-

12

schappij in ons huis, vooruit te brengen en daardoor gelukkig te maken en zóó zelf gelukkig te worden. Hoe dat te doen? door te peinzen, door 't vormen van allerlei plannen en idealen ? neen, door te handelen, door te werken en te strijden. En als men dat doet, dan eerst gevoelt men, welk een waarde het leven heeft; dan eerst beseft men hoe nooilig de maatschappij ons heeft, dat zij van ons vraagt: onze kracht, ons talent, onze hand, ons hart, ons geheel en al. Als we goed gevoelen, dat onze levenstaak is: geluk te brengen in de wereld, haar te veredelen, te reinigen, dun begrijpen we ook, dat we ons zeiven niet toebefworen, maar aan de rnaaiamp;chappij; dat wij 't recht niet hebben ons licht, onze kracht, ons leven aan haar te onttrekken, want zij heeft daarop aanspraak; dat wij geroepen zijn, zoo lang mogelijk tot zegen van haar te arbeiden; dat onze taak nooit afgedaan is en dat het zondigen is tegen den naaste als we moedwillig 't leven verlaten; want dan zeggen we als 'tware: ih wil niet meer voor u werken, ik heb u niet meer lief! Als men levendig gevoelt: 't leven is mij gegeven om overal leven te wekken en te versterken, 't leven moet zijn een aanhoudend zegen stichten, dan han men geen weerzin krijgen tegen dat leven, want dan voelt men, dat men niet vergeefs leeft; maar dan wordt men ook niet moedeloos, als 'tniet altijd gaat naar onzen zin, als we niet zóó schielijk ons doel bereiken als we wenschen: iemand die goed zijn levenstaak begrijpt, laat zich niet ontmoedigen door teleurstellingen, die hij ondervindt; hoe treurig zou 't zijn, als ouders ophielden hunne kinderen te vermanen of te bestraffen, als zij ontdekten, dat de kinderen niet naar hen wilden luisteren; mnar ouders die hun tnak begrijpen en liefhebben, houden vol en geven den moed nooit op.

-ocr page 17-

13

En zou is 't met alles waartoe 't leven ons roept. Iemand, die beseft wat zijn leveusroeping is, gelooft; d. i. hij is vast verzekerd : mijn arbeid is niet ijdcl; hij gelooft, en daarom haast en overdrijft hij niet. hij heeft geduld, hij doet wat zijne hand vindt te doen en verder wacht hij vertrouwend af, stellig overtuigd: 't goede zal zegevieren, al gaat het nog zoo langzaam. Iemand, die beseft: ik ben in 't leven om joed te zijn en goed te doen, weet altijd nieuwe wegen te vinden om zijn doel te bereiken; hij begrijpt, dat niet langs één pad, maar langs zeer vele de top des bergs bereikt kan worden. Niet éénzijdig, maar veelzijdig is hij werkzaam, omdat hij inziet, dat de waarheid ook niet eenzijdig is. Die goed begrijpt; 't leven is een schat, een talent waarmee ik woekeren moet, die wordt niet levensmoe en levensmat; hij gevoelt zich juist opgewekt om van dien schat uit te deelen zooveel hij kan en daardoor geluk en zegen te verspreiden om zich heen.

Maar daarom is 'tdan ook zoo noodig, dat we waken tegen alles wat ons den levenslust en den levensmoed en de levenskracht kan ontnemen of verzwakken. Bij velen in onzen tijd wordt gemist: levensernst. Menigeen kent geen hooger levensdoel dan voor zich zelven te leven en alles te doen wat voor V zinuelijJc leven aangenaam en genotvol is. Menigeen gevoelt te weinig, dat een leven waarvan de grond egoïsme is in plaats van liefde, en dat een werken dat alleen tot de stoffelijke wereld zich bepaalt, dat zulle leven en werken niet anders dan zwak en wankelbaar kan zijn, zoodat er niet veel toe noodig is om het omver te werpen. En daarom mislukt zoo menig leven! Iemand, die zich went om toetegeven aan de neigingen en lusten, die in hem woelen. die zich niet oefent in zelfbe-

-ocr page 18-

14

heerschiiig en zelfverloochening, wordt zwak en Hauw; en als dan de moeilijkheden en bezwaren, de zorgen en lasten, de verzoekingen en verleidingen des levens komen, dan is hij tegen die vijanden niet bestand, dan ontzinkt hem de moed, dan wordt hij meegesleept in plaats van deze dingen aan zich te onderwerpen. Iemand, die krachtig gevoelt, dat hij leeft om waarachtig geluk te bevorderen door alles te bestrijden wat slscht en leelijk en alles te bevorderen wat rein en goed is, zoo iemand houdt moed; hij durft het leven aan en hij kan het aan, omdat hij innerlijk slerh is door de liefde tot zijn taak. Het leven te ontvluchten als 't ons bang wordt of als het ons teleurstelt, is: yehrek aan moed; men deinst voor de bezwaren terug, men ziet op tegen de lasten, men durft het kruis niet op de schouders nemen en — men kiest den dood boven dat moeitevol leven, de stille rust boven den woeligen strijd. Hoe treurig!

Van niets moeten we ons zeiven meer doordringen dan van dit besef: ons leven heeft hooge waarde omdat het zegen moet stichten, zooveel en zoolang mogelijk. Die dut voelt, zal alles vermijden waardoor zijn leven verzwakt, verslapt, verontreinigd, bedorven kan worden.

'tLeven heeft groote waarde! die dat beseft zal zijn leven niet verbeuzelen, niet verspelen, niet verdartelen, maar het trachten te versterken, opdat hij des te meer er mee tot stand kunne brengen!

'tLeven heeft groote waarde! te groot om het te ontzenuwen en te verminken; groote waarde voor u, jonge menschen! hoeveel kunt ge nog doen! een schoone toekomst ligt voor u; houdt uw oog open voor de taak waartoe het leven u roept;

-ocr page 19-

15

houdt uw hart open voor alles wat gij noodig hebt om moedig en krachtig te arbeiden tot heil van anderen!

Groote waarde dat leven voor ons allen, jongen en ouden! want door ons samenwerken en samenstrijden moet hoe langer hoe meer licht en warmte, liefde en hoop in de wereld doordringen; door ons moeten de vijanden overwonnen en vrede en vreugde vermeerderd worden. Laat ons werken zoolang het dag is, eer de nacht des doods komt! Laat ons waken over ons hoofd en ons hart; laat ons zorgen, dat ons leven door hoogere, door echt zedelijke beginselen bestuurd worde! Geen dag doorgebracht zorgeloos en gedachteloos! //Zoo wie meent te staanquot;— en wij meenen 'tmeestal— //hij zie toe, dat hij niet valle!quot;

Laat ons nederig, laat ons niet veeleischend, laat ons niet zelfzuchtirj zijn in onzen arbeid en bij onzen strijd! Laat ons liefhebben! dan zijn wij veilig; dan staan we pal; dan dragen wc moedig en blijmoedig ons kruis; dan wachten we kalm ons einde af; dan zijn we niet los van 'tleven, maar er aan gehecht als aan een schat. Dan zal ons leven een loflied zijn ter eere van Hem, die 'tons gaf!

Zoo zij het!

-ocr page 20-

Bij P. NüORDflüPP te Groningen, is mede uitgegeven:

DE ISRAËLIETEN

HET MONOTHEÏSME,

DOOU

ï»rof. W. IIECKElt.

Prijs J 0,90.

quot;Die belang stelt in de godsdienst der I sraëlieten en gevoelt, dat deze van grooten invloed is geweest op den gang der wereldontwikkeling , zal zich den tijd niet beklagen, dien hij besteedt aan het lezen van de niet omvangrijke, maar inboudvolle brochure, waarvan ik hierboven den titel afschreef. Gedachtige aan het Latijnsche gezegde verba volant, scripta manent moeten wij het eene goede gedachte van den schrijver vinden, dat hij zijn gesproken woord door den druk in wijder kring heeft bekend gemaakt. Zij het ook volkomen waar, wat wij in de voorrede lezen, dat omhaal van geleerdheid er met opzet Lij vermeden is, de brochure is toch zeer wetenschappelijk van inhoud, al laat zij zich door een denkenden lezer aangenaam lezen. Daarenboven bevatten de achteraangevoegde aanteekeningen tal van wetenswaardige zaken en geven een schat van bronnen op, die men bij het onderwerp kan raadplegen. Voor hen, die in de geschiedenis der Israëlieten iets bovennatuurlijks blijven zien, is de brochure niet geschreven; die zoo denken, moeten dit werkje ongelezen laten, want het zou hen ergeren, als zij b.v. bl. 8 lazen; //De oplossing van het probleem was op den duur onhoudbaar , omdat ze niets verklaart, nog minder bewijst, alle onderzoek afsnijdt, ja als heiligschennis veroordeelt.quot; Maar gelukkig zijn er velen , die met den schrijver de openharingstheorie verouderd vinden; deze zullen dan ook liefst die wijze van beschouwing, zelfs in leerboeken voor het onderwijs bestemd, missen en die daarin vervangen zien door de resultaten van de jongste onderzoekingen, al staan die ook nog niet vast als een paal.quot;

//Heb ik getracht een overzicht der belangrijke brochure te geven, ik voel maar al te zeer, dat liet niets dan eene flauwe schets is: daarom legge men gerust mijn geschrijf ter zijde en grijpe naar de brochure, die cn door belangrijken inhoud èn door aangenamen en pittigen vorm vele lezers verdient.quot;

Zalt Bommel. Dr. e. epkema.

-ocr page 21-
-ocr page 22-

!lij P. NOÖRDHÖFF te (Irouingcii is versflieneu, en alom te bekomen:

DE NüTTIGHEIDSLEER

van

TOH\ STIART JHLL en I»iof. VAX llF.lt WIJCK,

dooi;

Dr. T. C ANNE GIET ER.

KOOGLKKUAAE TE UTRECHT.

Prijs j 1,2*), franco per post y' 1,30.

VOORREDE.

Om te voorzien in de behoeften van hen, diu tot de overtuigiag zijn gekomen dal de bovennatuurkundige grondslag, waarop de zedenleer in de jeugd voo. hen is opgebouwd, niet stevig is, heeft de heer j. v. eene vertaling geleverd van mill's werkje over het Utilisme, (zie bi. 17). In zijne voorrede roept hij den ele-riealen en anti-revolutionairen toe: ..Ziehier onze zedenleer, en wij tarten U om te bewijzen, dat zij in eenig opzicht zou moeten onderdoen voor de Uwe.quot;

.:k behoor in de verte niet tot de partij dergenen, die aldus worden uitgedaagd.

'Iet is dus ook niet van mij te verwachten, dat ik als verdediger van hunne zedenleer zal optreden. Dogmas zijn, mijns inziens, als grondslag der moraal niet te vertrouwen.

Moet nu echter ieder, die niet op zulke fondamenten zijne zedenleer bouwt daarom gerekend worden de theorie der nuttigheidsleer te omhelzen?

Is er geen andere metaphysische grondslag der moraal denkbaar, dan alleen die in de dogma's der clericalen bestaat?

Velen meenen dit.

Ook de vertaler van mill s geschrift schijnt, door eene niet ongewone begripsverwarring, in die meening te deelen.

Ik ben van het tegendeel overtuigd, en spreek in dit boekje die overtuiging uit tegenover de denkbeelden van hen, die ons, op het gebied der zedenleer, slechts de keuze geven tusschen: Clericalisme en Utilisme.

liet is mij vooral te doen om het laatste, als theorie der zedelijkheid, te be-oordeelen, en aan te toonen hoe zwak en gevaarlijk het fondament is, dat de nuttigheidsleer haren aanhangers aanbiedt.

Zwak is dut fondament, en — gevaarlijk!

Indien de hoop van mill's vertaler vervuld werd, en zij, die met de opvoeding van kinderen belast zijn, hunne kweekelingen meer en meer na ra' het model van de nuttigheidsleer gingen vormen, dan zouden niet alleen de schoonste bloesems der menschelijkheid afvallen zonder vrucht te geven, maar ook zou het gansche schoone gebouw der ware en heilige zedelijkheid ineenstorten.

En met deze zou ook het geluk verloren gaan.

Allen, aan wie de gewichtige taak der vorming van het jonge geslacht is opgedragen, inzonderheid de openbare onderwijzers, mogen dus wel toezien, dat zij, in de opvatting van hun werk, zich niet op een dwaalspoor laten leiden.

liet is niet onwaarschijnlijk dat velen hunner door mill's werkje met de zedenleer der utilisten hebben kennis gemaakt.

Ik hoop dan dat zij, nauwkeurig onderscheid makende tusschen dogma's en godsdienst, dezen ais den onmisbaren grondslag aller ware zedelijkheid zullen beschouwen, terwijl zij voor genen de deur der school altijd g2sloten houden.

De zegepraal der nuttigheidsleer zou, naar mijne overtuiging, de ondergang zijn van datgene, wat de adel der menschelijke natuur moet heeten.

De menschheid neme zich in acht! Een groot gevaar bedreigt haar.

Zij verwachte haar grootste geluk niet van dogma's, maar evenmin van zulke the-oriën, die den godsdienst zeiven uit het rijke en veelzijdige menschenleven verwijderen!

Mochten velen, na de lezing van dit geschrift, hiermede kunnen instemmen — zoo zou ik dit als een gewenschte vrucht van mijnen arbeid beschouwen.

Dr. T. CANNEGIETEK.

-ocr page 23-
-ocr page 24-