IND. STUD oct.
/ A .y / / / /
/-lt;
r - y
/ f
/
■A
//..
J -- 7 f~i
A
'/quot;/ „ r/, J*, Sjcyt , /,
i;iJ DE BEOEFESIjSU
II LR
JiOOlt
ZEKUELIKG DEK XEDEllL. ZBSJUISOS-VEEEESIGISO.
--3QC——
Fonds ten behoeve van 1 (quot;.««logische Studiën aan de Rijks Universiteit te Utrecht.
ÜATAVIA,
H. M. VAN DOlir amp; Co.
1S73.
JjiJ het lomemcnd verkeer in den jongden lijd hmcJim de Soeu-daneczeu en Ihtropeamu, wordt bij de laaiden de heioefle aan em handleidiny lot het aanlecren der Soendaneesche laai, steeds yrooter. i\[et den rcenseh een poginrj aan te wenden tut voorloopige voorziening in die behoefte, vervaardigde ik dit werkje, hetwelk ih thans aanbied aan allen die zich met genoemde taal verlangen bekend te maken.
De groote kosten, aan de uitgave in ludiii van een boek dat eenigen omvang heeft verbonden, en het vooruitzicht dat die door het uit den aard der zaak klein debiel niet gedekt zouden kunnen worden, noodzaakte mij beknopt ie zijn. Ook afgezien daarvan laat ik nil-voeriger behandeling van dit onderwerp liever over aan iemand die zich uitsluitend aan taalkundigen, arbeid wijden kan, en tevens iu staat is zijn werk meer naar de eischen der wetenschap in te richten.
Hoogst aangenaam was voor mij het gunstig advies, door den Heer K. J'. Holle, yJ.dvisear honorair voor Intandsche Zaken, over mijne handleiding uitgebracht aan (te Ned. Ltd. llegeering, het welk lenge-lohje had tegemoetkoming van de zijde der Regeering in de kosten der migave, — door mij bij dezen dankbaar erkend. 'Die ondersten-quot;ing legde wij de verplichting op mijne transcriptie van't Soendaneesch, toor zooveel dit boekske aangaat, in overeenstemming te brengen met het sifsleeni door de Jiegeenng aangenomen.
i 'erre is de waan van mij als zonde deze handleiding zonder gebreken zijn. Ik houd mij integendeel overtuigd dat deskundigen menige aanmerking zullen te wanen hebben. Maar niemand zal zoo onrechl-rnalig zijn te verlangen dal dit eerste handboek reeds een volmaakt en volledig werk zij.
.IklTEivzoilG, Jan. I ST.'i. s (•
Y: //J! 2 SA.
/lt; v
- /£- -- ,gt;
Ccnp:)^ U:
?' / / ) ^ ^ ,lt;/ r C-X^^ i- /C /7 ■
//V 'y/ ffrye-s, '^Lc-fC-n, €^-- '-^ ''
■' C- —- tf-C/' . ^ C~ .c^-/? . |
— • - r- {f . 't «r y*_ .{ f Z / /f: ' |
v y^^A-L ' A-/1.
t 7 , vt/ . . flt;*~C
^ /' c .
.V r^érti. ^ ^
lt; t ' •/lt;■ tA^ /'W -»
/ /
dlt;*- C *■ r lt; •-*.,
^ .6*.' , c ^ ■c
-' Y/t /l/ic.C A/?—-t,
^ 6 t * ' C t Z'fi. -^ /C si. * .•-«-
r si, ' t
H. /^*~ ■ .
-f- -7quot;
, ^,quot; ('iZtl^.
. L,- .' — /v, «
.•x. ^2.
• 'V. A t- , -*_ c-quot; *- lt;1 ■
i c-lt;t ^ ^-
/V ctyi- «lt;■ t^ lt;- , Cf f * *-• /'t Xlt;- -.
SC
f - - quot; ■ • ■ ■v'- ■' ■' ■ •■ : :
^ --yC^ ~é^/ ^-/' é *':
/w- /•- ■': ('■ 5 ' /
1. SCHRIFT EN UITSPRAAK.
•'- --3_=---
§ 1. De Soeudaueezeu hebben geen eigeu schrift, eu bedie-ueji zich of van het Javaausche, öf vau het Arabische. Voor geschriften van .lav. oorsprong, verhalen, eu in brieven, maakt men meest van het Jav. schrift gebruik, hetwelk echter in den vorm eenigszius afwijkt, terwijl het een d en een t minder heeft. Van kapitale letters maakt men hoogst zelden , van Jav. cijfers nimmer gebruik. Van Let Arab, schrift bedient men zich gaarne voor geschriften van godsdienstigen aard, en steeds voorzien van de klankteekens, waarbij men voor de pamepct een teeken aangenomen heeft, gelijkende op de hamza.
gt; —■ Het ai.jii.ibet bevat lö medeklinkers, die den naam van tjafjarakau (v. tja, ra, ka) dragen. Verder heeft men 7 klinkers die geen gezamenijjken uaain liebbeu; dus in het ge-nuel 25 letters, die met ons karakter op de volgende wijze worden uitgedrukt
rjatjarahan.
Uitspraak.
aan het begin als onze h in hdcn, haLu; aan het einde van eeti lettergreep of woord scherp, als de ■•/( in wachti-it. zochten.
/I.
een zuiver uitgesproken tj.
r.
l eider uitgesproken , ook aan het einde van een woord.
gt;_
6'.
uitgesproken als de Eugelsche w.
Xa.im.
lm
na tja vu ka
da fa •sa wa la
a
t
$
w i
i
2
Naam. Uitspraak.
p pa p.
dj clja zuiver uit te spreken.
j ja uitgesproken als onze / in jayen. Op liet
einde van een woord wordt zij met den voorafgaanden klinker tot een twee-klank vereenigd.
nj nja uit te spreken als de nj in oranje.
m ma in.
y ya stomp als de Friesche en Eugelscbe y.
b ha h.
ny nya als de ny in ivany en tany of enyel.
' Xwi.' • ^ • Klinkers.
Naam. Uitspraak.
^ af* als onze a.
4Uc i woelou, ook in een gesloten lettergreep, den
y / • ' open klank van de i in titel.
•/- quot; ''oe soeicoe '■ als o.;ze oe in zoeken en poes.
paneleny is altijd scherp ais de e in pet en hef.
o panolony scherp als in tot, pot.
e 'p ami pet als de e in hoven , over, hopen.
en A a een lange e, overeenstemmende met onze n in kunnen, langzaam uitgesproken, of met de
-lt; Ue'c . lt;s quot; iu ut
/
Aanin. 1. De a heeft geen naam, omdat elke medeklinker op zich zelf reeds dien klinker bij zich heeft.
Aanm. 2. Voor de beide pjcimépcts gebruikt men in Jav. en Arab, schrift slechts één teeken, doch hut is noodzakelijk ze te onderscheiden, daar de uitspraak zeer verschilt.
Aanm. 3. Voor de teekens die verder gebruikt worden voor Jav. of Arab, schrift, zie men de Grammatica's van het Javaansch en Maleisch.
^' gt; i ■' ( r. i / a ^i 2 q**
/ cr' / - /
2 lt; j
J -
s
3
/ c ■ 4
II. DE KLEMTOON.
g 3. De Socnaanoezou spreken hnu taal duidelijk uit en laten elke lettergreep behoorlijk tot haar recht komen. Zelfs van een meerlettergrepig woord, waarin meerdere pamepets voorkomen , die ligt aanleiding tot een onduidelijke uitspraak kunnen geven, wordt elke lettergreep afzonderlijk gehoord. Over het algemeen spreekt men langzaam, eu daaraan zal het wel voornamelijk moeten worden toegeschreven, dat men anders eenlettergrepige woorden gaarne tweelettergrepig maakt.
m een woord krijgt steeds een
woorden waarvan de klinkers
korte pamepets zijn, z. a. IHnir, UrVs, kal cru san, enz., wordt do klemtoon minder sterk gehoord dan bij woorden van welke de voorlaatste lettergreep ü :u a, i, oe, o of eu heeft. Alleen drielettergrepige woorden, van welko de beide eerste lettergrepen hebben, zoo alspcVékik, belcwoekengedabonr/ krijgen den klemtoon op de laatste lettergreep. Behalve dezen algemeeuen klemtoon wordt ook nog in een zin nadruk gelegd op de voorlaatste lettergreep van dien zin, die tevens doorgaans min of meer gerekt wordt uitgesproken.
HI. LEi.ES EN KAS AU,
HOOGE EN LAGE WOORDEN.
5 -1. Het hoendaneesch kent geen verschil tusschen Kr an: en Ngoko, zoo als dat in het Jav. bestaat, z. odat men zou kunnen sjirekeu van taaisoorten. Men heeft alleen hooge eu lage woorden, of gelijk het volk het zelf noemt, ttmls (fijne) en kasar (grove) woorden, welker gebruik afhangt van den rang desgenen uie spreekt en van eten rang desueneu tot en van wien men spreekt. Oe hooge woorden worden gebezigd door den mindere, als hij tot of van den meerdere spreekt, en daarnaar neeten ze ook wel hasa ka menak; terwijl de meerdere, tegen den mindere van dezen sprekende, lage woorden bezigt, die daarom ook wel hasa ka koeriwj genoemd worden; maar de meerdere van zich zelven sprekende, bezigt ook niet zelden een hoog woord, om welke reden men de
lioogc woorden ook oncler het volk noemt de hasa iljoerayan, (de taal der heereii). De in gebruik zijnde hooge woorden zijn grootendeels uit het -Tav. overgenomen, zonder daarom evenwel met deze altijd gelijkluidend van beteekenis te zijn. Niet weinige zijn echter van echt Soendar.eeschen oorsprong.
§ 5. Aangaande de vorming var. hooge woorden valt op te merken, dat dit niet gelijk in het .Tav. volgens vaste regels plaats heeft gehad. Wel kan men zeggen, dat uit het streven om «fan sommige woorden door verzachting van de klinkers of verfijning van den uitgang woorden te vormen, het
ontstaan van vele dier woorden kan verklaard worden (bijv. van sapcrti, gelijk, sajt'értos; van oeparna , indien, ocpami; van xemoe, schijnen, het voorkomen hebben van, sc'mi; van tamp a, ontvangen, lampi; van saniskara, alle, aaniskanten; van pari-Ibasa, spreekwoord, paripaos; van perkara, zaak, pcrkawis; van ngaclji, lezen, ngaos; van koedoe, moeten, kedah; van waloeja, welvarend, luiloedjény); maar bij verre weg de meeste üwiè's-woord en bestaat geen de minste gelijkenis niet het daaraan beantwoordende kasar-woord. Zoo beeft men b.v. lenrujeun, k., parianyan I., hand; pan.on k., solja 1., oog; tjeuli k., tje-'jril 1., oor; iroeng k., pangaviboeny 1.. neus; hoenfoe k., roaos 1., tand: biioir k., larnbe en lambej 1., lip; hadan k., salira 1., lichaam; soekoc k., dampal 1., voet; herdenng k. . lamboet en padaharan 1., buik; dijoek k., tjalik en linggih 1., zitten: noelis k., vjcrai 1., schrijven; nginoe.m k,, ngaleneut 1., drinken; hee* k., save en koelem 1., slapen; hocdangk., tanghi 1., opstaan; indit k., angkat 1., vertrekken; ngomong en lemelt k., njaoer, ngalahir, nirnbalan en ngandika 1., spreken; eureun k., Uren 1., rusten; batoek k.. gohgoj 1., lioesten; njijeun k., ngadamel 1., maken; baraja k., pjangampüi 1., familie; aiuewe k., istri 1., vrouw, vrouwelijk; pamadjikan k., geureuha 1.. vrouw (van een man); lalaki k., pamegcl 1., man, mannelijk; t-alaki Iv., tjaroge 1., man (van een vrouw); hoedak k., ruoe-ran'/kalih 1., kind; kakang k., bmtjrvk i., oudere broeder (zuster); miaran k., d'/enengan en kakasi/t I., naam; bmni/i.v.t k.. panicunien 1., gelaat; senri k., Inhtihu-mii I., lachen; bage.o k., katoeran 1., welkom! ngondang k., ngaloeloengsoer I., noo-digen; njarekan k., njaoeran en. njenseul , iemand de les lezen; pa ding k., tc'éngi 1., nacht; beurang V., djang 1., dag; bennang k., kenging 1., kunnen, het kan; daek k., kerm 1., willen: nitah k.. miwarang 1., zenden; sisir k., parnem ]., haarkam; badjoe k., raksoekan 1., baadje; tjalana k., saroeng-tjagak 1.,
broek; Ueuk k., ïcf-han 1., wandelstok; doedockoej k., toedoeny 1., hoofddeksel; h'lris k . cloehoeng 1., kris; anggeus k., paranta*
gedaau, afgeloopen; manggih k.. nr'ndak en vjonJong I.. vinden; enz.
g 6. i it de opgegeven voorbeelden in de vorige g blijkt. dat voor de vorming van lemwoorden geen vaste resjèls bestaan, en kan men in 't algemeen zeggen, dat vele derzeive nit bet Jav. zijn overgenomen . in bet bizonder geldt dat van do meeste dier woorden.die nit verfijnina; 5f der'klinkers quot;f van den uitgang zijn ontstaan. Tevens blijkt daaruit, dat die booge woorden zich uitstrekken over al wat een meerdere betreft of waarmede hij in aanraking kan komen, en bestaat voor een zeker voorwerp of van een zekere zaak geen /-'mè'*-woord, zoo tracht een beschaafd Soendanees zich tegenover een meerdere, wanneer bij dat woord bezigen moet, zoogoed mogelijk te helpen.
7. Aan hetgeen in £ 4 gezegd is over het gebruik van hooge en lage woorden, dient 'hier nog Injgevoegd te worden, dat men nog een zekere klasse van woorden heeft, die als tussclien Hhnés en kasar in staande aangemerkt moeten worden. Men bestempelt ze met den naam van woorden. Zoo
heeft men: hoga k., ga Joch s., kar/oenr/an \.. hebben, bezitten; baranghakan k.. dadaharan s., chdiav 1.. eten ; hees k., sasa-tran s., sare 1.. slapen. Deze klasse van woorden is ni'-t groot. Men moet evenwel tot haar nog rekenen: 1. woorden als b.v. tjalik, zit ten : maot, dood , gestorven ; sasaoeran. spreken (ook met iemand spreken): moelang, terugkeeren. naar buis gaan, enz. Deze woorden worden gebruikt0als men van zich zei ven spreekt tegen een meerdere. Zoo gebruikt b v de meerdere van en tegen den mindere sprekende' hoga. de mindere van den meerdere sprekende kacjoengan, maar van zijn eigen bezitting sprekende gadoeh; — ngadenge bezigt de meerdere. sprekende van zijn hooren . tegen den mindere; de mindere gebruikt van den meerdere ngadangoe of ngarmngon , maar \ an zien zeiven tegen den meerdere sprekende nmeikivi ■ even-zoo gebruikt de mindere tegen den meerdere van zijn eten of slapen sprekende dadaharan en sasarean; 2quot;. woorden die men bezigt als men van of tegen een mindere beleefd spreekt, z a maoi moelang, sirah. hoofd, enz., want minder beleefd sprekende gebruikt men paeh, halik en hoeloe.
6
§ 8. Verder heeft men eeti kleine klasse vau woorden, die de Soendaneezen noemen Vérnéspisan , zeer fijn; vb. zijn: mastaka , hoofd; toewanlt;j, eten; linggih. zitten; ngandika. sproken ; palastra, gestorven , overleden; kakasih, naam; wiloedjeng, welvarend.
§ 9. Eindelijk heeft men nog een klasse van woorden. evenzoo uit weinige bestaande, die kasar kat jicht, zeer grof, «renoemd worden. Tot deze beliooren: njatoe, eten; hoeloc.. hoofd; tjeker, voet; ngalebok, drinken; mod ar en kodjor, dood: molor, slapen.
Aanni. Over de voornaamwoorden, waarin men vooral het verschil in stand en rang doet uitkomen, zie § 0(3 en volg.
IV. OVER STAMWOORDEN. AFGELEIDE WOORDEN, EN WOORDSOORTEN IN HET ALGEMEEN.
§ 10. Onder stamwoorden versta men dezulke die niet tot eenvoudiger vormen kunnen terug gebracht worden. Ze zijn één-, twee- of meerlettergrepig.
a. Eenlettergrepige stamwoorden zijn thans niet zeer talrijk. Voor'), zijn; han en ngan, slechts; fo-s, bijna; ti, van; di, in (ook aangaande, met betrekking tot); ka, naar; neng, noeng, benaming voor kinderen van aanzienlijken; breng, een soort sprinkhaan; geus, reeds; tah, zie; lah, ach; IdJi, foei: teh, viah , pon , nadrukwijzers; tjing, tjik, komaan , enz. Zie verder de tusschen werpsels, § 132 en volg.
h. Tioeelcttergrepige stamwoorden makenden eigenlijken woordenschat uit. Voorb. zijn: adjrih, vreezen; ahroct, afspringen; anoei, volgen; inggis, bang; ism, verlegen; indit, vertrekken; oeroeg, instortenV era, zich schamen; entep, ordelijk, geordend; orok. zuigeling; opat, vier; obah, hevregen; empoeh, zacht; cndol, langzaam; eur-Ad, strik; niwcnh, niet zijn; hers. slapen; secj', of.taar, voorhoofd; lanjfh, aavdc; tjocroek, wijsvinger , enz. - .
c. Er zijn ook nog dru - en meerleltergnjngc woorüen, uk als stamwoorden moeten beschouwd worden, omdat men ^■1 niet tot eenvoudiger vormen kan terug brejigen, zoo als halabhah, dorst hebben; tjoereideuk, scherp van gezicht; schouderbeen; tjoemaliinbavi, vochtige oogen bobben; tctelepck
7
zich ongevraagd in een gesprek mengen; mereJcetetet, achterlijk, van planten, euz.
§ 11. Wanneer men volgens het bovenstaande een woord ontdoet van alle toevoegsels die het door de woordafleiding bekomen heeft, is datgene wat er overblijft het stamwoord. Maar dat stamwoord is op verre na niet altijd ia gebruik. Soms komt het alleen voor in do gebiedende wijs, of in de passive vormen, of in een samensielliug, of in de herhaling.
' Op zich zelf genomen heeft het in de gewone wijze van spreken vaak geeue betcekenis.
§ 12. Afgeleide woorden zijn die welke vau stamwoorden zijn gevormd. .Het afgeleide woord verschilt niet altijd in beteekenis van het stamwoord. Zoo beteekenen bijv. hapan en apan beide immers; soeimdja beteekent hetzelfde als xjdja; alleen wordt het eerste als l:inef-woord gebezigd; evenzoo sure 1.. en sasarcan s., slapen; tcpA en nlspi, tot aan, komen aan. De afleiding geschiedt ;
1. Door voorvoegsels, mvoegsels en aanhrfhiscls.
(i. Oe voorvoegsels zijn: na (alleen als //); nja (alleen als nj) , ma (alleen als m) ; nga (of ng), man;/ , njang , barang , pi, si; tgt;,. ting [pating). di, ka (of k), pa, pong, per, pra, pri, 1 pan, Aci en sa.
b. De mvoegsels zijn: om. ar of al, en in.
c. De aanhechtsels zijn; an, leeun, na (am), ing, eun, —op zich zelf gebruikt of met een ander vereenigd.
2. Door reduplicatie of herhaling van den eersten medeklinker, met den daarbij behoorenden klinker, hetzij met of zonder een der aanhechtsels eun of an. Soms wordt tusschen de herhaalde lettergreep en de eerste lettergreep van het woord nog een ng ingeschoven, z. a.; in tungtningun en kongkorongan.
3. Door herhaling van /ui woord, met of zonder het aan-hechtsel an, (vb.; soija-sotja, atjld-atjelan). Veelvuldig is bij deze. herhaling van het woord de verandering of wijziging der klinkers.
4. Door samenstelling ran tiree ivoorden . z. a.; hoeta-radjin panon-poe, dadak-sakala.
S ' De soortverdeeling der woorden, die voor onze taal geldt, is op het Soendaneesch niet toepasselijk, want behalve dat men in deze taal geen lidwoord heeft, en evenmin een abstract werkwoord als ons cijn, kan men geen onderscheid
8
maken tusschen zelfstandige en bij voegelijke naatuwoorJen , noch tussclien zelfstandige naamwoorden en werkwoorden , en tusschen by voegelijke naamwoorden en werkwoorden, gelijk wij dat in oaze taal gewoon zijn te doen. Zeer dikwijls kan men aan een woord niet zien tot welke van die drie soorten het behoort, daar dit niet dooiden grammaticalen vorm van het woord wordt aangewezen, en dat alleen opgemaakt moet worden uit de plaats die het woord in den zin bekleedt. Eenzelfde woord kan zonder eenige verandering te ondergaan zelfstandig naaiawoord en bijvoegelijk naamwoord, of zelfstan dg naamwoord en werkwoord, of bijvoegelijk naamwoord en werkwoord zijn. Zoo beteekent emas gond, maar ook gouden; heusi ijzer, maar ook ijzeren; hoedjau regen, en ook regenen; arujin wind, en ook waaien; halundja geld, tot het doen van inkoopen , maar ook inkoopen doen; — aloes bet. als bijv. naamw. mooi, fraai, maar wordt evenzeer gebezigd in den zin van fraai zijn, bv. poe aloes, de dag is fraai; Icya is uitgestrekt, maar ook uitgestrekt zijn. — Het onderscheid tusschen zelfstandige naamwoorden en werkwoorden is alleen duidelijk ouder de afgeleide vormen van beide. Het bijvoegelijk naamwoord heeft hoegenaamd geen eigen vorm, en voor de behandeling daarvan is derhalve geen plaats. —De woordsoorten die men in het Öooudaneesch moet onderscheiden en die achtereenvolgens zullen besproken worden, zijn: werk-woorden , zelfstandige naamwoorden , telwoorden, voornaamwoorden , bijwoorden, voorzetsels, voegwoorden, tusschenwerpsels en nadrukwijzers, terwijl nog ten slotte gesproken moet worden over sommige beteekenissen bij afgeleide woorden met de aan-hechtsels an en eun, die onder de genoemde woordsoorten inoeielijk kunnen worden gerangschikt, alsmede over het voorvoegsel su.
V. HET WERKWOORD.
^ 14. liet Soendaneesch heeft verscheidene werkwoordsvormen, te veel om ze ieder een naam te geven. Het is niet mogelijk hier te volstaan met de voor het Javaansch en Ma-leisch aangenomen benamingen van eenvoudig-, transitief- en causatief werkwoord. Wel heeft het Soendaneesch wemwoords-vonnen, welke met die der genoemde talen overeenstemmen, en krachtens hunne vorming en beteekenis daaraan nauw verwant zijn, maar het heelt eenige vormen die in het Jav. en Mal. niet worden aangetroffen. Daarom wordt hier van
9
bovengenoemde indeeling afgeweken en de werkwoorden voor het gemak der behandeling en de duidelijkheid onderscheiden
in staimvoordeUjke en afgeleide werkwoorden, welke laatste weder in klassen worden verdeeld.
A. Stamwooiidelijke Werkwoorden op Zegwoorden.
§ 15. De benaming heeft geen verdere toelichting noodig. Zij staan tegenover de door voorvoegsels, invoegsels en aan-hechtsels afgeleide werkwoorden; het zijn stammen, die de beteekenis van een werkwoord hebben, z. a.; dijoek, k., tjalik en linyyih 1.; seuri k., imoet 1.; tjeurik; njatoe k., dahar 1.;
hees k., sare en koelem 1.; hoedcmg k., tanghi 1.; indit k.,
angkat en djengkar 1.; toempak k., toen/jgang 1.; tanggah, enz. Ook worden hieronder gerangschikt de woorden onder § 137 genoemd. Om de wel wat lange benaming van stam woordelijke werkwoorden te vermijden, worden ze in het vervolg zegwoorden genoemd, een benaming uit de Javaansche en Maleische grammatica's te goed bekend, dan dat zij nog opheldering zou behoeven. Zij wordt hier evenwel in een beperk-teren zin gebruikt dan daar, waar zij gebezigd wordt als benaming voor alle woorden zonder onderscheid, die als predicaat of gezegde optreden.
§ 1(5. De beteekenis is te vergelijken met die werkwoorden in onze taal, welke men gewoonlijk «ttpeisuonlijke-noemt. Ze'quot; -'^— zijn de beschrijving van een toestand waarin een persoon of zaak verkeert, of van een beweging die men aan een persoon of zaak waarneemt of toeschrijft, z. a.; dijoek k., tjalik en linggih. 1., zitten : ngcd'éng, k., ebog, 1., liggen; toempak k., toenggdng 1., ergens op zitten , rijden of varen: hees k., sare en koelem 1., slapen; hoedang k., tanghi 1., opstaan, oprijzen; tjitjing, stilzitten; semoe, schijnen; ohah, zich bewegen; tjektjok, babbelen; ragrag, vallen, z. a. van een hoogte; laboeh, vallen (voorover vallen); tanggah, opwaarts zien; tjengkat, het hoofd opheffen,
zich oprichten; siram, zich baden; ijang, indit, k., angkat en djengkar 1., vertrekken; seuri k., imoet 1., lachen; sijeun, vree-zen , enz.
8
rualcen tusschen zelfstandige en bijvoegelijke naaruvvoordeu, noch tussclien zelfstandige naamwoorden en werkwoorden, en tusschen bijvoegeliike naamwoorden en werkwoorden, gelijk wij dat in onze taal gewoon zijn te doen. Zeer dikwijls kan men aan een woord niet zien tot welke van die drie soorten het behoort, daar dit niet dooiden grammaticalen vorm van het woord wordt aangewezen, en dat alleen opgemaakt moet worden uit de plaats die het woord in den zin bekleedt. Eenzelfde woord kan zonder eenige verandering te ondergaan zelfstandig naamwoord en bijvoegelijk naamwoord, of zelfstan dg naamwoord en werkwoord, of bijvoegelijk naamwoord en werkwoord zijn. Zoo beteekent lt;iinas goud, maar ook gouden; hcusi ijzer, maar ook ijzeren: hoedjan regen, en ook regenen; am/iu wind, en ook waaien; halandja geld, tot het doen van inkoopen, maar ook inkoopen doen; — aloes bet. als bijv. naamw. mooi, fraai, maar wordt evenzeer gebezigd in den zin van fraai zijn, bv. poe aloes, de dag is fraai; It'c/a is uitgestrekt, maar ook uitgestrekt zijn. — Het onderscheid tusschen zelfstandige naamwoorden en werkwoorden is alleen duidelijk onder de afgeleide vormen van beide. Het bijvoegelijk naamwoord heeft hoegenaamd geen eigen vorm, en voor de behandeling daarvan is derhalve geen plaats.—De woordsoorten die men in het Soendaneesch moet onderscheiden en die achtereenvolgens zuilen besproken worden, zijn: werkwoorden , zeltstandiyc ncuiin woorden , telwoorden, voornaamwoorden , bijwoorden, voorzetsels, voegwoorden, tusschenwerpsels en nadrukwijzers, terwijl nog ten slotte gesproken moet worden over sommige beteekenissen bij afgeleide woorden niet de aau-hechtsels an en cun, die onder de genoemde woordsoorten moeielijk kunnen worden gerangschikt, alsmede over het voorvoegsel na.
§ 14. Het Soendaneesch heeft verscheidene werkwoordsvormen , te veel om ze ieder een naam te geven. Het is niet mogelijk hier te volstaan met de voor het Javaansch en Ma-leisch aangenomen benamingen van eenvoudig-, transitief- en causatief werkwoord. Wel heeft uet Soendaneesch werkwoordsvormen , welke met die der genoemde talen overeenstemmen, en krachtens liunne vorming en beteekenis daaraan nauw verwant zijn, maar het heeft eenige vormen die in het Jav. en Mal. niet worden aangetroffen. Daarom wordt hier van
bovengenoemde indeeling afgeweken en de werkwoorden voor het gemak der behandeling en de duidelijkheid onderscheiden
in stamiooordelijke en afyeleide werkwoorden, welke laatste weder in klassen worden verdeeld.
A. Stamwoorüeltjke Werkwoorden of Zegwoorden.
§ 15. De benaming heeft geen verdere toelichting noodig. Zij staan tegenover de door voorvoegsels, invoegsels en aan-hechtsels afgeleide werkwoorden; het zijn stammen, die de beteekenis van een werkwoord hebben, z. a.; dijoek, k., tjalik en linyyih 1.; seuri k,, imoet 1.; tjeurik; njatoe k., dahar 1.; hees k., sare en koelem 1.; hoedang k., tang ld 1.; indit k., angkat en djengkar 1.; toempak k., toenggamj 1.; tanggoJi, enz. Ook worden hieronder gerangschikt de woorden onder § 137 genoemd. Om de wel wat lange benaming van stamwoorde-lijke werkwoorden te vermijden, worden ze in het vervolg zegwoorden genoemd, een benaming uit de Javaansche en Maleische grammatica's te goed bekend, dan dat zij nog opheldering zou behoeven. Zij wordt hier evenwel in een beperk-teren zin gebruikt dan daar, waar zij gebezigd wordt als benaming voor alle woorden zonder onderscheid, die als predicaat of gezegde optreden.
§ 16. De beteekenis is te vergelijken met die werkwoorden in onze taal, welke men gewoonlijk fotpejlsuunlijke-noemt. Zequot; zijn de beschrijving van een toestand waarin een persoon of zaak verkeert, of van een beweging die men aan een persoon of zaak waarneemt of toeschrijft, z. a.: dijoek k., tjalik en Imggik 1., zitten : ngcd'éng, k., cbog, 1., liggen; toempak k., toenggdng 1., ergens op zitten, rijden of varen: hees k., sare en koelem 1., slapen; hoedang k., tanghi 1., opstaan, oprijzen; tjitjing, stilzitten, scmoe, schijnen; ohah, zich bewegen; tjektjo'k, babbelen; lagrag, vallen, z, a. van een hoogte: laboeh, vallen (voorover vallen); tanggah, opwaarts zien; tj eng kat, het hoofd opheffen, zich oprichten; siram, zich baden; ijang, indit, k., angkat en
djengkar 1., vertrekken; seuri k., imoet 1., lachen; sijeun, vreezen , enz.
1(1
A FOET.Eim WKliKAVOOR DF.N .
WcTkiooorden cillean wcf den ncusldatth.
§ 17. \)q vornmiy (lezer werkwoorden geschiedt, door vóór of iu plaats van den beginletter van liet stamwoord een der neusklanken n, nj, m, of nya (of nlt;i) te plaatsen, en wel alJus:
1quot;. Begint een woord met een t, dan komt daarvoor de ?ï in de plaats; hv.tendjo, nendjo; teueid, neueul; toedim/, noe-ding; zie 2quot;. Aanm., en 4quot;. Aanm. 1.
2 '. Begint een woerd met een Ij of een s, dan wordt die letter vervangen door een nj, vb.; tjl'loelc, nj'Jloek; tjïlrkctl'l-, njclekVtek; saicah, njaioah; *cinoe, njUmoe; /.ie 4quot;. Aanm. 1.
Aanm. Bij sommige woorden met een s beginnende, vindt met een werkwoordsvorm met u, zooals van sedja, voornemens, van plan, nedja, liet voornemen hebben, docli deze vorm wordt zelden gebruikt, liever gebruikt men de werkwoordsvormen soerncdja of sincdja. Van soe-hocn/(ongcbmikclijk), bestaan de werkwoorden njoehoeu. en fnochocn; het eerste bet. op het hoofd dragen, en op /icli nemen, z. a. een gebod, (njoehoenheun, verzoeken); liet laatste bet. dankzeggen , danken, en in den vocatief dank ! Dat beiden van soehoeti afstammen wordt, behalve uit het Javaanseh, ook hierdoor bewezen, dat men het snbst. panoehoen heeft in de beteekenis van verzoek, bede.
3quot;. Woorden aanvangende met een p krijgen daarvoor een m in de plaats; — die met een b aanvangende nemen nya voor zich, terwijl bij een zeker aantal stamwoorden bij liet werkwoord de m Je h vervangt, bij andere beide vormen nevens elkander bestaan. Voorb. van//; patjoel, matjoel; pitjoun, mitjmn-, piwoeroek, nüwoeroek; p'édang, rncdany, peutiny, nicu-— Voorb. van /gt;: 1quot;. hisoe, nyabisoe; bandjocr, nyabandjoer; hedah, nyabedah; 2quot;. boeroehan, moeroehan; here, mere; bikeun, mikeun; ba jar, majar; barek, marek; hoeroe. moeroe, nevens nyaboeroe; baledoy, maledoy, nevens nyabaledoy; bantoe, mantoe , nevens nyabantoe.
Aanm. Nevens mmla vragen, iets vragen, het werkwoord van peiita, vindt men ook nyeuta, in de'/elide beteekenis, en evenzoo vindt tneii nevens nviloe. medegaan.
gt;gt; (Berste klasse.
11
*/*'
het werkwoord van pifoc (ongehr., maar kenbaar uit /n-püoeeun, ougevraagd zicli mengen in een gesprek, ook
mefleloopen zonder reden), rujiloe, dat met miloa van gelijke beteekenis is. hJnia bestaat echter niet; wel Hoe, bv.: monlony Uoc p'-mny, .je bohoei'fc niet incê te vechten, 011 kadjenn koeriuij Hoc pllninj, laat mij maar meevechten.
4quot;. Woorden aanvangende met een der overige letters, en dus met een klinker, of met een der medeklinkers h, n, r, . k, d, iv, l, dj, j, nj, ;/i, y, , krijgen neusletter nj, //«, en wel aldus:
«. Bij woorden met een klinker, dus met een a, i, oc, c, o, 'é, of ew aanvangende, vereenigt zich die klinker met de
nj tot één klank of lettergreep. Voorb.: andjuny, ngamljang;
aiujsrot, nganysrot; uëd, uyiïjd; impi, ngimpi; ominga, ngoc-ninga; oemhar, ngocmbar; era, ngera; omong, ngoinong; ong-krojtg, ngorigkrong; emoe, iigl'i/ioc; endog, ugciidog; eusi, ngeuxi; rimtcung, ttgvnnlcimg.
I). iüj woorden met een h aanvangende, gaat do L in ng over; voorb. zijn: koehoe r, ugoebocr; keusik, iigeiisik; kadek.
c. Van woorden beginnende met een A, u, r, d,' •/%, l, dj, j, nj, m, g of ng, worden de werkwoorden gevormd door voorvoeging van de ng , die echter door toevoeging van een a tot een lettergreep verlengd wordt, omdat indien de ng 011-middelijk met dio medeklinkers vereenigd werd, de uitspraak van sommige woorden hoogst moeielijk, van andere onmogelijk zou worden. Het streven om de woorden te verlengen heeft het zijne er toe bijgedragen. Voorb. van aldus gevormde werkwoorden zijii : hormat, ngahormat; hoelag, nguhoelag; (nabi, nganahiati) ; reugliap , ngarenghap; roeksak, ngaroeksdk: doiKjeng, ngadougeng; dogdog, ngadogdog; wmtgsocl, ngawangsoel; wa~ roeiig, ugaivüroeng ; hwat, ngalhuat; Icungit, ngalcntKjit; d.jawab, ngadjawab; djadi, ugadjadi; (jakln, ngajakinkeuii); nj 'ri, ngu-njenjen (zie Aanm. 2 beneden); rnangke, ngainangke; manalt, ngamanah; gambar, ngagainbar; gelo, ngagegelo (zie Aanm. 2 beneden); {ngora, ngangorakeun).
\anin. 1. Er bestaan enkele uitzonderingen op den in dezen § gegeven regel. Zoo treft men van het stamwoord ilcdea, nevens het werkwoord ngadealea, ook ncuha aan. Hii onder lt;lquot; -himwonrden met een '//aanvangende, krijgen sommige in den werkwoordsvorm in plaats van nga
A / '/■ - ^ /. ■
1 ', // / • ' ■ . ^ ^
12
den neusletter nj, terwijl dan de dj wegvalt; zoo bv. van djéueuiig, zïe, njeueuny, zien; van djijmn, ongebr., njijeun, maken, vervaardigen. Het werkwoord van gcyel, bijten , is ngagegel, maar bijna altijd zegt men nyegd.
Aanm 2. Bij sommige stamwoorden wordt, alvorens ze den werkwoordsvorm door den neusletter verkrijgen, de eerste lettergreep verdubbeld. Behalve de boven gegeven voorbeelden (nganjenjeri en ngagcgeló), bier nog enkele : hodo, dom , ngahobodo, bedriegen ; bcurat, zwaar, ngabeuheuvat, verzwaren, tot een zwaren last toevoegen; ,, , f/oreng, sleclit, ngagogoreng , ieniaitd bekladden , smaden, //lt;-£- verguizen. In den cansatfi/ven vorm valt bij enkelen de herhaalde lettergreep weg, vb.: nydbmraihmn, ngagoreng-kcun.
Aanm. 3. Enkele stamwoorden krijgen in plaats van den actieven vorm den passieven, met actieve beteekenis: zoo: gawe, werk, nut, dhjawe,/quot;werken, arbeiden: bocwal, ongebr., diboewat, oogsten; sada, geluid, disada, geluid geven.—Andere stamwoorden krijgen p* voor zich, en worden dan bij vorming tot werkwoorden behandeld volgens 3°. Voorb. zijn: 'plgawa, v. garve., werk, migaioe, iets doen, een werk verrichten ; pilampah., v. lampa!t, gedrag, handeling, milampah. verrichten, volbrengen; p'u-asa, k., ptiraos, 1., v. rasa en raos, gevoel, gevoelen; viirasa, miraos, iets gevoelen; piboewat, v. boewat (ongebr.), mi-boewat, oogsten, enz. (Vergelijk § 67).
g 18. In tegenstelling met de werkwoorden of zegwoorden in J; 15 beschreven, die de aanduiding zijn van een toestand of' een beweging die men aan een persoon of zaak waarneemt, stellen deze werkwoorden de werking voor als een daad, als een rechtstreeks' uitvloeisel van den wil, om het even of die uitgaat van een persoon of van een als persoon, als subject, gedacht of voorgesteld persoon of zaak. Van welken aard die werking is, hangt af van de beteekenis van het stamwoord. Als voorb. mogen dienen: era, zich schamen, beschaamd: naera. beschamen; oeninga, weten , ngoeninga. te kennen geven; renghap, zuchten als een stervende, hijgen, ngarenghap, een zucht slaken, zuchten; wangsocl, terugkeercn , ngawangsocl, antwoorden; leungit, verloren, ngaleungit, tezoek brengen; li-wat, voorbij, ngaliwat, voorbijgaan: roeksak, verwoest, nga-
/ O-'' ^ ^ r (l t X tt / ïx. t? * lt;■/ (■lt; ^-fc ^
roeksak, verwoesten; t 'féloek, geroep, njèloek, roepen; tjélcke-tek, gelach, nj:lek'gt;tek, schateren van lachen; scmoe, schijnen, het voorkomen hebben van, njémoe, zich een voorkomen geven, een houding aannemen; njéri, pijn, pijn hebben, nganj^njan,. iemand ^pijn aandoen: hodo, dom, nqahohodo, iemand beWa^-' tcndjo , (imp. kijk) , nencljo, kijken ; pitjeun, (imp. werp weg), viitjeun. wegwerpen; here, (imp geef), mere, geven; bajar. (imp. betaal), majar, betalen; werf, (imp. schuif op) , ngised, opschuiven ; kadek, (imp. hak , houw), niyadek, hakken , houwen; handjoer, (imp. giet op , giet over), nyalan-djoer opgieten, z. a. water, water ergens overgieten; andjany (ongebr.) , nyandjang, iemand bezoeken; impi. (ongebr.), ngimpi, droomen ; oemhar (ongebr.), m/oembar, los laten , den vrijen teugel vieren ; hoelag (ongebr.) , ngalioelag, verbieden , tegen-. gaan; — harik (alleen in pawjhar k, de dichtstbijzijnde de eerstgeborene, meestgeliefde), inarJk, verschijnen voor, naderen tot een meerdere; pikanjaah (imp.) mikanjaah, iemand lief hebben; pikageuleuh (imp.) , mikageulcuh, iemand haten; —toeding, aanwijzing, betichting, noeding, aanwijzen, iemand als de schuldige aanwijzen , betichten ; mwah, nat rijstveld, njawah, een mwah bebouwen; pat] oei, houweel, inatjoel, met een houweel den grond omwerken; pcdang, zwaard, medang, meteen zwaard slaan ; peuting, nacht, melding, den nacht ergens doorbrengen, overnachten; bamp;eveehcm^ lomi jtnoeroehan^ loon geven; among, woord, een zeggen , vgomong, spreken; angsrol, spuit, ngangsrot, spuiten; endog, ei, ngendog, een ei leggen; eun-teung , spiegel, ngeu.deung , zich in een spiegel bezien ; koeboer, graf, ngochoer, begraven; dogdog, een muziekinstrument, nga-dogdog, op de d.ogdog slaan; waroeng, een winkel of stalletje, ngawaroeng, een vo.roeng houden ; djawab , antwoord , ngadja-wab , antwoorden; rnanah, hart, ngamanah, ter harte nemen , behartigen , bedenken, overleggen ; pxltihir, woord , gezegde, milahir, spreken (nevens ngalahir, v. lahir, 1. v. omong, (boven).
x Tweede klasse. Werktvoorden met het aanhechtsel an.
§ 19. Deze werkwoorden worden gevormd: a. van stamwoorden; h. van werkwoorden in de eerste klasse beschreven, /ij hebben even als deze den neusklank aan het begin. Voorb.:
t/ai, njaian; nabi, nganabian; pinoeh, minoehan; neuleum, neuleuman; njoerat, njoeratan; enz.
Aamn. Bij sommige wordt, zoo ze van een stamwoord gevormd worden, eerst de begin-medeklinker met bij be-
liooreudeu klinker verdubbeld, terwijl tusscheu dezo linr-liaalde lettergreep en het stamwoord, dau nog eou ny wordt ingeschoven. De beginletter van het voorvoegsel wordt dan verder bij de aanbrenging van don neusletter behandeld, zoo als ia § 17 is opgegeven. Voorb. zijn: v. tjenrili, ujmwjtjenrïkan; v. sijcau, njinyisijeunau. — .\rengt;ilt;ilciimlt;jaiiati soli ij vit gevormd van tounyteubiyau, v. tcuiny (55 120). Nyxmaugisan, liet 1. Txto^ntnyfrunkan, (be weenon , over iemknu of iets weenen) /Sü ook oen afwijking in den vorm. (IcK koiut af van muvpxk.. en heeft in 't passief (lituuyis'iit, zoo'11i'jde trans.^vprm zon zijn,
§ 20. BeLcukcnis: 1. Wordt het werkwoord gevormd van een zegwoord, of van een intransitief werkwoord, dan duidt het aan . dat door een subject aan een object datgene verricht wordt, wat het stamwoord bcteekent; met andere woorden, van een zegwoord of intransitief werkwoord gevormd, is het transitief. \r oorb.; /vnoch, vol, vol zijn, nuiiochan., iets vullen, volmaken; .v.•«/•••«/, seherp, scherp zijn, ujcukeidan, iets scherp maken, scherpen; luintjcny, gespannen, z, a, een koord, ook «Tcstrekt, z, a. draven of loopen; iigcntjjnyau, spannen, aantrekken, z. a. een koori-l; aanzetten, z. a. van een diavend paard; njocrlt;it, schrijven, vjocnUaa, aan iemand sclinjven, een brief aan iemand zenden, v, soenü; njarek, spreken, v. fjarek. woord, een zeggen, njarekan, tot iemand spreken, maar in de beteekenis van schelden (1, njaoeran); noengyoe, bewaken, v. tocnyijoc, iwcmjgoean, iets bewaken, ergens op passen, iemand opwachten; /ij'.'uujcui 1 aansteken, opsteken, njGWiiycutctu^ iets, z, a. een lamp, aansteken.
2quot;, Wordt het werkwoord gevormd van zelfstandige naamwoorden, dan heeft liet mede een transitieve beteekenis, en duidt aan, dat datgene wat door hot stamwoord beteekend wordt, aan of ten opzichte van iels door een subject bewerkt of aangebracht wordt; zoo bijv. v, fjni, water, njaiait, iets met water besproeien; v. manysi, inkt, nyamangnan, ergens inkt in doen; v. karela, wagen, nyaretaan, iets, z. a. een weg, met een wagen berijdc11, een wagen ergens over doen gaan , v. nabi, jirofeet, n'jana'iian, profeet over een volk zijn; v. loadana, districtshoofd, nyawailanmn, als districtshoofd een district {tjoeljak) regeeren; v. papatah, vermaning, mapatahem, iemand een vermaning geven.
3quot;, Vormt liet van transitieve werkwoorden een meervoud of veelvuldigheid; zoo bijv. v. njijocin, iemand kussen, njtjov-
man, lierliaaldelijk iemand kussen; v. ncpaL, zich op de borst ijlaau, ncpakan, zicli Lcrhaaldelijk op de borst slaan ; v. nhnha, water putten (uit eon put), nimhaan, herliaalilelijk putten: v. mirii', trokken , nmHdiL, iKirliaaldelijk over iets trekken, z. u. van ecu vracht, waarover uien meer dan ceus rij den moet.
^ Derde klasse. Werkwoorden met het aanhecMsel keun.
y.
21. Even als de voorgaande, worden ook deze werkwoorden gevormd van stamwoorden, ol van de werkwoorden der eerste klasse. Voorb.: dijuek, ni/udi.joekkeun; asoep, nf/asoepkeun; iigadengc, ticjcideuc/ckcuii; iujoniony, niiomoni/kewi.
A num. Bij enkele woorden, als ze van stammen worden gevormd, heeft plaats wat m ^ 1 Aaum. gezegd is.
Zoo bv. van seitr!, wicuhwhrikenn; itoiviiovelch-iiu,bestaat
Z/L//,
■' ______
/'
h\lo
nevens ■uotorékkean.
§ 22. De heteckeriis van dit werkwoord is een causatieve, dat is: veroorzakende, te weeg brengende. Het duidt derhalve een werking aan, van een subject uitgaande, en overgaande op een object, betzii dat dit de persoon zelve is of een ander persoon of zaak. in het eerste geval beteekeut bet, dat de persoon van wien de werking uitgaat, zich zeiven brengt in den toestand van dat te verrichten wat door het stamwoord wordt aangeduidt; in bet tweede dat die werking aangewend wordt op een ander persoon of zaak, zoodat daaraan of daarmede plaats vindt wat het stamwoord beteekent. Zoo betec-kent nyadetiyi', hooren, maar nf/adeitrjckcim, zich tot hooren stellen, met aandacht naar iets hooren; soesah, moeite, n/oe-sahkean , zich zeiven of iemand anders in moeite wikkelen, bemoei el ij keji, bezwaren; t rant/, helder, klaar, nêran/jkcuyi, ophelderen , maar ook naar opheldering aangaande iets zoeken, naar iets infonneeren ; asotp, ingaan . ngasoepkeun, iets ergens in doen gaan, inbrengen; tanda, teeken, nandakean, tot'^een teeken ergens van zijn , aanduiden; dijoek, zitten, ngadijoekkeun, iemand doen zitten ; ngomomj, spreken , nyomongkeun, over iets of iemand spreken; mededog, smijten, met een of ander voorwei p naar iemand of iets smijten, maledogkeun, iets ergens op of op iemand smijten, het een ot ander voorwerp naar iemand of iets smijten.
16
Vierde klasse. Werkwoorden met het voorvoegsel maug en het aanhechtsel keun.
§ 2:3. Vorming vau werkwoorden der eerste, tweede en derde klasse, liet voorvoegsel wordt vóór den neusklank gevoegd. Het aanheclitsel keun hebben deze woorden met de causatieve werkwoorden gemeen. Vocrb.: v. meuli, mangmeu-likeun; v. nalian, mangnaliankeun; v. ngasoeph-mi, mangasoepkeun. Voor een woord met een ng aanvangende, wordt de ng vau 't voorvoegsel weggelaten; ook soms voor een n , men zegt tnane-dakeun en mangnedakeun. Ook vervalt de neusklank van 't woord wel eens; men vindt mangleupaskeun, in plaats van mangaleupas-keun. De causatieve werkwoorden, die 't aanhechtsel keun reeds bezitten, krijgen natuurlijk alleen 't voorvoegsel. In 't passief' (§ 28, 4) wordt van dezen werkwoordsvorm veel meer gebruik gemaakt dan in het actief.
$ 24. De heteekenis van dezen vorm is, dat men er door uitdrukt, dat datgene, wat door het woord waarvan het is afgeleid, beteekend wordt, geschiedt ten behoeve van, voor of in plaats van, of ter wille van iemand. Voorb.: v. meuli, koopen, mangmeulikeun, voor iemand koopen; v. noengtocn, leiden, mangnoengtoenkeun, voor iemand iets (bv. een paard) leiden; v. meuntjit, slachten, mangmeuntjitkeun, voor of ten behoeve (ter eere) van iemand iets (bv. een kip) slachten; v. nalian, iemand binden, mangnaliankeun, een zeker persoon voor of in plaats van iemand binden, d. i. de werking, het binden, voor een ander verrichten; v. ngasoepkeun, iets ergens in doen of in brengen, mangasoepkeun, iets voor een ander ergens in doen of in brengen; v. ngalarvan, weerstaan , manga-lawankeun, voor iemand weerstand bieden, voor een ander, om dezen te helpen of te beschermen; v. misaoerkeun, met iemand ergens over spreken, mangmisaoerkeun, voor of in plaats van een ander met iemand ergens over spreken; v. ngaleupaskeun, iemand of iets loslaten, vrijlaten, mangaleupas-keun, of mangleupaskeun, iemand voor een ander, ten zijnen behotve of op zijne vraag vrijlaten; manglocmpatkeun, ter wille van iemand op den loop gaan, voor iemand hard weglooper., v. loeinpat, hard loopen; viangnjahakenji, ter wille van iemand er op uit gaan, z. a. van een vrouw bijv. die er op uitgaat als haar man te huis komt, om hem te ontloopen, v. njah i, er op uitgaan, op rois gaan of zijn, enz.
j.. -Y* lt; ...... y j
Vijlde klasse. Werkwoorden met het voorvoegsel njang.
Lt'd-,■ oLiZ-f-,* .
g 25. Door liet voorvoegsel njawj voor stamwoorden te plaatsen, zijn een klasse van woorden gevormd, die bij ontstentenis ot' nevens den eenvoudigen werkwoordsvorm in ge-brnik zijn. Ze zijn weinige in getal. Voorb. zijn: njangha-rcuji, njarigyigir. Ze bezitten aHeidingen met an en kemn. /
g 2G. De bete.ekenis dezer woorden is, dat ze een richting te kennen geven, waarin zich het subject van het object bevindt , maar een richting niet die het gevolg is van een toestand, maar van een daad, een werking van het subject. Zoo beteekent njangliarenp, naar iets toegekeerd , het gelaat gewend houden naar, met het front gericht naar (eig. vóór zich hebben, v. hureup, vóór), bijv. njaiiijliareup ka Idhlat, het aangezicht naar de kihlat gericht houden. En zoo beteekent njanc/gigir, v. giyir, zijde, met de zijde naar iets toegekeerd, de zijde gericht hebben naar. ,, ,
Aanm. De afleidingen verklare men volgens liet in § 20 en 22 gezegde.
§ 27. Aangezien de overige werkwoordsvormen gedeeltelijk geen passief hebben, gedeeltelijk slechts als bij uitzondering daarvoor in aanmerking komen, zal het doelmatig zijn vóór de behandeling der overige soorten van werkwoorden, hier eerst te spreken over
DE PASSIEVE VORMEI ,
waarvan het Soendaneesch er bezit, die men gevoegelijk het eerste en het tweede passie/\iB.n noemen. Het eerste heeft het voorvoegsel d;i (wel te ouderscheiden van liet voorzetsel dA, zie tj 129); het tweede het voorvoegsel ka (insgelijks te onderscheiden van het voorzetsel ka, zie aid.). Het verschil in be-teekenis zal ter plaatse worden opgegeven. Beide worden afgeleid van werkwoorden. De neusletter wordt vervangen door het voorvoegsel, en waarbij het werkwoord de beginletter van het woord door den neusletter wegviel, herneemt zij haar plaats. De aanhechtsels blijven.
Het eerste passief, met di.
3 '''t pMSsiel wordi gevormd v;ia werkwoorden der
18
eerste tot en niet de vijfde klasse; de vorming geschiedt op de volgende wijze:
1quot;. Passief van werkw. der le kl.: njekcl, ditj'ikel; nmdjo, dit endj o; noedinq, ditoeding; njembah, disenïbah.
2quot;. Passief van werkw. der 2e kl.: minoe.han, dipinoehan; njarekan, ditjarekan; ngaretaan, dikaretaan; narikan, ditarikan.
3quot;. Passief van werkw. der 3e kl.: ngadengekeun, didengekeun; ngomoiigkeun, diomongkeun; maledoykeun, dihaledogkeun.
4quot;. Passief van werkw. der-ie kl.: mangmeulikeun, dipang-meulikeun; mangnédakcun. dipangncdakcun.
5°. Passief van werkw. der 5e kl. Deze komen alleen voor van dezulke die het aanhechtsel an of keuu hebben: njavgha-■reupan , disanghareupan; njanggigirl cun , disanggig 'rkeun.
Aanm. Substantieven met ka (§ 67), z. a. kahajang en iagcnleidi, worden stamwoorden van werkwoorden door voorvoeging van pi: pilnJiajang, pikageuleuh; zg ki'ijgen dan als werkwoord de m in plaats van de /) (§ 17 , 3quot;), en be-hooren tot de werkwoorden der le kl.; het passief is di-jnkalutjang, dipikageideult. /oo ook subst. met pi en daarmede gelijk te stellen woorden ($ 71), die in 't actief de m krijgen , z. a. piwoerock, nmooevock; pikarep, mikarep; in 't passief dipiwoerock, diprkarep. Ook van passieveu met ka wordt dit passief gevormd, z. a. van kaharti, verstaan , dikahartikeun, verstaan doen worden, maken dat iemand iets verstaat, ('t actief is ngahartikeun, doen verstaan , duidelijk maken, in 't passief dihartikmn, verduidelijkt worden); zoo ook van kaloewar, buiten, buiten zijn. of ka als voorzetsel ka loeirar, naar buiten , dikaloewarkeun, naar buiten gedaan worden, (quot;t actief ngaloeiaarkeun, naar buiten doen gaan, iets ergens uit doen. Zie verder het voorzetsel ka). — Van enkele woorden is alleen een passief, geen actief, in gebruik, vergelijk § 17, 4quot;, Aanm. 3, waarbij nog tot voorb. gevoegd kunnen worden: dikijeu, dikijeukeun, v. kijeu; dikitoe . dikitoekeun , v. kitoe; disaka-likeun, v. sakali, enz.
55 29. De heteekenis van dit passief is het tegenovergestelde vaii het actief. Het duidt aan, dat een persoon of zaak een zekere bewerking ondergaat, en wel door een bepaalde oorzaak , die wel niet altijd genoemd . maar er toch bij verstaan wordt. Terwijl dus in den actieven vorm het subject het onderwerp van den /.in is, is hier liet object, dat de beweiking
C . r/. »■ ^ [. . -
! - \
i i
X.
\
CL*. fr-r- cr— ' 'Jc Cfc -e C* * ^ Ö
r . /
-tf X-V O è ' •«—«- rr lt; -t/ ^ T CZ-C- c*
O- C_ t rS r/ r f c f/ '''»lt; . v
c
-t^-f , / !■' . ,
ex jf * r) L- . . J (-o ir. rlt; .-
, /c
•/ y
S-i lt; r tgt; J- amp; tx . , 7 i* c) ^
-C . yT'ac.i c(x dje-r j ta~-—1-^—-/z S/f x*- - lt;f lt;
^ J O- zr . , amp;,
■' 7/
A e
Ke. lt;- gt;. €d
7V1'.-
/.
b . i/.
vr
/i a ;• r t ,• v tf f i lt; lt; i/ /•■ , .-v , y' ^ cs^ «
/ / ' 0 tr t /r / - , . c „ .
7 ■! ■' tL. /c //jt.
[ ■ V -f
/ 'gt; /lt;^lt;J 0 t ? ct L llt; lt;- i lt;% ( lt;) c) fi, ^ o ', y
I '' c ' ■' S-
*rjr5 ^ ^ amp;/' 'quot; *gt; *'c iSv- ^.. /r r /rv,T , ^
X*
/quot; r r» /r r ,
~t~
t;
% a ^quot; -•«-. lt;quot; • - lt;■.lt;• ^ /t * „ rf.t'. ■'■■ y.rf. £gt; lt;.quot;
A. r/
(X cx r » », r*
' •quot;• ' ^ -- ■Cc- ■ '- 'V' ^ «- ■ .. ' / .J,.^ r
' ' ' C ' ' ' ' ^ . /'j' S*-/, / C* • J Slt; lt;* * . lt;/1 f r SS/. S' ' \t r .L, €
T ^P _
' ' ' * * /*gt; . /ce L
• ' «quot;-■* ^ ^ e , 7) . c r Z* amp; . , c _c ».
/ • ' /
V v «gt; -' /c o( ( c tA cr a, y C , C c. ?r er r J^ iquot;
gt;r . , lt;/ t
\) C C lt; SSJL
c ' ^ ^ ^ -,-0*-lt; V lt; V e- . c/ . r/^ he /.. : 1'v . //c / '
lt;!'•/' r-r/ st f*y , ,
r- /c C .
./ I f -£.
^ ^ ^ . r 2: ïr-tmH. os y
' ' ■, a ■£..,-* f ,f , J- ,, s .
gt; ■ ■ ■ , , , ^ .
quot; ' . C? r ~
/' ^ 1 ' ts-o-t^Si) t '« lt; v e 7 ~ , lt;„
^......•■ -
- ' ■ Cr a-, cCt^, /.V ■ , ':'. /gt;
-A..
1 '*lt;■lt;( -Selt;- /ix. ,* t
^ lt;S£-y £
/ /
' .v j- ,
' '■ .v i ,,
18
eerste tot en met de vijfde klasse; de vorming geschiedt op de volgende wijze:
1quot;. Passief vau vrerkw. der le kl.: njekul, ditj-'kel; nmdjo, ditendjo; noediwj, ditoeding; njlhnbah, dtsembah.
2quot;. Passief van werkw. der 2e kl.; minoehan, diphioehan: njarekan, ditjarekan; ngaretaan, dikaretaan; narikan, ditarikan.
3quot;. Passief van werkw. der 3e kl.: nyadengekeun, didengekeun; ngomongkeun, diomongkeun; malcdogkeun, dihaledogkeun.
4quot;. Passief van werkw. der 4e kl.: mangmeulikeun, dipang-meulikeun; mangnédakeun. dipangncdakeun.
5°. Passief van werkw. der 5e kl. Deze komen alleen voor vau dezulke die liet aanhechtsel an of keun hehben: njavgha-reupan , dimnghareupan ; njanggigirlccun , disangfiig 'rkeun.
Aanm. Substantieven met ka {§ 67), z. a. kahajang en kageuleuh, worden stamwoorden van werkwoorden door voorvoeging van pi: piinhajang, pikagctilmh; zij krijgen dan als werkwoord de in iu plaats van ie p (§ 17 , 3quot;), en be-hooren tot de werkwoorden der le kl.; het passief is di-pikahajang, dipikageidcvli. Zoo ook subst. met pi en daarmede gelijk te stellen woorden (§ 71), die in 't actief de m krijgen , z. a. pvvoerork, rniwoeroek; pikar'ép, mikarep; in 't passief d,ipiwoeroek, dipikarep. Ook van passieven met ka wordt dit passief gevormd, z. a. van kaharti, verstaan , dikahartikevn, verstaan doen worden, maken dat iemand iets verstaat, ('t actief is ngahartikeun, doen verstaan, duidelijk maken, in 't passief diJiartikeun, verduidelijkt worden) ; zoo ook van kaloewar, buiten, buiten zijn, of ka als voorzetsel ka loewar, naar buiten, dikaloi'taarkeun, naar buiten gedaan worden, ('t actief ngaloewarkeun , naar buiten doen gaan, iets ergens uit doen. Zie verder het voorzetsel ka). — Van enkele woorden is alleen een passief, geen actief, in gebruik, vergelijk § 17, 4quot;, Aanm. 3, waarbij nog tot voorb. gevoegd kunnen worden: dikijeu, dikijoukeun, v. kijeu; dikitoe, dikitoekeu n, v. kitoe; disaka-likeun, v. sakali, enz.
^ 29. De beteekenis van dit passief is het tegenovergestelde van het actief. Het duidt aan, dat een persoon of zaak een zekere bewerking ondergaat, en wel door een bepaalde oorzaak, die wel niet altijd genoemd, maar er toch bij verstaan wordt. Terwijl dus in den actieven vorm het subject het onderwerp van den zin is, is hier liet object, dat de bewerking
• ^ z'. C ■ O * r f , ~r ,■ /C «-p ^r f// V * J £amp;- ^ ^ «?- C— r lt;^r,~r f ^ ^ '*lt; . ,
jf lt;£c x) I. - , J f-O eX-CK^t.-x - r -y—rf /vsi c—-.- e-^^f fc f ^jf J CS gt; . o /* f /c -*
, sier- o è lt;^quot; -*-*- '• ' *S * t- Ct-v- ^ • ' »,lt;gt; c^-t- ec^, c lt;^- , /Cr^ , ^
f' 4 ^ } C^C-~-. ^ a * J 6- v- ■ gt; J 1 «- 'r tgt; amp;- lt;r~ . * j e~~7) / .
J -2 . ^T'r^i. cCl /s-tr r-gt; gt; gt; c/C f t/ /ó2-^x.-,- ^. o_, /iur^r S/e x * . j f/r, Ye * . f
/-, • r ft t-fjL , /; r' ., lt;— /r c o . a-.., «/t^J e-^.- ^ . /- gt; s?i-, \' /C .// _
■ ^ ' •' b • 1/. /i H lt; f i ,' C' d' : f ^ lt; * lt; d f. •'*- gt; ^/ ^ ^ Cl_ ^ /' 0 t' ' /f (-,gt; . C . . s' amp;
t ■** f' V ^ /^' ^ (-7 /. / /' '- i y (.^ ,-) v , ^ lt;7^/ ^ Z r ^ t'., t.- J .
^ v- »• ■■ ■■•■ / ^ ■■■ •.■■■ ^ ■.,
? ' ^ lt; ■ f' { „ quot; - ^ . - . ^ rquot; /quot; r C • ■ r , / - ,
' ' ■ .......... gt; , (lt;quot;' • lt;quot; ', , ^ /V / ' ., lt;'/.lt;•. ..- / , . lt;. '
r ' •••• «V .'• /' -• «• c^, y ^/ ; A «
' ' ' 7' t/ • / J gt; / / Ciir/ /j (*...(/ . f , , , r {tL_^' S(. ■ / c.—T—ly ^ ^
quot; ■'' ' ' . — •-■, f...... ■■■• .: .' . , ■ .......
lt;V lt;■» ■ /C et. , c ,'•-•■ /■ lt;-• ^ ,• , ^ , r' /V /». . eS; , .. -
ct C- , n~ C d r-C t /c i t v C . cS i. . . f/ E. /lc Syif t'c . , //z Xr lt; lt;-' «• , _^-f/ r
^ ' gt; j 0~-Ct rC O. t
quot;d *■ ' ' ■ lt;■ f' ■ * 'lt; f ■.lt;■' £. f/ t'c. f ' y JCL r ts f lt; lt;/ ^/7 ,, /quot;.• gt;. ' / ^ r J,
',) ^ ^ ai y n. , L r . y ^ , /r c. . „ f / e.c / rt ^ , .;
sj r , , S* ^ ^ r/zt _ ✓quot; . .
c.) {ƒquot;• W c. d y f (y /. , t
y
'V' ' ' • Ar,,-,;,.. t/c., /lt;gt;.• ,- ^ e-A------- , 'S. /Se.;}
, . y quot; /
c ' f /*/7 , ,
//c
( ( '/ £,
£ CJL , A-O /,
1 v '«?lt; /-, 'J 'r • , r I . r -■-, . . c/
/;/ -'ilt;-A.-/rc-. ...
/l t / ' ' ■'-£-*, /amp;. Jr .'_ , .. I-CJ
C - c/lt; I' ^ K - . /'.
fi-'fr- S. lt;? r tJt , ■ / ' • t' ~ t
// -7
■n i
Ar
-. f ' ' I' ü I X. ~C. -fc* cgt; /iS--f ,7 c9 J 'S' C C~* s
t ' 6gt; . v ' Oyi J c y /Ar *' * ' (.£-■•-
/—
tlt;*-r y amp; P r' -o-gt; CT // ^ ■
/?, ^Cf-J /■quot;, /quot;CK^- /- amp; V '
/
ƒ / ■/ c-lt; , 'lt;
z) O- -. T—lt;
C- sC-CS-CS
/• /
„ /o c , /r cr T 'Zy.l, ^
f /
i
^ / /
r
/c p a,
/i,, /t- •■
^ ^
/
-/ o-f, '-lt;
i/
c-lt;y c/ r rd c—. a
(quot; ..a-,.,
/ /
. vé
quot;7
éc* , lt; t ■ C 'f • ' r ,
J} C { amp; £-c--
. , (Krlt; r - ' f ■ 6' lt;■'*•*■
//., ,
/
^ ,/.
/-e. e fcOquot;- lt;y lt; ■ ' 2
e/,.,
i lt;' amp; igt;-.
Ji-C r k. ,. -t/
' /- . ,) r ' / :
£c'. ■- gt;■■'■' '' ' ■ '
' ■■ ' '■
£ e /i Z® /' c/-lt;. ^ ^ e-^ ^3c. ^
r-/r
/
amp; f
fJSK.., lt;/C ^ /7 ^ t/ /-■ a ' -
^7/^ /tK'.-
'c 7 .
-'i.C/tct d. lt;. . Vn.. ^
/ ,, j a •
//
Ci- ^ lt;r ^
quot; 7
ff
Z'
I
/
//
. ____' -r k lt; ^ »
lt;5quot;'/ ' «. ■'» lt;£- ^' !quot;
(f ; A rt
'
A ^ A {! /lt;lt;■ / 'quot;lt;•■
.
j . a
rj? Cf/ytr^tt 'st r' /' r I
ivxrr.n
v
/ quot;
a ». Ul ?-l-
. /...
Ye r ^ ^ flt;r ^
]b'/'7 ' ■ C ^ S /,t .
^ .x.' /■. £• ^ v' lt;*
_ ^ / / / , ' ' '
r/.-
A
//.
, i a, ot~ amp; £ yult;*~ A-'~ y~gt; lt; a-1-*^
r'/o.. 'J,
c. . igt; ■£■ 1 -/' ^ '// r _c_
; • „ ,r7/^..,.,^ ,gt;■ / .--A' ^ /fc^.
h •/. /'• /'•...''•'• quot;/ •-'
—
^ , /4 -v,.. /V/' //i
llv lt;r r p ar / r c s\ a / /
/ // ^ i^- • t. -, t-l
I / ■
' , , , 7 c J ■ ' /it : v St-'*' C- ^ , - . , ■
i c 's tf-c. #■ ' crs /• -O-e. (} lt; ~ • J // rz . ?l f C'c t ef\i # (* /, fs ~ ? L A* ? amp;' .
o c.
| J i cy / amp; ? rh t amp; ■* ' J Jl ^*' ' ^ f f* ' e
, ' ^ , A i if y r ,-.- .- , . - ^ /
y ■ '■ / ft a t t Y' /2-»* lt;y gt;C-/ / . . /-Cs-tr '■ ty'f ■* t r.
J Ye rgt;.P /, //_ , s./c fo 6.'
C ' ■ ,, ,, « '• - J','' ^ ^ ' 7'n,. .. è •.',lt;,, gt;gt;in/c
Vquot;
' ( ' £- C s / ry / t-f cy -r x-i £.-*■ ■
f /« .
~~-re^c /r-a-~-,^, io*./. lt; c A'cmH Vf , , e.^. amp;-t ,~V;
^/Lev / t-( . Sc lt;-lt;s-v-t/- / OjZ^cSp- / * gt; • lt;■' , ^ ■ C-/L S J!~ amp;C t-^n. f rs crs- S- •'
/
/ :'(2r • /lt;. ^ amp;f /lt;c Of c gt; * L o- c/ ■■ c f e S. ' * r ' S1-* ft IS jCC
/ (■ — -v1— / / . , ;
^gt; / r ■ /.gt;.- :lt;-lt;.„ r . Z1 /-• -lt;/ c r r,, / ^•'.- . dUrt^
^ i -T-r-—^
■ '- O (gt; '- (f S ■ / I ■ /i ,'lt; . ^. ff(r x/~-d - gt; , / £r t-^r^c) (* »f n I ■ I i*^)
-
lt; /z /C 6 ^V-Zgt; , r (- £ , n -^7 f £t- cx c C(\ . . ,
^ SL~r,£-*^, ^ _ /s lt;3, '7 •
// gt;/ r. y /r /: ^ / // ..r y , /. . ^
^ y ^ /t*-* '-c f^s-cs-tr-'-
quot;*—- *' ' ^ • / ■ i gt; ( x? 'I- So •* s O ,- j ^o-: .. .
. 4 '/ Ccrv~rxh lt;?■ fr-rt.-.-J-6 ^ fi-A f ^ v' r ,
■ i*gt; Clt /.lt;^.; , /A«-„ Xf. i- S ., ,.' „-.eri Pcrf J lc ,
£-lt;-1 - . , C cx^ /c~~i q *7 • c. .
fo u-^L^eCe^ c o-ey^ * *1 . t. X- c-v Ci « £ Clt;U. c/ytsz.
.%- sh ■■-.£ / '.- /, ,
lt;■'■■. ■ /-'; /lt; , '.. - , , ■ . , , , O-i
y' cC
-C-C, ' - B«-c i t „__ ' I V .-:. . / J
quot; ■ quot; ' lt;•'.•lt;■ /',■ .:- ... , ,■; ' • ,; ^ ...
^lt; c- cLl. f . t- . r , « e/-£*f J ^C t-a /^C amp; Slt;-
/ ^ , /■ y
/':S^ J-JL-. lt;^. ■£-lt;.'-amp;—y-fL* L cgt; €*- lt;i ^ i- ^ ^ ^~/~ t-K^-C- - ^ C^Si -4. C^-C,- -»-,, -T, ^ .' »—•
/ ' / ^ ' ' ' l ;- - / ^ .' ; /'• i ■ S-'-t.quot; gt; j • c- • I c ' , - v r ^ / *.lt;:..
o /J. 'Lt— c^-C S ^c-» lt;quot;. c^/ ^ ^) -Cc^x.^r c/~L cf £_-cS~u~/ s gt; i /5t- ' ✓ '/ ,lt; i
\/c^CtU^d * t cbsc fit-r-c/-*-, J lt;* /. r-c.-^) Ajl^C 6CA Si Sc, ^ c.s J y/ /r^c^v
7^quot; ^ •
^'-T—I ^ CS ( i C-t^r £*-1 I ir gt; I f/i.' , ~eJ c/ts {■ s / //lt;'/ ^ ^ -''ctV ■f.lt;^~lt; . .lt; lt;.■ C' ts * t/ u
C c- amp; l *. *£'lt;' t J * Sta. y C^, é^} . d?-*-. Cc^x~£--amp;L óf C S- /* t C- S'C^.r^/
• ,, J i a ^A C—€ - -, . . ^ CLo„LJ-ja /C-SL /j Al Cc-^, t-Vc-rè)-^ /■
c^-c^-c-c-^ ^ 11- er r-i '-c1-1- c~^. . • / /'■/• lt;• / y* r c? Slt;lsl ,, ..
^ £ , '• / . ïc x . , lt; -*/ amp;-€L~~, A' lt;* ^ ^ c f- -J /t..M t • ■ '• /c lt; lt;s {.■ u r^c * ■tf ,
lt;7 Z7
^ n C - t (X £
/s' amp;-lt;*-*-, S' C-f fl „ /, -c^
t' ir-r J't- c -r J j f ■ V r c-- -^. ^/ ^ -/gt;, lt;«:—^ ^c-lt;-c—«3 st C *- fc*
gt; —
7 / • / . ^
■■Cr'''-''' : ^ _ . . , ' ' A . , ^ ' ' ■ ^
/' f
yÉ ^ ■'. ^ /lt; '' C • Z /
' , / / / /
/gt; ^ / ti A .
, * . . y ■gt;quot;.,. r , C ' ■ , ' : . . - f. ^
zquot;/, /l' ■ /'-^ l , , r. /? ^r' quot; ' ■ r ' // ■ • ''■ ' '' r' ' ^ ' ' '
, . . ' ' . _
/.quot;,., A X-, c- O !■ t ., / , , I CO. a (Tj .
K^lhtf ^e- C tïO At i //1* • ■ i ■ £y quot;LSC (f J / ft, (/l^ 't— /'j^-
■ ,' ^ - - v ^ ■■■. ' •■gt;, quot; t ^
%t • lt;/* **.£. r^y At-c ïr* ;-A.■/ cU.
' ,'/ ^ ^ /-V, • Xy //lt;•,. lt;-A ^1/ 2*.i pï-ee.t, O. Ct, s/a*.~ tC.- /ff' gt;-■'-lt;
c/.Tii^ec amp; ✓ fn~jult;u£yt u Ja^. c/%' ^ Ga^,.. tnrrSt et
,_^r {L-tl lt;
/ lt; , ., •
^ ƒ / , cL-trr quot;' , „v C e/-xr ( lt;
y
/ ■ '1* A. ' .. aXfquot; — ^ r-.-, J * •■■'♦ -' f '■ s*- ■ r' -'•■•' — f-' . ■'
/'./gt;y V 1 ,■ .'j •, ■ /.
^y-
gt; /c .■ /*■ • '.
/'va.
c r . , c
/
«-( t » C f J 1 ••lt; ' -
/ . / ■ ■. .-i., ^ ■-'• ' i '' / ' '
,; /■/.,. (ft /i_, /'. / ... . ft,.,/t •'quot;••- 2?' lt;*• ■ • •' •
* f //- / -u X f V a~-4La •%-amp;- *-w
/ ■'. . . x'tc^iPe/cr^. ft, *, 7* lt;t ' c' c *
' . ' ■ , / ^
^ »z A ~ C amp; lt;• /. y J f ^ .v ^
a-t^-e
y
. //; •lt;' i?-lt; /
t/
. X 7-U~*' 'i.* ^' ■
-/
(gt; S lt; * , - c' /'c .■gt;
dlt; c*, l Pü— /-C. ^.r ^ Xc d elt;-^ 'S ., 7 ^ /*.7^
V cr-f tvJi -L OAS lt;' gt; ' -D *-* cr is .
/r
C lt;S r r c/ - S* lt;r . , s ■ '
C^~tr c/~ ■ 'Z-a i , f5r. —c)
'gt;T-I lt;V
■ A*.-
. /
■ y . , . /'Vc
t lt;s
/ ./
/... c
^ ,-e._ C'*.____ ^Xi
f lt;*_ /C
., ^'' . /C - , /-'rJ,„ x^r, , ,/■ a^-t/
i ■ K
'' ■' - '•' • .
^«-cV 'lt;■ rj /'■ ~ ... 7gt; u Y-t, , c tj /c* /«., /■ . ,,
f/
quot; -----
/fi^- , *r lt; lt; ^
O'. O f, r/ r.,, É. /tC / ^r-cra-r^ eSamp;ni P-s q. ? ^ r,
*'',•• ■'«-/•• - lt;• /quot; ^ .!-, .. / ö- • y r /quot;M
V lt;; / / r lAr 4 Cts-trr-^£ fS £ f v /z '
j , ^/7quot;, . .■?.,
. fJ-- C , , oc
V ''
/■ ^
/,
/' gt;
■ / / ,
quot;-£■
V/ lt;5 -Co-fL
^ lt;~/ lt;quot; -V r, fr~-C ygt; Hn c,~c. /«., .. /-er frtr, ?! (?■—lt; lt; Ox*-^rgt; i |
-c , ^ ■ iS-e f '
^ a , -
V'
• ' ' ' • ' ' ' ' \ ■'' r . . , /■ , //lt;• /lt;
'
s
r ' amp;- r f gt; . .
/ /
£/-zr~rrw- f'V £
clt; «l
7
L. /r//,
f
6*^ . £ C
-C *gt;\ /
j/y. oj amp;, /ist.;c*t~c- amp;-zrr-gt;
2) ^ sC
■ 'P / ■
tjJZC-/^J- £ «,., i, 'quot;!t-L /ZA-t .Is ,.
/ /
/
lt;5^e y r
Ji-
/
. -p //--r-r fa? amp;-r. J st*
lt;/-t7 /7 fc
/ *'/
t . : J1 ^ . /. /-£ ^
^ ^ / h t- i ^ /T lt;t i /t 4_. . ,•■/. ■, y r ■' ! / f ,
n V /
Oi^r^ OC-t-v nJL-{ c-zr-p^
l^d^Ae. /^/ ^r,
*1 \ tc f lt; . *~r - Lcs ~ i
. 0-e-i.u J~a
/
/
/
t'
•' / , /V / gt;'» -' ? / c^-c ^c? i 'xfi-
. /
^ V -/ .
I ^ /quot;C ^ ^lt;-4. {
(O- O- -0~r c) /L X^, £
ƒ
C^; . /V ^ r- - t
/gt;
7~r-z*-
' - ' ■ ■
/ / /
r tfa-eui A.
J*.
/ ,/
fi-*-, óbr-zJ-r f-f—ZL^-t. ^ -^T— OCsClt;^6^tS-£y'
. . /' ■ ■- f-f . . . ■ ., /'^ .
• . / /■quot;_ ^
^iUT y/ X V tr-r ^ /L ^ ^ *■ : ^ ££i. ^ V ^ ^ ^
/
i/u■(•■?£* t ■■ f ^quot;'^jf 'j
C ' ' ■ '' ,. ■' ' '■_
OC$^. -froz. ér.-, ,/c~., ;Tur--C e-quot;—. .Jquot;!- rï
M -C Ct '* t' ^®-'quot; V-xJ-r - / . /V lt;i ^ tejL-i^-.
//
^rr
j ci s* ^ ^ 'Ccs~zrgt;-t/'L ^ ^ /
t , ^ ■ . f
/' *V-7 C/-(7 gt;
, j O-i- ■quot;'■ f lt;^.,
'
.;.'— ! y ?gt;lt;
4quot;
cU
'
ci -
/quot;^r .- / rf-cr-^t
'.' ' ■ ZC.J-
;,, tJ-r //' ' - ^ ' V ^
/
U^r-rM q/-
/
- ^ *' *. , /' •quot; . ■■/ r i • -/
f '', '( lt; . . ƒ ,
a A J«Ay. r. i -r ^ ^V'. . /y rU
/ . „ . X- »., ^ V/. . ■-■
c. ' Lv—trr ct-*^ 7^ ■quot;' '- lt; quot;7
fc-Ct-x^r ^/f-'lf-^z^-^r- r^-zf ^
.' - ; ^ r, c/~ ^ tb-
j ^£ —f—7 C/~ir-gt;n
: ^ ^ /jz.- r. '
v-^ ^ y
^z.
/i^. J O-tr-,, ff'/ -j # f, 4- Zt^. '-/ijL C-5 ^ ^ lt;r n t rv^-c
■ ' quot;' ^ ■ • - ■■'... «-■■■^ s , • / lt;^-- . r • f .ttu .. -Cc-e ■
t-uC-r 'La„, rj~^ ^ _____A,, , .
r cr /t a . lt; -
^gt; 7 t^. ,
lt;1/ . lt;i '
/
lt;y-cr~r~*, amp;■-lt;*-?r t gt; eAt /
/» ,. C 't/ ^ f—ZTY X. ? ?A ^ t y, /1--/' -p
/«
cf
--- ^ ^ £ ZJC
/If-t
0~ -S quot;' J gt;^- -t7-gt; gt; . /
O^-
C—zS-z.-,
gt;-zrv ^ c^L-^C^r f/^7 -H ■■^ ■ ^(quot;^c-xJ-é J
^2 rs~~£S
/ y
-zrv - d-A
f 3:r /
f J 2 . f 3y_
*~~Y
•t- ^ S-t x- r /*--
■61x5^6. faf* /L
/^A
■guw _ /Z ^ *
/f ■ gt;r-gt;- A ^ —
/, ■■ - ^ -'.
/1.-
Zfr^z
y-
/Cc-^
/■'—
/' 7 -
- • ^ r-
/Z
/ gt;t
v
x
r~'/V
4- ^
19
ondergaat, het onderwerp, en men moet al/.oo dezen vorm vertalen door liet verleden deelwoord met het hulpwerkwoord worden, liiiv.: njclc l. grijpen, vasthouden, diljekêl, gegrepen worden, vastgehouden worden ; neadjo, zien , ditendjo, bezien worden; minorhan, iets vullen, dipinoehan, gevuld worden; nyarelaan, berijden, a. een weg, met een wagen, dikaretaan, met een wagen bereden worden; ngoynongkam, bespreken , over iets of iemand spreken , dioinonifleun, besproken worden; manij-mmliketm, voor iemand iets koo])eu, (lipanymeuUkcun, gekocht worden, van iets, voor iemand; njanyharmpan, naar iets met het gelaat toestaan, dimnijhareupan, voor iemand of iets geplaatst worden.
§ 30. De verbinding van het object, als liet onderwerp van den zin, met het subject of' datgene waarvan de bewerking uitgaat, heeft in den regel plaats door het voorzetsel koe, bijv.: disaoer koe djoerogan, geroepen worden door den meester (patroon); ditinnijalkeunkoe indoentjna, verlaten worden door zijn moeder. Maar de verbinding heeft soms ook direct plaats, zonder voorzetsel, bijv.: dihakau mejong, opgegeten worden door een tijger; diochvik-ahrih noe nagih, overal achtervolgd worden door schnldeischers.
liet tweede passief, met ka.
§ 31. De vorming van dit passief heeft plaats van werkwoorden der eerste, tweede en derde klasse, op dezelfde wijze als bij het passief met di is opgemerkt, bijv.; ngaJiarti, ka-l'.arti; naradjang, kataradjang; ngadijoekan, kadijoekan; njing-djeunan, kasinydjeunan; noeliskeun, katoeliskeun.
§ 32. Gevormd van werkwoorden der eerste klasse, heeft dit passief ten eerste de beteekenis, dat een persoon of zaak er door voorgesteld wordt als passief, als iets ondergaande of lijdende, en dat niet, gelijk met het eerste passief het geval is, een bewerking van een bepaalde oorzaak, hetzij persoon of zaak uitgaande; of liever, niet ten gevolge van den wil van iemand of iets die bewerking ondergaande. Het zegt niets van de oorzaak der bewerking, maar duidt alleen aan dat een zeker persoon of zaak iets lijdt of' ondergaat. Het moet derhalve in dit geval vertaald worden door het lijdend of verleden deelwoord; zoo bijv. ngaharti, verstaan, begrijpen, kaharti, verstaan, begrepen; ngoeninga, te kennen geven, kaoeninga,
20
geweten, bekend ; ngadcnge, hooi en, kadenge, {kakoeping, kareu-ngen), gehoord; ngoedag en vjuesoeL, iemand nagaan, nazetten, kaoc-dag en kasoesoel, achterhaald; tnawa, medebrengen, meevoeren, ka-baroa, meegevoerd; ndasih, beminnen, kaasih , bemind; ngabjkok, iemand beetnemen, een koopje geven (v. het Muil. bekocht), kahe-kok, bekocht; ■naradjang, zich op iets storten ; kataradjang, getroffen ; manggih, vinden , kapanggih , gevonden; ngarehoet, ontrukken, kar eb o d, ontrukt, 'tls duidelijk dat men, naar gelang de zin vordert, bij de vertaling nevens het lijdend deelwoord van het hulpwoord zijn of worden gebruik moet maken.
§ 33. Veelvuldig is in de tweede plaats het gebruik van dit passief om een accident, aan te duiden dat aan een persoon of zaak plaats heeft onafhankelijk of tegen den wil van den bewerker, zonder opzet, bij ongeluk of bij toeval. Zoo bijv. v, rnaledog, iemand of iets ergens mede werpen, kabale-d'og, geraakt, bv. met een steen die geworpen wordt, zonder opzet; v. ngahcdll, schieten, kab'jdil, geschoten, bij ongeluk door een schot getroffen ; v. meupeuh , slaan , kapeupeuh, bij ongeluk geslagen, geraakt onder het slaan van iets of iemand; v. noe-toep, sluiten, opsluiten, katoctoep, opgesloten geraakt; v. mi-kir , denken, bedenken, kapikir, bedacht, ten kupikir. niet bedacht, niet gedacht hebben aan. En hiertoe behooren ook - woorden als kabita, begeerig, v. ngabita, begeerig maken; ka-honcfvoj, id., v. uycihonyroj \ kujfclct, ingepalnid, betooverd ^0-raakt, z. a. door de schoonheid van een vrouw; katjida, erg, erg zijn, (lett. erg geworden), even als kaliwat v. ngaliwat, in kaliwat saking, zeer, en kalangkocng, v. ngalangkocng, zeer; kapalang, ten halve, (lett. gehalfd), van vialang, den weg versperren, dwars in den weg liggen.
- § 34. Maar ten derde dient het in negatieve zinnen (met hanteu (teu) en moal of hamo) om datgene uit te drukken, wat wij doen door liet woordje te in zinnen als deze: het is niet op te ligten; bijv.; tm kaoedog, of moal kaoedag, het is niet te achterhalen,'het kan niet achterhaald worden, (v. ngoedag. nazetten); teu kahakan, of moal kahakan, het is niet op te eten, d. w. z. het is te veel om op te eten, het kan niet op-, verreten worden, (v. ngnhakan, eten); (eu kabawa, of moal kabaioa, het is niet te vervoeren, d. i. het is te zwaar om vervoerd te morden, (v, mawa, brengen, medevoeren); tea ka-nngkat, of moal kaangkat, (en even zoo teu kadjoengdjoeng). het is niet op te ligten, d. i. het is te zwaar om opgehgt te worden, (v. ngangkat eu ngadjoengdjoeng, opligteu, opheffen).
§ 35. De beteekenis ilié licfc passiel heeft wanneer het gevormd is van werkwoorden der 2e klasse, met het transitieve aanhechtsel au, verschilt in den grond niet van de boven o|i ■ ijegeven beteeken issen. Alleen moet hierbij de beteekenis van het aanhechtsel in het oog gehouden worden. Uet beschrijft een accident dat aan het object waargenomen wordt, iets dat door een persoon of zaak wordt ondergaan, ten gevolge Vim de daad van een subject, ofschoon die bewerking, dat ondergaan, niet voorgesteld wordt als het rechtstreeks gevolg, als een uitwerking van den wil van het subject. Voorb. zijn: miheulaan, iemand voorbijstreven, vooruitloopen , kapiheulami, voorbij gestreefd worden of raken; nycn Impayan, met iemand instemmen, karcmpagan, ingestemd of toegestemd worden, de toestemming van iemand wegdragen: noeroctan, iemand navol gen , nadoen , katoeroetan, nagedaan worden , nagevolgd worden , en ook (vgl. § 34) in een negatieven zin , teu (of vwal) katoeroetan , niet na te doen. niet nagedaan kunnen worden; njak-sian, bij iets als getuige staan, ergens als getuige bij tegenwoordig zijn , kasaksian, bijgewoond worden, (of lett. hetegen-woordigd worden of raken); ngahalangan, verhinderen, tegenhouden , kahalanjan, tegen gehouden, opgehouden ; nyanjalwan, aan iemand kennis geven, kanjahoan, geweten, geweten worden.
Aanm. Woorden als kaliatoeran, (\., seuri, k.), lachen^ ^ ^ (stamw. Jmtoer), kahainpangan, (1., kii/i, k.), een ligte —■/(kleine) behoefte doen, (stamw. hampang), en kabeuratan, /ilJl ■V?een zware (groote) behoefte doen , (stamw. beur at), hoewel naar den vorm tot deze woordsoort beboerende, wijken af in de beteekenis, daar ze als actieven fungeeren. Men kan ze echter volgens den gegeven regel verklaren. Zoo is kaliatoeran het passief van ngahatoeran, aan iemand iets aanbieden, en zou kaliatoeran dus beteekenen, een aanbieding (gave) ontvangen of ontvangen hebben. Wat is nu natuurlijker dan dat iemand wien dat overkomt een blijmoedig gelaat toont: en van daar zal wel de beteekenis komen van lachen.
§ 86. Om de beteekenis te verstaan van dit passief wanneer het gevormd is van werkwoorden der oe kl. (met het causatieve aanhechtsel keun), boude men in het oog 1 '. de opgegeven beteekenis van dit passief in het algemeen, en 2'. de beteekenis van het aanhechtsel. Voorb. zijn: njai itakeun, k., njarijoskeun, 1.. iets verhalen, katjaritakemi, hatjarijoskeun.
22
er is, wordt verhaald, men verhaalt; noeliskeun, k., njcratkeuit, 1., iets opschrijven, iets beschrijven, katoeliskeun, kascratkeun, het is, wordt geschreven of beschreven, meu heeft geschreven; ngoencljoekkeun, iets aan iemand te kennen geven, kaoendjoek-keun, het is, wordt, te kennen gegeven, men heeft te kennen gegeven; njanlt;jlt;iakeun, iets aan iemand aanbieden, kasangcjakeun, het is, wordt aangeboden, (een gebruikelijk woord bi] kooplieden, als zij hun waar tegen den geboden prijs willen afstaan) ; lev kasangcjakeun, het wordt niet aangeboden, d. i. ik kan het er niet voor geven.
Voortgaande met de beschrijving der actieve werkwoorden, volst hier de
O
Zesde klasse. Werkwoorden met het voorvoegsei barang.
^ 37. Vorming van stammen, zoo ongebruikelijke als gebruikelijke. Barang is hier een voorvoegsel en geen woord «enoemd. Het Soendaneesch kent drieërlei barang: 1quot;. in de beteekenis van goederen: 2quot;. het bijwoord barang, -■ samangsa, ten tijde dat, toen; 3', het voorvoegsel, dat in hoegenaamd .reen verband tot een der andere schijnt te staan. — Voorb. van dusgevormde werkwoorden zijn: baranggawe, barangha-kan. Het getal is gering.
g :J8. Wat de beteekenis betreft kan men ze vergelijken met de zoogenaamde onzijdige werkwoorden in het Hollandsch. Men kan ze algemeene werkwoorden noemen, omdat de wer-kinquot; die ze aanduiden een algemeene is, ze nooit een object bij zich krijgen, om welke reden er ook geen passief van kan o-evormd worden. De volgende komen het meest voor: barang-yaioe, k., barangdamél, 1., arbeiden, werken; baranglebok, pisan, baranghakan, k., barangted.a, s , harangdahar 1., en ..'f //Jbarangtoewang, 1. p., etenTl barangbeuli, koopen; barangsijar , 7 ^-levensonderhoud zoeken; barangtanja, vragen; barangtoeroet,
quot;quot;^Volgen ; barang oer oes, schikken, regelen. : -
^ ..w/X ^met het voorvocysd pi at . a / quot;f y* het aanhechtsel eun.
S 39 In veelvuldig gebruik is in het Soendaneesch de vorming van nieuwe woorden door vervoeging van pi en aan-hechting van eun. (Vergl. over eun $ 161). De aldus gevormde of afgeleide woorden kunnen gevoegelijk in twee soorten worden verdeeld: substantieven en werkwoorden. Beide soorten
. . y/p- / • ' rv - ^ ' ''
23
zijn nauw aan elkander verwant. De substantieven zullen ter plaatse behandeld worden (zie § 74). De werkwoorden niet pi tot voorvoegsel en cun tot aanhechtsel worden gevormd van stammen, van werkwoorden der eerste, tweede en derde klasse, en een enkele maal van het passief met ka. Voorh. zijn: pihoedjaneun. v. hoedjan; pisaeeun. Y.sae; pisoempingmn, v. soempiny; pimoelcmgeun, v. moelang; pimaparineun, v. ma-parin; pingoeranganeun, v. ngocrangan; pimctakeunmn, v. me-takeun. '
§ 40. in navolging van het volk zelf, dat de aldus gevormde werkwoorden verklaart door in plaats van pi: hakal, zullen, voor het woord te plaatsen en dan eun weglaat, kan men ze gevoegelijk toekomstige werkwoorden noemen, in zoo verre ze altijd een werking, toestand of daad naar gelang der beteekenis vau het woord waarvan ze gevormd zijn, als toekomstig, in de toekomst te gebeuren voorstellen. Zoo betee-kent pihoedjaneun , zullen (het zal) regenen , van hoed/jan , regen; piraaoteun , zullen sterven, v. maot, sterven , gestorven , dood; piï/iahiemt, het zal genoeg zijn, v. t na hi, genoeg; pipavanto-saneun, het zal geëindigd zijn, v. parantosav, geëindigd; pi-saeeun, goed zullen zijn, v. sae, goed; pisoempingmn, zullen komen, v. soemping, komen; pikataraeun, zichtbaar zullen zijn, v. katara, zichtbaar; pimaparineun, zullen scheuken , v. ruapa-rin, schenken ; pingoeranganeun, zullen verminderen, v. ngoe-rangan, verminderen; phnétakeuneun, iets zullen regelen, v. metakeun , iets regelen; pikahartieun, zullen verstaan . v.kaharti, verslaan /.V. 23:/a
t ^ Arhtste /rlasse. Werkwoorden met herhaling van den eersten ^ medeklinker en bij behoor enden klinker.
§ 41. De vorming dezer werkwoorden heeft plaats van stam-^ _ woorden, hetzij van zegwoorden of substantieven, en ook bij
eenige werkwoorden der ie klasse; en wel: door her)laling van den eersten medeklinker met bijbehoorenden klinker; Tnjv.:
hebedja, v. bedja; koekoembah (en niet koemkoemhah), v. koem-bah; babalandja, v. haland ja ; mamawa, mawa.
§ 42. Men vindt dezen vorm gebezigd:
1quot;. Bij zoodanige stamwoorden, van welke geen eenvoudi-gen werkwoordsvorm bestaat, z. a. bebéresih, reinigen; hebedja, berichten; papma.v, markt houden; babalandja, (ook balandja),
24
mkoopen doeu. üe eeuvondige en algemeeue werkwooi-tlsvorm met den neusletter (le kl.), is op die woorden jiiet toepasselijk. Men kan niet /.eggen: iti.'h'.-sih, mcdja, tnasar, malandja. Bij zulke woorden vervangt dus de reduplicatie den neusletter, eu de beteekenis dezer woorden is dan ook gelijk aau die welke den ueusletter voor zich gekregen hebben. quot;
2'. Dient deze vorm om een zeker meervoud, een veelvuldigheid aan te duiden; niet een veelvuldigheid van werking ten aanzien van eeii object, zooals de werkwoorden der 2e klasse (J; 20, 3quot;), maar een veelvuldigheid bloot als daad, als werking van het subject. In dit gevül vindt men van de stamwoorden waarvan deze vorm is afgeleid, ook werkwoorden met den neusklank. doch deze hebben dku een enkelvoudige beteekenis. Zoo heeft men njarita, verhalen , iets verhalen, v. tjarita, maar tjatjarita, (1. tjatjarijos), verhalen in deu zin dat men meer dan eéue zaak mededeelt: nanja, vragen, v. , hinja, maar tatanja, herhaaldelijk vragen, vragen aan dez,^ en / ^ (t genö; mariksa, onderzoeken, v. pariksa, maar papariksa, een ' zaak in de details onderzoeken, of ook onderzoek doeu bij meer dan één persoon; lujoemhah, afwasscheu, reinigen, v. loembah, maar koekoembah, reinigen van meerdere voorwerpen; njawah, een sawah bebouwen, maar sasawah, met den sawah-bouw zich onledig houden; mawa. medebrengen, y. baiva, ma-ma.wa, iets overal met zich mededrageu; nodoewj, helpen, v. ioeloewj , toetoeloeny, herhaaldelijk helpen ; noelak, sluiten , den wervel ergens op doeu, v. toelak, toetoelak, meerdere voorv/er-pen, z. a. ramen en deuren, op deu wervel doen; nyernoe, iets iu den mond houden, bij zich houdeu, v. hcmoe, kekemoe, gorgelen; néneda, biddeu, aanhoudend om iets verzoeken, v. m'da, werkwoord v. teda, verzoek, bede.
Negend.e klos se,. Werkwoorden met herhaliny van den eersten riiede-klinker en bijbehoorenden klinker, met het aanhechtsel au.
4;!. \raii stammen afgeleid, onderscheiden zich deze werkwoorden iu den vorm van die in de achtste klasse vermeld niet anders, dan dal ze het aanhechtsel an bij zich hebben. Voorb. zijn : locloempatan. v. loempat: Ijoeboeutjélikan, v. hocn-ijelik; toturekan, v. torek; kakaboeran, v. kaboer.
44. f. 1 et belrckking tot de beteekenis verdeelen we ze in vier sourten :
1quot;. dezulke til'.' als halve Irines- ot als sft/tfMfZ-woorden (§ 1)
25
gebezigd wordeu, zoo als; sasarean, slapen; dadaharan, eten.
Deze hebben gelijke beteekeuis met het stamwoord. «
2'. dezulke die een samenwerken, een zijn met elkander,
of een wederkeerige werking aanduiden, zoo als; reureudjeu-«lt;/f£)t,k., sasar .n'jan, 1., met elkander zijn, elkander gemeenschap houden, v. reudjeuny en sarJnc/, met, te zameu; papa-loengan, met elkander, voor gezamenlijke rekening, handel di'ijven; sasaoeran, met elkander spreken, v. saoer, een zeggen,
(njaoer, spreken, ):oepen); sasalaman, van elkander afscïaeid nemeii, v. scdam, groet; tjetjerewedan, met elkander krakeelen,
v. tjerewed, krakeelen, gekibbel, (njerewed , prnttelen, grimmen);
papadoean, met elkander twisten, v. padoe, twist, twisten.
3'. dezulke die een veelvuldigheid aanduiden, (vergl. § 42, 2'). Hiertoe behooren hoeboedalan, ontsnappen, ontvluchten,
ontkomen, van velen, uit de gevangenis of'uit den strijd bijv.,
v. boedal, uitgaan, uittrekken ; kakaboeran, op den loop gaan,
er van door gaan, v. velen, v. kahoer, vluchten; bahalandjaan,
inkoopen doen, meerdere dingen inkoopen, v. hcdandja, in-koopen, geld om in te koopen; papasaran, de passar langs gaan, langs de stalletjes op de passar loopen, v. pasar, markt; socsoempahau, zweereu, herhaaldelijk zweeren, v. soempah, eed;
lotobatan, aanhoudend zijn excuus maken of vergiffenis vragen,
v. tobat, vergiffenis vragen, zich excuseeren; loeloempatan,
-hard heen eu weer loopen, v. loempat, hard loopen.
4'. dezulke die een zich houden als iets, eeu zich voordoen als eon of ander, of ook een nadoen van iets beteekenen. Bijv.:
zich op den grond liggende slapende houden, v. '-i . hedtinj; njedcmj, uitgestrekt op den grond liggen; tohtrckau, „
zich doof houden, v. torek, doof, (anders ngabisoe, zich stom houden, v. bisoe, stomj; kokosenau, zich als dapper voordoen, ^ quot; - -v. ko.lt;en, = yayah, dapper; djadjaksaan, doen als eeu djaksa/-/*^—^*^ (inl. fiscaal), djaksatje spelen, z. a. vau kinderen. „_ƒ■
diende klasse. Werkwoorden met het voorvoegsel si.
_§ 45. Het getal dezer werkwoorden is zeer beperkt. Zij /4] n gevormd van stamwoorden fmeest ongebruikelijke). Yoorb. /. zyn; sïbanjoe, v. banjoe; sibeunyeut, v. leum/eut; sidakefp, si- / \
doeroe, sidejang, en enkele andere meer. „ L* '
^ J-.:-.s lt;■/ — vquot; quot;/s ~-
, Aanm.' Naar den vorm te oordeelen, zou men een woord als sihoreng, daar het afkomt van horeng, ook tot deze klasse van werkwoorden moeten rekenen. Maar
4
26
moge silioreng vroeger ook de beteekeuis van een werkw. gehad hebbeu, tegenwoordig is bet niets meer dan een interjectie, : horenj, liorenganan, en mana lioreny, voorwaar, zie daar! Bijv.: heh barakbah sihoreny nagara aloes, zie daar begon zich iets wits in de verte voor te doen (of uit zee op te doemen), en voorwaar het was (bleek te zijn) een schoone stad.
g 46. üe beteekeuis van deze werkwoorden is een reHexieve. Zij stellen een werking voor van een subject uitgaande, maar dat subject is tevens het object der werking. Men moet ze dus vertalen met het wederkeerig voornaamwoord zich. Si-banjoe beteekent zich de handen wasschen, v. Lanjoe, water; sibeungeut, zich het gezicht wasschen, v. beungeut, aangezicht; sidakerkp, zich de armen op elkander leggen, met de armen op elkander, (-: ons: met de armen over elkander); sidoeroe, k., sidejang, 1., zich warmen (bij het vuur).
Kif de klasse. Werkwoorden met het voorvoegsel pa.
§ 47. Deze werkwoorden worden afgeleid van stamwoorden en van werkwoorden; in 't laatste geval verliezen ze hunne aanhechtsels en tevens deii neusletter, zoodat ze weer dezelfde gedaante hebben die ze :its stamwoord bezaten. Bij een zeker aantal wordt voorts het woord verdubbeld. Voorb. zijl.: pasa-lija, v. salija; pahili, v. lull; papapag, v. mapag; pudoepak, v. ngadoepak; pahareup-hareup, v. njanghareup ot ngahareupari.
§ 48. Men bezigt dezen vorm vau meer dan een persoon of zaak, om uit te drukken een tusschen deze bestaande betrekking; een gesteldheid ten opzichte van elkander, of ook wel een onderlinge of wederzijdsche beweging, en van een werking, een doen, over en weer^ Bijv.: papanggih en patil-poeng , k., papêndak, patepang en pasondong, 1., elkander vinden, elkander ontmoeten, (v. mangijih, tepoeny, tn adal. ( pang en njondong, vinden, iemand vinden); patoekeur, met elkander ruilen, {noekeur, ruilen); papapag, elkander te gemoat komen, ontmoet ïn, [niapag, iemand te gemoet gaan); papisah, van elkander gescheiden, (udsah, zich afscheiden, afzonderlijk zijn); padoepak, tegen elkander aanbonzen, z. a. ouder het loepen, (ngadoepak, ergens tegen aan loopen, aanbonzen, te onderste boven loopen. van één); paterna, met elkander in aanraking komen, bijv. maneh paterna leuugeun djeung eta S is je haud »n
aauraking gekomen met de zijneV (nema, zich hechten aan, raken aan, volgen op); pa/dli, verward, onder elkander verward, v. hüi; patjampoer, onder-een gemengd, (tjampoer, gemengd) ; pasaUja, van elkander verschillen, z. a. van meening, (dalija, verschil); paharewp-hareup, tegenover elkander staan of zitten, (njaiij/hareup, met het gelaat gewend naar, van één); pcKjirany-ylrunj, met elkander om de hoogste plaats streven, bijv.: pagiraihj-girany tampijan, streven om de hoogst gelegen badplaats, v. lt;jiraug , hooger op (gelegen); paaloes-aloes, iets om het schoonste doen, v. aloes, schoon; ptheula-heula, streven om de eerste te zijn, v. heula, eerst, vooruit, vooraf; pacngkang-enykang, voor elkander heen en weer draaien, z. a. van twee menschen die elkander willen passeeren en elkander telkens tegen 't lijf loopen, v. het ongebr. engkang; 'patoengkoi -toengkoe, (en bij verk. patoetoengkoe), lang dicht-bij of .tegenover elkander zitten of staan , v. toengkoe, tijdelijke stookplaats gemaakt uit steeuen of stukken pisangstam: patenibal-tembal, elkander antwoorden of beantwoorden, ook om de beurt losbranden van stukken geschut, {niimbal, antwoorden, nembalan, iemand antwoorden); patorong-torong, op elkander schelden en razen, (norong-norong, op iemand schelden en razen).
L waalfde klasse. Werkwoorden met het voorvoegsel silih {of siling).
§ 49. Om een wederkeerige handeling of verrichting uit te drukken, bezigt men het woordje silih (of soms ook siling). Men kan dit het hulpwoord van den reciproquen vorm noemen. Het wordt gevoegd vóór werkwoorden der eerste -eu tweede klasse, doch de neusletter valt weg; het transitieve aanhechtsel an blijft. Voorb. zijn; silih-toembak, elkander steken met een speer, {uoernbak, iemand met een speer steken, v. toem-hak, speer); idhh-tendjo, k., silih-rerct, 1., elkander aanzien, (nendjo, ngareret, zien , naar iemand zien, v. tendjo en reret) ; silj h-pika njaah, elkander liefhebben, (inikanjaah, iemand liefhebben, v. pikanjaah); silih-toeloengan, elkander helpen, (noc-loengan, iemand helpen).
g 50. Niet voor iedere wederkeerige handeling kan men het hulpwoord silih gebruiken,' Zoo kan men om iets te noemen. elkander aanspreken, ol tot elkander spreken, niet uit- -drukken door silih-omong of silih-omongan; het eerste zou in tgeheel geen beteekenis hebben, het tweede zou, zoo het
gangbaar ware, gelijkluidend ziju met silih-tjarckan, elkander uitschelden. Men nioet hier pada,jK-meu, gelijk, bezigen, en dus zeggen : pada ngaromong (§ 57).
Dertiende klasse. Werkwoorden met het voorvoegsel ti.
§ 51. De vorming dezer woorden geschiedt door de lettergreep ti (wel te onderscheiden van het voorzetsels, van, van af, van wege, verkort, van tina) vooreen stamwoord te plaatsen en het daarmede te verbinden. Voorb. zijn: tibalik v. halik; titadjong, v. tad jong; tüleuha , v. deuha; tidjengkang, v. djengkang; enz. Op enkele uitzonderingen na zijn de hiertoe gebezigde stamwoorden ongebruikelijk.
§ 52. De heteekenis van dezen vorm is, dat een persoon of zaak daardoor wordt aangeduid als gerakende of geraakt zijnde in een toestand , zonder opzet, zonder zijn eigen wil, maar tengevolge van bijkomende accidenteele omstandigheden. Deze woorden zijn das geen actieve werkwoorden, ze beschrijven geen werking van een subject uitgaande. Maar evenmin zijn het passieve werkwoorden, die een werking of uitwerking van een subject (hetzij gewild of zonder opzet) op em object aanduiden. De met ti gevormde woorden zijn werkwoorden als uitglijden, zinken, omduikelen, zich stooten en dergelijke. Zoo beteekent tibalik, omvallen, omrollen, v. balik; titadjong, zich stooten met den voet, zich den voet stooten, onder het gaan , v. tadjong; tulejiha, zich ergeren, geergerd raken, v. deuha; tidjengkang, werover vallen, voorover ter aarde storten, w. djeng-kang; tisoledat, uitglijden, v. soledat; titeuleum, zinken, v. teu-leurn; tiqasroek, met den voet tegen een steen stooten, z. a. van iemand die van een hoogte valt, v. gasroek; tisentad, uitglijden, v. sentad; tibanting, neerploffen, neerstorten, neer-smakken , v. banting.
Veertiende klasse. Werkwoorden met hel invoegsel oeni.
S 5o. Deze werkwoordsvorm is geen zuiver Soendaneesche, maar uit het Jav. overgenomen. Ook de woorden bewijzen dit, want voor het meerendeel zijn die Javaansch. Het getal woorden die dezen vorm bezitten is trouwens zeer gering. Zij onderscheiden zich door groote onregelmatigheid. De aüeiding heeft plaats van stamwoorden, op de volgende wijze:
1quot;. Begint het woord met ten medeklinker (uitgezonderd
20
/' i
ruet een p of iv), dau wordt de lettergreep oem achter dien medeklinker in geschoven, z. a. soemJdja, v. s'dja; goemede,
v, gede; roemasa, v. rasa; koemerot, v. karot; doemeuhcis, v.
deuheus; soernéfdalc, v. séblak.
2 '. Begint het stamwoord met een klinker, dan is er tweeerlei vorming, en wel: a. het krijgt oe?/i v^or zich, en dan,.
komt daarvoor nog een /c, bv../'tiilwgt;fei, v./Qtki; koemayoeng, • /,,/ v. agoeny; of 6. valt de oe weg, zoodat alleen de m overblijft, ' —— bv.: moenggah., v. oenggah; moendoer. v. oendoer; mahoer, v.
aboer (vgl. kaboer); muloer, v. aio er; masak, v. asai-.
3 '. Is de beginletter van het stamwoord een p of een ,
dan komt oem er voor, met A aan het begin (volgens 2'. «),
en dan wordt tusschen dit voorvoegsel, dat nu koem geworden is, eu het stamwoord, nog een a voor de welluideudheid ingeschoven. Voorb. zijn: koemapoerocn, v. 'poer oen; kocmawani.
v. loani. '
• ■ A, .. -i , / . ' •gt; /.1 / f . I
Aanm. Jjoernaritn, voor zich zeiven leveu, voor zich zeiven zorgen, op zich zelf staan, zelfstandig zijn, getrouwd zijn (zie bijv. Woelang-poctra, pada 48), schijnt men niet om [er deze klasse van woorden te kunnen rangschikken. i)e beteekenis toch is geheel verschillend van tjarifa, dat verhaal, verhalen, beteekeut. Wellicht is het een ander woord.
§ 54. De beteekenis is tweeërlei:
1quot;. Sommige komen overeen met de stamw. werkwoorden,
of de werkwoorden der le klasse, en duiden eeu handeling aan of een beweging of ook wel een toestand waarin zich een persoon of zaak bevindt, ^oo bv.: luoenj gt; kiJi , stijgen, onihooquot;* ;
5 oc'tiy'i, id.; moendoer. wijken, achterwaarts gaan,
terugkeeren, heengaan, v. oendoer, wijken, achterwaarts gaan•
mahoer, op hol zijn, in vliegende vaart rennen, v. aboer; * •
matoer, tot ieraand spreken, v. atoer, (- rniatoer) ; masak',
xooken (als actief), v. mak, gaar; — soemedja, 't voornemen hebben, v. sedja, id.; doeineuhens, voor een meerdere verschijnen, tot een meerdere naderen, v. deuheus, nabij, ( : na aden,-heman)\ *onnquot;blak, ontstellen, v. sMak, id.; koernai.oeroea,
zich verstouten, v. poeroen, id.
2 '. Andere beteekenen een zich voordoen als, zich het voorkomen geven van wat het stamwoord beteekent. Zoo bv.
koemaki, zich als een grootvader voordoen, zich het air van eeu grootvader geven, zich als ervaren voordoen, wijsheid uit-
quot;L
30
krameu, v. aki, grootvader; goemedc, zich voordoen als een groote, de houding van een aanzienlijke aannemen, v. (jcdc, groot, groote, aanzienlijke; Icoemagoeng, id.
§ 55. Een groot gedeelte dezer woorden zijn als Icmes-woorden in gebruik, namelijk van een mindere, sprekende van zich zeiven tot een meerdere. Tot deze behooren: soemVdja, het voornemen hebben, v. en - scdja; koemapoeroen en koe-mawani, zich verstouten, v. en - poeroen en loard; doemen-heu/s, tot een meerdere komen, voor een meerdere verschijnen, v. deuheus, dicht bij, nyadeuheusan; roemasa, gevoelen , v. rasa; evenzoo roemaos , v. ra os.
Vijftiende klasse. Zeg- of rverktvoorden met het invoegsel in.
g 56. Men treft in het Soendaneesch enkele zeg- of werkwoorden aan die het invoegsel in, ingeschoven tusschen den beginletter en zijn klinker, voeren. Deze vorm is blijkbaar van Javaanschen oorsprong, het zoogenaamde oude passief, maar deelt in het Soendaneesch aan de woorden geen passieve beteekenis mede. Men treft het invoegsel aan bij woorden met actieve beteekenis, welke woorden daardoor geen wijziging-van beteekenis ondergaan. Ze zijn als Zi/m^'«-woorden in gebruik. Voorb. zijn: sinarengan, met iemand zijn, = sasare-ngan; tinangtoe, zeker zijn, het is zeker, van en = tangtoe; sinedja, nevens soemedja, voornemens zijn, v. scdja.
Aanm. Minangka, als voegwoord fimgeerende, behoort èn volgens afleiding èn volgens beteekenis tot deze zegwoorden. Het komt af van mangka, masing, dat, opdat, en beteekent leiden tot, strekken tot, opdat. — Miuantoe, kinanti en sinoelioen, thans substantieven, behooren oorspronkelijk tot deze zegwoorden. Minantoe, schoonzoon, komt af van mantoe, (stamw. bantoe), helpen, medehelpen; mantoean, iemand tot schoonzoon nemen, bv.; hanteu kersa mantoean ka djalma leapir, hij w .1de geen ongeloovige tot schoonzoon nemen); kinanti is de naam van een tembangwijs, en komt af van kanti, met, niet iemand zijn; sinoelioen, --- soenan, vorst, schijnt oorspronkelijk te beteekenen: die op 't hoofd gedragen wordt, v. soehoen, op 't hoofd nemen of dragen. Pinasti en siujiir, besloten en verkoren, zijn zuiver Javaansch.
F ^ ^ ; 'fc.'f ^
« quot;•gt; ''Hf. ■ • ■ *' - ■ A.» .., gt;- -' ■ • _ ■•
Over het meervoud en de uitdrukking van (Jen tijd hij de werkwoorden.
i; 57. Er is boven gesproken over sommige werkwoordsvormen die een veelvuldigheid, eeu herhaald doen aanduiden 19, 3 ', 42, 2 ', 44, 3 ). Maar dat is geen eigenlijk meervoud. Het meervoud wordt op drieërlei wijze gevormd: a. door
al of ar; h. door patimj {ting); c. door pada k., [sami 1.).
a. De klank ar of al wordt bij woorden die met eeu me- -deklinker aanvange i, ingeschoven tusschen dien medeklinker en zijn klinker, op dezelfde wijze als het invoegsel in (zie § 56); bij woorden met een klinker aanvangende, komt de klank , voor dien klinker te staan en wordt met denzelven ^amenge- / J voegd. Voorb. zijn: asak. arclsak; isin, arisin; oendoer, aloen-doer; entep, arentep; o/gt;ah, arohah; l'lat, ara lat; euiveuh, areu-tveuh; kaboer, kalahoer; nyamMk, ngarambek; moendoer, ma-loendocr; ngadengekeiin, ngadarengekeun; kapanggih, kaparanggih. De klank komt, zoowel iu het pass. als in het act., steeds bij het stamwoord.
Aanm. Woorden als aringgis en palaoer, bang, bang voor iets zijn, kunnen ook van een enkel persoon worden gebezigd, in wien ze dan het meervoudig bestaan der zaak aanduiden , door ons uitgedrukt bijv. met vol vrees.
- De klank ar of al wordt ook wel herhaald, en heeft dan eeu versterking van het begrip ten doel, bv.: mala-loendoer, sararijeun, araringgis. — Tjotjorokot, wegnemen wat maar te pakken is, v. tjokot (herh. volg. § 42, 2 ), heeft voor de a een o gekregen. Deze afwijking is door het gebruik bij dit woord regel geworden.
-— b. Het voorvoegsel pating (ot meestal bij verkorting ting), wordt geplaatst voor zegwoorden en werkw. der le kl. , maar voor woorden die een r of l, den klank ar of al, ra of la, er of cl, rc of la bezitten; terwijl zoo het woord geen zoodanige klank heeit. het eerst dat invoegsel ontvangt, zoodat het dan op dubbele wijze meervoudig is geworden. De neusklank waarmede 't werkwoord begint, valt welt;^, en het voorvoegsel wordt met het woord tot één woord Samengevoegd. Voorb. /./ zjjn: fingsiripit, v. siripit; tingdjaroengk l, v. djoengk'él; tinga-rl'd ^i v- tingdjalcrit. v. ngadj rit; tinggérUndung, v.
quot;■gag er end eng; tinglalenghoj, v. ngalenghoj.
v. Pada, samen, alle, gelijk, (1. sami), wordt vóór zeg-
woorden en werkwoorden geplaatst. De laatste belionden hun neusklank en aanhechtsels. Voorb. zijn: pada leumpang, pada toeroen, pada geuleah , pada nyomony, pada ngoepingkeun , pada maiKjnïdakeun, pada dipaehan, enz. Zeer dikwijls wordt het meervoud nog door den klank ar of al (a) versterkt, die dan in het woord zelve opgenomen wordt op de boven beschreven wijze; z. a. pada ngarambêlceun, pada mangnaredalceun, enz.
§ 58. Tot uitdrukking van den tijd bij de werkwoorden dienen voornamelijk de hijwoorden van tijd (§ 125). Voor den volmaakt verleden tijd en den meer dan volmaakt verleden tijd bezigt men bet woord cnggem of geus , reeds (vergl. anggeus, ten einde, gedaan). — Dikwijls wordt ook een volm. verl. tijd uitgedrukt met behulp van het woord baunang (in 1. soras ke-nging). 't Is het stainw. van meunang, en beide beteekenen verkrijgen, in bezit krijgen of hebben, verkregen, enz., maar heunang wordt van 't object, meunang daarentegen vau 't subject gebezigd. Alleen actieve werkw. krijgen heunang bij zich, en wel de stamwoordelijke en de afgeleide met den neusklank, en eigenlijk beteekent bet dan verkregen door datgene wat het werkw. beteekent: eta imah heunang njijeun sa ha ? wie heeft dat huis gemaakt ? soemoehoen heunang njijeun koering, ik heb het gemaakt; enz. Men bezigt het in alle drie personen. — Voor den toekomenden tijd heeft men rek en dek, zullen, willen, benevens hakal, zullen, terwijl men in 1. veelal hade gebruikt. — Maar een verleden tijd wordt ook vaak uitgedrukt door het tweede passief, (§ 32, 33), en door de uadrukwijzers teh en teja, (§ 141 en 142), en een toekomende tijd door het toe-konistiquot; werkw., (§ 40). — Niet zelden evenwel ontbreekt elke aanwijzing van den tijd, en moet men dien uit het verband opmaken.
Over den voluntatief of willende toijs.
§ 59. Men heeft bij den voluntatief tweeërlei vorm: een subjectieve en een objectieve vorm, behalve bij den concessief. De subjectieve vorm betreft den persoon die het gebod ot verbod ontvangt, tot wien het voorstel of de bede gericht is. De objectieve daarentegen betreft de persoon of zaak waaromtrent een gebod of verbod, het voorstel of verzoek gedaan wordt. De objectieve vorm onderscheidt zich hierin van den subjec-tieven, dat terwijl in den laatsten het werkwoord den neusklank behoudt, het dien in den objectieven vorm verliest. Anders heeft aan de woorden zelf geen verandering plaats.
33
Natuurlijkerwijs kan bij de zegwoorden alleen van deii sab-jectieveu vorm sprake zijn. — Over het meervoud zie § 57.
§ 60. De imperatief of' gebiedende wijs, waarmede men iemand iets gebiedt, wordt gevormd:
1quot;. door zegwqordelijke interjecties (zie § 137), en wel door ze op den toon des bevels uit te spreken. Zoo bet. bral, vertrek; los, ga weg; sok, zet neer; yek, ga zitten; top, pak aan; prak, z. v. a. begin (er aan), ga aan 't werk ; sor, schuif' aa i; enz.
2'. door zegwoorden, eveneens door ze op den toon des bevels uit te spreken. Zoo toeroen, daal af, kom af; oenygah, stijg op , ga op ; asoep, ga in, ga binnen, kom binnen; indit, vertrek, trek op: tjitjing, zit (sta) stil, enz.
3quot;. door werkwoorden, en wel wat den subject, imp. aangaat, met behoud van den neusletter, waar men dus door den toon moet aangeven dat men gebiedend spreekt; en wat den obj. imp. aangaat, met verlies van den neusletter. Njolcot seuneu, als subj. imp. bet.: baal (gij) vuur; tjokot stuneu, krijg bet vuur; en evenzoo njaksian, als sub. imp.: houd gij het oog daarop, en saksian, als obj. imp.: houd daar het oog op. De subj. imp. geldt den persoon, de objectieve de zaak. Soms bezigt men den naam des persoons of een voornaamwoord 2e persoon met het voorzetsel koe, en dan is het zeer duidelijk dat men iets beveelt , bv.: ujokot koe Pini, eta kanieh doedoet, neen1, dat door Pini (neem gij dat, 1'ini); trek dat garen aan (of uit). Hier treft men beide imperatieven aan in eenen zin.
4quot;. door het eigenlijke hulpwoord van den imp.: geura, bijv.: geur a ngomong, spreek op; geur a noelis, schrijf; gmra njeu-ngeut lampoe, steek de lamp aan; marijem geura soendoet kabeh, scniet het geschut af; tjing manah -geura tjarita , kom quot;ij vertel op. oJ'
5quot;. door het hulpwoord geuwat, gauw, spoedig, bv.: awak geuwat paparentah (§ 42), vaardige lichaam vaardig gij) de bevelen uit; bedil geura^ areusian, geuwat pdoran sakali. 'laadt de geweren, en doe er de kogels met een op; en zoo ook met geura tegelijk, bv.: geuwat geura dangdan koeda, zadelt gezwma de paarden.
r !iet ^u^PW00nl koedoe, (ngoedoe, moedoe), bijv.: ka
redjekt Allah moedoe daek, het levensonderhoud van God (d. i. wat God tot levensonderhoud geeft) moet (gij) aannemen (lett. daar moet gij aan willen); koedoe njoren keris, (gij) moet een ' ns op zij hebben; njai moedoe asoep islam, jufvrouw (gij, uj
34
c / s- fs-
'A
. 6lt;r~lt;C t
XóV:^
quot;/lt; /t
moet den islam ingaan, d. i. tot den islam overgaan; en zoo
ook met gemuat of aeura. bv. koedoe gemoat ngoempoelkeun ha-lad, (gij) moet gezwind het leger verzamelen; koedoe geur a noeroet, (gi]) moet gehoorzaam zijn (volgen).
I/ % 7 '. door liet hulpwoord poma oi poma-poma. met een der
andere hulpwoorden; bijv.: poma koedoe tjaringtjing, (gij) moet waken (op uw hoede zijn); men zou dit de versterkte imp. kunnen noemen, omdat poiva altijd klem bijzet.
8quot;. door een der hulpwoorden wasing (dng-), niangka en ma-singna (singna. sina).
Mazing (of sing) bezigt men om zijn wensch of verlangen ten aanzien van iets, uit te drukken. — Op deu toon des gebods uitgesproken heeft het de beteekenis van een bepaald verlangen, hoe men wil dat iets zal geschieden. Men moet het vertalen door zeer. doe, laat of dat. Bijv.; masing rïsïp sUih-toelomq. weest zeer bereidvaardig (hebber groot genoegen . iu) elkander te helpen; kor afjetik diakoe doeloer, sing silih-/ pikahem-jn, ik erken u als zuster, dat we (of laat ons) elkan-. der liefhebben; inasing hade lakoe-lampah. doe of laat uw ge-■- H*' • drag goed zijn; masing gantjang moelang deni. kom zeer spoedig terug (naar hier); sing sad ij a oelah arek koerang bejas, dat het ^.... gt;• gereed zij en er geen rijst ontbreke; sing ati-ati, wees zeer op t gt; uw hoede; tejangan inasing kapanggih. zoek het dat het gevonden worde (tot dat het gevonden wordt); en zoo ook met een ander hulpw., bv.; poma. sing ati-ati.
. -W' Aanm. Masing beteekent eigenlijk al wat, elk, en is . ' in die beteekenis (meestal verdubbeld) in veelvuldig gebruik. 'tls goed dit in het oog to houden, want het doet zien dat een zin als deze: masing^ hade lakoe-lampah, eig. beteekent: laat elk uwer gedragingen goed zijn. — Sing schijnt het stamw. te zijn, daar men m hei passief dipasing heeft.
Mangka, in den imp. gebezigd is — masing ei\ masingna. Anders is het - matak, oorzaak, reden. Minangka is te vertalen met zij of worde, bijv.; di din ja minangka koeboer oerang, daar zij ons graf!
Masingna wordt alleen in verheven taal gebezigd, m gewone geschriften en in het dagelijksch leven bezigt men singna, maar doorgaans sina; het beteekent opdat, dat. Bijv.. masingna tibalik hate, dat (opdat) hem het hart omkeere, (d. i. opdat hy een beter meusch worde); diparentah sinadawa, hun
35
werd geboden (hij gebood hen) dat ze (hem) zonden dagvaarden; ainjtjoer sina tambah-tamhah, dat het liever (eerder) toe-neme; en zoo ook niet een ander hulpwoord, bv.: oepmni kérsaeun geura sina tingalian. indien hij wil (zoo bij in mijn voorstel treedt), laat hem het dan bezien (dat hij het dan bezie j.
Aanra. Van dezen imp. niet .una vormt men dikwijls een passief met di, en de beteekenis verschilt dan niet veel met de beteekenis van dit passief van het causatief werkwoord. Zoo bet. dikoempoelkeun , vergaderd worden ;
disina koempoel ■ vergaderd doen zijn. Hier nog een voorbeeld: diloerocd, ( - dirorod) disina to er oen, verdrongen worden (uit zijn ambt) en doen afdalen (van zijn stand), eig. afdalende doen worden , maar wij moeten door afwezigheid van een overeenkomstigen vorm in onze taal,
meestal met doen of laten vertalen.
§ 61. De concessie/ of toclalende u-ijs, waarmede men iets vergunt of toelaat, wordt gevormd door de woorden ingkeun (bij verk. keun) k., ardcp 1., en kadjeuv. Bijv.; ingkeun,
oelah diopenan. laat maar. stoor (haar) niet; ingkeun bae, mon- ,
kong dipinclahkeun, laat liet maar, het hoeft niet verplaatst te '
worden (gij behoeft het niet te verplaatsen); antep bae, teu daekeun miloe, laat hem maar, hij wil niet medegaan; kadjeun s koering iloa p'érang, laat mij (maar) mee gaan vechten. En zoo worden deze woorden ook alléén gebruikt, in den zin van laat maar, laat het (hem, haar) begaan, stoor hem (haar)
niet. terwijl kadjeun nog de bizondere beteekenis heeft van : het . zij zoo, het doet er niet toe.
y. , Aii (, •' lt; .
§ 62. Voor den propositie/, of de voornemende en voorstel-lende wijs, bezigt men in den len persoon rek, zullen, of dek,
willen, hetzij met of zonder de hieronder genoemde hulpwoor-' den: terwijl men, bij zich zeiven iets voornemende, zoo men een persoonl. voornw. gebruikt, daartoe aing of kami bezigt,
doch doorgaans wordt het pers. voornw. weggelaten, bijv.:
tjifc. tjobarek loentang-lantoeng, komaan, ik ga wat rondloopen ! ■ -
— Voor den 2eu persoon heeft raen tegen minderen de hulpw. ^
hajoe, tjing, tjik, welaan , en tjoba, probeer eens; — tegen gelijken dezelfde woorden, en het hulpw. soemangga; tegen -' meerderen t hulpw. tjoha, maar doorgaans soemangga, vaak met een hulpw. van den imperatief. Men moet onderscheiden l . -M
^ y ^/1 . /L ^ /yS.' 3/7, r J A*: ü'f'i ~*f £ S1-'quot; ^
■'■'S-- .i -----Y. : j» o: '
\l}t}\tgt;e sx.;'?~~-il~ ^lt;-'lt;•1.- fT-CSt* C t^-- •- t - r*-, l-
/!----^ ^ 34
moet den islam ingaan, d. i. tot den islam overgaan; en 7,00
00k met gemco.t of aeura. bv. koedoe geuwat ngoempoelkeun ha-la'I, (gij) moot gezwind het leger verzamelen; koedoe geur a noeroet, (gij) moet gehoorzaam zijn (volgen).
7 '. door het hulpwoord poma of poma-poma. met een der andere hulpwoorden; hi] v.: poma koedoe tjanngtjimj, (gij) moet waken (op uw hoede zijn): men zou dit de versterkte imp. kunnen noemen, omdat poma altijd klem bijzet.
8quot;. door een der hulpwoorden mashig (sing), mangka en ma-singna (singna. sina).
Masing (of sing) bezigt men om zijn wensch of verlangen ten aanzien van iets, uit te drukken. — Op den toon des gebods uitgesproken heeft het de beteekenis van een bepaald verltingon . hoe men wil dat iets zrd geschieden. Men moet het vertalen door zeer, doe. laat of dat. Bijv.; masing rïsep süih-loelocng. weest zeer bereidvaardig (hebber groot genoegen ,,, in) elkander te hfdpen; koe atjetik diakoe doeloer, .sing silih-. : ,■ .pilcahemon, ik erken u als zuster, dat we (of laat oas) elkan-. der liefhebben; masing hade laloe-lanipah. doe of iaat uw ge-- M- ■ drao- goed zijn; masing gantjang moelang dein, kom zeer spoedig tem f (naar hier); si.nri sadija oelah arelc koerang hejas, dat het f. ■ f gereed zij en er geen rijst ontbreke; sing ati-ati. wees zeer op r •/ uw hoede; tejangan masing kapanggih. zoek het dat het gevon- - ^ den worde (tot dat het gevonden wordt); en zoo ook met een ander hnlpw., bv.: poma sing ati-ati.
tv,-Aanm. Masing beteekent eigenlijk al wat, elk, en is ' in die beteekenis (meestal verdubbeld) in veelvuldig gebruik. 't Is goed dit in het oog to houden, want het doet zien dat een zin als deze: masing hade lakoe-lampah, eig. beteekent: laat elk uwer gedragingen goed zijn. —
Sing schijnt het stamw. te zijn, daar men in het passief dipasing heeft.
Mangka, in den imp. gebezigd is = masing en masingna. A-nders is het = matak, oorzaak, reden. Minangka is te vei-talen met zij of worde, bijv.: di dinja minangka koeooer oerang,
daar zij ons graf! -it
Masingna wordt alleen in verheven taal gebezigd, in gewone geschriften en in het dagelijksch leven bezigt men singna,
maar doorgaans sina; het beteekent opdat, dat. Bijv- •
singna tibalik hate, dat (opdat) hem het hart omkeere, (d. 1.
opdat hij een beter mensch worde); diparentah sina dau-a, hun
35
werd gebodet) (hij gebood hen) dat ze (hem) zouden dagvaarden; any goer sina tambah-tamhah, dat het liever (eerder) toe-neme; en zoo ook niet een ander hulpwoord, bv.: oepami kcrsaeun geura sina tingalian. indien hij wil (zoo hij in mijc voorstel treedt), laat hdin het dan bezien (dat hij het dan bezie).
Aanm. Van dezen imp. met sina vormt men dikwijls een passief met di, en de beteekenis verschilt dan niet veel met de beteekenis van dit passief van het causatief werkwoord. Zoo bet. dikoempoclheun, vergaderd worden;
disina koempoel, vergaderd doen zijn. Uier nog een voorbeeld: Jiloerocd { dirorod) disina toeroe», verdrongen worden (uit zijn ambt) en doen afdalen (van zijn stand), eig. afdalende doen worden, maar wij moeten door afwezigheid van een overeenkom stigen vorm in onze taal,
meestal met doen of laten vertalen.
.x .
§ 61. De concessief of toelatende wijs, waarmede men iets vergunt of toelaat, wordt gevormd door de woorden ingkeim (bij verk. keun) k., antcp 1., en kadjeun. Bijv.: inykmn,
oelah diopenan, laat maar, stoor (haar) niet; ingkeunbae, mon- ,
kong dipindahkeun, laat het maar, het hoeft niet verplaatst te worden (gij behoeft het niet te verplaatsen); antep bae teu daekeun miloe, laat hem maar, hij wil niet medegaan; kadjeun 7« • ; y koering iloa p■ rang, laat ir.ij (maar) mee gaan vechten. En zoo worden deze woorden ook alléén gebruikt, in den zin van laat maar, laat het (hem, baar) begaan, stoor hem (haar)
niet, terwijl kadjeun nog de bizondere beteekenis heeft van : het zij zoo, het doet er niet toe.
§ 62. Voor den propositie/, oi de voornemende en voorstellende wijs, bezigt men in den len persoon rek, zullen, of dek,
willen, hetzij met of zonder de hieronder genoemde hulpwoorden : terwijl men, bij zich zeiven iets voornemende, zoo men een persoonl. voornw. gebruikt, daartoe aing of kami bezigt,
doch doorgaans wordt het pers. voornw. weggelaten, bijv.:
tjik tjoba rek loentang-lantoeng, komaan, ik ga wat rond loopen !-— Voor den 2en persoon heeft men tegen minderen de hulpw. -
hajoe, tjing, tjik, welaan , en tjoba, probeer eens; — tegen gelijken dezelfde woorden, en het hulpw. soemangga,; tegen/
meerderen t hulpw. t)oha, maar doorgaans soemangga, vaak met een hulpw. van den imperatief. Men moet onderscheiden i . .■ . ;
■ ' ^ '
lt;1,
tusschen eeu subjectieven en objectieven vorm. — Voorb. zijn:
hajoc, maneh ngalajad, welaan ga er heen, (nr/alajad, een bezoek brengen aan een zieke, aan een sterfhuis, of aan een plaats waar 't een of ander te doen is); tjing geura tjarita, kom, vertel op. 't Meervoud, waarvoor meu de hulpw. hajoc en soemamjijn bezigt, niet het inclusieve meervoudig voornaamw. oeran/j, wordt alleen tegen minderen en gelijken gebruikt. Hijv.; hajoc ocramj (jeiacat-genwat panyjihan Ali Basah, kom laat ons spoedig A. B. gaan opzoeken; socmangga geura ting ali, wel zie u dit eens; socmangga oerang njochoenkeun diino-clalan, welaan, laat ons verzoeken dat hij (vader) ons modal geve. — Het gebruik van de hulpw. wordt in den 2en persoon zoowel als in het meervoud dikwijls nagelaten, waar men dan door den toon of door de constructie van den zin te kennen geeft dat men voorstellender wijze spreekt; bv.: di dijeu ban ngadagoan, wacht hier maar: mangke lindaan, wacht eerst even ; oerang laladjo, laat ons gaan zien (of luisteren, naar vertooning of muziek); eh njai, oerang silili-doakeun, kom, vrouw, laat ons voor elkander bidden!
gt; - lt;■.- - f : '
§ 63. Voor de optatieve wijze van spreken, waarbij men een wensch of bede uitdrukt, gebruikt men de hulpwoorden atoeh (toch), mocgi en mocgi-moegi. moega en rnoega-moega (moge), en noen (verk. v. koelanoen), 't welk hier zooveel beteekent als: als 't u belieft. Even als bij den imp. maakt men dikwijls van meer dan een hulpwoord gebruik. — Ook hier is een subjectieve en objectieve wijze van spreken Voorb. zijn: eh noe tapa, eta kundi tanja atoeh, o boetedoener, vraag toch aan die kruik; mocgi sampejati soeka ugadanyoe, moge u willen hooren; mocgi oelah dongkap ka dijeu, moge het niet tot hier komen; moegi-moegi haled didjaoehkeun, mogen rampen door uf worden afgewend; anoe koe koering disedja moegi enggal kap'Jn-dak, wat door mij beoogd wordt moge het sposdig (door mij) gevonden worden; êoeniangga tjalik, zet u toch ;■ mangga, leucut, koe adjengan, drink dit toch door u (wil dit toch drinken): tjalik heuia noen, ga toch eerst zitten (zet u even voor u' verder gaat); ngarot heula noen, drink toch eerst koffie (ngarot I. v. njaneut, eig. een warme drank drinken, quot;t zij warai water, thee of koffie, waarbij meestal iets gegeten wordt; doorgaans is wa^ gedronken wordt koffie).
8 0 -V . r ; • ■ 5lt;i!*
§ 64. De vetatieve of verbiedende wijze van spreker, drukt men uit door het hulpw. oelah, moet niet, doe niet; men ver-
v., ■»3-//st,erkt het verbod door vóór oelah' porna, ook wel poma-poma, of papatjoewanf soms ook wel koedoe te voeden. Papaljoewan v. h-'i'.ii wordt ook alleen gebezigc^ Maar zachter, op meer ontraden-den dan verbiedenden toon, ot beleefd sprekende, gebruikt men in plaats van oelah, montoiuj, hoeft niet, 't behoeft niei. T'; s/Tquot;-A/.-n**
ooib. zijn . oeh/h dijoeh luivcup tcHliiij, zit niet te ver vooraan ;
oelah neuteup kana pamennteuna, kijk hem niet zoo in het welaat:
oelah marek bari oedoe.d, verschijn niet (voor den vorst) rockende; etu munch oeUih sol: prïhatin teuing, mank je toch niet ;.oo bekommerd; oelah dikijeukeuu teuinj hate koerinc/tch, maak het mijn hart niet te zwaar (eig. moet niet aldus gedaan wor-aen te zeor mijn hart); poma oelah rek anrjkat, vertrek (met nadruk) met; poma-poma oelah tjeurik, wil niet weenen, ween toch met; papatjoewan oelah liia, blijf niet lang; papatjoewan dek ka dvjeu , kom volstrekt niet hier; Woe oelah anggang teuinn,
wees met te ver af; montong ngomong lila teuing, spreek maar met te lang, verspil maar zooveel woorden niet; montonlt;i sijeun,
en montong sijeun-sijeun, vrees maar niet. of gij behoeft niet
/
bang te zyn.
r,
. lo Q
VI. HET SUBSTANTIEF.
§ 65. Over do stamwoordelijko substantieven valt niet anders
ook nn^T11 wat rfds °ezeSd is 511 § 13, dat ze soms zonder Peït ^S^orden en als bijvoegelijke naamwoorden, zonder eemge verandering m den vorm te ondergaan. Zoo bijv. : asih, dat even goed liefhebben als liefde kan beteekenen en ernas, dat als substantief e'ond maar i!s hüv «a i'
gouden beteekeut. bv.: tjin,tjl iTgoudtX Over het getel en geslacht zie § 85 en 86.
timen. ^ t0t ^ behaudeli,1S der afgeleide substan-
' bituL mot.'taanh;; ««• Vorming ^ stam.nen:
(toeloena hnh ^n) ■ toeloengan, hulp ,/v , ./
, 1 ' 0quot;l0»gan, woord, {omong, een zequot;-o-en) ■ tan- ^ quot; '
doeran, wat men beplant heeft, wat be ,la„f Z,lr, /
planten); wangsoelan, antwoord, {wamjsoel, teruffkèeren'quot; ant'
woord; ngawangsoel, antwoorden); poedoenan, wat afdaalt'/// /\
(poedoen, ongebr., moedoen, afdalen van een hoogte),
j/ kan, wat oploopt, {tandjak, ongebr., nrmdjak, een hoogte op-lt;- gaan); taheran, maat, {taker, imp., nak'r, meten), se waan,
huur, (sewa, ongebr., njewa,, huren); tahanan, aambeeld, (ta-han, tegenhouden), a-, ? • i/t.
jv
§ 67. 2. Subst. niet 't voorv. ka. Vorming van zegwoorden: kaïveroeh, kanjaho, het weten, kennis, (ivcroeh en njaho, we-' ten , kennen), kasoesah, verdriet, moeite, (soesah, in moeite zijn, moeilijk); kahajang , wensch, {hajaruj, wenseheu); kasakit, ' .piekte, (saiit, Mal., ziek); karesep, genoegen, welbehagen, ^ / v [rl'scp, genoegen of lust ergens in of toe hebben); kapelhui, •
/U_m.--7 herinnering, (Jav. v. peling, Soend. pcpeling, herinneren,
A*'- waarschuwen, v. eling, 1. v. inget, bedenken, zich herinneren);
tv kanjcri, )ijn, {njeri, pijn hebben); kanjaah, k., kaasih, 1., ÏZLV'J liefde, geliefde, wat geliefd is, v. njaah en asih , liefhebben ; / '/■•'/' kasijenn, wat gevreesd wordt, te vreezen, gevreesde, r. sijeun, VLe^J.
' ■' ,/=• ,........7.,.7, 7._________ ,i;„---1--
vreezen ; haicljid/^ kagculcuh, kangewa, die verfoeid of gehaat //wordt, te haten is, een te haten of gehaat persoon of zaak, Jy. idjid, geideuh en ngewa, haten, verfoeien; kabhidoe, (ook
éi- j/fakahendon),quot; een persoon op wien iemands toorn of vloek rust. '//y ' 'gevloekte, v. bendoe (of hendon), toornig, toorn. Deze woorden hebben dit eigenaardige dat ze door voorvoeging van pi (vgl. § 16, Aanm. 3), stammen van werkwoorden worden, die dan als werkwoorden voor de p de m in plaats krijgen (§17, 3quot;).
§ 68. 3. Subst. met 't voovv. pa. Vorming: 1 . van sta'mwoorden, maar zeldzaam, bv.: patohat, het vragen om schuldvergiffenis, bekeering, {tohat, vergiffenis vragen, zich bekecren); panagari, 1., stad, = nagari, 1., nagara, k., stad, pawarta, bericht, tijding, (xcarla, 1., tijding, == bedja, k.). Bij pambrih, bedoeling, v. ainhrih, en padoe, twist, v. ado,-, en dergelijke meer, is de klinker van t voorv. weggevallen. 2'. van quot;werkwoorden der le klasse; bv.; parnikir, gedachte, het denken, {mïkir, denken); parnahe, k., panganggo ,1., kleeding, maar ook gedrag, handelwijze, {make, ngangOj zich klee-den3, aan hebben, gebruiken); panenéda, bede. {nenèda, bidden); panjomho, dat waarmede men een schreiend kind sust, {njombo, sussen, stillen); pamoendoet, eisch, {moendoet, eischen); panarima, dank, dankbaarheid , (narima, ontvangen , aannemen); pangambeu, de reuk, {ngamheu, ruiken); pangoerjap, te spraak, {ngoetjap , spreken); pangamboeng, 1., iroe.ng, k., neus, {ngamboeng, 1., = ngamheu, k.); pameidi, kooppiijs,
(menli, koopen); pamoclanr/, wat 7i:en terug geeft. z. a. v. ge id , of terug zendt z. a. een brief, (moelang, teruggaan, naar huis gaan. moehingkeun, beantwoorden van een brief, een brief terug zenden, iets of iemand naar huis zenden). —■—-—■
Aanm. Pajigapoeiü 'n is in 't .Tav. een subst. en bet. vergiffenis; in 't Soend. is het alleen in gebruik om zich aan te melden, als men op iemands erf komende daar niemand vindt om aan te spreken. Men roept dan op of
bij de te pas (gaanderij): pangapoent'cn.
§ 69. 4. Subst. met 't voorv. ka en 't aanh. an. Vorming van zegwoorden; loramean, levendigheid, rumoer, (rame, leven, rumoer maken, levendig, z. a. ons 'tis er levendig); kaJiakanan, spijze, {hakan, eten): kab alongsakan, ellende, {ha-■ laagsak, ellendig); kakoerangan , k.. koklrangan, 1., wat iemand ontbreekt, [koerang en kirang, ontbreken); kahemanan, liefde , genegenheid, [hernan, liefde betoonen, liefhebben); kaheungha-ran, rijkdom, {beunghar, rijk); kateml'nan en karadjinan, vlijt, naarstigheid, (temen en rad/in, vlijtig, naarstig); kasalametan, zaligheid, (salamët, zalig); kawaloeratan, behoeftigheid, nooddruft, (waloerat, behoeftig, nooddruftig). X*
,/ § 70. 5. Subst. met t voorv. pa en 't aanh. an. Vorming van stammen, zegwoorden, stam woordelijke subst., en werkwoorden. (die hun aanhechtsel, zoo ze quot;t hadden , verliezen). Papanygihan, hetgeen men gevonden/lieeft. vondst, (panggih, stamw. van manggih, vinden); pagawean, werk. bezigheid, {gaive, werk, nut) ; padarnélan, 1. v. pagawean. werk, bezigheid, (dam'el, werk); pasaivahan , sawahveld, (.sa wa/i, nat rijstveld); pamadjikan, gastheer; ook vrouw, van een man, echtgenoot, (madjik, bij iemand inwonen); paninggaran, jagen, {ninggar, schieten met een tinggar); panjiraman, gietejï, («ƒ/-ram . begieten); panj-Jnangan, troost, vertroosting, (njenangkeun, iemand troosten, v. senang, getroost); bij panoetan, leidsman, voorganger, (v. anoet, volgen), en derg. is de a van 't voorv. weggevallen fv^l. § 68, 1). quot; ,
y J '--f ^ ff c f ^ ^ r f. - d f
§ 71. 6. feubst. met t voorv. pi. Vorming van stammen. Deze woorden zijn alle min of meer lh nil's. JPitoeloeng, hulp, [toeloeng, helpen); phcoeroek, onderwijs, {woeroek, onderwijs); pioendjoek, en pihatoer, wat men aan een meerdere voordraagt, te kennen geeft, [oendjock en hatoer, te kennen geven); pirem-
40
pay, 1., pirempoeg, k., raad, voorstel, {rempag en rarnpoey, met iemand 'teens zijn, instemmen); pilahir, woord, gezegde een zessren
, 1. v. omony): pitoedoeh, aanwijzing, (fo/?-ui/t/t, , aantooning); pibanda, iemand wiens hart
, aan aardsche goederen hangt, {banda , goed, bezitting); /rt/i, wat als God wordt vereerd, {Allah, God). Al deze substantieven zijn tevens stammen van werkwoorden.
(lahir,
f/ocA, aanwijzing,
/.
A *-
W~
«7/
/ • /.
4
Aa~gt;,
rek, broeder of zuster, 1. v. doeloer. yC.'lt;,
rl\
■vw-7
quot; A
Aanm. 1. Sommige substantieve stamw. krijgen, om tot werkw. gevormd te worden , liet aanhechtsel pi voor zich, maar zijn als zoodanig niet in gebruik. Eigenlijk zijn dat substantieven , die onder deze klasse moeten gerangschikt worden. Vb.: piindoeny, pibapa, piati, pikarep, [miindomy, iemand als moeder erkennen, v. indoeng, moeder; mibapa, iemand als vader erkennen, v. hapa, vader; miati, ter harte nemen, overleggen, v. a^'. Mal., hart; mikarëp, zijn begeerte ergens op stellen, v. karip, begeerte). Zie ook hieronder.
Aanm. 2. Een uitzondering maakt pihoetanglceuu. wat men bij iemand uitstaande, van iemand te vorderen heeft; werkw. mihoefanykeun, in schuld geven , v. hoetany, schuld. ]\jcn kan het vergelijken met panyriyalkeun, (zie dong.-dony. noe araneb, bl. ló , ook een subst., 'twelkbet.: wat men ten behoeve van iemand doet. . /• •/ ^
§ 72. 7. Subst. met 't voorv. pi en 't aanhechtsel an. Vorming van stamwoordelijke substantieven, met algemeener be-teekenis dan deze. Pilumhoeran, al de lernboers of kampoengs van een plaats, [l'-mhoer, erf, woning, gehucht, wijkj; milem- ^ boeran, in al de wijken van een plaats gaan, z. a. bv. om iemand te zoeken); pikampoenyan, id., (kampoeny, gehucht, wijk) ; pigoenoenyan, gebergte, {yoenoeny, berg); pianakan, baarmoeder, (anak, kind); pidevehan, broeders in den zin van verwanten van neef af in een afgaande linie,. v. derek, isade-y
r , f Cl £*■-
/
§ 73. 8. Subst. met 't aanh. ma. Vormmy van zegwoorden, stammen, substantieven en werkwoorden. Deze 'natste behouden zelden hun neusletter, maar de aanhechtsels blijven. Met den neusletter hebben ze een subjectieve, zonder den neusletter een objectieve beteekenis. — De beteekenis is dat een persoon of zaak daardoor aangeduidt wordt als te zullen
I
41
^3 ://dgt; /,___/
doen, te strekken tot, te clieuen voor datgene wat bet woord waarbij bet gevoegd is beteekeut. Voorb. zijn: gantoengeun,
de (bet) op te bangene, v. gantoeng, hangen; todjereuu, iets om de voeten tegen aan te zetten tot steun, v. todjer, de voeten tegen iets aan zetten; watjaeun. iets om te lezen. v.
watja, lezen; hakaneim, tot spijze zijn voor, om te eten voor,
v. hakan, eten; pikiranoin, iets om te bedenken of te over-/ deuken, v. pikiran, denkvermogen; seuseuheun, iets om te *^Awasscbon, iets dat te wasschen is,/quot;v. seuseuh, stamw. v. njni-y 'quot;quot;^sguh, wasschen; njeumthmn, iemand om te vrassch.eüji'p-loen- ^bM*-'j' djoekenn, iets om aan iemand te kennen te geven, v. pioen- 1
d'pek, mededeeling ; pentaaneun, iets om te vragen, v. mentaan , 'V aan iemand iets vragen; tormpakaneun, een dier om te berijden,
om op te rijden, v. noempakan, rijden op (een paard bij r.): , tjabakkeuneun, iets om er de hand aan te slaan, om aan te
quot;wraken , v. njabakkeun ^.(ongobi1.daarentegen tjahakeun, iets UlK* 0111 aan te vatten . 'om ter band te nemen . enz.; denaekeunetni.
iets om naar te hooren, v ngadmgekeun, naar iets hooren: gawckeuneun, iets om voor 't werk te gebruiken, lieden om aan t werk te zetten. v. ngagawckeun, doen arbeiden, aan 't werk zetten.
Aanm. Een enkele maal wordt de begin-inedeklinker niet zijn klinker geredupliceerd, bv.: deudeuleuenn, wat te zien is, dingen die te zien zijn, v. denleu, stamw. v. m-n-Icn, zien.
§ 74. 9. Öubst. met 't voorv. pi en 'taanb. euu Vorming
van andere substantieven en__een - enkele maal van 't passief
met ka. De beteekenis der eersten is nauw verwant aan die der werkwoorden, die het voorv. pi en bet aanh. cun hebben (§ 5 611 duidt aan dat een persoon of zaak bestemd is te worden of te dienen tot datgene wat liet woord waarvan het gevormd is, beteekent; die der laatsten komt met de vorige soort overeen. Voovh. pibadjoeeun, goed (z. a. linnen bv.) voor een badjoe, goed om er een baadje van te maken, {badjoe. buis) ; pitjontoeun, iets om tot voorbeeld te strekken, (v. tjonto , voorbeeld, monster): pingarcuutun, wat iemands naam zal zijn. (v. ngaran, naam); pialamateun, een teeken ergens voor. waaruit men teen of ander kan waarnemen, (v. alamat, teeken , voorteeken); piboewateun, wat te oogsten is, (v. hoewaf, oogst); pisewaaneun, huur voor iets, die ergens voor betaald zal worden, (v. sewaan, huur); pitoengtoemjeun, wat het einde
. . y
' ^ X r. v-
7 • /Li
/ /
G
1
42
van iets zal zij 11, (v. toenatocng, einde); pisalakieuu, eeu man voor iemand bestemd, die een vrouw tot man zal worden, (v.
salaki, man, echtgenoot); pipamadjikaneun, een vrouw voor iemand bestemd, die een inaii ter vrouw zal worden, (y. pa-madj/kan. vrouw, echtgenoot); pik-idtomfldfoamp;^em.. wat -op-te ligten is, wat !iieu.h«n' op ligt en. van kadjoemjdjocn/t, opgeligt. o 1 ^je„UgtCTi quot; fvg 1. § 34).
§ 75. 10. Subst. gevormd van stamwoorden door reduplicatie of herhaling van den hegin-medeklinker met bijbehoorenden klinker. Kikiriiu. k., ld kintoen, 1., wat men aan iemand zendt (v. kirim , k., kintoen. 1., zenden); hldi neloe on seshidoe, beide 1., toorn , gramschap, (v. hindoe en sl ndoe, ngambïk en poendoeng. toornig op iemand zijn): iatangga, buur, nabuur, (v. tangga, trap); toetoenygoe, grafpaaltje, (v. toenggoe, bewaken, wachten op); sisilih, iemand die eens anders plaats inneemt, plaatsvervanger of vervangster, (v. silih, hulpw. v. d.
recipr. vorm); soesoegoeh, .spijze die men een gast voorzet,
onthaal, (v. soeqoeh, id.). /L ■ /C /.»./. . o «/. ^ lt;/
§ ^6. 11. Subst. met veduplicatie (als boven) en aanJiech- / ?««lt;/ van an. Wat de beteekenü aangaat moeten wij deze klasse verdeelen in drie soorten. — De eerste en tweede soort zijn van stammen of werkwoorden afgeleid, de derde van substan-tieven. ,
y,., 1 . Die als gewone subst. optreden, bv.; toetoempakan evtc. z-pijf ~ J toetaenggungan. dier waar men op rijdt, rijdier, (v. toempak en '' toenyglt;nig. ergens op zijn, op iets liggen of zitten , rijden op); iateiheunan, val, strik, (v. faheun, id.); poepoedjaan, een voorwerp van godsdienstige vereering, inoedja, aan iets godsdienst. r vereering brengen, v. poedja); moenioerdjangan, enkel, enkels, quot; (v. moentjang, een noot). Bij sommige woorden is tusscheu de herbaalde klank en bet stamwoord een ng ingevoegd (vgl. ^ 19 Aanm., en 21 Aanm.). Hun stamw. is niet in gebruik. Vb.: kengkejmngan. sleutelbeen; tjengtjelengan (ook tjetjelengan). I spaarpot:'pengpelfngan, do lies.
'tv 2quot;. Die een collectieve beteekenis hebben, z. a. kekemba-
, bloemen , gebloemte, (v. kembang, bloem); boehoewahan , vruchten, (v. hoewah, vrucht); tatangkalan . boomeu , geboomte, (v. tarufkal, boom); papakean, kleederen, {make, zich kleeden, aanhebben , gebruiken, v. pake); tjojooeiu , speelgoed. (v. //oc,
met iets spelen, er op na houden); Lolampahan. handelingen,
Ito,
\
43
gedragingen, (y.lampah, handelwijze); pepëlakan, aauplantin-gen, wat men aangeplant heeft, (v. p'élak, aanplant).
- ft* ■'/'fy/ /gt;»; tfdf, .Wnm. Woorden als de hier genoemde, dmden voor liet meerendeel een verzameling van verschillende soorten aan (z. a. bocboewcihan, verschillende soorten van vruchten; pepl'lakan, verschillende soorten van aanplant, enz.). Wil men een meervoud aanduiden van dezelfde (eénej soort, dan verdubbelt men het woord.
. Dezulke, die een namaaksel, een navolging, een door kunst enz. daargesteld zijn van datgene beteekenen wat door het woord waarvan ze zjin afgeleid, aangeduid wordt. Voorb. zijn: djUlp-VJmaan, een pop op een mensch gelijkende, {djclë-rna , mensch); koekoelahan, een nagemaakt vijvertje, z. a. door kinderen onder het spelen, (v. KoeloJi, vijver-; limahan, eeu huisje, z. a. voor eenden of om mcc te snel en. (y. imo./i. huis): oorajan, een nagemaakte slang, (v. om/', slang).
^ 77. 12, Subst. met het voorv. pan;i. 1. Vorminj van stammen en van subst. met 't voorv. ka (§ 0^). Panyiooeroek. / onderwijs, (v. woeroek, onderwijs); pawj woed jock, wat dient' om te vleien of iemand ergens toe over te halen, (v. woedjoek vleien); panyhampoera, vergiffenis, (v. hunpoera. vergevend vergiffenis); pangrasa, het gevoel, (v. rasa, gevoelen, gevoel,/ / / meennig): pangroenyoe en panydem/c. het gehoor, (w rormio! , ^ en denye, hoeren); panggalih, 1,, behartiging, overdenking. meening, (v. yalih, 1.. hart): panyaiueroeh/kenras, het weten bewustzijn, (v. kaïujioeiu kennis': panyawasa, macht, (v. l.-a-wasa, macht, macht hebben, machtig).quot;
Aanm. Bij woorden als de laatstgenoemde, waat de keelletter k over in de ny van het voorvoegsel.
; : ,Üiei:t Pa'l9 om v-11 zegwoorden, ja ook van andere lededeelen, zooals bijv. een bijwoord van plaats met het voor-voegsel ka {ka dó,Ja, hj dfjeu, enz.) of van een negatieve uit- quot; i lukking z. a. bv. ten p^rtjaja) enz. substantieven te vormen die te vergelijken zijn met onze zelfst. nuamw. gevormd van de onbepaalde wijs van het werkw. met het lidw. het, of at i ,ufamw- van werkw. afgeleid met den uitgang hui. ' es tal iie ii ze voor in den oen persoon met het quot;lanh. na (zie § 1281 3 )- Het voorv. verliest de n# voor woorden
44
met die letter aanvangende; een enkele maal ook voor andere. Ze worden gebezigd wanneer men op de door het zeg- of werkwoord aangeduide handeling terugkomt, on daarover dus reeds gesproken is, maar ook als mende reden, de aanleiding enz. dier handeling wil aantooneu. \ oorb.: pangometui, net bewerken ervan; panymcndakna, de bevinding van hem ; pam/-soehana, het blijde zijn van hem : pangmahna tjai. heda-heda. hun gebruiken 'van water is verschillend: paihjdatancj paling, soepaja Dicilinti djciiny iigcivockscik', het komen van den dief igt; om te stelen en te verderven; jmngdcitcmg kaoela hajang pa-panggih djeung sampejan, mijn komen is om u te ontmoeten; pamomongkeunana kitoe kor bawaning sijeuneun, het spreken van l'ij-/'/quot; hem aldus was uit vrees; — pangkadinjana, het (hun) gaan ' 7 daar heen; jfanaleupïvijajuna, hun niet gelooveu, enz. — Maar
•7 3 gt;_ Wordt door middel van dit voorvoegsel pang en het
, .aanh. na van zegwoorden een superlatief gevormd (vgl. § 1G0, 'quot;/'*2.'). Bijv. v. Lanjaah, k., kaasih, en iameumeuf, 1., geliefd. .-Tvat o-eiiefd is, pangkanjadhna enz., de meest geliefde; v. ko-^'Z^-wasa, machtig, macht, pangkawasana, de machtigste; y. gan-tjana i snel. panygantjanyno, de snelste; v. pinter ^ veistar.dig . paiiqpinVriKi. de verstandigste; v. bogdja, gelukkig, panghag-(Ijana, de gelukkigste; v. aloc, schoon, pangedoesna het schoonste; v. aoreng, leelijk, slecht, panggorengm, het slechtste; v. qïde, k., a'i/oeng, 1., groot, panggedvna, pangagoenyna, de 'o-rootste; v. aging, hoog (in rang), pangaghigna, te hoog-p'Jrloe, plicht; pmgpcrloena , het meest plichtmatige;
ste: v.
v. lilquot;, lang, panglilona, het langst, enz.
/ • / ^ 76 13 Subst. met het voorv. pang en het aanh. «h. /^.'.Vorming van zegwoorden. - Pangmlingan, molen, (v. gihng, malen); pangJijoekan, k., pangtjahkan, 1.. panghnggihan A. v., zitplaats, (v. dijoek, tjalik en linggih, zitten); pclnghoeioaw/an, verbanningsoord, (v. boewang. Mal. wegwerpen; diboewong. f. ■■ verbannen worden); pangdeuheusan, gehoor- of audiëntiezaal, / n (v. deuheus, dicht bij, ngadenheus, voor een meeideie ^i^cl ,) nen); pangsocdjoedan. plaats waarop men te soedjoed, het tei aarde buigen van het hoofd bij de salat verricht.
8 79. 14. Subst. met het voorv. per. — Deze wooraen ziin uit het Mal. overgenomen, eu weinige in getal. VoorD.
Squot;: fManic teek», (t. ^ j 71 t
nevens patohat, hot vragen om vergiffenis, bekeeiiu0, ( .
45
bat. vergiffenis vragen, zich bekeeren); pennatu, edelgesteente, (v. mata, oog).
Aaum. Soms wordt pïir in de volkstaai verlengd tot //i z- a,, p elektra , voor pfj/kara, zaak, ding, (v. kam).
g SO. 15. Subst. met het voorv. per en het aanhechtsel an. De vorm, en ook gedeeltelijk de woorden, zijn uit het Mal. overgenomen. Pïrdjawaban. antwoord, (v. djawa h. ani-woordtn, antwoord); p^rdjanydjian , belofte, verbindteuis , (v. djangdji, beloven): pïrldmpocnaii, vergadering, ('Mal. v. himpoen, ~ pakoempoelan).
ï; 81. 16. Subst. met het voorv. pro. — Prakara, k., /)?•«-kawis, 1., zaak, ding, (v. den stam kara, nog over in teu djadi sahara-hara, leu djadi-naon-naon); pradjoerit, inlandsche soldaat, krijger, (v. dj oer it, krijg, strijd).
Aanm. In bijna alle gevallen is dit voorvoegsel onscheidbaar, in dozen zin dat het stamwoord in de taal als zoodanig niet meer voorkomt. Zóó met prarnesioari, vorstin, en promedani. tapijt. (Vgl. .lav. Woord. 473). Het voorv. schijnt in verband te staan met para, nog in gebruik als meervoudsvorm voor titels, bv.: para pohatji, para bopati, enz., waar het dan dikwijls uitgesproken en geschreven wordt: pra-pohatji, pm-bopati, enz.
§82. 17. Subst. met het voorv. pri. — Pviboemi, bewoner of bewoners van een land of van een stad. kampoeng of huis, (v. boemi, huis, aarde); leod^ hartitoor. koiu-
•' /- . / Sé * * •
Aanm. Ook hiervan geldt wat boven gezegd is in de Aanm. (begin),
■ ^ ^i' i 11)e^ 'ief voorv. pan. Alleen in gebruik
ui enkele uit 'tJav. overgenomen woorden, z. a. pandoea (of paadoa), heilbede, (v. doea, Arab, doa, gebed): pandjenenuan, m samenstelling met titels gebruikt, z. a. weledele, enz., bv.:
pandjenengan djoeracjan, den weledelen heer. (dj^njiu/au, Soend. naam, 1. v. ngaran).
£ 84. 19. Behalve op de bovengenoemde wijzen worden,
46
eu dit is zeer nieuigvaldig, substantieven gevormd van zegwoorden, werkwoorden, ja ook zelfs van de passieve vormen, en wel door het aanhechtsel na aan het woord te hechten, dat by woorden die een aanhechtsel bezitten. verlengd wordt tot ana. Voorb. van dezen vorm zijn: koedoe mikir ha ha-v cup na. men moet denken aan hetgeen voor is, hetgeen toekomstig is; ari ha den a koedoe ditangtoenykeun, het beste is hem overeind te zetten; a ng hat na ngarendeng, hun gaan was naast elkander; ngambekna habina-bina, zijn toorn (zijn toornig zijn) was zeer hevig; ng among na kijeu, zijn sjireken was aldus; moal sahitoc noeloengan a n a. geenszins zou aldus zijn hulp verleunen zijn; n j o er at a na n a tiloe kali, zijn schrijven (aan Item) was drie malen; n g o gt;v o hc u n a n a poetra panic g f, haar ter wereld brengen was een zoon; barang tamat di 10a tjan a, toen geeindigd was het gelezen worden ; ari cl i o w o keu na n a di Tjiandjoer, zijn geboren 'worden (heeft plaats gehad) te Tjiandjoer, hij is te Tj. geboren ; ■.■cifindthna hoe pcinc/g jret, zt'jn getvojfen worden (was) door ten bindbalk, hij werd door een 'bindbalk getroffen, enz.
^ 85. Om het getal uit te drukken bij de substantieven, bezigt men:
1quot;. den klank ar of al, (zie § 57 , a). die dan achter dan eersten medeklinker ingeschoven wordt. L)it heeiu zelden plaats. Algemeen echter is t gebruik van baroedah, kinderen . v. -dak, kind in 't algemeen. Andere voorb. zijn: djalalema, dat ik iu dezen zin aantrof: diidek-idek koe djulal-ina, vertreden Y:- wordeu door de menschen, v. djaltma, (djalma of djelema), — / ;^^aiengch; türoekang, v. toehang, bv.: taroehang koeweh, gebak-Lmakers of -verkoopers; paranon, v. panon, oogen, djarami.
stoppels, v. djami.
2 . het hulp. para, maar alleen voor deftige woorden, z. a. para nabi, de profe/ten ; para rnalaikat, de engelen ; para istri, de dames; para hopati, de regenten; enz. — Het omsluit de cransche soort, of 't geheele getal dat aanwezig is.
3 '. door herhaling van het woord. Dit heeft echter nooit plaats als het getal der voorwerpen door een telwoord wordt aangeduid. Zoo zegt men sahidji imah, een. huis; tiloe imah, drie huizen, en nooit tiloe imah-imah. Bij algemeene of C11^e-paalde telw. evenwel, z. a. sadajana en sakahchna,jwov.t
subst. dikwerf verdubbeld, bv.: sadajana djelema-djelcma. men
heeft hierbij op te letten of de herhaling ook m Inzonderen zin in gebruik is, zooals bv.: koeda-koeda, zie § 150.
4daar het werkw., zoowel in 't actief als passief, meestal
47
gelegenheid geeft het meervoud uit te drukken (§ 57), kan dat in zinnen bij het snbst. dikwijls nagelaten worden. Over het algemeen kan men echter zeggen dat de Soendaneezen gaarne de woorden herhalen, althans met sommige geschiedt dat in 't dagelijksch leven bijna altijd, zoodat men vaak een meervoud èn bij 't werkw. èn bij 't subst. zal aantreffen.
§ 86. Wat het gedacht betreft, dat strekt zich alleen uit over menschen. dieren, en ook, maar zeldzaam , over planten . en moet door bizondere woorden, bij wijze van bepaling worden aangeduid. Voor menschen gebruikt men voor 't mannelijk geslacht Icdciki, k. , pmnlt;jct, 1.. voor t vrouwelijk ciuu ~ ice. k., istri, 1. Bij dieren gebruikt men voor 't rnann. o-esl. lalaki, voor 't vrouwel./Ma»^. Sommige dieren hebben voor 't mannetje een eigen benaming, z. a. bv.: badot. bok, djww. haan . maar doorgaans bezigt men deze te gelijk met de benaming van het dier. bv.: cmhp. hadol. Jiajam djago. Voor sommige verwautschapstermeu heeft men eigen benamino-eu, maar meestal wordt één benaming voor beide geslachten gebezigd.
Vil. DE TELWOORDEN.
, A 7' , D,e lollen zijn: hidji. doewa, iiloe, opat, lima .
yetup, tocdjoeh, dalapan, salapan en sapoeloeh. Van af tien tot en met negentien, telt men: sawclm, elf. doeiva wHa* twaalf, enz. 1 wintig heet Ukom-: mlikoer, een-en-twintig'
rtZmlZ:. twee-eu:.W]lltig' vijf-en-twmtig is sdlam, dertió- tifop nnd lPl h.?e'' ^s-en-twintig, enz.: tihe poeloeh. e ïi ulo, poeloeh hidji, eeu-en-dertig, enz. Zestig issaioidak . gtnep poeloeh; genep poeloeh hidji, eeu-en-zestig. enz Sa-l r0f' hondevd: doewa ratoes, tweehonderd: sarehoe. duizend-tien duizend; mk (i: lionderd duizend; .saioeta een' mdhoenL— Hoogere getallen zijn er niet, tenzij men daaron-ei leken en wil sahem-hcm, (uitgesproken sa-hm-hm met o-e
ten hppen en door den neus) quot;'t welk zooveel be eek ut ï een onnoemelijk getal. eeKeul algt;
der v™ Wanneei: ®e:u telwoord dient eenvoudig om het o-etal
der : rerpeU T te d/'Ukken • is de Vóór de benamini
vei pen, bv.; hloe hajam, drie kippen; dalapan tangkof.
48
acht boomen; salikoev kocda, een-eu-twintig paarden, enz. —■ Wil men echter het getal bizonder doen uitkomen, bv. in een zin als deze: ik vond er wel honderd menschen, dan wordt het dikwijls achter de benaming van het voorwerp geplaatst, en zeo-t men bv.: mangyih dj'êlema saratoes. De plaats van het getal ^hangt dus af van hetgeen men als de hoofdzaak, waar het op aan komt, in den zin wil doen uitkomen.
§ 89. Breuken heeft het Soendaneesch weinige. Half is satïnyah, een helft, (v. t'jmjaJi, midden), of sabeulah, een helft, halve, half, de eene zijde, (eig. een splijtsel, v. beulah, gespleten; meulah, splijten, kloven). Een vierde is saparaput. quot;V Anderhalf is kadoeiva satlne/ah; derdehalf, 'katiloe satngah, bv.: twee en een halve cent, katiloe sct'Jnyah sen. En zoo drukt men verder uit alles wat half is, bv.: honderd vijftig, kadoe-wa ratoets satimjah. Voor kleinere breuken dan een vierde zijn .'ot, geen benamingen. / (Vgl. § 93). — Onbepaalde telwoorden, ~ zijn; reja, veel, velen; loba en roiua, k., piraruj, 1., veel, veler:, (meer dan reja); reja-reja, loba-loba, rowa-rowa, k., pir any-pinnig, 1., zeer veel, zeer velen; sarereja, sarejana, mlobana, enz., alle, de geheele menigte; — saeutik, een weinicr, (§ 159); saharaha, (zie § 115), wordt m negatieve zinnen gebruikt, in de beteekenis van zonder eenige, teu saharaha gawena, zonder eenig nut, o|; niet zeer veel, by.; teu saharaha lilmia, niet zeer lang, iaai» kort; sababarahgt;\ voor een onbepaalde hoeveelheid; — kabeh . sakabeh, ^sakabmna, k., sadaja, sadajana, 1., al, alle; sakabeh-kaheh, (§ 150 , -3 ), samarang of samharang, alle, altijd, steeds: — sakoer, a\\e, sakoer-sakoer, id.; soegri is sakoer; samskara, k., samslcan-ten, 1., alle. — Zie ook de onbep. en algem. voornaamwoorden.
ö 90. De ranggetallen worden gevormd door voor de bena-mincr van 't getal het voorv. ka te plaatsen, bv.: kadoewa, Je (het) tweede, katiloe, de (het) derde, kasapoeloeh de (het) tiende, enz. Voor de (het) eerste zegt men zelden kahidji, _maar 'meer mirnitina, (het begin/, anoe rnimiü, of auoe hidfi; -.'ook wel pamjheulana, de voorste, (§ lt;7, J ): en voor de (aet) laatste panoetoep , sluiter, of panganggeusanana. in den Ine a-enoem;len zin voorkomende, is de plaais achter de benamin_, van voorwerp, waaraan 't getal door t betrekk voornaams. noe wordt verbonden, bv.: njantakeun poetra noe kadoewa, n vertellen we van den tweeden zoon. Adverbiaal gebezigd , komen ze vóór de benaming van voorwerp te staan . bv.. kadoe-
''l
'jamp;Lf-*-,/'-
o
y -za.^
/Jr
49
ioa perkara, de tweede zaak, ten tweede: kaopal perkara, ten vierde; en zoo ook kadoewa kalina, ten tweede maal.
Aanrn. Woorden als tiloena en toedjoehna, in sidekah ' ■ ■ tiloena en sidekah toedjoehna, benaming v. li. lijkfeest op den 3en en 7en dag, zijn uitzonderingen.
§ 90*. Deze zelfde vorm heeft nog een andere beteekenis,
1
nl. om uit te drukken een met elkander zijn, een 1e zdmen zijn van twee of meer. Zijn er twee, dan bezigt men liet woord kadoewa, 't welk dan te verstaan is als met. Zijn er /gt;'/ drie dan gebruikt men katiloe; voor vier kaopat, enz. Voorb.: ■yquot; tjareuJi kndoewa anak, de vos met zijn jong; si Ahmad njaha rSi/' kadoewa adina, A. reisde met, in gezelschap van, zijn jongeren broeder; iboe katiloe poeir,ana* de moeder met haar beide.
v.
■roedor: iboe katiloe poetrana. de moeder met haf
/
zonen
g 91. Door het aanhechtsel an met een hoofdgetal te verbinden, vormt men ver/amelendfaydalle.n, bv.: doewaan, tweetal , beide : tiloean , drietal; opctan , viertal; sapoeloehan, tiental ; en zoo het getal nader hepaald moet worden, gelijk bij ons geschiedt door het bepalend lidwoord, dan krijgt quot;het quot;t aanh. na, (t welk in dit geval verlengd wordt tot ana, daar het woord reeds van een aanh. voorzien is, zie § 123); bv.: tiloeanana, de drie. het drietal; opatanana, de vier, het viertal. Wat t aanh. aangaat, maakt doewa hier een uitzondering ; men zegt wel doewaan, tweetal, beide, maar in plaats van doewaaaana, zegt en schrijft men doewanana. — Van tien af hebben de getallen met an een onbestemde betee-kenis; ze duiden dan namelijk aan dat de hoeveelheid dei-voorwerpen tusschen het getal dat men bezigt en de volgende getalséénheid in ligt. Zoo beteekent welascm, een onzeker getal, tusschen elf en twintig in; poeloehan, tientallen, waarvan er evengoed twee als negen kunnen wezen; ratoesan, honderden, in de honderden, d. w. z. tusschen honderd en duizend; reboean, duizenden, in de duizenden, tusschen duizend en tien-duizend, enz.
S Om zulke onbestemde r/etallen of grootheden aan te duiden, heeft men nog twee voorvoegsels, ba en mancj, die in beteekenis gelijk staan; ze verschillen hierin van 't aanh. an, Jat ze niet gebezigd worden om 't getal der voorwerpen te schatten of bij benadering op te geven, maar alleen om aan
'/Ü
te duiden dat liet getal is eea yroole hoeveelheid , een menigte waarover men verbaasd is of in verbazing zetten wil. — Deze voorv. worden daarom ook alléén gebruikt bij pen der termen van de schaal van het talstelsel, en bij onbepaalde telwoorden, en tot meerderen nadruk wordt bet getal of telwoord herhaald; bv.; hapodoeli-pocloili, bij tienen; har,does-raloes, bij bonderden: haloba-loha. bij menigten; en zoo ook uianyreboc-rebod, bi] duizenden: mamijocia-joeta, bij millioenen; maugpi-Tang-piramj, bij menigten. (Vgl- halieula, samengesteld uit ia en Iia'uIh , § 125).
§ 93. Werkwoorden worden zelden vau de telwoorden gevormd; waar bet geschiedt is het meestal in den passieven vorm, om aan te duiden dat een geheel in een zeker aantal deelen verdeeld wordt. Voorb. zijn: ngadoewakeun, iets iu tweeën deelen; didoewahcun, in tweeën gedeeld worden.
Aamn. Natocs, in siê .kali natoe-s, lijkfeest op den lOOen dag, is -lav., even aiV ynatan/i-poeloch, benaming van het lijkfeest op de 40cn^!;g-
§ 94. Voor maal, keer, bezigt men kali, bv.; sakali, eenmaal, tJoewa kali, tweemaal; of met het vraagwoord: mha-raha kali, hoeveel maal; en zoo ook kadoewa kali, en kadoewa kalina, de tweede maal, ten tweede male. — Voor voud of dubbel gebruikt men tih'él of iip't, (vouw, plooi), bv.: cloawa likël, tweevoudig, tiloe lip'Jt, drievoudig, driedubbel.
S 95. Algemeen is het gebruik om bij bet tellen van voorwerpen hulpwoorden te bezigen. In dit geval staat bet getal vóór het bulptelwoord, terwijl de benaming van voorwerp 5f voorop, óf achteraan staat. Voorb. van deze hulpw. zijn: voor ] danken, Lebek, bv.: papan doewa bebek, of doewa hebek papan, planken twee stuks, twee planken; voor bamboe of awi: ieun-djeur, bv.; awi saleundjeur, bamboe een stuk, een bamboe; voor menschen, dieren , vruchten , enz.: siki, (korrel); voor kokosnooten: Jioeloe, (kop), bv : kalapa tiloe hoeloe, drie sfrukff* kokosnooten; voor dieren, vruchten, enz.: sela; voor vellen jiajiier en haren: larnbar, (blad); voor garen of touw dat opgewonden is: yuloiu/, (kluwen); voor garen in strengen: oentaj, (streng); voor matten, (de zoogenaamde samak, kleine raat die voornamelijk dient om voor gasten uit te spreiden): heulaj, bv.: samak opat heulaj, enz. idk soort van voorwerpen
-•2^7 A--trlt; ^ f * -■ f'
heeft zijn eigen woord om ze bij te tellen , en wel dat 't welk er in beteekenis mede overeenstemt, (vgl. Tob. spraakk., 219).
§ 96. De persoonlijke voornaamwoorden vau den eersten persoon, nnkelvoiid, zijn:
1. aing; wordt gebezigd door ouders tegen hunne kinderen, ^ / door grooten tegen geringen, door iemand die op een ander scheldt of door twistenden onderling. Het is grof en behoort niet gebezigd te worden als men deftig spreekt. - Bij zich zeiven sprekende gebruikt men meestal aing. — Aing-aingan bet.: elk voor zich zeiven leven, z. a. bv.; man en vrouw (gehuwden). — Ijeu aing. dit ben ik, zich verwaand aanstellen , aanmatigend zijn.
2. de wek komt met aing overeen, en wordt door kinderen I onderling gebezigd: ook wel door volwassenen, maar minder
menigvuldig: zie van quot;t laatste een voorb. § 123, 2'. ,c. / ,
3. kami. Zoo noemt zich doorgaans de vorst tegenover zijn onderhoorigeu , de goeroe tegenover /.ijn leeriiugen , enz. Ife(,
is het vooruaamw. van ile deftige of plechtige wijze van spreken tegenover lieden die ui rang ver beneden staan. Bij zich
zei ven sprekende wordt het ook wel gebezigd, mrar meer nlwj; j-./j/zicP ook komt het soms voor als voornw. Ie pers. meerv. exclusief', ^.o^./.v^zie bv. § 139, f., bovenaan). t/?:q4.toa ui • 3,/
f ' / ' ' '////', • - - f -j * w , , ~T ''
''/ /2; h Mcu bezigt het wanneer men JhékdH of vricude-.y.^.^rr/
f ; ' H)k spreekt tegen minderen. Zie onder. t.i% /■'-tyM/lLsiifSy-1
,,/!-.? kaoeht. Tegen gelijken. ' ^ |
Sui/r- f,/~ (i. djasadLaoela (sadkaoelei). Tegen gelijken, als men zeer ^r.^'beleefd spreekt. Het wordt meest door bejaarde lieden gebezigd.^
' kydu- Door .iet volk onderling, in het dagelijksch leven./'^/3a/
8. Loirringi_ tiet algemeen gebruikelijke voornaamw. tegen . meerderen of hen die men als zoodanig bejegent, ^ /1 .. ,. Jr. r/^:zj.
9. abdi, (Arab.), staat gelijk met kcering.
10. djisimkoering (simkoerinjf). Wordt gebruikt in de be-t .l', leefde wijze van spreken tegen meerderen. .■
11. djisirnahdi {simabdi). Staat gelijk met djidrnkocrinij.
§ 97. Voor het meervoud, heeft men geen ander voornaamw.
dan oerang, maar daar dit inclusief is. on dus den aangespro-
kene of de aangesprokenen insluit, kan men het naar het taaleigen nooit gebruiken tegen meerderen, daar men dezen met zich niet op eene lijn mag stellen. Het kan alleen gebezigd worden door gelijken onderling, of door meerderen tegen minderen. Wanneer minderen van zich zeiven tegen een meerdere of meerderen spreken, bezigen ze de gewone pers. voorn, enkelvoud met sadaja (allen) er achter, en ze»'-gen alzoo koering sadaja, simkoeriny sadaja, enz., of men moet v
het meervoud op een andere wijze uitdrukken, z. a. bijv.:
noe matak djasadkaocla iiloean pa da tjeurik, de reden waarom wij drieën Aveenen (Abd. djeung Abd. hl. 180); of (aid. 164):
pada naros: koernaha pïtana adj 'ngan mana kayoengan poetra tiloe sapatoet, enz., koering hanteu ngartos, zij vroegen: hoe *
komt het toch dat u drie zonen heeft, geheel gelijk aan elkander, enz., wij begrijpen dat niet. Zie §/109 b, Aanm.
; - ■ / ^--yr ry'/
§ 98. De persoonlijke voornaamwoorden voor den tweeden persoon, enkelvoud, zijn:
1. sija. Dit wordt gebezigd door ouders, en ook in 't algemeen, tegen kinderen, door kinderen onderling, door grooten tegen geringen, door iemand die op een ander scheldt of door scheldenden onderling; van daar pasija-sija , elkander sija noemen , op elkander schelden. Het is zeer grof, en beleefd epre-
/ _ kende tegen lieden van zekeren leeftijd, vermijdt men het.
2. sUaiHg^1 (ook wel ilaingj^ Tegen jongelieden, ook door kinderen en jongelieden onder elkander.
r. y*ƒ/./,•:)ƒ 3. kita. Is weinig in gebruik. In geschriften vindt men het .v/. soms gebezigd door een vorst tegen een onderdaan.
/f ' 4. maneh. Tegen minderen in de beleefde of vriendelijke '
^ '' manier van spreken, tfe#, . n- '.yf'Jtjf •, itj': ctvi-r-n'. -quot;.'l quot;!
5. manehna. Even zoo tegen minderen, maar beleefder dan jnanch. J/'*-'// do, 3/* j, •¥■ /amp;/•• 4- a
6. andika; komt weinig voor. Het wordt gebezigd van ouders
, tegen hunne kinderen, of tegen personen op wie men ouder-/'/?;//-/--lijke betrekking heeft, als men hen vriendelijk toespreekt.
v /syz/.W' 7- Iddep is een oud voornw. en weinig meer in gebruik, ƒ ^ ''(een voorb. er van kan men zien in 55 119); het staat gelijk • 'i y' met
V 8. sdmpejan. Tegen gelijken , beleefd sprekende, of ook tegen personen die men wat hooger in rang acht dan zich zeiven. 9. adjengan. Tegen aanzienlijken, en speciaal tegen goeroe's 6 e /it t. of andere personen die eenig geestelijk ambt beklecden. Men A ' ' verbindt het veel met titels,
f7 / . / ' /
X ■
.■ t/.-m () -•■■■ - ^!rn,i {'^ *rhu
/quot;Lyamp;/***, (1.'.-/. *, *4 - Sl '.je. i fa
/
in. andjeun. Insgelijks tegen aanzienlijken; een /.eer beleefd ^/: voornaamwoord. Zie ook ij 107 en 109. /3//
Aanm. t Is moeilijk uit te maken welk der twee laatste v^quot;, ' voornaamw. hooger in rang is. Het gevoelen van be- 'f?/
schaafde eu ontwikkelde lieden verschilt daarover; al^e-J,lt;'VnP ' ^ meen houdt men andjeun voor hooger, althans beleefder,
maar adj'éngan is meer in gebruik.
§ 99. Behalve van 1 , 2, 3 en 7, die geeu meervond bezit-teu, kan men al deze voornaamwoorden meervoudig maken door den klank ar, (§ 07, a), achter den begiu-medeklinker , / in te seliuiven.
'■ --- lt; /;!; 3/ - f/- 3 ,■?
§ 100. De ]gt;-rsoonli,jke voornaamwoorden voor den derden persoon, enkelvoud, meerendeels van die des tweeden persoons door 't aanh. na of ana (§ 123) gevormd, zijn: /quot;gt;».•
1. iiraneh, manehna en manehanana; het gebruik varieert;
zie § 98, 4 en 5, en § 107 en 109.
Tnja komt alleen voor in wat wij noemen den :gt;en en v /.■ ' / 4eu naamval; bv.: aja noe moroan 'inja, er was iemand die - /lt;? ■ sy_-hen nazat, koering hajang males inja, ik wensch hem te wre-V / keu. — Ook dinja (§ 124) is in gebruik, maar alleen dan als tren het voorz. ka, naar, aan, tot, bezigt: ka dinja, aan hem , enz. 7 7
3. Sampejanana, zie 98, 8.
4. Adjengandna, zie § 98, 9.
5. Andjeunna en andjeunanana, zie 98. 10. ^ .'Sb Mantenna; wordt zelden gebruikt. Het schijnt van ouder^ - ' ' f-
dagteekeniug te wezen, even als hidiïp, eu gelijk te staan met andjeunna. Zie ook § 109.
§ 101. Door invoeging van ar (boven) kunnen ook deze .
voornaamw. meervoudig gemaakt worden. Tnja is daarvan uitgezonderd; het is, zoo als boven blijkt, zoowel meer- als enkelvoudig; ka dinja wordt ka darinja. — Van mantïnna kwam mij geen meervoud voor.
§ 10_. Gaarne vermijdt men de voornaamwoorden. Een der grootste moeielijkheden bij het vertalen in het Soeudan is hierin gelegen, dat men om het taalgebruik te volgen, wat de voornw. betreft zich op een gansch andere wijze moet uitdrukken , en dus kiezen moet tusschen een stijve en een vrije
vertaling. En evenzoo kan het wel voor het goed Soendan. spreken een eerste vereischte geacht worden, dat men weet het rechte gebruik van de voornaamw. te maken. Hier kan slechts een eu ander er over aangestipt worden. — Verwanten onder elkander noemen zich liefst bij den verwandschapsterm. Zoo noemt een vader zich tegen zijn kind hapa, k., of arm, 1., vader; de moeder noemt zich meestal tegen haar kind c;ma, k., of ïbof, 1.; kindereu zeggen tegen hunne ouders «;'«/;, ha-pa of ama, tma of iboe. En evenzoo vermijden èn ouders van hunne kinderen sprekende, èn de kinderen van hunne ouders sprekende, gaarne de voornaamwoorden. — Zoo ook broeder en zuster onderling, die elkander jongere broeder of zuster, {adi, k., aji. raji of jaji, 1.), of oudere broeder of zuster, (knka. akany, l'akant/, tetch, k., atjcuk, lantjeuk, 1.), noemen, eu daar deze graad van verwantschap ook over vrienden en bekenden uitgestrekt wordt, is liet gebruik dezer termen zeer algemeen. — Ook als men tegen kinderen spreekt, gebruikt men meestal een ander woord dan een voornw. 2e persoon , bv. : ran ff, noeny. ondjang, ayoes, asep, den , enden , a^.len , enz., tegen jongens (al naar hun afkomst is), en nemj, no, ( Vto/c, riji, enz. tegen meisjes. — Vaderlijk sprekende bezigt men dikwijls de bovengenoemde woorden; ook awak , zie bijv. ^ CO, 5quot;. Vrouwen aan wie men verwant is, of die men kent, worden of bij haren graad van verwantschap, bv.: uini, grootmoeder, of hi bi, tante, genoemd, of anders jongere of oudere zuster. En ook zoo men ze niet kent bezigt men zelden een voornaamw., maar doorgaans njai ot nji, jufvrouw. — In 't algemeen bedient men zich zelfs ook tegen vreemden gaarne van een verwantschapsterm. Meerderen worden in den regel bij hun titel aangesproken, bv.: kangdjeng dalem, kangdjlmj adipafi, djoeragan ar ij a , djoeragan rangy a , djoeragan ivadana , djoeragan panglioeloe, en?.., enz., of ook alleen djoeragan of ijamparan, heer, mijnheer, terwijl men zijn meesteres, of iemand die men als zoodanig eert of noemen wil, aanspreekt met den titel van djoeragan i.ttri - 't Woord linggih, veig. zitten), is in veelvuldig gebruik bij verwantschapstermen en titels, bv.: linggih raji, linggih djoeragan, en evenzoo salira 107, 5), bv. salira akang; benevens kang, bv. kang poetra, kam/ rarna, kang raka, enz. Genoeg om aan te toonen dat men gaarne de voornaamw. vermijdt, en dat niet alleen als men tot, maar ook als men van of over iemand spreekt.
§ 10a. De aanwijzende voornaaintvoorden zijn
1.• ijm, deze, dit. — Het wijst aan dat de persoon of zaak zich in de onmiddelijke nabijheid des sprekers bevindt of zoodanig gedacht wordt.
2. eta, die, dat. Met wijst aan dat de persoon of zaak zich op eenigen, hoewel gerhigen afstand des sprekers bevindt of als zoodanig gedacht wordt.
3. itoe, gindsch, gindscbe.
§ 104. Wat 't gebruik van ijeu betreft, het wordt z towel achter als voor de zaak die het aanwijst geplaatst, bv.; poen akav.rf pangmasiliksun ijeu soemt ka of jeuk, geef voor oudere broeder (mij) dezen brief aan/oudere zuster (mijne vrouw); ojeuna dititah koeririft dihdwa ka ijeu hadet/a koeriny, ik heb nu gelast aan dezen mijn bediende om ze te brengen; poe ijeu arek moelang, deze dag zal ik vertrekken (naar huis gaan). Veel wordt het gebezigd bij het pers. voornaaniw. Ie persoon, bv.: ijeu airw. (zie § 96) ; fjm kaoeloij nyactoerit, ik scbrijf (een tembang); kjm koe,ring vganggakeun lt;/ u p djeroek, ik bied u zes djeroeks aan. — Ook treedt het substantief op, bv.: ari t'iges ]noe maehan tamah lain ijeu, de waarheid is (hij) die gedood beeft, is niet deze; malah ijeu noe njanggakeun s ':rat poen anahia noe gering teja, en deze, die den brief aanbiedt, is de zoon van den zieke. — Eu zoo wordt ijeu ook niet zelden, inzonderheid in het dagelijkscb leven. geheel alleen gebezigd, in den zin van: bier ben ik, hij is het, hier is het, dit is het waar gij naar zoekt, enz.
§ 105. Het gebruik van eta komt in de wijze met dat van ijeu overeen. De regel is dat het voor de zaak die het aan-wijst geplaatst wordt, bv. : eta sadaja ijarijos ama geus kakoe-ping koe koering, al die verhalen van vader heb ik gehoord; eta anoe ditejangan, dat is het wat ik zoek; eta sakitoe noe ten 1 kaaewakeun, dat is het aldus (daarin bestaat het) wat niet ver-huuid wordt: tap/ eta njén soekoena Sitoeuioer kakara, maar die pijn in zijn voet heeft hij zijn leven lang voor 't eerst. — Maar men treft het ook achter aan, bv.: sadj'ro tanah eta keneh, in dat zeilde land (in dat land nog); langkoeng diper-tjajana koe menak nagara eta, zeer werd bij vertrouwd dooide giooten van die stad. — Zeer dikwijls heeft 'teen beteeke-nis als dat iu een zin als deze: of hij van daag komen zal, dat weet ik niet; bv.: sar eng ngoeningakeun p.rkawis dek meuli l :mboer, eta teu sijos, en dan geef ik u te kennen aangaande mijn voornemen om een erf te koopen, dat gaat nielTdoor;
anoe rnatak ajeuna tatjan datanrj, eta koe kaoela ten kaharti, de reden waarom hij nog niet gekomen is. die begrijp ik niet. — Als substantief gebezigd staat liet in plaats van een TOor-n aam woord , bv.: rneureun koevinc/ nju kitoe Ijara eta, (letterlijk: zeker ik aldus gelijk die): zeker zal 't mij (dan) gaan zoo als die (haar); malah kaoela prihddi ëngyeus dipatjikeuh koe, eta, ook ik zelf ben afgezet geworden (beetgenomen) door die (hem). Eu zoo kan het ook, even als ijeu, gelieel op zich zelf gebezigd worden, in den zin van: die is het, dat is het, enz. -Etaeun bezigt men wanneer men den naam van iets uiet noemen kan of wil.
§ 10G. Itoe wordt alleen gebezigd met betrekking tot personen en zaken die men op een afstand met het oog waarneemt , en dus in de werkelijkheid aanwezig zijn; bv.: itoe noe laher naon! dat gindsche dat vliegt, wat is dat? ama itoe tingali, vader, zie die (daar); tajoh'itoe bodjona noe nangtoeng teja. gindsche is zeker de vrouw van die (daar) staat; tjahja naon itoe aheng, wat is dat voor een licht, (zoo) schoon! Uit deze voorbeelden blijkt dat het steeds substant. gebezigd wordt. Itoeeun is gelijkluidend met etaeun, zie § 105.
§ 107. De reflexieve voornaamwoorden zijn:
1. Ma.neh, k., andjeun, I., bv.: rek pad a neuleumkeun nianch , - f-V ■ quot;quot;zij wilden zich verdrinken: maehan manelt, zich dooden; nariny-
■' (jangkeun maneh kana tjai, zij wierpen zich inliet water; ning-„g.r.-iijhif galkeun maneh, zich doen achterblijven, d. i. met opzet achter-blijven. En in denzelfden zin bezigt men andjeun, als men V'mcs spreekt: zóó bv.: maehan andjeun, zich dooden; Djama-loedin motjot andjeun, Djamaloedin zette zich zeiven af, d. i. nam zijn ontslag: oelaJi njoesahkeun andjeun , bemoeielijk n niet; ngoerbankeun andjeun, zich zeiven offeren.
2. pribadi, dat gebezigd wordt als men s-.'dlt;!ng spreekt, bv.: ahirna noeloeh pribadi, 't einde was dat hij zich zei ven ongelukkig had gemaakt.
3. diri, mij zelf, u zelf, zich zelf; het is k.; voorb. zijn: soemedja njanggakeun diri, ik bied mij zelven aan u aan, d. i. o-eef mij aan u over; oelah tanggoeng ka Allah ngasrahkeun diri, geef u niet ten halve aan God over; soep ha leuweung ngahoe-ivang diri, zij ging 't bosch in zich zelven bannende. — Soms bezigt men tevens so rang an of pribadi, (diri soranyan, din pribadi), en die uitdrukking komt dan geheel overeen met ons:
■ ■' h A
zich zei ven; bv.: 7iapsoe ka ciiri soniui/an, boos zijn op zich zeiven.
4. sorangan, zelf, k., bv.: njüakakeun sorangan , zicli zeiven * ongelukkig maken.
5. salira, lichaam, ].,bv.; kamj rdji rnotjot salira, uw jongere broeder (ik) zet zich zeiven af' (zie 1),
Aanni. TJiri wordt veel gevoegd bij persoonl. voor-uaamw., zonder de beteekenis daarvan te wijzigen; salira ook wel, maar meer bij verwantschapstermen of' titels,
die de plaats van voornaamw. innemen.
G. koedjoer, bv.: ngoekoer ka koedjoer, nhnhang ka awak, v ( .
zich /.elven meten, zijn lichaam (zich) wegen. Koedjoer schijnt . iy. geheel te beteekenen, en Avordt alléén van 't lichaam gebezigd,
veelal met het voorv. sa, bv.: badan sakoedjoer, het geheele lichaam; vb.: poen akang soem-Jrah diri, badan sakoedjoer poen /ï'Jj. akang. Maar om die beteekenis wordt het ook gebezigd in deu zin van zelf, en dan samengesteld met diri, bv.: njang-gakean diri sakoedjoer ( - diri sorangan).
§ 108. 't Verstaat zich van zelf' dat men niet altijd ia het Öoend. een reflexief voornaamw. behoeft te bezigen, waar wij dat in t Hollandsch. gebruiken. Vele werkwoorden zijn uit hun aard reflexief, z. a. njaroewaan. zich gelijk stellen met, njalindoeng en njoempoet, zich verbergen; soekan-soekan, zich vermaken ; titadjong, zich stooten; sibeungeut, zich 't gelaat wasschen, enz.
§ 109. Deze reflexieve voornaamw. worden ook gebezigd in de beteekenis van: 1quot;. zelf; '1 . eigen; 3'. alleen; en wel op de volgende wijze : _,L.
\ lquot;. zelf. a. Bij rnaneh en andjeun bezigt men het voorzetsel toe, dooi, bv.; lamoen estoe, njai koedoe pu/nil koe maneh, als ' jufvrouw (gij) het meent, vraag dan zelf verlof; dalah na'ngko-dana soeltan koe andjeun pisan, en de kapitein is de sultan zelf; poe isoek kang po dra koe andjeun pisan baked ngalawan perang Hindi, morgen zal uw zoon (ik) zelf optrekken tegen «ie Hindoes. — Ook bezigt men in 1. manVcn (koe mant 'n),
maar zeer zelden.
b. bij pribadi, diri en sorangan bezigt men koe niet, tenzij men er den nadruk op leggen wil, zooals in een zin als deze:
ik heb het zelf gezien. Vb. zijn: soeltan pribadi ngoemhidiran,
sultan zelf kommandeerde; kakang rek rnadjoe pribadi, ik
s/'- . y, * ^
.zz: %.j.
V* * / '/r-
/ / V . / /
ér ay XX' .
y
zal zelf voortgaan (den strijd voortzetten); kaoela nyadengekeun koe pribcidi, ik heb het zelf gehoord; kakara rek Véramj ibot geus ningalan diri njai, nu eerst is 't mi] helder, nu ik u zelf gezien heb; noe rek njapih noe keur pada ngarnhk, rad jen ti-was sorangan, die scheiden wil hen die op elkander boos zijn, wordt vaak zelf ongelukkig.
Aanm. In de Samaoen vindt men in een propositieven zin oerang in 't meervoud gebezigd, met koe, in den zin van : door ons zeiven : oerang beunangkeun koe oerang, laat ons haar bemachtigen door ons zelven.
/ , . i\ : ■ . - gt;' 2'. Eigen. Hiervoor bezigt-Anen sorangan en pnbadi, bijv.: ■S/—', lain akal sorangan, 'tis niet mijn eigen vinding; kami hajaruf . njaho di awak sorangan, ik wenschte mijn eigeu lichaam te '''^kennen (mijn kracht te kennen); soeltan geus leangsoel ka na ['/' pakoewon pnbadi, de sultan is reeds teruggekeerd naar zijn eigen verblijf; ten gadoeh pisan akal pribadi, ik heb geen eigen •meening. Uit deze voorbeelden blijkt dat hierbij sorangan als kasar-, pribadi daarentegen als / 'r/v s-woord gebezigd wordt. ... 3quot;. Voor alléén, in den zin van alleen zijn. Fn f' alleen gaan,
bezigt men 'sorangan, k., pribadi, s. en njilara, 1. (werkwoord v. salird) ; ~bv.: simkoering dongkap ka dijen sorangan, ik ben alléén hier gekomen; koering noe sorangan ngasoepan radja Baksan, ik zal alléén bij vorst Baksan binnengaan (lett. ik die alléén ben, ga bij Baksan binnen); dijoekna sorangan pisan, bij zat geheel alléén; — kari diri kaoela di tengak laoet pribadi, ik bleef over (liggende) in het midden van de zee alléén (ik bleef alleen over, midden in de zee liggende); Dora makoewon boemi pribadi, Dora ging een huis alléén (op zich zelf) bewonen; en zoo ook Dora angkat pribadi, Dora ging alleen uit; dipaparin karaton njalira, hij gaf haar een kraton voor h a^r alleen; di kamar njalira bae, hij was alleen i*1 '1° kamei\ ■ •■v-/«
/7 S crgt; f Xyquot; a./,/* , ,
( ~ Aanm. /lelijk boveli reeds^gezegd is karf men deze woorden alleen dan bezigen als er slechts van één persoon sprake is, die op zich zelf een handeling verricht. Heeft alléén de beteekenis van slechts, z. a.: dit alleen is moeie-lijk, (dit slechts is moeielijk), of: hier staan alleen groote booiuen, (hier staan slechts groote boomen), dan bezigt men woengkoel, soms meingem ervóór, ngan looengkoel,— of ook wel ngan met bae, waarvan dan 't eerste aan 't begin, 't laatste aan 't einde van den zin geplaatst wordt.
so s
\ '
59
rs 110. Dü vraycndv voornaamwoorden zijn:
1. Nakn, hoe, wat, waarom V vragende naar liet ImsUau van iets.
2. Naon, uahaon, wat? vragende naar zaken; kot naon, door wat, waardoor, waaromquot;?
3. Saha, wie? vragende naar personen.
4. KoernaJia, hoedanig? vragende naar den aard, de hoedanigheid of gesteldheid van iets.
5. Sabaraha, hoeveel?
6. Mana, welke, welk, wat, waar? van een bepaald getal; ook a'/ioe //«awa, welke ? Door een voorzetsel voor mana te plaatsen, maakt men er vragende bijwoorden van plaats van, bv.: dirnana, waar? tl mana, vanwaar? ha mana, waarheen? wer-waarts ?
7. Traha, wanneer? vragend voornw. van tijd.
8. Kar ah. ^:/^^}
9. Koetan. _ «... /.7,. . :/ ./
§ ill. Na ha (ook wel na), wordt gebezigd oinYhaar het bestaan, het zijn van iets, de reden of de toedracht van een of ander te vragen, maar niet zoo zeer om die te weten, want in dat geval bezigt men het vragend voornw. naon of koe naon, maar om zijn verwondering of bevreemding over die zaak in een vraag te kennen te geven, z. a. wy doen in een zin als deze: hoe hebt gij dat kunnen zeggen ? waarom hebt ge dat gedaan ? Bijv.: naha silaing teu njaho ka deivek teh, hoe, kent gij mij niet? naha tjahja toeroen ka imah noe kapir, hoe komt het dat er licht afdaalt op het huis van een ongeloovige? naha kaoela teh hohony ? wat, heb ik dan gelogen ? bobo naha aja gens hajang gok hue? hoe is 't, hebt gij reeds verlangen om mij te ontmoeten? naha da ten aja batoer lalaki, hoe is dat, daar er geen ander man (mannelijk wezen) is? naha han-teu njandak doewit, waarom heeft u geen geld medegenomen ? naha atoeh ditinggalkeun, waarom hebt gij hem achtergelaten! ? in den zin van: wat deedt gij hem ook achter te laten. Men ziet uit deze voorbeelden dat wij niet altijd naha door een vragend voornw. kunnen of behoeven te vertalen, en dat daarentegen zinnen die bij ons ais uitroep voorkomen, in bet tSoen-daneesch dikwijls den vorm van een vraag aannemen.
§ 112. Naon bezigt men om te vragen naar zaken, bv.: bapa da manoek naon, vader, wat is dat voor een vogel?
dipaparin naon rnaneh koesoeltan ? wat is je geschonken door den vorst? ki souhagar, naon noe dirnaksoed? wel koopman, wat is
lid
uw voornemen, (eig. wat is het dat door u beoogd wordt)?
aden dek naou, wat wil aden, (verk. v. raden), wat verlangt geV dek nuon deui, kaoentoengan loba di dijen, wat wil ik meerV (wat kan ik racer wenschen?) ik vind hier veel voordeel; keur naon di dijen? wat voert ge hier uit, (lett. bezig zijn met wat hier) ? — Nahaon en nanahaon zijn gelijk vau beteekenis met naon, maar worden weinig gebruikt; een voorb. is: nahaon hédoey nitir, waarom slaat de bedoeg ? (zie ook § 141, 1 . onderaan). — Om naar de reden van iets te vragen, waartoe wij de voornw. waarom en waardoor bezigen, gebruikt men naon met het voorz. koe (door) er voor, (door wat? waardoor?); bijv.: simkoerincj poendoemj koe naon? waarom zou ik boos zijn? koe naon sahalma , yeus teu eling, atawa koe naon? '■ wat is de reden daarvan, denkt ge niet meer (aan mij), of
waardoor (anders, komt het1 ? koe nahaon wet papisah atoeh, waarom toch zijt ge van elkander afgegaan? — na koe naon c-gt; dosana, anoe rnawi ditoendoeny? wat is zijne zonde (lett. door
wat is zijne zonde), die oorzaak is dat hij door u verworpen is ? (wat is zijne zonde, dat gij hem verstooten hebt) ?
§ 113. Saiia dient om naar den naam van personen te vragen. Zoo men den naam van eenig voorwerp wenscht te weten, bezigt men naon of koemaha. Voorb. van 't gebruik van saha zijn: sa/ia ngaran rnanch, hoe heet ge? sa/ia paman nja ngaran? hoe is de naam van oom, d. i. hoe heet ge? ari sampejan saha? wie is u? saha noc hoga ijeu, wie die dit bezit, d. i. wie is hiervan de eigenaar? en zoo, ook: saha noe ka-goengan poetra? wie die bezit het kind, d. i. van wien is dit '•itfunit k[W kind? saha noe mapatahan kitoe ka manrh? wie die je zoo ge-leerd heeft, d. i. wie heeft je zoo geleerd? saha anoe dipiioa-ilL~ lt; rang, wie die zal gezonden worden, d. i. wie zal gezonden
lt;«- worden? saha eta noe njcungeut damar teh? wie is het die het
licht heeft aangestoken? ruiha ngomong djeung saha? met wieu zou zij spreken? éndog heunang meuli ti sak'/? va.i wien zijn ^ die eieren gekocht? (Zie § 12,1, 2 ). /SV^/ » ' » •
^ § 114. Koemaha beteekeut hoe, hoedanig, en wordt ge
bruikt om te vragen naar den aard, de hoedanigheid of de o-esteldheid van iets. Voorb. zijn: Koemaha noe rnatak kitoe? hoe komt dat zoo? (lett. hoe welke de reden is van het aldus zijn?) en zoo ook: na koemaha noe, matak kitoe? hoe komt dat toch zoo? koemaha kidcr'ésan bed ja .-Imp Moesa teh? hoe is het, is het bericht vau A. M. waar? Koemaha ari manah akang? A ■ / ./ f
Cy/jï ^ ^ -L-C k. ■Clt; '''zfz *
/f/t/X.S //:é'
f3 i
hoe staat het met n ? (iett. hoedanig wal aangaat het hart van oudere broeder V) — barelo akany ujocrutan, yeuts katampa atlt;nva kocmaha! ik (oudere broeder) heb vroeger geschreven, hebt ge (den brief) ontvangen, of hoe is hetV koemaha cnja atuwa kocmaha? hoe is het, is 'twaar, of hoe is het? spempiuy,teh war jah koemaha? hoe laat 7,ijt ge aangekomen? -« . /- gt; * * £
ti-r * ^ ^ï c „ To~- ^fTc.. '
-Aanm. Koemaha, en met 't voorv. sa sa koemaha, bezigt men ook in stellige zinnen , in de bet. van gelijk, zoo als, geheel zoo als, al naar.
§ 115. Sabaraha dient om naar het getal, de hoeveelheid van personen of zaken te vragen, bijv.: ari ti dijen ka ditoe lalakon sabaraha dougkaji ka radja Saldi, f van hier tot daar hoeveel afstand (hoe ver gaans) is het om te komen tot den koning van Bakti ? a/a' sabaraha nja oemoer ? hoeveel is uw (grootvaders) leeftijd? ngersakeun sabaraha pikoel? hoeveel pi-koel verkiest n ? sampejun sabaraha pikoel nja ngayaleuh bawany bodas? hoeveel pikoels witte uien heeft u gekocht? sabaraha hidji kayoenyan yerwa pawarany ? hoeveel echte gemalinnen (vorstinnen) had u? (eigenl. hoeveel stuks echte gemalinnen had u?) ;
Aanm. Over sababardha, en 't gebruik van sabaraha in negatieve zinnen, zie § 89.
^ 116. Mana wordt ten 1quot;. gebezigd in de beteekenis van welke, welk, wat? in den zin van welke of wat van een zeker aantal voorwerpen verlangd wordt, wien men kiezen wil, enz.; bijv.: dina poe mana rek djenykar'? op welken dag zal u vertrekken ? din ten mana , sasih mana nja piVépanycnn djeuny akang teh, op welken dag, in welke maand zal ik u (oudere broeder) ontmoeten? kersa rniloe ka mana? bij welken, bij wien zult gij u voegen i Mending mana tjitjing djeung leumpang ? wat is beter, stil zitten en (of) loopen? en zoo ook minding mana, maneh paeh reudjeuny Inroep? wat is beter dat gij sterft of' leeft (d. i. dat gij ter dood gebracht wordt of dat u 't leven geschonken wordt)? nayri mana nja imah ? in welke stad is uw huis (waar woout gij) ? Men bezigt anoe mana als men vraagt naar een of meer uit een zeker getal, zoodat liet eig. wi.e van die beteekent, bv.: anoe mana eta opat nayri, welke zijn die vier steden, d. i. welke der steden zijn die vier?
- • Beteekent liet als vraagwoord van plaats, waar? bijv.:
ii2
gum parem radja mana't waar is mijnheer (u) vorst y ocraug wanu maneh djalmat waar zijt gij vau daaa, mensch (letter), bewoner van waar zijt gij mensch)? — on zoo ook: eh nou miskin sateniinna maneh asal oerang mana'( zeg gij arme, in waarheid waar zijt gij van daan (van waar zijt gij in werkelijkheid gesproken geboortig) ? Door een der voorzetsels di, (in, te, op), ti, (van), of kpp, (door) , voor mana te plaatsen , 1 — vormt men vragende bgwóórden van plaats, bijv.: di mana Vépoeng djeung nabif waar hebt gij den profeet ontmoet? nja di mana sampejan pirnanggiheun teh? waar zult gij hein vinden? ti mana agoes? van waar (ben je) vriendje? sampejan rek ka mana? waar wil n heen gaan?
§ 117. Iraha is het vragend voornaamw. van tijd: wanneer ? op welken tijd ? Bijv.: iraha andjeun geus soemping ka dijeu teh? wanneer is n hier aangekomen? iraha maneh rek iudit ? wanneer wil je vertrekken ? iraha akang pisoempingeunana ? wanneer zou oudere broeder (mijn man) toch komen ? na iraha aeui otoch nja arek habalik pikir, lamoen ho.nicu ti ujeuna? wanneer dan toch zult gij uw gemoed omkeeren (van geraoeds-richting veranderen), zoo t niet van nu aan is ? nci karah iraha deui, wanneer dan toch 1 ? iraha nja dipoetoes wanueer zal (het) beslist worden? — Men bezigt ook ariraha, bijv.; ar iraha datancjna goesti eta teh kijamat teja! wanneer , heer, komt die opstandingsdag?
A anm. Iraha en ariraha wordt ook in stellige zinnen o-ebruikt. — Ariraha beschouwe men niet als een meervoud; het is dat evenmin als aringgis, v. inggis, verg. § 57 a Aanm.
§ '18. Karah is een woord waarvoor geen bepaalde verta-,r ' linW aangegeven kan worden. Het heeft dan op zich zelf ook
quot; „een beteekenis, maar dient alleen om aan te duiden dat de
vrager de zaak die het onderwerp der vraag is, beschouwt als onwaarschijnlijk, niet te denken, twijfelachtig of wel als bepaald onmogelijk. Bijv.: karah aja Allah tjatjahdjeuny Allah menak, is er dan een God der geringen en een bod der voornamen? en zoo ook: ari Allah teh naha karah koedoe 'Uiana-keun koe djalma-djalma teh, moet dan God maar verguisd worden door de menschen? — kdrah dj el erna noe lolong hisa noengtoen ka noe. lolong dmi? kan dan een blinde een anderen blinde leiden? karah rek land pimh djeung koenwj■ zult gn dan
■■ T ~ ' i / ^ /—•Z /. i~. t /f: ,'
7,S~quot; — --/ ^/ ^ . /* . /»/ A -' -/
.y:/ya ./-J/,/ , 4 *.- .'^ * . / ^ -^ ■ c/^V ,:.
- •'' ^ • /• .? . quot;
4(^.c/«f ~, ^ ^ / lt; V0-lt;' /t ./lt; / ^^63 / ■'A ... . i t *
,/../:
tA / A
lang van mij gescheiden zijn V — Soms drukt men er verbazing door uit, bv.: Jcarah kitoe koelanoen ? is het er zóó mede gelegen V (ik liad dat niet gedacht. het er niet achter gezocht) ..
I ■ Jfjj U £k 't . lt; A*a^ *quot; «-♦ * r.--' ■ —-/ ^*y ^ lt;-—--t
§ 119. Koetan, 't welk eveu als kar ah op zich zelf geen beteekenis heeft, wordt gebezigd om in een vraag zijn verras- /,
sing of verbazing uit te drukken over datgene wat het onder- J /y
werp der vraag is; bijv.: koetan saJia sampejcm ngeliwja/n koelak ' / quot; y-itii/ wie tpch zijt gij die mij daaraan herinnert ? Ikodati hidép islam ■jUr^L.
.^y,» zijt gij» een islamiet r* koetan goestt teu terang kana, lakoe-Uimpah*/ j
' ' f koering' is mijnheer mijne handelwijze dan niet duidelijk? y •*/,■
elmoe!?, en pada 34: koetan ncjan sakitoe pisan eta Djaka, ^^ . emeeuh deui, is dat het al, Djaka, is er niet meer? — in de ^
/Setjanala vindt men in p. 30 Jcarah met koetan in één zin ' quot; -7
gebezigd, ui.: karah' koetan /.miu miskin, is vader dan arm!?
/■, . .f. • .-f quot;• / /
.yl./
?iP verstaat u mijne handelwijze dan niet? — Zie ook Djaka Mis- f quot; / /-pada 33: koeton elraoe boedak leutik, is 'teen klein-kinder- '/
//017 gt;»-.
«i
Wat onbepaalde voornaamwoorden betreft, men heeft daarvoor geen bijzondere uitdrukkingen. Voor iemand bezigt men djelema, mensch, of aje/., er is; voor niemand: euweuh, i*.t (of kanten aja), er is niets; euivenh (of ten aja) saha-saha, er V - ^ is niet wie ook; moal (of hamo) aja, er is geenszins. Voor'1 men gebruikt men djelema of aja; voor iets, aja, er is, of naon-naon, een of ander; voor niets: euweuh (of hantrn aja) naon-naon, er is niet een of ander. Voor een zekere bezigt men sahidji, een.
^ Als algemeene voornaamwoorden, om uit te drukken
wat wij doen door de woorden elk of ieder, en elkeen, iedereen , of een iegelijk, gebruikt men;
_ 1 • oenggal, k., saban , 1., ieder, elk, bv.: ana njembah ka b-i'hala, motong sajri oenggal poe, als hij de afgoden diende,
slachtte hij eiken dag runderen. — Veelvuldig is de verdubbeling: oenggal-oenggal en saban-saban.
2 . saha (zie § 113), bijv.: saha noe hanten noeroet ka nabi dikoeloeb di naraka, elk (ieder) die den iirofeet niet volgt zal hKif/ö m de hel gekookt worden, (ngoeloeh, iets koken in zijn gelieel).
feoms moeten wij saha, in dezen zin gebezigd, evenwel vertalen door het bepalend voornaamw. degene, bv.: saha noe meunang-keun hoeta pasti pidjodoeunana, degene die den boeta overwint, zal stellig met haar tot een paar verhouden worden. — Meestal wordt saha verdubbeld, eu heeft dan de beteekenis van eeu
/V.
lt;)4
iegelijk, of al wie, bv.: saha-saha noe nimoekcun eta oewatu/ koda noe leunyit, enz., al wie (degene die) dat mijn geld, 't welk verloren is, vindt, enz. — Soms wordt voor saha-saha nog simj geplaatst (verk. v. masing): sing saha-saJui, al wie.— Tijap-tijap is — saha-saha.
3quot;. Masing-masing, elk, ieder (eig. elk voor zich zelf, elk afzonderlijk), bijv.: toeloej pada baralik, masing-masing ka imah-na sorangan, daarop keerden zij terug, elk naar zijn eigen huis.
4quot;. Roepa-roepa, k., warna-warna, 1., bezigt men om uit te drukken 't geen wij doen door de woorden velerlei, allerlei; eig. beteekent het woord: bij soorten.
§ 122. Het betrekkelijk voornaamwoord is nnoe (/tof), die, dat, dewelke, hetwelk, 'hetgeen; waaromtrent het volgende is o]) te merken:
1quot;. wordt het geplaatst voor een attribuut of predicaat, dienende tot een bepaling van voorwerp, waar wij een bij-voegl. naamw. bezigen, bv.: djélema noe piutjr, de man die verstandig is, de verstandige man; koeda anoc djaiujkoeng, een groot (hoog) paard; andjing noe gede, een grooteii hond; tja-rijos djalma noe sangsara, verhaal van (over) eéu man die rampspoedig was, verhaal van een rampspoedig man; Allun anoe langkoeng kawasa, de Almachtige God. — Somtijds wordt anoe weggelaten en het attribuut of predicaat onmiddelijk achter de benaming van voorwerp gevoegd, bv.: ikmt heureut dibeber-keun, de smalle hoofddoek wordt uitgespreid (of gelijk de eig. beteekenis is: verbreed), d. i.: vau een arme uithalen, als een rijke; awi g'cde, een dikke bamboe; lampoe gantoeng, eenhan-crende lamp, een hanglamp: peso seukeut, een scherp mes. Maar dit zijn eigenlijk samenstellingen, zie § 147. t Wordt veelal wen-o-elaten als men op de bijgevoegde bepaling den klemtoon le.t! bv.: manggih leuweung lega, hij vond (kwam aan) een groot bosch; a}d djUana b Jdas katjida, er was een zeer sterk
mensch.
2dient het voornaamw. om adjectieve ziniien inet üen hoofdzin te verbinden; bijv.: to ja 'noe nalang kasoesah, er is niemand die voor hem de moeite draagt; sabab reja pangaboe-toeh noe sadjabana ti dinja, want er zijn (nog) ve e jehoeiteu behalve die 1 lett. die buiten de genoemde (bestaan) ]; / angerau noe oeninaa, malaikat noe njaksian, de Heer die weet Het, de engelen die zijn er getuigen van; djalmaua noe dihatoeranan, de menschen die het werk zullen doen, zullen
65
aangeboden warden, d. i. zal ik aanbieden; poeqoch gf,pamaw* setan, anoe tara inget ngarendahkeun cliri, stellig is het een medebrengsel (werking) des duivels, die er nooit aan denkt zich te vernederen; pandakaicanj anoe haris rnrntjetan, een lijfknecht die voor het knijpen is, d. i. wiens werk is zijn meester te knijpen (pidjit); njaritakeun lampah pribadi, anoe éng-geus karasa tetcla jen kitoe, ik verhaal wat met mij zelf is gebeurd, hetwelk ik duidelijk gevoeld heb datalzoowas; ijeu teh noe ngagadoeh toelis, deze die het schrift bezit, d. i. die de schrijver hiervan is: tapi hanteu mweuh teuing, noe beunghar liwat ii dinja, maar 'tis niet dat er volstrekt geen gevonden worden die rijker zijn dan hij; aja noe dititah njijeun imah, aja noe dititah matjoel, aja noe dititah dagang, er waren er die hij gelastte een huis te bouwen, er waren die hij liet patjoelen, er waren die hij liet handeldrijven.
3quot;. Wanneer een benaming van voorwerp of een persoonlijk of aanwijzend voornaamw. zou moeten voorafgaan, wordt die meestal weggelaten, bv.: toeloej ditawarkeun kor noe bona, daarop werd hij (de vogel) te koop aangeboden door (hem) die de eigenaar was, door den eigenaar: toeloej ditanjakeun ka noe hoga manoeh naon ngaronna, daarop vroeg men aan (hem) die den vogel had, welke de naam er van was, (hoe de vogel heette); rncdah noe ditl'dakeun teja oge nja eta, pisan, en (datgene) hetwelk afgebeden werd, was juist dat, d. i ; datgene waarom ik bad , was juist hetgeen ik ontving. In zulke gevallen heeft men anoe te beschouwen als behalve de functie van relatief voornaamwoord, ook die van 'tpersoonlijk of aanw. voornaamw. of van de benaming van voorwerp die vooraf behoorde te gaan, te bekleeden. In deze beteekenis wordt het ook veelvuldig gebruikt aan 't begin van eer. zin, hetzij met of zonder een voegwoord (z. a. ari of./ w', wat betreft)quot;; bv. : d.i /ui noe ngoembara pinoeh koe ludungsa , die op reis is, is vol leed; ari noe dipakc tjeurik mak, geus tru eliiu/eun, die gebruikt wordt ora te ween en, d. i. hij, over wien, om wiens wille, geweend wordt, lenkt niet meer (aan mi]); ari noe keuna hoe-loena, wat getroffen is, (dat wat getroffen is), is het hoofd; noe nagih dititah ngarit, die komt manen uit grassnijden zenden, (een spreekw.); noe asili dipoelang tal. die liefde betoont woidt vergolden met drek; noe soegih teil kagel katjida, die rijk was, de rijke, was zeer verbaasd«oê ngangon aja di dinja, die hoedde (de herder) was daar.
4 . \ ei der wordt, hetgeen uit het boven gezegde ook reeds
gebleken is, dit voornaamw. veelvuldig gebruikt als aanwij-
'j
t16
zings woord, in de beteekenis van het bepalend lidwoord of van 6611°aanwijzend voornaainw., in welke beteekenis liet steeds voorkomt wanneer het voor een telwoord staat , bv.; noe mimitina , de eerste, (die de beginner is); noe hidji, de eene; noe hidji deui, de andere; eta poetra noe doewa teh, die twee zonen, — tali eta noe lima teli noe mana noe pangapikno. (in dezen zin komt het voornaamw. driemaal voor; noe mana heeft de beteekenis van welke): nu, die vijf, wie was de nauwlettendste ? zoo ook: tali da noe qencpan noe mana noe pannha.nlna. nu (van) dat zestal, welke (wie) was 't die het grootste voordeel had ? Verder : noe sedjen, de andere , de anderen; noe tl heuta. de voorste; noe pandeuri, de achterste. In deze beteekenis gebezigd dient het om het een of ander bepaald aan te wijzen, in tegenstelling van iets anders, zooals inzonderheid blijkt uit het boven aangehaalde voorbeeld; anoe mana noe pangapilnat welke (van die vijf) was de nauwlettendste? - Hier nog een voorbeeld; noe hidji fjeus kolot, noe ladji deur ngora keneh, de eene was reeds oud, de andere nog jong. _
5quot;. Matak wordt zoo menigvuldig gebezigd, ook met anoe voor zich, dat een bijzondere aanwijzing van het gebruik niet overbodig zal wezen. Het beteekent oorzaak reden, reden om, bv.: qeus tangtoe aja hasilna, matak hoengahdi alani-doenja^ stellis is er voordeel'aan verbonden, (namebik) een oorzaak-
van vreugde in de wereld. Met anoe voor zich. beteesent het de reden! de rede,waarom, de reden dat, weshalve, waarom, waardoor, daarom . bv.; nnoe matak sang et nja pepehng ka sa-daja koelawarga, moegi pada eling hae oelah „
naptoe, de reden waarom ik met nadruk de vei wanten vermaan (is) dat zii mogen aehtgeven om de lusten met op te vokren noe matak wani njarita, karasa koe drri stmkoei-ing, de reden dat ik het durf verhalen (is) omdat ik t zelf ondervonden heb; eta noe matak ngewa te/i, dat is dyorzaa^ ^b. afkeer hebben, dat is 'twaarom ik er een afkeer .an heb kitoe noe matak hanteu moelang serat zoo (dat) is de rede
gij de brieven niet; koemaha noe matatc Kitoe
de reden van 'taldus zijn? hoe komt het, dat het aldus if .
hiroep ten beunang dig am pang, rejapisan gogoda ndah aoeaoen. het leven kan met ligt wo den opgevat , je
ZiLjU UC V CA 7 _ s
(door ondoordachte besluiten te nemen) ^
6quot;. Men gebruikt anoe ook m de beteeken lt; of'ook
als men iemands naam niet noemen, verzwijgen wil, ot ook
kitoe noe matak iiameu muviany —- v /
waarom (gij) de brieven niet beantwoordt, daarom er.n w
waarom (gij, ^ matak kitoe teh? hoedanig ^
't aid
,ang dit
oelafi goegoep, het leveu quot;Squot; quot;-rï,quot; 'nverhaasten
zijn de verzoekingen, daarom moet men zich met o vei haast
If-'
67
wel om in plaats vau een naam , zooals iu een verhaal of gelijkenis, te dienen. — In 't geval men iemands naam niet noemen kan, op iemands naam niet kan kotnen, bszigt men etaeun of itoemn (zie § 105 en 108, beide onderaan).
7°. Over de beteekenis van anoe als bezitt. voornaamwoord zie § 123, 5quot;. , ƒ /cv
§ 123. Als bezittelijke voornaamwoorden bezigt men;
1quot;. alle persoonlijke voornaamwoorden (zie § 96—100) , benevens eenüje der reflexieve roornaamw. in de beteekenis van ehjen. (zie § 109, 2°). Na hetgeen over de laatste reeds gezegd is, behoeft er hier niet verder over uitgewijd te worden. — De pers. voornaamw. worden, bezittelijk gebezigd, achter het zelfstandig naamwoord gevoegd, in den zin van een genitief attribuut, en zij ondergaan niet de minste verandering. — Eenige voorb. mogen het gebruik doen kennen: naha parentah aina koe maneh teu ditoeroet? waarom heb je mijn bevel niet opgevolgd? ijeu kalde enygeus milik kami, deze ezel is reeds mijn eigendom; soeltan koeriny dibojony koe soeltan liind.i, mijn sultan is gevankelijk weggevoerd door den sultan van Hindi; so-kitoe pioendjoek djisimkoering, alzoo is myn mededeeling; mon-ionjj ladjoe ovxong maneh, je woorden behoeven niet voort te gaan, d. i. je behoeft niet verder te praten; na mïrcvi mata sampejan? zijn dan uwe oogen blind?
2quot;. venvantschapsterrnen en titels, gelijk die ook als persoonl. voornaamw. worden gebezigd (§ 102): sakitoc piatoer kang roji, alzoo is mijn mededeeling (mededeeling van jongere broeder); lain ten hormat ka pandjenewjan kang raka, niet dat 't mij aan eerbied ontbreekt jegens uw persoon (den naam, den ran/, den persoon van oudere broeder) : knpaltw nudi kapel oewa pi-san, wat t schip betreft, (gebruik) vooral het schip van mij (oom, oewa, oudere broeder of zuster van vader of moeder); etlt;i sakitoe pamoendoei kangdjeng toewan, zoo is de eisch van Mijnheer; djisimkoering vjanggakeun pamoendoet gamparan, ik bied u aan uw eisch (wat Mijnheer gevorderd heeft); geus lianteu werat ngawangsoel kana kasaean gamparan , ik ben niet in staat mijnheers (uw) goedheid te vergelden (beantwoorden) ; njoelwenkeun b'érkuh djoeragan, ik verzoek mijnheers (uw) zenen : aja pitoeloeng Jang Widi, er is hulp van God; toijan la was de-wek ngadengekeun omongan dj el e ma noe soegih, het had niet lang geduurd ot ik hoorde (niet lang daarna hoorde ik) een spreken van een rijke (eens rijken woord).
3 . het pronominahi aanhechtsel na, dat bij woorden die een
(18
1 14-1 K^/.Hpn verlemnl wordt tot, o.W'T. liet is te aanhechtsel bezitten veilen, ^ ^ of
vertalen Tlie |''quot;i\et heeft dus de beteekeuis vaa den derden
iTpvso'on bv : khoe ornonganam, alzoo waren .pne woorden ; pe '■77 Imp was ziin bevel ¥ baranglialcanna beuki,
hoemaha tnnbalanana hoe was / vat) eten. 6a-
zijn eten is met graagte, d 1. ^ 13 - zal ik doeilV ialaMna
'''aT ^trTauTs^Wd'; — ft
kmd ,Ut |Z;l '°°|,0,,I,J: hanteiiquot;njaritakeun di djal,,,ma, men hun gebed was vc ^ ^ had); karameanana geus
verhaa t met (wat) p nJ^hei(l er van (ViU1 (ie genoemde kalangkoeiKj pisan, do 1 nZoeiVanana Iienrin, op het erf er
van (het erf van het imisj id ^ eiii(1(; er van
jna/nrma, lk ^ hiei.S -even voorbeelden is. he. geslacht
zou wezen. In de „ ^ voorkomt. 'tspreekn van zelt
genomen zo\^S^e palu:j0HII gen. dik.bod, ook kan betee-dat een zm als deze- ^uquot;'t ,J 1S) verhoord enz.
kenen zijn ol Haai g'-' ' ' te vatten als alleen
h. In vele gevallen heeft_nien^aop ^ngedmd
een zekere betrekking op een te . oren ge-
door het woord waai aan ht ■, voorwerp. In dezen zin
„oemde of bekenae U ,„,„,,.„.1 .W-
gebezigd moeten wi] bet tei oo d wijzei maar
ZÓÓ dat het met na vooizien^^ ^ betreft (het schip waar-mlt;ili kapal oewa piMu: ' .den) Jat van oom volstrekt, d. i. mede de reis zal gedaai ) . ;sa/l p0],on,i,
o-ebruiU geen ander dan dat vaquot; '(h}ll.u' d i. het (hart) °r i, volstrekt «een vergeten •„ „ goe„
vergeet 'oeSftquot;°quot;m,r;,1OT,l0„a; akinm Jjadi mn/.'od, het
er van, d. i. het „ elkander overhoop hgt,
einde er van is dat men eindigt met overhoop te
laatste ligt men overhoop, ^ ^ het eill(3(; is dat
liggen; wekasanana dioebgt;ak-o rs. soendana vwh ha-
amp; bïoêquot; a. «. i» ■****•
lorr het Soendaueesch ti \an laai er tnsschen-
daneesch zegt men ^^S^^S ^hen dezelve z«n. ruimte zijn. eig. laat andere rededeelen dan sub
69
den (§ 84) betreft, de beteekenis is daarvan niet altijd duidelijk. Wel kan men in 't algemeen zeggen dat het ook daar een betrekking op het voorgaande uitdrukt, doch in vele gevallen schijnt het meer weelde dan nood/aak te zijn, en de /.in van het woord ondergaat dan ook veelal door net aanhechtsel geen wijziging. Zie hier eenige voorbeelden; soeganna dipareng hae dipaparin hoga anak, misschien gebeurt het daT-ons een kind gegeven wordt; s ah jeu UUna, aldus lang er van, d. w. z. zoo lang; gantjangna hae geus g'.de, spoedig was hij groot; soemawonno di v her af, inzonderheid in de eeuwigheid;
— sabab, want, om reden, sobahna, eig. de roden er van,
want; cm, wat betreft, krijgt dikwijls 'taanh., en heeft dan meer de beteekenis van indien, wanneer; djeung T sarta en sa-reng ondergaan door 't aanhechtsel geen verandering; tapina,
maar, en soepajana, opdat, slaan op het voorgaande terug;
oepaniana is oepo.ma, indien, bij voorbeeld, even goed als men zegt: oepamana oerang rek haraiigheuli, indien wij inkoo-pen willen doen. kan men zeggen; oepama oevamj rek harang-beuli; lamoenna is lamoen, indien, maar slaat terug op het voorgaande.
d. Dat het aanhechtsel veel dieut tot het voi'incu vcm suh-stantieven, is vroeger opgegeven. Zie «5 84. Over de beteeke-iiis bij telwoorden, zie 55 91. Het dient verder om persoonlijke vmv. 3de pers. van persoonl. voornaamw. 2de pers. te vormen, zie g 100, terwijl het ook voorkomt bij de reflexieve voornaamw. diri en salira. — Over het gebruik bij den superlatief zie § 77, 3quot;.
4quot;. het pronominale aanhecldt-cl ing. Dit aanh., dat blijkbaar uit het Javaansch overgenomen is (zie er o,'er Jav. gramm. S , wordt aan liet woord gehecht op dezelfde wijze als na.
waarbij evenwel op te merken valt, dat zoo een woord op een klinker eindigt, het aanh. nog een n voor zich krijgt, en alzoo mng wordt; een uitzondering maakt sarehning, dat een enkele maal nevens sarehing gebruikt wordt. Men bezigt het aanh.
gaarne als men beleefd of deftig spreekt. Vb. zijn : hawijosing scrat, begin des briefs (woorden die veelal opzichzelfstaande aan t begin van een brief voorkomen); mlUctinff serat, de inhoud des briefs, en evenzoo sadjcroning toelis; kawasanirui J angeran, de macht des Heeren ; kadaring Jang Widi, 't raadsbesluit Gods; ratoening sadjagai, vorst der wereld: en zoo ook radjaning; pitoeloenging Allah, de Hulp Gods, enz. —a- ^
Het aanhechtsel ing komt bij enkele woorden voor als voor- '/:/■' 6-'X zetsel. dus in zijn eigenlijke beteekenis (Jav. gramm. 351).
~ ^ - - lt; .. ' '
Die beteekeuis wordt door de Soendaueezen evenwel niet gevoeld , waarvan het gevolg is dat zij in een zin, waarin een woord met dit aanh. voorzien voorkomt, de betrekking die daardoor op het volgende woord wordt aangeduid, doorgaans weergeven door eeu eigen voorzetsel, bv.: moenyyoeliiny di istri, wat betreft de Dames; maar men vindt ook moenygoehing anoc ngarora, wat betreft de jongelieden. Sarehiiig, is — sarehmi; istoening, v. is toe, — estoe en esto, in waarheid, inderdaad, bet. 1quot;. hetzelfde als esloe, (istov op zich zelf komt niet voor, estoe wel); 2'. z. v. a. waarachtig, deugdelijk, waar, == sa-djati, bv.: lai?i djalma noe istoening, moen^kaja kitoe petarui, men is geen deugdelijk mensch, indien men-Sp zoodanige-vwjKe— -jfk is; maar ten 3'. wordt het zeer menigvuldig gebezigd in tegenstellingen, waar liet dan het tweede lid inleidt; bv.: lain djalma anoe pint er, istoening pondok nja akal, hij is geen verstandig mensch, integendeel bekrompen van verstand. — Ba-waniny, — bet Jav. bawane, v. bawa, brengen, bet. door, van wege. uit, doordien. bv.: hawaning teu aja deui hertas^, doordien er geen ander papier is; hawaning sono ka akang, uit verlangen naar oudere broeder (man hier); veeltijds krygt het 't voorz. koe voor zich, bv.: koe hawaning ngenk piktr, door verslagenheid des gemoeds; en niet zelden vindt man ha-waninq tina gebruikt in dezelfde beteekems, zelfs koe hawaning t{na _ Voorts wordt dit ing veel gebezigd m adressen van brieven, welke adressen doorgaans in het Jav. geschreven wor-L 'den en in ieder geval zooveel Jav. bevatten als de briefschnj-'ver 'er maar in te pas kan brengen; het bet. dan te of m, bv • inq hoerni paboewaran, in het huis op Paboewaran, kang alinggih ing Njalmdoeng , woont te Njalmdoeng; mg nagn Tjiandjoer , in de stad 1 jiandjoer. ,1
V Om van een voorwerp te zeggen aan wien het toebehoort, de betrekking uit te drukken tusschen eenig voorwerp en zijn eigenaar, zooals wij dat doen door het voorz. van, of door het bezittel, voornaamw. met het bep. lidw.: de mijn , het uwe, de zijne, enz., bezigt men anoe, k., kogoengan, 1., en ook wel gadoeli, van zich zelf tegen een m»dere; by v.. badjoe anoe aing, het baadje van mij; soemoehoen gadoeh sirn-kJriruj, jawel het is van mij; hajam kagoengan djoeragan,Je kin van 'mijnheer. Maar zoo men kagoengan gebruikt, woid d/nlam of titel des eigeM..s .eek! weggelaten,
eenvoudig zegt bv.; hajam kagoengan, tenzi] men wil uitdiuk ken dat de kip aan geen ander, r.Mar aan manheer toebehooit, als wanneer djoeragan niet achterwege gelaten mag worden.
71
6°. Pom en toewany. Deze beide woorden, die op zich zelf geene beteekenis hebben, worde7i gebruikt in den zin van, en menigvuldig zelfs in plaats van persoonl. voornaamw., wanneer deze optreden in de beteekenis van bezittelijke voornaamw. (1quot;), en wel:
a. poen. Dit wordt gebezigd tegen meerderen of die meu als zooclauig eert, van zicb zeiven of van anderen die geringer zijn of die men als zoodanig acht, en wel 1quot;. voor verwantschapstermen , in plaats van een pers. voornaamw., bezittelijk optredende, bv.: poen anah, mijn kind; pocti doeloer, mijn broeder , of zuster; poen bodjo en poen pamadjikan, mijne vrouw , bv.: tatapi ijeu poen anak kaheh-kaheh koering nitipkeun, dit mijn kind ben ik zoo vrij u toe te vertrouwen; — zoo ook in den 2den pers.. van zich zeiven sprekende: poen ai-ang, uw oudere broeder; poen pdman, uw oom . enz.; bv.: poen akang ngawar-toskeun pïirkawis di tuncdi Batau-i, uw oudere broeder deelt u mede de zaken (wat er alzoo is) in het land Batavia; in den 3den pers. krijgt het woord (de titel) waarvoor het gevoegd is het aanhechtsel na, boven (3quot;), en is dan gezamenlijk daarmede te vertalen met het bezittel, voornaamw. 3e pers., bv.: tatapi poen bapana njoehoenkeun hoekoem noe adil, maar zijn vader verzocht een rechtvaardige rechtspraak. — 2quot;. In boven-genoemden zin wordt poen ook gebezigd bij de onderteekening van brieven. Zelden zal het daarin gemist worden, zoo althans de brief gericht is aan een hooger geplaatst persoon, of aan iemand dien men als zoodanig eert. Bijv.: semhah poen akang, hakto/i poen raji, z. v. a. de groete van oudere (jongere) broeder,' enz. Bezigt men een persoonl. voornaamw., dan komt poen daarachter te staan, bv.: semhah haktos djisimkoering, poen, enz; of ook wel taxois (handteekening) koering, poen, enz. In dienst ook wel: abdi gamparan dalem , poen, enz., of: gc-bal daU'm, poen, enz. Maar het wordt ook geheel alleen o-e-bezigd bij de onderteekening van een brief, met den naam des schrijvers, bv.: poen Djaja Sasra. Uit het gebruik in dezen zin kan men opmaken dat de eigenlijke beteekenis van poen moet zijn het ondergeschikt zijn van den persoon des sprekers ot van dengene over wien men spreekt, jegens den aangesprokene uit te drukken, en in de hier gegeven voorbeelden zou men het dan ook met uw dienstwillige of uw dienaar of derff. moeten vertalen. En in die beteekenis is het dan ook 3quot;. op te vatten, waar men het, wat dikwijls gebeurt, vóór eigennamen aantreft, bijv.: poen Dora ngaran simkoering, ik ben uw dienaar genaamd Dora; simabdi poen Abdoel Gani, ik ben uw
' ^ ^ -Ss- X'-s■/' *-----
/ / / •' / X
/(^ ' .- ^ /i ^ ^ ' - /^. - . /fi/J A
/„ '/ y^J^y- 9* 7 '■ ■
dienaar Abdoel Gaui; ari hapa djenhigan poen Ahdod Moeloek, de naam van vader is uw dienaar A. M.
. /). toewang, wel te onderscheiden van liet, zegwoord toeivau.y, /.■/ƒ'
- eten. Het wordt gebezigd van meerderen of dezulken die men als zoodanig bejegent, tot lieu sprekende, zoodat het de / beteekenis heeft van het bezittelijk voornaaraw. 2de persoon /f Bijv.: n]ni poetri li mana nja toewang hoemi, prin/es, van waar /'/ is uw huis, d, i. waar is u van daan? loewalng rama kalah S': ,t_JZ—}gt;erang, uw vader heeft den strijd verloren; saha jttfa toewang dst zv, d'fênéngan, hoe is uw naam? toewang poetra dit Har di seh . pandita, uw zoon heb ik achtergelaten bij den pandita; hatoer-MiUh ^^yj,-myL salam talim koela ka toewang rama, bied mijn nederige yquot;gfóete aan. aan uwen vader: icu- ngahorangkeuH-tamp;mvm^f-kfira-°.ni ik wil niet. wij*e5^j«-4aa—uw-woiuler^Haeht^ d--i. dan
7 u (Ictt. ik H)quot;*: v^u-—jmk-imdi.f -nw wmHdamp;r-macht.-)-. En
zoo bezigt men het ook wel met een titel in plaats van een persoonl. voornaamw., bv.; toewang koering, uw dienaar, voor ik; toewang moerid, uw leerling, voor ik; maar ook voor den 2den en 3den pers. kan zulks gedaan worden ; dan echter zou de duidelijkheid het vordert, met nadere omschrijving van den bedoelden persoon, bv.: azvon teu ngoeninga toewang koering, poen pamadjikan, gadoeh panjakit, ik geef u te kennen dat mij ne vrouw een ongesteldheid heeft, left.: t zou slecht zijn u met te kennen te geven dat uw dienares, mijn vrouw, een ongesteldheid heeft, (dit aiaon ten ngoeninga, is de gewone uitdrukking om aan een meerdere iets te kennen te geven). /gt;.-
/quot; ^* quot; Z ' —-y * — / ^^ ' ■— ' ' quot; ■ -
S 124. Bijwoorden van plaats zijn : dijen, hier, bv.; ormng dijeu, de raenschen hier; dinja, daar: ditoe, ginds; met het vóorz. di: di dijen, hier; di dinja, daar: dgt; ditoe, ginds; met het voorz. kd: 'ka dijeu, naar hier, herwaarts; /ca din/a, naai daar, derwaarts; ka ditoe, naar ginds, naar ginder; met het rj. voorz. ti: ti dijeu, ti dinja, t! ditoe. Mana, (zie § 16), waai,
/ mana vragend bijw. waar? ook alwaar ;A(/, mana-nana,
■I- -*W.ZJSZ,U overal W, te- on
------mana-méndi, - di mana-mana; ka mana-mendi, La™a™
mana; ka mana hac, waarheen slechts; ti mana, vna wa . TH djero, binnen; ka djero, naar binnen; n djero, Aan bm-
.1 / / ,/ / , ...... . .T, ■/,/: /2y /W i
/ tr f.- egt; ^ f / ' / ' / ——
'neii, van biniioii uit; di loewar, buiten; ka loewar, naar buiten; ti loewar, vau buiten, van buiten af. — Ui loefwer, boven , op; ka loehoer, naar boven, opwaarts; ti loehoer f van boven, naar beneden. Di handap, beneden, van onderen; ka hamlap, naar onderen, benedenwaarts; ti handap, opwaarts, naar boven. Puukeut, nabij; anggany, verwijderd; djaoeh, ver. Ti heula, voor, vooruit, (de voorste) ; ti toekany, van achteren , k.; ti poen^/cocv', 1., id.; ti pepigkepr, = ti toehany; ti ,1 pandeuri, van achteren, achteraan; ka haïeup, naar voren; di harcup, voor; ka toekany, naar achteren, achterwaarts; ka poengkoer, 1., id. — Ti gigir, op zijde, van den kant, zijwaarts af; di gigir, op zijde, ter zijde; ka gigivi ter zijde, (van een beweging naar de zijde). Kentja, links; katoeJioe, rechts; di kentja, ter linkerhand; di katoehoe, ter rechterhand; ka kentja, naar links, linksaf, (ook ugenta); ka katoehoe, naar rechts, rechts af, (ook ngatoehoe); ti kentja, van links, van de linkerzijde; ti katoehoe, van rechts, van de rechterzijde. — J Vele dezer bij woorden worden door het aanh. eun voorzetsels, ) z. a. loehoer, handap, heula, toekang, pandeuri, kentja, katoe-\jioe, en dan meestal met cii tot voorvoegsel.
§ 125. Bijwoorden van tijd. Als men den tijd noemt bezigt men substantieven, z. a.: ajeuna, heden; ook danget ajeu-na; kamari, gisteren; isoekan, morgen; pageto, overmorgen; waktoe, mangsa, tijd; djaman, tijdvak, tijdperk; alam, tijdperk (Ar. ; alam-doenja, wereld, eig. het tijdperk der wereld of der vergankelijke dingen), enz., — die als bij-.voorden gebruikt worden. Voorts heeft men: tara en soktara, nooit; tjarang, zeiden; mlnd:!ng, k., .^'ring-Bering, 1., dikwijls; sok mindeng oge, nog al dikwijls; tampolanana, nu en dan; heuleut-heuleutan, bij tnsschenpoozen. — Iraha (zie § 117) is het vragend bijw. van tijd: wanneer? iraha haa, ook ariraha bae, wanneer slechts. Beui, weder; sakalian, tegelijker tijd. Sabot en eukeur, ter-wijl. — Samemeh, voor, voor en aleer; geus, enggeus, reeds; saenggeus (sanggeus), nadat; geus hitoe, daarop ,quot;daarna; ari geus Icitoe, sanggeusna Jciioe, sanggeusing kitoe, toen het aldus was, daarna, daarop, vervolgens. — Isoek, morgen ; isoek-isoek, 's morgens vroeg, in de vroegte: isoekna, den volgenden morgen; L ngah poe, Vingavi, 's middags; sore, middag, 's namiddags; hoc, it, namiddag, 's namiddags, tegen den avond; mal^m, avond, nacht, (de nacht van den volgenden dag , bv.: malem salasa, do nacht van Dins-
10
O. _ d^ 'J-xï fit-/: $,
s, s. ■ -fquot;..-...■
t /• ■ ' •■gt;'. /3 » ,' ' V r ■- ^gt;v_o r'-J.f't .
74
dag, — ons Maandag avond of Maandag nacht); pmtingnnam, de nacht op deu dag volgende, 's naciits; djauari, tegen deu morgenstond; braj-heurany, de morgenstond; haneut mojan, even na zonsopgang. — Baheula, (§ 92); djaman hahcula, in den ouden tijd, oudtijds; haheula-hahari, — baheula; barcto, vroeger, voorheen; harita, pada harita, sapada harita, luahtoe harita, toen, terzelfder tijd; tewr djaman, Leur waktoe. Item mawjsa, sauumgamp;a., ten tijde dat, toen; mangsa harita, sa-mangsa harita, terzelfder tijd; 6asa, toen, ten tijde dat; di dinja (§ 124), toen; bada, fcewr' iadet, - — xgimaiu/sasabada, even na; bcuteung, na, kort na, v. iets dat pas even afgeloo-pen is, (ngabeuteungan, spenen, eig. na doen zijn); mantas, even na, terstond daarop, ook komen van, z. a. van 't werk enz.; tatjan lila, nog niet lang geleden; law as, lila, 1. lami, lang; geus lawas, geus lila, geus heubeid, lang geleden; tadi, zoo even; ti tadina, van den beginne; ti awitna, id.; tjïkenuh, juist, een oogenblik geleden; bijeu, zoo juist; kiicari, waj/ah kitoari, op dezen tijd; isoekan wajah kiwari, morgen op dezen tijd; mangke (engke), straks; ka hareup, k., ka pajocn, 1., in 't vervolg; baringsocLpagi, in de toekomst; ten koengsi lila, niet lang daarna; tatjan, nog niet; lila-lila en lawas-laivas, eindelijk; lila keneh, nog lang; salawasna, salalawasna, sapandjang-na, sapajjandjangna, enz., steeds, altijd, immer, eeuwig; sa-oemoar-oernocr, saoemoer hiroep, 't geheele leven, enz. Voorts heeft meu nog zeer vele uitdrukkingen die als bijwoorden van tijd gebezigd worden, bv.: ti boeboedak, ti leulmtik, van kinds af; sareureuli boedak, om den avondtijd (als de kinderen rustig worden, gaan slapen); sahidji mangsa, eens op een keer; na-oenan, jaren lang (reeds), van taoen; enz. — Door tcpoong voor een subst. benaming van tijd te plaatsen krijgt men een bijwoordel. bepaling, zoo als: over acht dagen, enz., bv.: tepoeng aiiad, Zondag over acht dagen, aanstaande Zondag; tcpoeng boelan, de aanstaande maand; t'ipoeng taoen, het volgende jaar (steeds om dezen tijd); tjara sasari, alledaags, enz.; sakitjeup mata, sakedep metra , sakeudeung , een oogenblik, even; sapangoe-doedan, zoo lang 'trooken van eenoedocd duurt; sapangedjoan, zoo lang 't kooken (stoomen) van rijst duurt.
ij 120. Om een hoogen graad (van schoonheid, hevigheid en derg.) uit te drukken, waarvoor wij 'tbijwoord zeer hebben, bezigt men hoofdzakelijk de volgende woorden en uitdrukkingen; a. Voorop komen: lemoih, k., langkoeng, 1. ,zeer; tjatjap en moetoeh, die beide 't voorz. koe bij zich hebben. tja-
4r\2. »w^
, ; , 75
_ _
(/«p kon, moctocJi 'fagt;of'buitèogamccu. 0. Afwisselend gebruikt, - •
zoodat ze nu eens vóór, dan achter staan, zijn: 'Uwat sahiny, Tn-i liwai langkoeng, haliwat, kalanykoeny, kaliwat-lanykoeny, kalany- AA ' '; ^ koeny-lanykoemj, zeer, uitermate, buitengewoon; htimj j, bevig; /w.
badas, (eig. sterk van lichaamskracht), en. tart/,:, (eig. trekken),
worden als bijw. gebezigd om een sterken graad aan te duiden,
z. a. van roepen, schreeuwen, blazen, enz. — c. Achter komen te staan: pisan, zeer; hanteu pisan, geenszins; temdn en anuit. zeer' , erg; — amatanan, buitengemeen; leatjida, erg, hevig; kutjida /
pisan, buitengemeen, uitermate; bany-Jl katjida, zeer hevig;
nalcer, erg, hevig; nana/c^ran, buitengemeen; leabina-bina, buitengemeen, hevig; antep-ard'pan, buitengewoon; ros», ==
hjdas (zieboven).— Voor den exceed,f bezigt men teuiny, te,
maar het heeft ook soms een goeden zin; kutjicla teuiny, kabi-na-bina teuiny, enz., zijn versterkte uitdrukkingen. — By-woordel. uitdrukkingen zijn voorts nog: Idra-kira, k., iew —— kinfön-kintjn, 1., niet te denken, ondenkbaar; teu aja hinyyana,
zonder grens, grenzeloos; teu aja eureunna, zonder ophouden ;
hanteu pxyat, hanteu pc tol, zonder afbreking, zonder ophouden , onophoudelijk, enz.
o/ modale Bijwoorden.
§ 127. 1. Bijwoorden van bevestiyiny zijn: Enja, zeker,
stellig, waar, ook ja als k., waarvan de /quot;/«es-vorm noen is, als antwoord op een roep of toeroep, en soemoehoen, als men bevestigend antwoordt op een vraag. — Saënjana, sabenérna-, 1. salercsna; sajaktina, sateuiSnna, enz., inderdaad, zeker,
stellig, voorwaar; satlimen-ternjnna, saenja-anjana, inderdaad , voorwaar, met versterking. Poeyoeh, zeker, stellig,
bepaald; tangtoe, bepaald, vast, stellig. — Bolmmpar, ■■■ '■ volstrekt, volstrekt moeten. moeten; koedoe, moe—
don--amp;ci—ftffoedoe,- moeteii. Tanwande en mowande, zeker,
stellig, ontwijfelbaar. Meureun, zeker, maar in een zin ais:
hij zal zeker wel komen; het sluit de mogelijkheid in dat de zaak waarvan het gezegd wordt, niet zal geschieden. ,,
2. Bijwoorden van ontkenniny zijn: Hanteu, niet, neen;
moal, geenszins, volstrekt niet; hatno , geenszins; oen weinig sterker nog dan moal. lu de spreektaal gebruikt men dikwijls de verkorting mo, die ook in samenstellingen voorkomt, z. a.
mowande. — Sayeuj, geenszins; het is niet mogelijk, ondenkbaar. • — , . ...
ó. Bijwoorden die een zekeren graad, van mogelijkheid, wutir-
' ' 76 ^ /
scMjnlijkheid of onmogelijkheid aanduiden, zijn; bisi, het mocht, het mocht zijn, het kon zijü; eu ook dikwijls = ons: opdat niet/_ Tajohna, het schijnt. Boa, wellicht, 't zou kunnen wezen dat. Soegan, misschien. Falanasijang, wellicht, het schijnt. Mocstahil, oamogelijk^ eJ?~. lt;-U,
4. Uijiboorden van hoedanigheid zijn: kijeu, al/.oo, — van iets dat nog plaats hebben moet; sakijeu, alzoo; kitoe, aldus, van iets dat geschied is; sakitoe, aldus; tjarci sapcrti, k., sdpjrtos, 1., gelijk; kawas, alsof; siga eadji^, als; gcura, spoedig (zie ook § liO, 4'.); geuivat, spoedig, v. doen. lereh, k., enggal, 1., spoedig, overniet langen tijd. Gantjang, haastig, spoedig; gagantjangan, met haast. Todoej, k., lad.jêug, 1., daaropquot;, vervolgens. Tonggoj, met iets doorgaan , bv.: tonggoj haranggawe, doorgaan met werken; wéhih-, vei'geefs-; w«/t amp;n üs-itó, bijna. — BarV.ng, mede, tegelijk ; sakalian, t,egelijker tijd, enz.
5. Andere modale bijwoorden ziju : AewZa, heulaan, heulaa-nan, eerst, vooraf, van te voren. Kakara, k., kakareh (naar het schijnt samengesteld uit kakara en reZc) 1., nu eerst, tiians eerst, voor het eerst. Kakara komt ook op zicli zelf voor, als een ziu op zich zelf vormende; met kakareh schijnt dat het geval niet te wezen, iteui,. weder, ook nog, nog meer, bv.; aja deui, er ziju nog, er zijn nng meer. «e/i, nog, in den ziu van nog zijn, nog over zijn. Beuki, èig. honger liebbeu, als bijwoord meer en meer, steeds meer en meer; en ook herhaald, ~ — onze uitdrukking uoe langer hoe slechter, bv.: beuki lila beuki g or eng. Ban, tevens, toge-'lijkertijd, meteen. Dikwijls verbindt het een handeling aan
een andere, en treedt dan dus, als voegwoord_op. Ngan, slechts, (bij uitzondering), ook ; dan , in tegenstellingen. iJf e-, maar, in den zin van slechts. Aua, toen, terwijl; dikwijls met het werkwoord te vertalen door een tegenw. deelwoord. Masih, beteekent T'. nog, bv.: masih aja, of ook wel: mamk aja keneh, er is nog; maar ten 2'. doorgaans met oge, z. v. a. al, ook, bv.: masih njatoe loba oge moal matak seubeuh. — Oiie, ook; soms heeft liet den zin van het onbep. voornw. let.i. Apan en kapan, immers. Ongkoli,-l • immers; 2 . bovendien; 3' herhaald, bet. liet: zoowel — als, bv.: panas ongkoh, Uns onakoh, zoowel heet als koud. Soemawon, soemawonna, inzonderheid, vooral (zie § 143). jP,r^o«, heeft de bet. van een adject, zin, en komt meestal voor als uitroep; net is te vei talen met: 'tis te begrijpen. — doorgaan, komen tot. Toelocs, k., sijos, L, doorgaan, tot stand komen; koengsi, m
/*/:#lt;gt; K? A __ *. • S Js /
/' '^~7 • / ,. - .. .
7 ' ' Jy ,, - , » 177---■' '. gt; ■'
y( -lt;7 , , #:■■amp;■*■***■'■
negatieve zinnen: ica kocngsi, niet komen tot, niet plaats hebben; datang led, te pi (^riepi) /ca, k., donghip ka, 1., komen tot, raken tot. Solch is moeielijk te vertalen; soms kan men J'A.-/«,js«o 't weergeven door wel, soms door ten minste, ook wel eens door den klemtoon, bv-: soeltan soteh kari ngaran, ik ben wel sultan. maar slechts in naam, of sultan hen ik, maar slechts in naam; pinter soteh piv.tcr gelo, hij is wel knap, of knap is hij, maar in zotheden; kiioe soteh lamoen radjin, zoo ten minste ais gij vlijtig zijt; incfét soteh aja noe nanjakeun, ik dacht er aan daar iemand er naar vroeg. Pilanghara bet.: zij het ook niet — dan , bv.: pilanghara hisa icoewoeh, sakadar oeluh pot pisan, zij het ook niet dat het Termeerdere, dat het dan maar niet geheel op rake; soegan pilanghara ka koering,
soegan inget hae ka kolot koering, zy het wellicht niet aan mij,
wellicht denkt gij dan aan mijne ouders. — Oedjocg-oedjoeg,
plotseling, onverwachts.
§ 128. Eigenlijke bijwoorden heeft het Soendaneesch zeer weinige. Een groot gedeelte der woorden die ouder de boven opgegeven rubrieken voorkomen, zijn zegwoorden, d. i. zij treden ook als predicaat op, en zij worden dus bijwoorden door tot bepaling in den zin te dienen. Maar tot dat doel worden menigmaal ook werkwoorden gebezigd, z. a. bv.: laboeh nang-koeban, vallen op het lijf, voorover vallen; tjeurik patoengkoc-toengkoe, zij huilden tegenover elkander staande; medang ngen-tja ngatoehoc, met 'tzwaard slaan rechts en links, enz.quot;
X. VOORZETSELS.
§ 120. Voorzetsels zijn: 1 . IJina (di), te, wanneer het voor plaatsbenamingen of in te huis (di imah, di hoemi, enz.) gebezigd wordt. Verder in, bij, op, naar, aan. Ook treedt i liet als modaal voorzeusel op, in de beteekenis vaü: wat aan- i . gaat, wat betreft, met betrekking tot, — moenggoehiiuf, zie • , • — / j onder. , !, v'e -i
o ■ rr- t f v'
2'. l\ana (ka), naar, naar toe, tot, aan, tegenjegens,'
aangaande, )i)et betrekking tot. Veelvuldig is 'tgebruik om een woord dat ka als voorzetsel voor zich heeft, te voorzien van het aanhechtsel keun, waardoor dan het woord de beteekenis krijgt van een causatieven imperatief; bv.: kaisial, naar
/^, c ^ ^-:
y U^y^ri 24; /?f SAiJj lA: quot;jo a. 1/ .? 'I ;/ } // r» .- /
ƒƒ; A ^ 7^-' *...
(gt;i:n*]^ n-i-~-«-.
' den stal, /caidalkeun, breng het (bv. paard) naar den stal; hier-/,,,_ van kan dan weder een passief met di gevormd worden, Jz-quot; kaistalkeun, naar den stal gebracht worden. De actieve cansa-tieve vorm daarentegen is ngishdkeun. Andere voorbeelden zijn: ka loeJioer, naar boven , kaloehoerkeun, doe het naar boven, ''^ quot;^'dikaloehoerkeun, naar boven gedaan worden, mjaloehoerkeun, iets naar boven doen; —- ka liandap, naar beneden; kahan-dapkeun, doe het naar beneden; dikahandapkcun, naar beneden gedaan worden; ngaliandapkeun, iets naar beneden doen. Bij vele woorden is alleen de passieve vorm in gebruik, zoodat men er geen actief met den neusletter van vormen kan.
3. Tina (tl), van, van af, uit, van uit, van daan komen.
/v.. o.'-i-'-.il? 4.
'u
u;- v-Aquot;'quot;
komen van. — Soms heeft het koe voor zich, koe tina, of ook wel haioajiing, bawanin/j tina, geheel in dezelfde beteekenis, ul.: van wege, door, doordien.
, - —*• Koe, door, van wege; ook dient het speciaal {§ 52) om
■ - de betrekking of verbinding daar te stellen tusschen het pas-sief en het subject. — In zinnen als koe aloes , koe alienj, enz. is koe te beschouwen als verk. v. moetoeh koe of tjatjan koe (§ 12G)-
5. Baiucming, van wege, door, uit, doordien; over het gebruik met koe en tina, zie boven: balas, van wege; moeng-goeh, moenggoehing, aangaande, betreflende.
6. Kar ana, dat eig. een voegwoord is, wordt ook als voorz. o-ebezigd in den zin van: van wege, ter wille van, om.
7. Lebah, palehah, pelebah, op de hoogte van, omtrent, jegens, onder. Het krijgt meermalen di voor zich, di Lcbc.h, di pelebah, zonder daardoor verandering van beteekenis te endergaan.
8. Tanpa, zonder, bv.: djelama tanpa dosa, een mensen
zonder zonde.
9. Sapandjang, salilana, enz. gedurende.
10. Djeung, reudjeung, k., sarong, 1., en, met; sarfa djeung,
met.
IL-.u'.iL
' .'// r\ •? * -tf
^ 3'.y^ ■^*lt;t '~amp;- r-t r j *r-^y*-
i^*^5_- ; '/o: tz. ,:/ x/
11. Adjang, pakeun, pikeun, keur en eukeur, geusan, Oo.ns , en het 1. , voor, om te; waarbij echter op te merken valt dat eukeur ook bijw. is, en dan beteek. bezig met, en evenzoo als zegwoord: aan iets bezig zijn, onder handen hebben; terwijl het ook de beteekenis heeft van gedurende, bv. in de bijwoor-del. bepalingen keur mangsa, keur waktoe, gedurende dien ti]d of te dien tijde; keur kitoe, of sa6of Aicitr tóoc, gedurende (ot terwijl) dat Voorviel. Bade is tevens het 1. Yan hakal, zullen, willen, om een voornemen; of een toekomstige n tijd bij de werlv-woorden aan te duiden.
•5^ - /'
79
/ p / 2, i/
§ 130. ( it § 123, 8quot; en 4quot; blijkt, dat do aanhechtsels ho:
en iny dikwijls de beteekenis van eeu voorzetsel hebben. Bijwoorden van plaats worden door het aanh. eun voorzetsels '(§ 126). Verder zijn er vele werkwoorden en passieven die het -P ' S ^gt;V-.^ gebruik van een voorzetsel overbodig maken, omdat zij dat ,
begrip in zich zelf bevatten. Eindelijk wordt, waar wij een ^ voorzetsel bezigen, in 't Soendaneesch dikwijls eeu werkwoord i gt;
gebruikt. ✓ r** ■
/ / ^ f
XI. VOEGWOORDEN.
§ 131. 1. Djeunj (een enkele maal met den voorslag vdjcuwi) en reudjeung, k., sorting, 1., zijn copnlatief, en; maar worden ook in vergelijkingen gebezigd, waar wij of gebruiken , bv.; mhuling viana, tj'djing djenny leicmpang, welk (wat) is beter, stilzitten of loopen; djeungna dcui, (sar'Jngna deui), bet. en ook, en verder, voorts. Sarta beteekent eveneens en, maar verschilt in zooverre van djewng, dat terwijl dit laatste zoowel in sub-ordineereude als coordineerende zinnen gebezigd wordt, sarta alleen dient oin afhankelijke zinnen met den hoofdzin te verbinden. Beide worden ook wel te zamcn vereenigd: sart i djeuna met, en. J'
2. Malahyl., bet. en, ook, zelfs, daarenboven; samalah is — malah; malah-malah, daarenboven. .WW^-kYmtè-aHeen' voor m mtthh mandag mot maLh malah. Deui
bet. als voegw. ook; kalïjan, 1., staat gelijk met malah. Toer, en, ook, insgelijks; verder; ook, maar, hoewel. Kitoe deui en kitoe keneh, verschillen weinig van elkander in beteekeuis. Meestal krijgen ze den nadrukwijzer nja vóór zich. De bet is: insgelijks, desgelijks, alsmede, evenzoo.
3 Oelahmom en oelabon, ook wel oelahon sarina, ziiu geheel aan elkander gelijk, en bet.: niet alleen (of niet slechts) terwijl dan het tweede lid van den zin in den regel malah of oge, oi ook wel beide heeft, in den zin van: maar ook. Komo geus komo en komo teuing, hoeveel te meer, des te meer. —' Ion 'puatagi, hoeveel te meer, hoe meer dan.
4. Ari leidt 1 ■ een zin in, = het Maleische bahoewa; 2quot; et geus kitoe, (an yens kitoe), duidt het eeu vervolquot;- van een voorgaanden zm aan: toen 'taldus was, of dat gedaan zijnde ; quot; * 18 let conditioneel, = lamoen-, 4quot;. bezigt men het in te-
/V ■- _ gt; , i, J V f L f -f'*v • ■ ' •
(T . Ci «--- / *• •. 'W * lt; »•gt;.
A ■ v , lt;■' •' ' v
d.*-. /'4o -f ' fa
i'i ; f amp;*.?* ï; /é/~ _J. 1 j
' /' L 'f-'/l
ge?!stellende zinnen, in de botcekenis van tatapi, maar; 5'. is het een zegw., - - bet Mal. shnpet, maar komt meestal voor in ontkennenden zin met teu {feu ari), geen gelegenheid hebben.
5. Demi komt overeen met ari, in de fate en 2de beteekeuis.
6. Halta, doch, hoewel; sanadjan, (ook wel nadjan), hoewel , niettegenstaande, al is; sanadjan kitoe , nogtans, evenwel. Sanykilany staat gelijk met sanadjan.
7. Tatapi, (ook wel tapi en tapina), k., atanapi (ook wel tanapi), 1., beteekent maar, in afhankelijke zinnen.
8. Docpi, soms = demi, staat doorgaans gelijk met tatapi, doch wordt alleen als 1. gebezigd.
9. Atawa, k., oetawi, 1., of, is disjunctief. •quot; • . ' .
10. Tjat — tjat, hetzij — hetzij.
11. Toeloej, k., ladjjng, 1., die ook bijw. en zegw. zijn, bot. als voegw. en, in afhankelijke zinnen; tidinja, (eig. een bijw., van daar), is als voegwoord = toeloej.
/, ^^4, 12. Bari, harina, dat eig. een bijw. is, bet. als voegwoord terwijl, ra aar wordt ook menigvuldig gebruikt waar wij en bezigen, in coordineerende zinnen, om twee handelingen aan elkander te verbinden.
13. Tjara, gelijk, maar ook ais zegw. gelijk zijn aan. Ka-ja is Mal., maar wordt veel gebezigd in de beteekenis van tjara en het volgende sap^rü, maar ook voor; zooals, wanneer
n eenige zaken wil opnoemen. Sap'.'rtï is = tjara. Lir, komt wüinig voor; de beteekenis star.t gelijk met tjara.
14. Fanta-ianta, naar gelang, naar evenredigheid van. Het treedt ook na aja als substantief op, aja panta-panta, er zijn rangen, of volgorden, en zoo heeft het ook dikwijls den zin van 't tegenw. deelw. onderscheidend.
15. Koemaha, eig. het vraagw. van hoedanigheid (zie § 114), treedt ook als voegw. op, en dan meestal met hele achter zich, in den zin van: naar gelang, naar mate, (hoedanig
slechts). _ ,
16. Noe matah, k., noe main, 1., (zie § 122, 5), duidt als voegw. 'tgevolg van iets aan: dat maakte, ten gevolge waarvan, weshalve. Mana, eig. het vraagw. van plaats, krijgt als voegw. doorgaans na achter zich, (manana), van hier dat, van daar dat, roden waarom, weshalve. J'jadi, eig. een zegw. met de beteekenis van worden of zijn, bet. als voegw. zoodat.
81
17. Sahah geeft de reden (de oorzaak) van iets te kennen: omdat, dewijl, want. Karana verschilt meestal niet van sahah, en moet doorgaans vertaald worden met want; het bet. ook als voorz. van wege, ter wille van, maar krijgt dan meestal het voorz. koe voor zich. Plet 1. is karanten. Doemeh is 1., daar, doordien, naardien. Da, is meestal over te brengen met daar, en geeft de reden van iets aan. Padahal, daar toch, echter, evenwel. Sarehna, ook wel sarehiny en een enkele maal sarehning, bet. aangezien, naardien , daar. Wanioe, ook wantoe-wantoe, aangezien, naardien , daar toch.
18. Soepaja, opdat, ten einde. Het duidt het doel ergens van aan. Sangkan komt overeen met soepaja.
19. Oepama, (saoepama en soepama), k., oeparni, (saoepami en soepami), benevens oepantên, (saoepantl'n en soepanten), 1., is conditioneel en tevens veronderstellend, indien, bijaldien, ingeval dat. Het bet. ook voorbeeld en bij voorbeeld. Tharat, dat eig. voorbeeld beteekent, en ook in den zin van bij voorbeeld, even als in dien van gelijk voorkomt, heeft als voegw. dezelfde bet. als oepama.
20. Madak, ook madak-madak, 1., ----- manaivi, 1., manawa, 1. p., is conditioneel: indien, ingeval dat; 't is het 1. van lamoen in de 1ste beteekenis. Bok wordt in den regel met ma-wani of manawa gebezigd, indien. Lamoen is 1'. conditioneel, indien; maar neeft soms ook 2quot;. de beteekenis van het volgende Jen, dat, bv.: lali lamoen djadi soeltan. hij vergat dat hij sultan was.
21. Jen, dat.
A. Gewone Interjecties.
S 132. De voornaamste van deze zijn:
1. \Vah, om een mindere te roepen of aan te roepen; het wordt doorgaans, zoo^mei^meer woorden bezigt, voorop ge-plaatst. l-'uj, om lemÈuuf dien men niet kent bij naam/toe //Vu, ƒ/_ te roepen, ot ook wel toe-te spreken, maar dan toch altijd op luidruentigen toon; ook gebezigd zoo men tot iemand een viaag nc.it; de plaats is achteraan, en het wordt nooit anders dan- tegen- imi-K-lercn '
11
82
X *
2. Eh Wordt in den vocatief gebezigd, als men beleefd en vriendelijk spreekt: u, och (Mal.?). J-'zy, 2X
3. Heueuh stemt overeen met ous ja, om ergens toestemmend op te antwoorden; ja, goed, 'tis goed! ja, dat is het! enz. 't Is k. — Noen is het 1. van lieumit, en wordt dus tegen meerderen en gelijken gebezigd, in den iu van jawel, 'tis wel; maar men bezigt het ook als antwoord wanneer men geroepen wordt, z. v. a. ja wel, ik kom! Verder wordt het gebruikt in den optatief, in den zin van o of och.
4. iS/t, om op klagendeii toon iemand aan te spreken, zich over zijn lot te beklagen, of op klagenden toon iemands hulp in te roepen. Ach!
5. Adah, uitroep van smart of pijn. Adoeh, id. Lah, uitroep van smart, pijn, droefheid of ongeduld; liet schijnt een verkorting te zijn van alah, niet te verwarren met Allah. Als zegw. bet. het: klagen, kermen, bv.: aja noe lah adoeh-adoeh. — Tjeuh, uitroep van benauwdheid, bv.: ah ijeuh iser atoeh, hè wat ben ik benauwd, schik toch op! w
6. Ah dient 1 . om zijn afkeuring over iets ie kennen te geven; 2 '. om zich van iets af te maken, bv.: dek mijar sa~ pitjis wae ah, ik wil je een dubbeltje geven, en daarmee uit! Ten 3'. wordt het ook gebruikt als iemand op een plan of denkbeeld komt. De plaats is nu voor, dan achter oen zin. Si, ook wel sih, heeft dezelfde beteekenis als ah.
7. Hih, om te verbieden. Tjis, om zijn afkeuring, afkeer of verachting uit te drukken.
8. Tjoe, om een hond aan te hitsen. Ilcuh. om trekdieren aan te jagen. Sijeuh, om kippen en derg. weg te jagen, waarvan 't werkw. njijeuhheun.
9. Ae, ook ae-ae, ongev. • = ons ei, of ei, ei, om zijn verrassing of ingenomenheid ergens over te kennen te geven; ' ook om zijn verbaasdheid over een zekere daad uit te drukken.
10. iVa, verk. van naha (§ 111), bet. als interjectie hoe, wat! Ten 2de wordt het ook als uitroep gebezigd bij 't vinden van iets dat men zoekt, of bij een uitkomst waaraan men had getwijfeld; kijk! daar is het! zie je nu wel!
11. 7ah, zie, kijk! Toeh, zie, kijk! met betrekking tot iets wat zich op een afstand bevindt.
12. Hór, maar kort, met ratelende tong uitgesproken, zoodat men niet meer hoort dan hr! — hoor me 'reis aan! meest bestraffende gebezigd.
13. Bo, maar meestal bo-ho, om zijn wtbawtttg te kennen
83
te geven. Doorgaans volgt naha (bo-bo naha): hoe is dat! hoe zit dat!
14. Amboe-amboe, kijk 'reis! wel verbaasd! enz.
15. Abong, ook wel abong-abong, eeu uitroep dien men bezigt ten aanzie i van iemand die een houding aanneemt, zich trotsch gedraa' t, zich, op iets laat voorstaan en derg. — 't Wordt veel gebezigd bij kena, - zich ergens op laten voorstaan, bv. dat men van afkomst is (abong kena).
16. BH en luet dienen om verbazing uit te drukken; het eerste duidt aan dat men verbaasd is bv. hierover hoe iemand iets heeft durven doen, z. a. een verkeerde daad; het tweede drukt verbazing uit over eeu daad als voorwerp van bewondering of over het verstand of de kracht die haar ten uitvoer bracht. B':ide moeten steeds naha of koemaha voor zich hebben. In den regel kan uien er in denzelfden zin voor bezigen: Mana, dat eig. het vraagw. v. plaats. reden, enz. is, maar ook veelvuldig als uitroep van verbazing gebezigd wordt, veelal met na of naha (zie boven).
17. Tjik, tjing, om iemand aan te moedigen iets te vertellen; kom, welaan, vertel op! Tjoba, id., eig. probeer eens!
18. Ang, om zijn onwil te kennen te geven.
19. Heeh, z. v. a. wat wil je, wat wil je uitvoeren!
20. Edan bet. eig. krankzinnig, krankzinnig zijn, maar wordt in 't dagelijksch leven veel gebezigd als interjectie van verbazing: wel verbaasd!
21. Atoeh, komt tamelijk wel overeen met ons tocb.
22. Ehem, hm ! — hm zeggen.
23. lianas, een uitroep om zijn spijt ergens over uit te drukken.
24. (leuning, een uitroep die in verschillende beteekenissen lt;/quot; voorkomt, bv.: kijk! imme/! — Paingan, 'tis te begrijpen!
(zie § 127, 5 ); kadongdora verschilt weinig van paingan, 'tis te begrijpen , 't laat zich begrijpen !
25. Geuraheun, hoe is 't mogelijk !
26. Sarnboromj, kijk! daar heb je het! daar is 'tnu!
27. Hijap, kom hier! Djor, om iemand weg te jagen; pak je weg! Mantog, - - djor; meestal te zamen: dj or mantog.
28. Hor eng, sihoreng . mana hor eng, horenganan, ziet!
29. Tada teuing, hoe, wat! bv.: tada temng l'ma soekdëlt-nana, wat zal moeder blijde zijn! Het is ook - komo (§ 130). Manaha is tada
30. Doemadakan, (v. dadak, plotseling), kijk, ziet, v. iets wat plotseling of onverwachts zich vertoont.
§ 133. 1. Doer, het geluid van schieten, l'jedoer, id.
2. Djehret, liet klappen van een zweep.
3. Toeroegtoeg, het slaan op een groote doffe trom; het donderend geluid van elkander opvolgende kanonschoten; het geraas van van eene hoogte afrollende steenen, enz.; nocrocg-toeij, werkw. Toeroektoek, een dof geluid van muziekinstru-menteu, minder sterk dan toeroegtoeg.
4. Goclocdocg, het rollen van den donder; ook substantief.
5. 7cs, druppelen van water; — tetes, druppel; — Tjlak, druppelen van water; - tjaktjlakan, het gedurig afdruppelen van water; njaktjlakan , werkwoord.
6. Plak-plik-ploek, het geluid van }ia elkander op den grond vallende voorwerpen.
7. Brang-breng-broeng, het rinkelend geluid van borden.
8. Kerentjeng, het klinkeu van geldstukken: ook wel kirin-Jjing; ook kerentjeng-kirintjing.
9. Tjf:tjelcketekan, nabootsing van het lachen ; ook als werkw. optredende. Tjirikikik, id.; van velen , schateren van het lachen; tingtjirikikik.
10. Ha-he-ho, van hijgen; ook hc-ho, waarvan het werkw. ngaheho, hijgen.
11. Ah-ih-euh, steenen v. pijn. Oeh-euh, hijgen, zooals iemand die zich inspant, bv. van iemand die een aanval doeu wil.
12. Arap1 ap-eurewp'eup, van stotteren.
13. Aha-ehe, van lachen.
14. Ejong, 't geluid van een kat; ook soms als benaming van het dier gebezigd. Ifaong, 't geluid van een tijger; vgl. maoeng en mejong, benaming van het dier. Oe, 't geluid van den buffel. Kongkorongok, het kraaien van een haan ; ook als werkw. optredende.
Aanm. Uit bovenstaande voorbeelden, die nog niet vele vermeerderd zouden kunnen worden, ziet men dat van zeer vele werkwoorden de stammen nabootsingen zijn van een of anderen klank of van het een of ander geluid. Zie verder de volg. § §.
g 134. Onder deze klasse moeten ook gerangschikt, worden een reeks van woorden, die wel geen nabootsing van klanken of geluiden zijn, maar toch als interjecties optreden. Het zijn
85
klankeu die een alheelding daarstellen van eeuig verschijnsel, zooals in de natuur, of gevoelsklanken die geuit worden by de aanraking van een of ander voorwerp. Voorb. zijn:
1. Giilodoy'! het flikkeren van den bliksem; ook subst.
2. Ketip, het flikkeren van eenig schitterend voorwerp; doorgaans in 't meerv. gebezigd: tingkdretip, en als zoodanig ook van 'tflikkeren van de sterren, waarvoor men ook tinyka-ritjeup, lonken (v. kitjeup, lonken met de oogen), zegt.
3. Arenaj, glanzen, z. a. v. de huid; ook van rijpe vruchten gebezigd, en in dien zin ook werkw.
4. Tjeletet, het steken met den angel, van eenig insect; njeletet, werkw.
5. Loeivar-lejor, van het kruipen van een slang.
6. Tep, bij het aanraken vau vuur; ook van pijn.
7. Tjep, bij 't aanraken van iets kouds of kils; stamvv. van f njenjepan, 1. v. moerijang, koorts.
8. Tjdp, van het steken van een klein insect of doorn; tjoep-tjdp, het steken op verschillende plaatsen des lichaams.
C. Zkgwoordelijke Inïeiukcties.
§ 135. Met deze benaming wordt hier bedoeld een tamelijk groote klasse van woorden, die in de Soendaneesche taal een eigenaardige plaats beslaan1). Zij zijn ^éénlettergrepig, en / hebben geheel het uiterlijk voorkomen van tnsschenwerpsels. Tot die woordsoort moeten ze dan ook geacht worden te be-hooren, en wel tot de klanknabootsingen in ruimeren zin. Bij velen zou men daaraan kunnen twijfelen, omdat het geluid 't welk zij nabootsen, niet zoo dadelijk te herkennen is? De reden daarvan is hierin gelegen, dat zij geen nabootsingen zijn van eenig grof zinnelijk geluid, maar, althans voor 't grootste gedeelte, de afbeelding zijn eener beweging die men aan iets waarneemt bij 't verrichten van deze of gene handeling. Oorspronkelijk zullen '.e met de andere klanknabootsingen geheel gelijk hebben gestaan, hetwelk bij vergelijking niet moeielijk valt te onderkennen, maar terwijl de andere klanknabootsingen bleven wat zij wai.m, interjecties en niets meer, hebben deze woorden, omdat zij daartoe de vatbaarheid bezaten, in den loop des tijds een uitbreiding van hun beteekenis, of liever van hunne functie iu de taal ondergaan. zoodat zi] nu ook gebezigd worden als imperatieven om iemand te bevelen die
') ïligg noemt zc iiUumalu: expressions
-é-i* -r-e
^ - L x e quot;Alt;/lt;— ïpiïd'ik. V^.-faUvt
'r*?/*'-.■*/■, 'quot;fyfj- ^Hquot;quot;1*7- quot; quot; '
/' / / ^ i/.-1_ 2.,__L-W.
r - ' , J t-' / ^ lt; f* A
/c^y/^ . /~-rr,-. f c £- x '--5 évPlXMW-A K
/
beweging te verrichten welke ze afbeelden. Maar dit brengt als van zelve mede dat zij ook gebezigd worden om als predi-caat te beschrijven de beweging die men ergens aan waarneemt. Met de interjecties hebben ze dus dit gemeen dat zij nabootsingen zijn van een of ander geluid of van een zekere beweging; met de zegwoorden komen ze hierin overeen, dat zij als predicaat een beweging, en zoo vervolgens ook wel een handeling of een toestand beschrijven die men aan subject waarneemt. — In de eerste beteekenis worden ze door een zegwoord of werkwoord gevolgd, waarvan ze moeten geacht worden de afbeelding te zijn; in de laatste beteekenis treden ze zelfstandig op. Toch bestaat er steeds een verschil tusschen een r'.egwoordelijk interj. en een zegwoord, s-.ooals die in § 15 beschreven zijn; want terwijl de gewone zegwoorden de beschrijving zijn van den toestand of de handeling zelve, duiden de zegwoordel. interj. /iet komen in dien toestand , het overgaan tot die handeling aan. — Voort» moet opgemerkt worden dat vele dezer woorden de stammen zijn va:a werkwoorden, doch de werkwoorden zijn er niet uit ontstaan langs den weg der tegenwoordige formatie. Ook worden ze slechts hoogst zelden werkwoorden door aanneming van den neusletter , zooals bij de gewone zegwoorden veelal het geval is. — Eindelijk worden ze als alle interjecties uitgesproken, d. i. op uitroependen of toeroependen toon.
§ 136. De zegwoordelijke interjecties bekleeden dus in de taal drieërlei functie. 1 . heelden ze door hm klank af de he-■wegimj die door het volgend zeg- of werkwoord beschreven wordt, bv.: lar ngaUwat, les leungit, pek ngadek , kop dihakan, enz. fu dezen zin gebezigd kan men ze slechts zelden vertalen, omdat wij er geene overeenkomstige woorden voor hebben. Men boude hun interjectionaal karakter in 't oog en vertale daarnaar. 2 . ioorden ze gebezigd als imperatieven, om op korten toon iemand te bevelen die beweging te verriciten, welke zij afbeelden , bv.; sot, laat glippen ; pek, sla af', hak op; boes en soep, ga in, ga binnen , binnen! top, pak aan; tjoer, giet op , enz. — 3 '. treden ze ook op als predicaat, om de beweging, en verder ook wel een handeling of toestand te beschrijven, die men aan een subject waarneemt. Dit geschiedt veel in 't dagelijksch leven; in geschriften vindt men ze zelden anders dan in de le en 2e beteekenis gebezigd. Verder moet opgemerkt worden dat, hoewel het meerendeel der zegwl. interj. nooit den neusletter ontvangt, gelijk boven gezegd is, ze wel doelen in
de herhaling met ' lankverwisseling, aan lt;le zegwoorden eigen.
§ 137. Als vcvbeelcleu van 't gebruik der zegwoordelijke interjecties mogen diénen:
1. Hol, voor komen van een enkel persoon; hoel-hol, lier-haaldelijk komen, fuó dat er nu een komt, na een oogenolik weer een, enz.; djol, heeft dezelfde beteekenis, (vgl. djor). Voor 'taankomen 'van velen bezigt men boeroehoel als zegwl. interj., en moeroeboel als werkw. Hol. voor komen, maar meer voor 't te voorschijn komen, voor den dag komen, zooals wi] zeggen, van 't sen of ander. Vgl. tljtbocl, komen, aankomen , v. één mensch.
2. Djig en bral, voor 't optrekken, het heengaan van één persoon ; brod, voor 't optrekken van een menigte; ngabroel is het werkw. Vgl. boeroehoel, onder 1.
3. Lar, voor voorbijgaan, passeerea.
4. L':'s, voor verdwijnen, zich fluks uit de vleten maken,/ onzichtbaar maken, enz. Los, voor heengaan, weggaan; als zegw. heeft men lolos, - indit, heengaan; ook als 1. in gebruik voor hitoet, een wind laten; nyalolos, werkwoord. Vgl. lejos.
5. Soep en boes, voor ingaan, binnengaan; asoep en aboes zijn zegw.
G. Djlig, voor ergens plotseling verschijnen, ongeveer — ons plof; sadjljcj, is als tijdwoord in gebruik, terstond daarna, oogenblikkelijk daarop. Djlog, : djlcg. — 'fjlok is 1= djloy, maar 2'. ook voor verplaatsen; tjloek-tjlok, al heen en weer leggen.
7. Gek, voor gaan zitten, zich zetten. Neut, voor opstaan , v. zijn zitplaats.
8. Fok, voor spreken, met spreken beginnen.
9. Fek, voor hakken, houwen; ook voor met kracht aangrijpen.
10. Prak, voor de hand aan een zeker werk slaan, aan iets beginnen.
11. Top en toet, voor nemen, aannemen, grijpen, wegnemen; top-top, herhaaldelijk iets aanpakken, nu dit, dan dat; toep-top, grijpen , aanpakken , van verschillende personen.
12. Sot, voor laten slippen of glippen, loslaten, vgl. lesot, zegw. losgaan, los egaan, losgeraakt. Pot, — sot, voorlaten slippen, laten gaan, loslaten; ook ontglipt, z. a. v. geld, op, verteerd; vgl. lepot, zegw. ontglippen, uit de hand glippen, ontglippen.
'i.?.*- / /—■TTy ; i,, _.--fi-.
ItT' '■• ^f/^* ^
■-.( ^ / - ■
13. SZoeA, voor zich op deu grond werpen, doorgaans bij naugkoeban gebezigd, voor zich op 'tlijf, o:) deu buik werpen.
Blak — hloek, maar inzonderheid van zich op den rug werpen (nangkarak) gebezigd. Broey, voor in ell aar storten, instorten, tegelijkertijd neervallen van vele voor /erpeu, ook van het tegelijkertijd stampen met den rijststamper, van velen. Vgl. het zegw. amhroeg. Bri k voor zich neerwerpen voor iemand , z. a. door mïnd k wordt aangeduid.
14. Sok, voor iets neerzetten. — Men heeft nog twee andere beteekenissen van sok: 1 nog al eens, vaak; 't welk in den vetatief veel met oelah {oelah sok) gebezigd wordt, bij een volstrekt verbod. — 2 daarop, vervolgens, = toeloej, waarmede het dikwijls tot ééu uitdrukking verbonden wordt; sok toeloej.
15. Jjoel, voor wegwerpen, verlaten, in den steek laten; vgl. nghitjoel.
16. Tjlil, voor iets laten springen.
17. Tjat, voor opklimmen, opstappen, z. a. op een tcpas stappen. — JJjoet, voor afgaan, in de laagte gaan.
18. Ijos, voor insteken, instooten, induwen. ïjefh, voor / \ iu den grond steken; vgl. het zegw. tantjeib. S-'p, voor tus- /lt;, schen iets in steken. ' ^
19. To/c, voor op iets tikken of kloppen; vgl. het werkw. ngetok.
20. Tel, voor met iets of met elkander even in aanraking komen, elkander even aanraken; ook op iets hechten of kleven ; lei-tel, voor op meerdere voorwerpen zich zetten of hechten; hier en daar op spatten; toel-tel, id. Vgl. at el en te fél.
21. Kop, voor in den mond steken om op te eten; ook voor 't eten zelve.
22. Hos, voor den adem uitblazen, sterven.
/ V 23. Rejp, voor 't invallen van het donker, het donker ' worden, meest bij poek, donker, donker worden, het donker, gebezigd.
24.quot; Braj, voor het uitstralen van het morgenrood, het doorbreken van het licht; veel bij beurang {braj beurang) gebezigd, voor het aanbreken van den morgenstond, dag worden. Men heeft ook barahaj, dat veel met padjar voorkomt. (De
' klank aj schijnt veelal schitteren, stralen, glanzen aan te
•' duiden; vgl. ook de woorden arJnaj, van 'tblinken van rijpe
vruchten gebezigd; rara'], aangezicht; hoeripit], flikkeren, z. 7quot; a. v. een zwaard, enz.)
25, Bch, voor zichtbaar worden, te zien komen, in 'tge-
RO
zicht komen, zichibaai' ziju; eu verder ook in 'tgezicht krijgen, zien. Tl'beh, zijde, kant, zal wel van heh afkomen, en eig. beteekenen de plek waar beh is, waar iets te zien is.
26. TVs, voor het breken van kleine dingen, (vgl. pit es); toes-Vis, van meerdere voorwerpen.
27. Tjoer, voor uitgieten, laten vloeien, opgieten; vgl. Icoetjoer, stamw. v. ngoetjoer, uitvloeien, uitstroomen, wegloo-pen of stroomen, (vgl. ngotjor, v. hotjor, en banjoer).
28. Sor, voor vooruitschuiven, voortduwen, aanduwen, aanrukken, met haast aankomen; sor-sor, is = seg-ség en heg-heg, imp., haast je! spoedig! — Soer-sor, het herhaald of door velen doen van sor. — S-id en ser, voor opschuiven, op zijde schuiven; vgl. is cd en is'ér, zegw., die beide opschuiven beteekenen.
29. Dat, voor een sembah maken: dat njemhah, in welken vorm het alleea schijnt voor te komen. Tjong is = dat, het brengen van da handen aan den mond bij 't maken van een sëmbrih. Vgl. atjong.
30. Seg, voor zich haasten, met iets voortgaan, iets voortzetten of vervolgen, van daar dat het ook als bijw. voorkomt^ in den zin van vervolgens, daarop, en zoo ook wel met toe-loej, (scg toeloej), daarop; s'ég-seg bet. als imp. haast je! spoedig, (vgl. .so?-). Heg, - seg; ook ga je gang maar; heg-heg, = sïg-sXg- — Ilüg, ga je gang, 'tis goed. — 'Seg, is = seg, maar ook — heg. Het schijnt met toeloej niet samengesteld
te worden, maar komt veel alleen als bijw. voor, even als seg.
»'-lt;■ - -/ -•
XIII. DE NADRUK WIJZERS.
§ 138. In § 3 is gesproken over den klemtoon in het algemeen, die hierin bestaat dat men de voorlaatste lettergreep van een woord gewoon is met eenigen nadruk uit te spreken, terwijl bovendien de voorlaatste lettergreep van een zin nog eeu^ bij zonderen nadruk ontvangt, en tevens min of meer gerokt wordt uitgesproken. Maar behalve dezen algemeenen klemtoon, maakt men nog gebruik van eenige woorden (woordjes), die hier nad.ruhoijsers genoemd worden '), en die
') In m.volging van I),-. v. tl. Timk. 7Ar zijiu- Tob. Spraakk,, § 105.
Of)
op zich zelf geono beteokenis hebbeu, maav ilieuen om eon bepaalde toepassing aan een woord of een zinsnede, ot' ook wel aan een geheelen zin te geven. — liet zijn de volgende;
§ 139. I. Nja. Dit schjint de stam te wezen van het zegw. en ja, zeker, inderdaad, werkelijk, ja. — Het heeft op zich zelf geen beteekenis. De nadruk die het op een woord logt, moeten wij öf door den klemtoon, of door de rangschikking der woorden weêrgevea. In sommige gevallen kan men het in onze taal vervangen door het een of ander woord dat het bepaalde voorwerp, of de bepaalde zaak meer doet uitkomen , zooals beneden zal blijken. — Het komt altyd te staan vóór het woord of de zinsnede die men bepalen wil. Aangaande het gebruik van nja is op te merken:
1quot;, bepaalt het een enkel woord, dat daardoor aangeduid wordt als het hoofdwoord in den zin, als dat waarop het boven alles aankomt, als datj waarover men spreekt. Vb. zijn : hajang tamhah nja rUjjM^ men wenscht dat toeneme (zijn) 2 Icvcneonderhoud; moeyi dipcvfcng nja mnksoed, moge (mij) geschonken worden (mijn) vc^Jangan', pümoestociic/cin nja hanycwa ■ ht istri njiieun pasï!mon , ik heb den grootsten haat aan dames die een houding aannemen (d, i. onder hetgeen ik haat, haat ik 't meest, enz.); men kan ook vertalen: 't meest gehaat zijn mij, enz.; — sabab djisimabdi pamp;ped,, norima pondok nja akal, want ik ben onmachtig, en erken dat bekrompen is (mijn) verstand; ti mana nja asoep? van waar (d. i. waar) ben je binnen ge-komen? — salaki njai nja kakang, uw man ben ik (de man lt;1 van mejufvrouw is oudere broeder); — naha bet kitoe nja roepa. c. hoe zie je er dan dus uit, (lett. hoe dat aldus je gedaante is)? di nagri mana nja aja, in welke stad ben je geweest, % waar heb je verblijf gehouden ? — Geheel m dezelfde beteekenis plaatst men het %,
2quot;. voor een zinsnede, bijv.: geus toedjoeh taoen mana kakang • a nja ninqqalheun ka njai, het is reeds zeven jaren geleden dat • ik u verlaten heb; bantoe-bantoe nja nine da ka Goesh noe maha . soetji, help mij te bidden tot den Heer die zeer heilig is; boelan 3 mana nja pitepangeun djeung cikang teh, m welke maand toch zal ik u ontmoeten'? — na iraha deui atoeh nja arek babahk pi-kir, lamoen hanteu ti ajenna (zie § 117)? wanneer dan toch zidt qij omkeeren van gemoed, zoo 't met van nu aan is .
sakijeu nja inget ha akang heurang penting, zoo denk tk aan u •
dac^ e x. soms tweemaal achter elkander voorkomen in
d* * ~f^'rl ~ , A ^ ^ ^ ■ ■^ , V - • ty^n. • •£-*/. J* /
«aJ?
A *7, -f^~ 'J* lt;~lt; ?.'gt; ~ ~/°.
itczz. x. ,1 y t ju./p. . J/A U ptt- ^X'J'L^éw/utf ^'l ^
eeu zin, waar het: dan op dezelfde wijze moet verklaard worden, dat het nl. bepaalt het woord of de zinsnede waarvóór het gevoegd is; bijv.: zop lang ik hier ben heb ik geen mensch gezien, ngan hahara njd ajeuna pisan, nja nendjo ka adpngan ■ teh, slechts nu alleen (o{ nu voor het eerst) zie ik v. — En zoo wordt het zeer dikwijls herhaald, wanneer men meerdere eigenschappen van een persoon of zaak, of verschillende kenteekenen die men ergens aan waarneemt, of ook meerdere opmerkingen die men ten aanzien van iets maakt, afzonderlijk wil doen uitkomen. Bijv.: nja kolot nja djiga setan, oud (en) op een duivel gelijkend; nja aloes nja seungit eta rnanoek teja. schoon (en) welriekend was die vogel: nja gcde nja loehoer deui, groot (dik) en ook hoog; nja era nja njl:ri, hij was beschaamd (en) had pijn; di dinja nja nagara nja asal karoehoen, daar is (niijn) gt; land, de bakermat (mijner) voorouders; — di mana nja nagara, nja hoemi, nja l'émboer'? waar is uw land, uw huis, uw dorpV F
6'.:
w
i
u u
H
u
u
4quot;. Soms kan mén nja weergeven door nog, wel, juist of ja; bv.: nja oentoenkeneh sampejan hanteu henna, kasabct koe ■pedang kami, het is toog gelukkig dat u niet geraakt is door onze zwaarden; — orti parahot harandal nja oge aja bedil, taja pieusieunana, wat de wapenen van de opstandelingen aangaat, zij hebben wel geweren (zij hebben ja geweren), [maar] niets om er in te doen; nja. koe eta sakaheh tiivas tangtoe, juist door dat (juist daardoor) zullen allen zeker omkomen. — Nja koe da wordt ook zeer veel als een zin op zich zelf gebezigd. in de beteekenis van daarom! daardoor! terwijl men nja eta. hoort bezigen op zich zelf alleen, als aanwijzingswoord met den klemtoon, inde beteekenis van: dat is het, dat is de reden, daardoor komt het, enz.; en verder: dat is, dat wil zeggen, namelijk, bv.: tjotjoocmana leungit, nja eta gohk kantjam, haar speelgoed was weg, ham el ijk een gouden pop; aja Iddji anoe wjaping, nja cto, saldkji raden, er was iemand die naast hem gmg, namelijk een zekere raden; ari ornongariana; nja eta Pangeran kami anoe sah-ivïrna, zij zeiden: dat is in waarheid onze lieer; manamp;gih Iddji p ti beusi, nja eta anoe dihawa, hij vond een ijzeren kist, die nam hij mede; enja bïnêr, nja eta pandita sakti, 't is waar die pandita is saldi. — Ook voor andere aan wij zings wojor den komt het te staan , als nadrukge-vend^ bijvoegsel, bv. j nja ijeu istrina Tamim, dit is de vrouw van Tamim; nja ijeuj pisan, ja deze is 't, dit is 't. Men be-zigt jya ijeu ook alleen, voor: dit is 't, dit is hij, enz. — Menigvuldig is het gebruik van nja vóór kijeu enkitoe, sakijeu en sakitoe, aldus, alzoo. en wanneer küoe een der woorden
,/
quot;/ r * quot; f , / S /*
//.v^
- '1
92
dcui of keneh achter zich heeft, wordt het meestal door nja vooraf gegaau; njet kitoe dcui, nja kitoe keneh, zoo ook, evevr/.oo.
J. § 140. II. Pon wordt weinig gebezigd, maar de plaats is,' even als met nja, vooraan. Beide worden soms tegelijk gebruikt, en dan staat pon vóór nja, bv.: pon nja kitoe keneh, evenzoo, desgelijks, op dezelfde wijze. — Pilalcuji heeftsteeds pon vóór zich; pon pilalagi (§ 131, 3 ), hoe veel te meer, ^ des te meer; veelal door moen (lamoen) gevolgd.
§ 141. III. Teh is in menigvuldig gebruik. In het dage-gt; ¥ - (■(•*') lijksch leven nog meer dan in geschriften. De plaats is steeds i achter. Meestal heeft het slechts betrekking op een enkel
woord in den zin; soms ook op een geheele bepaling, die uit • vele woorden bestaan kan. Het zal wel niet mogelijk zijn niet volkomen juistheid aan te wijzen wanneer men teh wel, wanneer niet moet bezigen. Er behoort een zekere mate van geoefendheid toe in de taal , om hierin niet te dwalen. Ln dat taalgevoel zal beter aanwijzing zijn dan vastgestelde regels, die in de practijk aan veel uitzonderingen onderhevig zijn. In 't algemeen kan er evenwel van gezegd worden:
1quot;. bezigt men teh wanneer men op een besproken zaak of voorwerp terugkomt, wanneer men aangaande iets of iemand waarover gesproken is, inlichting of derg. vraagt, en dan de vroeger gebruikte benaming bezigt, m. a. w. in die gevallen, waar wij met terugslag op iets wat reeds genoemd is, het aanwijzend voornaamw. of het bepalend lidwoord bezigen. Bijv.; gculeuh teh liicat ti midi, die afkeer is meer dan noodig isquot;, of; die afkeer van n is te erg; da teh kayoengan ratoc, dat is 'teigendom van den vorst; awewe teh Imiki rcmcas, de vrouw werd nog verbaasder; sabab eta tjarita teh raatak njeun kaljida, want dat verhaal was om bang van te worden; nahaon dosana istri noe disiksa digantoeng koe hoeockna teh! wat is de ji- ' misdaad der vrouwen die gestraft worden met opgehangen te' worden aan hare haren V
2'. duidt het in het algemeen ook een nadruk aan, zooals wij dikwijls uitdrukken door het bepalend lidwoord, bijv.: . -r-r gocnoeng 'teh datang ka beidah, de bergen zullen splijten; tapi imah teh dilcoentji, maar het huis was gesloten. — Doch het strekt zich in die beteekenis van bepaalden nadruk veel verder uit dan ons bepalend lidw., zoodat het in vele gevahen gebezigd wordt waar wij den nadruk alleen door den klemtoon kun-nen te kennen geven; bv.: sampejan ü mana nja asal toewang
I
4 •
. v..
boend teli? u, van waar is de oorsprong van uwe woning, d. i.: waar is uwe woning? waar woont u? — Eu zoo wordt liet dan ook zeer veel bij persoon!, voornaamwoorden gebruikt, in de beteekenis onder 1quot;. opgegeven, wanneer men terugkomt op iets wat op ons zei ven of een ander betrekking heeft en waarbij men zich van een pers. voornaamw. bedient, bv.: Ica-hajang koering dimanah fiat oer koering ieh, mijn wenscli is dat door u behartigd worde wat ik (u) zeg; — maar ook 2quot;. waar men met nadruk spreekt; bijv.: ti harang anjkat akang, hantm aja pisan pohona koering teh, van dat gij heengingt heb ik u geen oogenblik vergeten; ka kami teh dek madaja, je wilt mij in 't ongeluk storten; koenwha, kaoela ijeu teh, hisa balik ataw'a hanteu ka imah? hoe ik, kan (ik) terugkeeren naar huis of
niet? djaivab koering teh soemangga, ik zeide: het is wel; _
koering teh oerancj ditoe, ik ben een gindsche, ik ben van ginds; manehna teh kaoem saha? van welken stam zijt gij?
3quot;. Wanneer een zeg- of werkwoord als predicaat gebezigd liet bijwoord teuing als bepaling achter zich krijgt, gaat daaraan in den regel teh vooraf, bv.: eta ten hade teh teuing, dat is volstrekt niet goed; koela teio njaho teh teuing, ik weet het volstrekt niet.
Aanm. Hoewel, gelijk boven gezegd is, van dezen nadrukwijzer een zoo ruim gebruik wordt gemaakt, dat men daarvoor wel geen voldoenden regel zal kunnen aangeven, zij men evenwel opmerkzaam dat het gebruik dat daarvan in tembangs gemaakt wordt, niet als grammati-calen regel kan gelden, daar men het in tembang dikwijls bezigt als vuhvoord, of om den è-klank aan het einde van een regel te krijgen.
§ 142. IV. Teja. De beteekenis van teja heeft groote overeenkomst met die der aanwijzende voornaamwoorden die en dat, en vaak kan men die beteekenis daardoor weergeven. Doch het wordt in een volstrekt bepaalde beteekenis gebezigd j nl. in een zoodanige als waarin men die hierboven ('vaak kan' men die beteekenis enz.) gebruikt vindt, als terugslag op't geen vroeger gezegd is, een heemvijzing op een bekend quot;voorwerp, of ecu bekende, reeds besproken of bekend veronderstelde' zaak, en zoo ook op een bekend. reeds genoemd, of besproken of bekend verondersteld persoon. Maar het heeft een uitgebreider strekking dan het aanw. voornw., daar het ook gebezigd wordt in gevallen waar wij geen aanwijzend voornaamwoord
gebruiken, zoodat het èn hierom, èn om zijne bepaalde bctee-kenis, geenszins onder de voornaarawoordeii mag gerangschikt worden. Het is een nadrukwijzer, even goed als teh, maar een nadrukwijzer die altijd terugslaat, heenwijst op wat vroeger gezegd of vermeld is, enz. Zeer veel overeenkomst is er tus-schen teja en teh in de 1ste daarvan opgegeven beteekenissen, en beide worden onderling soms wel verwisseld, hoewel de beteekenis toch nooit geheel gelijk is. Wat de plaats betreft, die is zonder uitzondering altijd achter het woord of den zin waarbij het behoort, zóó dat in een zin als deze: //de man die hier komen zou is niet gekomen,quot; teja niet komt te staan achter man, maar achter zou. — Voorb. zij n: ajeuna koemaha ndi, doewit teja gem djadi kiharaha ? hoe is 't nu, broer (jongere) , dat geld, hoeveel is 't geworden V — eta noe disisit teja toeloej diheuleurn pisan, hij die gevild was, werd daarop door hem gebraden; — toeloej bae koerirg loempat, njoempoet tjam-poer l-ana ïrnhe anoe loha teja, daarop liep ik hard weg, (en) verborg mij onder die menigte geiten; — teu lila djcboel soem-pimj eta nan/jkoda teja, niet lang daarna kwam die kapitein; ma na noe doek nikah teja? waar is hij die trouwen wil? (d. i. de vroeger reeds vermelde persoon); anoe anjar nikah teja, hij die pas getrouwd was; — nayaka lohano toedjoeh 1 hidj', naraka djahanarn enz., ari pandjang naraka teja, dina sahidji naraka teh, sareboc taoen lamp ah, de hellen zijn zeven in getal, ten eerste de hel djahanarn enz., de uitgestrektheid van die hellen is, voor eene hel (voor iedere hel), duizend jaren gaans; kapen koering dipeding koe dj in ipriï teja, ik ben immers gestolen dooi dien djin iprit; — koe/sing ugoeningakeun cvia njcri beuting teja, ajeuna tambah deui njcrina, ik deel u mede (aangaande) die buikpijn van moeder, (dat) nu de pijn weer erger is; — ngoe-ninga pérkawis imah djisimkhering teja hanten sijos diseicana, ik deel u mede (aangaande) die zaak van mijn huis, het huren daarvan gaat niet door; — 'ari kocring teja keur ngolejong ngoe-langkoeb pisan tina leakara djUilar koe akang, wat mij aangaat
_'d. i. mij waarover pas gesproken is — (ik) weet riiet waar
ik het zoeken moet, daar 'het voor 't eerst is dat gij mij veriaten hebt; — ari akang tefa sapisah djeung painadjikan, hanten, ngeunah njatoc, nginoem deui\ wat mij aangaat — (als boven)— van af de scheiding van mijn vrouw, eet noch drmk ik lekker.
§ 143. V. Mah, dat eveneens achter het woord of den zin waarop het betrekking heeft, geplaatst wordt, dient als nadruk tot het vormen van tegenstellingen, zoodat men een pejsoon o
1
. ■ ■ lt;■ ■' ' -
znak dooi' middel dnarvaiftplaatst tegenover oen amloi peraoou ot 10 zaak; bijv.: haute'i katindjo lemhoer sahidji, imah mali soema- '.'l 'X-tt won, men zag er geeu enkel gehacht, een huis nog veel min- _ _
der; yeura njatoe mmnfapeung Idroep, isoek mah sija dipeuntjit..... A. ^
eet terwijl gij nog leeft, morgen wordt gij geslacht; — moen 3 hitoe 711 ah lain set an, als het zóó is, dan is het geen duivel;
ari kitoe mah petana,, lemcih hade poendoet hae, ari cn/a kawasa mah, als het er zóó raeê gelegen is, dan is 'tbeste dat gij (het) maar vraagt, ah 'f, waar is, dat gij de macht hebt; —
/ Tarnim mali lain pisan, 'Ijamim is gausch anders; —- ari salaki kami 1 mah nja kasep nja mclnis hoedi, mijn man is schoon en vriendelijk; — ajeuna mah hakal modar, nn zal hij (zeker) sterven;
^ ajeuna mah oeran.j teh pada, wajah/ia, laat ons nu ons (maar)
schikken in de omstandigheden; —he rnanoesa, aing lain oraj,
L terangna mah malaikai, o mensch, ik ben geen slang, maar integendeel ('t heldere er van, d. i. in waarheid) een engel; —
y taja pisan kasaharan, lamoen taf jan hejak mah, zij hebben geen geduld (gelijk wij zeggen: geen rust), als het nog niet op is (of het moet eerst op sijjn); — leapan mah eta teh toadjib, immers U dat is plicht; — timhalan soeltan ka. patih: eta mah geus mangsa bod,o, de sultan sprak Itot den patih : dat zult gij het beste weten (eig. dat [aangaande] zult gij niet dom wezen, d. w. z.
beter weten dan ik) — simkoerhig poendoeng koe vaon? rek y angkat mah soemangga, waarom zou ik boos wezen ? wil n vertrekken, het is wel.
ff /V, O ■. 6 i-.sji.
amp;
§ 144. VI. Tarn ah of 'tcmah. Het eerste is een samentrekking van eta mah. Wanneer eta vóór de zaak of het voorwerp waar op het wijst geplaatst wordt, en mah als nadruk achter zich kriisft (zooals bijv. in het voorbeeld hier boven'
. eta mah mangsa hodo), heeft de samentrekking nooit plaats,
maar alleen dan wanneer het achteraan is geplaatst ; ■ zoodat 'j£~tamah altijd achter den zin gevonden wordt. Teinah is een FétfL . t, , samentrekking van teja en mah. FYoorb. zijn: tapi moen geus ^
ditoelis, manawa kaparmg tamah, hajang eukeur tjareJc hate ka-■f^.sanggakeun ka Tjidarnar, maar als het geschreven is — (als t het af is) —, indien het mij mag gebeuren, dan wensch ik,
zegt het hart, het aan te bieden (dat het aangeboden worde)
naar Ijidamar; Icres pisan^ kaoela geus kolot tamah, recht ; ^ zoo, ik ben reeds oud; ari teges noe maehan tamah lain ijeu, de waarheid is (hij) die gedood heeft, is niet deze (§ 104);
har ang kegt;i.r diketjeng panahna, titiran temah teu njahoeun rek.
'■9 -A-quot;-- - - - «/, ^
fy,..../ //„.SS.
7z
Vquot; f, S/
^ * y*.
- dfJ'—
UI.y/. fT: . ! yjy -/ ■ ~-aA' *9 - — V y
/
S. '/ * - ~ lt;yr ■ '
' f' ~
f , V 1*1, 'l
dipanah, toen de pijl wenl aangelegd, vvisl de titiran niet dat
zij geschoteii zou worden. J'/. T^r~ ^___S
*..//.-/rz . /(fCi/Ppamp;r
j , i**- '
§ 145. Samengestelde ivoor den ontstaaD. uit de nevensplaats hu/ van twee woorden. Zij kunnen in twoe soorten worden onderscheiden: 1!'. dezulke waar de twee woorden zóó samengevoegd zijn, dat hunne afzonderlijke beteekenissen tot één begrip zijn geworden; en 2'. dezulke bij welke het eene woord door het andere bepaald wordt. Bij dezen staat het bepaalde woord voorop.
§ 14G. Tot de eerste soort behooren: heurang-peuting, dag (en) nacht; doenja-alierat, dit (eu) 't toekomende leven ; poelany-aniing, heen en terug, heen en weer, (uit poelang, huiswaarts gaan, en anting , ongebruik.) ; panas-tiris, koortsig (uit panas, heet, heet zijn, eu tiris, koud zijn); oeloen-koering, onderdanen , volk, (uit oeloen en koering, die beide dienaar, onderhoo-rige beteekenen); aki-hoejoet, voorouders, {aki, grootvader, hoe-joet, overgrootvader); indoeng-hapa 5 k., ihoe-rama, L, ouders, (indoeng en iboe, moeder, hapa en rama, vader); anak-intjoe , nakomelingen, {anale, kind, intjoe, kleinkind); sanak-baraja, bloedverwant, (smak, bloedverwant in verwijderden-, barqja, bloedverwant in dichter graad); adi-beuteung, schoonbroeder of zuster, jonger dan de echtgenoot, (adi, jongere broeder of zuster, heuteung, b«ik). — Over samengestelde benamingen tot aanduiding van 'tgeslacht, zie § 86.— Leungeun-soekoe, handen (en) voeten; djoewal-meuli en djoewal-beull, koopmanschap-, handeldrijven, (djoewal, stam V. ngadjoewal, verkoopen, benli, stam v. meuli, koopen); njatoe-nginoem, k., eten (en) drinken; dahar-leuent, id., 1., (dahar, eten, leueut, stam v. ngaleueut, drinken); moendoer-madjoe, nu achter-, dan weêr vooruit gaan, in twijfel zijn, (moendoer, teruggaan, madjoe, vooruitgaan); toeroen-oenggah, af (en) op gaan, (toeroen, afdalen, oenggah, opstijgen); tampci-daksa, verminkt, gebrekkig (naar tschijnt een verbastering van tanpa, zonder ), en daksa, dat welge-
i) Zoo vindt men ook gebruikt tampa wilttngfm, wat tanpa wilangan behoort te zijn; zio bijv. Kadja Danna , pada 1s !■ en ll'J.
/ / ' / / ,
( U- rS f* s* ' ' f r V, r * -J
V)7
maak the id zal beteekenen ; zie Jav.); — soeka-bociic/ah, blijde, verheugd, (uit soeka en hocnyah, die elk op zich zelf blijde beteekenen); lakoe-lampah, handelingen, gedragingen, (ait lakoe en lampah, eig. k. en 1., die beide handeling, gedrag beteekenen); hoedjaa-angin, stormwind (met) regen, (hoedjan, regen, angin, wind); apijora en apilain, onachtzaam jegens iemand, (uit «pi, veinzen , er. om of lain, niet, ander. Jav.); tanwande en mowande, stellig, ontwijfelbaar, (uit tan en mo, verk. v. hamo, j niet, geenszins, en wande, ongebr., maar dat evenzoo meifznl ] () beteekenen. De Soendaneezen schijnen beide, tan en wande niet meer te verstaan, daar men thans ook tanmeureun bezigt, dat lett. onzeker beduidt, maar in 't spraakgebruik de betee-kenis bekomen heeft van stellig, ontwijfelbaar); hoeta-radjin, stikdonker, geen hand voor oogen kunnen zien, (boeta, blind ten aanzien van iets, dom , onnoozel, donker , en radjin, ongebr.; het zal toch wel een ander radjin zijn dan dat 't welk vlijtig beteekent); hoeta-toeli, dom, onnoozel, zich bij den neus laten nemen, {boeta, zie boven, en toeli, Jav. doof); boeta-moena, stikdonker, dom , stompzinnig, {boeta , zie boven , moena ongebr.); boeta-djaladara, boeta-moena, (djaladara, verstompt van zinnen, z. a. bv. iemand die door den bliksem is getroffen, onnoozel); haneut-mojan, ochtendstond , pas na 't opgaan der zon, (Jianeut, warm, mojan , samentr. v. moSan , zich koesteren ; de tijd waarop men zich in de zon koestert.
Aanm. Sommige oorspronkelijke samenstellingen hebben haar eigenaardig karakter verloren door verandering van een medeklinker, of het uitvallen van een klinker0, bv.bangkaioarah, ondeugend , goddeloos , v. bangga, onwillig, en warah, vermaning, bestraffing. Zie ook hieronder tjaneut.
§ 147. De tweede soort van samengestelde woorden is zeer uitgebreid, lot haar behooren; eusi-imah, huisgezin, huisquot;'e-nooten, {eusi, inhoud, irnah, huis); tapük-sockoe, voetspoor, (tapak, spoor, soekoe, voet); pagcr-sari, personen die op 't erf van een aanzienlijke wonen en als een lijfwacht om zijn verblijf zijn, (pagl'r, omheining, sari, welriekend); tanda-tamjan, hand-teekening, {tanda, teeken , tang an , Mal. hand); panon-po'è, zou, (panon, oog, poé, dag); mata-poe, id.; bvaj-benrang, de dage-raad, {hraj, het uitstralen van 't morgenrood, hemung, dag, in tegenoverstelling van peuting); sasar-pikir, onzinnig, {sasar, dwalende, pihir, verstand), salah-iampa, misverstand, ver-
'Sc7 -t
08
koerde opvatting, {samp;lah. verkeerd, t/lmpa, ontvangen); sih-piwelas, ontferming, | {sih, stamw. v. asi/i, liefhebben, liefde,quot; maar alleen in samenstellingen gebezigd, piwelas, ontferming); sih-pitoeloeng, hulp, (éih, zie boven, pitoeloeng, hulp); sih-koer-nija, geaaiie, sih-hampoera, vergiffenis, enz. — Met tjai, water, rivier, zijn een menigte samenstellingen gevormd, waarbij dan de a uitvalt; tji-mata j tji-panon, k., tji-sotja, 1., traan , tranen; tji-anmt, maar veelak 'tjaneut, warm-, gekookt water, (haneut, warm, doch de /t vdlt weg); tji-soemoer, putwater; tji-soesoe, melk; tji-njoesoe, bronwater; tji-pati, klapperwater, enz. De plaatsbenamingen mQt iyï zijn ontelbaar. — Met few, vuilnis, drek, heeft men samengestelde woorden, als: tai-hijang, roest; tai-ragadji, zaagsel; iai-tjeuli, het vuil uit het oor; tai-hajam, kippendrek, maar ook benaming van een plant, die veel tot pager gebruikt wordt; enz. — Lampoe-ganloeng, hanglamp; lampoe-cloedoek, staaikle lamp; horsi-gojang, wipstoel. — Koeda-pos, postpaard; koedorpedati, karrepaard; koeda-toenggang, rijpaard1. — Laoek betepkent vleesch, maar inzonderheid vleesch dat bestemd is om gegeten te worden; laoek-moending, buffel-vleesch; laoek-sapi, ,rundervleesch, enz.; doch 't is ook de al-cvemeene benaming voor visch, die in onderscheiding van vleesch echter laoek- fjaz genoemd wordt; laoek-emas, goud visch , enz. Angin-rihoet, storm; angin-poejoeh, windhoos. — Menigvuldig zijn de samenstellingen met wnrt/i, huis; bv.: imah-hilik, bamboezen huis; imdh-tembok, steenen huis ; imah-papan, planken huis; imah-gandok, een aanbouwsel, z. a. een arme wel eens zet tegen liet huis van een ander aan, met een afdak, {gamlok, bedelzak, dus eig. een bedelzak-huis); imah-tnngga, een huis dat er goed uitziet, {langga, trap, dus eig. een trap-hnis, doch deze zijn niet meer in gebruik); enz. — Djoeroe is iemand die ergens.)mede belast is; djoevoc-koeutji, sleutelbewaarder, hofmeester; «/oeroe-coeEs-, schriiver; djoeroe-basa, tolk.— Iemand die een zeksr werk of ambacht uitoefent, draagt den samengestelden naam van toekang, met dien van de stof waarin hji werkt; bijv.: toekhng-kai, timmerman; toekang-heh.si, smid; toekang-temhok, metsejaar; ioekang-tj/ 'ngkal, landmeter. _ ^ ooi-anderen dan handarbeid wordt toekang voor de benaming van dat werk enz. gevoegd, bijv.: ioekang-pak, _ pachter; toekang-tclik, spion , enz. (Nieft weinige van deze benamingen z:jn van Ma-leischen oorsprong. Zij verdringen langzamerhand de eigen Soend. benamingen, zoodat men vrij algemeen hoort bezigen tockang-beusi, voor panda}; toekang emas, voor kamasan; toekang-seeng voor paledang, enz.) — Ahty wordt in samenstellingen gebruikt voor he-
99
den die zich op l't een of ander toeleggen, in een zeker vak of kennis bekwaam zijn, of tot een zekeren stand of kring be-hooreu : ahli-tun\, iandbouwer; rahli-njaioah, sawalibobouwer; ahli-noedjoem, stairewichelaar; ahli-doenja, wereldling, eeu we-reldschgezinde; aUi-sawarga, hemelschgeziude, hemelburger; aldi-lo ar is, erfgenaam; ook wordt ahli allééu gebezigd, zooals ons „volkquot; van ieiuatids gezin. — Peso is de algemeene benaming voor mes; voor de verschillende soorten heeft men samengestelde benamingen; bv.: peso-raoet, peso-gobcd , peso-petok, peso-rnentjos, peso-kehtfjenr/, enz. — De algemeene benaming voor 'gebak is koeweh\ voor de soorten bezigt men samengestelde benamingen; bijv.l: hoewch-sémprong, koeweh-dodol, Icoeweh-dja-labrija, koeweJi-hoegii, koeweh-bidara, enz. — Voor boomen is de algemeene benaming: voor groote boomen kai; voor grooie en kleinere, tot zelfs planten toe: tangkal. Met die woorden vormt men door samenstelling van een ander woord de verschillende geslachten, maar de a uit hai valt dau doorgaans weg; vb.: ki-rasameda, ki-poespa, ki-sereh, Id-iljamoed.joe, enz.; tangkcd-Icalapa, tarigkal-kijara, tangkal-kondang , tangkal-djamhoe, en zoo vervolgens tot het kleinste plantje toe dat slechts een stam bezit. — Vloor de onderdeelen van een geslacht bezigt men den geslacht snaam, met den soortnaam; bv.: djamhoe: djamboe batoe, djamhoe sarnarang, djamhoe aer-mawar, djamhoe hooi, enz. — Bn zoo handelt men op dezelfde wijze met pare, rijst, katjang, peulvrucht, djagong, mais, khnhang, bloem, enz., enz., waar men bij de algemeene benaming nog eeu bizondere voegt voóv de enkele soorten.
§ 148. Van sommige samengestelde woorden bestaan afgeleide werkwoordsvormen, z. a. bv.: nanda-tangan, magur-sari, njaneut, ngapijorakeun, enz.; pisoeka-hoengaheun, enz. Ook vormt men samengestelde woorden met den causatieven werkwoordsvorm, z. a. bv. ngahoeroen-soeloehkeun, lett.: brandhout, goed en slecht, in één bundel binden; in de beteekenis van menaics en tjatjahs gelijk bejegenen, over één kam scheeren, (uit hoBrorn, stam v. ngalweroen, in een bundel samenbinden, en soeloeh, brandhout); zoo ook ngompet-daoenkeun, goede en dorre pisang-bladen in een bundel samenvoegen, een spreekwijs = ngahoeroen-soeloehkeun, (uit kompet, stam v. ngompet, pisangbladen in orde schikken en toevouwen, en daoen, blad). — Krijgt een samengesteld woord een aanhechtsel, dau wordt dit aan 't achterste lid gehecht.'_r- Afgeleide substantieven worden van samengestelde woorden gevormd door 't voorvoegsel ka, en
100
't aanh. an (§ 69). — Met 't pronominale aanh. na vormt men enkele nieuwe samenstellingen, z. a. bv. entep-scurenhna, de orde-, de volkomen orde er van, (uit cntep, geordend, en seu-reuh, sirihblad), lett.: geordend zijn de sirihbladeren er van; ontleend aan de groote orde waarmede men de sirihbladeren op elkander rangschikt. — Wordt een samengesteld woord meervoudig gemaakt door den klank ar of al, zoo wordt deze alleen maar in 'teerste'lid ingevoegd, bv.; saroeka-hoengah.
J ■ S V . r-F;
§ 149. Aangaande den vorm is op te merken dat alleen het i.
stamwoord herhaald wordt, doch wanneer bij de werkwoorden de beginletter van het stamwoord is overgegaan in den neusletter (§ 17, 4 .), of de neusletter direct mei den klinker waarmee een woord aanvangt is vereenigd , wordt het woord in A- V
dien vorm herhaald, bv. ■ njamhat-njambat, v. sambat; mikir-mikir, v. pikir ; mejah-mejakkeun , v. bejak; nyomony-nQomong ,
v. omowj. — Over de herhaling bij de werkw. met pa, zie §
48. Over de telwoorden niet ha, zie § 92. — De afgeleide sub-y stantieven worden als zoodanig herhaald. — Het voorvoegsel sa wordt soms mede herhaald, zie bv. § 152. — Aanheshtsels worden, uitgenomen bij de afgeleide substantieven die ook van een voorvoegsel voorzien zijn, niet mede herhaald.
lK X
(
§ 150. Sommige woorden komen uitsluitend in den her- ^ , ' haalden vorm voor: bv.: aloen-aloen, het grasplein voor de
woningen der hoogste inl. hoofden; deungeun-douugeun, een ^ ^ ander, anderen, vreemden; awang-awang, de lucht, de damp-kring; Jcoma-koena, de oude tijd; Jcatja-katja, de palen ter weerszijden van den weg aan den ingang van een hoofdplaats;-oeioang-oewang, de onderkaak, het ondevlcakeljeon;^ koepo i-kocpoe, mot, nachtvlinder; nini-nini, een insect waaruit de papatong ^ ' ...' voortkomt; koeda-koeda, dakgebindte, ook houten timmermans-quot; gt;
bok, waarom het woord koeda als benaming van paard nooitV..',w herhaald wordt. — Kari-kari, — padahal, evenwel, daar toch; tijap-tijap, indien, als eens; ook — saha-saha, al wie; toeroeg-, toeroeg, vermeerderd door of met, nog bijkomen; daarenboven; , saparan-paran, ook sakaparan-paran, zonder bepaald doel,
a. loopen bijv.); gaan waar liet toeval iemand brengen zal; ^
'• / V' quot; gt; ; 5 , 1 * i ' 1 4J1, quot; quot;té P ' 7 1 ' 't
'5'* f ^ ' f ■'! * : J '*■s - . * a ■ quot;quot; *V' •' { \ /
/Ut-a A V
- . gt;..» a? V.yA- 1
i
■■«• • jLe4gt; - ^ J r t l - i^ê
èrJ*gt; «• ^ •- ^ Cl i, i (js.
N. ■
sakara-kara, = nacn-naon, alleen in few f//'wij sakara-%nra,
teu djadi naon-naon; kabina-bina, § 12G; oedjoeg-oedjoeg § 127, , onderaan; dipoesti-poesti, in eere gehouden-, vereerd worden 'gt;^,,'„0
| getroeteld worden; soekan-soekan, blijde, verheugd; amboe-amboe, •■■'.
kijk eens! wel verbaasd! enz. Andere worden het liefst her- ' . ha aid, zoodat men ze weinig in enkelvoudigeu vorm aantreft;*'quot;quot; ' : 6 hijv.; ngarcp-ngarep, verlangen, op iets hopen, en zoo ook // arcp-arepenn, iets dat men hoopt, waarnaar men verlangt; V , poera-poera, voorgeven, veinzen. Verder de onbepaalde en de /- f ? algemeene voornaamwoorden (§ 120, 121). Zoo ook moegi-M moegi en moega-moega (§ 63), en porna-porna (§ 60, 7 ). De _
■ Kn-nr r*n ï.,.1 ---,1„U1____? ^ '
bijw. langkoeng en kcdangkoeng worden meestal verdubbeld , en
.y «-/quot;
.i; '' evenzoo de voegw. malah en ivantoe. — Ook het tusschen-y ' werpsel ahong. — Sommige woorden worden alleen in nega- •' ' tieve zinnen verdubbeld, z. a. pimn en koemaha: ten pisan-
pisan, teu koemaharkoemaha, ook teu koema-koemaha; zoo ook \ polio, pquot;(jat, bidjil, koedoe. In vctatieve zinnen is verdubbe- '
ling van het zeg- of werkwoord menigvuldig, bv.: oelah dek 'X . ■; remoas-reuwas, oelah sijeun-sijeun , enz. — Maar zonder uitzondering heeft de herhaling plaats van het hoofdwoord in nega- ^ / tieve zinnen met het bijwoord atjan, zelfs, dat altijd aan 't einde van den zin voorkomt; bv.: hanteu diboeka-hoeka atjan,
het is zelfs niet geopend; hanteu pintjang-pintjang atjan, hij was zelfs niet eens kreupel; taja bedja-bedja atjan, er was zelfs geen tijding; teu manggih manoesa hanteu hidji-hidji atjan, ik vond daar geen menschen, niet e'en zelfs; aiuak geus 'teu bisa nangtoeng-nangtoeng atjan, zijn lichaam kon zelfs niet eens meer overeind staan; hanteu daek njatoc-njatoc atjan , zij wilden zelfs niet eens eten.
J
§ 151. De algemeene beteekenis der herhaling is een uitbreiding of versterking te geven aan de beteekenis van een woord, zooals wij gewoon zijn te doen öf door er nadruk op te leggen, of door middel van afzonderlijke woorden. In ontkennende of verbiedende zinnen kan men de beteekenis weêrge-ven door volstrekt niet, of hoegenaamd niet, of vooral niet; zoo beteekent hantm jnscn-pisan, volstrekt, of in 't geheel niet; hanteu koedoe-koedoe, hot hoeft volstrekt niet; teu koema-koemaha, er is hoegenaamd niels; oelah dek reuwas-reuwas, schrik toch vooral niet. Of anders door den klemtoon, bijv.: oelah sijeun-nijeun, vrees niet, ot vrees toch niet. — Overigens kan men onderscheiden tusschen:
1quot;. herhalingen die een nadruk aanduiden. Hiertoe behooren
6 •—^,
102
vooral woorden als de hulpwoorden voor de voluntatieve wijze van spreken, z. a. poma-poma en moeyi-mocgi. Verder bijwoorden, zoo die herhaald worden, zooals bv. kalangkoemj-langkoeng, zeer; geuwat-geuwat engantjang-gardjang, spoedig, lt;t e z w i n d; arang-arang, zelden; laoen-laoen, 1 a ng z a a m, enz. Zoo ook voegwoorden, bijv.: malah-inalah, b o v e n-dien; wantoe-wantoe, daar toch, aangezien; manawi-
mcinawi, indien. _
2'. herhalingen die een uitbreiding der beteekenis van het woord te kennen geven, bijv.: ngeunah-ngeunah, zeer lekker, 'twelk evenwel ook van meer dan een ding, dus in 't meervoud gebezigd wordt; deukeut-deukeut, zeer nabij; djaoeh-djaoeh, ver af: ^cmjako-njaho, zooveel men weet, naar zijn beste weten; sabisa-bisa, zooveel men kan, naar zijn beste vermogen; sa-aja-aja, zooveel er is, wat er maar is; njambcd-njambat, met aandrang tot iemand roepen; dier a-er a, zeer beschaamd ot herhaaldelijk beschaamd worden (gemaakt); diojag-ojag, gedu-rio- opgeschrikt worden; dioedag-oedog, aanhoudend achtervolgd worden; diing'St-ingct, met ernst bedacht worden. .
3'. herhalingen die een meervoud beteekenen; byv.: mmdak-rnindah, iets gedurig verplaatsen; mejak-mejakkeun, meer dan een dino-, verschillende dingen opmaken; ngabeda-bedakeun, tusschen0 verschillende dingen onderscheiden ■ nanja-naiyakeun, aan verschillende personen iets vragen; dialoeng-cdoeng, verschillende dingen werpen of wegwerpen; sedjen-sedjen , verscmi-lend zijn, van meer dan eene zaak, bv.; sedjen-sedjen kanje-Za, verschillend waren hunne ziekten. - Hiertoe behooren ook de herhaalde telwoorden, z. a. reja-reja, loba-loba, rowa-rowa, pirang-pirang, zeer velen, een menigte, enz.
§ 152. Maar sommige herhaalde woorden wijken m beteekenis af van het enkelvoudige woord, en soms is die alwyking zeer aanzienlijk. Bijv.: isoek-isoek, 's morgens vroeg, 00 morgenochtend vroeg, v. isoek, de
ver op den dag, v. beurang, dag; sore-sore, laat m den mul l |v sorc, 's namiddags; peuting-peuling, diep m den nacht,
'v 1amp;7 nacht. ^Miing-masing, elk afzonderlijk, by 'tnaar huis quot;-aan bijv., v. masing, hulpwoord van den imp ratief; saeutik-saeutik, bij kleine beetjes, v. saeutik, een beetje; salddji-saJiidji, elk afzonderlijk, ieclei, v. utji,
153 Uit het bovenstaande blijkt, dat ook wat de substantieven aangaat, voor de beteekenis der herhaling geene
103
bepaalde regels knnneu gesteld worden. De meest algemeene heteekeuis bij hei lialiug van substantieven is echter deze, dat daardoor een meervoud uitgedrukt wordt, in den gewonen zin, en waar een afgeleid substantief herhaald wordt, is dit altijd de beteekenis. Hoewel men door den meervoudsvorm aan het werkwoord te geven (§ 84, 4' ) vaak de herhaling als dan overbodig ver mij th, wordt er desniettegenstaande een ruim gebruik van gemaakt. — De meervoudsvorm met al of ar wordt, zoo men ze gebruikt, alléén op het eerste gedeelte van het woord toegepast. ~ ^. 1 !
Ja
, /lt;-
Over de herhaling niet 't aanhechtsel an.
A'l-'* ,U-,
§ 154. Wat de zegiodorden betreft, zijn sommige te beschouwen als herhalingen van de onder § 1Ö0, 1 1 voorko- r mende woorden, bv.: arkuj-arenjan, veel ranken schieten , v. ' y * areujan, ranken schieten; bidjil-bidjilan, na elkander uitkomen, t'.' of ook na elkander opkomen, z. a. v. de sterren, v. bidjilan, V, • _ ergens uitkomen. — Andere woorden krijgen in de herhaling Y,X juist het aanhechtsel, z. a. bv. inyyoek-inggoekan, knikkebollen,^ , al maar ja knikken, v. inggoek, knikken; heideut-heuleuian, bij tT quot;1^', tusschenruimten, nu komen dan wegblijven, v. heuleut, tus-quot; schenruimte; clat-elatan, gedurig zijn bewustzijn kwijt zijn v. lt;ilat, het kommervol hebben (?); asroek-asroekan, al maaii4- - i door hala (wildernis) of bosch gaan, met vermijding van den-' /1quot; gebaanden weg, v. asroek, in of door wildernis of bosch gaan; hibcr-hibcran, opvliegen, gedurig opvliegen, van de eene plek •quot; ' •
naar de andere vliegen, z. a. insecten en vogels; ook dartelen,» ; - *\-rondspringen, van kinderen, v. hibur, vliegen; idêr-iamp;ëran., * ' *• (in een stad of kampoeng) overal rondloopen, v. ider, roud-. * loopen; améng-amengan, 1., rondwandelen, zich buiten verma-kea, v. ameng, id., (nevens am eng an en ameng-ameng); ang-kai-angkatan, 1., rondwandelen, v. angkat, gaan, vertrekken,
— inclit; omong-oino7igan, met iemand samensprekeh, v. omong; anggang-anggangai, , zich van elkander op kleinen afstand verwijderen, v. anggang, een weinig ergens van verwijderd zijn, (nganggangan, zich van iets verwijderen).—Enkele woorden komen als zegwoorden uitsluitend in dezen vorm voor, bv.; M-lodan, toenemen, opklimmen in rang, meerder worden; atjong-atjongan, herhaaldelijk de handen aan 't gelaat brengen bij het maken ven een slrnbah, (tjong en atjong, = cto, § 137, 29); etjrak-etjrakan, = raramean, pret maken of hebben, v.
4
104
velen: einprak-emp?akan, iu de handen klappen, v.'velen. — Voorts vindt men enkele substantieven, die dezen vorm bezitten, bv.: clak-elakan, de huig; emboen-'i'mhoenan, de bovenvlakte van het hoofd, (ook cmhoen-rmhoen en cmhoenan genaamd).
XVI. DE HERHALING MET VERANDERDE KLINKERS.
§ 155. Een andere wijze van herhaling dan in § 149 is beschreven, is die waarbij in het herhaald gedeelte de klinkers veranderd worden. Op enkele uitzonderingen na bezigt men voor deze herhaling de stamwoorden, en niet weinige stamwoorden zijn als zoodanig alleen ia deze wyze van herhaling in gebruik. De regel is dat het herhaalde gedeelte voorop staat, maar van dezen regel wordt somtijds afgeweken, zoodat / /men h^ ook wel achteraan vindt. — Somtijds worden in beide / 'y gêoë^ïtèn de klinkers veranderd, doch dit is zeldzaam. — Het volgende lijstje geeft een overzicht van de regels waarnaar men hierbij te werk gaat, met de afwijkingen:
1. rainpa: roempoe-rampa; — saksrak: soeksroek-saksrak; ambaj: oemboej-ambaj. Afw.: rimpi-rampa, rampa-rimpi, (v. rampa), tjabak-tjibik, (v. tjabak), lamlat-Loeniboet^ (yr^ki iiibtd)'.
2. balik: boelak-balik, (diboelak-balik); — malik: moelak-malik; — ganti: goenta-ganti; — gasik: goesak-gasïk; — nga-brïk: ngocbrak-ngabrik; —- koetjar-katjir, v. atjir, in tingalatjir.
3. lantoeng: loentang-lantoeng; —andjoelc: oendjak-andjoek ;— asroek: oesrak-asrock; — antjoel: oentjal-antjoel. — Afw.,: -kamp;v-put-liopil:, (vr-kttpmty? oedjar-adje-r, (v. adjoer). ---
4. bri.rp'irn.t': haraafras-harmM^. '' r ;■ -? / C ,
5. ff ar o: goera-garo. lt; L ^ ^
6. randen: roendaq-randIg.
7. Hik: alak-ilik; — singk/l: sang kal-singkil; lintrik: lantrak-lintrik; — ginding: gandang-ginding. Afw.: wlak-dik, goenddng-ginding, (y. ginding).
9. simpang: soempang-simpang. i.*.
10. tjidoeh: tjoedah-tjidoeh; — rijoeng: roewanff-rijoeng. —
11. ider: oedar-idl'r. ■lt;, i - '/ - ''
12. Ujeuh: lomalc-lijeuk., t*, /
13. poendjoeng: pandjang-poendjoeng.
ll
//
. a- c '
105
/
/
/-
• l^
: J
XL '
/w- (X v- Z i
oengcfik.
17. hoeleüïig: hoelang-1 10deung.
' Lr~e -
-ƒ•« ^ ^ 'w-i ~
d'fiiitoel: djcntal-djcntoel. ■ 2(L ...•. . . .. -
27.
28.'
29.
' 30.
/
; /y -
-*/
'} J -
Tr—
t reret: roeroet-reret; — ketjeng: koetjoeng-ketjeng. Afw.:
quot;Tüvdt-Tcvrtt, (v. vcset); kiivuRtjcLng-kcrcntjciiy, ^v. kevetitjeng). ^ 19- ; poenta-penta; — t/cpW: ijoeplak-tjeplak ; — ketap: Li' ^
___ézJ»! .,Zx^y.2£Z, -
' ' *. pwfak-longok; — pplotat; palatat-polotot. Afw.:
h —' tjocïcov*~tj^yf^yt^ (v. tfokotj. ^ '-'/■/ - f : gt;-''«v^
/ 21. rohet: rihal-robet,1 rl- «ré- 1 lt;,/gt; / f ■* . ■lt;-
29- k'jpdr: ko'epocr-k'Iper.
14. loempat: loempat-lampet. in sakaloe.mpat-lampet; oelas; oelas-ales; oewar: oewar-aer, in nyoeicar-ngaerkeun, pass, di-oewar-aerkeun of kaoewar-aerkeun. /quot;Afw.: hoedal-badil, (v. Zgt;06-dal), en ook met den werkwoordsv. moedal-madil; — oelanrj-aling, (v. oelana). - ./s? ,4 siX. y. a. . ,
15. toelis: toelas-toélü; — göéling: yoclany-goeling; ~ poe-' ringis: poerangas-poeringia.
1G. djuctigkcl djoeiigkul—djooiigkctj — ocngfj^Jcz ociifjgcilcquot;
Sa /*ySy-
t a I- - i - . / - —v • - / - ^ *- ^ - 7gt; ^
„ 23/ „ ^.rnegah-megoehn^fnk.- yuhd
rynxth-hnith, ^ (y. c-mrrftf, _ ^ w/t. gt;gt;„ . . -y _ »
24. djerit; lt;//„• rat-cfj-jrit; lêngisj. Véjngas-lunqjs. ■*$*gt;. '■
25. segrak-seg^m'
f''quot; -:i-
lt;1; If'!.' .* djl'ik-il lckj — ^ ^2 ^
Cmpo: Hmpa-tSmpo. ,/k.^.,
denlen: doeloe-deuleu. .-Z^Aa u. ' t . ,
7 7 7 , J ~ fi-j. / - 2^ 4-^«XvAy
reuhak: rochak-reuhak. Afw.: gocra-rjiro, , (v. oenm)-■£ hèuli: hocla-heuli; — hculit: boclcLt-hculit. *
^'Uyfjc,
.. t
14
T/
Aanm. 'W el te onderscheiden van daze Jierhalinrr is die nevens elkander stelling van twee overeenkomstio-e^woor-den, v. ier zin vaak met dien van deze herhaling overeenkomt; een vy. is: kariha karakm. ^ t-y^ t ' y/ * '--^ 7^/
S I5G- In de bóven gegevene voorbeelden zijn de stamwoorden 111 den regel duidelijk te herkennen. En waar dat niet zoo gemakkelijk is, zoo als bij kocpa'-tnpi't en goi'r.i-giroe bijv. ivan men er ligt toe komen. als men de betcïikenis èn van liet nerhaalde woord èn van 't stamwoord weet. Maar bij een «root aantal andere woorden is de afkomst duister door afwezigheid van het stamwoord, dat men met het bovenstaande lijstjequot;voor zich doorgaans wel bepalen kan, maar niet meer in gebruik HiCil.oe beliooren: m/oewitk-w/'uoik, movngsi-iing-inunf/sring
■ Si* y? - l ( ^i-v^ 4
^ *- c *. ■ é
ree* gt; t r c/C.
-
lt;v^ ( C
quot;X/
2 ^
/. . - f / *. .S' X. f ^ r ~ Camp;^f'C Ïk,, /~
/ / ■ y A / s
ifVV-y'//-V/^y/K y^V ✓-y/ **-**- amp;i lt;t r^t-^e ^ cut*, .rt cyt . c *lt; r f
r^ ƒ/t/ - (?lt;lt;(. lt;l s/sff eY* f , '/'^lt;f *--/ - ■'''/ 4 quot;f ~ 12 i^^f. y
'ÏSÏtt) -'i^-r ?-■'■■-. ^ '-4 - ^^//- ^
U6-quot; — ••■^'quot;■ijou quot;-v-—- lt;«—7*-^VJ
r ~ ~ . c lt;€/. rQ'' ■—— f / .(i _ ijz'eJo / ^ *■'lt;.lt; _A
f/f*. t/ljf 'fiS*.-, . -isó^uf 1/ / / / / •• 'i-. . (2), wara-tviri, r?)aaalt;j-^idi(j, tjakah-tjikih (8), doelak-dilaL (0;,
tjoengas-tjingcs (11), malampany-moeloengpoeng, manja}i$-ïïiu*;3i*'./ü' M tt.tiKfi njoeng (13), hoekrah-hakrek (14), mantjayay-montjogog, djaman- ^•■fW
**■.....-■'quot;■■■ trat-cljornontrot (20), r'Jwag-rcivig, jlah-elih , senat-scnit (23).—:' quot; -quot;•quot;i!
T^rder: poerat-pcrot, boentar-bentor, (in sakaboentar-bentor), ka~ ~ quot; j /iï^ïawang-koleweng, loebak-liboek, enz. - ^./olt;-«.
- /gt;ot-
' v ,1.----' * '■- ■' ■• /J ï r ' Av lt;' - vgt; - ' •quot; ■ f/, '1
§ 157. Wat de beteelcenis aaugaat, dó2:e is liet vermenigvuldigd , en met min of meer wiiziging, plaats hebben van wat door bet woord dat men herhaalt aangeduid wordt, zoodat de verandering der klinkers als een afbeelding van de gewijzigde beteekeuis kan aangemerkt worden. Men kan ouder-scheiden:
1quot;. dezulke die een beweging zoo als heen en weer, op en neer, links en rechts, om en om, aanduiden, bv.: ioewak-lijeuk, links en rechts zien, v. ngalijeuk, ter zijde zien; even zoo roeroet-reret, meest als 1 nil-s van loewak-Ujeuk gebezigd, v. ngarcret-, — alak-ilik, hier en (biar heen zien, iets van verschillende kanten bezien; nyïlikan, iets bezien; — docloc-dculeu , id., tieulcn, zien; — tcmpa-ï'mpö, bij het zien onder iets of in iets dat beneden is, z. a. een grot, heen en weer blikken, it'smpo, ergens onder zien of in gluren; — langak-longok, id., mjalongok, ergens in gluren, om een hoek naar iets ki;ken; — oenggak-oenggek, gedurig met het hoofd knikken, ja-knikken, v. oenggek, ja-knikken; — oentjal-antjoel, op en neer, heen en weer springen, z. a. een hert, v. antjoel, springen, huppelen; — tjoedah-tjidoeh, links en rechts spuwen, v. njidoeh, spuwen; ntoelak-rnaïik, zich om en om wentelen, v. malik, zich omkeeren; diboelak-halik, iets om en om keeren, 't onderste boven keeren; goclang-giling, zich om en om wentelen, van de eene zijde op de andere keeren, v. ngagoeling, omwenden, omrollen; gandang-ginding, mooi gekleed met zwaaiende armen loopen, v. ginding, pronken; — koepat-kapit, onder t loopen /, met de armen zwaaien, v. lofipéit, «^am wv. ipoxt T ^
I/tL 2quot;. dezulke die een versnelde oetueging ol een drukk? heiveging 1 aanduiden; bv.: goesak-gasik, met haast loopen, v. gcsik, snel, spoedig: — goera-giroe, id., v. geura, hulpwoord van den imperatief, ook als imp. snel; -—■ sakaloempat-lampel, uit al zijn macht loopen, v. loempat, hard loopen.
3°. woorden die een gaan- of een beweging in verschillende richtingen beteekenen, bv.: oedar-ider, overal rondgaan, beren derwaarts gaan, v. id'ér, ergens in rondgaan, z. a. in een stad; — naocbrok-ugabril:, iemand overal achtervolgen, in all0
/ /lt; 6 c* r/ ~ rr n 6. ,
ey «gt; . 6 r*
lui'
riclitingea waarin hij gaat, v. nyahrik, iemand nazetten; — soempany-simjjang, nu hier, clan daar aangaan, overal aangaan, v. njimpang, ergens aangaan; soehsroelc-sahsrah, iets overal met ijver zoeken, v. njahsrak , met ijver of inspanning naar iets zoeken.
4quot;. woorden die een onzekere oï dodlooze heweying uitdrukken, z. a.: salccthoenfar-lentor, in 't onzekere varen of zeilen, in 't onzekere voortdrijven, z. a. een schip; loentang-lantoeng, doelloos rondloopen , nyalantoencj, ergens rondloopen, rondwan-deleu ; — loenta-lanto , id.
5quot;. de zoodanige die een herhaling, een veelvuldig ylaats heh-hen of ook een langdurig plaats liehben beteekenen van wat door 't woord dat herhaald wordt, wordt aangeduid; bv.: gocra-garo, zich overal krabben, v. garo, zich krabben; boela-beuli, nu dit, dan dat koopen, al maar koopen, v. meuli, koopen; oendjalc-audjoclc, nu dit, dan dat leenen, al maar leenen, v. ngandjoek, iets te leen vragen; — poenta-penta, nu dit, dan dat vragen, al maar het een of ander vragen, v. menLa, iets vragen; — tjab'ik-tjibik, nu dit, dan dat aanpakken, njahak, iets aanvatten; — fjoekoet-tjokot, id., njokot, iets in de hand nemen, aanvatten; — tnelas-toelis, kris en kras door elkander schrijven of krassen, noelis, schrijven; — djïirat-djh'ü, schreeuwen, herhaaldelijk schreeuwen, z. a. v. pijn, ngad.jerit, een schreeuw geven, 't uitschreeuwen ; ljugas-icngis, hevig ontroerd, zeer beangst zijn, ngal^ngis, ontroerd, beangst wezen; —hoe-lang-lioeUfng, lang in gepeins verzonken zitten, ngahoeleung, in gepeins verzonken zitten; — djéntal-djentoel, id., ngadjün-tocl, met gebogen hoofd in elkaar zitten; —• megah-nugoeh, schrokken, bij 'teten, v. ml'ga/i; kanii'gahan, in overdaad leven, brassen; —■ elak-Xlih, smullen , lekkerbekken; — cmah-ernih, = mquot;!gah-in'goeh; — sentak-s 'ntoek, iemand herhaaldelijk (al maar) toesnauwen, njentak, iemand toesnauwen; — lam-hat-loemboet, lang, zeer lang duren, v. larnhat, lang duren;— roeiDang-rijoeng l zich ergens om of om iemand verzamelen of scharen, ngarijoeng, omringen; — palatat-polotot, iemand lang en doordringend aanstaren, brutaal aan staan kijken, molotot, groote oogen zetten; — pandjang-poendjoeng, luisterrijk, verheven, heerlijk, v. poendjoeng, verheven, meer dan, over; saoelak-saeutik, hier iets van, daar iets van, bv. weten of nemen.
G '. woorden die een verward-zijn , een door-elkander-zijn, een aan-flarden-zijn , of derg. beteekenen, bv.: roentang-ranting, aan Harden, z. a. van iemands kleeding; — voewak-m.wek, ver-
1 Os'
M
scheurt!, aau flarden, versleten; — ifhat-robel, verscheurd, aan stukken; — roedal-radil, uit elkander springen, uitstorten, 55. a. de hersenen bij een val, of de ingewanden, (v. ra-doel ; vgl. amhoeradoel, openbarsten, openspringen ; uitbreken , z. a. gevangenen uit een gevangenis); oemboej-ambaj, ordeloos bij iets neerhangen te slingeren, ngamhaj, afhangen , neerhangen , z. a. een karerabony van de schouders.
Aanm. Do herhaling met veranderde klinkers bij interjecties of interj. zegw. beteekent een herhaald of in sterker graad plaats hebben van datgene wat door het stamw. aangeduid wordt, bv. dnci'-dor, t gedurig ot herhaald plaats hebben van dor; poek-pch, 't herhaald plaats hebben van pek.
OVER HET VOORVOEGSEL SA.
158. Over don vorm valt niets anders op te nieikcn, dau dat het met het woord waarbij het gevoegd wordt, tot één benaming wordt vereenigd en dat woord geen de minste verandering ondergaat, wat den vorm betreft, behalve dat in enkele quot;gevallen het voorvoegsel met de eerste lettergreep van het0 woord tot één klank wordt vereenigd, zoo het met een klinker begint. Zoo is bijv. sanyyeus een samentrekking van sa en enygeus; beide uitspraken worden gebezigd.
S 159. Wat de beteekenis aangaat, zoo dient sa 1'. tot vervanging van het telwoord /«'J/i bij samengestelde jeiuuuir.-o-en van hoeveelheid, bv.: sapoc, een dag; sapcuiiny, een nacht; saboelan, een maand; sataoen, een jaar; sad.jam, een uur- sado, een el; sakuld, een voet; satoembak, een roede;-sadoewit, een duit; sabewj'jol, een 2 7, cents stuk ; vpitji*, een dubbeltje; sarispis, een gulden zilver; saroepijah-tambaga, een .ruiden koper; saC.ngah, een helft (ook de helft); wpaxang, een paar, een span, een juk; salamhav, een blad, een stu^s; sasild, een korrel, een stuks; satjunggcum, een hand vol; m-batok, een batok; saeutik, een beetje, enz. —_ Al de termen van de schaal van 't talstelsel krijgen mede dit voorvoegsel, z. a. sapoeloch, tien; saratoes, honderd; san-hoe, (luizend; laksa, tienduizend, enz., zoomede die getals-benamingen die men bij 't tellen als nieuwe eenheden heelt beschouwd, Uv.. salikéer. twintig; salaioe, vijf en twintig; sawidak .zestig. — amp;n verder worden met dit voorvoegsel een reeks b;;wooruuu van tijd gevormd, z. a. bv.: Wa«lt;/.•««./, k-, s-.k.dap, 1 , een
oogenblik; saJcitjeup-mata, sakedep-metra, een oogwenk; sa~ pangoedoedan, zoo lang 't rocken van een oedoed duurt; sapa-ngedjodn, zoolang 'tkooken (stoomen) van rjist duurt (ngedjo); salcali en sa/cal tan, tegelijk, tegelijkertijd, meteen (eig. een keer). Doorgaans heeft sa hier den zin van het toonloos uitgesproken een, maar het kan ook één beteekenen in tegenoverstellingvan twee of meer. In woorden als sapde, saboelan en sapal, een paal, en derg. kan sa ook de heteekenis hebben van per, bv.: gadjihna saboelan lima rispis, zijn loon is per maand vijf gulden zilver. — Men kan op verre na niet alle samengestelde bena-ming van hoeveelheid met een door sa vertalen; men zegt bv. nooit: sadjalma, een mensch, maar sahidji djalnra; ook niet sakoeda of samoending of saimah, maar hidji of sahidji Icoeda, sahidji imah, enz. Dit zal wel hieruit voortvloeien dat bv. saimah beteekeut één huis bewonen, van meer dan eene familie, en sakoeda zou beteekenen op één paard zitten, van meer dan een persoon; want
2 '. heeft sa de heteekenis van gemeen hehhen met elkander, van twee of meer personen, bv.: saroepa, één gedaante hebben, gelijk zijn van gedaante; sanjeples, op elkander gelijkend; sahohoko, eea boboko samen gebruiken, uit één boboko eten; saharcp , san ij at, één van zin; sabagdja, één. geluk met elkaar deelachtig zijn; satjilalca, één ramp met elkaar deelen ; sakait, saam verbonden, (eig. één haak zijn, zooals van twee haken die in elkander sluiten , ineenhaken, v. kait, haak); sakongkol, één konkel-parti] met elkaar vormen, in samenspanning zijn; sapandaj, van één smid; sawadja, van één staal; sa''nggonna digaice, in eén plaats gemaakt; sadjinis, van dezelfde soort, of tzelfde geslacht. Soms wordt bij deze woorden do begin-me-deklinker van het woord met zijn klinker geredupliceerd, bv. : sapapait, één bitters samen gemeen hebben; samamanis, één zoets gemeen hebben.
o . beteekent het ook geheel. gansch of al. Reduplicatie en herhaling zijn hierbij menigvuldig. \ oorb.: sapopoe', den ge-heelen dag; sapeupeuting, den geheelen nacht; saalam-donrja, de geheele wereld; sahoewana en sadjagad, het heelal; sdna-gara, de geheele stad; socusining dajcuh, al de bewoners der hoofdstad; sal eg ana imah, de geheele uitgestrektheid van het huis; Isaparaboma , al de parabats (meubelen en derg.) er van ; sadoeloerna, al zijn broeders; saoeuioer-ocinoer, gedurende 't geheele leven ; saoemoer Idroep, gedurende den geheelen leeftijd; sa/memeh, vóór, voor en aleer, v. mch, bijna; sakoemaha, zoo al.-., gelijk, hoe, hoedanig, v. koemahet; sapandjani/, geheel
/ ' ^r ^ • -dr . /**., e .. flt; y v /
de lengte, gedurende, zoo lang uls; sadjaba, geheel buiten , of uitgesloten, belialve, (.— leadjabel); sadjerordng, k., salcö'j-tinrj, 1., geheel in, binnen in, in; sapisan eu jxula sapisan, geheel terstond, op 'tzelfde oogenblik; sakijcu en sahiioe, geheel aldus (§ 127, 4); samalah (§ 131, 2); saiimoe-tirnoe, zooveel mogelijk, (eig. de geheele vindsi , al wat men gevonden heeft); salcoerany-kocranyna, op zijn minst, (eig. geheel het minste); sabisa-him, zooveel men kan, (eig. geheel het kunnen); sakoewal-koeivat, uit alle macht; sahdoernpat-larnpet, uit alle macht loopen; sakcdeninpanij-leumpah/j, loopen waarheen de voeten maar gaan; sakaparan-paran, loopen of drijven waar men maar heengevoerd wordt; sakaboentar-hentor, id.; — sa-kabeii-kabch (§ 123, G , a) is een zeer gebruikelijke uitdrukking tegen een meerdere, in den zin van: geheel zoo u wil; (zie ook de onbep. telw. § 89). En die beteekenis van geheel heeft het voorvoegsel ook in een reeks van bepalingen van tijd ; waar wij het echter met na, of terstond daarop moeten vertalen; bv.; sahada salat, na 't eindigen van 't gebed; sasoem-pingna, na zijn aankomst; sahoehar, nadat men uiteen was gegaan ; satamatna ti sakitoe, toen dat geëindigd was; sangyeus kitoe, nadat het aldus was, daarop, enz.; sapisah, na scheiding, enz. Uitdrukkingen als: saomony, sapilaldr, sapauyandika, sapiwoeroek, kunnen behalve de beteekenis van geheel (geü-e^ het woord enz), ook die van naar al bezitten, bv.: noeroetkeun sapiwoeroekna, doen naar al zijn ouderwijs.
OVER HET AANHECHTSEL AN.
§ 1G0. Het aanhechtsel an is reeds een en ander maal ter sprake geweest; bij de iv er Jew oor de,n § 19, -0; bij de substantieven §66, 69, 70, 72, 76, 78, 80; bij de telwoorden § 91. Maar behalve de daar opgegeven beteekenissen, dient het ook nog:
1quot;. om bij substantieven gevoegd, aan te duiden dat iets datgene voort- of teweegbrengt, of ook wel dat men aan iets waarneemt, of dat het voorzien is van 't geen het stamwoord be-teekent, bv.: anakan, jongen-, jongen werpen, van een dier, v. anak, kind; tndoyan, een ei of eieren leggen, v. endoy, ei; boewahan, in vrucht staan, vruchten dragen, v. boewah, vrucht; kimbanyan, in bloei staan, bloeien, v. kembany, bloem; daoenan, bladen hebben , v. daoen, blad; akaran, wortels schieten, v. akar, wortel; tjoetjoekan, dorens hebben, v. tjoetjoek, doren; tai-ldjanyan, met roest zijn, v. tai-ldjany, roest (ijzer-
Ill
roest); kesdngau, bezweet zijn, zwcoten, v. kcsang, zweet; dackan, vlijtig, v. daek, willen; moemoelan, traag zijn, v. -moemoel, onwillig; boeloean, behaard zijn, veêren hebben, v. itoeloe. haar, z. a. op 'tlijf, veêren; (/tit/han, bebloed zijn, v. (/l't/'h, liloed; minjakan, met olie voorzien zijn, z. a. een lamp , v. minjak, olie; tjeulian, ooren hebben, v. tjeuli, ooren; pano-nan, oogen hebben, v. panon, oog; enz. — Hierbij valt op te merken dat zoo in een zin deze vorm tweemaal voorkomt, het achterste woord alleen het aanh. krijgt, bv.: tcu aja soekoc tcu aja leungeunan, hij heeft geen voeten noch handen.
Aanm. Rayragcin v. rajr.uj zal wel een herhaling zijn van nr//, en behooren onder § 154.
2 . om een compcratief te voraien. De meest gebruikelijke wijze om een comperatief' te vormen is die door middel van een der woorden , die men hulpwoorden voor den comperatief zou kuunen noemen, nl.; batan en mano.n, meestal met ti voor zich: ti batan eu ti manan, of' ook met alah: alah baian of ulah manan, waardoor dan een hooger of minder graad wordt aangewezen. Ook bezigt men leuwih, bv.: leuwih gedo, groo-ter, dikker. — De beteekenis van comperatieven met an daarentegen is te vergelijken met die van het woord rada, een weinig, dat dikwijls bij bijwoorden voorkomt, die dan het
i.lj, aanh. evenwel -wrf. krijgen. Beide vormen worden in den-' zelfden zin gebezigd. — V oorh. zijn: rn'.ndingan, iets beter (dan iets anders, of dan vroeger, z. a. bij een zieke); het komt ook voor als subst. beterschap, bv.: aja mendingan mcueusan, er is wat beterschap, v. mending, beter; leuwihan, k., langkoengan, 1., iets meer dan, iets over, v. lemvih en langkoeng {§ 12G), meer, meerder; pandjangan, iets langer, v. pandjang, lang; ge dean, iets grooter of dikker, v. gede, groot, dik; leutikan, iets kleiner, v. Irutik, klein; djangkoengan, iets langer, hooger van lichaamsbouw, v. djangkoeng, ïichaams-hoogte, hoog van lichaam.
3 . om aan sommige woorden een weer bepaalde beteekenis te geven; zoo bijv.: sakaiian, tevens, tegelijker tijd, v. sakali, dat hetzelfde beteekent, maar ook een keer; balikan, daarentegen, v. balik, terngkeeren, waarbij an ook wel verdubbeld wordt: balikunan. In tl m s zegt men sawangsoelna, omdat wangsoclan antwoord beteekent, maar zoo bezigt men van balik ooti sabpkf/ii/a-, - -r- holikaii', fjafjokon* zelfs, v tjitjak- dat een
112
niitider bo])aa](]oii zin heeft; doemadahan, (v. dadak), eü /10-rerujanan , (v. horemj met verdubbeld au, zie § 132).
§ 1G1. By de werkwoorden (§ 39) en bij de substantieven (§ 73 en 74), is reeds over het aanh. eun sprake geweest.
Wat er verder over mede te deelen valt, wordt hier samengevat;
1quot;. wordt het zeer veel gebezigd bi] zegwoorden, werkwoorden en het passief met ka, wanneer die in den derden persoon staan. Maar zoo enjens dan is hier een groote onregelmatio:-
1 • -1 . quot;
heid, want op verre na uiet alle woorden krijgen 't aanh.; sommige missen het in den derden persoon evenwel nooit. Wellicht kan men als regel stellen dat die woorden, die betrekking hebben op het innerlijke, op het gevoel, op het ge-///ji V ^/wajfirwordingsvermogen of op den wil, daarvoor in aanmerking komen. Zoo bijv.: daehmn. k., kersaeun, l., hij (zij) wil; ha-jangeun, k., hojongeun. I., hi] wenscht; sijeuneun, risieun, hij is bang; geuleuheun, hij haat; eraeun, hij schaamt zich; ato-heun, soekaeun, heenga,heun, hij is verheugd; tjapeeun, hij is vermoeid; ponjöeun, hij heeft honger, en voor beide palajeun, l.; nganibckeun, hij is toornig; ngdhartieun, hij verstaat, l. nya-hartoseun; kabitaeun, hij is begeerig naar; kahartieun, hij verstaat het, hij heeft begrepen; kadeuleuenn, hij ziet het, hij heeft het gezien. // v/, '/J -quot;•y----/ / „ „/
2''. is het veel in gebruik bij benamingen van ziekten of ongesteldheden of plagen, waar het dan aanduidt een behebt/ieid met hetgeen, of een lijden aan hetgeen het stamwoord beteekent. Hierbij moet evenwel opgemerkt worden, dat in den vorm weinig regelmatigheid heerseht. Niet alieen toch dat van vele dergelijke benamingen het stamwoord niet meer in gebruik is, maar ook wordt bij 't eene woord het aanh. zonder meer aan 't stamwoord gehecht, terwijl bij 't andere de begin-medeklinker met zijn klinker herhaald wordt, waarbij dan vaak plaats heelt quot;wat ook vroeger bij soortgelijke vormen werd opgemerkt (tj 19 Aanm., § 21 Aanm., § 76, 1 ), dat de herhaalde klank nog een ng achter zich neemt. Voorb. zijn: tjatjingeun, aan de wormen'lijden, v. tjatjing, worm; gondongeun, een opzetting van de oorklier, {gondong, ongebr.); sisidoeeun , de hik hebben ,
(sidoe, ongebr.); sasabrangciui, brandig om den mond, y. sa-brang, roode peper; oeoeseupeun , keelpijn, keelontsteking hebben,
(oeseup, ongebr.); totoaeun, uitslag in de hoeken van den mond hebben, (toa, ongebr.); ,|yorkloumd, vmtijfd van
koude-, (v. sireum f); djeungdjenriheun, aan opstopping van de
- f r/, t/• . ' ' ^ t' S,■
/
urine lijden, (v. JJeuvili?); laiifflajeuseHn, kommer en gebrek lijden, honger lijden, (v. lajeus?). Eu in overeenstemming hiermede duidt Let ook aan een toestand, waarin iemand verkeert of geraakt is tegen of onafhankelijk van zijn wil, door van buiten komenden invloed, of ten gevolge van een door iets buiten bij hem te weeg gebrachte gewaarwording; bv. ; hookeun, verwonderd-, verbaasd-, verslagen staan kijken of naar iets staren, [hook, ongebr.) ; harcuaeueun en liareumji uheiiu, verbaasd naar iets staren, (stamw. onbek.); djeuwjJjeiieunr/eun, iets of iemand dien men gezien heeft al maar voor oogen hebben, (djeueunij, stamw. v. njeumny, zien); lcndcitnf/duulcuciiu, id., (v. deuleu, stamw. v. neuleu, zien); ilj'Jdj'Jrueuti, vreesachtig-, bang zijn, (stamw. onbek.); iinf/xijciinenu, id., tengevolge van vreesaanjaging, [uj'nujsijeunan, bang maken, vrees aanjagen, v. sijeun, bang, bang zij u); leungitmn, iets verloren hebben, missen tengevolge van verlies, (v. leumjit, verloren; verloren zijn); iiny-(jaltiun, achter blijven, z. a. van iemand die niet meê kan, niet met de anderen vooruit kan; katui^ifidam, achter gelaten, door vergeten of andere toevallige oinst;:ndigheden, (beide van limrud, achterblijven, overblijven). Hieronder behoort ook pipiloecut, meegaan , meedoen, zonder zelf een doel te hebben. — Zoo ook de biiw. van plaats, Jie door dit aanh. de beteekenis krijgen van voorzetsels, z. a. handapeun, onder, (v. Immhip, boneden, laag); loelwereun, boven, (v. loehoer, hoog, op); of met 't voorz. di: di loe/iocreidi, dl handapeun; met 't voor;-;, ka , naar, beteekent het dat iets ergens onder of boven gebiacht wordt; met t voorv. sa wordt het van persouon gebe/i^d, bv.; saloc-hoereun, boven zijn, hooger zijn, 't zij in leeftijd of in rang-, en sahandapeun, lager zijn, evenzoo in leeftijd of in rang. — Bij de benaminguu der windstreken ; noord, oost, kaler, wetan, enz., bet. het; noordelijk, [ktdeniuii), oostelijk, {icetaneun) enz. van iets.
3'. bezigt/ men het in samengestelde witdruhkihgen, die ais spreekwijzen (babaauu) in gebruik zijn, in de beteekenis dat het voorwerp door het eerste woord aangeduid, wordt gezegd de eigenschap te bezitten van het voorwerp door het tweede woord aangeduid, 01 ook wel dat de handeling of toestand door het eerste woord uitgedrukt, plaats heeft zóó als ten opzichte van het voorwerp door het laatste woord aangewezen. In teerste geval zijn beide woorden substantieven, in het laatste ^ geval ^ is 't eerste een zegwoord, het tweede een substantief. V oorb. zijn: hkoro-kotokeun, oen strot hebben als een kip, van iemand die alles naar binnen slokt wat hem maar voor den mond komt; ticiill-lcntahcim, een oor hebben als een
114
bloedzuiger, — liooren naar alles wat de Heden zeggen; aicak-santpajaneun, een lijf hebben als een koord waarop men kleê-ren enz. hangt, ons: een bedel aarslijf hebben, waaraan
alles past; — tingyir-halongeun, schieten als op een halomj (vliegende hond), vergeefsch werk doen , z. a. een ondeugend kind, waaraan niets te verbeteren is, vermanen, - ons, 't is den moriaan gewasschen; sorejang-rnonjeteun, om en om kijken als een aap; pinj/yljs-haroepateun, breken als een hciroepat, (de zoogenaamde arènpen), spoedig boos worden; — tamploh-ha-tjoteiin, zijn geld of goed verkwisten of verspillen, zoo maar uitstorten, weggeven aan wie 't maiir vraagt, (v. tarnplok, omkantelen , v. een voorwerp met iets vloeibaars gevnld, waarbij de geheele inhoud uitgestort wordt, en batjot, k. p., = soe-ngoet, mond ; sok reja batjot, sok reja among.
- 4'. Andere beteekenissen zijn; V'.voor; bv.: sapoeeun, _ voor quot;één dag, voor ééu dag genoeg, in één dag op te gebruiken, (v. poe, dag); saharitaeun, voor dien stond, (v. haritate dier stond, op dat zelfde oogenblik); keur tiloe poceun, voor drie dagen, om in drie dagen op te gebruiken, of voor drie dagen genoeg. — 2 zooveel maal de grootte, van iets als door het 'telwoord aangewezen wordt; bv.: ari aloen-aloen non panggc-dena dl gambir, Lira sapoeloeh aloen-aloeneun Tjiandjoer dlhidji-Iceun. de grootste alocn-aloen (op Batavia) is op t (is het) koningsplein, naar ik denk zoo groot als tien aloeu-aloens van Tjiandjoer aan elkaar gevoegd ; tiloe poelo-djaioaeun, dr;e maal zoo groot als 'teiland Djawa. — 3'. bij; met herhaling; bv.: saeutik-eutikeun, bij kleine beetjes, ook'nu en dan, en van dit en dat een beetje, (v. saentik, een beetje); sakeudeung-keudeu-H(/cnn, b'j oogenblikken; terwijl sakcudeung-sclkexulewig elk oogenblik beteekent, (V. sakeudenng, een oogenblik). — Eenvoudige herhalingen meir cun kunnen gebracht worden onder § 73, bv.: arfp-arépeun, waarop te hopen is, iets waarop men hopen kan yljoro-boroeuu, iets of iemand om naar toe ta gaan, enz. '
I N li O li h
1. Schrift en uitspraak . . - . ... bi/,. i
III. Lëmes en. kasar . ....... . . 3
IV. Over stamwoorilen, afgcloule vv-oorJiquot;.i cii woordsoorten in liet algemeen..........(gt;.
V. Het werkwoord.......
VI. Het substantief...........n 37,
VIL De telwoorden ....... . . . ,t 47.
VIII. De voornaamwoorden.........„ 51.
IX. Bijwoorden ..............72.
X. Voorzetsels........ . „ 77.
XI. Voegwoorden , . . . .......„ 70.
XII. Interjecties . . . . .....„ 81.
XIII. De nadrukwijzors ... .....„ 80.
XIV. Samengestelde woorden ... .... „ 96.
XV. De herhaling...........„ 100.
XVI. De herhaling met veranderde klinkers . . . v j 01.
Over het voorvoegsel sn „ 10S.
Over het aanhechtsel an ..........„110.
Over het aanhechtsel eun....... . . . ,, 112.
, *S- c*--^lt;-
/* ^ -lt;) i/l sz. U t*. 3 * . i- -Jx ' r
quot;ib*j c el~^rr j 1/, * t '«r*/^
! , / ^,/ r^ !A * f P~^
/. V V .
/
quot; /
/ y.„„y, r//: ./ :./,._y/..../:./ ,:,.. j:.i
' quot; _ ■ ; ; • i;1 ,.1 J ■ -.-i
, ***' ■ 'i i'1 ' ï' ■'
* .
■
'
lÊ^mmlÊÊÊÊié
. i ' ^ , , j ■ .
VS7 'jt' %
'Ni.
il ■ - , i ' ; . ■ / - ■
■ i