Misc. litter.
gt; T - i
PROEVE VAN PREDIKING VOOR ANDERHALVE
EEUW.
31KDEGEDEELD DOUK U. W. T. TYDEMAN.
Uil het Duilsc/i verlaald.
L ij k-P re cl ik a tie gehouden door Jobst Sackmann, Predikant te L i m m e r b ij Hannover, b ij d e begravenis van Michel Wichmann, waardig Koster en S e li o o 1 m e e s t e r aldaar. 1718.
(Jobst (of Jacob) Sackmann is te Hannover geboren 13 Febr. ]ti43, werd te Limnier, dicht bij Hannover, Predikant, in 1680 en stierf 4 Juni 1718 vijf en zeventig jaren oud.
Hij genoot zeer het vertrouwen zijner gemeente. — Zonder eerst zijne meening te kennen, ondernam men niet licht een koop, een proces of eene andere gewichtige zaak; dikwijls was hij , door zijne vernuftige voorstellen, bemiddelaar bij twistenden.
Duidelijk, populair en bevattelijk preekte hij voor zijne een-1 870.
PROEVE VAN PREDIKINO VOOIt ANDERHALVE EEUW.
voudige Toehoorders, waarvan sommigen hem, in 1711, aanklaagden , dat hij hen openlijk van den Preekstoel voor Dieven, Ossen, Ezels en Schurken schold, en zij (al ware n ze het misschien) wilden niet zoo genoemd worden.)
Heel bijzondere en merkwaardige woorden zijn het, mijne aandachtige , hartelijk geliefde, voor een deel, smartelijk bedroefde Toehoorders! welke wij bij den eersten onder de viet groote Profeten , ik bedoel den heiligen Profeet Jesaia opgeteekend vinden , wanneer hij zich alzoo hooren laatEr spreekt eene stem : Predik! en hij sprak : Wat moet ik prediken ? Alle vleesch is gras. Deze woorden staan geschreven in het veertigste kapittel en aldaar in het zesde vers.
Mijne Aandachtiger!! Ik wil mij niet wijdloopig inlaten te onderzoeken, en uit deze woorden trachten te bewijzen , dn.t het reeds in de tijden van Jesaia in gebruik geweest is, over zalig gestorven personen eene christelijke Lijkpredikatie te houden , en dat dit wellicht reeds toen den lieven Profeten als een deel van hun inkomen is mede toegerekend geworden, daar gij wel bij u zeiven denken kunt, dat ik van onzen zaligen Schoolmeester voor deze moeite niks nemen zal, maar ik wil maar zoo veel zeggen: toen ik verleden Vrijdag, terwijl ik nog aan den disch zat, en mijn beetje stokvisch met groene erwten ten lijve gebracht had, en een slokje brandewijn daarop nemen wou , tot betere verteering der lieve harde spijs , mijne jongste dochter Trijntje toegeloopen kwam en uit volle keel riep: „Papa, De Schoolmeester is dood!quot; (Ze had wel mogen wachten, tot dat ik mijn maal gedaan had, maar het kind begrijpt dat zoo niet). Als mijne dochter, zeg ik, mij dat zoo toeriep, zoo docht mij dat even zoo veel te zijn , als wanneer daar staat: „Er spreekt eene stem , Predik! en hij sprak: W at moet ik prediken. Alle vleesch is gras.quot; Menige wijsneus zal hier misschien zeggen: „Wat spreekt onze Pastor? Is alle vleesch gras, zoo moet ook wel alle gras vleesch zijn.quot; Ik geloof echter , dat hij een leelijk gezicht zou zetten, als men hem aan
2
PBOKVE VAN PREDIKING VOOR ANDERHALVE EEUW.
den maaltijd in plaats van vleesch, gras voorzette. Ja, daar heb ik ook reden toe, gij lompe gezel! Moet gij uwen zielenherder ook wel vcor een graa-os aan zien! Daar ziet gij juist welke onontbeerlijke lieden Leeraars en Predikers zijn, om de woorden goed uitteleggen. „Alle vleesch is gras,quot; wil zooveel zeggen: „Alle menschen zijn als gras, zijn zoo vergankelijk als gras, of, zooals de christelijke kerk zingt: Alle menschen moeten sterven , alles moet vergaan als gras.quot; Alle menschen, geen uitgenomen , als Henoch en Elia; maar een of twee zwaluwen maken geen zomer. Ja, als zicli de dood met geld wou laten afkoopen , zoo gaf menige schvaaphans zijn hart nog wel eens een stoot, en telde een duizend daaldertjes neer , ofschoon het ook louter wildemans werk wezen mocht, maar de dood laat zich de hand niet stoppen; hij doet als onze schoolmeester, die pleegde te zeggen: „wat Vader! wat Vriend! Jonge trek de broek af!quot; De dood laat zich ook door soldaten , of door hellebardiers, of door geweren niet afschrikken; neen! zoo'n oude dwaas is hij niet!
Op liet slot te Hanover is altoos een sterke wacht, maar die heeft hem toch niet kunnen beletten , dat hij in de vorstelijke vertrekken binnendrong en niet alleen alle vorstelijke kinderen en gemalinnen , maar ouk de landsheeren zeiven overweldigd heeft. Op dat slot woonde, toen ik nog een schooljongen was, de Hertog George Wilhelm. Maar waar is die gebleven? Mortuus est! — Als deze , na den dood van zijn oudsten broeder; het vorstendom Zelle kreeg, trok zijn broeder Johan Frederik op het Hanoversche slot; maar waar is die gebleven iquot; Mortuus est! Deze wou het Zellesche vorstendom ook liever hebben , omdat het een beetje meer gaf; ze trokken ook al tegen elkaar te velde , zoodat er haast zoo'n pannekoeken oorlog uit ontstaan was; maar goede lieden kwamen tusschen beiden, (Lieve Heeren 1 hoe hebt gij toch de ijdelheid zoo lief! zegt David in den tweeden Psalm) dat alles vergeven en vergeten werd. En dat is ook het beste Vrede baat, oorlog schaadt. Deze Johan Frederik was een braaf man, behalven dat hij Ivoomsch was; toen kregen de Paters de slotkerk, en lazen
3
PROEVE VAN PREDIK1KG VOOR ANDERHALVE EEUW.
daar de Mis, dat gaf een groot opzien in Hanover; ik ginger zelf menigmaal heen toen ik nog zoo'n jonge bengel was , gedeeltelijk, God moge mij de zonde vergeven, alleen uit nieuwsgierigheid , gedeeltelijk ook , om de schoone muziek te hooren. Ja, dat kan ik zeggen , toen ik ze voor de eerste keer
' OO '
hoorde, dacht ik niet anders, als dat ik in den Hemel was; zoo kunnen die schelmen kwinkeleeren. Oude kerels, van dertig , veertig jaren zongen een diskant zoo hoog, als de beste vrouwen ; dat kwam echter, omdat ze gekapuind waren, welke menschen zij in hunne taal castrati noemen. Ziet eens! Wat lachen daar die twee groote deernen met elkander ? Misschien daarover, dat ik van kapuinen spreek? Ik geloof, dat gij ook al weet waar Abraham de mosterd haalt, en gij zoudt met zoo'n kerel niet gediend wezen , al kon hij ook nog zulke mooie stukjes zingen! Zulk een arme vent is waarlijk niet lachachtig te moede. Gelijk een gesnedene zucht bij een jong meisje, zegt de wijze Salomo. Ik houd het ook voor zonde, dat men de menschen zoo verminkt, ofschoon het waar is, dat ze heel voortreffelijk zingen. Ook beviel het mij niet dat ze de woorden zoo gek uitspraken. Bij voorbeeld als er stond : c e c i d e r u nt, dan zongen ze tschetschiderun:. Dat is zoo'n domme zet, wie duivel zal dat raden, wat dat beteekenen moet ? Als ze bij onzen zaligen schoolmeester op school geweest waren , hij zou ze wel anders hebben leeren lezen. Ik heb mij laten vertellen, dat ze in heel Italië zoo slecht spreken moeten.
Na Hertog Johan Frederik kwam zijn broeder Ernst August naar Hanover. Maar waar is hij gebleven? Mortuus est. Deze Heer was echter van de Luthersche Godsdienst en Bisschop te Ossenbrugge. Hij was ook getrouwd , naar de vermaning van Paulus: een opziener moet eener vrouw man zijn. Bij de Roomschen is het echter verboden , dat de geestelijken vrouwen hebben maar hoeren durven ze wel hebben ; doch zacht wat! ik mag geen hoeren zeggen , dat klinkt zoo ard, de hoffelijke lieden noemen dat maitressen. Ja, ik ben nu nog zoo naar den ouden tijd , toen noemde men do dingen
4
PUOEVE VAN PREDIKING VOOU ANDERHALVE EEUW. 5
bij haar naam, en mij dacht, toen ging alles ook nog beter. Maar tegenwoordig, nu een kamisool geen kamisool meer heet, maar een vest; nu men een karretje niet meer een karretje maar een chais; een hoer een maitresse; een schelm een politieke noemt; nu is het beste van de wereld af. — Daar nu de dood de Vorsten, Keizers en Koningen niet verschoont, wat is het te verwonderen , dat hij zich ook aan onzen schoolmeester vergrepen heeft, ofschoon hij eer een lang leven verdiende, dan menig Vorst en Koning, die met zijn onderdanen omgaat alsof het hoenders zijn. Onze zalige Schoolmeester was een zeer nuttig man in het heele dorp Er zijn ook wel andere herders , zoo heeft men koeherders , schaapherders, zwijnenherders; men heeft ook ganzenherders , gelijk men echter voor deze laatsten gewoonlijk maar jongens of meisjes neemt, en die dus niet met andere herders gelijk stelt, zoo moet gij ook niet denken , een herder is een herder , zooals die man zei: een ei is een ei! en hij nam het grootste ei voor zich.
Neen! Voorwaar. Zoo groot als het onderscheid is tusschen schapen , zwijnen , ossen en menschen, zoo groot is het ook tusschen zielenherders en andere Herders. Zulk een zieleherder dan was onzen zalige Medebroeder ook; maar, als ik reeds zeide, in een nederiger zin dan ik, die de Sum mus Episcopus, de Opperherder der Limmersche kudde en gemeente ben. De goede zalige man had de jonge, ik heb de oude zielen onder mijn opzicht. Hij weidde de Lammeren , ik de Schapen. Ja, waren het maar allen Schapen! en liepen er maar niet zooveel bokken onder! Deze maken het een armen zieleherder soms zoo bitter, dat hij dikwijls zucht met den Profeet Jonas: „ik wilde liever dood zijn dan leven!quot;
En onze zalige Schoolmeester had daar ook zijn deel van. Men weet wel, wat dat is : Jeugd heeft geen deugd! Maar hij paste op, als ze moedwillig waren of hunne lessen niet geleerd hadden. Hij ging echter niet met hen om als een beul of een tyran , die ze villen en snijden wou , of ze allen over één kam schoor. Naarmate er een kwaad had gedaan , naar die mate werd hij gestraft. Eerst kreeg hij oorvijgen, daarna
(} PROEVE VAN PREDIKING VOOR ANDERHALVE EEUW.
met de plak of kneepjes; dan kreeg hij met een stok op aijn broek (die trok hij dan goed strak in de hoogte; zoodat het achter-kasteel goed gespannen was); en als hij het al te bont gemaakt had , dan kreeg hij flink met de roe op zijn bloote , naar de vermaning van den wijzen koning Salomo: die zijn zoon lief heeft , kastijdt hem. De roeden had hij eerst wat in het water gelegd, opdat ze beter dóórtrokken, en die-straf is ook de beste , daar houden de jongens heele beenen bij. Hij had een bijzondere handgreep daarbij. Als de broek omlaag was, nam hij den jongen tusschen de beenen, sloeg zijn rechter knie over hem heen on hield hem met de linkerhand den nek naar beneden, dan had hij hem in zijn macht, dat hij geen spats maken kon , als hij met de rechterhand sloeg. Dat heb ik ook nog van hem geleerd , en bij mijn kinderen in praktijk gebracht, want een ieder is een kunstenaar in zijn eigen vak. Dikwijls moesten ze zich ook wel met bloote knieen op kersenpitten zetten, en dat hielp bij sommigen nog beter dan klappen , naar den stelregel van Paulus ; „onderzoek alle dingen en behoud het goede.'11 Hij hield echter niet alleen goede tucht bi, zijne lammeren, maar hij weidde ze ook zoo, dat ze wat leerden. Velen onder de jonge bengels zouden 't zoover niet gebracht hebben, dat ze het nu dikwijls weten, als ik eens een vers of een kapittel verkeerd aanhaal, als ze zoo'n gladden Schoolmee-ster niet gehad hadden. Wat was hij bijbelvast, en hij wist terstond of een boek in het Nieuwe of in het Oude Testament stond; en als er een bij hem niet leerde, zoo lag de schuld niet aan hem. Hij was ook maar geen gewone Schoolmeester. Neen ! een paar mijlen verder van de stad had hij 't des noods eenen Pastor kunnen afwinnen , als hij maar op eene Academie geweest was. De andere Predikers in de nabuurschap hebben zich dikwijls over hom verwonderd , als ze hem hoorden spreken , en tot mij gezegd : „Heer Confrater T (Zoo noemen wij Predikers elkander) „Waar hebt gij dien flinken Schoolmeester vandaan jiekrejten ?quot; Zulke quot;asten kunnen het den Pastors lastiquot;- maken,
O O O O 7
maar dat deed hij niet, de zalige man: hij behandelde mij altijd
PROEVE VAN PREDIKING VOOR ANDERHALVE EEUW. 7
met respect , als zijn opperhoofd, naar de vermaning van Pau-lus, Eere, wien eere toekomt.
Bij ons werd dat spreekwoord bewaarheid: „Oude liefde roest niet.quot; Want ik heb hem al gekend , toon ik nog op de Hoogeschool te Hanover ging. Daar was toen Rector, Mijnheer David Erijthrophilus , dat is zooveel, als Roodhaar. Want vroe-££er was het de sewoonte van de geleerden, dat ze hunne
O O O
Duitsche namen in Grieksche, of ten minste in Latijnsche veranderden. Mijnen zaligen vader werd het ook geraden hij zou zich in plaats van Sackmann, Saccander, of op zijn Hebreeuwsch Sachisch noemen (want gij moet weten dat het woord zak, in alle talen in de geheele wereld een zak beteekent), maar mijn Vader zei, hij wou niet anders heeten, als zijn Vader en Grootvader geheeten hadden, en mij dacht hij deed daar goed aan, dat hij zijn naam niet veranderde. Ommis enim mutatio periculosa , dat is : iedere verandering is gevaarlijk. Deze Magister David Erijthrophilus, een nabestaande van onzen tegenwoordigen opperhofprediker, was een geleerd man, een goed Diaiectius en een animal disputax.
Mijn vader had een brief aan hem geschreven, opdat hij mij aan een hospitium helpen mocht en een mooien , vetten kalkoen daarbij gedaan , welken men ook wel een kerkeraadsvogel pleegt te noemen. Toen ik in zijn huis kwam, trof ik daar in den gang iemand met een mantel om, die vroeg mij , wat ik wilde, en zei dat hij vicecustos was. Gij moet niet denken dat dit een Turk geweest is , omdat Turksche boonen en Viceboonen hetzelfde is. Gij zult wel eens van Vicekoning gehoord hebben, dat die zooveel is als de halve Koning; alzoo was deze zooveel als de halve custos, en deze is zooveel als Hoeder, die op alles een waakzaam oog houdt, die naar Vuur en Licht zoekt, waarvan ook het Duitsche woord koster komt. Deze meldde mij dan aan bij den Rector. Als hij de deur openmaakte , zei hij tot mij ; „Accede Subjectum.quot; Ik begon te beven als espen-loof, en dacht: Praat de Vicecustos al Latijn met me, zoo zal de Rector wel met Grieksch voor den dalt;r komen! Maar God
O
gaf genade , zoodat ik in mijn Exercitium niet meer dan drie
8 PROEVE VAN PUF.DIKING VOOR ANDERHALVE EEUW.
of vier vitia grammaticalia maakte, waarop hij mij vooreerst in de tweede klasse zette, waar de Subrector en de Conrector om den anderen les gaven. Hij bedankte ook heel vriendelijk voor den kalkoen. Nam gratiarum actio ad plus dandum est invitatio. Ik kreeg ook te gelijk een hospitium op de zaagmolen, en de hospes was een recht goed man, maar zijn vrouw deugde, voor den Duivel niet. Zij was een echt Satanskind , en ze had ook den broek aan, zooals de meeste hebben in deze laatste verdorvene tijden, tegen het uitdrukkelijke bevel in, wat u bij het sluiten van het huwelijk is voorgelezen : „de man zal uw Heer zijn.quot; Mijne vrouw wou dat in het begin ook pro-beeren. Wanneer niet alles naar haar wil ging, zoo schold ze mij de ooren vol! Ze verzoutte me de lieve Godsgave, of liet ze aanbranden! Als ik haar wat bevolen had , deed ze juist het tegendeel en dan wou ze mij naderhand vertellen , dat ik het zelf zoo had willen hebben. Als ze mij den bef zou omdoen , dan bond ze altoos een paar nekharen daarbij, wat me, als ik mij bewoog, een groot knijpen veroorzaakte!
Ik zag dat zoo een poos met geduld aan; toen het zich echter niet veranderen liet, dacht ik: „Zacht wat! De mannenhand behoort boven!quot; en ik maakte van mijn recht gebruik zoodar het zich hooren en voelen liet. Mensch! Wat kon ze toen goede woorden geven! Sints dien tijd is ze zoo smedig geworden, dat ik ze wel om een vinger winden kon , en wat ze mij aan mijn oogen kan aanzien, dat doet ze. Zoo gauw als ik squot; morgens op sta, is mijn warm bier klaar. Ze vraagt: „Vader, wat wil je eten ? Wil ik ook wat uit de stad laten komen ?quot; En het hart lacht haar in het lijf, als ze ziet, dat het mij goedsmaakt. Ja, voor dezen kon ik ook mijn man wel staan. Onze Superintendent en Ambtman hebben zich dikwijls over mij verwonderd , als we bij bezoeken te zamen kwamen, en tot mij gezegd: „God geev' dat het u geen kwaad doet. Heer Sackmann! Wat kan hij eten!quot; Maar bij zulke onthalen , doet men dan ook wel een beetje meer, dan als men alleen is; dat heeft men niet allen dag. Ik doe, wat Paulus zegt: „Verzorgt het vleesch , maar niet tot begeerlijkheden.quot; Neen , dat zal niemand van
PROEVE VAN PREDIKING VOOR ANDERHALVE EEUW. 9
mij zeggen, wat van eenigen van mijne broeders in Christus gezegd wordt (zoo noem ik ze , maar inderdaad zijn het schelmen in folio) dat een eerlijk huisman zijne vrouw niet voor zich alleen behouden kan.
Neen. Ik ben mijne lieve vrouw getrouw , gelijk zij mij getrouw is; het is bij ons, één hart en eene ziel. Als ik Satur-dagsavonds uit den biechtstoel thuis kom, en moede ben van het veel spreken (want veel spreken maakt het lichaam moede, zegt de wijze Prediker in zijn boek), dan laat ik mij een voetbad klaar maken met kamillebloemen en tarwezemelen: want ik houd van de zindelijkheid , en een beroemd Medicus heeft mij ook gezegd, dat dit heel goed is voor het hoofd, daar Leeraars en Predikers , wel is waar met de handen niet zooveel arbeiden als een handwerksman of als een Boer, maar hun hoofd ook des te meer gebruiken en inspannen moeten, om zulke hooge zaken te verstaan, en daarna aan hunne Toehoorders, waar ook veel eenvoudigen onder zijn , klaar en duidelijk voor te dragen, waartoe mij de goede God, zonder mij te willen beroemen , een heel bijzonder talent verleend heeft, wat ik ook niet in een zakdoek geleed en begraven heb, zoo als die dienst-
Co o 1
knecht; maar, naar mijn klein vermogen, woeker ik daarmee en geef het in den wisselbank , om met Lucas, in het negentiende kapittel te spreken.
Als ik dan het voetbad gebruikt heb , dan duldt mijne lieve vrouw niet, dat de meid mij de voeten afdroogt. Hoe! zegt ze , zou ik dat dulden , dat eene vuile deern , met hare grove
' 'o
boerenvuisten mijns mans naakte lichaam aanrake, van hem , die een dienaar des Heeren is? Dan strijkt ze zich liet hemd van den arm , zet zich op de knieen , en droogt mij de voeten af, en ze moet het al heel druk hebben , als ze het aan eene van hare lijfelijke dochters zal overlaten. En die kunnen dat ook zoo goed niet, ze weten niet zoo op te passen op zekere plaatsen, want ik ben erg met eksteroogen geplaagd.
De meisjes zijn anders wel goed. Ze kunnen goed spinnen en gebraden en gekookte spijzen gereedmaken, al zou liet ook een duiven- of een eendenpastei wezen. Vooral kan mijne Antrijntje
10 fHOEVE VAN PREDIKING VOOR ANDERHALVE EEUW.
een Karper met een Poolsche saus klaar maken, trots den besten kok in Hannover, maar ze is nog zeer onvoorzichtig en dartel. Onlangs heeft mij die meid nog een glas uit mijn bril in tweeën gemaakt, daar ik pas op de Jaarmarkt in Hannover acht gulden voor gegeven had, omdat mij die bril zoo voortreffelijk toescheen. Het gezicht begint me bijzonder te bedriegen, zoodat ik dat andere paar oogen niet meer missen kan en als ik de bril met een glas op den neus zet, dat staat zoo gek.
Mij valt daar in, wat eens een Advocaat tot zekeren President gezegd heeft, die maar één oog en een bril op den neus had. Toen namelijk de Advocaat een groote omhaal van woorden maakte, werd de President knorrig en zei; „Laat toch die wijdloopigheid weg , gij weet immers dat ik, om den dood , niets overvloedigs verdragen kan.quot; Waarop de Advocaat antwoordde: „Zoo moest Mijnheer de President dat eene glas uit zijn bril wegdoen.quot; Dat moet een deugeniet geweest zijn , die Advocaat, of hij intusschen zijn proces gewonnen heeft, dat is een andere vraag.
Ja, en als ze ooit mannen krijgen , die mogen haar afwennen , wat niet deugt, ik heb gedaan, wat in mij is, en mijne lieve huisvrouw ook , die eene geheele andere vrouw is, dan mijne vroegere Hospita in Hannover, die dan ook aan een galkoorts gestorven is, zonder twijfel uit ergernis, dat zij haar booze kop niet door kon zetten.
In dat huis werd ik bekend met onzen zaligen Schoolmeester, die toen maar een straatscholier was. Maar was onze zalige Dr. Luther ook niet een straatscholier, die om brood aan de deuren zong, en hij is toch zoo ver gekomen, dat hij met zijn pen s' Pausen driedubbele kroon aan 't wankelen maakte, naar de Openbaring van Johannes het 14° Hoofdstuk. Toen had de zalige man al zooveel vertrouwen op mij, dat hij mij openbaarde , dat hem de Katholieke Paters zoo naliepen, en hem wilden overhalen, dat hij Koomsch zou worden. Maar ik zei tot hem: „Hoor eens, Michel Wichman! wat baat het een menscb , dat hij de geheele wereld gewint, en schade lijdt aan
PROEVE VAN PREDIKING VOOR ANDERHALVE EEUW. 11
zijne ziel. Doe , wat gij doet en val niet van de waarheid af.quot; God gaf ook de genade , dat hij zich aan niets stoorde, en ik deed een goed woord voor hem bij den Cantor, dat hij ook in het schoolkoor kwam, waar hij meer geld verdiende, en ook de Muziek wat leerde.
Wat hij voor trillingen maken kon, daar zijt gij allen getuigen van. Toen ik naar de Academie ging , zat hij in de derde klasse, waar hij ook een tamenlijken grond van het Latijn gelegd heeft, waar uw kinderen het nut van getrokken hebben, want hij had er altoos eenigen, die de heerlijkste zinnen en spreuken opzeggen konden ; bij voorbeeld :
Surge, puer , mane fruh!
Quando bubulcus treibt die kuh,
Quando subulcus troibt die schwein,
Solist du schon in scliola sein!
Zoo leerden de jongens de woorden met spelen , en eene goede vermaning daarbij. Dat heb ik u lieden dikwijls bij zijn leven nog gezegd: „Wijd en zijd is er zoo'n Schoolmeester niet in het land, als Michel Wichmann.quot; Als hij de preek in de kerk yoorlas, zoo wist hij ter rechter tijd zijne stem zoo te verheffen , als een bazuin , en te rechter tijd weer te laten dalen. Met de collecte heeft hij nooit een verkeerden zet gemaakt, wat anders zoo vaak geschiedt. Mij werd kort geleden nog verteld , dat te Isenhage in het Lunenburgsche , waar dat adelijke vrouwenklooster is, op den eersten Kersdag toen or tweemaal gepreekt zou worden , de Pastor op het bord , waar hij de gezangen op schrijft, des namiddags zette: „de collecte blijft gelijk ze van morgen geweest is.1quot; Wat gebeurt er ? Toen do Predikant voor het altaar treedt, en zingt; „Een kind is ons geboren , Hallelujah!quot; zoo antwoordt de domme duivel; „de collecte blijft gelijk ze van morgen geweest is. Hallelujah!quot; Wat denkt gij ? Als hier de Schoolmeester zulke een domme streek gemaakt had, ik lt;re-
O 'O
loof, gij liept stante pede naar Hannover en klaagdet den Pastor en den Schoolmeester tegelijk aan liet Consistorium aan. Ja, zoo gaat het. Ondank is 's werelds loon. Dat zei de Superin-tendent ook, toen ik bij u werd ingeleid: „Ezelsarbeid en gei-
12 PROEVE VAN PREDIKING VOOR ANDERHALVE EEUW.
tenvoer zoudt gij mij wel geven.'quot; Ik kan er mij echter niet over beklagen , dat gij mij iets onttrokken hebt, maar dit weet gij toch ook wel, dat mijn tractement zoo groot niet is, als er wel over geroepen wordt, bijzonder, als men een hoopje met lieve kinderen heeft, zooals ik heb. Teel varkens dunne spoeling. Karsten Daksteen had het wel goed voor! hij wou het mij graag betwist hebben , dat ik niet zooveel varkens aan den bak liet komen als ik wilde. Maar, hoe is het hem vergaan ? Was hij niet in een oogenblik levend en dood ? Waar hij is heengegaan , dat mag hij weten; ik wil hem niet richten, maar dat was toch opmerkelijk , dat ik juist ziek moest zijn , toen hij begraven zou worden , en er dus over hem geen Lijkrede is kunnen gehouden worden , als anders gewoonte en gebruik is, vooral bij zoo'n voornamen boer , als hij was. Toen ging het hem als Koning Jojakim : „Men zal niet over hem rouwklagen. Ach , Broeder! Ach, Zuster! Men zal niet over hem weeklagen ; Ach, Heer! Ach, Edele ! Hij zal als een Ezel begraven worden.quot; Ik liet hem eens tot mij roepen , toen hij de grap begon , en sloeg hem den Bijbel open, waar daar staat: „Gij zult den dorschenden os niet muilbanden.quot; Vijfde Boek van Mozes. Kapittel 25. Hij wou me toen heel wat beweging maken, maar ik gaf hem geduchtig bescheid, naar de vermaning van Salomo: Antwoord den gek, opdat hij niet wijs zij in zijne oosen 1quot;
Mot onzen zaligen Schoolmeester had hij het nog erger voor. Het is sints onheuchelijke tijden in Limmer het gebruik geweest, dat de boeren ieder jaar niet alleen den Dominé, maar ook den Schoolmeester een zeker getal eieren en een flinke otooIg worst gaven. En daar wilde deze Karsten Daksteen be-
O O
weeren , dat den Schoolmeester te geven was geen verplichting, maar eene goedheid , en hij moest er alle jaar eenige weken lang om vragen. Hij vroeg mij om raad. Ik zei, hij moest dat niet doen ; de kerkeraad zou hem wel bijstaan. Wat gebeurt ? Karsten Daksteen maakte het heele dorp razend , en wanneer de Schoolmeester zijne eieren wou afhalen , dan had er een uil gezeten. Hij diende eene Memorie aan den kerkeraad in , maar de
PROEVE VAN PREDIKING VOOR ANDERHALVE EEUW. 13
boeren verstaken zich achter den Ambtman ; deze was mij toen ook vijandig, zoodat de zaak op de lange baan geschoven werd.
Ik vergeet het mijn leven dagen niet; het was op den avond van Zondag Laetare, toen ik mijn laatste pijp rookte, en mijn kleed weglegde, om met mijne lieve vrouw naar bed te gaan, dat er in mijr. huis geschreeuwd werd: „de Schoolmeester en Karsten Daksteen willen elkaar in de kroeg doodslaan.quot; Ik trok gauw mijn Priesterrok aan, opdat ze meer respect voor me hebben zouden, en ging zoo als ik was, in mijn borstrok, met de muts op, op mijn muilen, naar de kroeg, en liet, daar het sterk geregend had , één mijner muilen onderweg in den slik steken.
Toen ik er kwam hadden zo elkander nog in het haar , en waren zoo woedend op elkaar, dat ze mij in 't geheel niet gewaar werden, en ze hadden malkaar ook de oogen zoo dikge-slagen dat ze er bijna niet uit zien konden. Dat ging: lig onder! lig boven ! nu had de Schoolmeester , dan had Karsten Daksteen de overhand. Ik zag dat zoo een poosje aan. Eindelijk zeide ik.quot; Pax v obi scum!quot; Maar zij wisten van dolle woede niet, dat ik het was, tot dat ik eindelijk zei: „S cha 1 o m Lecha'. Toen de Schoolmeester dat Hebreeuwsch hoorde, kon hij eindelijk wel denken, dat het niemand anders als de Heer Pastor zijn konde , en liet meteen los. Ik wist wel, wie de meeste schuld had, daarom zei ik: „Michel Wichmann ! Waarover heeft die lompe os met je begonnen? Dat is zeker over de eieren aangekomen?quot; „Ja, lieer Gevaderquot;, zei hij (ik ben peet van zijn oudsten zoon) „Karsten Daksteen zegt en vloekt; ze hebben mij de eiers afgesneden, en zoo was ik voorwaar een ellendige kerel!quot; „Dat moetje zoo maar laten blijven,quot; zei ik,quot; „Michel Wichmann daar zal ik maar een speldje bij steken; ga naar huis en laat uw vrouw u het bloed afwasschen; maar aan dien leelijken galgenbrok, zal ik Zondag den tekst lezen!quot; Hij kreeg er ook van, zooals gij allen weet. Had ik vroeger den zachten staf gebruikt, zoo gebruikte ik nu den harden stok, en daar 't niet anders kon, zoo kraakte ik een harden noot, ging naar den Ambtman, en verzoende mij met hem; en toen werden niet al-
14 l'KOEVE VAN I'ltEDIKING VOOR ANDEKHAIiVJi EEUW.
leen den Dominé maar ook den Schoolmeester zijne eieren zoo vast gemaakt, dat niemand ze weêr aantasten zal.
Intusschen wil ik er niet op zweeren, dat deze zaak den zaligen man geen nagel aan zijn doodkist geweest zij. Want als hem zoo iets bejegende, dan zei hij niet veel, maar at het in zich op, en dat is veel schadelijker, dan wanneer men het eens uitbulderen kan, zoo als God mij die genade gegeven heeft, waarvoor ik hem niet genoeg danken kan; want anders lag ik al lang uit op den rug door de vele zorgen, die ik wegens mijne gemeente heb.
Nu dan slaap zacht in uw graf, gij getrouwe Herder der Limmersche lammeren! liust uit van uwe vele bezwaren, die gij hier op deze booze wereld, van ouden en jongen hebt ondervonden. Zullen ook misschien anderen zoo ondankbaar zijn, en de weldaden niet erkennen die Gij aan deze Gemeente bewezen hebt, zoo troost u daarmede, dat ik de opperherder, die het toch wel het beste weten moet, deze getuigenis aflegge;
„Michel Wichmann is, na den Dominé, de nuttigste man in het geheele Dorp geweest.quot;
■ ■ ■ ■ , ■ ■
ai a •• -
amp;*....
■■ tf
\
.. ■ ■■ , ' X 'rlï
- ■ '--t«
gt; I ■ 'ril
Sv.f
• 1
. ; ï
l I
As'A
s- ■
B.,
. • | |||
i, :• ■ |
■ |
- -__- |