-ocr page 1-

dooi: di;

ïï)1L a a t' .•gt; c fi a p p ij 1' o l' u t u a n li e 1 ^ ^ 111 c c

DR. G. J. D. MOUNIER.

Niet in den handel. Present-exemplaar,

Tweede vermeerderde en verbeterde druk.

Druk van L. E. BOSCH amp; ZOON, rtrcdlt.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

Bedenkingen tegen de grondslagen,

WAAROP HET

mm,

ALSMEDE TEGEN DE

VOORGESTELDE ONDERSTEKING VAN DIT FONDS

DOOK DE

31c Cl a l _•gt; c IV a p p ij. tot 0Cii t oan liet 61 f g c w c e 11.

DOOR

DR. G. J. D. MOUNIER.

Tweede vermeerderde en verbeterde druk.

Druk van L. E. BOSCH «fc ZOON, I trcdit.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

VOORREDE.

De hoogleeraar Van Pesch heeft op nitnoodiginy van heeren commissarissen van het Werkliedenfonds in het Handelsblad van den 21squot;'quot; Juni een stuk geschreven, ten titel voerende: „Tiet Nut en liet lFerldicdenpensioenfogt;ulsquot;.

In dat stuk tracht prof. Van Pesch een viertal mijner bedenkingen tegen hei- wetenschappelijk gedeelte der zaak, te weerleggen.

Met betrekking tot een paar ondergeschikte punten (jeef ik volkomen toe.

De hoogleeraar heeft mij namelijk een paar feiten medegedeeld, die mij onbekend waren gebleven, niettegenstaande ik mij bij personen, die het konden weten, verzekerd had alles, wat door dat fonds is uitgegeven, in mijn bezit te hebben.

Hierdoor is slechts één, en nog teel een zeer ondergeschikte bedenking komen te vervallen. De overige zijn van kracht gebleven.

Enkele toelichtingen schenen mij noodig o. a. ook met het oog op de beweringen van prof. Van Pesch. Men vergelijke daartoe achtereenvolgens de bladzijden 21 en 23 en leze de noten op de bladzijden 29 en 36.

Het is hier wellicht de plaats mijn verwondering te kennen te geven over het voorstel van het Hoofdbestuur van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen om te bepalen, dat de verleende subsidie niet tot pensioensverhooging mag worden aangewend.

-ocr page 6-

Mij komt het voor, dat deze beperkende hepalinr/ slechts een wassen neus is. Immers, naarmate er meer subsidie cjeyeven wordt, uitsluitend bestemd tot dekking der administratiekosten. naar die mate behoeft voor dat doel de kas, bestemd rooi- administratiekosten en pensioensverhooging te zamen minder aangesproken te worden. Er blijft derhalve meer voor de verhooging der pensioenen over. Gevolg is dus, dat het „Nutquot; feitelijk toch aan deze verhooging heeft medegewerkt.

Twee gevallen zijn slechts uitgezonderd:

1. dat. waarin niet genoeg bij elkaar komt om de administratie te dekken, zoodat van de verhooging geen sprake kan zijn en men misschien zelfs tot reductie moet overgaan, en

2. dat, waarbij iedereen de voor waarde maakt, dat het geld niet tot verhooging van pensioenen mag gebruikt worden.

In het eerste geval is de bedoelde voorwaarde natuurlijk geheel overbodig, terwijl het tweede geval eenvoudig ondenkbaar is.

Eindelijk is aan dit werkje nog een gedachtenwisseling toegevoegd, die naar aanleiding van den eersten druk, in het Algemeen Handelsblad tusschen den hoogleeraar Van Fesch en den schrijver heeft plaats gehad.

DE scunijrFJi.

Utüeciit, 25 Juni ]884.

-ocr page 7-

15 E I) E N K I X (ï E N tegen do grondslagen, waarop het Nedorlatidsch-Werkliedenfonds steunt, alsmede tegen de voorgestelde ondersteuning van dit fonds door do Maatschappij tot Nut van het Algemeen.

De bezwaren tegen het Nederlandsch-Werkliedenfonds bij mij gerezen, zijn van verschillenden aard. Voor een gedeelte berusten die bezwaren op mijn in zake levensverzekering opgedane ondervinding en betreffen in zooverre de praktijk, voor een ander gedeelte zijn zij gericht tegen de wetenschappelijke grondslagen en zijn derhalve van theoretischen aard, terwijl eindelijk zoo praktische als theoretische bezwaren bij mij gerezen zijn ten aanzien van het doel en de voorgestelde werking van de geheele onderneming, bezwaren grootendeels ontleend aan wat door verschillende zeer bevoegde schrijvers over de sociale beteekenis van inrichtingen tot verzekering, voornamelijk met liet oog op het pauperisme en de juiste verhouding van arbeid en kapitaal, na een ondervinding van vele jaren is in het midden gebracht.

Deze bezwaren betreffen:

I. De kosten van het beheer en verdere administratie.

TI. De wetenschappelijke grondslagen.

a. De sterftetafel.

h. De geldbelegging.

c. De nettotarieven.

III. Het doel van het Werkliedenfonds.

fl. Arbeid en Kapitaal.

h. Philanthropie.

c. Pauperisme.

-ocr page 8-

6

lquot;. AFDEELINti.

De kosten van het beheer en verdere administratie.

Wanneer het Werkliedenfonds geheel gelijk stond met een gewone verzekering-maatschappij, zouden de kosten van beheer en administratie behooren te bestaan uit de navolgende deelen ;

1. Billijke salarissen voor directeur of directeuren;

2. Idem voor commissarissen ;

3. Idem voor medische, juridische en technische adviseurs ;

4. Idem voor inspecteurs, boekhouder, klerken en verdere beambten;

5. Extra-schrijfloonen ;

6. Bureaukosten, bestaande uit registers en boeken voor boekhouding, drukwerken, schrijfbehoeften, enz.;

7. Gebouwen in gebruik als kantoren der maatschappij;

8. Onderhoud en schoonhouden dier gebouwen;

9. Billijke winsten voor aandeelhouders;

10. Voordeelen voor agenten en boden ;

11. Reis- en verblijfkosten voor directeuren en inspecteurs;

12. Porten van verzendingen, en

13. Onvoorziene uitgaven.

Deze verschillende, bij een gewone maatschappij, onvermijdelijke uitgaven, wensch ik achtereenvolgens te bespreken, om te zien in hoeverre daarop zou kunnen worden bezuinigd.

1. Billijke salarissen voor directeur of directeuren.

Een goed geordende levensverzekering-maatschappij, die werkelijk solide wil zijn, dient minstens éénbeternogtweepersonen te hebben , die de hoofdleiding in hunne handen nemen, die als 't ware een centraal-bureau vormen, waaruit de geheele werking der maatschappij wordt overzien.

Deze personen , aan wien derhalve de directie moet worden toevertrouwd, houden het oppertoezicht over het geheele personeel, benoemen en ontslaan de verschillende agenten ,

-ocr page 9-

7

boden en verdere ondergeschikte beambten, regek.i de werkzaamheden van het gelieelo personeel, schrijven formaliteiten voor, welke in 'tbelang eener goede administratie moeten worden in achtgenomen, vaardigen daartoe zoo noodig circulaires uit en stellen verschillende modelformulieren vast. die voor eenvormigheid en regelmaat in administratie wen-schelijk blijken.

Voorts zorgen zij , onder het toezicht van commissarissen, en met in achtneming van de voorschriften door de maatschappij vastgesteld, voor behoorlijke geldbeleggingen en dienen derhalve, met het oog op de belangrijke geldsommen , die zij te beiieeren hebben, personen te zijn van groote finantiëele bekwaamheid en tevens van erkende soliditeit.

Zij dienen voorts over een uitgebreide ervaring en men-schenkennis te kunnen beschikken, toegerust te zijn met veel tact, om in allerlei voorkomende moeielijkheden met agenten, boden en verzekerden de belangen van den één zoowel als di'f van den ander naar den eisch van recht en billijkheid te behartigen en den bloei der maatschappij te bevorderen.

Zij doen voorstellen en geven — des gevraagd — inlichtingen , betreffende reglementswijzigingen, welke het wederkeerig belang van maatschappij en verzekerden mocht eischen.

Zij stellen borg voor hun getrouw beheer. Uit een en ander blijkt, dat bij een eenigszins groote en over het geheele land werkende maatschappij aan directeuren zeer veel is toevertrouwd, veel bekwaamheid en tact bij hen noodig is en zij een groote verantwoordelijkheid dragen. Op hen berust alzoo , als bewaarders van aanzienlijke geldsommen , dezelfde verantwoordelijkheid en werkzaamheid als op een rijksbetaalmeester en bovendien al de moeite en zorg, welk een directeur van de rijkspostspaarbank heelt.

Behalve dit alles hebben zij nog boven dezen directeur het toezicht over eon uitgebreid personeel: terwijl de directeur van de rijkspostspaarbank ::i zjn voordeel heeft, dat hij met veel beter onderlegd? , geëxamineerde en onder toezicht van de postdirecteuren staande ambtenaren te handelen heeft. Hieruit blijkt, dat een op groote schaal werkend levens-

-ocr page 10-

8

verzekeringfonds onmogelijk kan bestaan, zonder minstens één, maar veel beter nog twee directeuren, die al lum krachten aan dat fonds wijden. Daar deze directeuren liet werk moeten verrichten van den directeur van de rijkspostspaarbank , van een betaalmeester en van een effectenhandelaar, terwijl nog de levensverzekering veel samengestelder is dan een spaarbank, volgt hieruit, dat men , om werkelijk solide personen aan de hoofddirectie te verkrijgen, tractementen zal moeten geven, ongeveer gelijk staande met die van even-genoemde ambtenaren.

Het Werkliedenfonds, dat, zal het inderdaad tot nut van het algemeen werken, zulk een omvang onvermijdelijk dient te hebben, kan daar onmogelijk buiten. Al ware het, dat voor het oogenblik zeer gefortuneerde personen, uit liefde voor de zaak geleid, belangloos die zware en veel omvattende taak op zicli zouden willen nemen, wat waarborgt dit voor de toekomst ? Zoodra de eerste groote ingenomenheid met deze zaak een weinig bekoeld is, zal ook de belangelooze medewerking wel ophouden.

2. Billijke salarissen voor comtiiissarissen.

Geen enkele maatschappij, zelfs met directeuren van erkende soliditeit, kan buiten toezicht van commissarissen. Bij liet bewaren van de enorme geldsommen, waarover zulk ceu maatschappij te beschikken heeft, is het onmogelijk en zelfs hoogst immoreel aan één of twee personen een zoo groot vertrouwen te schenken , dat zij bij al de geldswaardige paiieren kunnen, die in de brandkelders bewaard worden en bij een dergelijke maatschappij tot sommen aangroeien, die zulk een omvang bezitten, dat een paar personen zich daarmede gemakkelijk meer dan tweemaal millioenair zouden kunnen maken.

Immers die kelders bevatten do kapitalen en bijgeschreven

-ocr page 11-

9

interesten, waaruit tiend inzenden gezinnen een vaste lijfrente zullen genieten. Nn zou liet wel al te gewaagd 7ijn aan directeuren toegang tot al deze geldswaarden te verschaffen, vooreerst, wijl daardoor het belang der verzekerden in groot gevaar zou worden gebracht, en vervolgens, omdat hot onzedelijk is directeuren aan zulk een groote verleiding bloot te stellen. Wel worden hun groote'geldsommen voor loopende zaken toevertrouwd , maar de kapitalen der maatschappij mogen niet toegankelijk zijn , dan alleen onder samenwerking van al de commissarissen met de directeuren.

Ik acht vijf commissarissen, beter nog zeven, geen te groot aantal met het oog op de voreischte veiligheid voor de verzekerden. Die commissarissen behooren een toezicht uit te oefenen op directeuren, die hun al de gevraagde inlichtingen dienen te geven. Zij moeten de boeken der maatschappij gedurig opnemen, over de belangen der maatschappij, hetzij op voordracht van directeuren, hetzij op eigen initiatief, beslissingen nemen. Zij moeten zich gedurig verzekeren van den finantieelen toestand der maatschappij en het aanwezig zijn van al de in de boeken aangegeven geldswaarden.

Wonen zij in verschillende plaatsen , dan moeten zij bovendien nog gedurig reiskosten maken, doch in elk geval behooren zij minstens iedere maand te vergaderen en iedere maand de boeken te verifiëeren. Zulke gewichtige werkzaamheden mogen niet opgedragen worden aan personen , die dit geheel belangeloos willen doen. Er bestaat dan groot gevaar voor minder nauwgezet toezicht.

Het beste is commissarissen te salariëeren in den vorm van billijke presentiegelden voor de door hen bij te wonen vergaderingen, voorts hen vergoeding te geven voor reis- en verblijfkosten en hen een zeer matig voordeel te doen genieten bij het behartigen van de belangen der maatschappij, oen voordeel, dat moet af hangen van haren meerderen of minderen bloei. Hierdoor wordt de prikkel tot nauwgezette en ijverige behartiging der belangen van de maatschappij bevorderd en derhalve komt dit voordeel, dat echter niet te groot mag zijn, juist de maatschappij en derhalve ook de

-ocr page 12-

10

verzekerden ten goede. Zelfs ook voor directeuren zou een dergelijk voordeel een prikkel tot meerdere krachtsinspanning kunnen zijn. Maar hoe men dit alles ook regelen wil, volstrekt noodzakelijk is liet, dat, bij een zoo omvangrijke zaak als bet Werkliedenfonds , minstens vijf commissarissen zijn, die behoorlijk worden gesalarieerd, zonder dat bestaat op den duur groot gevaar voor minder nauwgezette behartiging van de belangen van het fonds, zonder dat bestaat ook , zoolang het niet al te zeer verkeerd loopt, uit een oogpunt van kieschheid, bezwaar tegen het maken van gegronde aanmerkingen over de handelingen van commissarissen, die belangloos hun functie waarnemen.

3. Salarissen voor medische, juridische cn technische adviseurs.

De grondslag van elke verzekering, waarbij de maatschappij nadeel zou beloopen bij het vroegtijdig overlijden van sommige personen, eischt, dat deze personen bij de sluiting van het contract volkomen gezond zijn , althans geen ziekten hebben of aan geen kwalen iijdende zijn, die een vroeg-tijdigen dood ten gevolge zouden kunnen hebben. Het komt mij zeer gewaagd voor, verklaringen betreffende de gezondheid aan den huismedicus van den belanghebbende over te laten. Wel is waar staat het corps geneeskundigen in ons land — over het algemeen genomen — te hoog om valsche verklaringen af te geven en staan de medici — ook wat dit punt betreft — onder eede, maar aan den anderen kant mag het niet ontkend worden, dat er vele medici in zulk een groot corps worden aangetroffen , die zoo nauwgezet niet zijn. Immers het is toch duidelijk, dat veler belang medebrengt, hun patiënten bij het afgeven van dergelijke verklaringen in gevallen, die twijfelachtig zijn, niet te bemoeielijken en dat dikwijls een loffelijk medelijden met de patiënten hen aanzet tot het verstrekken der gewenschte certificaten. Dat dergelijke dingen mogelijk zijn, heeft mijn ervaring zelve geleerd cn bovendien behoef ik slechts te wijzen

-ocr page 13-

11

op de veel voorkomende gevallen, waarin roodvonk door den medicus, om de algemeene bekende reden, roode hond wordt genaamd, teneinde de noodzakelijkheid uit te kunnen spreken , dat de maatschappij een eigen onafhankelijk medicus be/.it, die haar ter zijde staat bij de beoordeeling der ingekomen attesten en die ook zelf onderzoekingen verricht. Willen dergelijke onderzoekingen doeltreffend zijn , dan dienen zij met de grootste zorg te geschieden , een onderzoek naar alle kwalen is dan onvermijdelijk. Zulk een onderzoek is steeds zeer kostbaar. De zekerheid, dat men met werkelijke gezonde personen te doen heeft, is een der onvermijdelijke grondslagen voor de soliditeit van het fonds.

Het bezit van een eigen juridischen adviseur is een bepaald vereischte, zoo men de zuinigheid betrachten wil. Bij een maatschappij op een zoo uitgebreide schaal werkende als het Nederlandsch-Werkliedenfonds zich voorstelt te doen, kunnen en zullen allerlei moeielijkheden voorkomen, die rechtsgeleerde tusschenkomst vereischen. Voordeeliger, dan telkens naar een advocaat te gaan, zal zeker wel zijn het hebben van een eigen rechtsgeleerden adviseur, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk in dienst van het fonds. Deze rechtsgeleerde adviseur dient vooral eene specialiteit in handels- en burgerlijk recht te zijn. Wel is waar bestaat hier de mogelijkheid dat men gratis de hulp van een jurist zal kunnen verkrijgen , maar ook hier geldt het bezwaar, dat men niet zeker is op den duur daarin te zullen slagen en bovendien liet gevaar beloopt, dat door een niet gesalarieerd persoon, de belangen van het fonds te veel als bijzaak zullen worden beschouwd.

Eindelijk is ook een technisch- of wiskundig adviseur onmisbaar.

13ij voortduring dient een oog te worden gehouden op de tarieven en de daarbij vastgestelde en naar wetenschappelijke gegevens bewerkte premiën.

De aangenomen wet van afsterving dient voortdurend vergeleken te worden met de afsterving, zooals dio werkelijk in het fonds blijkt plaats te hebben.

Reserve en extra-reserve, wel te onderscheiden van de

-ocr page 14-

12

reserve, welke deze en elke andere maatschappij nog bovendien behoort te hebben, dienen voortdurend wetenschappelijk te worden onderzocht en nagegaan.

De statistiek der afsterving en die van den verderen loop van zaken binnen de werkkring van liet fonds dient met nauwgezetheid bijgehouden en volgens methoden aan de waarschijnlijkheidsrekening ontleend bewerkt te worden. De beste schrijvers over de levensverzekering hebben methoden en correctiën gegeven en , vooral met betrekking tot de extrareserve , hoog wetenschappelijke theorieën leeren kennen, die in het belang van de soliditeit van het fonds in achtgenomen dienen te worden. Juist deze streng wetenschap-peljke behandeling van de levensverzekering komt in het voordeel van de verzekerden. Immers, wanneer slechts weinig omstandigheden in de berekeningen worden opgenomen, moet de maatschappij, die met den juisten invloed van de niet in aanmerking genomen omstandigheden onbekend blijft, om van haar soliditeit zeker te zijn, haar premiën zoo hoog stellen, dat de invloed dezer omstandigheden in elk geval behoorlijk is in achtgenomen, terwijl hij, die op deze omstandigheden in zijn berekeningen gelet heeft, juist weet 'hoeveel daartoe volstrekt noodig is. Hij kan dus de uiterste grens bereiken en behoeft zijn premiën niet onnoodig hoog te stellen.

Zulk een adviseur, die al zijn tijd aan de belangen van het fonds wijdt, en dat is volstrekt noodig wil het beheer niet in de war loopen, gratis te verkrijgen is onmogelijk.

Een dergelijk wetenschappelijk ambtenaar dient op zijn minst hetzelfde tractement te genieten, dat aan een leeraar hij het middelbaar- of gymnasiaalonderwijs wordt uitbetaald. Daar van zijn adviezen en berekeningen de grondslagen en de voortdurende levensvatbaarheid van het geheele samenstel voor een groot deel afhangt, dient men hiervoor personen te hebben, die in wetenschappelijke bekwaamheid voor bovenbedoelde leeraars niet onderdoen.

-ocr page 15-

13

4. Salarissen voor inspecteurs, hoclchouder, Iclerlcen en verdere heamhten.

Inspecteurs zijn bi] een dergelijke maatschappij gewoonlijk tegelijk klerken. Zij zijn de beste en gescliikste onder dezen en gewoonlijk reeds lang in minderen rang aan de maatschappij verbonden geweest. Behalve hun werk als klerk, maken zij reizen om overal de kassen der agenten en boden onverwachts op te nemen , hun boeken na te zien en het oog te houden op hnn werkzaamheden. Een dergelijk toezicht is volstrekt noodzakelijk. In ernstige gevallen wordt dit toezicht natuurlijk rechtstreeks door de directie uitgeoefend, die in elk geval nauwkeurig verslag ontvangt van de werkzaamheden dei-inspecteurs.

Deze beambten , evenals de boekhouder, dienen natuurlijk behoorlijk bezoldigd te worden, zoo ook de overige klerken.

5. Extra -scJirij/loonen.

Wil men het beheer en de administratie zoo zuinig mogelijk maken, dan neemt men niet meer klerken dan volstrekt onvermijdelijk is, zoodat er nimmer meer hulp aanwezig is dan vereischt wordt. Volgt men dezen regel, dan kan het noodig zijn in drukke tijden extra-schrijfloonen te betalen.

(5. Bureaukosten.

Deze kosten kunnen zeer aanzienlijk worden.

De vele zware en lijvige boekdeelen, voor do levensverzekering onvermijdelijk, vereischen zeer groote uitgaven. Op kantoren van levensverzekering moet noodwendig veel meer geboekt worden, dan op groote handelskantoren. Bij de levensverzekering heeft men behalve de gewone boekhouding nog allerlei registers en aanteekeningen noodig ten dienste van het wetenschappelijk gedeelte der eigenlijke levensverzekering, welk gedeelte , wil de soliditeit der maatschappij niet in gevaar komen, zeer deugdelijk dient te worden behandeld.

Evenzoo bedragen de drukkosten betrekkelijk zeer veel. Vooreerst is tabeldrukwerk duurder dan gewone boekdruk

-ocr page 16-

14

en vervolgens moeten van verschillende dingen groote oplagen worden gedrukt. De menigte van staten en circulaires, die onvermijdelijk zijn, vormen een niet te verwaarloozen bedrag.

7. Gebomven m gébruik als kantoren der maatschappij.

Iedere levensverzekering-maatschappij dient een hoofdkantoor te hebben , waar zich de directie bevindt, alsmede al wat onmiddellijk met de hoofdleiding in verband staat.

Daar dienen de meeste klerken werkzaam te zijn, daar ook dienen de voornaamste geldswaarden te worden bewaard , daar dient de geheele boekhouding te berusten. Op dit kantoor behooren de adviseurs der maatschappij hunne bureaux te hebben, teneinde dadelijk bij de hand te zijn, wanneer hun adviezen noodig mochten blijken.

Op plaatsen , waar de maatschappij krachtig werkzaam is, zal het dikwijls voordeeliger zijn een bijkantoor dan een agent te hebben. Zulk een bijkantoor kan door een paar klerken bediend worden en behoeft natuurlijk niet groot te wezen.

In elk geval echter zijn de kosten voor al deze kantoren vrij aanzienlijk.

8. Het onderhonden en schoonhouden der kantoren-

Hieronder behoort ook nog in rekening gebracht te worden meubilair, vuur en licht, enz. Deze kosten zijn eveneens onvermijdelijk.

9. Billijke winsten voor aandeelhouders.

Tot vermeerdering van de soliditeit eener levensverzekering-instelling en als waarborg voor de verzekerden, behoort de maatschappij over aanzienlijke sommen te kunnen beschikken, teneinde in staat te zijn aan haar verplichtingen te blijven voldoen, ook zelfs indien tijdelijk door afwijkingen in de afsterving belangrijke nadeelen worden geleden.

Op den langen duur zullen die afwijkingen elkander wel nivelleeren, maar oogenblikkelijk zou hierdoor, zoolang de maatschappij nog niet over een aanzienlijke extra-reserve beschikken kan , moeielijkheden kunnen ontstaan. De maatschappij heeft

-ocr page 17-

15

dus een kas, bestaande uit een aandeelenkapitaal, dat vooral bij de oprichting als waarborg voor de nauwgezette nakoming harer verplichtingen onontbeerlijk is. Dat waarborgkapitaal laat zij natuurlijk niet renteloos liggen, doch het is duidelijk dat de daarop vallende rente de aandeelhouders, de eigenaren van dat kapitaal. toekomt. Kregen de aandeelhouders niets meer dan deze rente, dan zouden zij zulk een geldbelegging natuurlijk niet verkiezen. Zij zouden dan evengoed hun geld zelf kunnen beleggen, als door tusschenkomst van een maatschappij , voor welke zij tevens een groote aansprakelijkheid op zich nemen. Voor de/e aansprakelijkheid dienen zij dus ook vergoed te worden door van hun geld een grootere rente te trekken , dan uit een gewone rentebelegging zou voortvloeien. Dit meerdere komt derhalve ten laste van de maatschappij. Nu is een dergelijk aandeelenkapitaal bij hetAVerkliedenfonds niet volstrekt noodig, wijl door afzonderlijke kassen, bestaande uit vrijwillige bijdragen — 5f als gift, èf tegen de gewone rente van een geldbelegging , waarbij men minder waagt — althans voor het begin, een voldoende som kan bij elkander gebracht worden.

De grondslag evenwel blijft onzuiver en kan voor het vervolg tot groote ongelegenheden aanleiding geven.

Wat toch is het geval?

Hetzij de bedoelde gelden als giften inkomen, hetzij zij tegen een gewone rente worden verstrekt, het blijven giften, uit liefde en ingenomenheid met het doel der onderneming verstrekt. Zelfs daar , waar de gebruikelijke rente genoten wordt, heeft men met een gift te doen in den vorm van een risico, dat men bij een gewone geldbelegging niet beloopt, of m. a. w., indien men met hetzelfde risico op zich te nemen, zijn geld bij andere maatschappijen of handelsondernemingen voordeeliger beleggen kan, zal men dit dan niet doen, tenzij men eenig voordeel wil prijs geven in het belang eener zaak, die men nuttig acht ?

Daar het Werkliedenfonds met premiën werkt, die lager moeten zijn dan die van gewone maatschappijen, omdat het geen administratiekosten in rekening behoeft te brengen, zal

-ocr page 18-

16

dezo onderneming zich enorm uitbreiden. Maar nu is liot duidelijk dat dan liet aandeelenkapitaal, dat als waarborg dienen moet, ook grooter zal bebooren te zijn.

Door bet groot aantal leden worden wel geringe plaatselijke afwijkingen in de sterfte genivelleerd, maar geenzins die, welke voortvloeien uit oorzaken over liet geheele land werkende. Het is dus duidelijk, dat — tot behoud van de soliditeit — bet aandeelenkapitaal, of wat zijn plaats vervangt, bij uitbreiding van de werkzaamheid eener levensverzekering-maatschappij , aanhoudend grooter moet worden.

Bij eene gewone maatschappij is dit geen bezwaar. Brengt de soliditeit eener maatschappij dergelijke uitbreiding van het aandeelenkapitaal mede, dan zullen de aandeelhouders in hun eigen belang daartoe zelve besluiten en volgens de wet van vraag en aanbod, zal men gemakkelijk een vergrooting van dat aandeelenkapitaal kunnen verkrijgen.

Maar nu het Werkliedenfonds ?

In bet begin krijgt men door liefdegiften genoeg waarborgkapitaal bijeen. Wellicht kan men nog meer bijeen krijgen, indien de nood gaat dringen en de soliditeit vergrooting van dat kapitaal vordert. Maar als eindelijk de eerste geestdrift begint te verflauwen en de warme voorstanders het hunne reeds hebben gedaan, hoe zal men het dan aanleggen om bet waarborgkapitaal voortdurend op behoorlijke grootte te houden? Mij dunkt, hier hebben wij te doen met een principieel bezwaar tegen de grondslagen van het Werkliedenfonds.

10. Voordeden voor agenten en boden.

Bij een behoorlijke en regelmatige werkzaamheid eener levensverzekering-maatschappij is het noodig dat de gelden, althans voor de kleinere verzekeringen, door boden worden opgehaald. Die boden hebben tevens tot taak voor bet winnen van nieuwe verzekerden te zorgen.

Het stelsel van boden is onvermijdelijk, daar, indien men het aan de verzekerden zelve overlaat iiunne premiëu aan de

-ocr page 19-

17

agenten over te male en, de ondervinding geleerd heeft, dat dan eenvoudig alles in de war loopt. De verzekerden verzuimen dan aan hunne verplichtingen te voldoen en stellen zich daardoor aan schade hloot.

Het aantal boden, en daarmede ook de omvang van de werkzaamheid van eiken bode, neemt natm.rlijk toe in verhouding van het aantal verzekerden. Gevolg is dat ook hier de administratiekosten steeds zullen klimmen en wanneer die niet door de verzekerden, aan wier aantal dit bedrag moet evenredig zijn, zullen worden betaald, heeft men ook hier te doen met administratiekosten, die verbazende hoogten zullen bereiken. Deze zijn bij geen mogelijkheid meer door vrijwillige bijdragen te dekken.

Evenzoo de agenten. Een agent is onmisbaar voor het houden van toezicht op de boden, die in zijn district werkzaam zijn. Hij is bovendien de persoon, waaraan een groot aantal boden verantwoording moet doen. Dit is onvermijdelijk voor een goeden gang van zaken.

Wat nu het Werkliedenfonds betreft, is wel eenige bezuiniging mogelijk ten opzichte van de werklieden in groote fabrieken. Daarvoor zouden de fabrikanten belangeloos de tusschenpersonen kunnen zijn. Maar onmogelijk kan men het bodenstelsel laten vallen met het oog op de vele werklieden, bij kleine bazen werkzaam, of met betrekking tot die kleine bazen zelve, d. i. werklieden, die tegelijk baas zijn. Welnu, heeft men dan toch boden noodig voor al deze laatste werklieden , dan maakt het al zeer weinig verschil of men die boden al dan niet tevens gebruikt voor het ophalen van de premiën der werklieden bij de onderbazen of de meesterknechts in de fabrieken.

Ecnigc bezuiniging zal hierdoor wel te verkrijgen zijn, doch niet veel. Het bezwaar blijft bestaan en blijft zelfs van volle kracht. Vanwaar zal het geld komen voor de bestrijding van zulke ontzettende administratiekosten, die wel is waar voor de verzekerden hoofdelijk nauwelijks voelbaar zouden zijn, maar over het geheele fonds genomen, zeer aanzienlijk worden ?

2

-ocr page 20-

18

11. Reiskosten voor directeuren.

Deze reiskosten zijn onvermijdelijk, ook zelfs, indien in dit opzicht de grootste zuinigheid wordt in acht genomen. Zij zullen natuurlijk toenemen, naarmate de maatschappij zich meer en meer uitbreidt. Die reizen hebben voornamelijk ten doel het instellen van plaatselijk onderzoek, zoodra dit in het belang der onderneming vereischt wordt. Uit den aard der zaak zullen deze kosten zeer gering blijven. Zij komen echter eveneens ten laste van de administratie.

12. Forten van verzendingen.

Hieronder moeten begrepen worden de kosten van geld-verzendingen naar ot' van de kantoren der maatschappij, alsmede die van briefwisselingen, hetzij over geldbeleggingen, hetzij over het aannemen van verzekeringen of over andere belangen der maatschappij. Deze kosten loopen li ij een groote maatschappij zeer op en komen ten laste der administratie.

Het Werkliedenfonds kan hier onmogelijk buiten.

13. Onvoorziene uitgaven.

Deze ontstaan o. a. door adverteeren tot het verkrijgen van beambten of het meer algemeen bekend maken der maatschappij in alle deelen des lands, kleine schaden, die beloopen worden door bijzondere niet te vermijden omstandigheden, enz. Een groote maatschappij met een uitgebreid personeel kan zulke uitgaven niet vermijden.

Mijn conclusie, naar aanleiding van het in deze afdeeling aangevoerde is, dat de grondslagen, waarop de dekking van de administratiekosten berust, onhoudbaar zijn en tot den val van deze onderneming zullen moeten leiden. Kan men enkele jaren door uiterste krachtsinspanning dit fonds in stand houden, zijn schijnbaar toenemende bloei zal tevens zijn val verhaasten.

-ocr page 21-

19

Do beginselen, waarop dit gebouw is opgetrokken, komen mij derhalve voor door en door ongezond te zgn en de kiemen der ontbinding reeds in zich te sluiten.

IP AFDEELT NG.

De wetenschappelijke grondslagen.

A. Dc sterftctafcl.

De eerste en voornaamste der grondslagen, waarop de soliditeit eener levensverzekering-maatschappij berust, is ongetwijfeld de sterftetafel.

Van een juiste keus van sterftetafel hangt alles af.

Nu heeft het Nederlandsch-Werkliedenfonds als grondslag voor haar lijfrenteverzekering aangenomen de sterftetafel voor mannen, door een staatscommissie indertijd uit de ge-heek' bevolking van Nederland afgeleid. Deze tafel beeft als algemeene Nederlandsche sterftetafel ongetwijfeld groote waarde; eerstens, omdat zij berust op een bijzonder groot anntal waarnemingen, en vervolgens, omdat zij volgens een zeer juiste methode is bewerkt.

Heeft deze tafel echter als algemeene tafel groote waarde, niet zoo onvoorwaardelijk mag dit van haar gezegd worden , wanneer men baar wil gebruiken als bijzondere tafel, d. i. voor een bepaalde rubriek, hetzij voor staatsambtenaren, hetzij voor werklieden.

De levensverzekering-wetenschap maakt dan ook een groot onderscheid tusschen algemeene en bijzondere sterftetafels. Dit onderscheid i« door bedoelde staatscommissie behoorlijk in bet oog gehouden.

Zij heeft, gelijk uit haar officieel en uitvoerig met redenen omkleed rapport blijkt, aan dit punt zeer veel aandacht gewijd en is tot de conclusie gekomen, dat deze tafel, als ongeveer het midden houdende tusschen andere tafels, zoo juist mogelijk de werkelijke wet van afsterving, ook voor het bijzondere geval van rijksambtenaren, aangeeft.

Nu dienen echter twee bedenkingen te worden gemaakt.

De eerste betreft de methode bij dat onderzoek gevolgd ,

-ocr page 22-

20

en waartegen door den heer Samot, een erkende specialiteit op liet gebied der levensverzekering-wetenschap, in de Economist in der tijd ernstige bedenkingen zijn in het midden gebracht. De staatscommissie heeft bij haar methode van onderzoek, zijn inziens, en ook naar mijne meening, niet genoegzaam acht geslagen op het verschil, dat gemaakt moet worden tusschen gemiddelde en tvaarscltijnlijke levensduur.

Van meer belang echter acht ik de tweede bedenking. De staatscommissie had ongetwijfeld het recht naar een sterfte-tafel te zoeken , die verwacht kan worden zoo na mogelijk bij de juiste afsterving te komen.

Tegenover de mogelijkheid van een batig- staat dan de evengroote waarschijnlijkheid voor een nadeelig saldo; terwijl het eene noch het andere, met het oog op het beperkte aantal rijksambtenaren, zeer groot kan zijn.

Het Eijk zal in het eene geval een weinig overhouden in het andere iets moeten bijpassen.

De kansen staan ongeveer gelijk.

Anders is het met het Nederlandsch-Werkliedenfonds. Dat fonds wil werken over een zeer groot aantal personen, zoodat tegenover een mogelijk aanzienlijk groot voordeelig, ook een belangrijk groot nadeelig saldo kan staan. Een voordeelig saldo levert geen bezwaar op, daar het in het belang dei-verzekerden kan gebruikt worden, een nadeelig saldo daarentegen kan onmogelijk worden gedekt en zou reductie van pensioenen eischen, waarvoor het fonds dan ook reglementair de mogelijkheid openstelt.

Ik acht dezen maatregel hoogst gevaarlijk. Vermeerdering van pensioen, bij een batig saldo, zou gunstig werken, maar reductie, zij het dan ook noodzakelijk, zal de werkman, die, te meer, wijl hem integendeel de kans van pensioens-verhooging was voorgespiegeld, een groote teleurstelling ondervindt, zeer zeker de deugdelijkheid van het fonds doen wantrouwen, tot groot nadeel van deze zaak niet alleen, maar evenzeer tot groot nadeel voor de levensverzekering in het algemeen.

Terwijl men reductie van pensioenen als een uiterst red-

-ocr page 23-

21

middel voorgespiegeld had , zal dit middel zeer waarschijnlijk reeds vrij spoedig noodzakelijk worden , zoo men bedenkt, dat de werkman gewoonlijk in beter hygiënische omstandigheden verkeert dan zij, die öf de uitgebreide klasse der armen vormen öf in weelde baden en ook in de sterftetafel van de staatscommissie medegeteld zijn. Ik acht derhalve de aangenomen sterftetafel voor liet Werkliedenfonds hoogst bedenkelijk en zelfs zeer gevaarlijk.

Blijkt het na tien jaar , dat werkelijk aanzienlijke verliezen zijn geleden en de grondslagen moeten worden herzien, dan is aan de loopende verzekeringen niets meer te verhelpen, tenzij men de ongehoorde onbillijkheid zou willen begaan, om van de verzekerden, die na dat tijdstip toetreden, te veel te vragen, teneinde zoo langzamerhand de tekorten, door hun voorgangers veroorzaakt, te kunnen dekken.

Een goede maatschappij van verzekering dient, zooals wij reeds hebben opgemerkt, een zeer voorzichtige sterftetafel te gebruiken. Bij haar is de eerste vraag niet; welke tafel komt zoo diclit mogelijk bij de werkelijke wet van afsterving, maar integendeel: welke tafel biedt, zonder van die wet te veel af te wijken, het meeste zekerheid aan voor de maatschappij en dus ook voor de verzekerden.

Ingeval van uitkeering bij overlijden moet dus de maatschappij gebruik maken van oen sterftetafel, die zeker niet te gunstig, ingeval van lijfrenten van een, die zeker niet te ongunstig is. Hieruit volgt reeds de noodzakelijkheid van het door de levensverzekering-wetenschap geëischte stelsel van dubbele sterftetafels.

Door het Nederlandsch-Werkliedenfonds is op deze omstandigheid niet voldoende gelet. Wel is de opmerking gemaakt, dat door lijfrenteverzekering met verzekering van uitkeering bij overlijden te verbinden, een afwijking van de afsterving in den een of anderen zin geen kwaad kan, daar in elk geval tekorten aan de eene zijde door voordeden aan de andere zijde gedekt zouden worden, maar deze beschouwing acht ikon juist. Nu is wel is waar voor de uitkeeringen bij orer-lijden , gelijk prof. Van Pesch mij heeft medegedeeld, een

-ocr page 24-

22

andere sterftetafel gebruikt dan voor de lijfrenteverzekering, namelijk die der zeventien steden, iets wat mij trouwens wel opgevallen zou zijn , indien ik ook met betrekking tot de uitkeeringen bij overlijden berekeningen verricht bad; maar dit neemt geenszins mijn oorspronkelijk bezwaar weg. Immers de Selection médicale zal veroorzaken dat in het algemeen zij, voor wien een langeren levensduur verwacht kan worden, eerder een lijfrente zullen begeeren dan anderen en daarentegen zij , die, zonder nog in de termen te vallen het vereischte geneeskundige attest niet te krijgen, toch geen langen levensduur kunnen verwachten, eerder tot het sluiten van een kapitaalsverzekering bij overlijden zullen overgaan. Acht ik, zooals boven is aangetoond , de sterftetafel in het rapport der staatscommissie vermeld , voor de lijfrenteverzekering te veel gewaagd, aan den anderen kant geloof ik niet dat die der zeventien steden zóó ongunstig genomen is, dat zij een grootere sterfte geeft, dan inderdaad kan verwacht worden. Het is waar, eenigermate zal compensatie van schade en voordeel plaats hebben , maar indien de schade juist ontstaat bij die verzekering, die het sterkst blijkt te werken, dan zal het aan de andere zijde behaalde voordeel onmogelijk in staat kunnen zijn, dit tekort te nivelleeren. In plaats van een verzekering te zijn , wordt deze geheele zaak zoodoende een loterij , waarbij het van de kleinste afwijkingen kan afhangen of men voor aanzienlijke winsten, dan wel voor belangrijke verliezen zal staan. Om al deze redenen acht ik het stelsel, dat bij de keus van sterftetafels is gevolgd, allerbedenkelijkst voor de soliditeit van het fonds en in strijd met de eischeu van de levensverzekering-wetenschap , die het stelsel van dubbele sterk uiteenloopende tafels gebiedend voorschrijft.

13. De geldbelegging.

Zeer terecht heeft het Werkliedenfonds als rentevoet 4 pet. aangenomen en bovendien als voorzorg er op gerekend, dat ile gelden drie maanden renteloos blijven liggen. Werkelijk zou het zeer gevaarlijk zijn boven de 4 pet. te gaan. De

-ocr page 25-

alhier ') gevestigde spaarbank van liet Nut gebruikt üen-zelfdeu rentevoet, terwijl ook deze instelling belangeloos beheerd wordt.

Hoe grooter een onderneming is , hoe moeielijker het wordt zonder de soliditeit in gevaar te brengen, met hooge percenten te werken. Het komt mij dus voor, dat het Nederlandsch-Werkliedenfonds dan ook zeer wijs gehandeld heeft door den rentevoet op 4 pet. te stellen; maar is dit waar , dan mag ook niet stilzwijgend op een hooger percent gerekend worden. Men zou aldus handelende, in naai)/ slechts 4 pet. aannemen en daardoor een soliditeit voorwenden , die men niet bezit, terwijl men inderdaad een hooger percent zon hebben gebruikt. In het vervolg mogen wij ons dus nimmer op een dergelijke percentsverhooging beroepen.

Te meer mogen wij dat niet doen, zoo, evenals de alhiei gevestigde Nutsspaarbank doet, gerekend wordt op driemaan-delijksche bijschrijving van rente, waardoor eigenlijk op een rentevoet van 4:,/5ij in het jaar wordt gebouwd.

Hierbij komt nog iets.

Een spaarbank heeft alleen rekening te houden met den tegenwoordigen tijd. Blijkt het later , dat men door veranderde tijdsomstandigheden geen 4 pet. meer als rentevoet kan aannemen, dan levert dit geen bezwaren op. Men geeft de inleggers eenvoudig in keus of zij hun geld willen terug ontvangen, dan wel of zij het tegen een lager percent willen blijven beleggen.

Met een levensverzekeringstonds is het geheel iets anders. Bij een dergelijke instelling kunnen de loopende contracten niet zoo maar zonder schade verbroken worden. Rekent men daar op 4 pet., dan rekent men er niet alleen op voor het oogen-hlili dat percent te kunnen maken, maar evenzeer neemt men aan dat men in elk geval diezelfde rente zal kunnen trekken tot het laatste verzekerings-contract, dat men thans aangaat, zal zijn afgeloopen, d. i. men rekent er op dat de rentevoet

') Te Utrecht.

-ocr page 26-

2-1

geclurencle ongeveer drie vierde eener eeuw niet onder 4 pet. zul dalen.

Wordt de rentevoet door een samenloop van omstandigheden hooger, dan behoort dit voordeel in den vorm van extra-uitkeeringen, ol pensioensverliooging de verzekerden ten goede te komen. Dat is volkomen billijk. Maar wordt de rentevoet lager dan de thans aangenomene, dan zouden hieruit zeer bedenkelijke gevolgen voortvloeien.

Men vergete toch niet dat een verzekering het tegendeel beoogt van een loterij. EUce speculatie, zelfs elke in den handel volkomen geoorloofde politieke berekening behoort bij de verzekering te zijn uitgesloten. Een levensverzekering dient evenals een rijksbank volkomen solide en, wat het nakomen der op zich genomen verplichtingen betreft, onaf-hau/celijk van politieke verwikkelingen te zijn.

De aangenomen rentevoet komt mij derhalve /.oer juist voor, mits men daarbij in achtneme, dat om andere tekorten te dekken, volstrekt niet op meerdere rente mag gerekend worden.

C. Dc nettotarieven.

Eenmaal de sterftetafel van het Werkliedenfonds als juist gekozen aannemende, rijst thans nog de vraag of met behulp van deze tafel de nettopremiën, d. w. z. de premiën zonder administratiekosten met juistheid zijn berekend.

Het is mij bij het narekenen van verscheidene dezer nettopremiën gebleken, dat op een wiskundige-extra-reserve, die voortvloeit uit de te verwachten mogelijkheid van afwijking in de afstervingen en welke door de levensverzekering-wetenschap geëischt wordt, in het geheel niet is gelet. Hierdoor wordt bet fonds aan een groot risico blootgesteld.

Maar ook met verwaarloozing van deze wiskundige-extra-reserve, is het mij gebleken, dat de premiën op verschillende plaatsen te laag zijn genomen, zoodat do reserve steeds te klein zal wezen en het fonds tot aanzienlijke tekorten zul moeten voeren. Daar deze afwijkingen niet de sterftetafel. maar de beginselen zelve van het fonds raken, is het niet

-ocr page 27-

25

te verwauhten, dat, ook zelfs bij de tienjarige Uemening van de sterftetafels, hierin verbetering zal worden gebracht. Aan dit stuk zijn door mij eenige staten toegevoegd om mijn bedenkingen togen de tarieven te verduidelijken.

Bijlage nquot;. 1 bevat een staat, waarvan het doel in het hoofd is aangewezen. In de eerste kolom worden de leeftijden vermeld van af 60 jaar, den leeftijd , waarvoor de premie is vastgesteld op f 1.285. De volgende kolom bevat liet dubbele van de aantallen levenden, volgens de door het Werklieden-fonds — ra. i. reeds te gewaagde — sterftetafel. Ik bob het dubbele dier getallen genomen om breuken in de vierde kolom te vermijden.

Volgens de toelichting, welke het Werkliedenfonds geeft, heeft men bij de berekeningen aangenomen, dat al de uitbetalingen op het midden van liet jaar plaats hebben. Dit betreft dus zoowel de premiestortingen als de uitkeeringen van lijfrenten.

De betalingen worden dus door hot Werkliedenfonds, en in overeenstemming hiermede ook door mij, geacht steeds zes maanden na den leeftijd van deelname te worden voldaan. Deze leeftijden zijn in de derde kolom aangewezen. De vierde kolom bevat de aantallen levenden op deze tijdstippen en zijn gevonden door telkens het gemiddelde te zoeken tusschen het aantal levenden voor zes maanden vroeger en zes maanden later. De afsterving wordt hierbij aangenomen tusschen twee opvolgende jaren eenparig te zijn. Hiertegen bestaan geen bezwaren. Wel is de afsterving voor al de maanden niet dezelfde, maar dit oefent hier niet den minsten invloed uit, daar ook de geboortedagen in verschillende maanden vallen. Ook zou men door interpolatieformules of door een afgeronde levenslinie andere tusschenwaarden kunnen vinden , maar de invloed daarvan is in dit geval te onbeduidend, om in aanmerking te worden genomen. Nu is het aantal stortingen, volgens deze onderstelling, hetzelfde als dat, hetwelk verkregen zou worden, indien men in den loop des jaars voortdurend dit gemiddelde aantal levenden had gehad. In den loop van het jaar tusschen den leeftijd van

-ocr page 28-

26

60 en 61 hebben dus 65420 X 52 stortingen van ƒ 1.28'' plaats, makende een bedrag van ƒ 4371364.40. Dit bedrag is in de volgende of vijfde kolom vermeld.

Sommige gelden zijn nu in rekening gebracht, alsof zij eenige maanden later gestort zijn, maar even groote bedragen zijn daarentegen beschouwd als juist denzelfden tijd vroeger te zijn betaald.

De interest, op de eerste sommen verloren, wordt juist geheel genivelleerd door do interest, welke op de laatste sommen wordt gewonnen , behoudens een uiterst Idein verschil, dat ontstaat doordien het renteverlies voor de rentewinst plaats heeft en derhalve iets belangrijker zal zijn. Evenwel oefent deze omstandigheid vooreerst slechts een uiterst geringen invloed uit, en vervolgens zal die invloed in de vijf eerste jaren wel het grootste zijn, maar daarentegen na dien tijd veel langer aanhouden en in juist tegenovergestelden zin werken '). Wiskundige onderzoekingen leeren dan ook, dat deze invloeden elkander voldoende nivelleeren om gerust buiten rekening te kunnen worden gelaten.

Het Werkliedenfonds heeft het, wat de geldbelegging betreft , noodig geacht aan te nemen, dat de geiden gemiddeld drie maanden renteloos blijven liggen. Wordt een gulden gestort, dan zal hij over drie maanden door bijschrijving geworden zijn ƒ 1.01.

Liet men hem renteloos liggen , dan zou hij over drie maanden nog een gulden bedragen en het staat er dus mede gelijk, alsof men op dit oogenblik slechts yan een gulden had.

Het bedrag van ƒ 4371364.40 zal op deze wijze gelijk staan met een som van ƒ of ƒ 4328083.56, die

terstond rentegevend is.

Inderdaad zal hel dus zijn, zoo men dat renteloos liggen van al de gelden in de rekening wil opnemen, alsof slechts ƒ 4328083.56 gestort is. Daar geen lijfrenten worden uitbe-

i) Mijn berekeningen hebben mij doen zien, dat bij het in acht nemcii dezer bijzonderheid, de nettopremie zelfs iets hooger moet worden.

-ocr page 29-

27

taald, zal derhalve datzelfde bedrag, zooals de laatste kolom aanwijst, als reserve waarde moeten aanwezig zijn.

Men heeft dus nu op het renteloos liggen niet ineor te letten. Deze reserve zal een jaar later door bijvoeging van rente grooter geworden zijn en door dan do contante waarde van de volgende storting daarbij te voegen , dat is ƒ 4176580.79, krijgt men nu voor reserve /' 8680384.54'.

Wat de interest betreft, is gerekend op driemaandelijksche bijschrijving. Daartoe is het bedrag /' 4328083.56 vermenigvuldigd met (1.01)4 of 1.0406. Op deze wijze nu is voortgo-werkt tot op den leeftijd van 64 jaar en 6 maanden. Op den volgenden leeftijd hebben geen premiebetalingen meer plaats, maar beginnen de uitkeeringen van lijfrenten. Op den leeftijd van 65 jaar en 6 maanden ontvangen nu gemiddeld 53240 personen ƒ 52 aan lijfrente, zijnde voor iedere week /' 1., waarbij weer, in overeenstemming met hetgeen het Werkliedenfonds gedaan heeft, dc betalingen op het midden des jaars zijn samengevat. In het geheel wordt dus op dat tijdstip / 53240 x 52 of / 2768480 uitbetaald. Dc reserve van het vorige jaar moet nu, na bijschrijving van rente, met dit bedrag worden verminderd en zal zoodoende/19962638.615 worden.

Van nu af zal de reserve voortdurend gaan dalen. Als de verzekerden den leeftijd van 83 jaar en 6 maanden bereikt hebben, zal er nog in kas zijn f 148847,975, maar één jaar later staat men reeds voor een tekort van ƒ 160176,79r', dat uit de vrijwillige bijdragen zou moeten worden aangevuld.

Stel nu, dat men dit bedrag uit het Waarborgfonds leent, dan heeft men bij dat fonds een schuld van / 160176,79', die na een jaar door bijschrijving van rente nog grooter geworden zal zijn. Men zal dan echter weder moeten leenen om de lijfrenten, die op dat tijdstip verschijnen, uit te betalen. Zoo voortgaande, zal men als de laatste lijfrente betaald is, staan voor een tekort van f 1883633,43°, dat of uit liefdegiften moet gevonden worden öf maakt, dat reeds in den loop van het S3slc jaar de verzekerden voor het treurige feit komen te staan, dat er geen geld meer is om hun pensioenen

-ocr page 30-

28

uittebetalei). Zegt men wellicht dat dit tekort gedekt kan worden door verzekeringen , die later gesloten worden, dan merk ik daartegen op , dat zeer juist door prof. Lobatto i.s aangetoond, dat hierdoor de kwaal nog verergerd wordt. Men leent dan van de reserve, die bewaard moest blijven voor de latere verzekerden en houdt zoodoende den toestand sleepende, om ten slotte voor nog ontzettender tekorten te staan en eenige duizenden personen meer in het ongeluk te storten.

Mogelijk is het de bedoeling geweest, dat de gelden niet drie maanden achtereen renteloos blijven liggen, maar slechts zes weken om daarna weder zes weken renteloos te blijven bij liet losmaken voor de uitbetaling der lijfrenten.

Is dit de bedoeling, dan wijst liijlage nquot;. 2 den loop der reserve aan. De getallen in de zesde kolom zijn thans iets grooter, daar die van de vorige kolom nu niet door 1.01, maar door 1.005 gedeeld zijn. Daarentegen zal het geld voor de lijfrenten reeds zes weken te voren uit de reserve genomen moeten worden, hetgeen op hetzelfde neerkomt, alsof bij de betaling van de lijfrenten 1.005 maal zooveel wordt gebruikt. Zoodoende hebben wij op dezen staat de achtste kolom verkregen.

1-Hjlage n0. 3 bevat den loop der reserve, indien men de premie stelt op /quot;1.31, onder overigens dezelfde gegevens. Daar mij, bij liet vervaardigen van dezen staat, de memorie van toelichting betreffende de tariefberekeningen voor het Werkliedenfonds nog niet bekend was, heb in in afwijking van wat het Werkliedenfonds doet, gerekend op 4% met jaarlijksche rentebijschrijving, in plaats van op 4%« %, maar daarentegen aangenomen, dat alle gelden voortdurend rentegevend zijn.

Men ziet, dat met een premie van / 1.31 een batig saldo van ƒ 3396G6.295 wordt gemaakt, terwijl een premie, die slechts een halve cent lager is, reeds een tekort zou geven van ƒ 12203.17.

Hieruit blijkt dus dat de premie ƒ 1.31 behoort te zijn en onmogelijk zelts e'én enkele halve cent lager kan of mag genomen worden. En dit alles geldt zelfs nog in de onderstelling dat de afsterving plaats heeft volgens de voor ons geval reeds zeer gewaagde sterftetafel der staatscommissie.

-ocr page 31-

29

Hoe liet ook zij , de premiën door het Werkliedenfonds aangenomen, zijn niet voldoende ') om aan de verplichtingen van het fonds tegenover de verzekerden te voldoen. Wel kan inen opmerken, dat het getal van 66550 verzekerden van 60-jarigen leeftijd een te groot getal is, maar deze opmerking verliest haar beteekenis, indien wij in het: oog honden dat het geheel aantal verzekerden scer goed tweemaal honderd duizend personen kan bedragen, en het nu vrij wel hetzelfde blijft of deze tekorten ontstaan door de verzekerden van 60-jarigen

') Tegen de premie van f 1.31 en ter handhaving van die van ƒ 1.285 , heeft prof. Van Pesch aangevoerd, dat de laatste toch nog goed zou zijn voor den leeftijd van 59 jaren en 3 1 maanden; zoodat, indien men aanneemt, dat voor iemand, die onder is dan 59 jaren en 9 maanden en den juisten leeftijd van 00 jaren nog niet heeft bereikt, de premie , voor een CO-jarige vastgesteld , moet genomen worden , ƒ 1.285 als gemiddelde voldoende is. Hiertegen merk ik op dat, indien geen bepalingen bestaan — en de hoogleeraar erkent dit zelf—, die deze quaestie regelen, onder oen 60-jarige niet verstaan moet «orden iemand, die den vollen leeftijd van (iO jaren nog niet bereikt heeft, maar integendeel een ieder, die wel den vollen leeftijd van (iO maar nog niet dien van 01 jaren heeft verkregen. Zooals het tarief — gesteld dat de GO-jarige leeftijd nog werd aangenomen — nu daar ligt, dus zonder bepalingen , die uog in de toekomst gemaakt kunnen worden en waarmede wij dus thans geen rekening hebben te houden , moet het tarief vooreerst voor den 60-jarigen leeftijd niet de prenie van ƒ 1.285, maai die van ƒ 1.31 bevatten en tevens moet die premie verhoogd worden met het oog op den juisten verzekeringstyd. Men vergete niet dat aan het «Kutquot; subsidie wordt gevraagd op grond van den toestand , die thans bestaat, niet op dien, die wellicht nog in het teven geroepen zal worden. Zooals die toestand thans bestaat, levert het fonds geen voldoende waarborgen voor soliditeit. Wil men dien toestand verbeteren, dan ligt het in. i. voor de hand, dat men dit eerst doet en daarna aan het «Nut'quot; subsidie vraagt. Het blijkt nu toch uit de verklaring van prof. Van Pesch zelve, dat men nog niet voldoende met de plannen gereed is. Voorts merkt prof. Van Pesch op, dat do promie voor don OO-jarigen leeftijd is komen te vervallen en daardoor dat bezwaar al/.oo zon zijn weggi nomen. M. i. blijlt het evenwel van kracht, wijl ik bij mijn berekeningen den 00-jarigen leeftijd slechts als voorbeeld heb gekozen , maar blijkens Bjjlage ÏV dezelfde bedenking over ecu geheelo reeks van jaren geldig is.

-ocr page 32-

30

leeftijd nt' door verzekerden van zeer niteeuloopenden ouderdom.

Nog een tweede zeer belangrijke onjuistheid zal tot aanzienlijke , zelfs nog belangrijker tekorten kunnen voeren.

Zooals men uit de tarieven ziet, stijgen de premiën met ile leeftijden. Blijkbaar zijn de premiën berekend voor den juisten ouderdom, d. i. de premie voor den 60-javigen leeftijd geldt slechts op den dag, waarop de verzekerde juist dien leeftijd zal bereiken. Ts hij bijv. zestig jaar en drie maanden, dan zou hij reeds meer moeten betalen, dan volgens het tarief voor zestig jaar wordt aangewezen. In deze moeielijkheid wordt voorzien door, öf het tarief van drie tot drie maanden te laten loopen, zooals dan ook door verschillende maatschappijen gedaan wordt en door mij èn in het belang der verzekerden en in dat der maatschappijen het beste wordt geacht, öf men moet in het tarief op 60-jarigeii leettijd de nettopremie opgeven, die eigenlijk op zestig jaar en zes maanden zou gelden. In dat geval betalen de verzekerden, die tusschen de leeftijden van zestig jaren en zestig jaren en zes maanden verzekerd worden iets te veel, doch die tusschen de leeftijden van zestig jaar en zes maanden en een en zestig jaar toetreden iets te weinig, wat elkaar voldoende nivelleert.

Onder de beste schrijvers over levensverzekering zijn er, die meenen, dat dit zelfs nog geen voldoende waarborg aanbiedt en men beter doet op 60-jarigen leeftijd, als premie aan te nemen de premie, die voor zestig jaar en negen maanden zou gelden. Zij gronden hun gevoelen op de zeer juiste opmerking , dat een verzekerde zich dikwijls nog haasten zal, en de ondervinding heeft dit werkelijk ook geleerd, om een verzekering te sluiten kort voor den leeftijd, waarop de premie hooger zou worden gesteld.

Op al deze bijzonderheden is door het Werkliedenfonds volstrekt niet gelet en dit vergroot nog voor een aanzienlijk bedrag de te verkrijgen tekorten.

Mij rest voor deze afdeeling nog slechts een verklaring te geven van de Bijlagen 4 en 5. In de eerste dezer bijlagen treft men een vergelijking aan tusschen enkele premiën van

-ocr page 33-

31

het Werkliedenfonds en de door mij berekende juiste netto-premiën , waaruit blijkt, dat bet Werkliodonfonds over reeksen van jaren met te lage premiën werkt. en dus onmogelijk aan zijn verplichtingen kan voldoen.

Bijlage nquot;. 5 geeft eindelijk de tekorten per hoofd. Het bedrag-der vereischte reserve') is berekend door als grondslag te nemen de nettopremie nauwkeurig tot in honderdste doelen van centen, het bedrag der aanwezige reserve is uit de vorige bijlagen overgenomen. Deze bijlage wijst dus op aanzienlijke tekorten.

Mijne conslusie is dus, wat deze afdeeling — de meer weten-schappelijke — betreft, dat de grondslagen, zoowel met betrekking tot de methode, welke bij de keus van de sterftetafels heeft voorgezeten, als met betrekking tot de nettotarieven, van dien aard zijn, dat voortdurend aanzienlijke verliezen en teleurstellingen verwacht moeten worden en dat men van het noodmiddel, reductie van pensioenen, vrij spoedig gebruik zal moeten maken. Zij, die deze reductie zullen lijden, moeten dan boeten voor wat door anderen reeds te veel is ontvangen. Op deze wijze nu worden do grondslagen eener billijke en doelmatige verzekering ondermijnd , de belangen der verzekerden aanmerkelijk benadeeld, en tal van werklieden, die een wel verdiende rust denken te gemoet te gaan, in het ongeluk gestort.

111quot; AFDEELING.

Het doel van het Werkliedenfon s.

Ook liet dool van dit fonds komt mij voor niet aanbevelingswaardig te zijn. Schijnbaar is liet doel zeer goed en , hij

1) Hierbij heb ik als grondslag Bijlage nquot;. 3 gebruikt. Daar deze bijlage (zie blz. 28) van een van de aangenomen grondslagen van het Werklieden fonds een weinig afwijkende omlersteüiiig uitgaat, zullen deze getallen niet de uitersti; nauwkeurigheid bereiken. Voor ons doel zijn zij echter voliloende.

-ocr page 34-

32

eon eenzijdige beschouwing van de /aak, zou men raeenen, dat de maatschappij in haar geheel en de klasse van werklieden in het bijzonder er zeer mede zou gebaat zijn.

Wanneer ik thans dit doel aan een nader onderzoek wil onderwerpen, doe ik dat met het oog op de uitgebreide litteratuur over de sociale beteekenis van de levensverzekering, die mij menige hoogst belangrijke wenk op dit gebied heeft verschaft.

Nog eens: schijnhaar is het doel zeer goed en in elk geval is de intentie van de personen . die dit trachten te bereiken werkelijk edel. Men gaat uit van het feit, dat tengevolge van de wet van vraag en aanbod, de verdiensten voor werklieden zoo gering zijn, dat zij , vooral als zij een gezin te onderhonden hebben, met den besten wil van de wereld, niet genoeg voor den ouden dag kunnen sparen en zelfs niet iu staat zijn zich daarvoor te laten verzekeren.

Men heeft nu gemeend aan dit bezwaar te gemoet te komen, door voor den werkman de gelegenheid te openen, zich op een bijzonder voordeelige wijze te verzekeren of te doen verzekeren.

Hierdoor, zegt men, wordt zijn lot verbeterd, terwijl hij de liefdegiften, in den vorm van voor hem betaalde administratiekosten en bijgepaste tekorten in netto-premiën, op een zoo kiesche wijze ontvangt, dat hij lt;lit niet bemerken kan en meent werkelijk zich zelf te hebben verzekerd. Op deze wijze wordt het stootende van de publieke liefdadigheid voorkomen.

Dit laatste kan door mij op goede gronden worden weerlegd. Zoodra toch dit fonds werkt, zullen de boden van verschillende verzekei ing-maatschappijen op de moeilijkheid stuiten, dat zij telkens op de goedkoope tarieven van het Werkliedenfonds gewezen worden.

Hun klanten zullen hen hierover lastig vallen.

Stel u nu zulk een bode voor, die zelf vrouw en kinderen lieeft en eventjes, misschien zelfs moeielijk kan rondkomen. Is het dan niet natuurlijk dat hij uit zelfverdediging zal antwoorden; „Ja, dat wil ik gaarne gelooven, maar die men-

-ocr page 35-

33

schen worden eigenlijk bedeeld. Al de noodzakelijke kosten, die gij betaalt, worden voor ben uit liefdegiften gevonden.quot; Men zegge nu niet, de boden zijn niet zoo slim. Integendeel, als bet bestaan er van afhangt, is iedereen slim. Het is mij gebleken dat boden zich zeer goed op de hoogte van deze dingen houden en, al deden zij dat niet, de agenten in assurantiën , die er ook door in moeielijkheid kunnen komen, zouden het hun wel duidelijk weten te maken. Bovendien zijn boden mannen uit het volk, die tact bezitten om het volk iets duidelijk te maken en beter nog dan een ander weten zij op zijn eergevoel te werken. Gevolg zal dan worden, dat werklieden, die bet meeste eergevoel bezitten zich liever dood willen werken, dan aan het fonds deel te nemen, terwijl de man, die minder eergevoel bezit, van de opengestelde gelegenheid zal profiteeren. Dit geldt niet alleen voor afzonderlijke werklieden, maar evenzeer voor werklieden van een fabriek, waarvan de patroon een verzekering voor zijn volk genomen heeft. Die werklieden zullen van hun kameraden te hooren krijgen : „Nou, jelui hebt ook een mooie baas, die zich laat bedeelen om jelui te verzekeren. Hij betaalt een gedeelte en het groote volk betaalt de rest. Dank je.quot;

Deze opmerkingen slechts terloops om te doen zien, dat de ware toestand voor den werkman onmogelijk een geheim kan blijven, en juist die eenvoudige werkman heeft een verbazend groot eergevoel, meer dan men achter de dikwijls ruwe schors wel zou vermoeden.

Wij gaan thans over tot de voor deze afdeeling aangekondigde punten.

A. Arbeid en Kapitaal.

Het is en blijft, na al hetgeen ik over dit onderwerp van verschillende zijden gelezen heb, mijn gevoelen, dat een juiste verbinding van arbeid en kapitaal tot de beste grondslagen behoort voor elke goedgeordende beschaafde maatschappij. Mijn bezwaren uiteen te zetten tegenover do

3

-ocr page 36-

34

m. i. onhoudbare leer der sociaal-democratie , zal thans wel geheel overbodig zijn.

Welnu, een juiste verhouding van arbeid en kapitaal brengt mede, dat ieder normaal, gezond en oppassend man van zijn arbeid kan leven, zijn gezin onderhouden en zijn kinderen zoover brengen kan , dat zij in staat zijn voor zich zelve te zorgen, alles natuurlijk, indien geen bijzondere rampen hem of zijn gezin treft'en. Dit nu acht ik een onafwijsbare eisch van een goed geordend sociaal-verband. Waar aan dezen eisch niet is voldaan, ontstaan allerlei ziekelijke verhoudingen, onverschilligheid , tengevolge van moedeloosheid , drankmisbruik , om de werkelijkheid te ontloopen , ziekelijke philanthropic, die de zaak nog erger maakt, totdat alles losbarst in wanhopend verzet, waarbij de uitgemergelde lichamen en verdoofde geesten te zwak zijn om zich te verdedigen, weer onder 't juk worden gebracht en eindelijk, zooals de geschiedenis meermalen geleerd heeft, een geweldige revolutie de geheele staatsorde omverwerpt en jaren lang tooneelen van ruw geweld doet aanschouwen tot een nieuwe orde van zaken i ntreedt.

Aan dezen eisch nu is èf voldaan öf niet voldaan.

Is aan dezen eisch in ons land voldaan , d. w. z. wordt «Ie gezonde, oppassende werkman zóó betaald, dat hij zicli zelf behoorlijk onderhouden kan , dan is naar mijn oordeel het Werkliedenfonds volkomen overbodig en zelfs zeer schadelijk. Er wordt dan philanthropic uitgeoefend, waar deze geenszins noodig is, en zoodoende wordt het gevoel van door eigen krachtsinspanning te zijn, wat men is, verflauwd Het ontzenuwt de natie, daar het den werkman verleert te steunen op eigen kracht. In één woord, het is een miskenning van de eerste eischen van het economisch beginsel van geld als ruilmiddel voor geleverde goederen of bewezen diensten.

Is daarentegen aan den gestelden eisch niet voldaan, dan dient den toestand zelf te worden verbeterd.

Geen nieuwe lap op een oud kleed geldt ook hier.

Elk kunstmatig hulpmiddeltje, dat den toestand sleepende

-ocr page 37-

35

hoii'U. verergert dan de kwaal. Het waarachtig belang van den werkman eisclit, dat men de crisis haar vrijen loop laat. Het verbloemen eener maatschappelijke kwaal werkt altijd verkeerd. Alleen radicale middelen kunnen redding aanbrengen.

En zwik een middel bestaat, zijn toepassing zal verhaast worden als men geen kunstmiddelen gebruikt om de ziekelijke verhoudingen te rekken.

Wat toch is de oorzaak van de ellende , voor zoover het den gezonden, ijverigen en oppassendeu werkman betreft. Immers , geen andere, dan dat er minder vraag dan aanbod is van de zijde der werklieden, terwijl aan Jen anderen kant ook minder vraag van de zijde van liet publiek dan aanbod van de zijde der fabrikanten bestaat.

De fabriekanten kunnen door do verbazende concurrentie, die hierdoor wordt in het leven geroepen, slechts zeer weinig voor hun artikelen rekenen, en daardoor ook geen hooge loonen aan hun volk uitkeeren. Vindt men nu middelen uit om door bedeeling — ik zeg niet door coöperatie — alles kunstmatig goedkooper te maken, nu de levensverzekering, later wellicht het brood, door alleen de raeelwaarde van dit voedsel te laten betalen — de consequentie brengt dit mede — en de loonen voor den bakker en zijn knechts uit liefdegiften te vinden, dan zal de fabrikant al weer gemakkelijker de loonen kunnen verlagen, of althans niet verhoogen in evenredigheid met het duurder worden dei-tijden. Gevolg is dat de werkman in denzelfden ellendigen toestand blijft en bovendien meer en meer afhankelijk wordt van bedeeling, wat zijn eergevoel doodt.

Van de fabrikanten is geen loonsverhooging te vergen. Maar wat dan ? Mij dunkt, als de nood meer en meer dringt en alleen eerst dan hulp wordt verleend, wanneer de wanhoop ten toppunt is gevoerd, dan komt men tot deze voor den werkman weldadige ontknooping, dat men een internationale, door alle beschaafde staten ingevoerde wettelijke regeling krijgt van den werktijd.

-ocr page 38-

3G

Daardoor wordt:

1. den werkman meer vrijen tijd verschaft, waardoor hij zifh meer aan zijn gezin zal kunnen wijden, hetgeen zoowel voor hem als voor zijn gezin nuttig is en den hniselijken band versterkt;

2. de vraag naar werkkrachten grooter, daar de fabrikanten nu meer werkvolk noodig zullen hebben. Door de betere verhouding in vraag en in aanbod worden nu ook de loonen hooger. zoodat do werkman ook in dit opzicht vooruit gaat;

3. wordt nu voorkomen dat vele gezonde, flinke en oppassende mannen geen werk kunnen vinden;

4. zullen dan de fabrikanten zelf minder kunnen vervaardigen , zoodat het aanbod van artikelen de vraag') niet meer zal overtreffen, waardoor de fabrikanten zelf meer van hun goederen kunnen maken, en dus ook bun werklieden beter kunnen betalen, en eindelijk :

5. het afnemend publiek zal in een billijke verhooging van de prijzen der artikelen betalen , wat het anders zoowel den fabrikanten als den werklieden, zij het dan ook met de beste intentie, als een genadebrok toewerpt.

Het schijnt wreed den door mij voorgestelden radicalen weg te volgen, maar in gemoede geloof ik, dat hij uit een mensch-lievend oogpunt het meest te verdedigen is. Sleepende ellende is droeviger en voor de maatschappij noodlottiger dan een verhaaste crisis en die sleepende ellende helpt hot Werk 1 i cd en fonds bevorderen.

B. Philanthropic.

Dit woord in den letterlijken zin opgevat, menscJdievmdhehl. moet wel onderscheiden worden van dat woord in de go-

') Men heeft de opmerking gemaakt, dat juist door dit duurder worden dor artikelen de vraag zal verminderen. Dit is volkomen waar; maar die vermindering zal niet in dezelfde verhouding plaats hebben als waarin do prijzen vermeerderen , vooral waar het artikelen van nut betreft. Dit bezwaar zal dus inderdaad zoo groot niet zijn.

-ocr page 39-

37

bruikelijko beteekenis van weldadigheid. Mensclilieveiidheid brengt dikwijls mede, dat men schijnbaar harde maatregelen moet nemen, juist in het belang van den mensch ot' de menschheid. Zoo eischt de menscldievmdheid, gelijk onder A is opgemerkt, dikwijls liet verhaasten eener lievige crisis.

Philanthropic in den zin van weldadigheid is echter m. i. geheel iets anders. Weldadigheid moet zijn of een persoonlijke zaak, of een noodzakelijk en niet te vermijden hulpmiddel voor den Staat, maar mag zich in elk geval nimmer verder uitstrekken dan tot het zwakke en ongelukkige. Ook mag er nimmer sprake zijn van weldadigheid cn hloc, tenzij er sprake is van een nationale ramp. Nimmer mag philanthropic een soort van rccht worden, steeds moet zij de kieschheid in achtnemen. Persoonlijke philanthropie in den zin van weldadigheid kan bestaan in het verleenen van finantiëele hulp aan famielje of vrienden, of het verleenen van bijstand in elk bijzonder voorkomend geval, waarin men een ongelukkige ontmoet, met wien men medelijden gevoelt.

Openbare weldadigheid heeft eveneens slechts ten doel hen te helpen, die door ongelukkige omstandigheden, ziekten , lichaamsgebreken, gebrek aan vermogens als anderszins buiten de mogelijkheid zijn in hun onderhoud te voorzien. Hier is de weldadigheid onvermijdelijk, daar geen maatschappelijke organisatie zulke ongelukkigen anders zou kunnen helpen. Hier is het ware terrein der weldadigheid. Maar een weldadigheid, toegepast op een geheele rubriek van menschen, half en half in den vorm van een rccht, is vernederend, onkiesch en in de hoogste mate beleedigend. De philanthropie, door het Werkliedenfonds beoogd, acht ik daarom een ongezonde philanthropie, een gevaarlijke caricatimr van de waarachtige weldadigheid. Even nuttig en heilzaam deze laatste kan werken, een even nadeeligen invloed oefent de eerste uit op alle sociale verhoudingen.

Zij ondermijnt de veerkracht, omdat zij doet bouwen op een ongezonde, met de sociale orde strijdende instelling, een instelling, die een utopie najaagt, nimmer door haar te verwezelijken, daardoor tijdelijk den werkman te vreden stelt.

-ocr page 40-

38

om hem later in dieper ellende te storten en de sociale verhoudingen nog rampzaliger te maken. Bovendien is zij, zooals het Hoofdbestuur van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in het vorige jaar zelt' erkend heeft, toch reeds geheel overbodig, nu de Nationale Bank te Rotterdam onder veel grooter waarborg van blijvende soliditeit, op bijna even voordeelige voorwaarden de gelegenheid voor dergelijke verzekeringen geopend heelt.

C. Fauperisnie.

Ook uit dit oogpunt is de levensverzekering door verschillende schrijvers behandeld. Geen machtiger hefboom tegen het pauperisme dan de verzekering in het algemeen en in het bijzonder die op het leven.

Vele gebeurtenissen, die anders gezinnen tot armoede zouden doen vervallen als, brand, hagelschade voor den landbouwer, ziekte en dood, kunnen nu rustig afgewacht worden. Het eergevoel, geprikkeld door het besef tegen een anders noodzakelijke bedeeling gevrijwaard te worden, wekt den lust om zich te laten verzekeren en zoodoende voor zich en de zijnen te zorgen in de hand. Eeeds nu begint men er schande over te roepen, wanneer in de dagbladen een beroep op de weldadigheid gedaan wordt voor een gezin, waarvan de kostwinner overleden is. Vooral in de volksklassen wordt dit gevoel meer en meer levendig, en mag men dat edele gevoel zich te verzekeren om uit de handen der weldadigheid te blijven nu bederven door van de verzekering zelf een soort van weldadigheid te maken?

Mij komt dit hoogst bedenkelijk voor. Maar er is meer. Het pauperisme wordt rechtstreeks in de hand gewerkt door den arbeid van het Werkliedenfonds. Ziehier waarom. De wanverhouding tusschen vraag en aanbod wordt, zooals wij reeds hebben opgemerkt, in stand gehouden, waardoor ten slotte de werkman zelt in geen betere conditiën komt.

Een groot aantal boden , er zijn er duizenden, gaan met

-ocr page 41-

39

hun gezinnen te gronde, daar er betrekkelijk een kleiner aantal zal noodig blijven, als het Werkliedenfonds door tusschenkomst van bazen en meesterknechts werkt, of, zoo deze boden ook voor het werk van den werkman geschikt zijn, zullen zij het aanbod nog verhoogen en daardoor den werkman onder nog grooter druk brengen. De werkman tot liet uiterste gebracht, niet in staat een gezin te onderhouden, zal zich verslaven aan drank en allerlei losbandigheden , tot wanhoop hem tot zelfmoord drijft.

Verwaarloosde opvoeding van kinderen, bedelarij, misdaden zijn de noodzakelijke gevolgenen een geheele reeks van armen-geslachten zal hieraan zijn ontstaan te danken hebben.

Aan den anderen kant, — coöperatie verheft, het verlevendigt het idee van eigen kracht, het bevordert alzoo het algemeen welvaren. Even voordeelig als coöperatie voor den werkman kan zijn, even nadeelig, verslappend en ontzenuwend werkt een instelling als het Werkliedenfonds.

Maar gelukkig —en dit ten slotte — behoeven wij ons voor al deze ellende niet bevreesd te maken. Zooals wij reeds hebben opgemerkt, zit het geheele raderwerk van dit fonds zoo in elkander, dat het zijn ontbinding te gemoet snelt, en een schijnbare bloei, die ontbinding slechts kan verhaasten.

Juist dit feit; Het Werldiedenfonds hangeen stand hotiden, is een lichtpunt in deze treurige quaestie. Maar daarom te meer kan ik er niet genoeg op aandringen dat de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen niet lichtvaardig haar zedelijken steun geeft aan een instelling, zoo weinig solide wat hare grondslagen betreft, en zoo gevaarlijk in hare sociale gevolgen.

Wanneer eenmaal fabriekanten en werklieden, vertrouwende op den zedelijken steun geschonken door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, deelnemen aan dit fonds en later hun toetreding betreuren, dan zal zeker die gebeurtenis het prestige van deze Maatschappij niet verhoogen.

Voor ik eindig nog een enkel woord betreffende den ver-

-ocr page 42-

40

dienstelijken geleerde en Leidschen professor, die zich de moeite getroost heeft de tarieven voor dit fonds te berekenen. Het zou den schijn kunnen hebben, alsof ik critiek wenschte uit te oefenen op liet met zooveel ijver volbrachte werk, dat prof. van Geer zich getroost heeft. Dat zij verre van mij. Maar, waar ik werkelijk meen te staan voor zoo groote raadselen, raadselen met wier juiste oplossing' de belangen van zooveel duizenden zijn samengeweven, daar acht ik in het belang van den werkman, in het belang van het Nederlandsche volk en niet minder ook in het belang van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, wier prestige hier op liet spel staat, te spreken mijn plicht.

-ocr page 43-

In liet Handelsblad van 21 Juni 11. komt liet volgende ingezonden stuk voov, dat als hoofdartikel geplaatst is.

Door dr. Mounier is een boekje rondgezonden onder den titel; „Bedenkingen tegen de grondslagen, waarop bet Nederlandsch-Werkliedenpensioenfonds steunt, alsmede tegen de voorgestelde ondersteuning er van door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.quot; Hoewel noch de commissarissen van het Werkliedenpensioenfonds, noch de adviseurs een exemplaar van dit geschrift ontvangen bobben, meenden commissarissen in hunne vergadering van 17 Juni U. dat bet nuttig zou zijn het werkje te bespreken, daar de verschillende afdeelingen van het ,Xutquot; juist dezer dagen bijeenkomen om over de voorgestelde subsidie te beraadslagen. Zij hebben mij verzocht dit te doen en wel wat de wetenschappelijke grondslagen betreft, daar dr. Mounier op dit punt als deskundige genoemd zou kunnen worden. Ik heb aan dit verzoek gehoor gegeven.

Er worden vier bezwaren tegen de wetenschappelijke grondslagen aangevoerd, die ik achtereenvolgens zal behandelen.

Ten eerste zegt de beer Mounier, dat men stellig twee sterftetafels moot gebruiken, één voor de pensioenen en één voor de uitkeering bij overlijden, en daar de commissie dit niet gedaan heeft, acht hij het stelsel, dat bij de keus van een sterftetafel gevolgd is, „allerbedenkelijkst en in strijd met de eischen der levensverzekeringwetenschap, die het stelsel van dubbele sterftetafels gebiedend voorschrijft.quot;

Ik ben het volkomen eens met het gevoelen omtrent de twee sterftetafels, maar het is mij onbegrijpelijk hoe de heer M. tot de conclusie komt, dat er slechts één aangenomen is. Een enkele deeling en een aftrekking maakt het ieder deskundige duidelijk, dat twee verschillende sterftetafels gebruikt zijn. Voor de pensioenen is de sterftetafel aange-

-ocr page 44-

nomen van het rapport (in de „Bedenkingenquot; genoemd) en voor de uitkeeringeu bij overlijden die der 17 steden, welke beide sterftetafels in 1878, volgens de door mij aangegeven methode, bij de toen nog niet opgeheven aideeling voor statistiek bewerkt zijn. Hoe kan de heer M. zich op dat punt zoo vergist hebben ?

Het tweede bezwaar is, dat de nettotarieven voor de toekomstige pensioenen (tarief 13) niet behoorlijk uit de sterftetafel van het rapport zijn afgeleid en te laag zijn. De schrijver geeft onderscheiden tabellen en berekent dat voor fiGüüO zestigjarigen, die zich alle verzekeren togen een premie van ƒ 1,28= per week, er na veertig jaren een tekort zal zijn van twee millioen gulden , terwijl volgens hem de premie ƒ 1,31 per week moet zijn, en er dan na 40 jaren ten minste ƒ 300,000 over is. Nu is twee millioen een eerbiedwekkend cijfer, maar de heer M. had er wel bij kunnen vermelden, in de eerste plaats dat de premie voor een zestigjarige in tarief B niet meer voorkomt , en in de tweede plaats dat, volgens zijn eigen berekeningen, de premie van ƒ1,285 toch nog goed zou zijn voor den leeftijd van 59 jaren en 11 maanden. Met andere woorden , dat de verschillen, die hij meent te vinden, in werkelijkheid zóó klein zijn, dat die op de eigenlijke verzekeringsleeftijden geheel weggevallen zullen zijn, alleen door liet afronden tot de naastvolgende halve cent. Ik zal hier geen becijfering laten volgen, maar bij de bespreking van het derde bezwaar aan-toonen , dat de heer M. zelf de premie van / 1.285 voldoende zou moeten achten. Als dit zoo is, kan de vraag; wie zich verrekend heeft, hier veilig onbeantwoord blijven.

Het derde bezwaar is, dat zij, die tot de verzekering toetreden en 1). v. 30 jaren heeten te zijn, in werkelijkheid reeds ouder zijn en zelfs gemiddeld den leeftijd van 30 jaar en 9 maanden bereikt zuilen hebben , en dat hierop bij liet Werkliedenfonds niet gerekend is. Hoe weet de lieer M., dat hierop bij de uitvoering niet gerekend zal worden? Bij onderscheiden der groote levensverzekering-maat-schappijen wordt als leeftijd van den verzekerde beschouwd liet aantal jaren, dat deze bij den eerstvolgenden verjaardag

-ocr page 45-

43

doorleefd heeft. Bij autlereu handelt men billijker en maakt de yremiëu bij kwartalen van jaren oj). Iets dergelijks zal bij liet Werkliodenpensioenfonds ook geschieden en als de kwartaal-rekening gekozen wordt, zullen 1). v. allen als 60-jarigcn beschouwd worden, die ouder dan 59 jaren en 9 maanden zijn, maar nog geen 60 jaren bereikt hebben. Hierdoor zal de gemiddelde leeftijd van hen, die op 60-jarigen leeftijd heeten toe te treden — als die leeftijd nog toegelaten werd — ongeveer 59 jaren en 11 maanden zijn, en daarmede is uitgemaakt dat, zelfs volgens de wijze van rekenen , door den heer M. gevolgd, er geen tekort te vreezen is bij het stellen der premie voor dien leeftijd op / 1.285 per week.

Het vierde bezwaar eindelijk is , dat tarief A niet overeenstemt met de tarieven B en C. De reden, dat de optelling niet dezelfde cijfers geven kan, niet Idopt, is bij de tarieven opgegeven, maar de schrijver der brochure vindt deze reden niet genoegzaam. Een tweede reden is het noodzakelijk afronden der premie tot op een halve cent. Zou de heer M. dit ook niet zelf' hebben kunnen inzien ?

Hiermede zijn alle bezwaren tegen de wetenschappelijke grondslagen afgehandeld. Ik hoop, dat ook de niet-deskun-dige uit het voorgaande kan opmaken, dat de heer M. eenigszins overijld te werk gegaan is en dat dus het vermoeden voor de hand ligt, dat ook de bezwaren van anderen aard — de schrijver vindt niets goed wat ter organisatie van het Werkliedenpensioenfonds is voorgesteld — zeer overdreven zullen zijn, of ook in het geheel geen grond zullen hebben.

Ik voeg er bij, dat de afdeelingen van het „Nutquot; gerust de voorgestelde subsidie kunnen steunen, met de zekerheid , dat als het Werkliedenpensioenfonds tot stand komt, zij bijgedragen hebben tot de oprichting van een volkomen levensvatbare instelling, die grooten invloed kan hebben op de goede oplossing van een der belangrijkste problemen van den tegenwoordigen tijd, op de oplossing der sociale quaestie.

A. J. VAN PESCH,

Hoogleeraar te Amsterdam.

Juni 1884.

-ocr page 46-

44

Daarop werd door mij in liet Handelsblad van den 25slc,, Juni liet volgende geantwoord.

Onder den titel „Het Nutquot; en het Werkliedenpensioentbnds, komt in het Alrjewecn Handelsblad van den 215len .1 uni een schrijven voor van den hoogleeraar Van Pesch, ter bestrijding mijner brochure, tot opschrift voerende: „Bedenkingentegen .de grondslagen, waarop het Nederlandsch-Werkliedenfonds „steunt, alsmede tegen de voorgestelde ondersteuning van dit „fonds door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.quot;

In dat schrijven wordt in de eerste plaats eenige bevreemding te kennen gegeven naar aanleiding van het feit, dat noch commissarissen, noch adviseurs van dit fonds exemplaren mijner brochure ontvingen.

Het zou wellicht den schijn kunnen hebben alsof ik opzettelijk mijn schrijven voor bedoelde heeren geheim had willen houden: het is daarom dat ik mij verplicht acht op te merken, dat aan prof. van Geer te Leiden onmiddellijk een exemplaar is gezonden. Daar prof. Van Geer bekend staat als een der steunpilaren van dit fonds en zijn wetenschappelijke adviezen ongetwijfeld veel invloed hebben uitgeoefend op de voorgestelde oprichting er van, mocht ik veronderstellen dat mijn „Bedenkingenquot; voor commissarissen geen geheim zouden blijven. Het beperkt aantal exemplaren, waarover ik voorloopig kon beschikken, liet niet toe aan elk hunner een afzonderlijke afdruk te zenden, wat ook niet noodig was, wijl het voornemen bij mij bestond hen van de overige afdrukken, die een weinig uitvoeriger zijn, een genoegzaam aantal exemplaren te doen toekomen.

De geachte hoogleeraar heeft ongetwijfeld geschreven onder den indruk der vermeende miskenning van commissarissen en adviseurs. Immers dit artikel draagt ontegenzeggelijk de sporen van groote overhaasting en steekt dan ook zeer ongunstig af bij de degelijke en met zooveel zorg bewerkte wetenschappelijke geschriften, welke wij van de hand des hoogleeraars gewoon zijn te ontvangen.

In een courantartikel van slechts één kolom, wordt een

-ocr page 47-

45

onderwerp afgehandeld, dat bij een werkelijk wetenschappelijke behandeling minstens de ruimte van een brochure zou vorderen.

Het spreekt van zelf dat dan ook geenszins al mijn bedenkingen zijn weerlegd. maar dat de hoogleeraar er eenvoudig eenigen — een viertal — heeft uitgezocht, die hij zeer oppervlakkig bespreekt, on dan ten slotte uit te roepen: .Hier-„mede zijn alle (!) bezwaren tegen de wetenschappelijke .grondslagen afgehandeld (ik cursiveer). Ik hoop, dat ook „de niet-deskundige uit het voorgaande kan opmaken dat de .hoer M. eenigszins overijld te werk gegaan is en dat dus het ,vermoeden voor de hand ligt, dat ook de bezwaren van anderen .aard — de schrijver vindt niets goed, wat ter organisatie „van liet Werkliedenfonds is voorgesteld — zeer overdreven „zullen zijn, of ook in het geheel geen grondzuilen hebben.quot;

Wie hier in overijling gehandeld heeft, hij, die in een brochure met tal van berekeningen zijn bedenkingen tegen liet Werkliedenfonds uiteenzet, of hij, die eenige dezer bedenkingen in een courantartikel van één kolom afhandelt, kan veilig onbeantwoord blijven.

Het spijt mij waarlijk, dat de hoogleeraar dit stuk zoo overhaast geschreven heeft. Immers de zaak, die Z. H. Gel. voorstaat, heeft hij daardoor geen goeden dienst bewezen. Met de meeste voorzichtigheid toch heeft schrijver dezes zijn brochure buiten den handel gehouden, ten einde geen noode-looze publiciteit te geven aan gebreken, die wellicht nog hadden kunnen worden weggenomen. Alleen aan personen, die deze zaken kunnen beoordeelen, heeft hij dan ook slechts zijn „Bedenkingenquot; gezonden.

Nu heeft prof. Van Pesch deze geheel confidentiëele mede-deelingen door zijn jongste schrijven gemaakt tot een onderwerp van publieke bespreking en gebracht onder de oogen van den werkman.

In hoeverre dit in het belang is, zoowel van dit fonds als van het vertrouwen in de levensverzekering in het algemeen, laat ik gaarne aan de beslissing van den hoogleeraar zelve over.

Laten wij thans de tegenbedenkingen Van prof. \ an Pesch eens nader beschouwen.

-ocr page 48-

46

Do eerste dezer bedenkingen betreft alleen een bijzaak. De stukken, die ik in handen heb kunnen krijgen maakten slechts melding van één sterftetafel, namelijk van die, welke ook door mij in de bijlagen mijner brochure is gebruikt. Alleen voor het geval v.m uitkeeriug bij overlijden is een andere tafel aangenomen, te weten, die der zeventien steden, welke een grootere afsterving geeft. ')

Ik beken gaarne dat ik in dit opzicht gedwaald heb, evenals ik ook gaarne de verzekering aanneem , dat de premie voor den 60-jarigen leeftijd is ingetrokken.

Het is dan ook moeielijk bij de groote wispelturigheid, die bij de oprichters van dit fonds blijkt te bestaan eu waarbij op het eene oogenbiik wordt omvergeworpen wat op het andere was bepaald , op de boogte te blijven van de laatste toestanden. Hij het schrijven mijner brochure heb ik getiacht mij in het bezit te stellen van al de op dit fonds betrekking hebbende stukken, welke voor hot publiek ver • k' z'jii i on in die stukken heb ik noch de tafel der

zeventien steden , noch de intrekking van oen gedeelte der tarieven vermeld gezien. Gaarne echter noem ik aan , dat ei nog andere stukken bestaan, en dat ik dus in dit opzicht gedwaald heb.

Die echter moenen mocht dat hierdoor een wezenlijke bedenking is weggenomen, zou zich zeer vergissen. De hoogleeraar heeft op deze zeer verklaarbare onbekendheid met een paar wijzigingen in hot oorspronkelijke plan, een nadruk gelegd , waardoor allicht bij den oppervlakkigen lozer hot denkbeeld zou kunnen worden opgewekt, dat een princi-pioöle bedenking is weerlegd.

') Aan (Ie bezwaren van prof. Van Pesch. die hieruit voortvloeien eu op het geheel een nauwelijks merkbaren invloed uitoefenen, wordt in de verdere afdrukken mijner brochure te «emoet gekomen. In dit opzicht ontvangt Z. H. Gel. mijn dank voor zijn opmerkingen. Daar ik , zooals reeds op bladzijde 27 mijner brochure vermeldt staat, geen berekeningen betreffende uitkeenngen bij overlijden verricht heb, is het duidelijk, dat rte door den hoogleeraar bedoelde deeling en altrekking niet door mij zijn gemaakt.

-ocr page 49-

47

Dit is geenszins liet geval.

Mijn berekeningen tocli betreffen de yremiën voor lijfrenten. Ij ij die berekeningen is zoowel door mij als door liet Werkliedenfonds uitgegaan van de tafel der staatscommissie. Du: berekeningen blijven cius volkomen var. kracht. Een opmerking van bijkomenden aard , aan het einde van mijn beschouwingen naar aanleiding van de keus eener stertetafel. komt daardoor te vervallen. Nog steeds blijf ik op de gronden in mijn brochure aangegeven en door den hoogleeraar Van Pesch niet weerlegd , de keus der sterftetafel van bedoelde staatscommissie voor de lijfrenteverzekering zeer gevaarlijk acliten.

De tweede tegenbedenking betreft de premieberekening. De hoogleeraar merkt op, dat het tekort van ongeveer twee millioen slechts verkregen is door 06000 (lees : 66550) zestigjarigen te beschouwen , terwijl bovendien de premie voor den 60-jarigen leeftijd is ingetrokken. Wat het eerste gedeelte dezer tegenbedenking betreft, verwijs ik den geachten hoogleeraar naar bladzijde 29 (25 oude druk), waar deze opmerking van den hoogleeraar reeds is voorzien en weerlegd. Wij verzoeken 'L. H. Gel. nog eens te lezen, wat daar geschreven staat. Alleen in de overijling, waarmede de hoogleeraar in het Handelsblad geschreven heeft, kan de verklaring gezocht worden van het zonderlinge verschijnsel, dat dit gedeelte mijner brochure aan zijn aandacht ontgaan schijnt te zijn.

Het laatste gedeelte de/er tegenbedenking schijnt afdoende. De premie voor den 60-jarigen leeftijd is ingetrokken en een verzekering, die dus niet meer bestaat, kan niet tot tekorten voeren.

Jammer, voor des hoogleeraars betoog, dat dit argument niet opgaat. Immers de geheele berekening, welke door mij met de premiën ƒ 1.28' en ƒ 1.31 verricht is, heeft geen ander doel dan als voorbeeld te dienen.

Wanneer de hoogleeraar het gedeelte mijner brochure gelezen had , dat, zooals zooeven gebleken is, aan zijn aandacht schijnt te zijn ontgaan, dan had hij zeker ingezien, dat mijn bezwaar niet juist dien leeftijd bij uitsluiting betreft, maar, zooals trouwens duidelijk uit Bijlage IV (V oud) blijkt, over een geheele reeks van leeftijden loopt.

-ocr page 50-

48

Mijn bezwaar geldt alzoo meer de mcfhodr, den grondslay der tanefberekeniiigen, dan Avel juist het tarief voor dien e'énen leeftijd.

Dit schijnt de geachte hoogleeraar dan ook zelf gevoeld te hebben. Anders toch ware het niet noodig geweest over dit punt in verdere beschouwingen te treden. „De premie, „waartegen gij opkomt, is afgeschaftquot;, zoo toch had de hoogleeraar dan kunnen zeggen, „derhalve vervalt over dit punt „verdere discussie.quot;

Dit doet Z. H. Gel. echter niet. Hij treedt in nadere beschouwingen over de premie van j 1.28quot; of / 1.31.

Dat mijn berekeningen juist zijn, wordt door den hoogleeraar niet tegengesproken. De hoogleeraar erkent dus dat de premie van / 1.28'' voor den 60-jarigen leeftijd te laag is. maar merkt aanstonds op dat ook volgens mijn berekeningen, „de premie van ƒ 1.285 toch nog goed zou zijn voor 59 jaren „en 11 maanden.quot; „Met andere woordenquot;, zoo gaat de hoogleeraar voort, „datde verschillen, die hij meent tevin-„den, in. werkelijkheid zoo klein zijn, dat die op de eigenlijke „verzelceringsleeftijdm geheel weggevallen zullen zijn.quot;

De redeneering, en zoo komen wij tevens aan de derde tegenbedenldng, komt derhalve hierop neer:

De premie van ƒ 1.285 is voor den 60-jarigen leeftijd eigenlijk niet goed, maar zij is ivel goed voor den leeftijd van 59 jaar en 11 maanden, dus is zij nol; goed voor den leeftijd van 60 jaren, waarvoor zij eigenlijk niet goed is. Ik begrijp deze redeneering waarlijk niet. Zegt de hoogleeraar, dat de juiste leeftijd van 60 jaren geen eigenlijke verzekeringsleeftijd is, dan sta ik daarin geheel aan zijn zijde, maar begrijp niet wat dit te maken heelt met den leeftijd van 59 jaren en 11 maanden.

Voor 60-jarigen kan de eigenlijke verzekeringsleeftijd, bijvoorbeeld 60 jaren en 2 maanden zijn. In dat geval echter wordt de premie , die op 61-jarigen leeftijd liooger is dan op 60-jarigen, natuurlijk meer dan ƒ 1.31.

-ocr page 51-

49

Of verstaat de hoog-leeraar onder een GO-jarige ') iemand . die in zijn zestigste jaar is, maar den vollen leeftijd van 60 jaren non n'e^ lieeft bereikt? Zoo ja . dan liad dit vermeld dienen te worden. De hoogleeraar zou dan echter den weg inslaan, dien liij zelf' eenige regels verder , onbillijkquot; noemt en „waarbij men als leeftijd van den verzekerde be-,schouwt liet aantal jaren . dat deze bij den eerstvolgenden .verjaardag doorleefd heeftquot;.

In elk geval, waar steun gevraagd wordt voor een fonds, dient men wel in staat gesteld te worden te kunnen beoor-deelen in hoeverre dat fonds levensvatbaar zal wezen en al dan niet een zegen of een vloek zal zijn voor den werkman, wiens belangen het heet te bevorderen. Daartoe dient men volledige inlichtingen te geven omtrent de grondslagen, waarop dit fonds gevestigd is.

Er wordt ondersteuning gevraagd voor liet fonds, zooals het is, en niet voor het fonds, zooals het misschien, na nood-zahelijlce verbetering, tvorclen zcd.

Op de vierde tegenbedenking acht ik geen antwoord meer noodig, wijl de hoogleeraar hier vermoedelijk door overijling heeft o\er het hoofd gezien, wat hij in zijn eerste tegenbedenking zelf heeft aangevoerd. Is toch voor de tarieven li eu C van verschillende sterftetafels gebruik gemaakt, dan is het ook volstrekt niet noodig dat tarief A klopt met dc tarieven B en C. Men zou zich toch bij het berekenen van tariel A, eerst kunnen afvragen, welke verzekering het meeste invloed op het fonds uitoefent, m. a. w. of een gunstige dan wel ongunstige afsterving de soliditeit van het fonds zou kunnen in de waagschaal stellen. Naarmate het antwoord op deze vraag zou luiden, kon men dan een keus tusschen beide tafels doen.

Het spijt mij dat mijn brochure, waarin mijn bedenkingen

1) Dc hoogloeraar neemt als voorbeeld den SO-jarigon leeftijd. Waarom niet den fiO-jarigen ? Of zon dan ook door afronding tot de naastvohjende halve cent de premie van f 1,28' tot die van / 1,31 stijgen 'i

4

-ocr page 52-

50

togen liet Werlcliedenfoncls met kalmte en waavdeering werden behandeld, op een wijze werd bestreden, die mij meer doet denken aan de hartstochtelijkheid van een aangevallen partij, dan aan de kalmte van den geleerde, dien het om wetenschappelijk onderzoek, geenszins om effectbejag te doen is. Intus-schen mag ik dit den hoogleeraar van Pesch niet zoo erg ten kwade duiden.

Hij strijdt, zoo hij meent, voor een maatschappelijk belang, dat hij in gevaar ziet gebracht. Daaraan is het dan ook ongetwijfeld te wijten dat dit artikel van dezen zoo knndigen geleerde, wiens overige geschriften van nauwgezette studie getuigen , in overijling uit zijn pen is gevloeid.

Daar het mij slechts te doen is geweest in beperkten kring mijn bedenkingen tegen het Werkliedenfonds bekend te maken, opdat hieruit wellicht een hezadüjde discussie zou geboren worden, die het algemeen belang ten goede kon komen, maar liet geenszins mijn doel was strijd te ontlokken, acht ik mij verplicht dezen strijd, die heftig en daardoor ook minder wetenschappelijk dreigt te worden, hiermede te besluiten.

Ieder oordeele zelf over de waarde der door mij aangevoerde argumenten.

Intusschen kan ik niet eindigen voor en aleer ik nogmaals mijn leed heb uitgedrukt, dat prof. Van Pesch, wiens wetenschappelijke adviezen in den regel zoo hooge waarde hebben en die ongetwijfeld een sieraad is aan de Amsterdamsche Universiteit, thans is ondergegaan in den hartstochtelijken strijder voor een belang, waarin hij zelf, wel niet geldelijk, maar toch zeer zeker zedelijk betrokken is.

Gaarne hoop ik dan ook dat. waar ik Z. H. Gel. in het vervolg in andere punten van wetenschappelijk onderzoek mocht ontmoeten, dien aangenamen toon zal blijken te heer-schen, in wiskundige kringen zoo gewoon, en door den ge-achten hoogleeraar anders steeds met nauwgezetheid in het oog gehouden.

Dn. ii. J. D. MOUNTER

Juni 1884.

-ocr page 53-

Op dit schrijven werd wederom door Prof. Van Pesch geantwoord in liet Handelsblad van den 27sle,, Juni.

Onder den titel; „Nog eens hot „Nutquot; en het Werklieden-Pensioenfondsquot;, schrijft Z. H. Gel. daarin het volgende:

Onder dezen titel komt in het Ochtendblad van 25 Juni een stuk voor van den heer Monnier, waarin hij de beoordeeling van een deel zijner brochure in het Handehhlad van den 21sll!quot; Juni II. aan een critiek onderwerpt. 0. a. verwijt de heer M. mij daarin, dat ik slechts vier bezwaren bespreek, die ih nitgezocht hrh, en niet onduidelijk geeft hij te kennen, dat er minstens een — lijvige? — brochure noodig is. om zijne beschouwingen te weerleggen. Hij noemt daarenboven mijn stuk heftig en hartstochtelijk.

Tk acht het vrij natuurlijk dat de heer M. zich niet weerlegd acht. daar hij als 't ware in zijn eigen brochure verstrikt zit. Dat de weerlegging der besproken bedenkingen zoo kort kon zijn is niet mijne schuld, maar was mij zeer aangenaam. Wanneer ik de vier punten eenvoudig uitgezocht had. zou ik werkelijk niet goed gehandeld hebben ; dat dit niet het geval is geweest, volgt uit het mij gedane verzoek, waarover hieronder nog nader. Vooraf moet ik evenwel opmerken dat ik geen lust heb met den heer M. een twistgeschrijf aan te vangen. Hij noemt toch in zijn laatste stukje een bijzaak, wat vroeger een hoofdbedenking was; leest niet wat ik duidelijk geschreven heb ; laat, waar hij mijne woorden aanhaalt, de hoofdzaak weg door het slot van den zin te kappen: misverstaat woorden , die een gangbare beteekenis hebben ; beweert dat ik toegeef dat zijne berekeningen juist zijn, omdat ik aantoon dat, zelfs als men zijne becijfering toegeeft er toch geen tekort komt, en geeft, om van het vierde punt wat te kunnen zeggen , en passant een redeneering over de keus van een sterftetafel, die hij sterk in zijne brochure afgekeurd hooft. Ook ik sluit dus hier de discussie met den heer M. en geef hem alleen nog den raad om mijn stuk en

-ocr page 54-

zijn antwoord in de brochure (die hij toch bezig is te veranderen of te herdrukken) op te nemen; dan kan nog beter geoordeeld worden zoowel over den toon van ons beider schrijven als over den inhoud.

Ik wensch nu nog op liet volgende te wijzen in het belang van het Werklieden-Pensioenfonds.

Toen ik, op verzoek van commissarissen, de ivetenschappe-lijhe grondslagen van liet fonds tegen de gemaakte bedenkingen verdedigde (die in de tweede afdeeling der brochure voorkomen in dezelfde volgorde, waarin ik ze behandeld heb) geschiedde dit op grond dat de wiskundige beschouwingen, die toch hier den doorslag moeten geven, niet door een leek beoordeeld kunnen worden. Tk vertrouw nog dat mijn stuk, bij onbevooroordeelde lezing, voldoende zal geacht worden om den aanval als geheel afgeslagen te beschouwen. Maar nu ik gelegenheid heb op de zaak terug te komen, wil ik nog iets in het midden brengen over een punt, dat Imiten die grondslagen valt, nl. over de administratiekosten , en wel naar aanleiding van enkele opmerkingen, mij door warme voorstanders van het fonds medegedeeld, maar die zich eenigszins bezorgd toonden over hetgeen tot regeling dezer kosten is voorgesteld.

Natuurlijk — zoo was hun gevoelen — zal men bij den aanvang weten dat er genoeg vrijwillige bijdragen ingekomen zijn om de administratiekosten te dekken. Maar juist als het fonds sterk toeneemt, zullen deze kosten dit ook doen, al is het niet in dezelfde reden. En hoe zal het dan gaan als de bijdragen er voor eens niet in dezelfde mate klimmen of wanneer zij zelfs eenigszins verminderden?

Het antwoordt, dat hierop gegeven moet worden, is mijns inziens, het volgende. Als het fonds toeneemt, doordien liet aantal verzekerden zeer groot wordt, zou eene zeer onbeduidende verhooging op de premiën genoegzaam zijn, om de administratiekosten te dekken (natuurlijk wordt een zuinig beheer vooropgesteld), en als er dus geen andere uitweg is, moet zulk eene verhooging bijtijds voorgesteld worden. De directie zal hierop steeds te letten hebben , maar zal dan ook

-ocr page 55-

53

kunnen zorgen, dat de reeds verzclccrdcn niet hooger premiën behoeven te betalen, door het bedrag, dat nog voor deze kosten aanwezig of toegezegd is, uitsluitend voor de thans reeds toegetreden leden te bestemmen. Het is waar dat op deze wijze zij , die in de eerste tijden lid geworden zijn. iets voor zullen hebben boven hen, die na de eventueele premie-verhooging toetreden, maar dat is toch beter dan dat zij die in de eerste tijden lid worden, reeds voor de administratiekosten moeten zorgen. Dan zou de opslag veel te groot moeten zijn, terwijl ik nog eens herhaal dat later de premiever-hooging, zoo zij al uoodig ivordt, zeer gering zal kunnen uitvallen.

Zoo zij cd noodig wordt, want (en dit is het tweede deel van het antwoord) als het fonds tot bloei komt, door de toetreding van een groot getal werklieden, is cr stellig groote waarschijnlijkheid, dat de bijdragen voor de administratiekosten sterk zullen klimmen. In dit 'geval zullen de goede gevolgen van de toetreding der werklieden, aan de werkgevers zeer duidelijk worden , en deze zich gaarne nog grooter opo(Veringen getroosten, dan die voor de administratiekosten noodig kunnen zijn, terwijl er ook behalve de werkgevers nog een groot getal personen in ons land gevonden worden, die gaarne zullen helpen om eene zoo nuttige en dan zoo Uoeiende instelling te helpen bestendigen.

A. J. VAN PESCH.

Amsterdam, 26 Juni 1884.

Hierop werd door mij in het Handelsblad van den 2dcn Juli geantwoord.

Zooals ik in mijn vorig schrijven heb medegedeeld, verlangde ik mijnerzijds de debatten betreffende het Werkliedenfonds te sluiten.

Naar aanleiding van liet antwoord van prof. Van Peschin het Handelsblad van den 27sl0quot; Juni jl. wensch ik alleen — en dit is ook onherroepelijk mijn laatste woord in deze zaak — te constateeren, dat prof. Van Pesch, wat het wetenschappelijk gedeelte betreft, ivel degelijk vier bezwaren heeft uitgezocht.

-ocr page 56-

zij het dim ook dat die vier bezwaren , op sick self heschomcd, juist in de volgorde werden behandeld , waarin zij in mijn brochure voorkomen. Aan den wensch door den geachten hoogleeraar yjeuit , namelijk om de in het Haudelshlad tus-schen ons gewisselde stukken achter mijn brochure te pnbli-ceeren, zal ik gaarne voldoen. Ik behoud mij echter voor daar dan nog een enkel woord aan toe te voegen.

Noch liet vorige noch dit laatste schrijven van prof. Van Pesch heeft mij de overtuiging kunnen schenken , dat het Werkliedenfonds inderdaad een levensvatbare instelling zou zijn. Nog steeds blijft het mijne meening dat, zoowel tegen de wetenschappelijke grondslagen als tegen de wijze, waarop men zich voorstelt de administratiekosten te dekken, zulke gewichtige bedenkingen bestaan, dat ik in liet algemeen belang ondersteuning van het fonds ten sterkste moet ontraden.

Voor de gronden, waarop ik zeer beslist de weerlegging van prof. Van Pesch niet afdoende acht, raadplege men de tweede druk mijner brochure, die over een paar dagen verschijnt.

Dk. G. J. D. MO UNIEK.

Utrecht, Juni 1884.

De bijvoeging, die ik mij in bovenstaand .schrijven nog heb voorbehouden , luidt:

De hoogieeraar Van Pesch is, krachtens zijn mandaat van commissarissen van liet Werkliedenfonds, ongetwijfeld do advocaat van een belanghebbende partij. Het is daardoor volkomen te verklaren , dat Z. H. Gel. in dit geval niet onbevangen tegenover zijn onderwerp staat. Dit is geenszins een verwijt, dat ik den hoogleeraar aandoe, integendeel dit is zoo natuurlijk, dat onze wetgever in ernstige gevallen daarom juist tegenover het openbaar ministerie, dat tot taak heeft bij iedere strafvervolging vooral op verzwarende omstandigheden te letten, de toevoeging vaneen advocaat heeft gesteld, wiens roeping juist omgekeerd is, zijn aandacht op verlichtende omstandigheden te vestigen.

-ocr page 57-

55

Duidelijk blijkt het zooeven beweerde zoowel uit het vorige ;ils uit het laatste schrijven van den hoogleeraar. Zóó oppervlakkig heelt prof. Van Pesch miju brochure en mijn artikel in het HandelsUad gelezen, dat hij zelfs niet bespeurd heeft, dat ik telkens spreek van het „ WcrUiedenfomlsquot;; en niet van het , Werldi'idon-Pensioen fondsquot; zelfs de met groote letters gedrukte titel van mijn opstel in het HandelsUad wordt door den hoogleeraar verkeerd aangehaald.

Dat prof. Van Pesch vier bezwaren heeft uitgezocht — ik heb niet gecursiveerd —, blijkt onmiddellijk , indien men de tweede afdeeling mijner brochure aandachtig leest.

Behalve de vier genoemde bezwaren , waarvan echter het vierde is vervallen , zijn er nog bezwaren genoemd op de bladzijden 19 r. 2 v. o., 20 r. 8 v. b. en r. 1 v. o., 21 r. 9 v. b. en 24 r. 12 v. o. Alzoo zijn van de negen ') bedenkingen, in de wetenschappelijke afdeeling voorkomende, slechts vier door den hoogleeraar opgemerkt.

Ik heb de bedenking betreffende de dubbele sterftetafels in mijn antwoord aan prof. Van Pesch een „bijzaakquot; genoemd, terwijl zij volgens den lioogleeraar oorspronkelijk een lioofd-bedenking zou geweest zijn. Hiertegen merk ik op , dat zij door mij vooreerst in den eersten druk mijner brochure reeds geheel achteraan geplaatst was en vervolgens ook geen hoofdzaak voor mij Uon zijn, wijl ik mij in mijn brochure met de afdeeling uitkeering bij overlijden niet heb bezig gehouden. Eerst bij de behandeling dier afdeeling zou de quaestie, de tafel der staatscommissie of die der zeventien steden, aan de orde komen.

Vervolgens merkt de hoogleeraar op, dat ik niet lees .wat hij (ik) duidelijk geschreven heeft (heb)quot;. Ik ben mij niet bewust iets van des hoogleeraars schrijven over het hoofd gezien te hebben. Integendeel, ook daar, waar Z.H.Gel. mij van eon dwaling overtuigde, heb ik dit zoowel in mijn

') Voor liet gemak v;m den Iczev heb ik de bladzijden volgens den tweedon druk aangehaald. In den eersten druk staat eehter woordelijk hetzellllr. liet aantal bezwaren is eclit 'r in dezen druk nog vermeerderd.

-ocr page 58-

■')()

antwoord in liet Handelsblad als in dezen druk mijner bro-clmre ') openlijk verklaard.

Vervolgens zon ik bij het aanhalen van woorden van prof. Van Peseh „do hoofdzaakquot; weggelaten hebben „door het slot , van don zin te kappenquot;. Dit heeft klaarblijkelijk betrekking op de aanhaling; .Met andere woorden, dat de verschillen, ,diR bij meent te vinden, werkelijk zoo klein zijn, dat die „op de eigenlijke verzelcerinyslceftijden geheel weggevallen ,zullen zijnquot;', waar achter nog stond: ..alleen door het afronden „tot de naastvolgende halve centquot;'. Op tJO-jarige leeftijd is de premie / 1.285 en behoorde zij te zijn / 1.31. Door afronding tot de naastvolgende halve cent wordt bij mij /quot; 1.28quot;' niet f 1.31, maar slechts / 1.29. Dat afronden tot de naastvolgende halve cent kan dus bier de oplossing niet geven. Wat was natuurlijker dan dat prof. Van Pesch dat „wegvallenquot; zocht in de eigenlijke ver zeker ingsleeftijden, die hij bij een later te maken reglement zoo wenscht te regelen, dat onder een 60-jarige wordt verstaan iemand, wiens leeftijd tusschen 59 jaar en 9 maanden en 60 jaar is in gelegen, te meer daar de hoogleeraar do opmerking onmiddellijk laat voorafgaan, dat ƒ 1.28' voor den leeftijd van 59 jaren en 11 maanden nog goed zou zijn !

Ook brengt de hoogleeraar de beschuldiging togen mij in, dat ik „misversta woorden, die een gangbare beteekenis „hebbenquot;. Bij mij beeft het een gangbare beteekenis dat een 60-jarige iemand is, die reeds 60 volle jaren doorleefd heeft. Houdt de hoogleeraar er een andere terminologie op na, dan ben ik niet gebonden die te kennen.

Daarna verwijt mij prof. Van Pesch, dat ik beweer dat Z. H. Gel. mij toegeeft, dat mijne berekeningen juist zijn, omdat hij schrijft : „zelfs als men zijn (mijn) becijfering „toegeeftquot;, komt er toch geen tekort. Maar waartoe dan niet aangetoond, dat die becijferingen onjuist zijn ? Door

') Natuurljjk was deze tweede druk ften ho ogle era ar bij het schrijven van zijn antwoord nog niet bekend.

-ocr page 59-

'J (

even en passant te zeggen: „zelfs als men zijn becijferingen „toegeeftquot;, wordt de zaak niet uitgemaakt. De quaestic loopt voornamelijk over cijfers en de hoogleeraar spreekt over allerlei dingen behalve over de cijfers .zelf, die dan toch ten slotte alles moeten uitmaken. Moet ik dan niet aannemen, dat /. H. Gel. zich bij mijne becijferingen neerlegt en zou bij, zoo dit mogelijk ware, zijn hoofdaanval niet juist tegen mijne cijfers gericht hebben ? Of eindelijk zou prof. Van Pesch de noot op bladzijde 26 niet hebben gelezen, waaruit blijkt, dat ik zelf mijn becijferingen slechts geef in een vorm, waarin zij door het publiek te volgen zijn en geenszins in den wetenschappelijken vorm, waarin correc-tiëu zouden moeten aangebracht worden, die niet geschikt zijn om de quaestie voor het groote publiek duidelijk te maken en die trouwens, waar het alleen te doen is om te zien of er een voor- of nadeelig saldo wordt verkregen, gerust konden achterwege blijven ?

Eindelijk zou ik en passant een redeneering gegeven hebben over de keus van een sterftetafel, die ik in mijn brochure sterk heb afgekeurd. Ik heb in mijn brochure namelijk beweerd , dat men het stelsel van dubbele tafels moet volgen, d. w. z. voor lijfrenten één , die geen te groote afsterving, voor uitkeeringen bij overlijden daarentegen één, die geen te groote levensduur geeft. Maar hieruit volgt geenszins, dat ik ook beweerd zou hebben, dat, waar in een zelfde tarief uitkeering bij overlijden met lijfrente verbonden voorkomt, geen keus tusschen deze sterftetafels gedaan mag worden.

Lit een en ander blijkt, dat ik volstrekt niet in mijn brochure „verstrikt'' zit, maar nog steeds blijf beweren, dat het Werkliedenfonds, wat zijn wetenschappelijke grondslagen betreft, op den duur onmogelijk kan stand houden.

Alsof dit slechts een bijzaak gold, voegt prof. Van Pesch aan het bovenstaande nog eenige beschouwingen toe betreffende de dekking van administratiekosten. Niet onduidelijk schemert daarin door, dat Z. H. Gel. zelf moet erkennen, dat premie-verhooging mettertijd noodzakelijk zal zijn, al wil hij die dan uitsluitend toegepast hebben op de later toetredende verze-

-ocr page 60-

kercleu. Wel verwacht do hoogleeraav dat bij een meer alge-meene deelneming ook de giften ') voor dekking van administratiekosten zullen vermeerderen; maar ik acht dit eenvoudig een utopie. Zoolang die kosten zeer gering kunnen blijven en de eerste groote ingenomenheid met deze zaak bestaat, is dit zeer goed mogelijk, maar, zoodra de kosten groot gaan worden, stijgen zij boven de draagkracht van het goedgeefsche publiek. Zou de heer Van Pesch dit zelf ook niet kunnen inzien?

Uit dit alles blijkt derhalve duidelijk, dat noch het eerste noch het tweede schrijven van prof. Van Pesch mij heeft kunnen overtuigen, dat het Werkliedenfonds inderdaad zal kunnen standhouden. Dat de hoogleeraar met alle kracht zijn meening staande houdt, is waarlijk niet te verwonderen, indien men bedenkt. dat nu eenmaal bij Z. H. Gel. het dogma vaststaat: het Werkliedenfonds is goed. Dat stond al vast, voor ik mijn brochure schreef en ik begreep zeer goed, dat mijn bezwaren niet zoo aanstonds zouden worden toegegeven. Maar, wat ik wel verwacht had, dat was een anderen vorm van bestrijding. De hoogleeraar verzoekt mij in zijn laatste stuk .ons beider schrijvenquot; in mijn brochure op te nemen, opdat men nog beter over den daarin heerschenden „toonquot; zou kunnen oordeelen. Welnu men herleze het eerste opstel van prof. Van Pesch en vrage zich af in welken toon dat geschreven is. Alleen, wanneer men zich op het standpunt van prof. Van Pesch plaatst, die natuurlijk elke scherpheid van zijn kant een gepaste terechtwijzing en elk welverdiend antwoord daarop een ongepaste «toonquot; zal noemen, kan men zich in zijn oordeel vergissen.

') Men herleze hetgeen ik ia de derde at'deeling mijner brochure betreffende philanthropic schreef en vergelijke daarmede het i-lot van het laatste stuk van prof. Van Pesch.

Een instelling, die op zulke losse gronden steunt, dat zij voortdurend publieke liefdadigheid, toegepast op het gezonde en sterke, van noode heeft, kan immers bij een onbevooroordeelde beschouwing onmogelijk sympathie verwerven. Zij zal dan ook slechts de vruchtbare moeder kunnen zijn van nieuwe sociale wanverhoudingen.

-ocr page 61-

BIJLAGEN,

-ocr page 62-

60

Bijlage I.

STAAT, bevattende den loop der reserve voor de verzekerden, leeftijd een verzekering sluiten voor een lijfrente van ƒ 1.— per

Premie ƒ 1.285

Gekozen

Gemiddelde leeftijden

Gemiddeld aantal

Ouderdom.

sterftetafel.

van betaling.

levenden.

65420 63130 60772 58336 55825 53240 50593 47901 45159 42367 39537 36675 33791 30915 28076 25300 22610 20016 17540 15197 13007 10994 9157 7508 6059 4808 3746 2861 2139 1562 1112 770 518 336 209 123 66 31 12 4 1

60 61 62

63

64

65

66

67

68

69

70

71

72

73

74

75

76

77

78

79

80 81 82

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

93

94

95

96

97

98

99 100

66550 64290 61970 59574 57098 54552 51928 49258 46544 43774 40960 38114 35236 32346 29484 26668 23932 21288 18744 16336 14058 11956 10032 8282 6734 5384 4232 3260 2462 1816 1308 916 624 412 260 158 8s 44 18 6 o

6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 G 6 6

60 61 62

63

64

65

66

67

68

69

70

71

72

73

74

75

76

77

78

79

80 81 82

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

93

94

95

96

97

98

99 100

-ocr page 63-

(il

in, per

die volgens liet tarief van het Werkliedeufonds op 60jarigen

week.

Bedrag der premiestori ingen

I

tal

Contante waarde der

premiestortingen.

Bedrag der lijfrenten.

RESERVE.


I 4371364.40 , 421834(5.60 , 4060785.04 . 3898011.52 . 3730226.50 f 4328083.56 , 4176580.79 , 4020579.24 , 3859417.34 , 3093293.56

/

/' 2768480 2630836 2490852 2348268 2203084 2055924 1907100 1757132 1607580 1459952 1315600 1175720 1040832 912080 790244 676364 571688 476164 390416 315068 250016 194792 148772 111228 81224 57824 40040 26936 17472 10868 6396 3432 1612 624 208

4328083.56 8680384.545 13053387.395 17442772.265 21844242.375 19962638.615 18142285.745 16388010.545 14705095.775 13099038.655 11574935.625 10137778.015 8792239.805 7541624.735 6387862.705 5331609.925 4372353.285 3509038.835 2739425.805 2060402.495 1467690.885 955591.085 518224.075 148847.975 160176.795

- 416695.975

- 628405.835 802691.105 946508.365

- 1066160.605

- 1167270.725

- 1254701.915

- 1332578.815

- 1404153.515

- 1472030.145

- 1538190.565 1604073.105

- 1670810.465

- 1739269.375

- 1810091.715

- 1883633.435


Nadeelig saldo ƒ 1883633.43 '

-ocr page 64-

62

Bijlade II.

STAAT, bevattende den loop der reserve voor de verzekerden, leeftijd een verzekering sluiten voor oen lijfrente van / 1 per week.

die v

Premie / 1.2S5.

|

O ucler-

Gekozen sterft e-dom. tafel.

Gemiddelde Gemiddeld: Bedragleeftijden aantal dei-van betaling. levenden, premiestortingen.

Conta premie

60

66550

60

— 6 ra.

65420

/' 4371364.40

/4:

61

64290

61

— 6 ra.

63130

.. 4218346.60

, 4

62

61970

62;

— (i ra.

60772

.. 4060785.04

63

5957/1

63

— 6 ra.

58336

_ 3898011.52

' 'Sl

64

57098

64'

— t

ra.

55825

. 3730226.50

* 3

65

54552

65

- 6 ra.

1 53240

66

51928

66

— 6

ra.

! 50593

67

49258

67

— 6 m.

1 47901

68

46544

68

- - 6 ra.

i 45159

69

43774

69

— 6 ra.

42367

70

40960

70

— 6 ra.

39537

71

38114

71

. — 6 ra.

36675

72

35236

72;

. — 6 ra.

33791

/o

32346

t'3

— 6 ra.

30915

74

29484

74;

. — 6 ra.

28076

7-j

26668

75,

— 6 m.

25300

76

23932

76.

— 6 ra.

22610

77

21288

77 ■

— 6 m.

20016

78

18744

78'

— 6 m.

17510

79

16836

79'

— 6 ra.

15197

80

14058

80

- 6 ra.

13007

81

11956

81

. — 6 m.

10994 :

82

10032

82]

. — 6 m.

9157

83

8282

83,

. — 6 ra.

i 7508

81

6734

84

— (

6059

85

5384

85,

— (

4808

86

4232

86,

, — (

3746

87

3260

87

. ■— (

2861

88

2462

88'

. — (

2139

80

1816

89

. — 1

1562

90

1308

90'

, — (

1112 1

91

916

91'

. — (

770

92

624

92'

. —

518

93

412

93'

336

94

260

94

— t

209

95

158

95'

. — 1

123

96

88

96'

(

66

97

44

97'

— (

31

98

18

98

- (

12

99

6

99'

— (

4

100

2

100'

- (

1

-ocr page 65-

68

die volgens het tarief van liet Werkliedenfonds op öOjarigen

Contante waarde der

nremie-stortingen.

ƒ 4349616.32

f

4349616.32

. 4197359.80

8723570.545

, 4040582.13

13118329.635

. 3878618.43

17529552.245

. 3711668.16

21952920.235

f

2768480

/2782322.40

20061886.305

n

2630836

. 2643990.18

18232408.795

-gt;

2490852

. 2503306.26

•n

164(59338.335

2348268

„ 2360009.34

14777984.135

2203084

, 2214099.42

13163870.865

2055924

, 2066203.62

11632120.405

f)

1907100

. 1916635,50

10187748.995

1757132

. 1765917.66

8835453.945

1607580

„ 1615617.90

7578555.465

n

1459952

, 1467251.76

6418993.065

1315600

, 1322178.00

5357426.175

n

1175720

. 1181598.60

4393339.085

1040832

, 1046036.16

3525672.485

912080

, 916640.40

2752174.385

_

790244

.. 794195.22

2069717.445

(gt;76364

, 679745.82

1474002.155

571(388

, 574546.44

959300.205

476164

. 478544.82

519702.975

390416

. 392368.08

148434.835

315068

. 316643.34

— 162182.055

250016

, 251266.08

420032.725

194792

, 195765.96

— 632852.015

148772

,, 149515.86

— 808061.665

a

111228

„ 111784.14

— 952653.105

81224

, 81630.12

1072960.945

57824:

I 58113.12

—1174636.275

40040

40240.20

1262566.705

26936

. 27070.68

—1340897.595

17472

. 17559.36

—1412897.395

10868

. 10922.34

— 1/181183.375

6396

6427.98

—1547747.395

3432

„ 3449.16

—1614035.105

1612

1620.06

1681184.985

624

627.12

—1750068.215

208

209.04

-1821330.025

_

52 j

52.26

—1895328.285

Nadeelig saldo / 1895328.285

Bedrag dei-lijfrenten.

Waarde

der lijfrenten.

KESEliVE.

-ocr page 66-

64

Bijlade 111.

STAAT bevattende den loop der reserve voor de verzekerden, is aangenomen, op ÖOjarigen leeftijd, doch tegen een belioorlijkcu

Premie f 1.31.

Gemiddelde leeftijden van betaling.

Gemiddeld Bedrag aantal der

levenden, premiestortingen.

Gekozen sterfte-tafel.

Ouderdom.


f

4456410.40 4300415.60 4139788.64 3973848.32 3802799.—

65420 (33130 60772 58336 55825 53240 50593 47901 45159 42367 39537 36675 33791 30915 28076 25300 22610 20016 17540 15197 13007 10994 9157 7508 6059 4808 8746 2861 2139 1562 1112 770 518 336 209 123 66 31 12 4 1

60

66550

60 i

— 6 m.

61

64290

61 j

— 6 m.

62

61970

02 j

— 6 m.

63

59574

63 .

— 6 m.

64 i

65

57098 54552

^•1 6u j

— 6 m.

— 6 m.

66

51928

66 '

— 6 m.

67

49258

67 '

— 6 m.

68

46544

68 '

— 6 m.

69

43774

69 '

6 m.

70

40960

70

— 6 m.

71

38114

71 '

— 6 m.

72

35236

72 '

— 6 m.

73

32346

73 :

6 m.

74

29484

74 '

— 6 m.

75

26668

75 ,

— 6 m.

76

23932

76 .

— 6 rn.

77

21288

77

— 6 m.

78

18744

78

— 6 m.

79

16336

79

— 6 m.

80

14058

80 '

— 6 m.

81

11956

81 '

— 6 m.

82

10032

82

6 m.

83

8282

83

— 6 m.

84

6734

84

— 6 m.

85

5384

85

.

— 6 m.

SC)

4232

86

6 m.

87

3260

87

— 6 m.

88 89

2462

88

- 6 m.

1816

89

6 m.

90

1308

90

— 6 ra.

91

916

91

— 6 ra.

92

624

92

— 6 ra.

93

412

93

— 6 ra.

94

260

94

— 6 in.

95

158

95

— 6 ra.

96

88

96 i.

— 6 ra.

97

44

97 j.

— 6 ra.

98

18

98

.1-

— 6 ra.

99

6

i 99

.i.

— 6 ra.

100

9

mJ

100 j.

■- 6 ra.

-ocr page 67-

65

ie volgens dezelfde sterftewet, als voor het werldiedenfonds etto-premie een verzekering sluiten van ƒ 1 per week.

Weekpremie Vs cent lager.

Bedrag der lijfrenten.

KESERVK.

RESERVE.

Vermindering der Reserve.

4456410.40 8935082.415 13432274.355 17943413.645 22463949.195 20594027.155 18786952.245 17047578.335 15381213.465 13793378.005 12289189.125 10873656.685 9551470.955 8325949.795 7199035.785 6171397.215 5242533.105 4411402.425 3675778.525 3032565.665 2477504.295 2004916.465 1608949.115 1282891.085 1019138.725 809888.275 647491.805 524619.475 434376.255 370527.305 327524.395 300585.375 285672.785 279627.695 279944.805 284746.595 292704.465 302800.635 314288.665 326652.215 339666.295

/

17009.20

34103.37

51268.225

68486.315

85740.265

2768480 2630836 2490852 2348268 2203084 2055924 1907100 1757132 1607580 1459952 1315600 1175720 1040832 912080 7902-14 676864 571688 476164 390416 315068 250016 194792 148772 111228 81224 57824 40040 26936 17472 10868 6396 3432 1612 624 208 r.9

'K

K K

Vermindering dei-Reserve.

/ 4439401.20 , 8900979.045 „ 13381006.18 , 17874927.33 .. 22378208.93

ƒ 351869.465 / —12203.17

RESKRVE.


pordeelig saldo / 339666.295 Nadeelig saldo f 12203.17

-ocr page 68-

66

Bijlage IV.

STAAT ter vergelijking van de vereischte en de nrmc/r-nmiirn praenumerando weekpremiën voor lijfrenten , betaalbaar met ƒ 1.— praenumerando per week, ingaande op:

60

JAAR.

Ouilerdom.

.1 nistfi

premie.

Aangenomen premie.

50

ƒ o

G75

/0

GG5

55

r 1

60''

, 1

58quot;

59

, 9

24

» 9

105

65 JAAR.

Onderdora. Juiste premie. Aangenomen premie.

50

/ ü

30

ƒ 0 29

55

.. 0

54

. 0 53

GO

, 1

31

. 1 28

G4

. 7

71'

„ 7 : 55

-ocr page 69-

67

Bijlade V.

STAAT van -clo tekorten, welke in cle reserve, zullen worden verkregen voor tie verzekerden van verschillenden leeftijd, die op 6()jarigen leeftijd volgens Tabel 1gt;. zijn toegetreden.

Vereischte

A anwezige

Nadeelig

Nadeelig

Ouderdom.

netto

netto

saldo per

1 loser vc.

Reserve.

saldo.

verzekerde.

öOj.

— (im.

f 4439991.22 Y

4349616.32

ƒ 90374.905

f 1.36

(51'j.

— 6 m.

, 8902162.05..

8723571 ).545

. 178591.51

2.78

02 j.

— lt; i ni.

„ 13382784.5GI,

13118329.635

. 264454.925

4.27

tW j.

— 6 m.

, 17877303.04..

17529552.245

347750.79

5.84

()4j.

— ü m.

„ 22381183.15 .

21952920.235

. 428262.92

7.505

65 j.

— 6 m.

. 20507950.47 ..

20061886.395

. 446064.085

8.18

66 i.

— ti m.

, 18697432.49' „

18232408.795

„ 465023.695

8.9C

67 j.

— 6 m.

. 16954477.79,

16469338.335

. 485139.46

9.85

68 j.

—^ G m.

. 15284388.90,

11=777984.135

. 506404.775

10.885

69 j.

— 6 tn.

, 13692680.46..

13163870.865

. 528809.595

12.085

quot;0.1-

— (i m.

I 12184463.67 .

11632120.405

552343.275

„ 13.485

71 j.

— G m.

. 10764742.22',

10187748.995

, 576993.23

15.14

72 j.

— (i m.

. 9438199.91,

8835453.945

, 602745.97

17.11

73 j.

— G m.

. 8208147.90L

7578555.465

. 629592.435

19.465

74 j.

— Gna.

. 7076521.82,

6418993.065

, 657528.76

22.305

75 j.

- 6 m.

. 6043982.69',

5357426.175

686556.515

25.745

76 j.

— 6 m.

. 5110022.00.

4393339.085

. 716682.92

29.95

77 j.

— 6 m.

. 4273590.88,

3525672.485

. 747918.89

35.135

78 j.

- 6 m.

. 3532454.51 ,

2752174.385

. 780280.125

41.63

7'-1 j-

— G m.

. 2883508.69.

2069717.445

. 813791.24

49.82

80 j. 81 j.

— 6 m.

I 2322485.03

! 474002.155

. 848482.88

60.36

— G ra.

. 1843696.4!.

959300.205

, 884396.235

73.975

82 j.

— G m.

. 1441280.29.

519702.975

, 921577.32

91.865

83 j.

— 6 m.

'1108515.50!

148434.835

.. 960080.67

115.925

84 J.

— 6 m.

. 837788.12 -

-162182.055

, 999970.175

148.50

85 j.

— 6 m.

621283.64,

— 420032.725

1041316.37

193.41

86 j. 8' J-

— G ra.

l 451342.991,

—632852.015

. 1084195.005

256.19

— 6 ni.

320624.71 ,

—808061.665

. 1128686.375

346.225

88 j.

— (i ra.

222221.70',

—-952653.105

. 1174874.805

477.205

89 j.

— 6 m.

149886.56.

—-1072960.945

.. 1222847.51

673.375

90 j.

— G ra.

98058.02,

—1174636.275

. 1272694,305

973,01

91'j.

— G ra.

61940.34.

—1262566.705

. 1324507.055

. 1445.97

92 j.

—• G ra.

37481.96,

-1340897.595

.. 1378379.555

. 2208.945

93 j.

— 6 ra.

21509.23.

—1412897.395

.. 1434406.635

. 3481.57

94 j.

— 6 ra.

1 1501.60;.

-1481183.375

. 1492684.975

l 5741.10

95 j.

— 6 ra.

, 5565.66.,

-1547747.395

, 1553313.065

, 9881.10

90 j.

— G in.

2356.29,

1614035.11)5

, 1616391.39

. 18368.085

97'j.

— 6 ra.

838.54 ,

—1681184.985

, 1682023.53

, 38227.81

98 j.

— 6 ra.

248.081.

—1750068.215

. 1750316.30

, 97239.795

99'j.

— G ra.

50.00.

—1821330.025

. 1821380.03

, 303563.34

100'j.

— 6 in.

0,00.

—1895328.285

, 1895328.285

, 947664.145

-ocr page 70-
-ocr page 71-
-ocr page 72-