IX.
Matth. 11 : 7—12.
Iemand kwam eens tot Jezus met het verzoek: »Meester! zeg mijnen broeder, dat hij met mij de erfenis deele.quot; ') Jezus antwoordde: »mensch! wie heeft mij tot eenen rechter of scheidsman over ulieden gesteld ?quot; en wilde dus buiten dit geschil blijven. Intussehen ontleende Hij aan deze ontmoeting de aanleidiug, om de vermaning tot de schare, welke Hem omringde, te richten: »ziet toe en wacht u van de gierigheid,quot; en de gelijkenis van den »rijken dwaasquot; was eene gevoelige les voor den man, die met zulke dingen Jezus durfde lastig vallen.
Ik houd het er voor, dat het ook tegenwoordig niet aan vraagstukken ontbreekt, welke door dezen of genen geacht worden rechtstreeks met den godsdienst, bepaaldelijk met het christendom, in betrekking te staan en waaromtrent toch Jezus, als Hij er persoonlijk in betrokken werd, evenzeer als in het genoemde geval, het stilzwijgen bewaren zoude. Niet zij schijnen mij de beste vrienden van Jezus, die Hem en Zijne zaak in alle dingen willen mengen, maar veeleer zij, die met de meeste nauwgezetheid over-
') Luk. 12 : 13. De belangstellende lezer vergelijke wat door mij in 1872 in dit Maandschrift werd geschreven, onder den titel; Hut Christetidom en de maatschappij.
130
wegen, wat Hij in voorkomende gevallen gedaan heeft, en die het krachtigst zich gedrongen gevoelen om Hem altijd en overal na te volgen.
Men bedenke echter wel, dat men weigeren kan eene of andere zaak op zich zelve als voor de rechtbank des Christendoms ontvankelijk te beschouwen, zonder dat daarmede bedoeld wordt, dat de belijder van het christendom hier als zoodanig geen enkel woord te zeggen zoude hebben. Immers, Jezus gaf wel op de gedane vraag geen antwoord, maar — Hij waarschuwde toch voor de gierigheid. Men behoeft niet bijzonder veel menscheukennis te hebben, om te beseffen, dat in zulk eene erfenis-kwestie geeu gepaster woord zoude kunnen gesproken worden. Ik denk niet, dat de bedoelde broeder voor de tweede maal zich met zoodanige zaak tot Jezus heeft durven vervoegen.
Het kau zijn, dat Jezus niet antwoorden zoude op al de vragen, welke in den hedendaagschen strijd van meeningen en partijen Hem zouden kunnen gedaan worden. Misschien zoude Hij een diep stilzwijgen bewaren bij menig geschilpunt, dat mannen van behoud of vooruitgang verdeelt. Waarschijnlijk zoude Hij met weerzin ook soms zich afwenden van menig tooneel van feilen strijd, waarop krachten, eener betere zaak waardig, op droevige wijze worden misbruikt. Maar al zweeg Hij te midden der twistende partijen ten aanzien van de geschilpunten zelve, Hij zoude nog wel, als weleer, het rechte woord ten rechten tijde weten te spreken. Vraagt gij mij, waarde lezer, wat ik denken zoude, dat Hij lichtelijk zeggen zoude tot het tegenwoordig geslacht, in zijnen geweldigen strijd van beginselen? Mij dunkt, men zoude althans ook deze vermaning vernemen uit Zijnen mond: ziet toe en wacht u voor verdachtmaking van elkander!
Dat het voorwaar geen onbeduidende geschilpunten zijn, waarover de meeningen onzer tijdgenooten in kerk en staat verdeeld zijn, behoeft niet te worden opgemerkt. Het zijn zonder twijfel beginselen, waarover gestreden wordt.
131
Men had daarom juist reden om te verwachten, dat de strijd zich kenmerken zoude door een edel karakter. Het is billijk, dat de strijdende personen den ernst der belangen, waarom zij strijden, persoonlijk waard zijn. Het is recht, dat de verhevenheid van het beginsel verheffend werkt op den mensch, die daaraan zijne krachten wijdt. Met verontwaardiging moet men zich afwenden van zulken, die den strijd aanbinden voor groote belangen, terwijl zij den daaraan verschuldigden eerbied door ergerlijke persoonlijke fouten in gevaar brengen. Helaas! er is veel reden tot zoodanige ergernis. Dag aan dag wordt ook ons volk in allerlei kringen er aan gewend. Indien slechts kon worden beweerd, dat geen reden tot klacht wordt gegeven in het midden van hen, die er hunne eer in stellen voor de belangen van het christendom te strijden! Indien dezerzijds slechts algemeen het loffelijk voorbeeld gegeven werd van adeldom in woord en daad! Indien slechts niet anders dan met eerlijke wapenen gestreden werd in den dienst van Christus! Indien slechts althans wat in naam van God gezegd wordt te geschieden, waarlijk Hem ter eere ware!
Het zal wel niet tot dien zoo gewenscbten toestand komen, als ten minste niet het wapen der verdachtmaking voor goed wordt weggeborgen. Het is een vreeselijk wapen, allermeest gevaarlijk voor hem, die het gebruikt. Het laatste spoor van zielegrootheid wordt uitgewischt, waar men op den duur zijn kracht zoekt in eene zedelijke kleinheid, welke zoo onedele manieren niet schuwt. Het is schoon om te zien hoe Jezus in woord en daad tegen deze laagheid getuigt.
Johannes de Dooper »in de gevangenis gehoord hebbende de werken van Cln-istusquot;, ') heeft een zwak oogenblik gehad. Hij heeft er geen berouw van, dat hij tegenover Herodias en Herodes aan plicht en roeping is getrouw
') Matth. 11 ; 2.
132
gebleven. Hij deukt er niet aan zijne vrijheid te koopeu tot den prijs van den vrede des gemoeds. Hij wil zijnen kerker met den troon van Herodes niet ruilen. Maar — zóó heeft hij gepeinsd — is het toch niet vreemd, dat Jezus geen enkele poging doet, om hem uit de gevangenis te verlossen? Was hier geene schoone gelegenheid voor den profeet uit Galilea, die het land met zijn gerucht vervult, om een groot werk te doen? Zoude het onrecht wezen, als het volk tot oproerig verzet werd geprikkeld tegenover zoodanig ruw geweld tegen een prediker der gerechtigheid gepleegd ? Kau het in Gods bedoeling liggen, dat wie beschikken kan over zulke krachten als welke Jezus ten dienste staan, werkeloos blijve tegenover zulke gruwelen? Johannes laat Jezus vragen: »zijt gij degene, die komen zoude of verwachten wij een ander?quot; ')
Dat is voor Johannes een gevaarlijke toestand. Indien hij toegeeft aan zulke mijmeringen, wat zal er dan worden van den w egbereider van den Messias ? Het werken volbracht hij zoo goed. Zal hij in het zooveel moeielijker lijden bezwijken? En bovendien, zal hij Christus in verzoeking brengen, om af te wijken van het pad, door God aangewezen? Jezus is met zijn antwoord gereed. Wil Johannes weten, of hij de Messias is, hij lette op zijne werken. Die zullen blijven, wat zij zijn. Blinden zal Hij het gezicht geven en dooven het gehoor. Kreupelen zullen wandelen en melaatschen worden gereinigd. Dooden zullen opgewekt worden en aan armen zal het evangelie worden verkondigd. Dat alles zal Jezus doen, maar aan den door Johannes gegeven wenk voldoet Hij niet. Integendeel, Hij meent Johannes te moeten waarschuwen: »zalig is hij, die aan mij niet zal geërgerd worden.quot; 3) Het is een bedenkelijk teeken, dat Johannes geen vrede heeft met de wijze, waarop Jezus zijne roeping opvat. Dat onschuldig lijden prikkelbaar maakt, moge op zich zelf verschooning
') MattL 11 : 3. 2) Matth. 11 : G.
133
vinden, het wordt erger, waar dit verschijnsel op te merken valt bij den man, die de voorlooper is van den Messias, in wien ook het woord vervuld zal worden, door hem zei ven gesproken aangaande het »Lam Gods, dat de zoude der wereld wegneemt.quot; ') Wel is het uoodig, dat de edele gevangene in de stilte van zijnen kerker uog eens zich zeiven beproeve, of hij zich wel in het verheven karakter zijner roeping onbesmet heelt bewaard.
De eer van Johannes den Dooper gaat Jezus ernstig ter harte. Het zoude Hem smarten als deze boetgezant in deze met zijne levenstaak zoo nauw samenhangende beproeving bezweek.
Maar in geen geval mag onbillijke verdenking van de zijde des volks op Johannes rusteu. Men meene niet, dat de krachtige prediker der gerechtigheid niet meer weten zoude, waaraan hij zich had vast te houden. Men veroor-deele hem niet, alsof hy zyn standpunt verlaten had. Vooral moet men niet deuken, dat hij berouw zoude hebben over zijne mannelijke houding tegenover den koniug en Herodias, en dat hij, als hij te kiezen had, nu het weelderige leven aan het koninklijke hof zoude begeeren, als het zijn moest, ten koste van zijne beginselen. De schare moet het weten, dat wie zóó zoude deuken ergerlijk dwalen zoude. »Wat zijt gij uitgegaanquot; — zóó vangt Jezus aan te spreken — »in de woestijn te aanschouwen? Een riet) dat van den wind ginds en weder bewogen wordt? Wat zijt gij uitgegaan te zien? een mensch, met zachte kleederen bekleed ? Zie, die zachte kleedereu dragen zijn in der koningen huizen.quot; 2) Jezus wil er voor zorgen, dat geenerlei beleedigende vooronderstelling omtrent den trouwen woes-tijnprediker bij de schare, welke gewoon was hem te volgen, immermeer post vatte. Mocht iemand twijfelend vragen, of Johannes wel bij voortduring als profeet mocht geëerd worden, men wete, dat Jezus hem blijft houden voor »veel
') Joh. 1 : 29. -quot;) Matth. 11: 7, 8
134
meer, clan een profeet.quot; ^ Hij is het, van wien Maleachi3) profeteerde en »onder degenen, die van vronwen geboren zijn, is niemand opgestaan, meer dan hij.quot; 3)
Maar van waar dan dat zonderlinge feit, dat hij, die gekomen was, om op Jezus als den Messias de aandacht des Joodsehen volks te vestigen en die dat zoo duidelijk gedaan had nü de vraag tot Hem laat richten; »zijt gij degene, die komen zoude, of verwachten wij een ander?quot; Wat mag toch wel de reden jzijn, welke Johannes kon nopeu, eene andere voorstelling betreffende de roeping van den Messias te vormen, dan blijkens de feiten de juiste was?
Aan persoonlijk karaktergebrek mag hier niet gedacht worden. De oorzaak ligt elders. De plaats, welke Johannes innam ten opzichte van het skoninkrijk der hemelenquot; bracht dit eigenaardige gevaar met zich mede. Het »konink-rijk Godsquot; was gekomen, maar er was nog niemand ingegaan. De Messias zelf zoude de eerste zijn, die het binnen ging.
Of wil men liever hier de waarheid laten gelden, dat de Messias zelf eeuwig daarin behoorde — de intrede in dat koninkrijk zal dan geopend worden door zijne discipelen. Daarin nu ligt een verbazend onderscheid, of men — om zoo te spreken — nog vóór de poort van dat koninkrijk staat, dan wel daar binnen gegaan is. Dat verschil is zóó groot, dat al is Johannes de Dooper meer dan iemand »onder degenen, die van vrouwen geboren zijnquot; toch »die de minste is in het koninkrijk der hemelen, meer is, dan hij.quot; 4) Immers — om zoo dicht mogelijk te blijven bij de omstandigheden van Johannes — het gold hier het vraagstuk van de rechtvaardiging van het Godsbestuur, de zoogenaamde Theodicee. Het in Israël heerschende vergel-diugs-geloof, allereerst wellicht met het oog op het volk, als geheel beschouwd, daarna ook op den enkelen mensch, in het bijzonder toegepast, moest uit den aard der zaak
') t. a. p. vs. 9. 2) Mal. 3:1. ') Matth. 11; 11. 4) Matth. 11 : 11.
135
in niet geringe mate de moeielijklieden der Theodicee verzwaren. Men kan het wel bemerken aan den dichter van den 73sten psalm, hoe zwaar het viel »cler goddeloczen vredequot; ') te moeten aanschouwen, en het was blijkbaar voor den dichter der Jobëide van groote beteekenis, dat hij aan het einde van zijn werk nog getuigen kon, dat de Heer »Jobs laatste meer dan zijn eerstequot; zegende. 3) Beschouwingen, als welke in Jesaia 53 zijn neergelegd, waren op zich zelve niet toereikend, om Israël voor hoogere opvattingen aangaande de beteekenis der verschillende lotsbedeeling te winnen. De geschiedenis van het kruis zoude de oogen openen voor verhevener opvatting van het probleem der Godsregeering. Wie de kruisles geleerd had zoude niet meer kunnen treden op de baan, waarop Johannes was uitgegleden. De handelingen van Jezus konden niet gewaardeerd worden, waar het bleek, dat men nog geen klaar inzicht had in het eigenlijke doel zijner komst. En hoe zoude men dat hebben, vóór dat de feiten zelve zouden gesproken hebben? Zoude men in den Wegbereider kunnen verwachten, wat nog later ook den discipelen bleek te ontbreken ? Zoude iemand de vrucht van het kruis kunnen plukken, eer het geplant werd? Johannes de Dooper was groot — maar klein bleef hij tegenover dengene, die de »minste is in het koninkrijk der hemelenquot; en althans dit heeft begrepen dat men, zoo men gelooft, ook heerlijkheid zal zien in het kruis.
Maar het is Jezus niet genoeg, aldus de eer van Johannes te verdedigen, door hem tegen verkeerde vooronderstellingen in bescherming te nemeu, of ook op zijne handeling een bevredigend licht te doen vallen. Was een gebrek van Johannes hier te voorschijn gekomen, hij had ook de deugden van zijn gebrek.
Ook dat moet de schare weten. Er is iets schoons in Jezus oog te vinden in wat de Dooper dacht en deed.
') Psalm 73 : 3. 5) Job 42: 12.
136
Men valle hem niet liard, maar volge hem liever na in de geestdrift, die hem blijkbaar vervult. O! het valt hem zwaar te moeten beleven, dat een koning als Herodes op den troon zit, en dat eene Herodias zooveel invloed heeft in de hoogste kringen. Is dan Israels volk geroepen om ouder zoodanigen schepter te zuchten? Zal dan nooit de tijd van 'svolks verlossing aanbreken? Was het slechts een droom, waarin men zich verheugde, als men Israel's vertroosting van den »Nazarenerquot; verwachtte ? Is het niet de tijd, om, zoo noodig, met kracht Gods koninkrijk te doen komen ?
Jezus kent Johannes. Het is Hem niet verborgen, wat gloed van geloof en hoop en liefde brandde in die trouwe ziel. Johannes moge dwalen in zijne beschouwingen, falen in zijne berekeningen, in den grond der zaak nochtans bad hij gelijk. Als een echte zoon van Israël hoopte hij op Gods heil en het heden moest wel eene smart wezen voor wie op zulk een toekomst hoopte. Wie zal er zich over verwonderen, dat zijn gemoed de kalmte verliest in zoo pijnlijke omstandigheden? Wie zal zich verbazen over dezen «geweldigerquot;, die het koninkrijk Gods »met geweldquot; wil nemen?
Jezus acht het niet beneden zich op ééne lijn met Johannes zich in dezen te plaatsen. »Enquot; — zóó heet het uit zijnen mond — »van de dagen van Johannes den Dooper tot nu toe wordt het koninkrijk der hemelen geweld aangedaan en geweldigers nemen het met geweld.quot; Reeds wordt op aandoenlijke wijze Johannes de Dooper tot het verleden gerekend. Hij is minder geworden. Straks zal hij van het tooneel zijner aardsche werkzaamheid verdwijnen. Hij was de laatste profeet. »A1 de profeten en de wet hebben tot Johannes toe geprofeteerd.quot; ^ Johannes was de heraut der nieuwe bedeeling. Er zoude iets nieuws komen. Het koninkrijk Gods moest veroverd worden, nadat
') Matth. 11; 13.
137
reeds zoolang die zegepraal was aangekondigd. Dat er geweld gepleegd wordt, waar het zulk een verovering geldt, is niet vreemd. Of liever, vreemd is het niet, dat er »ge-weldigersquot; zijn, die met geweld dit koninkrijk willen nemen. Het zoude wel zonderling zijn als men zulke idealen kon hebben, zonder opgetogen te zijn — als men in zoodanige hoop kon leven, zonder althans nu en dan het hart feller te voelen kloppen. Johannes wist daarvan te spreken. Ook Jezus is dit niet vreemd. De vraag is slechts, welk geweld hier gebruikt mag worden.
Ook Lukas maakt melding van de boodschap, door Johannes aan Jezus gezonden, 1) en van de woorden, door Jezus ter voorkoming van ongunstige indrukken in het belang van Johannes gesproken. Het mag wel opgemerkt worden, dat hij na de vermelding van een en ander mededeelt, 2) dat al het volk Jezus hoorende met de tollenaars God rechtvaardigde, voor zoo ver men den doop van Johannes niet, zoo als de Farizeën en Welgeleerden, verwierp. Zouden wij het er niet voor houder, mogen, dat deze «rechtvaardiging van Godquot; tevens is op te vatten als eene hulde aan Jezus, die alzoo ijverend! voor de eer van den Dooper de rechten van heilige vriendschap vervulde? Hoe het daarmede zij, zeker maakt het eenen schooneu indruk, wat Jezus hier deed. Voorzeker, het moet geschieden, zoo als Johannes zelf gezegd heeft, s) Jezus »moet wassenquot; en Johannes »minder worden.quot; Maar niemand zal ooit kunnen zeggen, dat Jezus niet alles heeft gedaan, om zijnen wegbereider in de schatting des volks te verheffen.
Dat was echter meer dan een plicht van eer en vriendschap. Ook in zijnen onstuimigen ijver, ook in het gebrek, dat aan zijne Messias-verwachting kleefde is Johannes nochtans een groot man, naar het oordeel van Jezus. De »gewel-
') Luk. 7 : 19 w. t. a. p. vs, 29. 3) Jok 3 : 30.
138
digerquot; is Hem lief. Maar nog eens — de vraag is, van wélk geweld hier sprake mag zyn.
Hierin is een groot onderscheid tusschen Jezus en Johannes. »Zoo gij het wilt aannemenquot; — zegt Jezus met het oog op Johannes ') — »hy is Elias, die komen zoude.quot; Maar niet al wat Elias deed, is welgevallig in de oogen van Jezus. Of heeft Hij niet, toen Jakobus en zijn broeder eens met beroep op Elias' voorbeeld verdervend vuur van den hemel wenschten te zien nederdalen, hen bestraft en tot hen gezegd: «gij weet niet, van hoedanigen geest gij zijt?quot; 2) Hij weet zelf het zeer wèl, van hoedanigen geest men zijn moet, om het koninkrijk der hemelen te nemen.quot;
Het is ongetwijfeld een geest van blakenden ijver. O, het mocht wel bedacht worden, ook ouder Jezus' tijdge-nooten. Er waren er slechts al te velen, die zonder gloed van overtuiging, ook bij overigens misschien niet onvromen zin, te gemakkelijk zich schikten in den toestand van het oogenblik. Het kon nog wel erger, dacht men. Maar was het dan niet erg genoeg, dat Abraham's vrije zonen het juk van Rome hadden te torschen! Moest nog daarbij komen, dat men een schaduw van eigen macht zich zag overgelaten in een koningschap als dat van dezen Herodes ? En moest nog daarbij komen, dat eene Herodias kon woeden en loeren op het hoofd van den Dooper? Moest men nog langer zulk een heerschappij verdragen, en dat nog wel, terwijl de «Profeet, machtig in woorden en werkenquot; zich in het midden zijns volks beweegt ? Gaat het Jezus — die immers de Christus is — niet aan, dat onheilige handen eenen trouwen getuige naar den kerker slepen ? Is er dan geen God in den hemel, die recht doet op aarde?
Zeker het was wèl te begrijpen dat het eenen Johannes zwaar viel te dragen, wat helaas velen onverschillig liet, in wier borst het heilig vuur van Israel's verwachting reeds gedoofd scheen.
•) Matth. 11: 14. J) Luk. 9 : 55.
i (■
Wij zouden soms wel weuschen wat meer van dien geest des Doopers rondom ons te aanschouwen. Men weet niet, waarover men klaagt, als men dit op zich zelf betreurt, dat hier of daar een man opstaat van onbedwingbaren ijver, die ons geslacht tot nieuwe geestdrift prikkelt. Wij hebben grootelijks behoefte aan personen van een krachtig weêrstandsvermogen, die niet zoo gemakkelijk mede afdrijven op den stroom van platte alledaagschheid en ontzenuwende middelmatigheid, waarover gij in alle kringen kunt hooren klagen, als gy slechts goed het oor te luisteren legt. Het is eene plaag van onzen tijd, dat men zoo gemakkelijk berust in wat men voldongen feiten noemt, en zoo weinig opgewektheid openbaart, om ook op hope tegen hope te blijven strijden voor hetgene men goed en noodig acht. Uit gemakzucht nemen velen genoegen in vormen, welke het minst verdeelen, al is men er ook van overtuigd, dat niemand er ten volle vrede mede heeft. Men heeft overvloedig gelegenheid, in siaat en kerk beide, in huiselijk en maatschappelijk leven zich bekommerd te maken over het gemis van veerkracht, zonder twijfel gevolg van de gemakkelijkheid, waarmede men zich van lieverlede er aan gewent, om ook het onhoudbare te dulden. Angstig tracht men af te weren al wat den vrede zou kunnen verstoren, die intusschen hoe langs hoe meer een valsch karakter verkrijgt. Zoodra ergens de geesten met elkander in botsing komen, blijkt het, dat onze eeuw over de hoogste en diepste vragen, meer dan eenige vorige, , verdeeld is. Daarom hebben velen er behagen in, om de
gewichtigste levensvragen hoe langs hoe verder in eenen hoek te dringen, terwijl men dan, naar het heet, op onzijdig terrein elkander broederlijk de hand meent te kunnen drukken. Zóó verbergt zich de haat onder het kleed dei-liefde en het vuur dei- tweedracht smeult onder den bodem, waarop men in schijnbare eendracht te zamen wandelt.
Het zijn voorwaar de minst edelen niet, die met weerzin zich afwenden van zooveel valschen schijn en geen duur-
140
zaam heil verwachten van vrede tot den prijs van zooveel beginselloosheid gekocht. Zoude men zich niet mogen verheugen, als zich eene stem verheft, die krachtig voor dierbare belangen pleit te midden der flauwhartigen, die niets meer schijnen te beminnen, gelijk zij over niets meer zich verwonderen ? Hebben wij geen behoefte aan »geweldigersquot; die .gt;het koninkrijk der hemelen nemen met geweld ?quot; Dit blijft ten minste waarheid. »Van de dagen van Johannes den Dooper tot nu toe wordt het koninkrijk der hemelen geweld aangedaanquot;. ') Door ons of zonder ons, of des noodig in spijt van ons wordt het koninkrijk Gods openbaar in de wereld en »geweldigers nemen het met geweld.quot; Waar ook flauwhartigheid op hare plaats zij, daar ten minste niet, waar het geldt het »koninkrijk der hemelen.quot; De geschiedenis der christelijke kerk kunt gij beschouwen als de historie van »geweldigersquot; wier borst gloeide van heilig vuur en die groote dingen durfden ge-looven en groote dingen deden in de kracht des geloofs. Maar »de minste in het koninkrijk der hemelenquot; was »meer dan Johannes de Dooper.quot;
Waarom? Niet alle »geweldigersquot; zijn te prijzen. Wie waarlijk in Gods koninkrijk is, begrijpt het wel, wat den Dooper deed dwalen. O! wij willen hem niet bezwaren. Maar leg zijne handeling uit zoo gunstig als gij wilt, altijd blijft dit over, dat hij het rechte besef nog niet had, althans toen niet had, vau zyne verheven roeping als voorganger van den Man van smarten, die door lijden zoude ingaan tot heerlijkheid.
Ik vrees, dat menigeen ook tegenwoordig lichtelijk vervalt in gelijke fout. Er is iets aantrekkelijks in Luther's ongeduld op den Wartburg. Er is iets beminnelijks in Johannes' houding in zijnen kerker. Maar is dan waarlijk zooveel gewicht te hechten aan onzen eigen persoon? Is iemand onmisbaar op het tooneel van Gods werkzaamheid?
') Matth. 11 : 12.
141
Of zoude misschien geen goddelooze meer te dulden zijn op de plaats der eere? Zoude het daristelijk beginsel reeds overal moeten lieerschen ? Zoude de overwinning in de gemeente reeds moeten verzekerd zijn aan hen, die de banier des geloofs omhoog heffen? Moest het reeds tot de volmaaktheid gekomen zijn in deze wereld? Wat de heilige God verdragen kan zal dat ons ondragelijk schijnen? Maar wie zijn wy, dat wij het beter zonden weten dau de Opperste wijsheid, of dat wij fijner zouden gevoelen, dan de reinheid zelve, welke woont in het ontoegankelijke licht ?
Laat ons niet wijs zijn boven hetgeen men behoort wijs te zijn, laat ons niet in ijver ontstoken worden over de dingen, die God in zijne lankmoedigheid draagt, alsof dan waarheid en recht veiliger ware in onze hand, dan in die van den Rechter der gansche aarde, »die gewisselijk recht doet.quot; Meer dan wij zeiven weten, zijn wij in gevaar, dat ijver voor eigen eer, voor eigen gemak, voor eigen genot zich menge in den ijver voor de zaak van den Heer. Het hart is arglistig meer dan eenig ding, igt;wie zal het kennen?quot;^
Jezus neemt ook het koninkrijk der hemelen »met geweld.quot; Maar wat verschil tusschen Hem en den Dooper!
Met denzelfden Herodes, die Johannes in de gevangenis wierp, kwam later ook Jezus in aanraking. Wij kennen dat ontzettend tooneel uit de »lijdensgeschiedenisquot; van onzen Heer. Herodes heeft Johannes aan den haat van Herodias opgeofferd. Hij deed het in geweldige spanning — zijn geweten sprak — hij wilde wel anders, maar bij achtte zich gebonden door eenen eed. Het hoofd van den Dooper viel op zijn bevel. Rust had hij niet. Het beeld van den boetgezant blyft hem voor den geest staan. Hy beeft als hij over Jezus hoort spreken, want in dezen pro-
') Jeremia 17 : 9.
142
feet schijnt Johannes te herleven. Hij wordt ^twijfelmoedig, omdat van sommigen gezegd wordt, dat Johannes van de dooden was opgestaan.quot; ') Of neen, hij twijfelt niet, maar zegt ronduit: »deze is Johannes, dien ik onthoofd heb; deze is van de dooden opgewekt.quot; 2) Ontzaglijke werking van het geweten! Zal Herodes wijsheid leeren?
Gij weet, wat er geschied is. Ook de ure van Jezus' lijden komt. De Joden leveren Jezus aan Pilatus over. Deze zwakke rechter zendt Hem naar Herodes. O! deze lichtzinnige vorst zal niet andermaal met zulk eenen moord zich bezwaren. Daartoe was hem de kwelling te groot geweest, waarmede het beeld van den Dooper hem vervolgde. Maar — ontzettende laaghartigheid! — hij is verblijd, dat hij Jezus voor zich ziet, waarnaar hij zoo lang verlangd heeft —■ want nu ziet hij, dat Hij een ander is, dan Johannes de Dooper — en hij drijft den spot met Hem, nu hij niet meer bang voor Hem is.
Wat ontmoeting voor Jezus! Hoe kan Zijne reine ziel dezen gruwel verdragen? Is het niet tijd, meer dan tijd, dat de Messias ijvere voor het »koninkrijk Godsquot; tegenover zulk eenen koning ? Indien het den Dooper zwaar viel, in zijue gevangenis vrede te hebben met wat Herodes deed, hoe zwaar moest het Jezus niet vallen, alzoo te lijden voor de rechtbank van dien vorst!
Maar Jezus zegt geen woord, wat moeite Herodes ook doet, om Hem te doen spreken. Hij zwijgt en lijdt. Dat is het geweld, waarmede Hij het koninkrijk der hemelen nemen zal. Eu dat geweld zal Hij blijven gebruiken tot het einde toe. Met dat zwaard zal Hij overwinnen. »De zachtmoe-digen zullen het aardrijk beërven.quot; Dat blijft de wet in het koninkrijk der hemelen. Ach! zij weten niet, wat zij doen, die heil verwachten van hetgeen Johannes bedoelde en geen heer-
O O
lijkheid zien in hetgeen de Christus deed. Maar voorwaar! het is gemakkelijk met Johannes te ijveren, maar zwaar, zeer
') Luk. 9:7. ') Mark. 6 : 1G.
143
zwaar is het, met Jezus te lijdeu als Hem de ijver voor Gods eer, voor 's Vaders welbehagen, verteert. Het is geen wonder, dat er altijd »geweldigersquot; zijn. Maar het zoude wel vreemd wezen als zi] allen op Jezus, meer dan op Johannes geleken. Gij vindt den natuurlijken mensch eer in Mozes, zoo als hij was, toen hij de eerste maal Egypte verliet, dan zoo als hij was, toen hij op nieuw dien bodem betrad. En welk geweld ook noodig zij, om het «koninkrijk der hemelen te nemen,quot; tenzij iemand wederom geboren wordt, hij zal daarin niet ingaan.
Zoo laat ons dan waken eu bidden, opdat wij niet in verzoeking komen. Op overspanniDg volgt matheid. Valsche ijver leidt tot groote woorden, eer dan tot groote daden. Wil men het koninkrijk der hemelen nemen met geweld, men leere van Jezus machtig te wezen. Machtig was Hij in zijn zwijgen, en machtig in zijn sterven, toen Hij met de bede voor zijne vijanden op de lippen den geest in 's Vaders handen beval. Hij had niet zijn eigen eer, maar die des Vaders gezocht. En zyn Vader heeft hem verheerlijkt. De vrucht zijns lijdens wordt in vrede geplukt van geslacht tot geslacht.
Er is veel, ook in den tegenwoordigen tijd, dat in hooge mate onze bekommering wekken moet. God woont in de donkerheid en het is ons niet gegeven zijne wijsheid te doorgronden. Het verwondert mij niet, dat menigeen moedeloosheid wreekt in overmoed en wederom overmoed met moedeloosheid betaalt. Het is voor krachtige geesten moeie-lijk kalm te blijveu te midden van zooveel, dat gedachten van moeite en verdriet in het binnenste vermenigvuldigt. Maar wat schoon is, pleegt altijd moeielijk te zijn. Het is schooner beeld, dat ons Jezus op Golgotha, dan dat ons Johannes in zijnen kerker van Macherus te zien geeft. De raadselen van den tijd worden in het licht der eeuwigheid verklaard. De vraagstukken van het leven worden opgelost, waar het leven zelf in heerlijkheid wordt voleindigd. Menige stem verheft zich, welke ons roept tot moeite
144
en strijd. Menig ding gescbiedt er, dat zwaar valt te dragen. Maar het laatste woord big ft aan God, die ons vrede geeft en in zijn Vaderhuis gedenkt men der smart niet meer, tenzij dan om, door lijden geheiligd, haar dankbaar te zegenen. Zalig is hij, die aan den oversten Leidsman der zaligheid niet wordt geërgerd.
Groningen.
Gr. H. Lamers.
HET EEUWIG EVANGELIE verschijnt als Maandschritt, telkens met eene op zich zelf staande proeve van stieli-telijke lectuur voor den beschaafden Christen.
De prijs voor het Maandschrift is per jaar f 1.80 en men verbindt zich telkens voor een geheelen jaargang.
De Uitgever W. H. KIRBERGER.
Stooindrnkkerij Loinsnij Kirberger A; van Kestereu.