-ocr page 1-

Ir

/asi

ï

BRUCELLA-INFEKTIES BIJ
SLAGERS.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR
IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT
TE UTRECHT OP GEZAG VAN DE RECTOR-MAGNIEICUS
Dr. C. W. STAR BUSMANN, HOOGLERAAR IN DE
FACÜLTEIT DER RECHTSGELEERDHEID, TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE
TE VERDEDIGEN OP DINSDAG 21 NOVEMBER 1933
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

s

DOOR

ARNOLD BEEK

rm

GEBOREN IN DEN HELDER.

AMSTERDAM

N. V. SWETS amp; ZEITLINGER —

BIBLIOTHEEK DER
RUKSUNIVEk::! !
UTRECHT.

-ocr page 2-

V '

/ .

V

-ocr page 3-

. w . ^ . . 1 ,

gt; i

' .i. V ■ ■■ ' V- \ ■

U - .

V. :

. i

■■ (

K

-1

■ /

lt;■ I

l.

/ .
\
.

■I ■
■ ■ /

■ ' quot; .

\

V ■

, . -J , (

/•A

I

, \

. ■ l

-ocr page 4-

V . V -- ^v vi

S: ^ •.■i'

. j:

' ■ 1'

f ,

, • l ■.

•. !

t .

. c

i. ■

■■ .. . • L

Vi- ' 1
/-'

' -
A . ' • •.

I .-

ii'.'
V :

•V, i'

(

i

.5! '' ' ■

nbsp;L'

-ocr page 5-

BRUCELLA-INFEKTIES BIJ SLAGERS.

M

fKx Hh.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

BRUCELLA-INFEKTIES BIJ
SLAGERS.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR
IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT
TE UTRECHT OP GEZAG VAN DE RECTOR-MAGNIFICUS
D
R. C. W. STAR BUSMANN, HOOGLERAAR IN DE
FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID, TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE
TE VERDEDIGEN OP DINSDAG 21 NOVEMBER 1933
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

DOOR

ARNOLD BEEK

GEBOREN IN DEN HELDER.

N. V. SWETS amp; ZEITLINGER - AMSTERDAM

ÖIBLIOTHEEK DEf?
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 8-

rnbsp;il■ 4nbsp;/ -Me

-Iv

-ocr page 9-

Aan de nagedachtenis van mijn Ouders.
Aan myn Vrouw en mijn Zoon.

-ocr page 10-

f-t

-ocr page 11-

VOORWOORD.

Het voltooien van dit proefschrift biedt mij de gelegenheid
U, Hoogleraren van de Geneeskundige Faculteit aan de Uni-
versiteit van Amsterdam, hartelik dank te zeggen voor de van
U genoten opleiding. In de tien jaren, waarin ik de algemene
praktijk heb uitgeoefend, heb ik mij steeds meer van de gi'ote,
blijvende waarde van Uw lessen kunnen overtuigen.

Biezondere dank ben ik U, Hooggeleerde W o 1 f f, Hoogge-
achte Promotor, verschuldigd. De vele raadgevingen, die ik
voor het onderzoek en het schrijven van mijn proefschrift van
U mocht ontvangen, stemmen mij tot grote erkentelikheid,
doch tevens ben ik U dankbaar voor de grote bereidwilligheid,
waannede Gü mij steeds hebt gesteund en mij over de moei-
likheden van het onderzoek hebt heengeholpen. Het is my een
voorrecht geweest, dit proefschrift onder Uw leiding te heb-
ben mogen bewerken.

Zeergeleerde J u 1 i u s, in alle stadia van het onderzoek heb
ik op Uw bijstand kunnen rekenen, en daarvan een, misschien
onbescheiden, gebruik gemaakt. Ik ben U voor Uw hulpvaardig-
heid zeer dankbaar.

Zeergeleerde van der Hoeden, Gij hebt my op het on-
derwerp voor deze dissertatie opmerkzaam gemaakt, daarvoor
en voor de verscheidene aanwyzingen die ik van U ontving,
breng ik U hartelik dank.

Zeer Geachte Direktie van Zwanenberg's Fabrieken,
de toestemming die Gij mi.i hebt gegeven voor dit onderzoek,
en de wijze waarop my de uitvoering daarvan in Uw bedrijven
te Oss en te Boxtel is mogelik gemaakt, gaven my een her-
nieuwd bewijs van Uw brede belangstelling. Ik ben U daaiTOor
zeer erkentelik.

-ocr page 12-

Het uitvoeren van mijn onderzoek zou niet mogelik geweest
zijn, indien ik niet, voor het toezenden van de benodigde ingre-
diënten, de hulp van het Hygiënies Laboratorium te Utrecht
had gehad. Vooral U, geachte Mejuffr. Ras, zeg ik daarvoor
hartelik dank.

Tenslotte betuig ik mijn dank aan Mevrouw vanOudvorst-
Vermeire en aan alle anderen, die mij op enigerlei wijze
behulpzaam zijn geweest.

-ocr page 13-

INHOUD.

pag.

Geschiedenis ............................................................ i

Kliniek der Febris Undulans ..................................... 5

Bakteriologie .......................................................... 14

Serologie ................................................................ 19

Epidemiologie .........................................................

Brucella-infekties bij slagers (Eigen onderzoek) ............

De Brucellosen als beroepsziekte ................................. 8q

Samenvatting .......................................................... g5

Aanhangsel ............................................................ (jq

Literatuur ...............................................................

-ocr page 14-

Bm

— ■ V.' '

-ocr page 15-

INLEIDING.

De vele gevallen van febris undulans, die bij slagers in ver-
schillende landen zijn waargenomen, wijzen er op dat deze in
belangrijke mate aan kontakt-infektie met Brucellae zijn bloot-
gesteld. Onderzoekingen van Hardy, Hudson en Jordan
(55) in Nord-Amerika, van T h o m s e n (148) in Denemarken
en van Dible en Pownall (27) in Engeland brachten aan
het licht, dat ook
latente Brucellosen bij slagers vrij veelvuldig
voorkomen.

Mijn funktie als keurend arts aan een grote export-slachterij
stelde mij in de gelegenheid een onderzoek in te stellen in
hoeverre ook in Nederland slagers door Brucellae worden besmet.

-ocr page 16-

öS

iïm^r...............

^.Jv'Arïï'V' 'ia:; -^i-V'^ufl

-ocr page 17-

GESCHIEDENIS.

N i c 011 e (121) noemt de geschiedenis der Brucellosen één
der interessantste uit de bakteriologie. Ook in de toekomst zal
deze ziekte, naar hij meent, belangrijk voor de mens zijn, hij
schrijft immers: la mélitococcie est une maladie d'avenir. De
jaren, na deze voorspelling verlopen, hebben inderdaad het steeds
toenemend belang van de Brucella-infekties bewezen.

Het is niet bekend hoe lang op Malta en in de landen rondom
de Middellandse Zee de z.g. Maltakoorts geheerst heeft. Terwijl
sommigen haar beschouwen als een „nieuwe ziektequot;, menen
anderen, w.o. L i v i e r a t o (102), dat reeds Hyppok rates
op deze aandoening doelde in een van zyn kliniese beschrijvingen
(een ziekte met langdurige koortsen, in aanvallen verlopend,
zonder karakteristieke verschijnselen en met een goede pro-
gnose). Sedert het midden der vorige eeuw is de Maltakoorts
echter als een goed gekarakteriseerd ziektebeeld bekend.

In 1887 heeft Bruce in de milt van lijders, die aan febris
undulans gestorven waren, de verwekker ontdekt, een kleine
Gramnegatieve bakterie, de „micrococcus melitensisquot;. Hiermede
was wel het infektieuze agens opgespoord, het zou echter tot
1905 duren, eer ook de wijze van besmetting van de mens
duidelik werd.

Z am mit (167), een der leden van de Engelse studie-
kommissie, door de Royal Society naar Malta uitgezonden, deed
daar proeven met de B.melitensis op apen, doch moest door
de schaarsheid van dit proefdier zijn toevlucht nemen tot een
ander objekt en koos hiervoor de op Malta veelvuldig voor-
komende geiten. Tot zijn verrassing vond hij dat vele geiten,
die oogenschynlik gezond waren, de B.melitensis herbergden
en haar in hun melk, urine en faeces uitscheidden. Na deze
vondst was het dus niet onwaarschynlik dat de mens geïnfekteerd
werd door het drinken van rauwe geitenmelk en het nuttigen

-ocr page 18-

van met geitenmelk bereide zuivelprodukten, terwijl misschien
ook de uitwerpselen van de geit de ziekte konden verspreiden.
Van de geiten op Malta bleek 50 % met de B.melitensis besmet,
en 10 % scheidde de bacillen met de melk uit.

Een steun vond deze opvatting reeds direkt daarna door het
uitbreken van Maltakoorts onder de bemanning van een schip,
dat 65 melkgeiten van Malta naar Amerika overbracht. Acht
leden der bemanning, die ajllen de melk der geiten gedronken
hadden, kregen Maltakoorts; de dieren werden bij aankomst
geïsoleerd; een vrouw, die aan het quarantainestation de geiten-
melk dronk, werd eveneens ziek; de geiten bleken met B.meli-
tensis besmet te zijn.

Ofschoon het gebied, waar de Maltakoorts heerste, zich uit-
breidde, bleef ze toch beperkt tot de landen, gelegen tusschen
de 35e en 45e Noorderbreedte-graad. De geografiese verspreiding
rechtvaardigt dus niet meer het gebruik van de naam „Malta-
koortsquot;, de artsen uit Malta hebben hierop nog eens in 1927
gewezen. Reeds in 1913 sprak het Geneeskundig Congres in
Londen zich voor de naam „febris undulansquot; uit.

In andere landen van Europa en in Amerika heerst reeds
lang een infektieziekte onder de runderen, het z.g. besmettelik
verwerpen, die een zeer groote schade aan de veestapel aanricht.
Deze ziekte uit zich door het optreden van abortus bij de koeien
en bleek zeer infektieus te zijn; wanneer in een stal een koe
een z.g. infektieuze abortus kreeg, gebeurde dit weldra ook met
de andere in de stal aanwezige drachtige koeien. De verwekker
van deze epizoötie werd in 1897 door de Deense bakterioloog
Bang (6) in samenwerking met zijn assistent S t r i b o 11 ont-
dekt. Deze b act. abortus infectiosi bovum Bang
komt in de placenta van koeien, die een infektieuze abortus
hadden, in enorme hoeveelheden voor; later bleek, dat zij ook in
de melk werd uitgescheiden.

Tussen de twee bovengenoemde ziekten en hun verwekkers
werd niet het minste verband aangenomen, totdat in 1918 de
Amerikaanse bakteriologe AliceEvans (36), uitgaande van
het feit, dat op Malta de geitenmelk besmet is met B.melitensis
en in Amerika de koemelk met B.Bang, een vergelijkend onder-
zoek omtrent deze twee mikro-organismen deed en daarbij een

-ocr page 19-

5ió grote overeenkomst vond, dat zij tot hun identiteit kon-
kludeerde. Zij sprak toen reeds het vermoeden uit, dat ook de
Bact. Bang wel eens pathogeen voor de mens zou kunnen zijn.

Hardy (54) beschrijft de indruk die deze merkwaardige
ontdekking maakte, als volgt: „It wajs as if twin brothers had
been adopted bij different families and given different surnames,
and for twenty years no one recognized the similarities in the
boys, because they were seen at different times and in different
placesquot;.

Vele andere onderzoekers bevestigden de identiteit van deze
twee mikroben (die tegenwoordig onder de naam
Brucdlae
worden samengevat), doch later moest deze opvatting toch voor
een andere plaatsmaken. Kon van der Hoeden (66) nog in
1928 schrijven, dat er tussen Br.Bang en Br.melitensis noch
morphologies, nóch kultureel, noch serologies enig onderscheid
te maken was, en eigenlik alleen de grote „laboratorium-patho-
geniteitquot; van Br.melitensis deze deed verschillen van Br.abortus,
in de daarop volgende jaren zijn er wel degelik verschillen ge-
vonden en zelfs niet alleen tussen Br.abortus en Br.melitensis. De
eerste kon toch door kweekproeven nog in verschillende stammen,
naar gelang van de herkomst, verdeeld worden. Anderzijds bleek
uit de vele infekties, die zich bij de bakteriologen voordeden, dat
ook de Br.abortus wel degelik een „laboratorium-pathogeniteitquot;
bezit.

De mening van Evans (10) dat Br.abortus ook voor de mens
pathogeen zou zijn, werd spoedig bewaarheid, en wel in steeds
toenemende mate. Het eerste geval werd gesignaleerd in 1925
door K e e f e r (85) in Amerika, en spoedig door andere in vele
landen der wereld gevolgd. Het eerste geval in Nederland werd
in 1928 door van der Hoeden (65) van het laboratorium
uit ontdekt, de eerste in Ned.-Indië door R o d e n w a 1 d t en
Cohen (132). Ofschoon men vele beschrijvingen uit die jaren
krities moet beschouwen, zoals die van F i c a i en A1 e s s a n-
d r i n i (38), V i v i a n i (158), M a n z i n i (111) uit Italië, waar
ook de Maltakoorts endemies heerst, bleek, nu eenmaal de aan-
dacht op de febris undulans van bovine oorsprong was gevestigd,
deze ziekte vrijwel overal voor te komen. Hardy zegt: Wanneer

-ocr page 20-

een staat geen Bang-infektie heeft, dan heeft zij nog geen maat-
regelen tot haar ontdekking genomen.

Zeker is in elk geval dat de frekwentie van de gekonstateerde
gevallen sterk vermeerderd is, nadat er in de literatuur ver-
schillende publikaties over deze infektie-ziekte verschenen zijn.
In Zwitserland zijn volgens het Office International d'hygiène
publique van 1928 tot 1930 263 gevallen waargenomen, in Zweden
worden wekeliks 3 gevallen gekonstateerd, in Denemarken met
3 miljoen inwoners 500 a 600 gevallen per jaar, d.i. meer dan
het aantal typhus-gevallen; in Amerika beloopt het totale aantal
zeker in de duizenden.

Zo is deze ziekte, die voor kort nog geheel onbekend was en
waarvan in 1925 enkele gevallen als een merkwaardigheid be-
schreven werden, in enige jaren geworden tot een zeer belangrijk
probleem voor de volksgezondheid.

-ocr page 21-

KLINIEK DER FEBRIS UNDULANS.

De Brucellae, die bij de geit en het rund een langdurige infektie
veroorzaken met weinig of geen algemene verschijnselen, geven
bij de mens een veel korter durend ziektebeeld met een uitge-
sproken septies karakter.

Na een incubatietijd van 1 tot 3 weken vertonen zich de weinig
kenmerkende voorboden (moeheid, hoofdpijn, spiei-pijnen, nu en
dan lichte temperatuurs-verhoging), die langzamerhand vererge-
rend tot het volledige ziektebeeld voeren. Gewoonlik breekt de
ziekte uit zonder uiterlike aanleiding, echter kan dit ook gebeuren
na een of andere aandoening, die de algemene weerstand vermin-
dert (S c h n ü r e r, 137), vooral na angina (F 1 e i s c h ni a n n
en R a d d a t z, 41), na gasto-enteritis (D i e t e 1, 28) of na een
ongeval (humurus-luxatie: Veilchenblau, 155), ook wel na
een breukoperatie en bronchitis (Peutz, 129), na griep,
Pye-
litis, f urunkels (W e i g m a n n, 160), enz.

De golvende koorts is het belangrijkste en het meest karak-
teristieke verschijnsel. Langzamerhand verheft zich de tem-
peratuur, die 's avonds steeds hoger is dan 's morgens, en bereikt
in 5 ä 6 dagen een hoogte van 39 ° tot 40 ° C. Koude rillingen
zijn hierbij geen regel, doch zouden volgens H a r d y (53) toch
in 1/3 der gevallen voorkomen. Enkele dagen blijft de temperatuur
op deze hoogte om dan weer langzamerhand te zakken en in
5 tot 6 dagen weer normaal te worden. Nft enkele dagen van
rust (waarin de patiënt zich soms genezen waimt) begint zich
weer een nieuwe golf te vonnen, die door vele andere gevolgd
kan worden, en zo ontstaat een opeenvolging van kortdurende
koortsvrije perioden en veel langere koortsgolven.

Afwijkingen van dit koortstype komen zeer veel voor, b.v.
afwisselende hoge en lage koorts (H a r d y), koorts met tei-tiana-
type (R
0 d e n w a 1 d t en C 0 h e n, 1. c.) enz.

Een tweede belangrijk symptoom is het profuse zweten waarop

-ocr page 22-

bijna alle schrijvers de aandacht vestigen (H a r d y, 1 c., V i o 11 e
157, B i e r r i n g, 11). Dit treedt op in de nacht gedurende het
dalen van de temperatuur en wel in enorm sterke mate, zodat
de patienten soms enige malen van ondergoed moeten verwisselen
(de
febris sudoralis der vroegere schrijvers).

De pols is dikwels relatief verlangzaamd.

Arthralgieên zijn een zeer veel voorkomend verschijnsel. Meestal
zijn het snel opkomende en snel verdwijnende heftige gewrichts-
pijnen, die van het ene gewricht op het andere overspringen en
soms het gehele ziektebeeld beheersen. Het meest zijn aange-
daan de knie, elleboog, enkel en schouder, doch de pijnen kunnen
zich ook vertonen in de gewrichten van pols, vingers en tenen.
Een enkele maal blijft de pijn in één gewricht gelokaliseerd en
is dan vergezeld van roodheid en zwelling; er heeft zich een
specifieke arthritis gevormd, waarbij het soms lukt de Brucella
uit het gewrichtsvocht te kweken.

Milt- en leververgroting zijn symptomen die ook nog van een
ander standpunt de aandacht verdienen. Hun frekwentie schijnt
in verschillende landen zeer verschillend te zijn. Terwijl V i o 11 e
(in Frankrijk) deze symptomen in de meerderheid der gevallen
vindt (en nog bovendien wijst op de drukgevoeligheid en neiging
tot bloedingen in de milt), vond Hardy de miltvergroting in
30 % en een palpabele lever in slechts 10 % zijner gevallen (in
Amerika). Gewoonlik reikt de milt niet verder dan enige c.M.
onder de ribbenboog, doch ze kan ook een dusdanige grootte
krijgen, dat ze aanleiding geeft tot de diagnose leukaemie. In
een geval van Löf fier (103) is de milt zelfs op foutieve
diagnose „geïsoleerd lymphogranuloomquot; geëxtirpeerd. De Bru-
cellae schijnen een zekere affiniteit tot het hepatolienale systeem
te hebben; het is vooral Schottmüller (139), die hierop
wijst en zegt dat men bij elke Splenomegalie aan Bang-infektie
moet denken.

De merkwaardige vondsten van H e g 1 e r (58) dienen in dit
opzicht vermeld te worden. Bij de sectie van een lijder aan febris
undulans vond hij ascites, milttumor en Laënnec's cirrhose, verder
vermeldt hij een geval van een 63-jarige patiënt die thrombose
der benen en poortaderthrombose kreeg, en waarbij het ascites-
vocht ten opzichte van Br.Ba^ng tot 1 : 800 agglutineerde. Indien

-ocr page 23-

meerdere van deze gevallen gevonden werden zouden deze
de vérgaande veronderstelling van H e g 1 e r, dat misschien vele
gevallen van Laënnec's cirrhose op Br.Bang-infektie berusten,
steunen.

De veranderingen in het bloed zijn gewoonlik leukopenie en
neutropenic, met relatieve lymphocytose. Terwijl de Franse
schrijvers (V i o 11 e) dikwels een belangrijke anaemie vinden,
vond Hardy onder 125 gevallen slechts één waarbij het haemo-
globinegehalte onder 60 gedaald was.

De affiniteit van de Br.Bang tot de geslachtsorganen, die bij
de runderen zo uitgesproken is, vindt men bij de mens terug, zij
het in veel mindere mate. Bij de man kan optreden orchitis,
epididymitis, prostatitis enz., soms verlies van libido en potentie
(Frei, 44), bij de vrouw oophoritis, endometritis, enz. Kris-
te n s e n en H o 1 m (94) isoleerden een reinkultuur van Br.Bang
uit een veretterde ovariaalcyste. F r e i beschrijft een geval van
een laboratoriumassistente die zich per os met Br.Bang infek-
teerde en na drie weken ziek werd, waarby in de fluor albus de
Br.Bang was aan te tonen.

Vanzelf dringt zich de vraag naar voren of een infektie, die
zich bij het rund hoofdzakelik manifesteert in het optreden va^n
abortus, deze ook bü de mens kan veroorzaken. Het is duidelik
dat bij febris undulans alleen reeds door de hoge koorts abortus
kan optreden, en dat, waar de Brucellae in het bloed circuleren,
deze ook wel in de placenta gevonden kunnen worden (v a n d e r
Hoeden, 67). Toch zijn er wel aanwijzingen dat de Brucellae
een aetiologies moment voor het optreden van abortus kunnen
zijn. de Forest (43) beschreef reeds in 1917 elf gevallen van
abortus bij boerenvrouwen, waar infektie van de stal uit mogelik
was en waarbij de placenta dezelfde veranderingen vertoonde als
bü het rund, doch hier was geen serologies onderzoek verricht.
Simpson en Frazier (142) vonden bij vijf patienten met
habituele abortus een sterke agglutinatie ten opzichte van Bang-
bakterieën. Echter moet men bij dergelike vondsten rekening
houden met het verschijnsel door Kama da (83) beschreven,
dat het serum van gravidae een sterke niet-specifieke aggluti-
natie ten opzichte vah Br.Bang kan vertonen. Veel meer zeker-
heid geven het geval van C a r p e n t e r en B o a k (20), die de

-ocr page 24-

abortus-bacil uit de foetus konden kweken, en die van K r i s-
t e n s e n (93) waarbij een ontsteking-achtig infiltraat in de
placenta gevonden werd en eveneens de bacil uit maag- en darm-
inhoud van de foetus gekweekt werd. Onder zijn materiaal be-
vonden zich 12 gravidae met febris undulans, waarvan 9 een
abortus kregen.

Zeer bedenkelik zijn wel de experimenten die K a t h e (84)
vermeldt van boerenvrouwen die zich opzettelik met abortus-
bacillen infekteren om een bestaande zwangerschap te onder-
breken !

Op de spijsverteringsorganen oefent de infektie weinig invloed,
alleen
obstipatie komt veel voor, de eetlust blijft dikwels op-
vallend goed.

Vooral in de Franse literatuur, die meestal de caprine infektie
behandelt, worden veel aandoeningen der luchtwegen beschreven
van bronchitis tot haemoptoë toe (V i o 11 e, L e d o u x, 97,
L e d
O u X en B a u f 1 e, 98), waardoor de ziekte als tuberculose
kan imponeren.

L ö f f 1 e r (103) meent dat in de Zwitserse Sanatoria ver-
scheidene patienten met febris undulans voor tuberculose ver-
pleegd worden. Ook K1 i n k e r t (89) vermeldt een geval met
pulmonale komplikatie.

De huid vertoont, behalve het profuse zweten, gewoonlik geen
afwijkingen. In enkele gevallen komen vlekjes voor die aan
typhusroseolen herinneren (Löffier, 109), ook papuleuze en
pui-pura-achtige exanthemen zijn beschreven, doch dit zijn zeld-
zaamheden. Gaarde (geciteerd door Löffler) beschrijft een
geval met haemorrhagiese diathese. De door sommigen (H a x t-
h aus en en Thomsen, 57; Die tel, 28; Urbach, 154)
beschreven allergiese huidverschijnselen horen niet thuis in het
gewone ziektebeeld. Aan het mondslijmvlies worden wel ver-
anderingen beschreven (Müller, 119).

Ofschoon de Brucellae door de nieren kunnen worden uitge-
scheiden (M c. A r t h u r en W i g ni
O r e, 5) zijn verschijnselen
van het
uropoëtiese apparaat, behalve febriele albuminurie, zeld-
zaam. van der Hoeden (66) vermeldt
urobilinurie.

De langdurige koorts heeft natuurlik op de algemene toestand
een grote invloed, die zich door zwakte en vermagering uit. (Bij

-ocr page 25-

goede eetlust kan echter soms, wanneer de patiënt in bed blijft,
ondanks de hoge koorts, het lichaamsgewicht stijgen.) Een
tegenstelling hiermee vormt een eigenaarige
eiiphorie (S j o e r-
s 1 e
V, 143; P e p e u, 128; M ü 11 e r, I.e.; H e r m a n, 61 e.a.). Het
geringe of geheel ontbrekende ziektegevoel bij hoge koorts is
een karakteristiek verschijnsel der febris undulans.

Komplikaties: Etteringsprosessen in de weke delen komen veel
voor (voetrugabsces G r i 1 i c h e s s (49), veretterde ovariaal-
cyste K r i s t e n s e n en H 01 m, dubbelzijdige mastitis Hardy)
maar ook in het beenweefsel, b.v. in de wervels (B o t r e a u-
R
0 u s s e 1 en H u a r d, 14). Zeer ernstig wordt natuurlik de
prognose wanneer een endocarditis optreedt (L i v i e r a t o,
102; H e r m a n), of een peritonitis (K n o b 1 o c h, 90).

Aandoeningen van het zenuwstelsel komen het meest voor bij
de, vooral zeer ernstige vormen veroorzakende, melitensis-
infektie: meningitis (L e m a i r e, 99; L e d o u x en B a u f 1 e,
98) myelitis (B é r i e 1, Barbier en Lambert, 9). Roger
(133) noemt in zijn beschrijving van de „neuromélitococciequot; alle
mogelike lokalisaties in het centrale en perifere zenuwstelsel,
met daai-van afhankelike physiese en psychiese symptomen.
Lemierre en M a h o u d e a u-C am p a y e r (100) beschrij-
ven een depressieve psychose in het reconvalescentie-stadium
(infektie van ovine oorsprong!).

De duur der ziekte is wisselend van 3 tot 9 maanden, als ge-
middelde kan men wel 4 tot 5 maanden nemen. Afwijkingen hier-
van komen voor in beide richtingen: abortief verlopende gevallen
(Eliassow, 35; Hottinger, 72), en gevallen wa^arbij de
ziekte veel langer dan een jaar in beslag kan nemen
(K r e u t e r, 91).

Leeftijd en geslacht der patienten: De febris undulans komt
veel meer voor bij mannen dan bij vrouwen, en vooral in de
leeftijdsklassen tussen 20 en 40 jaar. Deze beide feiten zijn van
groot belang voor de epidemiologie (zie aldaar). Maar ook ge-
vallen bij kinderen zijn beschreven door Hottinger (I.e.),
Fleischmann en Radd atz (41) en anderen, zelfs bij een
kind van 7 maanden (Hill en Mo n g e r, 63), Daar de ziekte
bij kinderen dikwels atypies verloopt, komen er vermoedelik vele
gevallen voor die niet herkend worden.

-ocr page 26-

Diagnose: Vooral in een omgeving, waar de abortus infektiosus
der runderen heerst, doch ook elders, zal men bij ziekten, die
met langdurige koorts verlopen, aan de febris undulans moeten
denken. Het eigenaardige koortsverloop, de relatief langzame
pols, het sterke zweten, de obstipatie en de miltvergroting, even-
tueel nog de arthralgieën, vormen tezamen wel een zó specifiek
ziektebeeld dat men hierop in vele gevallen reeds de waarschijn-
likheidsdiagnose kan stellen, die dan nog in het laboratorium
bevestigd moet worden. Er bestaat m.i. dan ook geen reden om
van een „symptomen-armoedequot; te spreken, zoals L ö f f 1 e r doet.

Voor de differentieel-diagnostiek komt in de eerste plaats in
aanmerking de typhus abdominalis. Inderdaad heeft de febris
undulans verscheidene symptomen hiermede gemeen: koorts met
relatief langzame pols, de miltvergroting en het bloedsbeeld,
doch het andere koortstype, het ontbreken van bewustzijnsstoor-
nissen, van diarrhee en roseola, evenals het negatief blijven der
reaktie van Widal moeten toch de aandacht in andere richting
leiden.

Andere ziekten waarmee de febris undulans verwisseld wordt,
zijn de sepsis, influenza, bij longverschijnselen de tuberculose, bü
uitgesproken gewrichtspünen de polyarthritis rheumatica, en de
gonorrhoïese arthritis, bij grote lever en milt de cirrhose van
Laënnec of de m.Banti, eventueel lymphogranuloom en bloed-
ziekten. Treden biezondere komplikaties op, b.v. lokale etteringen,
dan zullen wel steeds de bakteriologiese en serologiese onder-
zoekingsmethoden de beslissing moeten geven. Deze methoden
zijn: Ie de
bloedkultuur (eventueel kuituur uit urine, faeces, etter,
enz.) 2e de
agglutinatie-reaküe, 3e de complementbindings-reaktie,
4e de huidreaktie-, een heroiese ingreep als de miltpunktie, die
Bruce deed, is tans wel overbodig. De techniek en de waarde
van deze reakties voor de diagnostiek zullen in de volgende
hoofdstukken besproken worden.

De prognose is meestal goed. De letaliteit is 3 tot 4 % en
betreft meestal personen die reeds uit andere hoofde een ver-
minderde weerstand hadden. Bij de gevallen van caprine oor-
sprong is de sterfte vermoedelik iets groter dan bij die van
bovine oorsprong. De sociale betekenis der febris undulans ligt

-ocr page 27-

dan ook niet in het aantal sterfgevallen, doch in de langdurige
a'rbeidsongeschiktheid die ze veroorzaakt.

Door de geringe letaliteit zijn er slechts weinig pathologies-
anatomiese
bevindingen bij de mens bekend; hoofdzakelik zijn
aangedaan milt, lever, beenmerg en retroperitoneale lymph-
klieren, In de milt vindt men een soort van knobbeltjes die uit
epitheloïede cellen bestaan. Evenals H e g 1 e r (l.c.) vond ook
Löffler bij de sektie van een lijder aan Bang-infektie een
hepatolienale aandoening, die hij echter niet als
het path.-anat.
beeld der febris undulans beschouwt, doch slechts als een
reaktiewijze.

De bacil is bij de mens gekv;eekt uit: bloed, urine, faeces, gal,
(A m
O s s en P O s t O n, 3) moedermelk (BurnetenConseil
18), gewrichtsvocht, etter, tonsillen, placenta, ovaria, tuba, epi-
didymis en vrijwel alle parenchymateuze organen.

Therapie: De specifieke therapie heeft tot nu toe weinig sukses
gehad. Behandeling met immuunserum en met reconvalescenten-
serum gaf weinig resultaat en is tans nagenoeg verlaten. Meer
waarde hechten velen, vooral NicolleenConseil (122), aan
de vaccinotherapie, die dan meestal gebeurt met een mengsel van
gedode Br.abortus en Br.melitensis. K1 i n k e r t raadt aan hier-
mede te beginnen
na de eerste koortsaanval (met 25 tot 50
miljoen bakterieën, geleidelik stijgen) om zodoende een heftige
reaktie
tijdens de koorts te vermijden. Anderen beginnen met
veel lajgere dosis b.v. Schittenhelm (135) die begint met
0,5 tot 1 miljoen en geleidelik stijgt tot 500 miljoen bakterieën.

Van de chemotherapeutiese middelen zijn een groot aantal in
gebruik, plasmochine, urotropine (intraveneus), salvarsaan, argo-
chroom, mercurochroom, electrargol, methylviolet en thionine (bij
infektie van het darmkanaal, Leavell en Am oss, 96), het
meeste sukses wordt nog bericht van trypaflavine intraveneus
0,2 cc. eenige dagen later 0,4 cc.

Ook de onspecifieke prikkeltherapie met Omnadin is door
sommigen toegepast (D i e t e 1, 28); op hetzelfde beginsel berust
wel de subcutane inspuiting van eigen bloed (O d d o, 126) en
die met typhusbacillen (M an s o n-B ah r, 110). Waar bij de
febris undulans nooit is uit te maken of een bepaalde koorts-
aanval al da,n niet de laatste zal zijn, is m.i. de werkelike waarde

-ocr page 28-

van al deze therapeutica heel moeilik te beoordelen en slechts
uit een zeer groot aantal goed vergelijkbare waarnemingen zal
men gevolgtrekkingen mogen maken.

Tenslotte de vraag: is de ziekte, veroorzaakt door de abortus-
bacil, dezelfde als die door Br.melitensis veroorzaakt wordt?
Vergelijkingen van de kliniese beschrijvingen b.v. uit Zuid-Frank-
rijk en uit Noord-Amerika doet zien dat de beide ziekten in
grote trekken zeker hetzelfde beeld vertonen: het koortsverloop
in golven, het zweten, het bloedbeeld, de lever- en miltzwellingen,
de arthralgieên zijn kardinale symptomen, die beide gemeen
hebben.

Tanon enNeveu (147) menen op het kliniese beeld alleen
reeds een differentieel-diagnose tussen de beide infekties te
kunnen maken. Als verschilpunten noemen zij op:

Ie. bij abortus-infektie treden meer longverschijnselen op dan
bij melitensis-infektie,

2e. bij melitensis geschieden de dagelikse temperatuurs-
schommelingen in 1—2 uur, bij abortus in 3—4 uur, de koorts-
golven duren bij de eerste infektie twee weken, bij de tweede
slechts één week en zijn bij de laatste onregelmatiger,

3e. bij de abortus-infektie komen meer spieraandoeningen, bij
de melitensis meer periostale aandoeningen voor,

4e. de abortus-infektie duurt korter,

5e. bij Bang-infekties komen meer komplikaties voor 'dan bij
melitensis.

De indruk die men uit de literatuur krijgt is echter een geheel
andere: wat No. 1 en No. 5 betreft zijn de verschillen juist in
omgekeerde zin; wat No. 4 betreft is er weinig of geen verschil
in duur, alleen No. 2 en 3 vindt men bevestigd, doch deze ver-
schillen zijn te zeer van kwantitatieve aard om een 'differentiatie
mogelik te maken. M.i. zijn er slechts de volgende verschillen:

Ie. de melitensis-infektie vertoont meer regelmatig het un-
dulerende koortstyiDe dan de abortus-infektie,

2e. bij de melitensis treden meer chirurgiese, neurologiese en
longkomplikaties op.

-ocr page 29-

3e. bij de melitensis treedt meer anaemie op,

4e. bij de melitensis-infektie lukt het makkeliker de bacil uit
het bloed te kweken,

5e. de letaliteit is bij de melitensis-infectie wellicht iets groter,

6e. bü melitensis treden meer massale infekties op onder een
gi-oot aantal personen, en meer infekties van mens op mens.

Een kwalitatief verschil is er dus niet, de Br.melitensis en de
Br.abortus veroorzaken eenzelfde ziektebeeld, echter verschillend
in graad.

-ocr page 30-

BAKTERIOLOGIE.

De vraag der uniciteit of dualiteit der Brucellae is de laatste
jaren het onderwerp geweest van vele onderzoekingen. Onge-
twijfeld hebben Br.abortus en Br.melitensis zo vele eigenschappen
gemeen, dat men tot voor enige jaren het recht meende te hebben
ze als identiek te beschouwen. Deze eigenschappen zijn: bij eerste
kweking uit dierlik materiaal hebben beide een coccoïede vorm
(B.Bang, 6; Schnür er, 137), doch na meer overentingen
vertonen ze zich als kleine slanke staafjes, lang 1 tot 2 ß, breed
0,5 yu. Gramnegatief, zonder kapsel, onbewegelik, niet sporen-
vormend. Zij vormen geen zuur uit koolhydraten, geen indol,
geen gas, vervloeien gelatine niet, verminderen in bouillon de
Ph met 0,7—0,8 (Evans, 36), terwijl als biezonder kenmerk
beschreven wordt de vorming van magnesium-ammoniumfosfaat-
kristallen MgNH4P04 . 6H2O in een voedingsbodem die o.a. vlees-
sap en pepton bevat (H u d d 1 e s
0 n en W i n t e r, 78).

Onder natuurlike omstandigheden kunnen zij zeer lang in leven
blijven, b.v. de Br.abortus Bang is nog na 7 maanden in uterus-
slijm aangetroffen (S c h n ü r e r), doch overigens zijn ze tegen
uitwendige invloeden weinig resistent: bij 65° C. worden ze
reeds in 5 tot 10 minuten gedood, eveneens zeer snel door anti-
septica.

Vele methoden zijn beschreven om een klassifikatie tussen de
verschillende Brucellae (waarbij zich de laatste jaren ook de
varkensstam, Br.abortus porcina of suis gevoegd heeft) mogelik
te maken. Sommigen hiervan zijn onjuist gebleken, anderen
waren te inconstant of te zeer van kwantitatieve aard, doch
enige zijn overgebleven die tans met zekerheid een differentiatie
toelaten.

Tot degenen die het meeste licht op dit gebied verspreid hebben
behoort vooral Huddleson; in de eerste plaats reeds door
het aangeven van een zeer geschikte voedingsbodem, die in een

-ocr page 31-

»

groter aantal gevallen dan voorheen de kweking mogelik maakt
(leverbouillonagar met toevoeging van gentiaanviolet 1 :10000
dat de groei van andere bakterieën belet, terwijl de lucht boven
de kuituur 10 % CO2 bevatten moet), en verder door het be-
schrijven van remmingsverschijnselen door bepaalde kleur-
stoffen, waardoor de verschillende Brucellae onderscheiden
kunnen worden. De volgende verschillen kunnen tans v/el als
vaststaand worden aangenomen.

Ie. De Br.melitensis en Br.suis groeien bij kweking uit dierlik
materiaal reeds direkt aëroob, de Br.bovinum heeft hiertoe een
verminderde zuurstofspanning nodig, doch wordt na enige over-
entingen een gewone aërobe bakterie. Reeds Bernard Bang
heeft in zijn beschrijving der abortus-bakterie opgemerkt, dat
ze in een vaste voedingsbodem groeit in een laag 0,5 tot 2 c.M.
onder het oppervlak gelegen. De atmosfeer van 10 % CO2 is
het meest geschikt voor de eerste kuituur van Br.abortus en
zou, volgens Mc. Alpine en S1 anetz (2), die van Br.meli-
tensis en Br.suis zelfs remmen. De venninderde zuurstof-
spanning in de kuituurbuis wordt op verschillende manieren
bereikt; door het uitpompen van lucht, het inleiden van lichtgas
of koolzuur, het tegelijk kweken van bakterieën die veel zuurstof
verbruiken: b.subtilis, b.anthracis, b.coli of b.megatherium.

B. B a n g beschrijft ook een tweede optimum groeivoonvaarde
van de Br.bovinum n.1. bij verhoogde zuurstof spanning: bij
90 % Oo.

2e. Br.bovinum en Br.porcinum vormen in vrij sterke mate
zwavelwaterstof op Huddleson's voedingsbodem die waarschijn-
lik cystine bevat, (Fa vil li, 37), de melitensis doet dit niet.
Dit onderscheid gaat wel meestal maar niet altijd op (Z e 11 e r,
168), zo vond Kristensen (92) bij de Deense varkensstam
geen HoS-vorming in tegenstelling met de Amerikaanse.

3e. De remmingsproeven van Huddleson. Deze voegde
enkele anilinekleurstoffen in sterke verdunning aan zijn voedings-
bodem toe en zag hiervan verschillend resultaat bij de verschil-
lende stammen; door toevoeging van
thionine 1 :100.000 wordt
de groei van Br.bovinum volkomen geremd, Br.melitensis en suis

-ocr page 32-

ondervinden hiervan niet de minste invloed. Omgekeerd worden
de laatsten in hun groei geremd door
methylviolet 1 : 50.000, dat
anderzijds op de Br.bovinum onwerkzaam is. Dit zeer gewichtige
kwalitatieve onderscheid is door zeer vele onderzoekers bevestigd.
Meyer en Zo Bell (115) vonden met deze remmingsproeven
echter talrijke overgangsvormen.

4e. Siofwisselingsverschillen. Volgens de onderzoekingen van
Mc. Alpine en Slanetz (l.c.) gebruikt Br.bovinum uit de
voedingsbodem geen glukose, terwijl de caprine en porcine-stam-
men ruim 4 tot 18 % omzetten. Deze bevinding is door 01 i t z k i
en Bromberg (127) bevestigd, eveneens door Kristen sen
en Ho 1 m en door O. B a n g (7), echter niet door Zeiler.

Als een ander stofwisselingsverschil gaven dezelfde schrijvers
nog aan de vorming van meer nitrogene fraktie's, vooral in
glukosehoudend milieu) door de Br.bovinum, terwijl Olitzki
en Bromberg vonden, dat Br.melitensis ten opzichte van
Br.abortus een hogere pepton- en fosfaatbehoefte heeft en meer
gevoelig is voor hogere zoutkonsentraties.

5e. In het dierexperiment worden wel kwantitatieve verschillen
gevonden. (Experimenteel blijken honden, katten, konijnen,
cavia's, ratten, muizen en ook vogels vatbaar te zijn.)

Besmetting van de cavia met Brucellae (die zeer gemakkelik
per os, subcutaan, percutaan of intraveneus lukt) geeft vooral
veranderingen in de milt, lever, lymphklieren, beenmerg, tes-
tikels, verder in longen, peritoneum, gewrichten, enz. Van patho-
logies-anatomies standpunt is het een pseudo-tuberkulose (B u r-
n e t, 16): er wordt een soort knobbeltjes gevormd, die reuzen-
cellen bevatten, en omgeven zijn door een fibreus weefsel, die
gemakkelik uit de omgeving los te pellen zijn en soms verweken
of veretteren. Deze veranderingen zijn nu volgens sommigen by
infektie door Br.melitensis of Br.suis veel sterker dan bij infektie
door Br.bovinum. Vooral Br.suis zou zich door een grotere viru-
lentie ten opzichte van de cavia onderscheiden, die zich voomame-
lik uit in ernstige aandoeningen van de testikel (tot absces-
vorming en perforatie toe), en in vaker aangedaan zijn van de
beenderen (M c. N u 11, 125, C o 11 o n, 23).

Zeer duidelik is het verschil in virulentie bij de apen. Volgens

-ocr page 33-

B u r n e t zou de aap 1000 maal resistenter zyn ten opzichte
van Br.abortus dan tegenover Br.melitensis. Ook W e i g m a n n
(161) vond dit verschil in pathogeniteit. Volgens Huddleson
en Halmann (75) kan de Br.abortus Bang bij de aap een
ziekte verwekken, gelijkend op de febris undulans bij de mens,
de infektie is echter niet makkelik en lukt niet altijd. Wel is
echter volgens dezelfde schrijvers de aap zeer gevoelig voor
infektie met de porcine stam, die voor haar nog virulenter is
dan de Br.melitensis. Ook Fleischner, Vecki, Shaw en
M e y e r (42) konden apen slechts met enorme hoeveelheden
abortus-kiemen besmetten. Met intraveneuze injektie hadden zij
hiertoe 2—16 biljoen kiemen noodig, bij voedingsproeven zelfs
270 biljoen, waarna nog niet eens altijd infektie optrad.

Omtrent de pathogeniteit van Br.abortus voor geiten en van
Br.melitensis voor runderen lopen de meningen uiteen. W e i g-
m a n n gelukte het niet experimenteel een geit met Br.abortus
te besmetten, Zeiler schrijft de Br. Melitensis slechts een
zeer geringe pathogeniteit toe voor runderen. Daarentegen kon-
den anderen de geit per os, intraveneus of conjunctivaal met Br.
abortus infekteren, en het is bekend dat in streken waar de
Br.melitensis voorkomt, ook runderen er door besmet kunnen
worden, waaruit volgt dat uit de herkomst van een Brucella-
stam niet gekonkludeerd kan worden tot welke varieteit ze
behoort.

De vondst van W e i g m a n n dat de Br.melitensis veel resis-
tenter is tegen de baktericidie van menselik serum dan de Br.
abortus, is, in verband met kliniese en epidemiologiese gegevens,
wel waarschijnlik te achten en zou, indien ze bevestigd werd,
een zesde verschil tussen deze mikro-organismen vormen.

Uit het bovenstaande mag men m.i. konkluderen dat de groep
der Brucellae verdeeld moet worden in drie varieteiten, n.1. de
caprine vorm (Br.melitensis), de bovine (Br.abortus Bang) en
de porcine (Br.suis), waarbij de porcine tussen de beide andere
instaat, en wèl dichter bij de caprine dan bij de bovine variëteit.
In vier der vijf bovengenoemde criteria gedraagt zich de porcine-
stam als melitensis, alleen wat betreft het vormen van HaS kiest
zij de zijde der bovine variëteit. Hieraan moge nog toegevoegd
worden, dat het volgens Plastridge en Mc. Alpine (130)

-ocr page 34-

veel makkeliker lukt de porcine stam te kweken uit het bloed dan
de bovine, waarin de eerste dus ook meer lijkt op de melitensis.

De term „humane stamquot;, die men nu en dan ontmoet, moet
men slechts opvatten als „stam, geïsoleerd uit de mensquot;,
biezondere eigenschappen heeft deze niet, ze is gewoonlik terug
te brengen tot één der drie andere variëteiten. Alleen M c. N u 11
vond in caviaproeven dat de „humane stamquot;, vooral wat betreft
de aandoeningen der testikels, nog virulenter zou zjjn dan de
porcine.

-ocr page 35-

SEROLOGIE.

Naast de bloedkultuur zijn als methoden ter opsporing van
Brucella-infekties bekend de
agglutinatie, de complementbinding
en de huidreaktie. Van deze drie is de agglutinatie, die zich vooral
ook leent voor massa-onderzoekingen, de meest gebruikelike. Zij
is het eerst door W r i g h t (165) voor melitensis-infekties toe-
gepast.

By een lyder aan febris undulans verschijnt de agglutinatie
ten opzichte van Brucellae in het bloedserum in de tweede of
derde ziekteweek, stijgt snel in sterkte, neemt af gedurende
de reconvalescentie en is gewoonlik een jaar na de genezing ver-
dwenen (Kristensen en Holm). Sasano, Caldwell
en M e d 1 a r (134) vervolgden bij patienten met febris undulans
de serologiese reakties en vonden deze na drie jaar nog aanwezig.
Volgens L ö f f 1 e r kan dit tot zes jaar na het herstel nog het
geval zijn.

De gang van zaken is by de agglutinatie-reaktie in het
algemeen de volgende: Na bereiding van serumverdunningen
in rechtopstaande buisjes wordt by elke verdunning een hoeveel-
heid bakteriesuspensie gevoegd, waarna een verblijf in de broed-
stoof volgt; daarna leest men af. Doch het aantal wijzen waarop
de reaktie wordt uitgevoerd is nagenoeg even groot als het aantal
onderzoekers. De methoden verschillen in de gebruikte serum-
verdunningen, in de gebruikte bakteriesuspensies, in het meer
of minder lange vertoeven in de broedstoof, het daarna al of
niet bewaren by kamertemperatuur of in de ijskast, in de wy'ze
van aflezing. Tenslotte hechten de onderaoekers een zeer ver-
schillende betekenis aan de door hen gevonden uitkomsten: een
reaktie die de één positief noemt is by de ander twijfelachtig of
negatief.

, Welke serumverdunningen men gebruikt doet niet zoveel ter-
zake (al zou voor een vergelijkbaarheid der uitkomsten een zekere
uniformiteit wel gewenst zijn); van belang is echter dat men.

-ocr page 36-

ook by het routine-onderzoek van zeer vele sera, met de ver-
dunningen hoog genoeg gaat, zich b.v. niet tevreden stelt met
een negatieve reaktie van 1 : 50, maar minstens gaat tot 1 : 500,
daar men anders zeker te weinig positieve uitkomsten zou krijgen.
Dit is een gevolg van de z.g.
paradoxe reaktie (intermediate zone
phenomenon, zone muette)
die kenmerkend is voor de Brucella-
groep, en daarin bestaat, dat in bepaalde verdunningen geen
agglutinatie optreedt, terwijl dat in lagere en hogere verdun-
ningen wel het geval is b.v.

1/20 1/50 1/100 1/200 1/500 1/1000
- - - -f -

D a r s i n (24) die de reaktie slechts deed met de verdunningen
1 :100 en 1 : 200, en alleen de positieve sera verder uittitreerde,
heeft dan ook zeker te weinig positieve gevallen gevonden.

Het wezen van deze paradoxe reaktie is nog niet geheel duide-
lik. Priestly (131) meent dat de remmende faktor gebonden
is aan het
globuUne van het bloedserum; indien men dit met
ammoniumsulfaat neerslaat en het precipitaat weer in physiolo-
giese zoutoplossing oplost, vertoont deze globuline-oplossing nog
de zone-werking. Hij kon verder door veranderingen aan het anti-
geen of aan het serum invloed op de zone uitoefenen: door vermin-
dering van de dichtheid der suspensie wordt de zone „verplaatst
naar de volgende verdunningquot; d.w.z. dat ook in verdere verdun-
ningen nog de remming optreedt; filtratie van het serum door
een bakterie-filter (Chamberland-kaars) verwijdt de zone naar
de sterkere konsentratie; bebroeding van het serum-antigeen-
mengsel bij 56 ° C. maakt de zone nauwer, terwijl door vooraf-
gaande inaktivering van het serum, gevolgd door verblijf bij
37 ° C., deze naar de sterkere konsentratie verplaatst wordt. Ook
de sterkte der zoutoplossing heeft invloed, door 0,425 % NaCL
wordt de zone naar de hogere konsentratie verplaatst, door 12 %
zoutsolutie wordt ze opgeheven (Bij de door Huddleson en
A b e 11 (74) aangegeven „snellequot; agglutinatie-methode, waarbij
de bakterieën worden gesuspendeerd in een 12 % zoutoplossing
treedt dan ook volgens Giordano en Ableson (47) de
paradoxe reaktie niet op.).

Ook door de toevoeging van formaline in konsentratie's van
0,1 tot 1 % wordt het interferentieverschijnsel versterkt, terwijl

-ocr page 37-

0,5 % phenoloplossing of 0,2 % tricresol in dit opzicht geen
invloed hebben (Henry en T r a u m, 60). Deze onderzoekers
vonden verder dat de zone in een groter persentage der gevallen
voorkomt, naarmate de agglutinatietiter hoger is, by agglutinatie

1nbsp;: 400 in 37,5 bij titer 1 : 800 in 44,8 %, bij titer 1 :1600
in 74,1 %.

Als antigeen wordt gewoonlik gebruikt een emulsie van 1 tot

2nbsp;dagen op agar gekweekte bakterieën. Enkelen geven de voor-
keur aan levende bakterieën, waarmede de reaktie verder en
scherper zou verlopen, doch wegens de sterke virulentie dezer
kiemen gebruiken toch de meeste onderzoekers gedode stammen.
Doden van de bakterieën door hitte is weinig gebruikelik; meestal
wordt een of ander antisepticum gebruikt: 0,5 % phenol, forma-
line in verschillende konsentratie's, 0,2 % tricresol.

H e n r y en T r a u m, die een vergelijkend onderzoek omtrent
de verschillende agglutinatiemethoden deden, konden, (behalve
wat betreft de bovenvermelde invloed op het remmingsverschijn-
sel) weinig invloed door de konsei^veermiddelen op het beloop der
reaktie vinden. Een ingewikkelde bereidingswijze met chinosol
zoals Fleischhauer (40) beschrijft, is dan ook overbodig
te noemen, daar de gewone, eenvoudig te bereiden „Fickersquot;,
uitstekend voldoen. Het meest wordt wel gebiniikt een antigeen
met foi-maline gekonserveerd, dat, in de ijskast bewaard, zeker
een half jaar goed blyft (K r 1 s t e n s e n en H o 1 m).

Ook de meerdere of mindere dichtheid der suspensie doet
weinig ter zake, deze mag (vlg. Henry en Traum) schom-
melen tussen zeer wijde grenzen.

Van veel meer belang dan de bereiding der Fickers is de keuze
der stammen. Men moet stammen nemen waarvan bekend is dat
ze goed agglutineren met homoloog serum en geen agglutinatie
geven met andere sera. De stammen uit de Brucella-groep hebben
n.1. de neiging over te gaan in de
para-melitensis resp. para-
abortus
vorm. Deze paravomien onderscheiden zich van de gewone
typen doordat ze in sterke mate niet-specifieke agglutinatie ver-
tonen, waar tegenover staat een verminderde gevoeligheid tegen-
over de specifieke agglutininen uit immuunserum. Met de proef
van C a s t e 11 a n iquot; blijken ze ook niet in staat de agglutininen
uit immuunserum te absorberen. Verder zyn ze gekenmerkt door

-ocr page 38-

een grote neiging tot auto-agglutinatie, theimo-agglutinatie en
door agglutineerbaarheid door zout en zuur, evenals door trypa-
flavine 1 : 1000 (Allessandrini en Sabattucci, 1).
Morphologies zijn ze echter niet van de normale typen te onder-
scheiden, Bij inspuiting in cavia's zijn ze niet in staat agglutininen
of complementbindende stoffen te vormen (G w a t k i n, 51). De
Amerikanen onderscheiden de S (smooth) en R (rough) stam-
men, waarvan de R-stammen, met een veranderd antigeen-ver-
mogen, overeenkomen met de paravorm.

Experimenteel kan men de S-vorm in de R-vorm overvoeren.
F a V i 11 i gelukte het (evenals Burnet) de Br.melitensis, door
deze te kweken in een vloeibaar milieu, dat ook immuunserum
bevatte, in de paramelitensis te veranderen. Frendzel en
Szymanowski (45) bereikten hetzelfde met de Br.abortus
door kweking in immuunserum 15 % en in het filtraat van een
oude kuituur van b.typhi abdominalis. Terwijl de S-vorm, waar-
van zij uitgingen, door een immuunserum in een verdunning van
1 : 5120 werd geagglutineerd, kon bij de R-vorm slechts de titer
1 : 80 bereikt worden.

Voor de praktijk van het serologies onderzoek is echter van
belang, dat ook reeds door de gewone voortkwekingsmethoden
in het laboratorium de verandering tot paravorm kan plaats
vinden (K r i s t e n s e n en Holm).

F a V i 11 i kon (vgl. Lustig, 108) een reeks van minder en
meer aspecifiek-agglutineerbare stammen opstellen, gaande van
Br.abortus over Br.melitensis naar Br.paramelitensis. Hij ziet in
de Br.abortus de karakteristieke vertegenwoordiger van de
species Brucellae. (Evenals Burnet: l'abortus est parmi les
Brucella le type primitif, d'où dérive le mélitensis et le para-
mélitensis).

Het mislukken van de pogingen om Br.abortus en Br.meli-
tensis serologies te onderscheiden, schrijven Wilson en M i 1 e s
(164) daaraan toe, dat de onderzoekers geen zuivere S-stammen
gebruiken, doch stammen die enige aspecifieke agglutineerbaar-
heid bezaten. Met het gebruik van absolute „smoothquot;stammen,
zouden volgens hen de twee Brucellae serologies wel gescheiden
kunnen worden.

van der Hoeden (70) vond bij voortkweken van stammen,

-ocr page 39-

uit paarden afkomstig, overgang in een vorm met verminderd
antigeen vermogen (ook blijkend uit de agglutininen-absorptie-
proef) en een geringere pathogeniteit ten opzichte van cavia's.
Hij stelt deze vorm gelijk met de R-vomi, doch zijn stammen
vertonen morphologiese verschillen met de gewone typen: de
kolonies zijn slijmig, dradentrekkend, zij laten zich niet met
zoutsolutie (wel met aqua destillata) tot een homogene suspensie
mengen.

Duur der reaktie: De agglutinatie verloopt langzaam. Wèl is
meestal na enkele uren verblijf in de broedstoof (of in het water-
bad) bij 37 ° C. de uitslag enigszins te zien, doch de juiste titer
is pas na langere tijd te bepalen, men zal n.1. dikwels zien dat
de agglutinatie hierdoor enige buisjes verder is gegaan. De
duur der bebroeding wisselt van twee uur (G i o r d a n o en
Ableson, 47; Kirschner en Kunst, 87) tot 24 uur
Süpfle en Hofmann, 146). Gewoonlik worden de buisjes
4 tot 8 uur in de broedstoof gelaten en daarna nog 16 tot 20 uur
bij kamertemperatuur of in de yskast bewaard, waarna de af-
lezing volgt.

Koude bevordert de agglutinatie. D a r s i n vergeleek twee
onderzoekingsmethoden en zag na verblyf in de ijskast positieve
reaktie's sterker worden en negatief reagerende sera een agglu-
tinatie vertonen van 1 : 100.

Bij de „rapid platequot; methode, door Huddleson en Abell
uitgewerkt voor het onderzoek van zeer vele (runder) sera tege-
lijk, kan het resultaat terstond worden afgelezen.

De titer die de agglutinatiereaktie bij de febris undulans
bereikt, kan zeer hoog zijn, 1 : 5000,1 :10.000 en soms nog hoger.
Süpfle en Hofmann vonden in 50 % een titer van 1 : 200,
in 20 % een titer van 1 : 5000. Omtrent de betekenis dezer hoge
titers zal men niet in het onzekere verkeren, anders is het echter
wanneer men een agglutinatie tot een serumverdunning van
1 : 50 of 1 :100 vindt.

Als onderste titergrens neemt Kristensen aan 1 :100
(waarbij onder de verdunning verstaan wordt de verhouding
tussen de hoeveelheid onverdund serum enerzijds, en de gezame-
like hoeveelheid verdunning en bakterie-suspensie andeiTiijds) en
de meeste onderzoekers houden zich hieraan, doch anderen stellen

-ocr page 40-

veel lagere eisen aan een positieve reaktie: Hardy (53) noemt
1 :40 verdacht, en 1 : 80 met waarschijnlikheid sprekend voor
febris 'undulans, 1 :160 pas positief. Grilichess (49) noemt
1 : 80 positief, ofschoon hij geen onspecifieke agglutinatie bij
1 : 20 vond, BoakenCarpenter (13) 1 :60, Thomsen
(151) 1 :50, Giordano en Ableson zijn reeds bij agglu-
tinatie in een verdunning 1 : 5 tevreden! Maar ook deze grenzen
zijn niet vergelijkbaar daar ook de uitslag quot;bij een bepaalde ver-
dunning verschillend beoordeeld wordt. Hardy noemt deze
slechts positief indien er volkomen samenklontering optreedt met
clarificatie der bovenstaande vloeistof, evenzo Johns, Camp-
bell en Ten n an t (81), Supfle en Hof mann nemen
een verdunning 1 :100 slechts als positief aan indien ze „duidelikquot;
is, anderen tellen ook nog de verdunningen mede, waarin nog
slechts met de loupe waarneembare vlokjes vorming optreedt
(Darsin, Henricsson, 59).

Bij het waarderen van een zeer lage agglutinatietite^ zal men
m.i. slechts met behulp van
alle andere gegevens (vooral ook de
kliniese) tot een konklusie kunnen komen.

Wanneer men (zoals meestal geschiedt) de reaktie uitvoert
zoowel met Br.melitensis als met Br.abortus, vindt men gewoon-
lik een nagenoeg even hoge agglutinatietiter. Süpfle en Hof-
ma nn vonden van 55 positief reagerende sera 45 op beide
positief, 5 sera agglutineerden alleen melitensis, 5 alleen abortus,
van de 45, die beide Br.soorten agglutineerden deed 80 % dit
in evenhoge titer, 11 % hoger ten opzichte van melitensis, 9 %
hoger t.o.v. Br.abortus, terwijl in al deze gevallen de infektie
waarschijnlik van bovine oorsprong was.

Een kontrole op de agglutinatie-reaktie wordt geleverd door
de agglutininen-absorptieproef. Hierbij wordt serum, in een
bepaalde verdunning enige tijd samen gebracht met een vrij grote
hoeveelheid bakterieën. Wanneer men deze daarna afcentrifugeeii;
blijkt het serum zijn agglutinerend vermogen geheel of groten-
deels verloren te hebben, de agglutininen zijn aan de bakterieën
geabsorbeerd. Deze proef bewijst ook weer de grote serologiese
overeenstemming tussen Br.abortus en Br.melitensis; een serum
dat beide in een sterke verdunning agglutineert, zal na ver-
zadiging met een der twee soorten, ook zijn agglutininen ten

-ocr page 41-

opzichte van de andere verloren hebben. De pogingen die door
meerderen zijn gedaan, om langs deze weg de verschillende Bru-
cella-soorten te onderscheiden zijn dan ook niet geslaagd. F i c a ï
enAlessandrini (38) vonden dat de agglutininen gevormd
door 'Br.abortus by een temperatuur van 75 ° C. vernietigd
worden, en die van Br.melitensis reeds by 65 ° C., doch dit is door
anderen ontkend.

De vrij hoge agglutinatietiter, die bij manifest en latent geïn-
fekteerden gevonden wordt, wijst wel op de specifiteit der reaktie.
Kristensen en Holm vonden slechts zeer zelden een ver-
keerde reaktie ten opzichte van Bang-bakterieën. In overeen-
stemming hiermede wordt dan ook zelden in een agglutinerend
serum een mede-agglutinatie ten opzichte van andere bakterieën
gevonden en waar dit het geval is heeft men dan dikwels met een
dubbele infektie te doen. Dergelike meng-infekties zijn bekend
met bacillen van de typhus-paratyphusgroep: kombinaties van
Banginfektie met buiktyphus, serologies en bakteriologies vast-
gesteld, zijn beschreven door Stolz (145) en anderen; met
Paratyphus B (S c h o 11 m ü 11 e r) door Hirsch (64). Dat
juist deze menginfekties gevonden zijn, kan hierin zijn verklaring
vinden dat in vele laboratoria in de laatste jaren stelselmaitig
de sera, die als verdacht op typhus en paratyphus ingezonden
zyn, ook op Brucella-infektie worden onderaocht.

Is bij deze mikro-organismen dus geen sprake van groep-
agglutinatie, enige aanwijzingen zijn er dat die wel voorkomt met
een andere bakterieënsoort, n.1. met de Proteus. J a c o b i t z
(80) vond in een atypies geval van vlektyphus met positieve
Weil-Felixreaktie een mede-agglutinatie ten opzichte van Br.-
Bang 1 : 500, en kon verder in vijf gevallen van Bang-infektie
een mede-agglutinatie van Proteus X 19 vinden. Volgens deze
schrijver zouden dergelike bevindingen ook 'bij runderen gedaan
zyn. D a r s i n vond bij een patiënt met positieve agglutinatie
t.o.v. Br.Bang een even grote uitvlokking van een Proteus bak-
terie (echter niet Proteus X 19) die uit de etter van die patiënt
geïsoleerd was, en meende uit absorptie-proeven te mogen kon-
kluderen dat het hier een groepagglutinatie betrof. Daar Proteus
X 19 in zijn antigeenapparaat op biezondere wijze is ingesteld
op het serum van vlektyphuslijders, is a priori niet uit te sluiten

-ocr page 42-

dat deze of ook andere Proteus-soorten in een dergelike ver-
houding kunnen staan tot Bang-positieve sera, doch dan zou een
verder onderzoek dit moeten bevestigen. Süpfle en Hof-
m a n n konden intussen de waarnemingen van J a c o b i t z en
van D a r s i n niet bevestigen.

De diagnostiese waarde van de agglutinatie is niet zó groot,
dat ze ook als maatstaf voor de ernst der infektie kan gelden,
de gevolgtrekking van Giordanoen Ablesonuit een geval
waarin zij een overeenstemming tussen het milde verloop en de
lage agglutinatietiter (1 :10!) aannamen, is dan ook zeer aan-
vechtbaar. Er is een zeer grote discongruentie tussen deze twee,
trouwens volgens B u r n e t (16) laat de agglutinatie ons zelfs
in 25 % der gevallen van febris undulans in de steek. Er zijn
gevallen bekend met een positieve bloedkultuur en agglutinatie
1 :10 en gevallen waar het serum de eigen bakterie niet agglu-
tineerde (B u r n e t, l.c.). De vele gevallen van latente infektie,
waar een positieve agglutinatie gevonden wordt zonder enig
klinies verschijnsel, bewijzen wel dat de reaktie niet als graad-
meter kan dienen, al mag men in het algemeen wel bij personen
met manifeste ziekte een hogere titer verwachten dan by latent
geïnfekteerden.

De complementbindingsrealdie wordt bij het onderzoek op Bru-
cella-infekties veel minder gedaan dan de agglutinatie, wat wel
voor een deel te wijten zal zijn aan haar meer ingewikkelde
techniek, hoewel zij als diagnostiese methode zeker even grote
waarde heeft. Ook bij deze proef is het van belang dat men
met S-stammen werkt, de para-vormen zijn hiei-voor ongeschikt
(G wat kin, 51). Even grote verschillen in uitvoering der
reaktie als men by de agglutinatie vindt, treft men ook hier
weer aan. Ook de aflezing (volledige of gedeeltelike remming
der haemolyse) en de beoordeling van het resultaat zijn evenzeer
verschillend. Gewoonlik wordt een remming door 0,1 of 0,05 cc.
serum in een totale hoeveelheid van 2 of 2,5 cc. vloeistof als
positief geduid; een paradoxe reaktie is bij de complementbinding
niet bekend.

Gewoonlik treedt de reaktie in het serum van een lijder aan
febris undulans gelijktijdig op met of wat later dan de agglu-
tinatie, maar zy zou langer dan de agglutinatie aanwezig blijven

-ocr page 43-

(Kristensen en Holm, G r i 1 i c h e s s, L ö f f 1 e r). Ook
in het dierexperiment (bij konijnen) is dit het geval (Sasano,
Caldwell en M e d 1 a r, 134). In het algemeen kan men
tijdens de ziekte wel van een paralellisme tussen de twee reakties
spreken, doch het komt voor dat een serum met sterke agglu-
tinatie een zwakke complementbinding vertoont en omgekeerd.

Aan welke reaktie moet men nu voor het opsporen van
Brucella-infektie de voorkeur geven? Kristensen meent dat
men met de agglutinatie alleen goed uitkomt, en beschouwt de
complementbinding als een kontrole op de eerste methode. Andere
onderzoekers vinden met de complementbinding echter meer
positieve gevallen dan met de agglutinatie, zo vonden Sasano
c.s. bij een onderzoek van 1000 sera vijf met positieve agglu-
tinatie zonder complementbinding, doch dertien met sterke com-
plementbinding en negatieve agglutinatie. Ongeveer dezelfde
uitkomsten verkreeg G r i 1 i c h e s s: van 88 positief reagerende
sera vertoonden 70 beide reaktie's, 3 alleen de agglutinatie en
15 alleen de complementbinding. Ook T h o m s e n (148) vond
bij een ondei-zoek op latente infekties meer complementbinding
dan agglutinatie.

Daarentegen vonden Johns, Campbell en Tennant
(81) bij het onderzoek van 100 sera even dikwels het ontbreken
van complementbinding bij positieve agglutinatie als omgekeerd;
Henricsson (59) konstateert (bij runderen) een goede over-
eenstemming tussen de twee reakties, met enkele uitzonderingen
ten gunste van de agglutinatie.

Waar in het algemeen de laagste titergrens voor een positieve
agglutinatie niet zo laag genomen wordt, b.v. 1 :100, valt het
op dat de complementbindingsreaktie door de meesten reeds veel
eerder als positief beschouwd wordt, b.v. by een hoeveelheid van
0,1 of 0,05 c.c. serum in 2 c.c. vloeistof. De vraag is of dit juist
is. Volgens Süpfle en Hofmann is dit niet het geval; zy
vonden in 40 % overeenstemming der reaktie, in 50 % alleen
agglutinatie, in 10 % alleen complementbinding, doch namen
deze laatste pas als positief aan by volledige remming der haemo-
lyse met 0,02 c.c. serum.

De enige konklusie die men m.i. uit al deze elkaar tegen-

-ocr page 44-

sprekende onderzoekingen kan trekken, is dat men om alle ge-
vallen te vinden, beide reaktie's moet doen.

Indien men in een serum slechts één der reaktie's positief
vindt en dan nog slechts in een lage titer, zal het trekken van
een konklusie moeilik blijven en dan kan een derde methode, de
huidreaktie, uitkomst brengen.

De huidreaktie is in den beginne door B u r n e t vooral uitge-
werkt met het oog op de Br.melitensis, doch kan ook in gelijke
mate toegepast worden bij het onderzoek naar andere Bm-
cellosen. Zij berust op een overgevoeligheid van het individu
ten opzichte van de Brucellae of haar Produkten, en moet dus
als een allergiese reaktie beschouwd worden, analoog aan de
tuberculine-reaktie bij de tuberculose.

Als reagens wordt gebruikt melitine of abortine, d.i. een
suspensie van gedode Brucellae (b.v. het „Banginquot; van
Urbach) of een bouillonkultuur-filtraat daarvan. Hiervan
wordt meestal 0,1 c.c. (van een sterke verdunning) intracutaan
ingespoten op de bovenarm. Indien de reaktie positief uitvalt, ver-
loopt ze aldus (beschrijvingen van Huddleson en Johnson,
77; D u b
0 i s en S 011 i e r, 70; Gi Or d an O, 46, e.a.): Enkele
minuten na de inj ektie komt er op de inspuitingsplaats een lichte
roodheid die weer snel verdwijnt, doch deze kan ook geheel ont-
breken. Zes tot acht uur na de inspuiting komt er een erytheem,
dit erytheem is vergezeld door elevatie der huid en pijn, soms
ook door lymphangitis en zwelling der okselklieren. In enkele
gevallen komt er na 24 uur een induratie die na enkele dagen
weer verdwijnt, nadat er soms een grijsachtig plekje gevormd
is (dat geen etter en geen bakterieën bevat). Het gehele proses
verdwijnt langzaam en is gewoonlik in 40 uur afgelopen, zonder
desquamatie of andere uiterlike verschijnselen na te laten.

Tegelijk met deze lokale reaktie kan mede een algemene op-
treden: rillingen, temperatuursverhoging van 1—2° C., gevoel
van moeheid, hoofdpijn, pijn in de ledematen, enz.

Hier dient tevens een andere allergiese huidreaktie beschreven
te worden, die onder geheel andere omstandigheden optreedt, n.1.
bij personen, die veel met Brucellae in aanraking komen, voor-
namelik bij veeartsen. Goede beschrijvingen hiervan geven
Haxthausen en Thomsen (57), Huddleson en John-

-ocr page 45-

son (l.c.), Urbach (154). Enkele uren na het manuele ver-
wijderen der placenta bij een infektieuze abortus vertonen zich
op de armen, soms op de hand en vingers, rode papulae die sterk
kunnen jeuken en soms in pustelvorming en nekrose overgaan.
In ernstige gevallen kunnen deze papels conflueren en dan is de
induratie en de jeuk zo hevig dat de patiënt zijn arbeid moet
staken. In lichtere gevallen, waarbij alleen lichtrode jeukènde
plekjes optreden, is de aandoening in 4 tot 8 uur verdwenen, bij
ernstige gevallen duurt ze 3 tot 4 dagen. In het voorjaar, wanneer
de veeartsen dikwels assistentie bij een infektieuze abortus
moeten verlenen, kan de aandoening zelfs „chroniesquot; worden.
Volgens Haxthausen en Thomsen zouden in Denemarken
bijna 1/3 der veeartsen één of meer dezer aanvallen gehad hebben;
in lowa had volgens J
0 r d a n (82) 21 % der veeartsen „rashquot;
op de onderarmen tengevolge van sensibilisatie.

Men kan deze verschijnselen op één lijn stellen met de abortine-
reaktie en ze dan beschouwen als een zeer versterkte „spontanequot;
huidreaktie: de veeartsen hebben een overgevoeligheid tegen-
over de Brucella Bang: Door het werken met onbeschennde ann
in de vagina der runderen komen zij met miljarden dezer kiemen
in aanraking, die aldus de allergiese reaktie opwekken.

Indien men bij deze personen de gewone huidreaktie met
abortine uitvoert, blijkt deze veel sterker te verlopen en vroeger
op te treden dan bij niet-gesensibiliseerde individuen, of wel een
inspuiting met abortine roept bij hen de beschreven overgevoelig-
heids-reaktie te voorschijn. Volgens H a x t h a u s e n en T h
0 m-
s e n kan dit reeds na inwrijven der huid met abortine geschieden.

De beoordeling van de huidreaktie is zeer eenvoudig, een moei-
likheid kan slechts geven het optreden van een
„psendoreaktiequot;
door de onspecifieke eiwitten van hot bouillonfiltraat, waardoor
een kontrole-injektie met bouillon nodig wordt. DuboisenSol-
1 i e r (34) hebben deze moeilikheid opgelost door de bouillon
niet te bereiden uit kalfsvlees en pepton, doch uit menselike
placenta. De op deze wijze bereide melitine (of abortine) bevat
dan geen soortvreemde eiwitten. Schoenholz en Meyer
(138) hebben het abortine op andere wijze gezuiverd, n.1. door
het in de koude neer te slaan met azijnzuur, het precipitaat zou
dezelfde allergiese reaktie opwekken als het abortine.

-ocr page 46-

De overeenkomst van de huidreaktie bij Brucellosen met de
tuberculine-reaktie, waarop Burnet (16) wijst, wordt ook be-
vestigd door de reaktie, zoals ze door Seyffard (140) bij de
cavia wordt uitgevoerd. Wanneer hij een cavia die met Br.abortus
geïnfekteerd was, abortine in de testikels inspoot, vertoonde
deze dezelfde verschijnselen als een tuberculeuze cavia na intra-
testiculaire injektie met tuberculine.

Burnet ziet in de huidreaktie een zeer goed diagnosticum ;
hij acht vooral de waarde van een negatieve uitslag zeer hoog.
Volgens Dubois en Sollier (32) verschijnt de reaktie veel
later dan bloedkultuur en agglutinatie, soms zelfs pas als de
ziekte reeds voorbij is. Ze kan echter evenals de andere sero-
logiese verschijnselen lange jaren, zelfs langer dan de agglu-
tinatie aanwezig blijven. Ook prognosties wordt aan de reaktie
enige waarde toegeschreven: in kortdurende lichte gevallen ver-
schijnt ze snel, in zwaardere langdurige gevallen van febris
undulans pas na langere tijd.

De verhouding van de reaktie tot de agglutinatie is ongeveer
dezelfde als van de complementbinding, meestal is er volkomen
overeenstemming, doch gevallen waarbij de huidreaktie negatief
is en de agglutinatie (soms zelfs sterk) positief, zal men evenals
het omgekeerde steeds kunnen verwachten. Ze zijn ook reeds
door meerderen beschreven (Dubois en Sollier, Roden-
waldten Cohen, Urbach e.a.).

Het uitvoeren van de huidreaktie kan een invloed uitoefenen
op de agglutinatie van het individu. Giordano, die bij zijn
patienten gelijktijdig beide reaktie's deed, herhaalde enige tijd
later de agglutinatie en vond die nu, waar ze tevoren reeds
positief was, sterker geworden, terwijl bij de kontrolepersonen
met negatieve agglutinatie deze in 70 % in een positieve ver-
anderd was. Voor de beoordeling van dit feit moet men m.i. in
aanmerking nemen dat hij als reagens een gedode Brucella-stam
gebruikte. Immers hier geschiedde bij de mens wat experimenteel
bij de cavia gebeurt: door het inbrengen van bakterie-emulsies
worden de agglutininen gevormd, bij het gebruik van een
bouillon-filtraat zou deze uitkomst misschien niet verkregen zijn.

Dubois en Sollier deden met behulp van de huidreaktie
een onderzoek in Zuid-Frankrijk naar het voorkomen van latente

-ocr page 47-

infektie bij veeartsen, herders en anderen, die geiten of schapen,
lijdende aan melitococcie, moeten verzorgen. Hun uitkomsten
zullen by de
Epidemiologie besproken worden, doch hier moge
gewezen worden op een belangrijke konklusie waartoe zij komen
met betrekking tot de waarde van de reaktie. Zij wijzen er terecht
op, dat juist in een besmette omgeving voor de
kliniese diagnose
van febris undulans men bij koortsige ziekten, niet te veel waarde
aan een positieve huidreaktie mag toekennen: „II parait donc
indispensable en région contaminée, de confirmer toujours les
intradermo-réactions à la mélitine, trouvées positives, soit par
l'hémoculture, soit par le sérodiagnosticquot;. Dit laatste is
niet juist;
wat in een besmette streek of in een blootgesteld beroep voor
de huidreaktie geldt, geldt ook voor de agglutinatie en de com-
plementbinding en (in mindere mate) ook voor de bacteriaemie.
In deze omstandigheden mag het positief uitvallen der reaktie's
geen steun voor de kliniese diagnose zyn, zij kunnen even zo goed
een uitdrukking van
latente Brucellose zijn, terwijl de patient
aan een andere koortsige ziekte lijdt. Hier zal het kliniese beeld
moeten beslissen.

Tenslotte moge nog gewezen worden op het bestaan van enige
andere serologiese reakties, die bij het Brucella-onderzoek ge-
bruikt zijn, n.1. de
„Inmuno-Ballungs-Reaktionquot; volgens Müller
(118), de
praecipitatie-reaktie (Schlesmann, 136) en de uit-
vlokkings-reaktie volgens Meinicke (114). Omtrent deze
methoden bezit men echter nog slechts weinig ei-varing. Volgens
een pas verschenen publikatie va,n van der Hoeden (71)
kan bij het onderzoek van runderen de allergiese oogreaktie goede
diensten bewijzen.

-ocr page 48-

EPIDEMIOLOGIE.

In 1923 deden Nicolle, BurnetenConseil (123) een
onderzoek naar de pathogeniteit van Br.abortus voor de mens.
Hun pogingen om hun proefpersonen experimenteel met de
Br.Bang te besmetten, mislukten, waaruit zij konkludeerden, dat
deze zich onderscheidt van de Br.melitensis „door het ontbreken
van pathogeen vermogen voor de mensquot;. Zozeer waren zü van
de onschadelikheid dezer mikro-organismen overtuigd, dat zij de
Br.abortus in plaats van de Br.melitensis voor de preventieve of
therapeutiese vaccinatie's wilden gebruiken, alsmede voor het
serologies onderzoek ter vermijding van laboratorium-infekties.
Sedert dien zijn er duizenden gevallen van menselike infektie
door Br.abortus bekend geworden, en tientallen van laboratorium-
infekties.

Naar aanleiding hiervan dringen zich verscheidene vragen op.
Is de virulentie der Br.abortus t.o.v. de mens in de laatste jaren
verhoogd ? Zijn misschien enkele stammen pathogeen voor men-
sen, of is de hoeveelheid der Brucellae voor het aanslaan van een
infektie van belang? Zijn slechts bepaalde personen bevattelik
voor Bang-infektie ? Is de
wijze waarop men geïnfekteerd wordt
van belang voor de vraag of er febris undulans op zal volgen?
Waren er vroeger ook reeds gevallen die dan niet herkend werden
of is de menselike Bang-infektie een „nieuwe ziektequot;? Het
epidemiologies onderzoek der latere jaren heeft deze vragen nog
slechts ten dele kunnen beantwoorden.

Voor de wyze waarop de mens met de abortus-bakterie besmet
wordt, kunnen aanwijzingen geven: Ie. de infektie, zoals die by
de Br.melitensis geschiedt; 2e. de infektie van de i-underen
onderling; 3e. het dierexperiment.

Ie. Dat het drinken van rauwe geitenmelk een belangrijke
faktor in de epidemiologie der melitensis-infektie is, is ook ge-
bleken uit de sterke vei-mindering van het aantal febris undulans-

-ocr page 49-

gevallen onder het Engelse garnizoen op Malta, nadat daar als
prophylacticum het koken der melk ingevoerd werd, waartegen-
over het aantal gevallen onder de inheemse bevolking, die de
melk rauw bleef drinken, groot bleef (B u r n e t, 16).

Voor bepaalde groepen is echter nog een andere besmettings-
modus van belang, n.1. door kontakt: de Br.melitensis heeft het
vermogen ook door de al of niet gelaedeerde
huid binnen te
dringen. Dubois en Sollier (29) en I m b e r t (79) gingen
van tezamen 480 lijders aan melitococcie de beroepen na en
vonden daarbij dat % van hen in veelvuldig en intiem kontakt
met de Br.melitensis kwamen (herders, eigenaars van schapen-
en geitenkudden, landarbeiders, tuinders, slagers, schapenscheer-
ders, veekopers enz.).

2e. De infektie van de runderen met de Br.Bang geschiedt
langs verschillende wegen, in hoofdzaak wel alimentair. Na een
besmettelike abortus zullen het vruchtwater, de placenta, de
lochieën enz., die in de stal terecht komen, gemakkelik door
vermenging met het aldaar aanwezige voedsel, de besmetting
onder de andere runderen kunnen verspreiden, ook de uit-
werpselen kunnen hiertoe medewerken. Henricsson (59)
ziet in dit verband een belangrijke bron voor infektie in het drink-
water der koeien.

Een verdere infektieweg is de vaginale. B e r n a. r d B a n g (6)
heeft reeds direkt na de ontdekking der abortus-bakterie met
sukses gepoogd drachtige koeien experimenteel per vaginam te
besmetten. Door de coïtus kan de infektie ook overgebracht
worden, niet alleen doordat de stier zelf ziek is en een ontsteking
van de testes of vesiculae seminales vertoont, doch ook een ge-
zonde stier zal bij achtereenvolgens dekken van besmette en
normale runderen, de infektie van het ene dier op het andere
overdragen. Toch staat de infektie per vaginam sterk achter by
die per os.

Indien geen abortus optreedt doch een levensvatbaar jong ter
wereld komt (de achtereenvolgende abortus by eenzelfde rund
treden gewoonlik in een steeds verder gevorderd stadium der
zwangerschap op) kan dit intrauterine besmet zyn.

Ook de infektie door kontakt is by de runderen mogelik. 01 u f
Bang (7) kon dit experimenteel bewijzen, en meent dat deze

-ocr page 50-

wijze van besmetting ook onder natuurlike omstandigheden
(door vruchtwater, enz.) vooral langs de huid der poten en het
onderlichaam, van belang is.

De abortus infectiosus verbreidt zich niet snel onder de vee-
stapel ; hoe groot ook de virulentie der verwekkers is, er treedt
toch nooit een explosieve epizoötie op. Henricsson heeft
hieromtrent een zeer uitgebreid onderzoek gedaan; in 1859 kwam
de besmetting in Zweden nog slechts op enkele plaatsen voor,
tans heeft ze zich over het gehele land uitgestrekt, doch dit is
zeer langzaam gegaan, maar daar waar de infektie eenmaal is,
krijgt ze ook vaste voet en is ze bijna niet uit te roeien; ze heeft
het karakter van een
enzoötie. Van belang, ook voor de menselike
epidemiologie, is dat het besmettelik verwerpen veel meer voor-
komt in grote dan in kleine boerenbedrijven.

3e. Experimenteel kan men proefdieren met Brucellae be-
smetten per os, conjunctivaal, percutaan, subcutaan of intra-
veneus. Bij het hiervoor meest gebruikte proefdier, de cavia,
deden Hardy, Hudson en Jordan (55) een belangrijk
onderzoek omtrent de infektie door kontakt en die langs de
voedingsweg. Zij besmetten hun proefdieren op vier wijzen, n.1.
van een groep werd een stukje huid geschoren en daarna werden
met een mes oppervlakkige erosies gemaakt, een tweede groep
werd alleen geschoren doch zonder erosies, by een derde groep
werden slechts de haren afgeknipt. Bij deze drie groepen cavia's
werd een suspensie van levende bakterieën (zoowel van Br.abor-
tus bovinum als van porcinum) op de vóórbehandelde huid ge-
bracht, terwyl een vierde groep met een pipet de emulsie in de
mond kreeg, zonder het mondslymvlies te beschadigen. Door
agglutinatieproeven, sektie en bakteriekultuur uit de organen
werd het verloop der infektie nagegaan.

Resultaat:

Ie groep (geschoren, met erosies) ..............................100 % infektie.

2e „ (geschoren, zonder erosies)............ 90 % „

3e „ (geknipt) ................................. 78 %

4e „ (gevoerd) ..................................................................22 %

Om een opneming door het mondslijmvlies te vei-mijden, hebben
zü ook nog enige dieren de bakterie-emulsie door een sonde

-ocr page 51-

direkt in de maag toegediend. Wanneer zij daartoe grote hoe-
veelheden bakterieën gebruikten, trad eveneens infektie op.

Dat de innigheid van het kontakt voor het slagen van een
infektie van groot belang is, blijkt wel evident uit deze sijfers,
eveneens dat de kans om per os geïnfekteerd te worden veel
geringer is. J. Stolz en M. Stolz-Sutorisova (145)
kregen bij hun proeven overeenkomstige resultaten. Morales-
Otero (117) deed proeven op mensen en kon hen wèl door de
gescarifieerde, niet door de normale huid besmetten. Een proef
waarbij drie personen dageliks een liter rauwe, besmette melk
dronken, leverde geen infektie op.

De vraag, door welk dier de mens met Brucellae geïnfekteerd
wordt, is in sommige landen met vrij grote zekerheid te beant-
woorden, in andere landen zal een nader onderzoek dit moeten
uitwijzen. Oorspronkelik was wel uitsluitend de geit de schuldige
in de landen rondom de Middellandse Zee, daarbuiten bracht het
rund de infektie over. Deze toestand heeft zich in tweeërlei op-
zicht gewijzigd, ten eerste doordat de geiten-epizoötie zich ver
buiten haar oorspronkelik gebied heeft verspreid, ten tweede
doordat de abortus bovinum ook is voortgeschreden in landen,
waar oorspronkelik alleen de geit de gastvrouw voor de
Brucellae was. Voor landen als Italië zal het moeilik uit te maken
zijn van welke diersoort een menselike infektie stamt, daar zowel
de geit met de Br.abortus als het rund met de Br.melitensis
besmet kan zyn. Het kulturele onderzoek van de geïsoleerde
stammen kan hier dus niet over de herkomst beslissen. Ook in
Amerika komen volgens Clark (21) beide typen van febris
undulans, zowel door Br.melitensis (vnl. in de Zuidelike staten,
Texas, Arizona, e.a.) als door Br.abortus veroorzaakt, voor.

Daar is echter, in tegenstelling met Europa,' een derde dier-
soort van groot belang n.1. het varken. Ofschoon de infektieuze
varkensabortus aan de veestapel ekonomies veel geringere schade
veroorzaakt dan de abortus bovinum (Cotton, 23), is haar
aandeel in de aetiologie van de febris undulans in sommige
staten en voor bepaalde bevolkingsgroepen zeer groot. De ziekte
is bij de varkens zeker van veel jongere datum, doch ze heeft
reeds een grote uitbreiding gekregen. Volgens B o a k en Car-
penter vertonen de varkens in 1,54%, volgens Hardy,

-ocr page 52-

Hudson en Jordan in 3% agglutininen tegenover Br.abor-
tus; betrekkelik lage sijfers dus, doch daartegenover staat de
veel grotere virulentie van de porcine abortus-bacil voor de mens.
In vele gevallen van golvende koorts blijkt dan ook de Br.abortus
porcinum de verwekker te zijn. Huddleson (73) onderzocht
46 uit de mens geïsoleerde stammen en vond daarbij 21 van het
bovine en 25 van het porcine type. Hardy (54) vond van 28
„menselikequot; stammen zelfs 21 met de porcine kenmerken, doch
merkt zelf daarbij op, dat de kweking van de porcine species
veel makkeliker lukt dan die van de bovine, zodat het aantal
bovine infekties wel groter zal zijn, dan uit de sijfers blijkt.
Ook wanneer het zeker is dat de infektie va.n het rund afkomstig
is, kan de ziekteverwekker van het porcine type zijn; onder
97 van het rund geïsoleerde Brucellae vond Huddleson er
8 van het porcine type. Of nu de koe de porcine species van het
varken krijgt, of dat het bovine type in het varken tot het
porcine getransformeerd is, of wel dat beide soorten door hun
gastheer veranderde Br.melitensis zijn, zijn vraagstukken die
nog niet zijn opgelost.

In Europa is de varkensabortus toch niet geheel onbekend.
Volgens M a n n i g e r (109) zou deze reeds twintig jaar geleden
in Hongarije zijn aangetoond, en een overdracht van het rund
op het varken zou daar met zekerheid aangetoond zijn. U ra n o v
en B O h 1 (153) beschrijven een epizoötie in twee varkensbe-
drijven in Noord-Kaukasië, Thomsen (151) een vrij groote
epizoötie in 150 stallen in Denemarken. Ook in Zwitserland
moeten de varkensmesters reeds met deze infektie rekening
houden. Deze Europese varkensepizoötieën onderscheiden zich
van de runderabortus door: Ie. een vrij ernstig ziek zijn van
de dieren vóór en na de abortus, soms door steriliteit gevolgd;
2e. de veel snellere uitbreiding der infektie, die in Denemarken
slechts door rigoureuse maatregelen kon worden gestuit.

Nagel (120) vond in een Zwitsers dorp, waar een ernstige
abortus-infektie onder de varkens heerste, in twaalf families
van tesamen veertig personen, tien gevallen van febris undu-
lans, Bischofsberger (12) beschrijft er nog vier, bijna
allen door kontakt. Voor zover ik kon nagaan zijn dit de enige
gevallen in Europa, waar varkens de besmetting op de mens

-ocr page 53-

hebben overgedragen. Helaas is hier niet nagegaan tot welke
species de bacil behoorde.

Ook paarden worden door Brucellae besmet. De infektie uit
zich in weinig algemene verschijnselen, doch hoofdzakelik in
langdurige, etteringsprosessen; nek- en schoftbuilen,
Osteomye-
litis enz. (v a n d e r H 0 e d e n, 68; F i t c h, B i s h O p en B O y d,
39). De uit de etter gekweekte bacil bleek van het bovine type
te zijn. Bij serologies onderzoek bleken er ook vele latente in-
fekties te zijn. Gevaar voor infektie van de mens levert de
paardenbrucellose uit de aard der zaak slechts voor enkele be-
roepen op.

Voor Nederland, waar de infektieuze varkensabortus nog onbe-
kend is en de geitenfokkerij niet op grote schaal bedreven wordt,
komt dus als besmettingsbron waarschijnlik alleen het rund in
aanmerking. Hetzelfde geldt voorde omliggende landen, Duitsland,
België, Frankrijk (met uitzondering van de Zuidelike departe-
menten), Engeland en ook de Scandinaviese landen. Onder deze
laatste neemt
Denemarken een biezondere plaats in door haar
biezonder groot aantal gevallen van menselike infekties. Op een
bevolking van drie miljoen zielen komen daar jaarliks 500 ä 600
ziektegevallen voor, d.i. een morbiditeit van 1 op 5000 of 6000
(wat toch nog heel wat minder is dan de morbiditeit in streken
waar melitensis-infektie inheems is: 'in het departement Ie Gard
schatten Dubois en Sol li er (33) deze op 1 : 1000). In
Nederland was het totale aantal gevallen tot 1930 vijftig. In de
jaren 1930 en 1931 werd resp. 252 en 313 maal bloed van lijders
verdacht op febris undulans naar het Centraal Laboratorium
gezonden; in 51 resp. 55 gevallen werd een agglutinatie ten op-
zichte van Br.Bang gevonden. Van de ± 600 gevallen, die per
jaar in Duitsland gekonstateerd worden, komen bijna 20 % voor
in Sleeswijk-Holstijn. In
Engeland wordt, in vergelijking met
andere landen, de golvende koorts veel minder waargenomen,
doch Baxter (8) vermoedt, dat daar vele gevajlen niet
herkend worden en voor influenza of gastritis doorgaan. In
Frankrijk, waar in het Zuiden de caprine en ovine infektie
van zo grote betekenis is, gaat men tans ook meer aandacht aan
de Br.abortus wijden. Ledoux en Baufle (98) konden by
een onderaoek in Franche-Comté, waar een grote veestapel is.

-ocr page 54-

doch schapen en geiten zeldzaam zijn, zestien gevallen van febris
undulans verzamelen, die hen tot de konklusie voeren: „Ie péril
bovin existe en Francequot;.

De uitzonderlike positie, die Denemarken inneemt, blijkt duide-
lik uit de resultaten van het onderzoek van sera, die ter onder-
zoek op typhusachtige ziekten waren ingezonden. Hiervan
vonden:

Kristensen en Holm (94) (Denemarken)......pos. Banginfectie I op 9, 2,

Weigmann (160) (Sleeswijk-Holstijn)............ „nbsp;„nbsp;i op 29, 7

V. d Hoeden (67) (Nederland)................ ,nbsp;„nbsp;I op 70

waarbij dus Sleeswijk-Holstijn een positie inneemt tussen Dene-
marken en Nederland (en de andere omringende landen).

Kristensen (93) verklaart het lage sijfer van Sleeswijk-
Holstijn ten opzichte van Denemarken, doordat er minder naar
Brucellosen gezocht wordt. Waarschijnlik zal dan ook in landen
waar de febris undulans van geringere betekenis is, de aandacht
der medici minder op deze aandoening gericht zijn en meerdere
lichte en ambulante gevallen aan de statistiek ontsnappen. Dat
een enkel onderzoeker in Nederland (Peutz, 129) in een half
jaar vier gevallen zag, wijst er toch wel op, dat de ziekte hier
niet zó zeldzaam is.

De menigvuldige publikaties der laatste jaren oefenen in deze
een grote invloed uit; K r i s t e n s e n en v. d. Hoeden zagen
na hun mededelingen het aantal waargenomen gevallen twee a
drie maal zo groot worden. Ook uit de diagnose-stelling blykt
dit; terwijl de eerste gevallen steeds „bij verrassingquot; in het
laboratorium ontdekt werden, was by de daarop volgende 19
gevallen van v. d. H o e d e n de waarschijnlikheidsdiagnose reeds
zeven keer op febris undulans 'gesteld. Ook Simpson en
Frazier (142) konden in 1929 bij 1/3 van hun 63 gevallen de
diagnose reeds stellen vóór het serologies onderzoek.

Bij de gevallen door Ledoux en Baufle met behulp van
serologiese methoden ontdekt, konden zij aan de hand van de
ziekte-geschiedenissen retrospectief de diagnose ook klinies be-
vestigen. Dit en de bovengenoemde feiten doen de vraag rijzen
of de febris undulans ook reeds vóór 1925 in belangrijke mate
voorkwam, m.a.w. of de toeneming werkelik of schijnbaar is.
Hardy (52) gelooft het laatste en zegt dat de meeste gevallen

-ocr page 55-

van „atypiese typhus met negatieve Widalquot; wel febris undulans
zullen geweest zijn. Toch is het uiterst onwaarschijnlik dat de
ziekte voor 1925 in zó grote frekwentie (Denemarken, Noord-
Amerika!) voorkwam als daarna. Schittenhelm (135) be-
studeerde alle ziekte-geschiedenissen uit zijn kliniek van de
jaren 1923 tot 1927 en kon in 1923 en 1924 geen enkel geval,
in de latere jaren slechts één geval per jaar (later door agglu-
tinatie bevestigd) van febris undulans vinden. Hij komt evenals
T h O m s e n (150) tot de slotsom dat de golvende koorts in
1925 als een „nieuwe ziektequot; is opgetreden.

Bij de Br.melitensis is de besmetting van mens op mens van
enig belang, (P e p e u, 128, die zich bij de operatie van een
geit infekteerde en febris undulans kreeg, droeg de besmetting
op zijn vrouw, die hem verpleegde, over, wat meer schijnt voor
te komen), doch bij de Bang-besmetting is deze wijze van over-
brengen zeer zeldzaam. S c h n ü r e r (137) noemt een geval van
een gynaecoloog, die door een aborterende vrouw besmet zou
zyn. Waar verschillende gevallen in een kleine gemeenschap
voorkomen (Herman): vier gevallen in één gezin) betreft
dit meestal het platteland: de verklaring is te zoeken in gemeen-
schappelike besmetting uit eenzelfde bron.

Evenals bij de Br.melitensis kunnen by de grote massa der
bevolking, die geen kontakt heeft met levend vee, alleen rauwe
melk of melkprodukten de Bang-infektie overdragen. De kans
om zich hierdoor met Brucellae te infekteren, is bij de grote
verbreiding der abortus infectiosus, biezonder groot. Van de
runderen met serologiese verschijnselen scheidt 50 % de bak-
terieën uit, en dit kan ook geschieden by dieren, die nooit ge-
aborteerd hebben (v. d. Hoede n, 67). Volgens L o u r e n s
(107) wordt dit niet veroorzaakt door een overgaan van de
bakterieën uit het bloed in de melk, doch zyn er in de uier één
of meer plaatselike haarden van Brucellae aanwezig. Soms is
alleen de melk uit enkele kwartieren der uier besmet en die uit
de andere kwartieren vry van bakterieën. Daar aan de koe geen
uiterlike ziektesymptomen 'te vinden zijn en ook de uier palpa-
tories geen afwijkingen vertoont (dit in tegenstelling met de
geit, die wel een mastitis krijgt), kan slechts het onderzoek der

-ocr page 56-

melk zelve, door kweekproef of inoculatie bij cavia's uitwijzen
of ze al dan niet besmet is.

Dit onderzoek heeft in de verschillende landen aan het licht ge-
bracht, dat daar de melk in sterke mate met Br.abortus besmet is.
In ons land vonden v. L o g h e m en V e d d e r (106) dat van de
slijtersmelk 37 % Brucellae bevatte; van derHoeden vond
30,3% der boerderijen rondom Utrecht en 46,6 % der slijters-
melk besmet. Deze sijfers zijn zo hoog dat men moet aannemen
dat het gedeelte van de bevolking, dat de melk rauw drinkt
(en op het platteland is dit een groot gedeelte) een zeer grote
kans heeft op besmetting met abortus-bakterieën.

Modelmelk, die rauw gebruikt wordt, zal dus liefst afkomstig
moeten zijn uit Bang-vrije stallen, wat nog temeer noodzakelik
is omdat ze voomamelik voor kinderen en zieken aanbevolen
wordt, en de abortus-bacil, met misschien niet grote virulentie,
bij hen een verminderde weerstand aantreft. Aan deze eis voldoet
de modelmelk volstrekt niet: H a s 1 e y (56) vond in Detroit
van 230 monsters „certified milkquot; 10 die de groei van Br.abortus
vertoonden. Klimmer (88) in een Duitse stad in „Vorzugs-
milchquot; in 38% Br.abortus en in 10% tubercelbacillen! van
der Hoeden (69) vond vier monsters van vier verschillende
modelboerderijen allen met Brucellae besmet. Een van de vier
dodelik eindigende gevallen (van 626 gevallen) in Duitsland
betrof een 6-jarig kind, dat, herstellende van roodvonk, Vorzugs-
milch kreeg.

Waar de feiten zo zijn zal het enige middel om een Brucella-
besmetting langs enterale weg te voorkomen, wel bestaan in het
koken of pasteuriseren der melk, maar dan zal dit laatste ook
goed moeten geschieden. Dat dit lang niet overal het geval is
bewijzen de onderzoekingen van Smith (144):

%nbsp;Bruc.ab.nbsp;% tuberc.bac.

rauwe melk uit boerderijennbsp;28,3nbsp;10,3

gepasteuriseerde melk 9,4nbsp;6

melk klaar voor distributie 9,5nbsp;8,4

-ocr page 57-

en nog meer die van Klimmer:

% Bruc.ab.nbsp;% tuberc.bac.

modelmelk 38nbsp;10

gepasteuriseerde melk 44nbsp;26

marktmelk 43nbsp;33

De wijze waarop in sommige landen gepasteuriseerd wordt,
schijnt dus nog wel voor verbetering vatbaar.

T r a u m en H e n r y (152) bevelen behandeling met 1 %
boorzuur aan, als konserveermiddel voor melk met Brucellae ge-
infekteerd. Volgens C a r p e n t e r en B o a k (geciteerd door
S m i t h) is verhitting van de melk gedurende 20—30 minuten
op 61—63° C. voldoende om de Brucellae te doden.

Onderzoekingen van Huddleson, Hasley en Torrey
(76) wezen uit dat van de melk de room de meeste bakterieën
bevat. Room kan dus, wanneer ze rauw genuttigd wordt, ook
een besmettingsbron opleveren.

Waar de mogelikheid van besmetting door ongekookte melk
onbetwistbaar is, valt het op, dat men van infektie door gebruik
van rauwe zuivelprodukten, boter, kaas, weinig hoort. De ver-
schillende bewerkingen, die deze produkten hebben ondergaan,
kunnen een schadelike invloed op de Brucellae uitgeoefend
hebben; volgens Mazé en Césari (113) wordt Br.abortus
door de melkzuurgisting gedood.

Het voorkomen van Brucellae in de melk zegt nog niet alles
omtrent haar besmettelikheid, zoals altijd moet de virulentie
groot genoeg zijn om ziekte te veroorzaken. Uit onderzoekingen
bü groepen personen, die zéker geïnfekteerde melk dronken, is
gebleken dat slechts zelden ;ziekte optreedt, zelfs het aantal latent
geïnfekteerden is nog zeer laag (J o r d a n (82): 5 %, K i n g
en C a 1 d w e 11 (86): 2,4 %). Er is dan ook geen correlatie te
vinden tussen het voorkomen van infektieuze abortus bij run-
deren en van febris undulans bij de mens (H e n r i c s s o n).

Evenals bij andere infektieziekten is ook de individuele faktor
van belang; H u d d 1 e s o n en J o h n s o n (77), die bü volkomen
gezonde veterinaire studenten de Brucellae in het bloed vonden,
menen dat deze slechts voor een bepaalde groep personen patho-
geen zijn.

-ocr page 58-

In een bepaald geval zal het optreden van febris undulans
afhangen èn van de virulentie èn van de individuele geaardheid.
Müller (119) 'schryft aan dit laatste alle invloed toe en komt
tot de vreemd geformuleerde uitspraak, dat febris undulans alleen
krijgen: „Auserwählten, die dem Rindvieh im immunisatorischer
und in serologischer Veranlagung nahestehnquot;.

In weerwil van de grote besmetting der melk met Brucellae,
komt haar toch slechts een ondergeschikte rol in de gehele
epidemiologie der febris undulans toe, immers de laatste jaren
treedt de kontakt-infektie nog meer op de voorgrond. Wanneer
sommige schrijvers bij bijna al hun patienten de melk als oorzaak
vinden, bedenke men daarbij dat hun materiaal dikwels bestond
uit stadsbevolking, die geen kontakt met levend vee heeft.

Dat het kontakt een veel grotere bron van infektie is dan de
konsumptie van rauwe melk blijkt uit verschillende feiten. Aller-
eerst uit de verdeling van de besmetting over de beide geslach-
ten. De statistiese gegevens hierover tonen een grote overeen-
stemming ; overal worden mannen veel meer besmet dan vrouwen;
de eersten vormen ongeveer 70 % der febris undulans-gevallen.
Dalrymple-Champneys (25) verklaart dit anders:
vrouwen zouden, doordat ze meer geregeld besmette melk drin-
ken, immuun worden.

Ook de verdeling over de leeftijden pleit hiei-voor. Kinderen,
die de meeste kans hebben op een infektie per os, voi-men slechts
een klein persentage der febris undulans-gevallen, de meeste
besmettingen komen voor in leeftijdsklassen van 20 tot 45 jaar,
dus op een leeftijd waarin men de meeste beroepsinfekties mag
verwachten.

De kans op infektie door kontakt is het grootste op het platte-
land, en inderdaad vindt men daar dan ook volgens de meeste
schrijvers de grote meerderheid der gevallen. H a r dy (53) heeft
in de sterk besmette Noord-Amerikaanse staat Iowa de persen-
tages voor de verschillende bevolkings-groepen uitgerekend en
vond de volgende sijfers:

aantal gevallen
per 100.000 Inw,

stadsbevolking ....................................... 4

plaatsen kleiner dan 5000 inwoners ......... 8,3

platteland ............................................. 11,4

-ocr page 59-

Van een reeks van 125 patienten woonden

in plaatsen kleiner dan 5000 inwoners ...... 32

op farms ............................................... 65

Hij meent dat in lowa in slechts één derde der gevallen melk
de infectiebron is.

De sijfers omtrent deze materie in Europa zullen vermoedelik
wel enigszins anders zijn, daar lowa, waar 46 % der bevolking
op farms woont, en waar bovendien in sterke mate de infektieuze
varkens-abortus inheems is, een biezondere plaats inneemt.

Uit de beroepen van de lijders aan febris undulans blijkt even-
eens de grote rol van de kontakt-infektie. Het zijn vooral vee-
artsen, veehouders, veehandelaars, melkers, melkslijters, boeren-
vrouwen, slagers, laboratorium-werkers, die een groot deel van
de lijders aan febris undulans vonnen. Van 495 lijders in Duits-
land, waai-van het beroep bekend was, was dit 258 maal een
beroep waarin kontakt met Brucellae veelvuldig voorkomt.
Löffler en F rei vonden elk onder tien patienten er zeven
die een dergelik beroep uitoefenen.

Ook bij serologies onderzoek van klinies gezonde personen vond
T h
O m s e n (148) een geringe invloed van de melk en een groot
aantal latent geïnfekteerden onder degenen, waarbij dat door
de aard van hun beroep te verwachten was. Dubois en Sol-
lier (30) vonden in een met melitococcie besmette omgeving
bij 11 van 63 onderzochte personen (veeartsen, schaapherders,
enz.) een positieve huidreaktie met melitine.

De veeartsen vormen de groep die wel het meest aan Brucella-
infektie is blootgesteld. De verloskundige hulp bij aborterende
runderen wordt gewoonlik verleend zonder gummi-handschoenen,
wondjes aan handen en vingers kunnen een porte d'entrée vonnen
voor de abortus-bakterieën, waarmede ze in zeer grote hoeveel-
heden in aanraking komen. Deze massale besmetting bij de ob-
stetriese hulp, die veel groter is dan byquot; enig ander kontakt,
is waarschynlik de ooi-zaak dat de febris undulans by de vee-
artsen dikwels biezonder zwaar verloopt (gevallen van D i e t e 1,
Kreuter, Löffler).

Ook op andere wyze kunnen veeartsen zich met „onphysio-
logiesquot; grote dosis besmetten, b.v. door verwondingen by het

-ocr page 60-

inenten van runderen tegen abortus-infektie (F r e i) of bij de
incisie van voor Brucellae veroorzaakte etteringsprosessen (van
derHoeden, 68).

Uit alle landen wordt dan ook een aantal infekties bij vee-
artsen vermeld. Van de eerste 50 Bang-infekties in Nederland
waren er 9 ontstaan na het verlenen van verloskundige hulp bij
koeien. De eerste vijf menselike infekties in Duitsland (in 1927)
betroffen allen veeartsen, het eerste febris undulans-geval in
Hongarije (in 1930) was eveneens bij een, pas in de praktijk
getreden, veterinair (v. B e r k e s y, 10).

De besmetting der veeartsen treedt meestal op in het begin
van hun obstetriese werkzaamheid. Dat er bij hen niet veel meer
ziektegevallen optreden schrijft Jordan (82) toe aan een zekere
graad van immuniteit, die ze door de veelvuldige aanraking met
abortus-bacillen verkrijgen. Thomsen (148) heeft die willen
nagaan door het zoeken naar antilichamen bij veterinaire stu-
denten en prakties werkzame veeartsen. Terwijl de studenten
vlak voor hun eindexamen geen serologiese verschijnselen hadden,
vertoonden de veeartsen die 5 of 12 maanden na hun intrede in
de praktijk onderzocht werden een positieve agglutinatie en (of)
complementbinding, alleen degenen die niet in de veterinaire
praktijk waren gegaan, behielden negatieve serologiese reakties.

Een even groot risiko als de veeartsen lopen bakteriologen en
laboranten die met levende Brucellae werken. Bij hen is zowel
de infektie per os (opzuigen van bakterie-suspensie), als door
de huid mogelik. In laboratoria waar geregeld Brucella-onder-
zoek verricht wordt, zijn besmettingen onder het personeel dan
ook niet zeldzaam. Volgens Hardy (54) vonnen de laboranten
9 % zijner febris undulans-lijders. Bij serologies onderzoek van
16 bakteriologen, die zich met Bang-onderzoek bezig hielden,
vond Thomsen er 10 besmet.

De vooral bij melitensis bijna onontkoombare kans op Brucella-
infektie heeft men gepoogd door preventieve vaccinatie te vermin
deren. Hiertoe gebruikt men meestal een gedode suspensie van
verschillende Brucellastammen, zowel van caprine als van bovine
oorsprong. (Voor vaccinatie van runderen acht M i e s z n e r (116)
het gebruik van levende bakterieën beter, doch dit is in Duits-
land alleen geoorloofd in sterk besmette stallen, waar de koeien

-ocr page 61-

toch reeds met de melk Bang-bakterieën uitscheiden). B u r n e t
(16) vaccineert zijn laboratorium-personeel twee maal per jaar,
telkens met drie inoculaties om de week van een miljard bak-
terieën, en is met de resultaten daarvan tevreden.

In streken met caprine Brucellose, die veel meer tot massale
epidemieën aanleiding geeft, willen Dubois en Sollier (31)
een vaccinatie in het groot toepassen. Ook zij gebruiken gedode
bakterie-suspensies en menen een immuniteit te verkrijgen, die
minstens een half jaar duurt.

Teneinde de mens ook zonder gevaar met levende bakterieën
te kunnen vaccineren, heeft B urn et (17) gepoogd, (evenals
C a 1 m e 11 e deed met de tuberkel-bacil) de virulentie der
Brucellae door bio-chemiese inwerkingen te verminderen. Door
kweking van een stam van bovine oorsprong in een gal- of
jodoformhoudende voedingsbodem, gelukte het hem deze in een
modifikatie over te voeren die niet meer virulent was voor de
cavia en voor de geit. Bij de mens is deze wijze van vaccinatie
echter nog niet gedaan, evenmin als de methode van V i o 11 e
(156), die caviae met sukses vaccineerde door de geëpileerde
huid met een emulsie van dode bakterieën in vet in te wrijven.
NicolleenConseil (122) is het gelukt enige proefpersonen
met grote hoeveelheden dode bakterieën per os te vaccineren,
doch ook deze wijze van inenting is niet in 't groot toegepast.

Gaan wij ten slotte aan de hand van de experimentele en de
statistiese gegevens omtrent de beroepen der febris undulans
lijders de kans op infektie na, dan is hieruit de volgende kon-
klusie te trekken:

De meerderheid der bevolking heeft alleen een besmettingsnw-
gelikheid door het drinken van rauwe melk, het ziekterisiko is
hierbij vrij klein.

Een klein gedeelte der bevolking heeft door haar beroep de
mogelikheid van kontaktinfektie, het ziekterisiko bij deze groep is
vele malen groter.

-ocr page 62-

BRUCELLA-INFEKTIES BIJ SLAGERS.

(Eigen onderzoek.)

Blijkens de vele gevallen van febris undulans bij slagers,
die men in de literatuur aantreft, behoren ook zij tot een groep,
die veel aan infektie is blootgesteld en wel aan kontakt-infektie.
Hun besmettings-risiko is verschillend van dat der andere be-
roepen; enerzijds zullen zij niet de massale infekties krijgen
zoals de veeartsen, doch daartegenover staat dat zij niet alleen
in kontakt met het
levende vee komen, doch ook met het vlees
en met de organen. Zij kunnen geïnfekteerd worden bij het slach-
ten door het uitstromende bloed, later bij het afstropen der huid
(ook van geaborteerde kalveren!), het verkleinen van het dier,
het uithalen der inwendige organen, het uitbenen en het be-
werken van het vlees, het verwerken der darmen, het worst-
maken enz. Wanneer men daarbij bedenkt dat zij door het ruwe
werk dikwels wondjes aan de handen hebben, is het duidelik
dat zij een grote besmettingskans hebben.

Door welke van de bovengenoemde handelingen de infektie
optreedt, is bij de slager in zijn eigen bedrijf of een slagersknecht
niet uit te maken, daar deze al die bewerkingen of tenminste
meerdere ervan verricht. Het onderzoek echter van het personeel
van een grote slachterij, w^ar een ver doorgevoerde
arbeids-
verdeling
bestaat en velen slechts een enkele bewerking doen,
doch deze bij honderden dieren per dag, kan opheldering geven,
welke bewerking in dit opzicht het meeste gevaar oplevert. Een
onderzoek van deze aard is verricht door Hardy, Hudson en
Jordan (55) op een varkensslachterij in lowa, waarvan de
uitkomsten hier besproken mogen worden.

Van 217 arbeiders onderzochten zij het bloedserum op agglu-
tinatie ten opzichte van Brucella. Naar gelang van het meerdere
of mindere kontakt dat deze personen met het vlees hadden.

-ocr page 63-

verdeelden zij ze in drie groepen: groep I had veel en intiem
kontakt met het vlees (slacht- en afsnijploeg enz,), groep II had
minder kontakt (koelruimten, worstfabriek), groep III (kantoor-
personeel, liftbedienden enz.) had weinig of geen kontakt.

Zij namen een agglutinatie-reaktie als positief aan, wanneer
ze minstens ging tot 1 : 80. Hun uitkomsten waren:

groep I: 118 personen, positief 25 pers., of 21 %
groep II: 49 personen, positief 4 pers., of 8 %
groep III: 50 personen, positief 1 pers., of 2%
De vier positief reagerende personen uit de twede groep hadden
hun infektie waarschijnlik door kontakt met bloed of afval van
de geslachte varkens gekregen, de infektiebron van de positief
reagerende uit de derde groep was niet bekend.

Uit dit onderzoek konkluderen Hardy, Hudson en Jor-
dan dat door konta.kt met besmette varkens of hun organen
Brucella-infektie kan optreden, die kan leiden tot kliniese febris
undulans, of beperkt kan,blijven tot „sub-clinical infectionquot;.

Bij het fabriekspersoneel (van Zwanenberg's Fabrieken te Oss
en Boxtel), dat ik onderzocht, was het reeds spoedig duidelik,
dat een indeling in groepen, zoals de bovengenoemde auteurs
gemaakt hadden, weinig zin had. Wel bestaat op de fabriek een
dergelike arbeidsverdeling als in de Amerikaanse varkensslach-
terij, doch overplaatsingen van werklieden van de éne afdeling
in de andere komen vrij veelvuldig voor; een indeling naar het
meerdere of mindere kontakt was daardoor niet goed door te
voeren.

Van nog meer belang is echter, dat in Nederland de infektieuze
v,£7rA:ens-abortus niet bekend is; bij degenen die niet anders dan
varkens slachten zijn dus weinig positieve uitkomsten te ver-
wachten. Op de door mij onderzochte slachterij worden echter
ook geregeld, zij het in veel mindere mate, koeien en kalveren
verwerkt. Wanneer het slachten van runderen tot het optreden
van (eventueel latente) Brucella-infektie kan voeren, zal men de
serologiese verschijnselen daarvan dus bij deze groep arbeiders
mogen verwachten. Daarvan uitgaande heb ik het onderzochte
personeel in de volgende groepen verdeeld:

Ie. varkensslagers-, arbeiders die uitsluitend, of bijna uit-
sluitend, met varkens in aanraking komen;

-ocr page 64-

2e. runderslagers-, deze groep bestond uit een klein aantal per-
sonen, die in de fabriek uitsluitend runderen slachtten, en verder
uit een aantal vaklieden, die pas in een „gemengd bedrijfquot;, d.i.
een slagerij waar zowel runderen als varkens geslacht worden,
gewerkt hadden;

3e. een kontrolegroep, die weinig of niet met vlees in aan-
raking komt, bestaande uit stokers, electriciens, metselaars,
schilders, enz.

In het geheel werden onderzocht 265 personen en wel op
agglutinatie en complementbinding ten opzichte van Brucellae,
terwijl bij een gedeelte daarvan ook de huidreaktie met abortine
werd gedaan. De meeste dezer werklieden waren reeds in dienst
der fabriek, een aantal echter bestond uit sollicitanten, waarvan
sommigen in een „gemengd bedrijfquot; gewerkt hadden, anderen op
een boerderij of in diverse beroepen. Het serum van deze solli-
citanten werd onderzocht bij de geneeskundige keuring, die aan
de indiensttreding voorafgaat.

Techniek agglutinatie-reaktie.

Meestal op de fabriek, werd met een injektie-spuit 5—8 c.m.s
bloed uit een elleboogsvene ontnomen en onmiddellik daarna in
een centrifugeerbuisje gedaan. Daarbij werd van de werknemer
genoteerd: naam, woonplaats, leeftijd, de afdeling waarin hij
werkte, en verder werd gevraagd of hij ook van afdeling ver-
anderd was, met welke dieren hij hoofdzakelik te doen had en
tenslotte of hij bij zich thuis ook vee te verzorgen had, en zo ja,
of er ook infektieuze abortus onder zijn koeien geweest was.
Een deel van het personeel woont n.1. op het platteland en heeft
daar een klein boerderijtje met twee of drie koeien en enige
geiten, die zij nog buiten hun fabriekstijd hebben te verzorgen.
Een Brucella-infektie van deze personen zou dus ook van hun
boerderij-bedrijfje afkomstig kunnen zijn, n.1. door kontakt resp.
door het drinken van rauwe, Brucella-houdende melk.

Het centrifugeerbuisje met bloed werd, om de samentrekking
van de bloedkoek te bevorderen, een half uur bij 37 ° C. in de
broedstoof geplaatst en daarna gedurende 15 minuten gecentri-
fugeerd. Het bovenstaande serum werd nu met een Pasteur's
pipetje afgezogen en in een klein reageerbuisje of flesje gedaan.

-ocr page 65-

Als konserveermiddel werd daaraan toegevoegd 1 o/qo superol:
bij 100 druppels serum 1 druppel superol-oplossing 1 :10 (in
physiol. zoutsolutie), bij 10 druppels serum 1 druppel superol-
oplossing 1 : 100. Indien het serum niet dezelfde dag werd on-
derzocht, werd het in de ijskast bewaard.

Voor de agglutinatie- en complementbindings-reaktie werden
gebruikt twee goed specifiek-agglutinerende bovine abortus-
stammen „Bang Moquot; en „Bang 11quot;, later een mengsel van beide,
èn een melitensis-stam. 1) Ofschoon het gebruik van levende
bakterie-suspensies wel enige .voordelen kan hebben, moest ik
door de grote pathogeniteit en de omstandigheden waaronder
het onderzoek verricht werd, hiervan afzien en met gedode
stammen werken.

Als antigenen werden bij de eerste onderzoekingen met alkohol
bereide bakterie-suspensie's gebruikt, later de gewone formaline-
of carbol-Fickers. Het gebruik van de alkohol-Fickers vindt zijn
grond in de qualitatieve receptoren-analyse van W e i 1 en F e 1 i x.
Door de alkohol zouden de H (= Hauch) receptoren, die een
grof-vlokkige agglutinatie geven, vernietigd worden, en alleen
de O (— ohne Hauch) receptoren overblijven, waardoor een
langzaam intredende fijnvlokkige samenklontering ontstaat.

De bereiding van deze alkohol-antigenen geschiedde (volgens
G a r d n e r, geciteerd door S i e s t r o p, 141) aldus: Aan 24 uur
oude bakterieën, gekweekt in buisjes met schuine agar, werd,
nadat het condenswater was weggezogen, 3 tot 4 c.m.s physio-
logiese zoutsolutie toegevoegd en de bakterieën hierin gesuspen-
deerd. De suspensie's werden nu bij elkaar gevoegd en daaraan
de helft van de totale hoeveelheid aan absolute alkohol toege-
voegd, zodat in de emulsie het alkohol-persentage 33 bedroeg.
Na 24 uur is deze Ficker steriel. Voor een agglutinatieproef
moet de benodigde hoeveelheid uit het buisje genomen worden
en 5 ä 6 maal met physiologiese zoutsolutie verdund, zodat in
het te gebruiken reagens het alkohol-persentage 5—6 % be-
draagt. Het bleek echter in de praktijk dikwels noodzakelik nog

1nbsp; De beide abortus-stammen werden mij bereidwillig verstrekt door
Dr. J. van der Hoeden te Utrecht, die ik daarvoor hier mijn dank betuig.

-ocr page 66-

enkele keren meer te verdunnen, om niet een te dikke suspensie
voor de reaktie te verkrijgen.

Bereiding van de forrnaline-Fickers. De stammen, welke 24 uur
oud waren, werden ieder geënt in een kolfje bouillon van 100 cc.
inhoud. Na een verblijf van 24 uur in de broedstoof, werd aan
de inhoud van elk kolfje 1 % formaline toegevoegd. Na een
nieuw verblijf van 24 resp. 48 uur in de broedstoof, werd door
uitstrijking op een voedingsbodem nagegaan of er steriliteit was
verkregen,,wat na 2 X 24 uur gewoonlik het geval was. Van de
wisselende dichtheid dezer formaline-Fickers hing het af, hoe
dikwels ze voor het gebruik verdund moesten worden. Later heb
ik ook nog op overeenkomstige wijze bereide
carbol-Fickers ge-
bruikt.

Het gebruik van de alkohol-Fickers heb ik in latere proeven
vervangen door dat van de beide andere Fickers, toen de eersten
een sterke niet-specifieke reaktie gingen vertonen met een zeker
negatief serum, dat ik ter kontrole mede onderzocht. Het is mij
echter later gebleken dat dit niet kwam door de samenstelling
van de alkohol-Ficker, maar door een fout in mijn techniek. Men
moet n.1. het voorschrift van Gardner niet te letterlik op-
volgen, doch wanneer de Ficker een grote dichtheid vertoont,
nog enige malen méér met physiologiese zoutsolutie verdunnen.
Ook bij de formaline- en carbol-Fickers bleek mij dat de dicht-
heid van de suspensie niet te groot mocht zijn; de reeds vermelde
mening van Henry en Traum, dat deze dichtheid niet ter
zake doet, kan ik dan ook niet onderschrijven.

Het bereiden van de serumverdunningen geschiedde met een
druppelmethode, waarbij het gebruik van maatpipetten over-
bodig is. In een houten rekje werden zeven puntige agglutinatie-
buisjes van 7—8 m.m. inwendige diameter geplaatst. In het
eerste buisje werden met een Pasteur's pipetje 18 druppels
0,85 % zoutsolutie gedaan, in de volgende buisjes resp. 5, 8, 18,
5, 8 en 10 druppels. Vervolgens werden aan het eerste buisje
twee druppels (niet geïnaktiveerd) serum toegevoegd, waarna
door luchtdoorblazing een goede menging werd verkregen. In
dit buisje bevonden zich nu 20 druppels serumoplossing 1 : 10
en hiervan werd meer dan de helft weer in het pipetje (dat
tevoren met zoutsolutie uitgespoeld wa,s) opgezogen, en daarvan

-ocr page 67-

aan de inhoud van het 2e, 3e en 4e buisje resp. 5, 2 en 2 druppels
toegevoegd. Daarna werd uit het pipetje 1 druppel weggedaan
en het overblijvende weer in het eerste buisje teruggebracht,
dat nu dus 10 druppels bevatte. De verdunningen in de eerste
vier buisjes bedroegen nu 1 :10, 1 : 20, 1 : 50 en 1 :100. Van
dit vierde buisje, dat wederom 20 druppels bevatte, werd op
dezelfde wijze uitgegaan om de volgende verdunningen te be-
reiden: na uitspoeling van het pipetje werd de grootste helft
opgezogen, daarvan aan het vijfde buisje 5, aan het zesde 2 drup-
pels toegevoegd, zodat de verdunningen 1 : 200 en 1 : 500 ont-
stonden, 3 druppels weggedaan en de rest teruggebracht in het
vierde buisje. Aan de zoutsolutie in het zevende buisje werd
geen serumverdunning toegevoegd, dit diende voor kontrole. Als
resultaat bevatte ieder buisje 10 druppels vloeistof.

quot;M

ir

m

V

5

V

V
6

Serum

verdunningen: 1:10nbsp;1:20 1:50 1:100

Na toevoeging v.

10drup. antigeen: 1:20nbsp;1:40 1:100 1:200

\/
10

kontrole

Vervolgens werd de bakteriesuspensie toegevoegd. Nadat van
de verschillende stammen de benodigde hoeveelheid in de ver-
eiste dikte bereid was, werd weder met het pipetje hiervan aan
elk buisje 10 druppels toegevoegd. Daarna werd de inhoud van
elk buisje met het pipetje doorgeblazen (met het achterste te
beginnen om geen druppels van een sterke konsentratie in een
zwakkere konsentratie te brengen). In alle buisjes bevonden zich
nu 10 druppels serumverdunning en 10 druppels bakterie-
suspensie. Door de toevoeging van deze laatsten was de ver-
dunning van het serum in de totale hoeveelheid vloeistof twee

-ocr page 68-

maal zo groot geworden; de agglutinatie geschiedde dus in de
verdunningen 1 : 20, .1 : 40, 1 : 100, 1 : 200, 1 : 400 en 1 : 1000.

Naast de te onderzoeken sera werd ook steeds, ter kontrole,
onderzocht een zeker negatief serum, en een zeker positief serum
van bekende sterkte.

De rekjes werden nu in de broedstoof geplaatst. In de eerste
onderzoekingen werden de buisjes 18 uur bij 37 ° C. gelaten,
daarna afgelezen en zes uur in kamertemperatuur geplaatst,
waarna weer werd afgelezen. Deze laatste uitkomst werd als
definitieve opgetekend. Bij latere series heb ik, in overeenstem-
ming met verscheidene onderzoekers, die op de stimulerende in-
vloed van lagere temperatuur wijzen en ,om praktiese redenen,
de buisjes slechts vier uur in de broedstoof gelaten, dan direkt,
en na 20 uur verblijf bij kamertemperatuur nog-maals afgelezen.
Het langzame verloop van de agglutinatie bleek ook hierbij, na
vier uur was wel te zien of er agglutinatie optrad, veel duideliker
echter was de vlokjes vorming 20 uur later, eerst dan was ook
de eindtiter te bepalen. Vergelijking van enkele positief redi-
gerende sera, die op beide manieren behandeld waren, deed mij
weinig verschil in uitkomst opmerken.

De aflezing geschiedde met een zesmaal vergrotende loupe. De
vlokjes-vorming was hierbij natuurlik beter zichtbaar, en ging
soms, doch zelden, een buisje verder dan met het ongewapende
oog zichtbaar was.

De uitslag van de reaktie werd voor ieder proefpersoon op een
afzonderlik briefje aangetekend, waarbij ook de sterkte der
vlokjes vorming in elk buisje werd genoteerd. Indien er volkomen
samenklontering optrad, met clarificatie der bovenstaande vloei-
stof, werd dit genoteerd met C, verder naar de sterkte der vlok-
j es-vorming met ,nbsp; en bij twijfelachtige uitslag

met ±, bij ontbreken van agglutinatie met —. De verdunningen
waarop het teken ±: paste, werden niet als positief meegerekend.

Voor de complementbindingsreaktie werden dezelfde antigenen
gebruikt als bij de agglutinatie, alleen moesten ze meestal sterker
verdund worden, daar ze anders een te grote eigen remming
vertoonden.

-ocr page 69-

De schapenerythrocyten werden mij, evenals de andere
reagentia, door het Hygiënies Laboratorium te Utrecht toege-
zonden en bleven, in de ijskast bewaard, meestal 14 dagen goed,
daarna werden ze door haemolyse onbruikbaar.

In plaats van vers caviaserum gebruikte ik een complement,
dat met een gelijke hoeveelheid 25 % keukenzout-oplossing ge-
konserveerd was, en dat mij eveneens regelmatig werd toege-
zonden. Ook dit was in de ijskast wel goed te houden, doch na
ongeveer 10 dagen was de sterkte veel verminderd.

Als amboceptor werd een gedroogd serum gebruikt. De
sterkte van dit gedroogde haemolyties serum was zódanig, dat
70 mgr. afgewogen moest worden en gebracht in een maatglaasje
met 4 c.c. zoutsolutie. Dit werd, nadat het goed geschud was,
een half uur in de broedstoof geplaatst, waarna, de droge stof
niet geheel was opgelost. De inhoud van het buisje werd nu
gecentrifugeerd, de bovenstaande vloeistof afgepipetteerd en
voor de reaktie gebruikt.

Aan deze amboceptor werd toegevoegd 1 c.c. drie of vier keer
gewassen rode bloedlichaampjes van het schaap. Dit mengsel
werd gedurende 10 minuten flink geschud en daarna een half
uur bij 37° C. in de broedstoof geplaatst. Daarna werd dit hae-
molyties systeem, door centrifugeren en bijvullen van de afge-
pipetteerde vloeistof met zoutsolutie, nogmaals gewassen.

Het complement werd gebruikt in de verdunning 1 : 25. Daar-
toe werd 1 c.c. van het, met zout gekonserveerde, caviaserum
verdund met 13,5 c.c. aqua dest. en 10,5 c.c. zoutsolutie. In een
eerste voorproef werd de sterkte van het complement bepaald.
Een aantal reageerbuisjes werd in een rekje geplaatst, in het
eerste buisje 20 druppels zoutsolutie gebracht, in het tweede 19
druppels enz. Aan het eerste buisje werd geen complement toe-
gevoegd, aan het tweede buisje één dnippel, aan het derde twee
druppels enz. in stijgende hoeveelheid. In alle buisjes kwam nu
een druppel van de gesensibiliseerde rode bloedlichaampjes,
waarna een verblijf van 15 minuten in de broedstoof volgde. Het
buisje dat nog juist haemolyse vertoonde, gaf aan hoeveel van
het complement gebruikt moest worden voor de volgende
proeven.

-ocr page 70-

In een tweede voorproef werd de eigen remming van de bak-
terie-suspensies bepaald. In een a,antal buisjes kwamen twee
druppels antigeen, een stijgend aantal druppels complement (te
beginnen met het aantal druppels dat in de eerste voorproef
was gevonden) en een dalend aantal druppels physiologiese zout-
solutie om de totale hoeveelheid vloeistof in alle buisjes op 20
druppels te brengen. Deze buisjes werden een half uur in de
broedstoof geplaatst, daarna werd aan elk buisje een druppel
van het haemolyties systeem toegevoegd en na een nieuw ver-
blijf van 15 minuten in de broedstoof werd de eigen remming
van elk antigeen afgelezen. Bij voldoende verdunning van de
bakterie-emulsie ging deze gewoonlik niet verder dan het derde
buisje.

Gelijktijdig hiermede werd op overeenkomstige wijze de eigen-
remming van de te onderzoeken sera bepaald. Daartoe werd, in-
plaats van de antigeen-verdunning, aan de buisjes toegevoegd
twee druppels serumoplossing 1 :10. (De sera waren tevoren
geïnaktiveerd, door ze gedurende een half uur in een waterbad
van 56 ° C. te plaatsen). Indien de sera niet te oud waren (de
reaktie werd gewoonlik twee keer per week verricht) vertoonden
ze meestal geen of slechts een geringe anti-haemolyse.

Uit de gevonden getallen werd nu voor elke proef de benodigde
hoeveelheid complement berekend, b.v. als de complementsterkte
2 druppels was, de eigenremming van de antigenen Bang Mo,
Bang II en Melitensis resp. 1, 2 en 1 en het serum geen eigen-
remming vertoonde, dan was voor de complementbindingsproef
met Bang Mo nodig 2 -f 1 O druppels complement; met Bang II
2 2 -f O druppels; met Melitensis 2 14-0 druppels com-
plement.

Voor de eigenlike proef werden de serumverdunningen 1 :10,
1 : 20 en 1 : 50 bereid. Daar bij de complementbindingsreaktie
niet, zoals bij de agglutinatie, een paradoxe reaktie voorkomt,
was hierbij het maken van verdere verdunningen overbodig;
alleen indien nog in het derde buisje remming optrad, werd in
een naproef met verdere verdunningen, 1 : 200, 1 :400 en
1 :1000, de eindtiter bepaald.

-ocr page 71-

De proef werd als volgt ingezet (bij een benodigde hoeveel-
heid complement van 3 druppels) :

IV
kontr.

V
kontr.

III
l/iOO

11

1/40

1/20

zoutsol. 13 dr.
antigeen 2 dr.
serumnbsp;2 dr. 1/10

complement 3 dr.

17 dr.

15 dr.
2 dr.

3 dr.

13 dr.
2 dr.

2nbsp;dr. 1/50

3nbsp;dr.

13 dr.
2 dr.

2nbsp;dr. 1/20

3nbsp;dr.

3 dr.

Voor elk serum dat met drie a,ntigenen onderzocht werd, wer-
den 3 maal 5 buisjes in rekjes geplaatst. Indien de uitgerekende
hoeveelheid complement voor een bepaald serum met een bepaald
antigeen drie druppels was, werden in de eerste drie buisjes ge-
bracht 13 druppels zoutsolutie, in het vierde en vijfde resp.
15 en 17 druppels (de twee laatste buisjes dienden voor kontrole,
het vierde kreeg geen serum, het vijfde geen serum en geen
antigeen, dus beiden mochten geen remming vertonen). Daarna
kwamen in de eerste vier buisjes twee druppels bakterie-emulsie
en in de eerste drie buisjes twee druppels serum in verdunningen
van resp. 1 :10, 1 : 20, 1 : 50, tenslotte in alle buisjes drie drup-
pels complement. De totale hoeveelheid vloeistof was nu in alle
buisjes 20 druppels. De hoeveelheid van het serum in de buisjes
heb ik aangegeven door het verdunningsgetal in de totale
hoeveelheid serum-verdunning plus antigeen. Dit werd dus resp.
1 :20, 1 :40 en 1 :100. Deze wijze van uitdrukken gaf m.i. de
beste vergelijking met de agglutinatieproef.

Nadat de rekjes een half uur in de broedstoof waren geweest,
werd in elk buisje een druppel gesensibiliseerde rode bloed-
lichaampjes gebracht, en na weder een verblijf vaji 30 minuten
bij 37 ° C. de uitkomst afgelezen. Daarbij werden ook de ver-
dunningen, waarbij slechts gedeeltelike remming der haemolyse
optrad, als positief genoteerd.

Techniek Huidreaktie. Voor de huidreaktie werd gebruik ge-

-ocr page 72-

maakt van het abortine, bereid op wijze als door Dubois en
S 011 i e r (34) voor melitine aangegeven. Van 400 gram mense-
like placenta, 600 gram water en 5 gram glucose werd een
bouillon bereid, waarin (volgens Dubois en S o 11 i e r) de
Brucellae iets langzamer groeien dan in de gewone bouillon van
kalfsvlees. De kuituur van Br.abortus Bang in deze bouillon
werd 30 dagen in de broedstoof geplaatst en daarna gefiltreerd.
Het filtraat werd eerst verdund, en wel 'zoveel dat normale
proefpersonen by intracutane inspuiting geen reaktie er mee
geven. Dit verdunde filtraat werd in steriele flesjes gedaan en
in de ijskast bewaard.

De uitvoering van de reaktie was zeer eenvoudig. Met een
injektiespuitje met dun naaldje werd 0,1 c.c. abortine intracu-
taan ingespoten aan de buitenzijde van de 'bovenarm. Dit ge-
beurde meestal gelijktijdig met de venapunctie voor het serum-
onderzoek. Na 24 uur werd de arm nagezien en de bevindingen
opgetekend; diameter van het erytheem, elevatie, pijnlikheid,
warmte, enz. Het zou wenselik geweest zijn ook reeds b.v. na
12 uur de reaktie na te gaan, daar een lichte reaktie na 24 uur
grotendeels verdwenen kan zijn, om praktiese redenen was dit
echter niet mogelik. Wel heb ik bij enkele personen de positieve
en negatieve reakties op de tweede, derde en vierde dag nogmaals
kunnen kontroleren.

Verder werd de onderzochte personen gevraagd of zij ook sub-
jektieve bezwaren of koorts hadden gehad, doch er zijn redenen
om aan te nemen, dat de daaromtrent verstrekte inlichtingen
niet geheel betrouwbaar waren, vooral wanneer het onderzoek
plaats had in aansluiting aan de keuring van een sollicitant.

De uitkomsten werden voor ieder onderzochte persoon afzon-
derlik aangetekend op een papier, met een indeling zoals hier
afgedrukt. Daarop kwam bovendien nog in de rechter bovenhoek
het nummer, in de linker bovenhoek werd met een R of V aan-
getekend of de proefpersoon hoofdzakelik runderen of varkens
te bewerken had, de kontrole-personen werden aangeduid met
„Kontr.quot;.

Tabel I vermeldt de verkregen uitkomsten.

-ocr page 73-

TABEL I.

Nr.

«4-1

(U
lU

u

Afdeling of beroep

R. V.

Kontr.

Agglutinatie

Complement-
binding

Huidreaktie

Opmerkingen

1

42

slachtploeg

V

_

_

2

52

kelder

V

1 : 100

boerderij

3

35

runderhal

R

1 :100

1:20

4

46

worstfabriek

V

5

33

n

V

6

23

n

V

7

26

slachtploeg

R

8

23

snijkamer

V

vroeger gem. bedr.

9

28

kelder

V

10

47

slachtploeg

V

11

22

snijkamer

R

Duitser

vroeger gem. bedr.

12

34

»

V

13

30

runderhal

R

1:200

1 :20

vroeger afgekeurd
vee geslacht

14

44

darniafdeling

V

boerderij

15

22

sollicitant

R

vroeger gem. bedr.

16

25

slachtploeg

V

1:40

17

25

runderhal

R

1:40

18

44

darmafdeling

V

19

27

n

V

1:200

1 :100

20

47

smid

kontr.

21

31

slachtploeg

V

1:40

22

45

snijkamer

V

1:40

23

38

smid

kontr.

24

22

snijkamer

V

25

21

sollicitant

R

vroeger gem. bedr.

26

25

snijkamer

V

27

44

»

V

28

28

slachtploeg

V

1 :40

29

35

runderhal

R

1:20

30

28

slachtploeg

V

1:100

1 :40

2 cM.

31

35

runderhal

R

1 :100

1 :20

32

26

n

R

1:100

1:20

33

52

snijkamer

R

vroeger gem. bedr.

34

21

darmafdeling

V

35

38

worstfabriek

V

36

24

snijkamer

V

1:20

vroeger gem. bedr.

37

21

»

V

1 :20

38

25

»

V

1 :40

-ocr page 74-

Nr.

2.

0)

Afdeling of beroep

R. V.
Kontr.

Agglutinatie

Complement-
binding

Huidreaktie

Opmerkingen

39

35

runderhal

R

1:20

_

40

15

snijkamer

V

41

31

»

V

1:20

boerderij

42

32

H

V

43

33

Jgt;

V

44

25

»

V

1:20

schapenteelt

45

23

71

V

46

24

sollicitant

V

Duitser

47

31

worstfabriek

V

1 :40

1 :20

48

27

snijkamer

V

49

27

huidenzouter

V

50

30

slachtpioeg

V

1:40

boerderij

51

24

rokerij

V

52

53

snijkamer

R

Duitser

vroeger gem. bedr.

53

21

«

V

54

43

R

4 cM.

vroeger gem. bedr.

55

45

sollicitant

R

vroeger gem. bedr.

56

53

kuiper

kontr.

57

21

slachtpioeg

V

1 :20

58

44

kelder

V

59

47

slachtpioeg

V

60

46

n

V

boerderij

61

39

afvaismelterij

V

4 cM.

62

44

snijkamer

V

4 jr. geleden

veehandel

63

22

n

V

64

19

kokerij

V

1:200

1: 100

65

18

verpakking

kontr.

66

20

kelder

V

67

17

worstfabriek

V

68

18

»

V

1:20

69

21

kokerij

V

70

19

»

V

1:20

71

18

n

V

72

24

worstfabriek

V

5 cM.

73

22

snijkamer

V

74

16

kokerij

V

75

17

ïj

V

boerderij

76

38

n

V

77

22

worstfabriek

V

-ocr page 75-

Nr.

P

lt;u
0)
u

Afdeling of beroep

R. V.
Kontr.

78

16

kokerij

V

79

18

snijkamer

V

80

50

bloedverwerker

V

81

16

worstfabriek

V

82

24

»

V

83

18

ïï

V

84

18

»

V

85

31

n

R

86

20

snijkamer

V

87

43

darmafdeling

V

88

18

n

V

89

15

n

V

90

18

»

V

91

38

snijkamer

V

92

27

darmafdeling

V

93

18

n

V

94

20

snijkamer

V

95

46

runderhal

R

96

40

slachtploeg

V

97

26

1}

V

98

40

worstfabriek

V

99

25

u

V

100

14

snijkamer

V

101

21

V

V

102

18

darmafdeling

V

103

20

H

V

104

19

schilder

kontr.

105

17

bloedverwerker

V

106

16

snijkamer

V

107

24

n

R

108

20

»

R

109

23

sollicitant

R

110

39

M

R

111

40

y)

R

112

26

n

R

113

29

J)

R

114

33

«

R

Agglutinatie

1:40

-fl :40
-I- 1 :200
-h 1:40

Opmerkingen

boerderij

vroeger gem. bedr.

veehandelaar

vroeger gem. bedr.
tabel dorsalis

Wa R

boerderij
9 jr. geleden

veehandel

boerderij
boerderij

vroeger gem. bedr.

Duitser

vroeger gem. bedr.
vroeger gem. bedr.

Duitser

vroeger gem. bedr.

Complement-
binding

Huidreaktie

3 cM.

1 :20

-1-1:20
-M :20

-I- 8 cM.

-I- 1 :20

-M :40

-ocr page 76-

Nr.

S,

Ml

(U
!U

U

Afdeling of beroep

R. V.

Kontr.

Agglutinatie

Complement-
binding

Huidreaktie

Opmerkingen

115

23

sollicitant

R

_

_

vroeger gem. bedr.

116

28

n

R

n » n

117

43

»

R

11 11 n

118

28

»

R

n 1) II

119

31

n

R

II 11 n

120

17

11

kontr.

nooit in slagers
bedrijf geweest

121

17

n

kontr.

nooit in slagers
bedrijf geweest

122

20

n

V

123

31

11

V

124

27

II

V

125

19

11

V

126

69

II

R

1 :20

vroeger gem. bedr.

127

23

11

V

128

30

n

V

129

42

»

R

vroeger gem. bedr.

130

25

11

V

1 :40

131

28

II

R

vroeger gem. bedr.

132

32

II

V

1 :20

133

27

n

V

134

32

II

V

135

30

II

V

136

25

n

R

vroeger gem. bedr.

137

21

n

V

138

29

»

kontr.

boerderij

139

31

n

R

vroeger gem. bedr.

140

35

n

R

1 :20

II 11 II

141

36

n

R

U 11 II

142

52

II

kontr.

143

21

II

V

144

14

n

kontr.

145

41

II

R

vroeger gem. bedr.

146

23

n

R

I) » »

147

38

II

R

1 :20

11 n 11

148

25

11

R

it n n

149

29

»

R

1 :40

n II 11

150

32

smid

kontr.

161

16

sollicitant

kontr.

1 :20

boerenknecht

152

17

kokerij

V

boerderij

153

17

sollicitant

kontr.

»

-ocr page 77-

Nr.

;a
^

u
J

Afdeling of beroep

R. V.

Kontr.

Agglutinatie

Complement-
binding

Huidreaktie

Opmerkingen

154

18

sollicitant

V

_

_

155

20

kokerij

V

boerderij

156

30

sollicitant

kontr.

— •

157

25

n

R

1 :20

vroeger gem. bedr.

158

35

R

1 :200

1:100

vroeger gem. bedr.

Duitser

159

23

worstfabriek

V

160

21

sollicitant

kontr.

boerderij

161

19

IJ

R

vroeger gem. bedr.

162

29

worstfabriek

V

163

15

sollicitant

kontr.

boerderij

164

24

jj

R

vroeger gem. bedr.

Duitser

165

28

11

R

vroeger gem. bedr.

166

22

»

R

1 : 100

n » »

167

28

n

R

» .1 »

168

19

»

R

—-

n n n

169

27

n

R

II 11 »

170

23

worstfabriek

V

171

21

n

V

172

25

sollicitant

R

1 :400

1 : 100

2 cM.

boerderij

vroeger gem. bedr.

173

18

timmerman

kontr.

174

31

snijkamer

V

175

18

sjouwer

kontr.

176

45

slachtploeg

V

verzorgt geiten

177

22

»

V

boerderij

178

18

worstfabriek

V

179

17

bloedverwerker

V

1 :20

180

29

slachtploeg

V

boerderij

181

23

n

V

182

22

I)

V

1:40

1 :20

boerderij

183

33

snijkamer

V

vroeger gem. bedr.

184

32

)i

V

» » »

185

17

II

V

186

16

kokerij

V

1:20

187

17

verver

kontr.

188

17

n

kontr.

189

17

II

kontr.

190

17

slachtploeg

V

191

14

worstfabriek

V

-ocr page 78-

Nr.

lt;u
agt;
.J

Afdeling of beroep

R. V.

Kontr.

Agglutinatie

Complement-
binding

Huidreaktie

Opmerkingen

192

15

worstfabrielf

V

_

1:20

193

15

ft

V

boerderij

194

16

sollicitant

kontr.

11

195

16

worstfabriek

V

196

18

verver

kontr.

197

23

worstfabriek

V

198

28

V

V

199

28

snijkamer

V

200

26

kelder

V

201

20

worstfabriek

V

boerderij

202

16

»

V

71

203

14

1)

V

204

14

dozenmaker

kontr.

205

18

worstfabriek

V

206

16

ÎJ

V

207

17

rokerij

V

boerderij

208

30

runderhal

R

vroeger gem. bedr.

209

32

sollicitant

R

» n 77

210

17

jf

kontr.

boerderij waar ab.
inf. heerste

211

40

slachtpioeg Boxtel

R

212

43

n u

R

213

28

» !gt;

V

214

28

n II

R

215

27

n n

R

216

42

n 11

R

217

29

n n

V

218

41

11 »

V

219

26

n n

V

220

32

M »

V

221

27

M n

V

222

41

» Il

V

223

28

» »

V

224

25

Il II

V

1 :20

225

45

Il 11

R

1:100

226

37

17 17

R

1 :20

227

38

n 17

V

boerderij 5 jr

geleden

228

33

77 17

V

229

26

n n

V

1 :20

230

32

n n

V

-ocr page 79-

Nr.

•a

(U

lt;u

u

Afdeling of beroep

R. V.
Kontr.

Agglutinatie

Complement-
binding

Huidreaktie

Opmerkingen

231

21

slachtploeg Boxtel

R

_

_

232

45

» II

V

233

29

II II

V

234

30

n II

R

vroeger gem. bedr.

235

32

» »

R

236

32

sollicitant

R

1:20

vroeger gem. bedr.

237

23

w

R

M » 11

238

16

II

R

n II »

239

26

»

R

n » quot;

240

25

»

R

n I) II

241

24

II

R

n » »

242

29

II

R

» IJ 11

243

33

H

R

BK»

244

29

n

R

1:20

boerderij

245

25

H

R

vroeger gem. bedr.

246

24

rt

R

1:40

1:100

»11 X

247

28

»

V

vroeger varkens-
slager

248

26

»

R

1:400

1 : 100

5 cM.

vroeger gem. bedr.

249

22

»

R

n 11 »

250

22

n

R

11 M »

251

23

n

R

» n »

252

30

»

R

11 » »

253

26

»

R

» 11 »

254

24

R

n n n

255

21

n

R

vroeger runder-
slager

256

34

metselaar

kontr.

257

28

n

kontr.

258

42

n

kontr.

259

21

n

kontr.

260

20

n

kontr.

261

48

opperman

kontr.

262

26

11

kontr.

263

37

metselaar

kontr.

264

50

»

kontr.

265

39

opperman

kontr.

1:40

-ocr page 80-

De agglutinatie is verricht in het serum van alle (265) onder-
zochte personen. Daarvan waren negatief 223 sera, er trad
agglutinatie op bij 42 sera en wel bij 13 niet verder dan in de
verdunning 1 : 20, bij 16 tot 1 : 40, bij 6 tot 1 :100, bij 5 tot
1 : 200, terwijl 2 sera tot in de verdunning 1 : 400 agglutinatie
vertoonden.

De verdeling van de uitslag der agglutinatieproef over de ver-
schillende groepen vindt men in Tabel II, III en IV.

TABEL II.
Kontrole-groep.

negatiefnbsp;33

positief 1 : 20nbsp;1

positief 1 : 40nbsp;1

positief 1 :100 en hoger O

totaalnbsp;35

TABEL III.
Varkensslagers.

negatiefnbsp;126

positief 1 : 20nbsp;6

positief 1 : 40nbsp;10

positief 1 :100nbsp;2

positief 1 : 200nbsp;2

totaal 146

TABEL IV.
Runderslagers.

negatief

64

positief 1

20

6

positief 1

40

5

positief 1

100

4

positief 1

200

3

positief 1

400

2

totaal

84

-ocr page 81-

In persenten uitgedrukt zijn de uitkomsten voor de drie
groepen aldus samen te vatten:

TABEL V.

neg.

pos. 1:

20 pos. 1:40

pos. 1:100

pos. 1:200

pos. 1 :400

kontrolegroep

94,2

2,9

2,9

0

0

0

varkensslagers

86,3

4,1

6,9

1,3

1,3

0

runderslagers

76,1

7,1

6

4,8

3,6

2,4

In overeenstemming met vele andere onderzoekers beschouwde
ik een agglutinatie als bewijzend voor Brucella-infektie, wanneer
ze minstens ging tot de verdunning 1 :100. Een hogere titer
als grens te stellen moge misschien gerechtvaardigd zijn, wan-
neer men de kliniese diagnose febris undulans door de agglu-
tinatie wil bevestigen (ofschoon voor de kliniek met een titer
1 :100 meestal reeds genoegen genomen wordt), voor het op-
sporen van
latente infekties lijkt mij de grens van 1 :100 wel
voldoende, mits daarbij dan ook nog een
duidelike vlokjesvorming
optreedt. Het ontbreken van agglutinatie in deze sterkte bij de
kontrole-personen, en het veel geringere aantal daarvan (ver-
geleken bij de verdunningen 1 : 20 en 1 :40) bij de varkens-
slagers, is m.i. ook een aanduiding, dat de gekozen grenswaarde
de juiste is. Bij een agglutinatie 1 : 40 is het aantal positieve
sera bij de varkensslagers (die een veel geringere infektiekans
hebben) zelfs groter dan bij de runderslagers, wat er op wijst,
dat deze titer het aannemen van Br.abortus-infektie nog niet
rechtvaardigt.

Wanneer men de sera, die in de verdunning 1 :100 en hoger
agglutinatie vertonen, bij elkaar telt, vindt men dus als Bang-
positief:

kontrolegroep O %
varkensslagers 2,7 % (± 1,3 %)
runderslagers 10,7% (±3,4%)

(De tussen haakjes geplaatste sijfers stellen voor de waar-
schijnlike afwijking.)

De hoogste titer heb ik gevonden bij twee runderslagers, wier
serum de Brucellae tot in de verdunning 1 : 400 agglutineerde.
Dit is minder dan de uitkomsten van Hardy, Hudson en

-ocr page 82-

Jordan, die een hoogste waarde van 1 : 2560 vonden. Het
verschil is naar alle waarschijnlikheid te verklaren door de ver-
schillende geaardheid van het mikro-organisme waarmede de
arbeiders geïnfekteerd waren; hier de slechts v^^einig pathogene
bovine abortusbacil, in Iowa de sterk virulente porcine species.
Dit blijkt ook wel hieruit, dat de Amerikaanse onderzoekers onder
47 positief reagerende personen niet minder dan 15 vonden, die
aan febris undulans leden, of geleden hadden, terwijl er nog
verscheidene waren, die een min of meer daarop lijkende ziekte-
geschiedenis hadden. Daarentegen kon ik bij de door mij onder-
zochte personen noch op dat tijdstip, noch anamnesties een aan-
knopingspunt voor de diagnose febris undulans vinden.

Misschien zouden bij een dieper gaand onderzoek, waarbij
vooral ook de temperatuur gedurende enige weken gekontroleerd
moest worden, enkele ambulante gevallen aan het licht gebracht
kunnen worden; erg waarschijnlik lijkt mij dit niet. Velen
immers werden gelijktijdig met het onderzoek gekeurd, waarbij
natuurlik op eventuele symptomen van golvende koorts, b.v.
milt- of leververgroting gelet werd; bovendien had ik gelegen-
heid als kontrolerend arts alle werklieden, die gedurende de
laatste jaren ziek werden, te zien; bij geen van hen werd ook
maar iets gevonden dat op een
aktieve Brucella-infektie wees.

Onderzoekingen in Europa brengen dan ook een veel geringer
aantal manifeste ziektegevallen onder de aan infektie blootge-
stelde beroepen aan het licht dan in Amerika, en een geringere
agglutinatietiter bij de latent geïnfekteerden. Hoewel de vee-
artsen in Denemarken in 94 % agglutininen in hun bloed hebben,
zijn gevallen van kliniese febris undulans zelden bij hen (T h o m-
s e n, 150); bij Engelse veeartsen vond Wilson (163) geen
hogere agglutinatietiter dan 1 : 220.

Terwille van de overzichtelikheid zijn in tabel I de uitkomsten
van de agglutinatie-reaktie ten opzichte van Br.abortus en Br.
melitensis niet afzonderlik vermeld. Grote verschillen zijn er
niet gevonden. Daar ik in het begin van het onderzoek niet over
een melitensis-antigeen beschikte, is bij 5 van de 42 positief
reagerende sera de reaktie alleen met de abortusbacil verricht.
Van de 37 positieve sera, die met beide antigenen onderzocht
zijn, agglutineerden er 23 Br.abortus en Br.melitensis in gelijke

-ocr page 83-

mate, terwijl bij 14 sera de agglutinatie ten opzichte van
Br.abortus verder ging dan t.o.v. Br.melitensis. Deze verschillen
gingen meestal niet verder dan één buisje, of waren soms nog
geringer, b.v. zó dat Br.abortus in de verdunning 1 : 200 nog
duidelik geagglutineerd werd, terwijl de reaktie met Br.melitensis
in diezelfde verdunning tvv^ijfelachtig was. Slechts bij één serum
(no. 32) was het verschil groter, dit agglutineerde Br.abortus
tot 1 :100 en Br.melitensis slechts 1 : 20. In enkele gevallen
werd een agglutinatie (1 : 20) t.o.v. Brucella-abortus gevonden,
en een volkomen negatieve reaktie met Brucella-melitensis. Ver-
schillen in omgekeerde richting kwamen niet voor.

Bij de eerste onderzoekingen, waar twee verschillende abortus-
stammen, Bang Mo en Bang II gebruikt werden, werd geen
noemenswaardig verschil in uitkomst met deze twee antigenen
gevonden.

Met de complementbindingsreaktie werden uitkomsten ver-
kregen, die slechts ten dele met die van de agglutinatie overeen-
stemmen. Doordat 12 sera een te grote eigenremming vertoon-
den, werd de reaktie verricht bij slechts 253 sera, waarvan 137
afkomstig van varkensslagers, 81 van runderslagers en 35 van
de kontrole-groep. Geen van de sera uit deze laatste groep ver-
toonde enige complementbinding, van de 218 van slagers afkom-
stige sera vertoonden er 27 remming van de haemolyse. Deze
waren naar de sterkte over de beide groepen aldus verdeeld:

TABEL VI.

varkensslagersnbsp;runderslagers

negatief 122 negatiefnbsp;69

positief 1 : 20 12 positief 1 : 20nbsp;5

positief 1 : 40 1 positief 1 : 40nbsp;2

positief 1 :100 2 positief 1 :100nbsp;5

totaal 137nbsp;totaal 81

Hoge titers zijn bij de complementbinding dus evenmin gevon-
den als bij de agglutinatie-reaktie.

De verhouding van de complementbinding ten opzichte van
Br.abortus en Br.melitensis was ongeveer als bij de agglutinatie;

-ocr page 84-

meestal was er een grote overeenstemming, soms een iets hogere
titer bij het eerste dan bij het tweede antigeen. Bij twee sera
(no. 68 en 229) trad met Br.abortus in de verdunning 1 : 20
een onvolledige remming op, terwijl er volkomen haemolyse was
met Br.melitensis als antigeen, bij één serum (no. 236) was de
verhouding omgekeerd.

Als laagste titergrens voor de complementbinding nam ik aan
een volledige of bijna volledige remming in de verdunning 1 : 40.
Terwijl van de 17 sera, waarbü de complementbinding niet verder
ging dan 1 : 20 er 15 volgens de agglutinatieproef negatief
waren, hadden van de 10 sera met een complementbinding van
1 : 40 of 1 :100 er 8 ook een positieve agglutinatie. Bij de titer
van 1 : 40 of hoger komen de uitkomsten dus in veel grotere
mate met die van de agglutinatie overeen.

In persenten uitgedrukt zijn dan de uitkomsten voor de drie
groepen:

TABEL VII.

neg. pos. 1:20 pos. 1:40 pos. 1:100

kontrole-groepnbsp;100nbsp;Onbsp;Onbsp;O

varkensslagersnbsp;89nbsp;8,8 0,7 1,5

runderslagersnbsp;86,4 4,9 2,5 6,2

Volgens de complementbindingsproef positief (1 :40 en
hoger):

kontrolegroep O %
varkensslagers 2,2 % (± 1,2 %)
runderslagers 8,6 % (± 3,1 %)

De complementbindingsproef geeft dus minder positieve uit-
slagen dan de agglutinatie. Om met een routine-onderzoek de
meeste positief reagerende sera te vinden, heeft de agglutinatie-
reaktie (ook wegens haar eenvoudigere techniek) dan ook onmis-
kenbare voordelen. Alle gevallen vindt men echter met deze éne
reaktie niet; met de complementbindingsproef zijn nog twee
positief reagerende sera (van runderslagers no. 166 en 246)
gevonden, die indien alleen op agglutinatie onderzocht, als nega-
tief zouden zijn aangemerkt. Ook voor de diagnose van manifeste
febris undulans-gevallen is men elders tot dezelfde konklusie

-ocr page 85-

gekomen; ook Grilichess (49) vond in 1928 van 350 sera,
verdacht op Bang-infektie, met beide reakties méér positieve
gevallen dan met de agglutinatie alleen.

De discongruentie in de uitkomsten van beide onderzoekings-
methoden, waarop zo vele onderzoekers de aandacht vestigen,
is dus ook hier gebleken. Grümbach en Grilichess (50)
nemen aan dat positieve agglutinatie een symptoom is van
„Frühfallequot;, positieve complementbinding van „Spatfallequot; en
van latente infekties. Daar ik alleen met deze laatste te doen
had, kan ik hierover geen oordeel geven.

Voegt men aan de positieve gevallen volgens de agglutinatie-
proef nog de twee sera toe, 'die alléén een pos. complement-
binding vertonen, dan vindt men als
serologies positief:

kontrolegroep O %
varkensslagers 2,7 % (± 1,3 %)
runderslagers 13,1 % (± 3,2 %)

De huidreaktie is verricht bij slechts 152 personen. De soms
vrij sterke niet-specifieke reaktie door het soort-vreemde eiwit,
die wel bij de proeven van sommige onderzoekers beschreven
wordt, en die een kontrole-reaktie met bouillon nodig maakt,
deed mij in het begin aarzelen deze onderzoekingsmethode bij
het fabriekspersoneel toe te passen, daar ernstige subjektieve
bezwaren en arbeidsverzuim, zo enigszins mogelik, vermeden
moesten worden. Nadat mij echter de bereiding van het melitine
volgens Dubois en Sollier (34) met bouillon uit menselike
placenta bekend werd, verviel dit bezwaar grotendeels en heb
ik de reaktie met, op analoge wijze bereid, abortine toegepast.
Op dat tijdstip waren echter vele werklieden, wier serum ik
onderzocht had, niet meer in dienst der onderneming en voor
mij niet te achterhalen. Dit is vooral te betreuren, omdat zich
onder hen bevonden ongeveer 45 runderslagers, die slechts voor
bepaalde werkzaamheden gedurende enige maanden per jaar
worden tewerkgesteld, en die gerekruteerd worden uit het
,,gemengde bedrijfquot;, uit alle delen van het land, een groep dus,
waarbij men waarschijnlik meerdere positieve huidreakties had
mogen verwachten.

Het bizondere voordeel van het, op deze wijze bereide abortine

-ocr page 86-

is bij de personen, waarbij de reaktie negatief uitviel, duidelik
gebleken; er trad slechts een zeer geringe roodheid om de plaats
van inspuiting op (met een middellijn van enkele m.M.), sub-
jektieve bezwaren werden in het geheel niet waargenomen. In
vijf gevallen trad een roodheid op van 1—1,5 c.M. diameter, die
ik, daar ze overigens geheel pijnloos en zonder elevatie of in-
duratie verliep, niet als positief heb aangenomen. (Het waren
de varkensslagers no. 200, 218 en 227 en de runderslagers no.
216 en 226, bij wie de serologiese reakties ook negatief waren).

Als positief nam ik de huidreaktie aan, indien er een erytheem
optrad van minstens 2 c.m. middellijn. Dit erytheem was dan altijd
vergezeld van elevatie boven het niveau van de huid, induratie,
warmte en van subjektieve verschijnselen, wisselend van licht
prikkelen of schrijnen tot tamelik heftige pijn. De sterkste
reaktie werd waargenomen bij varkensslager no. 91 (die tevens
veehandel drijft), bij wie een roodheid van 8 c.m. diameter op-
trad, en waarbij de reaktieverschijnselen op de vijfde dag nog
niet geheel verdwenen waren. Positieve reakties van mindere
sterkte waren meestal op de derde of vierde dag verdwenen.
Wanneer de reaktie positief was, begonnen, volgens mededeling
van de onderzochte personen, de subjektieve en objektieve ver-
schijnselen ongeveer 8 uur na de infektie zich te ontwikkelen,
bij sterke reaktie soms wat vroeger, bij zwakke wat later.
(Yeckel en Chapman (166) beschrijven een geheel ander
verloop van de huidreaktie, volgens hen zou deze na 48 uur eerst
beginnen, is de beste tijd van aflezing op de vierde dag, en zou
de reaktie eerst na twee weken gaan verdwijnen. Dit is wel
geheel verschillend van de wijze, waarop ik de reaiktie zag ver-
lopen, zij gebruikten echter een andere entstof, en deden de
reaktie bij lijders aan febris undulans, niet bij latent geïnfek-
teerden) .

De uitslag voor de verschillende groepen arbeiders is aldus:

TABEL VIII.

negatief positief

kontrole-groepnbsp;19 O = O %

varkensslagersnbsp;91 5 = 5,2 % (=t 2,3 %)

runderslagersnbsp;34 3 = 8 % (± 4,5 %)

-ocr page 87-

De sterkte van de huidreaktie heb ik in Tabel I aangegeven
door de middellijn van het erytheem. Dit is een goede maatstaf,
de overige verschijnselen (induratie enz.) houden daarmede ge-
lijke tred. Wanneer men de huidreakties met een erytheem van

2_4 c.m. diameter als zwak positief beschouwt, en die met een

grotere middellijn als sterk positief, dan zijn er gevonden vier
zwakke reakties (bij 3 varkensslagers en 1 runderslager) en
vier sterke (bij 2 varkens- en 2 runderslagers).

Waar tussen het optreden van agglutinatie en complement-
binding zo weinig overeenkomst bestond, is het niet te verwon-
deren, dat er ook geen paralellisme gevonden werd tussen de
uitkomsten van het serologies onderzoek en de huidreaktie. Ter-
wijl immers het eerste de aanwezigheid van immuunstoffen
(agglutininen en complementbindende stoffen) in het bloedserum
poogt aan te tonen, is de laatste daarvan principiëel verschillend;
een allergiese, op overgevoeligheid berustende reaktie. Een ver-
gelijking van de uitkomsten der abortine-reaktie met die van de
beide serologiese onderzoekingsmethoden afzonderlik leek mij
dan ook overbodig. Echter is wel een vergelijking tussen de
„serologies positievequot; en „allergies positievequot; gevallen van belang.

Van de 15 personen, die serologies positief bevonden waren,
is bij 10 de huidreaktie gedaan, en daarvan bleken er 3 allergies
positief en 7 allergies negatief te reageren.

Omgekeerd waren van de 8 allergies positieve personen 3 sero-
logies positief en 5 serologies negatief.

De door velen opgemerkte discongruentie van de resultaten
van de serologiese methoden en van de huidreakties is dus ook
uit mijn onderzoek gebleken. Ook de op overgevoeligheid be-
rustende conjunctivaal-reaktie bij runderen met Brucelline van
van der Hoeden (71) blijkt onafhankelik van de antistoffen
in het serum te zijn. WichelsenvonGaza (162) vergeleken
de huidreaktie met de agglutinatie en met een gewijzigde uit-
vlokkingsmethode volgens M e i n i c k e, en vonden van deze drie
de agglutinatie het meest, de huidreaktie het minst gevoelig.

Met de huidreaktie is nog één geval gevonden van latente
Brucella-infektie bij een runderslager (no. 54), die serologies
negatief was, het aantal positieve gevallen bij deze groep wordt
daardoor 12. Onder de varkensslagers kwamen nog 4 allergies

-ocr page 88-

positieve en serologies negatieve gevallen voor (no. 61, 72, 87,
91), het aantal latente infekties stijgt daardoor bij hen tot 8.
(W e i g m a n n (160) spreekt bij deze persoon van
infekt, d.i.
infektie zonder ziekte, een term die m.i. overbodig is; het begrip
wordt door de naam latente infektie volkomen gedekt).

In persenten uitgedrukt worden dan de resultaten van het
gehele onderzoek op latente Brucella-infekties:

kontrolegroep onderzocht 35 pos. 0 = 0%
varkensslagers onderzocht 146 pos. 8 = 5,5 % (d- 1,9)
runderslagers onderzocht 84 pos. 12 = 14,3 % (±: 3,8)

Door het betrekkelik geringe aantal onderzochte personen is,
vooral bij de runderslagers, de waarschijnlike afwijking vrij
groot. Toch kan men m.i. uit het onderzoek de volgende konklu-
sies trekken:

I. Kontrolegroep. Aan het onbreken van positieve gevallen bij
deze 35 personen moet natuurlik, het geringe aantal in aan-
merking genomen, niet veel waarde gehecht worden. Uit mede-
delingen van verscheidene onderzoekers is gebleken, dat óók
onder de bevolkingsgroepen, die generlei kontakt met levend
vee of vlees hebben, in een gering persentage latente Brucella-
infekties voorkomen, die dan bij die personen, evenals de mani-
feste febris undulans-gevallen, aan het gebruik van besmette
melk, enz. moeten worden toegeschreven. Als gelijkwaardig met
onze kontrolegroep kan men beschouwen de sera die naar vele
laboratoria worden opgezonden voor de reaktie van Wasser-
m a n n, en daar tevens op agglutinatie ten opzichte van Brucellae
onderzocht zijn. Wilson (163) heeft uit de literatuur een tabel
samengesteld van de resultaten van achttien onderzoekers, die
(in Engeland, Noord-Amerika, Denemarken en Zweden) tesamen
29.516 van deze sera onderzochten. Hij rekende daarbij een
agglutinatie van 1 : 40 of 1 : 50 en hoger als positief en vond,
met deze maatstaf, een vrij grote overeenkomst in de uitkomsten.
De persentages der positieve gevallen wisselden van O 'tot 4 %,
met uitzondering van Zweden, waar 01 i n 6,1 % vond. In het
geheel werden 691 gevallen van Brucella-infektie gevonden, over-
eenkomende met 2,341 %. Indien slechts een klein aantal sera

-ocr page 89-

onderzocht wordt, kan dit sijfer belangrijk afwijken; statisties
heeft het dan natuurlik een veel geringere waarde. Zo vond
Thomsen onder de sera van 69 gezonden en niet-koortsige
zieken geen enkele positieve agglutinatie. Bij de 35 kontrole-per-
sonen, die ik onderzocht, was er één met een agglutinatie van
1 : 40, welke titer door W i 1 s o n als positief gerekend wordt. Dit
komt dan overeen met 2,8 %. Dit was een opperman, die, indien
hij werkelik een Brucella-infektie had, deze zeker niet door
kontakt in het bedryf heeft verkregen. (De sera die naar de
laboratoria worden opgezonden voor de reaktie van W i d a 1, zijn
met de bovengenoemde groep niet te vergelijken. Onder hen
bevindt zich steeds een aantal lijders aan febris undulans; het
aantal sera met positieve agglutinatie is bij deze groep veel
groter, zoals ook blijkt uit de aan het einde van dit proefschrift
als bijlage afgedrukte Tabel no. X).

II. Varkensslagers. Het resultaat van het onderzoek van de
varkensslagers, bij wie in 5,5 % een latente Brucella-infektie
gevonden werd, mag niet tot de gevolgtrekking voeren, dat het
kontakt met varkens hiertoe aanleiding heeft gegeven, wat ook
moeilik in overeenstemming zou zijn te brengen met het vrijwel
ontbreken van de infektieuze varkensabortus in Europa. Deze
Brucella-infekties zijn hoogstwaarschijnlik toch nog van kontakt
met runderen afkomstig. Immers de verdeling van het personeel
in groepen, die ik gemaakt heb, is niet scherp: onder „varkens-
slagersquot; moet daarbij geenszins verstaan worden lieden, die in het
gehéél niet met runderen in aanraking komen. De organisatie
van het bedrijf is zódanig, dat deze personen toch nu en dan
ook runderorganen te verwerken hebben, al blijft de bewerking
van varkensvlees voor hen verreweg de hoofdzaak. Zo worden
in de darm-afdeling hoofdzakelik varkensdarmen, doch in veel
mindere mate ook runderdarmen verwerkt, hetzelfde geldt ook
voor de afvalsmelterij, waar ook de organen van afgekeurde
koeien en kalveren terecht komen.

Wanneer men nagaat hoe het gesteld is met de 8 varkens-
slagers, waarbij een Brucella-infektie gevonden is, blijkt duidelik
de invloed van het kontakt met runderen. No. 2, een 52-jarige
arbeider in de pekelploeg, woont op het platteland en heeft daar

-ocr page 90-

een boerderijtje met een koe en een kalf, komt dus met levend
vee in aanraking, ook no. 61 heeft thuis vee te verzorgen, was
bovendien werkzaam op de afvalsmelterij, een afdeling waar hij
dus zeker kans heeft door runderorganen geïnfekteerd te worden.

Varkensslager no. 91 was tot voor enige jaren in de vee-
handel werkzaam en oefent dit bedrijf tans ook nog nu en dan
uit, de varkensslagers no. 19 en 87 werkten in de darm-afdeling,
waar zij dus ook de mogelikheid van kontakt met runderorganen
hebben. Kleine huidwondjes komen bij de werklieden in deze
afdeling veelvuldig voor; het experimentele onderzoek van
H a,r d
y, H u d s O n en J O r d a n heeft bewezen, hoezeer dit de
kans op besmetting verhoogt.

Zo blijven er nog slechts drie gevallen van Brucella-infektie
bij varkensslagers over, waarbij geen evident kontakt met run-
deren is aan te tonen, en waarbij de besmetting dus vermoedelik
niet uit het bedrijf afkomstig is. Van de gehele groep vormen
deze drie personen 2 %, dat is dus niet meer dan het gewone
persentage, dat volgens W i 1 s o n bij de bevolkingsgroepen, die
geen kontakt met runderen hebben, gevonden wordt.

Door het niet volkomen gescheiden zijn van de verwerking
van varkens en runderen, is het niet m^ogelik met zekerheid té
zeggen, waar in een bepaald geval bij een varkensslager de
infektie vandaan komt, doch ik meen toch uit mijn sijfers te
mogen konkluderen, dat het slachten van varkens geen oorzaak
is voor het ontstaan van Brucella-infektie. Dit is in overeen-
stemming met de ervaring van Dubois en Sollier (30), die
in Frankrijk met de huidreaktie wel infekties vonden bij runder-,
schapen- en geitenslachters, echter niet bö varkensslagers, en
ook met het nog later te bespreken onderzoek van D i b 1 e en
P
0 w n a 11 (27) in Engeland.

III. Runderslagers. Het gevonden aantal van 14,3 % Brucella-
infekties bij runderslagers is laag in vergelijking met de resul-
taten van andere onderzoekers. Vermoedelik is het echter wat
lager dan het werkelike aantal latent geïnfekteerden, daar slechts
34 van de 84 runderslagers op het aanwezig zijn van een huid-
reaktie zijn onderzocht. Hardy, Hudson en Jordan vonden
bij 167 varkensslagers 17,4 % geïnfekteerd, T h o m s e n bij

-ocr page 91-

25 runderslagers 20 % en D i b 1 e en P o w n a 11 bij 34 rundersla-
gers 20,5 %. Daarbij moet nog in aanmerking genomen worden,
dat, behalve T h o m s e n, die ook de complementbindingsreaktie
verrichtte, deze onderzoekers slechts één reaktie, de agglutinatie,
toepasten. Indien zij ook de beide andere, door mij gedane
reakties hadden verricht, zouden hun uitkomsten hoogstwaar-
schijnlik nog hoger geweest zijn. (Daartegenover staat, dat
Dible en Pownall een agglutinatie van 1 :40 reeds als
positief aannemen.)

Wat dit onderzoek van Dible en Pownall betreft, moge
er nog op gewezen worden, dat zij naast 20,5 % infekties bij
runderslagers en geen enkele positieve reaktie bij varkensslagers,
wèl in 10,5 % een Brucella-infektie onder 47 schapenslachters
vonden. Daarvoor kan niet een analoge verklaring gegeven wor-
den, als voor de door mij gevonden infekties bij varkensslagers,
n.1. dat deze toch nog door kontakt met runderen veroorzaakt
zijn. De arbeidsverhoudingen zijn aan het abattoir waar Dible
en P
O w n a 11 hun onderzoek verrichtten, geheel andere dan in
de fabriek waarv^ti ik het personeel onderzocht; de slagers in
Liverpool slachten bijna altijd dezelfde soort dieren. Wilson,
Wien dit onverwachte persentage ook is opgevallen, oppert de
veronderstelling, dat deze slagers door de schapen met
Brucella-
melitensis
geïnfekteerd zijn. Hij steunt deze mening door zijn
bevindingen bij enkele veeartsen, die op abbattoirs veel met
schapen in aanraking komen, bij wie hij een positieve agglutinatie
vond ten opzichte van Br.melitensis en een negatieve ten opzichte
van Br.abortus. Het lijkt mij echter niet erg waarschijn-
lik, dat in Engeland, waar een uitgebreide schapenteelt is, deze
dieren op grote schaal met zó virulente kiemen als Br.melitensis
besmet zouden zijn, zonder dat dit tot veel meer ziektegevallen
bij de mens aanleiding had gegeven. De mogelikheid, dat de
schapen door de runderen met Br.abortus besmet zijn, komt
mij waarschijnliker voor, doch bewezen kan deze veronderstelling
pas worden door een onderzoek bij deze dieren. Broadbent
(15) beschrijft een geval van febris undulans in Engeland,
waarbij de infektie van een geit afkomstig zou zijn, doch dit
geval is te weinig gedokumenteerd om een melitensis-infektie
aan te nemen.

-ocr page 92-

Vergelijking van het aantal Brucella-infekties bij slagers en
bij veeartsen brengt merkwaardigerwijze een vrij grote over-
eenstemming van de persentages bij die twee groepen aan het
licht, ofschoon toch de besmettingskans van de laatsten bij ver-
loskundige hulp aan koeien veel groter moet zijn dan het risiko
dat de slagers hebben. W i 1 s o n heeft de uitkomsten van de
onderzoekingen bij deze biezonder blootgestelde beroepen (in
Engeland, Noord-Amerika, Denemarken en Duitsland) uit de
literatuur verzameld. Deze gegevens heb ik in Tabel X ver-
werkt, doch het resultaat van de gezamenlike onderzoekingen
volgt hier:

aantalnbsp;aantalnbsp;titer pos.nbsp;o/o pos.

onderz pers pos.

433 75nbsp;1 :40/1 :50nbsp;17,32 veeartsen alleen

750nbsp;127nbsp;1 : 40/1 : 50nbsp;16,93 veeartsen en slagers

waaruit volgt, dat de sijfers voor de slagers alleen zouden zijn:
onderzocht 317 waarvan 52 positief (bij een agglutinatie-titer
1 : 40) d.i. 16,4 %.

Wanneer ik bij de door mij onderzochte 84 runderslagers een-
zelfde maatstaf aanleg (d.w.z. een agglutinatie van 1 :40 als
positief aanneem en de uitslag der beide andere reakties buiten
beschouwing laat), dan kom ik tot 14 gevallen, d.i. 16,6 %, wat
dus goed met het algemene gemiddelde zou kloppen. Telt men nog
de positieve gevallen van de complementbindingsreaktie en de
huidreaktie hierbij, dan wordt de uitslag 20,2 %. Dit persentage
is echter door de m.i. verkeerd gekozen agglutinatiegrens te hoog.

De door mij gevonden uitkomsten geven slechts aan het aantal
personen dat op een bepaald tijdstip de serologiese of allergiese
verschijnselen van een Brucella-infektie vertoont. Daar deze ver-
schijnselen bij een geïnfekteerde na kortere of langere tijd ver-
dwenen, is het waarschijnlik dat het werkelike aantal infekties
dat heeft plaats gehad, nog groter is dan uit mijn sijfers blijkt.

De vraag, door welke speciale bewerkingen de Brucella-
infekties der runderslagers veroorzaakt worden, is wegens de
geringe arbeidsverdeling in het gewone slagersbedrijf, waaruit
de meesten van hen afkomstig waren, uit myn onderzoek niet
te beantwoorden. Het zou begrijpelik zijn dat degenen, die belast
zijn met het slachten en vervoeren van zieke dieren een grotere

-ocr page 93-

besmettingskans hebben dan de slagers, die slechts goedgekeurde
runderen slachten. Twee van de vijf positief reagerende slagers
van Thomsen vervulden een dergelike funktie; onder mijn
positieve gevallen bevond er zich één (no. 13) die enige jaren
tevoren dit soort werkzaamheden verricht had.

Naast het kontakt door de werkzaamheden in het slagers-
bedrijf komt, voor een aantal werklieden, ook de faktor van het
kontakt met
levend vee in aanmerking, waardoor de herkomst
van een Brucella-infektie in vele gevallen niet met zekerheid kan
worden nagegaan. Het grote aantal lijders aan febris undulans,
die met veeteelt of veehandel in verband staan, stelt de belang-
rijkheid van dit kontakt wel boven alle twijfel. Onder de per-
sonen, die ik onderzocht heb, bevonden er zich 35 die enigszins
bij de veeteelt betrokken waren. Daarvan behoorden er 7 tot de
kontrolegroep en 28 tot de beide slagersgroepen. Van de
kontrole-personen had er geen enkele een Brucella-infektie; van
de 28 slagers waren er 3 met positieve reakties d.i. 11 %, terwijl
van de 202 slagers, die geen ander kontakt met vee hadden dan
in het bedrijf, er 17 een Brucella-infektie hadden d.i. 8,4 %. Deze
sijfers zijn echter te klein om een steun te kunnen geven aan de
opvatting dat de infektie bij de onderzochte slagers voor een
deel uit kontakt met levend vee voorkomt. Bovendien is er nog
een omstandigheid die met deze veronderstelling in tegen-
spraak is. Het kontakt met levend vee van deze arbeiders be-
perkt zich n.1. tot het verzorgen van meestal 1—3 runderen,
en het is een bekend feit in de epidemiologie van deze vee-
ziekte, dat het besmettelik verwerpen veel minder voorkomt
in de kleine veehoudersbedrijfjes dan in grote stallen. Infor-
maties omtrent het voorkomen van infektieuze abortus onder
hun vee leverde bij deze 35 werklieden dan ook geen resultaat
op, behalve bij kontrole-persoon no. 210, die aangaf knecht te
zijn geweest op een grotere boerderij en daar ook hulp had ver-
leend toen zich bij de koeien het besmettelik verwerpen voor-
deed. Zijn serumreakties waren echter negatief, de huidreaktie
is niet bij hem nagegaan. Alleen van de reeds genoemde varkens-
slager-veehandelaar no. 91 is het wel zeker dat hij door
levend
vee besmet is.

Nog een andere omstandigheid bemoeilikt het onderzoek naar

-ocr page 94-

de herkomst der Brucella-infekties. Bij velen van de slagers, uit
het gewone slagersbedrijf afkomstig, is n.1. het kontakt met
levend vee evenmin uit te sluiten. Vooral degenen onder hen
die op het platteland werkzaam geweest waren, moeten wel deze
besmettingskans gehad hebben, b.v. bij de inkoop op markten
en vooral op boerderijen, het vervoer van het vee, enz. T h o m s e n
vond meer infekties onder plattelandsslagers dan bij de slagers
in Kopenhagen en konkludeert hieruit ook tot de grotere be-
langrijkheid van kontakt met levend vee dan van dat met het
vlees. Ofschoon deze gevolgtrekking niets onwaarschijnliks heeft,
zijn m.i. zijn sijfers (evenals de mijne) te klein om deze op-
vatting te bewijzen. Dit zou misschien wel kunnen geschieden
door een onderzoek waarbij, behalve bij de gewone slagers, ook
de infekties werden opgespoord, eneraijds onder veehouders enz.,
anderzijds onder loonslagers in stedelike slachthuizen e.d., waarbij
kontakt met vee kan worden uitgesloten.

De infektiositeit van de verschillende runder-organen die de
slager te bewerken heeft, moet wel zeer verschillend zijn; hü
zal zeker een grotere besmettingskans hebben bij het verwijderen
van de genitaalorganen bij de koe of het afstropen van de huid
bij een geaborteerd kalf, dan bü het konsumptie-klaarmaken van
hersenen of beenderen. De geringe arbeidsverdeling bij het
runderslachten maakt het niet mogelik uit te maken welke
organen in deze het meeste gevaar opleveren. Omtrent het voor-
komen van abortus-bakterieën in de organen waarmede de slager
het meeste in kontakt komt, n.1. de spieren, is een recente mede-
deling van Krüger (95) verschenen. Hij kon door kweek-
proeven bij cavia's (door inspuiting van uitgeperst vleessap)
bij drie van dertig onderzochte koeien de Brucellae in de spieren
aantonen. Bij alle drie vond hij deze bakterieën in het musculeuze
deel van het diaphragma, wat mogelik, door de goede bloeds-
voorziening die dit orgaan geniet, niet toevallig is (ook bij de
trichinose der varkens zijn de pilaren van het diaphragma de
predilectieplaatsen). Hij meent dat de bij slagers soms voor-
komende gewoonte om het vlees tijdens de arbeid rauw te
nuttigen, voor hen de mogelikheid schept van infektie langs de
voedingsweg. Naar mijn mening zal dit besmettingsrisiko, tegen-
over het veel grotere door kontakt, wel in het niet zinken.

-ocr page 95-

Tenslotte zij nog vermeld, dat zich onder het onderzochte per-
soneel acht Duitsers bevonden, waarvan één (no. 158) serologies
positief reageerde.

Als aanhangsel geef ik in Tabel X de uitkomsten weer van
het onderzoek naar Brucella-infekties van 52 schrijvers. Hierin
zijn ook verwerkt de tabellen die Dible en Pownall en
Wilson hieromtrent hebben gegeven. Voorzover ze mij bekend
waren, heb ik als laagste titer voor een positieve agglutinatie-
reaktie aangegeven de grenswaarden die de onderzoekers zelf
opgaven, en niet, zoals Wilson deed, de uitkomsten voor elk
onderzoek berekend volgens de door hem als juist aangenomen
grenstiter. De resultaten, volgens deze laatste wijze verkregen,
wyken sterk af van degenen, die de onderzoekers zelf aannamen,
b.v. bij de Wassermann-sera van Evans, Welsh en
Mc. Alpine en Mickle waren volgens Wilson positief
(d.i. minstens een agglutinatie vertonend van 1 ; 40 of 1 : 50)
resp. 0,6, 1,6 en 2,6 %, terwijl de onderzoekers zelf (met een
agglutinatiegrens van resp. 1 :5, 1 : 25 en 1 :100) aangeven
11,8, 2,5 en 0,6 %.

Daar echter ook een agglutinatie van b.v. 1 :100 niet bij alle
onderzoekers eenzelfde betekenis heeft, zijn de uitkomsten naar
deze maatstaf berekend, evenmin te vergelijken. Het leek mij
daarom beter de uitkomsten vain de onderzoekers zelf op te
geven.

-ocr page 96-

DE BRUCELLOSEN ALS
BEROEPSINFEKTIE.

Uit het onderzoek is gebleken dat bij de slagers in Neder-
land Brucella-infekties voorkomen, zij het in enigszins mindere
mate dan in Noord-Amerika, Engeland en Denemarken is ge-
konstateerd. Dat deze infekties niet steeds, zoals bij het onder-
zochte personeel, latent blijven, is aan geen twijfel onderhevig.
De besmettingskans die zij hebben, komt waarschijnlik voor een
deel ook voort uit het kontakt dat sommigen van hen hebben
met het levende vee. Het aantal gevallen van febris undulans zal
bij hen wel wat geringer zijn dan bij degenen, die obstetriese
hulp verlenen aan runderen, lijdende aan abortus infectiosus.
Het risiko dat de slagers echter hebben is groot genoeg om
ook hen te rangschikken onder de groepen die, door hun beroep,
aan kontaktinfektie zijn blootgesteld.

Onder 355 lijders aan febris undulans (veroorzaakt door Br.-
melitensis) in Zuid-Frankrijk vonden Dubois en Sollier
(29) 9 slagers, d.i. 2,5 %, onder 495 gevallen in Duitsland (door
Br.abortus Bang) bevonden zich volgens Zeiler (168) 15 per-
sonen d.i. 3 %, die bij het slagersbedrijf betrokken waren. Vol-
gens H a r d y (54) vormen veeartsen en slagers tesamen 6,9 %
der lijders aan febris undulans in lowa; terwijl de morbiditeit
in de steden aldaar te stellen is op 4 per 100.000 van de bevolking,
is deze, voor de eveneens in de stad wonende, arbeiders in slach-
terijen 287,5 per 100.000. Onder de eerste vijftig gevallen in
Nederland (tot 1930) bevond zich een slagersknecht (B ij 1 en
van der Hoeden, 19) het is mij niet bekend hoeveel per-
sonen, bij het slagersvak betrokken, zich nog bevonden onder
de later gekonstateerde gevallen; in een recente publikatie van
van Nouhuys (124) wordt een typies geval beschreven bij
een keurmeester op een abattoir, die tevens noodslachtingen
verrichtte.

-ocr page 97-

Het geringe aantal manifeste ziektegevallen in verhouding tot
de vele latente infekties is moeilik te verklaren. Dat het aantal
bakterieën, waarmede de mens zich infekteert, te gering is om
tot ziekte te voeren, zou denkbaar zijn bij de algemene bevol-
king, wier enige besmettingsbron het gebruik van rauwe melk
is, doch zeker niet bij de aan kontakt-infektie blootgestelde be-
roepen. Het is meer waarschijnlik dat de abortus-bacil in Neder-
land slechts een geringe pathogeniteit voor de mens bezit. De
gevallen waarin febris undulans optreedt, zouden dan verklaard
moeten worden öf door een infektie met een bizondere, meer
virulente stam, öf wel door een verminderde weerstand van het
individu tegenover Bang-bakterieën van de gewone virulentie.
Uit mijn onderzoek is gebleken dat het pathogene vermogen
van de Br.abortus veel geringer moet zijn dan haar antigeen
vermogen.

De betrekkelik gunstige toestand in Nederland zou zich echter
in minder gunstige zin kunnen wijzigen, zoals dat ook in som-
mige landen, waar de febris undulans-gevallen snel toenemen,
wel geschied is. Dit zou kunnen geschieden door een groter wor-
den van de pathogeniteit der Bang-bakterieën, door uit het
buitenland ingevoerde meer virulente kiemen, vooral wanneer
hier de zoveel meer kwaadaardige Br.abortus suis vaste voet
zou krijgen (wat in Zwitserland volgens Grümbach en
Grilichess reeds het geval schijnt te zijn) of ook wanneer
de algemene weerstand der bevolking vermindert, zoals dat bij
een slechte ekonomiese toestand wel denkbaar is.

In die gevallen zouden allen, die op enigerlei wijze met vee
in aanraking komen, een veel groter risiko hebben dan de alge-
mene bevolking. Ook als de febris undulans zich niet in sterkere
mate uitbreidt, is de vraag gewettigd of zij door de wetgever
niet als een beroepsziekte moet worden beschouwd en dienover-
eenkomstig behandeld.

In 1928 is in de Ongevallenwet een wijziging aangebracht,
waardoor enkele beroepsziekten voor de uitvoering dier wet met
ongevallen worden gelijkgesteld. In artikel 87b worden deze
ziekten genoemd, het zijn: a. loodvergiftiging, b. kwikzilverver-
giftiging; c. miltvuur; d. mijnwormziekte. Hoewel later in de
Ziektewet ook bij andere ziekten de uitkering van ziektegeld

-ocr page 98-

geregeld werd, is het toch voor de arbeiders van belang, dat een
aandoening, die zij door het risiko van de arbeid verkrijgen, als
beroepsziekte wordt aangemerkt. Niet alleen is dat voor hen
van ekonomies belang, doch ook van medies belang, daar in het
laatste geval de Ongevallenwet hen ook de nodige geneeskundige
behandeling waarborgt, die zij zich anders uit eigen middelen
zouden moeten verschaffen.

Is nu de febris undulans een beroepsziekte? Voor de beant-
woording van deze vraag in een konkreet geval zijn in de eerste
plaats van belang het beroep van de lijder en de wijze waarop
de infektie tot stand kwam. Het beroep zal er een moeten zijn,
dat hem geregeld in kontakt met Brucellae brengt; wat de
infektiewijze betreft, is het duidelik dat een besmetting met
Br.abortus langs de voedingsweg wel zelden een beroepsziekte
zal opleveren.

Onder beroepsziekten verstaat Heyermans (62) „de zieke-
like stoornissen, welke (afgezien van ongevallen) het gevolg zijn
van de schadelike faktoren, die op het lichaam inwerken tijdens
of tengevolge van het beroep.quot; Voor slagers noemt hy als zulke
stoornissen o.a. miltvuur, actinomycose, mond- en klauwzeer,
huidtubercels, echinococcose en erysipeloïed. (Het laatste ten
onrechte: het erysipeloïed van Rosenbach, tegenwoordig als
identiek met erysipelas suis beschouwd, wordt bijna altijd ver-
oorzaakt door
verwonding bij het verwerken van, aan vlekziekte
lijdende, varkens, en is dus een „ongeval in de zin der wetquot;). Aan
de bovengenoemde definitie van beroepsziekte voldoet de febris
undulans ongetwijfeld.

Scherpere eisen aan een beroepsziekte stelt Martin (112).
Volgens hem moet:

Ie. de ziekte een goed gekarakteriseerd symptomenkomplex
vormen, dat by de arbeiders in hetzelfde beroep meer gevonden
wordt;

2e. dit symptomenkomplex veroorzaakt worden door een
agens, dat bij de arbeid wordt opgeleverd, en dat men meestal
in het lichaam kan terugvinden.

-ocr page 99-

De vier in de wet genoemde ziekten voldoen zeker aan deze
eisen, de febris undulans, naar myn mening, evenzeer. Wat het
eerste criterium betreft, is bij de bespreking der Epidemiologie
wel gebleken onder welke beroepen de meeste febris undulans-
lijders gevonden worden. Wat het tweede betreft: met behulp
van de selectieve voedingsbodem van Huddleson gelukt het
tans in meer gevallen dan vroeger de Brucellae in het lichaam
aan te tonen, en zo dit niet gelukt zijn toch de serologiese en
allergiese reakties daar, die deze bakterieën als het kausale agens
aanwijzen.

Er zijn dan ook in andere landen reeds meerdere stemmen
opgegaan om de febris undulans ook wettelik onder de beroeps-
ziekten te rangschikken, (B i e r r i n g (11) in Noord-Amerika,
Conté (22) in Frankrijk e.a,). Ook Dubois en Sol lier
(29) bepleiten dit, ofschoon naar hun mening de golvende koorts
niet geheel aan de eisen, door de Franse wet gesteld, voldoet,
o.a. niet aan de voorwaarde, dat de ziekte het gevolg moet zijn
van langdurig blootstaan aan het schadelike agens (H e y e r-
m a n s heeft, terecht, met opzet dit criterium in zijn definitie
niet genoemd). Zij menen dat, aangenomen dat de wetgever de
arbeider wil schadeloos stellen voor het risiko dat hy niet ver-
mijden kan, de febris undulans ook op de lijst der beroepsziekten
geplaatst moet worden.

Ofschoon er voor veehouders en slagers nog meerdere aan-
doeningen zijn, die feitelijk als beroepsziekten beschouwd moeten
worden, is het m.i. toch wenselik dat een zó langdurige en
ernstige beroepsinfektie als de Brucellosen door de wetgever
ook als zodanig erkend wordt.

Het miltvuur dat ons in dit verband interesseert, daar het
voor een groot deel bij dezelfde beroepen als de febris undulans
voorkomt, wordt door de wet slechts aangenomen als beroeps-
ziekte, wanneer het optreedt ten gevolge van:

a.nbsp;het in aanraking komen met door miltvuur besmette dieren;

b.nbsp;het omgaan met dierlik afval;

c.nbsp;het laden en lossen of vervoer van goederen.

-ocr page 100-

Wanneer voor de febris undulans analoge als de twee eerste
criteria werden aangenomen, zou daarin reeds het overgrote
deel der beroepsinfekties met Brucella begrepen zijn.

Dit zou voor de Nederlandse arbeiders in de blootgestelde be-
roepen reeds tans van belang zijn, doch zou dit nog in meerdere
mate worden, indien de febris undulans zich mocht uitbreiden
zoals dat elders geschied is, waar ze is geworden van een
„maladie d'avenirquot; tot een „maladie d'aujourd'huiquot;.

-ocr page 101-

SAMENVATTING.

Met behulp van agglutinatie-, complementbindings- en huid-
reaktie werd een onderzoek ingesteld naar het voorkomen van
Brucella-infekties bij 230 slagers en by 35 kontrolepersonen.

Er bleek een grote discongruentie te zijn in de uitkomsten
van deze drie onderzoekingsmethoden. De meeste positieve
gevallen werden gevonden met de agglutinatie, doch om alle
Brucella-infekties te vinden is het nodig ook de twee andere
reakties te doen.

Het optreden van immuunstoffen in het serum is onafhankelik
van het aanwezig zijn van een allergiese huidreaktie. Voor deze
laatste bleek het abortine, bereid met bouillon uit menselike
placenta volgens Dubois en Sollier, door het ontbreken
van een niet-specifieke reaktie van enige betekenis, een uitnemend
reagens.

Bij de kontrolepersonen werden geen Brucella-infekties ge-
vonden, by arbeiders die slechts nu en dan met runderen of
runderorganen in aanraking komen in 5,5 %, bij hen die veel
daarmee in kontakt komen in 14,3 %. Dit sijfer is geringer dan
de in andere landen gevonden uitkomsten.

Het verwerken van varkens bleek, zoals te verwachten was,
geen bron voor infektie met Br.abortus Bang te zijn.

Het onderzoek leverde enige aanwijzingen op, dat kontakt met
levend vee, voor het optreden van Brucella-infekties wel van
meer belang is dan dat met het vlees of de organen, doch ook
dit laatste levert grote besmettingskansen op.

Ofschoon zich onder de onderzochte personen geen lijders aan
febris undulans bevonden, kan men toch aannemen dat slagers
in hoge mate aan deze infektie zijn blootgesteld. Door de geringe
virulentie der abortus-bacillen in Nederland blijven deze infekties
meestal latent. Het is echter de vraag of dit zo blyven zal en
de wetgever zich niet moet uitspreken voor het rangschikken
der febris undulans onder de beroepsziekten.

r

-ocr page 102-

Zusammenfassung.

An Hand von Agglutinations-, Komplementbindings- und In-
trakutanreaktion sind 230 Schlächter und 35 Kontrollfälle auf
das Vorhandensein von Brucella-Infektionen untersucht worden.

Dabei hat sich eine grosze Differenz hinsichtlich der Ergeb-
nisse obiger drei Untersuchungsmethoden herausgestellt: die
Mehrzahl positiver Fälle wurde mittels Agglutination gefunden,
um aber die Gesamtheit der Brucella-Infektionen festzustellen,
war auch Vornahme der beiden andern Reaktionen unerläszlich.

Auftreten der Immunkörper im Serum ist von Anwesenheit
allergischer Hautreaktion unabhängig. Für Letztre hat sich, aus
Bouillon menschlicher Plazenta nach der Methode van Dubois
und S 011 i e r hergestelltes, A b o r t i n, wegen Wegfalls irgend-
wie in Betracht kommender nichtspezifischer Reaktion, her-
vorragend als Reagens bewährt.

Bei den Kontrollfällen war keine Brucella-Infektion fest-
stellbar, bei Arbeitern, die nur gelegentlich mit Rindern oder
deren Organen in Berührung kamen, in 5,5 %, bei solchen, die
damit haüfiger zu tun hatten, in 14,3 % Fällen. Diese Werte
halten sich unter denen der Befunde des Auslands.

Die Verarbeitung von Schweinen hat sich, wie zu erwarten
war, nicht als Quelle für Infektion mit Br.abortus Bang erwiesen.

Die Untersuchung bietet einen gewissen Hinweis darauf, dasz
für Eintreten von Brucella-Infektion Inberührungkommen mit
lebendem Vieh viel gröszre Bedeutung hat als die mit Schlacht-
fleisch oder Organen, aber auch im letztem Fall besteht
Ansteckungsgefahr in hohem Grade. Trotzdem unter den unter-
suchten Personen keine Fälle von Undulantfieber festgestellt
werden konnten, ist doch anzunehmen, dasz Schlächter der Infek-
tion damit in hohem Grade ausgesetzt sind. Infolge der geringen
Virulenz der Abortusbazillen in Holland bleibt die Infektion

-ocr page 103-

meistens latent. Ob das aber immer der Fall sein wird; ob
Febris Undulans nicht unter die Gesetzgebung betref-
fend Bekämpfung von Berufskrankheiten zu fallen haben wird,
ist fraglich.

Summary.

The author has made an investigation on the occurrence of
Brucella-infections in 230 butchers and in 35 persons who had
no contact with meat or cattle. For that purpose he has
practised the agglutination test, the complement-fixation test
and the intradermal test.

There was found to be a great difference in the results of these
three methodes of testing. Most positive cases were found with
the agglutination reaction, but in order to find the total number
of infecions it is necessary to carry out also the other testing-
methods.

The occurrence of antibodies in the serum is quite independent
of the presence of an allergic skin reaction. For this latter the
a b 0 r t i n, prepared with bouillon from human placenta (accor-
ding to D u b 0 i s and S 011 i e r) proved to be of great value, as
it does not cause a non-specific reaction of any importance.

Among the employees, who had no contact whatever with meat
of cattle, there has not been found a single case of Brucella-
infection, whilst among the persons who were only occasionally
exposed to that contact, in 5,5 % infection was to be obtained,
and among those who have a frequent skin exposure in 14,3 %.
This figure is lower than the results found in other countries.

As was to be expected, the handling of pigs was not found to
be a source of infection with Br.abortus Bang.

The investigation yielded a few indications showing that
contact with living cattle is certainly more likely to lead to
Brucella infections than contact with their flesh or the organs,
but even in the latter case there is a great danger of infection.

Although not one of the persons examined was found to be
suffering from undulant fever it may nevertheless be assumed

-ocr page 104-

that butchers are to a high degree exposed to this infection.
Owing to the slight virulence of the abortus bacilli in Holland,
these infections generally remain latent. It is doubtful however,
wether this will remain so and wether the legislator will not have
to declare himself in favour of the febris undulans being
classified under the occupational diseases.

Résumé.

Un examen a eu lieu quant aux cas d'infection par les Brucel-
lae chez 230 bouchers et 35 sujets de contrôle, à l'aide de la
méthode de séro-agglutination, de la réaction de déviation de
complément, et de l'intra-dermo-réaction.

Les trois méthodes d'examen ont donné des résultats fort
divergents. Le plus grand nombre de cas positifs ont été révélés
par l'agglutination, mais pour découvrir tous les cas d'infection
par le Brucella, il est indispensable de recourir également aus
deux autres procédés.

La présence des anticorps dans le sérum sanguin est indépen-
dante d'une intradermo-réaction positieve, qui est signe d'un
état allergique. Pour cette dernière, 1'abort i ne, préparée
avec un bouillon de placenta humain, d'après Dubois et Sol-
lie r, a accusé d'excellentes qualités réactives, grâce au manque
d'une réaction non-spécifique de quelque importance.

Chez les sujets de contrôle il n'a pas été trouvé d'infections
par les Brucellae, chez des ouvriers qui n'entrent que de temps
en temps en contact avec des bovins ou la viande dans 5,5 cas
sur cent; chez ceux dont le contact est fréquent dans 14,3 cas
sur cent. Ce chiffre est inférieur à celui obtenu dans d'autres
pays.

Il a été établi, comme on s'y attendait, que la manipulation des
porcs n'est pas une cause d'infection par le Br.abortus Bang.

L'examen a fourni quelques indications en ce sens que le con-
tact avec le bétail sur pied a plus d'importance pour la fréquence
de l'infection par le Brucella que le contact avec la viande ou les

-ocr page 105-

organes ; n'empêche que celui-ci comporte également de sérieuses
chances d'infection.

Quoique, parmi les personnes soumises à l'examen, il ne s'en
soit pas trouvé souffrant de fièvre ondulante, on peut néanmoins
admettre que les bouchers sont extrêmement exposés à cette
infection. Grâce à la minime virulence des bacilles d'avortement
aux Pays-Bas, ces infections restent généralement à l'état latent.
Il reste a voir toutefois si les choses en resteront là, et si le
législateur ne devra pas se prononcer pour le classement de la
fièvre ondulante parmi les maladies professionelles.

-ocr page 106-

Aanhangsel.

TABEL X

(gedeeltelik vlg. Dible en Pownall en vlg. Wilson).

Aantal
onderz.
sera

Titer
pos.

Aantal
pos.

7o

pos.

Onderzoekers

Land

1nbsp;Evans

2nbsp;Welsh

3nbsp;Mc. Alpine en Mickle

4nbsp;Harrison en Wilson

5nbsp;Morgan

6nbsp;Carpenter, Boak en

Chapman

7nbsp;Jordan

8nbsp;Olin

9nbsp;Gray

10nbsp;Dettling

11nbsp;Cruikshank en Barber

12nbsp;Bigger

13nbsp;Smith

14nbsp;Priestley

15nbsp;Arnold en Miller

16nbsp;Hardy, Jordan, Borts

en Hardy

17nbsp;Hardy, Jordan, Borts

en Hardy

18nbsp;Martin en Meyers

19nbsp;Carpenter, Boak en

Chapman

20nbsp;Wilson

21nbsp;Larson en Sedgwick

22nbsp;King en Caldwell

23nbsp;Hardy, Hudson en

Jordan

24nbsp;Johns, Campbell en

Tennant

25nbsp;Dible en Pownall

N. Amer.
»

Engel.

»

N. Amer.

r

Zweden

Engel.

Duitsl.

Engel.

lerl.

Engel.

n

N. Amer.
Iowa

Chicago

N. Amer.

500
2433
10137
998
1325
4050

1026
3106
2116
1290
1522
500
1446
650
200
1000

395

ICOO
955

1:5
1:25
1:100
1:10
1:40
1 :15

1:40
1:40
1 :30
1:100
1 :40
1 :50
1 :50
1 :40
1:40
1:40

1:40

1:40
1:15

11,8
2,5
0,6
5,4
0.4

7.3

0,3
6,1
13
2

0,7

4.4
2,1
0,77

1.5

1.3

0
4

2.4

59

60
63
54

5

296

3
190
275
26
II
22
30
5
3
13

0

40
24

Engel,
N. Amer,

65
425
1007
50
100
100

1 :40
cplb,
1 :15

1:80

aggl.
cplb.
huidr.
1 :40

1

73
91
1
60
2

1,5
17,4
9
2
60
2

Canada
Engel.

Wassermann-sera

„ en van pers. die
gepast, melk
dronken
„ en van niet-
prakt. veeartsen
kinderen gevoed met

rauwe melk
inw.
V. sanat. gevoed

met rauwe melk
gezonde kontrole-
personen
inw.
V. sanat. gevoed

met rauwe melk
gezonde volwassenen

-ocr page 107-

Aantal

Titer
pos.

Aantal
pos.

%

pos.

Onderzoekers

Land

onderz.
sera

26

Thomsen

Denem.

69

1:50

0

0

gezonden en afebriele
zieken

27

Cornell en de Young

N. Amer.

1015

1 :100

0

0

gravidae

28

Sasano, Caldwell en
Medlar

M

1000

aggl.
cplb.

78

7,8

Wasserm. en Widal-sera

29

Giordano en Ableson

W

1100

1:5

63

5,7

j) » »

30

Darsin

Letland

1100

1:100

18

1,6

» I) x

31

Kristensen en Holm

Denem.

4623

1:100

500

10,8

Widal-sera

32

Weigmann

DuitsI.

3535

1:50

119

3,4

»

33

Kathe

»

2300

30

1,3

n

34

Dettling

n

341

1:100

11

3,2

n

35

Rimpau

}}

1172

1:100

9

0,8

H

36

Grümbach en

Grilichess

Zwits.

1503

1:80

91

9,1

»

37

Wade

Engel.

1331

1:320

28

2,1

J1

38

van der Hoeden

Nederl.

2100

1:100

33

1,56

n

39

Süpfle en Hofmann

DuitsI.

1761

aggl.

63

3,6

n

cplb.

40

Stolz en Stolz-

Sutorisova

Tsjecho-
slowak.

118

1

0,8

«

41

Grilichess

Zwits.

350

aggl-

88

25,1

verdacht op Bang-inf.

cplb.

42

Grümbach en

Grilichess

t)

690

aggl.
cplb.

243

35

» quot; »

43

Dible en Pownall

Engel.

100

1:45

12

12

slagers

44

Hardy, Hudson en
Jordan

N. Amer.

167

1:80

29

17

slachterij-arbeiders

45

Lentze

DuitsI.

54

1:120

13

24

melkers enz.

46

Knoth

n

107

1:150

7

6,5

veeartsen

47

Huddleson en Johnson

N. Amer.

49

1:150

28

56

n

48

Thomsen

Denem.

65

agRl.
cplb.

61

94

11

49

Jordan

N. Amer.

102

1:40

5

5

11

50

Wilson

Engel.

63

1:40

13

20,4

praktis. veeartsen

51

Hardy, Jordan, Borts
en Hardy

N. Amer.

120

1:40

5

4,2

w »

52

Dubois en Sollier

Frankr.

63

huidr.

11

18

gezonde personen in
besmette omgeving

-ocr page 108-

LITERATUUR.

1.nbsp;Alessandrini en SABATTUCC!. Ann. Igiene, 41 : 852—855, Des. 1931.

ref. Zentr. bl. Bakt. 1932.

2.nbsp;Mc. Alpine en Slanetz. Journ. Diseas. 42 : 66—72, Jan. 1928.

3.nbsp;Amoss en poston. Journ. Amer. Med. Ass. 93 :170—171, 20 Julie

1929.

4.nbsp;Amoss en Poston. Journ. Amer. Med. Ass. 95 :482—483, 16 Aug.

1930

5.nbsp;Mc. Arthur en WiQMORE. Brit. Med. Journ. 1 :858, 10 Mei 1S30.

6.nbsp;Bern. Bang. Zeitschr. f. Thiermedizin. p : 241, 1897.

7.nbsp;Oluf Bang. Presse médicale no. 96 :1772, 2 Des. 1931.

8.nbsp;Baxter. Brit. Med. Journ. 1:97, 16 Jan. 1932.

9.nbsp;BéRlEL, Barbier en Lambert. Presse médicale no. 97 : 243,

13 Febr. 1932.

10.nbsp;v. Berkesy. Wiener Klin. Woch. 43 :76—77, 16 Jan. 1930.

11.nbsp;Bierring. Journ. Amer. Med. Ass. 93 :897, 21 Sept. 1929.

12.nbsp;Bisschofsberoer. Schweiz. med. Woch. 61 : 978—981, 3 Okt. 1931.

13.nbsp;boak en carpenter. Journ, Inf. Dis. 46 :425—429, Mei 1930,

14.nbsp;Botreau-Roussel en huard, Buil, et mém. Soc. nat de chir.

57 :1561—1565, 12 Des. 1931.

15.nbsp;Broadbent. Lancet 1 : 76, 10 Jan. 1931.

16.nbsp;Burnet. Bull. Inst. Pasteur, 15 Mei 1925, pag. 369 en 30 Mei 1925,

pag. 417

17.nbsp;Burnet. C. R. Acad. des Sciences 187 :618, 15 Okt. 1928.

18.nbsp;Burnet en CONSEIL. Arch. Inst. Pasteur de Tunis, 14 :121, 1925

(ref. Ann. Inst. Past, 1925),

19.nbsp;Byl en van der hoeden, Verslag Centr. Lab. 1930,

20.nbsp;Carpenter en Boak. Joum, Amer, Med, Ass, 96 :1212—1216,

11 April 1931,

21.nbsp;Clark. Office intern, d'hyg, publ. pag, 1394, 1928,

22.nbsp;conte, Rev, Gén, méd, vét, 39 : 321—324,1930 (ref, Zentr. bl. Bakt.

10 Mrt. 1932,)

23.nbsp;Cotton, lie Intern. Veeartsenijkundig Congres, Londen. Pag. 133,

1930.

24.nbsp;Darsin, Zentr, bl. Bakt, 115 :457—464, 20 Febr. 1930.

25.nbsp;Dalrymple-Champneys. Proc. Roy. Soc. of Med. 26, no. 6,

Junie 1933.

26.nbsp;Dettling. Arch. f. Hygiene 109 : 61—65, Okt, 1932,

27.nbsp;Dible en Pownall, Journ. of Hygiene 32 :349—353, Julie 1932,

28.nbsp;Dietel. Miinch. med, Woch. 74 :1704, 1927,

29.nbsp;Dubois en Sollier, Bull. Acad, de méd, Paris 104 :166—173,

29 Julie 1930.

30.nbsp;Dubois en Sollier. C. R. Soc, de Biol. 105 :191—193, 24 Okt, 1930,

-ocr page 109-

31.nbsp;Dubois en Sollier. Ree. de méd, vét. 106 :275—283, Mei 1930.

32.nbsp;Dubois en Sollier. Ann. Inst. Pasteur 47 : 311—331, Sept. 1931.

33.nbsp;Dubois en Sollier. Presse n^dicale no. 18 :339, 2 Mrt. 1932.

34.nbsp;Dubois en Sollier. C. R. Soc. de Biol. 109 :359—361, 12 Febr.

1932.

35.nbsp;Eliassow. Deutsche med. Woch. 56 :1258—1259, 25 Julie 1930.

36.nbsp;evans, Journ. Inf. Dis, 23 :354, Okt. 1918.

37.nbsp;FA villi. Zentr, bl. Bakt, 120 :24—34, 23 Febr. 1931.

38.nbsp;Ficai en Alessandrini. Policlinico 32 : 113—115, 26 Jan. 1925 en

Ann. Igiene 35 :61—64, Jan. 1925 (ref. Buil, Inst. Pasteur 1925),

39.nbsp;Fitch, Bishop en BOYD. Joum. Amer. Vet. Med, Ass, 80 :69—80,

Jan, 1932,

40.nbsp;Fleischhauer. Zentr. bl. Bakt. 115 :480—481, 20 Febr. 1930.

41.nbsp;Fleischmann en RADDATZ. Deutsche med, Wloch, 55 :825—826,

17 Mei 1929,

42.nbsp;Fleischner, Veckv, Shaw en Meyer. Journ, Inf, Dis, 29 : 663,1921,

43.nbsp;De Forest, Amer, Journ, of Obstetrics 76 :221, Aug, 1917.

44.nbsp;Frei. Schweiz, med, Wloch, 59 : 334—336, 23 Mrt, 1929,

45.nbsp;Frendzel en Szymanowski. Zentr, bl. Bakt, 117 :240—247,

26 Junie 1930.

46.nbsp;Giordano. Journ. Amer. Med. Ass. 95 :1957, 21 Des. 1929.

47.nbsp;Giordano en Ableson. Journ. Amer. Med, Ass, 92 :198—201,

19 Jan, 1929.

48.nbsp;Gray, Journ. of Bact. 25 : 415—431, April 1933,

49.nbsp;Grilichess. Schweiz, med, Woch, 60 :433, 10 Mei 1930,

50.nbsp;Grumbach en Grilichess. Arch, f, Hygiene 109 :147—176, 1932.

51.nbsp;Gwatkin. Canad. Publ, Health Journ, 23 :453, Okt, 1932 (ref,

Joum, Amer. Med, Ass, 100:220, 21 Jan, 1933).

52.nbsp;HARDY, Joum, Amer. Vet. Med. Ass. 27 :617, Mrt. 1929.

53.nbsp;Hardy. Joum. Amer. Med, Ass, 92 :853—860, 16 Mrt, 1929,

54.nbsp;Hardy. Joum, Amer, Med, Ass, 93 :891—897, 21 Sept, 1929,

55.nbsp;Hardy, Hudson en Jordan, Journ, Inf, Dis. 45 :271—282,

Okt. 1929,

56.nbsp;Hasley, Journ. Inf, Dis, 46 :430, Mei 1930,

57.nbsp;Haxthausen en Thomsen. Maanedsskrift for Dyrlaeger 42 :1—21,

1931.

58.nbsp;Hegler, Klin, Woch, 9 :1663—1665, 6 Sept, 1930.

59.nbsp;Henricsson. Epizoötischer Abortus und Undulantfieber. (Stock-

holm) 1932.

60.nbsp;Henry en Traum, Journ, Inf, Dis. 47 :367—379, Nov, 1930,

61.nbsp;Herman, Wüener klin, Woch, 43 : 1438—1440, 20 Nov, 1930.

62.nbsp;Heyerauns. Handleiding tot de kennis der Beroepsziekten.

(Rotterdam), 1926.

63.nbsp;Hill en Monger. Journ. Amer. Med. Ass, 97 :176—177,

18 Julie 1931,

-ocr page 110-

64.nbsp;Hirsch. Klin. Woch. 11 :1307—1809, 30 Julie 1932.

65.nbsp;van der Hoeden. Tijdschr. voor Diergeneesk. 55 : 5, 1928.

66.nbsp;Van der Hoeden, Ned, Tijdschrift voor Geneesk. 72,

: 4907—4943, 6 Okt. 1928.

67.nbsp;Van der Hoeden. Verslag Centr. Lab. 1929.

68.nbsp;Van der Hoeden. Verslag Centr. Lab. 1930.

69.nbsp;Van der Hoeden. 2e Congres voor Vergel. Path., Parys 1931.

(ref. Geneesk. Gids 9 :1055, 6 Nov. 1931,)

70.nbsp;Van der Hoeden, Tijdschr, voor Diergeneesk, 59 :386, 1932,

71.nbsp;Van der Hoeden. Arch. f. Wiss. u. Prakt, Tierheilk. 66 :124, 1933,

72.nbsp;Hottinger. Klin. W/och. 9 :1729—1732, 13 Sept. 1930.

73.nbsp;Huddleson. Joum. Amer. Vet. Med. Ass. 27 :620, Mrt. 1929.

74.nbsp;Huddleson en Abell. Journ. Inf. Dis. 42 : 242—247, Mrt. 1928.

75.nbsp;Huddleson en Halman. Journ, Inf, Dis. 45 :293—303, Okt. 1929.

76.nbsp;Huddleson, Hasley en Torrey. Journ. Inf. Dis. 40 :352, 1927.

77.nbsp;Huddleson en Johnson. Joum. Amer. Med. Ass, 94 : 1905—1907,

14 Junie 1930.

78.nbsp;Huddleson en Winter. Joum. Inf, Dis, 40 : 476—478, April 1927,

79.nbsp;Imbert. Thèse de doctorat, Montpellier, 1928. (Geelt, door Dubois

en Sollier, no. 29.)

80.nbsp;JACOBITZ. Klin. Woch. 9 :654, 5 April 1930.

81.nbsp;Johns, Campbell en Tennant. Canad, Med, Ass, Journ.

27 : 490—497, Nov. 1932.

82.nbsp;jordan. Journ. Inf. Dis. 48 :526—540, Junie 1931.

83.nbsp;Kamada. Zentr. bl. Bakt. 120; 364—376, 9 April 1931.

84.nbsp;'Kathe, Med. Welt. 3/4 : 81 en 115, 18 en 25 Jan. 1930,

85.nbsp;Keeper, Hopkins Hpsp, Buil, 35 :6, 1925, (Gecit. door v, d. Hoeden,

no. 66).

86.nbsp;King en Caldwell. Amer. Journ. of Med. Scienc. 178 :115,

Julie 1929.

87.nbsp;Kirschner en Kunst. Ned. Ind. Bladen voor Diergeneesk. 37 : 242,

Junie 1925.

88.nbsp;Klimmer. Klin. Woch. 10 : 1994—1998, 24 Okt. 1931.

89.nbsp;Klinkert. Acute Infectieziekten. (Leiden), 1931.

90.nbsp;Knobloch. Münch, med. Woch, 79 :1432—1433, 2 Sept. 1932.

91.nbsp;Kreuter, Klin. Woch. 6 :1380, 16 Julie 1927.

92.nbsp;Kristensen. Zentr. bl. Bakt. 120 :179—196, 10 Maart 1931.

93.nbsp;Kristensen. 2e Congres voor Vergel, Pathol, Parys, 1931.

94.nbsp;Kristensen en Holm, Zentr, bl. Bakt, 112 :281—312, 28 Mei 1929.

95.nbsp;Krüger, Deutsche Tierärztl, Woch. pag, 481, 30 Julie 1932,

96.nbsp;Leavell en Amoss. Joum. Amer. Med, Ass. 95 :860, 20 Sept, 1930.

97.nbsp;Ledoux, 2e Congres voor Vergel, Pathol, Parijs, 1931,

98.nbsp;Ledoux en Baufle, Buil. de 1'Acad, de Médec, 104 :218—224,

14 Okt. 1930,

-ocr page 111-

99. Lemaire. Bull, et mém. Soc. méd. Hop. de Paris, pag. 1636,

27 Nov. 1924.

100.nbsp;Lemierre en Mahoudeau-Campayer. Presse médicale no. 18 : 339,

2 Mrt. 1932.

101.nbsp;Lerche en Lentze. Zentr. bl. Bakt. 107 :451, 23 Febr. 1933.

102.nbsp;Livierato, Presse médicale no. 11:198, 6 Febr. 1932.

103.nbsp;Löffler. Schweiz, med. Woch. 59 :304—307, 16 Mrt. 1929.

104.nbsp;Löffler. Febris undulans des Menschen. Würzburger Abhand-

lungen (Leipzig) 1930.

105.nbsp;Löffler. Schweiz, med. Woch. 61 :968—970, 3 Okt. 1933.

106.nbsp;Van Loghem en Vedder. Ned. Tijdschr. voor Geneesk. 75 :1833,

4 April 1931.

107.nbsp;lourens. 2e Congres voor vergel. Pathol. Parijs, 1931. (ref.

Geneesk. Gids 9 :1053, 6 Nov. 1931.)

108.nbsp;Lustig. Zentr. bl. Bakt. 115 :219—222, 7 Jan. 1930.

109.nbsp;Manniqer. lie Intern. Veeartsenyk. Congres. Londen, 1930.

110.nbsp;Manson-Bahr. Lancet no. 5727 : 1178, 3 Junie 1933.

111.nbsp;Manzini. Nuova veter. 15 Mrt. 1925 (ref. Bull. Inst. Pasteur 1925).

112.nbsp;Martin. IVe Réunion de la Comm. intern, perm, des maladies
professionelles. Lyon 8 April 1929 (gecit. door Dubois en Sollier,

no. 29).

113.nbsp;MAzé en CéSARl. C. R. Soc. de Biol. no. 32 : 630—632. 7 Nov. 1931.

114.nbsp;Meinicke. Klin. Woch. 10 :1757—1760, 19 Sept. 1931.

115.nbsp;Meyer en Zo Bell. Journ. Inf. Dis. 51 : 72—116 en 345—381,1932.

116.nbsp;MjeSSNER. Deutsche med. Woch. 57 : 286—288, 13 Febr. 1931.

117.nbsp;Morales-Otero. Journ. Inf. Dis. 52 : 54, Jan.-Febr. 1933.

118.nbsp;Müller. Münch, med. Woch. 78 :1813—1817, 23 Okt, 1931.

119.nbsp;Müller, Klin, Woch. 11 : 1916—1918, 1932.

120.nbsp;Nagel. Schweiz, med, Woch, 61 : 970—978, 3 Okt, 1931,

121.nbsp;Nicolle, Naissance, vie et mort des maladies infectieuses. Parijs,

1930.

122.nbsp;Nicolle en Conseil. Ann. Inst. Pasteur 36 : 579, 1932.

123.nbsp;Nicolle, Burnet en Conseil. C. R, Acad. des Sciences

no. 176 : 1034, 1923.

124.nbsp;Van Nouhuys, Ned, Tijdschr, voor Geneesk. 77 : 8358, 22 Julie 1933.

125.nbsp;Me. Nutt. Journ. Amer. Vet, Med. Ass, 74 : 94—95, Des. 1928.

126.nbsp;Oddo. Marseille médical, pag, 1700, 25 Okt, 1925 (ref. Bull, Inst.

Pasteur 1925)

127.nbsp;Olitzki en bromberg Zentr, bl. Bakt, 120 :347—364, 9 April 1931,

128.nbsp;Pepeu, Münch, med, Woch, 74 : 625, 15 April 1932,

129.nbsp;Peutz. Geneesk. Gids 10 : 1217—1224, 16 Des, 1932,

130.nbsp;Plastridge en Mc. Alpine. Journ, Inf. Dis. 47 : 478—484, Des. 1930.

131.nbsp;Priestley. Journ. of Path, and Bact. 34 : 81—89, Jan. 1931.

132.nbsp;RODENWALDT en Cohen. Geneesk. Tijdschr. voor Ned.-Indië

70 : 629—651, 1 Julie 1930.

-ocr page 112-

133.nbsp;rooer. Presse médicale 40 : 735—733, 7 Mei 1932.

134.nbsp;Sasano, Caldwell en Medlar. Joum. Inf. Dis. 48 : 576—580,

Junie 1931.

135.nbsp;schittenhelm. Klin. Woch. 11 : 905—908, 21 Mei 1932.

136.nbsp;schlesmann. Klin. Woch. 11 : 1711—1713, 8 Okt. 1932.

137.nbsp;schnürer. Wiener Klin. Woch, 44 :1097—1102, 28 Aug. 1931.

138.nbsp;schoenholz en Meyer. Joum. Inf. Dis. 40 :453—486, Mrt, 1927.

139.nbsp;schottmüller. Deutsche med, Woch. 56 : 1813—1814, 24 Okt. 1930.

140.nbsp;SEYFFARDT. Journ. Inf. Dis. 35 :489, Nov. 1924.

141.nbsp;siestrop. Over de bacteriologische typhusdiagnostiek. Proefschrift

1931,

142.nbsp;Simpson en Frazier. Journ, Amer, Med. Ass. 93 : 1958—1963,

21 Des. 1929.

143.nbsp;SjöRSLEV Deutsche med. Woch. 54 :1923—1925, 16 Nov. 1928.

144.nbsp;Smith. Journ. of Hygiene 32 :354—365, 3 Julie 1932.

145.nbsp;Stolz E Stolz-SutoriSOVA. 1er Congr. intern, de microbiologie

pag. 607—608. Parijs, 1930,

146.nbsp;süpfle en hofmann, Arch, f. Hygiëne 108 :113—128, Junie 1932.

147.nbsp;Tanon en Neveu, 1er Congr, intern, d'hyg, méditerranéenne.

Presse médicale no, 87 : 1625, 29 Okt. 1932.

148.nbsp;Thomsen. Inst. Royal véter. et agron. Copenhague pag. 179, 1930.

149.nbsp;Thomsen. Journ. Inf. Dis. 48 : 484—497, Mei 1931.

150.nbsp;Thoaisen. Maanedsskrift for Dyrlaeger 43 :46—57, 1931.

151.nbsp;Thomsen. lie Intern. Veeartsenijk. Congres, Londen, 1931.

152.nbsp;Traum en Henry. Journ. Inf. Dis. 47 :380—383, Nov. 1930.

153.nbsp;Uranov en Bohl. Ile Intern. Veeartsenijk. Congres, Londen 1930.

154.nbsp;Urbach. Wiener klin. Woch. 45 :251, 29 Febr. 1932.

155.nbsp;Veilchenblau. Münch. Med. Woch. 74 :1705—1707, 7 Okt. 1927.

156.nbsp;violle, C. R. Soc, de Biol. 92 :421, 20 Febr. 1925.

157.nbsp;VlOLLE. La fièvre ondulante. Parijs, 1931.

158.nbsp;Vi viani. Policlinico 32 : 203—206, 9 Febr. 1925 (ref. Bull. Inst.

Pasteur 1925).

159.nbsp;Wade. Lancet no. 5730 :1342, 24 Junie 1933.

!160. weigmann. Deutsche med. Woch. 57 :284—286, 13 Febr. 1931.

161.nbsp;WEIGMANN. Zentr. bl. Bakt. 121 :319—328, 13 Julie 1931.

162.nbsp;Wichels en v. Gaza. Zeitschr. f. klin. Med. 123 :437, 1933 (rcf.

Ned. Tijdschr. voor Geneesk. 77 : 2829, 17 Junie 1933).

163.nbsp;Wilson. Veterinary Record 12 :1240—1245, 8 Okt. 1932.

164.nbsp;Wilson en Miles. Brit. Journ. of exper. Path. 13 :1—13, 1932.

165.nbsp;Wright en Semple. Brit. med. Joum. 1 :1214, 1897.

166.nbsp;Yeckel en Chapmann. Journ. Amer. Med. Ass. 100 : 1855,

10 Junie 1933.

167.nbsp;Zammit. Reports of mediterranean fever. Royal Society, Londen,

pag. 83, Aug. 1905 en pag. 96, Febr. 1906.

168.nbsp;Zeller. Berl. Tierärztl. Woch. 47 : 565—570, 28 Aug. 1931.

in

-ocr page 113-

STELLINGEN.

I.

Aan modelmelk dient de eis gesteld te worden, dat ze af-
komstig is uit stallen, die vrij zijn van abortus infectiosus.

II.

Febris undulans (Bang) behoort, ook door de wetgever, te
worden beschouwd als beroepsziekte.

III.

Het gebruik van Thorotrast als kontrastmiddel moet, om de
daaraan verbonden gevaren, ontraden worden.

IV.

De formule van Read kan, mits opgesteld met onder de
nodige voorzorgen verkregen gegevens, een inzicht geven om-
trent de graad van thyreotoxicose.

V.

Infektie van de mens met varkensvlekziekte moet slechts in
ernstige of langdurige gevallen behandeld worden met anti-
vlekziekte-serum.

VI.

In de meeste gevallen van apoplexie wordt deze niet veroor-
zaakt door ruptuur van een scleroties vat, doch door angiospas-
mus der hersenartherieën, gevolgd door hersenverweking en
diapedetiese bloeding.

-ocr page 114-

i

■ /T ■■

i

m

: i

'•.^yh

-ocr page 115-

De zogenaamde „chroniese appendicitisquot; wordt in hoofdzaak
veroorzaakt door mechaniese faktoren, optredend door afwij-
kingen in het mesenteriolum.

vni.

Dysmenorrhoe berust in een aantal gevallen op verhoogde
contractiliteit van de baamioeder; het is rationeel deze door
behandeling met het coi-pus luteum-hormoon te veiTninderen.

IX.

Internationale standaardisatie van serologiese onderzoekings-
methoden is in het belang van het wetenschappelik onderzoek.

-ocr page 116-

-j-.T- .-r. -S?!»«!-.*- • - XîiRTrquot;'. -'-y^ : mm' zr-v - -

.....

-ocr page 117-

^tf'.

lm,,.;.:

illÜA

M'quot;

'V-.'Sfä

,, ' . „nbsp;. ■iiiiMi^iuiiür

-ocr page 118-

Naam:
Leeftijd:
Af deeling:

Datum:

Adres:

1/20

1/40

1/100

1

1/200

1/400

1/1000

contr.

Bang Mo. . . .
Bang II ... .
Melitensis . . .

i

Complb............................................................................................................................................................................ Huidr..

-ocr page 119-

: f

/

,4 -

V \

■ /

( ' '

I

ï)

■ ' ■ • (
■, \

V quot;

.Is

( •

-ocr page 120-

-A

V,

■ V J

/

\

-

V' )■

s

1 ..■

r

■■ I

I '

! ■

À ,

A

I

/ -

\ ■ ^

-ocr page 121-

■ I . '

' ■ ■ ^ / \ ■ ■ - • /■ . ■nbsp;M

• /

y'r:

r' -

V

\

/.

j '

• \

A ■ ■ ' I

I ■

j ,.

-ocr page 122-