DRIE EN DERTIG DAGEN
OF
OV£B
Kaar het Fransoh
ken
Ulteaject, J. H. WENSIJSG, Gelit
15 April lb78. T.mc-. Prof. Lib. Censor. l3emj
heefl gele1 Zijn heef-der Loo: mak wij en 1 de dat lijdt 1 wij zijn
In welke handen zal dit mijn boeks-ken komen ? Ik weet het niet. — Geliefde zielen, ik ken u niet; nogtans hemin ik u in Hem, die ons bemind heeft, die zich voor ons heeft overgeleverd , die ons in deze laatste tijden Zijn Hart als een onderpand Zijner liefde heeft geschonken. Eens zullen wij elkander kennen, gelijk God ons nu kent. Looft inmiddels met mij den Heer, maken wij groot Zijne liefde; beminnen wij Hem, laten wij Hem bekend maken en bemind doen zijn; wekken wij door de kennis van het Hart van Jesus, dat geheel liefde is, overal liefde op; lijden en bidden wij gezamenlijk; zijn ' wij allen één hart, dan zal het grooter zijn en welgevalliger aan het Hart van
IV
Jesus wezen. Bidden wij voor onze * gezinnen en aanverwanten, voor ons Vaderland, voor onze Moeder de H Kerk; bidden wij voor de rechtvaardigen , opdat zij in rechtvaardigheid I nog meer mogen toenemen; voor de verdwaalde schapen , de arme zondaars, opdat zij mogen terugkeeren tot den waren Herder hunner zielen; bidden wij voor de andere zoo talrijke schapen, die nog niet tot den schaapsstal be-hooren of zich daarvan hebben afgescheiden, opdat de Heer ze roepe met Zijne machtige stem, en er, volgens de begeerte van Zijn heilig Hart, slechts ééne kudde en één herder zij.
Laat al onze verlangens naar de komst van het Rijk Gods tot één samen- lt; smelten, en herhalen in de eensgezindheid onzer harten duizendmaal daags dit gebed van onzen geliefden Meester; Adveniat regnum iunm . . . En God zal luisteren naar ons geroep, dat wij, ver- ^ eenigd met dat van Zijn Goddelijken Zoon aan het kruis, tot Hem sturen.
gt;
Openbaring en Instelling der Devotie van het Hart van Jesus.
Daar onze Heer Jesus Christus even volmaakt mensch als volmaakt God is, perfect,u-s Leus, perfectus homo, zoo heeft Hij een hart, en dit hart is sedert de geboorte der Kerk het voorwerp der vereering en aanbidding van alle ge-loovigen geweest. Het is dus, om juist te spreken, niet zoozeer Zijn Hart, maar deszelfs gemoedsbewegingen en oneindige liefde, wat ons in de zeventiende eeuw geopenbaard is geworden. — De Zaligmaker, die er behagen in schept zich met de eenvoudigen te onderhouden , cum simplicihm sermocinaiio ejus, en die bij voorkeur het zwakste uitkiest om de wijzen dezer wereld te beschamen,
VI
liet het oog vallen op de eerbiedwaar- A dige Margaretha Maria Alacoque, eene eenvoudige religieuze van de Orde vau Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie te Paray- -le-Monial (bisdom van Auture) om aan ^ deze de oneindige barmhartigheden van Zijn Hart te openbaren.
„Eens toen zij zich voor het H. Sacrament bevond, toonde Jesus haar zijn Hart, dat roet doornen gekroond was, boven op stond een kruis en vlammen omgaven het, en Hij sprak tot haar: Ziedaar, dat hart, dat de menschen zoo zeer bemind heeft, dat het niets heeft gespaard tot uitputtens toe, om hun deszelfs liefde te bewijzen; en van het meerendeel van hen ontvang ik slechts ondank door de oneer- ' biedigheid en lauwheid, waarmede zij mij in het Sacrament mijner liefde bejegenen, en het heiligschennend gebruik, dat zij er van maken. Maar het meest grieft het mij, dat het mij toegewijde j harten zijn, die aldus handelen. Het is daarom, dat ik van u verlang, dat de eerste Vrijdag na het octaaf van het H. Sacrament worde toegeheiligd aan een bijzonder feest ter vereering *• van mijn hart, door het door eene eer-
VII
boete herstelling van eer te geven, en dien dag te communiceeren, om de versmading en verachting, welke het gedurende den tijd der uitstelling op de altaren ondergaan heeft, goed te maken. Ik beloof u, dat mijn hart zich zal ontsluiten om de inwerking van des-zelfs Goddelijke liefde aan allen, die het deze eer zullen bewijzen en die het dezelve zullen verschaffen, in overvloed uit te storten. Tevergeefs stelde Margaretha Maria den Heiland voor, dat hare nietigheid en onwaardigheid de vervulling der Goddelijke plannen zouden beletten. Deze ootmoed was het, die het oog des Verlossers op haar deed vestigen doch tevens liet Hij Zijne dienares ook zien, hoeveel er geleden moest worden om de eer te verdienen om tot Zijne glorie mede te werken. Zij zag hare oversten , hare biechtvaders , hare medezusters, ja de gansche wereld tegen haar en de nieuwe devotie, welk zij in last had bekend te maken, in verzet komen. Van den eenen kant drong Christus bij haar aan om in Zijnen naam te spreken; van den anderen kant, werd zij voor eene zienster gehouden. Na langdurige en pijnlijke beproevingen
VIII
zond God haar eindelijk den eerwaar-digen pater de la Colombière, die, na zich zekerheid verschaft te hebben omtrent den geest, die haar bestuurde, hare oversten te haren opzichte volkomen geruststelde. Hij zelf wilde de eerste aanbidder van het Hart van Jesus zijn, en hij wijdde zich den eersten Vrijdag na het octaaf van hetH. Sacrament, 21 Juni 1675, geheel aan des-zelfs vereering toe.
Het klooster van de Orde van O. L. V. Visitatie van Moulins was het eerste dat, ten jare 1678, insgelijks het Hart van Jesus begon te vereeren. Eerstin 1685, dus zeven jaar later, bewees men te Paray het Hart van Jesus eene openbare hulde; en de schoonste dagen van het leven van zuster Margaretha Maria waren die, toen hare novicen het feest barer meesteres vierden, door zich aan het Hart van Jesus toe te wijden. Sedert heeft de gansche Kerk deze devotie aangenomen. Frankrijk nogtans was de bakermat en de hoofdschouwplaats van de instelling van het nieuwe feest; wel een gelukkig voorteeken van de on'fer-mingsplannen der Goddelijke barmhartigheid omtrent dat land. In 1688 voerde
IX
Charles de Brienne, aartsbisschop van Besangon, dit feest in zijn bisdom in; 1718 deed dit Frangois de Villeroy, aartsbisschop van Lyon, in zijn diocees. Het is van algemeene bekendheid, onder welke omstandigheden Henri de Belzunce in 1720 het te Marseille instelde, en hoe door het ophouden der pest zijn vertrouwen gerechtvaardigd werd. Aix , Aries, Avignon , Toulon en Carpentras volgden dit voorbeeld.
De H. Stoel toefde iang zijne goedkeuring aan de instelling van dit nieuwe feest te schenken; eerst onder Clemens XIII (Rezzonico) werd dezelve verkregen. — In 1765 vaardigde hij dat gedenkwaardig decreet uit, waarbij aan de vereering van het Heilig Hart de apostolische bekrachtiging werd geschonken, terwijl hij aldus op symbolische wijze de herinnering wilde vernieuwen aan die Goddelijke liefde, welke den Zoon Gods de mcnschelijke natuur heeft doen aannemen; en die, zich gehoorzaam gemaakt hebbende tot den dood, gezegd heeft, dat Hij den menschen het voorbeeld gaf van zachtmoedig en nederig van harte te zijn.
Toen het decreet in Frankrijk aankwam, vervulde het de harten der ge-
loovigen met vreugde. De godvruclitige koningin Maria Leczinska gaf aan de te Parys vergaderde bisschoppen haar verlangen te kennen, om het feest in die bisdommen, waar het nog niet was ingevoerd, in te voeren. De uitslag der beraadslaging van 17 Juli 1765 strookte met hare wenschen , en het geheele episcopaat werd bij een rondgaand schrijven uitgenoodigd deze heilzame devotie geheel Frankrijk door in te stellen.
Het was aan het Hart van Jesus, dat de koningmartelaar stervende Frankrijk, dat aan hetzelve was toegewijd, toevertrouwde ; en zoo het hem al niet gegeven is geworden deze plechtige openbare toewijding, waartoe bi] besloten had, zelf te verrichten, werd zij toch door de bisschoppen van Frankrijk, die in zulk een groot getal hunne dioceesen aan het Hart van Jesus hebben toege-heiligd, gedeeltelijk ten uitvoer gebracht.
Het Fransch episcopaat liet het hier niet bij, maar bewerkte ook, dat Z. H, Pius IX in 1857 het feest van het Heilig Hart, dat feitelijk bij nagenoeg de gansche christenheid, nogtans altijd slechts facultatief, in zwang was, voortaan een wezenlijk en noodzakelijk deel
XI
der katholieke liturgie deed zijn. Het is een -voldongen feit, en de Kerk zal het aan alle geslachten herhalen, dat men dezen uitslag aan Frankrijks optreden verschuldigd is.
Rome heeft gesproken, de zaak is eene katholieke zaak geworden. Dat dan alle christelijke harten hunne hulde voegen bii die der Kerk, en van ijvervuur ontvlammen om de oneindige barmhartigheden van het Hart van Jesus te doen kennen aan degenen, die ze niet kennen.
quot;
Uitnoodigiug ter viering rau de Maand van het Heilig Hart ran Jesus.
Ik héb hemind, gij zult heminnen. . . . dat is het gebod, dat een God zich gewaardigt aan Zijn schepsel op te leggen ... Daarin ligt het geheele geheim van den godsdienst, van de godsvrucht tot het Hart van Jesus... Een God, die bemint; een God, die liefde gebiedt.... En de mensch, die antwoordt; Ik zal U, mijn Heer en mijn God, beminnen; U mijne sterkte, mijne toevlucht en mijn bevrijder.
En wat zou ik hier op deze aarde doen , zoo het niet was U te beminnen ? Kan er rampzaliger toestand dan de mijne zijn? De smarten bestormen mij van mijne geboorte af, een stortvloed van ongerechtigheden overmeestert mij, de kwellingen der hel omgeven mij: tot wien zal ik te midden van al die rampen en onheilen vluchten tenzij tot U,
13
7 mijn God? Gij hebt mijne benauwdheid gezien; door medelijden bewogen, is Uwe liefde uit de glorie des hemels nedergedaald, Uw woord snelde toe op den kreet mijner ellende, het is vleesch * ' geworden en heeft onder ons gewoond, en door Zijn kruis en Zijn dood heeft het mij gered uit den afgrond der groote wateren, die mij verzwolgen hadden. Na weder ten troon te zijn gestegen, heeft Hij mijne liefde en mijn hart met zich mede naar den hemel genomen; en zie, om de hardheid van mijn ballingschap te verzachten, daalt Hij zelf eiken dag op onze altaren neder, Hij biedt mij Zijn lichaam, Zijne ziel, Zvine godheid aan; Hij schenkt mij Zijn hart. Deze zoo kwistige liefde, zoo bewonderenswaardig in bare vindingrijkheid, klaagt, niet bemind te worden; en in dezen tijd, waarin de liefde verkoelt, wijl de ongerechtigheid toeneemt, leert Hij zelf mij, wat ik moet doen om Zijn hart te troosten en onder Zijne dierbaarste vrienden eene plaats te verwerven , welke niemand mij zal kunnen ontrooven.
Komt dan, snelt naar het Hart van Jesus, ten minste gedurende deze maand,
14
gij allen, die Zijne stem gehoord hebt. Hebt vertrouwen; Hij roept ons allen, en als wij Hem gedurende eene maand gehoord hebben, ons hebben toegelegd om Hem te leeren kennen, wie is er dan, die zich van Hem zal kunnen willen losmaken?
Akte van toewvjding aan het Heilig Hart van Jesws, om gedurende de Maand van het H. Hart dagelijks ie hidden.
O Jesus, ik wijd U mijn hart toe; plaats het in het tTwe. In Uw hart wil ik wonen en door Uw hart beminnen; in Uw hart is het, dat ik wil leven, onbekend bij de wereld en slechts van U alleen gekend; uit dat hart is het, dat ik het liefdevuur, dat het mijne moet louteren, nemen zal; daar is het, dat ik de sterkte, het licht, den moed, de ware vertroosting zal vinden. Als ik kwijnend ben, zal het mij verlevendigen ; droevig, zal het mij opbeuren; in onrust en verwarring, zal het mij rust en kalmte schenken.
O Hart van Jesus, dat mijn hart het altaar Uwer liefde zij; dat mijne tong Uwe goedheid verkondige; dat
15
mijne oogen onophoudelijk op Uwe wonden gevestigd zijn; dat mijn geest TJwe aanbiddelijke volmaaktheden over-wege, dat uit mijn geheugen nimmer de kostbare herinnering aan Uwe barmhartigheid worde uitgewischt; dat alles in mij mijne liefde tot Uw hart uit-drukke, o mijn Jesus! en mijn hart tot elke opoffering voor U bereid zij.
O Hart van Maria! na dat van Jesus het beminnelijkste, het mededoogendste van alle harten, stel aan het hart van uwen Zoon onze toewijding, onze liefde, onze besluiten voor. Hij zal verteederd worden door onze ellende en er ons van bevrijden; en na hier op aarde onze beschermster te zijn geweest, o Moeder van J esus! zult gij in den hemel onze koningin wezen. Amen.
EERSTE DAG.
De akte van toewijding aan het H. Hart.
Wij wijden ons gedureude deze maand eiken dag aan het Hart van Jesus, aan Zijne liefde toe. Indien deze handeling niet slechts voor den vorm wordt verricht , als wij er in slagen, dezelve werkelijk te doen zijn, dan hebben wij ons doel bereikt, namelijk: ons gegeven , en ons zonder voorbehoud toe- ' vertrouwd aan de liefde van Hem, die zich met een van liefde brandend hart onverdeeld aan ons heeft weggeschonken. Die de waarheid kent, komt tot het licht, heeft Christus gezegd. En degene, die er naar streeft om zich grootmoediglijk aan God toe te wijden, zal weldra genoegzaam verlicht, en genoegzaam ontvlamd worden, om den moed te bezitten tot het brengen van elk offer. Overwegen wij dan deze akte van toewijding, ten einde wij, na hetgeen zij bevat in ons hart te hebben opgenomen, ons gedrag daarnaar regelen.
17
0 Jesus ik wijd ümijn hart toe. Mijn hart, dat is alles wat ik in eigendom bezit; het eenigste waarover ik beschikken kan en waarop Gij jaloersch zijt. Zal ik het geven aan die wufte schepselen, die er er geen aanspraak op hebben , wier liefde zoo lauw , zoo ontoereikend, zoo veranderlijk is. Neen, ik zal het geven aan Hem, die het voor zich gemaakt heeft en die alleen aan deszelfs opwelling kan beantwoorden. O Jesus, ik wijd het U toe, het zal voortaan zijn gelijk die heilige plaatsen, welker bestemming onveranderlijk is; gelijk die heilige tempels, die tot Uwe eer opgerichte bedehuizen. Herstel het weder in die zuiverheid en in die onschuld, welke het uit de wateren des doopsels heeft medegebracht... Ontsteek opnieuw eene driedubbele fakkel van geloof, hoop en liefd e, en dat deszelfs Goddelijk licht steeds in mijn hart aangroeie.
Plaats mijn hart in het Uwe. Overal elders is het mij te eng, ben ik ellendig diep ongelukkig, vol kwellingen onrust. In Uw hart is het, dat ilc wil wonen. Daar is mijne rustplaats voor tijd en eeuwigheid. Door Uw hart is het, dat ik heminnen wil alles wat het bemint
2
18
*
alles wat het mij gebiedt te beminnen: U, mijn Heer, in vereenig met den Vader en den Heiligen Geest; al Uwe beminde schepselen in den hemel, in het vagevuur en op de aarde: opdat wij als opgelost mogen zijn in de een- '' heid, opdat wij één mogen zijn op de bewonderenswaardige wij ze, waarvan de H. Drievuldigheid het aanbiddenswaardig voorbeeld geeft.
In Uw hart is het, dat ik wil leven, onhe-hen cl bij de wereld en gekend door V alleen.
In Uw hart, in de bron des levens!
steeds door U geschapen en herschapen, terwijl elke klopping van Uw Hart in het mijne het beginsel van deszelfs natuurlijk en bovennatuurlijk leven inprent! Welk een leven! Onbekend bij de wereld.... De wereld, o mijn dierbare Verlosser, heeft U niet gekend, zij heeft Uw Vader, haren schepper,
niet gekend; de wereld is Uw vijand. Gij hebt niet voor de wereld gebeden, ik verwacht dus niets van haar. Laat ik bij de wereld in vergetelheid zijn,
laat zij zelfs mijn aanzijn niet vermoeden, wat doet dat er toe! Maar, o miin Heerl ik verlang gekend te zijn door U, gelijk Gij het zijt door Uwen Vader; gekend op
19
eene liefdevolle wijze, en die er mij toe brengt, U immer meer te willen leeren kennen en U den U verschul-digden dank van wederliefde te brengen. Door TJ alleen gekend; want indien geheel de wereld mij tot de wolken verhief, en Gij tot mij zeidet; Ik ken u niet, het ware mij beter nooit geboren te zijn geweest. Laat geheel de wereld onbewust van mijn bestaan zijn, als Grij maar, tot mijn hart sprekende, zegt: Ik heb u van alle eeuwigheid gekend, ik heb n met eene eeuwige liefde bemind, dan verlang ik niets meer van de schepselen.
Aan Uw hart is het, dat ik de liefdevlam zal ontsteken, die het mijne moet verteren. De liefde is het leven des harten, o mijn Heer, geef Gij zelf aan mijn hart deszelfs voedsel. Uw hart alleen, een Goddelijk hart, kan aan de behoeften van het mijne voldoen; en zie, Gij biedt het mij aan, om elk oogenblik aan de menigte verlangens, die Gij zelf in mij opwekt te beantwoorden , en om U de geheel Goddelijke liefde te bewijzen, welke Gij van Uwe schepselen verwacht.
Daar is het, dat ik de kracht, het
2*
20
licht, den moed en de ware vertroosting zal vinden. Mijn hart in het Uwe, het Uwe in het mijne, en ik zal ook kunnen zeggen : Wanneer ik zwak ben, zal ik sterk wezen. Wanneer het nacht is in iniine ziel, zullen alle duisternissen bij Uw licht verdwijnen ; wanneer ik kleinmoedig ben, put ik kracht en moed uit het nieuwe hart; wanneer ik in droefheid ben gedompeld, alsdan stroomt mijn gemoed van vertroosting over. Ja, ik weet het, niet Gy zijt het, die het Uwen vrienden in den nood aan hulp laat ontbreken.
Wanneer ik traag en lusteloos ben en niet meer met zulke vaste en rassche schreden den weg Uwer geboden bewandel als in de de dagen van mijn eersten ijver, zult Gij mijn hart voor de vreugde openen en mijne jeugd vernieuwen gelijk die van den adenlaar; Gij zult mij aanmoedigen en dragen, gelijk de adelaar zijne jongen aanmoedigt om zich hoog in de lucht te verheffen en hun daarbij ziine hulp verleent. Wanneer de droefheid al mijne vreugde vergalt, wanneer mijnhart barst bij het denken aan de ellenden van dit leven, de beproevingen Uwer H. Kerk, de zwakheid en verdeeld-
T
■
21
heid barer kinderen, de onrechtvaardigheid , ■wederrechtelijkheid en kwade trouw harer vijanden, dan zal ik aan Uwe smarten denken en mijn troost zal v zijn met U te treuren.
Ongeruxt en ontsteld, het zal mij gerustheid schenken, Hoe dikwerf gebeurt het, dat wij onze rust en vrede aan wereldsche belangen ten offer brengen , ons door ongevallen des levens daarvan laten berooven. Hoe dwaas zijn wij ! Heeft de Zaligmaker het niet gezegd ? Zoekt eerst het Rijk der Hemelen en deszelfs gerechtigheid, en al het andere zal u worden toegeworpen ... Voor allen, die God beminnen, nemen alle dingen een goeden keer. Zich verontrusten over zijne zaligheid, het vertrouwen of de liefde verliezen, of, ten minste, meenen er van verstoken te zijn, dit is eene vreeseliike beproeving, welke het meerendeel der vrienden van « God ondergaan moeten. Wanneer ik zal wandelen te midden dier treurige duisternis, in de schaduw van den eeuwigen dood, welken ik mij verbeelden zal reeds gestorven te zijn, o Hart van Jezus, stel mij dan gerust, ik smeek het U, ik verwacht deze harm-
22
hartigheid, ik reken er op, en mij zal geschieden naar mijn geloof.
Dal mijn hart het altaar Uwer liefde zij. 0 Hart van Jesus, Gij heht toegestaan, dat de menschen TJ hier op aarde tempels en altaren oprichten, dat zij U in goud en zilver en enge tabernakels insluiten ... maar het hart, het hart van den mensch, ziedaar het tabernakel, dat Gij verlangt. Zuiver dan het mijne, dat het Uw altaar zij; geen ongevoelig en onbezield, maar een levend door liefdevlammen omgeven altaar, een troon van liefde. Kom, o Heilig Hart, en hervorm door een straal Uwer liefde dat levend slijk, mijn hart; dat alles in mij verlevendigd worde en zelfs mijne beenderen Uwe glorie verkondigen.
Dat mijne tong, als een welluidend speeltuig, de gevoelens van mijn hart vertolke, Uwe liefde en goedheid prijze en verheffe, en mijne stem zich tot aan de eindpalen der aarde doe hooren. Dat mijne oogen, voor de ij delheden dezer wereld gesloten, voor immer gevestigd blijven op die liefdewond, die mij den toegang tot Uw Hart verleent. Dat mijn geest Uwe aanbiddelijke volmaaktheden overwege. Den wijzen en
r
i
23
rïf
l geleerden laat ik hunne hooge bespie
gelingen , en kies tot mijn toevluohts-3 oord de wonden van Uw aanbiddelijk
lichaam. Ik heb gezegd: aan den Koning draag ik mijne gedachten, mijne neigingen zoowel als mijne werken op. Zijn leven, Zijne smarten, de oneindige liefde Zijns Harten: ziedaar de onuitputtelijke bron mijner overwegingen. Hier op aarde vang ik het onderhoud aan, dat ik in de eeuwigheid in alle eeuwigheid zal voortzetten.
Dat alles in mij, o Hart van Je sus, mijne liefde tot V uiidruhke. Alies in mij komt van U, alles in mij wil gaan tot TJ, in wien niets verloren gaat Watquot; is er voor mij in den hemel ? Wat kan ik hier op aarde begeéren? tenzij U, en altijd Ü steeds beter gekend , vuriger bemind, in meer volheid bezeten. • Èn dat mijn hart tot elk offer voor II bereid zij. Ik heb Uwe les ge-, hoord: „Daaraan zal men erkennen kunnen, dat gij mij lief hebt, dat gij mijne geboden onderhoudt.quot; Om dezelve te onderhouden, moet men zich geweld aandoen ; maar heeft Uwe genade geene onverschrokken belijders, getrouwe maagden, heldhaftige martelaars
24
gemaakt. Ik zal tot Uw Hart gaan, die fontein van genade, ik zal dengenen zien, dien ik doorboord heb — en alle opofferingen zullen mij zoet worden, daar ik Hem mijne liefde er door kan bewijzen.
0 Hart van Maria, na dat van Jesus het beminnelijkste, het mededoogendste, het ontfermingsgezindde van alle harten, ook aan u vertrouw ik mij toe, ook aan u stel ik mijn eeuwig heil in handen. Bied aan het hart van uwen Zoon onze toewijding, onze liefde, onze besluiten aan, doch hervorm ze vooraf in uw hart. Alsdan zal het hart van Jesus, ze zijner waardig vinden. Hij zal verleederd worden door onze ellende en ons er van bevrijden; en gij, o Moeder van Jesus, mijne moeder, gij zult de aan uw hart dierbaarste vrucht hebben ingeoogst, namelijk, de zaligheid en de volmaking der zielen; en degenen, die gij in de duisternissen, in den strijd van dit ballingsoord zult beschermd hebben, zullen in het hemelsch vaderland, in den eeuwigen luister uwe kroon uitmaken, o glorierijke en gezegende Koningin .. . Amen.
Om eiken dag gedurende de Maand van het H. Hart te bidden.
I
e Cor Jem aaerattssimum, miserere nobis.
i, Heilig Hart van Jesus, ontferm Uonzer.
Cor Marine immaculatum, or a pro nobis. c Onbevlekt Hart van Maria, bid voor ons.
, Een Onze Vader voor de H. Kerk. s Voorbeeld. — Wij vereeren deze
( maand de liefde, welke gedurende de
; drie en dertig jaren van Jesus sterfelijk
leven voor ons in Zijn Hart brandde; leeren wij van Hem, hoe wij eeniger-mate de verdiensten van dat aanbiddelijk leven zullen kunnen koopen en bezitten.
„Den derden Zondag van de Vasten gaf de H. Gertrudis , ten einde volgens hare lofwaardige gewoonte hare devotie in overeenstemming met het kerkelijk officie te doen zijn, aan den Zaligmaker den wensch te kennen, om van Hem te vernemen, waarmede zij zich gedurende die week bijzonder zou bezighouden ; Christus antwoordde haar: i Daar men in die dagen in het officie zingt, dat Joseph voor dertig zilverlingen is verkocht geworden, bid met het oog op dat voorbeeld drie en dertig Onze Vaders, en koop aldus de verdiensten van mijn heilig leven, dat drie en dertig jaar lang is geweest,
26
gedurende welke ik aan het heil dei-zielen heb gearbeid; deel de vrucht, die gij er uit trekt, mede aan de gansche Kerk, zoowel voor de zaligheid der meuschen als voor mijne eer en glorie.
„Toen zij hetgeen de Heer haar gezegd had, verricht had, zag zij in den geest, dat de ganscbe Kerk op eene wonderbare wijze door de vrucht van het volmaakte leven aan Jesus Christus als eene bruid was opgesierd en opgetooid quot;
Vereer dien dag de gevoelens van het Hart van Jesus gedurende het eerste jaar van Zijn leven, en draag dezelve aan Zijne hemelschen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing van de H Kerk, (Onze Vader enz )
O mijn Heer, Gij die elk oogenblik mijns levens gadeslaat, ik moest en wensehte ü gade te slaan in elk oogenblik van het Dwe door een dankbaar en liefdevol herdenken van hetzelve,..
O Jesus, ik wil met niets wat U betreft onbekend zijn; met niets wat Gij op aarde geweest zijt en gedaan hebt; Uwe aanvallige kindsheid , Uwe
27
beminnelijke jongelingschap, Uw manne-lijken leeftijd; met niets wat Gij gedurende Uw leven gedaan en gesproken hebt. In den Hemel zullen wij die wonderen alle aanschouwen. .. Maria alleen heeft U van de kribbe af tot aan Uwen dood aan het kruis, tot aan Uwe verrijzenis en glorierijke hemelvaart gezien. Hoe gretig moeten de eerste christenen niet geweest zijn om uit haren mond te vernemen alles wat betrof dien Goddelijken Meester, in wien zij geloofden, alhoewel zij Hem niet gezien hadden, dien zij beminden, alhoewel zij Hem niet gekend hadden. Wat al vragen zullen er gericht geweest zijn tot Maria over Uwe heilige mensch-heid en verborgen leven. O Jesus, leer mij in het gebed, wat ik aan niemand hier op de wereld kan vragen ; want Uw Apostel verklaart, dat Gij vele dingen gedaan en gezegd hebt, die niet beschreven zijn.
O Maria, afgrond van vreugde en smarten, uw hart heeft al de bewegingen van het hart van Jesus gevoeld en als op derzelver spoor gevolgd. Ik wil mij gedurende deze maand by u voegen, met u in mijn hart al de edel-
28
moedige bewegingen van het Hart van Jesus nagaan, en dezelve voortdurend voor de bekeering der zondaars en de verheffing van de H. Kerk, mijne moeder, aan de Goddelijke rechtvaardigheid opdragen.
TWEEDE DAG.
Out de godsvrucht tot het H. Hart.
De leerstellingen der Kerk zijn onveranderlijk als de waarheid. Nogtans ondergaat het inwendig leven der Kerk wijzingen gelijk haar uitwendig leven, en de godsvruchtuiting (devotie) in de Kerk wisselen naar gelang van hare behoeften. Wat is eene devotie? Het is eene toewijding, eene wegsleping des harten tot eenig voorwerp, dat door het Geloof wordt voorgesteld, tot een geheiligd voorwerp, een aanbiddelijk geheim, waaraan van het begin der Kerk geloofd is geworden en een voorwerp van eerbied en liefde is geweest, zooals daar zijn het Lijden, het H. Sacrament des altaars,
29
de H. Maagd, de Engelen en de Heiligen. De eerbewijzen aan die voorwerpen zijn alleen nieuw, en danken meestal gedeeltelijk derzelver bestaan aan eene bovennatuurlijke tusschenkomst. Zoo zijn wij deu Rozenkrans verschuldigd aan den H. Dominicus, die des wegens eene openbaring van de H. Maagd heeft gehad; den H. Sacramentsdag, aan de gelukzalige Juliana; het Heilig Hart, aan de gelukzalige Margaretha Maria Alacoque, religieuze van O. L. V. Visitatie. Deze devoties onstonden in de Kerk, en verbreidden zich, met hare goedkeuring onder de geloovigen, op den tijd, dat de Voorzienigheid dezelve nuttig oordeelde om het geloof en de liefde onder de christenen te verlevendigen. Als devotie zijn zij niet verplichtend, nogtans moet men er eerbied voor hebben, daar zij een der kenteekenen zijn, waaraan een christen herkennen kan, of zijne gevoelens in overeenstemming met die der Kerk zijn.
De Devotie van het H. Hart van Jesus is dus geene nieuwigheid, maar eene vernieuwing in de liefde, de liefde zelve; het is een God, die bemint, het is een God, die bemind wordt;
30
het is de liefde, die deernis heeft met de ondankbaarheid en er vergoeding voor schenkt; het is de godsdienst van het hart; het is het hart van den mensch aan God teruggegeven; het is de leering van het groote voorschrift der oude wet in de nieuwe nog eens herhaald — Gij zult beminnen. — Dit gebod herhaalde de Heer aan Zijne Hem dierbare schepselen. — Ik heb u met eene eeuwige liefde bemind. — De Heer, bij het zien onzer ellende door medelijden bewogen, heeft tot zich zeiven gezegd: Mijn volk vergat mij, het mij zoo dierbare volk had, bij tallooze gelegenheden de herinnering aan mijne liefde verloren, het begon met de liefde het ware leven te verliezen. Wat zal ik doen om het weder in hetzelve op te wekken? Ik zal de begoocheling wegnemen van alles, wat hetzelve in de wereld der zinnelijkheid deed leven; ik zal eene woestijn om hetzelve heen maken, het uitnoodigen in zich zelve te keeren; ik zal het deszelfs hart van steen ontnemen, ik zal het mijn eigen, hart blootleggen, en wij kunnen eindelijk hart aan hart tot elkander spreken.
Men heeft • begripsverwaring doen ontstaan, en het is het hart, dat door
31
de dwaling geleden heeft. Men heeft ons een strengen mededoogenloozen God gegeven; men heeft ons een verpletterenden last op de schouders gelegd en uit het juk de olie en geestelijke zalving die het verzachtten, weggenomen. De Heer had ons den bijnaam van kinderen der zalving gegeven —filii olei — Hij had ons beloofd, dat ons juk door de olie zou verteren, en dat de blijdschap van ons hart ons zou veroorlooven om den weg Zijner geboden te bewandelen, alsof alles wat er bezwaarlijk en pijnlijk voor de natuur aan is, deszelfs hardheid had verloren. En ziedaar, men heeft integendeel ons het hart toegesnoerd; men heeft tot het gebied der overdrijving en van vroom verzinsel verwezen de oneindige liefde, waarmede de Heer al Zijne schepselen bemint, en de wederliefde die zij Hem er voor verschuldigd zijn ; de grenslooze barmhartigheid van onzen God, en het onbeperkte vertrouwen, dat ons na eiken zondeval er toe moet brengen , ons in Zijne armen te werpen. De rede heeft het geloof vervangen; de genietingen dezer wereld hebben de hoop op den hemel doen vergeten; de philantropie heeft de plaats der Christe-
32
liike naastenliefde ingenomen ; en terwijl volt;
men ophield met aan de liefde van God doi
te gelooven, met naar het voorbeeld de:
onzer vaderen God in de eenvoudigheid we*
des harten te beminnen, is onze rede, he
na van ongerijmdheid tot ongerijmdheid W(
vervallen te zijn, in dwaasheid verkeerd; wi
onze belangstelling in tijdelijke zaken on
heeft ons tot stof gemaakt, onze philan- da
tropie is in zelfzuchtigheid overgegaan. g€
De harten zijn vol gram en vervuld dc
met bitterheid , en nog veel kranker dan is
de verstanden. Zij leven slechts van zi
haat die harten, geschapen om van liefde li1
te leven. O God, gij hebt de menschen m
geneesbaar geschapen, genees ze door w
hunne harten te genezen, genees ze h
door hun de liefde terug te schenken, g
Ja, dat men ons die hemelsche naasten- ï
liefde teruggeve, die ware liefde, den v
God onzer harten, en de wereld is d
Dat is het wonder, dat de godsvrucht a tot het H. Hart van Jesus zal wrochten ;
want de vereering van Jesus heilig .. Hart, is als de kern van het Christendom en bevat in zich geheel het wezen van den godsdienst. Het Christendom , een werk van liefde in deszelfs omvang,
33
vijl voortgang en voleinding; het Christen-
rod dom, welks geheele geschiedenis ligt in
eld deze verheven woorden: God heeft de
eid wereld bemind; het Christendom, dat ge-
de, heel verzinnebeeldigd wordt door de
3id woorden van den welbeminden leerling:
'd; wij gelooven aan de liefde van God voor
en ons, dat wil zeggen, dat wij gelooven,
m- dat ia het Christendom het hart alles
ui. gedaan heeft; eindelijk, het Christen-
ld dom, welks geheele zedeleer besloten
an is in het enkele woord: Diliges, gij
m zult beminnen, dat is, gij zult mij
ie liefde voor liefde schenken, gij zult
3n mij uw hart geven in ruil voor alles
or wat het mijne voor u gedaan heeft;
ze het Christendom, men ziet het, kan met
n. geene andere devotie als die van het
D- H. Hart zoo volkomen vereenzelvigd
sn worden .. . Bedenkt men nu nog, dat
is de vereering van Jesus heilig Hart voor deze laatste tijden is weggelegd
it als een onderpand der Goddeliike liefde,
i; die zich, naarmate de wereld haar einde
g nadert, in rijkdom van gave over haar wil
i- uitstorten; als men bedenkt, dat deze
n devotie, het schild des geloofs, het
, voedsel der godsvrucht, een afdoend
, middel tegen den verpestenden invloed
3
34
van den doodenden adem der ketterij in de twee laatste eeuwen is geweest; als men bedenkt, dat alle vrome zielen niet hebben opgehouden aan de altaren , aan het H. Hart gewijd, neder te knielen en daar gedurende die rampspoedvolle dagen, die onvermijdelijk den volslagen ondergang van Frankrijk moesten na zich sleepen, om genade te smeeken en eerherstelling aan te bieden; als men bedenkt, welk eene groote behoefte onze maatschappij voortdurend heeft aan de overvloeiende barmhartigheid van dezen vuuroven van liefde. . . hoe kan men na dat alles in deze devotie en in de vorderingen, welke zij dagelijks maakt, niet het geruststellend voorteeken zien, dat er eene Voorzienigheid is, die ons nog wil beschermen en redden? Mgr. Pie, bisschop van Poitiers.
Cor Jesu, em. bladz 25.
Vereer dien dag de gevoelens van het Hart van Jesus gedurende liet tweede jaar van Zijn leven, Zijne heilige kindsheid en Zijn verblijf in Egypte, draag dezelve aan Zijn hemelschen Vader op voor de bekeering der zondaars eu de verheffing van de H. Kerk (^Onze Vader )
Cor Jesu, bladz. 25.
35
ist;
len Hef voorwerp der Derotie van het II. Harf.
len De Devotie van het H. Hart is eene
He gods vrucht suiting', -welker zinnelijk voor-en werp het aanbiddenswaardiafe Hart van lia Jesus is, en welker geestelijk voorwerp en de liefde is, waarvan dat zelfde Hart ijs voor de menschen blaakt,
e- Het zinnelijk voorwerp dezer devotie
1(j is dus het levende en bezielde Hart
o-, van Jesus Christus, dat met Zijn
Goddelijken persoon vereenigd is en, ie door deze vereeniging, alle aanbidding
;e en hulde waardig is: Jesus zelf heeft
t. ons dan ook Zijii Hart aangeboden, als
e zijnde het geschikste voorwerp om ons
aan Zijne liefde te herinneren.
Waarom heeft Hij Zijn Hart gekozen om de herinnering aan Zijne liefde in ons te vernieuwen ? Omdat het hart j. de plaats en als het ware het zins-
p werktuig der liefde is. Immers bij
i alle volken en in alle talen is hart en
1 liefde van gelijke beteekenis. Het is
een onmisbaar deel des lichaams, gelijk de liefde dit is van de ziel. Ons stoffelijk hart is wel degelijk onder de
*
3*
36
heerschappij onzer liefde. „De gemoedsbewegingen van ons hart staan in evenredigheid tot deszelfs voorwerp.....
En indien een engel de hand op ons hart hield, zouden deszelfs lichamelijke kloppingen hem den geheelen toestand onzer ziel vertolken; zij zouden hem vertellen, of er liefde of geen liefde in aanwezig was; ook den aard der liefde en haar voorwerp zouden zij hem doen kennen, alsmede in welke verhouding zij stond tot de kennis, de vrijheid, belangloosheid, geestdrift of driftvervoering, warmte der ziel of warmte van het bloed, waaruit zij ontstaat. Het hart is derhalve degelijk wel het lichamelijk werktuig der liefde. Wie weet het niet bij ondervinding, dat het gevoelt en onder den invloed is van al onze gemoedsbewegingen ? Het wordt ruimer in de blijdschap, het opent zich in de hoop, het springt op bij de vreugde; het trekt te zamen en krimpt ineen by vrees en treurigheid, het zwelt op bij droefheid; en wanneer deze gevoelens al te hevig zijn, zoodat het denzelven het hoofd niet kan bieden, veroorzaakt zulks den dood. Alle werkingen der genade hebben dan ook 's menschen hart tot
T
37
ds- haar einddoel. Het hart is de plaats,
en- waarin God al Zijne schatten verbergt.
Als Hij Ziju schepsel bezoekt, dan
)D8 huisvest Hij in het hart; als Hij aich
ke met hetzelve onderhoudt, dan spreekt
nd Hij tot het hart; als Hij het troost,
'ui in het hart is het, dat Hij den ver-
d0 kwikkenden balsem Zijner geneugten
er stort; als Hij het heiligt, is het in het
!m hart, dat Hij de stroomen Zijner genade laat vloeien; als Hij het verheerlijkt, is het het hart, dat Hij met een stortvloed
of - van gelukzaligheid overstelpt. In het
of hart Zijns Vaders vat Christus het
t- plan onzer zaligheid op, het begin van
pl uitvoering heeft plaats in dat Zijner
Le Moeder, Hij voltrekt het op den
't Calvarieberg, waar Zijn hart tot deszelfs
'1 laatsten droppel bloed plengt, die ons
■t vrijkoopt; Hij vernieuwt het op het
11 altaar, dat het hart der Kerk is, maar
; Hij laat het vruchten dragen in de
j harten Zijner heiligen. (Nouet).quot;
] Toen Christus ons duidelijk wilde
s maken, wat Hij ons wilde leeren,
fc namelyk Zijne liefde, kon Hij dus geen
' beter daarvoor geschikt voorwerp vinden
' dan Zijn aanbiddelijk Hart: die bron der onbegrijpelijke liefde, die Hem uit de
glorie des hemels op de aarde heeft doen / ai nederdalen, die Hem geslachtofferd heeft C aan den boom des kruises, en die Hem tot aan de voleindiging der eeuwen in o het H. Sacrament des altaars bij ons d doet blijven. ' Z Ziehier het geestelijk voorwerp dezer h devotie: de liefde van onzen Heer Jesus Z Christus Het is niet alleen op het z-Lijden van onzen beminden Zaligmaker, lt;7 maar op alle weldaden, die het uit- l\ vloeisel van de liefde van Zijn Hart F zijn, dat het op het feest toepasselijk il gebed ons onze aandacht doet vestigen; u „Almachtige God,quot; zegt de H. Kerk, 1 „maak dat, terwijl wij U in het Hart s van Uwen welbeminden Zoon verheer- 1 lijken en wii de gedachtenis der voor- f naamste weldaden Zijner liefde ver- 1 nieuwen, wij ons zoowel in de overmaat 1 dezer liefde als in derzelve vruchten ( mogen verheugen. — Komt, laten wij ] het door liefde gewonde Hart van Jesus ^ aanbidden: Cor Jesu caritate vulneratnm,, 1 aldus luidt het invitatorium, waarmede 1 het officie van dien grooten dag aanvangt ; en de breve, waarbij deze devotie ; wordt goedgekeurd, houdt in, dat zij tot
voorwerp en doel heeft, de herinnering
39
l ' aan de liefde van onzen Heer Jesus : Christus te verlevendigen.
i De liefde van den Heiland , wie zal
i ons die ontsluieren? De Grod zelf, die li
i _ door de •wonderen Zijner liefde gedurende Zijn leven het bewijs er van gegeven heeft, en ons Zijne Hart toonende, zegt: i Ziedaar, dat Aart, dat de me use hen zoo
zeer hemind heeft, dal het niets heeft gespaard, tot uitput leus toe, om hun zijne liefde te toonen. Is het niet, alsof Hij er bijvoegde; Gij wist reeds, dat ik het vleesch had aangenomen, dat ik u mijn leven had toegewijd, en mijn lichaam onder folteringen voor u geslachtofferd, dat ik mij in het Sacrament mijner liefde aan ieder uwer heb weggeschonken ; maar gij begoot de beweegreden van al die verborgenheden te vergeten, die onbedwingbare liefde,
die in mijn hart brandde en het uitputte, en ik kom het u plechtiglijk , verklaren. De liefde is derhalve de reden van het gansche leven van Jesus Christus geweest. Maar welke liefde? De liefde van een God', daarmede is alles gezegd, en Hij alleen kan over dit wonder der wonderen in het verborgene het verstand verlichten.
40
Vati het eerste tot het laatste oogen-blik van het sterfelijk leven van onzen Goddeliiken Verlosser, werkte Zijne Goddelijke ziel met al hare onmetelijke verlangens en vurige verzuchtigingen, Zijne oneindige liefde, Zijnematelooze smart. Zijne onmeetbare droefheid. Zijne vrees, die gelijk stond met de Goddelijke gramschap, die Hij kwam bezweren, op Zijn Hart terug. Welk een hart, dat zonder verpoozing de hevige en geweldige werking der indrukken eener Goddelijke ziel ondergaat. Het verstand duizelt er bij. O verborgen martelaar! O onnaspeurbaar geheim! En hoe is het mogelijk, dat dat hart niet duizendmaal bezweken is, voor het het laatste offer bracht! De lichame-lijke smarten van den Zaligmaker duurden slechts eenigen tijd, maar de folteringen van Zijn Hart, wie zal ons die beschrijven. Talloos als de kloppingen van dat Hart, moeten deszelfs ziels-verzuchtingen voor ons en smarten geweest zijn. Dusdanig was Zijn leven! En al sterft Hij aan 't kruis, het is niet door uitputting van krachten of het gevolg der martelingen ; want Hij heeft gezegd, en de machtige kreet.
41
dien Hij op het oogenblik van Zijn verscheiden aan het Kruis deed hooren, bewijst het, dat niemand Hem het leven kon ontnemen: Hij geeft het, wijl Hij het wil; als Hij sterft, is het wijl Zijn hart breekt: de liefde en de droefheid hebben Hem den doodslag toegebracht. En ziedaar de onbegrijpelijke liefde, waarvan Hij de herinnering in de Devotie van het H. Hart wil vernieuwen en welke Hij wil, dat onze opgetogen en dankbare zielen voortdurend zullen gedachtig zijn.
Schietgebed. Memoria mamorero et tabes-eet in me anima mea. Ik zal Uwe liefde gedachtig zijn ; ik zal in mijn hart hare overmaat herdenken, en mijne ziel zal er over verstommen van verwondering.
Veereer dien dag de gevoelens van het Hart van Jesus gedurende het derde jaar van Zijn leven.... draag dezelve aan Zijn Goddelijken Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing van de H. Kerk. Onze Vader.)
Cor Jesu. hladz. 25.
Doel der devotie Tan het II. Hart.
Het doel der Devotie van het H. Hart is: Ie den God, die ons zoozeer bemind
42
heeft, liefde met liefde te vergelden; 2e vergoeding te geven voor de smart Zijner liefde aangedaan, vooral in het H. Sacrament des altaars, dat gedenk-teeken en samenvatting van alle werken van liefde eens menschgeworden Gods.
Ie Liefde voor liefde. Ziedaar wat Christus verlangt van allen, die deze devotie omhelzen. Zij moeten de onein • dige liefde van het Hart van Jesus, die Hij den menschen, vooral in het aanbiddelijk Sacrament des altaars, betoont, erkennen en door veelvuldige vereeringen en eene ononderbroken grens-looze toewijding, zooveel in hen is, hulde bewijzen. Helaas! Ilij wordt zoo weinig gekend of, ten minste, zoo weinig bemind door diegenen zelfs, die Hem kennen, dat men hun het verwijt kon toevoegen, dat zijn Voorlooper aan de Joden deed, namelijk: ür woont een onder u, dien gij niet kent. Medius vestrum stetit, quetn vus nescitis
Maar, helaas! wat te doen ; kan het onbeduidend liefdevuur onzer zielen aan de Goddelijke liefdevlammtnen van het Hart van Jesus bantwoorden? O Heer! Gij hebt mij met eene eeuwige liefde, met eene eindelooze liefde, met de liefde
43
eens Gods bemind. In chantate perpetua clilexi te. Met die zelfde liefde bemint Gij mij nog bij dag en bij nacht in bet aanbiddelijk Sacrament des altaars, en, wat mij betreft, het kan niet anders, als dat myne liefde begrensd is in hare vurigheid, begrensd in hare hevigheid, begrensd in alle opzichten. En van dit zoo begrende hart, heb ik de eerste de liefelijkste en levendigste vlammen den schepselen toegeworpen, Ik moet met H. Agustinus zeggen, en mocht ik het met hetzelfde hart als hij zeggen : Te laat heb ik u gekend, te laat htb ik u bewind, o schoonheid altijd oud en altijd nieuw; het is te weinig, het is met eene al te flauwe, te veel onderbroken en verdeelde liefde! Maar van nu af wil ik beginnen met U met alle neigingen mijns harten te beminnen, met a] de vermogens van mijn verstand, met al mijne lichameliike en zedelijke krachten. Ontneem mij dan dat hart van asch, dat hart van steen, dat mijn hart is, en geef mij het uwe. Cinis est enim cor ejus (Sap. 44, v. 10). Hoe zoudt Gij zonder deze verwisseling, van mij kunnen verwachten, dat ik ü liefde voor liefde gaf?
44
2°. Het tweede doel der Devotie van het H. Hart is, om voor de beleedigingen, deszelfs liefde gedurende Jesus sterfelijk leven en Zijn eucharistisch leven aangedaan, vergoeding te geven. liet is derhalve niet genoeg te beminnen, maar men moet den smaad Zijner liefde aangedaan levendig gevoelen, al de hoon, waaraan het Hart van Jesus blootstaat, moet op ons hart terugkaatsen, en wij moeten eene levendige droefheid daarover gevoelen en ons aan de herstelling daarvan toewijden. Elke ziel moet de openbaring aan de gelukzalige Marga-retha Maria Alacoque gedaan, dat vér-zoek van den Goddelijken Zaligmaker, als aan zich zelve gedaan beschouwen. Luister, mijne ziel, tot u is het, dat de Goddelijke Verlosser deze woorden richt: Ik verzoek u, om. aan mijn hart vergoeding van eer te schenken, de ondankbaarheid , minachting, oneerbiedigheid, heiligschennis en overschilligheid der rnen-schen, die ik in het sacrament mijner liefde moet ondervinden, ie herstellen. Als gij mij dat bewijs van toewijding geeft, zal ik door de uitstorting viijne liefde daaraan beantwoorden. O mijn God, indien een schepsel, dat al mijne ach-
45
ting en genegenheid verdiende, deze woorden tot mij sprak, mij deze belofte deed, wat zou ik niet beproeven om dien overeenkomstig te bandelen ? En het is een God, die ze tot mij richt! Mijne ziel, wat zult gij dan doen ? Elke Vrijdag zal voor u aan de herinnering zijn gewijd van dien grooten Vrijdag, die op de instelling van het H. Sacrament des altaars volgde. Gij zult u dien dag beijveren om uwe nalatigheden en die der gansche wereld te herstellen , en vooral die, welke het Hart van Jesus des te gevoeliger grieven, wijl Hij in het bewijs Zijner liefde bi] uitnemendheid, het H, Sacrament des altaars, het voorwerp er van is.
Misschien kunt gi] aan uwe gewone oefeningen, als het bij wonen der 11. Mis, de 11. Communie, het bezoeken van het H. Sacrament, niets meer toevoegen ; maar gij kunt er eene vernieuwde intentie, een dieper eerbied, een vermor-zelder hart aan toevoegen. In dezen geest van eerherstelling, van slachtoffer, toegewijd aan de eerherstelling, willende handelen, moet men zich niet vergenoegen bij deze maand, noch bij een dag in de week, noch bij zekere bijzondere
46
oefeningen; maar zij moet in het wezen van onze gewone en dagelijksche gods-vruclituitingen overgaan, en de ziel en het leven er van uitmaken. Dat is het, wat het Hart van Jesus van u verwacht.
Oefening. — De dankbaarheid. — God laat ons, om zoo te zeggen, geen tijd om tot adem te komen, zoo volgt de eene Ziener weldaden de andere op, zoo schakelen zij zich aan elkander. Wat toch is ons leven andèrs dan eene ononderbroken reeks Zijner weldaden en gaven? Wij moesten in ons hart voortdurend een dankgebed spreken. God zelf wijst er op: hoe heeft Hij de uitsteken dste Zijner weldaden doen noemen? Eucharistie..— Dankzegging.— En hoe zelden gebeurt het, dat wij zeggen; Ik dank u, mijn God! en wij kunnen het niet uitstaan, dat menden geringsten onzer diensten niet dankbaar erkent.
Dank te zeggen leert ons de H. Kerk dagelijks in het aanbiddelijk Misoffer, dat middelpunt, die ziel en zon van den godsdienst Een van hare doeleinden is dit: God te heclaulcen voor al de weldaden, waarmede Hij ons overladen heeft. — Van dankzeggingen vloeit het hart der Kerk
47
onder allerlei vormen er in over, met de engelen zingt zij: Gratias agimus tibi propter m.aqnam gloriam tuam. Wij zeggen U dank om Uwe groote glorie... TJit haar eigen naam doet zij vervolgens de inleiding tot liet groote mysterie, de dankhymne weerklinken : Danken wij den lieer. — Hare kindereu antwoorden: „Het is waardig en billijk..quot; En onze Moeder gaat voort: Waarlijk is het waardig, billijk, rechtmatig en heilzaam U dank te zeggen in alle tijden en op alle plaatsen, enz... Bij de Consecratie wordt men herinnerd aan het voorbeeld van den meester en voorganger Jesus Christus, die, dankzeggende, den kelk zegende. Nadat de priester het lichaam des Heeren genuttigd heeft, betuigt hij dadelijk zijn dank door Jesus Christus zeiven : Wat zat ik den Heer wedergeven voor al de wetdade.n , waarmede Hij mij overladen heeft ? Ik zal den kelk des heils nemen, en door het bloed des Verlossers te nuttigen , kwijt hij zich van den plicht der dankbaarheid. Het offer eindigt met de in de kerkelijke gebeden zoo dikwerf herhaalde uitnoodigiog: Bene-dicamus Dominua. Zegenen wij den Heer.
De dankzegging neemt ook een aan-
48
zienlijk gedeelte der openbare kerke- Ié
lijke gebeden in. Het nachtgebed eindigt ^
met den Arabroziaanscben lofzang, bet e
Te Deum; de laudes zijn niets anders dan eene samenstelling van lofzangen,
besloten door dien van Zacharias. In de Vespers ontleent zij , om zich van hare schuld jegens God te kwijten,
hare ontboezemingen aan het hart van Maria en zingt met de Moeder des Heeren: Magnificat. Mijne ziel maakt groot den
Heer, en mijn geest verheugt zich in z
God, mijnen Zaligmaker. Vervolgens, ^
alvorens de nachtrust in te gaan, order 1
de completen, zingt zij met den heiligen \
grijsaard Simeon haren dank, van ge- £
roepen te zijn het heil en het licht der j
volkeren te zien en te bezitten. Nunc i
Kinderen der Kerk, laat ons in haren s
geest handelen, zegenen wij den Heer i
ten allen tijde , dat onze mond steeds i
overvloeie van Zijn lof, en wij zullen (
aan een der vurigste wenschen van het lt;
Hart van Jesus voldaan hebben en ia j
den geest dezer heilrijke devotie zijn i
Vereer dien dag de gevoelens van Jesua Hart gedurende liet vierde jaar van Zijn
49
leven .,. draag dezelve aan Zijn hemehchen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing der H. Kerk. (Onze Vader.) Cor Jesü, bladz. 25.
Het menschelijk hart te kennen, des-zelfs drijfveeren na te gaan, deszelfs geheime neigingen te ontdekken, deszelfs bewegingen te onderkennen , is van alle wetenschappen de edelste. Maar dat arme menschelijk hart, het heeft zulke jammerlijke zwakheden, is onderhevig aan zulke onverklaarbare w.endingen en wisselingen en onstandvastigheid, heeft zulke verborgen schuilhoeken, dat het zich zelf niet eens kent. Het hart des menschen is slecht, het is ondoorgrondelijk, zegt de Profeet. Pravum est cor omnium et inserutabile Jer. 17, v. 9. Mijne ziel, laten wij ons niet met die armzalige wetenschap in. Ziehier het hart van een God, die ons niet alleen vergunt Üem te kennen, maar die ons uitnoodigt, ons beveelt in Zijne ver-
4
50
borgenheden door te dringen. Daar si
zullen wij wonderen zien, bij die studie st
zullen alle goede dingen ons toevloeien di
terwijl ons van bewondering verrukt g(
en opgetogen hart den weg der Godde- ei
lijke geboden zal leeren bewandelen. hi
Het Hart van Jesus! Zoo wij wisten h(
alles wat het is, alles wat het voor ons g(
is! „Indien wij eenmaal in dat heilig- Z(
dom waren doorgedrongenindien wij v(
ons gestort hadden in dien afgrond, ki
gedompeld in dien oceaan, ons laten ai
verteren in dien vuuroven; wij zouden at
niet meer bezorgd zijn voor hetgeen g,
onze eigenliefde al of niet kan be- B
vredigen, want de liefde Gods leert o:
den mensoh zich zeiven te verachten 01
(Nav., 2 c. 1.) „Dat vuur des hemels is E
zoo brandend en hervormend, dat, als hi
's menschen hart slechts maar even er h
mede in aanraking komt, het tot God H
opvliegt en zich in vuur gevoelt.quot; Dyon. Z
Het Hart van Jesus is de liefde E
zelve, die besloten is in een hart ge- Z
lijk het onze Het is de Goddelijke z*
liefde, die het vleesch heeft aangenomen H
om ons een toonbeeld van goedheid te b
zijn. Wat is goedheid? Het is de d
liefde, die niet in zich zelve kan be- g
51
sloten blijven, die overvloeit, zich uit-
die stort, zich mededeelt, zich weggeeft;
len die zich door geene heleediging, door
ikt geene ondankbaarheid laat afschrikken;
de- en die, honderdmaal teruggestooten,
en. honderdmaal met dezelfde welwillend-
ten heid terugkomt! En wij hebben Hem
ms gezien, den G-oddelijken Verlosser on-
ig- zer zielen, Hij heeft Zijne eeuwige rust
lt;vij verlaten, Hij heeft niet eeuwig onbe-
id, kend willen blijven, Hij is op onze
ten aarde verschenen. Geheel Zijn persoon
len ademt liefde, en lokt liefde uit De
!en genade is op Zijne lippen verspreid,
be- Hij spreekt slechts van vergeving en
ert ontferming. Hij heeft zich geheel voor
ten ons gegeven, voor ons overgeleverd,
s is De bittere wateren onzer ongerechtig-
als heden, van onze ondankbaarheden,
er hebben Hem omgeven, zijn tot Zijn
rod Hart doorgedrongen, en hebben het vuur
on. Zijner liefde niet kunnen uitdooven.
fde Hoe dikwerf is dat Goddelijk hart door
ge- Zijne ingevingen bij de H. Communie
jke zonder vrucht het onze binnengegaan.
ien Het is daar geweest als eene verzegelde
te bron, als een stortvloed, door machtige
de dijken in bedwang gehouden; als een
be- gloeiend vuur, dat onder de asch onzer
3
4*
52
ongetrouwheden en ondeugden verborgen
is, en toch heeft hij niet gezegd: Laat de
ons vanhier gaan. Integendeel, Hij heeft Et
ons liefdevol aangezocht, bij ons aan- va
gedrongen en ons bezworen. — Ik sla ou
aan de deur en Mop aan, open mij. ... zij
Zoo iemand mijne stem hoort, mïj opent, de
zal ik binnen gaan, zal ik avondmalen be
met Hem en Hij met mij Apocal 3 v. 20. da
Bekennen wij het: slechts dat hart ge alleen klopt hier op aarde met ware | zo liefde voor ons, dat hart alleen is goed. En wij zullen daarin niet worden teleur- - sp
gesteld, ofschoon Hij gezegd heeft tot re
dengenen, die Hem goede Meester noemde: w
„Noem mij niet aldus, niemand is goed toi
als God alleen.quot; In deze woorden ligt za
geene weigering van Jesus opgesloten ni
om als de goedheid zelve erkend te mi
worden, Hij zegt alleen: Indien gij wt
meent, dat ik slechts een gewone he
meester ben, een mensch gelijk andere, ba
noem mij dan niet goed. Indien gij ik
gelooft, dat ik een God ben, zooals F
ik waarlijk ben, spreekt gij wel: ik oo ben goed , de goedheid maakt mijn ' H wezen uit, nog meer: ik alleen ben • m
goed. — En hoezeer heeft Hij dat m
53
gen Waaraan erkent men de goedheid
iaat des harten ? Christus zelf zegt het ons:
eeft Een goed mentch haalt uit de schatkamer
.an- van zijn hart oude en nieuwe dingen:
sta oud voor zoo ver zij op den bodem van
... zijn hart aanwezig zijn; nieuw, wat
quot;nt, de openbaarheid, die Mij er aan geeft,
ilen betreft. Hij haalt uit ziin hart woorden,
20. daden, gaven, uitvindingen, die uit
lart geen ander hart, dan dat liefde ademt,
rare | zouden kunnen voortkomen.
Dsd. En heeft Jesus niet deze eene onuit-
sur- - sprekelijke zachtmoedigheid en bewonde-
tot renswaardige inschikkelijkheid ademende
ide: woorden tot ons gesproken ; Komt allen
;oed tot mij, die heiast en heiaden zijt en ik
ligt zal u verkwikken. .. Voortaan zal ik u
gt;ten niet meer mijtte dienstknechten noemen,
l te maar myne vrienden; want de dienstknecht
gij weet niet, wat zijn meester doet, en ik
'one heh u alle geheimen mijns Vaders geopen-
iere, haard.... Zoo iemand wij bemint, zal
gij | ik hem ook heminnen — Gelijk mijn
oals Vader mij bemind heeft, zoo bemin ilc
: ik ook u.. . Blijft in mijne liefde. .. quot;Mijne
mijn | kleine kinderen, ik hen nog slechts een
ben lt; weinig tjds hij u. . . Tot nu toe hebt gij
dat mijnen Vader nog niets in mijnen naam
, gevraagd, vraagt dan, en gij zult verkrijgen,
54
opdat uwe vreugde volkomen zij.. . Hei i uur zal komen, dal ik niet meer in gelijke- 1
nissen tot u zal spreken, — en ik zeg niet g
dat ik op dien dag mijnen Vader voor u 9
zal lidden, want mijn Vader zelf bemint ^ 1' u, omdat gij mij bemind hebt.. . . Men 1
leze deze geheele uitstorting van Jesus t
Hart, de toespraak na het laatste Avond- É
maal, die Hij hield, toen Hij op het punt stond Zijne leerlingen te verlaten,
en men oordeele, of er treffender woorden van goedheid en liefde kunnen gesproken worden, dan dat vaarwel aan Zijne leerlingen van den Goddelijken Meester, die gereed stond zich voor hen en voor allen, die door hunne getuigenis in Hem zouden gelooven, te slachtofferen.
Van woorden ging Jesus tot daden over; Hij heeft geheel Zijne mensche-lijke natuur voor ons ten beste gehad. Hij heeft een leven geleid, gelijk aan het onze; als wij heeft Hij gearbeid,
gebeden, geweend, vermaand, van Zijne beminde schepsels tegenspraak geleden,
is door hen verraden en gehaat geworden, en eindelijk heeft Hij, onder de smade-lijkste en onuitsprekelijkste folteringen,
tot den laatsten droppel bloed van Zijn Hart voor ons gestort.
55
'et Geven is het grootste vermaak der
■e- liefde; Hij weet het wel , Hij, die
et gezegd heeft: Men is gelukkiaer met te
u geven , dan te ontvangen. En dit geluk,
nt hoezeer heeft het Hart Jesus het ge-
sn 1 noten, Hij, wiens schatten onuitput-
is telijk zijn, Hij, die geven en altijd
i- geven kan. Hij heeft dan ook Zijne
ït gaven met volle handen over ons uit-
i, gestort, en al wat het Zijne is, is
r- ook het onze; Zijn liemelsche Vader,
3- dien Hij ons veroorlooft ook onzen
n Vader te noemen ; Zijne heilige Moeder,
n die Hij ons aan het kruis als erfdeel
n vermaakt; Zijne engelen, die Hij tot
s onzen dienst stelt; al de schatten van
i. genade, die Hij in de Sacramenten voor
q ons heeft weggelegd; de tijd om te
i- . lijden, de eeuwigheid om te genieten.
[, Men zou zeggen, dat Hij, door Zijne
a milddadigheid verarmd zijnde, geen raad
, meer weet en nu zich zeiven geeft;
e maar hoe, hoe dikwijls, op welk eene
, manier ?
, Hier moet men, gelijk de Profeet ons daartoe uitnoodigt, Zijne uitvindingen
, vermelden. Ach! er is er eene, die
i • alle in zich bevat, die alleen in het brein van een God kon opkomen: het
56
H. Sacrament des altaars, het kort begrip en gedenkstuk Zijner wonderen, de dankzegging voor al Zijne wonderwerken. God met ons, God voor ons geslachtofferd. God in ons tot aan de voleindiging der eeuwen.
Dat goede hart! En indien wij de liefde kenden, waarmede Hij al die wonderwerken volbracht heeft: het is een afgrond, welks diepte de heiligen in den hemel nooit zullen vermogen te peilen. Wat weten wij hier op aarde er van?
„Wat is God? Maar nog eens, wat is God?quot; Deze vraag richtte de H. Thomas van Aquine, toen nauwlijks zeven jaar oud, met dringenden nadruk tot de kloosterlingen van Mont-Cassino, zijne vrome leermeesters. „Ik kan Hem „niet kennen, en ik moet niet verge-„noegd leven, als ik Hem niet ken, „Ik weet, dat wij Dengenen, die ons „gemaakt heeft, wat we zijn, aanbid-„ding zijn verschuldigd; maar leer mij „alles wat Hij is, opdat ik Hem be-„minne, al is het dan ook niet in die „mate als Hij beminneliik is, dan ten „minste voor zoo ver ik er bekwaam „toe ben.quot; — Ziedaar de vraag, die
57
!- iV; ook wij ons moeten stellen. Indien , wij weten willen, wat het Hart van
Jesus is en in welke mate het bemind 3 moet worden, moet men ons seggen,
ï wat God is, alles wat Hij is; want
dat hart is het hart van een God. Tot i wien ons te wenden ? Geen mensch
heeft God gezien, maar God is een geest en wordt riet alleenlijk door de , J zinnen waargenomen En ziehier een mensch, die uit den hemel teruggekomen is, de groote Apostel, hij zegt ons: Hoe een denkbeeld te geven van de gelukzaligheid van dat verblijf en van den koning, die het bewoont? Het oog eens menschen heeft het nooit gezien, zijn oor nooit gehoord, het is een luister, eene pracht, een geluk, eene liefde, hoedanige in 's menschen hart hier op aarde niet kan opkomen. O Hart van Jesus, Goddeliik Hart, heiligdom der Godheid, tempel van de H. Drievuldigheid, eerbiedwekkende zetel der Goddeliike grootheid en majesteit, waarin de hemelsche Vader Zijn welbehagen heeft gevonden, op welken de Heilige Geest gerust heeft, Hart • van een Godmensch, van een mensch en God, — ik ken U niet gelijk Gij
58
zijt, ik kan U niet kennen, ik zoek U al tastende in de duisternis van het raadselachtige; al mijne kennis omtrent U verschaft mij niet het geringste licht; ik heb het Geloof, ik weet, dat Gij zijt, dat ik U niet kan begrijpen, doch dat Gij mij veroorlooft II te beminnen , en dat is mij genoeg.
Hart van Jesus geef mij voor mijn deel tot üwe oer, dat ik U steeds minne meer en meer.
Oefening. Het II. Evangelie! het geheim des Vaders, en door den Zoon geopenbaard, door Zijne gesprekken, door Zijn leven, door Zijne voorbeelden en door den Heiligen Geest aan het binnenste des harten verklaard, het wetboek der Christenen, het onderwerp der gesprekken in de eeuwigheid. .. Indien wij het konden lezen, het overwegen , hoe spoedig zouden wij het Hart van Jesus en Zijne liefde leeren kennen! De eerste Christenen kenden het van buiten .. . Hoevele onzer heden-daagsche Christenen hebben het nooit in deszelfs geheel gelezen. Maak dan vandaag het vaste voornemen het te lezen, u dagelijks met dit hemelsche manna te voeden, dal, met het H. Sacra-
59
: ment des altaars, het voedsel, het licht,
t de vreugde der ware kinderen Gods is.
; Vereer gedurende dien dag de gevoelens
! van het Hart van Jesus gedurende het vijfde
jaar van Zijn leven .... draag dezelve aan I Zijn hemelsohen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing der H. Kerk. (Onze Vader.)
Cor Jesu, bladz. 25.
Het Hart va» Jesus is het hart der Kerk.
Uit het Hart van Jesus is het, dat de Kerk is voortgekomen; toen Jesus den slaap des doods sliep, werd de Kerk uit Zijn Hart genomen, Hij verlangde, dat Zijn Hart geopend zou worden, opdat zij zich zou kunnen beroemen uit de zijde van haren Verlosser te zijn voortgekomen. Doch ziehier, wat bewondering wekt; het Hart van Jesus is nog en zal tot aan den laatste dag het hart der Kerk zijn; het hart, dat haar bezielt; het hart, dat haar van Zijn Goddelijk leven laat leven; het hart, dat haar zelfs temidden van
60
alle gevaren eene rust doet genieten gelijk aan den slaap.
Het lichaam, dat van het hart gescheiden is, leeft niet meer: hoe zou nu de Kerk kunnen leven zonder het Hart van Jesus Christus ? Wat het menschelijk hart voor het lichaam is, is het Hart van Jesus voor de Kerk. Wel een geheim! welke eene verhevene gedachte! Zij kan, zij moet zeggen: Ik leef niet meer, maar Jesus Christus, waar het Hart van Jesus Christus leeft in mij.
Wie twijfelt er aan, dat het Hart van Jesus, dat Zijne liefde het leven der Zegepralende Kerk is? Jesus, dien hemel des hemels, bezitten de gelukzaligen zonder vrees Hem ooit te zullen verliezen. Daar is het, dat Zijne liefde zegeviert; daar is het, dat Hij Ziine liefde in die geheiligde harten, die Hij geschikt gemaakt heeft om de vreugde huns ideeren ten volle te genieten mateloos kan uitstorten. Daar is het, dat hij hunne verwachting vervult; want Hij had hun gedurende den tijd hunner ballingschap veroorloofd te zeggen: wij zullen met Christus heerschen, wij zullen met Hem verheerlijk worden:
61
„Coufjlorijlcah'mim, conregnabimusquot; Daar is het, dat Hij hen in het bezit stelt der plaats, die Hij hun bereid heeft, daar wordt Zijn met zulke nadrukkelijke woorden geuit verlangen : Ik wil, dat daar, waar ik ben, ook mijn dienaar zal zijn, vervuld. Maar wat zeggen wij van den hemel, wat weten wij er van? Wat God Zijnen uitverkorenen bereid heeft, geen oog heeft het gezien, geen oor heeft het gehoord. God in hen, zij in God, verslonden in de Goddelijke eenheid .. . Zulk een geluk is nooit hier op aarde in het hart eens menschen opgekomen! Gelooven en aanbidden wij. Eens zal, indien wij getrouw blijven, de dag voor ons aanbreken , waarop wij dat geluk, dat al onze stoutste verwachtingen zal overtreffen, zullen smaken.
Het Hart van Jesus is ook het hart en het leven der Lijdende Kerk. Hoe zou zij, met de onuitsprekelijke vreugde der martelaars, de verslindende vlammen , die haar zuiveren, kunnen verduren, zoo niet een nog gloeiender vuur deze ten halve geheiligde zielen verteerde ? Het is de liefde zelve van het Hart van Jesus. Van de banden der
62
sterfelijkheid ontslagen , is de sluier, die Hem voor onze oogen verborgen houdt, voor haar weggenomen. Zij hehhen Hem bemind, zij verlangen zonder einde, zonder hinderpaal dat eenig goed te beminnen ; en middelerwi]! zij het uur harer bevrijding verbeiden, verwekt Christus zelf, ten einde hare pijningen te verzachten, in haar een onverzadelijken dorst naar de gerechtigheid, welke haar hare folteringen in denzelfden geest doet lijden, als de Goddelijke Verlosser de martelingen aan het kruis leed, namelijk, om de eer te wreken des hemelschen Vaders, die door de zonde beleedigd is geworden.
Het Hart van Jesus is het hart der Strijdende Kerk, die slechts daarom de beproevingen der ballingschap met zooveel standvastigheid doorworstelt, wijl zij het leven leidt van haar Goddelijk Opperhoofd, wiens lijden zij voortzet, en wijl zij diens gevoelens aankleeft. Hoc enim sentite in vobis qvod et in Christo Jesu. Indien het aan ieder ge-loovige, in de stoutmoedigheid zijns geloofs, geoorloofd is met den grooten Apostel dit bewonderenswaardig woord uit te spreken; Mihi vivere Christus est:
63
„de ademing van mijn mond, de klopping van mijn hart is Jesus Christus,quot; gelijk de H. Chrysostomus het vertaald, met hoeveel te meer grond zal de Kerk het zeggen. Indien een Christen een andere Christus is, christianus alter Christus, zullen wij het dan ook niet van de Kerk zeggen, van haar, die heilige vlekkelooze, onberispelijke hruid ? Is de Kerk niet hij uitnemendheid het lichaam, welks hoofd is Jesus Christus en dat door Zijn Goddelijk Hart bezield wordt? Zij zegt dan ook met innige overtuiging: „Ik heb mijn hart gevonden om mijnen God te bidden, en dat hart is dat van Jesus, mijn koning.
David geraakte in geestverrukking bij de gedachte aan de gemeenzaamheid van den God van Israël: „Waarlijk, zong hij onder begeleiding zijner harp, er is geen volk, hoe aanzienlijk het ook zijn moge, dat goden heeft, die zoo tot hetzelve afdalen, en zich met hetzelve onderhouden, als de lieer onze God met ons.quot; Wat zou hij gezegd hebben , tot welk eene hoogte zou zijne verwondering zijn gestegen, indien hij dit wonder gezien had: een God die leeft in elk van Zijne aanbidders; een
64
God, die door Zijn eigen hart het lichaam Zijner Kerk bemint. Ziedaar, wat wij gelooven, wat wij bij onder-viuding kennen. Ja, waarlijk is het Hart van Jesus het hart der Kerk; dat hart waakt, terwijl zij slaapt. Ego dor mi o et cor meum vigilat (Hoogl. V. v 2.) Ik slaap, zegt zij, maar ik heb een hart, dat nooit insluimert; degene, die mij bewaakt, het hart, waardoor ik leef, kan zijne handeling noch vertragen, noch doen ophouden; neen, evenmin als het hart gedurende den slaap zou kunnen ophouden te kloppen. Alles rondom mij kan te gronde gaan en ter nederstorten, de dood zal mij niet naderen , hij zal geen macht over mij hebben. Hier op aarde vang ik mijn eeuwig leven aan in het hart van dengenen, die mij bemind heeft, aan wien ik aan 't kruis ben verloofd geworden. Laat de winden losbarsten, laat de aarde beven op hare grondvesten, laat de bewerktuiging dezer wereld in wanorde geraken, ik zoek eene schuilplaats in mijn hart, in het hart van mijn God. Laat de volkeren tegen mij samenspannen laat de koningen der aarde als één man zich vereenigen om mij den oorlog aan
65
te doen, ik wacht hen af, ik daag hen uit. God is in mij; dezelfde God, die in den hemel heerscht, heeft mij verzekerd, dat Hij er tot aan de voleindiging der eeuwen zal zijn, ik zal niet ontroeren. Deus, in medio ejus non com-movehitur. Wanneer die koning dei-eeuwen van den troon gestooten zal zijn, dien dag alleen zal ik aan 't wankelen kunnen gebracht worden. Want Hij en ik, is Hij. Even waar, als het is, toen IJij zeide: „Grij zijt Petrus,en op deze steenrots (Petrus) zal ik mijne kerk bouwen, en de poorten der hel zullen niets tegen haar vermogen,quot; even zeker zal ik tot den laatsten dag over de samenspanningen mijner vijanden zegevieren. Even waar als het is, dat Hij van den dood is opgestaan om niet meer te sterven, is het ook, dat ik reeds in Hem leef. Even waar als het is, dat Hij in de glorie des hemels regeert; even waar is het, dat ik met Hem regeeren zal, ja, reeds met Hem regeer.
O H. Kerk, mijne Moeder, hoe bewonderenswaardig zijt gij hier op aarde, hoe bewonderenswaardig in de zuiveringsplaats , hoe bewonderenswaardig inden hemel! Op uw voorhoofd staat het
5
66
woord onveranderlijke gegrift. Het hart, dat u doet leven, is het hart van Jesus , het Woord des Vaders, God met ons vleesch omkleed.
O dierbare Kerk Gods, mijne Moeder, ik ben slechts een uwer onbeduidendste kinderen, zonder naam, zonder gezag, zonder invloed, en zonder deugden; maar ik behoor u toe, ik bewonder u, ik bemin u, ik omhels u. Mijne ziel slaat u in deze rampspoedvolle tijden, met gerustheid en angst tevens, in uwe kommeringen en beproevingen met aandacht gade; mijn onvermogen om u van dienst te zijn eu te vertroosten smart mij. Ik kan u niets anders aanbieden dan mijne wenschen, mijne gebeden, en mijne droefheid, die de uwe is. O Goddelijke Bruidegom mijner Moeder, Jesus, mijn Verlosser en mijn Vader, geef aan Uwe Bruid, en ga voort met aan haar te geven, waardige opperpriesters, voortreffelijke leeraars , onverschroken verdedigers en heiligen onder alle standen.
Vereer dien dag de gevoelens van het Hart van Jesus gedurende het zesde jaar van Zijn leven ... draag dezelve aan Zijn hemel-schen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing van de H. Kerk (Onze Vader.)
Cor Jew. bladz. 25.
67
Het Hart van Jesus is de plaats van het leerstuk van de gemeeuscbap der Heiligen.
Ik geloof in de gemeenschap der Heiligen.
Credo, sanelorem commu-nionem.
Duizenden geslachten hebben voor mijne komst op dezen aardbol geleefd, en niets dan het stof van hen is overgebleven — Van die duizenden en duizenden, heb ik niet een enkele kunnen zien! En hoevele milioenen mijner broeders zullen na mij komen, en niet een enkele er van zal ik kunnen zien! Het zijn mijne broeders, uit hetzelfde bloed gesproten als ik; maar het gezin is verstrooid. Wij huisvesten in dezelfde woning, bewonen dezelfde plaats; maar de tijd scheidt ons. En overigens, hoevele onder degenen, die nu op de aarde leven, zullen wij gekend hebben, eene enkele maal hebben aangezien ? Hier is het niet de tijd, maar de afstand, die ons scheidt. Nog
5*
68
meer, het meerendeel van het kleine getal, dat wij zien en beminnen, wordt ons door den dood ontrukt, of wij aan hen! Wij zullen elkander niet wederzien: het is nogmaals de tijd, die ons vaneenscheidt.
„Gij lokt ons aan, o Heer, door de liefde; Gij toont ons in de zielen, die Gij met de onze in aanraking brengt, goedheid en schoonheid, en Gij boezemt ons liefde in; en in de liefde legt Gij een machtig aanloksel, eene onweder-staanbare kracht: de behoefte aan de eeuwigheid. Voor eeuwig! voor eeuwig! dat is onder Uwe ingeving de eerste kreet van elke minnende ziel.... En nogtans zien de zielen elkander slechts een oogenblik om voorbij te gaan en elkander te verlaten. Zij groeten en omhelzen elkander, en scheiden.... O God! is dat dan het einddoel onzer schepping ? O Heer, ons hart komt daartegen in verzet, ons hart roept tot U!....quot; Ik hoor Uw antwoord. „Ja, mijn Vader, het doel Uwer schepping is o.at van Uw verlossingswerk, het is om alle zielen, al Uwe kinderen, alle menschen, die zullen beminnen, in eene en dezelfde omhelzing, in eene
69
en dezelfde liefdevlam, een en hetzelfde leven, een en hetzelfde hart — dat hart is het Hart van den Godmensch, dat het eeuwig leven, de eeuwige liefdevlam en de omhelzing van den Heiligen Geest zal zijn — bgeen te vergaderen. Ja, mijn God, de veelvuldigheid maakt Gij naar het beeld Uwer aanbiddelijke Drievuldigheid van personen in U voor immer tot eenheid. En als Gij dat werk zult voleindigd hebben en in Uwe glorie opgenomen, wie zal het komen verwoesten ? En wie zal het beletten om in Uwe Goddelijke tegenwoordigheid onophoudelijk in gelukzaligheid toe te nemen.
Dat is, o Jesus, die voltrekking in de eenheid, welke Uwe laatste zorg uitmaakt, het onderwerp van Uw laatste gebed op het oogenblik, dat Gij het Sacrament van vereeniging en vergoddelijking der zielen — het Sacrament des altaars — had ingesteld. — Vader, dat zij één mogen zijn gelijk wij, sint unum sicut et nos, zeidet Gij, toen Gij Uwe apostelen aan Uwen hemelschen Vader aanbevalt. Vervolgens, opdat degenen, die door hun woord in U moesten gelooven, zouden weten, dat
70
ook zij in dat groote mysterie van eenheid besloten waren, badt Gij voor hen in het bijzonder; Gij bidt, dat allen één zouden zijn, gelijk wij. Ik in hen, en Gij in mij, opdat zij in éénheid volkomen zijn, en de wereld erlcenne, dat Gij mij gezonden hebt voor dat groote doel, namelijk: de zielen, onderling vereenigd, terug te voeren tot den God, die haar geschapen heeft, die haar bemind heeft, gelijk Gij mij hebt bemind, mij Uw Woord, Uw Zoon... En dat de liefde, dezelfde liefde, waarmede gij mij bemind hebt, de Heilige Geest, in hen zij, en ik zelf in hen zij.
Welke woorden, hoe wonderbaar is derzelver inhoud! Wie zou er aan kunnen gelooven, zoo het Geloof ons niet leerde, dat Gij het zijt, o Jesus, die dit bewonderenswaardige gebed gedaan hebt en verhoord zijt geworden. Het is ook in Uw Hart, in Uwe liefde, dat de verzoening der zielen onderling plaats heeft, dat de eenheid en gemeenschap der heiligen volkomen is. De zielen zien wederkeerig, hoe zij geheel bedekt zijn met Uw bloed, schitterend van Uwe genade, geheel omgeven door de vlammen Uwer liefde; Uw leven is
71
de Goddelijke ademtocht, die haar bezielt ; zij ademen door U, Gij zijt hare liefde, haar hart.... Hoe zullen die schepselen, die zoo dierbaar aan Uw Hart zijn, elkander dan niet beminnen ? Hoe zouden zij elkander over hunne wederzijdsche zwakheden niet verontschuldigen, elkander hunne onderlinge schulden kwijtschelden , zouden zij niet gezamenlijk zuchten over hun onderling leed! De waarlijk katholieke ziel kan dus niet alleen leven , overal voert zij eene groote menigte met zich mede; zij kan niet meer voor zich alleen bidden, en met hare moeder, de H. Kerk, met den Goddelijken Meester, bidt zij in het meervoud, stijgt haar gebed in naam van alle zielen op. En Gij, o Heer, verleent haar een des te gunstiger oor, wijl zij zich met al de U dierbare zielen aan U vertoont. Indien het voldoende is, dat twee of drie in Uwen naam vergaderen om ü in hun midden te doen zijn, hoe zoudt Gij aan de smeekingen van alle harten in één vereenigd, die aan de deur van het Uwe kloppen, kunnen wederstaan?
Welk eene troostvolle gedachte: ik sta dus niet alleen, ik ben dus hier op
72
deze aarde niet aan mijn lot overgelaten ; alle zielen die er geweest zijn, alle zielen die er zijn, alle zielen die er zijn zullen, liet uitgelezene van het menschdom, ik vind het weder, ik ben met allen in het hart, dat allen omsluit , het Hart van Jesus, vereenigd. Zij stellen belang in mij, ik in haar, wij maken in die drie verblijfplaatsen, de hemel, het vagevuur, de aarde, die ons insluiten , zonder ons te scheiden, slechts één uit. De strijdenden hier op deze wereld strekken tot schouwspel aan de engelen en heiligen; deze gelukzalige zielen ondersteunen hen als teederbeminde broeders, moedigen hen aan in den grooten strijd des levens, zij treuren als het hun tegenslaat, en juichen, als zij slagen. De heiligen bidden, zij smeeken de Goddelijke barmhartigheid af voor de arme ballingen hier op aarde, die te midden hunner onrust en angst, nog onzeker omtrent den uitslag van den strijd, nogtans dagelijks lof- en vreugdegezangen aanheffen om hen geluk te wenschen. En wij, met den hemel boven ons hoofd, de hel onder onze voeten, te midden van de stormen des levens, ook wij
73
reiken uit dit tranendal de hand aan die andere broeders, die, gelukkiger dan wij, aan de schipbreuk ontsnapt zijn, die den prijs van den strijd niet meer kunnen verliezen, doch wier zekere kronen boven hunne hoofden blijven hangen, totdat wij komen om door onze liefdadige hulp het uur hunner zegepraal te verhaasten.
O Jesus, die in dezelfde woning, in Uw aanbiddelijk Hart, alle zielen, die in dezelfde liefde leven, vereenigt, verhaast het uur der onherroepelijke vereeniging, der eeuwige volvoering, welke Gij als de belooning voor Uwen arbied en voor Uwe liefde gevraagd hebt, toen Gij zeidet: Yolo pater, ut ibi ego sum illic sit et minister meus. Ik vraag het niet alleen meer als een metde menschheid omkleeden smeekeling, uit kracht mijner godheid wil ik het, volo; daar waar ik ben, moet ook mijn dienaar zgn. Waar zijt Gij dan zelf? Waar zal zonder ophouden met U Uw dienaar zijn, o Jesus? In den schoot mijns Vaders, door Hem gekend en bemind en door wederliefde tot Hem vervoerd, in de gelukzalige eeuwigheid, waar ik voor immer leef en regeer in de
74
eenheid des Heiligen Geestes, Veni, ) Domine Jesu, veni et noli tar dare. Kom,
Heer Jesus, kom en toef niet langer.
Vereer dien dag de gevoelen van het Hart van Jesus gedurende het zevende jaar van Zijn leven .. . draag dezelve aan Zijn hemel-schen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing der H. Kerk. (Onze Vader.)
Cor Jem. bladz. 25.
ACHTSTE DAG.
De ziuspreuk der eerste Christenen.
Cor unum et anima ma.
Een hart en eene ziel, dat was de zinspreuk der eerste Christenen. En wat was dat hart, die ziel, die hen vereenigden, tenzij het Hart, de ziel van Jesus! Hoe bewonderenswaardig was dan ook hun leven! Zij hadden van den Goddelijken Meester die onuitsprekelijke zachtmoedigheid geleerd, die het bekoorlijke van hun onderling verkeer uitmaakte; die oprechte nederigheid, die, daar zij hen in hunne eigen schatting tot onder allen deed dalen, allen twist en alle afgunst bij hen buiten sloot; de
i
75
) Goddelijke liefde, waardoor zij God in elk hunner broeders beminden, en die hen aan de behoeften der armen en vreemdelingen deed denken. Hoe groot was niet de onthechting van de tijdelijke goederen en vergankelijke vermaken van hen, die leefden tusschen de vervolging van gisteren en die van morgen; zij waren als voor de slachtbank bestemde schapen en zagen in elk van hunne broeders den vermoedelijken martelaar voor het geloof aan Christus; zij kwamen elkander voor in het geven van die blijken van achting, waardoor de band der broederlijke toegenegenheid nauwer wordt toegehaald. De Heidenen, die door deze geheel nieuwe en Goddelijke zeden in bewondering geraakten, riepen dan in hunne verbazing ook uit: „Zie, hoe zij elkander beminnen ! welk eene achting zij elkander toedragen, hoe zij elkander te hulp snellen, hoe zij bereid zijn voor elkander te stervenquot; (Tert.) Voor deze eerste leerlingen van Christus was het niet moeilijk aan de liefde te gelooven, want zij beminden. Wij , zeiden zij , wij hebben de liefde van God voor ons leeren kennen, wij hebben er aan geloofd. Et cognovimm
i
76
et credidhnus caritati quam habet Deus in nobis: Ep. Joan. 3, ch 4, V. 16.
Nauwelijks denken, nauwlijks slaan wij geloof aan dat wonder eener vernieuwde wereld. Sedert is de bevolking gt;-toegenomen, maar niet de deugd. Helaas! hoeveel kinderen zijn er in den schoot der Kerk, waarover zij treurt en beangstigd is, wijl zij er zijn als een doode in zijne lijkkist. Ook wij kennen de liefde van onzen God niet meer, wij gelooven er niet meer aan, wij zijn onverschillig voor de vreugde en droefheid van onzen evennaaste, voor de beproevingen onzer Moeder, de II. Kerk, de bruid van Chiistus.
Wat wil dan onze Heer en God Jesus Christus met ons Zijn hart aan te bieden? Hij wil ons opnieuw de liefde leeren: de liefde tot God en die voor onze broeders als kinderen der Kerk. Daarin ligt het geheele geheim van de godsvrucht tot het heilig Hart van Jesus opgesloten. Wat Hij niet door kastijdingen, de verkordigers van Zijn woord niet door bewijsgronden,
door vrees voor de oordeelen Gods hebben kunnen verkrijgen, wil Hij ontweldigen door de liefde.
77
Men moet wel bekennen, dat het eene behoefte voor onzen tijd is, opnieuw te leeren God te beminnen, wijl de eerbied voor de Goddelijke waarheden met de liefde zoodanig onder ons Zijn afgenomen, dat het levendig en werkdadig geloof, de degelijke deugd, de zelfverloochening, de ware geest des Christendoms, het voortdurend geweld, dat men zich moet aandoen om het rijk des hemels machtig te worden, de onthechting van de goederen dezer aarde, al die gewichtige leeringen van het Evangelie in onze dagen slechts schijnen gegeven te zijn voor dezulken, die, door het aanvaarden van een stand, welke hen uitsluitend aan den dienst van God verbindt, met de wereld gebroken hebben. De liefde kent men uit de werken. Geen werken, geen liefde. Zal de liefde ons al die waarheden opnieuw leeren, al die doode of wegstervende deugden weder opwekken ? De Apostel der liefde bevestigt het ons: „De liefde leert alle dingen.'' De heiligen verzekeren het ons: „Bemin, en doe wat gij wilt. (H, Aug.)
Zij zal ons ook de liefde tot onzen evennaaste leeren, die liefde, welke het
kenteeken is, waaraan mea zien kan, ' d dat wij God beminnen. Droefheid en i d gevaar voeren de harten tot elkander. i z
Wellicht waren de eerste Christenen z' slechts daarom zoo liefdadig, wijl het . quot;
zwaard der vervolging hun boven het h
hoofd hing. En is het gevaar, waar na
in wij leven, niet even dreigend, ofschoon b
van eene andere natuur ? Het schip der d(
Kerk wordt door de golven heen- en a;
wedergeslingerd, vergaan zal het niet; h
maar zullen alle opvarenden aan de G
plaats van hunne bestemming, de n;
gelukzalige eeuwigheid, aanlanden ? st
Verleenen wij elkander dan hulp in ie
ons gemeenschappelijk gevaar; hebben m
wij medelijden met elkander in onze D
gevaren, bekoringen en rampspoeden. Vi
Eeiken wij elkander eene behulpzame hi
hand toe, hebben wij slechts één hart 21
en ééne ziel, en stooten wij niet dezulken, H
die door de stormen des levens aan een Zl
onherstelbaren ondergang blootstaan, dc
uit gebrek aan hulp en liefde in den ni
Helaas! in deze zelfzuchtige eeuw,
beminnen wij elkander wel? Beminnen n-
wij onzen evennaaste als ons zeiven, w
zooals Christus ons bemind heeft, zooals d'
79
de eerste Christenen, de heiligen elkander beminden ? Wenschen wij en bezorgen wij aan onzen evenmensch hetzelfde geluk als aan ons zeiven ? Beantwoorden wij eens deze vragen met de hand op het hart!. ... Helaas, men moet bekennen, het eigenbelang, de begeerlijkheid hebben ons zoodanig verdeeld, dat de banden des bloeds zelfs aan derzelver ontbindend vermogen niet hebben kunnen wederstaan. Wij hebben God uit ons hart gebannen, en het natuurlijk gevolg en de rechtmatige straf daarvan is, dat alle ware liefde in onze harten is uitgedoofd. Wij beminnen ons zeiven, en verder niets. — Doch luisteren wij naar het Hart van Jesus, laat Zijn leven wederom het leven onzer zielen zijn, en Hij zelf zal de liefde er weder in opbouwen; Hij zal in ons gebieden, en weldra zullen wij slechts leven door de liefde, door de liefde tot God en den evennaaste. Wij kunnen met den Apostel, toen hij uit naam van het gansche ontsluikend Christendom sprak, zeggen : „Niemand onzer leeft voor zich zeiven, want de liefde van Jesus Christus dwingt ons, niet meer voor ons zeiven
80
te leven, maar voor dengenen, die ons bemind heeft en zich heeft overgeleverd voor ons en voor onze broeders, die tot denzelfden prijs zijn vrijgekocht. Wanneer wij God door het hart Zijns Zoons beminnen , beminnen wij, wijl Christus hen bemind heeft, onze broeders, zonder aanneming des persoons in die mate, dat wij, als het noodig is, ons voor hen zouden laten doodmartelen, Wg dragen elkanders lasten: wie is droevig, zonder dat wij het zijn; zwak en in druk, zonder dat wij deernis met zijn lot hebben ? Eindelijk, wij weten en zeggen het in de vreugde onzes harten met den welbeminden leerling: „Wij zijn van den dood tot het leven overgegaan, omdat wij onze broeders beminnen;quot; en nu kunnen wij ook gelijk onze beminde broeders in het geloof deze woorden, die ons tot een nieuw leven hebben opgewekt, tot zinspreuk nemen: Co/ unum et anima una. Eén hart, en ééne ziel.
Belooning der broederlijke liefde..— Het woord des Heeren is daar om ons aan te moedigen tot de beoefening vau dat verheven voorschrift, aan welks naleving Hij Zijne vrienden erkent. —
81
„En met welke maat gij meet, zal u wederom gemeten worden,quot; In qua mensura mensi fueritis, remetietur vobis. Matt. 7 v. 2. Wilt gij God beminnen, van Hem bemind worden? bemin dan. Als gij uwen evennaaste bemint, zal het Hart van Jesus ook u beminnen: hebt gij hem bijgestaan, tlij zal ook u bijstaan; hebt gij zijne zwakheden en gebreken verdragen, Hij zal ook die van n verdragen; hebt gij hem vergeven, Hij zal ook u vergeven; hebt gij hem verontschuldigd, Hij zal ook u verontschuldigen; hebt gij hem gunstig beoordeeld. Hij zal het ook u doen; hebt gij hem onderwezen, Hij zal ook u onderwijzen; hebt gij hem in zijne ziekte bezocht, Hij zal ook u bezoeken; hebt gij medelijden met zijne ziels- of lichaamssmarten gehad, Hij zal ook deernis hebben met de uwe. De maat der hemelsche vertroostingen, der hulp van omhoog hebben wij dus in onze macht.... Hebben wij ooit ernstig daaraan gedacht ?
Om ons de beoefening deser liefde, naar welke God Zijne liefde tot ons afmeet, gemakkelijk te maken, sluiten wij dan de oogen voor de gebreken
6
82
van onzen evenmensch , en overwegen wij in derzelver ganschen omvang deze andere woorden van den Zaligmaker „Wat gij aan den minste van deze kleinen gedaan hebt, zult gij aan mij gedaan hebben.quot; De mensch, het evenbeeld van God, de verpersoonlijking van Christus.... Onze Heer Jesus Christus, bijgestaan, ondersteund, bemind in den persoon van ieder onzer broeders .... Vallen na deze beschouwingen alle zwarigheden niet als van-zelve weg ?
Vereer dien dag de gevoelens van het Hart van Jesus gedurende het achtste jaar van Zijn leven... draag dezelve aan Zijn hemelschen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing der H. Kerk. (Onze Vader.)
Cor Jem, bladz. 25.
liet Hart van Jezus is ons altaar.
Adeamus ergo cum fiducia ad thronun gratiae; ut müericordiam consequamur, et gratias inveni-amus in auxitio opportuno. Ad. Hebr. 4 v. 16.
i
83
Laat ons dan toetreden met rrijmoedigheid tot deu troon der genade, opdat wij barmhartigheid verkrijgen, en genade vinden tot tijdige hulp. Ad. Hebr. 4 v. 16.
Het gebed der gebeden, on,3 levendmakend , voortdurend en werkdadig gebed is Jesus Christus; en het altaar, op hetwelk Hij geofferd heeft en niet ophoudt het den Schepper wegevalligst offer der wereld aan te bieden, is Zijn Goddelijk Hart. Gaan wij dan met vertrouwen naar den troon der genade, opdat de Goddelijke barmhartigheid doordat gewonde hart tot ons afdale. Hij zal genade voor ons afsmeeken, en Hij zal verhoord worden om den eerbied, die Hem toekomt.
De vrienden van Job hadden met zijn ongeluk gespot, en de Heer uprak tot hen: Mijne gramschap is tegen U ontstoken, wijl gij niet van mij gesproken hebt in de oprechtheid der waarheid gelijk mijn vriend Job. Neemt dan zeven stieren en zeven rammen, en gaat naar mijn dienaar Job en offert dezelve als brandoffer door zijne handen; Job zal voor U bidden en ik zal hem gunstig aanhooren, opdat deze onbedachtzaamheid u niet toegerekend worde. Zij deden, wat de Heer hun gezegd had, en God
6*
84
verhoorde Job ter gunste van hen. r (Job. 42.)
Hoe veelvermogend is dus de tusschen-komst der vrienden van God ten gunste dergenen, die Hem beleedigd hebben!
En als wij van de afbeelding tot de werkelijkheid overgaan, van den in zonden ontvangen rechtvaardige tot den Rechtvaardige bij uitnemendheid,
welk een hoog denkbeeld moeten wij ■ons dan niet van het middelaarschap van het Hart van Jesus vormen? Wij hebben | Hem beleedigd door onze woorden en onze daden; in plaats van ons hart te verteederen, heeft de zwakheid van ons geloof voor Zijn lijden teruggedeinst,
en als half jood, half heiden hebben wij de verklaring van het mysterie des kruises gevraagd; onze bekrompen rede heeft zich als rechter daarin willen 1
stellen. O indien wij door deze over- gt;
maat van ondankbaarheid de gramschap 3
van den Heer onzen God ontstoken % J hebben, is Hij het, die ons hetzelfde ]
middel daartegen aanwijst: Gaan wij 1
tot dengenen, die wij beleedigd hebben, ^
tot Zijn Goddelijken Zoon; smeeken wij c
Hem ons Zijn Hart te openen, Hij zal * lt;3 voor ons tusschenbeide komen en zuchten
85
over onze misdaden; Zijne liefde zal onze ondankbaarheden goedmaken, en de Heer zal Hem gunstig aanhooren.
Ziedaar wat God de Vader onder de wet van vrees, in den tijd, toen Hij nog gemeenzaam met Zijne dienaren sprak, ons geleerd heeft. Hooren wij nu Jesus Christus ons in de wet van liefde het geheim van het alvermogen der door Zijn Goddelijk Hart opgedragen gebeden openbaren. — Tot heden, sprak Hij tot Zijne apostelen, hebt gij nog niets gevraagd in mijnen naam, in den naam van Jesus, den Verlosser der menschen, in naam mijner vleesch geworden liefde; vraagt dan, opdat gij moogt verkrijgen en uwe vreugde volkomen zij. Hij laat er opvolgen, alsof Hij zich niet duidelijk genoeg verklaard had: Alles wat gij mijnen Vader in mijnen naam zult vragen , Hem herinnerende, dat Zijn eeuwig Woord een lichaam, eene ziel, een hart en een naam heeft aangenomen gelijk de andere kinderen der menschen, Hij zal net U geven. Ook opent, om zoo te zeggen , de H. Kerk, die al de kracht, welke deze Goddelijke leering aan onze zwakheid bijzet, begrepen heeft, in hare
86
openbare gebeden den mond niet, als quot;quot; om er ons aan te herinneren. Steunende op den arm van baren Goddelijken Bruidegom, vertoont zij zicb vol vertrouwen voor de Goddelijke Majesteit: 1 Innixa super dilectum suum; en zoo zij zicb aanvankelijk al voor die Opperste Majesteit verootmoedigt, weldra beft zij bet boofd weder op en gevoelt zij bare zwakheid in kracbt veranderd, wanneer zij zegt: Per Domimm nostrum Jesus Christum, door onzen Heer Jesus Christus. Daarom is het, dat zij nooit met andere woorden bare gebeden eindigt en niet moede wordt ze te herhalen. Het is, alsof zij zeide: als ik, o mijn God, alleen tot U bad, wat kon ik van mijne onvolmaakte smeekingen verwachten; maar het is Jesus, de Goddelijke Verlosser; Jesus, mijn Christus, de koning der koningen, de profeet bij uitnemendheid, de opperpriester, wiens hart in mij is, Jesus zelf, die in mij bidt, in mij vol- 4 doet; Jesus dezelfde God, die leeft en regeert met God den Vader in de een-beid des Heiligen Geestes. Wat wilt gij meer, wat kan ik u nog verder aanbieden? Zijt Gij niet tevreden? * Kunnen zelfs Uwe engelen en heiligen
87
U een aangenamer offer aanbieden? Gij moet mij wel verhooren, want het woord van Uw dierbaren Zoon is er voor verpand, en Zijn woord is het Uwe.
Wanneer wij dan de Goddelijke gerechtigheid beleedigd hebben, gaan wij dan tot den bevrediger, tot het Hart van Jesus, die voor ons verzucht en gebeden heeft; en daar wij zonder Hem niets kunnen, dringen wij tot binnen dat Goddelijk Hart, heffen wij de handen naar hetzelve op met nog meer vertrouwen dan Salomon, toen hij in den nieuwen tempel, dien hij zijnen God had opgericht, de Goddelijke barmhartigheid afsmeekte, en zeggen wij met hem; „Heer God van Israël, er is geen God, die aan U gelijk is, noch in de hoogte des hemels, noch over de gansche oppervlakte der aarde, o Gij, die het verbond houdt, de barmhartigheid, die Gij bewezen hebt, aan Uwe dienaren, die uit geheel hun hart voor Uw aanschijn wandelen !. .. . Is het dan geloofbaar, dat God werkelijk op aarde woont ? Dat Hij hier in deze wereld , met onze natuur omkleed, is gezien geworden; dat Hij een hart als het onze heeft genomen om ons te beminnen ?
88
Indien de hemelen der hemelen ü niet kunnen bevatten, hoeveel te minder dan dat lichaam en die ziel, welke Gij U gewaardigd heht aan ons te ont-leenen! Wat zoudt Gij den mensch, die aldus lid van Uw lichaam, gebeente van Uw gebeente, vleesch van Uw vleesch geworden is, na deze overmatige inschikkelijkheid nog kunnen weigeren.
Quia membra sumus corporis ejus, de came ejus et de ossibus ejus. Eplies. V, v. 30.
Hoor dan. o Heer, den lofzang en het gebed van Uwen dienaar. Dat het Hart van Uwen Goddelijken Zoon zich dag en nacht over ons uitstorte. Wanneer iemand tegen zijn evennaaste gezondigd heeft, en, zijn eed niet gehouden hebbende, denzei ven in Uwe tegenwoordigheid opnieuw komt afleggen, zult Gij hem uit den hemel, dien Gi] bewoont aanhooren. Wanneer Uw volk, ter oorzake van deszelfs zonden door U verlaten zijnde, voor deszelfs vijan- , den zal vluchten, doch boetvaardigheid doende en eer aan Uwen naam gevende, de ontferming van dat gewonde hart zal inroepen, verhoor het dan van uit de hoogte des hemels, en vergeef de * zonde Uws volks. Wanneer honger-
89
snood, pest, bederf in de lucht de aarde in rouw dompelen; wanneer de hemel, door de ongerechtigheden Uws volks gesloten zijnde, geen regen meer op het aardrijk zal uitstorten, en het zich tot het hart van Uwen Zoon wendende en om hetzelve te vereeren boetvaardigheid zal doen, verhoor het van uit den hemel, de plaats Uwer woning. Wanneer iemand, wie hij zijn moge, de misdaden die zijn hart bezoedelen erkent en dezelve aan het Hart van Jesus blootlegt, zult Gij hem van uit de hoogte des hemels, de plaats van Uw verblijf, verhooren.quot;
„Wanneer een vreemdeling, die niet van Uw volk is, of door de dwaling zijner ouders daarvan is afgescheiden, door de wonderen van barmhartigheid, die hem er van verhaald zijn, aangespoord, zich tot dat Goddelijk hart zal wenden, zult Gij hem van uit de hoogte des hemels verhooren, opdat de gansche aarde leere U te beminnen, gelijk het Uwe dienaars doen. Wanneer Uw volk in een rechtvaardigen oorlog tegen deszelfs vijanden optrekt, en deszelfs gebeden, met de oogen op het Hart van Uwen Goddelijken Zoon gericht, tot U zal
90
opzenden, zult Gij van uit de hoogte des hemels die gebeden en wenschen verhoeren en het gerechtigheid laten wedervaren. Wanneer het gebeurt, dat Uw volk, want geen mensch is zonder zonde, tegen U misdoet, en Gij het aan de handen van deszelfs vijanden overlevert, als het dan met geheel zijn hart en zijne ziel tot U terugkeert, als het ü, met de blikken op dat hart, dat Gij ons in deze laatste tijden als eene laatste inspanning Uwer liefde gegeven hebt, aanroept, zult Gij van uit de hoogte des hemels deszelfs smeekingen verhoeren en deszelfs zaak opnemen. Dat dan, o Heer Jesus, Uw Hart geopend zij voor de gebeden van Uwen dienaar en van Uw volk, opdat Gij al de verzoeken, die zij tot U richten, moogt verhoeren; want Gij, o Heer Jesus, zijt het, die ons hebt uitverkoren en ons van alle volkeren hebt afgescheiden,'' om ons de oneindige barmhartigheid van Uw Hart te openbaren. En het is vooral in dat hart, dat die zoekt vindt, en die vraagt, al hetgeen hij gehoopt heeft verkrijgt.
Wat doen wij, wanneer wij aldus de alvermogende bemiddeling van het Hart
T
91
van Jesus aan de Goddelijke rechtvaardigheid tegenoverstellen ? Wij ondernemen een Goddelijken strijd, in welken de Heer verlangt overwonnen te worden, en welks uitslag aan Jacob een nieuwen naam bezorgde, namelijk: Israël, dat is, sterk tegen God. Wij verheerlijken den Vader, die ons Zijn Zoon gegeven heeft om ons tot Hem te trekken; wij verheerlijken den Zoon, van wien wij erkennen, dat alle goede gaven komen; wij verheerlijken den Heiligen Geest, die voor ons gezucht en gebeden heeft, wijl wij buiten Hem zelfs de oogen niet naar het Hart van Jesus, vanwaar hulp en zaligheid komt, kunnen verheffen.
Voorbeeld. — Christus zelf gaf aan de H. Gertrudis op deze wijze Zijn verlangen te kennen, dat Zijn Hart en Zijn heilig lichaam haar tot tempel zou strekken.
Terwijl men zong: Vidi aquam egre-dientem de templo, etc. , „ik heb een springend water uit den tempel zien vloeiensprak de lieer tot haar: Aanschouw mijn hart, het zal uw tempel zijn.... Ik verlang, dat mijn heilig lichaam U voortaan tot klooster diene, doorloop dan de andere deelen
92
van mijn lichaam en richt ze in tot • de noodige vertrekken van het geestelijk klooster, waariu gij uw leven moet doorbrengen Heer, hernam de H. Ger-trudis , ik zou niet weten, wat te zoeken noch te kiezen, want ik heb in Uw Hart, dat mijn tempel geworden is,
zulk een overvloed van goederen en genoegens gevonden, dat ik buiten hetzelve noch rust noch voedsel, twee zaken die voor het leven noodzakelijk schijnen, kan vinden. — Alg gij wilt, hernam de Zaligmaker, kunt gij die twee zaken ook in mijn hart vinden;
want hebt gij niet gehoord, dat zekere personen in den tempel aten, om den-zelven niet behoeven te verlaten, en dat anderen zelfs hunne rust er in namen, zooals mijn dienaar Dominicus. f (Ins. L. 3 ch. 28.)
Vereer dien dag de gevoelens van liet Hart van Jesus gedurende het negende jaar van Zijn leven... draag dezelve aan Zijn Hemel-Bchen Vader op voor de bekeering der zondaars *
en de verheffing der H. Kerk. (Onze Vader.)
Cor Jesu, bladz. 25.
93
Wij zijn de tempels van God ., ons hart is Zijn altaar.
Templum Bei estis. Gij zij t de tempel Gods.
Het heelal is de tempel des Heeren; de hemelen verkondigen Zijne glorie, de sterren huigen voor Hem, de haren der Zee loven Hem, de gansche schepping zingt Hem lof toe; doch dit is slechts Zijn uitwendige tempel, een sprakelooze tempel: de mensch, de mensch, zijn lichaam en zijne ziel, de gedachten van zijn geest en de vrije beweging van zijn hart, ziedaar de hulde, waardoor f Hij zich waarlijk vereerd gevoelt. Om het heelal te scheppen, heeft Hij slechts één woord gesproken, en alles was er; Hij heeft bevolen, en alle dingen waren geschapen. Doch toen Hij dien heiligen tempel heeft gemaakt, ons lichaam en onze ziel, heeft de Goddelijke werkman zich over zijn werk heen gebogen, het gevormd met Zijne Goddelijke handen; en dit kunststuk, welks leven eene inblazing van Zijn adem is, heeft Hij
94
gemaakt naar Zijn beeld en gelijkenis. Dien mensch, welken Gij op zulk eene wonderbare wijze geschapen hebt, dien menscb die weldra van de hoogte, waarop Hij door U geplaatswas, neder-stortte, is Uw Goddelijke Zoon op eene nog bewonderenswaardiger wijze eene vernieuwde gedaante komen geven; Uw Heilige Geest heeft de liefde van den Vader en den Zoon, wiens einddoel hij is, in de ruimste mate over hem uitgestort. Deze mensch, die in de drievuldigheid der Goddelijke handelingen, Schepping, Verlossingen Heiligmaking, driewerf met Zijn God vereenigd is, is een zoo groot iets, dat de Christen zelf in weerwil van het woord van het Evangelie en dat der Kerk, nauwlijks aan zoo veel grootheid durft gelooven. Deze mensch draagt God in zich om, niet alleen in Zijne ziel, maar ook in zijn lichaam; Glorificate et portate Deum in corpore vestro; niet alleen bij groote tasschenpoozingen, door deelneming aan het H. Sacrament des altaars, door de Goddelijke genade; maar altoos, op elk uur. En zie hier, hoe ons lichaam en onze ziel de tempels van den levenden God zijn.
1
95
Wat is een tempel ? Eene plaats des gebeds. En ik heb het gebed tot den God mijns leven in mij ; het moet zonder ophouden uit mijn hart opstijgen.
In den tempel weerklonk het woord des geloofs, waardoor wij geloofd hebben en de bron der Goddelijke leeringen hield niet op zich in onze zielen uit te storten. In den tempel vlieden zeven kanalen van genade, de zeven H. Sacramenten ; en in mijn hart kan door het vuur der begeerte de genade der wedergeboorte bewerkstelligd worcen; de genade der verzoening, door de bitterheid des berouws, een zoo goeden, zoo beminnelijken en onze liefde zoo waar-digen God beleedigd te hebben ; de liefde Gods wordt er uitgestort door den Heiligen Geest, dien wij voortdurend bezitten. Als ik onafgebroken leef voor dengenen, dien ik in het II, Sacrament des altaars ontvangen heb, dan wordt Hij mijn dagelijksch, mijn voortdurend voedsel. Ik leef door Hem, Hij leeft in mij. De liefde maakt mij tot Zijne bruid. De volmaaktheid van Zijn heilig leven, dat in mijne herinnering is geprent en zich door eene voortdurende opoffering in mijne handelingen afschetst,
96
heiligt mij Hem toe. En de zalving van Zijn Geest zuivert door den overvloed Zijner barmhartigheid mijne zinnen en mijn hart. In den tempel heeft het voortdurend offer plaats, wordt het heilig Lam geslachtofferd, dat de zonde der wereld wegneemt; en het is niet noodig, dat wij den alvermogenden middelaar, door wien alle barmhartigheid tot ons komt, in den hemel gaan zoeken; in ons hart is het, dat Hij zich wil slachtofferen, dat Hij onophoudelijk Zijn verblijf kiest, daar is het, dat Hij wil, dat wij Hem eene plaats bereiden , gelijk Hij het voor ons daar boven doet. Zijn hemel hier op aarde, is ons hart.
De H. Kerk vat op hare feestdagen in de collecte in een enkel denkbeeld alles te zamen, wat hare kinderen moeten doen om in haren geest te handelen. — Men leest op den dag, gewijd aan de herinnering van de met het Hart van Jesus innigst vereenigde zielen, dit merkwaardig gebed: „O God, Gij die U in het hart van de gelukzalige Gertrudis een aangenaam verblijf bereid hebt, maak, dat, nadat onze harten door hare verdiensten en gebeden van
97
alle vlekken gezuiverd zijn, wij een dergelijk geluk mogen genieten. Door Onzen Heer Jesus Christus.quot;
God in ons! Ons hart Zijn tempel en Zijne woning; ja, voor dat doel is Christus op aarde gekomen.
Wij hebben medelijden met den in het hart van Maria opgesloten Verlosser, die aan alle herbergen, aan alle deuren werd afgewezen en genoodzaakt was in een stal geboren te worden. En het is dezelfde behandeling, die wij Hem eiken dag doen ondergaan. Zegt Hij het niet? Sto ad ostium et puim: Ik sta voor de deur en klop. Ilij gaat nog van deur tot deur, van hart tot hart, en niemand doet open. Of als men opent, het is voor een tijd. Hoe weinige zijn zij de harten, die Hem een vast verblijf aanbieden. Men verhuurt Hem zijne ziel, die aan Hem toebehoort , voor een feest, eene gelegenheid in het voorbijgaan... Indien men Hem al niet verdrijft, zoo laat men Hem toch alleen; nooit een woord van toegenegenheid, eene vriendelijke blik, een vriendedienst. Noch beloften, noch bedreigingen, niets treft ons. Als iemand mij opent, zal ik met hem
98
avondmalen. Ik zal hem verzadigen aan de bron der ware genoegens. Als iemand mij niet tot gast wil hebben,
en het uur korat, dat hij op zijne beurt in mijn rijk wil binnengaan, dan zal
men tot hem zeggen; — Clausa est '
janna, de deur is gesloten. — O ziel ]
die u voor de menschen tracht te ver- lt;
bergen, die klaagt, dat gij geen afge- lt;
legen hoekje hebt om u aan de wereld c
te onttrekken, ziehier mijn hart, ik c zal u, gelijk aan de H. Catharina van
Sienna, leeren er de woestijn en den ^
hemel in te vinden. — O God, Gij l
zijt het, Gij zelf, zooals het gebed g
der H. Gertrudis ons leert, die in haar t
hart IJ een verblijf, een aangenaam r
verblijf bereid hebt.... Zij is het o
niet,, en dat doet mij moed scheppen. X
Het is waar, dagelijks misvorm ik f,
den tempel mijner ziel, in welken Gij t(
moet wonen; maar Gij zijt het, Gij rt alleen, de Goddelijke bouwmeester, die
het middel kent en kunt toepassen, het v
bouwvallige er van te herstellen. O Jesus, ^
o Hart van Jesus, ik geef mij aan U v'
over om weder in goeden staat gebracht is
te worden. Sedert lang verlang ik U m
zonder onderbreking in dien tempel te hi
99
*•
:en bezitten! Zal ik sterven, alvorens dat
üs geluk bereikt te hebben ? Zou de in, quot; oorzaak van den slechten staat van
nrt het gebouw niet dit zijn ; — Ik
zal wilde het al te prachtig voor U maken.
est Telkens wanneer het zich niet in tame-
iiel lijk uitgestrekte verhouding verhief,
er- onderstond ik het werk opnieuw te be-
?e- ginnen. Ik zou de volmaaktheid van
sld die heiligen, wier heldhaftige deug-
ik den ons in verrukking brengen, ge-
ran wenscht hebben. ... Ik moest mij
len voortaan vergenoegen met mijne kleine
Gij hut opnieuw in orde te brengen en de
)ed gaten te dichten, en dat armelijk en
iar bescheiden, naar de maat mijner ge-
am ringe middelen; terwijl ik mij aan U
het overgeef en U smeek, U mijner volgens
en. Uwe groote barmhartigheid te ont-
ik fermen en mij voor immer met Uwe
Gij tegenwoordigheid te vereeren. Dat is
Grij mij genoeg; ik ben meer dan tevreden,
die Ziehier, wat Christus eens tot de
het vertrouweling van Zijn Hart zeide:
us, „Weet gij wel, waarom ik u zoo over-
U vloediglijk mijne genade verleen? Het
sht is om van u als een heiligdom te
U maken, en uw hart tot een altaar, waarop
te het vuur mijner liefde onophoudelijk
7*
100
brandt. Ik heb dat altaar gekozen om aan miin hemelschen Vader ter bevrediging Zijner rechtvaardigheid offeranden op te dragen, en Hem, middelerwijl de menschen Hem béleedigen, door de offerande, welke gij van mij, vereenigd met die van u zelve in hetzelfde offer, zult opdragen, eene oneindige eer te geven.quot;
Wat de Goddelijke Verlosser aan dien bevoorrechten leerling vroeg, vraagt Hij, arm en ellendig als wij zijn, aan ieder onzer. Wijl het zoodanig is, wil ik in mij zeiven keeren om er het offer te vinden; ik wil in mijn binnenste doordringen om er het slachtoffer, dat U, o mijn God, verheerlijkt, te vinden. Dat mijn geweten Uw altaar zij, o Heer (H. Aug), en mijn hart het aan Uwe liefde ten offer gebrachte slachtoffer. Maar helaas! welk een slachtoffer en hoe weinig waardig, dat Gij de oogen er op slaat! Geef Gij mij zelf een aan Uwe lessen volgzaam hart, een hart, dat het goede van het kwade weet te onderscheiden, opdat ik het eene volbrenge en het andere vluchte; geef mij dat verruimde hart, die ruimte van hart gelijk aan den oever der zee.
101
Be dit quoque Deus Salomoni.... latitu-dinem cordis quasi arenam quae est in littore maris; opdat ik in dat aldus vergrootte hart al Uwe beminde schepselen insluite; dat ik U zei ven in dat door de werking Uwer genade steeds grooter wordende hart insluite, o God van mijn hart, het hart van mijn God, dat alle dingen bevat en nogtans U ge-waardigt, ü in onze harten op te sluiten.
Schietgebed. — Ü Heer Jesus, heilig Gij zelf Uwen tempel, mijn lichaam, mijne ziel en mijn hart.
Vereer dien dag de gevoelens van het Hart van Jesus gedurende het tiende jaar van Zijn leven. — Draag dezelve aan Zijnen hemelsohen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing der H. Kerk.
Cor Jesu, bladz. 25.
ELFDE DAG.
Deugden van het Hart van Jesus.
Be zachtmoedigheid.
Dicite a me quia mitissum... corde.
Leert van mij, dat ik zachtmoedig ... van harte ben.
Ziedaar de koning, die tot u komt. vol zachtmoedigheid, hoort naar Hem;
102
Hij richt zich tot uwe ziel, tot haar zeggende: „Leer van mij, dat ik zachtmoedig hen,quot; dat de zachtmoedigheid de deugd is, die in mijn hart heerscht en ik in het uwe wil zien heerschen. Gij kunt van natuur zachtmoedig zijn; maar die zachtmoedigheid, van welke ik u het voorbeeld gegeven heb, welke ik van mijne leerlingen verwacht, moet uit het hart voortkomen. Hunne zachtmoedigheid moet voortspruiten uit hunne liefde. Hun hart moet er zoodanig aan gewend zijn , het kwade door het goede te overwinnen; zoodanig onderworpen aan mijne verlangens, doordrongen en ontvlamd van liefde, dat niets ter wereld in staat is om door het verminderen hunner liefde hun vrede te storen.
Ten einde ons door de hoop op belooning aan te sporen, heeft Jesus reeds zalig verklaard degenen, „die zachtmoedig zijn,quot; en hun de aarde, dat is zich zeiven te bezitten, tot erfdeel beloofd. Hij wil geen woordenstrijd, waardoor de gramschap wordt opgewekt en de vrede uit de ziel gebannen. „En wie u dwingen wil, ééne mijl voor bem af te leggen (om tot gids te zijn) , ga met hem nog twee mijlenquot;, liever dan
;? N
ar verstoord te worden. Geef dengenen,
it- die van u vraagt, en wijs niet af, die
id van u leenen wil. Vermijd de rechts-
ht gedingen, „en zoo iemand met u in
n. het gerecht wil strijden, en uw onder-
i. kleed ontnemen, zoo laat hem ook
je den mantel.quot;
te Wat heeft Hij zelf gedaan? Hij heeft
et met het voorschrift tevens het voorbeeld
t- gegeven, opdat wij zouden doen gelijk
ie Hij. Door het bekoorlijke van deze
m deugd, die de harten verovert, wil Hij
le zich meester maken van het uwe. Er
■n was dan ook niets majestueuzer en'
m aantrekkelijker dan de persoon van den
d Zaligmaker. Maar waarom overtrof Hij
m in aantrekkelijkheid de andere kinderen der menschen? Speciosus forma prae
3. fdiis hominum. Het was niet alleen door
[s die schoonheid, welke God soms als
t- eene weerkaatsing der hemelsche schoon-
;s heid op de aangezichten Zijner schepselen
3. laat schitteren; het was die stille kalmte Zijner steeds zich zelve beheerschende
q ziel, die persoonlijk met de Godheid
a vereenigd, tot op Zijn gelaat door-
a straalde en Hem zoo beminnelijk maakte,
a, dat de menschen zich gelukkig achtten
•j Hem te kunnen beschouwen. De indruk, _
104
welken de persoon van den Verlosser maakte, was zoo algemeen bekend, dat de Heidenen zeiven Hem wenschten te zien en tot een van Zijne apostelen zeiden : Wij willen Jesus zien. Volumus Jesum videre. (Joan. XII, 21.) Wat was die tooverkracht, waardoor die scharen, die begeerig waren Hem te hooren, werden aangetrokken? Het was de genade, die op Zijne lippen verspreid was, die onuitsprekelijke zachtmoedigheid, die zich in elk Zijner gelaatstrekken vertolkte. Hoe anders won Hij de harten door dit enkele woord: „ Veni, sequere me, Kom volg mij,quot; tenzij door die onbeperkte heerschappij, welke de zachtmoedigheid zich over den weerbarstigsten wil verwerft. De herinnering aan die onuitsprekelijke zachtmoedigheid was onder de Christenen der ontluikende Kerk levendig gebleven ; zoo schrijft de groote Apostel aan de Corinthiers: „IkPaulus zelf echter vermaan u bij de zachtmoedigheid en goedertierenheid van Christus. (2 Cor. 10).quot; Volgens vele heilige Vaders en den H. Antonius, stortte c'e H. Petrus altijd overv1oedige tranen, wanneer hij zich de onvergelijkelijke zachtmoedigheid van onzen Heer Jesus
105
iser Christus, Zijne Goddelijke gesprekken en
id , Zijn bijzonder leven met Zijne apostelen
ten voor den geest bracht. Het signalement
len van den Zaligmaker, dat door Publius
nus Lentulus, landvoogd van Judea, naar den
^at Eomeinschen Senaat werd opgezonden,
3ie houdt in, dat Hij een zachtmoedig en
te eerbiedwaardig uiterlijk had. „Hij is
'•as zeer zedig, voegt hij er bij, berispt
3id met majesteit, vermaant met zachtheid;
ig- hetzij hij handelt, hetzij hij spreekt,
en hij doet het met bevalligheid en ernst.quot; en Het geheele gedrag van Jesus beant-
«0, woordde aan dat bewonderenswaardig
:te samenstel van Zijn persoon; Hij twistte
iid niet, Hij schreeuwde niet, noch verhief
3r- Hij Zyne stem op de openbare plaatsen :
it- Non coutendet, neque clamabit, neque
er audïet aliquis in plateis vocem ejus.
rk (Matth. XII, 19). Maar vooral jegens
te de zwakken, de kranken en de zondaars
us was het, dat deze weergalooze zacht-
e- moedigheid uitblonk; Hij verbrak het gels. 1 krookte riet niet en doofde de nogrookende
;je toorts niet uit; niemand ging onvoldaan
:!e of afgewezen bij Hem weg; zoolang
i, Hij hoopte, eene van die verdwaalde
ce zielen tot den schaapstal terug te voeren,
js betoonde Hij zich jegens haar zoo wel-
106
willend en inschikkelijk, dat men Hem Bet
een verwijt er van maakte en Hem den wie vriend der zondaars noemde. Hij ver- ' led
dedigde zich niet. Jacobus en Joannes zal
verzochten Hem om het vuur des hemels ik
op die Samaritaansche stad, die Hem uit niet wilde ontvangen, te doen nederdalen. . tot
Gij weet niet van wat geest gij zijt, sch
zeide Hij, de Zoon des menschen is ]
niet gekomen zielen te verderven, maar Hij
te behouden. (Luc. IX, 55).quot; De kleinen, zoi
die reeds door de aanminnigheid, die gel
over Zijn persoon verspreid was, zich vij:
tot Hem voelden heengetrokken, roept spi
Hij, niettegenstaande Zijne apostelen gei
hen afwijzen, tot zich en liefkoost ze Gc
met de teederheid eener moeder. Geen Jei
tegenspraak of onrecht doet een bitter ni(
woord over Zijne lippen komen. Tot „quot;V
Hem, den God van heiligheid, durven ha
Zijne vijanden zeggen, dat Hij den duivel ve
in heeft. Wat antwoordt Hij? „Ik ben of
niet door den duivel bezeten, maar op
vereer mijnen Yader, en gij onteert Hem.quot; m
Wanneer Hij de onreine geesten uitdrijft on
is het, zegt men, door Beëlzebub, den ee
vorst der duivelen. Hij wederlegt deze mi
ongerijmde beschuldiging door deze een- ni
voudige tegenwerping: Indien ik door u
200
dezelfde voorzichtigheid, denzelfden ,• onverdroten ijver behartigen als wij eene wereldsche zaak, in welker welslagen wij belang stellen , zouden doen.
Veereer dien dag de gevoelens van het Hart Tan Jesus gedurende het negentiende jaar * van Zijn leven.... draag dezelve aan üijn hemelschen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing van de H. Kerk.
Onze Vader.)
Cor Jesu. bladz. 25.
TWINTIGSTE DAG.
Laatste, raad vau het Hart van Jesus.
Hel gebed.
Vigilate et oorate ut non intreiis in ientalionem.
Waakt en bidt, opdat gij niet valt in bekoring.
Om niet in bekoring te vallen, om er niet in te bezwijken, ziehier het wapen, dat God ons, met de waakzaamheid, daarvoor in de hand geeft, namelijk, het gebed: vigilate oorate, waakt en bidt. Het gebed! Welk eene genade! ^ welk een zekere en gemakkelijke weg!
—1
201
SB
n • En hoe komt hat, dat wij niet alles [j vermogen, aangezien wij altoos dat
onfeilbaar middel om alles te verkrijgen i. tot onze beschikking hebben. — Geef
t mij een steunpunt, zeide een groot
r * wiskunstenaar, en ik zal de aarde uit 1 hare as lichten. — Het steunpunt van
r den Christen, vermiddels hetwelk hij
den Hemel verplaatst en het hart van God wegvoert, is het gebed... . Welk gebruik maakten de heiligen er van? Welk gebruik maken wij er van ?
Indien God onze gevaren kent, indien Hij ons bemint, indien Hij ons wil helpen, waartoe dient het dan, zeggen sommigen, Hem wat Hij beter weet dan wij voor te stellen, Hem te vragen wat Hij zoo vurig verlangt ons te ver-leenen? Het antwoord op deze tegen-b werping is gemakkelijk. Jesus heeft
het gezegd: Bidt Dat is Zijn verlangen, langs dien weg is het, dat Hij eischt dat in de meeste gevallen de hulp tot ons zal komen. En wie onzer heeft het recht tot Hem te zeggen: Waarom hebt Gij die voorwaarde gesteld? Als God ons groote en moeielijke dingen ^ geboden had, dan immers hadden wij ze toch ook moeten beproeven, maar nu zegt
Hij: Wilt gij de bekoring doorstaan, . over de geduchtste vijanden zegepralen, tot een volmaakt Christelijk leven geraken , een geluk deelachtig worden, dat nooit oog gezien, nooit oor gehoord heeft,
nooit in 's menschen hart is opgekomen? »| Wilt gij mijne liefde erlangen, dat gröote goed, voor hetwelk de mensch, bijaldien hij geheel zijn wezen, al zijne goederen, zijne ziel en zijn leven daarvoor gegeven had, zoogoed als niets gegeven zou hebben ? Bidt, vraagt, maar niet aan de menschen, die maar al te dikwijls de ootmoedigste en rechtmatigste verzoeken met eene harde weigering beantwoorden; maar wend u tot mij,
uwen God, uwen Schepper, uwen vriend.
Is het dan zoo moeielijk, de handen op te heffen gelijk Moaes,. den mond te openen gelijk David, onophoudelijk uit mijn hart te putten, Maria, de engelen en heiligen in het belang uwer zaak te winnen?
En hoe zullen wij bidden ? De Goddelijke Verlosser heeft op die vraag geantwoord. Wanneer gij bidt, zult gij zeggen: „Onze Vader, die in de hemelen zijt'1 en Hij heeft zelf ons «. verzoekschrift opgesteld, Hij heeft in
*
ij dit korte formulier, dat aangenaam van klank en gemakkelijk te onthouden is, alles ingesloten wat wij, van den voornaamste tot den geringste, vragen kunnen; alles wat de eer van God en Zijne volmaakte liefde betreft, alsmede alles wat wi] naar ziel en lichaam voor tijd en eeuwigheid noodig hebben. Bidden wij dan, aonder het moede te worden, het gebed, dat Christus ons geleerd heeft; overwegen wij het, altijd zullen wij iets nieuws er in vinden. Er is geen gebed, dat wij beter van buiten kennen; en misschien niet een, dat wij slechter bidden.
Doch, zegt men, er zijn oogenblikken, dat de behoefte zoo dringend is, de droefheid zoo groot, dat elk gebed onmogelijk schijnt; elk formulier, hoe verkort men hetzelve ook vooronderstelt, te lang is. Welnu, bepalen wij ons dan bij de inleiding; „Onze Vader, Onze Vader!quot; Die enkele uitroep is alsdan voldoende om alles wat wij te verzoeken hebben, alles wat wij lijden uit te drukken. Ook is het eenigste, wat het Hart van den Zoon Gods, toen Zijne ziel tot den dood toe bedroefd was, tot Zijn hemelschen Vader
204
T
richtte; Hij kon geen opzettelijk verzoek t
in woorden uitdrukken. De kelk is 1
zoo bitter, dat de moed van dit held- 1
haftig hart te kort schijnt te zullen t
schieten. Mijn Vader! indien het moge- *
lijk is, laat dezen kelk van mii voor- 1
bij gaan! Nogtans niet, geliik ik wil, i
maar gelijk Gij wilt: dat was nu Zijn !
gansche gebed in den Hof Gethsemani.
Wanneer de droefheid onze krachten J
in onzen uitersten nood ten minste: lt;
Jóda Pater, mijn Vader, mijn Vader!
Mijn Vader, deze nieuwe naam, waar- :
mede men God toespreekt, deze naam in 1
het Oude Testament en bij de Heidenen onbekend , dien naam , o God, hebt Gij laten voorspellen als een der wonderen van de Wet der genade. Hij zal mij aanroepen en hij zal zeggen: Gij zijt mijn Vader, Ipse invocahit me: Pater tneus es iu. De eerste, die hem zal uitspreken, zal een God gelijk aan den aangeroepen God zijn, doch een God-mensch; en Hij zal de menschen leeren denzelven Hem na te zeggen; Hij zal hun, met de Goddelijke aanneming
205
tevens, het recht er toe geven. O Jesus, hoort Gij dien kreet Uws Harten, herhaald door alle geslachten, die Gij door Uwe smarten bevrijd en gered hebt ? O heilige Vader, hoort Gij dat onophoudelijk eenparig geroep, dat sedert achttien eeuwen dag en nacht van de aarde tot den hemel opstijgt: Pater, Pater, Pater. Het herinnert U aan hetgeen Uw eenige Zoon gedaan en geleden heeft; die Zoon, die Gij voor alle eeuwigheid hebt voortgebracht en die door de overmaat van liefde, waarmede Hij ons bemind heeft, dienstknecht is geworden. O Vader, laat ons geen weezen , ontvang deze arme verbannen kinderen in Uwe armen. O Vader, vervul hunne harten meer en meer met den geest van aanneming, die hun dien kreet in den zin Uwer Goddelijke bedoelingen, en in den geest van ijver voor Uwe eer, die Uw eenigen Zoon bezielde, zal doen herhalen, ü Vader, vermeerder het getal dergenen, die U met een kinderlijk hart aanroepen; maak hen meer gelijkvormig aan het beeld van Uw gekruisigden Zoon, meer vertrouwend op Uwe vaderlijke voorzienigheid. Mijne ziel, zoolang gij kunt
206
zeggen; „Onze Vaderquot;, al is het niet mc
met den mond, ten minste met het hart, va
dan zult gij gebeden hebben, God zal is.
ii hebben gehoord, u hebben verhoord. m1
Hoe moeten wij nog meer bidden ? ik
Wij moeten niet alleen bidden. Wij Vv
moeten bidden door Jesus Christus, dc met de H. Kerk, onze Moeder, die uit I er
de harten der heiligen, uit de geschrif- g(
ten barer leeraars en uit de H. Schrift hi
den levensdrank heeft geput, die het ti
meest in onze behoeften en noodwen- v
digheden voorziet. Wij moeten het ons b
tot eene aangename verplichting maken, d
dagelijks deel te nemen aan Zijn ver- k
heven gebed, aan dat gebed bij uitne- ii
mendheid, het H. Misoffer. Want in- d zonderheid is het daar, dat hij, die
zoekt, vindt; die vraagt, verkrijgt, en T
dat de deur van het Hart van Jesus , c
in wien alle schatten van wijsheid en '
Goddelijke wetenschap verborgen zijn, voor een ieder, die aanklopt, geopend wordt. Wij moeten aan de openbare gebeden der Kerk de voorkeur geven boven de afzonderlijke gebeden, op grond van de belofte van den Zaligmaker; „Indien er twee van u op de aarde samenstemmen, om welke zaak zij ook
207
mogen bidden, het zal hun geschieden van mijnen Vader, die in de hemelen is. Want waar er twee of drie in mijnen naam vergaderd zijn, daar hen ik in hun midden quot; (Matt. 18 v. 19, 20), Wij moeten aan de gebeden der Kerk de voorkeur geven boven denaar smaak en willekeur van den een of ander opgestelde gebeden , die spoedig geest en hart vermoeien; wij moeten ons bevlijtigen om die ware godsvrucht onzer vaderen, die de kerkelijke diensten stipt bijwoonden , door ons voorbeeld en woorden weder op te wekken. Priesters , koningen en volk, alles sprak tot God in dezelfde taal, allen deden Hein dezelfde verzoeken.
Men zegt: ik versta geen latijn. — Hoort wat Origenea zegt tot degenen, die klaagden dat ze de fl. Schrift niet verstonden; wij zullen het antwoord op deze moeielijklieid er in vinden : „Er zijn dingen, die duiater achijnen, dosh die alleen daardoor , dat zij in onze ooren dringen, onze ziel nogtana veel nut aanbrengen. De krachten des hemels en der engelen Gods , die , gelijk de Heer het aan Zijne Kerk geleerd heeft, met ons zijn, zelfs ter wille van de kleine kinderen, verheugen zich, wanneer zij de woorden der H. Bchrifc en de namen, die er in te lezen staan als zoovele Godwelgevallige bezwerin-
208
gen door onzen mond hooren uitspreken. Dat, indien wij de woorden, door onzen mond uitgesproken, niet verstaan , die krachten, die ons bijstaan, dezelve nogtans hooren, en als door een gezang, dat hen bekoort, uitgenoodigd, zich haasten te komen en ons hulp te verleenen.
Het is eene onbetwistbare waarheid, dat er in ons midden eene groote menigte krachten zijn, aan wie de zorg onzer lichamen en zielen is toevertrouwd. Indien zij heilig zijn, scheppen zij er vermaak in , als zij ons de H. Schrift hooren lezen ; maar hunne bezorgdheid voor ons verdubbelt , wanneer wij woorden uitspreken , die , terwijl zij door het verstand niet begrepen worden, den geest nogtans tot het gebed stemmen. De Apostel heeft het gezegd en een der bewondering van den mensch waardig geheim geopenbaard, toen hij leerde, dat het soms gebeuren kon, dat de geest, die in ons is, in het gebed is, en dat nogtans ons verstand aan die oefening vreemd blijft. Begrijpt dan, wat hij ons door deze woorden leert. De krachten, die aan onze zielen gegeven zijn om haar bij te staan, en die als onze geest zijn, voeden zich als met een Goddelijk voedsel, met de woorden uit de H. Schrift, die zij ons hooren uitspreken. Maar wat zeg ik, die hemelsche krachten? Jesus Christus onze Heer zelf gewaardiet zich niet alleen zich in ons te voeden, wanneer Hij onzen mond geopend vindt om de woorden van de H. Schrift uit te spreken, maar als Hij zulk een gastmaal voor zich bereid vindt, daalt Hij met den Vader in onze zielen neder.
fEn indien die wonderen D te verheven schijnen en 's menechen bevatting te boven gaande, zij worden niettemin gestaafd, niet door mijne leer, maar door het woord van den Heere Jesus Christus zeiven, die gezegd heeft: En indien die wonderen D te verheven schijnen en 's menechen bevatting te boven gaande, zij worden niettemin gestaafd, niet door mijne leer, maar door het woord van den Heere Jesus Christus zeiven, die gezegd heeft: eoo iemand mij lief heeft, hij zal mijn woord \ onderhouden, en mijn Vader zal hem liefhebben; en wij zullen tot hem komen, en woninge bij hem maken. Met wienP Met dengenen, die de geboden onderhoudt.
Wij zullen derhalve door deze heilige oefening de H. Drievuldigheid in ons lokken en ons den bijstand der Goddelijke krachten verzekeren; en terwijl wij die woorden en die namen uitspreken, wenden wij tevens de listen en lagen van de booze machten af.... als gij geduldig in deze Goddelijke lektuur volhardt, het hoofd biedt aan lusteloosheid, indien gij het oor niet afwendt, verwijdert zich het vijandig serpent, dat in u kan zijn, het kruipdier, dat de in uw binnenste lagen legde: wordende de door de gezangen der H. Schrift, door den stipten ijver voor het Goddelijk Woord uitgedreven. Wordt derhalve niet gelijk aan de Aspisslanq, die doof is en hare ooren dichtstopt om de stem van den bekwamen slangenbezweerder niet te hooren.
De H. Lodewijk, die zonder twijfel meer bezigheden had dan een van ons allen, hoorde dagelijks verscheiden missen , las het geheele Kerkelijke Officie, en stoi)d er op, dat de prinsen, zijne kin-k deren, minstens het officie van den dag hijwoonden. Indien wij geen ijver ge-
14
210
noeg in ons gevoelen om hetzelfde te quot;| b doen, wie zal ons beletten, er eene 4 I gewoonte van te maken als morgen- vi gebed de Prime te bidden : dat bewonderenswaardig gebed , hetwelk de Kerk bgt; bij het opgaan der zon tot God opzendt, it het eerste der zeven kerkelijke getijden. a' Vervolgens den dag te besluiten met w haar avondgebed, de Completen. Wij h zouden op die wijs den troost hebben, ü ten minste tweemaal daags met de ge- b heele 11. Kerk en haar eerbiedwaardig zi hoofd te bidden; met hare bisschoppen, c: priesters en leden van geestelijke orden, d die over de gansche aarde verspreid zijn, -w de woorden te herhalen, die zij uit- li spreken, die de heiligen, die nu in den h hemel zegepralen, uitgesproken hebben, n en die tot aan den jongsten dag door alle katholieke geslachten zullen uit- si gesproken worden. En wij zullen by z: het verrichten van die gebeden evenals w bij het H. Misoffer tot Grod kunnen E zeggen: O mijn God, het is waar, ik g ben een zondaar, een ellendige, de n ellende zelve, in mijn gebed ben ik d op honderderlei wijzen verstrooid; maar d hoor de gansche H. Kerk, ik ben het I niet meer die bid, maar zij is het, die si
211
te i bidt door Jesus Christus onzen Heer. ie - Luister naar hare stem, die de mijne ge-n- worden is, en verhoer mij om harentwil, n- - Christus heeft niet alleenlijk gezegd: rk lidt, maar er bijgevoegd, dat wij nooit t, moesten ophouden met bidden, dat wij n. ; altijd moesten bidden, en biddende altijd et waken. En de Leeraar der volken her-rij haalt het bevel des Meesters, ongeveer i, in deze bewoording: Bidt zonder onder-:e- breking, sine intermimone or ate. Hoe ig zullen wij maken, dat ons gebed niet a, onderbroken wordt ? Door eene besten-i, dige onderwerping aan den Goddelijken a, wil, door de zuizerheid onzer bedoelt- lingen bij al onze werken. Bekennen wij 3n het, wat zelfs onze geregelde gebeden a, moeilijk maakt, wat ons maar al te dik-or werf van dezelve doet afzien, is de tegen-it- stand van onzen wil aan dien van God, )ij zijn de slechte of onvolmaakte werken, Is waartoe wij de vrijheid willen behouden, m Hoe zou men zich het voortdurend ik gebed eigen kunnen maken, wanneer ie men niet op elk oogenblik van den ik dag tot God kan zeggen: Ik wil op ir dit oogenblik, ik wil altoos doen, wat et U aangenaam is. Aan God eene ie schikking omtrent hetgeen Hij geboden
212
heeft aan te bieden is eene onmogelijkheid ; en men houdt op voortdurend God te zoeken , Hem voortdurend aan te roepen, om niet in gestadige tegenspraak met zich zeiven te zijn. En nog-tans is het gebed, het aanhoudend gebed, het middel, dat de Zaligmaker ons aan de hand gedaan heeft om over onze steeds naar de aarde overhellende bedorven natuur, en over onze vijanden, die nooit slapen, te zegevieren. Bidden wij dan om die voortdurende richting vau ons hart tot God te ver-kriigen; en doen wij ons best om door eene volkomen onderwerping aan den Goddelijkeu wil deze onschatbare stemming tot het gebed te verdienen. Geven wij noch de poging noch het gebed op, zij zullen elkander ondersteunen. Het is een onoverschrijdbare kring, in welken wij, indien wij tot God willen gaan, besloten zijn; dat Zijne genade er ons in doe blijven, dan is de hemel ons.
Vereer dien dag de gevoelens ran het Hart van Jesus gedurende het twintigste jaar van Zijn leven... draag dezelve aan Zijn Hemel-sohen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing der H. Kerk. (OnzeVader.)
Cor Jesu, bladz. 25.
213
EEN EN TWINTIGSTE DAG. Se lans die het hart Tan Jcsus doorboorde.
Een van de hijgahnechten doorstak Zijne zijde met eene speer.
Unus militum lancea latus ejus operuit.
(Joann. 19 v. 34.)
Wij moeten onzen roem in het lijden des Heeren stellen in dier voege, dat wij niet alleen elk mysterie en elke verdienste, welke het bevat vereeren, maar ook elk der heilaanbrengende werktuigen , die daartoe gediend hebben. Brengen wij ons vooral voor den geest dat verheven voor immer gedenkwaardig mysterie, dat na den dood van den Heiland aan het kruis voltrokken werd, toen Hij toeliet, dat Zijne zijde met eene lans doorstoken werd, opdat het heilaanbrengend vocht, het bloed en water, waaruit Zijne onbevlekte Bruid, de H. Kerk geboren werd, uit Zijn Hart zou vloeien.
O gelukkige opening in de heilige zijde van Jesus, uit welke ons zoovele
214
en zoo wonderbare gaven van barmhartigheid toestroomden! O gelukkige lans, die ons zulke schatten hebt doen verwerven, die verdiend hebt deel te hebben in den roem van zulk eene overwinning. O lans, geheiligd door het bloed, dat mij heeft vrijgekocht; o gelukkige lans, die in het verblijf mijner eeuwigheid zijt doorgedrongen, mijn verlangend hart kust u met eerbied in den geest, ik benijd het geluk dergenen, die u aanschouwen Het teeken des Kruises, het kruis, waaraan Jesus den geest gaf, zal in de lucht verschijnen, als de Heer ons zal komen oordeelen, zegt de H. Kerk. Door een vroom geloof zou ik het er zelfs voor kunnen houden, dat het als een gedenkteeken van Jesus liefde naar den hemel zal worden overgebracht; en waarom zou de lans, waarmede het aanbiddelijk Hart van mijn Verlosser geopend is, niet in dezelfde eer deelen ? Hoe het zij, genieten wij in afwachting vau dien glorierijken dag de schatten, welke de Heer door middel van haar over ons heeit uitgestort. „Ik zal den geest van genade en des gebeds over het Huis van David en over de inwoners van
215
Jerusalem uitstorten, had de Profeet gezegd, toen hij de barmhartigheden des Heeren aankondigde; en zij zullen de oogen opheffen tot mij, dien ze doorstoken hebben, en zij zullen over mij weenen met j amerklachten en gezucht, gelijk men een eenigen zoon beweent, en zij zullen mij betreuren gelijk men doet een oudsten zoon. Zach. v. 12. Wat is dat geween, die ontroostbare droefheid , welke met genade en gebeden gepaard gaan? Is het niet de geest van vermorzeling des harten, welke onder de Wet der genade zoo overvloedig aan de zondaars wordt verleend ; vooral aan die, welke de oogen naar het door de lans geopende Hart van Jesus zullen opheffen, en die het zich zeiven nooit zullen kunnen vergeven, een zoo teeder minnenden God, een God , die de liefde zelve is, beleedigd te hebben.
Videbunt in quem transüxerunt... Zij zullen dengene zien , dien zij doorboord hebben !... Ziedaar wat de Profeet, van Jesus Christns sprekende, gezegd heeft, en het Evangelie haalt deze merkwaardige woorden aan. De voorzegging betreft even goed mij als de Joden* Zij doorstoken Zijne zijde, en
•m- | |
ige | |
)en |
i |
te |
] |
er- |
-1 |
let | |
?equot; |
-* |
ler |
li ü |
ijQ |
1 |
in |
1 |
38 | |
m, |
V..V |
es |
1 |
en |
: |
n, | |
a, | |
m | |
m | |
3n | |
al | |
)U |
1 |
ik | |
3, |
1 |
], | |
)n |
1 |
le |
k |
* | |
is | |
st | |
is | |
,n |
,i; -
216
het zijn mijne misdaden, die de zijde van mijn Verlosser doorstoken hebben. Hoe dikwijls ? Onder welke omstandigheden? Hoe was mijn berouw?
Niets heeft mij teruggehouden. Ik zal het gedachtig zijn, eene eeuwige herinnering er aan bewaren, en mijne ziel is met droefheid vervuld. Mijne misdaden alleen hebben dat Goddelijk Hart niet geopend; mijne ongetrouwheden hebben insgelijks die wond gemaakt Onder vrienden is eene kleine fout, een bewijs van minachting of eene onachtzaamheid duizendmaal grievender dan de beleedigingen van vijanden. En welk eene maat van geringschatting en onachtzaamheid van mijn hart!... Heb ik het verwijt, dat God door den mond van Zijn profeet aan Zijn volk doet, niet verdiend? De os heeft zijn eigenaar gekend, en de ezel den stal zijns meesters; en mijn volk heeft mij niet gekend, en de kinderen Tsraëls hebben mij veracht!... Zij hebben mij gansche dagen en tallooze dagen vergeten.'' Tot zelfs mijn wantrouwen drukt het Hart van Jesus, ook dat heeft tot het doorboren van Zijn Hart bijgedragen. Wien moet een vriend zijn vertrouwen schen-
217
ken, tenzij aan zijn vriend? En als er een blijvend gevoelen in mij is, dan is het dat van wantrouwen, In den afgrond der oneindige barmhartigheid , wordt de zonde begraven, de stortvloed van ongetrouwheden opgedroogd, en het schijnt, dat integendeel alles bijdraagt om mijn wantrouwen te vermeerderen... Ik wantrouw mij zeiven, ik wantrouw God, Zijne goedertierenheid, Zijne lankmoedigheid, Zijne lijdzaamheid, Zijne voorzienigheid. Ik leef in zorgen en voortdurende onrust, wijl ik in eenen voortdurenden staat van wantrouwen leef. Zich zeiven wantrouwen, dat gaat; God wantrouwen, dat nooit. Wat heb ik te doen om mij volkomen aan God toe te vertrouwen en mij aan Hem te onderwerpen? Niets anders dan Hem, dien ik doorboord heb, te aanschouwen.,. Videbunt in queni transfixerunt.
ne | |
ne | |
er ^n |
•- |
BU | |
3b |
- |
ld | |
t, | |
e- | |
is 3t | |
n e | |
t | |
t , |
- I |
- |
1 |
i |
Hij is daar aan het kruis, waaraan Zijne liefde Hem sterker boeit dan de nagelen, die Zijne handen en voeten doorboren, Hem er aan vasthechten; Hij is daar, Zijn Hart is geopend, maar meer door de liefde dan door het ijzer. Ik zie Hem aan, en nu Hij tot het leven is teruggekeerd, ziet ook Hij mij
■
218
aan. Ik heb Hem door mijne ongetrouwheden en mijn mistrouwen doorboord , 1 Hij heeft mij door Zijne liefde gered. Heer, als dat het is, wat men wint met Uw Hart te wonden, wil ik het nog eens wonden, doch op eene andere manier. Ik hoor , dat Gij in de H, Schrift gezegd hebt: „Gij hebt mijn hart gewond, gij, die ik als eene zuster, als eene bruid liefheb; gij, voor wie deze liefelijke namen eene werkelijkheid zijn ; gij hebt mij door een enkele van uwe haren gewond, met eene enkele blik uwer oogen.quot; Yulnerasti cor meum soror me a spon sa, vulnerasti cor meum in uno oculorum tuorum et in uno crine colli tui. (Cant. 4 v. 9.) Wat wil dat anders zeggen,'dan dat ik nu Uw Hart door mijne liefde doorboren kan. In Uwe ontferming, in Uwe goedertierenheid, in Uwe oneindige grootmoedigheid ziet Gij mij aan en U we blik vraagt om de mijne. Ik beschouw eindelijk dengenen, dien ik doorboord heb, niet alleen in de bitterheid van het berouw, maar door eene herinnering, een verlangen, een zucht van mijn hart, in de vervoering van liefde en dankbaarheid. En Gij zegt het mij : Eersttijds hebt gij mij
219
door de menigvuldigheid uwer onge-ttouwheden gewond, en ik heb u vergeven, Nu ik ze in het water en hloed, dat uit mijn Hart gevloeid is, afgewas-schen heb, verwond mij nu andermaal; maar door uw geloof, door uw onbegrensd vertrouwen, door verzaking van u zeiven, door uwe nauwgezetheid om al uwe handelingen, al uwe gedachten, al de bewegingen uws harten aan mij op te dragen en ze in mijn Hart te verbergen: wond mij op die manier.
Daar wij uitgenoodigd zijn om op die wijze het Hart van Jesus te wonden, bij Hem onze schuilplaats en toevlucht te zoeken, geven wij aan die eervolle oproeping gehoor. Slaan wij in kommer en verdriet, in radeloosheid en angst en in alle gevaren des levens onze oogen op Hem, die voor onze misdaden doorboord is geworden en wiens wond ons genezen heeft. Begeven wij ons in die vrijstad, de poort is altijd open, de wonde van het Hart van Jesus sluit zich niet.
O Hart van Jesus, vergeef den zondaar, die U beleedigd heeft, de ongetrouwe ziel, die U bedroefd heeft, de wantrouwende ziel, die U verdriet heeft
220
aangedaan. Richt Gij zelf in mij den heiligen tempel op, in welken ik U dag en nacht kan aanroepen; meer nog, laat mij liever binnengaan in dien tempel, welks ingang door het ijzer van de lans voor mij ontsloten is: ik zal alsdan niet meer aanbidden, beminnen en leven op de aarde, niet meer in mij zei ven, maar in U, in Uwen heiligen tempel, in het Heilig der heiligen, in Uw aanbiddelijk Hart. Adorabo ad templum sanctum tuum.
Oefening. — Den ganschen dag, den ganschen nacht, geheel Uw leven verblijf houden in Uwe dierbare afzondering, het Hart van Jesus; maar herinner u van tijd tot tijd uw geluk; kus de muren van die beminnelijke woning gelijk de II. Magdalena van Pazzi, van vreugde buiten zich zelve van aan de gevaren der wereld ontkomen te zijn, de muren van haar klooster kuste.
Schietgebed. — Quam dilvcla tua tahernacula tua Dom,ine, concupiscit et deficit onima rn.ea in atria Domini. O God der hemelsche heerkrachten, boe dierbaar zijn Uwe tabernakelen, de wonden van Uw heilig lichaam aan mijn hart! Maar de geheiligde afzonderingsplaats, het Heilige der Heiligen, wat mijne
221
ziel in verrukking brengt en mij van verlangen naar deszelfs quot;bezit doet branden, dat is Uw Hart.
Vereer dien dag de gevoelens van het Hart van Jesus gedurende liet een en twintigste jaar van Zijn leven... draag dezelve aan Zijn hemelschen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing der H. Kerk. (Onze Vader.)
Cor Jesu. bladz. 25.
TWEE EN TWINTIGTSE DAG.
Het water en bloei!, dat uit het aan het kruis geopende Hart van Jesus vloeide.
Een van de krijgshieehten doorstak zijne zijde met eene speer, en terstond kwam er lloed en water uit. {Joan. 19, v. 34.)
Ziehier, wat de Heer door den mond van den profeet Zacbarias gesproken bad. „In die dagen zal er eene bron geopend worden voor bet Huis van David en de inwoners van Jerusalem ter afwasscbing der zonden.quot; Die voorzegging is in onze dagen vervuld, en de bron van alle goed, die voor ons geopend is geworden, is de zijde van
222
Jesus Christus. „Een van de krijgsknechten, zegt de welbeminde leerling, die het gezien heeft en er getuigenis Tan aflegt, doorstak ziine zijde met eene speer, en terstond kwam er bloed en water uit.quot; Op deze wijze werden de deuren des levens geopend, door ■welke de H. Sacramenten der Kerk kwamen, zonder welke er geen toegang is tot het leven, dat het ware leven is, het eeuwige leven.. En inzonderheid de twee onontbeerlijke Sacramenten, van welke het eene, door de erfzonde af te wasschen, ons in Christus doet herboren worden en ons tot kinderen Gods maakt; het andere, dat het leven der genade, dat wij door onze zonde verloren hebben in ons herstelt; zij zijn het: Doopsel en de Biecht.
Hooren wij, wat God zelf, terwijl Hij in eene Goddelijke openbaring aan de bewonderenswaardige Catharina van Sienna, dat wonder barer eeuw, dit geheim verklaart: „Waaraan schrijft de ziel de waardigheid toe van vereenigd en vermengd te worden met het bloed van het Lam, wanneer zij door de kracht van dat bloed het H. Doopsel ontvangt? Aan de zijde van mijn Zoon,
i *
223
waar zij het vuur der Goddelijke liefde als aanwezig erkent. Icdien gij het u herinnert, mijne vleesch geworden Waarheid heeft het u geopenbaard, toen gij Hem ondervraagd hebt, zeggende: Zacht vlekkeloos Lam, Gij waart dood, toen Uwe zijde geopend werd; waarom wildet Gij, dat Uw Hart aldus gewond en geopend werd? — Mijn Zoon antwoordde u, als gij het u herinnert, dat Hij vele redenen daarvoor had, en Hij zeide u de voornaamste: Zijn verlangen om het menschelijk geslacht te redden was oneindig, en Zijn lichaam kon de droefheid en folteringen slechts tot eene zekere hoogte verdragen; uit hetgeen gedaan was, kon dus de oneindige liefde, waarmede Hij de menschen beminde, niet blijken; toen wilde Hij, dat gij het geheim van Zijn Hart zoudet zien, en Hij toonde het u geopend, om u te verstaan te geven, dat Hij u nog meer beminde, dan het uit Zijn dood gebleken was.quot;
„Het water en het bloed, dat er uitvloeide, beteekent het H, Doopsel met water, dat gij uit kracht van het bloed ontvangt. Hij stortte het bloed en het water om twee doopsels van bloed
I -
224
aan te duiden; het eerste, dat diegenen -ontvangen, die hun bloed voor mij storten; dat quot;bloed ontleent zijne kracht. • en aan het hloed van mijn Zoon en vervangt het doopsel, dat zij niet hebben kunnen ontvangen. Het tweede doopsel is het doopsel van vuur of begeerte, dat diegenen ontvangen, die vurige begeerte naar het doopsel hebben, zonder het te kunnen ontvangen; en er is geen doopsel van vuur zonder het bloed, omdat het bloed door het vuur der Goddelijke liefde, die het heeft doen storten, is binnengedrongen.
De ziel ontvangt ook het doopsel des bloeds op eece andere manier, om zinnebeeldig te spreken: mijne Goddelijke liefde staat het in heilige Sacrament van boetvaardigheid toe, omdat zij de zwakheid en broosheid van denmensch ziet, die hem tot de zonde vervoeren en hem de genade, die hij bij het doopsel ontvangen had, heeft doen verliezen. Dit Goddelijk bloed wordt, wanneer men zich, als men het kan, tot een mijner dienaren, die de sleutels des bloeds bewaren, wendt, door de absolutie, gevoegd bij het berouw, in de H. Biecht op de ziel gestort.
got
Ma
kaï
dez
dat
me'
tot
te
hal
vaa
aan
toe
nie
moi
ste'
ziji
oog
blo
er
(
doe en lin twi vai tre
225
Wanneer men niet kan biechten, is de verbrijzeling des harten voldoende, en dan ontvang gij uit de band mijner goedertierenheid de weldaad des bloeds. Maar die van het sacrament gebruik kan maken en het niet doet, zal van deze weldaad verstoken blijven. .. En dat niemand zoo dwaas zij te wachten met zich zijne zonden te laten vergeven tot het laatste oogenblik; want bij beeft te vreezen, dat, tot straf voor zijne halstarrigheid, mijne Goddelijke rechtvaardigheid tot hem zegt: Gij hebt niet aan mij gedacht gedurende uw leven, toen gij er den tijd voor had, ik zal niet in uwen dood aan u denken. Men moet dus nooit zijne bekeering uitstellen ; nogtans moet men , indien men zijne bekeering tot aan zijne laatste oogenblikken had verschoven , in het bloed mijns Zoons hopen, en men kan er den doop van ontvangen.
Gij ziet alzoo, dat de ziel altijd het doopsel des bloeds kan ontvangen; en in dat doopsel erkent gij de handeling mijns Zoons.... In Hetn zijnde twee naturen vereenigd, en de eene is van de andere doordrongen: de godheid trekt de smarten, welke zij met eene
_
15
226
onuitsprekelijke liefde aan het kruis verdragen heeft, tot zich, en hare werking kan oneindig genoemd worden. Het lijden was niet oneindig, wijl het door het lichaam begrensd was, en het verlangen om te lijden, ten einde u vrij te koopen, ' aan het kruis ophield, toen de ziel mijns Zoons van het lichaam scheidde; maar de vrucht, welke dit lijden heeft voortgebracht is oneindig als het verlangen naar uwe zaligheid, want anders had het menschelijk geslacht niet in het verledene, in het tegenwoordige en in de toekomst gered kunnen zijn. De mensch, die mij beleedigt, zou niet voortdurend uit zijne zonden kunnen opstaan, indien hem het doopsel des bloeds niet op eene oneindige manier ware toegestaan, en de verdienste van het bloed niet oneindig ware.
Dat is het, wat mijn Zoon u getoond heeft door de wond in Zijne zijde, daar vindt gij het geheim van Zijn hart,
wijl gij er uit ziet, dat Hij u meer bemint, dan Hij u door een geeindigd lijden kon toonen. Hij toont het u op eene oneindige wijze door het doopsel des bloeds, dat met het vuur der Godde-lijke liefde vereenigd is, want het is
de liefde, die het heeft doen storten. Het doopsel wordt aan alle Christenen, en een iegelijk die het wil ontvangen, in het water, vereeuigd met het bloed en het vuur, toegediend: op deze wijze wordt de ziel van het bloed mijns Zoons doordrongen, en om u dit te doen begrijpen is het, dat Hij het bloed en het water uit Zijne zijde heeft doen komen. Ik heb nu uwe vragen beantwoord.''
En gij, mijne ziel, wat hebt gij, toen gij op de wereld kwaamt, uit kracht van deze oneindige barmhartigheid van het Hart van Jesns, die aan degenen, die TJ het leven geschonken hebben, geopenbaard is geworden, aan de Kerk van God gevraagd ? Het leven des Geloofs. Gij bezat het dus niet, wijl gij er om gevraagd hebt ? Dit leven, de eerste gift des Scheppers, de grondslag voor al Zijne gunsten, bezat gij wel; maar dat andere leven was in Adam gestorven, het moest met de oorsponkelijke onschuld in U opgewekt worden. Men heeft U aan den voet des kruises geplaatst; het bloed en het water uit de zijde van Christus zijn op u gevloeid; de stem des Ileeren
i
15*
228
heeft over de wateren weerklonken; de God van Majesteit zelf heeft door den mond van Zijn dienaar dit plechtig woord doen hooren: „Ik doop u,'' en van een kind van gramschap zijt gij een kind der Goddelijke aanneming geworden. Toen God u geheel bedekt zag met het kostbaar bloed, dat de wereld heeft vrij gekocht, heeft Hij ook van u gezegd: Dit is mijn Welbeminde Zoon. De engelen en de heiligen des hemels hebben toegejuicht; de aarde heeft zich met den hemel vereenigd om de intrede te vieren in uw tweede, ja in het eeuwige leven, bijaldien gij de verbintenissen, dien grooten dag aangegaan, gestand doet. En ziedaar de eerste ontvangen weldaad van het Hart van Jesus. Hij heeft u bemind, voor gij in staat waart, Hem wederliefde te schenken; Hij heeft u bemind boven geheele volken, die nog in de schaduw des doods zitten.... Wat zult gij Hem wedergeven voor deze voorkomende liefde en deze bijzondere voorliefde ? Gij moet deelnemen aan de aanhoudende droefheid van Zijn Hart bij de gedachte aan zoovele zielen, die nooit de genade der wedergeboorte zullen erlangen; gij
229
moet naar uw vermogen bijdragen om den ijver van die missionarissen, die jaarlijks den hemel voor duizenden kleine kinderen openen, te ondersteunen; gij moet vooral deelnemen aan die veel gevoeliger smart, die het Goddelijk Hart doorvlijmt: de ondankbaarheid der herboren zielen, die deze onschatbare weldaad nutteloos maken; die leven en sterven, alsof hare Moeder, de H, Kerk, haar vreemd was; die zelfs de weldaad der herboring eene onrechtmatige toe-eigening van de rechten der mensche-lijke vrijheid durven noemen, en zich, ondankbare kinderen als ze zijn, over de moederlijke bezorgdheid, waardoor zij uit de slavernij des duivels verlost zijn en het recht op den hemel hebben verworven, beklagen: de zoodanigen zijn gelijk aan een kind, dat zijne moeder er een verwijt van zou maken, dat zij het, zonder het te raadplegen, voor den dood had behoed en door hare zorgen eene rijke erfenis doen verwerven.
Daarbij bepaalt zich de kracht niet van het water en bloed, dat uit de zijde van Jesus gevloeid is. Deze genade der wedergeboorte is door de dagelijksche zonde en vrijwillige over-
M -
230
tredingen verzwakt; misschien hebt gij haar verloren door de doodzonde!.. . Wat hebt gij, Christen, toen gedaan? Gij zijt door den moeielijken doop van boetvaardigheid naar de plaats uwer geestelijke geboorte, het Hart van Jesus, teruggekeerd; en eiken dag heeft, als gij gewild hebt, uwe ziel hare oorspronkelijke zuiverheid terug kunnen bekomen. — O zoo dikwerf in de Kerk vernieuwd doopsel, o machtig woord, dat met Zijn bloed uit het Hart van Jesus is voortgekomen, dat woord: „Ik ontsla u! „Hoe zullen wij het Grod vergelden, die zulk eene macht aan de menschen gegeven heeft, dat zij voor elkander de bedienaren van de opstanding tot het leven zijn! Wat zullen wij aan God wedergeven voor deze weldaad, die Hij aan het doopsel heeft toegevoegd! Er een ijverig en geloovig gebruik van maken; deel nemen aan de droefheid van het Hart van Jesus, dat de zondaars tevergeefs uitnoodigt om tot Hem te komen en door berouw en belijdenis vergeving van hunne overtredingen te erlangen.
Ooefening. — Dagelijks, zoodra men ontwaakt, zijne doopbelofte vernieuwen.
231
Gebed. Jesus, Gij zelf, alsmede de priester, Uw dienaar, hebt op den dag van mijn doopsel mijn voorhoofd, mijn hart, mijne schouders met het teeken der verlossing geteekend, opdat ik Uw kruis op mijn voorhoofd zou dragen als een glorierijk merkteeken, in mijn hart als een onderpand van liefde, op mijne schouders als een juk vol zoetheid. — Raak mijne ooren aan met Uw speeksel, spreek het Eppheta uit, hetwelk ze voor Uwe Goddelijke onderrichtingen zal openen; doe in mgn mond het zout der wijsheid, die mij smaak in Goddelijke dingen zal doen vinden; teeken al mij ne ledematen met Uw kostbaar bloed, opdat ik overal den goeden geur Uwer deugden verspreide ; en ontsteek in mijn hart de fakkel Uwer liefde, dat zij mijne schreden besture, mijn hart doe ontvlammen, en niet uitdoove tot op den dag, waarop ik U dezelve brandende moet aanbieden om de bruiloftzaal van het Sion binnen te gaan.
Eiken dag de genade van loetvaardigheid in om vernieuwen. Al onze afwijkingen gedurende den dag aan het Hart van Jesus belijden, Confiteor bidden, Jesus
232
1
verzoeken zelf de woorden der Absolutie : -over ons uit te spreken, en het water en bloed, dat ons eenmaal bij den H. Doop bet leven geschonken heeft,
en het zoo menigmaal voor de rechtbank van boetvaardigheid gedaan heeft, nogmaals op ons neder te storten.
Schietgebed. Beati immaculati qui am-lulant in lege Domini. Gelukzalig zijn degenen, die onbevlekt den weg des Heeren bewandelen!
Vereer dien dag de gevoelens van het Hart van Jesus gedurende het twee en 1
twintigste jaar van Zijn leven ... draag dezelve aan Zijn hemelschen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing van de H. Kerk (Onze Vader.)
Cor Jesu. bladz. 25. i
i 1
= ' ]
t
Het Hart ran Jesus met doornen gekroond. i
i
Op den feestdag van den H. Joannes, t
aldus verhaalt de gelukzalige Margaretha 1
Maria Alacoque, werd mij na de H. (
Communie het Hart van Jesus getoond j
als een uit vuur en vlammen gevormde i
233
e ' troon, die van alle kanten stralen r schoot, schitterender was dan de zon
i en doorschijnend als kristal. De wond,
, die Hij aan het kruis ontving, was er
zichtbaar in. Er was eene doornen-, kroon om dat heilig' Hart, en hoven
een kruis, dat er ingeplant scheen. Leven van de gelukzalige M. M. Alacoque, \ Wat heteekenen die werktuigen van
s Zijn lijden; de doornenkroon en het
kruis, welke de Zaligmaker bij . voor-t keur gekozen had, toen Hij Zijn Hart
dl aan Margaretha Maria voorstelde ? Wat
'■ heteekenen de vlammen , die het Hart
® van Jesus omgeven?
Ik zie er het geheele inwendige leven, al de smarten en den smadelijken dood van Jesus in. Het is , alsof Hij zeide: Ik heb in een enkel tafereel alles, wat ik uit liefde tot U gedaan en geleden heb, willen samenvatten. Ziehier mgn door vlammen omringd hart, dat uhet
1. machtig woord herhaalt, dat alles gemaakt heeft: In charilate perpelua dilexi
s» te. Ik heb u met eene eeuwige liefde
a bemind; en indien als Woord de liefde de
I. oorzaak van al mijne werken bij de schep-
d ping van deze zichtbare wereld geweest
le is, zoo is als mensch de liefde de drijfveer
234
'
van geheel mijn leven geweest, en zij is al de overmatige smarten van mijn lijden voorafgegaan, gevolgd en heeft ze vergezeld. Mijn gewond Hart herinnert u aan mijn doodstrijd in den Hof Geth-semani, mijne doornenkroon, de ver-smaadheden van den Voorhof, het kruis, de verguizing en foltering van den Calvarieberg; de vlammen, de onmetelijke liefde, die de oorsprong is van al mijn lijden. Bemin derhalve mijne wonden, mijne doornen, mijn kruis, de lans die mij doorboorde, de nagelen, die mij aan het werktuig mijner laatste marteling hechtten; maar bemin nog meer deze immer toenemende liefde, die bij de eerste beweging van mijn hart daarin ontbrandde, en die in den hémel in dat menschelijke aan Uwe natuur ontleende hart nog voortgaat voor u te branden. Op deze wijze is het, dat de Zaligmaker zich daarover aan Mar-garetha Maria Alacoque verklaart: „Mijn Goddelijke Meester, gaat zij voort, gaf mij te verstaan, dat die werktuigen van het lijden beteekenden, dat de onmetelijke liefde van Zijn Hart voor de menschen de bron van al Zijne smarten was geweest; dat Hij van het eerste
■ I
235
ij oogenblik Zijner vleeschwording al die n folteringen voor den geest had gehad, ie en dat van het eerste oogenblik af het ct kruis, om zoo te zeggen, in Zijn Hart i- was geplant; dat Hij van toen af al r- de vernederingen, welke Zijne heilige 3, menschheid in den loop van Zijn ster-,1- felijk leven te ondergaan zou hebben, ie aanvaardde, alsook al de beleedigingen, jn aan welke Zijne liefde tot de menschen i. Hem, door in het H. Sacrament onder ie hen te wonen, tot aan het einde der m eeuwen zou blootstellen, ig O Jesus, ik wil vandaag aan Uwe ze voeten over de doornenkroon, die van de Uw hoofd om Uw Hart is geplaatst, in nadenken. Ik hoor op den herinneringsin dag van Uw lijden de H. kerk deze it- profetische woorden, die meer dan dui-te zend jaar voor zij vervuld werden ge-Lat sproken zijn geworden, tot mij richten; ar- Dochters van Sion, Christen zielen, ver-ijn laat uwe ijdele vreugde, vergeet uwe niets raf beduidende droefheid, aanschouwt en ziet ;en uw Koning, gekroond met eene smarte-jn- lijke kroon, hem op den dag zijner brui-de loft, op den dag van de vreugde zijns ;en harten, door zij ne moeder, de Synagoge, op ste het hoofd gedrukt.quot; (Cant. 3, v. XL)
236
De kroon is het sieraad der jong- kr
gehuwden; en Jesus wil op den dag go
van Zijne slachtoffering gekroond wor- is den, omdat Hij op dien grooten dag
te midden van folteringen onze ziel en
werkelijk tot Zijne bruid heeft aange- als
nomen; als Hij met doornen gekroond is ?
tot ons komt, betaamt het dan niet, wej
dat wij Hem te gemoet gaan, met een zwi
dergelijk diadeem getooid ? Hoe zullen sch
wij doen ? De middelen zullen ons gesl
niet ontbreken. De H. Gertrudes droeg de ;
al de smarten , die zij in haarlichaam en leeu
in hare ziel leed, alsmede de genoegens , doo(
waarvan zij verstoken was, aan God den
op; en de Heer betuigde haar, hoe aan- en V
genaam Hem dit gebed was. Vervolgens lover
gaf Hij haar te kennen, dat al wie hem
lijdt, in-waarheid stoutweg kan zeggen: uiig.
„Jesus Christus, mijn Heer, heeft mij die i
Zijn ring tot onderpand Zijner liefde het
geschonken. En indien hij te midden de k
zijner wederwaardigheden God prijst Hij £
en Hem dank zegt voor de ontvangen heeft
gaven, zal hij de vreugde hebben het van
volgende vers te kunnen laten volgen: toege
„En Hij heeft mij versierd met eene aaii (
kroon als van eene bruid:quot; aangezien tweec
de dankbaarheid in rampen eene glorie- ^eer
237
kroon is, die nog meer schittert dan goud, en onvergelijkelijk kostbaarder is dan de topaas: Super aurum et topazion.
De kroon is de prijs van den strijd; en wie heeft haar als zoodanig verdiend, als het onze Heere Jesns Christus niet is ? Het Lam van den beginne dei-wereld af geslachtofferd,; het Lam, dat zwijgt onder de handen van dien het scheert, dat Lam heeft een groeten strijd gestreden; de spruit van David is van de aarde der levenden weggemaaid; de leeuw uit Juda's stam heeft door zijn dood de overwinning behaald. Hij heeft .den scheidingsmuur tusschen den mensch en Zijn Schepper omgeworpen; Hij heeft over den sterk gewapende gezegevierd en hem al zijn buit ontnomen ; Hij heeft dien fuitgedeeld onder de nieuwe overwinnaars, die naar Zijn voorbeeld de wereld door quot;iet geloof overwonnen hebben, en tot ie kroon des levens gekomen zijn. Hij, Hij alleen is het, die den prijs verdiend aeeft, welke aan dengenen, die het leven Fan een ander mensch redt, wordt toegekend; want Hij heeft ons allen iiau den eeuwigen dood ontrukt, en de tweede dood zal voortaan geen macht meer over ons hebben. Wij waren
238
allen in Adam overwonnen; wij zege- h pralen allen in Jesus Christus. Kronen wij Hem dan, den Goddelijken overwinnaar, door ons voordeel te doen met de vruchten Zijner zegepraal: dat is al de belooning, die Hij er voor verwacht. *: Welk eene vreugde, wanneer wij, met onze broeders, die ons uit den hemel gadeslaan, vereenigd, met hen onze kronen aan den voet van het Lam zullen nederleggen en in de vervoering onzer dankbaarheid het zegelied zingen, dat de Apostel in de heilige stad gehoord heeft: „Aan dengenen, die op den troon is gezeten, en aan het Lam komt alle zegen, alle eer, alle glorie en alle macht toe in de eeuwen der eeuwen. Amen.quot; (Ap. 5 v. 48.
De kroon is het teeken der koninklijke waardigheid ; Jesus is Koning dezer wereld, onze Koning en onze God. Hex mens et Deus mens. Hij heeft Zijn recht niet ontkend; wel heeft Hij verklaard , dat Zijn rijk niet van deze wereld was, maar toen Pilatus Hem voor de tweede maal de vraag deed : „Zijt Gij de Koning der Joden ?quot; antwoordde de Zaligmaker: „Gij zegt het.quot; Tu diets. (Matt. 27 v. H.) Ja, Hij is
239
I
?-■ Koning, maar een Koning der smarten i en versmading; een met doornen ge
kroonde Koning, omdat Hij is komen t heerschen over zondaars: derhalve over
l wederspannigen, over- ondankbaren,
1 over een volk, dat Hem alle dagen t tegenspreekt, en naar hetwelk Hij, om
l het met Zijne weldaden te overladen,
5 tevergeefs Zijne handen , die zij met
i nagelen doorboord hebben, uitstrekt. Een
r ■ doorn in het hart beteekent droefheid. , En Jesus omgeeft Zijn Hart met door
nen om ons te herinneren aan die doo-delijke droefheid, welker bittere wateren ; al de dagen van Zijn sterfelijk leven ,
dat Goddelijk Hart binnengedrongen, en waarmede Hij ons aan den vooravond van Zijn dood door deze treurige woorden heeft willen bekend maken: „Mijne ziel is bedroefd tot den dood toe.quot; Een martelaarschap van drie en dertig jaar, zonder verpoozing, zonder hoop, en welks einde, dat voorzien werd en steeds voor den geest zweefde, de kruisdood was: zoodanig was het leven van den Goddelijken Verlosser hier op aarde.
En ook gij, mijne ziel, waarom zijt gij treurig? Waarom verontrust gij 3 gij mij ? Waarom groeit mijne droef-
240
heid aan, naarmate ik op den levens- z
weg vorder ? Duizend bevredigende j
antwoorden zouden daarop gegeven kun- j,
nen worden; doch er is er één, dat ^
ze alle in zich sluit: „Het komt om- 2
dat de mensch, zoolang hem nog iets s
te wenschen of te zoeken overblijft, ^
nooit volmaakt gelukkig is.'' Derhalve e]
nooit gelukkig in deze wereld, nooit rj
gedurende de dagen van zijn pelgrims- 0
tocht naar het hemelsch vaderland; ^
want in het land der stervenden streeft q
en haakt hij steeds naar een voller a]
leven, een helderder licht en vuriger 0J
liefde. Niets bevredigt hem. Wanneeer ^
zal ik voor het aanschijn des Heeren ü,
verschijnen? Wanneer zal ik Uwe uj heerlijkheid zien, God der heerscharen ?
Dan, en dan alleen zal ik verzadigd ee worden. In de afwachting van dat ware
leven, van dien dag zonder avond, van gj
dat licht in Uw licht, van die steeds z-vermeerderende , altijd bevredigde liefde,
vind ik troost in mijne droefheid. Ik ^
zal mij naar Uw Hart begeven, de va doornen beschouwen die het omgeven , ' va
ze kussen en aan mijn hart drukken , jjj
en mijne smarten bij de Uwe vergelij- mi
ken... En ik zal tot mij zei ven zeggen: W(
241
zie, hoezeer dat Hart mij bemind heeft. Jesus heeft al de dagen van Zijn leven met onzichtbare doornen gekroond willen worden; Hij heeft op den dag van Zijn kruisdood door de handen Zijner schepselen, als slachtoffer der wereld, met doornen gekroond willen worden ; en ik, ik zou klagen over de langdurigheid van mijn lijden; ik zou hier op aarde willen genieten, mij vóór den dag der overwinning met rozen kronen! O Jesus, ook ik wil hier op aarde alle dagen Uwe doornenkroon dragen, om ten jongsten dage door Uwe Goddelijke hand gekroond te worden, en naar Uwe belofte die liefelijke woorden uit Uwen mond te hooren : Komt, neemt de kroon, welke de Heer u over alle eeuwigheid bereid heeft.quot;
„Eens toen de H. Catharina van Sienna, op eene eerlooze wijze belasterd zijnde, onder het storten van tranen bad, verscheen haar de Zaligmaker, houdende in de eene band eene kroon van goud en in de andere eene kroon van doornen, en sprak tot haar: Weet, mijne dochter , dat gij achtereenvolgens met deze beide kronen gekroond moet worden. Waaraan geeft gij nu de voor-
16
242
keur; gedurende dit vergankelijk leven li
eene doornenkroon te dragen, en dat ik d(
die gouden, met paarlen en edelge- te
steenten omzette voor het leven, dat a£ eeuwig duurt voor u bewaar; of wel
nu de gouden en na uw dood de m
doornenkroon? Zij antwoordde: Sedert m
lang heb ik mijn wil verzaakt om vé
slechts den Uwen op te volgen; ik ben de
het dus niet, die hier te kiezen heeft. m
Daar Gij evenwel wilt, dat ik antwoordde d«
zal ik U zeggen, dat ik de voorkeur df
geef om gedurende dit leven altijd ac
overeenkomstig Uw smartvol lijden te de
zijn, en het onaangename zoowel als de
het aangename altijd uit liefde tot ü hc
te aanvaarden. Te gelijker tijd vatte zij m
met hare beide handen de doornenkroon, bc
en drukte die zoo sterk op haar hoofd, sn
dat dezelve er overal indrong en zij het lei
overige van haar leven de pijnen er zi
Lof aan God in tegenspoed — Christus he
leerde den gelukzaligen Henricus Suso de
zelf, hoe hij God moest zegenen, en al.
al de kruisen vooral dezulke, die hem sti
gelijk doornen de ziel en het lichaam Je openreten, tot de eer van God te doen , ee
strekken; en de Gelukzalige, door de di(
ü
243
m liefde vervoerd, antwoordde: Ik zal
k den lofzang, dien Gij mij geleerd hebt,
e- te midden van kommer en verdriet
it aanheffen.
el Ja, ik verlang het uit al de krachten le mijner ziel; mogen alle kruisen en rt moeielijkheden, die mij in den loop m van mijn leven zijn overkomen; mogen gt;n de smarten, het verdriet van allle ;t. menschen, het lijden der gewonden, ie der kranken, het gezucht der bedrukten, ir de tranen der ongelukkiger), de ver-jd achting en versmading der onderdrukten, te de behoefte der weduwen en der weezen, Is de brandende dorst en honger der be-ü hoeftigen; mogen het bloed van alle jij martelaars en de verstervingen en harde n, boetplegingen van Uwe vrienden, de d, smarten, het gekende en het ongekende iet leed, dat de rechtvaardigen in hunne er zielen, in hunne lichamen en goederen te midden van roem en tegenspoed us hebben te verduren gehad; moge ein-[so delijk alles wat men geleden heeft en en alles wat men in de wereld zal lijden, jm strekken tot lof en eer van onzen Heer im Jesus Christus in alle eeuwen deren eeuwen! Ik wil ook aanvullen voor al de die bedrukten van harte, die met hun
244
lijden geen voordeel hebben weten te doen, en door hunne onderwerping en dankbetuiging Uwe goedheid niet erkend hebben. En ik bid U, gunstig op hun lijden te willen nederzien, opdat Uw eenige Zoon er door verheerlijkt worde en het hun sterke in leven en dood.
Maar gij, ongelukkige treurenden , die met mij aan het kruis gehecht zijt, luistert naar mij , ik bezweer het u: Jesus Christus, ons verheven voorbeeld, heeft in Zijn leven geen enkelen blijden dag gehad; onafgebroken heeft Hij voor ons geleden: moeten wij onze rampen en wederwaardigheden dan niet met blijdschap verdragen, aangezien wij daardoor het geluk hebben aan Hem gelijkvormig te zijn; hoort gij niet deze liefelijke woorden; „Mijne kinderen, verheugt u en slaat in uwe moeielijkheden uwe oogen op mij.quot; Ik ben van hemelsche afkomst, en niettemin heb ik arm en ontdaan in deze wereld geleefd; ik was gevoelig, en ik heb veel geleden; ik verliet matelooze genoegens, en onder u heb ik niets dan smarten en kruis gekend. Welaan dan dappere en onoverwinnelijke strijders, schept moed en kracht. Zou er een aarzelen, het kruis
245
zijn zegevierend Hoofd na te dragen ? Het is eene onwaardeerbare gunst als Jesus Christus te kunnen leven; en indien wij op den weg, die tot de eeuwige heerlijkheid leidt, vrij waren in de keus tusschen de doornen of de bloemen, zoo moesten wij de doornen kiezen. Welk minnend hart verlangt niet te gelijken op het voorwerp van deszelfs liefde ? Vereenigt u dan. gij bedroefden, onderdrukten en ongelukkigen, gij allen die in deze wereld lijdt; komt uwen Verlosser eene kroon vlechten Open allen gezamenlijk uwe afgematte harten voor deze springbron van alle genade, gelijk een uitgedroogde grond zich opent om het water des hemels in zich op te nemen. Onze dorheid, onze verlatenheid onze smarten en onze kruisen zullen ons toegang tot het Hart van Jesus verschalfen; ons bloed zal de prijs zijn van Zijn kostbaar bloed, dat alle lijdende zielen wascht en zuivert.
Vereer dien dag de gevoelens van liet Hart van Jesus gedurende het drie en twintigst e jaar van Zijn leven,.. draag dezelve aan Zijn hemelschen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing der H. Kerk. (Onze Vader.)
Cor Jem, bladz. 25.
246
Het Hart van Jesus met een kruis er ingeplant.
Uw Hart vertoont zich aan mij, niet alleen met doornen gekroond, maar ook met een kruis er in geplant — Ik begrijp die les; het in Uw Hart geplante en vastgewortelde kruis is de boom der ware kennis der uitverkorenen in het nieuwe paradijs. Op dezen boom is het, dat de Goddeliike Verlosser ons het leven geschonken heeft. Hij heeft den dag onzer geboorte met zulk een ongeduldig verlangen verbeid, dat Hij gezegd heeft: Wat is mijne ziel als dichtgesnoer d en vastgeklemd in afwachting van dien grooten dag. Het kruis, dat is Zijn troon. Zijn altaar, Zijn rechterstoel. Zijn kansel, van waaraf Hij tot aan het einde der tijden alle geslachten leeraart.
Het kruis is in Uw Hart geplant, o Jesus, omdat Gij het door de eerste klopping van Uw Hart, en door alle, die tot aan Uwe slachtoffering dezelve opvolgden, bemind en geroepen hebt.
247
Het kruis staat in Uw Hart geplant, omdat Grij het ons als een liefdepand, wilt doen liefhebben en onze begeerte er naar opwekken als naar een liefdepand, dat uit Uw Hart is voortgesproten; omdat Gij met recht kunt verlangen, dat iet ook wij het met geloof en liefde in onze ok harten zouden planten ; en terwijl Gij het Ik ons in Uw Hart geplant voorstelt, is het a-e- alsof Gij zegt; Ziel, zoo gij de mijne wilt de zijn, laat dat dan het teeken onzer veren eeniging wezen ; aan het kruis was het, 3ni dat ik den losprijs voor u betaalde. Elk ins lijden naar lichaaam, geest of hart is eft eene uitnoodiging om aan mijne zijde te jen komen lijden : aanvaard ze derhalve als [Jij eene aansporing tot liefde. a|g Wij moeten het kostbaar overblijfsel
af. j van het hout, waaraan U w Hart deszelfs Jet laatste zucht slaakte, niet alleen ver-ar j eeren, kussen ea beminnen; maar meer raf nog dat bitter hout der wederwaardig-dfe heden en beproevingen, d»t bij uitnemendheid, om zoo te zeggen, Uw ntj levend en bezield kruis is. De smart .ste is de smeltoven , in welken Uwe uit-He^ verkorenen gelijk het goud onderzocht lve en beproefd worden. Daar worden zij , als ware brandoffers, verteerd , totdat
248
al het aardsche en menschelijke in hen vernietigd is; en na deze loutering neemt Gij hen in de eeuwigheid op als welgelijkende afdruksels van het Goddelijk beeld, dat hun op den Calvarieberg getoond is geworden. Ziedaar, wat wij moeten weten, moeten gelooven en omhelzen, als wij Christenen zijn; want tot ieder Christen heeft de Zaligmaker gezegd: „Zoo iemand na mij wil komen, die verloochene zich zeiven , en neme dagelijks zijn kruis op, en volge mij.quot;
De zaligheid is in het kruis; het leven is in het kruis .... niet alleen in Hem, die ons door het kruis heeft vrijgekocht, maar in een iegelijk van hen, die de verdiensten van het kruis op zich willen toepassen, en alzoo hetgeen aan het Lijden des Verlossers ontbreekt, namelijk hunne medewerking, er aan toevoegen. De H. Catharina van Sienua verschieden dagen achtereen aan God om de deugd van sterkte gebeden hebbende, kreeg van den Heer, die haar dit verzoek had ingegeven, dit tot antwoord: — „o Mijne dochter, indien gij kracht wilt verkrijgen, dan moet gij mij navolgen.quot; Want ofschoon ik door de Goddelijke kracht zelfs alle
249
machten der lucht kon vernietigen en ze op eene andere manier overwinnen, heb ik niettemin, daar ik u door mijne menschelijk handelingen het voorbeeld •wilde geven , besloten, dezelve slechts door middel van het kruis te overwinnen, ten einde u door daadzaken te onder-Tichten. Indien gij dus sterk wilt worden om elke vijandelijke macht te overwinnen , laat het kruis u dan eene verkwikking zijn, zooals het was voor mij, van wien de Apostel gezegd heeft, dat ik met blijdschap het kruis, dat smadelijke en harde kruis, ben tegemoet gesneld. Dat wil zeggen: heb eene voorliefde voor kommer en wederwaardigheden , niet alleen om die met ge-■ duld te lijden, maar om dezelve als eene verkwikking aan te nemen, zooals zij werkelijk zijn: want hoe meer gij om miinentwillijdt, hoe gelijkvormiger gij aan mij wordt. Indien gij door lijden aan mij gelijkvormig wordt, volgt, zoo als mijn Apostel geleerd heeft, onvermijdelijk daaruit, dat gij ook in genade en heerlijkheid op mij zult gelijken. Neem dan , mijne dochter, uit liefde tot mij, het zoete voor het bittere, en het bittere voor het zoete , en twijfel er niet aan,
1
i
250
dat gij in het vervolg in alle dingen sterk zult zijn.quot; De H. Catharina nam van toen af zulk een vast besluit om hare vreugde in het lijden te zoeken, dat haar niets ter wereld zooveel vermaak deed als te lijden, en haar het het leven zonder dat on verdragelij k had toegeschenen.
Men moet derhalve hesluiten om in deze wereld op niets te steunen , het kruis te beminnen en te omhelzen. Men moet er op rekenen, altijd in lijden te zullen zijn, nooit eenig genot te zullen vinden, dat niet met het kruis gemengd is, en het leven in het kruis te zien eindigen; want Jesus heeft ons het voorbeeld gegeven , opdat wij Hem zouden navolgen. Uit den hemel is Hij nedergedaald in den schoot van Maria, van daar is Hij overgegaan in de kribbe, in de ballingschap, in de eenzaamheid om eindelijk in vernedering en ver-smaadheid te sterven. Zijn openbaar leven is vol tegenwerking en ontbering... en dit zoo tegengewerkt leven is onder de verguizingen en folteringen van den Calvarieberg geëindigd.
O Heer, geef dat wij het geheim des kruises mogen kennen. Verheven ge-
151
heim! Eene ergernis voor de Joden, die U in al den luister van een zege-pralenden koning verwachtten, en die, na den oorsprong des levens aan dit hout te hebben genageld, zich aan eene onherstelbare verblindheid hebben overgegeven. Het kruis, eene dwaasheid voor de Heidenen, die gewoon waren in dit hout het smadelijk strafwerktuig der slaven te zien; en het is aan het kruis, dat Gij hebt willen sterven , als om die ijdele wijsheid, waarop zij zoo trotsch waren , te tarten. Het kruis is, dat geheim, waartegen de zwakke rede van vele Christenen zelfs zich verzet vooral daarom, wijl men van het geloof aan het kruis moet overgaan tot de aanvaarding van het kruis. Een weinig liefde zou ons verstand ophelderen, en wij zouden met den Apostel zeggen; „Nos autem gloriari oportel in cruce Domini nostri Jesu CMsti'': Wij , de onderdanen, de kinderen, de navolgers van den God van den Calvarieberg, moeten ons in het kruis van onzen fleer Jesus Christus beroemen. Een weinig liefde zou ons ternedergaslagen hart moed scheuken, en zoo wij onze blikken wierpen op den insteller en voltrekker van ons Geloof,
252
die, ofschoon Hij de hemelsche genoegens kon genieten, vrijwillig het kruis koos, zouden wij het met liefde en dankbaarheid omhelzen.
De groote bisschop van Hippone kon zich niet genoeg verwonderen, wanneer hij de diepte der Goddelijke wijsheid in hare middelen tot zaligheid der men-schen aandachtig gadesloeg: de mensch door het hout in het verderf gestort, en door het hout vrijgekocht; de mensch beid door den hoogmoed, de zinnelijkheid en ongehoorzaamheid van een enkelen mensch ten val gebracht, en wederom opgeheven door de diepe vernedering, smarten en gehoorzaamheid aan een Godmensch. Wanneer zullen deze in het kruis gegrifte en door het Hart van Jesus uitgelegde wonderen mij in de oogen vallen ? O Jesus! en het is om mijn verstand te verlichten, het is om mijn kleinmoedig hart aan te vuren, dat Gij voor Uw kruis zulk eene liefelijke plaats, Uw Hart, hebt uitgekozen. En ook ik wil het, evenals Gij, in stilte dragen. Het kruis is een martelaarschap , en men heeft nooit gezien, dat martelaars het roemvolle van hun lijden door klagen verminderden.
253
Zoo wij wisten, met welke liefderijke bedoelingen Jesus ons Zijn kruis aanbiedt, hoe dierbaar zou het ons worden, hoeveel waarde zouden wij er aan hechten! „Ik heb, schrijft de gelukzalige Henricus Suzo, iemand gekend , die , zeer bedroefd zijnde, zijn leed aan Jesus aan 't kruis klaagde. Deze persoon hoorde den Zaligmaker tot hem zeggen: Indien ik wil, dat gij van niemand bemind wordt, dan is het, wijl ik u tot mijn welbeminde verlang; indien ik wil, dat gij veracht en gekweld wordt, dan is het, wijl ik u tot mijn boezemvriend wil hebben; en naarmate de menschen u zullen verlagen , vernederen, miskennen, zult gij in mijne oogen een alle achting en eer waardige dienaar zijn.quot; O Jesus, wasch in het water en bloed, dat uit Uwe zijde gevloeid is al mijne ongetrouwheden aan het kruis af, Geef mij Uw Hart, om U daarmede te beminnen , om met het kruis de werktuigen lief te hebben, die mij er aanhechten; geef mij Uw geest om den weg des kruises te beoordeelen en hoog te schatten, en herschep mij in U. Leve het kruis! wij kunnen onze schouders op geene andere manier er van ontlasten, dan
;
254
door het in ons hart te verplaatsen.
Op den dag van Kruisverheffing zeide de Zaligmaker tot de H. Gertrudis: Weet gij, wat mij het kruis met eene oneindige liefde doet beminnen en liefhebben ? Het is, omdat ik de zaligheid der menschen, waarnaar mijn hart de vurigste verlangens koesterde, door hetzelve van mijn hemelschen Vader verdiend en verkregen heb. . .. Het kruis is voor mij, wat voor een ijverig Christen de plaatsen en de dagen zijn, waarop hij van God uitstekende genade en gunsten verkregen heeft. Christus laat er op volgen: Overweeg de les, die ik in de eer, aan mijn kruis bewezen, aan de Christenen geef. Ik wil hen leeren, dat zij, om mij na te volgen, te beminnen en het werk hunner zaligheid aanmerkelijk te bevorderen, onder meer andere deugden, de liefde tot de vijanden moeten beoefenen. Indien de gevoeligheid over de beleediging hun uit menschelijke zwakheid het kwaad met goed te vergelden heeft doen uitstellen en zij , dit ingezien hebbende, zich be-ijveren hunne vijanden met weldaden te overladen, zullen zij mij een aan-, genaam offer brengen, daar zij aldus
255
de eerbewij zingen navolgen , welke ik, na hetzelve eenigen tijd onder de aarde verborgen gelaten te hebben, aan mijn kruis heb doen bewijzen.quot;
Oefening. — Leeren wij van Jesus Christus langs drie trappen, die ons tot de volmaaktheid zullen voeren, den Calvarieberg bestijgen.
„De dominicaner broeder Henricus de Suso bad God in al zijne gebeden om hem te leeren lijden, De Goddelijke wijsheid leerde hem dan ook slechts kruisen en wederwaardigheden dragen. Toen hij zich eens in zijn bidvertrek bevond, verscheen hem onder gedaante van een cherubijn met zes vleugelen de Zaligmaker als gekruisigde. Op de twee onderste vleugelen stond geschreven: Jfflictionem sponte suscipe; op de twee vleugelen in het midden: Feras crueem oequanimiter; en op de bovenste: Disce pati Chrisli formiter, hetgeen wil zeggen: aanvaard het leed met blijdschap; draag het kruis met onderwerping; leer lijden in overeenkomstigheid met Jesus Christus,quot;
Indien wij meenen geleerd te hebben Jesus hot kruis na te dragen, zal het ons misschien voordeelig zijn, ten einde een
256
gering gevoelen van ons zeiven te behouden, te zien, hoe de heilige vrienden van het kruis er over dachten.
f Leve Jesus!
Afschrift van een brief aan eene overste, geschreven door eene wereldlijke zuster van den derden Regel van den H. Francisous, genaamd Victoria, die te Rome in den geur van heiligheid heeft geleefd. Het is de eenige brief, dien zij in haar leven geschreven heeft, en nog wel uit gehoorzaamheid.
Jesus Maria.
Liefde, vrede en geduld. Mijne waarde Moeder, gij wilt brieven van mij hebben, ik zend u dezen, f en gij zult u gelukkig mogen achten, indien gij hem goed kunt lezen. Lees hem bij het licht des hemels, omdat deze brief, wijl hij een merkteeken van het Paradijs draagt, slechts door middel van dat licht verstaan kan worden; in dezen brief is alles opgeteekend, wat de Heilige Geest door den mond van Zijne profeten in het Oude Testament gesproken heeft. In dit beeld is alles verborgen, vrat de Zoon Gods in Zijn Evangelie gezegd heeft. Het is de eerste en laatste letter van het Christelijk alphabet. Die het verlangt is een beginnende, die het mot vreugde omhelst ea vasthoudt, is een voordeel trekkende; maar die zich hetdezelve onwaardig acht, is volmaakt, want het lijden is een geneugte voor eene goede ziel, die haar welbeminde liefheeft. Die gaarne lijdt, is eenvoudig Christen; die met blijdschap lijdt, is geestelijk; die lijdt en sterft, door smarten overstelpt, is volmaakt. — Die
257
meent te lijden, is niet zeer verlicht; die zich er van bevrijd acht en lijdt, is verlicht. Maar wiens hart lijdt onder den druk der liefde, in alles is overgegeven en treurt, is heilig en volmaakt. Die het kruis kent, zou het aannemen, die het niet kent, vlucht en verjaagt het; maar het komt dengenen, die het bemint voor, dat het oneindig ver van hem verwijderd is, ofschoon hij het in zijn lichaam met zich omdraagt. Het hart, dat Jesus bemint en wenscht gekruisigd te worden, verheugt zich gekruisigd te worden: want men kan niet tot Hem gaan zonder Zijne geestelijke uitnoodigingen en na werkelijk uit liefde tot Hem geleden te hebben.
Eene weinig begrepen wijsbegeerte, afgewezen door de zinnen en geacht door de wereld, louter dwaasheid.
Beween bitterlijk den dag, dat gij niet uit liefde tot den welbeminde geleden mocht hebben, en acht u zulk eene groote weldaad onwaardig te zijn geweest.
Het gewetensonderzoek eener dienares van God, moet gedaan worden, zonder te veel bij dagelijksche tekortkomingen, die met wijwater worden uitgewischt te blijven staan.
De heilige zegening van God is dit teeken f. De heiligheid en volmaaktheid zijn in die liefde begrepen; en één ons liefde tot het kruis is meer waard dan een milioen ponden gebeden; een dag aan 't kruis heeft meer waarde dan honderd jaar in alle andere geestelijke oefeningen doorgebracht. Een oogen-blik aan het kruis der liefde heeft meer waarde dan in dit leven de zoetheid van het paradijs.
17
258
Ik heb den uwen ontvangen, en ik heb er niet eerder op geantwoord, wijl de Meester het aldus gewild heeft; indien God het gewild had, zou ik er eerder op geantwoord hebben. Gij zult mij versehoonen Marie Angèle en Maxenie van mijnentwege te groeten, en daar zij slechts arbeiden aan de liefde van den welbeminde, zonder welke alles hier op aarde louter dwaasheid of groote schijnheiligheid is, zult gij haar zeggen, dat ik haar wensch en aan God vóórhaar vraag, dat het vuur, dat uit den hemel gedaald is, haar, zoowel als die aan de liefde tot Jesus Christus arbeiden, levendig verbrande, omdat de wereld tot dat einde geschapen is. ITogtans bidt allen voor mij, dat God mij in dit leven nooit goed doet, en dat ik onder den druk van alle rampen, waarmede God Zijne schepsels bezoeken kan, moge leven en sterven, en dat men nooit eenig medelijden met mij hebbe, maar dat ieder uitroepe: „Dat zij sterve, dat zij sterve.dat eerloos schepsel! Niets anders, mijne waarde Moeder.
Dat wij het lijden des Heeren steeds in onze harten mogen dragen! tot de grootste eer van God.
Vereer dien dag de gevoelens van het hart van Jesus gedurende het vier en twintigste jaar van Zijn leven.... draag dezelve aan Zijn hemelschen Vader op voor de bekeering der zondaren en de verheffing der H. Kerk. (Onze Vader.)
Cor Jesu, bladz. 25.
259
Uitnoodiging ran hel Hart van Jesus.
Redite proevnricatores ad cor. (Is. 46, v. 8.)
Pliclitverzakers, keert tot het hart terug.
Mijn God, doe den zielen begrepen, dat het leven bestaat in zich vrijwillig om Uw Hart aan te sluiten, of zich er van te verwilderen. Levende en levendmakende bron van alls sappen en alle jeugd, en beginsel aller dingen, 0 God, Uw Hart naderen is tevens naderen tot de zielen, die Uw Hart naderen. Uw Hart naderen, is niet alleen mijn hart nader brengen bij al de levende harten, het is ook, o mijn God, eene nadering tot mijn eigen hart. Ik hoor vandaag Uwe uitnoodiging: „plichtver-getenen keert terug tot het hart.quot; Wat is dat, tot het hart terugkeer en ? Betee-kent dat niet tot de liefde terugkeeren ? Wat is het leven van het hart? De liefde. Zijn hart verdeelen onder alle voorwerpen, die om deszelfs genegenheid aanhouden, buiten God om, die de oneindige liefde is, is dat beminnen,
17*
260
is dat van liefde leven? Neen. Dat is zich verdeelen, zich wegschenken,
zich uitputten; het is in een onver-zadelijken honger en dorst leven, ver van het hart, ver van God, ver van alle andere harten. En de Heilige Geest noodigt ons dus, als Hij ons totterug-keeren tot het hart oproept, tevens uit, om terug te keeren tot het hart van onzen God, tot ons eigen en dat onzer broeders. Tot'het Hart van Jesus terugkeeren. to Indien wij niet met geheel ons hart ^ beminnen, dan beminnen wij niet. Ook vordert God het hart voor zich alleen, en wel het geheele hart met onafgebroken bezit. „Gij zult den Heer Uwen God uit geheel uw hart liefhebben.quot; En wie zijn het, die dit zoo liefelijk gebod gehoorzaamheid weigeren, die zich van het hart verwijderen, wier zielen door zich van God te scheiden alles wat er gevoeligs en verhevens aan is verliezen? De Heilige Geest zegt het ons duidelijk: „Het zijn pllcht-verzakers,quot; zij die ongerechtigheid plegen, die het beeld, deze Goddelijke gelijkenis,
in ons geprent bij de schepping, hervormd door het verlossingswerk, misvormen , bezoedelen en uitwisschen.
261
Tot ons hart terugkeer en. Door zich van God te verwijderen, verwijderen en scheiden de plichtvergetenen zich ook van hun eigen hart. Zij hebben het verlaten en men moet ze uitnoodigen er naar terug te keeren. Waarom hebben wij niet meer die behoefte aan eenzaamheid, aan die liefelijke afzondering des harten, die ons bij den aanvang van de levensbaan bekoorde, die ons dag en nacht God deed zoeken en tot Hem roepen ? Het komt, omdat wij ons met wat buiten ons was hebben ingelaten; het komt, omdat wij den Goddelijken gast van dit eenzaam verblijf, dat slechts door Zijne tegenwoordigheid bekoorlijk was, hebben laten ontsnappen. Het rijk van God, Zijn troon is in ons hart, Het paleis is er steeds, maar het is onbewoond, en daarom hebben wij zooveel moeite er weder in te gaan. .. Doch daarbij bepaalt zich onze ellende niet. En wie onderhen , die het ongeluk gehad hebben ver van deugd en waarheid hunne genoegens te zoeken, kan het niet getuigen? Ja, wanneer ik mij van God verwijder, en naarmate ik mij van Hem verwijder, verliest mijn hart van des-
262
zelfs gevoeligheid, kieschheid en edelaardigheid. Ik vlucht mij zeiven, ik huiver voor de eenzaamheid, ik wil haar bevolken en omring mij met al de schepsels, die ik tot mij kan trekken om mij voor mij zeiven te bewaren. De verlatenheid, het ledige, de wanhoop maken zich van mijne ziel meester, zij vindt geen steunpunt meer, en bezwijkt.
Tot het hart onzer broeders terug-keeren. En zie, door mij, o mijn God, van U en van mijn eigen hart te scheiden, scheid ik mij ook van mijne broeders af. O ik weet het, ik gevoel het, wanneer ik mij slechts een weinig van U verwijder, dan is het, dat het stille misnoegen van mijn geweten mij van mijn hart afkeerig maakt. Ik word korzeliger, en onhandelbaarder; ongevoeliger, minder dienstvaardig. Weigering, klachten en verwij tingen komen mij dadelijk op de lippen. De tranen, die het ongeluk mij gewoonlijk ontlokt, drogen op in mijn hart, en ik ben onbuigzaam en hardvochtig. En wat zou het zijn, bijaldien ik eens geheel met U brak!
De wereld veinst dit te gelooven. —
263
3el- I Die God beminnen kunnen niets meer ik i met Hem beminnen. — En nogtans wil 1 zijn het, o mijn God, juist die U niet al beminnen, wier harten de zelfzucht een : kleiner maakt en dichtsnoert voor het en. ongeluk; die U niet bemint, moet toch m- | iets beminnen, en hij bemint zich zeiven, er, en niets met zich zeiven, of alles om en zich zeiven, alles met betrekking tot zich zeiven. Hoe zou het ook anders g' kunnen zijn? Hij hoort niet die God-i, delijke stem, die zijne vrienden toeroept: te „Verlaat uwen grond, verlaat u zei ven, ie egredere de terra tua.quot; Vergeet u zeiven, el verzaakt u zeiven, zegt neen tot al uwe g genegenheden, zet uw hart uit, deelt )t het uit door de liefde en verspreidt het
ij gelijk water, bemint en bemint Uwen
k God uit al uwe vermogens, bemint
; uw evennaaste gelijk u zeiven; bemint
hem op eene Goddelijke manier, gelijk i ik hem bemind heb, hebt de zwaarste
5 offers voor hem veil, alle oogenblikken
: uws levens, ja uw leven zelfs. En
: zoo waar, wanneer heb ik mij gedwon
gen gevoeld mijne broeders te verplichten, mij voor hen weg te schenken, hen te beminnen ? Niet anders, dan wanneer ik ü met ijver en een groot-
264
moedig hart diende; wanneer ik mijn J -wijc hart bezat in lijdzaamheid en onder- 1 se lt;■
werping aan Uwe Goddelijke bevelen, zeH
Waar vindt men meer toewijding aan trei
hun vaderland, aan hunne broeders leic
dan onder de heiligen, onder diegenen om
die God op eene volmaakter wijs bemin- en
den? Waar vindt men onverschilliger, ko' hardvochtiger en ongevoeliger zielen,
dan onder degenen, die niet aan God ev
denken, die Hem vergeten en beleedigen ? _ va
Waarom ging de wellust en de wreed- ge
heid bij genen zoo zusterlijk hand aan zij
hand ? Zij hebben geen hart meer , de
geen -hart meer voor God; bijgevolg P, niet meer voor zich zeiven, niet meer | d(
Tot het hart terugkeeren is dus tot d
de liefde terugkeeren: het is tot God, h
die de liefde is, terugkeeren; het is v
terugkeeren tot ons hart, dat altijd 1?
onrustig zal zijn, zoolang het de liefde, 1
die God is, niet bemint; het is terug- i
keeren tot onze broeders, die wij niet 1
beminnen kunnen, zonder God te be- (
minnen, niet beleedigen, zonder het hart 1 van God te kwetsen, zonder Zijne liefde in ons te verminderen. Weten wij het dan niet? Die zich van Hem ver-
265
wijderen zullen omkomen. Qui elongavt se a te peribunt. Zij zullen hierop aarde, zelfs te midden hunner genoegens, een treurig leven vol onrust en kwelling leiden, en in de eeuwigheid zullen zij omkomen ; zij zullen leven van foltering en dood, zonder te kunnen sterven, en de kolk van zwavel en vuur zal hun deel zijn.
Neen, neen , ziel geschapen naar het evenbeeld van God, ziel die de stem van Zijn Hart en van Zijne liefde gehoord hebt, zoodanig zal uw lot niet zijn. Uw erfdeel is God, God voor den tijd, God voor de eeuwigheid. Pars mea Deus, in aeternum; gedurende de ballingschap de vrede des Heeren in uw binnenste onder de bitterste rampen ; de glorie en vreugde des Heeren in het hemelsch vaderland. Schep moed en vertrouwen, arm afgedwaald schaap, keer terug tot het Hart van Jesus, haast u dat verblijf binnen te gaan, in die liefde, die u aan u zeiven zal teruggeven en aan uwe broeders en aan den God, van wien gij zijt voortgekomen en zonder wien gij niet kunt leven en niet zoudt willen sterven.
Vereer dien dag de gevoelens van het Hart van Jesus gedurende het vijf en twintigste jaar
266
van Zijn leven, — Draag dezelve aan Zijnen hemelschen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing der H. Kerk. Cor Jeau, bladz. 25,
tlod spreekt van vrede tot degenen, die tot het Hart terngkeeren.
Loquetur pacem. in eos qui convertuntur ad cor, (Ps. 48, v. 8.)
Wat zijn de genoegens, welke weggelegd zijn voor degenen, die tot het hart terugkeeren.... tot het hart van hun God, tot hun eigen hart, tot alle harten? Hooren wij den boetvaardigen koning. Na lang den Heer getrouw te zijn geweest, overladen te zijn geworden met Zijne weldaden, was hij te midden van de loopbaan omgekeerd, had zich van den eenen afgrond in den anderen gestort, totdat hij eindelijk den God, dien hij zoozeer had bemind, vergat. Uit deze langdurige afdwaling door den profeet, dien God hem toezond
T
267
teruggeroepen zijnde, sprak hij : „Ik leb gezondigd,quot; en zcodra was hij niet in zijn hart, in de vriendschap Gods weder binnengegaan, of hij brak in zuchten en jammerklachten uit; zijn ootmoedig berouw is het gebed van alle eeuwen. Nadat hij evenwel zijne tranen met asch gemengd had, dat hij gebruld had onder zijne verzuchtingen, rugiebam a gemitu meo, ontdoet de Heer hem zelf van zijn boetekleed, en de blijdschap treedt in de plaats der droefheid; en die Goddelijke stem, die hem eertijds op zulk een lieftallige wijze onderrichtte, weerklinkt opnieuw in het binnenste i van zijne ziel. Leenen wij met hem het oor aan haar: Audiam quid loquatur in me Dominus, quoniam loquetur pacem in plebetn mam, et super sanctos suos et ineosquiconvertuntur adcor (Ps. 84 v. 8,9). Ik zal luisteren, naar hetgeen de Heer mijn God in mij spreekt. .. want Hij zal van vrede spreken ... tot Zijn volk over de heiligen .... en in die tot het hart terugkeeeren,
De vrede is dus het onderwerp der gesprekken van God met de ziel, die tot het hart is teruggekeerd 1 Hij spreekt er over tot Zijn volk, tot die Zijne
fijnen ig der
268
geboden onderhouden, tot walken trap van rechtvaardigheid zij ook geklommen mogen zijn. De vrede is de belooning voor hun strijd, de troost in hunne beproevingen. De overvloed van den vrede, dien zij genieten, staat gelijk met de aanhoudende vlijt, waarmede zij hunne werken verrichten.
God spreekt van vrede over Zijne heiligen, super saiiotos suos. Zij zijn er als met een zeer zuiver goud mede overtrokken, zoowel in- als uitwendig. De vrede is als een onstuimige stroom, die in hunne ziel stroomt, en die, buiten zijne oevers tredende en zich over hun handel en wandel, in hunne blikken en woorden verspreidende, op allen die hen zien eene gunstige werking doet en hen tevens herinnert aan liem, die zich den God des vredes. Deus pacis, heeft laten noemen. De staat dier ziel is alsdan, zegt de H. Calharina van Genua, een gevoel van zulk eene groote gerustheid , dat het haar is, alsof haar hart, hare ingewanden, geheel haar wezen inwendig in eene zeer diepe zee van rust en bevrediging zijn gedompeld, uit welke zij, wat in dit leven ook moge gebeuren, niet zou kunnen komen. Be-
269
vestigd en onwrikbaar in God, als zij is, kan niets haar verontrusten; want zoowel in- als uitwendig gevoelt zij niets dan een reinen en liefelijken vrede. In een woord, zij is zoo vol vrede, dat, indien men zelfs haar vleesch, hare zenuwen en hare heenderen onder eene pers bracht, er niets dan vrede zou uitkomen. Alsdan zingt zij in haar hart den ganschen dag vreugdezangen. En hoe meer zij voorwaarts gaat, hoe dieper zij zinkt, en hoe meer zij verzwolgen wordt en zij zich eiken dag in dien vrede zoodanig herschept, dat het menschelijke gedeelte zich meer en meer van de wereld en de vergankelijke dingen verwijdert. En het schijnt waarlijk dat dit schepsel door den onhegrijpelij-ken glacs, die tot zelfs over zij n lichaam is uitgestort, een engel op aarde is: het gelaat is van gedaante veranderd , en de oogen zijn zoo zuiver en schitterend, dat zij gelijken op sterren aan het uitspansel.1' (Leven van de H. Ga-tharina van Genua.)
God spreekt van vrede tot degenen, die, na de wegen der ongerechtigheid bewandeld te hebben, eindelijk tot het hart zijn teruggekeerd. Alsdan storten
,
270
zij overvloedige tranen, als zij den vrede, dien zij dan smaken, vergelijken bij de onrust en angst van vroeger; dan is het, dat zij in de bitterheid van het berouw en tevens vol dankbaarheid uitroepen : „lieer, Gij hebt mijne banden verbroken, ik zal ü een offer van dank aanbieden; dat mijn hart en mijne tong U loven en mijne beenderen uitroepen: Heer! wie is U gelijk! Wat was ik toen, en wat ben ik nu? Wat was er in mijne daden, dat niet bedorven was; of zoo niet in mijne daden, dan in mijne woorden ; zoo niet in mijne woorden, dan in mijn wil. Maar de Heer, de God van goedheid en barmhartigheid, heeft met eene blik den kolk van dood en verderf, waarin ik verzwolgen was, gepeild, en uit het binnenste van mijn hart heeft Zijne machtige hand eene onbegrijpelijke hoeveelheid bedorvenheid weggenomen; en dat gansche wonder bestond nogtans hierin: niet meer willen, wat ik gewild had; willen, wat ik niet gewild had.quot;
„Waar was gedurende lange jaren mijn vrije wil? En welk eene onbegrijpelijke verandering heeft er eensklaps met hem plaats gehad, dat ik mijn hoofd boog onder Uw zoo zacht
271
juk en mijne schouders belaadde met Uwen zoo lichten last. O Jesus, mijn steun en mijn Verlosser, wat vond ik er zelfs eene bekoorlijkheid in, af te zien van mijne ijdele vermaken, en hoeveel vreugde in het vo.arwelzeggen van die beuzelarijen, waarvoor ik zoo bevreesd was, dat ze mij ontroofd zouden worden! . .. Gij , het opperste en ware goed, hebt de schijngenoegens uit mijn hart verbannen. Eeeds had mijngeest zich losgemaakt van die pijnlijke zorgen j welke de eerzucht, de liefde tot den rijkdom en zondige vermaken doen geboren worden; reeds stelde ik mijn gansche vermaak er in, mij te onderhouden met U , mijn Heer en mijn God, die mijne eer, mijn rijkdom en mijne zaligheid zijtquot; (H. Aug. Conf.)
De vrede, gemoedsrust^ belooning voor de inspanning, die aan den plicht onderwierp; de vrede, bij de geboorte van Christus, den menschen door de engelen aangekondigd; de vrede Gods, door den Zaligmaker nagelaten en zoo menigwerf door Hem toegewenscht en gegeven: ziedaar een schat, die alle andere schatten overtreft. De Heer zou altijd in ons binnenste over vrede tot
272
ons willen spreken; Zijn Hart zouden- (
zeiven elk oogenblik druppel voor drup- ]
pel in de onze willen storten; Hij zou i
wenschen, dat onze zielen denzelven ]
voortdurend genoten; onze ongetrouw- j
heid nogtans doet Hem zwijgen en be- ' lt; perkt Zijne mildheid. Want de vrede, j
een overvloedige vrede, is slechts voor (
diegenen, die beminnen, die het groote i
bewijs van liefde leveren ; de getrouwe ,
vervulling der wet.
Van degenen, die alle liefde hebben afgezworen ; voor zielen zonder teeder-heid, zonder medelijden, voor de god-deloozen is er geen vrede; zij mogen roepen: vrede, vrede, er is geen vrede voor hen, er is geen vrede voor die den Heer wederstaan. Sine affecüone sine pace. (2 Tim. 3.) Nou est pax impii. (Is. v. 22.)
Pax pax et nou erat pax. (Jer. 8 v. XI),
want de vrede is de vrucht der gerechtigheid. Opus justitiae pax. (Is. 32, v. 17.) De vrede is het geschenk, voor de uitverkorenen Gods weggelegd.
Heer Jesus, geef mij, geef ons allen in de dagen onzer ballingschap hier op aarde den vrede. Wat wordt hij dikwijls in ons binnenste gestoord die Goddelijke vrede! Hoe weinig is er noodig
273
'• 'J om hem in gevaar te brengen! Eene '■ : niet goed bestreden bekoring, eene i wederwaardigheid, waaronder wij het
i | hoofd niet weten te bukken; een tegen-i, spoed, die ons ternederdrukt, of een voorspoed , die ons bedwelmt; quot;eene tegen-i spraak, eene smaad, eene achterstelling,
r eene veronachtzaming, ontrooven ons
3 den vrede. Ja, zelfs doen nog geringere
3 oorzaken ons den vrede verliezen: eene
blik, een woord, een gebaar, een oordeel, een gevoelen, dat niet met het onze overeenkomt, eene zelfs onvrijwillige dwaling van die met ons leven. Voor beuzelarijen en nietigheden verruilen wij het bezit van ons zeiven; en als wij onze ziel ondervragende, tot haar zouden zeggen; Mijne ziel, waarom zijt gij bedroefd, waarom verontrust gij mij ? dan zou zij den meesten tijd de oorzaak van haar verdriet zich zelve niet durven bekennen. En nogtans moeten wij al die golven over ons heen en terug laten gaan, zonder onze bezinning te verliezen. Wij moeten ons naar al die wezenlijke of denkbeeldige, groote of kleine beproevingen voegen gelijk de lucht zich voegt en plooit naar den vorm der lichamen, die zij
I
18
274
omgeeft. Mijne ziel, dat niets u dan aan het wankelen brenge. God is in het binnenste van uw hart en niemand kan ' Hem u ontrooven. Gij zult hier op de wereld met rampen en weder- . £ waardigheden te kampen hebben; maar het is door de beproeving, het geduld ^
en het gelaten lijden, dat men tot het bezit van den vrede geraakt: In patientia |
veslra possidebitis animas vestras. Tevergeefs zullen wij den vrede langs een { anderen weg zoeken: er is hier op aarde geen andere.
Vereer dien dag de gevoelens van het Hart '
van Jesus gedurende het zes en twintigste jaar van Zijn leven .... draag dezelve aan j
Zijn hemelsohen Vader op voor de bekeering (
der zondaars en de verheffing der H. Kerk.
(Onze Vader.)
Car Jesu, bladz. 25.
Men moet met mtroiiwen tot het Hart ran Jezus gaan.
Cunctos vocal, confidile. Hij roept u allen, vertrouwt.
Het geloof tot den hoogaten trap opgevoerd, het geloof, dat God ver-
275
heerlijkt, is het vertrouwen. En wanneer de H. Kerk, terwijl zij ons het Hart van haren Goddeliiken Bruidegom voorstelt, ons uitnoodigt tot Hem te gaan, zegt zij; Confidite, vertrouwt. Is het vertrouwen niet inderdaad de onafscheidelijke metgezel van de liefde ? Wanneer men zeggen kan: ik word hemind, dan verdwijnt de vrees, het hart wordt ruimer, alles wordt mogelijk en gemakkelijk. Onder de Wet van vrees, sprak God reeds op dezen liefelijken toon tot Zijn volk: „Hebt vertrouwen in den Heer uwen God; overweegt , mijne kinderen, dat al wat er aan menschen onder de natiën -geweest is, er nooit een, die op den Heer vertrouwd heeft, beschaamd heeft gestaan! Wie is de mensch, die standvastig is in de geboden van God, en door Hem is verlaten geworden? Wee dengenen, die geen hart hebben en zich niet aan God toevertrouwen; want het is daarom, dat de Heer hen niet beschermt.quot; Ecel. 2, v. 11,15. Ziedaar wat God van ons verwacht. Hij wil, dat wij onze zwakheid derwijze beseffen, dat wij ons genoopt gevoelen ons in Zijne armen te werpen; en dat wij,
18*
276
juist omdat wij de onmacht zelve zijn, ï| va alles van Hem verwachten. Men moet 1 sp derhalve op God vertrouwen als op % de
eene onwrikbare rots. Hooren wij aa
Hem, Hij voegt bij Zijneuitnoodigingen he
de plechtigste beloften; ziehier, wat W de Eeuwige zegt; „Indien de hemelen
kunnen gemeten worden in hunne ve
hoogte, en de grondvesten der aarde H
in hare diepte, dan zal ik het geheele zi
volk van Israël verwerpen, om hetgeen tc
zij gedaan hebben, zegt de Eeuwige'' ir
Is. 31, v, 37. En door het volk van vi
Israël moet men verstaan elke door God G
geschapen ziel, die door de zonde in is
de hardste slavernij geraakt is en daaruit is
verlost is geworden door tallooze dage- g
lijksche en voortdurende wonderen; ï
maar desniettemin weerspannig, ondank- \
baar, misnoegd, en vooringenomen is; die d
honderdmaal gekastijd, honderdmaal ge- li zegend en verzoend is geworden, en
toch steeds bereid is de armzalige ge- d
noegens van een vreemd land te betreuren, z
of in de woestijn, die moet doorgetrokken ^
worden om in het beloofde land te komen, lt;
Vertrouwen, grenzenloos vertrouwen, :
ziedaar, wat de Heer onder de Wet (
277
van vrees in , weerwil van deszelfs weerspannigheid , onverschilligheid, aanhoudende ondankbaarheid door Zijne profeten aan Zijn uitverkoren volk vroeg; en hetzelfde vraagt Hij aan ons onder de Wet van genade.
Maar wat is vertrouwen ? — Het vertrouwen is het geloof aan de liefde. Het is de liefde, die haar hart opent, zich aan een vriendenhart overgeeft en toevertrouwt, kalm en rustig er aan inslaapt. En wanneer dat hart het hart van een Almachtigen God is, van een Grod, die een mensch gelijk wij geworden is, door liefde gestorven, door liefde is gewond geworden; waar zijn dan de grenzen van bet'vertrouwen op Hem? Het vertrouwen is de sleutel van het hart. Wat verkrijgt men niet van de menschen door bet vertrouwen ? maar wat verkrijgt men niet van God ?
En is nogtans onder alle deugden, die met het geloof in onze ziel afgenomen zijn, degene, die schijnen zou het meest gezonken te wezen, niet het vertrouwen op de hulp, die God beloofd heeft aan die Hem aanroepen'? Men ziet slechts aarzelende zielen, die niet tot God durven naderen, die vreezen te veel
278
van Hem te verwachten, die bidden zonder hoop van verhoord te zullen worden. Men verschanst zich achter een valschen ootmoed, en men zegt: ik heb zooveel kwaad bedreven. . .. Zooveel misbruik gemaakt van Gods goedheid en ik ben onwaardig... Indien gij bemint, indien gij ten minste verzekerd zijt bemind te worden, indien degene die u bemind almachtig is: wat beteekend dat wantrouwen ? Ik ben niet waardig, zegt men; wie twijfelt er aan ? Waren wij waardig, dat God uit de glorie des hemels voor ons menschen en voor onze zaligheid op de aarde nederdaalde? Propter nos homines et propter nostrum salutem ? Dat Hij zich in het H. Sacrament des Altaars aan ieder onzer tot spijs gaf? Dat Hij aan het kruis leed en stierf? Dat Hij ons Zijn gewond Hart aanbood als een onderpand Zijner liefde? Was Hem, toen Hij ons met al Zijne gaven overlaadde, onze onwaardigheid niet bekend? En kan nu hetgeen wij van Hem wen-schen, van Hem afsmeeken nog meer zijn, dan wat Hij reeds voor ons gedaan heeft? En als er een middel is nieuwe gunsten van onzen God ts verwerven ,
279
Zijn hart te treffen en te verteederen, ia het dan niet het vertrouwen ?
Openen wij het Evangelie: wat verlangde de Heiland van degenen, die hulp voor hunne kwalen bij Hem kwamen zoeken? Eene enkele gesteldheid: vertrouwen. .. Geloof slechts.. crede tantum.. Gelooft gij, dat Ik doen kan, wat gij mij vraagt ? .. Dat u geschiedde naar uw geloof... vrees niet, geloof slechts:.. Vertrouw, uwe zonden zijn u vergeven.. Vertrouw, uw geloof heeft u gered. Indien gij kunt gelooven, alle dingen zijn mogelijk voor dengenen, die gelooft. „(Sj pot es credere, omnia possibilia sunt credenti?'
Tot wie richt de Goddelijke Meester Zijne verwijten? Tot dengenen, die twijfelen, die aarzelen. — O ongeloovig geslacht! hoelang zal ik bij u zijn? hoelang zal ik u verdragen ?'' — Tot wie zijn deze strenge woorden gericht? O Jesus, Gij, die onder de versmadingen van Uw bloedig lijden het stilzwijgen bewaardet, hoe komt het, dat Uw hart zich verontwaardigt? Het komt, wijl het wantrouwen palen aan Uwe barmhartigheid heeft gesteld: terwijl de Goddelijke Verlosser een straal Zijner
280
heerlijkheid aan de verrukte oogen Zijner drie bevoorrechte apostelen vertoonde, had de menigte zich om een bezeten kind geschaard, en de ver-eenigde pogingen Zijner leerlingen hadden den boozen geest niet kunnen dwingen zijne prooi te laten varen.
Het volk was tegen de apostelen kwalijk gestemd, en misschien verheugden zich de Joden in stilte over het gering gevolg hunner pogingen; want er wordt gezegd, dat het volk, Jesus ziende, ontroerde. En de apostelen zei ven hadden getwijfeld; want den Verlosser gevraagd hebbende: „waarom konden wij hem niet uitdrijven ?quot; „Om uw ongeloof', gaf Jesus hun ten antwoord. „Heer, riepen zij uit, vermeerder ons geloof.quot; Jesus, die hun toen de kracht van het geloof wilde verklaren, zeide tot hen: „Indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad , zult gij tot dezen moerbeziënboom zeggen: Word ontwortelden overgeplant in de zee! en hij zal u gehoorzamen.quot; Luc. 17, v. 6. „Want voorwaar, ik zeg u, zoo gij een geloof hebt als een mosterdzaad, gij zult tot dezen berg zeggen: Ga heen van hier derwaarts!
281
en hij zal heengaan, en niets zal u onmogelijk zijn. Matt. 17, v 19.
Het vertrouwen en de overgave wrochten wonderen. Toen het geloof in Petrns levendig was, liep hij op het water als op den vasten grond; maar zoodra begon hij niet te vreezen, of het element verloor zijn draagvermogen, en de deelnemende Meester reikt hem in het gevaar de hand en zegt: „Gij kleingeloo-vige! waarom hebt gij getwijfeld ?quot; Bij eene andere gelegenheid, toen de door den storm opgezweepte haren de apostelen dreigden te verzwelgen, zeide Jesus, alvorens Hij aan wind en zee gehood, tot hen: „Waar is uw geloof? Waarom vreest gij ? Hebt gij dan geen geloof?''
Het vertrouwen, het schijnt, dat dit alleen de geheime kracht, die alle kwalen geneest, van Jesus doet uitgaan. Met hoeveel lof spreekt Hij over hetzelve ! De hoofdman weigert de eer van het Goddelijk bezoek: Indien ik, een mensch, wiens macht zoo beperkt is, mij van mijne soldaten weet te doen gehoorzamen , is voor U, o Heer, eene enkele handeling van TJwen wil voldoende om een wonder uit te werken.
282
„Maar spreek slechts één woord, en mijn knecht zal gezond worden,quot; „Ga, en gelijk gij geloofd hebt, geschiede u.quot; En Jesus bewonderde dien mensch en sprak tot degenen, die Hem volgden: „Voorwaar, ik zeg u, ik heb in Israël zoo groot een geloof niet gevonden.1' En aan die smeekende moeder, die zich niet door afwijzing, stilzwijgen en minachting van voor de voeten van den Heiland laat verwijderen, drukt Hij Zijne bewondering uit en zegt tot haar: „O vrouw, hoe groot is uw geloof! Muiier magna est fides tua! U geschiede, gelijk gij wilt.quot; Aan Magdalena zijn vele zonden vergeven, wijl zij zoo veel bemind heeft, dat het levendig besef harer ongeregtigheden . haar vertrouwen niet heeft kunnen verzwakken. Het vertrouwen is het, dat haar gered heeft. Fides tua te salvwm fecit.
En wij, in wie, nadat Christus ons Zijn gewond Hart getoond heeft, het vertrouwen moet verdubbelen, zeggen wij in al onze noodwendigheden en beproevingen ; Mijne hoop voor tijd en eeuwigheid is God, Spes mea Deus in aetermm-, het is de God mijner zaligheid, het is mijn Jesus, en ik ken het
i
283
middel om Hem gunstig voor mij te stemmen: „Ik zal tot Zijn Hart spreken, en er alles van verkrijgen wat ik wensch.'' (H. Bonav.)
„O goede Moordenaar, o Magdalena, o alle heiligen, gij die door het vertrouwen den toegang tot het Hart van Jesus hebt weten te vinden, indien ik u navolgde! Indien ik dat vertrouwen bezat, dat de Heer in mij kan verwekken, zou het mijn kwijnend leven nieuwe krachten bijzetten. Ontferm U mijner!
Oefening. — De H. Gertrudis, zich tot de H. Communie voorbereidende, kwam op de gedachte om aan den Zaligmaker den overvloed van genade te verzoeken voor zooveel boetvaardige zondaars als Hij dien dag zielen uit het vagevuur verlost had; voor de onboetvaardige durfde zij niet bidden, Christus berispte haar evenwel over dat geringe vertrouwen, en zeide tot haar: Hoe! is de tegenwoordigheid van mijn vlekkeloos lichaam en die van mijn kostbaar bloed niet voldoende om zelfs diegenen, die op den weg des verderfs zijn, terug te brengen ? — De H. Gertrudis, door deze eindelooze goedertie-
I
284
renheid vrijmoedig geworden en hare gebeden met de liefde en verlangens van alle schepselen vereenigende, verzocht toen den Zaligmaker om haar nog zooveel zondaars in gevaar van verloren te gaan en in de genaden te herstellen, als Hij zielen uit het vagevuur de hemelsche vreugde had doen binnengaan. En daar zij wenschte te weten, welk gebed zij voor hen kon doen, antwoordde haar de Zaligmaker met een gelaat vol zachtmoedigheid. Het vertrouwen alleen kan u gemakkelijk alles doen verwerven j maar bijaldien uwe ijver er ten overvloede iets bij wil doen, bid dan drie honderd vijf en zestig maal den psalm Laudate Dominum, om den lof, dien zij verzuimd hebben mij te geven, aan te vullen.
Ps 116. Looft den Heer, alle natiën prijst Hem alle volken.
Eere zij den Vader, en den Zoon en den Heiligen Geest.
Gelijk het was in den beginne, nu en altijd en in de eeuwen dereeuwen. Amen.
Vereer dien dag de gevoelens van het Hart van Jesus gedurende het zevenentwintigste jaar van Zijn leven ... draag dezelve aan Zijn
285
hemelschen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing der H. Kerk. (Onze Vader )
Cor Jesu, bladz. 25.
ACHT EN TWINTIGSTE DAG. Goddelijke beloften aan vertrouwende zielen.
Hooren wij, wat de Heer door den mond van den koninklij ken profeet zegt; Die op den Heer hopen, zullen sterkte hebben; zij zullen vleugels nemen gelijk de adelaar; zij zullen vliegen en zij zullen niet moede worden... qui speranl in Domino habehunt fsHitudinem, assument pennos ut aquilae, volahunt at nondeficieni. O zoet vertrouwen in Hem, die alles vermsg, ziedaar dan uwe wonderdadige uitwerking! Gij bedeelt ons met kracht, met Goddelijke kracht; gij heft ons op van de aarde om ons naar de hoogste sferen op te voeren; wij gaan niet meer, wij vliegen altijd, altijd, zonder op te houden; wij gaan van klaarheid tot klaarheid, van deugd tot deugd, van liefde tot liefde, totdat de Heer zich aan ons openbaart in Sion.
286
En vanwaar komt dat wonder? Het : komt, wijl het vertrouwen eene ver- , klaring van geloof en liefde in zich sluit: van een geloof, dat niet met meer , oordeel geschonken kan worden; van j eene liefde , die hoogst innemend is, ' , van eene verootmoediging, die hoogst . vereerend is voor God. Door het ver- : trouwen geloof ik alles wat God mij ] verkondigt, zelfs dan wanneer de ( wetten der natuur verkracht moesten ] worden; is Hij niet de Almachtige? ] Al het onhegriipelijke, dat Hij mij / belooft, neem ik aan door de enkele 5 logica van het hart: God heeft zooveel 2 bemind. Mijne onwaardigheid kan Ziine ] mildheid niet beletten, omdat Zijne liefde g mijne ellende de uitgestrektheid van het c oneindige overtreft; en hoe dieper de afgrond van onze jammeren is, hoe schit- ]• terender Zijne barmhartigheid uitblinkt. ^
„Die zich aan mij toevertrouwt, zeide j
de Zaligmaker tot de H. Gatharina van r
Genua, kan zelfs op zich zeiven staat z maken. Weet, dat alle redeneeringen,
gedachten, besluiteloosheid en twijfel, ^
die den mensch verontrusten, nergens j
anders uit ontstaan dan uit den bedor- ^
ven wortel der eigenliefde.quot; n
287
En inderdaad, vanwaar komt dat zedelijk verval van krachten ? Het komt, omdat wij in or.s zeiven steun zoeken; wij maken staat op onze voor-t nemens, rekenen op onze vernuftigheid en onze inspanningen. Het komt, wijl wij te veel op de hulp der menschen rekenen, en deze broze riethalmen breken in onze hand en rijten haar open. „Maar die hunne hoop op den Heer hebben gesteld, die hebben de kracht.'' Qui sperani in Domino hahe-lunt fortitudinem. Wanneer ik op God steun, ben ik gelijk een leeuw, die zijne kracht gevoelt; ik zie den vijand komen, en ik wacht hem af, ik trot-! seer hem; want die in mij is, is sterker
; dan alle machten der aarde en der hel.
Wie kan de vertrouwende ziel tegenhouden ? Zij ziet de hindernis wel tegen haar opwerpen, maar zij zegt: 5 In Deo meo iraasgrediar murum. Niet door
i mijne kracht; maar door de kracht Gods
t zal ik die muren omwerpen, ik zal er
i doorheengaan als door de lucht; Hem is
i niets onmogelijk, en als ik in Hem en
s Hij in mij is, vermag ik alles. Ik
kan niet, zegt de ziel, die hare sterkte niet in den Heer gesteld heeft. Ik kan
alles in Hem, die mij versterkt, zegt de ziel, die ook wel hare zwakheid beseft, maar daaraan tegenoverstelt die onbegrijpelijke macht van den God, die haar God is, van den Almachtigen God, wiens steun niemand haar ontnemen kan!
Qui sper ant in Domino assument pennas ut aquilae, volaiunt. Wanneer de ziel, die vertrouwt, over alle hindernissen, die hier op aarde zijn, gezegevierd heeft, wordt zij weggenomen door dengenen, die haar steun is. Hij geeft haar vleugelen, de vleugelen van den adelaar. Zij ontvouwt ze, zij vliegt, zij drijft op de lucht; en wie zou kunnen zeggen, tot welk eene hoogte zij zich verheft? — Die alleen, waarop zij steunt, die haar in Zijne reuzenvaart medesleept. Alle ijdele schrikbeelden, die wantrouwende zielen tegenhouden, zijn voor haar weggevaagd en verdwenen; pijlsnel is hare vaart naar de zon, zij dompelt zich er in, drinkt van hare stralen, zij laat er zich door verblinden, en ziet niets meer hier op de aarde.
Qui sper ant in Domino..., non deficient. De ziel, die op den Heer hoopt, verzwakt niet; nooit vernedert zij zich. Hoeveel zielen, die met een vurig hart de
T
289
! loopbaan binnentraden en die, het eind-
, doel gewaarwordende, meenden het reeds
bereikt te hebben. De genade droeg c haar, en zij hadden zich slechts te laten
optillen; zij dachten, dat al hunne dagen gelijken zouden op die zonnige dagen ; doch toen later de zon ter kimme , neigde, en zij hun weg in de schemering
, van het geioof al tastende moesten
t, vervolgen; toen zij die voor een oogen-
i, 1 blik door de werking der genade inge-ir sluimerde hartstochten, die zij meenden
r. ten onder gebracht te zijn, in zich voel-ft den ontwaken , en al hare dagelij ksche
a, onvolmaaktheden, hare zwakheid, haar — onvermogen tot al wat goed is zich ir wederom vertoonden; toen hebben zij tot le zich zeiven gezegd: Is het dat wel, le wat ik gehoopt had, den Heer aan te g- bieden ? Een weerbarstigen wil, een re ondankbaar hart, een leven vol herval-er lieg, nuttelooze dingen en beuzelarij... -at alles is verloren !
3ts De vertrouwende ziel daarentegen
kent geene ontmoediging, die krachte-nt. loosheid der kleinmoedige en bekrompen ikt zielen; zij is in God vastgeworteld, en eel niets is in staat haar moed te doen de verflauwen, — Ik zie niet meer, ik
H -
_ _
290
voel niet meer, ik vlieg niet meer, : ternauwernood ga ik, sleep ik mij met j moeite voort; het is waar, maar God is er. Hij is altoos dezelfde, altoos mijne liefde waardig, altoos werkende aan de heiligmaking mijner ziel, gelijk de zon steeds bezig is de lucht te ver- i lichten. Deus semper operatur justified- ■ tionem hominis si cut sol semper operatur illuminationeni aeris (St. Th.j Zijn hart blijft voor mij geopend, Zijne verdiensten Zijne vurige liefde zijn voor mij, steeds zal ik in Hem, zelfs voor mijne zwakheden , eene aanvulling vinden van wat mij ontbreekt. Cum infirmor tune,
potens sim. Door op den Heer te hopen,
dlt;
is g'
m d( Vc
m G hc
W(
ve Ik
on da ik ik
VOi
zal ik niet te kort komen, niet geschokt worden, niet beschaamd staan. Nu is zal het oogenblik gekomen, om aan God dal van mijne getrouwheid te doen blijken, ' bes mij zeiven zekerheid omtrent den door ein mij bewandelden weg te geven. Tot ma heden kon ik twijfelen en tot mij zeiven te zeggen: is het de vertroosting van God, der of is het den God van vertroosting, del: dien ik zoek? — Ziehier, zoodanig heeft Hij zich aan Zijne ware vrienden ^ vertoond; het hoofd met doornen ge- van kroond, het lichaam geheel bebloed, jaar
291
er , • de ziel ter prooi aan de grootste smarten: met is het nu de tijd niet om Hem mijne ïod getrouwheid te bewijzen? Nu zal ik
misschien van val tot val komen, van de eene duisternis in de andere geraken, van de eene bitterheid in de andere; maar ik zal weder opstaan , ik zal tot God gaan, ik zal hopen tegen alle hoop in, in de wanhoop zelfs: wantik weet, dat Hij degenen, die op Hem vertrouwen, niet aan hun lot overlaat. Ik weet, dat Hij hen bevrijdt, juist omdat zij op Hem vertrouwen; ik weet, dat Hij hun schild is, hun verdediger; ik weet, dat hun niets zal ontbreken; ik weet, dat zij soms hunne verwachting voor eenigen tijd zien falen, maar het u is zal niet voor immer zijn; ik weet, God dat Hij allen, die op Hem vertrouwen ken, ' beschermt, wie zij ook zijn mogen; en door eindelijk, dat ééne zaak voor den al-Tot machtigen Heer en God? onmogelijk is, ïlven te weten: geen deernis te hebben met God, den rampzalige, die zich onvoorwaar-ting, delijk aan Hem overgeeft.
lanig
nden Vereer dien dag de gevoelens van het Hart l ge- van Jesus gedurende het acht en twintigste loed , jaar van Zijn leven ... draag dezelve aan Zijn
;oos nde lijk rer-fica-atur hart sten eeds vakvan unc, ipen, hokt
19*
292
hemelsohen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing der H. Kerk. (Onze Vader.)
Cor Jem, bladz. 25.
Het teeken, waaraan men herkennen zal, of men het Hart van Jesus bemint, en of men er Tan bemind wordt.
Si diligïtis me mandata me a servate. Qui diligit me et ego diligam eum.
(Joan. XVI.)
Indien gij mij lief-hebt, onderhoudt mijne geboden. Die mij liefheeft, zal ik ook liet-hebben.
De liefde van Jesus is mateloos, zij is grenzenloos en gaat al hetgeen Hij ons daarvan heeft getoond eindeloos ver te hoven; en nogtans heeft Hij gewild, dat deze liefde, die Zijn Goddelijk Hart verteerde, zich in werken zou openbaren. Hij heeft gewild, dat Hij een voortdurend offer zou zijn. Waarom? Opdat ook wij door de werken zouden toonen Hem te beminnen, en opdat wij ons daardoor op-
293
gewekt zouden voelen Hem door een onafgebroken offer het bewijs onzer liefde te leveren. Wat gezegd is van het geloof zonder de werken, het doode geloof, is ook waar met betrekking tot de liefde. Eene liefde zonder de werken is eene onvruchtbare, eene koude liefde. Het is derhalve tevergeefs, dat wij zeggen: ik bemin. — Men zal ons antwoorden: toon het door werken. Niet die zeggen: Heere, Heere! zijn het, die het rijk des hemels zullen binnengaan, die toegelaten zullen worden in die doorluchtige woning, in het Hart van Jesus, en bij voorkeur door Hem bemind zullen worden. De liefde vordert werken. Het woord van Jesus is duidelijk en klaar; „Die mijne geboden heeft en die onderhoudt, hij is het, die mij liefheeft.quot; En de oneindig groote belooning Zijner liefde zal zich niet laten wachten; want Hij zegt: „Endie mij liefheeft, zal van mijn Vader geliefd worden, en ik zal hem liefhebben, en mijzelven aan hem openbaren. Zoo iemand mij liefheeft, hij zal mijn woord onderhouden, en mijn Vader zal hem liefhebben: en wij zullen tot hem komen en woninge bij hem maken.quot; Die
294
mij niet bemint, zal men gemakkelijk _ aan dit teeken herkennen, dat bij mijn woord uiet onderhoudt. Wilt gij tot mijne vrienden behooren? Ik wil bet gaarne; gij zult het, want ik weiger die gunst aan niemand; maar onder eene voorwaarde, namelijk; ,,Indien gij doet, wat ik geboden heb.quot; Er zijner die ik weleer door eeae liefdevolle blik tot mij heb getrokken, ik had eene voorliefde voor hen; maar zij hebben zich van mij teruggetrokken, toen ik ben om het bewijs der liefde vroeg, namelijk om het offer. — Wilt gij het geheim kennen, het eenige middel om voor altijd in mijne liefde te blijven , van mij bemind te worden? Welnu: onderhoud mijne geboden, gelijk ook ik mijns Vaders geboden onderhouden heb. Ik heb u bet voorbeeld en het voorschrift gegeven, toen ik gezegd heb : „Maar opdat de wereld erkenne, dat ik den Vader liefheb , en zoo doe als de Vader mij geboden heeft. Staat op, laat ons van hier gaan!quot; En waarheen, Heer ? Naar den dood, naar de folterplaats. naar de bespotting, naar de versmading, naar den dood, naar den dood des kruises. — De beminde en
295
J zoozeer beminnende leerling heeft dan ijn ook het voorschrift van den Meester jot niet vergeten en herhaalt het na Hem: ie^ ' „Mijne kinderen, beminnen wij niet rer alleen in gesprekken, in woorden, maaier in werken en in waarheid.quot; O ziel, die gij gekweld wordt door het gedurig ver-nei. wijt; ik doe niets voor God, ik geef [ilj Hem niets terug, ik ben slechts woord ine en wat mijn mond spreekt wordt niet ,eil door daden gevolgd, zie u hier den weg ik aangewezen : „Onderhoud de geboden .g) deinst voor geen offer terug, niet om iet Hem terug te geven wat gij Hem ver-om schuldigd zijt — zoudt gij dat ooit in kunnen? — maar wat in uwe macht IU: is, wat Hij van u verwacht: de onder-tok houding der geboden. De Heer heeft ver-[eil klaard, dat niemand gekroond zal wor-het den, die niet gestreden heeft. Niemand, jb: wij hooren het, groot of klein, koning : ^ of onderdaan, rijk of arm, er is geen (Je onderscheid. De inspanning, de strijd, aat ziedaar de voorwaarden, zonder welke jn noch overwinning noch belooning denk-[;er. baar is. En wat is het strijdperk? De de geboden Gods.
jeil Dat nogtans niemand zich door on-
en gegronde vrees late terughouden; want
296
Hij, die de wet gemaak heeft, heeft ook het middel gevonden haar te verzachten. „Meester, welk is het grootste gebod in de wet?quot; vroeg Hem een leeraar der wet. En Jesus sprak tot hem: „Gij zult den Heere uwen God liefhebben uit geheel uw hart, uit geheel uwe ziel, en uit geheel uw verstand. Dit is het grootste en het eerste gebod. En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uwèn naaste liefhebben als u zei ven. Aan deze twee geboden hangt de gansche wet en de profeten.quot; De geboden des Heeren zijn dus gemakkelijk te onthouden, zij doen het hart goed, want zij laten zich herleiden. tot het eene woord, tot het zoetklinkend woord: liefde. Die bemint heeft deze verkorten weg gevonden; hij kan doen, wat hij wil, hij zal altijd doen, wat God van hem verwacht, hij zal altijd de wet vervuld hebben. Indien ik God bemin, indien ik Hem mijn hart geheel onverdeeld schenk, indien mijne ziel met al hare vermogens aan Hem is overgegeven, indien mijn geest voortdurend Zijne wet overweegt, indien ik Hem ook zoek door het werk mijner handen; alsdan zal Zijn heilige naam
297
steeds op mijne lippen zijn, niet om dien te ontheiligen, maar te loven en te zegenen; alle dagen mijns levens zullen feestdagen voor mij zijn, op welke ik den Heer zal verheerlijken, zonder te wachten, totdat de zevende dag mij naar Zijn tempel roept. Indien ik in God tot zelfs mijne vijanden bemin, zal ik van Zijn welbeminden Zoon het het voorschrift der kinderlijke liefde leeren.
Indien ik elke ziel, die vrijgekocht is door het bloed van Jesus Christus bemin, gelijk Hij mij bemind heeft, en bereid ben om voor mijn broeder den marteldood te sterven; zal het dan wel noodig zijn, mi] te bevelen zyn leven te eerbiedigen, hem die goederen van eenen dag, die ik minder acht dan slijk, niet te ontrooven of ze hem niet te benijden. In een woord, indien ik God en den evennaaste bemin , zal „al wat waar, al wat eerzaam, al wat recht, al wat heilig, al wat beminnelijk, al wat van goede faam is, indien er eenige deugd, indien er eenige lof der zede isquot; het voorwerp mijner gedachten en mijner verlangens zijn.
Als ik, God beminnende, Zijne ge-
298
boden onderhoud, zal ik die van de H. Kerk onderhouden en die Bruid des Heeren, miine moeder, beminnen. En wel verre de voorschriften, die zij mij als een middel om die van haar Goddelijk hoofd na te leven gegeven heeft, te overtreden, zal ik haar, door in zake van boetvaardigheid en godvruchtige oefeningen nog meer te doen dan zij van mij vraagt, voor de nalatigheid van vele barer kinderen vertroosting schenken. Als een eerbiedig en toegewijd kind, zal ik naar haar luisteren, haar gehoorzamen, haar vereeren, haar verdedigen: gelijk ik Jesus Chriitus, indien Hij zich gewaardigde tot mij te spreken, zou aanhooren; gelijk ik Hem, wat offer Hij ook van mij mocht eischen, zou gehoorzamen; gelijk ik Hem zou vereeren, als Hij weder op de aarde verscheen; gelijk ik Hem, zelfs met gevaar van mijn leven, zou verdedigen, als Hij mij de uitstekende eer bewees van mijne nederige diensten aan te nemen. Onmogelijk is het, Jesus Christus te beminnen, en niet Zijne Kerk, die Hij zich voor den prijs Zijns bloeds verworven heeft, en ongevoelig te blijven bij haar strijd, bare zegepraal
299
en hare rampen! O heilige Kerk van mijn God, mijne moeder, door wie ik het leven verkregen heb; die mij hebt opgevoed, gespijst, gedrenkt aan de zuivere bronnen des Geloofs en der Sacramenten , gevoed hebt met het vleesch van uw Goddelijken Bruidegom, die mij met u boven alle verhevenheden der aarde op de steenrots bevestigd en mij eenen naam boven alle namen, dien van Christen, gegeven heeft; heilige Kerk, zoo ik u ooit vergeet, indien ik ooit, uwer niet meer gedachtig zijnde, u den eerbied en de gehoorzaamheid, welke een kind aan zijne moeder verschuldigd is, weiger, dat dan mijn naam geschandvlekt zij.
Ziedaar dan de ware godsvrucht tot het Hart van Jesus, ziedaar het middel om Zijne liefde te verwerven. Zijne wet moet in het binnenste van ons hart haar zetel vestigen, het richtpunt onzer neigingen zijn, en op al onze werken haar zegel drukken: want daar, waar de liefde leeft, handelt zij ook, amor iibi est operatur; zij moet zich openbaren, zij moet zich duidelijk vertoo-nen, zij wil zich weggeven, zich opofferen, niets schijnt haar bezwaarlijk.
300
Vandaar die ontboezemingen, die haar zoo eigen zijn: Ik geef u mijn hart, ik geef u mijn leven, ik wenschte voor u te sterven. En als wij willen weten, waarom Christus slechts deze wedervergelding, die allen Hem kunnen geven, namelijk de liefde, van ons geeischt heeft; waarom Hij van allen slechts dit geschenk, waardoor het geven van andere gemakkelijk wordt gemaakt, namelijk het hart, vraagt: het is, wijl uit het hart zoowel het goede als het kwade voortkomt, leven zoowel als dood er uitvloeit, en de werken zich naar deszelfs neiging richten. Het werk der heiligmaking begint dan ook altijd met het hart, en het eindigt met het hart- De nederigheid begint met het hart, de gehoorzaamheid begint met het hart, de zuiverheid begint met het hart; in een woord , het leven eener ziel, die zich volkomen aan God overgeeft, begint met het hart. Alles wat de werkdadige liefde voorafgaat is eene vatbaarheid tot het leven; maar het is het leven niet. Onze geest kan bevreesd zijn voor de oordeelen Gods, aangetrokken worden door de zoete hoop, die het geloof doet geboren worden; het
301
is eene vatbaarheid voor het leven, maar het is niet het leven der ziel. De mensch begint niet eerder voor Christus te leven, dan wanneer hij begint Hem te beminnen. Het hart en de liefde vormen dus den ganschen mensch. En voor den juisten schatter Zijner eigen gaven, heeft in ons niets anders waarde, en komt bij Hem niets anders in aanmerking dan alleen ons hart; ook schenkt Hij Zijn vergoddelijkt Hart slechts dengenen, die Hem in waarheid beminnen, namelijk: die door de werken , door de onderhouding Zijner geboden een doorslaand bewijs hunner liefde geven.
Oefening. — Om de wet Gods te onderhouden, is het een hoofdvereischte, haar te kennen. Bestudeer haar aan hare bron; leer haar kennen uit die beknopte samenvatting, de leer der Kerk, welke de H. Kerk ons aanbiedt in den Cathechismus. Dit boekske bevat op enkele bladzijden meer verheven waarheden, meer wijsbegeerte, dan de wetenschap van alle wijzen bij elkaar. Word weder kind, en ga de gemeenzame uitlegging er van hooren, die eiken Zondag in de kerk gedaan wordt.
302
Gii zult zien , dat gij met de jaren veel vergeten zijt, en weldra zult gij smaak krijgen in dat manna, dat onder die zoo eenvoudige en tevens zoo verhevene leering verborgen ligt: eene leering, die door haar vormen, hare ongekunsteldheid aan de gemeenzame onderrichtingen van Jesus, toen Hij onder de menschen verkeerde, herinnert.
Schietgebed. — Legem tuam in medio cordis mei. Grif Gij zelf o Heer, Uwe heilige wet in mijn hart.
Vereer dien dag de gevoelens van het Hart van Jesus gedurende het negen en twintigste jaar van Zijn leven ... draag dezelve aan Zijn hemelschen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing der H. Kerk. (Onze Vader.)
Cor. Jesu, bladz. 25.
303
Ignem veni mittere in ter-ram et quid volo nisi ut accendatur?
Ik ben het vuur op de wereld komen brengen, en wat zou ik anders willen, dan dat het brandeP
Hoe zal dat heilig vuur branden, indien niemand het ontsteekt, onder--houdt en aanwakkert ? Gij allen, die dit gehoord hebt, die reeds brant, doet het vuur uitbarsten, en omgordt u met de vlammen, en wandelt in het licht van uw vuur (Is. 4, 44), van dat Goddelijk vuur, dat uit het Hart van Jesus is voortgekomen. Dat de liefde van Jesus u aanspore, niet meer voor u zei ven, maar voor Hem te leven , en voor degenen, die Hij. zoozeer bemind heeft en voor wie Hij zich heeft overgeleverd. Indien gij Hem toebehoort, zal Hij u toebehooren; Hij zal u niet alleen laten, maar Hij zelf zal u bij de werken van uwen ijver bijstaan,
304
waut dat is de hulp, die Hij beloofd heeft aan degenen , die zich aan Zijn Hart toewijden. „Een eigelijk, heeft Hij gezegd, die mijn hart zal vereeren, en maken zal, dat het vereerd wordt, zal het vermogen ontvangen om de verstoktste harten te vermurwen, en zal met een wonderbaar goed gevolg aan het heil der zielen arbeiden.quot; Deze woorden verdienen door allen, wien het heil der zielen ter harte gaat, met aandacht overwogen te worden. Talrijk zijn de gevallen, waarin de ondervinding geleerd heeft, op dat woord zijn net uit te werpen: In verbo aulem tuo laxabo rete. (Luc. 5, v. 5.)
Dit tegenwoordig leven, dat zoo vol bezwaren is en zoo vermengd met lijden, is gegeven tot een worstelperk, waarin de vrije mensen zou leeren, met de hulp Gods, door liefdeen moed zijn lichaam, zijne ziel en God en alle harten te veroveren, opdat alle gezamenlijk het beeld van God zouden zijn. Geef, o mijn God, dat ieder mensch en de geheele hedendaagsche maatschappij zich door de verovering van alle harten door alle harten zich onbeschroomder en spoediger naar Uw beeld herscheppe.
305
De godsvrucht tot het H. Hart voert ons tot dat groote levensdoel, de ver-eeniging van alle harten in God, terug. Zij vraagt van ons een onverdroten ijver om te kennen, te beminnen en te dienen, ten einde God, die ons bemint, te doen kennen, beminnen en dienen. Maar wat is ijver ? Het is eene mededeelzame liefde; eene liefde, die zich niet meer kan inhouden, die zich wil verspreiden en uitbarst als besloten vuur. De ziel, die het hart van haren God genaderd is, die eene blik op deszelfs beminnelijke hoedanigheden heeft kunnen werpen, zegt: o Heer, indien de menschen U kenden! 0 Uornine, si homines te noscent! Het verlangen om de oneindige liefde, die hun getoond is geworden, bekend te maken, is het vuur, dat de heiligen verteert. „Een stroom van levend water zal ontspringen uit de ingewanden van hem, die zich door het geloof met den Goddelijken Verlosser zal vereenigen: en die stroom is de liefde, de liefde, die zich aan haar evennaaste wil geven.quot; (H. Aug.) Ik heb, schreef de [I. Catharina van Genua, zulk een groot vuur in mijn binnenste, dat ik wenschfe, dat t 20
306
ieder het kon begrijpen; en ik ben verzekerd, dat indien ik op alle schepselen kon blazen, ik ze allen van de Goddelijke liefde zou doen ontvlammen en branden.quot;
Ook gij dan, aan het Hart van Jesus toegewijde ziel, gij , die ia deze godsvrucht een onuitputtelijken schat gevonden hebt, begraaf dien niet onder de aarde; doe er voordeel mede, ontdekt hem aan allen, en hoe meer gij er van zult uitdeden, hoe meer gij u zult verrijken. Het betaamt niet, dat gij alleen de Goddelijke liefde geniet, dat gij alleen Hem bemint. Eoep alle zielen tot U, en zeg haar: Magnificate Dominum mecum, looft den Heer met mij, verheffen wij Zijne barmhartigheid in Hem zeiven, in Zijn eigen hart, dat zich met zooveel welwillendheid tot de rampzaligen neigt; Et exaltemus nmnem ejus in idipsum. Gij weet, wat Hij tot de bewaarster der geheimen van Zijn Goddelijk Hart gezegd heeft: „Weet, dat gij u die genade, die ook voor anderen bereid is, niet moet toeeigenen ; ik wil mij van uw hart bedienen als van een kanaal, om dezelve naar mijne plannen in de zielen te storten,quot;
307
Dat dan niemand zegge: Ik denk het eerst aan mijne eigen zaligheid, ik hen niet heiast met de zorg voor die mijner broeders... Het is onmogelijk, alleen behouden te hlijven, alleen verloren te gaan. Wij zijn zoodanig door verwantschap en maatschappelijke betrekkingen aan elkander gebonden, dat er onvermijdelijk een wederzij dsche invloed onder ons moet bestaan. Er rust op ons allen eene verplichting jegens onze broeders, allen zijn wij gehouden ijver aan te wenden: en dat is een gebod, geen raad, want Christus heeft gezegd : „Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijk ik u heb liefgehad.quot; Hoe heeft Hij ons bemind! Hoezeer is Hij voor onze zaligheid bezorgd geweest! Is onze ziel Hem onverschillig geweest ? Heeft Hij niets gedaan, niets geleden om haar aan bet eeuwig verderf te ontrukken ? .... Meten wij daarnaar onze plichten jegens onze broeders af. O ziel, zeg nooit: wat kan ik doen, en waartoe zal zulk een zwak werktuig als ik dienstig zijn voor het welzijn der Kerk en de zaligheid mijner broeders? Ach ! uwe gebeden, uwe voorbeelden , uwe aalmoezen, uwe goede werken,
20*
. 308
welke die ook zijn mogen, vermogen
veel, indien gij bezield zijt met den waren ijver en brandende van naastenliefde. Wanneer elke bloem van een uitgestrekt veld haar geur verspreidt, is de lacht weldra geheel daarmede vervuld; en indien elke inwoner eener stad voor zijne woning eene lamp, hoe eenvoudig ook, ophangt, krijgt die stad dadelijk een feestelijk aanzien.
Laat u dan door geenerlei beschouwing in de roemrijke onderneming van uwen ij ver tegenhouden, deins voor niets terug, dat niets zijn gang ver-trage. Doe uw voordeel met alle ge--legenheden, die zich voordoen, en laat niet eene onbenut; zeg aan de rechtvaardigen, dat de godsvrucht tot het Hart van Jesus het middel is om in rechtvaardigheid toe te nemen; aan de heiligen, dat zij het geheim is om met groote schreden op den weg naar eene nog verhevener heiligheid voort te gaan; aan de aan God toegewijde zielen, dat zij de verkorte weg tot de volmaaktheid is, de vervulling der belofte, die zij aan den Heer gedaan hebben. Zeg aan de armen en bedrukten van harten, dat zij in het Hart van Jesus een onmete-
309
lijken schat zullen vinden en eene bron van overvloedige vertroosting; aan de zondaars, dat het de kwijtschelding van hunne schuld is, en de fontein der levende wateren, die hen zullen reinigen; aan hen, die aangevochten worden, dat het Hart van Jesus het schild van den soldaat van Jesus Christus is, waartegen alle pijlen van Satan verstompen. Zeg aan de kleinen, dat de liefde tot Jesus hun kennis en verstand zal schenken; aan het aankomend geslacht, dat zij die vuuroven is, waarin de hemel-sche geneugten de aardsche genoegens als rook doen verdwijnen. Zeg aan de kranken, dat de liefde tot Jesus de gezondheid der ziel en de genezing des lichaams is ; aan de stervenden , dat het Hart van Jesus de rustplaats voor de eeuwigheid is, en dat de vijand der zielen hen in dat Goddelijk verblijf niet kan overweldigen. In 't kort, verhef luide uwe stem en houd niet op: Clama n e cesses.
Wat gij niet door uwe woorden zult kunnen verkrijgen, zult gij door uwe vurige gebeden verwerven. Indien de zielen hier op aarde doof zijn voor uwe uitnoodiging, stijg dan op naar den
310
hemel; wend u tot de heiligen, tot de uitverkorenen van God, die met Hem in Zijne heerlijkheid regeeren, herinner hen aan den ijver, dien zij tijdens hun strijd hier op deze wereld voor de zaak Gods ten toon hebben gespreid, en eisch hen op om door u of anderen het zoo roemrijk door hen begonnen werk voort te zetten. Wend u tot die gloeiende vlammen, die gelukzalige geesten, die niets dan ij veraars zijn, opdat zij de liefde, die hen verteert, aan alle zielen mogen inboezemen Ga tot Maria, in wier hart al de liefdevlammen van geheel het hemelsch hof tot in één punt zich vereenigen, en wier ijvervuur dat van anderen overtreft in zulk eene onberekenbare verhouding, hoedanige ons zwak begrip niet kan bevatten; doe vooral uw geroep weerklinken in het Hart van Hem, die hel vuur Zijner liefde op aarde is komen brengen en die wil, dat het zal branden, dat het alle harten zal verteren. God is rijk voor degenen, die Hem inroepen; spreek Hem in het belang van dezulken, tot wie Gij niet van God zoudt durven spreken. Wanneer gij ziet, dat zij verstokt zijn en tegen de deugd ingenomen,
311
doe dan gelijk Mo zes, de vriend Gods: ga ver van het volk op den berg, spreek daar gemeenzaam van aangezicht tot aangezicht met Hem; keer terug met den luisterrijken stralenkrans , met welken dit onschatbaar onderhoud uw hoofd zal hebben gesierd; dat het gebed bij dezen arbeid de bron uwer voorlichting zij ... Wie zal mij dien geest des gebeds geven, waardoor men alles, zelfs op God vermag... O Geest des gebeds, gij zijt het, die nieuwe apostelen zult vormen om het aanschijn der aarde te vernieuwen! O Geest, o liefde, komt ons bezielen, komt ons leeren bidden, en bidt voor ons! Onophoudelijk bidden om God te beminnen en te doen beminnen: ziedaar het leven van den apostel. Leef dat leven met Jesus in God verborgen! . ,. Dan zult gij eene kolom zijn in het huis Gods, dan zult gij het geliefde kind der Kerk zij n, hare vreugde uitmaken.quot; (Fénelon.)
Oefening. — De ijver der zielen, die zich aan het Hart van Jesus, aan Zijne liefde toewijden, moet zich over alles wat betrekking heeft op den godsdienst uitstrekken : het onderrichten der onwetenden , het troosten der bedrukten,
312
het ondersteunen der armen, de werken van barmhartigheid naar ziel en lichaam,
maar inzonderheid wat aangaat het H. Sacrament van liefde. Zij moeten derhalve het onderhouden der lamp, die voor het tabernakel brandt, het waslicht , de aanbidding' van het H. Sacra- e ment, vooral als het is uitgesteld, de e zorg voor het linnen, dat met het t Lichaam des Heeren in aanraking komt, i de zindelijkheid en de versiering van c het heiligdom beschouwen als eene be- l diening, die zij voor zich verkregen e hebben. 1 Indien zij boeken wenschen te ver- i spreiden moeten zij, na die, welke de 1 eerste en noodzakelijkste onderrichtin- z gen bevatten , zooals de cathechismus, c het bij voorkeur die doen, welke over 1 het H. Sacrament en het Hart van Jesus e handelen. 1 Vereer dieu dag de gevoelens van het Hart s van Jesus gedurende het dertigste jaar van Zijn leven ... draag dezelve aan Zijn hemel-sohen Vader op voor do bekeering der z zondaars en de verheffing der H. Kerk. C (Onze Vader.) ^ Cor Jesit, bladz. 25.
313
Bij de Ouden was het gebruikelijk een vriendschappelijken groet ais opschrift aan het hoofd hunner brieven te plaatsen. Wij hebben een der ver-woedste vijanden van Jesus Christus en Zijn heiligen godsdienst zijne gewone brieven aan zijne vertrouwelingen met eene afgrijzelijke godslastering zien beginnen. Geven wij, zooveel in ons is, vergoeding voor zulk een goddeloos bestaan; en trachten wij, in wat wij zeggen of schrijven, den naam van onzen Verlosser en iets dat aan Zijne liefde en Zijn roem herrinneren doet er onder te mengen. Eer en liefde zij het Heilig Hart; dusdanig is het opschrift en het schietgebed, dat door de aan het Hart van Jesus toegewijde zielen is aangenomen; dat het ook het onze zij. En opdat deze woorden geene holle klanken maar eene ware lofspraak en betuiging van liefde mogen zijn, zoo onderzoeken wij den daarin verborgen zin — Zien wij, of daarin eene Gode
314
waardige wensch, die geschikt is om Zijn Hart te bevredigen, ligt opgesloten.
Daar God tot onze lichamen toe zal verheerlijken, en in die lichamen zelfs de leden, die het meest voor Zijne eer geleden en gearbeid zullen hebben, zoo moet het Hart van Jesus insgelijks op eene matelooze wijze verheerlijkt worden daar het onverpoosd aan het rijk Gods en de verlossing onzer zielen gewerkt heeft. Arbeid, versmading, tegenspraak, lijden, verlatenheid, angsten en benauwdheid, dat alles heeft Zijn Hart uitgestaan, van dat alles was Zijn Hart het brandpunt, waardoor Hij, dat alles vooruitziende, van het eerste oogenblik van Zijn bestaan tot aan het laatste toe het vereenigd bedrag van al de beproevingen, die Hij voor de eer Zijns Vaders en onze zaligheid aanvaard had, had te verduren. Is het dat niet, wat de Heilige Geest ons wil leeren, wanneer Hij zegt: Het is door Zijne wonden, dat wij genezen zijn. Cujus livore sanali sumus. Ach! ongetwijfeld, ik vereer het heilig lichaam mijns Verlossers, dat in Zijn smartvol lijden van de voetzolen af tot aan den schedel met wonden is overdekt geworden; aan Hem is niets
315
ongedeerds gebleven, alles gekwetst en gekneusd, en Zijne ontbloote beenderen kon men tellen. ... Maar het is van de Goddelijke liefde, die Zijn Hart vervulde, dat elk Zijner smarten hare be-looning ontvangt. Doch de wond in Zijn Hart dagteekent'van Zijne vleesch-wording af, en wij weten, dat zij tot in den hemel zelfs nog open is. In dat Hart is het dan ook, dat God eene oneindige eer wordt aangedaan, wijl dat Hart alleen Hern kent, Hein prijst en Hem bemint, gelijk Hij het verdient. Uit dat Hart is het ook, dat ons alle goede gaven geworden zijn, daar alle plannen tot zaligheid in dat Hart gevormd en verwezenlijkt zijn, Aan dat Hart derhalve de eer: het is eene schatting, die wij aan hetzelve verschuldigd zijn, het is eene belooning voor des-zelfs arbeid, welke Zijn Vader Hem beloofd heeft. „Vader verheerlijk uwen Zoonquot;, zeide de Goddelijke Verlosser eenige dagen voor Zijn dood. Eene stem liet zich hooren, en spiak: — Ik heb Hem reeds verheerlijkt, ik zal Hem nogmaals verheerlijken.
Mijne broeders, zeide de groote Apostel, geeft een ieder wat hem toekomt: de
316
schatting aan wien de schatting toekomt, dab elasting aan wien de belasting toekomt, de vrees, aan wien de vrees toekomt; maar aan God alleen de eer en heerlijkheid.,. Soli Dei honor et gloria. De Heer onze God is oneindig mild; Hij opent de hand en vervult elk schepsel met Zijne gaven, Hij geeft ons zeiven aan ons zeiven, Hij geeft ons elk oogenblik van den tijd, al den luister en de pracht van de schepping, al de schatten Zijner liefde en genade; eindelijk, geeft Hij ons zich zeiven in de drievuldigheid Zijner personen, en de vleesch geworden God geeft ons in het Sacrament Zijner liefde zoo dikwijls wij willen Zijn vleesch en bloed; Hij geeft zich in den tijd en in de eeuwigheid; maar ééne zaak is er, waarop Hij uiterst jaloersch is, eene enkele zaak, welke Hij zich voorbehoud : de eer. Hij heeft het plechtig verklaard. Ik ben de Heer, aan niemand zal ik mijne eer afstaan: Gloriam meam atleri non (labo. (Is. 48, v. XI.) — Die terugstraling der grootheid, der macht, van het gezag, der vorstelijke mildheid behoort slechts aan mij, van wien, door wien , in wien alles bestaat, en met niemand zal ik die, hetzij in
317
den hemel of op de aarde, dealen. En geheel de aarde is vervuld van Zijne glorie... Geheel de aarde is genoodzaakt haar bekend te maken, en de hemelen vertellen Zijne glorie, de nacht verkondigt haar aan den dag, en de dag aan den nacht. — Doch het is niet voldoende, o Heer, dat die onbezielde wezens TJ loven! De mensch, de levende, de met rede begaafde mensch, die vooral is het, die U moet verheffen. Grij zijt jaloersch op de vrijwillige eer, die hij bewijzen kan. De eer, ziedaar de hulde, die Gij van hem verwacht. Hooren wij, wat de Psalmist zegt: Kinderen Gods, brengt den Heer eer en glorie, brengt Hem de eer, aan Zijn onmededeelbaren naam verschuldigd; zij moet verkondigd worden onder de volkeren, en alle koningen moeten Hem hulde bewij zen... En hier op aarde in den tijd zoowel als in de eeuwigheid, moeten allen Zijnen roem verhalen. Afferte Domino fllii Dei. . . gloria/.i et honorem; afferte Domino gloriam momini ejus. ... Et in templo ejus ornnes dicent gloriam.
Ook heeft God ons in den beginne om Zijne eer geschapen, dat wil zeggen: om ons Zijne Goddelijke goedheid te
318
doen kennen , en wij haar zouden loven.
Gloria est dura cum lande notilia divinae honitaiis. — Maar de plicht vergeten mensch miskende weldra den God, die hem geschapen had, twijfelde aan Zijne goedheid en hield op den lofzang der erkentelijkheid uit zijn hart tot Zijn troon te doen opstijgen. Hij sloot zich in zich zeiven als in een kerker op, bewonderde en aanbad zich zeiven; en al dieper en dieper zinkende, bewees hij eindelijk aan verachtelijke dieren de hulde, welke hij den Schepper weigerde. Bij de komst van Christus hier op aarde, was alles God, behalve God zelf.
Met welk doel is het Woord uit den hemel op de aarde nedergedaald ? Zonder twijfel, om den mensch, dien Hij uit het slijk der aarde gevormd had, te redden; maar bovenal om de eer Zijns Vaders te herstellen. Hooren wij, hoe de engelen in het hoogste des hemels den lofzang cp de Geboorte doen weerklinken. Gloria in excelsis Deo. — Glorie zij Gode in het allerhoogste Is het niet, alsof zij zeiden: Verneemt, o menschen, tot welk einde dat kind u geboren is, dien Zoon u
319
is gegeven; het is opdat gij Grod eer zoudt geven door Hem, want zonder Hem kunt gij het niet. Aarde, die zoolang gezwegen hebt, hervat het onderbroken loflied van het paradijs. Gij had de goedheid van den God, uwen Schepper, vergeten, zie zij vertoont zich aan u onder het beeld der goedertierenheid en menschheid van Jesus Christus onzen Heer. Hij komt u door Zijn voorbeeld, door Zijne gesprekken leeren, opdat gij, verzakende de goddeloosheid en de wereldsche begeerlijkheden, zedig, en rechtvaardig, en godvruchtig levende in deze wereld, zuiver genoeg van hart moogt zijn, om God te zien, om Hem te kennen en te loven hier op aarde, in afwachting van de zalige hoop, en verschijning der heerlijkheid van onzen grooten God en Zaligmaker Jesus Christus. (Ad. Tit. 2, v. 12, 13.)
Wat ons betreft, vervolgen wij nu met de H. Kerk het gezang der engelen. — O Heer, U prijzen wij, U zegenen wij door het hart van dat kleine kind; wij aanbidden en verheerlijkan U in Hem. Dat is niet genoeg, wij zeggen V datik voor Uwe groote glorie; goedheid, licht,
320
liefde, alles is voor ons in het vleesch geworden Woord Gods. Heden is die gansche godenstoet, die weleer hier op aarde aanbeden werd, in het niet verzonken. O Heer, in de blijdschap onzer harten erkennen wij het: Gij alleen zijl heilig, de bron van alle heiligheid; alleen Heer, die aanbidden waardig is; alleen groot, voor wien alle grootheid der aarde louter droombeeld is. O Jesus , onze Verlosser, o Christus, onze onsterfelijke Koning, onze geluk aankondigende profeet, onze priester ,• door wiens bemiddeling alleen ouze offeranden gunstig kunnen worden aangenomen. O Jesus Christus, lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, aan U zij eer en lof met den Heiligen Geest in de glorie des Vaders.
Dat Kind van Bethleem, dat een nieuw licht over ons heeft doen opgaan, zal grooter worden. Dat kind, door hetwelk de onzichtbare God zichtbaar is gemaakt, heeft de harten van liefde opgetogen , en geheel Zijn leven zal gewijd zijn aan dit eenig doel: de eer Zijns Vaders. Hoe zal Hij dat groote werk tot stand brengen ? Door Zijne vernietiging. De eer komt niet toe aan een mensch, al ware hij God. Hij zegt het ons dan
321
ook: „Mij116 eer is niets.... Er is een, die haar voor mij zocht, en die over de belooning van mijne vernedering zal oordeelen. Wat mij betreft, ik wil er geene, ik maak er geene aanspraak op. Op de aarde heeft Hij dan ook alle eer verloren. Als wij het Evangelie openen, zien wij, dat men zich geen nederiger en verborgener leven, geen naam, die meer in opspraak is, geen smadelijker dood dan dien van Jesus kau verbeelden.. . . Een gekruisigde jood, die eene ergernis is voor de Joden, eene dwaasheid voor de Heidenen : ziedaar de God, dien wij aanbidden, ziedaar door welk middel Hij de wereld heeft willen vrijkoopen en de eer Zijns Vaders herstellen. O geheimzinnigheid der plannen Gods. Indien de meusch beproeft de diepte üwer wijsheid te peilen, zal niets dan eene diepe bewondering de uitkomst er van zijn.
En wij, wat zullen wij doen, hoe zullen wij, op het voetspoor van Jesus Christus trachten, de eer van Zijn Goddelijken Vader te herstellen ? Wanneer zullen wij ophouden den roem na te jagen en eene heiligschennende hand te slaan aan de gaven Gods? O Heer,
21
322
Gij hebt ons de genade beloofd in deze wereld, en de heerlijkheid in de andere: Gratiam et gloriam debit üom.inm; maar wij willen van die verdeeling niet weten , wij moeten hier op deze wereld verheerlijkt worden.
De eer en roem, o Jesus, Gij hebt groote geesten die schaduwbeelden laten naloopen. Zij hebben jacht er op gemaakt, gemeend dezelve machtig te zijn geworden, zij zijn verzadigd geworden, men heeft hem voor groot, roemruchtig, schitterend verklaard; doch zij hebben in het binnenste van hun hart gezegd: die roem! is het anders niet? Is er geene wereld meer te veroveren, geene toejuichingen meer in te oogsten? En zij, zij hebben in hun honger, in hun dorst, altijd geloopen, altijd gejaagd, en de roem heeft niet ééne van zijne beloften gehouden. Men heeft hen hoog verheven , in triomf rondgedragen, men heeft van hen gesproken en zal nog meer van hen spreken. ... Doch hier op aarde, hier, hier alleen zullen hunne namen geschreven staan.... Et in terra scribentur. Er is geen spraak van hen, hunne namen zijn uitgewischt in den hemel — maar wat de vrienden van
323
God betreft, zij zullen in eeuwigheid heerschen. Zij zullen in zegepraal door de engelen gedragen worden , geschreven worden in de handen van God, gekroond door de handen van God, gehuisvest in het hart van God; en, eindelijk, wanneer de heerlijkheid des Heeren zal verschijnen, hoven alle hunne verwachtingen verzadigd worden. De eer zal dus ook ons deel zijn. . .. Wij zijn tot de heerlijkheid voorbeschikt, de heerlijkheid des Heeren zelve zal aan ons geopenbaard worden; doch wij zullen die hebben gelijk Christus haar gehad heeft, namelijk, na onzen dood. Wij zullen er door onze inspanningen niet toe geraken, zij moet ons door een ander gegeven worden, en zelfs wel door Hem, die de eer en de kroon Zijner heiligen is. Wij zullen er niet toe geraken met haar te zoeken, maar door haar te verachten; wij zullen onder dezelfde voorwaarden als Christus er toe komen, te weten: door ons te verootmoedigen. Jesus, ons opperhoofd, heeft zich vernederd, zich vernietigd; daarom heeft God Hem hoog verheven, en een naam gegeven boven alle namen. Aldus zal het ook gaan met Zijne ledematen,
aiquot;1
324
Zoo iemand dan begeerig is naar eer en roem, en hij die schitterend, degelijk en duurzaam verlangt, dat hij dan zich zeiven vergete, afdale en zich verne-dere. Naarmate wij ons zeiven gering achten, zal God ons in eer doen stijgen. Zeggen wij het David na, die in zijne diepe verootmoediging een afbeeldsel van Christus was: „Niet ons, o Heer, niet aan ons komt de eer toe, geef die aan Uwen naam.quot; Dat Uw rijk ons toekome, dat is mij genoeg. Gij zijt! moet mij dat niet genoeg zijn? En waarom te treuren, dat Gij mij in de orde der natuur en in die der genade zoo klein hebt gemaakt? De Goddelijke liefde, waarnaar ik reikhals, heeft de eer van God ten doel en de vernietiging van het schepsel, — O God, Uwe goedkeuring. Uwe blikken, de groote bescheidenheid, waarmede Gij U ge-waardigt over ons te beschikken: ziedaar mijne eer en mijn roem! En zijn die te vergelijken bij die, welke de menschen elkander geven ? Ik begeer er niet van. Wanneer Jesus Christus, mijn leven, zal verschijnen, dan, dan alleen zullen wij met Hem ia Zijne heerlijkheid verschijnen. In Zijn Hart vereenigd
325
en vereenzelvigd met Zijn leven, zullen wij eindelijk tot het doel onzer schepping geraken : God gekend, geprezen, bemind ... Hij zal in ons, wij zullen in Hem verheerlijkt worden.
0 Jesus, ik weet het, Gij zult nog eenmaal komen: ziedaar mijne hoop. Gij, gedurende Uw sterfelijk leven ontdaan van allen uiterlijken glans; Gij, zonder eerbewijzing in zoovele tabernakels , in zoo menig hart, in het mijne, helaas! Gij zult eens terugkomen, zittende op de wolken vol heerlijkheid en majesteit. O hoe zult Gij schitteren ! O hoe zullen Uwe vrienden zegepralen ! Zij waren het voorwerp van spotternij, men lachte hen uit om hun geloof aan de lange verwachting van Uwe wederkomst. . En nogtans Gij zijt aan de deur. Nog een dag en nog een dag, en alles zal geschied zijn ... Het lange verbeiden zal eene onmogelijk af te meten kleine tijdruimte zijn, zoo spoedig zal zij doorleefd wezen ; en Gij zult verschijnen Wat kunnen wij bij die groote hoop, bij die glorie, waarvan 's menschen geest zich geen denkbeeld kan vormen, wat kunnen wij in dit tranendal verwachten en verlangen ?
326
Waarom ons te verontrusten in onze vernedering van éénen dag, bedroeven over de vernietiging van onze hoop op dingen, die voorbijgaan. Eenmaal, eenmaal zullen wij bij Jesus Christus zijn, wij zullen de heerlijkheid zien, die door den Vader aan den Zoon is gegeven geworden, en wij zeiven zullen in de heerlijkheid opgenomen en er mede bekleed worden, üt videant clari-tatem meam quam dedisti mihi (Joann. XVII v. 24) Wat willen wij meer ? Laten wij slechts weten te wachten, Oefening. — Kunnen wij God eenige eer bezorgen? Voorzeker, daar Hij ons tot dat einde geschapen heeft. Ja, wij kunnen in het binnenste van onze ziel Zijne goedheid erkennen en verheffen; wij kunnen dit overgroote goed door onze gebeden, ons voorbeeld, onze werken aan andere zielen verschaffen en maken , dat zij de oneindige goedheid kennen en beminnen. Ad majorem Dei gloriam. Alles tot meerdere eer van God, tot eene immer meer schitterender, meer algemeen bekende eer: de beoefening van deze zinspreuk maakt de heiligen. Zij offeren zich op, zij verachten en vergeten zich zeiven voor
327
de belangen van God. Bij het najagen vau dat edel doel heeft men, daar de kleingeestige begeerlijkheid tot zwijgen wordt gebracht, als Christus slechts wordt verkondigd, a:les wat men verlangt. In alle dingen niets anders zien, niets anders zoeken dau de hoogste eer van God, is God in waarheid beminnen. Hoe smartelijk valt ons dan de smaad, aan Christus en Zijne Kerk aangedaan! Hij valt op ons hart terug en beknelt het. Hoe verheugen wij ons over de overwinningen van Jesus en Zijne Kerk! Het is zelfs, alsof men in de vreugde des Heeren binnengaat Moge het Hart van Jesus de liefde voor de eer van God, die Zijn Hart verteert, in onze harten ontsteken! Alsdan zullen wij de ware grootheid eu de ware volmaaktheid gevonden hebben.
De H. Augustinus, dat groote hart, die groote geest, die groote heilige, uitte met deze woorden zijn leed over de aanvechtingen van den ijdelen roem, die hij had te verduren: „Gij ziet, o mijn God, hoe ik in deze zoo gevaarlijke en zware bekoringen, en in meer dergelijke, in het binnenste van mijne ziel beef; en ik ben verplicht te erken-
328
nen dat, zoo ik er ciet onder bezwijk, dit niet komt, wijl ik al de wonden , die ze mij kunnen toebrengen, volstrekt vermijd; maar omdat Gij mij geneest, naarmate ik er door gekwetst word.''
Hoe moeten dan wij, die zoo zwak zijn, dien strijd niet vreezen ! Wanneer dan de eerzucht, die ontwaakt als men meent, dat zij ten onder gebracht is, ons komt aanvallen, ontdoen wij ons van haar, zooals de H. Gertrudis deed, te weten, meer door haar te verachten, dan door haar te bestrijden. Wanneer onder het verrichten van haar gebed of eenig ander goed werk een gevoel van zelfbehagen in haar hart oprees, maakte zij daarvan eece reden om zich zoo te vernederen, alsof zij aan die ingeving werkelijk had toegegeven, en sprak tot zich zelve: onvruchtbare aarde,indien iemand door het zien van deze handeling lust gevoelt haar na te volgen, zult gij ten minste de voldoening smaken, tot eer van God anderen de vruchten van lof en dankbaarheid, die gij zelve niet kunt voortbrengen, te doen voortbrengen.
Schietgebed. — Bidden wij het met de geheele H. Kerk, die het den ganschen
. 329
dag door zoo dikwijls de geheele wereld over herhaald: Eere zij den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest gelijk het was , in de eenheid Zijner Godheid en in de Drievuldigheid Zijner personen in den beginne, en nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen Amen.
Gebed. — Dank zij U, o bron van alle goede gaven. Ik zwak en onstandvastig mensch, ik ben voor U slechts een ij del niet. Waarop zou ik mij kunnen beroemen ? Waarom naar achting verlangd ? Zou het zijn om mijne nietigheid? Kan er iets onzinnigers zijn?
Inderdaad, de zucht naar eer en roem is een vreeselijk kwaad, en de grootste van alle dwaasheden, omdat zij ons de ware eer ontneemt en ons van de hemel-sche genade berooft; want zoodra een mensch aan zich zeiven behaagt, mishaagt hij aan U, en van het oogen-blik af, dat hij naar den lof der menschen streeft, verliest hij daardoor de ware deugd. De ware eer, de heilige bliid-schap is, zijn roem te stellen in U, en niet in zijne eigen deugd , in niet eenig schepsel, tenzij het om U mocht zijn, zijn genoegen te stellen.
Dat üw naam geprezen zij, en niet
330
de mijne; dat men Uwe werken roeme, en niet de mijne; dat Uw heilige naam gezegend zij , en ik van allen mensche-lijken lof verstoken blijve. — Gij zijt mijne eer, Gij zijt de vreugde mijns harten. In U is het, dat ik roem, in U , dat ik mij den ganschen dag verblijd; in mij zei ven vind ik geene andere reden om mij te beroemen dan op mijne zwakheid. Laat de Joden de eer najagen , welke de menschen elkander geven ; wat mij betreft, ik zal geene andere zoeken dan die van den Heer komt. Want alle menschelijke roem, alle tijdelijke eer, alle wereldsche ij delheid is niet dan dwaasheid bij de hemelsche glorie vergeleken. O mijne waarheid, mijne barmhartigheid, o mijn God, heilige Drievuldigheid, aan U alleen hulde , eer , roem en macht in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Vereer dien dag de gevoelens van het Hart van Jesus gedurende het een en dertigste jaar van Zijn leven. ., draag dezelve aan Zijn hemelachen Vader op voor de bokeering der zondaars en de verheffing der H. Kerk. (Onze Vader).
Cor Jesu. bladz. 25.
331
Liefde tot het Hart van Jesus.
Liefde, ziedaar de schatting, waarop het Hart van Jesus, met de eer, ja-loersch is, en die Hij zich uitsluitend heeft voorbehouden. Liefde tot het Woord van God, dat mij, met den Vader en den Heiligen Geest, in den beginne gemaakt heeft wat ik ben, en mij met eene eeuwige liefde heeft bemind. Liefde tot Hem, die mij bemind heeft, en die zich heeft overgeleverd om mij in den tijd voor den prijs van Zijn bloed vrij te koopen: ziedaar, wat de eenvoudige rede mij zegt, wat het Geloof mij leert, wat de Heer mij geboden heeft. En nog laat Hij voortdurend in het binnenste van mijn hart deze woorden weerklinken: „Ik heb bemind, gij zult beminnen.quot; —Ik zal U dan beminnen, o mijn Heer en mijn üod, mijne sterkte, mijne toevlvcht en mijn eenig goed; ik zal U beminnen, alleen duizendwerf beminnenswaardig Hart; maar vooral zal ik U beminnen, wijl Gij alle liefde waardig zijt, omdat Gij mij het eerst bemind hebt, omdat Uwe
332
liefde de dringendste behoefte van mijn Hart is en zij alleen het rust verschaft; eindelijk, zal ik U beminnen, omdat Gij mij Uw Hart geschonken hebt.
Het Hart van Jesus is alleen alle liefde waardig; want het is het Hart van den God, die zich aldus heeft laten beschrijven: Deus charitas est. Wat zouden wij beminnen , indien het de liefde zelve niet ware ? De liefde, die in het Hart van Jesus brandt, is eene geheel Goddelijke liefde, eene oneindige liefde, die alle denkbeelden, welke het talloos hier der engelen, vereenigd met het gansche rnenschelijk geslacht, zich er van zouden vormen, onvergelijkbaar overtreft; het is de liefde alleen, die zijn Hart vervullen kan. Mijne ziel, sta dan op: wat trekt u aan, wat houdt u terug, wat houdt u geboeid? De gansche wereld met al hare pracht en praal: wat is dat? God heeft haar onder uwe voeten gesteld; plaats uwe liefde boven u, kies een verhevener voorwerp voor haar, zoek het in den hemel: bemin God, de liefde, die u geschapen heeft om Zijne liefde, en die alleen grooter is dan uw hart.
Het Hart van Jesus heeft mij het
333
ijn eerst bemind. Welk een ongeluk; beft- mind te worden, voorkomen te worden [at door de liefde van een God, het voorwerp van elke klopping van dat God-Ie del ijk hart te zijn, en geheel zijn leven
rt onbewust daarvan te blijven en Hem
niet te beminnen! Willen wij de aanhoudendheid en de hevigheid dier liefde leeren kennen, hooren wij dan, wat de heiligen ons daarvan zeggen: „De H. Gatharina van Genua zag een liefdestraal uit die Goddelijke bron naar een mensch uitgeworpen worden om hem geheel te verteren; ook zag zij, dat wanneer Christus tegenwerking daarin ontmoette, zulk eene der grootste smarten voor Hem zou geweest zijn, indien het mogelijk was, dat een God smart leed. Het scheen haar, dat die straal niets anders te doen had, dan om te trachten de ziel te doordringen; dat, als zij niet doordrongen werd, dit alleen aan den mensch te wijten was, want de heilige zag, dat deze straal hem van allen kanten omgaf om naar binnen te dringen, maar de eigenliefde had hem zoo verblind, dat hij er niets van gewaar werd. En wanneer God ziet, dat eene ziel hare ver-
334
doemenis te gemoet gaat en Hij uithoofde van hare verstoktheid niet meer in haar kan komen, was het, alsof Hij met droefheid zeide: En nogtans is de liefde, welke ik die ziel toedraag, zoo groot, dat ik mij verblijden zou haar nooit te verlaten en nog eens voor haar te sterven.''
Het Hart van Jesus heeft mij een gebod er van gemaakt, om Hem te beminnen met geheel mijn hart, geheel mijne ziel, met geheel mijn verstand, met al mijne krachten; Hij wil alles, volstrekt alles, den geheelen mensch, zijne ziel en zijn lichaam, Hij zondert niets uit. Dit gebod, dat in het paradijs in het hart van den mensch gegrift is geworden; op den Berg Sinaï te midden van bliksem en donder vernieuw werd, heeft de mensch geworden God onder de Wet der genade andermaal vernieuwd. Hij heeft bet met Zijn eigen mond gezegd: „Dit is mijn gebod, dat gij elkander zult liefhebben. Dit is het eerste en het voornaamste gebod, dat alle anderen in zich sluitquot;. Hebt gij er wel ooit ernstig aan gedacht! God , de Heer, Hij die onze Schepper, onze God is, staat ons niet slechts toe Hem te beminnen, maar Hij gebiedt
335
het ons, en Hij voegt er bij; „Zoo iemand mij liefheeft, hij zal mijn woord onderhouden, en mijn Vader zal hem liefhebben: en wij zullen tot hem komen, en woninge bij hem maken.quot; De H. Augustinus roept hier aan denkende, in zijne vervoering uit; „Wat ben ik, Heer, om mij met zulk een liefelijk en aangenaam gebod, als dat van U te beminnen, te vereeren, en niet te kunnen dulden, dat ik er aan te kort doe, zonder op mij vertoornd te worden en mij met zware stralFen te bedreigen? Is het al geen straf genoeg, U niet te beminnen?quot;
De liefde tot God is de allernoodzakelijkste behoefte mijner ziel. Het Hart van Jesus heeft onze goederen niet noodig: de hemel en de aarde beboeren die niet aan Hem? Hij vraagt slechts het hart, het overige laat Hij ons; geven wij Hem dan wat Hij vraagt en wij zullen gelukkig zijn. Overal waar ons hart rust zoekt, vindt het niets dan onrust en zorg; daarom moet het in die veilige haven, in de Goddelijke liefde, eene schuilplaats zoeken; daar alleen geniet het rust, daar alleen gaat het van helderheid tot helderheid,
336
van liefde tot liefde. Wanneer wij beminnen, wanneer het vuur onzer ziel zich in een bemind hart overstort, is er een tijd, waarin dit hart zich onderden invloed der liefde ontvouwt en uitzet. Maar weldra vindt men bij nader onderzoek begrensdheid, en de tegengehouden liefde, niet meer kunnende toenemen, kwijnt en sterft. Zoolang het beminde hart iets geheimzinnigs aan zich had, hield men het voor onmetelijk en ons verlangen dompelde er zich in gelijk onze hoop in de toekomst. Doch toen het in deszelfs geheel gezien was, hoe bekrompen bleek het toen te zijn! Wanneer het geene enkele plooi meer heeft te ontvouwen, wanneer het noch geheimzinnigs noch raadselachtigs meer bezit, wanneer het zich altijd op dezelfde wijze aan ons vertoont, gelijk eene welbekende landstreek en dezelfde klanken als eene eentoonige stem; wanneer het zich voor ons plaatst, zonder aan te wassen en zich te ontwikkelen; hoe dor en schraal blijkt het te zijn! hoe onvruchtbaar die vereeniging!
De menschelijke liefde schenkt geene voldoening aan ons hart, het heeft behoefte aan onmetelijke, aau de eeuwig-
337
heid, aan het oneindige, in één woord: aan God gevoelt dat in alle opzichten, tenzij in deszelfs verlangens, begrensde en beperkte hart behoefte. Laat zij het ons getuigen die wanhöop des harten van al die zielen, die ons omringen, en die tevergeefs in die aardsche goederen , welke zij rondom hun hart op-hoopen, bevrediging zoeken. Voor ons hart, dat vatbaarheid voor God bezit, is de berooving der Goddelijke liefde eene ramp, nog erger dan de hel; ge-looven wij in dat opzicht de gevallen engelen, want zij, zij weten wat zij verloren hebben, toen zij de liefde verloren. „Ik herinner mij, verhaalt de H. Catharina van Genua van een boozen geest, die in een ongelukkige was gevaren. De geestelijke, die hem uitdreef, beval hem te zeggen, wie hij was. Hij antwoordde met een vervaarlijk geluid: „Ik ben die ongelukkige, die van de liefde beroofd is.quot; En hij zeide dit met zulk eene klagende stem en op zulk een indrukwekkenden toon, dat ik tot in mijn binnenste door medelijden werd bewogen, aangezien het mij gegeven was geworden, dat woord „berooving van liefdequot; te begrijpen.
22
338
Het Hart van Jesua heeft mij Zijn Hart gegeven: „Ziedaar mijn hart, ik schenk het u. ..„Zoo hebt G-ij tot eene van Uwe dienaressen gesproken, en Gij hebt er bijgevoegd, dat die schat voor allen was, die zich denzelven zouden willen toeeigenen. Gij hebt beloofd, dat hart te zullen uitstorten over allen, die het vergoeding zouden geven voor de beleedigingen en ondankbaarheid der menschen, en die ü in het H. Sacrament Uwer liefde in hunne harten zouden ontvangen Indien ik dan naar mijne zwakke vermogens beproefd heb U die verlangde eer te geven, hoe onvolmaakt dan ook, zoo hebt Gij Uwe belofte vervuld. Gij hebt mij Uw Hart gegeven, Gij hebt het over mij uitgestort. O mijne ziel, indien gij dat geschenk van God kendet, en dengenen, die u zijn hart geeft! Ik zegen u dan o Heer, ik dank U, dat Gij mij in dezen tijd hebt laten leven; wel is waar een rampspoedige tijd, maar ook tevens een gelukkige tijd, daar Gij in denzelven Uw Hart hebt geopenbaard en ons hebt opgeroepen om met hetzelve te lijden en te herstellen, O Heer, wat is de mensch, dat Gij zijner ge-
339
denkt! Wat is de mensch, dat Gij Uw Hart tegen het zijne drukt, dat Gij hem Uw Hart geeft! En wat heeft hij niet van Uwe oneindige barmhartigheid te verhopen, sedert Gij U zoo inschikkelijk jegens hem betoont! Liefde, liefde dus tot het Hart van Jesus in den tijd en in de eeuwigheid.
Oefening en voorbeelden. — Het Hart van Jesus aan Hem zeiven opgedragen om het onvoldoende voor ons aan te vullen. Toen de H. Gertrudis zich eens tevergeefs inspande om met al het ijvervuur, aan de Goddelijke majesteit verschuldigd , te bidden, zeide zij ia diepe droefheid tot zich zelve; Helaas! wat vrucht kan ik uit deze oefening trekken, die ik met zooveel verstrooidheid verricht heb ? Christus toonde haar toen Zijn Goddelijk Hart, zeggende: „Ziedaar mijn liefdadig Hart, het werktuig der H. Drievuldigheid; ik schenk het u, teneinde gij u met vertrouwen tot hetzelve zoudt kunnen wenden en het verzoeken, om alles, waartoe gij uit u zelve niet bekwaam zijt, in u te volvoeren en uit te werken , en ik alzoo niets in u zie, dat niet zeer volmaakt blijkt te zijn . .. Mijn Hart
22*
340
zal voortaan, op welk uur het moge zijn, bereid wezen uwe nalatigheden te herstellen; want dat hart, dat de menschelijke onstandvastigheid en broosheid kent, verlangt met eene ongeloofe-lijke vurigheid, en wacht voortdurend om uitgenoodigd te worden, al is het niet door woorden , dan ten minste door eenig teeken, om datgene in de zielen uit te werken , wat zij zeiven er niet in kunnen uitwerken. En daar deszelfs alvermogende kracht het zonder inspanning doet handelen , en het door deszelfs ondoorgrondelijke wijsheid weet, hoe te handelen ; zoo doen deszelfs steeds brandende liefde en onverdroten bereidvaardigheid een vurig verlangen in hetzelve ontstaan om zich tot deszelfs uitverkorenen te neigen en hunne tekortkomingen en onvermogen aan te vallen.quot;
Schietgebed. — Liefde tot het Heilig Hart van Jesus.
Vereer dien dag de gevoelens van het Hart van Jesus gedurende het twee en dertigste jaar van Zijn leven.... d;ra,ag dezelve aan Zijn hemelschen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing der ,H. Kerk. (Onze Vader.)
Cor Jesu, bladz. 25.
341
Het leren in het Kart van Jesus.
De mensch, dat samenstel van tijd en eeuwigheid, lost zich geheel in den tijd op; zijn leven biedt drie onderscheiden gedaanteverwisselingen aan : de vereeniging van de ziel met het lichaam: een tijdperk van beproeving en strijd, dat bij den dood eindigt; de scheiding van ziel en lichaam, welk tijdperk bij het algemeen oordeel eindigt ; de hereeniging van ziel en lichaam, waarmede de eeuwigheid aanvangt. Dit laatste is, om het juist uit te drukken, het volledige en het voor ons bestemde leven. Het is het langste, het heeft geen einde, en niettemin is het dat, waarmede wij ons het minst bezighouden. De dag van heden neemt ai onze gedachten in beslag, zonder het minst bezorgd te zijn voor den eeuwigen dag van morgen. Welk eene dwaasheid ! En nogtans de overgroote meerderheid der menschen is daarmede behept. Wij zijn vindingrijk, werkzaam, vernuftig wat onze tijdelijke belangen betreft, maar wij slapen ons leven lang wat aan-
342
gaat onze eeuwige belangen; en als het unr slaat, dat wij voorgoed moeten ontwaken, zullen wij van die schatten , van die eer, van die vermaken, aan welker verwerving en genieting de weinige uren van onzen snellen doortocht zijn besteed geworden, niets in onze handen hebben. Waaraan denken wij ? Wij willen allen leven, gelukkig leven, altijd leven : dat is elk geschapen wezen, dat van zijn bestaan bewust is, ingegeven. En in plaats nu van te gaan tot Hem, in wien het leven is, tot Hem, die zegt: „Ik ben het leven, ik ben gekomen, opdat zij in mü het leven zouden hebben, dat zg het overvloedig zouden hebbenquot; dat zij het in toenemende mate tot aan de eeuwigheid en aan gene zijde derzelve zouden hebben; wenden wij ons tot dia onmachtige en beperkte schepselen , die ons niet kunnen geven , wat ze zeiven niet bezitten. Wij verkleinen ons zeiven in de verhouding hunner onbeduidendheid. Geschapen om van God te leven, leven wij van het niet. En nogtans hebben wij het ware leven in onze macht, het biedt zich zelf aan ons aan. Het leven, het eenige gelukkige, het leven, dat van den tijd
343
af ons tot den ingang- onzer eeuwigheid geleidt, is God te kennen endengenen, dien Hij gezonden heeft, Jesus Christus. Ons levend leven, zonder hetwelk wij sterven , alhoewel wij schijnen te leven, is Jesus Christus.
Hij alleen bezit het leven, hooren wij, wat Hij zegt: „Gelijk de Vader het leven in zich zei ven heeft, insgelijks heeft Hij den Zoon gegeven, het leven in zich zeiven te hebben. Hij alleen kan het leven geven: In mij is alle hoop des levens.quot; In me omnia spesvitae. En Hij heeft het op drie manieren gegeven : door de heiligmaking, door het H. Sacrament des altaars en door Zijn heilig woord.
De genade wordt leven genoemd, en men zegt met reden het leven der genade; zij is het, wat ons uit het niet trekt en uit de duisternis van den eeuwigen dood; zij is het, wat ons heilig en rechtvaardig maakt in de oogen van God; zij moet onze ziel levend maken, gelijk onze ziel het lichaam levend maakt; doch van waar komt ons die genade zelve, tenzij van de verdiensten van onzen Heer Jesus Christus, van Zijn vergoten bloed, van Zijn gewond Hart, van Zijne grenzenlooze liefde.
344
Het leven der genade is dus in Jesus Christus; wij verkrijgen het door Zijne oneindige milddadigheid.
Eiken keer, dat Jesus van het heilig Sacrament Zijner liefde spreekt, belooft Hij het leven: „Dit is het brood, hetwelk uit den hemel nederdaalt, opdat zoo wie daarvan eet niet sterve. Ik ben het brood des levens. — Zoo iemand van dit brood eet, die zal leven in eeuwigheid. Ik ben het levende brood, die uit den hemel ben nedergedaald. Zoo iemand van dit brood eet, d;e zal leven in eeuwigheid. Tenzij gij het vleesch van den Zoon des menschen eet, en Zijn bloed drinkt, zult gij het leven niet in u hebben. Die mijn vleesch eet, en mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven, en ik zal hem ten jong-sten dage opwekken.quot; Dit is het brood, hetwelk uit den hemel is nedergedaald; niet gelijk uwe vaderen die manna gegeten hebben, en gestorven zijn: die dit brood eet, zal leven in eeuwigheid.
Zijn woord geeft geest en leven. „De woorden, die ik tot u gesproken heb, zijn geest en levenquot;; zij zijn het levenslicht, lumen vitae, voor wie ze ontvangt; zij zijn het eeuwig leven, voor wie er
345
aan gelooft. „Dit is de wil mijns Vaders , die mij gezonden heeft; dat een iegelijk, die den Zoon ziet en in hem gelooft, het eeuwige leven hebhequot;; zij zijn een levensdrank: „die in mij gelooft, zal nimmer dorsten.quot; De rechtvaardige bewaart ze in zijn hart, om er het leven in te houden; hij bidt God hem in overeenstemming met Zijn woord te laten leven, hem door Zijn woord uit den slaap zijne lauwheid te doen ontwaken, hem door Zijn woord in eene kinderlijke vrees te doen leven, Zijne ontferming en zaligheid te zenden volgens Zijn woord; en toen Jesus, den afval van zoovele zielen ziende, tot Zijne vrienden en tot de apostelen zeide: „Wilt ook gij weggaan ?quot; werd Hem geantwoord: „ Heer, tot wien zullen wij gaan ? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens.quot;
De genade, het H. Sacrament des altaars, het woord van Christus zeiven, Zijn levend Hart in ons en ons levend hart in het Zijne: ziedaar ons leven. Men zal zeggen : ik voel dat leven niet. Het bezielt u nogtans. Gevoelt gij het leven des lichaams in die verrichtingen , die het onafscheidelijkst zijn
346
van het wezen en deszelfs leven, zooals de ademhaling, den omloop des bloeds, de omzetting der spijzen in onze zelfstandigheid ?... Op dezelfde wijze volvoert Christus, zonder ons en zonder het ons te quot;zeggen, de schitterendste werken Zijner genade; in de eeuwigheid zal Hij het ons zeggen en wij zullen er door in eene aanhoudende verrukking worden gebracht. Hier op deze aarde zouden wij het gewicht van zooveel liefde niet kunnen torschen, den glans van zulk een schitterend licht niet kunnen verdragen. Geven wij slechs aan dit leven, wat wij in onze macht hebben; geven wij het deszelfs voedsel, namelijk het gebed, gelijk wij aan het lichaam de voor hetzelve bestemde voeding geven; werpen wij ver van ons het vergift, dat hetzelve doodt of verzwakt , dat is de doodzonde en de dage-lljksche zonde, gelijk wg het lichaam voor alle gevaren, die het bedreigen behoeden: alsdan zal eiken dag het leven der ziel, het leven van Jesus Christus, zich in ons ontwikkelen.
O Heer, Gij hebt mij de wegen, die tot het leven geleiden, leeren kennen; zij kunnen verschillend zijn, maaralle
347
loopen uit op U; alle komen in U te zamen. En in IJ zeiven, vind ik mijn leven, in de bron van het Uwe, in Uw Goddelijk Hart; ik vind er mijn heil en mijne zaligheid, daar is mijne rustplaats voor de eeuwigheid! Het verveelt mij , zooveel te spreken zelfs van heilige dingen; ik wil beminnen, dat is mijn laven. En het leven der liefde, waar zal ik het leeren, waaruit zal ik het putten, tenzij uit Uw Hart? Daar is het dan, dat ik de nog overige dagen mijner ballingschap zal doorbrengen. Daar is het, dat Gij mij zult onderrichten , dat Gij mij volgens Uw woord elk oogenblik nieuwe levenskrachten zult instorten. O Heer, zalig zijn zij, die in Uw Hart hunne woonsteden hebben , die Uw leven leven; in alle eeuwigheid zullen zij U loven en prijzen. De woning is uitgestrekt en prachtig, Gij noodigt er ons ten feestdisch; maar hoe weinigen zijn er, die aan Uw dringend verzoek voldoen! In het Hart van Jesus leven, alsof slechts Hij en wij in de wereld waren, dat is, zich met Hem alleen onderhouden, verblijden, bedroeven; bij Hem licht vragen in twijfelachtige gevallen; in
348
Hem, in Zijne voorbeelden, in Zijne leer, in Zijne verdiensten, de overwinning over al onze bekoringen, het geneesmiddel tegen al onze kwalen zoeken: is er iets liefelijkers? Wij vinden, als wij ons tot de menschen wenden, zoo weinig overeenstemming van gevoelen, zoo weinig doorzicht bij hen, en zij verleenen ons zoo luttele hulp. Waarom dan nog op die zwakke riethalmen gesteund ? Laat u dan, o mijne ziel, door niets in verwarring brengen, dat niets u doe ontstellen; op alle aanzoeken van het vleesch, van den menschelijken wil om het leven der wereld te leven, zal ik antwoorden: God is mijn leven, ik leef in het Hart van mijn God.
Welk eene diepe verborgenheid, dat inwendige leven, dat in God, in Zijn Hart, in Zijne liefde verborgen leven! En nogtans ziet men als eene uitstraling er van in degenen, die het bezielt: er is zoo iets in hen, dat de tegenwoordigheid van God aanduidt. Hun gang is statig en zedig tevens; in geheel hun wezen heerscht eene bezielde kalmte, die aan den Zaligmaker doet denken, hoedanig Hij gedurende Zijne omwandeling onder
349
de menschen moet geweest zijn. Er is in hunne blikken eene helderheid en doordringendheid, die ons herinnert aan God, die in hunne harten heerscht. Het schijnt, of bij hen die blik de geheele zichtbare wereld doorloopt om binnen te dringen tot in den hemel, waar de God van hun hart woont. Wanneer zij spreken of handelen gevoelt men het, dat hunne ziel aan God is vastgehecht, dat hun hart tot God spreekt, dat hunne hand in de Zijne is, dat slechts het nietigste deel va.n hun wezen met de uitwendige dingen in aanraking is, De anderen schijnen slechts de buitenzijden der dingen te zien, slechts in zingenot te leven. O Jesus, is dat leven in U niet de onontbeerlijkste behoefte voor de ziel van eiken Christen ! Indien dat leven in gemeenzaamheid met u , dat leven waarvan Uw Hart het middelpunt is, dat leven , dat de vreugde en de trotscb Uwer vrienden is, het mijne niet wordt, ik er niet toegeraak, dan zullen al de oogenblikkea, die ik van U, mijn middelpunt en mijn leven, gescheiden ben geweest, verlies van eeuwige liefde voor mij zijn
Oefening. Toen de Zaligmaker aan
350
Margaretha Maria Alacoqeu verscheen, ziede Hij tot haar: Ziehier de wond van mijne zijde om er uw verblijf voor tijd en eeuwigheid in te vestigen.... Voortaan zult gij het leven van een God-mensch leven; gij zult leven, alsof gij niet meer ieefdet, opdat ik volkomen in u zou leven. Gij zult aan uw lichaam en aan alles wat het zal overkomen, niet meer denken, dan alsof het niet bestond. Daartoe is het noodig, dat uwe vermogens en zinnen als in mij begraven blijven, en dat gij met betrekking tot aardsche dingen doof, stom en blind zijt; gij moet willen als niet willende...; zonder wil dan die van mijn welbehagen, dat geheel en al uw genoegen moet uitmaken. Zoek niets buiten mij, indien gij mijne macht niet wilt smaden en mij beleedigen, want ik wil alles voor u zijn... Neem u in acht, u ooit voor iets te houden zonder mij. „Een hart, eene liefde, één God.
Vereer dien dag de gevoelens van het Hart van Jesua gedurende het drie en dertigste jaar van Zijn leven.... draag dezelve aan Zijn hemelschen Vader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing van de H Kerk. (Onze Vader enz.)
Cor Jesu, bladz. 25.
351
VIER EN DERTIGSTE DAG.
Leven en sterven in het Hart van Jesus.
Mihi vivere Christus est et mori lucrum.
(Ad. Phil. 1, v 21.)
Want mij is het leven Christus, en het sterven gewin.
Wij kunnen God niet zien, zonder te sterven, en wij vreezen den dood.... Wat zullen wij daarvan zeggen? Wij moeten derhalve God niet beminnen! De heiligen dachten er geheel anders over, zij zeiden: Wanneer zullen wij van hier gaan, wanneer zal ik voor mijn God verschiinen? Quando vernam et apperebo ante faciem Dei ... Ik berust er in om te leven, ik leef gelaten maar ik sterf met genoegen, patienter vivit delectabilüer moritur (St. Aug.) Het verlangen, dat mij verslindt, is ontbonden te worden en met Christus ver-eenigd te wezen. Cupio dissolvi ei esse cum CA ris to.
Mijne ziel, waarvoor zijt gij bevreesd ?
Vreest gij de smart der ontbinding ? Welnu, moet men dan ook niet eens
352
lijden met Jesus, die zooveel voor ons geleden heeft ? Vreest gij deze wereld te verlaten, waar de ij delheid heerscht, de hebzucht aan den wortel van alle deugden knaagt; de ongeloovigheid den scepter zwaait, waar de ondeugd de deugd heeft tenondergehracht, waar men de zonden als water inzwelgt, waar men eene proef van de hel ziet? Ontwar u uit die valstrikken en begeef u naar eene plaats, waar die akelige en afschuwelijke spookgestalten niet meer zijn.'' (11. Er. de Sales.)
Hebt gii in deze wereld niet alles gezien? Laten wij beginnen te zijn, wat wi] eeuwig zullen wezen; wereld, schepsels, belangen, bezorgdheid, kwellingen, des levens, ik zeg u vaarwel, ik ga daarheen, waar alles is. Ik wil niet meer, dat gij u van mijne gedachten en genegenheid meester maakt en mij mijne rust en mijn Schepper ontrooft. Ik wil voor mijn laatste uur aan u afsterven , ik wil nu reeds leven met mijne metgezellen van mijn eeuwig en waar geluk, ik wil in God leven. Het is tijd om al stervende beginnen te leven, want o mijn God, ik heb nog niets gedaan voor Uw aanschijn, dat
353
waarde heeft in Uwe oogen. Nihil dignum in conspectu tuo egi.
Voortaan is leven en sterven, beide in Jesus Christus, mij gewin. Ook Jesus heeft geleefd, ook Hij is gestorven. Hij heeft het leven met al deszelfs beproevingen en moeilijkheden doorleefd, om meer deernis te hebben met onze broosheid en onvolkomenheid, en ons leven te verlevendigen ; Hij heeft den doodstrijd met al deszelfs bitterheden doorstreden, ten einde ons in dien laat-sten strijd aan te moedigen en ons van den tweeden dood te bevrijden. O groote Apostel, zeg mij, wat ging er om in uwe groote ziel, toen gij uit uwe gevangenis te Rome en onder de bedreigingen van den dood, die u in de ooren klonken, aan uwe geliefde Philippensers schreeft: „Naar mijne verwachting en hoop, dat ik in niets zal beschaamd worden; maar bij alle vrijmoedigheid, gelijk ten allen tijde, ook nu Christus zal grootgemaakt worden aan mijn lichaam, hetzij door leven, hetzij door den dood. Want mij is het leven Christus, en het sterven gewin.quot;
„Mijn leven is Christus.quot; Ik strek mijne armen naar Hem uit en steeds
23
354
vind ik Hem te midden der duisternissen van dit ballingsoord met mijn geloof, hoop en liefde grooter wordende; ik stem er dan in toe om te leven, het leven is gewin, als men naar dat doel streeft. Doch sterven is voor mij ook Jesus Christus, het is bij Jesus Christus aanlanden, Hem bereiken, Hem omhelzen, Hem voor immer in den luister Zijner heerlijkheid bezitten. Welk een gewin!
Mijn leven is Jesus bemind te zien in de onzekerheid van den strijd; mijn sterven is Jesus bemind te zien in de zekerheid van de overwinning. Ik weet niet, wat ik wil; Hij weet, wat mij dienstig is, en daarom laat ik aan Hem de keus, en alles wat uit Zijne hand en uit Zijn Hart komt zal gewin voor mij zijn. Wat maakt mij het leven, wat de dood, aangezien wij, hetzij wij leven, hetzij wij sterven, aan Christus toebehooren; aangezien ik die groote belofte heb, die mij tegen alle kansen van beide beproevingen verzekerd: „Maar dit alles overwinnen wij door Hem, Die ons heeft liefgehad. Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch heerschap-
355
pijen, noch machten , noch het tegenwoordige , noch het toekomende ; noch sterkte, noch hoogte, noch diepte; noch eenig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jesus onzen Heer. (Ad. Hom. 8. v. 37, 38, 39.)
Wat is er mij gelegen aan het leven, wat aan den dood ? Jesus Christus is. Hij was gisteren, Hij is vandaag, Hij zal in alle eeuwigheid zijn; hetzij ik leve, hetzij ik starve, beide is mij hetzelfde, dewijl niets van hetgeen mij overkomt Zijne macht en mijn geluk in den weg staat.
Mijn leven is Jesus Christus gekend, bemind en verheerlijkt te zien. Mijn hart wordt ruimer, mijn vleesch springt op van vreugde en gevoelt een overvloediger leven, wanneer de God van mijn hart in eere toeneemt, wanneer Zijne Kerk bloeit, wanneer Hij heerscht.
Mijn sterven is Jesus miskend, aangerand en gesmaad te zien. .. Al die versmaadheden vallen op mijn hart terug, benauwen mijne ziel, dooven haar leven uit, en doen haar verlangen om ontbonden te worden, den kerker des lichaams te verlaten, ten einde bij
23*
356
Hem te zijn in de eindelooze eeuwigheid , waar Hem eindelijk gerechtigheid, liefde, eer en roem geworden zullen.— Ik heb genoeg van die treurtooneelen des levens; dat men mij niet meer er van spreke. Gode zij dank, reeds hen ik zelfs met Christus gestorven, men heeft mij met IJem in de wateren des doopsels begraven, men heeft mij in het verblijf der dooden nedergelaten, in de stilte van het graf.
En daar leef ik niet meer dat zinnenleven, dat ik met de redelooze wezens gemeen heb; dat lage en verachtelijke leven, welks buitensporigheden ons beneden het redelooze vee doen dalen; niet meer dat leven des geestes, welks gansche strekking het verwerven van beperkte kennis is, of geheel is toegewijd aan de beuzelachtige belangen van den tijd, of aan de vergoding van zich zeiven: maar ik leef het leven van het Hart van Jesus. Wat meer is, ik hen het niet, die leeft, maar Christus leeft in mij, Zijne gevoelens zijn de mijne, Zijne neigingen zijn de mijne, ik oordeel in Hem het beeld dezer wereld, die voorbijgaat, hare vreugde, hare toejuichingen, hare groot-
357
heid, hare riikdommen, alsmede hare droefheid, haar versmading en ongenade. Al die dingen acht ik als nietig slijk; en ik verlang evenmin naar dezulke, welke de zinnen streelen, als ik beducht ben voor die, welke pijnlijk zijn voor de natuur. Indien ik Jesus Christus bemin, is alles mij hetzelfde. Geve God, dat ik niet roeme, tenzij in het werktuig van mijn dood en mijn leven, het kruis, op hetwelk ik met Christus gekruisigd ben geworden, gered en bevrijd. Mijn nieuw leven is verborgen en vereenzelvigd met Jesus Christus in God. Het Hart van mijn God is voor mij geopend geworden, en daar is het, dat ik in vrede rust; dat ik inslaap, tot op den dag, dat Jesus, mijn leven, verschijnende, in zich al Zijne ledematen zal opwekken. Dan, dan zal ook ik uit mijn slaap ontwaken, uit mijne duisternis te voorschijn komen, dan zal ik volgens Zijne belofte met Hem in de heerlijkheid verschijnen: want al wat er bederfelijks en sterfelijks, wat er onvolmaakts aan mijn lichaam of aan mijne ziel was, zal in Zijn bloed gezuiverd wezen, in Zijne liefde van gedaante veranderd en opgenomen in Ziin leven.
358
O Dood, ziedaar dengenen, die u overwonnen heeft, en gezegd: „Ik zal uw dood zijn.quot; Hij leeft in mij, ik in Hem, alles in mij is door Hem leven, een Goddelijk leven. O Dood, waar is uw prikkel , waar uwe overwinning ? Zijt gij niet de voorlooper van het leven ? Gij zij t het, die na de onbeduidende ongevallen en verdrietelijkheden van dit kortstondig leven de banden van de vrienden des Bruidegoms slaakt en hen voor immer tot Hem geleidt. Gij zijt het, die een einde maakt aan het gezucht en geween; zij dan welkom, en loven wij met den serafijnschen I'ranciscus God, dat Hij ons den dood heeft gegeven, om ons als een broeder naar het hemelsch vaderland te geleiden. Zich door Christus tot God te verheffen en zich in Hem als op te lossen, is dat sterven ? En die zulk een dood liefheeft, zal God zien. Laat ons dan sterven, en gaan wij met den gekruisigden Jesus tot God, onzen Vader.
O Heer, ik hoop niets meer in deze wereld, niets trekt mij er aan, niets bekoort er mij. Gij hebt mijne boeien verbroken, ik wil tot U gaan. De opstanding der dooden en het toe
kon het rest sech faa' wij gel onl bli gri
ha wt mi te m d€ H hi di ei h t( h ti e d
i
j
i
359
komende leven is het, wat ik verbeid, het eenige wat ik verwacht. Expeclo resurectionem mortuorum ei vitam venturi secul{. Hoe vol is ons leven van gefaalde verwachtingen! Hoe reikhalzen wij naar ijdel geluk en voorspoed! Het geluk, dat steeds om ons heen zweeft, ontsnapt aan onze hand, op het oogen-hlik, dat wij het meenden te kunnen grijpen en den lang verbeiden aan ons hart te drukken .... Schimmen, van welke natuur gij zijn moogt, ik wil mijne oogen sluiten, om u niet meer te zien. Ik verwacht het uur van mijne gedaanteverandering, ik verwacht de opstanding van die dooden van den Heer, die in Hem leefden en die ik hier op aarde heb liefgehad. Ook van die dooden, die mij zijn voorafgegaan en die ik bemin, zonder ze gezien te hebben: die heiligen, die groote christelijke geniën, wier zielen de mijne hebben aangetrokken. Ik verwacht het toekomende leven, waarvan dit slechts eene schaduw is. Ach! hoe lang zal die droom nog duren, wanneer zal ik in het bezit der werkelijkheid treden! Alvorens haar te bereiken, gevoel ik achter mij den tijd, die mij voortdrijft;
360
links en rechts, de bepioeving, het lijden en den dood; maar tegen mij over en altijd hij mij, zie ik U, mijn Jesus, U alleen wil ik aanzien, op U alleen mijne hlikken vestigen, Goddelijke Zon van rechtvaardigheid, opdat mijne oogen geen ander beeld dan het Uwe in zich opnemen. Ik ga tot U, ik strek mijne armen naar IJ uit; mijn leven is in den dood, ik omhels het leven ten spijt van den dood. Het leven, het eeuwige leven, Gij hebt het mij zoo menigmaal beloofd: wanneer ik tot Uw altaar naderde om U in mijn hart te ontvangen, hoorde ik de H. Kerk, terwijl zij U op de lippen van Uwen armen dienaar nederlegde, dezen wensch uiten; „Dat het lichaam van onzen Heere Jesus Christus uwe ziel beware ten eeuwigen leven!quot; Ik verwacht de vervulling van die belofte.
Vereer dien dag de gevoelens van het Hart van Jesus gedurende het vier en dertigste jaar van Zijn leven.... draag dezelve aan Zijn hemelschen A'ader op voor de bekeering der zondaars en de verheffing der H. Kerk. (Onze Vader.)
Cor Jem. bladz. 25.
Versterk uw vertrouwen en vraag aan God, dat Rij het vernieuwe.
Ik kom, o Heer, voor Uw heiligdom om het leven en het voedsel mijner ziel te zoeken; maar ben ik zuiver genoeg om mij met U te vereenigen ? O mijn God, gewaardig U, mij Uw oordeel bekend te maken. Gij behoort niet door verstokte zondaars ontvangen te worden : zij zijn niet waardig tot U te naderen.
Ik woon in Uw huis, o Heer, en verblijf daarin door eene bijzondere gunst Uwer goedheid; nogtans vrees ik, dat ik mij niet genoegzaam beproefd heb.
Heb ik onderscheiden Uw heilig lichaam en ben ik gedachtig geweest den prijs van Uw kostbaar bloed ?
Mijne ziel, waarom zijt gij bedroefd, en waarom verontrust gij mij ? Zal de God, die mij zoo veelvuldige blijken Zijner
362
liefde heeft gegeven, en die zoozeer mijn geluk verlangt, mij van zich verstooten ■?
O neen, mijn G-od! Ik hoop op U, Gij zult mijne sterkte zijn. Gij zijt het, die mij in Uw tabernakel binnenleidt, mij roepende door de liefde en geleidende door de hoop. Gij zult niet toelaten, dat ik U door eene heiligschendende communie te hoone. Zend mij, smeek ik ü, van uit den Hooge die wijsheid, waardoor ik de waardigheid van Uw heilig Sacrament besef, de schoonheid Uwer wet, de majesteit Uwer tegenwoordigheid. O mijn God, maak Uwen dienstknecht waardig Uw heiligdom binnen te gaan, en geef mij het heilig liefdevuur der zalige zielen, die met U in den hemel heerschen.
Verzaak met een oprecht hart uwe zonden.
Ik gevoel mij diep vernederd, o Heer, bij het aanschouwen mijner zonden. Ik heb Uwe heilige geboden overtreden, inbreuk gemaakt op U we wet, alles wat mij dienen moest om mij aan Uwe Goddelijke Majesteit welgevalig te maken, heb ik aangewend om mij strafwaardig te doen
363
zijn, zoowel door gedachten, woorden als werken; alles wat van en in mij is, moet ik tot Uwe eer en glorie aanwenden, daar ik alleenlijk op deze wereld geplaatst ben, om U te beminnen en te gehoorzamen. Dikwerf heb ik de plichten van gehoorzaamheid niet vervuld en ben ik ontrouw geweest aan die der liefde. Tot mijne schande zeg ik het, en ik zoek mij niet te verontschuldigen; het is mijne schuld, door mijne schuld, dat ik gezondigd heb; mijne overtredingen zijn talloos, en ik heb ü beleedigd. En hoe durf ik het wagen, te gaan aanzitten aan den feestdisch, aan welken Engelen dienen; ik, die gezondigd heb zelfs in het heiligdom, waarin God mij geplaatst heeft I
Heilige Maagd , die de tempel van het vleeschgeworden Woord waart, roemvolle Vooiiooper, Engel der woestijn, die den weg des Ueeren bereiddet, gij getrouwe Apostelen, die Hem bij het 11. Avondmaal met zooveel geloof ont-vingt, vereenigt gij allen uwe gebeden met de mijne en zijt mijne voorspraak. Gij zult verhoord worden en de gramschap des Heeren zal zich van mij afwenden.
364
Vraag aan God de vergiffenis uwer zonden.
O God, indien Gij mijne gebreken gadeslaat, kan ik niet bestaan voor Uw aanschijn, en op eene innige vereeniging met U mag ik niet rekenen. Ach, mijn God, ik ben niets dan een afzichtelijk mengsel van dwaling, broosheid en ongerechtigheden ; en zoo Gij, o mijn God, mij niet met de oogen Uwer erbarming aanziet, zal ik verpletterd worden door een enkelen bliksemstraal Uwer gerechtigheid.
O Heer, ontferm U mijner; de dagen van goedertierenheid zijn nog niet verstreken en de dag van gramschap en wraak is verschoven. Ik mag Uwen naam nog aanroepen en U mijn Vader noemen, en deze titel is zoet voor mijne ziel. Ik kniel neder in den tempel, in welken ik niets dan teekens Uwer voorkomende liefde ontwaar; voor een altaar, waarop Gij alleenlijk afdaalt om Uwe gunsten en genade uit te storten. Ja, ik zal vertrouwen en dezen troon van barmhartigheid naderen, uitroepende: Heer, ontferm U mijner, God-
365
delijke Bruidegom mijner ziel, schenk mij vergiffenis, verdrijf de duisternis uit mijn gemoed, opdat ik gelijk aan een der kinderen des lichts moge aanzitten aan den geheimzinnigen feest-disch, aan welken Uwe goedheid mij roept.
Bewijs uwe hulde aan Jesus, die bezit van moe ziel gaat nemen.
Ik vereenig mijne loftuitingen met die der hemelschs geesten, wanneer zij uitroepen: Glorie zij God in het Allerhoogste , en op aarde vrede den men-schen, die van goeden wille zijn! O Heer, verschijnt Gij onder den sluier Uwer liefde niet vrijwillig op onze altaren en dan in onze harten ? Welk eene eer voor Uwe kinderen, welke een vrede voor verontruste zielen, welk een troost voor bedrukte harten!
O God, wiens rechtvaardigheid door het onafgebroken offer van het Allerheiligst Lichaam en Bloed Uws eenigen Zoons voldaan wordt, wij zegenen ü, wij aanbidden U, wij beminnen ü. O Heer, bij het zien van zooveel edel-
366
moedigheid, majesteit, en vernedering van Uwe zijde, smeek ik U, mij te doen herboren worden, en in mijn hart, dat Gij tot Uwen dienst hebt uitverkoren , een wonder van genade te wrochten, opdat ik nimmer ophoude U dank te zeggen voor de uitstekende gunsten, die Gij mij verleend hebt, en ik dagelijks in deugd en heiligheid moge toenemen. En laat niet toe, o Heer, dat één van degenen, die Gij in de afzondering geroepen hebt om U zeiven op èene meer volmaakte wijze aan hen mede te deelen, ooit met een onverschillig of met een door zonde ontrei-nigd hart tot Uwe heilige Tafel nadere. Amen.
Epistel.
Verwek in u een vurig verlangen om in de waarheden des heils onderwezen te worden, het vaste voornemen ma-leende uw gedrag daarnaar te regelen.
Uwe Profeten, o Heer, hebben Dwe wet voorspeld en Uwe Apostelen hebben haar verkondigd. Geef, dat ik mij steeds overeenkomstig Uwe voor-
367
schriften gedrage en gedachtig zij wat Paulus zegt, namelijk, dat het den Heer is, dien ik dien, en tevens, dat ik lid ben een er Kerk, waarvan Jesus Christus de Goddelijke Bruidegom is. Ik vereenig mij, o God, met het geloof, de hoop en het verlangen der Patriarchen en Profeten, alsmede met allen, die in U geloofd en op U gehoopt hebben. Ik geloof aan de verzekering der Kerk, dat al de boeken der H. Schrift onder Uwe ingeving geschreven zijn. Verleen mij de genade , o Heer, dat ik altijd een grooten eerbied voor Uw Heilig Woord moge hebben, het nooit misbruiken, noch den zin daarvan veranderen of dien naar mijne eigene opvatting uitleggen. Ik ben een kind der Kerk, en ik verlang Uwe wet als zoodanig te beminnen en na te leven.
Het Evangelie.
Wek in v het verlangen op om de evangelische
voorschriften op eene volmaakte wijze ie beoefenen.
Gewaar dig U, o Heer, naar mijne stem te hooren, Gij zijt de beminde
368
mijner ziel, Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. Stort rust en vrede uit in de harten, die U toebehooren. Spreek tot mij, o Heer, ik ben Uw dienstknecht, Uw kind, de beminde Uws harten. Wat wenscht Gij, dat ik doe? Is er iets, dat ik weigeren zou aan U, mijn God, die mij zoo teeder bemint, en die, door U zei ven aan mij te geven, mij toelaat alles van Uwe hand te verhopen?
Ik sidder, o mijn God, bij de bedreigingen , en ik word weder bemoedigd door de beloften, die Gij in Uw heilig Evangelie gedaan hebt; want zij zijn de uitvloeisels Uwer Goddelijke wijsheid. Ik verlang TIw heilig Evangelie tot richtsnoer van al mijne handelingen te maken, wijl ik U, o Jesus, de God van mijn hart, dien ik weldra zal ontvangen, daardoor behaag. Haast U, o Heer! deze hemelsche waarheden in mijne ziel te prenten, want zij dragen den stempel van Uw gezag en zijn lichtstralen Uwer Goddelijke wijsheid. O heilige wetten! o verhevene en heilzame grondregels, helaas! duizendmaal heb ik u veronachtzaamd ; maar de God van waarheid zal, door in mijn hart te komen, mij de ge-
369
nade verleenen van ze te verstaan, en de kracht om ze te beoefenen.
Verwek eene akte van geloof.
O mijn God, ik geloof alles wat Gij mij door Uwe H. Kerk, aan welke Gij de onfeilbaarheid beloofd hebt, leert. Ik geloof alle hoofdstukken des Geloofs, want Gij kunt noch bedriegen noch bedrogen worden. Ik geloof, dat Gij in het Sacrament U wer liefde de geheimen, welke Gij in Uw H. Evangelie geopenbaard hebt, vernieuwt. Ik aanschouw U hier, gelijk Gij waart in Uw verborgen leven te Nasareth, gelijk Gij waart aan het kruis hangende, daar ik zie, hoe men ook nu U vergeet en aan U zeiven overlaat. Gij zijt hier, als na Uwe begrafenis, in Uw tabernakel besloten als in een graf, en ook daar vernieuwt Gij de mysteriën Uwer verrijzenis. Gij voedt ons met Uw eigen verheerlijkt lichaam en bevrijdt ons daardoor van de heerschappij des doods. O mijn God, waarom zou ik het geluk benijden dergenen, die U tijdens Uwe
24
370
omwandeling op aarde mochten aanschouwen ? Door het licht des Geloofs toch, zie ik op het altaar alles wat Uwe Apostelen zagen, en de Aartsvaders en Profeten zoo vurig wenschten te zien.
O mijn God, geef dat ik voortdurend door en in het geloof leve van Uwen eenigen Zoon , onzen Heer Jesus Christus, die mij zoozeer bemint en zich zoo dikwijls aan mij heeft gegeven.
Stel u in Gods tegenwoordigheid, en smeek
Hem, dat Hij eene geheele omkeering in uw hart bewerke.
O Jesus, Gij zijt alvermogend, en het is daardoor, dat Gij , door middel van de woorden des priesters , het brood in Uw allerheiligst lichaam, en den wijn in Uw allerkostbaarst bloed verandert, O mijn God, werk in mijn binnenste eene gelijke verandering uit, opdat ik niet langer, gelijk tot dusverre, tot deze wereld behoor, maar mij geheel en al van het aardsche moge losrukken; dat ik slechts Goddelijke zaken zoeke, daarin alleen smaak vinde; dat heilig-
371
makende genade, deugd en hemel in mijne oogen de eenige ware en werkelijke rijkdommen mogen zijn; dat ik, één met U in gevoelens, o mijnJesus, in U moge herschapen worden, en Gij in mij en in allen, die met mij in den zegen Uwer liefde deelen, moogt verblijven. Almachtige God, ontvang mijn hart; ik vereenig het met het offer, dat Gij van U zeiven maakt; ik stel het in Uwe handen, vervorm en heilig het. Spreek slechts één woord, en het zal geheel en al veranderd worden, slechts den zoeten aandrang volgen Uwer genade, die het de deugd zal doen beminnen. Met deze opdracht van myn hart, o mijn God, wijd ik Ü tevens mijn verstand toe, opdat het U moge kennen; mijn lichaam, opdat ik het tot Uwen dienst moge gebruiken; geheel mijn wezen, opdat ik mij eens geheel en al in U vinde opgelost.
Vraag aan God, dai Hij uw hart zuivere.
Gij verafschuwt, o mijn God, de zonde; hoe zuiver moet men dan niet zijn om tot U te naderen! Ach, dat
24*
372
ik niet heb de zuiverheid der Engelen of die van Maria, de zuiverste der maagden, om aan Uwe heilige tafel te verschijnen! Doe, o God, mijn hart branden, door het vuur eener berouwhebbende liefde; zuiver mij door Uw bloed, o beminnelijke Verlosser; zuiver ook allen, die hun leven gewijd hebben om U in de schaduw van Uw heiligdom voortdurend te dienen en te loven. Ach, dat Gij tot ieder van ons mocht kunnen neggen: ziehier mijn beminde, in hem is geen smet.
Overweeg met aandacht het groot geheim dat gaat plaats grijpen.
.Tesus zal mij weldra komen bezoeken. Laat Hem van dit oogonblik, en voor eeuwig, Zijn verblijf in mijn hart vestigen. Uw dienaar bidt; de aarde zinkt als voor mij weg, zoodat mijn hart hemelwaarts stijgt en ik in den geest de Engelen en Heiligen zie, die, in Uwe aanschouwing verzonken, U aanbidden en beminnen, hun hoogste geluk vindende in bij ü te zijn. O Heer, ik ben niet waardig mijne stem te ver-
373
eenigen met de lofzangen de;* gelukzaligen i doch Gij hebt het mij vergund, en het is daarom, dat ik, hen smeekende mijne zwakke pogingen te ondersteunen, mijn lof met den hunnen meng en met vertrouwen, eerbied en liefde tot U roep: Heilig, heilig, heilig is de Heer onze God, de Heer der legerscharen! Hemel en aarde zijn vol van Zijne heerlijkheid! Gezegend zijt Gij, o Jesus, die weldra uit den hemel op dit altaar zult nederdalen , en van dit altaar tot mij komen om U met mij te vereenigen. Dat alle schepselen Hem zonder ophouden loven en van Zijne goedheid de volheid Zijner barmhartigheid ontvangen.
fFek in u een heiligen ijver voor de heiliging der zielen op.
O mijn God, vermeerder mijne godsvrucht , en geef, dat ik op het oogenblik, dat ik U in mijn hart ontvang, mijne liefde vuriger zij dan ooit. Verhoor genadiglijk mijne gebeden. Wat toch kunt Gij weigeren aan dat kostbaar bloed, waarvan een enkele druppel voldoende is om duizend werelden te
374
verlossen ? O mijn Verlosser, die de Zaligmaker der wereld zijt, ik draag U mijne gebeden op voor allen. Zegen Uwe H. Kerk, waarin Gij mij door den H. Doop hebt binnengeleid; ontsluit vandaag voor mij hare kostbare schatten, door mij Uw allerheiligst lichaam en kostbaar bloed te geven. Zend Uwen zegen af over onzen H. Vader den Paus, de Bisschoppen en bijzonder dèn Bestuurder van ons bisdom, alsook over de priesters; stort in de zielen dergenen, die Gij tot Uwen dienst geroepen hebt, een innigen en heiligen ijver; behoud hen in de zuiverheid des Geloofs en maak Uw volk volgzaam voor hunne onderrichtingen. Ontferm U over de gansche wereld, bijzonder over ons vaderland; verleen eene bijzondere genade aan hen, die Gij met het besturen van anderen belast hebt, en werp eene goedgunstige blik op Uwe geloovigen , die bij dit H. Misoffer tegenwoordig zijn; ondersteun de zwakken, verkwik de armen, verlicht de blinden en voer de verstokte zondaars tot U terug. O mijn God, gedenk de zielen, die Gij naar Uw evenbeeld geschapen hebt en door het kostbaar bloed van Uwen Zoon
375
verlost zijn geworden. Behoed ons allen door Uwe barmhartigheid voor de eeuwige verdoemenis.
Verlevendig uw geloof, aanbid uwen wezenlijk en waarachtig tegenwoordigen God, en smeek Hem de verdiensten van Zijn bloed op U toe te passen.
Gij verbergt U, o mijn Verlosser, Uwe aanbiddelijke tegenwoordigheid ouder de schijugedaanten van brood en wijn aan onze oogen onttrekkende, opdat wij door den luister Uwer onsterfelijke Majesteit niet zouden verblind worden. O Jesus, Gij zijt de Koning der geheele wereld, de Opperbestuurder van het Heelal, ofschoon Gij onder deze nederige gedaanten verscholen zijt. Nedergeknield voor U, o Heer, die mij geschapen hebt, aanbid ik U. Gij zijt mijn God en mijn Verlosser, geef mij U zeiven tot spijs voor mijne ziel, opdat zij moge leven in eeuwigheid.
Overweeg het geluk, dat gij weldra zult genieten, bidt voor de afgestorven geloovigen.
O Majesteit van God, het altaar is
376
nu de troon van Uwe glorie ; de hemelen zijn geopend, de engelen omringen U met eerbiedademende liefde en vergoeden door hunne aanbidding onze nalatigheid en onverschilligheid. En Gij, o Heer, zijt nog bezorgd voor mijn heil; Gij draagt IJ aan Uwen hemel-schen Yader op als een zoenoffer voor de zonden van levenden en dooden en verlangt U met mij te vereenigen. Gij noodigt mij uit, mijn hart voor U te ontsluiten. Ach, hoe kon ik Uwe liefde verdienen ? Helaas , ik heb mij dezelve door mijne zonden onwaardig gemaakt! O mijn God, aanschouw Uwen beminden Zoon, en alhoewel Gij in mij slechts het beeld der zonden ziet, in Hem is de volmaaktste heiligheid. Gij zult luisteren naar de stem van Zijn bloed en mijne kranke en zwakke ziel genezen. Geef, o mijn Verlosser, dat ik de uitvoering Uwer plannen met mij niet verhindere; dat ook anderen, die U zullen ontvangen, dezelfde genade verkrijgen , opdat wij allen met den overvloed Uwer zegeningen mogen vervuld worden. Strek, o Heer, Uwe goedertierenheid uit over de zielen der afgestorven geloovigen: zij toch beminnen
377
U, en Gij bemint hen teeder, en nogtans mogen zij zich niet in de glorie, die hen wacht, verheugen, wijl zij nog zonden hebben af te boeten. Mocht ik zoo gelukkig zijn, door de communie, die ik voornemens ben te doen, en waarvan ik u smeek de verdiensten op hen toe te passen, hunne verlossing te bespoedigen. Ontsla hen uit de plaats van zuivering, en verleen hun verkwikking, licht en vrede in de ver. blijfplaats van geluk en heerlijkheid-
Pater nosler.
Leg aan doel, die de teederste der vaders is, uwe behoeften Moot,
Onze Vader, die in den hemel heerscht, kom en heersch in mijne ziel en heilig haar door Uwe tegenwoordigheid; onderwerp haar aan Uwen heiligen wil en maak haar volgzaam aan Uwe ingevingen. Voed haar nu met dat geheimzinnig brood, dat haren honger zal stillen en haar zal versterken. Verban uit mijn hart elk gevoel van haat of wrok, en vergeef mij, gelijk ik vergeef. Geef mij wijsheid om de bekoring te vermijden , en kracht om ze te wederstaan.
378
wanneer ik ze niet kan ontvluchten; bevrijd mij ook van de rampen, die mij kwellen. O lieer, ik spoed mij tot IJ, gelijk een kind tot zijn vader, ten einde gevoed te worden; gelijk een -schuldige dienstknecht tot zijn meester, ten einde vergiffenis te bekomen; gelijk een onderdaan tot zijn koning, bij wien hij bescherming zoekt; gelijk iemand, die in diepe droefheid gedompeld is, tot de eenige bron van troost, ten einde verlichting te bekomen.
Vraag aan God, dat Hij u onschuld en vrede schenie.
Vlekloos Slachtoffer, Lam Gods, dat alleen in staat is de rechtvaardigheid van Uwen beleedigden Vader te bevredigen , gewaardig U mij aan de verdiensten van Uw offer en oneindige heiligheid deelachtig te maken. Welke lessen van nederigheid, zachtmoedigheid, liefde en geduld geeft Gij mij niet! Prent deze deugden in mijne ziel, opdat ik U eene aangename woning zij, waarin Gij in vrede kunt verblijven.
379
yerootmoedig u zeiven en verxoeh in n gevoelens van vrees, hoop en liefde.
O Heer, hoezeer slaat het bewustzijn mijner groote nietigheid mij ter neder, en vervult mij de vrees, de gunst, die Gij mij verleenen wilt, onwaardig te zijn. Ik verneder mij in Uwe tegenwoordigheid en stel al mijn vertrouwen op U. Boezem mij, o God, liefde en vurigheid in, opdat ik geschikt moge zijn waardig tot zulk een heilig en ontzagwekkend geheim te naderen. Spreek slechts één woord tot mijne ziel, en daar Gij U roet haar wilt vereenigen , bereid haar tot zulk eene groote eer voor.
Gvangdie van den II. Johannes.
Verwek in ugevoelens van liefde en verlangen.
O Vleeschgeworden Woord! onder eene stoffelijke gedaante verborgen ten einde U aan mij te kunnen geven, Gij zijt het leven en het licht der wereld; toon mij Uwe grootheid en schoonheid, en laat mij doordrongen en vervuld worden
380
van vertrouwen, dankbaarheid en liefde: want dit heilig Sacrament ontvangen, is U, o mijn God, ontvangen. Hoe diep behoorde ik van het gewicht dei-heilige handeling, die ik ga verrichten, doordrongen te zijn! Welk een geluk, welk eene eer! want die U ontvangt wordt een kind Gods. O Jesus, ik zink weg in de diepte van Uw onuitsprekelijk geheim, in den grenzenloozen oceaan Uwer barmhartigheid. O, hecht mij aan U door de banden der liefde, dan alleen zal ik in staat zijn U op eene waardige wijze voor Uwe veelvuldige weldaden mijn dank te betoonen.
•
Vernieuw in deze kostbare oogen-blikken, waarin gij uwen God lichamelijk bezit, uw geloof. Spreek tot uwen Goddelijken Meester met een liefdevol vertrouwen over de groote zaak uwer zaligheid, waaraan Hij meer denkt dan gij; bedenk vervolgens, dat de beste dankzegging, die gij doen kunt, bestaat in niets anders te verlangen dan Jesus en alleen voor Hem te leven.
381
Aanbiddelijke Majesteit van God! voor wien alles wat in den hemel of op de aarde is, niet waardig is te verschijnen, wat kan ik in Uwe tegenwoordigheid beter doen, dan U met het diepst verootmoedigd hart in stilte te aanbidden. Ik aanbid IJ, heiligen God! Ik betoon mijne verschuldigde hulde aan die Oppermajesteit, voor welke elke knie gebogen moet worden, bij welke elke macht niets dan zwekheid is, alle rijkdom armoede en het schitterendste licht niets dan diepe duisternis. Aan U alleen, grootenGod, Koningdereeuwen, onsterfelijken God, komt alle eer en heerlijkheid toe. Glorie, eer, en zegen zij Hem, die daar komt in den naam des Heeren. Gezegend zij de Zoon des Allerhoogsten, die zich zoo innig met mij vereenigt en bezit van mijne ziel neemt.
Ik heb dan het geluk U, God van liefde, te bezitten! Waarom kan ik zulk eene goedheid niet naar waarde beantwoorden? Waarom ben ik niet
382
geheel de Uwe, opdat ik U zou kunnen heminnen, gelijk Gij om Uwe barmhartigheid verdient bemind te worden ? Doe mijne ziel, o mijn God, van liefde tot U branden, en verteer mijn hart door het vuur Uwer liefde ? Jesus mijn beminde is de mijne; mijn liefhebbende Heer geeft zich zei ven aan mij. Engelen des hemels. Moeder van mijnen God, Heiligen in den hemel en op de aarde, leent mij uwe liefde, opdat ik Jesus Zijner waardig moge beminnen O God van mijn hart, ik bemin U met geheel mijne ziel uit liefde tot U, en met het vaste voornemen, slechts ü alleen te beminnen. Maar, o mijn God, versterk dit voornemen in mij, die van nu af verlang geheel de Uwe zijn.
Hoe kan ik U, mijn God, een voldoenden dank betuigen voor de gunst, die Gij mij vandaag bewezen hebt? Het was U, o God van goedheid, niet genoeg mij te beminnen e;a zelfs voor mij te sterven, Gij gewaardigt U in persoon bij mij te komen om mij de onvergelijkelijk groote eer aar. te doen van U aan mij te geven. O mijne ziel loof
383
en prijs den Heer Uwen God. Erken Zijne goedheid, verhef Zijne grootheid, verkondig eeuwig Zijne barmhartigheid. Met een van erkentelijkheid doordrongen hart, zeg ik ü dank, o mijn Verlosser, voor de genade, die ik van ü ontvangen heb. Ik ben trouweloos geweest, maallaat ik niet ondankbaar zijn. Dat ik steeds gedachtig zij , dat Gij U aan mij gegeven hebt; en, door mij geheel en voor altijd aan U te geven, mijn leven lang de plechtige getuigenis aflegge der oneindige verplichtingen, die ik aan U heb.
Voorrede............
Inleiding............
Uitnoodiging ter viering van de Maand van het Heilig Hart van Jesus . . . Akte van toewijding aan het Heilig Hart van Jesus...........
1. dag. De Akte van toewijding aan
het H. Hart.......
2. „ Over de godsvrucht tot het
H. Hart........
3. „ Het voorwerp der Devotie van
het H. Hart.......
4. „ Doel der Devotie van het
H. Hart.........
ö. „ Het Hart van Jesus ....
6. „ Het Hart van Jesus is het hart
der Kerk........
7. „ He t Hart van Jesus is de plaats
van het leerstuk van de gemeenschap der Heiligen. . .
8. „ De zinspreuk der eerste Chris
tenen .........
9. „ Het Hart van Jesus is ons
altaar .........
10. „ Wij zijn de tempels van God ën ons hart is Zijn altaar . .
— |
bldz. | |||
11. dag. |
Deugden van het Hart van |
2S | ||
Jesus: de zachtmoedigheid. 101 | ||||
12. |
- |
Deugden van het Hart van Jesue: de nederigheid. . . |
113 |
2f |
13. |
Beloften van het Hart van Jesus: eene zeer vurige en zeer teedere liefde. Hentee- |
2' | ||
kenen der liefde..... |
122 |
2f | ||
14. |
Beloften van het Hart van | |||
Jesus: de volmaaktheid. . . |
133 |
2lt; | ||
15. |
» |
Beloften van het Hart van Jesus: een groote vermeerdering van Geloof, Hoop en | ||
Liefde......... |
145 |
3 | ||
16. |
•» |
De smarten van Jesus bij de instelling van het H. Sacrament.......... |
154 |
3 3 3 |
17. |
W |
De aanhoudende droefheid van | ||
het Hart van Jesus .... |
166 |
3 | ||
18. |
ff |
De doodsangst van het Hart van Jesus in den Hof Geth-semani......... |
178 | |
19. |
ff |
Laatste raad van het Hart van Jesus: de waakzaamheid . . |
189 | |
20. |
ff |
Laatste raad van het Hart van Jesus: het gebed..... |
200 | |
21. |
ff |
De lans, die het Hart van Jesus doorboorde ..... |
213 | |
22. |
ff |
Het water en het bloed, dat uit het aan hei kruis geopende Hart van Jesus vloeide . . . |
221 | |
23. |
ff |
Het Hart van Jesus met doornen gekroond...... |
232 | |
24. |
ff |
Het Hart van Jesus met een kruis er in geplant .... |
246 |
— |
bldz. | |||
25. dag. |
üitnoodiging van het Hart van | |||
L |
Jesus......... |
259 | ||
26. |
IJ |
God spreekt van vrede tot de | ||
genen , die tot het hart te- | ||||
rugk?eren........ |
266 | |||
27. |
M |
Men moet met vertrouwen tot | ||
het Hart van Jesus gaan . . |
274 | |||
28. |
» |
Goddelijke beloften aan ver | ||
trouwende zielen..... |
285 | |||
29. |
ff |
Het teeken, waaraan men er | ||
kennen zal, of men het Hart | ||||
van Jesus bemint, en of men | ||||
er van bemind wordt. . . . |
292 | |||
30. |
}f |
Over den ijver...... |
303 | |
31. |
it |
Eer aan het Hart van Jesus . |
318 | |
32. |
»9 |
Liefde tot het Hart van Jesus 331 | ||
33. |
» |
Het leven in het Hart van | ||
Jesus......... |
341 | |||
34. |
99 |
Leven en sterven in het Hart | ||
van Jesus ........ |
351 | |||
Miggebeden....... |
361 |
199
draagt, en ik weet niet, wat ik ben! Hoe is dan toch, dat ik zoo weinig acht, wat zoo hoog wordt geacht door ü ? en mij niet altijd aan U we gehoden onderwerp? Ja, dat ik zelfs niet luister naar de liefelijke ingevingen, die mij langs verschillende wegen en door verschillende middelen voordurend van U geworden?quot; (H. Cat. van Genua v. 12).
Oefening van waakzaamheid. — Wat zullen wij van onze kant doen om aan de ijverige zorgen van God te beantwoorden? Wij zullen over ons zeiven waken. Waken is zich niet door den slaap laten overvallen; het is een open oog hebben voor onze gevaren, de zwakke zijde onzer ziel, hare bewegingenen streven , en beducht zijn voor onze zwakheid; eene deur plaatsen voor onze lippen , een wachter bij onze zinnen en ons hart; ons geweten onderzoeken; ons een levensregel ontwerpen; den raad inwinnen van de dienaren dos Heeren en hunne raadgevingen volgen; bidden om den bijstand te verkrijgen van het Hart van Jesus, die ons meer bemint, dan wij het ons zeiven doen, maar die aangeroepen wil worden; eindelijk, de zaak onzer zaligheid met