A//?,/? 3/ /O
WAARSCHUWING AAN KERKBESTUREN DER NED. HERVORMDE GEMEENTEN IN FRIESLAND.
SNELPERS-DRUK VAN J. F. V. BEHRNS, TE HARLINGEN.
'.r^
ned. herv. kerk WAAESCHUWÏMt AAiN kEKl^ïUREN DER
NED. HERVORMDE GEMEENTEN IN FRIESLAND.
Velen zullen ongetwijfeld met belangstelling te gemoet gezien hebben de oproeping die voor de deur stond, tot instelling van een «nieuw collegie van toezigtquot; op het beheer der kerkelijke goederen en fondsen «voor Frieslandquot;. Zij is gekomen in de gedaante eener publicatie in de Leemvarder Ct. van 7 Februarij en andere bladen.
Thans weet het publiek dus... hoe de kerkvoogden der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Leeuwarden gemeend hebben de zaak te moeten voordragen. Het zij mij vergund, mijne zienswijze, omtrent het voorne-men van de commissie, die de zaak heeft aangevat, U voor te dragen, opdat Friesland zoo mogelijk bewaard worde voor de bestendiging van een kwaad, dat eenige eeuwen de vrije ontwikkeling der kerkelijke gemeenten — in welken zin dan ook die ontwikkeling door de gemeentenaren werd begeerd — heeft tegengewerkt.
Ik wil hier niet uitvorschen de geschiedenis der herschepping van het collegie kerkvoogden te Leeuwarden, tot commissie van oprigting van het beoogde «nieuw collegie van toezigtquot;. Maar ik meen toch te mogen betwijfelen of het overeenkomstig de waarheid is, hetgeen in de oproeping-te lezen is: »dal het besluit (om een eigen collegie van beheer voor Friesland in het leven te roepen) op 30 November j.1. door de stemgeregtigden is goedgekeurd en derhalve moet worden beschouwd als den wensch dezer gemeente (Leeuwarden) uit te drukkenquot;.
De Hervormde gemeente te Leeuwarden heeft, over 't algemeen, te weinig belang bij de zaak, die men wil
4
tot stand brengen, dan dat zij speciaal voor zich zou kunnen wenschen «een eigen Friesch collegie van toe-zigtquot;. Persoonlijke invloeden kunnen zwaar gewogen hebben om zulk een wensch door de opgekomen stemgereg-tigden te doen uitspreken, — de gemeente, zoo zij de wezenlijke bedoeling van het in te stellen collegie begrijpt, kan de geboorte van zulk een particulier toezigt niet begeeren.
Wat toch is er van de zaak?
Toen de ministeriën van eeredienst weiden opgeheven en alzoo feitelijk de scheiding van kerk en staat, volgens letter en geest onzer grondwet, tot stand kwam, hield ook het toezigt op het beheer der kerkelijke bezittingen van staatswege op.
Die uitdrukking «van staatswegequot; is, meen ik, niet strijdig met den waren toestand der zaak. Een provinciaal collegie, gedelegeerd door den Koning, bestaande uit gedeputeerde staten en voorgezeten door den Commissaris des Konings, mag wel eene staatscommissie genoemd worden. Bij de opheffing van dat toezigt waren de gemeenten geheel vrij in het beheer barer kerkelijke goederen. Toch meende de regering, en niet ten onregte, dat zoodanig toezigt noodig, althans nuttig was en zij wist uit te lokken een overleg tusschen de gemeenten in de verschillende provinciën, met het doel om in die-verschillende provinciën hel toezigt op het beheer der gemeentebezittingen uit te oefenen.
De regering-zelve, hoewel zich niet meer regtstreeks inlatende met de kerkelijke zaken der gemeenten, had toch noodig met het Hervormd kerkgenootschap in aanraking-te blijven en collegies te kennen, waarmede het kon corresponderen over finantiele zaken, bijv. waar ondersteuning voor hulpbehoevende kerken gevraagd werd. Zulke collegies werden de provinciale collegies van toezigt. Olsclioon die collegies geheel onafhankelijk zijn en werken van de regering , zijn ze bij de llooge overheid bekend. Wil men in de gemeenten ol' in een deel der provincie eene afzonderlijke
5
commissie van vertrouwde mannen benoemen, tot onderlinge controle (gelijk wij meenen dat in Baarderadeel is geschied), daar kan niets tegen zijn; maar het is voor de regering niet mogelijk, althans zeer lastig, om op het ontstaan, het leven, het mogelijk verdwijnen van al die bijzondere coilegies het oog te houden. De staat kan ze niet kennen als vereenigingen om er mede te corresponderen, ook omdat de wijze van het ontstaan van zulke onderlinge commissiën de regering niet altijd helder is.
De provinciale commissiën evenwel, tot welker zamen-stelling de regering den wensch uitsprak, zijn door de gemeenten gekozen, — zij berusten op den wettigen grondslag.
Welke redenen kan nu het collegie kerkvoogden der gemeente te Leeuwarden geleid hebben om, nevens het bestaande, wettig gekozen algemeen collegie van toezigt, een mieuwquot; collegie speciaal voor Friesland op te rigten?
De oproeping in de Leeuvj. Cl. zegt er ons niets van. Wel openbaart zij:
«Kerkvoogden en notabelen der Nederduitsche Hervormde gemeente te Leeuwarden hebben, naar aanleiding van het bepaalde bij art. 55 van het reglement op de administratie der kerkelijke londsen bij die gemeente, in hunne gecombineerde vergadering van 10 September 1870 besloten:
dat men voor deze gemeente zich niet zal onderwerpen aan de tot stand gebragte algemeene regeling van het beheer der kerkelijke goederen en fondsen van de Hervormde gemeenten in Nederland, doch een ander alleen in en voor Friesland te vestigen hooger toezigt zal mede-helpen instellen, aannemen en bekostigen.quot;
Van de redenen evenwel, waarom men zich niet zal onderwerpen aan de tot stand gebragte regeling.... geen woord!
Die uitdrukking: onderwerpen aan, in plaats van aatt-sluiten bij, schijnt mij overigens toe niet zonder doel te zijn gekozen. Of moet dit niet uitdrukken, dat men, zich
6
aansluitende bij het »tot stand gebragtequot; cpllegie, in een staat van onderworpenheid verkeert?
Daartoe zal het best zijn te zien, wat de heeren van het mieuwequot; collegie beloven, om daarna te zien, wat het bestaande collegie doet.
In de oproeping (zie de Leeuiv. Ct.) leest men: «Wij stellen dan op den voorgrond de volkomene zelfstandigheid der plaatselijke administratien, behoudens een toezigt, ongeveer overeenkomende met dat, hetwelk onder het reglement van 1823 door het provinciaal collegie, gedeputeerde staten en den koning werd uitgeoefend. Verder meenen wij, dat het collegie, met dat toezigt belast, zou moeten bestaan uil even zoovele periodiek aftredende, door de plaatselijke administratien te verkiezen leden, als het getal bedraagt der ressorten, waarin de provincie, met hel oog op het zielental, zou moeten worden verdeeld; — dat de verkiezing dier leden in ieder ressort zou moeten plaats hebben onder leiding van een daartoe nader aan te wijzen collegie, hetwelk door de plaatselijke administratien van dat ressort zoude moeten worden benoemd ; — dat aan iedere kerkvoogdij-administratie stem voor de verkiezing van het lid van het collegie van toezigt in haar ressort zou moeten worden toegekend volgens een nader te bepalen maatstaf, die echter zoodanig zou moeten worden gesteld, dal er aan de groote gemeenten geen overwigt worde gegeven.quot;
Hel belangrijkste stellen de oproepers voorop: «volkomene zelfstandigheid der plaatselijke administratien,quot; — waarlijk, wel in staat om uit te lokken tot toetreding.
Maar is die «volkomene zelfstandigheid der kerkelijke administratien niet geërbiedigd door de »algemeene regeling van het beheer der kerkelijke goederen en fondsen van de Hervormde gemeenten in Nederlandquot;?
In het «Algemeen reglementquot;, art. 8, lees ik: «Het aantal van Kerkvoogden en Notabelen, de graad van bloedverwantschap of zwagerschap, waarin zij elkander niet mogen bestaan, de aanwijzing der met hunne be-
7
diening onvereenigbare betrekkingen, de duur van hunnen diensttijd, de tijd en rooster van aftreding, de tijd, wijze en leiding der verkiezingen, mitsgaders de gang en onderlinge verdeeling der werkzaamheden, worden in iedere gemeente bij plaatselijk Reglement geregeld.quot;
Dat is nog al tamelijk vrijgevig! Het komt mij voor dat de kerkvoogden nog al gelegenheid hebben zich ongedwongen te bewegen en de gemeente geen reden heeft zich te beklagen, dat ))de zelfstandigheid der kerkelijke administratie niet wordt geëerbiedigd.quot;
Ook geloof ik niet dat het artikel, omvattende de bevoegdheid van het collegie van toezigt aanleiding kan geven tot die klagt. Dat art. luidt als volgt:
»Art. 20. Aan de goedkeuring van het Provinciaal Collegie zijn onderworpen de besluiten der gecombineerde vergadering van Kerkvoogden en Notabelen, tot:
a. het opnemen van gelden;
h. hel vervreemden, bezwaren ot verpanden van onroerende goederen ol' van inschrijvingen op hel Grootboek en andere schuldbrieven;
c. het aanvaarden van schenkingen, erfenissen of legaten, waaraan lasten verbonden zijn;
d. het voeren van regtsgedingen, behalve tot invordering van kerkelijke belasting, van huur van zitplaatsen of van andere in het openbaar verhuurde eigendommen van interessen en van andere dergelijke inkomsten;
e. het aangaan eener dading of van compromis, of het berusten in eene regtsvordering quot;
Ongetwijfeld zal ook het mieuw collegiequot; zich wel voorstellen zooveel bevoegdheid te bezitten; anders zou het veel beter zijn maar in hel geheel niet te denken aan de oprigting van zulk een toezigt uitoefenend gezelschap.
Het bestaande collegie oefent toezigt uit, — meer niet, en mijns inziens kan er voor gemeenten, welke toezigt wenschen, geen enkele reden bestaan om zich niet bij bet bestaande toezigt aan te sluiten. Bestond er zulk eene reden, — men kan er van verzekerd zijn, de oproeping
8
van Leeuwarder kerkvoogden zou er van gewaagd hebben.
Niet minder dan twee derden der kerkelijke gemeenten in Nederland hebben zich aangesloten bij de «algemeene regeling,quot; — een bewijs, dat de noodzakelijkheid van toe-zigt vrij algemeen wordt gedeeld. In Friesland was het getal der gemeenten, dat toetrad, betrekkelijk gering te noemen.
Welke waren de redenen van dat niet toetreden?
Wij gelooven ze te kennen. Hier was het de rigting der overheerschende partij, welke eene vrije beschikking over de goederen der kerk naar hare inzigten wenschelijk achtte voor de oogmerken der partij en tot steuning der rigting; elders was het daarentegen de tegenwerking dei-invloedrijkste leden, die in het beheer der kerkelijke zaken steeds zekere magt hadden bezeten, eene magt die ze begeerden te behouden.
Dit laatste is mijns inziens ook de eenige drijfveer, die het denkbeeld ingaf om, naast het bestaande algemeen collegie, een nieuw op te rigten.
Het is bekend, dat het floreenstelsel op zijn laatste beenen loopt. Die erfenis der middeleeuwen, welke mid-deleeuwsche gebreken tot in onzen tijd overbragt, staat binnen weinige jaren opgeruimd te worden, — ieder voelt het, ieder erkent het regtmatige van die amovatie. Ieder, behalve de conservative heeren, die in ditzelfde floreenstelsel nog zien en bezitten een overblijfsel van hunne oude heerlijke regten.
Ware 't niet dat het floreenstelsel zeer impopulair was geworden, de oproepers in de Leeuw. Ct. zouden, bij hunne aanbeveling van het te stichten verbond, niet verzuimd hebben, met zekere gematigdheid te gewagen van «onze eigenaardige Friesche instellingenquot;; nu was het evenwel niet geraden dit te doen.
Men weet, hoe krachtens dat verouderde, in het voormaals wel eens vrije Friesland vigerende stelsel, vreemde invloeden op het beheer der kerkegoederen in de gemeenten grooten invloed hadden, — men weet hoe de man, die toevallig het meeste land onder de kerkelijke gemeente
9
bezit, nog feitelijk bepaalt, wie de predikant zal wezen, welke de gemeentenaren hebben aan te hooren, hetzij iiij in hun' geest valt of niet.
Wanneer het floreenstelsel wordt opgeheven (moge het niet te spade zijn!), dan is het uit met de heerlijke regten in kerkelijke zaken en daarmede zal weder een der prerogatieven van het conservatisme zijn gevallen.
Hoe daarin te voorzien?
Welligt is er nog iets te redden van dat heerlijke stelsel! — Een afzonderlijk, een Friesch collegie van loe-zigt op de kerkelijke goederen en londsen. Het reglement van het bestaande algemeen collegie geell geenerlei aanleiding tol bescherming van conservatieve prerogatieven; dat van het nieuwe collegie is nog altoos zóo te maken, dat vreemde invloeden in de gemeenten geldig blijven. Het reglement is bijv. zóo voortreffelijk en naauwkeurig sluitend te maken, dat geen alledaagscli burger het juist kan nakomen en waardoor de aanwezigheid van een heer, lielst een gestudeerd persoon, min of meer onmisbaar wordt. — Men ontmoet onder de kerkvoogden dei-verschillende dorpen tegenwoordig niet zelden personen, die ver van de kerkelijke gemeente verwijderd wonen en wier slem in kerkelijke zaken steeds beslissend is. In Leeuwarden worden zulke heerekerkvoogden o. a. aan-getroffen. — Het regelement van het nieuw Collegie van toezigt kan zoo vrijgevig worden ingerigt, dat, bij gebrek aan geschikle personen binnen de grenzen der kerkelijke gemeente, ook anderen, daar buiten wonende, worden benoemd tot kerkvoogd; door 'zulk ,eene vrijgevige exceptie toe te laten, zou de deur geopend blijven voor de invloeden, die tegenwoordig op kerkelijk gebied in Friesland nog zoo veel len platten land(gt; beslissen, — althans daar, waar de middeleeuwsche afhankelijkheid nog bestaat. Waar de gemeenten zich aansluiten bij het «algemeen collegie/' daar zijn de kerkvoogden inderdaad vrij; waar ze zich voegen bij het nieuwe, hebben ze toe te zien, wat ze doen 1
Zonderling is het, dat de eerste afkondiging van het voornemen, om een Friesch collegie van toezigt op te rig-ten, voorkwam in de Noordstar, — het orgaan der conservatieve heeren in Friesland — en dat het eerst daarna I ter kennis kwam van het publiek, door middel van de Leeuiv. Ct.
Evenzeer is het zonderling, dat de oproeping toestaat dat «meerdere kerkvoogdij-administratiën daarbij door den-zelfden gemagtigde kunnen worden vertegenwoordigd,quot;
Mijnheer komt bijv. met proeuratiën van alle kerkvoogdijen in zijn gebied! Dat is dus al het begin van onafhankelijke zamenwerking bij de oprigting. Aangezien de vergadering op 6 Maart, blijkens eene vroegere zinsnede,
nog tot niets verbindt, is hel zoo conservatie! mogelijk, kerkvoogdijen te laten beslissen over de vaststelling van bepalingen, die later kracht van wet hebben Hoe gemakkelijk kan hel gebeuren dat van diezelfde kerkvoogdijen zich niet wenschen aan te sluiten bij een collegie,
welks bestaan zij-zelven in het leven geroepen hebben.
Deze vrijzinnigheid is dus blijkbaar alleen een middel om zich, als met een Franschen slag, dadelijk van de toe treding van vele gemeenten le verzekeren. Als zich maar eerst vele afgevaardigden op 6 Maart vereenigen, dan komt het overige van zelf.
Het zou ons niet moeijelijk vallen een goed deel dei-personen op te noemen, welke de vergadering op 6 Maart zullen bijwonen, of aan te geven de namen hunner zenders; bet zullen conservatieven zijn of gelastigden van dezen. In allen gevalle hopen wij niet dat onafhankelijke administratien zich door het opgehangen lokaas, gemoedelijke zucht tot zoogenaamde onalhankelijkheid zullen laten vangen.
Gesteld, dat het ontwerp, op O Maart aan te bieden, geen bepalingen inhoudt, welke den weg openzetten voor der vrijheid vijandige invloeden, — wat belet om zulks later te doen?
Volstrekt niets.
11
Mijn oordeel kortelijk resumerende, koml het hier op neder: De kerkelijke gemeenten komt toe het eigen beheer harer goederen en de keuze harer predikanten, daarom is het noodig, dat het Horeenstelsel hoe eer zoo beter worde opgeheven. — Waar de gemeenten overtuigd zijn van het nut van hooger toezigt op het beheer der kerkegoederen (en tot voorkoming van misbruiken in zulk een toezigt natuurlijk zeer nuttig), daar is het dwaas een collegie te formeren, dat, in geval van nood, niet zal kunnen helpen. Voor het geval dat men kerkezaken ter kennis van de regering heeft te brengen, is het bestaande algo-meene collegie van toezigt het aangewezen kanaal van correspondentie; aansluiting bij een soort onderlinge ver-eeniging van controle, gelijk men zich voorstelt thans op te rigten, baat niet. — Wie de wezenlijke vrijheid der kerkelijke gemeente wil behouden, kan dat, door zich aan te sluiten bij het algemeen collegie van toezigt; wie in verbindtenis treedt met de Leeuwarder kerkvoogden, wete dal hij een verbond aangaat met voorstanders van het oude, voorstanders van het dwangstelsel dat thans op kerkelijk gebied in Friesland nog zoo menige gemeente knelt: het floreenstelsel.
leder, die het aangaat, zij daarom gewaarschuwd zich niet door schoone woorden en goede beloiten te laten vangen.
Marlingen , 13 Febr. 1871
J. F. JANSEN.