VAN
DOOK
Uitgegeven ten voordeele der Heldring-Stichtingen te Zetten.
TJTKECHï ,
VAN
DOOR
UTRKOUT,
.T. BIJ LEVEL IJ 187(5.
Uitgegeven ten voordeele der Heldring-Stichtingen te Zetten.
Stooni-HoekdriiHerij en Steendrukkerij „de Industrie.quot; Utrecht.
Z5
•J
I
I.
OP DEN DAG DER BEGRAFENIS. 17 Juli, 1876.
Ofschoon de dood uw fakkel bluschte
In ver verwijderd oord, ')
Hier moet de plaats zijn van uw ruste; ■)
Hier waar gij tliuisbehoort;
Hier, waar wij u met liefde ontvangen,
Met blijdschap bij de smart. Met tranen op de bleeke wangen,
Maar met een dankbaar hart.
Hier znlt gij zacht en vredig slapen,
In vaderlandschen grond.
Te midden. Herder! van de schapen.
Die n Gods liefde zond.
Hier znlt gij in de slnimring deelen
Van haar, die stil en blijd'
U, den Verzorger van zoo velen,
Haar zorgen had gewijd.
]) Mariënbad in Boliemen. 11 Juli, 1870. 2) Zetten; aan Jen voet van den Vluchtheuvel.
4
Hier zal u tkerkje schaduw schenken.
Door uwe hand gebouwd,
Waar gij de woorden en de wenken
Des Hemels hebt ontvouwd;
Uier staan, als opgerichte steenen
Eerbiediglijk geschaard,
De vier gestichten om u henen,
Die zeggen wie gij waart.
Hier zullen kindren, vrienden, broederen
Verzamen keer op keer.
En diep bewogene gemoederen Zich wenden tot den Heer,
Om kracht als uwe kracht te vinden , i
En moed, uw' moed gelijk,
Tot leven, werken, onderwinden,
Volharden, koninklij k!
o Gij, Gezegende des Heeren,
Man Gods en Menschenvrind,
Schoon Voorbeeld, dat wij noode ontberen.
Hoe hebben we U bemind !
De krans verwelkt, na korte stonde,
Die hier uw lijkbus tooit; i
Maar 't hart, dat u waardeeren konde,
1
Vergeet zijn Heldring nooit.
I i
IN BE KEEK OP DEN VLUCHTHEUVEL.
David, ais hij in zijnen tijd den raad Gods gediend had, is ontslapen.
Hand. 13: 36a.
Zoo bevinden wij ons dan weder in dat kerkgebouw, waar verleden maandag die lijkkist stond, door liefde en achting met bloemen en kransen overdekt.
Konden wij het ons eigenlijk wel recht voorstellen, dat zij het dierbaar overschot bevatte van den man, die aan deze zeltde plaats, zoo menigmaal en nog zoo kort geleden, het woord des levens verkondigd had?
Helaas, het was maar al te waar; die mond was gesloten, voor altijd gesloten, wiens hartetaal u voor nu slechts vijf weken geleden nog zoo diep ontroerd had, als hij u bepaalde bij de kracht en de beteeken is van hetgeen van den eersten Bloed-
6
getuige geschreven staat: als hij dal ije:elt;jil had, ontsliep hij. — Allen, die hem toen gehoord hebben, hebben wel opgemerkt boe diep ontroerd de spreker zelf daarbij was. Velen hebben uit zijn toon en woorden verstaan, dat hij vol was van eigen doodsgedachten ; dat hij in de lichaamszwakte, die hem drukte, zijn einde inwendig voelde naderen; dat bij in de overtuiging sprak nadezen niet veel meer te zullen spreken.
En zoo is het ook geweest. Wat hij toen te zeggen had, heeft hij nog voluit hunnen zeggen, ofschoon het naderhand wel gebleken is, dat het hem groote inspanning heeft gekost en met veel moeite geschied is. Nog eéne dierbare taak, de aanneming tot Lidmaten van een negental kwee-kelingen der Normaalschool, heeft hij mogen vervullen: — toen was alles gezegd en gedaan, wat hij in uw midden, wat hij op aarde te zeggen en te doen had! Met een duizelend hoofd en knikkende knieën ging hij uit uw midden weg, om, naar den raad van den arts en den wensch van die hem liefhadden, de herstelling zijner geschokte gezondheid in vreemde lucht te beproeven. Gij zaagt hem niet weer. Nauwelijks was hij ter plaatse zijner bestemming aangekomen, of de noodlottigste verschijnselen vertoonden zich; — een dag lijdens, — eenige dagen van bewusteloos ne-derliggen, in het midden van den bedroefden kring-zijner kinderen — en Heldring, als hij in zijnen tijd den raad Gods gediend had, is ontslapen — ,en wij hebben hem gelegd, waar hij ge wensch t had dat zijn stof zou rusten, in schaduw van dit kerkje.
7
aan den voet van dezen Vluchtheuvel, aan de zijde zijner dierbare huisvrouw, die wij óók zoo goed gekend en zoo hoog geacht hebben.
Vele woorden zijn in die aandoenlijke oogen-blikken door velen gesproken, en allen kwamen zij uit liet diepe, warme hart. Het was de taal der lietde, der dankbaarheid, der innigste hoogachting. Maar, na al wat gezegd is, hoe veel bleef er nog te zeggen! Hij was zulk een buitengewoon man, die Otto Gerhard Heldring, en die raad Gods, dien luj diende, had hem in zijnen tijd tot zoo vele en groote dingen geroepen. Wie zal hem geheel schetsen, in zijne onvergelijkelijke eigenaardigheid , in zijne zeldzame veelzijdigheid , zoo als zijn beeld u en mij voor oogen staat, zoo als wij allen hem zoo wèl, zoo als velen onzer hem zoo lang gekend hebben? Dat ernstig voorhoofd; dien doordringenden blik; dien mond, waarom een fijne glimlach speelde; een gelaat, tegelijkertijd uitdrukking van de sterkste wilskracht en van het zachtste gevoel, van diepe gedachten en speelzieke luim; die forsche stem, zoo vol nadruk; die taal zoo vol klem; spreuken van diepen zin : wonderspreuken niet zelden, maar uit de diepste levenservaring geboren, en door deze ook gerechtvaardigd. Dat hart vol liefde, waaraan niets menschelijks vreemd was, dat zich in alles verplaatsen . iedereen begrijpen kon, allen wilde te gemoet komen en helpen. Dien rijken geest vol van de nuttigste, de bruikbaarste, de gereedste kennis. Die helderziende en kloekhartige wijsheid, vrucht van zelfkennis en ervaring; kort van raad, krachtig
van daad, koen in het banen van wegen, gelukkig in het vinden van middelen. Dien practischen zin in het beramen , die tactvolle behendigheid in het uitvoeren. Dien door geen zwarigheden afteschrikken geloofsmoed, die hem „bergen deed verzettenquot; en „den moerbeziënboom in de zee plantenquot;; die ingewanden der barmhartigheid, door de ont-fermingen Gods ontstoken, en waarvan de gloed door geen smartelijke, door geen herhaalde teleurstellingen kon worden verdoofd. Die godvrucht des harten, tot geen schijn vertooning in staat, maar zichzelf gelijk in lief en leed, en van geheel dat rijk en werkzaam leven de zich nooit verloochenende ziel en kracht!
Wie zal van dat werkzaam leven de veelvuldige werkzaamheid opnoemen en naar waarde voorstellen ?
Wie volledig zeggen wat Heldring, in zijnen, tijd dm rand Gods dienende, voor zijnen tijd en voor zijn volk, voor (rod en den naaste heeft willen zijn en geweest is.
Veertig jaar is hij de getrouwe herder cn geliefde leeraar van de gemeente te Hemmen geweest; maar een halve eeuw heeft hij in deze Betuwe het Evangelie verkondigd, met een eenvoudigheid. een kracht, en een waarheid die voor ontelbaren in en buiten dezen kring tot zegen is geweest.
Voor dertifi jaren stichtte hij Steenbeek, later Talitha Kuini, Bethel, de Normaalschool, en van het oogenblik der stichting tot zijnen laatsten snik, droeg hij deze stichtingen op zijn hart, waakte hij over haar, was hij van hare bevolkingen de diep geëerbiedigde vaderlijke vriend, en voor hen , die
!)
zijn wijze keuze aan haar hoofd geplaatst had, de bezielende raadsman, de onmisbare steun.
Maar wie al niet heeft zijn steun, zijn raad, zijn voorlichting' en bezieling gezocht, en wat heeft hij al niet gedaan en bewerkt buiten den kring van x zijne gemeente, dit „midden zijns volks ', deze gestichten ?
Aan zijne deur werd door niemand te vergeefs geklopt.
Honderden uit alle kringen der maatschappij heeft hij ten dierste aan zich verplicht; is hij tot troost, tot hulp, tot raad, tot redding, tot een zegen voor de eeuwigheid geweest.
Hij heeft, naar den raad Gods, aan het Vaderland degelijke mannen, aan de Heidènwereld krachtige zendboden, aan de Kerk geachte leeraars gegeven, ot wedergegeven, die zij zonder hem nimmer zouden gehad hebben, die op het punt waren voor dezen en voor zichzelven verloren te gaan.
Zijn lijd was een woelige tijd; een tijd van hef-tigen strijd; van sterke tegenstellingen van goed en kwaad op maatschappelijk, op zedelijk, op godsdienstig en kerkelijk gebied.
Welk kwaad was er, dat hij niet met mond en pen heeft pogen tegen te gaan; welk goed, dat hij niet heeft bevorderd met'woord en daad? Hij de openlijke bekamper van dronkenschap en ontucht; van ongeloof en bijgeloof; van lauwe onverschilligheid, dweepzieke vroomheid, steile leerstelligheid; hij de moedige voorstander van het christelijk onderwijs, het recht der gemeente, de uitbreiding van het godsrijk, en de werken der
10
barmliartigheid naar liet woord en den geest van liet Evangelie.
Waar een volksnood trof, waar een volksbelang besproken werd, waar een volkszonde met toenemende kracht om zieli begon te grijpen, waar in een of ander opzicht een goede beweging in gang kwam, daar was Heldring op het mat, en niet maar om zich te vertoonen, maar om te doen wat gedaan kon worden, en getrouw te volharden tot den einde toe,
In dit alles heeft hij den raad Gods gediend, en willen dienen. Met een hart voor het schoone en goede ook op letterkundig gebied, en met geen geringe mate van oorspronkelijk vernuft begaafd, is zijn eerst optreden, niet zonder toejuiching , als humoristisch schrijver geweest; en zijn groote belangstelling in den vaderlandschcn grond scheen voor een tijd van hem een man te maken, die aan de kennis zijner geschiedenis en oudheden op den duur gewichtige diensten zou kunnen bewijzen ; niet weinig boeiden hem de studie en de belangen van den landbouw; maar, hoewel altijd een vriend van wetenschap en letteren blijvende en er nooit toe gekomen, om op iets, dat tot veredeling van den geest kan medewerken, met minachting te kunnen nederzien — zooras hij de roeping, die hij sedert gevolgd is, als de zijne erkende, wijdde hij zich met al zijne krachten en gaven, ja met geheel zijn wezen daaraan toe; en dat niet in de vervoeringen van een geestdrift, die zich zelve tegelijkertijd behaagt en bedriegt, maar met de veerkracht en de kalmte der gehoorzaam-
11
lioicl aan ecue inwendige stem, stem des gewetens, stein van God! Dies bleef hij ook volharden. Dies kon hij ook tot den einde toe, bij al wat zijn veelzijdige werkzaamheid aan zorg en strijd medebracht, de rmiujc man blijven, dien wij hem gekend hebben; de man zonder drukte, die zichzelven nooit voorbijliep, bij wien alles van zelf scheen te gaan, die al wat hij had, bij de hand had.
En nu moeten wij hem missen! Kunnen wij het? Met onderwerping? Niet zonder troost, bij ons verlies? Niet zonder moed, bij ons gemis?
Onderwerping betaamt ons. Diezelfde rami, dien hij in zijnen lijd gediend liecfl, heeft hem op Gods tijd van ons weggenomen! Op Gods tijd, dat is op den bonten tijd! Daarvan kunnen wij; door het geloof in zijne liefderijke wijsheid, zijne heilige liefde, volkomen zeker zijn! En Heldrings tijd is niet hort geweest. Hij is niet afgesneden in de helft zijner dagen. Hij is ouder geworden dan velen, dan de meesten. Twee en zeventig jaren zijn hem toegemeten geweest, Een halve eeuw heeft hij in den wijngaard des Heeren gearbeid; en hij is bewaard geworden voor (hetgeen hij niet zou hebben kunnen verdragen) zijne werkzaamheid, voor (hetgeen wij niet zonden hebbeinJfunnen aanzien) zichzelven te overleven. Kort en maar weinig heeft hij geleden, nadat zich de kwaal geopenbaard had , die hem op nog zoo veel lijdens en op het vrij gebruik zijner vermogens zoude hebben kunnen te staan komen. Van zijne kinderen is
12
zijn sterfbed omringd geweest; maar de smart des afscheids, gelijk de bitterheid des doods, is lietn gespaard. Hij is ontslapen. Dat voor hem , wien liet leven Christus was, liet ontwaken heerlijk geweest is, weten wij. Ook de vurige wensch dat zijn dierbaar stof in ons midden rusten zoude, is vervuld. Voorwaar, wij hebben meer te danken dan te klagen; zoo wij met reden treuren, murmureeren zou onverschoonlijk zijn. En indien wij onzen vriend waarlijk liefgehad hebben, moet het ons dan niet troosten, dat ons verlies zijne winst is; dat hij is ingegaan in „de ruste, die daar blijft voor het volk van Godquot;; dat hij het nu weet, waarnaar hij, toen hij de laatste maal aan deze plaats met u vergaderd was, zingende met u gevraagd heeft:
Hoe zal 't mij dau , o dau eens ziju?
Dat hij het Wel! (jij (joede en (jelrouwe diendknechl! van de lippen des getrouwsten meesters heeft gehoord! Dat is een heerlijke troost. Maar ook op dezen mag zich ons hart te goed doen, dat de naam van onzen geliefden niet spoedig op aarde vergeten zal worden, dat hij met achting en dankbaarheid zal worden genoemd, zoolang IIoenderloo op de Veluwe, dat hij door een put te graven en een school te bouwen tot een doif» gemaakt heeft, en waar hij den grondslag van het Doorfjangslnds gelegd heeft, zoolang Zetten in de Betuwe waar hij den Vluchtheuvel heeft opgeworpen en opzijn top deze Kerk geplant, in Nederland zullen genoemd worden en bestaan; zoolang de drie Huizen vnn liarmhartigheid, die hij hier heeft doen
13
verrijzen, de toevlucht en de redding zullen blijven van de gévallenen, de verwaarloosden, de veriatenen, ook in volgende geslachten; zoolang de Kwealischool voor Onderwijzeressen in Chrislelijken zin en geest van geslacht tot geslacht een bron van zegen blijven zal voorzoo menige school en zoo menig huisgezin; zoo lang het Nederlandsche volk zich op zijne verkwikkelijke, op lleldrings wenk geborene Zendinysfees-len zal vereenigen; zoolang Heldrings inzichten en wijze van doen, gelijk nu, in zoo menig reddingsgesticht in Duilschland, in eere gehouden en in toepassing zullen worden gebracht.
Toch komt telkens en telkens de vraag weder met een zucht bij ons op: „Maar wat zal intusschen ons gemis vergoeden ? wie de plaats innemen, die Heldring onder ons ledig gelaten heeft?quot; Schept moed, Greliefden ! Wapent u als ik met de overtuiging, dat die raad Gods. welken onze Heldring in zijnen tijd gediend heeft, in den nood aller tijden voorziet, en ons geen weezen laten zal. Heb ik het u verleden maandag niet, als het eerste woord dat gehoord moest worden, toegeroepen over zijn lijkbaar: Jezus Christus is yislcren en heden dezelfde en in der eeuwigheid.? ■— De lieer zal voorzien; dat was, bij de gedachte aan een opvolger, het laatste woord in den laatsten briet, dien ik van hem ontvino- de
O '
vastheid van wiens geloof, in de meer dan dertig jaar, waarin ik trotsch geweest ben hem mijn vriend te mogen noemen, mij zoa nunigaml be schaamd heeft.
Ach hoe vele beschamingen vernieuwen zich voor ons gemoed, bij de herinnering aan het leven en
14
werken van dezen voortreffelijken, te voortreffelijker omdat hij zich zijner voortreffelijkheid in het minst niet bewust was, en met den ongemaaktsten eenvoud aan God de eere liet. Hoe krijgt wat zijn voorbeeld, wat zijn mond ons geleerd heeft, voor ons hart dubbele, driedubbele kracht door zijn dood! Zou het alzoo menig onzer niet nog wel nul kunnen zijn, (hil hij wegging? Zou, door de smart over zijn gemis, de nawerking van zijn geest en woord, voor dezen of genen (voor vele misschien) niet nog vruchtbaarder kunnen worden dan zijne tegenwoordigheid ? Verpleegden van Steenbeek en Bethel! Kinderen van Talitha! zijn er onder u stugge harten, weerbarstige gemoederen, die den goeden Ds. Heldring, dien zij toch niet anders konden dan liefhebben , vóór zijn verscheiden de vreugde niet gegund hebben, dat hij in hen wat beters mocht zien opkomen en doorwerken , dat tot het allerbeste leiden kon, — o zoo zij nu met tranen moeten erkennen dat het daarvoor te laat is, zou deze gedachte het stugge, het weerbarstige hart mi niet kunnen doen bezwijken ? Zoodat bij de tranen der smart over het gemis van den godsgezant ook die der droefheid naar God begonnen te vloeien; der droefheid naar God, die een ou her ouwelijke bekeering lol saligheid werkt? — Dan is er hoop op een zalig wederzien voor den troon van den Heiland.
En gij zijne Medearbeiders, zijne Medearbeidsters tot hiertoe in het werk des geloofs en der liefde, waarvoor hij u gewonnen heeft, waarin hij u is voorgegaan en gesterkt heeft tot den einde toe! rijst er niet een stem uit zijn graf, tlie met nieuwen,
15
onweerstaanbaren nadruk het woord des apostels tot uwe harten brengt:
Laai ons goeddoende niet verlrarjen, want Ie zijner lijd zullen wij maaien, zoo wij niel verslappen?
Goeddoen.' Wie heeft het meer gedaan dan Otto Gerhard Heldring?
Vertragen, verslappen! Geen grievende teleurstelling geen medelijdende glimlach, geen berg van bedenkelijkheden, geen klimmende leeftijd heeft cr hem toe kunnen verleiden.
Zaaien als hij, om met hem te maaien! Heerlijk uitzicht, seiioone taak; waarin God u sterke.
Kn gij zijne Zonen, die den naam des besten Vaders in eere hebt te houden! woekert met de kostbare nalatenschap van zijn woorden en werken, met de heilzame indrukken van zijn voorbeeld en omgang, die gij omdraagt in uwen geest! Dient den raad Gods in uwen tijd, elk in zijnen weg, elk met zijne gave; dient hem met bewustheid, met gehoorzaamheid, uw hart er mede vereenigende. Dient hem met zegen voor u zelf, dient hem lang! Wie uwer van zijn vaders geest het meest heeft opgenomen en dat meeste het best te werk stelt, zal de gelukkigste onder u zijn.
Voorts mijne Geliefden! laat ons allen bedenken, dat wat wij in den on vergetelijken gezien, wat wij van hem geleerd hebben, dat ook de heilzame indruk, dien zijne wegneming op ons hart en geweten kan hebben gemaakt, en de goede en ernstige gedachten, die zijn verlies en gemis in onze gemoederen doet oprijzen, gaven Gods zijn, die wij ook Gode hebben te verantwoorden. Laat er ons winst mede doen
1G
voor onze ziel, winste voor Hem en zijn zaak, die de zaak der raenschlieid, die ons aller zaak is. Misschien is de ure der rekenschap voor mmilt;i onzer kort op handen Och dat niemand onzer, als zij slaat, met siddering het oordeel over den luien (liensllniecht hebhe te geraoet te zien! Daartoe helpe ons God met zijn Grenade en Geest om Christus onzes lieven Heilands wil.
23 Juli.