in di;
XE DE RL AN DSC IT E ITEFn OR M DE KERK.
____
Eon advies, door Ouderlingen der Xederdnitsche Ifervonnde Uemeeiite te quot;s ftravenlia^e injtediend bij en nitgegeven door den Bijzonderen Kerkerand diei- (iemeenfe.
quot;SGRAVKXriAGi:. H. .1. GERR.ETSEN.
11
^ BIBLIOTHEEK T L ^NO.
/ , 'O,
Een advies, door Ouderlingen der Nederduitsche Hervormde Gemeente te 's Gravenliage ingediend bij en uitgegeven door den Bijzonderen Kerkeraad dier Gemeente.
BIBLIOTHEEK NED. HERV. KE:~;K ■
'S GRAVENHAGE,
187 3.
De Bijzondere Kerkeraad der Nederduitse/ie Hervormde Gemeente te 's Gravenliarje heeft besloten de door B. B. Ouderlingen in zijn midden neergelegde heschouuoingen ter zake van de voorstellen der Synode van 1873 betreffende de leervrjheid door den druk algemeen verkrijgbaar te stellen, om alzoo mede te •werken tot eene goede behandeling van de ernstige vraag, welke aan de Klassikale vergaderingen dezes jaars door de Synode wordt voorgelegd.
's Oravenhage, 1 Mei 1873.
De Kerkeraad voornoemd, G. RUITENSCHILD,
Praeses.
Ch. J. BRUCE,
Scriba.
Werden de klassicale vergaderingen ten vorigen jare geroepen, onder meer andere voorstellen der Synode van 1871, dat betreffende de wijziging van art. 38 van het Regiem, op het Godsd. Onderwijs te onderzoeken, hetwelk, gewogen en te ligt bevonden, gelukkig bezweken is voor de tegenkanting, die het allerwege en ook in den boezem der Synode van 1872 ^ ondervond, wij hadden niet gedacht ons zoo spoedig geplaatst te zien voor nieuwe voordragten van vrij wat bedenkelijker aard en strekking. Wij meenen niet te veel te zeggen, wanneer wij beweren, dat zij ons kerkgenootschap in de hartader treffen, aan den geest, die in ons midden straffeloos de vreemdste leeringen bij de gemeente tracht ingang te doen vinden, den vrijen teugel laten en, zoo God
') Syn. Handel, van ■1872. blilï. 177 en 226.
6
het niet verhoedt, de Hervormde Kerk in ons Vaderland eenen gewissen ondergang te gemoet voeren.
Het zal ons niet moeijelijk vallen, dit ons ongunstig oordeel over de bedoelde Synodale voorstellen nader te staven; men vindt ze sub VI, VII, VIII en IX in de Circulaire van de Algem. Synode van 8 Augustus 1873. Deze hebben in het bijzonder op de leer der Herv. Kerk betrekking; de overige punten, als meer van reglementairen aard zijnde, gaan wij met stilzwijgen voorbij.
Tot eene geregelde behandeling hebben wij ons de volgende vragen ter beantwoording voorgesteld;
1°. Welke wijzigingen verlangt de Synode in de Reglementen aangebragt te zien?
2°. Van welk beginsel ging zij daarbij uit en wat was daarmede hare bedoeling?
3°. Is de Synode bevoegd tot het daarstellen van bedoelde wijzigingen en veranderingen?
4°. Wat zou het gevolg zijn van eene eventuele aanneming van bewuste voorstellen?
5°. Wat staat ons te doen, wat is onze pligt tegenover eene Synode, die met deze voorstellen optreedt?
Ad lum. De eerste vraag meenen wij niet beter te kunnen beantwoorden, dan door de voorgedragen wijzigingen en veranderingen te stellen tegenover de thans in werking zijnde artikelen; daardoor erlangt men een juist overzigt van het geheel, zonder dat het noodig zij, telkens tot de genoemde circulaire de toe-vlugt te nemen.
VI. Art. 11 van het Algemeen Reglement:
|
De zorg voor de belangen, zoo van de Christelijke kerk in het algemeen als van de Hervormde in het bijzonder, de handhaving harer leer, de vermeerdering der Godsdienstige kennis, enz. |
De zorg voor de verkondiging van het Evangelie van Jezus Christus en voor de belangen zoo van de Christelijke kerk in het algemeen als van de Hervormde in het bijzonder, de vermeerde |
ring der Godsdienstige kennis, enz.
VII. Art. 19 van het Reglement op het Godsdienst-Onderwijs.
Wij ondergeteekenden.....
verklaren bij deze opregtelijk, dat wij overeenkomstig de Schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds en het grondbeginsel der Hervormde kerk, het Evangelie van Jezus Christus van ganscher harte aannemen en naar de gaven ons geschonken aan onze leerlingen en de gemeente zullen onderwijzen ; dat wij op de bevordering, enz.
Tegenwoordig artikel.
Wij ondergeteekenden.....
verklaren bij deze opregtelijk dat wij naar het grondbeginsel der Christelijke kerk in het algemeen en der Hervormde in het bijzonder, Gods heilig woord, in de Schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds vervat, van ganscher harte aannemen en gelooven; dat wij derhalve des zins en willens zijn, aan den geest en de hoofdzaak der leer, welke in de aangenomen formulieren van eenheid der Ne-derlandsche Hervormde kerk begrepen is, getrouw te blijven; dat wij mitsdien den ganschen raad Gods, inzonderheid Zijne genade in Jezus Christus, als den eeni-gen grond der zaligheid, ernstig en van harte, aan onze leerlingen en de gemeente zullen onderwijzen; dat wij op de bevordering, enz.
8
VIII. Art. 39 van het Reglement op het Godsdienst-Onderwijs.
|
De bevestiging van lidmaten, enz. In tegenwoordigheid van God en Zijne gemeente vraag ik ü: Vooreerst: Belijdt gij te gelooven in God den Vader, den Almagtige, Schepper des hemels en der aarde, en in Jezus Christus Zijnen eenig-goboren Zoon, onzen Heer, en in den Heiligen Geest ? |
De bevestiging van lidmaten, enz. In tegenwoordigheid van God en Zijne gemeente vraag ik U: Vooreerst: Belijdt gij het Evangelie van Jezus Christus geloovig aan te nemen? |
IX. Art. 22, al. 2, van het Reglement voor de Kerkeraden.
|
Bij de leiding der openbare Godsdienstoefeningen gaan zij, zoowel in het algemeen, als in het bijzonder met betrekking tot het gebruik van den Heidelberg-schen Catechismus, de liturgische Schriften, de vragen bij de voorbereiding voor het Avondmaal, do psalmen en de gezangen, naar eigen oordeel, te rade met de godsdienstige behoeften hunner gemeenten. |
Bij de leiding der openbare Godsdienstoefeningen gaan zij, zoowel in het algemeen, als in het bijzonder met betrekking tot het gebruik van den Heidelberg-schen Catechismus, de liturgische Schriften, de vragen bij de bevestiging van lidmaten, in art. 39 van het Reglement op het Godsdienst-Onderwijs vermeld, de vragen bij de voorbereiding voor het Avondmaal, de psalmen en de gezangen. naar eigen oordeel te rade met de godsdienstige behoeften hunner gemeenten. |
9
Vatten wij nu die voorstellen zamen, dan komen zij hierop neder:
Art. li. Dat de zorg voor de handhaving der
Alg. Regiem, leer van de Hervormde Kerk niet meer tot de verpligtingen behoort, die door hen te vervullen zijn, welke met eenig kerkelijk bestuur belast zijn, terwijl men daarvoor die voor de verkondiging van het Evangeljie van Jezus Christus heeft in de plaats gesteld.
Art. 19. Dat tot de uitreiking van de acte tot
Regl. Godsd. het geven van onderwijs van den ge-Onderw. examineerde slechts de 'onderteekening verlangd wordt van de volgende belofte: „ dat hij overeenkomstig de Schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds en het ° grondbeginsel der Hervormde Kerk het Evangelie van Jezus Christus van ganscher harte aanneemt, en naar de gaven hem geschonken aan zijne leerlingen en de gemeente zal onderwijzen,quot; enz. en dit, met weglating en ter zijde stelling van hetgeen in de tot hiertoe gevorderde verklaring voorkomt omtrent getrouwheid aan den geest en de hoofdzaak der leer, welke in de aangenomen formulieren van eenheid der Nederlandsche Kerk begrepen is, en de prediking van den ganschen raad Gods, inzonderheid Zijne genade in Jezus Christus, als den eenigen grond der zaligheid.
De gewijzigde redactie van het onderteekenings-formulier vervat in art. 27 van het Reglement op
10
het Examen ter toelating tot de Evangeliebediening, treft men niet onder de voorstellen der Synode aan, ofschoon ook daartoe in de zitting van 29 Julij met 10 tegen vijf stemmen besloten werd en er sub VII op gedoeld wordt. Deze schijnt, volgens de opvatting der Synode van 1872 1), alleen tot de kennisneming van de Provinciale kerkbesturen te behooren, ofschoon zij niet minder gewigtig en ingrijpend is dan de wijziging die art. 19 Regiem. Godsd. Onderw. onderging. Hetgeen omtrent de hier opgegeven wijziging-gezegd is, geldt zelfs in hoogere mate met betrekking tot die van art. 27 voornoemd, daar dit op dezelfde wijze veranderd is, en hier slechts van Godsdienstonderwijzers, daar van toekomstige Evangeliedienaars sprake is.
Art. 30. Dat de bij de bevestiging van lidma-
Regi. Godsd. ten door dezen af te leggen belijdenis
Onderw. zich bepaalt tot het belijden, dat men het Evangelie van Jezus Christus geloovig aanneemt en de beantwoording van de 2de en S110 vraag, in art. 39 van het Regiem, op het Godsd. Onderw. vervat., Zij vervangt de verklaring, waarbij de belijdenis van het geloof in God den Vader, den Almagtige, Schepper des hemels en der aarde, en in Jezus Christus Zijnen eenig-geboren Zoon, onzen Heer en in den Heiligen Geest
') Handel, der Algem. Syn. blad/,. 2'24.
11
voorop gesteld wordt. Wij moeten hier in het voorbijgaan doen opmerken, dat bij de voorgestelde wijziging der eerste vraag, in verband met den inhoud der derde vraag, het specifiek Hervormde nog zou bewaard blijven, zoolang art. 1] van het Algemeen Reglement ongeschonden blijft. Wordt echter laatstgemeld art. in den geest van de Synodale voorstellen veranderd, dan wordt daarmede, zelfs bij het behoud der derde vraag, dit beginsel prijs gegeven.
Art. 22. Dat voortaan de predikanten bij de
Regl. Kerker, leiding der openbare godsdienstoefeningen ook bij het gebruik der vragen bij de bevestiging van lidmaten, in art. 39 van het Reglement op het Godsd. Onderw. vermeld, naar eigen oordeel te rade zullen gaan met de godsdienstige behoeften hunner gemeenten 1).
Ad 2um. Van welk beginsel ging de Algemeene Synode uit en wat was hare bedoeling bij het voordragen van bovengemelde wijzigingen?
Omtrent het beginsel, waarvan de Algem. Synode daarbij uitging, vindt men in de circulaire slechts dit aangeteekend, dat vrijheid het beginsel van het
') Te vergeefs hebben wij in de Handelingen der Synode gezocht naar de reden, waarom het voorstel van den Hoogleeraar Diest Lorgion niet in zijn geheel, maar stuksgewijze behandeld is. Is dit met eenige bedoeling geschied, of zou de aard der zaak mede brengen, dat dit, in verschillende voorstellen gesplitst, door andere leden moest worden overgenomen? Wij zouden gaarne hieromtrent ingelicht worden.
12
Protestantisme in het algemeen en van onze Hervormde Kerk in het bijzonder is; welke vrijheid met stipte handhaving der leer van de Hervormde kerk, zooals deze in de Formulieren van eenigheid vervat is, enz., bij verschil van beschouwingen over godsdienst en christendom niet is over een te brengen. Wat meer is, slaat men de aeten der Synode van 1872 na, dan zal men terstond ontwaren, dat de meerderheid dier vergadering de leer vrijheid als in onze kerk feitelijk bestaande aanneemt en juist met het oog op deze valsche praemisse door den Hoogl. E. J. Diest Lorgion werd voorgesteld, dat al de artikelen in de Kerkelijke Reglementen, welke betrekking hebben op de leer, zoodanig worden gewijzigd, dat daaruit ver-wijderd worde, wat aanleiding kan geven tot bestrijding van de bestaande leervrij-heid
Met welk gevolg is bekend. Was de Synode wel-ligt bevreesd voor tegenspraak en durfde zij daarom dit haar gevoelen niet openlijk uitspreken? Wij weten het niet; zeker is het, dat die stelling door duizenden in den lande niet zal toegegeven worden.
Volgens de Synode dus bestaat er feitelijk leervrij-heid en is deze vrijheid het beginsel van Protestantisme en Hervorming. Van deze onhistorische en on-
') Handel, der Algem. Synode, bl. 20—22.
13
ware grondstellingen uitgaande, wil nu de Synode de volgens haar feitelijk bestaande leervrijheid wettigen en alzoo het //strijdwapenquot; uit de hand nemen aan hen, die zich tot handhaving van de leer der Hervormde Kerk mogten willen aangorden, en wil zij de deur open zetten voor personen van de meest uiteenloopende rigtingen en voor verschillende beschouwingen over godsdienst en christendom. Geene andere is hare bedoeling, zij komt er onverholen voor uit. Rijk is de Synode in woorden, waar zij haar hoofddoel wil bemantelen, veel spreekt zij van onduidelijkheid van redactie, onhistorische beteekenis van sommige uitdrukkingen, gemoedsbezwaren, enz. enz.; toch gelukt het haar niet onder al die schoon-schijnende woorden te verbergen, waar het haar om te doen is. De handelingen der Synode zijn daaromtrent hoogst leerrijk.
De Hoogl. Diest Lorgion toch, de hoofdbewerker van dat -alles, toen hij zijn voorstel ter tafel bragt, nadat hij dit met een uitvoerig betoog over de bestaande leervrijheid had ingeleid, zegt, „dat het echter in den laatsten tijd meermalen gebeurd is, dat de leervrijheid door leden van kerkelijke besturen bestreden is, dat er klagten tegen predikanten zijn ingediend wegens hunne leer, enz., dat men zich daarbij beroepen heeft op de Synodale reglementen zelve.quot; ,, Het is ook niet te ontkennen,quot; zoo vervolgt hij, „dat er artikelen in onze reglementen voorkomen, die tot zoo iets gereede aanleiding geven.quot;
14
En nu wijst hij, ter waarschuwing, op het te
Gravenhage onlangs voorgevallene, waar eenige leden van den kerkeraad zich op die reglementen beroepen hebben, in zake de aanneming van lidmaten dooiden Predikant W. Hoevers, ten einde de leervrijheid, als daarmede in strijd, te veroordeelen, en vindt in dit protest gereede aanleiding tot het doen van het bewuste voorstel.
Wat zegt een der leden? De thans feitelijk bestaande leervrijheid wordt inzonderheid door art. 11 van het Algem. Regiem, steeds ernstig bedreigd. Hij vreest een zuiveringsproces. De kerk boude zich bij den strijd der partijen buiten alle regterlijke beoordeeling
van dogmatische geschillen..... Zij blijve de thans
feitelijk bestaande leervrijheid voorstaan en wettelijk handhaven.
De Hoogl. Scholten, die zich trachtte vrij te waren voor den schijn van inconsequentie, door te zeggen dat het nu liet jus constituendum gold, terwijl in 1861 (toen hij zicli als mede-onderteekenaar van het destijds ingediend rapport in een gansch anderen geest uitliet) de jure constituto spi-ake was, zegt bij die gelegenheid, dat de door hem voorgestelde nieuwe onderteekeningsformule (van art. 27 Regl. Ex.) rekbaar moge zijn, maar ondubbelzinnig is en door ieder, zonder laakbaar voorbehoud, kan worden onderteekend.
Wij noemden de praemissen, waarvan de Synode uitgaat, onhistorisch en onwaar. Onhistorisch: Of lag
het ooit in dc bedoeling van de Hervorming, de kerk van Christus aan losbandigheid prijs te geven, en de vrijheid van onderzoek tot het verloochenen van de dierbaarste waarheden van het christendom toe te laten? Wie zulks zou durven beweren heeft nimmer den geest gekend, die de groote mannen der Hervorming bezielde bij hunnen strijd tegen de dwalingen der Roomsch-Katholieke kerk. De Paulinische leer der regtvaardiging door het geloof in Christus, dat was het beginsel, dat zij tegen het Pharizeesch Judaïsme, waarin de Katholieke Kerk vervallen was met hare boetedoeningen en aflaten, met hare goede werken, trachtten te herstellen en te handhaven, en daartoe beriepen die geloofshelden zich teregt op de H. Schrift als de kenbron der waarheid en verhieven dus die erkenning van de H. Schrift als zoodanig tot hun formeel beginsel. Het kon diensvolgens niet in hen opkomen bij de vaststelling van dat formeel beginsel de deur open te stellen voor allen zonder onderscheid, zelfs voor hen, die den Christus in Zijne goddelijke waarde zouden verloochenen en het beslissend gezag der H. Schriften verwerpen.
Eveneens ontkennen wij, dat ooit in onze kerk feitelijk leervrijheid heeft bestaan. Omdat de Synode steeds halstarrig weigerde aan regtmatige klag-ten gehoor te geven, of zich op behendige wijze van hare taak afmaakte, door met eene of andere exceptie of fin de non recevoir de hoofdvraag der leer ter zijde te stellen, zou werkelijk leervrijheid in onze
10
kerk bestaan? Hiertoe behoort meer: een berusten van de gemeente in den bestaanden toestand, een erkennen van die vrijheid. Waar echter zoovele protesten, en dat bij toeneming, tegen die vrijheid werden ingediend; waar de Synode van zegt; //De Nederl. Herv. Kerk kan toch zich zelve en hare leeraars niet ontslaan van de belijdenis en prediking van Christus, zonder haar karakter van Christelijke en die van Gods genade in Hem als den eenigen grond onzer Zaligheid, zonder haar kenmerk van de Hervormde kerk te verliezen en zich zelve te vernietigen;quot; waar de Synode van 1865 verklaart: //Het staat bij ons vast, dat geene gren-zenlooze leervrijheid mag gewettigd worden, dat, die niet gelooft aan God, geen godsdienstleeraar, die niet gelooft aan Jezus Christus, geen Christelijk godsdienstleeraar (kan zijn), die niet tevens vasthoudt aan het Evangelie van Gods genade in Christus, niet te huis behoort onder de predikers in eene Evangelische of Hervormde Kerk, en die niet vasthoudt aan de vrijheid van onderzoek, niet te huis behoort onder de leeraren eener Protestant-sche Kerk;quot; waar de meerderheid der Commissie van rapporteurs in zake liet voorstel van den Hoogl. Diest Lorgion hare adhaesie ten volle schenkt aan bovenvermelde verklaringen en aan die hooge kerkvergadering ten eenenmale de bevoegdheid betwist, om deze beginselen van onze Hervormde belijdenis prijs te geven; daar kan men waar-
17
lijk niet van eene feitelijk bestaande leervrijheid spreken 1).
Doch, hoe dit ook zij, de Synode wil deze leervrijheid wettigen, tot wettig beginsel verheffen. Zij erkent daardoor implicite tot hiertoe onwettig gehandeld te hebben, door aan de herhaaldelijk bij haar ingekomen klagten en protesten geen gevolg gegeven, geen gehoor verleend te hebben, zij erkent, om hier de naïve bekentenis van den Hoogleeraar Diest Lor-gion over te nemen, dat er artikelen in onze reglementen voorkomen, die tot zoo iets gereede aanleiding geven, zij erkent dus ontrouw aan hare roeping geweest te zijn, en wil, daar zij gevoelt, dat die houding op den duur niet verdedigbaar is, het eenmaal door haar aangenomen beginsel door de wet doen sanctioneren 2).
Ad 3um. Voorwaar het was een stoute greep, dien ons hoogste Kerkelijk Collegie durfde doen, door op zoodanige wijze de Nederl. Herv. Kerk in haar innerlijk bestaan te schokken?
Zal het in die poging slagen?
') Hand. der Algem. Syn. bladz. 195—200.
Gesteld echter, dat de door de Synode voorgedragen wijzigingen en daarmede tevens die van art. 27 Regiem. Exam. Evang. worden aangenomen, zoo moge zij er toch wel indachtig aan zijn, dat daardoor de tegenwoordige leeraren nog niet ontslagen zijn van de ver-bindtenis, welke zij door de vrijwillige onderteekening van het thans nog in werking zijnde formulier op zich genomen hebben. Welligt is dit harer aandacht ontgaan.
18
Wij kunnen het niet gelooven en dit te meer, daar, naar ons oordeel, de Synode tot zoodanige daad ten een en male onbevoegd was.
Wij willen niet terugkomen op de wijze, waarop in 1816 onze kerkelijke organisatie tot stand kwam. Heeft de Regeering toen, de grenzen van hare magt overschrijdende, aan de Hervormde gemeenten eene regeling opgedrongen, die den toets van kerkregte-lijke beginselen niet kon doorstaan, men moet echter erkennen, dat die coup d' é t a t, indien wij haar zoo zouden mogen noemen, uit de bijzondere omstandigheden, waarin de kerk toen verkeerde, eenigzins te verklaren was en ook in sommige opzigten ten goede heeft gewerkt. Maar nu vragen wij, waar onze hoogste kerkvergadering zulk eenen oorsprong heeft, is het daar niet dubbel hare roeping, zich binnen de palen te houden, die het politiek gezag, van hetwelk zij haren lastbrief ontving, haar oplegde, en die bij het thans in werking zijnde Algem. Regiem., waarbij op dienzelfden grondslag voortgebouwd is, aan hetzelve gesteld zijn?
Wat zegt nu Z. M. bij monde van den Commissaris-Generaal, belast met de zaken der Hervormden, in zijn antwoord op het adres der Commissie uit de Classis van Amsterdam, dd. 28 Maart 1816?
„De magt van het Synode over het Rijk in het algemeen, is althans niet grooter, dan die, welke aan de onderscheidene Provinciale Synoden, over hunne Provinciën pleeg toegekend te worden.quot;
1!)
En een weinig verder:
„Maar daarenboven, het Synode wordt thans niet opgeroepen, om leerstellige geschillen te beslissen, maar om de kerk te besturen. Wat de leer zelve betreft, zijn de verpligtingen van deszelfs leden, en die van alle andere kerkbesturen, begrepen in het 9de Art. van het Algemeen Reglement, hetwelk met ronde woorden van hen vordert, de handhaving van de leer der Hervormde kerk.quot;
Dit was de grondslag waarop het gezag en de magt der Synode rustte.
Bovengenoemd Art. 9 vindt men woordelijk in Art. 11 van het thans in werking zijnde Algemeen Reglement terug, en, zegt Art. 61 van ons tegenwoordig reglement, dat de hoogste wetgevende, regtspre-kende en besturende .magt bij de Synode berust, dan kan men dat niet anders verstaan, dan zooals het in Art. 16 van het Reglement van 1816 wordt uitgedrukt: „Het hoogste Kerkelijk Bestuur is opgedragen aan het Synode.quot;
Het is dus de pligt, de roeping der Synode de Hervormde leer te handhaven, en mogt zij meenen, wat wij hier volstrekt niet te beslissen hebben, dat de belijdenis der kerk herzien zou moeten worden, wij achten haar tot dat werk ten eenenrnale onbevoegd. Zij is een Collegie van Bestuur, aan hetwelk //onder de verschillende waarborgen in het Algemeen Reglement en in bijzondere reglementen vastgesteld,quot; en alzoo binnen den kring zijner bevoegdheid
20
de hoogste wetgevende, regtsprekende en besturende magt is opgedragen. Vergel. Art. 61 met Art. 11 van het Algemeen Reglement. De leer der kerk moet onaangetast blijven, daarvoor strekt Art. 11 tot waarborg; waar zij deze aantast miskent zij hare roeping, maakt zij zich aan magtsoversehrijding schuldig. Dit nu heeft zij gedaan, en daarom zijn dan ook de. on-derwerpelijke voorstellen der Synode niet aannemelijk en moeten, als niet van de bevoegde magt afkomstig, verworpen worden.
Ad 4quot;'«. Wat zou het gevolg zijn van eene eventuele aanneming van bewuste voorstellen?
De voorsteller zelf heeft dit duidelijk genoeg aangewezen : al wat aanleiding kan geven tot bestrijding van de bestaande leervrijheid wordt daardoor verwijderd, met andere woorden: niemand kan voortaan eenige klagt inleveren tegen predikanten of wie ook, al verloochenen zij ook de dierbaarste waarheden ran het christendom. Niemand kan voortaan de aanneming weigeren van lidmaten, al ware men van hunne onchristelijke beginselen ten volle overtuigd, wanneer zij slechts de vragen beantwoorden, welke hun worden voorgelegd bij de bevestiging, en dat nog wel, terwijl aan den predikant de vrijheid gegeven wordt, die vragen naar goedvinden te stellen. Te vergeefs waarschuwden verscheidene leden in de Synode zelve tegen de gevolgen, waartoe de kapitale wijziging van Art. 11 (de hoeksteen van ons kerk-genootschappelijk bestaan) leiden zou: de opvatting
van eene kerk zonder leer of be 1 ij de nis; met eene meerderheid van 10 tegen 6 stemmen werd zij aangenomen 1).
Men wil geen grenzelooze 1 e e r v r ij h e i d, wordt door de voorstanders gezegd, de verkondiging van liet Evangelie van Jezus Christus wordt toch op den voorgrond gesteld. Maar, wat is dit anders dan spelen met woorden? Of, wie is nog zoo onnoozel om te willen beweren, dat de Jezus, dien onze modernen verkondigen, de Christus, de Messias des Bijbels is? dat de hedendaagsche wereldbeschouwing, waarin voor wonderen geene plaats is, die van de Openbaring is? dat het hac nitimur ons ook door de modernen kan worden nagezegd, waar wij in den Bijbel de hoogste Goddelijke openbaring aanschouwen?
Ook een Renan verkondigt het Evangelie van Jezus Christus, niet minder dan een Strauss, en toch was laatstgemelde eerlijk genoeg te verklaren, dat noch hij noch zijne geestverwanten zich meer op Christelijken bodem bevonden. Het is niet voldoende Jezus Christus aan de gemeente te verkondigen, zonder dat men de vraag stelle: Wat dunkt U van den Christus 2) ?
') Het mag bevreemding wekken, dat dezelfde vergadering, die zoo halstarrig weigert eene reorganisatie in de hand te werken, waartoe zelfs door de Synodale Commissie het plan ontworpen en voorgesteld was, voorstellen van zulk een ingrijpenden aard doet, als thans aan de overweging der klassicale vergaderingen zullen worden onderworpen.
^ De reden, waarom velen zon geene weglating althans verandering
iïa
Men ziet het, wanneer de voorloopig door de Synode aangenomen voorstellen kracht van wet zullen erlangd hebben, zal in plaats van een zuiveringsproces, waarvoor men zoo bevreesd was, een oplossingsproces plaats hebben, waardoor ons kerkgenootschap eene langzame ontbinding te gemoet gaat, om ten laatste eene prooi te worden van het Atheïsme of van het Katholicisme, dat de radelooze zonen der Hervorming met gretigheid weer in zijn schoot zal willen opnemen.
Ad 5»m. Wat staat ons te doen, wat is onze pligt tegen over eene Synode, die met deze voorstellen optreedt?
Deze onze laatste vraag is niet gemakkelijk te beantwoorden; deze wil eene constituante, gene wil door conciliatoire voorstellen de uit elkander spattende deelen van onze kerk bij één houden, anderen de zaak aan God overlaten, wiens Geest te Zijner tijd den weg zal aanwijzen, dien de geloovigen in dezen hebben in te slaan. Dat het tot eene oplossing, eene breuk eerlang komen zal, hierover zijn het intusschen
van tie eerste vraag van art. 39 Regl. Godsd. Onderw. verlangden, lag inzonderheid in den j daarin aan den Heiland gegeven naamj\an „écniggeboren ' Zoon van God, welke volgens hen geene andere uitlegging duldde dan in metaphysischen zin, maar daarom noodwendig gemoedsbezwaar tegen de beantwoording der vraag bij hen moest doen ontstaan, die zich van den vereerden Heiland eene andere voorstelling vormden. Handel, der Algom. Synode bl. 227.
alle partijen vrij wel eens. Uit één mond verklaart men: zoo kan het niet blijven. De kerk is krank, maar hst geneesmiddel nog niet gevonden. Liever dan in den blinde rond te tasten, achten wij het veiliger vooreerst af te wachten, wat de tijd ons baren zal. Nog zijn de bewuste voordragten niet door de Synode voor goed vastgesteld, nog moeten zij verscheidene kerkelijke vergaderingen doorloopen, aan wier oordeel zij moeten onderworpen, wier considera-tiën moeten ingewacht worden, en het zon wel eens kunnen blijken, dat zij, even als de wijziging van Art. 38 van het Regiem, op het Godsd. Onderw., als eene onvoldragen vrncht der Synode van 1872 alle levensvatbaarheid missen.
Daartoe mede te werken, is ons een heilige pligt, en ten einde den tegenstand, dien de Synodale voorstellen allerwege reeds opwekten, te versterken en den gemeenten de oogen te openen voor het gevaar dat de kerk dreigt, meenen wij voorshands niet beter te kunnen doen, dan de bezwaren kenbaar te maken, welke bij ons tegen de Synodale voorstellen bestaan.
Mogt het zoover komen, dat, ondanks alle vertoo-gen, alle daartegen ingebragte bedenkingen, de Synode in dezen zegevierde, dat God ons dan het noo-dige licht en wijsheid geve om naar pligt en geweten te handelen en Zijn Geest ons den weg aanwijze, dien wij tot heil en behoud der Nederlandsche Hei-vormde kerk hebben in te slaan.
I.KIDKX: IIOKK DRI'KK KK1.I VAN I. VAN MKTMUK IIZ.