JUOXISGEN. — P. SOORDIIOPI'. — 1S78.
EN
GRONINGEN. P. NOOT51UTOFK. - 187S.
DOOU
Gedrukt bij dt; Waal, te Groningen.
De volgende bladen bevatten eene onlangs hier ter stede gehouden voorlezing, die, om aan den wensch van sommigen te voldoen, in t licht verschijnt. In weerwil van de onvolledigheid, die haar uit den aard der zaak aankleeft, moge ze bij de lezers eene even welwillende belangstelling vinden, als ze bij de hoorders gevonden heeft. Een paar korte aanteekeningen tot nadere toelichting van 't hier en daar met een. enkel woord gezegde konden niet wel achterwege blijven. Omhaal van geleerdheid is er met opzet bij vermeden.
Groningen, 25 Maart '78. W. H.
Onder de eigenaardige grondtrekken, die 't men-schelijk geslacht als zoodanig kenmerken, is er geen zoo diep geworteld, zoo onweerstaanbaar als de behoefte aan eenheid en gelijkheid. Wat we kostelijks voor tijd en eeuwigheid bezitten, met name de vrijheid, is rechtstreeks uit die bronwel voortgevloeid. Ja de bewering is zeker niet gewaagd, dat de groote ontwikkelingsgang der wereldbeschaving, van den beginne tot heden toe, in zijn beslissende keerpunten telkens geëvenredigd is geweest aan de meer of minder bevredigende wijze, waarop de eenheid des menschdoms in beperkter of ruimer kring bevorderd en bevestigd werd. De geheele geschiedenis legt er de onwraakbare getuigenis van af. De eenheid is de adem die haar bezielt, de macht die al hare verwikkelingen tot ontknooping leidt. De gevolgtrekking ligt diensvolgens voor de hand, dat de wet der eenheid de hoogste is, waaraan ons geslacht, te midden van alle mogelijke slingeringen, afwijkingen, schokken en omkeeringen, met steeds toenemende bewustheid gehoorzaamt. De verwezenlijking dus van
die eenheid, als 't alomvattend beginsel, door middelen , die theoretisch en practisch al meer en meer aan de hoogste eischen beantwoorden, ziedaar de taak, waaraan 't zijne edelste en beste krachten te koste legt.
Onder de volken, die in den loop der eeuwen 't hunne tot de bereiking van dat doel hebben bijgedragen , staan de Israelieten in de eerste rij. 't Mag daarom wel der moeite waard geacht worden, een enkel bedrijf van 't groote drama, waarin zij eene der hoofdrollen vervullen, van naderbij gade te slaan, 't Biedt evenwel een veld van bespiegeling aan, te ruim en te rijk om 't in al zijn omvang en belang binnen een kort bestek van tijd te kunnen overzien; wilt u met losse grepen en breede omtrekken te vrede stellen en mij dit gebrek met andere die er uit mogen voortvloeien ten goede houden.
Een enkel woord ter inleiding vooraf!
Hoe uitnemender en verhevener, hoe rijker aan uit- en inwendige waarde een beginsel is, des te langer tijd behoeft het, om zich ruim baan te maken, om zich in zijne ware natuur, in zijne volle kracht te openbaren en te doen gelden. Deze stelregel is van de strengste toepassing op 't beginsel der menschelijke eenheid, dat in zijne geleidelijke ontwikkeling eene reeks van perioden doorloopt, die naar gelang der tijden waartoe ze behooren, een bijzonder karakter als op 't voorhoofd dragen. Nog heden ten dage verraden zich de onmiskenbare sporen
3
zijner eerste ontwaking en werking'; de kiemen en wortels er van liggen verborgen in de onheuglijke dagen der patriarchale orde van zaken, in den kinderlijken leeftijd der oudste volken. Dit zou de my-thische periode der eenheid mogen heeten. Op dien laagsten trap verkeert zij in een staat van embryo, is zij de louter materiele, mechanische, instinctmatige eenheid , eene eenheid van vleesch en bloed als 't ware, voor zoo ver ze uitsluitend gezocht werd in den oorsprong uit één enkel menschenpaar, als eeni-gen en laatsten grond. Door de overlevering met den tooverstaf der fantasie in een dichterlijk kleed gehuld, spreekt ze ons nog uit de velerlei schep-pings- en paradijs verhalen der vroegste oudheid bekoorlijk toe. Maar ze heeft zich tevens in hare uiterste consequenties historisch tot een volledig en in zoo verre onberispelijk stelsel ontwikkeld in China, waar ten slotte haar alvermogen haar onvermogen werd, omdat het bijzondere 't algemeene niet bevatten kan. De banden van 't huwelijk, van 't huisgezin , van bloedverwantschap zijn er de eenig heilige; onveranderlijke orde, onverbrekelijke tucht de hoogste wet; eeuwige harmonie zonder zweem van afwijking of onregelmatigheid, van strijd of tegenstrijdigheid is alles in alles voor den mensch, voor den staat, voor de natuur, voor 't heelal. Op 't nationale en internationale volksleven overgebracht, leidde dit stelsel inwendig tot volslagen gemis van vrije beweging, uitwendig tot hardnekkige afsluiting
4*
4
-van vreemden invloed. In hare bekrompen toepassing -wrocht de patriarchale eenheid een model van eentoonige, geestdopdende gelijkheid, die 'taan allo kruising, verscheidenheid en duurzame ontwikkeling ontbreekt.
Voor de menschelijke eenheid daagt er eene betere toekomst met de vestiging en afwisseling der zoogenaamde wereldmonarclieën, onder wier invloed ze hare historische periode intreedt als staatkundige eenheid, eene eenheid, die op 't recht van den sterkste berust, door wapengeweld tot stand gebracht, door centralisatie van bestuur in één middelpunt bevestigd wordt. De slaal'sche. verkleefdheid aan eigen grond wordt vervangen door een tegenovergestelden prikkel tot uitbreiding over de door de natuur gestelde grenspalen , tot veroveringen heinde en verre, zonder rust of duur. 't Wordt een wedstrijd onder de krachtigste en machtigste natiën, wie barer den wereldscepter zwaaien zal. Achtereenvolgens verrijzen in Azie de despotiek militaire staten: Aegypte, Babylo-nie, Assyrie , Medie en Perzie, in Europa de georganiseerd militaire staten; Macedonie en Rome. Langs dien weg werden door 't zegevierend zwaard de slag-boomen tusschen de volken der aarde, ten spijt van tallooze bezwaren en hinderpalen, voor altoos verbroken; wederzijdsche toenadering en onderlinge gemeenschap , door allerlei middelen rechtstreeks en zijdelings bevorderd, temperden den geest van afkeer en afzondering, van internationale antipathie, die uit
de contrasten van klimaat, van ras, van landaard, van godsdienst, van beschaving geboren en ingezogen was. In Azie bereikte 't stelsel van wereldheerschappij zijne middaghoogte in Perzie, dat de armen tot over drie werelddeelen uitstrekte. Doch evenmin als zijne voorgangers vermocht Perzie de inwendige kracht in evenwicht te brengen met de uitwendige macht; 't verstond meesterlijk de groote kunst van overwinnen en veroveren, niet de nog grootere van regeren en organiseren, 't Militair despotisme zocht te uitsluitend zijn heil in physieke en numerieke meerderheid, 't Bezweek voor een enkelen wel aangebrachten schok. Onder de vleugelen van Ma-cedonie werd op nog grooter schaal en met nog duurzamer gevolgen 't Oosten en Westen tot één geheel verbonden en door den levenwekkenden invloed der grieksche staatsbeginselen, van grieksche kunst en wetenschap de klove tusschen de natiën der toenmalige wereld gedempt. Wat het grieksch-macedo-nische rijk voor 't Oosten geweest was, werd voor 't Westen 't romeinsche, waarin 't stelsel van wereldheerschappij zich tot den hoogsten trap van volkomenheid , waarvoor 't vatbaar was, verhief, 't Romeinsche rijk berustte op eene diepdoordachte staatkunde en proefhoudende regeringsbeginselen, van waar zijn weergalooze omvang, veerkracht en duurzaamheid; 't slaagde er onverbeterlijk in, de onderworpen volken tot leden van één hechtineengeklon-ken staatslichaam te verbinden, ze tot ééne hoogte
6
van beschaving te verheffen, ze in bevriende aanraking te brengen, ze door den band van gelijke taal, gelijk recht en gelijke wet te omstrengelen en tevens de wijd en zijd verstrooide elementen van mensche-lijke geestontwikkeling in zijn schoot op te nemen en te verwerken tot een onvergankelijk erfgoed voor volgende eeuwen. Dat, was eene eenheid , eene gelijkheid, eene gemeenschap, als nooit te voren in zoo hooge mate en in zulk eene uitgebreidheid volwrocht was. Zij leidde van zelf tot de overtuiging, dat alle volken van één geslachte, dat alle menschen natuur-genooten zijn en om die reden tot verbroedering geroepen. Van die overtuiging is o. a. Cicero de tolk, als hij zegt {Off. I. 41): »Wij moeten vooral eene onverbrekelijke eenheid van 't geheele menschdom bewerken en bevestigenquot; of elders (de Fin. V. 20): »De hoogste en heiligste plicht is de versmelting van alle menschelijke belangen of wel de liefde van 't raenschelijk geslachtquot;; {Off. III. C): ))De stem der natuur gebiedt, dat de eene mensch den anderen alleen omdat hij een mensch is, liefhebbequot;; {de Leg. I. 10); «Er is niets ter wereld 't ééne aan 't andere zoo gelijk als wij menschen onder elkander zijn.quot;
Dan, het trotsche gebouw, na eeuwen en eeuwen zwoegens ter tinne toe opgetrokken, viel in duigen en moest in duigen vallen. Aan de staatkundige eenheid en gelijkheid kleefde van meet af een organisch gebrek, dat onmogelijk te voorkomen en even onmogelijk te verhelpen was, ze vernietigde onher-
roepelijk 't dure kleinood der staatkundige quot;en nationale vrijheid. Nadat ze hare taak roemrijk volbracht en diensvolgens zich zelve overleefd had, ruimde ze 't veld, om opgevolgd te worden door eene eenheid van hoogere waarde, die in beginsel de nationaliteit eerbiedigt en van nature op een zuiver zedelijken grondslag berust. De godsdienst treedt overeenkomstig de nieuwe behoefte ten tooneele, om een internationalen band om de volken te slingeren , hoe ver ze voor 't overige ook in allen deele uiteen mochten loopen.
De wereldgodsdiensten, zooals ze heeten, die de wereldrijken vervangen, 't buddhisme, 't christendom , 't mohamedanisme, stellen zich dat ééne en zelfde doel voor oogen door de verkondiging eener universele, tot de eenig ware gestempelde geloofsleer , onder de hoede van een onfeilbaar kerkgezag. De uitbreiding van die godsdienstige eenheid over bijna de geheele oppervlakte der aarde is een feit, dat het diepste ontzag inboezemt en de hoogste bewondering verdient om hare heilzame gevolgen zoowel als ook omdat ze met nog oneindig grootere moeilijkheden te worstelen had dan die der staatkundige eenheid, 't Zwaard vindt gemakkelijker zijn weg dan 't woord, al heet het ook het woord Gods, dat daarom dan ook niet zelden door den sterken arm gerugsteund diende te worden. En toch , dit stelsel zou met alle krachtsinspanning nooit, evenmin als eenig ander , een zoo schitterenden triomf hebben kunnen behalen, indien 't niet lang te voren in een beperk-
ten kring, men mag wel zeggen in een verborgen hoek, in stilte opgekomen was en wortel gevat had. Bij gebreke van zoodanige voorbereiding ware de uitgebreider toepassing en de voltooijing eene pure onmogelijkheid geweest en gebleven; 't had dan al spoedig zijne ongeoefende krachten versnipperd en zich in de onafzienbare ruimte verloren, 't Oorspronkelijk denkbeeld nu der godsdienstige eenheid ligt helder en klaar in 't monotheisme der Israëlieten , wier geheele lot en leven er door gekenmerkt en bcheerscht wordt, die geleden en gestreden hebben om 't in de werkelijkheid over te brengen, zoodat het de rijpste en rijkste vrucht hunner beschaving, de kostelijkste parel aan hunne kroon geworden is. In aanmerking genomen de eisch van onzen tijd, die er zich bij voorkeur op toelegt om van de groote verschijnselen de allereerste beginselen op te diepen, is 't zeker niet ongepast en van belang ontbloot, zij 't dan ook in een beknopt betoog, te ontvouwen, op welke wijze bij de Israelieten 't monotheisme de hoofdfactor viui het volks- en staatsleven geworden is en in hoe verre 't als zoodanig door zijn aard en invloed de onwaardeerbare behoefte aan eenheid en gelijkheid heeft helpen bevredigen.
De vraag over 't ontstaan van 't Israëlitisch monotheisme werd vroeger uitsluitend langs den bovennatuurlijken weg beantwoord , alsof de Israelieten , 't uitverkorene onder de volken, dat godsbegrip door openbaring bij monde van Mozes ware medegedeeld.
O
Deze oplossing van 't probleem was op den duur onhoudbaar, omdat ze niets verklaart, nog minder bewijst, alle onderzoek afsnijdt, ja als heiligschennis veroordeelt. Bovendien wordt ze gelogenstraft door de oorkonde zelve, waaruit ze geput is, als zijnde de Pentateuch van veel latere dagteekening en, volgens aangenomen gewoonte, op naam van Mozes gesteld om er een hooger gezag aan bij te zetten. Ook is de uitverkiezing als Gode onwaardig verworpen en tevens voor de vierschaar der historie gewraakt'; ieder volk der oudheid toch eigende zich uit nationale zelfverheffing dien voorrang toe. Dan zijn enkele per. sonen, hoe begaafd en bezield ook. niet bij machte een volk tegen wil en dank een geest in te blazen, waarvan 't niet vooraf uit zich zeiven doortrokken was. Bij een en ander komt nog, zoo noodig, 't eerste artikel der historische grondwet, dat geen andere dan natuurlijke, redelijk verklaarbare oorzaken en feiten als geldig erkent. In onzen leeftijd heeft het dan ook niet ontbroken aan krachtige en weltoege-ruste bestrijders der verouderde openbaringstheorie; doch velen hunner, met name in Frankrijk, sloegen uit reactie, zooals gewoonlijk, tot een ander uiterste over, door het vraagstuk op zuiver geografischen en ethnografischen bodem te verplaatsen en 't Israëlitisch monotheïsme te verklaren als een uitvloeisel en voortbrengsel van de natuurlijke gesteldheid des lands en van 't semitische ras. Renan o. a. beweert met klem en nadruk, betoogt met vernuft en geleerdheid in
10
meer dan ééne verhandeling dat de dagelijksche aanblik der woestijn, der eindelooze, eentoonige woestijn bij de Israelieten en Arabieren 't eerst de gedachte of 't geloof aan één God ontwaken deed. Maar dat gaat te ver, immers dan moesten alle woestijnbewoners zonder uitzondering monotheisten zijn, —■ en wat het ras betreft, zij 't genoeg te herinneren, dat de stambroeders der Israelieten, de Babyloniers, Assyriers en Phoeniciers, onverbeterlijke polytheisten waren. Wel zijn de volken, niet minder dan planten en dieren, in vele en velerlei opzichten van geografische en ethnografische toestanden afhankelijk , doch niet in alle en 't minste in de bijzondere eigenaardigheden van bun hooger zelfbewustzijn, 't Israëlitisch monotheisme bezit, als een bij uitstek nationaal, in de volle kracht des woords historisch verschijnsel, zijne verklaring en waarde in zich zeiven , zooals 't zich uit den boezem, uit het innerlijke leven des volks geleidelijk ontwikkelde onder den invloed der omstandigheden van tijd en plaats, waarin 't zich achtereenvolgens bevond.
Land en volk beide waren klein, uitermate klein en stonden als zoodanig lijnrecht tegen de andere landen en volken in den omtrek over. »De Heerquot;, zoo luidt het in Deuter. 7: 7, »heeft geen lust in u gehad om uwe veelheid boven andere volken, want gij zijt het minste van alle volken.quot; Deze omstandigheid moest de Israelieten als van zeiven vroeg tot de gedachte, tot de overtuiging leiden., dat ze niet gebo-
11
ren en berekend waren voor wapenhandel en oorlog, voor verovering en heerschappij; des te meer gevoelden ze zich voor vrede en de werken des vredes gestemd en aan een huiselijk stilleven gehecht. Te midden van de machtigste natiën geen voldoenden waarborg in eigen kracht bezittende, sloegen ze onwillekeurig de oogen op tot meer dan menschelijke bescherming en hulp ale 't eenige plechtanker voor 't behoud hunner zelfstandigheid. Ons, Nederlanders, zal 't weinig moeite behoeven te kosten , ons zoodanige gemoedstemming te verklaren en te waarderen; immers om gelijke redenen en onder gelijke omstandigheden is er eens in heiligen ernst een bijzondere God van Nederland aangeroepen.
Deze gang van zaken ligt ook nog als in een aanschouwelijk beeld, als in een idyllisch tafereel afgedrukt in de aloude overleveringen aangaande de drie aartsvaders, wier levensloop de rnicroeosmus is der Israëlitische nationaliteit, in een mythisch en symbolisch kleed gehuld. De hoofdattributen zijn een eenvoudig en vreedzaam herdersleven onder tenten, te midden van knechten en dienstmaagden, van groot en klein vee; kinderlijke vroomheid in handel en wandel, door den zegen des hemels bekroond; strenge ja bekrompen vasthoudendheid aan de zuiverheid van bloed door wettig huwelijk en eerstgeboorterecht; van waar de latere uitsluiting dor Ismaelieten als bij eene dienstmaagd verwekt, der Midianieten als uit eene bijzit, der Moabieten en Ammonieten als uit bloed-
12
schande gesproten, der Edomieten als afstammelingen van Ezau, den wilden jager, die zijn eerstgeboorterecht verkocht, zich gereedelijk verklaren laat.
In Jacob zijn bij uitnemendheid alle trekken van 't oorspronkelijk volkskarakter vereenigd en vereenzelvigd. Op hem, den herder en veehoeder, rust de zegen van Abraham en Isaac; hij begeeft zich om eene vrouw uit eigen geslacht te huwen naar Mesopotamie; om harentwille dient hij haren vader Laban, zijn moeders broeder, 14 jaren lang; dag en nacht volbrengt hij zijn nederigen plicht; zijn loon was groot; met den stok in de hand den Euphraat overgestoken, keert hij naar Hebron terug met have en vee, met vrouw en kinderen rijk gezegend; hij ziet God zelf van aangezicht tot aangezicht; hij buigt zich voor Ezau om des vredes wille en in de bewustheid eener hoogere kracht dan die der wapenen; zoo wordt hij door woord en daad de uitverkorene, de kampvechter des Heeren, Israel. En wat er soms in ontbreken mocht, wordt rijkelijk aangevuld uit het leven van Jozef. Jozef verdraagt gelaten de onverdiende mishandeling hem door zijne broeders aangedaan; hij dient Potifar met voorbeeldige trouw; zijne op eene harde proef gestelde eerbaarheid bekoopt hij duur; door zijne schranderheid uit den kerker ontslagen en tot bij den troon verheven, dient hij den Pharao even nauwgezet als vroeger Potifar; hij voorziet alles en in alles ten beste van volk en vorst. Nadat hij vervolgens, door een lijnbedachten
43
vond, 't geweten zijner broeders wakker geschud heeft, vergeeft hij hun uit de volheid des harten; de eenige, maar in de ziel grijpende straf, die hij hun zijner waardig oplegt, is dat hij 't geheele geslacht voor den dreigenden hongerdood behoedt. Dit alles volbrengt hij onder gedurig opzien tot God, die de onschuld bewaarde en 't kwade ten goede keerde.
In deze en de overige verhalen der aartsvaderlijke periode straalt één grondtrek, klinkt één grondtoon door, die van een hoog zedelijk en godsdienstig gevoel , de Israelieten van den beginne meer dan eenig ander volk eigen, waardoor ze de grofzinnelijke natuurdienst hunner semitische stambroeders dieper wisten op te vatten, te veredelen, te herscheppen, evenals dc Grieken door hun fijn aesthetisch gevoel de godsdienstige voorstellingen, die hun uit het Oosten gewerden, met een ambrozijnen waas van ideale schoonheid en bevalligheid overtogen hebben. Ten bewijze uit de vele kan volstaan eene vergelijking der scheppings-, paradijs- en zondvloedlegenden in Genesis met de uit dezelfde bron gevloeide, bij Bcro-sus te boek gesteld en op de babylonisch-assyrische monumenten overgebleven.
Deze zedelijk godsdienstige geest openbaart zich zeer nadrukkelijk in 't levendige besef eener recht-streeksche, persoonlijke gemeenschap met God: getuige iedere bladzijde van 't Oude Testament; geen voorval, hoe natuurlijk of onnatuurlijk ook, of't wordt tot de
14
onmiddelijke tusschenkomst van een hooger wezen teruggebracht; geen instelling, hoe alledaagsch ook , of ze wordt door Gods eigen mond verordend, tot zelfs door zijn voorbeeld geheiligd. Dat besef werd onder de leiding der edelsten uit den volke in de gemoederen stelselmatig gevoed en versterkt door tal van practische en populaire middelen, als daar zijn; 't geloof aan een formeel verbond door God aan Abraham bezwToren, dat bij erfrecht op de latere geslachten overging en om bijzondere redenen bij tijd en wijle plechtig hernieuwd en bezegeld werd '); — de nauwgezette viering van den sabbatdag, oorspronkelijk overgenomen uit de babylonische pla-netendienst; — de inhoud en strekking der zoogenaamde mozaische wetten, gestempeld tot den uit-gedrukten wil van God; — een uitwendig teeken van Gods tegenwoordigheid: de ark der getuigenis of de bondskist, 't nationale heiligdom, dat tot onderpand en waarborg strekte van 't voortdurend bestaan des volks, evenals in Troje 't palladium, in Griekenland en te Rome 't vuur van Vesta; daarom ook door David naar Jeruzalem op den berg Sion overgebracht2), door Salomo met al wat kostbaar en kostelijk was uitge-doscht en in 't ongenaakbare des tempels gewijd 3);— de groote offerfeesten : 't paasch-, pinkster- en loofhuttenfeest , eigenlijk feesten bij de voorjaars-, zomer- en na-
') Als in de woestijn (Ex. 32—34). onder Jozna (Joz. 24), onder Samuel (1 Sam. 7), onder Josia (2 Kon. 23). — ^) 2 Sam. 6. — 3) Ex. 25—27.
15
jaarsinzamelmgen, doch al vroeg dienstbaar gemaakt aan de godsvereering, evenals te Athene b.v. de Dionysia, 't feest van den wijnoogst, aan kunstbeoefening en kunstveredeling. Op de volkomenste en eigenaardigste wijze uit zich de israelitische volksgeest in den theocratischen regeringsvorm, die eeuwen lang de eenige grondslag der staatsregeling was en bleef. Door de toepassing van dit stelsel werd het beginsel van oostersch despotisme met al zijn toebehooren overgebracht op een goddelijk wezen, dat dientengevolge alle andere in macht en majesteit ver overtreft. Zoo ontstaat de God der goden, de heer der heeren, gelijfstaffierd door trawanten; die op de wolken rijdt, met donder en bliksem gewapend; die op de bergen nederdaalt als een verteerend vuur '); die in den hemel en op aarde over aller lot en leven vrijmachtig beschikt; door zijn wenk en wonderkracht de wetten der natuur verbreekt, alle menschen-werk en menschenmacht te spot en te schande maakt; wiens enkele aanblik en stem den dood aanbrengt 2). Zoo ontstaat de ijverige God, die in grimmigen toorn ontbrandt om zijn naam, zijne eer, zijn recht op zijne tegenstanders te wreken, die ten strengste straft en de misdaden der vaderen bezoekt aan de kinderen tot in 't derde en vierde lid (Ex. 20 : 5). Aan dien
') Ex. 19 : 16, 18; Levit. 10 : 2; Num. 16 : 35; Deuter. 4 : 24; 10 : 17; 1 Sam. 6 : 19; Jez. 30 : 27. — 2) Eï. 20 : 19; 28 : 31—35; 33 : 3, 20; 39; 22—20; Deuter. 5 : 25 verv.; 18 ; 1G; Richt. 13; 22.
10
God behoort alle grond en goed in vollen eigendom; hij draagt het in leen, in vruchtgebruik aan zijne getrouwen over, die in zoo verre vreemdelingen zijn in hun eigen land ') ; van waar de rechtens verplichte schatting der eerstelingen van dieren en planten, ja van menschen 2). Hij roept zijn volk ten oorlog; beveelt verwoesting en slachting, ja doet zelf als de beste mee 3) ; hij drenkt zijne pijlen in 't bloed zijner tegenpartijders 4) ; hij deelt in den buit en heeft eene schatkamer van 't aan hem gebannene 3). Overeenkomstig deze voorstelling luidt de geijkte zegswijze: afval van God, opstand tegen God — en wordt mettertijd Sion de berg Gods, Jeruzalem zijn zetel, de tempel zijn paleis.
Onder de natuurlijke gevolgen, die uit het theocratisch staatsrecht voortvloeiden , staat de burgerlijke gelijkheid bovenaan; de kaste is onherroepelijk veroordeeld, zij behoort tot het rijk der onmogelijkheden. Voor Jahveh bestaat geen onderscheid des persoons onder de kinderen Israels, ze zijn allen van één stamvader herkomstig , leden van één gezin, gezamenlijk eerstgeborenen en uitverkorenen, deelge-nooten van 't verbond en van de bondswet, door 't gebod der liefde verbroederd 0). De vrouwen bekleeden onder alle omstandigheden van lief en leed een waardige
') Levit. 25: 23. — s) Ex. 22 : 20; Num. 3 ; 13. — 3) Ex, 15 : 3 vers.; Deufer. 20 : ■! ; 1 Sam. 15 : 3; Jez. 00 ; 13, 16. — 4) Deuter. 32 ; 41 verv.; Jez. 34:3 Terv. — 5) Num. 31 : 38 verv.; Jez. 6 : 18 verv.; 7:1. — c') Ex. 20 : 0, 23; Levit. 19 : 13—19.
17
ja eerbiedwaardige plaats in 't huisgezin, in de eere-dienst, onder 'tvolk; liefelijke gestalten wedijveren met heldhaftige naturen om de kroon; ook zij waren met de gave der poezy en der profecy bedeeld; in de levens- en lijdensgeschiedenis van Jezus tellen ze onder de hoofdpersonen mee. — De priesters staken niet boven de menigte uit. De stam van Levi was noch de eerste noch de oudste der twaalf; de overlevering weet weinig van Levi den zoon Jacobs te verhalen. De Leviten hadden wel hoogere plichten en verplichtingen te vervullen. maar genoten geen bijzondere rechten of voorrechten. Bij de evenredige en gelijkmatige verdeeling van Palaestina onder de stammen en geslachten bleven ze uitgesloten van alle grondbezit (Deuter. 18.2 ))de Heer is hun erfdeelquot;). Wel werden hun 48 steden met hare voorsteden toegewezen '); doch nergens blijkt dat er ooit gevolg aan gegeven is, 't geen ook om allerlei redenen ondoenlijk was. Ieder Israeliet bracht zijn offer zelf, maar kon zich, des verkiezende, op eigen kosten voor langer of korter tijd van een priester voorzien 2). Eene georganiseerde priesterschap, een geestelijke stand vormde zich eerst na den tempelbouw, toen door de kroon aan de eeredienst een officieel karakter gegeven werd; doch, hoewel hun wereldlijke invloed toenam, ze waren en bleven voor en boven alles dienaren van Jahveh. En, wat meer is, juist te dier
') Num. 35:2—7, — Richt. 17: 5—13; 18:4, 19; 1 Sam. 9:7,8.
9
18
tijde treden tot tegenwicht de profeten op. In de roeping der profeten straalt de gelijkheid heerlijk door; ze verheffen zich midden uit het volk, om, als tolken van 't betere deel der natie, als tribunen te getuigen tegen de aanzienlijken, de koningen. de rechters en de priesters, om de vox populi te maken tot de vox Dei. Eerst op de puinhoopen der nationale en politieke zelfstandigheid, bepaaldelijk na den terugkeer uit Babel, vermocht de geestelijkheid een hiërarchisch gebouw op te trekken, doch ook toen nog niet eens zonder krachtig verzet van wege de meer ontwikkelden onder 't volk. — Verder werd ter voorkoming eener al te groote ongelijkheid van bezittingen , ter wering van armoede en slavernij, de instelling van 't sabbat- en jubeljaar, zoo al niet werkelijk uitgevoerd, dan toch als wenschelijk aanbevolen '). Eindelijk gold ook voor de aanspraken op den troon, in den beginne, de geboorte niet: Saul kwam achter de runderen uit het veld 2); David weidde zijns vaders schapen te Bethlehem 3).
De nationaliteit is door en door theocratisch gekleurd. Het nationaal gevoel vloeide rechtstreeks voort uit het godsdienstig geloof, niet zoozeer uit de gehechtheid aan den vaderlandschen bodem op zich zelf als voor zoover deze hun als heilige grond, als onvervreembaar erfdeel door God gegeven en binnen
') Ex. 31 : 3, 11; Levit. 35: Deufer. 31 : iO—14; Jer. 34; 8—17. — 2) 1 Sam. 11:5. — ■'j 1 Sam. 17 ; 15.
19
zijne grenspalen afgebakend was (Num. 34). De nationale zelfbewustheid der Israelieten sloeg dientengevolge tot nationale zelfverheerlijking over, als waren zij, hoe gering van kracht en macht ook, hoog verheven boven alle volkeren der aarde, aan welke God zich als verworpenen niet wilde openbaren. De bezielende kracht dezer albeheerschende overtuiging spreekt luide in 't patriotisme der geloofs- en vrijheidshelden, die met raad en daad, met het staal en met de taal even dapper en onbezweken voor hun volk als voor hunnen God strijden: de richteren, de profeten, de Maccabeën. Als een der naaste gevolgen rust de geschiedenis der Israelieten op een breed fundament; een democratisch republikeinsche adem zweeft er over. Ze gaat niet op in enkele hoofdpersonen, die als vaders of voogden voor 't behoud en 't heil van allen waken en zorgen ; maar 't volk , 't geheele volk, 't volk in massa is de alpha en omega bij de groote gebeurtenissen; 't speelt de hoofdrol, 't boezemt de meeste belangstelling in, zooals 't zich vertoont in zijn goede en slechte dagen, in zijn goede en slechte daden. Er is eene openbare meening, eene volksstem, een volkswil, die zich op ondubbelzinnige en onweerstaanbare wijze geiden doet, wanneer de ure geslagen heeft, dat er beslist moet worden over aangelegenheden, waarvan 't lot der toekomst afhangt. Ten bewijze kunnen een paar voorbeelden volstaan. Onder Samuel verijdelde 't volk door zijn krachtige houding de vereeniging van't geestelijk en wereldlijk
20
bestuur. Do richteren hadden nooit te gelijk de ■waardigheid van hoogepriester bekleed. Eli was de eerste; ))hij richtte Israel 40 jarenquot; (i Sana. 4 : 18). Toen Samuel dat voorbeeld volgde, riep het volk uit één mond om een koning, hoe ernstig ook gewaarschuwd voor de wraakfiolen Gods, hoewel God zelf eindigt met den algemeenen wensch te eerbiedigen ') ; d. i. Samuel moet er in berusten, al is 't ook met verkropten spijt in 't hart. Als met souvereine macht bekleed, verhief 't Saul uit vrije keuze tot den troon 2); na Saul David eveneens3). Door dat besluit stelde 't zich op écne politieke hoogte met de overige staten rondom en bereidde 't zich tevens eene gouden eeuw van welvaart en bloei 4). Doch de kroon bedierf moedwillig hare eigen zaak door misbruik van macht, bepaaldelijk ook door de invoering eener dynastie. Onder die omstandigheden greep 't volk na Salomo's dood naar zijn recht, 't herinnerde zich dat het vrij te beschikken had over 't hoogste gezag en stroomt met dat doel naar Sichem. Rehabeam wordt categorisch afgevraagd of hij zachter regeren wil; hij antwoordt ontkennend, ja tergend; dit was 't sein tot den onherroepelijken afval. Te laat beproeft hij eene verzoening; terstond wordt Jerobeam tot koning der tien stammen verkozen en de scheuring is voltooid als 't werk van 't volk zelf 5). Door deze breuk
') 1 Sam. 8 ; 11—22. — 2) 1 Sam, 11 : 15. — :i) 1 Kron. 12: 33—40; 2 Sam. 3:17; 15:3. — 4) 1 Sam. 8 : 20; Dealer. 17 : l-i. — 5) 1 Kon. 12: 4 18.
echter, die nooit geheeld is, werd 't rijk nog kleiner, 't volk nog zwakker dan 't oorspronkelijk was; zij sleepte onvermijdelijk de nationale vrijheid ten grave, doch niet den nationalen geest, die in 't voorvaderlijk geloof te diep geworteld zat om uitgeroeid te kunnen worden en in de ballingschap de ure der vernieuwing van 't volksbestaan smachtend verbeiden bleef.
Ook de letterkunde, de getrouwste spiegel van 't nationale leven, laafde zich met volle teugen aan do bron van 't theocratisch monotheisme, dat zij in alle fases volgt van den laagsten tot den hoogsten trap. Ze levert vast een doorloopenden commentaar op de woorden: ))de heer is God, daar is niemand meer dan hij alleen, boven in den hemel en onder op de aarde niemand meerquot; (üeuter. 4 : 35, 39) : een thema, dat op onuitputtelijke wijze als op den klank der bazuin gevarieerd wordt in proza en poczy, in zangen muziek. De eenige uitzondering biedt nog het Hooglied, eene erotische idylle, aan; docli ook hier verloochent zich de algemeene regel, ten minste in 't wezen niet; de hoofdgedachte toch is streng zedelijk, als zijnde 't een lofzang op de liefde, die voor geen schatten veil en tegen alle verzoeking-bestand is.
Uit den aard der zaak is de kring van dichterlijke onderwerpen even beperkt als de soorten van poezy; ze kan wel niet anders zijn dan lyrisch, voor zoo ver
22
ze de verheffing van 't godsdienstig gevoel, didactisch, voor zoo ver ze de versterking van 't godsdienstig geloof bedoelt. Van t in Griekenland en Indie zoo rijk ontwikkelde epos en drama geen spoor. En toch — als ter schadevergoeding is 't episch en dramatisch element overgebracht op 't gebied der werkelijkheid, der volksgeschiedenis. waarin Jahveh optreedt als de hoofdpersoon, de held, die van den beginne af alle worstelingen en verwikkelingen van eeuw aan eeuw tot eene grootsche ontknooping leidt. Met dit denkbeeld eener zedelijke wereldorde hangt ten nauwste zamen eene geheel eenige karaktertrek der israeli-tische historiografie, die niet onjuist inet den naam van theocratisch pragmatisme bestempeld wordt en zich in tweederlei toepassing openbaart: vooreerst in de methode om de gebeurtenissen van lang vervlogen eeuwen te fatsoeneren en te kleuren naar latere begrippen en behoeften, ze dus te antedateren, te reconstrueren. De oudste historische bronnen, die uit de 8e eeuw en van nog later dagteekenen, behelzen voor een deel de subjective, individuele voorstellingen der auteurs aangaande de hoofdgebeurtenissen van 't verleden; voorstellingen, die door velen hunner tijdge-nooten gedeeld werden en als zoodanig hooge waarde bezitten, maar toch de ware toedracht van zaken alles behalve getrouw en zuiver teruggeven. Zoo wordt b. v. door allen de vestiging van 't monotheïsme met wat er toe behoort anachronistisch van Mozes opgehaald : eene manier voor 't overige ook bij de andere
volken der oudheid niet ongewoon en waarom? Omdat hun alle denkbeeld van geleidelijke ontwikkeling-vreemd was. Daarom verbonden ze gaarne den oorsprong hunner staatkundige en godsdienstige instellingen aan den naam van één enkelen dooi- hooger invloed bezielden persoon, in lijnrechten strijd met den tegenwoordigen grondslag van alle historisch onderzoek. Aan een mythisch echtpaar Ninus en Semira-mis wordt de stichting en tevens de voltooijing van 't assyrische rijk met al zijn reusachtige werken vastgeknoopt. De Spartanen hielden hunne geheele staatsregeling voor 't werk van Lycurgus, die zich door den delphischen god tot die taak had laten wijden. Te Rome werd de regeling der nationale eeredienst aan koning Numa en de nyrnf Egeria dank geweten. Doch dit zijn kleinigheden, vergeleken bij't colossale plan, dat de israelitische geschiedschrijvers ter wille van hun geliefkoosd idee volvoerden, om namelijk 't verleden, 't heden en de toekomst te herscheppen in eene theodicee, in eene voortdurende getuigenis Gods en dat met de zekerheid van een welgewaar-borgd, onwraakbaar feit.
Tot dat einde werd als tweede hulpmiddel te baat genomen de kunstgreep, om de gebeurtenissen in te kleeden als nog in den schoot der toekomst verborgen, maar voorloopig reeds in Gods raad besloten, ze dus te anticiperen, te voorspellen. In Deuterono-mium, om uit de vele voorbeelden (hun getal is legio) één te nemen, in Deuteronomium, een product
24
der 7e eeuw, wordt aan Mozes een uitgewerkt tafereel der latere ontwikkeling van den israelitischen staat in den mond gelegd, evenals in 't heldendicht van Vergilius door Anchises aan zijn zoon Aeneas de grooto toekomst van t romeinsche volk onthuld en als in levende beelden voor oogen gesteld wordt '). Door die stelselmatige verwisseling van tijden moet natuurlijk niet zelden nog gebeuren wat als reeds gebeurd verhaald wordt en is omgekeerd voor lang gebeurd wat nog schijnt te moeten gebeuren. Voor de kritiek is 't een bijna hopeloos werk geweest, dat fijngesponnen weefsel van waarheid en verdichting, van werkelijkheid en omwerking te ontwarren en den ontwikkelingsgang der israelitische beschaving tot zijn natuurlijke wegen terug te brengen.
Evenals in de letterkunde gaf het theocratisch stelsel in 't openbare leven aan 't godsdienstig belang 't overwicht boven 't wereldlijke, dat er ten slotte door overvleugeld en verstikt werd. De wetgeving van Mozes is 't werk van God, die haar met eigen hand op twee steenen tafelen grift 2); de opstand tegen Mozes in de woestijn wordt door God gedempt met vuur en pest 1). In één woord: alle rampen en onheilen zijn rechtvaardige straffen voor ongeloof, alle voorspoed verdiend loon voor godsvrucht 2). In die vergeklingsleer ligt de sleutel voor alles wat er in de natuur en de menschenwereld voorvalt; aan phy-
') Aen. VI. 756—886. — 2) Ex. 24; 12; Deuter. 5 : 22. — 3) Num. 16.
) Deuter. 28.
25
sische, psychologische of historische oorzaken en gevolgen wordt zelden of nooit gedacht. Alles verliest zich, verzinkt in de peillooze diepte van Gods ondoorgrondelijke raadsbesluiten. De groote mannen in tijd van oorlog en vrede zijn dienovereenkomstig enkel uitvoerders van Gods wil. werktuigen in Gods hand. Het oordeel over de Israëlieten en hunne koningen wordt zamengevat in deze eenige frase: »zij deden wat goed of zij deden wat kwaad was in de oogen des Heeren.quot; Naturalisatie van vreemdelingen was alleen mogelijk door aanneming van 't israelitisch geloof. Als uiterste en noodlottigste gevolg werd latei-de eerste burgerplicht, de verdediging des lands tegen den vijand opgeofferd aan uiterlijke godsvereering. Toen Ptolemaeus I van Aegypte voor Jeruzalem lag, bestormde hij de muren der stad op 't oogenblik, dat het volk in den tempel verzameld was. Pompejus nam dezelfde krijgslist te baat om den tempel na een zwaar beleg te kunnen innemen. Tijdens den opstand der Maccabeën lieten tal van Joden zich op den sabbat dooide Syriers lijdelijk doodslaan; eene gedragslijn door Flavins Josephus {contra Ap. 1: 22) nog met vuur geroemd: Dhoe groot en bewonderenswaardigquot;, roept hij uit, «wanneer menschen de betrachting dor wet en de vereering van God boven de liefde voor hun leven en voor hun vaderland stellen!quot;
Door een zoo overprikkelden godsdienstijver werd niet alleen ontijdig de stem der vaderlandsliefde, maar ook die der menschelijkheid in hun binnenste ge-
26
smoord, blijkens de bloedplakaten en inquisitiestraffen tegen afvalligen in hun midden verordend en de heilige oorlogen gevoerd tegen de onschuldige inboorlingen van Kanaan. wier verdelging doorloopend met een gevoel van zelfbehagen verhaald en met de stereotype formule besloten wordt: ))de kinderen Israels versloegen mannen, vrouwen , kinderkens en lieten niet over van alles wat adem hadquot; '). De huiveringwekkende indruk van die woorden laat zich zeker niet verzachten, nog minder uitwisschen door het rechtvaardigend beroep op Gods nadrukkelijk bevel, dat slaafsche gehoorzaamheid eischte. Door den dekmantel dringt de bloedwalm al te verstikkend heen. En was 't enkel uitbarsting van volkswoede? Neen, de edelsten, de besten gingen met woord en daad vooraan. Samuel huldigde dezelfde leer (want het was inderdaad eene leer!); hij hakt o. a. koning Agag, die alleen van al de Amalekieten door Saul in 't leven gespaard was, voor 't aangezicht des Heeren in stukken 1). David zette 't beulswerk voort 3). Hun voetspoor volgden de profeten; Elia laat op den Kar-mel 450 baaidienaars slachten 4) ; Elisa brouwt een soortgelijk gruwelstuk in overleg met Jehu 5); koning Josia laat geen enkele van al de priesters der hoog-
Sam. 12 : 31; 22 : 38, 43. — •gt;) 1 Kon. 20. — S) 3 Kon. 9 en 10.
27
ten in 't leven en verbrandt hunne beenderen op hun eigen altaren ').
Hoe meer ons gevoel tegen zulke wreedheden in opstand komt, des te eerder dringt zich de vraag op onze lippen: was die hardvochtige, haatdragende gezindheid der Israelieten een uitvloeisel van hun aangeboren aard? Het tegenovergestelde is waar. Yan nature waren ze eerder vreedzaam en zachtzinnig. getuide
o ■ O O
de aartsvaderlijke legenden; de lofspraak op Mozes als den zachtmoedigste aller menschen 2); de smet die op vergoten bloed kleefde 3); de sabbat als dag des vredes; 't verbod van God aan David om den tempel te bouwen 4); de schildering der gouden eeuw bij Jezaja ^); de deelneming in 't lot van weduwen en weezen, van armen, slaven en vreemdelingen, ja van dieren 0). Welke moet dan de gevolgtrekking zijn? Deze, dat de bron der onverdraagzaamheid met haren aankleve minder in 't karakter des volks dan in t karakter der godsdienst ligt. Zij was in den overtreffenden trap nationaal en locaal, 't non plus ultra van 't beginsel, dat in de oudheid algemeen heerschte. Onder dien steeds toe-nemenden invloed werd de kennis en vereerins:
O
van den in hunne oogen eenig waren God een monopolie , dat ze zich voor alle tijden en tot eiken
!) 2 Kon. 23 : 30. — quot;-) Num. 12 ; 3. — 3) Num. 31 :19. —4) 1 Kron. 22 : 8; dit is echter niet de historische grond; beter 1 Kron. 5 : 3 verv. —:') Jez. 2: 4; 11 : 6—9. — 0j Ex. 21 : 2—6; 22 ; 21—24; 23 : 12; 25 : 39—41.
28
prijs toeeigenden en voorbehielden. Dezelfde aanspraken herhalen zich gewijzigd bij de despotiek militaire staten en bij de Plioeniciers; voor gene was 't een axioma geworden, dat hun 't bezit en de heerschappij der aarde; voor deze, dat hun 't bezit en de heerschappij der zee als onontvreembaar toebehoorde. 7t Is een gevolg van egoïstische zelfvoldoening, die nit den aard der menschelijke natuur en uit den aard der omstandigheden zelve voortvloeit. quot;We zijn bij voorkeur ingenomen (en gelukkig) met al wat we aan eigen krachtsinspanning te danken hebben, wat we met het volste recht het onze kunnen noemen — en des te meer, hoe grooter de krachtsinspanning was, die we er voor behoefden. Wat we met den prijs van ons hartebloed betaald hebben, bezit voor ons, soms daarom alleen, onberekenbare waarde, 't wordt met ons geheele bestaan vereenzelvigd. Eene zoo hooge ingenomenheid slaat ongevoelig, ja onzes ondanks, tot naijver, tot jaloerschheid over; we willen niet alleen 't genot er van voor ons zelve behouden, maar ook uitsluitend tot ons zelve beperken, zoodat we 't ieder ander opzettelijk misgunnen en zoo noodig met geweld onthouden. Door dat isolement beoogen en bewerken we tevens, dat het duur kleinood, het heilig onderpand, dat we aan onze zorg en hoede toevertrouwd rekenen, des te zekerder gevrijwaard blijft voor afbreuk of inbreuk van elders, inzonderheid wanneer daartoe rechtstreeks gevaar bestaat. Deze eigenaardigheid is bij alle vólken te vinden.
29
vooral bij die der oude wereld, toen de beschaving in ieder land een bijzonder karakter droeg en zich om die reden zooveel mogelijk afgesloten hield. Bij de Israelieten moest die trek zich nog sterker , nog onverzettelijker, nog onverbiddelijker doen gevoelen , omdat het de godsdienst gold en 't monotheïsme van alle zijden door 't polytheïsme, ook in eigen boezem, dagelijks bedreigd werd, zoodat het alleen door de krachtigste, gewelddadigste middelen verdedigd en beveiligd kon worden. Zonder die verregaande onverdraagzaamheid jegens andersdenkenden , hoe noodlottig ook door hare uitersten, zou 't beginsel, waar 't voor de toekomst om te doen was, lichtelijk verloren zijn gegaan. Men moet haar dus, ook met of in weerwil van hare buitensporigheden, als eene historische noodwendigheid eerbiedigen, als een onmisbaar vereischte in haar recht en in hare waarde laten. Ze is een wapen, 't eenig bruikbare wapen tot zelfverdediging en zellbehoud in tijden van crisis , wanneer 't pleit nog niet beslist ol voldongen is. Zoo zou ook 't ontstaan en bestaan der burgerlijke vrijheid bij de Grieken onmogelijk zijn geweest zonder hun politieke onverdraagzaamheid, zonder hun hartstochtelijke, onverzoenlijke , door stroomen van 't kostelijkste bloed bezoedelde partijschappen. Dat nationale en locale karakter der Israëlitische godsdienst, als 't essentiele bestanddeel, als de ziel er van, is ook nooit noch immer opgegeven; integendeel, 't versterkte zich in den loop der tijden al meer en meer, om zich ten slotte
30
met al zijne kracht en macht te concentreren in 't volksgeloof, dat Israel onder den beloofden Messias den wereldscepter voeren zou, dat de god van Israel als zoodanig, maar ook alleen onder die voorwaarde, de god zou worden van alle volken, nadat ze zich vrijwillig of gedwongen aan hunne suprematie onderworpen hadden, waaruit dan een wereldlijk godsrijk of theocratisch wereldrijk met Jeruzalem tot hoofdstad verrijzen zou1). Eene grootsche, stoute verwachting! De hoogste triomf van 't nationaliteitsbeginsel: de eenheid des menschdoms bewerkstelligd door de versmelting in Israel! Doch tevens eene gedrochtelijke illusie, eene onberedeneerde zelfbegoocheling, die zich zelve logenstrafte, naardien ze met alle omstandigheden, met alle werkelijkheid, raet allen redelijken gang van zaken den spot dreef, dus voor de toekomst niet den minsten waarborg opleverde ! Dat moest noodwendig spaak loopen. Maar was er dan geen andere oplossing mogelijk? De uitkom'st heeft proefondervindelijk bewezen van ja, langs een tegenover-gestelden weg, door middel van eene gedachte, even grootsch en stout als de Messias-idee, maar natuurlijker en eenvoudiger, dus voor verwezenlijking vatbaarder : de gedachte, om 't Israëlitisch monotheïsme los te maken van de banden der nationaliteit en der localiteit, waaraan het tot dusver met onverbrekelijke
') Ps. 3: 8, 9; 47 : 4, 5; Jer. 3 ; 17; Jez. 49 ; 23; 50 : 7 ; 60 ; 66 : 19 verv, ; Zach. 8; 20—23; ilicba 4; 1 very.: Daaiel 2; 44; 7:27 en elders.
31
ketenen gekluisterd zat, door 't uit zijn beperkten kring te verheffen tot de hoogte van cosmopolitisch monotheisme. De factoren bleven dezelfde, maar ze werden omgezet. De weg ter bereiking van dat doel was lang te voren aangewezen door 't schitterend voorbeeld der grieksche beschaving, die zich onder en na Alexander den Groote van eigen bodem naar den vreemde midden onder de verachte barbaren had laten overplanten en acclimatiseren; die haar nationaal karakter had afgelegd, om de reis rondom de wereld te doen. De stoicijnsche wijsbegeerte, die van semitischen oorsprong is, predikte eveneens het cosmopolitisch beginsel in de leus: »de geheele aarde is ons vaderlandquot;. Ook 't romeinsche rijk berustte op dien grondslag als staatkundig gebouw. De is-raelitische godsdienst zelve had tegen wil en dank door de macht der omstandigheden de streng nationale en streng locale grenslijn overschreden: de streng nationale ten gevolge van proselytisme, de bekeering van heidenen tot de mozaische leer; de streng locale ten gevolge van de velerlei verhuizingen des volks naar elders. Op soortgelijke wijze had de grieksche beschaving al vroeg door tal van colonies onwillekeurig hare natuurlijke grenzen uitgebreid. Bij beide was 't eene ongezochte, onbewuste voorbereiding tot den beslissenden stap, waardoor ze met de schatten van hunnen geest de overige wereld verrijken zouden. Nadat Griekenland te beperkt, te eng geworden was voor zijne veelzijdige ontwikkeling , opende
32
deze zich een ruimer terrein onder de banieren van Macedonia; nadat het israelitisch godsbegrip, tot den hoogsten graad veredeld en gelouterd, voor ééne enkele kleine natie te groot geworden was, liet het zich niet langer paal en perk stellen (de geest verbreekt alle slagboomen l); toen doemde 't christendom op, om aan 't exclusive, particularistische mozaisme eene alge-meene alomvattende strekking en toepassing te geven, evenals 't buddhisme zes eeuwen vroeger aan 't bra-maisme. Door 't christendom werd de eenheid en gelijkheid der kinderen Israels voor God overgebracht op alle menschenkinderen zonder uitzondering, werd 't verjaarde voorrecht van één volk verklaard het aangeboren recht van alle volkeren te zijn.
Deze overgang, deze omkeer berust op eeno vaste wet, die in de gedenkrollen van ons geslacht met on-uitwischbare letteren gegrift staat; ze is deze : dat alle rechten, welke en hoedanige ze ook mogen zijn, de hoogste zoowel als de laagste, 't eerst ter wereld komen en moeten komen als voorrechten. Aan de zegepraal van een recht zou onmogelijk gedacht kunnen worden, indien 't voorrecht zich niet geruimen tijd do alleenheerschappij toegeëigend had. 't Voorrecht bezit deze deugd en verdienste, dat er voor de toekomst het recht ingewikkeld in besloten ligt. Beide betreffen ééne en dezelfde zaak, één en hetzelide belang; maar 't voorrecht is van bijzonderen, 't recht van algemeenen aard; door 't eerste genieten enkelen, door 't andere allen. Naar gelang nu de intellectuele
33
gezichtskring zich verwijdt, ontwikkelt het voorrecht zich regelmatig tot een recht; ja 't voorrecht doet zeil' op de lange baan bij die er van verstoken gehouden worden, de behoefte gevoelen aan 't recht. In de grieksche republieken was aanvankelijk de adel, de eerste stand, in 't uitsluitend genot der burgerlijke vrijheid, der gelijkheid voor de wet; dat voorrecht werd tot een recht verheven, zoodra die vrijheid en gelijkheid, na bloedige tooneelen, eveneens verleend was aan de lagere volksklasse, den tweeden stand ; te Rome werd de eenheid van staat en volk op nog hechtere grondslagen en door duurzamer waarborgen bevestigd ten gevolge van dc verwikkelingen tusschen patriciërs en plebejers. Dat recht werd evenwel op nieuw een voorrecht, toen in de Middeleeuwen een derde stand verrees, die er van uitgesloten bleef. De fransche revolutie van '89 herstelde t evenwicht, dat door de opkomst van den vierden stand nu weder staat verbroken te worden, zoo niet reeds verbroken is. — Onder 't pausdom had de geestelijkheid alleen over geloof en godsdienstige belangen te beschikken en te beslissen: een voorrecht, dat door de reformatie in een recht herschapen werd, nademaal ze die bevoegdheid ook den leek toekende. — Tijdens 't absolutisme hadden de vorsten alleen over staats- en volksbelangen te beschikken en te beslissen, totdat het constitutionele stelsel aan de naties zelve eene overwegende stem over haai' eigen lot verzekerde. De groote leus, 't geheim van allen
3
34
waarachtiger! vooruitgang laat zich terugbrengen tot de geleidelijke oplossing van voorrechten in rechten. Op grond van 't gezegde staat bij consequente gevolgtrekking vast, dat het christendom niet kon uitblijven en dat het bij de Israelieten moest ontstaan, 't Eene was even onvermijdelijk als quot;t andere, omdat uit het voorrecht vroeger of later altijd het recht geboren wordt en de gedachte of behoefte aan t recht alleen kan opkomen, waar 't voorrecht langer of korter heerschende was. Alles zamengenomen is dus 't christendom de voldragen vrucht der zedelijk godsdienstige ontwikkeling der Israelieten , gerijpt onder den invloed van den toenmaligen tijdgeest, die in alles naar eenheid en algemeenheid streefde. In 't christendom echter heeft het jodendom zich zelf overtroffen; daarom heeft het zich er niet in herkend; 't heeft zijn wettig kind verloochend en ver-stooten. Dit mag niemand bevreemden. Door de nieuwe leer werd krachtens de ruimere opvatting de nationaal-joodsche godsdienst stilzwijgend overbodig en vervallen verklaard. Wie onderteekent gaarne zijn doodvonnis met eigen hand? Om deze reden veroordeelt eene vroegere richting altijd zonder genade de naastvolgende, hoewel ze haar langs den historischen weg zelve 't aanzijn gegeven heeft en er ook voor een deel in blijft voortleven.
Van eigen geboortegrond verbannen, heeft het christendom elders een verschen bodem gezocht en bewees daardoor proefondervindelijk, dat het niet aan eene
35
bepaalde plek gebonden was, dat liet zijne ware bestemming begreep. Hoewel semitisch van oorsprong en strekking, werd het in zijn levenwekkende kracht practisch toegepast onder en door de indo-germaan-sche volken van Europa, evenals eene vrucht, die rijp van den boom valt, om op een afstand in we-ligen grond als een nieuwe, frissche, jeugdige stam op te schieten, 't Buddhisme was op dit punt bij lange na zoo gelukkig niet. daar 't zijn heil moest zoeken bij de minder begaafde volken van 't mongoolsche ras. Christus sluit waardig debreederij der israelitische godsmannen, die met Mozes begint; hij zette de kroon op 't eeuwenheugende werk zijner voorgangers. Zijne optreding is een volstrekt onmisbare schakel in de groote keten der wereldgebeurtenissen, wel opmerkelijk boven vele andere, maar desniettemin, evenals alle andere, enkel en alleen uit natuurlijke oorzaken verklaarbaar; of zoo niet (hoewel die veronderstelling eene ongerijmdheid is), ze zou terstond voor ons menschen alle waarde moeten verliezen.
Voor 't overige is ze een historisch feit, dat zich ook elders terug laat vinden en wel bij naties van meer dan gewonen stempel, bij naties, die eene hoo-gere bewustheid van zich zelve in den boezem dragen. Deze toch brengen aan 't einde of op de middaghoogte harer langdurige loopbaan, ter juister ure of als do. volheid der tijden gekomen is, een grooten hoogbegaafden geest, een buitengewoon genie te voorschijn, in wien hare eigenaardige kracht zich op
36
de volkomenste wijze concentreert en openbaart, zich als 't ware belichaamt en verpersoonlijkt; die op ?t beslissend keerpunt tusschen een verouderd verleden en eeno aanbrekende toekomst staat; die voor de menschelijke ontwikkeling eene nieuwe lang te voren in den schoot des tijds gerijpte periode opent of liever doet geboren worden, als ware hij de vroed-meester zijner eeuw. Tot die weinige uitverkorenen behooren (om ons tot de oudheid te bepalen) Socrates, Caesar, Jezus. In Socrates weerspiegelt zich 't helderste de geest der grieksche wijsbegeerte, in Caesar de geest der romeinsche staatkunde, in Jezus de zedelijk godsdienstige geest der Israelieten. De groote menigte heeft echter geen oogen voor 't licht dat ze ontsteken; ze durft zich niet wagen op den oceaan eener onbekende toekomst; ze klampt zich daarom des te steviger vast aan de oude begrippen, als 't eenige plechtanker, dat door lang verloop van tijd proefhoudend bevonden is en waarop ze onvoorwaardelijk vertrouwen kan en wil. Om niet allen grond onder de voeten te verliezen, springt ze mét man en macht voor de bestaande orde van zaken in de bres en dat gewoonlijk ter goeder trouw en uit volle overtuiging ; ja instinctmatig doet ze nog eene wanhopige poging tot zelfbehoud, door zich bloedig te wreken op den banierdrager van 't nieuwe beginsel , in den kinderlijken waan dat de geest der eeuw vernietigd kan worden in en met een enkel peisoon, die aan 't hoofd der beweging staat. Van daar dat
37
die coryfeën van ons geslacht in don regol liet lot beschoren was, de prediking hunner veelomvattende gedachten of de volvoering hunner grootsche ontwerpen te ontgelden met een gewelddadigen dood. Zoo stierf Socrates door den gifbeker, Caesar onder dolksteken, Jezus aan 't kruis; maar (en dit vergoedt alles) de zaak, die ze met hun bloed bezegelden. triomfeerde en wekte een des te vuriger ijver van aanhangers en volgelingen op. Sedert Socrates gold als algemeene wet der zedelijkheid de zelfkennis, de zelfbewustheid; sedert Caesar als algemeene wet van 't staatsleven het recht van allen, de zelfbeheersching, sedert Jezus als algemeene wet der godsdienst de zelfverloochening. Deze, de laatste in tijdorde, staat in waarde ook 't hoogste; ze is ondenkbaar en onbestaanbaar zonder zelfbewustheid en zelfbeheersching, niet omgekeerd. Gezamenlijk maken ze den onver-wrikbaren grondslag uit van waarachtige humaniteit.
Nog rest kortelijk ééne vraag te beantwoorden ; zij is deze: hoe werd bij de Israelieten 't monotheisme eerst een band van nationale, vervolgens van internationale eenheid; met andere woorden: hoe werd het eerst een volks-, vervolgens een wereldgodsdienst? Met behulp van twee krachten of factoren, die onmisbaar zijn voor alles wat er duurzaams ooit tot stand zal komen, te weten: tijden strijd. De wereld is 't gewrocht van duizenden eeuwen en van een
38
onafgebroken werking en tegenwerking der elementen. «Langzaam maar zekerquot; luidt ook het devies, dat bovenaan op 't programma der menschelijke geest-ontwikkeling slaat. Voor haar is de rechte lijn de kortste niet. De bedoelde strijd is niet enkel een uitwendige, met verklaarde tegenstanders, met openbare of geheime vijanden, maar ook en wel bepaaldelijk een inwendige, in eigen boezem. Aan ieder volk evenals aan ieder sterveling van edeler aanleg is een strijd met zich zeiven opgelegd, als 't eenige middel, waardoor zijne hoogere natuur over zijne lagere de zegepraal behalen kan. In en door die vuurproef moet juist zijne ware kracht, zijn bijzonder karakter, de kern zijner individualiteit aan 't licht komen. De Romeinen h. v. hebben onderling gedurende de burgeroorlogen een zwaren bloedigen worstelstrijd gevoerd, om den stap te doen die van de republiek tot de monarchie leidde; 't gold de beslissing der groote vraag of de wereld aan Rome of Rome aan de wereld behooren zou; of de provincies om den wille van Rome of Rome om den wille dei-provincies bestond. Tot hare eeuwige eer is Rome niet teruggedeinsd voor de zelfoverwinning, die er noo-dig was, om haar bijzonder volksbelang op te offeren aan 't algemeene rijksbelang: een doel, dat door de keizerlijke regering werd beoogd en verwezenlijkt. — De Franschen zijn 't revolutionnaire volk bij uitnemendheid; nu is de revolutie eensdeels destruerend, afbrekend , anderdeels construerend , opbouwend ;
39
doch de eerste kracht is sterker eu eerder in beweging dan de andere; er moet afgebroken, alvorens er opgebouwd kan worden. Welken strijd heelt dus de l'ransche natie met zich zelve te voeren ? Deze: dat de destruerende kracht getemperd en opgewogen worde door de construerende. dat beide in evenwicht worden gebracht. Tot dus ver ging 't nog meest bij afwisseling of uitsluitend de eene of uitsluitend de andere: anarchie of militaire dictatuur. We kunnen en mogen 't ons niet anders voorstellen ton aanzien der Israelieten; zij waren oorspronkelijk polytheisten en in dat opzicht noch beter noch slechter (eu waarom ook niet?) dan alle semitische volken; ze bleven tot in latere tijden gevoelig voor polytheistische indrukken , waaraan ze zich ook onmogelijk konden onttrekken. Maar van 't polytheïsme zijn ze trapsgewijze opgeklommen tot het monotheïsme, dat eerst in de gemoederen der besten post vatte en in weerwil van alle afwijkingen stand hield en veld won. Door voortdurende botsing en wrijving met het tegenovergestelde beginsel werd het bewuster van zich zelf en zuiverder in zich zelf, om eindelijk de onbetwiste overhand te behouden en zich niet weder te laten verdringen. Wat in den beginne uitzondering was, werd meer en meer algemeene regel en ten slotte eene onverbrekelijke wet.
De fases van historische ontwikkeling, die 't Israëlitisch godsbegrip doorliep, knoopen zich als van zelve vast aan de reeks van verhuizingen naar en
40
uit den vreemde, zoowel gedwongene als vrijwillige, die bij geen ander volk zoo talrijk waren : een stellig bewijs, dat ook de omstandigheden, gelukkige zoowel als ongelukkige, 't hare moesten bijdragen tot de voltooijing van 't groote resultaat.
Abraham vereerde (indien we de oude overlevering mogen volgen) tijdens zijne komst uit Mesopolamie den god El, die wel geen andere is dan de Bel, de Baal der Chaldeën. Onder den naam van den «geweldigequot; {El Sjaddai) sluit deze 't verbond met Abraham bij wijze van een formeel dienstcontract. Sedert is hij onafscheidelijk aan den persoon der aartsvaders en der hunnen gebonden, een waakzame geleigeest op hun levenspad, dus weinig meer dan een huisgod, een familiegod in den trant der later nog algemeen vereerde teraphim. op zijn hoogst een stamgod. Maar was hij de eenige god? Verre van dien. Een poly-theistisch karakter verraden de gewone meervoudsvormen Elohim en Adonai, maar sterker nog 't beklag van God zelf (Gen. 3 : 22) »de mensch is geworden als onzer één.quot; Ook ontbreekt het van ouds her niet aan de noodige sporen van boom- en steen-dienst. Van de eerste getuigt het gewijde karakter der eiken, onder welke de Heer of de engel des Heeren nederdaalde, 't altaar opgericht en 't offer gebracht werd '). Hoe diep de laatste geworteld was, bewijst de algemeene vereering der hoogten of berg-
Gen. 13 : 18; 18 : 1; Richt. 6 : 11 verv.
41
spitsen; Josia laat nog twee altaren met heilige stoe-nen voor de poorten van Jeruzalem verbrijzelen. De dierendienst is lichtelijk af te leiden uit de koperen slang van Mozes ') en uit den gouden stier als 't beeld van Jahveh 2). Welke eh hoedanig was de god of liever waren de goden, die de Israelieten gedurende hun verblijf in Gosen aanbaden? Onbekend. Eene enkele herinnering schemert door in 't zegelied van Mirjam (Ex. 15:11): »o Heer, wie is als gij onder de godenquot; en in de vermaning van Jozua (24:14): »doet weg de goden . die uwe vaderen gediend hebben — in Aegypte.quot; Ook het bitter verwijt van Amos 5: 2G berust op gelijken grond. Maar zonder twijfel oefende de hoogontwikkelde zedeleer der Aegyptenaren een gunstigen invloed op hunne godsdienstige denkbeelden uit. Tn allen gevalle was na verloop van een paar eeuwen de herderstam aangegroeid tot een herdersvolk, dat, de nomadische leefwijze ontwassen, zich rijp gevoelde om 't juk der vreemde dienstbaarheid af te schudden en zich zelf eene toekomst te scheppen.
De uittocht uit Aegypte besliste voor altoos over 't staatkundig en godsdienstig leven der Israelieten, evenals de terugkeer der Heracliden over dat der Grieken en de groote volksverhuizingen over dat van 't latere christelijk-germaansche Europa. In overeenstemming met dozen ommekeer. met deze weder-
') Num. 31. — -) Richt. 17; 1 Kon. 13 : 38.
42
geboorte verandert do godsdienst (volgens een vasten regel) van karakter; de familie- of stamgod wordt een volksgod; de god van Abraham, Isaac en Jacob heet voortaan de god van Israel, hun nageslacht, onder den naam van Jahveh (die is of doet zijn; bij de profeten: ik hen die ik hen). Als zoodanig openbaart hij zich voor 't eerst in eigen persoon aan Mo-zes met alle attributen van een hemel- of natuurgod, die in donder en bliksem nederdaalt, de hoogste en tevens geduchtste aller goden, die zijne almacht door allerlei wonderteekenen staaft, door vrees en ontzag reseert en zich niet dan door offerbloed bevredigen laat. Hij steekt do arme vluchtelingen . te midden van meer dan menschelijke ellende, de reddende hand toe, als de eenige die daartoe bij machte was. Onder zijne persoonlijke leiding veroveren zij 't beloofde land, waarop ze zich een goddelijk recht toekenden, evenals later de pausen zich op dat recht beriepen ten behoeve hunner absolute macht in de kerk en de christenvorsten van Europa ten behoeve hunner absolute macht in den staat. In 't nieuwe vaderland werden de grondslagen der theocratische staatsregeling gelegd en de band tusschen Jahveh als oppermachtig koning, als despoot en de Israelieten als zijne onderdanen, zijne knechten nader toegehaald. Heiligdommen ter zijner eerc verrezen er te Silo en te Dan; onder de eiken van Rama, Bethel, Mispa, Gilgal werd zijn naam aangeroepen. In haren lofzang prijst Debora Jahveh als den god van Israel en
43
Israel als 't volk van Jahveh '). Jel'ta doet zijne noodlottige bloeclgeloite aan Jahveh 2). De priesters waren nog weinig of niet in tel; de godsdienst werd als een kind aan zich zelve overgelaten en vond op eigen hand den eenig waren weg voor de toekomst, 't hart van het volk. Op dien bodem ontloken in de laatste helft der richterlijke periode uit geringe beginselen 't nazireërschap en 't profetisme, de levenslange toewijding uit vrijen wil aan de dienst van Jahveh. Intusschen geen gebrek aan afgoden, die ten overvloede ook van de inboorlingen zonder erg overgenomen werden 3). In do bekende Simson-rnythe leeft nog de herinnering aan toenmalige zonnedienst. Samuel was de eerste, die krachtig met woord en daad voor de algemeene en duurzame vereering van Jahveh als eene openbare aangelegenheid, als een volksbelang ijverde 4), bepaaldelijk door de oprichting van profetenscholen. Maar Jahveh is er nog verre af de nationale god te zijn of te kunnen heeten. De weg er toe gebaand door de monarchie, die de staatkundige eenheid bewerkstelligde. Met Saul komt het jahvisme op den troon 5); door David en Salomo wordt het tot staatssodsdienst verheven.
O
De priesters, tevens steunpilaren der monarchie, nemen, als bijzondere stand, door de jeruzalemsche tempeldienst in aanzien en invloed toe. ïot de hoofd-
') Richt. 5: 3, 11. — 2) Richt, 11; 30. — quot;•) Joz. 24; 15, 24; Richt. 2: 11—19; 3 :5 verv.; 8;33; 10 : C. enz. — •gt;) 1 Sam. 7; 12. —5)lSani. 14; 35'
44
gebeurtenissen van dit tijdperk behoort nog de door Samuel als straf opgelegde emigratie der Simeoniten naar de omstreken van Mekka en Medina in Arabie, waar ze 't mokkaansche heiligdom en 't mekkaansche feest ter eere van Hobal, d. i. den Baal, stichten. Zoo luidt ten minste 't niet onaannemelijke gevoelen door onzen Dozy geopperd en breedvoerig toegelicht op grond van bijbelsche berichten ') in verband met arabische overleveringen. Gewoonlijk echter wordt deze colonie onder de regering van Hiskia gesteld. terwijl ze meer dan eens vermeerderd werd na de oorlogen met Nebucadnezar en Rome. Langs dien weg is naar alle gedachten de eerste kiem gelegd tot den Islam, eene verbeterde en vermeerderde uitgave van 't mozaisme. Voor Israel zelf was van gewichtiger gevolgen de assyrische en babylonische gevangenschap, die 't volk naar alle zijden verstrooide, maar 't monotheisme tot een nieuw leven riep, terwij] 't onder de monarchie, ten spijt van alle profeten, meer en meer wegkwijnde en langzaam dreigde uit te sterven, bovenal ook door den verleidelijken invloed van de regering en 't hof, bij Salomo te beginnen quot;). «Alle koningenquot;, getuigt Jezus Sirach (49:5). «behalve David, Hiskia en Josia hebben gezondigd, want zij verlieten den weg des Hoogsten.quot; Eerst onder Josia verheft zich in Juda ter elfder ure eene
vastberaden reactie, die haren triomf vierde met de zamenstelling en invoering van het tweede wetboek ').
Aan de oevers van Euphraat en Tiger vestigde zich hart en oog der diepgebogen ballingen op den eenigen toeverlaat in nood en dood; bij 't volslagen gemis van politieke en nationale onafhankelijkheid gevoelden ze des te diepere behoefte aan hoogere hoede en hulp. Luider dan ooit weerklonk als in koor de stem der gewijde poëzy en profecy. Psalmisten en zieners leenden om strijd in boete-, troosten klaagzangen indrukwekkende woorden aan den inwendigen omkeer, die zich aan de geopende gemoederen meedeelde. De priesters bleven niet achter van hunne zijde langs een anderen weg dit doel te bevorderen; zij hulden de historische overleveringen in een theocratisch kleed, ten einde hunne tijd- en lot-genooten 't verleden als een spiegel van zedelijk godsdienstige leering en stichting voor oogen te houden. Onder den invloed dier bemoeijingen verflauwen allengs de zinnelijke indrukken, die nog aan de godsdienstige voorstellingen kleefden, hoewel de afgoderij daarom niet afgezworen werd. Voor 't hoogere bewustzijn van den bloem der natie werd de god van wraak en schrik verheven tot een god van genade en goedertierenheid, behalve voor hare erfvijanden, over wier hoofden zijn alverdelgend en alvergeldend vuur zich vroeger of later uitstorten moest2).
') 2 Kon: 23. — '-) I's. 69; 23-29; 79: 6, 12; 137: 8, 9; Jez. 13; 14; 34.
46
Hij werd, onder den naam van den Heilige Israels, erkend als een zedelijk, onzichtbaar wezen, dat weinig of geen deel meer heeft aan menschelijke hartstochten en aan de stoffelijke natuur. Dienovereenkomstig draagt ware godsdienst den stempel van innige godsvrucht en gaat de besnijdenis des harten die der voorhuid, een vrome handel en wandel alle offers en gebeden te boven '). Bij den tweeden Je-zaja is 't verbond met God geadeld tot een denkbeeldig huwelijk; ja overtreft de liefde van God de liefde eener moeder voor haren zuigeling (49 : 45). Tot die zuiverder, verhevener denkwijze hielpen twee omstandigheden meê; de eerste is gelegen in de volslagen onvatbaarheid der Israelieten voor de beeldende kunsten, waardoor ze zich, bij verder gevorderde ontwikkeling, eerder tot eene bovenzinnelijke opvatting gestemd en getrokken gevoelden: 't geen zich voldingend staven en bewijzen laat door eene vergelijking tusschen 't catholicisme en 't protestantisme. De bouw-, de beeldhouw- en de schilderkunst treffen en verheffen hart en- ziel, maar belemmeren en kluisteren de vrije gedachte. De andere bestond in hunne rechtstreeksche aanraking met de Perzen, die nog heilzamer, ten minste even heilzame vruchten droeg als de vroegere met de Aegyptenaren. De invloed is in 't algemeen blijkbaar bij Job en Zacharja, alsmede uit de apocryfe boeken, in 't bij-
') Hos. 0: C; Miclia 5: 14; G ; 7; .Tez. 11; 1:—18; 58 : 5 verv.; Joel 2; 13.
47
zonder uit het paradijsverhaal, uit het tot dus ver onbekende geloof aan opstanding en onsterfelijkheid, uit de leer der engelen en meer bepaaldelijk uit die der booze geesten met den Satan (d. i. Ahriman) aan 't hoofd, eene leer, die op de overtuiging berust dat het slechte in God en uit God ondenkbaar is. Verrassend luidt ten dezen bet tweederlei verhaal over Davids ontijdig of onwelkom plan een er volkstelling, waartoe hij 2 Sam. 24: 1 door den toorn van God , i Kron. 21 ; i (een werk uit de 3e .eeuw v. C.) dooi- den Satan werd aangezet.
Hun zedelijken moed sterkten en staalden ze te gelijker tijd door 't zekere vooruitzicht op de ure der verlossing en op de gouden eeuw van geluk en vrede, die alle leed en lijden volop vergoeden zou. Met welk een godsvertrouwen werd de terugkeer aanvaard en de tempelbouw ondernomen ') ! Hoe volhardend ijverden Esra en Nehemia voor 't herstel der wet en der schrift 2)! En toch — bitter zag de hoop op de voorgespiegelde verheffing en verheerlijking zich teleurgesteld. Velen dachten in Zerubabel den beloofden Messias te vinden, doch te vergeefs, 't Was eene zware proef. Er gaapte eene onoverkomelijke klove tusschen de sombere werkelijkheid en de blijde toekomst, die zich al verder uit de oogen verwijderde. In stede van heerschappij voeren over vreemden was en bleef't zuchten onder de heerschappij van
') Pa. 120; Jez. 52—G6; Esra 3; — ^) Eara 7:0, 10; Neh. S.9.
48
vreemden '). 't Profetisme, 't vrije bezielde woord verstomt. de inspiratie ruimt het veld voor dogmatische kennis; schriftgeleerdheid en priestergezag nemen toe bij den dag, om van lieverlee tot hierarchic over te .slaan. Wat echter aan de eene zijde verloren ging, werd aan de andere gewonnen. Letten we hier vooral op den eisch der omstandigheden. De tijd der inzameling was gekomen en in de geschiedenis geldt als eene vaste wet: 't is een ander die zaait, een ander die maait. In een tegenovergesteld geval deugt öf liet zaad öf de zaaier niet. De profeten hadden gezaaid , de priesters waren aan de beurt om te maaien, om de hooggekleurde en hooggestemde taal der profeten op populairen trant onder den volke in prac-tische toepassing te brengen, om door uitwendige vormen den inwendigen geest aanschouwelijk, als 't ware tastbaar voor oogen te stellen en in de harten te prenten. Was de taak der profeten poëtisch en idealistisch geweest, die der priesters was prozaisch en realistisch. Ze vonden gewenschte hulp en steun bij de Wijzen, die in hun gulden spreuken 't algemeen godsdienstige, 't algemeen zedelijke, 't humaniteits-beginsel huldigden. Door strengere ceremonies en voorschriften, door persoonlijke leiding en welgemeende tuciit werden de zuivere leer, de stipte godsdienstoefening, een vroom gemoed als't hoogste, als 't eenig noodige voor ieder die waardig den naam
l) Neh. 9 ; 30, 37.
40
van Israeliet zou dragen, zorgvuldig versterkt en bevestigd; door eene volledige organisatie der openbare eeredienst, door de oprichting van synagogen, door geregeld ondervijs , door tempelgezang en wat dies meer zij, drongen de letter en de geest beide al dieper in quot;t nationale bewustzijn en in 't individuele leven door. Dit zwaarwichtig, veelomvattend werk rechtvaardigde zich zeil' ten volle door de uitkomst; 't had ten gevolge, dat het zuivere monotheïsme na eeuwenlange worsteling de volslagen zegepraal behaalde en gelden kon als de algemeene volksgodsdienst, die zich sterk genoeg gevoelde, om pal te staan tegen de aanlokselen der afgoderij : kortom dat de godsdienstige eenheid hare taak ten einde toe voltooide. Hoe dierbaar de duurgekochte schat geworden was, getuigen bovenal de nationale opstand onder de Maccabeën tegen de koningen van Syrië en de eenvoudige, maar roerende ontboezeming in 't boek Judith (8 : '18, 20) : »wij hebben niet gevolgd de zonden onzer vaderen, die hunnen God verlieten en vreemde goden aanbaden; wij kennen geen anderen God dan hem alleen.quot; Christus vond geen vereering van valsche goden meer. Ook voerden do godsdienstige partijen der Fariseën en Sadduceën gedurende dit tijdperk geen strijd over de mozaïsche leer als leer, maar alleen over hare meer of minder ruime opvatting en toepassing in openbare en bijzondere aangelegenheden, 't zij volgens uitsluitend joodsche of wel volgens internationale grondbeginselen, in democratisch gods-
50
dienstigen of in aristocratisch politieken geest. Die partijschap echter leidde, als heilloos gevolg van fana-tieken ijver, tot een zesjarigen burgeroorlog (94—89 v. C.), die 't laatste overschot der nationale veerkracht verslond. Dan, uit de duisternis daagde t licht. Te midden der beroeringen, die land en volk teisterden, vereenigde zich tegenover of tusschen de beide uiterste partijen eene kleine onaanzienlijke secte of orde, die der Esseërs, met het doel om de eeuw van langverbeide vrede en broederschap, 't beloofde hemelrijk op aarde te helpen bespoedigen of verwezenlijken. Ver van de wereld, bij voorkeur in de eenzaamheid der woestijn, dienden zo, als eene colo-nie van Hernhutters, Gode door een leven van heiligheid en liefde, door barmhartige werken, door zuiverheid van lichaam en geest, zonder peisoonlijk eigendom, zonder slaven en wapentuig, ja vast zonder huwelijk, zoodat het kuddeke, zoo niet alleen, dan toch vooral in stand moest blijven door vrijwillige toetreding en opleiding van jongeren. Een hunner was Joannes de Dooper, die door zijn woord tal van bekeerlingen trok (Matth. 3. 5, C). De zedeleer stelden ze boven de geloofsleer, de eenheid van levensdoel boven de eenheid van nationaliteit, de vrije inspraak des harten boven de opgelegde verplichtingen der offerwet. Hunne denkwijze zelve was niet ten eenen-male nieuw en vreemd; de sporen zijn er van melkbaar bij enkele profeten, met name Jeremia, in de Spreuken en den Prediker. De Esseërs voegden de
51
c?
daad bij 't woord. Hun eenige gebrek, maar ook een zoo cardinaal gebrek. dat het hun eeheele werk
O - ~
voor de toekomst verijdelde, bestond hierin dat ze't heil der wereld zochten buiten 't verkeer met de menschen, dat ze de burgerlijke zamenleving vaarwel zeiden en de heiligste banden, die van familie, maatschappij en staat afzwoeren , terwijl ze zich door hunne strenge afzondering tevens van allen invloed op 't openbare welzijn verstoken hielden, 't Christendom verhielp dit gebrek, 't erkende en eerbiedigde ten volle de door de Esseërs verzaakte rechten en plichten van den mensch als mensch in 't algemeen en als lid van den burgerstaat in 't bijzonder, ja stelde ze bij mogelijk conllict boven de godsdienstige (Mare. 2. 27: ))de sabbat is gemaakt om den mensch, de mensch niet om den sabbatquot;) en bracht dewereld-lijke met de hemelsche belangen in evenwicht (Mare. 12. 17 »geef den keizer wat des keizers, Gode wat Go-des isquot;). Voor 't overige sloot het zich rechtstreeks bij hun leer en leven van louter zelfverloochening aan en zette er door stelselmatige ontwikkeling en alge-meene toepassing eene wereldherscheppende kracht aan bij. Op de grondslagen van quot;t esseisme voortbouwende, stelde 't de ziel en het wezen der godsdienst uitsluitend in de liefde van allen voor allen, liefde voor God als aller vader, liefde voor de menschen als medebroeders, dus in den edelsten trek der menschelijke natuur, die zich nergens op aarde verloochent en overal en altoos bevredigd kan wor-
4*
den. Door dit gevoel, 't reinste dat we tot dus ver bezitten, verhief de godsdienst zich van zelf boven de nationaliteit; de volksgodsdienst had zich overleefd en was door inwendige gedaanteverwisseling tot wereldgodsdienst gerijpt. In en door de liefde zijn de menschen niet als landgenooten, nog minder als geloofsgenooten, maar als natuurgenooten één.
Deze zoo heuglijke uitkomst werd in niet geringe mate voorbereid en bevorderd door eene verhuizing van geheel bijzonderen aard, in :t algemeen onder den griekschen naam van oicurzopa (verstrooi]ing) bekend. Zij was reeds vroeger in vollen gang; maar vooral na den dood van Alexander den Groote vestigden zich, tijdens de hellenistische periode, tal van joodsche families, door ongunstige omstandigheden gedrongen of door gunstige voorwaarden en vooruitzichten gelokt , in de jeugdige staten der Diadochen, met name Syrië en Aegypte, waar ze vrijheid van godsdienstoefening en andere voorrechten genoten, zich rijkdom en aanzien verwierven. Door hun monotheïstisch geloof waren ze hechte steunpilaren van den troon en door hun aard bedrijvige, nijvere onderdanen. Naar vermogen droegen ze 't hunne bij tot de voltooijing van 't grootsche plan, dat door de behoefte van den toenmaligen tijd ingegeven en voorgeschreven was, om de ongelijksoortige over de bekende wereld verstrooide elementen van beschaving te doen zamenvloeien, om aan t godsdienstig en staatkundig antagonisme, dat nog altoos de volken onder-
53
ling verdeeld en vervreemd hield, voor goed eer; einde te maken. Het pas gestichte Alexandria was de uitgelezen plek, die meer en beter dan eenige andere aan die eischen voldeed, zoowel door hare gelukkige ligging op den kruisweg tusschen de drie werelddeelen als door de onzijdigheid van haar karakter, dat aan geen tradities, aan geen antecedenten gebonden was. Eerlang werd ze dan ook 't brandpunt van alle handel en verkeer, de zetel van alle kunst en wetenschap, 'i rendez-vous. de smeltkroes der toenmalige godsdiensten en nationaliteiten, evenals Amerika dat eeuwen later op nog oneindig groo-ter schaal geworden is. De kroon, die de grieksche godsdienst beleed, begunstigde evenwel onbekrompen de nationaal-aegyptische; beide reikten elkander zusterlijk dc hand: een verbond van verdraagzaamheid, dat onder een dor eerste Ptolemaeën ingewijd en bezegeld werd door eene fonkelnieuwe eeredienst, die van den grieksch-aegyptischen Serapis, den éénen almachtigen heer van hemel en aarde, die de natuur der andere goden in zijn wezen vereenigde. Ziedaar een feitelijke, hoewel kunstmatige overgang van 't polytheisme tot het monotheïsme. Op zulk een terrein was er ruimte in overvloed voor de mozaische leer; ze kon er niet gemist worden en ze werd er niet gemist. Naar Alexandrie togen bij voorkeur de geleerdste en begaafdste Joden; ze wisten er de Grieken hooge belangstelling in te boezemen voor hunne heilige boeken, terwijl ze zich wederkeerig in de
54
schatkameren der grieksche letterkunde en wijsbegeerte lieten inwijden. Van den griekschen invloed getuigt o. a. de vorm en inhoud der apocryfe boeken, die, zoo ze al soms gedeeltelijk in 't hebreeuwsch opgesteld waren, toch spoedig in 't grieksch vertaald werden, in allen gevalle enkel in 't grieksch overgebleven zijn. üe kostelijkste parel uit dien bundel is 't Boek der wijsheid, een kort begrip van de hoogste waarheden der joodsche zedeleer, met grieksch-gekleurde denkbeelden doorweven. De joodsche wijsgeer Aristobulue ten tijde van Ptolemaeus VI was een even ijverig volgeling der peripatetische als eene eeuw later Philo der academische en stoicijnsche school; terwijl Ezechiel als dichter, zij 't dan ook van lageren rang, zijne joodsche onderwerpen in grieksche treurspelen behandelde. Niet minder talrijk zijn de doorslaande bewijzen van de achting, die de Grieken voor 't Israëlitische volk en 't mozaïsche leerstelsel koesterden. Voor alle andere kan volstaan de grieksche vertaling van 't O. T., onder de regering der eei^ste Lagiden vervaardigd, later met den naam van Septuaginta bestempeld. Uit de pen van grieksche geleerden vloeiden geschriften over oud-bijbelsche geschiedenis en godsdienst; ja onder de leermeesters van Ptolemaeus Vil wordt een joodsch priester vermeld (2 Maccab. 1, 10).
Zoodoende naderde de kennis en wijsheid, die zich in 't Oosten en Westen eeuwen lang vergaderd en opgestapeld had, tot elkaar langs den weg van be-
.quot;55
spiegeling en onderzoek. De eerste aanraking en ontmoeting ging met hevige botsing gepaard en droeg een polemisch karakter. Natuurlijk, 't Waren immers leerstelsels en leerstellingen, die zich elk afzonderlijk op eigenaardige wijze tot den hoogsten trap ontwikkeld hadden, uitersten, die tegen elkaar over stonden als waren 't onvereenigbare polen. Ter eene zijde 't israelitisch monotheisme (in den vorm van 't mozaisme) , ter andere 't grieksch idealisme (in den vorm van 't neoplatonisme); ter eene 't godsdienstig of rechtzinnig geloof, ter andere 't wijsgeerig of vrij onderzoek. Hetzelfde contrast herhaalt zich op staatkundig gebied in de regeringsvormen, de des-potieke van 't Oosten, do republikeinsche van 't Westen , orde quand méme tegenover vrijheid quand méme. De pennestrijd werd met de wapenen van diepe geleerdheid en vaste overtuiging gevoerd en eindigde, door wederzijdschen invloed der betwiste gevoelens, met onderlinge vermenging en versmelting tot eene theosophische , godsdienstig-wijsgeerige wetenschap; evenals de algemeene oorlog tusschen Europa en Azie bekroond was geworden door de toenadering en gemeenschap der meestbeschaafde volkeren. De heilzaamste vrucht der vereende nasporingen was de slotsom dat de godsdiensten, hoe wijd ook door tal van oorzaken in de aangenomen vormen uiteenloopende, toch in beginsel en in wezen overeenstemmen, voor zoo ver ze uit eene en dezelfde bron opwellen , uit eene behoefte die aan de menschelijke natuur eigen
56
en dus aan alle menschen gemeen is, voortvloeien; dat er diensvolgens eene inwendige eenheid heerscht te midden van de uitwendige verscheidenheid. De ontdekking dier waarheid was de bijl gelegd aan den wortel der polytheistische en nationale godsdiensten, welke ook lang te voren van eene andere en wel van grieksche zijde een gevoelige slag was toegebracht, eensdeels door de stoieijnsche wijsbegeerte, die de anthropomorphische voorstellingen door allegorische verving, anderdeels door 't euhemerisme, dat de goden als goden wegcijferde, door ze tot puur historische personen te degraderen. Aan deze groote, in hare soort eenige beweging hebben de hellenistische joden ijverig deel genomen; den eersten rang onder allen, die zich in dit worstelperk met eere kweten, bekleedt Philo , de oudere tijdgenoot van Christus, een man van encyclopedische kennis en diepzinnigen maar mystieken geest, die even dapper alle polytheïsme en alle atheïsme bestreed. Het werk, dat te Alexan-drie theoretisch volbracht werd , vond een practischen steun in de ver uitziende politiek der Romeinen. die stelselmatig alle goden en alle eerediensten achtereenvolgens binnen de muren hunner stad opnamen of liever inhaalden: eveneens eene voorbereiding tot de eenheid van godsdienst, Beide loopt parallel met de wording en vestiging des Christendoms, niet enkel
o «—■O
wat den tijd, maar ook (quot;t geen meer beteekent) wat de hoofdgedachte betreft, 't Waren wegen tot één en hetzelfde doel, dat evenwel, zooals ons vroe-
57
ger gebleken quot; is, alleen in Palaestina verwezenlijkt kon worden.
Wanneer we, bij wijze van recapitulatie, onzen blik op 't vluchtig doorgeloopen veld terugslaan, dan komt het hoofdresultaat hierop neer, dat door de Israëlieten 't eerst, in hoe kleinen kring dan ook, het groote beginsel der eenheid en gelijkheid op gods-dienstigen d. i. op zedelijken grondslag gevestigd werd; met dit gevolg, dat ze eeuwen langer stand hield dan die der militaire wereldrijken, ja door geen scheuring of scheiding ooit verbroken is, onder welke omstandigheden dan ook. In weerwil van alle ver-strooijing was en bleef voor iederen Israeliet, waar hij zich ter wereld bevinden mocht, de tempel van Jeruzalem 't eenig ware, boven alles dierbare heiligdom ; derwaarts togen bedevaartgangers van heinde en ver bij stroomen tot de viering der groote jaarfeesten op. Zonder overdrijving mocht Philo zeggen {ad Cai. p. 567): «Jeruzalem is niet de hoofdstad alleen van Judaea, maar van bijna de geheele wereldquot;; of wel (cle Mon. p. 821); ))de ééne tempel is de waarborg voor 't bestaan van één Godquot;. Toen dit middelpunt verviel, nadat Jeruzalem door Titus verwoest, door keizer Hadrianus in eene romeinsche colonie herschapen en door Constantijn tot de heilige stad der christenheid verheven was, werd er een nieuwe, niet minder sterke band van vereeniging gevonden in den
58
Talmud. zijnde de nauwgezette verklaring der wet voor alle mogelijke bijzonderheden van leer, leven en geloof. De Talmud bleef 't plechtanker voor de in de schipbreuk der tijden uiteengeslagen hulk van 't volk Israels, dat na 't verlies van zijn nationaal bestaan tot heden toe den moed en de zwakheid bezat, om nooit met zijn verleden te breken, zich zeiven altoos gelijk te blijven: den moed, omdat het er den onverdienden haat en smaad der wereld om trotseerde, de zwakheid, omdat het er zich den koninklijken weg tot voortdurende ontwikkeling door versperde.
Nogmaals verrees 't mozaisme gewijzigd, met herboren kracht, op 't wereldtooneel in 't islamisme, maar nu, om met het zwaard in de vuist zijne landpalen te overschrijden en eene cosmopolitische taak te aanvaarden als mededinger van 't christendom, waartegen 't echter niet opgewassen was. 't Stelde zich ten doel, de toekomst, die de Tsraelieten zich in een gulden droom voorgespiegeld hadden, de onderwerping der geheele wTereld aan hunnen God, te verwezenlijken. 't Bezweek onder de proef, edoch voor de Israëlieten bezat het eene zeer verklaarbare aantrekkelijkheid. Hunne letterkunde nam tijdens 't Kalifaat in 't Oosten en Westen eene nieuwe vlucht en sloot zich als eene zuster bij de arabische aan.
Dan — de eenheid en gelijkheid, door beide leerstelsels als eerste voorwaarde gehuldigd, miste, ten gevolge van hun theocratisch karakter, 't eenig noodige.
59
de vrijheid; 't hoogste belang was gelegen in 't geloof, in 't leerstellig geloof, d. i. 't geloof op den laagsten trap, omdat het aan de letter bindt ten koste van den levendmakenden geest. En toch — zonder leerstellig geloof is godsdienstige eenheid ondenkbaar en onbestaanbaar; daarom laat ze zich, zoo al soms met de staatkundige, dan toch nooit met de godsdienstige vrijheid en verdraagzaamheid vereenigen, evenmin als vroeger de staatkundige eenheid der wereld met de staatkundige vrijheid ver-eenigbaar geweest was. Reden genoeg, buiten andere meer, dat de godsdienstige eenheid in den jongsten tijd als algemeen verbindingsmiddel der volken opgegeven werd, hoewel ze voor velen nog, uit nawerking, eene onweerstaanbare aantrekkingskracht bezit.
Aan de beurt is voortaan eene onbekrompener, op breeder voetstuk rustende eenheid, die ruimte laat voor de meest mogelijke verscheidenheid, te weten: de zuiver menschelijke eenheid, die, zonder aanzien van geloofsbegrippen, op den eerbied voor wederzijd-sche rechten en op de behartiging van gemeenschappelijke belangen gegrondvest wordt, die hare banden om 't menschdom nader en nader toehaalt door een zich steeds uitbreidend wereldverkeer, door de steeds toenemende wereldbeschaving, door de steeds menig-vuldiger uitwisseling van alle materiele en intellectuele goederen op aarde, onder den invloed der zelfbewuste zedelijkheid, der zich zelf beheerschende vrijheid en der zelfverloochenende liefde: eene zustertrits,
60
die van alle leerstellige godsdienst ten eenenmale onafhankelijk is en als door een toovergordel de humaniteit met de individualiteit verbindt. Moge dat beginsel, overeenkomstig de dringende behoefte dezer dagen, ons allen steeds helder voor oogen zweven of liever onuitwischbaar in 't harte leven en zich al meer en meer in woorden en daden uiten! Ongetwijfeld zal er de toekomst wel bij varen.
BI. 9, r. C. Dit punt behandelt in 't breedo Kuenen, Historisch onderzoek naar 't ontstaan der boeken van 't O. T. (1801) dl. I, bl. 3-—175; De vijf boeken van Mozes (1872); in 't kort Duncker, Geschichte dos Alterthums, dl. I, bl. 347 verv. (5e uitg. 1878).
Bl. 9, r. 28. Renan opperde zijn bekend gevoelen 't eerst in de Histoire générale et système comparé des langues sémitiques (1858) bl. 3 verv.; hij ontvouwde 't nader in de academische rede: De Ia part des peuples sémitiques dans l'histoire de la civilisation (1858) en in de Considérations sur le caractère général des peuples séinit. et en particulier sur leur tendance au monothéisme (Journal Asiati-que 1859, XIII. 214—282; 417—450). Hij vond gegronde tegenspraak o. a. bij Max Muller, Essays I. 297 — 328 (hoogd. tekst); Chwolson, Die semitischen Volker (1872); ïiele, Vergel. gesch. der godsdiensten I. 416 verv.; 52ö verv.; alsmede bij A. von Kremer, Culturgesch. Streifzüge auf dem Gebiete des Ish'inis (1873).
Bl. 11 , r. 19. In de laatste jaren is de historische waarheid van quot;t leven der aartsvaders door tal van geleerden, met in de hoofdzaak vrij eenparige resultaten , critisch getoetst en onhoudbaar bevonden, als genoegzaam blijken kan uit Kuenen, Do godsd. van Israel I. 110 verv.; Tiele, t. a. pi. I. 430 verv.; Ebers, Aegyp-ten und die Bücher Mosis I. 255 verv.; Bernstein, Ursprung der Legenden über Abraham, Isaac u. Jacob (1871); Nöldeke, Die biblischen Erzvitter (in: Das neue Reich 1871 no. 14); Goldziher, Der Mythos bei den Hebrilern in seiner geschichtl. Entwicklung (187C). — Hierdoor wordt echter aan de historische waarde dier verhalen weinig afbreuk gedaan.
02
BI. IS, r. H. De inhoud dezer overleveringen helder ontvouwd door Duncker I. 230—236 ; uitvoeriger door Lenormant, Les premières civilisations II. 3—123, hoofdzakelijk naar aanleiding der verrassende gegevens uit assyrische tabletten, onlangs opgedolven door G. Smith, The chaldaean account of Genesis, 1875 (in 't hoogd. vertaald door H. Delitzsch en met aanteekeningen verrijkt door Fr. Delitzsch, 1870).
BI. 14, r. 13. Over den babylonischen oorsprong van den sabbat : Kuenen, Be godsd. van Israel I. 259 verv.; Dozy, de Israëlieten te Mekka, bl. 08 verv.; Smith, Die chaldaeische Genesis (Delitzsch) bl. 300 verv.; Tiele, Gesch. van den godsdienst, bl. 90.
Bl. 15, r. G. De uitdrukking Iheocralie, bij analogie aan aristocratie en democratie ontleend, is herkomstig van Flavius Josephus {contra Ap. II. 10); »hij (Mozes) stelde de theocratie als regeringsvorm in, door aan God alle macht en heerschappij op te dragen.quot; Als legeraanvoerder wordt God oin die reden bij denzelfden auteur (Antiq. Jud. IV. 8. 41) te recht arpa-rttfiiq aoruzna-wn betiteld.
Bl. 10, r. 4. De bewijzen, dat bij de Israelieten in vroegere en latere tijden menschenoffers voorkomen, zijn te talrijk en te afdoende om twijfel toe te laten. Over dit onderwerp Oort, Het menschen-olfer in Israel (1805); Kuenen I. 81; 230 verv.; Tiele I. 093 verv.; Henne am Rhijn, Allgem. Kulturgesch. I. 403 verv. De nu door Duncker I. 373, in afwijking van zijn vroeger gevoelen , geopperde bedenkingen doen tot de hoofdzaak weinig af. Menschenoffers evenwel konden bij een volk als 't israelitische geen gewoonte worden en behooren in allen gevalle tot de zeldzaamheden. In de aandoenlijk schoone legende van Abraham's offer (Gen. 22) wordt er de staf over gebroken. Dienovereenkomstig werden de eerstgeboren zonen gelost en afgekocht door een zoenlam en door de besnijdenis (Ex. 4:23 — 26; 13:12—15).
Bl. 10 , r. 24. Over de israelitische vrouwen in 't algemeen Klemm , Die Frauen, IV. 31—90. Veler edele gezindheid jegens Jezus gaf Renan treffende bladzijden in de pen. (Vie de Jésus, Paris 1804, p. 80 verv.; 113; 110; 241).
03
BI. 18, r. 1. Het belangrijke werk van Kuenen, De profeten en de profetie onder Israel (2 din , 1875), heeft de niet minder belangrijke critiek van A. Pierson, Ecne studie over de geschriften van Israel's profeten (1877), uitgelokt.
BI, 21, r. 21. In deze strekking ligt de reden, dat het Hooglied zich zoo uitstekend tot ecne allegorisch mystische verklaring leende en bij Joden zoowel als bij Christenen als eene heilige godgewijde ontboezeming hooge vereering genoot. Voor 't overige leveren o. a. Renan, Le cantique des cantiques (1803); Fürst, Gesch. der bibl. Literat. 11. 236—248; Carriere, die Kunst ira Zusam-menh. der Culturentwicklung u. s. w. I. 305 verv. (3e uitg. 1877) eigenaardige karakteristieken van dit bekoorlijk lied.
BI. 21, r. 22. Het Iaat zich niet betwijfelen, dat er, vooral in de vroegere perioden, nog andere dichtsoorten in zwang waren (waarover Fürst t. a. pl. 1. 280 — 283; 11. 120—125; 171, 172; -17!)—182); doch deze behoeven bij eene algemeene waardering niet in rekening gebracht te worden. Een keurig opstel van Réville over den aard der hebreeuwsche poëzy komt voor in de Revue des deux niondes van I Nov. 1875.
BI. 22, r. 4. De toespelingen op epische kunstproducten, aan Num. 21 : 14 en Joz. 10:13 ontleend, zijn te zwak om tot tegenbewijs to kunnen dienen, 't Volslagen gemis van epos en drama is kort en bondig aangetoond door Fürst I. 447 verv.
BI. 23 , r. 27. In de apocalyptische boeken slaat deze onhistorische behandelingswijze tot een uiterste van louter willekeur over, waarbij aan letterkundige eerlijkheid in de verte niet te denken valt. Met auteursnamen wordt er in 't wilde omgesprongen; hoe ouder, des te welkomer, als die van Adam, Henoch, Noach enz.
BI. 24, r. I I. Omtrent het bedoelde onderzoek handelt Kuenen, De godsd. van Israel I. 14—29. In dien geest is er eene welgeslaagde proeve geleverd door Land, Over de wording van den staat en den godsdienst in 't oude Israel (Gids 187'1 dl. IV).
BI. 25, r. 15. Zie Flavins Josephus, Antiq. Jud. XII. 1.
BI. 25, r. 18. In dezer voege luidt hot bericlit bij Dio Cassius XXXVII. '1 ü en bij Plutarchus de Superstit. c. 8. De bijzonderheden vermeldt Flavius Josephus Bell. Jud. I. 7 ; Antiq. Jud. XIV. 4.
BI. 25, r. 20. Zie 1 Maccab. 2: 34—38. Mattathias en zijne vrienden dachten er verstandiger over volgens vs. 40, 41 jen zij besloten bij zich: zoo men ons op den sabbat aantasten zal, zullen vvij ons verweren, opdat wij niet allen omkomenquot;. Later echter herhalen zich dezelfde tooneelen (2 Maccab. 5:25, 20; 0:11).
BI. 20, r. 20. Een zachtere term is wel niet geoorloofd, in -dien we ons mogen houden aan den inhoud van 2 Sam. 12 : 31 , waar David de bewoners der stad Rama onder zagen, ijzeren dorschwagens en ijzeren bijlen legt en hen door den ticheloven doet doorgaan: of aan zijn eigen getuigenis 2 Sam. 22:43 sik vergruisde mijne vijanden als stof der aarde, ik stampte ze, ik breidde ze uit als het slijk der straten.quot;
BI. 31, r. 11. Het semitisch karakter der stoicijnsche wijsbegeerte is volledig opgehelderd door Grant, The ethics of Aristotle bi. 300 verv. (3e uitg. 1874).
BI. 40, r. 8. Over den persoon van El nadere bijzonderheden bij Movers, Die Phoenizier I. 314—321 ; Fürst, t. a. pi. I. 52 verv.; Schrader, Die Keilinschriften u. das A. T. bi. 42 : 80.
BI. 40, r. 14. Geen sprekender bewijs (al zijn do woorden ook later ingelascht) dan Gen. 40 : 4, waar God tot Jacob zegt: ))ik zal met u aftrekken naai' Gosen.quot;
BI. 40 , r. 22. Aangaande de boomdienst bij de Israelieten is 't noodige bijeengebracht door Helm , Kulturpflanzen u. Haus'.hiero in ihrem Uebergang aus Asien u. s. w. bl. 304 verv. (2e uitg. 1874): aangaande de steendienst door H. Pierson, De heilige steenen in Israel 1804: Doz., Baetylieudienst 1800; Dozy, De Israelieten te Mekka bl. 21 —30; Kuenen, De godsd. van Israel I. 392 verv. Dozy beweert op taalkundige en andere gronden dat Abraham eigenlijk niet anders is dan een steengod = rotsblok, evenals Sara — hol, steengroeve: eene verklaring, die weinig bijval gevonden heeft.
65
BI. 41, r. 0. Wie zich in gissingen omtrent dit duister punt verdiepen wil, raadplege Tiele I. 537—543.
151. 41 , r. 14. Deze voorstelling is de algemeen aangenomene (zie Kuenen I. 271 verv.); ze wordt in twijfel getrokken door Bü-dinger, Aegyptische Einwirkungen auf hebraische Culte, 1873, 74.
BI. 41, r. 17. Over den tijd van Israels verblijf in Gosen heerscht eeno aegyptische duisternis. Als maximum stelt Ex. 12 : 40 een verloop van 430 jaren, als minimum Lepsius, Chronologie der Aegypter I. 315—404, ongeveer 90. Over hun aantal tijdens den uittocht eveneens. Als maximum bedroeg 't volgens Ex. 12 : 37 aan weerbare mannen 000,000, als minimum volgens Land t. a. pl. hl. 10 (die ook een eigenlijken »uittochtquot; ontkent) op zijn hoogst 3000. Aannemelijk schijnt de omzichtige berekening van Duncker 1. 383—389, die 't verblijf in Gosen op ± 200 jaren (± 1550— ± 1530) en 't cijfer der volwassenen bij den uittocht op 50—G0000 begroot.
BI. 42 , r. 5. De beteekenis van den naam Jahveh wordt breedvoerig verklaard door Kuenen I. 274—278; 307—401. Vergelijk Tiele I. 549 noot. — Van waar de Jahvehdienst herkomstig was? Een antwoord op deze vraag bij Tiele I. 552—561. Als oudste en tevens jongste bijdrage tot dit onderwerp komt in aanmerking Eisenlohr, Der grosse Papyrus Harris ... ein 3000 Jahr altes Zeugniss für die mosaische Religionsstiftung enthaltend, 1872. — De Aegyptenaren vereerden eenen God ik ben die ik ben (Ebers, Durch Gosen nach Sinai bl. 528).
BI. 43, r. 13. Do literatuur over de Simsonmythe bij Tiele, Gesch. van den godsd. bl. 89 verv.
Bl. 44, r. 6. Het geleerde en scherpzinnige betoog van Dozy over de Simeonieten beslaat een groot gedeelte van zijn werk: De Israelieten te Mekka, bl. 45—143. Volgens Dozy is uit deze bron de legende van Hagar (d. i. balling of vreemdeling) en Ismael (den heiligen naam van Simeon) voortgevloeid. Over de latere colonies in Arabie zie aldaar bl. 146—177.
06
BI. 45, r. 25. 't Waren inzonderheid de profeten, die dezen geest van wraak en wrok aanwakkerden. Hierover ook A. Pierson, Eene studie enz. bl. 100—105. Eene uitzondering geldt, om bekende redenen, alleen ten opzichte van de Perzen of liever ten opzichte van Cyrus en Darius llystaspis (Jez. 4-4 : 28: 45 ; 1—4; Esra 1 ; 6).
BI. 47, r. 2. Er zijn die een vroeger onsterfolijkhoidsgeloof bij de Israelieten aannemen (zie Kuencn II. 258 verv.; von Helhvald, Culturgeschichte u. s. w. I. 292 noot; 2e uitg. 1876). Later werd de opstanding door do Sadduceën nog verworpen (Flav. .Tos. Bell. Jud. II. 8. 14; Matth. 22 : 23); ook hoorden de discipelen van Jezus er vreemd van op (Mare. 9 ; 10). In 't algemeen, wat den per-zischen invloed betreft, Kuenen II. 213—202; Peschel, Völkerkunde bi. 308 verv. Een en ander nog bij Tiele, Gesch. van den godsd. bl. 98.
BI. 48, r. 21. Vergelijk de verhandeling van Hooykaas, De beoefening der wijsheid bij de Hebreen, 1802; bovendien Tiele I. 030 verv.
Bl. 50, r. 9. De Esseërs of Esseners, wier getal ± 4000 bedroeg , worden naar 't leven geschilderd door Philo in zijn trac-taatje: Quod omnis prohus liber, en door Elavius Josephus Bell. Jud. II. 8. Korter luidt bet bericht bij Plinius Hist. Natur. V. 17. Een paar aanhalingen zullen hier zeker niet misplaatst zijn; Philo p. 870; »hunne vroomheid is voorbeeldig en bestaat niet in offers, maar in een onberispelijk gedrag; soberheid en eenvoudigheid van leefwijze houden ze voor rijkdom en overvloedquot;; p. 877: «onder hen is geen slaaf te vinden, ze zijn allen vrij en verkenen elkaar wederkeerig hulp; ze verfoeien de dienstbaarheid onder 't gezag van meesters niet alleen als onrechtvaardig en strijdig met de gelijkheid, maar ook als goddeloos en strijdig met de wet der natuur die, als eene moeder, alle menschen door den band van broederschap vereenigt. Ke volgen eene drievoudige wet: liefde voor God, voor de deugd en voor den evenmensch. De eerste toonen ze door levenslange kuischheid, door nooit te zweren noch
67
te liegen, door God als den eenigen gever van alle goed te vereeren ; rle tweede door hunne verachting van rijkdom, aanzien eilt; weelde, door matigheid, geduld, eenvoudigheid, braafheid, enz.; de derde door weergalooze liefdadigheid en hulpvaardigheid en door volkomen gemeenschap van leven en bezittingen.quot; Een weerklank bij Flav. .los. i. c. § 3; sze verachten aardsche goederen; onder hen hcerscht eene verwonderlijke gelijkheid; ieder die toetreedt is verplicht zijn vermogen aan de orde af te staan, opdat er geen vernedering uit armoede, geen overmoed uit rijkdom ontsta, maar opdat allen, als broeders, 't gemeenschappelijk goed genietenquot;; § 5; sze zijn bij uitstek godvruchtig; alvorens ze hun dagwerk aanvaarden, bidden ze; met de vijfde ure (om li uur) zoeken zo hunne woningen op, om een koud bad te nemen en eene bete broods te nuttigen. Vóór 't eten wordt er gebeden en als 't af-geloopen is, nogmaals, ora God, den gever der spijzen, te danken. Dan keeren ze tot den arbeid terug en bij het vallen van den avond verzamelen ze zich weder tot den maaltijd, die met dezelfde plechtigheid begint en eindigt in bijzijn van vreemden, die mede mochten willen aanzittenquot;; § 6: »ze zijn altijd kalm van ziel en meester van zich zelf, eerlijk in handel en wandel, vredelievend; hun ja en neen is geloofwaardiger dan de eed van een ander; ze zweren nooit, ja houden 't voor slechter dan meineedigheid, daar ieder zich zeiven reeds veroordeelt, die God tot getuige noodig heeft om vertrouwd te wordenquot;; § 7 ; »na een tweejarigen proeftijd leggen de nieuwelingen de heilige gelofte af, dat ze God bovenal zullen eeren en dienen, jegens de menschen rechtvaardig zijn en niemand willens eenig leed aandoen , hun gegeven woord onkreukbaar houden enz.quot;
Over 't verband, waarin de Esseërs tot de Fariseën en Sadduceën stonden, kan met vrucht nagelezen worden Gratz, Geschichte der Juden, 111. 463—488 ('ie uitg.) , die ook III. 22(5 verv. de verwantschap tusschen Jezus en de Esseërs betoogt.
lil. 53, r. 19. De omstandigheden, die met de invoering der Serapisdienst gepaard gingen, staan, benevens enkele afwijkingen
08
van tijd en plaats als anderzins, opgeteekend bij Tacitus Hist. IV. 83, 84 en Plutarchus de Iside et Osiride c. 28. In de hoofdzaak komen ze hierop neer, dat Ptoleraaeus I of II, door een droomgezicht gewaarschuwd , in overleg met de aeg3rptische geestelijkheid, den eleusinischen oflerpriester te Athene en 't delphisch orakel, uit Sinope, de, grieksche colonie aan de Zwarte zee, een aloud beeld van den onderaardschen god Zeus Hades naar Alexandrie liet overbrengen, om daar als hoogste wezen vereerd te worden. Zijn tempel te dier stede (Serapeum) was een der prachtigste in de oude wereld, zoodat hij alleen voor 't Capitool te Rome behoefde te zwichten (Ammianus XXII. 10). In de tweede eeuw n. C. telde Aegypte 42 heiligdommen van Serapis (Aristides Orat. VIII. 50); dat te Memphis werd door Mariette opgedolven (Le Sérapéum de Memphis etc., Paris 1857 en later). De eigenaardige belangrijkheid en aantrekkelijkheid dezer eeredienst bestaat in haar syncretistisch (d. i. uit heterogene bcstanddeelen zamengesmolten) en universeel karakter, waardoor ze al spoedig langs de kusten der Middelland-sche zee den weg vond naar Klein-Azie, Griekenland en Italië. Beide attributen worden opgehelderd door Aristides VIII. 53. Behalve Plew in eene monografie de Sarapide (1808) handelen over dit aangelegen onderwerp Droysen, Gesch. des Hellenismus II. 41 ; Parthey in eene aant. op 't boven aangehaalde werkje van Plutarchus bl. 213—217; Preller, Hom. Mythologie hl. 724 vcrv. (2e uitg.); Lumbroso, L'écon. polit. de l'Eg. sous les Lagides bl. 205 vcrv.
Aangaande de vraag of Serapis vroeger in Aegypte als god bekend was en zoo ja, als hoedanig een, loopen de gevoelens uiteen.
Bl. 54, r. 14. Ezechiel leefde in de 2e eeuw v. G. aan 't alexan-drijnsche hof. Van een zijner treurspelen, de Uittocht {iSayuiyfj) getiteld, zijn vrij uitvoerige fragmenten, doch van geringe kunstwaarde, overgebleven bij Eusebius Praepar. Evung. IX. 28,29.
Bl. 54, r. 23. De auteurs worden opgegeven door Droysen t. a. pi, II. 52. Ook ontbrak het niet aan geschriften over de perzische godsdienst (Duncker IV. 40; 4e uitg.).
JiU P. KOORDHOFF TE GRONINGEN IS MEDE UITGEGEVEN:
13E
IJ EU
IN DE
ENCYCLOPEDIE DEË WETENSCHAPPEN.
K K ü E. Y O E. II r X G:
BIJ DE AANVAARDING VAN HET HOOGLEERAARSAMBT AAN DE GRONINGER HOOGESCHOOL, uitgesproken den 21 November 1872,
uooit
Dr. D. CHANTEPiE DE LA SAUSSAYE.
aantcekenivgen f 0.90.
DE WETENSCHAP VAN DEN GODSDIENST
EN DE
CHRISTEL IJ KE THEOLOGIE.
K E 1) E V (J E R I N ö liij ör aannaarbhig nau Ijft ^anglrrraarjamlit aan iir Êraniogrr fflongrsrljoal,
uitgesproken den 30 September 1S74,
HOOR
ur. O. I-r. Ij jnx k k s.
ƒ 0,(i0.
R E IJ KVO-ERING-
IIIJ DE i\NViARÜI.\G VAN HET HOCGLEERAAHSAMBT AAN DE GRONINGER HOOGESCHOOL,
uitgesproken den 10 October 1876,
DOOIl
IX J. c K E li.
/0.60.