■
■
VliOKÖKKE UN LATERE MEDEDEELINGKN
VOORNAMELIJK IN HKTKKKKINd TOT
UI TOKO F. VEN DOOK HET
ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN.
Ml DDEL BURG. J. C. amp; W. ALT O REFER.
DllUKKEKS VAN HET GENOOTSCT1A1'.
■
A. Hollkstei.i.e. Geschied- en waterstaatkundige beschrijving van de waterschappen of polders van het eiland Tholen , toegelicht door kaarten van de oude en tegenwoordige gesteldheid.............bl. 1
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
GESCHIUD- EN WATEHSTAATKUNDIGE BESCHRIJVING
VAN DF.
VAN
TOEGELICHT DOOR KAARTEN VAN EE OUDE EN TEGENWOORDIGE GESTELDHEID
DOOR
Opzigter van den waterstaat tc Sint-Maarteusdyk.
In mijne betrekking vaak met polderzaken in aanraking komende, bekroop mij reeds vroeg de lust om datgene wat mij daarbij steeds bijzonder belangrijk of wetenswaardig voorkwam, bij wijze van losse aanteekeningen op te schrijven. Ik had tot bereiking van een goed overzigt van 't geschrevene , voor iederen polder of elk waterschap eenige bladen in een daarvoor bestemd register afgezonderd, en telkens wanneer ik op mijne reizen iets merkwaardigs had opgemerkt erlangde dit bij mijne tehuiskomst zijne plaats. Dus voortgaande verkregen mijne aanteekeningen van lieverlede grootere uitbreiding; en toen ik eindelijk ook besloot om hetgene ik had nog met bijzonderheden uit de archieven der polders aan te vullen , verkreeg ik ten slotte eene reeks van gegevens, door welke ik in staat was deze beschrijving te leveren.
liet is waar, toen ik alles had geordend , bleek wat nog aan de op die wijze verkregen schetsen ontbrak, om die tot zooveel mogelijk volledige opstellen te bewerken; meer dan ik mij had voorgesteld moest daarvoor toen nog naar andere Archief lVe dl , ji(le si. i
■z
bronnen worden omgezien. En , schoon mij daarbij wel niet alles ter hand kwam, wat tot bereiking van mijn oogmerk dienstig was, heb ik toch niet geheel te vergeefs naar meer bescheiden gestreefd.
Wat mij echter bij het vervaardigen dezer beschrijving van groot belang is geweest, was de bestudering der oude gesteldheid van het land, waarvoor de bronnen in den tegenwoordigen toestand nog altijd voorhanden zijn. Menige zaak, die , door gemis aan geschreven oorkonden , niet lot klaarheid te brengen was, werd daardoor duidelijk, en bij mijne aanteekeningen liad ik dan ook indertijd de noodige kaarten gevoegd, waarop al wat betrekking had op vroegere toestanden, van tijd tot-tijd werd bijgewerkt. Waren op die schetskaarten eenmaal alle voormalige vlieten of kreken aangeduid , en liet ik verder de tegenwoordige gesteldheid weg, dan bleef eene getrouwe afbeelding van den onbedijkten staat der landen over. Dan ook hierbij had ik in enkele gevallen met moeijelijkheden te kampen , want niet alles wat was, is nog aanwezig, en van gronden, die sedert eeuwen met de zee gemeen liggen , zijn natuurlijk alle sporen van vroegeren vorm verdwenen. Van dergelijke gronden moest , ook na alle inspanning ter verkrijging van andere gegevens , de oude gesteldheid veelal alleen bij benadering worden bepaald.
Dit een en ander nopens de wijze , waarop deze beschrijving tot stand gekomen is; over het nuttige van den op die wijze door mij verrigten arbeid zal ik niet spreken. Ik laat liet geheel aan meer bevoegd oordeel over na te gaan in hoeverre ik daarmede in het belang van de kennis der aloude gesteldheid van een belangrijk gedeelte van dii gewest, en inzonderheid van de geschiedenis van vele der daarin gelegen polders , ben werkzaam geweest. Dit alleen kan ik verzekeren , dat de zamenstelling dezer beschrijving mij menig moeijelijk oogenbdk heeft gekost; doch van den anderen kant, mij ook vaak stof tot genoegen heeft verschaft.
Du SCHRIJVER.
Het eiland ïliolen bestaat, even als de overige Zeeuwsche eilanden , uit tal van polders welke in den loop der eeuwen zijn bedijkt. Vele van die polders zijn afzonderlijk en dus te midden in de wateren gevormd; andere zijn tegen reeds bestaande aangewonnen, en wederom andere zijn bij het aan elkander hechten van reeds ingepolderde landen verkregen,
De oudste polders met hunne eerste aandijkingen hebben in alle aangelegenheden een gemeenschappelijk onderhoud en vormen de zoogenaamde wateringen; de minder oude hebben slechts enkele zaken of werken in gemeenschappelijk beheer en maken dan ook slechts in zooverre waterschappen met elkander uit; de jongste, of de in den laatsten tijd tot stand gekomene hebben daarentegen geene gemeenschappelijke belangen en werken , maar vormen geheel op zich zelve staande ligchamen.
Sommige van deze afzonderlijke of wel tot wateringen te zamen gevoegde polders, zijn calamiteus en maken met do aanliggende of daaraan bijdragende bedijkingen dus ook enkele der in dit gewest gelegen calamiteuse waterschappen uit.
Aan de beschrijving nu van al deze in het eiland Tholen gelegen wateringen, waterschappen , polders en calamiteuse waterschappen , zijn deze bladen gewijd.
W A T E R S C H A P S C H E R P E NIS S E.
ALGEMEEN O V E R Z I G ï.
Tot het waterschap Scherpenisse, met welks beschrijving wij een aanvang maken , behoort in de eerste en voornaamste plaats de watering van Scherpenisse en Westkerke, die reeds vroeg als een afzonderlijk eiland bekend stond, en de later daartegen aangewonnen polders Zoute en Geertruida. Vroeger behoorden
daartoe ook het «Klaas van Steeland''' en het //Wulpen dal;quot; doch het eerste ging in 1645 in onderhoud over bij do polders van Poortvliet, en het laatste is hoogst waarschijnlijk reeds in 1530 door den stormvloed van 5 November verzwolgen 1),
Het oudste gedeelte , de watering van Scherpenisse en West-kerke, omvatte de beide gemeenten, waaruit dit land voormaals bestond. Elke dezer gemeenten of heerlijkheden vormde ook oudtijds een afzonderlijk waterschap met een eigen beheer; beide gedeelten waren door n de Eequot; of Eede, vroeger een min of meer beduidend water, van elkander gescheiden , en zijn eerst in de laatste helft der 1Gquot; eeuw tot eene gemeenschappelijke dijkage gebragt 2).
De Klaas van Steelandpolder schijnt in polderzaken immer met Scherpenisse vereenigd te zijn geweest; doch de Geertruida-polder had in den aanvang zijn eigen bestuur, en was ook administratief van de watering gescheiden 3). Eerst later is ook deze kleine bedijking in onderhoud bij het waterschap opgenomen , waardoor hare zeewering als een onderdeel van die van het grootere ligchaam is aangemerkt.
De Zoutepolder schijnt vroeger wel of door het bestuur van Scherpenisse, bf door dat van Westkerke, of ook wel door beiden vereenigd, te zijn beheerd ; doch deze bedijking droeg aanvankelijk niet bij in de kosten tot voorziening in het onderhoud der zeewering, maar daarentegen wel in de lasten, die ten behoeve der inwendige belangen moesten worden opge-bragt 4).
Zooals uit het voorgaande blijkt, vormen de polders Scherpenisse, Zoute en Geertruida dus thans een waterschap, waarvan al de daarin gelegen gronden gelijkelijk worden aangeslagen voor de kosten van hot onderhoud. Wij zullen later ge~
') Dresselhuis, De provincie Zeeland, uoot 64. 2) Archief der ambachtsheerlijkheid Westkerke. :i) Archief der polders vnu Scherpenisse.
Archief der ambachtsheerlijkheid Westkerke.
Jegenheicl hebben te zien, dat dit bij elk ander waterschap geenszins het geval is. Bij do meeste hebben de onderscheidene polders, waaruit zij bestaan, wel gemeenschappelijke zaken , doch in de gewigtigste aangelegenheid , in liet onderhoud der waterkeeringen, staat elk deel op zich zelf. Zooals te begrijpen is, strekte zoodanige toestand steeds tot nadeel van de aan zee gelegen polders en van het gewest, dat veeltijds in den nood van deze moest voorzien. De gelijke aanslag van al de gronden in dit waterschap dagteekent van het begin dezer eeuw , toen ook liet laatste verschil in het geschot voor de landen in den Zoutepolder is opgeheven.
Bij de afzonderlijke beschrijving dezer bedijkingen komt eerst het oudste gedeelte, de watering van Scherpenisse en Westkerke, in aanmerking; dan volgen achtereenvolgens de Zoute- en Geertruidapolder; terwijl eindelijk ook nog iets omtrent liet verloren geraakte Wulpendal wordt vermeld.
Watering van Scherpenisse en Westkerke. liet oudste gedeelte van liet eiland ïholeu is de watering van Scherpenisse en Westkerke, die uit onderscheidene afzonderlijke inpolderingen is ontstaan en reeds vroeg aan twee gemeenten het aanzijn gaf. Scherpenisse of //Scarpenissedat is //hardequot; of //scherpe nessenquot; of harde- of scherpe schorren, was, vereenigd met Westkerke, reeds in de 13° eeuw als een afzonderlijk eilandje bekend 1), Beide deelen waren evenwel veel vroeger bedijkt; zij zijn , zoonis uit de gesteldheid der gronden is af te leiden , welligt van het begin onzer jaartelling bewoond geweest. quot;Voor de bedijking was deze landstreek grootendeels eigenlijk weinig meer dan een uitgebreid moeras met geulen en vlieten doorsneden. Slechts op enkele plaatsen , zooals in het noordoostelijke gedeelte van Scherpenisse en in liet noordelijke en zuidwestelijke gedeelte van Westkerke, waren meer drooge, zandige plekken , die, als zoovele kleine eilanden , liet iioofd boven dn ge-
') DiiKSSEUims, Do provincie Zee/and, noot 48.
woiie vloeden uitstaken. De meer drassige streken in liet zuiden van Sclierpenisse en in het zuidoosten van Westkerke waren gedeeltelijk met struiken en zoutwaterplanten begroeid, die aan het daarop weidende vee een karig voeder verschaften. Alleen de hooge gedeelten waren bebouwd doch, niet door dijken of dammen tegen den vloed beschut, werden ook deze nog van tijd tot tijd onder de opgestuwde wateren bedolven. Plxnius , die ons eenige berigten aangaande deze gewesten heeft achtergelaten , schrijft, dat de bewoners heuvelen of //kleine bergen,quot; met handen gemaakt en met zoden gedekt, bezaten , en dat deze strekten tot toevlugt bij overstrooming van hun erf '). Ook hier waren dergelijke kunstmatige hoogten opgeworpen. Ééne van deze ging reeds bij de overstrooming van //den Loohoekquot; verloren; eene andere langs den Langeweg, werd eerst over eenige jaren geslecht, en alleen //de Westkerksche bergquot; is nog altijd als een oude getuige van de zeer vroege bewoning van deze streken aanwezig.
Dat deze vliedbergen vóór de bedijking dezer gronden zijn opgeworpen, lijdt geenen twijfel. De grondslag toch rond den voet dezer heuvels draagt nergens eenige sporen van vergraving hetgeen wel degelijk het geval zou moeten zijn, indien het zeewater later geen min of meer geregelden toegang daartoe had gehad. Ook stemt de grondsoort, waaruit zij bestaan, geenszins overeen met die van den polder, maar komt daarentegen overeen met die, welke op zekere diepte beneden de oppervlakte wordt aangetroffen.
De tijd, waarin de eerst bewoonde gedeelten met dijken zijn omtogen , ligt geheel in het duister; volgens eeir onzer kro-nijkschrijvers zou dit evenwel reeds in het midden der 9° eeuw zijn geschied Het is mogelijk, dat reeds toen deze gronden voor immer aan de zee werden onttrokken , doch zekere berigten bezitten wij desaangaande niet. Uit de gesteldheid van den
') Smalleqange , Zeeuwsc/ie kronijk, blz. 43.
•) Kkigkusukho, Kronijk van Zeeland, blz. 24.
bodem dezer watering blijkt evenwei, dat liet zeewater reeds vroeg moet hebben opgehouden daarover te vioeijen; want in het zuiden liggen de meeste akkers slechts 1,45 meter beneden A, P. of 0,85 meter boven het daaronder gelegen veen.
liet kan niet worden gezegd , hoe de eerste bedijkingen zijn uitgevoerd, of op welke wijze de verbinding der afzonderlijk tegen het water beveiligde doelen heeft plaats gehad. De oudste waterkeeringen toch zijn geslecht, en hare strekking is uit de geringe overblijfselen daarvan met geene mogelijkheid meer na te sporen.
Even als omtrent de wijze waarop, weet men ook omtrent den tijd, waarin de afzonderlijk ingepolderde gronden met elkander zijn verbonden , niets met zekerheid te bepalen ; ja, zelfs de tijd, waarin deze watering aan die van Poortvliet is vastgehecht , is onbekend.
Het is alzoo niet mogelijk de partieele indijkingen met de daar langs en tusschen gestroomd hebbende vlieten voor te stellen; weshalve de watering terstond als een enkele groote polder daar voor ons ligt. Zelfs de gemeenschappelijke water-keering, waarmede de onderscheidene deelen later werden ver-eenigd , is niet dan met naauwkenrige opneming van de locale gesteldheid terug te vinden. Zij liep van het dorp Scher-penisse over den Langeweg , en zoo langs den weg aan de buitenzijde van den Poortvlietschen dijk tot den ouden zeedijk ; vervolgens langs de Ooster-Schelde en de Haastee tot het punt van aansluiting. Alleen de dijk van de nol te Gorishoek tot bij het dorp, is nog een stuk dier oude zeewering ; het overige daarvan is bf nagenoeg geheel geslecht, of door den stroom verzwolgen.
Zag de omtrek dezer dijkage er in vroegere eeuwen alzoo geheel anders uit dan tegenwoordig, ook de gronden binnendijks zullen in die oude tijden wel een gansch ander aanzien, dan thans hebben opgeleverd. Doorsneden met tal van min of meer belangrijke wateren , lagen zij daar, als een zeer uitgebreid schor, dat zonder levensgevaar niet eens overal kon
woiie vloeden uitstaken. De meer drassige streken in het zuiden van Scherpenisse en in liet zuidoosten van Westkerke waren gedeeltelijk met struiken en zoutwaterplanten begroeid, die aan het daarop weidende vee een karig voeder verschaften. Alleen de hooge gedeelten waren bebouwd doch, niet door dijken of dammen tegen den vloed beschut, werden ook deze nog van tijd tot tijd onder de opgestuwde wateren bedolven. Plinius , die ons eenige berigten aangaande deze gewesten heeft achtergelaten , schrijft, dat de bewoners Iieuvelen of » kleine bergen met handen gemaakt en met zoden gedekt, bezaten , en dat deze strekten tot toevlugt bij overstrooming van hun erf '). Ook hier waren dergelijke kunstmatige hoogten opgeworpen. Ééne van deze ging reeds bij de overstrooming van '/den Loohoekquot; verloren; eene andere langs den Langeweg, werd eerst over eenige jaren geslecht, en alleen //de Westkerksche bergquot; is nog altijd als een oude getuige van de zeer vroege bewoning van deze streken aanwezig.
Dat deze vliedbergen vóór de bedijking dezer gronden zijn opgeworpen, lijdt geenen twijfel. De grondslag toch rond den voet dezer heuvels draagt nergens eenige sporen van vergraving hetgeen wel degelijk het geval zou moeten zijn, indien het zeewater later geen min of meer geregelde» toegang daartoe had gehad. Ook stemt de grondsoort, waaruit zij bestaan, geenszins overeen met die van den polder, maar komt daarentegen overeen met die, welke op zekere diepte beneden de oppervlakte wordt aangetroffen.
De tijd, waarin de eerst bewoonde gedeelten met dijken zijn omtogen , ligt geheel in het duister; volgens een' onzer kro-nijkschrijvers zou dit evenwel reeds in het midden der 9° eeuw zijn geschied 2). Het is mogelijk, dat reeds toen deze gronden voor immer aan de zee werden onttrokken , docli zekere berigten bezitten wij desaangaande niet. Uit de gesteldheid van den
') Smalleoangk , ZaeuwscUe kronijk, blz. 43.
2) Reigkhsbi-uö, Kronijk van Zeeland, blz. 24.
7
bodem dezer watering blijkt evenwel, dat het zeewater reeds vroeg moet hebben opgehouden daarover te vloeijen; want in het zuiden liggen de meeste akkers slechts 1,45 meter beneden A. P. of 0,85 meter boven het daaronder gelegen veen.
Het kan niet worden gezegd , hoe de eerste bedijkingen zijn uitgevoerd, of op welke wijze de verbinding der afzonderlijk tegen het water beveiligde deelen hoeft plaats gehad. De oudste waterkeeringen toch zijn geslecht, en hare strekking is uit de geringe overblijfselen daarvan met geene mogelijkheid meer na te sporen.
Even als omtrent de wijze waarop, weet men ook omtrent den tijd, waarin de afzonderlijk ingepolderde gronden met elkander zijn verbonden , niets met zekerheid te bepalen ; ja, zelfs de tijd, waarin deze watering aan die van Poortvliet is vastgehecht , is onbekend.
Het is alzoo niet mogelijk de partieele indijkingen met de daar langs en tusschen gestroomd hebbende vlieten voor te stellen; weshalve de watering terstond als een enkele groote polder daar voor ons ligt. Zelfs de gemeenschappelijke water-keering, waarmede de onderscheidene deelen later werden ver-eenigd , is niet dan met naauwkeurige opneming van de locale gesteldheid terug te vinden. Zij liep van het dorp Scher-penisse over den Langeweg, en zoo langs den weg aan de buitenzijde van den Poortvlietschen dijk tot den ouden zeedijk ; vervolgens langs de Üoster-Schelde en de llaastee tot het punt van aansluiting. Alleen de dijk van de nol te Gorishoek tot bij het dorp, is nog een stuk dier oude zeewering; het overige daarvan is bf nagenoeg geheel geslecht, bf door den stroom verzwolgen.
Zag de omtrek dezer dijkage er in vroegere eeuwen alzoo geheel anders uit dan tegenwoordig , ook de gronden binnendijks zullen in die oude tijden wel een gansch ander aanzien, dan thans hebben opgeleverd. Doorsneden met tal van min of meer belangrijke wateren , lagen zij daar, als een zeer uitgebreid schor, dat zonder levensgevaar niet eens overal kon
8
worden bezocht. De voornaamste der stroomen, waardoor du als uit het water verrezen eilandjes werden omspoeld, waren de Ee, die , van het noorden naar het zuiden vloeijende, de liaastee met de Schoudee verbond; de Zoutee, welke gedeeltelijk de scheiding vormde tusschen //Scarpeuessequot; en // Portfliet,quot; en de Holvliet, die , na de beide Goten en andere watertjes te hebben opgenomen , in de Haastee en in de Schoudee uitmondde. Van al deze vlieten vinden wij nog de sporen terug in de kronkelende, lage wegen, of in de drassige weilanden, en niet zelden treden zij bij vele regens, zelfs voor den minst ingewijde, nog duidelijk te voorschijn.
De bijgevoegde kaart van Scherpenisse voor zijne bedijking geeft een duidelijk overzigt van de gesteldheid der gronden in dien grijzen voortijd. Al de daarop voorkomende wateren zijn naauwkeurig opgenomen, en ten opzigte van hunne rig-ting en zamenvloeijing bevond men zich geenszins op het gebied van gissingen, maar op dat van strenge waarneming.
Niet spoedig waren al deze vlieten opgedroogd. Eeuwen achtereen zullen zij zelfs nog als binnenvaarten hebben dienst gedaan , en eerst bij een beteren alioop van het water naar zee , en het meer in cultuur brengen der steeds drooger vallende gronden, zullen zij van lieverlede in gewone kleiwegen zijn veranderd. Veel is voor die verandering evenwel niet gebeurd. De ondiepe geulen werden in de hellende oevers ter wederzijde van het land door slooten gescheiden, en de daaruit verkregen specie, meestal slappe zeeklei, strekte tot verhooging der bedding , die den eigenlijken weg moest vormen. Nog overal kan dit bij in stroomen of kreken aangelegde wegen worden opgemerkt ; terwijl het aan de daar langs gelegene slooten zelfs nog duidelijk zigtbaar is, waar ter plaatse deze tegen de holle of bolle zijden hunner oevers gegraven zijn.
Het valt niet te ontkennen , dat bij de thans voortgezet wordende verbetering der wegen door ophooging of bezanding, veel van hunnen oorspronkelijke!! toestand verloren gaat; zij zullen evenwel nog zeer lang beneden het maaiveld gelegen
9
zijn en, eenmaal daarmede gelijk vallende, zal uit de helling der aanliggende akkers hun oorsprong nog te ontraadselen zijn.
Uit de oude gesteldheid van het land blijkt , dat de afdamming van de Ee wel de meest gewigtiga is geweest van al de hier afgesloten wateren, Op den door de noordelijke uitmonding gelegden dam is het dorp , dat in 1285 nog //Scarpenissedam/' wordt genoemd, gebouwd 1). Nopens deze Ee kan worden opgemerkt, dat zij de talrijke eilandjes deelde of' splitste in eene oostelijke en westelijke groep, welke later, schoon door verschillende banden aan elkander verbonden, ook twee afzonderlijke heerlijkheden vormden. De gronden aan den westelijken kant van het water gelegen , leverden het ambacht Westkerke, en die aan den oostkant, dat van Scherpenisse, op. Nog heden ten dage bestaan deze twee afzonderlijke heerlijkheden met de scheiding tusschen beide, liet dorp Westkerke, dat reeds in de IS6 eeuw zijne bijzondere heeren had, lag aan den Holvliet; het was evenwel niet op een dam, maar langs een open stroom op een verhoogd terrein gebouwd, even als het voormaals oostelijk daarvan gelegen n Sooondorpe waaruit blijkt, dat het een ouderen aanleg heeft dan quot;het Scarpenissedam
De Ee-arm, die in zuidoostelijke rigting liep, was op het laatst of bij de afsluiting merkelijk dieper dan het eigenlijk verlengde van dien stroom. Nog in de voorgaande eeuw was de grondslag van dat gedeelte, hetwelk thans onder den naam van //het Wegelquot; bekend is, slechts een uitgebreid moeras, waarin alleen sek en riet zich welig ontwikkelden. Ook nu nog bevat het drassige plaatsen, die bij regenachtig weder vaak onder water vloeijen. Doch, niettegenstaande deze lage gesteldheid , levert de grondslag daar nu beter weiland op, dan op de hooger gelegen streken, die veeds eeuwen Ie voren boven het polderwater gelegen waren.
Oorhmdenboek van Holland en Zeeland, deel II, blz. 253./
10
Nadat de gronden met, dijken waren omzoomd, zijn ze nog geruimen tijd van alle zijden door de wateren bespoeld. De nu afgedamde geulen, door welke zij eertijds onderling en van andere bedijkte streken waren gescheiden , zullen evenwel de langs hare oevers opgeworpen eenvoudige dijken nooit, ernstig hebben bedreigd. Zoo lang de Schelde kalm en vreedzaam daarhenen stroomde, had de zeewering ook aan die zijde schier nog niets van den aanval der wateren te lijden gehad j docli geheel anders was liet, toen in 1530, een der rampzaligste jaren voor dit gewest, de aan de overzijde der rivier gelegen watering van Beoosten-Yerseke onder de golven werd bedolven, en een waterplas, aan eene zee gelijk, deze gansche ruimte had vervuld. Sedert deze gewigtige gebeurtenis heeft de langs de kust strijkende stroom deze gronden ten zeerste aangetast, en waren zij daarna niet meer dan met inspanning van krachten en met opoffering van ontzaggelijk groote kosten , te behouden. Evenals de verbreeding der Ooster-Schelde, werkte ook de afdamming van den Pluimpot, die in 1556 plaats greep, en waardoor het land van Sint-Maartensdijk met dat van Poortvliet werd verbonden , op den oever van Scherpenisse geenszins gunstig. Had voor dien tijd bij de monding van dit vaarwater nog eene belangrijke stroomsplitsing plaats, later veranderde dit hand over hand en in dezelfde mate nam de nadering van 't getij steeds toe.
Door den vloed van 5 November 1530 , waardoor aan de overzijde, in Zuid-Beveland, zulk eene ontzettende verwoesting was aangerigt, is ook deze watering reeds overstroomd. Men vindt deze gebeurtenis bij een onzer kroniekschrijvers vermeld ; doch overigens komt daaromtrent in andere geschriften niets voor ^). Het blijkt ook niet , waar de dijkbreuk ontstaan is, doch vermoedelijk werd zij in de nabijheid van het dorp Scherpenisse aangetroffen ; dewijl in oude polderrekeningen steeds van eene //weelquot; bewesten het dorp gesproken
') HgXHORN , (Iciil 1 I , blz. 2(JSi.
Civile OV
' C/7 i'CH^r *gt;t
Up t'0lt;c*r lt;7*
Vtduamp;***lt;* r^O c ' 0 C/ Oi-iviVi.vt
1 a 40000
v '■rnxêim
quot;%amp;? A V ■ '• - ...........j'v Ut
I'lii'lcliihcüi .l./i'rci'// . hns!
Procédé . I SS ff'
) ...........j
; # ^ fquot; , - /'
. -- „-' I v. J
y %m ■tWms' .
liMuiÏMf*1' \, .■./ itf?-------quot; - V*-A : '.'*■ S.r'.' .vfquot;quot;quot;'
.................................................
X ■
.
.
WI di ai
O' d is
11
wordt, en daar in de gebogene strekking van den tegenwoor-digen zeedijk, nog altijd iets van eene omkading of latere afsluiting wordt opgemerkt Ook deze watering zal door die overstrooming veel hebben geleden , doch uit de rigting van den dijk is niet op te maken , of bij de beversching eenig land is buitengedijkt.
lleeds kort na de groote verandering, die de Ooster- Schelde in Kare breedte en diepte had ondergaan, boezemde de toestand van den oever bij Gorislioek bezorgdheid in, zoodat in 1551 door quot; Bal jeu , Schout, Schepenen , Land/meesters en Pastoren met 't meerendeel oan de breedste geërfden van den lande van Poortvlietquot;quot; reeds besloten werd, aldaar in het volgende jaar heene inlaghe of vjaerdijckquot; op te werken 1). Dit besluit kwam evenwel niet omniddelijk tot uitvoering; want met het leggen van den inlaagdijk werd eerst in Augustus van J555 begonnen, nadat te voren in de maand Julij twee groote vallen , waarbij de dijk op het punt stond door te breken , waren ontstaan. Eene belangrijke strook werd door dien inlaagdijk voor het eerst van de heerlijkheid van Westkerke afgesneden ; zij bevatte behalve de uitgeputte gronden , nog menig gemeten lands, en stond nog ruim eene halve eeuw onder den naam van '/Uitslagquot; bekend.
üe nieuwe dijk, die in 1557 werd voltooid, strekte in nagenoeg regte rigting van den Wulpendaalschen dijk tot den Ede- of Eleweg, zoo als op de kaart, waarop de watering nog in haren geheelen omvang voorkomt, nader is aangewezen; vervolgens liej) hij in zuidelijke strekking voort tot den ouden zeedijk. Zijne lengte bedroeg 734 Blooische roeden, en de uitvoering was der watering op een buitengewoon gescliot van 30 per gemet komen te staan 2).
Door het leggen van dezen inlaagdijk was de watering tegenover het meest bedreigde punt voor overstrooming be-
) Eumkuins, Poortvliet, blz. 141.
^ Kerkelijk archief van Scherpenisse.
veiligd; ook Poortvliet werd daardooi'gobaat, want deze dijkage was destijds maar door een in uitvoering zijnden ligten dijk van Sclierpenisse gescheiden. Dan , ook op andere punten was de aanval van het water groot, hetgeen bleek bij den Allerheiligenvloed van 1570, toen de dijkage op nieuw door eene vree-selijke ramp werd getroffen. De wateren, dooreen geweldigen storm opgezet, deden den dijk even beoosten de sluis bezwijken , waardoor ook aan het inwendige dezer dijkage belangrijke schade ontstond. Tot het digten van den dijk waren de zwaarste geschoten niet toereikend , maar moest bovendien nog een kapitaal van tusschen de 7 a 800 £ Vlaamsch worden opgenomen Hoogstwaarschijnlijk was dit de eerste leening, die ten behoeve der watering werd gedaan, doch die later door zoo menige andere is gevolgd.
Onder den druk van al de lasten, die van tijd tot tijd tot behoud dezer gronden werden geëischt, zag men den inscha-renden oever door gestadige afneming in de diepte verdwijnen; eene omstandigheid, die natuurlijk veel bijdroeg tot groo-tere uitwerking van den golfslag op de zeewering. Waren de dijken in aanleg en hoogte niet terstond naar de veranderde omstandigheden geregeld, de zwakke verdedigingswerken in die dagen waren tegen de stormen evenmin bestand , zoodat niet zelden zeer groote verwoestingen werden aangerigt. Onder andere was zulks het geval bij den stormvloed van 12 Januarij 1613 , door welken de werken aan de waterkeering zwaar werden besciuidigd en waarbij liet water overal zoo zeer was over den dijk gevloeid , dat deze over eene lengte van 1426.} Blooische roede moest worden veriioogd en verzwaard. Welk eene verandering in veertig jaar tijds! Vóór 1530 bezat de zeedijk nog een onbeduidend profil, waaraan schier geene voorzieningen van eenige beteekenis noodig waren; thans daarentegen worden de waterkeeringen door de onstuimige
') Archief vim hot ambuchl- Weslkei'ke.
13
golven van een door den wind in beweging gebragten zeeboezem vreesselijk gebeukt en ondermijnt de stroom reeds de kust.
De vooruitzigten voor de dijkage waren aluoo nu geenszins gunstig. Zoowel door westelijke en zuidwestelijke stormen als door de schuring van den stroom, stond de polder zwaren nood van liet water te lijden, en men kon toen reeds nagaan, dat voortaan groote offers zouden noodig zijn om den eenmaal alleen door inspanning verkregen grond te behouden.
Op den 23 Augustus 1G21 ontstond in den ouden dijk, tegenover de inlaag, weder een groote val, voor welks voorziening een buitengewoon geschot van 1 B 8 gt;1 quot;Vlaamsch per gemet werd vereischt. Sinds 1555 was de dijkage welligt niet meer door dergelijk een ongeval getroffen geweest; doch het diep was ondertusschen dermate den dijk genaderd , dat deze slag reeds lang was verwacht en zelfs meer dergelijke ongevallen werden gevreesd. Op den 10 February van het volgende jaar werd de watering dan ook andermaal door dusdanige ramp geteisterd, tot heeling waarvan de voor dien tijd zeker verbazend groote som van f 14,258 werd gevorderd Door een op den 27 January 1G23 ontstanen val zonk de ge-heele dijk over eene bepaalde lengte in de diepte weg; // de Uitslagquot; vloeide uit en in, en de toestand der watering was hoogst bedenkelijk. Ingelanden besloten nu den gebroken dijk niet meer te heelen , maar de beide bouten of nollen der doorbraak te bezetten en donzeer verzakten //Slaperdijkquot; te ver-hoogen , voor welk een en ander ook nu weder nagenoeg f 15,000 moest worden besteed
Was tot heden nog maar alleen het westelijke gedeelte der watering door den stroom aangevallen, ook op het oostelijke eind begon de nadeelige werking van den vloed op den oever zich nu te openbaren. Uit de in 1634 gedane peilingen toch
14
bleek , dat de toestand ook daar zelfs het ergste deed vreezen. De dijkgraaf, M Fkanse, werd naar Middelburg //gedeputeerd,quot; om de Staten met het steeds naderend gevaar in kennis te stellen, en tevens om vergunning en //subsidiequot; te verzoeken voor het leggen van een nieuwen inlaagdijk , beginnende aan de watering van Poortvliet en sluitende aan dien , in 1555 gelegd. Dit verzoek werd eenige jaren achtereen herhaald , doch het schijnt dat men , welligt tengevolge der tijdsomstandigheden, de verlangde subsidie niet heeft kunnen ver-leeuen. De inlaagdijk kwam alzoo niet tot stand, schoon bij elke opvolgende peiling eene meer gevaarlijke gesteldheid van den oever werd waargenomen. In 1()38 vonden de Staten liet geraden, den toestand der watering door twee leden hunner vergadering te doen onderzoeken ; doch de zoo zeer verlangde ondersteuning, zonder welke in dien tijd zsker geen dijk van bijna 2100 meter lengte kon opgeworpen worden, bleef ook daarop achterwege. Eindelijk schijnt men van liet aanwenden van verdere pogingen ter verkrijging van den verzochten onderstand te hebben afgezien ; want in de po.derreke-ningen komen geene uitgaven wegens gedane reizen naar Middelburg voor dat doel meer voor '). Hoe het ondertusschen met den oever geschapen stond, bleek vooral in 1641, toen een zeer groote val vóór //den Verbrande man,quot; een punt vóór de in 1604 gestichte redoute op den dijk tusschen Klaas van Steelandpolder en Scherpenisse, ontstond ; op den 29 Maart 1643 had men te dezer plaatse wederom zoodanig ongeval, terwijl ook de meer westelijke oevervakken daarmede bestendig werden bedreigd. Over eene zeer groote lengte was zelfs het diep tot onder den teen des dijks doorgedrongen , zoodat bij elke verdere afbrokkeling de zeewering gevaar liep in den stroom te verzinken.
Zoodanig nu was de gesteldheid der watering , toen op 30 Januarij 1645 de dijk door een feilen storm werd bestookt;
l) Register van rekeuiugeu der watering.
15
doch de gevolgen van dien treurigen toestand waren ook verschrikkelijk. De dijk stortte op den » Meeuwshoekquot; overeei.e lengte van 200 meter van zijne zwakke grondvesten in de diepte , en door eene zoo ontzaggelijke opening veranderde de vloed, niet door eenen inlaagdijk gestuit, deze velden , nog kortelings met volle voorraadschuren en nette woningen prijkende , oogenblikkelijk in eene bare zee , boven welker golven zich slechts de toppen van boomen en de daken van enkele staande gebleven woningen verhieven. Om echter niet te lang bij deze treurige gebeurtenis te verwijlen , moeten wij het aan de verbeeldingskracht onzer lezers zeiven overlaten , zich de verwoesting van 't land, waarover het zoute water zich uitstrekte, in al haren omvang voor den geest te stellen. Alleen zij nog opgemerkt, dat, daar de overstrooming in den winter plaats had, er ook geen uitzigt bestond op eene spoedige beversching; en, stonden de hofsteden in den polder bij het opkomend getij telkens tot aan de daken in bet water. ook met vele woningen op het dorp was zulks het geval.
Groot was de nood, doch ook groot de hulp, die alsnu aan de rampspoedige watering werd verleend. In de te maken kosten wegens // het omkuipen11 der doorbraak en in die voor het leggen van den reeds vroeger verlangden inlaagdijk moesten al de polders van Poortvliet met ƒ 12, en de Vijftienhonderd-gemeten , Oud-Strijen en Dalempolder met f 3, per gemet bijdragen ; terwijl Poortvliet daarenboven den Klaas van Steelandpolder , tot op dien tijd een onderdeel der dijkage van Scherpenisse, in onderhoud overnam.
Van de onder water liggende landen moest een geschot van / 24 per gemet worden opgebragt, een last die, onder zulke omstandigheden, door menigeen niet kon worden gedragen. Velen, wier middelen dan ook niet toereikend waren , hun aandeel in de uitgaven voor de herbedijking te dragen , lieten innne eigendommen ter beschikking van bot bestuur, hetwelk ater ruim 55 gemeten aldus verlaten land voor 8 £ .16 ö Vlaamsch of voor den fabelachtig lagen prijs van 5 ,0 per
16
gernet verkocht Welk eeno waarde der gronden, en
welk eeue opoffering daartegenover, een last van f 24 per ge-met! Waarlijk indien onze voorouders niet zoo bij uitnemendheid aan hun vaderlijk erf waren gehecht geweest, zouden zij in dusdanige omstandigheden daarvoor ook zeker niet zooveel hebben veil gehad.
Behalve de hierboven reeds gemelde dijkgeschoten , werd door de tiendheiïers in de watering van het elfde gemet lands, dat werd beverscht, ook nog 3 £ Vlaamseh opgebragt, door welk een en ander het geraamde bedrag der inkomsten bijna 21,090 £ Vlaamseh of 126,540 gulden bedroeg 2).
Het beheer over de te maken werken werd opgedragen aan het dijksbestuur en aan eene commissie , bestaande uit afgevaardigden uit de bijdragende polders. Van de uitgaven, staande in verband met de beversching der dijkage en voortvloeijeiule uit het leggen van een nieuwen slaperdijk, moest voor de ge-zamelijke ingelanden rekening en verantwoording worden gedaan. In de gemeenschappelijke lasten waren evenwel niet begrepen de kosten, wegens liet leggen van eene nieuwe sluis in den inlaagdijk en die tot voorziening in liet gewone onderhoud van den polder 3).
Terstond werden ook nu weder pogingen in het werk gesteld , om der zee hare prooi te ontrukken ; er werd «eene slingerkade'' of //ringdijk,quot; lang omtrent !)00 meter binnenwaarts , tot afsluiting van het gat of de doorbraak, opgeworpen en deze kwam nog in hetzelfde jaar tot stand. Voor het met schorgrond opwerken van deze kade of // kuipezooals zij latei-is genoemd, werd over ruim 11310 £ Vlaamseh beseliikt; het overige van de hierboven genoemde inkomsten is nagenoeg geheel besteed voor het leggen van den eerst in 1647 voltooiden inlaagdijk en voor het onteigenen van ruim 128 gemeten
') Archief der polders van Scherponisse.
2) Ibid.
3) Ibid.
17
junuo, die zoo voor den grondslag des nieuwen clijks, als voor de vereisclite aardspecie, waren afgezonderd. De binnensluis , die uitsluitend voor rekening der watering in den nieuwen dijk was aangebragt, vorderde eene uitgaaf van 376 £ 1208^1 Vlaamsch of van f 3359,80 van onze munt.
Door het leggen tier //Kuipe1' was nu wel liet meest bedreigde punt der kust buitengedijkt, doch het duurde niet lang , of de gesteldheid van den oever ter wederzijde der doorbraak deed op nieuw het ergste vreezen. Reeds in 1655 ontstond bij de oude sluis een val, en twee jaar later was men beducht voor eene inbraak van het westelijke gedeelte van den nieuwen uitslag, dat door den laatstelijk gelegden in-laagdijk, het in 1647 opgeworpen Schenkeldijkje, //de Kuipequot; en den zeedijk was begrensd De bevloeijing van dit stuk groiuls, dat behalve uitgestrekte karrevelden en diepe wielen, ook nog 13 gemeten bouwland bevatte , had evenwel eerst in 1661 plaats, toen door den storm van 23 Februarij de daarvoor gelegen waterkeering bezweek. Voor het eerst werd als-toen de nieuwe Slaperdijk van 16'16 over ongeveer 860 me ter door de zee bespoeld, terwijl een groot gedeelte van de tot beversching der dijkage gelegde //Kuipe,quot; benevens de nog kort te voren belangrijk herstelde zeesluis aan de golven moest worden prijs gegeven.
Ook op den // Verbrandemanwaar, zooals biervoren is gebleken, men reeds in 1641 met grondbraken te kampen had, was het ondertusschen nog ongunstiger geworden, want in de polderrekening van het jaar 1671 komen wederom posten in uitgaaf voor, wegens het bezinken en bestorten van eenen daar ontstanen val. Ja, de diepte had den oever te dezer plaatse reeds zoodanig ondermijnd, dat zelfs eene dijkbreuk tegenover het oostelijke gedeelte van den //Uitslagquot; werd verwacht ').
Maar dubbel rampspoedig was de watering in 1671, toen door den geweldigen storm van 22 September eene doorbraak
') Archief dus polders van Scherpcuisse. Archief IVC. dl. 2quot;. st.
2
18
ontstond in den ouden inlaagdijlc , die sedert 1623 door het water was bespeeld. De breuk lag in de holle bogt of kort bij den in zuidelijke rigting loopenden Schenkcldijk. Met welk ontzaggelijk geweld het water ook nu weder naar binnen drong, laat zich eenigermate uit de afmetingen der wiel, die door de sterke instrooining ontstond, verklaren. Deze kolk, thans ruim twee eeuwen oud, is nog beden onder den naam van //het Visehgatquot; bekend; zij was aanvankelijk wel 150 meter lang, 335 meter breed en 6 meter diep. Door den vloed was de derrie-laag, van onder de kleilaag te voorschijn gekomen, met ontzaggelijk geweld opgebroken en voortgerold ; schier alle slooten en waterleidingen waren digtgeschuurd, en aan de kerk, wier grondslag merkelijk boven de oppervlakte des polders Jigt verheven , was door het onstuimige water zelfs beduidende schade toegebragt ').
Tegelijk met de overstrooming der geheele dijkage vloeide nu ook het oostelijke gedeelte van den nieuwen // Uitslag tengevolge van eene doorbraak in den ouden zeedijk, in , en //de Loohoekquot; niet een stuk van //den Schoudeelioek tezamen , zonder do karrevelden, nagenoeg nog 95 gemeten groot, ging daardoor voor altijd verloren quot;),
Allertreurigst was de toestand der zoo rampspoedige watering; het zeewater vloeide elk getij uit en in; en, wat de zaak nog zeer verergerde , de najaars- en winterstormen stonden voor de deur. Voor het welslagen eener beversching in den winter bestond weinig kans; ja, men vreesde zelfs, dat wel ruim één jaar zou verloopen , alvorens de groote doorbraak zou zijn gesloten , waarom men het raadzaam achtte, om , doer tus-scbenkomst der Staten, van ambachtsbeeren de verzekering te bekomen, dat zij van hun regt op deze gronden geen gebruik zouden maken, voor 't geval die een jaar cn zes weken kwamen //te drijvenquot; :i). De dijkgraaf, I. dk Wayeii,
') Archief der polders van Scherpeuisse.
!) Ibid.
») Ibid.
19
begaf zich ook tot den prins, vergunning verzoekende om, onder verband des polders, hetzij beverscht of drijvende, de vereisehte kapitalen te mogen ligten.
Het herstel der ontstane rampen eischte ook nu weder zware oll'ers. De dijkge,schoten werden bepaald op 2 £ 16 fi 8 1 Vlaamsch per gemat; terwijl Poortvliet, dat bij de herbedijking' dezer gronden toch zooveel belang had . met eene subsidie van één gulden per gemet over zijne geheele // breedte werd bezwaard. Met deze opbrengst en met de opgenomen kapitalen , waaronder één , groot 2900 £ Vlaamsch , onder verband dei-polders van Poortvliet, bedroeg het totaal der inkomsten over 1672 ruim ƒ 64lt;,750.
Tot beversching der watering werd vóór of om liet gat der doorbraak een dijk of »krage11 gelegd, lang ongeveer 1.06 Putsche roeden of 425 meter. Het westelijke eind dezer nieuwe waterkeering //raaidequot; op den toren van /Vntwerpen en het oostelijke op dien van Goes. Het opwerken van den dijk was op den 17 Maart 1672 voor ƒ 3200 aanbesteed; terwijl de bekleeding van den grondslag met zinkstukken en schorgrond, der dijkage nog op ƒ 6310 was komen to staan. De tijd van oplevering was wel gesteld op 15 Mei, doch men trachtte dien te verhaasten, door te bepalen , dat voor eene vroegere afsluiting van het gat den aannemer eene premie van //honderd rijksdaaldersquot; zou worden toegelegd 1).
Met de uitvoering der werken was men evenwel niet voorspoedig; tot zekere hoogte gekomen zijnde, zonk de dijk, hoe ook door zinkstukken geschraagd, weg, waarom hij ook niet tot het vereisehte profil kon worden afgewerkt. Eerst in het volgende jaar, toen ook nog eene lengte dijk van 810 Putsche roeden ter wederzijde van de gelegde //kragequot; werd verhoogd, greep de voltooijing plaats s).
Tengevolge van deze ram]) was de geheele waterkeering langs
) Archief der polders vau Scherpeuissc.
20
de Ooster-Schelde, vroeger voor een groot gedeelte onder den naam van //Sint-Adriaansdijkquot; bekend, aan de zee prijs gegeven ; ja zelfs een stuk van den oudsten inlaagdijk was daardoor weggespoeld, en welk eene gebrokene kust de verlaten landen met de nog overgebleven dijkstukken opleverden, vindt men op eene der bijgaande kaarten aangetoond.
Met de belangrijke buitendijkingen van de laatste jaren was evenwel één voordeel, het ontstaan van breede vooroevers, verkregen; voor het overgeblevene gedeelte brak , hoofdzakelijk met het oog op de vele grondbraken , daarom nu ook een tijdperk van verademing aan. Ook de uitwerking van den golfslag was door het ontstaan dezer breede oevers merkelijk verminderd ; zoodat zelfs een storm , als die van 26 Januari) 16 82, die elders zooveel verwoesting aanrigtte, hier weinig of geene nadeelige uitwerking had. Vooral de toen nog aanwezige stukken der verlaten dijken zullen veel hebben bijgedragen tot den voor deze watering zóó gunstigen alloop van dien storm; doch deze als onverdedigde eilandjes in zee gelegen aardrug-gen zullen toen ook grootendeels zijn verloren gegaan.
Zooals evenwel bij eenen steeds achteruitgaanden oever te verwachten is, was de meer gunstige gesteldheid geheel van tij-delijken aard. Slechts enkele jaren kwamen de verlaten landen en dijken nog als gorsen en dammen voor; later waren het reeds weder inscharende oevers, waarop ter naauwernood sporen van vroegere bebouwing waren op te nierken , en tegen liet einde der vorige eeuw was schier alles weder in de diepte verdwenen. De gevolgen van dien verlaagden toestand bleven ook nu weder niet uit. De oude stand van zaken trad terug, zoodat eindelijk, of omstreeks het midden der 18° eeuw, met de eigen inkomsten weder niet meer in het gewone onderhoud kon worden voorzien. De polderrekening van het jaar 1763 sloot zelfs met een te kort van 1100 £ Ylaamsch , en aan de Staten moest dringend om ondersteuning worden verzocht ')
') Archief der polders van Selierpenisse.
■2^
Dit geschiedde ook niet tevergeefs; want, behalve eenigo vrijdommen van belasting, werd eene //subsidie''' van 550 £ Vlaamsch gedurende tien achtereenvolgende jaren aan de rampspoedige watering verstrekt. Schoon men te dien tijde nog wel niet met vallen te kampen had, waren de uitgaven ter voorziening in het gewone onderhoud toch zeer zwaar, daar de zeedijk over ruim G000 meter met ongeveer 60,000 vierkante meter rijsbeslag was verdedigd. Benevens dit aanzienlijk onderhoud werd jaarlijks nog eene zeer belangrijke hoeveelheid matwerk vereischt tot voorkoming van afslag van het dijksbe-loop, dat nergens hoog genoeg met rijswerk was bezet. Voegt men nu hierbij de groote schade, die het waterschap in zijne rijs- en kramwerken leed , en die veelal gepaard ging met ontzaggelijke grondverliezen , dan is liet duidelijk, dat de uitgaven ook destijds reeds zeer aanzienlijk moeten zijn geweest,
In 1776 riep men op nieuw de hulp der Stalen in, tevens vergunning verzoekende tot liet aangaan eener geldleening van 2500 £ Vlaamsch, Op een en ander werd ook nu weder gunstig beschikt; de Staten stonden toe, dat de verlangde som zoo voordeelig mogelijk werd opgenomen , en verleenden , gedurende zes jaren achtereen , een onderstand uit 's lands kas van 1000 £ Vlaamsch.
Ook later, toen de watering op nieuw met dijkval op dijkval werd bedreigd, moest het gewestelijk bestuur deze dijkage steeds te hulp komen , en ware zulks niet geschied, dan zouden deze gronden reeds overlang onder het water zijn bedolven geweest.
Na een'' in Januarij van het jaar 17913 ontstanen val aan de Westnol van Gorishoek , deelde het dijksbestuur mede, dat in den nood der watering alleen door het leggen van een' nieuwen slaperdijk kon worden voorzien, waarvoor dan ook tegelijk de noodige vergunning en ondersteuning werden aangevraagd. Deze nieuwe inlaagdijk moest strekken van den Wulpendaal-schen dijk tot den Vatelweg met eene haaksche wending naar den zeedijk. Hij zou het meest aangevallen punt afsluiten en dus de watering voor «inundatiequot; behoeden,
22
liet besluit, der Staten , dat daarop volgde, hield in, het dijksbestuur te quot; authoriserenquot; tot het maken der voorschreven //inlaag, lang 385 Putsche roedenen tot bestrijding der kosten werd het dijkscollegie gemagtigd om »onder garantie van het gemeene land,quot; tegen eenen interest van hoogstens vier ten honderd, een kapitaal van 11,233 £0081 Vlaamsch '/op te nemen.quot; Voorts werd de verzekering gegeven, dat, wanneer de gelden //wegens de tijdsomstandigheden'quot; niet konden verkregen worden , zij alsdan uit 's lands kas zouden worden verstrekt ; terwijl ten slotte ook nog andere belangrijke ondersteuningen, zoo voor het voldoen van den interest, als voor het jaarlijks aflossen van een gedeelte van het op te nemen kapitaal, werden toegezegd 1).
De nieuwe inlaagdijk werd op den 25 Mei 1793 aanbesteed voor ƒ 65,301; zijne oplevering bad echter eerst op den 27 Junij van het volgende jaar plaats. Door verzakking van het werk, maar hoofdzakelijk ook wegens het maken van ia vei door het werkvolk, was de uitvoering zeer vertraagd. Het tumult onder de arbeiders was in den zomer van 1793 zelfs zoo groot geweest, dat de aannemer, C. Koei.kwijn, tot voorkoming van verdere ongeregeldheden een // detachement soldatenquot; had noodig geacht.
Toen de Staten vergunning verleenden voor het leggen van den nieuwen dijk, bevalen zij met een, dat men daarom de oude waterkeering toch niet zou verlaten. Men moest deze steeds in goeden staat onderhouden door de daaraan komende rampen te heelen , en men mogt daarvan ook geene gedeelten prijsgeven , dan na daartoe bekomen verlof s). Schoon door menigen val bedreigd, bleef deze oude waterkeering, tot welker opwerking reeds in 1551 besloten was, dan ook nog tot in 1S25 bestaan. Alstoen vond men het evenwel geraden den daarachter gelegden inlaagdijk te verzwaren met aardspecio van
') Archief der polders van Scherpcnissc.
2) Ibid.
l'lu tv litlhuj}' AMfvou. .hu .f
-Pro, rjlt;' As's-ct-
28
den ouden dijk. Deze, daardoor tot diep onder het buitenbeloop afgegraven , verloor zijnen natuurlijken steun , en kon aan de stormvloeden dus geen wederstand meer bieden. Hij brak reeds in het volgende jaar door, tengevolge waarvan eene ge-heele strook lands ook nu aan de golven werd prijs gegeven , ruim twee eeuwen, nadat de oude daarvoor gelegene '/Uitslagquot; was verloren geraakt. Wel is nog een belangrijk deel van de buitengedijkte gronden in den vooroever aanwezig, doch de grondslag, waarop in 1555 , na het rooven van den oogst, de eerste karren aarde voor den nieuwen quot;Waerdijckquot; werden uitgestort, is grootendeels weder in de diepte verdwenen.
Veel heeft deze watering alzoo in hare oppervlakte, zoo door buitendijking , als vergraving , verloren ; alleen de strooken , in de jaren 1623, 1661 , 1671 en T.826 door de zee verzwolgen , bevatten ruim 250 hectaren lands! Tegenover deze verliezen nu staan geene aanwinsten; want nieuwe polders zijn sinds dien tijd niet aan of tegen het waterschap bedijkt. Neen, zelfs omvat genoemde oppervlakte niet eens alles, wat aan den landbouw is onttrokken ; onderscheidene akkers zijn ook nog voor dijksverzwaringen en later gelegde inlaagdijken afgeroofd.
Voor het. doorsteken van den ouden zeedijk, waarvan wij hierboven spraken , werd ook de nieuw gelegde inlaagdijk verdedigd en het posthaventje, in 174)6 buitendijks aangelegd, naar den binnenkant van den Wulpendaalschen dijk verlegd; ook werden vooraf in de inlaag nog drie aarden dammen van het westen in, achtereenvolgens lang 321, 291 en 276 meter, opgeworpen, voor welker Koppen of hoofden zinkstukken van 100 meter lengte en 12 meter breedte werden geplaatst Van het westelijke eind zeedijk werd eene nol gemaakt, waarvoor insgelijks een zinkstuk is gezet. Al deze werken met inbe-grip van het verzwaren van den nieuwen inlaagdijk zijn op den 10 Augustus van het jaar 1825 aanbesteed, en daarvan was aannemer I. Swakts te Zierikzee, voor de som van ƒ55,000 1).
') Arcliief der polders van Scherpeniase.
24
In 1856 en 1857 is met liet oog op de steeds naderende diepte tegenover het dijkvak tusschen do peilraaijen XXI en XXVI, in het verlengde van den dijk van 1 /1);3, weder een nieuwe inlaagdijk gelegd lang met den Schenkeldijk naar den zeedijk 666 meter. Deze inlaagdijk werd bij onderhandsche aanbesteding aangenomen voor ƒ 31,000, terwijl voor onteigening van 12,3715 hectaren land met enkele perceelen vruchten, nog nagenoeg eene uitgaaf van ƒ 10,583 is noodig geweest De nieuwe dijk, die bij den aanvang slechts eene lioogte verkreeg van 1.80 meter boven gewoon hoog water en later zeer was nagezakt, is in 1870 door het daarop aanleggen eener kade verhoogd tot 3.GO meter boven dat peil. De kosten daarvan beliepen / '2688 , zoodat tot op dit oogenblik aan dezen dijk reeds f 44quot;,271 is te koste gelegd.
Maar al te spoedig bleken de ook hier genomen voorzorgen noodzakelijk geweest te zijn , want reeds op den 2 December 1861 ontstond een groote val, waarbij de Oostnol en een gedeelte van het zeebeloop van den »Treurendijkquot; geheel in de diepte verdween, en waardoor ook eene belangrijke overhaling van den zeedijk, ter zijde van de aansluiting van den Schenkeldijk , noodzakelijk was. Ook deze ramp eischte groote oilers. In den winter van 1862 werd reeds 600 vierkante meter zinkstuk tot voorloopige, en in den daarop volgenden zomer nog 3985 vierkante meter zinkstuk, tot verdere voorziening , aangebragt. De uitvoeringskosten der werken , tot verdediging van den oever en de zeewering in en voor dezen val tot stand gebragt, beliepen eene som van f 20,749 1).
Dat de stroom nog altijd den oever bleef aantasten blijkt uit het volgende. Op den 2 Maart 1865 ontstond eene oever-afschuiving bij de sluis , of tusschen de peilraaijen XII en XV, en op denzelfden datum van het volgende jaar werd de watering aan den kop van de Westnol door dergelijk eene ramp
) Ibid.
25
getroffen. Alleen de laatste afschuiving of val is echter met 1 l;i7 vierkante meter kraag- of zinkstuk en met 300 vierkante meter rijsbeslag voorzien.
Ook tegenover het bedreigde oevervnk, tusschen de dijk palen 16 en 26, is in 1866 een inlaagdijk , lang 1035 meter, opgeworpen; hij vormt, buitenden Schenkeldijk, mot de dijken van 179;5 en 1856 nagenoeg eene regte lijn, doch reikte bij den aanleg slechts tot 2.00 meter hoven volzee. Ook deze dijk is later overal , doch hoofdzakelijk over het zoogenaamde //Vischgatquot; en bij de daarin gelegde waobtsluis, zeer nagezakt, tengevolge waarvan deze dan ook in de jaren 1876 en 1877 tot 2,60 meter boven peil van hoogwater is verhoogd. De kosten van aanleg en verhooging zullen ongeveer f 130,192 hebben bedragen ; terwijl voor onteigening van 12.7200 hectaren land, met enkele perceelen vruchten daarop, nog bijna ƒ 12,200 is iioodig geweest 1).
Deze laatst gelegde inlaagdijk loopt dwars door //het Visch-gatquot; heen, nagenoeg terzelfder plaatse, waar eertijds de dijk van 1555 was gelegd, doch in 1671 door den storm van 22 September juist daar is weggespoeld. Voor de opwerking van den dijk had eene bezetting van het gat met ten deele op het water in elkander gemaakte zinkstukken plaats.
Zooals dus uit het voorgaande blijkt, zijn reeds vijf inlaag-dijken in deze watering opgeworpen ; zij hadden eene gezamenlijke lengte van 8030 meter en hebben nagenoeg f 325,000 gekost. Door het opwerken en het reeds prijsgeven van een van deze is niets meer van de oorspronkelijke waterkeering langs de Ooster-Schelde overgebleven; zelfs van den eersten inlaagdijk, namelijk van dien, welke reeds in 1555 is gelegd, is ook maar een klein stuk, bekend onder den naam van '/ Treu-rendijkmeer aanwezig.
Ook later, op den 27 October 1870 , leed de watering door het ontstaan van een' val aan de Westnol, ten westen van
^ Archief der polders van Scherpenisse.
26
peilraai XXXVI, nog groote schade; want, door deze grondbraak was eene overhaling van den dijk en eene bezetting van den oever mot. 3220 vierkante meter zinkstuk noodzakelijk. De kosten van een en ander bedroegen ongeveer f 19,200.
Ook ten huidigen dage wordt de kust nog door den stroom aangetast, niettegenstaande uit de in 1864 verrigte oeverpeiling eene beduidende verzanding op de bedding der rivier werd opgemerkt. Tiet blijkt, ook, dat na de afdamming van den stroom bij Bath, de vloed, die hoofdzakelijk deze kust schaadt,, hier sterker is dan vroeger, en als een gevolg daarvan kan de oever nog grootendeels worden benadeeld. 13ij eene diepte , als hier aanwezig is , kan de meerdere vloed zelfs nog lang den oever afknagen , ook al is, als een gevolg der afdamming, eene steeds langzame, maar toch doorgaande verzanding der rivier te verwachten.
IJe zeedijk wordt nog immer bij zuidelijke en zuidwestelijke stormwinden door een zwaren golfslag aangevallen ; hij is lang , met den dijk van den Geertruida-polder daaronder begrepen , 8969 meter. Langs de Ooster-Schelde, waar veelal eenig strand ontbreekt, bestaat zijne verdediging grootendeels uit steenglooijing met een weinig rijsbeslag, van welk een en ander de bovenrand van 1 tot ! .80 meter boven het peil van gewoon hoogwater reikt. Do kruin van den dijk heeft eene hoogte van 5,00 tot, 5.44- meter hoven A. P., en zijne beloopen zijn in de laatste jaren, hoofdzakelijk langs de Schelde, aanmerkelijk verzwaard. Ook langs het zoogenaamde Sint-Maartens-dijksche gat, waar geen zware aanstoot van het water te lijden is, verkeert de waterkeering in goeden staat van onderhoud; het gedeelte vóór en ter weerszijden van de haven, dat eerst in 1870 belangrijk is verbeterd, stemt nu ook in hoogte overeen met, den aanliggenden ouden dijk ; zoodat de zeedijk , in plaats van aan den verhoogden dorpsgrond , zooals vroeger , thans aan den voormaligeu spuidain sluit.
Na alzoo het, dijkwezen te hebben vervolgd tot op onzen
27
tijd, is het noodig nu ook ecu en ander te berigten nopens de vroegere en tegenwoordige wijze van uitwatering van deze gronden. TCij volslagen genlis aan bescheiden kan aangaande deze aangelegenheid evenwel niet veel worden medegedeeld; het eenige , wat daarvan in oude rekeningen wordt aangetroffen , heeft betrekking op den afvoer van het water in een' tijd, toen het land reeds tal van eeuwen had bestaan, Hoe het dus ten tijde , toen nog geene of zeer onvoldoende suatie-middelen bekend waren , met den afloop van het binnenwater geschapen stond, daarvan is in geschrifte alzoo niets gebleken. Maar ook bij dit volledige gemis aan geschreven bronnen, uit die lang vervlogen eenwen , kan. uit de gesteldheid van den grond en uit hetgeen men van elders weet, toch met genoegzame zekerheid worden gezegd , hoe het inwendige der dijkage zich alstoen aan onze oogen zou hebben voorgedaan. De meeste wegen waren in dien grijzen tijd nog slechts binnenvaarten en de lage streken, zooals //het Wegelquot; en ,/ het Molenwaterquot; vormden zelfs tamelijk uitgebreide moerassen. Hier dus de diepe holle wegen, als vlieten ; en daar de nog lage landen, als poelen , met sek en riet en andere brakwaterplanten omzoomd , zullen tot laat in de middeleeuwen de woonplaatsen van schol vers en kwakers, reigers en lepelaars en dergelijk watergevogelte meer zijn geweest. Slechts de hoogst gelegene gronden waren aanvankelijk tot beweiding geschikt; en, wanneer deze gevaar liepen van ondervloeijing , werd, waarschijnlijk bij de voormalige uitmonding der Ee; eenig water ontlast. Zeer langzaam is in dien staat van zaken verandering gekomen , want men verlieze niet uit het oog, dat ook de eerste zijlen of sluizen hoogst eenvoudig en niet geschikt waren al het overtollige water, dat met den regen nederviel of door de zee van tijd tot tijd over de lage dijken naar binnen drong, door te laten. Dan, ook bij het bestaan van de eenvoudigste sluizen, viel toch hand over hand meer grond bloot; terwijl datgene, wat reeds te voren was beweid, geschiktheid kreeg tot bebouwing Bij elke verbetering der middelen tot suatie breidden
28
de grenzen van de boven water komende gronden zich dus uit; die van het riet en sek krompen daarentegen in gelijke mate in, en ten slotte bleven alleen die streken , waarvan de bodems merkelijk lager liggen dan die der steeds verdiepte sluizen, nog als beperkte moerassen over.
De gronden van de heerlijkheid Westkerke waterden vroeger op den Pluimpot uit. De sluis lag in den Noorddijk op iiet eind van liet nog daarnaar genoemde Sluiswegeling, dat waarschijnlijk weleer niets anders dan een aanvoeringskil is geweest. Deze sluis werd om niet bekende redenen in 1051 gedempt en sedert sneerde ook dit gedeelte der watering door de sluis van Scherpenisse op de Ooster-Schelde ').
De oude zeesluis van Scherpenisse is in 1661 , bij liet verloren gaan van een belangrijk stuk der watering, verlaten. Zij lag nagenoeg regt tegenover de tegenwoordige sluis op ongeveer 400 meter daaruit verwijderd, en kort bij de zoogenaamde //Blaauwe-weeleene kolk, die door eene vroeger daar gevallen doorbraak was ontstaan.
De tegenwoordige sluis, die geheel in steen is gebouwd, werd in 1751 over het binnengedeelte en in 1843 over het buiteneind vernieuwd ; zij is voorzien van twee paar puntdeuren; hare aanslagdorpels liggen , van binnen af gerekend , 0.03 en 0.25 meter beneden laagwater of' 2.0!) en 2.31 meter beneden A. P. Met deze sluis kan liet binnenwater steeds tot op het vereischte peil worden afgevoerd; zoodat zelfs de laagste streken tot bebouwing of beweiding geschikt zijn.
Het voor dezen polder aangenomen peil van hoogwater ligt 1.44 meter boven A. P. of 3.75 meter boven den buitensten of diepst gelegen aanslagdorpel der sluis. Het aangenomen verschil tusschen hoog- en laagwater bedraagt 3.50 meter. De aanslagdorpels van de in den inlaagdijk gebouwde wachtsluis liggen respectivelijk gelijk met die van de zeesluis.
') Archief dor polders vnn Scherpenisse.
29
Oudtijds vormden de heerlijkheden van Schorpenisse en West-kerke , het is reeds in het overzigt opgemerkt, twee afzonderlijke waterschappen , die ook in beheer geheel van elkander waren gescheiden. Bij overeenkomst van 1575 zijn door am-bachtsheeren en // breede geërfden quot; van beide partijen de gronden dezer gemeenten eerst tot eene gemeenschappelijke dijkage verklaard, liet beheer werd toen opgedragen aan een bestuur , bestaande uit een dijkgraaf en zes gezworenen , van welke laatsten er steeds drie door ingelanden van Scherpenisse en drie door die van Westkerke moesten worden benoemd. Zij moesten wijders in de gemeenten hunner inwoning zijn gegoed en onder elk drietal moest altijd één tegelijk geadmitteerd landmeter zijn. In deze overeenkomst waren niet begrepen de //Sint-Geertruida-polder,quot; die gezegd werd, zijn eigen lasten ie moeten dragen, en de Zoutepolder, voor zooveel betrof den //Maddijck;quot; in de overige zaken was laatstgemelde bedijking gehouden // ge-met-gemetsgewijze,, bij te dragen. Ook was bepaald, dat, voor liet geval de polders van Poortvliet tot deze overeenkomst rnog-ten toetreden en nlzoo met de gronden van Scherpenisse en Westkerke eene gemeenschappelijke watering uitmaken, alsdan elke heerlijkheid in het bestuur slechts door twee gezworenen, van welke één landmeter, zou zijn vertegenwoordigd. De watering vnn Poortvliet, die toen reeds door den nieuwen dijk van //Onze-Lieve-Vrouwe meetquot; tot aan den dijk van Stee-landpolder, van Scherpenisse was gescheiden, heeft zich echter nooit met deze dijkage vereenigd, niettegenstaande zij reeds vroeg voor j gedeelte, en later voor £ gedeelte in de kosten van het onderhoud harer zeeweringen moest bijdragen
In het getal gezworenen schijnt al vroeg verandering te zijn gemaakt, want van het begin der 17'' eeuw wordt in de pol-derrekeningen slechts van vier meer gewag gemaakt. Later werd dit getal nogmaals tot op de helft verminderd , zoodat ten
') Archief clcr ambuclilshcei'lijkheid Westkerke
80
slotte de dijkage slechts door een dijkgraaf en twee gezworenen werd beheerd.
Nu, ingevolge de wet van den 19 lt;1 ulij 1870 , Staatsblad no. 11!), de watering met de vrije polders Poortvliet en Houwer, het calamiteuse waterschap Scherpenisse vormt, is het bestuur en beheer over de waterkeering opgedragen aan een dijksbestuur ouder toezigt en medewerking van een' dijkraad. Het bestuur bestaat uit een voorzitter en twee leden ; de dijkraad telt negen leden , waarvan er steeds drie door de twee bijdragende polders Poortvliet en Houwer worden benoemd. In hel bestuur voor het binnenbeheer is geene verandering tot stand gekomen; want nog ten huidigen dage wordt het binnengcdeelte des polders door een dijkgraaf en twee gezworenen met een ontvanger-griflier beheerd.
Al vroeg was het polderbestuur bij zijne bemoeijingen aan den dijk op een onderkomen bedacht. Het eerste blijk daarvan vindt men in de polderrekening van 1643, waarin van eon post, wegens het verplaatsen eener //landskeetquot;, wordt gewag gemaakt. Deze keet was een eenvoudig getimmerte, geheel van hout te zamengesteld en met een rieten dak afgesloten. Bij de omvangrijke werken , die in de jaren 1645 en 1646 moesten worden uitgevoerd , bleek zij tot huisvesting van het daarbij directie-voerend personeel dan ook niet geschikt te zijn, want alstoen werd eene nieuwe //heerenkeetquot; opgetimmerd. Deze, in 1646 door het dijksbestuur overgenomen, zag er evenwel niet veel beter uit; zij werd aan de oostzijde der '/Kuipequot; geplaatst, doch in 1650 ook weder verkocht. In de polderrekening van 1662 komt andermaal een post in ontvang voor, wegens verkoop eener keet; doch uit de uitgaven blijkt, dat ook toen weder eene nieuwe is aangekocht. In 1693 is de //landskeetquot; in steen gemetseld, en deze was het, die in 1868 is gesloopt en door de nieuwe sluiswachterswoning, binnen den laatstelijk gelegden inlaagdijk gebouwd, werd vervangen. Thans neemt het dijksbestuur zijn intrek in de dijkwachterswoning, een gebouwtje, vroeger bij de Oostnol,
31
en doch nu op liet eind van heb in oostelijke rigting loopende dijkvak van .1793 geplaatst. Eertijds was ook dit woningje
id slechts eene koet, die bij het gedeeltelijk vernieuwen der zee-
u- sluis tot verblijfplaats van den dagelijks opzigt hebbende was
et aangewezen.
en
d. De watering, die in den loop der drie laatste eeuwen zoo-
k- veel van hare grootte heeft verloren , bevat ongeveer nog 742
ee hectaren schotbaar of zoogenaamd dijkerslaud. Hieronder is niet
d. begrepen de grootte van den Zoute- en Geertmidapolder, met ng welke zij eene oppervlakte van 844.7958.} hectaren beslaat, et De vroegere grootte met de twee daarbij gevoegde polders been droeg ongeveer 28Ü0 gemeten of 1100 hectaren.
De gesteldheid van den grond is verschillend. In de heerfin lijkheid Scherpenisse bestaat, hij doorgaande uit ligte of met ir- veel zand vermengde klei, die in het zuidoostelijke gedeelte an zelfs overgaat in oer of roodoorn. Doorgaande is dit wel het dt. minst vruchtbare gedeelte der watering en welligt ook wel van
e, het geheele eiland ; het wordt grootendeels tot weiland gebruikt, ;e- zonder beplanting . want voor houtgewas is het ten eenemnale en ongeschikt. In de heerlijkheid Westkerke is het kleigehalte an doorgaande groot er, terwijl in den daarin gelegen polderhoek te de vruchtbare grond zelfs overgaat in min of meer zware zeeklei, n- Behalve langs den Platte weg is de bodem hier overal geschikt ii, tot bebouwing.
de In de heerlijkheid Scherpenisse ligt de kleilaag op den
it. ouden veenbodem; in Westkerke is zij op sommige plaatsen
in oj) eene ligte zandlaag afgezet, waardoor do grond ook eenige
it- geschiktheid bezit tot kweeking van houtgewas.
it.
'as Zoutcpoldor. Na de bedijking van het noordelijke gedeelte
rs- van Poortvliet en Malland, vormde de Pluimpot tusscheu
d, //Vrouw-Betkensdijkquot; en de waterkeering van Malland een'
in boe/.em , die, toen alle daarin uit loopende wateren waren af-
)l, gedamd, spoedig aan verzanding leed. In dezen inham of boe-
32
■
zem verrezen later de schorren, uit welke de Zoute- of lieer n
Het is niet wel mogelijk met een oogopslag op de kaart te ti
zeggen, iioe de indijking van de hier bedoelde gronden eigenlijk di
heeft plaats gegrepen ; slechts door eene aandachtige beschou- gi
wing van de tegenwoordige en vroegere gesteldheid des polders d
is men in staat, de rigting van de voormalige zeewering dezer w
dijkage te bepalen. Alvorens wij echter overgaan tot de be- d
schrijving van den dijk , met welks opwerking deze gorseu k
zijn drooggevallen , moet nog met een enkel woord van de v gronden binnen v Vrouw-Betkensdijk11 en van Malland wor-
den ges])roken; want wanneer men aanneemt, dat de Zoute- ^
polder door het afsluiten van den hier bedoelden boezem of w
inham is verkregen , dan moet ook worden aangetoond , dat de ]■
omgelegen landen, vroeger dan die van deze bedijking , zijn ingepolderd.
Geschreven berigten tot staving, dat de gronden van Poortvliet, en Malland eerder zijn ingedijkt dan die van den Zou-tepolder, hebben wij niet; weshalve wij den hoogeren ouderdom, die aan de eerstbedoelde moet worden toegekend, alleen uit
de lokale gesteldheid zullen moeten bewijzen. Tot bereiking nu j van ons oogmerk hebben wij in de eerste plaats ons oog te v vestigen op den vroegeren uitloop van de in Poortvliet ingepolderde quot; Sassegraveeen water, dat bij het dorp Scherpe- j
nisse in den Pluimpot viel. Aan deze zijde is de monding van dezen voormaligen stroom zoodanig digt of volgeslibd , dat daarvan schier geene sporen meer voorhanden zijn ; terwijl hij , binnendijks, in de watering van Poortvliet, nog duidelijk tot in de zoogenaamde welhoeken kan worden nagegaan. De gronden langs de oude waterkeering van Scherpenisse zijn alzoo veel jonger, dan die achter den dijk in Poortvliet: dat is., de laatste bestonden reeds bij de inpoldering der Sassegrave, en de andere zijn eerst na de afsluiting van dit water uit den vloed bezonken.
Maar behoorde de strook grouds, besloten tusschen de voor-
33
er inalige waterkeering van Scherpenisse en den Bakkersdijk nu
oorspronkelijk tot den Zoulepolder ; of bestond deze polder reeds, toen de monding der Sassegrave nog open lag ? Bij eene aan-|k dachtige bescliouwing blijkt, dat de gronden tusschen den Lan-
u- geweg en den Bakkersdijk in geen geval een stuk van de
irs dijkage van Scherpenisse kunnen zijn geweest; want had deze
e1, watering zich oudtijds uitgestrekt tot tegen den Bakkersdijk,
iequot; dan was zij ook tegen Poortvliet aangepolderd , en alzoo, blij-
311 kens de digtslibbing van de monding der Sassegrave, ook van
:'e veel lateren oorsprong. Dit nu is evenwei geheel in strijd
met de aloude gesteldheid van Scherpenisse, dat zooals nog e* heden kan worden nagegaan, ook aan dezen kant zijne eigene
0'' waterkeeringen had, en dus aanvankelijk ook van Poortvliet
lag gescheiden.
)u Daar nu deze gronden, namelijk die tusschen den tegen-
woordigen Langeweg en den Bakkersdijk, volgens de ligging van het dorp Scherpenisse ook niet na de indijking van den uquot; Zoutepolder kunnen zijn aangewonnen , en men ook niet kan
1'' veronderstellen, dat zij reeds vóór deze dijkage waren tot stand
^ gekomen, of afzonderlijk zijn bedijkt, blijft er niets anders over ,
IU dan die werkelijk als een deel van het aan den anderen kant
'u van den Bakkersdijk gelegen land aan te merken.
e' Maar behoorden de hier bedoelde gronden oudtijds tot den
Zoutepolder, dan is het in den eersten opslag toch vreemd, 'J' waarom zij later door den Bakkersdijk daarvan zijn gescheiden.
Dan, ook deze zaak laat zich volgender wijze verklaren ; toen I' in 1555 de watering van Scherpenisse en Westkerke door twee
zware dijkvallen bij Gorishoek werd getroffen, besloten inge-'* landen van Poortvliet door het leggen van eenen nieuwen dijk
hunne gronden aan deze zijde voor mogelijke overstrooming te 'e beveiligen. De daarvoor opgeworpen dijk nam eenen aanvang
aan den Klaas van Steelandpolder en liep langs de voormalige Zoutee door tot aan //den Hand.quot; Daar echter ook de voormalige waterkeering tusschen den Zoute- en Scherpenissepolder schier geheel was verloopen , en ook de Kand of Vrouw-Betkens-
34
dijk niet meer geschikt was het water te keeren, was voor Poortvliet nog geene volledige afsluiting verkregen, zoo lang hun gelegde dijk niet aan dien van Scherpenisse werd aangesloten. Bij den Rand werd daarom niet meer de grens van Poortvliet gevolgd, maar werd de nieuwe dijk van daar tot aan de dorpsstraat over // de Lieve-Vrouwemeet,quot; eene in de monding der Sassegrave verrezen hoogte , opgeworpen. Beter of voordeeliger punt van aansluiting was niet te vinden. Wel had men bij het opwerken van dezen dijk over de oude waterkeering van Scherpenisse het dorp kunnen bereiken , doch alsdan zou men aan den dijk onder de kerkstraat zijn aangesloten, en alzoo geene volledige afsluiting in het dorp zelve hebben erlangd.
Door de van wege de dijkage van Poortvliet opgeworpen waterkeering was nu ook het gevaar van overstrooming voor den Zoutepolder geweken. Later, bij de beschrijving van Poortvliet, komen wij op dezen dijk terug ; alleen zij hier nog opgemerkt, dat het gedeelte er van op den grond van den Zoutepolder, langen tijd onder den naam van den dijk op Onze-Lieve-Vrouwemeet stond bekend , en eerst later naar eenen daaraan gewoond hebbenden bakker, aan wien hij ook jaren achtereen werd verpacht, de Bakkersdijk is genoemd.
Dat ten slotte ook Malland voor den Zoutepolder is ingedijkt, blijkt uit den toestand der ook daar afgesloten wateren. Deze zijn , schoon thans grootendeels in land of lage weiden herschapen , toch nog overal zigtbaar ; terwijl van hunne uit-loopen aan de/,e zijde van den weg niets meer wordt bespeurd. Ook hier heeft dus de zee de buiten den Raaddijk gevallen mondingen der afgedamde Mallandsche vlieten met zand en slib gevuld, iets wat niet zou hebben kunnen plaats grijpen, wanneer de Zoutepolder vroeger dan Malland ware ingedijkt.
De schorren , waaruit de Zoutepolder is gevormd, lagen al-zoo voor de dijken van Malland , Poortvliet en Scherpenisse, en daar zij grootendeels m de uitloopen van vroeger afgedamde stroomen zijn ontstaan, is hunne oppervlakte ook zeer onregelmatig. Ligt het land langs de oudere waterkeeringen,
85
waar de afgesloten vloed zijne meeste slibben nedevlegde, hoog, in het midden, waar de strooming liet langst bleef aanhouden, en overigens ook de grootste vulling moest plaats grijpen , is het daarentegen laag. .Dan, zoo wel hier als daar is de grond voor beweiding of bebouwing geschikt; ja, in het midden van eene der voormalige geulen, waar hij zeer schulpachtig is, is hij bij tijdige bewerking zelfs wel zoo vruchtbaar als ergens elders. De minst vruchtbare kleilaag ligt onder of langs den gelegden zeedijk.
Voor de inpoldering of de eigenlijke vorming van den polder , moest langs den Pluim pot van het zuidwestelij kste punt van Malland tot aan liet begin der kerkstraat van Scherpenisse eene waterkeering opgeworpen worden. IJ at niet de geheele dijk onder de kerkstraat voor dezen polder is aangelegd, blijkt uit de rigting, die de oude zeewering van Scherpenisse, na de afdamming der Ee , langs de Sassegrave en de Zoutee , moet hebben gehad.
Wanneer de Zoutepolder is bedijkt, is onzeker. Duesselhuis zegt, dat de inpoldering er van in 1327 heeft plaats gehad, en verwijst tot staving daarvan naar een tweetal op deze bedijking betrekking hebbende charters 1). Doch uit het eerste of oudste dezer bedoelde stukken is, mijns inziens, niet op te maken, als zouden deze gronden toen zijn bedijkt; alleen blijkt daaruit, dat de polder reeds toen bestond en op Poortvliet uitwaterde, evenals de daarin genoemde Jan van Steelandpolder. In bet andere charter wordt, ter aanduiding van zekere landen en tienden , alleen de naam van gt;i den Souten-polre bij Scarpenissequot; vermeld s).
De dijk waarmede deze gronden zijn ingepolderd, is nog overal aanwezig; hij is met de schoolstraat van Scherpenisse daarbij gerekend ongeveer 900 meter lang. Hij werd tot in IS12,
) Dkesselhuis , De provincie Zeeland, pag. 100.
36
toen ook de Houwerpolder is drooggevallen, door het water van den Pluim pot bespoeld.
Het is niet te denken, dat deze polder ooit veel van de wateren heeft te lijden gehad; reeds in 1555 was hij door den lïakkcrsdijk van de watering Scherpenisse gescheiden, tengevolge waarvan hij ook van latere overstroomingen bleet' verschoond, Alleen door den vloed van 1530, waardoor Scherpenisse is ondergevloeid , zal ook de Zoutepolder zijn overstroomd geweest.
Dan, ofschoon deze polder door zijne veel gunstigere ligging ook van de meeste rampen, de watering van Scherpenisse en Westkerke overkomen, verschoond is gebleven , hebben de grondeigenaren daarvan toch reeds lang in het zware onderhoud van de voorliggende dijkage moeten helpen voorzien. Vroeger was dit echter niet het geval; want vóór 1575 vormden de heerlijkheden van Scherpenisse en Westkerke, zoo als wij reeds hebben opgemerkt, twee afzonderlijke waterschappen, beide door een eigen bestuur beheerd. Ook de Zoutepolder schijnt vóór dien tijd voor zijn eigen onderhoud te hebben gezorgd ; doch in genoemd jaar kwamen ingelanden van de twee hoofdpartijen overeen, om voortaan hunne zeeweringen voor gemeenschappelijke rekening te onderhouden , en de beide dijkages alzoo slechts als ééne watering aan te merken. In de tot dat einde gesloten overeenkomst was evenwel niet begrepen de Zoutepolder voor wat betrof, den //Madtdijckdoch in de andere lasten was ook deze polder gehouden //gemet-gemetsge-wijzequot; bij te dragen1). Onder de lasten van den //Madtdijckquot; nu hebben wij geene andere te verstaan , dan die , welke werden veroorzaakt door de jaarlijksche bekramming van den dijk; en, merken wij daarbij op, dat te dien tijde, althans bij gewone omstandigheden, de waterkeeringen alleen met matwerk werden verdedigd, dan komt men er onwillekeurig toe, te be-
') Miultdijck Daardoor werd de beknundo zeedijk, later alleen de bekramming verstaan.
37
sluiten , dat deze dijkage toen ook niet gehouden was in liet gewone onderhoud van den zeedijk der watering te helpen voorzien, Met de andere lasten in de overeenkomst vermeld, is zekerlijk bedoeld, dat de polder in de kosten van beheer, in de uitgaven tot aanleg van stroomafwerende werken , en in die tot digting van dijkbreuken hetzij bij overstrootning, of grondbraken, ook zou bijdragen, omdat in dusdanige aangelegenheden ook zijne belangen in meer of mindere mate waren betrokken. Doeh om ook van de gronden in dezen polder geschoten te heifen, tot voorziening in het gewone onderhoud van den zeedijk, komt mij voor , als niet de oorspronkelijke bedoeling van quot; de contractantenquot; te zijn geweest.
De bekramming van den dijk van Scherpenisse kwam reeds in 1569 op 2 fi 2 '1 Vlaamsch per gemefc te staan; ook in de rekeningen van de watering van het begin der 17° eeuw vindt men voor de krammat jaarlijks nog zoodanig afzonderlijk ge-schot vermeld , en het is opmerkelijk , juist werd de Zoutepolder te dien tijde ook voor zooveel minder per gemet aangeslagen 1). Later, toen de zeewering meer werd aangevallen , en men ook bedacht was op andere middelen tot voorziening, werd de krammat van lieverlede door rijs- en steenwerk vervangen ; ook puiabestortingeu tot beveiliging van den oever kwamen tot stand, voor al welke werken nu ook de Zoutepolder werd aangeslagen. Alleen bedroeg het geschot steeds 2 ,6 2 ^ Vlaamsch per gemet minder dan dat van de gronden in Scherpenisse en Westkerke. In dezen minderen aanslag is ook later berust, docli in 178G besloten de Staten van dit gewest, ook van dezen polder een gelijk geschot als van de landen in Scherpenisse te heffen. Hiertegen kwamen ingelanden op; zij gaven voor, dat zij ingevolge quot;het contractquot; van 1575 altijd voor 2 0 2-1 Vlaamsch per gemet minder waren aangeslagen geweest dan die van Scherpenisse en verlangden ook nu nog zoodanig
t) T)c opgaaf dei' kosten van bekramming in 1509 is de oudste, die mij is voorgekomen.
38
vooiTegt to genieten , of wenschten anders, dat men het gesloten contract zou houden voor vervallen. Door de Staten werd daarop ook nu iu dien minderen aanslag berust, even als in 1793, doch in het begin dezer eeuw werd de bedijking enkele jaren achtereen als eerste achterliggende polder aangemerkt, en dientengevolge boven het gewone géschot ook nog met eene subsidie van 2 1] per gemet ten behoeve der watering , bezwaard. Het verschil van het geschot van deze en de in Scherpenisse gelegen gronden bedroeg toen nog slechts 2 gt;1 Vlaamsch , of ƒ 0,05 per gemet. Eindelijk verviel ook nog dit geringe verschil, en werden de gronden met een geschot, gelijk aan dat van de overige landen in de watering , bezwaard ').
Valt nopens het vroegere dijkwezen van dezen polder niets meer te berigten , zoo rest ons alleen nog een kort overzigt van zijne uitwatering en grootte. Wat het eerste betreft, de Zou-tepolder sueertle ongetwijfeld van den aanvang zijner bedijking af op de watering van Poortvliet uit, zonder daarvoor werd bijgedragen in de kosten van het onderhoud en de instandhouding der sluizen , watergangen en heulen van die achtergelegene dijkage. Dan in 1327 , toen in Poortvliet juist eene nieuwe sluis moest worden gelegd, dienden // schepenenquot; van die watering bij graaf Willem klagten in, wegens het niet betalen van den Zoutepolder voor zijne waterlossing. Hierop werden eigenaren van dezen polder gelast, in de kosten van de uitwatering van Poortvliet te helpen voorzien, bij gebreke waarvan hunne loozing zou worden gesloten quot;). Het is later, bij gemis aan voldoende bescheiden niet gebleken , of de alstoen verstrekte bijdrage alleen gold tot voorziening in de kosten der vernieuwde sluis, dan wel, of zij daarna ook werd bestendigd. In de polderrekeningen der IGU of 17° eeuw komen, even als in die van lateren tijd , echter geene posten van uitgaaf voor suatie-
l) Archief der polders van Poortvliet 011 Scherpenisse.
2} Ibid.
3!)
penningen voor; weshalve er grond bestaat, om te vermoeden, dat de bijdrage dan ook maar tijdelijk is geweest.
Ook tegenwoordig loost de Zoutepolder op twee plaatsen op het waterschap Poortvliet uit; en , even als vroeger, wordt ook thans daarvoor geene vergoeding verstrekt.
Wat de grootte van den polder aangaat, deze bestond, vóór //de Lieve-Vrouwemeetquot; daarvan was gescheiden, uit ongeveer .165 gemeten. Ware de Bakkersdijk niet opgeworpen, zoo zou 's polders oppervlakte in don loop der eeuwen ook geene noemenswaardige verandering hebben ondergaan, want door grondbraken of vallen is deze bedijking nooit getroffen. Na 1555 hebben dan ook geene buitendijkingen meer plaats gegrepen; ook voor andere doeleinden zijn geene gronden afgezonderd, zoodat sedert dien tijd do grootte steeds standvastig was eu 146 gemeten 262 roeden bedroeg. Thans bevat de polder 57.8375 hectaren schotbaar — of zoogenaamd dijkersland.
Geertruida-polder. De Geertruida- of Sint Geertruida-polder , zooals deze bedijking in oude stukken genoemd wordt, is eene aandijking tegen de watering van Scherpenisse en Westkerke, en tegen den overstroomden polder Wulpendal. Hij is hoogstwaarschijnlijk gelijktijdig met Slabbecoorne in 1491-door Anna van Bourgondcë , vrouw van Ravestein, ingedijkt
In IMO gaf Eiups van Bouuoondië vergunning tot verkoop van een gors nop dat Wesleijnde van Wulpendale daer u de Schelt aen die Zuytzijde ende aen die IFestzijde loopt, // ende op die Noortzjde die liepe en op die Oostzijde die Coren-// dijck van Wulpendale, beginnende aen Sinte Adriaensdijk ende h alsoe voort strekkende tot Lejjn hanneszoons Rake toe;quot; doch het is niet duidelijk of deze gronden den Geertruida-polder hebben opgeleverd, dan wel of zij slechts een onbedijkt gebleven aanwerp van het Wulpendal zijn geweest s),
') Boxiiokn , deel II , pug. 939.
2) Ekmehins , Hesehrijving van Thol en , png. 40.
40
De dijk , die tot beverscliing der gorsen , waaruit deze pokier is gevormd , werd opgeworpen , was 2420 meter lang. Na de overstrooming van het oudere Wulpendal is echter ook de zuidelijke dijk, die blijkbaar niet voor dezen polder is aangelegd, een onderdeel van 's polders zeewering geworden , en met inbegrip daarvan bedraagt de lengte der tegenwoordige waterkeering 2650 meter.
Voor een gedeelte bestaat de bodem van dezen polder uit eenen volgeslibden stroom, die reeds bij de inpoldering der watering van Scherpenisse en Westkerke is gesloten , doch nog altijd daarin onder den naam van het lage //Molenwaterquot; staat bekend. De grond bestaat over het geheel uit niet ligte zeeklei, die naar het noordelijke eind van den polder zelfs nog iets zwaarder wordt.
Tengevolge van hare minder voordeelige ligging had deze dijkage, vooral na het verloren gaan der op haren zuidelijken kant gelegen bedijkingen , vermoedelijk ook vroeg met den aanval der wateren le kampen. Men vindt evenwel weinig of niets aangaande de oude gesteldheid van den polder opgeteekend, en van daar, dat ook niet veel omtrent zijne vroegere lotgevallen kan worden vermeld. Dat hij meestal in niet gunstige omstandigheden moet hebben verkeerd , blijkt onder andere ook daaruit, dat van deze gronden nooit bijdragen voor de watering van Scherpenisse en Westkerke, wanneer deze in hagchelijke omstandigheden verkeerde, zijn ontvangen. Opliet eind der 17° eeuw moet de zeewering van deze dijkage zelfs in zoo verachterden toestand zijn geraakt, dat zij, ook met de zwaarste geschoten , niet meer in goeden staat kon worden gebragt. Het gevolg daarvan was, dat in 1697 de polder ophield een afzonderlijk administratief ligchaam te zijn, en zoodanig met de watering van Scherpenisse en Westkerke werd vereenigd, dat voortaan ook zijne waterstaats-belangen geheel voor gemeenschappelijke rekening werden beheerd ').
Schoon aan een zooveel grooter ligchaam toegevoegd, bleef
'j Archief der polders van Scherpenisse.
41
deze bedijking daarom t.ocli geenszins van zware rampen bevrijd. Op den 7 Maart. 1715 brak zelfs haar nu goed verdedigde zeedijk door; hare vruchtbare akkers werden onder de ontstui-inige golven bedolven , en zoowel de zeewering als het bouwland leden door dit onheil niet geringe schade.
Ook in vroegeren tijd moet overstrooming hebben plaats gehad; want de diepe wiel tusschen de dijkpalen 73 en 74, komt reeds op eene oude kaart van 1634 voor 1). In 1808 viel eene doorbraak tegenover de haven vau Sint-Maartensdijk, waardoor andermaal beduidende schade werd veroorzaakt.
Hoogst noodlottig voor deze gronden was echter de stormvloed vau 4 Februari) 1825, De zee alstoen ook hier tot eene ongekende hoogte opgestuwd , vloeide reeds des namiddags omstreeks te drie uren over den dijk ; de zware overstorting veroorzaakte weldra verscheidene doorbraken, waardoor overstroomhig ontstond. Het water stortte zich vervolgens met geweld op den Westkerkschen dijk , vloeide daarover heen en verspreidde zich over eene vrij aanzienlijke strook lands in de watering van Scherpenisse en Westkerke. Eene zeer diepe wiel was in of vóór de grootste doorbraak, tusschen de dijkpalen 68 en 69, ontstaan; een zwaar getij liep ook later daardoor heen , want eerst, nadat hot water gedurende 46 getijen de velden had bedekt, greep de afsluiting, die voor/7700 aanbesteed was, plaats2).
Was aan de waterkeeringen door dezen vloed zeer groote schade toegebragt, ook de gronden binnendijks hadden daardoor veel geleden , terwijl het gansche gezaai bedorven was. Latei-is de polder niet meer door dergelijke rampen getroffen, doordien de zeedijken successivelijk zijn verhoogd, en de kramen rijswerken door doelmatiger voorzieningen zijn vervangen.
Kon omtrent het dijkwezen van dezen polder weinig worden gezegd , ook ten opzigte van de uitwatering is niet veel be-
') Kaart in het Rijks-archief. 3) Arcliicf der [lolclers vau Scherpenisse,
4)2
kend. De waterlossing heeft thans plaats op den grond van Scherpenisse eu Westkerke door een'' steenen duiker, voorzien van eene schuif of valdeur. Het blijkt niet of deze bedijking ooit in het bezit eener zeesluis is geweest; evenmin kan worden nagegaan of zij vroeger op eenige andere wijze of plaats aan dezen kant in den afvoer van haar water heeft voorzien. Alleen blijkt, dat van 1G57 tot en met 1667 jaarlijks 2 £ Vlaamsch voor de waterlossing aan de dijkage van Scherpenisse is uitgekeerd ; later kwamen daarvoor echter geene posten meer voor, ook toen niet, tijdeus de polder nog een geheel op zich zelf staand ligchaam vormde.
Vermoedelijk had deze bedijking ook eertijds haar eigen bestuur ; want in de rekeningen der watering van Scherpenisse en Westkerke wordt bij het verantwoorden der hierboven bedoelde suatie-penningen steeds van haren ontvanger-griffier gewag gemaakt. Overigens vindt men evenwel niets omtrent dit eigen beheer vermeld. Ook ten opzigte van de vroegere grootte van den polder vindt men weinig aangeteekend. Doch het is zeker, dat, ofschoon minstens viermaal ingebroken , daarvan toch nooit eenige hoeveelheid land van beteekenis is buitengedijkt; slechts in 1718 en later zijn eenige geringe oppervlakten afgeroofd. De oudste aangeteekende grootte bedraagt 118 gemeten, 61 roeden, de tegenwoordige bevat 44.9527 hectaren.
Ten slotte zij hier nog opgemerkt, dat men ingeland is van het geheele waterschap en dus ook van dezen polder, bij een bezit daarin vau 8 hectaren schotpligtigen grond.
Wulpendal. Van Wulpendal is zoo goed als niets bekend. Vermoedelijk was het tegen de watering van Scherpenisse en Westkerke op de hoogte van het tegenwoordige Gorishoek aangedijkt, omdat de in de 171! eeuw daar nog aanwezige voorgronden , nu onder den naam van quot; de Reepquot; bekend, de Wulpendaalsche gorsen werden genoemd. Ook de waterkeering van Gorishoek tot op liet eind van de Westnol heet nog altijd
■
1
:
. ... ,
■
■
UtohdilluHt/: A.KroDti,. Inr.vl
iVociïir As.trr
43
de Wulpendaalsche dijk. Wanneer, of onder welken vorm echter het A\ u]2)eiidal is bedijkt, is onbekend ; evenmin kan met eenige zekerheid worden bepaald , wanneer of onder welke omstandigheden het is verloren geraakt.
ALGEMEEN O Y E R ZIG T
Het waterschap Poortvliet, dat ook een der oudste gedeelten van liet eiland ïholen bevat, bestaat uit de polders Poortvliet, Mal land, Priester meet, Bartel m eet, Nieuw-Strijen , Steeland, Smanlzij , Baarsdijk en Pluimpot, wat laatstgenoemden-betreft, echter slechts voor zooverre hij in de gemeente Poortvliet gelegen is.
Malland is van Poortvliet niet meer door eenen dijk gescheiden; liet is evenwel zeker, dat het eertijds eene afzonderlijke bedijking heeft uitgemaakt. Priestermeet en Bartelmeet zijn daarentegen nog geheel door dijken ingesloten, doch zij waren daarom niettemin, even als Malland, sinds eeuwen met den polder Poortvliet in het stuk van dijkage vereenigd.
Poortvliet, Malland, Priestermeet en Bartelmeet vormden gezamenlijk de oude watering van Poortvliet, waaraan in 1556 de lluimpot, in J580 Nieuw-Strijen en eindelijk in 1C45 ook de Klaas van Steel andpolder werd toegevoegd. De Smaalzij, Baarsdijk en Pluimpot-polders stonden wel onder hetzelfde dijksbe-stuur , maar waren nooit administratief met de watering verbonden.
De polders van Poortvliet hebben werken en belangen, die het geheele waterschap aangaan , of met andere woorden, wlariu alle polders zijn betrokken ; andere welke slechts voor gemeenschappelijke rekening van Poortvliet, Malland, Priestermeet, Bartelmeet, Nieuw-Strijen en Steeland worden beheerd, en
44
eindelijk ook zulke, welke uitsluitend tie polders Smaalzij, Baarsdijk en Pluimpot afzonderlijk betreffen.
Omtrent de gemeenschappelijke belangen en werken van het waterschap besluit de vergadering der ingelanden van het ge-heele waterschap. Tot deze belangen en werken behooren : de zamenstelling van het polderbestuur, de voordragt der leden van het bestuur, de benoeming der ambtenaren en bedienden van het waterschap, de regeling der jaarwedden van de bestuursleden en genoemde ambtenaren en bedienden , het vaststellen hunner instructiën en in het algemeen alles, wat tot de inrigting van het polderbestuur behoort en verder liet waterschap in zijn geheel aangaat.
De uitgaven, welke daarvan het gevolg zijn, worden tot een gelijk bedrag per hectare omgeslagen over de landen in het geheele waterschap gelegen.
Omtrent de belangen en werken, welke uitsluitend de polders Poortvliet, Malland, Priestermeet, Bartehneet., Nieuw-Strijen en Steeland aangaan , besluit de vergadering der ingelanden dier polders. Tot deze belangen behooren :
a. de benoeming van de waterbouwkundige ambtenaren , voor de waterkeeringen dier polders , de regeling hunner jaarwedden, het vaststellen hunner instructiën en in het algemeen al wat die ambtenaren aangaat;
b. de dijken , waterkeerende werken, de waterleidingen , bestemd tot afvoer van het polderwater, de daarin gelegen heulen of duikers en in het algemeen al de uitwateringsmiddelen voor zoover een en ander gelegen is in en behoort tot genoemde polders ;
c. de kunst- en andere polderwegen, welke gelegen zijn in de polders Poortvliet, Malland, Priestermeet, Bartelmeet, Nieuw-Strijen en Steeland.
De kosten tot instandhouding en onderhoud der hier bovenbedoelde dijken , werken , waterleidingen, heulen of duikers en wegen, komen voor rekening van de genoemde polders, behoudens de verpligting tot onderhoud, welke , wat de water-
45
leidingen betreft,, rust. op de eigenaren van aangrenzende gronden , en, wat de wegen aangaat, op de eigenaren of op anderen. Deze uitgaven worden gedragen door de eigenaren der landen gelegen in den polder Smaalzij, door jaarlijks eene som van ƒ 18, en door de eigenaren der landen gelegen in Baarsdijk, door jaarlijks eene gelijke som te voldoen 1). De overige kosten worden tot een gelijk bedrag per hectare omgeslagen over de landen , gelegen in de polders Poortvliet, Malland, Priester-meet , Bartelmeet, Nieuw-Strijen en Steeland, met dien verstande nogtans dat door de grondeigenaren van den polder Steeland f 2,50 per hectare meer wordt betaald, dan dooide eigenaren der landen in de overige polders 2).
Omtrent de belangen en werken , welke uitsluitend een der polders betreft, besluit de vergadering der ingelanden van elk dier polders. Tot deze belangen behooren :
a. wat den polder Smaalzij betreft, de zorg voor de uitwatering van dien polder en de instandhouding en het onderhoud van de heul of den duiker onder den Mallandschen dijk, waardoor hij uitwatert in den polder Malland;
h. wat den polder Baarsdijk aangaat, do zorg voor de uitwatering van dezen polder en de instandhouding en het onderhoud van de heul of den duiker onder den noorddijk, waardoor hij uitwatert in den polder Poortvliet; en
c. wat den polder Pluimpot betreft, de zorg voor de uitwatering van dien polder en de daaruit voortvloeijende verplig-tingen ten opzigte van het waterschap Sint-Maartensdijk, wat aangaat de instandhouding en het onderhoud der heul of van den duiker in den dijk van den polder Slabbecoorne.
De kosten der werken en belangen hier bedoeld komen voor rekening van den polder, welke uitsluitend daarbij betrokken is3).
') Zie omtrent de oorziiak duarvan in de afzonderlijke beschrijving des polders. S) Ibid.
3) Bijzonder reglement voor het waterschap Poortvliet, vastgesteld door de Staten van Zeeland ddquot;. 11 Julij 1874 eu goedgekeurd bij koninklijk besluit van 15 October 18Té, nquot;. 24.
46
Zoowel voor de belangen van het waterschap , als voor die der vereenigde polders Poortvliet, Malland , Priestermeet, Bar-telmeet, Nieuw-Strijen en Steeland, hebben ingelanden bijeen bezit van 10 tot 30 hectaren een , van 20 tot 35 hectaren tioee en van 35 tot 55 hectaren drie stemmen ; verder brengen zij, die 55 en minder dan 85 hectaren bezitten vier en zij, welke meer dan 85 hectaren hebben , vijf stemmen in de vergadering van ingelanden uit.
In de polders Baarsdijk en Smaalzij is men stembevoegd ingeland bij een bezit van 4 en in den Pluimpot, voorzooverre die tot dit waterschap behoort, bij een bezit van 6 hectaren schotpligtigen eigendom
Do watering van Poortvliet met Malland, Priester-en Bartelmeet als onderdeden. Poortvliet is, zooals wij reeds opmerkten, ook een der oudste gedeelten van het eiland Tholen. Het is evenwel later ingepolderd dan het naburige Scherpenisse, dat waarschijnlijk reeds vóór zijne bedijking is bewoond geweest. Dat deze gronden jonger zijn dan die aan de andere zijde der Zoutee gelegen , is geene bloote gissing, maar valt bij eene aandachtige beschouwing van beide dijkages terstond in het oog. In Scherpenisse toch treft men schier geene sporen van afzonderlijke inpolderingen meer aan; geene aardrug-gen van voormalige dijken zijn daar dus meer aanwezig, en in geene benamingen van hoeken of wegen vindt men het woord //dijkquot; vermeld. Gansch anders daarentegen is het in Poortvliet gesteld; vele der afzonderlijke inpolderingen zijn hier nog duidelijk op te merken , en de meeste namen van do daarvoor opgeworpen , docii reeds lang geëll'ende of tot wegen verloopen waterkeeringen, zijn tot op den huidigen dag nog in den Engelaars-, Stampers-, Beugkcns-, Gouws-, Faas- en Vrouw-Betkensdijk bewaard gebleven. In den polder Scherpenisse, waarin alle deelen toch ook niet gelijktijdig met dijken of kaden zijn om-
l) Archief der polders van Poortvliet,
47
zoomd, moeten de oudste waterkeeringen alzoo van vroegeren tijd dan die van het waterschap Poortvliet zijn geweest: dat is, de kaden in eerstgemelde dijkage moeten reeds zijn binnen gepolderd geweest, toen die in de laatst bedoelde nog aan de stroomen hadden wederstand te bieden.
Voor de bedijking van Poortvliet was het zuidelijke gedeelte door miu of meer belangrijke stroomen doorsneden; de daar tussehen gelegen gronden waren hoog, en zelfs hier en elders tot meer of min aanzienlijke zandruggen opgewassen. ïwee dezer hoogten , de Zeehondsplaat en de Konijnenberg munten ver boven de andere uit, en hebben zeer zeker hunnen naam aan het gedierte, dat daarop eertijds eene rust- of schuilplaats vond, ontleend,
In het noordelijke gedeelte worden weinig of geene overblijfselen van kreken of geulen aangetroffen ; maar de daar egaal laag gelegen gronden toonen daarentegen duidelijk aan, dat zij eeuwen achtereen , ook nadat de andere streken reeds waren drooggevallen , nog geheel met water zijn bedekt geweest. Deze lage strook was oudtijds een gedeelte van het groote Vosmeer , dat aan deze zijde omgeven was door gronden , die volgens de wetten naar welke de aanslijking van alluviale gronden langs onze kusten plaats heeft , waren gevormd.
De zuidelijke gronden van den polder Poortvliet zijn alzoo de oudste; doch het is moeijelijk uit te maken, welk deel der watering wel het eerst met dijken is omzoomd. Sommigen meenen , dat //het erfquot; of de kom van 't dorp het eerst is ingepolderd; maar volgens de voorgestelde ligging der oudste polders kan deze kleine strook gronds, tegenover een nog lang open gebleven gedeelte van den vliet naar welken Poortvliet vermoedelijk is genoemd, moeijelijk afzonderlijk zijn bedijkt geweest. Het is veeleer aan le nemen, dat het dorp op een' dam door dien vliet of op het verlengde van den Beugkens-thans Putjesdijk, is gebouwd, en hel overige gedeelte van de kom der gemeente, alleen door ophooging met grond uit het tegenwoordige // Spaart /' tijdens de vloed daartoe nog toegang had , is aangewonnen.
48
Ongetwijfeld is het gedeelte, bevattende de bevangen of hoeken Burgemeet, Stampersdijk , Zotkenshoek en Engelaarsdijk, een der oudste stukken van do gronden met welker beschrijving wij ons thans bezig houden. Sporen van de waterkee-ringen, waarmede ook dit kleine land eertijds tegen de vloeden werd beveiligd, zijn zelfs in de Paas- en Engelaarsdijk nog overal aanwezig; terwijl de strekking van den Stampersdijk op het bouwland langs het Spaart eveneens nog kan worden nagegaan. Dit aldus oinkade stuk werd in den aanvang alzoo hoogstwaarschijnlijk rondom door het water bespoeld, en, dat het geene eenvoudige schorkreken zijn geweest, waardoor het was ingesloten, blijkt nog heden uit de overblijfselen daarvan. De beide Spaarten toch ten zuiden en noorden van deze kleine bedijking gelegen, hebben tegenwoordig nog altijd eene breedte van 150 a 200 meter bij eenen stand van 2 tot 3 meter beneden het onmiddellijk daarlangs gelegen bouwland. Bij regenachtig weder zijn het nog groote oppervlakten , die met polderwater worden bedekt, en hoeveel eeuwen zijn niet ver-loopen, sinds het laatste getij er door henen stroomde i
Zekerlijk was ook het aan den anderen kant van den vliet gelegen zuidelijke stuk zeer vroeg met dijken omringd; ja, afgaande op den uitloop van sommige der daarin ingepolderde kreken, is men zelfs geneigd het er voor te houden , dat deze gronden nog vroeger dan de meer noordelijke aan de werking of den invloed der zee zijn onttrokken. Dit gedeelte van het tegenwoordige waterschap was door den Beugkeus-, Galgen- en Schoondorpschen-dijk ingesloten, en is verreweg het belangrijkste deel, dat dus of geheel afzonderlijk, of tegen eenen reeds be-staanden polder is aangedijkt.
Tegen deze twee aldus door dijken omringde deelen is Gouws-dijk het eerst aangewonnen ; daarna is vermoedelijk de grond tusschen den Schapen- en Biezenweg ingepolderd, en eindelijk is liet benoorden de Sassegrave verrezen schor, door het opwerken van den Vrouw-Betkensdijk, aan het water ontwoekerd. Door de laatste indijking werd de Sassegrave nu ook
49
evangen of meer buitenwaarts en de Nieuwee tegenover den Bitterhoek
gelaarsdijk, afgesloten.
er besohi'ij- Veel later dan de voorgaande landen zijn de zoogenaamde
J vvaterkee- welhoeken , het Malland en do polder vóór n liet Geweelquot; ge-
de vloeden vormd; doch ook deze aan de andere toegevoegde gronden
irsdijk nog werden binnen den eersten ringdijk, waarvan nog zoo groote
ampersdijk stukken aanwezig zijn , besloten. Zij vormden gezamenlijk het
:an worden oude waterschap waartegen verder de overige gronden, als
u aanvang buitenpolders zijn aangedijkt. Dat de ringdijk met welken
poeld, en, de tot dusverre drooggevallen gronden nog tot in de 13° eeuw
waardoor tegen overstrooming lagen beschut, niet meer in zijn geheel
'selen daar- aanwezig is, valt niet te verwonderen , wanneer men in aan-
n van deze merking neemt, hoe vroeg hij op sommige plaatsen toch reeds
altijd eene aan den aanval van het water is onttrokken , en daarbij ook
tot 3 me- niet uit het oog verliest,, dat overal, waar menschenhanden
land. Bij arbeiden , ook menig spoor van oudheid wordt nitgewischt,
j die met Omtrent den tijd, waarin de onderscheidene inpolderingen
niet ver- hebben plaats gehad, verkeert men geheel in het onzekere;
de! Malland echter, een der jongste gedeelten van het tot dusverre
den vliet gevormde waterschap, bestond reeds in do 13° eeuw ; want in
ngd ; ja, 1285 wordt reeds een Hugo van Mat.land vermeld !). Het
[epohlerde is zeker niet lang vóór dien tijd beverscht geweest, daar
dat deze in deze bedijking ook nog altijd een hoek naar een' zijner
werking eerste bezitters met den naam van //Huig van Mallandshoekquot;
j van het wordt bestempeld. Lang vóór Malland bestond, werden de
algen- en welhoeken, welke door het opwerken van den noorddijk zijn
mgrijkste drooggevallen, aan de werking der stroomen onttrokken; ter-
'eeds be- wijl zeker weder een tusschentijd van enkele eeuwen is noodig geweest, alvorens deze tegen de achterliggende gronden konden
3 Gouws- worden aangewonnen. Op deze wijze voort redenerende zien
le grond wij, dat de oudste indijkingen van dit waterschap zekerlijk in
eindelijk of 9U eeuw moeten hebben plaats gegrepen.
loot- het Hit is al, wat met eenige zekerheid omtrent den tijd dezer
on t woe- ------
nu ook i) Oorhondenhoek van Roll unci en Zeeland gt; deel 11, pag. 353.
Avchiof 1VC dl , st. 4-
50
bedijkingen kan worden gezegd; iets naders kan deswege niet tege worden bepaald zoolang niet andere bescheiden , nopens het j^el eerste dijkwezen meer licht verspreiden. Maar weet men al mee niet, wanneer, of hoe die eerste dijken zijn opgeworpen, dit Mee zij hier nog opgemerkt, dat de overblijfselen er van , overal maa getuigen van in zeer lang verloopen tijden te zijn aangelegd, doe toen het water door enge en ondiepe stroomen naar binnen uit kwam en het verschil tusschen eb en vloed over de nog ont- Jlai zaggelijk uitgebreide opene vlakten ook nog van geringe betee- mei kenis was. Overal toch schijnen die oude waterkeeringen slechts (|0 kaden te zijn geweest in vergelijk met onze dijken, hetwelk eu ook ten duidelijkste blijkt uit de beperkte breedte van aanleg , inoi die hoogstens een derde gedeelte bedraagt van die, welke tegen- ges woordig voor het opwerken van eenen dijk wordt vereischt. Dikwijls heb ik op die monumenten uit dien grijzen tijd getuurd, zij) en mij daarbij tul van vragen gesteld, op welke ik steeds de de antwoorden moest schuldig blijven. Te vergeefs ziet men in tro het rond: er is niemand die ons omtrent derzelver stichting om of wijze van opwerking inlicht. al Priestermeetpolder. De tot dusverre beschreven watering p0 had eenen omtrek van ruim 15.000 meter en werd nog vergroot j '2 met de aandijkingen van Priestermeet en Bartelmeet; doch de (le] tijd, waarin ook deze jongere polders zijn tot stand gekomen, tei ligt evenals die der andere, geheel in het duister, en beide zijn ge dan ook immer als onafscheidelijke deelen van de out,ere dijkage aangemerkt. Uit de gesteldheid van den grond is evenwel na te gaan, dat Priestermeet vroeg moet zijn ontgonnen. Door- iai gaande toch ligt het ingepolderde land laag en een groot ge- Jo deelte er van is, evenals in het noordelijke gedeelte der oude de watering, slechts voor weiland geschikt. fe De dijk , waarmede deze polder is aangewonnen , sloot op d( beide einden aan de waterkecring van Poortvliet aan; hij werd w door den Pluimpot, het Maarloo en den Vos vliet bespoeld, en di was bij zijnen aanleg ongeveer 13325 meter lang.
liartclmeetpolder. Wat Bartelmeetpolder betreft, deze is
51
tegen Priestermeet en Poortvliet aangedijkt, en is kennelijk heel wat later, dan de vorige polder bedijkt. Sommigen meenen dat, naar aanleiding van den verkoopbrief van // de MeeneweideDartel meet in 1325 of kort daarop is ingepolderd; maar uit het genoemde stuk blijkt wel, dat het daarin bedoelde gors bij of tegen Poortvliet lag, dan er is volstrekt niet uit op te maken , of daaruit Bartelmeet is voortgekomen '). Maar was uit //de Meeneweidequot; of //Ghemeene weijdequot; zooals men dien naam reeds in een stuk van 1352 vindt vermeld, de Bartelmeetpolder gevormd, dan zouden de dijkages Broek en Rooland, daartegen aangewonnen, van (e laten oorsprong moeten zijn , iets wat nu juist in strijd is met de uiterlijke gesteldheid daarvan.
De reeds zoo vroeg tot eene watering vereenigde bedijkingen zijn onderscheidene malen door stormvloeden zwaar geteisterd; de wielen tocli, die langs den eersten ringdijk worden aangetroffen , leveren daarvan het onwedersprekelijke bewijs. Uit de omdijkingen van deze kolken is het wijders ook duidelijk, dat al die doorbraken zijn veroorzaakt, tijdens de voorliggende polders nog niet bestonden, tengevolge van hooge vloeden der 12° of 13° eeuw. Ook de dijk van Priestermeet draagt duidelijke sporen van doorbraken vóór dat Bartelmeet bestond; terwijl de laatste dijkage reeds weder door overstrooming is getroffen vóór // het Rooland11 daartegen was aangedijkt.
Al vroeg evenwel is de watering van Poortvliet schier geheel binnengedijkt, want door de vorming der polders Klaas van Steeland, Oud- en Nieuw-Strijen , Vijftienhonderd-gemeten, Rooland en Broek , was haar oostelijke zoom reeds vóór het einde der 14e eeuw geheel aan het geweld des waters onttrokken; terwijl door het afsluilen van den Pluimpot, in 1556, ook aan den westelijken kant de vloed van hare buitendijken werd geweerd. Alleen bleef aan de noordzijde nu nog een klein gedeelte zeewering door het water bespoeld; docii daarvoor lagen
') F. van Mieris, Grool charterboek, deel II, folio 353.
kan deswege niet seiden , nopens het quot;Maar weet men al =n opgeworpen, dit _Ien er van , overal te zijn aangelegd, =)oinen naar binnen over de nog ont-van geringe betee-terkeeringen sleclits ;e dijken , hetwelk =breedte van aanleg, die, welke tegen-■dt vereischt. Dikwijzen tijd getuurd, a'elke ik steeds de ü'geefs ziet men in derzelver stichting
zjcschreven watering werd nog vergroot rtelmeet; doch de Z3t stand gekomen, ■ister, en beide zijn ii de oudere dijkage grond is evenwel ^ontgonnen. Door-en een groot ge-gedeelte der oude
•wonnen, sloot op .vliet aan ; hij werd =svliet bespoeld, en lang.
sr betreft, deze is
vroeglijdig hooge slijkeu en gorsen en Je Mossel- en Krabbe-kröek waren stroomen van gering vermogen.
Zooals dus blijkt, had de oude watering in de tweede helft der J6C eeuw schier niets moer aan hare zee weeringen te koste te leggen ; doch in 1579 hadden ingelanden van Nieuw-Strijen hunnen pokier verlaten; en, daar nu het waterschap Poortvliet bij het verloren gaan van deze rampspoedige bedijking, ook groot nadeel stond te lijden , werd deze polder in 1580 voor rekening der ingelanden van de watering aangekocht. Hierdoor nu kreeg de dijkage van Poortvliet een meer gewigtig punt van verdediging, waarom ook terstond aan «de landmeesters/'' die tot dusverre de polders hadden beheerd, een geregeld bestuur, bestaande uit een' dijkgraaf en zeven gezworenen, werd toegevoegd.
Dan , had de watering aan hare eigene zeeweringen m de 16e eeuw niet veel van den aanslag der wateren te lijden , men had hare oude buitendijken grootendeels laten verloopen, tengevolge waarvan zij ook alleen door do voorliggende dijkages lag beschermd. Steeds moest daarom } gedeelte in de kosten van liet onderhoud van den zeedijk van Westkerke worden betaald. Dit duurde zelfs tot lö'M , toen bepaald werd, dat voortaan slechls J gedeelte daarvan voor rekening der watering mogt komen. Hoewel dus merkelijk verligt bleef deze bijdrage toch altijd nog aanzienlijk , doordien het westelijke dijkvak van Scherpenisse destijds zeer door den stroom werd aangetast 1).
Is het slechten of applaneeren van dijken steeds eone bedenkelijke zaak, de polders van Poortvliet vooral ondervonden maar al to zeer de waarheid daarvan. Beschut door dezelfde waterkeering, als waarmede Scherpenisse tegen den vloed was .beveiligd, deelden zij niet alleen in de kosten van het daaraan verhouden onderhoud , maar leden ook groot nadeel van de rampen , welke de voorpoldors troffen.
) Eh mie li ins, Beschrijvbuj van Poortvliet, pag. 73.
Uit de naauwe betrekking, die tussclien beide waterschappen in zake het dijkwezen van lieverlede was ontstaan , wordt liet dan ook duidelijk, waarom juist te Poortvliet, n np dan X0 n Decemhris 1551 hy Bal jeu, Schoul, Schepenen, landmeesters a en Vastoren, met 'f meeste deel van da hreetste inyhe-erfden // van den Lande van Poortvliet, eendracktelijcken geaccordeert n en geordonneert wart in de vasten of te eer te legghen die u Inlage ofte waerdijch aen Gorishoekquot; t). De watering had, zooals wij gezien hebben te groot belang bij den zeedijk van Scherpenisse, om tegenover een zoo bedreigd punt, als Gorishoek , niet de beste voorzorgmaatregelen te helpen nemen , en van daar, dat het leggen der «inlaagquot; dan ook voor gemeenschappelijke rekening plaats greep De nieuwe //waardijkquot; kwam evenwel niet terstond tot stand, zonder dat blijkt, om welke reden do uitvoering is uitgesteld. Uit andere bescheiden hebben wij evenwel gezien, dat met de opwerking er van eerst in 1555 een begin is gemaakt, kort nadat de zeewering van den polder Scherpenisse door twee gevaarlijke grondbraken of vallen zwaar was getroffen 1).
Tegelijk bij het aanleggen van dezen inlaagdijlc was men er nu ook op bedacht, de gronden van Poortvliet, die bij onder-vloeijing der voorpolders , reeds zoo menigwerf door het voort-gezweepte water waren beschadigd geweest, aan dezen kant met eenen nieuwen dijk, strekkende van den Klaas van Steelandpolder tot aan den Rand-of Vrouw-Betkensdijk, te beveiligen, liet opwerken van dezen dijk was een werk van grooten omvang ; nagenoeg drie volle jaren werd er aan gearbeid , en de grens der watering onderging er belangrijke wijziging door. Itet was ook niet minder een werk van groot belang voor deze dijkage, want door het tot stand komen daarvan was men niet afhankelijk meer van eene watering, wier zeeweringen zoo met stroom en golven te worstelen had. De landen voor dezen
Krabbe-
—eede helft _i te koste ■nv-Strijeu —ip Poort--)edijking, in 1580 ingekocht.
i
) Kerkelijk archief van Scherpenisse,
54
dijk bonoodigd, waren vooraf onteigend ; zij lagen op het grond- te ke
gebied van Poortvliet, en leveren thans nog grootendeels de veel
daar aanwezige karrevelden op. Hoogstwaarschijnlijk is ter ver- daarc
krijging der noadigc aardspecie ook toen wel de oude waterkee- zuid!
ring van Seherpenisse, aan de andere zijde van de Zoutee gelegen , R'
gebruikt; even als Vrouw-Betkensdijk, die mede daarvoor, door
doch inzonderheid voor den Bakkersdijlc, werd geslecht. de 1
Met den nieuwen dijk werd evenwel het beoogde doel niet de
bereikt, zoolang ook niet de Zoutepolder van het oudere deel gez\i
van Seherpenisse lag afgesloten , en daarom werd nu ook over vooi
//de Vrouwemeet1' een schenkeldijk, strekkende van den Hand werl
tot aan de dorpsstraat van Seherpenisse, opgeworpen. Deze ge- te
heel nieuwe waterkeering met genoemden schenkeldijk daaron- Sch
der begrepen, was ongeveer 1800 roeden lang; hare voltooijing mac
had in J557 plaats, en de kosten daarvan beliepen 13 13 3 gt;1 op
Vlaamscii of / 3,95 per gemet 'j. in
Het is welligt hier de plaats op te merken, dat, ofschoon afsl
nu de watering van die van Seherpenisse en Westkerke was woi
afgesloten, de bijdrage tot de instandhouding en het onderhoud dig
van den Westkerkschen dijk, daardoor tocii niet verviel. Neen, ho(
nog lang daarna moest de dijkage van Poortvliet daaraan het evi
hare toebrengen; zooals ook voornamelijk liet geval was, bij dn
het verzwaren van den voor gemeenschappelijke rekening geleg- tij
den inlaagdijk, waarvoor zij met eene subsidie van 4 fi 6 '1 de
Vlaamsch per gemet werd bezwaard 2). wi
Aan deze zijde was het gevaar voor overstrooming aizoo ge- oi:
weken ; doch tegenover de polders van Tholen , lag de watering ve
nog altijd open. De treurige gevolgen van den toestand daar w
waren ook reeds in 1530 gevoeld; en, toen in 1613 Scha- S kerloo weder eene prooi der golven werd , moest zelfs gedurende
dagen achtereen met veel arbeiders gewerkt worden , om liet over v,
ilen Ka- en Galgendijk stroomende zeewater, zooveel mogelijk v
) Kerkelijk archief van Seherpenisse.
) Archief der polders van Poortvliet en Seherpenisse.
55
te keeren 1). Later kwam de vloed langs dezen kant in nog veel erger mate over Poortvliet1» uitgestrekte velden heen, doch daarover straks nader. Wij keeren eerst nog tot den aan den zuidkant gelegden binnendijk terug.
Reeds in 1570 , toen de dijkage van Scherpenisse zoo zwaar door de zee beschadigd was , had men gezien van welk belang de kortelings opgeworpen waterkeering voor deze gronden was; de vloed, die alstoen tot tegen haar buitenbeloop was voort-gezweept, berokkende hier slechts geringe schade 2). Doch vooral in 1645 moest men het op nieuw ervaren, met de opwerking van den voorschreven binnendijk een zeer nuttig werk te hebben verrigt. Wel veroorzaakte de overstrooming van Scherpenisse ook toen aan het waterschap belangrijke schade, maar door het in allerijl aanbrengen van eenen kistdam of eene kap op de nieuwe waterkeering, kon de opgestuwde vloed toch nog in tijds worden gekeerd. Het bleek echter nu, dat de gemaakte afsluiting nog niet in allen deele aan hare bestemming beantwoordde , en dat verbetering daarvan noodzakelijk was. Spoedig werd de aangebragte kap dan ook door eene geregelde verhooging en verzwaring vervangen; terwijl het buitenbeloop, evenals van eenen zeedijk, met krammat, en op de meest bedreigde plaatsen zelfs met rijsbeslag, werd voorzien. Deze tijdelijke verdediging was noodig; want zoolang het zeewater de daarvoor gelegen gronden bedekte, lag de dijk aan eenen waarlijk zwaren golfslag blootgesteld. Ja, onderscheidene malen ontstond zelfs schade aan de zeewering; groote hoeveelheden van den nog niet //gezetenquot; grond spoelden van tijd tot tijd weg, en menig verdedigd vak vorderde, voor de dijkage van Scherpenisse was beverscht, voor de tweede maal voorziening.
De ramp van den voorgelegen polder was dus ook voor dit waterschap nog in het bijzonder nadeelig; want ten behoeve van den zoo in tijds gelegden binnendijk, die ook tweemalen
*) Archief der pokiers van Poortvliet.
3) Archief der polders van Poortvliet en van de ambachtsheerlijkheid Westkerkc
i op liet groiul-quot;ooten deels de lijk is ter ver-'ude waterkee-^utee gelegen, ide daarvoor, quot;geslecht. =gde doel niet - oudere deel nu ook over =an den Rand quot;n. Deze go-ildijk daaron-i'e voltooiiinü' =quot; 13 j3 2 ft
=at, ofschoon Bstkerke was 33t onderhoud ■'iel. Neen, ■ daaraan het -ral was, bij sening geleg-m 4. $ 6 il
quot;ig aizoo ge-de watering lestand daar 1618 Scha-■s gedurende som het over «1 mogelijk
56
achtereen over 20.000 vierkante meter was bekramd, moest de voor die tijden zeer hooge som van ƒ 71,34lt;5 worden besteed. Hierbij kwam , dat het waterschap nog met een geschot van ƒ 13 per geniet moest bijdragen in de kosten tot herbedijking van Scherpenisse. Maar was de opgeworpen dijk er niet geweest, dan had de schade nog veel meer bedragen, dan de som van f 128,578 , welke nu daaraan en aan de watering van Scherpenisse was te koste gelegd ; want in dat geval zon het zeewater ook zeker een gansch jaar de meestal lage velden hebben bedekt 1).
Ten opzigte van dezen dijk, die, zooals wij zagen, de watering nu reeds tweemaal voor overstrooming had beveiligd , zij hier nog opgemerkt, dat Veiuumje van Citteus in zijn //Opkomst en aanwas van de ambachtsheerlijkheid Poortvliet,quot; meent, dat hij is eene oude waterkeering, langs de Zoutee opgeworpen , in tegenstelling van anderen, die beweren, dat hij eerst in 1645 is aangelegd ~). Noch het een, noch het ander is juist; de oude waterkeering lag aan den kant van de hoeken Burge-meet, Stampersdijk en Engelaarsdijk, langs de daar nog zigt-bare overblijfselen der wateren, die eertijds Poortvliet en Scherpenisse van elkander scheidden.
De opgeworpen dijk, tegenwoordig onder den naam van den Poortvlietschen dijk bekend, werd steeds ten bate van het waterschap verpacht; doch later is iiij van het dorp Scherpenisse tot aan den tegenwoordigen zeedijk, met de daaraan palende karrevelden in erfpacht uitgegeven aan J. L. van Yhijbergiie voor eene som van 55 £ Vlaamsch per jaar. Blijkens het daarvan op den 30 Julij 1670 opgemaakte //contractquot; hadden ingelanden zich evenwel het regt voorbehouden, uit de karrevelden in de Ravenshoeken en in den Klaas van Steelandpolder, aarde te halen lot herstel, verhooging of verzwaring van den zeedijk , zonder daarvoor van wege de watering eenige vergoeding zou
^ Archiclquot; der polders van Poortvliet en Scherpenisse. quot;j Zeeuwsch jaarhoekje van 1850, pag. 52.
57
worden verstrekt; wanneer echter bij overstrooming de dijk //werd bezoutenquot; en in dat geval verhooging en verzwaring noodzakelijk was, zou volgens gemeld contract, voor de rooviug van den grond in billijkheid vergoeding plaats hebben. Verder werd ook bepaald, dat wanneer de dijk in zeedijk kwam te veranderen, de erfpacht zou eindigen en de geheele water-keering aan het waterschap zou komen te vervallen 1).
In 1()83 is liet dijkvak, strekkende van den Beugkeus- of Putjesdijk tot aan den Groeneweg, overgedragen aan den heer M. van 't Hose vult voor 28 £ Vlaamseh; doch 11 jaar later is de erfpacht van dit gedeelte vervangen door eene //vaste rente van 4^ ten honderd van 400 £ Vlaamsehwaarbij alle // landsonkostenquot; zoo van den C als CCquot;'™ penning ten laste van den bezitter kwam.
In 1763 verkocht de heer Giiristoffel Gaeswijk als eigenaar der dijkvakken van liet dorp Seherpenisse tot aan den Beugkensdijk , en van den Groeneweg tot aan den zeedijk, den Bakkersdijk, met 3 £14 C 11 ^ Vlaamseh van de op deze deelen drukkende erfpacht, bezwaard. I)e verkooper liet echter kort daarop ook deze rente of erfpacht aflossen , zoodat later door de bezitters van dit gedeelte dijk, geene zoodanige rente meer is opgebragt. Van de andere vakken werd daarentegen nu voortaan de volle erfpacht van 27 £ Vlaamseh betaald , weshalve door den afkoop der rente tocli eigenlijk geen geldelijk nadeel aan liet waterschap werd toegebragt 2). Zoodra evenwel het dijksbestuur van den verkoop en de ontlasting der erfpacht kennis kreeg, vorderde het van den nieuwen eigenaar eene verklaring, waarin hij te kennen gaf, liet aldus gekochte nimmer te zullen beschouwen //als een vrij goed,quot; maar het daarentegen altijd zou aanmerken , als een deel van den gehee-len dijk , waarop de erfpacht rustte , en waarop het waterschap,
*) llesolutieboek der polders van Poortvliet. %2) Archief der polders van Poortvliet.
58
ingeval van nood, ook weder aanspraak had '), Zoodanige onts
verklaring kwam eerst op den 1 April 1760 in; het bestuur dun
nam daarmede genoegen , en het stuk werd in het // resolutie- groc
boek geregistreerdquot; quot;). vau
Blijkens het voorgaande staat de Bakkersdijk dus in dezelfde Pot
betrekking tot den geheelen dijk , als een stuk vroonland tot las'
de overige of schotbare gronden eens polders; maar bij overstroo- voc
ming der voorliggende dijkage heeft het waterschap daarop ste
hetzelfde regt, als op de andere doelen, welke nu eigenlijk da
ook met den cijns van dit vak zijn bezwaard. tei
Later is de erfpacht van den geheelen dijk met de daaraan 3
grenzende karrevelden opnieuw geregeld; voor de eerste vakken si van den Bakkersdijk tot aan den Beugkensdijk en van den
zoogenaamden Groeneweg tot kort bij den zeedijk , wordt jaar- ti
lijks ƒ' 1^4,11 en voor het midden gedeelte met de rente z» van enkele perceelen karreveld, jaarlijks ƒ 14.2,46quot; betaald 3).
Na reeds welligt te lang bij dezen dijk te hebben stil gestaan, o
keeren wij ten slotte weder terug tot den stormvloed van 1645, i
welks nadeelige uitwerkselen , zooals wij zagen, ook hier in zoo (
erge mate werden gevoeld. Behalve de reeds hierboven opge- lt;
somde nadeelen, welke de watering uit de overstrooming van Scherpenisse had ondervonden, moet ook nog wel deze worden vermeld, dat de dijkage als het ware daardoor genoodzaakt werd, den Klaas van Steelandpolder in onderhoud over te nemen. Deze kleine bedijking tocli, die bij eene waterkeering van ruim 700 meter lengte, destijds maar eene schotbare oppervlakte besloeg van 49 gemeten, kon op den duur door eene zoo zwaar geteisterde watering als Scherpenisse, niet worden onderhouden. Reeds vroeger had men dan ook van dien kant gedreigd den polder te zullen verlaten , wanneer de watering van Poortvliet weigerde daarvoor bij te dragen; doel! nu bij het
') Archief der polders van Poortvliet. quot;■) Ibid.
3) Ibid.
59
ontstaan van zooveel rampen , zou liet bezwaar tegen zijn voortdurend onderhoud bij die van Schevpenisse natuurlijk nog veel grooter zijn geweest. Door deze kleine bedijking aan liet spel van stroom en golven prijs te geven , kreeg de watering van Poortvliet den niet sterken binnendijk, als zeedijk tot haren last, en van daar dat ingelanden dan ook maar besloten, haar voortaan voor hunne rekening te doen onderhouden 1). Zij stelden bij de overneming van den polder alleen tot voorwaarde, dat de dijkgeschoten van de daarin gelegen gronden nu ook ten hunnen bate zouden worden geïnd, en dat voortdurend 3 0 4 -1 Vlaamsch per gemet zou worden betaald voor zijne suatie op Poortvliet 2).
lluim een vierde eener eeuw was ter naauwer nood na deze treurige gebeurtenissen verloopen , toen de voor deze gewesten zoo noodlottige storm van 21 September 1071 plaats vond. Het water door eenen hevigen noordwesten wind ook nu weder tot eene ongekende hoogte opgestuwd, scheurde de waterkeering van Seher-penisse andermaal op eene jammerlijke wijze vaneen , waardoor die gronden, zooals wij reeds zagen , weder voor eenigen tijd onder het water raakten bedolven. Ook do zuidelijke zeedijk van deze dijkage werd door dien stormvloed dermate beschadigd, dat elk oogenblik doorbraak werd gevreesd; de Klaas van Steelandpolder stroomde onder, en gelukkig, dat de daarin gelegde wachtheul nog in tijds kon worden gedigt, anders waren de gevolgen van den vloed niet te berekenen geweest. Door de sluiting van deze heul werd hoofdzakelijk dijkbreuk voorkomen; want zoodra de voorpolder geheel met water was gevuld , werd het evenwigt aan beide zijden van den zeer afgeschoven dijk hersteld, en de overstorting nam een einde.
')■ Zoodanige '; het bestuur iet // resolutie-
ïus in dezelfde vroonland tot hij overstroo-'schap daarop quot;u eigenlijk
st de daaraan eerste vakken en van den o wordt jaariet de rente 5 betaald 3)1 stil gestaan, id van 1645, hier in zoo hoven opge-'oom in g van deze worden genoodzaakt si'te nemen. 18' van ruim
oppervlakte i' eene zoo den onderkant ge-itering van ;1U hij het
Tot herstel der schade was eene geldleening van ƒ G000 noo-dig; terwijl als een gevolg van den vloed de zeeweringen in het volgende jaar ook belangrijk moesten worden verbeterd.
') Avchicf der puldors van Schevpenisse. '2I Archief dei' polders van Poortvliet.
60
Bij deze op zieli zelf reeds belangrijke uitgaven , kwam echter nog een bedrag van 442 £ 9 ,G 3 ^ Vlaamseh, hetwelk aan de ondergevloeide dijkage van Scherpenisse en Weslkerke werd verstrekt *).
Gelukkig was de in deze beschrijving zoo vaak genoemde dijk, die Poortvliet van de watering van Scherpenisse scheidt, ook nu tegen liet woedende water bestand geweest. Docli, daar nu ook //de Loohoekhet zuidoostelijkste gedeelte van Scherpenisse was bezweken , werd de Klaas van Steelandpolder van laatstgenoemde dijkage afgescheurd, en was reeds een gedeelte der nieuwe waterkeering voor den aanval der zee blootgevalleri.
Maar was ook hier de vloed voor deze watering nadeelig; erger nog was het bij die gelegenheid aan den kant van Tholen gesteld. Zoo als wij reeds hierboven toch hebben opgemerkt, lag liet laud aan die zijde nog altijd open; en , daar tengevolge van gemelden storm , nu ook de zeedijk van den Vijftienhon-derdgemeten-polder was doorgebroken, stroomde het door de opening gejaagde zeewater door tot in Priestermeet 2). Groot was dus de door den vloed ook van dezen kant teweeggebragte schade; want langen tijd bleven de meestal laag gelegen gronden onder de golven bedolven. Deze gebeurtenis gaf evenwel nu ook aanleiding j om op eene betere afsluiting aan die zijde van het waterschap bedacht te zijn. De gelegenheid daartoe deed zich weldra als van zelve voor , daar in 1675 door de Staten aan de in 10 71 // bezoute poldersquot; van Poortvliet en Tholen , belangrijke voordeden werden verleend , met last daarmede de waterkeeringen te versterken en nog vóór het einde van het volgende jaar eenen inlaagdijk in den polder Schakerloo, toen ook een dor meest bedreigde punten, tot stand te brengen 3). Op het deswege ontvangen berigt, kwamen ingelanden der ondergevloeide polders spoedig bijeen , om te beraadslagen,
Archief der polders van Poortvliet. 3J Ibid.
3) Ibid.
61
op welke wijze de toegezegde penningen het geschiktst konden worden aangewend. Die van de dijkage van Poortvliet gaven als hun verlangen te kennen , om uit de aangewezen fondsen eenen iulaagdijk te leggen dwars door den polder Vijftienhonderd-gemeten , en om vervolgens de dijken der polders van Tholen tc verzwaren en verhoogen. Ook die van Tholen deden voorstellen ; doch het over een en ander niet eens zijnde, werd aan I. de Waijeu , dijkgraaf van de watering van Scherpe-nisse, en Counelis de Biiuijn van Tholen , opgedragen den toestand der zeeweringen van de betrokken polders naauwkeu-rig te onderzoeken, en ter geschikter tijd ean voorstel tc doen, omtrent de meest noodzakelijke werken , zoo tot beveiliging der watering, als tot behoud der polders van Tholen
Na een en ander te hebben opgenomen , en den oever van den polder Schakerloo zelfs zorgvuldig te hebben afgepeild, werd door beide genoemde dijkgraven berigt, dat de polders het doelmatigst tegen verdere overstrooming konden worden beveiligd, door den zeedijk van Schakerloo, die op een' vasten grondslag was aangelegd, doch overigens quot; zeer smal, steil en laag was,quot; te verhoogen. Zij vonden het niet raadzaam eenen iulaagdijk achter deze oude waterkeering aan te brengen, hoofdzakelijk niet, omdat de oever geenszins door vallen werd bedreigd , en de iulaagdijk ook op zeer slechte , vergraven gronden moest worden aangelegd. De oude dijk, uit goede kleispecie te zamen gesteld, was daarentegen op n ecu gezeten terreinquot; gelegen, en kon zeer wel in goeden staat van verdediging worden opgewerkt. Eveneens werd door hen ontraden den groo-telijks verloopen dijk, tusschen de polders Vijftienhonderd-gemeten en Schakerloo tot eene volledige zeewering in te rigten; docli daar nu de voorgestelde verbetering van den Schakerloo-schen dijk voor gemeenschappelijke rekening zou plaats hebben, en Poortvliet, wegens zijne grootte in de toegestane voordeden belangrijk kwam te deelen , werd ook in overweging gegeven eeir dijk te maken dwars door den polder Vijftienhonderd-gemeten, beginnende aan den Peukschen- en sluitende aan den
02
Zaai- of Vrouwendijk. Hierdoor toch werd bij eventueele doorbraak van een' der voorpolders van Tholen, de dijkage van Poortvliet voor overstrooming behoed; terwijl bij //inundatiequot; van het waterschap Poortvliet, ook wederkeerig de polders van Tholen van ondervloeijing bleven verschoond 1).
De daarop bijeengekomen ingelanden konden zich met deze voorstellen nu wel vereenigen; weshalve zij besloten voor het verzwaren van den zeedijk en het leggen van den bedoelden inlaagdijk, de vereischte vergunning te verzoeken. Deze schijnt ook spoedig te zijn verkregen, want nog in den daarop volgenden zomer kwam een en ander tot stand.
Het beheer over de uit te voeren werken werd opgedragen aan eene commissie van ingelanden uit de betrokken polders, terwijl de dijkgraaf, T. de Waijkii , met het dagelijksch toezigt werd belast.
De werken vorderden belangrijke sommen gelds; voor het verzwaren van den Schakerlooschen dijk , over eene lengte van 608 roeden , was eene uitgaaf van 2588 ^ 15 Ö 0 ^ Vlaamsch , en voor het maken van den inlaagdijk in den polder Vijftien-honderd-gemeten , lang 191 roeden, eene van 589 £ 5 ö Vlaamsch noodig geweest, liet totaal der uitgaven , die van onteigening daaronder begrepen, beliep eene som van 4605 £ 2 C 12 Vlaamsch of van f 2 7,630,61 van onze munt 2).
liet is noodig dat wij bij een gedeelte dezer werken , bij den inlaagdijk, nog eenige oogenblikken stil staan. quot;Volgens Ermerins is reeds in 16 71' vergunning verleend voor het leggen van dezen dijk ; maar blijkens het hiervoren uitgebragte rapport, waarin zijne tot stand brenging werd aanbevolen, is hij eerst in 16 76 gelegd. Die schrijver houdt hem ook voor den eigenlijken Vrouwendijk, tegelijk meenende , dat hij aldus is genoemd , omdat verondersteld wordt, dat bij de optrekking ook vrouwen hebben medegewerkt 3). Hiervan is echter niets
') Archief der polders van Poortvliet.
:) Ibid.
) Ermbhins, Beschrijving van Poortvliet, png. 100.
I
63
=^ieele door- gebleken ; in stede van met karren , xooals in die tijden nog
_jkage van gebruikelijk was , is de grond voor dezen dijk zelfs met krui-
=iiundatiequot; wagens aangevoerd, en nergens wordt, zoo bij uitbesteding,
quot;olders van als uitbetaling, van vrouwen gewag gemaakt. Doch daar nu lang vour dat deze inlaagdijk tot stand gekomen was , reeds
met deze van een' Vrouwendijk gesproken wordt, is het ook uitgemaakt
voor het zeker, dat deze nieuwe waterkeering ingeval van overstrooming,
bedoelden bij den aanvang niet mot den naam, waarmede men hem later
=ze schijnt bestempelde , is genoemd geweest; eerst later, toen men den
irop vol- tijd zijner opwerking niet meer kende, heeft men dien eenvoudig als een stuk van den eigenlijken Vrouwendijk aange-
—'gedragen merkt. Hetgeen evenwel van de hulp der vrouwen door Ehmerins
polders, gezegd is, kan betrekking hebben op den reeds vroeger aldus
=igelijksch genoemden Vrouwendijk, de oude waterkeering, waarmede de polder Vijftienhonderd-gemeten is ingedijkt, en waarmede de
■r het ver- Vosvliet en de Striene, beide nog al beduidende wateren, zijn
=ngte van afgesloten. Zeker was het leggen van dezen dijk eene gewigtige
■laatnsch, onderneming, waarvoor de hulp der vrouwen te dien tijde wel
Vijftien- kan noodig zijn geweest.
£ 5 f] De oude Vrouwendijk begon aan den dijk van Schakerloo bij
die van den Adamsweg; iets verder op heette hij Zaaldijk, terwijl het
4605 £ achterste of westelijkste gedeelte, reeds in liet begin der 15°
unt 2), eeuw onder den naam van Lutteldijk stond bekend 1). Het
en, bij bezaaide vak van den Vrouwendijk, vallende in de strekking
Volgens van den nieuw gelegden inlaagdijk, werd, even als de Ket-
het leg- tingsdijk, bij de uitvoering van de voorschreven werken , ver-
gebragte hoogd, en zulks was noodig ter bekoming eener doorgaande
-uien, is afsluiting.
zok voor Mr. J. VuiuiEtJE van Cxïters meende dat deze dijk dwars
iij aldus door den polder Vijftienhonderd-gemeten was een oude dijk ,
--rekking die in 1674i is verzwaard; hij kwam tot die gedachte, omdat
331' niets de naam van '/Vrouwquot; aan eenen ouden dijk doet gedenken 2).
gt;) Ekmkrins , Besclmjüinrj van Thol en, pag. 38. ,J) Zeeuwsch jaarboekje van 1850, pag. 50.
64
Het was gelukkig voor het. waterschap Poortvliet, dut nu ook aan den oostelijken kant zulke goede voorzorgen tegen overstrooming genomen waren; want toen in 1082 de polder Vijftienhonderd-gemeten wederom was ondergevloeid , stond het voortgezweepte zeewater tot tegen dien dijk. De nieuwe water-keering , die slechts eene hoogte van 8 voet boven het maaiveld had , was evenwel niet in staat lang aan den drang van het reeds over hare kruin stroomende water wederstand te bieden. Onmiddellijk bij het ondervloeijen van den voorpolder was daarom ook een kistdam op de kruin aangebragt, iets wat met groote moeite gepaard ging, tengevolge van den bevroren toestand van den grond. De dijk werd ook tijdens de zee dien bespeelde, verzwaard, en de met timmerhout en aarde opgewerkte kistdam, werd door een meer regelmatig verhoogsel vervangen.
De kosten, zoo voor de tijdelijke als de meer afdoende verbeteringen , gemaakt, waren vrij aanzienlijk; zij werden geheel door het waterschap gedragen , niettegenstaande daardoor ook het westelijke deel van den polder Vijftienhonderd-gemeten, even zoo goed als Poortvliet, was gebaat.
(Ook bij dezen dijk hebben wij welligt te lang stil gestaan ; doch van den anderen kant beschouwd, zijn de beide water-keeringen, de Poortvlietsche dijk, en de thans zoogenaamde Vrouwendijk , nog altijd van groot belang voor de watering. Men verlieze nimmer uit het oog, dat vooral voor den aanleg en de verbetering van den eersten zulke belangrijke offers van de zijde der ingelanden zijn gevorderd, en dat, schoon de toestand der voorpolders in het algemeen veel veiliger is, dan die van vroegere dagen , zij voor het waterschap toch altijd nog van groote waarde zijn , en daarom ook steeds wel de aandacht van ingelanden mogen trekken.
Hoewel de inlaagdijk in den polder Vijftienhonderd-gemeten, door de aangebragte verzwaring beter tegen de golven bestand was, dan vroeger, had het waterschap bij eene spoedige herbedijking van de ongelukkige polders van ïliolen toch groot
05
belang. Om deze reden werd dan ook besloten 1015£ 10 07 1 quot;Vlaamsch tot heeling van de daar gebroken dijken bij te dragen, onder beding, dat, wanneer ook deze watering eenmaal nog kwam te overstroomen en de dijkage van Tholen alsdan van dergelijk eene ramp bleef verschoond, men dan ook in de kosten van beversching met een geschot van 4 H per gemet, zooals in dit waterschap voor genoemde bijdrage was omgeslagen, zou helpen voorzien 1).
Het was nu bij dezen stormvloed gebleken , van hoe groot belang ook deze dijk voor de polders was; het water vloeide , zooals wij zagen, over zijne kruin , en hieruit kan men nagaan , welk eene groote schade daardoor ook dezen gronden zou zijn toegebragt, wanneer het niet in zijnen loop ware gestuit.
Later is het waterschap niet meer door zware rampen getroffen ; wel liep bij den stormvloed van 3 Maart 1715 het zeewater in groote hoeveelheid over den Houwer- of Stoofdijk , doch beduidende schade werd daardoor niet te weeg gebragt. Ook de vloeden van 1775, 1808 en 1825 hebben hier geene verwoestingen, zooals elders, aangerigt; die van 1808 veroorzaakte wel eene schade van omtrent ƒ 6000, maar overstrooming had ook daardoor niet meer plaats. Dan, ook deze vloeden waren nog oorzaak van belangrijke uitgaven; want even als aan andere polders, gaf de opstuwing van het water ook hier telkens aanleiding tot verhooging en verzwaring des dijks ').
Door de onderscheidene verbeteringen, die van tijd tot tijd sinds eeuwen achtereen daaraan zijn uitgevoerd , zijn eindelijk dijken verkregen, zooals die lieden daar voor ons liggen ; bij eene geschikte hoogte en zwaarte bezitten zij nu ook glooijingen, waarmede aan de golven kan wederstand geboden worden. J- De watering van Poortvliet wordt langs de Ooster-Schelde
door slechts eenen meter langen zeedijk beschermd. Rekent men daar nu ook bij de dijken van den polder Klaas van Steeland,
) Archief der polders van Poortvliet.
66
lang 1006 meter, en van Nieuw-Strijen, bevattende 1081 meter, dan bedraagt de lengte der zeedijken van bet waterschap 2511 meter. De dijk der oude watering is een stuk van den in de jaren 1555/57 gelegden binnendijk, die sedert het verloren gaan van den Loohoek in 1671, door de zee is bespoeld. Reeds vroeg werd het beneden beloop van deze 5,35 meter boven A. P. opgevoerde waterkeering met kunstwerken verdedigd; thans is het met rijsbeslag en steenglooijing bekleed, terwijl daar boven veelal ook nog eenige bekramming wordt aan-gebragt. De overige dijkvakken zijn op het waterbeloop bf met rijsbeslag bf met steenglooijing voorzien.
Hebben wij tot hiertoe ons hoofdzakelijk bezig gehouden met de geschiedenis en de lotgevallen van het dijkwezen dei-oudste deelen van het waterschap , ons rest nu nog een over-zigt van de suatie, de grootte en de wegen der polders, om ten slotte te eindigen met een kort berigt, omtrent de inrig-ting van het vroegere en tegenwoordige bestuur.
Hoe het in overoude tijden, toen deze gronden nog kortelings aan de zee waren ontwoekerd, met de waterlossing geschapen stond, weten wij natuurlijk niet. Noch oude charters, noch andere geschreven bronnen , verschaffen ons daaromtrent eenig licht; doch afgaande op de lage ligging , inzonderheid van de noordelijk gelegen strook gronds , en op de gebrekkige wijze van afvoering van het hemelwater, toen de sluizen en watermolens nog hoogst eenvoudig waren ingerigt, of zelfs de eerste geheel ontbraken, kunnen wij het er gerust voor houden , dat een belangrijk gedeelte der binnendijks gebragte gronden , schier wel voortdurend onder water zal hebben gestaan. Ook nog lang daarna zal de ailoop van het water hoogst gebrekkig zijn geweest, daar de sluizen ook van lateren tijd in den regel nog te hoog lagen, en de kanalen, waarmede het water moest worden aangevoerd, van veel te beperkte afmetingen waren. Behalve deze zeker niet ligt te achten gebreken, moest het binnenwater eener zoo uitgestrekte
67
dijkage zelfs nog tot ui de 15° of 16c eeuw door slechts cóne enkele sluis worden afgevoerd, op eenen stroom, in welken het ook vaak door banken en schorren in zijnen verderen afloop werd gestuit.
In do 17° eeuw , toen de Krabbekreek schier geheel scheen te verzanden, was de waterlossing nog zóó slecht, dat men besloot een groot gedeelte der watering te doen sueren door de sluis o]) Strijenham. Schoon ook in verband daarmede menige nieuwe waterweg was gegraven, of bestaande verbeterd, bereikte men met die gedeeltelijke verlegging der uitwatering toch geenszins het beoogde doel; de vóór deze sluis aanwezige kil liep over de buitengedijkto gronden van den polder Nieuw-Strijen , en leed gedurig aan verzanding. De dijkage had alzoo steeds groot nadeel van het overtollige hemelwater te lijden; geheele strooken , thans in winstgevende weilanden herschapen , vloeiden bijna het gansche jaar door, onder, en de meeste wegen, ook hier in kreken aangelegd, waren vank als in zoo vele kleine stroomen herschapen. Welligt was sinds het, sloopen der twee oude watermolens , geen drassiger of moerassiger toestand beleefd ; want niet alleen de lage gedeelten hadden van het polderwater last, ook voor de hoogst gelegen gronden was de suatie ter naauwernood voldoende, Zulks blijkt ook ten duidelijkste , wanneer wij nagaan , dat tengevolge van het, over-vloeijende water, zelfs langs den Hoogeweg, een gewezen dijk, nog een opgewerkt voetpad noodzakelijk was 1).
Om nu eindelijk in dezen zoo treurigen toestand verbetering te brengen, werd in 1670 eene nieuwe sluis gebouwd in den zeedijk van den Klaas van Steelandpolder; maar ook deze kostbare onderneming liep tegen, doordien met hot nieuwe middel tot lossing slechts zeer weinig water kon worden afgevoerd , tengevolge van de enge kil buitendijks , die bovendien ook hier steeds aan verzanding leed. Deze sluis lag ongeveer 00 meter oostwaarts van de tegenwoordige, zooals uit de over-
X
) Archief der polders van Poortvliet.
68
blijfselen daarvan, binnendijks aanwezig, kan worden nagegaan.
Tegelijk bij het bouwen der nieuwe sluis werd ook de hoofdwaterleiding gegraven langs den Poortvlietschen dijk, voor welke belangrijke uitvoering en voor het leggen der sluis met andere kunstwerken, eene uitgaaf van f 31,256 is noo-dig geweest 1).
Jammer dat na het brengen van zulke belangrijke offers , de toestand der afwatering nog altijd hoogst gebrekkig bleef. En juist was dit het geval. Uitgebreide waterplassen namen de lage streken weder in tot groot nadeel der eigenaren. Eindelijk, toen de nood op het hoogste was, liet het bestuur de hoogte ligging der dijkage opnemen , en in verband daarmede de Krab-bekreek afpeilen , ten einde te zien , of ook aan den noordkant van het land, waar de suatie ondertusschen geheel was ver-loopen, niet op nieuw in de uitwatering zou kunnen worden voorzien. Na de gesteldheid der polders zoo binnen- als buitendijks, herbaalde malen te hebben onderzocht, werd ten laatste besloten , daar weder eene sluis met spui werken aan te leggen. Aan ingelanden van de polders Broek en Rooland werd ook toegestaan, hun landwater door deze sluis af te voeren , tegen eene aan de grootte hunner polders geëvenredigde bijdrage in de kosten van de te maken werken en verder tegen eene jaarlijksche uitkeering van 25 £ Vlaamseh. Deze sluis, gebouwd terzelfder plaatse , waar de oude in J 6 7 3 was gedempt, kwam in de jaren 1699 en 1700 tot stand voor eene uitgaaf van 2764 £208^ Vlaamseh 2).
Ongelukkig raakte men ook nu door deze uitgaaf schier geen haarbreedte vooruit; de sluis in den Klaas van SteelandpolJer was reeds in 1739 zoozeer verebd, dat zij over de buitenste lengte tot aan de deuren werd gedempt, en ook voor de noordelijke loozing verrezen platen cn banken. Andermaal zag men dus het water in zijnen afloop belemmerd, en ook andermaal
') Archief dor polders van Poortvliet.
) Ibid. De sluis werd in 1878 uitgegraven en voor afbraak verkocht.
69
deden de treurige gevolgen Jiich daarvan voor. De Inge gronden schoten op nieuw onder water en wel in nog erger mate, dan voorheen; ook de hooger gelegene leden grooten last, tengevolge waarvan ingelanden ter naauwernood in staat waren , de gewone dijk- of polderlasten op te brengen.
Deze gebrekkige toestand der waterlossing duurde voort tot in 1753, toen door het stichten van eenen watermolen in Pries-termeet, daarin merkelijke verbetering kwam. Reeds in het begin van 't vorige jaar had de dijkgraaf, Martinus Gaeswijk , het bouwen van den molen voorgesteld; doch schoon alstoen met 10 tegen 12 stemmen daarin was bewilligd, moest schier toch nog een vol jaar verloopen , alvorens het plan tot uitvoering kwam. Zij , die tegen gestemd hadden , noemden het stichten van den watermolen // eene nieuwigheidwaarvan niet veel heil te verwachten was ; zij hadden daarom ook geene middelen onbeproefd gelaten , om de tot standkoming er van te verijdelen, en vandaar de nog zoo onverwachte vertraging. Op den 25quot; April van het jaar 1752 greep evenwel de aanbesteding van den molen te Dordrecht plaats; het hout- en metselwerk vormden twee afzonderlijke perceelen ; doch alleen voor het eerste, het houtwerk , schijnt men eenen aannemer gevonden te hebben, daar het laatste, het metselwerk, in daggeld, werd uitgevoerd.
De watermolen is gebouwd naar het ontwerp van een' Geruit van den Wercke , onder toezigt van den architect Fehdinan-dus van Opdam ; later werd evenwel aan dezen nog toegevoegd Jüiian Piké , molenaar te Dordrecht, omdat reeds bij de uitvoering der fundering eenige misslagen waren begaan. Eenigen tijd daarna werd de eerste zelfs geheel ontslagen , terwijl over de metselwerken W. Isïa , te Poortvliet, nog als opzigthebbende werd aangesteld. De molen is voltooid of opgeleverd op 14 October, nadat alleen aan de metselwerken gedurende 1 ü 71 dag was gewerkt. De uitvoeringskosten bedroegen ƒ 19,284,40 met inbegrip der uitgaven voor aankoop van 47 gemeten 40 roeden lands voor boezem en werf. Tot vinding dezer kosten was door het waterschap 15300 £ Vlaamsch
*r
70
opgenomen en in den interest daarvan moest ook door de polders Broek en Roeland jaarlijks met G '1 Vlaamsch of ƒ 0,15 per gemet, bij wijze van //recognitiequot;' worden bijgedragen 1).
Door het stichten van den watermolen had de dijkage, ten opzigte van hare suatie nu wel veel gewonnen , doch van duur was de verbetering ook nu weder niet. Eeeds in het begin dezer eeuw leed de sluiskil door welke liet opgemalen water moest afgevoerd worden, weder zeor aan verlanding, en de verebbing der sluis nam eindelijk dermate toe, dat met den watermolen schier niets meer kon worden uitgevoerd. Dezelfde tooneelen van vroeger, traden terug; alle lage gedeelten vloeiden in den winter onder water, en bij aanhoudend regenachtig weder voer men met booten van den Paasdijkschen weg tot aar, den Noorddijk ongehinderd over de uitgestrekte // weihoekenquot; heen. liet bestuur was onder dusdanige omstandigheden weder op middelen bedacht; maar hoe was, na al het beproefde nu in dezen treurigen staat van zaken nog verbetering mogelijk ? Lang werd daarom over de aan te wenden middelen tot verbetering nagedacht, en nu de zaak van dezen, dan van den anderen kant bezien. Eindelijk stelde het dijksbestuur aan de vergadering van ingelanden voor eene nieuwe zeesluis te bouwen in den dijk van den Klaas van Steelandpolder. Door deze toch meende men, kon de watermolen geheel worden gemist ; doch de meerderheid der // geïnterresseerdenquot; zag tegen de daarvoor te maken kosten op, waardoor het voorstel dar. ook niet tot uitvoering kwam. Nog zes jaar bleef de gebrekkige uitwatering bestaan tot groot nadeel der grondeigenaren; in 1849 werd echter door ingelanden aan 't verlangen van het bestuur toegegeven , tot het bouwen der voorgestelde sluis en tot het buiten dienst stellen of sloopen van den watermolen. Aanvankelijk werd voor het nieuwe middel tot uitwatering een kapitaal opgenomen van ƒ 32,000; doch de uitgaven, zoo voor
') Archief dev polders van Poortvliet.
71
de sluis, als voor andere daarmede iti verband staande werken, stegen tot eeue som van nagenoeg f 4.5,000.
De watermolen is op den 15 September 1851 voor afbraak verkocht voor f 10(10; do boezemlanden , op den 4 November daaraanvolgende in veiling gebragt, bragten f 8014,43 op, en een en ander werd besteed tot aflossing van het gene-gotiëerde kapitaal. Nog geene volle eeuw had de watermolen dus gestaan, toen men dien stuksgewijze zag ter neder storten. Onderscheidene molenaars hadden zich daarop afgewisseld, van dat de eerste, Jacob Leenheer, was aangesteld, tot dat de laatste, Lt. Willemse, tengevolge der slooping, werd ontslagen.
Met zooveel tegenzin men den watermolen van zekeren kant had zien verrijzen , met zooveel leedwezen zagen velen dien nu ook voor altijd verdwijnen. Gelukkig echter, dat de twee jaar te voren gebouwde zeesluis bij uitnemendheid aan de verwachting voldeed; het water, door steeds verdiepte en verbreede kanalen daarheen geleid, vloeide tot eene sinds jaren ongekende diepte af, zoodat zelfs de meest lage streken , voor dezen niet dan gestadige moerassen , weder begonnen droog te vallen
Thans is de waterlossing vrij voldoende; wel kunnen in regenachtige saizoenen nog belangrijke strooken ondervloeijen, doch bi j eenen eenigzins gunstigen afloop der eb, is de uitgebreide di jkage, waarop bovendien ook nog de polders Broek en Eooland loozen , betrekkelijk spoedig van haar overtollig water bevrijd. De sluis in den dijk van den Klaas van Steeland-polder gebouwd , ligt tusschen de dijkpalen 18 en 19. Zij is maar 15.10 meter lang en hare dorpels liggen 2.47 meter beneden A. P.
Het aangenomen peil van hoog water bedraagt 1.48 meter boven genoemd peil of ligt 4.11 meter boven den sluisvloer bij het buitenfront; ook komt dit overeen met eene hoogte van 0.9Ü meter beneden den deksteen op het front.
liet verschil tusschen eb en vloed bedraagt hier 3.50 meter.
Zagen wij dat de uitwatering in den laatsten tijd zeer veel
72
verbeterd is, ook omtrent de wegen, die hier voor rekening van het waterschap worden onderhouden, valt een belangrijke vooruitgang op te merken. Thans zijn meest alle voorname middelen van gemeenschap door bezanding verhoogd; alleen die, langs welke slechts weinig vervoer plaats heeft, liggen nog laag in hunnen natuurlijken staat.
De lange zandweg, leidende van het dorp Poortvliet, naar Strijenham , en een gedeelte van den Paasdijk, is in 1853 be-grint. De daarop aangebragte kunstbaan heeft eene lengte van 3120 meter, bij eene breedte van 3 meter, en heeft ƒ 6300 gekost. Van dit bedrag werd ƒ 6050, juist zooveel als de raming der begrinting bedroeg, als renteloos voorschot door de provincie verstrekt, in de terugbetaling waarvan de gemeente voor f 800 heeft deel genomen.
De dijkskruin van den polder Priestermeet deel uitmakende van den buurtweg van Sint-Aanaland naar Oud-Vosmeer is in 1864, tegelijk met de overige lengte van dien weg, begrint. Door de provincie werd daarvoor een renteloos voorschot van f 2393 aan het waterschap verstrekt 1).
Wat de grootte van het oudere deel der watering van Poortvliet betreft, deze komt verschillend voor. Het oudste deswege aangetroffen berigt is eene opgaaf van 1468 , volgens welke de dijkage 4513 gemeten schotbaar land met nog 125 gemeten uitgeladen of vergraven gronden , putten , wateringen , enz. bevatte. De totale grootte van 4638 gemeten wordt ook nog in 1581 vermeld, doch één jaar daarna, en later, bedroeg z:j maar 4628 gemeten. Laatstgemelde grootte onderging tot aan 1645 , toen ze weder 4632 gemeten 242 roeden bedroeg, schier geene verandering meer. Na het verzwaren van den Poortvlietsclien dijk worden niet meer dan 4602 schotbare gemeten 229 roeden vermeld, waaruit blijkt dat daarvoor ruim 30 gemeten zijn afgeroofd 2).
') Archief der polders van Poortvliet.
2) ibid.
73
In liet begin dezer eeuw werd 4550 gemeten 229 roeden voorde oppervlakte des polders opgegeven, en thans omvat Poortvliet met Malland 1634,7810 hectaren, Priestermeet 136,8550 hectaren en Bartelmeet 55.4258 hectaren of de geheele oude watering 1827,0618 hectaren schotbaren grond
Voor de oppervlakte, waarnaar de bijdrage aan het calami-teuse waterschap Scherpenisse wordt berekend, vindt men 1699,4932 hectaren vermeld 1).
De bodem van de oude watering is niet overal even kleihou-dend. In het zuidelijke deel, tusschen den zeedijk en den Beugkensdijk , bestaat hij over de geheele breedte uit min of meer zware klei; ook in het gedeelte over dien dijk tot aan den TBitterhoeksclien- en Biezen weg is dit nog het geval , maar in de zoogenaamde weihoeken is hij minder zwaar, bevat daar roodoorn , en in den ondergrond ook oer.
Ue grond daalt van het zuiden naar het noorden langzaam af, en in de weihoeken, waar hij het laagst is, is hij zelfs voor bebouwing ongeschikt.
Uit deze ligging der gronden blijkt, dat de aanslibbing ook hier in de rigting van het zuiden naar het noorden heeft plaats gehad, en tevens, dat de meest zuidelijk gelegen kleilanden door de Schelde, de Striene en de Zou tee zijn afgezet. In het noorden waren voor of tijdens de inpoldering nog weinig of geene slibaanvoerende wateren aanwezig, en vandaar ook de lage en weinig kleihoudende gesteldheid van don grond.
In den polder Priestermeet verschilt de grond luttel van dien in het noordelijke gedeelte der oude watering; ook hier is de bodem laag, en moet uit dien hoofde ook voor een groot gedeelte alleen als weiland worden gebruikt. Het land in Bartelmeet bestaat uit meer vruchtbaren zavelgrond en is voldoende hoog.
Van de overige polders, deel uitmakende van dit waterschap , bestaan de bodems uit zware zeeklei.
'j Verslag van den toestand der provincie over 1872.
74
Na alzoo achtereenvolgens het dijkwezen, de afwatering, de wegen en de grootte van den polder of de watering te hebben geschetst, blijft ons nog over eenig berigt nopens het vroegere en tegenwoordige beheer. Reeds terstond zij deswege opgemerkt, dat vóór den aankoop van Nieuw-Strijen , of vóór 15 7!) , de watering alleen door //landmeesters'quot; is bestuurd. Deze waren steeds twee in getal, hadden op de polderwerken toezigt en deden van hunne verrigtingen jaarlijks rekening en verantwoording voor schout, schepenen en ingelanden. Zoodra echter de Nieuw-Strijenpolder deel uitmaakte van het waterschap, werd een geregeld bestuur aangesteld , hetwelk bestond uit een' dijkgraaf en zeven gezworenen. Tot lang in de 17''eeuw bleef de betrekking van landmeester evenwel vervuld, doch hunne functiën schijnen later alleen te hebben bestaan in het bedienen der watering met hunne paarden en wagens, waarvoor zij natuurlijk , werden betaald. Later vindt men van hen geen gewag meer gemaakt; terwijl ook het getal der gezworenen werd verminderd tot op vier.
Het tegenwoordige bestuur, aan hetwelk het dagelijkseh toe-zigt op de belangen van het waterschap is opgedragen, bestaat uit een' dijkgraaf met vier gezworenen , bijgestaan door een' ontvanger-griffier.
De polder behoort ook tot het calamiteuse waterschap 8cher-penissc; hij wordt daardoor over eene lengte van 4085 meter beschermd , en draagt, voor het geval de kosten van de zeeweringen der waterkeering dit vorderen, jaarlijks hoogstens met ƒ 1,70 per hectare bij.
Nieuw-Strijenpolder. De Nieuw-Strijenpolder, tegenwoordig deel uitmakende van het waterschap Poortvliet, is eene bedijking, in de monding der voormalige Striene tot stand gekomen. Ue gorsen , waaruit deze polder is gevormd, schonk, graaf Willem in 1307 aan heer Boudewijn van Yerseke, en drie jaar daarna gaf de laatste ze reeds ter bedijking uit aan een' Willem Aernotjtsz,, daarvoor alleen bedingende, de
75
tienden van het te bedijken land, met nog eenige andere renten in den brief van uitgifte nader vermeld ^. Vermoedelijk is de inpoldering daarop spoedig gevolgd ; doch met zekerheid is zulks niet bekend. Lang kan de bedijking echter niet ziju uitgebleven; want in 11525 wordt reeds Claas Keiivinck, als lieer van //Jleiinerswale en Nieuw-Strijen genoemd 1).
Bovengenoemde gorsen lagen vóór Oud-Strijen, tusschen de polders Poortvliet en Schakerloo, of langs do beide boorden van den voormaligen stroom. Omstreeks liet midden waren zij doorsneden door het overblijfsel van dit vaarwater, doch deze reeds tot eene gewone schorkreek verslijmde stroom, leverde bij de inpoldering der overigens niet ongunstig gelegen gronden , geene bezwaren meer op.
De dijk voor de ontginning der gorsen opgeworpen, liep in eene iels buitenwaarts gebogene rigting, en strekte van den zuid-oostelijken hoek van den Klaas van Steelandpolder tot aan den dijk van Schakerloo. Bij eene lengte van ongeveer 33S roeden omsloot hij nagenoeg 210 gemeten lands 2).
Door de tot standkoming van dezen polder had eene beduidende zeewering-besparing aan de dijkages van Poortvliet, Oud-Strijen en Schakerloo plaats, en niet ten onregte begreep men dan ook later, toen de toestand zijner dijken zoo hagche-lijk was, dat, zoowel de eerste als de laatste, groot belang had bij zijn voortbestaan. Het is de jongste bedijking, die in de Striene is aangewonnen , en vóór de inpoldering vormden hare gronden, van drie zijden door dijken ingesloten, eenen boezem of inham, waarnaar nog altijd, en te regt, liet gehucht //Strijenhamquot; wordt genoemd.
Deze polder had vroeger veel van den aanstoot der wateren te lijden. Dit was echter niet het geval, zoo lang de daar langs stroomende Ooster-Schelde nog eene rivier was van een
\
«kV
i
Ibid, folio 708.
;i) Box HO R N, Kronijk van Zeeland, pag. 5-4,
76
betrekkelijk gering vermogen; doch toen in 1530 de watering Beoosten-Yerseke bezweek, veranderde de toestand geheel. Hadden vroeger zijne dijken slechts aan eenen geringen golfslag wederstand te bieden gehad , na deze treurige gebeurtenis werden zij bij storm steeds op eene geduchte wijze bestookt.
Door den vloed, waardoor de aan de overzijde gelegen gronden waren « verdronken eu die allerwegen zoovele rampen had veroorzaakt, dat men radeloos was en niet wist, waar eerst met het herstellen der gebroken dijken te beginnen, om eenen geheelen ondergang te voorkomen , leed ook Nieuw-Strijen reeds in zoo hevige mate, dat het onder water schoot en onderscheidene gemeten lands bij de beversching aan de zee moes-den worden prijsgegeven 1).
Ook in 1541 werd grond buitengedijkt, maar vooral ook in 1554 moet de toestand van den polder zeer bedenkelijk zijn geweest; wijl de dijkage van Poortvliet alstoen genoodzaakt werd met xi % Vlaamsch of f 0,2T5 per gemet bij te dragen 2). Doch allertreurigst was het met den polder gesteld bij den vloed van 12 op 13 Januarij 1552 , toen de zeedijk in het holle van den nacht bezweek 3). Hoogstwaarschijnlijk vloeide hij in 1570 wederom in, doch op welke wijze en met welke schade aan de dijken , daarvan is niets gebleken. Iets later, in 1579, was de toestand van de bedijking weder zoo hopeloos, en waren de geschoten tot verbetering der zeeweringen vereischt, zoo drukkend, dat vele ingelanden besloten, haar voor altijd te verlaten ^).
Tijdens deze gesteldheid van den polder behoorde de ambachtsheerlijkheid van Nieuw-Strijen toe aan de hoeren //van de Wbrve en Loodijke ;quot; zij bestond in het vruchtgebruik van dijken en wegen, in het eigendomsregt der haven en van het veer op
) Smallegange, Krotiijk van Zeeland, folio 224,
Kerkdijk archief van Scherpenisse,
Zeeuwsch jaarhoekje voor 1850, pag. 106,
//Romerswaal.quot; Misschien behoorde de op de gronden drukkende cijns of de erfpacht , ook nog tot de inkomsten van het ambacht, doch daarvan is in oude rekeningen niets gebleken.
Daar nu bij het prijsgeven van den polder, de watering van Poortvliet groot nadeel stond te lijden, besloten hare ingelanden die ongelukkige bedijking met de heerlijkheid Nieuw-Strijen aan te koopen, en deze voor altoos met hunne dijkage te vcreenigen '). Daar ook de polder Schakerloo groot belang had , bij het voortbestaan van Nieuw-Strijen , wendde het dijks-bestuur van Poortvliet zich ook tot dat van Schakerloo met verzoek , om in de te maken kosten tot verbetering van den aangekochten polder bij te dragen. Ingelanden van Schakerloo konden evenwel niet besluiten , iets voor den Strijenschen dijk af te zonderen , hoezeer hun belang daarbij dan ook betrokken was. Zij hadden te veel met hunne eigene gronden te doen , om deze boven water te houden; want ook de dijken, waarmede hun polder lag omsloten , leden te dien tijde grooten nood. Doch niettegenstaande de weigering tot medewerking, kwamen de noo-dige verbeteringen toch tot stand. De geheele zeewering werd verzwaard , en het door den dagelij ksciien vloed bespoelde beloop reeds in 1582 met rijsbeslag bekleed, waartoe de steen van de gebroken dijken van Woensdrecht en van de verdronken polders van Zuid-Beveland werd aangevoerd 2).
Gedurende eenigen tijd werden de goederen van het aangekochte ambacht ten bate der watering verpacht; later greep daarvan verkooping plaats, doch in 1730 verkreeg het waterschap den zeedijk in twee partijen terug tegen eene erfpacht van 2 £ 13 B 4 '1 Vlaamsch of van ./16 voor elk deel 3). Deze overneming had plaats met het doel , om de waterkeering naar verkiezing te kunnen beweiden; want in den laatsten tijd was het bestuur zelf genoodzaakt geweest, tot voorkoming van
') Archief der polders vim Poortvliet.
3) Ibid.
■^1) Ibid,
78
beschadiging, de dijken te pachten, om ze daarna op meer voordeelige //conditiënquot; voor de watering, weder te herver-pachten ').
Sinds de polder deel uitmaakt van liet waterschap Poortvliet, is hij niet meer door bijzondere onheilen getroffen; zijne zeeweringen waren steeds in goeden staat, en door de werking van den stroom is aan deze gronden nooit groot nadeel toe-gebragt.
De zeedijk, lang 1081 meter, is van het gehucht Strijenham tot aan den dijk van den polder Schakerloo, een in 1531 gelegde inlaagdijk; alleen het eerste vak van den Klaas van Steelandpolder tot bij de haven, is nog een stuk van de oude waterkeering. Bij een voldoend profil heeft de geheele dijk eeue hoogte van 5.20 meter boven A. P. en zijn waterbeloop is met rijsbeslag verdedigd.
Daar dus nopens het dijkwezen niets meer te vermelden vait, zoo kan ook hier worden overgegaan tot's polders waterlossing, eene zaak wier eerste geschiedenis echter ook geheel in 't duister ligt. liet is evenwel vrij zeker, dat de uitwatering ten allen tijde heeft plaats gehad door eene zeesluis, die thans bij den havendatn, maar vóór 1530 iets meer oostelijk gelegen was. Tot openhouding der lange sluiskil was buitendijks een spuiboezem aangebragt; maar ondanks do daarmede bewerkte spuijing leed deze geul toch vaak aan verzanding, tengevolge waarvan nu en dan ook last van het binnenwater ontstond. Een tijd lang moest zelfs met eenen zoogenaainden //molquot; de geul bij afwisseling worden uitgediept, om het water fot op het vereischte peil te doen loozen.
De oudste sluiswerken, waarvan eenigzins uitvoerig melding wordt gemaakt, dagteekenen van 1615, als wanneer eene geheele vernieuwing plaats greep. Voor deze sluis, die teïholen was pasklaar gemaakt, werd //een extraquot; dijkgeschot van 1,6
') Archief dor polders vun Poortvliet.
79
4 1 quot;Vlaamsch per gemet over de geheele watering omgeslagen. In 1091 werd de weder ten deele versleten sluis over de helft der lengte vernieuwd, doch de spuiwerken buitendijks liet men verloopen , hetwelk later tengevolge had, dat de sluis geheel onbruikbaar werd. In 1710 trachtte men door het maken van eenen // houwerquot; of spuiboezem binnendijks in den bestaanden toestand verbetering te brengen ; maar de sluis lag ook te hoog, en dit gebrek is eerst in 1832, toen zij geheel in steen werd herbouwd , verholpen.
De overwelfde sluis is 2,08 meier wijd , en hare dorpels liggen 2,43 meter beneden A. P.; zij heeft eene lengte van 21,40 meter, is voorzien van twee paar puntdeuren en heeft eene buitenschuif, die met eene windas in beweging wordt gebragt.
De Nieuw-Strijenpolder , die ook eene afzonderlijke heerlijkheid vormt, had voor de vereeniging met het waterschap, zijn eigen bestuur; hij was tot in 1530 bijna 200 gemeten groot. Na eene beduidende afsnijding in 1531 werd zijne oppervlakte verminderd tot op 101 gemeten 202 roeden, en thans bevat de polder nog 04,6440 hectaren schotbaar land.
Baarsdljlcpolder. Baarsdijkpolder is een aanwas in den I'luimpot, tegen de oude watering van Poortvliet. De tijd, waarin deze gronden zijn bedijkt, is niet bekend. Wel wordt berigt, dat, toen nog geene inpoldering had plaats gegrepen, de gorsen door Eilips van Rourgondië , als heer van Poortvliet, in 1545 in erfpacht zijn uitgegeven aan //Ye-Ybnzoonquot; dienaar van den rentmeester van Zeeland Peoosten-Schelde '). lluim vijftig jaar later moeten zij reeds zijn bedijkt geweest; wijl op de steenrol van de gronden van Baarsdijk worden vermeld onder de nieuwe landen, die in het jaar 1511 eerst //beredenquot; zijn geweest, en in 1512 zijn schotbaar gemaakt -').
De voormalige zeedijk van dezen polder, lang 312 roeden
i) Ehmehtns, Beschrijving van Poortvliet, pat?. 71.
2; ÜRE88KUIUIS, J)e provincie Zeelandgt; pag. 107.
76
betrekkelijk gering vermogen; doch toen in 1530 de watering J3eoosteii-Yerseke bezweek, veranderde de toestand geheel. Hadden vroeger zijne dijken slechts aan eenen geringen golfslag wederstand te bieden gehad, na deze treurige gebeurtenis werden zij bij storm steeds op eene geduchte wijze bestookt.
Door den vloed, waardoor de aan de overzijde gelegen gronden waren n verdronken en die allerwegen zoovele rampen had veroorzaakt, dat men radeloos was en niet wist, waar eerst met liet herstellen der gebroken dijken te beginnen, om eenen geheelen ondergang te voorkomen, leed ook Nieuw-Strijen reeds in zoo lievige mate, dat het onder water schoot en onderscheidene gemeten lands bij de beversching aan de zee moes-den worden prijsgegeven
Ook in 1541 werd grond buitengedijkt, maar vooral ook in 1554 moet de toestand van den polder zeer bedenkelijk zijn geweest; wijl de dijkage van Poortvliet alstoen genoodzaakt wei'd met xi % quot;Vlaamsch of ƒ 0,276 per gemet bij te dragen Doch allertreurigst was het met den polder gesteld bij den vloed van 12 op 13 Januarij 1552 , toen de zeedijk in liet holle van den nacht bezweek 1). Hoogstwaarschijnlijk vloeide hij in 1570 wederom in, doch op welke wijze en met welke schade aan de dijken , daarvan is niets gebleken. Iets laterj in 1579, was de toestand van de bedijking weder zoo hopeloos , en waren de geschoten tot verbetering der zeeweringen vereischt, zoo drukkend, dat vele ingelanden besloten, haar voor altijd te verlaten 2).
Tijdens deze gesteldheid van den polder behoorde de ambachtsheerlijkheid van Nieuw-Strijen toe aan de heeren //van dk Werve en Loodijke ;quot; zij bestond in het vruchtgebruik van dijken en wegen, in het eigeudomsregt der haven en van het veer op
) Zeeuwseh jaarboekje voor 1850, pag. 106«
) Archief der polders van Poortvliet,
// Romers waal.quot; Misschien behoorde de op de gronden drukkende cijns of de erfpacht, ook nog tot de inkomsten van het ambacht, doch daarvan is in oude rekeningen niets gebleken.
Daar nu bij liet prijsgeven van den polder, de watering van Poortvliet groot nadeel stond te lijden, besloten hare ingelanden die ongelukkige bedijking met de heerlijkheid Nieuw-Strijen aan te koopen, en deze voor altoos met hunne dijkage te vereenigen 1). Daar ook de polder Schakerloo groot belang had , bij het voortbestaan van Nieuw-Strijen , wendde het dijks-bestuur van Poortvliet zich ook tot dat van Schakerloo met verzoek, om in de te maken kosten tot verbetering van den aangekochten polder bij te dragen. Ingelanden van Schakerloo konden evenwel niet besluiten , iets voor den Strijenschen dijk af te zonderen , hoezeer hun belang daarbij dan ook betrokken was. Zij hadden te veel met hunne eigene gronden te doen, om deze boven water Ie houden ; want ook de dijken, waarmede hun polder lag omsloten , leden te dien tijde grooten nood. Doch niettegenstaande de weigering tot medewerking, kwamen de noo-dige verbeteringen toch tot stand. De geheele zeewering werd verzwaard , en het door den dagelijkschen vloed bespeelde beloop reeds in 1582 met rijsbeslag bekleed, waartoe de steen van de gebroken dijken van Woensdrecht en van de verdronken polders van Zuid-Beveland werd aangevoerd 2).
Gedurende eenigen tijd werden de goederen van het aangekochte ambacht ten bate der watering verpacht; later greep daarvan verkooping plaats, doch in 1730 verkreeg het waterschap den zeedijk in twee partijen terug tegen eene erfpacht van 2 £ 13 Q 4 ^ Vlaamsch of van ƒ 16 voor elk deel 3). Deze overneming had plaats met het doel , om de waterkeering naar verkiezing te kunnen beweiden; want in den laatsten tijd was het bestuur zelf genoodzaakt geweest, tot voorkoming van
') Archief dov pokiers van Poortvliet.
3) Ibid.
) Ibid.
78
beschadiging, de dijken te pachten, om ze daarna op meer voordeelige //conditiën1' voor de watering, weder te herver-pachten ').
Sinds de polder deel uitmaakt van het waterschap Poortvliet, is hij niet meer door bijzondere onheilen getroffen; zijne zeeweringen waren steeds in goeden staat, en door de werking van den stroom is aan deze gronden nooit groot nadeel loe-gebragt.
De zeedijk, lang 1081 meter, is van het gehucht Strijenham tot aan den dijk van den polder Schakerloo, een in 1531 gelegde inlaagdijk; alleen het eerste vak van den Klaas van Steelandpolder tot bij de haven, is nog een stuk van de oude waterkeering. Bij een voldoend profil heeft de geheele dijk eene hoogte van 5.20 meter boven A. P. en zijn waterbeloop is met rijsbeslag verdedigd.
Daar dus nopens het dijkwezen niets meer te vermelden valt, zoo kan ook hier worden overgegaan tot's polders waterlossing, eene zaak wier eerste geschiedenis echter ook geheel in 't duister ligt. liet is evenwel vrij zeker, dat de uitwatering ten allen tijde heeft plaats gehad door eene zeesluis, die thans bij den havendatn, maar voor 15o0 iets meer oostelijk gelegen was. Tot openhouding der lange sluiskil was buitendijks een spuiboezem aangebragfc; maar ondanks de daarmede bewerkte spuijing leed deze geul toch vaak aan verzanding, tengevolge waarvan nu en dan ook last van iiet binnenwater ontstond. Een tijd lang moest zelfs met eenen zoogenaamden //molquot; de geul bij afwisseling worden uitgediept, om het water tot op het vereischte peil te doen loozen.
De oudste sluiswerken, waarvan eenigzins uitvoerig melding wordt gemaakt, dagteekenen van J 615 , als wanneer eene geheele vernieuwing plaats greep. Voor deze sluis, die te Tholen was pasklaar gemaakt, werd //een extraquot; dijkgeschot van l ,G
') Archief dei' polders vuu Poortvliet.
79
4 1 quot;Vlaamsch per gemet over de geheels watering omgeslagen. In 1691 werd de weder ten deele versleten sluis over de helft der lengte vernieuwd, doch de spuiwerken buitendijks liet men verloopen , hetwelk later tengevolge had , dat de sluis geheel onbruikbaar werd. In 171G traditie men door het maken van eenen //houwerquot; of spuiboezem binnendijks in den bestaanden toestand verbetering te brengen ; maar de sluis lag ook te iioog, en dit gebrek is eerst in 1832, toen zij geheel in steen werd herbouwd , verholpen.
De overwelfde sluis is 2,fl8 meter wijd , en hare dorpels liggen 2,43 meter beneden A. P. j zij heeft eene lengte van 21,40 meter, is voorzien van twee paar puntdeuren en heeft eene buitenschuif, die met eene windas in beweging wordt gebragt.
De Nieuw-Strijenpolder, die ook eene afzonderlijke heerlijkheid vormt, had vóór de vereeniging met het waterschap, zijn eigen bestuur; hij was tot in 1530 bijna 200 gemeten groot. Na eene beduidende afsnijding in 1531 werd zijne oppervlakte verminderd tot op 161 gemeten 202 roeden, en thans bevat de polder nog 64,6440 hectaren schotbaar land.
Baarsdij lil»ollt;ler. Baarsdijkpolder is een aanwas in den Pluimpot, tegen de oude watering van Poortvliet. De tijd, waarin deze gronden zijn bedijkt, is niet bekend. Wel wordt berigt, dat, toen nog geene inpoldeiing had plaats gegrepen, de gorsen door Pilips van Boukgondie , als heer van Poortvliet, in 1545 in erfpacht zijn uitgegeven aan //Ye-Yenzoonquot; dienaar van den rentmeester van Zeeland Beoosten-Schelde '). lluim vijftig jaar later moeten zij reeds zijn bedijkt geweest; wijl op de steenrol van de gronden van Baarsdijk worden vermeld onder de nieuwe landen, die in het jaar 1511 eerst //beredenquot; zijn geweest, en in 1512 zijn schotbaar gemaakt ~).
De voormalige zeedijk van dezen polder, lang 312 roeden
') Eumehins, Beschrijving van Foortvliet, pag. 71.
Drbsskuiuis, De provincie Zeelandgt; pag. 107.
80
of 1123 meter, heeft waarschijnlijk nooit veel met den aanval van het water te kampen gehad ; de vaargeul van den Pluim-pot lag op eenigen afstand van den polder en werd bovendien reeds in 1556 gesloten.
Zeer weinig kan dus van het dijkwezen van dit poldertje worden gezegd, en wij zijn alzoo wel genoodzaakt in deze zeer kort te zijn. In 1653 is de dijk, waarmede de gronden van den Pluimpot lagen gescheiden , geslecht. Het oude dijkstaal , over de geheele lengte nog eenigzins boven het overige maaiveld verheven , is door zijne eindelingsche bekavoling nog allerwegen van de andere bebouwde gronden te onderscheiden, en aan den dijk van Poortvliet zijn bovendien ook de punten of plaatsen , waar de polder heeft aangesloten, nog duidelijk zigt-baar. Schoon dus thans gemeen liggende met den polder Pluimpot , is de vorm, waaronder de bedijking eenmaal te voorschijn trad, nog met voldoende zekerheid na te gaan. Alleen de merkteekenen van daarin door het water ontstane doorbraken zijn tegelijk met de opruiming des dijks voor altoos verdwenen.
Zooals overal elders had ook hier het slechten van den buitendijk van tijd tot tijd zeer nadeelige gevolgen. Telkens toch, wanneer het voormalige vaarwater, waar langs het poldertje was bedijkt, door het breken der afsluitdammen of door het overvloeijen over de ter weerszijden gelegen dijken vol water schoot, doken ook deze gronden onder de golven. Uit was het geval in 1682, 1808 en 1825 toen de vloed, die in eerstgenoemd jaar van de zijde van Sint-Annaland, en in de beide laatstgenoemde jaren van den kant van Sint-Maartensdijk, tot in den Pluimpot voortgedrongen was.
Op eene kaart van omstreeks het midden der 17e eeuw komt de buitendijk van Baarsdijk nog voor, met eene wiel langs den binnenkant, waaruit alzoo blijkt, dat de polder ook voor 1653 , het jaar, waarin de dijk werd geveld, moet zijn gebroken geweest 1).
) Kaart van het Rijks-archief.
DU poldert,je had eertijds zijne uitwatering op den Pluiinpot. Na de afsluiting van dezen stroom , bragt de sluis het land-water nog altijd in de oude vaargeul , van waar het vervolgens door eenen nieuw gegraven zij watergang op de polders van Sint-Annaland werd gevoerd. Eerst in 1629 is de waterlossing verlegd Met vergunning der ingelanden van Poortvliet werd alstoen een steenen duiker gemaakt in den Noorddijk , en voor de ontvangst van het water moest jaarlijks 1 fi per gemet worden uitgekeerd, terwijl de polder met het onderhoud van den voor zijne uitloozing gelegden duiker bleef belast. De deswege gesloten overeenkomst dateert 20 Junij .1029 en is tot op den huidigen dag nog altijd van kracht. De bijdrage voor de waterlossing op Poortvliet wordt evenwel niet meer naar den vroegeren maatstaf van f OJiO per gemet berekend, maar bedraagt thans standvastig 3 £ Vlaamsch of f 18 per jaar. Dit was reeds lang liet geval, misschien wel, omdat de vroegere grootte van 't poldertje 00 gemeten bedroeg, en deze oppervlakte, berekend tegen f 0,30 per gemet, ook juist een bedrag van ƒ 18 heeft opgeleverd. Volgens do tegenwoordige grootte en tegen ƒ 0,80 per gemet berekend , zouden de suatie-penningen thans iets meer bedragen , want Baarsdijk omvat tegenwoordig 23,8320 hectaren of bijna 61 gemeten. liet is administratief van liet waterschap gescheiden , doch wordt door het bestuur daarvan beheerd.
Smaalzij-polder. Even als de voorgaande, is ook de Smaalzij-polder een aanwas van Poortvliet in den voormaligen Pluimpot gevormd. Deze bedijking heeft ongetwijfeld haren naam ontleend aan haren, langen smalleu vorm , als hebbende slechts eone gemiddelde breedte van 250 meter, bij eene lengte van 1550 meter.
De gorsen, waaruit de Smaalzij-polder is ontstaan , lagen tnsschen den Mallaodschen dijk en het voormalige vaarwater, de Pluimpot; zij waren door geene groote kreken doorsneden , en lagen gemeen met die van Baarsdijk , ten noorden begrensd Archief IV«. dl, 2«. st. 6
82
door '/de Jan-Hugenzoon-hir1 of Vrijberghe, en ten westen door liet tot op den huidigen dag nog zoogenaamde n schrale gors.quot; Zij werden gezamenlijk in erfpacht uitgegeven voor 20 13 's jaars aan den in de beschrijving van den vorigen polder vernielden persoon; ook de //berijdingquot; en schotbaanna-king had gelijktijdig plaats; weshalve het te vermoeden is, dat Smaalzij en Baarsdijk dan ook in éen en hetzelfde jaar zijn bedijkt.
De polder verschilt in grondgesteldheid luttel van de voorgaande ; zijn efïene bodem bestaat insgelijks uit middelmatig zware zeeklei, die ook hier tot teling van allerlei gewassen is geschikt.
De zeedijk, die eertijds door den Pluimpot werd bespoeld, had eene lengte van 2150 meter; hij omsloot maar 103 gemeten lands en uit deze omstandigheid blijkt, dat de inpoldering dezer gronden niet onder de voordeelige kan worden gerangschikt .
Blijkens eene oude kaart van 1657 is de dijk van den Smaalzij-polder ook een- of meermaal door het geweld van het door storm opgejaagde water gebroken geweest; want aan zijnen binnenkant komen ook wielen voor. Wanneer, en onder welke omstandigheden deze gronden voor het eerst zijn overstroomd , daarvan is niets gebleken. Het is evenwel zeker, dat de rampen , die ook deze bedijking hebben getroiïen , niet het gevolg zijn geweest van de schuring van don stroom , maar alleen door overstorting en daardoor veroorzaakte dijkbreuken zijn ontstaan.
Door de afsluiting van den Pluimpot viel ook de zeedijk van dezen polder droog, tengevolge waarvan ingelanden nu niets meer voor zee- of waterwerken hadden op te brengen. Van zee- veranderde hij alzoo in binnenpolder, doch toen omstreeks eene eeuw later zijn dijk werd geslecht, veranderde de gunstige ligging weder merkelijk.
Schoon wel niet tot op het maaiveld weggenomen , was de waterkeering toch zoozeer verlaagd , dal zij niet moer geschikt
was den vloed te keeren voor het geval die weder in den Pluim-pot naar binnen drong. Tiet gevolg hiervan was, dat ook deze polder in 1682, 1808 en 1825 , toen het oude vaarwater, waar langs hij was bedijkt, telkens weder in eene bare zee was herschapen, ook in die overstroomingen zoo ruimschoots deelde.
Hoewel te vermoeden, blijkt toch niet, dat deze bedijking ooit eene eigene zeesluis heeft gehad. Eeeds in 1580 toch waterde zij uit en op den polder Poortvliet, door eenen steenen duiker in den Mallandschen dijk, ter plaatse, waar die thans nog wordt aangetroffen. Voor de waterlossing wordt jaarlijks ƒ 18 aan de dijkage van Poortvliet betaald, hebbende de Smaalzij-polder bovendien de instandhouding en het onderhoud van den genoemden duiker tot zijnen last.
Tot lang in de 17e eeuw behoorde deze polder nog slechts aan twee personen toe; hij was toen 103 gemeten 11 roeden groot 1). Eindelijk verkreeg hij meer ingelanden en nam ook zijne oppervlakte door het slechten van zijnen dijk met bijna 5 gemeten toe. Zijne tegenwoordige grootte bedraagt 42.4100 hectaren.
Klaas vau Steelandpolder. Dit poldertje , zeker eene der kleinste bedijkingen van dit eiland, is tegen de watering van Scherpenisse en Poortvliet aangewonnen, liet ligt alzoo gedeeltelijk in de monding der voormalige Striene , die hier met eene betrekkelijk groote breedte in de Schelde viel.
De tijd, waarin de bedijking heeft plaats gegrepen, is niet bekend ; doch het blijkt, dat deze kleine polder reeds vóór 1285 bestond 2). In 1327 was hij onder den naam van //Jan
Als eigenaren worden te dien tijde vermeld IJ. Vekmuijen en Lieven van Cats.
2) Mr. L. Th. van den Bergii, Oorkondenboek van Roll, en Zee/., Cl. II, pag. 253.
84
van Steelandpolder11 bekend, en waarschijnlijk is hij door Ebidius van Steeland , wiens zoon reeds in een charter van 1285 wordt vermeld, bedijkt. Later treft men een1 Klaas van Steeland aan , en waarschijnlijk was deze eigenaar van den polder, naar wieu hij dan ook vervolgens is genoemd ').
De dijk, waarmede de gronden van den polder Steeland aan de zee zijn ontwoekerd, strekte zich uit tot aan den ouden dijk van Poortvliet, en was ongeveer 1255 meter lang. Hij is nog overal aanwezig en bezit ook nog allerwegen een zeeweren d profil.
De Klaas van Steelandpolder behoorde immer tot de watering van Scherpenisse ; hij was in het stuk van dijkage daarmede zoodanig verbonden , dat zijne zeewering altijd als een deel van die der aanliggende werd aangemerkt. Gelukkig dat dit zoo was ; want al vroeg waren tot zijn behoud verdedigingswerken noodzakelijk; en, daar met de betrekkelijk lange waterkeering een zoo klein getal gemeten werd beschut, zou het op den duur niet mogelijk zijn geweest, om in het onderhoud daarvan met de eigene opbrengsten te voorzien. De zware kosten tot instandhouding van den polder gevorderd , gaven bij ingelanden van Scherpenisse dan ook reeds vroeg aanleiding tot klagten. Men achtte de hier te bekostigen werken ruimschoots zooveel in het belang der dijkage van Poortvliet, als in dat der watering , tot welke zij behoorden ; en , wel beschouwd , was zulks ook werkelijk het geval. Vooral bij liet verloren gaan der gor-sen van Romerswaal, had deze polder veel van den golfslag te lijden, terwijl ook de stroom steeds aan zijnen oever schade deed. Van lieverlede nam de behoefte aan verdediging dan ook toe, en in 16lü vorderde liet benedenste gedeelte der waterkeering reeds eene voorziening met rijsbeslag. Alvorens ecliler deze werd aangebragt, verlangden ingelanden van de watering Scherpenisse , dat Poortvliet, hetwelk bij de instandhou-houding des polders zooveel belang had , daarvoor dan ook den
*) F. van Mitius, Groot charterboek, deel II, folio 660.
85
benoodigden steen zourle verstrekken '). Men verzocht dat jaarlijks drie scheepsladingen steen zouden worden geleverd , en dat dit zoolang zou worden herhaald , tot al de nieuw aan te leggen werken zouden zijn bezet. Bij weigering gaf men voor den polder te zullen verlaten, in welk geval de watering van Poortvliet met het voortdurend onderhoud van eene eigene zeewering tegenover deze gronden zou worden bezwaard, liet is niet gebleken, dat het verzoek van ingelanden is ingewilligd; doch ondanks de weigering bleef de polder bestaan en bij hetzelfde waterschap in beheer. Maar in 1645 , toen de watering van Scherpenisse en Westkerke, tengevolge van. eene doorbraak , in zoo hagchelijke omstandigheden verkeerde, kon die dijkage niet langer in zijn onderhoud voorzien, liet waterschap Poortvliet nam hem dan ook voor altijd vrijwillig over ; alleen werden zijne zeeweringen uit de gemeenschappelijk bijeenge-bragte fondsen van dat jaar en onder 't beheer der beide aanliggende dijkages, nog verbeterd 2).
Tengevolge van de overneming des polders , valt zijne verdere geschiedenis van het dijkwezen ook geheel te zamen met die van het waterschap, waartoe hij thans behoort. Wij zouden dus hier onze beschrijving kunnen eindigen , ware het niet, dat ook ten opzigte van zijne waterlossing en zijn beheer nog een en ander te vermelden viel.
De Klaas van Steelandpolder waterde oudtijds kosteloos op den polder Poortvliet uit 3). Blijkens het aan den voet dezes vermelde charter van 1327 was dit niet altijd met genoegen van de grondeigenaren dier watering , welker schepenen zich dan ook eindelijk bij graaf Willem beklaagden over de ontvangst van het polderwater, zonder daarvoor iets tot instandhouding van watergangen en sluizen werd bijgedragen. Men vond het goed ,
') Archief dor polders vau Poortvliet en Schcr|ieiiissc. quot;■) Ibid.
^ F. van Mikris, Groot charterboek, deel 11, folio 424.
dit nu onder 's graven aandacht te brengen, omdat juist de zeesluis moest worden vernieuwd en de watering van Poortvliet zich daarvoor belangrijke uitgaven moest getroosten. Op de ingediende klagt werd acht geslagen ; want aan ingelanden van den Steelandpolder werd gelast voor dc waterlossing in billijkheid bij te dragen , bij gebreke waarvan hun uitwateringsduiker kon worden gedigt. Of nu daarop door den polder aan de dijkage van Poortvliet iets voor de afwatering is betaald, en of slechts eene tijdelijke bijdrage is verstrekt, daarvan is niets gebleken. Later is evenwel weder niets voor de suatie uitgekeerd , en hieruit is men geneigd , het er voor to houden, dat, is op 's graven bevel nu ook al iets daarvoor opgebragt, het slechts is geschied tot leeniging der kosten wegens de alstoen nieuw gebouwde sluis
De oude uitwatering schijnt ook hier niet altijd voldoende te zijn geweest, iets wat zich ook gereedelijk laat verklaren, wanneer men nagaat over welken afstand het alloopende water naar de Krabbekreek aan den noordkant van het land moest worden geleid. In is daarom de waterlossing dan ook
verlegd, door het maken van eenen steenen duiker in den dijk tusschen dezen en den Nieuw-Strijenpolder. Hierdoor werd het water langs eenen veel korteren weg afgevoerd , waardoor de polder, die in 1645/40 wegens zijne drassige gesteldheid zelfs niet eens kon worden bebouwd, merkelijk verbeterde. Voor de ontvangst van het water op Nieuw-Strijen moest boven het dijk-geschot nu jaarlijks 3 C 4 H Vlaamsch per gemet worden bijgedragen , zooals blijkt uit de tusschen ingelanden der watering van Poortvliet en die van dezen polder gesloten overeenkomst van 12 Maart 1647 ').
Toen in 1670 in het belang der dijkage van Poortvliet eene nieuwe zeesluis in den buitendijk van dezen polder werd gelegd , is do stoeuen duiker in den binnendijk gedigt; de polder loosde nu regtstreeks in zee uit doch die weder verlegde wa-
l) Archief der polders van Poortvliet en Scherpenisso.
87
■y
terlossing was van korten duur. Spoedig tooh bleek, dat met de gemaakte zeesluis schier geen water kon worden afgevoerd , waarom in 1695 dan ook weder een nieuwe duiker in den binnendijk tegenover Nieuw-Si rijen werd gebouwd '). Langs dezen weg is het polderwater later altijd afgevoerd tot in 1849 , toen door het bouwen eener zeesluis, en nu met beter gevolg, andermaal eene regtstreeksche uitloozing op de Ooster-Schelde werd verkregen.
De grootte van het poldertje bedroeg oudtijds nagenoeg 5é gemeten. In 1647 is bijna 5 gemeten voor het verzwaren van den Poortvlietschen dijk afgeroofd, tengevolge waarvan de schot-bare oppervlakte werd verminderd tot op ruim 49 gemeten 2). In «de overloopersquot; der watering van Poortvliet komt voor de grootte van het Steeland in die tijden maar 41 gemeten 176 roeden voor; omdat de in der tijd vergraven oppervlakte van 7 gemeten 160 roeden voor het leggen en verbeteren van den binnendijk na de overneming des polders niet meer als schot-bare gronden werden aangemerkt. Zoolang evenwel de polder deel uitmaakte van de watering van Scherpenisse en West-kerke, was ook van deze gronden dijkgeschot betaald. Thans beslaat de polder eene oppervlakte van 22.2868 hectaren met inbegrip van de afgeroofde gronden of karrevelden langs den zee- en binnendijk. Zonder deze bedraagt de sehotbare grootte slechts 15,8200 hectaren.
riuimpotpolder. Hebben wij tot hiertoe reeds twee polders in den voormaligen Pluimpot tot stand zien komen, waardoor die stroom merkelijk vernaauwde, thans is reeds de beschrijving van dit water zelve als polder aan de beurt.
In den aanvang der 1(5® eeuw liep in den Pluimpot, vooral op het noordelijke eind, nog een zwaar getij, hetwelk zelfs de
ge-de polder
') Arelüef der polders van Poortvliet. 2) Archief der polders vaa Scherpenisse.
88
polders van tijd tol tijd nog beschadigde; kort daarna greep evenwel verzanding plaats en wel in zoodanige mate, dat de aangeslijkte stroom spoedig meer geschikt was voor bedijking, dan bevaring. In 1556, toen de geul reeds tot eene gewone schorkreek was verengd, werd zij dan ook gesloten, en het land van Sint-Maartensdijk met dat van Poortvliet verbonden.
Vooral op de hoogte van den Zoutendam, waaromtrent de getijen van de Krabbekreek en de Ooster-Schelde elkander hebben ontmoet, was het vaarwater zeer verland. üit is ook nog blijkbaar uit de iioogte van het land, en uit de beperkte afmetingen der geul langs den Mallandschen dijk. Dan, hoezeer ook daar verebd, de rigting van het oude vaarwater kan ook op die meest verloopen plaats nog duidelijk worden opgemerkt.
Welligt heeft nimmer voordeeliger inpoldering plaats gehad, dan deze, want de daarvoor gelegde afsluitdam op liet noordelijke eind is slechts 60 meter, en die op het zuidelijke, maar 75 meter lang; terwijl met het opwerken dier beide dijkjes ruim 90 hectaren zeer vruchtbaar land aan de zee werd onttrokken En moge de inpoldering belangrijke voordeelen aan de bedijkers hebben opgeleverd , van niet minder belang was de sluiting van den stroom ook voor de gemeenschap van de daardoor aan elkander gehechte landen.
De zuidelijke dam is in 1812, bij het droogvallen van den Houwer binnendijk geworden ; de noordelijke werd tot aan de bedijking van den Joanna-Mariapolder, in 1860, door het zeewater bespoeld. Laatslgemelde dam of waterkeering is dooiden stormvloed van 26 Januarij 1682 bezweken, juist op het punt, waar deze aan den dijk van den Mariapolder aansluit1). Tengevolge van die dijkbreuk liepen deze gronden met de reeds vroeger in den Pluimpot bedijkte landen , onder water. Ook had overstrooming plaats in 1808 en 1825, toen, door het breken van den zeedijk van den polder Slabbecoorne, het oude vaarwater telkens vol water schoot.
) Archief der polders van Sint-Maartensdijk.
89
Deze inpoldering, waarin tie naam van het voormalige vaarwater tot op den huidigen dag is bewaard gebleven, behoort tot de drie gemeenten, welke eertijds door den Pluimpot werden begrensd ; en , even als deae , hebben ook de aanliggende waterschappen de gronden langs limine buitendijken drooggevallen , tot zich getrokken. Het gedeelte tusschen den Malland-schen dijk, de polders Smaalzij en Baarsdijk aan de eene zijde en de nog overgebleven geul aan de andere zijde, is bij het dijksbestuur van Poortvliet, onder den naam van Pluimpot in beheer; de strook vóór de polders Oudeland, Middelland on Nieuw-liavensoord , is onder het toezigt van het bestuur der vrije polders van Sint-Maartensdijk gesteld; terwijl eindelijk het stuk, dat bij de gemeente van Sint-Aunaland is ingedeeld, ook met de polders dier gemeente gemeenschappelijk wordt beheerd. De gronden van Poortvliet aan de eene zijde, en die van Sint-Maartensdijk en Sint-Annaland aan den anderen kant, zijn door de waterleiding of de overgebleven vaargeul, voldoende van elkander gescheiden ; de grens tusschen de strooken van beide laatstgemelde gemeenten of waterschappen wordt geacht te loopen in do rigting der voormalige Winkelee, die aan de overzijde des dijks, ook Nieuw-Ravensoord van de overige landen van den ouden polder van Sint-Annaland scheidt.
Administratief zijn de onderscheidene stukken van den Pluimpot onderling en ook van die der waterschappen, waarvan zij deel uitmaken, gescheiden , en hunne grootte is als volgt; het stuk, behoorende tot het waterschap Poortvliet, bevat eene oppervlakte van 47.6830 hectaren; het gedeelte van Sint-Maartensdijk, omvattende de Groote en Kleine Landekens met den Pluimpot, beslaat 11.1880 hectaren schotbaar- of zoogenaamd dijkersland en 11.8920 hectaren vroonland, en het stuk van Sint-Annaland heeft eene oppervlakte van 20,, 1450 hectaren, of alles bij elkander voegende, blijkt de geheele polder groot te zijn 90,9080 hectaren.
90
Een andere polder door eene gedeeltelijke insluiting van den Pluirapot verkregen, is de in het hoofd dezes vermelde, die naar zijne eerste bestemming, als //Houwerquot; of spuiboezem , aldus is genoemd.
Deze polder bestaat alzoo uit gronden, die in den Pluimpot, tusschen den dam, waarmede deze stroom in 1556 is afgesloten en bet dorp Seberpeuisse zijn aangewassen. Bij de afsluiting in J.55() toeb bad de stroom op de boogte van liet dorp nog te groot vermogen , om die afdamming alstoen daar te bewerkstelligen ; de dijk was dus op ongeveer een half uur ten noorden van die plaats , tot ongerief der ingezetenen , aangelegd , en het veer van Scherpenisse op Sint-Maartensdijk daardoor min of meer noodzakelijk gebleven.
Kort na de noordelijke afdamming greep evenwel verzanding in bet overgebleven en als haven gebruikte gedeelte plaats, waardoor de ingezetenen van Scherpenisse genoodzaakt waren, om, wilden zij limine scheepvaart niet geheel zien verloren gaan, den weg naar zee door spuijing op de diepte te houden. Tot dat einde, maar ook tot verbetering van de nog minder goede gemeenschap met het land aan den overkant, werd reeds in 1587 eene meer volledige kade tusschen Sint-Maartensdijk en //hetSpuyequot; aangelegd. Ongetwijfeld hebben wij hier te denken aan de opwerking van eenen dam of eene kade, die strekte van den dijk van den polder Slabbecoorne tot aan het spui, hetwelk dus aan de zijde van Scherpenisse reeds vroeger was gevormd. Na de voltooijing dezer kade werden de daarachter gelegen gronden, tegenwoordig de Houwerpolder uitmakende, geheel tot boezem gebruikt; waaruit valt op te maken , dat de oude spuiwerken onvoldoende moeten zijn geweest tot handhaving der gevorderde diepte van de geul, die Scherpenisse nog altijd met de Ooster-Sebelde verbond.
HP
7
*k - i •••. »• i ;V'
\
f amp;jamp;Ssrl $ | f; / / / -if
11- i 1l
Zgt; .T.
)
V. i' quot;amp;**quot;::■■
..«vf.7 .lt;•quot; T^-r
• v' '• T*'-
.,. /; . ..,-
Scoondorpe. \ O
./••fci,./ / *v ./
. v' Ut
r'
•v'v ^ :X- J •;■ •■••■••;■•■
V x-x
il
Photo-lilh. . 1. /i /r'cit, . hts/
Procnlc ./,s;v
1'holr liHi . / /üvon,. hnst
i //-.. .40*:,r / x
/ a' quot;'-■■/ i'' /', ,■ v ' ^'r i ' quot;^sK-'-- / - //J
Et-Hl 1V« ^cJti (tl'-l-HJi/,
/~z Q O
l /: 40 OOO.
|t»gt;fvotiv t weet.
WZI Ji' O Z XE AS.
—.'V.
■H'
I
—
91
Schoon nu reecis in 1587 te Scherpenisse eene kade of een dam is aangelegd, blijkt, dat de afsluiting toen hier toch nog minder volledig was; want in 1591 had wederom verbetering daarvan plaats. De n Spuydijckzoo werd de dam reeds genoemd, werd alstoen bestraat., met beschoeijingen en leuningen voorzien , en de beloopen met kram- en rijswerken gedekt. De kosten van een en ander bedroegen 58 £ ISCl^'l Vlaamsch, waarvan een vierde gedeelte door Scherpenisse en drie vierde gedeelten door v den rentmeesterquot; werden betaald 1).
Bij de opwerking en verbetering der kade had men ongetwijfeld alzoo een tweeledig doel. Eerstens beoogde men daarmede eene betere gemeenschap met Sint-Maartensdijk, en ten andere trachtte men daardoor een' meer en meer geschikten boezem tot berging van water te verkrijgen. Maar niet alleen voor deze doeleinden waren de werken nuttig, ook de aanliggende polders werden tegelijk daardoor gebaat. Zij werden nu grootendeels van het onderhoud vaa een belangrijk gedeelte hunner waterkeeringen ontheven; terwijl door de spuijing ook een betere toestand voor hunne suatie ontstond.
De op bovenstaande wijze afgesloten oppervlakte slijken en gorsen bleef //Houwerquot; of spuiboezem tot in 1812, toen de sluis in den dam, //op hoog gezagquot; is gedigt en de gronden zijn drooggevallen. De bodem van den boezem was onder-tusschen door opslibbing zeer verhoogd, zooals in den regel bij putten of kolken, gevuld met niet bewogen water, het geval is. De vroegere vaargeul was bij dc droogvalling zelfs tot eene gewone schorkreek verengd ; alleen de kolk , die door de gedurige inlating van het water was ontstaan , had nog eene meer aanzienlijke diepte.
Werd de liouwerpolder, zoolang hij deel uitmaakte van //het Amortisatie cijndicaatquot; slechts bestemd tot weiland, al spoedig bleek, dat zijn bodem ook bij uitnemendheid geschikt was tot bezaai]iug, waartoe dan ook onmiddellijk na den ver-
) Archief der gemeente Scherpenisse.
92
koop, die in 1826 plaats had, besloten werd. Ook thans nog werpen de drooggevallen landen belangrijke voordeelen af; terwijl de binnengedijkte geul, over enkele jaren nog een moeras , thans voor een groot gedeelte aan den bouwgrond is toegevoegd. Alleen het land ter weerszijden van de kolk, onmiddellijk langs den dijk, is laag, vermits het in 1835 is afgeroofd voor 'i verzwaren van den dijk.
De Houwerpolder maakt deel uit van drie gemeenten. Datgene , wat begrensd wordt door den dijk van den polder Slab-becoorne en de overgebleven geul van het vroegere vaarwater, behoort tot Sint-Maartensdijk Het daartegen over gelegene langs de dijken der polders Zoute en Poortvliet, is bij de gemeenten van Scherpenisse en Poortvliet ingedeeld.
De waterkeering is slechts 85 meterlang. Hiervan ligt eene lengte van 70 meter op het grondgebied van Sint-Maartensdijk en eene van 15 meter op dat van Scherpenisse. Zij was steeds onder den naam van ouden «Spuidamquot; bij de dijkages van Scherpenisse en Sint-Maartensdijk in onderhoud; doch vroeger schijnt ook de gemeente Scherpenisse, die bovendien de daarin gelegen spuisluis geheel voor eigene rekening onderhield, van tijd tot tijd in de kosten van daaraan uitgevoerde werken, te hebben bijgedragen Zoo zijn onder andere de kosten eener dijksverzwaring, in 1715 besteed, zoowel door de gemeente, als door elk der twee aanliggende waterschappen, gelijkelijk gedragen. Na de digting der spuisluis was de verhouding der bijdragen steeds minder naauwkeurig bepaald; doch tot in 1835 is gebleken , dat door de gemeente ook immer in het onderhoud voor een meer of minder belangrijk aandeel is voorzien
Niettegenstaande bij enkele gelegenheden , als in de jaren 1825 en 18J35 zelfs betrekkelijk groote sommen tot verbetering van den Spuidam zijn besteed, is het evenwel niet gebleken , dat door grondeigenaren van den Houwerpolder daarvoor ooit eenig dijkgeschot is opgebragt. Eerst in 1805 heeft
') Arohief il(!V gemeente Scherpenisse.
93
het dijksbestuur van Scherpenisse,, ingevolge besluit van ingelanden, het gedeelte behoorende tot die watering, gelijkelijk met de overige gronden in die dijkage aangeslagen. Maar ook deze aanslag kwam niet uitsluitend ten bate van den polder; hij vloeide in de kas der watering en slechts nu en dan moest daarvan een gering gedeelte worden afgezonderd, ten behoeve van het stukje zeedijk, bij dat ligchaam in onderhoud. Oppervlakkig beschouwd, wekt het bevreemding, waarom de aanliggende waterschappen tegelijk met de gemeente Scherpenisse zich met het onderhoud van den Spuidam, die den Houwer-polder beschermde, hebben belast. Neemt men evenwel de vroegere toestanden , waaronder de spuiboezem is tot stand gekomen , in aanmerking , dan wordt de aanleiding daartoe duidelijk. Uit het voorgaande toch is gebleken, dat de belangen der betrokken waterschappen, zoowel als die der gemeente Scherpenisse , door de verdere insluiting van het oude vaarwater alle in meerdere of mindere mate werden bevorderd. De Houwer zelf was, als spuiboezem, geen baatgevende polder, en kon mitsdien ook niet in zijn eigen onderhoud voorzien. Alleen dus die ligchamen , wier belangen door den gelegden dam en de daarin aangebragte spuiwerken werden gebaat, waren voor het onderhoud der werken aansprakelijk; en, dat deze wijze van handelen ook nog eenigen tijd bleef voortduren, nadat de polder reeds was drooggevallen , laat zich alleen uit de gewoonte verklaren.
Sinds 1S72 wordt echter nu door de grondeigenaren van dezen polder in het onderhoud van den ouden Spuidam , of' de waterkeering, voorzien ; de dijkgeschoten , die daarvoor moeten worden opgebragt, zijn evenwel steeds gering, daar de waterkeering slechts aan geringen golfslag ligt blootgesteld , en bovendien door hooge slijken wordt begrensd. Sinds genoemd jaar heeft de 12,i9S0 hectaren groote polder ook een eigen bestuur, bestaande uit een1 dijkgraaf, die tevens ook de betrekking van ontvanger-griffier bekleeedt. De bedijking behoort ook tot het calamiteuse waterschap Scherpenisse, waardoor zij
94
over 805 meter lengte wordt beschermd , en waaraan bij volle hefling, met f 1,60 per hectare wordt bijgedragen.
De Houwerpolder sneert op den polder Slabbecoorne; daarvoor wordt geene vergoeding verstrekt. De grondeigenaren zorgen alleen voor bet onderhoud en de instandhouding van den duiker in den binnendijk , tegenover de wegsloot. die daarom ook nu over de geheele lengte van den Veerweg als watergang aan schouwing onderworpen is,
VV A T ER SCHAP SINT-MA ARTENSD IJ K.
ALGEMEEN OVERZIGT.
Hebben wij tot heden toe waterschappen en polders aan den oostelijken kant van den Pluimpot gelegen, beschreven , thans moeten wij overgaan tot de behandeling van die, welke aan den westkant van dien voormaligen stroom zijn bedijkt, en die langen tijd afzonderlijke eilanden hebben gevormd. Het oudste dier eilanden , Stavenisse, is reeds vroeg verloren gegaan en later gedeeltelijk op nieuw als aanwas tegen bestaande polders herdijkt ; bet andere in ouderdom daarop volgende was dat , hetwelk bestond uit de polders van Sint-Maartensdijk. Ook Oud Kempenshofstede , vereenigd met de latere aanwassen Mog-gershil en Anna-Vosdijk , vormde een eiland , doch dit was van veel lateren oorsprong.
Het land van Sint Maartensdijk erlangde door de bedijking van den ouden polder van Sint-Annaland groote uitbreiding; want daardoor werden de grenzen langs den noordkant verplaatst van de Winkelee naar de Krabbe- en Mosselkreek. Het bleef evenwel een eiland tot bij de sluiting van den Pluimpot, waardoor het aan het land van Poortvliet werd vastgehecht. Met uitzondering van den Muijepolder vormen al de dijkages van Sint-Maartensdijk thans het waterschap van dien naam.
Het omvat dus de polders Oudeland, Middelland, Uiterste-Nieuwland, Noord . Molen en Slabbecoorne met nog eene strook lands in den afgedamden Pluimpot en in den polder Oude van Sint-Annaland; de eerste is onder de namen van Groote en Kleine Landekens en Pluimpot, de laatste onder dien van Nieuw-Eavensoord bekend. Eertijds behoorden daartoe ook de Groote- en Kleine- Muijepolder ; doch de eerste ging vermoedelijk reeds in de 16° eeuw verloren en de laatste verkreeg in 17IS een afzonderlijk beheer.
De eerste inpoldering van de gronden van dit waterschap greep plaats met de bedijking van het Oudeland; dan volgen achtereenvolgens het Middelland . de Noord- en het Uiterste-Nieuwland , alle aan de noordzijde van deze oudste bedijking gelegen; verder zijn de polders Kleine- en Groote-Muije, Slabbecoorne- en Molen , aan den anderen kant van het Oudeland aangewonnen. De grootste uitbreiding heeft het eerst drooggevallen deel alzoo in noordelijke strekking ondergaan ; aan den westkant is daarentegen niets, en aan den oostkant maar eene zeer smalle strook bij de afdamming van den Pluimpot verkregen, flet is een opmerkelijk verschijnsel, hetwelk men zoowel hier, als elders ontwaart, dat de verlanding steeds van het zuiden naar het noorden plaats greep, terwijl de slroo-men de zuidelijke kusten schier niet veranderden. Ook hier was dit het geval, want verreweg het grootste deel van de smalle polders Molen, Slabbecoorne en Pluimpot, was zekerlijk reeds bij de vorming van de daarachter gelegen bedijkingen aanwezig.
Buiten het bestuur waren de polders oudtijds in alles van elkander gescheiden , voorziende elk alzoo met zijne opbrengsten of dijkgeschoten in zijne werken tot onderhoud en in zijne eigene middelen van suatie. lleeds in de 1 fir' eeuw daarentegen waren het Uiterste-Nieuwland en de Noordpolder, welker waterwegen alstoen met elkander verbonden waren , overeengekomen , hunne zeesluizen en buitenkillen voor gemeenschappelijke rekening te onderhouden. Door den Noordpoldor werd
96
voor 2/3 en door het Uiterste-Nieuwlaiul voor 1/3 gedeelte in de kosten daarvan voorzien. In liet onderhoud der wegen en in de kosten van het bestuur werd te dien tijde reeds door al de polders //gemets-gemetsgewijzequot; bijgedragen 1). Later verkregen de vier polders Oudeland, Middelland, Noord en Uiterste-Nieuwland eene gemeenschappelijke uitwatering, die tot aan de stichting van den watermolen door twee zeesluizen plaats had.
Ook thans hebben de polders belangen en werken , waarin het gansche waterschap betrokken is; andere, welke de polders Oudeland , Middelland , Uiterste-Nieuwland en Noord aangaan , en verder ook zulke, welke uitsluitend den der polders, waaruit het waterschap bestaat, betrefl'en.
Omtrent de gemeenschappelijke werken en belangen van het waterschap besluit de vergadering der ingelanden van het ge-heele waterschap. Tot deze belangen en werken behooren : a. de zamenstelling van het polderbestuur, de voordragt der leden van dat bestuur , de benoeming der ambtenaren en bedienden van het waterschap , de regeling der jaarwedden van de bestuursleden en der genoemde ambtenaren en bedienden ; het vaststellen hunner instructiën en in het algemeen alles, wat tot de inrigting van het polderbestuur behoort en verder het waterschap in zijn geheel aangaat; en h. de instandhouding der grint- en zandwegen en der voetpaden, aangelegd en tot dusvere onderhouden door hel waterschap De kosten, welke het gevolg zijn van deze werken en belangen , worden tot een gelijk bedrag per hectare omgeslagen over al de landen gelegen in het waterschap.
Omtrent de belangen en werken , die uitsluitend de polders Oudeland, Middelland, Uiterste-Nieuwland en Noord aangaan , besluit de vergadering der ingelanden van die polders Tot deze belangen en werken behooren : de hoofdwaterleiding, gelegen in de polders Noord , Middelland en Oudeland . met den
') Archief der polders vim Sint-Miuirtcnsdijk.
97
watermolen , den boezem, de molenkeet, de waterkeerende sluis , de heulen of duikers en de daarmede in verband staande kunstwerken. De kosten daardoor veroorzaakt, worden tot een gelijk bedrag per hectare omgeslagen over al de landen gelegen in die polders.
Omtrent de belangen en werken welke uitsluitend één der polders betreffen , besluit de vergadering der ingelanden van dien polder. Tot deze belangen behooren:
a. wat betreft den polder Molen, de waterkeerende dijk van dien polder;
b. wat aangaat den polder Slabbeeoorre, de waterkeerende dijk van den polder, de beul of de duiker ouder den Veerweg , en de waterkeerende sluis;
c. wat betreft den polder Groote en Kleine Landekens , de heul of de duiker , waardoor deze polder in den aangrenzenden polder Slabbeeoorne uitwatert; en
d. wat betreft de polders in het algemeen , en voor zooverre daarvan blijkens het bovenstaande niet is afgeweken, de dijken en waterkeerende werken van eiken polder, de in den polder bestaande waterleidingen, bestemd tot afvoer van het polder-water , de daarin gelegen heulen of duikers en de heul of duiker , waardoor eiken polder in den aangrenzenden uitwatert.
De kosten , welke veroorzaakt worden door de instandhouding van den dijk van den Molenpolder worden gedragen door dien polder, doch slechts in die mate , dat ter bestrijding dier kosten en der uitgaven van het waterschap , in zijn geheel steeds van de gronden in den polder gelegen , een dijkgeschot zal worden geheven van f 13 per hectare; terwijl, indien die kosten en uitgaven meer bedragen dan het gezamelijke dijkgeschot, naar dien maatstaf over den polder omgeslagen, het meerdere door al de overige polders van het waterschap zal worden gedragen.
De kosten der voorwerpen vermeld bij litt. h komen ten laste van de gronden gelegen in den polder Slabbeeoorne.
De kosten van de heul of den duiker , bedoeld in art. 5 Arcliiul' 1V0. dl. 2°. al. 7
9S
litt. c worden , behoudeus tie verpligting vati liet waterschap Poortvliet, gedragen door de (iroote en Kleine Landekens.
De kosten eindelijk tot instandhouding der dijken, werken, waterleidingen , heulen en duikers bedoeld bij litt. d worden gedragen uitsluitend door den polder, welke bij die instand-houding onmiddellijk betrokken is, of waartoe die zaken behooren ,
behoudens de verpligting welke , ten opzigte der waterleidingen rusten op de eigenaren van aangrenzende gronden. De oin-stelling daarvan gescliiedt over de landen in eiken polder gelegen.
Men treedt op als ingeland voor de belangen van het waterschap en voor die van de vier vereenigde polders Oudeland, Middelland, Noord en Uiterste-Nieuwland bij een bezit van 8 hectaren. In liet eerste geval is het onverschillig in welk deel van het waterschap men dien eigendom bezit, doch in het laatste moet die uitsluitend in de vier genoemde polders gelegen zijn. Voor de afzonderlijke belangen is men ingeland van de polders Oudeland, Middelland, Noord en Uiterste-Nieuwland bij een bezit van 4 hectaren, van Nieuw-liavensoord bij ♦ een bezit van 3 hectaren en van de polders Groote en Kleine Landekens, Slabbecoorne en Molen bij een bezit van slechts 1 hectare in den polder 1).
Schoon de aldus omschreven regeling hoofdzakelijk gegrond is op de in de laatste tijden tot stand gekomen orde van zaken , moet worden opgemerkt, dat vroeger vooral in bijzondere omstandigheden , daarvan wel eens werd afgeweken. Verkeerde een polder in gevaar, of was die door rampen gedrukt, dan hielpen de in gunstiger omstandigheden verkeerende vaak in de behoeften daarvan voorzien. Geschiedde zulks reeds in de 16°
eeuw , ook in 1808 , toen de polder Slabbecoorne door over-strooming veel had geleden , en deze kleine bedijking bezwaarlijk de kosten van beversching zou hebben kunnen dragen .
*) Bijzonder reglement voor het waterschap Sint Maartensdijk, vastgesteld door de Staten van Zeeland dd0 11 Julij 1874 en goedgekeurd bij koninklijk besluit van 15 October 1874 n0. 24.
99
was zulks nog liet geval. Bij eene destijds genomen resolutie van ingelanden van al de polders werd zelfs besloten , dat niet alleen het digten van den gebroken dijk , maar ook de toen uit te voeren kruinsverliooging voor gemeenschappelijke rekening van /'het gansehe landquot; zou plaatshebben; en, wanneer later andermaal de eene of andere polder door inbraken of over-stroomingen buitengewone schade mogt komen te lijden , zouden de kosten daarvan wederom door al de polders gelijkelijk worden gedragen, en in «de landsrekeningenquot; in een afzonderlijk hoofdstuk , onder den naam van „ ringdijken quot; worden verantwoord.
Bovengenoemd besluit kwam den polder Slabbecoorne op nieuw te stade, toen deze in 1825 tengevolge van zware dijkbreuken andermaal onder water dook. Ook toen is hij voor rekening van liet waterschap beverscht; doch na de sluiting der daarin gevallen gaten en na den afloop der ook daarop gevolgde dijksverhooging werd de eenmaal genomen resolutie in dién zin gewijzigd, dat het voortaan alleen aan het oordeel van het bestuur zou worden overgelaten , of dergelijke rampen voor rekening der gezamelijke dijkages zouden worden hersteld').
Na den stormvloed van 1825 is gelukkig niet een der polders meer door overstrooming getroffen ; ook is sinds aan geen hunner zoo belangrijke schade toegebragt, dat een door het bestuur te nemen besluit, wegens het uitvoeren van zeewerken voor rekening van het waterschap noodzakelijk was.
Dit een en ander voor wat betreft het polderwezen. Wij willen echter dit overzigl ook nog aanvullen met eene opgaaf der vroegere en latere heeren van het land, ten einde met eenige zekerheid te kunnen nagaan , door welke van hen de van tijd tot tijd tot stand gekomen bedijkingen mogen zijn uitgevoerd of begunstigd.
De oudste mij voorgekomen heeren van deze gronden waren de wak Oveiibokdene's,quot; uit wier geslacht, Qeront Jansz.
■) Archief der polders van Sint' Maartensdijk.
100
reeds in 1310 met het ambacht van het Oudeland is beleend. De door graaf Willem III verstrekte verlijdbrief was geschreven te Zierikzee op maandag na Palmzondag en in dit stuk noemt de graaf » Gerontquot; zijn' getrouwen man, die in zijns vaders dienst menige « smart en zwareuissequot; geleden had 'j. De zoon van dezen Geront was Pieïjck van Oveebohdene , nopens wien wij vernemen , dat hij in 1327 op dingsdag na Palmzondag eenige hier gelegen tienden verkocht aan den abt van Middelburg en voor welker levering hij 's woensdags daaropvolgende zijne overige goederen verbond. In 1339 was deze pieteii, Geiiontszoon , ambachtsheer van Sint-Maartensdijk, doch in 1368 treffen wij reeds als zoodanig Ïiiank van Borssele , man van //Aeleonora, suster van Sulen aan. Deze was door graaf Albuecht met het ambacht beleend, krachtens koop- en verlijdbrief van laatstgemeld jaar. Hoe of op welke wijze de heerlijkheid van het geslacht der van Over-bohdene's gekomen is in dat der van Bokssele's is niet gebleken. Vermoedelijk waren de heeren uit het eerste huis niet bijzonder gegoed; want zooals wij zagen, verkocht Pieïer , Gerontszoon , in 13:27 reeds een deel zijner hier gelegen tienden , en zoodanige verkoop had ook in 1348 plaats gegrepen. Het is hoogstwaarschijnlijk, dat deze ook een deel zijner overige goederen of heerlijke regten heeft verkocht en wel aan Et.oms van Borssele Cz., wiens verkregen brieven en handvesten van Sint-Maartensdijk door graaf Willem V reeds in 1354 werden bevestigd. Hoe het zij, uit het een en ander blijkt, dat de overgang van het ambacht van het huis der van Oveuüordene's in dat der van Borssei.e's heeft plaats gehad, omstreeks de helft der 14° eeuw, en dat het laatste reeds hier belangrijke bezittingen heeft gehad , lang vóór dat de verheffing van het leen op bovengenoemden Pkank had plaats gevonden.
Op heer Prank is gevolgd Floris van Borssele, man van
') Palmzondag is de zondag voor paschen , wanneer des Heilands inhaling in Jeruzalem door de 11. C'. mot palmtakken gevierd wordt.
101
Oede van Beugen, volgens verlijdbrief van hertog Jan van Brabant van het jaar 1418, en van lYoias is de heerlijkheid gekomen op zijn' zoon Fkank, laalsten man van Jacob a van Beueken. Twee jaar na diens overlijden, hetwelk in 1470 plaats had 1), is het ambacht verlijd op Frank's zuster, Eeeonora van Bürssele , die eerst met Gijsbert van Nijen-rode en later met Jan van Buren , is gehuwd geweest.
De twee laatste heeren uit het Borsselsche huis liggen in de kerk te Sint-Maartensdijk begraven. De voor heer Fi.oris gestichte graftombe in den zuidwcstelijken hoek van het kleine koor, of ter plaatse , waar oudtijds het H. Sacraments-altaar werd aangetroffen, is, hoewel in zeer verwaarloosden staat, nog altijd aanwezig. Deze tombe is zeer eenvoudig en laag; zij bestaat uit een op muurtjes rustend hardsteenen dekstuk op welks schuin afgewerkten en gepolijsten rand men deze inscriptiën leest: „Ju '( jncc ons ficn op ifcn, fo
„timsfm (tnrfi, in .fpfif., ifoc sfarf fn: .ffovcus iinu .florsct Firpi' naa „ Sutcn ni tinu Sfp fRaci'tcasitijfi. 3ii 't jncr ons firn „op feu ifatfi nnu (Dcj^sfinncut ifoe sfnvf iicouni (Ocifc naa ^Brgfien, „iiroiun nnu Sufcii cu St. fllnppfpiisifijft. fliitt noor ifp sicfcii.quot; In den muur, waartegen de (leksteen rust, is eene halfcirkelvormige nis gespaard, waarin de fronten van acht gothische kapel-lekens in pleisterwerk zijn aangebragt , terwijl op het dekstuk nog de overblijfselen liggen van een mannelijk beeld , aan hetwelk men nog teekens van een ridderlijk gewaad ontwaart.
Ligt het graf thans in zeer verwaarloosden staat, voor de hervorming was zulks geenszins het geval. Jaarlijks werd als-toen door den rentmeester van het ambacht eene bijdrage tot voorziening in het onderhoud en voor //het dagelijcks branden van die Lampe voer die tombequot; uitgekeerd. Ook voor de rust der afgestorven zielen was gezorgd. Op '/St. Thomas auont deed men die jaergetijde voor den ouwen Franck en den ouwen Elouis van Borssei.e voor heer Franck geschiedde
^ Boxiiorn, deel II, pag. 253.
102
dit op Sint-Valenlijnsdag en voor vrouw üede van Beugen op Sint-Bartholomeusdag Voor de stichting dezer jaardiensten was de kerk met landen begiftigd, en telkens bij het doen dier godsdienstige plegtigheden, waren kerkmeesters gehouden // zes achtendeelen tarwebroodquot; uit te deelen 3).
ïen aanzien van den deerlijk verminkten toestand van het graf, merke men op, dat moedwil en baldadigheid daaraan niet vreemd zullen zijn geweest. Hoogstwaarschijnlijk heeft de ergste vernieling in de laatste dagen der voorgaande eeuw plaats gegrepen , toen ook de grafsteenen der dekens en kanunniken van Sint-Maartensdijk zoo deerlijk zijn geschonden. Doch ook later heeft de tombe veel geleden door het daarop nederwerpen van allerlei voorwerpen , waardoor zij , vooral ten tijde, toen het koor nog werd gebezigd tot bergplaats van dijkmaterialen , vaak onzigtbaar was. Èn uit betgeue voor dezen daaraan is gebeurd, en uit de onverschilligheid, die nog heden ten dezen opzigte bestaat, spreekt eene zonderlinge dankbaarheid der nakomelingschap , jegens de schenkers van eigendommen aan de kerk en de bedijkers van een belangrijk deel dezer gemeente.
Maar laat mij terugkeeren tot de zaak, waar ik gebleven ben. Reeds in 1484 droeg Et.EONüiiA van Borssei.e de heerlijkheid over aan Fredeuik van Eqmond , graaf van Buren. Tijdens deze ambachtsheer was, moeten de polders Muije en Slabbe-coorne zijn aangewonnen ; zij schijnen evenwel niet door hem zeiven , mair wel door anderen te zijn bedijkt. Deze Ekedeiuk , graaf van Buren , is in 1501 als heer van Sint-Maartensdijk opgevolgd door zijn' zoon Fi.ouis van Egmonu , denzelfden die in 1523 aan Eiuvs van Bourgondië vergunning verleende tot bedijking van den polder Breedevliet. Of deze polder evenwel nog tijdens zijn leven is tot stand gekomen , dan wel of hij eerst later is bedijkt, is onzeker, zooals uit het vervolg dezer beschrijving zal blijken.
^ Kerkelijk archief van Sint-Maartensdijk. 2) Ibid.
103
In 1540 komt Maxijitmaan van Egjiond als heer, en in 1552 reeds zijne dochter Anna, als vrouw van Sint-Maartensdijk voor , zonder dat daaromtrent iets naders wordt vermeld. Anna van Buhen nn was gehuwd met prins Wit.t.em I eu bragt het ambacht alzoo in het geslacht van Oranje over, waarin het gebleven is tot op het eind der vorige eeuw. De eerst geboren graaf van Buukn uit het huis van Oranje was 's prinsen oudste zoon, Piijps quot;Willem, die op den 8quot; Julij 1559 door Eilips 11, en in 1611, door de //gecommitteerde raden,quot; van Zeeland met de heerlijkheid werd verlijd. Willem V , prins van Oranje , was de laatste die door genoemde raden nog op den 4quot; December 1752 met de heerlijkheid is beleend.
Na deze uitweiding gaan wij over tot de afzonderlijke beschrijving der polders, waarbij alleen nog valt op te merken, dat bij de daarin in acht genomen volgorde niet overal op den ouderdom der dijkages is gelet; maar na het Oudeland, dat als de kern van het geheele waterschap moet worden aangemerkt , eerst de accressen aan den noordkant, en dan die aan den zuidkant daarvan gelegen , zijn beschreven. Onder de laatste kwam het mij gevoegelijk voor ook den Muijepolder, even als of deze nog deel uitmaakte van liet waterschap, op te nemen; omdat vooral zijne vroegere geschiedenis ten naauwste met die van de andere polders zamenhangt.
Oudelandpoldor. De polder Oudeland is, even als zoo menige andere oude watering, uit eene vcreeniging van afzonderlijke bedijkingen en uit rondom in zee gelegen gronden, gevormd. Wanneer en door wien deze eerste, zeker zeer gc-wigtige bedijking , is uitgevoerd , is niet gebleken. Ueioeks-bekq noemt , zonder aanhaling van bronnen, de aloude heeren van 13okssele voor de bedijkers er van, maar geeft verder niet op , wanneer en op welke wijze de inpoldering zou zijn geschied. Wij hebben dus wel grond , om de waarheid van dit berigt in twijfel te trekken , en vooral is men daartoe geneigd , wanneer men verneemt, dat nu juist de oudste heeren van het land
104
geene van Boessei.e's maar van Oveebokdene's zijn geweest. Maar al bezitten wij nopens Jen tijd der indijking geen zeker bevigt, ook deze gronden fluisteren de geheimzinnige taal van een lang verleden, liet is zelfs na te gaan, dat de inpoldering daarvan reeds in de 1 le of in het begin der 13° eeuw moet hebben plaats gehad: vooral de zoogenaamde //derrieveldeu,, en de strook weiland in en langs de voormalige // Gorlinge11 too-nen zulks duidelijk aan.
Al de afzonderlijke indijkingen, waaruit de polder van lieverlede is ontstaan, zijn niet meer met genoegzame zekerheid terug te geven, en vandaar dat ook deze dijkage terstond in haren ganschen omvang voor ons te voorschijn treedt. Alleen van de westelijke en tevens laatste aanwinst, die in den polder is opgenomen, kunnen de grenzen nog naauwkeurig worden bepaald. De gesteldheid der gronden vóór de inpoldering zou daarentegen nog wel kunnen worden voorgesteld. De eertijds daarin gelegen hebbende vlieten en kleinere stroomen, zijn nog overal in de lage wegen , kromme watergangen en drassige rietvelden te herkennen; alleen zouden deze voor eene daarvan te ontwerpen kaart, zoo hier als elders, waar zij in den loop der tijden kennelijk door kunst in vorm of rigting zijn gewijzigd , eenige bijwerking vereischen. Wij hebben evenwel niet de aloude gesteldheid van deze, maar wel die van de aanliggende gronden voorgesteld , ten einde de ligging en wijze van bedijking van dezen polder des te duidelijker te doen uitkomen.
Het oog op den voormaligen toestand dus vestigende , zien wij dat er een tijd is geweest, waarin de polder nog niet door andere bedijkingen ingesloten was: het was in de eeuwen, in welke het drooggevallen deel van ons gewest nog uit tal van kleine eilanden bestond , en de gronden der latere polders nog maar stuksgewijze in de daarom bestaande watervlakten waren nedergelegd. Niet dus als aaneengesloten gorsen , maar als eene menigte van in zee gelegen platen en banken deden die aanliggende vlakten zich ook hier voor; op de hoogste plaatsen tierden brakwaterplanten, die zich ongestoord verhieven en
105
aan de begroeide deelen veelal een uitgebreider aanzien gaven, dan ze in werkelijkheid bezaten ; verreweg het grootste deel der ruimte bestond echter uit veen en zand, waarop elk getij de vloed zich ongehinderd kon ontlasten.
Welk eene verandering, wanneer men met de kaarten van deze gronden voor ons, den toestand van 't lang verleden met dien van 't heden vergelijkt; breede wateren , op welker oppervlakte zich slechts enkele kleine vaartuigen vertoonden; dorre zandbanken, waarop alleen het gevogelte een schraal voeder vond, en min of meer begroeide slijkvlakten, nog van alle toegangen voor het vee ontbloot, hebben opgehouden te bestaan, en vruchtbare landouwen zijn in de plaats getreden. Waarlijk het tegenwoordige geslacht, dat onze polders bewoont, maar overigens geen duidelijk begrip heeft van hetgene zij eertijds waren, kan zich niet verbeelden , welk eene omkeering van zaken in deze heeft plaats gehad. Het is daarom, dat de gesteldheid uit die lang vervlogen tijden ook met de meeste zorg is nagespoord; zij levert voor de aan zee gelegen gronden een niet gering te achten voordeel op, en niets wakkert de liefde tot het erf onzer vaderen zoozeer aan , dan een duidelijk inzigt in hetgene in den loop der tijden daaraan, zoo door de natuur , als door menschelijke vlijt , is gewrocht.
Zooals wij dan zagen was de polder aanvankelijk van alle zijden door opkomende schorren en onafzienbare banken en slijken, die door tal van kleinere en grootere kreken en geulen waren doorsneden, omringd, en zijne waterkeeringen werden bij afwisseling door eene onstuimige, opgezette zee bespoeld. Bij geheele ondervloeijing der omliggende vlakten omringden hem vooral aan de noord- en westkust, zeer breede wateren, en bij dergelijke omstandigheden moeten de daartegenover gelegen dijken aan eenen zwaren golfslag hebben wederstand te bieden gehad. Het blijkt ook dat , na de bedijking van dezen polder , de ondervloeijing der buitengronden , tenge-gevolge eencr gestadige rijzing van den vloed, zelfs nogeenigen tijd geregeld moet hebben plaats gegrepen, alvorens nieuwe aan-
106
winsten zijn verkregen ; iets wat men terstond ontwaart uit liet belangrijke verschil van hoogte, tussehen de gronden van het Oudeland en het Middelland Doorgaande toch ligt het bouwland aan den buitenkant van den dijk ruim één meter boven het weiland aan deze zijde verheven , en ongetwijfeld lag de doorgaande grondslag vóór de bedijking der beide polders hier even hoog.
Langs den noordelijken kant ligt deze oude polder het laagst; naar het zuiden heeft eene langzame klimming en verbetering van den grond plaats; omstandigheden, waaruit wij eensdeels zien, dat de meer vruchtbare strook hoofdzakelijk door de Haastee is nedergelegd , en anderdeels , dat vóór de bedijking aan den noordkant nog geene belangrijke slib aanvoerende stroomen aanwezig zijn geweest. Na de vorming van dezen polder schijnt wel een sterkere aanvoer van water naar de nog lang onbedijkt gebleven vlakten te hebben plaats gegrepen, doch in de wijze van aanslibbing is geene verandering gekomen : ook de later gevolgde aanwassen hebben zich geregeld van het zuiden naar het noorden voortgezet.
Een gedeelte van den ouden ringdijk, loopende over den Hoogeweg en vervolgens dwars door de Gorlinge, is geslecht of wel zoozeer verloopen , dat daardoor zijn zeewerend profil verloren is geraakt. Het is evenwel nog op vele plaatsen y.igt-baar, dat genoemde weg is een overblijfsel van eenen dijk , als zijnde op enkele gedeelten de beloopen daarvan zelfs nog duidelijk te onderscheiden. De latere ringdijk , door welken ook het westelijk aangepolderde deel aan deze dijkage werd toegevoegd, is ongeveer 7,200 meter lang j hij ligt op de minst afgereden en niet verstoven plaatsen nog 3,60 meter boven het maaiveld verheven , en is over het algemeen vrij regelmatig aangelegd of verzwaard.
Omtrent het eerste dijkwezen van den polder vinden wij niets vermeld; ook in het archief zijn geene bescheiden daarop betrekking hebbende, aanwezig, liet is evenwel na te gaan , dat hij in de vroegste tijden van zijn bestaan , niet veel van den
1Ü7
aanstoot der zee heeft le verduren gehad; wel waren het , zooals wij reeds opmerkten, vooral aan zijn' noordelijken kant, uitgebreide waterplassen , die zijne dijken bespoelden , doch zij waren niet diep en een zware golfslag kon bij gewone vloeden zich daarin derhalve niet ontwikkelen. Ook langs de andere kanten, waar de polder bovendien niet tegenover de stormstreken lag gekeerd , werd de dijk door hooge slijken begrensd ; maar niettegenstaande deze gunstige omstandigheden zal de eertijds midden in zee gelegen dijkage bij het heerschen van geweldige stormen toch vaak eene prooi der golven zijn geweest. Uan , niets is ons ook van die rampen bekend; alleen de dijken dragen daarvan nog de onuitwischbare sporen , en langs den Pluim-pot en tegenover den Muijepolder is het duidelijk, dat eenmaal daar zelfs afsnijdingen zijn noodig geweest.
Het oudste berigt, dat nopens het dijkwezen wordt aangetroffen , is uit het eind der 16e eeuw, en daaruit blijkt, dat als-toen de waterkeering met rijs- en steenwerken moest worden voorzien, in welker kosten ook door de andere polders werd bijgedragen. Vermoedelijk heeft de polder voor dien tijd nog geene kunst- of zeewerkcn gehad, en de aanleg er van schijnt noodig geweest te zijn , tengevolge eener merkelijke verlaging van de voorgronden onmiddellijk langs den dijk.
Door den vloed van 1 November 153^ zijn ook de zeeweringen van dezen polder zwaar geteisterd. Men leest, dat //het land van Sint-Maartensdijkquot; alstoen zelfs is //geïnundeerd;quot; doch de geschiedschrijver, die dit verhaalt, geeft niet op, welke polder meer bepaald door deze ramp werd getroffen , weshalve het overstroomde deel even zoo goed het Oudeland, als eene der overige van de destijds bestaande bedijkingen, kan zijn geweest. Door eenen stormvloed , als de hier bedoelde, die het zeewater schier over alle dijken en dammen naar binnen joeg, kan ook wel het geheele waterschap zijn ondergevloeid 1).
Ook had dijkbreuk plaats door den voor dit gewest zoo
') Boxhokk op Reiqehsbeug, doel II, pag. 433.
108
rampspoediger! vloed van 1 November 1570. Ja, ook door den daarmede vergezeld gaanden storm , die twee volle dagen duurde, is de polder zwaar beschadigd. Wel had men getracht doorbraak te voorkomen, door de grootste der ontstane openingen met zeilen te bespannen, doch te vergeefs 1). Het zoo zeer door den noordwesten wind opgestuwde water drong bij het volgende getij met geweld naar binnen, en berokkende ook aan het gezaai eene niet geringe schade
De storm van 1625 ging hier schier onopgemerkt voorbij; ook de vloeden van 1682 en 1715, niet minder geweldig, bragten den polder slechts gering nadeel toe; doch door het stormgetij van 15 Januarij 1808 is ter oorzake van onderscheidene doorbraken in den dijk van den Slabbecoornepolder, ook nog omtrent 450 gemeten lands overstroomd Digt bij den thans gesloopten molen en omstreeks het midden voor het daarnaar genoemde poldertje, waren door de sterke overvloeijing van het water, twee belangrijke gaten in den binnendijk ontstaan , voor welker sluiting en verdere verhooging ook nog betrekkelijk groote uitgaven zijn noodig geweest 2).
Rampen als die van 1532 of 1.570 hadden later hier alzoo niet meer plaats. Telkens na deze beide overstroomingen waren de zeedijken ook zeer verzwaard, en eindelijk hadden, naafloop van volgende stormen , andermaal belangrijke verbeteringen der waterkeeringen plaatsgegrepen. Met deze opvolgende verhoogingen is de dijk van lieverlede gekomen tot zijn tegenwoordig profil, dat bij voldoende zwaarte eene hoogte heeft van 5,77 meter boven A. P. of van 4,35 meter boven het hoogwater. Zijne lengte bedraagt 1535 meter, doch is uit hoofde der voorliggende schorren nog maar over 1247 meter met rijsbeslag verdedigd.
Even weinig als nopens het dijkwezen, kan ook betrekkelijk de uitwatering van dezen polder worden gezegd. Dit alleen weten wij, dat hij sinds de bedijking van het Middelland heeft
') l'oldeiTekemug van 1570. Jj Resolutieboek op liet jaar 1808.
109
plaats gegrepen, zijn water lieeft afgevoerd door eene zeesluis op het Sint-Maartensdijksche gat. Vóór dien tijd lag de waterlossing in den noordelijken dijk bij den dwarsweg, zooals blijkt uit de daar verloopen oude watergangen en uit de plaatselijke benaming van // de Plattesluis.quot;
De afloop van het binnenwater was oudtijds zeer gebrekkig, want zoowel bij de noordelijke, als bij de zuidelijke loozing, moest het steeds langs groote en ondiepe omwegen naar zee. Nog duidelijker wordt dit, wanneer men nagaat, dat een groot gedeelte des polders niet hooger ligt, dan de bodem van de havengeul, waardoor het water ook thans nog zijnen afloop vindt. Tijdens de loozing aan den noordkant der dijkage plaats had, was de toestand zekerlijk nog erger, want ook daar waren niet dan uitgebreide zand- en slijkvlakten aanwezig.
Zelfs in het begin der 18° eeuw, toen overal reeds zooveel tot verbetering der waterwegen binnendijks verrigt was, stond het met de suatie nog zóó treurig geschapen, dat de landen schier niet meer geschikt waren tot bebouwing. De zeesluis was, zoo schreef men in 1718, wegens de opslibbing der // haven'quot; gedurende zeven of acht jaar buiten werking geweest. De helft van de oppervlakte des polders stond tot laat in het voorjaar onder water, en de meeste wegen vloeiden maanden achtereen ter diepte van .l|- u 2 voet onder '). De sluis van den Noordpolder, waardoor nog eenige afvoer kon plaats hebben, moest tengevolge van gedurige verzanding ook niet zelden met geweld worden geopend; terwijl hare diepte ook geenszins naar den lagen bodem van dezen polder was aangelegd. De belangrijke strook weiland langs den noordelijken dijk van de Gorlinge tot in het noordoostelijke gedeelte des polders, vormde niets dan uitgebreide rietvelden of moerassen , waarin alleen het watergevogelte eene veilige schuilplaats vond. Maar niet alleen daar waren waterpoelen; overal, waar tegenwoordig lage weilanden worden aangetrofl'en, bedekte
') Archief der polders van Sint-Maarteusdijk.
110
het brakke water voortdurend den ziltigen grond. Riet en sek waren de eenige gewassen, die zich langs de waterkanten welig ontwikkelden; op de hoogere deelen groeide het zoogenaamde haar- of schorgras, en alleen de meest verheven stroo-ken waren tot teling van vruchten geschikt.
Eerst in 1757 is verandering in dien toestand gebragt, door het stichten van een' scheprad-watermolen, met welken het 'binnenwater van dezen en van de drie daarachter gelegen polders Middelland, Noord- en Uiterste-Nieuwland, wordt opgemalen 1). Deze watermolen werd op den 20 Junij 1757 te Dordrecht aanbesteed en daarvan was aannemer Joiian van den Bosch voor de som van ƒ 10,800 met nog ƒ 450 als premie, voor het geval de oplevering voor of op den 1quot; October daaraanvolgende plaats had Zoo voor liet vormen van eenen omkaden boezem, als voor het aanleggen en verbreeden van watergangen, werd ruim 24 gemeten lands onteigend, en ter bestrijding van al de daaraan verbonden uitgaven was een kapitaal, groot ƒ 16,000, tegen eene rente van 8 ten honderd voor rekening der daarbij betrokken polders opgenomen,
De watermolen in de nabijheid van het dorp en dus in den polder Oudeland gebouwd, is van onder wijd 9,25 meter en van boven 5,85 meter bij eene hoogte van 12 meter. Hij bezit eene ijzeren as en het daaraan bevestigde bovenwiel heeft eene middellijn van 3,20 meter en bevat 75 stuks kammen. Van de beide niet konisch bewerkte schijiloopen, die aan de eikenhouten spil zijn bevestigd, bevat de bovenste 37 en de onderste 27 staven en de laatste, ook bonkelaar geheeten, werkt o]) een spoorrad, dat voorzien is van 09 kammen. De verhouding van de wentelingen der wateras tot die der bovenas is dus, als 1 tot 1,8; dat is; de as der roeden draait zich nagenoeg tweemaal om, tegen ééne omwenteling van het scheprad
Resolutieboek der polders van Sint-Maarteusdijk.
i) Ibid.
Het ijzeren scheprad, waarvan de as 1,87 meter boven den opleider is aangebragt, bevat 24 schoepen, elk van 0,54 meter breed, en het water kan van 0,66 meter beneden het zomer-peil tot 1,38 meter daarboven worden opgemalen. Het zomer-peil ligt 0,18 meter beneden den opleider en stemt overeen met 1,56 meter beneden A. P. of met 2,98 meter beneden H, W. Het winterpeil ligt 0,50 meter hooger dan het zomerpeil.
De in den laatsten tijd waargenomen hoogste binnen-waterstanden bedroegen in:
het jaar 1848 0,81 M. 'L. P. = 0,75 M. -*• A. P.
// /gt; 1845 0,83 M. Z. P. = 0,73 M. A. P.
// // 1867 0,83 M. Z. P, = 0,73 M. -5- A. P. en in // '/ 1872 0,78 M. Z. P. = 0,78 M. - A. P,
Met den watermolen kan het binnen- of polderwater tot op de vereischte diepte worden uitgemalen; vele streken, voorheen niets dan waterpoelen, zijn nu in zeer grazige weilanden herschapen ; terwijl menig gedeelte lands, vóór dezen wegens zijne lage ligging steeds tot weiland bestemd, thans tot voordeel van den bezitter tot teling van allerlei gewassen wordt bebouwd. Groot is dus de verandering, die uit deze verbeterde suatie is voortgevloeid; groot ook het voordeel, dat daardoor is teweeggebragt, en dat alles, terwijl de bewoonbaarheid daardoor ook in niet geringe mate werd bevorderd Alleen de lage gedeelten van de polders Noord- en Oudeland lijden soms nog eenigen last van het water en zulks wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door den polder Uiterste-Nieuwland , die uit hoofde van zijne hoogere ligging ook sueert, wanneer bij windstilte niets met den watermolen kan worden verrigt.
Het opgemalen water wordt uit den omkaden boezem en watergang door de zeesluis gevoerd op het nog open gelegen gedeelte van den Pluimpot. De waterkeerende sluis, die regt over den watergang is aangelegd, is in 1858 over het binnen gedeelte en in 1869 over het buiteneind in steen vernieuwd. Zij is 16,80 meter lang en elke opening tusschen den middenstijl en de wanden is 1,20 meter wijd; hare openingen worden ge-
112
sloten met twee deuren, die tegen genoemden stijl sluiten. De aanslagdorpels liggen 1,37 meter beneden A. P.
In liet buitenfront der sluis is eene hardsteenen peilschaal aangebragt, waarvan de 0 , of het hier aangenomen hoogwater overeenkomt met 1,42 meter boven A. P.; het laagwater, dat vóór de sluis niet kan worden waargenomen , kan aangehouden worden op 3,50 meter beneden H. W. of op 2,08 meter beneden het genoemde peil.
De grootte van den polder bestond eertijds maar uit 1000 schotbare gemeten; tegenwoordig omvat hij 400,7351 hectaren, waarvan 41,4935 hectaren vrij-of vroonlanden zijn. De bodem bestaat uit niet zeer zware klei en is hier en elders zavelachtig. liet westelijke deel, dat later aan den polder is toegevoegd, bevat zwaarderen grond en is dus kennelijk ook uit jongere zeebezinking gevormd.
Middellandpolder. Het Middelland , zooals het in de omwandeling genoemd wordt, is eene aandijking tegen het Oudeland en bestond, zegt Dressklhuis , reeds vóór 1359 l). Aan welke bron deze oudheidkundige die tijdsbepaling heeft ontleend, is niet gebleken; waarschijnlijk is zij alleen gesteld naar aanleiding van een charter, dat op dezen polder wel betrekking heeft, doch overigens niets omtrent den tijd zijner bedijking bepaalt. Dit andere stukken blijkt, dat de tijd van de ontginning dezer gronden heel wat vroeger heeft plaats gehad, zooals ook nader zal worden aangetoond. Alvorens wij evenwel daartoe overgaan , zij opgemerkt, dat deze dijkage eerst na de vorming van den Noordpolder met den naam van het Middelland is bestempeld; vroeger toch, toen haar noordelijke dijk aan de zee lag blootgesteld , en zij dus nog de eenige aandijking was, werd zij , in tegenoverstelling van de oudere gronden, eenvoudig «het Nieuwlandquot; genoemd. Eerst bij de bedijking van den Noordpolder lag deze dijkage tusschen twee
') Dkessklhuis, De provincie Zeeland, noot 77.
113
polders in , waarom zij , als de middelste der toen opvolgende bedijkingen ook eigenaardig den naam van //het Middellandquot; verkreeg. De polder komt in oude stukken echter nog onderscheidene malen onder zijne oude benaming voor; doch iets wat de verklaring van daarop betrekking hebbende bescheiden minder gemakkelijk maakt, is, dat ook de Noordpolder aanvankelijk met dien naam werd bestempeld. Wij moeten derhalve voorzigtig zijn met stukken, die op een Nieuwland betrekking hebben , opdat men zich in de daarmede bedoelde bedijking niet vergisse. Met het oog op de voorgenomen nadere bepaling van den tijd der indijking was het noodig hierop met een enkel woord te wijzen.
Een der voornaamste stukken dan, die wij tot nadere aanduiding van den tijd der inpoldering op het oog hadden, is een charter van 16 Mei 1315 , volgens hetwelk omtrent 110 gemeten lands van //Colaiud van der Mudenquot; en anderen , in //Sint Martensdikeverbeurd werd verklaard '). De in dat merkwaardige stuk genoemde personen , die hunne eigendommen verloren , waren Vlamingen ; zij hadden in vereeniging met anderen hun land zelf bedijkt, en moeslen het derven , omdat zij in den oorlog met de Vlamingen zich aan de zijde hunner landgenooten hadden geschaard 2).
De polder, waarin de verbeurd verklaarde landen lagen, quot;was alzoo nog niet lang bedijkt; maar in het aangehaalde charter wordt door graaf Willem toch ook gezegd, dat de bezitters hunne goederen hadden verbeurd , omdat zij met de Vlamingen tegen zijne vooroudurs hadden gestreden. Schoon alzoo niet oud, blijkt uit het laatste, dat de dijkage, waarin de ontnomen gronden lagen, toch reeds onder graaf Jan II moet zijn bedijkt geweest. Maar in welken polder nu lag het verbeurd verklaarde land, dat onder anderen ook door de hulp van deze Vlamingen was ingedijkt ? In het Oudeland , dat reeds zeer lang
') F. van Mieris, Groot Charterboek, dccl II, folio 161. 3) Ibid.
Archief 1VC. dl. 2e. st. H
iten. De
peilschaal hoogwater ?ater , dat igehoudeu meter be-
uit 1000 hectaren , De bodem lavelachtig. oegevoegd, uit jongere
t in de om-het Oude-9 l). Aan ft ontleend, [ naar aan-betrekking iV bedijking van de ont-gehad, zoowij evenwel i eerst na de n het Mid-noordelijke g de eenige n de oudere Eerst bij de usschen twee
114
voor rlien tijd aanwezig was , en in den Noordpolder, die eerst eenigen tijd daarna is bedijkt, kan het niet te zoeken zijn, weshalve het zeker in het Middelland, toen //het Nieuwland,quot; gelegen was. Nog duidelijker wordt dit, wanneer wij nagaan, dat in deze bedijking ook nog een bevang, de Vlaminghoek genaamd , wordt aangetrollen , en daarbij vernemen , dat deze ook juist eene oppervlakte van 110 Blooische gemeten beslaat Zekerlijk was deze hoek alzoo het deel, dat den Vlamingen bij de verkaveling des polders was te beurt gevallen , en dat dus zijnen naam aan zijne eerste bezitters heeft ontleend.
De Middellandpolder moet dan alzoo reeds in het begin der 14° eeuw of vóór 1303 aanwezig zijn geweest; want in dien tijd had ook een inval der Vlamingen plaats. Dat de polder reeds lang vóór 1359 moet hebben bestaan , blijkt onder andere ook daaruit, dat reeds in de oudste domein-rekening, die van 1317, van het Nieuwland wordt melding gemaakt; en merken wij nu vervolgens op, dat in 1310 Geuonïvan Ovekbordene werd beleend met het ambacht van het Oudeland , en dat deze polder, vóór een Nieuwland bestond, zeker niet met dien naam zal zijn bestempeld geweest, dan is het ook hieruit duidelijk, dat hij reeds vóór 1310 moet hebben bestaan.
De schorren, waaruit de polder is gevormd, behoorden der grafelijkheid toe en zijn ter bedijking in cijns of erfpacht uitgegeven. Dit blijkt uit een ander charter van 1323 , waarbij Bi/woud van den Score , twee jaar te voren tot dijkgraaf van de nieuwe dijkage aangesteld, werd gelast de nalatige ingelanden de achterstallige belasting te doen betalen, of bij gebreke daarvan , hunne eigendommen te verkoopen 2). Eerst in 1359 is, ingevolge eene vroeger aan de indijkers verstrekte schriftuur, misschien wel den brief van uitgifte , de polder van het betalen van dien cijns voor altijd vrij gesteld; doch sedert dien
') Kadastrale grootte zonder zijkantweg.
!) F. van Mimus, Groot Charterboek, doel II, folio 331.
115
tijd moest hij ook //verheergewadenquot; eu deelen in alle grafelijke beden.
Hoe deze gronden er vóór hunne inpoldering uitzagen, is o]) bijgaande kaart voorgesteld. Van de meeste der aangeduide kreken of kleine stroomen zijn ook hier nog overal spranken aanwezig , en zelfs de breedten van deze nu grootendeels in cultuur gebragte geulen zijn uit de wederzijdsche hellingen der landen te bepalen. Het spreekt evenwel vanzelf, dat een e voorgaande bedijking , het is reeds opgemerkt, grooten invloed heeft gehad op de gesteldheid van niet binnengepolderde kreken en vlieten, en dat bij liet teruggeven van den oorspronkelijken toestand van merkelijk later ingedijkte schorren, hierop ook wel degelijk moet worden gelet. Ook is door het steeds klimmen van den vloed , de bodem van eenen opvolgenden polder tot een veel hooger peil, dan die van eenen voorgaanden, opgeslibd, eene omstandigheid , waarop eveneens moet worden acht gegeven. Met een en ander alzoo hier rekening gehouden hebbende, is de gegeven schets als eene zeer trouwe voorstelling van de onbedijkte gesteldheid der gronden aan te merken.
üe dijk, waarmede de gronden van het Middelland aan de zee zijn ontwoekerd, is nog overal aanwezig; hij bezit, buiten de daarin gemaakte insnijdingen zelfs nog allerwegen een zee-werend profil, en is omtrent 4,900 meter lang. Na de bedijking van den polder Noord werd hij nog over een klein gedeelte , en na de afdamming van den Pluimpot, in 155G, in het geheel niet meer door de zee bespoeld. Gedurende den korten tijd , dat de polder met zijnen buitendijk tegen den vloed moest worden beschut, schijnen daaraan nog belangrijke verzwaringen te zijn noodig geweest, want enkele strooken weiland dragen nog duidelijke sporen van vergraving.
Ook deze polder is door stormvloeden overstroomd. De meeste doorbraken grepen plaats tegenover den Pluimpot, zooals uit de schier geheel begroeide wielen , daar nog aanwezig, blijkt. Op een oud kaartje van de polders van Sint-Annaland wordt de uiterste en nog meest diepe kolk, // de Sint-Maartensweelquot;
116
genoemd; welligt. omdat de overstrooming , door welke zij is ontstaan, reeds op den 11 November van het jaar 136S, toen de 2quot; Sint-Maartensvloed in Zeeland zoo groote schade aanrigtte, heeft plaats gehad Ook in liet westelijke gedeelte van den polder wordt eene diepe wiel, juist in een bij de be-bedijking afgedamd water aangetroil'en. Zij ligt echter te ver van den tegenwoordige)! dijk, om te worden beschouwd , als door eene daarin gevallen dijkbreuk te zijn veroorzaakt. Dan , het is ook wel mogelijk, dat de dijk eertijds digter langs of zelfs wel ter plaatse van deze wiel gelegen heeft, en dat na eene daarin ontstane doorbraak eerst de thans bestaande rigting is gevolgd. Het is ook mogelijk, dat men met de afdamming van de daar gelegen geul niet zeer voorspoedig is geweest, zoodat het plan van aansluiting aan het Oudeland reeds tijdens de uitvoering der inpoldering moest worden gewijzigd. Hoe het zij , in elk geval blijkt, dat ook hier eene gewelddadige instrooming van het zeewater heeft plaats gehad; terwijl uit de belangrijke nazakking van den daar tegenover gelegen dijk is op te maken , dat deze ook op zeer slappen bodem of op kort te voren aangeslibde gronden is aangelegd. Alleen merke men nog op , dat bij liet graven langs den dijk, hier Vilvoordsche steen wordt aangetroffen, een bewijs, dat bij de afdamming dei-kreek ook rijswerken zijn noodig geweest.
Zooals te begrijpen is, valt van het dijkwezen van eenen polder, wiens waterkeering reeds in het begin der 14° eeuw voor een groot gedeelte, en in 1556 voor het geheel aan de zee onttrokken is, niet veel te zeggen. Zekerlijk zullen de daaraan gemaakte kunstwerken tot verdediging ook van geringe beteekenis zijn geweest, want de dijk lag door hooge slijken , die spoedig in rijpe schorren veranderden, begrensd. Uit den aard der zaak is de geschiedenis van dezen polder dus kort, doch alvorens wij die eindigen, moet nog met een enkel woord van de vroegere wijze van uitwatering worden gesproken.
') J. c Beijeb , Gedenkboek van Néerlands watersnood, pag. 71.
117
De polder sueerde oudtijds op den Pluimpot. Uit de ingezakte dijksbeloopen bij de zoogenaamde Groote en Kleine Lan-dekens blijkt nog duidelijk , waar de zeesluis gelegen heeft. Over enkele jaren had onder de kruin des dijks daar ter plaatse ook nog eene instorting van grond plaats, juist toen men daarover henenreed. Bij de afdamming van den Pluimpot is de7x sluis waarschijnlijk gedigt, en heeft men den polder doen uitwateren op het Oudeland. Daarvoor werd jaarlijks , zoolang de kosten van de suatie der groote polders niet voor gemeenschappelijke rekening werden bestreden xi £ Vlaamsch of f 66 aan den polder Oudeland uitgekeerd 1).
Tengevolge van de hoogere ligging van dezen polder , zal zijn bodem wel geen' last van het hemelwater hebben ondervonden ; en ook toen de loozing nog op den Pluimpot plaats vond, zal de bedijking, in vergelijk met het Oudeland, weinig nadeel door eenen minder spoedigen afloop van het water geleden hebben.
De Middellandpolder , die deel uitmaakt van het waterschap, omvat 363,9328 hectaren schotbaar- of zoogenaamd dijkersland en slechts 1,9430 hectaren vroonland — 2). Zijn bodem bestaat uit middelmatig zware zeeklei en is dus kennelijk van veel lateien tijd , dan die van het Oudeland.
Noordpolder. De Noordpolder , eveneens een aanwas aan den noordkant van het Oudeland is de grootste polder van het waterschap. Hij verschilt ia grondgesteldheid en uiterlijk voorkomen echter luttel van den voorgaanden , althans wanneer men het westelijke deel, dat over het algemeen iets lager is , buiten beschouwing laat.
De tijd van bedijking is onbekend , doch in de domeinrekening van 1339 wordt reeds verantwoord het grafelijke geschot van de polders Oudeland, Middelland en Nieuwland, zijnde
) Rckeuingcu vuu den polder van de jaren 1570 cn 1571.
) 's Polders overlooper.
J18
voor de grootte van den laatsten daarin opgegeven 1100 gemeten. In verband nu met de opgegeven grootte, kan dene polder geene andere zijn geweest, dan het tweede Nieuwland of de Noordpolder, die dus enkele jaren voor 1339 moet zij u aangewonnen.
Deze polder werd, zooals wij reeds opmerkten in de beschrijving van den voorgaanden , dus in het eerst ook met den naam van het Nieuwland bestempeld; later , toen tegen zijne water-keering evenwel weder eene aandijking plaats had , werd hij met den naam van '/het Oude-Nieuwlandquot; aangeduid, ter onderscheiding van het voorliggende, dat insgelijks den naam van Nieuwland bekwam. Sedert het begin der 17e eeuw komt de polder alleen onder zijne tegenwoordige benaming voor, maar of deze aan zijne noordelijke ligging ten opzigte van het Oude-laud, dan wel aan eenen ingesloten vliet of een ingedijkt gors is ontleend , is niet met zekerheid te bepalen.
De dijk , waarmede de polder is aangewonnen , is ongeveer 7,000 meter lang; hij heeft buiten de daarin gemaakte openingen voor overwegen, nog overal een zeewerend profil. Hij wordt over 2817 meter door de Ooster-Schelde bespoeld en is reeds in de jaren 15G0 tot en met 1566 met rijs- en steen-
werk voorzien 1).
Bij nadere overweging van de lengte van den gelegden dijk, blijkt van welk eenen grooten omvang ook deze inpoldering is geweest. Men achte het niet eene ligte zaak eene waterkee-ring van bijna 1} uur gaans op eenen drassigen en bij afwisseling zelfs geheel door het water ondervloeijenden grond op te werken. Dikwijls heb ik op die uitgestrekte dijken, diesoma door zeer diepe vlieten zijn aangelegd, neder gezien , en mij daarbij afgevraagd , hoe hunne tot standbrenging is mogelijk geweest in eenen tijd , toen nog over zulke gebrekkige hulpmiddelen te beschikken viel. Dat het met de opwerking er van ook niet altijd even voorspoedig zal zijn gegaan, laat zich niet alleen
') Rekeningen van den reulmecstcr Wouteus, te St.• Mtiurteu8dijk.
119
begrijpen, maar kan ook uit den vorm der dijken nog overal worden aangetoond. Hier waren het uitdrijvingen tengevolge van eenen te slappen grond , waarmede men bij de optrekking te kampen had ; en daar waren het belangrijke verliezen door uitstrooming, welke de uitvoering zeer belemmerde. Ook de sluiting der dijken zal bij de betrekkelijk geringe werkkracht, waarover men te beschikken had, niet zelden groote bezwaren hebben opgeleverd. Dan, dit alles kwam men , zoowel hier als elders, te boven; ja, zelfs nog omvangrijker polders dan deze zijn in de middeleeuwen tot stand gekomen ; maar — en nu denk ik aan iets anders — wie zal ook zeggen, ten koste van hoeveel menschelijk leed zij werden verkregen : de meeste der oude bedijkingen toch zijn door ambachtsbeeren met hunne eigenhoorigen gevormd.
Vroeger, toen de zeewering nog op minder doeltrefTende wijze werd beheerd, heeft deze polder veel van den aanstoot der wateren te verduren gehad , zoodat de opgebragte en veelal zware dijkgeschoten dikwijls in lang niet toereikende waren, om daarmede in het meest dringende onderhoud te voorzien. Na de in 1500 door den prins toegestane beden gedurende tien achtereenvolgende jaren, werd dan ook bepaald, dat door de polders Oudeland, Middelland, Uiterste-Nieuwland, Nieuw-Ravens-oord en Slabbecoorne van 1562 tot en met 1567 jaarlijks nog 10 ^ Vlaamsch per gemet tot verdediging van dezen polder zou worden opgebragt ').
Door den voor dit gewest zoo geduchten vloed van 1 November 1570 is ook deze dijkage doorgebroken 2). Belangrijke schade schijnt door dezen storm aan de zeeweringen te zijn toegebragt; want nog in hetzelfde jaar werden de polders Oudeland , Middelland , Uiterste-Nieuwland en Nieuw-llavensoord genoodzaakt , beduidende sommen bij te dragen , om in den nood
') Archief der polders van Sint-Maartensdijk. Ibid.
120
dezer dijkage te helpen voorzien Ook in liet daaropvolgende jaar werd ten behoeve van den Noordpolder zelfs nog //een extraquot; geschot van 12 % Vlaamsch over de polders Oudeland en Middelland gelieven , terwijl zijn eigen omslag 9 $ 2 '1 per gemet bedroeg 2). Onder de vele uitgaven van het jaar 1571 , komt ook de niet geringe som van 408 £ Vlaamsch alleen voor aardewerk voor. Èn uit dit aanzienlijk bedrag èn uit de verpligte bijdrage van den polder Oudeland, blijkt, dat de rampen door den stormvloed veroorzaakt, hier dus van veel ernstiger aard moeten zijn geweest, dan aan dien voor polder, die, zooals wij zagen, daardoor toch ook was ingebroken 3).
Later is deze polder wel niet meer door overstrooming getroffen ; doch de kosten tot voorziening in tiet onderhoud zijner zeewering, waren voortdurend hoog. Zonder de telkens vooi een korter of langer aantal jaren verleende remissie van belasting, of zonder eenigen anderen bijstand zouden deze, vroeger vooral in het westelijke gedeelte niet zeer vruchtbare gronden zelfs maar moeijelijk te behouden zijn geweest '1).
Tegenwoordig wordt de vrij zware en hooge zeedijk, tusschen de daarvoor gelegen schorren , nog over 1561 meter met kunstwerken verdedigd. Zijne gemiddelde hoogte bedraagt 5,20 meter boven A. P. of 3,78 meter boven de 0 der peilschaal aan de zeesluis van den polder Oudeland. De verdediging van het waterbeloop bestaat uit rijsbeslag met staakrijen ; slechts op een vak, tusschen de dijkpalen 17 en 18 , heeft in den laatsten tijd een aanleg van 1008 vierkante meter Vilvoordsche steen-glooijing plaats gehad, en de oorzaak, dat hier niet reeds voorlang het geheele rijsbeslag door steenglooijing is vervangen , ligt zekerlijk of in eene te groote gehechtheid aan het bestaande, of in een minder juist begrip van 't polderbelang.
i) Rekeningen van den rentmeester Wouters , te Sint-Maartensdijk.
■J) Archief der polders van Sint-Maartensdijk.
3) Ibid.
4) ]bid.
121
Door den stroom is deze polder nooit aangetast, wijl altijd een breed voorstrand aanwezig was. Doch was van de vroegste tijden af een groot voordeel in dit breede strand voor den polder gelegen , er was ook een nadeel aan verbonden, dat in der tijd niet gering te achten was. Gedurende langen lijd toch lag 's polders uitwateringskil door deze met eene zware zandlaag gedekte buitengronden heen , cene zaak , die menige uitgaaf en een niet gering nadeel aan de bebouwing der gronden berokkende.
Dan, liep 's polders uitwatering eenmaal over het in de Oos-ter-Schelde gelegen voorstrand , in de eerste tijden van het bestaan dezer bedijking was dit echter toch geenszins het geval. Neen , aanvankelijk loosde de Noordpolder op eene eerst bij de indijking van het Uiterste-Nieuwland afgesloten kreek of eenen vliet uit, ter plaatse, waar nog heden do Sluishoek , daarnaar genoemd, wordt aangetroffen. Ter nadere aanduiding van de plaats dezer eerste waterlossing kan worden gezegd, dat zij juist daar lag, waar eertijds twee belangrijke kreken hare uitloopen hebben gehad, en waar zich het binnenwater steeds in door de natuur gevormde kanalen kon verzamelen. Dan , niettegenstaande deze gunstige gesteldheid binnendijks, hebben wij toch grond te vermoeden, dat de hier ter plaatse aangewezen loozing zeer gebrekkig is geweest. De geulen , die het water buitendijks moesten afvoeren naar de Kamer of de monding van den Breeden vliet, waren lang en hare bodems lagen schier gelijk met de laagste gedeelten van den polder. Alleen tengevolge van den gebrckkigen afloop van het water is dan ook het eertijds hier zoo heerschende denkbeeld ontslaan, als zou de polder te vroeg zijn bedijkt; iets wat men echter ook wel omtrent andere dijkages . wier waterlossingen niet rigtig waren, heeft hooren verkondigen. Het is evenwel zeker, dat de oorzaak van dit verschijnsel uitsluitend in de gebrekkige suatie van dien tijd gelegen was; zoowel waterleidingen , als sluizen waren zoo min hier, als elders voldoende, en door het niet afvloeijen van het water, verkregen de bodems der polders het aanzien van eenen
122
werkelijk te lagen stand. Thans , nu allerwegen ook aan de middelen tot afvoer van het hemelwater de meeste aandacht wordt gewijd , verneemt men niets meer van eene te vroege bedijking van het land; de polders hebben ondertusschen ook een gansch ander aanzien gekregen, en niet zelden verneemt men nu klag-ten in tegenovergestelden zin, namelijk van een te diep droogvallen van den grond Men begreep vroeger niet, dat elke polder, wiens bodem merkelijk boven den laagwaterstand gelegen is, zijn hemelwater alleen met voldoende sluizen en kanalen kan ontlasten , en vandaar in vorige eeuwen ook overal molens, door welke het in boezems of groote geulen tot een hooger peil moest worden opgezet, alvorens liet zeewaarts vloeide. Na het verdwijnen van deze werktuigen was liet evenwel met de uitwatering soms nog treuriger gesteld, want niet overal woog de daarop gevolgde verbetering der sluizen tegen het prijsgegeven voordeel der molens op , en vandaar, dat na verloop van tijd de laatsten dan ook weder zoo hier als elders herrezen.
Na de demping der waterlossing in den Sluishoek , sneerde deze bedijking op de Ooster-Schelde, door eene houten sluis met twee paar deuren. De afvoer van het water langs dezen weg, was uit hoofde van de steeds aan verzanding lijdende kil, insgelijks slecht. Wel waren reeds vroegtijdig spuiwerken aangelegd , doch ook daarmede was men niet in staat, de geul in den breeden vooroever op de vereischte diepte te houden. Nadat gedurende eenigen tijd nog betrekkelijk groote uitgaven aan deze afvoermiddelen waren te koste gelegd, heeft men eindelijk vergunning erlangd, den polder te doen uitwateren op het Middelland ; maar toen later , uit oorzaak van de hoogst gebrekkige suatie door het zoogenaamde Sint-Maartensdijksche gat, ook langs dezen kant schier geen water meer kon worden afgevoerd , moest men de bijna geheel verloopen uitloozing aan de Schelde weder verbeteren. Deze verbetering greep plaats in 1721 , toen belangrijke sommen , zoo tot herstel der oude zeesluis , als tot het aanleggen van een' nieuwen boezem niet
123
spuisluizeu, werden aangewend. Dan, het groote bezwaar , waarmede men ook vroeger te kampen had , de verzanding der buitenkil, deed zich ook nu weder voor, tengevolge waarvan de binnendijks gelegen gronden zeer veel last van het binnenwater leden. Eerst in 1757 bij de voltooijing van den watermolen in den polder Oudeland kwam eene groote verbetering in den afvoer van het water tot stand; de sluis, waarvan nog heden ten dage de laatste overblijfselen tussehen de dijkpalen 17 en 18 aanwezig zijn, is evenwel eerst in het daaropvolgende jaar gedempt.
De polder maakt ook deel uit van het calamiteuse waterschap Stavenisse; hij wordt daardoor over eene lengte van 623 meter beschermd, en draagt, voor het geval de uitgaven voor de zeeweringen aan de waterkeering van dat waterschap dit vorderen , hoogstens met f 1.— per strekkende meter bij. 's Polders grootte bestaat uit 480,6881 hectaren dijkersland en uit 49,1530 hectaren vroonland. Zijn grond bestaat uit min of meer zware zeeklei, behalve in het westelijke gedeelte , waar hij meer afwisselend en over het algemeen ook minder vruchtbaar is,
Uitorste-Nieuwlandpolder. Nog was, na de vorming van den Noordpolder , het eiland aan den noordkant voor uitbrei-breiding vatbaar , want langs den stroom, die het van de aan de overzijde gelegen gronden scheidde, lagen nog uitgebreide schorren , die tot deze landen behoorden. Ook deze buitengronden waren echter vroeg voor indijking vatbaar : want reeds in 1369 gaf graaf Albuecht van Beu eren aan Frank van Borssele octrooi tot bedijking van het voornaamste deel er van , // de Stroycquot; genaamd. Het is evenwei gebleken , dat destijds aan deze bedijking geen gevolg is gegeven, daar in 1416 genoemde heer wederom vergunning verkreeg tot gezamenlijke inpoldering van het schor n de Stroyck en Ravensoord.quot; In de laatste vergunning wordt gezegd, dat de gorsen aan de oostzijde be-
124,
grensd waren door oen diep n die wateringequot; genoemd; aan den zuidkant lag liet land van Sint-Maartensdijk , en aan de west- en noordzijde, werden achtereenvolgens //de Halsquot; en //het, Jan-Huge gatquot; aangetrofFen. Na de bedijking, die echter ook nu nog niet spoedig scliijnt te hebben plaatsgegrepen, zijn deze gronden bekend geweest, onder den naam van den polder van //de Waarhedequot; of het Uiterste-Nieuwland, en zijn , blijkens de beden rekeningen van Beoosten-Schelde, in 1455 het eerst bereden of schotbaar gemaakt.
Het is uit het laatst verstrekte octrooi niet op te maken , wanneer de indijking dezer gronden heeft plaats gehad; ook uit het opnemen van den polder onder de belastbare landen is niet met zekerheid te bepalen in welk jaar hij is gevormd, doch zekerlijk moet hij bij den aanslag in de beden minstens zeven jaar hebben bestaan. Meest alle nieuwe inpolderingen toch werden voor den tijd van zeven jaar vrij gesteld van alle lasten of beden ; slechts bij zeer kostbare indijkingen werd die termijn tot veertien en in enkele gevallen zelfs tot een en twintig jaar verlengd , al naar mate van het gevaar, waaraan de nieuwe dijkage lag blootgesteld. Na dien tijd werden de gronden //schotbaar verklaardquot; en in de eerstvolgende bede, even als de oudere landen, aangeslagen. Zoo zal het ook met het Uiterste-Nieuwland zijn gegaan; en, of er moet tusschen 1423 en 1455 niet eéne enkele bede zijn opgebragt, of wel de polder , die niet onder de kostbare bedijkingen kon worden gerangschikt, moet slechts zeer kort voor zijne schotbaar verklaring hebben bestaan.
Maar laten wij zien , of de tijd van bedijking ook hier niet nader kan worden bepaald, door na te gaan, wat geschreven bronnen ons deswege berigten. In 1431, zegt Reigersberg, werden onder Tholen eenige aanwassen beverscht en kort daarna , laat hij er op volgen , bepolderde heer Fiiank v,\.n Bokssele , zekere gorsen aan 't land van Sint-Maartensdijk , waar later Sint-Anualand is bedijkt. Hier nu kunnen wel geene andere schorren zijn bedoeld , dan die waaruit het Uiterste-Nieuwland
J 25
is gevormd. Niet in 1431 , maar enkele jaren daarna werden deze gronden alzoo aangewonnen en wel door iemand, die destijds juist met het ambacht van Sint-Maartensdijk was beleend. Op het jaar 1443 wordt nu verder door denzelfden kronijkschrijver vermeld , dat eenige polders zijn aangewonnen, waaronder ook één aan het land van Sint-Maartensdijk. Deze laatste was dus ongetwijfeld die, welke reeds in het jaar 1431 was bedoeld; weshalve ook 1443 als het meest waarschijnlijke jaar, waarin de inpoldering van het Uiterste-Nieuwland heeft plaats gegrepen , kan worden aangemerkt 1).
In een der hoeken of bevangen is denaam van quot; Ravensoord'quot; nog bewaard gebleven , maar welk stuk van den polder door '/de Stroycquot; werd aangeduid, is onzeker. Vermoedelijk hebben wij daaronder te verstaan de smalle strook langs den dijk van den polder Noord; omdat de overige stukken lusschen de ingepolderde kreken als eilandjes gelegen waren.
De eerste benaming van den polder was ontleend aan de Waardee, eene kreek , die thans nog met den naam van '/Wardequot; wordt bestempeld. Van Waardee is war- of waaréde en ook het nog latere Waarhede gekomen , en vandaar in oude stukken ook den naam van den polder van de Waarhede Eerst tegen het eind der 15c eeuw is deze benaming in onbruik geraakt en door die van het Uiterste-Nieuwland vervangen.
Behalve de Waardee is bij de inpoldering nog een beduidend water afgesloten; het mondde uit in den Hals en doorsneed de gronden meer over hunne lengte. Beide thans opgedroogde vlieten leveren nu uitmuntende weilanden op, schoon hunne oppervlakte overal nog ver beneden het daaraan palende bouwland gelegen is. Ook de kreken van minder vermogen zijn meestal nog in de smalle watergangen terug te vinden ; slechts op enkele plaatsen kunnen hare uitgangen minder duidelijk worden nagegaan , doch hetgeen daarvan kon worden opgenomen
') Boxmohn , deel 11, p. 101 cu 161).
126
was voldoende tot het geven eener getrouwe afbeelding van den onbedijkten toestand van het land.
De buitendijk, die ongeveer 6,400 meter lang is, is nog geheel aanwezig; hij bezit over zijne gansche uitgestrektheid een zeewerend profil. Hij de inpoldering der gronden van Siut-Annaland, in ]-l'75, werd een groot gedeelte binnendijk, en bij de afdamming van den Breeden vliet, in 1560 , is een ander eind aan den aanval der wateren onttrokken Het dijkvak langs den polder Stavenisse hield eerst in 1599 op zeedijk te zijn. Dit laatste gedeelte waterkeering heeft uit den aard der zaak dan ook liet minste verloop: liet heeft het langst in het onderhoud gedeeld , doch zeker zou de toestand daarvan tegenwoordig minder gunstig zijn, wanneer niet in 1665 bij gelegenheid eener gedeeltelijke overstrooming van Stavenisse, daaraan nog eenige verbeteringen waren uitgevoerd.
Het blijkt niet, dat de polder ooit door eenigen stormvloed is overstroomd, of dat hij , tijdens de zee zijne dijken bespeelde , veel van de wateren heeft te lijden gehad. Het is evenwel nog zigtbaar, dat de waterkeering gedurende die aan de zee lag blootgesteld , nog op vele plaatsen verhooging en verzwaring heeft ondergaan.
Voor dijk- en waterwerken heeft deze bedijking alzoo niets meer op te brengen ; hare huishoudelijke uitgaaf bepaalt zich tegenwoordig slechts tot de voldoening der bijdrage aan het calamiteuse waterschap Stavenisse, door hetwelk zij over 1701 meter wordt beschermd Deze bijdrage, die voor het geval zij in haar geheel moet worden geheven , y 1,70 per hectare bedraagt, en haar aandeel in de gemeenschappelijke zaken van het waterschap en de bemaling der vier polders, vormen haar dijkgeschot, dat echter nimmer drukkend is. Ook vroeger zullen de dijklasteu nooit zwaar zijn geweest, want door breede stroomen werd de polder nimmer bespoeld. Het onderhoud in de 16° eeuw bestond slechts in eene bekratnming van den westelijken dijk en in het in standhouden der daarin gelegen waterkeerende sluis.
127
Zooals dus veeds uit het slot van het voorgaande kan worden opgemerkt, is de plaats van de uitwatering van dezen polder niet altijd geweest, waar wij haar thans aan treilen ; en zulks was ook wel te vermoeden, daar de Noordpolder ten allen tijde zelf te veel met zijne suatie te kampen had, om ook nog het hemelwater van eene andere bedijking op te nemen.
Van den aanvang der bedijking af, loosde het Uiterste-Nieuwland uit op den Hals, eene der geulen, welke het land van Sint-Maartensdijk scheidde van het eiland Stavenisse. Het is uit de tegenwoordige rigting der watergangen en uit de ingezonken dijksbeloopeu , tegenover de haaks op den dijk gegraven sloot in den polder Stavenisse nog duidelijk zigtbaar, waar de zeesluis gelegen heeft. Daar de Hals op het laatst der 16lt;i eeuw evenwel zeer aan verzanding leed , liet de suatie ook van dezen polder destijds veel te wensehen over. Jaarlijks moest, even als bij de waterlossiug van den Noordpolder, de buitenkil eenige malen worden » uitgemold jquot; doch ondanks deze verrigting en in weerwil van de dagelijksche schuring met de hier buitendijks aangelegde spuiwerken, kon het binnenwater maar niet op voldoende wijze worden afgevoerd. Daar 's polders bodem hoog ligt, had het bouwland hier wel nooit zooveel last van den onvoldoenden afloop van het water, dan in de overige polders; doch de lagere gedeelten en inzonderheid de ingepolderde kreken waren toch geregeld niet tot bebouwing of beweiding geschikt, en van daar, dat eindelijk naar eene andere waterlossing werd uitgezien. Bij de bedijking van den polder Stavenisse, in 15i)9, is de zeesluis waarschijnlijk gedigt, doch de alloop van hut water daardoor moet reeds vroeger bijna geheel zijn gestremd geweest, wijl in 1595, en dus nog voor de bedijking der aangrenzende gronden had plaats gegrepen, //het Geuzen gat,1' waardoor de polder ook tegenwoordig loost, bestond. Met de polders Noord, Middelland en Oudeland heeft deze dijkage nu eene gemeenschappelijke bemaling en suatie.
128
De grootte van den polder bedraagt thans 288,6863 hectaren zoogenaamd schotbaar-of dijkersland en 1 00,9920 hectaren vroonland. Toen de bedijking in 1455 werd schotbaar gemaakt, bedroeg hare oppervlakte 930 gemeten, of na aftrek van '/het Vrijequot; ad 230 gemeten, 700 gemeten //steenschietens/' welke oppervlakte overeenkomt met bijna 275 hectaren. De grootte, waarnaar de bijdrage aan liet calamiteuse waterschap Stavenisse wordt berekend, bedraagt 388.7850 hectaren.
De bodem bestaat uit middelmatig zware zeeklei, behalve in de ingesloten vlieten , waar hij meer zandachtig is.
Muijepolder. Hebben wij tot hiertoe nog slechts bedijkingen aan den noordkant van liet Oudeland beschreven , thans moeten wij overgaan tot de geschiedenis van die aan den zuidkant daarvan gelegen De hier bedoelde aanwinsten vormen de polders Muije, Molen en Slabbecoorne, benevens de tot dit waterschap behoorende strook, die door de sluiting van den Pluimpot is drooggevallen. De oudste van al deze aan den zuidkant van het Oudeland bedijkte gronden zijn die, welke door de inpoldering van den Muijepolder aan de zee zijn onttrokken. Zij lagen in de monding der voormalige Haastee en aan deze ligging heeft de polder dan ook waarschijnlijk zijnen naam van Made-, Muide- of Muijepolder ontleend.
De Muijepolder is in 1512 schotbaar gemaakt, weshalve zijne bedijking ook eenigen tijd te voren moet hebben plaats gegrepen. Brengen wij nu de schotbaar verklaring in verband met hetgene Reigeusbehq ons berigt, namelijk, dat in het jaar 1494 vele polders zijn bedijkt, waaronder er ook aan het land van Sint-Maartensdijk, dan wordt het zeer waarschijnlijk, dat ook do hier bedoelde onder de alstoen tot stand gekomene moet worden gerekend
Dhessei.iiuis zegt nogthans dat deze polder reeds vóór 1315 bestond, maar het is niet gebleken, hoe deze daartoe gekomen
') ÜOXIIOKN, dcol 11, folio 339.
129
is. Welligt heeft, het later in deze beschrijving aangehaalde charter van 1315, waarin van een' //van deu Mudenquot; sprake is, aanleiding gegeven, om den ouderdom van de/,e dijkage tot dien tijd te doen opklimmen ; doch het is evenwel vrij zeker, dat de polder eerst in de 15° eeuw is bedijkt, zooals uit de schotbaar verklaring en uit hetgeen verder is bijgebragt, ten duidelijkste blijkt.
Door de indijking van deze gronden werd de polder Oudeland op het meest bedreigde gedeelte aan het gewold des waters onttrokken , zijnde daarom bij het beverschen der gorsen bedongen , dat de bestaande dijkage in het onderhoud der hoofden en dammen, welke tot verdediging van den te vormen polder immer mogten noodig zijn , zou helpen voorzien 1).
De zeedijk waarmede het schor omzoomd werd, is nog over 3066 meter aanwezig; iiij wordt door het Sint-Maartensdijksche gat en door de Ooster-Schelde bespoeld; alleen het Schenkeldijkje langs den voormaligen Houwer of Spuiboezem, lang 61 meter, is geslecht.
De Muijepolder heeft door zijne niet zeer gunstige ligging tegenover de westelijke en noordwestelijke windstreken , meer dan eene der overige dijkages van den aanstoot der zee te lijden gehad; vaak waren zelfs de zwaarste geschoten ontoereikend, om daarmede de gestadige grondverliezen aan te heelen en te voorzien. Vermoedelijk is hij reeds in 1530 ingebroken, daar in 1532 eene herbedijking heeft plaats gehad. Denkelijk trof den op nieuw gesloten polder in het najaar van 1552 wederom zoodanig lot; want Boxiiorn zegt, dat alstoen op het eiland Tholen de polder //Mimden,quot; groot 188 gemeten, onder het water is bedolven 2). Hier toch moet zekerlijk aan eene verkeerde naamspelling worden gedacht, want het is niet gebleken, dat ergens eene bedijking gt;/ Mimdenquot; genaamd, heeft bestaan. Bovendien wordt de grootte daarvan juist opgegeven ,
9
) Archief ilor polders van Siiit-Maavteusdijk. -) iïoXHOKN, deel 1 png. 51.
Archief IV0 dl,, dlk' st.
130
zooals men die voor den herbedijkten Muijepolder vindt bepaald; ook deze was, toen hij in 1539 weder is schotbaar gemaakt, juist 188 gemeten groot.
Door den storm van 14 February 1500 verkeerde de polder weder in benarden toestand, terwijl de geiinge waarde der landen en de armoedige gesteldheid der ingelanden niet toelieten aan de zeeweringen datgene te doen , wat deze zoo dringend vorderden. Om hiervan uit de geschiedenis van deze bedijking slechts één voorbeeld aan te halen, willen wij mededeelen, dat de eigendommen van een' Bartel Vkumuijkn moesten worden verkocht, ter voldoening van / 8 dijkgeschot; maar bij den verkoop bragten de in beslag genomen landen slechts ƒ 6,60 op. Het te betalen geschot, dat uitsluitend tot herstel van ontstane schade was omgeslagen, overtrof alzoo nog merkelijk de waarde van het land! 1)
Welke de uitwerkselen waren van den Allerheiligenvloed van 1570 aan dezen polder is niet gebleken. Dan, de liggingen vooral de gesteldheid der zeeweringen in die dagen in aanmerking nemende, kunnen wij het er gerust voor houden, dat hij daardoor ook grootelijks zal zijn beschadigd. Door gemis aan bescheiden kunnen wij omtrent deze zaak, even als omtrent den volgenden toestand des polders in de eerste helft der 17e eeuw, evenwel niets met zekerheid bepalen. Maar al vernemen wij een1 tijd lang niets betrekkelijk de gesteldheid des polders , zoowel uit hetgene is voorafgegaan, als uit hetgene later is gevolgd , is genoegzaam op te maken, dat het instandhouden zijner waterkeering ook tusschentijds groote uitgaven zal hebben gevorderd.
Uit latere berigten is gebleken, dat de waterkeering in 1669 dermate was verloopen , dat deze niet meer, dan met op-oil'ering van zeer groote kosten in goeden staat kon worden hersteld. Ingelanden wenschten evenwel, dat eene geheele verbetering des dijks zou plaats hebben; zij wilden in twee jaar
') Archief van de gemeente Sint-Maartensdijk,
131
tijcis daarvoor zelfs 1000 £ Vlaamsch opbrengen , wanneer de prins, als eigenaar van de in den polder gelegen vroonlanden en tienden, insgelijks zoodanige som tot die verbetering geliefde bij te dragen Het schijnt dat van die zijde daartegen bedenking bestond, want het blijkt niet, dat destijds eenige onderstand werd verleend. De beoogde verbetering kwam alzoo niet tot stand, en door den storm van 22 September 1671 was de toestand van den dijk zoodanig verergerd, dat ingelanden besloten den polder te verlaten. De prins, met het voornemen van ingelanden bekend gemaakt, zond zijnen raadsheer Johan van virubeiighe , om hen van hun noodlottig besluit af te brengen. Op eene vergadering, die op den 27 April 1672 was belegd, wees deze raadsheer »geïnterresseerdenquot; op het belang in het behoud van den polder, zoo voor „ de stad, de haven, als de achterlanden;quot; hij gaf hun bovendien te kennen, dat zij, ingevolge den brief van uitgifte, verpligt waren hunnen zeedijk in behoorlijk goeden staat te onderhouden 1). Hiertegen nu werd aangevoerd, dat voor het herstel van den ver-loopen dijk te veel geld zou worden gevorderd, en dat men bij den eerstvolgendcn storm weder gevaar liep alles te verliezen. De dijk toch lag te steil; weshalve eene buiten verzwaring, gepaard met eene overhaling, noodzakelijk zou zijn. Voor een en ander werd wel eene uitgaaf van ƒ 100 per gemet, of van nagenoeg ƒ 17,800 noodig geacht, en dit nu ging, bij de reeds zoo zware onkosten , aan het gewone onderhoud verbonden , hunne krachten verre te boven s). Men was evenwel bereid S ii 10 £ Vlaamsch per gemet op te brengen , wanneer ingelanden van de achter gelegen polders, die bij het voortbestaan van deze bedijking toch zoo veel belang hadden , het ontbrekende zouden //contribueeren,quot; of wel eene //redelijkequot; subsidie wilden verstrekken. De raadsheer was met dit aanbod zeer wel te vreden en wendde pogingen aan , om van de inge-
*) Archief der polders vau Sint-Maartensdijk.
2) Ibid.
i ;V2
landen der «chterpoJders de verlangde ondersteuning te bekomen. Dan , wat ook werde verrigt, elk voorstel om hulp werd vau de hand gewezen, n De geërfdenquot; der achterpolders verlangden , dat de prins afstand zoude doen van zijne landen, of wel dat zijne hoogheid zoude toestaan, dat zij voortaan als dijkers-gemeten zouden gelden; ook de andere eigenaars moesten hunne gronden afstaan , en alsdan zouden zij den polder voor rekening der //gemeene dijkagequot; onderhouden '). De meesten der geërfden namen met dien eisch genoegen , doch verzochten hunne te velde staande vruchten te mogen behouden, zoo tot bestrijding van daaraan reeds bestede kosten, als tot bekoming van nieuw zaaikoren voor een volgend saizoen 2). üe raadsheer nam andermaal op zich, pogingen aan te wenden, om dit laatste te zien toegestaan; of beloofde, bij weigering, te zullen verzoeken , dat men met liet betalen eener billijke pacht zoude mogen volstaan.
Dg zaak der vruchten werd spoedig afgedaan , daar men besloot deze aan de gewezen eigenaars over (e laten; maar ten opzigte van de vroonlanden kon door den heer van Vkijbeughb niets worden beslist. Er werden daarom vier n commissarissenquot; benoemd, die met den dijkgraaf, C. Likns, werden afgezonden , om mot prinsen raad te dien opzigte de verlangde overeenkomst te treffen. liet ging met de heeren van den raad evenwel niet zoo gemakkelijk tot een vergelijk te komen ; zij gaven zelfs last ingelanden van den polder wederom te doen vergaderen , ten einde met hen nogmaals den toestand van hunnen zeedijk te bespreken. Men moest hen voor de laatste maal afvragen , of zij overeenkomstig de voorwaarden van indijking, voornemens waren '/orde te stellenquot; en zoodanigen //omslagquot; te doen, als noodig was, om hunnen polder, of zoo dit wenschelijker was, een gedeelte van dien, te beveiligen, daar anders de prins het zelf zou doen , zonder zich te verbinden ,
') Archief der polders van Siut-Maartensdijk.
-) Ibid.
133
ten opzigte van de t,e velde staande vruchten. Zijne hoogheid behield, ingeval de polder werd verlaten, zijne // volkomenequot; vrijheid, om uit de opbrengst der vruchten de noodige voorzie-ningskosten voor den zeedijk te bestrijden, of wel, om daarover in het belang der gewezen eigenaren te beschikken 1).
Op den 23 Mei 1672 deed de dijkgraaf daarop ingelanden vergaderen en stelde hen met een en ander in kennis. De vergaderden gaven 't bestuur last aan 's prinsen raad schriftelijk te berigten, dat het contract van indijking, waarop alsnu weder gewezen was, hun slechts sedert korten tijd bekend was geweest; zij gaven voor , dat zij altijd hooge dijkgeschoten , vaak zelfs boven hun vermogen, liadden opgebragt, om in het onderhoud van den polder te voorzien 2). De zeedijk was ook altijd in vrij goeden staat geweest, zooals was gebleken uit den toestand voor den laatsten storm. Aan het contract van indijking was daarentegen van de zijde van den polder Oudeland nooit voldaan; daar deze dijkage niet had bijgedragen in het onderhoud der hoofden buitendijks. Zij wenschten dat door tusschenkomst van zijne hoogheid deze vachterpolderquot; alsnu die penningen tot herstel hunner zeewering mogte verstrekken , welke hij tot onderhoud der hoofden of oeverwerken verzuimd had bij te dragen. Voorts verlangden zij, dat de prins afstand zoude doen van zijne gewone inkomsten van de tienden in den Achter- en Middelhoek; opdat de eigenaars of gebruikers van die landen des te beter in staat zouden zijn, den zeedijk naar behooren te helpen onderhonden. Dit verzoek , meende men, kon wel worden ingewilligd, omdat wanneer dit gedeelte des polders werd buitengedijkt, waarvan toch reeds sprake was geweest, zijne hoogheid niet alleen zijne inkomsten der tienden , maar ook zijne landen zelfs zou komen te verliezen. Eene afsnijding van een gedeelte van deze bedijking werd bovendien ontraden , als zijnde juist het te verlaten deel //een notabelquot; hoofd
') Archief (Ier polders van Sint-Manrtensilijk, •J) Ibid.
134
voor den aan de overzijde van den Pluimpot gelegen Geer-truidapolder, waarin de prins insgelijks was gegoed '). Zij verzochten , dat 's prinsen vroonlanden als dijkers-gemeten mogten worden aangeslagen, zoolang hunne dijkage eenen zoo //lastigen zeedijk quot; had te onderhouden ; ook dit verzoek kon wel worden toegestaan, omdat, wanneer de prins zelf een gedeelte van den polder buitendijkte en het overschot der bestaande waterkeering verbeterde, //zijne hoogheid'1 door de daaraan verbonden kosten al zijne vroonlanden tot dijkers-gemeten zou moeten bezwaren. Wanneer op een en ander gunstig werd beschikt, waren zij bereid den nu waarlijk verloopen zeedijk te helpen herstellen ; zij zouden dan terstond daarvoor zoodanig geschot opbren -gen , als noodig was, om nog in dezen zomer de meest noodzakelijke werken tot stand te brengen 2). De polder zou alsdan tegen den aanstaanden winter genoegzaam zijn verzekerd; terwijl het ontbrekende in het volgende jaar zou worden verrigt, ook al kwam een en ander op 10 of meer £ Vlaamscii per gemet te staan, zooals zij aan //de geïnteresseerdenquot; der achter gelegen polders hadden voorgesteld. Wanneer eindelijk de zeedijk in goeden staat zou zijn opgeleverd, wenschte men, dat deze tot n kaveldijkquot; zoude worden verklaard, opdat ieder zijn aandeel in evenredigheid van zijne gemetsgetallen zelf zoude kunnen onderhouden 3).
Uit liet door ingelanden bijgebragte blijkt dus, dat volgens den brief van uitgifte, die tot ons leedwezen niet meer voorhanden is, den polder Oudeland de verpligting was opgelegd, om in het onderhoud der hoofden en dammen van den Muije-polder te helpen voorzien. En, schoon nu door het bestuur werd beweerd, dat nimmer eenige bijdrage daarvoor was verstrekt , blijkt uit enkele in het gemeente-archief gevonden rekeningen van het Oudeland van het laatst der 16° eeuw, toch
*) Archief der polders van Sint-Maartensdijk
2) Ibid.
3) Ibid.
135
het tegendeel; wel degelijk lieeft deze achterliggende polder eertijds zijn aandeel in de kosten van 't onderhoud van eenen dam, die over 't strand van den Schenkeldijk van de Grootetot aan het gors van de KIeine-Muije was aangelegd, gedragen. Of die bijdrage echter geregeld heeft plaats gehad, dan wel of zij slechts tijdelijk is verleend, kan bij gemis aan meer bescheiden , niet worden uitgemaakt; ook is niet gebleken , wanneer en om welke redenen van wege het Oudeland later niets meer tot instandhouding van hoofden en dammen is verstrekt. Alleen kan men nagaan, dat, daar men reeds in 1(572 meenen kon, dat door den achterliggenden polder daarvoor nooit iets was verleend, die bijdrage toen reeds overlang niet meer moet zijn betaald.
In den zomer van 1672 werden in afwachting van nader te nemen besluiten aan den grootelijks beschadigden zeedijk nog enkele werken uitgevoerd; het daarvoor opgebrngte geschot bedroeg zelfs nog /4,50 per gemet. Het kan evenwel niet worden gezegd, of die omslag vrijwillig, dan wel op aandrang van hoogerhand, is opgebragt. Dan, hoe het zij, van het verlaten van den polder was op dat oogenblik toch weder geene sprake.
Op den 4 Maart des volgenden jaars ontving men nader berigt, nopens den stand van zaken; de heer van Vuijbekghk schreef, dat de prins den bedenkelijken toestand van den polder, en het gevaar, dat uit eene quot;inundatiequot; van dien voor de // achterlandenquot; zou voortvloeijen, had medegedeeld aan de Staten van Zeeland, die kort daarop berigtten, dat bij het doen der //landsrekeningquot; eenige leden uit hun midden zouden worden afgevaardigd, om met ingelanden en met die van 's prinsen raad een en ander betreffende deze dijkage in oogenschouw te nemen Dit gebeurde, en na den alloop der rekening werd zelfs een schriftelijk voorstel geformuleerd, waarnaar de herstelling van den dijk en de bijdragen van de achterliggende polders zouden worden geregeld. Dit voorstel, in handen gesteld van eene commissie, zou toegelicht, aan den prins worden overhandigd.
liet was reeds weder 2(J Mei 1673 en nog verkeerde men omtrent liet voorgestelde tot heeling van den zoo zeer «gebrokenquot; dijk in het onzekere; het dijksbestuur rigtte daarom een schriftelijk verzoek tot de Staten, om liet nemen van een besluit bij den prins te bespoedigen , daar anders liet geschikte jaargetijde voor het uitvoeren van werken wederom zou verloopen, waardoor men voor den winter het ergste had te vreezen. Eerst evenwel eene maand later kwam berigt, welke besluiten ten opzigte van den polder waren genomen. Zij kwamen hierop neder: do dijk en //de buitenwerkenquot; zouden, overeenkomstig de gestelde //conditiënquot; worden hersteld, waarvoor zou worden opgebragt, eerstens een geschot van 10 £ Vlaamsch op het geniet van de gronden gelegen in den polder, en ten tweede een omslag over al de landen der // annexe poldersquot; van Sint-Maartensdijk , Scherpenisse, Westkerke en Poortvliet.
Nog in denzelfden zomer werden nu eenige aankoopen gedaan van materialen, en werd reeds een aanvang gemaakt met de uitvoering der meest noodzakelijke werken. In het daarop volgende jaar werd de geheele dijk verzwaard , de bestaande verdediging verbeterd en de geheele waterkeering alzoo in goeden staat van onderhoud gebragt. Het duurde evenwel niet lang, of er werden op nieuw zware olfers geëischt. Vooral was dit liet geval in 1082, toen de polder door den stormvloed van 26 Januarij werd overstroomd. De waterkeering was te lang, in vergelijk van de daarmede omsloten oppervlakte, en het was wel treurig, dat het onderhoud er van was geladen op een poldertje, dat eigenlijk daarin niet op voldoende wijze kon voorzien.
Op den 3 Maart 1715 is deze bedijking andermaal door overstrooming geteisterd; de toestand van de waterkeering was als-toen zelfs weder zoo hagchelijk, dat ook met de zwaarste geschoten geen uitzigt bestond op volledig herstel, tengevolge van welke omstandigheid op den 36cn daaraanvolgende ingelanden verklaarden voortaan geene gelden tot behoud des polders meer veil te hebben. Het bestuur gaf, even als in 1671 , ook nu
137
van het door de eigenaars genomen besluit kennis aan cle beheerders van 's prinsen domeinen , doch deze wilden, in navolging van vroeger, van geene verlating des polders weten; zij gelastten , dat het bestuur zijne functiën aan de dijkage zou blijven waarnemen, de zeedijken doen herstellen en ingelanden, die huns inziens, den polder niet mogten verlaten, zouden noodzaken de daarvoor vereischte penningen op te brengen '). De eigenaars , ontmoedigd door tegenspoed op tegenspoed, waren hierdoor evenwel niet te bewegen zich het lot des polders aan te trekken; zij wendden zicli alsnu met een verzoek om hunnen zeedijk te mogen verlaten tot de Staten, doch het bestuur, gehoorzamende aan de van hoogerhand ontvangen bevelen, sloeg ondertusschen handen aan het werk. De dijk werd doorgestoken , ten einde het ondergevloeide land des te spoediger van het zoute water te ontlasten ; de geleden schade werd gedeeltelijk geheeld, en de gronden, na genoegzaam te zijn opgedroogd , bebouwd.
Op den 16 Julij 1715 verzocht het dijksbestuur ingelanden weder bij elkander, om te beraadslagen over het rooven van den te velde staanden oogst. De dijkgraaf stelde voor, dat elk eigenaar zijne vruchten zou innen, in welk geval 2 £ Vlaamsch per gemet moest worden opgebragt ter bestrijding van reeds gedane uitgaven voor herstelde schade en tot voldoening van gemaakte kosten wegens het onderhoud der geteelde vruchten; of wel verlangde deze, dat men den oogst zou ver-koopen en de opbrengst, voor zooverre die reikte, tot hetzelfde einde zoude besteden. De eigenaars , die met de ongelukkige bedijking liefst maar niet meer te maken wilden hebben , en eerst althans eene beslissing op het door hun gedane verzoek aan de Staten, wenschten af te wachten, besloten tot het laatste, en zoo werd dan eindelijk de oogst verkocht, en met de opbrengst er van , de gemaakte uitgaven voor de uitgevoerde werken gedeeltelijk gedekt. En het gezaai èn de waarde van den grond,
') Archief dev polders van Siut-Manrteusdijk.
188
wogen in liet oog van eigenaars alzoo gezamenlijk niet op, tegen de kosten , die tot voorziening van den dijk werden geëiseht!
Do Staten gaven intusschen op het. door ingelanden gedane verzoek berigt; zij deelden mode, dat de polder kon worden verlaten , omdat hij was overstroomd geweest. Aan het slot van hunne beschouwingen gaven zij evenwel te kennen, dat, ingevolge een door het dijksbestuur gedaan verzoek aan deze //calamiteusequot; bedijking voor den tijd van zes en dertig achtereenvolgende jaren vrijdom zou worden verleend van alle //ordinaire en extra ordinairequot; lasten, wanneer namelijk ook de vroonlanden gedurende dien tijd als dijkers-gemeten, werden aangeslagen , de houders van de tienden over gelijken termijn hunne daaraan verbonden inkomsten tot instandhouding des polders afstonden, en eindelijk wanneer ingelanden voortaan een dijkgesehot van ,/' 10 per gemet geliefden op te brengen.
Ingevolge deze beslissing der Staten , kon men de onwillige eigenaars nu geenszins meer noodzaken dijkgeschoten te betalen, en er was, na aftrek van het als zoodanig nog ontvan-gene, reeds in 1718 een te kort van 548 £ Vlaamsch, liet dijksbestuur , met de zaken uitermate verlegen , schreef daarover aan de beheerders van 's prinsen domeinen, op wier last men was voortgegaan den zeedijk te verdedigen , en verzocht, dat ten minste 500 £ Vlaamsch van deze som mogt worden betaald. Aan dit verlangen werd voldaan, doch die heeren waren alsnu niet meer genegen den geheelen polder, zelfs niet onder genot der aangeboden vrijdommen, te aanvaarden. Zij en enkele andere eigenaars wenschten, dat het dijksbestuur zich andermaal zoude wenden tot de Staten met verzoek, den termijn van de toegestane //remissiën van belastingquot; te verlengen, tot zoodanig tijdstip, als uit de verdere omstandigheden zou blijken noodig te zijn. Zooals evenwel te begrijpen was, was men te Middelburg niet genegen de verleende vrijdommen nog over een langer aantal jaren uit te strekken, want men meende, en te regt, dat de polder, onder het genot van dergelijke voordeelen , wel kon worden aanvaard.
i 39
liet dijksbestuur slekle ingelanden en de beheerders van 's prinsen domeinen met het antwoord der Staten spoedig in kennis, en met het lot des polders begaan, verzocht het dien toch niet te verlaten; het gaf voor, dat het daarvoor gelegen strand dagelijks aanwies, terwijl de zeedijk nog geenszins in zoo vervallen toestand verkeerde , of hij was, ook met aanwending van matige kosten , nog wel in goeden staat te brengen. Op dit schrijven kwam geen berigt, waarom het later nog tweemaal werd herhaald, in het laatste onder opmerking, dat, wanneer in het onderhoud des polders niet meer werd voorzien , de daar tegenover liggende binnendijk van den polder Oudeland, die zeer // uitgeredenquot; was nog vóór den aanstaanden winter behoorde te worden verhoogd.
Overeenkomstig het verlangen van het dijksbestuur besloot men eindelijk den ongelukkigen polder niet te verlaten , doch 's prinsen raadsheeren verklaarden meteen, het beheer er van alsnu op zich te nemen , zooals ook werkelijk gebeurde. Sedert dien tijd wordt weinig omtrent de verdere geschiedenis meer aangetroffen ; het is evenwel zeker, dat ondanks de zware opofferingen van den kant der eigenaars, ook later deze gronden niet te behouden zouden zijn geweest, zoo niet de Staten van dit gewest , deze calamiteuse bedijking krachtdadig hadden blijven ondersteunen, aanvankelijk door bijna onafgebroken remissiën van belasting en later door ruime bijdragen.
Dan, niettegenstaande deze tegemoetkoming, bleef de polder toch niet geheel van rampen verschoond. Op den 15 Januarij 1808 stroomde het zeewater andermaal over eene lengte van 330 Rijnlandsche roeden , ter hoogte van één voet over den dijk; een groot gedeelte van liet gezaai schoot daardoor onder water, terwijl de zeewering bij die gelegenheid mede zoozeer werd beschadigd, dat eene uitgaaf van ƒ 5,932 tot herstel daarvan noodig was.
Niet zoo nadeelig was de vloed van 1835 voor deze bedijking; wel leed zij daardoor ook nog eenig nadeel, maar in vergelijk met andere polders was het geldelijk bedrag der sciiade toch matig.
140
Veel is tic toestand van ilezo bedijking in den laatsten tijd verbeterd, (iaf de gesteldheid van de watevkeering vroeger vaak reden tot bezorgdheid, thans bestaat daaromtrent geen gevaar. De meerdere kennis en ervaring, in zake het dijkwezen, hebben natuurlijk veel tot dien verbeterden toestand bijgedragen; doch dit zijn niet de eenige oorzaken, waardoor do staat van zaken van dezen en zoo menigen anderen polder zoo zeer is veranderd: zoowel de ruime bijdragen van wegc de provincie als de meerdere welvaart van den laatsten tijd , hebben daartoe grootelijks medegewerkt. Eene te geringe schotbare oppervlakte des polders in vergelijk met de lengte der water-keering, die hem omsloot; eene te geringe opbrengst van den grond in vergelijk met de uitgaven , die aan het onderhoud van den zeedijk moesten worden te koste gelegd, en eindelijk eene te geringe belangstelling bij de achtergelegen polders, voor welke aan het behoud der voorliggende gronden toch zooveel gelegen was, ziedaar de hoofdoorzaken van de vroegere rampen dezer dijkage. Thans is de zeewering over de gansche lengte in stede van met ondoelmatige werken , zooals weleer, met eene meer duurzame voorziening verdedigd; zelfs langs het schor is het voorbeloop van den laatstelijk voltooiden buiten-berm met steenwerken bekleed.
De gemiddelde hoogte van den zeedijk bedraagt thans voor bet gedeelte langs liet Sint-Maartensdijksche gat, 4,90 meter en voor het gedeelte langs de Ooster-Schelde 5,45 meter boven A. P. of achtereenvolgens 3,15 en 8,70 meter boven het aangenomen hoogwater, of de 0 der peilschaal aan de waterkee-rende sluis. Vroeger, toen niet altijd kon worden opgebragt, wat noodig was, zullen deze afmetingen natuurlijk merkelijk minder zijn geweest, en vandaar ook herhaaldelijk overstrooming en schade.
De zee- en waterwerken worden uitgevoerd naar liet peil van hoogwater, dat voor dezen polder op 1,75 meter boven A, P. wordt gesteld. De peilschaal, aan het buitenfront der sluis bevestigd , teekent tot 2 meter boven 11. W.
141
Van hut dijkwezen alzoo niets meer te berigten vallende, kunnen wij overgaan tol de vroegere en tegenwoordige wijze van uitwatering. Veel valt te dien opzigte echter niet te berigten , daar van de eerste wijze van uitloozing zeer weinig bekend is. Alleen dit is gebleken , dat het polderwater oudtijds op het Oudeland werd afgevoerd. De sluis lag alstoen vermoedelijk in den binnendijk , tegenover den watergang langs den Zuidhoek. In 1570 is met wederzijdsehe goedvinding van ingelanden uit de beide polders de uitwatering verlegd; de bin-nenduiker werd gedigt, en voor rekening van het Oudeland eene nieuwe sluis gelegd in den Schenkeldijk tegenover den Houwer of Spuiboezem, die thans onder den naam van // Kleine-kaai quot; is bekend. Bij de verlegging der waterlossing werd door de grondeigenaars van den Muijepolder bedongen, dat, wanneer de loozing door het op te houden spuiwater te zeer zou worden belemmerd, door of van wege het Oudeland een nieuw sluisje zou worden gelegd in den zeedijk langs het Sint-Maartensdijksche gat. Werkelijk schijnt deze uitloozing van den polder last van het op te houden spuiwater te hebben ondervonden, want spoedig is de eerste zeesluis , waarvan over enkele jaren bij eene vergraving de fundering nog te voorschijn kwam , gedigt. De nieuwe uitwateringsduiker is daarna gebouwd Ier plaatse, waar die nog wordt aangetroffen , in den zeedijk tusschen de dijkpalen 0 en 1. Hij heeft eene lengte van .17 meter en eene breedte of wijdte van 0,60 meter; zijne water-keeringen bestaan uit eene klep en schuif, welke laatste door een ijzeren windwerkje in beweging wordt gebragt. De dorpel of bodem ligt 0,50 meter beneden het A. P.
Schoon administratief van de andere polders gescheiden, maakte deze bedijking tot in 1718 deel uit van het waterschap Sint-Maartensdijk. Daarna had zij haar eigen beheer, tot zij eindelijk als calamiteuse polder, ook tegelijk onder het toezigt van 's rijks waterstaat werd gesteld. In 1872 is de polder, nadat bij besluit van ingelanden van het Oudeland eene vaste
142
bijdrage van f ;515 voor den tijd van tien achtereenvolgende jaren was toegezegd , weder v vrij quot; geworden
De Muijepolder bevat TT/jSSS hectaren schotbaar land; vroeger werden de dijklasten slechts gedragen door 53,!)77!} hectaren zoogenaamd dijkersland , zijnde de overige grootte van 21.,5000 hectaren alstoen vroonland. De laatste oppervlakte is eerst onder het Fransche Staatsbestuur, als dijkersland aangeslagen De grond is bij uitnemendheid vruchtbaar als bestaande over het geheel uit zware , doch tevens opene zeeklei.
Bij een bezit van slechts 2 hectaren is men van den polder ingeland.
Kloine-Muijopolder. Van dit poldertje is weinig meer bekend, dan dat het eenmaal heeft bestaan, liet was hoogstwaarschijnlijk tegen de polders Muije en Oudeland aaugedijkt; wijl aan die beide bedijkingen op het eind der Jfiquot; eeuw nog bouten of nolion werden aangetroffen, lu de rekening van den laatstgenoemden polder van het jaar 1570 komt ook nog een post voor van werk, dat bij de Kleine-Muije was uitgevoerd; een bewijs dat deze bedijking in den zomer van dat jaar nog bestond, doch meer vindt men daaromtrent niet vermeld.
In de rekening van J 595 wordt van eenen dam gewag gemaakt, strekkende van den Schenkeldijk van de Qroote- tot aan het gors van de Kleine-Muije, in welks kosten van onderhoud, zooals opgemerkt is, door het Oudeland werd bijgedragen. Of nu het daarbij bedoelde gors nog een aanwerp was buitendijks van dit poldertje, dan wel, of het reeds schorren waren, uit zijne ondergevloeide gronden ontstaan , is moeijelijk uit te maken In het laatste geval zou deze kleine bedijking reeds door den zoo geduchten vloed van J November ]570 zijn verloren gegaan,
Slabbocoomepolder. De Slabbecoornepoider is zekerlijk mede eene der oudste bedijkingen, die in de voormalige Haastee of in de monding van den Pluimpot zijn verkregen. Wan-
I4;i
neer ec,liter de inpoldering van deze gronden heeft plaats gegrepen , is niet met zekerheid op te geven. Hlijkens de kaart van Zeeland, zou de bedijking eerst in 1594 hebben plaats gehad, doch dit jaartal is foutief, aangezien de polder reeds lang voor dien tijd aanwezig was: in enkele voorhanden stukken wordt zijn naam reeds in 1562 vermeld Maar al vond men niets omtrent den ouderdom van deze dijkage aangetee-kend, dan nog blijkt duidelijk, dat zij reeds vóór 1556 moet hebben bestaan, daar in dat jaar de Pluimpot, wiens afsluitdijk aan dezen polder grenst, is afgedamd, De polder moet zelfs geruimen tijd vóór 1556 zijn bedijkt geweest, want een gedeelte van zijne noordelijke waterkeering is uit de gorsen , waaruit de polder Pluimpot is gevormd , opgeworpen ; en was nu spoedig op de ontleening van dien grond de sluiting van het vaarwater gevolgd, dan zouden ongetwijfeld nog sporen van vergraving worden aangetroffen. Het legended is echter waar; de strook, waar de aardspecie voor den dijk van den polder Slabbe-coorne is gegraven, is thans een der hoogste gedeelten van den Pluimpot; een bewijs, dat het zeewater nog geruimen tijd over den uitgeladen grond moet hebben heengevloeid , alvorens die tot het tegenwoordige peil was verhoogd. Is de Pluimpot alzoo in 1556 afgesloten — en daaromtrent bestaat niet de minste twijfel — dan moet de Slabbecoornepolder, die lang vóór die afsluiting aanwezig was, ook reeds in het begin der löquot; eeuw of wel op het eind der 15® zijn aangewonnen Brengen wij ons vervolgens ook hier weder te binnen , hetgeen Rkijghhs-beug berigt, namelijk dat in 1494 aan het land van Sint-Maartensdijk enkele polders zijn bedijkt, dan komt men er als van zelve toe, het er voor te houden , dat ook toen deze gronden zijn ingepolderd. De polder komt in oude stukken van het laatst der ^ of van het begin dor Uiquot; eeuw echter niet voor, waarom ik vermoed, dat hij vroeger onder eenen anderen naam is bekend geweest. In dit vermoeden wordt men te meer
') Archief der polders vau .Sint-Maartensdijk.
bevestigd, wanneer men verneemt, dat juist in 151^ een Sint-Maartenspolder is schotbaar gemaakt ter grootte van 60 gemeten. Uit niets nu is gebleken, dat behalve de Kleine-Muije, nog eene andere bedijking is verloren geraakt , terwijl de voorschreven schotbare oppervlakte juist overeenkomt met die van dezen polder uit dien tijd. Het is alzoo niet zonder grond, wanneer men aanneemt, dat deze bedijking eertijds alzoo onder den naam van Sint-Maartonspolder is bekend geweest.
De dijk , die deze smalle strook lands omsloot, was 2f)25 meter lang. Thans is hij nog over nagenoeg 2550 meter aanwezig. liet Schenkel dijkje, waartegen later de Molenpolder is bedijkt, is geslecht; het oude dijkstaal er van is evenwel nog duidelijk zigtbaar als zijnde het overal door slooten van de overige gronden gescheiden.
De gelegde dijk wordt tegenwoordig nog over 1323 meter door de zee bespoeld; hij wordt grootendeels door hooge slij-ken en rijpe schorren begrensd, waarom ook weinig kunstwerken ter zijner voorziening noodig zijn. Doch al heeft ook deze kleine polder door zijne gunstige ligging nooit veel van den slag of den stroom der wateren te lijden gehad, van zware rampen bleef hij daarom niet bevrijd. Of de polder evenwel door de geweldige stormvloeden der 16° eeuw is overstroomd geweest, kan bij gemis aan berigten, niet worden gezegd; ook blijkt niet of in 1625, toen allerwegen zoo groote schade aan de zeedijken ontstond, zijne waterkeering is doorgebroken. Maar de voor geheel Zeeland zoo geduchte vloed van 2fi Ja-nuarij 1682 was voor hem allernoodlottigst; liet geweldig op-eengeperste water drong over den binnendijk , tengevolge van eene gevallen doorbraak in den afsluitdijk van den Pluimpot bij Sint-Annaland , naar binnen, en langs het Sint-Maartens-dijksche gat was de overstorting zoo sterk , dat de dijk het schier begaf. Het water alzoo van alle zijden naar binnen gestroomd, had deze vruchtbare gronden binnen weinige uren in eene bare zee veranderd. De schade door den vloed aan
14-5
de dijken toegebragt, was evenwel gering, daar deze niet. waren doorgebroken. Grooter was echter liet nadeel, dat aan 't gezaai door het zoute water was veroorzaakt
Op den 17 November 1775 , toen het zeewater door eenen woedenden storm wederom tot eene ongekende hoogte werd opgestuwd , vloeide de polder over den Houwerdijk ter diepte van één voet weder onder. De schade aan de waterkeeringen ontstaan, was evenwel ook toen gering, uithoofde de dijk, ook bij de zwaarste overstorting, niet was bezweken. Erger was het daarentegen bij den stormvloed van 15 Januari) 1808 gesteld , toen door de overvloeijing eone doorbraak was ontstaan , kort bij den Veerweg, van ongeveer 18 Rijnlandsche roeden lang en 20 dito voet diep. De instrooming van het water door deze opening was zoo sterk , dat een vaartuig, hetwelk daar tegenover lag vastgemeerd, van voor zijne touwen dreef en door den vloed werd gesleurd tot tegen den dijk van den polder Oudeland. Behalve de aan vruchten en landen toegebragte schade, die moeijelijk te berekenen is, kwam deze ramp den polder op f 2500 te staan.
Even als na den vorigen vloed werden ook nu de dijken verhoogd; doch de genomen voorzorgen waren niet voldoende , om in het toekomende dergelijke noodlottige gebeurtenissen te voorkomen Reeds door den daarop gevolgden stormvloed van 1825 werd de polder dan ook weder in het bijzonder getroffen; het water, andermaal tot eene ongekende hoogte opgezweept , golfde daarbij met zooveel geweld over den dijk , dat weldra vijf doorbraken daarin ontstonden. Hij stak alzoo andermaal het hoofd onder water en , daar ook de binnendijk tegenover den Pluirnpot bezweek, rolden de golven door tot tegen den zeedijk van het waterschap Sint-Annaland. De schade aan de zeeweringen toegebragt, was groot, vooral wanneer deze wordt beschouwd in betrekking tot de geringe oppervlakte des polders. Dan , hoe ook gedrukt, ingelanden bestreden met nieuwen moed de zee, en ontrukten der golven andermaal hare prooi, door den polder weder te herdijken.
Archief IV dl., 2° st. 10
140
Hetzij hier opgemerkt, dat al de boven omschreven doorbraken alleen zijn veroorzaakt door overstorting van het water over den dijk , en van daar, dat ook telkens na eene voorgevallen overstrooming de waterkeering werd verhoogd. Ook bij andere polders was dit meestal het geval, zooals uit tal van voorbeelden zou kunnen worden aangetoond ; slechts in enkele gevallen leidde zwaar grondverlies door golfslag tot het bezwijken van eenen dijk. Bij de laatste opwerking verkreeg de zeedijk hier het tegenwoordige profil, hetwelk eene hoogte heeft van 4,75 meter boven A. P. of van 3,33 meter boven de 0 der peilschaal aan de zeesluis van den polder üudeland.
De Slabbecoornepolder sue:ert door eene steenen duikersluis, voorzien van eene binnenschuif en klep , op het Sint-Maartens-dijksche gat. Op zijnen bodem wateren ook kosteloos de polders Pluimpot en Houwer uit; de eerste van het begin zijner bedijking af; de laatste sinds 1S27 , ingevolge eener alstoen op 12 Julij gesloten overeenkomst.
quot;s Polders zeesluis is lang 14,60 meter en wijd 0,46 meter, en de vloering reikt tot 0,37 meter beneden A. P. Zij is geheel in steen gebouwd tusschcn de dijkpalen 0 en 1,
De vorm van den polder is in den loop der tijden niet gewijzigd; zijne grootte onderging daarom ook nooit beduidende verandering, 't Slabbecoorne omvat 25 hectaren uitmuntend schotbaar- of zoogenaamd dijkersland en bijna 10 hectaren vroonland.
Molenpolder. Het poldertje, welks beschrijving volgt, en dat vroeger //Altekleinquot; geheeten wns, is de kleinste bedijking van het waterschap en tegelijk ook van het geheele eiland Tholen. Het is tegen de polders Oudeland en Slabbecoorne aangedijkt, en is zekerlijk alzoo niet gelijktijdig, maar eerst lang na liet ontstaan van deze aangewonnen.
De dijk, waarmede de gronden van deze kleine bedijking wor-
147
den beschut, is maar 369 meter lang; hij wordt geheel door het water uit het Sint-Maartensdijksche gat hespoeld , e,n heeft ongetwijfeld nooit veel van stroom of golfslag te lijden gehad. Bij de ondervloeijingen van den polder Slabbecoorne in 1808 en 1825 werd evenwel ook deze dijkage telkens onder het water bedolven, doordien de ten deele geslechte binnendijk van den aanliggenden polder te laag was , om het eenmaal binnengedrongen water te keeren. Vroeger toen deze gronden ook aan den oostelijken kant nog door eenen hoogeren dijk lagen ingesloten , bleven zij van de rampen , die de aansluitende polders troffen , bevrijd.
Na de laatste overstrooming in 1825 is de waterkeering ook verhoogd tot 4.,75 meter boven A. P. of tot 3,33 meter boven de 0 der peilschaal aan de sluis van den polder Oudeland De dijk is met weinig en hoogst eenvoudige kunstwerken verdedigd, uithoofde overal hooge slijken en schorren aanwezig zijn.
Eertijds had deze kleine bedijking, die slechts 2 hectaren groot is, haar eigen beheer, doch sedert 1808 maakt zij deel uit van het waterschap, aan welks bestuur nu ook hare belanden zijn opgedragen. Tot voorziening in het onderhoud wordt jaarlijks een niet hooger dijkgeschot dan van f 12 per hectare omgeslagen ; hetgeen verder ontbreekt, wordt door het waterschap bijgedragen l).
Niouw-Ravensoord. Reeds voor de indijking van den polder Oudeland van Sint-Aunaland, waren de tusschen den zeedijk van het Uiterste-Nieuwland en de Winkelee gelegen schorren , onder den naam van Nieuw-llavensoord bekend. Zij werden gerekend te behooren tot de ambachtsheerlijkheid van Sint-Maartensdijk , en na hunne indijking, die in 1475 plaatshad, merkte men ze ook aan als een deel van het waterschap.
De hier bedoelde gronden vormen geene op zich zeiven staande
') Eosolutie vau ingolamlen van het waterschap van 25 September 1808.
148
bedijking . maar maken deel uit van ilen polder van Sint-Anna-land, met welks bedijkiiig zij zijn drooggevallen. Ongeacht die waterstaatkundige indeeling, draagt deze strook gronds toch niet bij in het onderhoud en de instandhouding van den zeedijk, door welken evenwel ook zij wordt beschermd. Alleen in buitengewone omstandigheden , zooals bij overstroomingen , week men van den regel af, en te rcgt; want ook Ravensoord moest dan worden herdijkt. In gewone omstandigheden heft men van deze gronden alleen een gescbot voor de gemeenschappelijke belangen van het waterschap tot welke zij behooren en deze lasten zijn alzoo nimmer zwaar Ook voor den afloop van het water wordt niets opgebragt; het wordt door de oude Winkelee gevoerd naar de sluis van Sint-Annaland , door welke het verder zich in de Mosselkreek ontlast.
De grootte van Nieuw-Ravensoord bestaat uit 70,6010 hectaren dijkersland en uit 54,9970 hectaren vroonland. De grond bestaat uit zware klei en behoort dus tot de nieuwere zeebezinkingen.
IMuimpol , Groote en Kk'ine Landckcns. De gronden onder deze namen bekend , en tot dit waterschap behoorende , maken alle deel uit van de in 1556 afgedamden Pluimpot en hunne geschiedenis kan alzoo beschouwd worden als in die van dat afgesloten water te zijn vervat. Ook de grootte en de wijze van uitwatering van deze gronden is daarin vermeld
V.
A l G E M J5 J3 N O V E R / 1 G T.
Niets is moeijelijker dan eene beschrijving te geven van polders , die sinds lang hebben opgehouden te bestaan , en dit nu is voor een gedeelte het geval met die, op wier geschiedenis inzonderheid dit overzigt betrekking heeft.
_l-Aiuia- | |
-ngfiar.ht | |
groilds | |
_ing van | |
chermd. |
mA |
^^erstroo- | |
^=ant ook | |
orastan- | |
—Imt, voor | |
_ut welke | |
_ir Ook | |
^_igt; het | |
—'an Siut- | |
=3 ontlast. | |
hectaren | |
=7rond be- | |
Sinkingen. | |
lt; |
» |
=! gronden | |
—loorende , | |
_limpot en | |
—in die van | |
^tte en de | |
^ineld |
• |
► V- ' | |
311 van pol | |
en dit nu | |
geschiedenis |
• |
- |
- |
,1 ^ft 4? t V tf 11 1'«.1.'11 ^ liciquot; itxfox- c^c,
»t»L^| dc jt Fmx i'tvit L c ft«i-* c»| ^ [ JSöo.j.--quot;quot;quot; !
JTcli^vf 7:4-0.000.
I- , /gt;
,'gt;^' ■■. -.quot;-Xr-.^ Is
/r.-n.. lm: ^®/7i
li • - -. ■'\\quot;quot;'-^v:. ' ;\.
'7 •. '• ' V. *: ^ i^-T ■' AfKlt;w;: quot; quot;// '• lt;1 ■ï^-fc'-ZZkS ^mTZ.
• lx - -' •'-- uv»? lt;£;•••* - ■ -gt;s/~ ■ ,
T 'jSS^ y • . J
I ?
I hi li-'ilh .l.l\'i\,i'ii .I.'nsl
A
ïWiV' ■=-
Ii».*'ii,(iu quot;ffy-
■
••■■-■
■
■
■
■ ■
j
!•
149
In 1509 toch is reeds het oudste en merkwaardigste gedeelte van Stavenissa door liet water overweldigd ; al de polders aan deze zijde der /■/Kamer11 met het dorpje Stavonisse werden eene prooi der golven , en bleven gedurende 90 jaren achtereen, als opene slijken en gorsen //drijven11 Alleen het aan de overzijde van dit water bedijkte Oud-Kempenshofstede bleef van de ramp, die het oudere gedeelte trof, bevrijd, en stak tegenover de schier onafzienbare schorren , jaren lang , eenzaam en verlaten het hoofd boven de wateren uit.
In 1599 is een groot stuk van het verdronken eiland her-dijkt, en in 1656 en 1713 werden andermaal nieuwe aanwinsten met den Margaretha- en Nieuwen-polder verkregen. Bij al deze bedijkingen zijn de voormalige stroomen, door welke het oude Stavenisse eertijds van de andere bedijkte streken lag gescheiden geheel afgesloten, zoodat de nieuwe inpolderingen thans als aandijkingen tegen de waterschappen van Sint-Maartensdijk en Sint-Annaland kunnen worden aangemerkt.
Tegenwoordig treft men in de heerlijkheid van Stavenisse alzoo behalve Oud-Kempenshofstede de polders Stavenisse, Margaretha, Nieuw-Zuidmoer en Nieuw annex Stavenisse aan. quot;Vroeger vond men er ook nog het zoogenaamde //Klein-Alteklein,quot; doch na de bedijking van den Nieuwen polder annex Stavenisse, is de buitendijk dezer kleine dijkage vermoedelijk al spoedig geslecht.
Stavenisse was voorzeker ook een der oudste gedeelten van dit gewest, want het komt reeds in 1206 als een afzonderlijk eilandje voor 'j. Het was van het land van Sint-Maartensdijk door den Hals en de Kamer gescheiden, en werd tegenover Noord- en Zuid-lieveland door de Ooster-Schelde bespoeld. Het is overigens niet wel mogelijk de juiste ligging van het eiland voor te stellen ; naauwkeurige kaarten van de oude gesteldheid toch ontbreken , terwijl een groot gedeelte van het land in de diepte is verdwenen, en dus ook niet meer tot op-
') F. van Mieris,, Oraul Charterboek, ilcel I, folio 147.
150
sporing van voormalige toestanden kan worden geraadpleegd. Een stuk dor verwoeste waterkeeringen langs den tegenwoordi-gen grintweg of tegenover de oude Kamer, kan evenwel nog duidelijk worden nagegaan, en het is dit, met welks behulp een gedeelte van het reeds /00 vroeg verongelukte eiland op eene der kaarten is bepaald.
Van den tijd en de wijze, waarop de polders van het verdronken eilandje zijn bedijkt, is weinig of niets bekend ; ook van het aantal afzonderlijke bedijkingen , daarin tot stand gekomen , vindt men schier niets bepaalds vermeld. Alleen vernemen wij , dat in de 14' eeuw langs het land reeds weder rijpe gorsen aanwezig waren , welke onder de namen van // Hughewartquot; en // de Rotequot; bekend stonden. Zij lagen ongetwijfeld aan den noordkant van het land , omdat het water, hetwelk daar stroomde, te dien tijde ook wel 't //Jan-Hughe gatquot; werd genoemd; en ten andere, omdat de aanwas ook hier wel in de strekking van het zuiden naar het noorden zal hebben plaats gehad. Deze gorsen werden reeds in 1357 door graaf Wili.km V ter bedijking uitgegeven , en hebben waarschijnlijk wel dien polder opgeleverd, van wiens dijk nog overblijfselen in het weiland langs de Wiel aanwezig zijn. Uit een octrooi van Albrechï van Beweren van 1391 blijkt, dat destijds ook een Oude- en een Middelland bestond; terwijl uit de aanwezigheid van het laatste ook volgt, dat een Voor- of Nieuw-land moet hebben bestaan. In de 14e eeuw werden in het oude Stavenisse alzoo niet minder dan drie afzonderlijke bedijkingen aangetroflen , en deze strekten zich in noordelijke rig-ting tot onder de kust van Duiveland uit
Het oude Stavenisse heeft in het bijzonder veel van de wateren te verduren gehad. Maar ook van de rampen , die het land hebben getroifen , is weinig bekend. Met het oog op de ligging mogen wij het er evenwel voor houden, dat het door stormvloeden, als die van 1277 en 1288, waardoor schier geheel Zeeland leed, ook zeer zal zijn getroffen. Meer is ons bekend nopens de uitwerking van den vloed van 1304 aan dit
151
'pleegd. land ; al de polders vloeiden daardoor onder en bij de beversching,
—fl'oordi- die kort daarop volgde , moest zelfs veel land worden buiten-
=vel nog gedijkt. Het is ook waarschijnlijk, dat het ondergevloeide
behulp Oudeland tot in 1391 onbedijkt is gebleven , want ware het
sind op spoedig na dien stormvloed beverscht, dan was volgens het gebruik dier tijden , geene vergunning tot herbedijking noodig
et ver- geweest. Nu echter voor het op nieuw inpolderen daarvan ,
■I ; ook octrooi is verleend, kunnen wij het er gerust voor houden,
quot;iid ge- dat die gronden, zij het dan al niet van 130'! af, in elk
=^n ver- geval toch langen tijd met de zee hebben gemeen gelegen.
weder Dat dit eilandje ook hoofdzakelijk in de 15» eeuw zeer met den
_n van aanval der wateren te worstelen had, blijkt daaruit, dat het
sen on- in de grafelijke beden destijds slechts ten halven schote stond
water, aangeslagen en er in 1455 en vroeger, reeds belangrijke ver-
^e gatquot; gravingen hadden plaats gehad.
er wel Vooral noodlottig voor Stavenisse was de vloed van 1509.
nebben Niet alleen liep het eiland daardoor onder, maar de tegenover
graaf het westen gelegen dijken leden daardoor ook zulke schade,
ijnlijk dat de bovenmate ontmoedigde ingelanden van eene herbedijking
jjfselen afzagen. liet geheele land, door de nijverheid zijner ingezete-
«ctrooi nen geschapen , bleef dus eene prooi der golven en de eertijds
sstijds zoo vruchtbare akkers, vormden tot in 1591) niets dan uitge-
2 aan- breide schorren en slijken, met groote vlieten en kreken
ieuw- doorsneden,
het De oppervlakte der drie onder gevloeide polders was niet Dedij • uitgebreid; boven de daarin gelegen uitslagen beliep hunne schot-rig- bare grootte 1608 gemeten. Door den vloed van 1304 is, zooals wij hierboven reeds opmerkten, echter een aanzienlijk wa- gedeelte van het eiland buitengedijkt, en de oppervlakte daar-land van was dus vroeger nog iets grooter '). lig- Omtrent het beheer valt weinig te vermelden. Alleen verloor nemen wij uit het meergemelde octrooi van 1391 tot herbe-ge- dijking van het Oudeland, dat aan Bruijnstein van IIeii-on s
dit ') Boxhohn op Reiqkbsuebg , deel II, [mg. 106.
152
wijnen vergunning werd verleend , om in het beversclite land de
ook een' dijkgraaf en gezworenen te stellen ^ Voor de andere ve
polders zullen toen ook wel besturen hebben bestaan , en er 01
bestaat alzoo eenige grond , te vermoeden , dat elke bedijking vi
eertijds ook zijn eigen beheer heeft gehad. z(
Het eiland, dat in 1206 aan den graaf van Loon werd toe- v
gekend, had zijne bijzondere heeren; want in 1214 wordt ^
een Bette, in 1274 een Bai.duinis , in 1291 een Dankaaut é-
en in 1292 een Johannis van Stavenisse vermeld quot;). Later treffen wij den hiervoreu reeds genoemden Bruijnsïein van Herwijnen als lieer van Stavenisse aan; doch daar de goederen van dezen iu 1396 werden verbeurd verklaard, ging de heerlijkheid over oj) Jan van Heenvmet. Ouder de nazaten van dezen merken wij nog op Wili.em van Heenvmet , die in 1419, als medeuitgever der schorren van Oud-Kempenshofstede wordt genoemd, en Machiet, van Heen vliet, die Stavenisse in 1455 van keuren of wetten voorzag 3).
Oud-Kemponshofstodepoltler. De gorsen, waaruit de polder Oud-Kempenshofstede is gevormd , lagen aan de overzijde der Kamer en werden rondom door min of mee? belangrijke stroomen ingesloten. Zij zijn door Ai-biieciit van Au-nejiuiden , Willem van Heenvmet en Lieven Waddenszüon, in 1419 en dus lang voor het verloren gaan van het oude Stavenisse , op de volgende voorwaarden ter bedijking uitgegeven: het nieuwe land moest honderd spaden, dat is 700 gemeten, groot zijn ; voor elke spade moest anderhalve nobel worden betaald en het negende gemot van den in te dijken grond moest vroon en het eigendom der uitgevers zijn. Ook moest acht gemeten , insgelijks vroon , afgezonderd worden voor godsdienstige doeleinden, en de tiende, zoo van het gezaai, als van
') F. van Miheis, Grool Charterboek, deel III, folio 580.
s) F. van Mieiiis, Groot Charterboek, deel I , folio 163, 370, 543 eu 5-19.
3) Gemeentearchief vau Stavenisse.
! 53
de lammeren en den // derriemoest als eene voortdurende vergoeding voor de afgestane gorsen aan de uitgevers worden opgebragt. Het nieuwe land zou gedurende zeven jaar vrij zijn van alle beden of lasten en na liet verstrijken van dien termijn , zou de polder op denzelfden voet als het Oudeland van Sta-veuisse, dat is, ten hal ven schote, worden aangeslagen 1). Op deze voorwaarden dan werden de niet voordeelig gelegen gronden ingepolderd, met eenJ dijk van ongeveer 6,500 meter lang.
Het binnendijks gebragte land, omtrent 700 gemeten groot, vormde nu ook een van die vele Zeeuwsche eilanden , die, aanvankelijk klein , later door opvolgende aandijkingen van lieverlede in omvang toenamen en welke eindelijk door aanhechting aan oudere deelen bijdroegen , om deze laatsten belangrijk in grootte te doen toenemen. Zoo was het ook hier; het aanvankelijk rondom in zee bedijkte land, dat eerst uit den iiier bedoelden polder bestond , werd spoedig met Moggershil vergroot en ten slotte werd ook Anna-Vosdijk nog daaraan toegevoegd. Eerst door de afdamming van den Breeden vliet hield het echter op , een eiland te zijn en werd het, met het vroeger uit zoo vele stukken bestaande land van Tholen vereenigd.
De polder Oud-Kempenshofstede lag, ten opzigte van den aanval der zee , gunstiger dan de gronden aan deze zijde der Kamer; maar het bleef daarom ook in den eersten ti jd van zijn bestaan, geenszins van rampen, door het water veroorzaakt , verschoond. Na de overstrooming van Stavenisse viel de polder echter meer voor het geweld der zee bloot, want bij westelijke en noordwestelijke stormen lag zijne, aan deze zijde gelegen zeewering, tegenover eanen schier onoverzienbaren zeeboezem, die, door hevige stormen in beweging gebragt, zijne golven regelregt daarop deed aanrollen. De gevolgen van dien veranderden toestand bleven ook niet uit, want reeds in 1530 of 1532 brak de polder in, en in het laatstgemelde
Smallkqancjk , Kronijk van Zeeland, folio 225.
151
jaar moest zelfs 35 gemeten lauds worden uitgeslagen of beroofd va
Het is niet meer te bespeuren, van welken kant het water dt
bij die overstrooming is naar binnen gedrongen ; wel is in den h; //Zandblokquot; nog eene zeer diepe wiel aanwezig; doch bij de
beversching des polders is de nieuwe dijk aldaar buitenwaarts z(
gebragt, waardoor de dijkage dan ook eer in omvang is toe- h
dan afgenomen. De doorbraak, bij welker digting in 1532 c
land werd buitengedijkt, moet dus elders worden gezocht; ver- c
inoedelijk was zij veroorzaakt aan den noordkant van het land, i
want uit do regte strekking van den daar bestaanden dijk is op te maken , dat deze later dan de andere waterkeeringen is aangelegd. Dat in elk geval de doorbraak tegenover den Zandblok , ook voor de bedijking van den Stavenissepolder is ontstaan , blijkt uit de opgeslibde dijkputten vdor den daar weder aaneengesloten dijk ; geen spoor toch van berooving wordt opgemerkt, en hieruit is hot duidelijk, dat de vloed over de uitgeladen gronden zelfs nog langen tijd na deze gebeurtenis moet hebben heeugevloeid.
De nieuwe waterkeering, waarmede de polder voor den Zandblok werd herdijkt, was 230 of 231 roeden lang; zij behoorde aanvankelijk niet, zooals de andere dijken , tot de goederen van het ambacht; maar is door den polder in 1614 in erfpacht daaraan afgestaan. De oude zeedijk , die bij het digten van deze doorbraak ingepolderd is, was 3 gemeten 105 roeden groot; hij kwam later voor als vroonland en is door Auuiaa.n Pi.uimpodt in 1629 verkocht 2).
Door do herbedijking van den polder Stavenisse, in 1599, werd de ligging van Oud-Kempenshofslede tegenover de zee weder voel gunstiger; een groot gedeelte van zijne waterkeering langs de Kamer viel daardoor zelfs droog en toen in 1656 ook de Margarethapolder werd aangewonnen, was aan deze zijde in het geheel ruim 3290 meter lengte dijk aan den aanloop
'j Boxhoun op Reiöbbsbbko , deel I, folio 54. '2) Scheponenbock van Stavenisse.
155
~0^' ')■ van liet water onttrokken. De polder hield daarna alleen aan
water ^eu noordkant nog eenigen zeedijk over, maar ook juist daar
-111 ^en had hij sinds lang met het geweld der stroomen te kampen.
-quot;1 Door den stormvloed van 26 Januarij 1682 schijnen de
vvaarts zeeweringen van den polder veel geleden te hebben , want be-
3 ^00quot; halve de zware dijkgeschoten , die alstoen zijn opgebragt, is 00]c „Qg een kapitaal van f 200(1 , onder verband der inge-
1 verquot; dijkte landen , tot voorziening van ontstane schade , opgeno-
'aiulgt; men 1) Door de volgende stormvloeden, als die van 1715 en
is 1775 , zijn echter geene groote nadeelen veroorzaakt
511 ls Eindelijk naderde ook hier de stroom de kust, waardoor in
-'a,lc'- het begin van deze eeuw reeds een groot gedeelte der voorlig-011gende schorren was verdwenen en ten gevolge waarvan in 1832
''eder ook belangrijke bezinkingen bleken noodzakelijk te zijn. Ook
op- nu nog nadert het diep steeds den dijk, terwijl de oever voort-
L' de durend verlaagt. Slechts aan de einden van den polder worden
■enis 110g eenige begroeide voorgronden aangetroffen; in het midden dalen de slijken reeds tot 1,50 meter onder volzee, en tegen-
md-
over het meest verlaagde oevervak is de waterkeering, die 1425
'i'de meter lang en gemiddeld tot 4,95 meter boven A. P. of tot
ren 3,56 meter boven gewoon hoogwater reikt, reeds met 4120
cht vierkante meter steenglooijing bekleed.
ran
len Voor de bedijking van den polder Stavenisse, had deze dijk-
A.\ age eene zeesluis, waardoor zij uitwaterde op de oude Kamer.
Na de insluiting van dit water, loosde de polder op Stavenisse
9 , uit, terzelfder plaatse , waar thans nog de uitwateringsduiker
ee wordt aangetroffen en waar vermoedelijk ook de zeesluis was
ig gebouwd. Ingevolge een //contractquot; van 29 Junij 1612
gt;6 draagt de polder voor zijne suatie jaarlijks f 69, 6 st. en
le 4 penn. of f 69,56 tot onderhoud van sluizen en heulen aan
p de dijkage van Stavenisse bij *).
'i Archief van Jen polder. 2) Ibid.
4
De polder had steeds zijn eigen beheer; hij was ook van den aanvang af administratief van de dijkages aan deze zijde der Kamer gescheiden. Zijn tegenwoordig bestuur bestaat uit een' dijkgraaf en twee gezworenen met een' ontvanger-griffier, en het is niet gebleken, of dit college vroeger uit een grooter aantal leden heeft bestaan.
De grootte van Oud-Kempenshofstede komt verschillend voor. Zooals wij hebben gezien uit de voorwaarden, waarop het bedijkt is, moest de ringdijk 700 gemeten lands omvatten; het blijkt niet of deze grootte werkelijk is ingepolderd; doch als men in aanmerking neemt, wat door inbraken of overstroomingen is weggespoeld, dan is 't uit de tegenwoordige gemetsge-tallen duidelijk , dat men er niet ver beneden gebleven is Thans beslaat de dijkage maar eene oppervlakte van 253,0112 hectaren of van omtrent 660 gemeten, en onder deze oppervlakte zijn do vroonlanden begrepen ; zonder deze is de polder maar 221,4146 hectaren groot. De in 1532 afgeroofde gronden waren het eigendom van den polder; zij werden jaren achtereen ten bate daarvan verpacht, doch in 1666 zijn ze ten overstaan van schout en schepenen publiek verkocht 1).
Thans maakt deze bedijking ook deel uit van het calami-teuse waterschap Stavenisse, hetwelk haar over 13292 meter lengte beschermt; de daarvoor op te brengen bijdrage komt, voor het geval de uitgaven vau de zeeweringen der waterkeering dit vorderen, op hoogstens f 1,70 per hectare te staan.
Men is ingeland van den polder bij een bezit van 8 hectaren ; vroeger werd een eigendom van 20 gemeten daartoe gevorderd. De grond bestaat uit zeer ligte klei en is op enkele plaatsen zavelachtig.
Stavenissepolder. Zooals reeds is opgemerkt vormden de «verdronkenquot; gronden van het oude Slavenisse gedurende 90
) Schcpeuenregister van Stavenisse.
157
jaren lang, niets clan uitgebreide schorren en slijkon , die allerwegen met kreken , vlieten en geulen waren doorsneden. Tijdens de zee deze overstroomde landen schier elk getij had bedekt, was het voorkomen daarvan ook grootelijks veranderd. De Breede vliet, of het Jan-Hnghe-gat, zooals het in oude bescheiden ook wel wordt genoemd, was intusschen afgesloten; de Hals of de stroom , die met zijne holle bogt langs den Noordpolder schoot, had eene belangrijke verzanding ondergaan en de Kamer, vroeger een gansch niet onbelangrijk water, was sinds in eene ondiepe geul veranderd Langs de oevers van deze wateren was dus na de overstrooming van 1509 veel aangewonnen Maar niet alleen uitbreiding, ook verhooging van den bodem had door de lange bevloeijing plaats gegrepen j de grondslag, vroeger merkelijk beneden het gewoon hoogwater vallende , was daardoor tot volzee opgewassen en alzoo met eene nieuwe, tevens zeer vruchtbare kleilaag, overdekt.
De gorsen werden op het eind der 16° eeuw alzoo niet meer beschouwd, als door de verloopen stroomen te zijn begrensd; zij werden geacht te strekken tot tegen de dijken der aangrenzende polders , wier waterkeeringen bij de bedijking in 159!) don ook geheel often deele in binnendijken veranderden.
Niettegenstaande de gronden door de langdurige bevloeijing schier geheel aan elkander waren gewassen , was ten opzigte van hunne vroegere indeeling nogtans niets veranderd. Ook bij de inpoldering behoorde de strook langs de dijken van de polders Uiterste-Nieuwland en Noord en verder begrensd door den Hals, tot de aangrenzende gemeente en stond na de droogvalling langen tijd onder den naam van Nieuw-Sint-Maartensdijkpolder bekend; de plaat tusschen den Hals en de Kamer vormde, onder den naam van Zuidmoer, als het ware eene nieuwe heerlijkheid , en de strook tusschen den dijk van den laatstelijk beschreven polder en de Kamer werd met den naam van Nieuw-Kempensbofstede bestempeld.
De waterkeering, die tot weder inpoldering der overstroomde gronden is opgeworpen, strekt van den dijk van den polder
158
Noord met enkele kleine bogten in nagenoeg westelijke rigting tot even voorbij den Groeneweg; van daar buigt zij zich in noordoostelijke hoofdstrekking om , tot bij de Westhavennol, van waar zij eerst in zuidoostelijke strekking tot bij het dorp en later in noordoostelijke rigting tot aan den dijk van Oud-Kempenshofstedepolder haar punt van aansluiting bereikt. Met liet eerste, regte eind bij den Noordpolder , zijn achtereenvolgens de llals en de Kamer afgesloten ; met het laatste dijkvak bij het dorp is ook het andere der genoemde wateren niet ver van zijnen uitloop in zee, afgedamd. De geheele lengte van den gelegden dijk bedraagt omtrent 8300 meter of uur gaans.
Ook deze dijkage lag zeer voor den aanval der Ooster-Schelde bloot; bij westelijke en noordwestelijke stormen joeg deze breede stroom zijne golven er regt op aan en geen wonder dus , dat zij , vooral na het verdwijnen der voorliggende gor-sen, dan ook menigwerf vreesseli jk werd geteisterd.
Door den stormvloed van 30 December 1C65 braken de zeeweringen van den nieuwen polder zelfs door; groole schade werd daardoor veroorzaakt, want het water stroomde tot zoodanige hoogte naar binnen, dat zelfs de overgangen in de dijken van enkele aanliggende polders in allerijl moesten worden gedigt '). Ook door den geduchten stormvloed van 26 Januarij 1082 vloeide de polder iti en bij de zware dijkgescho-ten , die alstoen tot herstel der geleden schade moesten worden opgebragt, werd ook nog 200 £ Ylaamsch tegen eene rente van 0 ten honderd opgenomen 1),
Ui.) eene dezer overstroomingen is de dijk juist tegenover de voormalige Kamer aan den westkant der dijkage doorgebroken , zijnde dit nog duidelijk zigtbaar aan den dijk , die bij de onmiddellijk daarop gevolgde beversching buitenwaarts om de ontstane wiel, bij wijze van vingerling, is opgeworpen. Uit de beide bouten aan het begin der schenkeldijken kan nog
Arclüef der polders vau Stnvenisse.
159
worden nagegaan , dat ook hier de waterkeering vroeger eeue regte strekking had en de buitenwaartsehe buiging, die zij tegenwoordig heeft, dus geenszins door de afsluiting van liet afgedamde water is veroorzaakt. Later komt ons omtrent dezen zoo belangrijken polder weinig voor; slechts vernemen wij uit nog enkele voorhanden zijnde rekeningen , dat, ter voorziening in zijn onderhoud, steeds zware dijkgesehoten zijn opgebragt en dat deze vaak zelfs niet eens toereikend waren, om daarmede de meest noodzakelijke werken tot stand te brengen. Eveneens blijkt daaruit, dat de Staten van tijd tot tijd ook hier door het verleenen van n subsidiën, remissiën van belastingof andere voordeelen tusschen beide zijn gekomen.
Op het eind der vorige eeuw waren vóór het westelijke dijkvak van den polder reeds alle begroeide kleigronden verdwenen en het diep was de kust, tusschen de dijkpalen '62 en 42 zoo zeer genaderd , dat men , en te regt, gevaar begon te vreezen. Kort daarop had men hier met zware vallen , die den polder met doorbraak bedreigden , te kampen ; bij eene dier rampen, namelijk bij die op 24 September 1836 , tusschen de peil-raaijen XX en XXIli ontstaan , viel de zeewering over 120 meter lengte op sommige plaatsen tot door de binnenkruin in de diepte weg.
Tengevolge van dezen steeds achteruitgaan den toestand , werd reeds in 1837 besloten eenen inlaagdijk , lang 928 meter, achter het bedreigde oevervak op Ve werken. Deze nieuwe dijk kwam met enkele zinkwerken, die tegelijk nog vóór de oude zeewering werden gezonken, daarbij gerekend, op _ƒ 55,400 te staan , zonder het bedrag, hetwelk voor onteigening is besteed en dat ook vrij aanzienlijk was.
lleeds tijdens de uitvoering van den inlaagdijk ontstond op 29 November 1837 weder een belangrijke val op den hoek van de zoogenaamde quot;Vijftig gemeten,quot; tusschen de peilraaijen XVI en XIX, en op den 4 Julij 1843 had eene dergelijke ramp plaats, tusschen de peilraaijen XIX en XXI, waardoor nagenoeg de geheele oude waterkeering in de diepte verdween.
160
Acliter om dezen val werd nu nog wel eene kade opgeworpen van 1,50 meter boven gewoon hoogwater; doch met geen ander doel, dan om den binnendijks gelegen grond, dien men noo-dig had tot verzwaring van den buitenberm van den nieuwen dijk , nog eenigen tijd voor overstrooming te beveiligen. Het voorbeloop van den inlaagdijk werd ondertusschen ook verbeterd en op de meest aan golfslag bloot komende plaatsen met puin-glooijing en op de minder ongunstig gelegen vakken met win-terkrammat, voorzien. Op den 8 Januari) 1844 brak de voorschreven kade, tot tijdelijke afsluiting opgeworpen, door, en bespoelde de zee voor het eerst den nieuwen dijk.
Op den .'3 October 1841) had wederom een groote val aan de Westnol plaats; een betrekkelijk lang stuk dijk viel daardoor ook nu weder in de diepte weg, en in 18j() greep eene bezetting van den geteisterden oever met vier zinksiukken plaats. Steeds bleef de stroom nadeelig op de kust werken, want op den 9 Augustus 1S50 ontstonden aan de Oostnol en op 3R November 1860 aan den kop van de Westnol wederom vallen , van welke de laatste in 1801 met twee kraagstukken en eene zware steen bestortin g moest worden voorzien.
Sedert 1860 hebben vóór of aan dezen polder geene dijks-vallen meer plaats gegrepen, schoon het oevervak tusschen de peilraaijen XI 1.1 en XXV evenwel nog altijd in meer of min hevige mate door den stroom bleef bedreigd. Ook de voorgronden van de in 1844 aan de zee prijs gegeven inlaag, nemen steeds af, niettegenstaande deze met dammen, die tot aan het laagwater reiken , zijn bezet.
De zeedijk, waarmede de polder wordt beschut, is 5170 meter lang; hij is tegenwoordig langs de Ooster-Schelde en het Keeten , met steenglooijing verdedigd. Aan het begin, waar nog eenige schorren aanwezig zijn, is nog geene voorziening noodig; het voorbeloop van den dijk langs de in 1656 gemaakte haven heeft men eerst in den laatsten tijd met zeewerken voltooid.
De gemiddelde hoogte van den dijk bedraagt langs de Ooster-Schelde en het Keeten 5,45 meter boven A. P. of 4,08 meter
J (31
boven het gewoon hoogwater. Het gedeelte, bekend onder den naaui van Molendijk, was sinds onheugelijke jaren met gebouwen bezet en had dus niet in de herhaalde opwerkingen of verzwaringen van de andere dijkvakken gedeeld. Het gevolg hiervan was, dat bij zeer hooge vloeden , het water naar binnen drong, zooals bij den .stormvloed van 1808 , toen zelfs doorbraak werd gevreesd. Ook bij later voorgevallen stormvloeden , als die van 1825, 1845 en 18G3, liep het zeewater tusschen de huizen door in groote hoeveelheid over den dijk , doch de laatst bedoelde vloed gaf nu ook aanleiding tot verbetering van den toestand, waardoor de polder met overstrooming was bedreigd. In 1867 kwam eene nieuwe waterkeering vóór of tegen de bestaande tot stand. Deze nieuwe dijk, die bij zijne opwerking veel leed aan verzakking, is 213 meter lang; hij heeft met den later daaraan toegevoegden buitenberm en andere daarbij behoorende kunstwerken / 7G04 gekost, zonder de uitgaven voor de steenglooijing, die eerst later daarop is aangelegd.
Stavenisse loost zijn water uit op het Keeten, door eene gedeeltelijk houten en gedeeltelijk sleenen zeesluis bij de haven. Het binnengedeelte, dat geheel in steen is gebouwd , is in 1773 vernieuwd. De sluis is lang 24,30 meter en wijd 1,83 meter; hare dorpels liggen, van buiten af gerekend, 1,46 en 1,43 meter beneden A. P., of achtereenvolgens 2,83 en 2,80 meter beneden de 0 der peilschaal aan het buitenfront. Bij dezen stand der dorpels vloeit het water ook uit de Wiel of de voormalige Kamer tot voldoende diepte af. De sluis is voorzien van een paar deuren en eene binnenschuif; de laatste wordt met een ijzeren windwerk in beweging gebragt.
De hoogte van liet hier aangenomen peil van hoogwater ligt 1,37 meter boven A. P ; het gemiddelde laagwater daalt tot 1,63 meter beneden dat peil , weshalve het verschil tusschen eb en vloed hier 3 meter bedraagt.
De polder had steeds zijn eigen bestuur; ook administratief
Arcliicf m (11. 2°. St. 11
162
was hij altijd van de andere bedijkingen gescheiden. In 1777 is evenwel de Margarethapolder daaraan toegevoegd , en beide vormen sedert dien tijd nu eene gemeenschappelijke dijkage.
Ingevolge de wet van 19 Julij 1870, staatsblad no. 119, vormt de Stavenissepolder met de vrije polders Oud-Kempens-hofstede, Breedevliet, Uiterste-Nieuwland, Noord, Nieuw-Zuid-moer en Nieuw-annex-Stavenisse, het calamiteuse waterschap Stavenisse, waarvan het beheer over de waterkeering is opgedragen aan een dijksbestuur, onder toezigt en medewerking van een' dijkraad. Het bestuur der waterkeering bestaat uit een' voorzitter en twee leden : de dijkraad telt vijftien leden , van welke er steeds vijf door de bijdragende polders worden benoemd. In liet bestuur voor het binnenbeheer is geene verandering gekomen; liet bestaat, evenals vroeger, uit een dijkgraaf en twee gezworenen met een' ontvanger-griffier.
üe grootte van den polder was, blijkens de oudste der voorhanden zijndo rekeningen 1553 gemeten 181 roeden; later of in J808 , bedroeg zijne oppervlakte maar 1533 gemeten 115 roeden. In den loop dezer eeuw is de polder door afsnijdingen en vergravingen nog merkelijk in grootte verminderd; doch door toevoeging van andere strooken , die vroeger geen deel uitmaakten van de schot bare grootte , is eindelijk zijne oppervlakte weder beduidend vermeerderd. Thans bevat de polder 639,8225 hectaren of 1635 gemeten schotbaar- of dijkersland en met de vroon- of vrijlanden daarbij gerekend, beslaat hij eene oppervlakte van 648,1128 hectaren, overeenkomende met 1650 gemeten.
Voor den aanleg van het dorp is door de bedijkers 10 gemeten lands afgezonderd , en volgens de in 1606 door de hee-ren Joiian en Hendrik Tuur van Seeooskerke gewijzigde en op nieuw vastgestelde keuren van Stavenisse, is elk eigenaar van op deze oppervlakte gevestigde gebouwen gehouden cijns te betalen 1).
l Zie de keuren of voorgeberten van Stnvouissc, hoofdstuk II, art. 43,
mmmmm ■ ■ ■ aaammtm
ïf'Jyu'^' ''Wb W' wï.
.
i? - '::';v
...
'
' '
-
I
16S
Blijkens het voorgaande , kan Slavenisse dus voor een der oudste en tevens voor een der jongste deelen van het eiland Tholen doorgaan : voor een der oudste deelen , wanneer men het in zijne aloude , voor een der jongste, wanneer men het daarentegen in zijne tegenwoordige gesteldheid beschouwt. Groo-telijks is de oppervlakte van den alluvialen bodem dus ook hier in den loop der eeuwen veranderd. In onze verbeelding kunnen wij nagaan , hoe de kust der drie oude polders met het kerkdorpje op een hunner dijken gebouwd, daar voor ons moet hebben weerkaatst in den zacht vlietenden stroom, die het land van de naast aanliggende gemeente scheidde; nog kan men zich voorstellen , hoe op dit effene water, thans in een binnengedijkt weiland herschapen , met kleine vaartuigen in de gemeenschap der beide streken moet zijn voorzien ; maar ook in onze verbeelding kan men nagaan , hoeveel jammer en ellende aan den anderen kant de Schelde, door eenen woedenden storm in beweging bragt, over het anders zoo rustige land moet hebben uitgestort. Eenzame slijken , waarover de stilte van het graf heerscht, nemen na de treurige gebeurtenis van 1509 de plaats in van den eertijds bebouwden grond; maar ook van tijd tot tijd wordt die doodsche stilte afgebroken door het voortrollen der golven over de overstroomde landouwen , nog branding veroorzakende op kerk en toren , totdat ook eindelijk deze voorwerpen , door het geweld der wateren ter neder gestort, voor altijd onder de aangevoerde zeebezinkselen worden begraven. Het was, alsof de mensch hier voor altijd het onderspit dolf in den gedurigen strijd tegen de baren ; de tijd heeft evenwel het tegendeel geleerd. Van lieverlede zag men de verlaten gronden weder groenen; zij verrezen op nieuw uit de laagie , en eindelijk leverden zij, als rijpe schorren , reeds weder aan talrijke kudden vee eene voldoende voeding op. Zoo kwam liet eenmaal prijs gegeven land, nog aan spel van eb en vloed blootgesteld, ons weder zijne voordeelen schenken, en toen men het ten laatste op nieuw aan het geweld der wateren onttrok , was het èn in omvang èn in waarde ook merkelijk toegenomen.
164
Zware klei, in stede van zavelgrond, maakt thans den bodem lieP de
van Stavenisse uit,, en geene stroomen scheiden het land nu ^ ge^eti^e
meer van de andere bedijkte gronden af; hetgeen de zee dus ^en ^ ^
eertijds op zoo gevoelige wijze onzen voorouders ontnam, werd ^ 'iaven '
door een later geslacht alzoo merkelijk uitgebreid en verbeterd, gedeelten z
weder op haar veroverd. men verlor
De dijk
Margarethapoldei*. De gorsenwaaruit de Margaretha- dering de
polder is gevormd, lagen ter wederzijde van het bij de inpol- zee moest'
dering van Stavenisse nog open gebleven vak der Kamer. De doeling tc
gedeelteiijke buitendijking van dit water was noodig geweest, reu ' wan
want het had in 1599 hier nog zoodanige afmeting, dat het vankeUjk
alstoen niet raadzaam was geaclit, het met zijne zandachtige wer^
oevers in de dijkage van Stavenisse op te nemen. Na de meer geworpen
binnenwaartsche afsluiting van dien stroom , kon liet evenwel niet geschikte
anders, of het voor eb en vloed open gebleven stuk moest me^
spoedig verzanden en het daar langs gelegen schor in omvang dat de i toenemen, liet verloop was zelfs snel, want reeds in het be-
gin der 17° eeuw was het //Oude gat,quot; zooals men '( in de i
omwandeling noemde, niet meer voor vaartuigen van middel- der
matige grootte bevaarbaar; het werd, daar het na de bedijking polder
van den polder Stavenisse , ook als haven werd gebruikt, ver- voorstel
diept, doch de aanslibbing ging voort en ook de aanliggende ^
schorren namen zeer in iioogte toe. plaats;
In 1656 werden de gorsen ter wederzijde van het Oude gat en ^
geschikt bevonden tot inpoldering en de bedijking greep alstoen vau ^
plaats door jhr. Jerommus van Tuui, van SiiiioowKERKE , ^0'
door het opwerken eener waterkeering van ongeveer 25 75 meter grond
lang liet westelijke dijkvak nam eenen aanvang aan den vtul '
dijk van den polder Stavenisse, even beoosten de sluis en liep door in schier evenwijdige rigting met de zeewering aan de overzijde der tegenwoordige haven tot aan het Keeten ; langs het Keeten
Vroc
1) Inventaris van het Oud archief der provincie Zeeland, deel J, pag. 41 of Sehepeueiiboek vau Stavenisse op het jaar 1650.
165
odem liop de dijk in bijna noordoostelijke rigting door en haaks op
:1 nu dit gedeelte , strekte hij verder in zuidelijke strekking tot aan
dus den dijk van Oud-Kempenshofstede. Het eerste dijkvak , langs
werd de haven, is nog geheel aanwezig; doch van de beide andere
erd, gedeelten zijn belangrijke stukken door den aanval der stroomen verloren geraakt.
De dijk aan den westkant was noodig, omdat bij de inpol-
tlia- dering der oude haven , in eene nieuwe gemeenschap met de
)ol- zee moest worden voorzien. Het schijnt evenwel niet de be-
J)e doeling te zijn geweest, de bedijking op die wijze uit te voe-
st, ren , want de gelegde waterkeering langs het Keeten sloot aan-
liet vankeüjk aan den Westhavendijk aan. De westelijke dijk dan
ige werd op zoodanigen afstand van den dijk van Stavenisse op-
ïer geworpen, dat tusschen deze twee waterkeeringen in, eene
iet geschikte, nieuwe haven kon worden aangelegd. Alvorens echter
ist met de graving daarvan werd begonnen , eischte de bedijker,
ig dat de dijkage van Stavenisse in de kosten er van en in die
i- tot het aanbrengen der noodige spuiwerken zou helpen voorzien,
e De polder Stavenisse droeg daarop ƒ 600 bij tot uitvoering der havenwerken, onder voorwaarde echter, dat de nieuwe
1 polder daarna met het onderhoud er van zou blijven belast. Dit
voorstel schijnt door den bedijker van den Margarethapolder niet te zijn aangenomen , want juist liet tegendeel had later plaats; de nieuwe dijkage droeg voor het onderhoud der havenen spuiwerken steeds aan den polder Stavenisse in evenredigheid van hare grootte bij.
Volgens het. octrooi van bedijking was voor de in te polderen gronden vrijdom verkregen van alle Statenlasten voor den tijd van negen jaar; terwijl zij in de eerste Iwïnlig jaar ook niet door het heften van tienden zouden worden bezwaard 1).
De bedijkingswerken waren reeds in den nazomer van 1656 afgeloopen , doch de nieuwe polder werd eerst in 1653 bezaaid. Vroeger werden de binnendijks gebragte gronden meestal en-
*) Schcpeneubock van Stavenisse op het jaar 1057.
166
kele jaren na hunne beversching beweid, en eerst dan bebouwd, ' wanneer «de ziltquot; daaruit genoegzaam geweken was. Ook hier doo had in 1656 en in den zomer van 1657 zoodanige beweiding dee! plaats gegrepen '). niei Schoon grootendeels door den polder Stavenisse beschermd , de is deze bedijking toch ook menigwerf door het geweld des waters zwaar getroffen, lleeds in 1682, het jaar waarin alom toe zoo veel nadeel aan dijken en dammen werd veroorzaakt, ont- gri stond ook aan hare waterkeering niet geringe schade, en met wf den stormvloed van 3 Maart 1715 braken hare dijken zelfs de door. Zware offers waren in het laatste geval noodig, om de gronden weder aan het water te onttrekken, doch de graaf sc van Elodroff , heer van Stavenisse, droeg alleen 822 £ 7 ö ^ 9 1 Vlaamsch voor de herbedijking bij 3). w Ook in 1808 is dit poldertje, tengevolge van doorbraak 9 overstroomd; de noordelijke zeedijk schoof aan de binnenzijde c over eene lengte van ruim vijftien roeden tot in de kruin af 1
en ook in den havendijk ontstond eene verzakking van omtrent vier roeden lang. Bij deze overstrooming ging al het te velde staande gewas verloren en het water stroomde zoozeer over den Stoof- en Molendijk , dat ook doorbraak van Stavenisse werd gevreesd.
Later werd ook de oever, die ter plaatse van den uitloop dei-voormalige Kamer hoofdzakelijk uit drijfzand bestaat, door den stroom ten zeerste aangetast; de breede rand slijken en gor-sen , in 1750 langs den noordkant nog aanwezig, was in het begin dezer eeuw schier geheel verdwenen en in 1823 was het daar langs gelegen dijkvak reeds dermate door vallen bedreigd, dat besloten werd een' inlaagdijk daar tegenover op te werpen. De buitenkruin van dezen , nog in dat jaar gedeeltelijk afge-werkten dijk lag 250 meter binnen de buitenkruin van den zeedijk , en zijne geheele lengte bedroeg 985 meter.
') Schcpenenboek vnu Stavenisse op het jnni' 1074. s) Ibid op het jaav 1715.
107
d, Daar de stroomaanval niet overal even sterk was, werd de
er door het opwerken van den inlaagdijk gevormde //uitslagquot; ge-
tig deeld in twee partijen , door eenen scheidingsdijk , haaks op den nieuw gelegden inlaagdijk aangebragt. De Middennol, tusschen
l, de dijkpalen 71 en 72, ïs nog een overblijfsel daarvan,
a- Dat de inlaagdijk maar in tijds was opgeworpen , bleek,
m toen op den 6 September 1842 aan dezen polder weder een
t- groote val ontstond, tusschen de peilraaijen XLV en XLVII,
ït waarbij de oude zeedijk geheel wegzonk en het oostelijke ge-
's deelte der inlaag reeds overstroomde. Weinige jaren daarna,
e of op den 6 December 1848, werd ook de polder bewesten den
f scheidingsdijk, tusschen de peilraaijen XXXTTI en XXXV
i door een' niet minder grooten val getroffen, juist op het punt.
waar ook in 1836 de bedijking door eene dusdanige ramp was geteisterd. Door dezen val ging nu ook het westelijke gedeelte der inlaag verloren , zoodat de in 1823 gelegde nieuwe dijk nu over zijne gansche lengte door het water werd bespoeld.
Ook het meer westelijke eind des polders begon van den stroom geweldig nadeel te lijden; de laatste val van 1848, op het eind van den Schenkeldijk , had zelfs gevaar van doorbraak doen ontstaan en aanleiding gegeven tot het verlengen van den inlaagdijk tot aan den Oosthavendijk.
Zwaar werd de polder voortdurend door den stroom aangetast en hierin kwam , ook na het reeds geleden verlies, geene verandering. Op den 23 Augustus 1851 ontstond een val tusschen de peilraaijen XXXIV en XXXVII, waardoor een stuk van een daar gelegen dam op den oever verloren ging; op den 12 Augustus 1858 greep een zoodanig ongeval plaats voor dijkpaal 64, tengevolge waarvan een stuk der waterkeering met een gedeelte van het daarachter gelegen materialenplein in de diepte wegzonk en door welken val eene overhaling van den dijk over 150 meter lengte noodzakelijk was. Het meest aangevallen punt lag te dien tijde evenwel bewesten den in 1823 opgeworpen Schenkeldijk of vóór het overgebleven stuk van den ouden , noordelijken zeedijk , waar de oever wel is waar vas-
JÜS
ter is dan in den voormaligen uitloop der Kamer, doch U'
tegen de sterke schuring van liet ondertusschen al dieper en have
dieper wordende vaarwater ook niet bestand was. Op den 4 tegei
April 18(53 had hier dan ook een val plaats, tusschen de peil- vak
raaijen XXVI en XXVIII en op den 28 J'ulij 1871 ontstond natk
er een, tussciien do peilraaijen XXV en XXVII, waardoor well
een stuk van de Westhavennol en eene beduidende strook van Da''1
den voorgrond tot in de monding der Haven , verloren ging. Sta
Ook op het oostelijke eind van den polder bleek de stroom geli nog steeds nadeelig te werken ; want op den 19 Junij 1873 werd de dijkage ook daar weder door eenen val aan den kop van
de Oostnol getroffen; een stuk van een' in peilraai XLTX ge- de:
maakten dam en een stuk van den voet der rijswerken stortte ke
daardoor voor immer in de diepte. be
Verbazend groote sommen werden tol, behoud van dezen en m
den Stavenissepolder dus te koste gelegd; alleen van 1830 tot d'
en met 1878, het jaar waarin ook de bezinkingen vau 1850 il
en 1853 ten deele zijn herbestort, werd, zoo aan inlaagdijken , a
als aan zink- en stortwerken, voor beide nu vereenigde bedij- i
kingen, nagenoeg ƒ 706,000 besteed.
De zeedijk, waarmede de Margarothapolder thans wordt beschut, is 2545 meter lang. Hij is op het waterbeloop schier over de gansche lengte met steenglooijingwerken bekleed en zijne gemiddelde hoogte bedraagt 4,67 meter boven A, P, of 3,30 meter boven de 0 der peilschaal aan de zeesluis. Tot voorziening van den vrij steilen oever is in 1859 ook een onder-zeesche dam in peilraai XXXI1 gestort, op een zinkstuk van 155 meier lengte en 40 meter breedte. Ook aan of op den onderzeeschen oever van den polder Stavenisse zijn alstoen twee zoodanige kostbare dammen, in de peilraaijen V enXIX, door steenbestorting aangelegd; do eene in eorstgemelde raai op een zinkstuk, lang J10 meter en breed 40 meter, de andere in raai XIX, op een dergelijk stuk van 170 meter bij 40 meter.
169
loch l)e Margarethapolder had eertijds zijne uit watering op de
I en haven ; zijne zeesluis , die voorzien was met eene klep, lag
1 4 tegenover het Oude gat, of het in deze bedijking ingepolderde ifiil- vak der Kamer. In den loop dezer eeuw is de sluis gedigt, quot;ld nadat in den Stoofdijk een houten duiker was gelegd, door oor welken thans de polder op de achtergelegen dijkage loost, quot;quot;i Daar deze bedijking nu ook administratief met den polder ff- Stavenisse is vereenigd, wordt voor de uitwatering niets uit-,m gekeerd.
II De polder had eertijds ook zijn eigen beheer ; doch daar -- deze kleine dijkage op den duur niet in staat was, hare betrek-e kelijk lange zeewering in voldoenden staat te onderhouden,
besloten de Staten van dit gewest in 1777 , den polder ad-1 ministratief met de dijkage van Stavenisse te vereenigen. Bij
de deswege genomen resolutie werd evenwel bepaald, dat van de landen in den Margarethapolder steeds ƒ 3 per gemet meer aan dijkgeschot zou worden opgebragt, dan van de gronden in den polder Stavenisse. Later schijnt deze bepaling te zijn ingetrokken, want thans wordt in de beide bedijkingen een gelijk geschot omgeslagen.
In de grootte van den polder heeft veel verandering plaats gegrepen, want is aanvankelijk 146 gemeten lands ingepolderd, tegenwoordig komt voor de grootte veel minder voor; door gelegde inlaagdijken en door beroovingen binnendijks, zijn be-langrijke strooken aan de grootte onttrokken. In 1735 bevatte de dijkage nog 145 gemeten 290,1- roede; de tegenwoordige oppervlakte binnen den noordelijken zeedijk en zijn verlengde tot aan den Oosthavendijk , bedraagt maar 40,0023 hectaren ; voegt men daar evenwel ook bij , hetgeen nog buiten den inlaagdijk van 1849 ligt, dan verkrijgt men voor de gelieele schotbare grootte 4:5,1582 hectaren, overeenkomende met nagenoeg 110 gemeten. Als poldereigendom komt voor 1,3488 hectare dijk , 3,1560 hectaren bouwland en 2,3457 hectaren vergraven grond; het bouwland is onder de laatst-
■
170
gemelde grootte van den polder begrepen. De kadastrale op- de i
pervlakte van beide dijkages, bedraagt 691,2710 hectaren en ren
men is ingeland daarvan bij een grondbezit van 8 hectaren dit
me
Alteklein of „Klein-Alteklein,quot; zooals deze bedijking teï werd genoemd , lag tegen het zuidelijke deel van den Stave ■ nissepolder, ter plaatse, waar nog heden eene strook gronds
onder die benaming wordt aangetroffen. Of deze gronden ech- di
tor door het opwerken van een' geheel nieuwen dijk , afzon- w
derlijk zijn ingepolderd, dan wel of zij door de opwerking ^
van een overgebleven stuk dijk van het in 1509 overstroomde 1'
Stavenisse zijn aangewonnen , is niet gebleken. Na de bedij- ^
king van don Nieuw-annex-Stavenissepolder, schijnt de buiten- c
dijk spoedig te zijn geslecht; het oude dijkstaal is evenwel nog aanwezig en het maakt ook thans nog de eenig zigtbare scheiding uit tusschen deze en de later aangedijkte landen. Alteklein, hetwelk nu deel uitmaakt van den Nieuw-annex-Stavenissepolder , is vermoedelijk door A. Uur,, secretaris van Stavenisse, ingedijkt; het werd door zijne weduwe in 1682 nog als een afzonderlijk eigendom voor 10 £ Vlaamsch verkocht 1).
Nienw-Znidinoerpoldor. Nieuw-Zuidmoer , aldus genaamd in tegenoverstelling van Oud-Zuidmoer, dat reeds in 1599 bij de herbedijking van den polder Stavenisse is drooggevallen , is in de monding van den Hals verkregen Wanneer de ontginning er van heeft plaats gehad, is niet met zekerheid bekend. In Maart 1659 deed de pachter van de gorsen , welke later dezen polder hebben opgeleverd, afstand van het door hem gepachte, tegen eene schadeloosstelling van /quot;Sper jaar, voor zoo lang de pachttijd duurde. Zulks geschiedde , omdat
') Scheponcnboek van Stavenisse op het jnav 1082.
171
op- de ambaclitsheer van Stavenissc liet voornemen had de schor
en ren te bedijken; of in 1659 of wel kort daarna schijnt
^ren dit poldertje dus te zijn gevormd 1).
De dijk , waarmede Nieuw-Zuidmoer is ingepolderd , is 560 meter lang; hij is nog overal aanwezig, doch slechts 2,30 me-ing ter boven het maaiveld hoog. Het blijkt niet, dat deze kleine
ve ■ bedijking ooit door stormvloeden werd geteisterd; zij lag ook
ids immer ver van den kant des oevers verwijderd en was boven-
h- dien door hooge slijken begrensd. Ook is reeds bij de aan-
n- winning van den Nieuw-annex-Stavenissepolder, haar dijk ge-
ig heel aan den aanval der zee onttrokken. Bijzonderheden no-
le pens het dijkwezen of de waterlossing zijn alzoo niet bekend,
j- Alleen blijkt, dat de suatie eertijds heeft plaats gehad door
eene zeesluis, die bij de bedijking van den daarvoor gelegen 1 Nieuwen polder in een1 binnenduiker is veranderd. Later is
3 de uitwatering verlegd. J. Moerland Jz , verkreeg in 1757 ,
als eigenaar van deze gronden , vergunning tot het bouwen eens duikers in den dijk van den polder Stavenisse, juist tegenover den ingedijkten Hals, waardoor eene regtstreeksche loozing op dien achterpolder ontstond. Ook thans loopt het water nog op die dijkage af en daarvoor wordt jaarlijks met ƒ 1 in het onderhoud der afwateringswerken bijgedragen.
Het is niet bekend of deze kleine bedijking vroeger door eenig bestuur werd beheerd; in 1873 is de eigenaar, A. van dkii Si.ikke , tot dijkgraaf er van aangesteld. Thans maakt de dijkage ook deel uit van het calamiteuse waterschap Stavenisse , hetwelk haar over 440 meter lengte beschermt. De daarvoor op te brengen bijdrage bedraagt bij geheele heffing, hoogstens ƒ 0,80 per hectare over de gansche grootte of over 9,8550 hectaren.
's Polders oppervlakte maakt deel uit van twee gemeenten ; de strook aan deze zijde van de oude vaargeul gelegen , en
') Schepcueuboek vnu Stavouisse op het jaav 1GS2.
172
groot 2,8960 hectaren , is bij de gemeente Sint-Maartensdijk ingedeeld; het overige behoort tot de gemeente Stavenisse.
Nieuw-annex-Stavenissepolder. De laatste bedijking in de gemeente Stavenisse tot stand gekomen , is die, welke on -der den naam van Nieuw-annex-Stavenissepolder staat bekend. De gorsen, die deze gronden hebben opgeleverd, waren voor een deel aanwassen van den polder Stavenisse en voor een ander deel van Zuidmoer, tusschen de oude Kamer en den Hals. Met de inpoldering daarvan werden dus ook de laatste overblijfselen van deze wateren ingesloten , en van het eerste is in de ingedijkte kreek nog eene sprank , doeli van het laatste daarentegen , niets meer aanwezig.
Langs den dijk van den polder Stavenisse waren de schorren bij hunne inpoldering rijp; langs den buitenrand waren het daarentegen ter naauwernood begroeide slijkeu , zooals nog heden uit de gesteldheid van den grond is na te gaan. Schier overal is toch eene voldoend dikke kleilaag aanwezig en de polder kan zeker ook onder de vruchtbare worden gerekend.
De ontginning der gronden heeft plaats gehad in 1731 door het opwerken eens dijks van 2126 meter lengte. Groote of diepe kreken waren bij de inpoldering niet meer af te sluiten , want zelfs de voormalige uitloopen van de Kamer en den Hals waren tot eenvoudige of zeer vlakke schorkreken vereb.l Daar de dijk evenwel kort langs den zoom der gorsen en dus op het laagste gedeelte der in te polderen gronden werd aangelegd, was zijne opwerking toch nog kostbaar en ook voor de klei-bekleeding was die te veel buitenwaartsche aanleg niet voor-deelig, hetgeen uit den toestand der waterkeering ook nu nog kan worden nagegaan.
Schoon de polder tot heden door de zee wordt bespoeld, blijkt toch niet, dat hij ooit veel van den aanstoot der wateren heeft te li jden gehad ; uitgebreide slijken , op de beide einden tot rijpe schorren aangewassen, begrenzen even als vroeger, den dijk en dit zoo breede voorstrand was oorzaak, dat het
173
nsdijk dijksbeloop nooit, aan eenen zwaren golfslag lag blootgesteld.
Groote uitgaven vordert het onderhoud der waterkeering dus ook nu nog niet , want slechts tegenover de slijken is eene lS in jaarlijksche bekramming van hot voorbeloop met ongeveer 7000 1 on- vierkante meter matwerk noodzakelijk.
:end.
voor Valt omtrent de geschiedenis van het dijkwezen van dezen
een polder niet veel op te merken, ook nopens zijne uitwatering is
den dit het geval. Het blijkt, dat de polder zijn hemelwater steeds
tste heeft geloosd op de dijkage van Stavenisse door eenen steenen
rste duiker tegenover de voormalige Kamer; eertijds werd daarvoor
at- 2 stuivers per gemet, doch later eene vaste bijdrage van
ƒ 26,76° aan den polder Stavenisse uitgekeerd '). liet con-en tract, waarbij de uitwatering is geregeld , dagteekent van 11
et Junij 1761.
m Wat het beheer betreft, merke men op, dat ook deze pol-
fi] der steeds zijn eigen bestuur had en altijd administratief van
ii de andere in de gemeente gelegen bedijkingen was gescheiden.
liet bestuur bestond steeds uit een' dijkgraaf en twee gezwo-r renen met een' ontvanger-griffier.
Van een' polder als deze , kan ook de omvang of grootte
geene belangrijke wijziging hebben ondergaan , want noch afsnijdingen , noch ontgravingen hebben daarin plaats gegrepen. De scholbare grootte was oudtijds echter maar 267 gemeten 195 roeden en bedroeg alzoo merkelijk minder dan thans. Veel is later door het digten of vernaauwen van ingepolderde kreken aangewonnen , want de tegenwoordige schotbnre oppervlakte be-
1 draagt 122,77 10 hectaren of 312 gemeten, üe kadastrale grootte bedraagt zelfs 125,2332 hectaren, waarvan 3,1000 hectaren deel uitmaakt van de gemeente Sint-Maartensdijk. draagt 122,77 10 hectaren of 312 gemeten, üe kadastrale grootte bedraagt zelfs 125,2332 hectaren, waarvan 3,1000 hectaren deel uitmaakt van de gemeente Sint-Maartensdijk.
Ook deze polder behoort tot het calamiteuse waterschap Stavenisse ; hij wordt daardoor over eene lengte van 2237 meter begrensd en de bijdrage, die daarvoor moet worden opgebragt.
172
groot 2,8960 hectaren , is bij de gemeente Sint-Maartensdijk dijks ingedeeld; het overige behoort tot de gemeente Stavenisse. Grolt;
ook
Nieuw-anuex-StaveiiissepoIder. De laatste bedijking in jaar de gemeente Stavenisse tot stand gekomen , is die, welke on ■ ^ier der den naam van Nieuw-annex-Stavenissepolder staat bekend De gorsen, die deze gronden hebben opgeleverd , waren voor een deel aanwassen van den polder Stavenisse en voor een po' ander deel van Zuidmoer, tusschen de oude Kamer en den dit Hals. Met de inpoldering daarvan werden dus ook de laatste overblijfselen van deze wateren ingesloten , en van het eerste dl
is in de ingedijkte kreek nog eene sprank , doch van het laat- a
ste daarentegen , niets meer aanwezig. J
Langs den dijk van den polder Stavenisse waren de schorren t
bij hunne inpoldering rijp; langs den buitenrand waren het daarentegen ter naauwernood begroeide slijken , zooals nog heden uit de gesteldheid van den grond is na te gaan. Schier overal is toch eene voldoend dikke kleilaag aanwezig en de polder kan zeker ook onder de vruchtbare worden gerekend.
De ontginning der gronden heeft plaats gehad in 1731 door het opwerken eens dijks van 2126 meter lengte. Groote of diepe kreken waren bij de inpoldering niet meer af te sluiten ,
want zelfs de voormalige uitloopen van de Kamer en den Hals waren tot eenvoudige of zeer vlakke schorkreken verebd Daar de dijk evenwel kort langs den zoom der gorsen en dus op '.iet laagste gedeelte der in te polderen gronden werd aangelegd,
was zijne opwerking toch nog kostbaar en ook voor de klei-bekleeding was die te veel buitenwaartsche aanleg niet voor-deelig, hetgeen uit den toestand der waterkeering ook nu nog kan worden nagegaan.
Schoon de polder tot heden door de zee wordt bespoeld,
blijkt toch niet, dat hij ooit veel van den aanstoot der wateren heeft te lijden gehad : uitgebreide slijken , op de beide einden tot rijpe schorren aangewassen, begrenzen even als vroeger,
den dijk en dit zoo breede voorstrand was oorzaak , dat liet
173
'nsdijk ilijksbeloop nooit aan eenen zwaren golfslag lag blooigestekl.
;segt; Groote uitgaven vordert het onderhoud der waterkeering dus ook nu nog niet , want slechts tegenover de slijken is eene
l? in jaarlijksche bekramraing van het voorbeloop met ongeveer 7000
•' on- vierkante meter matwerk noodzakelijk.
fend.
voor Valt omtrent de geschiedenis van het dijkwezen van dezen
een polder niet veel op te merken , ook nopens zijne uitwatering is
den dit het geval. Het blijkt, dat de polder zijn hemelwater steeds
'tste heeft geloosd op de dijkage van Stavenisse door eenen steenen
rste duiker tegenover de voormalige Kamer; eertijds werd daarvoor
lat- 2 stuivers per gemet, doch later eene vaste bijdrage van ƒ 36,76° aan den polder Stavenisse uitgekeerd 1). Het con-
'en tract, waarbij de uitwatering is geregeld , dagteekent van 11
iet .Tunij 1761,
bij Wat het beheer betreft, merke men op , dat ook deze pol-
al der steeds zijn eigen bestuur had en altijd administratief van
n de andere in de gemeente gelegen bedijkingen was gescheiden.
Het bestuur bestond steeds uit een' dijkgraaf en twee gezwo-
r renen met een1 ontvanger-griflier.
f Van een' polder als deze , kan ook de omvang of grootte
geene belangrijke wijziging hebben ondergaan , want noch afsnijdingen , noch ontgravingen hebben daarin plaats gegrepen. De scholbare grootte was oudtijds echter maar 267 gemeten 195 roeden en bedroeg alzoo merkelijk minder dan thans. Veel is later door het digten of vernaauwen van ingepolderde kreken aangewonnen , want de tegenwoordige schotbare oppervlakte be
draagt 122,7710 hectaren of 312 gemeten, üe kadastrale grootte bedraagt zelfs 125,2332 hectaren , waarvan 3,1000 hectaren deel uitmaakt van de gemeente Sint-Maartensdijk.
Ook deze polder behoort tot het calamiteuse waterschap Stavenisse ; hij wordt daardoor over eene lengte van 2237 meter
begrensd en de bijdrage, die daarvoor moet worden opgebragt, ') Archief der polders van Staveuisse.
,
I
174
bedraagt hoogstens ƒ 1,70 per hectare. Men is ingeland bij (le
een bezit van 8 hectaren, of bij ruim 20 gemeten , zooals die er oppervlakte eertijds was bepaald.
Deze laatste of jongste bedijking van Stavenisse bevat maar een beperkt gedeelte van het reeds in 1509 n verdronken land;quot;
al liet overige daarvan is aanwas in en langs verzande stroomen.
Zelfs bij de bedijking van den polder Stavenisse is een groot stuk gors ingepolderd, dat bij het verloren gaan der oudere gronden nog slechts uit water, zandplaten of slijken bestond en van daar, dat eene uitgebreide strook van den bodem van het eigenlijk //verdronken landquot; van Stavenisse op het voorstrand van den eerst herdijkten polder moet worden gezocht. Bij eene aandachtige beschouwing dor voorgronden laat de plaats, tot waar het oude land zich dan ook moet hebben uitgestrekt, nog grootelijks bepalen : hier putten van vroegere veengraving,
daar door den stroom uitgeschuurde kreken en slooten , en elders puin- en steenlagen , zijn alle bewijzen van eene lang voorbij gegane bewoning van den grond. Het voormalige dorpje Sta-venissse lag echter op het in 1599 herdijkte land, westelijk van het tegenwoordige Stavenisse.
ALGEMEEN OVERZIGT.
Thans staan wij voor een waterschap, dat bij den aanvang van de tot hiertoe behandelde dijkages, nog niet aanwezig was;
maar waarvan de gronden alstoen nog grootendeels in meestal diepe wateren moesten worden nedergelegd en dat onder den naam van het waterschap Sint-Annaland staat bekend. Het heeft eerst in het begin der 15° eeuw een' aanvang genomen ,
doch bevat thans de polders Oudeland, Anna-Vosdijk, Breede-vliet, Suzanna, Maria en Pluiinpot. De laatstgenoemde maakt er echter slechts in zooverre deel van uit, als die gelegen is in
175
de gemeente Sint-Annaland; Moggershil daarentegen behoorde er aanvankelijk toe , maar kreeg later een afzonderlijk beheer.
De eerste inpoldering van dit waterschap had plaats bij de vorming van Moggershil; daarop kwamen de mee.st omvangrijke strooken , onder de namen Oudeland en Anna-Vosdijk inet den Breeden vliet als open stroom tusschen beide, tot stand. Na de vorming dezer twee laatste dijkages is de Mariapolder en kort daarop, door afsluiting van het daar tusschen gelegen water, ook de Breedevlietpolder aangewonnen. De jongste der hier tot stand gebragte bedijkingen waren die van den Suzanna-en Joanna-Mariapolder.
De polders van Sint-Annaland hebben nimmer een afzonderlijk eiland gevormd, maar zijn tegen het Oud-Kempenshof-stede iu de gemeente Stavenisse , en tegen het Uiterste-Nieuw-land en liet Middelland in Sint-Maartensdijk, aangedijkt. Wel maakte Oud-Kempenshofstede, vergroot met Moggershil en Anna-Vosdijk, een eilandje uit, docli het oudste deel daarvan behoorde niet tot dit, maar tot het gebied van Stavenisse. Tijdens de polder Oud-Kempenshofstede met Moggershil en Anna-Vosdijk een eiland vormde, bestond in den Breeden vliet reeds een1 dam, die, omdat hij elk getij ondervloeide, onder den naam van // Soutendam11 stond bekend. Met dezen dam werd bij gevallen water in de gemeenschap tusschen de beide landen voorzien ; bij hoogwater had de overtogt evenwel nog met vaartuigen plaats. De bewoners van de ter wederzijde van den stroom gelegen gronden hadden ook elk hunne eigene kerk , zijnde die van Sint-Annaland, gebouwd in den nieuw ingedijk-ten polder ter plaatse, waar die ook nu wordt aangetrollen en die van het ondertusschen zoo uitgedijde eiland Oud-Kempenshofstede was reeds vroeger in den westelijken hoek van den polder Moggershil gesticht. De eerste stond onder het dekenaat van Zuid-Beveland, de laatste onder dat van Schouwen en Duiveland 1). Het over den vliet gelegen land werd aan de
') Boxiiohn op Reioeusberg , deel II, pag. 92 en 93.
176
bedijkte polders aan deze zijde van den stroom gehecht, aller-de bes eerst door den Breedevlietpolder in 1560, vervolgens door den het vf Stavenissepolder in 1599 en ten laatste door den Suzannapol- tot dt der in 167ü. waters
liet oudste deel van liet waterschap Moggershil schijnt ook ^ vroeger onder den naam van Sint-Annaland te zijn bekend verre geweest, want reeds in 1445 en dus dertig jaar vóór de be- c-dijking dor gorsen van Anna-Vosdijk, Malland en 's Graven- welke kreek, treft men een' Boudewijn van Bourgonmë , als heer ultga van Sint-Annaland aan 1). Van daar ook, dat in de Zeeuw- bedrs sche kronijk nog van een Oud- en Nieuw-Sint-Annaland sprake scha] is, wordende met het eerste ongetwijfeld Moggershil en met den het laatste alleen de polders Anna-Vosdijk en Oudeland bedoeld Be gorsen van deze polders waren bij de uitgifte van Moggershil dan ook niet aan heer Boudewijn , maar eerst later aan Anna van Bouiioondië , ter bedijking uitgegeven en hieruit blijkt, dat elk deel aanvankelijk ook zijne eigene heeren heeft gehad 3).
De polders van Sint-Annaland hebben werken en belangen, die het geheele waterschap aangaan, of waarin al de polders zijn betrokken ; andere , welke uitsluitend de polders Oudeland , Anna-Vosdijk, Breedevliet, Maria en Pluimpot aangaan; ook zulke in welke slechts de polders Oudeland en Anna-Vosdijk zijn betrokken en eindelijk ook zoodanige, welke uitsluitend édn der omschreven polders betrefi'en.
Omtrent de gemeenschappelijke belangen en werken van het waterschap besluit de vergadering der ingelanden van het geheele waterschap; tot deze belangen en werken behooren ;
a. de zamenstelling van het polderbestuur, de voordragt der leden van dat bestuur, de benoeming der amblenareu en bedienden van het waterschap, de regeling der jaarwedden van
') lioxiioiiN op Rkiqkrsberg , lloiil II, pilg. 215. 3) Smalikqangk , Kronijk van Zeeland, folio 282. 3) lioxiioiiN op IlEIQEKSBIiKQ , deel 11, pilg. 273 CU 270.
177
, aJJer- de bestuursleden en der genoemde ambtenaren en bedienden , ior den liet vaststellen hunner instructiën en in het algemeen alles wat anapol- tot de inrigting van het polderbestuur behoort en verder liet
waterschap in zijn geheel aangaat;
it ook de instandhouding der grintwegen , aangelegd en tot dus-
bekend verre onderhouden door het waterschap , en :1e be- c. de aflossing en de betaling der rente van de kapitalen , raven- welke zijn geleend tot aanleg of verbetering van wegen. J)e Is heer uitgaven , welke daarvan het gevolg zijn , worden tot een gelijk bedrag per hectare omgeslagen over do landen m het waterschap gelegen , met uitzondering evenwel van de jaarwedde van den dijkbaas, welke wordt omgeslagen voor drie vierde gedeelten over de landen , gelegen in de polders Oudeland en Anna-Vosdijk en voor een vierde gedeelte over de landen , gelegen in den polder Suzanna.
Men is ingeland van het waterschap bij een grondbezit van 6 hectaren.
Omtrent de belangen en werken, welke uitsluitend de polders Oudeland , Anna-Vosdijk , Breedevliet, Maria en Pluirapot aangaan, besluit de vergadering der ingelanden dier polders. Tot deze belangen bebooren ; de instandhouding der waterkee-rende sluis van den polder Oudeland, waardoor de polders Oudeland, Anna-Vosdijk, Breedevliet, Maria en Pluimpot in de Mosselkreek uitwateren , het onderhoud van de hooldwater-leiding naar die sluis, voor zooverre zij gelegen is in den polder Oudeland en de instandhouding der kunstwerken, welke tot die sluis en hoofdwalerleiding bebooren. De kosten der instandhouding en van het onderhoud der sluis , der hoofdwaterleiding en der kunstwerken , komen ten laste der genoemde polders, behoudens de verpligting, welke rust op den polder Moggershil. Zij worden per hectare omgeslagen , doch de eigenaren der landen, gelegen in het Zilverhoekje betalen echter slechts als aandeel in die kosten ƒ 1,20 per jaar; terwijl door de grondeigenaren in den polder Maria, behalve hetgeen, waarvoor hunne gronden gelijkelijk met de landen in de polders Archief IV0. dl. 2e. st. i'2
178
OudeJaud , Anua-Vosclijk , Breedevliet en Pluimpot iu die kosten zijn aangeslagen , bovendien jaarlijks wordt betaald de som van ƒ 2,30.
Men is ingeland voor die gemeenschai)pelijke zaken bij een bezit van 6 hectaren in de betrokken polders.
Omtrent de belangen en werken, welke uitsluitend de polders Oudeland en Anua-Vosdijk aangaan , besluit de vergadering der ingelanden van die polders. Tot deze belangen en werken behooren de waterkeerende werken en de dijken dier polders , de daarin bestaande waterleidingen , bestemd tot afvoer van liet polderwater en de daarin gelegen heulen of duikers en de heul of duiker, waardoor die polders in de aangrenzende uitwa-teren. De kosten tot instandhouding dier werken, dijken , waterleidingen en heulen of duikers worden , voor zooverre wat de waterleidingen betreft, zij niet komen tan laste der eigenaren van aangrenzende gronden, gedragen door die beide polders Van beide polders is men ingeland bij een bezit van 6 hectaren
Omtrent de belangen en werken eindelijk, welke uitsluitend een der pokiers betreden , besluit de vergadering der ingelanden van dien polder. Tot deze belangen behooren de waterkeerende werken en de dijken van eiken polder, de in eiken polder bestaande waterleidingen , bestemd tot afvoer van het polderwater en de daarin gelegen heulen of duikers en de heul of de duiker , waardoor elke polder in den aangrenzenden uit-vvatert. De kosten tot instandhouding dier werken, dijken , waterleidingen en heulen of duikers worden, voor zooverre, wat de waterleidingen betreft, zi j niet komen ten laste der eigenaren van aangrenzende gronden , gedragen uitsluitend door den polder , welke bij de instandhouding is betrokken en waartoe die werken , dijken , waterleidingen en heulen of duikers behooren. Bovendien komt voor rekening van den polder Suzanna het onderhoud der waterkeerende sluis, waardoor hij uitwatert op de Krabbekreek en voor rekening van den polder Breedevliet, de Reigergatsche heul of duiker en voor een derde gedeelte , liet onderhoud der waterleiding van den Staartweg tot die heul
of dien duiker; terwijl de onderhoudskosten dier waterleiding voor de overige twee derde gedeelten worden voldaan door de eigenaren der aangrenzende gronden.
Aldus is tegenwoordig de wettige orde van zaken; niet altijd was deze echter, zooals wij die nu aantreffen , maar zij is eerst na verloop van eeuwen op die wijze tot stand gekomen.
Ue polders , uitmakende het waterschap, volgen in volgorde van hunnen ouderdom op elkander , als : Oudeland met Aiina-Vosdijk, Maria, Pluimpol, Breedevliet en Suzanna. Van de twee polders Moggershil en Joanna-Maria, niet tot het waterschap behoorende , bevat de eerste de oudste , en de laatste de jongste ingepolderde gronden van Sint-Annaland
Moggershil. Tegenover Oud- Kempenshofstede lagen in noordoostelijke strekking de gorsen genaamd Moggershil. Zij waren door een niet breed water van de gronden van Oud-Kempens-hofstede gescheiden ; op het oostelijke eind lagen zij door eene niet zeer diepe geul en langs den noordelijken en zuidelijken kant eveneens maar door kleine stroomen bepaald. Deze gorsen vormden alzoo een eiland en werden eerst eenigen tijd na het ontstaan van Oud-Kempenshofstede, bedijkt. Bij de inpoldering werd de geul, waardoor zij van het reeds bedijkte land waren gescheiden , afgedamd en de nieuwe polder sloot alzoo aan den achtergelegenen aan.
Wanneer Moggershil nu werd bedijkt, is niet gebleken; deze gebeurtenis moet evenwel kort na de bedijking van Oud-Kempenshofstede hebben plaats gehad, want reeds in 142ö komen deze gronden als bedijkt en bebouwd land voor.
Van de eenmaal opgeworpen waterkeeringen is alleen de zuidelijke dijk van Oud-Kempenshofstede tot aan en met de Oroote nol van Anna-Vosdijk nog aanwezig; al het overige daarvan is door herhaalde overstroomingen en grondbraken verloren geraakt. Groote lampen hebben dus ook dezen kleinen polder getroffen, waardoor zoowel zijn vorm, als zijne grootte, belangrijk is gewijzigd. Reeds in 1509 brak de polder in;
180
de waterkeeriiigen schijnen alstoen zelfe geweldig door de golven te zijn beschadigd geweest; want de overstroomde gronden bleven meer dan een half jaar onder den vloed bedolven 1). Op den 10 Maart 1510 verleende keizer Maximiliaan echter weder octrooi tot het herbedijken van Moggershil; maar het op nieuw beverschen dezer gronden vorderde belangrijke offers, zoowel in land als geld 3).
Door den stormvloed van l November 1532 werd de polder niet minder zwaar geteisterd, de dijken waren daardoor weder gebroken en op enkele plaatsen zelfs geheel weggespoeld. Bij de beversching, die gelukkig toch ook nu weder spoedig volgde, moest de oude dijk worden verlaten en 't was bij deze gelegenheid, dat het oostelijke stuk daarvan werd ingerigt tot een1 stroom afwerenden dam , die later den naam van Groote nol bekwam Tengevolge van dezen storm verloor de niet groote polder, zoo aan uitslagen , als aan buitendijkingen , 14.3 schotbare gemeten land en de dijklasten moesten voortaan alzoo gedragen worden door slechts de halve grootte van den oorspronkelijk ingepolderden grond. Het kerkdorpje, dat in den westelijken hoek des polders aan beide zijden van den weg was gebouwd, werd ook grootendeels door dezen vloed verwoest , doch zijn grondslag viel bij de daarop gevolgde bepol-dering toch weder binnen den nieuw gelegden dijk.
Later is de polder nogmaals overstroomd en jaren achtereen komen zijne gronden zelfs als open liggende slijken en gorsen voor. De oude zeedijk met het in 1532 daaraan toegevoegde nieuwe gedeelte ging door het geweld des waters zehs geheel verloren en thans ligt de grondslag, waarop hij eenmaal werd opgeworpen , reeds in het diep. In 1659 waren nog vele sporen van de verongelukte waterkeering zigtbaar: eene groote hoeveelheid steen, bezet met vlechtwerk , viel bij lage ebstan-den bloot en hieruit bleek, hoe de stroom vroeger tot aan
) Boxhoun op Reigekrbkrg , deel I, pag. 54.
181
den voet des dijks moet zijn doorgedrongen geweest. Het oostelijke dijkvak van het diep tot aan den binnen- docli nu buitendijk , werd door ingelanden van den achter gelegen polder behouden en is nog heden onder den naam van Groote nol daarbij in onderhoud. Ook van liet dorp , dat na den vloed van 1532 vermoedelijk nog ten deele is herbouwd, waren destijds nog blijken voorhanden: stukken muurwerk, vloertegels , en zelfs eene vont kwamen bij verrigte vergraviu-gen te voorschijn en ook de strekking van den weg, die den polder eertijds in bijna twee even groote stukken verdeelde, was nog zigtbaar.
Men vindt niet aangeteekend, wanneer de polder voor de laatste maal zoo deerlijk is getroffen ; hoogst waarschijnlijk heeft dit plaats gehad bij den zoo geducbten Ailerheiligenvloed van 1570 , want spoedig nadat deze was voorgevallen, komen in de rekeningen van Anna-Vosdijk bij herhaling posten voor, //voor het maken van den nieuwen dijk waarmede ongetwijfeld werd bedoeld , het verbeteren van den bestaan den dijk van het verlaten Moggershil. Deze oude waterkeering, die eertijds met hare vlakke zijde naar Sint-Annaland lag gekeerd en die sedert de inpoldering van Anna-Vosdijk niet meer door de zee was bespoeld , moest, na het verongelukken van den polder , waarvoor hij was aangelegd, eene gansche omzetting ondergaan en van daar ook, de vele uitgaven in de rekeningen van den aan-grenzenden polder voorkomende.
Is de polder reeds in 1570 overstroomd , dan heeft hij bijna eene eeuw met de zee gemeen gelegen, want eerst in 1600 had herbedijking plaats. Door deze lange bevloeijing waren de gronden weder het eigendom van deu ambachtsheer geworden en deze had ze ook nu op nieuw ter inpoldering uitgegeven aan een'' P. Adriaansen tegen een1 cijns of eene erfpacht van f 3,15 per gemet.
Deze laatste inpoldering kwam tot stand door de opwerking van deu dijk , die tegenwoordig nog wordt aangetroffen, liet uitspringende gedeelte op het westelijke eind omvat ook nu
182
nog den grondslag van het oude dorp Moggershil en het daarop volgende vak is op, of kort langs den voormaligen polderweg aangelegd.
Niettegenstaande ook bij deze herbedijking de nieuwe zeedijk merkelijk naar binnen was gebragt en daardoor een beduidend voorstrand was ontstaan , heeft de polder later toch nog onderscheidene malen van het water te lijden gehad. Vooral was dit het geval in 1808 , toen wel geene doorbraak ontstond , doch het zeewater overal over zijne dijken vloeide , het daarachter gelegen gezaai bedierf en ook veel schade aan de wa-terkeeringen berokkende '), Van rampen, als die van 1509, 1532 en 1570 bleef hij evenwel verschoond en zijn in 1600 gelegde zeedijk omsluit nog steeds dezelfde oppervlakte gronds.
De tegenwoordige dijk , die het water uit het Keeten kaert, is 1616 meter lang; hij is van 80 meter bewesten dijkpaal 6 tot op het eind, of over 1042 meter lengte langs liet beneden gedeelte mot Vilvoordsche steenglooijing bekleed. Van dijkpaal 0 tot 20 meter beoosten dijkpaal 5 is wegens het daar gelegen schor, nog geene kunstmatige verdediging noodig. Zijne gemiddelde hoogte bedraagt 4,55 meter boven A. P. of 3,18 meter boven het daarvoor aangenomen II. W.
Van de vroegere uitwatering van Moggershil is zoo goed als niets bekend. Thans sueert het op den polder Anna-Vosdijk door een' steenen duiker in den ouden dijk bewesten den daarop uitkomenden weg. Vóór de bedijking van den achterliggenden polder moet Moggershil evenwel of eene eigene zeesluis hebben gehad, of het moet zijn water op Oud-Kempenshofstede hebben geloosd. Van geen van beide toestanden zijn evenwel blijken aanwezig en ook liet archief des polders verstrekt ons daaromtrent geen nader berigt.
Ook nopens het vroegere beheer vinden wij weinig vermeld.
') S. van Hokk , Geschiedkundige beschrijving vnn den watervloed vim 1808, pag. 250.
■
'
-
■ ■yifty
183
Het is evenwel gebleken , dat de bedijking aanvankelijk zijn eigen beheer heeft gehad en dat zij daarna onder een gemeenschappelijk bestuur met de polders Anna-Vosdijk en Oudeland is gebragt. Deze verecniging met de twee bedoelde bedijkingen was het gevolg van de ramp, die den polder in 1532 trof; na de alstoen plaats gehad hebbende uitslagen voorzag men , dat de kleine dijkage op den duur niet in haar onderhoud zou kunnen voorzien en nogtans rekende men haar behoud in het belang der achterliggende gronden. Na eene opsomming van de nadoelen , die uit het verloren gaan der bedijking voor de achtergelegen polders zouden voortspruiten , werd besloten haar met de polders Anna-Vosdijk en Oudelaad administratief te vereenigen. Later kreeg de bedijking evenwel weder haar eigen bestuur, terwijl zij, van 1835 af, als calamiteuse polder, ook te gelijk onder het toezigt van 's Rijks waterstaat werd gesteld. In 18(55 opgehouden hebbende calamiteus te zijn, werd zij sedert dien tijd weder uitsluitend door een bestuur, bestaande uit een' dijkgraaf en twee gezworenen , beheerd.
Wat de grootte van den polder betreft, deze komt zeer verschillend voor. Uit goone der voorhanden opgaven evenwel blijkthoeveel land bij de eerste inpoldering is verkregen , weshalve daaromtrent ook niets met zekerheid kan worden berigt. Na de herbedijking van 1510 besloeg Moggershil 288 gemeten ; er was alstoen echter reeds grond huiteugedijkt en ongetwijfeld ging de eerste grootte alzoo boven de 300 gemeten. In het voor den polder zoo noodlottige jaar 1533 zijn 1-13 gemeten lands uitgeslagen of buitengedijkt, tengevolge waarvan zijne schotbare oppervlakte is teruggebragt tot slechts 145 gemeten 260 roeden of tot de helft van de vorige grootte. Tegenwoordig bevat de polder eene oppervlakte van 42,6009 hectaren of ruim 108^- gemet vruchtbare zeeklei en bij een bezit van 6 hectaren is men daarvan ingeland.
Polders; Anna-Vosdijk on Oudeland. Met de inpoldering van Moggershil was eigenlijk nog maar een klein gedeelte
184.
van de langs den Breeden vliet en de Winkelee opgekomen aanwassen drooggevallen. Uitgebreide slijken waren nog on-bedijkt gebleven , maar deze waren in vergelijk met de oudere gronden ook niet spoedig rijp of ter ontginning geschikt. Bij de bedijking van Moggerslnl waren de beide genoemde hoofd-stroomen evenwel reeds aan liet verzanden; uithoofde waarvan ook de daaraan verrezen schorren zoodanig in geschiktheid toenamen , dat zij reeds in 1475 door Vrouw Anna van Bouu-gondië , ter bedijking konden worden uitgegeven. Zij strekten zich toen uit over de lengte van het Keeten tot aan den Pluimpot of tot langs den zeedijk van Poortvliet, en over de breedte liepen zij van de schorren van Gusbrecht vanNeijen-kodk, langs den dijk van het Uiterste-Nieuwland tot wederom aan de zee. Het waren de vruchtbare kleigronden , waaruit van lieverlede de gemeente Sint-Annaland is ontstaan.
In het octrooi tot bedijking wordt gezegd , dat het te vormen //nieuwe landquot; moest groot zijn, omtrent 192 //spadenquot; of 1344 gemeten, van welke oppervlakte de eigenares een vierde gedeelte voor hare rekening nam; de overige grootte werd bezet door „ Lieven Ci.aas van Oats , Baljuw van Duiveland, M. D. Pauwels, Secretaris, en door Adiuaan Gillksse , Baljuw en Rentmeester van Oudetongquot; elk voor een vierde part.
Het te bedijken land werd onder bescherming gesteld van de Heilige Anna en de bedijkers hadden tot hunnen last het bouwen eener kerk , op de plaats en de wijze, als door twee kerkmeesters, van wege Vrouw Anna daartoe te stellen , zou aangewezen worden. Deze kerk moest gedurende twintig jaren voor rekening der grondeigenaren worden onderhouden; terwijl ook uitdrukkelijk werd bepaald, dat, bijaldien zij binnen dien tijd kwam af te branden , of door andere rampen werd getroffen, zij voor hunne rekening moest worden herbouwd.
Voor den geestelijke der //parochiequot; moest onmiddellijk na de indijking één gemet lands worden afgekaveld; ook voor de kerk en het daar rondom aan te leggen kerkhof moest drie gemeten gronds worden afgezonderd, en deze beide partijen
185
moesten immer bevrijd blijven van alle voorkomende polderlas-ten , beden en tienden.
In het octrooi had Vrouw Anna ook bepaald, dat van elke vier gemeten lands, die bedijkt werden , één gemet vrij- of vroonland zou zijn. Deze vroonen zouden onder de bedijkers gelijkelijk worden verdeeld en moesten insgelijks van alle pol-derlasten en andere geschoten of beden quot; ten eeuwigen dagliequot; blijven bevrijd. De tienden , zoo van de dijkerslanden , als de vroonen, hield Vrouw Anna geheel aan zich j zij bestonden voor de granen in /■/de elfde schoofquot; voor de lamineren //inliet tiende lamvoor enkele andere vruchten in de opbrengst van 13 a 26 B per gemet en voor den //derriequot; in het //elfde voer.quot;
In het 88t' artikel van meergemeld octrooi werd ook gezegd , dat voor elk gemet dijkersland , dat ingepolderd werd , terstond eene //kroonquot; van 4 Vlaarascli moest worden betaald en uit het daarop volgende blijkt, dat later, of gedurende de eerste tien achtereenvolgende jaren , ook nog één 1 Vlaamsch van het gemet, als koopprijs, aan de uitgeefster moest worden opge-bragt. Na het verstrijken van dezen termijn moest voor de bedijkte gronden niets meer worden betaald; terwijl zij voor de gewone beden slechts ten //hal ven scliotequot; zouden worden aangeslagen.
Het grasgewas der nieuwe dijken en wegen kwam ten bate van de uitgeefster; in de bij de inpoldering overblijvende gor-sen behield zij echter maar een vierde gedeelte; het overige der buitendijks vallende gronden kwam alzoo aan de andere bedijkers. Verder werd nog bepaald, dat, wanneer de gorseu in twee partijen werden ingedijkt en de IBreede vliet alzoo niet werd afgesloten, de beide alsdan te vormen polders in het stuk van dijkage ten allen tijde zouden blijven vereenigd , even alsof deze door slechts ééu' dijk waren omzoomd. Op deze en nog tal van andere voorwaarden , minder belangrijk voor de geschiedenis dezer polders, werden de gorsen in 1475 bedijkt. De Breede vliet, een toen nog al beduidende stroom, werd niet afgesloten, maar de polder Anna-Vosdijk aan de eene, en de polder Oudeland aan de andere zijde daarvan , afzonderlijk ingedijkt.
186
De gelegde waterkeering voor den polder Anna-Vosdijk neemt een' aanvang aan den dijk vau Moggerahil, bij de Groote nol; zij loopt vervolgens langs het Keeten eu de Mossel kreek in noordoostelijke strekking , buigt zich eindelijk in zuidoostelijke rigting om en loopt verder langs don regteroever van den voor-maligen Breeden vliet in nagenoeg zuidwestelijke rigting tot aan den hoek van Oud-Kempenshofstede De lengte van dezen dijk bedraagt 4860 meter.
De dijk voor den polder Sint-Annaland, later Oudeland, opgeworpen , neemt een' aanvang aan den dijk van den polder Uiterste-Nieuw land; hij loopt verder langs de linkerzijde van den voormaligen Breeden vliet in noordoostelijke rigting voort, buigt zich langs de Mosselkreek in zuidoostelijke strekking om , tot aan den voormaligen Pluimpot, en strekt van daar langs dezen, nu ingepolderden stroom tot aan den dijk van den polder Middelland in de gemeente Sint-Maartensdijk. Deï;e dijk is lang 9400 meter.
Beide dijken , waarmede deze polders zijn omsloten zijn nog aanwezig; die van den polder Anna-Vosdijk is in 1532 zelfs nog met een gedeelte dijk van Moggershil verlengd , want zooals wij reeds hiervoren zagen, strekte dit poldertje zich eertijds uit tot aan de Groote nol. Voor beide polders is alzoo eene lengte dijk van 14260 meter opgeworpen en hoewel de onder-afmetingen daarvan nu wel merkelijk minder zullen zijn geweest, dan die van onze tegenwoordige dijken, bleef de tot standbrer, • ging daarvan toch altijd een zeer omvangrijk werk.
Al vroeg leden ook deze bedijkingen last van golven en stroomen en de lengte der te onderhouden waterkeeringen was zeer groot in betrekking tot het daarmede aangewonnen laud. Dit kwam hoofdzakelijk doordien de Breede vliet bij de bedijking niet was afgesloten en de beide polders dus ook langs dezen stroom nog buitendijken hadden verkregen. Bij de inpoldering had men het sluiten van dezen stroom niet raadzaam geacht, en was deze wijze van ontginning reeds schadelijk , het opengebleven water berokkende later ook aan de dijkages nog menige ramp.
187
Reeds op den 27 September 1477 , en alzoo maar weinig tijds na de voltooijing der bedijkingswerken, greep de zoo geduchte vGosmus- en Damianus-vlciedquot; plaats en ongetwijfeld leden de nieuwe en nog niet voldoende ingeklonken dijken daardoor ook groote schade; ja, het is zelfs waarschijnlijk , dat de polder Anna-Vosdijk daardoor is overstroomd, want uit bescheiden van het jaar 1482 is gebleken , dat deze dijkage toen reeds was herdijkt.
Toen in 1509 het eiland Stavenisse eene prooi der golven geworden was , lagen ook deze polders nog meer voor den aanval der zee bloot; vooral was dit het geval met Anna-Vosdijk, dat dan ook op onderscheidene punten blijken draagt van door het water te zijn bezweken. Doch ook de aan de andere zijde van den Breeden vliet gelegen dijk had het vaak hard te verduren , en bekwam dikwijls zeer groote schade. Over het geheel is na te gaan , dat deze nu ingepolderde stroom , de langs zijne oevers opgeworpen dijken op zeven plaatsen heeft van-eengescheurd, waardoor welligt ook zoo menigmaal overstrooming is gevolgd. Van al deze ontstane doorbraken zijn nog de wielen of kolken aanwezig ; enkele van deze zijn in den loop der tijden wel weder ten deele opgedroogd, doch de meeste liggen nog altijd daar, als sprekende getuigen van de ontzettende verwoestingen , die het water ook hier van tijd tot tijd heeft aangerigt.
In 151 I zijn de polders van Sint-Annaland weder overstroomd ; doch in het bijzonder leden deze bedijkingen bij de zoo verschrikkelijke vloeden van 1530 en 1532 groote schade. Hoofdzakelijk tengevolge van de rampen door den laatst genoomden vloed veroorzaakt, verkregen de grondeigenaren dan ook kwijtschelding van alle grafelijke schoten of beden voor den tijd van vijf en twintig achtereenvolgende jaren , mits jaarlijks betalende vier ^ Vlaamsch per gemet bij wijze van cijns 1).
Zooals dus uit een en ander blijkt, vorderden de zeeweringen
') Archief der polders vnu Sint-Annaland,
188
der polders in dien tijd een zwaar onderhoud, en vaak ging het daarvoor benoodigde geschot de krachten der grondeigenaren te boven.
In 1546 gaven ingelanden dan ook hunnen nood aan keizer Karei. V te kennen; zij verklaarden, dat zij, behalve 580 roeden dijk langs den Pluimpot, ook nog 2761 roeden //las-tigen zeedijkquot; aan hunne polders hadden te onderhouden, en dat hunne gronden reeds driemaal waren overstroomd geweest. Verder werd ook gezegd , dat door deze overstroomingen groote schade, zoowel //aan vruchten, vee en huizen , als aan dijkenquot; was aangerigt en dat zij 2 £ 17 ö Vlaamsch per gemet, zijnde meer dan de waarde der landen, tot herstel hunner dijken hadden uitgegeven. Behalve het reeds genoemde , hadden zij ook nog 309 roeden dijk van den polder Moggershil , benevens twee groote nollen met onderscheidene rijshoofden te onderhouden en voor dit alles waren slechts 1405 schotbare gemeten lands *), Op deze klagte ontvingen eigenaren berigt, dat voortaan van deze polders slechts half geschot in alle beden, door of van wege de Staten te hetfen , zou worden gevorderd ; ook werd hun kwijtschelding verleend van al hetgeen, de geschoten of beden in de eerstvolgende zes jaren , meer zouden komen te bedragen dan 6 -H Vlaamsch per gemet. Uit dit alles is dus na te gaan , hoeveel inspanning het toen reeds kostte, de op zoo omslagtige wijze aan de zee ontwoekerde gronden te behouden ; zonder hulp van hooger hand waren zij ongetwijfeld dan ook weder verloren gegaan , want de middelen, waarover ingelanden in die tijden beschikten , waren uiterst gering.
Door den Allerheiligenvloed van 1570 is Sint-Annaland of het Oudeland andermaal overstroomd. Zulks blijkt uit het dijkgeschot over de gronden van Nieuvv-liavensoord omgeslagen z). liet wordt niet vermeld van welken kant het water alstoen naar binnen gedrongen is, doch vermoedelijk had dit
') Smaij.eoange, Kronijk van Zeeland, pag. 750 e» 751. 3) Kerkelijk nreliief van Sint-Maartensdijk.
I
189
plaats hi j de groote wiel aan den oostkant des polders, waar reeds voor de tweede maal dijkbreuk was ontstaan. Ook te dien tijde was het treurig met den toestand van ingelanden gesteld ; voor de waterkeering moesten zware dijkgeschoten worden omgeslagen , en de opbrengst der gronden was uitermate gering. Om van een en ander een blijk te geven, stippen wij aan , dat de 8 gemeten land, die de kerk van Sint-Maar-tensdijk in den polder bezat, in 1571 waren verpacht voor een gezamenlijk bedrag van 2 £ xin Ö Vlaamsch, terwijl de onkosten voor den dijk, die in het vorige jaar zoo deerlijk gehavend was, toen nog 2 £ 1 B iv 1 Vlaamsch bedroegen. Er bleef dus slechts xi ö 8 '1 over; doch liet nog kortelings geschonken eigendom was bezwaard met eene jaardienst en eene jaarlijksche uitdeeling van quot; zes achten deelen tarwebroodsquot; en hiervoor waren de overschotten in den regel niet toereikend *). Op voorstel van baljuw , schout en schepenen besloten kerk ■ meesters in 1574 dan ook genoemd land te verlaten, onder voorgeving quot; dal daer meer schade afquam dan prouf-fijtsquot; *).
In 1578 moeten de lasten hier weder zeer drukkend zijn geweest, daar alstoen zelfs door de eigenaren van de gronden in en langs den Pluimpot, aan de polders werd bijgedragen met een geschot van x Ö per gemet 3). Het blijkt evenwel niet, of alstoen de eene of andere ramp is veroorzaakt; doch uit den omvang der bijdrage is na te gaan , dat, of eene doorbraak moet zijn ontstaan , bf wel eene noodzakelijke dijksver -betering moet hebben plaats gegrepen.
Spraken wij hierboven van de wielen achter de dijken langs den voormaligen Breeden vliet aanwezig, ook in den dijk aan den oostkant van het dorp worden nog overblijfselen van ontzaggelijke doorbraken opgemerkt. Uit eene dezer is, zooals wij reeds opmerkten, het nog duidelijk zigtbaar, dal de water-
') Kerkelijk archief van Sint-Maartensdijk.
'■gt;) Ibid.
3) Kerkelijk archief van Scherpeuisse.
m
190
keering tweemaal terzelfder plaatse is bezweken. Ook de kolken langs den dijk ten zuiden van den Mariapolder zijn ongetwijfeld door het overstortende zeewater veroorzaakt, en hieruit blijkt, dat ook van den kant van den Pluimpot nog overstrooming is gevolgd.
Het is welligt hier de plaats op te merken, op welke wijze vroeger in liet onderhoud van deze dijken is voorzien. Niet altijd toch geschiedde dit op den tegenwoordigen voet, door 't heffen van dijkgeschoten, die onder het toezigt van 't bestuur voor het gemeenschappelijk onderhoud werden aangewend. De waterkeering was hier van 't begin af //kaveldijk,quot; dat is, elk der gelanden had daarvan een gedeelte, hetwelk geëvenredigd was aan zijn grondbezit, in onderhoud. Slechts voor het instandhouden van nollen , dammen en hoofden en voor den aanleg van oeverwerken , werden dijkgeschoten geheven, Eerst in 1660 is in die wijze van beheer verandering gebragt; de dijk werd alstoen voor gemeenschappelijke rekening der grondeigenaren onderhouden en de daarvoor benoo-digde gelden uit een' algemeenen omslag gevonden. Zeven jaar later werd de dijk echter weder kaveldijk verklaard, doch tien jaar daarna en dus in 1677 , besloot men andermaal in het onderhoud er van voor gemeenschappelijke rekening der grondeigenaren te voorzien. Daarna sohijnl in dien staat van zaken geene verandering meer te zijn gebragt, want in 1689 de vraag nogmaals voorgelegd zijnde, of de dijk voortaan als kaveldijk, dan wel als gemeenschappelijke zeewering voor rekening des polders zou worden onderhouden, werd tot het laatste besloten ').
Na deze kleine uitwijding moeten wij de geschiedenis dei-rampen , die de polders hebben getroffen , nog met de vermelding van ééne vervolgen. De voor geheel Zeeland dan zoo geduchte vloed van 28 Januarij 1682 was ook inzonderheid voor deze gronden hoogst noodlottig; want de beide dijkages
') Archief der polders vau Siut-Annalaud.
191
/iju of door overvloeijing , of door dijkbreuken ook danrdoor overstroomd, en de geschoten tot herstel der gehavende dijken omgeslagen , liepen buitengewoon hoog 1). Het was evenwel voor de laatste maal, dat het zeewater naar binnen drong, want door geene der latere stormvloeden, als die van 1775 , 1808 en 1825, zijn de polders meer ondergevloeid. De dijken werden , als een gevolg van de geleden ongelukken ook merkelijk verhoogd , en niet alleen was men er in den laatsten tijd op bedacht geweest het water bij zijne hoogste klimming te keeren , ook het ontstaan van grondverlies had men getracht te voorkomen, door een' doelmatiger aanleg der dijksbeloopen. Maar ook dit moet worden opgemerkt, dat, schoon deze bedijkingen onderscheidene malen onder het water zijn bedolven , er toch nimmer buitenpoldering van gronden heeft plaats gehad. Met uitzondering van eenige geringe afwijkingen door het digten van ontstane doorbraken, liggen de dijken in hunne strekking nog altijd daar, zooals zij reeds in 14175 zijn aangelegd.
liedroeg de gezamenlijke lengte der zeeweringen bij de inpoldering 14260 meteren werd deze tengevolge van de verkleining van Moggershil in 15152 zelfs gebragt op 14610 meter, dooide bedijking van den polder Hreedevliet is zij met 57 75 meter en door de inpoldering van den Mariapolder en de afsluiting van den Pluimpot achtereenvolgens nog met 7 25 en 3000 meter verminderd Door de indijking der polders Suzanna en Joanna-Maria is eindelijk nog 3120 meter dijk aan den aanval der wateren onttrokken en dit alles in mindering brengende blijkt, dat thans maar 1990 meter lengte door de zee wordt bespoeld Deze zeedijk ligt over 1822 meter aan den polder Anna-Vosdijk, langs het Keeten en de Mosselkreek en over 168 meter aan den polder Oudeland, langs de haven.
De gemiddelde hoogte van den zeedijk bedraagt 4,92 meter boven A P.; hij is aan den polder Anna-Vosdijk in 1874
^ Archief der polders vuu Sint-Auualaud.
192
over 1410 meter lengte met bijna 5750 vierkante meter Vil-voordsche steenglooijing bekleed ; de overige lengte is begrensd door hooge slijken en gorsen en vereisclit nog weinig tot voorziening. ïot bestrijding der kosten van de aangelegde steen-glooijing werd een kapitaal, groot / 16,000, tegen eene rente van 4j| ten honderd onder verband der beide polders opgeno-nomen en daarvan wordt jaarlijks ƒ 1000 afgelost.
Na aldus het dijkwezen der polders tot op onzen tijd te hebben vervolgd, kunnen wij overgaan tot de waterlossing Veel valt daaromtrent niet op te merken , want de gronden lagen hoog en hebben dus nooit veel last van eene minder goede afwatering gehad Blke polder had eertijds ook zijne eigene loozing door geschikt gelegen zeesluizen langs de Mosselkreek en den Breeden vliet. Thans sneert Anna-Vosdijk op den polder Breedevliet, door een' steenen duiker , zonder eenige waterkeering voorzien. Deze duiker ligt vermoedelijk nog daar, waar eertijds ook de zeesluis werd aangetrolfen en is in 1837 geheel vernieuwd. De zeesluis van den polder Oudeland, waardoor het geheele waterschap , met uitzondering van den Suzanna-polder, loost, ligt bij de haven; zij is in steen gebouwd, heeft eene lengte van 27,70 meter, bij eene wijdte tusschen de slagstijlen van 2,30 meter en hare dorpels liggen 1,40 meter beneden A. P. Deze sluis is voorzien van twee paar puntdeuren en eene wachtdeur,
In liet onderhoud van de sluis en de hoofd waterleiding met de daarin gelegen kunstwerken wordt door de polders Oudeland, Anna-Vosdijk , Breedevliet, Maria en Pluiinpot voorzien , dragende elk daartoe in evenredigheid zijner grootte bij. De Maria-polder betaalt bovendien jaarlijks nog / 2,30 voor zijne uitwatering aan de daarbij betrokken polders; Moggershil keert jaarlijks f 31,93 en het Zilverhoekje, zijnde dat gedeelte van Anna-Vosdijk, hetwelk tot de gemeente Stavenisse behoort, / 1,20 voor uitwatering uit.
Een vast peil, waarnaar de werken worden uitgevoerd, be-
193
.■slaat aan deze polders niet; het gewoon hoogwater /on even wel kunnen worden bepaald op 0,72 meter beneden den bovenkant van den middelsten of hoogsten deksteen op 't buitenfront der zeesluis of op 1,42 meter boven A. P. Het verschil tus-schen eb en vloed zal hier 3 meter bedragen.
De beide polders Anna-Vosdijk en Oudeland zijn sedert den aanvang van hun bestaan door een gemeenschappelijk bestuur beheerd, lieeds vóór de inpoldering werd in het octrooi van bedijking bepaald, dat voor «het nieuwe landquot; een bestuur, bestaande uit een' dijkgraaf en drie gezworenen , zou worden aangesteld en naar de bevelen daarvan had men zich reeds bij het opwerken der dijken te gedragen. In dit bestuur heeft later geene verandering plaats gehad; want, even als voor vier eeuwen, bestaat het ook thans uit hetzelfde aantal leden met een' ontvanger-grillier.
L)e grootte der polders komt verschillend voor; in I54i6 bedroeg zij 14)05 schotbare gemeten. Thans beslaan de beide polders eene oppervlakte van 584,6979 hectaren schotbaar- of zoogenaamd dijkers- en 196,0120 hectaren vroonland, zonder het Zilverhoekje in den polder Anna-Vosdijk, hetwelk nog 8,3610 hectaren bevat 1). In den polder Oudeland ligt ook eene niet onbelangrijke strook gronds, die door het dijksbestuur van het waterschap Sint-Maartensdijk wordt beheerd ; zij is uit de schorren van G us is hecht van Neijeneode ontstaan en ligt van de andere gronden in den polder alleen door het overblijfsel der Winkelee gescheiden. Deze strook staat bekend onder den naam van Nieuw-Ravensoord in tegenoverstelling van Oud-lla-vensoord , een deel van hot Uiterste-Nieuwland; zij vormt dus geen op zich /.elven gelegen polder , maar maakt deel uit van het Oudeland met welks bedijking ook zij is drooggevallen.
Schoon dus door dezelfde waterkeering beschermd, wordt in
') Archief der polders van Siut-Annalaud. Archief IVC. dl. 2C. st.
13
191.
Ravensoord tocli niets voorliet ouderlioud daarvan, omgeslagen; alleen wordt er een gering geschot voor de gemeenschappelijke belangen der polders van Sint-Maartensdijk geheven. In buitengewone omstandigheden , zooals bij doorbraken of' overstroomingen droegen de grondeigenaren van Nieuw-Ravensoord evenwel voor de werken aan den zeedijk bij , en geen wonder, want alsdan moest ook hun land worden herdijkt.
Wat de inpoldering van Nieuw-Eavensoord en Zilverhoek betreft, merke men op, dat het daarmede is gegaan, als met alle dergelijke strooken bij do vorming van jongere tegenover oudere gemeenten in ons gewest. Viel de grens van eene reeds bestaande gemeente of dijkage in een' stroom en lag tus-schen dezen en de ingedijkte gronden nu nog eenig schor, dat tegelijk met het over 't grenswater gelegene werd ingepolderd, dan werden de tusschen de oude kust en het voormalige water drooggevallen strooken niet bij de nieuw gevormde polders of gemeenten ingedeeld , maar bleven onderdeelen van de oudere gemeenten en waterschappen, waartoe zij reeds in haren onbedijkten staat in zeker opzigt hadden behoord.
Men onderhield na de inpoldering nu wel de zeedijken voor rekening van deze gronden , doch nooit verder dan tot op het ingesloten water, dat ook later steeds als de grens tusschen de daaraan gelogen gemeenten en dijkages werd aangemerkt. Uit. tal van voorbeelden zou die handelwijze kunnen worden gestaafd , en de veelal zoo zonderlinge verdeeling van het onderhoud van zeedijken van aan elkander grenzende waterschappen vindt daarin zijne verklaring.
Met inbegrip van Nieuw-Kavensoord bedraagt de grootte der kleipolders f)55,fi01Ü hectaren schotbaar- en 211,8047 hectaren vroonland en bij een bezit van 6 hectaren schotpligtigen grond is men ingeland.
De polders maken nu ook deel uit van het calamiteuse waterschap Suzanna, want Anna-Vosdijk wordt daardoor over lfi2 meter en het Oudeland over 997 meter beschermd. Anna-Vosdijk brengt daarvoor hoogstens eene bijdrage op van f 0,40
195
per hectare en de bijdrage van liet Oudeland is bij volJe helling f 1 voor eiken meter lengte beschermden dijk. Voor deze bijdragen worden nu ook de gronden van den Zilverhoek en van Nieuw-Ravensoord aangeslagen
Mariapolder. Na het ontstaan van de beide hiervoren omschreven groote polders is het eerst de Mariapolder, eene kleine bedijking in de monding van den Pluimpot, aangewonnen. De gronden van dezen kleinen polder waren echter reeds bij de bedijking van het Oudeland aanwezig, doch waren hoogst waarschijnlijk niet binnen den kring dier oudere dijkage opgenomen , omdat daarvoor een te groote uitsprong van den dijk noodzakelijk zou zijn geweest. Later of in 1506 , zijn ze dus afzonderlijk ingepolderd door het opwerken van eene waterkee-ring van ongeveer !)0() meter lengte. Bij de afsluiting van den Pluimpot, die juist eene halve eeuw later plaats greep , bleef alleen nog het oostelijke dijkvak van dit poldertje aan de zee blootgesteld, doch bij de indijking van den Joanna-Mariapolder, in 18CÜ , werd de geheele waterkeering binnendijk.
Het blijkt niet, of de Mariapolder, tijdens do Pluimpot nog open lag , veel van den stroom heeft te lijden gehad ; de geul van het oude vaarwater liep op het zuidelijke eind evenwel kort langs zijne zeewering heen, weshalve in der tijd daar mogelijk wel eenige voorzieningen zijn noodzakelijk geweest. Noch van een1 aanval van den stroom, noch van verdedigingswerken is echter iets bekend; en, daar na de sluiting van den Pluimpot, hier spoedig rijpe gorsen zijn ontstaan, kan ook nopens de latere geschiedenis van 's polders dijkwezen niets belangrijks worden vermeld.
i
De Mariapolder is door den Allerheiligenvloed van 1570 overstroomd ; zulks blijkt uit de dijkgeschoten alstoen over de landen in den Bnarsdijk- en Smaalzijpolder gelegen, omgeslagen 1). Het is evenwel niet gebleken , van welken kant het
Kerkelijk archief van Scherpcnisse, Rek. 1571-
196
zeewater naar binnen gedrongen is, evenmin in hoeverre daardoor schade aan de waterkeering is berokkend.
Daar de dijk, die het polderljc van den afgedamden Pluim-pot scheidt, niet hoog is en daar , waar de stroom dien weleer in meer of mindere mate heeft aangetast in den laatsten tijd zelfs is geslecht, is de jongste geschiedenis dezer kleine bedijking ten naauwstc met die van de voorliggende gronden verbonden. Telkens toch, wanneer de voormalige Pluhnjiot overstroomde , werd ook deze polder onder de golven bedolven en bij de zware stormvloeden van 1682, 1808 en 1825 stond liet zeewater van den kant der voorliggende gronden naar binnen gestuwd , telkens tot aan het lage dak der daarin staande bouwhoeve // Blijendaal.11
De Mariapolder loost zijn water uit op den ingedijkten Pluim-pot, door welken het verder op het Oudeland van Sint-Anna-land wordt gebragt. Vermoedelijk had deze bedijking vóór de afsluiting van het eertijds langs zijne oevers stroomende water eene zeesluis , waarmede in den afvoer van het polderwater werd voorzien. Met zekerheid kan daaromtrent echter niets worden berigt, wijl deswege geene bescheiden voorhanden zijn en dit uit de tegenwoordige gesteldheid van den dijk niet meer is op te maken.
Voor de suatie draagt deze polder in evenredigheid van zijne grootte bij in de kosten van het onderhoud en de instandhouding van de werken tot afwatering der polders Oudeland, Anna-Vosdijk, Breedevliet en Pluimpot, doch behalve deze aan zijne oppervlakte geëvenredigde bijdrage, wordt door de grondeigenaren jaarlijks ook nog ƒ 2,30 voor waterlossing, inge- ; volge eene op 20 Pebruarij 15fi5 gesloten overeenkomst, uitgekeerd ').
De polder is van oudsher door het dijksbestuur der polders van Sint-Anualand beheerd; administratief was hij evenwel steeds
') Archief dei' polders van Sint-Anmüand.
197
gt;
van de andere bedijkingen gescheiden Zijne grootte bedraagt maar 13,3200 hectaren schotbaar- of dijkersland, bestaande uit middelmatig zware klei en bij een bezit van 6 hectaren is men ingeland.
Breedevlietpolder. Bij de inpoldering van Anna-Vosdijk en liet Oudeland was, zooals wij zagen, de 15 roede vliet nog een stroom , wiens afdamming men niet raadzaam vond te ondernemen. Kort na het ontstaan van de daar langs gevormde polders, schijnt dit water echter zoo zeer te zijn verzand, dat men reeds in het begin der 16ü eeuw op zijne afdamming bedacht was. Eene inpoldering bleef dan ook niet lang uit, want in 1510 verleende keizer Maximiliaan octrooi tot afsluiting van den Breeden vliet 1); doch het blijkt, dat de daarbij verkregen polder kort daarna is verloren gegaan. Als vaarwater kon de vroeger breede, doch nu reeds tot eene gewone schorkreek vernaauwde stroom toch niet meer gebruikt worden en op de hoogte, waar de daarin vallende getijen elkander ontmoetten, was zelfs een overtogt te voel bij laagwater mogelijk. Ook de gronden aan of op zijne voormalige oevers gelegen , waren oudertusschen geheel in rijpe gorsen veranderd en eene geheele afsluiting kon alzoo weder spoedig worden verwacht Een nieuw aanzoek tot inpoldering schijnt in 1523 te hebben plaats gehad, want in dat jaar toch gaf Eiijps van Büuugondië 2) //consentquot; tot indijking; dan of alstoen eene afsluiting van den stroom heeft plaats gehad, is onzeker en, ingeval inpoldering is gevolgd , dan was de daarbij verkregen dijkage even zoo rampspoedig, als de eerste, want in 1046 lag de Breede vliet weder open :!). Dit laatste blijkt uit een door ingelanden van de polders Anna-Vosdijk en Oudeland aan den keizer gei'igt schrijven , waarin onder andere werd te ken-
') Octrooi van 10 Maart 1510. Archief der Polders. 1) Provinciaal archief.
'O S.mallkqanok. Kroniek van Zeeland, folio 751.
198
lieu gegeven, dat, bshaive 580 roeden zeedijk langs den Pluimpot eti 309 roeden aan Moggershil, de polders ook nog met liet onderhoud van 2761 roeden quot; lastigenquot; zeedijk werden bezwaard. Ouder de laatste lengte nu moeten de dijken langs den Breeden vliet, als zeedijken gerekend zijn , want zonder deze komt men tot die afmeting niet 1). Op den 14 Maart 1560 werd andermaal, en nu door Kauhi, van Bourgondië , octrooi tot inpoldering van den ondertusschen meer en meer verlauden stroom verleend en dat alatoen ook werkelijk afsluiting is gevolgd , blijkt uit het //geschreven kronijkjequot; bij Smat,-legange aangehaald De afdamming geschiedde op het westelijke eind van den stroom met een' dijk , die tegenwoordig nog met den naam van Paaldijk wordt bestempeld; hij strekte van de waterkeering van den polder Uiterste-Nieuwland tot aan den zeedijk van den polder Oud-Kempeushofstede en was 180 roeden of 6-18 meter lang. De oostelijke dijk , thans onder den naam van Breedevlietschen dijk bekend, vereenigde de polders Anna-Vosdijk en Oudeland met elkander; hij was ruim 186 roeden of 671 meter lang en zijne opwerking vorderde niet veel inspanning, uithoofde de stroom hier het meest was verslijind. Op het westelijke eind daarentegen had het voormalige vaarwater bij de sluiting nog grooter vermogen , en vóór het leggen van den dijk, is daar zelfs eene bekleeding van de bedding der geul met rijs- en steenwerk noodzakelijk geweest. Bij het graven der slooten ter wederzijde van den dijk komen de overblijfselen dezer werken nog immer te voorschijn; ook worden dan nog zware palen, waarmede de rijslagen schijnen bezet te zijn geweest, opgemerkt.
Vóór de afdamming van den Breeden vliet was reeds een dam op het schor aanwezig; de weg dwars door den polder aangelegd, en vroeger onder den naam van //Soutendamdoch
) Smallkoanuk. Kvonialc ra?/ Zeeland, folio 751 ') Ibid . folio 2S2.
19»
thans onder dien van den Breedevlietschen weg bekend, is daaraan zijnen oorsprong verschuldigd.
In liet octrooi tot bedijking werd bepaald , dat het derde geniet van de in te polderen gronden vrij- of vroonland zou zijn , en dat deze vrije gronden bij de verkaveling aan elkander moesten komen te liggen. ter wederzijde van den Souten-dam. Aan deze voorwaarde schijnt geheel te zijn voldaan , want nog altijd vormen deze vroonen eene doorgaande of aaneengesloten strook aan beide zijden van den weg.
Het is met het oog op de gesteldheid van den bodem zeker gelukkig, dat de Breede vliet niet reeds bij de bedijking der polders Anna-Vosdijk en Oudeland is afgesloten ; want in dat geval toch zou ongetwijfeld een breed water met zeer vlakke, zandachtige oevers zijn ingepolderd Door de later gevolgde opslibbing, is de Breedevlietpolder thans echter eene der meest winstgevende strooken van Sint-Annaland. In den aanvang evenwel schijnt de ontgonnen grond voor bebouwing minder geschikt te zijn geweest; want in 1566 werd door schout en schepenen van Sint-Maartensdijk, zeker landbouwer van het door hem daarin gepachte ontslagen , daar hij , bij alhetgene men daaraan te koste legde , den grond geene vruchten kon doen dragen.quot; Door de opgeroepen getuigen werd zelfs verklaard, dat het land //geen 2 fi per gemet gelden konquot; en het duur genoeg te staan kwam voor de lasten van den dijk 1). Deze aanvankelijk zoo onvruchtbare gesteldheid van den polder was vermoedelijk hot gevolg van den ziltigen toestand van den niet zeer doorlatenden grond , die bovendien kort na de inpoldering dooiden stormvloed van 13 Feb ru ar ij 1566 was overstroomd. Hoogstwaarschijnlijk is slechts langzaam verbetering van den polder gevolgd , want op vele plaatsen ligt ook nu de bouwgrond nog onmiddellijk op eene laag zure en met veel oer doormengde kloi. Door de overstrooming van 1566 is ongetwijfeld de zoo uitgebreide wiel , bekend ouder den naam van het l)iepe
j Suhepeucuboek van Sint Miuu'lcnsdijk
20Ü
gat, ontstaan , en liet zeewater dus van den kant van liet verdronken Stavenisse naar binnen gedrongen. Deze wiel , het grootste blijk van doorbraak op liet eiland, beslaat ten huidi-gen dage nog eene oppervlakte van 1,8350 hectare en hare diepte bedraagt nog 4 a 5 meter.
01 de polder door den Allerheiligenvloed van 1570 is overstroomd , is onzeker; ongetwijfeld leed hij daardoor groote schade, want zijn eerst in 156(5 gedigte en te gelijk verhoogde dijk, had alstoen zeker nog niet de vereischte vastheid erlangd. Daarna is deze bedijking, die nu geheel door voorpolders ingesloten is, door geene rampen meer getroffen. Voor hare dijken zijn in 1599 en in 1670 de polders Stavenisse en Suzanna aangewonnen, en sedert deze aanwinningen hebben plaats gegrepen, is schier niets meer aan hare voormalige wa-terkeeringen verrigt.
Valt nopens het dijkwezen van dezen binnenpolder alzoo weinig te vermelden, alvorens wij daarvan afstappen , moet nog worden opgemerkt, dat voor de bepoldering van Stavenisse, de westelijke zeedijk bij stormen aan een' waarlijk zwaren golfslag lag blootgesteld en uit dien hoofde ook onderscheidene malen is verhoogd en verzwaard. Ook de oostelijke dijk, dieevenwel minder last van het water te verduren had , is voor de vorming van den Suzannapolder nog merkelijk verzwaard.
De polder Breedevliet voert zijn water af op het Oudeland van Sint-Annaland ; de steenen duiker, waardoor de loozing plaats vindt, ligt juist tegenover de voormalige Winkelee, een in 1475 afgesloten stroom. Deze bedijking heeft dus met de polders Anna-Vosdijk, Oudeland, Pluimpot en Maria eene gemeenschappelijke uitwatering en in de onderhoudskosten daarvan draagt zij in evenredigheid van hare grootte bij Slechts de waterleiding langs den dijk, van den uitwateringsduiker af tot aan den Staartweg, is voor een derde gedeelte bij den poldei in onderhoud ; al de overige waterwegen, aan schouwing onderworpen , worden door de eigenaren der aanliggende landen
201
schoon gehouden en uitgediept. De uilwateringsduiker en alle andere werken , in het belang der waterlossing aangelegd , komen uitsluitend ten laste van deze dijkage.
Ten opzigte van het beheer moet worden opgemerkt, dat deze dijkage steeds door het bestuur van de overige polders van het waterschap is beheerd; vroeger voerden evenwel ook de besturen van de waterschappen Sint-Maartensdijk en Stave-nisse daarin nog eenig gezag , doch dit is in den laatsten tijd veranderd: de strooken , deel uitmakende van de gemeenten Sint-Maartensdijk en Stavenisse, worden nu door het bestuur van het waterschap beheerd.
De grootte van den polder bedraagt 192,8:t20 hectaren, verdeeld in 125,3790 hectaren schotbaar- of dijkersland en in 67,4630 hectaren vroonland. Voor de te heften bijdragen aan de calamiteuse waterschappen Stavenisse en Suzanna, die te zamen hoogstens f 1,70 per hectare bedragen, wordt de grootte berekend op 192,8390 hectaren en in deze subsidiën dragen ook de vroonlanden gelijkelijk bij. Over 35,3920 hectaren behoort de polder tot de gemeente Sint-Maartensdijk; de gemeente Stavenisse bezit daarin slechts 10,4650 hectaren en het overige maakt deel uit van de gemeente Sint-Annaland.
De polder verdient thans ouder de vruchtbaarste van het waterschap geteld te worden ; zijn bodem bestaat uit zware klei en bij een bezit van 6 hectaren schotpligtigen grond is men daarvan ingeland.
Suzanuapolder. Eene der merkwaardigste bedijkingen van Sint-Annaland is, met het oog op hare lotgevallen, de Suzanna polder, die tegen de polders Anna-Vosdijk, Breedevliet en Oudeland is aangewonnen. De gronden van dezen polder zijn grootendeels in de monding van den voormaligen Breeden vliet nedergelegd; slechts zijn oostelijk gedeelte bestaat uit eene strook, die reeds in 1475 bij de inpoldering van liet Oudeland
ÜÜ2
als rijp gors aanwezig was, ilocli welke om onderscheidene redenen niet binnen den toen gelegden dijk is opgenomen. Uit de plaatselijke gesteldheid des polders volgt dus , dat de benedenste aardlagen hier niet uit vaste of zamenhangende stoffen , maar wel uit zand bestaan , iets wat niet zonder invloed gebleven is op de gesteldheid van den oever, wanneer deze met eenen meer of min sterken stroomaanval Ie kampen had.
De schorren, waaruit de Suzannapolder is gevormd, waren het eigendom van den ambachtsheer P. tl. Doublut , die ze in 1668 ter bedijking uitgaf aan P. Adriaanse öuckland en anderen voor eene jaarlijksche rente of erfpacht van 45 stuivers per gemet.
Het octrooi tot bedijking dateert 10 December 1669 en reeds vroeg in het daarop gevolgde voorjaar werd met de inpoldering een aanvang gemaakt. De uitvoering der bedijkings-werken schijnt door geene bijzondere omstandigheden te zijn vertraagd ; want lang voor den winter was de waterkeering voltooid. Ook de overige werkzaamheden liepen in hei-zelfde jaar nog ten einde en kwamen insgelijks zonder eenigen tegenspoed tot stand. De nieuwe dijk was in onderscheidene perceelen aanbesteed; hij was 629\ Putsche roede of ruim 2560 meter lang en kwam den bedijkers op eene uitgaaf van ƒ 19,723 te staan 1).
Terstond na de inpoldering werd de nieuwe zeedijk door den stroom uit de Mossel- en Krabbekreek aangetast, en gelukkig-dat reeds tijdens de uitvoering der bedijking kwijtschelding was verleend van den bij de uitgifte bedongen cijns voor den tijd van vijftien achtereenvolgende jaren , want al spoedig waren zware geschoten tot voorziening in het onderhoud noodzakelijk. In Januarij 1676 wees het dijksbestuur ingelanden reeds op den gevaarlijken toestand, waarin de nieuwe dijkage tengevolge van den achteruitgang des oevers aan den noordkant verkeerde; het stelde alstoen reeds voor, om achter het meest
') Archief dei' polders van Sint-Aimaland.
203
bedreigde punt, eenen inlaagdijk op te werken, ten einde on-dervloeijing te voorkomen. Aan dit voorstel van het bestuur werd gevolg gegeven en de eerste inlaagdijk , slechts 17.} Put-sche roede lang, kwam nog in den zomer van hetzelfde jaar tot stand. Zoodanig nam de oever evenwel af, dat reeds op liet eind van 1676 een tweede inlaagdijk van 127} Putsche roede noodzakelijk was en voor welker opwerking een geschot van 2 £ 13 ö 4 ^ Vlaamsch per gemet moest worden omgeslagen Door deze beide afsnijdingen was nu ruim 16 gemeten lands van den nog rnaar zes jaar ouden polder aan de zee afgestaan, terwijl voor onteigening en voor andere te gelijk uitgevoerde werken, nog f 3310 was besteed 1).
Ook door den buitengewoon hoogen stormvloed van 26 January 1682 is deze zoo vroeg rampspoedige bedijking zeer geteisterd; de zeedijk brak tengevolge van het geweldig over-stortende water door en de polder leed , zoo aan zijne vvater-keeringen , als aan zijne vruchten , groote schade. Dan, met welke bezwaren de indijkers ook te kampen hadden , zij ver-loreu niet den moed; de overstroomde grond werd beverscht en bij het lieelen van deze ramp viel gelukkig geen landver-lies te betreuren. De nadeelige werking van den stroom bleef ondertusschen voortduren; en, lag vroeger alleen de noordelijke dijk aan den aanval vau den stroom blootgesteld, van lieverlede begon de dijkage ook aan den oostelijken kant het nadeel eener geduchte inscharing van den oever te ondervinden. In 1685 was de toestand daar zelfs van zoodanigen aard, dat ingelanden besloten er een' inlaagdijk , lang 218 meter, op te werken en eene oppervlakte van 18 gemeten lands buiten te dijken. Tijdens het leggen van dezen dijk , werd ook besloten het nog overgebleven stuk oude zeedijk, lang 361^ Putsche roede , te verhoogen en verzwaren en voor de aan al deze werken verbonden uitgaven is een geschot van 12 £ Vlaamsch per gemet noodzakelijk geweest -), Nog nooit was
M Archief der polders van Siut-Annalniul.
3) Ibid.
204
do polder zwaarder get,rollen dan thans; eene boliisling van f 72 per geraet , overeenkomende met f J80 per hectare; het verlies van eene groote strook lands, en het te loor gaan van de vruchten daarop, ziedaar op nieuw de gevolgen van een zoo snel verloop der kust. De ambachtsheer, den benarden toestand des polders vernemende, verleende op nieuw kwijtschelding van de erfpacht voor eenquot; tijd van twintig jaar en ook van den kant der Staten werd nu bijstand verleend. Deze bijdragen bragten natuurlijk wel eenige verligting teweeg, doch kort daarop werden ingelanden weder door een niet min der groot ongeluk getrofi'en.
Het was in 1691 , toen namelijk de polder of door eenen stormvloed of door de nadeelige werking van den stroom inbrak en andermaal diep onder de golven dook Op nieuw ontstond, zoo aan de landen , als aan de vruchten daardoor groote schade en liet instortende water moet ook de zeeweringen geducht van-eengereten hebben ; want de sluiting van den dijk vorderde eene uitgaaf van ruim :572 £ Vlaamsch *) Bij liet herstel van deze ramp moest echter geen grondverlies worden betreurd; slechts datgene , wat door het instortende water was weggespoeld en later als diepe wiel bij dijkpaal 13 te voorschijn trad, kwam in mindering van het ingepolderde land.
Ook later had de polder met een zwaar onderhoud te kampen ; doch er werd veel gedaan , om den drukkenden last van ingelanden te verligten. Filips Doublet verleende, als ambachtsheer van Sint-Annaland in 1704 op nieuw vrijdom van de erfpacht voor vijftien achtereenvolgende jaren , en daarna werd deze termijn door zijne vrouw Suzanna Huijoens , zelfs nog met zeven jaar verlengd. Maar de ongelukken hielden ook aan. Door den stormvloed van 3 Maart 1715 brak de polder andermaal in; wederom ging al het gezaai verloren en de schade , bij die gelegenheid aan de waterkeeringen veroorzaakt, was mede zeer groot •). Schoon ook nu weder spoedig met de
1) Archief der polders van Sint-Annalaiid.
2) Ibid.
£05
lierbedijking een aanvang werd gemaakt, liep het toch zeer lang aan , alvorens de werken tot sluiting van den dijk waren voltooid : eerst in Junij van hetzelfde jaar was de ontstane doorbraak gedigt, en daarvoor was eene uitgaaf van ruim 870 £ Vlaamsch noodig geweest. Uit een en ander blijkt, welk nadeel ook dit onheil alzoo heeft berokkend , zonder nog de schade , die aan het gezaai en de vruchtbaarheid van den grond was toegebragt, daarbij in aanmerking te nemen.
Ook in het vervolg schijnt de polder vaak in zeer ongunstige omstandigheden te hebben verkeerd. Zulks blijkt inzonderheid uit de ruime ondersteuning, die van tijd tot tijd genoten werd. Zoo toch is in 1764 door de Staten van dit gewest voor veertien achtereenvolgende jaren eene bijdrage van 40 £ Vlaamsch uit de provinciale fondsen toegestaan; terwijl door S. L. Huu-öens , douairière van Wasshnaau , in hetzelfde jaar '/remissiequot; werd verleend van 3 J] per gemet erfpacht voor den tijd van zeven jaar. In 1777 hebben de Staten de hierboven bedoelde bijdrage nog voor tien jaren toegezegd; zijnde een en ander wel een bewijs voor den sterken aanval van den stroom, dien de polder ook destijds te verduren had. In 1799 beliepen de kosten der buitengewone werken ruim 1038 £ Vlaamsch en als een blijk , hoe krachtdadig men toen de ongelukkige bedijking te hulp kwam , kunnen wij mededeelen, dat de ondersteuning uit 's lands kas 940 £ Vlaamsch bedroeg 1).
Dubbel rampspoedig voor dezen polder was ook de stormvloed van 1808. De westelijke Schenkeldijk brak tengevolge van het overstortende water op twee plaatsen okjor, en door deze openingen , te zamen 60 meter wijd , vloeide de polder weder geheel onder, üroote schade werd aan de bedijking veroorzaakt en zware offers waren noodig, om het in eene bare zee veranderde land weder aan het water te onttrekken. Het ontbrak echter ook bij deze gelegenheid niet aan ondersteuning van
') Archief der pokiers vau Smt-Auualand.
206
elders, un zoo kwam men ook dit treurige ongeluk te boven.
Had schier van de bedijking af, nu eens de nadeelige werking van den stroom en dan eens de onstuimige zee, ingelanden vaak met schrik en angst vervuld, deze toestand nam later geenen keer. Nog valt eene geul der Mosselkreek den uit drijfzand bestaanden oever aan , ter oorzake waarvan ook nu onophoudelijk min of meer belangrijke voorzieningen noodzakelijk zijn. Het oevervak bij de Kleine nol, dat in 1827 met 834' vierkante meter kraagstuk werd bekleed , is thans evenwel ten deele verzand, Tegenwoordig lijdt het daarvan westelijk gelegen gedeelte van den polder het meeste nadeel van de werking van den stroom, zooals blijkt uit de afneming van het strand en uit de somtijds daar plaats grijpende afschuivingen. De grootste van de tot nog toe ontstane verzinkingen had plaats oj) 13 Februarij 1876 tusschen de peilraaijen XIII en XVI. Zij was 140 meter lang , reikte tot in den voorrand van den buitenberm en ter plaatse van de afgeschoven werken peilde men 7 il 8 meter water. Voorziening was dus hier dringend noodzakelijk , doch 's polders geldelijke toestand gedoogde de uitvoering er van niet. Eerst in het volgende jaar, na het sluiten eener geldleening van ƒ 13,000 onder verband der achterliggende polders, werd de oever met 1640 vierkante meter zink- of kraagstuk bezet, de dijk over 129 meter lengte verbeterd en het beneden gedeelte van het waterbeloop met 1466 vierkante meter steenglooijing bekleed.
Nog immer heeft deze bedijking dus een zwaar onderhoud. iNu zijn liet de werken tot verdediging van den dijk, en dan die tot beteugeling van den stroom, welke steeds hooge geschoten noodzakelijk maken. Gewoonlijk wordt door ingelanden een omslag van ƒ 50 a ƒ 60 per hectare gevorderd en daarmede kan , uithoofde van de beperkte grootte des polders, slechts in de meest dringende behoeften worden voorzien En, kon vroeger met de eigene inkomsten niet alles worden uitgevoerd, wat hoogst noodzakelijk was, thans nu 's polders uitgaven eindelijk ook nog met de renten en de aflossing van 't boven-
•207
genoemde kapitaal zijn verzwaard , zal dit in nog veel mindere mate het geval kunnen zijn.
De waterkeering verkeert wel is waar in iets beteren staat dan voorheen, want zij is, vooral na den stormvloed van 1825 merkelijk verhoogd, doch laten 's polders inkomsten het toe, dan kan daaraan nog veel worden verbeterd. Alleen in liet midden langs het Scheer is zij met hoogst eenvoudige kunstwerken verdedigd ; op de overige plaatsen , waar de aanwezige schorranden vooralsnog voorziening minder noodzakelijk maken , is nog geenerlei bekleeding aanwezig. De lengte van den dijk bedraagt met inbegrip van het bebouwde gedeelte'2450 meter en zijne hoogte reikt van 4 tot 4,80 meter boven A. F, of van 2,58 tot 3,38 meter boven H. W. Het in 1877 verbeterde dijkvak heeft eene hoogte van 5,02 meter boven A. P. en eerst bij eene zoodanige afmeting is alle gevaar voor overstrooming geweken.
De Suzannapolder heeft zijne uitwatering op de Mosselkreek ; de sluis ligt bij dijkpaal 23, is 19,20 meter lang en 0,70 meter wijd. Zij is voorzien van eene klep en wachtdeur en hare dorpels liggen van binnen af gerekend 0,53 en 0,77 meter beneden A. P. Het gemiddelde hoogwater komi tot 0,36 meter benedon den bovenkant van den deksteen der sluis en reikt tot 1,42 meter boven het genoemde peil; 't laagwater ligt 3 meter beneden volzee of hoogwater.
Deze bedijking iiad in den aanvang haar eigen bestuur; in 1710 is zij echter reeds onder het bestuur der overige polders gesteld. In het begin dezer eeuw was de polder calainiteus en werd hij door directeuren afzonderlijk beheerd Eindelijk vrij geworden zijnde, is hij weder onder liet bestuur der overige polders gebragt Ingevolge de drukkende lasten van den laat-sten tijd en vooral naar aanleiding van de steeds meer en meer achteruitgaande gesteldheid van den oever, is in 1876 door ingelanden eene calamiteus verklaring verzocht, doch de Staten hebben daartoe niet kunnen besluiten. Dit verzoek , in 1877
208
herhaald, is ingewilligd en aan het alstoen door de Staten genomen besluit is door Z. M. den koning goedkeuring verleend.
De calamiteuse polder ontvangt nu bijdragen van de vrije polders A.nna-Vosdijk , Breedevliet en Oudeland en het beheer over zijne waterkeering is opgedragen aan een dijksbestuur onder toezigt en medewerking van een' dijkraad. Het bestuur der waterkeering bestaat uit een' voorzitter en één lid; de dijkraad telt drie leden, van welke er één door de bijdragende polders wordt benoemd.
Wat de grootte van den polder aangaat, deze bedroeg bij de bedijking 195 gemeten 146 roeden; maar door onderscheidene buitendijkingen is die oppervlakte teruggebragt tot 109 gemeten of 66,501 (3 hectaren van welke 64,7627 hectaren schotpligtig zijn. Bij een bezit van slechts 2 hectaren is men ingeland.
Joaima-Mariapolder. Bij de bedijking van den polder Oudeland van Sint-Annaland was langs den oostelijken dijk eene smalle strook gronds overgebleven , die later met de gorsen tusschen de Krabbe- en Mosselkreek is vergroot. Zoolang ech-ier de Krabbekreek zich door hare grootte van de overige geulen onderscheidde , stonden de daarover gelegen gronden onder den naam van de Plaat bekend; doch toen deze kleine stroom schier geheel was verzand en er alzoo langzamerhand verbinding der aanwassen had plaats gegrepen werden al de gorsen naar de gemeente, waarin zij voor het grootste gedeelte gelegen waren , genoemd
De gronden , waaruit deze polder is gevormd, werden aanvankelijk aan den oostelijken kant begrensd door den reeds in 1556 buiten gedijkten uitloop van den Pluimpot; maar toen ook dit stuk van het overigens reeds lang ingepolderde vaarwater tot eene gewone kreek verengd was , werd de lengte der schorren beschouwd , als te strekken van het dorp tot aan de voormalige Poortvlietsche sluis.
209
Do schorren van Sint-Annaland dan , zijn in 1860 ingepolderd, door de opwerking eens dijks van 3566 meter lang en 3,50 meter hoog boven het maaiveld. Een gedeelte van de Krabbekreek, een stuk van de plaat en een deel van de gronden van den aanwas over den Pluimpot, is in den nieuwen polder opgenomen; doch deze drie onderscheidene stukken liggen nu zoodanig aan elkander, dat hunne vroegere scheiding zich bezwaarlijk laat bepalen.
Blijkens de vergunning tot indijking moest de nieuwe dijk eene kruinsbreedte hebben van 2 meter en de hellingen van zijn buiten- en binnenbeloop werden bepaald op 3 en 11 op 1. De buitenberm moest over 2660 meter , 6 meter en over 950 meter, 5 meter breed zijn bij eene hoogte langs den voorrand van 0,90 meter boven het rijpe schor. Het talud van het voorbeloop van den berm werd bepaald op 3 op 1. Tevens werd in de vergunning tot indijking gezegd, dat de binnen-berm van den te leggen dijk ter breedte van 5 meter met de aan de einden te maken op- en afrillen , evenals de in den polder te maken wegen , ten allen tijde als openbare wegen, zullen dienen, en dat de bedijker of zijne regtverkrijgen-den moeten gedoogen , dat deze met kunstwerken worden voorzien , door hen, die te eeniger tijd van de bevoegde inagt toestemming daartoe zullen verkrijgen. Ook werd bepaald, dat de bedijker of zijne regtverkrijgenden zullen gedoogen de aansluiting aan de dijken van den nieuwen polder , van zoodanige dijken, als later mogten worden vereischt tot inpoldering, grenzende aan den nieuwen polder tot welke door de bevoegde magt vergunning zal zijn verleend, en dat zij verpligt zullen zijn aan reeds bestaande of later in te dijken polders gelegenheid tot af- en uitwatering te geven , wanneer dit mogt noo-dig zijn, ter beoordeeling van //het gouvernementv en tegen eene naar billijkheid door den Staat te bepalen schadevergoeding.
Op den 17 Augustus 1860 werd de eerste spade gronds voor den nieuw te leggen dijk gestoken, en op den volgenden dag had de eigenlijke aanvang der werken plaats. Alles ging voorspoe-Archief ]Ve ill, st. 14
dig, docli tengevolge van liet doorbreken der verschkade in October leed de aannemer, die de inpoldering onderhands voor f 72,000 had aangenomen , nog schade en door deze omstandigheid onderging de oplevering der werken nog eeuige vertraging.
Van den stroom heeft deze polder niet te lijden ; wel vloeit langs zijnen oever de Hunnelkreek, doch deze tast den dijk niet aan. Tengevolge der afdamming, die in 1876 op het oostelijke eind daarvan heeft plaats gegrepen , is zelfs eene geheele verzanding van deze geul te verwachten , waardoor het aan den overkant gelegen llammegors zich met de voorgronden van den polder zal vereenigen en nieuwe bedijkingen zullen worden voorbereid.
Door den stormvloed van 1803 leed de nog niet genoegzaam ingeklonken waterkeering groote schade. Op het oostelijke eind des polders reikten de grondverliezen tot in de kruin van den dijk, en het nadeel daardoor geleden, was vrij aanzienlijk. De schade was evenwel spoedig hersteld.
De dijk , die het- water uit de Mosselkreek nog over 2599 meter lengte keert, heeft eene gemiddelde hoogte van 5 meter boven A. P.; zijne kruin is 2 meter breed en zijn naar de zee gekeerd beloop, dat alsnog door een' buitenberm wordt, gesteund, heeft eene helling van driemaal do hoogte tot basis. Hij omsluit 130,9890 hectaren grond , waarvan 95,0030 hectaren behooren tot de gemeente Sint-Annaland en 25,9360 hectaren tot Poortvliet.
De lengte van den dijk staat in geene gunstige verhouding tot de ingedijkte hoeveelheid lands Maar de inpoldering had ook op merkelijk voordeeliger wijze kunnen plaats hebben , wanneer de eigenaar de waterkeering had doen aansluiten aan den noordwestelijken hoek van den Hollarepolder. In dat geval toch zou ruim 8 hectaren grond meer zijn aangewonnen; en, wanneer de bedijker ook al de a'ansluiting over den grond van Oud Vosmeer zelve had moeten bekostigen, ware nog ruim 700 meter lengte zeedijk gespaard, en zou eene opper-
-
PPMIW
vlakte meer e wijze v was aar met de gevolgd den Sli sluiting daarmee datgene aan de Maria j)( eenen s ren kaï
De i
westelijl opwerk i ter lang üe 1 draagt front di Het ve Het tevens
De ii is op li het wei of sluit De ] Tak v nijverht
311
/lakte van 1Ü hectaren van ambachtsgeregtigden van Oud-Vos-ncer en Vrijberghe zijn drooggevallen. Dan, hoezeer deze vijze van inpoldering als het ware door de ligging der gorsen vas aangewezen , werd alleen door gemis aan overeenstemming net de eigenaren der aanliggende gronden , daarvan op de nu gevolgde wijze afgeweken. Door de afzonderlijke bedijking van len Sluispolder in 1877 , is eindelijk wel de beoogde aan-luiting tot stand gekomen , doch het reeds geleden nadeel kon laarmede niet meer worden verheeld. Door de uitvoering van latgene, wat eigenlijk in 1860 moest zijn geschied , ligt nu ,an de eene zijde eene breede strook gronds van den Joanna-Hariapolder ten deele vergraven en ten deele bedolven onder enen schier nutteloos geworden binnendijk , en aan den andeen kant een op kostbare wijze ingepolderd stuk land.
De polder voert zijn hemelwater af door eene zeesluis op het ,'estelijkc eind der bedijking. Deze sluis is gelijktijdig met de pwerking der waterkeering in steen gebouwd; zij is '35,25 me-jr lang, 0,60 meter wijd en 0,35 meter beneden A. P. diep.
De hoogte van volzee of van het gemiddelde hoogwater be-raagt hier 0,70 meter beneden den deksteen op het buiten-ront der sluis en stemt overeen met 1,42 meter boven A, P. Iet verschil tusschen hoog- en laagwater bedraagt 3 meter.
Het bestuur van den polder bestaat uit een' dijkgraaf, die 3vens met de betrekking van ontvanger-griflier is belast.
De ingedijkte grond bestaat uit middelmatig zware klei; hij i op het oostelijke eind vooralsnog minder vruchtbaar dan op et westelijke gedeelte, tengevolge van de daar nog meer digte f sluitende gesteldheid van den grond.
De polder is het eigendom van den heer mr. J. P. 11. 'ak van Poortvliet, minister van waterstaat, handel en ijverheid.
212
ALGEMEEN OVERZIGT.
Al de aan den noordoostkant van het eiland ïliolen gelegen polders zijn, even als de voorgaande, eerst in latere eeuw gevormd, en hunne bodems bestaan daarom ook schier uitsluitend uit slibben, die eerst in het laatst van ons hedendaagsch tijdvak zijn afgezet. Zij maken de gemeente Oud-Vosmeer uit en dezeven eerst bedijkte, zijnde Oud-Vossemeer, Kerke, IIikke , Slahbecoorn , Oud-Kijkuit, Leguit en Vogelsang, vormen ook een waterschap. Van de polders van het waterschap worden de drie eerstgenoemde of de meest uitgebreide , gemeenlijk de drie groote, en de laatste, of de minder uitgebreide , de vier kleine polders van Oud-Vosmeer genoemd.
Deze zeven oudste bedijkingen zijn alle als aanwinsten van de polders van Tholen te beschouwen; zij zijn van 14)11 tot 1567 achtereenvolgens bedijkt en bevatten een gedeelte van het vlakke strand van 't voormalige Vosmeer. Uit het zoo laat tot stand komen van deze bedijkingen blijkt, hoe lang deze gronden dus met water moeten zijn bedekt geweest Eerst toch in het begin der 15e eeuw treffen wij hier eene strook rijp gors, geschikt tot inpoldering, aan; terwijl de oudere gronden, zooals die van Poortvliet en Scherpenisse, toen reeds eeuwen waren bewoond geweest. liet is zelfs uit de plaatselijke gesteldheid na te gaan , dat in de 13e eeuw hier nog slechts eene uitgebreide waterkom , aan eene zee gelijk , aanwezig was , en dat de zuidelijke zoom daarvan zich destijds uitstrekte tot langs den noordelijken kant van Poortvliet. Een bewijs hiervan vinden wij onder andere nog in den bodem van den llooland-polder , die langs den ouden dijk over eene beperkte breedte bestaat uit grond, welke blijkbaar als rijp gors is ingepolderd , maar voor het overige kennelijk uit drooggevallen slijken is gevormd. Bij de bedijking van dezen polder lag de grond groo-
213
teudeels, minstens 1 nieter beneden het toenmalige volzee; hij daalde met eene zachte glooijing in oostelijke rigting af, weshalve zijne hoogte, ter plaatse waar thans het dorp Oud-Vosmeer wordt aangetroffen , te dien tijde wel op 2 meter beneden het gewone hoogwater kan worden gesteld. Deze waterplas was in de middeleeuwen besloten tusschen de oudste kusten van het bedijkte land van Tholen, van Duiveland en van Steenbergen en was ten noorden bezet met uitgebreide banken en schorren, waarvan enkele, zooals het Oudeland van Diepenhorst en het Dirksland waren bedijkt. Zij vormde met een gedeelte der Ooster-Schelde langen tijd de oostelijke grens van Zeeland en was aan deze zijde bekend onder den naam van Vosmeer; meer van de kust verwijderd heette zij echter Heidenzee , zooals uit onderscheidene oude charters blijkt Alle bijzonderheden, die op deze zee betrekking hebben, aan te roeren, zou ons te ver afleiden en wat hier wordt voorbijgegaan , zal daarna eene geschikter plaats ter behandeling vinden Van waar nu echter hier eene zoo uitgestrekte en langdurige verzameling van water ? Zie hier eene vraag voor welker beantwoording de volgende uitweiding noodzakelijk is.
De oudste geulen of vlieten , waardoor deze woeste streek , het Helium der ouden , met de Ooster-Schelde of de zee gemeenschap had, waren het tegenwoordige Keeten , de Sasse-grave en de Striene, in welke laatste ook do Vosvliet uitmondde. De eerste uitloop, het Keeten , was ondiep en bovendien bezet met uitgebreide slijken en gorsen, waarvan reeds eene enkele onder den naam van Stavenisse, was bedijkt; de beide laatste geulen werden reeds vroeg gesloten en juist de afdamming daarvan was een hinderpaal , zoowel voor het dagelijks droogvallen, als voor het volledig bevloeijen van dezen grond. De afloop aan den oost- en noordkant greep ook door zeer ondiepe en lange omwegen plaats, want zelfs // de Hee-netrecht,quot; later de Eendracht , was oudtijds eene kreek van
*) F. van Mikris. Groo/ Charterhoelc, deel I , folio '258. 300, 'MO en v. v.
214
zoodanig gering vermogen , dat zij niet eens tot paalscheiding werd gesteld. Ook enkele van deze uitgangen werden bovendien nog gesloten en ten laatste bleven slechts eenige zeer ondiepe kreken, 't vlakke Maarloo en de Greveninge voor de gemeenschap met de zee open. Het niet aanwezig zijn dus van geschikte kanalen voor toe- en afvoer , was oorzaak , dat het van alle kanten naar deze kom toezakkende hemelwater , eeuwen achtereen den lagen bodem bedekte. Eerst, toen de open gebleven geulen dieper werden en het zeewater meer onbelemmerd kon toe- en afvloeijen , kwam daarin verandering; van lieverlede greep alstoen langs de kusten eene meer regelmatige afzetting van slibben plaats, en van tijd tot tijd werden min of meer belangrijke oppervlakten aan het water onttrokken en in vruchtbare landouwen herschapen. Aan deze zijde waren het in de eerste plaats de noordelijke polders van ïliolen en al de polders van Oud-Vosmeer en Sint-Annaland; aan den oostkant, de aangespoelde gronden van Steenbergen en Nieuw-Vosmeer en aan den noordkant schier al de polders van Overflakkee, die op deze binnenzee werden veroverd.
Het is uit de strekking en aansluiting der dijken duidelijk te zien , dat de polder Oud-Vossemeer het eerst is ingedijkt; daarna is de Kerke- of Slabbecoornpolder aangewonnen en na deze zijn, weder blijkens de hoeken, waaronder de voormalige zeeweringen aan elkander sluiten, achtereenvolgens Oud-Kijkuit, Leguit en Vogelsang bedijkt. De Hikkepolder kan vóór Leguit zijn ingedijkt, doch in elk geval is hij, als aandijking tegen den Kerkepolder, veel later dan deze aangewonnen.
Het is opmerkelijk , hoe ook hier de aanslibbing zich geregeld van het zuiden naar het noorden heeft uitgebreid, een verschijnsel hetwelk zich reeds voordeed vóór de vorming der polders van Oud-Vosmeer bij de in noordelijke strekking verkregen aanwinsten aan den noordkant van het oude Schakerloo. Dan , het is reeds vroeger gezegd , niet alleen hier, maar schier overal wordt die gang van aanwas waargenomen en zelfs daar,
215
waar hij oogenschijnlijk in tegenovergestelde rigting heeft plaats gehad, wordt hij opgemerkt.
Elke bedijking van het waterschap Oud-Vossemeer heeft zijn eigen huishoudelijk helleer ; doch er zijn ook gemeenschappelijke belangen en werken, die liet geheele waterschap aangaan ; andere, die uitsluitend de polders Oud-Vossemeer, Kerke en Hikke aangaan ; wederom andere, welke de polders Slabhe-coorn , Oud-Kijkuit, Leguit en Vogelsang betreffen en eindelijk ook zulke, welke uitsluitend een der polders aangaan. Omtrent de gemeenschappelijke belangen en werken besluit de vergadering der ingelanden van het geheele waterschap en deze bestaan in;
a. de zamenstelling van het polderbestuur, de voordragt der leden van dat bestuur , de benoeming der ambtenaren en bedienden van het waterschap , de regeling der jaarwedden van de bestuursleden en der genoemde ambtenaren en bedienden , het vaststellen hunner instructiën en in het. algemeen , alles wat tot de inrigting van het polderbestuur behoort en verder het waterschap in zijn geheel aangaat;
b. de instandhouding der grint- en zandwegen, aangelegd en tot dusverre onderhouden door het waterschap en de langs de wegen geplaatste of te plaatsen scheringen ; en
c. de aflossing en de betaling der rente van de kapitalen , welke zijn geleend tot aanleg of verbetering van wegen.
De uitgaven, welke daarvan het gevolg zijn , worden gedragen voor J gedeelten door de polders Oud-Vossemeer, Kerke en Hikke en voor ^ gedeelte door de polders Slabbecoorn , Oud -Kijkuit, Leguit en Vogelsang.
Men is ingeland van het watersdhap bij een bezit van 4 hectaren.
Omtrent de belangen en werken , welke uitsluitend de polders Oud-Vossemeer, Kerke en Hikke aangaan , besluit de vergadering der ingelanden dier polders. Tot deze belangen en werken , behoort de instandhouding der waterkeerende sluis van den polder Hikke, waardoor de polders Oud-Vossemeer, Kerke en Hikke
216
in de rivier de Eendragt uitwateren. De kosten tot instandhouding dier sluis worden door deze drie polders gedragen en het aandeel in de uitgaven van de gemeenschappelijke belangen en werken van het waterschap en van de werken tot instandhouding der sluis aan de polders Oud-Vossemeer, Kerke en Hikke opgelegd, wordt over de landen in die polders gelegen, tot een gelijk bedrag per hectare omgeslagen.
Men is ingeland voor die belangen bij een bezit van 4 hectaren schotpligtigen eigendom.
Omtrent de belangen en werken , welke uitsluitend de polders Slabbecoorn, Oud-Kijkuit, Leguit en Vogelsang betreden , besluit de vergadering der ingelanden van deze polders. Tot deze belangen en werken behoort de instandhouding der waterkeerende sluis van den polder Oud-Kijkuit, waardoor de polders Slabbecoorn , Oud-Kijkuit, Leguit en Vogelsang in de rivier de Eendragt uitwateren. De kosten tot instandhouding dier sluis worden over deze vier polders omgeslagen, met uitzondering van die , veroorzaakt door den duiker of de heul in de waterleiding bij de hoeve: // de Karnemelkspotwelke voor rekening komen alleen van de polders Oud-Kijkuit, Leguit en Vogelsang. Het aandeel in de uitgaven tot instandhouding der waterkeerende sluis, wordt gedragen door de polders Oud-Kijkuit en Leguit, elk voor f1n gedeelten en door de polders Slabbecoorn en Vogelsang elk voor ^ gedeelten , terwijl de kosten van den hiervoren bedoelden duiker of de heul, gelijkelijk worden omgeslagen over de landen , gelegen in de drie daarbij betrokken polders.
Bij een bezit van 4 hectaren schotbaar land is men voor deze belangen en werken ingeland.
Omtrent de belangen en werken welke uitsluitend een der polders aangaan , besluit de vergadering der ingelanden van dien polder. Tot deze belangen en werken behooren de waterkeerende dijken van eiken polder; de in eiken polder bestaande waterleidingen , bestemd tot afvoer van het polderwater en de daarin gelegen duikers of heulen en de duiker of heul , waar-
217
door elke pokier in den aangrenzenden uitwatert. Ue kosten tot instandhouding dier werken , waterleidingen en heulen of duikers, worden gedragen uitsluitend door den polder, welke bij die instandhouding onmiddellijk is betrokken en waartoe die werken , waterleidingen en heulen of duikers behooren. De omstelling dier kosten geschiedt over de landen , met inachtneming der regelen, voorgeschreven in het algemeen reglement voor de polders of waterschappen in Zeeland 1).
Niet altijd was de toestand zóu geregeld; maar van tijd tot tijd gewijzigd, werd hij aldus ten laatste vastgesteld. Vaak werd vroeger gehandeld naar omstandigheden , vooral bij rampen of aangelegenheden van meer gewigtigen aard. Wanneer bijvoorbeeld twee of meer polders , tengevolge van doorbraak van een' voorpolder werden overstroomd, sloegen de grondeigenaren der ondergevloeide polders de handen ineen en sloten den gebroken dijk van den buitenpolder voor gemeenschappelijke rekening, door het leggen eener verschkade, af. Hetzij evenwel opgemerkt, dat zoodanige omkading voor gemeenschappelijke rekening alleen dan werd gelegd, wanneer ook de binnendijken , waardoor de overstroomde gronden van den ingebroken polder waren gescheiden , mede waren bezweken en deze laatsteu ook alzoo moeijelijk konden worden beverscht, zoolang de vloed in de naast aan zee liggende opening niet was afgesloten.
Wanneer zee- of binnendijken , waaraan veel gelegen was, moesten worden verhoogd en verzwaard , greep de uitvoering daarvan ook veelal voor gemeenschappelijke rekening van de daarmede gebaat wordende polders plaats. En niet alleen in zake betreffende het dijkwezen is verandering gekomen , ook het gemeenschappelijk onderhoud van de uitwatering der drie groote
I polders was vroeger anders geregeld. polders was vroeger anders geregeld.
Wat het beheer der polders betreft, dit was steeds toever-
Bijzonder reglement voor liet waterschap CKul-Vossemeer, vastgesteld, door de Staten van Zeelond dd°. 11 Julij 187-1 en goedgekeurd bij koninklijk besluit van 15 October 1874 nquot;. 24.
218
trouwe! aan een' dijkgraaf en drie gezworenen, bijgestaan door een' klerk en een' penningmeester Niet dén hunner had evenwel eene vaste bezoldiging, doch genoten voor het doen van „ inspectiënquot; en voor het uittellen van materialen , dagloonen ; ook werd hun toegelegd den 20™ penning van het bedrag der aanbestede of' uitgevoerde werken. De penningmeester genoot boven het schrijfloon der rekeningen, insgelijks den « 20™ penningquot; van de door hem geïnde ontvangsten.
Thans bestaat het bestuur uit een' dijkgraaf en drie gezworenen met een' ontvanger-griffier en aan al deze betrekkingen zijn nu vaste jaarwedden verbonden.
Behalve de hierboven vermelde polders behooren tot de gemeente Oud-Vosmeer nog de bedijkingen van Oost-, Westen Nieuw-Vrijberghe , benevens den Hollare- en van Haaften-polder, met een gedeelte van den Sluispolder, zijnde alle aanwinsten ten noorden van de reeds omschreven dijkages. De drie eersten dezer polders, kwamen in de l?quot; en 18e; de drie laatste eerstin de 19e eeuw tot stand. Elke dezer nieuwe bedijkingen heeft zijn eigen beheer en zijn door geene gemeenschappelijke belangen aan elkander verbonden.
Oud-Vosseineerpoldor. Zooals wij reeds hebben opgemerkt is dit de eerste polder van Oud-Vosmeer, die langs de noordelijke kust van Tholen is gevormd. Hij is in het begin der 15quot; eeuw bedijkt en de gronden, waaruit hij aangewonnen is, worden in geschrifte voor liet eerst in 14-10 vermeld. Velen willen evenwel aan deze bedijking eenen boogeren ouderdom hebben toegekend; omdat de brief van Gilles va» WrssEKEiiKE van 17 Junij 1433 betrekkelijk de uitgifte van zekere gorsen ouder anderen ook door vijf schepenen van deze heerlijkheid is bezegeld. Hierin nu meent men het bewijs te zien , dat reeds toen een geregeld bestuur bestond en dit nu, zegt men, laat zicli niet denken , zonder 't dorp, hetwelk in de tweede der tot stand gekomen bedijkingen , in den Kerke-
219
polder, is gebouwd. De gorsen in dit stuk bedoeld , zouden alzoo niet die zijn geweest, waaruit de Kerke- of Slabbecoorn-polder is ontstaan , maar wel die , waaruit Oud-Kijkuit of eenige andere bedijking is gevormd
Vooral wordt door hen , die den ouderdom van den polder Ond-Vossemeer willen doen opklimmen tot lang vóór 1410, waarde gehecht aan eene aanteekening van P. van Resen , op eene in 1555 door bem vervaardigde kaart. Doch voor het daarop gezegde, als zou Oud-Vossemeer reeds vóór «dato den koopbrief,quot; dat is vóór 1410, zijn bedijkt geweest, bestaat, zooals wij later zullen zien , niet de minste grond
Duesselhuis stelt de bedijking van den Kerkepolder op 1410 en laat ons verder omtrent de indijking van Oud-Vossemeer geheel in het onzekere. Ook deze geleerde houdt het er alzoo voor, dat de brief van meergenoemden Gilles van Wisse-keiike op gorsen vóór of aan den Kerkepolder gelegen, ziet 2). Dan, laten wij nagaan, of de tijd der bedijking van den polder niet met genoegzame zekerheid kan worden bepaald; wij kunnen zulks beproeven èn uit de locale gesteldheid der aanliggende polders èn uit de oude stukken op deze gronden betrekking hebbende. Tot het bepalen van den ouderdom van den polder Oud-Vossemeer uit de ligging der dijkages, zij opgemerkt, dat deze is eene bedijking tegen de polders Dalem Nieuwland, Puit, Peuke, Vijftienhonderd-gemeten, Rooi and en Broek , en derhalve eerst na het ontstaan van deze kan zijn gevormd Dit is eene daadzaak , welke te zeer in het oog valt, om ontkend te kunnen worden , en weet men nu den tijd, waarin de jongste dier bedijkingen van Tholen is tot stand gekomen , dan valt het niet moeijelijk , ook dien van den polder Oud-Vossemeer bij benadering te bepalen. Alleen hebben wij hiervoor in het bijzonder in aanmerking te nemen , de vier eerst
') Ehmbrins, pa;;. 143.
2) Duesselhuis, T)e provincie Zeeland in hare aloude gesteldheid, noot 77, paff. 137.
220
genoemde bedijkingen van Tholen , waarvan elke volgende tegen de voorgaande en den Vijftienhonderdgemeten-polder is aangedijkt.
De Dalempolder werd door Jan van Chatïili.on , graaf van Blois , die in 1381 stierf, bedijkt en, hoezeer de geschiedenis ons den juisten tijd daarvan niet vermeldt, kan die toch gerust op omstreeks liet midden van de laatste helft der 14« eeuw of op 1375 worden gesteld. Tegen den Dalempolder zijn de gronden van het Nieuwland ingedijkt, en wederom eenige jaren daarna is tegen het Nieuwland achtereenvolgens de Peuke- en Puitpolder aangewonnen.
Na de bedijking van den Dalempolder moest, ook bij het meest spoedige verloop van kreken en putten, minstens een tiental jaren voorbij gaan , alvorens de gedeeltelijk vergraven buitengronden langs den gelegden zeedijk weder waren volge-slibd; en, dat die aanslibbing tot schorshoogte heeft plaats gegrepen, voor het Nieuwland werd gevormd, blijkt uit de ligging der gronden van dien polder. Neemt men nu verder voor de vorming van elke der nog drie opvolgende bedijkingen eene tusschenruimte van slechts tien jaar aavi, dan zou de Peukepolder eerst een dertigtal jaren na liet ontstaan van den Dalempolder zijn bedijkt.
Na de inpoldering der gronden van den Peukepolder is ongetwijfeld weder eene tijdruimte van tien jaar noodig geweest, alvorens. Oud-Vossemeer kon worden ontgonnen. De dijkputten voor het opwerken der laatst gelegde waterkeering gegraven , moesten eerst weder volslibben, evenals zulks telkenmale bij de vorige indijkingen had plaats gehad, en uit deze redenering zien wij , dut alzoo met genoegzame zekerheid kan worden aangenomen , dat de inpoldering van Oud-Vossemeer, ongeveer een veertigtal jaren na de bedijking van den polder Dalem moet hebben plaats gehad, en die bij benadering derhalve op 1415 zou kunnen worden gesteld.
üad nu de polder Oud-Vossemeer reeds lang vóór dien tijd bestaan, dan moest natuurlijk ook de Dalempolder veel vroeger zijn aangewonnen geweest, of wel de achtereenvolgende
2-21
indijkingen van het Nieuwland , de Puit en de Peuke, zouden nog veel spoediger dan aangenomen is , op elkander moeten zijn gevolgd, liet laatste is niet waarschijnlijk, want eene merkelijk kortere tijdruimte dan van tien jaar voor het volslibben der achtereenvolgens gegraven dijkputten, is, ook bij een zeer snel verloop van geulen en stroomen , niet wel mogelijk. Het spreekt evenwel van zelf, dat eene dusdanige wijze van berekening niet zoo naauwkeurig is , of zij kan alligt een verschil van enkele jaren met den juisten tijd der bedijking opleveren ; doch het bewijs, dat in elk geval de polder Oud-Vossemeer niet lang vóór het aldus gestelde tijdstip kan hebben bestaan, wordt daarmede voldoende geleverd.
Laten wij na het voorgaande nu ook nagaan , wat de voorhanden bescheiden ons nopens de geschiedenis van den ouderdom des polders berigten en alsdan beproeven , of wij met deze het gebied der gissingen kunnen verlaten. Het is waar, veel is van deze polders niet aanwezig, doch het weinige, dat daarvan bestaat, is voldoende om in verband met het reeds bijgebragte, den tijd der eerste bedijking met zekerheid te bepalen.
Het oudste stuk, een brief van graaf Wii.t.emIII, dagtee-kent van 3 November 1410. l)e graaf geeft daarbij aan Pimps van Dorp, Jan van Bt.ois , Guu van Bi.ois , Helmich van Doornigk. , Pieïeu van Boti.and en Lauuens Damaisz. ter indijking uit, zekere gorsen en slijken , gelegen ten noorden van ïholen en strekkende van de Noordkeeten op den Dalem-schen dijk, tegenover quot;de HazarsJdl lot aan de Kerlee-Kamer en de Vosvliet bij het Nieuwe land van den Broekquot; Deze schorren waren alzoo begrensd door de zeedijken van Tholen en door twee kreken of vlieten , waarvan nog overblijfselen aanwezig zijn Bij eene aandachtige beschouwing dezer gronden valt het terstond in 't oog , dat hier geene andere, dan die
') Erukhins. Beschrijving van Oud-Vosmeer, pag. 2211 en 230.
2-22
uit welke de polder Oud-Vossemeer is ontstaan, kunnen zijn bedoeld.
Was uit de omschreven aanwassen, die over de lengte strekten van den Dalemschen- tot aan den Broekschen dijk, eene betrekkelijk kleine dijkage, als die van den Kerkepolder tot stand gekomen, dan toch was na zoodanige indijking, nog altijd eene betrekkelijk groote hoeveelheid gors , als eigendom van de bedijkers overgebleven en voor het tot stand brengen van nieuwe aanwinsten , zouden vooreerst geene verdere aankoopingen noodzakelijk zijn geweest. Het tegendeel was evenwel het geval; reeds in 1414 werden , zoowel met het oog op nieuwe inpolderingen , als tot beter behoud van het reeds bedijkte land, ook de aanliggende buitengronden aangekocht. Voor dien tijd behoorden alle slijken buitendijks alzoo nog der grafelijkheid toe , en uit de redenen, waarmede het verzoek tot aankoop was omkleed , kan worden opgemaakt, dat alstoen nog geene aau-dijkingen tegen den polder Oud-Vossemeer bestonden.
Het is alzoo duidelijk , dat de brief van uitgifte van 1410 alleen moet hebben gezien op gorse.n , die over hunne geheele lengte en breedte zouden worden ingedijkt en dit nu kon weder niet anders, dan door eene dijkage , die even als de verkregen gronden , van den Dalemschen- tot den Broekschen dijk strekte. En uit den in 1414 plaatsgehad hebbenden aankoop van nieuwe aanwassen, èn uit den vorm der bedijking, die geheel met de beschrijving der eerst uitgegeven gorsen in overeenstemming is, blijkt alzoo, dat met de eigenlijke inpoldering van het aangeslibde Vosmeer eerst in 1410 of 1411 hier een aanvang is gemaakt.
Zooals valt op te merken, hebben wij bij de afleiding van den tijd der bedijking uit de tot standkoming der Tholensche buitenpolders niet ver misgetast; want door aan te nemen, dat de Dalempolder in 1375 was bedijkt, en door verder te stellen, dat voor de opslibbing der dijkputten van de drie opvolgende aandijkingen , telkenmale eene tijdruimte van ongeveer tien jaar is noodig geweest , vonden wij 1415 als het
jaar, waarin de onderwerpelijke polder kon zijn gevormd. Een en ander nu met elkander in verband brengende , zien wij, dat de Ualempolder of enkele jaren vroeger moet zijn aangewonnen, bf dat alle of enkele der gestelde tusschenruimten voor de opvolgende Tholensche bedijkingen , nog iets korter moeten zijn geweest Doch genoeg; en uit de locale gesteldheid der voorpolders , en uit de stukken op deze gronden betrekking hebbende , blijkt dat alle twijfel omtrent den juisten tijd der inpoldering is opgeheven.
Hebben wij alzoo tot dusverre den tijd waarin , wij zullen alsnu ook de wijze waarop de indijking heeft plaats gegrepen, nader trachten te ontwikkelen , om eindelijk eenige oogenblik-ken stil te staan , bij de lotgevallen , waardoor ook deze dijkage in den loop der tijden is getroffen.
Blijkens den koopbrief verkregen de bedijkers van Oud-Vosmeer quot; alle Ambochts- ende Avibucldftgevolyo , encle alle Amhochls n Recht, mellen lidenden , vogekije , visscherije , wint, brand , » excijnse, veeren , giften van kerken , ende allen anderen oirbair n eii prouffijie die daer ojjeoemen sullen metten middelüijcken n die nu zeedijeken zijn e7i daer ajjeomen sal, ende met der h IIeerlijckhede van den dijck van brouck met zijnen toebehoir-gt;t ten strekkende van de keerlij ckhede van Vossemeer tol Cattc-u loeel loequot; De zeedijken van de Tholensche polders, die bij de indijking dezer gronden veranderden in binnendijken , vervielen alzüo aan het te vormen ambacht en hieruit wordt het duidelijk, waarom deze voormalige waterkeeringen, in strijd met hunquot; aanleg, thans niet meer tot het gebied van Tholen behooren. Ook het gedeelte dijk van den Broekpolder, liggende voor de nieuwe dijkage, werd door den graaf aan het ambacht toegevoegd. Dit gedeelte dijk werd gezegd te strekken tot aan de n Catteweeldat is, tot aan de nu grootelijks opgedroogde wiel in den dijk, die de polders Broek en lloo-land van elkander scheidt.
De bedijkers verkregen ook het regt, om voor liet nieuwe land n dijekgraven , schepen en officiersquot;' aan te stellen en voor
234
de inwoners quot;keuren ende yehodeu daerin te leggen f bovendien verleende de graaf aan de inwoners van het te bedijken land tolvrijheid door het geheele grafelijke gebied en vergunde hun gt;tin Tholen ie malen;'' wederkeerig werd aan die van Tholen toegestaan hun koren «te malen in Vosmeer!'
De bedijkte gronden werden vrijgesteld van alle beden , schoten en heervaarten voor den tijd van zeven jaar; daarna moest slechts een derde gedeelte van de grafelijke geschoten, waartoe de polders van Tholen zouden worden aangeslagen , worden op-gebragt en voor den eigendom met de daaraan verbonden voor-regten werden '/2000 gouden Geldersche guldensquot; betaald 1).
De koopbrief dagteekent 3 November 1410 en de bedijking zal alzoo eerst in 1411 zijn aangevangen. Of zij ook in hetzelfde jaar nog is voltooid, is niet gebleken; doch afgaande op den omvang des te vormen polders, is na te gaan, dat zeker eene groote krachtsontwikkeling is noodig geweest, voor het geval eene oplevering vóór den daarop gevolgden winter heeft plaats gegrepen.
Vóór de inpoldering waren ook deze gorsen met tal van kreken doorsneden , waarvan nog allerwegen blijken in waterleidingen en wegen voorhanden zijn. Alleen de ondiepe geulen zijn in den loop der tijden onzigtbaar geraakt, doch met behulp van de overblijfselen der meer vermogende kreken , kon de onbedijkte toestand overal vrij naauwkeurig worden voorgesteld.
Voor de inpoldering dezer gronden moest een buitendijk langs den rand er van worden opgeworpen. Deze dijk , die nog overal aanwezig is, neemt een1 aanvang aan den zuidoostelijken hoek van den polder Dalem , sluit op het eind aan den polder Broek aan , en is ongeveer 6400 meter lang. Een belangrijk stuk van den Vosvliet, die vroeger de Ee met het Vosmeer verbond , werd door het leggen van deze waterkee-ring afgesloten en ingepolderd. Blijkens de gesteldheid van
') Kkmerins. Beschrijviny van Vosmeer . pag. 284.
325
het daarin aangelegde dijkvak, heeft de afdamming van dit water, dat na de inpoldering van de Vijftienhonderd-gemeten merkelijk was verzand, niet veel bezwaren opgeleverd; want belangrijke verzakkingen of uitzettingen , die anders over of in dergelijke afgesloten vlieten zoo ligt worden waargenomen, zijn i hier nagenoeg niet te bespeuren.
Bij de bedijking van den Kerkepolder werd 2920 meter lengte van den dijk aan den aanval der zee onttrokken; het overige vak is eerst bij de inpoldering van Slabbecoorn en Oud-Kijkuit in binnendijk veranderd , doch gedurende de dijkage ook hier aan zee lag, is zij zekerlijk nooit ernstig door de wer-: king van den stroom aangetast.
Slechts weinige jaren na de indijking, in 1421, werd de polder door den Sint-Elizabethsvloed, die ook elders zooveel schrik en angst verwekte, overstroomd. Men vindt deze gebeurtenis wel niet opzettelijk vermeld, doch blijkens een' brief van hertog Jan van He ijk ren van dd0. 21 Januari) 1432 werd aan ambachtsheeren vergunning verleend , om hun land weder te bedijken , waartoe de benoodigde grond en de zoden gestoken konden worden uit de gorsen van Beoosten-Schelde tegen billijke vergoeding aan de pachters Oe polder was dus ongetwijfeld overstroomd en zekerlijk tengevolge van den vloed hierboven bedoeld. l)c schade aan de dijkage daardoor ontstaan, moet zeer aanzienlijk zijn geweest, daar de polder twee maanden later nog '/dreef.quot; Het blijkt evenwel niet,
!waar ter plaatse de dijk is doorgebroken , evenmin, wanneer hij weder is gesloten, of wat aan de herbedijking is te koste gelegd. Hoogstwaarschijnlijk is de waterkeering alstoen geheel verzwaard; want het is zeer te betwijfelen, of zij wel ooit onder zulke ruime afmetingen, als zij heden bezit, is aangelegd.waar ter plaatse de dijk is doorgebroken , evenmin, wanneer hij weder is gesloten, of wat aan de herbedijking is te koste gelegd. Hoogstwaarschijnlijk is de waterkeering alstoen geheel verzwaard; want het is zeer te betwijfelen, of zij wel ooit onder zulke ruime afmetingen, als zij heden bezit, is aangelegd.
Of de polder ook door den stormvloed van 5 November 1530 is overstroomd, is niet gebleken. Wel wordt vermeld,
l) F. van Mi ek is. Groot Charterboek, deel IV, pag. 013.
Archief IV®. dl. 2°. st, 15
336
■
dat alstoen vijf polders van het waterschap zijn doorgebroken ) wo(
doch tot deze zullen vermoedelijk de toen reeds bestaande vier voc
aan zee gelegen dijkages hebben behoord, terwijl de vijfde even het
zoo goed deze , als de Kerkepolder kan zijn geweest zij
Door den vloed van 26 Januari) 1683 brak de polder weder bui in , en zijne voormalige waterkeering leed gedurende de bevloei-
jing der voorpolders zoozeer schade, dat alleen tot herstel be]
daarvan een niet onbelangrijk geschot moest worden omgesla- wa
gen 2). De eigenlijke doorbraak , voor welker sluiting 68 roe- gei
den lands werd onteigend , lag tegenover den Langeweg; zij ne:
was van geen ernstigen aard; doch vorderde belangrijke uit- do
gaven, alvorens zij weder was gedigt. de
Ook in Maart J 715 , toen een niet minder hooge stormvloed tij plaats had, drong de zee door eene bij „den laatsten Stuiver1quot;
ontstane dijkbreuk naar binnen ; de polder vloeide dus ander- de
maal en nu tot schier dijkshoogte , onder, waardoor het gezaai ee
geheel verloren ging En was de schade, binnendijks door zi;
dien stormvloed aangerigt, groot, de grondeigenaren moesten be
zich nu ook belangrijke uitgaven getroosten voor het opwerken k(
eener verschkade , tegenover het ondergevloeide Slabbecoorn , al- dc
vorens herstel van hunnen gebroken dijk mogelijk was. Het cc
totaal der inkomsten, uit eenen buitengewonen omslag gevonden, w
bedroeg ruim 616 £ Vlaamsch , welk bedrag, zoo voor het dlt;
heelen der ontstane schade, als voor het onteigenen van omtrent w
3 gemeten lands, werd besteed. gi
Niet minder geducht voor dezen polder was de stormvloed
van 1 Januarij 1731. De Oude-Kijkuitpolder was overstroomd w en het daarin opgestuwde water beukte zoozeer den voormaligen
zeedijk van de onderwerpelijke bedijking, dat hij slechts met v
de grootste inspanning van doorbraak bleef verschoond. Overal v
was het gevaar groot; doch de diepste gaten werden met zeilen ö
bespannen en in de doorsneden voor overwegen had tijdens het r
u
') Ebmerins. Vosmcci-, pag.'27. ■) Archief dor {joldcrs van Oud-Vosmeer.
v'
woeden van den storm, aanvulling plaats, waardoor de polder voor groote rampen bleef bewaard. De uitgaven , uitsluitend het gevolg van dezen storm , waren evenwel zeer aanzienlijk ; zij beliepen ruim 70Ü £ Vlaamsch en waren geheel uit een' buitengewonen omslag gevonden.
Daar te dien tijde de toestand van den polder Slabbecoorn bepaald ongunstig was, en deze bedijking door zijne zwakke waterkeering steeds aan het gevaar van overstrooming lag blootgesteld , werd besloten uit bovenbedoelde fondsen ook den binnendijk tegenover dien zeepolder belangrijk te verhoogen. Hierdoor geraakte de dijkage minder afhankelijk van dien voorpolder , wiens ongunstige gesteldheid ingelanden in den laatsten tijd zoo vaak met angst en kommer had vervuld.
li ij de overstrooming van Slabbecoorn in 1808 werd de polder op nieuw met doorbraak bedreigd. liet water vloeide door eene in het land gevormde kreek met een zwaar getij tegen zijnen dijk en daardoor ontstond eene geul langs den buitenberm van omtrent il meter breed en 150 meter lang. Tot keering van den stroom beproefde men eenen leidam van uit den dijk over de ondergevloeide landen in den polder Slabbecoorn uit te brengen , en hierin slaagde men zoo gelukkig, dat weldra alle gevaar voor dezen polder geweken was. De schade door den stormvloed veroorzaakt, was alzoo niet groot; doch waren in 1721 hier niet zoodanige goede voorzorgen genomen , gewis zou ook nu wel overstrooming zijn gevolgd.
Met kunstwerken is de polder zekerlijk nooit verdedigd geweest ; want van zijne vorming af verrezen hooge slijken en schorren voor zijnen dijk ; wel is waar lag hij bij het onder-vloeijen van deze schier tegenover eene onafzienbare watervlakte gekeerd, doch de zee kon hem alleen schaden voor het geval zij door hevige noordelijke stormen werd beroerd. De rigting van den dijk is nagenoeg noordwest eu bij stormen uit die windstreek liepen de golven er niet op , maar langs.
De polder Oud-Vossemeer had voorde bedijking van denKer-
328
kepoldor eeiie zeesluis tot afvoer van zijn binnenwater. '/j\] wordt gezegd gelegen te hebben bij n de Mare doch liet blijkt niet of daardoor eene andere plaats, dan die van den tegen-woordigen uitwateringsduiker moet worden verstaan
Daar deze polder merkelijk lager ligt, dan de vóórpolders, door welke hij sueert, hadden zijne gronden in vroeger dagen , toen het de meeste afvoerwegen nog mangelde aan de vereischte diepte, ook vaak last van het overtollige water. Zelfs tegenwoordig heeft liet oostelijke eind, dat in hoogte afwijkt van het westelijke deel, niet zelden behoefte aan eene meer spoedige loozing , dan langs de bestaande wegen geschiedt, en deze omstandigheid heeft eertijds wel aanleiding gegeven tot overweging der vraag, of het niet raadzaam was, het water door de zeesluis van den polder Oud-Kijkuit op de rivier de Een-dragt af te voeren.
De grootte van den polder bedroeg , blijkens de oudste der voorhanden »verheveningquot; van 1479, 1190 gemeten dijkers-land mot 384 gemeten vroonland ; later bestond t'e oppervlakte uit 1240 gemeten 2!) 1.1 roede dijkers- of zoogenaamd schot-baarland en uit 450 gemeten 2o7 roeden vroonland, en hieruit zien wij, dat tusschentijds eene oppervlakte van ruim 100 gemeten door het opdroogen van kreken en geulen is aangewonnen '). Voor 't verzwaren van den dijk zijn enkele vergravingen noodzakelijk geweest, waardoor de schotbare grootte in het laatst der voorgaande eeuw was terug gebragt tot 12oS gemeten 165 roeden. Thans beslaat do polder echter eene oppervlakte van 489,0705 hectaren schotbaar- en 176,3804 hectaren vroonland.
De grond is zavelachtig en gaat slechts op sukele plaatsen in meer of min zware zeeklei over. Hij is vruchtbaar en met uitzondering van de lage strooken in voormalige kreken , overal
') Zie de Notn van Jan IUijmucsz van 11.85 bedoeld in 't Prov. avchief, doel 11 no. 1783 cn de poldovrekcning van het jnav 1637.
229
voov bebouwing geschikt. J)e drassige deelen leveren nu ook veerijke weilanden op, die door welig plantsoen omzoomd, eene aangename afwisseling veroorzaken.
Bij een bezit van 4 hectaren schotpligtigen eigendom is men ingeland van den polder.
Kerkepolder. De gorsen , die den Kerkepolder hebben opgeleverd , lagen tegen den dijk van den polder Oud-Vossemeer; zij waren van de schorren van den Broek gescheiden door den Vosvliet, doch werden overigens niet door belangrijke geulen of kreken gedeeld. Zelfs de Kerkekamer, een vliet waardoor zij eertijds ook van Oud-Vossemeer lagen afgezonderd, was in het begin der 15° eeuw reeds tot eene ondiepe geul verlamt. Alleen genoemde Vosvliet langs den Broekpolder was nog altijd een min of meer belangrijk af te sluiten stroom, zooals tegenwoordig uit hetgene daarvan aanwezig is , kan worden opgemaakt.
De hier omschreven gorsen waren een gedeelte van die in den koopbrief van 9 Februari] 1114' bedoeld: want blijkens dit stuk werden aan de heeren van Oud-Vosmeer in vrijen eigendom afgestaan , al de slijken schorren en aanwassen , binnen de volgende merken gelegen , als: » yL water van FosvlieL n neïïens den Lande van den Brouch en den Uiijtgomen dae.r '/ aen gelegen, van daer in Merlo , van Mairlo in Grevinge , quot; van Grevinge in Greeneu, van Greenen in Sirijen, van // Sirijen de Vlyten langs in Couveringhe vaert, van daer in quot; Verlrijsen vaert , en van daen voer TIazers Hille slreckende '/ lancx den diepen van Eendrecht lot de Noordkeelen toe van // der Tholen , ende alzou voort ome lancx de vrij heit van Vos-quot; semeer * /,1 j werden echter eerst in 1433 voor een gedeelte ter bedijking uitgegeven door Grnj.es van Wisskkericb , onder andere op de volgende voorwaarden : dat met de indijking reeds een aanvang zou worden gemaakt, tusschen de dagtee-kening van den brief van uitgifte en half Maart 1434 j dat de in te polderen gronden steeds deel moesten uitmaken van de heerlijkheid van Vosmeer; dat de waterstaatsbelangen van
230
don daaruit ie vormen polder immer door den dijkgraaf en de ze gezworenen van den polder Oud-Vossemeer zouden worden waar- ^ genomen; dat vau de in te dijken gronden het vierde gemet vrij of vroon zou zijn, en dat deze vroonlanden, even als de dijken , de gorsen en de tienden , het eigendom der uitgevers zouden zijn. Voorts werd nog bepaald , dat geen derrie uit het nieuwe land gestoken mogt worden en dat, wanneer deze gron-den ooit kwamen te // drijven /' de bedijkei-s het regt hadden, 21 die binnen veertien dagen na de ondervloeijing , te herdijken ; ^ had de inpoldering binnen dien termijn niet plaats, dan hadden J de uitgevers of hunne regtverkrijgenden vrijheid , het land zelt ^ te herdijken en daarmede te handelen naar welgevallen. ^
De inpoldering der gorsen dan, had waarschijnlijk in 1433 ^ of 1434 plaats door de opwerking eens dijks van 3790 meter v lengte. Deze dijk sloot op het oostelijke eind aan den polder ' Oud-Vossemeer en op het westelijke punt, aan de zeewering ^ van den Broekpolder aan. Hij is nog overal aanwezig en vrij regelmatig, doch heeft minder ruime afmetingen , dan die van den voorgaanden polder. Hij heeft zekerlijk ook nooit nadeel 1
van den stroom te lijden gehad, want breede slijksn , die spoedig in rijpe schorren waren herschapen , bleven bij de inpoldering over. Bij de indijking van den Hikkepolder ging eene lengte wa-terkeering van 2105 meter, en door de vorming van de polders Oud-Kijkuit en Leguit, achtereenvolgens stukken van 555 en 363 meter in binnendijk over. Bij het tot stand komen van den Vogelsangpolder werd ook het laatste gedeelte van den zeedijk , lang 768 meter, aan liet water onttrokken, cn de polder geheel door voorliggende bedijkingen ingesloten.
Tengevolge van het ondervloeijen van den Hikkepolder viel het westelijke dijkvak van 1530 tot 1561 wederom bloot,
waarom liet ook nog onderscheidene malen werd verzwaard.
Daar door den stormvloed, door welken deze dijkage alzoo weder in een zeepolder was herschapen, vijf van de zes toen bestaande bedijkingen zijn overstroomd is het niet onwaarschijnlijk , dnl de dijk tegenover de bezoute gronden alstoen
zelfe is bezweken. Sporen daarvan treft men evenwel niet nan, weshalve daaromtrent niets met zekerheid kan worden berigt.
Gedurende het verder verloop der lfie en het eerste gedeelte der 17e eeuw, verneemt men niets omtrent de lotgevallen van dezen polder, zoodat ook niet kan worden gezegd, in hoeverre deze gronden, door stormvloeden, als die van 1570 of 1625, zijn beschadigd. Meer bescheiden zijn daarentegen voorhanden , betrekkelijk de uitwerkselen , die de stormvloed van 26 Januarij 1682 hier heeft gehad. Door dezen was de on-dertusschen herdijkte llikkepolder weder ondergevloeid en het water viel den ook alstoen in zeedijk veranderden binnendijk dermate aan, dat deze tegenover den voormaligen Vosvliet, waar hij het laagst was, over 100 meter lengte, bezweek. Eene diepe wiel nam de plaats, waarop de dijk was aangelegd , in, en de geheele polder vloeide tot dijkshoogte onder water.
Tot herdijking van den polder werd buiten de ontstane kolk om en alzoo over den grond van den llikkepolder, eene kade opgevlet, die bij hare gebogene strekking eene lengte had van 38 roeden of 136 meter. Deze kade is onmiddellijk daarop tot eene volledige waterkeering opgewerkt, waartoe tal van werklieden van Weslkerke en Stavenisse, werden gebezigd. De op die wijze verkregen nieuwe dijk kwam weldra aan zijne hoogte, want men had bij de uitvoering er van gelukkig inet geene uitzetting of verzakking te kampen. Tijdens de bevloeijing van den llikkepolder was daarop echter nog voorziening noodzakelijk , want zonder deze liep men eiken dag gevaar veel van den aangevoerden grond te verliezen. De herbedijkingswerkcn aan de »Zoeteweelhadden eene uitgaaf van nagenoeg 613 £ Vlaamsch na zich gesleept, zonder de kosten, die de polder ook nog moest dragen in de vernieuwing van den uitwateringsduiker , die tengevolge van het doorbreken van den dijk was weggespoeld. Voor al deze uitgaven was echter geen dijkge-schot omgeslagen j al de benoodigde gelden waren onder verband
23Ü
des polders opgenomen en eenige jaren later had daarvan eene geregelde aflossing plaats 1).
Ook op 1 Januari) 1731 is de polder overstroomd. Deze ramp, die ook heel wat, schade berokkende, werd veroorzaakt door het breken van den vingerling of nooddijk voor de Oud-Kijkuitsche sluis. welke toen der tijd werd vernieuwd. Reeds eenige weken te voren was tengevolge van het bezwijken van dien vingerling de binnendijk van den Kerkepolder tegenover Leguit verhoogd en bekramd; doel) toen het water in Oud-Kijkuit en Leguit bovendien nog door een' hevigen storm werd opgestuwd , stortte het allerwegen, doch hoofdzakelijk tegenover den Koen-tjesweg, over de nog te lage waterkeering in den polder. Bij den hoek van aansluiting of bijna regt over den zoo even genoemden weg, ontstond eene wijde breuk, waardoor nu ook deze bedijking in het lot der vóórpolders deelde. Men slaagde er evenwel in , de gevallen opening spoedig te digten en na verloop van slechts weinige weken was de grond met het daarop gebouwde dorp van het zoute water ontlast.
Ue aardspecie, voor de doorbraak benoodigd, werd door Hollandsche vletters aangevoerd; het opwerken of eigenlijke sluiten van den dijk greep plaats door arbeiders var het dorp, die, zoolang de polder // dreef,quot; dagelijks met kleine vaartuigen moesten worden vervoerd. Kunstwerken waren voor deze herbedijking niet noodig en dit was oorzaak, dat de kosten daarvan dan ook betrekkelijk gering waren.
Ook deze bedijking is dus, selioon reeds in 1567 van de zee afgesloten, niet van zware rampen verschoond gebleven ; na de laatste treurige gebeurtenis van 17:l 1 is zij evenwel niet meer door overstrooming getroffen , en het vervolg barer geschiedenis bepaalt zicli daarom dan ook alleen tot haar gewoon onderhoud.
') Archief ilcr poldcvs v.m Oud-Vonuccr
233
De suiilie ol' uiiwatering van den Kerkepolder heeft plaats door eenen steenen duiker bij de Zoetewiel, op den ITikkepol-dcr. Vroeger, toen deze bedijking nog door de zee werd be-spoelcl, moet zij, even als tijdens de //drijving'1 van Onze-Lieve-Vrouwepolder , in het bezit eener zeesluis zijn geweest. Bij het doorbreken van den dijk in 1(382 spoelde de uitwateringsduiker weg; waarna hij voor rekening der polders Oud-Vossemeer en Kerke werd vernieuwd. De kosten , die ongeveer 400 £ Vlaamsch bedroegen , werden gelijkelijk of in evenredigheid der grootte door beide dijkages gedragen. Toen in 1713 weder vernieuwing plaats had en in 1752, toen hij geheel in steen is herbouwd, droeg de Kerkepolder telkens maar voor een vierde gedeelte en de Oud-Vossemeerpolder voor drie vierde yedeelleu in de kosten hij. Ook het onderhoud van den Krommen watergang werd op gelijke wijze door deze polders gedragen, doch daarna zijn en de duiker èn de watergang onder de gemeenschappelijke zaken der suatie opgenomen.
De grootte van den Kerkepolder bedroeg in 1479 , 394 gemeten dijkersland en 69 gemeten vroonland en ruim twee eeuwen later of in 1682, 495 gemeten 100.^ roede dijkers-of schotbaar land en 83 gemeten 02 roeden vroonland. Vroeger was hij zekerlijk grooter, daar alstoen ook de dorpsgrond onder de schotbare of vrije landen was begrepen. Bij het dig-ten der doorbraak bij de Zoetewiel is evenwel weder 1 gemet 203 roeden land van den Hikkepolder aan deze dijkage toegevoegd. Thans bevat de polder eene oppervlakte van 154,1500 hectaren schotbaar- en 32,1024 hectaren vroonland en deze gezamenlijke grootte bestaat uit middelmatig zware klei, waaruit blijkt, dat ook deze gronden hoofdzakelijk uit nieuwere zeebe-zinkingen zijn ontstaan.
Hikkepolder. De Hikke- vroeger Onze-Lieve-Vrouwepolder genoemd, is eene aandijking tegen den Kerkepolder. Hij is ui/,uo de vierde, of wanneer de Leguitpolder nog vroeger mogt
234
zijn aangewonnen , de vijfde bedijking van de gemeente Oud-Vosmeer. De gronden van dezen vrij uitgebreide» polder zijn grootendeels in of langs den Vosvliet opgekomen en van daar, dat hunne inpoldering ook eerst eenigen tijd na de vorming van den achtergelegen Kerkepolder kon plaats hebben Na de afdamming van dit water bij de Zoetewiel, zal echter spoedig verzanding van het buitengepolderde deel zijn gevolgd, hetgeen nog alle/,ins is na te gaan , uit de ondiepe gesteldheid der daarvan overgebleven geul, die langs de kust van den Broekpolder en verder in noordelijke rigting tot in het Maarloo , bij de bedijking van den polder reeds tot eene betrekkelijk kleine kreek was vernaauwd. Ook de zijtak van dien stroom , die in ,/de Heenetrechtquot; uitmondde, was bij zijne inpoldering grootelijks verzand, doch de loop der beide wateren wordt nog altijd door watergangen en hellingen in het terrein aangewezen. De geul van den noordelijken uitloop van den Vosvliet strekte zelfs tot in het laatst der voorgaande eeuw nog tot grens tus-schen de heerlijkheden van Vosmeer en Vrijberghe.
De gronden van Onze-Lieve-Vrouwepolder zijn vermoedelijk in 1515 ontgonnen; doch de oude dijk, waannecie zij aan de zee zijn onttrokken , is welligt verloren gegaan , daar deze dijkage reeds in 1532 ophield te bestaan. Het kan evenwel ook zijn , dat later, bij de herbedijking, het overgeblevene der waterkeering is verzwaard of tot eenen nieuwen dijk is opgehoogd. Blijken zijn wel is waar daarvan niet voorhanden, doch bij eene andere gevolgde rigting, zouden al ligt nog sporen van den ouden dijk in den polder aanwezig zijn, en daarvan wordt niets opgemerkt. Hoe het zij , de laatste'ijk voor deze gronden dan aangelegde of wel verzwaarde dijk is 3450 meter lang en deze werd aanvankelijk door de Eendragt en de Krabbekreek bespoeld. Bij de inpoldering van den Vogelsangpolder ging eene lengte van 410 meter en bij het tot stand komen der polders Oost- en Nieuw-Vrijberghe, achtereenvolgens vakken van 480 en 560 meter in binnendijk over.
De stroom heefl dezen polder geen nadeel toegebragt; langs
235
y.ijneii noordkant ontstonden reeds vroeg uitgebreide schorren en langs zijnen oostkant deed hem de Eendragt, waarin geen zwaar getij liep, ook niet veel schade. Doch al werden de oevers niet afgeknaagd, en de dijken niet door den golfslag gebeukt, van rampen, door stormvloeden veroorzaakt, bleef ook deze bedijking niet versciioond.
Reeds op den 5 November 1530 brak de dijk van Onze-Lieve-Vrouwepoider door; de daarachter gelegen gronden vloeiden eenigen tijd onder en de waterkeering werd zoozeer beschadigd , dat eerst in het daaropvolgende jaar tot herbedijking besloten werd. In den zomer van 1531 greep herstelling der ontstane • schade plaats; doch door den niet minder geduch-ten vloed van 153-2 ging al het uitgevoerde weder verloren. De polder, ter naauwernood herdijkt, dook alzoo op nieuw onder de golven en werd zelfs niet meer herdijkt. liet schijnt, dat het ingelanden aan de noodige fondsen ontbrak; want wel werd in 1536 en dus kort na de laatste overstrooming en ook in 1549, eene begrooting van kosten tot herbedijking opgemaakt, doch daar bleef het bij. Eerstin 1561 had eeue nieuwe inpoldering plaats, door de opwerking eens dijks, zooals die heden nog daar voor ons ligt ').
Of de nieuw ingedijkte polder door den vloed van 1570 groote schade heeft geleden, is niet bekend; wel wordt dit vermoed en met het oog op de zeker alstoen nog niet volledig ingeklonken waterkeering, was zulks ook niet te verwonderen 2). Na dien tijd bleef hij lang van schade en rampen bevrijd; de dijkgesehoten, welke jaren achtereen tot onderhoud der zeewering werden gevorderd, waren zeer gering; doch later trof hem nog eenmaal een zware slag. Het was namelijk dooiden vreesselijken storm van 26 Januarij 16S2, waardoor de dijk, juist tegenover een der vroegere uitloopen van den Vos-vliet of vóór de groote kreek, die den polder over zijne breedte
') Archief dei' polders van Oud-Vosmeer.
1Jj Eiimeuins. Beschrijving van Oud-Vosmeer, |mg. 31 en 32.
286
snijdt, weder bezweek en daardoor aan stroom en golven vrij spel verschafte Het zoo hoog opgestuwde water drong met ontzaggelijk geweld naar binnen en veroorzaakte eene zoo diepe wiel, dat ter plaatse van den ouden zeedijk, aan geene afsluiting meer te denken viel. Spoedig was men evenwel op middelen bedacht, om de ondergevloeide gronden aan den vloed te onttrekken. Langs de boorden der ingepolderde kreek beproefde men eene hulp - of hangkade op te werken , terwijl overigens alles werd in het werk gesteld, om de definitive afsluiting voor te bereiden. De opgewerkte kade was evenwel niet tegen den drang van het onstuimige water bestand, waarom onmiddellijk besloten werd eene nieuwe, doch nu op een rijs-bed en in de rigting van den te maken dijk, op te werken Tal van arbeiders, zoo van Oud-Vosmeer , Scherpenisse , Poortvliet, Sint-Maartensdijk en Sint-Annaland waren aan die afsluiting werkzaam ; terwijl eene menigte vletters, zoo uit Holland , als uit deze streken en inzonderhoud uit Tholen , daarbij waren in dienst gesteld. 13e kade , waarmede de doorbraak tot boven gierstroomshoogte werd afgesloten , was op het laatst van Augustus 1682 voltooid en de kosten er van kwamen op bijna 3610 £ Vlaainsch te staan. Onder deze uitgaaf was nagenoeg ÜSOU £ Vlaainsch, voor geleverden schorgrond besteed, begrepen ; het overige was aan dagloonen en rijsleverautiön uitgegeven ').
Het verder opwerken der kade tot zeedijkshoogte werd op den 7 September aanbesteed; dit werk ging echter niet zeer vooruit; hoofdzakelijk, omdat de aannemer daarvan te weinig betlongen had. Op den 24 derzelfde maand greep daarom eene herbesteding plaats en daarop ontstond geene vertraging meer. Deze voltooijingswerken vorderden eene uitgaaf van ruim 757 £ Vlaamsch , weshalve mot inbegrip van hetgene nog voor herstel en verhooging van den ook elders zeer gebroken zeedijk-werd besteed, de door dezen storm veroorzaakte schade eene
l) Avel)ielquot; der polders van Oud-Vosmeer.
■ZA7
uitgaaf van 4920 £ 13 ,0 6 Vlaamsch of ƒ 29,524,05 , heeft noodzakelijk gemaakt, zonder de kosten der nieuwe sluis,
I waarin ook deze polder nog een niet gering aandeel had waarin ook deze polder nog een niet gering aandeel had 1). Tot dekking der uitgaven waren vier achtereenvolgende dijk geschoten , elk van 2 £ Vlaamsch en ten slotte nog één van 1 £ Vlaamsch per gemet, geheven. De geheele opbrengst beliep met inbegrip van (gt; £ Vlaamsch van eene verkochte keet 4352 £ 14 ,G 9 t of ƒ 26,111,42^, weshalve de rekening sloot met een te kort van / 3107,62^. De omslag was gemaakt over 482 gemeten 233 roeden ; want er was 4 gemeten 29 roeden lands weggespoeld en 72 gemeten 169 roeden van rar. P. van den Broeck die niet in de kosten der herbe-dijkiiig heeft bijgedragen, waren voor gemeenschappelijke rekening van ingelanden aanvaard. Van laatstgenoemde hoeveelheid lands werden in 1684 eenige gemeten verkocht, doch het restant, zijnde nog 58 gemeten 19 roeden, is later onderin-gelanden verdeeld.
Hoe groot de schade, door dezen stormvloed veroorzaakt, was, laat zich eenigermate uit de tot herstel daarvan bestede sommen verklaren. Kn zooals wij reeds opmerkten, bevatten de vermelde uitgaven nog geenszins alles, wat tot de lier-bedijking en de uitvoering van daarmede in verband staande werken werd besteed. Voor de nieuwe zeesluis, die ten laste van dezen en de twee andere groote polders moest worden herbouwd , was alleen eene leening van 5000 £ Vlaamsch noodzakelijk geweest. Maar er was ook eene schade , die zich niet of althans zeer moeijelijk in cijfers laat uitdrukken , namelijk die, welke aan het gezaai en aan het land, door het Zoute water was toegebragt, en die vooral in hare gevolgen , nog veel gewigtiger was. Jaren achtereen toch was de vruchtbaarheid van den polder minder dan voorheen ; terwijl de woningen en getimmerten tot op de helft hunner innerlijke waarde waren verminderd Hoe duur kwam alzoo een te lage toestand van
^ Archief der polders van Oud-Vosmeer.
(
238
den dijk, die met zoo betrekkelijk geringe kosten was te ver-lioogen geweest , te staan !
Na deze treurige gebeurtenis is de polder niet meer door dergelijke zware ongevallen getroffen; de dijklasten waren later daarom ook weder voortdurend laag, daar, even als vroeger, de kust niet door den stroom werd aangetast. De zeedijk, die in 1699 en 1700 nog belangrijk is verzwaard, vorderde weinig voor onderhoud Hij werd later evenwel nog onderscheidene malen verbeterd, en door de laatste verhooging verkreeg hij eindelijk een behoorlijk profil. Zijne lengte bedraagt 1755 meter en zijne kruin reikt tot 4,75 meter boven A. P.
Het blijkt niet dat ooit gewigtige kunstwerken tot behoud van de waterkeering zijn noodig geweest; slechts van eene be-kramming wordt in oude bescheiden melding gemaakt. Ook heden wordt de dijk maar op enkele plaatsen met krammat voorzien ; voor verreweg het grootste gedeelte is hij echter doorrij pe schorren of hooge sJijken begrensd , en deze beschermen hem zoozeer, dat bijna geene uitgaven voor kunstwerken noo-dig zijn.
De Hikkepolder loosde zijn binnen- of hemelwater steeds op de Eendragt uit; de sluis Jag voor het doorbreken van den dijk in 1082 , onmiddellijk naast de daarbij gelegen kreek. Zij spoelde bij het ontstaan van die ramp weg, en is daarna iets meer noordelijk , doch aan denzelfden kant van quot;t ingepolderde water, gebouwd,
He steenen sluis, die in 177(1 nog belangrijke herstellingen onderging, is 27 meter lang, 2 08 meter wijd en hare dorpels liggen 1,94 meter beneden A. P. Zij is voorzien van twee paar deuren en bezit een allezins voldoend vermogen tot afvoer van het water uit de drie polders, die in haar onderhoud voorzien.
Het gemiddelde hoogwater voor deze dijkage kan aangenomen worden op den bovenkant van den deksteen op het buitenfront der sluis, of op 1,52 meter boven A. P. Het verschil tusschen hoog- en laagwater bedraagt hier 3,25 meter.
239
De grootte van den polder bedroeg in 1627 , blijkens de oudste der voorhanden zijnde rekeningen , 559 gemeten 131 roeden. Na het ontstaan der doorbraak in 1682, wordt 549 gemeten 3 roeden voor zijne grootte vermeld. Deze vermindering van oppervlakte heeft plaats gegrepen doordien bij de //inundatie,quot; zooals reeds is opgemerkt, 4 gemeten 29 roeden, is weggespoeld. Bij de beversching van den Kerkepolder is bij de Zoetewiel ook 1. gemet 203 roeden buitengedijkt en het overige werd vergraven tot het opwerken of verzwaren van den dijk.
Tegenwoordig bevat de polder 221,2194 hectaren schotbaar-of zoogenaamd dijkersland , hetwelk overeenkomt met 563 ge-gemeten 225 roeden oude of Blooische maat. Deze vermeerdering van grootte is waarschijnlijk veroorzaakt, doordien de in 1682 vergraven grond door gedurig ondergane verbetering, later weder onder de schotbare oppervlakte is opgenomen.
Wat de gesteldheid van den grond betreft, moet worden opgemerkt, dat deze polder de minst vruchtbare is van het geheele waterschap; zijn bodem bestaat uit met veel zand vermengde klei. Men is er ingeland van , bij een bezit van 4 hectaren schotpligtigen eigendom.
Slabbecoorupolder. Deze kleine bedijking is eene aanwinst aan den oostkant van het oudste gedeelte van het waterschap , doch haar bodem moet voor een belangrijk deel zeker meer als een bij de bedijking van den polder Oud-Vossemeer overgebleven stuk gors, dan wel als eene nieuwe aanslibbing worden aangemerkt. Wanneer de bedijking van dezen polder heeft plaats gegrepen , is niet gebleken. Wel noemt P. van LIksen hem in 1555 nog eene nieuwe dijkage, docii hieruit kan men geenszins besluiten , als zou hij in dat jaar of ook maar kort te voren zijn gevormd. Uit de aansluiting van den dijk aan den polder Oud-Kijkuit is zelfs te bespeuren , dat Slab-becoorn vroeger dan die aanliggende bedijking is ingepolderd en dus vóór 1479 moet hebben bestaan.
240
ilct blijkt uit don vorm des polders, dai ile voor deze gronden opgeworpen dijk, die ongeveer 2358 meter lang is, kort langs den oever van de Eendragt is aangelegd, tengevolge van welke omstandigheid deze clan ook altijd een betrekkelijk zwaar onderhoud heeft gevorderd. Weinig is evenwel nopens de eerste lotgevallen van deze bedijking bekend; eerst van het midden der 17quot; eeuw af zijn enkele bescheiden in het polderarchief voorhanden, doch deze bestaan grootendeels maar uit gewone rekeningen en verspreiden over de voorgevallen gebeurtenissen alzoo niet veel licht. Volgens hare ligging kunnen wij het er evenwel voor houden, dat zij ruimschoots in de onheilen, door stormvloeden teweeggebragt, zal hebben gedeeld. Ook in UiSri was dit althans het geval, daar dooiden vloed van 26 J anuarij, haar dijk bezweek en haar bodem voor maanden achtereen onder het water werd bedolven. Een dijkgeschot van 1 £ 13 B 4 ^ Vlaamsch met eene leening van 300 £ was zelfs noodig tot herstel van deze zoo groote ramp, die bovendien ook aan het land een onberekenbaar nadeel had berokkend. Zoozeer toch had de polder door genoemden stormvloed geleden , dat in de daaropvolgende jaren voor het verbeteren van hoofden en bermen nog zeer groote uitgaven noodzakelijk waren en de geleende gelden eerst in 161)7 door het hellen van een buitengewoon geschot van 4 £ Vlaamsch per gemet, konden worden afgelost ').
Ln 16!)!) is de zeedijk belangrijk verhoogd, doch niettegenstaande deze voorzorg, brak de polder in 1715 weder in. Zwaar werd ook bij deze gelegenheid de zeewering geteisterd; want door de ontstane doorbraak was een nieuwe dijk van 56 roeden lengte noodzakelijk 3). De verschkade, die eene uitgaaf van ruim 178 £ Vlaamsch had na zich gesleept, was evenwel voor gemeenschappelijke rekening der vier kleine polders gelegd , omdat de binnendijken tegenover de polders Oud-Kijkuit, Ijegnit
') Archief der polders van Oud-Vosuu-e 2) 1 bid
241
en Vogelsang, leiigevolgo van deze invloeijing, insgelijks waren doorgebroken en de vloed bij de opening in den zeedijk derhalve eerst moest worden gekeerd, alvorens aan het digten van deze kon worden gedacht.
Do kosten tot sluiting van den zeedijk zelve, welke '272 £ II Q 4 % Vlaamsch bedroegen, kwamen geheel ten laste van deze dijkage en waren gevonden uit een' omslag van 5 £ Vlaamsch per gemet
Tengevolge van dit ongeval greep in het volgende jaar eene gansche verbetering van den zeedijk plaats; de kruin, waarover het water allerwegen was heengevloeid, onderging daarbij eene verhooging van 2 voet of 0,56 meter, en de beloopen werden daarbij merkelijk schuiner dan voorheen aangelegd. Een en ander had plaats met schorgrond, die voor het grootste gedeelte aan de gorsen van den Dalempolder werd ontleend.
Het zou voor ingelanden van deze kleine bedijking hoogst bezwarend zijn geweest , de uitgaven van een zoo kostbaar werk te bestrijden , ware er geene hulp van elders verleend. In het vorige jaar toch was reeds tot herstel van den gebroken dijk ƒ :iü per geniet of ƒ 75 per hectare omgeslagen en was nu ook de uitgaaf voor die dijksverbetering geheel ten laste van ingelanden gekomen , dan zou binnen den tijd van twee jaar een omslag van nagenoeg ƒ 70 per gemet of van ruim ƒ 178 per hectare over de dijkerslanden zijn noodig geweest. Tot dekking der kosten van het uitgevoerde aardewerk was echter maar een geschot van 6 ö 8 '1 Vlaamsch omgeslagen ; het overige was verkregen, uit een gelijken omslag over het vroon-en dijkersland van den polder Oud-Vossemeer en uit een ge-schot van 2 gulden 5 stuivers per gemet over de 33 gemeten 49 roeden vroonen in dezen polder gelegen ~).
Kort na de overstrooming van 1715 leed de polder op nieuw een' zwaren slag. In 1720 namelijk, toen de Oud-Kijk-
•) Archief der polders vuu Oud-Vossemeer.
2) Ibid.
Archief 1VC. dl. 2e. st. Ifi
^4 id
uitsche sluis werd vernieuwd , is de/e dijkage tengevolge van het doorbreken van den vingerling, andermaal ondergevloeid. Wel was tijdens het instroomen van het water in den polder Oud-Kijkuit, het duikertje in den binnendijk in allerijl met zeilen en aarde gedigt, doch het water klom zoo hoog en stortte met zooveel geweld over den niet sterken binnendijk , dat deze eindelijk bezweek , waardoor de polder in weinige oogenblikken geheel onder de golven dook. Deze gebeurtenis , die in het midden van den barren winter plaats greep, ontmoedigde ingelanden zeer en niet zonder reden, want nog werkte de vorige overstrooming nadeelig op den polder, toen deze slag hen weder op zoo gevoelige wijze trof. En niet alleen dat de gedeeltelijk herkregen vruchtbaarheid nu andermaal groote schade leed, ook het herstel van den dijk eischte opnieuw zware offers. Men sloeg evenwel weder spoedig handen aan 't werk , om het ongeluk te boven te komen. Vóór de gevallen opening in den zeedijk van den polder Oud-Kijkuit wem binnendijks een dam gemaakt en den gebroken binnendijk zoel t men onder-tusschen met behulp van daartoe ontboden Hollandsche werklieden te digten. Men slaagde er in den vloed spoedig te stuiten, daar de dijk , in de met zinkstukken bezonken doorbraak , niet uitschoof of verzakte en dus zonder eenige vertraging kon worden opgewerkt. De kosten van den afsluitdam kwamen voor gemeenschappelijke rekening van de polders Oud-Kijkuit en Slabbecoorn; doch in de uitgaven voor de sluiting en de daarop ook gevolgde geheele verhooging van den binnendijk, droeg deze polder voor drie vijfde en de polder Oud-Vossemeer voor twee vijfde gedeelten bij. De dijkgeschoten liepen, niettegenstaande de medewerking van ingelanden van den aanliggenden polder toch hoog; zij bedroegen 2 £ 17 Q per gemet, terwijl in liet volgende jaar, toen schier nog niets kon worden bezaaid, voor de voltooijing der sluis moest worden bijgedragen met een' omslag van 1 £ ;j j] 4 1i per gemet ').
') Avchief (lev polders van Oud-Vosmeer.
243
Na zooveel ondervonden tegenspoed hvak voor de zwaar gedrukte ingelanden een tijd van verademing aan; hnn polder bleef nu bijna eene eeuw van overstrooming bevrijd , terwijl de dijkgeschoten tot voorziening in het onderhoud , door remis-siën van belasting vaak merkelijk werden verligt. Dan , nog één onheil, welligt nog erger dan een der voorgaande , moest hen treffen, toen in 1808 door den stormvloed van 14 op 15 Februari) , de zeedijk op niet minder dan vijf plaatsen bezweek, of over eene lengte van ruim 81 Rijnlandsche roeden van zijne grondvesten schoof. Onder de ontstane breuken was er eene, die als zeer gevaarlijk moest worden aangemerkt; wijl zij bij eene lengte van amp;(.) roeden of 72,35 meter eene diepte had gelijk met de bedding der rivier. De daardoor loopende stroom vormde in den polder zelfs onderscheidene kreken, waarvan ééne zich langs de binnenzijde van den zeedijk uitstrekte en eene andere van omtrent 4 roeden breed, naar den dijk van den polder Ond-Vossemeer liep, en wier getij die bedijking zelfs bedreigde.
Het water vloeide dagen achtereen uit en in den polder, vullende ook telkens geheel den polder Oud-Kijkuit, die tengevolge van het doorbreken van den in 17 20 verbeterden binnendijk insgelijks was overstroomd 1). Groote kosten moesten ook nu worden gemaakt, om de gronden weder aan liet water te onttrekken. Alleen het digten van de grootste opening vorderde eene uitgaaf van ƒ 14,500 , terwijl de kosten van de sluiting der overige gaten waren berekend op ƒ 10,000 en boven dat alles leed men, zoo aan de vruchten, als het land , weder eene moeijelijk te berekenen schade 2).
Gelukkig is later deze dijkage niet meer door overstrooming geteisterd; ook werd hare zeewering niet meer zoo zwaar beschadigd , dat daarvoor dusdanige groote uitgaven noodzakelijk waren. Doch niettegenstaande deze meer gunstige tijden , vor-
') Archief dev polders van Oud-Vosmeer. 2) Ibid.
214
derde tie zeedijk tocli steeds een niet ligt onderhoud en van daar, dat zijne afmetingen slechts langzaam in doelmatigheid winnen. Wel is de staat der zeeweringen vooruitgegaan, doch de toestand er van is nog altijd van dien aard, dat veel daaraan kan worden verbeterd. De dijk heeft eene gemiddelde hoogte van 4,65 meter boven A. P. en is over 1405 meter kunstmatig verdedigd. Over 502 meter, langs of tegenover liet schor zijn geene voorzieningen noodzakelijk.
Nopens de uitwatering van dezen polder valt niet veel te zeggen. Hij sueert op den polder Oud-Kijkuit door een' steenen duiker in den zoo dikwijls door het water bezweken binnendijk. Blijkens de voorhanden bescheiden op dezen polder betrekking hebbende , geschiedde de looziug van het hemelwater ook vroeger langs dezen weg , doch tijdens op het oostelijke eind nog geene aandijking of voorpolder bestond, moet de dijkage of op de Eendragt door eene zeesluis , of op den polder Oud-Vos-semeer, door eeneu biunenduiker hebben uitgewaterd,
De grootte van den polder bestond in 1479 uit 90 gemeten dijkersland en 30 gemeten vroonland; in het midden der 17c eeuw beliep zij nog 89 gemeten 262 roeden. Door plaats gehad hebbende overstrooiningen is 's polders oppervlakte weinig verminderd ; want in 1683 spoelde maar 136 roeden en in 1715 slechts 66 V roede lands weg. Thans omsluit de zeedijk eene oppervlakte van 34,9079 hectaren schotbaar- en 12,3691 hectaren vroonland, een en ander uit middelmatig zware, doch doorlatende klei bestaande.
Bij een bezit van 4 hectaren , schotpligtigen eigendom , is men ingeland.
Oud-Kijkuitpoldor. De polder onder deze benaming bekend , is eene bedijking , tegen de polders Kerke en Slabbcooru aangewonnen , weshalve hij ook eerst na het ontstaan van deze kan zijn tot stand gekomen. Wanneer de bedijking er van
21'5
heeft plaats gehad, wordt niet vermeld; alleen blijkt, dat die reeds in het midden of uiterlijk in de laatste helft der 15' eeuw moet zijn geschied. Dat ook deze polder reeds in het jaar 1479 bestond, wordt door bescheiden geslaafd; doch eene nadere tijdsbepaling is vooralsnog niet mogelijk 1).
De wijze waarop de bedijking heeft plaats gehad, is nog altijd na te gaan. Wel is de strekking van den dijk op enkele punten , tengevolge van daarin gevallen doorbraken gewijzigd, doch in hoofdzaak ligt zij nog altijd daar, zooals zij bij de vorming van den polder werd bepaald. Of de zeedijk kort langs den zoom der ingedijkte gronden is aangelegd, is niet meer na te gaan ; slechts blijkt, dat met de inpoldering niet dan rijpe gorsen of zeer hoog gelegen slijkon zijn ontgonnen. De opgeworpen waterkeering was 2507 meter lang en door hare tot stand brenging zijn twee belangrijke kreken of vlieten, waarvan de blijken nog aanwezig zijn , afgedamd. De geul in het meest oostelijke gedeelte des polders was bij de bedijking zekerlijk nog al diep; de andere daarentegen meer vlak en breed, doch geen van beide hebben , afgaande op den vorm der daarin gelegde dijken, veel bezwaren bij de afsluiting opgeleverd. 13ij het ontstaan van den voorpolder ging eene lengte zeedijk van 1700 meter in binnendijk over en door de aanwinning van den Karnemelkslandpolder werd ook het andere vak aan den aanval der zee onttrokken. Daar het laatst bedoelde poldcrtje in 1570 verloren ging, viel het dijkvak , waartegen het was aangewonnen , weder bloot en juist dat gedeelte der waterkeering wordt ook nu nog door de Eendragt bespoeld.
Llven als de polder Oud-Vossemeer is ook deze bedijking nooit eenig nadeel door de schuring der stroomen toegebragt; de kreek , die uit de Eendragt in noordelijke rigting langs haren zeedijk liep en die de strekking der waterkeering bij de opwerking ook grootelijks had bepaald, leed kort na de vor-
') Zie onder andere de nota bedoeld in den inventaris van het oud archief der provincie Zeeluud, deel II, all. 2, n0. 1783.
•Z4t)
ming des polders aan verzanding en vernaauwde eindelijk tot eene kreek, waarvan ter naauvvernood meer sporen aanwezig zijn. Ook de uitloopen der andere binnengedijkte kreken waren spoedig verzand en in en lawjs deze gesloten geulen verrezen weldra de gronden , die thans onder den naam van Leguit staan bekend.
Heeft ook deze polder niet door de schuring van het water geleden , van andere ongevallen bleef hij daarentegen niet verschoond. Uit de strekking van zijne voormalige waterkeering is evenwel na te gaan, dat deze op het noordwestelijke gedeelte, tijdens de zee die bespeelde, nooit is gebroken geweest. Wel is daarin nog eene beduidende opening, doch deze draagt alle blijken van te zijn ontstaan bij gelegenheid eener overstrooming van den polder Leguit Grooter sporen van door het water aangerigte verwoestingen zijn daarentegen voorhanden in het oostelijke gedeelte bij de aansluiting aan den polder Slabbecoorn. Daar waren de rampen , door stormvloeden veroorzaakt, van zoodanig ernstigeu aard , dat zelfs eene geheele wijziging van de strekking der waterkeering is noodig geweest.
Of de polder door de hooge vloeden van 1509 en 1530 is ingebroken , kan vooralsnog niet met zekerheid worden gezegd ; evenmin kan worden bepaald, of de Allerheiligenvloed van 15 70 daaraan groote schade lieeft berokkend. Als wij evenwel nagaan , dat door den laatstgenoemden stormvloed, het tegen zijne oude waterkeering aangedijkte Karnemelksland-pol-dertje verloren ging , dan kunnen wij het er wel voor houden , dat, is hij al niet overstroomd , toen toch wel in meer of mindere mate door het zoute water zal zijn bedekt geweest.
Meer zekerheid hebben wij omtrent de uitwerkselen , die de stormvloed van 26 Januarij 1682 ook aan deze dijkage heeft gehad. Deze vloed , die inzonderheid voor de Vosraeersche polders in liet algemeen zoo noodlottig was, baande zich ook tot over hare velden eënen weg. Niet van den zeekant echter, maar van de zijde van don polder Slabbecoorn, was het water naar binnen gedrongen.
Ü47
De zeedijk bleef dus van doorbraak bevrijd; en, hoe groot eene ramp als de onderhavige nu ook was, toch zou eene breuk in de waterkeering de zaak nog veel ernstiger hebben doen
Izijn. De herbedijking, die na de sluiting van den gebroken zeedijk van den polder Slabbecoorn zicli slechts bepaalde tot het digten van den binnendijk, berokkende geene groote geldelijke uitgaven. Het daarvoor omgeslagen geschot bedroeg evenwel nog 1 £ 5 Vlaamsch per gemet, maar daaruit werden ook de kosten gevonden voor het verhoogen van den zeedijk over 120 roeden lengte. Doel», al wezen wij op het minder omvangrijke der schade aan de dijken ontstaan, het nadeel door het zoute water aan het gezaai berokkend, waszijn. De herbedijking, die na de sluiting van den gebroken zeedijk van den polder Slabbecoorn zicli slechts bepaalde tot het digten van den binnendijk, berokkende geene groote geldelijke uitgaven. Het daarvoor omgeslagen geschot bedroeg evenwel nog 1 £ 5 Vlaamsch per gemet, maar daaruit werden ook de kosten gevonden voor het verhoogen van den zeedijk over 120 roeden lengte. Doel», al wezen wij op het minder omvangrijke der schade aan de dijken ontstaan, het nadeel door het zoute water aan het gezaai berokkend, was daarentegen groot; ook de vruchtbaarheid van den grond had veel geleden, eene zaak in den regel nog erger, dan de onmiddellijke vernietiging van het daarop staande gewas.
Een nieuwe slag trof den polder in 1715, toen de zwakke dijk van Slabbecoorn door den sterken drang van het water weder bezweek. Ook bij die gelegenheid vloeide het water aanvankelijk over den binnendijk naar binnen doch, even als bij de vorige overstrooming was daardoor doorbraak ontstaan , door welke de vloed eindelijk onbelemmerden toegang verkregen had tot deze gronden. De schade, door dien storm aan de waterkeering ontslaan, was echter nog van geringer omvang, dan die, welke door den vorigen vloed was veroorzaakt, maar binnendijks waren de tot gevorderden staat van ontwikkeling gekomen vruchten geheel vernietigd en liet nadeel , door het zoute water aan het land toegebragt, was ook ditmaal niet gering.
Eene der zwaarste overstroomingen , dezen polder ooit over-komen, was ongetwijfeld die van 1720 en het zal dus noodig zijn, bij deze wat langer te verwijlen, In den zomer dan van genoemd jaar had eene vernieuwing der zeesluis plaats, eeti werk, dat door onderscheidene oorzaken zoozeer was vertraagd , dat de oplevering er van zelfs niet vóór liet invallen der winterstormen had kunnen plaats grijpen.
De veiligheid van den polder hing dus, ook laat in het jaar,
248
nog van den opgeworpen nooddijk of vingerling af en deze, niet tegen den sterken drang van het opgestuwde water bestand , brak door, met het. treurige gevolg, dat de polder ondervloeide en de nagenoeg voltooide sluis door de gewelddadige instorting des waters schier geheel verloren ging. Allertreurigst was het. nu met deze dijkage gesteld; het water vloeide na afloop van den storm elk getij uit en in den polder, door eene doorbraak , die tengevolge der sterke schuring van den stroom steeds in breedte en diepte toenam en ten slotte daardoor zeer gevaarlijk werd. Bovendien, de winter stond voor de deur en men vond het zelfs niet raadzaam terstond met de herbedijking of met het. maken eener nieuwe zeesluis te beginnen. Weken achtereen vloeide de polder alzoo onder en alles verkreeg veeleer het aanzien van een met geulen doorsneden moeras, dan van een door menschelijke vlijt, ontgonnen land.
De herbedijking werd eerst op den 10 April 172] aanbesteed ; zij bestond in het leggen eener afsluitingskade door de doorbraak , een werk , waaraan geene geringe gevaren verbonden waren, uithoofde het. zware getij, dat daarmede moest gekeerd worden. Het opwerken dezer kade vorderde eene uitgaaf van bijna 1072 £ Vlaamsch , een bedrag, dat niet geringe verhooging onderging, alvorens de afsluiting tot zeedijkshoogte was voltooid Met de uitvoering dezer werken was men evenwel niet. onvoorspoedig; belangrijke verzakkingen, of watergei-is, nieuwe doorbraken door uitschuivingen , grepen daarbij niet plaats en van daar, dat de nieuwe dijk reeds op liet einde van den zomer was voltooid,
Groote uitgaven waren echter voor de herbedijking noodig geweest; het daarvoor omgeslagen dijkgeschot bedroeg 1lt; £ 1 ö 8 % Vlaamscli per geniet, en dit niet toereikend zijnde tot dekking der gemaakte kosten , was ook nog eene leening gesloten van f 6000 onder verband des polders. Maar, was de de schade aan de zeewering veroorzaakt groot , ook het geleden nadeel binnendijks was van ernstigen aard. Gedurende een half jaar toch had het zeewater den polder bedekt; al de bestaande
'/i49
slooten waren of dooi' den vloed digi geschuurd of in kreken herschapen en door een en ander was veel van de beste teelaarde verplaatst of weggevoerd.
Schoon reeds driemaal zwaar getroffen , is de bedijking nog eenmaal zeer geteisterd. Het was in 1808, toen de polder Slabbecoorn was ingebroken en door het bezwijken van het daar tegenover gelegen binnendijkje, ook deze polder wederom vol water liep Doch moge ook deze overstrooming , zoo aan het land, als aan het gezaai, groot nadeel veroorzaakt hebben, rampen aan den dijk waren bij deze gebeurtenis gelukkig niet ontstaan.
Zooals wij gezien hebben is de polder driemaal overstroomd, (engevolge van het doorbreken eens binnendijks; al deze rampen waren echter gemakkelijk te voorkomen geweest, door eene voldoende verbetering van deze, nu grootelijks vervallen waterkeering. Hieraan schijnt men evenwel nooit ernstig te hebben gedacht en voor dit verzuim hebben ingelanden dan ook herhaaldelijk zwaar geboet. De zeedijk is daarentegen na de overkomen ongelukken onderscheidene malen verbeterd; vooral onderging hij na de vloeden van 1808 en 1825 telkens belangrijke verhooging en hoofdzakelijk door de laatste uitvoering, verkreeg hij zijn tegenwoordig profil, dat bij voldoende hellingen, eene gemiddelde hoogte heeft van 4,70 meter boven A P. De dijk is 807 meter lang en geheel door rijpe schorren begrensd.
Wat de waterlossing aangaat kan worden berigt, dat de polder is voorzien van eene zeesluis , waardoor hij loost op de rivier de Eendragt Op zijnen bodem wateren overigens ook uit de polders Slabbecoorn, Leguit en Vogelsang, die daarvoor in het onderhoud der sluis helpen voorzien. De sluis ligt nagenoeg regt over de binnengedijkte, groote kreek j zij is in 1720, zooals wij zagen, vernieuwd, en geheel in steen gebouwd Hare lengte bedraagt 18,80 meter en hare wijdte 1,50 meter Zij is voorzien van eene klep en eene binnen-
250
schuit', van welke de dorpels reiken tot 1,1(3 meter beneden A. P.
Liet gemiddelde hoogwater valt 0,28 meter beneden den bovenkant van den deksteen op hel buitenfront der sluis ; hel komt overeen met 1,70 meter boven A. P. liet laagwater daalt tot 3,4lt;5 meter beneden volzee
L)e grootte van den polder bedroeg in 1479, 127 gemeten sehotbaar- en 32 gemeten vroonland; kort vóór de overstrooming van 1682 bestond zijne oppervlakte uit ruim !;37 gemeten sehotbaar- en 33 gemeten vrij- of vroonland , doch in dat zoo rampspoedige jaar is 233 roeden der vroonen uitgeslagen en tengevolge van de overstrooming van 1720 is 0 gemeten 10 roeden sehotbaar land , deels uitgespoeld en deels voor verzwaring van den dijk vergraven. Tegenwoordig bevat de polder nog 52,2850 hectaren sehotbaar- of dijkersland en 14,5030 hectaren vrij- of vroonland, overeenkomende met 170 gemeten Blooische maat , of met de grootte van vóór 1682. Uit de overeenstemming der tegenwoordige met de vroegere grootte blijkt, dat de uitgeputte gronden later weder als schotbare landen zijn aangeslagen.
De bodem van dezen polder bestaat uit middelmatig zware klei en bij een bezit van 4 hectaren , schotpligtigen eigendom, is men ingeland.
Leguitpulder. Na de voorgaande bedijking is die strook gronds aangewonnen , welke thans onder den naam van Leguit-polder staat bekend, hetgeen zoowel uit de ligging, ais uit de aansluiting der dijken is na te gaan. De gorseu, die door deze bedijking zijn drooggevallen , lagen vóór hurue inpoldering van die van den polder Oud-Kijkuit gescheiden, door eene kreek, die zich op beide einden in de Eendragt ontlastte en waarvan in deze en de achter gelegen dijkage nog overblijfselen voorhanden zijn. Zij vormden alzoo eeue plaat, die aan den eeneu kant door de Eendragt en aan de andere zijde door genoemde kreek was ingesloten.
Heeds bij de indijking der gronden van Oud-Kijkuit werd het zuidoostelijke gedeelte van het water, dat de schorren aan deze zijde bespoelde, afgedamd en iiierdoor leed het overige deel weldra zoo zeer aan verzanding, dat liet bij de vortuing van dezen polder reeds tot eene geul van gering verinogen was opgeslijkt. Belangrijke kreken waren bij de bedijking alzoo niet meer af te sluiten , hetgeen 't leggen of opwerken van den dijk dan ook natuurlijk zeer zal hebben vereenvoudigd.
Wanneer de gronden van deze dijkage zijn drooggevallen , is niet gebleken , donh uit de hiervoren reeds genoemde kaart van P. van Resen zien wij, dat zulks reeds voor 1555 moet hebben plaats gehad. De daarvoor gelegde dijk heeft eene lengte van 2362 meter; hij sluit op het westelijke eind aan den dijk van den Kerkepolder en op liet zuidelijke punt aan de water-keering van den polder Oud-Kijkuit aan ; terwijl zijne strekking bij de opwerking is bepaald door de destijds bestaande rigting van de Eendragt en door die van de noordelijke uitmonding der hiervoren genoemde kreek. Door de bedijking van den polder Vogelsang is eene lengte dijk van 452 meter aan den aanval van het water onttrokken ; het overige vak, ruim 1910 meier lang, wordt nog immer door de Eendragt bespoeld.
Ook deze dijkage heeft nooit eenig nadeel van den stroom gehad, weshalve zij altijd van vallen of grondbraken bleef ver-verschoond. In andere rampen heeft zij daarentegen ook rijkelijk gedeeld , want en door doorbraak èn door overstrooming is zij dikwijls inet het zoute water bedekt geweest. 13ij elke on-dervloeijing van den polder Oud-Kijkuit, liep ook deze dijkage onder, want de binnendijk bij Boshoofd was reeds vroeg ten deele geapplaneerd en alzoo ongeschikt geworden lot keering van den vloed. Wanneer wij de schade, daardoor teweegge-bragt, nagaan, is het moeijelijk te verklaren , waarom niet in tijds deze vervallen waterkeering, al ware het geheel voor rekening van dezen polder, is opgemaakt of hersteld. Door eene verbetering daarvan ware veel voorkomen, van hetgene den ingelanden later duur is komen te staan.
252
Of de polder door den stormvloed van Lri.'iO is doorgebroken , is niet met zekerheid bekend; alleen vindt men aangeteekend , dat alstoen vijf van de destijds bestaande dijkages zijn overstroomd. Het is wel waarschijnlijk, dat ook deze polder onder dit getal is begrepen geweest, wijl nog twee groote kolken langs den binnenkant van den dijk worden aangetroffen, waarvan eene reeds lang vóór 1682 bestond. Evenmin weten wij, of de polder door den stormvloed van 1570, is ondergevloeid , dan wel of zijne zeeweringen daardoor zwaar zijn beschadigd. In het polderarchief zijn geene oudere bescheiden , op deze gronden betrekking hebbende , voorhanden , dan van de 11' eeuw, en buiten deze vinden wij niets omtrent de uitwerkselen van stormen aan deze polders vermeld.
Heter kent men de rampen, door den stormvloed van 26 Januarij 1682 ook hier veroorzaakt. Door dien noodlottigen vloed , die hoofdzakelijk in deze streken zoo ontzaggelijk veel onheilen heeft aangerigt, brak deze bedijking, even bezni den het punt, waar zij vroeger was bezweken , door. Het, instortende water woelde den grond tot eene aanmerkelijke diepte uit en de waterkeering spoelde over eene lengte va.) omtrent wel 30 Putsche roeden of over ruim 122 meter weg. De ramp was evenwel spoedig geheeld, want de ringdijk , buiten om de ontstane wiel opgeworpen , kwam zonder eenige vertraging tot stand en vorderde, in vergelijk met andere dusdanige ongevallen , maar betrekkelijk zware uitgaven. De afsluitingskade, lang 35 roeden, werd tot zeedijk verzwaard en kwam slechts op 116 £ 13 fi 4 Vlaamsch te staan . doch tot verbetering van den geheelen dijk , moest nog ruim 206 6 Vlaamsch worden besteed '). Tot dekking dezer uitgaven was een geschot van 2 amp; Vlaamsch per gemet omgeslagen; het ontbrekende was verkregen door eene leening.
Dit is de eenige doorbraak in den zeedijk , die na die van 1530 ol 1570 heeft plaats gehad; de later gevolgde overstroo-
') Archief lt;lei' polders van Oud-Vosmccr,
253
luiugeii zijn veroorzaakt door overvloeijing over den binnendijk van den polder Oud-Kijkuit en zooais overal, was derhalve ook hier eene onvoldoende scheiding van de andere polders , al zoo oorzaak der meeste rampen.
Toen op den 3cn Maart 1715 het zeewater door den dijk van den polder Slabbecoorn zich weder een, weg gebaand had tot over de velden van de onmiddellijk daartegen aangedijkte gronden , dook deze dijkage wederom onder water. Behalve de schade , die daardoor aan het gezaai werd teweeggebragt, kwam ook nog een aan hare grootte gei;ven redigd aandeel in de kosten der gelegde verschkade vóór de doorbraak van den polder Slabbecoorn , tot haren last ').
Ook in 1720 is de polder tengevolge van het doorbreken van den vingerling vóór de zeesluis van Oud-Kijkuit, overstroomd Wel werd zijn eigen uitwateringsduiker in tijds met tal van zakken, gevuld met aarde , gedigt; doch over den binnendijk bij Boshoofd vloeide het water, vóór dat daarop eene hulpkade was opgeworpen , elk getij in groote hoeveelheid naar binnen. Door den storm , waardoor de vingerling was bezweken , was ook belangrijke schade aan de waterkeering ontstaan ; en, schoon het zeewater daarover wel niet was heengevloeid , bleek toch, dat hare afmetingen niet voldoende waren en eene verzwaring, gepaard met verhooging, niet kon uitblijven Tijdens de ondervloeijing kon aan deze verbetering niet worden gedacht, doch zij kwam reeds vroeg in het volgende jaar tot stand. De geheele vorm des dijks werd er door gewijzigd, want zoowei het binnen- als buitenbeloop verkreeg eene betere helling en van zoodanigen omvang was het werk , dat in lang geene verbeteringen meer noodig waren.
Doch al werd de zeedijk niet meer door liet geweld des waters vaneengereten, nog eenmaal deelden ingelanden in de treurigste gevolgen van eenen ver voortgezweepten vloed. Het was , toen in 1808 de zeedijk van den polder Slabbecoorn
') Archief der polders van Oud-Vosmeer.
254
doorbrak en ook hunne eigendommon overstroomden Hel water stond bij die gelegenheid tot aan de zoldering der woningen en veroorzaakte daaraan groote schade. Ai het gezaai ging verloren en het land was voor jaren van zijne vruchtbaarheid beroofd Ook nu was de vloed over den binnendijk bij Boshoofd , waar hij het laagst was , naar binnen gedrongen en aan den zeedijk, die aan beide zijden door het water was be-spoeld, was niet de minste schade ontstaan 1) Evenwel werd hij weder verhoogd en verkreeg hij zoodanige afmetingen , dat liet zeewater, zelfs bij eene opstuwing als in 1825, daarover niet meer henenvloeide Zijne kruin ligt 5 meter boven A. P. en zijn voldoend buitenbeloop is, even als vroeger, door schorren of hoog gelegen slijken begrensd.
fs de geschiedenis van 's polders dijkwezen alzoo kort , ook ten opzigte van de uitwatering kan weinig belangrijks worden vermeld. De polder loost zijn hemelwater uit op Oud-Kijkuit en het blijkt niet of ooit op eenige andere wijze in de waterlossing is voorzien, evenmin, of vroeger de loozing te wenschen overliet. De polder draagt voor drie tiende qedeellen bij in de kosten van onderhoud in de zeesluis van den polder Oud-Kijkuit, doch heeft overigens te voorzien in het onderhoud zijner eigene watergangen, heulen en buizen.
Voor de grootte van den polder geeft P. van Rf.skn in 1555 op, 190 gemeten , zijnde dit welligt de oppervlakte, waarop hij is ingedijkt. In 1627 bedroeg zijne grootte echter maar 154 gemeten 27 roeden sehotbaar land , omdat, zooals men toen zeide , een gemet afgezonderd was voor » de keeten te Boshoofd,'''' 's Polders tegenwoordige grootte bestaat uit 59,5:502 hectaren sehotbaar- en uit 14,1378 hectaren vroonland, komende het gezamenlijke bedrag daarvan overeen met ruim 187 Blooische gemeten.
') S. van Hoek, Watervloed van 1808, pag. 353.
255
Uit de liialste opgaaf blijkt dat 3 gemeten , /00 door liet stichten van gebouwen, als door het ontstaan van wielen aan de bebouwbare oppervlakte is onttrokken. De ingedijkte grond bestaat uit middelmatig zware klei, die op het noordelijke eind des polders, waar de ingesloten kreek zijn uitloop had, meer bepaald in ligten klei- of zavelgrond overgaat. Bij een bezit van 4 hectaren is men ingeland.
Vogelsaugpolder. De jongste van de zeven polders, waaruit het waterschap Oud-Vossemeer bestaat, is de Vogelsaugpolder, eene kleine bedijking, tegen de polders Kerke, Hikke en Leguit aangewonnen. De gronden er van zijn grootendeels aanwassen in de monding der kreek , die vroeger langs den noordelijken dijk van den polder Oud-Kijkuit liep en zijn eerst na het geheel volslibben van die geul aan het water onttrokken , hetgeen uit hunne gesteldheid is at' te leiden. Nergens toch worden overblijfselen van het reeds bij de vorming van den achtergelegen polder gesloten water aangetroffen , en de sporen daarvan zouden zich zeker voordoen, zoo do polder eenigen tijd te vroeg was bedijkt.
De ontginning had in 1567 plaats, door de opwerking eens dijks van 1487 meter lang en van strekking, zooals die thans daar voor ons ligt. Hij werd van den aanleg af, door de blen-dragt bespoeld; en vermits hier geeue verdere aanwinsten plaats hadden , u er ook nimmer eenig deel van aan de wateren onttrokken Maar schoon tot lieden door de zee bespoeld , heeft de polder toch nooit bepaald nadeel van den stroom ondervonden ; de oiiheilen hem overkomen , waren of het gevolg eener te lage gesteldheid van zijne waterkeering , of werden veroorzaakt door onvoldoende afmetingen der binnendijken, die bij overstrooraing der achterpolders het opgestuwde water niet voldoende konden keeren.
Schoon niets daarvan met zekerheid bekend is, mag men het er voorhouden, dat de dijk van den polder door den stormvloed van I November 1 570 wel zal hebben geleden. Eerst
256
op het eind van 1567 voltooid, had hij twee jaar daarna natuurlijk nog niet de vereischte vastheid , om aan een en woeden- ooi den storm als deze, het hoofd te bieden. Het kan evenwel out niet worden bespeurd, of hij tengevolge van dezen vloed is dat doorgebroken , dan wel of de polder toen door overstrooming ren van den kant der achtergelegen dijkages is getroffen. sto Van den tijd der bedijking af tot ver in de 1V' eeuw weet vei men van de geschiedenis van dezen polder zoo goed als niets, dei waarom dan ook van de uitwerking der latere stormvloeden, uit
als die van 1635 en 1671, niets met zekerheid kan worden üe
'i
berigt. Do oudste stukken , regtstreeks op deze bedijking be- do trekking hebbende, dagteekenen eerst van 1682 en bestaan gr slechts uit beknopte rekeningen , in welke alleen de uit- ha gevoerde werken zijn geboekt. Uit deze rekeningen is evenwel gebleken, dat de polder tegen eenen vloed, als die van ni 26 Januarij 1682 niet bestand was, want ook zijne waterkee- tij ringen zijn er door bezweken. Voor de herbedijking werd el aanvankelijk slechts een buitengewoon geschot van 1 £ 5 ^ L Vlaamsch per gemet omgeslagen en hieruit zou men meenen, di dat de ontstane doorbraak van geringen omvang is geweest. st Later is de omslag echter met 3 £ per gemet verhoogd b] en dat, niettegenstaande ook / 1200 door leening was verkre- oi gen. üe ramp, die dus wel degelijk groote offers heeft ge- w eischt, schijnt hoofdzakelijk door eene te lage gesteldheid van d den dijk bij het Veer te zijn veroorzaakt, want daar was de waterkeering gebroken , hoeveel pogingen gedurende den storm g ook waren aangewend, om het onheil af te weren. Maar al k ware de zeedijk niet doorgebroken , de weinig omvangrijke s polder zou door het overstortende water over dan binnendijk s van den Hikkepolder toch zijn ondergevloeid. Ook hier was \ wel, even als bij het Veer, met veel krachtsinspanning gewerkt, | om het water nog in tijds te keeren , doch te vergeefs; het stortte ook van dien kant in den polder en zoo van beide zij- i den naar binnen vloeijende, was het land weldra geheel met het zoute water bedekt,
'257
Hij den afloop der zee nag inen, dat, behalve bij het Veer, ook op andere plaatsen breuken of binnenafschuivingen waren ontstaan en het was bij deze gelegenheid duidelijk gebleken , dat de afmetingen der waterkeering ook hier onvoldoende waren , tot keering van eene opstuwing der zee, als bij dezen storm had plaats gehad, liet gevolg daarvan was eene geheele verhooging en verzwaring er van; een werk, dat reeds in den daaropvolgenden zomer werd uitgevoerd en waarvoor eene uitgaaf van ruim 2 .'5 6 i £ Vlaamsch is noodig geweest Verlies van grond had men bij de herbedijking niet te betreuren; doch de schade, binnendijks door het water aangerigt, was groot, wijl al het gezaai was bedorven en vele woningen bij de haven waren omvergespoeld.
De uitwerkselen van den stormvloed van 1715 waren hier niet van ernstigen aard. Het gevaar , waarin de polder eenigen tijd verkeerde, was evenwel groot, daar aan den eenen kant elk oogenblik het water over den binnendijk van den polder Leguit stond te storten en aan den anderen kant op den zeedijk met aarde en horden alles moest worden in het werk gesteld , om gevaarlijke afschuivingen te voorkomen. Ook toen bleek hoezeer de hoogte van den dijk nog te wenschen overliet, om de steeds in hoogte toenemende stormvloeden te keeren . weshalve in het volgende jaar weder eene kostbare verbetering daarvan volgde 1).
Ook de stormvloed van 4 October 1720, waardoor de vingerling voor de sluis van den polder Oud-Kijkuit was bezweken , was voor deze bedijking nadeelig. Slechts door de grootste inspanning toch was het mogen gelukken haar voor over-strooming te behoeden; het water vloeide reeds over den zeedijk bij het Yeer en over den binnendijk van den Leguitpolder, toen de daarop in allerijl aangebragte kistdammen nog niet eens gesloten waren. Ook de uitwateringsduiker was ter naauwer-nood gedigt, toon het zoute water reeds tot tegen den dijk ,
Archief der polders vau Ond-Vosmeer.
Archief IV®. dl. 2°. st. 1 ^
25!^
waarin hij is gelegd , werd voortgezweept. Maar was de schade, door dezen vloed veroorzaakt, gering, andere uitgaven, zooals die voor het verhoogen van den binnendijk en voor het nogmaals verbeteren van den zeedijk, hoofdzakelijk bij het Veer, waren daarvan toch weder hot onvermijdelijke gevolg. Ook moest ter verkrijging eener tijdelijke waterlossing , de binnendijk van den Hikkepolder doorgegraven worden, door alle welke werkzaamheden de grondeigenaren gedurende drie achtereenvolgende jaren met een gemiddeld geschot van 1 £ 7 B 4 1 Vlaamsch per geinet werden bezwaard ').
Na den laatstgemelden stormvloed bleef de polder langen tijd van rampen verschoond; want zelfs het storingetij van 14 op 15 November 1775 bragt hier geene beduidende nadeelen te weeg. Anders was het daarentegen bij den voor deze provincie zoo geduchten vloed van 15 Januari] 1808 gesteld, toon het water andermaal tot eene voorbeeldelooze hoogte steeg en ook deze bedijking bedekte. De polder Slabbecoorn was doorgebroken en door het tegelijk bezwijken van het binnendijkje bij de hofstede »de Karnemelkspotquot; was de polder door het over-stortende water over den binnendijk overstroomd. Aan den zeedijk was door dezen vloed echter niet veel schade ontstaan, doch binnendijks was het treurig gesteld. Daar toch was niet alleen het wintergewas geheel verloren , maar door het langzaam afloopen van het ingevloeide water werden de anders zoo winstgevende akkers overal afgespoeld en voor jaren onvruchtbaar gemaakt quot;). Gelukkig vonden later geene dergelijke onheilen meer plaats, en daar de waterkeering nogmaals belangrijk werd verhoogd, bleef de polder ook bij volgende stormen van rampen bevrijd. De zeedijk, die door de achtereenvolgende verbeteringen meer gunstige afmetingen verkreeg, ligt aan geenen zwaren golfslag blootgesteld en bij voldoende hoogte zijn dus geene doorbraken te vreezen. Doch is 's polders waterkeering
') Archief der polders van Oud-Vosmeer.
•) S. van Hoer. Watervloed van 1808. pap: 253.
359
al voldoomlo , door den minder gunstigen staat der binnendijken blijft, zijne veiligheid toch altijd in meer of mindere mate afhankelijk van de achtergelegen en ook aan zee palende polders
De zeedijk wordt over de geheele lengte door de Eendragt bespoeld; hij is gemiddeld 4,50 meter boven A. P. hoog en wordt grootendeels door rijpe schorren begrensd.
Wat de uitwatering betreft, deze heeft plaats op den polder Leguit. liet blijkt dat de loozing altijd op die wijze heeft plaats gevonden en dat oudtijds, zoowel als thans, daarvoor voor t.wee tiendu cjecleellcn is bijgedragen in de kosten van liet onderhoud der sluis van den polder Oud-Kijkuit 1).
De grootte van den polder bestond steeds uit i)l gemeten dijkers- en uit slechts roeden vroonland ; door overstroomingen of doorbraken is nimmer grond buitengedijkt, weshalve dene oppervlakte tot in het begin dezer eeuw werd vermeld. Thans bevat de polder 36,0734) hectaren schotbaar- of dijkers-land met 0,3200 hectaren vroonland, achtereenvolgens overeenkomende met bijna 92 gemeten en ruim roeden oude ol Hlooische maat i!).
De polder behoort onder dc meest vruchtbare te worden gerangschikt ; de grond bestaat doorgaande uit zware klei en is alzoo geheel uit nieuwere zeebezinkingen ontstaan. Bij een bezit of eigendom van 4. hectaren schotpligtigen grond is men daarvan ingeland.
A L G B M EEN O V E U Z I G T.
Dc gronden, gelegen tegen de noordelijke dijken van dc polders Friestermeet, Bartelmeet en Broek , vormden weleer eeno
') Archief dor jioldcrs van Oud-Vosmeer. 5) I bid.
260
afzonderlijke heerlijkheid , onder den naam van Vrijberghe bekend. Deze strook lands was van die van Oud-Vosmeer gescheiden door den Vosvliet ; langs haren westelijken kant vloeide de noordelijke uitloop van den Pluirapot en ten noorden was zij door het oude Maarloo begrensd.
Niet altijd waren de grenzen van deze heerlijkheid even duidelijk door de natuur aangewezen; maar bij het verloop van beide eerstgenoemde wateren buitendijks was later meermalen eene geheel nieuwe regeling daarvan tusschen de aan elkander wassende gronden noodzakelijk; de limieten werden daarbij doorgaans dan vereenvoudigd, doch altijd liepen de daartoe op nieuw gekozen lijnen , in de hoofdstrekking der voormalige stroomen, di« vroeger tot scheidingen hadden gestrekt. De grenzen, tusschen deze heerlijkheid en Oud-Vosmeer werden bij de bedijking van den Nieuwen polder van Vrijberghe in 1747 , nog in acht genomen; want van de ruim 1 I(i gemeten lands, die door deze indijking zijn verkregen, werden nog 20 gemeten gerekend te behooren tot de heerlijkheid Oud-Vosmeer. Later zijn echter geene gronden meer onder de benaming van Vrijberghe bedijkt, maar werd Oud-Vosmeer zoodanig met deze heerlijkheid vereenigd, dat van geene grenzen tusschen beide meer sprake was en thans vormen al de gronden slechts céne heerlijkheid, die onder den naam van Oud-Vosmeer en Vrijberghe is bekend.
Aan den westkant liep de oude grens in eene kreek , waarvan bij de inpoldering van Priestermeet reeds een stuk is ingedijkt. Eindelijk , toen deze kreek geheel tot rijp schor was aangewassen, is de scheiding door eene regte lijn, die eene nagenoeg noordelijke rigting heeft en zicii uitstrekt tot in het diep van de Mosselkreek, bepaald.
Vroeger was Vri jberghe door twee groote kreken in drie voorname deelen gesplitst; elk dezer stukken had zijne eigenaren en zijne benaming, waarmede het eerst bij het publiek en later ook in geschrifte werd vermeld. De strook langs de dijken van de polders Priestermeet, Bartelmeet, Broek en llikke,
261
stond als het. n Gravengorsquot; bekend; dan volgde het//.Tan-llnijg-rocksland'quot; en nog meer noordelijk lag het schor, dat later met den naam van //Rammegorsquot; op de kaarten werd vermeld. Het eerste, het Gravengors, is alzoo ingenomen door de polders van Vrijberghe; het tweede en derde stuk hebben de uitmuntende kleigronden van den Holiare- en van Haaftenpolder opgeleverd. De «Jan Huygenshilwaarvan in oude charters mede wordt melding gemaakt, en die aan den westkant van deze heerlijkheid paalde , is ten deele met den Sluispolder drooggevallen 1).
Het oudste deel dezer gronden schijnt reeds op den 4 Maart 1445 door hertog Fii.ips van Bourgondië ter bedijking te zijn uitgegeven aan Jan Ruijgrook en Anthonie van Bot-sEi.aaii. Of op deze uitgifte onmiddellijk inpoldering is gevolgd , is niet gebleken ; slechts wordt berigt, dat de polder Vrijberghe, groot 200 gemeten, m 1511 voor het eerst //bereden'' werd, maar ook alstoen is ondergevloeid 2). Uit dit weinige is toch op te merken, dat deze bedijking eigenlijk maar kort vóór dien tijd moet hebben bestaan , en dat aanvankelijk de gronden van deze in hare breedte zoo uitgestrekte heerlijkheid maar ten deele zijn bedijkt geweest. Hoe en waar de eerste inpoldering heeft plaats gehad, daarvan is niets gebleken ; evenmin is het duidelijk, of de polder, in 1511 overstroomd , na verloop van korteren of langeren tijd weder is herdijkt. Uit het verzoek van ambachtsheeren van Vrijberghe van 17 Maart 1634, zou men evenwel kunnen opmaken, dat de herbedijking is uitgebleven tot in de 17quot; eeuw en tevens, dat de overstroomde polder gelegen heeft ter plaatse, waar thans de polder Oost-Vrijberghe aangetroffen wordt, lu genoemd verzoek toch , verklaren deze heeren bereid te zijn, v hunnen geïnundeerden polder '' weder te beverschen , mits voor
') Ermerins. ISeschrljnmj van Poortvliet, pug. 71, c» van Ond-Vosmeer, pag, 134.
') Box HORN , |ing jt.
do binnendijks te brengen gronden genietende «exeinpticquot; van den quot;C penningquot; en vrijstelling van alle andere lasten gedurende 14 jaren. Men had dus hier op het oog, eene inpoldering van reeds vroeger bedijkt geweest land en , daar nu na 1511, van geene nieuwe polders in deze heerlijkheid gewag gemaakt wordt, is het vrij zeker, dat hier uitsluitend aan de beversehing van den eersten polder van Vrijberghe, met welks aanvang het begin der heerlijkheid zaraenvalt, moet gedacht worden.
Het aanzienlijke geslacht » Vkijbeughe'' zal in lateren tijd zeker zijnen naam aan deze heerlijkheid hebben ontleend, wijl onder den ouden adel van Zeeland zoodanig stamhuis niet aangetroffen wordt Veel is evenwel nopens deze heeren niet bekend. In 1577 wordt WtLT.em Jacobsen de Boet, heer van Vrijberghe genoemd; doch in 1G16 vindt men reeds een Lieven, met den geslachtsnaam, //van Vrtjisergme quot; vermeld ')
In dit ambacht heeft nimmer een dorp bestaan; de weinige bewoners waren over den geheelen polder verspreid en ter ver-rigting van hunnen openbaren godsdienst maakten zij gebruik van de Sint-Anthoniuskapel , die op den dijk , tusschen de polders Mikkeen Broek, welligt reeds door Anthonius van Wis-sekerke , een der heeren van Vosmeer, was gebouwd. Deze kapel , waarvan de fondamenten in de vorige eeuw nog aanwezig waren, heeft langen tijd gestrekt tot aanduiding der grenzen tusschen Oud-Vosmeer en Vrijberghe; want zij stond juist in de strekking van den voormaligen Vosvliet, op omtrent 500 meter ten noorden van den Broekschen weg.
De gronden, door de heeren van Vrijberghe hier bedijkt of ter inpoldering uitgegeven , maken dus de bestaande polders van deze voormalige heerlijkheid uit. Oost-Vrijberghe is het eerst en de Nieuwe polder het laatst bedijkt. Dc drie bestaande polders hebben een gemeenschappelijk bestuur, bestaande uit een' dijkgraaf en een ontvanger-grilïier; Oost- en West-Vrijberghe
') Smallkoanüi*. Kromjk van Zoefanrf, folio 544 en 545
^(53
hebben bovendien ook een gansch gemeenschapi)elijk beheer, doch Niouw-Vrijberghe staat, buiten het bestuur, administratief op zich zei ven.
Oost-V rij bergh opoldcr. De gronden, door het bedijken van den Oost-Vrijberghepolder verkregen , lagen aan den westelijken oever van den voorinaligen Vosvliet. Zij waren, zooals wij hierboven zagen , vermoedelijk reeds vroeger ingepolderd geweest, doch door den vloed van 1511 ondergevloeid zijnde, zijn zij na 1634 voor de tweede maal bedijkt.
Op de nieuwere kaarten van de provincie komt deze polder voor, als gelijktijdig met West-Vrijberghe te zijn bedijkt; doch blijkens de kaarten van Ottens en Visseii, was dit geenszins het geval. Op die van den laatste komt de polder reeds voor, tegenover West-Vrijberghe , dat daarop nog als openliggend schor wordt aangeduid. Wanneer de bedijking heeft plaats gehad, is niet gebleken; doch zeker moet die zijn geschied tusschen de jaren 1643 en 1669. In 1642 toch bestond de polder nog niet; want voor de destijds bedijkte grootte van de heerlijkheid Vrijberghe wordt slechts de 8 gemeten opgegeven, die aan den westkant van den Vosvliet in den Hikkepolder ligt.
Deze nieuwe polder van Vrijberghe kwam tot stand doorliet opwerken eens dijks van 900 meter lang, en het maken dezer waterkeering was aan geene bezwaren onderhevig, daar noch diepe kreken , noch moerassige plaatsen moesten worden afgesloten. Zelfs de uitloop van den Vosvliet was geheel verland , zooals uit de gesteldheid van den ingepolderden grond is na Ie gaan. Ook van den stroom en den golfslag zullen de bedijkings-werken niet te lijden hebben gehad; en, daar de sli jken buitendijks nagenoeg schorshoogte hadden , en onder zeer zachte glooijing afdaalden tot op de bedding van den niet zeer diepen stroom, bleef de polder in latere tijden insgelijks van de schuring des waters bevrijd en moest er alleen eenige zorg aan de waterkeering boven het maaiveld worden besteed.
264
Dan , nietlegenslnaude deze zoo gunstige ligging, bleven de gronden toch niet geheel van rampen verschoond; want reeds in 1683 had overstrooming plaats, zooals blijkt uit het in 1688 door ingelanden ingezonden verzoek tot ontheffing der //Statenlastenquot; voor den tijd van zeven jaar Schier niets is echter van het vroegere dijkwezen van dit poldertje bekend , weshalve ook niets anders dan de eenvoudige vermelding dier gebeurtenis kan worden geboekt. Ook omtrent de verdere lotgevallen van deze di jkage verkeert men in het onzekere; doch daar de daarvoor gelegen schorren steeds in uitgebreidheid toenamen , en de Krabbekreek hand over hand verlaadde, zal hare zeewering van volgende stormvloeden weinig geleden hebben.
Bij het bedijken van den Nieuw-Vrijberghepolder werd de zeedijk geheel aan den aanval van het water onttrokken ; daardoor verviel alle onderhoud en bleef alleen de zoi'g voor de uitwatering over. Nog eenmaal echter bespoelde het water den dijk en had zelfs overstrooming plaats 1). Wat de uitwatering betreft, deze vorderde door alle tijden heen geene groote uitgaven; alleen wordt jaarlijks daarvoor ƒ 11,73 aan Nieuw-Vrijberghe, waarop de loozing plaats heeft, uitgekeerd.
Oost-Vrijberghe is slechts 17,1420 hectaren groot en zijn bodem bestaat uit zware klei. Bij een eigendom van 3,9240 hectaren is men ingeland.
West-Vrijborgbepolder. De polder West-Vrijberghe is ontstaan door de bedijking van het Gravengors, reeds hiervo-ren vermeld. Dit gors nu lag vóór de dijken van de polders Bartelmeet en Broek en was in den laatsten tijd van de meer westelijk gelegen aanwassen geseheiden door de uitwateringsgeul van de dijkages van Poortvliet. Langs den noordelijken kant
) Door den vloed van 1S08.
265
was het begrensd door eene breede kreek , die op het westelijke eind zijn begin nam in de aangewezen suatiegeul en zich op de hoogte van de uitspringende bogt van den polder Nieuw-Vrijberghe zich met de Krabbekreek vereenigde.
Reeds liet ontstaan van deze schorren was in der tijd eene niet geringe aanwinst voor de polders van Poortvliet, doordien een beduidend gedeelte der zeeweringen daardoor werd beschermd. Vorderde vroeger de zeedijk van den polder Bartelmeet nog altijd eenig onderhoud, bij het steeds hooger worden der voorgronden krompen de daarvoor te maken kosten hand over hand in en bij hunne inpoldering verviel alle onderhoud. Geen wonder, dat door het dijksbestuur der polders van Poortvliet daarom ook pogingen waren aangewend, tot liet verkrijgen van het Gravengors in erfpacht, ten einde niet alleen den aanwas , maar ook de indijking er van door den aanleg van kunstwerken te bespoedigen l). Het daartoe gedane verzoek is niet toegestaan, doch het bestuur heeft daarop toch nog eenige dammen aangelegd 2) Bij eene graving in den kortelings bedijkten Sluispolder kwam de Vilvoordsche steen daarvan nog te voorschijn en ook het verwerkte rijshout werd, schoon vergaan, nog opgemerkt.
Wanneer en door wien de indijking dezer gronden heeft plaats gehad, is niet gebleken ; de ontginning moet evenwel eerst na 1666 hebben plaats gegrepen , want tot in dat jaar worden de gronden nog altijd als openliggende gorsen vermeld *).
Voor het inpolderen der gronden was het leggen eens dijks van 1415 meter noodigj zeker eene te groote lengte water-keering in vergelijk met de daardoor aan de zee onttrokken strook gronds, üe kreek langs den noordelijken zoom der gorsen had evenwel geene breedere indijking gedoogd en zoo deze
') llekening der polders van Poortvliet over 1002. -) Ibid over 1064.
s) Ibid over 1666.
266
zelf al af te sluiten ware geweest, de grond langs hare kanten was destijds niet rijp of tot inpoldering geschikt.
Het is niet waarschijnlijk, dat bij het opwerken van den tlijk zicli moeijelijkheden hebben voorgedaan ; belangrijke geulen of vlieten toch zijn niet afgedamd , maar de waterkeering werd geheel op rijp schor aangelegd. De nieuwe polder heeft ook later niet van den stroom te lijden gehad; want de kreek , die in oostelijke rigting langs zijne zeewering henen schoot, leed spoedig aan verzandingen bij liet verkilden van deze, ontstond van lieverlede liet aaneengesloten gors, dat later een zoo groot deel van den Hollarepolder heeft opgeleverd.
De geduchte vloed van van 26 Januari) 1682 veroorzaakte aan deze bedijking nog groote schade: haar zeedijk werd daardoor zelfs gebroken en belangrijke uitgaven moesten voor het herstel daarvan worden gemaakt *). Latere stormvloeden van de 17° of 18° eeuw veroorzaakten hier echter geene of slechts geringe sciiade. Ook tussclien deze viel niets belangrijks aan den polder voor; jaar op jaar bestond het onderhoud slechts in het bekrammen en aanheelen van den dijk en alleen na het ontstaan van geweldig hooge vloeden , als die van 1715 en 17 75 grepen geringe dijksverbeteringen plaats. Dar, , schoon lang gelukkig, werd hij in 1808 nog eenmaal bijzonder rampspoedig. De vreesselijke storm van 14lt; en 15 Januarij uit liet noordwesten , stuwde het zeewater hoog tegen zijne dijken op en het stortte daarover allerwegen zoodanig heen , dat de waterkeering op drie plaatsen bezweek. De eerste opening had eene lengte van vijf, de tweede eene van tien en de derde eene van zeveii Rijnlandsche roeden , met aclitereenvolgende diepten van vijftien, achttien en zestien voet 2). Groot was alzoo de schilde, die aan de zeewering was ontstaan, groot ook het nadeel door liet binnengestroomde water veroorzaakt; de gebroken
') Ermkuins. Beschrijving van Tholen, pag. 28. -) S. van IIokk. Ifafcrvfoei! mn 1808 , pag. 250.
'207
dijk eischtc terstond belangrijke offers tot herstel en liet laatste nadeel bragt jaren achtereen een moeijelijk te beramen nadeel te weeg.
Even als de polder Nieuw-Vrijberghe, werd ook deze dijkage zeer gebaat, door de tot standkoming van den Hollarepolder. I lierdoor toch hield geheel het onderhoud aan hare waterkeering op en zij is daardoor nu op zoodanige wijze tegenover de zee beschermd , dat rampen , als de bovenstaande, daaraan niet meer te verwachten zijn. De polder heeft nu alleen in het onderhoud van zijne uitwatering en in de kosten van zijn beheer te voorzien en de daarvoor te besteden uitgaven zijn gering , vooral omdat ook deze bedijking niet in het bezit is eener zeesluis, maar zijne waterlossing door eenen binnenduiker in den oostelijken dijk geschiedt.
Vóór het aanwezig zijn van den polder, waarop hij thans loost, had de waterlossing waarschijnlijk plaats met eene zeesluis , die later door het daaruit nemen der deuren in eenen binnenduiker is veranderd. De uitwatering langs dezen weg liet evenwel vroeger te wenschen over, waarom zij in 1759 werd verlegd. Van dien tijd af tot lang in deze eeuw, loosde de polder door eene zeesluis op het Bree , doch toen de afvoerkanalen buitendijks daar verlandden , werd do oude waterlossing in den oostelijken dijk weder hersteld. •
Deze polder bevat slechts 20,4510 hectaren schothaar land met 0,5470 hectaren vroonland, bestaande, even als in de voorgaande bedijking uit zware klei en bij een bezit van 3,9240 hectaren is men daarvan ingeland.
TSieuw-Vrijberghepolder. Na het ontstaan van de beide voorgaande polders is de hier bedoelde bedijkt. Hij bevat een gedeelte der gronden in den voormaligen Vosvliet aangewassen en vermoedelijk ook nog een stuk van het reeds in 1511 overstroomde land. Ook deze polder heeft eenen langwerpig smal-len vorm tengevolge van de destijds bestaande strekking der
•268
Krabbekreek , die deze gronden bespeelde en alzoo geene bree-dere inpoldering gedoogde.
Het octrooi of de vergunning tot bedijking dagteekent van 29 April 1 746 en volgens dit stuk werd voor de te ontginnen gronden toegestaan , vrijdom van alle n ordinaire en extra ordinaire CC penningen of verpondingenquot; op de landen en gebouwen voor den tijd van een en twintig jaar , vrijdom van de twee schellingen per gemet in plaats van het '/boomgeld'quot; voorden tijd van achttien jaar en vrijdom van de n ordinaire en extra ordinaire CC penningen op de tiendenquot; voor den tijd van vijftien jaar, alle in te gaan met het eerste jaar na de bedijking. Verder werd toegestaan, vrijdom van den '/ vijftigsten en tachtigsten penningquot; van de //alienatiequot; der onroerende goederen tot aan het rooven van den oogst, alsmede quot; exemptie quot; van den quot;impostquot; op de bieren, die gedurende de uitvoering der bedijkingswerken zoude gesleten worden. Ëimlelijk werd ook bepaald, dat de bedijking binnen den tijd van twee jaar moest voltooid zijn en het //honderdste gemetquot; van den drooggevallen grond, als vroonland ten bate van het // Ministerium Divinum quot; zou komen.
Hoewel met de bedijking in 1747 reeds een begin was gemaakt, kwam zij in dat jaar toch niet tot stand. Door de belegering van Bergen op Zoom, waren schier alle arbeiders vertrokken en de uitvoering moest tot in het volgende jaar worden gestaakt. Gelukkig ontstond aan de onvoltooide werken in den daaropvolgenden winter niet veel schade; het water vloeide wel onbelemmerd uit en in den niet gesloten polder , doch er was nog niet geploegd of gezaaid en de vloed bragt binnendijks alzoo geen nadeel te weeg. Eerst na de overgave der stad is de waterkeering, die eene lengte bad van 21 .'3S meter, voltooid.
Zeker was ook deze bedijking geene zeer voordeelige onderneming; want de lengte van den gemaakten dijk stond in geenszins gunstige verhouding tot den daarmede omsloten grond. Daarbij kwam het nadeel door de staking der bedijkingswerken
269
geleden; want werden door het instroomende water, zooals we zeiden, nu al geene vruchten bedorven , de bezaaijing moest daardoor toch een gansch jaar worden verdaagd. Uit de eerste rekening, op den 28cn Junij 1749 te Tholen gedaan , blijkt dat de bedijkingswerken eene uitgaaf gevorderd hebben van 4157 £ 13 .(1 6 % Vlaamsch en dat voor het beploegen van den drooggevallen grond, 122 £ 11 $ 2 '1 was besteed '). Het Schouwsch gemet land kwam alzoo op ruim ƒ 220 te staan , een prijs, die, althans in dien tijd, zeker vrij hoog te noemen was Bovendien moest in de twee eerste jaren na de sluiting van den dijk nog 1320 £ Vlaamsch aan dezen polder worden te koste gelegd, zonder eenige bate door bezaaijing genoten werd
De stroom van de Krabbekreek heeft de waterkeering nooit eenig nadeel toegebragt; dan , scboon de oever niet leed , 's polders zeedijk vorderde steeds een betrekkelijk zwaar onderhoud. Bij westelijke en noordwestelijke winden , vergezeld met hooge vloeden , lag de tlijk aan eenen zwaren golfslag blootgesteld; dit maakte , zoo lang de voorgronden nog laag waren , eene verdediging noodzakelijk en veelal was deze niet eens toereikend , om bij lievige stormen zware grondverliezen te voorkomen.
Reeds kort na zijne bedijking geraakte de polder onder water. Het was namelijk door den stormvloed van 11 Maart 1750 , waardoor drie dijkbreuken waren ontstaan , van welke ééne op het grondgebied van Oud-Vosmeer een zeer ernstig aanzien had. Door deze was 's avonds ongeveer te zes uren 'l water naar binnen gestroomd , met een geweld , als van eenen «zwaren watervalquot;
Het herstel der schade eischte groote inspanning; want door de gevallen openingen liep een zwaar getij , terwijl de grond voor de sluiting benoodigd destijds langs den polder niet aanwezig was, maar van elders moest worden aangevlet. Bo-
') Archief (lor polders vau Oud-Vosmeer.
370
langi'ijk waren do uilgaven , die voor de digting der dijkbreuken tnoeslen besteed worden cn daarbij kwam het verlies van het gezaai in een te ver gevorderd saizoeu , om ook in den daar-opvolgenden zomer nog ecnige andere gewassen te kunnen telen. Wel werd de dijk van den polder West-Vrijberghe doorgestoken tot ontlasting van het water; wel werd ook de zeedijk in betrekkelijk korten tijd gedigt, doch hot liep maanden aan, alvorens binnendijks in den te weeken grond iets in 't belang van landbouw kon worden verrigt.
Voor de beversching van den polder was een omslag of dijkgeschot van 9 £ 5 (i Vlaamsch per gemot noodig geweest, terwijl 's jaars te voren , zoo tot voorziening als herstel van schade aan den dijk nog ruim 440 £ Vlaamsch was besteed.
Kort na deze treurige gebeurtenis verkregen ingelanden verlenging van de in het octrooi verleende vrijdommen van // den CC penning op de lauden en gebouwenquot; en van de twee schellingen op de bezaaide gemeten voor den tijd van voortien jaar; de vrijdom van den CC penning op de tienden werd nog over zeven volgende jaren toegestaan. Ook werd bij resolutie der Staten van 10 .November 1 753 aan de ingelanden in //eeuwige erfpachtquot; uitgegeven het, honderdste gemet der ingedijkte gronden , bedragende eene oppervlakte van 1 gemet 47 roeden, voor eene rente van 1 £ 14 $ 8 ^ Vlaamsch of voor f 10,40 van onze munt.
Ook door den stormvloed van 1808 is deze polder zwaar getroffen. In den dijk spoelden vijf openingen , waarvan de beide eerste elk 15 , do derde 6 , do vierde 40 en de vijfde 10 roeden lang was. In het geheel was alzoo eene lengte dijk van 86 Rijnlandsche roeden of van 324 meter weggeslagen, waardoor de polder geheel onder water vloeide en het vooruitzigt van den landbouwer weder voor eenige jaren werd verijdeld.
Later is deze bedijking niet meer door stormen geteisterd. Bij het moor verlanden der Krabbekreek brak van lieverlede ook een meer gunstige toestand voor de waterkeering aan ; doch eene zeer gelukkige gebeurtenis voor dezen polder greep
■271
eindelijk plaats door de bedijking van den llollarepolder, als waardoor alle onderhoud aan zijnen voormaligen zeedijk verviel.
De buitendijk, thans binnendijk, die in 1763 nog over 8791 roede belangrijk is verhoogd, ligt thans 3,50 meter bollet maaiveld van den polder verheven. Zijn buitenbeloop, in hetwelk nog allerwegen de blijken van vroegere grondverliezen voorhanden zijn, ligt onder eene schuinte van 2^- maal de hoogte tot basis; het binnenbeloop heeft eene helling van U op 1.
Alzoo niet meer aan zee liggende, hebben de grondeigenaars ook niet meer dan voor de kosten van beheer en van de instandhouding en het onderhoud der uitwatering te zorgen. Wat het laatste, de uitwatering betreft, reeds den 13 April 1747 werd deswege met het bestuur der polders van Oud-Vosmeer overeengekomen , om de dijkage in den achterliggen-den polder te doen uitwateren, togen eene jaarlijksehe vergoeding van 4 si Vlaamseh per gemet. Ook tegenwoordig heeft do polder, die nu ook het water der beide voorgaande bedijkingen ontvangt, zijne waterlossing op den Hikkepolder; daarvoor wordt thans in het geheel ƒ 28,10 betaald, doch daarvan komt maar / 20,35 ten bate der drie zoogenaamde groote polders van Oud-Vosmeer; het overige ad ƒ 7,75 wordt genoten door ambachtsgeregtigden dier heerlijkheid. De polders Oost- en West Vrijberghe dragen, ingevolge '/contractenquot; van 3 April 1750 en van 19 April 1849 gezamenlijk ƒ 36,73 voor hunne waterlossing aan Nieuw-Vrijberghe bij.
lleeds bij het doen van de rekening der bedijkingswerken , verkreeg de polder een bestuur, hetwelk bestond uit den dijkgraaf, cmilstoffet, Gaioswijck , en de drie gezworenen, P. Fatsoen, J. Isakhb en M. van der Kloet, van welke laatstcn de twee eerstgenoemden door ambaehtsheeren van Vrijberghe en de laatste door die van Oud-Vosmeer was aangesteld. De dijkgraaf was levens ontvanger-griffier, doch later is zulks ver-
autlerd. Eindelijk zijn ook de betrekkingen van gezworene onvervuld gebleven en is de polder met de beide vorige onder een gemeenschappelijk bestuur gesteld.
Ue grootte van Nieuw-Vrijberghe bedraagt 53,0070 hectaren schotbaar- of dijkersland, bestaande uit zware zeeklei. Bij een bezit of eigendom van 3,924-0 hectaren is men ingeland.
Uollare-, van Haaften- en Sluispolder. Na de tot
dusverre achtereenvolgens behandelde polders van Oud-Vosmeer en Vrijberghe , blijft nog over de beschrijving van de in deze eeuw alhier aangewonnen gronden. Deze zijn begrepen in den Hollare, van Haaften en Sluispolder, die kort na elkander zijn gevormd en die aan de gemeente, van welke zij deel uitmaken , eene zoo groote uitbreiding hebben gegeven.
Hollaer- of Hollarepolder Reeds bij de bedijking van den West- en Nieuw-Vrijberghepolder, lagen langs den zuidelijken oever van de Mosselkreek uitgebreide slijken , die op enkele plaatsen waren begroeid , doch voor het grootste gedeelte nog niet tot de hoogte van volzee waren opgewassen. Zij waren door tal van geulen, waaronder ook de Krab-bekreek , doorsneden; docli al deze vielen reeds bij ebstand droog en leden bovendien aan verzanding. Naar gelang van den aanwas dier slijken, kwamen ook de daarin geschuurde kreken tot verloop , en de eertijds zoo gescheiden gronden vormden daardoor van lieverlede een meer aaneengesloten geheel , 't welk aanvankelijk een uitmuntend weiland en later een uitgestrekten en bij uitnemendheid vruchtbaren polder heeft opgeleverd.
In 1843 had de inpoldering plaats, door het leggen eens dijks van nagenoeg 5075 meter lang. De uitvoeringskosten bedroegen / 119,000 , doch daarvoor waren nu ook 250,9608
*) De polder is genoemd naar den vice-admiraul M. Hollaer, die op den 13 September 1031 den Spanjaarden hier een gevoelig verlies heeft toegebragt.
373
hectaren schorreu , over het geheel, doch vooral in het oostelijke gedeelte des polders uit zware zeeklei bestaande, aan do zee onttrokken. De bedijking heeft plaats gehad voor gemeenschappelijke rekening van ambachtsgeregtigden van Oud-Vosmeer en Vrijberghe , die de gronden aanvankelijk voor gemeenschappelijke rekening bebouwden en daarna voor den tijd van veertien jaar verpachtten. Tegen het eind van den pachttijd werd besloten den polder met de ondertusschen ook verkregen strook gronds in den van Ilaaftenpolder tusschen het voormalige //Stinkgatquot; en den dijk, te verkoopen. Bij de eerste veiling, die op den 17 Maart 1876 plaats had, werd ƒ 825 voorliet gemet, overeenkomende met 0,3924 hectaren, geboden; dan, daar deze koop niet toegewezen werd, had op den 1 April daaraanvolgende andermaal veiling plaats, waarbij f 831 per gemet werd bedongen.
üe zeedijk en de binnendijk , tusschen den llollare- en van Ilaaftenpolder, was niet in den verkoop begrepen ; het onderhoud van den dijk met de oeververdediging en het onderhoud der suatiesluis met de daarbij behoorende werken van het haventje en van den binnendijk kwam van 1 Mei 1876 af uitsluitend ten laste van den kooper 1).
Dc binnenbermen der dijken , door welke de polder wordt ingesloten , zijn aan den kooper kosteloos ten gebruike afgestaan, onder verpligting tot behoorlijk onderhoud van de daarop reeds bestaande of later aan te leggen wegen. Ook rust op den kooper de verpligting om den weg, strekkende van den grintweg van Oud-Vosmeer naar Sint-Annaland, tot aan het westelijke punt van aansluiting der dijken van den llollare- en van Ilaaftenpolder, voortdurend behoorlijk in goed rijbaren staat te onderhouden en om het tusschen de verkoopers en de eigenaars van den van Ilaaftenpolder in der tijd gesloten contract, nopens het gebruik van uitwegen na te leven 2),
18
274
De wegen , genaamd de Korte- en de Laugeweg , alsmede de bermsloot en de sluiswachterswoning, werden het eigendom van den kooper. Voor de laatste , de sluiswachterswoning , is met de daaraan grenzende erven , boven en tegelijk met den koopprijs ƒ 1000 betaald.
Ingeval van indijking van gronden gelegen vóór den zeedijk van den Hollarepolder, hebben de verkoopers het regt van kosteloozen doortogt van water door den Hollarepolder ten behoeve van de uit die gronden te vormen vóórpolders voorbehouden. I)c daarvoor benoodigde duikers komen , wat kosten van aanleg en onderhoud betreft, echter voor rekening van de verkoopers. De laatsten hebben verder het regt, om de voor de suatie noodige waterleidingen in den Hollarepolder ten hunnen koste te doen maken, terwijl ingeval de bermsloot ooit verdieping of verbreeding eisclit, de kooper die uitdieping of verbreeding moet gedoogen en de daarvoor noodig geachte gronden tegen taxatie van deskundigen moet afstaan. Het onderhoud van de ten behoeve der suatie gemaakte waterleidingen is verder ten laste van den kooper ').
De verkoopers hebben voor zich ten allen tijde gereserveerd liet kosteloos gebruik van al de polderwegen en van de wegen over de bermen. Ook hebben zij liet regt om ten allen tijde ten hunnen koste zooveel oprillen in de dijken te maken als zij noodig zullen oordeelen , om hunne voorgronden buiten den Hollarepolder te bezoeken 2).
Op al deze voorwaarden is de polder met de daarin staande gebouwen en getimmerten verkocht aan den heer Lt. Smit te Lekkerkerk , voor de som van / 595,315,04,
De polder is nooit door den stroom aangetast, het zooge naamde // Stinkgat'1 langs zijn1 noordelijken dijk gslegen, slijkte spoedig op en langs het westelijke eind ontstonden weldra hoogc slijken en gorsen. In 1852 is bovendien het meest
Zie du vciliugsvoorwiuirdeu. =) Ibid.
275
belangrijke getleolte der waterkeering door de vorming van den van Haaftenpolder, binnengedijkt, en thans worden, nu ook de Sluispolder is aangewonnen, maar twee dijkvakken meer door de zee bespoeld. Zij zijn te namen lang 2365 meter, hebben eene gemiddelde hoogte van 4,50 meter boven het maaiveld, of van 5,75 meter boven A. P., bij eene kruinsbreedte van 2 meter en beloopen van 1 \ en 3| op 1. Door het overal aanwezig zijn van rijpe gorsen is niet het minste kunstwerk tot voorziening noodzakelijk.
Valt omtrent het dijkwezen des polders niet veel te vermelden , ook ten opzigte van de suatie is dit liet geval. De polder loost zijn hemelwater door eene zeesluis op de Eendragt. Zij ligt in het oostelijke eind van den zeedijk op omtrent 200 meter uit den Hikschen dijk. De sluis is over het overwelfd gedeelte 21,80 meter lang, 1 nieter wijd en de zeer diep gelegen dorpels der daarin aangebragte deuren hebben eenquot; stand van 1,62 meter beneden A. P.
Het hoogwater komt overeen met 1,41 meter beneden den (leksteen op het buitenfrout der sluis of met 1,50 meter boven A. P. Het gemiddelde laagwater ligt 3,20 meter beneden volzee.
Het bestuur van den polder, die binnendijks 256,9606 hectaren groot is, bestond tot in 1873 uit een beheerder; daarna is een dijkgraaf aangesteld, die tevens met de betrekking van ontvanger-griffier is belast.
Van Haaftenpolder. De schorren , die later dezen polder opgeleverd hebben, waren van de meer zuidelijk gelegene gescheiden door eene hreede maar ondiepe kreek , waarvan de overblijfselen thans nog onder den naam van //Stinkgatquot; zijn bekend. Zij vormden dus een eiland, dat door de Mosselkreek en het zoo even genoemde gat was ingesloten, en dat reeds in de vorige eeuw als het Eammegors werd vermeld. Het be-
276
groeide gedeelte, in 174:i nog sleehls üü(J meter breed, liad omstreeks de helft dezer eeuw reeds zoodanigen omvang, dat liet ter bedijking werd geschikt geacht Keeds in 1850 greep dan ook in zooverre inpoldering plaats, dat rond den zoom van dit open eilandje eene zomerkade werd opgeworpen van 2 meter boven volzee. Hiermede beoogde men den grond tegen overstrooming door de zomervloeden te beveiligen en het alzoo voor beweiding meer geschikt te maken. Dan , hoe vlak het binnenbeloop der ringkade ook was aangelegd, toch bleek de op die wijze bewerkte insluiting niet bestand te zijn tegen liet geweld van 't overstortende water bij stormvloeden. Herhaaldelijk hadden doorbraken plaats, lang vóór dat de binnenvlakte was gevuld en de omkade grond leverde alzoo zelfs geene veilige beweiding, maar wel eeu duur of kostbaar onderhoud op. lleeds in 1852 werd besloten de zomerkade tot zeedijkshoogte op te werken en de te vormen dijkage aan den Ilol-larepolder te doen aansluiten. Langs den zuidelijken kant van het gors werd dus nu geen dijk gelegd; maar de aanwezige kade langs liet Stinkgat opgeworpen , werd geslecht en den oostelijken en westelijken dijk sloot de geul , die de strekking der vorige bedijking nog grootelijks had bepaald, af. Door deze wijze van handelen , werd niet alleen het leggen van een belangrijk gedeelte zeedijk gespaard, maar de binnendijks vallende oppervlakte was ook grooter en wat een niet gering te achten voordeel was, de polder verkreeg daardoor verbinding met den vasten wal.
De lengte van den opgeworpen dijk bedroeg 2485 meter; hij omsloot 108,7714 hectaren vruchtbaren kleigrond; doch daarvan kwamen slechts 95,0402 hectaren ten voordeele der bedijkers. De overige oppervlakte, grootendeels uitmakende den bodem van het voormalige Stinkgat behoorde ambachtsge-regtigden van Oud-Vosmeer en Vrijberghe toe en dezen erlangden er bedijking van door het geven van vergunning tot aansluiting van de nieuwe bedijking aan hunnen polder.
üe gemiddelde hoogte van den dijk bedraagt 3,54 meter
•in
boven volzee of 5 meter boven A, P.; zijne kruinsbreedte is 1,50 meter en zijne beloopen zijn aangelegd onder hellingen van 1! en 3 maal de hoogte tot basis. Op het westelijke eind is het water- of voorbeloop van den berm met kunstwerken verdedigd; voor het middelste dijkvak , waar de oever min of meer door den stroom wordt aangetast, zijn bovendien enkele hoofden tot behoud van het zandachtige strand aangelegd , en langs het oostelijke dijkvak is door het aanwezig zijn van hooge slijken geene voorziening noodig.
Wat de uitwatering van den polder aangaat, deze heeft plaats door eene zeesluis in den dijk langs de Mosselkreek. Deze sluis is gelijktijdig met bet leggen van den dijk gebouwd en is voorzien van twee enkele deuren. Zij is 25 meter lang, 0,60 meter wijd en hare dorpels liggen 0,60 meter beneden A. P. of 2,06 meter beneden het hoogwater, dat hier overeenkomt met 0,54 meter beneden den bovenkant van den deksteen op het buitenfront of met 1,46 meter boven A. P. Het verschil tusschen hoog- en laagwater bedraagt 3,10 meter.
Het bestuur bestaat uit een dijkgraaf, die tevens met de betrekking van ontvanger-griffier is belast.
Slnispolrter. De jongste der in het eiland tot stand gekomen bedijkingen is die van den Sluispolder, aan den westkant van den Hollarepolder, en waardoor een stuk van het oude «Jan Ruijgrockslandquot; en een deel der langs de uitwateringskreek van den polder Poortvliet opgekomen aanwassen is drooggevallen. Behalve deze beide stukken bevat de bodem dezer nieuwe bedijking ook nog eenen ouden omkaden sluis-boezem , vroeger onderden naam van f de Groote-Bree quot; bekend.
Het octrooi of de concessie tot inpoldering dateert 31 Mei 1S7 7 en volgens dit stuk is vergunning tot indijking verleend, onder andere op de volgende voorwaarden: dat de zeedijk zou worden gemaakt en onderhouden op eene hoogte, zonder de
278
ronding, die op 0,10 meter werd bepaald, van 5,50 meter boven A. P. en verder met eene kruinsbreedte van 2 meter en beloopen van 1 ^ en 3 op 1; dat voor de uitwatering dooiden Hollarepolder in den dijk van dien polder een duiker of sluis zou worden gebouwd ; dat met de bedijking en den bouw van dien duiker geen begin zou worden gemaakt, vóór dat door den minister van binnenlandsche zaken de bestekken en teekeningen der werken zouden zijn goedgekeurd. Verder werd bepaald , dat de achterliggende dijken moesten voorzien blijven van een buitenberm , minstens 0 meter breed; dat de binnen-benn van den te leggen dijk, ter breedte van 5 meter, met de op- en afrillen, ten allen tijde moeten dienen als openbare wegen ; dat deze met kunstbanen mogen worden voorzien door hen, die daartoe van de bevoegde magt vergunning verkrijgen en dat moet worden toegestaan, dat aan den gelegden dijk andere dijken aansluiten, welke noodig raogten zijn tot het maken van,nieuwe indijkingen.
De inpoldering had plaats door het opwerken eens dijks van den noordwestelijken hoek van den Hollarepolder tot aan den tegenover gelegen Joanna-Mariapolder, zijnde een afstand van 250 meter, en hiervan ligt 121,90 meter op het grondgebied van Poortvliet en 128,10 meter op dat van Oud-Vosmeer en Vrijberghe.
Met de uitvoering der bedijkingswerken werd op den 2 Julij 1877 een aanvang gemaakt; de gronden lagen reeds op don gasten daaraanvolgende van de zee afgesloten en op den 15 October 187 7 had de voltooljing der werken plaats. Schoon bij deze inpoldering nog twee belangrijke kreken moesten worden afgedamd, en de nieuwe dijk voor een gedeelte door nog geenszins volledig digtgeslibde dijkputten moest worden aangelegd , ondervond men daarbij toch niet den minsten tegenspoed: de zandachtige benedengrond was overal geschikt de opgeworpen waterkeering te dragen en verzinkingen of uitschuivingen hadden alzoo nergens plaats.
Behalve deze werken tot inpoldering werd ook besteed 't slech-
IHH ■' •' HH HHHI
■
^N!P$SSMW^Égt;
-'
: -If-
^ o//,
'f' JooslLm/
A V ï'v
\ V ^
.....
ie ff fv/d. n ./V
quot;^il s ' '* y\ -
N
'/s/sgt;
JÏO,
quot;x?
ii: -■ -». ■. ■ .
iv ■ 'quot;Wh-■ *h ■-
-quot;%N
#4/0jyWc/Mgt;\ /
riiolo-lilli../ h'iV'Ui,. iinsl
Pnurdc I/' /■;,.) .I.v.srr
MÊb ié''
, .sip.
^ /mn........^ 'K \f \ i-
nim-j % |
- i '^..v-. ■lt;lt;^;:::v'.■ ■-■•■■■■
::n Wlv I rvv ';;^
(Jc^C atcnix^n van i^nS. I9ü3111tlt;!-t
lltgt;lt -ViJ^v ^lt;!lt;5m^^vi-« 11«^V ilt;rgt;i pflttfH'
i9l t b v v
l/JJt 1*111 ~
Jlfvac^ e / WOOO.
ten de | |
van 0 | |
legen | |
larepok | |
tot ver | |
uitdiep | |
van de | |
De | |
liepen | |
en die | |
/ 4fi( | |
is te k | |
De | |
taren n | |
hectarei | |
gemeen | |
eigendo | |
laatstge | |
en Vri; | |
Het | |
tevens | |
VVATJ | |
Nog | |
nevelen | |
later op | |
deling | |
dat thai | |
bevat , |
279
der boezcmkacle voor zooverre die gelegen was op den grond Oud-Vosmeer en Vrijberghe, het uitgraven der daarin ge-ii oude zeesluis en 't uitdiepen der bermsloot in den llol-)older over Ü000 meter. De eerste verrigtingen strekten vergrooting van do oppervlakte des polders; de laatste, het iepen der sloot, had plaats in het belang der afwatering
den ingedijkten grond,.
Ie uitvoeringskosten van de eigenlijke bedijkingswerken hein ƒ 10,750; die van 't slechten der boezemkade f 1280 die van het uitdiepen der bermsloot in den Hollarepolder 160 , weshalve iu het geheel f 12,490 aan de inpoldering ! koste gelegd.
'e grootte van het ingedijkte land bedraagt 17,4490 hec-i meestal zware klei en van deze oppervlakte liggen 4,0040 aren in de gemeente Poortvliet en 12,8450 hectaren in de eente Oud-Vosmeer. De eerstgenoemde gronden zijn het ulom van den heer mr, J. P. R. Tak van Pooktvmet en do tgemelde behooren ambaehtsgeregtigden van Oud-Vosmeer Vrijberghe toe.
et bestuur van den polder bestaat uit een' dijkgraaf, die is met de betrekking van ontvanger-grillier is belast.
IX.
LTERSCIIAP DE VRIJE-P0LDERS ONDER T1I0LEN.
A L 6 E M EEN O V E R Z I G T.
og eene groep polders, wier aanvankelijke geschiedenis in len is gehuld, nog eene belangrijke gemeente, wier naam op het geheele eiland is overgegaan, blijft ons ter behan-g over. Het is het eigenlijke of oude land van Tholen , thans een waterschap en drie daarvan gescheiden polders , en hetwelk vroeger eeuwen achtereen een afzonderlijk
280
eiland heeft, uitgemaakt. De polders van ïholen, die thans van het oude Deurloo zijn gescheiden en een waterschap vormen , zijn: Schakerloo, Vijftienhonderd-gemeten, Dalem, Nieuwland, Puit, Peuke en Oud-Strijen, zijnde in de Vijftienhonderd-gemeten begrepen de polders Vrouw-Belija en Razernij,
Vroeger behoorden tot deze dijkages ook nog de polders Broodeloos en Alteklein; doch van deze is de eerste in 157Ü en de laatste in 1730, verloren gegaan.
Van al de hier opgenoemde polders is Schakerloo de oudste waarom hij geheel op zich zelf, als een eiland is bedijkt. Daarna is tegen dit oudste deel van het waterschap de Vijftienhonderd-gemeten met de kleinere aanwinsten ontstaan. Schakerloo is dus het polder-eiland, waarom het overige deel van het waterschap stuksgewijze is gevormd, en hoe het eeue deel na het andere tusschen meer of min belangrijke stroomen is nedergelegd, is uit de kaart der oude gesteldheid van het geheele land nog duidelijk zigtbaar.
Op de kaart van den vroegeren toestand komt Schakerloo met zijne klokvormige gedaante reeds als bedijkt land voor; al het overige daarom heen is of nog water en moeras, bf nog slijk en rijp gors, door tal van meer of min belangrijke stroomen doorsneden. Schoon hier met het oog op de ligging der polders, de kennis der vroeger ingedijkte wateren eene minder belangrijke zijde heeft, zijn deze toch met de meeste zorg opgespoord en in teekening gebragt; niet zoozeer dus, om daarmede bij verdediging eenig voordeel te doen, dan wel, om daardoor een duidelijk overzigt te geven van het. lang verleden, dat voor velen altijd iets aantrekkelijks heeft. Ook hier zijn van de meeste dier vroegere vlieten en stroomen nog duidelijke sporen aanwezig, en daar, waar zij zich minder in hunne oorspronkelijke gesteldheid of in moerassen of watergangen voordoen , zijn zij uit de hellingen der gronden nog na te gaan. Dikwijls heb ik mij over het lang aanwezig zijn van de overblijfselen dier oude geulen verwonderd , daar èn de natuur èn ile nijverheid, toch zoo voortdurend werkzaam zijn , om ook de
281
laatste sporen er van te doen verdwijnen. Hóe wonderlijk werkt dus de tijd, die de hechtste gedenkteekenen nedervelt en deze schijnbaar nietige dingen , doch waarmede lang vervlogen toestanden kunnen worden opgehelderd, eeuwen lang bewaart!
De in teekening gebragte oude gesteldheid van het land voor ons leggende, trekt al dadelijk de oude Striene, een zoo vroeg in geschrifte vermeld water, onze aandacht; zij kan hier nog gevolgd worden van de Schelde tot in den polder Nieuw-land , waar hare voormalige strekking zich in het ingepolderde land verliest. De meeste sporen er van zijn daarentegen nog voorhanden in den polder Vijftienhonderd-gemeten , in de Ee en den Molenvliet. Deze Striene was hier de oorspronkelijke scheiding tusschen Brabant en Zeeland; zij stroomde verder in nagenoeg noordelijke strekking tot in de Maas, doch heeft alleen bij hare voormalige uitmondingen haren naam in onderscheidene bedijkingen bewaard. In haar middengedeelte is haar loop door veel latere inpolderingen onkenbaar gemaakt.
Na de Striene is de Vos vliet het meest merkwaardige water dat op de kaart is voorgesteld ; het vloeide langs de oostelijke kust van Poortvliet en ontlastte zich in het Vosmeer. Beide stroomen, de Striene en de Vos vliet, hebben een groot gedeelte der kleigronden van den Vijftienhonderdgemeten-polder afgebet en hunne daarop gevolgde afsluiting heeft eene groote verandering voor de aanliggende landen tengevolge gehad.
De Mosselee, een ander beduidend water , heeft ongetwijfeld het oude dorp Schakerloo tot haven of toegang verstrekt. Deze stroom mondde uit in de Schelde en den Quaren vliet en gaf aan de bewoners van genoemd dorp alzoo steeds eene goede gelegenheid tot bereiking van hun te huis. Dit water, hetwelk den Mosselhoek, de schoonste en zachtste streek van Tholen , heeft opgeworpen , strekte eertijds ongetwijfeld ook tot uitwateringsgeul van Schakerloo.
Ook de voormalige stroomen in Schakerloo zijn nog overal na te gaan. De voornaamste er van was een tak der Mosselee; deze sneed den polder over dn lengte en liep beneden den
282
Venusdam in tie Sclielde uit. Do overige waren wateren van minder vermogen en meestal vertakkingen der Striene.
Lang was het land, zooals het daar voor ons ligt, van alles en allen afgezonderd, en ter naauwernood tegen de gewone springvloeden beveiligd, de woonplaats van hen , die alleen van jagt en visscherij en van eene zeer schrale opbrengst van een1 bij uitnemendheid moerassigen en ziltigen grond , moesten bestaan. Zij maakten evenwel eene kleine gemeente uit, en werden in 't kerkelijke door hunnen geestelijke en in 't burgerlijke door hunne eigene schouten en schepenen bestuurd. De laatsten voerden ook in het stuk van dijkage gezag, doch veelal door tus-schenkomst van landmeesters, die gehouden waren jaarlijks rekening en verantwoording van de polderwerken te doen.
Reeds van oudsher schijnen ook de tegen Scliakerloo aangewonnen polders door het bestuur dier oudste bedijking te zi jn beheerd en blijkens de keuren, door Jan van Blois aan de ingezetenen van Tholen verstrekt, was het gezag over de dijkages toen opgedragen aan baljuw en schepenen ; zoo ook was het later, want in 1409 nog bepaalde graaf Willem van Beijeuen , dat de waterstaatsbelangen door hen zouden blijven beheerd.
Elke polder schijnt overigens een geheel op zich zelf staanu ligchaam te hebben gevormd; en , schoon later een dijkgraaf met landmeesters aan baljuw en schepenen werden toegevoegd, kwam in deze wijze van beheer toch geene verandering voor 1570 tot stand. De gevolgen van zoodanig beheer waren veeltijds zeer treurig; daar bij het ontstaan van zware rampen , ingelanden van eiken polder steeds eigendunkelijk handelden, zonder op de algemeene belangen acht te slaan. De toestand, waarin de polders door den Allerheiligenvloed van 1570 gebragt waren, gaf evenwel aanleiding tot verandering in die bestaande orde van zaken Men verzocht, dat aan den dijkgraaf ook vijf gezworenen zouden worden toegevoegd en dat aan het bestuur de bevoegdheid mogt worden toegekend , om voor de dijkage of het waterschap ook een penningmeester aan te stellen. Dit een en ander werd toegestaan met vergunning, dat de dijk-
28:3
graaf zelf de gezworenen aanstellen en beëedigen kon, en dal hij elk jaar een of meer kon doen aftreden '). Omtrent de gezworenen werd bepaald, dat zij in de polders van Tholen moesten zijn //gegoedquot; en in andere polders geen //bewind of administration hebben.quot; De dijkgraaf moest met hen alle zaken, betrekking hebbende op de dijken, sluizen enz. be-heeren , doch voor het uitvoeren van belangrijke werken werd gelast met //de geërfdenquot; in overleg te treden. Men moest hen alsdan naar ouder gewoonte des zondags na '/de hoogmisquot; voor «de puiquot; van het stadhuis //indagen,quot; ten einde op eenen nader te bepalen dag en plaats te vergaderen. De penningmeester kon worden aangesteld tot het innen der geschoten, tegen eene borgstelling van f 2000 3). Sedert dien tijd had het waterschap alzoo een geregeld bestuur, welks bemoeijingen zich uitstrekten over al de dijkages, behalve over die van den polder Alteklein, die alleen door ingelanden of eigenaars werd beheerd.
De polders Vijftienhonderd-gemeten, Dalem, Nieuwland, Peuke en Puit langs de oorspronkelijke zoom der Heidenzee bedijkt, vormden een ligchaam in zake het onderhoud der zeewering en uitwatering. De grondeigenaars der drie laatstgenoemde polders Nieuwland, Peuke en Puit, betaalden echter slechts een derde van het geschot, dat voor die zaken van de gronden in den polder Vijftienhonderd-gemeten werd geheven. In dezen toestand is eerstin 1688 verandering gekomen , daar alstoen onder goedkeuring van partijen werd bepaald , dat voortaan door // de uitpoldersquot; — zoo werden de laatste aandijkin-gen genoemd, — niets meer zou worden bijgedragen voor het onderhoud van den dijk; maar één //onveranderlijkquot; geschot van 8 stuivers per gemet zou worden verstrekt voor de lossing van hun polderwater.
Op den J9 October 1019 is voor den tijd van 30 jaar tus-
') Ordommntic vnn Pnii.il's II vim 2 Dccembcv 1570. 2) Ibid.
284
sclien den polder Schakerloo ter eene en de polders Vijftienhonderd-gemeten, Dalem, Puit, Peuke, Nieuwland, Broek, Rooland en Deurloo ter andere zijde, ook eene overeenkomst gesloten, volgens welke alle werken tot oeververdediging van het waterschap, voor gemeenschappelijke rekening zouden worden aangelegd en onderhouden. Schakerloo, dat te dien tijde echter verreweg de meeste voorzieningen noodig had , moest daarvoor steeds 1 B 4 % of ƒ 0,40 per gemet //vooruitquot; betalen ; het overige werd gemet-gemetsgewijze omgeslagen over al de schotpligtige gronden der betrokken polders. De oever-werken namen bij den // laatsten tuinquot; dat is: aan den voet der werken, een aanvang; zij eindigden aan «het diepquot; of langs de grens van de tot beteugeling van den stroom aangelegde werken. Ook vindt men in deze overeenkomst uitdrukkelijk vermeld , dat, wanneer grondbraken in de waterkee-ringen der polders Broek, Rooland en Razernij kwamen te vallen , deze insgelijks uit // de contributie of gemeenschappelijke- middelenquot; zouden werden hersteld '). Dit //contractquot; reeds met October 1649 geëindigd zijnde, is eerst op den 2 February 165 J voor twintig achtereenvolgende jaren verlengd al. De te hellen geschoten werden alsnu evenwel belangrijk gewijzigd , want in de nieuwe overeenkomst was bepaald , dat voor de polders Puit, Peuke en Nieuwland slechts altijd de helft van het geschot, dat in de polders Schakerloo, Vijftienhonderd-gemeten , Dalem en Deurloo te dier zake werd omgeslagen , in rekening zou worden gebragt. In de//vooruitbetalingquot; van Schakerloo had geene verandering plaats , doch de dijkages Broek en Rooland moesten alsnu in die gemeenschappelijke zaken maar bijdragen met een omslag van 6 gt;1 per gemet ^ In 1682, is wederom zoodanige overeenkomst gesloten ; doch niet meer voor een bepaald aantal jaren en ook niet meer
') Ucsolutiebook pag. 8 verso. 2) Ibid paf:. 9 recto.
Ibid.
285
t.ussclien al de poldersdie in de twee vorige contracten waren betrokken. Schakerloo was ook niet meer verpligt in de oeverwerken met een hooger geschot bij te dragen en de polders Deurloo , Broek, Rooi and , Puit, Peuke eu Nieuwland , droegen in het geheel daartoe niet meer bij. Slechts de dijkages Schakerloo, Vijftienhonderd-gemeten en Dalem verbonden zich, om de oeverwerken vóór of aan hunne polders «ten eeuwigen dagequot; voor gemeenschappelijke rekening aan te leggen en te onderhouden. Bij deze overeenkomst werd bovendien bepaald , dat, wanneer één of meer dezer polders kwam door te breken, de beversching insgelijks voor gemeenschappelijke rekening van al de daarin gelegen grondeigenaren zou plaats hebben ').
De onderhoudskosten der sluis werden aanvankelijk gedragen door de polders Vijftienhonderd-gemeten en Schakerloo. Bij vernieuwing van dit middel van suatie , greep evenwel vaak eene nadere regeling voor het dragen der uitgaven door de onderscheidene polders, die aan de Vijftienhonderd-gemeten ,/contribueerden plaats, en deze viel soms zeer lastig. Vooral was zoodanige nadere regeling moeijelijk, wanneer, zooals in 1671, de vernieuwing der sluis oorzaak was van doorbraak en ontzaggelijke schade; want om slechts hiervan één voorbeeld te geven , stippen wij aan , dat dé rekening van 't herstel der gebroken dijken , in April van het volgende jaar gesloten, eerst in 1675 do goedkeuring van ingelanden van de polders Broek, Rooland, Puit, Peuke en Nieuwland erlangde, en bij welke goedkeuring ingelanden dier polders ook eerst besloten, om daarin voor 750 £ Vlaamsch deel te nemen 2).
Bij resolutie van 2 Maart 1699 is weder bepaald , dat de bijdragen van de polders Puit, Peuke en Nieuwland ten bate zouden komen van n de contributiequot; of de middelen, uit welke
') Resolutieboek png. 100 recto,
3) Ibid pag. i)0 verso ; bet totnnl der uitgaven van de herbedijking beliep ƒ 40579,75.
286
de uitgaven voor de oeverwerkeu werden bestreden; terwijl daarmede ook in het onderhoud der sluis zou worden voorzien. Uit dit en het voorgaande, betrekkelijk het onderhoud van den oever en de sluis, is de toestand van het heden, tot welks beschrijving wij nu overgaan , geboren ; alleen verschilt de tegenwoordige regeling van die van vroeger in zooverre , dat nu geene oeverwerken , waarvoor aanvankelijk zelfs de polders Broek en Hooi and nog bijdroegen , uit '/ de contributiequot; meer worden bekostigd.
Ook thans hebben de polders onder Tholen werken en belangen , die het geheele waterschap aangaan; andere, welke uitsluitend de polders Schakerloo, Vijftienhonderd-gemeten en Dalem aangaan , en eindelijk ook zulke, welke slechts één dei-polders betreffen.
Omtrent de gemeenschappelijke belangen en werken van het waterschap, besluit de vergadering der ingelanden van liet. geheele waterschap. Tot deze belangen en werken behooren : a, de zamensteliing van het polderbestuur , de voordragt dei-leden van dat bestuur , de benoeming der ambtenaren en bedienden van het waterschap, de regeling der jaarwedden van de bestuursleden en der genoemde ambtenaren en bedienden, liet vaststellen hunner instructiën en in het algemeen alles, wat tot de inrigting van het polderbestuur behoort en verder het waterschap in zijn geheel aangaat; en h. de instandhouding der waterkeerende sluis van den polder Vijftienhonderd-gemeten, waardoor, met uitzondering van den polder llazernij , al de polders van het waterschap en de rivier de Eendragt uitwateren. De uitgaven , welke daarvan het gevolg zijn , worden gedragen door het geheele waterschap. In de kosten der instandhouding van de waterkeerende sluis echter wordt niet bijgedragen door den polder Oud-Strijen, zoodat deze kosten alleen komen voor rekening der overige polders van het waterschap. De uitgaven voor de zaken onder letter a vermeld, worden omgeslagen over al de landen in het geheele waterschap gelegen, doch in dier voege, dat eigenaren der gronden,
•287
gelegen in de polders JNieuwland , Puit, Peuke en Oud-Strijen, slechts de helft pev hectare betalen , van hetgeen te dier zake wordt omgeslagen over de landen , gelegen in de polders Scha-kerloo, 'Vijftienhonderd-gemeten en Dalem, De uitgaven, bedoeld onder letter b voor de instandhouding der waterkeerende sluis worden gedragen als volgt; daarin wordt jaarlijks door de eigenaren van den polder Nieuwland ƒ 102,54, van den polder Puit f 41,43r' en van den polder Peuke f 87,(55 betaald , terwijl de overige kosten , tot een gelijk bedrag per hectare worden omgeslagen over de landen gelegen in de polders Schakerloo, Vijftienhonderd-gemeten en Dalem.
Men is ingeland voor die gemeenschappelijke belangen bij een bezit van 3,9240 hectaren.
Omtrent de belangen en werken, welke uitsluitend de polders Schakerloo, Vijftienhonderd-gemeten en Dalem aangaan, besluit de vergadering der ingelanden dier polders. Tot deze belangen en werken behooren ; 1°. de benoeming van den dijk-baas en een dijkwachter voor de waterkeerende werken dier polders, de regeling hunner jaarwedden , het vaststellen hunner instruction en in het algemeen al wat die ambtenaren aangaat; 2°. de instandhouding der contre-escarpe te Tholen.
De uitgaven , welke uit een en ander voortvloeijen , komen voor rekening der polders Schakerloo , Vijftienhonderd-gemeten en Dalem, behoudens, wat genoemde contre-escarpe betreft, de verpligting , welke op anderen rust en de bevoegdheid aan anderen toegekend, om daarover het beheer te voeren. De uitgaven worden tot een gelijk bedrag per hectare omgeslagen over de landen, gelegen in de polders Schakerloo, Vijftienhonderd-gemeten en Dalem,
Voor deze belangen is men ingeland bij een bezit van 3,9240 hectaren.
Omtrent de belangen en werken , welke uitsluitend een der polders betreffen , besluit de vergadering der ingelanden van dien polder. Tot deze belangen en werken behooren : de dijken en de waterkeerende werken van eiken polder, de wegen, de in
•288
eiken polder bestaande waterleidingen, bestemd tot afvoer van het polderwater, de daarin gelegen heulen of duikers, de heul of duiker, waardoor elke polder in den aangrenzenden uitwatert en het beheer der eigendommen van eiken polder.
De kosten tot instandhouding dier dijken, werken, wegen , waterleidingen en heulen of duikers en van het beheer dier eigendommen, worden gedragen uitsluitend door den polder, welke bij die instandhouding en dat beheer onmiddellijk is betrokken en waartoe die dijken, werken , wegen, waterleidingen, heulen of duikers en eigendommen behooren, behoudens de ver-pligting van anderen om in de kosten van onderhoud te voorzien , voor zooverre zij is opgelegd aan aangrenzende grondeigenaren , wat betreft waterleidingen en wegen en aan de gemeente ïholen , wat aangaat de duikers, waardoor die gemeente afwatert op de polders Vijftienhonderd-gemeten en Dalem ').
Het bestuur aan hetwelk de belangen der polders is toevertrouwd , bestaat uit een' dijkgraaf en vijf gezworenen met een' ontvanger-griffier, üe betrekking van boekhouder is ook hier sinds lang komen te vervallen.
Na alzoo een en ander betrekkelijk het waterschap te hebben medegedeeld, gaan wij over tot de beschrijving der afzonderlijke dijkages en vangen daarmede aan met den polder
Schakerloo. Misschien reeds bij den aanvang van Poortvliet, lagen de gronden, waaruit deze polder is gevormd, als rijpe gorsen in zee; zij waren door geenerlei dijke/i of dammen aan het bedijkte land verbonden , en vormden alzoo een open eiland Deze schorren waren door de Striene van de grorden van Poortvliet en door den Quarenvliet van het land van Bergen op Zoom gescheiden ; aan den zuidkant vloeide de Oos-ter-Schelde en aan den noordkant begrensde hen de Ee, een water, dat de vlakke kust van het Vosmeer of de Heidenzee doorsneed. Twee van tleze stroomen zijn in de Schelde en de
') Bijzonilcr reglement voor het wntersehnp de vrije polders onder Tholen.
289
Eendragt nog aanwezig; van de beide andere, de Striene eu de Ee, bestaan alleen nog de namen en de daarvan overgebleven geulen voort.
De ringdijk, met welks opwerking deze oude gronden zijn drooggevallen, is nog allerwegen aanwezig of nategaan. Zooals uit den aard der omstandigheden evenwel volgt, is zijn profil op de eene plaats meer verloren gegaan , dan op de andere, al naar gelang de onderscheidene vakken vroeger of later aan den aanval der zee zijn onttrokken. Het incest volledig komt deze dijk nog voor langs de polders Oud- en Nieuw-Strijen, waar hij, als binnendijk in de Ifi0 eeuw merkelijk is verzwaard ; het meest daarentegen is bij verloopen bij het gehucht // Oudelandvroeger een kerkdorp , dat gedeeltelijk op zijne kruin was gebouwd. Op het eerste gedeelte bezit de dijk nog een voldoend waterkeerend profil; doch op het andere vak worden maar geringe sporen van eene voormalige waterkeering meer opgemerkt.
Wanneer deze gronden met eenen zeedijk zijn omzoomd, is niet met zekerheid bekend Dat dit reeds vóór 1213 moet zijn geschied, blijkt intusschen uit de omstandigheid, dat de buurt Oudeland of Schakerloo, die , zooals wij zeiden op den dijk was gebouwd, te dien tijde reeds wordt vermeld, liet is uit alles merkbaar, dat deze gronden zelfs veel vroeger aan de werking van eb en vloed moeten zijn onttrokken; hunne lage ligging en hunne uiterlijke gesteldheid wijzen dit uit. Of zij evenwel ook vóór hunne bedijking zijn bewoond geweest, is onzeker. Wel doen de vliedbergen, in den polder aanwezig , het laatste eenigzins vermoeden ; doch van den anderen kant merken wij bij derzelver beschouwing op, dat die gedenkteeke-nen van eenen zeer verwijderden ouderdom, toch kennelijk van lateren oorsprong zijn, dan die in de watering van Scherpe-nisse en in sommige deelen van Zuid-Beveland worden aange-trolfen; zij stemmen in afmeting en vorm daarentegen meer overeen met die , welke in het Oudeland van Sint-Maartensdijk nog aanwezig zijn Zij kunnen uitsluitend ook voor molens Archief 1VC. dl. 2e. st, 19
•290
/,iji) opgeworpen geweest; dan, hoe het hiermede gelegen zij, zij wijzen in eik geval op lang vervlogen toestanden en hebben daarom nog altijd iets aantrekkelijks.
In den polder zijn geene sporen van dijken op te merken; weshalve de govsen , waaruit hij is gevormd, ook niet bij gedeelten , maar op eens in hunne geheele uitgestrektheid zijn ontgonnen. Vooral met het oog op deze omstandigheid is men geneigd ann deze gronden eenen minder hoogen ouderdom toe te kennen dan aan die van Scherpenisse en Poortvliet, die slechts stuksgewijze aan de wateren zijn onttrokken. Dan, Schakerloo is oud en komt vroeg en zelfs veelvuldig in geschrifte voor.
liet bedijkte of oubedijkte land behoorde niet tot dit gewest, want de Striene, aan deze zijde er van was oudtijds de grensscheiding tusschen Zeeland en Brabant en tegelijk ook tusschen de bisdommen van Utrecht en Luik.
In 1212 verkreeg Godevaaut, heer van Breda, van hertog Hendiuk van Brabant, wiens leenheer hij was, onder andere goederen , ook de helft in de heerlijkheid Schakerloo. Sinds eenige jaren hadden echter de llollandsche graven eenig regt op het land van Breda, waartoe Schakerloo behoorde, voorgewend; doch in 1203 had graaf Duik VII, zijn regt daarop ten behoeve van den hertog afgestaan 1). Kort daarna, in 1220, werd graaf Wii/mdm van Holland, evenwel met de andere helft in dit ambacht verlijd, onder beding, het verkregen goed immer te beschouwen, als een leen van den hertog2). Zoodra echter de helft dezer gronden als een leengoed aan de llollandsche graven gekomen was, zochten deze daarin ook vaste eigendommen te verkrijgen. Zoo kocht graaf l'Youis IV, in I22Ü daarin eenig land en in 12:31 nam hij van de kerk van //Rodenquot; in erfpacht, al wat deze stichting in het ambacht bezat, voor eene jaarlijksche rente van 4 £ Vlaamsch 3).
') Van Gook , Besokrijving van Breda, pag. 15.
■)) Uoxhorn , deel I, png. 70,
3) F. van Mieris , Groot charterboek, deel 1, folio 204 en 208.
391
zij l Graaf Wii.i.eji , dit de lielft der heeriijklieid dus als een
bben leen van den hertog bezat, verJijdde die op Henduik Buffkls, met bepaling, dat het goed bij overlijden op zijnen zoon of
wes- zijne dochter zou //verstervenquot; of bij gebreke van kinderen,
ten , 0P zijne naaste bloedverwanten zou overgaan. Dit deel van liet
nen. ambacht werd door dezen graaf al zoo reeds beschouwd, als een
eigd quot; goed Zeeuwsch leenwaarop de hertog geene aanspraak
men meer had. Of deze laatste echter met 's graven handelwijze
aks- genoegen nam, valt te betwijfelen; ja, men is zelfs geneigd
0 is het tegendeel aan te nemen, daar Willem op den 9 Januarij
1249, te Keulen zijnde, zijnen broeder Fi.ouis last gaf «den
est, leenman, Hendrik Buffels,quot; in zijne verkregen regten te
ens- handhaven '). In hoeverre echter die handhaving is noodig
lien geweest , of op welke wijze het daaruit ontstane geschil tusschen beide vorsten is beslecht, daarvan is niets gebleken. Dan,
rtog hoe liet hiermede gegaan zij , uit den bevestigingsbrief van
lere Floius V, zien wij dst de Hollandsche graven later zich
nds als wettige opperheeren van het aan hen gekomen gedeelte heb-
•egt ben beschouwd; want volgens dit stuk werd, in 125fi, aan
■ge- Alaekde van üuvenee onder andere te leen gegeven , de
rep buitengronden van Schakerloo met vergunning, die te bedijken.
i(). Ook verkreeg deze van den graaf de gorsen van dit ambacht
elft langs do Striene gelegen . met de gunstige bepaling, dat, wan-
aed neer dit water werd afgedamd , hij dan al het land met liet
dra tiendregt daarop , als ook de overschietende gorsen hebben zou ,
che tot aan de Schelde toe Na het afsterven vnn vrouw Eliza-
1 te Beth van 13iieda, huisvrouw van Aunout van Loven , kwam uig door bemiddeling van Jan I, hertog van Brabant, de helft
in van het land van Breda, aan Gckaud van Wesemai.e en tot
jor het deel van dezen behoorde, volgens eene eerst in 1290 ge-
') .1. Meerman, Geschiedenis van milem, yraaf van Holland, deel I, Plig. 321.
2) Charter bij Ermjswns in zijne besehrijving van Oud-Vosmeer , pag. 143.
29a
maakte splitsing, de helft van Schakerloo '). De andere helft was toen nog in het bezit van meer genoemden Hendrik Buffels , aan wien , in 1391 , door den hertog voor //sijne vrinden ende luijden van Tholnequot; zelfs tolvrijheid werd verleend voor de vaart '/op ter llonte en op ter Schelt1' 2).
liater is het ambacht in zijn geheel een dominaal goed geworden , doch hoe, of op welke wijze, daarvan is niets gebleken. Dan genoeg, hot kwam en bleef geheel aan de grafelijkheid tot aan den dood van Jan II , toen het aan zijnen zoon , mede Jan geheeten , verviel en alzoo ook voor de andere helft onder bijzondere heeren geraakte :i). Deze Jan van He-nisoüuwen liet bij zijn' dood slechts eene dochter na, die gehuwd geweest is met Lodewijk van Chaïiu.on, graaf van Blois. Aldus kwam het land in het bezit van dit geslacht; daarin bleef het, tot op den dood van Guy van Blois, in 1381 , en door diens kinderloos afsterven verviel het aiidermaal aan de grafelijkheid, waaraan het vervolgens gebleven is. De uitgiften van gorsen gingen later ook van de grafelijkheid uit, zooals blijkt uit do verleende octrooijen tot bedijking der gronden van Alteklein en Razernij in 1438 en 1439. Maallaat mij terugkeeren , tot de zaak van waar ik misschien mij te zeer verwijderd heb.
De polder dan vormde langen tijd oen eiland. Slechts meestal ondiepe stroomen bespoelden evenwel den op voldoenden afstand van de oevers aangelegden dijk, waardoor deze niet veel nadeel van den aanstoot der wateren ondervond. Nergens worden in de oude binnendijken daarom ook blijken van gewelddadige instortingen van het water of van grondbraken, zooals wij die elders zoo menigvuldig aantreffen, opgemerkt. Eeuwen achtereen hebben die stroomen met hunne zacht glooi-jende oevers kalm en vreedzaam langs het land gevloeid, zon-
') Van Gooii , png. 11).
3) K. van Mieris, Groot charterboek, deel I , folio 541.
:l) lioxiioitN, Kroniek van Zeeland, deel ], folio 437.
293
der zelfs bij stormen daarvoor geducht te zijn. In hunnen veelal omliepen toestand lag een bepaalde hinderpaal voor de ontwikkeling van eenen zwaren golfslag en door het tevens aanwezig zijn van zeer uitgebreide lage vlakten, waarover liet wassende water zich vrijelijk kon ontlastten, was geene beduidende opstuwing van den vloed mogelijk.
Reeds vroeg zijn belangrijke stukken van den zeedijk, die aanvankelijk 8700 meter lang was, door liet ontstaan van nieuwe polders binneugedijkt. Het eerste geval daarvan deed zich voor bij het bedijken van den polder Vijftienhonderd-gemeten , waardoor de geheele noordelijke en oostelijke zeedijk in binnendijk werd veranderd en door welke gewigtige gebeurtenis het eiland met het land van Poortvliet werd verbonden ; daarna is door de inpoldering van Vrouw-Belijapolder een ander gedeelte der waterkeering in binnendijk overgegaan, en door de later daarop gevolgde meer zeewaartsche afdammingen der Striene viel de westelijke dijk droog. Alleen de waterkeering langs de Ooster-Schelde bleef als zeedijk over; deze wordt thans nog door de zee bespoeld en 's polders verdere lotgevallen staan er dus mede in een naauw verband. Daar evenwel ook hier de binnendijken niet zijn in stand gehouden, maar door onderscheidene oorzaken van lieverlede zijn verloopen, is de polder door menig ongeval getroffen, alleen door de rampspoeden, waarin de voorpolders van tijd tot tijd hebben gedeeld.
Niet altijd bleef de toestand voor de overgebleven waterkee-ringen, zooals wij dien daar boven voor het eerste tijdperk des polders hebben geschetst. Bij de toenemende inpolderingen van gronden in de middeleeuwen , bereikte de vloed bij stormen steeds een hooger peil; en, daar niet altijd voldoende rekening met deze omstandigheid gehouden werd , vloeide het water, door noordwestelijke winden opgejaagd, vaak over de waterkeeringen heen.
Van geen dier vroegste overstroomingen zijn evenwel bepaalde berigten tot ons gekomen; ook de latere rampen , door
394
de zee aangerigt, en waarvan onze kronijken gewagen, zijn niet juist omschreven; hetgeen daarvan is geboekt, ziet zelden op eeue afzonderlijke bedijking, maar heeft daarentegen in den regel op een geheel gewest of waterschap betrekking. Zoo wordt onder andere wel verhaald, dat door de vloeden van December 1287 en van Eebruarij 1288 met uitzondering van Walcheren en Wolphaartsdijk, het toenmalige Zeeland geheel overstroomde; doch hoe of op welke wijze alstoen deze of gene polder is onder water geraakt, en van welken omvang de daardoor aangerigte schade ia geweest, daarvan vindt men nergens iets vermeld 1).
Zelfs nog zeer schaarsch en onvolledig zijn de tot ons gekomen berigten van de watervloeden der 15° eeuw. Het eenige meer bepaalde berigt, dat wij uit dien tijd aantreffen , en dat op het waterschap, waarvan deze polder deel uitmaakt, betrekking heeft, is een charter van 22 Mei 14lt;25 s). Uit den inhoud daarvan blijkt, dat de zeedijken der polders van Tholen door den Sint-Blizabethsvloed van 1421, of wel door den vloed van 1425 , zeer beschadigd zijn geweest. Doch, dit is alles, wat wij daaromtrent vernemen, en het is dus niet mogelijk , om daarvan nadere bijzonderheden mede te dee-len. Maar 's polders ligging en de gesteldheid der dijkei van die tijden in het algemeen in aanmerking nemende, kan men veilig aannemen , dat stormvloeden als van 1437 en 1477 ook hier wel groote verwoestingen zullen hebben aangerigt. Kunstwerken zullen te dien tijde evenwel niet aanwezig zijn geweest; de Schelde had nog ecne te beperkte breedte, en langs den dijk lag een hoog voorstrand; de schade door die stormvloeden veroorzaakt, zal derhalve hoofdzakelijk in overvloeijing en in geleden grondverliezen hebben bestaan.
Ook nopens de lotgevallen van den polder in het begin der 101' eeuw is niet veel bekend; stukken uit dien tijd, en op
21)5
deze dijkage betrekking hebbende, zijn bijna niet voorhanden. Maar wij kunnen nagaan, dat het dijkwezen eertijds hier van luttel beteekenis is geweest, want de rivier, die den zeedijk bespoelde, was, zooals wij opmerkten, een stroom van zeer beperkt vermogen. Eerst na het verloren gaan van het oostelijke deel van Zuid-Beveland, in 1530, viel de waterkeering voor eenen meer geduehten golfslag bloot, en het is aan geen den minsten twijfel onderhevig , of deze ontzaggelijke gebeurtenis heeft ook hier eenen ganschen ommekeer in de tot nog toe gevolgde wijze van verdediging te weeg gebragt. Hadden de zeeweringen vroeger slechts aan een' geringen aanval des waters wederstand te bieden, thans was dit geheel anders. Een groote zeeboezem, waarvan de diepte steeds toenam, was plotseling vóór den polder ontstaan, en bij hevige stormen had men dus eene veel grootere uitwerking van het water te duchten.
Bij de overstrooming van de tegenover gelegen gronden, werd deze polder insgelijks eene prooi der golven '). Het blijkt evenwel, dat geene doorbraak is ontstaan, maar dat de ramp is veroorzaakt, door overstrooming der voorpolders langs de Eendragt 2). Ook in 1532 , toen een niet minder zware stormvloed, als twee jaar te voren plaatshad, schijnt de polder te zijn overstroomddoch uit latere berigten vernemen wij, dat ook deze ondervloeijing het gevolg is geweest van dijkbreuken in de polders Deurloo en Broodeloos. Deze beide dijkages liepen in 1551 andermaal in, en 't gevolg daarvan was, dat het zeewater alstoen tot over deze gronden werd voort-gezweept 3).
Hoogst verderfelijk voor dezen polder was de hevige stormvloed van 12 op 13 Januari) 1552. De wind , die des avonds van den 12en reeds in storm was overgegaan en eenigen tijd vergezeld ging van zwaar onweder, had het water tot zoo-
•) Boxiiorn , Kronijk van Zeeland, deel II, pni?. 428.
2) Chavterbock van Tholcu.
:i) Ibid.
29(5
iliuiig ongekende hoogte opgestuwd , dat liet geweldig over den dijk was gestroomd en dien op onderscheidene plaatsen had doen bezwijken Deze ramp stond dus niet gelijk met eene der drie vorige; want alsnu was niet alleen het land, maar ook de waterkeering geducht beschadigd, Van hei, tegenover gelegen lleimerswale waren de wallen doorgebroken , tengevolge waarvan liet water ter hoogte van eene roede of 3,ö0 meter in de kerk aldaar had bereikt 2).
Zeer zullen deze gronden door die herhaalde overstroomingen hebben geleden; te meer, daar 's polders bodem laag en ziltig is, en de dijkage destijds haar overtollig water niet regtstreeks door eene zeesluis, maar langs lange omwegen door voorpolders naar zee kon afvoeren. Zware offers zullen inzonderheid voor de laatste droogmaking zijn noodig geweest, terwijl de vruchtbaarheid van den grond door al die bevloeijingen voor jaren achtereen merkelijk zal zijn benadeeld.
Zwaar werden ook hier de gevolgen van den Allerheiligenvloed van 1570 gevoeld. De Deurloo- en Broodeloospolder waren daardoor andermaal doorgebroken, en hierdoor had de vloed weder vrijen toegang verkregen tot deze bedijking. Geheel Schakerloo was diep ondergevloeid, en daardoor was wederom groote schade aan huizen en erven veroorzaakt. Ook de zeeweringen hadden zoozeer geleden, dat eene geheele verbetering er van moest volgen 3).
Niet minder geducht voor dezen polder was de stormvloed van lü Januarij 1013. Was de waterkeering daardoor over de geheele lengte zeer beschadigd, bij het fort //Venusdamquot; hadden de opgestuwde golven eene breuk veroorzaakt van omtrent 240 roeden lang 4). Andermaal werd de polder alzoo voor eenige maanden onder 't water bedolven , want hel viel
') Nchalennia, Zeeuwsch jaarboekje van 1850 , pag, 107.
•) Ibid.
:i) Charterboek van Tholen.
4) Brmkiuns , Beschrijving van Tho/on , pag. 50.
297
niet gemakkelijk eeue zoo ontzaggelijke opening spoedig te sluiten.
Gelukkig evenwel, dat na zooveel tegenspoed, ingelanden nog tot de herbedijking hebben kunnen besluiten ; dat dergelijke aaneenschakeling van rampen hen evenwel zwaar moet hebben gedrukt, laat zich uit de omstandigheden genoegzaam verklaren. Tegenover zware dijkgeschoten stonden uiterst geringe opbrengsten van 't land , dat door die herhaalde onheilen schier aanhoudend van zijne vruchtbaarheid werd beroofd. Vaak ging hetgeen voor het onderhoud des dijks moest worden opgebragt, de waarde van den grond te boven; vaak moest zelfs huisraad en vee worden verkocht, om de kosten van omvangrijke werken te kunnen bestrijden, en toch vernemen wij , zelfs bij de zwaarste ramp, geene klagten tegen eene herbedijking van het vaderlijke erf!
Zeer drukte op deze dijkage ook de in 1645 van hooger hand bevolen bijdrage van drie gulden per gemet aan de on-dergevloeide watering van Scherpenisse en Westkerke. Veel werd gedaan, om daarvan verschoond te blijven, doch zonder gunstig gevolg. Aanvankelijk werd daarop besloten slechts 7 9 *1 Vlaamsch por gemet daarvoor om te slaan , onder de uitdrukkelijke bepaling echter, verder niets meer voor die ver afgelegen dijkage toe te staan , zoolang niet de ingelanden der polders van Sint-Maartensdijk werden verpligt daartoe het hunne bij te brengen. Doch, ook dit baatte niet, en na eenig dralen, werd ten laatste aan de lastgeving der Staten voldaan.
Buitengewoon nadeelig voor deze dijkage was de vloed van 22 September 1(571, die haren dijk zoozeer beschadigde, dat hij op onderscheidene plaatsen stond door te breken. Maar wat zeker erger was, de geheele polder liep nu weder onder, tengevolge eener geweldige overstrooming van den Vijftienhonderd-gemeten. Alleen tot herstel van de beschadigde zeewering had een omslag van 2 £ 3 ,G 4 '1 Vlaamsch per gemet plaats; terwijl men groote sommen moest opnemen ten behoeve der kostbare sluiting van den bij /'de Kommesluisquot; gebroken dijk.
298
Treurig was het daarop met de grondeigenaren gesteld; hel land kon in het ver gevorderde saizoen niet meer worden be zaaid, en de in de schuren geborgen oogst leed aan bederf. Het vee , dat nog eenigen tijd op de niet ondergevloeide dijken had rond gezworven , moest voor lage prijzen worden verkocht; deels om met de opbrengst daarvan in het levensonderhoud te voorzien, en deels, omdat geen geschikt voeder meer voorhanden was Groot was derhalve de nood, maar groot ook de hulp , die de Staten van dit gewest der rampspoedige dijkage verleende. Kort na de ondervloeijing des polders ontvingen ingelanden eene bijdrage uit 's lands-kas van 20ü() £ Vlaamsch , en op den 81011 October verkregen zij «remissiequot; van den f/C penningquot; over de landen van Tholen en Schakerloo voor den tijd van zeven achtereenvolgende jaren 1). Met den gel-delijken toestand was het evenwel allertreurigst gesteld, daar uithoofde van de vroegere uitgaven op den polder een kapitaal drukte van ruim 5975 £ Vlaamsch, en de opbrengst van liet land niet eens in de dagelijksche behoeften der inwoners voorzag 3). Doch door de nu verkregen voordeden werd de last van ingelanden merkelijk verligt; en, hoe beduidend deze bijdragen op zich zelf reeds waren, in 1876 volgden nog andere belangrijke ondersteuningen aan al de ondergevloeide polders, waardoor de grondeigenaren in staat werden gesteld hunne waterkeeringen beduidend te verbeteren ■').
Dat de toestand van den zeedijk destijds niet veel vertrouwen inboezemde, is vooral uit de laatste der toegestane voor-deelen op te maken; want door de Staten was bepaald, dat uit de verleende bijdragen onder andere werken ook een mlaagdijk moest worden opgeworpen Zooals wij evenwel in de beschrijving der polders van Poortvliet hebben gezien , kwam
S) Ibid.
4) Ibid vim Poortvliet.
299
deze dijk niet tot stand, maar werd de oude waterkeering bijna geheel of over 608 roeden lengte verhoogd en verzwaard. Dit werk, in onderscheidene perceelen aanbesteed, vorderde eene uitgaaf van ruim 3078 £ Vlaamsch, of van f 18,470,65 van onze munt, waaronder f 996 voor onteigening was be-grepen 1).
Door de uitvoering van een zoo belangrijk aardewerk , verkeerde de waterkeering eindelijk in goeden staat van onderhoud ; over-vloeijing was althans nu vooreerst niet te verwachten , en door grondbraken werd de oever niet bedreigd, liet gevaar was evenwel nog niet ten eenenmale geweken ; want tegenover den Yijf-tienhonderdgemeten-polder, lag de dijkage nog altijd open, en juist omtrent dit punt was men niet gerust. Hoofdzakelijk bestond gevaar bij den Stads' Zuidbeer, die in vervallen toestand verkeerde, en die bij overvloeijing van de Contre-escarpe de eenige beschutting was, welke dezen polder tegen //inundatiequot; moest beveiligen 2).
Zooals verwacht word, gebeurde. Toen namelijk het water door den geweldigen storm van 26 Januarij 1682, tot eene voorbeeldelooze hoogte steeg, brak de genoemde steenen beer door, waardoor de polders Vijftienhonderd-gemeten en Schakerloo jammerlijk overstroomden. Bij herhaling werden ingelanden al-zoo zwaar getroffen; want niet alleen het gezaai ging verloren , maar veel van de geborgen vruchten werden door het zoute water in de schuren bedorven , en het land , dat nog immer leed aan de gevolgen der vorige overstrooming, was bovendien op nieuw voor jaren van zijne vruchtbaarheid beroofd.
Kort na het ontstaan van deze treurige gebeurtenis waren ingelanden van al de // bezoutequot; polders bij elkander gekomen, om te beraadslagen over de wijze van het digten der gebroken dijken en over het bij elkander brengen van de daarvoor be-noodigde gelden. Er werd bepaald, dat de polders Peuke en
') Archief der polders van Tholeu. =3) Ibid.
800
Puit voor de lierbedijking //in eensquot; zouden bijdragen met een geschot van 1 £ Vlaamsch per geniet; de polders Scha-kerloo, Vijftienhonderd-gemeten en Dalem zouden voorloopig 10 fi omslaan; terwijl het geschot van de bedijkingen Nieuw-land, Broek en Eooland voorshands werd bepaald op 5 B jier gemet. Al hetgeen verder voor de herbedijking kwam te ontbreken , moest in evenredigheid van deze voorloopige omslagen door de laatst bedoelde polders worden gedragen ') Ook ontvingen de polders bij die gelegenheid eene belangrijke bijdrage van het waterschap Poortvliet, tegen terugbetaling, voor het geval Poortvliet ooit mogt komen te overstroomen, en de polders van Tholen alsdan daarvan bleven verschoond s).
Was deze overstrooming verderfelijk voor de vruchten en de landen , hoogstnadeelig in de gevolgen was zij ook voor de dijkage, ten opzigte van de daaruit gevolgde lasten. Zware geschoten tocli werden gevorderd, en deze niet toereikend zijnde, om daarmede alle gemaakte uitgaven te dekken , moest de groote schuldenlast, die op den polder drukte, nog met nieuwe leeningen worden verzwaard 3).
Gelukkig is deze dijkage later niet meer door overstroomingen getroffen; doch de zeedijk vorderde door alle tijden heen een zwaar of kostbaar onderhoud, en de gronden, daardoor beschermd , waren van oudsher, zooals wij reeds opmerkten , niet van de beste soort. Ondanks de vele //remissiënquot; van belasting en andere voorregten ook later door de Staten aan deze bedijking verleend, bleven de omgeslagen dijkgeschoten hoog. Vaak zelfs waren zij niet voldoende, en moest van tijd tot tijd door nieuwe leeningen in het tekort worden voorzien. Onder andere was zulks liet geval in de ISquot;1 eeuw, toen de zeedijk over eene beduidende breedte geheel met kunstwerken was be-
') Arclücf der polders van Tholen. '-) lliid van Tholen en Poortvliet. :i) Ibid van Tholen.
301
kleed, en de/e, van hoogst eenvoutligeu aard, dikwijls door het geweld der stormen be?,weken. in 1760 moest daarom weder f 7500 onder verband des polders worden opgenomen; terwijl vier jaar later eene nieuwe leening van 750 £ Vlaamsch werd aangegaan 1).
Yeel deden de Staten tegenover zulk eenen toestand; want in 1761 verkregen ingelanden een //subsidie octrooiquot; van 300 £ Vlaamsch voor twaalf achtereenvolgende jaren; in 1770 volgde eene nieuwe bijdrage boven liet reeds toegestane van 300 £ voor den tijd van zes achtereenvolgende jaren en in 1777 , toen beide octrooijen stonden te eindigen, werd opnieuw eene bijdrage van 300 £ voor lien achtereenvolgende jaren toegezegd.
Twee zaken vallen ten opzigte van dezen polder nog op te merken , vooreerst; door hoeveel rampen de dijkage in vroegere en latere eeuwen werd getroffen, nooit is de waterkeering door gevaarlijke grondbraken of vallen geteisterd ; de schade, door de stormen aan den zeedijk veroorzaakt, was altijd het gevolg van eenen gebrekkigen toestand van dien, tegenover eenen zoo groeten zeeboezem, als na 1530 was ontstaan. Is'iet toch de stormen waren toenmaals heviger, dan tegenwoordig, maar de zeeweringen waren zwakker, dan die achter welke wij thans onze woonplaatsen hebben gevestigd. Ten andere: hoe vaak de dijkage is overstroomd, nimmer moest bij de herbedijking eenig land aan de zee worden afgestaan; de van tijd tot tijd plaats gehad hebbende vermindering van de ingepolderde grootte is dus niet veroorzaakt door afsnijdingen , maar was eenvoudig 't gevolg van vergraving tot verzwaring en aanheeling van den dijk. Met uitzondering van enkele geringe wijzigingen, door de onderscheidene verbeteringen van den dijk veroorzaakt, ligt de polder nog daar voor ons, zooals hij reeds in de grijze oudheid is bedijkt. De strijd met de wateren
') Archief der polders van Tholeu.
302
hier gevoerd , heeft alzoo geene diepe sporen achter gelaten , en zelfs de wielen, die onde zigtbare kenteekenen van vroegere doorbraken , zijn verdwenen of door het verlagen van den daar langs gelegen grond onzigtbaar geraakt.
Ook het inwendige van den ouden polder is in den loop der eeuwen niet beduidend gewijzigd. Wel zien wij daarin geene molens meer het polderwater opmalen ; wel zijn de twee dorpen , daarin eertijds gebouwd, zoo goed als verdwenen, endegroote kreken in watergangen of kronkelende wegen veranderd; doch aan den ouden vorm der verkaveling is weinig of niels geschied, en de wegen komen bij regenachtig weder ook thans nog als ondiepe geulen of vlieten voor.
Ten opzigte van den toestand der waterkeeringen hebben daarentegen grooter veranderingen plaats gehad. Werd toch de polder eertijds langs de Ooster-Schelde beschut door eenen dijk van zeer geringe afmetingen , en was deze bovendien begrensd door een hoog voorstrand, waardoor kunstwerken overbodig waren , tegenwoordig zijn die iiooge voorgronden geheel verdwenen, en trelfen wij langs den breeden stroom een 2550 meter lange, sterke waterkeering aan van gemiddeld 5 meter boven A. P., en die overal door rijs- en steenwerk is verdedigd.
Aldus met het dijkwezen gekomen zijnde tot op onzen tijd, zoo kunnen wij thans overgaan tot de beschrijving van de uitwatering en de grootte der dijkage. Wat het eerste, de uitwatering betreft, het is zeker, dat de polder oudtijds , toen nog geene aandijkingen aan den noordkant bestonden, zijn binnenwater door eene zeesluis heeft afgevoerd. Ook was dit in latere tijden het geval, daar het eerst in de 16° en 17c eeuw in gebruik is gekomen, om achterpolders op voorpolders te doen loozen. De oude zeesluis lag waarschijnlijk in den dijk langs de Ooster-Schelde; wijl in oude stukken , betrekking hebbende op 's polders karrevelden, sleeds op eenen ouden watergang en eene //oude commequot; gewezen wordt. De polder werd bovendien door watermolens bemalen , welke in de 1
303
eeuw aan de Grafelijkheid toebehoorden. Één daarvan stond hoogstwaarschijnlijk in den daarnaar genoemden lt;/ Molenhoek en de andere werd welligt op of iu de nabijheid van den vliedberg aangetroll'en ; doch wanneer ze zijn gesloopt, of in korenmolens veranderd , daarvan is evenmin iets gebleken , als van de demping der oude zeesluis.
Het is niet bekend of in vroegeren tijd de suatie te wenscheu overliet; wel vernemen wij, dat in 1670 een belangrijke aanleg van nieuwe waterwegen , zoo hier als in de andere polders van het waterschap plaats greep , in de kosten waarvan Schakerloo voor een bedrag van 488 £ Vlaamsch betrokken was. Dok werd te voren zeer geklaagd over de te hooge ligging der sluis, die bij de graving der nieuwe watergangen daarom werd vernieuwd. Met het oog op deze omstandigheden en in aanmerking nemende de zeer lage ligging der ingedijkte landen is het hoogstwaarschijnlijk , dat de waterlossing voor de boven omschreven verbeteringen in do afvoermiddelen waren tot stand gekomen , maar gebrekkig is geweest. Thans echter is do suatie des polders meer voldoende, en een der duikers, waarmede die plaats heeft, ligt in den ouden dijk, in de nabijheid van den Dollemansweg.
In de grootte van den polder is, wij hebben het reeds opgemerkt, in den loop der eeuwen niet veel veranderd. Wel zijn natuurlijk in latere tijden eenige gronden in kreken en in moerassige streken aangewonnen en aan de schotbare grootte toegevoegd, docli buitendijkingen, waardoor ingrijpende veranderingen ontstaan, hebben nooit plaats gehad. Tegenover die aanwinsten stonden echter eenige verminderingen van oppervlakte , tengevolge van beroovingen voor liet onderhoud en 't herstel van den dijk.
Ten allen tijde bleef de polder beneden de 1200 schotbare genieten groot; in 1641 besloeg hij eene oppervlakte van 118 H geniet, doch zekerlijk met inbegrip der vroonlanden. In 1670 worden slechts 1133 gemeten 162 roeden schotbare gronden
804
vermeld 1). De woonlanden besloegen eertijds en ook in 1810 eone oppervlakte van 16 gemeten lOi roede, doch ze zijn sinds 1769 met gescliot bezwaard.
De tegenwoordige grootte van dc dijkage bedraagt 443,1061 hectaren schotbaar land, bestaande uit ligte klei, die in het oostelijke gedeelte bij 't gehucht Oudeland in zavel- of humus-grond, doch in het overige deel langs den zee- en binnendijk in knik of roodoorn overgaat. De eerste grondsoort is op eene dunne zandlaag, de laatste onmiddellijk op den ouden veengrond afgezet. Daar 's polders bodem veelal laag gelegen is, wordt hij minder tot bouwland, dan tot wei- of grasland gebruikt, en daarvoor is hij overal uitnemend geschikt.
Bij eenen eigendom van 3,9240 hectaren is men ingeland.
Yijftieuhouderdgemeten-poldor. Zeer vroeg lagen aan den noordkant van het oude Schakerloo uitgebreide gorsen, die door de Striene en den Vosvliet van het reeds bedijkte land waren gescheiden ; zij waren in de 10° of 11° eeuw schier overal begroeid en leverden bij hunne indijking den polder Vijftienhonderd-gemeten op, die hoogstwaarschijnlijk naar zijne eerste schotbare grootte aldus is genoemd.
Wanneer de uitgifte van deze belangrijke strook gronds heeft plaats gehad, is niet gebleken; weshalve de ouderdom van den polder niet met juistheid kan worden bepaald. Ook is niet bekend door wien vergunning tot inpoldering is verleend; doch daar Tholen eertijds tot Brabant behoorde, is het niet onwaarschijnlijk, dat die door de hertogen van dat gewest is verstrekt.
liet stadje Tholen, welks oudste gedeelte op den zeedijk van dezen polder is gebouwd , wordt niet vroeg in geschrifte vermeld , en hierin meent men het bewijs te zien . dat het niet op eenen ouderdom als enkele andere plaatsen in dit eiland
Archief tier polders van Tholen.
305
kan bogen. Het uerst. wordt liet bij zijnen tegenwoordigen naam vermeld in de helft der 13C eeuw, nadat het iets vroeger onder den naam van //Herdersoetquot; was bekend geweest Noch bij de schenking van de helft van Schakerloo aan Godevaaiit, heer van Breda, noch bij 't verlijden van de andere helft van dat ambacht in 1220, aan graaf Willem, wordt van Thoien of van den polder, waarin het gevestigd was, eenig gewag gemaakt. Ook in de bescheiden, volgens welke in 1229 en 123Ö de Hollandsche graven in Schakerloo uitgebreider bezittingen verkregen, wordt met geen enkel woord van Thoien of n Herdersoetquot; gesproken; weshalve het akoo vrij waarschijnlijk is, dat deza plaats alstoen nog niet bestond. Eerst in 1252 zien wij Maugauetha , gravin van Vlaanderen, en Guy, haren zoon, een privilegie geven aan die van »Toolnequot; 3), en eenigen tijd later, in 1291 verwierf Henduik Buffels, die te voren met de helft der heerlijkheid Schakerloo was verlijd , van den hertog van Brabant voor //sijne vrinden ende Juijden van Toolnequot; tolvrijheid 3). Tusschen 1239 en 1252 is de polder alzoo vermoedelijk bedijkt.
Ook uit den bevestigingsbrief van graaf lYoius V is eenigzins op te maken , dat de polder niet veel vroeger kan zijn aangewonnen. Ban, hoe het zij, de ingedijkte gronden dragen 't uitzigt van niet hooger dan tot de 13° of uiterlijk tot op het eind der 12° eeuw op te klimmen, hetgeen ook strookt met het woord //poirequot; in twee benamingen van hoeken of belendingen voorkomende.
Het is niet mogelijk met eenen enkelen oogopslag op de gewone kaarten te bepalen , hoe de bedijking heeft plaats gehad. Ben naauwkeurig onderzoek daarvoor is noodigj en daar wij ook hier niet uit oude charters of brieven kunnen putten, moe-
*) Zie liet charterboek van Thoien , folio 4 eu 630.
2) Register op de charters door van den Behgii , pag. 43.
3) Charterboek van Thoien , pag. 630.
Archief IV® dl, 2dlt;? st. 20
306
ten wij tot opheldering vim deze zaak, alleen met de locale gesteldheid te rade gaan.
Wanneer wij de overblijfselen der l'ïe bezigtigen , blijkt terstond, dat deze belangrijke stroom door het leggen van den Vrouwendijk is afgedamd. Aan den binnenkant des dijks is dit reeds zoo lang ingepolderde water nog beduidend breed en diep, niettegenstaande het eeuwen achtereen door verstuiving der aanliggende gronden en door het daarin vergaan van eenen gestadigen planten groei voor opslijking open lag.
Aan den buitenkant, in den polder Üud-Strijen , is liet daarentegen zoodanig in hoog opgewassen land veranderd, dat schier niets van zijnen uitloop meer zigtbaar is. Ook het andere water, hetwelk langs den Ka dijkquot; stroomde, viel bij den Vrouwendijk in de Striene, en even als van het eerste, zijn daarvan in den Oud-Strijenpolder geene blijken meer voorhanden. Uit een en ander is het alzoo duidelijk, dat de Vrouwendijk niet voor Oud-Strijen , maar daarentegen voor het bedijken van den Vijftienhonderdgemeten-polder is opgeworpen, en dat vóór de vorming van deze dijkage Schakerloo van alle zijden en Poortvliet aan zijn1 oostkant door de zee werd be-spoeld.
De polder is aan deze zijde alzco drooggevallen door 't loggen eens dijks, strekkende van den polder Schakerloo tot aan den dijk van het zuidelijkste of oudste gedeelte van Poortvliet, en onder welke benamingen deze waterkeering, met wier opwerking zulke groote kreken of wateren werden afgesloten , reeds in de middeleeuwen bekend stond , hebben wij elders vermeid '). Ook is tevens opgemerkt, dat do dijk, dwars door den polder, strekkende van den zoo even genoemden Vrouwendijk tot aan de voormalige waterkeering bij den Peukepolder , niet voor de bedijking van deze gronden is opgeworpen en ze.'fs later ten onregte als een deel van den eigenlijken Vrouwendijk is aangemerkt,
') Beschrijving van Poortvliet, pag. 68
807
De gebogen dijk door de twee uitloopen der Slriene wns ongeveer 1000 meter lang; hij had merkelijk korter kunnen zijn , wanneer hij dwars door de Striene was opgeworpen , maar daartegen bestond zekerlijk bezwaar. De twee geulen , die nu daarmede zijn gesloten , waren natuurlijk veel minder diep en breed , dan de stroom , waarin zij uitmondden en wiens sluiting men daarom te regt heeft moeten ontzien.
Aan den anderen kant is de strekking van de voor dezen polder gelegde waterkeering gemakkelijk na te gaan. Hij neemt een' aanvang aan den dijk van Schakerloo , kort bij het dorp of gehucht Oudeland en sluit op het andere eind aan den Kadijk van Poortvliet aan. Met dc opwerking daarvan werd het water langs den Kadijk, op 't noordelijke, en de Striene, op het oostelijke eind gesloten. Deze voormalige waterkeering, thans grootendeels onder den naam van //Moerdijkbekend, is nog overal aanwezig; hij is 990Ü meter lang, en bezit, behalve in de stad Tholen , een voldoend zeewerend profil.
Aan den zuidkant viel de zeewering van dezen polder vroegtijdig droog; want de indijking van een gedeelte der Striene schijnt niet lang te zijn uitgebleven. Van daar een zoo vroeg vervallen toestand van dien dijk, waarvan een stuk reeds in het begin der 15e eeuw als //Lutteldijkquot; wordt vermeld Aan den noordkant ging de zeedijk stuksgewijze in binnendijk over; het daar eerst drooggevallene was het gedeelte vóór den Dalempolder, en het laatste daar aan de zee onttrokken vak , ligt voor den polder Oud-Vossemeer. Aan den zuidoostkant vielen door de bedijkingen van de Vrouw-Helija-, Deurloo- en Altekleinpolder ook inin of meer belangrijke stukken droog; doch verder op langs de Eendragt ontstonden geene voorpolders en do dijk ligt daar nog voor een groot gedeelte aan den aanloop van het water bloot.
i) Mkmlouins 5 Beschrijving van Tholen, pag. 38 of ptig. 63 van deze beschrijving.
308
Vfin grooten invloed is de/.e bedijking geweest op de daardoor afgedamde stroomen en de daaraan gelegen gronden. Zoowel de zuidelijke uitloop der Striene, als het noordelijke gedeelte van den Vosvliet, kwamen daardoor spoedig tot verloop, waardoor belangrijke aandijkingen werden voorbereid.
De dijken van den polder hebben tijdens zij door het water werden bespoeld nog enkele malen van den golfslag te lijden gehad. Tegenover den JXalem- en Nieuwlandpolder zijn zelfs sporen van doorbraken aanwezig. Ook in den dijk voor Vrouw-Belijapolder ligt eene wiel, doch deze draagt meer blijken van door eene latere, dan wel door eene vroegere overstroom in g te zijn veroorzaakt. De noordelijke dijk draagt bovendien liet uitzigt van onderscheidene malen te zijn verhoogd , en hoofdzakelijk schijnt dit het geval geweest te zijn tegenover den polder Oud-Vossemeer, waar hij, blijkens de tegenwoordige afmetingen, het stevigst is. Niets is echter van het vroegere dijkwezen van den polder of zijne eerste rampen bekend , weshalve deswege niets met eenige zekerheid kan worden vermeld. Dit alleen kan worden opgemerkt, dat de polder nooit door do schuring van den stroom is aangetast; want behalve langs de Eendragt, lagen voor zijne waterkeeringen overal min of meer belangrijke gorsen, en de bij zijne ontginning afgedamde stroo-men vormden langs de dijken geene andere bepaald nadeelige uitwegen. De onheilen , waarvan ook deze gronden nogthans niet verschoond bleven, waren dus uitsluitend of het gevolg van eenen te lagen toestand van den dijk, of van eene te gebrekkige afscheiding van andere aan zee gelegen polders.
Dat reeds vroeg schade aan de dijkage is toegebragt, is uit liet voorgaande gebleken , doch de door het water veroorzaakte rampen waren voorzeker het grootst in de 16° en 17° eeuw, toen de zee allerwegen zulke geweldige inbreuken op onze kusten heeft gemaakt.
Reeds in de beschrijving van den Schakerloopolder hebben wij opgemerkt, dat de dijkages van Tholen in 14Ü1 en 1425 zijn ondergevloeid; uit het daarop betrekking hebbende sluk
;509
is evenwel niet op te maken , of de ramp aan de zijde van Sclinkerloo, dan wel aan den kant van dezen polder was ontstaan Dan, hoe dit zij, zeker is het, dat beide polders in de alstoen veroorzaakte overstrooming hebben gedeeld , doordien de oostelijke binnendijk van Schakerloo destijds niet meer geschikt was het water te keeren, wanneer dit van den kant der Schelde of van de zijde der liendragt naar binnen drong. En ook dit is zeker, dat de doorbraken door deze wateren moeten zijn veroorzaakt, want de beide polders hadden te dien tijde daar langs hunne zeedijken , en in de binnendijken zijn geene blijken van afsluitingen van dijkbreuken , na de vorming der voorpolders ontstaan , voorhanden.
Welke uitwerkselen de vloed van 1509 voor deze dijkage heeft gehad, is niet bekend ; niets vinden wij daaromtrent vermeld. Ook nopens de door den geweldigen stormvloed van 1511 aan-gerigte schade hebben wij geene bepaalde berigten ; alleen blijkt uit een charter van Maximii.iaan , dat daardoor een gedeelte der stadsmuren werd omver geworpen, en dat de vesten waren digt gespeeld, tengevolge van welk een en ander zeker veel water over den ten deele bebouwden dijk naar binnen zal zijn gestroomd ').
Uoor de vloeden van I53ü en 1533 waren telkenmale de zwakke dijken der voorpolders üeurloo en Broodeloos bezweken; en daar do binnendijk tegenover deze kleinere dijkages zeer was vervallen , scheurde het water dien in beide gevallen van een , waardoor ook deze polder jammerlijk kwam te overstroomen. Groot was de nood door deze vloeden veroorzaakt; hier waren het woningen , daar wel gevulde korenschuren, die door het water waren omver gesleurd; terwijl veel van het alom naar redding zoekende vee in den vloed was verdronken. Ook de gronden hadden door die twee zoo kort op elkander gevolgde overstroomingen veel geleden; het te velde staande gezaai was daardoor telkenmale bedorven en door al deze
') Charterboek van Tholen, pag. 140.
treurige omstandigheden greep eene algemeene verarmoeding plaats. ilmöBRSBEiiG, die anders de uitwerkselen van deze vloeden breedvoerig beschrijft, berigt ons aangaande deze streek slechts , dat het // land van ter Tholen overvloeidede bijzonderheden , hier medegedeeld, zijn alzoo aan andere bronnen ontleend ').
Ook in 1551 was het zeewater van denzelfden kant tot in dezen polder voortgezweept, en één jaar daarna had eene gedeeltelijke overvloeijing, door eene ontstane doorbraak in den dijk van Schakerloo , plaats. Bijna dezelfde tooneelen, als bij de vorige onheilen, hadden plaats, hetgeen eene schier gelijke verslagenheid veroorzaakte 2).
Eindelijk kwam de zoo geduchte Allerheiligenvloed van 1570 , en ook deze bleef hier geenszins zonder uitwerking. De zeedijken der polders Ueurloo en Broodeloos braken daardoor andermaal door, en , even als vroeger, baande liet water, niet door eenen hoog genoeg gelegen binnendijk gestuit, zich eenen weg tot deze dijkage.
Reeds viermaal was de polder alzoo uithoofde van eenen onvoldoenden toestand eens binnendijks overstroomd, doch als nu bragt het geleden onheil te weeg, dat deze grootelijks vervallen waterkeering werd verhoogd en verzwaard. Ongetwijfeld was de schade door deze overvloeijingen, zoo aan dezen als aan den Schakerloopolder, toegebragt, sciiier oneindig groot in vergelijk met de kosten , die voor eene tijdige verbetering van den dijk zouden zijn noodig geweest. En , niettegenstaande het reeds in 1580 op zoo gevoelige wijze was ondervonden, wat het zegt, niet voldoende tegenover zwakke aan zee gelegen polders beveiligd te zijn, was die verhooging en verzwaring tocli uitgebleven tot op dezen tijd. Maar wij willen in ons
') lioxiioiiN, Kronijk van Zeeland, ilecl li fol, 428 en 433 en Olmrtcrbock van Tholen fol. 377.
3) Charterboek van Tholen fol. 377 en Nehalennia of Zeeuwsch jaarhoekje van 1850, png. 107.
311
oordeel voorzigtig zijn, eu ons voorgeslacht er volstrekt nog geen verwijt van maken , dat deze reeds overlang noodzakelijk gebleken verbetering ten ontijde werd uitgevoerd, want bij dergelijke aangelegenheden moet op zoovele andere omstandigheden en toestanden worden gelet.
Toen in 1613 de dijkage van Schakerloo zwaar werd geteisterd , vloeide deze polder weder in; want ook de binnendijk langs bet gehucht Oudeland was sinds lang ongeschikt eenig water tn keeren. De schade bij die gelegenheid aan de zeeweringen veroorzaakt, was echter van minder grooten omvang, dan bij den vorigen storm; maar liet (e velde staande gewas en het land, was daarentegen veel nadeel berokkend: het eerste was op de lage gedeelten schier geheel bedorven; het laatste was op nieuw voor eene reeks van jaren van zijne vruchtbaarheid beroofd.
Eene der grootste overstroomingen, die den polder ooit heeft getroffen, was voorzeker die van 22 September 1671, weshalve wij bij deze eenige oogenblikken langer hebben te verwijlen. In dit voor den polder zoo rampspoedige jaar, had eene vernieuwing van de // Kornmesluisquot; plaats, eu voor de uitvoering van dit werk was een vingerling of nooddijk opgeworpen. Door een zamenloop van omstandigheden was de voltooijing der sluis evenwel zoozeer vertraagd, dat bij het invallen van den storm , de hoog opgestuwde wateren nog door den vingerling moesten worden gekeerd. Deze nu, hoe doelmatig ook verdedigd , bezweek, juist ten tijde van hoogwater, waardoor de vloed meteen ontzaggelijk verval op de sluis en in den polder viel. Het geheele getimmerte, nog niet eens aangevuld , stortte in elkander en dreef spoedig op de ingevloeide wateren rond, en op de plaats, waar het gebouwd was , spoelde niet alleen de fundering, maar zelfs de grondslag tot eene zeer ernstige diepte weg.
Allertreurigst was alsnu de gesteldheid van den polder. Hier een zeer gebroken dijk met eene weggespoelde sluis , tengevolge van welke omstandigheid dagelijks het water met geweld in en uit den polder vloeide; daar schuren mot aan bederf lijdend
312
graan, en in de verte op boven de golven gelegen binnendijken omdwalend vee voor hetwelk geene geschikte voeding meer bestond. En, niet alleen deze polder was door dit onheil zoo zwaar getroffen, ook Schakerloo en zelfs het verwijderde Poortvliet leden van de dagelijksehe hevloeijing dezer gronden grooten last. Doch onmiddellijk na het onstaan der ramp werden door het dijksbestuur in overleg met ingelanden middelen beraamd , om den polder te beversehen , eene zaak met welke men niet onvoorspoedig was, maar die, blijkens de later daarvan gedane rekening, de aanzienlijke uitgaaf van ruim 6763 £ Vlaamsch of van f 40,579,75 van onze munt, heeft gevorderd '). Deze kosten waren gevonden uit onmiddellijk daarvoor gedane omslagen, en verder door het sluiten van onderscheidene leeningen, die over de polders, welke door de sluis uit-waterden , gemets-gemetsgewijze werden verdeeld ; slechts de polders Broek, Kooland, Puit, Peuke en Nieuwland namen in 1075 daarin voor een onveranderlijk bedrag van 750 £ Vlaamsch deel 2). Omtrent de wijze van afsluiting waren do dijkgraven, Manteau van Dalem, Annima en I. de Wayish geraadpleegd; terwijl de laatste, een bij uitnemendheid in dijk- en polderzaken ervaren man, met do uitvoering der werken was belast3).
Hoewel wij hebben medegedeeld, dat men met de herbedij-kiug niet onvoorspoedig was, lag de nieuw te maken zeedijk in Augustus van het volgende jaar nog onvoltooid. Men had steeds gebrek aan geld; wel was eene belangrijke som van het weeshuis te Tholen opgenomen , maar wat de inning der geschoten betrof, deze ging met groote moeijelijkheden gepaard, en van menigeen moesten gronden of eigendommen worden verkocht.
') Rekening vnu 11 April 1G73.
') Ibid van 107U.
a) llesolutieboek op liet janv 1071, I. dk Waijek was dijkgraaf van de watering van Scherpenisso en ligt in de kerk aldaar begraven. Hij is ook eenige tijd dijkgraaf geweest van 't waterschap Sint-Maartensdijk,
313
De Staten verleenden in 1 675 wel groote voorcleelen aan den rampspoedigen polder, doch met deze was de algemeene verarmoeding, die van deze gebeurtenis het gevolg was , niet geleenigd. De oogst van 1671 was door het zeewater in de schuren bedorven en in het daarop volgende jaar kon niets tot teling van vruchten worden verrigt; bij dit alles was de polder zoozeer van zijne vruchtbaarheid beroofd , dat het uitzigt ook voor de toekomst donker was. Ten opzigte van het laatste, de gesteldheid van den grond, kan men zich het best een denkbeeld vormen , wanneer men nagaat, dat bij de sluiting van den dijk in 1673 veel water was binnengepolderd , en dat de sluis in het voorjaar van 1674 nog niet eens was voltooid! Zoo slecht stond het met 's polders toestand geschapen , dal 't werkvolk , niet op den bepaalden tijd betaald, vaak tot gewelddadigheden overging, en het bestuur 't besluit moest nemen, om geene nieuwe uitvoeringen meer , hoe noodzakelijk ook, te doen, wanneer niet de fondsen daartoe vooraf beschikbaar waren gesteld. Men nam ook het besluit de betaling der Sta-ten-lasten uit te stellen tot in 't volgende jaar , en tevens om te verzoeken , van de betaling te worden verschoond , iets wat in 1675 aan de eigenaren van de ondergevloeide gronden werd toegestaan. Uit de toen tevens verleende voordeden is onder andere de inlaagdijk in het midden van dezen polder opgeworpen , een werk, dat evenwel hoofdzakelijk moest strekken tot bescherming van Poortvliet, voor het geval de Tholensche polders nogmaals kwamen te overstroomen 1).
Ook deze ramp, hoe groot in omvang, kwam men dus te boven; doch zij liet, zooals te begrijpen is, jaren lang diepe sporen van geleden schade achter. Wel waren, zooals wij opmerkten , de ingelanden door de Staten in het bijzonder te gemoet gekomen, maar geheeld waren de geleden verliezen daardoor niet. De verleende hulp was evenwel zeer op prijs gesteld , en te regt; want daarmede was in de eerste plaats
^ Zie png. 01 en 02 van deze beschrijving.
314
aan de arbeifleiulu klasse, die door de herhaalde rampen in zeer behoeftige omstandigheden was geraaakt, werk verschaft, en wat wel het voornaamste was, door de aanwending der toegestane fondsen was de toestand der zeeweringen ook merkelijk verbeterd,
üe uit de aangewezen middelen gelegde inlaagdijk, dwars door den polder , kwam /eer in het belang van deze bedijking, en de uitvoeringskosten daarvan beliepen ruim 1088 £ Vlaamsch , met inbegrip der uitgaven van onteigening en van die voor de daarin gebouwde duikers bij den Peukschendijk 1). Door dezen inlaagdijk werd de polder nu gescheiden in twee deelen, en deze splitsing had , waren deswege geene goede bepalingen gemaakt , in de toekomst alligt aanleiding kunnen geven tot moeijelijkheden op administratief gebied. Vóór de opwerking er van werd evenwel bepaald, dat eigenaren van 't westelijke gedeelte des polders, onder wat voorwendsel ook , nimmer dijk-geschot zouden betalen ten behoeve der dijkage van Poortvliet, en dat de beide deelen //ten eeuwigen dagequot; als ééne dijkage in lasten en baten zouden vereenigd blijven 2).
Voor onheilen van den kant van de Eendragt, was de polder nu voor een belangrijk gedeelte beveiligd; ook het oostelijke deel was in beteren staat gebragt met het oog op nog altijd mogelijke overvloeijingen van den kant van Schcrpenisse en Poortvliet. Zooals wij evenwel zullen zien is alleen het eerste, nimmer het laatste deel, door den gelegden //Slaperdijkquot; bevoordeeld.
Na al de gemelde ongelukken , was de polder nog eene groote ramp beschoren; nog éénmaal namelijk vloeide het water twaalf voet hoog over zijne akkers heen, en rigtte niet minder groote verwoestingen, dan in 1671 aan. Alleen was bij deze gebeurtenis geen verlies van de sluis te betreuren, hetgeen zeker niet weinig bijdroeg tot een spoediger droogvallen van den grond.
') Avchicf der polders mn Tholon en Poortvliet. s) Iblil van Tholen.
315
Het was namelijk op 26 January 1682, toen de dijk bij de sluis en bij den zuidelijken Stadsheer , in de nabijheid van de contre-escarpü, door het hoog opgestuwde water bezweek en de beide gevallen openingen gelegenheid gaven tot het onbelemmerd instroomen van hel stormgetij. Bij herhaling werd het land in eene bare zee herschapen, in welke ten deele gevulde schuren en woningen stonden te bederven, en veel vee jammerlijk verdronk. Al de tooneelen van vroeger werden herhaald , en bij de daardoor veroorzaakte ellende, was het vooruitzigt van den zoo vaak beproefden landbouwer weder voorjaren verijdeld.
Ook voor hot herstel van deze ramp viel geen tijd te verliezen , en van daar, dat reeds op den 7den February het ge-schot en de bijdragen der andere polders in de kosten van beversching werden geregeld. Zooals wij reeds zagen kwam men ook overeen eene bijdrage van de polders van Poortvliet aan te nemen , tegen terugbetaling , wanneer eenmaal die dijkage kwam te overstrooinen en deze polders alsdan van zoodanig ongeluk bleven verschoond. Iets later werd 1400 £ Vlaamsch opgenomen in wissels , waarvan de betaling door het hellen van eenen buitengewouen omslag plaats vond. Maar de ingelanden van de polders Broek en Eooland weigerden kort daarop in den vastgestelden omslag deel te nemen; zij waren wel bereid 5 ö per gemet op te brengen , wanneer de grondeigenaren dei-polders van Tholen het gansche bedrag der heffing wilden terug betalen , voor het geval ook hunne dijkages ooit. kwamen te overstroomen , en de polders van Tholen alsdan van // inundatiequot; bleven verschoond. Ingelanden van de polders Scha-kerloo , Vijftienhonderd-gemeten en Dalem gaven hierop berigt, dat zij zich hielden aan de overeenkomst van 7 February , waarbij zij zich verbonden hadden tot deelneming in al de kosten der herbedijking in evenredigheid van 5 13 per gemet voor hunne gronden, tegen 10 fi per gemet over de landen in Schakerloo, Dalem en Vijftienhonderd-gemeten gelegen.
Vorderde het digten van den gebroken dijk groote uitgaven , ook voor het verhoogen en verzwaren van den binnendijk tegen-
316
over den Altelclein-, Deurloo-en Razernij polder werden belangrijke sommen geëischt. Eene opwerking van dezen dijk was evenwel noodig: want het water was daar insgelijks overgevloeid, en tengevolge van den zeer gehavenden toestand van den üeur-loopolder, liet het zich aanzien , dat deze waterkeering lang als zeedijk dienst zou moeten doen.
Door overstrooming is de polder later niet meer getroffen ; doch er bleef aan de waterkeeringen nog heel wat te doen. Door de herhaalde overstroomingen was in de laatste jaren daaraan niet eens het hoogst noodige verrigt; overal was verloop , en de afmetingen moesten belangrijk worden gewijzigd. Vooral trachtten ingelanden , den ondergevloeiden Deurioopolder weder bedijkt te krijgen , ten einde hunne eigene gronden daar beter tegen de zee te zien beschermd. De eigenaren van dien polder waren evenwel niet te bewegen hunne gronden te herdijken , welke aanbiedingen hun door ingelanden van dezen kant ook werden gedaan. Jonkvrouw Jozina van V hub erg he stond zelfs hare daarin gelegen eigendommen , ter oppervlakte van ruim 83 gemeten , ten behoeve van den Vijftienhonderd-gemetenpolder af, onder voorwaarde echter, dat de onderge-vloeide landen zouden worden herdijkt en dat de daarop drukkende ci jns van 8 0 4) gt;1 Vlaamsch per gemet later geregeld zou worden betaald. Alleen het iiuis, dat in den ondergevloei-den polder stond, hield zij aan zich 1).
Op eene vergadering van ingelanden, in April 1(583 , werd besloten den Deurioopolder niet te bedijken; maar den binnendijk van quot; Eobbershoekquot; tot bij den opril van //den Vromvenputquot; nogmaals te verhoogen en verzwaren. Van wege de ingelanden werden evenwel nog pogingen aangewend, om de naburige grondeigenaren te bewegen hunnen polder te bedijken; zij deelden hun zelfs mede den zeedijk van Razernij in onderhoud te zullen overnemen, en stonden eene vrije of kostelooze uitwatering op hunnen polder, of wel een bedrag van ƒ 1500 voor het
) Uesoluiiebüuk op het jnar 1088.
317
bouwen eener nieuwe zeesluis, toe. Alleen bedong men , dat Razernij altijd kosteloos zou uitwateren op de te herbedijken gronden De eigenaren waren evenwel niet tot herbedijking gezind , weshalve men besloot, om de gronden op deze voorwaarden ter inpoldering uit te geven. Dan , ook particulieren traden niet op, niettegenstaande ondertusschen ook door de Staten belangrijke voorregten aan de eventueel aan het water te onttrekken landen waren toegezegd. Maar toen eindelijk bleek, dat op geene inpoldering van welken kant dan ook te rekenen viel, en men toch ongaarne den binnendijk voor altijd in eenen zeedijk zag veranderen , besloot men in 16S6 de bedijking voor rekening der gezamelijke grondeigenaren van dezen polder te doen plaats hebben. Zulks gebeurde en, schoon men later de bedijkte gronden verkocht, was op die wijze weder een bolwerk tot bescherming dezer dijkage verkregen.
Werd de binnendijk tegenover den ongelukkigen Deurloopolder later nog menigwerf door het water bespoeld , belangrijke schade leed deze dijkage daardoor echter niet meer. Ook hare zeedijken verkregen van lieverlede eene betere afmeting, zoodat bij vloeden, als die van 1715 en 1775 , liet water daarover niet meer henen stroomde. Door den vloed van 180S en vooral door dien van 1825, die hier eene hoogte bereikte van meter boven A. P., vloeide nogmaals veel water door de stad naar binnen, doch bepaalde overstrooming ontstond daardoor niet. De eerst gemelde vloed, die van 1808, gaf aanleiding tot verhooging der havenkade; de laatste daarentegen leidde tot eene verandering , waarbij de bestaande haven in do stad werd gedempt, en de waterkeering tot aan oi' bij de Waterpoort werd doorgetrokken.
De tegenwoordige zeedijk is 1650 meter lang; hij heefteen voldoend profil, en het waterbeloop is door slijken en ter plaatse, waar vroeger do polder Altcklein werd aanget-roiïen, door eenige rijpe gorsen begrensd. Op die plaatsen, waar de oever meer
') liesoluticbock op het jaar 16S3.
318
laag is, wordt hij met kram-, rijs- eu stuenglooijingwerken verdedigd, eu zijne hoogte bedraagt gemiddeld 5,10 meter boven A. i?.
Heeft het dijkwezen van dezen polder ons vrij lang bezig gehouden , ons blijft nog over , alvorens wij van deze dijkage afstappen , een overzigt te geven van de uitwatering des polders , eene andere , mede zeer gewigtige aangelegenheid.
Ten allen tijde blijkt de polder zijn landwater door eene eigene zeesluis te hebben afgevoerd; doch of deze altijd gelegen heeft, ter plaatse waar die thans aangetroffen wordt, is onzeker. In den eersten tijd schijnt ook bemaling te zijn noodig geweest, want aan den oostkant der stad , wordt nog steeds eene laag gelegen strook gronds, met den naam van 't Molenwaterquot; bestempeld. Daar stond dus weleer een watermolen , die het polderwater tot een bepaald peil opvoerde en het waarschijnlijk niet. ver van daar in de Eendragt bragt. Ook de « Molenvliet, het oostelijke eind der Ee, heeft ongetwijfeld zijnen naam aan een en watermolen ontleend ; doch deze kan zoowel naar een zoodanig werktuig van Schakerloo , als naar een van dezen polder van oudsher zijn genoemd geweest. Voor het geval de molen aan het uiteinde van dien Vliet in dezen polder was gebouwd, is hij reeds bij de bedijking van den Dalempolder onbruikbaar geworden, en is eene verplaatsing meer naar den zeekant dus noodzakelijk geweest.
Uit het polderarchief is niet gebleken , wanneer de watermolen is opgeruimd , of zooals veelal gebeurde, in eeuen korenmolen werd herschapen. Reeds iu 1 (MO wordt melding gemaakt van eene nieuwe '/Kommesluis;quot; dan, het blijkt niet, of die toen voor het eerst daar is gebouwd , dan wel, of de bouwing een noodzakelijk gevolg is geweest van eene daarin versleten toestand geraakte sluis. Van eene bemaling des polders wordt alstoen echter geen gewag meer gemaakt, cn het is dus waarschijnlijk , dat de polder destijds regtstreeks zijn waterloste door eene sluis. De zeesluis is in 1071 weder vernieuwd, en met welke jam-merlijke gevolgen voor de dijkage , hebben wij reeds hierboven
319
gezien. Zij was op den Iquot;™ April aanbesteed voor 760 £ Vlaamsch, zonder de kosten, voor het maken van den vingerling en voor de ontgraving des dijks '). Bij het doorbreken van den vingerling stortte de nagenoeg voltooide sluis in elkander, dreef den polder in, en was zoozeer beschadigd, dat het gansche getimmerte voor afbraak moest worden verkocht In het volgei.de jaar was op nieuw met de bouwing een aanvang gemaakt, doch hare voltooijing iiad, tot groot nadeel der uitwatering, eerst in 1674 plaats. De aannemer, P,. Vooki.aar , was niet zeer solied; doch ook de moeijelijke regeling der ontstane schade en de slechte betaling van liet uitgevoerde werk had niet weinig tot de vertraging bijgedragen, 's Polders kas was uitgeput en het stond met de zaken tijdens de uitvoering van den bouw zoo geschapen, dat de aannemer den dijkgraaf, J. van Vrij bk hg uk , tijdens deze te Zierikzee was, zelfs in gijzeling nam, om daardoor eene meer spoedige betaling te erlangen. Ten laatste liet Vogbi.aau zijn werk onbeheerd, zoodat de sluis door de stads-timrnerlic-den moest worden voltooid. Zoo voor vernieuwing, als voor tegemoetkoming wegens geleden nadeel was ruim J124 £ quot;Vlaamsch besteed. Dan, het geldelijk nadeel was gering, in vergelijk met de schade, die uit de vertraagde oplevering voor liet land was voortgevloeid In geen drie jaar toch had de polder door de sluis kunnen loozen , en zou dit reeds in gewone omstandigheden een niet te berekenen nadeel hebben opgeleverd ; bij de overstrooming, die nu had plaats gehad, was dit natuurlijk nog veel erger. Voor de vernieuwing is nog ernstig sprake geweest van het bouwen eener sluis tegenover de vest aan den noordkant der stad; deze onderneming was evenwel door den in deze meermalen genoemden I. de Waïek, die tie voorkeur gegeven had aan eene verbetering der bestaande h Kommesluisontraden.
') Resolutieboek folio 55 verso. -) Ibid folio 04 verso.
320
In 1701 had weder herbouwing van de zeesluis plaats. Deze vernieuwing was aangenomen door J. Vunne voor ruim 81G £ Vlaamscli, terwijl voor den vingerling 216 £ en voor het leveren en verwerken van veen , waarmede de fundering, de wanden en het dak werden afgesloten, nog 35 £ was besteed. Met deze sluis nu kan het polderwater tot voldoende diepte worden afgevoerd; alleen Schakerloo, welks bodem over het algemeen veel lager ligt, heeft tegenwoordig nog in enkele gevallen eenigen last van 't water. Overal wordt de zachte grond bebouwd en beplant, en zeker kan Tholen, waarvan deze polder een zoo belangrijk deel uitmaakt, onder de schoonste streken van liet eiland worden gerekend. Slechts Schakerloo , dat bij zijne lage ligging ook ziltig is , levert nog eene meer eentoonige vlakte op. Maar noch hier, noch daar, kan men het aan de nette bouwhoeven en aan de welige korenakkers of veerijke weilanden zien, hoeveel ellende en jammer vroeger is geleden : alles toont thans vooruitgang en welvaart aan , doch beide zijn slechts worstelende en strijdende verkregen.
De tegenwoordige sluis, lang 2 7 meter, heeft twee niet overwelfde kokers, elk wijd tusschen de slagstijlen 1,83 meter; de hoogte van de dorpels bedraagt 1,88 meter beneden A. P. liet binnenfront is in steen, doch liet overige gedeelte in steen en hout, gebouwd. In eiken koker zijn twee deuren of water-keeringen aanwezig.
liet hoogwater moet hier op 3,20 meter boven de groef van den hakkelbout in den buitenvleugel worden gesteld en komt overeen met 1,80 meter boven A. P.; het laagwater ligt 3,(J0 meter beneden volzee.
Zooals wij uit de geschiedenis van het dijkwezen en van de uitwatering hebben gezien, heeft in dezen polder nooit buiten-dijking van grond plaats gehad; zijne grootte is in den loop der eeuwen daarom ook niet belangrijk gewijzigd Wel zullen sinds de bedijking vele kreken en geulen zijn opgedroogd en in geschikte wei- en bouwlanden zijn veranderd, docli dit is
schier in elke bedijking het geval geweest, en de aanwinsten , daaruit verkregen, zijn Kolden geheel aan de schotbare oppervlakte toegevoegd, of hebben daarop ooit grooten invloed geoefend. Voor het leggen van den inlaagdijk tusschen den Vrouwen- en Peukschendijk is evenwel 8 gemeten 140] roede lands aan de oppervlakte onttrokken , en vóór de opwerking van dezen dijk wordt voor de grootte dan ook ruim 1541) gemeten opgegeven, tegen 1533 gemeten in lateren tijd, in beide gevallen echter met inbegrip der oppervlakte van Vrouw-]3eiija-polder, die 32 gemeten bedroeg. Tegenwoordig bevat de polder 589,3948 hectaren schotbaar- en 53,5392 hectaren vroonland, een en ander bestaande uit ligte /.eeklei, die op sommige plaatsen zelfs in zavelgrond overgaat.
Bij een' eigendom van 3,9240 hectaren is men ingeland van deze bedijking.
VrOHW-Belijapolder. Eerst eenigen tijd na het ontstaan van den hiervoren omschreven Vijftienhonderdgemeten-poider, is deze kleine bedijking gevormd; want dat zij werkelijk tegen genoemden polder is tot stand gekomen, is geene bloote gissing, maar kan uit de gesteldheid van den grond in den uitloop der kreek, waarvan in den Mosselhoek nog overal spranken aanwezig zijn, worden nagegaan. Deze kreek, die door de opwerking des dijks van den Vijftienhonderdgemeten-poider is afgesloten , zal na die afdamming wel spoedig zijn verland; doch in elk geval moest toch eenige tijd verloopen, alvorens deze nu juist in zoodanig rijpe gorsen was veranderd , dat aan eene inpoldering daarvan kon worden gedacht.
De Vrouw-Belija- of Ver-Heliepolder, zooals hij in oude stukken wordt genoemd, is eene der kleinste polders, die onder ïholen zijn bedijkt. Zijne oorspronkelijke waterkeering was maar 700 meter lang , en de oppervlakte gronds, die daarmede werd omsloten , bedroeg 32 gemeten.
'Wanneer de gronden van Vrouw-Belijapolder aan liet water zijn onttrokken is niet bekend; maar in elk geval moet de Archief IV'C. dl. 8°. at. 21
:}22
ontginning er van vóór de bedijking van den Deurioopolder of vóór 1373 hebben plaats gevonden. Bij de vorming toch van dien voorpolder viel zelfs een belangrijk stuk van zijnen zeedijk droog, en bij het ontstaan van den polder Razernij werd het overige zijner waterkeering reeds in binnendijk veranderd.
Zeer vroeg is derhalve dit poldertje door andere bedijkingen ingesloten, en juist door die insluiting en het verloop van den dijk, waarmede het eertijds van de oudere gronden lag gescheiden, is het zoodanig met de dijkage, waarlegen 't is aangewonnen vereenigd, dat zijne oppervlakte sinds lang als een onderdeel daarvan is aangemerkt
's Polders lotgevallen hangen met die van den polder Vijftienhonderd-gemeten alzoo naauw te zamen , en omtrent vroegere of latere overstroomingen valt derhalve niets te vermelden. In al hetgene, waardoor de achter gelegen gronden zijn getroffen , heeft ook deze bedijking gedeeld; want reeds vroeg was in hare voormalige waterkeering verloop. Alleen dit kan worden opgemerkt, dat de wiel in den geslechten binnendijk, kennelijk is ontstaan door eene instorting van het water uit den polder quot;Vijftienhonderd-gemeten, en de put aan den binnenkant van den dijk, tusschen Yrouw-Belija-en Razernijpolder, daarentegen door eene overvloeijing van den kant van laatst genoemde dijkage is veroorzaakt. Van de eerst genoemde wiel is de tijd van het ontstaan onbekend ; doch de andere is nog altijd een treurig overblijfsel van de uitwerkselen van den voor deze streken zoo noodlottigen vloed van 1671. Ten slotte kan nog worden berigt, dat deze kleine bedijking ook in 1808, tengevolge van doorbraak in den dijk van dan Deurioopolder , ten deele is overstroomd 1)
De polder bestaat doorgaande uit zwaardere klei, dan de voorgaande, en ook hierin zien wij het bewijs, dat zijn bodem uit zeebeziukitigen van lat eren tijd is ontstaan.
j JS. van Hoek , Watervloed vuu 1808 , pag. 247.
Donrloopolder. het ontstaan van Vrouw-Belijapokler verrees daarvóór een tamelijk uitgebreid schor in nagenoeg zuidelijke strekking, hetwelk drie min of meer belangrijke polders heeft opgeleverd. De strook, die daarvan het eerst is ingedijkt, bragt den Deurloopolder voort, later eene der meest rampspoedige bedijkingen van het geheele waterschap
])e onmiddelijk langs den zeedijk opgewassen gorsen, werden reeds in 1373 door Jan van Ghattillon , heer van Tholen, ter bedijking uitgegeven; vennoedelijk tegen eene rente van 8 ö di 1 Vlaamsch of van f 2,50 per geinet. Of op deze uitgifte onmiddellijk inpoldering is gevolgd, is niet gebleken ; doch lang kan , volgens zekere bescheiden , de ontginning niet zijn uitgebleven 1).
De tot inpoldering opgeworpen zeedijk , nam een1 aanvang op het middengedeelte der waterkeering van Vrouw- Belijapolder ; hij liep van daar in zuidoostelijke rigting voort, strekte vervolgens in nagenoeg noordelijke rigting tot aan den dijk van den Vijftienhonderdgemeten-polder en was 585 Blooische roeden lang. De zuidelijke waterkeering, waartegen later Razernij is aangedijkt, is in den loop der tijden geapplaneerd en ter be-zaaijing geschikt gemaakt, en langs den noordkant of de Een-dragt is de oude waterkeering bij de herbedijking, in IfiSfi, verlaten.
Schoon de Deurloopolder nooit door de rustelooze werking der stroomen van eb en vloed werd ondermijnd, is hij toch menigwerf eene prooi der golven geweest; de schade dooide onstuimige wateren ontstaan , was zelfs dikwijls van zoodanig ernstigen aard , dat herbedijking niet dan op aandrang van hoogerhand plaats had.
Van de oudste geschiedenis des polders is echter weinig bekend, en of de dijkage bijgevolg een der polders is geweest, wier dijken in 1425 zijn gebroken, dan wel of zij door de vloeden van 1509 en 1511, groote schade leed, vinden wij
) Smallkoangk , Kronijk van Zeeland, fol. 284.
•ia 4
nergens aangeteekend. Liet eerste berigt, dat nopens hare lotgevallen wordt aangetroffen , is de vermelding der overstrooming op 5 November 153Ü , toen nagenoeg bier geene bedijking ongeschonden bleef. Waar, en hoe deze ramp plaats bad, daaromtrent vindt men evenwel niets vermeld. Zoo ook is bet, ten opzigte van de volgende overstroomingen in 1532, 1551 en 1570 gesteld, van alle welke men weinig anders verneemt, dan dat de dijken telkens zeer waren gebroken, en het daardoor naar binnen gedrongen water telkenmale zich eenen weg tot de achtergelegen polders heeft gebaand Inzonderheid blijkt, dat door den stormvloed van 15 70 de dijk zeer beschadigd moet zijn geweest j want ingelanden hadden besloten hunne ondergevloeide gronden niet meer te beverschen. Bij eene '/ordonnantiequot; van Fii.ips 11 werd nogthans bevolen tot de berbedijking over te gaan , en deze bepaalde, dat, wanneer daartoe niet binnen vier maanden werd besloten, het regt daartoe, op de gezamelijke grondeigenaren // der dijkages van Tholenquot; zou overgaan. Ook werd gelast, dat de vroonlanden //ge-mets-gemetsgewijzequot; moesten bijdragen, en het schijnt, dat de ongelukkige polder spoedig hierop aan 't geweld der wateren is onttrokken , doch op welke wijze , en tegen welke opofferingen , daarvan is tot ons leedwezen niets gebleken 3).
Bij de nieuwe inpoldering hebben wij terstond op eene ge-wigtige omstandigheid voor deze gronden te letten. Door den stormvloed, waardoor de polder was ondergevloeid, was ook de Broodeloospolder bezweken , en deze werd niet meer herdijkt. Hierdoor nu viel de binnendijk van den Deurloopolder voor den aanval der wateren bloot, en wat erger was , de stroom vormde weldra door de piotselijk ontstane gorsen eene geul, waardoor deze voorgronden vaii den wal werden gescheiden , en een' toestand tusschen het overstroomde en den dijk deed geboren worden, die voor den polder zeer nadeelige gevolgen had.
]) Charterboek van Tholen.
lbi«l
3^5
Spoedig toch waren na het ontstaan van het nieuwe vaarwater, overal verdedigingswerken noodzakelijk ; terwijl de aardspecie, van tijd tot tijd tot herstel van den dijk benoodigd, steeds met vaartuigen van elders moest worden aangevoerd. Het verlies van den voorpolder was derhalve voor deze dijkage dubbel na-deelig, en het is schadelijk gebleven , want de ontstane geul, in de 17quot; eeuw nog onder den naam van «de Nieuwe Havenquot; bekend, is thans een gedeelte der Eendragt, die aan deze zijde van den ondergevloeiden Broodeloospoider steeds nog langs den Deurloopolder stroomt.
Welke uitwerkselen hier de stormvloed van 1625 had, is niet bekend; ook vinden wij niets merkwaardigs nopens het dijkwezen uit. dien tijd opgeteekend. Dit echter is een feit, dat het langs den polder gevormde water in het midden der 17° eeuw reeds de hoofdstroom was, waardoor reeds eene betrekkelijk breede verdediging van den dijk noodzakelijk geworden was.
Door den stormvloed van 1671 is de Deurloopolder andermaal ingebroken , en gedurende dagen achtereen overstroomd. Zeer ernstige breuken moeten alstoen zijn ontstaan, want voor de digting daarvan was 8J 7 £ Vlaamsch besteed 1). De her-bedijking was hoofdzakelijk duur komen te staan, omdat de aarde voor de sluiting des dijks, met vaartuigen was aangevoerd; de lange bevloeijing daarentegen was veroorzaakt, doordien de vletters niet altijd geregeld waren betaald , en daarom hun werk onderscheidene malen hadden gestaakt. In het midden van den winter hadden de Wemeldingsehe schippers hun werk zelfs verlaten, waarop besloten was Hollandsche vletters aan te nemen, tot betaling van welke een dijkgeschot van 3 £ Vlaamsch per gemet werd omgeslagen. Dan, nog erger was het bij den daarop volgenden hoogen vloed van 1682 gesteld, toen bolwerken , die het stevigst en onvernielbaarst schenen, allerwegen als broos spinneweb werden verbroken, Ook hier waren
) Arcliiol' dor polders vjmi Tholeu
3^6
de zeeweringen toen zoozeer geteisterddat eene algemeene ontmoediging bij ingelanden ontstond, en niet zonder redenen, want ook de akkers, waarop de landman voor den aanstaanden zomer nog zoo kort te voren zijne hoop gevestigd had , waren door het zeewater geweldig beschadigd. Men besloot de met de zee gemeen liggende gronden niet meer te beverschen, maar die voor altoos aan de wateren prijs te geven. Treurig was het lot der ingelanden , daar de onvruchtbaarheid van den grond en de hooge lasten van de laatste jaren reeds vóór het ontstaan van deze ramp eene algemeene verarmoeding had veroorzaakt. De pacht toch van het land had jaren achtereen slechts 5^6 gulden per gemet kunnen golden , en niet zelden was deze waarde minder geweest, dan hetgeen gezameiijk voor den dijk en de Staten-lasten was opgebragt.
Reeds hiervoren hebben wij gezien , iioe in dat noodlottige jaar jonkvrouw Jozina van Viujberqhk afstand had gedaan van haar aandeel in den verdronken polder, en hoe hij, na vele bemoeijingen van den kant van ingelanden van het waterschap, eerst in 1G86 voor rekening der gezamelijke grondeigenaren van de achter gelegen dijkage weder is herdijkt. De inpoldering is alstoen geschied, door liet opwerken van eenen geheel nieuwen dijk van 302 Putsche roeden lang en door 't verzwaren van den Schenkeldijk over 38 roeden , welk een en ander, zonder de sluis en de verdediging, op f 8509 was komen te staan ^). Bij den verkoop des polders, die op 8 February 1687 plaats had, was bepaald, dat Razernij er ten allen tijde kostelooze uitwatering op hebben zou, en dat het dijkshestuur van 't waterschap ïiiolen met het beheer van het dijk- of polderwezen zou blijven belast 2), De verkoop had wijders plaats gehad in perceelen, die, gezamenlijk 1414 Schouwsch gemet groot, 3770 £ lOÖ 9 ^ Vlaamsch hebben opgebragt. De koo-pers waren ook eigenaren geworden van den nieuw gelegden dijk ,
') Archief der polders vnn Tholcu.
'-) Ucsolutieboek op het jaar 1686 en 1687
327
en van de gorsen uit den in 1570 verongelukten Broodeloospol-der ontstaan.
Aan den nieuwen polder was voor dertig achtereenvolgende jaren vrijdom van alle Staten-lasten verleend; terwijl de tiend-lieffers voor een gelijk aantal jaren afstand hadden gedaan van de opbrengst der hui. toekomende tiende '). Gesteund door al deze voordeelen , en voorzien van een' voldoenden dijk, ging men alsnu eene betere toekomst te gemoet. Dan, het liep niet lang aan, of men werd in deze betere verwachting bitter teleurgesteld; want reeds in 1090 brak de herbedijkte polder andermaal in, waardoor zoowel aan de drooggevallen akkers, als aan den dijk, weder groote schade ontstond. De rampspoedige dijkage werd evenwel op nieuw herdijkt. Ingelanden hadden terstond de op te brengen geschoten bepaald, en onmiddellijk handen aan het werk geslagen, waardoor de sluitings-werken in den kortst mogelijken tijd waren voltooid 1).
Was nu, voor zoover wij althans met zekerheid weten, de polder reeds zevenmaal overstroomd geweest, nog dergelijke zware rampen lagen voor hem in de verre toekomst verborgen; maar, er zijn andere zaken , wier afdoening moet voorgaan , alvorens wij tot de overstroomingen , in onze eeuw voorgevallen , overgaan
Bij den verkoop van den polder werd uitdrukkelijk bepaald, dat de koopers niet meer ten hunnen laste zouden hebben het onderhoud van don zeedijk van den polder Razernij , iets wat dus in den laatsten tijd wel degelijk het geval schijnt te zijn geweest. Neemt men den toestand van den polder tegenover den voorliggenden in aanmerking, dan was althans eene bijdrage of eene gedeeltelijke voorziening in het onderhoud van dien ook niet eene ongerijmde zaak. De polder Deurloo had zijn2 eigen zuidelijken dijk , zoo al niet geheel, dan toch ten deele , laten verloopen, waardoor hij alleen door den voorpol-
) Ibid op het jaar 1090.
) Resolutieboek der Staten van 12 Maart 1080.
dor werd beschermd. De aau zee gelegen bedijking daarentegen omvatte eene veel te geringe oppervlakte schotbaar land, om met de daarvan te heffen lasten, in het onderhoud haver waterkeering te voorzien ; weshalve , wel beschouwd, voor den polder Deurloo alzoo slechts keuze bestond, tusschen het helpen dragen der onderhoudskosten van den voorgelegen dijk en het opmaken van den vervallen binnendijk, met de onteigening van den daarvoor benoodigden grond. Tegenover Vrouw-Belija-polder was de toestand anders; want deze kleine bedijking was door eene voldoende waterkeering van Razernij gescheiden. Maar al was de nieuwe polder niet meer met het geheele of gedeeltelijke onderhoud van de waterkeering der voorliggende dijkage bezwaard , zijne eigene zeeweringen langs de Eendragt vorderden weder spoedig belangrijke uitgaven, en met de eigen inkomsten des polders zou de dijk niet te behouden zijn geweest , waarom van tijd tot tijd aanzienlijke bijdragen van wege de Stalen werden verstrekt. Eu , niettegenstaande de ondersteuningen van hoogerhand, moesten menigmaal leeningen worden gesloten , om de noodzakelijkste werken te bekostigen. Vooral was dit het geval op het eind der vorige eeuw, toen, zoo tot verzwaring van den dijk, als tot vernieuwing der bestaande zeewerken , groote uitgaven moesten plaats hebben.
Door den stormvloed van 14 op 15 Januarij 1808 brak de dijk wederom op vijf onderscheidene plaatsen door ; namelijk bij de dijkpalen 4, 5, 13, 19 en 21, waarvan het gevolg was, dat het land, grootendeels bezaaid en met meekrap beplant, ter diepte van 13 voet of bijna 3,60 meter onder het water werd bedolven; ook de polders Razernij en Vrouw-Belija vloeiden tot gelijke hoogte onder, zoodat door dit onheil ook daar het ge-zaai verloren ging. De in den dijk gevallen openingen hadden eene gezamenlijke lengte van 35^ Rijnlandsche roede, bij eene diepte van 12 tot 31 voet beneden de kruin van den dijk. De sluiting dezer ontstane openingen vorderde eene uitgaaf van f 2640,20, die bij het reeds geleden nadeel, grootendeels uit omslagen over de ondevgevloeide gronden , moest worden gekweten.
329
Ook deze ramp viel ingelaudeu zwaar ; do aan (ten ilijk bo btede kosten hadden hooga geschoten noodzakelijk gemaakt; het te velde staande gewas was bedorven , en het zoute water had op het land een' voor jaren nadeeligen invloed geoefend.
Nog eenmaal, maar gelukkig in minder erge mate, is de polder overstroomd. In 1835, toen hel water op den 4'kquot; February te Tholen tot 2,50 meter boven de gewone vloedshoogte klom, was de dijk op twee plaatsen bezweken. De daarbij gevallen openingen waren evenwel minder groot, dan die, door den vorigen vloed veroorzaakt, waarom de polder, na verloop van drie dagen bijna geheel van het zoute water was bevrijd 1).
Zooals overal elders, was het ook hier; alleen tengevolge van de vele overstroomingen is de dijk dikwijls verhoogd en verzwaard; want telkens, als men zag, hoe het onstuimige water over de dijkskruinen henenvloeide, volgde dijksverbetering, doch deze was, zooals bleek, nimmer zoo afdoende, als werd vereischt, om herhaling van rampen te voorkomen. Door al die afzonderlijke en min beduidende verhoogingen , doch vooral door do verbeteringen die in de laatste jaren plaats grepen , erlangde de dijk ten laatste het tegenwoordige profil, dat voor de hier te keeren vloeden allezins voldoet. De dijk is 1383 meter lang en gemiddeld 5 meter boven A. P. hoog. Het daarvan aan het water blootgestelde beloop. dat in liet laatst der voorgaande eeuw nog jaarlijks werd bekramd, is thans overal met steenglooijing of rijsbeslag verdedigd. Zeer veel is in den laatsten tijd dus ook hier tot verbetering van het dijkwezen verrigt, en daardoor is voor ingelanden een toestand geboren van zekerheid en rust, tegenover een'' van kommer en angst in vroegere dagen Ook bij de hevigste stormen leggen eigenaren nu het hoofd gerust ter neder, volkomen bewust van de goede gesteldheid des dijks; terwijl weleer, bij stormweder ,
') Mr. K. Wagtho, Ooenigt der handelingen - van de provinciale stalen van Xeeland, betreffende het beheer der calamiteuse polders, ptig. 95 en 90,
330
de nachten wakende werden doorgebragt, en elk oogenblik onder het loeijen van den wind, het ergste word geducht. Thans woont men niet alleen veilig, maar de toestand der polderwer-ken is zelfs van dien aard, dat de kosten van onderhoud geenszins meer drukkend zijn. Daarenboven liggen de gronden droog en vruchtbaar , en geen zoutwater brengt daaraan meer eenig nadeel toe. Zeer veel heeft men in deze aan de meerdere kennis en ervaring in zake liet dijkwezen en aan de meerdere welvaart van den laatsten tijd te danken
Ten opzigte van 's polders tegenwoordige suatie stippen wij aan , dat het in 1683 ingelanden in de keus gegeven werd , om in de waterkeering van den te herbedijken polder eene nieuwe sluis te leggen, of de dijkage kosteloos te doen uit-wateren op den Vijftienhonderdgemeten-polder. Voor die te maken sluis zou eene som worden verstrekt van ƒ 1500 ; maar, daar ingelanden der ondergevloeide gronden niet te bewegen waren hunnen polder te beverschen , bleef dit aanbod zonder gevolg. Bij de herbedijking , die, zooals wij zagen voor gemeenschappelijke rekening van ingelanden van dei Vijftienhonderdgemeten-polder plaats had , is eene sluis in den zeedijk gebouwd en bij den verkoop der ingedijkte landen , werd alleen kostelooze uitwatering van Razernij bedongen. De stee-nen sluis, die dus reeds bij de laatste inpoldering is gebouwd, ligt tusschen de dijkpalen 2 en .'3; zij bevat twee waterkeeringen , is 26,15 meterlang, 0,70 meter wijd, en hare dorpels liggen 1,55 meter beneden A. P ITet peil van H. W. ligt 1,78 meter boven den hakkelbout in bet buitenfront der sluis en komt overeen met 1,82 meter boven A. P. Het laagwater kan aangehouden worden op 1,78 meter beneden dat peil
Met de geschiedenis des polders voor ons, kan men nagaan, dat de onderscheidene overstroomingen en de daarop telkens gevolgde herbedijkingen groote veranderingen hebben veroorzaakt in den vorm en de grootte dezer bedijking. De aanvan-
331
kelijk ingepolderde oppervlakte is niet gebleken, zij bestond hoogstwaarschijnlijk uit 177 gemeten lands, verdeeld ii! 14.4,J-gemet schotbaar- en JiÜ.J- gemet vrij- of vroonland 1). Door de stormvloeden der 14° of löquot; eeuw zal wel geen bedijkt land zijn verloren gegaan, daar destijds maar een gering gedeelte zeedijk aan den slag des waters lag blootgesteld en de overstroomingen eenvoudig door het breken der binnendijkeu zijn veroorzaakt. Ook door de stormvloeden van 1530, 1532, 1551 en 1570 schijnen nog geene belangrijke buitendijkingen te hebben plaats gehad; want in 1641 wordt de grootte op bijna 175 gemeten bepaald 2). De meest ingrijpende verandering , in den vorm des polders veroorzaakt, viel voor bij de herbedijking in 1686, toen de oude zeedijk langs den stroom werd verlaten en de nieuwe waterkeering, meer binnenwaarts werd aangelegd. De alstoen ingepolderde grootte bedroeg 144£ gemet, weshalve er eene oppervlakte van bijna 32^ gemet of juist zooveel als de voormalige grootte der vroonlanden bedroeg , is buitengedijkt. In 1810, en dus nagenoeg één en een vierde eeuw later, leverde de polder nog eene schotbare oppervlakte van 143 gemeten 63 roeden op, en de geringe vermindering die in deze gemetsgetallen wordt opgemerkt, is vermoedelijk alleen veroorzaakt door eenige uitputting of vergraving voor den dijk.
Tegenwoordig bevat de polder 57,7000 hectaren schotbaar-of dijkersland , en 6,6320 hectaren uitgeladen gronden , die het eigendom der dijkage zijn. Geheel deze oppervlakte bestaat uit zware klei, die alzoo blijkt geheel uit nieuwere zeebe-zinkingen te bestaan Bij een eigendom van 3,9240 hectaren is men ingeland.
Wat het bestuur betreft, reeds in hot overzigt is opgemerkt , dat de dijkage oudtijds beheerd is door het college van dijkgraaf en gezworenen van het waterschap de vrije pol-
) Ordonnantie van Philh's 11 van 2 December 1570.
-) Smallkqanoe , Kr oh ijk van Zeeland, lol. 300.
332
ders onder Tholen. Ook later was dit liet geval en bij den verkoop van het herdijkte Deurloo in 10S6, was bepaald, dat de waterstaatsbelangen aan dat bestuur zouden blijven toevertrouwd. Eindelijk, toen de dijkage niet meer zonder bepaalde bijdragen in haar onderhoud kon voor/ie,i, verkreeg zij een eigen bestuur, waardoor de eenige band, waarmede zij aan de overige polders was gehecht, verviel. Later als calatniteuse polder aangemerkt, is zij ook tegelijk onder liet toezigt van 's Rijks-waterstaat gesteld; doch sinds 1872, het jaar waarin zij weder vrij werd, neemt haar afzonderlijk bestuur, hetwelk uit een' dijkgraaf en twee gezworenen bestaat, hare belangen waar.
Broodeloospoldor. Kort na de voorgaande indijking ontstond langs den oostelijken en zuidelijken zeedijk daarvan een belangrijke aanwas, waardoor de uitgebreide slijken , in 1373 nog niet tot inpoldering geschikt, reeds in den aanvang der 15e eeuw tot vruchtbare schorren waren opgewassen. Deze daar aangeslijkte gronden strekten zich nog altijd hoofdzakelijk in oostelijke rigting uit tot aan de rivier de Bendragt, die destijds ter plaatse van den dijk van den Auvergnepolder werd aangetroffen. Zij waren alzoo aan den oost- en noordkant door de/,en stroom en ten zuiden door de Ooster-Schelde bespoeld , doch thans liggen zij geheel van het eiland gescheiden , wijl de Eendragt zich lal er heeft verplaatst.
De schorren, waaruit de Broodeloospolder is gevormd, zijn op 8 •lanuarij 1403 door graaf Ai.buecht van Beuerun uitgegeven aan quot; Bkttk Claeszoon en Huge Lauwf.nsoen Eeijnouts quot; tot dijeken tot een coerenlande.quot; Zij werden alstoen gezegd te liggen «an die zuidtzijde van den po1 re van Dorloo-Een-//drecht Oostof, Voechtsoert zuytof; die Schelt westoff, //ende die poire van üorloo noort off,11 houdende de graaf alleen aan zich de tiende van het te bedijken land en het ambacht '). Ongetwijfeld heeft de inpoldering kort na deze
) Khmkiuns , li each rij mug van Tholen ^ pair. IV7
333
uitgifte plaats gevonden , want in i llt;39 bestonden tegen den daaruit gevormden polder reeds weder uitgebreide aanwassen ').
Hoe of op welke wijze de indijking heeft plaats gegrepen, daarvan is niets gebleken ; slechts vernemen wij , dat de daarvoor gelegde dijk , die omtrent 800 Blooische roeden lang was , op beide einden aan den dijk van den Deurloopolder sloot, en dat daarmede 163 gemeten lands aan de zee werd onttrokken. Er is overigens zeer weinig van de geschiedenis van dezen niet meer bestaanden polder bekend. Nogthans verneemt men, dat zijn dijk door de geweldige stormvloeden van 1530 en 1532. is gebroken , en dat het zoute water alstoen lelkens zijne akkers weken achtereen bedekte 2). Ook in 1551 brak hij in, en er ontstond , zoo aan den dijk , als aan de landen omvangrijke schade. Hierop volgde de Allerheiligenvloed van 1570, waarvan allerwegen nog zoo vele merkteekenen voorhanden zijn, en die dezen polder voor altijd deed verloren gaan. Het water , dat één voet hooger liep, dan bij het stormgetij van 1531) had de dijken dermate beschadigd, dat ingelanden niet meer tot. herbedijking te bewegen waren. Wel werd door Filtps 11 in eene ordonnantie van '2 December van hetzelfde jaar bepaald, dat ook de vroonlanden in de kosten der be-versching moesten dragen ; wel werd gezegd, dat wanneer de herbedijking niet binnen vier maanden plaats greep, die alsdan voor rekening der gezamenlijke grondeigenaren der binnenpol-ders kon geschieden, doch alles vruchteloos; de polder bleef '/drijvenquot; tot op den huldigen dag, en thans weet inen ter naauwernood zijne door water en slijken ingenomen plaats aan de overzijde der vaargeul aan te wijzen.
Het verloren gaan van deze bedijking heeft voor do achtergelegen polders veel nadeel teweeggebragt; want zooals wij elders hebben opgemerkt, kreeg de Eendracht daardoor gelegenheid zicli te verplaatsen , hetgeen later vooral voor Deurloo en Al-
'i liliM i'uins , Beschrijvinr/ van Tholeu, pafr. -tü.
3) Charterboek van Tholcn.
33 i
tekleiu , zulke ongelukkige gevolgen heeft opgeleverd Zekerlijk hadden ingelanden van de achterpolders deze rampspoedige bedijking beter kunnen te hulp komen , dan die te laten be-vloeijen , want nu bragten zij hunne eigene dijken in den strijd met eenen vijand, die, men verlieze het nooit uit het oog, bij elke inbreuk of verovering, welke hij maakt, in krachten wint. liet was hier in 't klein, als bij het verloren gaan der Breede watering Beoosten Yerseke in 't groot; ook daarvoor werd in der tijd geene ondersteuning voor herbedijking verstrekt, maar de door de zee gemaakte verovering heeft tot op den huldigen dag ook daar van de gronden der aanliggende kusten niet te berekenen offers geëischt.
De Broodeloospolder was 163 gemeten groot, en onder deze oppervlakte was slechts 3 gemeten vroonland begrepen.
Razernij polder. De gronden dezer kleine bedijking waren voormaals gorsen van de polders Vrouw Hel ij a en Deurloo. Zij hadden een langen, smallen vorm en moeten veeleer als een overblijfsel van een vroeger ingedijkt schor, dan wsl als eene nieuwe aanslibbing worden aangemerkt. Zij werden aan den zuidkant door de Ooster-Schelde en aan den oostkant, dooide Eendragt bespoeld, en de uitgifte er van had plaats op den 29cn Mei 1439 door F. van Bouugonuie aan quot;L. van Blois en «Claes de Vkikzequot; voor 20 13 Vlaamsch als eene quot; eeuwige erfpachtquot; per jaar. In het daarop betrekking hebbende stuk, wordt gezegd, dat het uitgegevene omvatte // het Gors van verbelten poire, miüeii midcleldijck van Ver-quot; bellen polre tot den zeedijck toe, ende den anderen middel-quot; dijck van Vurbeli.en polre tot hucje leenhoutszoon toe , daartoe »een gors ende aanwerp gelegen acn dat voorz gors van Ver-quot; belieu strekkende langs Doorloo ende Broodelose tot Men-quot; drccht loe 1).
De laatst bedoelde schorren vóór den dijk van dsn Broo-
) Ekmkuins , Beschrijviny van. Tholen.
335
ileloospokler werden evenwel niet in de daarop gevolgde bedijking opgenomen; want de voor de ontginning dezer gronden opgeworpen dijk sloot op het oostelijke eind aan de waterkee-ring van den Dcurloopolder aan.
Nog minder dan van den voorgaanden polder is van deze bedijking bekend. In het archief worden niets dan enkele ramingen van voorgestelde werken aangetroffen, en nopens de uitvoering vernemen wij verder weder niets. Dan , daar de zuidelijke dijk van Ucurloo , waartegen deze polder aangedijkt was , reeds vroeg was geslecht, mag men het er voor houden , dat de onheilen van den achtergelegen polder, ook deze bedijking telkens zwaar zullen hebben getroffen Zij is alzoo zekerlijk in de jaren 1530, 1533, 1551 en 1570 van den kant van den Deurloopolder ondergevloeid, en wijl in 1671 ook de dijk tegenover Vrouw-Belijapolder is bezweken, is zij alstoen van dien kant onder het water bedolven.
Daar de verdedigde waterkeering des polders eenc lengte had van 254 Putsche roeden , en van de 41 gemeten lands , die zij omsloot, een groot gedeelte was uitgeladen , kan men nagaan, dat hof onderhoud hier zeer drukkend moet zijn geweest. In de 17quot; eeuw hebben de grondeigenaren van den Deurloopolder, die overigens genoeg voor de instandhouding hunner eigene dijken hadden te doen , eenigen tijd dezen voorpolder of geheel of ten deele onderhouden; wijl die alstoen bijna geene schot-bare gronden meer bevatte, en hij voor hunnen polder een onmisbaar bolwerk was.
Tijdens de bevloeijing van den Deurloopolder was deze bedijking door de grondeigenaren verlaten. En geen wonder, dat men van deze gronden was afgezien , want doordien het zeewater ze bijna van alle kanten bespeelde, was de uit-loozing geheel gestremd, en tegenover niet het minste voordeel , dat de drassige polder kon opleveren , bleef hij toch met het onderhoud eener kostbare verdediging bezwaard. De ingelanden van den polder Yijftienhonderd-gemeten voorzagen daarop in het onderhoud; docli de aan den dijk bestede uitgaven.
»36
gave» spoedig aanleiding toi, kJagten van de zijde der grondeigenaren van de polders Puit, Peuke en Nieuwland, die te dien tijde steeds met een derde van het geschot, dat in de Vijftien honderd-gemeten voor zee- en waterwerken werd omgeslagen, moesten bijdragen. Eerst bij de herbedijking van den Deurloopolder, in 1686, kwam hierin verandering, daar de dijkage alstoen met goedkeuring van hen gevoegd werd bij den Vijftienhonderdgemeten-polder, met welken hij nog is ver-eenigd.
Gelukkig dat die overneming heeft plaats gehad; want hadden 's polders weinige eigenaren zelf in zijn onderhoud moeten voorzien, dan ware bij reeds lang verdwenen. Met een omslag over nog geen vijf gemeten sehotbaren grond en de 8 £ Vlaamsch, die als erfpacht van de vergraven gronden werden ontvangen, kon niet veel worden gedaan; nooit althans had men daarmede een' zeedijk van 1300 meter lengte en over eene bepaalde breedte met rijswerk bekleed, in stand kunnen houden. Door de toevoeging van den polder aan een zooveel grooter ligchaam is hij nog in zijn ganschen omvang aanwezig; en, schoon niet veel vruchtbare gronden bevattende, is zijne oppervlakte, die schier geheel uit weiland bestaat, toch nog altijd van eenige beteekenis.
liet onderhoud van den dijk , vordert van den achterliggen-den polder niet meer uitgaven , dan voor eene verdediging van den binnendijk, zoo deze tot zeedijk moest worden ingerigt, zouden noodig zijn.
De grootte van Razernij bedroeg oudtijds 44 gemeten. Doordien de buitengorsen reeds vroeg waren weggespoeld, moest de aarde voor de verzwaring der waterkeering steeds aan den ingepolderde!» grond worden ontleend. Yele vergravingen zijn daardoor noodig geweest, en in de laatste helft der 1eeuw was de scliotbare oppervlakte des polders reeds ingekrompen tot 4 gemeten 254 roeden liet overige, in 1688 in erfpacht uitgegeven aan Adktaan van Veijbkkghk voor 8 £ Vlaamsch,
337
was zoozeer uitgeput, dat het jaren achtereen niet veel meer vormde dan eene uitgebreide wildernis. De tegenwoordige schot-bare grootte bedraagt slechts 1,4151 hectare.
De polder Razernij loost zijn hemelwater kosteloos op den Deurloopolder uit; de daarvoor gebouwde steenen duiker ligt in den thans bijna geheel geslechten binnendijk. Tijdens het '/drijvenquot; van den Deurloopolder, was deze gebrekkige water-keering met. eene kade of een' kistdam verhoogd, en de waterlossing daarin gesloten , tengevolge waarvan het land schier aanhoudend onder water stond.
Altekleinpoldor. Nog ééne bedijking aan den zuidkant van den Vijftienhonderdgemeten-polder tot stand gekomen, blijft ons ter beschouwing over; het is die, welke waarschijnlijk als een gevolg van zijne beperkte grootte onder bovengenoemden naam in het begin der 158 eeuw tegen den '/ Mosselhookquot; is aangewonnen. Het was op den 17™ Maart 1438 dat Fn.irs van Bouhqondië , hier eenige gorsen, omtrent 20 gemeten groot, uitgaf aan //Ci.aes de Vkiesequot; voor vier //Rijdersquot; per jaar. Zij werden gezegd gelegen te zijn tusschen // het ge-meijne Landt van der Thollen en den Mosselhoekquot; en in de uitgifte er van waren ook begrepen »de iniddeldijckenquot; '). De inpoldering, die hierop spoedig is gevolgd, kwam tot stand door het opwerken van eenen dijk, die op de beide einden aan de waterkeering van den Vijftienhonderdgemeten-polder sloot, en eene lengte had van omtrent 200 Putsche roeden of 820 meter s), Slechts het noordelijke punt ervan is bij //de Koin-mesluisquot; nog zigtbaarj het overige is door de Eendragt verloren geraakt.
Ook de oudste geschiedenis van dit poldertje is in nevelen gehuld. In den eersten tijd van zijn bestaan , wordt vermeld,
!) Ekmkuins , Beschrijving van Tholen , pag. 39.
s) Archief der polders vau Tholen.
Archief IVquot;. dl. 2quot;. st. 22
338
dat Lodewijk van Bi.ois de helft er van met hetgeue daartoe behoorde overdroeg aan Hendrik Jans van Colen ; het werd toen gezegd gelegen te zijn aan den Vijftienhonderdgemeten-polder bij Sint-Joos 1).
Het is duidelijk, dat eene zoo smalle strook gronds, kort langs den oever van de Eendragt bedijkt, bij de minste verplaatsing of verbreeding van dien stroom, ook terstond de na-deelige gevolgen daarvan moet hebben ondervonden. Juist eene zoodanige verplaatsing of verbreeding der rivier greep na de inpoldering plaats; en, schoon daardoor nu wel geene dijk-vallen ontstonden, was deze omstandigheid toch reeds vroegtijdig oorzaak van eene verdediging van den dijk. Ook bij eenige verheffing der zee was 's polders ligging onmiddellijk langs den stroom inzonderheid nadeelig, en niet zelden vloeide het water over zijnen niet zeer zwaren dijk.
quot;Welke uitwerkselen echter de stormvloeden van de 15B of 16B eeuw voor dit poldertje hebben gehad, kunnen wij bij gemis aan bescheiden, niet zeggen; slechts omtrent; de door de vloeden van 1671 en 1683 aangerigte schade verkeert men minder in liet onzekere. Door beide brak de kleine polder in.
Na de overstrooming van 1671 werd de zeedijk belangrijk verhoogd, waardoor het gevaar voor eene herhaling van dergelijk onheil merkelijk was geweken. Maar ook deze polder was afhankelijk van den achterliggen den, en de laatst gemelde ramp, van 16S£, was niet van den zeekant, maar van de zijde van den Vijftienhonderdgemeten-polder, door het breken van den binnendijk, veroorzaakt.
Ook hier was de toestand van eigenaren te dier. tijde beklagenswaardig ; want aan buitengewone uitgaven moest bij de laatste overstroomingen ƒ 717 of nagenoeg ƒ 34 per gemet worden besteed; terwijl het land, dat door het zoute water grootendeels van zijne vruchtbaarheid was beroofd, in pacht ter
ï) Ermkrins , Boschrijviny van Tholen . pag. 40. Dc overdragt had plaats op 80 «lulij 1455.
■-quot;-v::-^.......... r : ^%. \
! -. \ \ -quot;.vvc, . ■,ax,\ «.
: \ V titrdvyxquot;*.. 'br-''*- ,; quot; tf.V \
Ws '••. V quot; i*quot;X' ' ' quot; -, ^SLvX
Scfiadcxtco
i' de lHf* eeuw Ltj- ■vóox' bv
i'oc-vi 3ort
TSu^tU^-tl xoiikifad^amp;iwcAamp;rv. :
jacCitfo/
X/~» £ l WOOO
/ ... // /
I'lioli'-liih . I.Kroon, Anixl
naauwerno | |
Heeft h | |
smallen v | |
rivier de | |
gewerkt; | |
was voor | |
de laatste | |
spoedig in | |
volge eenc | |
vaarlijk w | |
werd afge | |
zijn gewe | |
grond, tl | |
lot ondei | |
snijding | |
en deze c | |
lijke liggi | |
ting des | |
Het is | |
op de 1 | |
Vijftienho | |
In het p | |
waterstaai | |
den behe | |
meten; d | |
bare opp | |
Een gi | |
sen bewa | |
ongelukte | |
l) Arclii | |
2) Vcrsl | |
3) Arch , |
339
naauweruood 4^6 gulden per gemot had kunnen gelden ').
Heeft het verloren gaan van den Broodeloospolder en 't versmallen van Deurloo, waarop eene geheele verplaatsing der rivier de Eendragt is gevolgd, op deze dijkage niet gunstig gewerkt; ook de afdamming van het n Lange Waterquot; in 1692 , was voor haar bestaan geenszins voordeelig; daar, vooral door de laatste gebeurtenis, de aan deze zijde open gebleven stroom spoedig in vermogen toenam. ïn 1720 liep de polder tengevolge eener dijkbreuk op het zuidelijke eind, in; en zoo gevaarlijk was de gesteldheid der ontstane wiel, dat zij niet meer werd afgesloten. Ilerbedijking zou ook niet meer mogelijk zijn geweest, dan met opoffering van een belangrijk gedeelte grond, daar ter plaatse van de doorbraak, de stroom reeds tot ouder den teen des dijks was doorgedrongen. Eene afsnijding op eene zoo beperkte grootte ging mede niet aan, en deze omstandigheden, gevoegd bij de meer en meer gevaarlijke ligging des dijks, waren oorzaak, waarom tot de verlating des polders besloten werd 3).
liet is niet gebleken , of het Alteklein door eene zeesluis op de Eendragt, dan wel door eenen binnenduiker op den Vijftienhonderdgemeten-polder zijn landwater heeft afgevoerd. In het polderarchief komt daaromtrent niets voor; wijl zijne waterstaatsbelangen buiten het bestuur om, door eigenaren werden beheerd. Zijne grootte bedroeg in 1(575 nog ruim 21 gemeten; doch bij het verloren gaan in 1720 besloeg de schot-bare oppervlakte maar 19 gemeten 148 roeden 3).
Een groot gedeelte dezer gronden is in de bestaande gor-sen bewaard gebleven. Zij worden nog altijd naar den verongelukten polder genoemd, en tegenwoordig beschouwt men
') Archief dev vrije polders vau Tholeu. 2) Verslag vau den polder in het archief. Archief der vrije polders van Tholen.
340
die te belmoren tot de eigendommei) van den Vijftienhon-derdgemeten-polder.
Dalempolder. Na de behandeling der aanwassen aan den zuidkant, gaan wij over tot de beschrijving van die, welke aan den noordkant van de oudere deelen van het waterschap zijn gevormd. Ook deze zijn, even als die, welke aan de andere zijde zijn aangewonnen , polders, die kort na elkander doch hier langs den zoom van het Vosmeer of de Heidenzee zijn bedijkt. De oudste van deze noordelijke aanwinsten, is die, waarin de stad Tholen gedeeltelijk is gebouwd, en onder den naam van Dalempolder staat bekend.
De gorsen , waaruit de Dalempolder is gevormd, zijn hoofdzakelijk ontstaan in den uitloop der Ee of Striene , en langs den zoom van eenen anderen stroom, welke door het tegenwoordige Nieuwland zijn' uitloop had. liij de inpoldering van den Vijftienhonderdgemeten-polder, waren deze gronden nog lage slijken, waarover de vlood eerst zijne zwaarste opwerpse-len deed nederzinken, en waarop later de kleilaag, die thans 's polders vruchtbaren bodem vormt, werd afgezet. De aldus in stroomen verrezen gronden waren vroeg ter indijking geschikt; doch daartoe schijnt eerst in de laatste helft der 14° eeuw te zijn besloten, door de opwerking eens dijks, die nog grooten-deels aanwezig is en die aanvankelijk eene lengte had van 2350 meier. Een gedeelte van den (ot inpoldering gelegden dijk viel door de bedijking van het Nieuwland droog; een ander stuk ging bij de vorming der voorpolders van Oud-Vosmeer in binnendijk over, en het overige vak, wordt nog over 400 meter door de Eendragt bespoeld.
De bedijking heeft plaats gehad door Jan van Chatteli.on, heer van Tholen; en, daar deze reeds in 1381 overleed, moet de polder eenigen tijd te voren aanwezig zijn geweest. Naar men zegt, heeft hij den polder naar zijne bijzit, Sophia van Dalem, genoemd; doch in een oud stuk , waarb j hertog Wili.km van Bkijeren , onder andere ook hier eenige gelegen goederen
■•541
verkocht, vvoró.t deze bedijking niet met den naam van Dalem-polder, maar met dien van polder achter Dalem bestempeld *).
De dijkage heeft sinds haar ontstaan geene verandering in vorm ondergaan; een bewijs, dat hier geen groote strijd met de wateren is gevoerd. Het land met zijne opgeworpen dijken ligt derhalve nog altijd daar, zooals het over eeuwen is bedijkt; alleen is een gering gedeelte er van afgezonderd tot uitbreiding der stad, en voor den aanleg der wallen. Maar heeft de stroom aan den polder nooit noemenswaardig nadeel veroorzaakt, en heeft de golfslag dien ook nimmer zwaar aangetast , van rampen bleef hij daarom niet geheel verschoond. Hier het verloop van binnendijken , en daar een te lage toestand der zeedijken, was oorzaak, dat somtijds ook hier nog overstrooming heeft plaats gevonden. Vooral leed de polder last van de stormvloeden van 1530, 1533, 1551 en 1570, toen het zeewater, van over de achter gelegen gronden naar binnen gedrongen, tot over deze landen henenvloeide. Ook had overstrooming plaats door den vloed van 1671, toen eene zoo groote doorbraak in den zeedijk bij n de Komraesluisquot; was ontstaan. Maar door den vloed van 26 Januarij 1082 brak 's polders eigen dijk, tegenover den polder Slabbecoorn door, tengevolge waarvan zoowel aan de waterkeering, als aan zijnen bodem, eene aanzienlijke schade werd toegebragt 2),
De ingelanden waren in 1615 ook genoodzaakt met drie gulden per gemet. bij te dragen in de kosten van de herbedijking der watering van Scherpenisse en Westkerke. Zij waren daartoe wel niet terstond bereid en hadden zelfs enkelen uit hun midden naar Middelburg // gedeputeerd,quot; ten einde intrekking van het deswege genomen besluit te bewerken, doch te vergeefs, zoodat ten laatste ook hier in de betaling dier bijdrage werd berust ^).
') Ermbrins , Beschrijving van Tholen ■') Archiiif ili'i' puMcrs vnn Tholon ') Ibid.
Sedert de overstrooming van 1682 is de polder door geene ongevallen meer getroffen; zijn waterkeerende dijk, door onderscheidene verzwaringen verbeterd, vorderde geen kostbaar onderhoud, waardoor de toestand van ingelanden ook nooit drukkend was. De zeedijk, die 400 meter lang is, heeft eene hoogte van gemiddeld lt;1,85 meter boven A. P. Hij wordt, zooals wij reeds opmerkten, door de Eendragt bespoeld, doch is, uithoofde van den geringen golfslag, slechts met zeer eenvoudige kunstwerken verdedigd.
Door alle tijden heen schijnt de polder zijn landwater op de achtergelegen gronden en op de stadsvesten te hebben afgevoerd, Het is zeer waarschijnlijk, dat de hoofdwaterlossing, steeds daar is geweest, waar die tegenwoordig wordt aangetroffen , namelijk in den weg langs de vest; de oude plaatselijke benaming van //de Plattesluisquot; aan het terrein bij den tegenwoordigen uitwateringsduiker gegeven, pleit daarvoor.
De grootte van den polder wordt gezegd in de 17quot; eeuw te bedragen 150 gemeten 89 roeden. In 1683 is evenwel, zoo voor het leggen van eenen nieuwen weg, als voor aardspe-cie voor den dijk, 2 gemeten 233 roeden uitgeroofd. Een ander gedeelte van den polder was reeds vroeger gebruikt, voor den aanleg der wallen en vesten van de stad, en de aanvankelijk ingedijkte oppervlakte bedroeg alzoo iets meer, dan de eerstgenoemde grootte. Thans bevat de polder 60,8630 hectaren scliotbaar land, meestal bestaande uit ligte klei. Het hectarental voor de betrekking van ingeland is op 3,0240 bepaald.
Nieuwlandpolder. Op den Dalempolder is // het Nieuw-landquot; gevolgd. De gronden van deze bedijking waren evenwel niet jonger dan die van de vorige , maar waren misschien zelfs nog iets vroeger aanwezig en ter inpoldering geschikt. Zij vormden echter eene plaat of eene iiil t.usschen twee geulen
34.a
in, en lagen mitsdien niet geschikt tot spoedige bedijking. Deze plaat of hil ten westen der bereids ingedijkte gronden van den Dalempolder gelegen, voerde den naam van //Westerhil,1 eene benamingdie later op den polder is overgegaan, zooals blijkt uit de oorkonde, waarbij hertog Willem van Beije-rkn in 14J 5 hier gelegen eigendommen verkocht. Later droeg de polder den naam van 't Rozeveld, misschien naar du klaprozen , die ook tegenwoordig zoo welig in zijnen zandachtigen bodem tieren 1).
Wanneer do Westerhil is binnendijks gebragt, is niet gebleken; doch wij hebben elders gezien, dat de inpoldering spoedig op de vorming van den Dalempolder moet zijn gevolgd 2). Dit is echter het eenige, wat omtrent het begin des polders kan worden bepaald en het is opmerkelijk, dat alleen van de zuidelijke aanwassen brieven van uitgifte aanwezig zijn, en van deze gronden hoegenaamd geene zoodanige bescheiden worden aangetroffen. Waaraan dit verschijnsel moet worden toegeschreven , vindt moeijelijk verklaring; welligt is het, omdat de noordelijke aanwassen dooreen ouder zijn, dan de zuidelijke , en de eerste vermoedelijk zonder dergelijke vergunningen zijn bedijkt.
De opgeworpen dijk neemt een aanvang bij den noordelijken hoek van den Dalempolder, sluit op het andere eind aan den dijk bij quot; W atervlietquot; aan, en bezit nog overal een voldoend profil. Deze voormalige waterkeering, die omtrent '2700 meter lang is, ging door de bedijking van den Peukepolder over 650 meter lengte, en bij de vorming van den Puitpolder over 509 meter in binnendijk over; het overige vak werd eerst bij de ontginning van den polder Oud-Vossemeer aan de werking van den vloed onttrokken,
's Polders dijk draagt nergens groote blijken van door het geweld der wateren te hebben geleden, cn zelfs de afgedamde
') Kerkelijk archief van Sint-Maartensdijk,
licschvijving van den polder Oiid-Vosscmoer
a44
kreken of vlieten , schijnen spoedig na de bedijking te zijn digt geslijkt; want in de voorliggende of kort daarnn ingepolderde gronden wordt zeer weinig van die verlandde wateren bespeurd. Ook de binnendijken hadden hier steeds een zee-werend profil, weshalve deze polder doorgaans vau overstrooming bleef bevrijd. Zelfs bij den vloed van 26 Januari) 1682; die eene hoogte van 12 voet of van ruim 3,60 meter in den achtergelegen polder bereikte, vloeide slechts bij de overwegen eenig water naar binnen; de slooten werden daardoor niet eens gevuld, en van overstrooming was derhalve ook toen geene sprake.
Gewigtige verdedigingswerken zijn waarschijnlijk nooit noodzakelijk geweest; hoogstens kan de dijk, zoolang deze aan den aanval der Heidenzee lag blootgesteld, jaarlijks bekramd zijn geweest, en vandaar, dat niets nopens het dijkwezen kan worden medegedeeld.
Ook ten opzigte der uitwatering is weinig bekend. Het is evenwel gebleken, dat de polder ton allen tijde zijn hemelwater heeft afgevoerd op den achtergelegenen, door eenen stee-nen duiker bij «Watervliet.quot; Aanvankelijk is daarvoor bijgedragen met een derde van 't gesciiot, dat voor het onderhoud van zee- en waterwerken in den Vijftienhondcrdgemeten-polder werd omgeslagen; docli in 1688 is de zaak dor uitwatering nader geregeld, met vaststelling eener daarvoor jaarlijks uit te koeren bijdrage van //8 stuivers per gemotquot; '). Sedert deze nieuwe regeling bleef // het Nieuwlandquot; echter met het onderhoud zijner eigene waterleidingen, buizen en duikers belast. Thans wordt jaarlijks f 102,54( voor dea afvoer van hot hemelwater uitgekeerd, een bedrag, dat kennelijk op dein 1688 bepaalde bijdrage en de toenmalige grootte des polders, is gegrond.
Avchicf der polders van Tholcu
345
De polder besloeg in 1641 nog eene oppervlakte van 256 gemeten 59 roeden; thans bevat hij maar 98,3770 hectaren of 251 gemeten schotbaar land, meestal uit zeer ligte of met veel zand vermengde klei bestaande, en bij een bezit van 3,9240 hectaren is men ingeland.
Peukopolder. Tegen //het Nieuwlandquot; en den polder Vijftienhonderd-gemeten is de Peuke- of zooals hij vroeger heette, de Paddepolder, aangewonnen, en daardoor is een tak der Ee, waarvan achter de hofstede //Dijkzigtquot; nog overblijfselen aanwezig zijn, afgesloten. Sporen van dit water zijn in dezen polder en in den daarvoor gelegden dijk nog zigtbaar, doch de ingesloten stroom is geheel in bouwland herschapen , en de merkteekenen er van zijn alleen nog in de hellingen der gronden voorhanden.
De bedijking van den Peukepolder is spoedig op die van het Nieuwland gevolgd, weshalve deze gronden zekerlijk nog in de 14® eeuw zijn drooggevallen. Door wien de inpoldering echter heeft plaats gevonden , daarvan is niets gebleken. Slechts kan worden opgemerkt, dat onze graven de eerste bezitters zijn geweest van de tienden daarin, welke in 1415 aan Jan «den bastaard van Bloisquot; werden verkocht 1).
De gronden zijn aan de zee ontwoekerd door het opwerken eens dijks van omtrent 1900 meter lang; hij neemt eenen aanvang aan den dijk van het Nieuwland en sluit aan de water-keering van den Vijftienhonderdgemeten-polder, digt bij de scheiding van // Lutteldijkaan. Bij het vormen van den polder Puit viel eene lengte van 850 meter droog; het overige vak bleef door de zee bespoeld tot bij de vorming van Oud-Vossemeer, in 1411.
Ook de voormalige zeedijk van dezen polder draagt nergens blijken van eenen hcvigen strijd met de wateren te hebben gevoerd ; en, even als bij den vorigen polder, behielden ook hier
') Eiimerins , Beschrijviny van Tholen , png. Ü8.
346
de binnendijken steeds een zeewerend profil, tengevolge van welke goede insluiting de dijkage ten allen tijde van overstroo-ming bleef verschoond.
ïen opzigte der verdediging geldt, wat te dien aanzien van den vorigen polder is opgemerkt; ja, waarschijnlijk is zelfs zijne waterkeering niet eenmaal verzwaard, maar ligt zij nog altijd daar, zooals zij tegen het eind der 14c eeuw is opgeworpen. Alleen zal hare hoogte, zoo door verstuiving, als door verzakking, beduidend zijn verminderd.
Dit poldertje sueert op het Nieuwland en zoo vervolgens op den Vijftienhonderdgemeten-polder. Ook hier werd daarvoor eertijds met een derde van 't geschot, dat voor zee- en waterwerken in den laatstgenoemden polder werd omgeslagen, bijgedragen. In 168S, kwam eene andere regeling tot stand. Voortaan moest voor den afvoer van het landwater slechts // 8 stuivers per gemetquot; worden opgebragt; doch de polder bleef daarna met het onderhoud zijner eigene uitwateringswerken belast. Thans wordt voor de ontvangst van het water ƒ87,65 uitgekeerd, overeenkomende met hetgene vroeger naar den maatstaf van f 0,40 per gemet is betaald.
De grootte van deze bedijking, in 1641 maar 218 gemeten 294 roeden bedragende, bevat thans 84,2430 hectaren schotbaar land; deze oppervlakte bestaat uit ligte klei en bij een bezit of eigendom van 3,9240 hectaren is men daarvan ingeland.
Pnitpolder. Tegen het Nieuwland en den Peukepolder is de Puitpolder aangewonnen uit gorsen, welke langs den uitloop der in de achtergelegen dijkage nog aanwezige kreek en langs den destijds bestaanden oever van het opslijkende Vosmeer zijn aangewassen. Het waren de laatste gronden , die als een onderdeel van het waterschap zijn bedijkt; want de volgende aanwinsten tegen deze bedijkingen , leverden nieuwe en van deze polders gescheiden dijkages op.
;547
Wanneer en door wien deze niet uitgebreide polder is ingedijkt, is mede niet gebleken; liet is evenwel zeker, dat hij vóór het ontstaan van den Oud-Vossemeerpolder, en mitsdien op het eind der 14quot; of in 't begin der 15° eeuw moet zijn gevormd. Het eenige, wat wij uit de tijden van zijn eerste bestaan vernemen, is, dat hertog Albrecht van Beheren daarin de tienden bezat, welke hij in 1415 aan //Jan den bastaard van Br.oisquot;, verkocht 1).
De bedijking is uitgevoerd door het opwerken eener water-keering van 1550 meter lang; hij vangt aan den dijk van het Nieuwland aan en sluit op 't andere eind juist bij de vroegere afdamming van eenen in noordelijke rigting gestroomd hebbenden tak der Ee, aan den dijk van den polder Peuke aan. Geene waterkeering is welligt zoo kort door de zee be-loopen geweest, als deze, waarom in zijn buitenvlak ook niet het minste verloop wordt opgemerkt. En, daar tevens de binnendijk steeds een voldoend profil bezat, leden de daarmede ingesloten gronden nooit eenigen last van de overstroomingen , waardoor de andere deelen van het waterschap werden geteisterd.
De Puitpolder loost zijn water uit op den Peukepolder door eenen steenen duiker in den binnendijk. Ook hier werd daarvoor bestendiglijk met een derde van 't gesehot, dat in den Vijftien-honderdgemeten-polder voor dijkwezen en afwatering werd omgeslagen, bijgedragen. In 1688 is echter bepaald, dat voortaan slechts //8 stuivers per gemetquot; voor den afvoer van het water zou worden uitgekeerd, en dat bij deze vergoeding de polder verder in het onderhoud zijner eigene middelen van suatie zou hebben te voorzien. Thans bedraagt hetgeen tot instandhouding der waterkeerende sluis wordt bijgedragen ƒ 41,13% eene som, die gegrond is op eene berekening van ƒ 0,40 per gemet over de vroegere grootte des polders.
») Ermkhins , Beschrijving van Tholen pog. 38.
34«
Wat de ingedijkte oppervlakte betreft, deze heeft in don loop der tijden geene verandering ondergaan, In 1641 bleek zij 103 gemeten 155 roeden te bedragen, hetgeen nagenoeg met de tegenwoordige grootte, die 39,6180 hectaren uitmaakt, overeenkomt. De polder bestaat uit ligte klei, en behoort den heer P. Daane van Stamle, burgemeester van Poortvliet, toe.
Oiul-Strijenpolder. Bij eene aandachtige beschouwing van den Oud-Strijenpolder valt terstond in liet oog, dat hij geheel in eenen voonnaligen stroom is aangewonnen. Aan beide zijden tocli langs de voormalige zeedijken van de polders Schakerloo en Poortvliet ligt zijn bodem hoog, docli daalt naar het midden , de plaats, waar de stroom het langst bleef bestaan, langzaam af, en vormt als het ware eene ondiepe of vlakke geul. En is deze helling des polders aan beide zijden in het oogvallend, ook eene eindelingsche klimming van den grond naar den kant van den geslechten Zaaldijk wordt opgemerkt. De oppervlakte des polders is dus vrij ongelijk , en deze golvende gesteldheid is het gevolg van de eigenaardige ligging der onderscheidene doelen vóór de bedijking. Langs de voormalige stranden van Schakerloo on Poortvliet, waar de niet dikke kleilaag op eene zware zandbedding rust, bestaat het land kennelijk uit ingedijkt gors, hetwelk reeds lang vóór de sluiting van don stroom in rijpen of begroeiden staat aanwezig was; in het midden , waar de veen tot aan de daarop nedergelegde kleilaag reikt, zijn daarentegen ter naauwernood begroeide slijken ingepolderd , terwijl op het noordelijke eind, waar het kleigelialto het grootst is, de schorren door den aanstoot van het getij bij hunne ontginning tot ver boven het gewone peil van het alstoen gemiddelde hoogwater waren opgewassen.
liet vaarwater, waarin deze polder is aangewonnen , werd van oudsher de Striene of Struone genoemd, en de dijkage ontleende daaraan zijnen naam Met den naam van Oud-Strijen kan zij echter oerst na de vorming van den voorpolder, die den naam van Nieuw-Strijen verkroeg, zijn aangeduid.
34.9
De Oud-Strijenpokler zal aanvankelijk deel hebben uitgemaakt van de reeds vroeger langs zijne beide kanten ontstane gemeenten, of wel, hij zal eene afzonderlijke heerlijkheid hebben gevormd. Hiervan zijn, voor zooverre mij bekend is, geeue blijken voorhanden, doch het is vrij zeker, dat een stroom, die eeuwen achtereen als de Raaischeiding tusschen Zeeland en Brabant is aangemerkt, ook wel tegelijk tot grens van de daaraan gelegen landen of gemeenten zal hebben gestrekt. Thans behoort de polder uitsluitend tot Tholen en tot het waterschap van dien naam.
Wanneer deze gronden zijn ingedijkt, is onzeker. Dan, schoon daaromtrent geene geschreven berigten bestaan, kunnen we toch nagaan, dat Oud-Strijen eerst na de vorming van den polder Vijftienhonderd-gemeten kan zijn aangewonnen. Wij zien dit uit het verschil van hoogte van den grond in den voormaligen stroom in beide polders. In Oud-Strijen kan de overgebleven vaargeul nog allerwegen worden nagegaan , schoon zij ook op de meest lage gedeelten wordt bebouwd; in den achtergelegen polder daarentegen vormt het ingedijkte water ouder den naam van //de Eequot; nog altijd een uitgebreid moeras, dat slechts in den zom'er een laag doch ziltig weiland oplevert. Na de bedijking van den Vijftienhonderdgemeten-polder moet de vloed alzoo aan deze zijde nog langen tijd gelegenheid hebben gehad zijne slibben af te zetten en vandaar, dat aan deze later bezonken gronden ook eenen minder hoogen ouderdom kan worden toegekend, dan aan die van den achtergelegen polder voor wiens vorming de Striene eigenlijk is afgedamd.
Al vroeg na de sluiting van den stroom zal verzanding van het opengebleven gedeelte der Striene hebben plaats gevonden ; dit blijkt onder andere uit de vroeg gevolgde uitgifte van den zuidelijken uitloop daarvan tot aan de Schelde, welk deel van het verder verlande vaarwater reeds in, of kort na 1310 schijnt te zijn bedijkt. In een' brief van lYoius V van 1271, waarbij Ai.aekdb van Duvenék in het bezit zijner verkregen goederen werd bevestigd , wordt gezegd: n En yst dat qke-
35Ü
u oulL dat Strienu ou gedijct wordt, alle dat Lant met allen quot; den tiend des zelfs lanls. Eu metten uitdij cke ter scelt toe doch daaruit valt niets met zekerheid omtrent den juisten ouderdom of den tijd der bedijking te bepalen, daar het gezegde zoowel op deze, als op de later meer zuidelijk ingedijkte gronden van Nieuw-Strijen kan zien 1).
Voor de inpoldering van Oud-Strijen moest slechts een dijk worden opgeworpen , dwars door den opgeslijkten stroom; hij hechtte ook meer zuidelijk het oude Schakerloo aan het land van Poortvliet, en was 400 meter lang. Bij het opwerken er van schijnen zich moeijelijkheden te hebben voorgedaan, want blijkens de gesteldheid des dijks had de in te polderen geul hier nog belangrijke afmetingen en bezat haar bodem geene genoegzame vastheid tot het dragen van den daarop aangebragten last. Nog altijd draagt de dijk blijkbare sporen van uitschuivingen, en uit de wiel aan den binnenkant is het zigtbaar, dat daarin dijkbreuk heeft plaats gehad, zonder het kan worden uitgemaakt, of deze tijdens de inpoldering, dan wel later bij gelegenheid eener overstrooming van den kant des voorpolders is ontstaan. In elk geval blijkt, dat ook die kolk veroorzaakt is door eene gewelddadige instorting van het water, waarbij waarschijnlijk de geheele polder is ondergevloeid.
Van het verdere dijkwezen van dezen polder, die welligt reeds in 1310 door eenen voorpolder van de zee werd afgesloten, is niets bekend. Hoogstwaarschijnlijk heeft zijn zeedijk nooit van golfslag of stroom to lijden gehad; want was hij van den aanvang af, al niet door rijpe gorsen begrensd, dan toch lagen daarvoor zekerlijk altijd hooge slijken, op welke zicli geen zware golfslag kon ontwikkelen. Daar evenwel de oude waterkeering aan zijn noordelijken kant vroeg was geslecht, en deze in het begin der 15° eeuw zelfs met den naam van '/Lutteldijk11 werd bestempeld, deelde de bedijking zoowel in de overstroomingen van de polders van Tholen , als in
') KhMeiuns , Beschrijving van Vosmeer, pag. 144.
351
die van Poortvliet. Eu niet alleen leed zij daardoor dikwijls groot nadeel, zij werd door die onvoldoende scheiding van de aanliggende gronden ook vaak gedrukt door bijdragen aan noodlijdende polders, door wier ver afgelegen zeeweringen zij in meer of mindere mate werd beschermd ').
De waterlossing van den polder heeft plaats door eenen bin-nenduiker in den Lutteldijk; hoogstwaarschijnlijk is nooit op eene andere wijze of plaats in den afvoer van het water voorzien , en niets bijzonders kan daaromtrent worden medegedeeld.
De grootte van den polder bedroeg in 1()43 ruim 152 gemeten ; thans beslaat de bodem, die grootendeels uit min of meer zware zeeklei bestaat, eene oppervlakte van 57,8120 hectaren en bij een bezit van 3,924)0 hectaren is men ingeland.
Rooliiuilpoldor. De beide hierboven genoemde polders tot het gebied van ïholen, docli niet tot het waterschap daarvan be-hoorende, zijn verkregen uit gorsen, die door den Vosvliet langs de polders Vijftienhonderd-gemeten, Poortvliet en Bartel-meet zijn nedergelegd. Hunne bodems toonen duidelijk aan , dat niet gewacht is met de indijking tot alle opwassen in rijpe schorren waren veranderd; want een groot gedeelte van het Rooland was bij de ontginning zeker weinig meer, dan laag gelegen slijk. Langs de voormalige zeedijken van de andere polders, waar kennelijk schorren zijn ingedijkt, is de kleigrond daarom ook veel vruchtbaarder, dan op meer daarvan verwijderden afstand, waar hij in roodoorn overgaat, en schier uitsluitend voor weiland moet worden gebruikt.
') Zie Je beschrijving van de waterschappen van Schevpcuisse , Poovtvliel on Tholeu.
352
üe Roolaudpolder stond oudtijds niet onder zijne tegenwoordige benaming bekend. In 1415, toen hertog Willem van Beijeken daarin gelegen tienden verkocht, werd hij het Nieuw- of Sint-Joostland genoemd, en later komt hij onder den naam van lloobollepolder voor 1). Onder de laatste benaming, die aan zijne oorspronkelijke moerassige gesteldheid herinnert, schijnt hij op de Steenrol van Heoosten-Schelde ook te zijn ingeschreven geweest 2).
Zeer waarschijnlijk hebben wij onder dezen polder quot; de Ghe-meene-weijdequot; van vroeger te verstaan; wantin eene keur van Jan van Henegouwen van 1352, wordt daarop en op den n V rij essen d ij ck ^ als beide in de nabijheid van Tholen en Poortvliet gelegen, gewezen. Met den //Vrij essen dij ck'1 nu is ongetwijfeld, de Broekpolder bedoeld , die kort na de »Ghe-meene-weijdequot; is bedijkt 3).
De tijd van bedijking van den Roolandpolder is onbekend; daar hij echter tegen Bartelmeetpolder is aangewonnen, moet hij later dan deze zijn gevormd, en uit de aandijking van den Oud-Vossemeerpolder is nategaan, dat hij daarentegen vroeger dan die dijkage bestond; met andere woorden: de tijd zijner bedijking ligt tusschen dien van deze beide polders in, en waarschijnlijk is hij dus in den loop der 13° eeuw aangewonnen.
üe ontginning dezer gronden had plaats door de opwerking eens dijks van 2800 meter lengte. Deze dijk nam een' aanvang aan de waterkeering van den Vijftien honderdgemeten-pol-der, en eindigde aan Bartelmeet; iiij liep voor een groot gedeelte digt langs den Vosvliet heen , en sloot geene belangrijke wateren af. De nabijheid van den Vosvliet was ecliter oorzaak, dat reeds vroeg werken daaraan noodzakelijk waren, en dat de-aarde daarvoor buitendijks niet altijd te verkrijgen was, wijzen
') Ekmkkins, Seschrijving van Tholen, pag. 38.
) f. van Mi kuis, Groot charterboek, deel ii, pag. 353 cn pag. 51 van
(teze beschrijving.
353
de; afgegroofcle of uitgeputte weilanden in den poldeï uit Nicf. overal leed de dijk in die lang vervlogen tijden van den stroom last, zooals uit de gesteldheid van het noordelijke gedeelte des polders is op te maken. Daar was van den aanvang der bedijking af, een breed voorstrand aanwezig, hetwelk spoedig in rijp schor overging, en eerlang do grondslag vormde voor nieuwe bedijkingen. Het was dus alleen het oostelijke dijkvak, dat door 't water leed, en waar langs de Vosvliet tot omstreeks het midden der 16C eeuw in noordelijke rigting henen stroomde.
In den dijk van den polder hebben drie doorbraken plaats gehad j één daarvan, in de nabijheid der hofstede «Dijkzigt,quot; is met een vingerling of nooddijk over den bodem van Oud-Vossemeer, gesloten; de beide andere, in den dijk tusschen dezen en den Broekpolder, liggen nog altijd open. De middelste doorbraak is oud , en komt in 1411 reeds ouder den naam van //Catteweelquot; voor 1). Ook die bij «Dijkzigtquot; is van vroegere dagtoekening, want van de. ontgraving voor den daarom opgeworpen ringdijk, komen in den Oud-Vossemeer-polder geene sporen voor, waaruit blijkt, dat zij vóór 1411 moet zijn gesloten geweest. Minder oud daarentegen is de wiel in den noordelijken binnendijk op eenigen afstand van quot;de Gatteweel/1 Deze is ontstaan door den vloed van 1682, toen de voorpolder was overstroomd, en door het breken vau den binnendijk ook 't llooland in dat ongeval deelde.
Driemaal is de polder al/.oo ondcrgevloeid, en hoezeer de laag gelegen en van nature ziltige gronden daardoor reeds groo-telijks zullen hebben geleden, was dit toch niet het eenige nadeel , dat door watervloeden werd toegebragt. Door de naauwe betrekking, waarin de polder in de 16c en 17° eeuw tot de overige dijkages van Tholen stond , werd hij steeds ook voor een meer of minder deel in de rampen, daar veroorzaakt, betrokken , en dat niet zelden op tijden en onder omstandigheden , die voor deze dijkage alles behalve gunstig waren, Op een
) K li m f, ia ns , li esc hr ij vip f/ vau Tholen, pag. 330.
Archief TV®, til. 2e. sl. 2$
354.
en ander is reeds hiervoren herhaalde malen gewezen en het is minder noodig daarop alsnog terug te komen.
Behalve het verhaalde is niets van het dijkwezen bekend en hierover moet men zich geenszins verwonderen, wanneer men in aanmerking neemt, dat de zeedijk reeds in 1411 door inpoldering in binnendijk is veranderd. Meer stof tot beschouwing levert daarentegen 's polders uitwatering op, en het is deze aangelegenheid, waarbij wij onze aandacht nog hebben te bepalen.
Twee nadeelige omstandigheden doen zich bij de beschouwing der uitwatering onmiddellijk voor, en deze zijn, de lage gesteldheid van den grond binnendijks en de zich steeds hooger opwerkende slijken en banken buitendijks, üeze voor het droogvallen van den grond ongunstige omstandigheden, hebben door alle tijden heen bestaan, en zi jn oorzaak geweest van eene minder vruchtbare gesteldheid dezer gronden in vroeger eeuw.
In den eersten tijd van zijn bestaan voerde de polder zijn binnenwater af door eene zeesluis op de K rab bek reek. Buitendijks moest het water door lange en ondiepe schorkreken heen , en ondervond daardoor allerlei vertraging. Aanhoudend had men bovendien met verlanding te worstelen, en door eene steeds voortgaande uitbreiding van den aanwas, raakte de sluis al verder en verder van het vaarwater verwijderd. Door de bedijking van den Broekpolder ontstond wel eenige verbetering in desuatie, doch daar ook later de buitengronden verhoogden , was de verandering van korten duur. Eindelijk nam het verloop der in het strand gelegen killen zoodanig toe, dat de afloop grootelijks was gestremd en het laag gelegen polderland schier voortdurend onder water stond. De zeesluis, die sedert de bedijking-van den voorpolder bij de hofstede //de Crabbequot; lag, ging ter naauwernood meer open, en schoon aan deze ten laatste spuiwerken waren aangebragt, kwam daarin geene wending. Men zag dientengevolge naar eene nieuwe waterlossing uit, en wendde daarvoor het oog naar de polders van ïholen. Deze stonden die toe, zoodat in 1670 onder goedkeuring van partijen
355
werd bepaald, dat, voortaan de beide polders, Roeland en J5roek , hun water op die dijkage zouden loozen door eenen duiker in den dijk van den Vijftienhonderdgemeten-polder. Maar ook deze uitwatering voldeed niet aan de verwachting, weshalve in 1684 reeds vergunning verzocht en verkregen werd, om de waterlossing te doen plaats hebben op den Hikkepolder tegen eene bijdrage van ƒ 250 per jaar. Doch ook langs dezen weg liepen de laag gelegen polders niet diep genoeg af, en toen eindelijk door het naburige dijksbestuur, nopens de wijze, waarop de suatie inogt plaats hebben, zeer beperkende bepalingen werden gesteld, was men weder genoodzaakt in die zaak verandering te brengen. Men dacht over het open maken der Broekscho sluis, en over liet stichten van eenen watermolen, waarmede beide polders zouden worden bediend; doch noch het een, noch het ander gebeurde. De meerderheid van ingelanden verlangde eene loozing op Poortvliet, en deze kwam in 1(19!) tot stand. Zij werd verkregen door //gemet-gemetsgewijzequot; bij te dragen in de kosten, wegens het vernieuwen en dieper leggen der Poortvlietsche sluis, en vervolgens tegen eene jaarlijksche uitkeering van 25 £ Vlaarasch. De deswege gemaakte overeenkomst is gesloten op 5 Maart 1(59!) en in hoeverre de polders met die verandering werden gebaat, kan blijken uit de geschiedenis der afwatering van Poortvliet in de vorige en het begin der tegenwoordige eeuw; want een groot gedeelte tocli van deze gronden ligt even laag, als die der aanliggende dijkage. Uoch bij de verbetering, die ten slotte in de afwatering van Poortvliet's uitgebreide polders plaats had , ondervond men daarvan de gunstigste gevolgen, en thans wordt, hoe lang de afvoerkanalen binnendijks ook zijn, geen groote last van het landwater geleden.
In welke betrekking deze en de volgende dijkage tot het waterschap der vrije polders onder Tholen stond, is moeije-lijk te bepalen. Volgens tal van oude stukken is men geneigd , het er voor te houden , dat zij vroeger beide als onafscheidelijke deelen daarvan zijn aangemerkt In elke ramp toch , die liet
356
watorschap trof, droegen de polders bij en /.elI's voor de oeverwerken, aan Schakerloo en Vijftienhonderd-gemeten, werden aanvankelijk dijkgeschoten geheven. De eigen huishoudelijke zaken dezer twee in alles vereenigde polders werden echter geheel buiten de overige dijkages of het waterschap om, geregeld en slechts van lieverlede schijnt in deze wijze van beheer verandering te zijn gebragt. Later zonderde men zich meer van de overige polders af, waardoor eindelijk alleen een gemeenschappelijk hoofd in zake het dijksbestuur overbleef. Nevens den dijkgraaf, die als zoodanig ook fungeert voor de overige polders van Tholen, bestaat het bestuur voor beide dijkages uit twee gezworenen met een' ontvanger-griffier.
De Roolandpolder heeft eenen lagen , vlakken bodem, die in 1641 werd gezegd groot Ie zijn 544^ gemet 1). Onder deze oppervlakte was zekerlijk het karreveld laugs den oostelijken dijk toen reeds begrepen. De tegenwoordige oppervlakte bevat 212,4690 hectaren en bij een bezit van 3,9240 hectaren is men ingeland.
Broekpolder. Tegen den noordelijken zeedijk van het Roo-land is de Broekpolder gevormd, uit gorsen, welke in de breede monding van den voormaligen Vosvliet zijn opgewassen.
Ook deze bedijking is oud, hetgeen blijkt uit den ingepol-derden grond, dio zich weinig boven het winterwater verheft. Het kleingehalte is doorgaande toch iets beter en grooter, dan in het Rooland, en hieruit, en uit de aansluiting der dijken, is het duidelijk, dat de polder eenigen tijd na de vorming van den voorgaanden moet zijn bedijkt. Wanneer echter zijne gronden aan de zee zijn onttrokken, is niet bekend; en, schoon de polder in 1415 nog met den naam van n 't Nieuwlandquot; werd bestempeld, is men daarom niet in staat, zijnen ouderdom bij benadering te bepalen. De gesteldheid van den grond toont evenwel aan , dat hij reeds in de 13quot; of 14quot; eeuw moet zijn aangewonnen.
*) Smallkoanuio , Kroniek Kan Zeeland, folio 300.
357
De inpoldering heeft plaats gehad door de opwerking eens dijks langs den Vosvliet en het Mnarloo. Aan den kant van het eerstgenoemde water werd de stroom gevolgd, en de wa-terkeering zoo kort mogelijk er langs aangelegd; aan de zijde van het Maarloo werd slechts de strekking van het rijpe gors in aanmerking genomen , waardoor de dijk op eenigen afstand van het diep te liggen kwam. De gevolgen van deze verschillende of uiteenloopende toestanden buitendijks, bleven niet uit: liet dijkvak langs den Vosvliet had veel, dat langs het Maarloo daarentegen niets van den stroom te lijden.
Een klein gedeelte van quot;s polders zeedijk , die in 't geheel 3025 meter lang was, ging reeds bij de vorming van den Oud-Vossemeerpolder in binnendijk over; een ander stuk langs den Vosvliet , werd bij de bedijking van Onze-Lieve-Vrouwepolder aan den aanloop van liet water onttrokken ; het noordelijke dijkvak bleef over een bepaald gedeelte tot in 1748 of tot bij de vorming van Midden- of Nieuw-Vrijberghe door het water bespoeld.
Aan den noordkant beeft de polder nooit nadeel van den stroom ondervonden, en zijne verdediging, die daar werd aangebragt, bestond slechts uit eene geringe bekramming van den dijk. Erger was het daarentegen aan den oostkant gesteld, want daar vormde de Vosvliet eene betrekkelijk groote diepte onmiddellijk langs den dijk, tengevolge waarvan vaak zware en kostbare aardewerken zijn noodzakelijk geweest. Bij gemis aan voorstrand moest de aardspecie voor die werken altijd aan den polder worden ontleend , en vandaar de oorsprong der zoo lage en ziltige karrevelden binnendijks.
De stroom vormde vóór den polder eene holle bogt, en juist daar, waar hij de kust het hevigst heeft aangetast, is de dijk ook een- of meermaal bezweken. Eene zeer groote doorbraak is daarin ontstaan, doch uit de buitenwaartsche rigting der afsluiting blijkt, dat zij is veroorzaakt in een1 tijd, toen de stroom nog niet tot den teen des dijks genaderd was. liet kan niet worden gezegd, of de polder van den aanvang af door den Vos-
a58
vliet is aangetast, evenmin of iiij eerst later, na het verloren gaan van Onze-Lieve-Vrouwepolder, daarvan meer in liet bijzonder te lijden had. Uit de strekking der overgebleven kreek langs den dijk is het evenwel duidelijk, dat de polder vooral het nadeel er van ondervond kort vóór de weder indijking van den Hikkopolder.
Van groot belang was dus de vorming des voorpolders voor deze dijkage, want daardoor ging het meest aangevallen dijkvak weder in binnendijk over; voor haren noordkant waren, zooals wij reeds opmerkten , geene groote uitgaven noodzakelijk. Het onderhoud der overgebleven waterkeeringen was alzoo van geringe beteekenis, doch daar de polder op dezelfde wijze, als de vorige met de overige dijkages van Tholen was verbonden, ondervond hij eveneens daar de nadeelen van. Ook ten opzigte van zijne uitwatering verkeerde hij schier in geheel gelijke omstandigheden , als het llooland; alleen was zijn eeiiig/.ins hooger gelegen bodem doorgaans iets vroeger van liet overtollige water ontlast, en in zijnen zeedijk lag de waterkeerende sluis , die voor gemeenschappelijke rekening der beide dijkages werd onderhouden.
In de overstroomingen van den lloolandpolder heeft deze dijkage in erge mate gedeeld, want reeds van het ontstaan der //Catteweelquot; af, lag haar bodem niet voldoende van die bedijking gescheiden. Maar ook het omgekeerde had daardoor plaats : de oudere lloolandpolder leed steeds schade van de rampen , welke den voorpolder trollen, zooals in 1682, toen deze en ook de achterliggende zoo jammerlijk werd overstroomd.
De Broekpolder bezit, even als het llooland, eenen lagen, vlakken bodem, die doorgaande uit zeer ligto klei- of zavelgrond bestaat. De grootte er van bedroeg eertijds omtrent 4151 gemet en thans 1(51,7332 hectaren dijkersland ') Hij een schotpligtigen eigendom van 10 gemeten of 3,9240 hectaren is men ingeland.
l) Smalleoanok , Zeeuwsche h'onvjk, folio 3()G , en 's polders „Ovorloopor.quot;
■■ ■
■
35«
ALGEMEEN OVERZIGT VAN HET EILAND.
Uit eene aandachtige beschouwing van de afzonderlijke beschrijving der waterschappen en polders blijkt, dat er een tijd is geweest, waarin het tegenwoordic;e eiland Tholen nog niet bestond, maar waarin zijn grondslag deel uitmaakte van een uitgebreid moeras of eene groote binnenzee, in welke uitgebreide platen en banken waren ontstaan, die omstreeks het begin onzer jaartelling tot woonplaatsen verstrekten van hoogst eenvoudige volken. De oudste of eerst hier drooggevallen gronden waren die van Scherpenisse, waarop die van West-kerke en iets later ook die van Poortvliet zijn gevolgd.
De gronden van Scherpenisse en Westkerke zijn, schoon oudtijds door een binnenwater van elkander gescheiden , al vroeg door bedijking tot één eiland gevormd; ook Poortvliet werd aanvankelijk rondom in het water ingepolderd, en alleen uit deze twee voor dagelijksche overstrooming beveiligde deelen heeft het eiland Tholen in de vroegste eeuwen bestaan.
Scherpenisse en Poortvliet waren slechts door een smal water, de Zoutee genaamd, van elkander gescheiden, en al vroeg waren hunne bewoners daarom op eene vereeniging bedacht. De smalle stroom moest daarvoor worden afgedamd, hetgeen ook op meer dan eene plaats is geschied, zooals in de toege-slijkte en nagenoeg geheel in weiland herschapen geul, nog altijd kan worden opgemerkt. Deze aldus aan elkander gehechte gronden vormden nu één eiland, dat naar het oudste deel, den naam van Scherpenisse bekwam. Het bestond uit de oude watering van Scherpenisse en Westkerke en uit die van Poortvliet, zonder de polders Zoute, Klaas van Steeland en Geertruida, die aan Scherpenisse, en Priestcrmeet, Partei-meet, Baarsdijk en Smaal/,ij, welke aan Poortvliet in latere tijden zijn bedijkt.
Nog vóór dit aldus vereenigde land door zijne aandijkiugen was vergroot, ontstonden de nieuwe eilandjes, Schakerloo,
360
Sint.-Maartensdijk en Stavenisse, welke insgelijks door min oi' meer uitgebreide slijken en stroomen van elkander lagen gescheiden. Het eilandje Schakerloo bestond slechts uit den polder van dien naam, Sint-Maartensdijk omvatte het tegenwoordige Oudeland met het westelijk daaraan gepolderde stuk langs den Hoogeweg, en Stavenisse bestond destijds uit eenJ enkelen polder , die later bij het ontstaan van nieuwe aanwinsten, eveneens den naam van Oudeland verkreeg. Uit meer afzonderlijke deelen heeft liet tegenwoordige eiland nooit bestaan, want toen later het Oud-Kempenshofstede als een poldereiland werd bedijkt, was het ondertussohen zoo uitgedijde Schakerloo door eene sluiting der Striene overlang met het in omvang toegenomen Scherpenisse vereenigd
Een zeer groot water, onder den naam van Heidenzee bekend, bespoelde deze oude eilanden aan den noordkant, want daar was de uitgebreide binnenzee nog weinig verzand. Nergens vindt men eenen zoo geduchten waterplas, als hier bestond , ook al worden elders alle in de middeleeuwen aangewonnen polders weggedacht. Hij was in het noorden boven Schouwen bezet met banken, duinen en gorsen, van welke in de 13° eeuw slechts een gering gedeelte onder den naam van a het land van Diepenhorst ' werd bedijkt; aan den westkant lagen zijne grenzen in de oudste, vooruitstekende kust van JJuiveland; aan den oostkant strekte hij zich uit tot aan het oude land boven Steenbergen, en lager op lag zijn zoom langs de duinen van Noord-Brabant Hij werd als de oostelijke grens van het oude Zeeland aangemerkt, en de later in zijn noordelijk deel aan den binnenvoet der duinen aangewonnen gronden, waren door de Bornissan van Rolland gescheiden en stonden eeuwen achtereen , als het Zeeland // van tusschen dc Jiornisse en de Heidenzeequot; bekend De polders van Stavenisse, Sint-Maartensdijk, Sint-Annaland, Oud-Vosmeer en ïholen aan dezen kant; al
') Zie hiervoor het chartor van 12 Jimij 1390 in het Oorkonclenbock van liollaml en Zeeland lol. 321 , en het Charterboek van van Mieris, dl. I fol 300.
36]
de aangespoelde of alluviale gronden langs de Noordbrabantsche duinen tot aan den Oudenbosch en Steenbergen, aan den anderen kant, zijn in droie binnenzee aangewonnen. Aan de noordzi jde is onder andere het Overflalckee, en aan don westkant een belangrijk stuk van Duiveland op haar veroverd. Meer van de vaste kust werd op het eind der 15e eeuw Sint-Philipsland aan hare oppervlakte onttrokken.
Het vroeg met Seherpenisse verbonden Schakerloo werd reeds in de 13° eeuw het eiland van //Ter Tholenquot; genoemd, naaiden tol, welken de hertog van Brabant te Herderszoet, later Tholen, hief. Dan, was aan den oostkant van den stroom , die in volgende eeuwen het eiland Tholen in twee deelen splitste , en die reeds vroeg met den naam van Pluimpot werd aangeduid, het land te dien tijde reeds tot één eiland vereenigd; aar. den westkant van dit water, lagen daarentegen Sint-Maartensdijk en Stavenisse nog altijd gescheiden. En, schoon aan deze afzonderlijke deelen ook belangrijke aanwassen plaats grepen , verliepen nog drie volle eeuwen , alvorens deze eilandjes met elkander en met de oudere deelen werden verbonden, en toen in 141!) het Oud-Kempenshofstede werd bedijkt, bestond het geheele land van // Ter Tholenquot; zelfs weder uit evenveel afzonderlijke stukken, als twee eeuwen te voren.
De uitgebreide slijken langs de eilanden aan den westkant van den Pluimpot gingen, hoofdzakelijk in de 15' eeuw meer in rijpe gorsen over; daaruit werden van tijd tot tijd nieuwe dijkages gevormd, door welke de eilanden steeds in omvang toenamen en hunne onderlinge verbinding eveneens werd voorbereid. Het was evenwel eerst in de laatste helft der 16° eeuw, dat de Pluimpot, waarmede de gronden van het tot dusverre genoemde land van //Ter Tholenquot; nog lagen gescheiden , gesloten werd. Doch ook de lireede-vliet, die tusschen Sint-Maartensdijk en Oud-Kempenshofstede stroomde, werd toen afgedamd, en juist door de sluiting van deze beide stroomen werden al de afzonderlijke landjes tot één eiland vereenigd.
Vier stroomen, de Zoutee, üo Siriene, de Pluimpot en de
302
Breede-vliet zijn voor de vereeniging of aan elkander hechting der eertijds afzonderlijk gevormde eilanden afgedamd; vier wateren werden aanvankelijk ten deele en later na tot vruchtbare gronden te zijn aangeslibd, geheel ingepolderd; en gelukkig, dat op die wijze in 't belang van het onderling verkeer en van den daarop gevolgden aanwas, is gehandeld, want het tegenwoordige geslacht geniet er voortdurend de gezegendste vruchten van.
Men merkt het uit de gesteldheid der ingepolderde wateren op, dat de afdamming der Striene de meest gewigtige is geweest; de daarvoor gelegde Vrouwendijk is zelfs merkelijk van zijne plaats geweken en vermoedelijk ook tijdens de opwerking doorgebroken; minder moeijelijk viel de sluiting van den Breeden-vliet, en van nog eenvoudiger aard schijnen de afdammingen der beide overige stroomen, de Zoutee en de Pluimpot, te zijn geweest.
Schoon al het afzonderlijk bedijkte land reeds in 1560 tot een geheel werd vereenigd, was het daardoor verkregen eiland Tholen nog geenszins dat van onzen tijd. Tal van polders zijn, sedert de iaatste aanhechting van het Oud-Kempens-hofstede heeft plaats gehad, daaraan nog aangedijkt, en zelfs liet in 1509 verdronken Stavenisse, dat nooit met het overige land is verbonden geweest, werd op het eind der 16c eeuw bij herbedijking daaraan toegevoegd.
Het tegenwoordige eiland bevat alzoo veel meer oppervlakte dan vroeger, want van de minder vruchtbare strooken, welke door den stroom werden verzwolgen, erlangde het alzoo enkele, in meer zware kleigronden veranderd, weder terug.
Ter verkrijging van een meer duidelijk overzigt der onderscheidene polders, waaruit het eiland bestaat, hebben wij onderstaand staatje doen volgen. Daaruit is met een' oogopslag de grootte en de lengte hunner zee- en binnendijken nategaan , terwijl ten slotte daarin ook is opgenomen, de tijd der inpoldering , voor zooverre die met genoegzame zekerheid kon worden opgespoord.
368
! I *quot;22
I I
o gt;ra o
l— lt;M »0 »o co os
lO CS :o r}lt; —i Oi
O »f5 |
t- |
O |
O O |
O |
O |
o |
O |
O |
O |
rH CO rH Ifï |
O 1 - |
CM |
lO os |
O |
■ O |
O |
Tft |
co |
gt;0 gt;» r-( CC- | ||
O co |
gt;f5 |
CO |
iO o |
O |
os |
co t--^ t- | ||||
co |
OS |
rgt;- |
co ^ |
CO |
OS^ |
co |
(—1 |
L— CO OO^ | ||
o? t-T |
lt;D oT |
CQ |
co |
oquot; |
JAT |
ovT |
O lO Os OS | |||
gt;o |
co |
CO X.O |
os |
«c |
«O H (M 00 | |||||
eo |
f-H |
rflt; CM »0 CO |
gt;o o co o ïO O co o «o os t— ^
lO ^ o
CO 1 —lt; I
»o co
—J 1 fM 1
O O O O O O O O
fM os «O -f
L^- L— CO
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OS |
s -
sa
S
s i
^3 gt;-
gt; ^
u. M O .2 O »-
C- P-
rn «
quot;S ' * * c C
| :=?•=. is «
S 2 §.§ ^ §
s a g 3 «.g
20 co =Q Ph ^ ^
•
^3 2 quot;-o
cj -quot;O Ü gt;-. r0 O R Ö quot;3 O .Ti
O lt;. !^i P
co CS3 C3
CO O Oi CO gt; ra «O O gt;o oo CO GQ
ifl co
-- CO
H lt;M
20 w
H W
ts a w
O O »o O JO
O O «O Oï
»o co gt;o »o ^
CO CO lt;M ©3
co O O O co (M «O —. O O co O O (M 'T4 os co T}lt; )f; r-i m a r—• oi co
O O O CO lt; - OJ
O Cï IO »f3 O C t - (M «O CCi CO CO CO 01 Oi O)
CO CO os co oï co o co co »o O trs Oi CO -f , Tfl • Kï (—i CO fM 1 CO Ol co r— Oi CO CO co I—i ca TP 05 r? »f5 (M «Q »fgt; f» tgt;- O »0 0 0'-lgt;. os CO O | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
oo N - * »f5 |
t- |
O |
O |
co co |
O |
O |
os |
r-l O CO 0 | |||||||
co |
O |
L— |
CO O |
oi |
co |
O Cl |
OS CO t- O | |||||||
O |
os |
CS CS |
co |
^ 1 |
co O |
, CO O cc | ||||||||
Oi |
1 |
o^ |
1 |
os |
•-^O* |
1 |
1 1 |
1 |
o^ |
1 |
1 |
CO rH |
j CO^ »C rH K | |
cT |
oquot; |
rfT |
of coquot; |
coquot; |
i- |
coquot; cf |
cf -rf rjT o | |||||||
O |
»0 |
co |
OS |
«O |
L— CO |
r-H r-H rH | ||||||||
CM | ||||||||||||||
O |
»o |
CQ |
gt;n |
O |
o gt;o |
(M |
O O |
cs |
os |
O |
o |
t- o |
iO o |
^ os O Cl •* |
co |
OS |
»o |
r}i ca |
co |
ire r-H |
O |
co |
O |
os |
d os |
O O |
cs 1^. «o O Ï | ||
lO |
t— |
O |
»o |
gt;n t- |
O |
»o |
Oi |
t— |
CO co |
t- »o |
r-t O CO CO l- | |||
co |
co |
o^ |
COn |
•^co |
r—1 |
co |
CO |
o^ |
co |
co |
L- cs |
CO f—l |
OQ^Oï Ol gt;cc | |
lO |
oquot; |
—^ cT |
co |
os of |
of |
coquot; |
of |
to |
cT |
Csquot; -f |
r—T TjT of Ci C | |||
co |
l— |
'M |
t— |
Cl co |
Cl |
os |
Cl |
«O Cl |
CO gt;C' |
d co »c »c - | ||||
co Tf |
oj co |
1 |
»o |
Tf rH |
Oï |
»o |
os |
CS |
O |
, |
»o |
IC |
O |
O |
O O |
:o | ||||
1 '7 |
cs |
lO |
co |
O |
co | |||||||||
•«* |
»o |
CO |
l- |
1 f |
-t |
»c |
gt;c |
CO co |
't | |||||
' 1 |
—1 |
r-H |
rH r-H |
w
H H
O O Pi ü
'XJ
- r
U/
.5 | |
'C | |
f3 | |
C3 | |
H |
CS |
a | |
a | |
X |
ci |
O | |
CO H-, |
V
PH gt;
oj S a is
. -O ^ ^
'3 quot;« quot;S .2 ?! S5 P !2;
O -c
Ü |
co | |
55 w |
55 |
P3 w |
ÏS |
Q P5 |
o Pi |
lt;1 |
w |
►J |
55 |
H |
O |
CL, | ||
£ |
2
Sm S M a lt;y rG s 3
i J I6? «
W c rt gt; ^
. oj fct; g 2
P ci ^ .ï .2i
O m S é !5
. 2 '3 . „
O ^ ^
. Si? • rt
S -o i 2 u
^ -e ^ amp; wj
. -. 3 O O
(/) O hl gt;
■'id 5
fj S
t- I—T o' coquot; -f CTi ^ ^
iC5 CC O» 00 CO »0 gt;—lt; O (M r-H
I S I
60 2 rt g
a | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o o o o o Tl -H l-~ O rH cs •* 10 o O t- ^ ogt; I— o' CO «O ooquot; L-- W »f5 )0 O lt;—» 03 r-H O—'OOOOOOOl oiocoi-coco^csco O I—' O I — ^ ■—• '-H O CO L- CO CQ «C -» c- |
CO CO fM lgt;» w j -flt; gt;0 C I L- CO CO CO
O J3
O
o p
gt;gt; I i
S C .'
£ .2 amp;
« if = ^3 :t=, o
cj •'-* ^ •xgt; K*
? d ^
cö nn
■^r S 3.5
K K-* f/)
,i s a:
c; c3 'quot;3 •-* v
O W Q cu
^ O o
Ö -Ch O
3 rzl o s
;i«(ï
Wanneer men de vier oude in zee gelegen eilandjes uit de 11e of 12° eeuw afzonderlijk beschouwt, en die vergelijkt met de tegenwoordige gesteldheid van liet land, dan ziet men, dat hoofdzakelijk in de laatste eeuwen ontzaggelijk veel door inpoldering op de zee is veroverd. Geheel nieuwe gemeenten zijn ontstaan, en die, welke veel vroeger aanwezig waren, zijn belangrijk uitgebreid. Stroomen zijn, zooals wij zagen, afgesloten; ingepolderde wateren droog gemaakt en moerassen in vruchtbare bouwlanden of veerijke weiden herschapen. Maar tal van bezwaren werden bij die landontginning ondervonden; hier was het de stroom , die voor de sluiting der kreken en vlieten vaak hoogst nadeelig was; daar het opkomende getij, dat de uitvoering der waterkeeringen grootelijks beschadigde, en elders was het de slappe gesteldheid van den bodem , die de ter naauwernood voltooide werken menigmaal deed verzinken. En, waren de bezwaren aan de inpoldering verbonden groot, ook later ondervond men met de aangewonnen gronden niet zelden tegenspoed. Nu was liet de heftig bewogen zee, die de opgeworpen dijken deed bezwijken, en dan liet ontstaan van uitgebreide zandbanken of platen , die de waterlossing belemmerden , en waardoor de polders in moerassen of kleine meren veranderden. Vooral met de eerste, de zee, werd door alle eeuwen heen een heftige strijd gevoerd, en niet zelden ging door geweldige stor-nien het uitsluitend door kunst en vlijt verkregen land verloren. De bedijkte gronden lagen ten allen tijde beneden de oppervlakte der zee bij hoog getij; door de vele inpolderingen, die van lieverlede plaats grepen, nam die gevaarlijke ligging i\og grootendeeis toe, en de inbreuken, door de zee gemaakt, werden daardoor allengs ook van meer verschrikkelijk aard. Een der eerste vloeden, die voor geheel Zeeland en derhalve ook voor dit eiland zeer noodlotig was, was ongetwijfeld die van 1277 , die onder den naam van den eersten Kerstvloed staat bekend. Het zeewater, door eenen noordwest en wind tot eene ongekende hoogte opgestuwd , veroorzaakte allerwegen dijkbreuken; de vloed drong door de vaneen gereten waterkeeringen zeer diep land-
■'5f)7
waai'ts in , en rigtte verschnkkelijke verwoestingen aan. Deze vloed was inzonderheid zoo nadeelig, wijl in Januarij van hetzelfde jaar een zware storm had gewoed en de alstoen gebroken dijken bij het opkomen van dezen storm nog ter naauwernood waren hersteld. Plaatselijke bijzonderheden nopens de uitwerkselen van dezen vloed worden evenwel niet vermeld; doch de gesteldheid van het land van dien tijd in aanmerking nemende, kan men het er veilig voor houden, dat het daardoor zeer zal zijn geteisterd.
Door den stormvloed van 5 Februari j 1288 vloeide geheel Zeeland, met uitzondering van Walcheren en Wolphaartsdijk onder, en deze veroorzaakte alzoo ook hier aan de meestal lage gronden ongetwijfeld groote verwoesting.
Ook de stormvloed van 25 December 1304, die omdat hij op den feestdag van de H. Catharina voorviel, de Lc Sint-Catharinavloed werd genoemd, was voor deze streek zeer noodlottig. Hij viel vier dagen vrfor nieuwe maan in, en was alzoo geen springtij; doch de storm was geweldig, stuwde het water bijzonder hoog op en deed overal, doeh hoofdzakelijk in Stavenisse, hetwelk geheel bezweek, een onberekenbaar nadeel ontstaan.
Het jaar 1404 heeft zich insgelijks door belangrijke overstroomingen gekenmerkt; doeh hoofdzakelijk de vloed van 19 November 1421 was hier schadelijk; want zoowel te Tholen, als te Oud-Vosmeer, grepen zware overstroomingen plaats.
Of de stormvloeden van 1437 en 1477 hier groote onheilen hebben veroorzaakt, is niet gebleken; maar de daarop gevolgde en niet minder geweldige vloed van 27 September 1609 deed het eiland Stavenisse verloren gaan.
Een der vreeselijkste watervloeden echter, waarmede het eiland ooit is bezociit, was ongetwijfeld die van Zaturdag 5 November 1530. De storm, vergezeld met on weder, begon des morgens tusschen acht en negen uren uit het noordwesten en reeds des middags, een paar uren voor hoogwater, vloeide de zee over sommige dijken heen. Met do grootste bezorgdheid werd de tijd van hoogwater verbeid, en daar
:J6H
het juist volle maan of in de giertijen was, werd natuurlijk het a
ergste gevreesd. En niet ten onregte was men beducht ge- n weest, want door dezen vloed, die, omdat hij op Sint-lelix-
dag voorviel, ook de Sint-quot;Felixvloed geheeten werd, zijn in di
Holland, Brabant, Zeeland en quot;Vlaanderen, ruim vier honderd ei
«parochiënquot; overstroomd, en wanneer het nog eene halve «-span quot; vr
hooger had gevloeil, ware half Vlaanderen verdronken. Zeeland w
leed echter het meest; de schade was hier algemeen, zoodat di
niet éene streek werd aangetroffen, waar de storm niet de S(
schromelijkste onheilen had veroorzaakt. Om evenwel van de eil
schade, aan de andere eilanden berokkend, niet te gewagen, ge
deelen we mede, dat hier Sint-Annaland, Scherpenisse, ïholen st:
en Oud-Vosmeer overstroomden ; en, werden de meeste dijken ke
nu al spoedig geheeld, in de laatstgenoemde gemeente bleef de
de v Onze-Lieve-Vrouwepolderquot; drijven tot in 1661, toen vo
hij onder den naam van Hikkepolder werd herdijkt. Maar da hoogst nadeelig was deze vloed ook in de gevolgen voor dit
eiland; door het verloren gaan toch van de Breede-Watering de
beoosten Yerseke, is een uitgebreide zeeboezem vóór de zuide- ka
lijke kust ontstaan, die voor de onmiddellijk daaraan gelegen eei
polders in hooge mate schadelijk gebleven is Na deze gewig- nic
tige gebeurtenis heeft daar een gansche ommekeer in zake het f)i
dijkwezen plaats gegrepen, en ondanks de ontzaggelijke kosten, wa
welke tot instandhouding der aangevallen kust werden besteed, Sh
moesten later toch niet geringe strooken lands aan de wateren on
Ook de stormvloeden van 1532, 1570, löquot;2.5 en 1671 waren dit
voor het eiland schadelijk; maar bovenal noodlottig daarvoor inj
was die van ii6 Januarij 1682. Door dezen vloed leden inzon- bei
derheid ïholen en Oud-Vosmeer nadeel, doch ook andere dee- vei
len ondervonden er de treurige gevolgen van. Eveneens werd zie;
het eiland geteisterd door de stormvloeden van 1715, IS08 pet
en 1825, want ook daardoor vloeiden telkens eenige polders lTie onder water. Na den laatstgenoemden vloed hebben echter
geene overstroomingen meer plaats gehad, en de tegenwoordige ovc
369
T
it, gesteldheid der waterkeevende dijken doet ook minder zoodanige
e- rampen meer duchten.
n- Door dijkvalleti of grondbraken werd het eiland in de laatste in drie eeuwen hoofdzakelijk op twee plaatsen, te Scherpenisse cd en te Stavenisse , getroffen. Overigens bleven de kusten daarvan bevrijd, of zoo deze ongevallen ook elders ontstonden, nd waren zij meer het gevolg van plotselijk veranderde omstan-lat digheden en waren doorgaans niet van ernstigen aard ïe de Scherpenisse is daardoor menige vruchtbare akker verloren , en het, de eiland werd, vooral in den aanvang der 16'; eeuw, toen nog m, geene inlaagdijken aanwezig waren, daardoor vaak met over-en strooming bedreigd. Ook tegenwoordig lijdt de kust hoofdzalen kei ijk op die twee plaatsen last van de rustelooze werking van eef den stroom, doch uithoofde van meer doelmatig aangebragte )en voorzieningen worden daardoor veel minder onheilen veroorzaakt aar dan vroeger.
dit Wat de te verwachten uitbreiding van het eiland betreft, — deze kan vooreerst niet belangrijk zijn. Alleen aan den noord-ide- kant zijn bij eenen geregelden voortgang der aanslibbing nog gen eenige aanwinsten te verkrijgen, en het zijn hoofdzakelijk, zoo vig- niet uitsluitend, de gemeenten Sint-Annaland, Poortvliet en het Oud-Vosmeer, welke daarin kunnen deelen. Vooral zou de aaneen , was daar worden bevorderd, door eene afdamming van het oud, Slaak, ter plaatse, waar die over enkele jaren, docli met zulk eren ongelukkig gevolg, heeft plaats gehad. Langs den zuid- en oostkant van het eiland is slechts bij verloop of algeheele aren digtslijking van de Ooster-Schelde en de Eendragt verdere ■voor inpoldering te verwachten; doch, schoon na de plaats gehad heb-zon- bende sluiting van het eerstgenoemde water, eene langzame dcc- verzanding der beide grootendeels diepe stroomen wordt voor-werd zien, zal er ongetwijfeld toch een geruime tijd moeten verloo-1808 pen, alvorens de daaraan palende gemeenten zich in eene ilders merkelijke uitbreiding van grondgebied zullen kunnen verheugen, ichtcr Ten opzigte van den grond deelen wij nog mede, dat hij irdige overal voor landbouw en veeteelt wordt aangewend. Nergens Avcliief TVquot;, dl, 2'. si, 24
:37()
treft men bepaald onvruchtbare streken, of tot aan tie oppervlakte reikende veenen of dorre zandvlakten aan. Doch de vruchtbaarheid der onderscheidene polders is tocli zeer verschillend. Over het algemeen leveren de oudste bedijkingen de minst, en de nieuwste daarentegen de meest kleihoudende bodems op. In de eerste overtreft de hoeveelheid weiland in den regel die van het bouwland, en dit laatste is voor den landbouw niet eens overal geschikt. De nieuwere of later ingedijkte polders leveren daarentegen overal uitmuntende kleigronden op, en in deze ontbreken de laag gelegen weilanden bijna geheel. Verder merkt men op, dat de bodems der eerste bedijkingen onmiddellijk op de veenlaag zijn nedergelegd, en daarom liet laagst beneden de oppervlakte der zee reiken; terwijl de nieuwere of later aangewonnen gronden rusten op e^ne zandlaag, die dikker of zwaarder wordt, al naarmate de polders later zijn bedijkt. De dikte dezer zandlaag is meestal gelijk aan het verschil van hoogte tusschen de nieuwere en oudere gronden.
Tn de laatstelijk tot stand gekomen bedijkingen wordt zelden de veenlaag onder den kleigrond aangetroffen ; omdat zij daar vroeger door de werking van den stroom is opgeruimd, of wel, omdat zij er nooit is geweest en de zandlaag gaat dan onafgebroken tot op betrekkelijk groote diepte door. Onder de oudere gronden ontbreekt de veenlaag daarentegen bijna nergens ; wanneer zij niet is gestoord, vormt zij een schier waterpas vlak, hetwelk zich van 0,30 tot 0,40 meter boven het gewone laagwater verheft. Op menige plaats is de veen echter gedeeltelijk vergraven, zooals aan de onregelmatige oppervlakte der lage weilanden nog zigtbaar is. Deze veengraving geschiedde ter verkrijging van brandstof voor dagelijksch gebruik , in tijden, toen het land, wegens zijne ziltige gesteldheid nog minder geschiktheid bezat tot teling van houtgewas; maar zij had ook hoofdzakelijk plaats, tot het daarmede bereiden van zout, hetwelk eenmaal een belangrijke tak van nijverheid was.
Op enkele plaatsen hebben bij herhaling ook diepe ver-
:57 1
gravin gen voor dijkwerken plaats gehad; meer of min belangrijke gedeelten gronds werden daardoor in rietpoelen of motrassen herschapen; doch tegenwoordig is men er meer op uit de vergraving te doen met besparing van de koren- of teelaarde op het verlaagde, maar altijd voldoend boven het zomerwater gehouden terrein; ten einde zoo min mogelijk eenige oppervlakte aan de nijverheid te onttrekken en geene inbreuk te maken op den voor den polder belastbaren eigendom. Wettelijke bepalingen beslaan , voor zooverre mij bekend is, deswege echter niet.
Do veengraving hield sinds lang op, en daar, waar zij eenmaal is geschied, leveren de drassige kleigronden nu veelal de uitmuntendste graslanden op, die inzonderheid in de behoefte van den landbouw in de nieuwere polders voorzien. Het ge-heele eiland toont derhalve overal afwisseling. Hier zijn het uitgebreide weigronden met kudden vee; daar tal van aan elkander gelegen vruchtbare korenakkers, en elders digt beplante dijken en wegen; en, moge het nu al nooit, als een tweede Zuid-Beveland, den naam vau het //Zeeuwsche Paradijsquot; hebben erlangd, ongetwijfeld is het tocli eene der aangenaamste streken van dit gewest.
u Uuff'
Jiladz.
I Watkhsohap Schebpknissk........3.
Watering Scherpenisse en Westkerke .... 5.
Geertruidapolder...........39.
11. Waterschap Poortvliet........4-!3.
De watering vau Poortvliet enz.......'46.
Priestermeetpolder...........^ ^ •
IJartelmeetpolder...........^0.
Nieuw-St rijen polder . ..............74.
Baarsdijkpolder............^ ^ •
Smaal/,ijpolder......... . . 81.
Klaas van Steelandpolder........83.
Pluim potpoider.......... .87.
lil HOUWKBPOLUUB............^0.
IV, WATisRSCUAP SINT-M AAUTENSDUK.....94.
Oudelandpolder . . ........
Middellandpolder..............112.
Noordpolder................
Uiterst e-Nieuwlandpolder...... • .123.
Muijepolder. ........ ... 128.
Kleine-Muijepolder . . ......^'2.
Slabbecooruepolder...........' ^
Molenpolder . . .........
Nieuw Eavensoord...........
Pluiinpot, üroote- eu Kleine-Landekens . . . 148.
•'573
IJliuk,
V. Poi.djslls van Stavknisse.........1 1'8
Oud-Kempensliofstedepolder........152.
Slavenissepolder . ■.........156.
Margarethapolder...........161lt;.
Altekleinpolder............17Ü
Nieuw-Zuidmoerpolder.........170.
Nieuw-annex Stavenissepolder.......17 2.
VI. Wateuschap Sint-Annaland.......174).
Polders; Aniia-Yosdijk en Oudeland. . . 183.
Breedevliel polder...........197.
Suzan ii apolder............201.
Joanua-Mariapolder ...... ... 208.
VII. Watfkschap Oud-Vüsskmekii ......212.
Oud-Vossemeerpolder........ . 218.
Hikkepolder.......... • 233.
Slabbecoornpolder........... 239.
Oud-Kijkuitpolder. ... ...... 244.
Vogelsangpolder........... 255.
VIII. Polders van Vrijbkughe........ 259.
Oost Vrijbergliepolder..........263.
West-Vrij berghepolder.........264.
Nieuw-V rijberghepolder......... 267.
Hollarepolder....... .... 272.
Van Haafteupolder..........275.
IX. Waterschap de vrije polders onder Tholen. 279.
Schakerloopolder........... 288.
Vijftienhonderdgemeteu-polder.......304.
Vrouw-Belijapolder..........^21.
Deurloopolder . . . ........^23.
Broodeloospolder....... ... 332
Razernijpolder..............
Alteklein polder.............
Dalempolder.............
Puitpolder..............
X. Rooi,and- en Broekpolder........3
Roolandpolder......................3
Broekpolder......................3
Algemeen overzioï van het eiland......3
Staat van de grootte enz. der polders .... 3
liiiidz.
334. 337. 340. 342.
345.
346. 348. 351. 351. 356. 359. 363.