-ocr page 1-

AFWEERING VAN GRIEVEN,

DOOK

J. A. Ai .EERDINGK TlIIJM.

Biblxl 'lt; tifNDfcRDJGuicKJ WEERf.

^ (T~ quot;

AMSTERDAM, C. L, VAN LANGENHUYStN.

1882.

-ocr page 2-

^■11,, . -...wn

,

, i

-ocr page 3-

Fttis ce que dois; Ailvienne (jiie pourra.

Ik lieb nu veertig jaar, met voel geweten cn met al do inspanning die mij mogelijk was, op het gebied van Godsdienst, Kunst en Vaderland, de zaak verdedigd, die ik voorsta. Ik heb menigen strijd gestreden en heb veel doorworsteld van de miskenning en mishandeling, die ons door den Heiligsten mond voorspeld is.1

De oude soldaat had onlangs pas op zijn mouwslip den degen afgeveegd, waarmee hij in de zaak quot;Kollewijnquot; 2 een niet ongelukkigen stoot had toegebracht, hij ging met gebogen hoofde wegends onverwachte familierouw, — toen door twee dagbladen, die bekend staan als vertegenwoordigers der katholieke belangen, een aanval op hem beproefd werd, dien hij gemeend heeft niet geheel onbeandwoord te mogen laten. 3

Na dat ik mijn twijfel had te kennen gegeven, of mijne rechters wel goed beslagen ten ijs kwamen, is men onder liet opschrift quot;Moraal of Aesthetiea1'' een drietal artikelen gaan schrijven, die het voorkomen moesten hebben op degelijk onderzoek te berusten en langs wetenschappelijken weg tot redelijke uitkomsten te leiden. Maar, helaas! den nadenkenden lezer wachtte eene groote te-leur-stelling, en ik moet herhalen , dat ik diep verontwaardigd ben wegends de onbevoegdheid mijner aanvallers. Een klein bewijs: ik betwist iemant, die de tooneelwerken van Victor Hugo en Alex. Dumas flls niet kent, het recht daarover een oordeel te vellen. Ik toon aan,

1

Matt.li. V, 11, Mare. Xllf, 13, 2 Gebruik vau aanstootelijke sehool-

2

boekcu. *1 Zie Tijd van 10, 11, 20 Nov., 2, 3, 5 Dec,, .1/^ajWc» van 27 Nov.

3

Amstelbude van 10 Nov.

-ocr page 4-

quot;MORA A I, [en] akstiiutigaquot;

dat men do beide schrijvers met elkaar verward hooft; daar men, van Hugo sprekende, de door hem geschilderde waerold aanduidt mot bewoordingen, die alleen bij moderne stukkon te pas kunnen komen. Mijn bestrijder tracht daarna 1 aannemelijk te maken, dat hij met do veroordeelde literatuur zich wél bekend had gemaakt; maar bijv., van oen quot;gomoenon struik-rooverquot; als den Hernam dor XVI0 Eeuw sprekende, dozen tot de quot;lichtzinnige Parijscho wereldquot; van onzen tijd oneigenlijk betrokken had, maar dat dit geschiedde, dewijl lie,manies go-liefde , dio ook door twee andore personen bemind wordt, aan hom de voorkeur geeft quot;omdat zij het rooverslovon zoo aantrekkelijk vindt'1 en derhalve quot;veeleer tot de demi-monde dan tot do klasse dor eerlijke burgersquot; behoort.

Ik heb op dozo rechtvaardiging van hot spreken over Hugo als of men Dumas voorhad, alleen te andwoordon, dat mijn bestrijder het drama niet gelezen hooft; anders zou hij weten, dat llernani oen Hertog en Grande van Spanje is, die uit politieke oogmerken de rol van bandiet aanvaard heeft en het land verontrust. 2 Hoe ook Dona Sol bij mogelijkheid vergeleken kan worden mot een persoon uit die klasse, welke Dumas iils het eerst met don sprekenden naam van demi-monde aangeduid heeft, blijft mij volkomen duister. Maar wat zeg ik? Dona Sol? Noen, do schrijver zegt: quot;een Donna als «Tosofa Duartequot; 3 N.B. de oude duegne! en fingeert dat Karei V, Don liuy Gomez en Hernani op deze verliefd zijn ! ,. Zoo goed heeft hij 't stuk gelezen ; Een Edelman van zeer hooge geboorte, die , balling, zich vermomt als bandiet, wordt door den kritikus voor een echten bandiet aangezien; daarop bazeort hij de uitspraak, dat die Spaansche Grande tot don demi-monde behoort;

4

1

Tijd, 29 Nov.

2

Dicu, qui cloune le sceptic et qui te Ie donna, iM'a fait due du Segorbe et due de Cardona, Manjuis de Monrov, comte Albatera, vicomte

De Ooi-, seigneur de lieux done j'ignore le corapte. Je suis Jean d'Aragon, grand-maitre d'Avis... Done Ie cicl m'a fait duo et IVxil montagnard.

3

Tijd van 29 Nov., kol, 3.

-ocr page 5-

AFWEERING VAN GRIEVEN.

hij ziet later in, dat daartoe zelfs een bandiet van de XVI0 Eeuw niet te rekenen is; maar toch wél zijne geliefde, die quot;het rooversleven zoo aantrekkelijk vindt,,. Intusschen moet die geliefde dan in het stuk worden aangewezen; — daarop vergist do kntikus zich ander-maal, en neemt de duhjne voor de jonge Dame!.. Wat zegt men van zulk eene konsciëntiëuze pen ?

Men zal andwoorden: de Heeren kennen zeker geen Fransch... mais que, diahle, vont-ils done faire dans cette (jalère ?

Het zou te veel tijd nemen, punt voor punt, na te gaan, uit welke onderdeelen van hun betoog al bewijzen te halen zijn, dat mijne bestrijders de stof, die zij behandelen, niet meester zijn, dingen veroordeelen, die niemant verdedigt, en met groote woorden, zonder eenige ontleding van de betwiste punten, trachten mijne denk- en handelwijze buiten diskussie te stellen.

Een paar kleinigheden tot proef.

Er wordt gezegd, dat Rudolph Gottschall de leer verkondigt ; quot;hoe zedeloozer, hoe voortreffelijker11 1 en dat een kunstenaar in zijn schilderingen gerust zonder eenige te-rug-houding te werk mag gaan.

De aanduiding en veroordeeling dezer schandelijke theorie is de grondslag van het boven aangeduide drietal artikelen, waarin hevig wordt losgetrokken tegen sommige beoordeelingen, door mij over enkele tooneelverschijnsels geleverd en ook tegen de ingenomenheid, waarmee ik het 8° tooneel van het IV0 Bedrijf van quot;Daniel Rochatquot; vertaald heb. Dat is ten uiterste onbillijk. Ik ben de eerste om de leer van Gottschall (aangenomen dat de aanhalingen juist zijn) met al de kracht, die in mij is, te veroordeelen.

5

Men doorloope mijn quot;Spektator11, de quot;Kunstkronijk11, het Haarlemsche quot;Zondagsbladquot;, mijne quot;Dietsche Warande11, den quot;Amsterdammer11 — al de organen, waarin ik, van 1842 af, mij over «sthetiek in H algemeen en dramatiek in hot bijzonder heb uitgelaten — en men zal zien, wat, in vraagstukken van zedelijkheid, mijne diepste overtuiging is.

1 Tijd van 2 Dcc.

-ocr page 6-

quot;mokaaij [en] aestheticaquot;.

Of' is 't niet pas van gisteren — mijn impopulair maar nadrukkelijk verzet tegen Mak art? Ik heb mij niet ontzien de gunst mijner liefste kunstgenoten op het spel te zetten, toen ik Vlionnéteté in de uitvoering van quot;Warenarquot; heb voorgestaan. Wat is mijn oordeel over Lilith geweest? Drie recente protesten , op hot gebied van schilderkunst, dramatiek en te lezen dichtwerk!

't Stuit me — mij op dergelijke punten te moeten verdedigen : maar de verdachtmaking is zoo geschikt de goedgeloovige lezers te misleiden, dat ik het niet overtollig gerekend heb, er tegen op te komen.

Men heeft den moed gehad mij een grief te maken van het vertalen van een fragment uit quot;Daniel Kochatquot;, op grond, dat het een quot;nachtelijke scènequot; is en dat daarin de hoofdpersoon onverwacht binnentreedt om (gelijk men het kiesch heeft uitgedrukt) quot;van zijn rechten als echtgenoot gebruik te makenquot;. Bij het verzet der jonge vrouw, die zich niet getrouwd rekent, ontstaat er, zegt de kritikus, een quot;woordenen deels ook gebarenstrijdquot;..... Ik kan niet uitdrukken, hoe

diep deze gemeene insinuatie mij geërgerd heeft! Ik beroep mij op al de genen, die de edele schepping van Sardou hebben zien vertoonen, om te getuigen: of zij iets hebben waargenomen van hetgeen hier door den beschuldiger gezegd wordt. Diep roerend is het geheele tooneel, en met verontwaardiging keer ik van den genialen auteur (wien wij grooten dank verschuldigd zijn — al ware quot;'t maar om zijne heldhaftige bestrijding der toereikendheid van het burgerlijk huwelijk en der echtscheiding — in zijn Divor^ons) den blaam af hier iets ook maar onvoegzaams — veel minder onzedelijks — ten tooneele te hebben gebracht!

Staat het dan maar vrij — mids men zekere tribune be-klimme, er zonder onderzoek, zonder studie, zonder onderscheiding op toe te vonnissen, en allerlei dingen te zeggen, die volkomen onwaar zijn? Mag men daar maar de meest vlekkeloze namen aan opofferen, en het krediet van de partij, die men dient, mee in gevaar brnigen?

-ocr page 7-

afweering van grieven.

Nog een paar kleinigheden, en dan sluit ik met de behandeling ran een beginsel.

Mij wordt een grief gemaakt van mijne uitspraak: quot;de operette is oen goed en mooi kunstgenrequot; '. Op welken grond veroordeelt men die uitspraak? Niet op grond van een onderzoek , ingesteld naar het wezen en de historie der quot;operettequot;; maar op grond van eene definitie, die men zélf uit zijn mouw schudt. Mijn sesthetikus verklaart: quot;de operette bedoelt door tekst scahreme toestanden, onzedige kostumes, losse en luchtige dansen en muziek niets anders dan de sensueele verwildering der toeschouwersquot;. De schrijver ziet echter voorbij, dat wil men, uit de vergelijking van het door hem en door mij gezegde, besluiten, dat mijne uitspraak niet deugt, hij dan, in de eerste plaats, te bewijzen heeft, dat wat hij zegt tot het wezen der operette behoort. En dan vraag ik: zijn bijv. quot;Monsieur Choufleury restera chez luiquot; (dat al vast minder immoreel is dan Hossinies meesterstuk quot;II barbierequot;, door niemant ooit aangeklaagd), of quot;les deux Aveuglesquot;, of quot;la M ère du compagnonnage11 geen operetten? cn past daarop wat de schrijver zegt? Als ik beweer: de roman, de novelle is een goed en mooi genre, — wil dat zeggen, dat ik Pigault Lebrun en Boccaccio voor mijne rekening neem? — Laat iemant toch niet over «esthetiek spreken, die het essen-tieele van het accidenteele niet weet te onderscheiden, en die niet begrijpt, of voorwendt niet te begrijpen, dat de goedkeuring van een genre nog niet insluit de goedkeuring van al zijn produkten.

Dat ik in deze laatste niet meega, moge voor 't overige blijken uit mijne veroordeeling van de quot;Duchesse do Gerol-steinquot; — al insinueert mijn kritikus, dat ik dit, volgends zijne opvatting1, even onzedelijke als onzinnige stuk zou voor-

7

1

Ik zeg: quot;volgends do opvatting van mijn bestrijderquot;; indien namelijk ook deze operette bedoelen zofl, wat hij als algemeen kenmerk aangeeft. Felix.Iahyer toch, die even-min als ik een voorstander is der ojiérette, quot;telle lt;[ue Pont acclamée mes contemporains'quot;, is van mcening, dat Heuri Meilliac en Ludovic Halevy in het libretto gegeven hebben quot;une tres intelligente ori-

-ocr page 8-

quot;moraal [en] aesthetic a11.

staan *. Ik veroordeel het! hoort ge? — de muziek moge zoo verdienstelijk wezen als zij wil.

Op dergelijke wijze vergrijpt hij zich ook aan de denkbeelden , door mij ontwikkeld, bij gelegenheid der vertooning van eene voor het tooneel bewerkte Nana. Ik heb toen de theoretische bedenkingen uit-een-gezet, die er zijn in te brengen tegen de dramatizeering van een roman. Al wat ik bij die gelegenheid, in 't algemeen sprekende, van de waardigheid van het kunstwerk heb laten gelden, en daarbij van Zolaas schildertalent, verbindt mijn rechter aan Zolaas quot;morsighedenquot;, en roept KB. den lieer F. van der Goes tegen mij in, als of die het tooneolstuk , om het indecente (dat er uit verdwenen was!) en niet om het kleurloze had veroordeeld! s Als ik elders eene aktrice prijs, die over min of meer leste passaadjes in eenig werk heenglijdt, dan roept de man triomfantelijk uit: quot;Zoo! dan is er toch wat te verbloemen!quot; s Wat moet men aanvangen met een spin, die aldus de honigbij in het ongelijk stelt?

Het groote verschil tusschen mijne bestrijders en mij is, dat zij alles over een kam scheren; dat zij (gelukkig geen leden van maatschappelijke rechtbanken!) zeggen: quot;die man heeft gestolen — welnu, dan is hij ook een dronkaart, een

ticjue des mcunrs contcmporaincs'quot;. Het is ei' in te vinden. Zoo ziet eene diepere opvatting in den quot;Don Quijote'quot; geene bespotting van het dolende-Rid-denvezen, mnar eene bespotting der genen, die de edele kern v«n dat verschijnsel miskennen. De auteurs der quot;Grande-Dnehessequot; hebben dus aan het lichtzinnige publiek onzer dagen een spiegel ter beschaming willen voorhouden. Maar dat heeft het publiek nooit begrepen; het heeft den quot;sabrc de mon pèrequot; belachlijk gevonden: en daarom veroordeel ik de quot;Grande-Dnehessequot;. Verg. Collection de Paris-Thc'dtre, Sc Annec, 1875— 76, N0 CLIII.

1 Wat heeft hij anders noodig, na dat hij zich lestement het aanhalen van een koeplettjen uit de quot;Duchcsscquot; veroorloofd heeft (Tijd 29 Nov. 3e kol.), op te merken, dat quot;de Grande Duchesse eene platte caricature is van Catha-rina 11.quot; Wij misprijzen niet, dat iemant een weinig met zijne belezenheid pronke en het publiek van de schatten zijner boekverzameling doe genieten, — maar die liefhebberij hoeft toch haro grenzen, cn mag niet worden dienstbaar gemaakt aan het verspreiden van lasterlijke praatjens. Zou er ook zoo veel aan misdaan zijn, dat men eene karikatuur van Catharina II geleverd had?

2 Tijd v. fl Dec. 3 Tijd v. 3 Dcc.

8

-ocr page 9-

U-MVKKKfNO VAN (iltlKVKN.

moortlonaar on een echtbreker. Een dief deugt niet; dronk-aarts enz. deugen ook niet: derhalve is een dief per se al wat we daar aanduidden!11 En om deze redeneering on dat bedrijf goed te maken, durft men zelfs to kennen geven , dat de Heer van don onrechtvaardigen Rentmeester eigenlijk verkeerd hoeft gedaan, mot de voorzichtigheid van den trouwolozon dienaar te quot;prijzen11 1; terwijl dan ook uit het Evangelie volstrekt niet blijkt, dat de H. Geest dien lieer bijstemt: want dat uit do tegenstelling van den Zaligmaker, die zegt, zoo spreekt die Hoor, quot;on ik, tot u zeg ikquot; behoort afgeleid te worden, dat die Rentmeester ook voor zijne voorzichtigheid geen lof had verdiend, om dat hij zich aan de rechtvaardigheid zoo erg vergrepen had.

Als de kritikus dit niet met zijne opmerking bedoelt (welke, behelsde zij waarheid, natuurlijk het derde van vergelijking geheel zou doen te-loor-gaan) — waartoe haar dan gemaakt?

Morgen zullen de Heeren zeker optreden, met den wenk, dat het zoo populaire geval van het eerste Recht van Salomo uit liet Oude Verbond 2 eigenlijk nooit aan het volk moest worden voorgehouden: want de tedere moeder, die liever haar kind wil afstaan dan het te zien sterven, is oen vrouw van slecht levensgedrag; en men heeft van do katholieke dagbladtribune gezegd, dat de fransche dichters grovelijk misdoen, met het mogelijk te achten, dat een gevallen vrouw een teerhartige moeder zoü zijn Rafael, Rubens en Quellinus moeten noodzakelijk in den ban gedaan worden, om dat zij het Recht van Salomo in beeld hebben gebracht en twee vrouwen opgevoerd, die geen recht verdienden: personen, die op oen punt zedelijk vallen, moeten in alle opzichten aan do haat en verachting der weidenkenden worden overgegeven: voor haar bestaat geen recht. Salomo had zich twee maal moeten bedenken... En wat het door den Zaligmaker met goedheid bejegende vrouw-tjen aan de put betreft, die vijf mannen had gehad en nu

1 Tijd, 5 Dec. k. 2. 2 111 Kon., III: 16.

3 quot;Wier binnenste bcwcccht waren over haren soonequot;, v. 26.

-ocr page 10-

]() quot;M OH A A Ij [ION] A KSTHI'VI'ICA'1.

«enen, mot wien zij niet getrouwd was 1..... wat zal men

daarvan zeggen? — Ik ga niet dieper in die voorbeelden in. Ik zou, het H. Evangelie vergelijkende met de uitspraken van theaterkritici, die er zich op beroepen, mij te zeer verontwaardigen. Mij walgt van eene onrechtvaardigheid, bekrompenheid en overmoed, die waarlijk alle grenzen te buiten gaat.

Men heeft ook gezegd, dat ik vreemdeling was in do leer der moraal, en mijne „theorietjes11 maar achter de bank moest werpen. Dat heeft men g e z e g d. Doch is dat maar voldoende ? Er wordt door die ambassadeurs der Waarheid geen enkele stap gedaan, om te bewijzen, dat de Heilige Zaak ze, met valide brieven, bij hot publiek geakkrediteerd heeft. Daar dwalen zoo menschelijk is, moest men het leveren van eenig bewijs , dat men de zaak aan 't rechte eind hoeft, geen luxe rekenen.

Zeker is hot, dat mijne bestrijders een geheel anderen syllabus van zedelijkheidsvoorschriften hebben dan waarin do ka-taloog der beelden in de galerijen van het Vatikaan harmoniesch oj) zijn plaats zoü zijn.

„Moraal of AestheticaP1' — Noen, mijne Hoeren, Goddank, die vraag behoeft niet te worden gedaan. Mijne leuze is; „Moraal en iEsthetica'1, en geen iEsthetika, geene Schoonheid, dan die met hot Ware en met het Goede harmonieert.

Het is natuurlijk onzinnig, op dien grond, te willen, dat het kwaad niet zoü geschilderd worden: hot komt er maar op aan, dat hot afschrikke, niet aantrekke, en, als de geheele indruk van het kunstwerk te-weeg-gebracht is, dat die indruk weldoend, verheffend zij.

Nog een enkel woord ten slotte.

Daar zijn twee wegen, waarlangs do zedelijke mensch aan zijne bestemming, om anderen en zich-zelven zoo veel mogelijk vooruit te brengen, voldoen kan. Wij loven in eene uit allerlei elementen bij-een-gestroomde maatschappij — goede en kwade, schadelijke en heilzame doen zicli aan onze waarneming voor.

1

Joauu. IV : 7— 18.

-ocr page 11-

AKWKKKINO VAN GUIEVKN.

Sommige geesten meenen hun jilicht hierin gelegen te /ijn: dat zij zich zoo veel mogelijk van do slechten, of ook maar gemengde verschijnselen verwijderd houden. Zij willen geene openbare betrekking bekleeden in een land, welks Grondwet de vrijheid van Godsdienst en gelijke gerechtigdheid aller burgers in haar banier heeft geschreven; zij schrijven geen boeken, noch bladen: want de pers is verpest en men mijdt vergiftigde putten. Anderen maken eone willekeurige onderscheiding, en willen wel op katheders gaan staan, maar die moeten dan alleen door geloofsgenoten betreden worden, ('t Is gelukkig, dat Willi-brord en Bonifacius er anders over hebben gedacht.) Zij houden geen omgang met andersdenkenden. Zij lezen geen romans — want het genre deugt niet: Fcdnola, de Camera obsenra en Conscience zijn, uit dien hoofde, immoreel. Zij gaan niet naar den schouwburg; ook niet naar Athalia en Gijsbreght van Aemstel, want er worden dikwijls stukken gespeeld, die niet deugen. Zij gaan alleen naar Ober-Ammergau: want al die vertooners zijn brave menschen. Zij hebben dus ook voor liafael, die in de Loggie van het Vatikaan eenc moedernaakte Eva ten-toon-stelt, voor Eubens, den vriend en gemachtigde der vrome Clara Eugenia Isabel, maar die duizend naaktheden heeft geschilderd, zij hebben voor alle kunstenaars de scherpste veroordeeling veil : want de kunst wordt zoo misbruikt.

Deze personen sluiten zich op in hun heilig izolement; en hunne onmaatschappelijkheid is misschien verdedigbaar.

Maar daar zijn er anderen, die het zich minder gemakkelijk maken. Deze vinden zich geplaatst in eene woelige samenleving, in een staatsorganisnms waarvan zij nolens volens lid zijn, tegenover verschijnselen van kunst en wetenschap, die zon der hun verlof of medewerking in 't loven treden, maar waarop zij invloed kunnen hebben. Deze onttrekken en izoleeren zich niet. Zij worden, onder de Grondwet, die vrijheid van godsdienst voorschrijft, lid van liegeerings-kollegiën , lid van School-kommissiën, al zou du ware theorie van het onderwijs meé-brengen , dat een pozitievc godsdienstige grondslag de stabiliteit en vruchtbaarheid van de volksopvoeding waarborgde. Zij be-

II

-ocr page 12-

quot;mora aii [en] aesthetic aquot;.

moeycn zicli met literatuur; bepleiten wat zij voor waar houden, vaak te midden van personen, die geheel andere overtuigingen hebben. Zij, in gezelschap van Vondel, Calderon 1, Corneille, en Henri de Bornier, bemoeyen zich met tooneelzaken — om dat het wenschelijk schijnt, te doen wat onze hand vindt om te doen en dat men overal zijn zaadkorrel moet aanbrengen om de balans naar de zijde van Waarheid, Deugd en Schoonheid te doen overslaan.

Tot die arbeiders, tot die getuigenis-gevers reken ik mij gaarne, en zal (met Gods hulp) ondanks de grove miskenning van personen, aan wie ik het geenszins verdiend heb, mij niet van dit standpunt laten afdringen.

12

7 Dec. 1881.

1

Ter verruiming van oordeel, hart, en gezichteinder, raad ik mijn bestrijders zeer de lektunr nan van liet voortreflijk werk: Sludicu over Calderon en zijne qeschrijtcn dour J. J. Putman, Kanunnik en JJcLen ran Utre hl. De/). Warande zal er eerlang eene analyze van bevatten.

-ocr page 13-

■ ■ ■

,

■■ Wi#- ■■ -

ffl -•••. amp;mm ^ • ■ ■

• ■

■■ • -..........-......-...... ..... -.. . ,

■ ,

•■■ ••quot; ■■ ■ - ... .......

;:fe;

quot; 1 y#w^aWft 3^1- '■ -■

■ ■ 1 ■■■-•■

.

■ ■

m^1'~

...... ..... -.

• • • • t# : -

1 •'-■«WWfSNAWmrf i

. ,

;

, ■; -

W-ïm mP

-


■■ • .■:•■,.•■■. , -■ '•

' '

'

^ .

■ ■ ■ ■ ■■ . ■ .

..... r: . ■ iïj

. .

Hl

.^1.. .

■ ■' ■' ■ m ■ • •

• • 'i ■. ......

■ -

•. i

■ ■ .

.

| 9

...

■ |P amp;**gt; -

■Él—• ÉMMtX ......

' ■ ■ ...... . , ::.^, ..

.

. .

.

lt;p! mmfm -

.

-

' • ' ... . '■ ■ ' .- . ■ . . . .;• .,

'

-

m; f^'r'

iKj,

?f:-fgt;' ',;.'-jL :■'■

Wl'

■■ ■■■■lt;«amp;*;

. .:.. . .. .. ■

■■■

.....

r

quot;MHHH

■MWWiiiMMi' lt; ' 'rWwiiMiHiMM quot; ' 'quot;• ^^SgjgjBjl^wlt;ij|w^mBiifi «SSmm» .....■ ■ ■ ■ .'■■■ . . . . ■■ . ■ ■ ■ • .......

mÊÊÊÊm^mw ;...

,m2

■ ■ ■ '■■■ . ■ .: .

.

-

' ' ' '■ -

ma

■■■•■■ ;' ' ' •'• • ............,■,. .,.,,..

V

■ 'i ' .■■ . .

-ocr page 14-