B. oct.
DE ÜLTRAMONTAANSCHE GESCHIEDBESCHOUWING.
gehouden ter opening der Academisclie lessen,
DOOR
Mr. H. E. MOLTZER,
Hoogleer aar te Groningen.
,.V v mMiU/
\eW .rfo. quot;I'm v A. /■ Aquot;f\\
lï \a V /1^-
GUONINOEN. - J. B. WOLTEUS.
1 8 6 8,
quot;l^SUNIVERSITEfT UTRECHT
0512 3413
Suulpcrsdnik van Oebrocdera lloitsidiia.
Overtuiyd, dat in deze Toespraak geen nieuwe bijzonderheden, het voorspel van den iachtiyjariyen oorlog letrcjfende, waren aan het licht (lelracht, — tromvens ik had voor mijn hetoog niet anders noodig dan het ahc van do geschiedenis der xvi° eeuw, maar dat ahc, waarover allen het vrij wel eens zijn, — had ik voor mij volstrekt geen plan haar te laten drukken. Jlet is dan ook alleen op uitdrukkelijk verzoek van eenige Jf.H. Studenten, die mij hoorden, dat ik heb besloten haar uit te geven.
Moge haar ook in uitgebreider kring dezelfde mate van belangstelling , liever nog van goedkeuring, te beurt vallen, als waarover ik mij voorloopig kan verheugen.
GRONINGEN ,
.
i
■ ■ ■ ■ ■ . ■ • ... .............. : ■ ■ • ...... . ...........
amp;amp; •■» lt;•»««•.--itsÉ. ',*{.• ,-^^rfTfp' mmmS
-
1
■'quot; ■ ......
. . ■
.
-
'..... — ■ ■ . -
...........
■;gt;■- - - ..,..,
Mijne Hehuhn !
Zijt mij hartelijk g-egroet en welkom gelieeten, gij allen, die, hetzij gij al dan niet den naam van student draagt, u hier hebt vereenigd om met mij samen te werken op het veld der vaderlandsche wetenschappen , onze taal, onze letterkunde en onze geschiedenis. Wij streven naar een en hetzelfde doelwit; één van wil en één van zin moeten wij allen denzelfden weg wandelen, uw gang is de mijne, mijn gang de uwe. Daardoor, gij gevoelt het, zullen wij nader tot malkander komen; onwillekeurig en als van zelf zullen we tot elkaar aangetrokken worden: immers we zien en spreken de een den ander telken reize? Samenwerken is samenlieven en samenleven, dat bindt met een sterken band. Ik voor mij heb goeden moed en twijfel geen oogenblik, of gij zult wezen als die daar voor u gezeten waren, beide belangstellend en welwillend ; voorts beken ik eerlijk, dat het mij aangenaam is weder op deze plaats te staan, ik gevoel mij hier te huis. Onder de gunstigste voorteekens vangen wij onzen arbeid aan, moge ons werk voorspoedig zijn en vruchtbaar, aangenaam en nuttig.
6
Alvorens bij eene volgende samenkomst tot onze gewone -werkzaamheden over te gaan, wensch ik dit uur te wijden aan eene beschouwing' van den slag- bij Heiligerlee, Volstrekt niet — illt; haast me er dit bij te voegen — om het wapenfeit als zoodanig uit een krijgskundig oogpunt met u te beoordeelen, maar uitsluitend om den zin en de beteekenis van die daad onzer vaderen in bet licht te stellen. Het komt mij voor, dat daardoor tevens hunne handeling op bet schitterendst wordt gerechtvaardigd en gezuiverd van de smet, welke er dezer dagen door de Ultramonta-nen, zooals u bekend is, wordt op geworpen. Met enkele opmerkingen over bet standpunt dier heeren hoop ik u van bet onhoudbare en gevaarlijke van dergelijke gescbiedscbrijverij te overtuigen.
Daar bestoud veel, zeer veel, waardoor in de vijftiende en zestiende eeuw hier te lande do ontevredenheid en weerzin van de bevolking tegen het Grafelijk regeeringsstelsel was gaande gemaakt. De staatkunde der Bourgondische en Oostenrijkscbe Huizen , eene staatkunde van concentratie en centralisatie , bet kon niet missen, zij moest te eeniger tijd in botsing komen met de aloude voorrechten en vrijheden, waarop ons volk zeer hoogen prijs bleek te stellen. De toepassing der monarchale beginselen zoude noodzakelijk gepaard gaan met omverwerpingen vernietiging van menige gewestelijke en stedelijke instelling, waaraan de natie gehecht was. Een-beid van bestuur, van wetgeving, van rechtspraak, van belastingstelsel, behartiging van liet algemeen belang, in één woord, zoude een onbereikbaar ideaal blijven, zoolang vele bijzondere belangen niet waren ten offer gebracht aan die van allen, zoolang- veel locaals en provinciaals niet was verdrongen door
hetgeen nationaal mocht heeten. Do pogingen, aangewend door do Graven om hunne goede bedoelingen te verwezenlijken, — ik herinner u de wijze wetten en verordeningen van Karei den Vijfde1) — werden eerder gedwarsboomd dan gewaardeerd, hun staatkundig beleid was verre van aangenaam aan de onderdanen2). En de man, die in 1555 werd geroepen om de staatkunde van zijn vader voort te zetten en dat stolsel meer en meer in toepassing te brengen, was niet een man naar het hart van het Nederlandscbc volk. Integendeel, indien eenig regent, dan is Philips hier zeer zeker impopulair geweest. Roods bij zijne huldiging als Graaf in 49 had zijn ijskoud voorkomen slechten indruk gemaakt, zijne geheele persoonlijkheid schijnt weinig aantrekkelijks, veeleer iets terugstootends te hebben gehad3). Wel een groot onderscheid bij Karei, zijn vader. Of is niet deze als een tweede Charlemagne de held geworden van menige sage en legende, waardoor hij voortleefde in de nagedachtenis van zijn volk1-)? Ik weet wel, dat ook op het zondenregister van Karei
') Vorg. b. v. de meest ru in do Nieuwe Bijdragen voor Reytsr/decrd-heid en Wetgeving V 1)1. 281 on del makmol T)e V influence du regne de Chnrles-Quinl sur la legislation et sur les institutions politiques de la Ihlgique,
2) Karei had dit zoor goed ingezien, zegt do heer (.koen Archives 1 bl. 162*, en haalt de plaats van stuada. I .33 aan: moribus, lingua, instilutisque et, at inter finitimos, aomulationo discrepantos populi ad unam regiminis formani aogre oinnos eoereeri posso videbantur.
3) Gachaud Helations des Ambassadeurs Vériticns ete. citeert bl. 123 noot 1 , eenige regels uit een schrijven vnn den Aartsbisschop van \YjCC* non, Marillac, aan Henri II: «On dit que )a royne d* llongrie amènera le prince d' Espagne aux Pays-lias, pour 1' accoustumer aux fa^ona du pays, et le faire mieux gouter a coux do la nation qw'ils n'ont fait cy-devant: ear, ü, diro lo vray, ilb en sont ai mal ódifioz, qu' advonant mutation, ila seroient pour appoler lo roy do Bohesmo, et lo faire leur Seigneurquot; Verg. bl. LI en 38.
4) Pichot Charles-Quint, Chroniquc enz. enz. bl. 202 vlgg.
8
menig vergrijp staat opgeteekend tegen onze Gewesten , dat er tegen hem rechtmatige grieven bestonden : dikwijls had hij zijne onderdanen tot hulpmiddelen zijner heerschzucht misbruikt ; hij had wel eens willekeurig over hunne hoofden en beurzen beschikt; wel eens privilegiën met voeten getreden en uit onverstandigen geloofsijver stroomen bloeds van weerlooze onderdanen vergoten ^; — maar hi j was zoo minzaam en voorkomend, zoo beleefd en vriendelijk ; hij sprak zoo goed Hollandsch; hij verkeerde zoo gaarne onder zijne Vlamingen en nam deel aan hunne vermaken, tot aan hunne kermispret toe. En wat meer zegt, hij had zoo trouwhartig hunne belangen voorgestaan. In deze landen geboren en getogen, was hij Nederlander met hart en ziel, en liet zich door Nederlanders raden en leiden. Kinderlijk , neen, kinderachtig Avas het volk aan hem gehecht ; de tranen , bij zijn afstand van de regeering geweend , zijn niet enkel teekenen geweest van «onredelijke zenuwzwakheid;quot; «van harte hebbende Nederlanders bewilligd in 's Graven allerlaatste bede, dat hem alles mocht worden vergeven, wat hij willens of onwillens tegen hen misdreven had.quot; Eu Philips, hij was geheel het tegengestelde van Karei, Aan al do ondeugden , waarmede Motley hem uit-stoffeert, geloof ik niet, maar dat hij wantrouwend van karakter, flegmatique en mélancolique was, gelijk de Venetiaansche gezanten Badoaro en Suriano getuigen; dat hij was »ne pas exempt de eet or-gueil, de cette morgue Castillane, si odieuse aux autres nations,quot; zooals Groen schrijft1), is zekeren
) Arch. I bl. l/jfi*.
9
gewis. Philips was Spanjaard in merg en heen. Aanmerkt zijne hofhouding, cijfers mogen ten bewijze strekken : onder de 1500 hoogere en lagere ambtenaren, tellen wij quot;/io Spanjaarden, het overige Vio bestaat uit Bourgondiërs, Italianen , Engelschen, Duitschers en.... Nederlanders1). Aanmerkt zijn staatsraad: de leden zijn , met eene enkele uitzondering wellicht, alle Spanjaarden; geen heil scheen er te vinden dan bij hen. Beraamd zoowel als ontworpen werd alles door de vreemdelingen en , wat het hatelijkst was, uitgevoerd door de Nederlandsche heeren. De Bisschop van Limoges laat zich, in een schrijven aan Frans den Tweede, over Philips aldus uit: » Rieu n'est bien diet, bien faict ne bien pensé qui ne soit en espaignol et d'un Espaignol,quot; en dat is waarheid, niets dan waarheid3). In Spanje alleen gevoelde hij zich te huis: toen Lij na 55 nog hier iu het land moest blijven, verlangde hij niets liever dan hoe eerder hoe beter scheep te gaan en af te trekken. Een eu ander maakte hem niet alleen niet bemind, maar gehaat. Weet daarbij , hetgeen vooral den adel en de grooten hinderde , dat Philips, meer bureaucraat trouwens dan krijgsman, slechts een enkele maal in de loopgraven was gezien en alle ridderlijkheid, alle veldheerstalent miste 3), en gij zult bevroeden dat zoo iemand, vervreemd als hij was beide van edelman en poorter door zijne Spaansche manieren en Spaansche omgeving, maar luttel behoefde te wagen tegen den wil en het belang van het volk, of hij zou de wrange vruchten
') Gachabi) t. a. p. bl 42 vlg.
3) T. a. pl. bl. 87 on 126, noot 1.
a) Verg, b, v. holzwaiith Her Ahfall der Nicdcrlande bl. 24.
van zijne Spaaiiseligezindheid proeven. Karei had veel kunnen doen en veel kunnen g-edaan krijgen, menig zwaar offer had men zich om zijnentwil getroost , maar door dien vleesch geworden Spaansclien trots was men niet van plan zicli te laten ringeloo-ren. Wee hem, zoo hij slechts , en dat deed hij in den beginne , niet dan het voetspoor zijns vaders volgde ^, van hem zou men zelfs dat niet gedoogen, met hem geene consideratie hoegenaamd gebruiken. Dan — hij zou verder gaan, veel verder.
Over menige gegronde grieve, 1). v. over het achterdochtige , het weifelende en het trouwclooze zijner staatkunde, openbaar in velerlei maatregelen en handelingen, wil ik thans niet uitweiden, alleen, met terzijdestelling van alle betwistbare punten, een paar vragen stellen uit het abc van de geschiedenis der zestiende eeuw. Was het b. v. politiek van den Graaf, om bij zijn vertrek naar het zuiden hier, al had hij er overigens plausibele redenen voor, Spaansch krijgsvolk achter te laten, een doorn in het oog van zijne onderdanen ? Was het verstandig om de Bis-dommen-quaestie, aanhangig reeds onder Karei, door te drijven met kracht en geweld, terwijl «alles door die Bisdommen in de war liepquot;, gelijk de tijdgenoot verklaart? 2). Was het goed gezien om een man als den Cardinaal Granvelle, den minister, wiens leven gewijd was aan den dienst van zijnen Koning, te ontslaan eenig en alleen om de oppositie te believen? Was dat niet eene eerste schrede op liet
') «Het kan met waarheid gezegd worden: van al de maatregelen door l'hilips genomen, wclko den opstand der Nederlanden te voorschijn riepen, is er geen enkele te noemen, die niet door Karei of ingevoerd, of beraamd, ot' bedoeld v.as,quot; zegt ijakuutzen t. a. pl.
3) Verg. Mr. . mkks Ui si. alius van Koord-Ncd. enz. Tweede kaart bl. 21 vlgg.
11
hellend vlak van p'even en nemen, van toegeven louter in schijn, van zand in de oog-en strooien en hoog spel spelen ? Immers is de Graaf na liet vertrek van Granveile volstrekt niet van regeerings-stelsel veranderd, iets dat men billijkerwijze van hem had mogen verwachten?1). Philips is wel «Ie demon du midiquot; genoemd: ik zon meenen ten onrechte , want een duivel is hardnekkiger en stijl-koppiger nog dan hij is geweest. Zijn wankelmoedigheid en volslagen gebrek aan veerkracht in alles behalve in zaken van geloof hebben hem zijns ondanks tot menige concessie geleid, al was elke moderatie in zekeren zin moorderatie, zoodat alleen brandstapel plaats maakte voor strop, en al herriep hij den volgenden dag in tegenwoordigheid van notaris en getuigen al hetgeen hij den vorigen plechtig had beloofd en toegestaan2). Neen, zijn bestuur was niet dat van een welwillend, eerlijk en krachtig vorst, die eerbied en ontzag afdwingt en oppositie bezweert.
Maar, gezwegen van dat alles, waardoor hij overigens adel en burgerij al niet weinig had ontstemd, de hoofdgrieve zou ik dus willen formuleeren , dat hij de Noderlandsche Gewesten heeft
') De heer fruin schrijft in Het voorspel van den tachtigjarigen oorlog {T)e Gids 1859 II bl. 790) «Men moest blind zijn om niet te zien, dat zij (do oppositie) in den kardinaal het regoringsatolsel haatten, waarvan hij de bekwame vertegenwoordiger was. Zij hegeerden eene regering van een Nederlandschen Staatsraad, in overleg met de Staten-Oeneraal, overeenkomstig de bijzondere belangen van Nederland. Kon Philips besluiten dien wonsch in te willigen, dan deed hij wel (iranvelle te ontslaan; hij wist wie hij in zijne plaats te stellen had. Maar kon hij aan geen verandering van stelsel denken , wilde hij in Nederland blijven regeren naar de belangen van Spanje en naar zijne eigene godsdienstige overt .i-ging, dan was het nutteloos en zelfs gevaarlijk, den bekwamen staatsdienaar aan de wraak zijner vijanden prijs te geven.quot;
a) Zie tiikod. juste Hist, de la ré vol. des Pays-Has sous Th Hippe II Première partie II bl. 165.
12
willen regeeren op zijn Spaansch, met andere woorden, dat zijne regeering' is geweest antinationaal. Verschillende bijzonderheden kunnen hier in aanmerking komen, zooals u uit de geschiedenis van het voorspel der tachtigjarige tragedie overbekend is, ik herinner u alleen de buiten-landsche staatkunde van den Graaf, waarmede hij ons vaderland welhaast zou hebben gebracht in een toestand van afzondering, waardoor wij van alle verkeer met andere natiën waren afgesneden en de bronnen van onze welvaart hadden zien uitdrogen !); dan zijn onvoorwaardelijk weigeren van de bijeenroeping der Staten-Generaal en van de uitbreiding der macht van den L'aad van State, welk een en ander als de beste waarborg voor een bestuur, overeenkomstig do behoeften en de belangen des volks, dringend werd verlangd 3) en veilig, in den beginne althans, had kunnen zijn beproefd; eindelijk ■— last not least — de wijze waarop hij de Hervorming heeft trachten te keer te gaan. Bij dit laatste punt sta ik bij voorkeur een oogenblik stil.
De tijden waren veranderd, M. II.! langzamerhand had do nieuwe leer hier trots alle plakkaten meer en meer veld gewonnen. In het dorde vierendeel der zestiende eeuw was het getal barer belijders niet gering meer, althans niet zoo klein, dat het als met één sabelhouw of door een en denzelfden brandstapel kon worden uitgeroeid. Daar waren Hervormden onder alle rangen en standen dor maatschappij , en overal heen hadden zich Calvinisme en Lutheranisme baan gebroken; het mosterdzaad was ontkiemd en gegroeid tot een boom, waarvan de
') Lc Gids t. a. p. bl. 775 vlgg.
a) Zio b. v. Corresp, de Philippe II II bl. 300.
13
wortels zich heinde en verre luidden voortgeplant en in welks schaduw velen, rijk en arm, aanzienlijk en gering, zich vermeiden. Het spreekt bijna van zelf, dat het hoe langer hoe moeilijker werd -— aangenomen, hetgeen ik niet tegenspreek, dat men in zijn volle recht was1), — om de oude leer te handhaven en de nieuwe te bestrijden. In den aanvang der beweging was het te doen, de hand van den beul vermocht veel. Ja, onze Staten-Generaal hebben zeiven onder Karei medegewerkt, om den voortgang der reformatie te stuiten; de plakkaten zijn uitgevaardigd met hun voorkennis en goedvinden 2). En in Spanje was een auto-da-fé eene daad des ge-loofs, die wonderen werkte, gij weet het. Maalais de aanhangers van Calvijn en Luther toenemen in aantal en zich allerwege, het gansche land door, verspreiden, dan wordt liet ondoenlijk ze van den bodem des rijks te verdelgen; dan kan een wensch als die van Philips, namelijk van liever koning te zijn over een klein stukske land waarin geen, dan over een uitgestrekt gebied waarin één ketter woont, zulk een wensch onmogelijk in vervulling komen. En waarom ondoenlijk en onmogelijk ? Dewijl, zooals men zeide, onze magistraat een ingeboren afkeer had van die »mystische daad, hoog verheven boven de opvatting mijner (en stellig ook uwer) huisvaderlijke sentimentaliteit,quot; gelijk de Hr. Alberdingk Thijm hel ketterclooden gelieft te noemen?3). Ja, M. TL! ook daarom, zeer zeker, maar er is meer. Regeeren met mutsaard en kling, te vuur en te zwaard maat-
') Verg. Archiv. I bl. 168* en II bl. 80 vlgg.
) Curresp, de Philippe 11 11 bl. Lil.
) Zio zijn Schrijven aan Dr. Jonakhloct van 1 Sopt. G8 , bl. 7.
14
regelen van bestuur doordrijven , onverscliillig of daardoor de dierste belangen van alle onderdanen worden gekreukt, dat gaat niet aan, omdat liet strijdt tegen liet algemeen belang des lands. Gij begrijpt waarheen ik wil. Zoo zal dan Philips de Tweede door de wijze waarop hij de hervorming heeft trachten te keereu, hebben gehandeld tegen het waarachtig belang der Nederlandsche natie? Ja, voorwaar, dat heeft hij gedaan, en het was reden te meer, waarom zijn bestuur hoe langer hoe meer antinationaal begon te worden. Onzin zoude het wezen, bare onzin, als ik beweerde, dat Philips, louter dewijl hij de hervorming bestreed, de geheele natie tegen zich in het harnas joeg: immers konden met name de Roomsch-catholieken daartegen zeer zeker geen bezwaar hebben , integendeel, en toch .... ook van deze stonden op en schaarden zich aan de zijde van de oppositie! Onoplosbaar raadsel, indien men niet doordringt tot den aard en het wezen der dingen, maar aan het uitwendige blijft hangen. Neen, M. H.! zóó dom waren de Roomsch-catholieken van die dagen niet, dat zij van den Graaf zouden zijn afvallig geworden, dewijl hij, hunnen godsdienst beschermende, zich kantte tegen de ketterij, maar dewijl ook zij, evenals de Hervormden , gevaar duchtten voor land en volk van de gedragslijn , die de vorst in dezen volgde. Willem van Oranje schreef eens; »de ondergang van het rijk brengt natuurlijk dien der religie evenzeer mede, daarom is het behoud des lauds de eerste voorwaarde tot instandhouding van den godsdienstquot; ^): zoo dachten verreweg de meesten met hem, en daarom was
') Archiv. 11 bl. 146: «car estant lü pais peril a, so porde quant et quant lo service du Prince et do la religion; se conservnnt, avecque le tempa et la grace de Dien U y a espoir pon voir le toutt redrcsseretc.
15
hun liet licil en de welvaart des lands do eerste eu de lioog-ste wet. Aan deze wet nu vergreep zicli Philips door zijne plakkaten keer op keer. Om slechts iets te noemen : door zijne bloedige maatregelen leed de handel geweldig en werd de landverhuizing sterk bevorderd. De handel, waarover gij vooral niet te gering hebt te denken, was zeer'aanzienlijk: ik weet wel, dat naar het zeggen van Granvelle »il n'y a qu' a rirequot;, en dat de omstandigheid dat de lakenhandel verliep hem weinig beteekenend voorkwam in vergelijking van liet voordeel, dat men niet moer mot Engeland handelende ook geen gevaar liep »de perdre sa foi en Angloterrequot; 1): maar dergelijke ijdele praatjes en zulk zot geklap worden door de statistieke bescheiden uit die dagen op hot overtuigendst gelogenstraft. Van Eees bericht, dat, veelmeer nog dan door do zware belastingen op in- en uitvoer, door de plakkaten de handel aan hot kwijnen raakte2). Ik sprak van emigratie: menige brief in de Corres-pondance de Philippe 11 is daar oin te bewijzen, dat bij manier van spreken het volk het land uitstroomde ; hot volk, en dat wil niet zeggen hot schuim en schorremorrie dor bevolking, neen, ook kloeke en krachtige gezellen, industrieelen en werklieden, wier vertrek do doodsteek was voor onze nijverheid :5). Achteruitgang en armoede, ziedaar de ellende, welke — ik zeg niet de Hervormden — /tel qansche volk te wachten stond. Het gestrenge van de plakkaten viel voorwaar niet in den smaak , vooral niet bij de Hervormden, maar het 'luuleelige,
') Corresp. de Th. //II bl. IX vlgg.
) Geschied, der IStaathhJc. in Ned, 1 bl. 145.
16
het schadelijke er van braclit te weeg, dat liet ambt van geloofsonderzoeker Ȏtait devenu odieux au peu-plequot;, dat een iegelijk, Hervormd en niet Hervormd, op zelfbehoud bedacht werd.
Nu wordt het u klaar als de dag: was de geest der hervorming in do eerste helft der zestiende eeuw lang niet algemeen genoeg doorgedrongen om Karei wegens zijne vervolgingen der Ketters te doen haten, allengs waren zoo velen afvallig geworden van de oude leer, dat het ketterbranden en kettermoorden de hartader van het land gevoelig begon aan te taston, en toen geschiedde het, dat — M. H.! merkt het op, hierin ligt het zwaartepunt •— dat de Eoomsch-catholieken zich het bondgenootschap der ketters niet schaamden, dat Roomsch en Onroomsch, als een eenig man, het zwaard hebben aangegord en in opstand zijn gekomen tegen hunnen Vorst. Als de Graaf antinationaal regeerde, sprak de natie een »tot hiertoe en niet verder.quot;
De tijd gedoogt niet in bijzonderheden te treden over de wijze, waarop zich die ontevredenheid openbaarde. Trouwens in welke gedaante, onder welke vormen de geest der oppositie aan Philips is verschenen, zij het als ligue, als gezantschap, als verbond van edelen met smeekschrift, als compromis van kooplieden, als geharnast edelman of geschoot-veld poorter, dat alles is hier van ondergeschikt belang, de hoofdzaak is voldoende, dat aan een en ander deelnamen mannen van alle kleur en alle richting en alle geloofsbelijdenis l). Wij mogen consta-
') Nuykns Gnchieil. der Ned. Beroerten 1 I bl. 218, sprekende van l'hilipa' maatregelen ter onderdrukking vun do nieuwe leer, getuigt: «Alle rangen en standen der maatschappij hieven luide kroten daartegen aan.quot;
17
teeren, dat het verderfelijk reg'eeringsbeleid van den irapopulairen Graaf-Koning , openbaar in zijne bniten-landsche en binnenlandsche staatkunde, maar vooral in de maatregelen tegen de hervorming genomen, maatregelen waardoor hij zelfs de Eoomsch-catho-lieken van zich vervreemdde , de oorzaak is geweest van een nationaal verzet. In de eeuwig gedenkwaardige avondzitting van den Raad van State had Willem van Oranje uitgedrukt, wat meer en meer de overtuiging werd van de meesten in den lande: »dat dit gansche stelsel van plakkaten en schavotten , van nieuwe bisschoppen en oude scherprechters, van besluiten , geloofsonderzoekers en aanklagers eens en voor altijd behoorde te worden afgeschaft; dat hun tijd zoowel als die van vele andere maatregelen voorbij was; dat met het geheele regeeringsstelsel moest worden gebrokenquot; Viglius moge van zulke rondborstige taal eene beroerte hebben gekregen, onze Willem was de tolk geweest van de groote meerderheid. En als nu Philips door Alva hierheen te zenden met daden toont, dat het hem ernst is met zijn antinationaal bestuur, en dat hij, althans op het stuk van de plakkaten, onverzettelijk blijft, dan toonen ook wij van onzen kant, dat het ons evenzeer heilige ernst is met ons verzet, — wij tasten door, — wij slaan met het zwaard.
Heiugeblde .... is u één naam bekend uit de geschiedrol van ons volk, die zóó liefelijk klinkt ? Daar, daar voor do eerste maal, is met geluk gestreden voor ons nationaal bestaan ; daar is de kamp aangevangen, waarin onze staat is geboren; dtór met het eerste bloed de verbintenis bezegeld
') Motley t. n, pl. 1)1. 320 vlg.; Vila Viglii cd, iioynck van papen-miecht Analecia BeUjica l'ari I bl. '11 vlg.
2
18
tusschen Oranje en Nederland en Nederland en Oranje!
Heiligerlee .... dadr is de banier ontplooid, waarin door Willem van Oranje de woorden waren geschreven van vrijheid en zelfstandigheid en verdraagzaamheid , afkeer van vreemde overheersching en dwingelandij !
Heiligerlee .... Nunc aut nunqnam! Recu-perare aut mori! dat wil zeggen : Nu of nooit! Herwinnen of sterven! dat was de leuze!
Gij kent de uitkomst. Na al hetgeen den laatsten tijd is geschreven over den slag — ik herinner u de stukjes van de HH. Fruin. Bisschop e. a. — heb ik niet noodig bij het wapenfeit zelf uwe aandacht te bepalen. Üe overwinning was aan de zijde der onzen :
»l)c vijand vlood ;
Zijn neêrlaag was volkomen.
Naar allen kant uit één gespat,
Zoclit hij vergeefs het veilig pad,
En vond zich afgesneden ,
Verdrongen en vertreden.quot;
Daarom mocht de dichter ons toeroepen:
«Geeft don vollen boezem lucht!
Roert de trommel, zwiert de vaan ,
Heft de zegeliedren aan !quot;
» De slotsom van den geheelen krijg is gelijk aan de uitkomst van dien eersten veldslag: de overwinning is aan de zijde van den opstand geblevenquot;: daarom juichte en jubelde Nederland nog na drie honderd jaren en dacht »aan de helden, die hun bloed deden stroomen langs de veldenquot; en «prees hun moedquot;.
19
Ook nu vereeren wij de blinkende viktorie ,
Den grootsohen heldendood eu de onverwelkbre glorie
Van Adolf, Nassau's roem!
«Voor de vrije ontwikkeling van ons volkskarakter en van onze maatschappelijke belangen — wij moeten het erkennen — was het dringend noo-digquot;1), dat wij het juk der vreemde overheersching afwierpen; welnu, dat hebben wij gedaan. Het monument te Heiligerlee mag wel een nationaal, een echt nationaal gedenkteeken heeten, waarom zich het gansche volk van Nederland dankbaar en blijde kan scharen, »Eere aan Adolf, cere aan Lodewijk van Nassauquot; !!
Wat dunkt u, M. H. ? Heeft overdreven opgewondenheid mij hot spoor bijster gemaakt, of heb ik recht en reden om alzoo te spreken? Ik ben mij
niets opgeschroefds, niets overdrevens bewust, maar____
wat vernemen wij daar uit den mond des heeren Alberdingk Thijm, een van de uitnemendste Roomsch-catholieken van ons land ? Hij spreekt: »mag ik vragen: heeft zich de bedenking niet opgedaan, dat hier wel eens rekening buiten den waard kon gemaakt zijn en dat geenszins met den naam van nationale feestviering betiteld worde , wat, uit den aard der zaak, geen feestviering voor twee vijfden der natie zijn kan?quot; Daar zijn er, die, gaat hij voort, »als tegen eene aanmatiging, moeten protesteeren tegen het instellen van «nationalequot; gedenkdagen, en oprichten van «nationalequot; eeretee-kenen tot verheerliikinquot;- van hetö'een in de xviquot; en
o O
xviiu eeuw tegenover het, niet vóór 1648 bij trak-
') Zio i'iium De overwinning bij Heiligerlee bl. 22 en bl. 3.
20
taat opgeheven, wettig Gezacli verricht is.'- Is niet, vraagt hij, «met de vestiging van de vrijheid der ééne partij in de xvic en xvn eenw, juist de organizeering der onderdrukking van de wederhelft der Nederlanders samengegaanquot;? Hij eindigt met de vermaning )) dat men zich toch eindelijk eens behoorde te gaan bezinnen , en afvragen, of het nu niet lang genoeg geduurd heeft met het nationali-teitjen-spelen , ten spijt der geschiedenis, der rechtvaardigheid en der liefdequot;
Nog meer. Daar komt met eene redevoering van 00 bladzijden de heer J. W. Brouwers, ook Eoomsch-catholiek, betoogen, dat in plaats van eene eerezuil voor Lodewijk van Nassau en Adolf te Heiligerlee eene galg moest zijn opgericht. In zijn vaak hom-bastischen stijl galmt hij uit: »o Glorierijke Nederlanden , hoe groot waart gij niet m het oog dei bewonderende wereld, in den rang der volkeren, voordat eigenbelangzoekende prinsen , in uwen schoot nooit gedragen, uwe provinciën zijn komen verscheuren ! quot; Elders kalmer, maar niet minder nadrukkelijk: «En juist dit is historische waarheid, namelijk, dat voor Lodewijks onderhandelingen om met vreemde huurtroepen m Nederland te vallen, niet ééne enkele (aldus M. H.! schrijft hij, liet staat er letterlijk, hl. 28) — niet ééne enkele den opstand verontschuldigende reden tegen Philips kan.aangevoerd worden.quot; Op eene andere plaats krijgen de Verbonden Edelen en de brooddronken kooplieden, al te zamen opgehitst door Lodewijk van Nassau, de schuld, dat »alle uitspattende krachten van de rondom onze grenzen losban-
') Het derde eeuwfeest der overwinning hij Heiligerlee. Openlijk schrijven aan de Amstei'damache «Subeommiasiebl. 4, 5,7.
21
dige hervormingen en muiterijen en revolutiën zijn losgebroken over de Nederlanden;quot; op patlieti-.schon toon spreekt de redenaar ; »dat men den troon van Neêrlands Koning, op de zuilen van liet recht gegrond, wil overbrengen op het vlottend zand dei-revolutie van Lodewijk van Nassau, — bedroeft mijn hart. Dat men den modder van Heiligerlee, door-weckt van neörlandscb bloed, door vreemde Duit-schers geplengd, als parelen aan Neêrlands kroon avü liechten, — vervalt mijne ziel met verontwaardi-g-ing.quot; Ja, met een beroep als 'tware op onze ge-hechtlieid aan Oranje brengt hij ons onder de aandacht: «Alle Nederlanders, die het eens zijn in het erkennen van het allezins wettig koninklijk' gezag van Willem 111, moeten het eens zijn in het ver-oordeelen van den allezins revolutionairen veldslag bij Heiligerleequot; ').
Ook de door en door kundige schrijver van de Geschiedenis der Nederlandsche Beroerten, Dr. Nuyens, beeft waarlijk bezwaar om het gedenkteeken te Heiligerlee een ncUionaal monument te noemen; hij kan zijne hulde aan Philips II, ook als staatsman, nog niet ontzeggen, laat staan een lauwer vlechten om dc slapen van Adolf van Nassau.
Auerbach zegt ergens, dat men in Holland zelden een nachtegaal hoort slaan of — men boort tevens het gekwakkel van een kikvorsch: ook hier een wanklank onder de stemmen van bet vaderlandsche lied. Van waar mag dat zijn? Laat ons de categorische vraag stellen, of de genoemde heeren gelijk hebben al dan niet.
Ik heb mijn antwoord gereed : groot ongelijk, M. H.!
•) De Nederlanden 01 do O cv ter dm te Heiligerlee, bl. 18, 28, 35, 55,
22
Alleen eenc reconstructie van onze geschiedenis, die liever eene, als ik zoo zeggen mag, deconstructie mocht heeten, zou dc Ultramontaansche schrijvers en woordvoerders kunnen rechtvaardigen. En daartoe nemen zij , ik aarzel niet het rondweg te verklaren, dan ook de toevlucht Leest zeiven, want ik kan slechts een paar punten met u nagaan, wat Mr. Groen van Prinsterer schrijft in zijne onlangs verschenen brochures, wat Fruin, v. Vloten en anderen hebben aangevoerd en aanvoeren. Leest vooral ook ür. Nuyons' boeken met aandacht en opmerkzaamheid: ik houd mij overtuigd, dat redeneeringen als die van de heeren Alberdingk Thijm en Brouwers u aan huismoederlijke logica zullen doen denken, die van den laatstgenoemde wellicht zelfs aan erger dan dat. Hoe zult gij eene stelling qualificeeren, als die van Brouwers: »geen enkele grieve, waardoor de daad van Heiligerlee zou kunnen worden gebillijkt en gerechtvaardigd?quot; Maar ik heb evenveel recht om te stellen, dat de aarde stil staat, of zoo iets. Dan — liever lees ik u één volzin voor uit De Nederlandsche Beroerten: «De inquizitie bleef evenwel bij de Nederlanders gehaat. Hoe gehecht ook aan het geloof der vaderen, ver-zett'en zich de Katholieken er steeds tegenquot; '). En welke geschriften van tijdgenoot ot nakomeling, van vreemdeling of Nederlander, van Catholiek of Protestant ik de laatste drie jaren zelf heb gelezen over on/e revolutie, ik heb niets gevonden, dat in tegenspraak is met de bewering van Fru in , dat» het getal van hen, die in de Spanjaarden vrienden en in Lo-dewijk's volgers vijanden van het vaderland zagen,
') T. a. p. bl. 131.
23
zoo gering was, dat er door niemand zelfs melding van hen gemaakt wordtquot; 1). Hoe kan dan Brouwers zulke wartaal schrijven? Een van twee: of voor de kreten door alle rangen en standen aangeheven tegen Philips' bestuur is Brouwers doof, stokdoof, of allo geschiedschrijvers weten het niet, terwijl hij alleen het weet. Met laatste is wel wat onaannemelijk, zoolang hij de bewijzen van liet tegendeel schuldig blijft. Er is meer. «Verbonden Edelen, die oproer stookten, en brooddronken kooplieden, die hun geld voorschotenquot;: voila tont, volgens den redenaar. Doch indien slechts enkelen schuldig waren, hoe komt het dan toch, dat er een exceptioneele rechtbank als de Raad van Beroerten moest worden opgericht met zijne terechtstellingen »hij menif/tequot; 2); dat die zelfde rechtbank zoo weinig in den smaak viel van de quasi-onschuldige meerderheid, dat alle Nederlandsche leden , uit vrees voor diezelfde meerderheid , successivelijk wegbleven van de zittingen en aan vreemdelingen als Vargas, Del Rio en Do Roda de zaken overlieten? Indien voor 1568 alleen die »eigenbelangzoekende Prinsenquot; de raddraaiers zijn geweest, waarom is er dan na 1508 — zoo wij al geen recht zouden hebben te spreken van een algemeen doemvonnis, hetgeen ik in het midden laat — aanhoudend sprake van algemeene vergiffenis, algemeen pardon? Dat is al heel zonderling, ja, onverklaarbaar. Wat schrijft Alva den 9'quot; Juni 1508 aan Philips? »Dat hij de voornaamsten des lands, die zich gedurende de onlusten schuldig gemaakt hadden, zou in hechtenis nemen en voorbeeldig straffen, dat hij dit insgelijks de schuldig-
') ï. a. p. bl. 15.
s) Nuyf.n» t. a. p. 1 11 bl. 40.
24
sten onder het volk zon doenquot;; »dat hij de steden zou straffenquot; . . . enz. enz. '). Begrijpt gij daarvan de strekking? En bijaldien het volk niet ontevreden was, waarom heeft het dan voor Philips' handlangers zoo goed als niets overgehad, daarentegen de hoofden der bewegingspartij, zoo'n galgenaas, zoo'n fenian b. v. gelijk onze Lodewijk van Nassau wordt geheeten , meer dan geduld en gedoogd ?
Zoo is er meer, M. II.! veel moer beide te vragen en -— aan te merken. Eiken voet aarde wil ik Brouwers betwisten zoowel op grond van hetgeen hij zegt als vooral op grond van hetgeen liij niet zegt, maar verzwijgt en achterwege houdt; groepeering van feiten, gebruik van vergelijkingen, exclamatie eu expectoratie, praemissen en conclusies: ik trilde van verontwaardiging bij de lezing van een geschrift, dat van het begin tot het einde den stempel van valsclihcicl en onwaarheid in de voorstelling draagt. De bekende redenen van opstand, waarom anderen en ik meenen te mogen spreken van nationaal verzcl, ze zijn door hem niet weggeredeneerd, o neen, ze worden doodeenvoudig eerst op zijde gezet, geëclip-seerd, listig en behendig; en dkn volgt natuurlijk logisch, dat hij, die zich tegen Philips verzet, daarvoor zijne bijzondere, persoonlijke, redenen moet hebben gehad, eigenbelang, eerzucht b. v. of regeerzucht; dat Lodewijk van Nassau alzoo een oproermaker was, een malcontent, die in troebel water wilde visschen, enz. enz., en dat er dus geen idee van nationaal verzet kan zijn geweest. Eens op het hellend vlak van geschiedverduistoring en geschiedverdraai-ing, snelt men, gelijk Brouwers, toomeloos en ban-
') T. n. pl. bl. 12.
25
deloos voort... en hot resultaat is een redeneering, die beneden alle critiek mag heeten.
Ook Thijm rekent Philips geen zijner zonden aan on verklaart al de eischen der natie voor niet ontvankelijk ; liij klemt zich vast aan het zoogenaamd wettig gezag van zijnen held, vergetende dat het volk niet is om den vorst maar de vorst om het volk, en hij kan, verbijsterd door het licht dier majesteit, evenmin als Nuyens, meer voelen en tasten wat waarachtig is. De ware toedracht der gebeurtenissen verliezen beide uit het oog, om zich uitsluitend bezig te houden met bijzaken, die hier van geen overwegend belang mogen wezen, omdat ze het ook werkelijk in 1508 en vroeger niet zijn geweest.
Van waar eene dergelijke geschiedbeschouwing? Of wij hier te denken hebben aan opzettelijk kwade trouw, aan boos opzet, aan duivelskunstenarij, met voorbedachten rade gepleegd? Ik wil hopen en vertrouwen van neen , M. H.! Maar waaraan dan? Zouden er politieke of sociale bedoelingen onder schuilen ? Wederom, ik wil hopen van neen. Wat daarvan zij; het standpunt van genoemde heeren is in elk geval verkeerd, dat is de hoofdzaak; m. a. w. zij bekijken de xvic eeuw door een Ultramontaansch gekleurd glaasje , met welke oogmerken laat ik nu daar; zij meten met den Ultramontaanschen maatstaf; zij be-oordeelen naar de Ultramontaansche opvatting; zij vonnissen op Ultramontaansche overwegingen. Ik herhaal: het standpunt deugt niet. Zij mogen goed hebben waargenomen, dat wil zeggen: fienoeg, volledig, overvloedig des noods, zij zijn geweest genomen, bevooroordeeld, partijdig, waardoor zij heel veel, ziende blind, niet hebben opgemerkt: ziedaar de fout. Ze gaan kennelijk uit van de stelling, dat
26
al wat niet zuiver is in de Kooinscli-catholieke leer of afvallig wordt van de heilige moederkerk, voor de rechtbank der zedelijkheid niet kan bestaan, alzoo onheilig is; dat al wat daarentegen bon catholiqne is, reeds daardoor alleen vlekkeloos rein en heilig raag heeten. Elke kleur die vloekt, gelijk men zegt, met die van het Ultrainontaansche glaasje, kan de ware niet zijn. De eerste vraag is altijd: staat hij in een goeden reuk van catholicisrae, liet andere is van minder belang en wordt zelfs voorbijgezien. Ziehier een staaltje van hunne redeneering; »Philips is de kampioen geweest voor het lloomsch-catholiek geloof; de allerchristelijke koning achtte al het andere niets ia vergelijking van dat geloof; dat steden werden ontvolkt en verarmden, gewesten in eene woestenij verkeerden, het land te gronde ging, hij wilde liet liever dan een tittel of jota van zijne leerstellingen prijs geven, ja dan dulden dat een zijner onderdanen zulks deed.... een ideaal, voorwaar, van een vorst voor eiken echten zoon der kerk. Wie zich tegen hem aankant om zijne goedgeloovige bedoelingen te verijdelen, om welke gewichtige redenen dan ook, verschijnt noodwendig in een min gunstig licht; wie de plakkaten vloekt en niet zegent, en smeekt om religievrijheid, is , zooals Brouwers zou zeggen , een heiden, een ongeloovige; wie gewapenderhand tegenstand biedt, een onverlaat, een monster: weg met hem naar schavot of mutsaard!quot;
Zoo gaat het: of er grond bestaat om het begin van den tachtigjarigen oorlog een religiestrijd te noemen; of wij de wapens hebben opgevat tegen het catholicisrae, of wel oradat het catholicisrae zoo geheel in strijd niet het landsbelang werd gehandhaafd — voorzeker een groot onderscheid, — met
27
die kleinigheden houdt men zich in zijne verblinding niet op. Men heeft slechts een geopend oog voor zijne geloofsgenooten; ketters zijn onheilig, handelen op onedele motieven, streven naar onedele oogmerken ; wie, ketter of niet, om welke redenen dan ook, heulen met hen, desgelijks: een en hetzelfde doemvonnis voor hen allen. In de eerste en voornaamste plaats is men Catholiek, daarna komt staatsburgerschap en nederlanderschap en vaderlanderschap en dergelijke. Zoo gaat het. Maar — dat is wonderlijk: immers we zijn Nederlanders en Roomsch-catholiek of Protestant tevens'? Ik zou het ook zeggen en keur daarom zoo'n standpunt onvoorwaardelijk af. Met nadruk protesteer ik er tegen, even als ik — want ik kies geen partij — van dezen zelfden leerstoel, met de stukken voor mij, heb geprotesteerd tegen de Kristelijk-nationale of Orthodox-protestantsche opvatting, die in het andere uiterste vervalt en den tachtigjarigen oorlog een strijd vóór het Protestantse!» geloof noemt, waarvoor evenmin reden aanwezig is. Eenzijdigheid is hier de wortel van alle kwaad bij Ultramontanen en Kristelijk-nationalen.
Weest op uwe hoede: wat men gaarne wil zien, verbeeldt men zich zoo licht te zien, daarom is het zoo gevaarlijk uit een bepaald oogpunt personen en zaken te bekijken. Weet gij niet, dat hoe langer gij star-oogend de aandacht vestigt op een en hetzelfde voorwerp, gij des te minder bespeurt van al het andere dat u omringt ? Allengs mist gij de vaardigheid om er iets van op te merken, uw blik wordt als ware het beneveld en verduisterd, behalve voor dat ééne. Wee u, zoo gij waant de waarheid in pacht te hebben , zij het als onverbeterlijk partijganger of als hartstochtelijk kerkgeloovige, van welk kerkgenoot-
28
schap dau ook: uw politiek of religieus dogmatisme voert u noodwendig tot uitsluiting van andersdenkenden, tot onverdraagzaamheid, want elke dogmaticus is in zekeren zin fanaticus en moet dat ook wezen1); — en eens geraakt op dut weinig benijdenswaardig standpunt mist gij de geschiktheid om billijk te maar deer en. Van kwade trouw behoeft nog geen sprake te wezen, ter goeder trouw kan men grovelijk dwalen en de grootste dwaasheden gemoedelijk verkondigen, maar billijk waardeeren kan alleen hij, die good begrijpt, en om goed te begrijpen , behoort men afstand te doen van alle oppervlakkigheid en alle eenzijdigheid, maar vooral van do laatste, omdat deze de partijdigheid werkt. Wie in plaats van alle factoren slechts enkele, wellicht slechts één, in rekening brengt, hoe zal hij de wording en de ontwikkeling van het product voldoende verklaren? Wie slechts van ecu kant beziet.... maar die weet immers van de andere zijden niets hoegenaamd? die gaat op dat ééne af, als ware dat 't geheel? En wie niets anders ziet dan hij verkiest te zien, wie moedwillig de oogen sluit voor between hem eene ergernis is cu eene dwaasheid, dien mogen wij beschuldigen van eenzijdigheid met voorbedachten rade, d. i. van vooringenomenheid, van partijdigheid.
De toepassing van het medegedeelde op de Ultra-montaansche geschiedbeschouwing ligt voor de hand: het standpunt is verkeerd, omdat het Ultramoutaansch
') Zie Mr. c. quot;vv. orzooMER De waarheid en hare Jtenhrotwen bl. 5, ahvaar o. a. : «De dogmaticus in de wetenschap wordt in het handelen een dweeper. Hij ijvert, maar het is een onverstandige, onredelijke ijver;quot; en wat verder: «De dogmaticus loopt het grootste gevaar om onverdraagzaam to worden. Alleen waar hij staat, is de waarheid en het heil; waarom zou hij anderen niet dwingen in te gaan?quot;
2(.)
is, en reeds daarom alleen, evenals het standpunt der Kristelijk-nationalen m. i. verkeerd is, omdat het Kristelijk-nationaal is. Verbeeldt u, M, II.! dat iemand eene vaderlandsche geschiedenis ging schrijven uit een Jezuïtisch oogpunt, of' wel uit een Afgescheiden oogpunt, of uit een Turksch oogpunt. Doch wij lachen met die oogpunten- en standpunten-geschiedenis. Door in Philips den Tweede niet te willen aanschouwen dan een heiligen strijder, zouden wij zoo licht zijne bekrompenheid, zijne onhandigheid, zijn volslagen gebrek aan staatsmanschap toevallig voorbijzien, en... . dan zouden wij toch eigenlijk niet bevoegd wezen om de rekening op te maken. Door in Lodewijk van Nassau niet te willen aanschouwen dan den eigenbelangzoekende, den egoïst, zouden wij misschien onwillekeurig het oog sluiten voor zijne zelfopoffering, voor zijne toewijding aan de zaak die hij voorstond .... Niet waar, zóó worden er engelen en duivelen gebaard, kinderen des lichts en der duisternis, die alleen in de verbeelding leven ?
Neen, »liever Paapsch dan Turkschquot; zou mijne leuze op historisch gebied nooit wezen, niet Paapsch maar ook niet Turksch, niets van dat alles. Voorts is het mijn stelregel: virtus et in hoste laudauda. U allen roep ik de woorden van Paus Pius ix toe: diligite veritatem filiam Dei, eert de waarheid.
Heiligkulkk .... grond dierbaar voor eiken vaderlander , immers:
Waar staan wij ? Waar do strijd begon Do strijd van tachtig jaren !
Die niet dan eeivol einden kon En Neerlands grootheid baron.
30
In gedachte nemen wij afsclieid van Heiligerlee, wij zeg'gen den dichter na:
Sticht op decs plaats con eertropee!
Dat een gedenkzuil rijzo,
Die 't roemrijk veld van Heilgcrlee Aan kroost cn nakroost wijze!
Omstrale haar niet de roode gloed van den fakkel der partijdigheid, maar het witte licht der blanke oprechtheid.
Moge de slotsom van onze overdenkingen deze zijn, dat alleen een nauwkeurig en onbevooroordeeld, d. i. een ecld wetenschappelijk onderzoek onze geschiedenis maakt tot hetgeen zij behoort te wezen, beide waarachtig en getrouw. Niemand vermete zich eene schendige hand te slaan aan bet heilige beeld van onze geschiedenis, aan het beeld van haar, die mag genaamd worden; de oorsprong van onze vaderlandsliefde , de steun van onze nationaliteit, de onwrikbare grondzuil van den Nederlandschen Staat
') Woorden van ouoen Redcv. over de redenen om de geschiedenis der nutie bekend te maken bl. 5.
—-