I ^hhi I
GKIIOUDEN IN DE
TE
DOOU
• Deze stadberoerdors zijn ook hier gekomen!.... en Joze hiuidolun uilen tegen ilc geboden cics Keizers, duav zij zoggen, dat er oen ander Koning is, .lesus!quot;
Hand. XVll; 6, 7.
0. L. VAN LANGENIIUYSEN, 1874.
Mijne Ileeren!
Wanneer in dagen als dc onze, een Katholiek het voor-reclit heeft, in eeue vergadering zijner geloofs- en overtui-gings-genooten het woord te voeren, dan kan hij zich zeker niet beklagen over de moeilijkheid, om eene stof voor zijne voordracht te vinden. — Zoo er al eene moeilijkheid mocht zijn, dan is het geone andere dan de nembarras du choix.quot;— Wat al gebeurtenissen tocb , wat al toestanden, wat al vraagstukken , die niet alleen onze belangstelling eiselien, onze gedachten als van zelve bezighouden, onze aan dacht kluisteren ; maar die in zoo nauwe betrekking staan tot ons innigst ziele-leven, dat zij ons geheel gemoed vervullen tot overkroppens toe, — zoodat wij , ondanks ons zelve, ons genoopt gevoelen om onze gemoederen voor elkander uit te storten, samen te treuren over het leed dat ons aller harten vervult, ons samen te verheugen over den troost, ons zoo rijkelijk ook in deze droeve tijden geschonken , — elkander aan te sporen tot moed en volharding, en zoodoende ons geloof te verlevendigen, onze hoop te versterken, en ons nauwer aan een te sluiten met de banden dier christelijke liefde, die, volgens het woord van ons aller Hoer en Koning, het ware kentceken zijner leerlingen, zijner volgeren is1).
.loan. XJll, Vu
Het leod, dat ons aller harten vervult.... want ja, wij zouden den eerenaara van Katholiek niet waardig zijn , zoo wij niet mede leden, waar onze vader, onze broeders lijden; zoo ons hart koud en ongevoelig bleef, bij het gruwelijk, hot heiligschendend onrecht onzen H. Vader den Paus aangedaan; zoo wij de huichelachtige rechtsverkrachting konden vergeten, waarmede in Duitschland en Zwitserland de bisschoppen en priesters met geld- en gevangenisstraf worden bedreigd, ja van don vaderlandschen bodem worden verdreven ; -— zoo wij het gevaar niet telden waaraan duizende en duizendc onzer broeders ten opzichte van het kostbaarste geschenk des hemels , ten opzichte van hun geloof, als in iedere vervolging, zijn blootgesteld, maar vooral zoo wij ons niet tot in de ziel verontwaardigd en gegriefd gevoelden , bij den hoon en don smaad, den lagen laster en de helsche logen , waarmede onze heilige, onze zielsgeliefde moeder . de eonc Katholieke Kerk , wordt overladen.
Ik zwijg nog, Mijne heeren, van het arme Frankrijk, het ongelukkige Spanje, het diep rampzalig Italië.
Ik zwijg van onze geloofsgenooten in Ierland, Polen en het Oosten, waar verdrukking en lijden voor hen schier de normale toestand is geworden.
Ik zwijg over het medelijden met zoovele millioenen en millioenen, die nog in de kluisters van het ongeloof geboeid lias:en, met zoovele millioenen mede-christenen vooral, die
OO '
met ons het onbeperkte Koningschap van Christus erkennen en belijden, maar die door dwaling verblind, zich niet onderwerpen aan het door Hem gevestigd gezag.
Voor de smart wel reden te over! — Maar reden te over ook voor troost!
Die mannelijke, neen Christelijke moed, waarmede de vervolgden hun lijden verduren; — die onverschrokkenheid , waarmede de waarheid, schoon door de zwakken vertegenwoordigd, de machtige vaandeldragers en soldeniers van de logen
5
te gemoet treedt; die verlevendiging van het geloof; dat eenvoudige maar vaste vertrouwen, dat in het gebed den Hemel geweld aandoet; —• die kinderlijke liefde en heilige eensge-zindlicid , waarmede de geloovigen om hunne priesters en bisschoppen, waarmede allen om Christus Stedehouder zich scharen ; — dat kalme onwrikbare //nou possumusquot; dat immer on immer weder van Petras' Stoel weerklinkt, o wat al reden tot troost, omdat het do tastbare en voortgezette vervulling is voor het heden, en daarom eeu het vertrouwen bevestigende waarborg voor de toekomst, van die goddelijke belofte: //non praevalebuntquot;, de poorten der hel zullen niets vermogen ! ')
Waar dan eenzelfde smart, maar ook eenzelfde troost ons aller harten vervullen, daar kan het wel niet anders, of wij moeten ons opgewekt gevoelen, om in onze bijeenkomsten ons met elkander over die smart en dien troost te onderhouden.
Waar het hart van vol is daar vloeit de mond van over, — maar ook het oor verneemt zoo gaarne van een ander, wat liet eigen hart daar binnen zegt!
Veroorlooft mij dan, dat ik in dien zin, uwe veveerende uitnoodiging, om hier in uw midden eene spreekbeurt te vervullen , opvatte. Schenkt mij uwe aandacht, bij de bespreking van een dier vraagstukken, waarvan gij allen, ja, reeds lang de oplossing kent, maar die toch immer weer, door den drang der tijden, op de dagorde onzer polemiek verschijnen , on wier overweging zoo overvloedig aanleiding geeft, om ons tot moed eti volharding aan te sporen. Laat mij tot U spreken naar aanleiding van de woorden, reeds voor achttien eeuwen door den eeisten geschiedschrijver van Christus Kerk opgeteekend, en die zoo juist ook het karakter van den strijd onzer dagen schilderen: — //Deze stadberoerders zijn //ook hier gekomen! .... en deze handelen allen tegen de
1) Mattli. XVI, '.8.
6
//geboden des Keizers, daar zij zeggen, dat er een ander Ko-wning is Jesus lquot;
Er behoorde niet veel sclierpziuniglieid toe, om, toen in de maand Mei 1873 de strijd tegen de Jesuïten te Berlijn op touw werd gezet en in Juni daaropvolgende met de vervol-gingswet eindigde, al aanstonds in te zien, dat deze strijd slechts een voorspel was van een grooteren strijd, die tegen het geheele Katholicisme zou gericht zijn.
Men hadde dit kunnen voorzien, ook al ware er niet van verwantschap met de Jesuïten-orde gesproken.
Reeds lang had de geschiedenis de waarheid aangetoond van Veuillots gezegde: „avoir les Jésuites, ou ne les avoir pas, „ c'est avoir, ou n'avoir pas la liberie catholique.quot; ')
Sedert de stichting der Jesuïten-orde toch hadden hare leden het voorrecht, van steeds door de vijanden der Kerk als hunne eerste offers te worden uitgekozen.
Voor alle vijanden der Kerk is een Jesuit de type; liunnec tegenstanders. Ja zelfs schijnt hij, in de laatste tijden, voor de ongeloovigen de type van een geloovige te zijn geworden. Bij gelegenheid der discussie over de Jesuïten-wet tenminste, werd herhaaldelijk ook over Protestantsche Jesuïten gespro-keu, waarmede dan diegenen onder de Protestanten werden bedoeld, die het; geloof nog hebben bewaard, en die belijden, dat men zich aan Gods openbaring moet onderwerpen.
Daaruit blijkt dat eigenlijk //het geloofquot; de familietrek is, waaraan men de aanverwanten der Jesuïten-orde kent.
Als om dit nog duidelijker te maken, als om het eigenlijke doel der bewoging nog beter te doen uitkomen, eischten de hevigste bestrijders der Jesuïten reeds aanstonds //het bur-,/gerlijk huwelijkquot;, //verdrijving der Kerk uit de schoolquot; en eindelijk, het schibboleth van het liberalisme,//scheiding van Kerk //en staat.quot;
1) Mélanges. K» serie, 2° (Mit. T. U, pg. .'gt;73.
7
Wie niettegenstaande dit al nog blind bleef, dien moesten de gebeurtenissen van het afgeloopen jaar den blinddoek wel van de oogen doen vallen, tenzij hij niet. zien wilde, of meteene ongeneeslijke blindheid ware geslagen. Zoover de verwantschap zich uitstrekt, zoover moest ook de beschuldiging zich uitstrekken, want juist in den familietrek bestond het strafbare; waar immer die trek werd ontdekt, daar moest dezelfde beschuldiging noodzakelijk gehoord worden //gevaarlijk voor den staat!quot;
Hierin juist. Mijne hoeren, ligt de groote beteekenis der vervolging in Pressenj hierdoor trekken, — wat er ook in de overige landen geschiede, — de gebeurtenissen in Pruissen bovenal onze aandacht; omdat de strijd, die op dit oogenblik schier overal gevoerd wordt, zich nergends zoo in zijne ware gedaante vertoont. Het systematische in het duitsclie karakter, en het doortastende, het niettegenstaande alle sluwheid soms onbeschaamd openhartige in den man, die op dit oogenblik Duitschland bcheerscht, maken het juist daar gemakkelijker het wezen van den strijd te begrijpen. Ddar zien wij duidelijker dnn elders, de noodzakelijke consequenties van liberalisme en caesarisme, die twee gedaanten derzelfde zaak; en de onvermijdelijke gevolgen van de ,vonsterfelijke beginselen van 89quot; vertoonen zich daar meer dan elders in onverbreekbaar verband met de beginselen waaruit zij ontspruiten. Waar ooit die beginselen vasten bodem hadden veroverd, daan moest noodzakelijk eene botsing met het Katholicisme volgen. Doch schier overal elders wist mer. de ware .aanleiding tot die botsing onder allerlei voorwendsels te verbergen; in Pruissen heeft men al aanstonds de juiste leuze getrofTen: ,/de Katholieke Kerk moet vervolgd worden, want hare leer is gevaarlijk voor den staat!quot;
De edele strijder voor het recht en de vrijheid der Kerk, doch die helaas ook de vaandeldrager was van het liberale Katholicisme, Charles de Montalembert, hij zou voorzeker
8
ongeloovig het hoofd hebben geschud, indien men hem in de toekomst datgene, wat nu in Pruissen gebeurt, had kunnen toonen als een noodzakelijk gevolg van zijne leus //de vrije Kerk in den vrijen staat.quot; Eu tocli het valt niet te ontkennen, de huldiging van liet beginsel, in die leuze opgesloten, moest noodzakelijk leiden, tot het aanheffen van dien anderen kreet: //de Kerk gevaarlijk voor den staat.quot;
//De vrije Kerk in den vrijen staatquot; wat toch wil dit zeggen ? Ik vraag niet, wat zij er ineê bedoelden, die deze leuze aanstonds gretig van don beroemden Katholieken redenaar hebben overgenomen, om hunne politiek van annexatie en kerkroof tegenover de lichtvaardige en onnadenkende menigte, onder hunne Katholieke landgenooten te vergoelijken ^; — ik vraag niet, wat de groote hoop der liberale schrijvers en redenaars in couranten, brochuren cn vergaderingen er mee bedoelden, noch die colporteurs der zoogenaamde publieke opinie, die gewoon zijn in societeiten en koffijlmizen, in spoorwegwagens en aan table d'hotes na to bauwen wat hun courant hun des ochtends vertelde; — (zouden deze laatsten het zelve wel weten?) maar ik vraag, wat is de bedoeling van dit gezegde geweest in den mond van hem, die daarmede zijn staatkundig ideaal wilde uitdrukken, in den mond van dien ridderlijken strijder, die meende, en ja voorzeker te goeder trouw meende, dat men tegelijkertijd een kind der revolutie en een gehoorzame zoon der kerk kon zijn?
Hij veiklaarde wol is waar dat hij niet de absolute scheiding van Kerk en staat wilde, hij vleide zich steeds met de goede verstandhouding en het onderling hulpbetoon, die tusschen de vrije Kerk en den vrijen staat zouden bestaan 1). Doch tegelijker tijd gebruikte hij voor beider vrijheid ook het
2/ Montalembert. Ibid. pg. 143.
9
woord ,/wederzijdsche onafliankelijklieidquot; '), zoodat wij zijne leuze aldus moeten opvatten //do onafhankelijke Kerk in den ouafhankelijk.cn staat.quot; //De Kerk onafhankelijk van den staat, de staat onafhankelijk van do Kerkquot;. — Doch Montalembert was Katholiek en oprecht Katholiek. Hij geloofde dus met ons, dat aan de Kerk en aan haar alleen de bewaring, de prediking en de uitlegging der goddelijke openbaring was toevertrouwd. Hij geloofde met ons aan het woord des Zaligmakers: //Wie ü hoort hoort mij.quot;1) Voor hem als voor ons beteekende //de Kerk niet hoorenquot; hetzelfde als //Christus niet hooren.quot; Maar ik hen niet onafhankelijk van hem, wiens geboden ik verpmiht ben te houden! Zoo derhalve voor den liberaal-Katholiek de Kerk het orgaan is, waardoor God aan de wereld Zijn eenmaal geopenbaarden wil voortdurend kenbaar maakt, dan kan voor hem //onafhankelijk van de Kerkquot; niets anders beteekenen, dan //iiict afhankelijk van Gods wil,quot; oude van de Kerk onafhankelijke staat is niets anders, dan de staat onafhankelijk van God. lu dit opzicht onderscheidt zich dus hot liberalisme der liberaal-Katholieken volstrekt niet van het liberalisme der overige liberalen; beider oorsprong zijn de beginselen der revolutie. De Heer de Montalembert verklaarde dit zelf, waar hij in de rede, speciaal aan de verdediging zijner leuze gewijd, de woorden, door Mgr üupanloup gescliro-von ten tijde dat hij nog 1'abbé Dupanloup was, tot de zij non maakte: //Ook wij nemen de beginselen en vrijheden aan in
//89 verkondigd, ook wij roepen die in.....quot; 2) Onder die
beginselen toch is er één, dat ondubbelzinnig de onafhankelijkheid van den staat proclameert, door te zeggen dat //dj grond van iedere souvereiniteit, volgens haar wezen, ,/ossen-tiellementquot; in de natiën berust/' *)
3) Dupanloup. De la Pacification religlcuso: 1844 aangehaald bij Monta
lembert, libi-. cit. pg. 70.
13
deron kant ook zonder vrijheid geen staat bestaanbaar is, wie zal liet betwijfelen ?
Wat anders is toch de staat, dan eene vereeniging van vrije monschen, op eea bepaald grondgebied en onder een gemeenschappelijk opperbestuur, ten doel hebbende bevordering der orde van binnen, uu verdediging tegen aanranding vun buiten.
Zonder opperbestuur, dus zonder gezag, kunt ge eene verzameling ,an menschen hebben, geene vereeniging. Want juist de verschillende menschelijke individuen te verbinden, die uiteenloopende willen naar de bereiking van één doel te leiden, dat is het wezen van het gezag. In iedere vereeniging is het gezag juist het vereenigende. Zonder vrijheid daarentegen hebt ge een hoop slaven, een tuchthuis, eene strafkolonie, maar wederom geen staat!
Zoo derhalve noch zonder gezag, noch zonder vrijheid een staat denkbaar is, maar tevens én het gezag én de vrijheid geen reden van bestaan hebben zonder God, hoe zou dan een staat kunnen bestaan zonder God! Dat begrepen zelfs de groote geesten van het heidendom ; dat begreep een Plato, dat begreep een Plutarchus, toen hij verklaarde dat men eerder een siaat zou vinden zonder grond , dan zonder godheid; dat begreep een Cicero, die zeide, dat men de burgers vooreerst en vooral moest inprenten, dat de goden alles in hunne macht hebben en alles besturen '). Datzelfde begrepen de latere wijsgeeren, ook zij die buiteu de Kerk stonden. Zoo verklaart een Pufendorf, dat de staten zonder den dienst van God geen innerlijke vastheid kunnen hebben1); zoo verklaarde zelfs een Voltaire dat het geloof in een God voor vorsten en volken absoluut noodzakelijk is ■'2); zoo verklaarde zelfs
Pufendorf. de Oflic. Hom. amp; civ. I. 4.
Do Leg. I. 7.
13
een Rousseau, dat zonder het geloof in God niets dan leugen, geveinsdheid eu ongerechtigheid overblijft1).
Eu waarlijk dat zegt ons reeds het eenvoudig gezond verstand.
Aan het gezach moet de mensch gehoorzamen.
Maar gehoorzamen, wat is dat anders dan zijn wil aan een anderen wil onderwerpen.
Hoe zai ik dat doen, indien ik niet overtuigd ben, dat hij, die dezo onderwerping van mij vordert, ook inderdaad het recht heeft die te vorderen?
Weet ik nu dat God, mijn Schepper, de Schepper en Bestuurder van alles, waarvan ik en met mij alles afhankelijk is, — dat God, die mij den wil heeft gegeven, van mij vordert, dat ik aan het gezag gehoorzame, dan weet ik dat ik, mij aan het gezag onderwerpende, mij aan God onderwerp; — dat ik aan het gezag gehoorzamende, Gode gehoorzaam. Aan God kan ik het recht, om de onderwerping van mijn wil te vorderen, redelijkerwijze niet ontzeggen, daar ik Hem als Schepper, als Heer en Moester van alles erken. Doch buiten God, zie ik in hen , die met het gezag bekleed zijn, slechts mcnschen gelijk aan mijzeive. Waarom moet mijn wil nu voor den hunne het onderspit delven ? Waarom moet hun wil, niet de mijne voor mij wet, dat wil zeggen de regel mijner handelingen zijn? Wat rest er, zonder God, dan de macht van den mensch over den mensch? En waarom zou de mensch die macht erkennen? Daarvoor is geen redelijke oorzaak te denken, dan die eéne misschien, dat hij moet, dat hij gedwongen wordt, omdat die andere sterker is. Dan lost inderdaad iedere politieke en sociale kwestie zich op in het ^Kracht is macht, macht is recht.quot; Macht is recht, — is het niet karakteristiek, Mijne Heeren, dat de man, die eenmaal deze stelregel verkondigde, dezelfde is, die uu het Katkolicisme gevaarlijk voor den staat verklaart?
Ktnilo. T. III, p. 'O0.
14
Doch zoo er zonder God geen gezag meer bestaat, zoo er zonder God geen recht meer is, dan het recht van de macht, het recht van den sterkste, — waar bleef dan tevens zonder God de vrijheid? Neen dan kan men ook niet meer van vrijheid spreken, de sterke is meester, de sterke regeert; — wee de zwakken! voor hen blijft niets dan slavernij. — De grillen en luimen van den sterke zouden voor die armen de e'enige wet zijn. De zwakke zou moeten werken en zwoegen, hij zou moeten bukken en lijden zooals het den sterke inviel van hem te vorderen. Voor den zwakke geen recht, voor den zwakke geen eigendom, voor den zwakke geen huis, geene vrouw, geen gezin: ja zijn leven zelfs zou hij slechts bezitten zoolang de sterke dit verkoos. Geen troost in zijn lijden, geen hulp in zijnen nood, geen uitkomst in zijne ellende, — totdat hij de kans ziet, om 't zij dan alleen, 't zij in verbinding met anderen sterk te worden, zijne vroegere meesters ten onder tc brengen, om dan op zijne beurt te heerschen, — maar wederom te heerschen met de eenige macht die hom ten dienste staat: de macht der kracht.
Ziet gij die eindelooze worsteling die op de wereld zou heerschen, — man tegen man, — kracht tegen kracht. Want daar zijn vele krachten; de kracht van den sterken arm zou het niet altijd winnen. De een is sluwer en weet den sterkere te bedriegen; — een ander is wel bespraakt en weet zóó zijn wil door te zetten; weer een ander weet meer en kan zich door 'tgeen hij weet en kent onmisbaar maken; — wederom een ander heeft meer geld en goed weten te verkrijgen en te bewaren, en kan daardoor meerderen aan zijnen dienst verbinden; — anderen zijn wel zwak maar door zich samen te verbinden kunnen zij toch de sterkeren, de rijkeren , de meer ontwikkelden, die minder in getal zijn, beheer-schen; — het woord van Bousseau zou waarheid worden, de wereld werd vervuld met het getier en geraas van logen, list
15
en ongerechtigheid, het ware een chaos, geen maatschappij, — geen staat!
Zeide ik te veel, Mijne Heeren, toen ik het denkbeeld van een atheïstischen staat. een staat zonder God, eene ongerijmdheid eene dwaasheid noemde. Zeggen wij te veel, wanneer wij beweren, dat wij. Katholieken, juist door ons tegen dat denkbeeld, die dwaasheid te verzetten, door aan de verwerkelijking van dat droombeeld den oorlog te verklaren, de grondslagen van iederen staat, — en daardoor de orde, ja de gansche maatschappij zouden redden?
Maar dan mag ook van den anderen kant gevraagd worden, of do staat niet zijn eigen ondergang bewerkt, indien hij geen acht slaat op de geboden van God. Of zou men meenen dat het er bij de burgers in wil, dat zij aan het gezag moeten gehoorzamen, omdat God dit heeft verordend, maar dat voor de staatsmacht Gods verordeningen niet tellen ?
Hoe kan de staat gehoorzaamheid eischen , waar hij zelve het voorbeeld van verzet geeft! Neen, nooit zal het volk willen toegeven, dat er wel een God, een opperste Heer en Meester bestaat voor de onderhoorigen, niet voor de dragers van het gezag. Daar is nog een volksgeweten! Door dwang en tirannie zal men allicht alle mogelijke bevelen en decree-ten der staatsmacht een tijd lang kunnen ten uitvoer leggen, doch hun doel, — handhaving der orde, — zullen de wetten nooit bereiken, zoo zij niet hunne sanctie vinden in het geweten; — en dat geweten zal altijd weigeren die sanctie te vetleenen, zoodra de wetten in strijd zijn met die oorspronkelijke en hoogste wetten, eenmaal door God _ in 's men-schen hart gegrift, — later, toen het kwaad die daar binnen dreigde uit te wisschen, aan Mozes opnieuw ter verkondiging en handhaving geopenbaard, en eindelijk door God zelve, Mensch geworden, door woord en voorbeeld gepredikt, en bekrachtigd met liet zegel van Zijn Goddelijk bloed.
Met recht kon derhalve zeker schrijver, zoo ik mij niet,
16
vergis, de geniale Joseph de Maistre, zeggen, dat geene wet ooit de sanctie van het volksgeweten zou ontvangen, indien zij niet steunde op een der tien geboden. En niet minder juist merkt een spaansch staatsman op, dat de mensch, ofschoon hij schier wonderen verricht, nimmer eene goede wet op de openbare orde zal kunnen maken, omdat God hem wel gesteld heeft tot koning der stoffelijke wereld, doch God zelf, en Hij alleen de Heer der zedelijke wereld blijft1).
Hoe schoon en krachtig, teekent niet reeds de psalmist het karakter van Gods wet, hoe heerlijk toont hij ons de macht dier wet op den mensch.
De wil van den mensch onderwerpt zich gemakkelijker en die onderwerping is oprechter en inniger naarmate hij het nut en de rechtvaardigheid der wet beter begrijpt, naarmate die wet tot zijn verstand spreekt en hem noopt, tot zich zeivete zeggen; zoo moet het zijn! En zoo hij ziet, dat daar geen gebrek in die wet is, dat de zuivere rechtvaardigheid er uit spreekt, hoeveel eerder zal hij zich dan op hare vervulling toeleggen, hoe zal die wet zijn wandel richten en inderdaad voor zijn geest een regel wezen. — Met vreugde zal hij zich onderwerpen, en geen gemor, geene ontevredenheid zal men hooren.
En welke wet is voor een ieder zoo bevattelijk, . zoo duidelijk; welke wet spreekt zoo sterk tot het verstand zelfs dei-kleinsten, der geringsten, der minst ontwikkelden op verstandelijk gebied, dan de wet des Heeren? Praeceptum Domini lucidum, ilhminans oculos, testimonium Domini fidele, mpien-tiam praestans parvuh.s 2).
Waar is de wet, die zulk een invloed heeft op gemoed en geest, omdat niet de schijn van onrechtvaardigheid op haar kleeft ? Lex Domini mmaculata couverten» anima»!:i)
n. Apparisi y Guijan-o, quot;Wie behoort Koning van Spanje te worden ?
Psalm XVlil, v. 9. 8. 3) Ibid. 8.
17
Waar deed een wetgever het hart noo jubelen door den triomf der gerechtigheid? Jvstiliae Domini rectae laetificantes corda! 1)
En niet voor liet oogenblik alleen behoudt die wet kracht, /ij behoeft niet gewijzigd te worden naar de eisclion van den dag, het ontzag, dat /.ij inboezemt, gaat niet verloren door tijd of gewoonte. Timor Domini sanctus permanens in sae-culum saeculi-, '-) want het is niet mogelijk aan de juistheid iiarer uitspraken, aan de rechtvaardigheid der op haar gesteunde vonnissen te twijfelen, — zij draagt het kenmerk der waarheid in zich zelve: Judicia Domini vera, justificata in se metipsa a).
Die wet te onderhouden, voor die wet te strijden, die wet tegenover de aanmatiging van welke macht ook te handhaven, o Mijne Heeren, die roeping is zoo schoon, zoo verheven, dat zelfs te midden van den hevigsten strijd, te midden van vervolging en lijden, liet lot harer verdedigers benijdenswaardig is, in custodiendis illis retrïbutio multa ! *)
U zal het niet vorwonderon, Mijne I leeren, indien ik enkel van de Katholieken spreek als verdedigers der beginselen waar alleen de staten op berusten. Buiten het Christendom zult gij zeker de handhaving dier beginselen niet zoeken.
En moeten wij ook al dankbaar en hoogachtend de verdiensten erkennen, die velen onzer geloovige andersdenkende medechristenen in den strijd tusschen geloof en ongeloof ook op staatkundig gebied zich hebben verworven; — gij zult met mij moeten instemmen dat zij als bestrijders der revolutie optraden niet omdat, maar niettegenstaande zij Protestanten waren. Hier vooral moet men personen en beginselen sterk onderscheiden. Hier vooral mogen wij de woorden niet vergeten, die de ijverige Mgr. de Ségur aan zijne bestrijding van het protestantisme laat voorafgaan, dat namelijk de Protestanten
1; Ibid. U. i) iljid. 10. 3) Ibitl. 4; ibid. 12.
2
18
altijd beter ziju dan liet protestantisme en het Katholicisme daarentegen altijd beter is dan de Katholieken '). Herinneren wij ons steeds, zooals de groote spaansche wijsgeer Balmes zegt, dat de inconsequentie eene gelukkige en eene ongelukkige zijde heeft. Indien zij, die de goede beginselen huldigen consequent waren, zouden zij engelen zijn. Dat zij dit niet zijn, is de ongelukkige zijde. Doch indien zij die valsche beginselen huldigen consequent waren, dan zouden het duivelen zijn, hunne inconsequentie is dus een geluk. 1)
Het protestantisme is uit zijn aard revolutionair. Vooreerst draagt het reeds het kenmerk van alle revolutionaire ideën, het kenmerk waardoor men iedere leer van de openbaring Gods, kan oudersclieide,n; de onstandvastigheid, het veranderlijke, het tegenstrijdige. Zoo men het protestantisme in zijne ware gedaante wil zoeken, waar dan het te vinden? Te Geneve of te Londen? te Berlijn of te Stockholm? to Augsburg, te New-York of te Dordt? Waar vindt het zijne juiste, offlciëele uiting, op den Duitschen protestantendag of in den Amsterdamschen kerkeraad? In de hooge of in de lage afdeeling der Engelsche staatskerk? Waar wordt de zuivere leer des Evangelies verkondigd, in de EvangelischLuthersche of in de hersteld Luthersche gemeente, in de Doopsgezinde of Schotsch Presbyteriaansche bedehuizen? bij de Reinon-strantsche of bij de Hernhutterache broederschap ? In de Christelijke Gereformeerde of in de Nederlandsch Hervormde kerk ? Maar zoo wij ons slechts tot deze laatste bepalen, en dan nog wel het moderne gedeelte, dat redelijkerwijze op den Christennaam geen aanspraak kan maken, afzonderen, wie der Nederlandsch Hervormde predikanten predikt de leer van het protestantisme?
Welk dogma, welke leer is noodzakelijk om het protestant-
2; Balmus. Melanges.
19
sche karakter te bewaren? Heeft Veuillot niet gelijk, wanneer hij beweert, dat men het Protestantsche Credo nog al eens kan wijzigen, zoo men er deze essentiëele woorden maar in laat: z/Ik geloof niet aan de Roomsch Katholieke Kerk?quot; !) Uit deze versebeidenlieid, deze tegenstrijdigheid en veranderlijkheid alleen zou men reeds kunnen opmaken, dat het protestantisme geen beginsel van orde kan zijn. God, die over alles en allen gebiedt, vordert van ons onderwerping aan de door Hem gestelde machten ; God wil dat wij aan de overheid gehoorzamen, en die gehoorzaamheid aan de gestelde machten mag slechts daiir hare grenzen vinden, waar de bevelen dier machten met de bevelen der Hoogste Macht, met de bevelen van God zelve strijden. Doch waar zou het verzet tegen de staatsmacht eindigen, indien het, ten gevolge van het beginsel van vrij onderzoek, aan ieder individu blijft overgelaten om te beslissen, wat volgens zijne overtuiging God al of niet geboden heeft.
Men kan zich haast geene wet voorstellen, waaraan niet op grond van een eigendunkelijk uitgelegden schriftuurtekst de gehoorzaamheid kan worden ontzegd. Zal de staat bij zijne wetgeving al die individuëele gewetens moeten raadplegen? Maar zou het dan wel mogelijk zijn ('ene wet, d, w. z. een regel voor de handelingen van alle staatsburgers uit te vaardigen? Of zal de staat er maar volstrekt niet op letten, en maar eigendommelijk beslissen wat of al of niet met Gods wet strijdt? Zoo komt men dan van zelf tot het „cujns reqio ejus et religioquot; ,/üe Heer van het land is ook heer van den godsdienstquot; — tot het stelsel waartoe men na, en ten Gevolge van de reformatie wel zijne toevlucht moest nemen, wilde men tegen eene anders noodzakelijke anarchie gevrijwaard zijn. Zoo werd dooi' de 16quot;-eeuwsche revolutie, de reformatie, aan de Kerk het gezag over de gewetens ontzegd,
I) Melanges 2« série, T. F, p. 48.
20
om dit over te dragen aan de willekeur der staatsmacht. De staatsmacht moest zich wel is waar aau Gods geboden houden, maar zij zelve zou beslissen wat God al of niet geboden heeft, 't Is op godsdienstig gebied even als op politiek gebied, — de revolutionaire denkbeelden voeren tot anarchie, en het instinkt van zelfbehoud noopt dan de vereeniging zich, uit vrees voor de anarchie, in de armen te werpen van het Caesarisme.
Hetzelfde revolutionaire beginsel ligt ook aan het lieden-daagsche protestantisme tot grondslag.
Voor ons Nederlanders is het van dubbel belang dit niet uit het oog te verliezen. De bij uitstek protestantsche partij ten onzent , treedt toch in het strijdperk onder een naam, die het vermoeden doet rijzen, dat wij Katholieken bij de bestrijding der revolutie in haar eene bondgenoote zullen vinden, te meer, daar dit vermoeden een schijn van grond vindt in de omstandigheid, dat hare leden, in deze dagen van ongeloof niet alleen met achtenswaardige standvastigheid en onverschrokkenheid hun geloof openlijk belijden, maar ook zonder aarzelen op staatkundig gebied de erkenning en huldiging der christelijke beginselen eischen.
En toch is hot niet mogelijk het echt revolutionair karakter dezer, zich anti-revolutionair noemende partij te miskennen.
Moet het al achterdocht verwekken, dat deze partij, die zich op hare christelijk historische richting beroept, do geschiedenis en het Christendom slechts in de richting , voor drie eeuwen aan beidon gegeven schijnt te zoeken, en haar tijdperk in de vaderlandsche geschiedenis juist met de verdrijving van liet wettig gezag: dus mot eene revolutionaire daad begint; sedert zij zich, onder, het valt niet te ontkennen, uitstekende leiding, ook op staatkundig gebied zelfstandig heeft ontwikkeld, en met den dag aan beteekenis wint, treedt ook met den dag schier het revolutionaire kenmerk, dat hare beginselen en handelingen dragen, in het licht.
21
In haar geen zweem van liet bij uitstek consevvatieve karakter, dat onze beginselen, onze liandelingen moet kenmerken.
Om het conservatisme niet te bestrijden, daartoe, zoo ver-klaanle onlangs nog liet orgaan dier partij, is de Calvinist te zeer in hart en nieren man van voomiUjang '). En zoo gij er aan moclit twijfelen of deze vooruitgang hetzelfde is, als wat men in de duitsehc taal en in de duitsche politiek met het woord Portschntt aanduidt, hoort dan, hoe op hetzelfde oogen-blik een van de vertegenwoordigers dezer partij in het parlement verklaart, dat zijne partij vooruit wil, omhoog hellende den standaard waarop geschreven staat gewetensvrijheid'1).
Vrijheid van geweten! is dat niet de leuze der revolutie?
Men protesteere vrij, waar wij die leuze in on afhankelijkheid van geweten vertalen! Ik weet wel, men zegt niet, dat het geweten onafhankelijk is van God. Doch men vordert de vrijheid, om te verklaren wat naar ieders individueele opinie God aan dat geweten voorschrijft.
Onafhankelijk niet van God, maar onafhankelijk in het oordeel omtrent hetgeen al of niet van God komt. Doch waar ligt dan de grens tusschen het al of niet en het niets'! Zoo het individu in hoogste ressort rechter is waar het geldt, te beoordeelen of God dit of dat tot het geweten zegt, waarom is dan dat zelfde individu niet competent om te verklaren dat God niets zegt?
Hoe ka7i ik onafhankelijk zijn in de beoordeeling der openbaring, zonder tevens ook van die openbaring onafhankelijk te wezen? De mensch der revolutie, die onafhankelijk verklaart, wat goed, wat kwaad is, en de mensch der reformatie die onafhankelijk verklaart, wat wel, wat niet Gods wil is,— erkent gij in beiden niet evenzeer den volgeling van de leer
Standaard, Vrijdag 21 Nov. quot;3.
22
des aarts-revolutionairs eritis si cut Dii scientes honum et malum?quot; Gij zult aan Goden gelijk zijn onderscheidende wat goed is, wat kwaad? ')
Maar zoo meu de vrijheid van geweten proclameert, zal men toch, om aan die vrijheid eenig praktisch gevolg te geven ook de vrijheid moeten proclameeren, om overeenkomstig dat vrije geweten te handelen.
In een staat waar dat beginsel in de constitutie werd opgenomen en praktisch uitgevoerd zou ook voor de vrije opvolging van de leer der mormonen, en voor de in praktijk brenging van de leer der fransche phalanstériens plaats moeten zijn. Zou men nog wel van een staat kunnen spreken?
Neen, ook dat beginsel kan alleen een chaos ten gevolge hebben; ook dat kan nooit een beginsel van orde, dus van gezag en vrijheid zijn;—niet een enkele staat kan op dat beginsel gebouwd!
Zoo van den eenen kant Gods heerschappij ook voor de staten moet gelden, omdat anders ieder begrip van vrijheid en gezag, dus ieder begrip van staat zeil', verloren gaat; zoo dus de staat in zijne wetgeving wel degelijk zich naar Gods wet moet richten, en zeker niets mag bevelen tegen de bevelen van God zelve in; zoodat zelfs de staatswet voor de onderhoorigen niet van verbindende kracht kan zijn, waar die wet tegen de wet van God strijdt; maar zoo, van den anderen kant, toch het leven in staten door God zelve is verordend en ook de gehoorzaamheid aan het staatsgezag door God zelve gewild is; dan moet er, èn tot zekerheid voor de staten, èn tot waarborg voor het geweten der onderhoorigen, één onfeilbaar gezag bestaan dat den eenmaal geopenbaarden Godswil onfeilbaar en onveranderlijk aan de menschen voorhoudt, — dan moet er één rechter zijn die onfeilbaar over de al of niet strijdigheid
1) Gen. 111. 5.
23
met de goddelijke wet beslist; en dat gezag, die rechterstoel kan nergens anders te vinden zijn dan in de Eene, Heilige, Katholieke Apostolische Kerk; op die rots waarvan nu reeds meer dan achttien eeuwen onveranderlijk, maar ook onverbiddelijk , tegenover elke machtsoverschrijding van het staatsgezag het //iion possumusquot; weerklinkt.
Zoo wij belijden, dat er een ander Koning is, Jesus, —• de Koning der wereld, de Koning der eeuwen, de Koning van tijd en eeuwigheid, dan moeten wij in on verbreek bare volgorde de heerschappij der voor alle menschen en voor alle tijden geproclameerde wet in de geschiedenis van het mensch-dom kunnen aantoonen, dan moet het voortdurend mogelijk zijn geweest, die Kerk te hooren, van welke Christus zelve heeft gezegd: ;/Zoo hij de Kerk niet hoort, hij zij U als een heiden en tollenaar.quot; 1)
En waar anders zullen wij die Kerk zoeken, dan op de rots, waar Christus zelve die op bouwde, — ,fuhi Petrus ibi ecclesia 1quot; Petrus, ja dat is de rots waar elk gezag op rust; — waar het gezag van Petrus wordt aangerand is spoedig geen gezag meer veilig. Maar Petrus, dat is tevens de laatste schuilplaats onzer vrijheid, liet ware met de vrijheid van den meusch gedaan; ieder Caïphas, ieder Pilatus, ieder vergadering van schriftgeleerden en pharisëen, zou ons tot zwijgen kunnen dwingen, zou de belijdenis van onzen Koning smoren, zoo een oogenblik de stem van Petrus bezweek. ^Oordeelt of het recht is voor God, U veeleer dan Gode te gehoorzamen.quot; 2)
iM.aar Petrus stem bezwijkt niet. Hoort hoe uit den mond van Petrus Pius dat woord klonk, dat ook in onze dagen het gezag en de vrijheid beiden redde , toen hij in de 39e stelling van den onsterfelijken Syllabus de leer veroordeelde, dat de //Staat de oor-
Matth. XVIII, 17.
a) Ilmulcl. IV, 19.
24
sprong en de bron van alle rechten zijnde, een recht bezit, dat door geen grens is omschreven.quot; ] toejuichten en jubelden toen de trouwe zonen der Kerk bij deze vernieuwde handhaving hunner rechten en der onveranderlijke beginselen van ieder recht. Hoe dankbaar stamelen ook wij uit het binnenste van ons hart de woorden der Bncyclique na ,/Ja, uit onzen hei-//ligen godsdienst, uit zijne leer en do opvolging' dezer leer, z/komt voor de meuschen ieder waar geluk voort.../' «de koningrijken berusten op het fondament van het katholiek geloof' en «zalig, welzalig het volk waarvan God de Heer isquot;. ')
Vooruitgang! Fortschritt! Progrès indéfini! dat zijn de leuzen die onze tegenstanders van alle klassen en kleuren aan-heffen. Wij daarentegen, wij gehoorzame zonen der Kerk, wij ultramontanen, wij allen die gevaarlijk zijn voor den Staat, omdat wij zeggen, dat er een ander koning is, Jesus, wij zijn retrograden, reaktionairen, contra-revolutionairen. — Wij willen, — en daarmee meent zelfs ieder weetniet, wiens ge-heele wetenschap en geleerdheid zich bepaalt bij de leugens en lasterlijke aantijgingen, die zijn liberale courant hem iode-ren dag opdischt, ons voor goed den mond gesloten en uit den kring der beschaafde menschheid gebannen te hebben, — wij willen terug naar de duistere middeleeuwen !
Terug, ja dat willen wij ! wij willen terug naar de eeuwige, standvastige beginselen van recht en billijkheid! wij willen terug naar de beginselen die onze voorouders uit de barbaarschheid van het heidendom tot de beschaving der christelijke maatschappij hebben geleid! Wij weten dat de maatschappij een verkeerden weg heeft ingeslagen, en wij raeenen dat terugkeeren op den goeden weg niet is achteruitgaan, maar het eenig redelijke vooruitgaan.
Wij houden niet van den vooruitgang, als die machinist op
1) £ncyclilt;juc Qmttla cara.
25
eene locomotief, die, toen hij gewaarschuwd word, dat hij op de verkeerde rails was en dat, zoo hij niet aanstonds terugkeerde, een ongeluk onvermijdelijk zou zijn, uitriep; //teruggaan ? dat nooit!quot; eu met een luid //vooruit!quot; het ongeluk te gemoct snelde.
Wij houden evenmin van den vooruitgang in den zin van dien patient, die den geneesheer, welke hein verzekerde, dat hij hem tot zijn vroegeren gezonden toestand zou terugbrengen , een reaktionair noemde, en daarom niets van zijne geneesmiddelen wilde weten.
Maar zoo men dan met geweld van reaktie wil spreken, toegegeven eens, wat reeds honderden malen wederlegd is, — natuurlijk altijd vruchteloos, want die 't zeggen weten wel beter, en stelllingen , die do kwado trouw verkondigt, wederleggen is een ondankbaar werk ; — maar toegegeven eens, dat wij, die Gods heerschappij ook over den Staat willen erkend zien, tot de middeleeuwsche toestanden wilden terugkeeren; dan zouden wij nog altijd maar een paar eeuwen terug willen, terwijl zij, die geene macht boven de «taatsmacht erkennen ons tot de toestanden van het vodr-christelijke tijdperk terugvoeren. Hoort wat een protestantsch staatsman, dequot; edele von Gerlach , hierover zegt:
z/De stelling, dat allo recht van den staat uitgaat, en niet z/van de Kerk, die ons de openbaringen en geboden Gods over-//levert en er ons borg voor is, voert ons terug tot het kraste //heidendom en zijne onverdragelijke dwingelandij. Om zulk ,/eene dwingelandij in stand te houden, werden onder da //hcidensch Eomeinsche keizers, die christenen, die aan de //keizers geen offers en wierook wilden brengen, gemarteld //tot den dood.
z/De heidensche christenvervolgers gaven gewoonlijk wel //zeer weinig om hunne keizers, dikwijls ware monsters, die //altijd weer in spoedige opvolging door hunne heidensche //onderdanen werden afgezet en gedood. Nog minder geloofden
26
z/zij aau de godheid der keizers, welke deze uit de handen yvan den senaat ontvingen,
;/Ook hunne liederlijke goden maakten op hen , ten minste z/ten tijde der keizers al zeer geringen indruk. Maar dit ging //hun in hooge mate ter harte, de stelling //alle recht gaat //van den Staat uitquot; — onbegrensde menschen-lieerschappij //staats-alinacht — vast te stellen. Want praktieseh was de staat — //Rome — hun God. Zij hadden een voorgevoel van de macht //der vrijheidsbeginselen, welke het Christendom in de wereld z/had gebracht, en die. de heidensche dwingelanden en hunne //slaven zou overwinnen, en ook eindelijk na eenige eeuwen //vol christenbloed inderdaad langs den weg van het lijden //heeft overwonnen. Gods heilige geboden , zooals die door den //Heer, zijne apostelen en de christelijke kerk geleerd, en in //de harten gegrift zijn, hebben de troonen en dynastiënjuist //hierdoor eerst bevestigd, dat zij de afschuwelijke staats-al-//macht afschaften, en met de vrijheid in en door God ook ,/de politieke vrijheid op vaste grondslagen stichtten; vrijheid //en rechtszekerheid in die mate, als wij die nu reeds meer z/dan duizend jaren, en ook heden nog, zelfs te midden van //veel ongerechtigheden, genieten.
„Staatsalmacht daarentegen, naakte souvereine menschen-„heerschappij, dreigt ons in die gruwelijke slavernij terug te //werpen; en dat die slavernij niet minder maar erger wordt //zoo zij niet door keizers en koningen maar door de woeste //menigte wordt uitgeoefend; dat hoeft voor eenige jaren nog z/de Parijsche commune door moord en brand bewezen.quot; 1)
De commune, ja Mijne Heeren, de moderne kerkvervolgers in Pruissen spreken van een verwantschap met de jesuïten-orde, en terecht. Wij behooren met de Jesuïten tot datzelfde groote huisgezin des geloofs, de heilige Roomsch Katholieke
Kuiser und Pabst vom Verfasser der Rundschauen Dritte Auflapje. Berlin 1872, pg. 72.
27
Kerk. En die verwantschap met de Jesuïten strekt ons tot eer. Want inderdaad wanneer geheel het liberale Duitschland er op uit was, om de Jesuïten in staat van beschuldiging te stellen, en de beschuldiging ook uitsprak, maar toch nog, tot zijne eeuwige schande veroordeeld was, om het vonnis te vellen en de straf toe te passen , zonder dat eene enkele beschuldiging, let wel Mijne Heeren, zonder dat éene enkele beschuldiging ook maar door één enkel feit kon bewezen worden , dan zeg ik dat wij op zulke familieleden trotsch mogen zijn. Waar anders, ik durf gerust de vraag stellen, dan bij de Jesuïten en hunne aanverwanten, in welke kringen, welke vereenigingen, zou men achthonderd menschen kunnen aanwijzen, waarvan, niettegenstaande duizenden en duizenden op een enkel bewijsje azen, — niet één enkele, ook maar door ééne enkele daad aanleiding heeft gegeven om al was het maar het geringste wat in hun nadeel pleitte te kunnen aanhalen ?
Ik zeg dat wij trotsch mogen zijn op familieleden, over wier arbeid en de vruchten daarvan door een protestant in een officieel verslag, het volgende oordeel, als resultaat van het onderzoek en de verslagen van bijna uitsluitend protes-tantsche hoofdambtenaren nog in ''48 in datzelfde Pruissen werd uitgesproken: //van proselytenmakerij of verwekking van ,/Confessioneelen strijd hebben zich de Jesuïten volkomen ont-//houden. Daarom werd dan ook van protestantsche zijde aan z/hun arbeid hulde gebracht. Alleen de democratie is onte-z/vreden, omdat de Jesuïten overal zoowel in kerkelijke als in //staatszaken als apostels van liet beginsel van gezag optreden, //en de socialistische droombeelden, waarmee de democratie //op de menigte speculeert, ontmaskeren en onverbiddelijk be-vstrijden. Ook weten de landraden, eenstemmig de weldadige //werking van de praktische resultaten der Jesuïten-missies //niet genoeg te roemen. Deze weldadige werking vertoont z/zich niet slechts zichtbaar op het gebied van uitwendige
38
//zedelijkheid en loyauteit en het vermijden van den smok-//kelhandel, do politie overtredingen, liet jenever drinken ven nachtelijke dansgelegenheden, maar meer nog van binnen vin do opwekking van christelijke tucht en liefde tusschen //echtgenooten, ouders en kinderen, meesters, en dienstboden, //en in do verhoudingen in huis, familie en gemeente.''1)
Zulk een getuigschrift van zoo onpartijdige en competente zijde gegeven, geeft ons toch inderdaad wel het recht om op onze aanverwanten, de Jcsuïten , trotsch te zijn.
Maar laat ons dan op onze beurt eens vragen, of gij niet in al diegenen, die van de Kerk gevaar voor den staat duchten, of ten minste zeggen te duchten, — een sterke familietrek met de commune ontdekt, — !)e familiebetrekking tusschen de commune en de groote revolutie is toch niet te ontkennen. En wanneer ik dan naga, wat Spanje, wat Italië, wat Portugal maar vooral wat Frankrijk al zoo van de revolutie heeft geleden, dan herinner ik mij hoe juist in die landen in de vorige eeuw tegen de Jcsuïten is gestreden, en hoe diep ongelukkig die landen sedert zijn geweest.
Maar overal zie ik dan ook die familietrek die op het oogenblik in Pruissen zoo zichtbaar is, doch die in de Parijsche commune de volmaaktste uitdrukking vond: haat, tegen de .le-suïten niet alleen, maar tegen allo priesters! Dan hoor ik ook overal dezelfde kreten: confiscatie der kerkelijue goederen, burgerlijk huwelijk, de godsdienst uit de school! maar bovenal ,/écrasez rinfumequot;! Waarom heeft de commune, die groote vijandin der orde, vooral priesters tot haar slachtoffers gekozen, waarom de kerken ontheiligd, waarom de crucifixen uit de school verbannen? Waarom anders, dan omdat zij begreep, dat men langs dien weg alleen het gezag kon vernietigen?
Zij gevoelde dat daar de natuurlijke vijand der anarchie te vinden was.
Aangehaald in lt; Kaiser uml Pabstquot; pg. 09.
29
De commune, ja, Mijne Heeren, dat is de laatste consequentie, dat is liet ideaal, dat is de type vau den staat zonder God! Die Jesus als hun koning verworpen, die Jesus als een volksberoerder ter dood leveren, omdat zij Zijne heerschappij niet willen erkennen,—zij hebben altijd nog slechts éene keuze: Jesus van Nazareth, of Barrabas dc moordenaar, — waar Christus of Zijne Kerk gekluisterd wordt, daar komt Barrabas vrij; waar Christus niet heerscht, moet Barrabas verwoesten!
Toen Karei de Groote, Mijne Heeren, het eerste Duitsche keizerrijk stichtte, proclameerde hij openlijk het eeuwige koningschap van Jesus.
Regniinte Domino nostro Jesu Christo in perpetuum ego Carolus gratia Dei Imperator,
Zoo luidde de aanhef zijner wetten:
Onder de eeuwigdurende regeering van Jesus Christus, ik Karei, Keizer door dc genade Gods.
Duizend jaren heeft Zijn rijk bestaan.
Nauwelijks is het tweede Duitsche keizemjk gesticht, of zij die het Koningschap van Christus belijden, worden als vijanden van den staat vervolgd; die belijdenis wordt gevaarlijk genoemd voor den staat. —
Hoelang zal dit rijk bestaan ? ....
De geschiedenis der toekomst zal het aan onze nakomelingschap leeren......
Maar of het Duitsche rijk, of alle rijken der aarde in die toekomst tot het voorbeeld van Karei den Groote zullen te-rugkeeren, of wel op het voorbeeld van het joodsche volk hun Koning aan de dienaren van Caesar ter kruisiging zullen overleveren; of het kruis op troon en scepter schittere, of, als op Kalvarien's top, een voorwerp' zij van spot, vervolging en haat, ondanks liaarzelve zal de geschiedenis genoodzaakt zijn, even als Pilatus, getuigenis van Christus Koningschap af
30
te leggen, eu hoe de schriftgeleerden en phariseën, hoe de vrienden van Caesar of die kruipen voor den sanhedrin ook schreeuwen eu prolesteeren, de geschiedenis zal hun antwoorden : n quod scripsi, scripsi!1) Jesus Nazarenus rex mundi,quot; Jesus de Nazarener, Hij is nu, Hij blijft in alle eeuwigheid de Koning der wereld!
1) Joan. XIX, 19— 2'.'.
vif- ftuamp;g
- •