-ocr page 1-

.

-ocr page 2-

J,

„WIJ GAAN VOORUIT.quot;

i:i: .\ wooiti) van m:..iioi:ihui.\(;

IN DEN STRIJD TK(tKN

DE ONDERWIJSWETTEN, den Leden der Katholieke Vereeniging te Rotterdam

TOEGESPROKEN

ileii 8stei1 Januuri 187-1,

DOOR

HARRY BARGE.

-ocr page 3-

- • • • . ... .

I

.....

-ocr page 4-

Mijne lleeren !

Zoovele en zoo gewichtige gebeurtenissen hebben in de laatst vervloden jaren buiten de grenzen van ons; vaderland plaats gegrepen, dat voorzeker wol voor ons het gevaar ontstond, van onze aandacht en belangstelling geheel weg te scheuken aan wat daar buiten gebeurde, en minder dan vroeger te denken aan hetgeen er ten onzent die aandacht on belangstelling eischt. ! lat gevaar word te grootcr, naarmate de strijd, dien men elders streed, al meer en meer zich openbaarde als een strijd tegen de beginselen, waardoor ook ons denken en handelen , ons loven en streven wordt beheerscht. Toch, — de uitslag der jongste Kamerverkiezingen is voldoende om dit te staven, — toch zijn wij gelukkig aan dit gevaar ontkomen, en de gevolgen van onzen strijd zijn. Goddank, wel in staat, om ons aan te sporen tot' ijver en volharding.

Eu waarlijk er behoort wel volharding toe, om den ijver niet te laten verflauwen.

't Is geen wonder, dat menigeen, zoodra de kwestie, die m. i. voor ons Katholieke Nederlanders, nog immer de hoofdkwestie is, zoodra de strijd over de schoolwetten, op het tapijt komt, gemelijk uitroept //alweer dat vraagstuk van het onderwijs?quot; Inderdaad, indien de zaak van minder belang ware, de verveling alleen zou ons reeds tot het besluit kun-

-ocr page 5-

4

uen brengen, om dat onderwerp toch in Gods naam maar te laten rusten.

Altijd dezelfde klachten, die mcu niet wil verstaan, -—- altijd dezelfde bezwaren, waaraan men niet roil te gcraoet komen. — 't Is waar, wat baat het tegen kwaden wil te strijden ? — maar 't is ook altijd hetzelfde recht, al wil men het niet erkennen, 'tzijn altijd dezelfde rechtmatige eischen, al wil men er niet aan voldoen, — en up dat recht tc staan, die eischen zonder ophouden uit te spreken, wordt ons door meer dan éene overweging als een heilige plicht opgelegd. Alle overige vraagstukken toch betreffen het heden, de onderwijskwestie betreft de toekomst, 't Is niet alleen uw recht dat gij eischt, 't is het recht uwer kinderen, het recht van uwe nakomelingschap!

En zoo hot Nederland der toekomst eenmaal de heillooze gevolgen van een godsdienstloos onderwijs zal ondervinden, zouden wij dan meenen, dat het op de vraag v waarom hebt gij niet bij tijds voor het heil van uw vaderland gewaakt ?quot; tevreden zal zijn met ons antwoord: Och 't begon ons te vervelen !

Hulde daarom aan onze waardige afgevaardigden , die zich door niets laten weerhouden , om altijd en altijd weer op dat eene aanbeeld te slaan , die niet terugschrikken voor de ondankbare taak, om immer weder in de bres te springen voor ons goed recht. Dank vooral aan den ijverigen en weisprekenden afgevaardigde van Breda, den Heer C. van Nispen, die bij de jongste debatten over de begrootingen onze grieven ter sprake bragt, en dat deed op eene wijze, die in de heftige , karakteristieke aanvallen der zich noemende liberalen in en buiten de kamer hare meest welsprekende lofrede vond. Het gekerm der schoolwetmannen was wel het beste bewijs, dat hij de wondeplek had weten te treffen.

En waarlijk de Heer van JMispen heeft niet om niet gesproken. Wel mocht de Maasbode, toen hij de discussie onder de

-ocr page 6-

oogen zijner lozers brugt, ook in dezo vooruitgang constatee-ren. I )at verdienstelijke en onversaagde blad heeft U allen, Mijnehecren , in de gelegenheid gesteld de debatten te volgen. Vergunt mij, dat ik mij dezen avond met TI, naar aanleiding dier debatten, over deze gewichtige kwestie onder-houde. Gij Rotterdamsche Katholieken hebt in zoo hooge mate door daden uwe belangstelling in liet onderwijs getoond , dat ik meen, uwe vriendelijke en vereerende uitnoodiging, om hier sene spreekbeurt te vervullen , niet beter te kunnen beantwoorden , dan door met en tot U te sproken over eene zaak die U en mij zoozeer ter harte gaat.

Ik hoop daarbij de gelegenheid te vinden om U aan te toonpn, dat de strijd tegen de onderwijswetten tot heden toch zoo geheel vruchteloos niet is geweest. Mocht het ons allen aanleiding geven, om met nieuwen moed en onverzwakt vertrouwen pal te staan in de verdediging van ons recht.

De bezwaren , door de tegenstanders onzer schoolwetten reeds zoolang te berde gebracht, kan meu kortelijk in die ésne klacht resumecren: //Op kosten der schatkist van land, //provincie en gemeente, dus van het gold van alle belasting-//schuldigen, wordt een onderwijs gegeven en onderhouden , //waarvan meer dan de helft der bevolking volgens hare over-//tuiging geen gebruik kan maken. Dit strijdt in de eerste //plaats tegen de billijkheid , die ook blijkbaar door den geest //onzer grondwet wordt gevorderd, daar die grondwet nergends //een privilege van de een of andere overtuiging erkent, maar v veeleer overal gelijk recht aan alle staatsburgers toekent, zon-//der op hunne overtuiging te letten ; — en in de tweede //plaats strijdt dit ook tegen het formeele voorschrift van art. //194 Gw. dewijl dit art. in de tweede alinea bepaalt, dat //het openbare onderwijs met eerbiediging van ieders godsdieu-//stige begrippen worde geregeld.quot;

Nu werden de sclioicn bij ons zoodanig ingericht, dat, naar men zeide, geen enkele godsdienst invloed op het on-

-ocr page 7-

6

derwijs mocht uitoefenen, maai tegelijkertijd werd de eisch gesteld dat de sc icleti ook alui opleiding tot christelijke deugden zouden -a-orden dienstbaar gemaakt.

Wij, tegenstanders van deze regeling, noemden dit onderwijs godsdienstloos.

Een storm van verontwaardiging steeg van don kant der schooh etmanueu tegen deze benaming op. Men noemde haar heel eenvoudig laster. ,/Wee hem, zoo riep het Handelsblad „uit, wee liera, die voor de openbare school het eerst den ,/naain van godsdienstloos heeft uitgedacht.quot;

Zelfs de Heer Thorbecke, hij, bij uitnemendlieid de man der schoolwetten, eu toen nog het algemeen erkende hoofd der liberale partij, betoogde, dat de school niet alleen niet godsdienstloos was, maar dat ook niet mocht zijn. //Ware de openbare school godsdienstloos,quot; zoo verklaarde hij, vik zou //de eerste zijn om ecne schoolwetsherziening te beproeven.quot;

Na deze bekentenis konden de voorstanders der schoolwet niet aan bet volgende dilemma ontkomen: Of wei oefent geen enkele godsdienst op uwe school eenigen invloed uit, on dan is zij godsdienstloos; of wei eetiige godsdienst, — en dat kan Uier geen andere zijn, dan uw zoogenaamd //Christendom boven geloofsverdeeldheidquot; oefent invloed op uwe school uit, en dan is liet eene sekteschool van uwen godsdienst, uwe sekteschool; in het eerste geval hebt gij zelve haar reeds veroordeeld, in het tweede geval wordt zij veroordeeld door de Grondwet, die vordert dat bij de regeling van het openbaar onderwijs onze overtuiging evenzeer als de uwe geëerbiedigd worde. — Hoe snijdend dit dilemma ook was, men heeft het nimmer willen toegeven. — Het waciitwoord was en bleef //de openbare school is neutraalquot;, d. w. z. //zij bestrijdt niemands godsdienstige begrippen, evenmin als cenige godsdienst speciaal invloed op haar onderwijs uitoefent.quot; — Hoe men ook protesteerde, hoe de ontevredenheid met den dag toenam, lioe ook zelfs uit de liberale gelederen zich van

-ocr page 8-

7

tijd tot tijd een verzet tegen deze voorstelling liet hooren (men denke slechts aan Pierson) het mocht niet baten; de liberale meerderheid was en bleef overtuigd //de school is neutraal, nij is voor alle gezindheden bruikbaar.quot; — Zoolang die overtuiging heerschende bleef, kon men geene gegronde hoop op wijziging der schoolwetten voeden. — ,/Inderdaadzoo spraken de voorstanders, ,/wij begrijpen zeer goed, dat de Katholieken aan scholen waar hun godsdienst het onderwijs doordringt de voorkeur geven ; zoo ook de geloovige protestanten en orthodoxe Israëlieten. Een ieder die eene overtuiging heeft zal wel voor zijne kinderen de opleiding in die overtuiging wenschen. Maar hoe kan de staat zich aan alle die overtuigingen storen ? De openbare school moet bruikbaar zijn voor allen.

Indien zij neutraal is , is zij ook bruikbaar voor u. Hoort slechts hoe uw eigen bisschoppen dit verklaren: ,/Dit be-//teekent echter niet,quot; zoo zeggen zij in hun veelbesproken mandement, //dat men in geen geval van dergelijk onderwijs z/kan gebruik maken. Neen, wanneer men niet in de gclegen-//heid is, om het noodige onderwijs te hebben op eene school, //die de H. Kerk in allen deele goedkeurt, dan kan men z'ine //toevlucht nemen tot eene niet katholieke schooi: altoos ech-z/ter op voorwaarde, dat in die school niets ouderwezen worde //in strijd met den godsdienst en de zedcleer.quot; — Welnu, die voorwaarde wordt op onze school vervult. Zij is neutraal: ergo kunt gij er ook gebruik van maken.

Zoo moesten de tegenstanders wel altijd het onderspit delven. Op hen rustte nu de verplichting van te bewijzen, dat de openbare school niet neutraal was, dat daar iets geleefd werd strijdig met den godsdienst en de zedeleer. Maar iioe dat bewijs te leveren? Werd er ovei een leesboek geklaagd, welnu dat boek werd verwijderd, en dan kwam een ander, soms even partijdig boek in de plaats (dit laatste gebeurde onder anderen te Leiden met het leerboek der geschiedenis).

Wat betreft het onderwijs, dat gegeven wordt buiten de

-ocr page 9-

8

leerboeken om, wie zou de strekking daarvan constateereu? Met recht wees de Heer van Nispen in zijne rede er dan ook op, dat het niet wel doenlijk is, iets door getuigen te staven, waar slechts leerlingen getuigen waren. Eu werd er dan ook al eens wat geconstateerd, dan bhef het immers toch altijd maar een geïsoleerd feit. Hoe kon men nu zoo onbillijk zijn uit een geïsoleerd feit, conclusies voor den algemeenen toestand te willen trekken.

Het is aandoenlijk te zien, hoe dit argument ook nog bij de jongste debatten, tegen den Heer van Nispen werd geëxploiteerd. — Dat deze quasi geïsoleeide feiten niet toevallige maar noodzakelijke gevolgen van de schoolwetten waren, — omdat men het woord neutraal wel in wetten kan schrijven en iu redevoeringen kan laten klinken, maar op de school onmogelijk in praktijk kan brengen, — dat wilde men tot nu toe niet begrijpen. I 'och hierin is gelukkig eindelijk eenc verandering gekomen. Die verandering is bij de debatten door dc redevoering van den Heer van Nispen uitgelokt, geconstateerd, en dus mag men gerust zeggen, dat'met die redevoering de strijd tegen de schoolwetten eeue nieuwe phase is ingetreden.

Dit eene punt vooral mogen wij niet uit het oog verliezen, dat de Heer van Nispen, tot staving der anti godsdienstige richting in ons onderwijs, een geschrift van den Hoogleevaar Opzoomer aanhaalde, waarin de Hoogleeraar de meening uitdrukt, dat, volgens de tegenwoordige regeling van ons onderwijs, de onderwijzer wel mag leeren wat in strijd is met de godsdienstige begrippen van andersdenkenden, maar niet mag leeren wat in strijd is met den eerbied aan die begrippen verschuldigd. Ging er tegen die woorden van den kant der liberalen een algemeen protest op?

Ja, de Heer Godefroi zeide, dat dit niets anders was dan de subjektieve meening van den Heer Opzoomer, en de Heer Jonckbloet zeide, het in zooverre met den Hoer van Nispen eens te zijn, dat het ook volgens zijne meening niet alleen

-ocr page 10-

9

wenschelijk maar ook plichtmatig is, op de lagere en middelbare school de wet te eerbiedigen, die beveelt, dat wij voor ile godsdienstige overtuiging van andersdenkenden eerbied moeten hebben, — ot' zijn eerbied van den eerbied des Heeven Opzooiner verschilt, is niet recht duidelijk.

Maar dit blijkt zonneklaar, dat al de overige liberalen, die bij deze gelegenheid het woord voerden, in naam der weten-sciiap vorderden, dat de resultaten der wetenschap, of wat men wel zoo gelieft te noemen, op de school worden medegedeeld, zonder er op te leiten of zij al of niet met de leer van eenige kerkgenootschappen strijden. Van neutraal onderwijs is bij deze geheele discussie schier geene kwestie meer: is het ouderwijs totaal anti-godsdienstig of niet, dat alleen was de vraag; en dat het begrip van godsdienst, ja zelfs van positief Christendom daar nogal bijzonder ruim werd genomen, blijkt uit dc woorden van den Heer van Eek, die beweerde, dat een onderwijs, van de beginselen der modernen doordrongen, nog geen anti-godsdienstig onderwijs mag genoemd worden. De totaal indruk van de geheele discussie kan, dunkt mij, wol geen andere zijn, dan de bevestiging van de reeds zoo lang uitgesproken overtuiging der anti-schoolwetmanneu //dat een neutraal- onderwijs eene onmogelijkheid, een onzin is.''

Rij het hooger onderwijs springt dit zoozeer in het oog, dat het wel geen verstandig raensch in het hoofd zal komen, om van neutraal hooger onderwijs te spreken.

Ik kan mij slechts één geval herinneren, waar op iets soortgelijks werd gedoeld. — 't Was in het ontwerp van wet tot regeling van het Hooger onderwijs, door den Heer Fock indertijd ingediend. Die Heer had eene Theologie uitgevonden zonder dogmatiek, een godsdienst zonder leer, eeue wetenschap zonder leerstcliingen. Maar eene neutralequot; wetenschap dat scheen toch zelfs voor den Heer Fock nog te kras.

Ook een neutraal middelbaar onderwijs zal niet vele verdedigers vinden. Wie zou dan ook de taak willen aanvaar-

-ocr page 11-

10

den, om de geschiedenis, do natuarkuude, de letterkunde zelfs, in dien omvang waarin zij op de scholen van middelbaar onderwijs gedoceerd worden, te ouderwijzen ouder voorwaarde, dat men nimmer iets leere, wat tegen de godsdienstige overtuiging van wieu ook zou strijden?

Slechts bij de lagere sciiool kon de neutrale vlag de verdachte lading in veler oogen nog dekken. //Kan men dan geen lezen, sclirijveu of rekenen leeren, zoo werd er gevraagd, zonder den godsdienst er bij te halen ? — een neutraal spa-a, een neutrnal schrijfboekje, een neutrale Bartjens, dat is toch werkelijk zoo onmogelijk niet.quot;

Neen, dat is ook niet onmogelijk, maar wat wel onmogelijk is: een neutraal onderwijzer, en dientengevolge een neutraal achool-ouderwijs. Laat ons nu voor dit oogenblik maar eens vergeten, dat de wot zelve, buiten en behalve dat al, ook nog //opleiding tot christelijke deugdquot; vordert,—laat ons de ,/neutrale christelijke deugdquot; (hoeveel onzin willen de geleerde en verlichte mannen der eeuw ons toch doen slikken) of wil men liever, de neutrale opleiding tot christelijke deugd, nu eens ter zijde loggen, dan nog rest de vraag: wordt op de school niets anders gedaan, dan dat daar onderwijs wordt gegeven in het lezen, schrijven en rekenen? Zeker het mechanisch leeren lezen, het enkel voorzaggen «dit is een a, dat een h, wat is dat nu? toon mij nu eens een bquot; enz. —het voorteekenen van lijnen, hanepooten en letters, hot wijzen hoe het kind die moet namaken, — liet laten van buiten leeren der tafel van vermenigvuldiging of van namen en jaartallen uit de geschiedenis, dit alles kan men gemakkelijk doen opeeue wijze die men ,/neutraalquot; noemt.—Maar wie kinderen kent, weet ook dat kinderen zóó niet leeren. Daar moet mot de kleinen worden gesproken; door vertellinkjes, korte gezegden en wat niet al zal men hunne attentie moeten vestigen; men zal de verbeelding moeten te hulp roepen om het verstand en de memorie bij te staan;—het leeren moet smakelijk gemaakt

-ocr page 12-

11

worden; cn daarbij neemt do jeugdige geest allo woorden, allo wenken, ja zelfs de lioudingeu en gebaren des onderwijzers niet minder 0|), dan die letters op de plaat en die strepen of getallen op het bord. Al zou men ook slechts geregeld een uur per dag een kind onderwijzen, dan zou het toch niot mogelijk zijn, gedurende dien tijd de attentie te vestigen, zonder op dat zoo kneedbare gemoed indruk uit te oefenen, dus zonder vormend, opvoedend te werken. Zoo zijn ook, ja vooral, op de lagere school onderwijs en opvoeding niet te scheiden, en zelfs toegestaan dat men van neutraal onderwijs kon spreken, eene neutrale opvoeding is toch inderdaad al te dwaas. Hoort, Mijne hoeren, wat prof. Opzoomer hieromtrent zegt, en vraagt u zelve dan af, of hier die hoogleeraar niet gelijk heeft. (Waar men de woorden der wet zoo verstaat dat de onderwijzer niets mag leeren, wat met de godsdienstige begrippen van andersdenkenden in strijd is) //daar is //aan het onderwijs alle waarheid, alle eerlijkheid, alle warmte //en kracht vau overtuiging ontnomen, en kan men op het ka-//rakter én van leermeester én van leerling niet anders dan //verlammend en bedervend werken, zoodat juist het tegendeel //wordt bereikt van hetgeen van alle onderwijs het hoofddoel //inoet zijn. De onderwijzer die tot plichtsbetrachting of tot //berusting iu tegenspoed wil opwekkon, daar waar in don //loop van zijn onderwijs zulk een opwekking op haar plaats //is, zal niet eens van een hoogor wezen of van een voort-//leven na den dood mogen spreken, als er onder zijne leer-z/lingen zijn, wier ouders geen God erkennen en van geen //onsterfelijkheid willen weten. Men herinnert zich misschien, //dat juist dit laatste voorbeeld zich heeft voorgedaan en zelfs //in onze Tweede Kamer ter sprake is gebracht. Mij dunkt vgeen onderwijs ware beter dan een zoo zielloos onderwijs. //Die waardig is gekeurd, anderen als leermeester voor te gann, //moet volle vrijheid genieten, om te openbaren wat in hem //is en al de kracht zijner natuur te ontwikkelen. Met warmte.

-ocr page 13-

12

//met geestdrift moet hij kunnen spreken, opdat er leven, be-//zieling van hem moge uitgaan. Een frissche, krachtige geest //zal beter werken, dan oen slappe, gebroken geest, en niets i/is verachtelijker en verderfelijker dan die angstvalligheid, z/die ieder woord, niet op de goudschaal der waarheid, maar z/op de goudschaal dier aardsche voorziclitigheid weegt, die //allen naar den mond wil spreken en met niemand» begrippen vin botsing komen.quot; ') — Waarlijk, Mijne heeren, een scherper, maar ik voeg or gaarne bij, een rechtvaardiger oordeel over dat lamlendig denkbeeld van neutraal ouderwijs, is moeie-lijk uit te spreken!

Maar tevens blijkt hieruit, even als uit de geheele discussie door do redevoering van den Heer van Nispen uitgelokt, de juistheid van 'tgeen die geachte afgevaardigde ook hierdoor weer bewezen achtte, dat namelijk //het onderwijs «niet is de zaak van den staat, maar van de ouders , maar //van de Kerk.quot; Wij zagen toch zooeven reeds, dat onderwijs en opvoeding niet te scheiden zijn. — Doch daar is meer. Opvoeding is juist het doel van het onderwijs. Het onderwijs is niets anders dan een middel tot opvoeding. — De waarde van liet onderwijs, zoowel voor de persoon als voor den staat, ja voor de gansche menschheid, hangt geheel en al van de opvoeding af. Door liet onderwijs wordt in de eerste plaats kennis opgedaan. Doch kennis is slechts een wapen. Van de wijze waarop dat wapen gevoerd wordt hangt het af, of die kennis voor den individu en voor de maatschappij tot heil of tot ongeluk zal strekken. — Algemeene wapening zal eerst dan een geluk voor den staat zijn, als alle burgers de wapenen tot verdediging der onafhankelijkheid van het vaderland of tot handhaving der orde dragen; — maar waar die wapenen togen de orde worden gekeerd, daar is de staat te ongelukkiger , naarmate de oproerige burgers beter gewapend zijn en meer in

1) Onze achterlijkheid iu de kunst van wetgeving.

-ocr page 14-

13

den wapenhandel bedreven. — Een zwaard is eon zwaard , en een Chasscpot een Chassepot, maar of dat zwaard en dat Chaasepot-geweer in handen van het leger van Versailles, of in handen der harrikade-helden van licllo-ville zou blijven, daarvan hing eenmaal het geluk of het ongeluk van Frankrijk af! Onderwijs is onderwijs, maar of dat ouderwijs aan eene goede of aan eene slechte opvoeding wordt dienstbaar gemaakt, dat is de vraag waar alles op aan komt!

Opvoeding nu is niets anders, dan een geschikt maken tot doelsbereiking. Gelijk de boumkweeker bij de verzorging der jonge spruiten zich do vraag stelt, waartoe zal dit boompje moeten dienen? — het dan besproeit en besnoeit, aan den invloed \an zon en wind blootstelt of onttrekt, en de teedere takjes leidt, al naarmate het boompje bestemd is om eenmaal vruchten te dragen, ora onder de schaduw zijner breed gespreide takken tot rust uit te noodigen of om tot sieraad te strekken van hof en tuin; —• zoo zal ook een ieder, die met de opvoeding belast is, zich rekenschap moeten geven van hot doel, dat zij, die aan zijne leiding zijn toevertrouwd, zullen moeten bereiken. De vraag naar het doel van den mensch beheerscht dus het geheel e vraagstuk der opvoeding, en het antwoord op deze vraag zal noodzakelijk de richting aangeven, die bij de opvoeding moet gevolgd worden.

Hoedanig en hoe veelvoudig het antwoord op deze vraag ook zij, zeker zal niemand eene opvoeding goed kunnen noemen, die niet tot bereiking leidt van het doel, dat volgens zijne overtuiging aan den mensch gesteld is. Zonder antwoord op de vraag, wat is het doel van den mensch, is het onmogelijk een antwoord te geven op die andere vraag: wat is eene goede opvoeding? Zoo dan onderwijs en opvoeding niet te scheiden zijn, zoo het onderwijs slechts een middel tot opvoeding is, zoo zeker op de school niet alleen onderwijs, maar met en door dat onderwijs ook opvoeding wordt gege-

-ocr page 15-

14

ven, dan volgt daaruit noodzakelijk, dat een staat, die op de vraag: wat is het doel van den mensch, niets anders te antwoorden heeft dan //ik weet het niet en ik houd mij er ook niet meê opquot;, ook niet kan weten welke school al of niet goed is, dus ook niet voorschrijven//zóo moeten de scholen zijnquot;, en zeker zelf geen onderwijs mag geven. Neen, niet mag geven, want dan zou de staat zeggen: ,/ik bereid de' kinderen voor, — maar waartoe ik ze moet voorbereiden weet ik niet. Ik wil die kinderen geschikt maken om hun doel te bereiken, maar welk doel zij moeten bereiken is mij geheel onverschillig.quot; Men heeft ons zoo langzamerhand aan veel onzin gewend, Mijneheeren, maar die onzin hl'tjft toch te groot. Slechts waar de staat een bepaald antwoord op de vraag naar het doel van den mensch, en naar de middelen om tot dat doel te geraken, als het ware erkent en huldigt, waar dus een bepaalde godsdienst als staats-godsdienst bestaat, zou de staat consequent blijven, wanneer hij zeide //im zal ik zooveel mogelijk meehelpen om de jeugdige burgers tot bereiking van dit doel geschikt te makenquot;, doch, let wel Mijneheeren, dan nog zou de staat niet mogen zeggen //ik zal het doenquot;, maar //ik zal de ouders en de Kerk helpen hot te doen.quot; — Het doel, door den Schepper aan den mensch gesteld, en de middelen om tot dat doel te geraken, kanalleen de godsdienst ons leeren kennen; het door God gestelde doel, langs den door God voorgeschreven weg te bereiken, dat juist is de dienst van God, de godsdienst.

Evenmin als nu de verkondiging van den godsdieiibt staatszaak is, ofschoon de staat die verkondiging kan steunen en beschermen, — evenmin kan de opvoeding en het ouderwijs, de geschiktmaking tot doelsbereiking, ooit staatszaak zijn, in dien zin, dat de staat zelve de strekking van dat onderwijs Lepale.

Men zou nog eerder aan den staat het recht kunnen toekennen, om, als in Sparta, de soep voor de burgers naar

-ocr page 16-

15

eigen recept tr koken; daar bescliikt- de staat ten minste nog alicer. over de lichamen , en de geest blijft van den tirannieken invloed der staatsmacht bevrijd. — Ja Mijneheeren, wie n; t ons den geest boven het lichaam, wie het zieleleven boven het stoffelijke leven , wie het eeuwige belang van ons onsterfelijk ik, boven het tijdelijk belang van dit sterfelijk omhulsel stelt, hij zal — schoon hij overal en altijd togen het verfoeilijk systeem der staatsalmacht protesteerc, met ons instemmen, wanneer wij zeggen; wij willen geen Spartanen worden, doch indien wij ons moesten onderwerpen en goene andere keuze werd ons overgelaten: liever een staatskeuken, dan een staatsschool.

Maar indien het waar is, dat de school niet neutraal kan zijn, zoo werpt men ons wellicht tegen, wat beteekenen dan de woorden van het mandement der bisschoppen, zooeven nog aangehaald, en waarin zij verklaren, dat meu, wanneer men niet in de gelegenheid is om het noodige onderwijs te hebben op eene school die de H. Kerk in allen deele goedkeurt, zijne toevlucht kan nemen tot eene niet-katholieke school? Vloeit daaruit niet voort, dat volgens de meening der bisschoppen het bestaan van neutrale scholen, toch zoo onmogelijk niet is? immers onze kerkvoogden zullen toch niet verlof geven om de kinderen een bepaald anti-katholiek gekleurd onderwijs te laten ontvangen. Ik kan deze tegenwerping zoo gauf niet toegeven.

Ik ben er ten volle van overtuigd dat ook onze Doorluchte en Hoogwaardige Herders geheel instemmen met de woorden door Z. TT. den paus in het jaar '(34 tot den aartsbisschop van Preiburg gericht: //dat eene opvoeding die den teederen geest ,/eii liet zoo licht ten kwade geneigde hart der jonge lieden //zonder de hulp der christelijke geloofs- en zedeleer wil vor-z/meu, noodzakelijk een geslacht moet voorbereiden, dat, ter-,/wijl het zich slechts door zijne slechte drii'ten en eigen' rede-//Heeringen laat leiden, zoowel aan hot geaiü als aan den staat //de grootste rampspoeden bereidt.quot;

-ocr page 17-

16

Men vergete niet dat liet mandement der bisschoppen voor het gelieele land bestemd was; dus ook voor die plaatsen waar schier geene gemengde bevolking te vinden is, en waar het onderwijs op de openbare school aan Katholieke onderwijzers is toevertrouwd. Juist omdat nu neutraal onderwijs onmogelijk is, daar men geene neutrale onderwijzers kan hebben; maar noodzakelijk de cvertuiging van den onderwijzer, geheel onwillekeurig, zelfs tegen zijne bedoeling in misschien, aan onderwijs en opvoeding eene kleur zal geven; daarom zal ook het onderwijs, op de openbare school door een Katholiek onderwijzer gegeven. Katholiek getint zijn, zelfs zonder dat hij de Katholieke geloofs- en zcdeleer onderwijst. De geest van den onderwijzer zal de geest der school zijn; is de onderwijzer door den geest van het Katholicisme bezielt, ook zijn onderwijs zal noodzakelijk een Katholieken geest ademen. Ware nu door de bisschoppen verklaart: dat men in geen geval van eene school mag gebruik maken, die de kerk niet in allen deele goedkeurt, dan zouden de Katholieken ook zulke scholen, waar de persoon des ouderwijzers hun waarborgt, dat de kinderen niet aan anti-Katholieken invloed zullen blootstaan, niet mogen gebruiken. Doch ook het gebruik van zulke scholen, die wel niet anti Katholiek zijn, maar waar toch de Katholieke geloofs- en zcdeleer niet regel en grondslag van de opvoeding is, moet men volgens het eigen woord der bisschoppen, slechts als eene droeve noodzakelijkheid beschouwen. In het geval daarentegen dat de meester niet Katholiek is, heeft men zich af te vragen, of die school aan het //mitsquot; van het mandement voldoet. Wie met ons overtuigd is, dat eene neutrale opvoeding niet mogelijk is, dat de strekking der opvoeding door een niet-Katholiek gegeven, noodzakelijk anti-Katholiek zal zijn, kan deze vraag niet dan ontkennend beantwoorden, en moet dus besluiten, dat zoodanige school niet tot de door het mandement als//eene treurige noodzakelijkheidquot; getolereerde scholen behoort. Gij ziet dus, dat als bewijs voor

-ocr page 18-

17

de mogelijke neutraliteit der opvoeding, een beroep op het mandement der bisschoppen geenszins gewettigd is.

Neen, Mijne heeren, ook op de scholen geldt het woord van den goddelijken Stichter onzer Kerk ffwie niet voor mij is, is tegen mij.'' — De mensch kan niet neutraal zijn; — en e\ onmin als men uit zure druiven zoeten wijn kan persen, evenmin als men uit troebele wellen zuiver water kan putton, evenmin als ik aan anderen kan meededen, wat ik zelf niet heb, — evenmin kan iemand die niet neutraal is, aan anderen cnie neutrale opvoeding geven.

De bestrijders van onze tegenwoordige sdioolregcling hebben dit sinds lang beweerd; — maar nu ook, in en buiten de kamer, onze tegenstanders zoo kwistig bewijsgronden voor onze stelling komen aanbrengen, — nu de vijand zelve het muurwerk der neutraliteit, waarachter hij zich tot heden verschanste, met eigen handen afbreekt, — nu hebben wij voorzeker wel redenen om den langdurigen strijd met vernieuwden ijver voort te zetten, — want inderdaad wij kunnen met de Maasbode uitroepen — wij gaan vooruit!

Zij die tot nu toe vast en stijf volhielden, dat hot openbaar ouderwijs op de lagere school neutraal was, en ook neutraal moest zijn, beriepen zich tot staving van deze laatste meening op de tweede alinea van art. J 94 G. W. die het voorschrift bevat, dat de inrichting van het openbaar onderwijs met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen moet worden geregeld. Zij stelden in plaats van de inrichting van het openbaar onderwijs het onderwijs zelve, en — de kunstgreep was volbracht. - Ieders godsdienstige begrippen eerbiedigen, dat kan, zoo verklaarden zij, alleen een neutraal onderwijs doen.— Maar 'tis karakteristiek en voor het streven der verdedigers onzer schoolwet niet zeer vleiend dat zij, die zoo hoog opgaven van hunne liefde tot, en hunne gehechtheid aan de grondwet nimmer op de gedachte kwamen, dat indien alinea

-ocr page 19-

18

twee een neutraal openbaar lager onderwijs vorderde, diezelfde eiseli ook voor liet hooger onderwijs moest gelden.

Bij die discussies over de wijziging der grondwet in 'IS zoide de Heer van Lijnden, dat de meerderheid voorstelde //om naast de vrijlating van het bijzonder onderwijs, de ver-//plichtmg der regeering te stellen, oin overal voldoend open-nbaar (lager) onderwijs van harentwege te doen geven (ten //einde) liet tegengif /.ooveel mogelijk naasi het vergif ver-z/krijgbaur te stellen.quot;

Uit de houding der sehoolwetmannen na '48 schijnt te blijken, dat de Heer van Lijnden goed luid gezien, en dat de openbare school moest dienen, om den invloed der bijzondere school te neutraliseeren. Waarom anders duiir, waar men de concurrentie van het bijzonder ouderwijs vreesde, den eiscli van neutraliteit gesteld, — doch daar, waar de staat nog altijd feitelijk het monopolie bezit, bij het hooger onderwijs, tegelijk met de eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen, ook het voortdurend beroep op de grondwet Ier zijde gezetr1

Het is waar, Mijne heeren, ook de vurigste vereerder der grondwet zal haar de macht met toeschrijven om met een enkel voorschrift het onmogelijke mogelijk te maken, — en liet denkbeeld van een neutraal hooger onderwijs is zoo ongerijmd, dat men het wel zelfs den liberalen niet kan doen slikken. Bij het middelbaar onderwijs scheen het er nog even door te gaan, en bijna vijf-en-twintig jaren waren er noodig, om de tegenstrijdigheid der begrippen //neutraalquot; en onderwijs, ook bij den laagsLen trap, aan de voorgangers ouder de liberalen te doen inzien, of ten minste openlijk te doen erkennen, schoon ouk hen die tegenstrijdigheid bij den hoogsten trap zoo evident was.

Üoch, hadden wij reeds reden te over om over de onbillijkheid, de scliieeuweude onrechtvaardigheid der regeling vau het onderwijs te klagen, toen onze tegenstanders twee trappen van onderwijs neutraal schenen te vinden, — hoeveel

-ocr page 20-

19

zwaarder moeten ónze he/waren niet ook bij hen wegen, — nu door hun eigen partijgenooten geconstateerd is, dat hot onderwijs op geen der drie trappen met eenige inogolijkhoid neutraal kan zijn?

Zij die nog aan oen positief Christendom hechten, de Katholieken en de orthodoxe protestanten , die samen toch zeker wel de meerderheid der bevolking vormen , moeten dus toezien, hoe op staats- en geraeentekosten, dus voor het meerendeel van hun geld, hooge, middelbare en lagere scholen worden opgericht en onderhouden, waaraan de vaderland-sclie jeugd een onderwijs en eene opvoeding wordt gegeven , die met hunne overtuiging strijden , niettegenstaande de Grondwet aan hunne godsdienstige begrippen evenzeer als aan de begrippen hunner tegenstanders eerbiediging bij de regeling van het openbaar onderwijs beloofde*

En wanneer zij tegen die schreeuwende onrechtvaardigheid luide hunne stem verheffen , wanneer zij tot hunne liberale landgenooten zeggen; «weest toch billijk, laat waar allen de lasten dragen ook allen de lusten genieten , en werpt niet de grootere helft der lasten op onze schouders om de lusten alleen voor u-zelven te behouden!quot; wanneer zij hen vragen ; //Op welk artikel van onze grondwet kunt gij u beroepen tot staving van uwen on recht vaardigen eisch, dat wij uw onderwijs moeten betalen, en gij het onze niet!quot; wanneer zij zeggen : //noemt ons het grondwetsartikel dat aan uwe begrippen meerdere bescherming toezegt dan aan onze! Wiist ons toch waar het geschreven staat, dat uwe overtuigingsgenooten meer uit de algemeene kas moeten genieten dan wij ! is dat nu uwe hooggeroemde liefde tot en getrouwheid aan de grondwet,— is dat de bcteekenis van uwe leuze; gelijk recht voor allen, — dat exclusieve egoïsme, dat wegloopen met het leeuwenaandeel , is dat nu uw liberalisme ?quot; — wanneer de tegenstanders der school wetten zoo spreken, dan noemt men ze duisterlingen , vijanden van verlichting en wetenschap on wat

-ocr page 21-

20

niet al; dan zegt men dat dit voortdurend eischen van zijn recht, dat protesteeren tegen schreeuwend onrecht, agitatie in den lande verwerkt en dat die agitatie niet strookt met welbegrepen vaderlandsliefde.

Verbeeldt u iemand, die daar, waar wij samen moesten deelen, met het geheel wegloopt, en wanneer ik dan schreeuw ■/houdt den diefquot; mij toeroept: ,/maak toch zoo'n leven niet, ge brengt het huis in opschudding, en anderen door uw ge roep vrees aan te jagen, dat strookt niet met de welbegrepen liefde lot uwe huisgenooteu \quot; Al ware liet enkel om te pro-tosteeren*tegen de schending van ons goed recht, dan nog zou die agitatie rechtmatig wezen. Doch daar is hier oneindig meer. Wij willen , wij kunnen niet dulden dat men ons geld misbruikt om aan de vaderlandsche jeugd ecne opleiding te geven , waarvan wij overtuigd zijn dat het vaderland de wrang-ste vruchten zal plukken. Wij zullen , zooals de lieer v. Nispen zeide, overal waar wij brand ontdekken ons verplicht achten vbrandquot; te roepen , en dc welbegrepen liefde tot ons land zal ons altijd uoopen, om daar, waar wij voor de toekomst vnu ons dierbaar vaderland gevaar zien, luide te waarschuwen en dus met den lieer van Znyleu te verklaren agitatie tegen de schoolwelten is voor ons meer dan recht, — 't is plicht.

Wat die andere beschuldiging betreft, dat wij vijanden van verlichting en wetenschap zouden zijn, daarop kunnen wij met de reeds dikwerf gedane vraag volstaan, wie of meer doet voor de volksbeschaving, hij die met beide handen in de heiaas! toch niet te ruim voorziene staats- en gemeentekassen grijpt, om voor het geld van allen, scholen op te richten, waarvan de, grooter helft niet gediend belieft. — of hij, die behalve dat hij deelt in de zware kosten der scholen door zijne tegenstanders don lande opgedrongen, ook nog uit zijn privaatbeurs scholen opricht, om te gomoet te komen aan de bezwaren van hen, die bij het openbare onderwijs, de door de grondwet toegezegde eerbiediging hunner begrippen niet vin-

-ocr page 22-

21

den. 'tis inderdaad geen kunst, uw huis schitterend te verlichten, als gij uwo medeburgers dwingt die illuminatie te betalen. Wanneer wij tegen uw onderwijs strijden, dan is dat waarlijk nog geen strijd tegen het onderwijs. Wanneer wij niet verkiezen dat gij voor ons geld aan onze kinderen dat, wat gij wetenschap gelieft te noemen als de wetenschap voorhoudt — dan bestrijden wij daarmede toch de wetenschap nog niet. Pat heeft de jongste kamerdiscussie ons nog duidelijk getoond. De. theorie van Darwin, eene hypothese, die door de hevigste voorstanders nog niet anders dan zeer waarschijnlijk kan worden genoemd, en die door evenveel en even knappe mannen wordt bestreden dan geleerd, vond in do kamer warme verdedigers; in naam vaii de wetenschap moest onze jeugd daarmee bekend gemaakt; maar over het fabeltje van Gallilei's martelaarschap, en zijn //toch beweegt zij zichquot; werd gesproken, als haddo er nooit eene wetenschappelijke kritiek der geschiedenis bestaan. En waarlijk zoo geheel wetenschappelijk behoeft men nog niet te zijn om hier meer van te weten dan de verdedigers der wetenschap in onze Kamer. Zelfs wie er alleen de Gids al* eenig leverancier van wetenschap op na houdt zou zulke flaters niet begaan!

Arme wetenschap, die om van de fiktieve banden der Kerk bevrijd te worden, in do kluisters van den partijgeest wordt geslagen!

Een groot bezwaar in den strijd voor ons goed recht, bij de regeling van hst onderwijs, levert het feit, dat de versrhillende tegenstanders der schoolwetten, het tot nu nog maar niet eens konden worden over de wijze waarop de erkenning der billijkheid op de voorstanders van het systeem //alles voor ons en onze vriendenquot; zou worden veroverd. Gij weet. Mijne Heeren, dat eene partij ten onzent, die voorheen in deze met onséene lijn trok, sedert eenigen tijd herziening der Grondwet als conditio sine qua nov van hare medewerking eischt. — Gij

-ocr page 23-

22

weet evenzeer, waarom wij Katholieken met dien eisch niet kunnen instemmen. — Wij meenen, dat men altijd met de bestaande toestanden moet rekenen, en dat in deze onvolmaakte wereld, geen enkel beginsel volmaakt kan worden toegepast.

Wij meenen, dat men gedurende eene ziekte aan den patient niet de levenswijze van een gezond en krachtig mensch kan voorschrijven, en dat men evenmin op een abnormalen toestand, als waarin de maatschappij zich thans bevindt, alle regels van den normalen toestand kan aanwenden. Doch daarom willen wij niet stilzitten en denken niet //zoo wij de beginselen en de normale regelen niet geheel en al in praktijk kunnen brengen, laat ons ze dan maar geheel ter zijde laten,quot; — neen wij zijn integendeel geheel overtuigd van de waarheid van het spreekwoord //beter een half ei dan een leege dop.quot;

Op dit oogenblik herziening der grondwet eischen, zou voor ons een roekeloos spel wezen, waartegen zich ons inderdaad antirevolutionair karakter verzet. — Vooreerst zou de daardoor noodzakelijk geworden kamerontbinding en nieuwe verkiezingen, bij de diep ingrijpende veranderingen, die anderen in onze grondwet wenschclijk achten, eene agitatie in den lande verwekken, die inderdaad bij den tegenwoordigen stand der partijen, ook met het oog op deu toestand dev lagere volksklassen in andere landen, voor de orde gevaarlijk zou kunnen worden. Voor de onafhankelijkheid van ons land, is het, bij het bezit van een nog al bemoeizieken en inne-menden buurman van het hoogste gewicht, -dat de orde niet worde in gevaar gebracht.

De aspiration die reeds lang van verschillende kanten opstegen, laten verder plaats voor de gegronde vrees, dat grondwetsherziening op dit oogenblik een voortgaan op den weg van het afbreken der koninklijke prcerogativen zou zijn, — en voor dat slooperswerk willen wij de steigers niet zetten. Wij zien in het pal staan voor de verdediging van de rech-

-ocr page 24-

teu der koningen uit het Oranje-huis, een zekerder waarborg en een luider sprekend bewijs van trouw, gehechtheid en liefde, dan in het, ten believe van een sinds eeuwen overleden vorst uit dat huis, verhanselen van geseliiedenis en waarheid.

Maar zelfs al /.ou het echt conservatieve karakter var. onze beginselen zich niet tegen het nu eischen van grondwetsherziening verzetten, dan zouden wij zulk een taktiek toch onhandig blijven noemen* Nu de liberalen zelfs openlijk beginnen uit te spreken, dat het openbaar onderwijs niet eens meer neutraal behoeft te zijn, — dat op de scholen , door allen onderhouden, gerust mag worden geleerd, wat tegen de godsdienstige begrippen van velen strijdl, nu vreezen wij, zou er meer kans bestaan om de grondwet, ook wat het onderwijs betreft, in ons nadeel, dan in ons voordeel te zien veranderen. De berekening dat er kans zou bestaan om tie Kamer voor twee derden uit verdedigers van het recht der minderheden samen te stellen, werd tot nu toe vergeefs gevraagd.

En waarlijk alles op één worp te stellen, de beslissing van den geheelen krijg aan een enkelen, meer dan ongelijken, roekeloozen slag te hangen, getuigt, dunkt mij, eerder voor de luchthartigheid van een avonturier dan voor een scherpen veldheersblik.

Doch waarom dan grondwetsherziening? Is het dan onmogelijk, om met de instandhouding van art. 19 i liet onderwijs zoodanig te regelen, dat aan de eischen van recht en billijkheid worde voldaanV Integendeel, — dat artikel levert ons het beste wapen om de tegenwoordige regeling te bestrijden. Wij nomen op dit oogeublik tegenover de schoolwetmannen een zeer voordeelig standpunt in, daar wij op den bodem der grondwet staan, en hnn voortdurend kunnen toeroepen, //bewijst uwe liefde tot de constitutie niet met woorden maar met daden. Geeft ons eindelijk de noodzakelijke voorwaarde, der door de grondwet geproclameerde vrijheid, zoowel van

-ocr page 25-

:U

liooger als \an middelbaar en lager onderwijs! Geen monopolie noch voor dm staat noch voor eenige partij of lichting!quot;

Het voordeel van zuIk een standpunt zonder noodzakelijkheid over te geven, dat ware het toppunt van onhandigheid,

z/De inrichting van het openbaar onderwijs wordt met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen door de wet ge-regeldquot;—zoo zegt d« tweede alinea van art. 194. — Letwel, Mijne heeren, bij do inrichting van het openbaar onderwijs wordt eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen gevorderd.

De inrichting van onderwijs moet zoo worden geregeld, dat ook onze godsdienstige begrippen geëerbiedigd worden. Terecht, naar mijne uieening, merkt de FTeer Opzoomer aan, dat dit onmogelijk kan beteekenen, dat op alle openbare schooien alle godsdienstige begrippen geëerbiedigd worden in den zin van //niet bestredenquot;. — Want noch bij het hooger, noch bij het middelbaar, noch zelfs bij liet lager onderwijs, is, zooals wij zagen, eene neutrale houding mogelijk. Zeer juist is ook des Hoogleeraars opmerking, dat het dikwerf even onmogelijk is over God te zwijgen, dan over God te spreken, zonder iemands godsdienstige begrippen niet te eerbiedigen. — Maar evenmin, ja nog veel minder kan de wet bedoelen, dat op alle openbare scholen de onderwijzer wel mag leeren wat in strijd is met de godsdienstige begrippen van andersdenkeu, maar dat hij niet mag leeren wat in strijd is met den eerbied aan die begrippen verschuldigd.

De personen mijner tegenstanders kan ik eerbiedigen, doch hunne begrippen, wanneer ik die voor valsch erken, niet. Wanneer ik die begrippen voor onwaar houd, dan zou hunne eerbiediging voor mij eene eerbiediging van de onwaarheid, van de logen zijn, — en zoodra ik de logen eerbiedig, doe ik aau den eerbied voor de waarheid te kort. — Wanneer ik een begrip bestrijd, dan moet ik blijkbaar dat begrip ten ouder willen brengen, dan heb ik het op de vernietiging vau dat begrip gemunt. En dan nog eerbied voor die begrippen

-ocr page 26-

25

voor te wenden, zou dat niet op bespotting gelijken ? Verbeeldt u iemand, die een ander met den hoed in de hand en onder veel plichtplegingen den doodsteek geeft. Zoudt gij dat eerbied noemen, of hoon en spot?

Oaarenboven zou volgens de opvatting van den lieer Opzoo-mor, zoo als de Heer van Nispen zeer ter snede aanmerkte, in de school worden afgebroken, wat in huis en keik werd opgebouwd. Welk begrip hebben zulke groote mannen dan toch wc! van onderwijs en opvoeding?

He inrichting van hot openbaar onderwijs zal alleen dan met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen geregeld zijn, wanneer oen ieder zijn kind op de openbare school kan zenden, zonder dat zijne godsdienstige begrippen daar bestreden worden. — Kan dit, bij de onmogelijkheid van njutraal onderwijs op éene voor allen niet geseliieden; —- blijkt het onmogelijk éene school te hebben die voor alle kinderen, zonder gevaar van bestrijding hunner godsdienstige begrippen toegankelijk is, — wel, dan rest er niets, dan de scholen te scheiden. — Men zegge niet dat dit met het begrip van upcn-haar onderwijs strijdt.

Wat geeft aan eene school het karakter eener openbare school? Niets anders, dan dat de onderwijzer van overheidswege worde aangesteld, en dat de school uit de algemeene kas worde onderhouden.

Toezicht en onderzoek naar bekwaamheid en zedelijkheid der onderwijzers wordt toch, volgens onze grondwet, ook voor de bijzondere school gevorderd.

Maar waar is dan bepaald, dat de wet, die het onderwijs regelt, niet aan do gemeentebesturen eenige speelruimte zou kunnen laten, om zooveel mogelijk aan de plaatselijke behoeften te gemoet te komen ? Waar is overleg met de kerkgenootschappen uitgesloten? waar wordt in de grondwet het verlee-ncn van subsidie tot de neutrale scholen beperkt? — Werd er dan vroeger in Pruissen niet overal van overheidswege vol-

-ocr page 27-

2rgt;

doend openbaar lager onderwijs gegeven, zonder dat de ver-schillende godsdienstige gezindheden over strijd met hunne godsdienstige begrippen klaagden ?

Dat beroep op Pruissen klinkt wellicht vreemd, Mijnaheeren, op het oogenblik dat men ook dnar de seliool wil neutraliseeren. — En toch, dat beroep is volkomen gerechtvaardigd. — Zoolang in Pruissen de eon fession eel e vrede heerschte zoo lang de regeering noch voor noch tegen eene godsdienstige overtuiging partij trok, zoo lang zorgde zij er voor, dat de volkschool godsdienstig bleef. Doch nu zij tegen het Katholicisme en het orthodoxe, protestantisme het zwaard trok, nu zij zich in verband met het liberalisme, op de vernietiging van de vrijheid der Kerk hoeft toegelegd, nu moet ook het onderwijs geseculariseerd worden. Wel een bewijs dat ook in de oogen van het Pruissische gouvernement de zoogenaamde neutrale school een geschikt wapen is tot bestrijding der Kerk. Die seculariseering zal dnar zeker toch wel geen bewijs moeten zijn, voor de eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen. — En wat de schadelijke invloed der Kerk op het onderwijs betreft, — wanneer men, na de overwinningen van '66 en'70 zoo triumfantelijk verklaarde //dat heeft de Pruissische schoolmeester gedaanquot; dan mocht men toch niet vergeten, dat dit dan het werk was van den schoolmeester, die in verbond stond met de Kerk. — Wij kunnen in elk geval nu reeds consta-teeren, dat Pruissen groot en machtig is geworden ten tijde dat het volksonderwijs daar godsdienstig was. Of het met de neutrale school groot en machtig zal blijven, staat nog te bezien; — tot nu toe pleit de hooggeroemde ,/ervaringquot; voor ons systeem.

Hoe het ook zij, — art. 194 Grondwet, doet ons in den strijd tegen de schoolwetten uitstekende diensten, en het is onmogelijk ons togen te spreken, wanneer wij beweren dat de tegenwoordige regeling, tegen de grondwet strijdt; dat immer* daarbij onze godsdienstige begrippen niet zijn geëer-

-ocr page 28-

■zi

biedigd, eu dat de grootwu helft der bevolking van het nu. overal iii het rijk vim overiieidsvvege gegeven lager onderwijs niet gediend belieft, Jut dus dat onderwijs niet voldoet.

1 )e anti-revolutionairen en andere orthodox protestanten, zullen zeker in ons medestanders en bondgenoüten vinden , waar zij strijd voeren tegen de aanmatigingen van ongeloof en liberalisme, waar zij in ons. Goddank, nog altijd ehris-telijk vaderland , op de bres staan voor den eiseh naar ehris-telijke politiek. Doeh het bestaande af te breken, zonder zekerheid \an daarvoor iets beters in de plaats te stellen, de vrijheid, die aan den godsdienst nog rest op iiet spel zetten, bij den roekeloozen worp naar de verwerkelijking van eigen ideaal, — de gelegenheid om iets goeds te krijgen en iets goeds te doen, ongebruikt laten voorbijgaan , om het onmogelijke na te jagen, is noeh ehristelijk, noch politiek. Van den andereu kant achter zullen wij ons noch door de zoo duidelijk blijkbare kwaadwilligheid der school wetmannen , die onze grieven niet willen erkennen, die ons geen gelijk recht als aan hunne overtuigingsgeuooten toekennen willen; noch door het onhandig drijven onzer voormalige medestrijders op dit gebied laten ontmoedigen. Maar nu, zooals wij zagen , sedert de laatste discussie over de onderwijswetten, de strijd een nieuwe phase is ingetreden, zullen wij met vernieuwden ijver ons recht handhaven, en tegen de schending van hot recht protestecren. Wij zullen nimmer vergeten, dat onze bisschoppen ons eenmaal toeriepen, dat wij bij dezen droevigen toestand hot hoofd niet moeten neerleggen, maar moeten uitzien naar middelen om dien te doen verdwijnen. Wij zullen dat doen in de volle overtuiging, dat wij op geene betere wijze, niet in woorden maar in daden , onze' vaderlandsliefde kunnen toonen. Wij zullen dat doen in de vertroostende en bemoedigende zekerheid dat wij, strijdende voor de rechten van den godsdienst bij de opvoeding, der maatschappij een dienst bewijzen, daar wij dan tevens strijden voor de orde en

-ocr page 29-

den waren vooruitgang en de ware verlichting. Want uit innige overtuiging spreken wij de woorden na, die onze H. Vader de Paus eenmaal aan den bisschop van Freiburg schreef: ,/Wanneer het gezag en de heilbrengende kracht van den godsdienst van de opvoeding der jeugd wordt gescheiden, „dan verliest de maatschappij langzamerhand dien waarlijk ,/christelijk en geest, die alleen de grondslagen van openbare „orde en rust op eene duurzaim' wijze kan bewaren , en den „waren en nuttigen vooruitgang kan bewerken quot;

Daarom, de strijd blijft noodzakelijk, — agitatie de vreedzame, wettige, maar ernstige agitatie blijft plicht! Wel is het een ondankbaar werk; wel dreigt de strijd door langdurigheid te vermoeien en zoo op het einde lusteloosheid zich van ons meester maakte, dan zou dit wel niet te verontschuldigen zijn, doch zeker zou men verzachtende omstandigheden voor

ons kunnen inroepen.

Doch neen dat kan, dat mag het geval niet zijn. Goddank, al is 't ook niet veel, wij gaan toch vooruit! Onze zaak is te rechtvaardig, ons recht is te heilig, in het einde moeten wij overwinnen! ~ Daarom den moed niet verloren, maar immer en immer weder den eisch herhaald: m naam der grond-—. in naam van recht en vrijheid, — in naam van onze godsdienstige overtuiging, van ons geweten,—in naam onzer kinderen, van het Nederland der toekomst, — in naam van het vaderland; de regeling van ons openbaar onderwijs moet veranderd worden!

-ocr page 30-
-ocr page 31-