2-
(j SylOij obf t cj c fun en Vyjcio cu
tOlUVCL»
VAN HUN
DR. SCIIAEPMAX.
,.Zie deze is de dag, dien de Heer heeft gemaakt!quot; — Onwillekeurig komt het woord ons op de lippen, het welt ons uit het hart: „deze is de dag dien de Heer heeft gemaakt.quot;' Een schoone, een heerlijke dag, stralend niet alleen in eigen luister, maar glanzend vooral van herinneringen uit vroeger dagen; een groote dag, groot door zijn eigen luidsprekende beteekenis , maar grooter nog door de grootheid van een halve eeuw in eere en heiligheid doorleefd. De Heer heeft hem gemaakt, — wie belijdt het luider dan gij, verheven feestelingen, die den fris-schen huwelijkskrans van 's Hoeren altaar genomen nu als de gouden kroone weór op 's Heeren altaar nederlegt? Wie belijdt het luider dan gij, die boven al de jubeltoonen, die U groeten, de lofzangen, die U prijzen, de hymnen, die Uw naam verhelTen, Uwe slem doet hooien met het koninklijke woord: „Niet ons, Heere, niet ons, maar Uwen naam zij de eer 1quot;
Maar God die U de kroon, de gouden kroone gaf, Hij wil, dat Gij die kroon blijft dragen Hem ter glorie; God die den luister van dezen dag deed opgaan, Hij wil dat Gij dien glans doet schitteren voor ieders oog. Gij zijt Zijne feestelingen, de getuige van Zijn goedheid. Zijn genade; Uwe kroon
*
van vijftig jaren is de profetie der kroon, die Hij eenmaal schenken zal aan wie Zijn rijk verbreidde en de wereld vol deed worden van Zijn heiligen naam.
Uw bescheidenheid. Uw eerbied voor Go3 zouden mij verbieden te spreken van U, maar Uw lietde tot dienzelfden God zal mij
gebieden de glorie des Heeren te prij/xn door de daden , die Cij in zijne kracht hebt gewrocht.
Een groot Sacrament in Christus en Zijn Kerk heeft de Apostel der volkeren het huwelijk genoemd. In Christus en Zijne Kerk, want deze hoogste, deze meest verheven uiting van het gewoon natuurlijk leven vindt hier haar hoogste voltooijing, meer, een bekrooning, die dit leven zich zelve niet geven kan. liet wordt meer dan een vereeniging in liefde, het is een ver-ceniging in genade; bet wordt meer dan de grondslag en de kracht der maatschappij, het is het middel waardoor steeds nieuwe ledematen voor het hoogheilig lichaam van Christus, onze b. Moeder de Kerk, worden gewonnen; bet is een lovende vertolking van de bede: „geheiligd zij Uw naam,quot; Want heiliging is bet groote geheim, de groote kracht van dit wondervol Sacrament, heiliging van de enkelen door de echtge-nooten onder elkaAr; heiliging van bet huisgezin door de opvoeding der heerlijke godsgaven, de kinderen; heiliging van de maatschappij door woord en daad, door voorbeeld en leer.
Als onze h. Moeder de Kerk in haar weergalooze taal, weergaloos daar de verhevenheid van gedachte en woord beide, den zegen Gods afbidt over de bruid, die daar neerknielt aan de zijde van haar echtgenoot, dan is er in dien stroom van zegeningen met milde moederlijke liefde uitgestort, eene bede, die ons boven alles treft: „Zij blijve de waardige volgster der heilige vrouwen.quot; En baar heiligheid, dat is baar wijsheid, haar trouw, haar liefde.
Wat de Kerk zoo teeder zegt tot hare dochter, dat heeft Paulus met zijn verheven kracht gezegd tot den man; „Bemint
„uwe cchtgenooten; zooals Christus zijn Kerk heeft beminden „zieh voor haar heeft gegeven, om haar te heiligen.quot; Ook hier is de kroon der liefde de heiliging.
Hoe heerlijk een schouwspel, dat Christelijk echtpaar verbonden in en door en met Christus en Zijne Kerk. Daar treden beide, steunende op elkander en elkander ondersteunend, het pad des levens op. Vriendelijke handen strooien bloemen op hun pad, alles juicht hun toe, door de luchten ruischt een lied van vrede, liefde en zaligheid. Maar naar hooger is hun blik gericht en welzalig wie op het pad des levens naar hooger schouwt. Ziet; de bloemen verwelken en de glimlach vergaat en de zangen zwijgen! De w-eg wordt hard en ruw, de doornen slingeren zich over het pad. Bewonder nu het wonder Gods! Zij vertragen , zij wankelen niet, deze twee. Zwak is de vrouw, maar krachtig de man;onstuimig de man, maar geduldig de vrouw. De doornen wonden haar, haar moed verdwijnt; maar hij is daar en troost en beurt op; maar de hindernissen en moeie-lijkheden tergen hem en prikkelen zijn drift, daar komt haar zachte hand en effent de ongelijkheden en maakt de wegen recht. Het leven vraagt van hen tranen en offeranden, offeranden van zielebloed, maar beider tranen en offeranden vangt een Engel op en brengt ze in éene gouden schale aan beider eénen Heer en God.
Twee zijn ze maar in éen lichaam, twee maar in éene deugd, éene genade. Bij dat schouwspel is het of het h. bruiloftslied van Sint Paulinus van Nola daar in levende werkelijkheid voor ons verschijnt: waarlijk daar gaan de kracht en de schroomvalligheid beide door liefde tot denen vrede vereend.
Wonderbaar schouwspel, waar beiden deugden tot hooger deugd worden geadeld, waar ook beider zwakheden het middel worden tot heilige deugd. Neen, mijne hand zal den sluier niet beuren', die het leven en voortdurend streven naar hooger heiliging van U, verheven feestelingen, bedekt; dat heeft God gezien, dat heelt God gekroond. Wij, wij aanschouwen die kroon en haar glans is de openbaring van het verborgene ; want in die stralen schittert de vervulling der beloften door het woord van God verbonden aan den huwelijkszegen der Kerk.
Daar is echter in het huwelijk nog hooger kracht tot heiliging. Want niet voor hen alleen wordt de echtgenooten liefde gegeven en genade; zij zijn de 'medearbeiders Gods in het uitbreiden van Zijn rijk. En, allereerst, op wat bijzondere, wat geheel eigenaardige wijze. God schenkt hun het kind, het teerste maar tegelijk het hoogste, het reinste beeld van God zelf. Heilig, vlekkeloos ontvangen zij het uit de handen der Kerk, om het te bewaken ter glorie Gods. Hun leven breidt zich uit, de gezichtseinder wordt wijder, de kring breeder, een nieuwe metgezel op hun weg door het leven, op hun weg ten hemel wordt hun gegeven in het kind.
Het kind, wat is het heerlijk en schoon ! Is geheel het leven der Kerk, is geheel het leven van den waren Christen een nabootsing van Christus leven hier op aarde, wat roerende beelden uit het godmenschelijk leven roept het kind voor onze oogen op. Boven de wieg van ieder kind ruischt het lied der Engelen: „Ecre zij God in den hoogen en vrede den menschen,quot; hun zang begroet een nieuwen belijder van Gods eere en aan
de menschheid is het op nieuw verzekerd dat er vrede is tus-schen haar en haar God. Maar niet allen zangen klinken en vredetoonen ruischen, neen ook de vijand spant reeds zijne listen en lagen, ook de verdelger van alles wat waar is, en heilig bereidt zich tot den strijd om het kind. Hoe dikwijls hebben de ouders met het kind die vlucht naar Egypte te herhalen , die vlucht zoo moeielijk, zoo vol smart en pijn. En ware de pijn alleen voor hen, maar ook het kind heeft te lijden op den harden weg. Dat lijden verduizendvoudt het lijden der ouders, maar zooals Christus zich gaf voor zijn Kerk, zoo geven ook zij zich voor hunne kinderen, om hen op te voeren ter heiligheid.
Welzalig zij, die lijden en pijn vergetend, alles hebben gedragen voor hun kind ! Welzalig zij, die in het kind hooger zagen dan den heraut hunner eer, een lofspraak op hun naam, die het boven alles eerbiedigden als den drager van het Godsbeeld, als den broeder van Christus, als het kind der Kerk! Welzalig zij, want voor hen blijft het kind het heerlijkste wat het voor de ouders blijven kan, het kind! Ziet de jaren gaan voorbij, in steeds sneller vlucht, de jeugd verdwijnt, het spel heeft uit! De zwakheid heeft opgehouden, het teere kind is geworden tct den krachtigen man, tot de'fiere jonkvrouw, maar de aanhankelijkheid is gebleven, de vertrouwelijkheid werd grooter en inniger, de teerste liefde leeft. Om vader en moeder staan de kinderen geschaard, medestrijdend op het breede slagveld des levens, steunend, helpend, troostend, in de volle onafhankelijkheid hunner kracht, maar tevens in de volle aan-hankelijkhe'd der liefde. Als de schoonste en heerlijkste hulde
hunner dankbaarheid jegens God mogen die ouders aan God hun kinderen vertoonen; wat gij ons gegeven hebt, o Heere, ons geslacht en ons nageslacht, wij mogen 't tot U voeren, Heere, het is Uw geslacht:
Op die hulde heeft God reeds geantwoord, Hij heeft die kinderen Hem opgedragen aangenomen in Zijn huis , in Zijn dienst. Hij heeft ze geplaatst aan Zijn altaar als Zijn priester, rondom Zijn altaar als de strijders Zijner eer. En de eereplaats heeft hij hun gewezen, in de voorhoede Zijner slagorde, in het heetste van den strijd, op de plaats des gevaars, op de plaats der eere!
Maar God behield ze niet voor zich, om ze U te ontnemen; neen, zooals eenmaal inden hemel Zijn glorie ons loon zal zijn, zoo wordt hier Zijn cere reeds uwe eere; op dezen dag laat Hij uwe kinderen om u stralen, als zoovele levende paarlen ia uwe levenskroon.
Paarlen, — wie onzer kent niet het zinrijke beeld?— paarlen zijn eenmaal tranen geweest. Maar, ik vraag het niet want daar is geen twijfel, maar de schoonste paarlen aan uwe kroon zijn wel de paarlen gevallen uit den kelk der vlekkelooze lelie, die uit uwe gaarde overgeplant daar boven eeuwig bloeit in den paradijshof van het Lam.
Grooter, ruimer gebied nog dan het huisgezin heeft God voor de christelijke echtgenooten geopend, in nog breeder kring dan in dien hunner kinderen behooren zij Gods medearbeiders te zijn, waar het de heiliging geldt der menschheid, de verspreiding van Gods naam en Gods glorie door geheel de maatschappij.
De maatschappij, een gerucht van zware beroeringen en hooggaande stormen bruischt ons tegen in dat woord. Al de machten der vernieling zijn losgelaten en donderend dreunen haar woedekreten ons tegemoet. De maatschappij, om haar tinnen en transen buldert de orkaan , tegen haar muren beukt de stormram der verwoesting en in haar grondvesten knaagt de paalworm van het vreesselijkst bederf. Daar, ziet ge het, als de moeder en de koningin dier maatschappij, daar te midden dier stormen verheft zich de dochter des Vaders , de bruid van Christus, de vlekkelooze moederkerk. Moeder en koningin, ja , wèl moeder en koningin; heeft de moeder niet het meeste en het zwaarste te lijden, staat de koningin, de hoogste, niet het eerst aan iederen aanval, aan iedere smaad-hoid bloot ? Moeder en koningin , — moeder, door zoo velen harer kinderen verloochend, koningin , door de koningen ver-stootcn en ontkend. Want zij, zij is niet meer van hun stand ; staat zij daar niet ontdaan van den purpermantel; haar kroon is zij niet weggenomen, haar staf is zij niet gebroken? In de tuimcldrift hunner ijdelheid komen de volkeren samen ; eens droeg die moeder ze aan haar borst of steunde ze met haar hand! Nu, het voedsel uit haar leven wordt gesteld beneden de spijze der dieren; haar hand wordt gescholden, als was ze zwak geworden en weifelend, of erger nog, als voerde ze de ijzeren roede der dwingelandij. Neen, zoo krijscht de breede kring der tegen God en zijn Christus saamgezworen volken en vorsten, neen geen voedsel meer uit haar hand, haar waarheid is logen, haar leven is dood. Moeder en koningin der maatschappij, zij de kerk van Christus, neen, —
helaas, helaas, wel haast de verlannene uit de maatschappij, de verworpene uit der menschheid breeden kring.
Godlof, daar zijn nog mannen, mannen, die in de zwakheid een gebiedend beroep zien op hun plicht, mannen, bereid om het schild tc zijn en het wapen der Moeder en der Koningin. Mannen, — waarom ook hier weder een klacht, een treurig helaas uit onze borst? Neen, zij zijn geen mannen meer, zij, die hun eere zien in de oneere der Kerk, hunne moeder, zij, die meencn dat ze zich het hoogst verheffen als zij zich verheffen tegen God. Waarlijk niet, zij zijn als de slang, zij kruipen langs de aarde, door het stof, door het slijk en als ze den kop oprichten, dan is het om hun zwadder te werpen op de bloemen, hun gift in der menschheid bloed. Maar de man, hij kan het hoofd opheffen ten hemel, daar is zijn geboortestede, hij kan opzien naar het licht, daar is zijn levensbron. Want hij, hij heeft tot leus: „Servire Deo Reg nare,quot; de kroon der vrijheid wordt hen gegeven door de gehoorzaamheid.
De Kerk kent geen overdrijving, zij spreekt de waarheid; zij spreekt geen vleierij, maar zij kroont de verdienste. En in haar naam zeg ik tot U , dat zij U kroont, U , die overal en altijd haar zwakheid hebt verdedigd als de hoogste kracht. Op ieder gebied van het groote maatschappelijke leven hebt gij gewaakt voor haar recht, voor haar eer. Waar de wijzen haar bespotten hebt gij eerbiedig geluisterd en gehandeld naar haar woord , waar de machtigen haar hoonden hebt gij de beleedi-ging gaarne aangenomen als een eerenaam voor U. Niet in de zwarte duisternis, maar in het volle licht hebt gij haar kleuren gedragen, haar kruisvaan gebeurd. Bij de wisseling
der meeningen, bij de verwarringen der leer hebt gij vastgehouden aan haar en haar alleen en zij, die tijden kent noch eeuwen, zij, die steeds dezelfde is, heden, gisteren en morgen, zij geeft U den hoogsten lof, waar zij U toeroept: „Qualis ab inceptoquot; steeds dezelfde, nu als in het begin Uwer baan.
Maar ook Nederland, het Katholieke Nederland, gebiedt mij U hier zijn dank te brengen, U zijn besten zijn edelsten zoon. In den stillen kring uwer nadere omgeving, in de raadzaal waar 'slands belangen u riepen, overal zijt gij haar zoon geweest, de verdediger harer priesters, harer armen, harer kinderen. De vrijheid, die men ons schonk hebt gij ons leeren verwerven, gebruiken, bezitten, verdedigen. Waar men die vrijheid wilde maken tot een wapen tegen ons , waar men die vrijheid wilde omsmeden tot een slavenboei, daar hebt gij gewaakt en gestreden met mannenmoed en mannenkracht. Ongebogen in den storm, ongebroken in den strijd. En wanneer eenmaal wat God verhoede, maar wat wij niet vreezen, wanneer eenmaal het uur mocht komen, waarop de Katholieke Nederlander in Nederland geen Nederlander meer zou zijn, dan zult gij, dan zal uw geslacht bewijzen, dat ook de Katholieken van Nederland den leeuw in hun wapen voeren, den fleren, den klimmendcn leeuw! —
Maar ook u vergeten wij niet in onzen dank, U , edele vrouwe , die aan de zijden van dezen man allen nood, allo gevaren hebt getrotseerd. U vergeten we allerminst, het zou zijn een onrecht, even vermetel als onrechtvaardig. Al is der vrouw geen plaats aangewezen op het woelig veld, waar de hartstochten als beginselen, de beginselen als hartstochten tegenover elkan-
rler staan, ook zij werkt, ook zij arbeidt hier. Ligt in de hand des mans de kracht, in de hand dor vrouw ligt de troost. ISeurt hij de gewonden op, zij lenigt hunne pijnen, zij bidt waar hij waakt.
Kr is meer. In den strijd dien de man heeft te strijden voor de waarheid en het recht komen oogenblikken voor, waarin hij, de moedige, steun en bemoediging behoeft. In den strijd heerscht de geestdrift, de kracht ontwikkelt zich ten volle, de man is geheel man. Maar op den strijd volgen de hoon der vijanden, de afkeuringen der medestrijders, erger nog, dj halve goedkeuringen der vrienden. De geestdrift heeft uit, de vermoeidheid treedt in hare plaats; de moedeloosheid zelf ontneemt aan de edele daad haar edele beteekenis. Dan, waar heeft dan de vermoeide steun te vinden en troost, hoop te verkrijgen en moed? Wie vaagt het zweet van zijn voorhoofd, wie bereidt hem een rustplaats aan het trouwe, altijd trouwe, maar in lijden het meest getrouwe hart? Wie, zoo niet de vrome en sterke vrouw, sterk in haar alles overwinnende liefde over hem, dien God aan hare zijde heeft geplaatst? Zij beurt op en bemoedigt, zij blijft aan zijne zijde waar allen hem verlaten; zij wijst hem waar zijne plaats is, aan de poort der stad, onder de vroede mannen, de plaats van den man, dien God tot zijne rechterhand verkoor!
Daarom, ook aan ü; onze dank, onze hulde, ook over Uw hoofd de zegen der Moederkerk, de bede onzer harten, die de zielsbede is van Uw echtgenoot, U zegene God in de jaren der grijsheid, gelijk Hij u zegende in de jaren der jeugd!
Tot U, die fier moogt zijn op zulke ouders, die met blijde
vreugde hen onringt, tot U heb ik geen woord te spreken, want het woord is te zwak. Uw geluk is hoogcr dan de hoogste welsprekendheid het kan uitdrukken en, terwijl ik U een schaduwbeeld poogde te geven van het leven uwer ouders, hebt gij dat leven voor U, — volgt dat leven na!
En nu, gij priester des Hoeren, wel gelukkige zoon dezer gelukkige ouders, ga op tot het altaar en draag in hun naam, hun ten zegen, het vlekkeloos offer den Vader der eeuwigheid op. Vertolk, gij kunt het, gij hebt er het recht toe, vertolk onze beden, onze wenschen! Spreek den zegen der kerk over hun hoofd en wanneer gij nog eenmaal hun handen ineenlegt, dan ruische het blijde lied door deze bogen: „Te Deum laudamusquot;, het woord dat hun zielskreet, hun levensleus vertolkt: „Niet ons Heere, niet ons, maar Uw naam zij de eer !quot;