01' DKN
ll()()G-KEH\VAARDIG EN 11J^: ER
KANUNNIK VAN IJKT KATHEDRAAL KAPITTKIj VAN HAARLEM, EN PASTOOR DER KKKK VAN O. L. V. ONBEVLEKTE ONTVANGENIS TE AMSTERDAM.
DOOK
TK AMSTERDAM, bij B. L K N F li J N G. 1859.
■
■ quot;
.
, ..■: ...
t-fHquot; •
■ ' ' '
;v#
■
■
: — • - ^ .....
■ , . , ■ .
.......
-
-
. .
mmm-. -Uw
..... {%( ■ ------- ; - '
I M BMBBBMBI ■
...
■
.... .
L |
■
■ .
' .-V/i»!,': ;
WM
.
' ' ' '
nHnjni
;
. / .; . . . . . ,.
' ■
■
■-
WM ■ ;
■
■ ■
-. . . ..... . ;■
' 1 i
...... ... ...
,. ., ......... .:■..,.
; Hp- ,. ; ■ .. gt; ..• .. ; . . .. ..
........ .... ..... .....
' ■ :
...
■
HI
, - ■' ■ gt;$$■
w
■
■
■ quot;
ïamp;i-
.
.
GEESTELIJKE TCINDEUEN EN V UI PINDEN VAN DEN ONTSLAPEN HERDER EN VRIEND,
Aan 'hot herhaald en altoos dringender verzoek van zoovelcn uwer mogt ik niet wodorstaan, en geef u du woorden, bij do piegtige uitvaart van uwen zielzorger (den 8 Junij) door mij gesproken, muir mijne beste herinnering in handen. Gedoogt, dat ik, om de naauwe betrekking waarin ik tot den dierbaren overledene en tot u stond, mijnen hartelijken dank betuige voor do kinderlijke en innige genegenheid en dankbaarheid, in deze droevige dagen aan uwen onvergetelijken border betoond. Neen, nooit ontgaat mij de indruk van dien allerplegtigsten en allerstichtelijksten uit vaartdag. Zoovele heilige Missen, door vroegere kapellaans ot kinderen dezer parochie van den vroegen morgen af opgedragen, met zoovele Communiën onder bijkans alle Missen door, tot ziclerust van den ontslapen vader en vriend. Toen die treffende hoogdienst! De gelieele kerk, de eeuwenoude, bij u zoo beminde Posthoorn, van rouwfloers omhangen; tallooze waslichten on roerende zinnebeelden der vergankelijkheid op en om en bij bet altaar, van zulk eene eerbiedwaardige priesterschaar omgeven; die eenvoudige, verheven kerkzang, waarvan de heilige indruk nog door hot geluid der bazuinen werd verhoogd.
fi
Eu dan bovenal flio digt opeengedrongen menigte van geloovigen, armen on rijken, en van allen stand en leeftijd, zoo eerbiedig, zoo ingekeerd, zoo zielsbedroefd, zoo vurig en dankbaar biddend, aller oogen vol van immer opwellende tranen; dat gespannen gehoor, hetwelk aan den mond des sprekers hing en elk lefwoord op den zielevriend gretig indronk en begreep en met de meêwarige trekken van 't gelaat bevestigde; die rustigheid niettemin en stille overgeving bij al die diepe smart en het volle gevoel van zijn gemis; heel die beminnelijke vergadering, welke mee- en op- en nederging naar den stemklank van 't gesproken woord, alleen bevreesd, dat er iets van mogt ontgaan — neen, nooit zoolang ik leef, vergeet ik dien dag; vergeet ik u, met uw levendig geloof, met uw kinderlijk hart, met uwe dankbare godsvrucht; — ,.'t was onsquot; — heeft naar waarheid een uwer gezegd — „of de geest zelf van Pastoor Hoek de gansche kerk vervulde.quot;
Gij zult het mij dan willen vergeven, als ik, die onder zulk een indruk sprak, die gansch door u werd gestemd, in die oogenblikken niet altoos het geschrevene heb gevolgd, en nu het er bij gesprokene niet meer geheel weet te achterhalen. Maar neemt toch mijne geringe gave der erkentelijkheid welwillend aan; en voor het liefdeoffer, hetwelk gij er om zult willen afzonderen, zog ik u reeds bij voorraad dank: in den naam van den ontslapen herder, wiens volgzame kinderen gij u ook daarmede zult tuonen; in naam der arme verlaten jeugd, voor wie uwe gifte bestemd is, en van wier pleeggestichten uw herder de zorgzame mederegent was; in naam van ons aller Heer en Zaligmaker Jesus Christus, die ons verzekert: „Al wat cry aan oen der minsten van deze mijne broederen zult hebben gedaan, hebt gij aan Mij gedaanquot; (Mt. XXV, 40).
Gloria nostra haec c«t, tostimonium conscicntiao nostrac, qnoil in simplicitate cordis et sinccritttto Dei* et non in sapiontia carnaii, sed in gratia Dei convorsati suimis in hoc mundo: abundantins antcin ad vos.
Dit is onze roem , het getuigenis van ons geweten , dat wij in eenvoudigheid des harten en in opregtheid Gods, en niet in vleo-scheiyke wijsheid, maar in genade Gods, in deze wereld hebben verkeerd , doch inzonderheid bij n.
2 Cor. 1, 12.
REKWAARDIOE MEDEPBIESTEUKN. WKLBEMINDE JSROEDERS EN ZUSTERS IN DEN HEER,
In weinige maanden tijds heeft uwe stad droevige verliezen van eerbiedwaardige priesteren geleden. EersJ ontviel u een teeder vriend en vader der armen, inzonderheid der verlaten en verwaarloosde jeugd, in den alom beminden hoofdbestuurder van liet Aloysius-gesticht en het Huis der Voorzienigheidvoor eenige dagen ontsliep de vrome herder der naast aangrenzende parochie, een heilig priester, groot ijveraar der zielen, die den Meer oen nieuwen tempel heeft gebouwd 1; en kort daarna, op den laat-sten dag dei Maria-maand, werd u, kinderen dezer kerk, zoo onverwacht, zoo spoedig en zoo smartelijk uw zoo toederbeminde herder en vader ontnomen. Dat drietal voorbeeldige priesters, zij, mannen naar Gods hart, mog-ton met den apostel spreken: „Dit is onze roem, het getuigenis van ons geweten, dat wij in eenvoudigheid des harten on in opregtheid Gods, en niet in vleeschelijke wijsheid, maar in genade Gods, in deze wereld hebben verkeerd.quot; Maar hij, die zulk een lange reeks van jaren uw zorgzame
Pater J. Loncke, Pastoor der kerk vnu den H, Igimtius, overleed deu 25 Mei.
8
herder en vader was, hij voegt er aan too: „doch inzonderheidquot;, mijne geliefde kinderen I inzonderheid „bij uquot;....
't Is mij op dit oogenblik, ik weet niet iioe 't geschiedt, maar 'tis mij op dit oogenblik, of ik met u geene droevige lijkgedachtenis heb te vieren: zulk een troost, zulk eene verligting voel ik in mijn hart. Wij hebben onze oogen moê geweend, mogen we met den profeet 1 zeggen, toen wij de laatste dagen en uren den geliefden priester zoo bewusteloos, zoo roerloos zagen nederliggen en lijden; ons aller hart brak op dat oogenblik, toen wij, priesters en geioovigen, bij zijne ontbinding onder een plotselingen smeek-kreet om genade zijne ziel met oog en geest tot voor Gods regterstoel volgden en daarna zijne gewijde handen ten afscheid hebben gekust. Wij hebben onze oogen moê geweend, toen wij voor vijf dagen te zamen zijn ligchaam onder zoo groot eene deelneming naar zijne gewijde rustplaats begeleid en daar verkwikking en lafenis voor zijne ziel afgebeden hebben. Maar nu, Geliefden! na die stroomen van tranen, door ons regtmatig gevoel van droefheid en gemis, van liefde en erkentelijkheid go-stort; maar nu, na zulk een aantal Offeranden, van dezen vroegen morgen tot heden voor hem opgedragen; na zoo veelvuldige gebeden bij zulk oen aantal heilige Communiën door u aangeboden: o nu — ik voel er mij zoo innig van overtuigd, en deze medepriesteren en gij allen hebt het zeiven reeds gedacht en gezegd — nu zal die onvermoeide herder, die edelmoedige weldoener, die geduldige lijder de hemelsche ruste wel zijn ingegaan; en verre derhalve van nog te weenen als degenen welke geene hoop hebben zullen we hem de vroege vergelding van den trouwen dienaar, de vreugde zijns Heeren 3, niet misgunnen; maar veeleer met een gevoel van kinderlijken dank, en om te loeren, hoe zijn voorbeeld na te streven, !lt;■ zamen op de hem eigene wijze herdenken: wat uw overleden herder voor u was; en hoe hij dit, en inzonderheid voor u, is geweest.
Joi'cm. Klaagl. H, 11.
•i Ml. XXV. 21,
! 1 Thess. IV, 13.
9
Met de woorden des apostels van den roem eens priesters, en ton aan-lioore van allen van het goed getuigenis zijns gewetens spreken — is vóór alles spreken van een priesterlijk leven, in gedurige vereeniging met Christus voor het heil der zielen tot glorie van God ten offer gebragt. Offerdienaar en navolger te zijn van den Hoogepriester, die zich voor de zijnen heeft overgeleverd in den dood, is zijne roeping, en daarom ook zijn roem; de goede Herder gaf zijn leven voor zijne schapen 1: de goede priester wil, gelijk do apostel spreekt 2, zicii geven en nog eens geven voor het heil der hom toevertrouwde zielen. Dag aan dag staat hij aan het altaar, en ziet er gedurig het offer van 't kruis op het allernadrukkelijkst. in de belijdenis van 's Heeren dood 3 vertegenwoordigd en voortgezet: hij zelf helpt het hoog geheimenis voltrekken, eet van do offerspijze, drinkt van het goddelijk offerbloed, — zal do godvruchtige priester, die beseft en voelt wat hij verrigt en geniet, zal hij, van het offeraltaar afgetreden, dien geest van opoffering niet niet zich dragen werwaarts hem ook zijne schreden in de priesterlijke bediening henenvoeren? en zal hem die geest niet dan en daar vooral vervullen waar hij de zijnen door het uitdeelen der gonadegehei-men aan de verdiensten van het alverzoenend Offer deelachtig maakt?
Men kon het uwen ontslapen herder aanzien, hoezeer hij van de verhevenheid der ontzaggelijke offerdaad doordrongen was. Met welk eene statigheid, waardigheid en innigheid, met welk eene majesteit, zoude ik willen zeggen, droeg hij altoos het heilig Offer op; hoe ingekeerd, hoe geheel in dat geheim als verslonden, voltrok hij zijne dankzegging, om aldus gesterkt met dezelfde rustigheid, zonder eenige gejaagdheid zijnen herderlijken arbeid te hervatten en zich weder geheel ten offer te wijden aan den Heer. 't Was wel vooral in die oo^enblikken van zoet en geheimzinnig verkeer met zijnen Verlosser, dat hij die onvermoeide offervaardigheid putte voor heel zijne priesterlijke bediening, om alles voor allen te worden, ten einde allen zalia; te maken 1.
Ju. X, 11. quot;2 Cov, XII, 15. ' 1 ('ui-, XI, 20. ' I Cor, IX, iW.
%
Vriond allereerst van diegenen welke zijn goddelijke Meester bijzonder beminde, vriond van de kleinen, was hij onvermoeid in zijn ordelijk, grondig en klaar onderwijs der kinderen; uren en uren bragt hij met hen door; dan vooral wanneer het de voorbereiding gold tot do eerste H. Communie. Want dat oogenblik scheen hem, gelijk aan ieder godvruchtig priester, zoo gowigtig, zoo beslissend toe, als hot kind voor de eerste maal in persoonlijke vereeniging komt met zijnen God en Zaligmaker, en door de offorspijze zoo bijzonder deel ontvangt in de offerande en hare goddelijke kracht, welke het kinderlijke leven aangrijpt om het te bewaren ten eeuwigen leven. O ditmaal nog, nu hij van zwakte zijnen arbeid niet konde voltrokken, met welk eene vaderlijke bezorgdheid droeg hij die voorbereiding aan zijne dienstvaardige medepriesteren op; en hoe vroeg hij hen herhaaldelijk en dringend, of hij dan toch gerust wezen lt;gt;11 zich op hunnen ijver verlaten kon. Had hij het slechts eenigzins vermogt, hoe gaarne had hij, in spijt van zijne magteloosheid, het zelf nog gedaan!
Onvermoeid was hij in zijn degelijk onderrigt van deze plaats waar ik tot u spreek, in zijne doorvoede en diep overtuigende prediking: hetzij hij u een helder begrip gaf van de waarheden des geloof's; of de geboden van God en do Kerk uiteenzette; of de plegtighedon en gebruiken der Kerk, inzonderheid van het H. Misoffer verklaarde; of zijne zoo vaste en klare regels voor hot geestelijke loven naar een ieders staat en stand ontvouwde, en hierbij van zelf liet blijken, welk een grondig kenner hij was van 't mensehelijk hart, waarvan bij al de plooijen en schuilhoeken doorschouwde, al de afwijkingen en behoeften kende en openlegde. Wat kon hij van deze plaats, van waar hij u gedurende meer dan hot vierde eener eeuw, bijkans zeven en twintig jaren lang, het woord Gods verkondigd heeft, wat kon hij met eene overredende verzekerdheid, met een onweêrstaanbaren drang tot 11 spreken; en hoe liingt gij aan zijne lippen waarvan die woorden des levens stroomden, reeds op dat oogenblik zelf besloten to doen wat uw geliefde herder u zoo duidelijk en nadrukkelijk had voorgehouden.
Doch waar inzonderheid was zijne plaats? wiló.r bragt hij verre de meeste uren van zijn herderlijk leven door? TJwe gedachte voorkomt mij: in den biechtstoel, is uw antwoord, — en ja, daar 1 eerdet gij al den omvang zijner herderlijke bezorgdheid en onuitputtelijke geduldigheid kennen en waarderen.
11
llij was geen vlug biechthoorclei', neen — maar een waar biechtvader, een wijs en onvermoeid zielzorger. Vroeg in den morgen, aleer liij de heilige Mis opdroeg, had hij reeds oen gernimen tijd in den biechtstoel doorge-bragt, om er na de volbragte Offerande en dankzegging weder statig heen te treden, nimmer jagtig of gehaast, nimmer hot minste blijk van ongeduld gevend, bij do grootste drukte oven rustig met den aan zijne zijde neder-geknielden biechteling bezig, of er geene reeks van andoren nog volgen moest. Dat hot somwijlen niet spoedig voortging, Inat zich ligtolijk begrijpen; want boel een levenskring mot hetgeen er onder viel, word van uit dien biechtstoel met veel wijsheid geregeld, zoo voor den biechteling in persoon, als door den raad, dien deze bij mooijelijke omstandigheden vroeg, hoe met een broeder, hoe mot eene zustor, hoe met echtgenoot of' vader to handelen. Wie or iets van begrijpt, wat hot zegt: jaren en jaren dezelfde personen, vooral sommigen van zekere geaardheid, te besturen, en daarbij altoos dezelfde onveranderlijke, onverstoorbare gelijkmoedigheid te bewaren, kan reeds daaruit alleen besluiten, welk eene zelfverloochening, welk een geest van opoffering den ontslapen herder vervulde, die, immer aan zich zolven gelijk, meer dan hot vierde eener eeuw, voor zoovelen zulk oen uitnemend biechtvader, zulk oen ware zielzorger is geweest. Hoe toonde hii dit nog op bijzondere wijze aan hot ziek- en sterfbed, ten tijde vooral van besmettelijke ziekte, van do vroeselijke cholera. Wat kwam hij zijne zieken altoos trouw bezoeken, vertroosten, voorbereiden r.ot hun albeslissen-don overgang in de eeuwigheid; bij hoe velon uwer dierbare overledenen hoeft hij dat laatste oogenblik biddend atgewaclit, om zelf hun dau nog do gepaste woorden op de stervende lippen to geven, waarmede hij hen hielp, om hunnen dood tot een kostbaar offer te maken in vereeniging mot den offerdood van hunnen Zaligmaker Jesus Christus.
Zoo zocht hij in alles en altoos zijne herderlijke bediening tot een offer-arbeid, zich zeiven tot een offer te maken voor het heil der zielen; en hij die zich zolven gaf en nog eens gaf voor zijne broederen, die met den apostel 1 mogt zeggen: „Ik zoek niet het uwe maar uquot;, zou hij ook hot zijne, hetgeen hij bezat niet tot eene offergave geheiligd hebben ten bohoevo
2 t)or. Xll, U,
J2
van zijne iiiiasten ? O liij ilio liet leven zijns Meesters, vvien hij al weldoende zigt;jgt;' rondgaan gedurig bespiedde; die in dat loven zich verdiepte om het in 't zijne uit te drukken, hij had van Hem ook geleerd, hoe „gebrokenen van harte te genezenquot;, en „den armen het evangelie te verkondigenquot; 2; hoe in hen zijnen Meester te beminnen, die zeide: „Al wit gij aan een der minsten van deze mijne broederen zult hebben gedaan, hebt gij aan Mij gedaanquot; 3. Ik durf' het openlijk hier zeggen — verzekerd dat tallooze dankbare harten mijne woorden in stilte bevestigen: Een edelmoedig weldoener was die ontslapen priester, meer dan de wereld het weet of ooit weten zal. Zelf' gaf hij veel, en aan velen, en wist door zijn woord en voorbeeld hart en hand ook van anderen te ontsluiten; of' menigeen door raad, aanbeveling en bemoediging tot een gelukkig voorzien in eigen behoeften op te leiden. Hij had van die hem eigen woorden, diep door hem gevoeld, om bij alle ongeval te troosten; van die velerlei manieren en middelen, hem proefhoudend gebleken, om te sterken en te ondersteunen; maar boven alles wist hij het daarheen te rigten, dat men al wat van God kwam, offervaardig van zijne vaderhand aannam en er winst mee deed voor zijne ziel. Edelmoedig weldoener had hij naauwelijks de ongekende behoefte van eenig vergoten gezin met zijn opmerkzaam en doordringend oog geraden, of op eens daagde er hulp: men begreep niet, hoe of vanwaar; maar onze hemelsche Vader, die in 't verborgen ziet4, zal het uwen herder vergelden, dat hij voor zoo velen buiten hun weten een reddende engel is geweest; ook voor dezulken wel, van wie hij in stede van erkentelijkheid — op wat wijze dan ook, miskenning had ingeoogst. En hoe beminnelijk blonk zijne vaderliefde niet uit, toen voor vele jaren de voor 't eerst hier verschenen cholera, en later toen menige andere aanstekelijke ziekte te dezer stede woedde, en hij, na soms uren achtereen vele zieken en stervenden met zijne priesterlijke bediening te hebben bijgestaan, zich dan van huis tot huis spoedde, om voor verlaten armen zonder kleeding, zonder ligging, zonder verkwikking, het medelijden in te roepen en het niet te vergeefs heeft gedaan!
Edelmoedig weldoener nam hij deel in alle goede werken, en zijne gifte
' Akt. IX, 38. 2 Lc. IV, 18. gt; Mt. XXV, 40. gt; Ml. VI, 4.
13
was gewoonlijk zoo mild, iilsof' hij aan niets anders dan die behoefte te geven had. En hoezeer uwe liefde hem voor zijne milddadigheid te hulp kwam, blijft hot niettemin een geheim, hoe hij zooveel uitreiken kon en nog zooveel besparen, om het weder in liefdegaven door zijne handen te laten vloeijen. Onwillekeurig dachten we wel eens aan de niet ledig wordende oliekruik der arme weduwe van Sarepta 1; of wo meenden, letterlijk des Heeren woorden vervuld te zien: „Geeft en n zal gegeven wordenquot;... „met dezelfde mate waarmede gij meet zal u worden wedergemetenquot; 2.
Doch ook in die liefdadigheid schonk hij niet onkel het zijne, maar hij gaf er zich zeiven bij, voor zooveel zijne herderlijke werkzaamheden het gedoogden. In die vele vereenigingen tot liefdadigheid, gedurende het laatste twintigtal jaren door den ijver van leeken en geestelijken tot hunne niet geringe eer te dezer stede tot stand gekomen; in de stichtingen, voor de verlaten en verwaarloosde jeugd van beiderlei geslacht opgerezen, nam hij van den beginne af aan een zeer werkzaam deel. En had hij in zijne betrekking tot het bestuur gaarne meer tijd en zorg aan die liefdewerken gewijd, allen niettemin welke met hem vergaderden en beraadslaagden, prijzen om strijd de regt vaderlijke belangstelling en behartiging, door hem bij al zulke gelegenheden betoond, en betreurden het daarom nog te meer, dat hij, zelfs met zich te verdubbelen, nog niet bij magte wax, aan alle verlangens te voldoen, en helaas! ook meerrtiaien wegens ligchamelijk lijden, zich zijns ondanks aan die liefdezorgen onttrekken moest.
Want ook van den lijdenskelk heeft uw goede herder geproefd, en hierdoor die hoogere gelijkvormigheid der alles opofferende liefde met zijnen goddelijken Meester mogen ontvangen. Lijden toch is het deel der uitverkorenen; lijden de zekerste, de koninklijke weg ten hemel, door een mensch-gewurden en aan een kruis gestorven God ons ontsloten en aangewezen. Dat voorregt van te lijden en geduldig te lijden op het toonbeeld zijns Heeren, heeft tot zijn roem ook uw herder genoten, 't Is u bekend, wat hij heeft uitgestaan door herhaalde en zware en smartelijke ziekten, waarbij voor zijn behoud hoogst pijnlijke behandelingen gevorderd werden, welke hij altoos, het oog op het kruis, met eene manhaftige waardigheid, met een on-
' Lc. VI, 38.
3 Kou. XVII, 1«.
14
wrikbaar geduld verdroeg. Waren we er voor weinige weken, inet den jongst verloopen paaschtijd, geen ooggetuigen van, hoe iiij onder de allervinnigste pijnen, welke met de minste beweging verduizendvoudigd werden, en door al zijne leden en gebeenten grepen, nog datzelfde statig gelaat bewaarde, ook dan als hij soms bij het verheffend vlijmen der smart eon onwillekeurig geklaag ter naauwernood onderdrukken kon.
Hij heeft het lijden gekend der teleurstelling, niet enkel gelijk ieder herder het op menigerlei wijze ondervindt, maar daarin bijzonder, dat hij zoo gaarne den Heer een Hem waardiger huis had willen bouwen, maar zijne grootsche plannen meermalen verijdeld zag. Hij heeft met zijnen Meester het lijden gesmaakt der ondankbaarheid, te grievender voor zijn hart, naar mate hij zelf voor (jod en menschen te erkentelijker was, en het minste dienstbetoon op eene of andere wijze, maar altijd edelmoedig vergold. Hij heeft, en meer dan geweten wordt, hij heeft ook het lijden ondervonden der miskenning!... en dat verborgen zielelijden, hetwelk hij volstrekt alleen moest dragen, en waarin hij wel dikwerf met Jesus in Gethsemané 1 zal verzucht hebben: „Mijne ziel is bedroefd tot den dood toe!quot; Maar altijd, gelijk hij de zijnen voorging, zoo deed en leed hij zelf. Heiligde en verhief hij zijn herderlijk werk tot offerarbeid, zijne liefdegiften tot offergaven voor God — hij maakte van zijne innerlijke en uiterlijke smarten ook een godgevallig offorlijden; en schoon hij bij den jongsten ziekteslag, die tie vol-tooijing zijns offerlevens verhaastte, beweegloos en bewusteloos nederlag, en hij ons met geen verstaanbaar teeken zijne algeheele overgave aan Gods heiligen wil kon betuigen; schoon hij de heilige Teerspijze, welke ons tot het jongste offer sterkt en heiligt, niet ontvangen kon — hebben we toch niet allen grond om te vertrouwen, dat hij die gewoon was als oen offer voor God te loven, zich en het zijne Hem ten offer te wijden, ook zijnen verhaasten dood in vereeniging met Jesus' sterven tot een zaligen offerdood zal geheiligd hebben? dat hij als een goede en getrouwe dienstknecht reeds de vreugde zijns Heeren is ingegaan 2 ? en Hem zeiven ton loon 11 heeft gevonden, voor wien hij u altoos vermaande te leven, gelijk hij er u zelf het voorbeeld van gaf? Alles toch — hij zeide het u zoo dikwerf — alles
' Mt. XXV), 38.
J Mt. XXV, 31.
5 Gon. XV, 1.
If)
toch wat wij voor God zullen hebben gedaan, gegeven of geleden, het wordt ons door God ook vergolden. Herdenken wij dan nog, op wat wijze uw onvermoeide herder en zielzorger, die edelmoedige weldoener en geduldige lijder zijn offer heeft gebragt, om er, tot onze verdere ondorrigting, de groote verdienstelijkheid van te loeren kennen.
Zonder aarzelen. Mijne Geliefden, leggen wij uwen ontslapen herder do ontleende woorden van den apostel Paulus aan de Corinthiërs in don mond; ton aanhoore van u allen mag hij op dit oogenblik met dien apostel tot u zeggen: „Dit is onze roem, het getuigenis van ons geweten, dat wij in eenvoudigheid des harten en in opregtheid Gods, en niet in vleeachelijkc wijsheid, maar in genade Gods, in deze wereld hebben verkeerd, doch inzonderheid bij u.quot;
Want ja! dat was zijn roem, dat het getuigenis van zijn geweten, dat hij bij al hetgeen hij deed in eenvoudigheid des harten en in opregtheid (rods is voortgegaan: twee onmisbare vereischten onzer werken, welke er do volle waarde en verdiensten van moeten verzekeren. Door de eenvoudif-beid van hart, welke alle dubbelhartigheid uitsluit, en niet anders bedoelt dan zij uiterlijk doet, vertoonen wij ons van zelf, zonder moeite of poging, in al onze handelingen, gelijk wij werkelijk zijn ; eenvoudigheid van denken, gevoelen en doen is de weêrspiegeling en het bewijs der eenvoudigheid van hart. Die blanke eenvoudigheid kent geen bijoogmerken, geen nevenbedoelingen noch zijpaden, maar gaat langs regten weg op hot éénc blijkbaar beoogde doel aan ; hetwelk voor den priester bij alles, naar het voorbeeld van Christus ', Gods glorie alleen in het heil der zielen moet wezen. Die glorie alleen en algeheel overeenkomstig zijne zending on roeping te zoeken, maakt den dienaar des Moeren sterk, en doet hem spreken en handelen als een die maet heeft 2, als «-ezant Gods en cezaff-bokleeder van Christus 3.
Gaat de eenvoudigheid van hart regtstreeks op God aan, als het laatste
• Jo. Vil, 18: vm, 50. - Mt. VII, 29, gt; ij Cov. V, 30.
16
einde onzer daden: liet wandelen of verkeeren in opregtiieid Gods voegt bij de reeds good gerigte of geordende daad ai de waarde en verdiensten der bovennatuurlijke meening en kracht. Is het oog eenvoudig, het gansche ligchaam zal reeds lichtend wezen 1; maar door opregtiieid Gods daalt over onze sterfelijke werken bijzonder nog de wederglans der onsterfelijkheid, het onderpand van 't vergeldend erfdeel der heiligen in het licht 2. In opregtiieid Gods in deze wereld verkeeren - wil dan zeggen : hier alles doen met die welgemeendheid, zuiverheid, reinheid van inzigt, welke uit God ontspruit, welke God zeiven ten oorsprong, God ten beweegreden. God ook tot voltrekker 3 onzer werken heeft; verkeeren in opregtiieid Gods is diensvolgens zoo verkeeren, dat onze werken, uit en om en in God geschiedende, ook voor Hem gelden, zijner waardig, voor Hein behagelijk en verdienstelijk zijn; zoodat met een woord alles in ons van God, om God en door God uitgaat, om tot Hem ook weêr te keeren. Die eenvoudigheid en opregtiieid Gods geven derhalve aan onze goede werken lii^nne hooge waarde en verdienstelijkheid in de oogen van den regtvaardigen Regter 4.
Terwijl ik. Geliefden! den zin dezer woorden uiteenzet, hebt gij reeds zeiven de toepassing gemaakt. Wel eenvoudig van harte was de trouwe vader en zielzorger, wiens lang verkeer in uw midden wij heden dankbaar en ter onzer leering herdenken. Zooveel jaren hebt gij in zijn open en door-zigtig hart. gelezen, zijn onbewimpeld woord gehoord, hem leercn kennen, gelijk hij was, als den priester naar Gods hart, die niet anders, volstrekt niet anders zocht dan do glorie Gods in het heil uwer hem zoo onbeschrijfelijk dierbare zielen. Sterk door die eenvoudigheid, en het woord des apostels gedachtig: „Zoo ik den menschen behaagde, zou ik de dienaar van Christus niet zijnquot; 5, deed of liet hij niets om den wille der menschen. Hoe zacht en inschikkelijk ook van aard, zocht hij evenmin den menschen te behagen als hij vreesde hun te mishagen, waar pligt hem gebood tc spreken. Niemand, neen, niemand van aanzienlijken of minder aanzienlijken zal hem ooit kunnen verwijten, dat hij niet sprak waar hij als herder te spreken had; maar allen zonder onderscheid, wanneer zij eens met hem vergaderd staan voor het oordeel Gods, zullen moeten erkennen, en zij die
Lc. XI, 31. 1 Col. I, i2. 1 Pliilipj). II, 13. • 2 Tim. TV, 8. s fiul T, 10.
17
naar zijne stom hebben geluisterd, zuilen er hom voor danken, eeuwig danken: dat liij hun altoos op zijne wijze, dat is, vaderlijk, overredend, dringend, de pligten onder hot oog hoeft gebragt dio zij voor het behoud hunner zielen te vervullen hadden. Uw eigen dankbaar geweten roept het mij toe: Ja, dd,t heeft onze goede herder, en zonder aanzien des persoons, altijd gedaan!
Maar dat dan ook is reeds een bewijs, dat hij bij die eenvoudigheid des harten te gelijk in opregtheid Gods in deze wereld heeft verkeerd. Zulk een leven van offerarbeid, van offergave en van offerlijden is geen reeks van bijna vier en dertig jaren derwijze vol te houden, indien God niet do oorsprong, God niet de beweegreden, God niet de kracht en het middenpunt van heel onzen wandel is. Scherpte hij het u niet onophoudelijk in, dat gij toch voor Hem zouclt leven, „in wien wij leven, ons bewogen en zijnquot;1? drukte hij het u niet gedurig op het hart, hoe schadelijk, hoe dwaas het is, hier om iets anders, om iets minder dan God zeiven zijne werken te verrigten ? „Gij doet het voor voel te laag een prijsquot; — was zijn gewone woord — „wat gij voor God niet doet!quot; Ten blijke hoe hij in dien eenvoud van hart niets anders dan God zocht, en in die opregtheid Gods alles uit en om en door God voor u deed, bobben we slechts op de middelen te letten, welke gij hem in heel zijne priesterlijke bediening te baat zaagt nemen.
Hij verkeerde in deze wereld niet in vleeschelijke wijsheid, maar in genade Gods. — ^'iet in vleeschelijke wijsheid, alswelke do apostel te dezer plaatse in de dwaalleeraars te Corinthe veroordeelt: dat is, eeno wijsheid, die niet uit God, maar uit den zich zeiven zoekenden mensch is; niet in vleeschelijke wijsheid, dat is, niet in ijdole kennis dezer wereld, niet in praalvertoon of wat de zinnen begoocholt; kortom: niet met. woroldsche, bloot menschelijke middelen wilde hij het werk Gods vorrigt hebben. Zooveel eerbied uw wijze herder altoos betoonde voor waarachtige kunde en talenten, welke om on in God ijverden, zooveel afkoer gevoelde hij voor al wat er den schijn en niet do werkelijkheid van had. En hij was met een scherp oordeel, of liever als van nature mot oen fijn gevoel begaafd, om de ware wetenschap en geestdrift welke van boven is, van do valsche vleeschelijke waanwijsheid, van een baatzuchtig winst- of lofhojag te ondor-
' Akt. XVII, 2H.
3
IS
sclioiilon. ,,Niot door die middclonquot; — kon liij soms in eenc hoiiige vcr-ontwaardiging zeggen — „is Gods Kerk gesticht, niet door dergelijke men-schenkracht zal zij uitgebreid worden. Neen! - sprak liij - Gods werk moet in Gods kracht geschieden. Wat uit den mensch is, zal met den mensch ook vergaan!quot; — O uw herder zoo onvermoeid, die weldoener zoo edelmoedig, en hij een lijder zoo geduldig en voorbeeldig, hij poogde, het was in alles zoo zigtbaar, altoos in genade Gods te verkeeren, dat wil zeggen : in het welgevallen, in de vriendschap Gods; dat wil zoggen: in de hulp, iii de kracht Gods. Wilt gij — om van zijne groote teederheid van geweten, zijn zorgzaam gewetensonderzoek en van veel wat verborgen is niet te gewagen—één openlijk bewijs uit velen? Gedenkt dan slechts, hoe uw herder op uitnemende wijze een man was des gebeds,
Ddt zijn innig en gedurig zielsverkeer met God zegt ons immers, hoe hij in een diep gevoel van ootmoedigheid, van eigen onvermogen overtuigd en doordrongen, tot den Oorsprong en Gever van alle goede gave 1 zijne toevlugt nam. Het besef van behoefte doet bidden, en in onze zwakte schijnt dan de kracht Gods in ons, en alzoo de deugd het hoogste uit3. Hoe volslagener onze eigen nietigheid is, hoe volkomener de genade Gods in ons zal blijken. Maar de gestelde voorwaarde van onzen kant om die genade of kracht Gods te verwerven, is: dat wij iiaar voortdurend vragen, en naar de mate van onze talrijke, immer wederkeerende behoeften altoos blijven vragen a. Hoeveel te meer, wanneer wij niet voor ons zeiven alleen, maar nog voor duizenden aan ons toevertrouwde zielen te bidden hebben!
Ik heb u niet nan te toonen, dat uw ootmoedige herder een man was des gebeds. Zóó toch staat hij u op dit oogenblik voor den geest. Kwam hij 's morgens stil biddend naar den biechtstoel getreden, dan had hij reeds een tijdlang met zijnen hemelschen Meester gesproken ; dan vóór dien tijd— ik hel) hem soms onwillekeurig verrast — lag hij reeds, hoe pijnlijk het hem dikwerf viel, ootmoedig neêrgeknield op het bidbankje, voor het kruis met den rozekrans, en scheen er uit zijns Heeren blikken en wonden de liefde en kracht voor het offer van den dag te vergaderen. Biddend kwam hij, biddend ging hij; en zoo laat in den nacht was zijn herderlijk werk
. Jac. I, 17, 1 2 Cor. XII, 9. 3 Lc. XV11I, 1,
1!)
niet a%oloopeii, zoo vermoeid kon hij niet zijn, of nog in naam der Kerk, voor zicli en voor de zijnen, liief hij eenzaam in den stillen nacht zijne priesterlijke getijden aan, om als hij straks ter kortstondige ruste ging, biddend in te sluimeren en 's morgens weder biddend te ontwaken. „Ach, dat ik niet méér bidden kan!quot; —was dan nog dikwerf'zijne kla^t— „maar ik zal van mijn werken dan een gebed pogen te maken.quot;
Doch ééns in het jaar, hoe veelvuldig zijne werkzaamheden ook waren, ééns in het jaar moest hij eenige dagen voor zich hebben, om als met eene verhoogde magt des gebeds zich krachten te vergaderen voor heel een jaar. Dan met een aantal vrome pelgrims uit Amstels stede, trok hij, vaak bij eene brandende zomerhitte, te bedevaart naai' het hem geliefkoosd en be-voorregt oord, waar de Moedermaagd meermalen getoond heeft, gaarne vereerd en aangeroepen te willen worden; waar immers zoo menig gebed verhoord, zoo menige bekeering verworven was. Wie in naam dezer stad met hein naar 't eerwaardig Kevelaar togen, weten van zijnen ijver en hunne stichting op te halen, iim het groute Septemberfeest, hetwelk de pelgrims te dezer plaatse weder te zamen voerde, die geliefde broederschapsdag met zijne lange en vurige smeekingen, afgewisseld door kinderlijke zangen en vaderlijke toespraak: het deed ons iets vermoeden van hetgeen uw zielevriend in zijne vertrouwelijke, kinderlijke liefde tot de Moedermaagd, voor zich en voor de zijnen, op zijn pelgrimstogt bij Maria's beeldtenis gevraagd en ook verworven znl hebben. Dan, en insgelijks wanneer Inj van de jaarlijk-sche afzondering met zijne medepriesteren -— voor zooverre bij niet verhinderd werd die bij te wonen — blijmoedig wederkeerde, voelde hij zich bijzonder opgebeurd en gesterkt, om in genade Gods, in verhoogde liefde en kracht zijnen arbeid, zijne liefdewerken, zijne geziene of niet geziene smarten onder de bescherming en voorspraak zijner Moeder, voor het heil der hem toevertrouwde zielen weder ten offer te wijden aan Hein, die zich algeheel uit liefde tot ons ten offer «ceixeven had.
' O O
Geliefden I ik mag heden voor u zeggen, wat ik anders welligt niet zoo openlijk verklaren zou: ja! 't was alleen duor die eenvoudigheid, die op-regtheid en genade Gods, dat de u ontvallen herder voor u zijn konde wat en gelijk hij zeven en twintig jaren van zijn priesterlijk leven inzonderheid voor u is geweest.
30
Door die eenvoudigheid, opregtiieid on genade Gods bleet hij uw teeder-hartige vader en trouwe zielzorger, hoezeer ook bij zijn ligchaams- en ziels-gestol eene enge, drukkende woning en oen afmattend korkgetinimerto liom den herderlijken arbeid dubbel zwaar maakten en zijuo krachten hielpen slopen vóór don tijd: hij versmaadde een grootscher verblijf en zag, met don leidsman van Gods volk, op hot loon ^ dat voor de grooter opoffering ook te overvloediger wezen zoude, — en hij bleef, zich gevend en nog eens gevend voor n. zijne geliefde kinderen! inzonderheid voor u. —- Hij bloei, toen voor vele jaren de geestelijke overheid dier dagen hem van de hoofdstad naar de hofstad wilde overgeplaatst zien, ton einde oen' raadsman bij zich to hebben van zulk eene rijpe ondervinding, mot zulk eon helder oordeel, van zulk eene beproefde deugd; — en hoe juist do toonmalige overheid had gezien, bewijst do hooge waardigheid, waartoe hij door onzen bo-miiulen Bisschop in 'I herstelde kathedraal kapittel geroepen werd. Wat was destijds bij die vereerende aanbieding het eerste gevoel en antwoord van uwen herder: „Als ik hot vrijelijk zeggen mag,quot; — sprak hij ach voor andoren dan, veel geschikter dan ik, (lie hoogo onderscheiding: ik wil in do Posthoorn sterven!quot; O gij, zijne zielsbeminde kinderen, gij laagt hem aan bet hart — en hij bleef uit liefde tot u, tot u!----
Door die eenvoudigheid, die opregtiieid en genade Gods was en bleet bij een edelmoedig weldoener inzonderheid voor u. Ik bodooi niet wat hij, meer dan iemand vermoedt, voor openlijk en verborgen leed in zijne liefdadigheid reeds was en na zijnen dood nog wezen zal; maar ik bedoel vergeeft mij, dat ik iets van een geheim verraad, door den overledene mij toevertrouwd — wat hij, die zelf geen tempel tot Gods eer heeft kunnen bouwen, reeds bij zijn leven voor dat einde geschonken hooit. Neen, niets voor zich, alles voor God, voor God alleen! ton behoeve inzonderheid van u! Voor u, zijne welbeminde kinderen, die edelmoedige offergift, waaraan gij menigen tempelsteen zult te danken hebben, en gij, ieder naar uw vermogen, gaarne het uwe zult toevoegen, opdat een gelukkiger opvolger beginne en volvoere wat hij niet vermogt; opdat hier een kerkgebouw rij ze, den grooten voorganger waardig, dio al het zijne er voor ten offer
' llcbi'. Xl, 2(3.
Ül
I)ragt; een kerkgebouw, u, de dankbare kinderen, waardig, ilie liein /.uu trouw hebt bemind; een kerkgebouw, de nieuwe glorie waardig eener Moeder door hem en door u zoo teeder geliefd: de Horie van hare Onbe-
cl O
vlekte Ontvangenis, onder welken titel gij haar thans in uwe parochie vereert; een kerkgebouw, den goddelijken Hougepriester waardig, die deze uwe stad niet een wonder verheerliikt, heeft en groot gemaakt door het
o co
11. Sakrament van Mirakel; een kerkgebouw, dat aan uwe kinderen en van geslachte tot geslaelit vermelde, wat uw nooit tu vergeten herder inzonderheid voor u. Ja voor u is geweest, en wat gij uit dankbaarheid aan (iod op zijn voorbeeld, Jesus en zijner Onbevlekt Ontvangen Moeder ter oere, weilerkeerig hebt gedaan.
Door die eenvoudigheid, opregtheid en genade Gods was en bleef hij een geduldig lijder, en nog eens! inzonderheid voor u — als hij zoo menigma-len, en nog met den jongsten paaschtijd, ondanks zijne naauw te verbergen pijnen, de noodzakelijke ruste, door geneesheer en vrienden hem zeo dringend aanbevolen, van de hand wees, en zich in waarheid ten offer gaf vooi ii. (jiij vergunt mij heden tot in het vertrouwelijke te treden; weinig is 't gekend, wat al lijden des ligchaams en ook wat smarte der ziel uw goede herder heeft uitgestaan. Die lange jaren terug, toen ik als jong priester, niet sterk van kracht, aan zijne zijde broederlijk arbeiden en verkeoren mogt dan op de zondagen en hooge feesten, wanneer door uwe liefde en ijver, waarmede gij hier te zamen kwaamt, het afmattende der bediening in deze kerk dubbel werd verzwaard, maar ook dubbel verzoet; wanneer eene zelfde dan schier altoos voor ons wederkeerende pijn gebiedend vroeg om koele rust, en 't natuurlijk aan mij was, het nog wachtend werk te vcrrigtei): „Neen, - sprak hij dan - voor mij ditmaal die verdiensten; ik kan het beter verduren dan gij.quot; Dat was voor bijkans twintig jaren! En sedert arbeidde hij met welhaast toenemende en verveelvultligde krankten en ziekten, onder vermeerderde zielzorg, bij menige teleurstelling, gelijk ieder herder ondervindt en hij wel niet het minst zal ondervonden hebben, altoos even geduldig, gelijkmoedig, rustig en blijmoedig onder u voort. O, het was, omdat hij op die wijze zijn offer te verdienstelijker maken, in dien staat bij God het meest voor u verwerven kon. Helaas! door wat oorzaak dat dierbare leven zoo onverwacht en overhaast geëindigd zij: gewis hij, die allo
22
lijden én zelf'ton oAct maakte, én het ook u altoos ten offer leerde wijden, iiij zal, iieef't hij in die laatste dagen of' uren, of' in 't langzaam verscheiden zelf slechts één enkel oogenblik van kennis gehad, hij zal zijn lijden, zijn verhaasten dood tot een offer hebben aangeboden — voor wie?— voor.... u, zijne geliefde kinderen! inzonderheid voor u, voor u; — en de tlag ja! ik zeg het met volle overtuiging, de dag ja! zal komen, dat het openbaar wordt, wat dat offer, het laatste en het hoogste wat hij op aarde brengen kon, nog voor u is geweest,.... en wat gij nu nog, o onze dierbare vriend en vader! in den hemel voor de uwen zijt, van waar gij op dit oogenblik zeker met blijmoedig oog op ons hier nederziet, u in God verheugend, dat wij uw verkeer in deze wereld dankbaar herdenken, om het na te volgen, ten einde uwe vreugde in den hemel te mogen deelen.
DAt dan, geliefde kinderen van zulk een herder! zij uwe hulde, ddt uw dank, dat gij, naar de vermaning des apostels, dien leidsman indaclitig blijft, die u Gods woord verkondigd heeft, op den uitgang ziet van zijn verkeer en zijn geloof' navolgt '. Dat ook zij eenmaal uw roem, het getuigenis van uw geweten, dat gij onvermoeid en algeheel voor al de pligteu door God u opgelegd, inzonderheid omtrent de uwen en den kring van uw gezin hebt geleefd; met u zeiven ook het uwe aan Hem toeheiligend van wien gij alle.s ontvingt 2 en zonder wien gij niets vermoogt3; wijselijk weldadig, maar ook edelmoedig in uwe liefdewerken, zelfs bij ondank of miskenning, met uwen herder denkend: „het loon zal er te grooter om wezen.quot; En moogt gij met hem in het voorregt van beproeving en lijden deelen, denkt ook dan als hij: „'t Is, geduldig verdragen, de zekerste weg ten hemelquot;: wie met Christus lijdt, zal met Christus ook medeverheerlijkt worden 4.
Weest dan in uwen staat wat hij was in den zijne, maar weest het tevens op die wijze als hij het is geweest: in eenvoudigheid des harten, om geen menschen iets doende, om geen menschen iets latende, maar in alles Gods glorie zoekend in de heiliging van u zeiven en van de uwen; — in opregtheid Gods: met die zuiverheid van meening, welke van God komt en om en in God tot God gaat; — niet in vleesclielijke wijsheid: nooit op uwe eigene of' menschelijke krachten u verlatend of' verhoovaardigend, maar
a Jo. XV, 5. * Rom. Vlll, 17.
' II#. XIII, 7. 1 1 Cor. IV, 7.
23
iliep van uw onvermogen hewust, altoos verkoerend in genade Gods: in de liefde en de kracht van God, die aan de nederigen zijne genade verleent, maar den hoovaardigen wederstaat Dan zult gij met uwen herder alles vermogen in Hem die u versterkt 3. Dan moogt gij mot hem, gelijk hij met den apostel, eens gerust mijne tekstwoorden spreken, welke u zijn bidprentje gedurig kan herinneren; „Dit is onze roem, het getuigenis van ons geweten, dat wij in eenvoudigheid des harten en in opregtlieid Gods, en niet in vleeschelijke wijsheid, maar in genade Gods, in deze wereld hebben verkeerd, doch inzonderheid bij u.quot; Dan mag eens uw herder tot u zeggen, wat de apostel een weinig verder :J aan de Corinthiërs schrijft: „Ik hoop,quot; mijne geliefden! „dat op den dag van onzen Heer Jesus Christus ik uw roem mag wezen, en gij de mijne.quot; Ja, dat moge, dat zal geschieden: hij, zulk oen trouwe herder, goede vader, onvermoeide zielzorger, hij, zulk een edelmoedig weldoener en voorbeeldig lijder, hij zal uw roem zijn; en gij, zijne volgzame schapen, die hem kendet, gelijk hij u 4, gij, zijne hem waardige, dankbare, beminnelijke kinderen, gij zult op dien grooten flag zijne glorie wezen: goede vaders, goede kinderen; goede priesters, goede geloovigen; trouwe herders, trouwe schapen! Amen.
■
.
■
..
i
■
'