het
voon
TE
^amsterdam.
DOOR
Bij di; oprigting van do hoogere burgerschool uier. vijfjarigen cursus in 1863 te Amsterdam, werd ik door don Gemeenteraad vereerd met de benoeming tot Lid der plaatselijke Oommissie van Toczigt op do openbare en bijzondere scholen van middelbaar onderwijs alhier. Tevens werd ik door mijne medeleden tot Voorzitter benoemd en bon tot op lieden in beide betrekkingen telkenmale herkozen. Dewijl hot toezigf der Commissie, uit negen leden bestaande, zich uitstrekt over elf scholen, als drie openbaren: do roods genoemde hoogere Burgerschool, de Handelschool met driejarigen cursus en de Burger dag- en avondschool, en acid bijzondoren, waaronder eene voor meisjes uit den gegoeden stand en dc Industrieschool voor vrouwelijke jeugd, zoo hooft mij do gelegenheid niet ontbroken, om den aard en dc uitkomsten van hot middelbaar onderwijs to loeren kennen.
Op grond daarvan aarzel ik niet om mij als voorstander van dat onderwijs to verklaren. Dat onderwijs kan en zal uitmuntende resultaten opleveren on hoogst nuttig werken, zoowol voor jongens als meisjes, onder voorwaarde dat hot
zich koude binnen den kring zijner eigenaardige attributen. Maar, bedrieg ik mij niet, dan worden er, ofschoon met de boste bedoelingen, pogingen aangewend, om dat onderwijs te hootj op te voeren, en omgekeerd uit te strekken over datgene wat eigenlijk tot het lager ouderwijs behoort.
Beide uitersten acht ik geenszins wenschelijk voor liet middelbaar onderwijs.
Het voorstel om cene openbare middelbare school voor meisjes alhier op te rigten, waarover zoo veel gesproken en geschroven is, en door don Gemeenteraad voor als noy niet werd aangenomen, geeft mij aanleiding om mijne denkbeelden kenbaar te maken en ze mot bescheidenheid aan de overweging van belangstellenden in het middelbaar onderwijs alhier aan te bieden.
Bij de Wet van 20 Juli] 1857. die met 10 Januarij daaraanvolgende in werking trad, werd het lager onderwijs hier te lande geregeld.
Volgens Art. 1 dier Wet, wordt het lager onderwijs onderscheiden in f/ewoon en meer uHgelreid lager onderwijs.
Het gewoon lager onderwijs omvat het onderwijs in : a. het lezen.
Ij. het schrijven.
c. het rekenen,
d. de beginselen der vormleer.
e. die der Nederlandsche taal,
ƒ. die der aardrijkskande.
,9. die der geschiedenis.
//. die der kennis van de natuur,
i. het zingen.
(5
Tot het meer uitgebreid lager onderwijs wordt, volgens hetzelfde Art., alinea 2, gerekend het onderwijs in: h. de beginselen der levende talen.
1. die der wiskunde,
m. die der landbouwkunde.
n. de gymnastiek,
o. het teekenen,
p. de handwerken voor meisjes.
Art. 72 van die zelfde Wet bepaalt verder, dat. in afwachting der wettelijke regeling van het M. O., de voorschriften dezer Wet mede van toepassing zijn op alles wat betreft het verder voortgezet onderwijs in de levende talen en in de wis- en natuurkunde.
Het onderwijs in de beginselen der levende talen, der wiskunde enz. behoort dus tot het zoogenoemd uitgebreid lager onderwijs.
Hoe ver het zich mag uitstrekken, wordt door het woord beginselen niet scherp afgebakend en blijft dus voor verschillende uitlegging vatbaar, maar in ieder geval wordt daardoor het dieper indringen in eene taal met hare letterkunde buitengesloten, als behoorende tot eene andere soort van onderwijs, hetgeen later zonde worden geregeld.
c? o
Dit geschiedde vijf jaren later, want bij de Wet van 2 Mei 1863 werd het middelbaar onderwijs geregeld, onit met 1 Julij daaraanvolgende te worden ingevoerd.
Volgens het beginsel, door Z. Exc. den toenmaligen Minister van Binnl. Zaken Thorbecke aangenomen,
7
omvat het M. O. »cle vorming van die talrijke burgerij, »welke, liet lager onderwijs te boven, tracht naar »algemeene kennis, beschaving en voorbereiding voor »de onderscheidene bedrijven der Maatschappij — deze »uitdrukkingen in de meest uitgebreide beteekenis ge-
O O o
»nomen.quot; Het beginsel, waarop het M. 0. berust, is dus zeer ruim en vrijgevig. Het moet een algemeen, geen vakonderwijs voor het een of' ander beroep wezen, maar de leerlingen, die den cursus behoorlijk hebben gevolgd, moeten met eene zoo ruime mate van velerlei kennis zijn toegerust, dat zij bij het verlaten der school dadelijk geschikt zijn, om zich op een of ander vak van nijverheid toe te leggen en daarin werkzaam te zijn.
Als gevolg van dit beginsel, zijn in de Wet vele leervakken voorgeschreven, waarvan het eene niet ten koste van het andere mag worden beoefend. Theoretisch is dit volkomen juist. Een mensch kan niet te veel weten: hoe meer hij met kundigheden is toegerust, des te beter en gemakkelijker zal liij. zoowel in het vinden als in het uitoefenen van een of ander beroep slagen.
Het is mij echter voorgekomen, dat in de praktijk de toepassing van dat beginsel niet zonder bezwaar is; want het is schier onmogelijk om het onderwijs, onder zoo vele vakleeraren verdeeld, zóó in te rigten, dat b. v. het onderwijs in de talen, letterkunde, geschiedenis en aardrijkskunde gelijken tred boude met dat in wiskunde en wat verder met den naam van exacte wetenschappen
8
wordt bestempeld. De verslagen, van de gehouden examens publiek gemaakt, geven duidelijk blijken, dat het evenwigt tusschen de twee genoemde hoofdafdeelingen tot heden niet bestaat, en de evenaar meerendeels ten gunste van het wiskunstig of, meer algemeen gesproken, van het technisch onderwijs overslaat.
Bij vele personen, naar mij gebleken is. bestaat dientengevolge de onjuiste meening, dat de hoogere burgerscholen met 5jarigen cursus eigenlijk scholen zijn ter opleiding van technici en/,., en niet voor de algemeene beschaving van iedereen, zonder bepaalde beroepen op het oog te hebben.
Het zoude intusschen onbillijk zijn, als men verlangde dat de middelbare scholen nu reeds dien trap van volkomenheid, die doelmatige inrigting bezaten, waarvoor zij vatbaar zijn. Ik houd mij verzekerd dat de ondervinding, die groote leermeesteres, de verbeteringen allengs zal aanbrengen, die blijken zullen noodig te wezen.
De Wet onderscheidt openbaar en bijzonder M. O. Openbare scholen noemt zij die, welke zijn opgerigt en onderhouden door gemeenten, provinciën en het Rijk. afzonderlijk of gezamenlijk: alle overigen zijn bijzondere scholen. Volgens Art. 12 der Wet, wordt openbaar M. O. gegeven op: l0 de burgerscholen, 2° de hoogere burgerscholen, 3° landbouwscholen, 4° de polytechnische school.
Volgens Art. 21 der Wet, kunnen ook middelbare scholen voor meisjes worden opgerigt, zoowel openbaren
9
door gemeentebesturen en provinciën, als bijzonderen, voor rekening van particuliere personen te stichten.
Aan deze meisjesscholen is hoofdzakelijk dit opstel gewijd.
Maar wat is middelbaar onderwijs V Eene eigenlijke bepaling, wat daardoor te verstaan zij, Wordt in de Wet niet aangetroffen.
Alleen zegt Art. 1. dat tot liet M. O. worden gerekend te behooren nlle vakken, welke volgens deze Wet worden onderwezen aan de scholen waarover zij zich uitstrekt.
Terwijl ik de burgerscholen, landbouwscholen en polytechnische school met stilzwijgen voorbijga, omdat zij buiten den kring liggen van het onderwerp, dat ik hoofdzakelijk wensch te beschouwen, vermeld ik alleen. dat de Wet in Art. 1G als vakken van onderwijs aan eene hoogere burgerschool met 3jarigen cursus opneemt: n. de wiskunde,
h. de eerste beginselen der natuur- en scheikunde,
c. die der plant- en dierkunde.
d. die der staathuishoudkunde.
lt;■. die van het boekhouden,
f. de aardrijkskunde,
//. de geschiedenis,
h. de Nederlandsche taal,
•/. de Fransche taal,
/•. de Engelsche taal,
/. de Hoogduitsche taal,
10
m. het schoonschrijven,
•«. het hand- en regtlijnig teekenen.
o. de gymnastiek.
Het programma voor den vijfjarigen cursus is uitgebreider, dewijl daarin ook de letterkunde der vier genoemde talen is opgenomen, en daarenboven als leervakken zijn aangewezen:
de beginselen van de theoretische en toegepaste mechanica, voor de kennis van werktuigen en van de technologie, de beginselen der delfstof-, aard-, plant- en dierkunde, die der cosmographie,
de gronden van de gemeente-, provinciale- en staats-inrigting van Nederland,
de staathuishoudkunde en de statistiek, inzonderheid van Nederland en zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen.
de beginselen der handelswetenschappen, daaronder die van het boekhouden en de warenkennis.
Niemand zal het nut en de belangrijkheid dezer vakken kunnen ontkennen. Men zoude echter mogen vragen, of
ü o
het raadzaam is, allen leerlingen zonder onderscheid, alléén uit het oogpunt van ontwikkeling en beschaving, in al de genoemde vakken onderwijs te doen geven.
Ongetwijfeld kan ieder in den betrekkelijk korten tijd van 5 jaren meer of minder van die vakken lee-ren; maar of dit bij den verschillenden aanleg zoo grondig kan wezen, dat de leerling bij het optréden in de Maatschappij daarvan het ware nut kan plukken, is niet
11
zoo zeker, ten minste wat de meerderheid der jonge lieden betreft.
Vergelijkt men verder de programma's met dat van liet meer uitgebreid lager onderwijs, dan ontwaart men in den aard en liet getal der leervakken een groot verschil, zoodat men alligt geneigd zoude zijn. daarin het hoofdkenmerk van het M. O. te ontwaren.
»üe opgenoemde leervakken intusschen maken liet »hoofdkenmerk niet uit van het M. O.quot; (zooals de Minister opmerkte). »maar het verband, waarin dat »onderwijs gebragt is. en de bestemming van dat «onderwijs.quot; Mem. v. T.
Het lager onderwijs kan alzoo. zonder zijne bevoegdheid te buiten te gaan, eenigen der vakken van het M. O. bevatten, zooals die zijn omschreven in Art. 1 der Wet van 1857.
De methode van onderwijs moet hoofdzakelijk een criterium opleveren bij de beoordeeling, wat M. of L. onderwijs zij. Voorzeker een delicaat punt. niet vatbaar voor algemeene oplossing.
Dit werd reeds in de Memorie van T. erkend, en in de Memorie van antwoord wordt gezegd: »dat niet al-»gemeen kan worden uitgemaakt, of de zoogenaamde »Fransche scholen en dergelijke inrigtingen onder mid-»delbare of lagere te rangschikken zijn; in elk bijzon-»der geval moet de aard en de omvang van het on-»denvijs, dat er gegeven wordt, beslissen.quot;
Bij de invoering der Wet op liet M. O. is het ge-
12
voelen der Regering daarover ingewonnen, maar, voor zooveel Amsterdam betreft, werd geen enkele Fran-sche school aangewezen als tot de inrigtingen van M. O. te behooren. Zoude men daaruit het besluit mogen trekken, dat deze soort van scholen door de Regering zeer goed, nevens die van het M. O., werden bestaanbaar geacht? Naar mijne bescheiden meening, is dit juist. Ik geloof' niet dat het raadzaam is, om het uitgebreid lager onderwijs weg te nemen en alleen de zoogenaamde Hollandsche scholen te behouden 1). De geachte Inspecteur van het M. O., Dr. Steyn Parvé* erkent in zijn opstel Middelbaar Onderwijs voor Meisjes. geplaatst in de lste aflevering van de Economist 1870. dat het raadzaam is, de kinderen vóór hun twaalfde jaar eenige kennis van de Fransche taal te doen verkrijgen. alvorens zij de scholen van M. O. betreden. Maar is het dan af te keuren, dat zij bij verderen leeftijd op de lagere school de beginselen van de En-gelsche of Hoogduitsche taal leerenV Is dat zóó ver-
1) Als men hot uitgebreid lager onderwijs wegneemt en alleen de Hollandsche school behoudt, is het noodig twee soorten van M. S. op te rigten, als: ecne lagere ten behoeve der burgerij, die met minder uitgebreid onderwijs kan volstaan, en eene hoogere voor grondiger en veel-zijdiger onderwijs. Maar zal de eerste soort iets anders zijn dan eene lagere school, bedoeld bij al. 2., Art. 1, Wet 1857? Be naam, niet dc zaak zal veranderd zijn. De methode toch moet die van het lagere klassikaal onderwijs blijven, als de meest geschikte voor jeugdige kinderen, als de meest vruchtbare, zooals de Hr. Degenhardt teregt in het hlad van het Nederl. Ondervnjzers-Genootschap onlangs heeft aangetoond.
13
derfelijk dat meu die scholen het regt haar bij de Wet van 1857 toegekend, moet ontnemen?
De opmerking is gemaakt, dat verandering van 011-derwijzer voor hetzelfde vak, nadeelig is voor het onderwijs, en in zeker opzigt is dit waar. Maar wordt dit als beginsel aangenomen en gehandhaafd, dan moet op de lagere school noch rekenen, noch geschiedenis enz. worden onderwezen, maar deze van den aanvang af leervakken zijn der middelbare school. Dan moet de meet- en stelkunde (aan de hoogere B. S. met ojarigen cursus steeds door denzelfden leeraar onderwezen worden, hetgeen niet wel uitvoerbaar is. Zoude het niet waar zijn, dat eenige onderwijzers meer geschiktheid bezitten om de beginselen te onderwijzen, dan anderen van de grootste bekwaamheid, die met beter gevolg op de reeds verkregen kennis der jonge lieden voortbouwen? Eindelijk. als de voormelde opmerking doorgaat, dan is het verkeerd om op de hoogere B. S. met ojarigen cursus de beginselen van theoretische mechanica, van de kennis van werktuigen en van de technologie enz. te doen onderwijzen, als leervakken, die meer uitgebreid en grondiger op de polytechnische school worden onderwezen. Ongetwijfeld zal over het algemeen het onderwijs in dezelfde vakken op de M. S. grondiger en uitgebreider zijn, dan 'tgeen op de L. 8. wordt gegeven; want ik kan niet ontkennen dat op sommige scholen van uitgebreid L. 0. het onderrigt gebrekkig is. Maar dit kan en moet verbeterd worden.
14
Welligt is dit op eeiiige plaatsen van cms Vaderland om finantiëele of andere redenen moeijelijk, maar iu groote steden, zooals Amsterdam, en dit heb ik hoofdzakelijk op het oog, is dit mogelijk en reeds gedeeltelijk door de zorg van het (lemeentebestuur tot stand gebrafft.
O O
Ik begeer in geenen deele. dat de scholen van het uitgebreid lager onderwijs zich op het eigenlijk gebied der M. 8. bewegen. Het tegendeel is waar: maar ik acht. dat het voortdurend bestaan van een degelijk uitgebreid lager onderwijs nuttig en noodig is voor eene talrijke klasse uit den minder gegoeden burgerstand, dieeven-zeer behoefte heeft aan beschaving en zekere mate van kundigheden voor de uitoefening van het beroep, maar niet van dien omvang of zoo grondig als het karakter van de M. S. medebrengt. Door het wegnemen van het meer uitgebreid lager onderwijs zoude op vele plaatsen de hier bedoelde klasse zeer worden benadeeld.
Daarenboven acht ik, dat welingerigte scholen van deze soort van onderwijs de taak der scholen voor M, O. zeer kunnen bevorderen en daarmede een goed aaneensluitend geheel vormen 1).
1) Ik mag hier niet onvermeld laten dat de Commissie van Toezigt op het lager onderwijs alhier van hare zijde alle pogingen in het werk stelt om dat gewensehta en noodzakelijke verband tusschen het openbaar lager en middelbaar onderwijs te verkrijgen, terwijl de Commissie voor laatstgenoemd onderwijs van hare zijde gaarne bereid is, voor zooveel zij kan, daartoe mede te werken.
Terwijl ik er tegen ben, dat het lager ouderwijs zieli bemoeije met wat tot het eigenlijke hooger geplaatste M. 0. behoort, zoo kan ik mij omgekeerd evenmin vereenigen met het denkbeeld om het M. O. te doen
O ,
atdalen op liet terrein van het L. 0. en bijv. eene voorbereidende klasse toe te voegen aan de burger- dagen avondscholen voor die jonge lieden, welke wegens gebrek aan de noodige elementaire kennis op deze scholen niet kunnen worden toegelaten. Het is volkomen billijk en nuttig, dat men dien jongen lieden de gelegenheid verschafie, om zich de geringe kundigheden, voor de toelating vereischt, eigen te maken of, als zij vervloeid zijn, te herkrijgen, maar het is de taak en de roeping van het lager onderwijs, daaraan te gemoet te komen. Is het niet mogelijk, zij het mij gegund te vragen, dat zoodanige voorbereidingsklasse, onder welken vorm of benaming ook, door het onderwijzend personeel en onder het toezigt voor het L. O. vastgesteld, worde georganiseerd V
In mijne schatting staat het M. O. te boog, om zich bezig te houden met deze soort van onderwijs. Het M. O. moet zijn eigenaardig karakter bewaren, om bij het publiek dat aanzien en die achting te benouden of te verkrijgen, welke het waard is en voor zijnen bloei noodig heeft.
Ik eerbiedig gaarne de goede bedoeling van het denkbeeld om zoodanige voorbereidende klasse bij het M. O. te voegen, maar ik vrees, dat men daardoor
1()
het M. O. op een hellend vlak brengt, waarlangs het Viin zijn, standpunt, tot eigen nadeel, in vervolg viin tijd. zal afglijden.
Als voorstander van iiet M. ().. moet ik mij veroorloven. tegen die in iiiijii oog nadeelige rigting, met bescheidenheid, te waarschuwen.
Tegen tie hoogere burgerscholen wordt wel eens het verwijt gerigt, dat daarop de verpligting niet is gelegd, om het onderwijs dienstbaar te maken aan de ontwikkeling der verstandelijke vermogens en de opvoeding der kinderen, ik zie met Dr. Steyn Parve niet in. waarom de M. S. daartoe niet zoude kunnen dienen. Gremelde Inspecteur heeft eene circulaire onlangs aan de Directeuren dier scholen gerigt, om dit gewigtig punt m hunne aandacht aan te bevelen. Intusschen wil ik niet ontkennen, dat het klassikaal ouderwijs beter of gemakkelijker als opvoedend element der jeugdige leerlingen moet werken, dan het onderwijs van een groot getal vakleeraren. waartusschen moeijelijker de gewenschte eenheid kan tot stand komen.
Eene andere grief wordt tegen het M. ü. ingebragt en is mij ook wel eens gezegd, dat nl. dat onderwijs, en voornamelijk de natuurkundige wetenschappen, tot materialis-mus zouden voeren. Het is mij volkomen onbegrijpelijk, dat de meerdere kennis van de natuur daartoe zoude moeten leiden, meer dan geschiedenis, letterkunde, enz.
17
Het tegendeel is waar! Het zij mij vergund uit eigen ondervinding te spreken. Longer dan 40 jaren heli ik mij in meerdere of mindere mate met die studie bezig gehouden en ben ten gevolge daarvan geheel doordrongen van de waarheid van hetgeen Dr. Steyn Parvé in De Economist, 1869, bl. 438. heeft gezegd en herhaald in de eerste aflevering van dat werk voor 1870. Ik veroorloof mij, die schoone woorden van den S. over te nemen, waarmede ik van harte instem: »Natuurbe-»schouwing brengt den geest van het aanschouwelijke »en zinnelijke onmiddelijk tot het bovenzinnelijke. Zij ver-» vult het gemoed met een gevoel voor de verhevenheid van » den Schepper. Zij leert ons zoowel in het kleinste als in » het grootste het verstand, de orde opmerken en bewon-» deren, waarmede alles in de natuur rondom ons geregeld »is. Zij leert ons overal schijn van waarheid onderscheiden »en onveranderlijke wetten erkennen, nergens wette-»loosheid of willekeur. Moet niet de overtuiging, dat »iii de vaststelling van die natuurwetten de hoofd-»oorzaak te zoeken is van het behoud van alles, wat »hij om zich ziet, ook op de zedelijke ontwikkeling » van den waarnemer eenen heilzamen invloed uitoefenen? » Moet hij niet, wanneer hij eenigzints dieper doordringt »in de vroeger voor hem geslotene geheimen der natuur, »en tot de innige overtuiging komt, dat daarin voor »hem nog zooveel duister is, en waarschijnlijk steeds »blijven zal. omdat het boven het begrip van het men-»schelijk verstand gaat — moet hij dan niet geheel
2
18
» doordrongen zijn van bewondering en eer geleid worden »tot ware godsvrucht en deemoed, clan tot aanmatiging, »tot niaterialismns en ongeloof? Is in zoodanige oefening »van den geest niet een middel tot verstandsontwik-»kelinii ffelesen. beter, edeler en vruchtbaarder, dan
O O O ■ 1 '
»eenige tak van menschelijke kennis geven kan?quot;
Ja gewis! ware studie der natuur behoedt tegen ongeloof en bijgeloof 1).
Daarenboven, waarom moet het natuurkundig onderwijs op de M. S. tot materialismus leiden, en niet op de L. S., waar het evenzeer een leervak uitmaakt?
Ik heb in bovenstaande breede trekken mijne gevoelens omtrent de verhouding en den aard van het M. en L. onderwijs aangegeven, omdat zij ten grondslag verstrekken voor de beschouwing van het M. 0. voor meisjes.
De vraag, of de oprigting eener openbare M. S. te Amsterdam nuttig en noodzakelijk zij, meen ik toestemmend te moeten beantwoorden, en als Lid der Commissie van Toezigt, wier advies omtrent het voorstel van de Heeren Dr. Buchner c. s. door Burgemeester
nog der lezing overwaardig.
19
en Wethouders werd gevraagd, heb ik niet geaarzeld my voor het beginsel van oprigting te verklaren. In dien geest is ook door de Commissie geantwoord, ofschoon zij zich overigens met de bepalingen van het voorstel, door een der Heeren Voorstellers zei ven slechts eene schets genoemd, niet konde vereenigen.
Het valt niet te ontkennen, dat het onderwijs voor meisjes in het algemeen te wenschen overlaat, als te beperkt en te oppervlakkig. Het behoeft dus verbetering. Het meisje heeft evenveel regt op degelijk onderwijs als de jongeling. Men zorge alleen dat het verschil van beider aard en roeping niet uit het oog worde verloren, en als men het goede wil, zonder overdrijving naar de eene of andere zijde, geloof ik dat dit zoo moeijelijk niet zal vallen. Ik betwijfel in geenen deele het regt der vrouw om eene eigenlijke geleerde te worden. Ik acht dat zij, die zich daartoe geroepen gevoelt en haren zin kan volgen, wèl zal doen, om daarnaar te streven; maar ik betwijfel zeer, of zij daardoor beter zal voldoen aan hare verpligting als vrouw des huizes. De geleerdheid zal evenmin als onkunde en gebrek aan beschaving daartoe strekken. Door sommigen wordt de tesenwoor-
O O
dige toestand der vrouw als beklagenswaardig voorgesteld, als waren de vrouwen verdrukte, onwetende schepsels, die bij den man verre ten achteren worden gehouden in kennis en ontwikkeling. Die overdrijving doet glimlagchen, maar toch moet men erkennen dat eenige waarheid in deze voorstelling ligt.
2*
20
Zeer juist zegt prof. van der Wijck, in zijne brochure de Opvoeding der Vrouw : »dat veelal die talenten bij de »meisjes worden aangekweekt, welke slechts kort zullen »bloeijen, en dat de geheele opvoeding zoo bij voor-»keur geleid wordt met het oog op de schoone maar »vlug voorbij snellende jaren, welke de intrede in de » wereld en het huwelijk van elkander scheiden.quot; Talenten, als pianospelen zingen, enz. worden vaak ten koste van andere, vaak nuttiger kundigheden aangekweekt..
Maar, mag ik vragen, ligt de schuld van dien toestand niet veel meer bij het verkeerde begrip omtrent opvoeding, niet veel meer in het denkbeeld, dat die talenten, welke ik hoogschat, het beste middel opleveren, om te schitteren en in de wereld voort te komen, dan bij de te geringe kennis op de L. S. opgedaan V
Ik moet toch erkennen, dat ik in mijn leven het genoegen heb gehad en nog heb. om vele zeer beschaafde
O O O
meisjes en vrouwen uit den hoogsten en uit mindere standen te ontmoeten, wier gesprekken van degelijke kennis, verstandelijke ontwikkeling en juist oordeel duidelijke blijken gaven, ofschoon zij niets anders dan hét onderwijs op de Fransche scholen of andere daarmede gelijkstaande inrigtingen hebben genoten. Ik geloof dat men het uitgebreid lager onderwijs, hier bedoeld, te sterk veroordeelt en voor eene daarbuiten liggende oorzaak verantwoordelijk stelt. Ik meen natuurlijk goed lager onderwijs. Slecht onderwijs, welken naam het moge dragen, kan tot geen maatstaf van beoordeeling dienen.
21
Op één punt was, ik moet het erkennen, het onderwijs op de L. S. gebrekkig, en wel in alles wat de natuurwetenschappen betreft.
Over het algemeen begrijpen de vrouwen niets van de natuurverschijnselen, die zich dagelijks voor haar opdoen.
Terwijl ik het zeer goed keur en nuttig vind, dat zij weten te spreken over gebeurtenissen uit lang vervlogen tijden, over de zeden en gebruiken bijv. van de Grieken, Romeinen enz., zoo geloof' ik tevens, dat eenige kennis der natuurwetenschappen, behalve dat zij bij het leeren aangenaam is, haar in tallooze voorvallen vau het leven vrij wat praktisch nut zal opleveren. Niets daarenboven gaat in aesthetische ontwikkeling het lezen in het boek der natuur te boven. De schoonheidszin der Grieken werd daardoor opgewekt en gevormd.
Dit onderwijs, te lang op de lagere school verwaarloosd, maar in welks gemis allengs wordt voorzien, kau op de middelbare school, uit hare eigenaardige inrig-ting, meer doeltreffend dan op de L. S. worden gegeven. zoo lang deze op haar terrein blijft.
Opmerkelijk is de wijziging, die in de gevoelens over middelbaar onderwijs voor meisjes heeft plaats gegre-pen. In het eerste ontwerp vau Wet op het M. O. was geen sprake van dat onderwijs voor meisjes. In
22
het voorloopig verslag werd daarop de aandacht der Hooge Regering gevestigd, ten gevolge waarvan in het gewijzigd ontwerp, in October 1862, in zeker opzigt in dat gemis werd voorzien , echter zonder eenige bepaling van leervakken. In de Memorie van Toelichting van het tweede ontwerp werd gezegd: »dat meisjesscho-»len, wier doel niet alleen of' niet voornamelijk lager »onderwijs is, tot het M. O. moeten worden gerekend. »De éischen, die de Wet van 1857 doet aanhaar, die »zich tot onderwijzeres bestemmen, zijn zoo hoog, dat »zij op de acte van bekwaamheid als hoofdonderwijzeres »wel tot het geven van M. 0. kunnen worden toe-»gelaten.quot; De Minister Thorbecke heeft echter later te kennen gegeven, dat op de M. S. het onderwijs in levende talen alleen kan worden gegeven door onderwijzers en onderwijzeressen, die in het bezit zijn eener acte voor die talen 1).
Eischen, toen hoog genoemd, worden nu te laag gerekend, een punt dat ik thans niet wil behandelen.
1) Bij Art. 85 der Wet op het M. O. worden aan acten van bekwaamheid, uitgereikt voor het verder voortgezet onderwijs in de levende talen, en in de wis- en natuurkunde, alsook aan de daarmede gelijkstaande acten, verkregen krachtens de Wet van den 5den April 1806, gelijke regten toegekend, als aan de acten van bekwaamheid, voor die vakken krachtens Art. 76 en 77 dier Wet uitgereikt.
l)it Wetsartikel is zoowel toepasselijk op onderwijzeressen als onderwijzers. Zie de aanteekening van Dr. Steyn Parvé, bl. 308, op Art. 85 van de Wet op het M. O., opgehelderd met aanteekeningen, aan welk nuttig werk ik vele aanhalingen heb ontleend.
23
maar dat ik alleen aanstip, omdat het mij toeschijnt dat men thans in de nieuwe rigting te ver gaat.
Dewijl de Wet geen programma van onderwijs voorschrijft, maar aan de oprigters alle mogelijke vrijheid laat, komt de vraag te pas; welke vakken moeten bij voorkeur op de middelbare school voor meisjes worden geleerd, tot vermeerdering barer kennis niet alleen, maar ook voor hare vorming en ontwikkeling V De gevoelens loopen hier verbazend uiteen en dikwijls lijnregt tegen elkander in. Men zie slechts wat Dr. Steyn Parvé en prof. v. d. Wijck daaromtrent mededeelen in hunne respectieve brochuren, vroeger aangehaald.
Eerstgenoemde geeft een programma van leervakken, waarmede ik grootendeels kan instemmen en ieder, dunkt mij, in hoofdzaak tevreden kan zijn.
Tegen het grondig aanleeren van de moeder-, deFran-sche, Engelsche en Duitsche talen zal wel niemand bezwaar hebben. Wellirrt tegen de letterkunde van die
~ O
talen, als niet onmisbaar om in het dagelijksche leven van die talen gebruik te kunnen maken. Dit is zoo; maar voor meisjes, die tijd en gelegenheid hebben, om die talen in haren geheelen omvang te leeren, of zich als onderwijzeressen willen bekwamen, is de kennis der letterkunde onmisbaar, en ik acht het daarom noodzakelijk dat dit leervak, ook als middel ter beschaving van den smaak zeer te waarderen, worde onderwezen.
Aardrijkskunde en geschiedenis 1) zullen als leervak-
l) Tn vroegere tijden werd de geschiedenis te regt steeds de spiegel
24
ken niet gewraakt worden, evenmin als rekenen. Maar meetkunde ? Ik erken dat de vrouw over het algemeen met meetkunde als zoodanig niet veel te maken heeft. Maar als leervak streeft het, zooals Dr. Steyn Parvé te regt zegt, alle andere vakken, om juist te leeren redeneren, logisch te denken en strenge gevolgtrekkingen
1 ~ o o O O
te maken, verre te boven. Daarin schieten vrouwen veeltijds te kort, niet omdat dit strijdt tegen de eigenaardigheid der vrouw, zooals sommigen willen beweren, maar wel omdat tot heden niets is gedaan, om dien aanleg in jeugdigen leeftijd te ontwikkelen. Als logisch denken en redeneren niet overeen te brengen is met de eigenaardigheid der vrouw, dan ziet het er treurig uit en zoude zij bij den man ten achteren moeten staan. Maar gelukkig is dit eene groote dwaling. Een meisje leert even goed meetkunde als een jongen, mits men haar van te voren geen tegenzin inboezeme, onder voorwendsel dat zij die nooit zal behoeven te gebruiken.
•Als eene vrouw behoorlijk, dus logisch, moet kunnen denken (wie zoude het tegendeel durven beweren V), dan kan zij daartoe niet eenvoudiger of gemakkelijker worden opgeleid, dan door haar, met dit doel, eenige beginselen van meetkundige kennis mede te
der toekomst genoemd. Maar diezelfde geschiedenis. leert, en bij rondzien ontdekken wij het dagelijks, dat die spiegel spaarzaam wordt geraadpleegd. De beoefening der geschiedenis moet, naar mijne meening, vooral met praktische toepassing op het individuele leven geschieden.
25
deelen. Al zijn de meetkunstige stellingen geheel vervloeid, de verstandelijke ontwikkeling blijft over, zooals de ondervinding ruimschoots heeft gestaafd.
Stelkunde acht ik dat achterwege kan blijven; goed onderwijs in het rekenen is voldoende.
Ook de eerste beginselen der natuurlijke historie, als onderdeel der algemeene natuurwetenschap, zoude ik niet gaarne als leervak missen. Zij is aangenaam in het leeren, strekt tot opscherping van het verstand en leidt tot eigen onderzoek.
Van geen minder gewigt acht ik het onderwijs in de beginselen der natuur- en scheikunde, onder voorwaarde dat die vakken met oordeel en verstand worden onderwezen. Daarop komt alles aan. Een droog stelselmatig onderwijs, of een ander overladen met proefnemingen om effect te maken, acht ik even schadelijk als nutteloos. Maar een eenvoudig onderwijs, waarbij de hoofd verschijnselen der zwaartekracht, van lucht, licht, electriciteit enz. en de allereerste beginselen der scheikunde duidelijk en klaar worden uiteengezet en aangetoond, acht ik zeer aanbevelingswaardig, ja onmisbaar. Men mag geen meisje een ondemgt onthouden van zoo praktisch nut, en dat tevens zoo veel bijbrengt om haren gezigteinder te verruimen en den geest te verheffen.
Maar zal boekhouden worden onderwezen V Het wordt veeltijds, zelfs voor jongens, op de hoogere burgerscholen door bekwame en geachte kooplieden als nut-
26
teloos afgekeurd. Naar de ondervinding, door mij verkregen. geloof ik echter, dat men wèl zal doen, het meisje den weg te wijzen, om eenmaal zelve hare ontvangsten en uitgaven met orde te kunnen boeken. Hieraan bestaat meer behoefte, dan veeltijds wordt voorondersteld. Eene vrouw moet hare eigene zaken kunnen bestieren. Daarentegen zie ik er geen nut in, de meisjes staatshuishoudkunde te leeren. De vrouwen hebben haar eigen terrein van huishouding, en de ondervinding leert, dat zij, die zich met publieke belangen bezig houden, dikwijls te weinig die, welke naderbij gelegen zijn, behartigen. Is dit in Noord-Amerika en Engeland in den smaak gekomen, ik zie de noodzakelijkheid niet in, om dit in ons Vaderland na te volgen 1). Prof. v. d. Wijck zegt, bl. 14 van zijne meermalen genoemde brochure: »Dat men de dames »leert huishouden, geldt niet meer van onzen tijd. Men »onderstelt, ik geloof te regt, dat ze later, als ze die * onmisbare kunst noodig hebben, haar wel door de »praktijk van zelve zullen verwerven.quot; Met den meesten eerbied voor het gevoelen van den hooggel. schrijver, kan ik met die redenering geen vrede hebben. Hoe, de Oizovof^a, de rei domesticae admhmfratio, zooals de Ouden ze noemden en hoogschatten, de kunst om het huishouden
1) Als clc Wigten, mij verstrekt, juist zijn, dan wordt zelfs in Noord-Amerika door het grootste gedeelte der beschaafde vrouwen dat streven naar de zoogenaamde emancipatie en het aanleeron der kundigheden, die daartoe leiden, in geenen deele goedgekeurd.
27
te besturen, door den S. zeiven onmisbaar genoemd, zal eerst moeten geleerd worden, als de behoefte daartoe aanwezig is? Ja, door de praktijk zal het meisje of de vrouw de noodige kennis kunnen verwerven, maar te haren koste en nadeel, nadat zij eenen geruimen tijd in eene onaangename afhankelijkheid ten opzigte harer dienstboden enz. heeft doorgebragt. Bij huisgezinnen, ruim met tijdelijke goederen bedeeld, moge dat weinig bezwaar opleveren, maar bij minder ruim bedeelden moet, zooals de ondervinding bevestigt, die onkunde treurige resultaten opleveren en menig gezin doen verachteren. Is nu het aanleeren van huishouden in de ouderlijke woning overtollig, dan geloof ik dat die van den Staat veeleer kan uitgesteld worden totdat de vrouw daaraan behoefte zal hebben.
Dr. Steyn Parvé neemt in zijn programma daarenboven op: teekenen, zingen, handwerken en gymnastiek. Hiertegen zal wel geen bezwaar kunnen worden in-gebragt.
Naar aanleiding van het boven medegedeelde, ben ik tot de overtuiging gekomen:
dat het wenschelijk is, het meer uitgebreid lager onderwijs in stand te houden, vooreerst ten behoeve van eene talrijke klasse van meisjes, die meer, dan het uitgebreid lager, en minder, dan het M. O. omvat, behoeven te weten, en ten andere omdat het. aan ge-
28
schikte personen toevertrouwd, evenzeer goede voorbereiding en opleiding kan opleveren en behoorlijk aansluiten aan het grondiger en uitgebreider onderwijs der M. school.
Ik geloof dat men het M. 0. voor meisjes als eene soort van hooger onderwijs moet beschouwen, ter verkrijging van uitgebreider kennis in talen enz., en ter ontwikkeling in ruimeren zin, dan de aard van het uitgebreid L. 0. toelaat. In dien zin opgevat, wordt de toepassing van het M. 0. gemakkelijker en tevens dienstbaar gemaakt aan de opbeuring en verbetering van het L. 0., terwijl het voor zich zelve een verhevener standpunt inneemt, waarop het zich moet trachten te handhaven.
Volgens de verordening van 1867, voor het openbaar meer uitgebreid L. O. te Amsterdam vastgesteld, worden er vereischt drie meisjesscholen lst0 klasse, waarvan 1 geopend en 1 in aanbouw is, en 1 nog ontbreekt. Daarenboven moeten er zijn 5 dergelijke scholen 2(le klasse, bestemd voor uitgebreider onderwijs dan eerstge-noemden. Van dezen zijn 2 geopend en 2 in aanbouw, terwijl 1 nog ontbreekt. Op de scholen der 2lle of hoo-gere klassen wordt zeer goed onderwijs gegeven in de Nederlandsche taal, en in de beginselen der Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen, door speciale onderwijzeressen, geboortig uit het land, waarvan zij de taal onderwijzen. Verder strekt zich het onderwijs in ruimen zin uit over de vakken, in Art. 1 der Wet van 1857
20
opgenoemd. Naar mijn gevoelen, moet op dien grondslag worden voortgebouwd. Ik acht het noodeloos, en dus verkeerd, voor rekening der Gemeente daarnaast M. S. op te rigten, waarop de geheele omvang, dus ook de beginselen, derzelfde leervakken zoude onderwezen worden, waarin op zeer breeden grondslag en onbekrompen wijze door de genoemde meisjesscholen der 2(,c klasse wordt voorzien. Het komt mij voor, dat som-migen, die over de M. S. voor meisjes alhier, en het besluit door den Gemeenteraad genomen, hunne ge-dachten hebben medegedeeld, de inrigting der genoemde scholen niet hebben gekend 1). Maar om het onderwijs voor meisjes van gemeentewege zoo volledig te maken, als onze tijd verlangt, moet eene openbare M. S. worden opgerigt, waarop grondiger en uitgebreider ondemgt wordt gegeven.
Terwijl door bijzondere inrigtingen kan worden voorzien in die behoefte voor de gegoede klasse der burgerij, welke hooge schoolgelden kan betalen, zoude het onbillijk zijn, aan meisjes, die niet in dien toestand ver-keeren. de gelegenheid te onthouden, om zich boven
O O
het uitgebreid lager onderwijs te bekwamen, terwijl
1) Er zoude weiuig gevorderd worden om de hoogste klasse dezer scholen tot het M. O. over te brengen, en alzoo in deze inrigtingen L. en M. O. Ie vereenigen, zooals de Wet toelaat. Men vergelijke verder, wat bl. 22 uit de Mem. v. T. bij het tweede ontwerp van Wet voor het M. O. is aangehaald. Er zoude veel voor, maar ook veel tegen deze verdeeling gezegd kunnen worden. Ik voor mij aeht ze voor de openbare scholen niet raadzaam.
30
die aan jongelingen by de hoogere burgerschool met Sjarigen cursus ruimschoots wordt aangeboden.
Neemt men, overeenkomstig het hierboven medegedeelde, het volgende programma van leervakken aan, ongeveer verdeeld in de uren daarachter gesteld, als: voor
wekelijks | |||||||||||||||||||||||||
|
dau is een cursus van 3 jaren volkomen voldoende, als men voor de toelating den leeftijd van minstens 14 jaren stelt, en geene meisjes toelaat, dan die door een af te leggen examen de bewijzen hebben geleverd, dat zij het onderwijs der M. S. met vrucht kunnen bijwonen. Op den leeftijd van 14 jaren begint zich het oordeel te ontwikkelen, waardoor de vatbaarheid, om 'tgeen onderwezen wordt op te nemen en te verwerken, zeer
31
wordt bevorderd. De tijd van 8 jaren kan dus niet te kort worden gerekend, als men een cursus van 5 jaar voldoende acht voor het zooveel uitgebreider en meer uiteenloo-pend programma der hoogere burgerschool, waarop de leerlingen reeds met hun twaalfde jaar worden toegelaten.
Uit bovenstaand programma blijkt, dat ik, hoezeer een groot voorstander van de beoefening der natuurwetenschappen en wiskunde, die in geenen deele ten koste der letterkundige vakken wil onderwezen hebben ; want ik heb geene technische school op het oog, maar wel eene van algemeene beschaving en ontwikkeling.
Aan het hoofd van zoodanige school moet eene vrouw worden geplaatst, van voldoende kundigheden en ondervinding om den gang van het onderwijs te regelen en de vereischte harmonie tusschen de verschillende leervakken tot stand te brengen.
Als Directrice moet zij zoo weinig mogelijk zelve met het geven van onderwijs worden belast, om, toegerust met paedagogische kennis, tevens hare aandacht en tijd te kunnen wijden aan de vorming en ontwikkeling dei-meisjes, zoowel naar verstand als gemoed. Zeer juist toch zegt prof. v. d. Wijck, dat het verkeerd is, meer het gevoel dan het oordeel der vrouw te ontwikkelen. Neen, verstand en hart moeten beiden worden geleid en gevormd, om zooveel mogelijk den graad van ontwikkeling en overeenstemming van intellectuele en morele vermogens te verkrijgen, waarnaar ieder streven moet. Het zal noodig zijn, eenigen der leervakken aan leeraren
32
oj) te dragen; bijv. natuur- en scheikunde, meetkunde enz. De ondervinding zal spoedig leeren, op welke wijze het best in het onderwijs der overige vakken kan worden voorzien, hetzij door mannen of vrouwen.
Volgens mijne opvatting van het M. 0. hier ter stede (van andere plaatsen mag ik niet oordeelen), kan eene school van M. 0., volgens de voorgestelde wijze ingerigt, aan de behoefte voldoen; want de openbare scholen 2lle klasse te Amsterdam voorzien genoegzaam in het vereischte onderwijs voor eene talrijke klasse van meisjes. Zij alleen, die zich verder willen bekwamen, hetzij om zei ven eenmaal als onderwijzeressen op te treden, of om welke andere reden ook, zullen, na eene degelijke voorbereidende kennis op de openbare gemeentescholen of elders verkregen te hebben, zich naar de M. S. begeven, om de kundigheden en beschaving te verwerven, die zij op geene andere wijze kunnen deelachtig worden.
Ik besluit mijne opmerkingen met den wensch, dat eerlang te Amsterdam moge voorzien worden in eene leemte, cüe, naar mijne bescheiden meening, in het openbaar ouderwijs voor meisjes aldaar nog bestaat, door de oprisjting eener openbare school van M. O. vooi meisjes, met driejarigen cursus.