-ocr page 1-
-ocr page 2-

B. oct

2032

-ocr page 3-
-ocr page 4-

-

-ocr page 5-

HET LAGER OUDERWIJS

EN

D'. A. PIER SON.

-ocr page 6-

lil

-ocr page 7-

HET LAGER ONDERWIJS

EN

De. A. PIEESON,

DOOR

prof. van der wijck.

BllONINGEN. ~ J. li. WOLTUIIS.

IS 09.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

Dr. A. Pierson maakt onderscheid tusschen verlichte politiek en verlichtingspolitiek.

Met den naam van verlichte politiek bestempelt hij eene staatkunde, die onze volle sympathie verdient, daar zij aan de natie den weg tot geestelijke ontwikkeling openstelt, maar er zich zorgvuldig van onthoudt eenigen dwang op die ontwikkeling uit te oefenen.

Daarentegen is vekhchtikgspolitiek bij hem eene staatkunde, die, langs welke wegen dan ook, aan de natie opdringt, wat der Eegeering vooruitgang en beschaving toeschijnt, de autonomie des geestes niet eerbiedigt, en dus onvermijdelijk op tirannie, en wel op tirannie van eene zeer onverdragelijke soort, uitloopt.

Wij nemen van Dr. Pierson, als ware er niets tegen in te brengen, deze definities eenvoudig over. Waarschijnlijk vond hij zelf ze nog te onbepaald of te onduidelijk. Daarom besloot hij ons nog meer te geven. Om door een sprekend voorbeeld het karakter der laatstgenoemde afdwaling allen voelbaar te maken, heeft hij — nauwkeurig of niet? dit laten we liefst in het midden — in Oldenbarneveldt den type van een vrijzinnig man geschilderd, die zijne verlichting aan anderen oplegt. Hij zocht ons te toonen, hoe deze schrandere politicus tot eene grove fout verviel, toen hij het openbaar' gezag misbruikte om aan de strijdende godsdienstige partijen van zijn tijd voor te schrijven, in welke punten zij zich vereenigd behoorden te gevoelen. Hij wilde bewijzen, wat trouwens hoven allen twijfel verheven was, dat in de dagen van Oldenbarneveldt Kerk en Staat nog niet gescheiden waren.

-ocr page 10-

6

Voor liet doel van Dr. Pierson was het onnoodig zoo ver in het verleden terug te gaan.

Ook de negentiende eeuw bood ons nog het schouwspel eener Nederlandsche regeering aan, die over de natie geestelijke voogdij uitoefende, in plaats van het aan de vrije ontwikkeling des volks over te laten, welke denkbeelden zouden zegevieren. De vaderlijke regeering van koning Willem I weerde de vrije scholen en reglementeerde overal het onderwijs, ten einde alleen die begrippen te doen ingang vinden, welke zij zelve als gezond beschouwde. Zoo kwam zij „tot maatregelen, als die men te Namen gezien heeft, waar de eerwaardige broeders van de Christelijke leering, die hunne scholen over een groot deel van den aardbodem verspreid hebben, in Turkije gelijk in Canada, en die hunne onderwijzers bij duizenden en hunne leerlingen bij honderdduizenden tellen, de poort werden uitgezet, begeleid door de Koninklijke Nederlandsche maréchaussee, maar ook door eene talrijke schare van weenende vrouwen en kinderen en van mannen met gramstorige aangezigten

Het kan ons niet verwonderen, dat deze verlichtingspoli-tiek, in het katholieke België, tot omverwerping van den Nederlandschen troon heeft geleid.

Wil men nu een voorbeeld van wat, mij althans, eene verlichte politiek toeschijnt ?

Ik verwijs dan naar artikel 194 der Grondwet, hetwelk vrijheid tot het geven van onderwijs aan allen schenkt, die daartoe de noodige bekwaamheid en zedelijkheid bezitten. Maar tevens bepaalt dat zelfde artikel nog tweeërlei: 10. dat overal in het Rijk van overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs gegeven zal worden.

2n. dat de wettelijke regeling van het openbaar onderwijs

•) Woordea van den heer Bosscha.

-ocr page 11-

7

met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen zal moeten geschieden.

Die eerste bepaling is zeer verstandig. Staatszorg behoort al datgene uit te voeren, wat in het publiek belang geschieden moet en waartoe particuliere krachten, hoogst waarschijnlijk, te kort zouden schieten. Het zou roekeloos zijn eene zoo gewichtige aangelegenheid als het volksonderwijs aan de willekeur en het toeval der private .werkzaamheid prijs te geven.

Toch zou die eerste bepaling geen doel treffen, ware niet aan haar de tweede toegevoegd. Feitelijk bestaat eerst dan voor alle ouders de gelegenheid om hunne kinderen naar school te zenden, indien ieder er zijne godsdienstige begrippen geëerbiedigd ziet.

Aan die voorwaarde wordt slechts dan voldaan, indien de school, ten opzichte van alle godsdienstige geschilpunten, streng neutraal is.

In overeenstemming met de grondwet beveelt dan ook artikel 23 der schoolwet het volgende:

„üe onderwijzer onthoudt zich van iets te leeren, te doen of toe te laten, wat strijdig is met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden. Het geven van onderwijs in de godsdienst wordt overgelaten aan de kerkgenootschappen.quot;

Zoo heeft dus de wetgever van de openbare school verwijderd, wat door eenig deel der natie als slecht voorbeeld of als dwaalleer wordt beschouwd.

Er zijn lieden, die nogtans die school voor hunne kinderen onbruikbaar achten. Zij wenschen, dat er niet alleen geweerd worde, wat met hunne godsdienstige inzichten strijdt, maar tevens dat er gebracht worde, wat met die inzichten strookt.

Ik versta dien wensch. Maar wat ik niet begrijp, wat mij onbillijk voorkomt, is dat men zijne vervulling van den staat verlangt.

In een land als het onze, waar zoo bonte verscheidenheid

-ocr page 12-

8

van godsdienstige meeningen, zulk eene anarchie van inzichten en gevoelens heerscht, kan de openbare school, de school voor allen, niet anders zijn dan onzijdig grondgebied ').

Indien er zijn, die nog iets meer, nog iets heters verlangen dan de staat geven kan, welnu, wat belet hun bijzondere scholen te stichten, scholen van eene bepaalde kerkelijke kleur?

Met die vrijheid zijn velen niet tevreden. De invloed dei-volksschool is onberekenbaar groot. Zij wenschen dien te gebruiken als bolwerk tegen „het veldwinnend ongeloof.quot; Zij wenschen het onderwijs, in den geest van hun belijdenis te geven, met een officieel karakter te voorzien. Zij wenschen, dat de staat partij trekke voor de orthodoxie.

Er wordt geen dwang uitgeoefend. Sedert 1857 heeft de natie kunnen kiezen tusschen het openbare neutrale en het bijzondere confessioneele onderwijs. Er is veel geld in Nederland. Heeft men, in het belang van het zielenheil der jeugd, allerwege bijzondere scholen opgericht? Is de openbare school, de school zonder godsdienstonderwijs, verworpen, versleten, in onbruik geraakt? Ziet de staat zich genoopt zijne neutrale scholen te sluiten? Den post voor het openbaar lager onderwijs te schrappen?

Neen, dat alles is niet geschied.

Maar wat klagen sommigen dan op hartverscheurenden toon over tirannie, over onrecht het Christelijk geweten aan-

') In onze Tweede Kamer sprak de heer van Lynden eens te recht van „verschillende soorten van Christentlom.,, Hij zeide: „Hier in de Kamer is reeds rijkdom van keuze. TVij hebben hooren voordragen een Christendom van den geachten spreker uit Amsterdam (den heer Bosscha), van den geachten spreker uit Groningen (den heer Blaupot ten Cate), van den geachten spreker uit Alkmaar (den heer Nolthenius) en zelfs van ons afwezig medelid uit Zut-phen (den heer Schimmelpenninck van der Oije); alle meer of min, sommige zeer sterk van elkander verschillende, maar door de voorstanders aangeprezen als het eenig mogelijke en tevens als volkomen voldoende.quot; Mr. Francken en Dr. van der Kloes: Wet tot regeling van het lager onderwijs, bl. 403.

-ocr page 13-

9

gedaan ? Wat klagen zij, alsof de natie het niet in hare macht heeft de staatsschool te overvleugelen en te ondermijnen ?

Zij klagen, omdat de staat weigert zich met de propaganda van hun geloof te belasten. Zij klagen, omdat de staat zijn sterken arm niet leent, ten einde Nederland onder kerk- en formuliergezag terug te brengen. Zij klagen, niet omdat de school tegen hen is, maar omdat zij niet vóór hen is; omdat zij weten, dat indrukken, op het teer gemoed gemaakt, voor het geheele leven beslissend zijn, en dus, zoo gaarne, de school gebruiken, wmbruiken zouden om de opkomende geslachten aan den vloek der heterodoxie te ontrukken, hun den zegen der orthodoxie te doen deelachtig worden. Zij klagen, omdat de autonomie des geestes niet door hen geëerbiedigd wordt, omdat zij de ouders, op straffe van aan hunne kinderen de zegeningen van het openbaar onderwijs te zien onthouden, dwingen willen dezen in het rechtzinnige geloof te laten opvoeden. Zij klagen, omdat zij, met zacht geweld , den nieuwen tijdgeest willen keeren.

Het zij zoo, maar ook een vrijzinnig man als Dr. A. Pier-son doet grieven hooren. Wel mag het der moeite waard heeten naar hem te luisteren!

I.

Zegt Dr. Pierson, dat de schoolwet niet in eerlijken zin wordt uitgevoerd ? Meent hij, dat er onderwijzers zijn, die hunnen plicht verzaken, en de bijzondere geloofsovertuigingen aanranden, welke de kinderen van hunne ouders kunnen geleerd hebben of nog zullen leeren ?

In geenen deele. Met nadruk verklaart hij, dat zijne bezwaren niet de toepassing der schoolwet, maar de schoolwet zelve treffen.

-ocr page 14-

10

De schoolwet wordt door hem afgekeurd, omdat zij met de grondwet in strijd is.

Want de grondwet schrijft eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen voor, niet slechts in de school zelve, maar ook bij de zcettelijke regeling van het openbaar lager onderwijs.

En de schoolwet trekt volgens hem partij voor een godsdienst, welke in de oogen van zeer velen den naam van godsdienst niet meer verdient, voor het moderne Christendom of het Christendom naar de beschrijvinge Thorbecke's.

Ziedaar eene harde beschuldiging.

Hoe staaft hij haar?

Zijne argumentatie berust op de eerste alinea van art. 23 der schoolwet, welke aldus luidt:

„Het schoolonderwijs wordt, onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden, dienstbaar gemaald aan de ontwikkeling van de verstandelijke vermogens der kinderen en aan hunne opleiding tot alle Christelijke en maatschapjoelijke deugden.quot;

Men weet, hoe de uitdrukking: Christelijke deugden, in de wet is geraakt.

Sedert 1806 gold als wet in Nederland, dat de schoolmeester geen onderwijs in het leerstellige geven mocht, maar dat nogtans het schoolonderwijs zoo moest zijn ingericht, „dat onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden de verstandelijke vermogens der kinderen ontwikkeld, en zij zeiven opgeleid werden tot alle Maatschappelijke en Christelijke deugden.quot; Zie artikel 22 en 23 van het Reglement voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs binnen de Ba-taafsche Republiek.

Toen nu de minister van Reenen in zijne wetsvoordracht de formule, waaraan de natie eene halve eeuw gewoon was geweest, wegliet, baarde dit veel opzien.

De lofredenaars der rechtzinnigheid, de bestrijders van

-ocr page 15-

11

iieologie, rationalisme en ongeloof, zij die door de school de zuivere leer handhaven willen, vonden in dat stilzwijgen aanleiding om een kruistocht tegen de gemengde school, de school voor allen, uit te lokken.

Verbanning van het Christendom, zeide men, ligt in den aard van elke school, die ook voor niet-christenen, ook voor Joden, met gelijk recht van vtto, opengesteld wordt. Eenheid der volksschool onderstelt, dat het geheele Christendom geweerd worde.

Het fjehcele christendom ? Niet enkel uwe of mijne dogmatiek ? Ook de Christelijke zedelijkheid ?

Door eene dergelijke formuleering van bezwaren was intus-schen terstond veel gewonnen. Men bracht zoo de wetsvoor-dracht in verdenking tegen het Christendom partij te kiezen en lokte een onbedwingbaar verzet van de zijde van een groot deel der natie uit. Er volgde een krachtig petitionnement tegen de wet van Reenen.

Maar al schreef de wet het voor, het geheeld Christendom zou van de school niet kunnen gebannen worden. Dat heeft Thorbecke in schoone woorden aangetoond.

„Met veel geest en juistheid, zeide hij, heeft men op een ander gebied wel eens onderscheiden hetgeen men ziet en hetgeen men niet ziet, ce qu'on voit et ce qu'on ne voit pas. Dat is, geloof ik, hier toepasselijk. De stille werking van het Christendom, boven verdeeldheid van geloof, is oneindig algemeener en grooter, dan hetgeen men in de kerkelijke sfeer met oogen ziet. Het Christendom heeft onze wetgeving en ons bestuur, onze zamenleving en onze zeden doortrokken; maar dat is niet het bijzonder Christendom eener bepaalde kerk. Het is het eene licht, waarvan de onderscheidene geloofsbelijdenissen bijzondere stralen zijn; het is het Christendom boven de kerkelijke afzondering, gelijk het menschdom is boven de onderscheidene volken en ze allen omvat; gelijk de wetenschap is boven alle vormen en stel-

-ocr page 16-

13

seisj waarin ieder, naar de mate van zijn inzicht, de wetenschap zoekt te naderen of haar tracht uit te drukken.

„Het Christendom is niet gebleven binnen de kerk; het is eene burgerlijke kracht geworden; de ziel onzer beschaving; een stroom, die zich door alle aderen der maatschappij heeft uitgestort. Het is deze invloed van het Christendom, die zich van zeiven, de wet spreke of zwijge, in het volksonderwijs zal doen gevoelen.quot;

Toen Groen en zijne partij de school voor allen als tegen het Christendom gekant iu een kwaad gerucht hadden gebracht , was de opname van het woord Christelijk in de wet van 1857 onvermijdelijk geworden. Dat too verwoord was het eenige middel om den valschen, den overdreven waan te verstoren, welke bij duizenden in den lande door al te felle polemiek was opgewekt. Er was eene scheeve voorstelling van zaken gegeven, alsof de volksschool anti-christelijk zou zijn, alsof zij er op aangelegd was den arbeid eener Christelijke opvoeding te ondermijnen, te neutraliseeren; ten einde dat verwijt te ontzenuwen, moest er nadrukkelijk worden vermeld, dat die school juist het tegendeel zou doen, dat zij de opleiding tot Christelijke en maatschappelijke deugden iu de hand zou werken. Alinea 1 van artikel 23 der wet behelst dan ook niet een voorschrift, maar eene verklaring, eene opheldering, welke, ofschoon door Groen met den naam van heiligschennis bestempeld, intusschen juist door zijne beschuldiging is uitgelokt en noodwendig gemaakt. Onder de omstandigheden van 1856 was het aandringen op den Christe-lijken titel voor eene schoolgemeenschap van Christen en Jood geen schandelijk bedrog, geen onzedelijk woordenspel, geen redmiddel ter doordrijving van eene verwerpelijke wet.

Die titel was, en is ook thans nog, een wapen tegen hen, wier ideaal het zou zijn het opkomend geslacht, van staatswege, onder de curateele der kerk te plaatsen en de toekomst van het vaderland aan de geestelijkheid over te leveren.

-ocr page 17-

13

Ten einde hun doel te bereiken, verzekeren zij, dat de gemengde school, de school voor allen, slechts dan mogelijk is, indien het Christendom uit de school wordt weggedrongen. Maar hoe zou dat kunnen geschieden, tenzij eene ongerijmde, eene onmogelijke bepaling als deze in de wet opgenomen en in de practijk streng toegepast werd: de onderwijzers der openbare school zullen te midden van de heidenen geworven worden! Immers de Christen is Christen , overal en altijd; hij blijft Christen, ook aan het hoofd eener neutrale school, ook wanneer hij geen onderwijs in den godsdienst geeft.

II.

Toch vindt Pierson het steunpunt van zijne aanklacht in de uitdrukking: Christelijke deugden. Hij bewijst er mede: 1°. dat, volgens de wet, de school niet neutraal, niet godsdienstloos is, 2°. dat zij voor de moderne theologie partij kiest.

„In het afgetrokkene schijnt de belofte (der grondwet, volgens welke ieders godsdienstige begrippen geëerbiedigd zullen worden) alleen te kunnen worden nagekomen, wanneer geheel neutrale, godsdienstlooze scholen worden opgericht.

„Zijn onze scholen nu godsdienstloos ?

„Zij kunuen dit niet zijn. Immers is geen alomvattend onderwijs zonder opvoeding, geen opvoeding zonder een gods-dienstigen tint denkbaar. Voorts zijn onze scholen bij de wet gehouden, kristelijke deugden aan te kweeken. Dan heeft Mr. Thorbecke, eene onwraakbare autoriteit, en nog onlangs Prof. de Bosch Kemper verklaard: indien onze scholen godsdienstloos waren, deden zij beter met niet te bestaan. Eindelijk, waren onze scholen godsdienstloos, zij zouden niet populair xijn. Het is niet de godsdienstlooze school, die onze natie lief heeft. Men heeft mij verhaald, dat, toen in

-ocr page 18-

14

de hoofdstad uit het schoolreglement het voorschrift omtrent het gebed ter opening der schooluren zou weggenomen worden, er bij de ouderwijzers een panische schrik ontstond. Zij vreesden, ik geloof te recht, dat het wegnemen van dit voorschrift de school in diskrediet zou brengen.

„In de werkelijkheid bezitten wij dus een niet-godsdienst-looze school, waarin kristelijke deugden worden aangekweekt, een school, derhalve, doortrokken van een „kristendom verheven boven geloofsverscheideuheidquot;.

„Is deze inrichting bestaanbaar met de grondwettig toegezegde eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen ?

„Er is ongetwijfeld een kristendom verheven boven geloofsverdeeldheid; er zijn deugden, ook dit duldt geen tegenspraak , die door dit kristendom worden aangekweekt.

„Dit is metterdaad het kristendom dat aan onze Neder-landsche jeugd van staatswege medegedeeld, van deze soort de deugd, die bij haar van staatswege aangekweekt wordt. Men moet dit toegeven, en voorts, dat dit bepaalde door den staat in bescherming genomen kristendom gevoegelijk met den naam van Modern kristendom, of kristendom naaide Moderne opvatting, kan betiteld worden.quot;

Ziedaar de akte van aanklacht, ziedaar tevens den grond, waarop zij steunt.

Dr. Pierson liet zich, toen hij zijne grieven formuleerde, kennelijk door de volgende sluitrede verschalken;

De wet brengt geen kerkelijke belijdenis, maar wel Christendom op de staatsschool;

Christendom nu zonder kerkelijke belijdenis is modern Christendom;

Ergo brengt de wet modern Christendom op de school.

Maar deze wetsverklaring is geheel in strijd met den geest der wet. Bij voorbaat werd zij door Thorbecke in deze woorden afgekeurd: „Er moet niets in de school worden gebracht; het Christendom is in de school, in onze zeden;

-ocr page 19-

15

in onze maatscliappij; geene afzonderlijke gestalte van Christelijk geloof; geene reeks van artikelen, maar de geest die overal isquot; ').

Wat zegt de wet? Het spreekt van zelf, dat, onder de slagen der verschillende gezindten, het kenmerkende van iedere confessie uit de school wordt weggedreven. Maar wordt er ten minste onderwijs in die godsdienstige begrippen geduld, welke niemand aanstoot geven, daar zij door alle vromen, hoezeer hunne denkbeelden ook overigens mogen uiteenloopen, omhelsd worden ? quot;Verdeelt de wet het godsdienstonderwijs tusschen catechisatie en school, in dezer voege: ginds de punten van verschil, hier de punten van overeenkomst ?

Neen. De wet zegt apodictisch: godsdienstonderwijs behoort buiten de school te huis. Er wordt voor geen enkel dogma, hoe algemeen gehuldigd ook, uitzondering gemaakt.

Zelfs niet voor dat dogma, hetwelk in iederen vrome een belijder vindt, het eenige dogma, dat ook voor de modernen overeind blijft staan: de leer, dat God regeert en dat Hij wijsheid en liefde is.

Men versta mij wel. Ik beweer geenszins, dat het wetsovertreding is op de publieke school te zeggen: een heilige en goede wil regeert! Naar mijn inzien kan, mag de onderwijzer van die waarheid uitgaan, haar als een axioma aannemen , haar onderstellen ten einde hart eu wil der kinderen te stemmen tot een echt zedelijken, een Christelijken levenswandel.

Maar hij mag die waarheid niet onderwijzen, haar niet staven en toelichten uit bijbel en geschiedenis. Ook zou hij het niet kunnen doen, zonder, hetzij door zijn spreken, hetzij door zijn zwijgen, aanstoot te geven. De Israëlieten en ook nog anderen zou hij ergeren, indien hij sprak over het kruis;

') Parlementaire redevoeringen, laatste bundel, bl, 113,

-ocr page 20-

16

de orthodoxen, indien hij zweeg over wat hun hoofdzaak is. Te recht heeft de wetgever begrepen, dat, waar het godsdienstonderwijs betreft, men eischen kan: geef allen of niets, maar in 's hemels naam geen halve, geen verminkte waarheid! Zijne leuze was strikte neutraliteit en daarom bande hij het godsdienstonderwijs in zijn geheelen omvang buiten de school.

Mocht er het geloof, dat allen gemeen is, geleerd worden, het geloof, dat ook de modernen handhaven, daar zij het als kern en wezen beschouwen, dan zou op de school de vraag van pas zijn; hoe weten wij dat God bestaat ? hoe dat Hij wijsheid en liefde is? wat is de grond, welke de oorsprong dier overtuiging?

Maar de school zou ophouden onzijdig terrein te wezen, het twistvuur zou er branden in lichte laaie vlam, indien zulke problemen, zulke stellingen er mochten ter sprake worden gebracht. Men weet tocli, dat de godsdienstige partijen, ook wanneer zij elkander bij het doel ontmoeten, nog-tans geheel verschillende wegen kiezen om het te bereiken.

Volgens het supranaturalisme komt de godsdienstige waarheid van buiten tot den mensch, wordt zij door middel der historische overlevering tot ons gebracht en is zij ten slotte van goddelijke, niet van menschelijke afkomst. De ware godsdienst heet hier op bovennatuurlijke openbaring te berusten en wordt positieve godsdienst genoemd.

De moderne theologie daarentegen leert: dat, gelijk op ieder ander, zoo ook op godsdienstig en zedekundig gebied, de mensch door eigene, natuurlijke middelen de waarheid ontdekt. Het geloof grondt zich hier niet op eene oorspronkelijke goddelijke mededeeling, maar op redelijk inzicht, op behoefte des harten. Het wortelt hier in den mensch, het spruit hier voort uit den mensch en kan enkel zielkundig verklaard worden.

quot;Volgens het supranaturalisme is de godsdienst oorspronke-

-ocr page 21-

17

3, lijk vreemd aan den mensch, behoort hij niet tot zijn wezen,

s- maar is een geschenk uit den hoogen hemel, als het ware

r, een kleed, dat op hem geworpen is.

r- Volgens de moderne theologie wortelt de godsdienst in den

e mensch, groeit hij uit en met hem op, bouwt de mensch

n zelf zijn geestelijk leven door nadenken over de wereld dei-

zinnen en over hetgeen in zijn binnenste omgaat.

ïusschen deze tweeërlei theorie aangaande den oorsprong ij en den rechtsgrond van het geloof mag op de school niet ge-

e kozen worden. Het is noch veroorloofd er de zaak van het

e supranaturalisme, noch die der moderne theologie te beplei-

e ten. Men mag er het geloof niet rechtvaardigen, niet be

wijzen door een beroep op bijbel of kerkgezag. Men mag , het evenmin staven 'door een beroep op de stem des gewe-

i tens of door verwijzing naar het licht der rede.

3 Godsdienstonderwijs wordt op de school niet geduld. Eu

evenmin, het spreekt van zelf, onderwijs in de zedeleer.

Men mag er niet leeren met Groen, dat wat goed is, daarom goed is, omdat het door God gewild wordt, dat wat kwaad is, daarom kwaad is, omdat het door God verboden wordt.

Men mag er niet leeren met Socrates, dat wat goed is, daarom goed is, omdat het ergens toe nut is, dat wat kwaad is, daarom kwaad is, omdat het ergens aan schaadt.

Ook hier versta men mij wel. Verre van mij te beweren, dat de meester niet zou mogen zeggen: wat goed is, wordt door God gewild. Hij gebruike die algemeen gehuldigde waarheid om den wil te richten op wat zedelijk is. Tot dat zelfde doel toone hij, met tal van voorbeelden, hoe deugd het geluk der wereld verhoogt, hoe ondeugd ellende baart. Maar ik zou het streng in hem afkeuren, indien hij durfde leeren, hetzij met Mr. Groen: alleen omdat God het wil, is iets goed, hetzij met Socrates: alleen omdat het nuttig is, is iets goed.

2

-ocr page 22-

18

Zoowel de theologische als de onafhankelijke moraal is op de staatsschool contrabande. Het zou braveeren, ontduiken van de wet zijn, indien men er eene van beiden trachtte in te voeren.

Een man als Socrates, die de algemeen gehuldigde lessen van zedelijkheid in discussie durfde brengen, zou, mdien hij aan het hoofd eener openbare school stond, uit 's lands dienst moeten ontslagen worden. Een man gelijk Prodicus, die zich, zonder critiek, bij de erkende begrippen van zedelijkheid aansluit, ze als axiomata inprent, voortplant, toepast, is in de staatsschool geheel op zijn plaats.

Gelukkig bestaat er weinig kans, dat een meester zich met zijne jeugd in stelsels van zedeleer verdiepe en zoo de neutraliteit der staatsinrichting, aan wiel- hoofd hij geplaatst is, schende.

III.

Godsdienstleer en zedeleer worden op de staatsschool niet onderwezen. Zij zouden er niet kunnen onderwezen worden, zonder dat die school ophield neutraal grondgebied te zijn.

Maar vloeit daaruit voort, dat het onderwijs er elke godsdienstige en zedelijke strekking missen moet? En heeft Dr. Pierson gelijk, wanneer hij, in navolging van Mr. Groen van Prinsterer, beweert, dat, alleen op die voorwaarde, de open-bare school strikt neutraal kan zijn ?

Het valt lichter zoo iets te zeggen, dan het te bewijzen.

Ik beu het met Mr. Thorbecke eens: „Zijn onze scholen godsdienstloos, dan mogen zij verdwijnen, dan is het beter dat zij niet bestaan!quot;

Maar gelukkig zijn zij het niet, ja zelfs hunnen zij het niet wezen.

Ouderwijs in den godsdienst is geheel iets anders dan godsdienst in het onderwijs.

-ocr page 23-

19

De wet veroorlooft niet, dat op de staatsschool de redenen worden ontvouwd, welke ons van Gods albestuur, van Zijne liefde, van Zijne heiligheid doen spreken. Godsdienstige waarheden worden er niet geleerd. Zelfs niet, wanneer zij gemeengoed van alle geloovigen zijn en geen sterveling aanstoot geven. Maar mag de onderwijzer ook niet van zulke waarheden uitgaan ? Mag hij zich niet van haar bedienen, om het hart der jeugd te stemmen tot wat goed is en wel luidt? Mag hij het kind, dat onbeschaamd liegen durft, niet in dezer voege toespreken : Gij kunt de menschen misleiden, maar God niet? Is het partij trekken voor de moderne theologie, wanneer hij aan het algemeen gehuldigd dogma van Gods alwetendheid niet in oenen adem de fel bestreden leerstellingen der eeuwige verdoemenis, der menschwording Gods en der onfeilbaarheid van de heilige Schrift toevoegt?

In iedere maatschappij zijn zekere uitspraken van zedelijke en godsdienstige strekking in omloop, welke voor de meesten het karakter van axiomen bezitten en uit een practisch oogpunt van onberekenbare waarde zijn. Zij hangen zoo innig samen met de heerschende wijze van denken en gevoelen van een zekeren tijd en een zeker volk, dat zij, zonder voorafgaand onderzoek, overgenomen en voortgeplant worden. Zij vormen een ongeschreven wetboek van onbetwijfelde geldigheid, waarvan de artikelen door duizend monden ieder oogenblik verkondigd worden. Het kind leert ze van allen, met wie het in aanraking komt, ongeveer op dezelfde wijze als het van allen zijne moedertaal leert. Ter nauwernood kan het den zin der woorden verstaan, of vader, moeder, voedster, meester beginnen een wedstrijd om ze in zijn hoofd en hart te prenten. Bij iedere gelegenheid, die zich voordoet, hoort het: dit is recht, dat is onrecht; dit is loffelijk, dat is gemeen ■, dit is vroom, dat is goddeloos; doe dit, laat dat. Wanneer het kind gehoorzaamt, dan gaat alles wel; zoo niet, dan brengt men het, gelijk een krommen en verdraai-

Ü*

-ocr page 24-

20

«len boom j door dreigen en kastijden terecht. Het is een werk der opvoeding, dat nooit gestaakt wordt, en waarmede het geheele publiek zich belast, zoodra het kind, man geworden, het maatschappelijk leven binnentreedt. Zoolang hij leeft, blijft de mensch aan eene dikwijls strenge, alomtegenwoordige tucht onderworpen; telkens op nieuw dringt hem het publiek zijne zedelijke oordeelvellingen op, telkens op nieuw noopt het hem zich naar de bestaande regels te voegen; minachting en straf dreigen hem, indien hij het waagt het onvolprezen juk, dat door alle handen op zijne schouders wordt gedrukt, als een verachtelijken last van zich te werpen en in trotschen overmoed zijn eigen grillen te volgen. De ergste misdadiger is dan ook, gelijk reeds een wijze der oudheid leerde, een virtuoos in de deugd, vergeleken bij hem, die van alle zedelijk onderricht verstoken blijft, voor wien geen rechtbanken, geen wetten, geen publieke opinie bestaan.

Nu vraag ik met nadruk of het niet het toppunt der ongerijmdheid zou zijn, in naam der neutraliteit, van de openbare school begrippen te willen bannen, die in huis, op straat, overal, als geldig worden aangemerkt ? Zal het ieder vrijstaan, voor de ooren van het kind te herhalen, wat door onze geheele maatschappij erkend wordt, dat hebzucht, nijd, wreedheid lage en verachtelijke ondeugden zijn, dat het dwaas eu goddeloos is te morren tegen het Opperwezen in plaats van eerbiedig in Zijn wijzen wil te berusten, maar zal alleen de meester der staatsschool dat niet mogen zeggen?

Vurige driften zijn gelijk Vandalen; zij vernielen iedere gedachte, welke haar vijandig is. Met geweld drijven zij uit onzen gezichtskring al wat ons verhinderen moet haar den vrijen teugel te vieren. Zelfs de volwassen man, bij wien de rede have volle kracht gekregen heeft, wordt door zijne hartstochten vaak bedwelmd en verblind; zij beletten hem van de lessen der ervaring partij te trekken, zij verhinderen hem, tijdelijk althans, te zien hoe laag en verderfelijk het

-ocr page 25-

21

is zoo te spreken, zoo te handelen, als de brandende lust hem ingeeft. Ook weten booze neigingen zich zelve wonder goed te rechtvaardigen; zij weren uit onzen horizont alles wat tegen haar pleit en roepen enkel voor den geest wat haar voeden , versterken kan. En nu zal de vriendelijk vermanende of ernstig bestraffende stem des meesters zwijgen moeten, wanneer hij bespeurt, hoe door den boozen lust het kinderlijk oordeel verlamd, het jeugdig geweten gesmoord wordt? Hij zal die lessen van levenswijsheid, welke in aller schatting gangbare munt zijn, niet mogen mededeelen, hij zal, wanneer het vuur van den hartstocht blaakt, wanneer de heilige zedewet geschonden wordt, niet mogen herinneren wat voegzaam en betamelijk is, wat strenge, onbetwijfelde plicht gebiedt, hij zal niet met zwarte kleuren de rampzalige gevolgen van iedere ondeugd schilderen mogen, hij zal dat alles niet mogen doen, uit vreeze van hun te mishagen, die, gelijk Mr. Groen, de neutrale school onbruikbaar willen maken, door het onderwijs tot „lezen, schrijven en stilzitten!' te beperken! Om het ideaal der neutrale staatsschool, in den geest van Mr. Groen, te bereiken, zou het kind moeten leeren lezen, waaruit?... niet uit Vader Jakob, want in dat voortreffelijk kinderboek vindt men wel een uitstekende moraal, maar moraal zonder dogmatiek. Waaruit dan? Ik weet er niet anders op, dan dat men, opzettelijk voor dat gebruik, een boekje vervaardige, waarin de woorden, zonder eenigen zin, zoo maar op elkander volgen.

Dr. Pierson eischt, dat het onderwijs op de neutrale school geen godsdienstig-zedelijke strekking hebbe. Mr. Groen eveneens. Van den laatste Afeten wij waarom. Niet uit v;rees, dat de Nederlandsche jeugd op de overheidsschool door de leer der modernen vergiftigd worde, maar in de stellige verwachting, dat de gemengde school, indien iedere betrekking tusschen haar en den godsdienst of tusschen haar en de zedelijkheid verbroken wordt, weldra in Nederland impopulair

-ocr page 26-

2-2

zijn en tot niets deugen zal. Want aan zijn schranderen blik kon liet niet ontgaan, wat een school, in zijn zin neutraal, spoedig wezen zou. Toen het hoofdbeginsel der vi-geerende wet was aangenomen, zeide hij: „Geef nu althans de neutrale school in hare logische juistheid. En wel, omdat ze dan alleen genoegzaam behoedmiddel kan zijn tegen elke soort van proselytisme. Het is daarom, niet om de zaak in het belachelijke te overdrijven, het is om de gewetensvrijheid der minderheden, dat men op de volksschool dezerzijds het minimum, kon het zijn, enkel lezen, schrijven en rekenen begeert; met verwijdering van al wat daar terstond ontvlambare stof wordt en met beveiliging aldus, zooveel mogelijk, tegen de nadeelen der betrekking van ouderwijzer en kind, waardoor de leeraar en opvoeder altijd godsdienstleeraar wordt.quot;

Enkel lezen, schrijven en rekenen ! De vaderlandsche geschiedenis alleen om haar iceds met Claudius Civilis weder te sluiten! Kiets van wat het onderwijs aan de opleiding tot Christelijke en maatschappeljlce deugden kan dienstbaar maken! Ik moet ronduit bekennen, dat ik wel de mogelijkheid inzie de gemengde school te sluiten, maar niet die haar overeenkomstig den wensch van Mr. Groen te bederven. Immers men zou daartoe moeten beginnen met iederen onderwijzer, die ook maar een zweem van ernst en vroomheid met zich ronddraagt, buiten de deur der school te zetten.

Het is verboden op de school eenige dogmatiek te onderwijzen, te bidden tot Jezus of de maagd Maria, uit den bijbel te lezen, te zingen:

Ach! was Jezus nog op aarde!

Aanstonds vloog ik naar hem heen.

Toch wordt daardoor niet iedere band tusschen school en godsdienst verscheurd. Men kan den Christen niet verhinderen zijne vroomheid op de markt, in de beurs, in den gezelligen

-ocr page 27-

kring met zich te brengen. Men kan hem nog veel minder nopen zijne vroomheid van zich af te schudden, wanneer hij het schoolvertrek binnentreedt. Wie godsdienst bezit, brengt dien overal te pas. Er gaat overal eene stille, onnaspeurlijke werking van hem uit. Ook dan zelfs, wanneer hij over godsdienst zwijgt.

Godsdienst, vroomheid is eene zeer samengestelde zaak. Naar gelang der individuen verschillend geaccentueerd, bestaat zij bij allen uit eene mengeling van talrijke elementen. Gevoel van eigen kleinheid; ontzag, eerbied voor de machten, die ons lot bestieren, onbedwingbare, ondoorgrondelijke machten, die werken onder een sluier, den mensch overvallen met lief en leed, met ziekte en dood; gevoel voor het verhevene; blijmoedige berusting; innige dankbaarheid; teeder-heid; drang naar het volmaakte: dat alles en nog veel meer ligt in den godsdienst opgesloten. En de onderwijzer, hoofd de» openbare school, zou zorgvuldig moeten ontveinzen, dat die talrijke snaren trillen in ziju ziel? Hij zou dat moeten, kunnen doen, dag aan dag, weken, maanden, jaren achtereen ? Laat ons toch niet het ongerijmde eischen!

Maar zoo wordt er vroomheid zonder kerkelijk onderricht, godsdienst boven geloofsverdeeldheid verheven, modern Christendom op de school gebracht?

Neen, de vrees van Dr. Pierson is zonder grond. Zijne aanklacht is ijdel. Die vrees, die aanklacht spruit daaruit voort, dat hij, zonder tegenwicht van de practijk, zich aan bespiegelingen overgeeft. Plato's verbeelding wist aan abstracties de volheid van het leven te schenken: de Staat, eene bloote vereeniging van menschen, werd bij hem eene eenheid,, eeii organisme, een individu, die genieten eu lijden kan. Zoo neemt voor Pierson's levendige phantasie die opvatting van het Christendom, welke in veler oog een product van Satan is en gemeenlijk met den naam van moderne theologie bestempeld wordt, de gestalte van een persoon aan, die, onder

-ocr page 28-

24

bescherming der vigeerende wet, tot groote ergernis van een aanzienlijk deel der natie, zijn intocht in de staatsschool houdt en daar propagande drijft. „De staat, zegt hij, laat op zijne scholen een bepaald Kristendom aan de kinderen mededeelen, een Kristendom zonder dogmatiek, een Kristendom naar de beschrijvinge Thorbecke's. Het harde woord is dan ook uitgesproken: onze staatsscholen zijn moderne secte-scholen. Is dit woord zoo geheel onjuist?quot; I. bl. 19.

Ja, dat woord is geheel onjuist. En Pierson zou er geen letter van voor zijne rekening hebben genomen, indien hij in het oog had gehouden, dat het modem Christendom geen zelfstandig bestaan leidt, dat het slechts in zooverre bestaat, als het door iemand beleden wordt, dat het zich dus onmogelijk, door onderwijs of opvoeding, binnen de muren dei-school voortplanten kan, indien de meester het tegendeel van modern is.

Buiten twijfel: iets van de godsdienstige richting des meesters zal wellicht doorschemeren, ook al houdt hij zich nog zoo nauwgezet binnen de hem afgebakende grenzen dei-wet. Zoo kan hij zich niet maskeeren, of een schrander en opmerkzaam man zal, indien hij hem, dag aan dag, bij zijne lessen bespiedt, wel ontdekken, of hij al dan niet Ca-tholiek, Groningsch, Modern of üortsch is. Men heeft gezegd : de wortel van den godsdienst huiten, de vrucht in de school! Een ijdel woord. Het scherpziend oog zal, bij lang turen, in de vrucht steeds de eigenaardigheid van den wortel herkennen. Het absolute, het volmaakte wordt nergens op aarde aangetroffen, ook niet in zake van neutraliteit. Volstrekte neutraliteit is een onbereikbaar ideaal. Hier zullen de kinderen der orthodoxen wellicht in uiterst geringe mate aan modernen invloed, ginds de kinderen der modernen wellicht in uiterst geringe mate aan orthodoxen invloed zijn blootgesteld. Aan alle partijen zal daarbij gelijkelijk recht en gelijkelijk onrecht wedervaren, daar de schoolmeesters.

-ocr page 29-

en gros, gelijk de natie zijn: onder verschillende vanen verdeeld, niet zonder uitzondering kerkelijk orthodox, evenmin zonder uitzondering modern. Maar niet alleen op deze wijze, nog veel meer door den omgang met elkander, door de vriendschapsbanden op de gemengde school geknoopt, zullen de kinderen tot de ontdekking worden gebracht, dat niet allen op denzelfden trant als hunne ouders denken, dat, bij gelijke mate van ernst en zedelijkheid, verschil van godsdienstig inzicht mogelijk is. Men moet het kind afsnijden van de samenleving met andersdenkenden, men moet het omringen met een cordon sanitaire, wil men al de poorten versperren, waardoor het rationalisme en het scepticisme naar binnen kunnen sluipen. Zoodanig doel lean men bereiken door de jeugd in bijzondere scholen te plaatsen. Andersdenkenden blijven er voor het kind onbekenden, onbeminden, verdoolden, op wie het met medelijden nederziet. De dogmatiek van eene enkele sekte zal dan zoo vaste wortels schieten in het jeugdig gemoed, dat, wanneer eens de mannelijke leeftijd is bereikt, de meest redelijke critiek, ook al heeft zij duizendmaal gelijk, niets meer tegen haar zal vermogen. De geest zal dan, in den regel, door het onderwijs niet gescherpt, geopend en ontwikkeld, maar voor goed gesloten worden. En nu vergt men van den staat, wiens richtsnoer steeds het algemeen welzijn, nooit het kerkelijk belang van enkelen moet zijn, dat hij de kinderen binnen sektescholen lokken zal, wier invloed zoo verderfelijk zal zijn? En dat durft men eischen in naam eener verlichte politiek? Men vergt van den staat, dat hij zich tot handlanger der orthodoxie zal verlagen, ten einde zijn onzijdig karakter, zijn karakter van leekestaat niet prijs te geven ? En dat durft men eischen in naam der neutraliteit? Het betoog van Pierson kan misschien voegzaam in dit sophisme worden samengevat;

Wie partij kiest, is niet onpartijdig;

-ocr page 30-

26

De moderne staat kiest partij, nl. voor de onpartijdigheid;

Ergo is de moderne staat niet onpartijdig.

■ ' IV.

Een talentvol kampioen voor de bijzondere school, Dr. Beets, heeft eens gezegd; „Er beeft bij de behandeling van het aangelegen geschilpunt over het onderwijs, bijna altijd, iets zonderlings plaats. Het heeft voor velen, zal ik zeggen voor de meesten ? eene verbijsterende kracht. Waar het ter bane gebracht wordt, ziet men de vreemdste dingen gebeuren. Beredeneerde menschen verliezen hunne wijsheid, ervarenen

vergeten hunne ervaring,........en de meest praktische

- verstanden, van fantastische beelden fel afkeerig, begeven zich hals over hoofd op het gebied der fantasie.quot;

Ja, wel heeft dit geschilpunt eene verbijsterende kracht. Het schenkt velen de droevige gave om slechts te zien, wat zij willen zien. Dr. Pierson wenscM in de schoolwet te lezen, dat de staat zich verbindt de kinderen tot christenen en deugdzame menschen te vormen, en inderdaad leest hij het, ofschoon het niet geschreven is.

„Een staat, zegt hij, die op zijne scholen aan de jeugd een godsdienst mededeelt, welke in de oogen van zeer velen zijner burgers den naam van godsdienst niet meer verdient, is dat een staat, die zijn openbaar onderwijs heeft geregeld met eerbiediging van elks godsdienstige begrippen?quot;

Let wel: de staat deelt, volgens Dr. Pierson, op zijne scholen aan de jeugd een godsdienst mede.

Elders zegt hij: „De opleiding tot kristelijke deugden, bij het bewaren van een volkomen stilzwijgen over het kristelijk leerstelsel, is reeds eene beleediging van veler godsdienstige denkbeelden.quot; III, bl. 59.

Let wel: de staat leidt tot Christelijke deugden op.

-ocr page 31-

27

Nog elders: „Thans bepaalt de staat, wat in het kristen-dom gemist kan worden.quot; II, bl. 51.

Let wel: de staat vermeet zich Christenen te vormen, zonder behulp van eenige dogmatiek.

Voortdurend redeneert Dr. Pierson, alsof de staat zegt: Burgers van Nederland, zendt mij uwe kinderen! Ik zal ze tot Christenen maken.

Maar de staat is zich te goed zijne roeping bewust, om niet het werk der Christelijke opvoeding voor rekening der ouders en der priesters te laten.

De staat verklaart alleen, dat zijn onderwijs zal worden dienstbaar gemaakt aan de opleiding tot Christelijke en maatschappelijke deugden. Hij verklaart, dat zijn onderwijs die opleiding niet, gelijk sommigen zeggen, tegenwerken, maar ondersteunen zal. Hij mag dat verklaren, daar het in ons land algemeen erkende wetboek van zedelijkheid, waarnaar de onderwijzer oordeelt, goedkeurt en bestraft, met één woord den levenswandel der kinderen bestiert, onder den invloed van het Christendom is samengesteld.

Geen kleuren zijn Dr. Pierson te sterk, als hij de partijdigheid der schoolwet schilderen wil.

„Men spele niet met woorden. Is het, om iemands godsdienstige begrippen te eerbiedigen, voldoende dat ik ze niet bespottelijk maak? Eerbiedig ik u, als ik u niet uitlach?

„Uwe begrippen, ik ondermijn ze, want ik maak hunne overtolligheid voelbaar, ik zwijg ze dood — maar ik eerbiedig ze, ik, staat der Nederlanden!

„Zendt mij uwe kinderen, goedgeloovigen! Zij zullen dag aan dag, vijf, tien jaren lang, een invloed bij mij ondergaan, ten gevolge waarvan gij, als gij hun van uw geloof zult spreken, voor hen zijn zult als een die eene vreemde taal spreekt. Wat kunt gij er op tegen hebben? Heb ik uwe godsdienstige begrippen niet geëerbiedigd?

„En zijn de goedgeloovigen niet in hun recht, wanneer

-ocr page 32-

zij antwoorden; o voorzeker, gij hebt Maria niet gelasterd, de Onbevlekte Ontvangenis niet geloochend , de Drieëenheid niet voor onzedelijk uitgemaakt, de Godheid van Jezus niet als een antiek bijgeloof voorgesteld, maar gij hebt aan het zedelijk leven van het geslacht, dat na ons komen zal, feitelijk geheel dien kristelijk-leerstelligen grondslag ontnomen, dien wij als den waren, als den eenigen grondslag van elk zedelijk leven in gemoede aanmerken; en dit, o moderne staat, hebt gij gedaan, zonder het ons te zeggen. Hadt gij in uwe wetten geschreven: Artikel I, de staat zorgt voor de godsdienstige en zedelijke opleiding zijner jeugdige burgers ; Artikel II, hij doet dit door middel van scholen, waarop geen andere godsdienst den toon mag geven dan een kristendom verheven boven alle geloofsverdeeldheid: hadt gij dit geschreven in uwe wetten, wij waren voor het minst ingelicht geweest. Maar thans?quot;

Dat alles is schoon gezegd! Picrson is dichter. Zijne geschriften spreken dikwijls meer tot het gevoel en de verbeelding dan tot de rede. Wij moeten op onze hoede zijn, opdat de gloed zijner welsprekendheid ons nuchter gezond verstand niet vertere. Hoe kon Boileau schrijven: Uien n'est beau que le Vrai? Of is het waar, wat Pierson in zijn vurig pleidooi schijnt te onderstellen, dat de staat de kinderen ten voordeele der openbare school onteigent, ze aan den invloed van ouders en kerkgenootschappen ontrukt? Is het waar, dat „de staat zorgt voor de godsdienstige en zedelijke opleiding zijner jeugdige burgers?quot; Is niet onderwijs in onze gemengde scholen hoofdzaak? Wat zegt de Grondwet? Gebiedt zij misschien, dat overal in het Eijk van overheidswege eene voldoende opvoeding zal gegeven worden ? Leven wij wellicht in Plato's ideaalrepubliek ?

Of heeft de romanschrijver ons in eene denkbeeldige wereld overgeplaatst ?

Neen, opvoeding is bij ons geen staatszaak. De volksschool

-ocr page 33-

29

is hier niet de plaats van godsdienstige en zedelijke vorming. De Nederlandsche staat is geen Leviathan. Hij dooft de energie van ouders en geestelijkheid niet uit door zich met hunnen arbeid te belasten en ze uit den post te dringen, die hun van nature is aangewezen. Hij huldigt niet de theorie van het staatsalvermogen. Hij vervalt niet tot de fouten van het socialisme. Hij strekt zijne controle niet uit tot wat aan individueele werkzaamheid moet worden overgelaten. Zijn de artikelen van uw geloof holle klanken voor uwe kinderen, wijt het dan aan u zeiven, ouders van Nederland! Wijt het aan uwe traagheid, aan uwe zorgeloosheid, welke u heeft doen verzuimen een leerstellig fundament te leggen, dat gij zeiven onmisbaar acht. Hadt gij, gelijk uw plicht was, dag aan dag, iederen morgen, iederen avond, tot uw kind gesproken van zonde, verlossing door het bloed des kruises en dankbaarheid, hadt gij het voortdurend gewezen op het groote zaligmakende feit, dat den Christen in leven en sterven beide rust geeft, hoe zou het dau der staatsschool mogelijk zijn geweest uwe godsdienstige begrippen dood te zwijgen?

Maar vele ouders zijn niet bij machte hunne kinderen godsdienstig op te voeden. Het ontbreekt hun aan tijd, «aan kunde, wellicht ook aan geloof.

Het zij zoo. Moet de staat het daarom doen? Of behoort de kerk zich dien wenk ten nutte te maken?

V.

Dr. Pierson beschikt nog over andere, wellicht krachtiger argumenten, die hem nopen de schoolwet als in strijd, met de grondwet af te keuren. Laat ons zien.

„Hetgeen men als de deugden van de tegenwoordige lagere school pleegt te noemen, veroordeelt haar voor de grondwet.

„„Onze lagere school zal godsdienstige verdraagzaamheid kweeken.quot;

-ocr page 34-

30

„Het is zeer waarschijnlijk. Maar wat, als godsdiensti verdraagzaamheid strijdt met mijne godsdienstige begrippen

„Het ligt niet in de roeping van den staat, die van kerk streng te onderscheiden is, verdraagzaamheid te kweeker

Dr. Pierson heeft niet bedacht, dat hij hier een wap aangrijpt, hetwelk zeer gemakkelijk tegen hem gekeerd k worden.

Op mijne beurt zeg ik:

„Godsdienstige onverdraagzaamheid strijdt met mijne go( dienstige begrippen.

„Hoe, wilt gij dat de Eegeeritig, door Catholieken, Pj testanten en Israëlieten reeds op de school van elkander scheiden, de kiemen van godsdienstige tweedracht zaaie in harten der jeugdige burgers?

„Het ligt niet in de roeping van den staat, die vi de kerk streng te onderscheiden is, o»verdraagzaamheid kweeken.quot;

Men bespeurt het: aan alle eischen tegelijker tijd kan ni worden voldaan.

En indien nu de staat kiezen moet tusschen de propagan van verdraagzaamheid en die van onverdraagzaamheid, zou . dan niet verstandig doen, om redenien van staat, bij vo( keur de eerste te drijven? Zou hij zoo niet, overeenkomst zijne roeping, het meest het publiek belang bevorderen? het niet tot welzijn van het vaderland, indien de toekomsti belijders van verschillende godsdiensten, de toekomstige a£ hangers van verschillende sekten, reeds op de school vrien schapsbanden knoopen ?

De lezer houde wel in het oog, dat Dr. Pierson een vi onze schranderste landgenooten is. Maar de onderwijsquaes heeft, gelijk Dr. Beets zegt, voor de meesteu „eene verbijsl

rende kracht..... De menschen zijn zich zelve niet, en 1

moet niet- slechts een wat schuins, niet slechts een hard onbarmhartig oordeel worden, indien men hen, naar hetge

-ocr page 35-

31

zij in dezen toestand zeggen, beoordeelt; dat oordeel kan niet anders dan ten hoogste onrechtvaardig zijn.quot;

Hoe nu ? Onze geheele moderne staatsinrichting huldigt het groote beginsel der godsdienstige verdraagzaamheid. Zeg, zoo gij wilt, dat het een ijdele waan, een antiek bijgeloof is, aan doop en avondmaal te hechten; verklaar dat Jezus, de aangebedene van duizenden, een onwetend enthousiast was; durf zelfs het bestaan van God ontkennen; sticht een tijdschrift enkel om den volke te verkondigen, dat het geloof eene ziekte is, dat de kansels vermolmd zijn, dat de godsdienst bestemd is te verdwijnen: gij behoeft niet te vreezen, dat men u in de gevangenis sleepen, tot den bedelstaf brengen, van uw ambt ontzetten zal. Geen beulshanden zullen uw papieren kind op de openbare markt verbranden. Niet de geringste boete zal u worden opgelegd. Gij blijft benoembaar tot iedere staatsbetrekking. De moderne staat duldt uw luidruchtig ongeloof, mits gij anderen maar niet beletten wilt, even krachtig, even vurig, de zaak van hun geloof te bepleiten. De moderne staat is zeer verdraagzaam.

En toch acht Dr. Pierson het vreemd, ongeoorloofd, in strijd met de grondwet, dat de moderne staat scholen opent, welke voor allen toegankelijk zijn. Moeten zijne scholen dan zoo zijn ingericht, dat er uit haar ijveraars opgroeien, die den modernen staat sloopen zullen? Is het verstandig, van de moderne maatschappij een zelfmoord te eischen ?

Indien Dr. Pierson over de gemengde scholen een vonnis strijkt, omdat door haar de moderne staat in een lichaam verkeerd wordt, „dat de verdraagzaamheid onderwijst,quot; dan hebbe hij, in naam der logica, den treurigen moed over, den geheelen modernen staat den staf te breken, daar deze, door al zijne wetten en praktijken, door al zijn doen cn laten, op eene voor allen verstaanbare wijze, de groote les der ver-draagzaamheid predikt.

-ocr page 36-

32

VI.

Het is eene bekende grief der anti-revolutionaire partij, dat de groote raenschelijke taak, onderwijzen en opvoeden, op de staatsschool gescliieden moet buiten kerkelijken, d. i, positief christelijken invloed.

Ook Dr. Pierson vindt daarin een theoretisch, een prin-cipiëel bezwaar tegen de onderwijswet.

Op hl. 69 schrijft hij: „Ik zal mij eerst geslagen achten (dat ik het wierd!), wanneer men heeft aangetoond, dat de staat geen partij kiest in den strijd der theologische meeningen , als hij aanneemt, kristelijke deugden aan te kweeken, zonder eenigen leerstelligen grondslag.quot;

Op bl. 76 geeft hij de twee hoofdpunten, waarop men in dezen heeft te letten, nader aldus aan:

1°. „De godsdienstige antithese des tijds bestaat hierin: de orthodoxie, ten dezen zich zelve, zoover menschengeheu-genis reikt, onveranderlijk getrouw, bouwt het zedelijk leven op de geloofsleer, maakt het zedelijk leven van de geloofsleer afhankelijk. De richtingen van den modernen tijd, voor zoover zij zich met onze geestelijke belangen bezig houden, erkennen de zelfstandigheid van het zedelijk leven, en komen zij tot een geloofsleer , zoo wordt deze juist op het zedelijk leven gebouwd.

2°. „De schoolwet, in verband met hetgeen de Grondwet omtrent het lager onderwijs bepaalt, verkondigt, dat van wege den staat de Nederlandsche jeugd opgeleid zal worden (Lees: dat het onderwijs zal worden dienstbaar gemaakt aan de opleiding) tot alle kristelijke en maatschappelijke deugden, buiten eiken leerstelligen grondslag om.

„Maar erken dan, dat de Nederlandsche volksschool, gelijk zij thans, ik zeg niet praktisch („il y a des accomo-dementsquot;) maar theoretisch ingericht is, der onderscheidene moderne godsdienstige richtingen ten goede komt ; en

-ocr page 37-

33

„dat onze schoolwet, die in de godsdienstige antithese van onzen tijd zich partij stelt, hare aanspraak op waarachtige neutraliteit op moet geven.quot;

Het bezwaar is dus, dat de wet, bij de opvoeding der jeugd, VOOR ZOOVEE DEZE OP DE VOLKSSCHOOL GESCHIEDT , zedelijkheid wil aankweeken buiten verband met eenigen leer-stelligen grondslag.

Het bezwaar is, dat het aan de ouders wordt overgelaten, door middel van huiselijke en kerkelijke opvoeding, hunnen kinderen liefde in te boezemen voor die godsdienstige begrippen, in welke zij alle heil zien voor tijd en eeuwigheid.

Het bezwaar is, dat geenerlei staatsgezag op dat gebied regeert, hetwelk uit den aard der zaak aan persoonlijke vrijheid toebehoort, op dat gebied, hetwelk staatsgezag niet betreden kan, zonder duizenden te krenken in de hun door de grondwet gewaarborgde rechten.

Maar zoo predikt de staat, in de praktijk althans, de zelfstandigheid van het zedelijk leven, en houdt hij, door overmaat van onpartijdigheid, op onpartijdig te zijn.

Kent Dr. Pierson een minder eenzijdigen uitweg dan dooide bestaande orde van zaken geopend is ?

Mijne groote grief tegen Dr. Pierson is, dat, bij zijne opvatting van eerbiediging en neutraliteit, deze begrippen voor PRACTisCHE toepassing geheel onvatbaar zijn. De neutrale macht kan den strijdenden machten nooit volkomen naar den zin handelen. Juist daarin openbaart zich hare neutraliteit.

De leer, dat het schoolwezen in handen der Kerk berusten moet '), is voor Dr. Rapp, graaf Blome en duizehde

') Dr. Rapp, burgemeester van lunsbriick, nam in Februari j.1. zijn ontslag, daar hij, door zijne godsdienstige overtuiging, zich verhinderd zag de wet te helpen uitvoeren, volgens welke het toezicht-op de school, met uitzondering van dat op het onderwijs in den godsdienst, aau de burgerlijke overheid toebehoort. Eu graaf Blome sprak in den Oostenrijkschen rijksraad deze

3

-ocr page 38-

34

Katholieken, eene godsdienstige waarheid, eene geloofsovertuiging. Onderwijs, zeggen zij, is geen staatszaak, maar eene kerkelijke aangelegenheid. In Oostenrijk, in Nederland en elders beschouwt de staat het onderwijs als ook zijne zaak. Dus zondigt er, volgens Pierson, de staat tegen de neutraliteit!

Levendig beseft Dr. Pierson — en wie, die scheiding van kerk en staat begeert, zal het tegenspreken? — dat, niet slechts bij de regeling van het volksonderwijs, maar „in al zijn doen en latenquot; '), de staat zich als neutrale macht gedragen moet, geen godsdienstig begrip het zijne heeten mag, in kerkelijke geschillen zich nooit partij behoort te stellen.

Op dien grond is godsdienstige belijdenis geen vereischte tot het bekomen eener staatsaanstelling. Voor geloovigeu en ongeloovigen, voor Protestanten, Katholieken, Israëlieten

gedenkwaardige woorden: „De opvoeding der jeugd is de heiligste plicht der ouders, hun onvernietigbaar voorrecht. In dit opzicht stemmen natuurrecht en godsdienst volkomen overeen. De school, deze plaats van opvoeding, moet dus bovenal aan de rechtmatige eischen der ouders voldoen. Als tweede komt de Kerk met hare verhevene zending het menschdom op te voeden. Krachtens deze zending behoort ook aan haar een overwegende invloed op de vorming der jeugd toe, en zij heeft ^are taak altijd en overal vervuld ...... In de derde plaats staat eindelijk de staat in verhouding tot de

scholen. Maar in welke? Heeft ook de staat eene zending? Heeft ook hij een rechtstreekschen plicht ten opzichte van het onderwijs ? Neen. En dat is ook vroeger nooit beweerd geworden. De staat heeft den plicht de rechten der familie en der Kerk te beschermen, aan hem is de taak opgelegd beiden in hunne zending ten opzichte van het onderwijs te steunen. Zoo ver reikt zijne bevoegdheid, verder niet. 'De staat heeft er»buiten twijfel belang bij, dat zijne burgers goed onderricht zijn, maar ook heeft hij er belang bij, dat handel en nijverheid bloeien. Men heeft evenmin recht daaruit af te leiden, dat hij in het schoolwezen moet ingrijpen, als men er uit afleidt, dat hij handel en nijverheid moet drijven. Evenmin als de staat het hoofd van een handelsfirma benoemt, berust op hem de taak onderwijzers aan te stellen.quot; Die Ka-tholischen Stimmen des Oesterreichischen Uerrenhanses, 4e Heft, bl. 13. Dat is rond en duidelijk gesproken: hier wordt rechtstreeks het onderwijs geheel voor de Kerk opgevraagd.

') Bl. 82.

-ocr page 39-

85

gelijke benoembaarheid tot ambt en bediening. Maar Pierson moet, wil hij consequent zijn, daarin het bewijs zien, dat de staat, zij het ook onwillekeurig, zich aan de zijde der modernen schaart. Ziet, moet hij zeggen, door zijne daden beaamt de staat de zelfstandigheid van het zedelijk leven; practisch verklaart hij, dat moraliteit ook zonder dogmati-schen grondslag mogelijk is; zwijgend hijscht hij de vlag der morale indépendanie omhoog; hij vertrouwt, dat rechters billijk, ijverig, onomkoopbaar kunnen wezen, ook al zijn zij, om iets te noemen, zonder godsdienst. Dus zondigt, volgens Pierson, de staat tegen de neutraliteit!

Het godsdienstig begrip van vele Katholieken duldt niet, dat er Protestantsche kansels zijn, van welke een zielverpestende ademtocht over het land henenstrijkt. De staat duldt ze wel. Dus zondigt, volgens Pierson, de staat tegen de neutraliteit!

Het is, zegt Gregorius XVI in zijn Encyclica van 1852, afschuwelijk, de onontbindbaarheid des huwelijks te betwijfelen. De staat betwijfelt die niet alleen, maar maakt het huwelijk ontbindbaar. Dus zondigt, volgens Pierson, de staat tegen de neutraliteit!

Gregorius XVI noemt in dat zelfde document de drukpersvrijheid schadelijk en niet genoeg te verafschuwen. De staat erkent de drukpersvrijheid. Dus zondigt/ volgens Pierson, de staat tegen de neutraliteit! £

Pius IX verdoemt de theorie, die de wereldlijke macht onafhankelijk maakt van de geestelijke. 5e staat huldigt die theorie. Dus zondigt, volgens Pierson, de staat tegen de neutraliteit!

De tegenwoordige aartsbisschop van Keulen zegt in zijn herderlijken brief van Pebr. 1869 : „Het burgerlijk huwelijk is geen huwelijk, maar eene misdadige verbinding, door welke niet de zegen, maar de vloek van God wordt uitgelokt.quot; De staat zegt: het burgerlijk huwelijk is het eenige geldige hu-

. 3*

-ocr page 40-

36

welijk. Dus zondigt, volgens Pierson, de staat tegen de neutraliteit! ')

De Katholieke kerk verbiedt haren priesters een huwelijk te sluiten. De Italiaansche staat veroorlooft het den priesters. Dus zondigt, volgens Pierson, de Italiaansche staat tegen de neutraliteit!

De Katholieke kerk acht zich de roeping opgelegd over geloof en geweten der menschheid heerschappij te voeren. Autonomie des geestes is haar een gruwel. Yolgens Pierson huldigt de neutrale staat de autonomie des geestes. Ergo zondigt, volgens Pierson, de neutrale staat tegen de neutraliteit !

VII.

Pierson weet, dat de modernen voor de school pleiten uit het oogpunt der verdraagzaamheid. Maar er zijn nog geheel andere redenen, die door hem niet vermoed, ten minste niet vermeld, wellicht opzettelijk verzwegen worden, en der bestaande regeling van het lager onderwijs tot aanbeveling strekken.

Buiten twijfel, dit is hare schaduwzijde, dat zij niet allen kan voldoen. Het zou voor iederen echten liberaal eene rijke bron van vreugde zijn, indien het onderwijs zoo kon worden ingericht, dat het te gelijkertijd èn in de bijzondere behoeften der kerkelijke partijen, èn in de algemeene behoefte van

') Het burgerlijk huwelijk is, zegt Kardinaal Rauscher, eene uitnoodiging tot de Katholieken „sich um. die Heiligung der Ehe durch Gewissenspflicht und Sacrament nicht zu kümmeru.quot; Katholische Stimmen des O est err. Her-revhauses, III, bl. 58. Prof. Arndt noemt het burgerlijk huwelijk, in navolging van een beroemd canonicus, „eene invective, een trap tegen de Kerk,quot; 11., bl. 71. En kardinaal Schwarzenberg zegt: „Man irrt, wenn man meint, dass in Frankreich alle Ehen, die zuerst bei dem Richter eingegangen sind, dann auch vor dem geistlichen Forum eingegangen würden.quot; bl. 87. Zoo verlokt de staat tot zonde!

-ocr page 41-

37

het volk kon voorzien. Nu dit echter onmogelijk schijnt, vrage men niet, of er tegen de bestaande regeling grieven zijn, maar of iedere andere regeling nog niet meer grieven zou uitlokken. Thans klagen de clericalen, omdat de volksschool niet met de vlag hunner geloofsbelijdenis prijkt; stel dat, om hun bezwaar uit den weg te ruimen, het onderwijs een kerkelijke kleur bekwam en er van staatswege aan de kinderen veel geleerd werd, wat duizende ouders hun niet wenschen te zien ingeprent zou dan aan het voorschrift dei-grondwet, eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen, op onberispelijke wijze voldaan zijn? Zou dan de volksschool aan hare bestemming beantwoorden en eene school voor allen zijn ? Als er van onderwijs sprake is, wordt er van antirevolutionaire zijde op Pruisen als het land der belofte gewezen. Welnu, wat vindt men daar?

De grondwet schrijft er vrijheid van onderwijs voor, maar tot dusverre bleef deze bepaling steeds eene doode letter. Feitelijk verkeert er het bijzonder onderwijs in denzelfden toestand als bij ons vóór 1857. „Wat de bijzondere scholen betreft, zoo kunnen die alleen daar toegelaten worden, waar zij aan eene werkelijke behoefte beantwoorden, waar voor het onderwijs der schoolplichtige jeugd door de openbare schoolwet niet voldoende gezorgd is.quot; Ziedaar de toestand in Pruisen.

Wordt er ten minste op de volksschool aan het geweten geen geweld gepleegd ? Integendeel. De Pruisische staat is, ook uit een staatsrechtelijk oogpunt, een christelijke staat. Hij belijdt tweeërlei godsdienst: den Evangelischen en den Roomsch-Katholieken. Hij richt zijne scholen, zooveel mogelijk , in orthodox-protestantschen of in orthodox-katholieken zin in. Ook de kinderen van hen, die een vrijer standpunt innemen, worden er van staatswege in de rechtzinnige leer opgevoed.

In 1865 beklaagden zich de dissidenten daarover bij den

-ocr page 42-

Landdag. Zij petitionneerden om de vergunning, dat hunne kinderen voortaan niet genoopt zouden worden het godsdienstonderwijs op de openbare school bij te wonen. Men haastte zich buiten twijfel dit billijk verzoek in te willigen? Geenszins. Een der afgevaardigden zeide: „Het is zeer heilzaam, dat de kinderen der dissidenten door een meer zuiver godsdienstonderricht in staat worden gesteld, later met kennis van zaken eene geloofsbelijdenis te kiezen.quot; En ook de Ee-geering sprak in dien geest. Dr. von Mühler, minister van eeredienst, legde de volgende merkwaardige verklaring af:

„De houding, welke de koninklijke staatsregeering tegenover de zoogenaamde vrije gemeenten aannemen moet, is door de algemeene wetten van dit land voorgeschreven. Art. 12 der constitutie verleent aan alle burgers van den Staat vrijheid hun godsdienst te belijden, vrijheid godsdienstige ver-eenigingen te stichten, vrijheid van gemeenschappelijke huiselijke en openbare godsdienstoefening. Deze vrijheid genieten ook de aanhangers der zoo even genoemde gemeenten. Onderdrukking door onrechtmatige handelingen grijpt niet plaats, en het is ook geenszins de bedoeling der Regeering, die gemeenten te krenken in de vrijheid, welke haar bij de wet gewaarborgd is.

„Wanneer echter de thans aan de orde zijnde verzoekschriften verandering in de bestaande wetten ten gunste van de aanhangers der vrije gemeenten beoogen en voor hen nieuwe voorrechten en gunsten vragen, zoo moet de Koninklijke Ee-geering hiertoe hare medewerking weigeren.

„De Eegeering kan het niet als hare taak beschouwen, scheurmakers, die zich van de grondslagen der goddelijke openbaring hebben losgerukt, aan te moedigen en te ondersteunen. Zij kan in de zienswijze van de zoodanigen slechts eene afdwaling bespeuren, welke zij aan haar natuurlijk verloop moet overlaten. Alleen in het geloof aan den levenden, persoonlijken God, zooals Hij in de Heilige Schrift van oud

-ocr page 43-

39

en nieuw Testament geopenbaard is, en in gehoorzaamheid aan Zijne geboden, vindt zij een zekeren waarborg ook voor de tijdelijke welvaart der natie. Terwijl zij dit geloof belijdt het hare te zijn, zal zij daarin maatstaf en richtsnoer ook voor den arbeid der wetgeving vindenquot; ').

Gelukkig Pruisen, dat. aan 'het ideaal van Bluntschli beantwoordt , een man wiens reusachtige geleerdheid ieder bewondering afperst! „De volksschool, zegt hij, moet niet bloot verstandige menschen vormen, maar ook het godsdienstige lev-en wekken, het zaad des geloofs in de harten der kinderen strooien en hen sterken tot iedere deugd. In het eerstgenoemde opzicht heeft de staat het beslissende woord te spreken en de voornaamste zorg te betoonen, in het laatste moet de kerk het meeste en beste leveren. Gelijk vader en moeder de huiselijke opvoeding gemeenschappelijk leiden, zoo hebben kerk en staat gemeenschappelijk de openbare opvoeding des volks te behartigen. Dit samenwerken van beide machten beantwoordt aan het ideaal eener goede opvoeding.quot; En later: „De Fransche onderwijswet van 15 Maart 1850 is eene schrede vooruit op het goede pad. De alleenheerschappij der universiteit, eene staatsinrichting, is gebroken; thans wordt tot de leiding van en het toezicht over het school ivezen een samenwerken van staatkundige en kerkelijke organen vereischt. Ook door deze wet evenwel is het nog niet gelukt aan de verhouding tusschen Kerk en Staat eene bevredigende organische gedaante te schenkenquot; 1).

Kostelijker term dan het woord organisch vindt men in geen enkele taal. Hoe goed komt het ook hier weder te pas! Als het denken bezwijmt, schiet bet terstond te hulp om met zijn fraaien klank eene ledige plaats aan te vullen. Intus-schen bespeurt men, dat Bluntschli, de groote theoreticus,

1

) Allgemeines Statsrecht, II, p. 355.

-ocr page 44-

40

de idealist, scheiding van Kerk en Staat, zooals zij door onze schoolwet gehuldigd wordt, niet goedkeuren zou. „Gelijk de mensehheid in twee geslachten verdeeld is, van welke ieder zijne eigene rechten en zijne eigene roeping heeft, zoo vormen ook Staat en Kerk eene antithese, uit welke beider scheiding, maar tevens beider verbinding voortspruit. De staat in het groot is de mensehheid (het volk) als zelfbewuste, krachtig willende, machtig handelende man; de kerk is wederom de mensehheid (de geloovige) als vrome, aan God gewijde, zedelijk werkende vrouw.quot; ')

Bluntschli, dunkt mij s mag met Heine zingen:

Franzosen und Eussen gehort das Land,

Das Meer gehort den Britten,

Wir aber besitzen im Luftreich des Traums Die Herrschaft unbestritten.

Hier üben wir die Hegemonie,

Hier sind wir unzerstückelt;

Die andern Yolker haben sich Auf platter Erde entwickelt.

Als wij uit het luchtgebied, het rijk der droomen, op de platte aarde nederdalen, wat zien wij dan? Onbetaalbaar naïef zegt Bluntschli met het oog op de Pransche wet van 1850 : „eene bevredigende organische verbinding van Kerk en Staat heeft zij nog niet in het leven kunnen roepen.quot; Maar wordt die dan ergens ter wereld aangetroffen? Overal, waaide scheiding niet streng is vol gehouden, zit bf de Kerk onder den Staat, bf de Staat onder de Kerk, of zij leven beiden als honden en katten. Wellicht is Dr. Pierson, in het belang van zijn vaderland, aan de oevers van den Nec-kar, thans bezig de droevige vruchten te bestndeeren, welke de verbinding van Kerk en Staat in Baden opgeleverd heeft.

') 1. 1., p. 314.

-ocr page 45-

41

In Pruisen geeft het hoofd der openbare school, een staatsambtenaar, onder toezicht der kerk, les in den godsdienst. Zoo is er wederkeerige afhankelijkheid van Staat en Kerk. Want aan de eene zijde oefent de kerk, waar het de benoeming en het ontslag der onderwijzers geldt, invloed op den staat uit, terwijl aan den anderen kant het kerkgeloof in handen der burgerlijke overheid berust. Zal toch een onderwijzer worden afgezet, dan is het niet voldoende, dat de kerk aan zijne rechtzinnigheid twijfele, maar ook de staat, de Minister van Onderwijs, moet de klachten billijk keuren. Men begrijpt dat eene dergelijke regeling tot vele grieven aanleiding geeft. Toch is de toestand houdbaar, omdat het Hoofd van den Staat aan het Kerkbestuur zeif aandeel heeft, alzoo aan den Staat de suprematie over de Kerk toebehoort en niet de geestelijke maar de wereldsche macht den grondtoon van het onderwijs aangeeft ').

Het omgekeerde zou bij ons geschieden, indien Staat en Kerk, op het terrein der school, samenwerken moesten. In Nederland, dunkt mij, zijn de kerkgenootschappen te machtig, te zeer aan zelfstandigheid gewoon, ook is men er te veel aan godsdienstvrijheid gehecht, dan dat het der burgerlijke overheid ooit vrij zou staan te beslissen, of de onderwijzer, in zijne ambtsbediening, aan de eischen der confessie voldeed. Bij iederen strijd tusschen Kerk en Staat zou deze het onderspit delven en weldra het onderwijs aan de willekeur der geestelijken geheel zijn prijsgegeven. Goed onderwijs nu is eene algemeene behoefte, waarvoor bijzondere behoeften wijken moeten; de welvaart en zedelijkheid van ieder volk staat in vérhouding tot den graad, waarin kennis onder de massa verspreid wordt. En daarom vraag ik op ernstigen toon; wat zou er van het onderwijs worden, indien het in handen der Kerk kwam? Hier kan

') Zie Dr. Ludwig von Rönne; das Staats-Recht der Preuszischen Monarchie, bl. 388; 6 eu 7; bl. 391: 9; bl. 394: 1, 2, 5.

-ocr page 46-

42

de geschiedenis wellicht het antwoord geven. De geschiedenis van ons eigen vaderland. „Het onderwijs heeft bij ons gebloeid en vruchten gedragen, sedert de Staat de zorg er voor op zich heeft genomen; vóór dien tijd, toen het nog geheel van de Kerk afhankelijk was, verkeerde het in veel ongunstiger omstandigheden; het was er in ieder opzicht treurig mede gesteld. En wat zou het zijn, wanneer de staat het thans, na zoo geruimen tijd van trouwe verzorging, uit de handen gaf ?.... Het gevolg zou geen vooruitgang wezen, maar een terugkeer tot dien ellendigen toestand van het volksonderwijs, waarvan de Kerk de schuld droeg, en waaraan alleen de staatszorg een eind heeft gemaakt. De school zal het middel worden om kerkelijke leerstellingen voort te planten. Deze alleen zullen op den voorgrond treden, en de opmerkzaamheid van den onderwijzer en van hen, die over de school geplaatst zijn, bezig houden; al het andere zal op den achtergrond worden gedrongen, en men zal alles, wat in het lager onderwijs hoofdzaak behoort te zijn, verwaarloosd zien, alleen opdat de school des te beter het karakter eener catechisatie zou kunnen vertoonenquot; ').

Zij, die deze profetie lezen, zullen wellicht vragen of de reeds bestaande confessioneele scholen dan in den regel zoo slecht zijn. Mijn antwoord luidt, dat men den toestand, waarin die scholen thans verkeeren, niet als maatstaf moet beschouwen van hetgeen zij worden zullen, als zij van de zware concurrentie met de overheidsschool verlost zullen zijn. Het ligt in den aard der zaak, dat, zoodra de prikkel van den wedijver zal zijn weggenomen, niet talent, niet kennis, maar rechtzinnigheid de grootste aanbeveling van den onderwijzer wezen zal en de school gebruikt zal worden, niet, althans niet in de eerste plaats, om verlichting onder de natie te verspreiden, maar om ons volk het kerkelijk dwangjuk op

') Mr. C. W. Opzoomer, StaaUregtelijk onderzoek, bl. 164 en 165. Dit boek dagteekent uit het jaar 1854.

-ocr page 47-

43

de schouders te drukken. Reeds thans werd van confessio-neele zijde de vermetele, de „lichtschuwequot; ') eisch gehoord, dat aan hulponderwijzers, aan lieden, wien de bij de wet vereischte bekwaamheid daartoe ontbreekt, de bevoegdheid geschonken worde om aan het hoofd van bijzondere scholen werkzaam te zijn. Zoo tracht men niet eens den schijn te vermijden, dat, komt de kerk in en over de school, belijdenis höofdzaak, kennis bijzaak wordt. Telkens verraden de clericalen, dat, naar hun oordeel, de school, bovenal, kweekplaats der rechtzinnigheid moet zijn. Toen hun onlangs, in den Oostenrijkschen rijksraad, op de jammerlijke vruchten gewezen werd, welke de heerschappij der kerk over de school had afgeworpen, op de diepe onkunde van het volk, op den ellendigen toestand van het onderwijs, gaf Graaf Mittrowsky het volgende merkwaardige antwoord:

„Het doel is niet bereikt, ik betreur het uit de volheid van mijn hart; maar moet daarom het onderwijs uit de handen der geestelijkheid worden weggenomen? Met eigene oogen overtuigde ik mij, dat de.katholieke klerus, op enkele uitzonderingen na, gelijk natuurlijk iedere klasse van staatsburgers opleveren kan, werkelijk veel gedaan heeft om zijn plicht te vervullen. Wanneer echter in wetenschappelijk opzicht hier en daar te kort geschoten wordt, ten minste veel minder geschiedt dan allen wenschen, dit blijft toch vast staan: de suprematie der katholieke kerk over de katholieke school heeft eene zaak gewaarborgd: het katholiek karakter dier school !quot; 2)

') Uitdrukking aan Dr. Lamping ontleend. Het verwondert mij, dat Dr. Pierson op de beroemde Gidsartikelen van dezen fijnen, scherpen en doorkun-kundigen auteur geen acht heeft geslagen. Had hij, in het eenzame studeervertrek, zich zelf ernstig afgevraagd, hoe te ontzenuwen, wat door Dr. Lamping in Mei en Junij van het vorige jaar ter gunste der vigeerende schoolwet was aangevoerd, wellicht zou hij dan het schrijven van zijne brochures nog wat uitgesteld hebben.

2) Die Katholischen Stimmen des Oesterreichischen Herrenhavses. 4.Heft. pag.26.

-ocr page 48-

44

Wij willen het gaarne gelooven. Maar met de Bosch Kern-per zeggen wij: „Het is verkeerd de geestelijkheid tot de hoogste macht in den staat te verheffen, die over de meeningen der burgers beslist en de toekomst van het vaderland regelt.quot;

Kerkelijk toezigt heeft in Beijeren, Baden, Oostenrijk, al-lerwege, waar het zich gelden deed, het onderwijs in zoo jammerlijken toestand gebracht, dat men zich verplicht ziet of zag, het onder de hoede van de burgerlijke overheid te plaatsen. De ondervinding leert, dat, waar voldoend lager onderwijs gegeven wordt, het in de handen van den Staat berust. En toch spannen de clericalen in Nederland al hunne krachten in, ten einde den Staat van het onderwijs weg te dringen. Ook de confessioneel-Protestantsche partij vraagt telkens, rechtstreeks of zijdelings, het onderwijs voor de kerk op. O, wij begrijpen haar doel. Nu de numerieke meerderheid in de gereformeerde kerk de overhand verkrijgt en de intellectueele minderheid overvleugeld wordt, vleit men zich met de zoete hoop, dat die Kerk weldra van alle kettersche elementen zal gezuiverd zijn. Welk een heerlijk vooruitzicht, indien de Staat het onderwijs uit zijne handen glippen laat, het grootste deel der natie weder tot het geloof der Dordsche Vaderen terug te brengen! De tegenwoordige neutrale volksscholen, die, daar zij niet in kerkleer en andere 'zaken onderwijs geven, kortweg kweekplaatsen des ongeloofs heeten, zullen vervangen worden door Protestantsche scholen, waaruit orthodoxe protestanten , Katholieke scholen, waaruit orthodoxe katholieken, Israëlitische scholen, waaruit orthodoxe Israëlieten opgroeien zullen. In kleine gemeenten, waar, om finantieele bezwaren, geen afzonderlijke scholen voor de drie gezindten kunnen bestaan, zal het goed recht der minderheid aan het even deugdelijk recht der meerderheid, het spreekt van zelf, behooren te worden opgeofferd. De rechtzinnigheid zal in het onrechtzinnige Nederland een heerlijken triomf vieren!

Wil dat Dr. Pierson?

-ocr page 49-

45

Op ernstigen toon waarschuwt hij den modernen staat tegen een strijd met de kerk. „Groot, misschien onmetelijk groot is de macht van de godsdienstige hartstochten. Zij vormen den vulkanischen bodem, waarop het moderne staatsgebouw opgetrokken is. Ook de hechtste fondamenten, ook de stevigste biuten van dat gebouw zouden als rook verdwijnen, wanneer die hartstochten tot uitbarsting kwamen.quot; ') En elders, op dezelfde bladzijde: „De moderne staat vergete nooit, dat zijne kracht en uitnemendheid juist voor een goed deel gelegen zijn in zijne zelfbeperking, dat is, in het zooveel mogelijk inkrimpen van zijn machtgebied, vooral waar het de behartiging geldt van de geestelijke belangen zijner burgers.quot;

Volgens Dr. Pierson wordt dus de moderne Staat met ondergang bedreigd, indien hij niet bij tijds aan de, naar zijn inzien, billijke klachten der kerkelijke partijen gehoor verleent. Maar hoe dit te doen, zonder tevens aan de burgers de grootste weldaad te onthouden, die een Staat verschaffen kan, voldoend lager onderwijs?

vin.

Wij dweepen geenszins met de wet van 13 Aug. 1857. Wij zijn niet van oordeel, dat met haar de volmaaktheid op aarde is nedergedaald. Wij zijn er verre van verwijderd te meenen, dat door haar een ideale toestand is in het leven geroepen. Wat baat dit echter, zoolang wij niet weten of een betere regeling mogelijk is? Aan de oevers van den Neckar, ik erken het gaarne, kan Dr. Pierson onze schoolquaestie evengoed bestuderen als in de onmiddellijke nabijheid der Leidsche vaart. Hij kan het er zelfs beter doen. Hij kan er een parallel trekken tusschen de toestanden, die hij in den vreemde

') BI. 82.

-ocr page 50-

46

ziet, en die, welke hij vroeger in het vaderland aanschouwde. Waarom dat verzuimd? Waarom enkel gesloopt en niet gebouwd? Wij vernemen, wat Pierson afkeurt; hij verzwijgt, wat hij goedkeurt. Duidelijk, open, met nadruk, des noods talrijke malen, bij wijze van bevestiging en bij wijze van ontkenning, door stelling en tegenstelling, had hij, in zijne vlugschriftenreeks, behooren te zeggen, wat hij wel wil. Maar nu hij enkel meedeelt, wat hij niet wil, nu hij enkel met de roeden van bijtend vernuft en schitterende welsprekendheid hen geeselt, die aan de bestaande orde van zaken zich verknocht betoonen, nu hij, in deze dagen van spanning en woeling, terwijl reeds zooveel schuim aan de oppervlakte van het maatschappelijk leven zichtbaar is, enkel beroert, maar niet verlicht , nu meenen wij hem te mogen toeroepen: gij hebt

TE VEEL GEZEGD, OMDAT GIJ NIET GENOEG HEBT GEZEGD; nu

denken wij aan den geestigen reactionair vau Griekenland, den aartsvijand van sophisten en rhetoren, die, toen voor het eerst de macht der taal ten volle gevoeld werd, eu handige advokaten de kunst verstonden, wat wit was zwart te maken, het zedebederf op rekening der intellectueele ontwikkeling schreef, en met weemoed aan de dagen terugdacht, toen de Atheensche zeeman zoo onkundig, zoo arm aan woorden was, dat hij ter nauwernood een gerstebrood vragen en Ruppapai, hoezee kon roepen! ').

') Aristophanes: Ranae. 1067.