DE OPVOEDING DER VROUW.
TE GRONINGEN, BIJ J. B. WOLTERS.
Snelpersdruk van M. de Waal.
Ik vraag verschooning voor den eenigszins aanmatigenden titel van dit geschrift. Hij belooft meer dan door mij wordt gegeven. Vele belangrijke vragen , welke hij de opvoeding der vrouw ter sprake komen, zijn hier zelfs niet aangeroerd. De eenige reden daarvan is, dat ik niet alles in eens kon zeggen. Maar al heb ik mijn onderwerp niet uitgeput, toch vlei ik mij, dat dit hoekike, juist thans, wellicht eenig nut zal stichten.
GRONINGEN ,
VAN DER WIJCK.
»Het aangenaamst zou wezen tot op den leeftijd van 22 jaar een meisje, een mooi meisje, en vervolgens een man te zijn.quot;
Het is La Bruyère, die deze gedachte, zonder haar toe te lichten, ergens heeft nedergeschreven. Wilt ge mij veroorloven, haar op mijne wijze, voor de helft althans, te vertolken? Op een leeftijd, dat de jongeling zwoegt en slooft en tobt ten einde zijne talrijke examens met vrucht af te leggen , of wel zich op beurs en kantoor door duizenderlei moeilijkheden heen moet slaan om eene plaats in de maatschappij te veroveren, vertoont zijne schoone zuster zich in den vollen glans harer bekoorlijkheden op bals en concerten, waar ze gevierd, aangestaard, omstuwd wordt, terwijl haar binnenshuis wellicht geen andere bezigheid wacht dan de zorg voor haar toilet, het afstoffen van de étagère en het voederen van den kanarievogel.
Intusschen is het ook denkbaar, dat de jonge dame haren broeder soms benijdt, dat zij gaarne veel zou weten en veel zou leeren, en dat ze soms met stillen weemoed zich eene vraag stelt, die ze, uit vreeze van, verwaand te schijnen, voor geen geld ter wereld overluid zou durven herhalen; de vraag waarom de schoone sekse,
8
hoogst onhoffelijk, met dat onderwijs, hetwelk )5als eerste beginsel van ontwikkeling gelijkelijk voor allen bestemd is,quot; met lager onderwijs wordt afgescheept.
Volgens de wet, zegt een deskundige, de inspecteur Dr. Steyn Parvé, mag de leeraar, zelfs op de scholen voor meer uitgebreid lager onderwijs, in geen enkel vak verder gaan dan de beginselen; ook kan hij het in den regel niet, daar het hem aan de noodige kennis ontbreekt; hij is klasse- en geen vak-leeraar; hij is met alles, wat in zijne school te huis behoort, voldoende vertrouwd om er les in te geven, maar daarom juist in geen enkele zaak ter dege op de hoogte; hij is niet, gelijk bij het middelbaar onderwijs, specialiteit. Voeg hier nu bij, dat, gelijk Dr. J. P. de Keijser het aardig uitdrukt, »de bepalingen omtrent het examen voor hulpen hoofdonderwijzeressen den indruk maken, niet dat men de vrouw als een ander soort van mensch, maar als een minder soort van mensch beschouwt. Men geeft aan het onderwijs der meisjes niet eene andere richting dan aan het onderwijs der jongens; men leert ze hetzelfde, maar wat minder goed, wat minder degelijk. Een hulponderwijzeres is gelijk een hulponderwijzer minus dit en dat; een hoofdonderwijzeres is gelijk een hoofdonderwijzer, maar ietwat minder degelijk.quot; Zoo is het dus duidelijk, dat voor de vrouwelyke jeugd beter en meer onderwijs noodig is dan de lagere school kan geven.
Toch heeft het bestuur der hoofdstad er onlangs anders over geoordeeld. Daarom ga ik eene lans breken voor een beter stelsel van vrouwelijke opvoeding dan tot dusverre bij ons in zwang is. Ik spreek thans niet van de vrouw uit de lagere volksklassen, maar van die, welke hetzij in den beschaafden middel-, hetzij in den hoogsten
9
stand te huis behoort. En dan vraag ik: is er eene reden denkbaar, waarom menige dame van 40 jaar op een lageren trap van kennis moet staan dan een knaap, die de Fransche school verlaat?
Gewoonte oefent een reusachtigen invloed uit. «De levensgeesten van een mensch, zegt Sterne, banen zich soms een weg, door dik en dun, over alles heen, en maken er ten slotte, door steeds weder in de oude voetsporen te treden, eene baan van, zoo glad en zoo effen als een pad in den tuin, waarop zij dan blijven wandelen, zonder dat de duivel zelf in staat is ze te verjagen.quot; Ieder weet, hoe moeilijk het is den verkwister tot zuinigheid, den luilak tot arbeidzaamheid, den driftkop tot bezadigdheid te stemmen. Zij glijden,, zij slieren, als door de gewoonte gestuwd, op het gladde pad der ondeugd voort, zelfs al zien zij zonneklaar in, dat het tot hun verderf leidt. Ook de maatschappij laat zich niet gemakkelijk van den weg verdrijven, dien zij, om welke redenen dan ook, eens gekozen heeft. Ook zij speelt soms, jaren, eeuwen lang, de droevige rol van een onverbeterlij-ken dronkaard. Ik zwijg van veel, wat ik thans zou kunnen noemen; wat hier en daar op het gebied der opvoeding, enkel omdat het gewoonte is, langen tijd stand houdt, is genoeg om het zegel op mijne woorden te drukken.
Ziet Engeland! Wie zich aan anderen spiegelt, spiegelt zich zacht. sDe jeugdige Engelschman , aldus schreef de Edinburgh Review in 1809, is 6 of 7 jaar oud, wanneer hij het eerst de school bezoekt; hij blijft leerling tot op den leeftijd van drie of vier en twintig jaar. Gedurende al dien tijd is zijne volstrekt eenige bezigheid het leeren van Latijn en Grieksch; hij heeft er ternauwernood begrip
10
van, dat er builen die twee talen nog iets voortreffelijks in de wereld bestaat; de liefdesintriges der Heidensche goden zijn de klasse van feiten, waarmede hij het nauwkeurigst bekend is. Wie rustte in de armen van Pan? En wie in die van Jupiter? Wie werd door Apollo geschaakt? Ziedaar de feiten, die hij van builen leert, van het oogenblik af, dat hij de kinderkamer verlaat; zij worden hem met alle kracht ingepompt, totdat het beste en werkzaamste gedeelte van zijn leven verstreken is. Men noemt dit het leggen van een classiek fundament; maar de grondslag reikt hier zoo ver boven den grond, dat er geen ruimte overschiet om er iets op te zetten. Indien ge een mensch met eene en dezelfde zaak tot zijn 24sti: jaar bezig houdt, hebt ge al zijn vrijen tijd uitgeput; hij moet vervolgens in de wereld optreden en wordt geroepen om te handelen; of wel hij wordt met genietingen omringd, en denkt en leest niet meer. Indien ge verzuimd hebt hem met andere onderwerpen bekend te maken, zullen zij hem later geen belang meer inboezemen; indien ge hem enkel met woorden gevoed hebt, zal hij zijn leven lang een bekrompen en eenzijdig wezen blijven.quot;
Stel u een knaap van groot aanzien voor, een En-gelsch lord, een geboren wetgever van Groot-Brittanje. Van den eersten dag af, dat hij de school bezoekt, wordt hij boven al zijne medeleerlingen gesteld, want tot hem alleen zegt de meester op eerbiedigen toon: domine, heer! In de schatting van het publiek is zijn rang vrij wat verhevener dan die van een groothertog van Mecklenburg b.v.; inderdaad is hij rijker dan een der kleine Duitsche monarchen; hij zal, zoodra hij meerderjarig is geworden, het lot van talrijke pachters in zijne handen hebben; hij zal over de stemmen van zijne
11
onderhoorigen beschikken; hij zal vrederechter zijn en door dit ambt eene macht uitoefenen, welke schier alleen door de openbaarheid en de pers wordt in toom gehouden; hij zal een zetel in het parlement innemen; hij zal door zijn voorbeeld, door zijn invloed, door zijne adviezen voor een groot volk een zegen of een vloek zijn '); — 't spreekt van zelf, niet waar? dat men hem zuivere begrippen van staathuishoudkunde inprent; dat men hem de rampen, door slechte wetten veroorzaakt, schildert; dat men hem de belangen van landbouw en nijverheid, het misbruik van monopolie, de theorie der belasting, de gevolgen van publieke schuld doet verstaan; dat men hem de wegen van den handel, de voor- en nadeelen van het belasten van in- en uitvoer, het dalen en rijzen der effecten, het gebruik van bankpapier, het nul van hypotheken, van beleeningen enz. verklaart; — neen, niets van dat alles, men leert hem Latijnsche en Grieksche verzen smeden, en, voordat hij 19 jaar oud is, heeft hij er »ten minste reeds tienduizendquot; gefabriceerd.
Welnu, dit dwaze stelsel van opvoeding, hetwelk reeds door Locke afgekeurd en vervolgens door kloeke denkers telkens op nieuw veroordeeld werd, bleef nogtans tot in den jongsten tijd in zwang, hetgeen ons te meer verwonderen moet, wanneer wij vernemen, dat het voortdurend niet alleen op toekomstige philologen, op geleerden van beroep, maar op bijna geheel de bloem der natie, op «bijna icderen Engelschmanquot; uit den beschaafden stand werd toegepast.
Zullen we ons dus gelukkig prijzen geen Britten te zijn? Neen, mijn doel was enkel u door een sprekend
') Eberty: Lord Byron, I. bl. 23 en 24.
12
voorbeeld te toonen, dat bij een bezonnen en eerbiedwaardig volk, bij eene zoo gewichtige zaak als de opvoeding der jeugd, grove misbruiken kunnen binnensluipen. Deze ontdekking moet, dunkt mij, stemmen tot omzichtigheid; ze behoort ons te nopen tot de ernstige vraag, of ook bij ons in eenig opzicht verandering wenschelijk is.
Wat Fénélon van zijn tijd zeide, geldt, ofschoon in mindere mate, nog van onze eeuw. sNiets wordt zoozeer verwaarloosd als de opvoeding der meisjes. De gewoonte en de luim der moeders beslissen in dit. opzicht alles. De opvoeding der knapen geldt voor eene zaak van groot belang; wel wordt ze dikwijls zeer verkeerd geleid, maar ieder is er tocli van overtuigd, dat er veel verstand toe behoort om haar tot een goed einde te brengen. Met de meisjes in tegendeel maakt men het zich gemakkelijk; men meent, dat het genoeg is, wanneer ze de huishouding en gehoorzaamheid jegens hare mannen leeren.quot;
Dit laatste is buiten twijfel niet meer ten volle op onzen tijd toepasselijk. Wel zijn er nog verwaande Duit-schers gelijk Dr. Flashar, die svon dem natürlichen und gottgeordneten Uebergewicht des rnannlichen Willensquot; spreken, maar het onridderlijk vooroordeel, dat de vrouw een ondergeschikt wezen is, geschapen om den man te dienen, heeft voor het edeler beginsel plaats geruimd, dat man en vrouw één van zin en geest moeten zijn, wederhelften niet maar voor een deel en binnen zekere grens alleen, doch in de rijkste en volste beteekenis des woords, terwijl, indien volstrekt de wil van één van beiden koning kraaien moet, het wenschelijk en natuurlijk is — iets, wat inderdaad ook pleegt te geschieden — dat niet wie de sterkste vuist, maar wie het grootste verstand, de ruimste kennis en de meeste ondervinding
13
heeft, de teugels in handen houdt. ))Stel,quot; zegt een Amerikaansch auteur, »dat eene welopgevoede jonge vrouw, die Goethe en Dante, Shakspeare en Cervantes weet te genieten, met een man is gehuwd, die zich enkel om zijn paard, zijne sigaar en zijne flesch bekreunt, een loggen klomp vleesch, die na het diner in elkander gerold op de sofa ligt te slapen, en 's avonds, in de komedie, niet anders kan doen dan lachen, en die de Itali-aansche woorden der opera niet verstaat, welke zijne vrouw van huiten kent; — het spreekt immers van zelf, dat zij het denkbeeld niet dulden kan, dat hij haar natuurlijke heer en meester is; zij zal niet tegen hem op-, maar op hem nederzien.quot; Belachelijk zou het inderdaad klinken, indien deze man met Arnolphe aan zijne wederhelft wilde toeroepen:
Votre sexe n'est la que pour la dépendance.
Du cóté de la barbe est la toute-puissance;
Et ce que le soldat, dans son devoir instruit,
Montre d'obéissance au chef qui le conduit,
Le valet a son maitre, un enfant a son père,
A son supérieur le moindre petit frère ,
N'approche point encore de la docilité.
Et de l'obéissance et de l'humilité,
Et du profond respect oii la femme doit ètre
Pour son mari, son chef, son seigneur et son maitre.
Petrus Lombardus begreep het reeds beter, toen hij zeide: ))De vrouw werd niet uil het hoofd van den man genomen, want zij is niet bestemd hem te overheerschen; evenmin uit zijne voeten, want zij behoeft zijne slavin
14
niet te wezen; maar uit zijne zijde, want het is hare taak hem tot eene hulpe en levensgezellin te zijn.quot;
Ook dit, dat men de jonge dames leert huishouden, geldt niet meer van onzen tijd. Men onderstelt, ik geloof te recht, dat ze later, als ze die onmisbare kunst noodig hebben, haar wel door de practijk van zelve zullen verwerven. Thans worden ze met sierlijker talenten uitgerust en voor een elegant leven opgeleid; ze leeren een weinig vreemde talen spreken, verder teekenen, dansen, zingen en pianospel. Gaat het u als mij, zoo vindt ge niets natuurlijker dan dat jonge dames leeren dansen — en gaarne dansen. Ook schat ge dan het kunstgenot, door potlood, zang en piano u bereid, niet gering. Het is zeer aangenaam goede teekeningen te zien; vooral is het een waar genot heerlijke muziek te hooren; ook zou ik de ouders willen bezweren om, wanneer zij eene dochter met grooten muzikalen aanleg hebben, wellicht eene toekomstige Jenny Lind, haar talent niet, gelijk thans gewoonte is, slechts halverwege te ontwikkelen , maar haar naar een Conservatoire te zenden; ik zou wenschen, dat wie werkelijk genie voor schilderkunst bezit, een zoo ernstig onderwijs daarin ontving, dat ze later, gelijk Rosa Bonheur, den rang van eene voortreffelijke artiste veroveren en de wereld door haar penseel in verrukking brengen kon; toch vraag ik met alle bescheidenheid, of het niet een weinig overdreven heeten mag, zoo als thans regel is, ieder, ja nagenoeg ieder meisje, zij moge aanleg hebben al dan niet, jaren achtereen, te laten zingen en pianospelen. »Ach,quot; roept Arndt klagende uit, »wat de lust en de vreugde van het huis moest zijn, wordt maar al te dikwijls eene plaag. Want bij hoe weinigen dringt het uit de diepste diepten des gemoeds als uit eene levende bron
45
te voorschijn. Bij de meesten is het immers niets dan modespel, eene leugenachtige naaperij, even onvriendelijk en onverkwikkelijk als een snerpende oostenwind in de maand April!quot; De onhoffelijke censor maakt zich hier wellicht aan overdrijving schuldig, maar toch is het een feit, dat wat hoofdzaak behoorde te zijn, in menig geval eenigermate op den achtergrond treedt. Men vergeet soms, dat een meisje, om later eene degelijke vrouw, eene verstandige moeder en eene niet vervelende levensgezellin te zijn, in de eerste plaats behoefte heeft aan een gezond oordeel, een ontwikkeld verstand en een door literatuur beschaafden geest. Was het geheele leven één Olympisch feest, kon men tot zijn ouden dag zingen en springen, ik zou zwijgen; maar het moet vreemd heeten, dat dikwijls in de voornaamste plaats die talenten gekweekt worden, welke slechts kort bloeien zullen en dat de geheele opvoeding zoo bij voorkeur geleid wordt met het oog op die schoone, maar vlug voorbijsnellende jaren, welke de intrede in de wereld en het huwelijk van elkander scheiden. Een paar keeren op een winter danst wellicht de jeugdige moeder nog, maar hoogst zelden gebeurt het, dat ze blijft zingen en pianospelen. De opvoeding der schoone sekse strekt, zoo als ze thans is ingericht, grootendeels om luister bij te zetten aan eene korte levensperiode, »welke van nature zooveel gratie en geluk met zich brengt, dat het schier noodeloos schijnt haar nog met kunstbloemen te tooien.quot; Ook ben ik overtuigd, dat, indien men niet onder het looden juk der mode zwichtte, geen verstandige ouders bij voorkeur hunne dochters zouden opvoeden, als waren ze paradijsvogels, die enkel van zonneschijn zullen leven, want ieder ziet zeer goed in, dat eenzijdige ontwikkeling van wat eene korte wijle schitte-
46
ren en behagen mag, niel het onfeilbaarste raiddel is om de uren van eenzaamheid, die komen zullen, aangenaam, de dagen van ziekte, die komen zullen, draaglijk, de jaren van verval en grijsheid, die komen zullen, eerbiedwaardig te maken.
Er zijn ouder wetsche personen, die, van ij del vertoon afkeerig, de jonge dames voor het leven van handwerkslieden zouden willen bestemmen. Ook is er nog menig rijk met aardsche goederen gezegend gezin, waar de frissche, levenslustige dochter des huizes iederen dag veroordeeld wordt met naald en draad gewapend enkele stuivers uit te winnen, die men zoo goed door eene arbeidster zou kunnen laten verdienen. Dit is ook een misbruik ; maar het is niet noodig daartegen te ijveren, want men kan er zeker van zijn, dat het spoedig voorgoed van zelf verdwijnen zal. De tijden zijn voorbij, dat er op het graf van eene vrouw deze woorden geschreven werden: Zij was eene goede spinster. Ook gebeurt het niet meer, dat eene keizerin de draden weeft, waaruit de kleederen van haar man vervaardigd worden. De moeder of de dochter des huizes ziet zich thans niet meer verplicht tusschen twee steenen het koren fijn te malen en vervolgens met eigen handen het meel te kneden en dan het brood in haar eigen oven te bakken. Wat vroeger hare taak was, wordt thans door slachter en bakker , door kleermaker en kok verricht. Het is niet meer noodig, dat de vrouw spint) en dat de vrouw weeft, want er zijn thans fabrieken, die in hare plaats spinnen en weven, dag en nacht, jaar in jaar uit. »Het werk, dat sedert Homerus altijd in den huiselijken kring is verricht, grijpt thans elders plaatsNu onlangs is wederom de
') Lecky : History of Morals , II. bl. 327.
17
naald door eene machine vervangen. Het gevolg is, dat vele dames een schat van vrijen tijd overhouden. Wat zullen zij daarmede aanvangen, indien men in de jaren der vorming verzuimd heeft, ze door degelijk en veelzijdig onderricht tot eene hoogte van ontwikkeling te verheffen , waarop men met ieder uur van den dag weg weet? Het is waar, er is eene wet in het lichaam der vrouw geschreven, welke haar dikwijls ongeschikt maakt om buitenshuis te werken; vandaar dat niet de man, maar de vrouw zich met de duizend dagelijksche kleine en toch gewichtige zorgen van huishoudelijken aard heiast; maar wat, indien er tijd overschiet, en wat, indien men nog niet, niet meer of wellicht nooit over een gezin te waken heeft ? Helaas, hoe droevig, hoe dor is het leven van menige ongetrouwde, vooral indien zij geen fortuin genoeg bezit om in de gezellige kringen een rol te spelen. Daarenboven kan door de genoegens der conversatie de behoefte aan werkzaamheid wel een tijd lang worden gesmoord, maar soms plaatst zij zich inet opgeheven vinger voor den door vermaken geblaseerden en verlepten geest, en welk débouché, welk toevluchtsoord is er dan, indien men in wetenschap of literatuur geen behagen heeft leeren stellen? Nog onlangs trof mij wat Goethe van zijne moeder schreef. Deze van nature levendige en talentvolle dame bracht, volgens het getuigenis van haar zoon, zeer vervelende dagen door. De kleine huishouding was spoedig bezorgd. Het gemoed der opgewekte en innerlijk steeds bezige vrouw wilde iets vinden , waaraan zij zich wijden kon , en daar de religie het meest voor de hand lag, greep zij deze aan, te meer daar hare beste vriendin de innig vrome freule von Klettenbèrg was '). Zoo wordt de godsdienst, het is allen bekend, ') Wuhrheit unci Dichtimg, bl. 124.
2
18
voor velen een pis-aller, een tijdverdrijf, een middel om doodelijke verveling te temperen; zij, die bestemd is iedere bezigheid te adelen en de poëzie van een werkzaam leven te zijn, moet dan treden in de plaats van bezigheid en werkzaam leven. Meestal evenwel wordt in zoodanig geval de mystieke bespiegeling met philanthropic verbonden. Uit de vriendelijke, zachte hand do-vrouw daalt dan menige milde zegen neder, en het droeve gelaat van den arme glinstert van blijde verwachting, zoodra hij de weldoenster zijne schamele woning ziet binnentreden. Toch moet ik aarzelend vragen of er op deze wijze niet. dikwijls meer kwaad dan goed wordt gesticht en of de lieve brengster van milde gaven niet soms vergeet, dat de arme een motief moet hebben om voor zich zeiven te zorgen. God beware er mij voor, dat ik de philanthropic ontraden zou, maar om haar een zegen in plaats van een vloek te doen zijn, heeft zij, die haar in practijk brengt, niet alleen een warm hart, maar tevens een helder hoofd, een ontwikkeld verstand, veel kennis van noode. En daarom keur ik af, dat, gelijk stelselmatig geschiedt, meer het gevoel dan het oordeel der vrouw ontwikkeld wordt. Immers dit wordt door pae-dagogen van professie, o. a. door Dr. Stockhausen ') aangeprezen. »De toon en vorm van het onderwijs, zegt hij, zij anders op de school voor meisjes dan op die voor jongens. Bij de eersten komt het er niet zoozeer op aan het verstand als wel het gemoed te vormen.quot; Waarom toch in 's hemels naam? Met machtspreuken komen wij niet verder. Men meent, dat er van nature verschil tusschen de twee seksen is, dat de man enkel spier, de vrouw enkel zenuw is. Men zegt het Schiller gaarne na:
') Ency tl opadie ,des gesammten Erziehungs- und Unlerrichtsweseus, herausgegeben von Dr. Schmid, IV. bl 539.
•19
Feindlich ist des Mannes Streben, Mit zermalmender Gewalt Geht der wilde durch das Leben,
Ohne Rast und Aufenlhalt.
Was er scliuf zerstört er wieder,
Nimmer ruht der quot;Wunsche Streit,
Nimmer, wie das Haupt der Hyder Ewig fallt und sich erneut.
Streng und stolz sich selbst genügend,
Kennt des Mannes kalte Brust,
Herzlich an ein Herz sich schmiegend,
Nicht der Liebe Gölterlust,
Kennet nicht den Tausch der Seelen,
Nicht in Thranen schmilzt er hin;
Selbst dos Lebens Kampfe stahlen Harter seinen harten Sinn.
Aber, wie leise vom Zephyr erschüttert,
Schnell die ilolische Harfe erzittert,
Also die fühlende Seeie der Frau.
Zartiich geangstigt vom Bilder de Qualen Wallet der liebende Busen, es strahlen Perlend die Augen vom himmlischem Thau.
Maar indien dat alles zoo is, indien (wat ik betwijfel) het hart der vrouw van nature uit tranen en zuchtjes en lachjes en verrukkingen is samengesteld, is het dan wel noodig dat hart door eene broeikasachtige opvoeding nog zachter, nog weeker, nog smelteriger, nog schuchterder te maken ? Indien (wat ik evenzeer betwijfel) de man van nature koud als ijs, hard als steen, wreed, woest en heerschzuchtig is, kan dat eene reden wezen
20
om juist bij zijne vorming wat minder op het gevoel te werken ? Mij dunkt, dat men zich integendeel tot doel moest stellen bij iedere sekse vooral de zwakke zijde te ontwikkelen en zoo het evenwicht tusschen verstand en hart, dat volgens het heerschende vooroordeel van nature nergens aanwezig is, allerwege te doen geboren worden.
Of meent men, dat de meisjes het degelijk en veelzijdig onderwijs, dat knapen genieten, niet waard zijn? sHelaasquot;, roept Fanny Lewald, de echtgcnoote van den Berlijnschen hoogleeraar en geschiedschrijver Stahr uit, »wij vrouwen moeten nog altijd gelijk de negers bewijzen, dat wij voor ontwikkeling vatbaar zijn1)!quot; Men zegt, dat dames niet denken kunnen, altijd van den hak op den tak springen, geen waarheidsliefde bezitten. Ik antwoord met Dr. Steyn Parvé; leer haar dan mathesis 2)! Ziedaar een vak, hetwelk behoedzaamheid kweekt, want het gewent zijn beoefenaar geen stap vooruit te zetten, zonder eerst vasten grond onder de voeten te voelen. Mathematisch onderricht is een uitmuntend middel om tegen vage, duistere en onsamenhangende denkbeelden een onverwinlijken afkeer in te boezemen. Immers het verschaft ons een type van klaarheid, nauwkeurigheid en consequentie, waarmede men niet gemeenzaam kan zijn, zonder ook op ieder ander terrein naar klaarheid, nauwkeurigheid en consequentie te streven. Zoo leert ons de aanschouwing van volkomen kunstwerken op ieder levensgebied het volkomene na te jagen. En gelijk de mathematicus nooit met een a peu prés tevreden is.
') Für imd wider die Frauen , bl. 63. -) Economist, Jan. 1870.
maar bepaaldheid wil, zoo laat liij zich niet met een half bewijs als ware het voldingend afschepen, want hij kent den hoogsten standaard van bewijs, hij weet bij ondervinding wat een volledig bewijs is. Om al deze redenen wordt de mathesis als een der onmisbare hulpmiddelen van wetenschappelijke vorming beschouwd. Maar is het dan wonder, dal de dames, die daarvan verstoken blijven, ja dikwijls in geen enkel vak, dat denken leert, grondig onderricht ontvangen, meestal niet scherp redeneeren ? Het is mogelijk, dat de verstandelijke aanleg der vrouwen over het algemeen minder gunstig dan die der mannen zij, maar het is ook mogelijk, dat er geen het minste verschil besta; hoe zal men het beslissen, zoolang het onderwijs, dat de eene sekse geniet, zoo bitter afsteekt bij dat, hetwelk aan de andere te beurt valt? En indien er eens gelijkheid bestond, welk etn kapitaal van onberekenbare waarde, welk een schat van kostelijke vermogens zou er dan voortdurend tot groot nadeel der menschheid weggeworpen worden! Wie weet hoeveel rijker we zouden zijn aan onsterfelijke kunstproducten, wie weet hoeveel verder onze kennis en dus ook onze macht reeds reiken zou, indien de vrouwen evenzeer als de mannen in de gelegenheid waren gesteld geworden den allerhoogsten rang op het gebied van kunst en wetenschap te veroveren ? In ieder geval wordt aan de zwakke sekse groot onrecht gepleegd en onthoudt men haar moedwillig enkele der beste levensgoederen, zoolang men, om thans maar van het hooger onderwijs te zwijgen, haar zelfs niet in het middelbaar onderwijs laatdeelen, in »de vorming van hen, die het lager onderwijs te boven, naar algemeene kennis en beschaving trachten.quot;
Buiten twijfel zijn er juweelen van kostscholen; ik weet het bij ervaring; ook zullen er voor vele ouders steeds
22
dringende redenen overblijven om van haar gebruik te maken; toch verbeeld ik mij, dat, wanneer de hoogere burgerscholen voor meisjes eens zullen zijn ingevoerd, een nog grooter aantal ouders het een zegen zullen achten, dat zij hunne dochters niet meer naar kostbare instituten behoeven te zenden, waar de opvoeding aan personen is toevertrouwd, die zich misschien enkel uit winstbejag met die moeilijke taak belasten en de pupillen als eene waar beschouwen, waarmede zij zich rijk denken te speculeeren. Dikwijls zijn het ongelukkige jaren van dwang, die de kostleerling doorbrengt; dikwijls lijden de frischheid en gezondheid van geest en lichaam beide onder de gestadige dressuur. «Terwijl in het ouderlijk huis het opvoeden in het leven zich verschuilt en de vrijheid van het kind niet belemmerd, zijn fijngevoeligheid niet gekwetst wordt, daar het alle moraal als eene toegift tot de fabel van zijn bestaan ontvangt, beseft het op de kostschool, dat het leven hier enkel den meester moet dienen, dat het zelf een blok marmer is, steeds door beitel en hamer vervolgd, en dat er zoolang aan het blok gehouwen moet worden, tot er eindelijk een volwassene uit te voorschijn treedt. Dat geheime opvoeden der ouders, waarbij het kind als van zelf zich scheen te ontwikkelen, staat hier als naakt doelwit ontsluierd.quot; Vrijheid is de grootste vijandin van het. instituut, vooral wanneer het druk bezocht wordt, en vandaar dat arbeid er steeds in mindere of meerdere mate middel van discipline is. »Het ligt dan ook in den aard der zaak, zegt een Duitsch opvoedkundige, dat een stil verlangen naar huis de kostleerlingen meestal bezielt en ze telkens uitrekenen doet, hoeveel maanden, weken, dagen de verbanning nog duren zal.quot; Wel eischt de billijkheid te erkennen, dat er ook zijn, die de jaren op
'23
de kostschool doorgebracht tot de gelukkigste van haar leven rekenen, maar alles te zamen genomen geloof ik, dat ouders en kinderen er beiden bij winnen zouden, indien het niet meer zoo algemeen, als thans het geval is, noodig ware tusschen degelijk onderwijs en familieleven eene keuze te doen.
Maar, denkt wellicht iemand, het is niet goed, dat de vrouwen zooveel leeren.
Et c'est assez pour elles, a vous en bien parler,
De savoir prier Dieu, coudre et filer.
Men schijnt te vreezen, dat, indien de vrouw in wetenschap en literatuur behagen leert scheppen, de gratiën hare toilettafel ontvlieden en de kinderen met ongekamde haren en gaten in de kleeren door huis slingeren zullen, dat het eten niet op zijn tijd klaar zal zijn, dat de familie in schulden gedompeld zal worden, kortom, dat alles plomp verloren in het honderd zal loopen. Is die vrees ongerijmd? Spreekt het niet van zelf, dat de arme zijn roggebrood laat liggen, indien men hem pasteien in huis draagt? En is het bestier van huishoudelijke aangelegenheden niet een zoo dor en vervelend werk, dat ieder die wat anders kan doen, er zich met groote blijdschap aan zal onttrekken? Heeft deze redeneering vat op u, mijne heeren, dan moet ge alle vrouwelijk onderwijs afkeuren en de negers uit het binnenland van Afrika benijden, wier echtvriendinnen zelfs de letters van het alphabet niet kennen. Gaarne wil ik het u toegeven: alles heeft op aarde zijne schaduwzijde; Plato klaagde er reeds over, dat het lezen aan het geheugen nadeel berokkent; ook verslijt het de oogen; en indien de meisjes voortaan niet leerden spellen, dan zou er geen enkele man meer zijn, die een zoo droevig ver-
24
haal als het volgende aangaande het ontwaken zijner vrouw zou kunnen opdisschen;
Sie schlaft so süsz! — Doch darf ich sie nicht schonen.
»Die Zeitungen, Madam, aus Jena und Berlin!quot;
Rasch oflhet sich das Aug' der holden Schlaferin,
Ihr erster Bliek fallt — auf Recensionen.
Das schone hlaue Auge! — Mir
Nicht einen Bliek — durchirrt ein elendes Papier,
(Laut hort man in der Kinderstuhe weinen)
Sie legt es endlich weg und fragt nach quot;ihren Kleinen.
Men vreest, dat «indien de vrouwen van den hoorn der kennis proeven, de rest der familie spoedig enkel op dezelfde soort van luchtig en onvoldoend voedsel zal moeten terenmaar zorgen zij thans minder goed dan in de middeleeuwen voor hare huisgezinnen, toen, met uitzondering van eene enkele bevoorrechte Héloïse, zij volstrekt geen onderricht ontvingen? Ik vraag u, mijne heeren, hebt gij te klagen'? En, indien niet, waarover zijt ge dan bekommerd? Is het daarenboven niet eehe ongerijmde meening, dat eene vrouw slordig zou zijn, omdat er orde heerscht in hare denkbeelden, dat er geen moederliefde in haar hart zou wonen, omdat zij veel wat schoon en goed is heeft loeren kennen, dat zij zich den krans der aanvalligheid van de slapen zou rukken, omdat zij haren dorst naar wetenschap en kunst weet te lesschen? Mij dunkt, men vertrouwt te weinig op de natuur, en te veel op de kracht van menschelijke instellingen. Wellicht speelt u reeds lang Molière's »Femmes savantesquot; op de lippen, maar vergunt me de opmerking, dat, indien deze geestige reac-tionnair waarlijk meende, dat geleerdheid de vrouw tot
25
eene belachelijke figuur moet maken meer dan den man, dit niet voor zijne menschenkennis pleit. Armande wil niets hooren van de hartstochtelijke innigheid, die de twee seksen tot elkander trekt; ze keert zich met walging van de gedachte aan een huwelijk af en heeft een grooten telescoop waarmede zij mannetjes in de maan ontdekt. Armande is een jonge dame. Maar zou de man minder belachelijk zijn, die enkel van Platonische liefde wilde hooren, of, in zijn boeken verdiept, het oogenblik liet voorbij gaan, waarop zijne bruid hem aan het huwelijksaltaar de hand zou reiken? Philaminte drijft onder een vloed van schimpredenen hare keukenmeid de deur uit, niet omdat zij eene porseleinen vaas gebroken of een zilveren schotel gestolen, maar omdat zij een woord gebezigd heeft, dat door den taalkenner Vaügelas veroordeeld werd. Philaminte is de vrouw des huizes. Zou het van den heer des huizes verstandig zijn, indien hij zeide: het raakt mij niet of de keukenmeid goed kookt, maar als zij zich tegen de spraakleer bezondigt, zal ik haar de deur uitjagen! Bélise is eene geleerde vrouw, maar ook al kende zij zelfs het alphabet niet, toch zou zij belachelijk zijn, want de oude gekkin verbeeldt zich, dat ieder jong man op haar verliefd is. Wij vinden Henriette beminnelijk, omdat ze weigert naar zulk een zotskap als Trissotin te luisteren, die van zijn eigen verzen zegt: ze zijn met Attisch zout bestrooid; maar zou men het ook bekoorlijk vinden, indien ze van verveling de kamer uitliep, wann.eer Molière zijn TartufTe kwam voorlezen? Zoo weinig hebben de dwaasheden, die de dichter op rekening van zijne geleerde dames schuift, met de vrouwelijke sekse als zoodanig te maken, dat men de vrouwenrollen aan mannen en omgekeerd de mannenrollen aan vrouwen zou kunnen opdragen, zonder
26
dat het comisch gehalte van het stuk te loor ging. Toch is het dit stuk vooral, waardoor de dwaze en domme gewoonte in zwang werd gebracht, om met vrouwelijke geleerdheid den draak te steken. Wat mij betreft, ik kan niets belachelijks in eene savante vinden, als ze maar niet pronkt met hare kundigheden. Verwaandheid is altijd zot, ook bij de mannen, maar men behoeft niet juist geleerd te zijn, om pedant te wezen. Ik ken lieden, die van oordeel zijn, dat integendeel onkunde opgeblazen, maar kennis bescheiden maakt. Laat het echter zijn, dat door geleerdheid het hoofd van sommige vrouwen op hol en haar hart tot stilstand wordt gebracht, volgt dan daaruit, dat lager onderwijs voor onze dochters voldoende is? Is het gebruik van eene zaak veroordeeld, omdat er van haar misbruik kan worden gemaakt? In dat geval zeg ik: weg met de taal, van wege het jokken; weg met den wijn , van wege de dronkenschap; de handen afgekapt, want zij kunnen stelen; de oogen uitgerukt, want zij kunnen begeeren; alle toilet aan den kapstok gehangen, van wege de coquetterie 1
Overigens ben ik het geheel met Goethe eens: »Men heeft de geleerde vrouwen belachelijk gemaakt, zelfs de welonderrichte niet willen dulden, waarschijnlijk omdat men het voor onhoffelijk hield zooveel onkundige mannen te laten beschamen.quot; Een niet al te snugger jongeling n0 één zegt, wellicht morgen reeds, in de sociëteit, terwijl hij de asch van zijne sigaar afstoot, tot zijn niet al te snuggeren vriend n0 twee, die spuitwater drinkt öm zich van een wilden nacht te restaureeren, terwijl de niet al te snuggere heeren nommer drie en vier, elk met eene biljartkeu in de hand, er naar staan te luisteren: »eene vrouw behoeft niet geleerd te zijn; zij moet zooveel weten, dat zij desnoods de kleeren van haar man
27
kan verstellen, dat is genoeg.quot; Maak u niet ongerust mijn waarde! Ook al wordt het onderwijs der schoone sekse nog zoo verbeterd en uitgebreid, toch zullen er altijd dames genoeg naar uwen smaak overblijven, uit welke gij naar welgevallen eene keuze zult kunnen doen.
Het is waar, onze dochters behoeven niet tot ambten en bedieningen te worden opgeleid. Toch zou men verkeerd doen daaruit af te leiden, dat zij het met slechter onderwijs dan onze zonen kunnen stellen. ))A1 is een man nog zoo oppervlakkig, hij heeft toch gewoonlijk nog wel iets ernstigs, dat hem bezig houdt. Maar de vrouw, die enkel in de wereld leeft, niet alzoo. Steeds met de kleingeestige zorgen van ijdelheid en egoïsme vervuld, zinkt ten laatste zulk een karakter zoo diep, dat men er zich slechts met medelijden van kan afwenden ').quot; Ziedaar het oordeel, dat eene dame velt. Het is zeer streng en ten deele onbillijk. Iedere vrouw mag hare dagen als wel besteed beschouwen, wanneer zij, door hare schoone en beminnelijke vormen, den schepter van goeden smaak en wellevendheid zwaait. Het is waarlijk geen onverdienstelijk werk, wat grof en lomp is uit het gezellig verkeer te bannen en met fijn gevoel den juisten toon steeds aan te geven. Toch wordt er inderdaad nog meer vereischt om aan de conversatie den echten levensadem in te blazen. Om niet slechts, van tijd tot tijd, eenige minuten, maar op den duur onderhoudend te wezen, moet men iets vinden in hoofd en hart, waarmede men zijn aandeel in de kosten van het gesprek bestrijden kan. Het spreekt wel van zelf, dat er niet ieder oogenblik zware gouden staven kunnen ter tafel komen, maar wie arm aan denkbeelden is, zal zelfs niet in staat zijn de gewone pasmunt in te wisselen.
') Louise Büchner.
28
De waarlijk gezellige vrouw, ge hebt het dikwijls bespeurd, is de verstandige, de ontwikkelde vrouw. Zal dus de vrouw als patrones van het gezellig verkeer, waartoe zij zoo uitmuntend berekend is, hare volle, zegenrijke kracht doen gelden, dan mag ze bij den man in algemeene kennis en belangstelling niet achterstaan, dan moet haar geest door weienschap en kunst gevormd zijn.
Wat nog meer zegt, hef levensgeluk van menige vrouw staat hier op het spel. Iets moet een mensch met zijn ledigen tijd uitrichten; zalig wie dien besteden kan om zijn geest te verrijken. Wreed spot men soms met die arme goede zielen, die uit verveling rondloopen en nieuwtjes verzamelen en praatziek zich betoonen; men moest ze beklagen, daar zij de slachtoffers eener gebrekkige opvoeding zijn. Zij hebben hare rol uitgespeeld; zij hebben eene korte wijle als vogeltjes gezongen, als bloemen geschitterd; zij hebben oog en oor bekoord; thans is de lente voorbij. Naarmate zij ouder worden, begint haar leven meer op eene dorre en zandige woestijn te gelijken. Staak, bid ik u, alle biltere ironie; men heelt de jaren van hare vorming ongebruikt voorbij laten gaan; men heeft haar nooit geleerd, dat kennis macht, dat kennis geluk is; men heeft haar nooit ontdekt, dat er hemelsche verrukkingen op het gebied der kunst te oogsten zijn; vandaar dat thans haar leven ledig en onbe-teekenend is.
Het is hoogstwaarschijnlijk, dat, gelijk de lichamelijke, zoo ook de geestelijke eigenschappen overerven, dat het verstand of onverstand van een mensch, zijn voorspoed en zijne misslagen, zijne liefde voor wat schoon en verheven is grootemleels daarvan afhangen, wie zijne ouders zijn. Dit op zich zelf zou reeds nopen om den aanleg van meisjes, later wellicht moeders, flink en veelzijdig
29
te ontwikkelen. Maar er is meer. Gedurende het eerste tiental jaren berust de opvoeding van iedere nieuwe generatie bijna uitsluitend in de hand der vrouw. Welnu, ook in zijn prille jeugd staat het kinderlijk gemoed aan het gevaar van besmetting bloot, ook dan reeds neemt het indrukken van domheid en vooroordeel, van gezond verstand en zielenadel in zich op. Wij weten, dat de volwassene geneigd is gemoedstoestanden te kopieeren. Vandaar dat hij zich in zijne godsvrucht voelt aangevuurd door de bewogen stem des predikers, door de schare der knielenden. Vandaar dat in een oogwenk zich eene ijdele paniek door een talrijk leger verspreidt en moedige soldaten het hazenpad kiezen. Vandaar dat de ruwe stem van den toornige, zijn barsche blik, zijne dolle gebaren dikwijls voldoende zijn om zelfs een onpartijdigen toeschouwer in drift te ontsteken. Vandaar dat wij allen in meerdere of mindere mate op den stroom onzer omgeving drijven en ons door den heerschenden toon van denken en gevoelen laten bestieren. Maar geen leeftijd is wellicht zoo gretig als de kinderlijke in het opzuigen van het zielsbestaan van anderen. Het is omdat er zich nog geen eigen karakter ontwikkeld heeft, hetwelk aan de van buiten komende indrukken weerstand kan bieden. Het kind is, binnen de grenzen van zijn aanleg, kneedbaar als was. Vandaar dat de opvoeding gedurende de eerste jaren een feil van hooge beteekenis voor het geheele volgende leven blijft. En- geen wonder dan ook, dat kloeke, verstandige, door werken der kunst aesthetisch ontwikkelde moeders andere zonen aan het vaderland schenken, dan zij, die ten gevolge van een beuzelachtig verleden,'zenuwachtig, bevooroordeeld, traag, pronkziek en zwak van hersenen zijn. We mogen veilig zeggen, dat iedere
30
verbetering in het onderwijs der schoone sekse door het algemeen belang dringend wordt .lanbevolen.
In een ander opzicht mogen w;j dit nog herhalen. De sympathie der vrouw, zegt men, is sterk, maar de kring, waarin hare liefde zich beweegt, is eng. Ze bekreunt zich niet om groote beginselen, ze heeft alleen oog en hart voor wat der familie tot voordeel strekt. Vandaar dat, als haar man lust gevoelt om beter te zijn dan de publieke opinie van hem eischt, zij hare krachten inspant om dat edel vuur in zijne borst uit te dooven. Zij smeekt hem om toch niet ter wille van een gril, eene luim, eene excentriciteit, het geluk der familie, de toekomst der kinderen op het spel te zetten. Steeds helt zij naar die zijde over, waar eer en aanzien te behalen zijn, en loodzwaar drukt zij op den man, wanneer deze zich boven een heerschend vooroordeel verheffen wil. Ziedaar, zegt men, den regel, hoewel het erkend moet worden, dat er talrijke uitzonderingen zijn. Laat het zoo wezen; heeft men daarom recht de vrouw als ijdel en kleingeestig af te schilderen? Liefde en zorg voor de algemeene belangen worden haar nooit ingeprent. Kan het ons verwonderen, dal zij over het hoofd ziet, wat zij zelfs niet ziet? Ook in dit opzicht moet verandering komen. Door onderwijs op breeder schaal moet het oog der vrouw voor de groote belangen der mensch-heid geopend worden. Zij die vreezen, dat dientengevolge de vrouwen in mannen ontaarden zullen, mogen toezien, dat, indien alles bij het oude blijft, niet omgekeerd de mannen in vrouwen ontaarden. Ten allen tijde hebben de vrouwen een ontzaglijken invloed uitgeoefend. Toen de oorlog het voorname bedrijf der mannen was, hadden zij, als zijnde het zwakke geslacht, behoefte aan bescherming. De moedige, die haar met zijn schild kon
31
dekken, werd door haar aangevuurd. Het was het loon van den held, dat hij hoog hij haar stond aangeschreven. Maar vriendelijkheid, zelfbeheersching, grootmoedigheid was een ander middel om hare zoozeer gewaardeerde gunst deelachtig te worden. Van ruw geweld toch waren zij afkeerig, omdat zij zeiven er in de eerste plaats de slachtoffers van dreigden te worden. Zoo ontstond als vrucht van haren invloed het ridderlijk ideaal, het ideaal van den moedige, die de zwakken spaart en beschermt. Met groot talent wisten zij de gezindheid te kweeken, welke voor haar weldadig was. Thans is de ridderperiode voor goed gesloten; individueele krachtsinspanning , welke vroeger de eenige steun der vrouw was, is nu overtollig; in onze dagen waakt de wet. Het leven is zacht en vreedzaam, echt huiselijk geworden. De mannen hebben de luidruchtige spelen en woeste vermaken van vroeger tijd vaarwel gezegd; zij brassen en dobbelen niet meer. Zij hebben in bijna niets anders smaak dan in hetgeen de zwakke vrouw ook bekoren kan en voor den eersten keer, sedert hot bestaan der wereld, zijn man en vrouw waarlijk metgezellen. Inderdaad eene zegenrijke omwenteling, indien maar beiden, wat alge-meene kennis en ontwikkeling betreft, op ééne lijn staan. Want zij, wier leven innig is verbonden, streven er naar in karakter en gezindheid aan elkander gelijk te worden. Het meest in het oog loopend en algemeen kenmerk v.m den modernen tijd, is eene bezadigde en fatsoenlijke middelmatigheid. Is dit het werk der vrouw, gelijk Mill beweert?
Liever dan deze vraag te beantwoorden, wil ik nog eenige ernstige, maar edele woorden van dezen staatsman en wijsgeer overnemen.
»Een verstandelijk meer ontwikkelde kan zich niet on-
32
gestraft met een minder ontwikkelde opsluiten en met dezen als met zijn uitverkoren makker omgaan. Brengt een gezelschap iemand niet vooruit, dan brengt het hem achteruit; en dit is te meer waar, naarmate het gezelschap inniger is. Zelfs een hijzonder knap mensch daalt tot een lager peil, wanneer overal zijn haan koning kraait; de man nu, die eene vrouw heeft, minder ontwikkeld dan hij zelf, verkeert den geheelen dag in dit geval. Terwijl eenerzijds zijn zelfbehagen steeds gevoed wordt, neemt hij anderzijds onmerkbaar begrippen over, welke aan een minder beschaafd en meer bekrompen versland dan het zijne eigen zijn .... Zoo zien we, dat jongelingen, van wie men de grootste verwachtingen koesterde, zoodra zij gehuwd zijn, tot stilstand komen, en, omdat zij niet langer voorwaarts streven, spoedig achteruit gaan. Wanneer de vrouw haren man niet aanspoort, houdt zij hem steeds terug. Hij stelt weldra geen belang meer in datgene, waar zij niet om geeft; hij begeert niet langer den omgang van hen, die vroeger deelgenooten van zijn edel streven waren; hij vermijdt hen, omdat liij in hun midden zich beschaamd gevoelt; de hoogere eigenschappen van geest en hart blijven voortaan bij hem werkeloos.
»Ik zal niet schilderen wat een huwelijk tusschen twee personen zijn kan, die dezelfde beginselen zijn toegedaan , en tusschen wie de beste soort van gelijkheid bestaat, overeenkomst namelijk van geestvermogens en kundigheden, terwijl de eene in deze, de andere in die zaak het wat verder heeft gebracht, zoodat elk hunner het genot kan smaken tot den ander op te zien en beiden beurtelings op het pad der ontwikkeling kunnen voorgaan en volgen. Voor hem, die er zich eene voorstelling van kan vormen, zou zulk eene beschrijving overbodig zijn; wie
33
daartoe niet in staat is, zou haar voor een goochelspel der verbeelding aanzien. Ik houd echter met de innigste overtuiging staande, dat dit, en dit alleen, het ideaal van het huwelijk is, en dat alle meeningen, gewoonten en instellingen, welke een ander begrip van het huwelijk begunstigen of aan de daarmede verbonden denkbeelden en begeerten eene andere richting geven, hoe schoon ze ook schijnen mogen, slechts overblijfselen eener vroegere barbaarschheid verdienen te heeten.quot;
Thans zweven iemand wellicht nog enkele vragen op de lippen, die ik moet beantwoorden, daar ik te vreezen heb, dat zij anders als bedenkingen zullen post vatten.
Ik acht het mogelijk, dat men mij vraagt, of ik, ondanks al mijne grieven tegen de in zwang zijnde opvoeding der schoone sekse, niet erkennen moet, dat menige vrouw op een hooger peil van ontwikkeling staat dan haar wederhelft. Wel verre van dit feit te betwisten, meen ik er eene zeer natuurlijke verklaring van te kunnen geven. De zonen van families, rijk met aardsche goederen bedeeld, zijn dikwijls brooddonken genoeg om de beste jaren van hun leven ongebruikt te laten voorbij gaan; hun ontbreekt de prikkel, die een onbemiddeld jongeling zich met kracht door het leven doet henen slaan, en vandaar dat zij ten slotte dikwijls minder cultuur bezitten dan hunne zusters, aan wier opvoeding de rijke ouders alles konden ten koste leggen en die daarenboven door hare sekse, voor het gevaar van uitspatting gelukkig bewaard bleven. Het verwondert ons dus geenszins, als in menigen kring de dames door geestesbeschaving verre boven het heerenpersoneel uitblinken. Ook valt het niet te loochenen, dat het onderwijs der schoone sekse, hoe gebrekkig het nog moge zijn, toch nooit zoo goed is geweest als in deze eeuw, en dat er dus builen
3
34
twijfel nooit een zoo groot aantal kundige en verstandige vrouwen als op dit oogenblik geleefd hebben. Maar juist daarom verneemt men thans uit den mond der vrouw vaak de bittere klacht, dat men hare kunne steeds behandeld heeft, alsof God niet den mensch, maar alleen den man naar zijn beeld zou hebben geschapen; waar toch werd ooit de school gesticht, die de jonge maagd in de gelegenheid stelde, na haar zeventiende jaar nog iets te leeren V Kwam men er niet nog dezer dagen in Amsterdam's gemeenteraad rond voor uit, dat er geen geld voor het middelbaar onderwijs van meisjes is, en vergat men zoo niet, in strijd met alle regelen der billijkheid, dat de vrouw ten allen tijde, evenzeer als de man, haar aandeel in de belasting heeft gedragen? En toch moest, naar mijne bescheiden meening, ieder, zelfs de behouds-man, uitbreiding van het onderwijs der schoone sekse thans noodig achten; immers, door de invoering der hoo-gere burgerscholen heeft het onderwijs der knapen eene belangrijke schrede voorwaarts gedaan; volgt nu dat der meisjes niet, dan zal de klove tusschen beide geslachten voortaan nog wijder gapeti en de droevige nasleep van het onderscheid in ontwikkeling, huiselijke verdeeldheid ten gevolge van verschil van smaak, van gemis aan sympathie in godsdienstige aangelegenheden en anderszins , nog sterker gevoeld worden, dan reeds tot dusverre het geval was. Wie kan dat vvenschen?
Maar moeilijk schijnt het te beslissen, welke vakken voor een meer uitgebreid onderwijs der vrouw moeten in aanmerking komen. Deze vraag geeft tot eene Ra-belsche spraakverwarring aanleiding, en geen wonder, want, als het de meisjesschool betreft, meent van oudsher ieder stemgerechtigd te zijn. Men gaat eenvoudig met zijne persoonlijke neiging te rade en doet als die
35
geneesheer, die, zonder op den aard van de ziekte zijner patienlen te letten, aan allen, zoodra zij wat eten mochten, hetzelfde voedsel, zijne lievelingsspijs, une ommelette aux fines herbes, voorseheef. Waarom eischte Fénélon de studie van het Latijn ? Het was, opdat de dames, tot hare stichting, de woorden der mis zouden verstaan. Zoo wilde menig Protestantsch theoloog in vroeger tijd haar met Grieksch en Hebreeuwsch zien gevoed, opdat zij den bijbel in het oorspronkelijk zouden kunnen lezen. Het realisme der vorige eeuw daarentegen legde op technologie en warenkennis, ook op chemie ter wille van de kookkunst, grooten nadruk. Jean Paul verwijst naar de geestverheffende studie der sterrenkunde. Jahn verklaart het schieten voor noodwendig, opdat de vrouw in geval van nood niet weerloos zij. Michelet wil de meisjes voor de liefde zien opgeleid. Zooveel hoofden, zooveel zinnen. Ieder heeft zijn eigen recept, al naar mate van het doel, dat hij zich stelt. Hoe hier den rechten weg te vinden? Mij dunkt, dat men in de allereerste plaats moet onderzoeken welke behoeften zich vertoonen.
En reeds zagen wij, dat er zeer ernstige, zeer dringende behoeften zijn, welke moeten afschrikken van eene opvoeding, die, gelijk de pijl van Acesles, eene wijle een schitterend spoor nalaat, maar ten slotte geen enkel doel treft. Het is wenschelijk, dat iedere vrouw in staat zij zich een gelukkig loven te verschaffen; daarenboven moet zij als moeder, ais echtgenoot, als lid der maatschappij anderen tot zegen kunnen zijn. Geestelijke ontwikkeling is tot beide doeleinden wel niet een onfeilbaar, maar toch in de meeste gevallen een zeer heilzaam middel. Zoo zal qene kundige en wel ontwikkelde vrouw b. v. beter in de gelegenheid zijn, zoo noodig, haar eigen kost te verdienen en daarbij toch hare onafhankelijkheid te bewaren, dan
3*
3G
wanneer haar aanleg een onontgonnen goudmijn is gebleven. Zoo zal een meisje, dat heeft leeren nadenken, niet zoo licht een ongelukkig huwelijk sluiten als iemand, die enkel tot élégance is opgeleid, en , doet zij het nog-tans, dan zal zij later beter in staat zijn door troostvolle en aangename bezigheid haar verdriet te temperen. Onder alle omstandigheden des levens — ik heb het reeds vroeger aangetoond — is geestelijke ontwikkeling het beste wat de schooi, ook aan de zwakke sekse, schenken kan. De ongehuwde, en ook de gehuwde, heeft haar dikwijls noodig om geen prooi van verveling-te worden; de moeder heeft haar noodig om aan hare kinderen een edelen en degelijken zin in te prenten ; de echtgenoot heeft haar noodig oin voor haren man eene waardige levensgezellin te zijn; de patrones van het gezellig verkeer heeft haar noodig om de ziel der conversatie te wezen. Bij de keuzo en behandeling der leervakken worde dus enkel op geestelijke omwikkeling gelet; met andere woorden, het onderwijs zij even grondig en even veelzijdig als op de school der knapen. Even grondig: men coqueteere met geen enkele wetenschap; men luistere niet naar Karl von Raumer, die bij het natuurkundig onderricht met den lust van jonge dames in edelgesteenten , met hare neiging tot het schilderen van bloemen en het verplegen van huisdieren wil te rade gaan. Aan dergelijke beschouwing ligt steeds, men moge er al of niet rond voor uit komen, het zonderlinge en door niets gestaafde denkbeeld ten grondslag, dat de vrouw voor ernstige en degelijke vorming onvatbaar is, dat zij alleen voor de poëzie der liefde en den nasleep daarvan geschapen is, dat zij eigenlijk niet meer dan een Arausir-vogel is, bestemd om de beminnelijke speelgenoot van het mannelijk geslacht te zijn. Even veelzijdig, zeg ik :
37
#
niet enkel de wetenschappen des geestes, niet enkel die der natuur, maar beide worden voor haren blik ontsloten. Met den heer Hugenholtz wensch ik, dat de gelegenheid haar worde geschonken zich te oefenen »in alle vakkenquot;, waarin de man zich bekwamen kan. ))Dan zal de ervaring moeten leeren, waar zij al, waar zij niet te huis behoort ').quot;
Maar vreest gij niet met onzen geachten volksvertegenwoordiger , den heer van Kuyk , dat dit »den laatsten bandquot; zal verscheuren, »die ons nog aan het huiselijk leven bindt,quot; dat dit de emancipatie dei-vrouw zal ten gevolge hebben? Ronduit gezegd: ik vrees niets. Van de verspreiding van licht verwacht ik nooit onheil. De emancipatie der vrouw is een open quaestie. Ik pleit noch vóór, noch tegen haar. Alleen wensch ik, dat men haar, nu zij met de zaak van het onderwijs in betrekking wordt gebracht, niet verdraaie. De groote staatsman Mill, Fanny Lewald en andere voorstanders van vrouwelijke emancipatie begee-ren geenszins, dat de beide geslachten voortaan op denzelfden voet leven en hetzelfde werk verrichten zullen. Ook wachten zij er zich wel voor te ontkennen, dat de vrouw in den regel meer geschikt is om binnenshuis, de man om buitenshuis te werken. Het eenige, wat zij vragen, is gelijkheid voor de wet. Zij wenschen de voorrechten, die de man, misbruik makende van zijne physische overmacht, zich toegeëigend en tot heden toe behouden heeft, eindelijk te zien ingetrokken. Zij keuren de wetsbepaling af (zie ook ons Burg. Wetb. Art. 161) welke de vrouw tot gehoorzaamheid jegens haren
') Volksalmanak 1870, bl. 169. Ook Dr. Steyn Parvé wil dit. Economist, Jan. 1870 , bl. 17.
38
man verplicht en haar gebiedt als aanhangsel te volgen, waar hij zich ook vestigen wil. Zij keuren het af, dat de best opgevoede, de verstandigste vrouw in de oogen der wet onmondig is, dat zij tot het verrichten van eene officieele daad mannelijken bijstand van noode heeft, terwijl haar koetsier, die enkel met drie kruisjes onderteekenen kan, diezelfde daad zelfstandig verrichten mag. Zij keuren het af, dat men de vrouwen, als waren zij aan kinderen en idioten gelijk, met geweld van de stembus weert; indien politiek, zeggen zij, geen zaak voor vrouwen is, dan zullen zij er zich wel uit eigen beweging van onthouden. Zij keuren het af, dat, wanneer het er op aankomt naar een ambt of betrekking te dingen, ieder man, ook al reikt zijn blik niet verder dan zijn baard, wordt voorgetrokken boven iedere vrouw, al schittert zij door de zeldzaamste geestesgaven. Zij keuren het af, dat, wanneer eene vrouw van goeden huize verplicht is in haar eigen levensonderhoud te voorzien , zij, hoewel misschien hoogst talentvol, waarschijnlijk eenige sporten op de maatschappelijke ladder zal moeten dalen. Zij keuren het af, dat, als een gezin uit den beschaafden stand moeite heeft om rond te komen, de vrouw en de dochters des huizes, ten gevolge van onze zeden en gewoonten, buiten staat zijn iets te verdienen, en wanneer het hoofd der familie, de kostwinner sterft, hulpbehoevend moeten worden achtergelaten, zoodat dan de reine en diepe smart over den dood van den echtgenoot en vader ontheiligd wordt door de zorg, hoe men zich voortaan voeden en kleeden zal. Zij keuren het af, dal eene jonge dame zonder fortuin in den regel niet anders doen^kan dan wachten, wachten of er ook iemand komen wil, die zich voor het geheele leven met haar onderhoud zal belasten. Zij keuren het
af, dat, in den regel, de vrouw enkel door den man tot levensgeluk, tot eer en aanzien geraakt, en dat het dientengevolge de poolster der vrouwelijke opvoeding en karaktervorming is voor hem aantrekkelijk te wezen. Heft uwe verbodsbepalingen op, roepen zij; houdt niet langer voor de vrouw de poorten dichtgegrendeld, die voor iederen man wijd open staan; strijdt het met haren aard binnen te treden, dan zal zij van zelf buiten blijven staan. Handwerkslieden zijn niet de meest geschilde personen om leden van een parlement of ministers der kroon te zijn. Nogtans is er geen wet die hen buitensluit; is er integendeel iemand onder hen , die zulk een post met eere kan bekleeden , het slaat hem vrij er naar te dingen. Hetzelfde recht wordt geëischt door of voor de vrouw. Zoo er natuurlijke beletselen zijn, die haar in den regel verhinderen het veld der politiek te betreden of andere werkzaamheden te vervullen, voor welke tot dus verre enkel de mannenarm werd gebruikt, waarom er nog kunstmatige hinderpalen aan toegevoegd ?
Zoo spreken b.v. Mill en Fanny Lewald. Wat zullen wij antwoorden? Bits en onbarmhartig schijnt het mij toe zich van de zaak af te maken met een: »ik ben geen voorstander dier emancipatie.quot; Al onze wetten, al onze zeden wortelen in de onderstelling, dat iedere vrouw aan den huiselijken haard, in het heiligdom der familie den voor haar bestemden troon vindt; maar, nu ten gevolge van den vooruitgang der beschaving en de daarmede gepaard gaande vermeerdering der levensbehoeften, honderden, duizenden mannen voor het huwelijk terugdeinzen; nu het Protestantisme zoovele kloosters heeft gesloopt, waar vroeger de hulpelooze maagd eene veilige toevlucht kon vinden; nu een zoo groot gedeelte van den arbeid, vroeger door de hand der vrouw verricht, in de
40
roezige fabriek plaats giijjit; nu schijnt het niet vermetel te voorspellen, dat de toekomst in enkele opzichten aan het verleden ongelijk zal zijn. Intusschen zou het wreed en onvoorzichtig wezen verwachtingen en wenschen te wekken, die wellicht niet spoedig, wellicht nimmer zullen bevredigd worden. Men vergete niet, dat, althans in dit oude overbevolkte Europa, de schare der gasten, die aan het banket des levens plaats willen nemen, zoo groot, zoo ontzettend groot is, dat ook vele leden van het sterke geslacht met hongerige maag en ontevreden blik op een afstand blijven staan.
Laat ons intusschen alle intellectueele krachten, ook die der vrouw, zoo volledig mogelijk ontwikkelen, opdat de qualiteit van het verstand, hetwelk deze brandende quaestie der emancipatie beslechten zal, zoo fijn en voortreffelijk mogelijk zij. Laat ons, door onverpoosde zorg voor de groote zaak der opvoeding, de massa schranderheid, welke er in deze wereld bestaat, steeds vermeerderen ; dan kunnen wij er zeker van zijn, dat niet alleen dit, maar ieder ander netelig probleem op de best mogelijke wijze eens zal worden opgelost!
AANTEEKENING I. BI.
11.
„De Engelsche geestelijkheid, iu wier handen de opvoeding geheel berust, leidt de voornaamste jongelingen van het land op, als waren zij bestemd op de school van kleine provinciesteden taalkunde te ouderwijzen; en een edelman, van wiens keunis en vrijzinnigheid wellicht de eer en de welvaart van zijn land zullen afhangen, wordt, zijn halve leven lang, ijverig geplaagd met de kleingeestige pedanterie, die hem overal op het onderscheid tusschen lang en kort wijst. De geestelijke voogden zijn uiterst schroomvallig en beangst; daarom weigeren zij den blik der jongelingen op moeilijke en gewichtige onderwerpen te vestigen. Zij maken zich diets, dat geestelijke inspanning op scepticisme in zake van godsdienst moet uitloopen, en om de beginselen van hunne pupillen te redden, zetten zij hun geen anderen kost voor dan de onschuldige en bevallige klassieke geleerdheid. Een Oxfordsch hoogleeraar van den echten stempel zou huiveren, wanneer hij zijne studenten hoorde redekavelen over politieke en zedekundige waarheden, wanneer hij hen theorieën opbouwen en omverhalen eu met al de vermetelheid der jengd zich op het veld der discussie zag bewegen. Hij zou voorspellen, dat zij weldra hun God verloochenen en hun koning verraden zouden.quot; Ed-Kev. 1809. Sedert dat deze woorden werden geschreven, heeft het nog
42
vele jareu geduurd, voordat de staathuislioudkuude aan de Oxfordsche hoogeschool werd toegelaten. Thans evenwel kan men er een cursus in dat vak bijwonen.
AANTEEKÏÏNING U. BI. 12.
Dr. Flash ar staat nog op het verouderd standpunt van Bodin. in wiens beroemd werk. De Ja Républiqne, liv. VI, ch. 5, wij lezen, dat „la nature a donné aux hommes la force, la prudence, les armes, le commandement, et l'a oté aux femmes. Et la loy de Dieu a diser-temcnt ordonné que la femme fut snjette a 1' homme, non senlement au gouvernement des royaumes et des empires, mais aussi en la familie de chacun en particulier, memnjant ses ennemis de leur donner des femmes pour maitresses, comme une malediction execrable.quot; Eenige regels later vernemen wij „que la familie est renversée oü la femme commande au mary, attendu que le chef de familie perd sa qnalité pour devenir esclave.quot; Volgens zijne zienswijze is het dus de vrouw, die in den toestand der slavernij moet verkeeren. Maar is het dan noo-dig, dat, wanneer twee personen samen leven, de eene regeert en de andere geregeerd wordt? Dat Bodin, ofschoon voorlooper van Montesquieu en politicus van den eersten rang, zich de zaak niet anders kon voorstellen, verwondert ons geenszins. Zijne wereldbeschouwing was retrospectief, hij zag niet uit zijne eigen oogen, maar steunde op de groote autoriteiten van het verleden, op den bijbel, de kerkvaders en de clas-sieke schrijvers. Werd niet onze landgenoot Wier door hem met schimp overladen, toen deze de vorsten van Europa smeekte, niet langer het onschuldig bloed van zoogenaamde heksen te vergieten?
I
AANTEEKENING III. BI. 29.
Niemand weet, wat de vrouw wezen en doen zou, indien zij eens met den man, in opvoeding en onderwijs, op eéne lijn werd gesteld. Het is geheel willekeurig het thans bestaande verschil in ontwikkeling als vrucht van een oorspronkelijk verschil in aanleg te beschouwen. Nog-tans zwicht zelfs een man als Edouard Laboulaye onder het heerschende vooroordeel, dat de vrouw van nature zwak van hersenen is. Hij meent, dat de vrouw te dom is om schijn van wezen te onderscheiden , en dat het dus misschien staatkundig zou zijn in constitutioneele landen, waar de souverein enkel den schijn van macht bezit, de koningen af te schaffen en koninginnen tot den troon te verheffen. „Pour cette royauté de parade,quot; zegt hij, „une femme convient mieux, peut-être, qu'un horame, car la faiblesse de son esprit lui permettra de se contenter des brillantes apparences qui environnent la royauté; satisfaite du nom, elle ne de-mandera pas la chose.quot; Recherches sur Ia condition civile et politique des femmes, depuis les Romains jusqu* a nos jours. Mêmoire couronné par Vacadémie des sciences morales et politiques, dans sa séance du 28 Mai 1842, bl. 520.
Ieder noemt Spinoza, maar wie leest hem? Hoogst waarschijnlijk weet men niet, wat onze beroemde landgenoot reeds tegen de emancipatie der vrouw heeft aangevoerd: „De schoone sekse, zegt hij, behoort geen stemrecht te bezitten en evenmin tot ambten en bedieningen te worden toegelaten. In écu opzicht althans zijn vrouwen aan kinderen en slaven gelijk. Zij zijn niet sui juris, kunnen niet over zich zeiven beschikken, staan onder de macht van anderen. Maar dit is wellicht eene willekeurige instelling, vatbaar om te worden afgeschaft? In
44
geenen deele; van nature, ten gevolge van hare zwakheid, zijn de vrouwen aan de heerschappij der mannen onderworpen; vandaar dat, gelijk de ervaring leert, waar ook de heide geslachten worden aangetroffen, overal de mannen regeeren en de vrouwen worden geregeerd. Indien de vrouwen aan de mannen in geestkracht en verstand gelijk waren, dan zouden, daar hoofdzakelijk in deze twee het recht des menschen zoowel als zijne macht gegrond is, onder de zoo talrijke natiën, die den aardbodem bewonen, er ten minste enkele gevonden worden, waar de twee seksen gezamenlijk de teugels des bewinds in handen hielden en andere, waar de mannen door de vrouwen zoo werden geregeerd en opgevoed, dat zij in geestelijke ontwikkeling bleven achterstaan. Maar nu dit nergens het geval is, mogen we gerust beweren, dat de vrouwen van nature niet hetzelfde recht als de mannen hebben, dat zij integendeel noodzakelijk voor de mannen moeten onderdoen, en dat het onmogelijk is, dat beide seksen aandeel aan de regeering zouden hebben, of, wat nog ongerijmder is, dat mannen door vrouwen zouden worden bestierd. Letten we daarenboven op de menschelijke hartstochten, nemen we namelijk in aanmerking, dat deJiefde, die door mannen aan vrouwen wordt toegedragen, meestal een uitsluitend zinnelijk karakter vertoont, en dat de mannen het vernuft en de wijsheid der vrouwen slechts in zooverre schatten, ais deze tevens met schoonheid zijn getooid, bedenken wij verder dat mannen het ten hoogste euvel duiden, indien de vrouwen, die zij beminnen, aan andere mannen eenige gunst bewijzen enz., dan zullen we lichtelijk inzien, dat het met groote beroering zou gepaard gaan, indien men aan beide geslachten invloed op den gang der publieke aangelegenheden wilde schenken.^ Tract. Pol. Cap. XI, § 4.
Ziedaar de wijze, waarop Spinoza de emancipatie der .vrouw bestrijdt. Vergis ik mij niet, dan heeft zijn eerste argument volstrekt geen waarde. Buiten twijfel, overal regeeren de mannen en worden de vrouwen geregeerd, maar bewijst dit, dat iedere-andere toestand onnatuurlijk, ondoelmatig zou zijn? Men kan het ook aldus verklaren, dat de vrouwen uit een physisch oogpunt de zwaksten zijn en dat tot dusverre brutale, physische macht de wereld overheerscht heeft.
Gaarne willen we verder toegeven, dat hoogstwaarschijnlijk met het lichamelijk verschil tusschen beide geslachten ook eenig intellectueel en moreel verschil gepaard gaat, maar hoever dit laatste reikt en waarin het bestaat, kan men onmogelijk beslissen, zoolang de opvoeding van beide seksen niet dezelfde is.
45
Maar in de tweede plaats verklaart Spinoza zich op grond van de seksueele verhouding der twee geslachten tegen de emancipatie der vrouw. Hij schijnt te meenen, dat een man ten minste grijze haren moet hebben om zich in zijn oordeel over eene vrouw door iets anders dan hare schoonheid te laten leiden, en dat dus, indien ambten en bedieningen voor de zwakke sekse werden opengesteld, de jeugdige, frissche, mooie gezichtjes steeds met de beste prijzen zouden wegloopen. Hij schijnt tevens te meenen, dat, indien de vrouwen op het begeven van posten rechtstreekschen invloed konden uitoefenen, zij enkel hare lievelingen onder de mannen begunstigen zouden. Wellicht vergeet hij, dat, indien de opvoeding der vrouw een ernstiger karakter vertoonde, zij minder gevaar zou loopens hare macht te misbruiken, terwijl van zijnen kant de man in dat geval misschien minder geneigd zou zijn de leden van het schoone geslacht alleen uit een seksueel oogpunt te beschouwen. In ieder geval bewijst zijn argument enkel dit, dat er wel wat tegen de emancipatie te zeggen valt. Maar misschien pleit er nog meer voor haar. Wat de toekenning van stemrecht aan beide geslachten betreft, maakte de lezing van eene rede, die door Mill in het Engelsche Lagerhuis werd uitgesproken, levendigen indruk op mij. Ik wil eene enkele bladzijde uit dat merkwaardige stuk ter ernstige overweging hier mededeelen:
„Politiek, zegt men, is geen vrouwenwerk. Welnu, wat mij betreft, ik houd het er voor, dat politiek ook geen mannenwerk is; behalve wanneer iemand of tot die kleine schare van individuen behoort, uitverkoren en gesalarieerd om al hun tijd aan het publiek belang te wijden, óf wel wanneer hij lid is van deze of de andere kamer. Verreweg de meerderheid der mannelijke kiezers hebben allen hun eigen werk, waardoor nagenoeg al hun tijd in beslag wordt genomen; toch is het niet ter mijner kennis gekomen, dat de enkele uren, van jaar tot jaar bij het stembureau gesleten, meegerekend zelfs de tijd besteed aan het lezen van couranten en politieke brochures, den winkelier zijn winkel of den koopman zijn kantoor hebben doen verwaarloozen. Nimmer is het mij gebleken, dat stemgerechtigden om die reden slechter kooplieden, rechtsgeleerden, doctoren of zelfs predikanten zouden zijn geweest dan anderen. Men zou haast tot de onderstelling komen, dat de Britsche constitutie het stemrecht aan iedereen weigerde, die niet het grootste .deel van zijn tijd aan de politiek kan wijden. Ware dit echter het geval, dan zou onze kiezerslijst niet lang zijn. Maar veroorloof mij te vragen: wat de beteekenis is van politieke vrijheid? Is het iets anders dan het
46
toezicht uitgeoefend op hen die staatslieden zijn, door degenen wier dagelijksch bedrijf de politiek niet is? Is het niet juist het eigenaardige der constitutioneele vrijheid, dat mannen van achter het weefgetouw en het aambeeld samenkomen om te beslissen en goed te beslissen of zij behoorlijk geregeerd worden en door wie zij zich willen laten regeeren? De volken die dit voorrecht het hoogst op prijs stellen, en het strengst in practijk brengen, zijn zonder uitzondering die, welke ook in de gewone dingen des levens het meest uitmunten. De dage-lijksche bezigheden der meeste vrouwen zijn en zullen waarschijnlijk blijven van huishoudelijken aard; maar het begrip dat deze bezigheden onvereenigbaar zijn met de vurigste deelneming in nationale quaesties, en in al de hoogste belangen der menschheid, is even ongegrond als de vrees, eens in vollen ernst gekoesterd, dat de werkman zijne werkplaats, zijn atelier in den steek zou laten, als hem lezen werd geleerd.
Ik weet dat er een onuitgesproken gevoelen bestaat, een gevoelen dat het. daglicht schuwt, dit n.1. dat vrouwen niet het recht hebben zich om iets anders te bekommeren, dan hoe zij de nuttigste en trouwste dienaressen van den een of anderen man kunnen zijn. Daar ik er echter van overtuigd ben, dat niet een enkel lid van deze kamer door zijn geweten van eene zoo lage gezindheid beschuldigd wordt, mag ik het hier zonder schroom uitspreken, hoe de eisch om geheel het bestaan der eene helft van ons geslacht aan het ondersteld genot der andere dienstbaar te maken, afgezien zelfs van zijne onbillijkheid, mij bijzonder onverstandig voorkomt. Want wie alledaagsche ondervinding van men-schelijke toestanden heeft opgedaan en alledaagsche geschiktheid bezit om zijn voordeel met die ervaring te doen, kan het er immers niet voor houden, dat zij het best hun eigen werk verrichten, die van niets anders verstand hebben. De man , die niet heeft leeren inzien, dat zonder algemeene geestelijke ontwikkeling geen bijzondere arbeid, waarvoor een heldere blik vereischt wordt, ooit op de allerbeste wijze tot stand kan komen, heeft het waarlijk niet ver gebracht.
Er wordt oordeel vereischt om te woekeren met practische kennis, en oordeel, zelfs zonder practijk, reikt verder dan de grootste massa practische kennis zonder oordeel. Maar wellicht houdt men het er voor, dat de dagelijksche bezigheden van vrouwen meer dan die van mannen in strijd zijn met het rechte besef van staatszaken. Misschien denkt men, dat zij, die voornamelijk belast zijn met de zedelijke opvoeding der toekomende geslachten, niet geschikt kunnen wezen, zich een oordeel te vormen over wat op de zedelijkheid en opvoeding vau een volk
47
betrekking heeft: en dat zij, wier dagelijksclie bezigheid een verstandig geldbeheer is, ten einde met de geringste onkosten de beste resultaten te verkrijgen, onmogelijk eene les zouden kunnen geven aan de edelachtbare heeren van deze of gindsche zijde der kamer, die er in slagen, zulke in het oog vallende kleine gevolgen met zulke enorme middelen
tot stand te brengen.....
Wenscht de man tot zijne intiemste gezellin, wier wenschen en gezindheden een zoo grooten invloed op hem uitoefenen, eene vrouw, wier gedachten vreemd zijn aan die, welke zijnen geest bezig houden; eene, die hem tot hulp, noch troost, noch steun kan verstrekken in zijne beste gevoelens en bedoelingen? Is deze innige en bijna uitsluitende omgang vereenigbaar hiermede, dat vrouwen er tegen gewaarschuwd worden zich te mengen in zaken van algemeen belang, dat haar wordt geleerd zich niet in te laten met hetgeen de man zich verplicht ziet als zijn werk te beschouwen, en dat iedere ernstige belangstelling, welke niet op huishoudelijke aangelegenheden is gericht, haar als eene overschrijding van haar gébied wordt toegerekend? Is het goed voor een man, in volkomen gemeenschap van gedachten en gevoelens te leven met eene, die gedwongen wordt zijn mindere te blijven, wier aardsche belangen met geweld binnen vier muren worden beperkt, en die, als ware dit een beminnelijke karaktertrek, leert jagen naar onkunde en onverschilligheid aangaande de schoonste onderwerpen, die de beste krachten van den man in beslag nemen? Kan iemand ter wereld het er voor houden, dat dit kan geschieden zonder schade voor het mannelijk karakter? De tijd is thans daar, dat, zoo vrouwen niet tot het standpunt der mannen worden verheven, mannen verlaagd zullen worden tot dat der vrouwen. De vrouwen uit eens mans omgeving zijn óf een prikkel en een schraag voor zijn hoogste streven, of een domper voor zijn geest. Gij kunt haar onkundig laten in politieke aangelegenheden, maar gij kunt haar niet verhinderen zich in het laagste deel der politiek \e mengen — in persoonlijke quacsties; begrijpen zij de beginselen van den man niet, blijven deze haar vreemd, dan gevoelen zij toch veel voor zijn persoonlijk belang, en dat is de schaal, waarin zij ongetwijfeld haar gewicht zullen werpen. Zij zullen een invloed vertegenwoordigen, steeds aanwezig om den man te steunen in zijne egoïstische neigingen; zij zullen op de wacht staan om zijne oogenblikken van moreele weifeling te misbruiken, en de kracht van iedere verzoeking verdubbelen. Zelfs wanneer zij eene zedig afwachtende houding aannemen, zal haar gebrek aan sympathie als een zware last op zijne moreele energie drukken, hem ongeneigd maken haar opof-
48
feringen te doen ondergaan, die zij zullen gevoelen, en, ter wille van zaken die verre boven hare bevatting zijn, maatschappelijke voordeelen prijs te geven, waarin zij zouden kunnen deelen....... Er zal beweerd worden, dat vrouwen belang kunnen stellen in groote publieke quaesties, ook zonder dat haar het stemrecht is verleend; natuurlijk is dit mogelijk; maar met hoe velen is dit waarlijk het geval? Opvoeding en maatschappij hebben alle mogelijke moeite aangewend, om vrouwen in te prenten, dat haar gedrag behoort bepaald te worden door hetgeen de maatschappij van haar eischt; en de weigering van het stemrecht is eene duidelijke proclamatie, dat, wat ook de maatschappij moge verwachten, zij niet van de vrouw inmenging in staatsaangelegenheden verlangt.quot;