DISQUISrnONES
CIRCÜLATIOJIEIII ET CALOlilS PIIODUCTIONEJI.
-ocr page 2-jC ^
. e:
-mi
r^i-
-ocr page 3-DISSERTATIO PHYSIOLOGICO-MEDICA INAUGURALIS
CONTINENS DISQUISITIONES
de
IN
CIRCULATIONEM ET CALORIS PRODUCTIOi^lEM,
QUAM ,
ANNUENTE SUMMO NUMINE,
EX AUCTORITATK RECTORIS MAGNIFICI
OHO. LF.OK. NEIIKEI.. IfJUITIS, ORD. COBON. QUEEN. ÜECUEIONI.1,
JUEIS BOMAITI ET IIODIEBNI DOCT. ÏT PEOr. OBD.
NEC NON
AMPLISSIMI SENATUS ACADEMICI CONSENSU
ET
NOBILISSIMAE FACULTATIS MEDICAE DECRETO,
SUMMISQUE IN medicina HONORIBUS AC I'RIVILEGIIS
IN ACADEMIA RHENO-TH AJECTINA
bite et legitime consequendis,
ERUDITORUM EXAMINI SUBMITTIT
JOHANNES VAN DER BEKE CALLENFELS,
Flessinganus.
A. D. XXIX M. JUNII ANNI MDCCCLV, lIORA V.
trajecti ad riienum,
apud KEMINK et FILIUM, typook.
mdccclv.
/cp-
.Î AÎÎIi 3ljIVJ- h- gt;nbsp;OÎTATIÎr^fteiil
1 MJ
....'^v-irrv-^
* t» ♦
.gt;nbsp;jsiï i.'quot;nbsp;.mri'^fi» .iauftr. «'s»!
.a»igt; .\otquot;. iK vWOü t*a»iw.lt TSnbsp;■ti*i\ ■nbsp;-
.oTiK-isa SJLOKIVIM gt;ilT/TJt)pAT
«ii.gt;3'.tivwi M WreisoTion f»1 ^ ijnè'w«'
âHSTaatÂaT OWSHR £lKSaii3A «1
...........
—«iè^if- . ... ■ ' ' ' ■
-V'''*nbsp;inOM ^tJVK^lK IZKXnbsp;xxiu .m'^ùk-
F
mr... | |
f,' ' | |
W- ^ |
4 |
3t'' - ~ | |
»■V ■ | |
.'Squot;'- | |
^ -j. quot; | |
DEN BLOÉDSOMLOOr EN DEN WARMTEGRAAD.
- ter verkrijgino
im\ GRAAI) VAN DOCTQR IX DE GENEESKÜiXDE
de utueichtsciie iioogeschool
KEMINK EN ZOON.
1855.
MfÈmvm m m
Ä.*!)? ƒ ' ■ :-
• ^ V ^ ' ■
s.;;:/,--.-,nbsp;■nbsp;- x,;-quot;^-•
m»
fe' F -
-ocr page 7-PARENTIBUS OPTIMIS, CARISSIMIS,
PRAECEPTORIBUS AESTUMATISSIMIS
SACKUM.
-ocr page 8-i
I' 'i^.
m:
ïr ■
■mzTi
-ocr page 9-Vdór twee jaren, werd door Doet. de ruiter, in liet
physiologisch laboratorium alhier, de invloed van belladonna
en andere narcotica op de bewegingen der iris onderzocht.
Om dien invloed te leeren kennen, was het noodig, het on-
derzoek over dieren uit te strekken, bij welke de n. sym-
pathicus aan den hals was doorgesneden. Kort te voren had
beunard de gewigtige ontdekking gemaakt, dat die door-
snijding tot verhoogde temperatuur der ooren en van andere
gedeelten van het hoofd aanleiding geeft, en de ruiter ves-
tigde daarom tevens hierop de aandacht. Een aantal proeven
werden te dien opzigte reeds door hem genomen, en met een
enkel woord werden de uitkomsten door hem zeiven, en later
iets uitvoeriger door Prof. donders , medegedeeld. Op diens
aanraden en onder diens leiding, heb ik deze weder opgevat,
waarbij ik gebruik kon maken van de talrijke ■waarnemingeu,
reeds door de ruiter gedaan, en de vriendschappelijke me-
dewerking van mijn' medestudent snei-len mögt ondervinden.
Inmiddels hadden ook anderun deze proeven herhaald, en
1
-ocr page 10-het scheen niet' ongewigtig, wat van verschillende zijden
hijeengebragt was, tot een geheel te vereenigen en tevens
eene poging te doen, om twijfelachtige punten door eigen
onderzoek op te helderen. Wij hebben daarbij ook getracht,
de vaso-motorische zenuwen der hersenvaten op het spoor te
komen, en hoezeer deze proeven geen afdoend resultaat heb-
ben opgeleverd, hebben wij gemeend, onze pogingen ten
dezen aanzien niet te moeten achterwege houden.
Wij splitsen onzen arbeid in twee gedeelten. Het eerste
zal eene beknopte . geschiedenis bevatten van hetgeen door
anderen is verrigt; het tweede onze eigene nasporingen, in
verband met de resultaten, waartoe zij aanleiding geven.
GESCHIEDKUNDIG OVERZIGT.
De vroeger te hoog aangeslagene, later een' tijd lang be-
twijfelde zamentrekbaarheid der slagaderen, is door eene
groote reeks van proeven thans buiten twijfel gesteld. Toen
HENLE i), met zijne gewone grondigheid, de hieromtrent
genomene proeven verzamelde, heersehte nog de meening,
dat galvanisme zonder invloed was op do zamentrekking
dezer deelen. Thans is het algemeen erkend en wel door
lederen physioloog geconstateerd, sedert men hiertoe induc-
tie-toestellen is gaan aanwenden , dat ook galvanische irritatie
tot zamentrekking der vaatwanden aanleiding geeft.
De zamentrekbaarheid is afhankelijk van het spierweefsel,
dat in den middelsten rok voorhanden is. Zij staat onder
den invloed van zenuwen', die men gewoon is met den naam
van vaso-motorische te bestempelen, en waarvan op zeer
kleine vaten nog bundels worden waargenomen.
In ontelbare gevallen herkent men den invloed van zenu-
wen op de slagaderen. Algemeen bekend is de verminderde
tonus, bij prikkeling der gevoelszenuwen, die uent.e aan zijne
ontstekingstheórie heeft ten gronde gelegd, en die door vir-
ciiow in een eigenaardig licht gesteld werd, door den invloed
1) AUgemeine Anatomie. Leipiig 1841. S. 512.
-ocr page 12-der gevoelszenuwen op de vaatwanden met dien van den n.
vagus op de liartswerking te vergelijken. De invloed van
gemoedsaandoeningen springt in liet verbleeken en bloozen
van het gelaat ook duidelijk genoeg in het oog. Waar-
schijnlijk draagt ook eene verslapping van de slagaderrokken
tot de erectio penis bij i), en een aantal andere verschijnselen,
die tot het normale leven behooren, laten zich slechts door
eenen veranderden tonus der vaten, onder den invloed van
het zenuwstelsel, verklaren.
Aan rcgtstreeksche proeven op de vaso-motorische zenuwen
zelve is de wetenschap echter arm. De bekende, veelvuldig
herhaalde proef van magendie , omtrent de ontwikkeling van
congestie-verschijnselen in de conjunctiva enz., na doorsnij-
ding van den n. ophthalmicus Willisii, schijnt ons reeds van
te gecompliceerde natuur, om volle bewijskracht te bezitten.
Ook zijn de proeven van axmann 2), die alleen in de
draden, welke uit de ganglia van den n. sympathicus ont-
springen, proefondervindelijk dc vaso-motorische wilde erkend
hebben, niet geheel bevestigd geworden. Eene proef van
VALENTIN 3), die bij prikkeling van het onderste hals-en de
bovenste borst-ganglia van den n. sympathicus onmiddellijk
na den dood contractie van de art. aorta wil hebben waar-
genomen, wordt door hem zeiven op eene wijze beschreven,
die haar minstens problematisch maakt. Verder de uitkomsten
van wiiARTON JONES 4'), bij doorsnijding van eenen zenuwtak,
die eene slagader vergezelde, zijn niet overtuigend genoeg,
1)nbsp;Verg. KÖLLIKEK, in Verhandlungen der phytikal. Medic. Gesellsch. in
Würzburg. B. II. S. 118.
2)nbsp;Beiträge sur mikroikopischen Anatomie und Physiologie des Ganglien-
Nervensystems des Menschen und der Wirhelthiere. Berlin 1853. S. 82.
3)nbsp;G. VALENTIN. De functionibus nervorum cerebralium et nervi sympa-
thici libri quatuor. 1839 p. 62.
4)nbsp;Guï's hospital reports. Second series. Vol. VII. P. I. p. 32.
-ocr page 13-hoewel hij in den regel, vooral onder de plaats der doorsnij-
ding, verwijding zag volgen. Minder beslissend nog zijn de
proeven over den invloed van den n. vagus op de vaten der longen.
Bij dit gering aantal proeven van ondergeschikte waarde,
kon het niet anders, of de ontdekking van beiinaiid moest
in hooge mate de aandacht tot zich trekken. Zonderling
genoeg, werd Bernard het meest getroflen door de tempera-
tuursverhooging, waarop hij een' regtstreekschen invloed der
zenuwen aannam. Zijne eerste mededeeling draagt den titel;
de Vinjluence du système nerveux grand sympathique sur la
chaleur animale^). Bürnaud vond, dat, bij doorsnijding van
den n. sympathicus tusschen het bovenste en onderste gan-
glion cervicale of bij verwijdering van het ganglion superius,
zich in weinige minuten een temperatuursverschil van 3 tot
4 graden tusschen de beide aangezigtshelften ontwikkelt,
hetgeen met een' in de neusgaten of in de ooren gebragten
thermometer het gemakkelijkst te constateren is. In het oor
steeg de temperatuur bij het konijn soms tot 40°, terwijl
zij in het rectum bij dit dier gewoonlijk slechts 38° tot 39°
bedraagt. Het was bernard niet ontgaan, dat de bloeds-
omloop levendiger wordt. //Les artères surtout,quot; zegt hij,
// semblent plus pleines et paraissent battre plus fort : cela se
//voit très distinctement sur les vaisseaux de l'oreille chez le
//lapin, mais, les jours suivants et quelquefois dès le lendc-
//main, cette turgescence vasculaire a considérablement diminué
//ou disparu, bien que la chaleur de la face de ce côté, con-
//tinue à ctre aussi développée que la veille. Cette circon-
//stance, //zoo gaat hij voort,quot; doit faire penser, que l'élévation
//de température n'est pas uniquement un elTet dc l'activité
//plus grande dans la circulation sanguine.quot; Hij merkte verder
op, dat, wanneer de dieren aan hooge temperatuur werden
1) ComftM rendus. 29 Mars 1852. T. XXXIV p. 472.
-ocr page 14-blootgesteld, de temperatuur aan de beide zijden dezelfde
werd, en dat integendeel, bij zeer lage temperatuur, bet
verschil veel duidelijker aan het licht kwam, doordien dc
zijde, aan welke de doorsnijding had plaats gehad, veel min-
der afkoelt. Ook in de agonie van het dier bleef de tem-
peratuur aan de doorgesnedene zijde langer bewaard.
Budgb en wai.ler, die niet lang te voren den invloed
van den n. sympathicus op de iris hadden onderzocht en den
oorsprong der op de iris werkende vezelen op het ruggemerg
hadden aangetoond, hebben, ieder voor zich, zich gehaast,
de waarneming van bernard te bevestigen en uit te breiden.
In de zitting van 28 Eebr. 1853 i) vinden wij eene korte
mededeeling van budge, die daarin vermeldt, zich overtuigd
tc hebben, dat, na het wegnemen der cene helft van het
ruggemerg, van de laatste halszenuw tot de derde borstzenuw,
de temperatuur van het oor na 10 — 15 minuten 4 j\ 5 gra-
den hooger is dan aan de andere zijde, waarbij de slagade-
ren kloppen en de vaten zijn uitgezet. Wai.ler bevestigt
deze mededeeling van budge: hij verkreeg zamentrekking
der slagaderen door galvanische prikkeling van het rugge-
merg, het sterkst wanneer dit geschiedde tegenover de ver-
binding van den 2®quot; en 3®° borstwervel. Ook heeft hij niet
alleen de vaatuitzetting en de temperatuursverhooging, na
doorsnijding van den n. sympathicus, bevestigd gevonden, maar
tevens gezien, dat door prikkeling van het bovenste uiteinde
der doorgesnedene zenuw weder zamentrekkijig der vaten
verkregen werd, waarbij ook de temperatuur 1 li graad
daalde. Ook heeft hij bepaaldelijk zijne aandacht gcrigt op
dc vaatinjectie der conjunctiva, die reeds door pareour du
petiï, na doorsnijding van het halsgedeelte van den n. sym-
1)nbsp;ampUs rendus. T. XXXVI. p. 377.
2)nbsp;1). a78 es.
-ocr page 15-pathicus, was opgemerkt, en zag ook hierin bij prikkeling van
het bovenste uiteinde der doorgesnedene zenuw zamentrekking
tot stand komen, .üe overige bekende verschijnselen aan het
oog zijn, volgens hem, evenzeer aan de vaatinjectie van het
oor gebonden. Hij wil door de galvanische irritatie alleen
vernaauwing der slagaderen hebben waargenomen; de aderen
zouden donker en door bloed uitgezet blijven. Wanneer door
irriterende middelen de vaten van het oor zijn uitgezet, brengt
galvanische prikkeling van den n. sympathicus nog evenzeer
vernaauwing te weeg; ook wordt de bloedvloeijing bij ver-
wonding alsdan veel geringer. Op de genezing van kleine
wonden en op de vorming van etter had de doorsnijding geen
invloed. Voorts scheen onderbinding der slagader of van de
vena jugularis externa geen' invloed te hebben op de tempera-
tuur van het oor, die echter door verminderde hartswerking,
bij irritatie van het onderste uiteinde van den doorgesneden
n. vagus, één graad afnam. Na 4 of 5 dagen heeft de aan-
,wending van galvanisme op de doorgesnedene zenuw geen'
invloed meer, terwijl prikkeling van het bovenste ganglion
nog altijd vaatvernaauwing te weeg brengt.
In eene mededeeling, door beunard i) reeds in de vol-
gende zitting gedaan, toont hij aan, dat de door avai.t-ek,
medegedeelde proeven reeds vroeger door hem waren verrigt,
en in November 1852 in de Comptes rendus de la Société
de Biologie waren medegedeeld. Wij lezen aldaar: //Si l'on
//galvanise le bout superieur du grand sympathique divisé,
//tous les phénomènes, qu'on avait vus se produire par la de-
//struction de l'influence du grand sympathique, changent de
//face et sont opposés. La pupille s'élargit, l'ouverture paU
//pébrale s'agrandit, l'oeil fait saillie hors de l'orbite. D'activé
//qu'elle était, la circulation devient faible. La conjonctive.
1) Complet rendus, T. XXXVI. p. 414.
-ocr page 16-//les narines, les oreilles, qui étaient rougies, pâlissent. Si
//Ton cesse le galvanisme, tous les phénomènes, primitivement
//produits par la destruction du grand sympathique, reparais-
//sent peu à peu pour disparaître de nouveau à une seconde
//application du galvanisme. On peut continuer volonté
// cette expérience, la répéter autant de fois, que Ton voudra :
//toujours ses résultats sont les mêmes. Si l'on applique une
//goutte d'ammoniaque sur la conjonctive d'un chien, du coté
// oîl Ton a détruit le grand sympathique, la douleur détermine
//l'animal à tenir son oeil obstinément et constamment fermé.
//^A ce moment, si Ton galvanise le bout supérieur du nerf
//grand sympathique coupé, malgré la douleur, qù il éprouve,
//le chien ne peut maintenir son oeil fermé; les paupières
//s'ouvrent largement en même temps, que la rougeur produite
//par le caustique diminue et disparait presque entièrementquot;.
Wanneer bernakd echter beweert, dat de door budge en
WALT.ER geleverde bewijzen van den oorsprong dezer vaso-
motorische zenuwen uit het ruggemerg niets nieuws behelst,
kunnen wij dit niet wel toegeven. Het was ook, nadat die
oorsprong voor de op het oog werkende vezelen van het
hals-gedeelte van den n. sympathicus was aangetoond, geens-
zins overbodig, proefondervindelijk te onderzoeken, of ook
de vaso-motorische zenuwen van het oor denzelfden oorsprong
hadden. Budge heeft dit te regt in de zitting van 28 Maart i)
doen uitkomen, en het wordt in bernauds antwoord 2) geens-
zins weêrlegd.
Terwijl de iiuiteu mededeelt, dat hij, na doorsnijden
van den n. sympathicus, in het oor en in den mond en vooral
bij honden ook tusschen de oogleden eene hoogere temperatuur
1)nbsp;Comptes rendus, ï. XXXVI. p. 575.
2)nbsp;Comptes rendus, T. XXXVI. p. 034.
3)nbsp;Bissertatio p?iytiologico-medica de actione Atropa« lelladonnae in iridem.
Tr^'ccti ad Rheuum 1853, p. I.
heeft waargenomen, merkt hij op, dat hij geen temperatuurs-
versehil heeft gevonden, dat niet uit den vermeerderden toe-
vloed van bloed zou kunnen verklaard worden, waarom hij
geen' regtstreekschen invloed van den n. sympathicus op de
ontwikkeling van warmte meent te moeten aannemen.
Ook Prof. DONDEKs 1) heeft de gronden voor dit gevoelen,
eenigzins nader ontwikkeld. De proeven hadden, namelijk, ge-
leerd : 1°. dat de temperatuur der ooren slechts zeer zelden die
in den anus een weinig overtreft, meestal iets lager blijft;
dat de temperatuurs-verhooging des te sterker is, hoe heviger
de bloedsaandrang naar de ooren; 3°. dat de temperatuurs-
verhooging tegelijk met de congestie allengs afneemt, het
sterkst in de eerste uren tot den volgenden dag; 4°. dat ook
tusschen de oogleden de temperatuur der zijde, waaraan de
doorsnijding heeft plaats gehad, alleen hooger wordt, wanneer
eene congestio conjunctivae wordt waargenomen, hetgeen bij
honden meer dan bij konijnen het geval is; 5°. dat, wanneer,
tegelijk met het doorsnijden van den n. sympathicus, de arteria
carotis derzelfde zijde onderbonden wordt, de temperatuur van
het oor aan deze zijde, bij de geringere bloedsvulling, niet
hooger, maar integendeel geringer is dan aan de andere zijde;
6°. dat sterke wrijving der ooren de temperatuur aan beide
zijden gelijk maakt. //Bedenkt men daarbij,quot; zoo gaat Prof.
DüNDEKs voort, //dat doorsuijding, alzoo opgcheveue wcrking
// der zenuw, tot hoogere temperatuur leidt, dan zou, in ge-
//val men een' onmiddellijken invloed der zenuw op de dierlijke
//warmte wilde aannemen, niet van warmte-productie maar van
//koude-produetie moeten sprake zijn.quot; In plaats van te zeg-
gen, dat het oor eene hoogere temperatuur verkrijgt, na
doorsnijding van den n. sympathicus, drukt men, volgens hem,
het verschijnsel juister uit met de woorden: dat het oor,
1) Aanteekcniwjen van hel Vir. Gen , 27 Junij 1853, bl. 32.
-ocr page 18-na gezegde doorsnijding, minder beneden de bloedswarmte
wordt afgekoeld. Overtreft de temperatuur soms een weinig
de bloedswarmte, dan zou dit aan verlioogde stofwisseling, ten
gevolge van den bloedsaandrang, kunnen worden toegeschre-
ven. Voorts deelde hij mede, dat doorsnijding van den n.
sympathicus, zoo als bij het onderzoek met den oogspiegel
gebleken was, geene uitzetting der vaten van het netvlies of
van de choroidea te weeg brengt.
De eerste hierop gevolgde mededeeling van brown-sé-
quard 1) bevat niets nieuws, buiten zijn bewering, dat hij,
in Amerika zijnde, reeds 3 maanden vóór bernard, de con-
tractie der bloedvaten, de vermindering der gevoeligheid en
het dalen der temperatuur na galvauisatie vau den n. sym-
pathicus heeft waargenomen. Bepaaldelijk wijst hij op zijne
gemeenschappelijk met tholozan verrigte en in 1850 bekend
gemaakte proeven over de zamentrekking der bloedvaten, na
prikkeling hunner zenuwen en de hierbij waargenomene snelle,
belangrijke daling der temperatuur door vermindering van
den bloedsomloop. Daarbij maakt hij ongeveer dezelfde tegen-
werping als Prof. donders tegen bernards voorstelling, dat
de n. sympathicus regtstrecks invloed zou hebben op de dier-
lijke warmte, daar toch doorsnijding der zenuw verlamming
van het peripherische uiteinde te weeg brengt, en juist hierbij
de temperatuur stijgende wordt gevonden. Dat, na prikkeling
van den n. sympathicus, aan de geprikkelde zijde de wille-
keurige en onwillekeurige bewegingen, evenals de prikkel-
baarheid der bevvegingszenuwen en het gevoel, bij stikkings-
dood, spoediger wijken, is niet veel meer dan eene bevesti-
ging van het door bernard gevondene, dat na doorsnijding
gezegde verschijnselen aan de doorgesnedene zijde langer
blijven bestaan. Hij formuleert zijne besluiten in de volgende
1) Gazelle méd. de F arts, 2. 3. 1854,.
-ocr page 19-woorden: 1°. de verlamming of opgehevene werking van een
gedeelte van den n. sympathicus, na doorsnijding aan den
hals of verwijdering van het ganglion cervicale superius, wordt
gevolgd door eene verwijding der bloedvaten en hierdoor
veroorzaakten belangrijken toevloed van bloed, door eene ver-
hooging der temperatuur en door eene duidelijke stijging der
vitaliteit in de spieren en zenuwen der aan de doorgesnedene
zijde beantwoordende aangezigtshelft ; 2°. de krachtige werk-
dadigheid van den door galvanisatie geprikkelden n. sympa-
thicus brengt zamentrekking der bloedvaten te weeg en deze
wordt gevolgd door eene vermeerdering van het circulerende
bloed in het aangezigt en in het oor, door eene daling der
temperatuur en der -werkdadigheid van de spieren en zenu-
wen in de aangezigtshelft derzelfde zijde.
lleeds een paar weken vroeger had behnaiid zijne onder-
zoekingen uitvoeriger medegedeeld in do zittingen van 7 en
21 Dcc. 1853 van dc Bocielé de biologie, die weldra gepu-
bliceerd werden onder den titel van: Recherches expérimen-
tales sur le grand sympathique et spécialement sur Vinjluence,
que la section de ce nerf exerce sur la chaleur animale i).
Na eene historische inleiding onderzoekt beunaud in de
eerste plaats, of ook andere zenuwen dan de n. sympathicus
tot verhoogde temperatuur aanleiding geven. Doorsnijding
van den n. trigeminus bragt weldra verkoeling te weeg, die
later, nadat reeds de gestoorde voeding aan het oog zich begon
te openbaren, toen nu ook de n. sympathicus aan die zelfde zijde
werd doorgesneden, voor verhoogde temperatuur plaats maakte.
Dc overgeblevene gevoeligheid van het oor werd later door
doorsnijding der rami auriculares van den plexus cervicalis
vernietigd, hetgeen geene verandering in de temperatuur te
weeg bragt. De verschijnselen bleven cenige dagen onver-
1) Paris 1854. Imprimé par e. thunot ct comp.
-ocr page 20-anderd. — Doorsnijding van den n. facialis werd door tein-
peratuursverliooging in het oor gevolgd, die echter belangrijk
sterker werd, toen ook de n. sympathicus dier zelfde zijde
doorgesneden werd. Behnard zegt niet, of, bij doorsnijding
van den n. facialis alléén, de verhoogde temperatuur met meer-
dere vaatvulling gepaard ging. Wanneer bern-ard zich tot
doorsnijding van den n. facialis bepaalde, verminderde allengs
het temperatuursverschil en was na 6 dagen geheel verdwenen.
Daar Bernard verder vond, dat doorsnijding van de veze-
len van den n. facialis in de schedelholte tot geene tempe-
ratuursverhooging, maar veeleer tot vermindering, aanleiding
geeft, komt het hem waarschijnlijk voor, dat de verhoogde
temperatuur, na doorsnijding van den n. facialis aan zijne
uittrede, van bijgevoegde sympathische vezelen afhangt. Om
dit nader te toetsen, doorsneed hij bij een' hond de voorste
wortels der 4 laatste lenden- en 2 heiligbeenszenuwen, en
zag de temperatuur van den verlamden poot hierbij afnemen.
Toen hij later de voorste wortels derzelfde zenuwen aan de
andere zijde doorsneed, volgde ook hier temperatuursvermin-
dering. Bernard komt alzoo tot het besluit, dat alléén
doorsnijding van den n. sympathicus tot temperatuurs ver-
hooging aanleiding geeft.
In de tweede plaats geeft Bernard eene nadere beschrij-
ving van de temperatuursverhooging, die na doorsnijding van
het halsgedeelte van den n. sympathicus volgt. Bij wegneming
van het ganglion superius vond hij het ellect sneller, krach-
tiger en duurzamer. Werd bij konijnen alleen de stam door-
gesneden, dan werden de verhoogde temperatuur en gevoelig-
heid na 15 tot 28 dagen niet meer gezien; bij honden
kunnen zij G weken tot 2 maanden aanhouden, en na exstir-
patie van het ganglion waren zij na jaar nog even dui-
delijk als te voren. Bernard verhaalt hier ter plaatse, dat
de volgende dagen, en dikwijls reeds na 24 uren, de vaatuit-
zetting belangrijk heeft afgenomen of zelfs verdwenen is,
terwijl de warmte van het aangezigt op deze zijde zeer
ontwikkeld blijft (continue tl être developpée), en hij deelt
verder mede, dat de temperatuur der inwendige deelen, zelfs
binnen de schedelholte en in de hersenzelfstandigheid, ins-
gelijks verhoogd is, vooral na verwijdering der ganglia; ein-
delijk, dat het bloed, 't welk uit de warmere deelen terug-
stroomt, eene hoogere temperatuur bezit. Na den invloed der
uitwendige temperatuur op het verschil tusschen de beide
ooren vermeld te'hebben, verzekert hij in de warmere deelen
nooit eenig oedema, noch eenige andere ziekelijke verandering,
die tot ontsteking gebragt worden kan, te hebben waargeno-
men, wanneer de dieren slechts gezond bleven, zoodat hij
de door dupuy, iieid en andere waargenomene ontsteking
der conjunctiva meer als toevallig beschouwt.
In de derde plaats onderzoekt hij den invloed der galvaui-
satie van het peripherisch uiteinde van den doorgesneden n.
sympathicus op de warmte-verschijnselen. In deze paragraaf
vindt men zeer naauwkeurige bepalingen der temperatuursver-
mindering door galvauisatie, en tevens de opmerking, dat de
temperatuursvermindering in het oor der gegalvaniseerde zijde
met temperatuursverhooging van de andere zijde gepaard gaat.
Hetzelfde eilect verkreeg beunard door aanwending vau
chloroforme; altijd daalde de temperatuur belangrijk aan de
doorgesnedene zijde en nam daarentegen toe aan de tegen-
overgestelde zijde, zoo zelfs, dat de temperatuur alhier die
der doorgesnedene zijde overtrof. — ïen slotte onderzoekt
bernard het verband tusschen de vaatvulling en de warm-
teontwikkeling na doorsnijding van den n. sympathicus. Ber-
nard erkent hier het verband tusschen deze verschijnselen,
maar het is hem onwaarschijnlijk, dat de temperatuursver-
hooging uitsluitend van de grootere hoeveelheid doorstroomend
bloed afhankelijk zou zijn: 1° omdat hieruit, zijns inziens.
een temperatuurverschil van 6 à 7 graden tusschen de beide
aangezigtshelften niet wel te verklaren is, en daarenboven,
omdat men de vaatvulling den volgenden dag dikwijls reeds
sterk ziet afgenomen, zonder dat de temperatuur van het oor
merkbaar verschilt. Hij doet verder opmerken, dat, wanneer
na doorsnijding van het ö*^® paar, de vaten der conjunctiva
zijn uitgezet, er afkoeling plaats heeft, die weder wijkt,
wanneer de n. sympathicus wordt doorgesneden. Onderbin-
ding der aderen van het oor bij een konijn gaf tot koude
aanleiding, maar bet oor werd aan die zijde warm, wanneer
vervolgens ook de n. sympathicus werd doorgesneden. Door
onderbinding der slagader daalde de temperatuur, wel is waar,
een weinig, maar bleef toch hooger dan aan dc tegengestelde
zijde. Onderbinding der slagaderen van het oor had insgelijks
afkoeling ten gevolge, die dan echter voor geene verwarming
plaats maakte, wanneer dc sympathicus werd doorgesneden.
Onderbinding daarentegen der arteria carotis aan dezelfde
zijde, waar het ganglion geëxstirpeerd is, belet niet, dat de
temperatuur hier hooger blijft dan aan de tegenovergestelde
zijde. Beunaud beschouwt dan ook de vernaauwing en ver-
wijding der slagader geenszins als het gevolg van paralyse en
verhoogde zamentrekking. Hij zag altijd vernaauwing van de
arteria carotis, wanneer bij den halstak van den n. sympathicus,
die deze slagader vergezelt, doorsneed: //Si plus tard, //zoo
//gaat hij voort,quot; cette artère et ses divisions deviennent plus
//grosses, c'est qu'elles sont distendues par un afflux de sang,
//qui se fait dans les parties correspondantes; mais loin d'être
//la cause de la circulation plus active, l'élargissement des
//artères n'en est au contraire que l'ellet. De même, quand
//en galvanisant le bout périphérique du n. symp. coupé avec
//une forte machine électro-magnétique, on amène dans les
//parties, où il se distribue une série de troubles profonds,
//sur les quels je n'ai pas à m'expliquer ici, mais avec lesquels
//coïncide un arrêt de la circulation. Si alors les artères, comme
//les veines, se reserrent et reviennent sur elles mêmes, cela
//tient à ce qu'il n'y a plus de sang pour les distendre, mais
//il n'est pas prouvé, que ce soit l'effet d'un resserrement actif
//des vaisseaux..... En un mot, //zoo gaat hij voort,quot; le
//phénomène circulatoire, qui succède à la section du n. symp.
//est actif et non passif;quot; en na op den meerderen bloedstoe-
voer en de levendiger functie der klieren en in den omtrek
eener versche wond of van een vreemd ligchaam te hebben
gewezen, eindigt hij met de woorden: //il me suffira de dire
//que, bien que dans tous ces cas on voit les vaisseaux plus
//gorgés de sang et les artères battre avec plus de force,
//il ne peut venir à l'idée de personne de les rapporter ii
//une paralyse pure et simple des artères.quot;
De eerste hierop gevolgde mededeeling van brown-séquakd
aan de Académie des Sciences i) kunnen wij stilzwijgend
voorbijgaan, wijl zij geene nieuwe feiten bevat, die tot ons
onderwerp betrekking hebben. Alleen vermeldt hij voorloopig
het bewijs te zullen leveren, dat al de verschijnselen van door-
snijding van den n. sympathicus aan den hals waargenomen,
ook die betrekkelijk de iris, van een' vermeerderden toevloed
van bloed naar het hoofd afhankelijk zijn; en reeds in dc
zitting van 23 Jan. 2) heeft hij eene hiertoe betrekkelijke
memorie aangeboden. Vooreerst verklaart hij hier de uitzet-
ting der vaten eenvoudig uit eene verlamming hunner wan-
den en deelt nu eenige proeven mede ten bewijze, dat, wan-
neer door eeno zuivere physische oorzaak een meerdere toe-
vloed van bloed wordt te weeg gebragt, zich ongeveer dezelfde
verschijnselen ontwikkelen. Na ophanging van een dier,
vooral van een konijn aan zijn achterste pooten, met het
1)nbsp;(kimiitei rendus, T. XXXVIII. 16 Jan, 1851. p. 72.
2)nbsp;Complet rendus, p, 117,
-ocr page 24-Iioofd naar beneden, zouden, volgens liera, worden waargenomen:
1° vernaauwing der pupil, en wel bijna even sterk als na door-
snijding van den n. sympathicus; 2° zamentrekking van den
musculus rectus internus en obliquus superior, teruggetrok-
ken oogbol, half gesloten oogleden en krampachtige bewe-
gingen in verschillende spieren; 3° duidelijke tranenvloed;
4° uitzetting der aderen en slagaderen; 5° verhoogde tempe-
ratuur van den neus, den mond en vooral van de ooren, die,
na 8 tot 10 minuten, zoo groot zou zijn als na het weg-
nemen van het ganglion cervicale superius; 6° verhoogde
gevoeligheid van het aangezigt en de ooren; 7° langere duur
der irritabiliteit na asphyxie; 8° later intredende en langer
aanhoudende lijkstijfheid.
Het was te, voorzien, dat de proeven van bernakd ook
in Duitschland weerklank zouden vinden, en nadat budge,
zoo als wij zagen, reeds eene korte mededeeling daaromtrent
in de Comptes rendus gedaan had, waarop hij later nog is
teruggekomen 1) en ook vnicnow 2) ter loops zijne proeven
hieromtrent had medegedeeld, is eene uitvoerige arbeid van
schiff verschenen 3), dien wij alleen uit canstaïts Jahres-
bericht'^) kennen. Hij verdedigt het gevoelen, dat het stijgen
der temperatuur van eene verlamming der kleine vaten afhanke-
lijk is. De bloedsdrukking vond hij dan ook niet stijgende in de
arteria carotis, wanneer de n. sympathicus werd doorgesneden.
De temperatuursverhooging, die hij ook na onderbinding der
art. carotis van dezelfde zijde, bij doorsnijding van den n. sympa-
thicus, waarnam, leidt hij af van den zich buitengemeen snel
herstellenden collateralen bloedsomloop, waarbij de kleine va-
ten en de capillaria zich uitgezet vertoonen. De beweging der
1)nbsp;Verg. CANSTATTS Jahreaierichi. f. 1853, B. 1. S. 153.
2)nbsp;Eandbuck der apexiellen Pathologie. B. I. S. 150.
3)nbsp;Gaz. Hebdomad, de méd. et de chirurgie, p. 421—424. 1854.
4)nbsp;Für 1854. B. I. S. 103.
-ocr page 25-ooren naar voren, bij galvanisatie van den n. sympathicus, leidt
hij af van verhoogde zamentrekking der musculi obliqui, na
welker doorsnijding dit verschijnsel niet meer zou worden op-
gemerkt, en de bewegingen der oogleden, hierbij waargeno-
men, beschouwt iiij als uitsluitend afhankelijk van de bewe-
gingen des oogbols, wijl hij ze zich niet zag openen, wanneer
de vloeistoflen uit den oogbol te voren verwijderd waren.
Dit terugtrekken van den oogbol is, eveneens als de veran-
deringen in de pupil, van gewijzigde vaatvulling afhankelijk;
want juist deze verschijnselen zijn het, die zich na onder-
binding der arteriae carotides en vertebrales nog evenzeer
vertoonen, en eene wijziging in het lumen van de vaten der
iris kon hij bij dieren met witte iris niet waarnemen. Wij
leeren verder bij schiff, dat, somtijds bij konijnen en vooral
bij het Guineesch biggetje, de doorsnijding van den n. sympa-
thicus of het exstirperen van het ganglion superius, vaatver-
wijding noch temprratuursverhooging te weeg bragt; in dit
geval ontwikkelden beiden zich echter terstond, wanneer de
n. auricularis magnus werd doorgesneden. Schiff bevestigt
het allengs afnemen der verhoogde temperatuur in de eerste
dagen na doorsnijding van den n. sympathicus. Gemoeds-
bewegingen van-het dier, bepaaldelijk van konijnen, eene
toevallige aanraking van de aderen en vooral actieve en pas-
sieve beweging van het oor geven, volgens hem, niet zelden
tot eene tijdelijke vaatvulling aanleiding, die aan de geope-
reerde zijde sterker uitvalt, na eenige Sekunden reeds voorbij
gaat en dus geen tijd heeft, om temperatuursverhooging te
weeg te brengen.
Hiermede staat eene merkwaardige ontdekking in verband,
die, zonderliug genoeg, door allen was voorbijgezien, die
zich met de waarneming der ooren van het konijn hadden
bezig gehouden, dat, namelijk, deze organen, ook zonder
dat de n. sympathicus geirriteerd of doorgesneden wordt,
2
-ocr page 26-ja, zonder aanraking, in geheel normalen toestand, afwisse-
lend verbleeken cn rooder worden. Hij beschrijft deze ont-
dekking onder den titel van: ein accessorisches Arterien-
herz hei Kaninchen i). Hoewel wij met de beteekenis, door
SCHIFF aan dit verschijnsel gehecht, zooals later blijken
zal, niet kunnen instemmen, achten wij het hoogst gewigtig,
als een eerste voorbeeld van snel opvolgende wijzigingen in
de werkdadigheid der vaatzenuwen. De groote slagaderen
van het oor bezitten, zooals schiff beschrijft, eene van bet
hart onafhankelijke rhythmische beweging, eene expansie,
waardoor zij het bloed opnemen en gedeeltelijk zouden aspi-
reren, en eene contractie, waardoor zij den bloedsomloop
zouden ondersteunen. Deze verandering ziet men bij de
meeste konijnen 3-5 maal, zeldzamer 2-8 maal in eene
minuut. De zamengetrokken toestand duurt gewoonlijk lan-
ger dan de uitgezette. Schrik, pijn, cn onverwachte aanra-
king blijft zonder invloed, wanneer de slagaderen zamen-
getrokken zijn, maar verkeereu zij in uitgezetten toestand,
dan volgt hierdoor terstond eene zamentrekking. Door sterke
plaatselijke prikkeling blijven de slagaderen vernaauwd. Wordt
de regio cilio-spinalis van het ruggemerg of de hiervan uit-
gaande bewegingsvezelen in de banen van den n. sympathicus
(soms ook in den n. auricularis en in andere zenuwen) door-
gesneden , dan houdt deze rhythmische verandering op en de
slagaderen volharden, zooals bekend is, in eenen matig ver-
/ wijden toestand. Schiff doet te dezer plaatse nog opmerken,
dat hij eenige dagen, nadat de zenuwen, die zich naar het
oor begeven, waren doorgesneden, in de vaten van het oor
een of meerdere vernaauwde plaatsen gevonden heeft, die
door wijdere van elkander gescheiden zijn.
Het kan geenszins bevreemden, dat de gewigtige ontdek-
1) ViEROUDTS Archiv Jiir phydol. Heilkunde, Band XIII. 1854. S. 623.
-ocr page 27-king van bernaud, tot velerlei nasporing omtrent den invloed
ook van andere zenuwen op het lumen der vaten geleid heeft.
Bernard i) zelf deelt in eene noot mede, dat door exstirpatie
van de ganglia en doorsnijding van de zenuwdraden van den
n. sympathicus in de borst- en buikholte, evenzeer verschijnselen
van vaatuitzetting en verhoogde temperatuur worden waarge-
nomen, als door hem aan den kop beschreven zijn. Ook
BROWN-sÉQiiARD heeft, zooals wij \\i CK^srkits Jahresberichl
lezen 2), proeven in het werk gesteld; laat men, zoo lezen wij
hier, galvanisphe stroomen op de draden van den n. sympathicus
werken, die uit de ganglia abdominalia naa# de slagaderen
en aderen der achtcrpooten gaan, zoo verkrijgt men in de
vaten, de spieren en de zenuwen dezer ledematen soortgelijke
verschijnselen, als, door galvanisatie van den n. sympathicus
aan den hals, aan den kop worden te weeg gebragt. Hoogst
belangrijk is nog de waarneming van brown-séquard over
den invloed van den n. vagus op de art. coronariae cordis,
wanneer deze zich bevestigt. De slagaderen van het hart
zouden zich door galvanisatie van het onderste uiteinde der
doorgesnedene n. vagi vernaauwen, en hierin zou de grond
gelegen zijn van den door weber ontdekten stilstand van
het hart bij prikkeling der genoemde zenuwen. Doorsnij-
ding der n. vagi zou daarentegen verwijding der slagaderen
van het hart ten gevolge hebben, en de vermeerderde hoe-
veelheid doorstroomend bloed zou aanvankelijk aldus tot ver-
hoogde hartswerking aanleiding geven.
Inzonderheid heeft ook schiff zich verdienstelijk gemaakt
1)nbsp;Recherches expérimenlales sur le grand sympathique, pag. 25.
2)nbsp;Fiir 185 4, B. I. S. 182. Waarschynlijk is dit ontleend uit drown-
sÉQUARüs mededeeling in het Journal des connaissances médicales, 1854. n°. IG.
432—430, dat door Valentin geciteerd wordt. \Vy hebben althans in brown-
séqu ards mededeelingen aan de Académie des sciences hierover niets kunnen viudcn.
3)nbsp;Gazette médicale de Pans. p. 135 et 130.
-ocr page 28-met de opsporing der banen, waarin de zenuwen voor be-
paalde vaatafdeelingen verloopen. Beeds in 1853 onderzocht
hij den invloed der zenuwen op de vaten der tong i). Zijne
proeven hebben hem tot de meening geleid, dat zoowel in
den n. hypoglossus, als in den ramus lingualis n. trigemini
vaso-motorische vezelen van den n. sympathicus gelegen zijn.
ScuiFF herinnert verder, dat de vaten der iris en andere deelen
van het oog en ook grootendeels die der conjunctiva onder den
invloed staan van den n. trigeminus en niet onder dien van
den n. sympathicus, en dat de n. trigeminus verder de bloedva-
ten van het tanfvleesch der onderkaak, van de hier aanwezige
beenderen en van de spieren van den mondhoek beheerscht.
Ook de vaatzenuwen van het ooglid van kikvorschen en
padden verloopen in de banen van den n. trigeminus en niet
in dien van den n. sympathicus. Schiff merkte verder op, dat
vernietiging van het onderste gedeelte der pars cervicalis en
van het bovenste gedeelte der pars thoraeica van het rugge-
merg bij vledermuizen verwijding der kleine vaten der tus-
schen de vingers uitgespannen huid te weeg brengt. De
zamentrekking der daarin verloopende aderen, door wharton
jones waargenomen, hebben wij, even als sciiiff, bevestigd
gevonden. Hij leert ons verder, dat dat gedeelte van het
centrale zenuwstelsel, waaruit de gevoels- en bewegingszenu-
wen der achterste ledematen ontspringen, niet tevens alle
vaatzenuwen dezer deelen bevat. Deze ontspringen reeds uit
het borstgedeelte van het ruggemerg en loopen noch in de
baan van den plexus lumbalis, noch in die van den n.
ischiadieus. Heeft men het ruggemerg van den 5®° en 6®quot;
borstwervel af tot aan zijn achterste uiteinde vernietigd, dan
stijgt de temperatuur in de geheele achterste ledematen; bij
vernietiging daarentegen van het lendengedeelte alleen werd
1) Archivfür fhytiol. Ileilk. B. XII. S. 377.
-ocr page 29-slechts in het onderbeen en in de voeten duidelijke tempe-
ratuursverhooging waargenomen.
Ook over de vaatzenuwen der maag heeft schiff onder-
zoekingen medegedeeld Daar doorsnijding van den n.
vagus geene merkbare veranderingen in het slijmvlies der
maag te weeg brengt, en verder geene maagbewegingen ver-
kregen worden, bij prikkeling der onderbuiksvlechten van den
n. sympathicus, zoo meent schiff de talrijke draden, die zich
uit deze vlechten naar de maag begeven, als vaso-motorische
te mogen beschouwen. Na doorsnijding van den thalamus ner-
vorum opticorum of van het crus cerebri aïi^i eene zijde bij
het konijn vond hij reeds na acht dagen stasis en verwee-
king in het slijmvlies van de maag. Hij neemt daarom aan,
dat hier de vezelen ontspringen, die door den n. sympathicus
de maag bereiken, en daar hem later bleek, dat doorsnijding
van het ruggemerg a'an eene zijde, oïider den oorsprong der
n. vagi, hetzelfde gevolg heeft op het slijmvlies der maag,
besluit hij dat deze draden door het ruggemerg en wel door
de voorste kolommen den n. sympathicus bereiken. Voorts zijn
de verschijnselen, die in de longen somtijds worden waarge-
nomen, na doorsnijding der beide n. vagi, door sommigen
met eene vaso-motorische werking op de longvaten in verband
gebragt. Eindelijk wil scuiff 2) de voedingsveranderingen
in de beenderen, na doorsnijding van zenuwen, van hare
vaso-motorische werking afleiden. Na doorsnijding van alle
zenuwen, die naar een lid gaan, zouden zich de kleine vaten
van het beenvlies en van het merg belangrijk verwijden. Na
doorsnijding van den n. maxillaris inferior van eene zijde
zou zelfs in het volwassene dier, reeds na weinige weken,
hypertrophic van het been ontstaan, hetgeen zich hier zoo
1)nbsp;Archiv für physiol. Ileilk. B. XIII. S. 30.
2)nbsp;Complet rendus. 1854. p. 1050—1057.
-ocr page 30-duidelijk openbaart, omdat de bewegingen der onderkaak
voortduren en geene paralytiscbe verschijnselen in de spieren
voorhanden zijn, die, van hunne zijde, eene atrophie zou-
den bevorderen.
EIGENE ONDERZOEKINGEN.
a. Onderzoekingen omtrent de afivisselende uilzetting
en vernaauwing der vaten van het oor, zonder
doorsnijding van zenmoen.
Tot onze eigene onderzoekingen overgaande, meenen wij
ons in de eerste plaats met het door schiff ontdekte ver-
schijnsel van periodieke zamentrekking en uitzetting der slag-
ader in het oor van konynen te moeten bezighouden. Van
het verschijnsel in het algemeen zal iedereen zich gemak-
kelijk kunnen overtuigen. Zeer dikwijls komt het voor, dat
de vaten van het oor bij geheel rustig voor ons geplaatste
konijnen afwisselend, met kortere of langere tusschenpoozen,
uitgezet worden, zooals zij figuur I zijn afgebeeld, en spoedig
daarop vernaauwd worden in eenen graad, die figuur II nog
overtreft, om weldra op nieuw te verwijden Men ziet de
verwijding aan het onderste gedeelte van den slagaderlijken
stam {a) aanvangen, die op de buitenvlakte van het oor ver-
loopt, en zich bijna onmiddellijk aan de kleine takken me-
dedeelen, om binnen drie Sekunden ook reeds in de aderen
(è, b,b,) merkbaar te worden. Van de snelheid van den
overgang van liet bloed uit de slagaderen in de aderen kan
men zich dus in het oor van 't konijn gemakkelijk overtui-
gen. Ook in de kleine vaten, die aan de binnenvlakte van het
oor, uit de concha opstijgen, hebben wij hetzelfde verschijn-
sel waargenomen. Na 6 tot 12 Sekunden heeft de uitzet-
ting in dc slagaderen doorgaans reeds haar maximum bereikt,
terwijl de aderen nog eenige Sekunden voortgaan, zich uit
te zetten. De kleur tusschen de zigtbare vaten is hierbij ook
merkbaar rooder geworden, hetgeen bloedvulling der kleine va-
ten en der capillaria aanduidt. Na korteren of längeren tijd
vangt nu de vernaauwing aan, insgelijks aan den slagader-
lijken hoofdstam, om zich vrij spoedig naar de pcriplierie uit
te breiden, evenwel minder snel, dau met de uitzetting het
geval was. De zamenkrimping der aderen volgt altijd eerst
verscheidene Sekunden na die der slagaderen, en blijft zelfs
z^er onvolkomen, wanneer de slagaderen haar lumen bijna
geheel verliezen. Houdt de zamenkrimping der aderen vrij
lang aan, dan vernaauwen zich de aderen zeer aanzienlijk.
Dat de zamenkrimping der aderen die der slagaderen zooveel
later volgt dan de uitzetting, schijnt wel aan te toonen, dat
in de aderen geene verandering van tonus ontstaat.
Niet altijd worden echter deze periodieke bewegingen ge-
zien. Bij koud weder, vooral wanneer op hoogere warmte
koude gevolgd was, vonden wij eene blijvende vernaauwing.
Wij zagen die, onder anderen, in de morgen-uren van den
18'° Junij, bij eene temperatuur van 16,2°, in de 12 ooren
van zes konijen, verscheidene uren achteréén standhouden.
Aanhoudende uitzetting, zoo als doorgaans na doorsnijding van
den n. sympathicus wordt gezien, is veel zeldzamer. Wij herin-
neren ons slechts eenmaal ze uren achtereen tc hebben waar-
genomen bij een wit konijn op den 12. Junij, toen de tem-
peratuur 21° bedroeg. Vertoonen zich de vaten blijvend ver-
naauwd, dan kan men ze door mechanische irritatie der ooren»
b. v. door het knijpen van de punten der ooren met een
pincet, weldra tot uitzetting brengen, en tlians vertoont
zich de periodieke afwisseling. De vaatverwijding komt,
hoewel doorgaans in mindere mate, bij het irriteren van het
eene oor, ook in het andere voor. Ook het galvaniseren
der ooren brengt hetzelfde tc weeg en men kan hierdoor
vrij lang aanhoudende uitzetting voortbrengen, die door een
stroom koud water op de ooren niet opgeheven wordt. Gal-
vaniseert men het eene oor, dan kan, terwijl het gegalvani-
seerde langen tijd rood blijft, het andere de afwisseling van
uitzetting en zamenkrimping blijven behouden. Ook behoeven
de konijnen met blijvend bleeke ooren slechts een' tijd lang
in een warmer vertrek te verblijven, of aan eenige irriterende
proef onderworpen te worden, om afwisselende roodheid der
ooren te zien ontstaan.
Zijn de ooren ifieer blijvend rood, of duren de perioden
van roodheid althans betrekkelijk lang, dan verkrijgt men
door knijpen van den rand van het oor met een pincet, schier
onmiddellijk eene ongeveer 3 Sekunden aanhoudende zamen-
trekking, waarop dan weder uitzetting volgt, die gewoonlijk
7 Sekunden later reeds haar maximum bereikt. Bij het knij-
pen van het eene oor komt de zamentrekking op beide ge-
lijktijdig tot stand; maar niet zelden laat zich de opvolgende
uitzetting op een van beide langer (soms 15—21 Sekunden)
wachten. Ook knijpen der pooten en het doen schrikken
van het dier brengen, hoezeer minder bestendig, eene kort-
stondige verbleeking te weeg. In geen geval laat zich de
verbleeking, bij prikkeling, uit tijdelijk verminderde harts-
werking verklaren, vooreerst, omdat zij schier op hetzelfde
oogenblik tot stand komt, en verminderde hartswerking zich
niet zoo onmiddellijk uit, en, ten anderen, omdat zij niet
evenzeer in andere slagaderen gezien wordt, zoo als het ge-
val zou moeten zijn, wanneer het verschijnsel aan de gevvij-
zigde hartswerking ware toe te schrijven. Hoppe i) heeft
voor de verschijnselen, bij knijpen waargenomen, ongetwijfeld
te veel gewigt gehecht aan de verminderde hartswerking. Bij
zamengekrompen vaten volgt op het knijpen van den rand
van het oor eene nog sterkere zamenkrimping, die dan ech-
ter spoedig door verwijding gevolgd wordt. Bij het knijpen
ontstaat telkens eenige spierbeweging in het oor. Knijpen van
de slagaderen zelve met een pincet, geeft eene plaatselijke
vernaauwing van de slagader, die dagen lang kan zigtbaar
blijven.
Uit het bovenstaande is reeds gebleken, dat wij niet altijd
de door schiff gevondene afwisseling regelmatig zagen plaats
grijpen. Maar ook in die gevallen, waar zij aanwezig is, is
de duur van zamentrekking en uitzetting zoo verschillend,
dat wij niet met schiff kunnen instemmen , wanneer hij zegt,
dat de periodieke afwisseling doorgaans 2—6 maal in ééne
minuut plaats grijpt. Meestal duurde elke periode meer dan
één minuut, de zamengetrokken toestand doorgaans langer
dan de uitgezette; ja, tusschen korte perioden van ongeveer
eene minuut werd soms eene zamenkrimping, die 7 minuten
en langer duurde, waargenomen. Somtijds scheen het ver-
schijnsel op beide ooren geheel onafhankelijk voor te komen;
dan weder werden er eenige afwisselingen van uitzetting en
zamentrekking waargenomen, die bijna gelijktijdig op de
beide ooren voorkwamen, of waarbij het verschijnsel regel-
matig eenige Sekunden later op het eene oor dan op het an-
dere intrad. Niet zelden blijft het eene oor bleek, terwijl
het andere eene uitzetting en vernaauwing ondergaat, om de
volgende periode mede te doorloopen. Het aantal perioden
vonden wij bij eene waarneming, die 15 tot 30 minuten
werd voortgezet, op beide ooren nimmer even groot. In zeer
1) Medinnische Briefe. Jnhrg. II. II. 3. S. 73 u. f. Freiburg 1855.
-ocr page 35-vele gevallen hebben wij een metronoom naast ons geplaatst,
dat de Sekunden aangaf, en voor elk oor het aantal Sekun-
den genoteerd, na welke eene verandering werd gezien. Uit
het groote aantal op die wijze verrigte waarnemingen laten
wij hier een paar volgen. Bij de waarneming werd telkens
de aanvang en het hoogste punt van uitzetting en zamen-
krimping, benevens de graad van beide, genoteerd. Wij
hebben gemeend, de tabellen te mogen vereenvoudigen, om
eenvoudig den duur der roodheid en bleekheid op te geven,
daar toch altijd, wanneer de verbleeking of uitzetting zich
beginnen te vertoonen, beide in weinige Sekunden haar hoog-
ste punt bereiken. Wat den graad betreft, zoo merken wij
op, dat nu en dan eene slechts geringe uitzetting wordt
waargenomen, niet zelden slechts op één oor. De tabel is
gemakkelijk te^begrijpen. Alleen willen wij opmerken, dat
in de kolom voor elk oor het aantal Sekunden staat uit-
gedrukt, dat, bij het begin van de nieuwe periode, sedert
den aanvang der waarneming, is verloopen. Het verschil
tusschen dat cijfer voor de beide ooren duidt dus aan, hoe
veel Sekunden vroeger of later de uitzetting op het eene oor
begonnen is dan op het andere.
r
LINKER OOR.
REGTER OOR.
DUUR IN SEKUNDEN
DUUK IN SEKUNDEN
O |
roodheicl. |
bleekheid. |
gelieele |
ledert |
5 O n |
roodheid. |
bleekheid. |
geheele |
sedert |
1 |
42 |
92 |
134 |
l |
84 |
281 |
365 | ||
2 |
18 |
99 |
117 |
134 | |||||
3 |
24 |
82 |
106 |
251 | |||||
4 |
16 |
40 |
56 |
357 |
2 |
8 |
52 |
60 |
365 |
5 |
32 |
36 |
68 |
413 |
3 |
20 |
72 |
122 |
405 |
6 |
36 ■ |
56 |
92 |
481 |
4 |
24 |
330 |
354 |
527 |
7 |
32 |
206 |
298 |
573 | |||||
8 |
16 |
54 |
70 |
871 |
5 |
30 |
92 1 |
122 |
881 |
9 |
10 |
52 |
62 |
941 | |||||
10 |
28 |
172 |
200 |
1003 |
6 |
128 |
72 |
200 |
1003 |
11 |
34 |
72 |
106 |
1203 |
7 |
42 |
106 |
148 |
1203 |
12 |
12 |
30 |
42 |
1309 | |||||
13 |
56 |
36 |
92 |
1351 |
8 |
56 |
36 |
92 |
1351 |
14 |
40 |
82 |
122 |
1443 |
9 |
90 |
1 32 |
122 |
1443 |
1 |
18 |
414 |
432 |
1 |
132 |
12 |
144 |
144 | |
16 |
4 |
34 |
24 |
58 |
358 | ||||
2 |
304 |
320 |
432 |
5 |
282 |
182 |
464 |
416 | |
3 |
38 |
50 |
88 |
752 | |||||
4 |
10 |
130 |
140 |
840 |
6 |
46 |
54 |
100 |
880 |
5 |
12 |
6 |
18 |
980 |
7 |
12 |
6 |
18 |
980 |
6 |
40 |
88 |
128 |
998 |
8 |
40 |
56 |
96 |
998 |
7 |
8 |
10 |
18 |
1126 |
9 |
156 |
70 |
226 |
1094 |
8 |
2 |
100 |
102 |
1141 | |||||
9 |
4 |
134 |
138 |
1246 |
10 |
10 |
54 |
64 |
1320 |
10 |
18 |
250 |
268 |
1384 |
11 |
18 |
270 |
288 |
1384 |
II |
10 |
82 |
92 |
1652 |
12 |
26 |
14 |
40 |
1672 |
12 |
42 |
348 |
390 |
1744 i |
13 14 15 |
124 |
20 |
144 |
1712 |
13 |
110 |
! |
16 |
34 |
92 |
126 |
2050 | ||
4 |
114 |
2134 j |
17 |
26 |
46 |
72 |
2176 |
Wij hebben boven reeds gezien, dat schiff in de afwis-
selende uitzetting en zamentrekking van de slagader in het
oor eene bijkomende hartswerking ziet. Prof. donders i)
heeft zich hiertegen reeds verklaard en ook hoppe heeft
zich in gelijken zin geuit. Inderdaad is het klaar, dat,
wanneer de zamentrekking der slagaderen ook actief tot voort-
beweging van het bloed bijdraagt, die voortbeweging toch
nog langzamer zal plaats grijpen, dan wanneer de zamen-
krimping niet was tot stand gekomen, en alleen de actieve
werking van het hart zich deed gelden. Zoodra de vernaau-
wing tot stand gekomen is, is de bloedsbcweging, wegens
den verhoogden weerstand langzamer, cn zij wordt daaren-
tegen sneller, wanneer de uitzetting volgt. Hierbij juist,
dat is bij de voorwaarde voor versnelling, verhoudt de slag-
ader zich ongetwijfeld passief, zoodat, bij den verminderden
tonus barer wanden, deze voor de van het hart afhanke-
lijke bloedsdrukking meer wijken. In geen geval kan met
schiff eene aspiratie worden aangenomen. Het geheele
verschijnsel valt dus binnen de gewone grenzen der slagader-
werking, door HENLE 3) treilend uitgedrukt met de woorden:
//dass von dem Herzen hauptsächlich die Blutbewegung,
//von den Gefüssen die Blutsvertheilung abhängig ist.quot; Het
staat volkomen gelijk met het bloozcn en verbleeken van het
gelaat en met de naar de functie gewijzigde hoeveelheid
bloed, die op verschillende tijden naar verschillende organen
stroomt. Desniettemin is hel verschijnsel hoogst opmerke-
lijk, zoowel om de snelheid, waarmede het, zonder dat bij-
zondere prikkels inwerken, afwisselt, als om het verband,
waarin het staat met de temperatuur der ooren. Het is dus
1)nbsp;Bijdragen op liet gebied der haemodynamica, iu Verslagen en mededee-
Hntjen van de Koninkl. Akad. van Wetenschappen , 1855.
2)nbsp;Medicinische Briefe, Jahrg. 11. H. 3. S. 83.
3)nbsp;Alllgemeinc Anatomie. S. 512.
-ocr page 38-van gewigt, naar de beteekenis van het verschijnsel te vragen,
en wij zullen zien, dat Prof. dondeiis hieromtrent eene hy-
pothese heeft geopperd, die het in verband brengt met de
oeconomie der eigene warmte.
Het verband van de uitzetting der vaten met de tempera-
tuur van het oor spriugt ten duidelijkste in het oog. Vonden
wij de vaten blijvend vernaauwd, dan verhief de tempera-
tuur zich niet meer dan 1—5 graden boven die der omrin-
gende lucht. Pij afwisselende uitzetting en vernaauwing was
de temperatuur des te hooger, hoe langer de perioden van
verwijding duurden, en bij lang aanhoudende verwijding
hebben wij de temperatuur in het midden en zelfs hooger
aan het oor enkele malen tot 38° zien stijgen. Duren de
perioden van uitzetting en zamenkrimping 30 Sekunden of
langer, dan kan men ook telkens eene kleine temperatuurs-
verandering constateren.
De waarneming van de temperatuur der ooren heeft eenige
zwarigheden, die wij niet met stilzwijgen mogen voorbijgaan.
Vooreerst moet men onderscheiden tusschen de temperatuur
aan den top, in het midden en aan de basis der ooren.
Nabij de basis is zij altijd het hoogst, verschilt in de diepte
niet wezenlijk van de bloedswarmte en ondergaat daar ook de
geringste veranderingen. Naar den top toe neemt zij allengs
af. Wanneer wij de plaats, waar de temperatuur bepaald
werd, niet vermelden, dan geschiedde dit ongeveer in het
midden van het oor. Wij bezigden hierbij een thermometer,
door GEissLEU te Bonn vervaardigd, waarmede, van 0°—44°,
twintigsten van graden gemakkelijk konden worden afgelezen.
Later, toen deze gebroken was, moesten wij ons met minder
volkomene werktuigen, waarop halve of tienden van graden
werden afgelezen, behelpen. Trouwens is een zeer gevoelig
werktuig in het algemeen hierbij niet te verkiezen, wijl uit
een gering verschil van plaats reeds eene vrij groote afwij-
— Sl-
icing voortvloeit Van meer gewigt is het, dat de glazen
bol dun en de hoeveelheid kwikzilver gering is, opdat dit
spoedig de temperatuur der oppervlakte zou kunnen aanne-
men. Daar men deu bol van den thermometer door het oor
omsluiten moet en de temperatuur van de toppen der vin-
gers of van een hiertoe gebezigd werktuig zich weldra door
het oor heen zou kunnen doen gevoelen, hebben wij daar-
enboven, telkens, vóór het aanleggen van den thermometer,
deze ongeveer den stand doen aannemen, die aan de tempe-
ratuur van het oor beantwoordde, zoodat er slechts weinige
oogenblikken aanraking vereischt werden, om de tempera-
tuur van het oor af te lezen.
Het verschil in de temperatuur der ooren, die, zoo als
wij zagen, met den meer of minder levendigen bloedsomloop
door de ooren in het naauwste verband staat, moet van
groote beteekenis zijn voor het warmteverlies, dat de dieren
ondergaan. Somtijds overtreft de temperatuur der ooren die
der omgevenden lucht hoogstens 1 of 2 graden; in andere
gevallen stijgt het tot 20°, ja tot 30° en meer. Vóór eenige
jaren hebben Prof. donders i) en Prof. bergjiannS), onaf-
hankelijk van elkander, de huid der warmbloedige dieren
voorgesteld als moderator der eigene warmte. Terwijl bij
deze dieren de inwendige ligchaamsdeelen slechts een gering
verschil van temperatuur ondergaan, 't welk voor den regelma-
tigen gang der verrigtingen noodzakelijk is, daalt de tem-
peratuur der huid in het algemeen met die van het omrin-
gende medium. Het warmteverlies langs de huid zal nu
ongeveer aan het verschil van temperatuur tusschen huid en
omringend medium geëvenredigd zijn. Niet alleen bepaalt
1)nbsp;Blik op de stofwisseling, als bron der eigene warmte van planten en
dieren, 11. BG en v. Utrecht 1845.
2)nbsp;-\rt. Kreislauf, innbsp;Ilandwórterb. für Physiologie und PMologie.
-ocr page 40-dit verschil het warmteverlies door uitstraling en aanraking,
maar bij lagere temperatuur der huid wordt ook het warmte-
verlies door dampvormig ontwijken van water langs dien
weg beperkt. Het gevolg hiervan is, dat, met de verminde-
ring der uitwendige temperatuur, het warmteverlies geenszins
evenredig stijgt en zelfs langs de huid minder worden kan,
terwijl het langs de longen toeneemt, zoodat de warmte-
productie bij koude temperatuur welligt slechts weinig be-
hoeft te stijgen, om de eigene warmte der inwendige deelen
onveranderd te bewaren. I3ij de konijnen is het ligchaam
in het algemeen sterk met haren bedekt, die, als .slechte ge-
leiders der warmte, de temperatuur der huid naauwelijks be-
neden die der inwendige ligchaamsdeelcn doen dalen. De
ooren alleen zijn arm aan haren, en bij de groote opper-
vlakte, die zij met eene zeer geringe massa vereenigen,
kunnen zij snel en belangrijk worden afgekoeld. Hebben
de ooren eene temperatuur, welke die der lucht belangrijk
overtreft, dan zal het warmteverlies hier zeer groot zijn en
het bloed, dat nu in groote hoeveelheid door de ooren ge-
voerd wordt, zal eene niet geringe afkoeling ondergaan. De
temperatuur der ooren vindt men dan ook altijd lager dan
die der inwendige ligchaamsdeclen, niettegenstaande de wijze
van waarneming, waarbij het oor om den thermometer ge-
sloten wordt en dus het warmtcvlies langs de eene oppervlakte
wordt opgeheven, maakt, dat de temperatuur altijd hooger ge-
meten wordt, dan zij werkelijk is. Zijn de ooren afgekoeld tot
weinig boven de temperatuur van het omringende medium,
dan kan langs de oppervlakte slechts weinig warmte verlo-
ren gaan; en even weinig warmte zal aan de geringe hoe-
veelheid doorstroomend bloed onttrokken worden. Dat het
warmteverlies langs de ooren bij hooge temperatuur dezer
organen niet gering is aan te slaan, volgt reeds daaruit,
dat, wanneer door de eene of andere oorzaak dc levendige
bloedstoevoer naar de ooren ophoudt, er in minder dan eene
minuut eene afkoeling van. 5° kan tot stand komen.
liet is uit het hier ontwikkelde duidelijk, dat de tempe-
ratuur der ooren een' belangrijken invloed uitoefent op het
warmteverlies van het dier, en bij de zoo verschillende tem-
peratuur dezer organen schijnt het niet anders mogelijk, dan
dat zij als moderatoren der dierlijke warmte optreden.
AVij hebben getracht, deze hypothese te toetsen en mee-
nen ze te kunnen verdedigen, omdat de meeste verschijnse-
len uit dit oogpunt in overeenstemming te brengen zijn.
Vooreerst merken wij op, dat de temperatuur der ooren
zeer spoedig wisselt met de uitwendige temperatuur; zeer
dikwijls hebben wij opgemerkt, dat een aantal konijnen allen
koude, bloedledige ooren hadden, op het oogenblik, dat zij
uit eene koude ruimte in een warmer vertrek werden over-
gcbragt. Na korten tijd begonnen zich nu de ooren afwis-
selend met meer bloed te vullen en daarbij steeg nu hunne
temperatuur aanzienlijk. Vooral na warme dagen bad, zoo-
als wij boven reeds gezien hebben, eene koudere weersge-
steldheid algemeene bleekheid der ooren, en daarmede eene
afkoeling ten gevolge, die slechts een verschil van 1° tot
5° van de temperatuur van het omringende medium overliet.
In de tweede plaats is ons gebleken, dat de temperatuur
der ooren in een innig verband staat met die der inwendige
Hgchaamsdeelen. Langs den anus kan men een' dunnen
thermometerbol gemakkelijk 5 centimeters diep invoeren en
aldus de inwendige warmte constateren. De temperatuur, die
men in eene huidplooi of in de okselholte waarneemt, ver-
schilt hiervan naauwelijks, en men kan ook zeer gemakke-
lijk den thermometerbol tusschen het onderste ooglid en den
oogappel invoeren en nu het bovenste ooglid met eene huid-
plooi hierover heenslaan, waarbij men ook weder ongeveer
dezelfde temperatuur vinden zal, die zeker aan de bloeds-
3
-ocr page 42-— an-
wärmte genoegzaam gelijk is. De konijnen bieden meer ver-
sehil in bloedswarmte aan, dan men gewoon is aan te ne-
men. Wij hebben ze tusschen 34,5° en 40,5° waargenomen.
Is zij beneden de gemiddelde, dan kan men bijna zeker zijn,
dat die der ooren slechts weinig boven de uitwendige tem-
peratuur zal gestegen zijn. Is zij daarentegen ver boven de
gemiddelde gestegen, bereikt zij 39° of 40°, dan zal men
de temperatuur der ooren doorgaans van 30°—37° vinden,
wanneer ook de uitwendige temperatuur, even als vroeger,
slechts 16° bedraacft. In de tabellen van de uuiteu vinden
wij meer dan 200 waarnemingen, waarbij de temperatuur
der ooren en die van den anus werden bepaald, en van
deze wordt minstens door OOo/o het gezegde bevestigd.
Wij zien hieruit, dat, met geringe wijzigingen der in-
wendige temperatuur, een groot temperatuurverschil in de
ooren optreedt, zoodat deze krachtig moeten medewerken,
om, bij verscheidenheid van uitwendige omstandigheden en
inwendige werkdadigheid, de eigene warmte der inwendige
ligchaamsdeelen voor groote schommelingen te bewaren. Bij
de konijnen schijnt dit van het meeste gewigt, omdat, zoo
als wij zagen, hunne eigene warmte verre van bestendig is.
Kunstmatige afkoeling en verwarming van het ligchaam,
bevestigt de hier gegevene voorstelling. Wij laten hierom-
trent eenige proeven volgen : a. Bij een konijn met warme
ooren, waarin lang aanhoudende roodheid met kortstondig
verbleeken afwisselde, werden 50 gramm. water van 13,5° in
den anus gespoten. Weldra duurde de verbleeking telkens
zeer lang en werd slechts door kortstondige roodheid afge-
wisseld. Dit geeft regt tot eene belangrijke temperatuursver-
mindering te besluiten, die intusschen niet werd opgeteekend. —
h. Een konijn, welks beide ooren, bij eene temperatuur der
buitenlucht van 16,2°, 28° hadden, werd tot aan het begin
van den bals in koud water vau 14,5° geplaatst; na een
paar minuten was de temperatuur der ooren op 23°, na 5
minuten op 19° en na een half uur op 17° gedaald, zoodat
zij de uitwendige temperatuur nog slechts 0,8° overtrof. Thans
in warm water van 40° geplaatst, steeg de temperatuur na
3 minuten reeds weder tot 24°. — c. 13ij eene temperatuur
van 15° werd een konijn, welks ooren 25° hadden, tot aan
den hals in water van 43° geplaatst; spoedig steeg de tem-
peratuur tot 31°, na 2 minuten tot 32,5°, na vijf minuten
tot 35°. De roodheid was aanzienlijk toegenomen, de adem-
haling zeer snel. — d. Bij eene temperatuur van 1G° werd
eene konijn, welks anus 39°, regter oor 37,5°, linker oor
36,5° hadden, in water van 13,5® gezet. Spoedig werden de
ooren bleek en de temperatuur daalde tot 25,5° en 25,0°;
na 10 minuten tot 21° en 20°. Het dier werd uitgenomen:
anus 34°; een uur later, ooren 25°, anus, huidplooi en ok-
selholte 34°, mondholte 32°, tusschen de oogleden 33^;
10 minuten later ooren 23°, het dier beeft steeds, maar eet
goed; na uurs, inwendige temperatuur onveranderd, ooren
21,5°. Het regter oor werd sterk en herhaaldelijk geïrri-
teerd; eerst na langen tijd ontstond eenige meerdere vaat-
vulling, vooral in het regter oor, dat eindelijk 27had.
Den volgenden dag, bij eene temperatuur van 16f°, hadden
de ooren 24°, de anus (waarschijnlijk door veelvuldige irri-
tatie) 39f°, de huidplooi 38f°. Weldra steeg de huidplooi
tot 39i°, de ooren tot 32,5° en 33,5°, met afwisselende
sterke vulling en verbleeking, later bij verbleeking 27°, bij
rood worden 30°. — e. Bij eene temperatuur van 16° werd
een ander konijn, waarvan de anus 37-J°, de ooren na irri-
tatie en tegensparteling, bij sterke roodheid 35° liadden,
werd in water van 37° gezet. Spoedig daarna werden de
ooren een oogenblik bleeker en daalden tot 29°; na 5 mi-
nuten was het regter oor rood met 33°, het linker bleek
met 29°; 5 minuten later beide rood, met 34° en 32,5°; het
3*
-ocr page 44-dier werd uit het water genomen en had in den anus eene
temperatuur van 39,5°. Na een half uur met geheel natte
huid (het hoofd uitgezonderd) te hebben rondgeloopen bij
10°, was de anus gedaald op 33°. Een half uur later was
de anus tot 38|-°, de ooren tot 21,0° gestegen; na een half
uur de ooren 25°, de huidplooi en de oogleden 38°. Door
knijpen van het eene oor worden de ooren spoedig rood en
en bereiken 28^°; na J uurs zijn zij eenigzins verbleekt
en hebben 23° en 25°. Den volgenden dag bedroeg dc tem-
peratuur der ooren 28° en 27 i°, bij eene temperatuur van
den anus van 38°, tusschen de oogleden en huidplooi 371°.
Later steeg de temperatuur der ooren, bij herhaald onder-
zoek cn cenige irritatie, tot 31,5° en 32,5°.
Uit deze proeven blijkt duidelijk, dat verkoeling van het
ligchaam en daardoor van het bloed, tot eene veel sterkere
afkoeling der ooren aanleiding geeft, terwijl verwarming van
het ligchaam juist het tegendeel voortbrengt. In het laatste
geval stroomt meer, in het eerste minder bloed door de ooren.
Na dc proef is het verband tusschen inwendige temperatuur
en die der ooren minder bestendig dan bij dieren, die aan
geene bijzondere proef zijn onderworpen.
De vaten der ooren worden door eene temperatuursveran-
dering der ooren zelve weinig veranderd, hetgeen des te meer
opmerking verdient, wijl overigens dc vaten der huid zich
duidelijk door koude zamentrekken en door warmte uitgezet
worden. Bij een konijn, dat afwisselend gevulde en bloed-
Icdige ooren had, zagen wij, terwijl het oor aan een' stroom
koud water werd blootgesteld, zelfs belangrijke verwijding
tot stand komen. Hieruit volgt, dat geenszins de tempera-
uur der ooren zei ven, maar eene inwendige oorzaak tot de
uitzetting der vaten aanleiding geeft en alzoo ten gronde ligt
aan de temperatuursvcrhooging, hetgeen wij als gewigtig be-
schouwen.
r
JIct verdient verder opmerking, dat kunstmatig verminderde
toevoer van bloed naar liet eene oor temperatuursverhoo-
ging van het andere kan ten gevolge hebben, en omge-
keerd. Is de n. sympathieus aan 'eene zijde doorgesneden
en hierdoor ruimere toevoer van bloed en hoogece tempera-
tuur van het oor dier zijde te weeggebragt, dan is bet oor
der andere zijde doorgaans kouder, dan men regt had te
verwachten. Snijdt men nu ook aan deze zijde de n. sym-
pathicus door, dan rijst de temperatuur hier belangrijk, maar
daalt daarentegen die van het oorspronkelijk warmere oor.
Beh:iard heeft gevonden, dat, wanneer door galvanisatie van
den n. sympathicus, het oor aan die zijde bleeker en kouder
wordt, dat der andere zijde in roodheid en temperatuur toe-
neemt, zoodat ook hierbij het gezamenlijk warmtevlies geene
groote verandering, zal ondergaan. In de aanteekeningen van
de uuiTEii, die reeds vóór deze mededeeling van beunahd
werden opgemaakt, vinden wij : -/bij ep'grooten bruinen hond
werd de vereenigde n. vagus en sympathicus doorgesneden;
vóór de doorsnijding, bij 17,4°, bedroeg de temperatuur der
ooren 28,7° en 27,5°, na de doorsnijding 34° en 27,8°; het
centrale uiteinde werd gegalvaniseerd, waarbij bet oor der
doorgesnedene zijde tot 33,2° daalde, dat der gezonde tot
32,6° steeg; 5 minuten later 33,9° en 31,6°; 10 minuten
later, 35,3° en 32,5°quot;. — Bij een konijn, welks ooren 29,5°
hadden, prikkelden wij den regter n. sympathicus, waarbij
het regter oor kouder, het linker warmer werd. Na het prik-
kelen steeg het regter oor, bij toenemende roodheid tot 30,5°,
het linker oor daalde bij verbleeking tot 27,5°. Andermaal
geprikkeld, daalde de temperatuur in het regter oor zeer snel
van 30° tot 29,o° en vervolgens tot 26°, terwijl het linker
van 28° tot 29,8° steeg. Na de prikkeling werd het regter
oor spoedig weder 30,5°; het linker daalde tot 24,5°. —
Voorts wil bernaiid hebben opgemerkt, dat, wanneer een
konijn, waarvan de n. sympathicus aan eene zijde is door-
gesneden, aan de inwerking van chloroform wordt blootge-
steld, het oor aan de doorgesnedene zijde kouder, maar daar-
entegen aan de andere zijde warmer wordt. Dit hebben wij
niet constant gevonden en stemt ook niet met de aanteeke-
ningen van de iiuiter overeen, die in meerdere gevallen,
vooral bij honden, aan beide zijden afkoeling zag ontstaan.
Voorts brengen wij met onze hypothese in verband, dat,
bij onthouding van voedsel, zoodra de inwendige temperatuur
begint af te nemen, de temperatuur der ooren zich naauwe-
lijks meer boven die van het omringende medium verheft.
De bestendige bleekheid der ooren bij deze dieren maakt,
eerst na herhaalde prikkeling van het oor, voor eene voor-
bijgaande roodheid en temperatuursverhooging plaats. — Ein-
delijk vonden wij, bij eene temperatuursvermindering van den
anus van 08° op 37f°, op 37^°, en eindelijk op 371°, bij
een dier, dat gedurende 5 uren aan de achterste pooten was
opgehangen, bij zeer bleeke ooren, eene temperatuur van slechts
18°, bij eene uitwendige temperatunr van 16°.
Na deze proeven achten wij ons geregtigd tot het be-
sluit, dat de temperatuur der ooren bij het konijn eene ge-
wigtige rol speelt bij de oeconomie der dierlijke warmte.
Hiermede schijnt echter alleen uit een teleologisch oogpunt
van het verschijnsel rekenschap gegeven. Verklaard mag het
eerst dan heeten, wanneer ook de oorzaak van het verschijn-
sel kan worden aangewezen. Er zijn een aantal moderatoren
in het ligchaam werkzaam, die den regelmatigen gang der
verrigtingen verzekeren, en veelal is het niet mogelijk, den
grond van hun bestaan aan te wijzen. quot;Wij kennen niet
eens de oorzaak van het toenemen der hartswerking bij me-
chanische belemmeringen van den bloedsomloop en weten
evenmin met zekerheid, op welke wijze de werkdadigheid
der ademhaling naar de behoefte van het organisme bepaald
wordt. Het kan dus ook niet bevreemden, wanneer wij de
oorzaak niet kunnen aanwijzen van de verbleeking der ooren,
wanneer het organisme behoefte heeft aan meerdere warmte;
van het rooder worden en stijgen der temperatuur in deze
organen, wanneer de eigene warmte de gemiddelde overtreft.
Eene vooronderstelling mogen wij echter uitspreken; zij is
deze: dat door kouder bloed de vaso-motorische zenuwen
der ooren in hare centraal-organen geprikkeld, door war-
mer bloed tot verminderde werking gebragt worden. Ook
is het denkbaar, dat het verschijnsel middellijk door de
werkdadigheid der gevoelszenuwen bepaald wordt. Immers
het is ons gebleken, dat prikkeling dezer zenuwen tot eene
oogenblikkelijke contractie der slagaderen van het oor aan-
leiding geeft, die spoedig door uitzetting wordt opgevolgd.
Iu elk geval is die contractie bij prikkeling der gevoelsze-
nuwen, op zich zelve een gewigtig verschijnsel, in zooverre
zij in strijd is met de hypothese vau ueni.e, dat verhoogde
werking der gevoelszenuwen tot verminderde werkdadigheid
der vaso-motorische aaiileiding geeft. Wel volgt er uitzet-
ting der vaten, maar deze is secundair en kan dus als het
gevolg der zamentrekking zelve, die door reflexie was tot
stand gekomen, worden opgevat.
Het schijnt verder, dat toenemende warmte, meer nog
dan aanwezige, de prikkeling der zenuwen moet verminde-
ren en cvenzoo afnemende warmte ze moet verhoogen, daar
toch elke wijziging in den toestand der zenuwen zich krach-
tiger uit, dan het handhaven van den toestand. Daarvan
kan het afhangen, dat de temperatuur der ooren, in be-
trekking tot de uitwendige temperatuur niet zonder uitzon-
dering aan de inwendige temperatuur der ligchaamsdeelen
beantwoordt; en welligt staan ook hiermede in verband de
door scuiff ontdekte rhythmische wijzigingen in het lumen
der vaten. Deze toch komen het duidelijkst te voorschijn.
wanneer het dier in eene andere temperatuur gebragt wordt
en daardoor de tijdelijke evenwigtstoestand eene wijziging on-
dergaat. Overigens komen er te veel verschijnselen van met
korte perioden versterkte en verminderde werkdadigheid,
onder den invloed van het zenuwstelsel, voor, om in die
afwisseling iets vreemds te vinden. Op eene ontlading, zoo
stelt men zich voor, volgt weer allengs stijgende spanning,
die uit de volgende ontlading eerst merkbaar wordt.
Men ziet, dat onze voorstelling zeer ver afwijkt van de
door schiff aan dit verschijnsel gehechte beteekenis, die
wij meenen ook in zich zelve weêrlegd te hebben. Ook is
onze beschouwingswijze geheel in strijd met eene door bkr-
nard geopperde vooronderstelling. Bernaud achtte het, na-
melijk, der moeite waardig, te onderzoeken, maar heeft
hiertoe geene gelegenheid gehad, of de dieren, na doorsnij-
ding van den n. sympathicus, beter in staat zouden zijn,
hevige koude te verduren. Klaarblijkelijk verwachtte hij
hiervan de bevestiging, omdat hij het verschijnsel voor
meerdere warmte-ontwikkeling aanzag. Naar onze voorstel-
ling hebben wij juist het tegendeel te wachten; doorsnijding
der n, sympathici geeft, namelijk, tot vaatuitzetting en hoo-
gere temperatuur der ooren aanleiding, waaruit een grooter
warmteverlies voortspruit, dat noodzakelijk tot snellere af-
koeling moet aanleiding geven. Werkelijk vonden wij, in
overeenstemming hiermede, de temperatuur in den anus bij
konijnen, welker beide n. sympathici waren doorgesneden,
bij onthouding van voedsel, spoediger afnemende, dan wan-
neer geenc doorsnijding had plaats gehad en de ooren wel-
dra bleek cn koud bleven.
Wanneer ccn mcnsch bij lage temperatuur der lucht eene
hooge temperatuur der huid bezit, dan heeft men regt, tot groot
warmteverlies, alzoo ook tot groote warmtc-productie, leven-
dige stofwisseling en ruime opname van voedsels te besluiten.
b. Invloed van doorsnijding en van prikkeling van den
n. sympathicus of van exstirpatie van het ganglion
op het aangezigt bij konijnen en honden.
Bij een groot aantal konijnen en honden hebben wij den
n. sympathicus doorgesneden of geprikkeld, cn hierbij in het
algemeen de verschijnselen aan de ooren, oogen, enz. waar-
genomen , die door beunaud en anderen vermeld worden. Wij
moeten er bijvoegen, dat doorgaans bij konijnen het oor der door-
gesnedene zijde meer naar achteren getrokken en gesloten was.
De temperatuursverhooging van het oor ontstond tegelijk
met de meerdere vaatvulling, begon in den regel onmiddel-
lijk na de doorsnijding en bereikte soms reeds na 10 mi-
nuten, in andere gevallen eerst na eenige uren, het maximum
van verschil- in dg beide ooren. Van 10 konijnen, welker
n. sympathicus aan eene zijde was doorgesneden, vermelden
wij in onderstaande tabel de temperatuur der beide ooren op
het oogenblik , dat het maximum van verschil gevonden werd
DIJ HET MAXIMUM VAN
VEKSCIIIL, IN GKADEN,
NA DE DOORSNIJDINO.
doorgone- |
ongeschon- |
verschil. | ||
1 |
36,2 |
26,4 |
9,8 |
3 uren. |
2 |
36,3 |
28,5 |
7.8 |
3 uren. |
3 |
36,5 |
29 |
7.5 |
3 uren. |
4 |
35,7 |
33,5 |
2,2 |
20 minuten. |
5 |
32,8 |
27,3 |
5,5 |
10 minuten. |
0 |
30 |
25,2 |
4,8 |
35 minuten. |
7 |
33,5 |
26,5 |
7 |
eenige minuten. |
8 |
36—38 |
30 |
6—8 |
volgenden dag. |
9 |
36,8 |
27,8 |
9 |
4 uren. |
10 |
30,5 |
28 |
2.5 |
weinige minuten. |
11 |
31 |
27 |
4 |
5 minuten. |
Van de meeste dezer konijnen bezitten wij waarnemingen,
aanvankelijk om de vijf minuten, daarna om het uur, ook
op de volgende dagen, soms nog meermalen daags, daarna
dagelijks of wekelijks, bij sommigen gedurende verscheidene
maanden, waarbij gewoonlijk de uitwendige temperatuur, de
temperatuur en de vaatvulling der ooren, niet zelden ook
van den anus, tusschen de oogleden, van den neus, en van
eene huidplooi in het aangezigt werden opgeteekend.
Aan de uitvoerige mededeeling wagen wij ons, om meer
dan eene reden, niet. AVij willen slechts opmerken, dat bij
konijnen soms na eenige dagen de temperatuur der ooren
aan de doorg(;snedene zijde reeds een enkele maal iets lager
werd gevonde n dan aan de andere zijde, dat echter meestal,
zelfs na meerdere maanden, hoogere temperatuur aan do
doorgesnedene zijde bleef voortbestaan en vooral duidelijk
werd, wanneer het dier aan eene koude lucht werd blootge-
steld, dat de temperatuur van het oor der niet doorgesne-
dene zijde aan meerdere wisselingen onderhevig was (hoezeer
die ook aan de doorgesnedene zijde allengs weder toenemen)
en hierdoor die der andere zijde soms kon ovcrfreflen, dat
bet temperatuurverschil tusschen de oogleden slechts zelden,
dat tusschen de neusgaten daarentegen meestal merkbaar
was, eiueindelijk, dat in den regel de temperatuur der beide
ooren, bij gelijke, eenigen tijd onveranderde, uitwendige tem-
peratuur hooger werd gevonden, wanneer die van den anus
bijzonder hoog was.
Bij 6 honden, die Dr. jieynsius bestemde, om de herse-
nen, tot analyse bestemd, door waterinspuiting in de slag-
aderen bloedledig te maken, doorsneed Dr. de ruiter aan
de linker zijde do vereenigde n. vagus en sympathicus. De
uitkomsten waren:
TEMPERATUUR,IN GRADEN.
GOOEX.nbsp;NEUSGATEN.
OOIIEX.
NA DE OPÜRATIE.
regter. linker, regter. linker.
regter. linker.
eenige minuten.
gt; •
Inbsp;gt;
den volgenden dag.
eenige minuten.
Inbsp;gt;
volgenden dag 11 uur.
t » 3 uur.
derde dag.
ooren afgekoeld met
water,
vijfde dag.
zesde dag.
eenige minuten,
eenige uren.
! I dag.
28,4
31,1
27,8
22.3
3-1,4
33,9
36.1
35,9
31
27.2
35.4
35.4
34.3
37.5
25,3
34.6
33,9
34,0
32.3
34.4
35.2
37.3
36.7
31
27.5
36,5
35.4
34,9
33
34.5
32
31,5
30
27,5
35.1
35,4
34.3
35.2
36.4
35
37,1
34.5
33,4
33,9
34,4
35.6
34,2
37
35,8
34
38,4
35,2
35,8
31,5
37
35,2
Men ziet hieruit, dat ook bij honden het verschil der
temperatuur reeds weinige minuten na de doorsnijding zeer
merkbaar wordt. Dit werd nader bevestigd op twee andere
honden, bij welke aan de linker zijde de doorsnijding ge-
schied was, en waarbij zeer naauwkeurige waarnemingen van
4 Tebr. tot 24 Maart werden voortgezet, aanvankelijk om
de 10 minuten, later dagelijks, of meermalen daags. Voort-
durend bleef het linker neusgat warmer dan het regter;
daarentegen werd het regter oor en het regter oog een paar
malen iets warmer gevonden dan het linker. De groote invloed
van een lage temperatuur, kwam ook op 24 Maart, dat is
48 dagen na de doorsnijding nog zeer duidelijk te voor-
schijn. Dit blijkt ten duidelijkste uit onderstaande tabel,
waarinnbsp;1 en 2 de beide honden zijn, waarvan hier
sprake was, o vn 4 daarentegen konijnen, welker n. sympa-
thicus aan eene zijde was doorgesneden, en waarvan 3,
eveneens als de beide honden, aan koude, N°. 4 daarentegen
I uur lang aan 35° werd blootgesteld. In het laatste geval
ziet men de temperatuur toenemen, maar het temperatuurs-
verschil verminderen, juist het omgekeerde van hetgeen bij
blootstelling aan lage temperatuur ontstaat.
NA DOORSNIJDIN(i. |
TEMPER.\TUUR IN GRADE.^f |
VAN | |||||||
LUCHT. |
OOREN. |
OOGEN. |
NEUSGATEN. |
ANUS. | |||||
regter. |
linker. |
regter. |
linker. |
regter. |
linker. | ||||
I |
cén dag. |
12 |
25,3 |
35 |
34,8 |
35,5 |
37,2 | ||
gt; |
2 |
23,8 |
33,2 |
34,5 |
35 |
24,1 |
34,5 |
36,2 | |
30 dagen. |
11,5 |
33,6 |
34,8 |
34,1 |
34,2 |
29,2 |
33,5 |
38,1 | |
48 . |
8 |
22,6 |
31,4 |
34 |
35,1 |
21,4 |
22,7 |
37,8 | |
2 |
30 . |
11,5 |
27,1 |
33,4 |
35,8 |
34,5 |
30,5 |
32,4 |
36,8 |
48 » |
8 |
21,5 |
30,8 |
34,6 |
35,4 |
22,3 1 |
26,5 |
37,5 | |
3 |
155 . |
14,8 |
36,8 |
37,8 |
38,5 | ||||
» 1 |
7 |
16,8 |
20,4 |
1 |
1 |
36,8 | |||
4 |
121 . |
14,9 |
29,2 |
31,2 |
37,8 | ||||
gt; 1 |
35 |
37,3 |
37,8 |
39,6 | |||||
126 . |
17,8 |
34 |
36,3 |
38 | |||||
11 . |
35 |
37,4 |
37,6 |
i 39,8 |
Berna rd heeft bepaaldelijk beweerd, dat, nlt;i exstirpatie
van het ganglion, de vermeerderde vaatvulling en de tempe-
ratuursvcrhooging der ooren sterker uitgedrukt en blijvender
voorkomen, dan wanneer alleen de stam van den n. sym-
pathicus wordt doorgesneden. Onze Avaarnemingen bevesti-
gen dit niet. Wij hebben het eene ganglion bij 8 konijnen
geëxstirpeerd en in 5 gevallen naauwkeurige aanteekening
gehouden, waaruit wij het maximum van verschil, even als
wij voor het doorsnijden der zenuw gedaan hebben, kunnen
afleiden.
DIJ HET MAXIMUM |
VAN | |||
VERSCHIL IN DRADEN. | ||||
NA DE DOORSNIJDING. | ||||
doorgesne- |
ongeschoD- |
verschil. | ||
dene zyde. |
dene zyde. | |||
1 |
29 |
24,3 |
4.7 |
weinige minuten. |
2 |
35,8 |
33,4 |
2,4 |
25 minuten. |
3 |
gt; 24,4 |
20,9 |
3,5 |
15 minuten. |
4 |
27,3 |
24,8 |
2.5 |
een uur. |
5 |
36 |
30 |
6 |
? |
Het maximum verschil tusschen de beide ooren bedraagt
hier gemiddeld 3,8°. Na doorsnijding der zenuw alleen (verg.
de tabel op bl. 41quot;) bedroeg het 6,7°. De temperatuur der
lucht werd in alle deze gevallen niet naauwkeurig genoeg
opgeteekend, om ze in aanmerking te nemen. Het zou echter
zeer toevallig zijn, wanneer dit groot verschil daaruit verklaar-
baar ware. Ook ten opzigte der bestendigheid in de volgende
dagen en van den duur hebben wij stellig geen' overwegenden
invloed van de exstirpatie van het ganglion kunnen opmerken.
De konijneji N°. 3 en 4, in de tabel op bl. 44 opgeno-
men, leeren ons reeds, dat, ook na bloote doorsnijding der
zenuw, het temperatuursverschil na 121 en 155 dagen nog
zeer merkbaar bleef. Meer mag men waarlijk niet verwach-
ten van exstirpatie van het ganglion.
Tot naauwkeurige vergelijking hebben wij bij een konijn
aan de regter zijde bet ganglion, aan de linker zijde den n.
sympathicus doorgesneden. Bij 16,5° steeg de temperatuur
weldra tot 37° in beide ooren, terwijl die van den anus 39°
bedroeg. Zeven uren later was de temperatuur op beide ooren
36^°. Ook in de roodheid der ooren was geen verschil hoe-
genaamd op te merken. Den volgenden dag, bij 16,7°, had
het regter oor 35°, het linker 36°, zoodat de zijde, waar
alleen de zenuw was doorgesneden, een graad warmer was.
In de volgende dagen kwam dit verschil nog sterker uit. —
Bij een tweede konijn werd de proef herhaald. Hier steeg
de temperatuur aan de linker zijde, waar alleen de zenuw
doorgesneden was tot 39°, aan de andere zijde slechts tot 31°,
den volgenden dag, regter zijde 29,5°, linker 36,5°, zoodat ook
hier de temperatuur veel hooger was aan de zijde, waar alleen
de zenuw was doorgesneden. Aan de hoogere temperatuur
beantwoordde eene sterkere roodheid.
Bij een ander konijn werd eerst de n. sympathicus aan de
linker zijde en twee dagen later aan de regter zijde het gan-
glion weggenomen. De aanvankelijk hoogere temperatuur
der linker zijde maakte, wel is waar, onmiddellijk, nadat
het ganglion doorgesneden was, voor eene hoogere tempera-
tuur aan de regter zijde plaats; maar na 8 dagen was de
temperatuur aan beide zijden reeds gelijk, en bleef dit, met
kleine afwijkingen, drie weken lang.
Wij achten hiermede het bewijs geleverd, dat doorsnijding
der zenuw meer invloed heeft op de temperatuursverhooging
dan exstirpatie van het ganglion, op welk gewigtig feit wij
later nog terugkomen.
De verschijnselen, die, zoo als uit het bovenstaande blijkt,
onder den invloed staan van den n. sympathicus, hebben wij
ook herhaaldelijk door prikkelingsproeven onderzocht. Wij
hebben den n. sympathicus, zoowel voor als na doorsnijding
aan galvanisatie onderworpen. Wij zagen altijd verwijding
der pupil, vooruitdringen van den oogbol, sterk geopende
oogleden en vernaauwing der vaten vau het oor ontstaan.
Onder de verbleeking der ooren namen wij, even als ande-
ren, temperatuursvermindering waar; maar eenige Sekunden
daarna verhief zij zich constant boven de temperatuur der
andere zijde, terwijl ook de roodheid het overwigt had. Zoo
vonden wij bij een konijn, welks regter n. sympathicus
geprikkeld werd, vóór de prikkeling in beide ooren eene
temperatuur van 29,5° en eenige Sekunden na de prikkeling
het regter oor 30,5°, het linker 27,5°. Men ziet hieruit,
dat, — even als bij opwekking van de zamentrekking der vaten
door leflexie, bij prikkeling der gevoelszenuwen van hel oor, —
ook bij regtstreeksche prikkeling van den n. sympathicus
de tijdelijke zamentrekking door ontspanning gevolgd wordt;
en bovendien, dat die ontspanning met zamenkrimping aan
de andere zijde gepaard gaat, een antagonisme, waarop wij
reeds meermalen opmerkzaam hebben gemaakt. De dilatatie
der pupil hield gemiddeld bij de prikkelingsproeven 8 Se-
kunden na het ophouden der prikkeling aan; zij was eerst
16 Sekunden daarna tot de normale wijdte teruggekeerd. —
Prikkelt men de vereenigde n. vagus en sympathicus bij den
hond, zonder voorafgegane doorsnijding, dan daalt de tem-
peratuur der beide ooren, ongetwijfeld ten gevolge van ver-
minderde hartswerking.
Zoo als wij vroeger hebben , opgemerkt, ontstaat er door-
gaans zamentrekking der uitgezette slagaderen, wanneer het
dier op de eene of andere wijze geirriteerd wordt, en deze
zamentrekking blijft nimmer uit, wanneer het oor wordt
geknepen. Op die zamentrekking volgt dan zeer spoedig eene
uitzetting, en herhaalt men de proef eenige malen, dan worden
de ooren meer blijvend rood en de temperatuur neemt toe.
Zelfs in konijnen, die, door onthouding van voedsel, blijvend
blecke ooren vertoonden met lage temperatuur, kan men op die
wijze een' korten tijd afwisselende uitzetting en vernaauwing
met hoogere temperatuur verkrijgen. Het verschijnsel komt
op beide ooren tot stand, het sterkst echter op het oor, dat
geirriteerd wordt. De relle.\ie-werkiug ontstaat dus op beide
— 4H —
ooren gelijkelijk, en in zooverre erkennen wij eene synipa-
tliiselie, in plaats • der antagonistische verhouding tusschen
de beide ooren, die bij prikkeling van een der n. vaso-mo-
torii aan het licht komt. Van de genoemde .verschijnselen
nu is geen spoor meer te zien, wanneer de vaten, na door-
snijding van den n. sympathicus of exstirpatie van het gan-
glion, blijvend zijn uitgezet: men kan nu door de pijnlijkste
irritatie van het oor of van andere deelen geene zamentrek-
king verkrijgen, en de roodheid neemt ook consecutief niet
meer toe. Daarentegen wordt het oor der andere zijde,
waar geene doorsnijding heeft plaats gehad en geene irritatie
werd bewerkstelligd, rood en warm. Intusscbeh cenige da-
gen later, wanneer het verschil in de temperatuur der ooren
verminderd is, en de vaten van het oor aan dc doorgesne-
dene zijde eene minder sterke uitzetting vertoonen, ziet men
door irritatie op nieuw zamentrekking ontstaan, en deze
door meerdere uitzetting en temperatuursvcrhooging gevolgd
worden. De irritabiliteit der vaten en de zamentrekking door
rellexie op prikkeling der gevoelszenuwen, herstelt zich dus
reeds voor een deel, lang voor er sprake zijn kan van eene
regeneratie der doorgesnedene zenuw. Wij hebben ons over-
tuigd, dat de zamentrekking werkelijk van prikkeling der
gevoelszenuwen van het oor afhankelijk is. Doorsnijdt men den
n. auricularis posterior, dan wordt prikkeling van het centrale
uiteinde door sterke zamentrekking met opvolgende uitzetting
gevolgd. Het oor is, ten gevolge der doorsnijding, aan de ge-
heele achterzijde gevoelloos geworden, en dc sterkste prikkeling,
op deze plaats aangebragt, brengt hoegenaamd geene zamen-
trekking voort, en evenmin, hoe dikwijls men ze herhale,
opvolgende verwijding der vaten. Daarentegen ontstaan de
gezegde verschijnselen ten duidelijkste, wanneer men den
voorraud van het oor, waarin het gevoel is overgebleven,
uriteert. Dat inwerking van koude op de ooren onder alle
omstandigheden zonder bepaalde uitwerking blijft, hebben wij
reeds vroeg» vermeld.
ScHiïF heeft medegedeeld, dat, in enkele gevallen, na
doorsnijding van den n. sympathicus, noch vaatuitzetting noch
warmteverhooging van bet oor wordt waargenomen, in welke
gevallen bij beide zag ontstaan, wanneer nu ook de n. auri-
cularis posterior werd doorgesneden. Hij besluit hieruit, dat
bij deze dieren de vaso-motoriscbe draden van de vaten der
ooren niet in de baan van den n. sympathicus, maar in die
van den n. auricularis verliepen. Wel hebben wij gevonden,
dat bet temperatuursverschil, na doorsnijding van den n. sym-
pathicus, soms zeer gering is. Onder anderen, bleef bij een
hond, waarbij aan eene zijde de vereenigde regter n. vagus
en sympathicus doorgesneden werd, de temperatuur op beide
ooren 38°, den volgenden dag, bij 15,8°, het linker oor 37,5°,
het regter 38,2°, later heide 38°, den 4«=° dag, bij 18,5°,
het linker oor 34,5°, het regter 30°, bij 14°, beide ooren
32,5°; den 7quot; dag, bij 18,8°, beide ooren 38°. Het ver-
schil in de grootte der pupillen was daarentegen zeer aan-
merkelijk. Ook werd, bij prikkeling van den linker n. sym-
pathicus, de linker pupil zeer wijd, terwijl de temperatuur
op beide ooren tot 3G° daalde. Den 8»'=° dag waren de ooren,
bij 9,7°, beide 36,2° en stegen beide tot 38,5°, toen de
hond onder den invloed van ether werd gebragt.
Eene andere proef, bij een' konijn, mogen wij ook niet
met stilzwijgen voorbijgaan. Hier was ter regter zijde al-
leen het onderste takje, dat zich van het ganglion naar de
arteria carotis externa begeeft, doorgesneden. In de grootte
der pupil en in den stand der oogen ontstond geen verschil:
het regter oor werd echter rood en de temperatuur steeg tot
27°, terwijl die van het linker 24° bedroeg. Een half uur
later werd het ganglion geëxstirpeerd: pupil kleiner en oog
teruggetrokken; regter oor 29°, linker 20°. Den volgenden
4
-ocr page 58-dag, bij eene temperatuur vau 1G,5°, had het regter oor
slechts 2G°, met tamelijk wijde slagaderen en naauwe aderen
en capillaria, bet linker daarentegen, met afwisselende rood-
heid, 28°. Het dier werd rondgejaagd en het regter oor
werd bepaald bleek met 23°, het linker verkreeg daarentegen
27,0°; later regter oor 27°, linker 32°. Daarenboven was
de conjunctiva aan de regterzijde rooder en had 38°; die
der linker zijde slechts 37°. Den 3®quot; dag was, bij 13,5°, de
temperatuur der beide ooren 21°. Na een' tijd lang bij 15°
gebleven te zijn, had het linker, bij afwisselende roodheid,
28°, het regter daarentegen slechts 24°. Den G®quot; dag was
het regter oor steeds bleek; door irritatie van het oor werd
het rooder en warmer. De n. auricularis werd daarop door-
gesneden. Nu eerst verkreeg het regter oor een overvvigt en
steeg tot 3G,5°, terwijl het linker oor slechts 23° had. Door
geene irritatie was aan de regterzijde vernaauwing der vaten
te verkrijgen. Den volgenden dag was het regter oor nog
altijd sterk rood met 33,5°, het linker met 22°. Nu werd
aan do linker zijde de n. auricularis doorgesneden, waarbij
het oor aanvankelijk bleek bleef, maar na 30 minuten eene
belangrijke roodheid, met temperatuursverhooging, vertoonde.
Een uur later was echter het regter oor 34,8°, het linker 24°,
zoodat de doorsnijding van den n. auricularis der linker zijde
geen' blijvenden invloed op de temperatuur uitoefende. Zoodra
nu echter aan de linker zijde ook de n. sympathicus werd
doorgesneden, steeg de temperatuur tot 37,6°, terwijl zij op
het regter tot 28° daalde; een paar uren later was het linker
oor steeds nog rooder dan het regter cn had 39°, het regter
33,5°; het linker oor was daarbij sterk naar achteren getrok-
ken en zamengeplooid, zoo als veelal gezien wordt, wanneer
de n. sympathicus doorgesneden, het oor zeer rood en de
temperatuur zeer hoog is. Een dag later, bij 16,7°, linker
oor 37,5°, regter 24°.
Deze waarneming schijnt aan te duiden, dat de vaso-
motorisclie zenuwen der regterzijde grootendecls in de baan
van den n. auricularis, die der linkerzijde daarentegen uit-
sluitend in die van den n. sympathicus verliepen, en toont
verder regt duidelijk, dat vaatuitzetting en temperatuursver-
hooging van het eene oor, na doorsnijding der zenuw, het
omgekeerde in het andere oor ten gevolge lieeft. Alweder
het antagonisme, waarop wij opmerkzaam maakten.
Wij hebben getracht, ons door prikkelingsproeven nader
te overtuigen, dat werkelijk bij dit konijn de hanen der
vaso-motorische draden voor heide zijden verscliillend waren.
Voor de linker zijde verkregen wij door galvanische prikke-
ling van het peripherische uiteinde van den doorgesneden
n. auricularis geene vaatvernaauwing hoegenaamd; maar ook
aan de regter zijde was, hoezeer twee dagen nadat de zenuw
was doorgesneden de prikkeling reeds beproefd werd, de
zamentrekking geenszins zoo duidelijk, als wij voor onze
overtuiging hadden gewenscht. Nog bij een' ander konijn
hebben wij de beide n. auriculares doorgesneden, daarbij
voorloopig blijvende verwijding zien ontstaan en ook door
prikkelen der peripherische uiteinden, spoedig na de door-
snijding , geene vaatvernaauwing hoegenaamd kunnen opwek-
ken. Zeker ontbreken dus in de meeste gevallen, zoo niet
altijd, de vaso-motorische draden in de banen van den n.
auricularis posterior geheel cn al.
Aan het slot onzer proeven, die betrekking hebben tot
de vaso-motorische zenuwen der ooren, hebben wij nog tc
vermelden, dat bij een konijn, waarvan de beide n. sympa-
thici waren doorgesneden, met aanvankelijk belangrijke tem-
peratuursverhooging, reeds na eenige dagen beide ooren door-
gaans bleek cn koud waren, en dat wij in het algemeen de
opmerking hebben gemaakt, dat de ooren minder lang de
vaatuitzetting en temperatuursverhooging behouden, wanneer
de doorsnijding aan beide zijden heeft plaats gehad. — Ein-
delijk zij nog met een woord vermeld, dat wij eene poging
hebben gedaan, door omstrengeling van den grooten slag-
aderlijken stam van het oor, de daarin verloopende vaso-mo-
torische draden te kneuzen en te verlammen. In plaats van
uitzetting der slagader, verkregen wij, na het opheflen der
omstrengeling, eene blijvende vernaauwing, die ook door
prikkeling niet overwonnen werd. Vele dagen werd het
oor geobserveerd en koud en bloedeloos gevonden. Zeker
was de slagader genoegzaam geoblitercerd.
Na de beschrijving der uitkomsten, die onze proeven heb-
ben opgeleverd, moeten wij eenige woorden omtrent de ver-
klaring der verschijnselen in het midden brengen. Wij
hebben op den voorgrond gesteld, dat de waargenomcne uit-
zetting der vaten, na doorsnijding van den n. sympathicus
of exstirpatie van het ganglion primum, van eene verlam-
ming der vaso-motorische zenuwen afhankelijk is, Intusschen
heeft BERNARD, zoo als wij gezien hebben, hiertegen twijfel
geopperd. Hij acht deze voorstelling ecnc hypothese, die ver
van bewezen is. Volgens hem zijn de vaten vernaauwd en
verwijd, omdat er weinig of veel bloed aanwezig is, en wordt
daarentegen de bloedshoeveelheid niet bepaald door den toe-
stand der vaten; in het weefsel zoekt hij den grond voor de
meerdere of mindere hoeveelheid van het bloed, die slechts een
deel is van eene reeks van veranderingen, die in het weefsel
zouden zijn voorgevallen. Ook augusï weber heeft in eene
afzonderlijke verhandeling i) de beteekenis van den n. sympa-
thicus als vaso-motorische zenuw op den achtergrond ge-
schoven. Terwijl hij het bekende uhi stimulus, ibi affluxus,
verdedigt, ziet hij eene actieve werking der vaten in den
1) Die aklive oder lieiz-Cougestion und deren innere Mechanik. Erlangen 1855.
-ocr page 61-vermeerderden toevoer des bloeds en stelt de voedingsveran-
deringen geheel op den voorgrond. Hoezeer dit werkje niet
zonder talent geschreven is, heeft het bij de duistere, eenig-
zins rnystische voorstelling en bij het onjuiste begrip, dat
de schrijver zich van vele gedane proeven en van de wer-
king der organische spieren heeft gevormd, weinig indruk
op ons gemaakt.
Wij kunnen moeijelijk toegeven, dat er in de voorstel-
ling, die wij ons gevormd hebben en die ook de algemeen
aangenomene is, iets hypothetisch is overgebleven. De va-
ten hebben spierachtige wanden, voorzien met elementen,
overeenkomstig met die van andere onwillekeurige spieren.
Even als deze, trekken zij zich, door prikkels, onmiddellijk
op het weefsel aangebragt, zamen, en vernaauwen het lumen
der vaten, hetgeen uit het overwegend kringsgewijze verloop
der vezelcellen verklaarbaar is. Op deze vaten verloopen
zenuwen, welker laatste verbreiding wij, wel is waar, niet
kennen; maar snijden wij de zenuwen door, die zich naar
die vaten begeven, dan verwijden zij zich, hetgeen slechts
ten gevolge van ontspanning mogelijk is; prikkelen wij ze,
dan trekken zij zich zamen, hetgeen slechts op verhoogde
werking kan berusten, en wij hebben dus allen grond te
besluiten, dat deze zenuwdraden inwerken op de zamentrek-
bare elementen vau de wanden der vaten. Wanneer ber-
nard zegt, dat hij, bij doorsnijding van de sympathische
takken op de art. carotis, vernaauwing dezer slagader zug
ontstaan, zoo kan ons dit niet bevreemden; want die door-
snijding is niet mogelijk zonder plaatselijke irritatie, die,
zoo als wij weten, plaatselijke zamentrekking voortbrengt,
en bet is duidelijk genoeg, dat op de plaats zelve, waar
een zenuwstam verloopt, zijn pcripherisch uiteinde zich niet
bevindt, zoodat dan ook geenszins op diezelfde plaats,
maar in meer afgelegene slagaderlijke takken, verwijding
hiervan te wacliten is. Daarmede stemmen de reeds ver-
melde proeven van wnairrox jones in het algemeen overeen.
Voor ons is er niets vreemds in gelegen, dat verlamming
der vaatwanden, door meerderen toevoer van bloed, ver-
hoogde werkdadigheid van eenig ligehaamsdeel te weeg brengt,
en wij verzoeken alvast voor ons eene uitzondering, wanneer
iJERNAiiD meent, dat niemand zich dat kan voorstellen.
Hiermede zij geenszins gezegd, dat wij een'onmiddellijken
invloed der zenuwen op de voedingswerkdadigheid van eenig
deel zouden ontkennen. Een tijd lang heeft men getracht,
alle gewijzigde voedingswerkdadigheid uit den invloed der
zenuwen op de vaatwanden en uit de werktuigelijke gevol-
gen, die hieruit voortspruiten moesten, te verklaren. Het
was eene noodzakelijke en gewenschte terugwerking op de
voorafgegane vitaliteits-theorien, aan welke slechts op deze
wijze de bodem kon worden ingeslagen; maar na de geniale
onderzoekingen van laiowrc, over den invloed der zenuwen
op de speekselafscheiding, heeft wel ieder physioloog zijne
radikaal werktuigelijke voorstelling laten varen. Met het
hem eigene talent heeft viuciiow, vooral in zijne leer der
irritatie en der ontsteking, de zelfstandigheid van de grond-
vormen der weefsels en van de daarin voorvallende voedings-
werkdadigheid doen uitkomen. Zelfs meer dan wij gaarne
zouden toegeven, is de attractie-theorie bij de ontsteking hier
weder op den voorgrond getreden. Maar al erkennen wij den
invloed der voedingswerkdadigheid op den capillairen bloeds-
omloop, zoo aarzelen wij niet, tc beweren, dat deze invloed
nimmer van dien aard zijn kan, dat daarvan plotselinge
zamenkrimping en uitzetting der toevoerende slagaderlijke
stammen het gevolg zou kunnen zijn. Gesteld, dat, bij
doorsnijding van den n. sympathicus, de primaire werking
in eene uitzetting der capillaria met verminderden weerstand
gelegen ware, dan zou hieruit vernaauwing der toevoerende
slagaderen volgen, wijl er op de geheele baan minder weer-
stand zou te overwinnen blijven, en dus ook minder druk-
king in de stamme.! aanwezig zijn , — terwijl de invloed der
wijziging in de snelheid ook de drukking nog een weinig
zou doen afnemen. En nemen wij aan, dat primair de
attractie tusschen bloed en voedingsvocht onder den invloed
van het zenuwstelsel verhoogd wordt en daaruit meerdere
weerstand in den capillairen bloedsomloop wordt geboren,
dan zou eene geringe uitzetting der kleine slagaderen, als
gevolg der daarin verhoogde drukking, kunnen ontstaan,
maar in de iets grootere stammen zou dit reeds geene merk-
bare verandering geven; daarbij zou dan de bloedsbewe-
ging langzamer moeten zijn. Maar daarenboven laten zich
deze beide voorstellingen weerleggen: de uitzetting begint
in de grootere slaga.derlijke stammen, vóór er uitzetting der
kleinste takken en der capillaria aanwezig is, die uit eene
voorafgaande algemeene roodheid zou moeten blijken, en,
ten anderen, de bloedsbeweging geschiedt in de uitgezette
vaten met groote snelheid, en aan vermeerderden weerstand
door attractie van het bloed in het weefsel is dus evenmin
te denken. Scuifk heeft ten overvloede proefondervindelijk
aangetoond, dat bij doorsnijding van den n. sympathicus,
de bloedsdrukking in de art. carotis geene verandering on-
dergaat.
Wij achten dus den invloed der zenuwen op de wanden
der slagaderen bewezen, en zien hierin de primaire oorzaak,
zoowel van de vernaauwing bij prikkeling, als van de ver-
wijding na doorsnijding.
Eene andere vraag is het, of de temperatuursverhooging
bij den ruimeren toevoer van bloed uitsluitend aan de warmte,
die het bloed als zoodanig toevoert, toe te schrijven is.
Het verband tusschen deze beide is onmiskenbaar. In-
wendige ligchaamsdeelen, die aan geene onmiddellijke af-
koeling onderhevig zijn, kunnen, bij vermeerdering van
doorstrooraend bloed, aan het bloed, als zoodanig, geenc
warmte ontleenen. Met de uitwendige ligchaamsdeelen is
het geheel anders gesteld. Wij kunnen aan dezen in zeke-
ren zin twee oppervlakten onderscheiden: de eene, die met
het omringende medium in aanraking is: de andere, die aan
het bloed grenst, dat is de inwendige oppervlakte van al
de vaten. Terwijl langs dc eerste oppervlakte voortdurend
warmte onttrokken wordt, zal langs de tweede warmte in
het weefsel worden voortgeleid. De oppervlakte van de eerste
kunnen wij in den regel als onveranderlijk aannemen; die
der tweede breidt zich uit met de uitzetting der vaten, en
het is duidelijk, dat de temperatuur van het deel des te
hooger stijgen zal, hoe grooter deze oppervlakte wordt met
betrekking tot de eerste. Twee omstandigheden oefenen
verder invloed uit, namelijk de temperatuur van het omrin-
gende medium cn die van het bloed. De eerste is aan groote
wisselingen onderhevig, en haar invloed op de temperatuur
der huid zal niet uitblijven. AVat het bloed aangaat, zijne
temperatuur is minder veranderlijk, maar toch is de invloed
daarvan op die der inwendige organen niet te miskennen.
Daarenboven kan het bloed eenigzins afkoelen, terwijl het
door de huid en vooral terwijl bet door de ooren stroomt,
en die afkoeling zal des te grooter zijn, hoe geringer de
hoeveelheid is, die de vaten bevat, cn hoe langzamer bet
zich hierdoor beweegt, dat is, hoe langer het aan den ver-
koelenden invloed blijft blootgesteld. Daar nu bij uitzetting
der vaten én de aanwezige hoeveelheid grooter, én de stroom-
snelheid vermeerderd is, zoo vinden wij hierin eene tweede
reden, waarom de temperatuur der ooren bij uitzetting der
vaten moet toenemen.
Intusschen beweert beunaud, zoo als wij gezien hebben,
dat er geen absoluut verband bestaat tusschen de vaatuit-
zetting en de ternperatuursverhooging. Daags na de door-
snijding zou de roodlieid onveranderd, de temperatuur daar-
entegen afgenomen zijn, en juist daarom meent hij een' regt-
streeksehen invloed der zenuwen op de warmte-productie te
moeten aannemen.
Wij zouden al het gewigt van het feit erkennen, zoo wij
met het feit zelf konden instemmen. liet strookt echter
geenszins met onze ervaring. Onder alle omstandigheden,
hetzij met, hetzij zonder doorsnijding van zenuwen, hetzij
met, hetzij zonder prikkeling der ooren, hetzij met, hetzij
zonder ouderbinding der art. carotis of der vaten van het
oor zelf, hebben wij gezien, dat het temperatuurverschil tus-
schen de beide ooren en het omringende medium in het vol-
komenste verband stond met de levendigheid van den bloeds-
■ omloop, die vooral ^ uit den graad van uitzetting der slag-
aderen kan worden afgeleid.
Wanneer eenige uren of dagen na doorsnijding van den
n. sympathicus het temperatuursverschil tusschen dc beide
ooren is verminderd, dan is ook het verschil in vaatvulling
kleiner geworden. Wij hebben, na onderbinding der arteria
carotis, en gelijktijdige doorsnijding van den n. sympathi-
cus aan dezelfde zijde, even als viiicnow, de temperatuur
nu eens aan de zijde der operatie, dan eens aan de tegen-
overgestelde zijde hooger gevonden, maar altijd naargelang de
uitzetting der kleine slagaderen aan deze of gene zijde grooter
was. In het geval, door de kuiter waargenomen, was de tem-
peratuur aan de zijde der doorsnijding belangrijk lager, maar
het oor hier ook veel bleeker, zoodat de collaterale bloeds-
omloop zich slechts zeer onvolkomen hersteld had. Het
verband tusschen den bloedsomloop in de ooren en de tem-
peratuur dezer qrganen is zoo groot, dat wij, bij bloote
beschouwing der ooren, met vrij groote naauwkeurighcid kun-
nen bepalen, hoe hoog de 'temperatuur zal gevonden worden.
5
-ocr page 66-Wij vinden dus in de regtstreeks waargenomene feiten geen'
grond, om, bij doorsnijding van den n. sympathicus, naar eene
andere oorzaak der temperatuursverhooging te zoeken, dan die,
welke het meerdere doorstroomende bloed ons gereedelijk aan
de hand geeft. Daarmede willen wij echter niet beweren, dat
er niet eene medewerkende oorzaak in de ooren zeiven denk-
baar is. In ontstokene deelen kan, naar het schijnt, de
temperatuur der organen zich boven de bloedswarmte ver-
hellen, en waar levendige stofwisseling in het parenchyma
dor organen voorkomt, is eene plaatselijke temperatuursver-
hooging naauwelijks te betwijfelen. In ontstokene uitwen-
dige deelen is de verhoogde warmte voor het grootste deel
toe te schrijven aan de warmte, die regtstreeks aan de ver-
meerderde hoeveelheid doorstroomend bloed ontleend wordt.
Is in inwendige ligchaainsdeelen daarentegen de temperatuur
bij ontsteking verhoogd, dan moet de levendigere stofomzet-
ting, die hier plaats grijpt, daarvan rekenschap geven. Daar
in alle organen door die stofomzetting ten allen tijde warmte
ontwikkeld wordt, kunnen de ooren hiervan niet worden uitge-
sloten en mag de productie hier ook levendiger worden vooron-
dersteld , wanneer het bloed, bij uitzetting der vaten, eene leven-
digere wisseling onderhoudt, die door de grootere warmte van
het orgaan waarschijnlijk nog bevorderd wordt. Maar zoo er-
gens, dan zal de warmte-productie in de ooren gering uitvallen,
vooreerst, omdat de massa der organen zeer klein is, en ten
anderen, omdat in het veerkrachtige en vaste vezelachtig weef-
sel , waaruit zij zijn zamengesteld, geene levendige omzetting tc
wachten is. Voeg daarbij, dat, zoo als beunaed zelf uitdrukke-
lijk vermeldt, de doorsnijding van den n. sympathicus door
geene blijkbare stoornissen in de voeding dezer deelen gevolgd
wordt, dat noch oedema noch ontsteking optreedt en ook
de bloedsomloop allengs tot den normalen toestand terugkeert,
zoo blijft wel geen grond over, om aan de warmteontwikkeling
mm
van het oor een wezenlijk aandeel in de temperatuursver-
hooging toe te kennen.
De ruiter had enkele malen waargenomen, en ook ons
is het bij den aanvang onzer onderzoekingen voorgekomen,
dat de temperatuur van den anus door die der ooren over-
troilen werd; dit scheen eene niet zoo geringe warmte-
productie in de ooren aan te duiden. Maar nadat wij ge-
zorgd hebben, dat de thermometerbol minstens een paar
centimeters diep in den anus werd ingevoerd, is ons dit
nimmer meer voorgekomen. Dan eerst vindt men de wer-
kelijke bloedswarmte, en de temperatuur der ooren over-
schrijdt die in geen geval, hoe sterk de vaten ook mogen
uitgezet zijn.
Brown-séquard heeft, zoo als wij bl. 15 hebben medege-
deeld, beweerd, dat, bij ophanging van een dier aan zijne
achterste pooten, zich ongeveer dezelfde verschijnselen ont-
wikkelen, als bij doorsnijding van den u. sympathicus, en
hij ziet hierin een bewijs, dat al deze verschijnselen, en dus
ook de temperatuursverhooging, uitsluitend van den vermeer-
derden toevoer van bloed afhankelijk zijn.
Hoezeer wij, tot ons leedwezen, de uitkomsten van brown-
séquard voor het grootste deel ten stelligste moeten tegen-
spreken, leveren zij echter een' grond op voor onze bewe-
ring, dat de temperatuursverhooging met de vaatvulling
in een absoluut verband staat. Wij hebben een aantal ko-
nijnen, een half tot vijf uren lang, aan de achterste pooten
opgehangen, en van den beginne af verwijding der pupil,
uitpuilende oogen en openstaande oogleden waargenomen.
Aanvankelijk ontstond sterkere vaatvulling met verhoogde
temperatuur der ooren, maar deze maakte spoedig voor
bleeke, koude ooren plaats, terwijl de verschijnselen aan de
oogen onveranderd bleven voortbestaan.
Ongeveer dezelfde verschijnselen aan de oogen zijn door
5*
-ocr page 68-NEUDÖRFER bij blocdsaandrang naar het hoofd, door zoo-
genoemde haemoballie, en vooral zeer treffend door Kuss-
maul -), bij zijne belangrijke onderzoekingen omtrent den
invloed van tijdelijke opheffing van den bloedstroom door
bet hoofd, waargenomen: telkens, wanneer de bloedstroom
weder werd toegelaten, waarbij meer dan gewone bloedsaan-
drang ontstond, puilden de oogen uit, werden de oogleden
opgeheven en de oogappels uitgezet.
Het zou ons te ver leiden, zoo wij de uitkomsten onzer
onderzoekingen, bij ophanging der konijnen, allen uitvoerig
wilden mededeelen; daarbij waren de resultaten telkens zoo
overeenkomstig, dat wij ons bij eene enkele proef kunnen
bepalen.
Bij eene temperatuur van 16°, Averd een konijn aan de
achterste pooten opgehangen: de temperatuur van den anus
= 38°, temperatuur der ooren = 31,5°, middellijn der pu-
pil = e™quot;quot;. Het dier maakte sterke bewegingen; na mi-
nuut hadden de ooren bijna 38°; de oogen puilden uit, de
oogleden sterk geopend, de middellijn der pupil 8®quot;'-. Bij
knijpen van het oor met een pincet naauwelijks contractie
der vaten, welligt eenige consecutieve verwijding; geene
spontane afwisselingen; het dier werd rustig.
12 minuten later ooren 37°, anus 37i°, pupil S»quot;quot;-.
5 // // // 35°, // 38°.
10 // // '/ 29°, // 37i°.
10 » » // 18°, // 37
10 // // quot; 17°, // 37 i°.
2 uren zeer bleeke // 18°, // 37°, pupil 7,5—
Het regter oor werd met een pincet geknepen, waarop naau-
1)nbsp;Verg. canstatt's Jahresbericht für 1854. B. I. S. 154.
2)nbsp;Untersuchungen über den Einfluss, welchen die Blutströmung auj die
Bewegungen der Iris und anderer Theile des Kopfes ausübt. Würzburg 1855.
welijks vermeerderde roodheid volgde; regter oor 19°, linker
18,5°; uur later ooren 18°, anus 37Het dier werd
afgenomen; de ooren werden terstond iets rooder en war-
mer = 21°; zij stonden zeer regt op en waren ver geopend:
de beweging der achterste pooten was zeer belemmerd, het
dier overigens wel. Den volgenden dag: temperatuur der ooren
26°, tusschen de oogleden 38°, huidplooi 39°, anus 39|°.
Deze proeven leerden ons in elk geval, alweder het ver-
band kennen tusschen de roodheid der ooren en hunne tem-
peratuur: de aanvankelijk vermeerderde roodheid is welligt
voor een deel aan de irritatie van het dier toe te schrijven.
In de hangende houding zijn de toppen der ooren regt naar
boven gerigt. Dc buiksingewanden zakken blijkbaar naar
beneden en belemmeren de ademhaling, door drukking op
het middelrif.
Bij de konijnen, die wij, na doorsnijding van den n. sym-
pathicus aan eene zijde, aan de achterste pooten hebben opge-
hangen, is het vooral opmerkelijk, dat ook het oor aan de
doorgesnedene zijde bleeker en kouder werd, en zelfs, wan-
neer de doorsnijding cenige dagen vroeger had plaats gehad,
naauwelijks meer eenig verschil met dat der tegenovergestelde
zijde opleverde. Dit laatste vooral stelt, onzes inziens, de
onmiddellijke beteekenis van den n. sympathicus voor de
warmte-productie, of liever voor het beletten der warmte-pro-
ductie, zeer op den achtergrond.
Wat ons ten slotte de meening van bernaud zeer onaan-
nemelijk maakt, is de opmerking, reeds door Prof. donders
in het midden gebragt, dat het in elk geval ongerijmd
schijnt, aan de verminderde werking eener zenuw onmid-
dellijk vermeerderde productie van warmte toe te kennen.
Dit althans is ons veel onbegrijpelijker dan de verhoogde
werkdadigheid in de weefsels, die middellijk door verlam-
ming der vaatwanden wordt voortgebragt, en die zoo zeer
— er-
tegen de physiologische inzigten van bkrnaud schijnt aan
te druischen.
Wij zouden hier nog een en ander kunnen in het midden
brengen over het verband tusschen de vaatuitzetting bij
doorsnijding van den n. sympathicus en de gewijzigde wer-
king der oogspieren benevens de vormverandering der pupil.
De beschouwingen van bkovvn-séquard , de onderzoekingen
van SCHIFF en eenige zelf gedane waarnemingen zouden ons,
in verband met de door kussmaui. verkregene uitkomsten,
hiertoe gereedelijk aanleiding geven: nu echter kussmaui,
zelf, aan het einde van zijn belangrijk werkje, ons toezegt,
hieromtrent nader zijne onderzoekingen en denkbeelden te
zullen mededeelen, meenen wij dit aan hem te moeten over-
laten, overtuigd, dat wij van zijne zijde een grondig on-
derzoek mogen te gemoet zien.
c. Invloed van doorsnijding en van prikkeling van den
n. sympathicus of van exstirpatie van het ganglion
op de hersenvaten bij konijnen en honden.
Brächet i) heeft bij zijoe onderzoekingen, omtrent den in-
vloed van den n. sympathicus op het oog, ook zijne aan-
dacht gevestigd op de vaten der hersenen. Tn Exp. CLV,
betrekking hebbende tot een' hond, bij welken het ganglion
primum aan eene zijde grootendeels was uitgesneden, le-
zen wij: //Le troisième jour il était dans un état de som-
//nolence stupide; la conjonctive très-gonflée s'avançait sur
//la cornée. Cet état fut stationaire pendant 11 jours,
// après lesquels la tuméfaction de la conjonctive diminua
1) Rrcherehes erpérimentalea sur Ie systhne nerveux ffanglionaire et sur leur
application sur la pathologie. Paris 1830, p. 368 etc.
//un peu. L'animal conservait un air de stupidité, qui ne
//paraissait pas vouloir diminuer.quot; Vervolgens: //le cer-
//veau avait les capillaires du cftté gauche injectées et les
//ventricules contenaient une assez grande quantité de sé-
//rosité.quot; Van cen' anderen hond, waarbij na dezelfde ope-
ratie gelijke verschijnselen werden waargenomen, zegt hij :
//Ie cerveau était inültré dans sou lobe gauche et ses enve-
//loppes.quot; Van een' derden hond, die 3 dagen na door-
snijding der beide n. sympathici leefde : //la-pie mère cérebrale
//était ^injectée surtout sur les lobes moyens et antérieurs;
//les ventricules contenaient un peu de sérosité.quot; Van een'
hond, waarbij het hem zou gelukt zijn, de beide ganglia
superiora te exstirperen, e^^ die nog 5 dagen daarna leefde:
,/dès Ie moment de 1'expérience, il a manifesté de 1'agita-
//tion et de 1'inquiétude; il cherchait toujours îl s'isoler,
,/ ct n'était plus sensible aux caresses.quot; Verder : // le chien
//était dans une somnolence sans cesse interrompue; enfin
//le coma est arrivé et il a succombé: le cerveau était in-
//jecté, comme je l'ai rarement observé, la pie-mère et
//l'arachnoïde étaient vraiment gorgées de sang sur les lobes
//moyens et antérieurs.quot;
Wij kennen geene andere proeven over den invloed van
den n. sympathicus op de hersenen. Alléén vinden wij door
beunakd vermeld, dat de temperatuur aan de zijde, waar
de n. sympathicus is doorgesneden of het ganglion primum
is geüxstirpeerd, in de hersenzelfstandigheid hooger is.
Wij kunnen aan de waarnemingen van braciiet geene
groote waarde toekennen. Vooreerst hebben wij den sopo-
reusen toestand, waarin de dieren, na doorsnijding van den
n. sympathicus of na exstirpatie van het ganglion pnmum
zouden verkecren, volstrekt niet duidelijk uitgedrukt waar-
genomen. En wat de meerdere vaatvulling der hersenvlie-
Ln betreft, die hij na den dood gevonden heeft, men zal
hieraan geene hooge waarde toekennen, wanneer men weet,
hoe verscliillend gevuhl zich die vaten vertoonen en hoe weinig
men vaak in staat is, van dit verschil rekenschap te geven.
Het hooge gewigt van het onderwerp heeft ons ook de
aandacht op de veranderingen in de hersenen doen vesti-
gen; maar aangezien wij eerst in den laatsten tijd ons
hiermede bezig hielden, zijn wij, bij de eigenaardige moeije-
lijkheden, die het onderzoek oplevert, nog niet tot die
klaarheid gekomen, welke in deze gewigtige zaak wensche-
lijk is. Aanvankelijk hebben wij alleen negatieve uitkom-
sten verkregen, en wij waren reeds geneigd, den invloed
van den n. sympathicus aan den hals en van het ganglion
primum op de hersenvaten in twijfel te trekken, toen een
ook door Prof. dondeus met zekerheid geconstateerd feit
ons van onze meening deed terugkomen. Dit feit moest
tot verdere onderzoekingen aansporen, waartoe ons intus-
schen de tijd ontbroken heeft. Wij willen ons daarom be-
palen bij de eenvoudige mededeeling van de verschillende
hieromtrent door ons gedane onderzoekingen, en meenen wel
te mogen toezeggen, dat zij in het physiologisch laborato-
rium alhier, onder de leiding van Prof. donders, zullen
worden voortgezet.
1.nbsp;liij een konijn werd, den 4quot;» Mei, de regter n. sympa-
thicus doorgesneden: de pupil werd kleiner en het oor rooder.
Na een half uur werd het dier door stikking gedood; bij
het sterven werd de regter pupil naauw en de linker zeer
wijd; dadelijk na het sterven werd het regter oor bleek. Een
half uur na den dood waren beide pupillen klein, de regter
evenwel kleiner. Bij het openen van den schedel waren de
bloedvaten van het been aan de rogterzijde tneer quot;■cvuld dan
aan de linkerzijde; in de hersenvliezen en de hersenen geen
verschil; vaatvulling ongeveer als gewoonlijk.nbsp;:
2.nbsp;Een konijn, waarbij, den Mei, het linker ganglion
-ocr page 73-mm
superius was weggenomen en de temperatuur aan de linker
zijde steeds hooger was gebleven, stierf den 14®quot; Mei. De
hersenen en hersenvliezen leverden aan beide zijden geen
merkbaar verschil in roodheid; de meerdere roodheid der
linker zijde was althans problematisch.
3.nbsp;Bij een konijn werd, den 5«quot; Mei, de regter n. sympa-
thicus doorgesneden en de regter arteria carotis onderbonden;
in het begin waren beide ooren bleek en koud. Den 14®quot; Mei
en later was het regter oor steeds rooder. Het dier stierf den
25®quot; Mei; de vaten der hersenvliezen waren aan beide zijden
meer geïnjiciëerd dan gewoonlijk; de hersenen zelve vrij bleek.
4.nbsp;Een konijn, waarbij de beide ganglia van den n. sym-
pathicus, den 12®quot; Mei, waren weggenomen, stierf den 14®quot;.
De hersenen vast, niet bijzonder bloedrijk.
5.nbsp;Bij een konijn werd, den 18®quot; Mei, het linker ganglion
van den n. sympathicus geëxstirpeerd en dc arteria carotis
onderbonden. Het dier stierf den volgenden dag; de linker
zijde der pia mater scheen iets meer gevuld, doch op de
doorsnede waren de beide hersenhelften gelijk.
6.nbsp;Bij een konijn, welks regter n. sympathicus den 3®quot; April
was doorgesneden en waar het verschil in temperatuur der
ooren zeer aanzienlijk was, werd, den 10®quot; April, de schedel
van het levend dier in het midden geopend. De sinus lon-
gitudinalis superior gaf veel bloed, maar door koud water
hield dc verbloeding spoedig op. De pia mater was aan beide
zijden van gelijke kleur, alleen schenen enkele kleine aderen
ter regter zijde iets wijder; respiratie-bewegingen der hersenen
zeer duidelijk. Het dier werd door stikking gedood; de her-
senen werden uitgenomen; de vaten aan beide zijden gelijk;
de slagaderen aan de basis vertoonden slechts een klein rood
streepje in het midden; de hersenen op doorsnede aan beide
zijden even bleek.
7.nbsp;Bij een konijn werd, den 3®quot; Mei, het regter ganglion
-ocr page 74-weggenomen; het verschil in temperatuur der beide zijden
merkbaar. Den IS®quot; Mei, werden de hersenen van het levend
dier bloot gelegd, door liet wegnemen van gedeelten van den
schedel aan beide zijden der middellijn; de regter veuae der
pia mater schenen iets meer gevuld; algemeene kleur aan
beide zijden gelijk; de arteriae waren aau de blootgelegde
bovenvlakte der hersenen niet zeker te onderscheiden.
8.nbsp;Bij een' hond werden de hersenen blootgelegd; bij gal-
vanische prikkeling van den regter n. vagus en sympathicus
bleek, dat de arteriae der hersenen aan beide zijden zich ver-
naauwden. Om rustiger waar te nemen, werd laudanum in de
vena jugularis gespoten, waarop het dier echter dadelijk bezweek.
9.nbsp;Bij een hond, welks linker n. vagus, den 20®quot; April,
was doorgesneden, werd aan beide zijden der middellijn eene
opening in den schedel gemaakt. Dit gelukte volkomen.
Door galvanische prikkeling van den regter vagus vernaauw-
den zich de slagaderen der pia mater, die door sterke uit-
zetting gevolgd werd. Bij doorsnijding der zenuwen werd
geene verandering in de slagaderen gezien. Opvolgende prik-
keling van het bovenste gedeelte der doorgesnedene zenuw
had geen'invloed op de hersenvaten; prikkeling van het on-
derste einde gaf vernaauwing van de slagaderen der hersenen,
even als prikkeling van de niet doorgesnedene zenuw. De
vernaauwing der slagaderen ontstond dus door te weeg ge-
bragten stilstand van het hart. Bij de prikkeling van het
onderste uiteinde was de waarneming gemakkelijker, wijl wij
niet door braking van het dier gestoord werden, die bij prik-
keling der geheele zenuw en van het bovenste uiteinde ontstond.
Wij komen nu tot de belangrijke waarneming, die een
ontwijfelbaar positief resultaat opleverde.
10.nbsp;Bij een gezond, krachtig konijn, werd de regter n.
sympathicus aan den hals blootgelegd en vervolgens aan beide
) «
zijden van de middellijn een stuk van den schedel, ter grootte
van ISquot;quot;quot;quot; middellijn, uitgenomen, zonder dat eenige verbloe-
ding van beteekenis of kwetsing der hersenvliesen ontstond.
Door de zeer doorschijnende dura mater konden de vaten
der pia mater regt duidelijk worden waargenomen. De kleine
slagaderen onderscheidden zich gemakkelijk van de grootere
aderen, deels door de hellere kleur, deels door de vertak-
king naar boven, in welke rigting de aderen zich tot stam-
men vereenigden, die zich in den nog met been bedekten
sinus longitudinalis superior gingen uitstorten. Nu werd de
met zijn ganglion blootgelegde n. sympathicus galvanisch
geprikkeld. Gedurende de prikkeling werd eene geringe ver-
naauwing van twee kleine slagaderen aan dezelfde zijde waar-
genomen; maar veel duidelijker nog was dc belangrijke ver-
wijding, die onmiddellijk na de prikkeling volgde, waarbij
de middellijn 2 tot 3 malen grooter werd, dan gedurende
de prikkeling. Deze proef werd 3 malen met hetzelfde ge-
volg herhaald. Telkens volgde op de verwijding, die na de
prikkeling ontstaan was, weder van zelf eenige vernaauwing.
Nu werd het blootgelegde regter ganglion uitgerukt; het
regter oor werd rood; in de slagaderen der pia mater ont-
stond geene duidelijke verandering. Vervolgens werd de lin-
ker n. sympathicus met zijn ganglion blootgelegd en de ze-
nuw geïrriteerd. De zamentrekking van kleine slagaderen,
gedurende de irritatie, en vooral de uitzetting, na het ophou-
den der prikkeling, werd hierbij nu ook op deze zijde even
duidelijk geconstateerd. Het linker ganglion werd thans ins-
gelijks verwijderd, hetgeen ook geene onmiddellijke veran-
dering in de slagaderen der pia mater te weeg bragt. Na
10 minuten waren beide ooren vrij rood, het regter met
29°, het linker, dat iets bleeker was, met 26°. De slag-
aderen der pia mater waren nu vrij naauw aan de regter
zijde; die der linker zijde uitgezet. Doorsnijding van den n.
auricularis bragt geene verandering in de vaten der ooren
te weeg. liet dier is eerst 36 uren na de proef bezweken.
In de eerste uren na de proef was het nog vrij levendig.
Uit deze proef volgt ten duidelijkste, dat de slagaderen
der pia mater onder den invloed staan van den n. sympathicus
aan den hals. Welligt worden de vaso-motoriscbe zenu-
wen dezer vaten meer bepaaldelijk beheerscht door bet
ganglion zelf, hoezeer zij door prikkeling ook van den ze-
nuwstam tot zamentrekking worden gebragt. Is dit werkelijk
zoo, en blijft de toestand der hersenslagaderen genoegzaam
onveranderd, na doorsnijding der zenuw, om eerst bij exstir-
patie van het ganglion baren tonus te verliezen, dan zoude
zulks rekenschap kunnen geven van het overwigt, dat door-
snijding van de zenuw, boven exstirpatie van het ganglion,
heeft op de ontwikkeling der verschijnselen van hyperaemie
in het aangezigt en aan de ooren. Immers zal uitzetting
der arteria carotis interna afleidend op de art. carotis externa
kunnen werken. Het blijve aan verdere onderzoekingen over-
gelaten , te beslissen , in hoe verre deze hypothese gegrond zij.
Hiermede eindigen wij deze physiologische onderzoekingen.
Het zou niet moeijelijk zijn, daarvan op het pathologische
gebied eenige toepassingen te maken. Immers de geheele leer der
congestie, der ontsteking en der koorts staat in het naauwste
verband met de verrigting der vaso-motoriscbe zenuwen. Wij
zouden intusschen hieromtrent slechts weinig nieuws kunnen
in het midden brengen, en wij breken dus af, voldaan, dat
wij door het physiologisch onderzoek onze begrippen ook
over pathologische verschijnselen gelouterd hebben en welligt
iets hebben bijgedragen, om de beteekenis der vaso-motoriscbe
zeimwen in het licht te stellen.
I.
Glandulae Peyerianae cliylificatioiii inserviunt.
Tl.
Infantibus non sugentibus lac vaecinum optimum nutri-
mentum.
III.
Geen deel zijner bewerktuiging boven anderen te gevoelen,
beteekent gezond te zijn.nbsp;feuchteksi.eben.
•IV.
In omni morbo sanguis a norma recedit.
-ocr page 78-V.
Scrophulosin inter et tubereulosin anatoinia pathologie
discrimen statuere nequit.
VI
Febris Zeêlandiea, sic dicta, non peculiaris species febris
intermittentis est habenda.
VII.
Errant, qui febrem intermittentem quam citissime tollen-
dam dicunt.
VIT!
In phthisi pulmonali medicamenta tonica saepe magis
quam demulcentia prosunt.
IX.
In peripneumonia, nisi jam hepatisatio extensa adsit,
sanguinis detraetiones in genere conveniunt.
X.
L'état convulsif doit être envisagé comme le seul délire
possible chez le jeune enfant.nbsp;bouchct.
XI.
Febris puerperalis non est morbus contagiosus.
Usus secalis covnuti durante partu ad dolores promoven-
dos fere nunquam convenit.
Si placenta morbose adhaeret, praestat expulsionem natu-
rae rebnquere, quam vi illam auferre.
XIV.
Usus chloroformyli, etiam in parvis operationibus, nisi
aegri conditio contraindicationem elliciat, commendan-
dus.
XV.
In hernia iucarcerata punctio sacci herniosi nonnunquam
praeferenda herniotomiae.
In strabismo fere semper tenótomia iudicata est.
-ocr page 80-XVII.
Koreinorphosis est operatic facilis, omni fere periculo
libera.
XVIII.
Ad curam felicem distinctio inter conjunctivitidem trau-
maticam, catarrhalem, scrophulosam, purulentam et diphtlie-
riticam requiritur.
I
Î
T 'v, ■ . /
m
M
quot;L. ^tim
Kp'dSi'
É^jf'-;
■tam