-ocr page 1-

specimen juumicum inaugurale
Die

fORTU IN QUEM IVAVIS SE PFJUCIILI
CAUSA UECIPIAT,

QUO» ,

ANNUENTi: SUMMO NUMTNiO,

EX AUCTORITATE RECTORIS MAONIFln

JACOBI VAN HALL,

CUD. I,KON. NEnrRL. KQUITIS, ORD. COEON. lt;JUKR.N. DECCRIONIS, lUR. ROM. ET 1101».
DOCT. ET l-ROF. ORD.,

» NEC KON

AMrr.TPSIVI SBN.VTCS ACADEMia CONPENHU

ET

NOTIILISSIMAH PACUr,TATIB JUniDXCAE DECnETO.

pro gradu doctoratus.

•CMMIllilE IN JUR» ROMANO KT IIODIF.RNO IIONOBIDUS AC PRmLEOIIJ,

IN ACADEMIA R II E N 0-T R A .1 E C T I N A ,

niTE ET LEGITIMK CON.SEQUENDIS,
PUBLICO AC SOLEMNI EXAMINI SUBMITTIT

GULIELMUS ASUKRUS J.VCOBUS SCIIIM.^IELPEMIX€K VAN 1)EK OVE.

IIBSYCIIIA-CAnOLISJENSIS,

I

DIK V DECEMnniS A. MDCCCLV. IIORA I,
IN AIIDITORIO MAJOR!.

AMSTELODAMI,
TYPIS C. A. SPIN ET FILII.

MDCCCLV.

-ocr page 2-

/ /

Ij;

-ocr page 3-

ACADEMISCH PROEFSCHRIFr

OVER

DE NOODHAVEN

W. A. J, SCKIMMELPENNINCK VAN DER OYE,

IURIS IITR. CANDII».

UTRECHT,
1855.

-ocr page 4-

mmmmrn^

ruf!li'iH^^ra^t^ MO^^ut/:

■f

-ocr page 5-

INLEIDING

Van hem die over de Noodliaven schrijven ziil,
verwacht men in de eerste plaats de aanwijziiifr,
wat liij door het woord verstaat.

Onze Nederlandsclie taal intiisselien is zoo g-e-
lukkig- in de zamenstellin^ harer woorden, dat
liet gehezig-de woord meestal liet denkbeeld, daar-
medo bedoeld, met volkomen juistheid en vol-
doende volledig-heid omschrijft.

Noodhaven; is de haven, welke de schipper in
nood inloopt. Zij is onderscheiden, zoo wel van
de Bestemming-shaven, waar de reis zal geëin-
digd zijn, als van die havens, welke liet schip,
jredurende de reize, bestemd en verpligt is aan
te doen.

Het inloopen in de noodhaven is dus eene han-
deling van don schipper, waarbij van het oor-
spronkelijke plan der reis, op eene meer of min
belangi-ijke wijze, op meer afdoende, of minder
voldoende gronden, wordt afgeweken. Derhalve
moeten de volgende vragen belangrijk worden:

1

-ocr page 6-

-JESS

1.nbsp;Wat is liet, wat den schipper liet regt
geeft eene noodhaven op te zoelcen?

2.nbsp;Welke maatregelen moet hij nemen, opdat
ran de noodzakelijkheid van dezen stap hlijke?

3.nbsp;Welke gevolgen heeft zoowel het te regt, als
te onregt inloopen in de noodhaven, op de regts-
verhouding tusschen den schipper en de reeders?

4.nbsp;Welke, ten opzigte van de stuurlieden en
het scheepsvolk?

5.nbsp;AVelke gevolgen heeft het ten aanzien der
bevrachters en inladers?

0. Welke, met betrekking tot de verzekeraars
en de geldschieters op bodemerij?

Met de beknopte beantwoording dezer onder-
scheidene vragen, vlei ik mij, het voorgestelde
onderwerp te zullen hebben afgehandeld. Ik
stol mij daarbij niet voor den lezer iets nieuws te
leeren, maar het verpligt bewijs te geven van,
aan de Hoogeschool met eenigen ijver voltooide
studiën.

-ocr page 7-

§ 1. Oücr de ongevallen ter zee, welke den schip-
])cr het regt geven de noodhaven in te loopen.

De boekhouder der reederij, of de schipper, ver-
huurt liet schip of neemt stukgoederen aan, met
de toezegging, dat schip en lading, naar eene
))epaalde bestemming zullen vervoerd worden.

Somtijds wordt daarbij de koers, dien men ne-
men zal, of de havens, die men zal aandoen, bij
de chertepartij nader aangewezen. Waar dj/,
niet geschiedt, is of do koers door gebruik en
gewoonte aangewezen of de keuze aan den schip-
per gelaten, die daarbij de lastgeving volgen
zal, welke hij van de reederij ontvangen heeft.
Maar in geen geval zal het reeders of schip-
per vrijstaan, buiten noodzaak, andere of meer-
dere havens aan te doen, of vaarwaters to kie-
zen, waaromtrent men, met bevrachters of in-
laders, noch stilzwijgend noch uitdrukkelijk is
overeengekomen.

In dien zin wordt in de c. 3, Cod. de naut.
foen.
4, 33 van het non servare locnm navigii, en

1 *

-ocr page 8-

in de e. 7, Cod. ae navicul. 9, 1, van loca devia
sectare
gesproken, als van iets wat den schip-
per noodzakelijk ongeoorloofd zijn moet. In liet
Pruissische Landregt II, 8, § 1491 tot 1493,
worden deze beginselen zoo duidelijk uitgedrukt,
dat ik die bepalingen liier wenscli mede te dee-
len, met de opmerking dat hetzelfde beginsel
ook daar geldt, waar het niet zoo stellig is
uitgedrukt. Het Pruissische Landregt formu-
leert op dit punt, wat overal in en buiten Eu-
ropa in zeezaken regtens is. Zie hier de tekst,
in § 1491.

quot;Der Schiffer darf ohne Notli den ihm vor-
quot;gescliriebenen Ours nicht ändern, noch in an-
quot;dere als die, ihm bestimmten Häfen einlau-
quot;fen, widrigenfalls er den Ehedem, und 13e-
^^frachtern für allen daraus entstehenden Scha-
quot;den haftet.quot;

§ 1492. quot;Ist ihm kein Ours vorgeschrieben:
quot;so muss er den nächsten und sichersten Weg
• quot;zum Orte seiner Bestimmung nelinien.quot;

§ 1493. quot;Wird er durch NothfiÜle den Curs
quot;zu ändern, oder einen andern Hafen zu suchen,
'veranlasst, so muss er den Hhedern bald mög-
quot;lichst davon Nachricht geben.quot;

Bij het Nederlandsehe Zeeregt, even als bij
den
Code de Commerce, wordt diezelfde verplig-
ting meer als bekend, en als uit den aard der
zaak voortvloeijende voorondersteld, dan wel met

-ocr page 9-

zoovele woorden uitgedrukt. Zoo wordt bij voor-
beeld, volgons Art. 354
Wetb. v. Koopli., tle reis
onverwijld, bij de eerste gunstige gelegenheid on-
dernomen
en volbragt. De schipper wordt, bij
Art. 345, verpligt alle mogelijke
naarstigheid,
toezigt
en zeemanschap te gebruiken. Onder de
punten, die aanleiding tot liet raadplegen van
den scheepsraad geven, wordt, bij Art. 3G7
Wetb.
V. Kooph., liet inloopen van eene noodhaven
genoemd, en, volgens Art. 383
Wetb. v. Kooph.,
geeft liet aanleiding tot het zoogenaamde zee-
protest.

Alle die bepalingen doen ons ten duidelijkste
zien, dat het inloopen in de noodhaven iets
buitengewoons, een afwijken van den gewonen
regel is, welke van andere buitengewone maat-
regelen vergezeld of achtervolgd wordt.

Do redenen nu die tot het opzoeken van de
noodhaven aanleiding geven, kunnen zeer ver-
schillend zijn. De Wetgever zelf, heeft er eenige,
als in het voorbijgaan, genoemd.

Daartoe behoort, volgens Art. 324, W. v. IC
de reparatie; volgens Art. 304, het inloopen der
onzijdige haven, bij het
onvrij worden van de vlag;
en, volgens Art. 370, W. v. K., het inloopen
in
eene der naaste havens, in geval de haven
werwaarts het schip bestemd is,
geblokkeerd
wordt. Men kan deze gevallen als voorbeelden
beschouwen, en misscliien heeft de AVetgever

-ocr page 10-

wel gedaan geene poging aan te wenden, tot
eene ' volledige opnoeming der ondersclieidene
o-evallen, welke zicli kunnen voordoen.

Do opzettelijke opnoeming van sommige dier
gevallen, bij de onmogelijklieid of nioeijelijk-
lieid altbans om zich alle denkbare zeegevaren,
welke tot het inloopen in de noodhaven kun-
nen aanleiding geven, voor den geest to stel-
len, is altijd gevaarlijk. Men wordt dan ligte-
lijk verleid, om den gevaarlijken regel, (/wi f^icif
dc uno, negat dc altero, het inclusio unius est
exclusio alterius
in te roepen of toe te passen.
Misschien is het echter mogelijk de redenen,
wolko den schipper tot het bezoeken der nood-
haven, bevoegd maken, eenigzins nader to rang-
schikken. Zij kunnen gelegen zijn:

1. In de behoeften van het schi}). Kiel of
tuig kan onverwijld herstelling vorderen, en
zulks zoowel, wanneer zij door stormen of an-
dere zeerampen, geteisterd, of tot redding uit
grootere gevaren opzettelijk beschadigd zijn, als
wanneer er o-ebreken aan ontdekt worden, waar-
van onmiddelijke verbetering noodzakelijk is.
In een gebrek aan levensmiddelen, of andere
scheepsbehoeften, kan moeten voorzien worden,
al wederom om 't even of die voorwerpen al dan
niet oorspronkelijk in voldoende mate aan boord
geweest zijn.

•3. In de hehoej'tcn van de lading. De wetgever

-ocr page 11-

geeft hiervan geen voorbeeld, en deze grond zal
minder dikwijls voorkomen; maar zij is toch
denkbaar. Stel eens, dat eene lading van waren,
aan broeijing onderhevig, door welke aanleiding
ook, zoodanig begint te broeijen, dat de lading
met een algeheel bederf, ja het schip misschien
met brand bedreigd wordt. Onder die omstandio--
heden is het geval zeer denkbaar, dat de schip-
per kiezen moet tusschen het overboord werpen
van de lading, en het inloopen van de haven,
waarin liij door het tijdelijk lossen der lading,
de broeijing kan voorkomen, of door verkoop
der lading nog eenige waarde voor den eigenaar
kan redden, terwijl hij het gevaar voor het schip
afwendt i.

8. In uitwendige omstandigheden. Hiertoe be-
' hooren twee der voorbeelden door onzen weto-ever
opgenoemd; iiamelijk het
onvrij xcorden van de
vlag

cn de hlohhüde van dc hestcminiiigshuven in
Art. 304 en 370,
Wetb. v. Kooph., welke den
schipper verpligten, in het eerste geval, de eer-
ste onzijdige haven, en, in het andere geval,
eene der
naaste havens van dezelfde mogendheid,
als noodhaven, binnen te loopen. Niet moeijelijk
is het ook deze voorbeelden met andere te ver-
meerderen. Door zeeroovers vervolgd, is hot den

' iMisscliicii is Iu Alt. (i4(i hij dc woorden ''of in ccne noodhaveiuquot;
aan een {jehjiisoorli!: ^eval scdaclil.

-ocr page 12-

schipper misschien mogelijk, schip en liiding
door een tijdig hinnenvallen in de noodhaven te
redden. Buitengemeen slecht Aveder, waardoor
het schip in een gevaarlijk vaarwater bedreigd
wordt, zal welligt ook daartoe te brengen zijn,
ofschoon op dit punt de groote uitbreiding
welke de zeevaartkunde ondervonden heeft, den
schipper in cen geheel anderen toestand brengt,
dan waarin hij verkeerde, toen nog de zeevaart
zich tot de kustvaart bepaalde en het gevaarlijk
geacht werd, bij nacht, op zee te blijven, als
men niet den avond het anker in de haven kon
laten vallen.

§ 2. Welke maatregelen moet de schipper nemen,
opdat van de noodzakelijkheid van het in-
loopen in de noodhaven hlijke.

Onder de voorvallen van aanbelang, welke tot
het raadplegen van den scheepsraad aanleiding
geven, wordt in Art. 307,
Wetb. v. Kooph., het
inloopen in dc noodhaven uitdrukkelijk genoemd.
De wet zelve wijst daarbij aan, dat, voor zoo ver
zij tegenwoordig zijn, in dien raad de reeders en
inladers of derzelver gemagtigden geroepen wor-
den; de
supercarga zal onder deze laatste uit-
drukking inzonderheid begrepen zijn. Van meer
lielang echter is de raadpleging van de scheeps-

-ocr page 13-

officieren en de voornauniste sclieijeling-en, die,
als deskundigen, mogen geaclit worden tot liet
uitbrengen van een welgegrond advies allezins
bevoegd te zijn. Do Fransclie wetgeving spreekt,
in Art. 400,
Cod. de Comm., van liet quot;prendre
quot;r avis des intéressés au cliargement
et des prin-
quot;eipaux do Féquipagequot; en de Nederlandsclie ver-
langt, in Art. 307,
W. v. K., de raadpleging
dezer laatsten
in allen gevalle. Beide verschillen
van andere wetsbepalingen, waarbij het raad-
plegen van schepelingen alleen te pas kwam bij
de niet tegenwoordigheid van belanghebbenden K
Het verdient daarom opmerking dat de wetge-
ver desniettemin den schipper niet wil verpligt
hebben, de meening van den scheepsraad te
volgen, wanneer hij zich daarmede niet mögt
kunnen vereenigen. In het middeleeuwsche zee-
regt laat zich die stelling naauwlijks donken.
Ingerigt op het voorbeeld dor Italiaansclio Re-
publieken, erkent de kleine Republiek, welke
binnen do scheepswanden besloten is, den schip-
per als haar hoofd, maar ziet zij diens gezag,
door den hem toegevoegden raad, zeer wezenlijk
getemperd. In den
Code de Commerce, Art. 410,
wordt, even als in de ordonnantie van 1081, het
verschil van meening niet van den schipper en den

• Verg. de plaatsen, aangcliaald l.ij ^Ir. j. van hall, dc Maijb-
Iro navh, II, bl. 79.

-ocr page 14-

sclieepsraad, maar van den scliipper en de voor-
name 8cliepeling-en aan de eene, en de belang-lieb-
benden bij de lading aan de andere zijde, tegen
eikanderen overgesteld en voor dat geval de voor-
keur zeer natuurlijk aan liet gevoelen van de
eerstgenoemden gegeven. Eerst bij ons
Wcthoeli
van Koophandel j
Art. 807, wordt den schipper
een overwegend gezag, ook tegen de, zelfs een-
parige, meening van den selieepsraad, toegekend.
Als men intussclien in aanmerking neemt, dat
liij alleen reeds van ouds als
le dominateur dn na-
vire
beo-roet werd en dat alle bevelen alleen van

O

bem uitjraan, dan is misscliien dit verschil niet

O ^

zoo wezenlijk als het schijnt, en zou, ook bij de
oude zeeregten, behoudens rekenschap en verant-
woordelijkheid, ook zijn gezag wel boven dat van
alle anderen gegolden hebben. Hoe het zij, vol-
gens Art. 858, 7,
W.v. IC, overeenkomende met
het oude regt, moeten alle de besluiten, welke in
den scheepsraad genomen worden, quot;in het dagre-
quot;gister of journaal ingeschreven worden.quot; Eene
vergelijking dezer bepaling met die van Art. 808,
W. V. K., schijnt tot het besluit te leiden, dat hier
niet, zoo als bij de werping geschiedt, do
beraad-
slaging
deswege gehouden, in geschrift moet wor-
den gebragt, zoodat het opnemen in het journaal
van het besluit reeds eene toereikende -waar-
borg is. Men mag misschien vragen, of welligt
bij do werping, in Art. 808,
W. v.K., slechts

-ocr page 15-

wat meei' omstandig omsclireven is, wat ook Lij
andere voorvallen, welke tot besluiten aanleiding-
geven, even zoo plaats lieeft. Men kan name-
lijk meenen, dat liet vermelden van liet besluit
de vermelding van do gronden waarop het be-
rust van zelvo medebrengt. Doch er schijnt in-
derdaad eenig verschil tusschen de twee bepa-
lingen te bestaan en daarvoor kunnen redenen
worden aangevoerd. Zouden zij niet hierin ge-
legen zijn, dat bij het inloopen in eene noodha-
ven niet zoo onmiddelijk over eens anders goed
beschikt wordt, dan wel bij de werping geschiedt?
Buitendien zijn de oorzaken van het inloopen,
doorgaans ook door andere middelen te bewij-
zen bijv. wanneer hij de noodhaven wegens noo-
digo reparatiën heeft opgezocht, is het voorschrift
van Art. 372,
W. v. JC, toereikende, waarbij be-
paald wordt, dat de noodzakelijkheid der vertim-
mering bewezen moet worden, door eene, door do
voornaamsten van het scheepsvolk onderteekende
verklaring, zonder welke de Nederlandsche Con-
sul of, bij gebrek van dezen, de plaatselijke Over-
heid, tot die vertimmering geen verlof geeft. De
meeste gevallen, die het inloopen in eene nood-
haven wenschelijk maken, zijn in genoemd Art.
372,
W. V. K., vermeld. quot;Wanneer er gedu-
quot;rende de reis noodzakelijkheid bestaat om te
'^vertimmeren, zeilen, touwen, of ander scheei)s
quot;toebehooren of levensmiddelen aan te koopen,

-ocr page 16-

1

Xiw

quot;of in andere dringende behoeften te voorzien,quot;
maar er zijn gevallen denkbaar, waarbij die ver-
klaring van Art. 372,
W. v. K., niet gevergd
wordt en dus de aanteekening op het scheeps-
journaal op zich zelf staand zoude schijnen.

Is dan hier den schipper te veel magt afge-
staan? Vooral wanneer wij bedenken dat inder-
daad, gelijk wij gezien hebben^, door de woor-
den in Art. 807, TF. v. K. quot;Bij verschil van
quot;gevoelen, wordt dat van den schipper gevolgd,quot;
to kennen wordt gegeven, dat de schipper slechts
den raad zijner schepelingen behoeft to hooren,
maar dien niet behoeft te volgen, al verschillen
zij eenparig van gevoelen met hem? Zouden bij
voorbeeld, indien de schipper goedgevonden liad,
eono haven aan te doen, ten einde zich van le-
vensmiddelen te voorzien, terwijl de afstand hem
belette hieromtrent de reeders te raadplegen,
deze aan zijne willekeur zijn overgelaten?

Het ontkennend antwoord vinden wij in do be-
palingen omtrent de scheepsverklaring of liot
zoogenaamde zeeprotest. To Home was bet, ook
door middel van de pijnbank,
quaestio, instellen
van een onderzoek bij twee of drie schepelin-
gen, naar hetgeen op zee merkwaardigs was
voorgevallen, blijkens do 1. 3,
Cod. de naiijr.

gt; Verg. bosch van duakestein, dc consilio nautico, 47, Amst.
1847.

-ocr page 17-

■Vü

l;}

XI, 5, niet zonder voorbeeld; maar later ont-
stond het g-ebruik, dat de schipper in de eerste
liaven met eenig-e schepelingen eene beëedigde
verklaring aflegde omtrent hetgeen op reis was
voorgevallen. Art. 379 en volg van ons
W. v.
K., heeft op bet voorbeeld van Art. 242 en volo\

O

Cod. de Comm., dat ontwerp nader geregeld.

Volgens die bepalingen der wet gaat de
scheepsverklaring gepaard met het overleggen
en doen viseeren van het scheepsjournaal. Zij
bevat, belialve de aanwijzing van de plaats en
den tijd van zijn vertrek en van den koers, welke
hij genomen heeft, de gevaren welke hij geloo-
pen heeft, de ongeregeldheden welke aan boord
hebben plaats gehad, en de andere merkwaar-
dige omstandigheden van zijne reis. Het be-
sluit tot het inloopen in de noodhaven en de
aanleiding daartoe, is daaronder noodzakelijk be-
grepen. ^Zij geschiedt voorts buiten 'slands in
handen van den Nederlandschen Consul of de
plaatselijke overheid, binnen 'slands in die van
den kantonregter, en eindelijk in de koloniën,
in die van het daartoe bevoegd gezag-. Wordt
nu deze verklaring in gewone gevallen gedaan
binnen driemaal vierentwintig uren, bij het in-
loopen in eene noodhaven, wordt zij, even als bij
schipbreuk en avarij, volgens Art. 383
W. v. K.
gedaan binnen vierentwintig uren, en wel door
den schipper met alle tegenwoordig zijnde offi-

-ocr page 18-

eieren en sclieepsgezellen. Deze verklaring nu
zal wel niet sleelits de daadzaak van het inloo-
])en in den noodhaven hetreften, maar zonder
twijfel ook inzonderheid de redenen, waarom de
noodhaven aangedaan is, bevatten.

In de Wisbuijsche zeoregten. Art. ö3, lezen
wij: quot;Een schip dat ladet op Schoenen of anders
quot;waer; 't is bevragtet naer Vlaenderen of anders-
quot;waer in de markt; dat komt vau noodzake t'
quot;Amsterdam: is 't dat de schipper dat sweren
quot;wil met zijnen stierman ende twee zijner schip-
quot;mannen, dat
het nood dcde; waer dat dan zoo,
quot;dat hij dat schip niet koude reede maken buiten
quot;om te seijlen; soo sal de schipper dat goed in
quot;de markt seinden op de schippers vragt ende
quot;op des koopmans tollen.quot; Volgens deze bewoor-
ding behoeven dus de omstandigheden, om welke
het nood dcde, niet met eede bevestigd te worden.

In de meeste gevallen, zal eeno beëediging
dezer verklaring, volgens Art. 384,
W. v. K.,
onvermijdelijk zijn. Stel eens, dat men wegens
het broeijen der lading eene andere dan de bestem-
mingshaven heeft bezocht, is dan niet reeds in
dit broeijen zelve een verlies geleden, hetwelk
door de afgelegde verklaring bewezen en dus be-
eedigd moet Avorden? Een ander geval doet zich
voor, wanneer de schipper voorgeeft, dat het
drinkwater door onvoorziene lekkaadje, of was
weggeloopen, of anderzins onbruikbaar gewor-

-ocr page 19-

den was. Nii zoude men kunnen betwijfelen, of
dit reeds tot die
verliezen, rampen of schaden be-
hoort, waarvan Art. 384 melding- maakt. Echter
schijnt het mij ook in dit geval toe, dat de ver-
klaring met eede zal moeten bevestigd worden.

In de bepaling van noodhaven zeide ik, het is
iedere haven, die, tegen het oorspronkelijke plan
der reis, wordt aangedaan, dus is volgons deze
ruime opvatting ook het geval van Art. 370, W.
v.K. aanto stippen: quot;de haven werwaarts het
quot;schip bestemd is, geblokkeerd wordende, moet
quot;de schipper zich naar een der naaste havens
quot;van dezelfde mogendheid begeven, alwaar het
quot;hem veroorloofd mag zijn in to loopen.quot; Zal nu
ook hier over een scheepsraad gehouden worden,
om te beslissen in welke der naaste havens men
zal inloopen? Hier schijnt de wetgever den schip-
per meer vrijheid tc hebben verleend, of liever
hem een bepaald voorschrift te hebben gegeven.
Het voorvallen der blokkade is algemeen bekend,
en de beëediging over het injoopen in eene der
naaste havens schijnt dus overbodig.

In allen gevalle is op te merken, dat het ver-
zuim van aanteekening van eenen gehouden
scheepsraad in het dagboek en het verzuim van
zeeprotest, den schipper geen ander nadeel be-
rokkent; dan een moeijelijker bewijs van zijne
onschuld. Zijn al de formaliteiten in acht geno-
men, dan is de tegenpartij tot tegenbewijsquot; ver-

-ocr page 20-

plio-t. Heeft de scliipper eeliter het voorschrift
van Art. 384,
v. K. verzAiimd, dan zal hij
in het geding de waarheid van zijn. beweren
moeten bewijzen, en zijn dan de matrozen reeds
verspreid, dan heeft hij het zich zelf te wijten,
voor de
prohatio in aeternam rei memoriaw, niet
jrezoro-d te hebben.

Onbsp;O

Hoewel eigentlijk een getuigenverhoor, voor
dat de zaak bij den regter gebragt is en van
den schipper, die
testis zijn zou in re sua, tegen
de algemeene leer van het regt strijdt, zoo vindt
men dit reeds lang aangenomen, en zelfs in het
11. E. hebben wij hier oen voorbeeld van in do
1. 40, D. ad l AquiUam. Duidelijk is het uit-
gesproken in het D^cret. Gregor., Lib. II.,
nt
lite non contcstata
(Tit. 0) Cap. 5.

Quoniam frequenter in dubium revocatur a
multis, an lite non eontestata testes recipi va-
leant, auctoritate praesentium duximus decla-
randum, regulariter verum esse quod lite non
eontestata, non est ad receptionem testium pro-
eedendum, nisi forto do morto testium timeatur,
vel absentia diuturna. In quibus casibus cum
civiliter est agendum (ne Veritas oceultetur et
probationis copia fortuitis casibus subtrahatur)
senes et valetudinarii et
alii testes, de quibus
ex aliqua rationabili causa temetur, etiam lite
non eontestata, sunt procul dubio admittendi.

En w^el is hier, gelijk in do ons nader aan-

-ocr page 21-

faillie L Coj, naufragiis 11, ô, eeii
jaar voor g-evolggeving- aan dit g-etuig-eiiverlioor
verg-und. In Frankrijk moest de reg-ter door
let-
tres du prince
tot zoodanige enquête en futur ge-
mag-tig'd worden ^ Bij ons is het regtsmiddel,
vroeger onder den naam van enquest valetudi-
naif bekend, in ons AVetboek van Burg-erlijke
Reg-tsvordering-, onder den naam van
voorloopuf
getuifjenverhoor,
in Art. 870 en volg-, bepaaldelijk
greregeld. Opmerking- verdient liet vooi-ts, dat
in Eng-eland de verkJaring-, of veel meer het
rapport van don schipper nooit als bewijs geldt
van een zeeramp, zoo lang- hij leeft, noch het
rapport als g-etiiig-enis voor of teg-en hem.
Be-
necke, 11, 82/).-

§ B. Welke gevolgen heeft het teregt ^of te
onregt inloopen in de noodhaven, op de
regtsverhouding tussnhen den schipper en
de reeders?

De schipper is gehouden aan den eigenaar of de
reeders te vergoeden alle kosten, schaden en interes-
sen in de uitvoering van zijn beroep, door ontrouw
of schuld veroorzaakt, Art. 845,
W. v. K. Daar

Vergel. warnkönio, Staats- und Rechtsgeschkhte, Hl, m. 550
voIr.
Gotiiofred, ad I. 40 ril.

-ocr page 22-

hij nu omtrent het al of niet inloopen in de nood-
haven heslist en het dus, Avelk ook het oordeel van
den scheepsraad moge geweest zijn, zijne schuld
is, als hij dit zonder voldoende redenen gedaan
heeft, kan ook dat inloopen in de noodhaven, als
het buiten noodzaak geschied is, aanleiding ge-
ven tot vergoeding van kosten, schaden en mte-
ressen, door den schipper aan dc reederij. De
kosten zelve van dat binnenloopen in do haven
zullen daartoe in de eerste plaats behooren, maar
ook de schade door dat oponthoud aan de reederij
veroorzaakt, hetzij door vermeerdering van loon
aan het scheepsvolk, hetzij door in gi-ootere mate
verbruikte victualie, hetzij door buitengCAVone kos-
ten, gemaakt voor — of vergoedingen verschul-
digd aan den eigenaar der lading. Volgens Art.
360,
W. V. IC, is de schipper voorts verpligt, gedu-
rende de reis, zoo dikwijls zich de gelegenheid
voordoet, kennis aan den eigenaar of boekhouder
to geven van den toestand waarin het schip zich
bevindt. Indien derhalve de schipper uit de nood-
haven kennis geven kan, mag hij zulks niet ver-
lijnbsp;zuimen; zelfs moet hij in de gevallen van Art. 304

en 370, TF. v. IC, ook aan dc inladers, of geconsig-
neerden berigten, in Avelkc haven hij ingeloopen is.
Het eerste is geen eenvoudig zedelijk voorschrift,
maar kan in regten gevolgen hebben; de schipper
zoude bij onachtzaamheid, uit de dienst ontslagen
worden, wegens pligtverzaking; Avant het contract

-ocr page 23-

li)

• van den scJiipper, Iieteij men er een mandutim of
eeuQconductioopermnim in wil zien, draagt de ont-
bindende voorwaarde van Art. 1302,
B. W., quot;ingevai
quot;eene der partyen aan hare verpligting niet voldoet,quot;
in zich. In ons regt nu is de vraag, of de schipper
lasthebber of huurling is, zeker niet zoo belangrijk
als in het R. R., waar de veroordeeling van eerst-
genoemde, de
infamia na zich sleept; geheel on-
verschillig is zij echter niet. Is het een huurover-
eenkomst, dan kan hij voorschotten slechts als
7ie-
//otiorum gestor gemaakt hehhen, en
dan ishettwij-

felachtig of den schipper van regtswege renten ver-
schuldigd zijn, volgens Art. 1347,
B. JF.; want
Art.
l^'dQ^B, TF.. onderwerpt wel den negotionmi
gestor
aan alle de verpligtingen des lasthebbers,
maar Art. 1393,i?. TF, geeft hem niet al deszelfs'
regten. Het regt van afstand, den reeder in Art.
321, TF.
v. IC, toegekend, is begrijpelijker, wan-
neer wij aan eene
huur, dan als wij aan eene lastge-
ving
denken: de reederij moet niet rijker worden
met eens anders geld, daarom is zij voor de daden
van den gehuurden schipper aansprakelijk; doet zij
afstand, dan wordt zij
nmt rijker. Maar beschouwt
men het als lastgeving, dan zijn deze overeen-
komsten van den schipper, als een gevolg van dat
mandaat aangegaan en deze afstand wordt dan
eene
anomalie. Hoe het ook zij, de woorden in
Art. 389, TF.
v. K., quot;bedongen huur of gagièn,quot;
en Art. 391, TF i;. K., de woorden quot;voor zijne

O *

-ocr page 24-

luiur;' zijn stellig' niet gelijkstaande met loon of
honorarium. Indien ook de schipper in het Con-
sulaat, senior del nav
genoemd wordt, onze con-
tracten zijn afkomstig uit het H. II. en daar was
het karakter van huur onafscheidelijk van het be-
talen van loon, verg. 1. 1, § 4, D.
mandati. Zie
echter
emérigon, des Assiirances, XII, 4 en
Contr. à la grosse, IV, 12. Hoe het zij, wat wij
van de verpligte mededeeling aan de reeders zei-
den, geldt ook van verzuimde mededeeling aan
de inladers, doch voor de daaruit ontspringende
schade zijn de reeders, of is althans het schip
met de vrachtpenningen gehouden. Art. 349,
W.
V. K. Des schippers onachtzaamheid daaromtrent
Inbsp;zou hun dus schade toebrengen, waarvan zij regt

hebben vergoeding te vragen.
|inbsp;Art. 377,TF.ï;.7f.,bevat eene kleine afwijking van

Inbsp;Art. 235, Code de Comm. quot;Le capitaine avant son

[inbsp;quot;départ d'un port étranger ou des colonies françai-

Inbsp;quot;ses, pour revenir en France,quot; dus werd hier van

f|nbsp;de noodhaven niet gesproken, wanneer het niet

Inbsp;was jwnr revenir en France; daarom word in ge-

noemd Art. 235, C. C., geene melding gemaakt
quot;van het beloop der gedane vertimmering,quot; die de
schipper voor het vertrek uit eene noodhaven in
eene door hem onderteekende rekening, aan do
reeders moet opzenden. Het is intusscben voor
scheepseigenaren van belang, te weten, wat zij
te betalen hebben ; hoe spoediger zij dus hiervan

-ocr page 25-

berig-t outvangoii, des te beter zullen zij hunne
voorzorg-en kunnen nemen. In de
Nouveau Valhi,
par sanfoukce la pqute (Paris 1809), wordt
op Art. Ö3Ö a d. a, aangeteekend dat deze
maatregel, die zich ook in Art. 80 van de
Ord. ma-
ritime
van 1Ö81 bevindt, reeds in Art. O van de
Wisbuijsche zeeregten voorgeschreven is; juister
is de aanhaling bij «
oulay paty, bl. 70; Art. 0,
van de
Ilanzeatuche Zeeregten (te weten van het
reces van 1572, 1591; en reces van 1014. Tit. 5,
Art. 3,
paiidessus, Collect. dc loix maritimes, II,'
pag. 500 en volg.). Art. O, reces 1572, luidt bij
pardessus aldus: quot;Thom sosten, so ein schipper
quot;hir edder andswor wat kopen worde, tho des Sche-
quot;pes Behoeft; soll he allen Flith verwenden den
quot;besten Koep tho kopen, den he bekamen kann und
quot;strax
truwelichen anschriven, van weme und wor
quot;he solchs gekoffet met Namen und Thonamen,
quot;darmit de Schipper onverdacht bliftet. Und so
quot;de Frunde don Schipper, edder den Schrivenijen
quot;darinno untruwe befindenn wurden, solclies
quot;schall alls
Defi-tegerekentungestraffbt werden.quot;
Maar of het woord
anschriven hier beteekent,
een briof
overzenden, en niet veeleer, in het
sclieepsjournaal opteekenen, is zeer
tAvijfelachtig.
Een tweede voordeel van dit terstond toezenden
der rekening zoude misschien ook nog daar in
te vinden zijn, dat nu den scliipper d^gelegen-
heid ontnomen wordt, ]iaar naderhand te vergToo-

-ocr page 26-

ten ofte vervalsclien, zoo liijliiertoe mögt verleid
worden, oni alzoo eenige latere scliuld to dekken,
waarvoor liij anders zelf geliouden zoude zijn.

Moet liij van de overige uitgaven, in de nood-
haven gedaan, geene rekening opzenden? De vijf
advokaten zeggen inlmnne aanteekeningen: quot;De
quot;seliipper zoude ongetwijfeld voorzigtig kandelen,
quot;door ook opgave te doen van den gedanen inkoop
quot;van selieepsbelioeften of levensmiddelen, of van
quot;de voorziening in andere
dringende behoeften,
quot;in een woord van alle uitgaven in Art. 372, W.
quot;ü. K. bedoeld, mot welk Art. de tegenwoordige
quot;bepaling voornamelijk in verband staat.quot; In
geval de schipper, om in deze dringende behoef-
ten te voorzien, geld moet opnemen, dan moot
hij zonder twyfel, volgens Art. 3G0 en 377,
W. v.
K.
mede opgeven, waaraan, hij het opgenomen

geld heeft besteed.

Deze vraag komt dus alleen te pas hij voor-
schotten van den schipper.

Art. 878, W.v. K., geeft den schipper het regt
zich to laten verzekeren, ten beloope der vorde-
ring wegens uitschotten, die hij voor rekening
van het schip gedaan heeft, mits hij daarvan hij
het verzenden van de rekening kennis geve. Wan-
neer hij nu scheepsbehoeften of levensmiddelen
met zijne eigene penningen aangekocht heeft,
mag hij dezelve, volgens de uitdrukkelijke woor-
den van genoemd Art. laten verzekeren; het kan

-ocr page 27-

gebeuren, dat het schij) vergaat en de reederij
gefailleerd is, daarom mag hij zekerheid iu de
assurantie zoeken, de premie moet hem vergoed
worden, het is
utiliter gestunt.

Maar hoe, wanneer hij deze scheepsbehoeften
of levensmiddelen op naam der reederij gekocht
heeft, is hij dan ook bevoegd zich te laten ver-
zekeren?

Art. 877, TF.v.A'^., noemt quot;ingeladene koopmaii-
quot;schappenjquot; ons Art. 878 spreekt van
geladene goe-
deren;
victualie, behoort niet tot koopmanschappon,
daar deze, bestemd zijn om verkocht te worden,
wat men van mondbehoeften niet zeggen kan. Is
in ons Art. juist het ruimere woord
goederen
gebruikt, om hier den schipper ook voor dit go-
val de bevoegdheid, van te laten verzekeren, toe
te kennen, of moeten wij zeggen, dat de wetge-
ver slechts verschillende uitdrukkingen voor de-
zelfde zaak heeft gebezigd? Nemen wij het laat-
ste gevoelen aan, dan ligt welligt de reden van
verschü hierin: de aankoop van koopmanschap-
pen stelt in den regel eene beduidende schuld
daar, zoodat de reederij zonder tmjfel eene as-
surantie derzelve wenschelijk zal achten; de aan-
koop van scheeps- en mondbehoeften is niet van
dat gewigt, zoodat do reeders misschien hunne
eigene verzekeraars zouden verkiezen te zijn.
Mon zoude welligt kunnen vragen, welk nut de
reederij er eigenlijk bij had, om zich te laten

-ocr page 28-

verzekeren,daar tocli Art. 321, JV.v. K., liemLij-
kans g-elieel voor de exercitoria vrijwaart. Eeli-
ter is het zelden liet geval, dat het schip zoo weinig
waarde hij de aankomst heeft, dat het de reederij
niet voordeeliger zoude zijn het schip te behouden.

Welken invloed het liggen in de noodhaven op
het loon van den schipper heeft, behandelen Avij
in de volgende naardien op dit punt de schip-
per met de overige schepelingen gelijk staat.

§ 4. Welke (jevolgen heeft het inloopen in de
noodhaven, ten opzigte der stuurlieden en
van het scheepsvolk.

Indien de reis door het liggen in eene nood-
haven verlengd wordt, moet de huur der officie-
ren en van het scheepsvolk, die voor de reis zijn
aangenomen, volgens Art.
nbsp;K., vermeer-

derd worden naar evenredigheid van de verlenging
van de reis ; hetzelfde is volgens Art. 380,
W. v. K.,
ook op den schipper van toepassing.

De Ileeren lipman en tydeman beschouwen
Art. 415
W. V. K. als overeenstemmende met Art.
255
C.d. C. ^^Si le voyage est prolongé le j^rix des
quot;logcrs des matelots engagés au voyage est augmente,
proportion de la jvolongation.quot;
De in ons Art.
415, IK.
V. -ST., vermelde, quot;nrdcrregtclijke ophrenging

-ocr page 29-

quot;of aanhouding,quot; is echter zonder twijfel in Art.
254
a d. a begrepen; en daar Iieet liet, «dans
quot;le ças de l'arrêt, le loyer des matelots engagés
quot;au mois court pour moitié pendant le tems de
quot;l'arrêt. Le loyer des matelots engagés au voya-
quot;ge est payé aux termes de leur engagement.quot;

Maar volgens de eenstemmige verklaring der
1'Vansche schrijvers i, is de verlenging der reis in
Art. 255
a d. C. eene vrijwillige. Is zij een
gevolg van overmagt, b. v., omdat de bestem-
mingshaven geblokkeerd was, en wanneer men
den vijand tracht te ontwijken, dan zal Art. 254
C. d. C. van toepassing zijn. Dus is in Art. 254
C. d. 6'., het woord arrêt niet slechts van op-
onthoud door aanhouding te verstaan, maar ook
van het liggen in de noodhaven.

Dat in Art. 254 C. d. C., wanneer liet scheeps-
volk bij do reis gehuurd is, geene vermeerdering
van loon wordt toegestaan, is een gevolg van het
kanscontract, maar waarom geldt hetzelfde niet
bij maandgelden?

Eigenlijk moesten hier de schepelingen de
volle gagie hebben, maar wegens een misschien
wat onbestemd gevoel van billijkheid, wilde hier
de wetgever de reederij te gemoet komen, en het
als eene
communis calamitas beschouwd hebben.
De schipper mag, volgens het Fransclie regt, do

' delvincouut, Institut, du droit. Coin. II, p. 212. Iîoulay
l'ATY, Cours du droit Commercial, II, p. 213.

-ocr page 30-

scliepeliiig-eii buiteiislauds niet ontslaan, en daar-
om wordt sleelits halve maandhuur betaald.

Bij ons is er geen verschil gemaakt; is hot
maandhuur, dan loopt zij ongekort door, omdat
de schipper hen vrijwillig aanhoudt, en, de hij
de wet bepaalde schadevergoeding betalende, hen
ontslaan kan; maar in het belang van het schip,
heeft hij hen aangehouden,
daar het anders moei-
jelijk zoude zijn, om spoedig genoeg andere zee-
lieden te krijgen, en hij geenszins geregtigd is
de reis voor geëindigd, en het bovrachtingscon-
trakt voor ontbonden te houden. Art. 478 TF.
v. K.

Wanneer de minderheid der reeders, oni zich
aan de kosten der vertimniering in de noodha-
ven te onttrekken, hare aandeden aan de meer-
derheid heeft afgestaan, volgens Art. 324 TF.
v. K.,
dan zijn de leden dezer minderheid ook verder
niet aansprakelijk voor het loon van schipper en
scheepsvolk. Wanneer het schip, nadat het de
bestemmingshaven bereikt heeft vergaat, eer het
matrozenloon voldaan is, en de meerderheid, die
het schip heeft aangehouden toevallig insolvent
is, dan hebben de schipper en schepelingen hunne
regtsvordering tegen de, van het regt van ovor-
dragt gebruik gemaakt hebbende minderheid,
wegens het loon, verschuldigd tijdens het af-
stand doen, in verhouding van hun aandeel in do
reederij. Zoo zullen zij ook aansprakelijk zijn voor
de schadevergoeding van Art. 412, TF.r. 7t.,want

m

-ocr page 31-

moet niet ten Imnnen opzigte de reis uls ge-
staakt Leseliouwd worden, al heeft de meerder-
heid ook vervolgens het schip de reis doen
voortzetten? Immers waren zij persoonlijk aan
schipper en scheepsvolk gehouden, en zullen zij
dus de schadevergoeding moeten voldoen.

Wanneer een schip door tegenwinden in de
haven wordt terug gehouden, of door Avind-
stilte de reis vertraagd wordt, krijgen de hij de
reis aangenomene zeelieden geene vermeerdering
van loon; dat zelfde moeten wij zeggen, wan-
neer het schip in de noodhaven door tegenwind
opgehouden wordt; de verhooging van het loon
heeft slechts plaats wegens het liggen in de nood-
haven, als woo^^Wvi, maar zoodra de reparatiën
aldaar volbragt, de levensmiddelen aangekocht,
de manschappen aangevuld of de zieken genezen
zijn en het schip gereed is te vertrekken, dan
houdt de buitengewone omstandigheid op, en de
gewono regelen van het kanscontract moeten we-
der in werking treden. Wanneer het schip na
wederregtelijke aanhouding of ophouding is vrij-
gegeven, kan men toch niet zeggen, dat gedurende
de dagen, dat het schip op wind moet wachten,
eene verlenging der reis door wederregtelijke op-
brenging plaats had! Of moet het
damnum indi-
recUm,
wegens de onmiddelijke zamenhang, er
bij gerekend worden, en moet men het met nia-
trozenloon zoo naauw niet nemen ?

-ocr page 32-

Wanneer officieren en sclieepsgezellen oj) aan-
deel in de winst, of in de vraclit aangenomen
zijn, kan liet liggen in de noodhaven hun
regt tot vergoeding geven, volgens Art. 416,
W.
V. K. Er is eene vennootschap, eene societiis luari '
et damni
voorhanden, en zij kunnen niet voor
grooter aandeel in de winst deelen dan er gemaakt
is en natuurlijk zal deze winst niet grooter wor-
den door het liggen in de noodhaven. Volgens
Art. G90, O,
W. v. K., zijn de gagien en
het onderhoud van het schoepsvolk, gedurende
den tijd van het liggen in eene noodhaven, als
avarijgros te beschouwen; de inladers moeten
hierin dragen, en zij kunnoii er zich niet op be-
roepen , dat de schepelingen op aandeel in winst
of quot;vracht zijn aangenomen; dat is eene
res in-
ter alioa acta;
het gedeelte dus, van deze kosten
door inladers aan den vervrachter betaald, valt
natuurlijk in de vrachtpenningen, die de matro-
zen met de reederij deelen.

Wij spreken van het geval, dat de noodhaven
zonder schuld der reederij of des schippers aan-
gedaan wordt. Is het echter door schuld van den
schipper, dan hebben de officieren en scheepsge-
zellen, alhoewel op aandeel in de Avinst of vracht
aangenomen, volgons Art. 410,
W.v. K.,injine,
toch regt op eene schadovorgoeding, buiten hun
Avinstaandeel, lietAvelk met de gOAVono regelen
der maatschap overeenstemt.nbsp;^

-ocr page 33-

§ ö. Welke (jevohjen keeft het inloopen in de
noodhaven ten aanzien der hevraehters en
inladers.

De kosten van liet inloopen in de noodhaven
en het verhlijf aldaar, Avorden doorg-aans als
avarij grosse gedragen, slechts in die gevallen,
in Avelke do avarijleer liet tegendeel bepaalt,
zijn zij alleen voor den reeder.

In Art. 478 en 479, W. v. K., vinden Avij de
lioofdbepaling, Avanneer het schip, tijdens het
ondernemen der reize in goeden staat
Avas, de
zee kon houwen, en
niettemin de schipper ge-
noodzaakt is, het schip gedurende de reis te la-
ten vertimmeren, dan kan de bevrachter, do
cognossementen teniggevende en de volle vracht
betalende, metquot; de verschuldigde avarijgrosse,
zijne goederen
terugnemen, Avanneer hij de ver-
timmering niet
Avil afwachten. In het Art. 8 van
het placaat van Koning
piiilips, van löC8, in
den titel van schipbrekinghe, leest men:

quot;AVaert 't dat een schip onderAvegen geraakte
quot;te breken of verderven, zal de schipper gehou-
quot;den zijnde goederen te bergen, zoo hij meest en
quot;best kan, ende ook 't schip met alder diligentie
quot;doen hermaken, indien 't bij advijze van den
quot;meestendeele van de schiplieden, bevonden Avordt,
binnen korten tijd hermakolijk te zijn, ende
't

-ocr page 34-

quot;zelfde liermaakt wezende, die geberclide goede-
quot;ren te brengen ter besprokene plaetzen;
waar
quot;nu die koopman schuldig zal wezen te beijden.quot;

Deze bepaling betreft zonder twijfel ook liet
geval, dat in de noodhaven moet gerepareerd wor-
den, zonder dat juist zoodanige schipbreuk plaats
had, dat men van
hergen der goederen kan spre-
ken, het woord 'ycrf/erfm, hetwelk het
vitium fe-
cerit
in 1. 10, § 2, ad leg. Bhodlam, herinnert, is
niet zoo technisch als het woord
hrehcn. Wacht
de bevrachter de vertimmering af, dan betaalt
liij gedurende den tijd der vertimmering geene
vracht, al is het schip bij de maand verhuurd.
Dat do vraclit niet verhoogd wordt, wanneer het
bij de reis verhuurd is, stenlt met de natuur van
een kanscontract overeen, de hevrachto betaalt
altijd de zelfde som, hetzij het schip lang of kort
te zijnen dienste is. Maar is het bij de maand
verhuurd, dan zoude men het tegendeel verwach-
ten; ieder maand oponthoud, doet de reis zooveel
langer duren en zoude de vrachtpeimingen in
evenredigheid doen rijzen.

Het inloopen in do noodhaven, veroorzaakt
door storm en diens gevolgen, behoort mede tot
de reis, en dus odk het verblijf in eene noodhaven.

De reden der bepaling van Art. 11 der Or-
donnance de la marine,
van 1681, en van Art. 296
Cod. de Comm., met welke ons Art. overeenstemt
is misschien deze:
munere vehendi fuvcfus non

-ocr page 35-

est., 1. lö, § G, D. locati (19, 2). De liuuv zal
voor zoovele maanden betaald worden, als de
inlador liet sclii]) gebruikt; gedurende de ver-
tinimering gebruikt liij het schip niet, dus be-
hoeft hij hier niet voor te betalen. Ons Art.
heeft veel overeenkomst met de Artt. 1031 en
1032 B. TF. quot;De huurder heeft zich door een
quot;uitdrukkelijk beding, aansprakelijk gesteld voor

quot;de onvoorziene toevallen,'' en nu bevat dit bedino-

ö

niet de hiitengewone onvoorziene toevallen. Zoo
ook hier bij de maandhuur. Het oponthoud door
tegenwand, wanneer het schip eens uit de ha-
ven, waar de inlading begon, vertrokken is, heeft
do bevrachter op zich genomen, zoo ook de af-
wijking van de koers om eenen kaper te ont-
gaan; maar niet het buitengewone, het liggen in
de noodhaven.

Men moet onderscheiden, zegt pöhls, of het
ongeval het schip treft, dan kan de schipper
en reeder geene vracht vorderen; of de reis, dan
moet wel de maandvracht verhoogd worden; in
ons geval is het de schipper dien voornamelijk
de calamiteit treft.

De bepaling van Art. 505, TF v. IC, dat quot;wan-
quot;neer
buiten schuld van den schipper, eigenaar of
quot;reeder, het schip,
door overmagt, na het vertrek,
quot;tijdelijk belet wordt, de reis te vervorderen, de
quot;bevrachter voor den tijd, dat het schip daardoor
quot;wordt opgehouden, geene vracht verschuldigd is.

-ocr page 36-

quot;mdien hetzelfde bij de maand is verhuurd, noch
quot;vermeerderuig-van vracht vorderen kan, wanneer
'Qiet bij de reis heeft plaats gehad,quot; betreft de
meeste overige gevallen, van het aandoen van
eene noodhaven. De gevolgen van eene ziekte
der manschap, of gebrek aan water en mondlie-
hoefto vallen onder het begrip van overmagt.
Meno pohls meent, dat hier de maandhuur
moet doorloopen (p. ö94): n;

quot;Nach meiner XJeberzeugujig muss die Fracht
quot;auch während der Zeit des.Aufenthaltes, fort-
quot;laufen, denn der, Befrachter hat während dessel-
quot;ben, das Schiff in (seinem Dienste, und muss
quot;den Lohn für .die ganze Zeit bezahlen, 1. 01,
quot;D.
locati (10, 2),quot; zoodra het toeval niot den
schipper met zijn schip, maar do reis betreft.
De aanhaling van
l. 01, locati, komt mij zeer
ongepast voor, wantin die lex is het niet slechts
een toeval dat den bevrachter treft, maar diens
eigen schuld,
et onus impositum commisso tollc-
retur;
wegens overtreding der fiscale voorschrif-
ten, (verzuim van betaling der belasting i) is het
schip aangehouden, en zijn de ingeladene goede-
ren verbeurd verklaard. Wat kan men hieruit
opmaken, voor de vraag, quot;welken invloed heeft
'Tiet toeval of de overmagt, die den huurder

-ocr page 37-

quot;treft, op de aan den verhuurder te betalen
quot;vracht?quot; Om deze
lex hier bruikbaar te maken,
moet men stellen, dat hier eene onwettige aan-
houding- had plaats gehad. De eenige grond voor
dit gevoelen zoude zijn, dat hier van geene ver-
dere scliadevergoeding, en slechts van huur ge-
sproken wordt. Wanneer het maandvracht was,
dan zoude er geene verdere vergoeding verschul-
digd zijn, en aan deze valt toch eerder te den-
ken, dan aan eene onwettige verbeurdverklaring.

Wanneer do passagier, de in ons Art. 478, TF.
V. IC, bedoelde vertimmering wil afwachten, staat
hij gelijk met den inlader. Hij betaalt, gedurende
den tijd, dat men in de noodhaven blijft, geene
meerdere vracht volgens Art.
526, TF. v. K., Mr.
van nes van meerkerk, schijnt gt; aan te nemen,
dat de maandvracht doorloopt; de woorden quot;geene
quot;vermeerdering van vervoergeldquot; schijnen ook
slechts eene bepaalde som te betreffen, daar men
zoo zelden passage- bij de maand betaalt. In
het geval dat het zuivere
locatio et conductio
opernrum
is, wanneer namelijk het onderhoud
er niet bij bedongen is, zou ik van meening zijn,
dat de maandpassage, uit analogie met Art. 478,
W.v. IC., geschorst wierd; er laat zich geene reden
denken, waarom bij stukvracht, wanneer die bij de
maand bedongen is, een andere regel zoude gel-

-ocr page 38-

den, dan bij passagiers; ten tweede kan men uit
Art. ö'20j TF.
v. K. geen argumentum.jI contrario
opmaken, daar de wetgever sleclits van liet gcAvono
sprekende, niet kan geaclit worden, eene volle-
dige regeling van dit onderwerp bedoeld te lieb-
ben, vooral daar niet op de gevallen van Art. 505,
TF.
V. K. «rewezen is. Wanneer nu ook liet niet
doorloopen der maandliuur eene anomalie is, dan is
liet tocli waarscliijnlijk, dat do wetgever liier eene
doorgrijpende uitzondering wilde daarstellen. Uit
denzelfden regel ben ik van meening,' dat wanneer
de passagiers dc vertimmering, approviandering,
enz. niet willen afwacliten, zij de volle vraclit be-
talen moeten, gelijk in Art. 478, TF.
v. IC volgens
algemeene beginselen bepaald is. Het liggen in
de noodhaven behoort tot do reis, wil dus de
bcATachter de goederen, de passagier zich zelven
terugnemen, dan verbreken zij het contract en
moeten ten vollo betalen. Art. 525,1 F. r. Aquot;. handelt
va^ri staking, en niet van verlenging der reis, geval-
len die men streng onderscheiden moet. De schip-
per
moet vertimmeren, want hij heeft do over-
brenging van goederen of passagiers op zich ge-
nomen, en hij zoude aan don passagier die geene
andere passage vinden kan tot schadevergoeding
gehouden zijn, en het zoude vreemd zijn, dat.

gt; Zic hiertegen van nes v. meerkerk, Dissertatio de vectoribus,
Utrecht 185.'S, p. 35.

-ocr page 39-

wannoer do iiood/akelijklieid der vertimmering-
eene staking to weeg bragt, waardoor zij van
y^che ontslagen waren van de verbindtenis, liet aan
de willekeur van den passagier zonde vrijstaan
do overeenkomst to doen herleven. In Art. C28,
TF.
V. K. is het in eene noodhaven lifjgen duidelijk
van het
stahen der reis onderscheiden. Wanneer
het schip niet mogt worden vertimmerd, dan moet
de schipper een ander schip huren, zonder ver-
hooging van vracht to mogen eischen. Deze be-
paling vlooit niet uit den aard van de overeen-
komst voort; want hier is oen bepaald schip
bedoeld, en het geval staat niet gelijk met het
breken van een
wiel, daar de voerman geene be-
paalde individuele kar ten vervooro beloofd heeft.
Het Eom. regt bepaalt het tegendeel 1.10, § 1, D.
ad L. Ilhodiam dc jactu (14, Ö) in de woorden,
quot;idem dicemns, si navis ejus vitium fecerit sine
quot;dolo malo et culpa eiusf
namelijk ook in dit
geval is de overjading zonder noodzaak geschied;
dus is de schipper niet verpligt een ander schip
te nemen; ' heeft hij een ander schip genomen,
hetwelk even goed is, dan is hij van het peri-
culum bevrijd, en ook wannoer hij een slocliter
schip genomen heeft, en dit vergaan is.

' Zie vinnius ad ruckium, p. 294—295: quot;ita ut cum illa ipsa navis
quot;in qua merces dcportari convencrat, vitium fecerat sine cnlpa nau-
quot;tac, non cogatur aliam quaerere, qi.ae cunJcm «sum praebeat ct
quot;in locum alterius, «le qua convencrat substilualur.quot; Pöhls,
p. 504.

3*

-ocr page 40-

In Art. 4 der Oleroiische, en in Art. 10 van
liet
Wisbut/sche Zeeregt vindt men deze uitdruk-
kelijke bepaling: quot;maar wil de schipper, zoo mag
quot;hij dat schip w^el weder laten maken (bij zoo-
quot;danigen bescheide, dat men dat in korten tijd
quot;weder maken kan) endo den koopman zijn goed
quot;brengen, daar hij hem dat gelovet heeft; is het
quot;alzoo, dat men dat schip in korten tijd niet we-
quot;der maken en kan,
zoo mag hij mei een. ander
quot;schi}) huren, ende den hoopman zijn goed brengen,
quot;ende de schipper zal zijn volle vracht hebben,
quot;van alle dat goed dat daar geborgd is.quot; Volgens
Art. 37,
Wisb. Zeeregt, is de volle vracht ver-
schuldigd, al is niet vertimmerd en geen an-
der schip genomen. Heeft de schipper dus een
minder goed schip genomen, indien hij maar
geen slecht neemt, is hij niet meer aanspra-
' kelijk.

In Art. 3, Placaat van Koning niiLirs II in
den titel van
sehipbrehinge, heet het: quot;Ende in-
quot;dien 't voorz. schip binnen corten tijd niet her-
quot;makelijk is, ende de koopman ende de schipper
quot;niet veraccorderen; zal alsdan voorz. schipper,
quot;mogen ende gehouden zijn so geringe als 't ino-
quot;gelijk is, een ander schip of schepen te huren,
quot;en de voorz. geberchde goederen ter besprokene
quot;plaatse to brengen; t'welk gedaan zijnde 't zij
quot;niette voorz. hermaekte of gehuurde schepen,
quot;zal die voorschreven schipper hebben zijne volle

-ocr page 41-

quot;vracht van den voorsclireven geherchden ende
quot;aangehraehten goede.quot;

Het verschil van ons Art. is aanmerkelijk. Bij
ons doet de korte of lange duur der reparatie
niets ter zake. Misschien heeft men deze beper-
king weggelaten, daar het, bij repareren moeije-
lijk valt, de grens te bepalen van dien
korten tijd.
Zij is overigens niet zonder gewigt, vooral bij
waren die ligt aan bederf onderhevig zijn. Of
zal men bij deze een
tacita conditio mogen aan-
nemen, dat voor deze slechts do vracht zal be-
taald worden, tot de plaats waar zij gebragt
zijn? Stel, er zijn kisten met citroenen, druiven
of vijgen, de inhoud is in het cognossement ver-
meld, moet de inlader nu volle vracht betalen,
of zijne goederen laten bederven ? Waarde prac-
tijk zoodanige
tacita conditio niet ingevoerd heeft,
mag men ze niet willekeurig aannemen, en het
is dus voorzigtiger voor dit geval een bijzonder
beding te maken.

Is de passagier ook geliouden, met het, door
den schipper gehuurde schip de reis te vervolgen,
of heeft nu de staking der reis plaats, in Avelk ge-
val hij van Art. 525,
W. v. JC, gebruik kan maken?
Hier is het eene abnormale bepaling, die niet
uit de huur-overoenkomst voortvloeit, en kunnen
wij dus de bepaling van Art. 478,
W.v. JC, niet op
hem uitbreiden. Indien de schipper geen ander
schip of
Beliepen kan bekomen, is hem de vracht

-ocr page 42-

iiict verder verscliuldigd, dan in evenredigheid der
reeds afgelegde reis, Art. 478,
W. v. K. Inliet

aano-eliaalde Art. 3 van liet Placaat van niilips,

Ö

wordt dit geval niet diiidelijk genoemd. De woor-
den,
quot;waerna die coojman schuldig zal wezen te
quot;hegden; ten ware ld) die voorz. geherghde goeden
quot;tot hem loeert loilde nemen, 't icelh hij zal mogen
quot;mits metten schipper overeenkomende van zijnen
quot;vrachtloonquot;
geven eeno gelijksoortige bepaling
tc kennen. Want de verpligting van te moeten
Avacliten, en do
bevoegdheid van terug te nemen
is niet zeer overeenstemmende, en ik zoude ver-
onderstellen, dat do woorden:
quot;ten loare dat hij
quot;enz.quot;
liet goval betreffen, dat de vertimmering
niet in korten tijd geschieden kan, in welk ge-
val hij de keuze heeft te wachten, of to transi-
geren. Er is in dit punt een aanmerkelijke voor-
uitgang tc bespeuren, wanneer men dat P/«c. t'.
riiiLirs met de
Ord. v. 1C81 vergelijkt.

Eene belangrijke wijziging, do bepaling be-
treffende dat gedurende hot verblijf in de nood-
haven, de vrachtpemiingon niet aangroeijen, ont^
staat door het voorschrift in Art. 099, 9,
W.v. K.
quot;De gagien en het onderhoud van hot scheeps-
quot;volk, gedurende den tijd dat het schip verpligt
quot;is geweest zich in de noodhaven op te houden.quot;
Dc inlader draagt dus geene vracht, maar deelt
in dc avarij-grosse,hetwelk practisch niet zeer veel
vorschil zal maken. De redenen weshalve men de

-ocr page 43-

iioodliaven heeft 02)g-ezocht, is in zoo ver onver-
schillig-, dat ook eene bijzondere avarij aan het
schip overkomen, b. v. door aanzeilen, er do ire-
legenheid toe kan geven, wanneer het maar niet
onder de termen van Art. 700, W. v. K. valt, dat,
namelijk het aan de schuld of nalatigheid van
den schipper of het scheepsvolk to wijten is, dat
deze uitgaven ten nutte van het schip of de
lading moesten gemaakt worden.

Deze kosten komen in Engeland niet in de
Avarij-grosse, wanneer bijzondere schade, zoo als
een lek in het schip, ten gevolge van aanzeilen
of stoten, de oorzaak zijn van dit verblijf in de
noodhaven.

Maar wanneer de schade wegens welke men
do noodhaven heeft opgezocht, zelve in de
avarij-
//rossc-berekening ojigenomen wordt, dan meent
Lord
TENDEiiDEN, ^ moeton het maandgeld en
kostgeld, als accessorium in dc avarij berekend,
en dus
i)ro rata door de bevrachters gedragen
worden. Doch dit gevoelen schijnt niet algemeen
aangenomen te zijn, en de reeder kan eerst dan
de belooning aan de matrozen toegekend, na den
tijd dat zij wettig konden ontslagen worden, don
bevrachters in rekening brengen. ®

' Trcatisc of the Law of sldpying, clip. X, pag. 493, 406. Edit.

8 bij W. SHEE.

- 13aVLE, on avcrmje, p. 16.

-ocr page 44-

Eene zonclerling-e bepaling* behelst Art. 400
Code dc Comm. (genomen uit Art. 7 van cle ordon-
nantie van 1C81) dat als
avarijgrossc aangemerkt
wordt: quot;les loyers et nourritures des matelots
quot;pendant les
réparations des donmiages volontai-
quot;rement souffert pour le salut commun, d le na-
quot;vire est affrète, au moisf
dus, Avas het schip
voor de reis bevracht, dan Averden deze kosten
niet door de boA-rachters medegedragen.
Valin
zegt, dat hij geene reden van verschil kan vin-
den. Opmerkelijk is het echter, dat het heet
pendant les réparations; zoodra dus deze geëindigd
zijn,
Avorden deze kosten voor den tijd, voor dat
het schip in de noodhaven ligt, niet in de avarij-
grosso gebragt.
Meno, pöhls daarentegen op
pag. G06 zegt, dat de redenen khuu'blijkelijk zijn:
Is namelijk een schip bevracht bij de reis, dan
moet de. schipper do
diensten, door zijne schepe-
lingen voor de geheele reis doen praesteren.
Bij do bevrachting voor de maand echter is hij
slechts tot die dienstvoldoening door zijne sche-
pelingen, gedurende dien tijd gehouden, dat hij
vracht ontvangt, lietAvelk gedurende het oponthoud
geen plaats heeft.
Verver ' onderscheidt twee
gevallen: quot;Een schip met zijne lading, Avezende
quot;geweldelijk opgebracht, en daarom in gevare
quot;van den eio;enaars ontvreemt te raken; zoo zijn

1 Nederlands Zecrelt;jtcn, hl. 115. (Anislcid. 1730.)

-ocr page 45-

''niet alleen havarijgrosse, de onkosten van de
quot;vrij bewerking, maer ook de kost- en de maand-
quot;gelden van liet sclieepsvolk gedurende zulk ge-
weidelijk aanbonden. De reden is om dat hier
quot;t'samenkomen alle die drie vereischte dingen (na-
quot;melijk: nood, aangewend redmiddel en behoud)
quot;men blijft het volk aan boord houden, staande
quot;de vrijbewerkinge om hot bezit te bewaren en
quot;(hiardoor ook den eigendom.quot;

quot;Kost endo maandgelden staendo een verbodt
quot;der Oppermacht van niet te vertrekken en sijn
quot;geene havarijgrosse. Hier gebreekt het eersto
(quot;nood of vrees, schip ende goed to zullen ver-
quot;liesen.) t'Volk blijft hier niet aan boord om 't
quot;bezit te blijven dekken tegen ontvi'eemders. En
quot;waerom sullen meer Haverijgrosse wesen dese
''kost- en waardgelden, doende kosten der ladin-
quot;gen?quot;
Meno pÖhls meent dat verver hetzelfde
stelt, gedurende de reparatiën, daar ook in dit
geval geene bewaking van het goed door de
schepelingen noodig is.

Voor onze bepaling kan men zeggen, dat, al-
hoewel, zoodra do reparatiën ten einde zijn ge-
bragt, het doel van het inloopen in de noodha-
ven opgehouden is, het schip toch onmogelijk
weer dadelijk kan uitloopen; het moet goeden
tijd en wind afwachten; dit tijdverlies staat in
een onmiddelijk verband met het inloopen in de
noodhaven; maar heeft de schipper het schip her-

-ocr page 46-

Btokl, de proviund ingenomen, en do matrozen ge-
nezen zijnde, verzuimd bij de eerste goede gelegen-
beid,de noodhaven te verlaten, dan beeft do inlader
niet in deze onnoodige verblijfkosten bij te dragen.

De kosten van bet inloopen in de noodhaven
brengt Art. 099, 10,
W. v. K. in de Avoorden:
quot;de loodsgelden on verdere havenkosten, die bij
quot;het in- en uitzeilen naar en van eene noodhaven
quot;moeton betaald worden,quot; tot de avarijgrosse.
In het geval, dat de reis in de noodhaven ge-
staakt wordt, zal men deze kosten van het in-
loopen, wel slechts voor zoo ver tot de avarij-
grosse kunnen brengen, als deze do kosten van
het inloopen in de bestemmingshaven zouden to
boven gaan, want slechts dit bedrag is de bui-
tengewono opoffering. Het is niet alleen, wan-
neer men, om den storm to ontkomen do nood-
haven heeft aangedaan, dat deze kosten in de
avarij vallen, maar ook wanneer men door den
storm mast en roer verloren heeft, en zoo de
noodhaven ingesleept wordt; want ook deze uit-
gaaf is vrijwillig uit nood gedaan,
qui pot est
mori non potest cogi-,
niemand kan den schipper
beletten met zijn scliip te vergaan, dus is het
avarijbeginsel hier wel degelijk inachtgenonien.
De kosten van het lossen der goederen in de
noodhaven wanneer do reparatie van het schip
dezelve noodig maken, worden in het
Pruiss.
Landrcgt,
II, 8, § 1825 on 1820 uitdrukkelijk als

-ocr page 47-

üvar}J-lt;jro6sc g-cnoeincl: quot;Muss oiii Schiff wegen
quot;erhaltenen Lecks, oder anderer Gefahr in einen
quot;Notlihafen einlaufen, so gehören alle Kosten
quot;des Ein- und Ausladens, ingloichen der Un-
quot;terhalt des Scliitfsvolks, während des Aufenlgt;-
quot;haltes im Notliliafen, so wie die Heuer des-
quot;selbcn, in sofern ihr Betrag durch eine solche
quot;Verlängerung der Ecise vermehrt wird, zur
quot;({rossen Havarie. Ein gleiches gilt von den
quot;Aus- so wio von den Einladungskosten, wenn
quot;zum Behuf der Ausbesserung des Schiffes, oder
quot;aus sonst erheblichen Gründon dio Laduno- im

o

quot;Nothhafen gelöscht wird.quot; Boulay paty '
zegt, wanneer het lossen voor do roparatio van
het schip noodig is, dan komen deze kosten op
rekening van den bevrachter; dit is een gevolg
van het toeval, hetwelk de vertimmering noodig
maakte, en wajirvoor hij dus geene tegemoetko-
ming van den schipper of eigenaar vorderen kan;
deze heeft immers ook reeds grooto verliezen te
dragen: to weten, de kosten van vertimnierino-

g

on het onderhoud en loon der matrozen.

Art. 55 van het Wisbuysche Zeeregt brengt
deze kosten onder de gemeone avarij. De
Code
de Commerce,
in navolging van de maritime or-
donantie,
heeft dezen regel niet aangenomen. Het
aangehaalde Art. 55 handelt echter over het in

' l. l. pag. 401.

-ocr page 48-

Art. 699, 14, W. v. K. [Code de Comin. 400,
7) genoemd geval, en luidt: quot;Waer't dat een
quot;scliip met goederen zeilde aan den grond, ende
quot;in sorge stonde om te vergaen, ende most men
quot;lielit^scliepen liebten om dat goed daaruit te lig-
quot;ten, wat dat kost, sal betalen scliip en goed, ge-
quot;lijk werpgeld.quot; Art. ÖO luidt: quot;Waert't dat een
quot;scliip in 't Marsdiep of in'tVlie quame, en ginge
quot;so diep, dat liet liier met voller lading niet oj)-
quot;komen en konde, endo kroeg men dan licliter-
quot;scliepen om dat schip to lossen: wat die kos-
quot;ten, sal dat schip betalen tAvee deelen ende
quot;dat goed het derde deel: maar komt dat schip
quot;hier niet op soo sal dat schip die lichtsche-
quot;pen alleen betalen en loonen.quot; Het onder-
scheid van beide gevallen ziet men duidelijk uit
de Avoorden van «
enecke : Zoodra het doel is,
schip en lading in zekerheid te brengen, dan
is de omstandigheid, die regt tot gemeene avarij
geeft, geëindigd; Avant Avat nog verder geschiedt,
is dan geen öfter meer ten gemeene nutte, maar
het gevolg van een toevallig ongeluk. Ue kos-
ten hl het aangehaalde Art. van het Wisbuijsche
Zeeregt opgenoemd, behooren tot de eerste Kathe-
gorie, die van
Avelke wij nu handelen tot de tAvee-
de. Ons Art. 099, 11, TF. r. K. is echter over-
eenstemmende met de aangehaalde bepaling van

' Principles of indcmnity, p. 192 cn volg.

-ocr page 49-

4rgt;

liet Pruissische reg-t, en cle Engelsche en Noord-
Amerikaansche praktijk, want zoo de huren
der pakhuizen en berg-plaatsen, waarin de g-oe-
deren, die, in het schip niet kunnende blijven ge-
durende de reparatie, in de noodhaven moeten
opgeslag-en worden, tot de avarij behooren,
dan moet datzelfde zonder tAvijfel van de kosten
van lossen en Aveder inladen ook «relden. Wor-
den de goederen in de noodhaven verkocht, dan
kunnen deze kosten van het lossen niet ten volle
in avarij komen, de bevrachter heeft deze kos-
ten dan niet tweemalen te dragen, en het hier-
uit voortkomende voordeel strekt aan alle be-
langhebbenden ten nutte, zoo als de analogie van
Art. 789,
W. v. IC, ten volle aantoont,

In de in Art. öOö, W. v. IC., aangewezene gevallen
van verblijf in de noodhaven, zijn de kosten van
uit- en inladen op rekening des bevrachters, want,
alhoewel het verblijf in gemeen belang plaats heeft,
geschiedt het lossen toch alleen ten voordeele
van den inlader om het bederf der goederen te
voorkomen, bijv.': de schepelingen zijn ziek, en
men moet hunne genezing afwachten; wanneer
nu niet tevens eene ventilatie van het schip nood-
zakelijk is, geschiedt de uitlading niet in gemeen
belang.

Art. 804 en 099, 18, W. v. IC, brengen
ook ten gemeenen laste, het verblijf in de nood-
haven: quot;zoo het schip na het begin der reis door

-ocr page 50-

quot;liet uitbarsten van eenen oorlog- wordt opgeliou-
quot;den.quot; Zal hetzelfde gelden, in het geval dat de
bestemmingshaven gebloldceerd wordt. Art. 870,
V. K. Want do wet schrijft hier den schipper
voor, het inloopen in de naaste haven, deze is dus
eene noodhaven. Ik meon, dat wij hier Av.ederoni
dezelfde onderscheiding moeten maken. Wordt
hier de reis gestaakt, dan zijn het de gewono
uitgaven van de bestemmingshaven, en er valt
dan aan geene verdecling to denken.

Was do oorlog reeds begonnen, toen, voor
het schip do reis begon, dan kan het toch ge-
beuren, dat do kosten van het inloopen in de
haven mede op rekening van do inladers komt,
Avanneer hij namelijk door den vijand vervolgd
Avordt, zoodat er onmiddelijk gevaar voorhanden
is. Zoo lanir deze vervolging niet voorhanden

Onbsp;O O

is, kan do schippor, dio voorzigtigheidshalve
eeno haven inloopt om op convooi te Avachten,
geacht Avorden
schadevergoeding aan do inladers
verschuldigd te zijn.

Het staat dan geheel gelijk, zegt mjnkers-
iioek,
^ met het geval, dat dc schipper den ge-
heeleri Avinter in de haven vertoeft en do lente
afwacht, omdat het minder voorzigtig is in den
Avinter te varen. Maar ik moet er bijvoegen, dat
het schip, Avaarvan
bijnkekshoek berigt, niet

' Quaestion. Jur. Priv. iv. p. -25.

-ocr page 51-

veertig- kanonnen, kaperbrieven, en belioorlijke
manschappen voorzien was; de seliipper had aange-
kondigd,
zonder naar gezelschaj) te loachten, te zul-
len vertrekken; het ging onder geleide van een
oorlogschip naar
Portsmouth; wachtte hier een
jaar uit vrees voor de Franschen, ging toen met
een oorlogschip naar Cadix, waar do schipper
weer een jaar op convooi wachte. De Commissa-
rissen voor de zeezaken wezen 20 November 1G97
en 20 Nov. 1098 tegen do inladers, en dit word
bij uitsprako der schepenen te Amsterdam op
22 Julij 1700 bevestigd. Het Hof vernietigde
deze uitspraken 27 Junij 1710 en ontzeide den
schipper het regt om de vergoeding van de lig-
dagen, van de inladers te vorderen. Maar de
hooge Eaad bevestigde weer 10 Maart 1710 de
uitspraak der
Commissarissen voor de zeezaken en
van de schejjenen.
Een der raadsheeren meende:
quot;.Tudices Amsterdammenses peritiores esse iuris
quot;nautici, quam est utraque curia, atque se in
quot;causis dubiis, illorum sententias praeferre.quot;
Bijnkehshoek brengt juist geene hulde aan deze
bescheidenheid des raadsheers toe.

De bij bijnkeesiioek vcrmeldo practijk schijnt
van invloed geweest te zijn op de beslissing in
ons wetboek, — daar den schipper, wanneer de
vlag onvrij is geworden, zonder eenige onder-
scheiding, gelast is de noodhaven op te zoeken.

Moet men do noodhaven inloopen om broei-

-ocr page 52-

jende g-oederen te lossen of te verkoopen, dan
spreekt liet van zelf dat dit alleen ten laste der
inladers komt.

§ G. Welhe zijn da gevolgen van het inloopen
in de noodhaven, met betrekking tot de
verzekeraars en de geldschieters op bo-
demerij ?

De verzekeraar is gelioudon al de buiteng-ewone
onkosten in de gevallen, bij dc voorgaande pa-
ragraapli opgeteld te vergoeden; liet zijn van bui-
ten aankomende onlieilen, dio hij voor zijne re-
kening genomen heeft.

Is de reederij tegen schelmerij van den schip-
per verzekerd, dan zal de vraag: heeft dc schip-
per uit goeden grond de noodliaven aangedaan,
van geen groot gewigt zijn, daar de verzekeraar
dan toch vergoeden moet: maar heel onverschil-
lig is de vraag niet, want, of do inladers mede
moeten dragen, of dat de kosten voor het geheel
de reedefi's treifen, zal onderzocht moeten worden.

Wanneer de schipper, al is er ook niet voor
de schelmerij van den schipper verzekerd, op
losse geruchten de bestemmingshaven, voor ge-
blokkeerd houdt, of de vlag voor onvrij en der-
halve eene, buiten de koers gelegene, haven is

-ocr page 53-

irigeloopeii, is dan de reederij g-edekt, wanneer
liet slechts onvoorzig-tiglieid van den schipper is?
Art. 039, TF.
v. K.

De verandering- van koers of van reis bederft
de verzekering-, wanneer zij willekeurig geschied
is, Art. 038, JF.
v. K. In het ovengenoemde geval,
is het dus geene nadeelige koersverandering, wan-
neer de schipper wegens vermeende blokkade of
onvrijlieid der vlag, eene haven buiten de koers
gelegen aandoet. Moeijelijkheid schijnen echter
de woorden in Art. 039,
huiten erkende noodza-
kelijkheid of nuttigheid, en zonder voldoende aan-
leiding
te baren, waardoor het aandoen van eene
andere haven, wegens genoemde gerueliten, als
eene koersverandering aan te'merken schijnt. Al-
leen de blokkade of het onvrij worden der vlag,
het vervolgd worden door een verdacht schip, zijn
voldoende oorzalcen om een noodhaven in te
loopen.

Dat de schipper zich in de geloofwaardigheid
der hem berigtgevende schippers vergiste, kan
hem niet benadeelen; hij is niet in staat zich van
derzelver waarheid te overtuiofon en de berio-ten

Onbsp;O

van oenen Zeetartaar kunnen even goed geloof
verkrijgen, als van een van Bucharest.

Indien gebrek aan levensmiddelen of drinkwa-
ter het opzoeken van eene noodhaven noodza-
kelijk gemaakt heeft, zullen, tenzij de reis door
onvoorziene toevallen buitengemeen verlengd is,

4

-ocr page 54-

do kosten door dit inloopen veroorzaakt, niet van
den verzekeraar kunnen gevergd worden; liier
is geene sclielinerij of onvoorzigtiglieid van den
schipper, maar onachtzaamheid van den hoek-
lioudor, die niet voldoende het schip heeft uit-
gerust, en daar haat Art. 037,
W.v. ür.,niet. Wan-
neer een niet genoegzaam getal schepelingen aan-
gemonsterd zijn, zal men hetzelfde moeten zeggen,
wainieer er overleg mot den eigenaar of hóekhou-
der noodig was, volgens Art. 343,
W.v.K. Bevond
do schipper zich inet op hunne woonplaats toen hij
de equipage zamenstelde, dan valt die gebrekkige
zamenstelling, onder de kathegorie van onvoorzig-
tiglieid, wier gevolgen de verzekeraar dragen moet.
Heeft de schipper echter ter woonplaats dor ree-
ders , zonder overleg met den boekhouder gehan-
deld, dan zal dat den reeders niet baten, want zij
konden en moesten voor zich waken.

Is er bij do maand verzekerd, dan zal het lig-
jven in de noodhaven het gevaar voor den ver-

Onbsp;O

zekeraar niet langer doen duren, maar wel wan-
neer de verzekering bij do reis is aangegaan.
Waren goederen verzekerd, dan draagt hij het
gevaar ook gedurende don tyd dat deze wegens
de noodzakelijke reparatie in pakhuizen opgesla-
gen waren, volgens Art. 028,
W.v. JT., hoewel an-
ders de verzekeraar ophoudt gevaar te loopen, zoo-
dra de goederen aan wal zijn gebragt. Wordt de
noodhaven om andere redenen iiigeloopen, bij

-ocr page 55-

Ol

voorbeeld, om liet zieke selieejjsvolk te laten ge-
nezen en is de ontlading dan niet noodig om liet
schip te doen ventileren, dan zal de verzekeraar
evenzeer dat gevaar blijven dragen. Was echter
eene broeijing der lading de aanleidende oorzaak,
dan zullen deze uitgaven den verzekeraar niet
treffen, wanneer men er
een gehreh, uit den aard
en de natuur der verzekerde zaak zelve voortsprui-
tende,
in wil zien; hetwelk nog wel te betwij-
felen zal zijn, want doorgaans zal het toch wel
een gevolg zijn, van het naamv op een liggen
in de scheepsholte; en dan kan men niet zeggen
dat het onmiddelijk uit den aard of do natuur
van het goed voortkomt. Dezelfde veronderstelling
vindt men in Art. 040,
W. v. K. en deze bepaling
is toepasselijk op het geval, wanneer de voorwer-
pen onder weg of in eene noodhaven, uit hoofde
van beschadigdheid, of uit vrees dat zij zouden
bederven of anderen zouden aansteken, zijn ver-
kocht geworden. Om daarvan liet gevaar niet te
di-agen, moet de verzekeraar zich door het be-
ding,
vrij van heschadigdkeid, vrijwaren; het ge-
vaar van aansteken, is toch doorgaans, in den
aard der zaak gelegen, maar niet daaruit onmid-
delijk voortvloeijende. In het geval van Art. 099,
14,
W. V. K. draagt natuurlijk de verzekeraar
het landgevaar den goederen overkomen, zij zijn
wel aan wal gebragt, maar ten gevolge van een
zeeramp; dat in Art. 028 slechts van reparatie

4 •1

-ocr page 56-

g-esprokeii wordt, kjui liier niet tegeugeworpen
worden, daar de wetgever geaelit kan worden,
het niet voorkomende geval genoemd te hebben.

De bodemerijgever loopt niet hetzelfde gevaar
als de verzekeraar; de kosten in de noodhaven
gemaakt, treften hem alleen, wanneer het een
contrat ci la grosse, de pecunia trajectitia is;
maar is het eigenlijke bodemerij uit
nood geslo-
ten, dan heeft de geldschieter er niets mede uit
te staan, wanneer het niet uitdrukkelijk bedongen
is, Art. 589,
W. v. K. Voor het overige zijn de woor-
den,
uit noodzaTtelijhheid, niet zeer duidelijk.
Worden hier alleen de bodemerijen van Art. 313,
W.v.K. Nquot;. 6, of ook van bedoeld? Ik meen
de laatste te moeten uitsluiten ; hoe groot ook de
geldverlegenheid der reederij zijn moge, nood-
zakelijkheid is niet voorhanden, de reeders kon-
den immers de geheele reis staken. In het ge-
val van W. 6 is het anders gelegen, de reis is
reeds begonnen en nu is wel de noodzakelijkheid
voorhanden om de reis te vervolgen. Neemt de
schipper gedurende de reis geld op, dan moet
van de noodzakelijkheid blijken, door eene ver-
klaring van den scheepsraad; wordt vóór de reis
geld opgenomen, dan blijkt deze niet meer dan
bij elke andere verpanding K De reden van het
onderscheid der bepaling leidt ook tot deze bo-

-ocr page 57-

slissing; (le bodenierij gedurende de reis bevatte
oorspronkelijk een pandregt, en wij kunnen dan
met
byivkershoek zeggen: quot;pignoris causa si
quot;sit deterior, deteriorem fieri domino, i. e. de-
quot;bitori i,quot; en dan kan de schipper gewoonlijk
niet meer dan een vierde van het schip verbo-
demen.
Ordon. van philips II van 1563, van dc
verzekenngen of assurantiën,
Art. 19, en nu zoude
de bodemerijgever kunnen zeggen, mijne vorde-
ring zoude later, zonder de avarij toch wel te-
regt gekomen zijn.

Geheel anders is echter de verhouding van het
contrat d la grosse, dit werd voor groote som-
men, vóór de reis aangegaan en bevat oorspron-
kelijk geen pandregt; hier is de geldschieter dus
wezenlijk door de opgevolgde avarij gebaat en
moet dus contribueren.

Deze onderscheiding betreft echter slechts de
actio in personam tegen de reeders, of den eige-
naar, maar het
jiis in re wordt er merkelijk
door op den achtergrond geschoven; de loods-
gelden, om de noodliaven in te loopen, de ha-
vengelden, de huur van pakhuizen in de nood-

-ocr page 58-

haven om het scheepstoehehooren en de gereed-
schappen te hergen, de verhooging der gagiën
van schipper en scheepsvolk, Art. 313, W. 1—5,
TF.
V. IC, zijn avarijen, door welke de hodenierij
uit nood evenzeer schade lijdt, wanneer de ree-
derij niet hetalen kan. Zal de paklmishimr, van
het opslaan der goederen, die in het schip niet
kunnen Wijven liggen (Art. 699, 14, TT^.
v. IC)
in den rang van Arp. 313, WA, W. v. K., deelen?
Privilegia simt strictne interpretationes, en dus
zoude hodemerij van Art. 313, O, TTquot;:
v. IC,
voorgaan; maar daartegen valt te zeggen: de pak-
huishuur was tot het herstel van liet schip nood-
zakelijk, wegens deze kan in do tweede noodha-
ven eene hodemerij-schuld aangegaan worden, die
als latere voorrang heeft, waarom zal nu de schuld,
wegens welke die hodemerij kon aangegaan wor-
den, minder regt genieten dan het daaruit voort-
vloeijende. Is het niet veroorloofd in 4 hij te
mogen voegen
quot;of goederen,quot; dïxw moeten deze kos-
ten achter de gagiën van den schipper, maar voor
de vi'oeo'ere bodemerij uit nood plaats nemen.

De uit noodzakelijkheid geslotene bodemerij
gaat, volgens Art. 001, IT^.
v. K., bij abandon-
nement voor do verzekering. De vijf advokaten
zeggen dat hier zelfs de bodemerij van Art. 313,
9, TT^.
V. IC, gemeend is; het even aange-
toonde historisch verschil doet aan N°. O van ge-
zegd Art. denken.

-ocr page 59-

Weg-ens liet bijzondere regt der bodenierij, uit
iioodzalvelijldieid, bepaalt Art. G08,
W. v. K. dat
bij eene verzekering op bodemerij de polis ook be-
vatten moet, de vermelding of liet geld in eene
ladingsplaats, of in eene noodhaven, voor noodio-e
réparation of andere noodzakelijke onkosten ver-
strekt is, quot;en wel op strafc van nietigheid.quot;
Het is den bodemerij verzekeraar, namelijk, bij
gedeeltelijke verzekering en verbodeming, niet
onverschillig, of hij bij abandonnement, den ver-
zekeraar van
het schip voorgaat, of met hem
gelijk staat, en welken rang van voorregt hij
heeft, in Art. 313,
Nquot;. C, W. v. K. met de pre-
mie, of in 9 zonder premie.

De bepaling van bodemerij Art. 509, W. v. K.
quot;onder verhand van schip en (joed,quot;
doet zeker ver-
onderstellen, dat de geldschieter op bodemerij ook
buiten noodzalcelijklieid, boven den assuradeur
moet gaan, want het pandregt kan niet daardoor
lijden, dat de eigendom van het pand aan den
verzekeraar is overgedragen,
pigmis est totum
in toto, et totum in qualihet parte
En evenzoo
bepaalde de Ordonnantie van 1081, Art. 18. quot;S'il
quot;y a contrat h la grosse et assurance sur un
quot;même chargement, le donneur sera préféré aux
quot;assureurs, sur les effets sauvés du naufrage,

-ocr page 60-

quot;pour son capital seuleinent.quot; Maar de wetg-e-
ver scliijnt, door liistoriselie liermnering-en geleid,
hier eene uitzondering op zijne bepaling vastge-
steld te hebben; want de uitdrukkelgke bewoor-
dingen van Art. 001,1^.^.7^., moet, als hetbyzon-
dere, aan het algemeene in Art. ö09, TF.
v. K.,
derogeren, vooral wanneer wij bedenken, dat in
de
Exposé des motifs bij den Code de Commerce
de staatsraad corvetto voor de afwijking van
de Ordonnantie opgaf: quot;het zoude onmogelijk
quot;zijn, dat één uitgebreide handel zonder assu-
quot;rantie bestond, en even onmogelijk dat hij lang
quot;met het
contrat d la grosse bestond;quot; de reden
van voorrang der laatstgenoemde moest dus ver-
vallen. De bedoeling van Art. 331,
C. d. C.,
en ons Art. 001, TF.i;. J^T., lijdt dus geen twijfel.

Een ander verschil vindt men bij de verzeke-
ring der bodemerij. Is deze uit nood op de reis
opgenomen (dus doorgaans in eene noodhaven,
het kan echter ook in do bestemmingshaven ge-
schied zijn) dan kan de geldschieter zoodanige
bodemerij laten verzekeren, al was er vooraf eene
verzekering van het verbodemde voorwerp ge-
daan volgens Art. 009,
W.v.K., want in dit geval
is de geldschieter gesubrogeerd aan den verzeker-
den. In het eerste geval is voor de geledene schade
vergoeding gegeven aan den eigenaar, die heeft
de nieuwe scheepsbestanddeelen door de bode-
merij penningen verkregen, en deze zijn dus niet

-ocr page 61-

dubbeld verzekerd; anders is het wanneer het
geld zonder noodzakelijkheid, uit 82gt;eculatie, op-
genomen is. Dan zoude de verzekerde eigenaar
bij vergaan of vermindering dubbeld voordeel
hebben, door de bodemerijpenningen te houden,
en de assurantiegelden te genieten. Hier tegen
waakt de wetgever, door den geldschieter in de
plaats van den verzekerden te stellen. Art. CIO

W. V. K.

In Art. 718 W. v. IC wordt het beginsel, dat
de verzekerde niet meer dan de verzekerde som
zal verliezen, duidelijk uitgesproken. Al hetgeen
de verzekeraar wegens kosten in de noodhaven
vergoeden moet, vermindert de verzekerde som,
hier heeft geen
negotiorum gestio door den ver-
zekerde, in belang van den verzekeraar plaats,
om dien tegen meerdere verliezen te beveiligen,
gelijk in Art.' 665
W. v. K. het geval is.

-ocr page 62-

THESES.

I.

Contra neustetel defendo, contractus bonae lidci propter
doluni eausain dantcm, ipso jure non valere.

II.

Nulla antinomia inter L. 2, § 5, D. dc donat. ct L. 9, § 1,
dc jure dot.

III.

rcriculum casus si nomen in dotcm datum est, ad mari-
tum non pertinere cum
iiasse statuendum est.

IV.

Communio bonorum, ex Art. 182, C. C., non tollitur, si
dcmum post tres menses inventarium factum est.

V.

Soeius usuras impcnsarum a socictatc pctcrc potest a die
quo cas fcecril.

-ocr page 63-

VI.

Curator prodigi invito co unice in casu Art. 313, C. C.
filio eius status controversiam movcre potest.

VII.

Contra ainpl. diepiiuis {Opmrhinyen m Mededeeliiigen, I,
124) defendo, uxorem vcl auctoritato mariti vcl consensu tri-
bunalis indigcre ad litem instituciidam, ncquc sufficcre si ma-
ritus alicui mandavit ut uxori auctoritatem in litem accom-
molt;let.

VIII.

Per testes probatio transactionis in rebus mercatoriis fieri
nequit.

IX.

Ueno statuit legislator noster, trassatum solutione bonafide
cuiquc praescntanti-facta, liberari.

X.

Nauta focnus nauticum contra Art. 677, C. M. solutum,
condictionc aine causa repctere potest.

XI.

Fréta e mari libero in marc liberum, libera (juoque
o])ortct.

-ocr page 64-

XII.

Furtum a tabellariis sive postaruin publicarum officialibua
admissum, lege accuratius definiendum et speciali poena vin-
dicandum est.

XIII.

Non facio cum rauKRUACUio, statuent«, omne delictum esse
juris lacsionem.

XIV.

Res incorporalcs (onstoffelyke goederen) non ad divitias
sunt referendae.