DISSERTATIO MEDICA INAUGURA LIS
DE
AËRIS VI IN COllPUS HUMAINUM PRO HUMORE
CONTEiNTO DIVERSA.
QUAM,
ANNUENTE SUMMO NUMINE.
EX AUCTOUITATE RECTORIS MAGNIFICI
ORD. LEON. KEDERL. EQUITISy ORD. CORON. QUERN. DECURIONIS,
JUR. ROM. ET HOD. DOCT. ET PROF. ORD.,
NEC NON
AMPLISSIMI senatus academici CONSENSU
ET
NOBILISSIMAE facultatis medicae DECRETO.
SUMMISQUE IN
HONORIBUS ET PRIVILEOIIS
in academia rheno-trajectina
RITE ET LEGITIME CONSEQUENDIS,
ERUDITORUM EXAMINI SUBMUfTIT
Amstelodamensis.
die xxii m. decembris, a. mdccclv, hora v.
til ae,
APUD H. C. A. CAMPAGNE.
MDCCCL v.
-ocr page 2-œ . S XI « m m B -3 T'A à nm
' «
^vrt«^^ i-fitl^^
• quot; vCtflO n
-ii» ■
..« $ «8 »ba i ru A'.
, .7 r .vjóadsöK'nbsp;.M TTZ-XU®!
-ocr page 3-O VEK
DEN VËitSCIilLlEÜDEN VOCDTIGUEISSTOESTj\ND
DES DAMPKRINGS
KN
deszelfsinvloed op het
PROEFSCHRIFT
TER VERKRIJGING
VAN
DEN GlIAAD VAN DOCTOll E DE fiEIEËSKli^iüE
AAN
de utiieciitsche hoogeschool
DOOll
G. DREtSjSEIilIUIJjii.
tiel,
h. c. a. campagne.
1855.
WS
gt; : ■ i- .-S^ y'SJi v o
lîflilîJJlM/ id!;
Mkmmu Mmïrnmi
rxH m (yioa'^iôî fîidffx^ï'aa
7 Ttfj-quot; .
xwieiXnm^/ «st
29 n'^'Èim Mi mn 0«
wTm» n:gt;:sooôi C zuxi^TUsmiw 3a
,nbsp;Jtfvwnbsp;r'-.quot;.-^
v- -r''
1
■ k
-ocr page 5-VOORWOORD EIN INLEIDING.
-ocr page 6- -ocr page 7-Wanneer ik terug zie op hetgeen is afgelegd, en mij-
le binnen breng dc heusche en welwillende behandelin-
O y
die ik aan de ütrechtscl.e lloogeschool hob oadcrvon-
dcn, dan gevocMk mij van opregte erkentelijklieid
doordrongen,
Ecne opsomming is onnoodig. Zoo u-el de litterari-
sche en philosophische als de medische faculteit kennen
mij, en zullen het even goed gevoelen als ik, dat ik
aan haar den innigsten dank verschuldigd ben.
Maar ook hoop ik, dat zij werkelijk zullen geloo-
vfgt;n, dat ik mot waararhtigc erkentelijkheid vervuld
ben.
En daarom is liet, dat ik niet gaarne wilde nala-
ten , mijn gevoel thans oijcntlijk uit te spreken.
Het is dan ook geene enkele pligtpleging, dat ik
ook heden aan U, Hoog Gel. Heer DONDERS, in
het bijzonder mijnen opregten en hartelijkeu dank
aanbied, voor al de hulpvaardigheid cn wehvillendheid,
die ik zoo ruimschoots van U heb mogen ondervinden.
Getuigden reeds de voorschriften der Mosaische wet-
geving van eenen blik in het verband tusschen de
omgeving en het individu; de wetten van Lycurgus van
de gevolgen eener hardings-methode; de voorschriften
vau Hippoceatks en zijne beschouwingswijze van luc!)t,
water en plaatsen vau de belangrijkheid eener juiste
kennis, zoo getuigen ook thans de georganiseerde
ligchamen der geneeskundige politie bij onze na-
buren, de bij ons reeds bestaande hygienische cor-
poratiën en het te gemoet zien van eene geheele ge-
organiseerde wetgeving op dat onderwerp, voorzeker
van de waarde van deze afdeeling der geheele genees-
kunst.
De voorschriften dier wetgevingen, dat is de genees-
kundige politie, zijn het praktische deel van het geheel,
waarvan de gezondheidsleer het theoretische of weten-
schappelijke is.
Dit laatste is van geen geringen omvang.
Aan de eene zijde moet men liet Organismus en
zijne pliysiologiselie verschijnselen in den gezonden en
zieken toesland verstaan; aan de andere zijde moeten
wij de eigenschappen der dingen kennen, die ons om-
geven.
quot;Uit bolden verklaart men den invloed.
Maar hoe talrijk zijn niet de invloeden, die op
ons werken. Hoe vele werken niet gelijktijdig, hoe
gecompliceerd moeten daarom de aetiologische momen-
ten niet worden.
Wij ondervinden toeh gelijktijdig den invloed van
het liclit en van de lucht met al hare eigenschappen,
en van den bodem, enz., en wisselen deze eigenschap-
pen en toestanden, zij wisselen toch niet gelijkmatig
en geven voorzeker verschillende zamenstellingen van
invloeden, die dus weder verschillend moeten in-
werken.
Het medium, dat ons omgeeft, bevat zuurstof, en
hoe onmisbaar is zuurstof voor onze bewerktuiging.
'De stofM'isseling is aan haar gebonden; het leven wordt
door oxygenium onderhouden, de warmte vindt inbaar
bate productie.
Electriciteit en magnetismus, zij worden door den
dampkring gedragen en zijn van niet geringe beteeke-
nis voor den mensch.
Het zenuwstelsel ondervindt hunnen invloed. Of
ook de dampkring bevat somtijds aan zijne men-
m
-ocr page 11-ging vreemdsoortige bestanddeelen, die van eenen
niet geringen invloed zijn voor het leven en de ge-
zondheid.
Dc geheele dampkring drukt op ons ligchaam, hij
bepaalt voor cen deel den loop onzer vochten, en zelfs
zouden de hoofden der beenderen door hem in hunne
gewrichtskommen bevestigd blijven. (Humboldt).
Het licht regelt de menging onzer vochten, cn,
gelijk planten en dieren naar behooren niot ontwik-
kelen in het duister, zoo ontwikkelt noch leeft de
mensch gezond in ijlaatsen, van het licht afge-
sloten.
Gelijk nu het licht en de lucht den mensch aan
de ecne zijde naderen en op hem werken, zoo onder-
vindt hij aan den anderen kant den invloed van den
bodem, waarop hij leeft, terwijl de voedsels aan het
Organismus de elementen aanbieden, die het voor zij-
nen bouw cn instandhouding behoeft.
Van alle zijden dus punten van aanraking tusschen
de natuur en den mensch, die hunne oplossing vinden
in de physische cn physiologische wetenschappen.
Zal men nu de kennis van alle invloeden geheel
leeren overzien cn bevatten, zal men de juiste waarde
aan eiken afzondcrlijkeu invloed behoorlijk toeschrijven ,
zoo is het voorzeker noodig, de uitwerking van elk
zoo veel mogelijk op te sporen en uit onze reeds be-
kende physische en physiologische kennis de verklaring
le ontleenen, die ons met mindere of meerdere zekerheid
de oplossing aan de hand geeft.
Ik wil pogen den invloed van den vochtigheidstoe-
stand des dampkrings in verband te beschouwen met
den gezonden en den zieken mensch.
L
METEOROLOGISCH GEDEELTE.
-ocr page 14-m
m
A
m
-ocr page 15-METEOROLOGISCH GEDEELTE.
Ecne volledige Meteorologie van Nederland is nog
niet bekend,
In de verslagen van den gezondheidstoestand van
Nederland, te vinden in het tijdschrift der Geneeskun-
dige maatschappij, vinden wij opgaven, die ons eenige
aanwijzing geven.
Het blijkt, dat wij met alle streken der aarde,
die tot de zoogenoemde gematigde behooren, gemeen
hebben, dat de weersgesteldheid dikwijls wisselt. Er
bestaat bij ons 'niet zelden verwisseling van winden
en met deze eene hoogere of lagere temperatuur, aan-
brenging van meerdere of mindere hoevcellieid vochtig-
heid; en het heeft eene zeer natuurlijke oorzaak, dat
westewinden bij ons vochtig, oostewinden droog moe-
ten zijn. Dat de noorden- koud , de zuiden- warm zijn.
Dat er vochtigheid in de atmospheer kan bestaan
en werkelijk in meerdere of mindere mate aanwezig is,
is aan den minsten twijfel niet onderworpen.
Alle hygroscopische ligchamen leeren ons het eerste,
alle hygro- en psychrometers bewijzen ons het laatste.
Zij is echter in verschillenden vorm aanwezig, óf
-ocr page 16-zij komt voor als waterdamp en is onzigtbaar, df zij
komt voor in den vorm van blaasjes, als mist of wolk.
Yan waar water in den dampkring?
De luebt, die niet met water verzadigd is, is ge-
negen steeds waterdamp op te nemen. Oppervlakten
waters moeten daarom verdampen, e.n bet gevolg van
grootere en meerdere dier oppervlakten voor den voch-
tigheidstoestand der lucht is duidelijk. quot;Van daar zijn
uitgestrekte oppervlakten grcmds met weinig of geen
water voorzien, invloedrijke oorzaken van droogen
dampkring.
De zandwoestijn van Sahara behoort daarom tot het
regenloos gebied.
Daarentegen ziet men regen, ergo vochtigheid van
den dampkring , vermeerderen langs de kusten en bij
plaatsen van vele cn groote plassen Avater.
Yan daar kan het ons geen verwondering baren,
dat Nederlands dampkring veel vochtigheid moet be-
vatten.
De conditiën daarvoor zijn gegeven door de geo-
graphische ligging en gesteldheid van ons land.
Omspoeld ten Noorden en ten Westen door de
Noordzee, bevattende nog eene groote plas water, de
Zuiderzee, doortrokken met vele rivieren, bestaande
voor het grootste gedeelte uit alluviaal grond (zoo als
de oevers van de Maas, van den Ebijn, de streek tus-
schen Maas en Waal, bet land van ïiel, de Bomme-
lerwaard, de oevers van de Vecht tot aan Nieuwer-
Sluis, de oevers van den IJssel langs Zutplien , Deven-
ter en Zwolle, de oevers der overijsselsclie Vecht langs
Gramsbergen , Oiiira^n en Dalf^en voor de zoetwater be-
zinksels; — voor die van het zoute water. Zeeland , een
groot deel van Zuid-Holland tot aan Leijden en W^oer-
den, in Noord-Holland de uithoek tusschen Hoorn
en Medemblik, de streek van den Helder en het Nieu-
wediep, het Noordelijk gedeelte van Friesland en
Groningen), spreekt het als van zelf, dat veel vocht
in onzen dampkring moet worden aangetroffen. En de
waarnemingen bevestigen zulks.
Waarnemingen, op den Huize Zwanenburg tusschen
Amsterdam en Haarlem verrigt gedurende eene eeuw,
geven als gemiddelden in verschillende maanden des
jaars voor het verdampte water de volgende getallen:
—--------- | ||
! j a n u a i! ij..... |
8,28 M. M. |
i t' |
fkbuua'kij..... |
M-.-lO „ |
t |
: maart....... |
34,70 „ | |
, Al'RIL........ |
(iO.OO | |
'mei......... |
82.91 „ | |
j ü n ij........ |
94,lt;J2 „ | |
ju lij....... |
94.,89 „ |
i |
; augustus..... |
82,47 „ |
1 |
1 september. . , , |
54,89 „ | |
1 october...... |
31,59 „ | |
n 0 v e ji b e r . . , . |
17,92 „ | |
december..... |
13,32 „ |
i |
Wij merken uit dit tafeltje op, dat in de zomer-
maanden van April tot Augustus de meeste hoeveel-
heid water verdampt.
ifet talrijke waarnemingen van elders wordt dit
feit bevestigd.
Ten opzigte van den vochtigheidstoestand van verschil-
lende plaatsen zien wij ook een verscliil in cijfer.
De absolute voclitigheid toch is aan den Helder veel
grooter dan te Nijmegen of te Kleef, en dat verwon-
dert ons niet, wanneer wij bedenken, hoe nabij dc
groote plas water is, die als Xoordzee ten Noorden en
ten Westen de noordpunt van Noord-Holland bespoelt.
Bovendien liggen Nijmogen en Kleef ook veel hooger
boven het niveau der zee dan den Helder.
Wij weten, dat de dampkring in temperatuur daalt,
naarmate de thermometer met het waarnemende voorwerp
stijgt. Dit is waargenomen op verschillende bergen of
bij het opstijgen met een luchtbalon, zoo als door
PecleTj Humboldt en anderen. Eu daarom toonen nu
ook Nijmegen en Kleef doorgaans eene lagere gemid-
delde temperatuur, en gevolgelijk ook lageren vochtig-
heidstoestand.
Dc gemiddelden van eiken dag gedurende oen tijds-
bestek van vier jaren bedioegen:
mm
siss
HHBB
plaat se n', |
1 |
absolute 1 |
temperatuur. |
Helder..... |
1 |
8,36 |
10,11 1 |
Nijmegen .... |
8,03 |
9,1)9 ! | |
Kleef...... |
7,13 |
9,15 : |
Groningen maakt eene uitzondering, doordien de
verhouding tusschen temperatuur en vochtigheidstoestand
eene andere wordt dan voor de andere plaatsen.
De gemiddelde temperatuur van eiken dag gedu-
rende 1852, 1853 en ISSl waargenomen, bedroeg 9,44,
terwijl de absolute vochtigheidstoestaiul is 8,46.
De temperatuur is dus lager dau die te jN'ijmegen,
hooger dan die te Kleef, maar veel lager dan die aan
den Helder, en tocli is het absolute watergehalte groo-
ter dan dat van eenige andere plaats.
Utrecht daarentegen geeft het volgende:
oemiode uk vax den dag. ! • i | |
1 absolute vocxit. |
! tempek.i.t. i |
8.03 1 1 |
9,44 |
Utrecht dus heeft van 1849 tot 1855 hetzelfde
absolute watergehalte geschonken als Nijmegen van 1851
tot 1854.
De tonperatuur heeft eenig verschil, en heeft te
Nijmegen een grooter cijfer getoond dan te Utrecht.
Maar is de vochtigheidstoestand, die absoluut in den
dampkring aanwezig is, venschillend voor meerdere
phiatsen, het igt;proekt van zelf, dat, wijl temperatuur en
waterdamp in zekere betrekking en verhouding tot elk-
ander staan, de verschillende jaargetijden geheel de
verschillende cijfers moeten vertoonen.
tp es 00
tgt;. —
tsnbsp;oö
eo eo
co'
1—1 00
ro
eo C3
O O
§
w
O
w
O
1-q
O
gt;
oo eo
O O
QJ
■quot;O
a
O
to
O
Ttl t-^
in O
(M
gt; 'T3
a
lt;o ^
co
oquot;
tD «
C gt;
O.
O
c:
lt;u
'Z!
CS
O,
tc
~eo~
C30
«O
aj
eo co
r-lt; oo
lt;u
rO
CN CO
O O
oquot; t^
I—I
O
1—I
rH O
O Ci
O)nbsp;ynbsp;^
•2215
t-5 N W
8
u
P3 IT3
03
•■a
cu
r* na
na
Wij merken gemakkelijk op, dat de winter het
kleinste, de zomer het grootste cijfer geeft, en dat de
herfst het nog eenige grammen wint van den winter.
Wij zien verder, dat de waarnemingen niet op gelijke
tijden van den dag worden gedaan; iets, wat, naar
mijne wijze van zien, als eene onjuistheid moet worden
opgemerkt, wijl'op de verschillende uren van den dag
het standpunt van de zon tot onze aarde eene andere
wordt, ergo de temperatuur verschilt, en de vochtigheids-
capaciteit naar de uren variëren moet.
Ook zien wij in de verschillende saizoenen de getal-
len in de verschillende plaatsen verschillen, voorzeker
afhankelijk van geographische ligging, bodem, hoogte
en verhouding tusschen land en water , maar met al-
leen verschillen zij in vochtigheidstoestand; de getal-
len van de tijden van den dag doen dit evenzeer.
Ten opzigte van den vochtigheidstoestand voor de
versehillende' tijden var den dag vindt men de vol-
gende cijfers.
Absolute vochtigheidstoestand van den dampkring, ge-
durende den dag.
n E L D E K.
Uren van waarneming.
N IJ M E G E N.
Uren van waarneming.
Anno.
2 11
GKONINGEN.
Uren van waarneming-
KLEEF.
Uren van waarneming.
10quot;quot;
5,80 0,21 5,98
0,89 5,70 0,10 5,75
7,08 7,12 7,53 7,30
4,04 3,73 4,38 3,91
5,33 5,85 5,59
0,54 0,03 0,31 0,07
0,00 0,27 0,00 0,37
5,44 5,10 5,04 5,25
5,yO 5,09 5,03 ' 5,00
5,75 5,00 5,89 5,03
4,00 4,50 4,81 4,37
5,49 5,81 5,95 5,00
0,72 0,17 0,05 0,20
5,71 5,19 5,54 5,21 4,87
5,22 4,54 5,15 4,04 4,18
0,40 0,40 7,00 0,07 0,33
7,03 7,54 8,17 7,47
0,10 5,54 5,59 5.57
0,90 7,18 7,47 0,81
0,98 0,01 0,20 0,40
8,19 7,49 7,70 7,31
8,39 8,81 8,95 8,00
8,11 7,93 8,24 7,89
8,41 8,52 8,30 8.51
10,08 9.98 9,70 9,79
10,08! 10,23 10,73 10,22
11,11110,99 11,37 10,79
10,18,10,43 10,54 10,'11
10,70110,55 10,54
13,02; 12,98 12.47
12,25! 11,07112,25
11,01 11,75 11,50'12,01 12,00
12,08 12,02. 11,05 11,53 11,74
12,07 13,17 12,80 12,15 12,13
11,11 11,50 11,0111,2:5 11,48
11,83 12,18 jll,80 11,58 11,12
! 10,05! 10,41! 10,11! y.55| 9,71
: 10,30110,01-10,20; 9,95 10,49
10,25! 10,34! 10,24' 9,01 10,34
10,49 10,43,10,73
9,271nbsp;9,28!nbsp;9,78
0,80
7,18
7,05
4,70
0,03
0,72
0,71
5,01
0,40
5,93
4,72
5,48
0,94
5,84
5,40
0,74
7,84
0,20
7,08
7,18
8,91
9,01
8,48
9,08
0,29
0,87
7,48
4,50
0,21
0,00
0,48
5,18
5,81
5,05
4,74
5,03
0,37
5.07
4,92
0,90
7,31
0,11
0,01
0,70
8.08
8,78
7,40
8,51
il851
1852i
1853'
; 18541
1851nbsp;!:=•
1852
11853
1854
11851
1852
1853
,1854
1851
1852
1853
1854
1851nbsp;^
1852nbsp;■
,1853
1854
1851
1852
1853
1854
1851
1852
1853
1854
1851
1852
1853
1854nbsp;S
1851nbsp;!|
1852nbsp;4
18531 ,
1854!^
1851nbsp;.2
1852;1
1853
1854
)S5l
1852
11853nbsp;ä
11854
1851
1852
1853
1854
5,01
5,42
4,40
5,49
5,87
5,33
5,00
4,48
5,59
0,05
7,14
4,05
5,88
0,17
5.71
5,32
4.72
5,81
5,25
4,74
7,14
5,37
0,82
7,20
8,74
8,25
5,17
0,39
0,70 j
8,73:
7,73:
10,44 10.88
11,18 11,34
10,91 11,48
10,08; 10,70
11,04| 11,54
13,80 13,18
12,80! 13,11
11,50 12,08 13,72
9,51
9,99 10,08
9,8510,42
9,9710,92
9,39
7,77
8,41
8,39
10,93
11,14
11,73
10,20 J0,07
0,02'nbsp;0,50
0,03 j 0,22
7,72
8,5/
8,42
5,59
7,05
5,80
8,04
9,84
9,21
7,22
5,00 !
7,00
0,35
5,30
0,75
3,44
5,59
5,89
4,89
4,89
3,80
4,08
4,.39
3,88
5,72
4,70 4,50
0,85j5,14 5,12
5,91
0,03
3,18
5,42
5,71
4.02
4,59
3,73
4,54
4,33
3,84
5,58
4,87
0,09
5,31
8.03
O,SO
7,01
5,75
5,01
0,83 0,34
4,5012,97
5,0915,41
0,02,5,55
5,52 4,37
5,12
4,42
5,08
3,07
5,02 4,C0
5,19 4,28
4,48 .3,57
0,00 5,09
5,55
8,05! 7,91 7,84
8,15 ;c,70; 0,52
8,95; 9,43. 9,07 7,07
9,35 9,48 9,72
10,70 11.07 10,85
11,35 12,15 11,93
11,00 11,85 11,37
10,27'
12,08
11,93
11,8i
11,50
12,12 13,03 10,^7 13,80 9,35| 9,48 9,72
10,90,11,91 12,18 11,87,9,95 10,01'10,43
9,95 10,0110,43
9,881 9,70
9,41
7,91
0,70
7,84 8,03
0,52' 0,80
7,02 7,01
14,70 15,7014,80
12,95 13,74 13,22 7,07
13,12,9,41'; 9,88
9,70
9,33
9,14
9,10
10,55'8,79
10,70 8,82
9,55
9,38
9,13
11,99
8,12
9,11
8,78
0,05
7,39
7,22] 0,74
8,01
7,43
0,94
5,20
5,01
8,09
8,02
7,33
5,38
8,50 7,07
7,57 0,95
0,03 4,87
0,001 0,021 0,07 0,071 5,821 0,15, 5,84 5,18 5,18
7,02
-ocr page 23-GüUlDDLLDfi UITKOllSTKN VAN DAMPKRINGSVOCIITIG-
HEID, UITGEDIIUKTIX GIIAMMEN, BEVAT IN EEN CU-
BUS, WELKS ZIJDEN EEN VIEKLANTEN METER BESLAAN,
(OF EENE KUBIEKE LL; TE UTRECHT.
r E B R U A K IJ.
j an u arij.
DECEMBER.
O
10
10
10
5,82
5,20
6,12
5,85 i
7,33'
3,94
6,55
5,18
3,97
5,78
6,03
6,24
5,11
5,56
4,15
6,181
6,25;
6,48'
5,54
ISiO
1850
1851
1852
1853
1854
1855
6,13
5,41
6,26
6,27
7,37
4,29
6,61
5,69
5.21
5,87
5,74
7,0»!
3,70,
6,5(3,
5,01^ 5,25
6.53
6.54
5,73
6,30
6,39
5,23
.m a a r t.
m e i.
;i849 |
5,75 |
5,79 |
5,59 |
6,73 |
6,60 |
6,47 |
9,51 |
9,30 |
9,57 |
1850 |
5,21 |
5,21 |
5,07 |
7,50 |
7,39 |
7,30 |
7,99 |
8,29 |
8,20 |
1851 |
6,25 |
6,20 |
6,04 |
7,01 |
7,09 |
7,14 |
7,44 |
7,24 |
7,/6 |
,1852 |
5,18 |
5,04 |
5,16 |
5.23 |
5,l7i |
5,58 |
8,74 |
8,79 |
8,58 |
!1S53 |
4,46 |
4,76 |
4,46 |
6,78' |
6,70 |
6,64 |
7,26 |
7,39 |
7,50 |
1654 |
6,44 |
6,71' |
6,53 |
6,38 |
6,14 |
6,29 |
8,36! |
8,331 |
8,54 |
1855 |
5,2li 1 |
5,46' |
.5,24 |
6,46 |
0,23 |
6,57 |
7,46 |
7,13' |
7,42 |
J UN IJ.
JULIJ.
augustus.
10,28nbsp;10,66
10,30 9,86
9,91nbsp;10,19
10,38nbsp;10,80} 10,43
11,14nbsp;11,27'11,02j
10,53nbsp;10.87 10,37'
10,80,nbsp;11,00 10,49
11,62 11,36 11,19
n,85 11,51 11.48
1:2,09 11,84 11,68
13,08 13.03 12,73
1 1,77 1 1,60 1 1,15
12,21 12,00 11,75
11,54'
11,90
10,84
13,67,
12,38;
12,16
13,16
1849
1850
1851
1852;
I853i
1854
1855
10,05
10,35
10,29
10,93
11,64
10,91
13,16
12,59
11,72
13,91
10 94
11,76
: 10,86
13.39
12,30
12,04
12,70
S F. PTE Jt B i; R.
NOV EMB ER.
october.
10,06
9,88
9,78
10,19
6,27
7,09
5,59
7.72
5.80
6,0 7
6,08
7,26
5,48
7,69
5 53
6,40
7,55
5,99
8,0'i
6,24
8,09
7,23
8,82
7,93
8,67
8,59
7,54
8,76
8,32
9,59
8,16
7,56
8,97
7,96
8,49
1849
1850
1851
1852
9,95
9,45
9,72
9.95
10,34
9,60
9,59
10,72
1853 10,33 10,70 10,04
1854^10,53 10,27 10,38; 8,38, 9,20 8,49 6,01 6,24^
-ocr page 24-Wij merken op omtrent deze getallen, die op dc
verschillende tijden van den dag den vochtigheidstoe-
stand aangeven, een verschillend cijfer, dat zich des
middags hooger, des morgens en des avonds zonder
gelijke verhouding lager vertoont.
Vervolgens ook, dat het minimum in November en
December, het maximum in Augustus valt 1).
1nbsp; Al de boven aangevoerde cijfers beu ik aan dc vriend-
schappelijke welwillendheid van Dr. Krecke verschuldigd , aan
wien ik hiervoor mijnen dank betuig.
VERBAND TUSSCHEN TEMPERATUUR EN
VOCHTIGHEIDSTOESTAND.
Men hoort de Meteorologen en Physiei van een
absoluut en van een relatief watergehalte des damp-
krings spreken.
Waar in verschillen die beide?
Het absolute is dat, wat in eene bepaalde hoeveel-
heid lucht is bevat, onaangezien de temperatuur.
Het relatieve is dat, wat zij beval in verhouding
tot dat, wat zij bevatten kan, in aanmerking genomen
de temperatuur.
Men heeft b.v. door proeven gevonden , dat een cu-
bus lucht, welks zijden een vierkanten meter bedragen,
bevat, indien zij verzadigd is,
Bij _ 20° C — 1.5 gram waterdamp.
—nbsp;5.4 »nbsp;»
_ 9.7 »
O
10
20
30
-f- 40
Bevat een cnbus Incbt van 200 dus werkelijk
12.825 gram, dan bevat zij slecbts dus 0.75 van
hetgeen zij bevatten kan, want wij zagen zoo even,
dat zij bij 20°, 17.1 gram noodig had, eer zij tot
saturatie gekomen is.
Wij zien uit boven gemeld tafeltje verder ook, dat
bij minus 20quot; de kleinste bij ■ • 40® de grootste voch-
tigheidscapaciteit van de lucht aanwezig is; dat der-
halve , naarmate de temperatuur stijgt, het vermogen
om vocht op te nemen des te grooter wordt. Daar-
van is afhankelijk de waarneming, dat in het alge-
meen het watergehalte van de polen naar den aequator
vermeerdert, dat in den zomer het cijfer ook grooter
is dan in den winter, even gelijk dit op den middag
het geval is, in betrekking tot den avond en den
morgen.
Van de temperatuur is ook afhankelijk het minder
of meerder vochtig schijnen van den dampkring. Want
bij dezelfde hoeveelheid Avater kan de lucht toch voch-
tig zijn, indien de temperatuur slechts laag genoeg is,
waardoor zij de saturatie nadert.
Eene warme lucht, die verre van verzadigd is,
schijnt drooger dan eene koude met hetzelfde water-
gehalte.
Als damp, zoo als wij boven reeds zeiden, treedt
het water in de atmospheer, grijpt er nu eene plotse-
linge afkoeling door eenen kouden stroom lucht plaats
of gescl)iedt deze langzaam door verlies van warmte,
zoo heeft er condensatie der waterdamp en vorming
van nevel of wolk plaats 1). Of ook de temperatuur
daalt zoo laag, dat de absolute hoeveelheid water de
voehtigheidscapaeiteit overtreft, en zij valt in drop-
pels neder f).
Hoe grooter dus het absolute watergehalte, hoe
spoediger bij afkoeling saturatie.
Hoe kleiner het eerste, des te later, bij daling
van temperatuur, treedt verzadiging in.
Hoe hooger de temperatuur, hoe meer zij kan be-
vatten; hoe lager hoe minder, dat men gewoonlijk
aantreft.
1nbsp; Dc lucht is gesatureerd.
f) De lucht is oververzadigd.
VOCHTIGHEIDSTOESTAND IN
B E S L O T E N E RUIMTEN.
Woningen worden opgebouwd uit verschillende ele-
menten op verschillende gronden.
Bij ons worden in de meeste gevallen gebakken
stecnen gebezigd, die, zeer poreus zijnde, het water
ligtelijk absorberen; en tusschen deze voegt men een
mengsel van kalkoxyd, zand en water.
Nieuw gebouwde woningen geven dus veel water
aan de in haar besloten lucht, hetgeen wordt veroor-
zaakt , behalve door de verdamping van het water,
ook door de verbinding van het koolzuur der atmos-
pheer met het kalkoxyd, waardoor carbonas calcis ge-
vormd en water uitgedreven wordt.
Pas gebouwde woningen bezitten dus de eigenschap,
ora veel water te kunnen schenken. Oude zijn daarom
nu niet droog, bij voortduring kunnen de bouwstoffen
vochten absorberen en vooral, indien de onderste lagen
der muren niet van eene het opstijgen van vocht be-
lettende laag cement voorzien zijn.
Vooral wordt dit laatste vereischt, indien de woning
op een vochtigen bodem gebouwd is.
Ook zal dc droogheid der woning verschillen,
naarmate hare ligging is tegen het westen of legen
het oosten; aan welke zijde van een boseh, een berg, enz.
In den zomer zal liet absolute watergehalte onzer
woning-atmospheer voorzeker weinig verschillen van die
daar buiten; echter zeker altijd iets grooter zijn door
de ademhaling der individuen en door dampende objecten.
In den winter daarentegen zal het absolute water-
gehalte onzer woonvertrekken voorzeker steeds grooter
uitvallen, wijl in den regel de absolute vochtigheids-
toestand daarbuiten ook geringer is, en wij onze kamers
in den regel ook gesloten houden, en ze verwarmende
gelegenheid geven lot veel verdamping en gemakkelijke
o])neming van vocht.
Wij zien dan ook niet zelden door condensatie op
koele ligchamen, die uit koude vertrekken in het woon-
vertrek gebragt worden, eene vochtige laag zich plaat-
sen : het zoogenaamde beslaan.
En ook zien wij, dat de vensterruiten onzer woon-
kamers spoediger bevriezen in den winter dan in an-
dere kamers, waarin men meer zeldzaam komt, hetgeen
voorzeker voor een groot watergehalte der eerste pleit.
Intusscben zullen al deze toestanden verschillen naar
de woningen en de omstandiglieden d;;r bewoners.
In groote gebouwen , en waar vele menschen voor
korten of langen tijd zich verzamelen of verzameld
worden, zal zich het absolute watergehalte vergrooten,
naarmate de ventilatie slechter is.
Afzonderlijke waarnemingen van den voeliliglieids-
toestand in beslotene ruimten zijn niet voorbanden.
Alleen kan ik hier, volgens eene mondelinge mededee-
ling van Dr. Krecke, zeggen, dat het volgens eenige
weinige waarnemingen aan ZEd., en ook aan Prof. vak
Rees moet gebleken zijn, dat de kamer-atmospheer, bij
aanwezigheid van menschen, meestal het verzadigings-
punt is genaderd.
IL
PHYSIOLOGISCH GEDEELTE.
-ocr page 32-»3?
M
P H Y S IO L O GIS 011 G E D E E LT E.
Wij mogen als bewezen aannemen, dat water en
warmte iu het ligehaam worden geproduceerd en door
verschillende wegen worden verwijderd, en gaan dus
terstond tot de beschouwing over der vragen :
I.nbsp;Welken invloed heeft de vochtigheidstoestand
van den dampkring.
A.nbsp;op het waterverlies;
1.nbsp;langs de longen,
2.nbsp;langs de huid?
B.nbsp;op het warmteverlies;
1.nbsp;langs de longen,
2.nbsp;langs de huid ?
II.nbsp;Welken consecutief op andere verrigtingen?
Welke soorten van dampkringstoestanden moet men
met bovengesteld doel bij de beantwoording der vragen
in het oog houden ?
Men moet onderscheiden, damp- en blaasjesvorm.
Dampkringsvoebtigheid behoort in verband beschouwd
met lemperatuursverhouding, wij komen dus tot de
volgende vragen.
Welken invloed heeft
« Warme drooge lucht.
1.nbsp;Op het waterverlies langs longen.
2.nbsp;»nbsp;»nbsp;» huic].
^ Warme vochtige Incht.
2. »nbsp;»
Y Kotide drooge lucht.
2. »nbsp;»
d Koude vochtige lucht.
2. »nbsp;ilt;
, Koude oververzadigde lucht.
»nbsp;longen.
»nbsp;huid.
»nbsp;longen.
»nbsp;huid.
» longen.
» Iniid.
longen,
liuid.
1. Welken invloed warme drooge lucht heeft op liet
waterverlics langs de longen, moet ons duidelijk wor-
den , zoodra wij bedenken, dat zij veel waterdamp kan
opnemen, eer dat zij verzadigd is.
Wanneer er maar water voorhanden is, zal zij altijd
zoo veel trachten op te nemen, als zij, in betrekking
tot haren warmtegraad, kan ojjnemen.
Nu is het uit de proeven van Valentin en ande-
ren gebleken , dat uitgeademde lucht, niet alleen wat
de temperatuur betreft van den warmtegraad des bloeds,
maar ook, dat zij, ten opzigte van het watergehalte , de
verzadiging bijna, zoo niet geheel nabij is.
Wordt er dus door iemand geademd in eene droogs
en warme lucht, zoo zal hij ongetwijfeld des te meer
waterverlies langs de longen ondergaan, naarmate het
absolute watergnhalte van de in te ademen lucht gerin-
ger is.
Voor het vochtverlies langs de huid gelden andere
wetten. Hier toch wordt de lucht niet verwarmd tot
aan den warmtegraad des hgchaams; hier grijpt geen
verzadiging met waterdamp plaats, uithoofde dit reeds
onmogelijk is, daar de luchtlagen in onmiddelijke aan-
raking met de huid zich steeds in evenwigt zullen
stellen met de meer van het ligchaam verwijderde la-
gen. Het gevolg is, dat er des te grooter waterverlies
mogelijk is, want, behalve dat de lucht door haren
hoogen warmtegraad de stofwisseling en het leven van
de huid door uitlokking van meerderen toevoer bloeds
verhoogt, behalve dat reeds daardoor buidsecretie wordt
bevorderd, lokkende booge temperatuur en de droogheid
der lucht tot verdamping uit.
Wordt bovendien de lucht nu nog bewogen, dat
is, worden er telkens nieuwe warme en drooge lagen
der luclit met de huid in aanraking gebragt, zoo wordt
ook ongetwijfeld hierdoor de verdamping bevorderd.
Bij beide dus, zoo wel langs de longen als langs
de huid, wordt het waterverlies bevorderd door drooge
warme lucht.
2. Welken invloed xoarme en vochtige hicht moet
uitoefenen, volgt reeds voor een deel uit het voor-
gaande. Wij weten, dat warme lucht veel waterdamp
kan bevatten en wel des te meer, hoe hooger hare
temperatuur is. Is zij dus nog verre van het verza-
digingspunt verwijderd, zoo zal er in de longen altijd
nog wel eenig verlies van water moeten plaats grijpen,
eu zal bij de in de borstholte gewone wijze van de
lucht tot de temperatuur des bloeds te brengen, nog
des te meer water verdampen, hoe verder dc lucht nog
van dien warmtegraad verwijderd was; maar altijd toch
zal het waterverlies merkelijk geringer moeten wezen
dan in warme en drooge lucht, cn hoe meer abso-
lute hoeveelheid waterdamp de lucht bij de inademing
bevatte, des te minder zal er verdamping en opne-
ming kunnen plaats grijpen.
Op de huid zal insgelijks de verdamping niet bevor-
derd worden. Wel kan de warmte de vochten naar de
huid niet beletten toe te treden, neen zal integendeel
bevorderlijk zijn door haren warmtegraad, maar hare
eigenschap, die zij thans bezit van vochtig te zijn,
dat is bijna verzadigd te wezen , belet de verdamping
door hare mindere geschiktheid , om vochten op te nemen.
Bovendien bezit de waterdamp zelf ook eenige expansie-
kracht, die voorzeker drukkende op de huid moet wer-
ken, waardoor almede de onzigtbare uitwaseming niet
kan bevorderd worden.
Bij eene warme en vochtige lucht dus, die bijna of
geheel het verzadigingspunt is genaderd, moet het water-
verlies langs longen en huid merkelijk minder of bijna
geheel gestoord zijn.
3. Lucht daarentegen, die droog en kovd is, zal
weder eenen anderen invloed moeten uitoefenen , dan beide
voorgaande.
Lucht, die koud is, bezit groote densiteit, en wel
des te grooter, naarmate dat zij kouder is, en naarmate
dat zij eene lagere temperatuur heeft, moet zij ook
minder waterdamp bevatten , dat is: het absolute water-
gehalte is des te geringer.
Bevat zij weinig of zeer weinig waterdamp, dan zal
zij ook in de luchtwegen bij de gewone verwarming
des te meer waterdnmp kunnen besluiten, en daar de
uitgeademde lucht, volgens de proeven van Valentin en
anderen, het verzadigingspnnt zoo nabij mogelijk is, ook
veel moeten opnemen. Veel water dus zal er bij helder
winterweder, wanneer de luciit droog en koud is, langs
de longen verloren gaan.
Op de huid is deze zelfde wet in'et van toepassing.
De koude is hier niet bevorderlijk aan de begeerte
3
-ocr page 38-rjr r
der droogheid. Deze toch '/oudlt;quot; de verdamping gemak-
kelijk toestaan en gereedelijk het gevormde watergas in
zich opnemen, ware het niet, dat de lage temperatuur
des dampkrings daarin hinderde.
Vooreerst kan zij juist door den lagen warmtegraad
sleclits zeer weinig opnemen, of reeds spoedig zou zij
het verzadigingspuKt genaderd zijn, maar ook de koude
heeft eene contractieve werking op de huid en de fijne
bloedvaten , en nu wordt d(.gt; toetreding de? bloeds I)e-
lemmerd ; rred? hierdoor is de buidfunctie in eene hooge
mate gestoord en wel des te heviger, nnarmnte de tem-
peratuur lager is. Maar ook i.s de luelit digter, ex-
])ansie-kracht grooter , en op deze wijze is zij voorzeker
der verdamping niel bevorderlijk.
Drooge en koude luclit bevordert vochtverlies in de
longen, niet in do hnid.
4. Koude fin vochtige lucht is nog meer schadelijk
voor de verdamping van de noodige hoeveelheid water
langs longen en huid.
In de longen zal wel altijd wat water verloren
gaan, omdat zij tot eenen graad van warmte wordt
gebragt, die veel hooger is'dan die, welken zij bezit bij
het intreden in de luchtwegen, maar wijl zij reeds veel
waterdamp bevat , zelfs misschien bijna geheel verzadigd
is, en deze waterdamp door de lage temperatuur der
lucht, hoewel niet gecondenseerd, toch altijd digter
moet zijn dan in verwarmde lucht, zoo zal rlie bij de
verwarming ook nog iets meer ruimte moeten innemen,
en om hare absolute hoeveelheid en om laatstgenoemde
reden niet bevorderlijk, maar nog des te meer schade-
lijk aan het watorverlies in de longen moeten wezen
Op de huid is koude en vochtige lucht van de
meest schadelijke inwerking en dit wel te meer, hoe
kouder en vochtiger zij is.
Wij veronderstellen nu, dat zij liet verzadigings-
punt nog niet of slechts bereikt heeft, het nadeel voor
de verdamping moet dan nog niet die mate bereikt
hebben, als indien zij oververzadigd is. — Tlians kan
zij nog wel eenigermate, nl is het dan in nog zoo
geringe mate, de onzigtbare uitwaseming toelaten,
vooreerst, omdat zij nog niet geheel tot verzadiging is
gekomen; maar ook, omdat de omloop van het blLd
in de huid nog niet golieel belet is. _I„ slotsom dus:
Eene koude en vochtige lucht belet in zeer hooge mate
het waterverlies langs longen en huid.
5. Eene koude en oververzadigde lucht is de meest
schadelijke, want niet alleen, dat zij het waterverlies
langs de longen tot het grootste minimum brengt; zij
doet dit ook met de verdamping langs de huid. -
Hoe grooter de oververzailiging, hoe minder verdam-
d •
-ocr page 40-pins.nbsp;dp tempprntmirverlioofiing wel enkel
kunnen leiden tot oplossing der voehtblaasjes.
Koude en oververzadigde lucht brengt, ten opzigte
van de onzigtbare uitscheiding, het geringste water-
verlies te weeg.
Maar gelijk het nu ontwijfelbaar zeker is , dat de
vochtigheid des dampkrings eenen merkelijken invloed
op het verlies van vochten langs de twee meermalen
genoemde wegen uitoefent, zoo blijft zij ook niet zon-
der beteekenis voor het mindere of meerdere verlies
van warmte langs die zelfde bemiddelaren tusschen
lucht en organismus.
Wij willen thans op dezelfde wijze en met dezelfde
volgorde onderzoeken.
A.nbsp;irarme en drooge lucht, hoe influenceert zij op
warvit ever lies langs longen en kuid?
B.nbsp;Hoe loarme en vochtige?
C.nbsp;« koude en drooge ?
D.nbsp;« koude en vochtige, en
E.nbsp;» koude oververzadigde?
Bij de overweging, van dit gedeelte valt ons ter-
stond in het oog, dat, wat bij de longen het warmte-
verlies tegengaat, dit bij de huid bevordert en om-
gekeerd.
Warmte toeh is niet bevorderlijk aan het warmte-
verlies in de long zoo als de koude; daarentegen is zij
'óü
dit wel voor de Imid, zoo als het de koude niet is,
en hieruit volgt reeds, dat, bij minder verlies van
warmte langs den laatsten weg, er eene grootere hoe-
veelheid langs den eersten moet kunnen ontsnappen.
Wanneer wij ons herinneren, dat het volgens
proeven bewezen is, dat de lucht, bij welke tempera-
tuur ook ingeademd, immer door haar kortstondig
verblijf in de longen toch tijd genoeg schijnt te hebben,
om in warmtegraad te stijgen tot het gemiddelde cijfer
van die des ligchaams; dat de lucht, volgens eene
physische wet immer zoo veel waterdamp opneemt, als
zij daartoe in de gelegeidieid is door baren warmte-
graad; dat er bij bet verdampen van water warmte
wordt latent gemaakt: dan zal het niet moeijelijk val-
len, om in verband met het daar even beredeneerde
ten opzigte van het waterverlies te bepalen, welke de
gevolgen moeten zijn op het warmteverlies langs lon-
gen en huid.
Ten eerste. Door eene warme en drooge lucht wordt
ongetwijfeld niet veel warmte in de long verloren en
wel des te minder, hoe hooger de temperatuur reeds
was yan de in te ademen lucht.
Bij de huid daarentegen verdampt veel water en
wordt veel warmte latent gemaakt.
Bij beiden dus veel verlies van vocht. Bij de huid
veel verlies van warmte.
Ten tweede. Warme en vochtige lucht hebben wij ge-
zien, dat het verlies van water langs de longen mer-
kelijk doet verminderen, liet gevolg kan dus niet
twijfelachtig zijn. Het is een te gering verlies van warmte.
Vochtige en warme lucht belemmert verlies van
vocht en warmte langs beide wegen.
Ten derde. Koude en drooge lucht is een milde
invloed voor verlies van vocht en warmte langs longen
en huid.
De koude der ingeademde atmospheer eischt veel
warmte, om iu de borstkas tot de gemiddelde van die
des ligchaams te stijgen, daardoor gaat veel warmte
verloren.
Maar ook, omdat koude lucht meestal, en zoo als
hier verondersteld wordt, weinig water bevat, bevor-
dert zij het, waterverlies en bindt daardoor veel warmte.
Bij de huid daarentegen houdt de uitstraling van
warmte op, zoodra de huid geheel kcud is geworden,
en het vochtverlies insgelijks verminderd zijnde, zoo
wordt langs dezen weg ook geen of weinig warmte
verloren.
Koude en drooge lucht bevordert het warmteverlies
van de longen, niet langs de huid.
Ten vierde. Koude en vochtige lucht hebben wij gezien,
dat langs de longen het waterverlies vermindert, langs
de huid schier belet.
In dp longen zal dus, om de koude lucht tot
37,5' C. te doen opgaan, altijd des te meer warmte
verloren worden, hoe kouder zij is en hoe minder
waterdamp zij bevat.
Langs de huid daarentegen zal het warmteverlies
altijd geringer moeten worden, naarmate de atmos-
pheer kouder is.
Ten vijfde. Koude en oververzadigde hchi heeft de
eigenschappen van koude en vochtige in hoogere mate.
II. Vragen wij nu, welke is de invloed, dien het
verlies van warmte en vochtigheid op andere verrig-
tingen hebben moet, en herinneren wij ons, dat warmte
verloren gaat :
1.nbsp;door waterverdamping langs longen en huid;
2.nbsp;« verwarming van koude lucht in de longen, en
3.nbsp;« uitstraling van warmte aan de oppervlakte
des ligchaams.
Dan kunnen wij antwoorden, dat, daar de productie
van warmte afhankelijk is van de stofwisseling, ook
omgekeerd de stofwisseling tnoet dalen, waar weinig
warmte verloren gaat; moet stijgen, waar het verlies
van warmte groot is.
Grijpt er dus veel verdamping langs longen en huid
plaats, de stofwisseling en het leven moeten worden op-
gewekt, zoo als dit hij koude en drooge lucht geschiedt.
Ts daarentegen het warmteverlies verminderd, zoo als bij
warme en vochtige lucht, het gevolg moet daling der
stofwisseling, vermindering van de levens-energie wezen.
Wij zien dan ook in den zomer bij weinig stofwis-
seling geringere behoefte aan opneming van stof, in
den winter bet tegendeel, en men gevoelt zich in den
zomer niet zelden vermoeid en afgemat, terwijl bij droog
en helder weder in den winter daarentegen levendig en
opgewekt.
Waar de stofwisseling is verhoogd, zullen het bloed
en de weefsels worden hernieuwd, de functien met
kracht en leven geschieden.
Wat andere verrigtingen betreft, de physiologische
wet is deze:
In den zomer weinig uitscheiding van water langs
longen, veel langs de huid; des winters weinig langs
de huid en veel langs longen en nieren.
Waar dus weinig water langs de onzigtbare wegen
wordt uitgescheiden, wordt veel langs de zigtbare ver-
wijderd.
Geheel compenseren zij elkander niet, waar water
langs vicarierende wegen eenen uitweg moet vin-
den, wordt een gedeelte water in het ligehaam terug-
gehouden, het gevolg moet zijn te veel water in het
ligchaam. En in het omgekeerde geval grijpt het te-
genovergestelde plaats, van daar dorst cn behoefte aan
drank.
III.
PATHOLOGISCH GEDEELTE.
-ocr page 46-mî
Vf:
pathologisch gedeelte.
Verband tüsschen vochtigheidstob-
Voo, „llenbsp;^^^ ^^^^
-lehjk .s „p te mcAen, dat, bij de menigvuldigheid
quot;'»-ten van vele invbeden, het
lioogst ™„e,jelijt is „a„ ieder afenderlijk de juiste
waarde te geven, en het a„e voo.igtigheil eischt it
■le beoordeel,ng „iet alleen, „aar dat het ™ij ook
:::riat:„:quot; -- —
Gelijktijdig toeh werkt niet alleen de atmospheer
rart al hare versehillende eigenschappen : hare voehtig-
I.O..I, deetriciteit cn n,agnetismns, hare temperatuur
eu .Jlheid of densiteit en hare chen,i«.he elementen en
are nog onbekende bijmcngsclen; maar ook het voedsel
aenbsp;van leven, rusten en arbeiden, dc gesteld-'
he,d van het gemoed en „og andere op het ontstaan
van « te,.. En het schijnt mij, „aar hetgeen ik bij
verseh,llende schrijvers gev„„de„ heb, dat aa„gaande
Je e,genl„ke oorzaken van de Co„.ü,nüo a„„„ „„g
weinig met zekeriieid bekend is. Men zal daarom van
mij ook niet verwachten, naar ik hoop, dat ik deze
zaak in het klare brengen zal. Vele waarnemingen toch
en die langen tijd vereischen, zouden, dunkt mij, dadr-
voor moeten gedaan worden, welke geheel buiten mijn
bereik gelegen zijn. Ik zal daarom trachten slechts
enkel op te sporen, of er verband kan worden vermoed
tusschen de vochtigheid des dampkrings en het heerschen-
de ziektekarakter.
Wij zullen echter van algemeene hoofdpunten moe-
ten uitgaan, wijl, zoo ver ten minste mij bekend is,
nog ontbreken de juiste'gelijktijdig verrigte waarne-
mingen van bovengenoemden toestand dos dampkrings
en het gelijktijdig voorheerschen van dit of dat zick-
tekarakter.
Het is intusschen zeker, dat men dan eens
1.nbsp;Een Inllammatoir of
2.nbsp;» Gastrisch of
3.nbsp;» Nerveus of
4.nbsp;» Catarrhaal of
5.nbsp;» Rheumatisch of
6.nbsp;» Putride ziektekarakter heeft waargenomen.
Het zijn die toestanden, waarin de meeste onge-
steldheden ecne geaardheid verkrijgen, evenredig aan het
heerschende ziektekaraktcr. Waarin, zooals Budge
zegt, eene sympathie schijnt te bestaan voor een of
ander orgaan of stelsel.
1. Het inflammatoire ziektekarakter is die toestand,
-ocr page 49-waarbij de meeste aandoeningen van het organismns
eene in het oog loopende geneigdheid hebben, om een
verhoogd leven, eene opgewektheid van het vaatstelsel
te vertoonen, die vergezeld is vau eene grootere plasti-
citeit des bloeds nis oorzaak of gevolg.
De meeste waarnemingen schijnen aangetoond te
hebben, dat deze toestand zamenvalt met die tijden van
het jaar, welke eene lage temperatuur en gering water-
gehalte aanbieden. Immers de wintermaanden brengen
het inflammatoire ziektekarakter met zich. Pneumonien
en andere ontstekingen worden in dien tijd veelvuldi-
diger waargenomen.
Herinneren wij ons nu, dat, bij lage temperatuur
en gering watergehalte der atmospheer, het verlies van
warmte groot is, en dat daardoor de stofwisseling en
het leven naar het maximum wordt benengevoerd, en
dat bet inflammatoire ziektekarakter aan een zoodanig
maximum niet vreemd is, dan schijnt het, dat die
verhouding van de vochtigheid des dampkrings kan bij-
dragen tot de ontwikkeling van een dergelijk ziekte-
karakter.
2. Het catarrhale en gastrische ziektekarakter.
Het catarrhale ziektekarakter of de catarrhale ziekten
komen veelvuldig voor in die tijden des jaars, waarin
veel afwisseling des weders plaats grijpt, waarin veel
regens vallen, en waarin de lucht nadert aan het sa—
turatiepunt bij eene meer of minder gedaalde temperatuur.
Wij liehbeti gezien, dnt eene vochtige koude de
verdamping in de longen en op de huid cn het warmte-
verlies althans op de laatste stoort.
Het evenwigt tusschen de huid en de slijmvliezen
wordt door de belette huidfunctie gestoord, en op die
wijze is het verband tusschen den vochtigheidstoestand
des dampkrings en catarrhus tc verklaren. Heerscht deze
atmospherische gesteldheid nu gedurende eenigen tijd,
zoo zal zich langzamerhand eene catarrhale rigting in
de ziekteverschijnselen vertoonen, die zoodoende tot
heerschend ziektekarakter wordt.
AVelHgt kunnen o]) deze wijze ook maag- en darm-
catarrlien ontstaan, en zoodoende het gastrische ziekte-
karakter worden bevorderd.
Wij vinden ten minste bij de aetiologische momen-
ten van maag- en darmcatarrhen in éénen adem, «het
heete jaargetij, vochtige koude en wisseling van tem-
peratuurquot; door wüxukrlicii beschuldigd.
Het heete jaargetij en vochtige koude werken zeer
zeker verslappend op het organismus, door te geringe
stofwisseling en levensenergie.
Zien wij nu, dat gastricisme ook kan veroorzaakt
worden door andere verslappende oorzaken, als slecht
voedsel, nachtbraken, overspanning, zware vermoeije-
nissen, zorg en kommer, dan zouden wij, hoe duister
ook, toch tot eenige overeenkomst willen besluiten;
en bedenken wij daarbij, dat le bovengenoemde mete-
orologische toestanden dikwijls met catarrhen en gastri-
cisrae zamen vallen, dan is de schijn ten minste van
eenig verband niet afwezii'.
3. liet Rheumatische ziektekarakter.
Inzonderheid (zegt Wunderlich, hladz. 1030 2de
deel Handboek der Pathologie en Therapie), inzon-
derheid vertoonen zich cpideniische uitbreidingen van
het rhenmatismus in dc l.-ntc- en herfstmaanden, zon-
der dat echter de overige tijd des jaars ze zou
uitsluiten. Uitersten in de weersgesteldheid brengen ze
minder tc weeg, dan snelle afwis.seling en onbestendig-
heid in do gesteldheid van den dampkring — vochtige
woningen solnjnen insgelijks somtijds den aanleg tot
rheumatische aandoeningen tc verhoogen, enz.
Indien dit nu waar is, dat intusschen ook door
andere schrijvers bevestigd wordt, dan schijnt er verband
tusschen den vochtigheidstoestand des dam|)krings en
het rheumatische ziektekarakter tc bestaan.
Het schijnt vooral eene koude oververzadigde lucht
te zijn, die bevordeilijk is aan rheumatismus. Immers
bewijzende gevallen zouden zijn aan te wijzen. En
bedenken wij ons weder, dat bij eene koude en over-
verzadigde lucht de huidfunctie gestoord wordt, cn het
waterverlies langs de longen insgelijks, dan is het ver-
band tusschen warmte en waterverlies uit het ligchaam
verbroken, en misschien sto.Ten worden teruggelioude»,
die hadden uitgescheiden moeten worden; cn welligt is
hierin de naaste oorzaak te zoeken.
Volgens CiiouLANï komt het llheumatismns ook
endemisch voor in vochtige, zeer enge en diepe, voor
de zon ontoegankelijke dalen.
Eenig verband tusschen llheumatisch ziektekarakter
en koude oververzadigde lucht schijnt dus niet geheel
twijfelachtig.
Het Putride ziektekarakter.
Het is een bekend feit, dat vochtige warmte be-
vorderlijk is aan de rotting van levcnlooze dierlijke
en plantaardige stoffen, en als zoodanig is zij reeds
bevorderlijk aan de ontwikkeling van dat agens, dat
men als oorzaak vau putride ziekten zich voorstelt,
maar ook schijnt zij de gewillige draagster daarvan te
zijn, cn ook op deze wijze dus is zij het putride
ziektekarakter voordeelig.
In bet Organismus zelf intusschen schijnt zij eenen
toestand te bevorderen, die even als alle andere in-
vloeden , van physische armoede, de praedispositie le-
veren kunnen tot ontwikkeling van eei en aan ontbin-
ding gelijkenden toestand.
Wanneer de lucht warm en vochtig is, cn cr dus
weinig warmte uit het ligchaam verloren gaat, daardoor
de stofwisseling daalt, de vochten en de weefsels min-
der worden vernieuwd, — het leven op een lageren
trap wordt gesteld , kan er een toestand in het ligehaam
worden gebragt, die voordeelig schijnt aan het rotach-
tig karakter. Sanctorius immers zeide : »Corpus hu-
manum cur vivit et non putrescit? Quia quotidie
renovatur.quot;
Wat nu het zenuwachtige karakter betreft, zoo is
de inwerking van pene aanhoudende, hooge tempera-
tuur voorzeker daaraan bevorderlijk, wijl zij verslappen-
de op het Organismus werkende, bet zenuwstelsel op-
wekkende tot eene ziekelijke prikkelbaarheid brengt,
waardoor het zenuwachtige karakter de overhand zal
moeten krijgen bij voorkomende ongesteldheden.
Wij zien ten minste ook iets dergelijks in de Tro-
pische gewesten.
Ten opzigte van heerschende ziekten, die door eene
of andere miasmatische stof schijnen te weeg gebragt te
worden, schijnt de vochtigheid des dampkrings eenen
niet geringen invloed te hebben.
In de Tropische gewesten b. v. breken de Malaria
dan het hevigste uit op het einde van den regentijd, en
ziet men bij ons niet iets dergelijks met de febris in-
termittens, in vochtige zomers, iu vochtige streken en
na overstroomingen?
Ook schijnt de vochtigheid in de woningen, in de
onderste verdiepingen het meest aanwezig zijnde, eeni-
gen invloed uit te oefenen, want zoo lezen wij in het
verslag over den staat der gestichten voor Krankzinni-
gpn van Prof. srunokdeu van uek Kolk , dat zoo wel
te 's Gravenliage als te Utreelit de meeste verpleegden
door cholera werden aangetast, die gelijk-vloers sliepen,
terwijl op de eerste verdieping slechts weinige werden
getroffen.
Zou het welligt mogelijk zijn, dat het cholera-
raiasma in de hoogere luchtlagen het vehiculum miste,
dat het in de lagere vond? — Het watergehalte. —
Ook is de sterfte op de eerste verdieping grooter
geweest dan op de onderste.
Zou het onwaarschijnlijk zijn, dat dit misscliien
daarvan afhankelijk was, dat het miasma in de onderste
luchtlagen in grootere quaiititeit gedragen werd dan in
de bovenste, omdat in de laatste het vehiculum in die
hoeveelheid niet aanwezig was als in de benedenste?
En dus daardoor ook in de onderste allen, die slechts
weinige dispositie hadden, ook door de grootere hoeveel-
heid van het miasma getroffen werden, terwijl op de
bovenverdieping het agens geringer, minder hevig,
alleen diegenen aandeed , die eene groote voorbeschikt-
heid bezaten?
Overigens is het bekend, dat vochtigheid' noodig
is tot ontbinding, cn Michel Levy vermeldt het als
een bewezen feit-, dat zij is de draagster van smetstoffen.
IV.
MIDDELEN, OM DEN VOCHTIGHEIDSTOE-
STAND IN BESLOTENE RUIMTEN TE
VJmMINDEREN OE TE VER-
MEERDEREN.
IW
i'i î :
evquot;.-.
ii')imi;/f loor^nbsp;!■),( iiocpoYz-aK)/ ■)l)ir)ynj(|nii:b
.•iuiiJr;T)((/n )t i^ooil ■ii:i'ini u; i/-vgt;j loof) ;)f) [rd Icio )/ .ii^iv
(li •(oof. , injgt;()'nf. ivxnidi fihiif -jil) [cx ii il/
sw'-l-'Ci';^''^' quot;td'Uifii'tiriid ■ h [)i'ii!f'i.,7.,ni! ikh-v
MIDDELEX, QM DEN VOnilTIGHËÏDr
, TEN TE VERMINDElli N OP TE
, VETIMEEUDEREN. .nbsp;'
.fi-ii')il-jo'(.i: ■) (ON ■gt;'i-'!rJiiii)/ (!) U:lgt; ,/i')'lnKi(|
•jl) (iMiii nriuni/ , ii-'—HH---^-r— lü Titf('v, „.„n -!
-r vMen nheeft]'om'do lücht in''l.ijzóüdefe wbinhgeri''ëii'
afgeslotenenruimU te vftverséhen'''cn'dadrbijquot;tevcHs' tfe'
verwarmen- Verschillende'rtündèr ' bf liicjcr 'yanibilgestddé^
toestellen».nitgedaclifdiè'i,i4ehe''niindèh^. 'óf'ikeètte'
mate aan/liet doel'kunnen' beantwoorden J quot;'
: ifDeqgrond;- wako'p allés 'steunt''/'is''déze,'quot;dafiVer-
warmde. lucht-irspecifiek'f'ligtei'! drth'koüdë',quot; ëiiquot;ficTi'»
oj.waart8.d)eiecfti en ' gémakk^lijk'tiir'nddr lioNfen'aaTi^il
gebragte openingen ontsnapt, wda'rtïóöfdé^koudei-e'ld'dit'
gelegenheid krijgt, om langs andere wegen, meestal onder,
somtijds ook wel boven aangebragt, weder in tc treden.
In ,len zomer zal de lucht, wat dc vochtigheid
aangaat, in onze vertrekken vrij gelijk zijn met die
daarbuiten, vooral, M-anneer de toetreding der buiten-
lucht niet is belet, waardoor zij in staat is van zelve
het evenwigt te behouden.
Dl den winter, bij gesloten zijn van deuren en
vensters, zal er door de uitademing en door de uit-
waseming, en door de toevallige verdamping van
dainpgevende voorwerpen het watergehalte groot kunnen
zijn, vooral bij de door verwarming hooge temperatuur.
Men zal die lucht kunnen droogen, door in genoeg-
zame hoeveelheid de buitenlucht te doen toetreden,
welke laatste, een klein watergehalte in den regel be-
zittende, de kamerlucht zal doen droogen. Ook zoude
men, naar Oesterlkn, bakken met chloorkalk kunren
plaatsen, dat de vochtigheid zoude absorberen.
Is men echter in omstandigheden, waarin men de
lucht vochtiger wensehen zou, zoo kan men opper-
vlakten water in de kamer doen verdampen, of ook
zoude men in het groot verwarmde en vochtig ge-
maakte lucht in bet vertrek kunnen doen binnentreden,
zoo als in bet Parlementshuis te Londen b. v.
Bij alle ventilatie komt het slechts daar op aan:
de aangevoerde lucht is geëvenredigd naar de ruimte,
het getal bewoners, de uren van verblijf, hunne jaren,
leeftijd en hun geslacht.
THESES.
-uw-
'A ^ :gt;[ I [ T
- ' ' ? -
.... '
.nbsp;■ . -I
-ocr page 61-I.
De Arts, die zijne steun niet zoekt in de Physische
en Physiologische wetenschappen, hij blijft een struikelaar
in de uitoefening zijner kunst.nbsp;^
II.
Het wezen eener ziekte te kennen, heeft meer waarde
dan de kennis van al de gewaande en wezenlijke eigen-
schappen der geneesmiddelen.
III.
Een goed Geneesheer erkent men aan de eenvoudigheid
en doelmatigheid zijner voorschriften.
IV.
Geen warmte in het Organismus zonder stofwisseling.
V.
Sulphas chinini is geen specificum tegen febris inter-
mittens.
VI.
Braakmiddelen zijn in den aanvang van typhus ge-
vaarlijk .
VII.
Te regt is gezegd: Er bestaan geen ziekten,
VITI.
ViRCHOW zegt: .'Rust is dood.quot; iWij zeggen: Dood
is geen rust,
IX.
Onze grootste steun is gelegen in het werk der Natuur.
X.
De menschelijke spraak is niet afhankelijk van het
strottenhoofd en de stembanden.
XI.
De Hoogleeraar Schroeder van der Kolk ontkent,
dat het kind door tasten den eersten indruk zoude ontvan-
gen van afstand en grootte en door het gevoel zoude
leeren zien.
//Reeds lang,quot; zegt hij, //ziet en onderscheidt het voonver-
pen op verschillenden afstand, voor het die niet zijne han-
den aangrijpt cn begint te onderzoeken ; het is nog niet
vatbaar voor die wijsgeerige bespiegelingen en shiitredenen,
«•elke deze schrijvers in hunne fantasie hem aandichten,
zich een kind voorspiegelende, waarin eene kleine wijsgeer
zoude schuilen, die reeds over dc eigenschappen der dingen
zoude philosopheren en besluiten opmaken.quot; Wij zeggen
met alle bescheidenheid — loel leert het kind den afstand
door betasten kennen, maar het is geen leeren kennen door
den wil, wel door liet toeval.
XII.
Eerst na de.verwijdering, somtijds, kan men regt goed
de boosaardigheid van een gezwel bewijzen.
XIII.
De snepper is somtijds te verkiezen boven het lancet
tot het doen der aderlating.
XIV.
Het stethoscoop mag ons wel tot het leven, maar niet
tot den dood van het nog ongeboren kind doen besluiten.
56
XV.
Het is de pligt van den verloskundige, ein op de be-
werkstelliging der sectio caesarea aan te dringen bij elke
met eene voldragen vrucht bezwangerde en gestorvene moeder.
XVI.
fi
A. Fouhcaulï zegt:
■/Les sensations et les actions cérébrales qui en dépen-
dent , telles que les idées , les souvenirs, l'imagination, le
raissonnement et la volonté elle-même ne sont qu'un
résultat d'actions physiques ou de mouvemens electro-
moléculaires, excités primitivement par le spectacle de la
nature, par l'action des sens externes et internes.quot;
Wij zeggen: Indien de krachten des ligchaams dalen,
de zenuwwerking ophoudt, alle electro-magnetisclie, chemi-
sche en physische werkingen ophouden haar bestaan te
vertoonen, dan begint de ziel vrij en ongebonden haar
zelfstandig bestaan te bevestigen.
XVII.
. De ziekten der ziel zijn denkbesldig, die des ligchaams
werkelijk.