UIT DE
DEil
fIT'iKCETEX BIJ BE AAX «AAR 50 JAKIG BESTAAS,
DOOR
DE ïEEST11EGELINGS -C OMMISSIE..
quot; 'gt; U TK
--
^I'TDHUKT BIJ \V. K. J. TJLICNK W ILLINK; TE ZWODLE. —- 1872.
D 275
UITGEGEVEN BIJ DE 11EEDENKIKG AAN HAAR 50 JARIG BESTAAN ,
DE FEESTREGELINGS -GOMMISS
#■ - ^
ZWOLLE, W. E. J. TJBBNK quot;WILLINK. 18 7 3.
Nog twee dagen en liet is juist 53 jaren geleden, dat door Z. M. Willem I op den IS611. Sept. 1819 het besluit werd bekrachtigd tot oprigting eener veeartsenijschool, welke kort daarop den 10eD. Dec. 1821 werd geopend.
Ofschoon reeds langen tijd door verschillende veeartsenij-kundigen den wensch was geuit tot feestelijk herdenken van het 5Ojarig bestaan van de school, zoo werd de aanleiding tot het bewerkstelligen van vereende pogingen tot herdenking, eerst gegeven in de 7e algeineene vergadering van de Maatschappij ter bevordering van veeartsenijkunde in Nederland, gehouden te Utrecht den 9eD. Sept. 1869, alwaar door den voorzitter liet voorstel werd gedaan, om, ter gelegenheid van het 5Ojarig bestaan der school, een geschiedenis der veeartsenijkunde en van de school op kosten der Maatschappij uit te geven.
Het besluit echter tot gemeenschappelijke viering werd
6
genomen op de 9® algemeene vergadering van bovengenoemde Maatschappij, ingevolge een voorstel van liet hoofdbestuur, voorkomende op het programma dier vergadering en luidende als volgt:
„De Maatschappij zal in het jaar 1872 het vijftigjarig bestaan van 's rijks veeartsenijschool feestelijk vieren, ten tijde van de jaarlijksche algemeene vergadering.
Het hoofdbestuur noodigt de afdeelingen en de leden uit, in de aanstaande algemeene vergadering, hunne wenschen omtrent de inrigting dier feestviering, bekend te maken, zoodat alsdan na onderlinge gedachten-wisseling door gemeen overleg kan worden zorg gedragen, dat de zamenkomst in 1872. op eene ruime deelneming zal mogen rekenen.quot;
Na levendige discussies hierover, werden na stemming de volgende voorstellen aangenomen:
1°. De Maatschappij neemt het initiatief tot het feestelijk herdenken van het 50jarig bestaan der rijks veeartsenijschool in 1872, toegankelijk voor alle veeartsen en belangstellenden in de veeartsenijkunde.
2°. De Maatschappij benoemt uit haar midden eene commissie, bestaande uit vijf leden, die zich later uit de deelnemers buiten de MiJ. twee leden assumeert.
3°. Ter bestrijding der kosten zal elk deelnemer een door de commissie vast te stellen persoonlijke bijdrage moeten voldoen.
4°. De MiJ. geeft uit hare kas in mindering van het
7
quotum harer deelnemeude leden, aan de feestcommissie eene som van hoogstens f 2.50 per lid.
5quot;. De MiJ. verleent bovendien aan de commissie, voor kleine onkosten, een crediet van hoogstens f 75.
ïot leden der commissie ingevolge het aannemen van het •2e. voorstel, werden benoemd de HH. A. W. H. Wirtz, ~VV. J. E. Hekmeijer, J. Huffxagel, A. Gijsbers en Dr. L. Mülder ; terwijl de Heer B. .T. Aalbers werd benoemd tot plaatsvervangend lid. Aangezien de leden dezer commissie allen hun mandaat om verschillende redenen neder-legden, werd door het hoofdbestuur der Maatschappij eene buitengewone algemeene vergadering uitgeschreven op den 25 Maart 1872.
Op deze vergadering werd door de afdeeling Gelderland het volgend voorstel gedaan.
„De vergadering besluit op aangegevene gronden, om op haar in de vorige algemeene vergadering genomen besluit terug te komen, en dus geen initiatief te nemen tot het feestelijk vieren van het vijftigjarig bestaan van 's Rijks veeartsen ij school.quot;
Dit voorstel met algemeene stemmen aangenomen zijnde, besloot de vergadering verder: in hoofdzaak tijdens de gewone jaarlijksche algemeene vergadering een gemeenschappelijken maaltijd te houden, toegankelijk voor allen die hunne opleiding aan de school ontvingen of nog ontvangen, en benoemde eene commissie tot regeling, bestaande uit de HH.
J. Hüefnagel, Dr. L. Mülder, D. 1\ van Lsveld, en
'2
8
M. J. Hengeveld GJz. , eu verleent tevens aan deze commissie een erediet van ƒ 150.
Deze commissie, welke zich spoedig na hare benoeming constituëerde, besloot in hare eerste vergadering:
le. Aan alle Heeren veeartsen in Nederland, oud-leer-lingen en leerlingen van 's Rijks veeartsenijschool te Utrecht, eene circulaire toe te zenden, ter opwekking tot deelname aan een' gemeenschappelijken maaltijd.
2e. Tot uitreiking van een blijvend aandenJcen aan de deelnemers.
Het is ingevolge het 2e genomen besluit, dat het achterstaande geschrift het licht ziet, daar de commissie meende geen betere uitvoering aan dit besluit te kunnen geven, dan door het zamenstellen dezer regelen, bevattende eenige hoofdpunten uit de geschiedenis der veeartsenijschool, voornamelijk aangaande de pogingen en handelingen, welke tot haar ontstaan aanleiding gaven.
Pogingen tot het stichten eener Veeartsenijschool.
Ter bekorning van een algemeen overzigt, der pogingen, aangewend tot bevordering der veeartsenijkunde en het ontstaan onzer veeartsenijschool, is het noodig, dat wij de aandacht vestigen op het reeds bestaan van dergelijke inrig-tingen in het buitenland, waardoor natuurlijk de eerste stoot werd gegeven tot het doen bespreken en het doen tot stand komen dezer inrigting, en de behoefte daaraan ook in ons land.
Daartoe de geschiedenis raadplegende, vinden wij, dat in Frankrijk het eerste denkbeeld werd geopperd tot het in stand brengen van inrigtingen, waar men langs wetenschap-pelijken weg de veeartsenijkunde konde beoefenen. Het was daar namelijk, dat op voorstel van den chef der ruiter-academie teLyon, Claude Bourgklat, Koning Lodewijk XV, den 5en. Augustus, 17(51, toestemming verleende tot op-rigting eener veeartsenijschool te Lyon, welke kort daarop tot stand kwam en op den len. Januarij 1762. werd geopend.
Aan de ijverige en onvermoeide pogingen van Boükgelat mogt het gelukken deze school ook in andere landen een goeden naam te verschaften, zoodat zij zelfs uit Denemarken,
2*
10
Zweden, Pruisen enz., door jongelieden werd bezocht, en reeds in 1764 den titel van „ecole royale vétérinairequot; mogt aannemen.
De aandacht, die deze school tot zich trok, en de goede resultaten, die men in dien korten tijd reeds van haar zag deed de Fransche regering besluiten eene dergelijke school op rijkskosten onder directie van Bourgelat, te Alfort bij Parijs, in 1765 op te rigten. Het was op deze school^ zooals wij later zullen zien, dat ook enkele Nederlandsche jongelieden hunne veeartsenijknndige opleiding outvingen.
Het voorbeeld van Frankrijk vond zeer spoedig in andere landen navolging, zoodat reeds in 1767 te Weenen onder Ludwig Scotti, en 1773 te Koppenhagen ouder Peter Christiaan Abildgaakd, dergelijke scholen werden opgerigt, waarop achtereenvolgens Weenen, Berlijn, Turin, Padua, Hannover enz. volgden.
In ons land werd de belangstelling voor de veeartsenijkunde zeer opgewekt gedurende het heerschen der runderpest van 1768—1786. Het waren toen vooral Petrus Camper, professor Walther van Doeveren, prof. Sandifort en Geert Eeinders, die een groot aantal runderen onderzochten en de ziekte als ook de middelen ter bestrijding beschreven. Verder vindt men nog tal van stukken van Salojiion de Monchy, Eelko Alta , H. A'ink en anderen, over runderpest handelende.
De Maatschappij van landbouw te Amsterdam en de Nationale Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij te Haarlem, het voordeel der veeartsenijkunde voor den landbouw inziende, hebben krachtig medegewerkt tot verbetering van den veeartsenijkuudigen toestand van ons land.
In 1796 werd door de Amsterdamsche maatschappij eene
11
prijsvraag uitgeschreven om voor 1 December 1798 beantwoord te worden, luidende als volgt:
„Yermits op versclieidene plaatsen in Europa veeartsenij-kundige scholen, onder den naam van Ecoles vétérinaires zijn opgerigt; en zoodanig eene scliool (waarin de ziekten en kwalen, zoowel van paarden als van runderen, schapen en andere dieren onderzocht, en, indien mogelijk, genezen worden), ook in ons land niet dan de grootste nuttigheid hebben kan; zoo verlangt de maatschappij een plan, naar hetwelk zulk eene stichting, onder ons, zoude kunnen worden
tot stand gebragt.
AVelverstaande dat niet alleen worde aangewezen de plaats, waar die scliool, met het meeste nut, zoude dienen te worden opgerigtj maar dat ook tevens worde aangeduid, de mrig-ting van de noodige gebouwen, en die van het onderwijs, benevens alle verdere vereischten, zoowel als eene, zooveel doenlijk, uitgewerkte begroeting der kosten, zoo tot de eerste stichting van zoodanig eene school noodig, als van datgene hetwelk jaarlijks, tot instandhouding derzelve, zoude worden vereischt.'quot;
In de vergadering van genoemde maatschappij, gehouden den 7LMl Mei 1799, werd het antwoord van Jan Arnold Bennet, A. L. M. Phil, et med. doet. te Leiden, met de gouden medaille bekroond. Verschillende omstandigheden, waaronder het verbranden van een gedeelte van het manuscript, bij de ramp van Leiden, waren oorzaak dat die verhandeling eerst in 1820 in druk verscheen. ')
') Verhandelingen uitgegeven door de Maatschappij ter be vordering van den Landbouw te Amsterdam, 14° deel, 2° stuk. 1820 Het 1° stuk van dit deel zag reeds in iSOli het licht.
] 2
Daarin werd Utrecht als de geschiktste plaats tot oprig-ting eener veeartsenijschool aangegeven.
De redenen waarom de keuze op Utrecht gevallen is, waren de volgende:
1. hare ligging in het centrum van het land;
2. het bezit eener lloogeschool, waardoor wederkeerig de studie zeer kon vergemakkelijkt worden;
3. als verblijfplaats van een groot aantal cavalleriepaarden, hetgeen voor de praktische vorming der aanstaande veeartsen zeer gewenscht was;
4. goedkoope en tevens gemakkelijke inrigting der school, wegens het reeds aanwezig zijn van vele groote gebouwen;
5. omdat er groote jaarmarkten gehouden worden en verschillende grondsoorten in den omtrek zijn.
Verder vindt men daarin eene beschrijving met naauw-kcurige teekening van eene nieuw te bouwen school. Volgens dit plan was zij aan een stroomend water gelegen en door een stuk weiland van den weg afgescheiden. In de benedenverdieping van het gebouw, was eene groote collegiezaal, dissectiezaal, apotheek, museum, badinrigting voor dieren, manége, smederij, stalling voor 20 paarden en evenveel runderen, schapen- en varkenshokken enz., terwijl de bovenverdieping ingerigt wtis voor huisvesting van den directeur, adjunctdirecteur, kweekelingen, dienstboden, enz. Behalve 40 a 45 rhijnlandsche morgen grond, was er een tamelijk groote plantentuin.
Het geheel, met vee, instrumenten, meubels enz., zoude 154,845 gulden kosten, terwijl het jaarlijksch onderhoud op 8,968 gulden te staan kwam.
Zeer goed ware echter, volgens Bennet , een oud gebouw.
13
mits de noodige ruimte bezittende, tot scliool in te rigteu, waarvan dan de kosten slechts 50,800 gulden zouden bedragen.
Wat het onderwijs betrof, zoude schrijver liefst het plan gevolgd zien der Koppenhaagsche school, dat door hem als aanhangsel bij de verhandeling was gevoegd; terwijl het noodige geld zoo tot oprigting als tot onderhoud verstrekt
moest worden uit het veefonds.
In 1804 verscheen van den bekenden lk Pkancq van Berkhey, een werkje getiteld: „Vrijmoedige en welmeenende voorstellingen om te kunnen dienen tot overweging van een ontwerp tot stichting eener veeartsenijkundige school
in ons gemeenebestquot;.
Eeeds in 1802 vinden wij in een rapport van den raad van Binnenlandsche zaken aan het Staatsbewind, aangaande de staat van het fonds tot voorkoming en afwending van runderpest, melding gemaakt van te nemen veeartsenijkundige proeven en liet mogelijk tot stand komen eener veeartsenijschool, waarvoor dan de gelden konden gevonden worden uit het surplus van dat fonds, terwijl in een rapport van 27 Januarij IK04, betreffende de uitbreiding van dat fonds tot een landbouwfonds, het volgende voorkomt: „die van Gelderland, approberende de voorgestelde belasting op Runderen en Paarden, willen het fonds alleen ten nutte van het vee besteed hebben, waartoe ook die van Vriesland enkel schijnen te inclineren: zelfs wilde het Bestuur van
Gelderland, dat de veeartsenijkundige inrichtingen, door ons in het verschiet gesteld, op den voorgrond geplaatst wierden, en het ouderwijs in de veeartsenijkunde op meer dan eene plaats gegeven wierdt; waarop ook die van Groningen, in geval dit van Landswégen mogt geschieden, msteren.quot; Op den 1 Julij 1805 maakte het departementaal bestuur
14
van Gelderland eene notificatie bekend, waarbij drie premiën, ieder van 250 gulden 's jaars werden uitgeloofd, te genieten door de drie eerste personen die zich aan het departementaal bestuur aanmeldden, en behalve van hun goed gedrag en geschiktheid, deden blijken 1». dat zij na genoten onderwijs op vétérinaire scholen bekwaam bevonden waren, om niet alleen de veeartsenijkunde uit te oefenen, maar ook aan anderen daarin onderwijs te geven; en 2°. dat zij zich ten dien einde binnen het Departement van Gelderland hebbende nedergezet, een vétérinaire school hadden opgerigt en in de onderscheidene vakken der veeartsenijkunde als kruidkunde, ontleedkunde en ziektekunde, lessen gaven: als wanneer aan dezelve de titel van lector in de veeartsenijkunde zoude worden verleend.
Tevens wordt de aandacht gevestigd op de navolgende door de Nationale Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij te Haarlem uitgeschreven prijsvraag:
„Aan elk der vijf eersten, die zullen bewijzen op eene veeartsenijschool, dezelve kunst te hebben geleerd; daarin kundig bevonden worden, en zich in eene der Departementen dezer Republiek, waar Departementen dezer Maatschappij gevestigd zijn, verkiezen neder te zetten; zich verbinden om aldaar ten minsten 2 jaren te blijven wonen, en de veeartsenijkunde te exerceren, eene Premie van / 200 : 0 : 0 's jaars voor elk, na expiratie van ieder jaar, waarin blijken zal, dat hij die kunst met succes geëxerceerd heeft, af te geven.quot;
In de Instructie voor de commissiën van landbouw in de respective departementen van het 13ataafsch-Gemeenebest van 9 September ISOü, is in artikel 2 opgegeven, dat bij iedere commissie zich zoo mogelijk een ervaren veeartsenijkundige
15
moet bevinden, terwijl artikel 14 als volgt luidt: Zij zulleu opsporen, eu aan den secretaris van Staat voordragen, iu hoeverre en welke veeartsenijkundige inrigtingen in hun departement zonden dienen ingevoerd te worden, mitsgaders opgeven door welke middelen deze inrigtingen het meest zouden kunnen bevorderd worden.
In de 1° zitting van de afgevaardigden dier commissiën kwamen enkele voorslagen van gewestelijke landbouw-com-missiën iu.
Zoo stelde Groningen voor, iu ieder drostampt in dit departement en iu eeu of meer naburige departementen, een persoon, eenige kennis van de veeartsenijkunde bezittende' en die tevens lust had zich daarin verder te bekwamen, te plaatsen, om van alles wat veeziekte betreft de commissie te informeeren. Verder, een in dat vak ervaren man, als consuleerend lid voor veeartsenijkunde aan de commissie toe te voegen, die in Groningen geplaatst zijnde, zich met de correspondentie kon belasten, en tevens eenmaal 's weeks iu eeu daartoe geschikt lokaal lessen in veeartsenijkunde geven, waarvoor zij professor W. Mu.vniks aanbeval.
De commissie van Drenthe, overtuigd van het gebrek aan veeartsen, stelde voor:
1°. om iemand te benoemen, die met de noodige bekwaamheid en goeden wil voorzien, op zich koude nemen om als in een middenpunt te ontvangen alle zoodanige berigten, welke hem van ontstane ziekten en ongemakken onder het rund eu ander vee uit die departementen zouden worden toegezonden, en die zich, des vereischt, naar de plaats, waar die ziekten grasseerden, zoude kunnen begeven, en de noodige middelen tot herstel of voorbehoeding voorschrijven, enz.; en 2°. om denzelfden persoon hiervoor bedoeld, in
16
werking te stellen tot liet geven van „een kort en scherp onderwijsquot; in de onderscheidene takken der veeartsenij, waardoor de grond zoude knnnen worden gelegd tot eene sedert zoo langen tijd begeerde veeartsenijkundige schole, die ook voor deze gewesten van het belangrijkste nut zoude zijn, door subjecten voort te brengen, welke, door het land verspreid, aanstonds en bij alle gelegenheden den landman tot bijstand en groot voordeel zouden kunnen zijn.
De commissie van Braband stelde voor, om binnen dit departement één of twee kundige veeartsen ten koste van den lande, op een fortabel traktement te fixeeren, die in staat zijn, om, nevens de uitoefening der praktijk, aan des-begeerenden het noodig onderwijs te kunnen ^geven, en alzoo aan een notabel gebrek, waarvan de gevolgen zoo ruïneus voor den landbouw kunnen zijn, te voorzien.
Deze propositiën werden in handen gesteld van eene commissie bestaande uit de Heeren Mr. S. H. Gockinga, J. N. van Eus, Mr. A. P. Ti. C. van der Boiich van Verwolde, W. Munniks , en de commissaris van de geneeskundige staatsregeling Groen van Prinsterer , waarop den 3 Mei 1806 namens deze commissie door prof. Munniks, het volgende rapport werd uitgebragt:
„De ondergeschrevenen, zich belast vindende met het formeren van een conceptplan eener volledige veeartsenijkundige schole, hebben de eer ter voldoening aan die resolutie te berigten, dat zij van oordeel zijn, dat in dezelve • behoort onderwijs te worden gegeven:
1. in de Oeconomia anirnalium;
2. in de ontleedkunde, zoodat ook de leerlingen daarin geoefend worden;
3. in de natuurkundige beschouwing van het dierlijk
17
ligchaam of physiologic, zoowel van lierkaauwende als niet herkaauwende dieren;
4. in de ziektekunde, toegepast op de uit- en inwendige ziekten;
5. in de kennis der geneesmiddelen en derzelver vermengingen, voor zooverre liet de veearfcsenij specteert, in welke laatste de leerlingen mede zullen moeten worden geoefend;
6. in de praktijk, en daartoe dienen de uit- en inwendige ziekten niet alleen in haren omvang te worden voor • gedragen, maar ter zeiver tijd, zooveel liet zijn kan, in dat vak getoond te worden, wat dienaangaande de kunst voorstelt en de natuur vermag; dat is, dat onderwijs behoort beschouwende en tevens beoefenende te zijn;
7. in de verloskunde, en die leer mede door ondervinding in kramend vee te worden bevestigd;
8. in de kunst van wel te beslaan, met bijvoeging der gewijzingen, welke in dit stuk onderscheidene omstandigheden, en ongesteldheden van paarden vorderen; benevens hetgeen hieromtrent in andere landen verrigt wordt, en in gewoonte is; waartoe dan mede moet worden gebragt de kunst van smeden, zooverre het dit stuk specteert.
Wanneer men nu verder nagaat, hetgeen onzes oordeels noodig zal zijn, tot het daarstellen van dit een en ander, komt ons als eerste vereischte voor :
1. een gebouw, waarin de genoegzame ruimte zal worden gevonden, om in hetzelve eene gepaste werkplaats voor de anatomie te vinden, met een klein theatrum anatomicum in deszelfs nabijheid;
2. een of twee vertrekken tot het geven van onderscheidene lessen;
3. één vertrek ingerigt, om te bevatten een kabinet van anato-
18
mische, pathologische eu vroedkundige preparaten, voor eene collectie van noodige werktuigen, instrumenten tot de chiquot; rurgie en verloskunde behooreude, eene simpliciakast en noodige bibliotheek, ook van zulke boeken met platen, welke de discipelen niet zouden kunnen koopen, en echter hun van groot nut kunnen zijn om in voorkomende zaken te consuleren; ook diende hierin bewaard te worden eene collectie van onderscheidene hoefijzers van diverse landen en verschillend maaksel, naar den aard der ongesteldheden van paarden;
4. de noodige ruimte tot stallen voor paarden, voor koeijen, schapen en varkens, benevens eene gepaste bergplaats voor hooi, stroo eu ander voedsel, als haver, zemelen , enz.;
5. eene kleine smederij, noodstal en het verdere noodige tot smeden en beslaan;
6. eene kleine ruimte tot aanleg van eenen hortus medicus, voor dit vak ingerigt.
Wijders zal de executie kunnen worden gegeven aan dit een en ander, door de navolgende personen en geldmiddelen, als:
1. door eenen prefectus, die tevens is professor pathologiae praxeos, Oeconomiae animalis,
terzelver tijd het clinicum waarnemende, en
zulks op een jaarlijksch tractement van . . 2,000 : 0 : 0
2. door eenen professor Anatomes, Physio-
logiae, Chirurgiae et Artis obstetriciae. . . 1,500 : 0 : 0
3. door eenen professor Materiae medicae,
Pharmaceutices et Botanices...... 1,500 : 0 : 0
4. zal er moeten zijn een admanuensis voorde anatomie, chir. en pharmacie .... 300 : 0 : 0
19
5. een dito voor de stallen, die ook den
hortus bewerkt onder opzigt van den professor 300 : 0 : 0
6. voor liet verkrijgen van liet noodige kabinet volgens bovengemeld artikel voor eens / 1000, en voorts tot completering van hetzelve 'sjaars . . ......... 300:0:0
7. voor ■'t aanleggen van eene bibliotheek
voor eens / 600, en tot volmaking 'sjaars . 200 : 0 : 0
8. voor de pharmacie en noodige geneesmiddelen 'sjaars plus minus...... 200 : 0 : 0
9. voor voeder en strooijing, enz. . . . 200 : 0 : 0 10. voor vee tot de dissectiën van den professor anat., en de oefening van de discipelen. 150 : 0 : 0
11. voor vuur, licht, uteusiles tot de anatomie, chirurgie, linnen, bakken, tobben en andere ongenoemde kleine posten 'sjaars . . 100 : 0 : 0
Zoodat er ter verkrijging en 'tin werking brengen eener zooveel ons voorkomt volledige veeartsenijkundige school zoude worden vereischt, behalve het opgegeven locaal en de genoemde personen, voor eenmaal in den aanvang eene summa van zestien honderd guldens, beuevens eene jaarlijk-sche toelage tot drijving en instandhouding van dezelve, ter grootte van zes duizend zeven honderd en vijftig dito Car. guldens.
Doch zoodra men de vereischten van dit conceptplan met aandacht nagaat, vindt men al spoedig, dat het in ons land hiertoe ontbreekt aan een genoegzaam aantal personen, in de veeartsenij bedreven, om die onderscheidene takken ex professo te doceren; alsmede dat het geene geringe zwarigheid zoude ontmoeten, om opgemelde gelden te vinden.,
20
welke zeer aanzienlijk zijnde, misschien mede niet evenredig zonden zijn aan het nut, dat zoodanig etablissement zoude kunnen aanbrengen.
Wij hebben wel is waar, thans in ons land, groote en dringende behoefte aan bekwame veeartsen, maar 't getal van dezelve behoorde evenwel niet te groot te wezen, vermits zij anders in de uitoefening hunner kunst, geen bestaan zouden kunnen vinden; en het is ons voorgekomen, dat het misschien voldoen zoude, wanneer bij eene commissie van landbouw één bekwaam veearts zou worden aangesteld, die het vertrouwen der ingezetenen verdiende, en volkomen in staat was, om de commissie te adviseren, in alles wat betrekking heeft op de gezondheid van het vee, maar in het bijzonder ook ter voldoening aan het artikel 15 der instructie.
Er is dus alle reden om in consideratie te nemen, of het tot zoodanig oogmerk noodig zijn zoude, om in ons land eene veeartseuijkundige schole als bovengemeld, op te rigten, dan of men hetzelve niet spoediger en op eene minder kostbare wijze zoude kunnen bereiken, door gebruik te maken van die Vétérinaire scholen, die in andere landen geëtablisseerd zijn? Wanneer door alle commissiën wierde omgezien naar een jongeling, die en de geschiktheid en den lust had, om zich op de veeartsenij toe te leggen, dan koude deze naar de vétérinaire scholen te Charenton of te Berlijn gezonden worden, alwaar zij alles vereenigd vinden, om de veeartsenijkunde in haren geheelen omvang te leeren, en in staat zijn zouden, om in den tijd van drie jaren zich te perfectioneren, en geschikt te wezen om, t' huis komende, als veeartsen ieder bij zijne commissie geplaatst te worden.
Wanneer men nu de kosten voor ieder jongeling ge-
21
durende zijn verblijf op de vétérinaire scliole berekent op ƒ 500 'sjaars, zoude zulks gedurende de drie eerste jaren eeue uitgave voor liet land noodzakelijk maken van/5000. In liet vierde jaar en vervolgens jaarlijks, zoude men tot suppletie op die vétérinaire scholen één of twee eleves kunnen houden, en daarvoor dus jaarlijks ƒ 1000 of/2000 besteden.
Op deze wijze zoude de jaarlijksche uitgave van ƒ 5000 gedurende de eerste drie jaren genoegzaam zijn, om een behoorlijk getal bekwame veeartsen voor ons land te formeren, gesteld dat het met allen welslaagde, en dan zoude onder dezelfde voorwaarde eene jaarlijksche uitgave van /1000 a / 2000 voldoen om dit getal gesuppleerd te houden.
Laatstelijk meenen wij in consideratie te moeten geven, en zijn van oordeel, dat men veelal mede hetzelfde heilzaam oogmerk voor den lande zouden kunnen bereiken, wanneer men in een daartoe geschikt lokaal, onder genoegzaam opzigt en medewerking, bekwame veeartsen beriep uit eenig ander land, die te gelijk de bekwaamheid hebbende om te doceren, alhier behulpzaam zouden kunnen zijn, om bekwame sujets te vormen, waardoor men dus minder bepaald zoude worden, omtrent het noodig getal van veeartsen voor ons gemeenebest.
De vergadering besloot daarop de wegens dit onderwerp gedane propositiën alsnog te houden in advies en den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken aan te bevelen, van de voorschrevene inlichtingen zooveel mogelijk gebruik te maken om deze heilzame zaak te bevorderen.
Aan een gedeelte dezer voorstellen werd spoedig voldaan, daar in 1807 op last van Z. M. Lodewijk Napoleon, de verscliillende landbouw-commissiën werden aangeschreven vijf
32
jongelingen op te geven, om op 'slands kosten aan de veeartsenijschool te Alfort onderrigt te ontvangen. Uit 11 personen, daartoe door de commissiën van Overijssel, Utrecht, Zeeland, Braband en Friesland voorgesteld, werden de volgende aan Z. M. voorgedragen en benoemd: J. H. I1. Goosjian en W. J. van Cluef uit Zwolle, beiden werkzaam in eene apotheek, S. P. Ulexberg van Maartensdijk en Dingeman van der Vliet van Zierikzee, die voor de chirurgie werden opgeleid, terwijl de vijfde persoon voorloopig niet benoemd werd; ook werd op last van Z. M. een veearts uit het Munstersche ontboden om zich na voorafgaand examen in Zutpheu te vestigen, misschien in verband met een toen bestaand plan, om eene groote veeartsenijschool te Zutphen op te rigten.
In de vergadering van afgevaardigden der gewestelijke landbouw-commissiën van 27 Junij 1808 en volgende dagen werden door de commissiën van Drenthe, Friesland en Overijssel voorstellen ingediend tot verbetering van den veeartsenijkundigen toestand.
Dat van de Dreutsche commissie, bestond in het over-leggen eeuer memorie van den Heer B. W. vanderSande, Med. doet. te Meppel, ter beantwoording van de twee volgende vragen : le een plan op te geven, waarna een genoegzaam aantal kundige veeartsen naar Drenthe kunnen beroepen worden, 2e hoe behooren deze gesalarieerd te worden ?
In deze memorie wordt, na gewezen te hebben op het gebrek aan een genoegzaam aantal bekwame veeartsen, voorgesteld Drenthe in 8 districten te verdeden en in ieder daarvan een, hoezeer minder kundig veearts te beroepen, die met uitsluiting van alle niet geadmitteerde veeartsen, geautoriseerd is de veeartsenijkunde in zijn district uit te
23
oefenen, mits hij zich uitsluitend aan die kunst toewijde. Verder was daaraan eeue concept-instructie voor die veeartsen toegevoegd cu tevens de wijze van salariëren bepaald.
Het voorstel van Friesland luidde als volgt:
Dewijl de veeartsenijkunde in dit departement veelal, zoo niet geheel, wordt uitgeoefend door menschen, welke zonder eenige geschiktheid hiertoe te hebben, zich echter als vee. doctoren uitgeven, heeft men de eer te proponeren, dat namens deze commissie, hetzij ter algemeeue aanstaande vergadering, hetzij aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken wierde voorgedragen, dat aan de departementale geneeskundige commissiën wierde opgedragen, om alle veeartsenijkuudigen over deze hunne kunst te onderhouden , en hen genoegzaam bekwaam bevindende, gratis deswegens een diploma van bevoegdheid af te geven en tegen de onbevoegden te waken.
Te meer zou men hierop aandringen, wijl genoeg bekend is, dat sommigen, welke door voornoemde geneeskundige commissie ter praktizering onbekwaam zijn verklaard, zich als veedoctoren aangeven, en alzoo hun verboden praxis exerceren.
De departementale commissie van Overijssel stelde voor, een veearts voor dit departement aan te nemen.
Aangaande beide eerste voorstellen werd door eene commissie, bestaande uit de Heeren van dek, Boiich van Verwolde, Fontein, ïeding van Berkhout, en den Inspecteur van het geneeskundige, het volgende rapport uitgebragt:
„In handen van de ondergeteekenden, gesteld zijnde twee voorstellen van Friesland en Drenthe, relatief de daarstelling van veeartsenijkundige inrigtingen, alsmede
24
het door Zijne Exellentie den Minister van Binneulandsche Zaken ter dier occasie aanbevolen onderzoek, in hoever het door de commissie van Drenthe overgelegde plan op andere departementen zou kunnen geappliceerd worden, zullen zij geenzins behoeven, over het schandelijk gebrek en de noodzakelijke daarstelling van veeartsenijkundige inrigtingen in ons vaderland uit te weiden: Sints lang is de treurige waarheid van een gemis erkend, dat op landbouw en veeteelt den nadeeligsten invloed heeft, en het heeft in de laatste jaren geenzins aan plans ontbroken, om in het totaal gebrek aan veeartsen te voorzien.
Zijne Majesteit de Koning heeft mede zijne zorg tot dit gewigtig poinet uitgestrekt, en bij decreet van den 25 September 1807 N°. 36, het rapport der eerste sectie van den staatsraad verlangd, opzigtelijk eene nol.e betrekking hebbende tot de Keizerlijke veeartsenijschool te Alfort, in het oog houdende het plaatsen der groote veeartsenijschool te Zutphen, terwijl daarenboven élèves voor 's llijks rekening naar Alfort gezonden en op expressen last van Zijne Majesteit een veearts uit het Munstersche ontboden is, om na voorafgaand examen te Zutphen geëtablisseerd te worden.
Over de zaak als zaak door de ondergeteekenden wegens absentie vau den Heer Groen, met den Heer Heilbron geaboucheerd zijnde, is het den ondergeteekenden niet twijfelachtig voorgekomen, dat de zaak eener algemeene veeartsenijkundige inrigting voor dit Rijk, de meeste attentie meri-teert; dat het Breutsch voorstel veel goeds inhoudt, en dat de overweging van het extenderen van dien tot andere departementen teregt aanbevolen is: waarom de ondergeteekenden onder de gewone submissie opineren, dat Zijne Exellentie den heer Minister van Binnenlandsche Zaken
25
zouden beliooren te worden verzocht, zijn aandacht te blijven vestigen op de daarstelling van veeartsenijkundige inrigtingen voor geheel ons vaderland, naar een algemeen door deskundigen in liet vak van landbouw en veeartsenij te ontwerpen plan, terwijl het Drentsch voorstel daarbij ten leidraad diene, en om inmiddels de belangen van den veeteelt in Overijssel en elders, waar zich personen tot veeartsen geschikt voordoen, te bevorderen, zouden kunnen worden gestatueerd, dat in elk departement uit het fonds voor den landbouw of uit 's lands kas, of voor de helft uit beide, provisioneel eene somma van f 400 ; 0 : 0 zoude worden geaccordeerd, voor den tijd van één jaar, aan zoodanige personen als na voorafgaand examen teu overstaan der geneeskundige en landbouwkundige commissie, geschikt bevonden worden de veeartsenijkunde uit te oefenen op zoodanigen voet en wijze, als bij onderling concert dier beide commissiën zal worden bepaald.quot;
Spoedig na het indienen van dit rapport, werd door den Minister van Binnenlandsche Zaken eene voordragt in dien geest aan Zijne Majesteit gedaan, welke bij decisie van 29 Julij 1808 bekrachtigd werd, en den Minister autoriseerde om aan geschikte veeartsen welke zich zouden mogen opdoen voor den tijd van één jaar, toe te leggen een tractement van vierhonderd yiddens, ieder te betalen voor de ééne helft uit de publieke scliatkist, en voor de wederhelft uit het fonds van den landbouw, mits dat zij vooraf door eene departementale geneeskundige commissie geëxamineerd en bekwaam zullen bevonden zijn, wordende mitsdien voorscareve commissiën bij ampliatie in zoover van derzelver instructie, gechargeerd met het examineren der veeartsen en het houden van toezigt over de grasseerende veeziekte, terwijl de com-
26
missiën van landbouw alleen zullen kennis nemen van liet ontstaan der veeziekte en de geneeskundige commissien daarvan zullen informeren; alles op zoodanigen voet als nader door Zijne Majesteit op voordragt van den Minister van Binnenlandsclie Zaken zal worden bepaald.
Heeds den 17 September van hetzelfde jaar, werd door een besluit van Zijne Majesteit verandering gebragt in dat gedeelte, betrekking hebbende op het afnemen van examen. Er werd besloten dat:
1. tot den 1 Mei des volgenden jaars, het examineren en onderzoeken der bekwaamheden van de veeartsen in de departementen aan eene speciale commissie zal worden toevertrouwd, aan welke tevens wordt opgedragen, om een plan te formeeren, naar hetwelk in het vervolg dit examen zal worden ingericht.
2. met bovengemelde commissie te belasten de navolgende Heeren, als:
Den Heer Staatsraad Beugmans, Professor aan de koninklijke universiteit te Leyden.
van Maanen, Commissaris voor het geneeskundige.
Bennet, Lid van het koninklijk instituut; en Heilbron, Chef de Bureau bij het Ministerie van Binnenlandsclie Zaken.
Door deze commissie werden geëxamineerd en ingevolge het bovengenoemd besluit door den Minister aangesteld tot veeartsen 1° klasse, de Heeren: F. D. Heixecke te 's Hage, G. de Hoog te Delft, J. van der Kluin te Ommen, en tot veeartsen 2e klasse: C. Verbeek te Voorschoten, l1. C. Schülte te Zwolle, J. den Doop te Vugt, N. van der
« )y
9} i) 39 99
37
Meulen te Purmereud, J. Blanken te Kievitsheuvel, Z. de Groot te IJsselstein, H. Montbns in het Haagje bij Breda, H. Martin te 'sHrfge, J. de Groot te Bodegraven.
In 1812 zijn nog twee personen: J. K. de Greüve cn J. P. Everts naar Alfort gezonden, om op 'slandskosten
aldaar te studeren.
De 15 Jannarij 1813 werd door Napoleon het besluit
ter reorganisatie der veeartsenijkunde genomen. Dit besluit bevatte vier hoofdafdeelingen, waarvan de eerste de vorming der veeartsenijscholen betrof. In artikel 1 daarvan vindt men dat er 5 veeartsenijscholen zullen zijn, namelijk te Alfort een van de eerste klasse, verder te Lyon, Turijn, Aken en Zutphen van de 2e klasse.
Aan dat besluit kon echter, wat betreft ons land, geen uitvoering worden gegeven, daar wij nog in datzelfde jaar van de Fransche heerschappij ontslagen werden.
Tijdens de inlijving van ons land bij het kransche keizerrijk, was de veeartsenijschool te Alfort bestemd voor de bewoners van het Zuiderzee-departement.
Even als uit alle departementen, konden ook daaruit drie personen gratis onderrigt in veeartsenijkunde ontvangen, waarvoor de scliool te Alfort was aangewezen.
Dit blijkt uit eene oproeping van 12 Eebruarij 1813, geteekend door Graaf de Celles , prefect van liet departement der Zuiderzee, waarbij voor 3 jongelieden de gelegenheid tot kosteloos onderwijs op de school te Alfort geopend werd. Denzelfden datum werden de voorwaarden gepubliceerd, waarop men, op eigen kosten, aan het onderwijs in genoemde school kon deelnemen.
Bij besluit van 11 September 1813 werd bepaald, dat alleen zij den titel van veearts mogten voeren, die een
38
diploma verkregen hadden van de jury van examen van de keizerlijke veeartsenijkundige school te Alfort, terwijl de overige slechts als veeartsenijkundige hoefsmeden zouden worden aangemerkt.
De commissie tot examineren van veeartsen was natuurlijk gedurende de Iranschc overheersching onwerkzaam geweest, thans trad zij, bij koninklijk besluit van 23 September 1814 N0. 59, eenigzins gewijzigd weder op,
In plaats van P. J. van Maanen was professor G. Sandifort (e Leijden benoemd, terwijl later nog luitenant-kolonel C. A. Geisweijt van der Netten werd toegevoegd.
Het rapport door deze commissie uitgebragt, was zeer uitvoerig, en bevatte behalve het verslag der gehouden examina, onder anderen het volgende:
„Zal echter het heilzaam oogmerk van Z. M, bereikt worden, en de veeartsenijkunde in ons land ook éénmaal tot dien trap van volkomenheid gebragt worden, waarop dezelve reeds in andere landen gebragt is, zoo zal het hoogstnoodzakelijk zijn, om op zoodanige hulpmiddelen bedacht te zijn, welke onze landgenooten in staat kunnen stellen, om een geregeld onderwijs te kunnen genieten, ten einde men niet genoodzaakt worde, om jonge lieden van hier naar andere landen te zenden, en hen aldaar in alle de vakken der veeartsenijkunde te laten onderwijzen, of te moeten toelaten dat het getal van bloote empirici nog gedurig ver-menigvuldige, hetgeen de allernadeeligste gevolgen naar zich zoude slepen, terwijl in alle andere landen deze wetenschap op eene veel edeler wijze behandeld wordt.
Het is de commissie ten klaarste gebleken, dat onder de eerste onmisbare noodwendigheden vooral behoort een theo-
29
retiscli en praktisch handboek der veeartsenijkunde, in de Nederduitsche taal opgemaakt, volgens den tegenwoordigen staat van deze wetenschap. Al hetgeen immers tot dusverre betrekkelijk de veeartsenijkunde in liet licht is gegeven door de bekwaamste mannen, op welke zich andere natiën kunnen beroemen, is in hunne landtaal uitgegeven, en voor een gedeelte zeer kostbaar, terwijl die werken, welke oorspronkelijk in 'onze taal geschreven zijn, aan het bedoelde oogmerk geenzins kunnen voldoen.
Daar de commissie vertrouwt, dat ook in ons land aan deze dringende behoefte op eene behoorlijke wijze zoude kunnen voldaan worden, zoo neemt de commissie de vrijheid U Hoog Ed. Gestr. te verzoeken. Z. M. voor te dragen om te besluiten dat onze commissie gechargeerd worde, om onder haar opzigt te laten vervaardigen een theoretisch en praktisch handboek der veeartsenijkunde in de Nederduitsche taal, hetwelk een beknopt, echter volledig leerstelsel zoude bevatten van alle de bijzondere vakken der veeartsenijkunde, en door bijgevoegde platen, verschillende deelen, welker kennis vooral noodzakelijk is, zoude ophelderen. Zal echter dit plan ten uitvoer. kunnen gebragt worden, zoo zal het noodig zijn, dat de commissie tot aankoop van de daartoe benoodigde boeken en het laten opstellen enz. van zulk een handboek., zal kunnen disponeren over eene somma van / 2500, terwijl dan de commissie, indien dit plan U Hoog Ed. Gestr. goedkeuring mogte weg dragen, verzoekt aanwijzing te mogen hebben van het fonds, waaruit gemelde som zou kunnen goedgemaakt worden. Hiermede zoude volgens het oordeel der commissie, zeer veel toegebragt worden tot verbetering van den staat der veeartsenijkunde in ons vaderland, hetgeen ook de reden geweest is, datae
30
commissie in den jare 1809, bij het doen van haar rapport toen ter tijde, hierop reeds zeer sterk heeft aangedrongen.
Dan, dit alleen zal niet genoegzaam zijn; de ondervinding in andere landen heeft ook geleerd, welk nut men voor den landbouw kan trekken van wel ingerigte veeartsenijscholen. De bij de commissie geëxamineerde veeartsen, welke het onderwijs te Alfort of elders hebben genoten, geven daarvan wederom doorslaande bewijzen, en waarom zouden wij in ons land wanhopen, om éénmaal eene inrigting tot stand te kunnen brengen, welke voor ons land, in hetwelk de veeteelt en landbouw altijd een aanzienlijk gedeelte van deszelfs welvaart en bestaan heeft uitgemaakt, de allerge-wenschte gevolgen zouden kunnen hebben.
De commissie van de mogelijkheid en uitgebreide nuttigheid van het oprigten en in werking brengen van .zoodanig eene stichting ten volle overtuigd, neemt bij dezen de vrijheid U Hoog Ld. Gestrenge in overweging te geven, om aan Zijne Majesteit zoodanig decreet voor testellen, als ten grondslag zoude moeten gelegd worden van de verdere op-rigting en het in werking brengen van gemelde stichting, en dien ten gevolge heeft de commissje de eer, een concept van zoodanig decreet hiernevens te voegen.
Nadat het Zijne Majesteit zal behaagd hebben, zoodanig besluit te nemen, is de commissie bereid, om aan U Hoog Ed. Gestrenge een plan der huishoudelijke inrigting, en van het te geven onderwijs voor te dragen, gegrond op de volgende artikelen:
Art. 1. Er zal, zonder eenig bezwaar of koste van den lande eene veeartsenijschool worden opgerigt, zooveel mogelijk in het middelpunt van het Rijk, daar ter plaatse waar een goed lokaal zal gevonden worden, hetgeen met
31
weinig kosten, daartoe zoude in orde kunnen gebragt worden en gelegen moeten zijn, in de nabijheid van goede wei landen, en tevens op eene plaats, waar de levensmiddelen en inwoning liet minst kostbaar zijn.
Art. 2. De directie over de veearlsenijschool zal, onder het oppertoevoorzigt van Zijne Exelleutie den heer secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken, gedemandeerd worden aan eene commissie, zitting houdende te Leiden, onder den naam van veeartsenij kundig bestuur, welke alsdan de tegenwoordige commissie, aangesteld tot het examineren van veeartsen zal vervangen, en welk bestuur voor de werkzaamheden eene matige toelage, benevens reiskosten zal worden geaccordeerd. Dit veeartsenijkundig bestuur zal jaarlijks omtrent den staat van deze inrigting, behoorlijk verslag doen aan Zijne Exellentie den secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken.
Art. 3. Het voornoemde bestuur zal ten spoedigste een plan voordragen , omtrent de huishoudelijke inrigting en het te geven onderwijs op deze school, en van een geschikt lokaal, benevens eene begrooting zoo van aankoop als van het in orde brengen van het lokaal tot gebruik van eene veeartsenijschool.
Art. 4. In deze school zal behoorlijk onderwijs gegeven worden in alle de theoretische en praktische vakken der veeartsenijkunde, waartoe zullen worden aangesteld drie onderwijzers.
Art. 5. Van deze onderwijzers zullen twee van de eerste klasse zijn, en ieder een tractement genieten van ƒ 1200 in het jaar. De eerste in rang zal gechargeerd zijn met de huishoudelijke directie, onder toezigt van het veeartsenijkundig bestuur, en daarvoor genieten boven zijn gewoon
32
tracijGniGut, de sonnna van. f 400. De derde onderwijzer zal zijn van de tweede klasse, en genieten een jaarlijkscli tractement van f 800.
Art. 6. Er zal een zeker getal kweekelingen aangenomen worden, welke ten koste van deze inrigting zullen onderhouden worden.
Art. 7. Uit deze kweekelingen zullen, nadat zij hunne studiën voleind hebben en gebrevetteerd zijn, de veeartsen voor de cavalerie van den Staat genomen worden, welke verpligt zullen zijn, om voor ieder jaar onderwijs dat zij zullen genoten hebben, 3 jaren te dienen op het gewoon tractement, terwijl aan de overige een plaats van domicilie tot uitoefening van hunne kunst aangewezen zal worden, met een tractement, geëvenredigd aan hunne verdiensten.
Art. 8. Voorts zullen door het veeartsenijkundig bestuur volontaire kweekelingen aangenomen worden. Deze zullen in de voorbereidende wetenschappen moeten onderwezen ziju. Ieder van hun zal aan de school, gedurende de drie jaren studie, welke de cursus zal moeten duren, betalen ƒ 100.
Art. 9. Het getal bedienden zal geregeld en nader bepaald worden, in evenredigheid van de uitgebreidheid van deze veeartsenijschool.
Art. 10. De kosten van onderhoud van het gebouw en der kweekelingen, jaarlijksche aankoop van noodwendigheden, bedienden, van administratie enz., zal met de bovenstaande traktementen, te zamen jaarlijks niet meer bedragen, dan eene somma van ƒ 10.000.
Art. 1 l. Deze kosten zullen gevonden worden uit het fonds van den landbouw, zoodanig, dat in mindering zal strekken hetgene gefourneerd zal worden door de volontaire kweekelingen.
33
Art. 12. De kosten van fouragie enz. der beesten, welke bij dit Instituut ter genezing zullen ingenomen worden, moeten gevonden worden uit de bijdragen, welke betaald worden door dengenen, welke zijn ziek vee aldaar brengt.
De commissie twijfelt geenzins, of U Hoog Ed. Gestr., welke ten volle overtuigd is van de nuttigheid van zoodanig eene inrigting, uit welke voor de cavalerie van den Staat, ook mogelijk veel nut zoude kunnen getrokken worden, zal gaarne, zooveel in uw vermogen is, medewerken tot het in stand brengen van zoodanige hulpmiddelen, welke geschikt zijn tot verbetering van den landbouw, en in dit vertrouwen deze hare voorstellen aan het meer verlicht oordeel van Uwe Exellentie onderwerpende, hoopt zij dat Uwe Exellentie daarin een bewijs zult gelieven te herkennen van haren ijver en zucht tot medewerking van al hetgene, hetwelk den landbouw in ons vaderland zoude kunnen bevorderlijk zijn, terwijl zij zich met den meesten eerbied ouderteekent
Be commissie voornoemd en uit der zeiver naam,
{get.) BEUGMANS, President.
„ g. sandifokt, Secretaris.quot;
Aan den eersten wensch in dit rapport geuit, werd voldaan door Dr. A. Nüman, praktiseerend geneesheer te Hoogezand, door wieu in 1819 het Handboek voor Vee-
d '
artsen werd uitgegeven.
Het rapport werd in handen gesteld van eene commissie, bestaande uit de Heeren Uilkexs, Siderius, van Berkhout en van Toijll, die in de gewestelijke landbouwvergadering van 17 Junij 1815 en volgende dagen hun advies uitbragten
34
eu meenden dat liet nuttiger zoude zijn, de veeartsenijkunde aan de hoogescholen te onderwijzen.
In deze zelfde vergadering werd liet voorstel van den veearts Schulte uit Zwolle gedaan aan de commissie uit Overijssel, besproken. Dit voorstel bevatte liet plan tot een vétérinair toezigt in de provincie en had hoofdzakelijk ten doel, het toezigt op markten, het nazien van gestorven vee, alvorens het te begraven en het opleiden van jonge boeren tot veeartsenijkundigen.
—fcx-
Vestiging der Veeartsenijschool te Utrecht.
Na al deze pogingen tot het in stand brengen eener veeartsenijschool hier te lande, 'waarbij in de uitgebragte rapporten der verschillende coiumissiën, steeds op de doelmatigheid en noodzakelijkheid van het oprigten eener zoodanige inrichting gewezen was, werd eindelijk den 13en September 1819 door Z. M. Willem I het besluit bekrachtigd, dat er eene veeartsenijschool te Utrecht zou worden opgericht
Kort daarop werd den Heer A. W. de Beaufort, lid der Commissie van landbouw in de provincie Utrecht, opgedragen de katoenfabriek van de H.H. Pört.veii en Quincke
d o
met de daarb-'j behoorende landerijen, aan te koopen.
De Heer de Beaufort voldeed daaraan naar wensch, en spoedig werd, onder leiding van den Heer dr. Th. G. van Lidth de Jeude, die tot Directeur der inrigting was benoemd, liet fabriekgebouw in eene voor dien tüd doelmatige veeartsenijschool herschapen.
quot;Wat de plaatsing aangaat te Utrecht, zien wij, dat
36
hierbij werd gevolgd de vroeger vermelde bekroonde verhandeling van den Heer J. A. Bennet.
De Directeur opende reeds op den 10en Dec. 1821 zijne lessen in de physiologic en anatomie, terwijl achtereenvolgens de overige lessen door de benoemde Hoogleeraren werden begonnen. Kort na Lidth de Jeüde begon de Hoogleeraar J. Vosmaer zijne colleges in de natuur- en scheikundige vakken; de practische vakken, te geven door den Hoogleeraar Dr. A. Nüman, namen den 26'n Sept. 1822 een aanvang, na het houden eener schoone redevoering, waarin over de veeartsenijkunde en de rigting van haar onderwijs , overeenkomstig met het belang der maatschappij, werd gesproken.
Deze openingsrede, in zijn geheel te vinden in het Veeartsenij/cundiff Magazijn van Dr. A. Numan, le Deel, 1 Stuk, 1827 , is te groot om in deze aanteekeningen op te nemen; evenwel is het belangrijk haren inhoud kortelings aan te stippen.
In het 1 gedeelte wordt de geschiedenis der veeartsenijkunde van de oudste tijden af tot het in stand komen der veeartsenijscholen behandeld en ontwikkeld; daarna in het
2e gedeelte overgegaan tot de beschonwing der veeartse-ii ij kun do als wetenschappelijk vak in haar ganschsn omvang, met hare aanverwante- en hulpvakken, om vervolgens in het
3° en 48 gedeelte der toespraak, de inrigting van liet onderwijs dezer wetenschap, overeenkomstig het belang der maatschappij te bespreken; en tevens het
37
nut aan te toonen, dat uit eene degelijke beoefening der veeartsenijkunde kan voortvloeijen.
In liet 5quot; of laatste gedeelte wordt liet woord gerigt tot de Hoogleeraren, kweekelingen en overige beambten der veeartsenijscliool.
Behalve de drie Hoogleeraren Dr. Th. G. van Lidth ds Jeüde voor ontleedkunde, pliysiologie en kruidkunde, Dr. J. Atosmaer voor natuur-, schei- en artsenijbereidkunde en geneesmiddelleer en Dr. Alex. Numan voor de prac-tische veeartsenijkuTide, werden achtereenvolgend benoemd:
Tot assistent van Prof. Nüman
L. Cambier, Belgisch veearts.
Tot oeconoom en apotheker
A. Deerns, (assistent van Setten). Tot prosector
T. D. SCHUBAERT.
Tot hoefsmid
J. v. d. Klügt.
Tot opziener der kweekelingen Krebs.
Alvorens verder de geschiedenis der school, vooral in betrekking tot de verandering van het personeel, na te gaan, maken wij gewag van het bezoek van Z. M. Willem T, vergezeld van Z. D. H. den Prins van Hessen-Darmstad op den Q1,11 Oct. 1822. Na ontvangst door Z. Exc. den Minister van het publieke onderwijs, de nationale nijverheid en de koloniën en door den Directeur, werd de school bezigtigd en bragt het doorluchtige gezelschap den nacht in het gebouw door.
38
Op den 9en Maart 1824, werd, in plaats van den Hoogleeraar Dr. J. Vosmaer, die op den 13en Februari 1824, dus na eene korte vervulling zijner betrekking, overleed, benoemd de Heer Dr. P. J. S. de Fremery.
In 1826 wisselde de school van Directeur, daar Prof. van Lidïh de Jeüde zijn ontslag als zoodanig aangevraagd en eervol verkregen bad; de opengevallen plaats werd toen aan Prof. Numan opgedragen, die deze met grooten ijver voor bet welzijn der iurigting tot in 1851 bekieedde.
Op den 27en, 286n en 29en Julij 1826 werden de eerste kweekelingen, zijnde 13 in getal, tot veeartsen der le klasse bevorderd. Twee daarvan waren later werkzaam aan de veeartsenijschool, zijnde in de le plaats J. W. A. Haut, die den 4en Mei 1827 in plaats van L. Cam bier, tot assistent van Prof. Nüman werd benoemd, en deze betrekking tot 1839 vervulde, en in de 20 plaats zijn opvolger de veearts B. J. C. Rijxders; een en ander vindt men in de achterstaande lijst der veeartsen, die hunne opleiding aan 's Eijks veeartsenijschool hebben genoten.
De school, die tot 1830, door vele kweekelingen wsrd bezocht, onderging, tijdens de scheiding van België een verlies van 27 kweekelingen, die de school gedurende den opstand verlieten ; evenwel was het aantal benoemde veeartsen in de jaren 1833, 35 , 37, 38 en 39 weder zeer bevredigend. In 1842 werd, door de benoeming van den Heer T. D. Schübakiiï tot prosector aan de Utrechtsche Hooge-school, deze benoemd tot repetitor der lessen in de anatomie en tot conservator van het anatomisch-physiologisch kabinet, en in zijne plaats de Heer L. v. d. Wurff tot prosector aangesteld.
Nadat door aankoop van weiland en schapen de inrig-
39
ting in 1833 groote uitbreiding had verkregen, werd in 1841 het personeel der Hoogleeraren vermeerderd met Dr. P. H. J. Wellenbergh, die tot buitengewoon Hoogleeraar in de praktische veeartsenijkunde werd benoemd. Deze deed eene reis van nagenoeg 15 maanden, bezocht de veeartsenijscholen te Alfort, Lyon, Berlijn, Weeuen, Stutt-gard, Giessen, München, Bern, Zürich, Milaan en Napels, en opende zijne lessen na zijne terugkomst op den 12en April 1842 met eene redevoering behelzende 1quot; de waarde, die de wetenschappelijk beoefende veeartsenijkunde heeft voor den Staat, voornamelijk met betrekking tot den landbouw, 28 welke de pligten zijn, die de veearts ten dezen opzigte te vervullen heeft.
De veeartsenijschool zou door gebrek aan geld van het veefonds, dat door verschillende uitgaven zeer verarmd was, en waaruit zij, sedert hare oprigting, geheel en al onderhouden werd, ten gronde gegaan zijn, ware niet door het Eijk in 1851 een besluit genomen tot reorganisatie der school, waarbij zij tot eene Eijks veeartsenijschool werd verheven en hare leeraren tot llijks ambtenaren werden benoemd.
Hoewel wij de gegronde en ongegronde aanmerkingen, gemaakt op de rigting, welke het ouderwijs genomen had en op de ondoelmatige iurigting der school, waarvan nog in 1831 de Hoogleeraar Plank te Munchen het volgende getuigd had: „Die königliche niederlündische Thierarznei-schule zu Utrecht in Holland ist unstreitig eine der schönste, und zum wissenschaftlichen Unterricht am zweckmiiszigsten eingerichtetquot; niet breedvoerig willen bespreken, is het noodig hiervan melding te maken, omdat ook hieraan de groote verandering, die het personeel bij de reorganisatie onderging, te wijten is.
4
40
Vóór de reorganisatie bestond het personeel in 1848 uit de volgende ambtenaren:
Directeur,
Dr. A. Nüman.
Hoogleeraar in de ziektekunde en beoefenende veeartsenijkunde, Dr. A, Numan.
Dr. P. H. J. Wellenbergh (buitengewoon).
\
Hoogleer aar in de anatomie, phjsiologie,
Dr. Th. G, v. Lidth de Jeude, Hoogleeraar aan de Utrechtsche Universiteit.
Hoogleeraar in de natuur-, schei- en artsenijbereidhmde,
JJr. P. J. I. de Fremery, buitengewoon Hoogleeraar aan de Utrechtsche Universiteit, President der plaatselijke geneeskundige commissie te Utrecht, Secretaris der provinciale geneesk. commissie.
Veearts der 1° klasse,
B. C. J. Eijnders.
Repetitor der anatomische lessen, T. D. Schübaert.
Apotheker,
H. C. van Setten.
Prosector,
41
Hoefsmid,
Oeconoom,
A. Deerns.
Opzigter der kweekelingen,
N. H. Koopman, (opvolger van Thomas, die na Krebs deze betrekking had vervuld).
In 1851 echter, werd bij besluit van 19 Februarij door Z. M. goedgevonden:
Aan den Heer A. Ncjman met den len Maart dezes jaars op zijn verzoek eervol ontslag te verleenen uit zijne betrekking als Hoogleeraar en Directeur der veeartsenijschool te Utrecht, onder dankbetuiging voor de onmiskenbare diensten door hem aan den lande bewezen, met vrijlating om zijne regten op pensioen te doen gelden.
Aan de Heeren Dr. Th. G. van Lidth de Jeude en Dr. P. 1. J. de ÏVemery met den lei1 April dezes jaars eervol ontslag te verleenen uit hunne betrekking als Hoogleeraren aan genoemde school.
Aan den Heer Dr. P. H. J. Wellenbergh met den leo Maart e. k. eervol ontslag te verleenen uit zijne betrekking van buitengewoon Hoogleeraar aan genoemde school.
Tot Directeur aan 'srijks veeartsenijschool, in te gaan met den ien Maart e. k., te benoemen Dr. P. H. J. Wellen-bergh, op eene jaarwedde van f 2000.
Tot Leeraren aan 'srijks veeartsenijschool, in te gaan met den 1!° April e. k., te benoemen:
4*
42
J. Jennes, veearts der 1' Masse te Zwolle.
I1. C. Hekmeijer , paardenarts bij de koninkl. militaire Academie te Breda.
G. Wit, veearts der le klasse te Nieuwer-Amstel, elk op eene jaarwedde van ƒ 1400.
B. J. C. Eijnders, veearts der le klasse dan 's rijks veeartsenijschool, op eene jaarwedde van / 1000.
Dr. J. R. E. van Laer, math. nnag. phü. nat. doet. te Utrecht, op eene jaarwedde van f 1000.
Den Minister van Binnenlandsclie Zaken te magtigen bij 'sEijks veeartsenijschool te benoemen:
een opziener, op eene jaarwedde van f 700 (werd benoemd N. H. Koopman);
een prosector, tevens custos der kabitten, op eene jaarwedde van ƒ 300 (werd benoemd T. I). Schübaert) ;
een smid, tevens onderwijzer in het practisch hoefbeslag, op eene jaarwedde van f 500 (werd benoemd J. v. n. Klügt).
Verder bevatte dit besluit nog eenige ophelderingen aangaande de instructiën der leeraren, en behield Z. M. zich daarin voor, in hoeverre de veeartsenijschool zou kunnen dienstbaar gemaakt worden tot opleiding van veeartsen; bestemd voor de overzeesche bezittingen.
Van 1851 tot December 1871 zijn verder door overlijden de volgende wijzigingen in het personeel der school gekomen:
In het jaar 1853 leed de school twee verliezen, door het overlijden van den Heer B. J. C. Eijnders op den 12™ Februarij en door dat van den Heer T. D. Schübaert op den 4.en October, terwijl na korte werkzaamheden aan de inrigting de Heer G. Wit in 1855 overleed.
43
In plaats van den Heer Eijnders werd benoemd de Heer G. J. Hengeveld, veearts der l8 klasse te Oegstgeest, die daarbij plaats bekwam in den rij der leeraren, met toevoeging van eenige vakken, waarbij tegelijkertijd opzijn verzoek de vergunning werd ingetrokken aan den veearts der V.A.S. toegekend, om voor eigen rekening te mogen prac-tiseren, hetgeen sedert jaren gebleken was zeer in het nadeel te zijn van de practische opleiding der kweekelingen en vele patienten aan de school onthield; terwijl de Heer A. Th. Yee-haar den Heer T. D. Schübaert verving.
De vacature, ontstaan door het overlijden van den Heer G. Wit, werd niet aangevuld, daar de H.H. Leeraren besloten onderling zijne vakken te verdeelen.
In 1855 werd de Heer Koopman opzigter der kweekelingen , vervangen door den Heer A. Hissink , aan wien tevens het onderwijs in de practische. artsenijbereidkunde werd opgedragen; deze overleed in 1871, en was op het einde van dat jaar slechts gedeeltelijk vervangen door de benoeming van den Heer J. C. van Effen tot apotheker. Na nog melding gemaakt te hebben van het afsterven van den Heer J. Jennes in 1864- en van J. v. d. Klugt in 1865, die respectievelijk door den Heer A. W. H. Wirtz, paardenarts 2' klasse, en J. Pleijnaar, korporaal-hoefsmid bij de huzaren, werden opgevolgd, gaan wij over tot het geven van eenige korte bijzonderheden uit het leven van A. Numan , T. D. Schübaert, G. AVit en J. Jennes.
Dr. Alex. Nüman.
Dr. Alexander Nüman, ridder van de Orde van den Nederlandschen leeuw, kommandeur van die der Eiken-
44
kroon. Hoogleeraar en Directeur aan 'sRijks veeartsenijschool en Secretaris der commissie van landbouw in de provincie Utrecht, werd in het jaar 1780 te Eaflo in Groningen, geboren. Hij studeerde te Groningen in de medicijnen en vestigde zich als Doktor te Hoogezand, om van daar, in 1822, zijne benoeming tot Hoogleeraar en later die van Directeur der veeartsenijschool te aanvaarden. Den' 1™ September 1852, dus kort na zijn ontslag, overleed hij te Utrecht in den ouderdom van 72 jaar.
In de UtrecMsche Courant van 6 September 1852 vinden wij het volgende aangeteekend, hetgeen voldoende aantoont, wat NuaiiN voor de veeartsenijkunde is geweest.
„Nüman mogt, gedurende de 28 jaren, dat hij met het onderwijs was belast, de voldoening smaken, niet alleen den roem der school te vestigen, maar tevens de veeartsenijkunde hier te lande tot eene wetenschap te verheffen.
Zich door veelzijdige kennis, door een vluggen geest en helder oordeel onderscheidende, had Nüman de bijzondere gave, om zijne kundigheden aan anderen mede te deelen.
Eene levendige belangstelling hebbende voor alles, wat de wetenschap bevorderlijk was, spaarde hij moeite noch krachten, om, waar bij kon, nuttig te zijn, en ofschoon emeritus, bleef hij, tot aan zijn dood, met een volhardenden ijver werkzaam en de studie behartigen, waaraan hij zijn geheele leven had toegewijd.
De wetenschap verliest in Nüman een ijverig beoefenaar, de maatschappij eeu edel mensch, wegens den rijkdom zijner voortreffelijke hoedanigheden algemeen geacht en bemind.quot;
45
Van de vele werken, welke door Nüman zijn geschreven, en die men verdeelen kan in geneeskundige, landbouwkundige en veeartsen ij kundige, vermelden wij alleen van de laatste;
lquot;. Handboek der Algemeene Veeartsenijkunde, uit het Hoogduitsch van J. N. Bohlwes.
2e. Handboek der genees- en verloskunde van het vee, 1819, herdrukt in 1824, 33 en 48. (Dit boek is ook nu nog een algemeene vraagbaak der boeren.)
3e. Geschiedenis over Veeartsenijkunde en beschrijving der Veeartsenijschool, 1836.
4°. Magazijn der Veeartsenijkunde 1827, 1830, 1837 en 1847, waarin o. a. in het 4quot; deel eene volledige geschiedenis.
5e. Verhandeling der Koepokken (met vele, fraaie platen).
6e. Over de horselmaskers die zich in den maag van het paard bevinden. (Dit werk werd door Hert wig in het Hoogduitsch vertaald.)
7e. Verhandeling over de onvruchtbare runderen, enz.
Verder kan men eene biographie en compleete opgave van al zijne werken vinden in het Noodwendig Handboek „ der Zamenleving van P. G. vak Witsen Geijsbeek 1843, en in het Repertorium van 1852 van Dr. v. Hasselt en ƒ Hekmeijer.
Niet minder verdienstelijk dan Numan heeft zich, tijdens zijne werkzaamheden aan de School gemaakt, Toers Dies-bergen Schubabrt, Prosector aan de Hoogeschool, Conservator der kabinetten, Bepetitor en Prosector voor de Ontleedkunde aan s' Hijks veeartsenijschool. Lid van het
46
provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen en van de IVederlandsche Entomologische Vereeniging1, enz. enz.
Schübaert, in 1805 te Harderwijk geboren, is, zooals wij zagen, van 1821 tot aan zijn dood toe, in 1854, h voortdurend aan de school werkzaam geweest, waarvoor hij dan ook werkelijk als onmisbaar werd gerekend. Hij onderscheidde zich door een buitengewoon talent, vaardigheid en vlugheid in het vervaardigen van praeparateu en injectiën, zoodat de meeste preparaten van het Physiologisch en Anatomisch kabinet, zoowel op de veeartsenijschool als op de Hoogeschool door hem zijn vervaardigd. -
Ook in het;teekenen, het vormen van gipsafgietsels en boetseren in was had hij groote vaardigheid verkregen, zooals vele prachtige prteparaten der hersenen enz. kunnen getuigen, alsmede vele teekeningen van insecten en mikroskopische voorwerpen, welke door hem bij zijne voordragten werden gebruikt.
Ook verscheen van hem in 1841 eene Tafel van den ouderdom des paards, volgens de ontwikkeling, den voort-groei en de afslijting der tanden, waarop in 35 gekleurde figuren van gebitten, met bijgevoegde verklaring, de verschillende vormen der tanden, van de vrucht af tot aan het 26s,e jaar, benevens eenige onnatuurlijke en kunstmatig vervormde gebitten, worden voorgesteld^
In 1848 verscheen bij J. Heefkens : een atlas, bevattende de Anatomie des paards in 34 steendrukplaten. In 1854 verscheen er een levenschets van hem door Dr. M. C. Verloren, j
De Heer G. quot;Wit heeft dictaten vervaardigd over Leef-regelkunde en de Verloskunde, naar de verschillende buiten-landsche veeartsenijkundigen en naar de werken over menschelijke Verloskunde van Büsch, welk laatste dictaat
47
uog gebruikt wcrdt aan 's Rijks veeartsenijscliool en beter is dan eenig buitenlandsch werk. Hij heeft dit afgewerkt tijdens zijne ziekte, daarin voor het practisch gedeelte bijgestaan door den Heer G. J. Hengeveld. Hij was zeer vlug, volijverig en met veel liefde en lust bezield voor het vak. In het Repertorium vindt men ook eenige stukken door hem geschreven.
De Heer J. Jennes ') was mederedacteur van het Tijdschrift voor veeartsenijkunde en veeteelt en gaf daarin vele soliede stukken. Hij verrijkte het Pathologisch kabinet met vele prseparaten en was een uitstekend practisch veearts, zooals vele zijuer stukken in genoemd Tijdschrift , zijne vertaling van Jacob Levin, over de ziekten van den mensch die op de dieren overgaan enz. overvloedig getuigen.
Alvorens deze aanteekeningen uit de geschiedenis der Veeartsenijschool gedurende de eerste vijftig jaren van haar bestaan te eindigen, maken wij tot ons genoegen nog melding van het eervol ontslag van den Heer Dr. P. H. J. Wellens eegh en de daarop gevolgde benoeming van den Heer Dr. Mac Gillavry, alsmede van de ernstige pogingen, welke door de Eegeering aangewend worden, tot verandering van het ondoelmatige schoolgebouw en tot uitbreiding van
') Onderwees ziektekundige ontleedkunde; algemeene ziektekunde en geneesleer, geneesmiddelleer en vergiftleer; bijzondere ziektekunde en geneesleer en kliniek.
48
het practisch eu van liet theoretisch onderwijs, zoodat nu reeds een aanvang is gemaakt met het bouwen van een hulpgebouw, geschikt voor een collegiezaal en eenige slaapzalen en een gebouw voor de practische ontleedkunde, weefsel-leer en mikroskopie.
Het is te hopen, dat deze pogingen ook aanleiding zullen geven tot het in stand komen van maatregelen tot fuuiking van het nog overal in ons land zoo hoog geachte en geëerde empirisme, en dat daardoor eindelijk, de wetenschappelijk beoefende veeartsenijkunde meer gewaardeerd en bevorderd worden zal, dan tot nu toe toe het geval was.
als zoodanig bevorderd aan 's Rijks Veeartsenijschool.
f Gestorven. ? Woonplaats onlekend. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
50
|
D. P. Manvis, J. C. Kutgers, 0. C. Goedhart, Th. J. Kijksen, J. C. Billroth, J. J. M. Wagelmans, Zevenaar. IN 1836. G. J. Hengeveld, J. Korteweg, S. J. Yserstitt, IN 1837. M. Luteijn Mazure, J. Eckhart, J. Jennes, P. Noordijk, Amsterdam,. C. G. van Setten, f IN 1838. L. van Kalmthout, G. Eagel, D. van Hulst, 'Nieuwvoen. J. W. E. Donckerman, f H. Kappelhof, f T. G. de Jongh, Gorredijk. E. Plantenga, Groningen. J. P. C. Smit, J. J. van Laar, IN 1839. G. C. Stern, IJzendijke. A. F. Eeichman, Hammelo. P. A. Bernhard, ? L. Swart, Alkmaar. P. H. van Dommelen, Indiè. L. S. C. Doomweerd, ? H. B. Stolkert, f A. W. Mulder, Schiedam. t Arnhem. t t Groningen. Utrecht. Leerdam. t Oostburg. t t
Ai nhem. Haarlem. |
51
IN 1840 J. U. Smits, Timmers, van der Vaart, . van Hattum, Gijsberts, Tietema, A. Rovers, Voorting, P. Rijnenberg, IN 1841. C. Bol, Indie. G. Eits, f J. Janne, Roermond. L. J. Crieteé, f C. van der Linden, Steenderen. E. C. Schook, TFestzaan. IN 1842. Mazure, Zierikzee. Dobbelaere, Hooge- en Lage Zwaluice? A. P. Bosmans, f J. J. S. w. A. J. E. G. P. P. J. A. P. D. J. C. P. H. B. P. H. A. G. C. J. J. P. A. V. A. Deventer. t Amerika. t Utrecht. Peize. Steenbergen. t llaag. H. Smit, f Werkman, Lews. Eeimers, Balen. H. Yoetelink, Steemoijk. J. Berghuis, Deventer. A. W. van Hoorn, Arnhem. J. Giese. Oud-Alblas. Lilh. t Haag, t J. Noest, van Staa, P. van Ghert, G. E. Thiange, P. Meilink. |
IN 1843. J. H. Bybau, Colijnsplaat. J. Veijs, Cadzand. G. Keller, f J. H. Nuss, Heerlen. J. A. Alers, Haag. J. B. Huijstnans, Rotterdam. C. A. Küliler, Oudshoorn. W. J. Lampe, Furmerende. K. A. van Zutphen, f J. Ebens, H Zandt. G. J. W. Berghuis, Middelburg. P. C. Kleuzes, Helmond. L. van Driel, Stratum. J. P. J. Eeijntjes, f H. J. D. P. van Doornum, Indie. K. H. M. Houba, 's Bosch. J. Blaauw, de Rijp. E. P. van den Bosch, f J. C. 1). Minlot, Indie. J. H. Houtzagers, Leiden. IN 1845. W.Dogterom, Krimpen ajdLek. W. P. Booth, f P. A. Deijermans, Birksland. B. G. Sutherland, f J. Huffnagel, Haarlem. |
52
IN 1846. E. Overbosch, Zutphen. I. Korteweg, Best. B. J. Aalbers, LekkerJcerk. H. H. Laseur, Warnsveld. S. Lanting'a, f H. Voetelink, Zwolle. L. Hubenet, Hoogeveen. G. Wit. f IN 1847. 0. G. von Eeeken, Haarlem. L. G. Kemmelink, f H. J. Prakke, Leeuwarden. W. J. Bouwmeester, f P. J. Vermast, Scherpenisse. J. C. Ie Eoij, f P. ïh. Weitzel, Amersfoort. J. van der Weide, f Th. G. I. Wight, Bellingwolde. P. Y. Ypes, Beerta. C. S. van Klaveren, Ameide. IN 1848. J. P. J. Drönkers, f J. H. Meijerink, Winterswijk. A. Beins, Bommel. A. Hissink, f G. L. Eeedijk, Indie. E. C. van Staaden, Baacj. IN 1849. J. W. Warnsinck, Indie. D. L. Warnsinck, Haag. H. J. Montens, f J. P. F. A. van Roosmalen, Ravestein. P. A. Ludwig, Haag. |
B. J. Vermande, Heinkenszand. J. ïh. van ter Velden, Horst. IN 1850. J. G. Collins, Apeldoorn. J, W. B. Egberts, Kampen. G. C. Schroder, Bunnik. J. B. Snellen, Moordrecht. J.L.N.Weissenbruch, Deventer. IN 1851. J. A. Boeije, f H. Buijskool, Nieuicolda. J. Cransberg, Haarlemmermeer. H. L. A. Wijnen, Gramsbergen. IN 1853. W. P. Steijgervvalt, Leiden. IN 1855. D. van Setten, 't Zandt. E. G. Eoberton, Indië. J. E. Urbach, f IN 1856. J. B. Kielstra, Opeinde. P. L. van der Meulen, f IN 1857. P. J. Eotscheid, Delfshazen. H. Billekens, Weert. P. Meijer, Arnhem. IN 1859. J. Mars, f A. J. Montens, Zevenbergen. H.W.Stickel Schoemaker Haag. W. P. Schroder, Amersfoort. A. W. H. Wirtz, Utrecht. J. C. Wijs, f IN 1860. J. C. Boots, Cuijk. E. H. A. H. Boudewijns. Indië. |
53
G. Ottens, Odoorn. J. J. Postraa, Indië. IN 1861. J. J. Hinze, Haarlem. A. Overbosch, Barneveld. J. N. Dijkman, Logchem. H. J. H. Stempel, Nieuwerduis. IN 1862. K. I1. Lameris, Warffum. N. Kielstra, Hardegarijp. IN 1863. J. M. F. Kegelaer, Axel. C. J. Sandkuijl, Tiel. J. Mos, f IN 1864. J. E. Eeichman, Hengelo. A. F. Stickel Schoemaker, Bosch. E. Overbosch, Gouda. F. B. Venema, Middeldum. M. Stoffels, Arnhem. G. J. S. Arntz, Zutphen. H. C. Poll, Witmanum. R. J. Schouten, Breda. IN 1865. J. F. Lameris, Venlo. J. Billekes, Horst. H. G. Werkman, üithuizermede. J. M. D. Westholz, Nijmegen. P. F. Michels, Hemden. R. Bossoher, Veendam. Th. van Aerde, Indië. E. L. Mervenneé, Goes. J. Kohier, Almkerk. D. C. Valewink, Haag. J. L. van der WurfF, Roermond. |
IN 1867. W. C. Schimmel, Breda. G. A. Reimers, Ruinerwold. W. Snijders, llotlerdam. L. T. Janné, Roermond. J. B. H. Moubis, Amsterdam. A. Overbosch, Venlo. A. de Heer, Nieuwenhoorn. H. de Boer, Noordhorn. A. J. Klarenbeek, Indië. J. E. A. Houben, Waalwijk. IN 1868. K. J. Werkman, Leens. A. G. A. Clercx, Echt. F. W. van Duim, Eist. G. J. Eggink Dz., Geesteren. Y. S. Hamstra, Menaldum. P. 0. Bu ij terse, Oosterbeek. D. J. B. Rutgers, Wageningen. J. H. Sorber, Indië. IN 1869. D. F. van Esveld, Utrecht. M. J. Hengeveld. Zeist. M.J. P.H.Thomassen, Wijk lij Maastricht. W.J.P.vanOppenraay, 's Bosch. H. Mars, Deventer. G. W. V. Arntz, Bemmel. J. Th. van der Loeff, Zuidlaren. IN 1870. H. S. Luurs, Noordhorn. J. P. F. Schönfeld, f L. Hermkea, Kuilenhurg. F. Mos, Bwingelo, P. A. van den Munckhof, Vierlingsbeek. |
54
IN 1871. J. Kleiburg, Ridderkerk. D. van der Sluijs, Barendrecht. C. P. Reichman, Brammen. J. F. Lameris, Ternaard. M. R Verdenius, Sneek. W. J. G. Meerstadt, Rijssen. |
IN 1872. P. Boots, Venlo. J. Mazure, Zierikzee. G. A. Blindenbach, Aardenlurg. C. J. Poll, llarlingen. |
NAAMLIJST DER KWEEKELINGEN OP 1 AUGUSTUS '72.
4« STUDIEJAAR. A.v.d.Meulen, St.Michelsgestel. J. Jansraa, Lippenhuizen. T. Polmer, Amstelveen. J. Hoogland, Utrecht. E. A. Kok, Rotterdam. H. van Staa, Sneek. W. Min gels, Kessel. J. Poels, Oostnm. A. J. Vlamings, Dinteloord. 3e STUDIEJAAR. Ch. Mazure, Zierikzee, A. van Charldorp, Venlo. H. Ittman, Amersfoort. H. de Jong. Ridderkerk. B. J. C. Hubenet, Hoogeoeen. J. Ballanohé, Utrecht. Th. van Rijssel, Poortvliet. L. de Bruin, Krimpen ajd Lek. W. G. van der Wal, Haag. |
2e STUDIEJAAR. Th. A. Arntz, Huissen. G.O.W.P.Bosman, Amersfoort. A. de Bruin, Krimpen ajd Lek. J. J. P. Dhont, Middelburg. D. Driessens, Horst. H. P. Eggink, Laren. P. Eland, Klundert. L.J.Hoogkamer, St. Annaland. H. J. Lemmens, Beek. A. Huizinga, Warffum. - A. J. Koster, Veendam. A. A. de Man, Middelburg. G. J. Mos, Assen. E. Quadekker, Middelburg. - O. Schilperoort, Dinteloord. C. Schorel, Katwijk. P. Vermast, Scherpenisse. J. L. G. Cayaux, Leeuwarden. P. W. van der Sluijs, Utrecht. |
mm mitMsmm |
ËmÊsSÊ ïmM wMf£r -si* i |
■7l-
i i fm.
-j
• ■ nit JSijU«d der LanflhouK-Courant, nilgc-;sve» ouder redactie van Dr. 1. Mkuiek, te Arnhem, 1873. X°. 17 amp; 18, i Mi ^ ■ !'■ rl.)EEXK \\ ivm\k; te Zwolle.