m
m.
IIIquot;/
AAN
IN HET
«Pliilippus! — zoo langen tijd ben ik met u. En hebt gij Mij niet gekend!quot;
Jesus, bij Joan. XIV. 9
DOOK y
^ SSEÏP ÊireDRUK ,
Ti-ii 1'. STOKVIS EN ZOON, te 's-Hertoyenbosch.
Datum in Haaeen 14 Junii 1878.
J. CUYTEN, Libr. Ceils.
Aan Philotbea.
Ondorrigting nopens hot Bezoek aaa Jesus Hart. I. Het bezoek in 't algemeen.
ÏI. De voortreffelijkheid van dit Bezoek.
III. Bijzondere beweegredenen tot dit Bezook.
IV. Onze pligten bij dit Bezoek. De geestelijke Communie.
Oejening der geestelijke Communie.
I. God en ik.
IX. Het Hart Gods.
III. Hart met hart.
IV. Do Godslamp.
V. Sterk als de dood.
VI. De Bron des levens.
Vil. Het Hart voor 't Hart.
VIII. De Zon.
JX. Ons Paradijs.
X. Het zwijgend Hart.
INHOUD.
XI. Altoos dezelfde. XII. Jesus' oogen.
XIII. De kniebuiging.
XIV. Jeaua' klagten. XV. De Morgenster.
XVI. Onze Geneesheer. XVII. De goede Herder. XVIII. Mijn Gids.
XIX. Mijn God en mijn Al.
XX. Onze vriend. XXI. Het vuur.
XXII. Onze Hoogepriester.
XXIII. Onze Broeder.
XXIV. Het Geheim. XXV. Onze Reisgezel.
XXVI. De avond.
XXVII. Het Manna.
XXVIII. Het Manna. II.
XXIX. Onze vrede. XXX. Zijn Naam.
Wien het verwonderen zou. Jat gij, die Jesus zoel f. Hem het liefst met de vrome vrouwen gaat zoeken in het nieitwsoortig graf, waarin zijne eindelooze liefde en wijsheid Hem op onze altaren verhorge hebben, mij niet. Een aangenamer, nuttiger en u meer waardig bezoek handt gij niet uitdenken. Zoo ergens, dan is in dit Geheim het goddelijk Hart van Jesus de onuitputtelijke Voorraadplaats van alle hemehche schatten, de open Bron van alle gunsten en genaden, de eenige Oostersche Parel die wij allen zoeken, de allerreinste Lelie, waaruit allen, die den hemel willen, den rijksten en soetsten honig moeten zuigen. Zoo ooit, dan is het hier waarheid: „Komt allen tot Mij; Ik aal u verkwikken.quot; 1) „Mijn hart worde met u rereenigd.quot; 2) „Leert van mij, omdat ik zachtmoedig en nederig van harte ben.quot; 3) Heil u dus, Philothea l wegens uwe goede en heilige gedachte !
Eene andere zaak heeft mij des te meer verwonderd, die namelijk, dat ge van mij vraagt, u wat stof ter overweging te geren. Immers, dit weet gij toch, als flij bij Jesus komt, moet gij zelve spreken. Wal kun een vreemde daar doen ? En zijn er overigens gem boeken genoeg, bestaat er vooral niet één onovertroffen hoekje, dat van den H. Alphonsus de Liguori, die u de wijze van een bezoek te doen volmaakt kunnen leeren ? Gij hebt geantwoord: „Ja, maar zelve kan
Wt. XI: 28. 2) I Par. XII. 17. 3) Mt. XI.
— 10 —
ih soms niet genoeg in 7 reine komen met mijne gedachten ; en die andere hoeken heb ik reeds te dikwijls gelezen, om niet nu of dan naar wat nieuw voedsel om të zien.quot;
Ik heb dat geloofd, en daarom beproefd, reeds zeer oude aanteekeningen hij een te zoeken, om u die aan te bieden. Hier zijn ze nu. Wat zal ik, op mijne beurt, van u vragen 9
Doe, zoo als ge tot nu toe gedaan hebt. Blijf, zoo vurig mogelijk, de trouwe kruisheldinnen navolgen. Vergader dtis zelve al de specerijen, die gij in uw eigen hurl vinden kunt, diep overtuigd,, dat die in de eerste plaats noodig en de besten zijn. Neem dan dit boekje, hij wijze van wegwijzer, mede. Volg het, ja; maar ga regt op Jesus aan; en straks, ik bid het u, zoodra gij Hem gevonden hebt, ja, als ge maar begint Hem te vinden, leg dan dit boekje neder, ga uw eigen weg, spreek zelve, en laat den Heer Jesus alleen u ingeven wat gij Hem verder zeggen zult. H't is veel te weinig, wat wij zeggen laten. De liefde weet meer; zij kan wel niet alles uitdrukken, maar gevoelt het te inniger. Volg dat gevoel en spreek zoo innig mogelijk met uwen Jesus; Hij zelf zal tot u spreken; en gij zult meer in uw eigen hart vinden, dan u al de hoeken ter wereld geven kunnen.
Op deze voorwaarde bied ik u dit hulpmiddel aan. Zegene het de goede Jams, en geve zijn goddelijk Hart, wat Hij alleen geven kan, dat het middel u. tot het doel hrenge, tot dc vurigste liefde tot Jesus en uiv zoetsten lust bij zijn H. Sacrament.
NOPENS HET BEZOEK AAN HET H- HART VAN JESUS
IN HET
]Fat is een bezoek ?
Om de navolgende gebeden, overwegingen, of hoe gij die Bezoeken noemen wilt, Philothea, met nut te gebruiken, dient gij u vooraf eens wèl te herinneren, wat eigenlijk een bezoek is. Men kan het noemen: eene bijeenkomst van vrienden met opzet gezocht en met vreugde gebragt. Het bezoek is dus eene voorbijgaande tegenwoordigheid in de woning van een beminde, hetzij om hem, hetzij om onzentwil verlangd ; f het is eene zamenkomst mot een der onzen, ten doel hebbend, hem te helpen, te troosten, te eeren, te beminnen, of omgekeerd, wat ook plaats vindt, door hem op onze beurt geholpen, vertroost, geëerd, bemind te worden.
— 12
Drie dingen vorderen derhalve terstond onze aandacht: do persoon die bezoekt, hij die bezocht wordt, en het doel waarmede men bezoekt.
Twee zaken vallen terstond in het oog: het nut en de natuurlijkheid van het bezoek.
Of is het niet natuurlijk, wat zoo sprekend overeenkomt met do natuur des raeuachen, en vooral der liefde ? Is het niet hoogst nuttig, wat met een best doel en ten voordeole van het heilzoekend hart plaats vindt? quot;Wat trouwens verlangt wel de raensch, en inzonderheid de liefde 'tvurigst? Vereeniying en mededeeling. Welnu,
beiden hebben plaats in een bezoek ; beiden ziju er de ziel en het leven van.
En hieruit volgt weêr iets anders, te weten: dat zulk oen bezoek het nuttigst, zulk oen bovendien hot aangenaamst wezen zal, waarbij de bezochte niet minder uitmunt door rijkdom en goedheid, dan de bezoeker door armoede en ellende. Wat zal het zijn, waar de bezochte Qod, de bezoeker een arm menschenkind is?
Doch het is meer dan de moeite waard, de overeenkomst zoowel als liet verschil tusscheu een bezoek bij God en een bezoek in de werold wat nader aan te toouon. Letten wij vooreerst ap de overeenkomst. Waarin komt elk bezoek dat goed ia, met een bezoek aan Jesus Hart gebrugt, hoofdzakolijk overeen? Wij kunnen die i vraag m«t vragen beantwoorden.
Waarom bezoekt de mensch zijn evenmenschP Omdat hij uitziet naar gemeenzaam vorkeer en de gezelligheid lie:heoft. Het ligt in zijn aard.
- 13 —
„Het is don menseh niet goed, dat hij alleen zij;quot; wee zelfs, die alleen is; want zoo hij valt, heeft hij niemand, die hem opbeure.quot; Pe raenach weet dit, gevoelt het en zoekt derhalve de gelegenheid ter raodedeeling en uitstorting, zoekt een raedgezel, met wien hij hart om hart kan ruilen. Reeds in dit opzigt komt het bezoek der altaren met elk ander bezoek overeen. In ons hart blijft altijd, zoolang wij van 't vaderland verwijderd zijn, eene groote leemte, die door niets op aarde gevuld kan worden. Ons hart zoekt naar omgang met een vriend, die oneindig boven hetzelve verheven, juist daar door alleen aan aJ zijne verlangens kan voldoen. Het menschelijk hart, hoe nietig ook. is geschapen, verlost en heilig gemaakt voor het genot eener vriendschap, die buiten God nergens le vinden is. Daarom zoekt ook dat hart naar gemeenzamen omgang met God ; daarom durft het zich verstouten aan God te vragen : Waar zijt Gij ? gelijk God op zijne beurt het toeroept: Kom tot Mij ! — Het spreekt van zelf, — en dit hebben wij hier niet te verklaren — dat, zoo wij God zoeken, wij Hem wel nergens op ons aardrijk zóó digt bij ons zullen vinden als in het H. Sacrament. Nu leiden wij slechts het gevolg er uit af: oen bezoek fcij Jesus moet gemeenzaam en vertrouwelijk wezen ; gij moogt tot Hem komen, om uwe aangenaamste oogenblikken in dit tranendal door te brengen ; gij zelf moet er spreken, al moogt gij ook hooren spreken ; en gij moet trachten, dat uw omgang voor het Hart Gods aangenaam zij,
— 14 —
gelijk Hij ongetwijfeld zorgen zal, u in weinige oogenblikken meer te leeren, dan al de geleerden der wereld u leeren kunnen : het geheim der'liefde !
II. Waarom pleegt men verder een bezoek af te leggen ? Immers, wegens de behoefte die men heeft aan nuttige hulp, aan noodigen troost of heilzamen raad. Zoo bezoekt ligt de beschuldigde een advokaat, de zieke den geneesheer, het kind zijne ouders ; in 't algemeen, de zwakke den magtige, de onwetende den guleerde, de Treesachtige den moedige, en zoo wijders om verzachting in het leed of bijstand in nood te mogen vinden. Welnu ; om gelijke, en dikwijls om dezelfde redenen bezoeken wij onzen Jesus. En met hoeveel meer en dringender regt! Is Jesus niet onze God en Bijstand, buiten wien geen Helper helpen kan ? 1) Is Hij niet de God van allen troost, wiens vertroostingen de ziel verblijden naar gelang de smarten ons hart kwellen? 2) Is Hij niet vde Wonderbare, bij uitnemendheid, de Raadgever, God ? 3) Neen, het is niet mogelijk, dat zijn grenzeloos minnend Hart ons verstooten, dat oen Almagtig Hart ons niet helpen zou kunnen. Hulp, raad en troost zijn altoos bij Jesus te vinden. Aan hulp, raad en troost hebben wij allen behoefte. ÏJ aar Jesus dus, o Adams kind, om voor de wonden uwer distelen en doornen den noodigen balsem en verzachtende olie te vinden.
1) Deut. 33. 26. Is. 50, 6. Estli. 14. 3. 2)3Cor. 1.3; Ps. 93, 19. 3) Is. 9. (i.
— 15 —
III. Er is nog eene derde eigenschap van hot bezoek aan Jesus Hart, in elk ander bezoek aanstonds te leeron. Welk is toch de edelste drijfveer, die don menseh kan aansporen, om een of ander bezoek te brengen ? De liefde. Zie eens, hoe zij vleugelen geeft om heen te snellen naar de woning van eonen vriend. Geen afstand is te groot, geen hinderpaal te sterk, geen bezwaar te inagtig; men wil, on men gaat. Hoogachting en genot vergezellen nog de liefde. Een geliefde vorst komt in eene bevoorregte stad ; men verdringt elkaar om hom te bezoeken. Een vriend woont in de afgelegeuste streken; men juicht als men hem kan vinden Ja, die liefde is zóó sterk, dat, waar ze niet. gaan kan, nog gaat, ea althans het hart zendt naar de plaats van die zij lief heeft.
Zoo ééne, dan is vooral deze eigenschap te vinden in het bezoek aan Jesus Hart. Lees, als gij er u inniger van overtuigen wilt, het goddeljjk opschrift boven elk Tabernakel geschreven : Hier woont de liefde. Bedenk: TVie ? Voor tvien ? Waarom Hij hier woont ? Meer is niet noodig. De Liefde zelve komt ons bezoeken. Wij gaan, om, op onze beurt, aan de Liefde zelve ons bezoek te brengen. Het is niets anders dan liefde voor lietde geven^ te meer, daar zij zelve, de oneindige Liefde, zich hier vertoont in het Sacrament der liefde, in haar brand- en middelpunt, in haar Hart. Hoogachting en gonot zullen ook ons vergezellen. Want onze Liefde is de eeuwige God, die slechts hier is gekomen, om ons heilig en zalig te maken.
— 16 —
Zoo ziet gij dus, Philothoa, dat cr werkelijk tueschen dit bezoek en elk ander eene groote overeenkomst bestaat. Verdient het eene de ■voorkeur boven het andere, dan voorzeker het bezoek aan Jcsus gebragt. Onthoud het dus wèl, zoo vaak gij uwen Jesus in het H. Sacrament gaat bezoeken. Gemeenzaamheid, mededeeling, liefde, ziedaar drie woorden, die u alles zullen herinneren. Zij toonen tevens den pligt aan, dien gij te vervullen hebt. Vervul hem, en gij zult zalig zijn.
De hoogere voortreffelijkheid van ons bezoek.
Is er overeenkomst tusschen het bezoek aan Jcsus Hart gebragt en elk ander, er is tusschen beide oen even groot verschil. Een wooid der H. Schrift geeft het aldus te kennen; „Nadert tot Hem, — en gij zult verlicht worden, — en uw aanschijn zal niet worden beschaamd.^'' Ge-naakhaarheid, voordeel, en zekerheid, zijn de drie eigenschappen daardoor uitgedrukt.
I. Nadert tot Hem, dat is: komt slechts, weest zoo goed van te komen. Wat kan gemakkelijker vallen, dan het bezoek bij een Koning, die ons dringt om te komen. „Komt, zegt Hij, gij allen, die belast en beladen z jt; Ik zal u verkwikken. Komt, en gij zult rust vinden voor uw hart. Komt, en koopt, voor niets, meer dan alle schatten der wereld.quot; Nog meer ; „Tenzij gij komt, en
- 17 —
het vleesch van den Zoon des menschen gegeten en zijn bloed gedronken zult hebben, zult gij het leven in u niet hebben.quot; Welk eene goedheid! Maar dan ook hoe gemakkelijk voor ons, aan zulk eene dringende uitnoodiging te voldoen, en onzen Jesus , wanneer wij maar willen, te bezoeken.
Is hij overigens niet op tallooze plaatsen, en op elk uur des dags te vinden ? Heeft Hij niet in elk land, in elke stad, in ieder dorp zijn heiligdom opgerigt ? Wacht Hij er niet dag en nacht, goddelijk geduldig, naar ons bezoek? O hoe ligt is het dan, zulk een bezoek te brengen, 3 en hoe geheel anders, roept de H. Teresia uit, is het met een bezoek in de wereld gesteld! De groeten dezer aarde immers zijn slechts te spreken op bepaalde uren; en dan nog kunnen slechts eenige aanzienlijken tot hen naderen. Heeft iemand van minderen rang hunne hulp noodig, welke moeite moet die zich niet geven, welke omwegen gebruiken, hoevele gunsten vooraf zien te verwerven, eer hij eindelijk een gehoor mag erlangen. Geldt het den koning zelt, o dan is zelfs geen toegang voor u te hopen, zoo gij arm en geen edelman zijt; dan zijt gij verpligfc uw toevlugt te nemen tot een of ander gunsteling van zijn hof. O Koning der glorie, en Heer van alle koningen! uw koningrijk wordt niet verdedigd door zulke zwakke grenzen ; want het is eeuwig. En o, wat kan men gemakkelijk, ook zonder tolk of ander tusschenpersoon, tot U doordringen !quot; (H. 37.)
Ziedaar de gevoelens der heiligen, dio dor
— 18 —
waarlieid en liefde, welke ook de uwen moeten zijn. Jesus is Koning, ja; en Hij is meer dan koning, Hy is onze God. Maar in het Sacrament zijner liefde, op den geliefkoosden troon van zijn aanbiddelijk Hart, daar is Hij veeleer onze Gevangene, dan onze li eerscber. Geen dag, geen uur is hier voor het gehoor bepaald. Geen onbekende en langwijlige pligtplegiugen zijn hier voorgeschreven. Geen hoveling zal u beletten, geen waquot;-ht u tegenhouden. Gij behoeft slechts te komen, wanneer gij wilt. Uw Koning roept u, zijn paleis staat open, en üo Engelen uws Heeren zullen u dragon op hunne vleugelen, zoodra zij in de verte het geruisch uwer voetstappen vernemen. Nadert dus tot Hem !
II. Poch er is meer dan genaakbaarheid, er is ook een uitstekend voordeel in elk bezoek aan Jesus' Hart gebragt. I'aarom volgt er: et illumiiiamini, en wordt verlicht; dat wil zeggen: en gij zult verlicht worden, gij zult vinden wat ge zoekt, verkrijgen wat gij vraagt, genieten al wat gij wilt. En hoe kan het anders? Kadert men wel tot de zon zonder verlicht, tot het vuur zonder verwarmd te worden ? En is Jesus niet „het Licht van Licht, het Licht dat in de wereld gekomen is, en juist gekomen is, om dat Licht * te zijn ?quot; Bragt Hij het vuur niet op aarde, en is Zijn eigen Hart niet dat goddelijk vuur, en wil Hij iets anders als dat het brande?'1
Let overigens op de voornaamste eigenschappen van een bezoek, om het inniger te gevoelen. Zoekt gij gezelschap? Hier woont uw God en
— 19 —
Koning, met geheel zijn hemelsch Lof. Hebt gij behoefte aim hulp, raad of troost ? Helpen kan Jesus zooveel Hij wil, en Hij wil het zooveel gij behoeft. Aan raad is Hij eindeloos rijk ; want „Hij is wijs van Harte,quot; en ,,wie is zijn raadgever geweest?quot; Troost heeft Hij in overvloed, en zijn troost is te troosten, niet slechts als vriend, als weldoener, als broeder, maar zelfs als een bruidegom , een vader, eene Moeder. ,Ik , ik zelt',
roept Hij, zal u troostenquot; (Is. 51, 12), „Weest dus vertroost, o weest vertroost, gij, mijn volk, zoo spreekt de Heer, uw God.quot; (Is. 40, 1). —
quot;Wilt gij eindelijk liefde en eerbied bewijzen door uw bezoek ? O, arme mensch ! bedenk dan wèl dat ook Jesas tot u komt uit liefde, dat Hij zelf zijn bezoek brengt, om u te verheffen. Paarom roept David : „Heer ! wat is dan toch de mensch, -dat Gij hem bezoekt! Of 's menschen zoon, dat Gij zijner gedenkt!quot;
Maar Philothea, welk een voordeel, welk een hemelsch nut is er dan niet gelegen in dit bezoek ?
„Bij Mij, zegt de quot;Wijsheid, — en wie is het ,
anders als Jesus, — Bij Mij zijn de rijkdommen en do glorie; bij Mij zijn de grootste schatten der goregtiglieid.quot; En voor wie ? „Ik bemin hen, die Mij beminnen ; en die 's morgeus vroeg Mij zoeken, zullen Mij vinden.quot; „Zalig hij, die Mij aanhoort, en alle dagen aan mijn deuren waakt!
Zalig Hij, die waakt aan de posten mijner poort!
Want die Mij vindt, vindt het leven en zal de zaligheid van den Heer verkrijgen.quot; (Spr. 8, 18 volg.)
Onder een teeder beeld hoeft Jesus deze waar-
— 20 —
heid eens voorgesteld aan een zijner dienaren (P. Balthasar Alvarez.) Eij verscheen liera met de handen vol schatten, en de oogen vol tranen. Waarom zucht Gij, o Hocre ? O, omdat niemand of althans bijna niemand komen wil, om mij te ontladen van al die schatten, waarmede ik overladen ben, en die ik zoo hartegaarne aan allen wil geven. (Lev. v. de P.) Een ander zag eens den Heer Jesus in de houding en gedaante van een jager; en op de vraag : „Heer, wat doet Gij ?quot; luidde het antwoord ; „Ik ben op deliarten-jagt.quot; Doch waartoe meer; zoo ergens, dan is hier wel het Hart Godtf; zoo ooit, dan is hier, waar zijn Hart is, zijn schat; en indien Jesiif», de Bron aller genaden, hier zelf tegenwoordig is, dan kan geen bezoek u meer voordeel aanbrengen, dan datgene, waartoe door den God der lietde en alleen tot uw voordeel, het middel gegeven ia.
111. En is dat nu cok zeker ? Staat het vast, dat al wie nadert met vertrouwen, verlicht zal worden ? Onfeilbaar. Het ontbreekt den goeden Jesus noch aan magt, noch aan liefde, en wat Hij eens beloofd heeft, dat moet Hij geven. Nadert dus, verlicht zult gij worden ; want het slot luidt: „en uw aanschijn zal niet beschaamd worden.''''
En is het wonder? Rijkdommen ligg-m hier bij rijkdommen, schatten op schatten. Er zijn geneesmiddelen voor alle kwalen, genaden in hare Bron zelve, verlichtingen, vertroostingen, gunsten, voorregten, al wat gij wilt, meer dan gij wilt j want zij overtreffen zelfs de kracht van
— 21 —
1 uw begrip en uwe begeerten. En waarop wacht
t het ? Op uwe komst, op uw bezoek, natuurlijk
al biddend gedaan ; want wie nadert wordt ver-1 licht, en wat hij ook vrage, hjj zal niet afge-
3 wezen èn zeker nimmer te bur gesteld worden.
0 welk een onderscheid tusscheu een gewoon en i dit bezoek !
i Herinnert gij u niet, wel ooit iets gevraagd
te hebben aan eenen vriend, aan een vader, aan eene moeder, waarop het antwoord luidde: „Gaarne; maar ik kan het niet ?quot; Hebt gij 't woord nooit gehoord van den hoveling, die op zijn uiterste, toen de koning hem aanbood: „vraag eene gungt,quot; cenige oogenblikken levens vroeg, en ook die koning zeggen moest: dat kan ik niet ? Vermag wel een pleitbezorger in elk pleitgeding u raad te geven, of kan de genegsheer in alle ziekten u genezen, uw beste vriend bij alle gelegenheden u bijstaan ?
O nog eens dan, welk een onderscheid tussehen elk ander en dit bezoek ! Hier, op dit H. Altaar woont uw „Voorspreker en Advocaatquot; bij den Vader, die u altoos kan verdedigen. Hier troont uw Koning, die u alles kan geven. Hier huist uw vriend, uw geneesheer, de beminde uwer ziel, die u altoos wil, en wij mogen er bijvoegen, aangezien zijne belofte, die u al tij gt;1 moet helpen.
J Ten derde male, welk een onderscheid ! Eu wie kan weigeren dit bezoek te brengen, dat even gemakkelijk als nuttig, even nuttig als onfeilbaar »;aker in zijn goeden uitslag is.
— 22 —
III.
Bijzondere beweegredenen die aansporen tot dit hezoek.
Na het gozeg lo is liet eigenlijk niet uoodig, nog nieuwe beweegredenen aan te geven, die ons dringen mogen tot een dikwijls herhaald bezoek aan den goeden Jesus. Het kan toch nuttig zijn nog een blik te werpen op Jesus zei ven, op do menschen, en op ons eigen hart, om er ons vuriger toe aan te sporen.
I. Welke is dan wel de grootste beweegreden voor ons, zoo wij zien op den lieer Jesus ? Zij kan geene andere zijn, dan zijne eindelooze liefde en onbegrijpelijke goedheid, welke Hem nopen op zulk eene plaats en op zulk eene wijze voor ons tegenwoordig te zijn.
De liefde wil vereeniging; niets is bekender; maar de wederliefde van onzen kant mag dan ook niets anders willen, en waar Jesus voor ons komt, daar moeten wij zeker, zooveel mogelijk voor Hem komen. „Ik ben met U, zegt Hij, alle dagen, tot aan de voleinding der wereld, — en — mijn lust is het te wonen met de kinderen der menschen zouden wij Hem mogen alleen laten of onzen lust niet vinden moeten in het wonen bij Hem 'i Groote God! indien wij wèl nadachten, en de onschatbare gunst overwogen, die ons hier geschonken wordt! Een soldaat in Frankrijk stond dagelijks twee uren pal voor het koor eener Cathedraal. Een
— 23 —
Generaal ontmoet liom daar meermalen, en verwonderd over zijne volharding in dio wél vreemde daad van een krijgsman, vraagt hij hem eens: „vriend, wat doet gij hier?quot; „Generaal! luidde het antwoord, ik houd hier de wacht bij mijn Koning. Al de groote lieden in Frankrijk hebben hunne wauht; alleen den grooten Koning vind ik vergeten. Daarom kom ik dagelijks op mijn post en niet wetende wat beters te doen, sta ik eerbiedig voor zijn Altaar.quot; — Ziedaar een voorbeeld, dat wel wat meer navolging verdiende! En of hij regt had, die edelmoedige krijgsman. Hebt gij meer noodig, beschouw uwen Jesüs onder welk opzigt gij wilt, gij zult altijd tot het besluit komen : Hem moet ik bezoeken. Hij is uw Schepper, uw Heer, uw God; Hjj is uw quot;Weldoener, uw Broeder, uw Vriend ; Hij is uw Vader, meer dan uw Vader, Hij is uwe Moeder, uw Bruidegom ; Hij is verder uw Verlosser, uw Zaligmaker, uw Voorspreker bij den heraelschen Vader; Hij is uw Hoogepriester, zoolang gij op aarde zijt; Hij is uw toekomstige Regter ; Hij is voorts uw licht, uw troost, uw bijstand ; Hij is al uw lust, uw Manna, uw Paradijs; kortom, want wij zouden niet eindigen zoo wij alles slechts wilden noemen, beschouw Hem van welke zijde gij het best vindt, gij zult immer tot het besluit komen: of ik moet onverstandig zijn, óf ik moet mijn Jesus bezoeken. Wie anders denkt, kent Jesus niet; hij kent ook zich zeiven niet. Jesus immers komt hier niet voor zich ; zijne glorie maakt Hem eindeloos gelukzalig;
Hij komt dus om u te bezoeken, maar wacht er ook uw bezoek voor af. Gelukkig hij, die deze waarheid inziet! Driewerf zalig, die er naur handelt!
II. Letten wij echter juist daarop, of tr wel velen van die zaligen zijn, die er naar handelen, dan vinden wij nieuwe redenen, om Jesus dikwijls te bezoeken in zjjn H. Sacrament. Eane aloude klagt van Jesus kan hét ons leeren.
„Philippus, — zoi) sprak Hij eens tot een zijner Apostelen, reeds drie jaren in zijne school onderwezen, — „Philippus ! zoo lang reeds ben ik mot u, en nog kent ge Mij niet!quot; Alsof hij zeide, wat had ik dan meer kunnen doen, om volkomen door u gekend te kunnen worden ? Wat kan ik meer doen, om mij geheel aan u bekend to maken ? — Dat woord, Philothea, moet Jesus nog dikwijls herhalen: Philippus! — zoolang! — m nog niet! — „Zoolang wacht ik u hier in mijn H. Tabernakel; en nog komt gij .niet. Zoolang reeds overlaadde ik u met gunsten en genaden; nog erkent gij die niet. Zoolang ben ik bij u, om uwentwil, alleen om door u bezocht te worden en u wel te doen ; en nog kent go mij niet.quot;
Ach! dierbare Jesus, wat is dit dan toch I Wij willen alles weten, alles kennen, en vergeten V, door Wien alles en voor Wien alles geschapen is. Wij zoeken de kostbare gesteenten in de diepten der aarde en trachten de hoogte dor sterren te meten; en U, de eenige Oostersche parel en zachte Morgenster der eeuwigheid, gedenken wij niet. Én toch zijt Gij zoo digi
bij ons, en zoo lang reeds. Hierbij denk ik aan liet overgroot getal van diegenen, die IJ niet kennen. Het zijn raillioenen. die nog omdolen in de duisternis der afgoderij ; millioenen, die zich van uwe H. Kerk hebben losgescheurd; millioenen, die de ware Kerk kennende, zich niet hoaden aan hare geboden; millioenen, helaas! ook nog van die ongetrouwe kinderen, die U kennende miskennen , en door hun gedrag in tegenspraak zijn met hun geloof. O mijn Jesus ! tel ik die allen op, wat blijft er nog over voor U, onze groote Koning ! quot;Wie kont U, gelijk Gï) gekend moet zijn ? Wie zoekt U. volmaakt genoeg té kennen in dit hoogheilig Sacrament ?
En toch — zóó lang reeds zijt Gjj met ons! Zal dan ten minste, die treffende klagten uws Harten ons niet opwekken tot ijver? Zullen wij zeiven onverstandig blijven, te midden van zoovele onverstandigen ? —
Antwoord, Philothea! en zie, wat u te doen staat ten aanzien van uwen vei borgen Koning, zoo gij uw oog slaat op die acht honderd millioenen menschen, die uwen Jesus nog niet kennen of erkennen !
III. Letten wij eindelijk meer in 't bijzonder op ons zeiven, dan zullen wij nogmaals ten derde male tot het besluit komen, dat wij Jesus zoo dikwijls mogelijk bezoeken moeten. Ook tot ons is de liefdeklagte gerigt: „Zoo lang reeds ben ik bij u, en nog kent ge mij niet!quot; Tot ons wordt er zelfs, zoo dunkt me, terstond bijgevoegd,
hetgeen Jesus tot de Samaritaansche vrouw sprak: „ O si scires donum Del! 0 indien c/ij de gave Gods kendet, — en wie het is, die van u te drinken vraagt /quot;
Wat moet ons dat leeren ? Den vurigen wensch van onzen Heer Jesus Christus, om steeds inniger gekend te worden ; den lust zijns Harten, dat in onze kennis zijn genot vindt. Hoe hartroerend zijn dan ook deze woorden : „Indien gij kendet,quot; — wat zoudt gij zalig zijn ! „Indien, gij de gave Gods kendet,1'' de gave Gods bij uitnemendheid, Mij zeiven, die tot u spreek, — hoe blijde zou uw hart kloppen, en in mijn Hart zijn Paradijs vinden ! — Maar is het niet, of Jesus te gelijk zeggen wil: Ook gij kent mij nog niet; — en toch — zoo lang ben ik met u ? Is het niet, of er nog onnoemelijk veel ontbreekt aan de ware kennis, die wij van Jesus dienen te hebben?
Ja, zoo is het. En als wij do hand op het hart leggen en antwoorden, Philothoa, naar hetgeen dat hart getuigen zal, dan zullen ook wij moeten uitroepen: Heer! vergeef het ons, wij kennen IJ nog niet genoeg!
Wat moeten wij dan doen, om tot die verdere kennis te geraken ? Het is duidelijk: „Komt tot Mij, en gij zult verlicht worden.quot; Bezoek Jesus, daar vooral, waar Hij in de eerste plaats mede gekomen is, om zich te doen kennen. Zoek Hem, waar' Hij zich het diepst heeft verborgen ; want daarom verborg Hij zich. Let gij hierbij, op uwe innige behoefte aan licht, hulp, troost, dan zult gij nog eerder komen; doch
— 27 —
daarvan is gesproken , nu spreken wij van de kennis. Maar ook deze alleen, hoe zalig zal zij n maken !
„ü te kennen, o hemelsclie Vader, — zoo bad Jesns, — en Hem, dien Grij gezonden hebt, dat is het eeuioiy hiven.quot; Wat zal het niet zijn Jcsus daar te kennen, waar Hij juist om geheel zijn Hart te doen kennen gekomen is; daar, waar Hij hot goddelijk en beminnelijkst Geheim zijner liefde ons vertoont; daar, waar Hij al de schatten zijner goedheid eu alraagt voor ons heeft uitgestort ! O, het weinige, dat wij van Jesus kennen, doet reeds ons hart van liefde gloeijen ; wat kan niet volgen, als wij wat dieper doordringen in die grondelooze geheimen, tiet minste, dat wij van Jcsus kennen, vervult ons hart met blijde hoop, en doet die hoop als een veilig anker doordringen tot in het Heilig der Heiligen en vastklampen aan den troon van het goddelijk lam ; wat zal eene grootere, inniger, hartelijker kennis niet vermogen voor het heilzoekend hart! Daarom sprak Jesus : „ 0 indien gij leendet /quot;
In het kort: de kennis, de ware kenn;s van onzen Heer Jesus Christus is noodzakelijk ; hoe grooter die kennis wordt, hoe vuriger de liefde worden kan; hoe vlammender de liefde, hoe zaliger liet hart. Ons nu, Philothea, ontbreekt het gewis nog aan kennis. Die kennis is hier vooral, bij Jesus in het H. Sacrament te vinden. Derwaarts moeten wij dus heenspoeden, en gelijk de bijen den zoeten honig uit de bloemen, alzoo wij uit Jesus' Hart in het groot Geheim zijns
Harten den zoeten honig der liemelselie -weten-sehap proeven.
Herdenk echter, ten slotte, nog eens, niet ons, maar Jesus' woord : „zóó lang, — en nhg met!quot; „ O indien gij toch eenmaal kendet /quot;
IV.
De pligten hij het bezoek.
quot;Wat er eigenlijk bij een bezoek aan Jesus' Hart te verrigten is volgt van zelve uit den aard van het bezoek, en is ook uit liet voorgaande reeds af te leiden. Tot meerdere duidelijkheid kunnen wij het nogmaals zamen vatten, en terug brengen tot hetgeen 't nutt:gst is bij de voor-hereiding, de voortzetting en het einde, zoo gij wilt, als het ware : de groet, het bezoek en het afscheid.
I. Eene goede voorhereiding is noodig voor elk gebed. Het woord Gods luidt: „Bereid u voor H gebed ; en wees niet als een mensch die God tergtquot; (Eccli. 18, 23); en elders, wat vooral op het werk der volmaaktheid slaat: , Bereid u buitens huis en bearbeid vlijtig uwen akker, om daarna uw huis te boutvenquot; (^pr. 24, 27), dat wil zeggen, in onze zaak; bereid u, eer gij het Huis Gods binnen gaat, en bearbeid den akker van uw hart, om alzoo de noodige schatten te vergaderen , waarmede gij eene woning voor het Hart Gods houwen kunt. In ons land zegt men wel eens: verzint, eer gij begint, en Jesus zelf
- 29 —
' heoft ons geleerd, vooraf ons \ er mogen te bere
kenen, eer wij een paleis (of toren) beginnen te bouwen. Zoo ooit, dan geldt dit hier. Begin derhalve, zoodra gij van plan zijt om Jesus een » bezoek te brengen, met n af te vragen : Waar
heen ga ik? Tot Wier? Waarom? ^'oeg er bij : wie ben 'ik ? in welken staat ? en waaraan heb ik het meest behoefte voor mijne ziel ? Nadert gij de kerk : „Denk waar en tmuromgij hitmen gaaiquot; gelijk ergens op eene kerk in ons vaderland staat geschreven, en vergeet niet niet ware aandacht op het doel van uwe wandeling te letten. Gij kunt u, bij voorbeeld, voorstellen, wat gij doen zoudt, indien men u aankondigde : „Daar is de Koning, hij vraagt naar u, ga spoedig, hij wil u geven al wat gij hem vraagt.quot; Hoe vaardig zoudt ge dan niet gereed zijn, hoe naauwkeurig alles in orde Drengen, hoe oplettend nagaan wat ge te vragen hebt, hoezeer met alle aandacht u voorbereiden. Zoudt ge dit te regt doen voor een aardsehen koning ; Philothea, wat juoot gij niet voor den hemelschen doen ?
Op uwe vragen moet gij vervolgens in het kort antwoorden, en b. v. zeggen : Ik ga naar mijn Jesus, — mijn Heer, mijn Verlosser, mijn Gfd, — mijn Koning, mijn Weldoener, mijn Bruidegom, — of iets dergelijks, wat uwe aan-* dacht vestigen en uwen ijver ontvlammen zal.
Verder: wie ben ik ? ik arme, die aan alles behoefte heb; ik onwetende, die nog zooveel moet leeren ; ik zieke naar de ziel, die toch zoo gaarne genezen zou zijn.
— 30 —
Op deze antwoorden volgt van zelf de begeerte, om bij Jesus te komen ; want ook die moet er zijn ; en ach ! hoe velen verkrijgen juist daarom niets in den Tempel, waarvan toch gezegd is, dat er alles zal gegeven worden, om dat zij er juist ingaan als in hun eigen woning met het hoofd vol zorgen en een hart zonder godsvrucht. Wilt gij, wat dienstig is, aan die begeerte meer lucht geven, zeg dan, met de Heiligen: „Gelijk het hert naar de waterbronnen smacht, zoo verlangt mijne ziel naar U, mijn God !quot; — „Ja, mijne ziel verlangt en kwijnt van begeerte naar uwe voorhoven, o Heer! Wanneer zal ik komen en voor uw aanschijn verschijnen ? Wie geeft mij vleugelen als die der duive, om op te vliegen en rust te vinden bij U !quot; „Ik wil gaan en U aanbidden te midden uwer Engelen in uw heiligen Tempel.quot; — Zoo bad men reeds in 't Oude Verbond ; wat moet gij niet in 't Nieuwe doen ? Of wat was die Tempel, vergeleken met den onze ? -
Gij ziet dus, waar de voorbereiding op neerkomt : eene vraag, een antwoord, en de begeerte. Moeijelijk of langwijlig is dit geenszins. Beproef het, het zal uw lust woiden.
II. Het hesoek zelf laat zooveel toe, dat dit moeijelijk met weinige woorden le zeggen is. Ziehier nogthans eenige hoofdpunten, waarop mag gedrukt worden.
Altoos kunt gij aanvangen met een AM van-geloof. Ach! hoevele schatten worden er verloren door de menschen , wijl hun geloof aan Jesus' tegenwoordigheid niet levendig is. Hoeveel
tragen en laauwen zamp;tteu zich neder voor het altaar van Jesus, alsof hot Jesus'altaar niet was. Zeg mij clan, wat zal Jesus voor hen doen, als zij niet eens aandachtig en ingetogen voor Hem knielen ? God kan zich toch niet laten bespotten : non hridetur. Zorg dus in de eerste plaats uw geloof op te wekken, zoo krachtig mogelijk.
Daarna kunnen andere akten volgen ; die van aanbidding, hoop en liefde mogen niet worden vergeten. „Immers waarlijk, zoo moogt ge tot Jesus spreken, Gij zijt hier wezenlijk en waarachtig tegenwoordig, of Gij zijt er niet. Zoo niet, dan is mijn geloof ijdel, dan is alles ijdel, en bestaat er noch God, noch hemel; want dan zijn wij bedrogen. Maar zoo ja; zoo Gij hier werkelijk tegenwoordig zijt, mot menschheid en godheid, in persoon, en zoo als Gij heerseht aan de regterhand uws Vaders in de eeuwige glorie, hoe eerbiedig moet ik ü dan hier naderen, hoe vurig U liefhebben, hoe onwrikbaar op U vertrouwen ! Meer dan U zeiven kunt Gij niet geven, ü zelf' hebbende, mag ik al het andere verwachten. U zij dan eere, heerlijkheid en glorie, mijn Koning en mijn God.quot;
Eeue tweede zaak, die gij doorgaans verrigten moet bij uw bezoek aan Jesus, is de geestelijke Communie. De liefde wil in de eerste plaats vereeniging; de geestelijke Communie is er een der beste middelen toe. En daar Jesus gekomen is , om het voedsel uwer ziel te zijn , moet gij dit goddelijk voedsel zoo vaak mogelijk gebruiken.
Daarna , of liever zelfs bij die gelegenheid,
kunt gij meer omstandig een Jer boven aangeduide vragen overwegen en beantwoorden. Heden zult gij b. v. Jesns beschouwen als uwen besten vriend, morgen als den Bruidegom uwer ziel, ten derden dage als uwen Koning, en zoo wijders, waarin gij het middel zult vinden, ora uw bezoek telkens nieuw en alleraangenaamst te maken. Splijt dezen Levensboom maar open, de honig zal van zelf vloeijen.
Ten vierde moet gij niet verzuimen, ten minste een kort bezoek aan de gezegende Moedei- van Jesus te brengen. Do Herders van Bethlehem zoowel als de Wijzen uit het Oosten vinden den Heer Jesus niet tenzij bij Maria. Is ook Maria op deze aarde ergens te vinden, waar zal het eerder zjjn, dan bij haren Jesus ?
Wij mogen nog opmerken, dat gij gevoegelijkst do meeste uwer oefeningen van godsvrucht voor het H. Sacrament verrigten kunt. God is overal; doch „hier,quot; heeft Hij gezegd, „zullen mijne oogen en mijn Hart zijn,quot; — hier alleen is op onze aarde ook de H. menschheid van Jesus Christus waarachtig en zelfstandig tegenwoordig.
Begeert gij nog andere oefeningen, die uw hart vertroosten, er zijn er in overvloed, en Jesus zal ze u leeren. Gevoelt gij u b. v. to zeer verstrooid om veel te kunnen denken ; dpo als die krijgsman van wien boven spraak was, sta pal op de wacht voor uwen Heer en Koning. Zoo deed wel eene H. Teresia, die, bij zulke gelegenheden, het oog, als den spiegel van het hart, in stille gelatenheid op het H, Tabernakel
Testigde. „Dit is tocli gemakkelijk, leert zij, en dit kunt ge toch altijd.quot; Eu het zal u reeds een schat van genaden en een hemelschen troost geven, bij de gedachte: „Ja, mijn Jesus! veel bidden kan ik niet; ik voel mij ook nog niet ontvlamd door uwe liefde. Maar ik aanbid u toch, en ik juich bij de gedachte : daar, in dat H. Tabernakel, daar zijt Gij waarachtig tegenwoordig.quot;
De H. Maria Magdalena de Pazzi trachtte zoo digt mogelijk het altaar te naderen, om zich meer op te wokken tot godsvrucht in de nabij heid van Jesus. Eeods vóór hare eerste H. Communie, plagt zij, op de dagen waarop hare godvruchtige moeder den Heer ontvangen had, zooveel mogelijk bij haar te blijven, om des te digter bij Jesus te zijn.
Gij kunt verder nadenken over alles wat gij in Gods Tempel ontmoet: over hot altaar waarvoor gij knielt, over het Tabernakel waarin Jesus schuilt, over het slot, dat Hem als 't ware voor u opsluit, over de gedaante waaronder Hij verborgen is. Gij kunt letten op de sieraden van het heiligdom, op de gewijde kaarsen van het altaar, op de bloemen zelfs die het versieren, en vooral op de godslamp, (waarin zoovele Heiligen hun lust hebben gevonden) en op het H. Kruis, dat op elk altaar aanwezig is en het voor u als tot een nieuwen Calvarieberg maakt. Kortom, gij hebt maar rond te zien, om in alles, wat u omgeeft, een middel te vinden, dat U tot Jesus brengt. Voor Hèm toch, den Heer der
ïempols, is de Tempel; voor Hèm al wat daarin is.
Daarin zijn nog in de eerste plaats de II. Engelen des Hemels Zie, zjj omringen u van alle zijden, zij liggen met n op de knieën, zjj vinden hier zelfs geen minder zaligheid dan in hun hemelsch Paradijs. Kunt gij anders niets doen, offer hunne gebeden, hunne liefde, hunne aanbidding aan Jesus op, en gij hebt veel gedaan.
Nog een enkel woord over eene andere troostrijke waarheid, te wreten: over de bijzondere aandacht, die gij hier verschuldigd zijt aan de allerheiligste Drievuldigheid. Het is waar. God is overal tegenwoordig; maar met een bijzonder welgevallen is Hij hier, waar Jesus menschheid, altijd met de godheid vereenigd, in het brandpunt zijner liefde woont. Waar de /oon is, daar is de Vader, en daar is ook de H. Geest. De drie hebben maar ééne en dezelfde natuur. Waaruit volgt, dat de Vader en de H. Geest, in de overigens onmogelijke vooronderstelling dat zij niet overal tegenwoordig waren, toch hier zouden tegenwoordig zijn, wijl hier de Zoon is, die één is mot den Vader en met den H. Geest.
Vraag nog, Philothea, of er oefeningen zijn, die u bij Jesus' bezoek allerheilzaamst kunnen bezig houden !
III. Wat gy eindelijk aan Heinde van elk bezoek te doen hebt, komt n wol zelve voor den geest.
Vooreerst moet gij ledatilan voor oene gunst, die u boven millioenen menschen geschonkea
is, en waarvan gij zelf de onschatbare waarde nooit zult beseffen. Jesus is hier tegenwoordig, en het is uw pligt Hom te bezoeken, maar, dat Hij u herwaarts getrokken heeft, u de genade van Hem te mogen bezoeken schonk, dit was zijn werk,— en wee u, zoo gij het vergeet! „Ik zal trekken'''' heeft Hij gezegd, en „ik heb u geroepen, niet gij Mij.quot; — Elk zijner zoete inspraken was een nieuwe gunst voor uw hart. Bovendien heeft Hij uw gebed aanhoord, en, zoo gij goed gebeden hebt, ook onfeilbaar verhoord voor 't geen u zalig is. Eindelijk heeft Hij gewis, als gij maar wèl hebt opgelet een of ander harte-woord tot u gesproken, en ten slotte, (door de geestelijke Communie» zich zeiven nogmaals aan u geschonken. Daardoor heeft Hij uw hart aangenomen, Zijn goddelijk Hart gegeven, en met u zijn eeuwigen vriendschapsbond hernieuwd.' Hoevele redenen, om Jcsus dank te zeggen! Doe het dus, en zooveel mogelijk op eene wijze, die laat gevoelen, dat gij weet wat gij gedaan en wat gij ontvangen hebt.
Na de dankzegging kunt gij u verwijderen, — ofschoon het wèl te wenschen ware, dat het u moeite koste, zooals vroegtr aan een H. Aloysius. Wanneer hij trouwens zijnen God in het H. Sacrament bezocht had, dan was het hem lastig zich te verwijderen. Op nieuw en nogmaals zag men hem nederknielen, herhaaldelijk zijn oog op het voorwerp zijner liefde werpen, en alleen de gehoorzaamheid was sterk genoeg, om hem eindelijk als van Jesus' boezem los te scheuren.
— 36 —
De Z. Margareta—Maria geeft ons hot middel aan, om heengaande toch bij Jesus te blijven-Het is bekend, hoe zij onophoudelijk tot het H. Sacvament getrokken werd. Al haur vrije oogenblikken bragt ze door bij haar goddeljjken Bruidegom; uren achtereen lag zij vaak onbewegelijk voor Hem op de knieën. Moest zij heengaan, dan gevoelde zij eene onbeschrijfelijke smart; ja, het scheen haar toe, dat alsdan haar hart verdeeld en als in tweeën gescheurd werd: zoo hevig trok haar het voorwerp harer liefde. Wat kon zij doen? — Zij rigtte zich tot haren goddelijken Bruidegom, Hom smeekend haar niet te verlaten, daar zij van haren kant Hem niet verliet, dan om Hem te gehoorzamen en aldus te behagen; zij vroeg dan, dat Hij met haar mogt willen medegaan naar alle plaatsen, door de gehoorzaamheid aangewezen (Vie: p. 86.) Zij deed meer: zij liet eenige H. Engelen of Heiligen in hare plaats voor ket altaar, om Jesus zonder ophouden te blijven aanbidden. Zij smeekte hen, de akten van liefde, dankzegging, aanbidding voort te zetten, tot dat zij wederkwam. Zoo bleef zij waarlijk, zooveel doenlijk, bij Jesus, terwijl Jesus bij haar bleef, en het zoete bezoek aan het goddelijk Hart onophoudelijk duurde.
O Philothea ! wat zou ook voor ons dat uit-muntendste aller bezoeken zoet worden, als wij maar in de verte de Heiligen trachtten te volgen ! Hoe dikwijls zouden wij op nieuw dat goddelijk wonder gaan beschouwen ja genieten misschien
het grootste dat bestaat; — van altoos verzadigd toch altoos vol dorst te zijn, zooals Jesus geloord heeft: Die van dit water drinkt zal geen dorst meer hebben (Jo. 4, 13.) en elders: „Die mij drinkt zal op nieuw dorst hebben (Eccli. 24, 29), en wederom : Zalig zij, die hongeren en dorsten naaide regtvaardigheid, want zij zullen verzadigd worden (Mt. 5 , 6) Hoe gelukkig eindelijk zouden ook wij dan met den Psalmzanger bidden en juichen:
„Hoe liefelijk zijn uwe woningen, o God, o „Heer der legerscharen ! Mijn ziel verlangt en „kwijnt van lietde naar 's Heeren voorportalen ! „Mijn hart en mijn ligchaam springen op van „vreugde in God, in den levenden God! Want „zie! het musehje vindt zich een woning, en „de tortel een nest ter rustplaats voor hare „jongen, — Alzoo ik — uwe Altaren, o Heer „der legerscharen mijn Koning en mijn God!quot; (Ps. 83).
—«CXB©—
— 38 —
Do geestelijke eonmunie bestaat in eene vurige begeerte, om Jesus te ontvangen en in een dankbaar gevoel des harten alsof men Hem werkelijk ontvangen had. Zij bestaat dus in een akt van begeerte en van liefde.
De geestelijke comraunie is derhalve zeer gemakkelijk te doeiv zelfs te midden der gewone bezigheden, zegt een godvruchtig schrijver. Men kan ze verrigten, zonder dat iemand het merkt, ook over dag, zelfs na don maaltijd, en zoo dikwijls men er tijd toe heeft, leert de H. Alphonsus. Dezelfde Heilige voegt er bij, dat alle personen, die waarlijk godvruchtig zijn, zich eene gewoonte maken van dikwijls op geestelijke wijze te communiceren. De H. Kerkvergadering van ïrente, zegt hij, heeft deze gewoonte zeer geprezen.
Genoemde Heilige brengt tot bewijs van de hooge waarde der geestelijke communie twee voorbeelden in 't midden. Jesus toonde eens aan de stichteres van het klooster der H. Catharina van Senen te Napels, twee kostbare vazen; de eene was van goud, de andere van zilver. „In de gouden vaas, sprak de Heer, bewaar ik uwe sacramenteele, in ae zilveren vaas uwe geestelijke communiën.quot; En tot de Z. Joanna van het Kruis zeide de Heer : „dat zij bij elke geestelijke communie eene genade ontving die eenigermate gelijk was aan die, welke zij zou ontvangen
— 39 —
hebben als zij werkelijk Jesus' ligchaam had ontvangen.quot; Ik wil hier niets bijvoegen, dan de schoone wijze om geestelijk te communiceren, door denzelfden H. Alphonsus ons voorgesteld.
Aanbiddelijke Jesus, ik geloof vastelijk, dat gij waarachtig tegenwoordig zijt in het H. Sacrament, ik aanbid U, ik hemin U boven alles, en ik begeer met al de vurigheid mijner ziel U te ontvangen. Daar ik II echter voor dit oogenblik niet op sacramenteele wijze ontvangen kan, kom ten minste geestelijker wijze in mijn hart. Ik vereenig mij met U, alsof Gij er reeds werkelijk in gekomen waart, en ik wijd mij geheel aan U toe ; laat niet toe, dat ik ooit van U gescheiden worde. (Vis. a. S. S.)
Zijt gij gewoon de geestelijke communie dikwijls te doen, dan is het zeer dienstig, nu en dan den gewonen Akt een weinig te veranderen. Veel woorden zijn niet noodig; een groot hart is genoeg. Gij kunt dan b. v. de Akten van geloof, hoop en liefde bidden, —- u voorstellen, of gij het goddelijk Kind uit de handen dor H. Maagd ontvingt, — u vereenigen met de H. Engelen, die Jesus omringen, — u wonden naar eene
— 40 —
plaats, waar Jesus in het Tabernakel rust, — en zoo wijders. De hoofdzaak is, dat gij vurig begeert, en veel bemint. — Wees dan niet bevreesd. Tel zelfs uwe geestelijke communiën niet angstig. De H. Liguori wenscht dat gij tot driemaal toe de geestelijke communie doet bij elk Bezoek.
— 41 —
„GOD m IK.quot;
De ziel) in aanbidding, vernedering, en ver-fetomming.
Almagtige en eeuwige God, beminnelijke en aanbiddelijke Jesus, Hart Gods hier waarachtig tegenwoordig, — daar lig ik dan voor U neder in het stof, — en weet niet, hoe aan te vangen.
Gij hier, — en ik, o mijn God ! zoo ragt vóór U, zoo digt bij U, zoo -waarachtig met U, — en nogthans niets ziende, niets hoorende, niets voelende, — wat zal ik doen ? Voorwaar, ik kan althans reeds zóóveel begrijpen, dat ik, in de eerste plaats, moot uitroepen : „waarlijk, dit is een verborgen God!quot; {vere Mc est Deus ahscondiUts); „dit is een geheim; hier is een afgrond, dien mijn geest niet peilen, mijn hart niet doorgronden kan.quot; Eu tegelijk beeft dat hart van eerbiedigen schroom, terwjjl van den anderen kant mijn geest opspringt van blijdschap in God, mijn Zaligmaker.
quot;Want, — even als zij, die dit eenmaal gezongen heeft, even als de zaligste en hoogstbevoorregtc Maagd, uwe Moeder, U eens onder het hart heeft gedragen, gelijk zij zoo dikwijls en zoo warm U aan haar moederlijk Hart hoeft gedrukt; even waar en waarachtig zijt Gij ook hier op dit altaar tegenwoordig ; of liever, nog schooner dan
3.
Gij toen waart, nog heerlijker en glansrijker, nog wondervoller en goddelijker, nóg op meer verheven, onbegrijpelijke en liefelijke wijze dan toen, zijt Gij hier met vleesch en bloed, met ziel en ligchaam, met godheid en menschheid, èn waarlijk, èn wezenlijk, èn zelfstandiglijk, zoo als ge troont aan de regterhand uws Vaders, voor mij, arm schepsel, onder deze kleine en geringe gedaante van brood, in persoon tegenwoordig.
Dit geloof ik. Heer Jesus! en ik aanbid U.
Ja, Heer, mijn Schepper en Verlosser, mijn lust en mijne liefde, mijn God en mijn Al, — ik zie U niet; maar wie kan ü zien ? Ik begrijp nwe tegenwoordigheid niet; maar wie kan ze begrijpen ? Ik heb echter uwe stem gehoord, en ik hiister aanbiddend toe naar hetgeen Gij zelf, die de eeuwige Waarheid zijt, verkondigt. Spreek, Heer, en laat mij nogmaals hooren, wat Gij gezegd hebt! v
Jesus. „Dit is mijn ligchaam,—heb ik gezegd,— \ „en dit is mijn bloed. — Doet dit ter mijner B gedachtenis.
„Ik zal met u blijven tot aan de voleinding» „der eeuwen. Waar een ligchaam is, daar zullen „zich de arenden vergaderen. Waar uw schat „is, daar zal uw hart zijn. Mijn lust is het te „wonen met de kinderen der menschen. Die „mijn vleesch niet eet en mijn bloed niet drinkt, „zal het leven in zich niet hebben. Komt tot „mij, die belast en beladen zijt, en ik zal u „verkwikken. Leert van mij, omdat ik zacht-„moedig en ootmoedig van harte ben. Die dorst
— 43
„heeft, dat hij tot mij kome, ea cliinke. Komt ren koopt u zonder geld en zonder ruilings-„prijs 'wijn en melk.quot;
„Voorwaar, voorvaar, ik zeg vi: mijn vleeseh „is waarlijk spijs en mijn bloed is waarlijk „drank. Neemt, en verdeelt liet onder n. Neemt, „en drinkt er allen van ; en doet dit, zoo vaak „gij het doen zult, ter mijner gedachtenisquot;.
De ziel. Dit hoor ik. Heer! en ik verstom. Dit hooren de Serafs des hemels, en zij verstommen. Dit hoort de geheele schepping, mensch en Engel, en zij staan verstomd over dit woord, en nog meer over de kracht van dit woord, dan toen eenmaal uw goddelijk magtwoord klonk dat de wereld schiep en het licht, op uw Fiat, uit de duisternissen te voorschijn riep. En als zij eindelijk één woord spreken durfden, wat zouden zij zeggen ? — „qv.is consiliarius ejus faitquot; v.'ie is toch hierbij Gods raadgever geweest ? Wie heeft U aangespoord, o God ! wie gedrongen, om zulk een schat aan uw arm mensehen-kind te geven ?quot;
\ En Gij antwoordt: Helde.'1''
O liefde ! quot;Wie zal dan de diepten des afgronds uwer ontfermingen peilen ?. Wie zal de hoogte uwer opstijgingen meten ? Wie de lengte en breedte uwer eindelooze zegeningen beseffen? — Niemand.
Ik voor mij zou dan ook niets anders will zeggen, dan : Jesus, mijne liefde ! Mijne Itefde, ja ; maar mijne eindelooze liefde ; en daarom : mijn lust, mijn schat, m|jn Manna, mijn Paradijs,
- 44 —
mijn God en mijn Al! Maar acli! waarom moeten hier do woorden ontbreken ? waarom de beelden .of teekens ? waarom de uitdrukking met het gevoel ? — Tenzij, omdat Öij hier zijt, mijn God, als 't ware met een goddelijken afgrond: een afgrond van magt en wijsheid, een afgrond van goedheid en liefde ; een afgrond van zelf-vernedeiing en eindelooze barmhartigheid. Omdat Gij hier zijt met al de volheid uwer Godheid, waarvoor slechts iwee woorden volmaakt geldig zijn: uw Alles, en mijn Niets. Omdat Gij hier zijt, de Oneindige en Eeuwige, voor wien ik minder dan niets ben, zoo ik tevens mijne on-. getrouwheid en ondankbaarheid beschouw.
Hier immers woont Gij, eeuwige liefde ! Hier eetelt en troont Gij, goddelijke Koning! Hier leeft en heerseht Gij, God aller harten! Hier bemint en zorgt Gij. ja, ik mag meer zeggen, hier verdraagt en verduurt Gij nog immer voort, en zóó lang en op zoo liefdevolle wijze, al den hoon en den smaad, al de koudheid, onverschilligheid en ondankbaarheid der menschen.
Ja, hier zijt Gij, Gij die zijt, en die alleen zijt, I lie Gij zijt. Hie^ zijt Gij, de ééne, oneindige, levende God, — en voor mij, armen ménsch, zijt Gij hier. Hier, in dit klein Tabernakel, op dit nederig altaar, achter een handvol zilver, onder die geringe gedaante, in dien donkeren kerker, bij deze stilte des doods, in deze vaak volslagene en des nachts zelf huiveringwekkende eenzaamheid, hier, in ons midden, onder één en hetzelfde dak met ons arme menschen, hier
— 45 —
verblijft gij, — mijn God en Schepper, raijn Verlosser en Zaligmaker, mijn Beschermer en Vriend, mijn Verzorger en quot;Weldoener, mijn Vader en Broeder, de Beminde mijner ziel, de schat mijns harten, de kracht mijns geloofs, de steun mijner hoop, de lust der Engelen, do Heer der aarde, do glorie des hemels. God -van God, Licht van Licht, hot eeuwig en onveranderljjk quot;Woords des eeuwigen Vaders. Hier woont Gij, omhuld 'ja met digte sluijers, doch waar en waarachtig tegenwoordig ; verborgen als in een zee van geringheid en vernedering, doch eindeloos magtig, wijs en alwetend , van eeuwigheid tot eeuwigheid God, van uwTe tijdelijk geboorte ] tot in eeuwigheid Godmensch; van toen af tni/n'/ Jesus, dat is : God-Zaligmaker, en aldus mijne zoetheid, mjjno zaligheid, de mijne ; aldus Christus, de Messias, de Gezalfde; aldus Koning en Priester en Profeet bij uitnemendheid; aldus waarlijk Maria's Zoon en waarlijk de Zoon van God ; aldus al mijne hoop, mijn wellust, mijne liefde.
Hier zijt Gij ; — en Gij zijt hier — voor mij ; Gij, de Oneindige, — en ik — het Niet! Wat zal ik meer zoggen, Heer ! of wat doen ? En als dit van uwe zijde geen overmaat van goedheid is, waar is zij dan ?
— En toch, — misschien juist daarom — Tioor ik in de verte nog een kreet opgaan, die eens door de ongeloovige Joden werd aangeheven : „ Durus est hic sermo, te hard is die taal, ivie kan ze verdragen ?quot;
— 46 —
„Eon God op aarde ! een God gevangene der liefde i Een God zich ontledigend van al zijne glorie, om zich op die wijze aan de raenschen te schenken, — wie kan het gelooven ?quot; — En zij verlaten U, Heer Jcsus ! als 't ware om uw te groote Goedheid.
Luid moogt Gij dan roepen: „Ik ben do waarheid, en mijne woorden zijn geest en levenquot;— Ik hen die ben, en blijf altoos dezelfde, het Woord des Allerhoogsten in de hoogten en de eeuwige Wijsheid des Vaders; maar .mijn lust is het met de kinderen der menschen te wonen,quot; en daarom werd en blijf ik hun me'.!gezel op aarde, en maakte ik ,.mijn ligchaam waarlijk tot spijze en mijn bloed waarlijk tot drank hunner zielen. Ik ben God, en dus grooter dan uw hart, — waarom gelooft Ge mij niet ?quot;
Zij blijven volharden. En helaas ! dat zij juist in de overmaat uwer goedheid een steun voor hun ongeloof willen zoeken! „Een God met ons. God op aarde, God aldus zich hier verbergend, o neen ! zoo lasteren zij, dat is onmogelijk, zóó goed is God niet, zóó goed kan God niet zijn, „Die taal is te hard; wie kan ze verdragen?quot;
Arme mensch! als of de magt en goedheid Gods naar uw nietig begrip mogten afgemeten worden ! Als of God niets kou doen, wat uw verstand te boven gaat ! Als of Hij u niets kon geven, wat gij onmogelijk öf uitdenken of begrijpen kunt!
Ik geloof het des te vaster, o mijn Koning en mijn God I Ik geloot, dat Gij eindeloos wijs
— 47 —
en evenzeer oneindig goed en magtig zijt. Ik geloof, dat uw woord is gesproken; JHt is mijn ligchaam ; dit is mijn bloed en ik geloof liever, duizendmaal liever, dat ik weinig of niets begrijpen kan van uwe eindelooze goedheid, dan dat ik twijfelen zoude aan uwe leer, en dus ook aan uwe wezenlijke en waarachtige tegenwoordigheid. Heer! versterk nogthans mijn geloof; maak het vooral levendig lt;?n praktisch, en ontvang nogmaals de innigste betuigingen mijner dankbaarheid, aanbidding en liefdj.
Mijn God ! kan 't raooglijk heeten ,
Dat Grij hior schuilt voor mij ,
En ik U zou vergeten —
Miskennen nog daarbij ?
O neon , dit kan niet wezen
v'oolang een letter glooit Van 't geen hier slaat te lezen Aan 't Harte Gods ontvloeid :
„Mijn God — en ihr — Och arme !
Wie waagt een letter meer,
Dan — dat zich God erbarme,
Ik zinke aanbiddend neer.
En gij, o allerzaligste Maagd en Moeder Maria, die beter dan iemand het liefderijke Hart van uwen, ook onzen Jesus gekend hebt, — bid voor mij, opdat ik voortaan der H. Teresia's woord „God en ik,quot; vooral hier bij Jesus' altaar goed
— 48 —
moge begrijpen. „Ik moet zoo teven, leert zij, alsof „God en ikquot; alleen op deze aarde bestonden.quot; En waar geldt dit eer en in vollen zin, o Moeder Gods! dan hier voor dit heilig altaar. Aanbid dan met mij onzen Jesus. Offer mij geheel aan Hem op, en vraag de genade, dat ik van nu af mijn grootsten lust vinde in liet be-xoeken van onzen Jesns, dio zijn goddelijk Hart hier geheel aan ons schenkt.
Oefening. 1. Akten van geloof, hoop en liefde. 2. De geestelijke Communie. Zie boven blz. 38.
Denkspreuk. „quot;Wegens uw woord, en volgens uw Hart hebt Gjj (o Heer !) al deze wonderdaden gedaan, zoo dat Gij (die) bekend maaktet aan uwen dienaar.quot; 2 Kon. VU. 31.
— 49 —
X w E E » T. BEZOEK. HET HART GODS.
Zijt Gij zelf, mijn God en Zaligmaker, op zoo wondervolle wijze in dit hooglheilig Sacrament persoonlijk tegenwoordig, dan moet hier, meer dan ergens, uw Heilig en aanbiddelijk Hart mijne aandacht tot zich trekken.
„ Waar uw schat is, daar is uw hartquot; — hebt Gij gezegd. Waar Gij zelf in persoon en onverdeeld met geheel uw verheerlijkt ligchaam aanwezig zijt, daar klopt gewis uw Hart in 't midden van uw boezem, en is het, ja van zelf, het middelpunt der harten.
Poch er is meer, gewis meer, dat mij op deze plaats aan uw goddelijk Hart laat denken. Immers, uw Hart was het. God der harten, dat alleen zulk een liefdevol Geheim uitvinden kon en uitgevonden heeft. Neen, in geen menschen-, in geen Engelenhart kon het opkomen, zulk een onschatbaar liefdeblijk van uw Hart af te smeeken of te verwachten. Alleen een goddelijk Hart kon dat vinden, gelijk ook enkel een goddelijk Hart het kon geven. En Het heeft het gegeven.
Het heeft het gegeven ; voorzeker, en ook dit geeft een nieuwe reden, dat bijzonder dit Sacrament, op eigenaardige wijze, door uw minnend Hart ons geschonken, door uw H. Hart voor ons ingesteld is. En hoe dit ? —
O, ik denk aan uw heilig Kruis, en aan het
- 50 —
laatste bewijs uwer goddelijke liefde op dat kruis ons geschonken. Yloeide daar niet, toen Gij uw Hart liet openen, uit diens open wond uw laatste bloed ? En was dat niet, zooals de H. Leeraars verkondigen, de levende afbeelding van dit hoogheilig Sacrament ? Waartoe ook zou dit bloed gegeven worden zoowel als hot daardoor afgebeelde Sacrament, zoo niet om de harten te doen leven (et vivent corda eorum), om de harten tot U te trekken, om alle harten zoo na en innig mogelijk met uw goddelijk Hart te verbinden ?
„Ik zal alles tot Mij trekkenquot; (omnia traham) hadt Gij beloofd; en zoo dat uw plan was, minnelijke Jesus! hoe hadt Gij het krachtiger kunnen doen, op wat wijze het volmaakter ten uitvoer kunnen brengen ?
Gewis , mede op dien grond heeft dit Sacrament den naam ontvangen van Sacrament der liefde ; ook daarom heet het met regt de liefde der liefde (amor amoriim), en het brandpunt en middelpunt der liefde; allen overigens zoovele namen, die insgelijks op uw 11. Hart passen en daaraan zelfs door uw kinderen gegeven zijn.
Van daar vorder uw hartewoord toen gij op 't punt waart dit H. Sacrament in te stellen : „Allervurigst heb ik verlangd dit Pascha met n te eten van daar uw hartewensch aan 't slot van den maaltijd, in een hemelsch Pascha overgegaan, dat is: in ons Sacrament: „Doet dit, zoo dikwijls gij het doen zult, ter mijner gedachtenis.quot; Van daar nog, dat juist bij die gelegenheid do leerling der liefde aan uw goddelijk
— 51 —
Hart rusten raogt, om er de rijkste liefdescliatten aan hun bron zelve te putten.
Het geschenk derhalve, door uw Hart uitgevonden, door uw Hart zóó begeerd, door uw Hart ons geschonken, en dus van alle zijden op uw Heilig Hart wijzende, is dit zelf niet in do eerste plaats het heiligdom, dat uw goddelijk Hart bevat, de schatkamer waaruit 'iet ons gegeven wordt ? Is het niet, om zno te zeggen, uw Hart zelf, gewis \an uw persoon niet gescheiden, maar als onverdeeld en op eigenaardige wijze aan ons geschonken ?
O voorzeker, allerminnelijkst Hart Gods, als Gij ergens U mededeelt dan is het hier; als Gij ergens als waarneembaar, als tastbaar voor ons geworden zijt, dan is het hier ; hier, in dit Geheim der geheimen, waarin Gij niet slechts uwe liefde, dat is uw Hart, maar „al de schatten uwer liefde hebt uitgestort.quot;
Jesus. Mijn kind ! Zoo is het. Eu als go liet nog inniger beseffen wilt, herinner u de talrijke wijzen, waarop ik mijn Hart in dit II. Sacrament aan mijne dionarou vertoond heb, do verschillende zinnebeelden waaronder ik het toonde, en de duidelijke lossen, die ik daarbij heb gegeven.
De zie'. Ja, minnelijke Meestor, ook dat alles lierinner ik mij, en dat alles leert mij dezelfde waarheid. Ginds zag eene H. Catharina van Genua U zelven uit uw H. Tabernakel de geheele wereld in vlammen zetten. Elders zag de H. Francisca van Rome uw goddelijk Hart als eene onuitputtelijke Bron, te vinden op hot godgewijd Aliaar door al die heilig en zalig willen worden.
Aan den eeue toonde G ij U - als zoete spijze, aan den andere als een veilige schuilplaats, aan allen, vooral in dit Sacrament, als de eeuwige Fontein der genaden en der liefde. En hoe hebt Gij niet, ter gelegenheicl der laatste en groote verschijningen, U aan de Zalige Margareta Maria vertoonen willen. Was liet niet onder hot octaaf van het H Sacramentsfeest, — ter gelegenheid dat Gij op het altaar waart uitgesteld, — en wel in of boven het Taoernakel ? Hebt Gij zelf niet vastgesteld, dat het feest van uw H. Hart zou gevierd worden, op den eersten vrijdag, en zoo ook den eersten dag, na het octaat van het H. Sacramentsfeest ? En hoe zoet toonde Gij daardoor aan, wat Gij overigens veelmalen herhaald hebt, dat de devotie tot uw goddelijk Hart met die tot dit H. Sacrament in het naauwste verband staat. Hoe duidelijk hebt Gij dit verder doen zien, door juist eene H. Communie, of negen Communiën, of eerherstelling, of eereboete, later Eerewacht en Eerherstellende Communie, voor uw goddelijk Hart van ons te vragen.
Ik begrijp het dus, mijn goddelijke Leeraar! Al wat de devotie tot uw 11. Hart aangaat, is ten naauwste verbonden met deze uwe tegenwoordigheid op onze H. Altaren en met de gaven en genaden, die Gij daardoor ors mededeelt. O, mogt ik dan ook. God mijns harten, dit nooit weer uit het oog verliezen ! Mogt ik immer uw goddelijk Hart in al zijn glanzen hier zien schitteren, en ook steeds daarvoor, gelijk uwe H. dienaars, dankbaar zijn. Ik wil
— 53 —
ten minste, zoo dikwerf ik bier vóór U Ter-schijn, mij die gave te binnen brengen. Ik wil U zien, - ik zie U, mijn goede Jesns, uw H. Hart aan 'mij vertoonende. Ik zie, hoe Gij uw boezem opent, om mij dien onwaardeerbaren schat inzonderheid hier te doen vinden. Ik zio TJ, wijzende op uw rozenroode wonde, bet eeuwig gedenkteeken uwer smart en uwer liefde. Ik zie de doornen, hier insgelijks met bijzondere reden dat teér beminnend Hart omknellende. Ik zie de vlammen, die er uit \oortschieten, om my, om al de mijnen, om heel de aarde in 't reinste liefdevuur te doen gloeijen. Ik zio het H. Kruis, dat midden in die vlammen schittert, en boven op uw open Hart al do gaven uwer liefde als in één trek te binnen brengt. Zoo heb ik lijden en liefde, liefde en Sacrament, Sacrament en Hart, alles te gelijk, als in eon levenden spiegel, voor oogen, en aanbid ik U teregt met allen lust en liefde, o Hart van God, in dit H. Sacrament.
En o, wat zijt Gij schoon, wat zijt Gij liefdevol, wat zijt Gij tevens, hier vooral, in al uw nederigheid, vol glorie ! Wees gegroet dan, o goddelijk Heiligdom ! Wees gegroet, heilig middelpunt der liefde ! Wees gegroet, heraelsche Magneet dor harten, en trek voortaan alle harten, trek ook mijn hart tot U. Ja, trek het, Heer, in de zoete boeijen uwer liefde, en trek het zóó sterk, dat het nooit weêr van U gescheiden worde.
Wio voelt zijn liai-t niet gloeijen,
Mijn Jesus, die U kent,
Ziefe hij U liier in boeijen Gekneld in 't Sacrament !
O goddlijk wonder,
Wie doet onder.
Of uwe wijsheid, of uwe magt.
Of uwe liefde.
Die ik griefde T'oor menig' stoot uw Hart gebragt ?
Wis, geen van drieën ; allen winnen 't.
Alleen de liefde triomfeert.
Waar 't Harte Gods ons hart beminnend In 't Sacrament als God regeert.
U zij dus glorie !
U Victorie,
0 Liefde zonder maat of end !
Die, om de harten Uit te tarten.
Triomfeert in 't Sacrament.
O allerzuiverst en onbevlekt Hart van Maria, dat beter dan iemand de onschatbare gave begrepen hebt, ons door uwen beminnelijken Zoon Jesus, in dit Sacrament geschonken, bid Gij met mij en voor mij, opdat ik altijd die goddelijke woldaad waardeere. Ook uw Hart kan ik wel het beste bij het Hart van uwen Jesus vinden.
— 55 —
\
Waav zou het liever zijn, dan bij Hem, v.ieu gij zoo liothebt ? Verhoor rae dan, o moederlijk Hart! O Paradijs der Godheid. (H. Jgt;ern.) O kostbaarst gewrocht des Allerhoogsten (H. Ephrem) O meesterstuk zjjner handen ! (IJ.) O Paleis der allerheiligste Drievuldigheid! (H. Bouav.) Verhoor mij, en leer mij Jesus' Hart kennen, en schenk mijn hart aan hot zijne in dit hoogheilig Sacrament. Wees gegroet, Maria.
Oefening. Opdragt aan Josus' Hart, geestelijke CoiHinunie.
Denkspkeuk. „Heer! ditmaal zal ik al mijoe kwalen op uw hart leggen.quot; (Ex. 9, 14.)
— 56 —
HAEÏ MET HART.
Indien Gij altijd bij ons in dit H. Sacrament tegenwoordig ziji, beminnelijke Jesus, dan is er weinig duidelijker dan deze waarheid, dat ook te dezer plaatse onophoudelijk ons hart bij uw Hart moet wonen. Zoo vaak ik dan ook, zoo als nu, mij aanbiddend voor U nederwerp, komt als onwillekeurig bij mij de gedachte op : och ! de dwaze wereld, de ligtzinnige wereld, de misleide wereld! en wederom; o, do wijze christen, de gelukkige christen, de zalige liier met zijn God vereenigde christen! Hoe komt da t zoo ?
Jesus. Mijn kind, te regt moogt gij altijd die gedachten koesteren, en terstond ook zult gij die begrijpen, zoo gij wel kt op den aard van een bezoek. Wat vraagt toch voortdurend uw menschelijk hart; wat zoekt het; eu waar zal het beter dan kier dien schat kunnen vindon ?
De ziel. Ik begrijp U, Heer Jesus ; uw Hart geeft het antwoord, en het mijne meteen. Het hart der menschen wil bezoeken of bezocht worden. Het verlangt naar gezelschap, het zoekt naar mededeelingJ het wil volstrekt uitstorting van zich zelf, en het zal niet rusten tot dat het een ander hart om daarmee en daarin te rusten gevonden heeft. Hoe schoon en hoe dikwijls hebt Gij zelf, o goede Jesus, dit van ouds
laten hooren ; „Wee hem, die alleen is, — zoo luidt het daar, — want als hij valt, heeft hjj niemand, die hem op kan beuren! (Eccl IV. 10) „De droefheid, in 's mensoheti hart, drukt hem neder; maar dool• een goede aanspraak zal hij verblijd wordenquot; (Spr. 12, 25). „Een getrouwe vriend is een sterke bescherming ; en die hem vindt, vindt een schat''. „Een getrouwe vriend is een geneesmiddel, dat hot leven en de onsterfelijkheid verleent; en die den Heer vreezen zullen hem vindenquot;. (Eccü. 6, i4, 16). Nog meer : „Niets is er te vergelijken bij een trouwen vriendquot;,#— en „indien uw vriend standvastig blijft, dan zij hij als uws gelijke.quot; (Eccli. 6, 15, 12).
Maar is het niet. Heer, of Gij, op deze on vele andere plaatsen, ons uw eigen beeld in de afbeelding van den waren vriend geschetst hebt? Laat het zijn, de waarheid kan er slechts bij winnen, ons hart heeft bezoek noodig, en liet wil een vriend vinden, al was. het God zelf. Het wil een bezoek, om te troosten of vertroost te worden; om te vereeren of zich te doen eeren; om raad te geven of dien te ontvangen; om gunsten af te bidden of die te verleenen, om quot;te beminnen, zich te vermaken, te genieten. Een bezoek overigens, zooveel te aangenamer als de bezochte meer bemind, zooveel te nuttiger als de bezochte magtiger is. Een bezoek, dos te naarstiger gezocht, te gretiger gebragt, te duurzamer volgeliouden, hoe meer het nuttig is
4.
— 5S —
•voor den bezoeker, aangenamer aan den bezochte,, gelukkiger voor beide. Van daar wel die nieuwe banden, vooral in onzen tijd gelegd over bergen en zeeën, tusschen wereld- en werelddeelen. Van daar die zucht naar eenheid onder al wat op aarde is, als o;n althans daardoor het waar geluk te vinden.
Zou dat ooit baten ? O mensch, wat dwaalt gij ! Wien zult gij vinden, die aan al de begeerten van uw hart kan voldoen ? Waar woont hij , die voor elke wonde uwer ziel zijn hemelbalsem kan geven ? Gij zoekt veelligt een rijke, een prins, een vorst misschien, overigens verre te zoeken, moeijelijk te naderen, zelden te spreken. Gij zoekt een mensch, in elk geval, die u vaak niet eens hooren, zelden begrijpen, nooit met al uw kwellingen zich vertrouwd wil maken. En dan nog ? wat zal hij kunnen doen ?
En hier integendeel vind ik uw Hart, o mijn God! U zelf, op wiens borst geschreven staat: „de Heer der Heeren en der Koningen Koning.quot; Hier vind ik U, gekluisterde der liefde, opgesloten door den gloed van uw Hartevuur, vastgekneld in minnebanden. Hier heb ik U, geheel en altijd, alsof Gij, voor mij alleen, IJ liet opsluiten uit liefde. Hier bezit ik ü en immers in U alles, mijn God en mijn Al — de aarde. Heer der aarde, — den hemel, Koning der hemelen, — U zeiven, den eenigen God, die leeft en heerscht met den Vader en den H. Geest, één God in eeuwigheid. —
Zijt Gij nogthans hier, beminnelijke Jesus en
— 59 —
komt Gij hier om mij te bezoeken, dan zal ik van mijnen kant U het bezoek niet mogen schuldig blijven. En is er vorder een oneindig verschil tusschon dit bezoek en elk ander, er moet toch ook overeenkomst wezen. Ik zal dus datgene oen, wat men lij een vriendenbezoek te doen pleegt.
Ik zal komen, en zie, Hoer, hier ben ik reeds om U te vertroosten. Het schijnt onmogelijk; maar ik weet, dat Grij het aanneemt. Hoeveel duizenden toch, ja millioenen, die U niet kennen, of niet willen kennen, of, U kennende, U niet bezoeken. In hunne plaats vertroost ik U. Aan hen de schouwburgen en goochelspelen, aan hen het klatergoud en schijngenot; — zoo Gij slechts de mijne zijt, mijn God en mijn Al, en niijn deel in eeuwigheid. „God zal in zijn heiligen vertroost wordenquot; — lees ik ; ach! mogt ik één van die Heiligen zijn, lieve Jesus! mogt ik om uwentwil tot die ware troosters van uw goddelijk Hart behooron ! Ik kom echter ook, en ik kom nog veel meer, o Heer, om door U vertroost te ivorden. Dat de wereld treure, en den troost in het ijdole zoeke ; Gij Heer, zult mijn troost zijn, mijn Vertrooster, o Troost der troosteloozen, o God van allen troost; daarom bezoekt Gij mij, en daarom bezoek ik U.
Ik kom verder om U te vereeren, mijn God en Zaligmaker, aan wien alle e?r toekomt; en ik kom om mijn eigen eer te vinden juist daarin dat ik U eeren mag ; „want U te dienen is heerschen,quot; uw slaaf te zijn maakt mij Koning.
— 1)0 —
Ik kom, om uwe gunsten en genaden te erlangen, daar Gij rijk zijt aar. onttermingen en arm geworden om ons te verrijken. Ik kom, om hulp en raad, om lieil en zegen, om geluk en zaligheid, —tot ü, o mijn Koning, uie aan allen overvloedig geeft en nooit moede wordt, eu in wiens Hart de volle Bron van alle zegeningen open staat. Ik kom om te beminnen en bemind te worden, — tot U, o mijn Beminde, de beminnelijkste onder al wat beminnenswaardig is, de boven alles liefdevolle en lietderijke God, de eeuwig van liefde gloejjeude, de eindeloos door uw goddelijk Hartevuur blakende, het Fornuis zelf der eeuwige liefde, — quia ignis consumens es, wijl Gij de Liefde zelve zijt, de eindeioozc Liefde.
Ach! lieve Jesus! hoe is het mogelijk, dat er gevonden worden, die het zoo weinig tellen, U een bezoek te mogen brengen ! Och, dat uwe Tempels zoo vaak gesloten, uwe Altaren zoo dikwijls verlaten zijn van de menschen ! Men is arm : en vergeet uweu rijkdom. Men is ziek, en denkt niet aan den hemelschen Geneesheer; men verkwijnt van droefheid, en komt niet tot den eenigen Vertrooster. Hoe is het mogelijk ! Moet Ge dan ook nu nog klagen, zoo als eertijds tot Israël: — „De os kent zijn bezitter ; de ezel kent de kribbe van zijn meester ; Israël echter kent mij niet; mijn volk heeft geen verstand.quot; Moet Ge nu nog herhalen, wat uw Hart zoo weemoedig klaagde; „Wat kon ik dan nog voor mijnen wijngaard doen, wat ik niet gedaan heb?quot;
Doeh ja, o mijn Jesus, Gij kunt toch nog
— 61 —
iets doen, wat ons beiden tot voordeel za! strekken. Uw goddelijk Hart kan mijn koud hart ontvlammen, dat Gij nn begirittotü te trekken. Doe dit, en ik zal verstandig zijn. Tk zal U dan dikwijls komen bezoeken. Ik zal mijn best doen, om U te aanbidden en te verheerlijken. Tk zal U vertroosten, zooveel ik kan, door ook andere harten tot U te brengen. Ik zal U bidden voor die oagelnkkigen, die niet willen bidden ; U ontlasten van die schatten, die, — zoo als öij TJ eens vertoonde aan een uwer dienaars, — U als ter nederdrukken door hunne zwaarte, wijl niemand komen wil, om U die af te nemen.
En zoo zullen wij dan, o goede Jesus, hart met hart zijn, en zult Gij althans een nieuwen weg vinden tot de harten van ve en. Gij hebt gezegd : „! 'at er velen zijn die uw hart zoeken, maar uw raadsman slechts één uit duizendquot; (Eccli. G, fi)- Gij Heer, zult voor mij die ééne raadsman zijt. Gij hebt beloofd,— „dat Gij uw bezoek aan ons in vrede zoudt doen. voor koper goud en voor ijzer zilver brengendquot; (Is. G'*, 1quot;) ; breng :nij dien vrede, en daarmede al uwe schatten. Uw Hart is dan hier voor mij ; mijn hart blijft hier voor U. En moet ik dan ook weder uw H Altaar verlaten en te midden der wereld mijne werkzaamheden hervatten, zij zullen voor U zijn, mijn Jesus, en mijn hart blijft bij U, en zal voor altoos in uw goddelijk Hart rusten.
Gij vraagt hier aan allo rnonschen wat uwe voorafbeelding David vroeg ; „Komt gij vreed-
-- 62 —
zaam tot mij om mij te helpen, dan zij mijn Hart met U verbondenquot; (ï par. 12, 17); ik vraag U in aller naam : „Heer, roof ons hart, en vereenig-hetmet UT'
Hoe lief zijn uw Tenten, mijn God en mijn Koning, Die hier voor mij troont op het r.edrig altaar! Hoe minlijk uw hof, hoe bekoorlijk uw woning, Hoe zalig de band, die ons boeit aan elkaar ! Millioenen gestarnten staan ginds aan uw voeten, Der hemelen heem'len beschaamd vo r uw pracht. En de aarde is verkoren, om hier ons te ontmoeten, Dit Huis, waar uw liefde in vervoering mij wacht!
Mij is het dus beter een uur hier te wonen.
Dan duizend, waar elders, in glorie en eer. Mij zoet, hier mijn liefde en mijn eerbied te toonen, Als 't muschje, datnestelt aan 't Huis van mijn Heer. Ontvang dan mijn hart, o mijn goddlijke Koning, En plaats het in 't uwe, en bewaar het daar blij, En maak het tot wachter en lust van uw woning, En schenk het uw Harte tot woning er bij.
O onbevlekt en allerheiligst Hart van Maria, IJ is het bekend, dat er geen heilzamer noch nuttiger vereeniging zijn kan, dan die van ons hart met het goddelijk Hart van Jesus. Uw Hart was van Hom nooit gescheiden. Uw Hart vond in Hem alleen zijn lust en zijn leven. Och ! bid dan met ons en voor ons, allermin-
zaaraste Moeder, ton einde wij insgelijks niets anders zoeken, dan de innigst mogelijke veree-niging' met uws Jesus' Hart. O moederlijk Hart! o allerdierbaarst geschenk Gods! (H. Jo. Dam.) o hemel van den Grodmensch! (H. Bern.), o altaar Gods (H. Ambr.) o bruidsbed van Jesus Christus ! (H. Aug.) Wees gij ons het middel ter vereenig'ing met Jesus, en laat door ü ons hart voor eeuwig met Hem verbonden zijn.
Oefening. Doe iets ter verbreiding der devotie tot Jesus' Hart, b. v. geef eene afbeelding van Jesus' Hart aan een arme. Geestelijke Communie.
Denkspkeuk. O Hart van Jesus! o zacht Hart, o zoet Hart, o beminnelijk Hart ! O Hart van Jesus ! vloeijende van zoetheid, overvloeijende van zachtzinnigheid, lieide ons toevloeijende! (H. Mechtildis.)
aflf? I E K D E BEZOEK. DE GODSLAMP.
Poe gelukkig brandt hier dit kloino lampje voor den troon en als voor 't aanschijn van God. O, wat zoude ik haast zijn zacht licht benijden, als het hier zoo rustig mag branden voor zijn Schepper !
Maar neen, mijn goede Jesus, dat zou niet verstandig zijn. Van ouds hebt Gij bevolen, dat men de zuiverste olijven-olie zou nemen, opdat de lamp altijd voor uw aanschijn mogt branden in de tent dei1 getuigenis, (ut ardeat luoerna semper, Ex 27, 20); maar die luchter kan toch niet meer zijn dan een beeld van ons verstand, die lamp niets anders als eene afbeelding van ons hart. Verstand en hart kunnen toch alleen gelukkig zijn ; alleen hart en verstand kunnen voor U branden met kennis en genor. Gelukkig zal ik dus wezen, o brandend Fornuis van liefde, als mijn geest van dit lampje leeren wil, hoe vurig ik U beminnen moet; als mijn hart door dit licht wordt opgewekt, om gedurig en als een trouwe wachter voor U te lichten en te vlammen. Leer mij dit, o vlammend Hart van mijn goddelijken Leeraar, en laat dit lampje mij een beeld zijn van hetgeen mijn hart voor xiw Hart wezen wil.
Zie, dat kleine lampje geeft licht en waimte, en het houdt niet op, elk oogenblik op nieuw
en licht cfl warmte te geven. Zoo is uw Hart, godilelijko Venlosser; on zoo moet het mijne zijn. Uw Hart is het op de volmaaktst mogelijke, goddelijke wijze. Hef mijne ? helaas, nog maar naauwelijks wanu, nog zoo weinig lichtend, maar toch, door uwe genade, voor grooter warmte en licht besterad en zelfs Lij in.igte om meer andere harten te verlichten en to venvavraen. Hoe gemakkelijk kan toch een kloin vonkje tot oen groot vuur aangroeijen ; lioo nabij is hioi' vooral uwo genade, waar uw goddelijk Hart tegenover het mijne brandt en uit dit Tabernakel zoo holderschittcrend zijn licht verspreidt. Staat er niet geschreven: „Nadert tot Hem, en gij zult verlicht wordenquot; ? Is het mogelijk bij dat goddelijk vuur te wonen, zonder er eonigzins door ontstoken te worden ? O Gij dan, goddelijk Hart, ontgloei en verlicht mij.
Doch ik leer verder. De lichtende vlam der Godslamp stijgt immer omhoog ou wijst mot haar vlammend punrje mij onophoudelijk ten hemel. Het is de aard der vlam, die altoos opwaarts streeft.
Zoo moot mijn hart zijn ; zoo is ook het Uwe, mijn goddelijke Meester! De vlam van uw goddelijk Hart stijgt altoos opwaarts naar den troon van uw homelschen Vader ; zij leert ons even zoo de vlam onzer liefdeakten op te zenden. De aarde en het aardsche heeft voor IJ geene aantrekkelijkheid, tenzij in zooverre er harten zijn, die dcor het uwe kunnen getrokken worden; en dan nog trekken zij U niet naar do aarde,
— 6G —
tenzij om door U te worden raodogetrokken tén hemel. Zoo moeten insgelijks, ik gevoel het, al de aandoeningen van mijn hart naar boven gerigt zijn. Zoo moeten ze mij en door mij vele andere harten naar boven voeren ; zoo moet mijn hart opstijgen naar de gewesten van het eeuwig licht en de altoosbrandende liefdevlammen van uw Hart, o Jesus ! Roof dan mijn hart, o god-deljjke Vlam, en voer mij met U opwaarts.
Hoe zacht en ligt drijft overigens die kleine vlam op de zuivere olie, en hoe rustig zweeft het voort met zijn knetterend vonkje zonder gejaagdheid of zorgen.
Zoo bedaard is ook uw Hart in dit H. Tabernakel. Zoo vlamt het in volle rust op de zachte zee uwer genaden, om mijn hart lot voorbeeld te zijn. Evenzoo kan, ook mijn hart zweven op den reinon balsem uwer genaden, en evenzoo moet het kalmte en bedaardheid erven van uw Hart, hetwelk ons Lier vooral eene hemelsche rust en kalmte leert. O zoet Hart van Jesus, wees mijne liefde! Zoet Hart van Jesus, maak mij bedaard !
Het lieve lampje brandt verder zonder ophouden, dag aan dag, jaar op juar, elk uur en elk oogenblik. Zoo moet-ook mijn hart zonder poozen voor U branden, even als Uw Hart onophoudelijk voor mij vlamt. Zoo moet mijn hart, gelijk het uwe geleerd heeft, het goede licht alom en aan allen vertoonon, en door een goed voorbeeld als eene altoos brandend baken zijn, dat naar uw Hart wijst. Beminnen en doen beminnen.
— 67 —
dit is dus als 't ware de leus van dit lampje, dit moet ook voortaan de mijne zijn.
Dan is het nog eindelijk, alsof dit lampje heden was opgehangen, om den Christen den goeden weg te wijzen, die naar U, o mijn Jesus, in dit Tabernakel, leidt. Het is of het ons gestadig toeroept : , Komt, en ziet, hier woont de liefde; nadert en aanbidt, hier brandt voor u van liefde het Hart van God.quot; Ook die stem wil ik hoeren, goddelijke Meester. Ook daarin wil ik dit nederig lampje trachten te volgen. Ik wil mijn hart aan het uwe offeren, doch zóó, dat „de mensehen de goede werken zien, ten einde zij den Vader loven die in den hemel isquot;, zóó, dat zij zelfs aan mijne eerbiedige houding kunnen merken, dat ik hier voor mijn God lig nedergeknield; zóó, dat ik medewerk met dit lampje, om U, mijn Jesus, te doen vinden en aanbidden.
Nog ééne opmerking. Over dag schittert dit lampje veel minder dan 's avonds; tegen den avond neemt zijn licht in helderheid toe, en schijnt het met eerbiedige siddering langs de steile pijle;s op te klimmen, om overal door de hooge gewelven zijn trillend licht te verspreiden. Is ook dit niet wederom een beeld voor mijn hart, en eene les, die mij herinnert, hoe mijne voorbeelden des te helderder lichten moeten, wanneer de avond der teger spoeden nadert of de nacht des lijdens invalt. Is uw eigen Hart, o mijn Jesus, niet zulk eene Godslamp voor jnij. Vlamt (jjj niet helderder in uw lijden, niet het allerschoonst op hot hooge Kruis.
— 68 -
Zoo is dan waarlijk dit kleine lampje een zalig voorbeeld voor mij. In den hemel, mijn Jesus — zoo leert uw Apostel — „is hef. Lam Gods onze larapequot; (Apoc. 21, 23); op aarde roepen U de heiligen toe ! „Gij zijc mijne Lampe, o Heerquot; (2 Kon. 22, 29) en: „uw woord ia de lampe voor mijn?) voetenquot; (Ps. 118, 105) „Gij zijt het, die mijne lamp verlichtquot; (Ps. ! 7, 25.) Mag ik dan ook hier niet van deze Godslamp leeren, wat mij voor uw aanschijn te doen staat?
Toen Gij uw Israël door de woestein naar het beloofde land geleidde, toonde Gij uwe tegenwoordigheid des daags in de wolke, des nachts in de vurige kolom ; waarom zou thans mij dit lampje 'geen beeld mogen zijn van uwe nabijheid in dit II. Sacrament op mijn togt naar het eeuwig land van belofte ? Op den Sinaï en op uw zegetogten, door don propheet bcsclueven, liet Gij Uw glorie in vlammende bliksemstralen zien; mag dit lampje mij in 't zachte licht niet herinneren aan uw eindeloos zoetere verschijning in dit Offer van het Nieuw Verbond ?
Een uwer grootste dienaars hebt Gij zelf „eene brandende en schijnende fakkelquot; genoemd (Jo. 5, 35) ; maak ook mij zulk een licht, opdat velen in dat licht zich verblijden. Een andermaal hebt Gij geleerd, dat de goede gesteldheid van ons hart ons ontvankelijk maakt voor uw hemelsch licht, toen Gij zeidet: „uw oog is het licht uws ligchaams ; indien uw oog zuiver is, zal geheel uw ligchaam helder zijnquot; (Luc. XI, 34 v.); geef mij, dat mijn oog, de spiegel van het hart,
-- (59 —
■n immer zuiver zij, dat ik alleen Uw licht zoeke,
u en in het licht uws Harten onophoudelijk wandele.
m Gij imrnei's zijt het Licht der wereld, en gekomen
[e om dat Licht te zijn; G'j hebt liet vuur der goddelijke liefde op aard a gebragt, en wilt niets
e vuriger dan dat het Lrande ; verlicht dan nu ook
[j mijn verstand cti ontgloei mijn hart, opdat ik
) U immer gezelschap hourle, gelijk dit gelukkig
j) Lampje, en alom het licht en het vuur uwer
? goedheid cn liefde verbreiden moge.
t
God! hoe zalig zou ik wezen, j Mogt na dei:on
Waar dit lampje vóór U schijn'. Ook mijn kart zoo'n lampje zijn ! — Lampje, — dat zoo lief mag lonken,
Met zijn vonken,
Op do Godheid, die hier schuilt, En met mij van harten ruilt! — Lampje , dat zoo warm mag gloeijen
Yóór de boeijen ,
Waar zich hier mijn God in knelt, Wen zijn Hart van liefde zwelt! —
Lampje, dat zoo zacht mag lichten,
Om te stichten Wie hier smaakt het zoet genot Van den diep verborgen God ! — Lampje, dat mag eeuwig branden.
Voor de panden Van een Liefde zonder end Schuilend in haar Sacrament! —
-- 70 —
Lampje, dat mag Godslamp heeten,
Ja, mag weten.
Dag en nacht en iramev voort.
Wie hier 't Harte Gods bekoort! — God ! hoe zalig zou ik wezen,
Mogt na dezen,
Waar dit lampje voor ü schijn'.
Ook mijn hart zulk lampje zijn !
O Hart van Maria, van den beginne af onbevlekt, vol van genade, boven alle harten gezegend, heiligdom der allerheiligcte Drieëenheid, ontvlam mijn hart van die liefde tot het Hart van Jesus, waarmede het uwe voor Jesus' Harte vlamt. Maak mij. alzoo eenigzins gelijk aan dit zalig lampje, dat onophoudelijk zijn licht en warmte tot Jesus' eer verspreidt. O, ik weet het, mijn hart is nog verre verwijderd van hetgeen het wezen moest; maar door uw Hart hoop ik alles te verkrijgen, dewijl Gij mijne Moeder zijt, en Jesus' Hart u niets weigeren kan. Bid dan, o Maria !
Oefening. Offer eene kaars ter eere van Jesus' Hart. Geestelijke Communie.
Denkspkeuk. „God is grooter dan ons hart, en weet alles. Hebben wij dus vertrouwen op God.quot; (Jo. III. 20).
■Vi IJ TDK B E Z O E K.
V
„STERK ALS DE DOOD.quot;
Dc lieer Jesus. Mijn kind, verneem raijnc woorden en overweeg die aandachtig. „Ik ben „het leven. En ik ben gekomen, opdat zij (allen) „het leven hebben en overvloedig hebben.quot; „Druk mij dan als een zegel op uw hart, als „een zegel op uwen arm ; want de liefde is „sterk als de doo'!, de liefdegloed onverwinnelijk „als het graf; hare kolen zijn kolen vuurs en vlammen.quot; (Hoogl. 8. 8.)
Dc ziel. O Hai t Gods, ik groet en aanbid U; maar wat is het, dat Ge mij aldus wilt leeren? „Gij leeft — zegt Gij, en Gij zijt zelf het Levenquot;— en hier, rondom mij heen, heerscht de stilte des doods, en schijn ik U niet te vinden, dan op zijn hoogst in het graf. Waar zijn dan hier de zoete kloppingen van uw teederminnend Hart; waar ontmoet ik, ook in de verte, de Bronnen des levens ? — En toch zijt Gij hier, ik weet het, en aanbid U van harte. Maar hoe is dit dan mogelijk ! Hoe kan de overmaat uwer liefde U zooverre doen A'oortgaan, uw medelijdende barmhartigheid tot zóóver reiken !
Voorzeker, „de God des hemels is geen God der dooden, maar der levenden,quot; — Gij zelf heb het herinnerd, mijn goddelijke Leeraar ; — maar die God der levenden komt zich hier verbergen
onder do digtste slujjei's, als om nogmaals zijn leven voor ra:j te geven.
„God leefiquot;, in wiens aanschijn ik sla,quot; — zoo baden ca zoo zwoeren de Aartsvaders van ouds; eu ook ik moet U dat toeroepen, mijn Hoer en mijn God : Oij leeft, dia ..alle magt liobt over den doouquot; en „de sleutelen des doods bezitquot; ; Gij leeft ook in dit nederig Tabernakel, achter deze gesloten deur. binnen een handvol zilver, onder de gedaante van brood ; maar met dat al leeft Gij verborgen, als onder een zinnebeeld des doods, en kan alleen het geloof tot uw Hart doordringen, en uw bovennatuurlijk, sacramenteel en goddtlijk leven zien.
„De levende Godquot; — Deus vious ■— Zoo luidt van oudsher uw Naam, zoo blijft hij ook nu en altoos van pool tot pool, van Libanons hoogsten ceder tot hei: geringste grasscheutje in Josaphata dal, ja van vveivld lot werelden, van starren-tot starren-hemelen, en van het eerste Paradijs dat Gij geplant hebt, tot in het eeuwig Eden, en den hemel der hemelen, waar Gij Ü volop in al uwe glorie toont. De levende God, —• in wiens hand het verschrikkelijk is te vallen, wijl Gij alle magt gebiedt, — de levende God, uw bijzondere Naam, waarop Gij roem draagt met regt; want Gij alleen zijt eeuwig. Gij alleen onsterfelijk in den volsten zin (qui solus habet imniortalitatfm) ; Gij alleen hebt het loven in U zeiven, nit U zeiven en om U zelven; Gij alleen „zijt het leven,quot; van wien alles wat loeft het leven heelt, waavom Gij gezegd hebt: „Ik ben
— 73 —
het leven,quot; — en gekomen zijt:, om liet leven te geven. — En toch, hier zie ik U, — neen, dood, durf ik niet zeggen, wijl Gij immers eens verrezen niet meer sterven kunt, — maar ten ininste als waart Gij dood, onder die levenlooze gedaante, onder dien schijn teekenen des doods, als het slagtoffer reeds doodgebloed op het altaar der verzoening, als het offerlam steeds voortbrandend tot vergiffenis onzer zonden, als de Toonbrooden des Verbonds immervoort uit gesteld ter verheerlijking des Vaders en krachtig tegenhoudend den arm der wrake Gods! O Jesus! wie zal dit beseffen, wie de zee van zulke oindelooze ontfenuingen peilen !
Maar is dan hier nergens, mijn goede Jesus, een teeken des levens !. — Ach, waar ? — Jgt;e marmeren beelden zien mij van allo zijden aan ; doch waar is de geest in hunne gewrichten, waar is de adem in hunnen mond ? De fraaije'kolommen uwer Tabernakelen, de hooge pijlers dei-Tempels schijnen soms of zij leefden, als ze zoo lier het hoogheilig kroonen, en dragen, of hunne schaduwen zich trillend langs de heilige gewelven bewegen; dood zijn ze nogthans en zonder loven, en geen adem is in hen. Ik voeg hierbij nog de geschilderde tafereelen op het nu ondoorschijnend glas; de thans niet eens ontstoken waskaarsen op uw H. altaar, ja, het gelukkig Godslampje zelf, dal anders nog een beeld van 't leven hier geven kon, — het schijnt mij nu alles dood en zonder leven, gelijk deze gansche Tempel,
5.
waarin ik toch U, den Grod des levens, moet vinden. Waar is dan, o Heer, nog het leven ? Waar zal ik zoeken „dien mijne ziel bemint ?quot; Waar zal ik Hem althans nog eenigzins vinden, onder esn beeld des levens ?
Jesus. „In uw hart.quot;
In mijn hart, o ja, dat gevoel ik, in mijn hart, en door het geloof, en door de lielde, en door de vlugt mijner ziel, van hot hart opklimmend tot U, in dit kleine Tabernakel, waar Gij woont, en van waar uit Gij mij het leven geeft.
Mijn hart, gewis, dit voel ik nog leven; en ik gevoel, dat het in mijn boezem klopt, en dat hot warmer klopt, als ik naar U opzie, dat het leeft door uw leven, en dat hot dubbel leeft, als ik wèl bedenk, hoe ook uiv Hart, als is 't voor mij niet tastbaar, toch wezenlijk en waarachtig tegenover het mijne klopt. Ik weet het, ook staat nog naast mij mijn goede Engel, die leeft; ook is met mij mijn God, de Vader, de Zoon, de H. Geest, de levende God ; doch rogt vóór mij in dit H. Tabernakel, daar vooral is er één die leeft, daar vind ik U, o mijn Jesus, met Godheid en menschheid, met uwe dierbare thans zoo hoog verheerlijkte wonden, met uw heilig, aanbiddelijk, voor mij vergoten bloed, met uw goddelijk voor mij gewond en voor mij nu eeuwig openstaand Hart, — eu, bovendien, met al den glans en de heerlijkheid des hemels, die ik wèl met mijne oogen niet kan zien, maar toch zeker weet door het geloof, dat U omringt en U in eeuwigheid niet meer ontnomon kan worden.
Welk een schouwspel, mijn Jesus ! De hemel-sche Troonen dragen U; de Heerschappijen dienen U ; de Magten en Krachten knielen bevend van eerbied voor U neder; de quot;Cherubijnen be-groecen U ; de Seraphijnen beminnen U ; al de Kooren der Engelen en Gelukzaligen omringen en aanbidden U, en offeren U onverpoosd hunne lof- en dank- en jubelzangen. En te midden van al die glorie vergeet Gij evenwel uw armen dienaar niet. Integendeel, Gij — ziet mij, Gij aanhoort mij, Gij bemint mij ; en mij niet «alleen, o neen, Gij onderhoudt door uwe magt wat ademt en niet ademt. Gij bestuurt uwe H. Kerk, Gij heiligt uwe dienaren. Gij maakt uwe vrienden zalig. Gij roept tot U wat ondankbaar, loont wie getrouw is, en bemint wie U bemint. Zoo leeft Gij dus werkelijk, onder dezen schijn des doods, en zoo doet Gij leven a! wat leeft, o Heer der natuur, o God der Genade, o Bron en ader en brandpunt des levens !
Wat zal ik doen, of wat moet ik wedergeven?' Leer het mij, beminnelijke Jesus! Mij dunkt ik moet sterven, om voor U te leven, en dat alles in mij doen sterven, wat het ware leven belet. Geef mij dat. Geef mij, o Heer Jesus, dat ik leve om voor U te sterven, dat ik stervamp;v-om voor U te leven. Maak vooral, — zoo dikwerf' ik hier wederkeer, om uw goddelijk leven-onder deze sluijers des doods te vereeren — dat mijn hart de goddelijke kloppingen van uw Hart gevoele, dat uw Hart in hel mijne het bovennatuurlijk leven doe toenemen, en dat onze
beide harten als één hart worden. Zoo zal ook mijne liefde sterk worden als de dood ; zoo zal mijn hart in liet uwe verborgen voor U alleen leven, en ook ik'zeggen kunnen: „Nu loof ik, en leef ik geheel voor Jesus, en leeft in mij Christus quot;
Als 't bout voor 't vuur bezwijken moet,
Dan sterft het om te leven,.
Maar om te leven in een gloed.
Die 't hemelwaarts doet zweven. Zoo sterft het aardsche door uw vlam,
O eeuwge God der harten,
Slaat Gij door uwen kruishoutstam
Het liefdevuur uit smarten;
Een vuur, ontsprongen uit uw schoot,
O God van alle leven !
Om vonken sterker dan de dood
Aan 't minnend hart te geven, Een vuur, dat Gij op aarde schoot
En uit uw Hart deedt stroomen.
Ook nu nog sterker dan do dood
Voor wie tot U wil komen.
Heer ! Geef dat vuur ; verteer in mij,
Wat aardsch moog' zijn, ten leven. Opdat voortaan mijn harte vrij
.Met U moog' opwaarts streven. Dan vlamt uw Harte dubbel schoon.
Mijn hart met viw Hart mede,
En leef ik eeuwig voor uw troon,
In 't Kijk van liefde en vrede.
77
Gij weet, o allerdierbaarste Moeder Maria, lioe gelijkvormig uw zuiver Hart aan liet Hart van uw goddelijkeu Zoon is geworden ; uw Hart en uwe liefde waren ook sterker dan de Uuod ; zijn ook thans nog sterker dan de dood, terwijl gij voor ons blijft zorgen in de groote glorie, die gij thans geniet. Jk groet U derhalve en loof U, en dank U tevens voor uwe eindelooze zorgen. Maar ééne gunst verzoek ik daarbij, o hoogst gezegende Moeder ; verwerf door uw gebed, dat mijn hart insgelijks zoo sterk worde, en ik immer, wat er ook voorkome, Jesus' Hart standvastig beminne. O Hart van Maria, aller-geljjkvormigst met dat van Jesus, Hart van Maria, waarin de Heer Jesus zijn welbehagen vindt, afgrond van ootmoed, troon van barmhartigheid, zielebrand van goddelijke liefde, vergeet ons, uwe arme kinderen, niet.
Oefexixo. Een kleine aalmoes ter eere van Jesus' Hart.
Dexkspreuk. „quot;Waar uw schat is, daar is uw hart,quot; zegt Jesus.
— 78 —
H E S D E BEZOEK
DE BRON DES LEVENS.
Welk een lust voor mijn hart, o godflelijk Hart van Jesus ! hier telkens te mogen weder-keeron, om uwe deugden en eigenschappen onder de klaarste en zoetste zinnebeelden te beschouwen en te vereeren ! Wees bedankt en geloofd en hooggeprezen in eeuwigheid ! Doch wat zie ik nu, mijn uitverkoren Leeraar ?
Ik zie, dunkt me, in dit heilig Tabernakel een kristallen rots, waaruit door den st.if des kruizes een blank en helder water te voorschijn komt. Van het altaar vloeit het op naar de heilige Tafel, van den gewijden Oisch door den ganschen Tempel, en alom biedt het zich aan, als een Manna uit de wonden van den Godmensch gedrupt, aa;i allo lippen, alle harten, die er met liefde naar uitzien. Wat is dit, o goddelijke Meester? en vrat wil mij dit zinnebeeld leeren ?
Jesus. „Mijn Hart is die heilige Steenrots, cn mijn Bloed is die heraelsche Bron.quot; Er staat immers geschreven ; , De Steenrots is Christus ; en allen hebben van dit water uit dezelfde Steenrots gedronken.quot;
De ziel. Ik begrijp het, mijn Jesus ! Immers; even als eene rijke bron, die uit een waterrijke Rots ontspringt, al kronkelend naar de diepe dalen stroomt, den vermoeiden wandelaar met
haar helder vocht verfrischt, aan kruid en bloemen een nieuw leven schenkt, tot beken en rivieren in den loop aangroeit, en zich eindelijk met den grooten Oceaan veroenigt, — zoo zijt Crjj, o mijn Jesus, zoo hebt Gij gedaan, en zoo doet Gij nog immer vooit ten aanzien van het leven der harten, onzer arme harten op aarde. Uit den hemel zijt Gij nedergedaald, wandelend over do eeuwige heuvelen ; in ons tranendal zijt Gij neergekomen, omgord met wonderen. En hier, hier hebt Gij U toen gevestigd, inzondftr-_ heid op dit Heilig Altaar, om ons te voeden, en te verkwikken. Hier hebt Gij al de schatten uwer genade, bijzonder in dit H. Sacrament, voor ons uitgestort, om ons een hemelsch en bovennatuurljjk leven te schenken. Hier vloeit dan ook onverpoosd die zoete bron, waarvan Gij zeidet: „Mijn bloed is waarlijk drank,quot; — „Die dorst heeft kome tot Mij,quot; — „ik zal hem om niet van de wateren des levens geven.quot; Het was als de leer uws Harten in hartetaal uitgedrukt: Mijn hart is waarlijk eene Bron, de Bron dor harten en des levens.
Zoo luidt dan ook werkelijk uw Woord van ouds: „Eene Bron der wijsheid is het Woord Gods in don hoogsteterwijl David zong: „Die op U hopen, o God, en zich onder de schaduwe uwer vleugelen verbergen, zij zullen dronken Avorden van den overvloed uws huizes en Gij zult hen lesschen uit de volle stroomen uwer geneugten ; want bij U is de Bron des levens, en in uw licht zien wij lichtquot; (Ps.), zoo roepen
— 80 —
do Heiligen ons toe, met de woorden van den II. Thomas: rHier vooial, in dit H. Sacrament wordt do zoetheid in hare bron gesmaakt.quot;
Welk eene gave is dus uwe gave. o mijn Mesus ! Mjjn hart wil leven en de wijsheid bezitter. ; en nu komt Gij zelf, o goddelijk Hart, om mij de bron van dat leven en van die wijsheid te schenken. Mijn hart zoekt voedsel, verfrissching en kracht, om zonder ophouden voor ü te gloeijen, en voor U te kloppen; en dès komt Gij zelf, om mij uw eigen Hart als een onuitputtelijke bron van alle zoetheid te geven. Mijn Hart moet verlicht zijn, ora U te kunnen zoeken, te kunnen vinden en te kunnen genieten; en hier komt Gij zelf om mij dat hemelsch licht uit de eigen bron te doen drinken. O hemel-sche Bron, boven alles zoet, wat moet ik doen, om uwe zoetheid te smaken ? O Bron der wijsheid boven alles heilig, wat verlangt Gij van mij, opdat ik in uwe wijsheid dcele ?
Jesus. Kunt gij drinken uit ecne bron, zonder u neder te buigen ter aarde, of een beker te hebben om van haar water te scheppen ?
De ziel. Heer ! ik wil mij van harte zoo diep mogelijk voer U vernederen ; ik buig mij derhalve met allen ootmoed, en aanbid u; doch welke zal de geheimzinnige beker zijn, dien Gij bedoelt, en het middel waarmee ik uit deze Bron drinken moet ?
Jesus. Het geloof; of zoo ge liever wilt, uw hart zelf door liet levendig geloof vervuld en tot Mij komend om te drinken. Weet gij niet,
— 81 —
wat ik eens op een Hoogfeest der Joden in Jerusalems straten met luider stem heb gei-oe-pen: „Zoo iemand dorst heeft, hij komo tot Mij, en drinke ! Die in mij gelooft, stroomon van levend waterzuilen uit zijn boezem vloeijen.quot; Alzoo beloofde ik den Geest, aan allen to schenken, die in Mij zouden geloov.iii. Zoo toonde ik te gelijk, dat ik de Bron des levens en der wijsheid ben, en dat de geest des geloofs het middel zou aanbieden om die Bron te genieten. Derhalve heb ik verder gesproken: „Mie van het aardsche water drinkt, zal op nieuw dorst hebben. Maar wie van dit water drinkt, dat Ik hem geven zal, die zal geen dorst meer hebben in eeuwigheid. Ja, het water, dat ik geef, zal in hem eene bron worden, die springt ten eeuwigen leven.quot; Daarom stond er geschreven van hen, die mijnen Geest ontvangen: „Zij zullen bloeijon als de wilgenboompjes in het groene gras aan den voorbij vlietenden stroomquot; (is. 433), en van hem, die met mijnen Geest medewerkt; „Hij is gelijk oen boom aan waterbeekjes geplant, die op zijn tijd zijn vruchten geeft; zjjne bladeren vallen niet af; en al wat hij doet, geluktquot; (Ps. 1). Hebt gij't nu ingezien, en begrepen, waarom ik nogmaals ten slotte herhaald heb: „Al wie dorst heeft, komo, en die wil neme het water des levens om niet.quot; (Apoc. 22).
De ziel. Ja, Heer, nu begin ik het in te zien: Gij zijt de Bron der wijsheid en des levens, en Gij zijt dit bijzonder in dit H. Sacrament, waar
— 82 -
vi] „tie zoetheid in hare Bron vinden,quot; en, zoo wij slechts ons hart geven, volop uit do stroomen van uw goddelijk Hart kunnen drinken. Tot U wil ik dan ook van nu af komen. Gij zijt „do Bron van overvloed,quot; voller dan die door Isaak werd gevonden; ü wil ik zoeken. Gij zijt „de Bron voor ons geopend tvr vergiffenis der zonden (Zaeli. 13); lot U wil ik naderen. Gij zijt „de Bron, waaruit wij in vreugde do wateren des hoils kunnen puttenquot; (Is. 12): uit U wil ik drinken- O help mij daartoe, Gij, Bron mijner blijdschap en mijner hoop !
Zoo dronken uit U, en o, op hoe wondervolle wijze, uwe bevoorregte dienaars en vrienden. Een Augustinus, Bei-nardus, Gertrudis, Mechtil-dis, Canisius, Margareta, — wat hebben zij niet op die wijze uit uw goddelijk Hart genoten ! Een Bonaventura, Ignatius, Aloysius, ïeresia,— wat leerexi ze mij niet langs dien weg in II te vinden! En inderdaad; Gij zijt de Bron die verfrischt, want uw Hart sprak : „Komt tot Mij, die belast en beladen zijt, en Ik zal u verkwikken. ' Gij zijt de Bron, die verzadigt; want uw woord klonk: „die van dit water drinkt, dat ik geven zal, zal geen dorst meer hebben.quot; Gij zijt de Bron, die het leven geeft; want uwe belofte ligt daar; „Hie mij drinkt, zaï eeuwig leven.quot; O verfrisch, verzadig en verlevendig mij dan, allerkostbaarste Bron ! Doe uit uw Hart in het mijne de goddelijke wateren des geloofs, dei-hoop en der liefde \ loeijen. Dat mijn harteen walg hebbe van de vergiftigde waterbakken
— S3 -
van Egypte. Reinig, voed, versterk en heilig mijne ziel door het genot van deze wateren des levens.
Ja, Heer! toen Gjj in namelooze smarten aan het hooge kruis voor mij stierft, toen hebt Gij luidop mijn hart gevraagd en geroepen: Sitio: ik lidlt; t/orst. Bij dat woord houd ik U, mijn goddelijke Verlosser; en nu ook mijn hart uw Hart zoekt, nu roep ik het op mijne beurt met alle kracht ü toe: Hoer, ik heb dorst, süio. Ik heb dorst naar uw Hart, naar uwe liefde ; ik heb dorst naar uwe genaden, naar uwe gaven ; ik lieb dorst naar U zeiven, die op dit altaar om mijnentwil mijne Bron hebt willen worden. Ik voeg er bij met de Samaritaansche vrouw, en in den geest der H. Teresia, die dit zoo vaak herhaalde : „Heer! geef mij van dat water.quot; Hoer, geef mij die Bron, geef mij U zeiven, opdat ik nooit meer iets anders zoeke, dan uw Hart, o mijn Jesus!
Hoe bevallig vloeit het water Uit de diep gekloven rots.
Fluks met kabbelend geklater,
Straks op breede golven trotsch.
Mos en kruid en schuchtre bloemen
Sluipen zachtkens naar den stroom, De eiko zelfs, die meest durft roemen
Zuigt tot in den hoogsten boom.
't Hert snelt nader; zelfs de hinde,
W et geheel het vogelkoor ,
Of het hier weêr 't Eden vinde ,
Dat het eens mot ons verloor.
— ~
Zoete bronne ! Wieu beduidt g-ij ?
Zoo niet Jesus, mijnen God !
En wat ander toonbeeld uit gij,
Dan liet Hart, mijn hoogst genot ?
Ja, mijn Pronne, ook hier ontschietend
Aan de diep gekloven Hots ,
En met al de stroomen vlietend
Van de hoilgenaden Gods ,
Bron van leven. Bron van zegen,
Voor het geestelijk gebloerat ,
'Voor den vliegende op uw wegen
Voor liet hart, dat Gods Hart roemt ! U vereer ik — U begeer ik
U alleen aan eiken prijs.
U te zoeken is mijn streven ,
U te vinden is mijn leven ,
Uw genot, mijn Paradijs.
O heilig en onbevlekt Hart van Maria, oceaan vau goedheid, wonder van reinheid en onschuld, spiegel van allo goddelijke volmaaktheden, schoonste en nuttigste bloem aan de Bron des levens geplant, — tot U wend ik mij met een oprcgt kinderlijk vertrouwen, om insgelijks door U geholpen, van de goddelijke levensbron te mogen drinken. U is het bekend, welk een schat van genaden door uw goeden Jesus voor ons is weggelegd in dit H. Sacrament. Gij weet, hoe zoet die hemelsche wateren zijn, die
niets minder dan den God der hemelen in ons hart doen komen. Och ! bid dan met ons en bid voor ons, Maria ! dat wij de waarde dezer goddelijke Levensbron steeds erkennen, en er met een rein hart, maar dan ook vol vertrouwen, uit do Bronnen des Zaligmakers ons heil mogen drinken.
Oefening. Doe dezen dag vijfmaal de geestelijke Communie.
Denkspreuk. Leert van Mij, omdat ik sarht-moedlg en nederig van Harte hen.'' (Mt. XI. 29).
— SG —
HET HART OVER 'T HART.
O Hart van mijn hart, God mijns harten en mijn deel in eeuwigheid, ik kom U op nieuw bezoeken. Wees dan gegroet, beminnelijkste aller harten, aller harten rust- en middelpunt! Ja, wees gegroet, beminnolijk Hart van Jesus, die immers hier in waarheid woont. Ik loof, ik dank en ik aanbid U. Ik dank U vooral voor de groote genade, dat Gij zelf uw goddelijk Hart hebt doen kennen, en dat Gij zulks van het begin af, in uw leven op aarde, en in 't bijzonder door de instelling van dit H. Sacrament hebt gedaan.
„Leert van mij, — zoo hebt Gij gesproken,— dat ik zachtmootiig en nederig van harte ben.quot; — Zalig zijn de zaehtmoedigen, hebt Gij er weldra bijgevoegd, — „zalig zij, die arm van geest, dat is, ootmoedig zijn.quot; „Komt, — zoo luidde uw besluit, — komt allen tot Mij ; ik zal u verkwikken.quot;
Zoo weest Gij inderdaad van het begin af op uw goddelijk Hart, als op het toonbeeld aller deugden, de bron der genaden, het lovend middenpunt in uw goddelijken boezem, waaraan Gij allen, „gelijk de hen hare kiekensquot; ('t is uw eigen beeld) zoo gaarne en zoo teeder wildet drukken. Zoo toondet Gij allerduidelijkst, dat
Gij uw gansche Hart kwaarat geven. En Gij hebt het gegeven.
Ik verplaats mij, om het wél in te zien, in den geest, bij de instelling van dit II. Sacrament Wat zie ik daar ? Vooreerst den leerling dien Gij bij uitstek lief'hebt, Joannes , rustende aan uw Hart. En wat leert hij ? ,,Jesus, die de zijnen altoos liefhad, heeft hen ten einde toe, tot op het hoogste lief gehad.quot; En het bewijs is : Juist de instelling van dit hooglieilig geheim, waarin de Heer al de genadegaven van zijn Hart, al de schatten zijner wijsheid en liefde heeft uitgestort. Hij zelf, dio het ons herinneren moest, de uitverkoren Joannes, mogt derhalve juist op dit oogenblik aan het goddelijk Hart rusten Heer ! welke genade, wat onschatbaar voonegt! Och! Mogt ik het met hem deel en, en ook nu, met allen eerbied, aan uw aanbiddelijk Hart lusten !
Doch ik hoor uwe uitspraak en uw bevel: „Dit is mijn bloed, dat voor u zal vergoten worden. Doet dit, zoo vaak gij 't doen zult, ter mijner gedachtenis.quot; l)ie gedachtenis zelve is een wenseh van uw hart ; hij bewijst op nieuw dat uw Hart tot ons hart wil spreken. Zoo dikwerf wij dat aandenken vernieuwen, moet ons hart naar uw Hart uitgaan. Ook daarom klimt het mijne naar Golgotha.
Op Golgotha, — daar hangt Gij. o God der harten, op den Boom des levens uitgestrekt. Uwe H. ziel is van uw H. ligchaam gescheiden. Het is drie ure. De geheimzinnige duisternis
— 88 -
houdt op, en ik zie nu uw goddelijk ligcliaam^ vol wonden, striemen en bloed. Wat is er voorgevallen ? Wat moet er plaats hebben ?
15e aloude propheet had verkondigd : „Zij zullen opzien tot Mij, dien zij doorstoken hebbenquot;. De leerling der liefde, die daar in tranen badend naast Maria staat, verklaart ons nu : ,Zjj znllen opzien tot Jesus, dien zij doorboord hebben.quot; Die tijd is gekomen. De krijgsknscht nadert, de eenige plek, die nog niet gewond is, wordt door U, mijn Jesus, aangeboden, en een geweldige lanssteek opent uw Hart, do Bron des levens, de geheimzinnige Kots, den ingang van het Paradijs, c.ie van nu af niet moer gesloten zal worden.
O wond der liefde, wond uit liefde, wond om liefde, wat zijt gij schoon en zoet voor allen, die willen leeren. Hoe treffend en leerrijk wijst gij tevens op dit H. Sacrament. Gij zijt toch de Bron van het bad, waarin ik herboren werd, de Bron van het Bloed, dat mij moet heiligen, de Bron aller genaden, die mij zalig moeten maken Gij zijt ook do Bron van dit Geheim, waarin ik mijn Jesus vind.
Het is waar, goede Jesus, Gij zijt reeds gestorven : doch juist daardoor bewijst uwe liefde zich sterker dan de dood. Ook gestorven spreekt uw Hart tot ons. Ook in den dood drukt het zijn zegel op het goddelijk met uw Bloed geschreven Testament.
Wat zal ik moer zeggen ? Ik zie U, heilige boezem „blank en roodquot; gelijk van den Beminde
— 89 —
was voorspeld, opdat allen „zouden opzienquot; tot den God van hun hart.
Ik zie U, heilige zijde, omzoomd met striemen, geverwd met bloed, losgespleten door de lans,— als ware hot eono Roos van liefde op den boezem van mijn God, opdat allen mogen opzien tot Hem die ons bemint.
Ik zie U, goddelijk Bloed, in volle druppelen uit dit heiligdom vloeijend en weldra, als tot eene rozeroode tint, met hot water uit de H. Rots vereenigd, „opdat allen eindelijk opzien tot Hem, dien zij hebben doorboord.quot;
Ik zie U, in die diepte, o goddeljjk Hart Gods, o brand- en middelpunt van allpn die U liefhebben, en ik sta verwonderd en verstomd over zulk eene liefde, die maar volstrekt wil dat wij opzien tot Hem, dien wij hebben door. boord.
En zie nu, daarin is reeds geen bloed meer; daar alles voor mij is opgeofferd ; daarin is geen leven meer, dat voor mij is gegeven ; daarin woont alleen nog de onsterfelijke Godheid, en met haar — de liefde ; de liefde, ook nu nog, na den dood, zich in uw Hart vertoonend als goddelijke liefde ; de liefde met haar vlammend vuur nog uitslaande naar mijn hart, om het geheel te verteeren, quia ignem misisfi, omdat Gij het vuur tot dat einde op het aardrijk kwaamt brengen, omdat Gij, o mijn God, God zijt, de altjjdvlammende en allesontvlammonde liefde. O Heer! o onze Heer, hoe wondervol
6.
— 90 —
is uw Naam over de gansche aarde! En hoe klaar hobi Gij door do üelieimon de Grelieimen verkondigd !
Doch ik zie U reeds verrezen, om voor eeuwig te leven ; wat znlt Gij nu doen ^ Ik hoor het: uw groet luidt: „vrede!quot; „Vrede zij met u,'1 — zegt Gij tot do verbaasde leerlingen, „vreest niet; ik ben het. Vertrouwt. Ik geef u mijnen vrede;quot; en Gij toont hun „do handen en de zij de.quot;
Welk eene los! In het Oude Verbond luidde de vertroosting: „Ziet, ik heb u in mijne handen geschreven;1' nu komt er bij; „en in mijn zijde, in mijn boezem,, n mijn Hart.quot; Merkt derhalve, hoezeer ik u liefheb, vrede zij u; ziet, wat ik voor u gedaan en geleden heb : vrede zij u ! Leert, hoe waar ik voor u ben gestorven, maar ook weer verrezen, en nu voor eeuwig in mijn Hart het blijk draag mijner liefde en uwer ondankbaarheid. Wilt gij nog meer ? Kom dan, o ongeloovigo Thomas, en leg uwe hand in de wond mijner zijde. Peil en gevoel daar waar ik u henenleid. Betast en beschouw ze die eerst zoo bebloede en thans zoo schitterende wonde Leer daar, hoezeer ik u liefheb. Uit die zijde heb ik het bloed en water, de afbeelding der Kerk en der H. Sacramenten, gestort. In die zijde heb ik voor u eene schuilplaats gemaakt. Het was uw wensch die geopende zijde te zien ; hoe kondt gij 't vragen 'ï Doch nader nu, betast en zie. Leg uw vingeren in de wondon mijner handen, leg uwe hand in de
— 01 —
lievelingshond van mijnen boezem ; maar wees dan ook niet ongeloovig, doch geloovig.
„Mijn Heer en mijn God,quot; — riep Thomas uit, toen hij zulk eene taal uit uwen mond hoorde; „mijn Hoer en mijn God,quot;' roep ik nu insgelijks uit, mijn beminnelijke Jesus.
„Weina, zegt Gij, evei: als tot Thomas, zalig zÜt: gij, 0 mensch, omdat gij ziet en gelooft; maar zalig zijn ook diegenen, oio niet /.ion en toch gelooven.quot; Tot dezen wil ook ik bohooren, mijn goddelijke Leeraar. Ook hier in dit Tabernakel zie ik 11 niet; maar ik geloof, en aanbid U. En aldus geloovend zie ik hier, als in een kortbegrip, al hetgeen ik daar zooeven overwogen heb. Ook hier toont Gij al do deugden van uw goddelijk Hart. Ook hier herinnert Gij ons uw bitter lijden en sinartvollen dood. Ook hier verkondigt Gij den vrede voor onze harten. Ook hier vertoont Gij uw goddelijk Hart, omringd van al zijn doornen, schitterend in al zijn liefdevlammen, versierd met het zegevierend kruis, geopend door de gelukkige lans, —-kortom, zoo als Gij het vaak in uw leven, lijden en dood vertoond hebt met woorden en daden.
O Harte Gods! 'k hoor duizendmalen, In alle landen, allo talen.
Uw wondervolle beeldtnis malen ;
Ik zie 't op doek en op papier.
Uit hout en steen en marmerschalon Geteekend en gebeeldhouwd pralen In tempels, bid- en oft'erzalen
Met waarlijk koninklijken zwier;
— 9^ —
Maar noen ! al wil 'k geen enkel smalen Kiot één van allen kan het halen Bij 't grondbeeld met uw eigen stralen Geteekend :n mijn harte, hier!
Het hart voor het Hart, —- ja. Jat is hot, liefderijkste Moeder en hoogstverheven Hemelkoningin, hetgeen wij hot eerst, en het liefst en het vurigst, door uwe voorspraak, van Josus vragen. Waar heeft Hij moer zijn goddelijk Hart aan ons arm menschenhart geschonken, dan in dit H. Sacrament ? Wat vraagt Hij zelf in de eerste plaats van ons terug, zoo niet ons hart ? O mogt ik dan een hart hebben, eenig-zins aan het uwe gelijk, in ootmoedigheid, reinheid en liefde ! Doe mij althans eene gunst, o Maria! Noem mijn hart, — ik geef het ü,— en otter het op aan uw goddelijkeu Zoon. Zorg vooraf, dat het kalm zij, als do wateren van Siloë, die zachtjes vloeijen, schoon als eene roos van Saron, rein als de lelie uit Nazareths dalen, en bied het dan met uwe maagdelijke handen uwen Jesus aan. Hier is het, o hemelsche Moedor! Versmaad het toch niet, en verhoor mij.
Okfenisg. Vernieuw uwe opdragt aan Jesus' Hart De geestelijke Communie.
Denkspkeuk. r O mijn God, God mrjns harten, en mijn deel in emwiylieid.quot; (Ps)
lAr C K TSTE B K Z O TC K.
DE ZON.
Wat praalt ze heerlijk aan het hoog firmament, o lieer, mijn God, mvo prachtige en glansrijke zon ! Het is of ze niets anders ware dan licht en gloed; eeno wereld, die voor zich zelve noch nacht noch donkorheid kont, en altoos en overal van hare schatten mededeelt.
Eeuw op eeuw schittert zjj voort, in de onmeetbare hemeltuimto ; oceanen lichts verspreidt zij, en altoos groeijende stroomea van warmte en glood stort zij uit over ons, en over onze aarde. •— Hoe hoog blinkt zij niet uit boven de verre starren, en hoe onvergelijkelijk schoon zijn hare glanzen bij de geleende tinton der maan vergeleken. -— Al die haar roemen, begunstigt zij dagelijks ; en hare haters zeiven leven in de stralen harer glorie. — Bedekt haar eene wolk, mon begint te treuren; doch naauwelijks licht zij weêr vrolijk aan den hemel, of alles herleeft, lu hare glorie durft niemand haar aanschouwen ; naauwelijks echter is zij verduisterd, of aller oog staart haar aan. Einddtijk, zij staat daar, als hot wondervol maaksel des Allorhoogsten aan den hemel en ziet rond door hot maatloos heelal, terwijl zij zich van den oenen kant klaar afspiegelt in het reine vocht, van do andere zijde aan troebel water hare beeldtenis niet gunt.
— 94 —
Sol ilhiminans per omnia respexit. ef. yloria Domini plenum ent opus ejus. (Eocli 42, 16).
Goddelijk Hart van mijn Meer en Verlosser, in dit heerlijk beeld en in al diens trekken vind ik U weder, als mijne lieraelsche Zon. Hier, in dit II, Sacrament, zijt Gij, nog' meer dan elders, zulk eene Zon voor mij geworden. Kier dan ook wil ik U vooral als de Zon van mijn hart met alle liefde aanbidden, loven en eeren.
Maar, mijn God en Koning, welk oen heelal, is dan dit nederig en eng Tabernakel! Welk firmament, dit altaar! Welke hemel, deze tempel ! — En toch, van don andoren kant, — welk een glans van glorie, wat harlelieht, en boezemwarmte van liefde stroomen hier tevoorschijn uit uw sehuilénd Mart en stralen regt-streeks op onze harten neder !
Het is waar, ik vergeet het dikwijle ; en ik zie maar al te vaak de glorie nif t, -waarin Gij hier schittert, juist omdat liet oouo schuilende glorie is ; doch Gij, Hoer, vergeet mij niet, en Gij houdt niet op te schitteren, zonder verpoozing, zonder wisseling, zander vermindering, — even als de natuurlijke zon, al wordt zij rok door slapenden, onwilligen, ot blinden, niet gezien.
En wat stort Gij alzoo over de uwen niet uit, o Zon der wereld ? ]STa eens warmte, dan eens licht; doorgaans licht en warmte te gelijk; een licht in den geest, een vlam in hot hart, — zoo ik althans slechts even bidden en wat nadenken wil : „Mier schittert waarlijk mijn verborgen God, door zijn verborgenheid zelve; hier is de waarachtige zon van mijn hart.quot;
— 95 —
O ja, dan wordt liet mij aanstonds liolit, en zie ik a!s een straal van dat hemelseh licht, dat een H. Franciscus Borgias verlichtte, wanneer hij, hij het binnentreden in een Tempel, terstond liet altaar erkende, waarop die goddelijke Zon Avas verborgen. Dan gevoel ik eene warmte, die eenigermate te vergelijken is bij die •bovennatuurlijke warmte, die do voetstappen zoowel als 't hart van den H. Wenceslaus ontgloeide, wanneer hij 's winters over de ijskoude sneeuw rondorn uwe Tempels wandelde. En zoo ontstaat dan allengs rondom uw altaar eeno hemelsehe warmte, eeno warmte dor genade, en der liefde. Zoo ontstaat er een licht, dat een licht is des harten, een licht der Engelen, een licht van het Licht van Licht, hetwelk Gij zelf zijt, o eeuwige Liefde ! — Daarom staat er geschreven : „ Kadert tot Hem en gij zult verlicht wordenquot; — en daarom hebt Gij gesproken: „Ik hen het Licht der wereldquot; ■— en „I/c ben gekotnen om het vuur te brengen, en wat wil ik anders als daf- het bremde.quot; — O dwazen, die wij dan ook zijn zouden, als we nog de warmte zochten in het ijs dei- wereld, of het licht in den nacht der hel! — Hoe goed en goedertieren zijt Gij bovendien voor allen, die tot U komen, o levend Licht! Even als uw beraelsche Vader zijn natuurlijke zon, zoo laat Gij uw hemelsch licht opgaan „over goeden en kwadeneven als de zon, zoo verbergt Gij U voor niemand, die in uw licht wil wandelen ; even als zjj, ziet Gij welwillend neder zelfs op uwe haters en overstroomt met uw goddelijke glanzen do harten uwer bestrijders.
Zoo zij niet willen zien, aan hen ligt de schuld ; dewjjl Gij alles doet, wat Gij kuut, om hen te verlichten.
Hoe prachtig ook schittert Gij uit onder al de sterren aan den geestelijken sterrenhemel Gods. Heerlijk zijn ze, ja, uwe vrienden, uwe lievelingen in do stad Gods. Glorievol stralen voor uw troon do glansrijke Serafs en Cherubijnen. Nog prachtiger schittert boven allen uwe eenige, uitverkorene, — Maria. Maar hoeveel schooner boven hen allen is uw glans, hoeveel schitterender zjjn uwe stralen, hoeveel lichtender en ver-wanuender, o groote God, is ook de geringste voor ons zigtbare schaduwzijde uwer kroon. Doch neen, geen schaduw hier! Gjj zijt een Zon, zonder schaduw ; een zon, die geen ondergaan kent; een zon, waarbij onze aardsche zon een donkere dootkool blijkt. Ja Heer, er zijn zegt men vele zonnen, gelijk aan onze zon : en elk der sterren, zoo wil men, kan zulk eene zon zijn. Het zij zoo; maar dan nog zijt Gij der zonnen Zon, en niet alleen der Zonnen, maar der gansche wereld, van alle harten, van Engelen en menschen, en dat wel de eeuwige, goddelijke, niet alleen alles verwarmende en alles verlichtende maar ook alles onderhoudende zon.
Waag ik desniettemin mijn oog op uwe glanzen te vestigen, goedertieren Jesus ! het is, wijl het zoo goed doet aan 't hart, zich op uw glorie blind te zien. Durf ik U in dit H. Geheim van zoo nabij beschouwen ; het is, omdat Gij juist hier U verbergt in zulke zachte on verzachtende
— 97 —
gluijers cn wolken. — Alsof die wolken ook Ü aangingen ? O neen ; want dan kwijnde en bevroor ik. Dan werd alles koud, alles donker, als uw oog ziel) verborg, uw liefdegloed zich ttrugtrok, uw Hart zich voor mij sloot. Do wolken, waarvan ik spreek, zijn dan ook slechts wolken voor mij; het zijn nieuwe bewijzen uwer vaderzorg en liefde. Gij wist, dat wij, arme schepselen, uwe glorie niet zouden kunnen verdragen ; daarom, verborgt Gij ü. Toch wildet Gij van don anderen kant niet geheel en al verborgen zijn ; daarom vondt Gij een middel uit.
Gij zijt almagtig en alwetend; Gij kondt derhalve dat middel vinden, dat ons door die wolken eenigzins zou laten doordringen. Gij vondt en Gjj gaaft hot ons. Het is : het geloof. Zoo voldoedt Gjj te gelijk uwer glorie en uwer liefde. Uwe glorie laat Gij schuilen als „achter den muur in de holte van de steenrots,quot; opdat wij tot U durven naderen, U kunnen aanzien en toespreken, met U omgaan cn ons verlustigen,''' zooals do Heiligen dit hebben uitgedrukt in hunne dankbare wederliefde, ü wc liefde integendeel laat Gij dos te meer gevoelen, laat Gij doorschitteron door de zachte wolken, laat Gij zien door het levendig geloof, laat Gij hoe meer Gij schuilt, des te reiner genieten.
En aan wie ? — O 't antwoord ligt daar: vZaliij zijn de zuiveren van harte, want zu sullen God zien.quot;'' Wiens oog niet zuiver is, die ziet zelfs do helderschitterende zon niet zuiver; wiens hart niet zuiver is, die kan ook God niet
— 98 —
zien. Het middel om God te zien, zegt een Leeraar, is het hart; daarom moet liet zuiver zijn, gelijk het oog moet zuiver zijn om het licht te zien. Hoeveel te meer is dit hier waar, o Heer, waar het inzonderheid uw Hart geldt, dat wij met hot oog van ons hart zoeken en zien moeten !
Een rein en kalm hart, ziedaar dus het eeniga waarin Gij, Heer, even als de zon in 'trein en onbewogen water, U afspiegelt. Een rein en kalm hart moot ge dus ook mjj geven, mijn Liefdezon ! En waar is nog tot nu toe do reinheid mijner ziel, die ik zoo ligt door allerlei fouten besmeur? Waar is do kalmte van mijn hart, dat zoo gemakkelijk door elke koelte beroerd, door allen walm van wereldsche dampen troebel wordt ? Heer ! gooi' mij dan kalmte. Blijf en toon U mijne zon ! Schijn in mijn boezem, en druk er het afbeeldsel van uw il. Hart in af, weerspiegel daarin uwe goedheid, uwe bedaardheid, uwe liefde en laat daarvan als liet liefelijk beeld en afdruksel er in achter.
Kom dan, o lichtende Zon ! on heersch in miju hart. Kom, o koesterende 'Aon, en ontgloei mijn hart. Kom o Zon der zonnen, en verteer mijn hart door don zuiveren vuurgloed uwer liefde en het heiligste licht uwer genade, opdat ik voortaan ook zelf lichten moge on aan allen toonon wat een niinnaar van uw goddelijk Hart zijn kan. Gij zijt het Licht der wereld ! Verlicht mij, Jcsns ! Gij zijt de eeuwige Bron van alle liefde ! Ontgloei mijn hart.
O Liclit, dat vóór de blijde dagen ,
Die de allereerste schepping zagen ,
Ontsproot, als quot;t eeuwig Licht van Licht! O Zon, die lang voor onze zomie Uw stralen schoot uit eigen bronne Van 't eeuwig goddlijk aangezigt!
O Jesus, hier voor mij verduisterd ,
En dooi- uw vlaramon zelf gekluisterd
In 't driewerf heilig Sacrament!
Vergeef, en reken 't niet ten kwade ,
Dat ik ü aanstaar zonder schade ,
Waar Gij ü zelf meest schuldig kent;
Waar Gij, uit liefde, U hebt vergeten En van uw glorietroon gesmeten
Voo;' mij, uw nietigst menschenkind.
Vergeet 't; maar v/ees ook hoog geprezen, Gegroet, aanbeden , en , na dezen ,
Ik zweer het L' — ook teêr bemind.
O Hart van Maria ! troost der bedroefden, toevlugt der zondaren, hoop en zoete steun van al die u vereeren , tot U kom ik nogmaals, om door U de eenige Zon onzer harten, uwen god-delijken Jesus te vinden. Gewis, zij schuilt hier onder digts slujjers in dit hoogheilig geheim; maar ons geloof dringt er door en ziet, alsof ■we hot met de oogen zagen, des te helderder den glans van dit verborgen Licht. Ons geloof is echter nog op lang na niet levendig genoeg. Vraag dan voor ons levendiger geloof. Vraag,
— 100 —
o onbevlekte Moeder, dat een straaltje van het goddelijk licht in ons hart valle. Vraag vooral, dat ik voortaan, in geheel mijn leven, met der daad toone, wat ik hier, voor Jesns' aanschijn, betuig te gelooven. Ook daartoe heb ik het licht noodig dat Jesus ons beloofd heeft. Dat uw hart de spiegel zij, waardoov het voor mijn hart weer-schittere, en ik door uw hart het Hart vinde, dat voor ecuwig mijne Gloriezon moet zijn.
Oefening. Onderzoek u, of ge de devotie tot Jesus' Hart hartelijk beoefent. De geestelijke Communie.
Denkspkeuk. „Ik bon het licht der wereld; die mij volgt, wandelt niet in de duisternis, maar hij heeft li Jo. VIII. 12.
ffr E G E N B E BEZOEK.
ONS PA RADIJS.
„Adam ! waai- zijt gij ?quot;
Mij dunkt, zou hoor ik U immor roepen, beminnelijk Havt Gods, zoo dikwijls ik hier voor uw H. altaar nederkniel; en dan gevoel ik te gelijk als een aangeooren wensch iu mij levend worden, naar het verloren Paradijs. Ik gevoel het, het voorwerp van dien wensch is niet zoozeer het aardsoh Paradijs, dat Adam verloren heeft, het is een nog beter. Ik gevoel liet ook. Heer, die wensch zelf is op zich zelf niet oneindig ; Gij alleen zijt oneindig; maar hij is toch zóó groot, zóóveel omvattend, dat hij, eens begonnen, als 't ware oneindig wordt, en door geen eindig voorwerp meer verzadigd kan worden.
Wie heeft, toch dien wensch iu mijn hart neergelegd ; wie doet er dien steeds opnieuw in ontstaan ? — Gij alleen , o Hart Gods, dat ook mijn hart naar hot uwe gemaakt hebt. Want zijt mijn Schepper; uwe handen hebben mij gevormd en elk hart, een voor oen, naar uw evenbeeld ingerigt. Hoeveel dank en liefde ben ik U daarvoor niet verschuldigd ! Gij immers deedt zoo, omdat Gij mij voor liet bezit van TJ zeiven, don Oneindige, bestemdet. Gij deedt het, om mij eens te kunnen plaatsen in een waar Paradjis, waarin ik U zou vinden en dienen en genieten.
— 102
Dat Paradijs, ik weet hot, Heer, is eigenlijk daarboven, op de eeuwige heuvelen, in het hemelsch Sion. Want „in Sion woont de Heer, in Sion is de Heer heerlijk, en verzadigt Hij al de zijnen uit den stroom zijner lusten, die de stad Gods verblijden.quot; Kaar dat Sion en dat Paradijs moet dan ook mijn hart uitgaan. En o, hoe gelukkig zal ik wezen, wanneer ik U daar, boven zon en maan en sterren, boven alles wat hier op aarde wankt en wisselt, voor alle eeuwigheid in uwe glorie zal aanschouwen !
Doch wie kon denken, Heer! dat C-iij bovendien ook in dit tranendal, reeds oen voorsmaak van dat Sion geven zoudt ? AVie kon vermoeden, dat üij ook hier al.s een Voorhof van dien hemelschon Tempel zoudt oprigten, en dat dit Voorhof een Paradijs zou zijn voor allen, die U zoeken willen ?
Toch hebt Gij dit gedaan ; en wèl hier, in dit H. Sacrament, waar Gij U zelf, als de Bron aller genaden aan ons wilt schenken, en ons ballingsoord door uwe tegenwoordigheid in een Eden verandert.
Of is dit geen waar Paradijs, mijn God! waar mijn hart alles vindt wat het wenschen kan, om tevreden en zalig te zjjn ? Is het geen Paradijs, — dat de Heer zelf geplant heeft naar het Oosten, — waar de Heer des Paradijzes bij de zachte avondkoelte rondwandelt, — waar Hij voortdurend om mijnentwil vertoeft en mij uit-noodigt om bij Hem te wonen ? Is het geen Paradijs, waar God van zoo nabij ons toespreekt
tot liet hart, waar de waarachtige Boom des levens bloeit, waar de eeuwige J'roii van alle zegen stroomt, waar hot Paradijs zelf in het Hart Gods, aldus gegeven, als in eon kort begrip vertegenwoordigd is ?
In uw llart. Heer ? —
Ja zeker! Pat meldt toch het kruis, zoo prachtvol op uw hoogte prijkend, als de ware Boom. des levens, en liet schitterend teeken van uwen liefdostnjd, uwe overwinuing, uav zegepraal. Dat toont uwe /ƒ. wonde, de duizendwerf ge-zogendo Bron, waaruit alle zegen en alle genaden naar de vier windstreken der aarde, over geheel uwen lust,ik kor, de H. Kerk, blijven voortvloeijen. Dat herinneren uwe doornen, het sprekendst bewijs, dat gij de doornen van Adam , ja de mijnen, op Uw hoofd hebt overgcnotiien, om voor ons het Paradijs weer te ontsluiten en er ons, door uw Hart lieen, weer binnen tc leiden. Dat zoggen nog uwe vlammen, een tegenbeeld van liet vlammend zwaard des Cherubs, dien Gij voor Edens lusthof geplaatst bad, doch nu hebt veranderd in een ontgloeijend liefdevuur, dat ons dringt weer binnen tc komen. 1'at zegt eindelijk geheel uw Hart, een waarachtig Paradijs, een Eden der harten, een lusthof der zielen, een meer dan Oostersche, een hemelsehe tuin, welken Gij hier, in dit li. Sacrament, voor de kinderen van Adam bestemd hebt.
En er is wel reden, om aldus te mogen spreken. In ceu Paradijs immers, mijn goede Jesus, moet men kunnen wonen , omwandelen om te be-
— 101 —
schouwen, bewonderen om te genieten. Doch waar zou dat ligter zijn, mijn goddelijke Lusthof! dan juist hier, en bij ü?
Of prijken en pralen hier niet in uw goddelijk Hart en tot verkwistens toe, al de kostbaarste gesteenten dor liefde, al de geurigste bloemen der deugden, al de heerlijkste vruchten dei-genade ? Zie, daar bloeit de Lelie der reinheid onder de eenvoudige gedaante van tarwebrood. Daar groeit do Roos der liefde onder den uiter-lijken schijn van het fonkelend druivenbloed. Daar vlamt de Tulp der toegenegenheid, schuilt het Viooltje der nederigheid, weent de Passiebloem des medelijdens, — ja, waarlijk in de eerste plaats de Passiebloem, de ware bloem van uw heilig kruis, uw goddelijk Vleesch en aanbiddelijk Bloed, voor ons geslagtoiferd, voor ons uitgesteld, ons aangeboden als in een hemelschen ruiker, met al wat in U schoons en heerlijk is, o goddelijk Paradijs!
En wat is al dat heerlijke, — mijn groote God ! De Tarwe der uitverkorenen, de Wijn die maagden voortbrengt, het Brood der Engelen, het Manna des Paradijzes.
O hoe zalig zijn dan de wijze maagden, die hier bij uw H. Tabernakel dien zoeten wijn komen vragen ! Hoe gelukkig do geestelijke bijën, die uit deze bloemen den reinsten honig puren! Hoe benijdenswaardig de uitverkoren harten, welke dit alleen ware Manna van den Boom des levens mogen vinden ! Wie zou niet met hen gaan, mijn dierbare Verlosser! Wie
niet tot ü komen, mijn Zaligmaker en mijn Grod! Wie U niet erkennen, o Goddelijk Hart, mijne Roos, mijne Lelie, mijn honig, mijn Manna, mijn eenig Paradijs ! Och, moge ik steeds medekoruen en met al de uwen onverpoosd in dit Paradijs vertoeven !
Vertoeven, ja; maar dan ook rusten aan uw boezem, zacht insluimeren in genot aan den oever van dezen verkwikkenden stroom. Immers dat ook is eigen aan een Paradijs. — Doch waarom zou ik dit hier niet kunnen ? Legt Gij niet zelf uwe linkerhand onder mijn hoofd, terwijl uwe regterhand mjj omhelst; en trekt Gij mij niet aanhoudend tot uw Hart en zijn altoos voor mij openstaande wond ?
Och ! wat denk ik daarbij met weemoed aan de onverstandige jagers naar de lusteu dezer wereld. Wat zoekt en wil men dan toch ? Ach ! snaar- en citerspel, land- en zeetafereelen, huis- en tafelsieraad, dansvermaak en schouwburg! Is dat dan voldoende voor het groote hart dei menschen ? Is daarmede iets gewonnen voo.-eindelooze begeerten ? Neen, klatergoud cu kinderspel! Mijn hart is grooter, en niet zoo ligt te vreden. God , ja, is grooter dan mijn hart; maar al het andere buiten Hem, is kleiner. God wil het dus ; U, mijn Jesus ; U hier vooral mij gegeven, en mijn hart zal niet rusten totdat het ruste in U.
Hier echter kan het rusten. Hier immers vind ik U, miju eeuwige God! Hier kan ik
— 106 —
met U spreken, met U omgaan, zoo vaak en zoo innig ik wil. Pan ja zal ik zaliger zijn, als ik U van aanschijn tot aanschijn aanschouwen mag; maar tegenwoordig zijt Gij hier evenzeer en van aanschijn tot aanschijn ziet Gij mij. Hier derhalve bezit ik ü reeds; hier geeft Gij U bij voorbaat geheel en al aan mij ; hier, waar ik U in uwe tegenwoordigheid aanbid, waar mijne tong U mag aanraken, waar mijn hart IT kan ont-vangefi ; hier, waar Gij aldus een zoet Paradijs voor mij geschapen hebr, waarin ik, met Joannes aan uwen boezem mag rusten, met uwe Heiligen, in uw Hart mag insluimeren.
Wees dan gegroet, o Tuin vaij lusten 1 wees gegroet, mijn aardsch Paradijs.
Hoe zoet is het te wonen
In 't levend Paradijs ,
quot;Waar God zich zelf komt toonen
Oneindig goed en wijs.
Waar God zich zelf komt geven
Als d'eeuwgen Levensboom ,
En alle hart doet leven
Aan Ederis eersten stroom.
Waar alle. stroomen vlieten
Dor emdelo.)ze Bron ,
En alles raag genieten
Zijn eeuwge liefdszon.
Waar 't Harte Gods mijn Koning ,
Mijn leven wordt «u spijs,
Ja, van mijn hart de woning-En goddlijk Paradijs !
— 107 —
O Hart van Maria! Paradijs van ons Paradijs dat Jesus Christus is! O onbevlekt Hart, waarin tiet H. bloed is gevormd, dat ons het eeuwig Paradijs heeft geopend, en ons, ook op aarde reeds, als onderpand en voorsmaak van dat eeuwig Paradijs wordt geschonken! O beminnelijk en gezegend Hart, dat alle inoedorliarten in liefde overtreft, vergeet vooral op dezen dag uw hier op aarde nog omzwervend kind niet. Gedenk, ten dien einde, hoe goed het uw moederhart heeft aangedaan, toen gij uwen Jesus tot den goeden moordenaar hoordet zeggen ; „ llv/en zult (/ij met mij in het Paradijs zijn.quot; Gedenk, hoe alle harten, voor dat Paradijs zijn geschapen, en hoe zoovelen, helaas, wegens de overdadige bezorgdheid voor hot aardsche, dat alleen zalig Paradijs vergeten. Help ons derhalve, allerdierbaarste Moeder ! Leer ons de deur en den ingang-tot het hemelsch Eden, ja, in zekeren zin, dat Paradijs zelf, in Jesus' Hart vinden. Maak, dat wij er, door onze begeerten, onze verzuchtingen, onze schietgebeden, en inzonderheid door een vast vertrouwen, voortdurend in wonen. Doe er ons ook de zoetheid van proeven, opdat wij niet elders bij de dwaze wereld onze blijdschap zoeken. Verwerf ons eindelijk, door uwe moederlijke voorspraak, de ééne allernoodzakelijkste genade , dat wij eens eeuwig in dat goddelijk Paradijs mogen leven.
— 108 —
Oefesixg. Bozoek ecu arme of zieke ter eere van Josus' Hart. De geestelijke Communie.
Deskspreuk. „/leden snit gij met mij in het Paradijs zijn,quot;
HET ZWIJGEND HART.
Goddelijk Hart! hier wezenlijk on waarachtig tegenwoordig, — wat is hier alles stil en zwijgend rondom dien troon uwer zoo luid sprekende liefde ! — Waarom die plegtige stilte ? Waartoe dat eerbiedig zwijgen? Tot wat doel die kalmte des grafs, en die stille rust als ware het de rust (les doods ? — O welk een wonder, en wat ontzettende majesteit is dit!
Zoo vaak hoor ik de Psalmzangers juichen: „De stem des Hoeren is heerlijk; des Heeren stem is magtig,quot; — en hier des niettemin verneem ik niet den minsten toon, niet den zacht-sten klank van die goddelijke stem. — Ik weet het: Gij spreekt, en op uw magtig woord ontstaan de werelden, die Gij wilt ; Gij ademt als in de zachte koelte, en al wat Gij' gebiedt, staat daar; en hier hoor ik, noch zie ik een zweem van a! die glorie, hier spreekt op zijn hoogst alleen uw stilzwijgen mij toe.
Uwe stem, Heer, rolt ratelend over de wolken des hemels, en doet de boezen van angst ver-bleeken; en hier durven zij overmoedig tot U naderen, zonder te luisteren naar uwe stem, en sidderen zij voor U niet. Uwe stem verplettert de Ceder» van den Libanon, en doet de bergen op hunne grondslagen daveren ; en hier duldt
— 110 —
Gij zwijgend en rustend de trotsehen der aardo, al miskennen zij U deerlijk, al vertreden zij U met den voet.
Uwe stem, Heer, vliegt dreigend tussehen de vlammende schichten uwer bliksemen voort, en doet zelfs der braven hart in hunne borst opschrikken van.ontzag; en hier schuilt zij, ook voor hen, als in den stillen nacht uwer ontfermende liefde. Ja, Heer, nwe stem is waarlijk de stem der glorie; zij vertegenwoordigt zoowel de magt als de heerlijkheid, gelijk Gij die vaak vertoond hebt door de kracht van uw donderend woord ; en hier tocli blijft alles stil, en sprakeloos en stom, gelijk do marineren tombe vooi- der martelaren graf.
Waar zijn toch de lofzangen der Engelen, die immers altijd ü omringen ? Waar de toonen van het driewerf „Heiligquot; der aanbiddende Se-raphijnen ? Waar de lof- en dank- en jubelliederen der gelukzaligen, die toch altijd opgaan naar uwpn troon.
Kiets hoor ik ; alleen de Echo zou hier antwoorden op mijne stem ; en ik weet niet, waarom ik hier niets verneem. „In me Tempel, — luidt het, — zingt alles majesteitEondom uw Zoenaltaar schijnt alles te zwijgen. —
Dan, ik begin reeds op te merken, wat dit beteekent. Gjj wilt, o God der harten, met de taal der harten tot mij spreken. Uw zwijgen zal hier de taal zijn, uw stil zijtn mijne les.
Zoo lees ik: „in het s'il zijn en in de hoop zal al uwe kracht wezen,quot;' (Is 30, 15) fils wildet
O ij zeggen: Volg' Mij daarin na.quot; En zoo vind ik in. der daad dat voorbeeld in den hemel. Want roen Gij, o Lam Gods, voor den troon des Almag-tigen het zevende slot van het verzegelde Boek hadt geopend, ,, toen heerschte er een half uur lang een diep stilzwijgen in den hemelquot; (^p. 8). Zoo spreekt dan ook hier uw zwjjgen tot mij ; en dat zwijgen is de taal uws Harten, die ook mij wil onderrigten. Wat loert zij dan ?
O vooreerst, uw stilzwijgen leert mij de overmaat uwer liefde, die met »geen woorden, zelfs niet met uwe donderstem, uit te drukken is. Het leert mij bovendien, dat mijn hart mag spreken, en laat mij alles zeggen wat ik begeer, zonder mij te onderbreken ; terwijl Gij slechts mot goddelijk geduld mij aanhoort en mijne wenschen in uw Hart verbergt.
Uw stilzwijgen leert mij uwe deugden, daar het is, of Ge mij duidelijk toespraakt: „Alzoo, mijn kind, moet gij ingetogen, kalm, rustig, bedaard eh nederig zijn, en in den hemel met uwe gedachten.quot; —Uw stilzwijgen leert mij het aardsch, vooral wercldsch gelach, gesnap en gejoel verachten, om iets nuttigers en edelers voor mijn hart en verstand te zoeken. — Uw stilzwijgen leert mij de lippen sluiten, om geen ijdele, vooral verpestende gesprekken te voeren, en liever met U dan met tijdioovende beuzelaars te spreken. — Uw stilzwijgen leert mij uw Hart kennen; daar immers het zwijgend Hart welsprekender dan het woordenrijk is, en Gij zelf van oudsher beloofd hebt. aldus op geheimzin-
— 112 —
nigc wijze tot ons hart to zullen spreken, toen öij zeidet : „Ik zal (do ziel) in de eenzaamheid geleiden, en aldaar tot haar hart sprekenquot; (Oseas.)
Zoo spreekt Gij dan ook werkelijk, op dubbele wijze, door uw zwijgen, o Heer ! en zoo spreekt li ij van ld art tot hart, gelijk Gij wilt, dat ik ran hart tot Hart met U spreke.
En inderdaad, mijn zwijgende Jesus ! wat zegt (.Je niet op die wijze ! Gij zegt, dat uwe liefde in den volsten zin oneindig, onmeetbaar, onpeilbaar en voor alle schepselen onbegrijpelijk is. öij zegt, dat Gij God zijt, wiens goedheid en zoetheid met geene menschen- of Engelentaal kan uitgedrukt worden. Gij zegt, — ... doch wie, o Heer! zal zeggen wat Gij aldus zegt; en wie volmaakt wedergeven, wat uw goddelijk zwijgen bol eek ent ?
O zwijg dan, mijn goddelijke, voor mij hier opgesloten Leeraar ! Zwijg dan gerust, als „uw stilzwijgen zoo kan spreken.quot; Leer mij slechts, om U na te volgen, ook zoo te spreken. Leer mij, meer met het hart dan met woorden mij uit te drukken. Kortom, leer mij de taal van uw Hart, en trek ook daai-door mijn hart tot U.
En zal ik dan daardoor uw zwijgen begrijpen?— Onmogelijk, mjjn Josus ! Ik begrijp dat Gij God xijt, en mij alzoo met oneindige liefde bemint. Ik zou schier inzien, hoe die liefde zich uit liefde voor mij kan opsluiten, om al de gaven van uw goddelijk Hart op eens te geven ; maar dan nog, — uw zwijgen ? hoe zou ik het vatten?
Voor uwe onreglvaavdige Eegters liobt Gij gezwegen; maar loch niet altijd, en alleen dan als uw zwijgen hun tot les moest zijn. Hier zwijgt gij zonder einde, en blijft Gij zwijgen. In Botblehem waart Gij eens een sprakeloos kind, en wildet Gij mij leeren door uw stilzwijgen. Maar loch weldra leerdet Gij stamelen van uwe lieve Moeder, en begont Gij te leeren en te prediken. Hier echter zijt Gij, nog na achtien eeuwen, op onze altaren zwijgend, en blijft Gij zwijgend tot aan de voleinding der tijden.
Nog eens dan, mijn zwijgende maar toch ook zóó sprekende Jesus! eer en lof en dank zij U voor dit bewijs uwer liefde. Doch leer nu dan ook, naar uw voorbeeld, de stilzwijgendheid lief te hebben. Loer nu, ook soms in het gebed, met de tong te zwijgen, om het hart des te inniger te doen spreken. Leer mij enkel hart, geheel hart, volmaakt hart te zijn, gelijk Gij zijt, opdat ook „mijn zwijgen tot U spreke,quot; gelijk uw zwijgen tot mij spreekt, — zwijgende Jesus! —
Hoe stiller, Heer, in 't Heiligdom
Millioenen Englen U begroeten ,
Hoe liever ik hier tot U kom ,
Om 't eeuwig levend Woord te ontmoeten. AVant ik gedenk het blij te moé,
Uw zwijgen spreekt het meest me toe.
Gij zijt „dat Woordquot; voor de eindlooze eeuwen Gesproken door uws Vaders mond.
— 114 —
w aarvoor al 't staamlen, spreken, schreeuwen Van 't aardsche nog- geen woord voor vond. Dès roep ik, steeds meer blij te moê ; Uw zwijgen spreekt het best me toe !
üw magtwoord klonk, en 't stond in orden
Rondom uw troon, uws weerglans' schjjn, Wat, naar uw wensch, geschapen worden ,
Ea denken, aad'men zou, of zijn.
Toon kwaamt Gij zelf, geboodt en leeruet:
jMjjn woord zal nimmer meer vergaan En quot;t liartenheir, dat'Gij lorraeerdet,
Kwam juichend om uw outer staan.
Daar zwijgt Gij, ja ; maar hebt gesproken En spreekt, ook zwijgend, immer voort,
Voor wie den sluijer heeft doorbroken
En stil uw goddlijk zwijgen hoort.
Ik hoor het; en, hoe meer ik luister ,
Hoor ik het kloppen van uw Hart,
Kn in mijn hart een zoet gefluister :
„Waar is uw liefde 'i Zie mijn smart 1quot;' Dès roep ik steeds meer blij to moê ; Uw zwijgen spreekt het liefst me toe.
Hoe gelukkig waart gij, o'oeste aller Moeders, wanneer uw hart, ook zwijgend, zich met Jesus mogt onderhouden, of de goddelijke Jesus, ook zonder woorden, uw moederlijk hart in zijn goddelijk Hart liet lezen ! Maar hoe zalig moet ge dan thans zijn , mi gij boven, in den hoogen
— 115 —
hemel, Jesus glorie, en hier, met ous op aarde, Jesus' liefde in de zoetste eu hartverroerendste stilzwijgendheid bewondert, geniet cn aanbidt. O, minnelijk Hart onzer nooit genoeg beminde Moeder, wat zoude ik gaarne een weinig van uwe liefde hebben, om ten minste met U eeniger-wijze de onbegrijpelijke stilzwijgendheid van mijn Jesus te vereeren. Bid voor mij, o Maria ! opdat ik althans luistere naar dit veelsprekend zwijgen. Hoor ! Jesus zwijgt, en Hij zegt aldus, dat Hij mij zoozeer bemint! Wederliefde dus , o Maria! dankbare wederliefde, en de gave dak' stille aanbidding, ziedaar wat ik heden inzonderheid van u vraag. Dan bid ik nu reeds, om het eens in den hemel voort te zetten ; „Heilig! Heilig! Heilig! is de God der legermagten ! Do golieele aarde is vol van zijne glorie!quot;
Oiofkxino, Let op de ingetogenheid, noodzakelijk voor het hart, dat God wil vinden. De geestelijke Comnuinio.
Dknkspkeuu. „De Heer uw God is in uw midden, de magiige, die helpt. Hij verheugt zich over u met blijdschap, zwijgt in zijne liefde (vergeet uwe zonden) juicht over u met gejubel.quot; (Sophon. 3, 17.)
ALTOOS DEZELFDE.
De II. l'aulus heeft ergens nopens U ^oschreven, beiuiuneljjke Jesus ! „Jesm ('hristus is yiste-ren, heden, in alle eeHwen-dezelfdequot; (Ilel)i' 13, 8). Dat woord lieeft mij getroffen, goede Meester; het treft mij nog innig, zoo vaak ik op nieuw voor uw 11. Altaar uederkniel en U aanb'd. —
^Altoos dezelfde!''' zoo zijt Ge dus ook hier, mijn Jesus; zoo zjjt Oiij hier immer geweest, zoo zult Gij er altoos zijn tot op de voleinding der eeuwen. Zoo zijt Ge in het H. Sacrament op alle plaatsen, in alle landen, bij alle volken, ten allen tijden. Zoo zijt Go daar over de ge-heele wereld, zoowel als te gelijkertijd aan de regterhand uws Vaders in do glorie — altoos dezelfde. Al wederom, welk een wonder!
De personen , die U aanbidden, mogen dus veranderen, niet zoo de persoon, die hier aanbeden wordt. De inensclien, die U ontvangen wisselen beurteling, en bij jaren en geslachten, elkander af; niet zoo de Godmensch die hier blijft, en door allen ontvangen wordt.
Hem dan, dien do Zalige Margareta-Maria ontving, ontvang ik ook. Hem, dien de 11. Ignatius aanbad, aanbid ik ook. Hem, dien hier duizenden en duizenden vóór mij bezochten , bezoek ik ook. Ja Hem, uit wiens open boezem en Hart de H. 11. Catharina. Francisca. Canisius.
Margaveta en zoovele andevou do bronnen des heils drinken mogten, Hem, denzelfden, raijiiUod Zaligmaker, — U, mijn Jesus, mijn ïleov en Koning, vereer, l)£niin, en geniet ik hier.
De gedaanten van brood mogen veranderd zijn, alsmede de gedaanten van wijn op verschillende plaatsen en tijden ook verschillend ; Gij Heer zijt niet veranderd, Gij, Jesiu-, altijd dezelfde, en uwe jaren hebben geen einde; Tu idet)i ipse es, et aum tui non deficient.
Verschillend zijn de altaren die ü herbergen, de Tabernakels die U gevangen houden, dc zilveren en gouden troonon die ü dragen ; Tu idem ipse es ; Gij zijt overal en altoos dezelfde; ontferm U. mijner
Klein zijn do dorpen en groot de steden, waarin Gij woont, eenzaam de wildernissen en verlaten de boschkapollen, waarin Gij onder ons uwe woning hebt opgeslagen; Gij zijt dezelfde, alom, ten allen tijde, mijn Koning on mijn God! ontferm U ni'jner.
Voor U knielt de nieuwbekeorde Heiden en staat verstomd, en roept in vervoering uit : „hoe goed, hoe eindeloos goed is der Christenen God! Wie kon dit denken? Wie kon het uitvinden, behalve Hij, die trnk hij ons in persoon komt wonen, altoos dezelfde, overal dezelfde, om allen tot eenzelfde heil en zaligheid te lirengen.quot;
Voor U knielt de geloovige Christen, het nog onschuldig kind, de door alle golven geslingerde grijsaard, de troostelooze kranke, de boetdoeude zondaar, de van liefde gloeyenie ro-tv jar.ligo,
— lis
alien met verschillende gevoelens van onschuld, boete, droefheid of blijdschap, — G j zijt dezeljde, op alle plaatsen, in ulle eeuwen, voor allo personen, en uwe jaren kennen geen einde, zelfs niet een schijn van verandering of zweem van wisseling. .. a pud quem non. est mutatio ant vicissitudinis obumhraUo.
Zoo zie ik dan ook heden naar U op, mijn Koning, gelijk eenmaal zoovele Heiligen gedaan hebben, gelijk op dit oogenblik, op vele plaatsen, uwe dienaars en heiligen doen. Ook wij allen zijn verschillende personen, van verschillenden rang en stand op aarde, verschillend in jaren en wijsheid, verschillend in deugden en behoeften; maar Gij zijl dezelfde, overal, bij allen dezelfde, en hoort en verhoort te gelijk onze beden, [s het zoo niet, allerdierbaarste Jesas ! Zeg het mij, och zog het mij, of ik mij niet bedrieg, en ot het geen troostrijke waarheid is, die ik nu overweeg.
Jesus. Ja, mijn kind. het is zoo, en het is eene troostvolle waarheid, die gjj nu overweegt, on die wèl verdient, dat gij er dikwijls op terugkomt.
Zoo lag immers eenmaal vóór mij de H. Catha-rina van Genua, toeq ze mijn Hart zag gloeijen als een quot;brandend fornuis, dat de gêheele wereld in vlam wenscht te zetten. Zoo knielde vooi- de deuren der kerk, waarin ik woonae, de H. Fran-ciscus Regis, en lag te middernacht in de gure regenvlagen op de knieën, om mij te loven en te aanbidden. /00 wandelde rondom mijn troon
— 119 —
op aarde de H. Wenceslaus in de nachtelijko sneeuw, mij zegenende en prijzende. Zoo riep tot Mij in dit lief'degeheira een Thomas : „ An'oro te, ik aanbid U,quot; een Barnardus: „o Liefde,quot; eene Margareta: „o mijn Afgrondquot;, duizend anderen: „Mijn God en mijn Al !quot; Zoo ontving ine in haar vlammend hart eene H Teresia, als zij van wederliefde kwijnde en weldra uitriep in de vervoering barer ziel: „Ik sterf, o Heer! omdat ik nog niet sterf.quot; Zoo daalde ik neder op de tong van een Augustinus, in het hart van mijn Paulus, in den boezem zelf van Baar, die id i j negen maanden onder haar maagdelijk hart heeft gedragen, en zoo waarlijk de meest waardige Tempel der eeuwige Godheid is geworden. Zoo vereerden, beminden, genoten Mij duizendmaal duizenden thans zalige zielen, millioenen geloovige harten van het begin der kerk af tot nu toe, — terwijl „Ik ben die Ben,quot; „altijd dezelfdequot; Josus Christus, uw God, gisteren, heden, en in alle eeuwen der eeuwigheid.
De Ziel. O beminnelijkste onder alle harten, en zoo weinig beminde ! O al te lang vereerde en al te ondankbaar vergeten Jesus! O Liefde! o mijne liefde, en gevangene uit liefde in dit H. Sacrament! Wat blijft mij dan te leeren uit zulk eene waarheid ? En wat kan ik LT wedergeven voor zulk eene gave!
Doch ik weet het. Met al die heilige zielen die U tot nu toe vereerden, met al die van liefde voor U kwijnende boezems, met al die opregt U liefhebbende harten, die U ooit hebben
— 120 —
ontvangen, — mot al die jaren, dagen, uren en oogenblikken van hemelseli genot, — met al die bezoekers uwer kerken, kapellen en altaren, ■-met al wat IJ ooit vreugde verschaft heeft of uw H. Hart heeft vertroost in dit heilig Sacrament, — inet dat alles wil ik mij vereenigen van harte, dat alles maak ik zooveel doe'nlijk tot het mijne, met dat alles vcreenig ik mij oj) dit oogenblik, om ü to loven, te prijzen, te danken, te aanbidden en lief te hebben, o Josus! U dan, o goddelijk Hart, aan hetwelk do 11. Joannes rustte; U, dat, op het kruis doorboord, in bloed- en waterstroomen het beeld uwer H. Sacramenten vertoonde ; lr, in den loop der eeuwen door zoovele vreirdon hartelijk vereerd, en in dit 11. Sacrament gezocht en gevonden; U in de laatste tijden nog eenmaal door U zelf bekend gemaakt op wondervolle wijze; ü, goddelijk Hart, zij allo lof en glorie! U behooro ook mijn hart toe, en zij h; t van nu af met nieuwen lust gewijd! Dat ook do harten van alle meuschen U liefhebben on dienen! I'at wij allen, o mijn Jesus, overal en altijd, U alleen mogen zoeken ! Gij toch zijt ook nu nog dezelfde. Gij zult ook in eeuwigheid dezelfde zijn. Want dit is ons geloof en uit ook de grondslag' onzer hoop; „Jesus Christus, gis toren, en lieden, en in allo eeuwen dezoltde.quot;
Jesus, gisfcren, heden, morgen,
Jesus, ^óór en na don tijd Dien ons aardsche zonnen borgen. — Altoos één, dezelfde altijd !
Wie durft roemen — U te noemen Met een schooner Xaam, o lieer 1 Of liet wagen — Bij te dragon Mot iets nieuws tor uwer eer!
Altijd Jesus, Josus immer
Gistren, heden, eeuw in eeuw !
Neen, dat Godswoord wijke nimmer,
't Blijft de kroon van Juda's Leeuw, En ons denken — En ons schenken,
Heden, morgen, zonder end,
't Blijft, LT Hoere — Jesus, eere
Altoos één in 't Sacrament. Eén dezelfde in alle tijden,
Eén bij hooi uw lioilgenschaar,
Eén in glorio één in lijden,
Eén op 't kruis— en 't kerkaltaar.
O beminnelijk, allerreinst en barmhartig Hart van Maria, ü zij eere met Josus, om do altoos voortdurende liefde en zorgen, waarmede gij ons bijstaat. Ook gij, allerdierbaarste Moeder, hebt u altoos dezelfde getoond voor allen die u vereerden. Hier, voor dit H. Altaar, waar wij ons zoo gaarne herinneren, dat wij deuzelfden Josus eeren, aanbidden, ontvangen, genieten, dien allo
Heiligen vereerd en gediend hebben; hier voegen wij er even gaarne de gedachte bij , dat gij, H. Moeder, in uw hemel altoos dezelfde zijt. Vereenig u derhalve nu met mij, gelijk gij u met de H. Margareta jM aria, met do H. Teresia, met al de andere Heiligen vereenigd hebt, als zij 't u vroegen, om onzen Josus, altoos dezelfde, te aanbidden en (o vereeren. Gij, o dierbaarste Moedor, ziet onbegrijpelijk veel meer dan wij ; Gij begrijpt zooveel to inniger de eindelooze goedheid van Jesus, die zoo altoos met ons blijft. quot;Voeg dan ook nu een gebed bij het onze, en vraag van Hem, dat ook wij standvastig, altoos in het goede dezelfden blijven. O Maria! door uw standvastig Hart, maak het onze in alle goed standvastig.
Oei-ekikg. Doe een onderzoek nopens uwe standvastigheid in de godsvrucht. (Meditatie H. Mis. Bijzonder onderzoek. Gewone gebeden.) Do geestelijke Communie.
DfiXKsriiEUK. rO was ik in de plaats der H. Lans geweest, ik zou niet weer zijn uitgegaan uit Jesus' Hart, maar gezegd hebben : Hier is mijne rustplaats voor eeuwig.quot; (H. Bonav. Stim. Div. Am.)
JESUS' OOG EX.
Zoo vaak ik inij op nieuw eerbiedig-nederbuig voor uw H. Tabernakel, beminnolijlce Jesus, gevoel ik van zelf mijn hart voor U kloppen, en ben ik ontroerd door heilige gedachten. Zoo heb ik dan ook aan uw aanbiddelijk Jlart gedacht, en dious tegenwoordigheid met lust overwogen. Kog meer trof mij die waarheid, toen ik nadacht, hoe uw stilzwijgen zelf mij gestadig toespreekt en hoe Gij, mijn eeuwige God, altoos dezelfde zjjt. Maar zijn nu ook niet. uwe oog'en do tolken en als de spiegels van uw Hart, en kan ik niet daardoor nog klaarder lezen in uwe H. ziel?
O goddelijke oogen, wie kan U ontvlugten ? O dierbare Jesus, wat ziet Ge mij aan ! O blik van mijn God, wat leert Ge mij niet!
Want gewis. Gij ziet mij, en het zou ü niet mogelijk zijn mij niet te zien ; dan waart Gij miju God nier. Maar zou ik niet op dit oogenblik mijne oogen eens durven opslaan naar uwe oogen ? Mag ik het niet eens wagen, ook van mijnen kant U re zien, die mij ziet ? — Vergeef het mjj, o mijn Jesus, vergeef het mij ; maar ik voel mij gedwongen ü aan te zien, en eens eon toederen blik op den goddelijken spiegel van uw aanbiddelijk Hart te werpen.
O hoe zoet zien die oogen ! hoe lief is die
goddelijke blik ; en wie zou niet vertrouwen, die U zóó mag zien. onder de sluijers van dit H. Sacrament!
Ik weet het — uwe oogen zijn lichter dan het helderst licht der maan, stralend als de vonkelende sterren, helderder dan de glans der middagzon, ,,iHC/diifi'fs super sulcui 5 maar tocii, hoe zacht en hoe liefelijk zien ze mij aan !
Zegt U ook mijn blik niet, wat U eens de ooo-slau' van de Bruid des Hooglieds zeide, tot Avelke 'Gij spraakt: „Gij hebt mijn Hart gewond, mijne vriendin, gij hebt mijn Hart gewond met één uwer oogen,quot; — uw oog zegt dat ten minste tot mij. Ach! mijn goede Jesus, mogt dan althans mijn goede meening U behagen, en zoo mede uw oog mijn hart wonden, als het zoo vriendelijk en zoo diep tot op den grond mijns harten ziet.
„liespexit Pehumquot; — loos ik ; Gij zaagt Petrus aan iu den droevigen lijdensnacht, en hij begon bitter te weenen, wijl hij U had verloochend. Och ! zie ook zoo op mijn hart neder, Heer Jesus , dat Gij zoo koud en ongevoelig moet vindon.
Gij zaagt den jongeling aan, die U den weg des 'levens vroeg, en werdt verteederd wegens zijne zwakheid van wil: och ! zie ook mij zoo aan, en maak mij uwer liefde waardig.
Maar ik denk verder, beminnelijke Verlosser! Gij zaagt ook Jerusalem aan, en begont te weenen. Gij zaagt al de ondankbaarheid dier weêrbarstige stad, en uw Hart stort zich door uwe oogen uit, —
nit liefde. Mija God ! welk eono goedheid ! De God dos hemels weent; de Heer der Engelen stort tranen ! — En is hot niet over mij , — mijn goddelijke Leeraar, •— dat Gj weent ? — Ach, hemel, waar oerg ik mij dan, en wat moet ik niet wedergeven voor zulk eené liefde!
Straks weent Gij eveneens voor Lazarus graf; en zij. die U zien, besluiten met reden: „Zie daar, hoe Hij hem liefhad.quot; Maar Gij weent ook ditmaal niet minder om do gevolgen der zonde, den dood ; Gij weent wel het meeste over de zonde zelve, dat vreesbarend onregt tegen uwen hemelselien Vader, — en die reden bestaat nog, mijn goede Jesas , — en misschien , ach neen, ik hoop het niet, dat uwe oogen die in mij zullen vinden. Ontferming anders, o Jesus ! ontferming en genade !
Nogweendet Gij in Gethsemane en op Golgotha's Kruis, toen Gij uw zoenoffer den Vader opdroogt, gelijk Paulus leert, „met luid geroep en tranen;quot; maar al wederom drupten uwe goddelijke oogen van tranen wegens de zonden der menschen en de verstoktheid van velen, die U niet willen beminnen. Heer Jesus! ik wil U beminnen. Ik zie des te vertrouwvoller op naar uwe heilige, goddelijke oogen.
Eens staat cr geschreven, doch ook maar eenmaal : „aapexit in lt;m,quot; dat Gij eenigen in verbolgenheid hebt aangezien ; en o, wat was die scherpe blik verdiend door onverbeterlijke schijnheiligen ; doch hoezeer leert ons ook deze omstandigheid den blik uwer toekomstige gramschap
— 12« —
vreezen, zoo wij hier niet willen aiht geven op den blik uwer barmliartigheicl. Ku Gij weet, o Heer, hoe zeer ik die barmhartiglieicl behoef. Gij leest immers in het binnenste van mijn hart, o harten- en ifieren doorgronder! Gij ziet er den verborgen hoogmoed, mot ijtiole zucht naar roem of zelfvoldoening; (iij ziet er de schuilende eigenliefde, die althans uw oog niet ontschuilen kan ; Gij ziet er de wegsluipende traagheid en laamvhoid met verwaarloozing uwer gunsten en genaden; Gij ziet er, wie weet het, veelligt afgunst of nijd, en God weet wat meer, dat ik zelf, verblinde, niet zie, of voor mij zei ven onverstandig verberg. — Ontferming dan, o Heer, ontferming en genade! „Zoo Gij immers op onze misslagen acht wilt nemen. Hoer, wie zal het bestaan ?quot;
Het is waar er staat ook geschreven : „'s Heeren oogen rusten (met welgevallen) op de regtvaar-digen,quot; — en waar meer dan hier kan dit waarheid zijn 't Maar dan weer, mijn Jesus ! ik arme tollenaar, hoe zal ik durven hopen, of mijne blikken opslaan tot U, — Allerheiligste'.
Toch wil ik betrouwen. En ten dien einde breng ik mij 't liefste weer Petrus, en Magdalena.' en Zachaens, en den tijd van uw bitter lijden te binnen, toen uw oogen, voor mij bebloed, zoo liefelijk als trouw uw allerbarmhartigst Hart hebben afgespiegeld. — Gedenk dan, o minnelijke Zaligmaker, wat alstoen uwe heilige oogen geleden hebben. Gij zaagt toen do norsche blikken uwer beulen, die om strijd U sloegen
en foUerdon, Gij aanschouwdet lt;le valsche oogslagen der huichelaars, die tegen U liet hoofd schuddeden, cn U bespotten. Gij zaagt uwe vrienden, ja raet U weenend, doch zonder U voor liet oogenblik te kunnen bijstaan. Gij zaagt do oogen uwer dierbare Moeder raet tranen gevuld, en kondt haar van uwen kant niets anders toonen dan uwe eigen oogeu van tranen vloeijond, met bloedig zweet uit Gethsemane bevochtigd, raet purpron druppelen van uw doornenkroon afstrooraend bedekt, met gloeijende paarlen uit uw verscheurd Hart gevuld, ja, met speeksel en slijk zelfs besmeurd door de ondankbaren zelve, die Gij zalig kwaamt maken. En dat waren toch de oogen, welke de Engelen met wellust aanschouwen, de oogen die reiner zijn dan de zon, de oogen die de lust en de glorie der eeuwige hemelen zijn.
God zij gedankt, dat Go toch weldra een vertroosténder schouwspel raogt zien. Toen zaagt Gij uwe allerdierbaarste naast U onder het kruis, en in haar het beeld van alle harten, die U ooit zouden vertroosten : naast haar Joannes, dien uw Hart zoo liefhad ; rondom de getrouwe vriendinnen, die ü nooit zouden verlaten ; boven U den liomel, die weldra geopend zou wezen om niet moer gesloten te worden ; rondom U het nog wel ondankbaar volk, maar dat Gij tot U zoudt trekken ; in do toekomst, millioenen, din door U zouden zalig worden, —■ op uw boezem de regterzijde en daarin uw goddelijk Hart, dat weldra , straks na uw dood. doorboord, een on-
— 12S -
wraakbare getuige uwor eeuwige liefde zou worden, — en zoo waren dar. toch , juist in 't bitterst lijden , uwe oogen vertroost , tot dat /.ij weldra zouden breken, en hot aardsehe licht verliezen , om aan alien , die willen zien, het goddelijk en heraelscli licht te schenken.
Schenk mij dat licht, mijn barmhartige Jesus! „Wend mijne oogen af', opdat zij geenc ijdelheid aanschouwen.quot; En alles is in zekeren zin ijdelheid behalve Gij, zooals Gij eens aan do H Teresia geleerd hebt: „Wat ik niet ben, is leugen.quot; Laat me dan, o Heer, op uw goddelijk oog, op uw H. Hart mijn oog steeds gevestigd houden. Laat mij in uwe zachtmoedige oogen lezen wat Ge van mij begeert. Laat me door uw H. oogen in uw Hart zien, en aldaar loeren wat ik doen moet en niet moet doen.
Weest gegroet dan, goddelijke oogen, levende spiegels van het goddelijk Hart! Wees gegroet, Hart Gods, d it tot mij spreekt door zulke blikken. He wil voortaan trachten, met de Engelen mijn lust te vinden in het aanschouwen uwer zoetheid on vooral dit bedenken, dat ik altijd voor uwe goddelijke oogen wandel en die gerigt zijn op het binnenste van mijn hart.
O Licht, dat uit het Eeuwig Licht
Voor de eenwen zijt gesproten Eu op het lieflijkst aangezigt
En oogen uitgegoten ,
Gelijk de weerglans van den glans Dien de Englen niet verdragen
Kn ons met uwen stralenkrans Hebt aan uw Hart geslagen ;
O levend oog, o gloênde Zon,
O stralenzee der liefde ,
Hoe drenkt Gij van uw gloriebron Het hart, dat uw Hart griefde !
Ik zie 't, uw blikken zoeken mij,
Als eenmaal Petrus' oogen,
Eu wonden cn doorboren blij Mijn hart uit mededoogen.
Ik zie 't, vooral in 't Sacrament Wil mij uw oog doorwonden.
Terwijl het lieflijk zonder end Mij aanziet te allen stonden.
O Jesus, wond, doorboor mij vrij.
Uw Hart straalt uit uw oogen.
Zoo word ik vlug en kom ik blij Dat Hart straks ingevlogen.
Hoogverhevene Koningin der hemelen en Moeder van alle menschen die den hemel zoeken, wio heeft ooit zoo klaar als gij de goddelijke oogen van onzen Heer en Leeraar Jesus aanschouwd ? Wat hebt gij daarin gelezen, toen het goddelijk kind u liefelijk toelachte in Bethlehems kribbe ? Wat zeiden zij u niet, in al die dertig jaren, die gij met hem doorbragt in Egypte of Nazareth ? En hoe welsprekend zagen zij u niet aan, met heilig bloed bedekt, van het hooge kruis op Golgotha's kruin ? O
— 130 —
Moeder der smarten, ik weet liet, ook uw hart moest met Jesns' Hart doorboord worden ; maar is die doorboring niet op het sterkste geschied door de eigen blikken van uw beminden Jesus ? Zijn oog was do spiegel zijns Harten. In zijn oog kondt gij de volle zee zijner smarten aanschouwen. ■jooi' zijn oog stroomden ze in uw Hart over, en drongen zoo mode het scherpe zwaard in uw moederlijk Hart. Gedenk dit, o Maria 1 En daar ge nu ziet, hoe wij onze oogen wonden naar Jesus' oogen in dit H. Tabernakel om daardoor door te dringen tot in zijn Hart, help ons en sta ons bij, en wend ook uwe barmhartige oogen op ons uwe kindoren! O Hart van Maria, uit liefde tot Jesus en tot ons doorboord, leer ons door Josus' oogen ingaan in Jesus' Hart.
Oefening. Stel u dikwijls in Gods tegenwoordigheid, vooral aandachtig in 't begin van elk gebed. De geestelijke Communie.
Denkspreuk. „Zijne oogen zijn als vlammen vuurs.quot; (Apoc. li. 14.) Ja, mijn Jesus, en daarom brengen zij zooveel wonden toe aan de harten, die gij U onderwerpt. (Ven. Maria der Mensch-wording, Ursulien p. 01.)
\y
DE KNIEBUIGING.
Al wederom voor U nedevknielcnd, mi ja goddelijke Moester, in dit 11. Sacrament verborgen, denk ik aan .de eerste akt zelve, die ik in uwe tegenwoordigheid verrigt. Het is : de kniebuiging, waarmede ik voor U noderval, om U te aanbidden. Mij dunkt, reeds die akt is eene geheim nis volle handeling, eene zinvolle daad. Immers , ik verliet mijn hart hemelwaarts, en zie U daar als het goddelijk Lam in do eeuwige glorie ; ik sla de oogen neder en aanschouw U even wezenlijk op dit aldaar tegenwoordig. Nog weet ik niet regt wat ik eigenlijk gevoel ; maar de gedachte : „God, uw God is daar !quot; verwarmt mijn hart; het wil vereeren, hulde bieden, aanbidden , — en ongemerkt heb ik de knie reeds gebogen, buig ik diep voor U neder, —- en voel mij gelukkig.
Zoo lig ik ook nn wederom voor ü neergeknield , mijn Koning en mijn God ! Indien ik iets wenschen mogt, hot zou zijn, bij elke kniebuiging een duizendtal akten van liefde te voegen; door elke kniebuiging duizend en duizendmaal een akt van vernedering, eereboete en eerherstel voor Ü to doen. Veel ware dat niet, want Gjj verdient eene oneindigó hulde ; voor mij. Hoer, ware hot toch iets, daar ik U immers niets kan geven , dat zoozeer U alleen toekomt, dan de
— 132 —
hoogste eer tier aanbidding. En o. wat zijr Gij goed, die van uw schepsel zulk een bewijs van zijne onderwerping en eerbied wel wilt aannemen. Want wat ia het op zich zelf? Wat zou het beteekeneu, zoo Gij dal huldeblijk niet goedgunstig met uwe goedertieren oogen aanzaagt?
Doch, wat zeg ik ? 't Is eeue gunst, dat wij U door eene kniebuiging mogen eeren 'i — En toch! hoevtle Christenen schijnen ook die gunst te miskennen. Voor hoevelen is hot to veel de twee knieën voor U te buigen, die Gij toch, om ü te aanbidden, hun gegeven hebt. Hoevelen buigen niet eene knie, om U de hulde der aanbidding te brengen in uw hoogheilig öacrament! O verregaande ligtzinnigheid ! En wie peilt ook hier den afgrond der laauwheid in het mensche-lijk hart !
Zie! uw priester. Hoer, uw plaatsbekleeder, zinkt in aanbidding neer voor hot geslagtofferd Lam Gods : de Seraphijnen vallen zwijgend neder voor het hoogheilig geheim onzer altaren ; alle lenieen van die in den hemel, op de aarde en onder de aarde zijn, zijn verpligt diep neer to buigen voor uwen li. troon ; en daar nadert de tijd der consecratie, of de Priester gaat voorbij met het H. Sacrament, of men nadert misschien zelfs ter H. tafel; de Engelen roepen : „aanbidt, uw God is daaren wat ziet men , Heer Jesus, •— als men een weinig om zich ziet en de koudheid der harten als in de stijfheid der knieën meent te lezen ?
Doch wat heb ik met anderen noodig ? quot;Wat
— 133 —
doe ik zelf? O hoe dikwijle, mijn God! pleeg ik zelf oneerbiedig of ten minste onaandachtig te knielen. Eeno kniebuiging is . een akt van aanbidding ; bedenk ik dat ooit 'i Eene kniebuiging is oen akt van ootmoed en vernedering jegens den verborgen en liel'dorijken God ; vergeet ik dat niet? Eene kniebuiging is een akt van hulde en liefde, van wege ecu hart dat alles wil wedergeven aan een Hart dat alles geeft, terwijl het maar al te zeer gevoelt, dat het zelf zoo bitter weinig geven kan; doe ik ten minste die akt met alle vertrouwelijkheid der liefde, met allen eerbied des gelooft ? — Och, rajj ondankbare, die nog met eens goed weet te geven, wat in mijn vermogen is, en liet eenige wat ik geven kan, zich zeifnederbuigende liefje, nog zoo onaandachtig geef.
Waar zou ik mij plaatsen voor een koningstroon, dien ik met mijn verzoekschrift wil lastig vallen?- Hoe mij daar gedragen met nederigheid en eerbied ? — En voor ü dan, o Koning dor koningen, mijn Schepper en mijn God! —
Ik lees van de nieuwbekeorde christenen in China, dat zij voor het H. Sacrament, inzonderheid tijdens de H. Consecratie, plat ter aarde vallen ; ik lees, zelfs van do Heidenen en Turken, hoe zij zich ootmoedig in hunne ïempcls ter aarde werpen ; en wij Christenen uan, vrienden van U, o raijn Jesus: uwe dienaren, uwe broeders, uwe bevoorrogte kinderen; wij, die een God hebben „zoo nabij ons, als geen afgod wezen kan,quot; — wat doen wij ? — Èn is het niet of
-- 134 —
soms do gewoonte ons ontwendde aan de aandacht nopens de altóosdurende tegemvoordigheid ? Beminde Jesus, wat kan ik hier antwoorden?
iiocst men altoos zoo diep nederbuigen voor do Avke des Ouden Verbonds, wat moeten wij voor U niet doen, die op zoo eigenaardige en uitstekende wijze in deze Arke des Nieuwen Verbonds bij ons woont. leef, hebt Gij gezegd, onu/ui alle inde voor mij buigt'''' (Kom. 1-1) ; en juist daarin stelt Gij uw glorie; hoe aandachtig moeten wij die eer U geven! „Voor ü — staat er geschreven — zullen alle knieën buigen van die in den hemel, op de aarde en onder de aarde zijnquot; (Phil. 2) en „alle Engelen zullen U aanbidden.quot; quot;Wat moet dan de mensch niet doen, die aardworm !
En toch, wat zegt hij, /.oo met altoos met woorden, dan ten minste door zijne handelwijze? „Wat zal ik waardigs aan den Heer offeren? Zal ik mijne knie buigen voor den Allerhoogste?quot; (Mich. 0, G.) Ongelukkige! Alsof het God niet zag, • die hier woont, dat hij naauwelijks werktuigelijk eene halve knie voor zijn Schepper buigt!
Maar neen, mijn verborgen, doch waarachtig hier levende God ! ik althans wil voortaan tot dio tragen en ongeloovigen van harte niet meer behooren. l'oe mij zelf ten dien einde gevoelen, wat er in eene goede, aandachtige kniebuiging ligt; maar ontvang dan ook van nu af dit welsprekend al is het gemakkelijk bewijs mijner liefde. Zoo vaak ik voortaan voor U op de
knieën zink, wil ik liet met oplettendheid vei'-rigten. Met hot ligchaiun verneder ik mijn hart; mot de ziel tegelijk het ligcliaara, even als mijn Engel, die naast mij nederkniclt en van liefde vlamt voor zijn liefdevollen God. Dan hef ily mijne oogen op, en zie op U, Heer, hier verborgen als in een Oceaan van vernedering-, en verneder mij nog dieper. Dan sla ik do blikken omhoog, en zie Ü in den goest boven de maan, de zon on de sterren, op don troon uwer eeuwige glorie ; en verneder mij nog dieper. Dan peil ik in den geest het mateloos heelal, van het ceno gesternte tot het andere, dat beschouwend als het werk uwer vingeren, on den uiterMjkeu weêrglaus van uw eindeloos Licht; en verneder mij nog dieper. Dan eindelijk poog ik nog de millioenon legioenen van Engelen en Zaligen te iellen, die met mij en voor mij U bidden en aanbidden; en gevoel mij altoos dieper ca dieper in mijn niet wegzinken, en op mijne ware plaats, zoo die]) mogelijk voor IJ vernederen, voor uw aanschijn, op mijne knieën.
En als ik dan op dio wijs in hot vloerzandquot; nederlig, en U in al uwe grootheid door eene kniebuiging vereerd heb, of ten minste daardoor heb getoond, dat ik grenzeloos onwaardig ben voor U te verschijnen, en eigenlijk niets heb om U te geven, — dan bied ik U mijn hart aan,— zoo als ik nu doe, mijn liefderijke Josus, — en noem U duizendmaal lofwaardig en eindeloos aanbiddenswaardig, als mijn Heer en Koning, mijn Schepper en luijn God !
U knielend aanbidden, mijn opperste Goed ! Wat is me dat zalig, vertroostend en zoet! Geknield ligt steeds vóór TJ, aanbiddend gepaard. Al 't heiligst des hemels, al 't heiligst dei' aard. Ja, knielen voor U, 't is het goddlijk bevel Voor hemel on aardèj voor afgrond en hel. Geknield badt Ge pok zelf uwen Vader, God Zoon ! Geknield liggen de Englen met mij voor uw troon. Geknield voel ik warmer mijn hart voor u slaan, Geknield staar ik vrijer aw zonneglans aan. Ja, knielen is bidden, ik voel het, o Heer I En kniel des te liever, en langer, ou moer. Ontvang dan mijn hulde , o Verborgene Magt, Die in dit Geheim onze aanbidding verwacht, Ontvang mijn aanoidding, mijn leven, mijn bloed. Mijn ligchaam en ziele, mijn hart, en mijn groet!
O Hart van de Koningin der Engelen en van al de Zalige geesten, o Hart welker innige aanbidding boven al de onze het Hart van Jesus bekoort, o onbevlekt en allergodvruehtigst Hart van Maria, wees gegroet! Wat kan ons zoeter zijn, dan met uwo Akten van ootmoed en liefde de onzen te vereenigen ! Ik offer tlus uw beminnelijk Hart mot allen lust aan nvven Jesus op. Ik vraag daarbij, ais eone bijzondere gunst, mijn arm hart met het uwe te mogen vereenigen. Ik zie U staan aan do regterhand van uwen Jesus. Ik zie U echter ook nederknieleii met ons, om voor onze zaligheid zijm; gunsten af te
— 137 —
smeeken. Vereenig U, op dit oogenblik, met onze bede. Aanbid in onzen naam onzen God en Heer. Rondom U zullen de Engelen neder-knielen voor don troon van het Lam Gods ; met U zullen al de Zaligen zich vereenigen ter aanbidding ; door U zal dan onzte aanbidding althans eenigzins Jesus waardig zijn. Och ! wat kunnen wij anders weinig geven aan den hier voor ons verborgen God ! Maar hoe aangenaam zal Hem onze aanbidding zijn, als wij met U en al dio zaligen geesten tot Hem naderen, en wij Heiu gezamentlijk in dit Sacrament zijner liefde v(:r-eeren. Help dan, o Moeder des Heeren! en aanbidt Gij hier met ons uwen eenigen en nooit genoeg aanbeden Jesus !
Oefesino. Let dezen dag met bijzondere aandacht op uwe kniebuiging voor Jesus. De geestelijke Communie.
Denkspreük. Er staat geschreven : „dat al de Engelen.Gods Hom aanbidden.quot; (11. I'aulus. Hebr. 1. 6.)
/ - 138 —
r
JESUS' KL AG TEN.
Jesus. „Philippus ! zoolang reeds ben ik met u; en gij kont mjj nog niet.quot; (Jo. 14 19.)
De ziel. Heer Jesus ! dat woord treft mij in 't hart. AVat zal ik zoggen, of U ten antwoord geven ? — Ik weet, dat uw Apostel vroeg: Toon ons den Vader! ik zou van mijnen kant misschien zeggen : Toon, Heer, U zeiven. Maar ik gevoel te innig, dat ook dit geen antwoord zou zijn, en ik volstrekt niets tot mijne verontschuldiging kan inbrengen.
Zie, reeds achttienhonderd jaren zijt Gij met ons op de wondervolste wijze. Van don opgang der zon tot aan haar ondergang wordt Gij dagelijks in ons midden op het altaar voor ons geofferd. Zonder tusschenpozen blijft Gij alom in onze Tabernakelen opgesloten. Vele jaren zijt Gij ook reeds tot mij gekomen, of hebt Gij mij tot U getrokken in dit Geheim uwer liefde. En waar zijn de menschen, die U genoegzaam kennen ? Hoe weinig ben ik zelf nog in die kennis gevorderd ! Wat doen wij dan toch, als wij deze studie van uw allerheiligst Sacrament verwaarloozen ?
Ach ! wij arme ballingen op aarde, wij zoeken te kennen al wat ons omringt. Wij trachten door te dringen tot de verborgenste schuilhoeken der aarde, neer te dalen tot in den afgrond der
— 139 —
zee, op te klimmen tot de lioogste sterven des hemels ; en U, U zouden wij hier vaak vargeten, U zoeken wij maar al te weinig te kennen, aan uw verborgen maar eindeloos rijken sehat, aan die goddelijke geheimen uwer liefde en genaden denken wij zoo weinig.
En wat spreek ik in 't algemeen, mijn Jesus, daar Gij veeleer nu tot mij uw woord rigt. Immers ; „Phllipjnis, zegt gij, — Gij, mijn kind, tot wien ik nu spreek, wie zijt gij, en wat zegt gij van u zeiven ? Zóólang reeds ben ik met u, en nog hebt gij mij niet gekend !quot;
O beschaming, ook voor mij dan, mijn goddelijke Meesier! Zoo ergens, dan zijt Gij hier wel het digst bij mjj tegenwoordig. Zoo ooit, dan is het heden, dat Gij het mij laat gevoelen. Zoo lang, en — nog niet! — O mijn God, wat moet ik doen, om U beter te leeren kennen!
Dan helaas! is het met anderen althans veel beter gelegen ? quot;Wordt Gij ten minste in het algemeen genoegzaam gekend en erkend ?
Ocli! hoevelen roepen ook nu nog als in de dagen van ouds: „'t is hier de Tempel des Heeren , de Tempel des Heeren.quot; (Jer. 7); waarop Gij antwoordt: „Maakt uwe wegen en uwe studiën goed; dan zal ik met u wonen in die plaats.quot; Maar leert ons niet juist deze les, dat onze studiën moeten beter zijn, eu het niet genoeg is uw Tempel heilig te noemen, als wij op de reden van die heiligheid geen acht slaan ? - -Genadige God, ontferm U onzer!
Hoevele millioenen dolen overigens nog in
— 140 —
woestijnen en wildernissen rond, of zijn enkel bezig met lieidensehe afgoden, zonder U, mijn Jesus, in dit zoet geheim uwer liefde te kennen. Hoevele anderen liggen daar als afgescheurde takken van Lr, die do Wijnstok zijt, en van uwe H. Kerk, zonder hc( heilrijk sap van den eenigen Wijnstok te ontvangen. Anderen hangen daar als dorre twijgen, wel wetend ja. dat de Boom des levens elke maand zijn vruchten voortbrengt, maar zoo handelend en zoo levend alsof het hun niet aanging. Hoe weinigen blijven er dan nog over, mijn God en Zaligmaker, onder de duizend of moer raillioenen, die op aarde leven, welke U waarlijk, innig en vooral praktisch kennen in dit onschatbaar Geheim. En hoevelen miskennen ü geheel ! Ach ! zullen dan de kinderen der menschen zóó onverstandig blijven! Kan de Satan hen zoozeer misleiden ? Of is er iets voor ons arme ballingen dat nuttiger gekend kan worden; is er iets troostrijkers bij onze rampen, versterkenders bij onze zwakheden ?
En „zoo lang reeds zijt Gij bij ons,quot; — Gij zegt het zelf. Zoovele eeuwen reeds heeft hier uw liefdevuur -gebrand, uw genadestroom zich uitgestort, uw Hart naar ons hart gevraagd en gezocht. Wat zal ik dan aanvangen , goede Jesus? vVant U kennen is noodzakelijk. „U kennen, en die TJ gezonden heeft,quot; dat is het eeuwig leven ; het is uw eigen leer. U kennen moet ik dus; die kennis is mijn heil, mijne hoop, mijn zaligheid ; wat zal ik doen ?
Mij dunkt, ik hoor ü nogmaals, mijn lieve
— 141 —
Jesus. Doch hot luidt weer eenvormig: „O, indien gij de gave Gods kendet!quot; — Ik weet bij welke gelegenheid Gij dat woord gesproken hebt. Het was in de vallei van Siehern, bij Jacobs bron, en toen Gij u onderhieldt met de Samaritaanscho vrouw. Maar is het juist daarom te gelijk een wensch ja, het is ook tevens eene nieuwe klagte ?
„Indien gij kendet Gij wilt zeggen, wat zoudt ge zalig zijn. Indien gij Gods gave kendet,— Gij wilt zeggen, dat die gave alleruitmuntendst en onbeschrijfelijk is. Doch, waar is dan die gave, zoo niet mede in dit H. Sacrament ? En wie onzer kont die genoegzaam, zoo als wij die zouden dienen te kennen ? En toch, wie zou er niet van doordrongen willen zijn ! O, indien ons geloof ijdel ware, dan was .illes ijdel; dan kon er noch hel noch hemel zijn; dan is er ook geen God, die ons zóó misleiden kan ; en Gij, mijn Jesus, Gij waart dan ook hier niet waarlijk tegenwoordig Maar ons geloof is niet valsch, God heeft gesproken, en waar God onze leider is, daar is de waarheid. Er volgt dan ook, goede Jesus, dat Gij hier tegenwoordig zijt, en wel wezenlijk en waarachtig. — Er volgt uit, dat Gij U hier vooral als Hart aan hart met ons vereenigt, dat Gij hier den Oceaan uwer liefde als in een kort begrip hebt zamen geperst, dat Gij een gedenkteeken uwer glorie in deze opeen-hooping van wonderen hebt opgerigt, — in 't kort, dat Gij hier als tot het uiterste uwer goedheid en uwer almagt gekomen zijt. Maar
hoe is liet dan mogelijk, Heer Jesus, dat wij U hier z. o -weinig kennen! Hoe vergefelijk, als wij niet dag aan dag „onze studiën goedmaken,quot; waar wij roepen : „De Tempel des Heeren, do Tempel des Hoeren !quot;
Jesus. vZdo lanff, — en nby niet /quot;
De ziel- Maar dan ook nu niet langer, beminnelijke Jesus! Van nu af wil ik althans Uwe wijsheid, magt en liefde, bjj de instelling van dit H. Sacrament getoond, bestuderen. Voortaan zal ik bij elk bezoek nog aandachtiger op uwe aanwezigheid op onze altaren acht geven. Voeg daar uw licht en uwe genade bij. „Zalig, zegt Gij, zijn de zuiveren van harte ; want zij zullen God zien.quot; Geef mij die reinheid des harten, om U te vinden. „Hie uit God niet is, hoort mijne woorden nietquot; — leert Gij. Maak, dat ik uit God zij, om uwe leer te begrijpen. Kortom, begin zelf, o beminnelijkste aller harten, mij den meest praktischen weg tot uw H. Hart te zoeken. Gjj zegt het immers ; 't is eene gave Gods. Leer mij in goede boeken, goede gesprekken, goede prediking, wat Gij zijt, en wat Gij hier voor mij geworden zijt. Begrijpen, o neen, dat zal ik nooit; Uwe goedheid zou dan eindig zijn. Maar U beminnen, dit kan ik toch; en ook daartoe is de kennis noodig.
Nog eens dan, mijn Jesus, en nog duizend malen : geef mij die kennis, opdat ik nooit meer van U boo.-e als jammerklagt tot mij ge-rigt: „Philippas ! zoo lang', — en neg kent ge mij niet !quot;'
- 143 —
Toen Isrol nog aan Babels stroomen
Te weenen zat,
Ging wel te regt het hart der vromen Naar Sion uit, van 't weenen afgemat, Om bij Gods Tempel weer te komen In 's Heeren stad.
Voor ons zijn Tempels en Altaren
In overvloed,
Waar we om uw troon ons kunnen scharen, En U, mijn God ! met jubelend gemoed Genieten, zonder hartbezwaren.
Met vleesch en bloed.
En toch ! — wie kon het. Heer ! verwachten
Bij ' t Sacrament,
Dat nog uw goddelijke klagten Weerklinken mogten zonder end :
„Steeds zijn er nog, die Mij verachten : 'k Ben niet gekend!quot;
Heer Jesus ! laat dan mij U kennen ;
En als het hart.
En als de duif op blanke pennen.
Door liefde's vreugde en liefde's smart,
Hier tot U, door uw wonde, rennen In 't goddlijk Hart.
O Hart van Maria, dat door uwe vurige begeerten en gebeden het heil der wereld verhaast hebt, dat alle genaden voor de zondaars ver-
vrerft. dat al de woorden en daden van Jesus getrouw bewaardet, b:d voor ons, arme zondaars, die ook nu nog zoo dikwijls de woorden van uw goddelijken Zoon, ja zelfs zijne tegenwoordigheid in het allerheiligst Sacrament vergeten. U is het bekend, welk een goddelijke schat ons hierin gegeven is. Gij weet, wat wij aan zulk een Weldoener, als uw Jesus is, verschuldigd zijn. En helaas ! hoevelen kenuen Jlsus nog niet, hoevelen miskennen Hom ondankbaar. Dierbare Moeder, wier hart met een zwaard van droefheid doorboord is, ten einde de gedachten van vele harten zouden openbaar worden, bid ■ voor al diegenen, die do oorzaak der droeve klagten van uwen Jesus zijn. Bid ook voor mij en al de mijnen, opdat wij voortaan onzen goeden Meester geen oorzaak tot klagen mogen geven. Wasch insgelijks tot dat einde de vlekken uit rajjn hart weg, o onbevlekt Hart, en maak mijn hart rein gelijk het uwe. Leer mij dan den Heer Jesus kennen, en Hem van nu af met allen ijver dienen.
Oefening. Waarover zou Jesus bij U kunnen klagen ? — De geestelijke Communie.
Denkspjkeuk. „Daarom is het Hart van Jesus gewond, opdat wij door de zigtbare wond de onzigtbare wonde der liefje zouden zien. Wie zal zulk een gewond Hart niet beminnen.quot; (Int. op. S. Bern.)
y
DE MORGENSTER.
Beminnelijk Hart van mijn goddelijken Meester, ik val hier wederom voor uw H. altaar op de knieën, om uwe eindelooze goedheid en liefde te overwegen. Zeg mij, wat Ge van mij wenscht, en wijs mij een nieuwen weg, die mij zeker en gemakkelijk tot uw Hart brengt. Och, kon ik U overal vinden, en mogt de hoop steeds in mij groeijen, van U met zekerheid te zien in mijn eeuwig vaderland.
Jestts. „Die hoop moet gij koesteren ; die weg ligt voor ü open ; tot dat vaderland wil ik U geleiden ; en derhalve ben ik hier gekomen, als de lichtende ,.en schitterende Morgenster.quot; (Apoc. 22, 16.)
„De Morgenster!quot; o goede Jesus! wolk een helder en liefelijk beeld ! Wie zou niet wenschen dat innig te aanschouwen en er al de kracht en zegen van in te zien !
De Morgenster ! Inderdaad zoo schijnt mij al aanstonds uwe tegenwoordigheid te gemoet; stralen ten hemel, stralen naar de aarde, stralen op mijn hart, stralen naar alle zijden, en allen voortkomend uit dit H. Tabernakel, waarin uw goddelijk Hart als het brandpunt uitmaakt. En die stralen zijn : glorie en liefde. Waarlijk, in dat opzigt kan ik U aanstonds een Morgenster noemen, stella splendida et matutina.
— 146 —
Ik aanschouw dan ook vol verwondering die H. stralen, schitterend uit uwe H. doornenkroon naar boven, uit uwe H. voeten naar beneden, uit uwe H. handen naar alle zijden, uit uw goddelijkcn boezem regt op mijn hart ; en ik groet en aanbid U, goddelijke Morgenster, die met uw hemelschen glans dit aardsche duister rondom mij verlicht.
Daarna denk ik aan den ouden profeet Balaam, die geroepen is om uw Israël te vloeken van zijn hemelhoogen berg. Hij moet echter zegenen, dien God zegent; en roept in vervoering uit: „Hoe schoon zijn uwe tenten, o Jacob !.. (Uw Verlosser zal komen). Ik zie Hem, ofschoon van verre. Want ,.eene ster zal uit Jakob opgaan, en eene roede uit Israël,quot; en die Ster zal heer-schen. En zoo waart Gij van ouds, onze Koning! onder het beeld eoner ster voorspeld. Zoo zagen U dan ook de Drie Koningen uit het Oosten. Uwe ster stond schitterend aan den hemel, uwe ster schoot stralen in hun hart, uwe ster ging hen voor op den weg, tot dat zij stil stond om U te toonen eu U liet vinden in Bethlehems stal. Daar laagt Gjj zelf, o zachte Morgenster, op een handvol stroo, om weldra voor ons op te gaan als der geregtigheids zon. Uw voortdurend en als 't ware nimmer eindigend Bethlehem zie ik hier. Ook hier immers zijt Gij wederom en blijft Gij onze liefelijke Morgenster, tot dat Gjj daarboven onze eeuwige Zon zult wezen.
— 147 -
En hoe schoon is niet de beteekenis van die zinrijke benaming van MorgensUr ?
Zij herinnert vooreerst: uwen hemelselien oorsprong. Immers, gelijk do ster aan den hemel opkomt, voortklimt en standhoudt; zoo zijt Gij insgelijks hemelsch van oorsprong, standpunt en glorie. En zijt Gij dit overal, Gij zijt het inzonderheid voor ons in 't Sacrament. Er staat, ja, geschreven: „Der hemelen hemel is van den Heer, de aarde gaf Hij aan de menschen-kinderen,quot; maar in en door dit Sacrament, hebt Gij van onze aarde als een hemel gemaakt, waarin Gij woont en troont en schittert.
]STog meer. De nacht, waarin wij omdolen, is vaak donker, de weg, dien wij bewandelen, gevaarvol, onze geest is dos vaak aarzelend en ons hait bevend. Maar dan. o zoete Jesus, zijt Gij de zachte Morgenster, die den aigeinatten wandelaar van den blaauwen hemel toelicht; dan vertoont Gij U, vooral in dit H. Sacrament, als de heraelsche Morgens er, die ons het licht aankondigt, den dag voorspelt, en ons veilig leidt op don weg naar 't vaderland.
Verder. l)e Morgenster is zeer groot, en een der magtige reuzen door don God der natuur als wachters voor liet aanschijn van zijn hemeltroon geplaatst; en des ondanks vertoont zij zich, om den afstand, als een kleine stip, als een vonkje vuurs aan liet uitgestrekt firmament, en moet dus goed gekend worden om hare grootheid te doen gevoelen. Zoo zijt ook Gij, mijn Jesus, als mijn eeuwige (tod, oneindig groot;
en boven al wat grooi en hoog heeten mag hoog verheven ; en toch wordt Gij klein om onzentwil, en schijnt Gij klein vooral in dit H. Sacrament, en dient Gij ook hier opregt gekend te worden, era do ontzettende grootheid van uwe liefde te doen uitkomen.
De Morgenster overtreft verder door haar glans de andere sterren, gelijk Gij, o goddelijke Morgenster de geestelijke sterren uws hemels. De Morgenster munt uit door haar zacht en liefelijk licht, evenals uw Licht, o Hart van God. De Morgenster verkondigt den dag, zooals Gij, Heer, ons zoetste Licht, ons voortleidt naar den dag Gods.
Wees dan gegroet, allerdierbaarst Hart Gods, ook als mijn zachte en gelukspellende Morgenster ! Hier vooral, op dit H. altaar, raag ik U als zoodanig begroeten. Wil ik U klein en vernederd zien, hier schittert uw zelfvernedering met sterrenglans uit. Wil ik mij vermeiden in de zoetste stralen uwer goddelijke lessen ; hier fonkelen zij tegelijk èn zacht èn krachtig, als de glanzen der M01 genster in den zwijgenden nacht. Wil ik opklimmen tot uwen oorsprong ; hier, o ja, liggen ne velen rondom U, maar het geloof dringt er door en ziet U straks in de grootste glanzen uwer liefde.
En inderdaad, o Morgenster Gods ! Uw licht moge ons overal omstralen, schittert het ergens zoo liefelijk als hier ? Uwe tegenwoordigheid moge alom ons vertroosten ; troost zij ooit ons zoo hartelijk als hier? Uwe schoonheid moge ons
— 149 —
altoos bekoren ; schittert zij elders zoo zaligend als hier ?
Wees dim nogmaals gegroet, o mijn Jesus! gegroet o schitterende Ster! Gij zijt het Licht, dat het licht uit de duisternis riept, om ons hart tot in het binnenste tc verlichten. Gij zijt de „Lichtbiengerquot; bij uitnemendheid, r,die van geen ondergaan weet,quot; om aan ons het eeuwig Licht te schenken. Gij zijt de Morgenster bij uitstek, geplaatst als eon vuurbaken aan den hemel, ton einde alle harten te geleiden.
Edoch, Heer! gedenk dan ook, dat wij nog omdol n in den nacht van vele ellenden ! Gedenk, dat Gij ons geleiden moet door alle duisternissen des geestes, door alle donkerheid des harten, door het dal der schaduwe des doods Gedenk vooral, dat wij tot het aanschouwen van U zeiven, als do eeuwige Zon onzer gerogtigheid, niet komen kunnen, dan door U.
Dan zal ook ik van mijnen kant met ü medewerken. Ik zal mijn oog vestigen op deze wondervolle Ster. Ik zal dikwijls uwe eigenschappen in dit H. Sacrament overwegen. En dan ? Hoe donkerder het om mij heen moge schijnen, hoe zwarter de nacht des lijdens schijnt ; lioe meer ik op U wil vertrouwen, mijn goddelijke Morgenster, naar U wil opzien, Usv licht wil volgen, tot dat de nacht verdwijne, de dag aanbreke, en ik uw glorievol Hart amschouwe in den morgenstond der eeuwigheid. —
Als aan de in 't blaamv met licht getinte lucht
De lichtste ster de kimmen op komt rijzen En bij haar glans alreeds de nachtuil vlugt
Wijl zjj der zon haar loopbaan aan komt wijzen; Dan naakt de dag, terwijl in 't donker bosch
Van 't pad verdoold de wandlaar dieper ademt, Omdat het licht, weêr uit zijn boeijen los. Straks de andre helft des aardbols weêromvademt.
Zoo rijst Gij op, mijn goddelijker Ster,
In 't Sacrament als Morgenster verborgen. En toont den gloed en 't glorielicht van ver Van d' eeuwgen dag, gevolgd op d' eeuwgen
morgen;
Zoo vliedt de hel den zweem van dit genot,
Zoo klopt mjjn hart, als ik U aan zie breken, Zoo groet ik U, o Morgenster van God,
En volg uw spoor naar de eeuwge hemelstreken. O Morgenster ! ook onze Gloriezon,
Geleid mijn hart naar de eeuwge Liefdebron!
O beminnelijk Hart mijner dierbare Moeder Maria, geheimzinnige Dageraad van de Morgenster Jesus, vertoon uw liefelijk licht, opdat ik mijnen Jesus vinde. Gedenk, dat het goddelijk Hart van Jesus u ten dien einde aan ons tot Moeder geschonken heeft. O vlammende tioon der liefde, o glorierijke Stads Gods, o Gulden huis der Almagtigen ! geleid ons tot Jesus. Gij ziet in weikon nacht van onwetendheid, ver-
drukking en lijden ons hart vaak gedompeld ligt. Maar gij ziet ook de goddelijke Morgenster, die in dit H. Tabernakel voor ons opgaat met liefde. Maak dan, dat wij door uw zoet hart dit liefelijk licht van Jesus zien. Maak, dat ik voortaan op dit licht raijn oog gevestigd houde. Maak, dat mijn hart, als het in duisternis verkeert, terstond naar myn Jesus opga, om in zijn hemelsch licht den waren weg te bewandelen. Ik groet U met die bede, o allerzuiverst Hart! Hemel der hemelen. Heilig der Heiligen, Arke dos Verbonds en der verzoening. Gouden kandelaar des eeuwigen Tempels en waarachtig altaar van het brandoffer der goddelijke liefde!
Oefening. Doe een bijzonder bezoek aan Jesus' Hart in het H. Sacrament. De geestelijke Communie.
Deskspreuk. „O ziel! zie toe ! uw allerzoetste Bruidegom opent u in zijne overgroote liefde, zijne zijde, om u zijn Hart te geven.quot; (H. Bonav. Stim. Div. Am.)
— 152
ONZE GENEESHEER.
Goddelijke Zaligmaker, die uw bominnelijk Hart zoo liefelijk verbergt in dit H. Altaar, hoe zal ik tot U durven naderen, zoo ellendig als ik ben, zoo vol zonden en gebreken ? Was uw flart niet zoo eindeloos goed, ik zou het nooit durven wagen. En uu nog, mijn Jesus, wat denkt Go toch wel van uw arm en zwak1 kind ? Naauw kom ik voor uw aanschijn, of ik ben reeds verstrooid, Naauwelijks verlaat ik uwen troon, of ik bon geheel weêr in aardsohe beslommeringen verzonken. Zoek ik eindelijk toch weêr tot ü terug te komen, om hier voor uw Hart geheel het mijne uit te storten, dan ben ik nogmaals bevangen en vind ik naauwelijks de woorden, om te zeggen, wat ik begeer. Heer, help mij, of ik verga. Sta mij bij, of ik weet niet wat doen !
Jesns. „De gezonden hebben den geneesheer niet noodig, maar de zieken. — Ik ben gekomen opdat allen het leven hebben. — Gedenk wat ik gezegd heb; „Komt tot Mij, gij die belast en beladen zijt; ik zal u verkwikken.quot; —
De ziel. O zoete balsem op de wonden mijner ziel! O zalige troost van mijn goddelijken Geneesheer! O lieve Jesus, wees gegroet, hoor mijne beden, en red mij.
Toen Gij op aarde onder ons menschon om-
wamleldet, stroomde er een heilzame kracht van U uit. die troostte en genas. Blinden, dooven, kreupelen, lammen, allen vinden baat. Tot de dooden zelfs hebt (iij gesproken: „ Kom te vooi -schijn !quot; en zij kwamen En indien al somtijds een of ander, zoo als de Cananeesche, aanvankelijk verstoeten scheen, bleef hij aanhouden overwon, en uwe raagt bleek eene goedes1-tierene magt.
En zoudt Ge nu, op onze altaren, of minder, of eene minder liefderijke raagt hebben ? Integendeel. En daarom zendt (rij geen Raphael uit den hemel met een lastbrief of geneesmiddel, daarom spreekt Gij niet tot ons door een ander; maar Gjj zelf daalt op aarde neder. Gij zelf komt ons hier genezen, zooals Gij gezegd heb: „Zie, ik kom,quot; — en nogmaals: „En ik kom niet om te verderven, maar om zalig te maken.quot; En o wonder! niet enkel de, Geneesheer, ook het Geneesmiddel zijt Gij zelf: Medicus et medicina. En dat middel geeft Gij vooral hier in het H. Sacrament. En dat middel is eene hemelsche spijze, een uitgelezen Manna, een tegengif tegen alle kwalen, inzonderheid tegen de dagelijksche zonden en dagelijksche fouten. Ja, dat middel, wel gebezigd, is onfeilbaar, gelijk de Geneesheer zelf; zoodat het waarheid is, wat de H. Ambrosius uitriep : „Groot is onze! Geneesheer, en groot is zijne medicijn.quot; (lgt;e Elia).
Algoede God ! wie had dit kunnen verwachten ! Doch wijl Gij eenmaal gekomen zijt, eai
10.
— 154 —
wel tot ons gekomen, om de geestelijke Geneesheer onzer zielen te zijn, kan ik toch ligt inzien wat Gij voor mij wilt doen en wat ik zelf bij mijn Geneesheer doen moet.
Wat Gij wilt, dierbare Verlosser, kan het iets anders zijn als datgene wat een goed geneesheer wil ?
Gij wilt mijne ziekte kennen, en ten dien einde vraagt Ge van mij, dat ik ü mijn hart bloot legge. O wat wil ik dat gaarne voor U doen ! — Gij wenselit vurig, dat ik in waarheid genezen worde. Wat kan ik zelf beter en inniger wenschen ? — Gij bezoekt mij daarom eiken dag. ja voortdurenii, bijzonder in dit 11. Sacrament, Gij troost mij, beurt mij op en geeft mij de hoop op eene spoedige genezing. AVat kan mij heilzamer en aangenamer zijn ? — Gij schrijft mij eindelijk do geneesmiddelen voor, en onder dezen uw 11. Hart, uw eigen goddelijk vleeseh en aanbiddelijk bloed, als het onfeilbare redmiddel tegen alle rampen en kwalen. Zooveel kon een Engel des hemels mij niet geven !
Zoo zijt Ge dus waarlijk een Geneesheer, die alle ziekten en alle ziekelijkheid van het volk wegneemt. (Mt. 4, 23) ; de goede Geneesheer, die weet medelijden met onze zwakheden te hebben (Hebr. 4, 15) ; de getrouwe Geneesheer en vriend, die een geneesmiddel ten leven en ter onsterfelijkheid is. (Escli. 0. 16).
Wat mag ik daarbij anders zijn, als een goede lijder, die zich van harte door U laat verzorgen ? En wat doet zulk een goede zieke ten aanzien van den Geneesheer, die hem behandelt ?
Hij moet vooreerst tvRlen genezen worden. Paarom vraagt Gij : „wilt gij genezen zijn ?quot; (Jo. 5) en geneest, gelijk de lï. Augustinus opmerkt, (Cs. 10',?) den onwillige niet. Ach! hoe velen zouden, wel willen, mijn goede Meester, maar doen als de luiaard, die uitroept: „daar is een leeuw op den weg,quot; eu willen dus eigenlijk niet. Gcf-i' mij. o goddelijke Geneesheer, „liet willen en volbrengen.quot;
De kranke moet zich aan de zorg' des Genees-heers overgeven en hem in alles gehoorzamen. Jesus spreke; „Jongeling, sta op!quot; de jongeling moet opstaan, gelijk de zoon van Naïine weduwe. Jesus zegge: „Ga, en wasch u in de fontein Siloë ; ' de blinde moet gehoorzamen, gelijk de blinde van het Evangelie, en hij zal zien. Zoo wil ik doen, beminnelijke Redder ; spreek, gebied, al wat Gij wilt; met uwe genade ben ik bereid tot alles.
De zieke legt den Geneesheer al zijne wonden bloot. Heer! gij kent do mijnen; doch ik wil ook niets voor U verbergen. Ook in mijn gebed leg ik alles bloot ; mijne laauwheid, gejaagdheid, ontevredenheid, honderd fouten, waarvan Gij mij moet genezen.
He zieke moet eindelijk ook dankbaar zijn. A an de tien melaatschen, door Jesus genezen, kwam er slechts één terug, en deze was nog een vreemdeling. O hoe griefde dat den goddelijken Geneesheer, eu hoe billijk liet Hij de klagten hooren: „zijn er dan geen tien genezen?quot; — Hoe noodzakelijk, goede Jesus, plagt Gij ook
— 156 —
soms te zeggen : „Zie, gij zijt genezen ; wil niet meer zondigen, opdat u met iets ergers over-kome;quot; (Jo. 5, 14), waardoor Gij tevens op de noodzakelijke deugd van dankbaarheid hebt ge-vrezen — Roch wie zou nog ondankbaar zijn, na zooveel zorgen en zulke hulpmiddelen als Gij aanwendt in dit H. Sacrament, te hebben genoten? Heer, Gij kent mijne zwakheid! 1 wing mij, U niet te vergeten. En waarom zou ik niet
vertrouwen? t, i
Ik weet het immers, o goddelijke Geneesheer.
Gii zijt gekomen ..om de nederigon en vermorzelden van harte te genezen.quot; Gij hebt zelf, en bijzonder op onze altaren, het heil- en geneesmiddel tegen alle kwalen willen worden Gij kent alle ziekten der harten, o Hart van den Godmensoh Jesus. Ook hebt - Gij alle magt e.n zijt Gij in persoon, door een onbegrijpelijk wonder uwer liefde, onzer zielen medicijn. Kom dan, o Heer, en genees mij. „Zie, dien Gij liet-hebt is ziek.quot; En ik behoef met te zeggen met den ' 38-iarigen zieke van het Evangelie: „ik heb geenen mensch,quot; «lat is; niemand, die mij zou helpen. Want ik heb U, o Godmensch Tpaiis t /ec slechts één woord en uw dienstknecht zal gezond quot;zijnquot; „Genees mij, Heer, en ik zal genezen zijn: red mij, en ik ben gered (Ter 17 U). -Ontferm U mijner, omdat ik krank ben.quot; (Ps. 6, 3). Open uw goddelijk Hart, de hemelsche „Apotheek tegen alle kwalen . (H Bonav.) ; stort over mij den balsem uit uit vaderzorg en liefde; wasch mij rein in de
stroonien der H. Genaden uit uwe H. wouden vloeijend ; verfrisch mij met uw hartversterkend Manna; verwana mij aan uw algenezend Hart; verberg en bewaar mij eindelijk daarin, opdat ik niet meer aan kwijnende ziekten lijde, maar krachtig voortga op den „weg der eeuwigheidquot;, den weg uws Harten !
Naauw was Edens poort gesloten
Of ons aller oudrenpaar,
't Kijk dor doornen ingestootcn,
Werd een wond en bloed gewaar. Wie schaff' heil, of wie geneze.
Niet alleen die eerste wond.
Maar mülioenen nog na deze
Op den thans gevloekten grond ? Wie zal aller lieddor wezen ? —
Och ! wat vrage ! waar het hart Andre rampen hoeft te vreezen.
Dan die uiterlijke smart;
Waar het stroonien, vloeden, zeeën
Door moet waden onversaagd. En voor al die bittre weeën
Meer dan aardschen balsem vraagt ? Gjj alleen, Heer ! die komt te heelen
En genezen wat Gij wilt.
En door 't leed met ons te doelen,
■ Reeds zijn felste smarten stilt. Gij, die voor gebroken harten.
Tevens arts en medicijn,
Zielebalsem voor de smarten,
't Leven in den dood wilt zijn.
— 158 —
Gij, Geneesheer liior verborgen
In uw heilig' Sacrameur:
Om zelfs wonden te verzorgen
Door geen Adam nog gekend.
lieer! geneesheer van mijn hart Eed mij dan in pijn en smart.
O allerreinst Hart van Maria, Troon van den Koning der glorie, Schatkamer der heraelsehe gunsten, gouden v.it niet manna gevuld ! Wat mogen wij van u niet verwachten, als wij hier met u voor onzen hemelscheu (ieneesheer neder-knielen. Toon, o Maria, hier vooral, dat gij onze Moeder zijt. Beveel ons aan uw beminne-lijken Zoon, help ons /elven de wondon kennen, die wij Hem toonen moeten, don iialsem, dien wij door a moeten vragen. Gij zijr de troosteres in onze ballingschap, d') Wijdsohap der bedrukten, de bijstand der kranken, de verzorgster dei-stervenden ; wees dan nu ook mijne tusschen-spreekstsr Ijij Jesns, mijn Goneesheei-. Maak. dat ik Hem in dit H. Sacrament als mijn Goddelijk Geneesmiddel zoeke en vinde. Hid met mij, en voor mij, opdat ik heel het heil mijner ziel door Hem zie behouden, bevorderd en volmaakt.
Oefenixk. Bezoek een zieke uit liefde tot Jesus' Hart, of geef hora eeue aalmoes. Du geestelijke communie.
Deskspreuk. ,, Lonn inus heeft mij de zijde van Jesns geopend, en ik beu er ingegaan ; aldaar zal ik veilig rusten.quot; (Manuale, Op. S. Aug. c. 23.)
— 159 —
DE GOEDE HERDER.
Is er één beeld, beminnolijke Zaligmaker, dat U zoo getrouw mogelijk voor mijn hart aftee-kent, dan is het wel dat van den goeden Herder, die zijn leven geeft voor zijne schapen. En dat baart geen wonder. Het is duidelijk uit uw Hart genomen, en daarbij zoo klaar mogelijk door U-zelf geteekend. Het is zoo tevens een nieuw bewijs uwer vindingrijke liefde, die immer met volle kracht tot mijn hart wilde spreken. Wees gegroet dan, mijn Jesus, altijd, overal, vooral hier in het H. Sacrament, mijn goede, mijn goddelijke Herder !
En waarlijk, dat zijt Gjj ^lkomQ.n.
De goede Herder kent zijne schapen. En wie kent ons volmaakter dan Gij, die de Alwetende God zijt, en der harten en nieren doorgronder!
De goede Herder weidt en voedt zijne schapen; hij zelf geleidt ze, gaat voor hen uit, en zoekt de beste, voedzaamste, gezondste beemden, om daar hen te weiden. Zoo voedt Gjj ons. Heer, met uwe hemelsche leer, met uwe genaderijke Sacramenten, en o wonder ! met uw eigen god* delijk vleesch en bloed. Zoo gaat Gij ons voor, en geleidt Gij ons, o goddelijke Herder, als een reus op zijn pad, en brengt Gij ons op de zoetste weiden der praktische deugden en der hemelsche beschouwing.
— 160 -
De goede Herder bewaal-f, en verdedigt zijne schapen; Hij beschermt ze tegen de wolven, beschut ze tegen alle aanvallen, behoedt ze tegen alle gevaren. Zoo doet Gij, hemelsche geleider, ons beschermend tegen den duivel, dien Grij verjaagt, tegen de wereld, die Gij overwint, tegen onze driften, die Gij breidelt en intoomt, om alzoo ,.de Beschermer te zijn van allen die tot TJ vlugtenquot; (Ps. 17, 31.)
De goede Herder zoekt de dwalende schapen op en brengt hen terug, wil ook diegenen, die nog niet tot den schaapstal behooren, daartoe brengen, spaart geene moeite om allen te redden. Zoo doet Gij, minnelijke Jesus, die het verloren schaap in de woestijn nagaat, het teruggevondene op uwe schouders terugvoert, met uwe Engelen U innigst verblijdt over den terugkeer van éénen zondaar.
De goede Herder geeft eindelijk zijn leven voor zijne schapen. Ook dit hebt Gij gedaan, allerdierbaarste Jesus ! en hoe gaarne, hoe volmaakt, en met welk eene liefde ! aldus tonnende, dat Gij waarlijk geen huurling zjjt, maar de volstrekt goede, de goddelijke Herder.
O hoe zoet is dan ook voor mijn hart de liefelijke afbeelding, die U, Heer Jesus, als den goeden Herder voorstelt ! Hoe gelukkig was in dat opzigt de gedachte der eerste Christenen, als zij U, als den goeden Herder met een schaapje op den schoaaer, op hunne begraafplaatsen afbeelden. Hoe treffend insgelijks de gewoonte der Heiligen als zij vaak, zoo als de XL Teresia,
zich in den geest aan uwe voeten nederzetten, gelijk het moede schaapje aan den voet des herders, met de vaste overtuiging van den koninklijken zanger; „God is mijn herder, niets zal mij ontbreken.quot; ,.Hij slaapt, noch sluimert niet, die Israël bewaai t.quot;
l it wil ik navolgen, o Herder der herders ! Te meer, daar ik zelf dat schaapje bon, dat Gij eens verloren en met zooveel moeite en zorgen tot den schaapstal teruggebragt hebt. Ook mij dreigen nog woeste stormen en verslindende wolven. 1'Och ik weet wat ik doen zal. Ik wil tot U komen, mijn Herder, en bij U blijven rusten. Ik zal bijzonder te dezer plaatse voor uwe H. altaren mijne rust en veiligheid bij U zoeken. Ik zal hier opzien naar uw herderlijk Hart, en U gerust laten zorgen en waken, — naar 't geen Gij tot de uwen zeidet: „Zorg gij voor mij, ik wil voor u zorgen !quot;
En werkelijk, zoo gij overal en altoos mijn Herder zijt, 'waar zijt Gij het treffender dan hier. (jij voedt ons ; en o, niet ais do andero herders, die zich op hunne beurt met hun schaapjes voeden of ten minste slechts een vreemd voedsel geven ; niet als sommige moeders, gelijk de H. Chrijsostomus opmerkt, die hare kinderen door anderen laten voeden ; maar als een goddelijke Herder op goddelijke wijze, met uw eigen goddelijk vleeseh en aanbiddelijk bloed. Gij blijft bij ons, bewaakt ons, weidt ons, op de immer groene weide uwer liefde, aan de zacht-vlietende stroomen uwer genade, met de tarwe
- 162 —
der uitverkorenen, liet Manna der heraelsche geesten.-—Gij verdedigt ons door uw voorbeeld, door uwe lessen, door uwen bijstand, waartegen al de krachten der hel niets vermogen, al de wolven der aarde magteloos zijn. — Gij geeft uw leren voor ons, dat is : het leven, dat Gij eeus voor ons gegeven hebt, laat Gij hier op nieuw schuilen onder de doode gedaanten, en U zeiven geeft Gjj prijs aan de woede der wilde dieren, roovers, zondaars, heiligschenners. God-haters.
O goede en allerbeste Herder, hoe is dat alles mogelijk ? O wat ware het boter, dat dan maar uw ontrouw schaapje verslonden werd door die woestaards, en (jij in eere! Maar Gij zelT, o Herder, voor uwe kudde, verscheurd, — hoe kunt Gij het dulden ? Hoe kan uwe goedheid, of ten minste uwe eindelooze wijsheid hot toelaten I
Je sus, „ Ik geef mijn leven voor ra jjn) schapen „Kieraand heeft groover liefde, dan die zijn leven „voor zijnen vriend geeft. Ik heb die liefde !quot;
De ziel. Maar ik was uw vijand. Heer! en wat ben ik ook nu nog ? —
Jems. ,.Jk heb bevolen, ook deu vijand lief „te hebben. En gij, gij zult voortaan mijn vriend „zijn, indien gij luistert naar mijne stem. en „mijne stem volgt. Want ik verklaar het u: „Ik ken mijne schapen, en de mijnen kernen „mij. Die mij niet volgt, wandelt in de duister-„nis. Die mij volgt, en mijne stom hoort, is „de mijne.quot;
— 168 —
De ziel. Ik wil de uwe zijn, mijn goddelijke Herder. Eu ik begrijp het: Zijt Gij de goede Herder, dan moet ik het yoede schaapje zijn, of ik ben uwer niet waardig. En dan is het zoete waarheid wat Gij leert: „de mijnen kernen mij want hot schaapje kent zijn herder ; „de mijnen volgen mij,quot; want het schaapje volgt zijn herder; „de mijnen kennen mijne stem,quot; want het schaapje kent do stom zijns Herders; , de mijnen volgen den huurling niet, maar vlugten van den vreemdeling weg, omdat zij de stem der vreemden niet hooren want het schaapje ziet niet om naar de stem der verleiding of bedreiging van vreemden, wijl dat de stem van zijn Herder niet is.
Zoo is het. Heer, en juist daarom wil ik in dat opzigt uw r/oed eu getrouw schaapje zijn, „o groote Herder dor schapen quot; ,.o Vorst der Herders,quot; „ Herder der zielen!quot; (Hebr. 13,20, Petr. 5, 4; 2, 25.) Ik wil dus uwe stem erkennen en er altoos naar luisteren. Spreek, goddelijk Hart, uw schaapje luistert. —- Ik wil uwe stem volgen, en met U medegaan „op de vruchtbaarste weiden.quot; (Ex. 34, 14) naar Jerusalem, Gethsemano, Golgotha, — en waar Ge maar wilt, o Hart Gods 1 — Ik wil geen acht geven op vreemde stemmen, die in mijn binnenste opkomen, — als hoovaardij, ligtzinnigheid, menschen-vrees, of welke dan ook, die niet de uwen zijn. Ik wil integendeel slechts ü hooien, U volgen,— en dan — al wandelde ik door een dal der schaduwe des doods, ik zal niet vreszen, omdat
— 164 —
uw herderstaf mij geleidt, omdat Gij met mij zijt.
Eindelijk, Heer ! hier vooral, bij dit H. altaar, wil ik mij dikwerf, als uw getrouw schaapje, aan uwe voeten nederleggen. Hier wil ik U hijzonder als mijn godddijken Herder leeren kennen ; hier met U ter weide gaan ; hier door u geleid en gevoed worden ; hier volkomen en gestadig in U rusten en berusten, en ook vaak herhalen :
Goede Herder! Hart der harten!
Deel mijn vreugden ; deel mijn smarten; En, opdat ik zalig zij.
Leid en voed en heilig mij !
Goede Herder, driewerf heilig,
Leid uw schaapje, leid hot veilig,
En om uwe doornenkroon.
Leid het naar uw hemeltroon.
Goede Herder, hier verborgen,
Eiken avond, eiken morgen.
Voed uw schaapje te allen stond,
Uit uw open liefdewond.
Goede Herder, zelf aan 't gloeijen in uw vlammende offerboeijen,
I 'oor uw reine liefdevlam Maak uw schaapje een offerlam.
Goede Herder, hier waarachtig Schuilend, maar toch eindloos magtig,quot;
Door hot kruis, uw herderstaf.
Weer don vijand van mij af.
Is Jesus onze Goede Herder, o onbevlekte Maagd en Moeder van Jesus! (iij zijt onze geleidster, die ons tot dien goddelijken Herder brengt. Tot u verhef ik derhalve mijn oog, mijn hart en mijne bede, o Maria! ton einde te verwerven, dat ik steeds luistere naar de stem van uwen en mijnen Jesus. Bid met mij, o gezegende Moeder, en bid voor mij, opdat ik altoos getrouw aan mijn Goeik^i Herder blijve. Uw beminnelijk Hart is de Tente des Schappers, de Rustplaats des Zaligmakers, de waardige Troon des Allerhoogsten. Uw Hart kent ook beter dan alle harten het opregt herderlijk Hart van onzen Herder Jesus. 1 'oor tusschenkomst van uw onbevlekt Hart wensch ik derhalve steeds inniger het Hart van dien goddelijken Herder te kennen. Ontvang mijn hart, o allerdierbaarste Moeder, maak het tot een waardig voorwerp van Hem, die hot als de goddelijke Herder reet zijn eigen aanbiddelijk vleeseh en bloed wil voeden, en zorg dat dit arme schaapje nooit weer afdwale of ongetrouw worde.
Oefesisg. Doe een akt van het innigst vertrouwen op het goddelijk Hart- De geestelijke Communie
Denkspkeuk. „De Heer is mijn Herder, niets zal mij ontbreken.quot; (Ps. 22, I.) Ave Jems, l'as tor fidelium !
— 166 —
Allerdierbaarste Jcsus, voor mij hier verborgen in dit II. Sacrament, ziellier een pelgrim die tot U komt, om den weg der deugd en der volmaaktheid, die regt tot Uw Hart leiden, in te slaan. Ik herinner •mjj uw woord: „Er is een enge weg, die ten leven leidt ; en er is een breede weg, die leidt ten verderve.quot; (Mt. 7, 13). Maar ik besluit: dus heb ik een gids noodig; die mij den goeden weg aantoont, opdat ik niet dwale ; dus moet ik U vragen, dat Ge mij dien gids gevet, en mij holpet tot mijn doei te komen. quot;Wie zal die gids zijn?
Jesus. „Ik ben de weg, de waarheid, en het leven. Die mij volgt, wandelt niet in de duisternis.quot; (Jo. 11 en 8).
De ziel. En zult (iij zelf dan mijn gids zijn? Wilt Gij zelf, o goede Jesus, mij immer geleiden op dien weg ?
Jesus. Daarom ben ik hier gökomen, en tot dat einde blijf ik bij U in mijn H. Sacrament, en zal u nooit weer verlaten, zoo gij Mij niet verlaat.
Ue ziel. Welk eene goedheid, en welk eene liefde ! En toch dunkt me, dat ik het al aanstonds gevoel, in wat treffend en en verheven zin uwe woorden do eeuwige waarheid bevatten.
Pe gids moet zich noodzakelijk aan den reiziger aanbluiten, en hij moet hem vorgo/ellen wenvaarts hij gaat. Zoo deed dc Aartsengel Raphael, die Tobias geleidde. Zoo doet Gij waarlijk zelf in dit H. Sacrament. Dag en nacht blijft Gij bij ons ; jaar op jaar houdt Gij ons gezelschap; onverpoosd sluit Gjj U aan ons aan en verlaat ons nooit op de reis naar ons vaderland.
I'e gids moot zijn reisgenoot langs goede, ja de beste 'wegen, geleiden, en hem regtstreeks zooveel mogelijk, naar het doel van zijn togt brengen. — Het is juist wat Gij uitvo?rt. Heer, in dit H. Sacrament. Of waar zijn ooit betere wegen, die tot God leiden, dan die welke Gij zelf hebt gebaand ? Waar zachtere, en gemakkelijker en veiliger paden, dan die, welke uw Hart heeft uitgedacht, waarop Gij zelf uw eigen Hart hebt geplaatst, waarheen Gij ons aanhoudend trekt, en waarop Gij ons eene rust en kalmte geeft bij uw Hart, die reeds do voorsmaak zijn van het genot aan het eind der reis, in uw Hart.
1'e gids moet de gevaren vermijden; op zee de blinde klippen en banken, in de woestijn de afgronden of verraderlijke moerassen, overal de aanvallen en hinderlagen der vijanden. Doet Gij ook dit niet, goede Jesns, door uwe tegenwoordigheid ? Leert Gij niet alles mijden wat de wereld aanbiedt, de duivel voortoovert, de booze natuur aanpreekt ? Is uw voorbeeld niet bij uitstek nutrig om alle deugden te leeren beoe-
— 168 -
fenen ? Is uwe tegenwoordigheid niet voldoende om mij moed in te boezemen, en alzoo de bekoringen te overwinnen, de gevaren te vlugten, den vijand neer te vellen ?
Pe gids moet nog meer doen ; althans de zeer goede gids. Hij moet zijn beschermeling overal en altoos bijstaan ; zoo noodig vasthouden ; valt hij, hem opbeuren ; is hij bedroefd, vertroosten; lijdt hij, hem redden; kortom, hem den togt zoo veilig en aangenaam maken als hij maar kan, en als een andere Raphael bij zijn nieuwen Tobias zijn.--Ook dit zijt (iij, en dat doet Gij, Heer Jesus, bijzonder in dit H. üehsim. Verlaat Gij mij ooit? Nooit! Vraag ik U ooit van harte en met aandrang' om troost, zonder dien te vinden ? Nooit! Weigert Mj ooit mij to ontvangen, aan te hooren, mij raad te geven, tot mij te komen, in mijn hart te rusten, tot mijn hart te spreken ? Neen, nooit ! Kom ik des ochtend hier; Gij zijt er. Kom ik 's avonds weder: Gij wacht mij op. Kwam ik tot U in 't midden der nacht uwe hand zou mij geleiden; nw Hart zich voor mij openen, uw boezem mij ontvangen O onuitsprekelijk geheim der goddelijke liefde !
Doch waar dan ook, o Hart Gods, zou sen veiliger en getrouwer gids te vinden zijn, dan hier ? Gij zijt de Ahvijze: en kent dus den hesten weg Gij zijt de Algoede ; en kiest dus den besten weg. Gij zijt de Almagtige ; en leidt mij dus zeker veilig langs den besten weg-
En of er ook doornen, of er ook distels zijn?
Pan treedt fijj 't eerst voor mij uit die distek plat, rukt liet eerst met bloedende hand voor mij die doornen uit, en gaat steeds liefderijk voor, op den besten en gelukkigsten weg.
En hoeveel seiioons, hoeveel nuttigs, hoeveel hartverheffends en hartvervoerends doet Ge mij niet aanschouwen en bewonderen langs dit anders zoo enge pad ? Xu eens het ontzettend wonder zelf, dat een God met mij is:- dan eens den zegen, dat die Eindelooze met mij omgaat en spreekt. Hier de hooger dan de bergen zich verheffende goedheid en barmhartigheid des Heeren ; ginds de dieper dan de afgronden zich nederouigende liefde- Heden, een hemel van zoetheid in elke bloem, die ik in 't voorbijgaan offer; morgen oen oceaan van schatten rondom mij in de gansche schepping verborgen ; eiken dag en elk uur, de zoete toekomst die voor ons ligt, en het einde — den hemel.
Doch wie zal het uitdrukken, wie zich voorstellen, wat (lij, o Goddelijke (iids, zonder einde weet te toonen ! Wie kan den schat zelf, van U tot Gids te hebben, waarderen! Wie ooit peilen wat in uw Hart is, voor hen die U volgen willen !
Doch is niet mede daardoor zelf mijn pligfc beteeken d ?
Zijt Gij eindeloos goed en wijs en magtig, dm moet mijn vertrouwen op Uw bijstand onwrikbaar zijn; dan mag ik nooit één oogenblik wankelen, al stond de heole hel togen mij op.- -Zijt Gij mijn goddelijke gids, die natuurlijk mij
II.
alleen tot mijn licil cn zalighoid brengen kunt; ilan moet ik U volgen, Avnurlteeu ('ij ook gaat, en zelfs voor geen oogenblik U vei!;itcn. Ja, dan moet ik U ook liefhebben van gansclier harte, zoo vaak racgelijk mtt U ppreken op den weg ten leven, immer dankbaar zijn voor uw onbegrijpelijk gezelschap. Daarop wil ik mij dun ook voortaan toeleggen, mijn Jesus! Gij zijt mijn God. Op U vertrouw ik. Gij zijt mijne liefde; U hang ik aan. Gij jijt iuijn veilige Gids in de woestijn dezes levens, mijn alwijzo stimvnan op de golven der we.eldzee; mijn goddelijke Geleider naar mijn goddelijk A aderlaiul: U volg ik dan, aan U geef ik mij over; uw Hart, bijzonder in dit 11. Geheim, neem ik tot vuurbaken en lichttoren ; en zoo wil ik van nu af niet racer klagen of vreezen, maar moedig voortgaan, zelfs door do doornen van Golgotha, om te komen op de kruin van den Thabor-
Zou 'k wol op den Thabor klimmen.
Zonder .reisgezel of gids ?
Of den gloed der Oosterkimmen
Schouwen gaan op Hermons spits. Of me op vreemde zeeën wagon,
Vreemd ling, banneling, alleen.
Zonder iemand die kan schragen
Of geleiden a.1 mijn schreêti ? —
Jesns ! wie zul 't dan gelooven.
Dat hij eenzaam wamileu mag,
Naar bet Sion van Daarboven,
Dat geen stervlingsooj ooit zag !
— 171 -
Wie betrouwt die woeste baren
En woestijnen, '.evenslang, Vol bezwaren en gevaren,
Nog geteeld door Edcns slang? — Doch geen zorge ! \ oor uw vromen
Stelt Go U zelvon aan de spits,
Zijf Gij zelf hier neergekomen,
Als hun reisgezel en Olds.
Laat dan woeden wind en zeeën.
Ik ben veilig aan uw hand,
Eu de felste zieleweeën
Brengen 't eerst me in quot;t vaderland.
O altoos onbevlekt, en boven alles rein en heilig Hart van mijne liefderijke Moeder, Maria! O vreugde des eeuwigen Vaders, eeuwige lust van den Xoon Gods, verzegelde Bron van den H. Geest ! tot wien zal ik gaan, tenzij tot U, om op waardige wijze mjnen (iod zeiven tot Gids in dit H. Sacrament to vinden. Gij .zjjthet Heiligdom van de volheid der Godheid, de Bewaarplaats van de geheimen des geloofs, het Levend boek van do daden van Christus, — wat kunt ge niet voor mij zijn, om Hem te vinden, die voor mij alles is! Kom dan, o veilige Ster op deze woeste wereldzee, toon mij don weg die tot Jesus leidt, maak zelfs dat ik Hein vinde en van nu af nooit weer verlate. Is Jesus mijn Gids, Gij zijt altijd bij Jesus, en zonder U zal ik niet bij Hem kunncu zijn. Ik wil dat ook niet
— 172 —
mijne dierbare Moeder. Ik wil door U tot Jesu.s komen, door en met Tesus tot den hemelselien Vader, om voor eeuwig zalig te zijn. Help mij, en verlaat mij niet, mijn trouwe Geleidster tot mijn goddelijken Medgezel, Jesus!
Oefening. Vernieuw uwe opdragt aan Jesus' Hart door en met Maria. De geestelijke Communie.
Deskspkeük. „Al stonden legers tegen mij op ; al wandelde ik door een dal der schaduwen des doods, ik zal niet vveezen ; omdat Gij, Heer, met mij zijt.quot; (I's. 2fi ).
|{kSENTIEN»E BEZOEK.
MIJjSt GOD EN MIJN AL !
Wanneer do Heiligen, zoo als b. v. de H. Frau-ciscns van Assisië, het hart ten hemel hieven, en daarbij het vergankelijke van al hot aardsche beschouwden, dan riepen zij vaak in liefdover-voering uit: „Mijn God en mijn Al !quot; Mij dunkt, lieve Jesus ! die uitroep moet ook do mijne zijn, als ik te gelijk uwe oneindige grootheid, en uwe grenzelooze liefde in dit H Sacrament overweeg.
Mijn God en mijn al! hoe is het mogelijk,— zooveel glorie, — en zooveel vernedering ! —
En toch gevoel ik eenigzins, o mijn verborgen Jesus! dat het wel zoo en niet anders moest zijn. In mijn hart immers schuilt een verlangen naar volkomen verzadiging. Ik voel, dat ik volstrekt wil en moet gelukkig zijn. Om volmaakt gelukkig te zijn, moet ik een voorwerp vinden, dat aan geheel den omvang van die begeerte voldoet. Om aldus te kunnen voldoen, moet dat voorwerp eeuwig en oneindig zijn. Is het niet oneindig, dan verlang ik meer; is het niet eeuwig, dan begeer ik het langer van duur. En zoo zou ik niet ophouden meer te begeeren, tot dat ik het eeuwige en oneindige gevonden heb. En wie dan is eeuwig, behalve Gij, wie oneindig buiten U, o mijn God en mijn Al !
U zoek ik derhalve, o eindolooze God. Naar uw bezit streeft mijn hart, — en in dien zin is
— 174 —
het waar wat van ouds' geleerd is: mijn liart vindt geen rust, tot het luste in Ü. — Van daalde wonseh in liet groote hart van den H. Paulns: „Ik wensch ontbonden te worden, en met Christus te zijn.quot; Van daar de warme verzuchtingen der Heiligen, als van een Xaverius : „O allerheiligste Drievuldigheid!quot; van een Ignatius; „Wat walgt mij de aarde als ik den homel aanschouw !quot; van eene ïeresia : „Ik sterf wijl ik niet sterf.quot; Dat alles wordt in liet hart voortgebragt door het vuur der liefde ; en dit vuur ontgloeit door de ingeschapen zucht naar U, mijn God, die geheel, maar ook üij alleen mijn God en mijn Al zijt.
En tracht üij zelf, goede Jesus, niet voortdurend dat vuur in ons te onderhouden ? „Zoek U in Mijquot; zegt Gij tot do II-ïeresia; en wederom „al wat ik niet ben, is leugen even als Gij van ouds door uw Psalmzanger liet uitroepen : o mensch ! „wat mint gij de ijdelheid en zoekt gij leugen ?quot; (Ts. 4).
liet ijdele beminnen, en de leugen zoeken ! hoe Is hel mogelijk ! liet kan alleen dan mogelijk worden, o mijn God, als wij U vergeten, en zonder U iets anders zoeken buiten U. Maar dat doet dan ook werkelijk niet zelden de onverstandige menseli. Hij kleedt zich boven zijn stand ; 't is ijdelheid en leugen ; hij zoekt voor zich de U alleen toekomende eer en glorie ; het is ijdelheid en leugen. Hij zoekt ligtzinnig we-reldsche en veelliu t op zich zelf zondige vermaken, alsof daardoor zijn hart voldaan kon^e worden ; o ijdelheid en leugen! mer begoocheling van het groot en naar (jou1 zoekend hart.
AVat jjaaft (lij daartegen, beminnelijke Jesus ! Do waarheid en de zelfstandigheid; de waarheid tegenover de leugen, de zelfstandigheid van het eindelooze Goed tegenover het ij dele. En zoo zijt Gjj gekomen in dit H. Sacrament, om die waarheid en die zelfstandigheid to geven. Zoo zijt. (Jij hier, Hart van mijn (iod, en God van mijn Hart, om aan al de verlangens van mijn hart te voldoen. Zoo zijt Gij hier mijn God en mijn Al, naar vvien ik zoek, dien ik van harte Legeer, en die alleen mij zalig kunt maken.
Of heb ik hier alleen uwe gave ? O neen; ik heb den Schenker aller gaven zeiven. Is 't hier eone ster, eene zon, het heelal, dat mij geschonken zal worden 'i Neen ; het is do Schepper van alles in eigen persoon. Is het zijne gunst, zijne genade ? Neen, liet is de Bron oer genade zelve, mijh Jesus, in der waarheid mijn God en mijn Al.
En wat geeft Gij ? Eene spijs of drank die hot ligchaam verkwikt ? O neen, het brood dei-ziel. Een brood dan, dat op natuurlijke wijze de ziel versterkt ? O neen, op geheel bovennatuurlijke, op goddelijke wijze. Het zien dan der glorie Gods in een voorbijgaand visioen ? Neen meer ; do waarachtige tegenwoordigheid van den onzigtbaren God. En dat alleen ? O neon, het ontvangen en omhelzen van die eeuwige Liefde, de vereeniging van Gods Hart mot hot mijne, een waarachtig guiiot, voor zooverre dat op aarde mogelijk is, van mijn God en mijn Al !
Niet Ignatius, Franciscus, Teresia, één der
. - 176 -
Apostelen is hier, — liet is Jesus, mijn God cu mijn Al. — Niet Gabriel, Raphael, Michaël, één der Engelen komt tot mij ; — het is Jesus, mijn God en mijn Al. — JSaet Maria zelve, de zaligste onder de zaligen, niet enkel do hemel of de hemel der hemelen komt in mij ; — noen, Jesus y.elf, ,do God mijns harten en mijn doel in eeuwigheid,quot;' — de Eindelooze, Eeuwige, Aailbid-densAvaardige God, — rajjn God en mijn Al!
Wat zal ik dan ook kunnen wedergeven voor zulk eene gave, mijn goddelijke Schat! Had ik duizend en millioenen harten ter mijner beschikking, ik moest ze U geven. Was mijn één hart zoo groot als de geheele schepping, het was het uwe, en ach! o dan nog, met U vergeleken, als niets en van geener waarde. En nu dan, o Jesus! één hart, en nog zoo klein, — wat is het, — mijn God en mijn Al!
Gij zijt eeuwig en duizend jaren zjjn voorü als één dag en als één quot;nachtwake der nacht; ik ben van gisteren en verga als de bloera des velds. Gij zijt onmetelijk, en de hemel der hemelen kan U niet omvatten ; ik bon een aardworm, als een korrel stof in het heelal, en als een niet in uwe oogen. Gij zijt almagtig, eindeloos heilig, grenzeloos goed ; en ik magteloos, onbegrijpelijk ondankbaar, en als 't ware eindeloos alleen in misslagen en zouden, fouten en gebreken, nietig en onwaardig. En toch vraagt Gij van mij, ik weet en ik gevoel het wèl, dit nietig hart. Toch wilt Gij, dat alleen uw Hart het mijne kan willen, en biedt Gij uw eindeloos Hart voor het mijne aan, mijn God en mijn Al!
Ik geef U dan ook gaavno, wat U allotn toekomt, en smeek U bovendien : neem mijn hart-Neem mijn hart, en rooi liet, zoo Gij wilt, o goede Jesus, vooral hier, waar Gij het uwe zoo allertreffendst mij aanbiedt.
Het is waar, zoo ergens, dan is hier op dit Altaar uwe Godheid verborgen. Ai aar ik gelooi des te vaster, wijl Gij gesproken helt. Ziedaar mijn hart ! — Zoo ooit, dan zou men hier kunnen vinden, dat Gij zeil' onmagtig zijt. Maar des to vaster vertrouw ik, waar de liefde U in boeijen sloeg. Ziedaar mijn hart! — Zoo immer, dan schijnt hier uwe liefde zelve zicli zelve te vergeten eu zelfs daarom U geheel te verbergen; des te vuriger bemin ik. Ziedaar mijn hart !
Neem en roof' dan dat hart, o goddelijke liar-tenroover, Jesus! Heilig het door uwe lieide. Vereenig het met uw Hart. Iloei er uit al wat Gij niet zijt, of voor U niet wezen kan. En blijf Gij aileen van nu af zijn ecuige bezitter, en eenige Heer, mijn God en mijn Al!
Is het iets dat grasviooltje
Dat zoo vaak mij 't hart ontstal En door zachte en zoete woudren Voerde tot — mijn God en Al ?
Is het iets dat trotsche pjjnbosch
Alet zijn reuzen zonder tal.
Dat zoo dikwerf mij deed opzien Hooger lot mijn God en Al
Is het iets dat licht der kiramen,
Rijzend op ons tranendal,
Dat zoo vaak deed hooger klimmen,
Hooger, tot mijn God en Al ?
Is het iets die Maan, die Zonnen
Met haar eeuwig glanzend licht, Of die Wachters, maatloos verder.
Soliittrend voor Gods aangezigt 'f Dat heelal, uit 't niet getogen,
En als ui latloos, zonder perk.
Voor 't bereik dor stoflijke oogen
Starend op dat wonderwerk ?
Is dat iets l- Heer ! wat zult Gjj zijn,
Gij, de Schepper van 't Heelal, Eindloos hooger, eindloos grooter
Gij, waarachtig God en .Al ! Wat zult Gij zijn, die dit alles
Op een wenkte voorschijn riepr. En nu hier nog grooter wonder
Dan uw aard en hemel schiept ? Gij, die, wat der heeralen hemel
iSiet omvatten kan, hier schenkt, En met goddlijl: vleesch en bloed ons
Heilig voedt en zalig drenkt Gij, maar noen, dit lijdt geen beelden,
Die mijn hart ''t lieolal ontstal, Ik aanbid ü, zwijg, cn jubel.
Heer, Gij zijt mijn God en Al!
O allerverhevenst en allerzuiverst Hart van Maria! Levend boek der Apostelen van Jesus, kostbare schat der Priesters Gods, Godspraak der wordende Kerk van Christus, reine Spiegel van het leven des Verlossers! tot wien zal ik gaan, zoo niet tot ü, om te geraken tot de ware kennis en vurigste liefde van mijn God en mijn Al! Gij zijt de ijveraarster voor der zielen zaligheid, de Troon der barrahartighoid, het quot;Verzooningsaltaar der geregtigheid, hot Wonder der liefde, de Glorie van hot II Kruis ! en Gij kunt en Gjj wilt alzoo ons tot den Heere Jesus brengen ; en Gij knnt en Gij wilt alzoo onzen God aan ons doen kennen. O verhoor mo dan nu, allerzoetste der harten, en verwerf mjj het eenige wat ik op aarde vraag en in den hemel: mijn God en mijn Al. Hier in dit II. Sacrament geeft IIjj zich waarlijk. Verkrijg dus enkel voor mijn hart' de ware liefde, do warme liefde, de brandende liefde, en maak dat ik Hem niet onwaardig zij, mijnen God en mijn Al. hoor U wenseh ik Hem te bez'tten, door U voor eeuwig te genieten.
Okkexixo. Offer u geheel op aan den godde-lijken wil. De geestelijke Communie.
Dkniopuui k. Ik loof U o mijn God ! rGod mijns Harten en mijn deel in eeuwigheid. (Ps. 72 ).
ONZE VRIEND.
Dat dooi' het hart de liefde en de vriendschap beteekend woidt, beminnelijke Jesus ! is eene algemeen bekende waarheid, door uw 11. Woord ten overvloede bevestigd. Zie ik U dus uw goddelijk Hart voor mij openen, dat Hart zelfs aan mij schenken, het onophoudelijk als op nieuw schenken in dit hoogheilig Sacrament, dan begrijp ik, dat Ge mij liefhebt, en waarlijk als uw boezemvriend beschouwt.
Maar hoe is het mogelijk, dat Gij, eindeloos Heerlijke, een arm menschenkind rot uw vriend kunt nemen ? Is het weï waarheid ?
Jesus. Het is waarheid, mijn kind. Ik heb immers zelf tot mijne leerlingen gezegd: „U noem ik vrienden omdat ik U alles wat ik van den Vader gehoord heb, bekend heb gemaakt,quot; (Jo. 15, 45), en nogmaals : ..Tot u, mijne vrienden, zeg ik: vreest niet!quot; (Luc 12, 4).
£gt;e zid. Mijn goede en liefderijke Zaligmaker, welk een voorregt hebt Gij ons aldus geschonken ! Wolk eene waardigheid der raeusohen, vrienden Gods te zijn; welk eene barmhartigheid des Scheppers ons tot zijne vrienden te maken ! Onwaardige dienstknechten zijn wij,— en wij moeten ons zeiven zoo noemen •— en door God worden wij vrienden genoemd! (H. Grog. H. 27)
— 1S1
Eu liobr Gij niet duizendmaal bewezen, lieve Jesus, dat het waarheid is ? Bewijst Gij niet dagelijks in dit Sacrament, dat het waarheid blijf. ? O goddelijke Heiland! hoe zoudt Gij het krachtiger on liefelijker kunnen bewijzen 1
Een vriend moet zijn vriend liefhebben ; 't is de natuur der vriendschap die het vordert. Hebt Gij ons niet lief met al de krachten van uw Hart, en zelfs, ook üod zijnde, met eene eeuwige, standvastige, allervurigste liefde ? En komt niet in dit Geheim, waarin (lij altoos met ons zijt, de volle kracht dier liefde uit ? „Met een eeuwige liefde beminde ik ü,quot; — hebt Gij gezegd,— en uit liefde er bijgevoegd : „zie, ik ben mot u, tot de voleinding der eeuwen.quot;
Een vriend moet zij non vriend van zijne goederen mededeelen; want niet in woorden of naakte gevoelens, maar in werken bestaat de liefde. — En heb ik niet alles, volmaakt uüvs, van U ontvangen; het ligchaam. üe ziel, het leven, de genade, de aarde, den hemel, met al wat er in isGeeft Gij niet alles dubbel, meer dan dubbel, als Gij ü zeiven geeft en gdheel wegschenkt in dit H. Sacrament ? Kunt Gij meer geven, dan Gij gegeven hebt, en nog geeft, en mij dagelijks geven wilt, — indien wij 't maar vragen ? Is er meer in uw m igt, — dan uw Vleésch en uw Bloed, uwe ziel en uw ligchaam, uwe Godheid en menschheid, met al hunne schatten ? —
iquot;)e vriend moot zich verheugen in het bijzijn des vriends eu gaarne bij hem blijven en zich
— 182 —
met hem onderhouden. Doet Tij iets anders op dit Altaar? Vindt (io er uw lust niet, met de kinderen der mens,:!icn te wonen ? Spreekt Ge er niet onophoudelijk als van Hart tot hart ? Is het niet, of Gij den hemel uwer glorie verlaat, om L hier, uit liefde tot ons, te laten opsluiten als een (ievangene?
De vriend moet medelijden hebben mrt zijn vriend ; hij moet h'.-ro troosten en opbeuren, en bijzonder in droefheid en lijden onverpoosd ter zijde staan. / ijt Ge niet met dit doel bij ons gebleven, toen do dag uwer verheerlijking was aangebroken ? Blijft ue niet getrouw aan mijne zijde, bij al mijn droefheid en lijden? Stort Gij niet uw zoeten balsem in mijne wonden, wanneer mijn hart kwijnend is, of mijne ziel in smart ?
De vriend moet eindelijk, zoo noodig, lijden voor zijnen vriend, ja, zoo noodig, sterven voor hem ; en dit wel is het grootste bewijs der har-felijksts vriendschap, naar uw eigen woord, o goede Jesus; „Xiemand heeft grooter liefde, dan deze, dat iemand zijn leven geeft voor zijne vrienden.quot; (Jo. 15, 18). Eu toch ook dat hebt Gij gedaan. Gij hebt geleden, en onnoemelijk veel geleden ; Gij hebt den bittersten kelk, door God ooit gevuld, tot op den grond toe gedronken; 'iij hebt zelfs mv leven gegeven, en gegeven op het schandhout des kraises, in de wreedste smarten en pijnen, louter uit liefde, — en dat alles voor mij. Heer, — uw vriend. Uw vriend? Och neen, toen nog uw vijand. Heer Jesus. uw beul en uw verrader. Want „mij hebt Gij be-
mind, on voor mij hebt Gij U overgeleverdquot;' ten dood, — toon ik zondaar was.
En nu hier, in dit 11. Gehtiin. lijdt (iij er, in zekeren zin, niet irnraervoort wegens de ondankbaarheid der niensehen ? Laat Ge niet alles to3 wat de uoosheiu kan uitvinden, om toch maar met ons te blijven r
O godaalijko Vj'icndsehap, wie zal den gloed uwer warmte of do diepte uwer zelfverloochening kunnen meten? Hoe zou ik ooir volkomen begrijpen, dat (.! ij mijn vriend zijt, en zulk eon vriend. Och, de vriendschap tusschen i'avid en Jonathan was niets bij deze vriendschap. Alle vriendschap der aarde kan bij deze goddelijke niet vei geleken worden. 9 hiïcxit //w.quot;' Hij heeft mij bemind; „tradidii se,quot; Hij heeft zich zelf overgeleverd, — hot zijn twee regels, die ik diep in mijn hart zou willen drukken. „JXiiü/u düiyentes mequot; Ik bemin die mij beminnen het is een Godswoord, dat ik nooit uit mijn geheugen mag verliezen. Eu hoe zoet zijn niet al die woorden, als uitdrukkingen der zoetste waarheid ! hoewel zij toch nooit voldoende zijn, om die waarheid genoeg te roemen en genoeg te prijzen: liet Hart Gods is mijn vriend ; en mijn hart is quot;do vriend Gods.
Maar volgt niet daaruit, o goddelijke Vriend, voor mijn hart de zoetste verpligting ? Zou ik ooit mogen toelaten, dat Gij met regt van mij kondt zeggen, wat Gij in eeu anderen zin van Lazarus zeidet; ,,Lazarus, onze vriend slaapt?quot; O dat zij verre !
Pe liefde; wo nil alloen door de liefde beloond. Bemint Gij mij, clan moet ik U beminnen. Zijt Gc mijn vriend door de liefde, dan moet ik mij uw vriend door de wederliefde toonen. Hart voor Hart, zij dus mijne lous. En mijn God ! welke ruiling! Mijn liart, — voor bet Uwe!—-
Doch beminnen met liet biirl alleen is niet genoog. Ik moet dan ook mijne vriendschap door daden (oonen. „Waar niet gewerkt wordt, wordt niet bemind,quot; — luidt de regel. Wie niet offert heeft geene liefde. Wie niets wedergeeft, waar hem alles geschonken wordt, is den naam van vriend niet waardig, ik wil dan ook alles offeren, mijn dierbare Jesus! Ik offer mijn lig-chaam, mijne ziel, mijn hart, mijne goederen, de heele wereld, mijn leven zelfs, —- alles hebt Ge mij gegeven, ik geef u alles weder. Geef mij uwe liefde en uwe genade ; dat is mij genoeg.
En zou ik verder mijnen lust niet \ inden in liet vertoeven bij uw Ti. Tabernakel ? Moeten het niet de zoetste stonden \aii mijn leven heeien, die ik bij U raag doorbrengen voor dit Altaar 'i Zou ik niet dagelijks- eenige oo^enblikken nemen, zoeken ja stelen zoo noodig, om hier met U te kunnen spreken en omgaan? 0 Heer, waar zou dan in mij het blijk der warme vriendschap zijn !
Ja meer; want, gelijk Gij mij vertroost, zoo kan ik van mijnen kant, II Cinigermate-1 roost verschatten. Ik kan hier b. v. komen bidden voor die 100,000 zieltogendequot;.), die eiken dag
— 185 —
sterven, en waaronder zoovelen aan uwe vriendschap niet eens denken. Ik kan bidden voor de 800 raillioenen ongeloovigen, die U nog niet kennen; voor de duizenden, ach! millioenen laauwe Christenen, die U ondankbaar vergeten ; voor mijn eigen zwakke ziel, die U immers nog zoo zelden ijverig dient, gelijk zij U zou moeten dienen.
Nog meer: ik kan ook met U lijden, soms voor U Ijjden, en ten minste daardoor iets wedergeven en mijne vriendschap betoonen, dat ik de door U aangeboden kruisjes met liefde opneem, en in vereeniging met uw H. Kruis gewillig draag.
\Velnu, dat alles wil ik voortaan doen, mijn dierbare Jesus, pn veel beter doen, dan ik het tot nu toe gedaan heb. i gt;aarom bid ik U met den H. Augustinus : „o allerzoetste en allermin-nendste Jesus! stort, bid ikU, uwe oneindelooze liefde in mijnen hoezem, opdat ik U geheel in mijn hart drage. Schrijf met uw?n vinger uw zoet aandenken in mijne borst, zoodat het er nooit weder uitgewischt worde.quot; (Med. 53). En ik voeg er bij : Open, vooral in dit H. Sacrament, uw goddelijk Hart, om er mij voor eeuwig in op te nemen. Wond ook mijn hart met de vlam uwer liefde, zoo als Gij de harten uwer Heiligen ontvlamd hebt, opdat ook dit hart voor altoos voor U gloeije. Ja, toon, dat Gjj miju Vriend zijl-, niet alleen door al de ontelbare gaven tot nu toe reeds geschonken, doch vooral daardoor dat Gij ook mijn hart van het vuur der ware vriendschap doet blaken. 12.
— 18G —
O God! en Schepper aller dingen,
Die uit uw Hart het zijn ontvingen,
Het leven, en het zoet genot Van uwe glorie ; wie kon denken,
Dat Gij ook eens uw Hart zoudt schenken. Voor 's menschen hart het Hart van God! En dan, mijn God ! op welke wijze ! Uw bloed als drank, uw vleesch als spijze,
Gevloeid uit de eigen Liefdehron, Die eens, als wars van alle boeijen, Van niets meer wist als ovorvloeijen
Voortstrooraend wat zij stroomen kon ! Wat is hier Adams liefde tegen ? Of Josephs broederlijke zegen,
Of David mot zijn Jonathan ?
quot;Wat al het aardsch, ja homelseh minnen, Afhanklijk of ontdaan van zinnen,
Dat bij uw vriendschap halen kan ? Gij mindet ons met eeuwge liefde.
En toen ze aan 't kruis uw Hart doorkliefde
Toen hebt Gij met onze eigen speer Barmhartig in uw Hart geschreven :
„Mijn vriend, ik geef voor u mijn leven.
Dit is mijn vriendschap, Min mij weer.quot; Toen klomt Gij op, maar gingt niet henen, En wist twee wondren te vereenen.
De hoogste kroon, den laagsten schijn Maar in uw Harte bleef 't geschreven : „Èn hier èn daar geef ik het leven.
Mijn vriend, het zal uw leven zijn.quot;
O Vriend, o goddelijke Vriend!
Waaraan heb ik dat lot verdiend ?
— 187 —
Wie is ooit grooter vriend van onzen Heer en God geweest, dan GjJ, o allerzaiverste Maagd en Moeder Gods, Maria ! U groot ik dus in de eerste plaats, o zuiver Hart, Schat van den ■eeuwigen Vader, Troon van den Zoon Gods, Triomf van den H. Geest, Vreugde der allerheiligste Drieöenheid ! U groet ik, om door U tot Jesus vriendschap te komen, en de onbegrijpelijke genade van Hem tot vriend te h ibben te genieten. Bid voor mij, Maria ! Bid voor alle geloovigen; opdftt wij toch inzien wie, eu op welke wijze Hij alhier onze vriend is geworden. O Hart van Maria! Boek des levens. Tempel van vrede. Troon van alle deugden, versmaad dit gebed uwer nog in zoovele gevaren verkae-rende kinderen niet. Wij kunnen immers niets zonder onzen Vriend Jesus- Wij kunnen echter alles door en met dezen onzen goddelijken Vriend. Gedenk ook, dat Hij u geschonken heeft als een der grootste blijken zijner vriendschap, opdat wij door U zijne vriendschap waardig worden en standvastig in die zaligmakende vriendschap zouden blijven. O cenige, onbevlekte, allen-overtreifende Vriendin des Konings, maak, dat wij deze eeuwige eu allerzaligste vriendschap vinden.
Oefexisg Bid de Litanie van Jesus' H. Hart voor de geloovige zielen. Do geestelijke Communie.
Denkspreuk. „Ik noem u vrienden, zegt de Heer Jesus, omdat ik u alles nopens mijn Vader heb bekend gemaakt.quot;
— 188 —
Sen en twintlgste bezoek. HET VUUR.
De H. Eplirem schreef ergens (betoogende dat men het wezen Gods niet nieuwsgierig mag zoeken te doorgronden); rO Christen, neem met het .volste geloof deel aan het onbevlekte lig-chaam en bloed van uwen Heer, in de zekerheid, dat gij het Lam geheel geniet. De geheimen van Christus zijn een onsterfelijk vuur. Wacht u ze roekeloos te willen doorgronden, uit vreeze van door de deelname verteerd te worden. O waarlijk, wat de eeniggeboren Zoon Gods, Christus onze Zaligmaker, voor ons gedaan heeft, dat gaat al onze bewondering, geheel ons verstand, al onze uitdrukkingen te boven. Immers ; vuur en geest gaf 'Hij te drinken aan ons, die met ■vleesch omkleed zijn, namelijk : zijn ligchaam eu zijn bloed. O heilige, vereerenswaardige, en ontzaggelijke Geheimen, hoe ver gaat ge mijne gedachten te boven! Iseen, ik zal niet zoeken ze te doorgronden ; ik zal slechts de raagt en glorie mijns Scheppers aanbidden, in alle eeuwen.quot;
Heer Jesus ! ik aanbid U met dien grooten Heiligen Leeraar ; ik aanbid met hem ook uw onsterfelijk vuur. ïk verbeteld mij zelfs, met Mozes voor het brandend Braambosch te staan ; ik bedenk, dat Gij hier woont, en hoor mij toeroepen met kracht: „Doe uwe schoenen uit; want do plaats, waar gij staat, is heilig.quot; Met eerbiedigen
schroom kom ik nogthans tot U; niet, om uwe Geheimen te doorgronden ; wie zou dit wagen ? maar toch, om ze wat nader te beschouwen, om dat vuur en dien (jppst van nabij te bewonderen, on het genot van die zalige vlarumon te hebben. Ontferm U mijner ! en leer mijne ziel 'i
Wat is het vuur?
liet vuur, — is hot niet als eene dorstige vonk, die al wat het nadert verteert, en al wat het aanraakt, in zich zelve verandert? Is het niet als een lichtende gloed, dio altijd werkzaam is, all jjd ten hemel stijgt, en nimmer zegt: genoeg?
O waarlijk, dan is ook onze Heer, in dit heilig Geheim, een wezenlijk, schoon goddelijk vuur !
Het vuur is een zinnebeeld van Gods glorie, l'at bleek in het brandend Braambosch, waarin God zelf te midden van den vuurgloed woonde. Dat bleek op don berg Sinaï, waar „do gedaante van 's Heeren glorie als een vlammend vuur op de kruinen des bergs verscheen.quot; Dat bleek op den Karmol bij Elias offer, in de woestijn in de vuurkolom, op den Jloria in don Tempel, tot nog zelfs op het Pinksterfeest van 't .Nieuwe Verbond in de vurige rongen. — Maar zien wij dan hier niet veeleer hot tegendeel. Heer, Jesus? O neen ! Gij zijl dezelfde, die eens in do vuurvlam woonde, op den Sinaï uwe bliksemen uitzondt, op velerlei wijze U zelf of uwen Geest in het H. vuur vertoonde. Gij zijt dezelfde, ook hier in dit H. Sacrament. Alleen, toenmaals schitterde veeleer do glorie uwer magt; thans
— 190 —
schittert des tc krachtiger'de glorie uwer liefde. Toen deedt Gij uwe glorie zien voor het meer zinnelijke oog ; nu doet gij haar tasten door het meer geestelijk hart. Vuur en geest zijn derhalve uwe Geheimen. En o wonder, dat de Tabernakel niet door die glorie verteelt ! Nog grooter wonder, dat het raenschelijk hart kan koud blijven bij dit vuur!
Het vuur is een zinnebeeld van Gods werkende magt en alsmede van zijne gestienge geregtig-heid. Paarom staat er geschreven : „De Heer uw God, is een verslindend vuur,quot; — en wederom : rde Heer, uw God, zal voor u uitgaan, als een verterend en verslindend vuur.quot; (S'eut. 4 en 9.) In dit opzigt, zou men denken, zjjt Gij, o Jesus, geen vuur. Maar toch staat er geschreven : „Wie onwaardig eet, en onwaardig drinkt (van dit „onsterfelijk vuurquot;), die eet en drinkt zijn oordeel.quot; Ik beve op dit woord, o mijn Jesus ! doch ik vertrouw op uwe liefde.
Het vnur is een zinnebeeld van Gods einde-looze l:tnnis. Deswege lezen wij tot driemaal toe in het Boek der Openbaringen : „Zijne, ooyen zijn ah vlammen viturs.quot; Ook dit weêr klinkt ontzagverwekkend voor den zondaar ; ' od ziet u; Jesus kent u; maar walk een troost ligt daar tevens in voor een brave, als hij denkt: „Beminnelijke Verlosser! Gij kent mijn lijden en mijn strijden, mijn zielsangst en mijne smart, U is mijn werk en al mijn verlangen bekend. Gij weet, hoe ik zucht naar uwe liefde; eu uwe oogen, als stralen vuurs, ztjn op mijn hart
gerigt, om liet te gelijk te doorgronden, te verteederen en te ontvlammen*quot;
liet vuur eindelijk is liet zinnebeeld der liefde; en hierin, mijn Jesus, ligt uwe afbeelding sprekend. ,,lk ben gekomen, hebt Gij gezegd, om het vuur op aarde te komen brengen, en wat wil ik anders als dat het brande !quot; En waar bragt Gij hot krachtiger, standvastiger, werkzamer, liefelijker dan hier ? Zag U niet de H. Catharina van Genua in dit Tabernakel, als een alles ontvlammend Fornuis ? Hebt Ge niet juist in en bij liet II. Sacrament, uw goddelijk Hart aan de Z. Margareta vertoond als in een zee van vlammen ? Mogten niet vele Heilgen U op die wijze als in een vlammende liefdezee aanschouwen ?
„Als leeuwen, vuur ademendquot; stroomden uw eerste leerlingen, door U gevoed, van uwe H. Tafel weg, om den marteldood te ondergaan. Als leeuwen, door een hemelsch vuur ontgloeid, strijden nog al de uwen aan uw H. disch verzadigd. Zal er dan geen vuur in u zijn, die aldus met vlammen voedt ?
Al de uitwerkselen spreken mede. Door het vuur wordt het goud gelouterd : door uw vuur het hart. Poor het vuur worden de slagtoffers verteerd ; door uw vuur de zielen in hemelsche liefde. Door liet vuur wordt het licht verspreid; door uw vuur de geestelijke verlichting. Door liet vuur wordt het vuur ontstoken en vlamt alles opwaarts ten hemel ; door uw vuur kunnen wij andoren ontvonken, en alle harten ten hemel doen stijgen.
Wees gegroet dan, o zalig, heraelsch, goddelijk •vuur, „dat met ons onder eenzelfde dak verblijftquot; (H. Ter.)! Wees gegroet, o brandend, gloeijend, allesverterend vuur, dat al onze fouten, misslagen en zonden verslindt; wees gegroet, o verwarmend, lichtend en koesterend vuur, dat onze harten zoo zalig doet vlammen! Wees gegroet, o dierbare Jesus, die bijzonder in dit H. Geheim mijn goddelijk vuur wilt wezen.
Ik weet dan ook wat ik verder doen zal. Ik wil dikwijls tot U naderen, o goddelijk Vuur, om verlicht en verwarmd te worden. Ik wil al mijne ellenden in uwen magtigen vuurgloed werpen, om die allen te doen verteren. Ik zal zeggen, zoo als ik nu zeg, Heere ! „Heer ! (iij wilt dat uw vuur ontvlamd worde ; waarom ontvlamt Gij dan miju hart niet? Ik geef mij geheel over aan uwe goddelijke werking. Gedenk, dat ik niets vermag zonder ü, en altoos koud blijf zonder uwe genade. Ach ! geef mij dan uw H. Vuur. Ontvlam mijn hart, opdat het \ oortaan altijd voor U, en voor U alleen van liefde gloeije!quot;
Hoe zoet mijn Jesus, hier uw Hart
Als 't vlammend vuur te aanschouwen, Dat, reinigend van zonde en smart,
Ons heiligt, uw getrouwen !
Als vuur, dat uw boezem slaat.
Om 't naarstig hart te ontgloeijen. En heiligend, als offer staat Om ons aan God te boeijen.
Als vuur, «lat alle harten tracht Van liefdegloed te ontsteken, En lichtend in den bangen nacht.
Ons leidt naar hooger streken.
Als vuur, dat ons tot offers maakt.
Gelouterd in uw glimmen En, straks onze aardsche boe ij en slaakt,
En 't hart doet opwaarts klimmen. O vuur van 't brandend Offerlam
Vol liefderijke vonken,
Ontgloei ons hart door uwe vlam. En maak het vreugdedronken !
O allerdierbaarste en allerliefderijkste Moeder van Jesus, en de mijne ! Gij weet, welk liefdevuur de gezegende Godmensch op aarde kwam brengen, en hoe vurig Hij niets anders wenscht, als dat het brande. Ziehier dan mjjn hart, dat ik als brandoffer aanbied. Maar ach! wat is hot ? Neem het toch, roof het zoo noodig, en bereid het zooveel Gij kunt om het uwen Jesus ter verdere heiliging en volmaking op te offeren. O onbevlekt Hart ! Fornuis der goddelijke liefde ! Middelpunt der heiligheid ! Altaar van het Heilig der Heiligen ! Hoogste top dor eeuwige bergen! Brandend en nooit verterend Braambosch Gods! neem mijn hart en ontsteek het aan uw vuur, opdat het met U voor Jesus vlamme. Ach ! hoe kunnen wij nog koud zijn voor dit H. Altaar! Ach! hoe kunnen wij traag zijn, waar Jesus'
— 1 !)4 —
liefdevuur zoo vlammend werkt! Doch, gij kent onze zwakke natuur, o Moeder van God! Door uwe hulp wensch ik mij te boteren, te versterken, te ontvonken. Help mij dan, o Brandpunt der liefde, en doe mij van nu af geheel vuur zijn voor Jesus!
Oefening. Onderzoek u, of gij u steeds goed voorbereidt voor de Sacramenteele Communie. De geestelijke Communie.
Dekksprevk. „Ik ben het vuur op aarde komen brengen, en wat wil ik anders, als dat het brande.quot;
1 !)5
Waar kan ik U, o godtlolijke Verlosser, klaarder en met meer regt als mijn eeuwige Hooge-priester beschouwen, dan juist hier op het H. Altaar, waarvoor ik op nieuw, aanbiddend neder-kniel. Daarom luister ik vooraf naar de leer van uwen H. Apostel Paulus.
„Elke Hoogepriester, leert hij, uit de meuschen genomen, wordt voor de meuschen aangesteld in die zaken welke betrekking hebben op God, — en zulks opdat hij gaven en offeranden voor de zonden opdrage, — en ook medelijden kunne hebben met hen, die uit zwakheid dwalen.quot;
Zulk een Hoogepriestei' zijt Gij bij uitnemendheid, mijn Zaligmaker. — Gij zijt verkozen en aangesteld door uwen hemelsehen Vader, om zulk een Hoogepriester te zijn. (iij zijt uit de mensehen en voor de menschen verkozen. Daarom „zijt Gij in alles (behalve do zonde) aan uwe broeders gelijk geworden, ten einde barmhartig te kunnen zijn, en een hare vol roede-doogen in uwen boezem te dragen. —
Gij zijt een getrouw Hoogepriester in de dingen die betrekking hebben op God, en daarom „heilig. onschuldig, onbevlekt, afgescheiden van de zondaren, en hooger dan de hemelen geworden, die niet dagelijks noodig hoeft... eerst voor de eigene zonden offeranden op te dragen i'Hebr. 7, 26, 27.)
— 196 —
Gij zijt een getrouw Hoogepriester ton aanzien der menschen ; want., daar Gij zelf onzen strijd hebt gestreden, ons lijden geleden, weet Gij insgelijks hen, die door lijden beproefd- worden, ter hulp te komen en te vertroosten. „Wij hebben dus niet eenen Hoogenpriester, die niet zou kunnen inedeljjdend zijn met onze zwakheden, maar eenen, die in alles is beproefd geworden,quot; (Hebr. 4, 15), wiens Hart dus ons hart gevoelt, en die de zwaarte onzer beproevingen door ondervinding kent.'
Om zulk een Hoogepriester te kunnen zijn, hebt Gij, o eeuwig Woord des Vaders, onze mensehelijke natuur aangenomen, zijt Gij in alles „zonder zondequot; aan ons gelijk geworden. Toen hebt Gij ,.iii de dagen nws vleesches, gebeden en smeekingen tot Dengene, die U verlossen kon uit den dood, met luid geroep en tranen geofferd, en zijt verhoord geworden om mee godvruchtigheid!' En alzoo „alhoewel Zoon Gods zijnde, hebt Gij uit hetgeen Gij leedt, gehoorzaamheid geleerd, en zijt Gij, voleindigd zijnde, allen, die U gehoorzamen, oorzaak geworden van eeuwige zaligheid, genoemd door God Hoogenpriester naar de orde van Melehi-sedech.quot; (Hebr. 5, 8—18).
En wat hebt (Jij alzoo tot uwe voornaamste offergave gemaakt ? U zeiven. Wat was het offer dat Gij opdragen wildei ? Uw goddelijk vleesch en aanbiddelijk bloed, — daar „Gij U zeiven door den Heiligen Geest vlekkeloos aan God hebt geofferd, om ons geweten te zuiveren
van (loode werken, om te dienen den levenden Godquot; (Hebr. 9, 14). O hemelseh en driewerf heilig wonder: de Hoogepriester, die zich zeiven offert als een offer van oneindige waarde; het offer met den offeraar één, en geofferd op de wondervolste wjj ze !
Daarom zijt gij ook de ééne, hoogste, boven allen uitstekende Hoogepriester, Jesus, door wien alleen ook anderen kunnen priester zijn. Daarom zijt gij ver boven Mozes, die slechts middelaar was van het onvolmaakt verbond, en met het oog op U, die de offers der oude wet liet opdragen; terwijl Gij middelaar zijt van een nieuw Testament, dat alleen alles ter volmaakheid brengt. I'aarom zijt gij anders groot en hoogverheven dan Aaron, wiens offers geen kracht konden hebben, tenzfj door uw offer, dat zij allen in de verte voorafbeeldden. Paarom staat gij eindeloos verre boven Melchisedech, wiens offer om zijne gedaanten het uwe mogt voorspellen zonder anders ook maar in de verte in waarde hdt uwe gelijk te zijn. I'aarom eindelijk overtreft uw offer dat van Abel, van Noë, van al de anderen, en zijt gij Priester in alle rettivü/heid naar Melehisedechs, wijze. De andere Priesters sterven dan ook allen; gij zijt de onsterfelijke Priester. De anderen offeren gestadig nieuwe offers; gij draagt slechts éénmaal uw bloedig zoenoffer op, om den Yader te voldoen, uwe groote liefde te toonen, en al, die willen, ter volmaaktheid ts brongen.
Hebt gij hierom gewild, dat uw bloedig offer van Golgotha, in alle opzigten, hot eenige zou.
— 198 —
zijn ? O neen, dat liet uwe liefde niet toe. Gij wilde althans voor het Nieuw Verbond oen her-inncrings-offer hebben ingesteld, liet zou geen nieuw zijn, geen ander, maar hetzelfde op onbloedige wijze vernieuwd. Doch hot geheim is ons bekend, dooi1 do H. Mis en Eucharistie; ik wil nu slechts herinneren, dat uw Hart het heett uitgevonden. Paarom spreekt (Jij : .,doet dit ter mijner gedachtenis''. En zoo werd vervuld, wat do propheet voorspeld had: ,,Vran den opgang der zon toe aan haar ondergang zal een rein offer op alle plaatsen geofferd wordenquot;. Zoo werd tevens vervuld, wat G ij, mede in een anderen zin, beloofd had : „Ik zul met n zijn, tot aan de voleinding der eeuwen.quot;
En zie nu, welk offerlied ! Eiken dag worden veelligt driemaal honderd Suizend offers aan den hemelschen Vader opgedragen. Elk half uur kan ik mij, in den geest, met een zesduizendtal H. Misoffers vereenigen. In alle landen der wereld wordt achtervolgens en onophoudelijk — „van der zonne opgang tot ondergangquot; — het bloedig kruisoffer op ecne onoloedige wijze vernieuwd. Uur op uur biedt Gij aldus voor den Troon des Vaders uw H. liloed en uw goddelijk Hart aan, tot verzoening en uitdelging der zonden. Zoo „leeft Gij waarlijk altoos, om tusschen beide te komen voor onsquot;. Zoo werkt Gij onverpoosd, als onze eeuwige Hoogepriester bij God.
En wij, — o wij zijn, als we wél toezien, steeds O]) Golgotha tegenwoordig. Wij zijn schier,
in zekeren zin, even gelukkig als ('o heilige toeschouwers, die uwen II. offerdood van nabij mogten zien.
Het altaar is als een nieuw Golgotha, waar Gij U opoffert voor ons. Deze Tafel is de disch uit de Paasehzaal, waaraan wij U even zeker en even waarachtig ontvangen. En dit Tabelnakel, o het is eindeloos racer dan de Tent van het Oude Verbond, daar wij U zelvon, onzen God, op de waarachtigste wijze, en voordurend bij ons zien wonen.
Wat kan ik meer wenschen ? O mij dunkt, ik zie U dan ook uwe H. Wonden en Uw open Hart voor mij aan Uwen Hemelschen Vader vertoonon. Ik hoor de stom van mijn goddelijken Hoogepriesler, die „met luid geroep en tranenquot; voor mij bidt ora ontferming en genade. Ik zie uw kostbaar Bloed mot nieuwe liefde over dit Altaar stroomen. Ik hoor zijne stom, krachtiger dan die van Abels bloed, te mijner gunste tot God roepen, lie zie uwe dierbare Moeder, als naast het Offerlam, hare moederlijke handen, met haar oogen ten hemel verheffen. Ik zie ook uw aanbiddelijk Hart geopend en nogmaals roepend; „Vader, vergeef het hun!' „Heden zult gij met mij in het Paradijs zijnquot;. Ziel, „ik heb dorst.quot; —
En verteederd door die goddelijke stem, en aan» gemoedigd door die eindelooze goedheid, kom ik, Heer, en spoed mij tot U, en drink mij zalig aan uw goddelijk Bloed en eet mij heilig aan uw godelijk Manna. Dan sluimer ik in in zoete beschouwing en aanbid Ü op uw H, Kruis.
— 200 —
Dan leg ik mijn gansche hart nogmaals in uwo Hoogepriesterlijke handen. Pan eindelijk roep ik in vervoering uit: „Genade, O goddelijke Priester, mijn Hoogepriester bij God! Genade en barmhartigheid, o Fleer! en altoos groeijen-de liefde.
quot;Welk een schouwspel! Op den schandberg
Onder 't snood en -wreed gespuis Hangt de groote God der harten
Yastgenageld aan een Kruis.
Zie! Zijn goddlijk Hart staat open.
't Hoofd hangt nederwaarts ter aard, En langs hoofd en boezem loopen Stroomen, elk nen hemel waard.
Zie ! zijn voeten ziin geklonken Aan het knoestig Kruisaltaar,
Van het heilig zoenbloed dronken
Van den Heil-God-Martelaar.
Zie! zijn goddelijke handen
Blijven uitgestrekt tot mij,
Of ze nog 't heelal omspanden,
Trekkend naar zijn open zij'. —
Welk een schouwspel! Maar ik ken U,
God der harten I Offeraar!
Offerend in bloed en smarten
Zelf IJ zelf'' op 't Kruisaltaar.
Ik herken U, liefste Jesus!
Hoogepriester, zonder end,
Ook onbloedig weer U offrend In dit H. Sacrament.
— 201 —
Maar U kennend, moet ik minnen,
Mot U offren bloed en smart;
Trek me dus uw boezem binnen,
Offer mijn hart met uw Hart.
O allerreinst en altoos onbevlekt Hart van Gods Moeder en onze Moeder, Maria! gedenk, hoe Gij eens, onder het II. Kruis staande, het goddelijk Hart van uw beminden Zoon, als het zoenoffer voor onze zonden, aan den liemelschen Vader hebt opgedragen. Gedenk, hoe O ij nu nog, aan de regterhand van uwen Jesus geplaatst, door Hem en met Hem voor ons tusschen beide treedt, bij God. Op die wijze werdt en zijt Gij inderdaad op eigon wijze, even als Jesus, onze voorspreekster bij God en met Hom de ons verzoenende offeraar. O bid dan ook nu voor ons heil bij dien eeuwigen Hoogepriester. Vraag voor ons, dat wij inniger uwe liefde, en daardoor weer volmaakter zijne liefde leeren kennen. Neem vooral ons hart als het Hom welgevalligst offer en bied het met Jesus' Hart den Hemelschen Vader aan. O Hart van Maria, Echo van het Menschgeworden Woord, Sleutel van don hemelschen Schat, Vurige-wagen van den Heer Jesus, bloemrijk Bruidslied van don Alrnagtige! hooi-, en verhoor ons, en vergeet ons, uwe lijdende kinderen niet. Met Jesus wensch ik U te vinden; door U mijnen Jesus; bij U bouten, mijn eeuwig geluk. IX
Oefeniko. Vereenig uwe intenties met de H. Offeranden, die telken ure over de geheele aarde aan God worden opgedragen. De geestelijke Communie.
Denkspreuk. „O allervoortreffelijkste Jesus, wasch* mij meer en meer van mijne zonden, opdat ik altoos in uw Hart moge wonen.quot; (Op. S. Bern.)
ONZE BROEDER.
Wees gegroet, mijn beminnelijke Zaligmaker, voor mij altoos toevend in dit H. Sacrament, en,— daar Gjj zelf liet zoo gewild en verordend helit, — wees gegroet, o mijn Broeder !
Mijn Broeder! is het mogeljjk ! En mag ik U, o groote God, wel met regt mijn Broeder noemen ? Mijn Broeder, God mijn Broeder ! welke zoete en liefelijke aandoening der ziel wekt niet van zelf die teedere naam in mijn nadenkend hart ! Om iemand te ceren of geluk te wenschen zou men hem zeggen : uw broeder is rijk, — magtig, — koning En zie ! mijn Broeder is God. Magtig, rijk, gelukkig noemt men reeds iemand wiens broeder gelukkig, rijk, of magtig is ; en mijn Broeder is oneindig gelukkig, eindeloos rijk, almagtig !
Doch, wat zeg ik, minnelijk Hart Gods ! mag ik zoo spreken ?
Jesus. Dat moogt gij. Ik zelf heb den mensch mijn broeder genoemd; ik heb mij zeiven tot zijn broeder gemaakt. Op het kruis heb ik bovendien mijne Moeder tot eene ware Moeder der mijnen aangesteld. Gij zijt dus mijn Broeder, zoo gij het wezen wilt, volgens dat woord, dat ik gesproken heb: „al die den wil doet mjjns Vaders, die in den hemel is, die is mijn broeder.quot;
De ziel. Welk geheim! Doch leer mij dan,
— 204 —
Heer Jesus, mijn Broeder! op welke wijze Gij mijn Broeder geworden zijt, in weikon zin ik dit yoornaraelijk moet opvatten, en hoe ik U hier in 't bijzonder in het II- Sacrament als mijn Broeder moet eoren Hoe zou ik toch zelt zulk een geheim kunnen begrijpen, of verklaren ?
Jesus. Ik ben uw B.oeder geworden door het voor u onbegrijpelijk geheim der Menschwording'. Niet de Engelen toeh, en niet der Engelen natuur nam ik aan, om haar te verheffen, maar Abrahams kroost. (Hebr. It: Ui.) Ik werd mensch om den mensch te verheffen en tot een kind Gods te maken. Ik deed het door mij te vernederen, en, ontdaan van den glans der Godheid, uit eeno reine Maagd in een stal te worden geboren. Zoo nam ik vleesch en bloed aan, gelijk gij hebt van natuur, en werd in alles aan mijne broederen gelijk, mij niet schamende hen broeders te noemen of hun broeder genoemd te worden. Ik werd dus uw Broeder door het aannemen uwer natuur, en door u te verheffen tot het zoonschap Gods.
Denk vertier aan mijn lijden, mijn kruis, mijnen dood- Heb ik niet alles gedaan en geleden wat ik doen en lijden kon, om u erfgenamen des Vaders en medeërfgeuamen met mij te makenlJ Heb ik niet derhalve, toen ik op het hooge kruis den kruispsalm bad, er bijgevoegd met den propheet ; „O God ik zal uw Naam aan mijne broeders bekend maken r' (B. 21.) Heb ik niet gewild, dat men het eerst aan mijne broeders, de Apostelen, mijue Verrijzenis zou
aankondigen ? Ik bon dus uw Froeder. En daar gij zelt weet wat die broedernaam inheeft, zult Gij nu ook ligt inzien, wat gij voor mij doen, en wat gij van mij verwachten kunt.
De ziel. Ja, Heer, dat begrijp ik. Een broeder bemint zijnon broeder. Een broeder zorgt voor zijn broeder. Een broeder deelt mot zijn broeder zijne have en goederen. Beiden hebben denzelfden vader, dezelfde moeder. Zij zijn, als ware broeders, maar één van hart en een van ziel, en weten van tweestrijd of tweedragt niet. Maar, mijn hemel ! welk een schat heb ik dan in U ge» vonden!
Gij, mijn Schepper, bemint mij met broederlijke liefde. Gij, mijn God, zorgt voor mij met een broederlijk hart. Gij, mijn Koning, maakt mij deelachtig aan uw eeuwig lijjk. God is door U mijn Vader, Maria mijne Moeder. Goddelijke Broeder, dierbare Jesus, welk een schat heb ik aldus in U gevonden. En wat zal ik er voor wedergeven ? Dat Ge mijn God zijt, mijn Heer en mijn Koning, is mijn geluk ; wat moet het wezen, dat Gij tevens mijn Broeder zijt !
En dan nog, welk een onderscheid tusschen U en een aardschen broeder! Een broeder sterft, en laat, hetgeen men schat noemt, aan zijn broeder achter. Deze neemt hot, doch veeleer uit de hand des doods, dan die des levenden. En d;e dood zelf, niet de regterhand den schat gevende, toont reeds met de linkerhand den schicht, waarmede zij ook hèm weldra zal treffen, om het geërfde weêr aan een ander over te geven.
— 206 —
Gij integendeel, Gij sterft ja, uit liefde, en om mij het Testament te verzekeren, maar Gij blijft loven. Levend geeft Gij uwe erfenis met al uwe regten. Zelf deelt Gij die uit, en als ik niet zoo dwaas ben, die wéér te verwerpen, zal geen dood meer in staat zijn, mij die te ontnemen.
Goddeljjke Broeder.' hoever is dan uw broedermin boven alle aardsche Heide verheven! Hoe meer nog, als ik U hier beschouw, in dit hoogheilig Geheim!
De broeders zijn vooral broeders door de naauw-•ste veroeniging van bloed en Tan hart. Hoe zinrijk hier!
Van bloed. Want zie ! hier geeft Gij werkelijk uw eigen Bloed. Hier geeft Gij ü zóó geheel, zóó volmaakt, zóó innig, dat uw goddelijk Bloed de drank word mijner ziel, en ik waarachtig meer vereenigd wordt met U, dan ik het met een aard-schen broeder kon zijn. „Die U ontvangen, worden kinderen (iodsquot; in den volsten zin des woords. Die uw vleesch eten en uw bloed drinken, blijven in U, en Gij in hen. Het zijn uw eigen woorden, allerminnelijkste Jesus.
Van hart. Want (iij belooft hun, die ü genieten, het eeuwig leven niet alleen, maar ook, dat zij zullen leven door uwen geest, leven voor en om den Vader, gelijk Gij zelf door en voor den Vader leeft, (iij stort, als Gij tot mij komt uwen eigen Geest in mijn hart uit. €Hj geeft wat Gij beloofd hebt: uwe genaden, uwe gunsten, uwe liefde; maar in en met dat alles juist de eensgezindheid van harten, hel bovennatuurlijk, goddelijk leven dor harten.
— 207 —
Hierbij komt, dat Gij bij uitstek als Broeder voortdurend mij bijblijft. Heb ik hulp noodig; Gij zijt gereed. Behoef ik troost; Gij biedt dien aan. En wat er ooit in mijn leven voorkomt, waarbij ik steun of hulp noodig hebbe, Gjj zijt hier, om die te verleenen, mijn God, en mijn Broeder!
Mijn pligt volgt van zelve. Ik moet een waré broeder voor mijn goddelijken Broeder zijn. Ik moet U derhalve dikwijls bezoeken; al mijne noodwendigheden U bloot leggen; volmaakt op U vertrouwen. In twee woorden: ik moet mijn hart steeds aan uw Hart foonen, en te gelijk schenken.
Ontvang dan nogmaals dat arm menschenhart, o mijn goddelijke Verlosser! Gij schaamt U niet ons broeders te noemen. Ik schaam mij bijna, mijn God, om het U te doen. Doch Gij laat het toe, Gij wenscht het, het zij dan zoo, mijn God en mijn Broeder. De Seraphijnen des hemels moeten verbaasd staan over mijn geluk; ik smeek hen, en vooral mijne Moeder, Maria, dat zij des te vuriger met mij bidden en zorgen, dat ik zulk eene gunst nooit onwaardig worde. Dit is ten minste mijn vurigste wenseh, waarmede ik nu nogmaals groet : mijn God en mijn Verlosser ! mijn Zaligmaker en mijn Broeder!
Wie toeft hier in dit eenzaam dal,
In dien stal,
Waar Bethlem anders voor zijn dieren Een schuilplaats zoekt, als stormen gieren?
— 208 —
Wie rust hier op een handvol stroo,
Hemel, zoo !
En strekt, in 't kribbeke gelegen, Mij zijne kleine handjes tegen ?
Wie schreit zoo liefelijk mij toe,
Blij te raoê.
En rigt in 't hoogst der armoêsmarte Zijn minlijke oogjes op mijn harte ?
Zijt Gij 't, mijn Broeder, Jesus, God !
O genot!
O ziele van mijn zieleleven.
Wat zal 'k U, Kindje, wedergeven ?
U, hier op nieuw, in nieuwen schijn,
Ganscklijk mijn,
En door uw liefde en Broederzorgen Nog meer dan in do Grot verborgen !
Wat zal ik geven? Wat U doen.
Nu, als toen,
O God, die worden wilt mijn Broeder, En mij uw' Vader geeft en Moeder ?
Ik voel het, enkel om mjjn hart
Lijdt Gij smart;
Aanvaard het dan, 't is U gegeven. Schenk mij uw eeuwig Broederleven !
— 203 —
O Hart van onze heraelsche Koningin en Mooiler Maria! door wie Jesus. dé Zoon Gods, onzo broeder geworden is, wat zal ik doen, nu ik denk aan zulk een onschatbaar voorregt ? Ik loof U, ik prijs U, ik dank U, vooral hier in do tegenwoordigheid van uwen en mijnen Jesus. Ik smeek U echter inzonderheid, om nieuwe en steeds grootere genaden. Ik bid U om do gunst eener volmaakte blijdschap en dankbaarheid en wederliefde. Herinner ü, wat het ü kostte, om mij Jesus tot Broeder te geven. Herinner U, wat Jesus deed en wat Hij leed, om mij tot zijn Broeder te maken. Aanschouw das uw goddelijken Zoon in dien toestand, waai in zijne eindelooze liefde Hem hier op dit H. Altaar, ten mijnen gunste, heeft gebragt. En oordeel zelve, o Moeder van mijn Broeder, of Gij mij niet verhoeren, niet bijstaan moot. Ik groet ü dus met alle hoop, o onbevlekt Hart! Ik groot U, Woning der quot;Wijsheid, Schatkamer der II. Kerk, Brandofter der goddelijke liefde, eeuwig geurend Reukaltaar des hemelschen Tempels! Ik groet U vooral, als het Hart mijner heraelsche Moeder, door wie ik Jesus tot Bioedor heb, en door wie ik hoop Hem eeuwig te genieten.
Oefeniso. Onderzoek u nopens uwe verplig-tingen aangaande do devoties, die betrekking
hebben op Jcsus' Hart. De geestelijke Communie.
Deskspkeuk. „Mijn zoon, als uwe ziel verstandig is, dan zal mijn Hart zich met u verheugen.quot; (Spr. 23, 25.)
y- -*•
Onder de vele en hartroerende namen, o mijn Jesus, die U, in dit H. Sacrament verborgen, door onze Moeder de H. Kerk geschonken zijn, zijn er twee, die mij heden voor den geest komen, en mijn hart voor U doen kloppen. Het zijn Arcana, en Mijsterium: liet Verborgene, en Het Geheim ! Leer mij ook den zin en de diepe beteekenis van deze benamingen inzien, ten einde ik U des te ijveriger zoeke, naarmate Gij U dieper verbergt. Want ik weet liet: Gij schuilt, om gezocht te worden ; Gij verbergt U, om U te doan vinden.
Eu waarlijk, hoe schoon en doeftreffend noemt men Uw H. Sacrament reeds daarom: Het Verborgene. Het is waar, de groote (iod is wel overal eenigzins voor ons verborgen. In de schepping toont Hij zijne glorie, maar toch niet geheel. In do genade toont Hij zijne liefde ; maar hoe geheiranisvol; in de liefde zelve zijn Hart, maar toch ook daar niet van aanschijn tot aanschijn. Overal ligt dus voor ons over den glans der Godheid nog een sluijer, die wel niet weggenomon zal worden, tenzij bij gedeelten op een voorbijgaanden Thabor, tot dat wij Hem daar zien, waar wij Hem eeuwig genieten zullen. Maar is God aldus overal eenigzins verborgen, wat zullen wij hier zeggen voor het
H. Sacrament; lioe waar is Hij hier, in ü, mijn Jcsus, een verborgen God! of waar dan doch, bid ik U, schuilt Gij sterker en dieper dan hier? Waar zijt Gij zoozeer aan onze blikken onttrokken, — en toch tegenwoordig !
Ik zie wel een paar kleine vonkjes, knagend aan 't smeltend was, ik zie nog een lampje als dansend van vreugde voor uw heiligen troon; maar dit zijt Gij niet, mijn God; dit le\en is het uwe niet; dit afschijnsel van liolit, och! 't is nog niet eens een echt beeld der Engelen, die onzigtbaar uwen troon omringen. Ik zie verder een altaar, op het altaar een Tabernakel; maar doet mij dit God kt-nnen? Ik zie een weinig zilver of goud, misschien eenigo kostbare gesteenten, die mij wel aanduiden, dat hier iets kostbaars rusten moet; maar hoe wijst ook dit aardsche slijk op eene eindelooze glorie? Ik zie soms, wat meer zon kunnen zeggen, uwe vrome leerlingen noderknie-len voor dit altaar, ik zie, hoe zij bidden, vurig bidden, en als in liefde verzonken schijnen met het oog op hot Heiligdom ; maar ligt ook daarin zelfs, behalve hun geloof, ook het zigtbaar bewijs, dat Gij zelf hier rust, o mijn Jesus, met uw vleesch en bloed, mot ziel en ligchaam, met Godheid en menschheid, gelijk Ciij heerscht aan de regterhand uws Vaders ?
Doch ik zal verder doordringen en misschien den sluijer ligten ? Verbeelding? Het Tabernakel springt open, — en mijn God blijft verborgen- Daar komt de priester en opent de zilveren ciborie, — en mijn God blijft verborgen.
— 213 —
Daar toont hij, als een andere Joannes, liet Lam Gods, — en de slujjer, in plaats van weggenomen, is nog digter toegehaald ; ik zie, ja, de gedaante van brood, ik zie de blanke tarwe, waarin en waaronder het Lam rust, ik zie de ronde gedaante als hot beeld der volkomenheid, de reine kleur als het beeld dor heiligheid, mis-sehien het daarop gedrukte Lam Gods, als het beeld van het afgebeelde; — maar Hem zelf, dien mijne ziel bemint. Hem dien mijn hart zoekt, — Hem zie ik niet. Hem hoor ik niet, Hem tast ik niet, — Hij is en blijft, en wordt, meer en meer, hoemeer ik hier mot mijn natuurlijk oog wil toezien, mijn waarachtig oeHorgen God.
Ja, Heer, dat zijt Gij ; en ik dank er U innig voor, dat Gij dit voor mij blijtt. Zoo immers, en zóó alleen, kan mijn geloof triomferen, ''oor dat geloof zie ik U, en zie ik U, even duidelijk, gelijk de H. Teresia dat uitdrukte, als of ik U te Bethanië of te Nazareth eene woning zag binnengaan. Door het gjloof erken ik U. Door het geloof vind ik U ; en ik heb niets anders noodig dan dit geloof. Gij hebt gesproken ; dit is mij voldoende. Ja, dit is meer dan voldoende, 't is mijne lust en mijne glorie. Want ons geloof geeft mijner liefde vleugelen, om U vuriger te zoeken, mijner hoop kracht, om U goddelijker aan te hangen.
Maar juist daarom blijft het waarheid, en eene zoete waarheid: Gij zijt waarachtig mijn ver-horlt;/-j'i. God. Ih't Verborgene, ziedaar dan ook
214 —
een nieuwe naam, die mij voortaan meer dan vroeger tot U zal voeren.
jgt;o tweede naam is raissehien nog tretfender dan de eerste : mijsterium, Geheim; en veelligt luidt hij nog schooner, waar wij hem in 't meervoud, als boven elk Tabernakel zien: Mijsteria, Geheimen !
Wat toch kon duidelijker, al is het tevens op geheimzinniger wijze, uw overgroot liefdewerk voor ons atteekenen, goede Jesus ! Welke naam drukt in eens zoo krachtig uit, dat wij hier, voor uw H. Sacrament, ons verstand moeten onderwerpen, ons hart otteren ? Of rust hier inderdaad niet een geheim of geheimenis in den volsten zin van het woord ? Een geheim, zoo waardig, dat niemand het heeft kunnen uitvinden behalve God. Een geheim, zoo diep, dat mensch noch Engel het kan peilen of doorgronden. Een geheim, zoo groot, dat het al de andere geheimen van ons geloof of evenaart of overtreft. Een geheim van eene wijsheid en raagt, die goddelijk zijn. Een geheim van goedheid, liefde, barmhartigheid, eindeloos als God zelf. Een geheim van vernedering en toch van glorie; een geheim der geheimen, het geheim van God !
Teregt heeft dus de H. Kerk dit Sacrament der liefde van haar goddeljjken Bruidegom : het Geheim, of de Geheimen genoemd. Het uevat in zich zelf alleen tallooze geheimen ; het gaat op zich zelf en alleen al ons begrip te boven.
Sta dan stil, mijne ziel! en buig u hier te
— 21a —
gelijk met het ligehaam, voor den troon van uw verborgen God, in het stof neder. „Let, — roept de H Ephvem u toequot;, — let eens op de dienaren, die een aardsclien vorstentroon omringen, en beschouw, met wat oplettendheid en vreeze zij daar staan voor hun koning. Wat moeten wij niet doen voor den koning der koningen, ja dei-hemelen Koning ? O, ik geloot' niet, dat het ons goed zij, een onbeschaamden blik op de ons voorgestelde Gehtimen van het ligehaam en bloed Onzes Heeren Jesus Christus te slaan. Mozes stond bevend en verstomd en durfde zijn oogen niet opslaan (naar het brandend bosch waarin de Heer woonde ) Wat zullen wij hier wagen ? „En (let hier wet op) o raensch, gij ziet de zaken als mensch, maar Jesus ziet alles, als God, Hij doorgrondt de diepten van uw hart. Hij kent de verborgenste gedachten,quot; (Paraen. 20).
Dat is de waarheid, de volle waarheid, mijn Jesus ! Gij kent alles, en ziet de zaken, als God; Gij kent dus ook al de geheimen door uwe wijsheid en almagt in dit H. Sacrament verborgen. Ik echter zie de zaken als mensch ; en zie des in ditzelfde H. Sacrament niets anders als : verborgenheden, Geheimen. Maar hoe zoet is het mij toch, aldus te zien. Immers, op elk zaadkorreltje dat in den grond vergaat om op nieuw in meerdere halmen op te schieten, op elk bloempje der millioenen die de schepping versieren, op elk blaadje door de koelte bewogen, moogt Gij gerust voor ons arm hart het woord : Geheimen schrijven. Want wat is er, dat wij
doorgronden, wat is er, dat wij eigenlijk, in waren zin, begrijpen ? Maar op de hoogten van dit altaar, in de spelonk dezer steenrots, daar is het woord Geheimen toch eerst volkomen op zijne ware plaats. Daar klinkt Het Verboryene zoet ; hot Mijsteria ! Geheimen ! bijzonder hartroerend.
Ik overweeg de wijze, waarop Gij hier.tegenwoordig komt, en ik antwoord : Geheim! Ik denk over de wijze, waarop h ij tegenwoordig blijft; en ik vind ; Geheim ! Ik vraag naar de reden, die zelfs de oneindige Liefde kan noopen, om zoo begeerig te zijn naar zielen, {„avarus animaruiri11), en het blijft: Gahrhn! Ik wend mij tot wien ik wil, ik beschouw al wat ik begeer, het luidt overal tot slotwoord en besluit, zoowel nopens uwe wijsheid als uwe liefde: Mijsteria! Geheimen !
Is het wonder, goede Jesus, dat uwe Bruid, de H. Kerk, als 't ware geen woorden genoeg vinden kan, ora het uit te dr ikken.; dat uwe dienaars en leeraren om strijd dezen eeretitel herhalen ! Mijsterlum ficlei „ Geheim des yeloofsquot; zoo luidt hot dagelijks in de H. Mis, en wel daar zelfs, waar het hoog Geheim begint, en de priester uw eigen woorden ter voltrekking des Geheiras aanwendt. Oeheim de* geloof* — „dit is mijn ligchaam, dit is mijn bloed!quot; Geheim des geloofs, — rdat voor u zal vergoten worden tot vergiffenis der zonden.quot; Geheim dos geloofs, „doet dit ter mijner gedachtenis.quot; Overal en voor allen, maar hier vooral liggen dus de
Geheimen; hier, waar Ghj U zeiven in de spelonken der geheimzinnige steenrots vei-bergt, en al de geheimen uwer wijsheid en liefde als in één brandpunt verzamelt: memoriam mirahiliuml mijsterium fidei.
„O zalige Geheimen, — zoo luidt dan ook in den loop der eeuwen uwer lievelingen bede, — „O salutaria mj ster ia! heilbrengende, geluk-spellende, zaligmakende Geheimen! wie zal u niet zoeken ? O onbevlekte Geheimen ! wie znl u niet eerbiedigen ? O levende, bewonderenswaardige, volmaaktmakende Geheimen, wie zal u niet eeren ? O diepverborgen, waarlijk hemel-sche, in der daad goddelijke Geheimen, u zegenen wij ! Ja, — opdat er niets ontbrak, wat ons eerbied en ontzag in kan boezemen, — o tremendn, o terrihilia mijsieria! O vreesslijke, ontzagwekkende Geheimen, U aanbidden wij.quot;
Wat kan ik anders doen, goede Jesus, dan mij insgelijks met al die stemmen uwer vereerders te vereenigen ? Hoe grooter zelfs dit Geheim mij toeschijnt, des te inniger moet ik het vereeren. Hoe minder ik het begrijp, als ik toch eenmaal weet dat het uw woord is; Geheim des geloofs! des te levendiger moot ik het geloovon^ En dat doe ik ook, mijn goddelijke Verlosser Te dieper Gij ü verbergt, te ijveriger zoek ik U. En hoe schooner hier het Geheim bij uitnemendheid onder al do geheimen van onze H. godsdienst voor mij nitseliittert als geheim, de-; te inniger bemin ik U, en des te klaarder gevoel ik ook de kracht van mijn geloof, door U ge-
14
— 218 —
geven, Heer. O Gij dan. Verborgen God ! ontferm ü mijner ! Geheim der geheimen, verlicht mijn hart!
quot;Wie kan dn regendrupplen tollen,
Of aan do zoe do korrels zand, Of 't vocht dat d'Oceaan doet zwollen
Van oeverstrand tot oeverstrand ? quot;Wie kan der liceralen hoogten rr.cien.
En breedte en diepte en ruimte mee, Of het getal der sterren weten
Van sterrenzee tot sterrenzeê ?
V\rie kan door al de heemlen dringen
Van 't blaauw en maatloos firmament, En boven 't eeuwig Hallel zingen
In 't lioogste en aller heemlen end ? En kunt gij dit? Wat zou het baron,
O aller glanzen glans en licht,
AVaav Gij uw glovie durft verlaten.
En, Schepper, voor uw schepsel zwicht? Waar Gij in schijn van blanke tarwe
Uw wondren door oóu wonder stuit. En, zonder glans of hemelverwe,
Üw glorie in een afgrond sluit?
Neen! Hier baat enkel het verstommen. Of, als één woord ons uitkomst biedt, Waar alles krielt van wonderdomraon. Het is : Geheim ! en anders niet.
O allerreinste on allerverhevenste Moeder van Jesus, jMaria 1 kunnen wij nooit hot Geheim dev geheimen doorgronden, dat ons uw beminnelijke Zoon in dit II. Sacrament geschonken hoeft, wij kunnen toch geloovon, aanbidden en dankbaar zjjn. Dat wensch ik dan ook van ganseher harte, o dierbaarste Moeder' Maar wat vermag ik zonder uwen bjjstand en uwe voorspraak? Tot U wend ik mij derhalve om deze genade. O Hart van Jesus Moeder ! Gij zijt de altoos Brandende en lichtende lampe, de Lampe van de allerwijsste der maagden, do Lampe van vuur en vlammen, de onuitbluschbare Lampe vol hemelsche olie ! Gij zijt liet ook, die de geheimen Gods bewaart, zelve een Afgrond van geheimen; en al de geheimen Gods als in een kort begrip vertoonend '■ Bid Gij dan met ons en voor ons, om het groot Geheim van Jesus' liefde zoo waardig mogelijk to veroeron Uw Hart aanbidt Jesus op de volmaaktste wijze; met Uw Hart aanbid ik Hem. Uw Hart wordt van zelf door al de Kooren der Engelen en zaligen gevolgd ; met uw Hart vereerig ik mij : Uw Hart is het waardigst offer aan Jesus' Hart aangeboden; uw Hart draag ik Hora op. O Maria! Koningin van mijn hart, maak dat Jesus' Hart volkomen in mijn hart heersche !
— 220 —
Oefening. Doe een akte van diepe vernedering voor uwen Heer Jesus. De geestelijke Communie.
Denkspkeuk. „Neem uwe hand en leg haar in mijne zijde ; en wees dan niet meer onge-loovig, maar geloovig.quot; (Jo. 20).
V DT KN TWINTLGSTE BXZOXK.
ONZE REISGEZEL.
„Pe Heer Jesus leert ons,—lees ik bij den H. Augustinus (S. 28 de V. — dat er ergens een land is, waarheen wij ons begeven, terwijl wij hier in de beslommeringen der wereld zwoegen. \Vij reizen echter derwaarts als pelgrims, niet als burgers; nog op weg, niet in 't vaderland; in verwachting slechts, niet in 't genot. Laat ons derhalve optrekken zonder loomheid of dralen, opdat wij eenmaal daar aanlandenquot;.
Zoo hebt Gij ook werkelijk geleerd, dierbare Verlosser, en Gij hebt er zelfs nog aan toegevoegd; „de poort is klein, en do weg is eng, die naar dat Vaderland geleiden.quot; ik mag dus wel toezien.
Maar wrat zou ik dan doen, als ik eens eone reis naar hooge bergen wilde ondememen, om aldaar van de eeuwige sneeuwvelden in duizelingwekkende diepten neder te zien, of de hoog-gezwollen bergstroomen in diepe afgronden te hooren nederstorten 'i Wat zou ik aanvangen, als ik de kraters der vuurspuwende bergen dacht te bezoeken, of mij wagen wilde aan den onstui-migen Oceaan, om n-iar vreemde en onbekende landen over te steken ? Ik weet wel, wat ik doen zou; een goede Reisgezel zou mij hoogst aangenaam, zou mij nuttig eu noodig wezen
222
dien zoude ik zoeken en niet ophouden voor ik hem gevonden had.
Is dat niet van toepassing, dierbare Jesus, voor mijne reis naar het eeuwig vaderland ?
De weg is ewj, zegt Gij zelf, en de poort klein-, en is de weg bovendien niet lang, voor ons die in ballingschap zwerven, niet voi yevaren voor ons kleinmoedig en wankelmoedig hart ? Is dat hart zelf niet als het ware een vuurspuwende berg, en eene onstuimige zee ï Is het niet vol van diepe afgronden, rollende sneeuwklompen, verbolgen zandbanken, gevaarvolle klippen ? O wat zoude ik dan beginnen op zulk een moeijelijken, en gevaarlijken togt, indien ik mij zonder medgezel op reis moest begeven ! Doch, waar vind ik hem, dien mijne ziel zoekt, en die mij veilig alom zal geleiden ?
In U, mijn beminnelijke Jesus! in U, die van de kribbe af ü tot Keisgezel hebt aangeboden (se nascevs ihdit socimnquot;) gelijk de Kerk zelve ons voorhoudt. In U, die bijzonder in dit H. Sacrament, niet enkel als spijze, maar ook als Reisgezel bij ons blijft, ten einde wij nooit van U gescheiden zouden zijn. In U, die gezegd hebt: „Ik ben met u,quot; en nogmaals : ,. Vreest niet, ik ben het,quot; en wederom ; „Wandelt, terwijl gij het licht hebt. Ik ben liet licht.quot; Gij zelf wilt dus mijn Reisgezel zijn ; ik wil geen anderen kiezen.
En wat doet dan de trouwe Medgezel op den togt over de wereldzee en door de woestijn dezes levens ? —
— 223 —
Hij veraangenaamt deu weg, onderhoudt zijn reisgezel, verkort hem de uren, maakt hem alles, zooveel doenlijk, ligt en zoet. Zoo doet Gij, Heer Jesus! I 'at ondervond onder velen de godvruchtige gravin Feria, wijl zij al haar beschikbaren tijd voor het H. Sacrament plagt door te brengen, ook wel de Bruid van het H. Sacrament genoemd. Vroeg man haar : wat doet gij daar toch !quot; dan gaf.zij tcu antwoord: „Wat doet oen hoveling voor zijn koning, een zieke bij don geneesheer, oen arme bij den rijke, een hongerige aan oone goede tafel ?quot; Zoo leerde zij te gelijk, wat zij voor Jesus, en wat Jesus voor haar was. Is dat geen voorbeeld ?
Heeft de reizende troost noodig, wat doet zijn Reisgezel ? In ziekten, rampen, smarten, overal en altoos tracht hij den reiziger bij te staan, altoos en overal hem op te beuren, te bemoedigen en te troosten. Poet Gij iets anders, barmhartige Samaritaan, die steeds de zachte olie uwer veriroosting in onze hartewonden giet, en met den wijn uwer liefde onze zwakheid steunt?
Wordt de reizende door gevaren bedreigt, wat doet zijn Reisgezel? Hij waarschuwt hem bij tijds voor alle gevaarlijke plaatsen; hij ondersteunt hem op den rand der afgronden of bij het beklimmen dor bergen; hij redt hom, zoo noodig, met eigen levensgevaar uit alle ongelukken ; hij staat hem bijzonder bij, waar zijne hulp het meest noodig is, en verlaat zijn gezel niet, tot hij hem behouden in het vaderland heeft binnen geleid. Kan ik wederom in dat
alles uw beeld niet erkennen, beminnelijke Jesus ! Zijn uw zorgen voor mij minder groot ? Is uwe liefde jegens mij minder belangeloos ? Zijt Gij niet juist in dit II. Sacrament, mijn Manna, mijn wolkkolom, mijn bron, mijn bondstent, mijn Mozes, mijn Josuö — op den weg naar het Land •van belofte ?
O hoe getrouw moet ik U dan ook ter zijde Wijven, en geen oogenldik verlaten ? Hoe gelukkig moet ik mij achten zulk een troostrijken en zorgvollen Reisgezel in U fe hebben ! Hoe aandachtig moet ik liet oor leenen aan uwen raad, en dien ook volgen ! Dan kan ik zalig zijn.
Zie ! op den weg naar Emmaus, dierbare Jesus! waart Gij zigtbaar voor de twee leerlingen; doch zij erkenden U niet. Hier zijt Gij onzigtbaar; doch ik ken U. En zoo ben ik gelukkiger, dan C loop has en zijn mcdgezel; want wat schaadt het, dat mijn oog U niet ziet indien mijn hart U herkent ? En welke onbe-' kende zou mij geven kunnen, wat Gij mij kunt schenken ?
In do woestijii waart Gij een Reisgezel voor nw Israël, dan eens in de vurige zuil, dan weèr in de wolkkolom ; uw goddelijk vleesch en aanbiddelijk bloed was daar evenwel niet tegenwoordig. Hier, op dit H. Altaar, ontbreken gewis die vooratbeeldende teekens ; maar de zelfstandigheid dor waarheid is aanwezig, en meer dan de wolk- of vuurzuil, meer dan het beeld of teeken des Ouden Verbonds — is hier.Ik ben dus gelukkiger dan Israël, en aanbid U in volle dankbaarheid om dat geluk.
De goede Tobias had een Aartsengel tot reismakker in Raphael, wiens naam ook botcekenfc wat hij was: Geneesmiddel Gods, Maar ik heb meer dan Tobias, ik heb U zels'cn, o Hoer, den Geneesheer-God; en ben dus gelukkiger dan Tobias, die slechts een Engel (ot reisgezel mogt hebben.
Welk eene goedheid van uwen kant, goede Jesus! welk een geluk en troost voor ons!quot; „Hier immers,— schrijft de II. Teresia (Lev. 22) in dit II. Sacrament is Jesus onze medgezel, en zelfs in dier voege, dat het is of Hij geen oogen-blik van ons scheiden kon. Wat kunnen wij meer wenschen, dan zulk een goeden vriend aan onze zijde te hebben, die in werk en lasten ons nooit zal verlaten, gelijk de aardsche vrienden wel eens doen. Gelukkig hij, die Hem opregt en en waarlijk bemint en Hom altijd ter zijde blijft.quot; — En zoo is het. Waarom dezelfde Heilige reeds in den hemel levend en in eene verschijning aan eene harer Kloosterzusters er heoft bijgevoegd : .,Wjj in don hemel, en gij op aarde moeten elkaar gelijken in reinheid on liefde; wij in hot genieten, gij in het lijden ; want hetgeen wij in den hemel voor do Godheid zelve doen, moet gij op aarde doen voor liet H. Sacrament.quot; En verder: „O menschen, hoe kunt gij een God boleodigcn. die verklaart, dat Hij bij n zijn vreugde vindt!quot;
1 'och, Ü niet beieedigen. beminnenswaardig Hart van mijn goddelijken Reisgezel, dat is voor mijn hart niet genoeg ; ik moot meer doen. Ik
— 226 —
wil dan aanhoudend tot uw H. Hart gaan. Zoovaak ik in droefheid ben, om door U vertroost te worden ; Gij zijt immers de Iteisgezel-vertrooster. Bij lasten of lijden wil ik bij U verkwikking zoeken; Gij hebt immers gesproken: „Kom, en ik zal u verkwikken.quot; lu nood en gevaren wil ik tot U mijn toevlugt nemen; uw Hart immers staat altoos open, .-n daarin rust ik veilig. Nog meer. Daar gij altoos mijn Reisgezel blijven wilt, wil ik van mijnen kant de uwe zijn. Getrouwheid voor getrouwheid, dat is toch mijn eerste pligt. Ik wil U dus dikwijls komen bezoeken, mijn goddelijke Reisgezel; ik wil dan met U over de lasten en lusten onzer pelgrimsreis onderhandelen. Ik zal U voorstellen, wat ik vrees of hoop ; Gij zult mij leeren wat ik zopken of vlugten moet. Kortom, ik wil uw Reisgezel zjjn, zoo als Gij de mijne zijt, op mijnen togt naar het Vaderland.
Help mij daartoe, o God mijns harten, en toon, dat Gij waarlijk mijn Reisgezel zijt. Verdrijf de onweders, bedaar de stormen, verwijder de gevaren cener booze wereld, laat de zou uwer liefde mijn doornig levenspad bestralen, geleid mij alzoo, als bij de hand, vooral hier door uw Sacrament, cn breng mij veilig en heilig naar mijn eeuwig Vaderland.
Wél hem, die hoop op blijdor dagen In zijnen boezem om mag dragen,
Terwijl hij, huiswaarts op zjjn togt, Den zoeten Engel mag verbeiden, Die A'oilig hem weer op zal leiden
Naar 't Vaderland, zoo lang gezocht. Zoo zalig is mijn lot gebleken.
Ja zaalger nog, nu hooger streken Mij roepen als mijn Vaderland,
En ik don besten aller vrinden,
Den God dor lietde zelf' mag vinden, igt;ie mij zat leiden hand aan hand. Kom dan, mijn Jesus, hier verborgen ! Op uw Hart worp ik al mijn zorgen. Uw Hart betrouw ik heel mijn lot. quot;Wat kunnen stroomen, stormen, beiden, AV'ilt Gij als Reisgezel mij leiden,
Gij mij bewaren, Hart van God !
Is de Heer Jesus, in dit H. Altaargeheim onze Keisgezel op aarde, uw Hart, o hemelsehe Moeder, Maria, verlaat uwen Jesus nooit. Met U en met Jesus reis ik dan veilig door de woestijn dezes levens. Toon dan ook, dat Ge bij mij zjjt. Eu om het aanstonds te toonen, verwerf mij in de eerste plaats, dat ik nooit vergete, wat ik hier aan mijn goddelijken Keisgezel verschuldigd ben. O Hart van iMaria, Gij kunt en Gjj wilt dit. Gij zijt immers de Bron van licht en genade, de Bron van heilige olie,
— 22S —
de Bron van maagden kweekenden wijn, de Bron van melk en honig, de Bron van allen troost en zegen ! Wat zoude ik van IJ dan niet mogen verwachten, al stonden geheele legers tegen mij op, en al wandelde ik met U en Jesus door een dal der schaduwe des doods! Op ü vertrouw ik derhalve, o eeuwige Medegczellin van Jesus! Poor U vraag ik mijn hemelschen Beisgezel te mogen kennen, vinden en volgen. Met U wil ik Hem aanhangen en nooit weer verlaten. O licht in ons ballingschap, o vuurbaken aan de haven der eeuwigheid, o Sterre der Zee, die mij heilig leiden zult, bij U ben ik veilig.
Oefening. Plaats, eer gij Jesus verlaat, eenige Engelen of Heiligen voor zijn H. Altaar, om Hem in uwe plaats te aanbidden. De geestelijke Communie.
Denkspreuk. „Omdat wij eens gekomen zijn tot het allerzoetste Hart van Jesus, en het ons goed is hier te zijn, laten wij ons niet ligt van Hem losrukkenquot;. (H. Bern.)
DE AVOJsD.
Daar ik dikwijls, zoo als ook nu weuerom, dierbare Jesus, tegen den avond voor U in 't H. Sacrament verborgen nederkniel, valt mijne gedachte in liet bijzonder op dat woord ; Avond. En er is nog een andere reden, die mij dat woord dierbaar maakt. Ik heb overwogen, dat Gij mijn Gids zijt en mijn Reisgezel; en daarbij heb ik gedacht aan uwe leerlingen, die Ü mogten ontmoeten op don weg naar Emmaus. Wat zeiden die toen tol U, toen Gij U geliet als of Gij -wildet verder gaan, en niet men hen in Emmaus wildet overnachten ? Hun hart was brandend in hen, en toch herkenden zij ü niet; maar zij gevoelden iets buitengewoons in uwe woorden, in uwe blikken, in awe leer. — Zij waren er zoo innig door getroffen, dat zij u liefst niet meer wilden verlaten. Zij wilden althans dien avond U nog altoos aan hunne zijde hebben. Daarom baden zij, toen Gij hen verlaten wilde : „Heer, blijf hij ons ; want het wordt avond.'''1
Dat woord. Heer, klinkt liefelijk in mijne ooren. Die bode wekt al mijne aandacht vooral vóór het H. Sacrament. En inderdaad ook wordt het hier, terwijl ik bij U ben, niet zelden avond en zelfs avond in een dubbelen zin.
De sombere nacht valt vooreerst al langzaam
— 230 —
in. I ie treurige zuster des doods doet mijn hart nadenken. Want ik voel, dat ik wil leven, wil zien. wil genieten wat om mij is ; en nu schijnt als 't ware alles rondom mij te sterven, en als ware liet in de armen des doods, in het niet te verzinken. Zwarte veermuisvlerken fladderen allengs langs de gevels der kerk; de zwaluw rust sinds lang op haar nest, hetgeen zjj hier vond, om haar jongen neêr te leggen. Het is, of het levenscheppend licht langzameihand langs de pijlers naar boven stijgt, om zich weldra in de wijde ruimie geheel te verliezen. Een zwart floers omsluijert weldra de beelden, de geschilderde ramen, het II. altaar, alles wat nog scheen leven te hebben in dezen eenzamen tempel. Alleen het gewijde Godslampje flikkert op met nieuwe kracht, en schijnt te groeijen bij de stille schaduwen, die sidderend langs de hooge muren dansen. Maar ditis dan ookhet eenige licht, het eenige beeld des levens rondom uw heiligen en verborgen troon. Al het andere schijnt dood of stervend en herinnert mij sprekend den waren avond mijns levens. MiJ.'/s levens, zeg ik ; want voor U, o Hoer, de Hoer des levens en hot Licht van Licht, voor U kan geen avond, noch duisternis ooit zijn.
Doch voor mij ? Heer, de avond nadert, de avond van mijn leven, en ook die van den dag. Zie, nu reeds is djze natuurlijk avond gekomen, en ook van hier zul hij mij verwijderen om mij te doen rusten in de armen van den slaap, een levenden dood. Eu zoo wordt het mode
werkelijk avond voor mijne ziel, dewjjl ik U moet verlaten. Het wordt avond voor mijn hart, dat altoos in vollen dag voor uw aanschijn zou willen blijven. Heer! blijf dan bjj mij ; want het wordt avond !
En waarlijk, hoe gaarne zou ik hier altoos in zaehie beschouwing bij U willen vertoeven! Hoe gaarne zou ik, zonder ophouden, een of ander uwer geheimen overwegen. Hoe harte-gaarne U steeds hooreu, terwijl Gij mot mij spreekt op den weg, om mijn hart te voelen branden bij hot vernemen uwer hemelsche lessen!
Doch ik weet het, dit is niet mogelijk, zoolang ik ii;or in dit aardsche ballingsoord leef. En dit is nog ailes niet. Eon avond van zorgen komt mij straks weer overvallen. Een avond van lijden staat mij immer te wachten. Een avond van bekommeTingen en lasten der aarde voeg ik er doorgaans nog zelf aan toe. — Heer, blijf dan bij mij; want liet wordt aiond En wat zal ik doen, als Gij mij verlaat?
Docli ik weet, wat ik doen zal. Ik zal uw Hart medeneiuon, mijn Gevangene door liefde! Ik wil raijn hart met uw goddelijk Hart verbinden door magtige wederliefde. Ik zal vervolgens eiken avond, zooverre het mij mogelijk is, U op nieuw komen bezoeken. Ik wil mij dan een of ander uwer H. geheimen te binnen brengen, mij voorstellen dat Gij zelf mij ter ruste geleidt, en al zoo aan uwen boezem, in uw H. Hart, raijiic nachtrust nemen. l\og meer. Zoodra ik ontwaak wil ik denken aan U, in
het H. Sacrament verborgen. Tk zal daarbij, geiyk de Heiligen deden, terstond mijn Harten zelfs mijn oog naar uw H. Tabernakel wenden. Zoodra mogelijk kom ik dan vreêr, om Ü, bij het H. Misoffer, te bezoeken. Op die wijze blijf ik bij U, en blijft Gij bij mij, en kunnen wij gezamentlijk in dezen li. Tempel onzen pelgrims-togt volbrengen. — Heer, blijf dan bij mij, want het wordt avond.
Eu als ik dan weder te midden mijner bezigheden moet wederkeeren, en dezen mij dreigen van Uwe Heilige tegenwoordigheid weg te rukken : Hoer, blijf bij mij ! Als de zaken dezer aarde als 't ware een muur tusschen U en mij zouden willen oprigten; Jesus, blijt bij mij ! Als ik zelfs goede werken ter uwer eer ga ver-rigten, en daarbij somtijds niet genoeg aan uw goddelijk Hart denken zou; blijf bij mij ü'och vooral. Heer! als de bel opkomt om mij te belagen, als de satan mij op deze of gene wijze van uw H. Hart zou willen afscheuren, als de wereld op mij eenige aanspraak hoegenaamd zou willen maken ; blijf dan bij mij, want het wordt avond, en zonder uwe hulp ben ik verloren.
Doch ook thans is het avond, o Beminde mijner ziel, en moet ik heengaan naar de plaats door ü voor mij bestemd. Ik groot U dan, o goddelijk Hart, met al de Heiligen, die nu nog op aarde leven. Ik groet U met de H. Engelen, die ook hier uw genadetroon omringen. Ik groet U met de heilige en zalige Geesten, die daarboven rondom uw glorietroon
staan. Ik grost U in 't bjjzondei- met mijns heilige Patronen .... met den H. Joseph, uw gezegenden Voedstervader, en vooral met de allerzaligste Maagd, uwe Moeder,—en de mij no. Ik groot U van ganscher harte, o goddelijk Hart van mijn Heer en Koning, en ik bid, i!c smeek het U, bij al wat U dierbaar is in deti hemel en op aarde, bjj uw Heilig en Kostbaar Bloed voor mij vergoten, — blijf altoos bjj mij. Bij mijn waken en slapen gaan, bij mijn werk en mijne rust, in mijn leven en bij injjnen dood, bij mijn dood vooral, o lieve Jesus! blijf bij mij ; want liet wordt avond, — en de nacht der ruste, gevolgd van den dag der eeuwigheid, breekt aan. Wees gegroet, aanbiddelijke Jesus !
Heer! hier is Emmaus, meer dan Emmaus, Waar 'k wandel aan uw zij.
Maar toch, ondanks dit zoete plokje, Is 't avond vaak voor mij.
Ik zie wel om ü heen de glorie,
I aar 't harte vast gelooft ;
Maar vindt niet steeds den zoeten weerglans, I)ie 't hart van zelve rooft.
Ik hoor wel eenigzins uw stemme,
Maar kon ü niet genoeg.
Terwijl ge doet of Gij wilt heengaan.
Ofschoon ik „blijf toch !quot; vroeg.
D aanijj, kan ik niet zelve blijven Bij U, mijn lieve Heer!
En vind dan, verre van uw Outer,
Den avond dubbel weer.
15
— 234 —
Heer! laat ook mij dan tot U bidden,
En Gij, verhoor Grij mij,
In leed en smart en zielestorrnen :
„'t Wordt avond, blijf bij lnij.■',
Waar Jesus is, o onbevlekte Maagd en Moeder Gods, Maria, daar heerscht de dag en is geen avond te duchten. Maar zijt Gij het niet, o mijne Moeder Maria, die mij Jesus brengen moet, en Hem overhalen, om mij nooit te verlaten ? Och, zeg dan, mijne Moeder, dat Hij kome en bij mij blijve, want het wordt avond. Gij kent onzen avond. Gij weet, hoeveel rampen ons dagelijks bedreigen. Gij weet, welk een zwarten nacht van inwendige folteringen wij vaak moeten doorstaan. O altijd, beminnelijkste Moeder, maar dan vooral als die avond aanbreekt, vergeet uwe kinderen niet. Uw hart noemt men, en te regt, het zegel der liefde, de godspraak der liefde, den standaard der liefde, den geleider der minnenden ! wat kan er anders dan troost uit dat hart afdalen ? Uw Hart noemt men, zacht als de maan in haar volheid, lichtend als de Morgenster van den hemel, schitterend als de Zon in hare glorie; wie zal beter in den donkeren nacht ons verlichten ? Op U betrouw ik dan, tot U kom ik om Jesus to vinden, en bij U blijf ik en bij mijn Jesus ; want het wordt avond, mijne Moeder !
- 285 —
Orfesixo. Zie eens rondom u, op lioevele plaatsen Jesus in het H. Saciamont teg-enwoordig is. De geestelijke Comiiiunie.
Denkspbeuk. „Heer, blijt' bij ons, want het wordt avond.quot;
^EVEN EN ggWIKTïGSTE BEZOEK
7 ^
HET MANXA.
„Manna! Manna! „wat is dit? wat is dit?quot; Zoo riop eens het verbaasde volk (jods, toen het des morgens den nieuwen hemeldauw over het aardrijk zag uitgespreid, en niet wist wat het denken moest van lt;iit heilzaam ..brood, dat de Heer hun zond om te eten.quot; (Ex. lö, 15).
„Manna! Manna!quot; dat mag ook ik wel uitroepen, o goddeL.ik Hart, als ik U hier ondre de gedaante van tarwebloem verborgen zie, en geschonken als een hemelsch brood en heilig voedsel onzer zielen.
Gewis, het bevoorregt volk kon niet aanstonds begrijpen, wat zij wezen mogten, die hagelblanke korrels, die daar allerwegen in de dorre woestijn voor hunne voeten lagen. Maar ik dan, mijn Jesus ! hoe zal ik U hior begrijpen! Ik weet, dat Gij gezegd hebt: „Dit is mijn vleesch,— dit is mijn bloed, — en dit is het brood, dat God U geeft om te etenmaar weet ik alles nu ? En moet ik niet verder vragen ?
Wat is het dan, mijn God om mijnentwil te zien vernederd, ja als vernietigd te zien, tot onder der schijn van brood? Wat is het, U hier te zien opgesloten, als in een engen kerker? Wat is het, U als de Gevangene der liefde te vinden, en U te kunnen naderen en genieten ?
(Fat is dit ? O Manna! Manna! Ik wil eens zoeken, wat Gij toch wezen raoogt.
Vooreerst aanbid ik ü, mijn goddelijke Leeraar, en smeek ik U oin licht en bijstand. Dan beschouw ik de helder witte gedaante, waaronder Gij U verborgen hebt, en denk aan hot Manna. Eindelijk vraag ik U : leer mij, Heer, wat dit wezen mag. En dat niet Mozes, uw dienaar, spreke, maar spreek Gij zelf tot mijn hart, o Hart Gods! want waarlijk, ik gevoel het reeds .- Gij z[jt mijn Manna ! En hoeveel zoeter en kostbaarder is bovendien dit Manna van het Nieuw Verbond boven dat van het Oude.
En vooreerst. Het Manna der woestijn daalde uit den hemel neder, zonder medewerking der menschen. Zij behoefden noch te zaaijen noch te maaijen, noch te ploegen noch te zwoegen,— sine labore. — Want dat bovennatuurlijk Brood werd geschonken louter door de magt en de liefde Gods. (Sap. 16, 20.) Evenzoo is ook ons Manna van hemelschen oorsprong en uit louler gunst geschonken. Gij zijt hier, o mijn Manna! en Gij komt uit den hemel; en wij, wij doen hier niets toe, wij kunnen zelfs niets doen,dan bewonderen, aanbidden en genieten. — Endan nog, dat brood, dat toen Mozes gaf, zoo al Gij zelf hebt doen opmerken, kwam niet eigenlijk uit den hemel ; dat was geen volmaakt en allo-zins hemelsch brood ; het kwam veeleer slechts uit de wolken, van boven, ja, maar niet door al die hemelen en hemelen der hemelen, waaruit
— 238 —
Gij zelf tot ons zoudt komen. Duavom zeidet Gij : j.JS'iet Mozes gaf u het brood uit den hemel; maar mijn Vader geeft u liet ivaarachtiy brood uit den hemelquot; (Jo. 6, 32). En dit „waar en waarachtig broodquot;' — in tegenstelling met het voor-afbeeldend Manna, — was niet tijdelijk, voorliet ligehaam, uit de wolken, — maar altoosdurend, voor de ziel, en waarlijk hemelsch: want, dit zijt Gij zelf, o allerdierbaarste Jesus !
O Gij dan, mijn waarachtig hemelsch brood ! dien ik hier aanbid en op zijn tijd in mijn boezem aan mijn harte druk, ontferm U mijner, en vergeet het doel nier, waartoe Gij hier gekomen zijt! Do plaats toch van uwen oorsprong, is juist die van n ijne bestemming. Wijl ik ten hemel op moet klimmen, klomt Gij daaruit neder. En omdat mijne ziel dien heiligen berg Horeb niet op kou stijgen zonder U, kwaarat Gij, om haar tot votdsel le zijn, en op don weg derwaarts te versterken. Zoo zijt (nj ook in dezen zin rajjn hemelsch Brood : hemelsch omdat Gij uit tien hemel nederdaalt ; hemelsch, omdat Gij ons opvoert ten hemel. Goddelijk Manna! toon U mijn hemelsch brood !
Het Manna wasechter niet alleen een hemelsch brood; liet was insgelijks het lirood der Eiiyelen, zoo als geschreven slaat: pnneiti Aiif/dorum manducavit homr), de mcnuch heeft der Engelen brood yecjeten. (Ps. 77, 25). Ook dien naam, dierbare Jesus, verdient uwe spijze in dit hoogheilig Sacrement. En dan nog, in wat verheveren voortreffelijker zin !
— 239 —
Hot Manna was het brood der Engelen, omdat het door de Engelen werd bezorgd en als 't ware door hunne handen gevormd; omdat de Engelen hot uit de wolken lieten nedervallen en op aarde lieten gemeten, üw Brood integendeel geeft (iij zelf, o God ! zoo als Gij leert : „ik zal het geven,quot; en „Mijn Vader geeft,quot; en daarom heet liet het Hrood Gods „pa)ds enim Dei estquot; „liet brood Gods dat uit den hemel is nedergedaald.quot; (Jo 6, 33.) liet Manna was het brood dor Engelen, in zooverre zij zich verheugden over do blijdschap der menschen, die het genoten ; want zij zeiven aten toch dat brood niet. Uw Brood wordt ook door do Engelen genoten en maakt hen zalig. Alsof zij met ons aan uwen H. Disch mogten aanzitten en eten ? O neen, in dien zin is het enkel den menschon gegeven Maar omdat zij het aanbidden mogen, en bewonderend genieten; zoo aU geschreven staat: „en alle Engelen zullen Hem aanbidden,quot; en wederom, van uw H. Geest: „wion de Engelen wcnschen te aanschouwenquot; (l Petr. 1. 12) Zoo zijt Gij waarlijk, en meer dan het Manna, liet Brood der Engelen ! Niet, dat zij U eten en drinken ; dat voorregt is ons gegeven ; maar dat zij U met ons en in ons aanbidden, en in zwijgende bewondering als ware het in ons genieten. O Brood der Engelen, ontferm U onzer, en maak ons zulk een hemelsch .Manna steeds in eer waardig.
Doch ik vind nog meer, beminnelijke Jesus! Het hemelsch brood, door de Engelen toegedeeld,
— 240 -
werd aan uw volk geschonken, zonder hunne medewerking, zonder arbeid ; siiie lahore; en het bezat bovendien alle aangenaamheid in zich en de zoetheid van allen smaak : omiie delecta-mentum et omnia sopor is sua vita! cm ! Zoo is ook uw Manna, mjjti Jesus ! Zoo zijt Gij hier: alle lost en al wat lief is is in U, en do smaak van alle zoetheid en het zoete van allen smaak — zijt Gij zelf. Was het Manna zoet en zoeter dan honigzeem; Gij zjjt nog zoeter. Smaakte een ieder in het Manna al wat hom lustte; in U is meer, dan wij kunnen wenschen. Daarom zegt Gij: „proeft en ziet, hoe zoet de//tw isquot; (Fs. 39). jSadei'j vol liefde ; gij zult liefde proeven. Nader met vertrouwen ; het vertrouwen stroomt U te gemoet. Begeer sterkte; aan U is de kracht. Verlang een walg van de wereld; de wereld walgt U. Wensch wat ge wilt; alles is hier. — Ja, Heer, en daardoor begrijp ik, hoe al uwe Heiligen, als nijvere bijen, naar deze honigzee opvliegen ; hoe zij, als eene Teresia, „door gevelde lansen en spiesen zouden zijn doorge-loopen om tot U te komen ;quot; hoe zij in vervoering uitriepen : „ voorwaar ik erken het, dit brood is zoo zoet, dat wie er ooit grootmoedig van eet, moet overtuigd zijn, dat er geen beter voedsel voor de ziel bestaat.quot; (Ter. Br. 214), O hemelzoet Manna! ontferm U dan mijner. Ik kom wel niet om zoetheid, maar om U zeiven, o Jesus. Doch Gij zelf zijt mijne zoetheid, en o mlJ kom ik. Verhoor mij dan, li; fe-jijke Heiland en geef mij uw Manna. Ook zonder
— 241 —
mijn toedoen zijt Gij hier gekomen, „zonder arhekV van mijnon kant schenkt Gij uwe gave; geef', dat ik ten minste mei; U raedewerke, en niet ondankbaar zij voor zulk een geschenk.
Er is nog meer. „Onze vaderen, zeiden de Joden tot U zeiven, o Meester hebben liet Manna gegeten in de ivopsf jii.quot; (Jo. G.) En dat is zoo: in de woestijn, waarin zij omzwierven tot straf, werden zij met het oude Manna gespijzigd ; in de woestijn, waarin zij veertig jaren aan de grenzen van het Beloofde land, dat van melk en honig vloeide, moesten vertoeven, word hun dat hemelsch voedsel geschonken. — Maar zjjn ook wij Christenen niet eenigzins in eene woestijn ? Zijn wijniet eveneens slechls op wegnaar het hemelsch Bion, waar wij eerst volop uwe gaven zullen genieten ? Zoo hebt Gij dus, ook voor ons, in de woestijn uw Manna bereid. Zoo schittert het hier in onze aardsche zandwoestijn, op den gouden schotel of de zilveren bus, even als toen voor Israël, als heldere sneeuw op den dorren grond of schitterende dauw op geurige bloemen.
Verder : hot Manna werd bewaard in do Arke, tot eeuwig aandenken uwer goedheid. Ons Manna wordt bewaard op het Altaar, en blijft daar met ons tot bewijs uwer liefde.
Van het Manna mogt men verzamelen voor éénen dag, en men had noch meer, noch minder, dan men behoefde, wat men ook had verzameld (Ex. 16, 18). Ons Manna blijft altijd hetzelfde, en altijd voldoende, voor allen die liet ontvangen
- 242
hoe groot ook het hart zij, waarin het wordt opgenomen, hoe klein ook de gedaante waaronder het wordt ontvangen
Het Manna eindelijk, wie zou het gelooven ? werd oen teeken van tegenspraak en twijfel : „Hoe kan (jod een disch bereiden in de woestijn?quot; „Onze ziel walgt van die ligte spijzequot; (Ps. 77. Num. 21) Evenzoo ons .Vlanna, barmhartige Jesus, Gij zelf.— „Hoe kan Hij ons zijn vleesch te, eten geven ? AVie kan het gelooven ?quot;
Maar zoo zie ik, mijn (Goddelijke Leeraar, dat Gij ons in der daad en waarachtig ons hemelsch Manna zijt. 'Aoo roep ik met te meer vuur: Ik geloof, Heer! versterk mijn geloof. Zoo nader ik met te grooter eerbied en kom ik hier tot U, om dit goddelijk Manna, in zijne bron te smaken. Geef niij, lieve Jesus, geel' mij dan dat hemelsch Manna. Gij ziet, iu welke akelige woestijn ik nog moet omzwerven, verre van U. Gij weet, hoe ik bestreden wordt op mijn togt naar het Beloofde land. (iij kent de zwakheid van mijn hart, al de ziekten mijner ziel. O kom dan, mijn goddelijk Manna, en versterk mij op den togt. Gij zijt toch niet voor niets ons Manna geworden. Maak dan mijn hart rein, mijnen smaak zuiver, en daal dan neder, o goddelijk Manna, en vervul mij met U.
Hoe zoet, geknield voor 't Sacrament,
Mijn geest in rust te laten zweven En ominegaan naar alle dreven En landen, waar men Jesus kont.
Om er de tempels op te tellen, De kerken, kloosters en kapellen,
Waarin de God der liefde woont,
En in ons midden, — waar we aanbidden, Als op zijn liefsten zetel troont;
Terwijl de torens in de lucht Als opgeheven vingers rijzen En in de verte 't lustoord wijzen.
Waarin de Liefde is weggevlugt;
En zonder tal de Christenseharen Zieli om den otferdisch vergaren. Om 't maagdljjk levenwekkend lirood,
l'at hiei- hun Koning, — In zijn woning, Hun eeuw op eeuw tot voedsel bood.
Mij dunkt, dan zie ik wcér op aard.
Den eens gevallen Mannaregen,
Met de Englen, na hun snelle vaart
Uit Sion, hier in zwijm gelegen,
Voor 't hoogste Zoet door God geschapen. Met heel Gods volk aan 't Manna rapen. En duister — bij die blanke sneeuw Hier uitgegoten — En genoten,
üit 't open Hart van Juda's Leeuw.
— 244 —
Dan zie ik U, mijn Heer en God !
Het Manna (iods aan de uwen schenken En, anders zoet dan 't oud genot, Uw lievelingen spijzen, drenken Met Manna, — niet uit aardsche wolken, \ oorbi.igaand, en voor één der volken, — Maar, uit uw eigen Hart en schoot, En door al de eeuwen, — Als tot leeuwen Ons sterkend met U zelf', als brood.
O goddlijk Manna, wees geprezen !
Laat mij uw zalige .Arke wezen !
Ik groet U met allen eerbied en liefde, o allerheiligste en hoogverheven Maagd Maria! Uw Hart is de Tempel van den oppersten Hoogeprioster. Uw Hart is do Arke des Verbonds, waarin hot Manna bewaard werd. Uw Hart is het Gouden vat met Manna gevuld, en aan ons allen ter vereering en liefde voorgesteld. Tot wien zal ik beter gaan, dan tot U, om het hemelsch Manna in waarheid te vinden ? Wie zal het mij gewilliger schenken, liefelijker aanbieden, zoeter doen proeven ? Wees dan gegroet, o allerdierbaarst Moederhart, wees tevens geloofd, gedankt en bemind ! Maar gedenk dan ook, dat Gij goede dingen voor mij bij uwen Jesus zegt, loquaris pro nobis bona.quot; Gedenk, dat ik wel onwaardig ben, om de zoetheid van dit goddelijk Manna te proeven, maar dat Jesus
— 245 —
waardig is, dat het door ons en alle menschen geproefd en gewaardeerd worde. Bid dus met ons, o Heiligdom der hemelsche geheimen, en zorg dat wij immer rein en immer blijde tot ons goddelijk Manna naderen en er al het heil dat het aanbrengt uit scheppen.
Oefening. Groet liet H Hart van Jesus, als gij eene kerk voorbijgaat. De geestelijke Communie.
Deskspreck. „Het Hart van Christus is eene hemelsche Schatkamer.quot; (H. Petrus 1 'amianus).
ONS MANNA. (Vervolg)
Het Manna is zoo zoet', lieve Jesus! dat ik er niet van scheiden kan, en er wel zonder eind op torug zou willen komen. Want Gij zijt dat Marrna \ en zoo ergens, dan zijt (lij het hier, zoolang wij in doze aardsclie woestijn nog moeten omzwerven. Pe overeenkomst tussr.hen het Oude en het Nieuwe Manna heb ik reeds o\envogen. Maar is er, mijn goede Jesus, tusschon beide geen even g7,oot verschil, eu doet niet vooral dit onderscheid de onschatbare waarde van het Manna des Nieuwen Verbonds nog meer uitkomen, dan do overeenkomst zelve ? Mij dunkt van ja- Leer nu dan, o goedertieren Leeraar, dit Manna liefhebben, dat het oude uit Israels dagen zoo ver overtreft.
lgt;at Manna immers kwam slechts uit den wolkenhemel, en was enkel bovennatuurlijk wegens het wonder, waardoor het gevormd en gegeven werd. Ons Manna is bovennatuurlijk in eiken zin van dat woord en komt waarlijk uit den hemel der hemelen.
Het oude Manna was hot brood der Engelen, door de Engelen gevormd ; het Nieuwe Manna is „het brood Gods,quot; de waarachtige zielespijs van alle geesten des Heeren.
Het Manna was zoet, als meel met honig,quot; en voldeed werkelijk aan eiken smaak; maar
- 217 -
dio smaak, was slechts een lust der tong, die zoetheid voor hot gehemelte des raonds- Ons Manna is eindeloos zoet, voldoet aan elllt;en lust des harten, en heeft eene bovennatuurlijke zoetheid, waarbij alle honig en honigzeem der aarde niet vergeleken kan worden.
Het Wanna daalde alleen voor do Hebreeuwen neder, en nog maar voor een betrekkelijk korten tijd, terwijl zij rondzwierven in de woestijn. Ons Manna wordt aan alle mensehen aangeboden, en blijft nederdalen op aarde tot aan do voleinding der eeuwen.
Hot oude Manna onderhield slechts het ligcha-raolijk leven, en kon zelfs dat leven niet geven, liet Xieuwe is het voedsel der ziel, en geeft en onderhoudt werkelijk het geestelijk leven, — zooveel heerlijker dan het natuurlijk loven als de hemel boven de aarde is.
Ja, do Vaderen, die het Manna aten, zijn toch gestorven. Zij, die uw Manna eten, — Jesus, Gij leert liet zelf, — zullen niet sterven, maar eeuwig leven.
Welk een onderscheid! En welk een voorregt voor uw Manna, Heer Jesus! dat Gij zelf ons geeft in dit allerheiligste Sacrament!
Maar schenkt dit dan werkelijk het eeuwig leven ? En kan het waar zijn, mijn Jesus ! dat wij, , die dit Manna genieten, niet zullen sterven? Gij hebt het gezegu ; en, als de Eeuwige Waarheid, kunt Gij ons niet bedriegen- Doch ik begrijp, wat Gij zeggen wilt.
Mijn ligchaam heeft werkelijk een dubbel of
tweevoudig leven. Hot eerste is geheel natuurlijk^ bestaande in ademen en groeijen, on is mij gemeen met do dieien des velas en de vogelen des hemels. Maar het tweede is geestelijk, dat wil zeggen, hangt nut liet geestelijke zamen, bestaat in het grluk en de zaligheid, waaraan ook het ligchaam deel kan hebben. Dit leven, ik versta het, zal eerst in den hemel volmaakt worden ; doch ook hier reeds vangt het aan; want liet geluk der ziel werkt ook op het ligchaam ; hot ligchaam deelt in het genot ues geestes.
Isu, dat geheel natuurlijk leven wordt, in den regel, door dit uw goddelijk Manna niet onderhonden ; omdat Gij het niet hebt gewild, en het „den mcnsch vastgesteld is, dat hij eens sterve.quot; - Maar dat'tweede, eenigzins geestelijk en zalig leven, dat onderhoudt Uij pok door dit Manna.
En hoezoo dat? Ten eerste door uwe H. genade, welke dit Sacrament ons verleent. I'e genade toch is als een begin en een onderpand van ons eeuwig gelukkig leven. Zij geelt er eene voorsmaak van op aarde, en voert er dagelijks naar op. — Gij doet het echter, ten tweede, niet minder door tl zelven te veroenigen met ons, en alzoo ons te vereenigen met U. Gij toch zijt het leven en hebt alleen de onsterfelijkheid. En wie met U vereenigd is, hoe zou hij kunnen sterven? Uwe tegenwoordigheid in ons legt derhalve als 't ware in ons ligchaam een kiem ter onsterfelijkheid. Uwe Godheid strooit in onze
— 249 —
mensehheid het zaad ter verrijzenis. Daarom zulleu zij, die aldus met ü zijn vereend geworden, niet verrijzen op eene wijze hoegenaamd, zoo als de verdoemden, maar verrijzen gelijk Gij zelf, ons Hoofd, ten eeuwigen leven ; niet verrijzen, om nogmaals te sterven „den tweeden doodquot; (Apoc. 20) dat is: eeuwig rampzalig te worden; maar om te leven „het eau wig leven,quot; en zalig to zijn zonder einde. In dien zin hebben onze Vaderen, (die niet gestorven zijn, maar leven) dit Manna „een geneesmiddel ter onsterfelijkheid, een tegengif tegen den doodquot; genoemd (H. Ignat.) In dien zin hebt Gij zelf beloofd : „Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt blijft in Mij ; en ik in hein''. „Die Mij eet, zal voor mij leven.quot; Die dit Brood eet zal leven in eeuwigheidquot;. Ja, „die mijn vleesch eet, en mijn bloed drinkt heeft het eeuwig leven; en ik zal hem opwekken ten jongsten dagequot; (Jo. 6.)
Zoo is dan werkelijk dit Manna des Nieuwen Verbonds, „een levend brood,quot; en „een brood des levens.quot; Zoo is dit „Brood Godsquot; niet enkel voor de ziel oy aarde, het is zelfs voor het ligchaara mede een Bron des levens, i'e dood, als het einde van het natuurlijk leven, zal volgen ; maar die dood, die overigens de ziel niet treffen kan, zal dan geen dood meer zijn in vreesbarenden zin. Het is veeleer een zoete slaap, waaruit Gij ons zult opwekken (resuscitaho), als de tijd zal gekomen zijn. Het leven, dat dan volgen zal, is het eeuwig leven.
1G
Heer, geef mij dat leven ? en om het mij eens te kunnen schenken, geef me thans uw goddelijk Manna, dat er liet zeker onderpand van is. „Ik weet het, om met eene uwer grootste lievelingen ie spreken, ,.lk weet het, vele zielen ■vergeten dat Jesus Christus, waarachtig (Sod en waarachtig mensch, op vele plaatsen op onze altaren woont; doch het blijft er niet minder waar om, dal deze tegenwoordigheid van onzen God onder ons eene der grootste vertroostingen voor onze harten op deze aarde moet zijn.quot; (11. Teres. Fund. c. 18). En, zoo dat reeds van uwe tegenwoordigheid waar is, wat zullen we niet van het genot zelf van dit hemclsch Manna moeten zeggen? Van dit Manna, lieve Jesus, dat uw Hart voor ons heeft uitgevonden, om te gelijk aan al zijn begeerten op deze aarde te voldoen. Van dit Manna, uw eigen aanbiddelijk li^chaam en goddelijk Bloed met uwe Godheid vereenigd, dat alle zoetheid en alle kracht in zich vereenigt. Van dit Manna, dat al uwe heiligen heeft heilig gemaakt, en dat de Engelen zeiven, zoo mogelijk, ons zouden benijden.
Ik weet wel, beminnelijke Zaligmaker, dat het niet noodig is op zinnelijke wijze, zelfs niet eens op geestelijke wijze al de zoetheid van dit Manna te proeven. Hot geloof is hier voldoende. En misschien zal ik dan zelfs de meeste verdiensten vergaderen, als mijn geloof wordt op de proef gesteld door dorheid en ver-strooijing. Maar ik weet desnictteiuin, dat uwe magt' onveranderlijk blijft, dat Gij zeil de ein-
delooze zoetheid zijt, dat de werking uwer mag't niet afhangt van mijne gewaarwordingen.
Kom dan tot mij, o beminnelijk Hart van mijn God on Zaligmaker! kom dikwijls tot mij, om het inwendig, geestelijk leven in mij te onderhouden. Let niet op mijne verstrooidheden en koudheid. Mijn hart is het uwe, en het wenscht niets vuriger, dan U vlammend lief te hebben. Doo mij zelfs ten dien einde, — ik vraag het niet voor mij, maar voor U, — doe mij soms een druppeltje zoets van uw hemelsch Manna proeven. Het zal mij opwekken tot vuriger liefde en kracht geven aan mijne ziel. Of ook, Heer ! doe wat Gij goedvindt, maar geef mij uwe liefde. Om althans iets te doen, vereenig ik mijne intenties met al degenen, die U hier op het altaar zoo getrouw komen aanbidden, met al de zaligen die in den hemel rondom uw troon in vreugde juichen, met al de legioenen van hemelsche geesten, die U onophoudelijk vereoren en liefhebben, (jij dan, van uwen kant, o Goddelijk Manna onzer ziel! gedenk, wat Gij hier doen komt. Voed mijne ziel, versterk mijn hart, maak mij nu reeds zalig door de innigste vereeniging met ü, die eens voor eeuwig mijn hemelsch Manna wezen zult!
Ik wandelde onlang in het veld,
Mijn Jesus, om te bidden,
En zag, waar 't rijpe koren zwelt,
Eén hoog-er aar in 't midden.
Toen dacht ik : gouden tarwenaar,
Zijt gij misschien verkoren Tot eer van 't godgewijd altaar, Tot Manna Gods herboren ? —
Daarna in onzen bloementuin
Zag ik den wijnstok groeijen,
En boven allen aan de kruin
Eén tros van weelde gloeijen.
Toen dacht ik : tintiend druivenbloed,
Zoudt gij zijn uitverkozen.
Om straks in 't Allerhoogste Goed
Als Manna Gods te blozen!
Doch nauwlijks mag ik bij U zijn.
Mijn God, of 'k zie, welsprekend. Dat Gij niet oordeelt naar den schijn.
Bij uwe Zon verbleekend.
Te regt dacht ik in tuin en veld
Aan 't Manna. Maar niet do eere Die 't hoogste gloeit en 't breedste zwelt
Heeft uwe ke s, o Heere!
Dès buig ik 't hoofd en vraag niet meer.
Van waar de schijn moog' komen ; Gij zelf kwaamt hier, mijn God en Heer,
Als Manna voor uw vroomen.
Gij zelf schuilt in dien broozen schijn.
Mijn God ! mijn Heer en Koning ! Och, moogt mijn hart uw Manna zijn. Als 't wordt uw troon en woning !
— 2Ö3 —
O Hart van Maria, Hart volgens het Hart Gods, dat meer dan iemand de zoetheid van het goddelijk Manna gesmaakt heeft, wees gegroet op uw hemelhoogen troon en ontvang mijne hulde. Maar ontvang dan ook tevens mijn gebed en mijne smeeking. Zijt Gij het Gouden altaar voor den troon Gods; dat op IJ mijn Manna nedergelegd en door U mij geschonken worde. Zijt Gij de blanke Lelie der H. Drievuldigheid; dat door U mijn Hart zuiver en zoo waardig mogelijk versierd worde. Zijt Gij de schitterende Roos der hemelsche vreugde ; dat door U mijne ziel van blijdschap opspringe, zoo dikwerf ik Gods H. Manna mag naderen of ontvangen. Ja, JJaria, mijne Moeder, omdat Gij Gods Moeder zijt; ja, onbevlekt Hart, kostbaarste parel, roemrijke Stad Gods, Paleis van den eeuwigen Koning, kom Gij zelve, en leen mij als 't ware U zelf, om mijn Manna met uwe liefde, met uwe blijdschap, met uwe zoetheid te ontvangen en te smaken. Bid voor mij, o Maria ! dat althans een druppel dier hemelsche zoetheid in mijn hart valle, opdat ik U meer navolgo, en mijnen Jesus meer beminne !
Oefening. Doe dezen dag ten minste driemaal de geestelijke Communie,
— '254 —
DekksI'REIjK. „Ik zal op Let liuLs van David, den geest dor genade en des gebeds uitstorten, en zij zullen opzien tot Mij, dien zij doorstoken hebben.quot; (Zach. XII).
ONZE VREDE.
AVat mijn hart cu mijne ziel op deze aarde wel het vurigst verlangt, beminnelijke Jesus, is de vrede- Maar zijt Gij zeil' niet onze vrede, dier-baarste Verlosser, en zijt Gij niet van ouds als zoodanig beloofd ? Tot wien zal ik dan gaan, zoo niet tot U, als ik dien vrede wil lecren kennen en genieten ?
Do profeet begint, waar hij van uw llijk wil spreken: „Zie, dan zal de wolf wonen met het „lam, de luipaard met het bokje noderliggen, „het kalf, de leeuw en hot schaap zullen onder „elkander grazen, en een klein kind zal zo „kunnen leiden. Men zal de zwaarden omsmeden „in ploegkouters en de lansen in zeissen ; geen „volk zal tegen een ander den sabel verheft'en; „zo zullen niet meer geoefend worden ten strijd.quot; (Is. XI eu 11). Een ander gaat voort: „Vriendschappelijk zal dan de vriend bij den vriend nederzitten onder den vijgenboom of onder den wijnstok.quot; (Mich, -i, Zach. 3), en „ik zelf, zegt Gij, zal te dien dage een verbond aangaan met het gedierte des velds, met de vogelen des hemels en met kruipend gedierte der aarde. Don boog on 't zwaard en den oorlog zal ik doen verdwijnen van de aarde en allen doen slapen in zoeten vrede en aangename rust.quot; fOs. 11. 18). Daarom, sluit Zacharias (IX) „ver-
— 256 —
blijd U overvloediglijk, o docliter van Sion, jnbel, Jei-usalems dochter : Zie, uw koning komt tot u i'ogtvaardig en Zaligmaker, zittende op een' ezel en het jong eener ezelinne. Hij zal (hti vrede aan de volken verkondigen.quot;
Ti effende voorspelling! En hoe duidelijk leert zij tevens, welke die vrede van den zachtmoe-digsten aller Koningen zijn zal. „Wolf en lam,quot; — zondaar en regtvaardige, — „leeuw en schaapquot;— sterken en zachtmoedigen ; — bok en luipaard;— alle soort van menschen, — allen zullen zich vereenigen in dezelfde tenten van Som (bij Israëls God) in dezelfde Arke van !Noë, in de ééne, heilige, katholieke, en Apostolieke kerk van Jesus Christus. En daar zal de vrede zijn ? Die vrede, welke Gij, Jesus Christus, door uw bloed hebt verworven; die, welke het gevolg is van de verzoening tusschen God en den mensch door U bewerkt.
Alzoo immers hebt Gij de prikkelende onrust van het kwaad geweten gestild, alzoo den vervaarlijken oorlog, die vroeger bestond, doen ophouden. Want „wie wederstaat God, en heeft vrede ?quot; (Job. 9). Wie doet zonde, zonder in oproer te zijn tegen God ? Maar dien opstand hebt Gij, mijn Jesus, gedempt ; die zonde hebt Gij vernietigd.
En is dan nu die vrede des gewetens, die rust des haiten, van zoo groot belang ? O, ik hoor het: het is tie vrede van God — pax Dei, die alle gevoel (dat is: alle beschrijving, alle verbeelding) te boven gaat.quot; (Phil. 4, Tt. rHet
is dé vrede van Christus, pax Christ!, die ons hart moet doen juichen en jubelen in den Heerquot; [Col. 3, 15.J Och ! wat zou dan nog do wereld groots, oi' schoons, of aangenaams voor de zinnen aanbieden ? Het is geen vergelijking waard met dien vrede der ziel. Het moge voor een oogen-hlik door sehijngenot den geest in slaap wiegen; waarlijk vrede, wezenlijke rust verschaften, dat kan het nooit. De vrede van Jems daarentegen, is de vrede met God ; en daardoor zelf te gelijker tijd de vrede met mij zeiven, en met den even-mensch. Hij geeft dus volkomen rust, en maakt te gelijk kalm en zalig.
Geef mij dan, o Heer Jesus! geef mij uwen vrede! Doch wat is die vrede ? O hemelsch wonder, dat zijt Gij zelf. 7oo leert mij immers èn het Oud èn het Nieuw Verbond.
Vooreerst zijt Gij de Vorst des vredes ; „uw Rijk groeit immer aan, en aan den vrede in dat Rijk is geen einde.quot; Zoo reeds Isaias; en de Apostel Paulus voegt er bij : „daarom was Melchisedech eene voorafbeelding van Jesus, omdat hij koning van Salnn dal is vorst des vrede» was.quot; (ilebr. 7.) Daarom wordt bij den profeet Isaias (51, 10) de onvergankelijke Bond van het iSieuwe Testament de hond van vrede genoemd; heet bij Paulus het Evangelie de blijde tijding des vredes [Eph. 6, 14], en is van ouds bij al de profeten het kenmerkend teeken van Jesus' Rijk, een ongestoorde vrede ; zoo als de Apostel besluit: „Het Eijk Gods is geen spijs en drank, maar gerechtigheid en vrede, en vreugde in den H. Gec-stquot; |Rom, 14, 17]
258 —
Maar niet alleen de Vredevorst in hot Rijk van vrede, neen, ook de Vrede zelf zijt Gij, o Jesus ! Van ouds luidde het; „En.gij Bethlehem, Ephrata, klein zijt gij ouder do duizenden van Juda. Uit u zal mij te voorschijn treden Hij, die de Heerseher in Israël is. En deze zal de vrede zijn. [Micli. 5, Als de weêrgalm klinkt bet; „Nu, broeders, gij, die eertijds ver [van God] afwaart, zijt digt [bij God) gekomen, door het Bloed van Christus Jesus ; want Hij li — onze vrede.quot; (Eph 2, 13).
O dierbare en goddelijke Koning des vredes ! indien aldus die ware, inwendige, heilige vredo het eerste kenteeken van uw Kijk in onze harten wezen moet, indien Gij zelf in uw H. Hart dien vrede ais het eerste merkmaal uwer liefde draagt, en alzoo zelf de vrede zijt; dan verwondert het niet meer, dat uwe heilige Engelen, „de Engelen des vredesquot; terstond boven uwe kribbe dien vrede verkondigen, en zingen : Eer aan God in den Allerhoogsten, en vrede op aarde aan de menschen van goeden wille.quot; [Luc. 2 J Te regt naamt Ge dan ook tot uw spreuk- en gelief-koosden groet den zaligen wensch : „ Vrede zij u! Te regt herhaalde Gij zoo dikwerf tot uwe Apostelen : „Ik laat u den vrede; ik geef U mijnen vrede. Xiet gelijk de wereld vrede geeft, geef ik u vrede,quot; — maar mijnen vrede.
Dat woordje „mijnquot; geliefde Jesus ! wat zegt ons dat niet- Het is uw vrede ; de vrede, dien Gij zelf hebt in uw beminnelijk Hart; de vrede, dien Gij aan onze harten komt mededeelen door
— 259 —
don dood des kruizes en het aanbiddelijk Sacrament. Het is mo vrede, pux Dei, de vrede van God, niet der wereld. Het is vw vréde, — geen vrede niet onze driften, mot satan, met de ver. raderlijke wereld; geen vrede met de zonde, met laanwheid of traagheid ; maar uw vrede, de vrede des harten die zoot is als hemolsch Manna, en een voorsmaak van den eeuwigen vrede des hemels. Zoo innig hadden ook de Apostelen reeds den zin van uwen groet verstaan, dat zij in hunne brieven dien onophoudelijk herhalen : „De Genade on de vrede Gods zij met u.quot; Zoo zeer heeft dat uwe Bruid de H. Kerk begrepen, dat zij dagelijks bij het H. Offer, cn waar zij maar kan, dien vrede verkondigt en aan allen, die haar kinderen zijn, aanbiedt. O zalige vrede, o minnelijke Vredevorst, mogten wij immer met U den vrede in ons hart bewaren !
En zijt Gij dan, o mijn Jc.sus, als Gij zelf en altoos de vrede zijr, dit niet in de eerste plaats in dit H Sacrament ? Kunnen wij U daar.loor in ons hart ontvangen, zonder uwen vrede op hetzelfde oogenbük te vinden ? O welk een stillen vrede verkondigt dan ook alles aan uwen H. Disch ! „Ziet, het Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld!quot; „Het ligchaam van Onzen Heer Jesns Christus beware uwe ziel ten eeuwigen leven.quot; „O allerzoetste maaltijd waarin Christus genoten wordt, de gedachtenis van zijn H.lijden wordt gevierd, de geest met genaden wordt vervuld, en ons het onderpand der toekomstige glorie wordt geschonken,quot; — welke zoete woor-
- 260 —
den, door den Priester, uw Plaatsbekleeder, gebeden en ons allen tot vrede voerend !
En Gij dan, die tot ons komt, of ook hier, in het Tabernakel bij ons blijft, lieve Jesus ! Is uw Rijk hot Kijk van vrede; waar is het inniger „in ons,quot; zoo als Gij spraakt, dan hier bij dit H. Sacrament? Zijt Gjj zelf de Vorst des Vredes, hoe zult Gij hier niet hoerschcn op uwen vre-detroon ? En zoo Gij in mij heerscht, zal er dan geen vrede zijn ? Zijt Gij niet de Heer en Meester over allo driften ? Luisterden zelfs de golven der zee en de wildste stormen niet aanstonds naar de stem uwer magt ?
Overigens, als Gij U zelf' geeft, geeft Gij immers ook uwe genade ; en met uwe genade de liefde. De genade nn doodt de zonde, de liefde verjaagt ze. Met de zonde vliedt de oorlog; er blijft dus vrede. Daarom, o Heer, wil ik mij in Uw Hart verbergen, gelijk do vogeltjes hun nest verbergen in het jeuguig groen. Heb ik niet zelf gezien, hoe de jonge nachtegalen, nauwelijks hot nest ontvlogen, allen aan een rij op één takje rustten, terwijl zij alle zorg aan de moeder, die hun voedsel zocht, overlieten 'i Zoo wil ik doen, beminnelijke Moester, en voortaan bij U. die ome vrede zijt, vrede zoeken.
Ook do wereld roept : „vrede ! vrede !quot; I 'och er is geen vrede ! wijl de vrede voor den booze niet bestaat, „non est pax impüs.'' Hier integendeel is alles vrede. Zelfs de plegtige st'lte dezer plaats, de rustige slingering der godslamp, de gewijde tombe met de overblijfselen der mar-
— 261 —
telaren, de Engelen des vredes dio rondom mij U aanbidden, alles ademt vrede, stemt tot vrede, en toont dat de groote Vredevorst hier rust. Ach ! zoovele bedrukten van harte hebben vrede noodig; waarom zceken zij dien niet hier ? Zoovele heidenen en ongeloovigen kennen dien vrede niet; Jesus, ontferm u hunner! En ik dan, mijn Vredevorst! heb ik zelf' dien heiligen vrede niet hoog noodig met God, — met mij zeiven, — met mijn evenmensch ? En waar moet ik dien vrede zoeken, zoo niet bij U, en in mijn hart? Mij dunkt, ik hoor hier de H ïeresia: „De vermogens onzer ziel doen ons den oo-log aan, als ware hef, om zich te wreken wegens den krijg, die onze fouten hen hebben aangedaan. Vrede ! Vrede! dat is het woord, vooregekomen uit den mond van onzen goddelijken Meester, en zoo dikwijls herhaald door zijne H. Apostelen. Gelooft mij, zoo gij dien vrede niet hebt. zoo gij niet tracht dien in u zeiven te bezitten ; gij zult hem te vergeefs buiten u zoeken.quot; [Cast. An. II. 1], Ik hoor ook U zeiven, dierbare Jesus: „Komt tot mij, die belast en beladen zjjt. .Neemt mijn juk op... en gij zult rust vinden voor uwe ziel.quot;
O zalige vrede, vrede van God, vrede van Christus, kom dan tot mij ! Zalige vrede, lust mijner ziel, voorsmaak des hemels, heersch in mij ! In rust en vrede zijn, dit is immers, o Vredekoning! de lust aller harten door U geschapen. Geen steen in de lucht opgeworpen rust, tot dat hij op nieuw zijn steunpunt ge-
vonden heeft; geene vlam rust, vooraleer zij zich in de ruimte zoo hoog mogelijk heett verheven ; geen trekvogel rust voor dat hij zijne wieken zamonplooit in de verre landdouw, waarheen hem zijn aangeboren zucht gedreven had. Zoo zal ook mijn hart niet tevreden zijn, tot dat het rust, en niet rusten, dan in tï, mjjn Vredevorst, Jcsus.
Doch hier zijt (iij. Hier kan ik dus rusten in U. „Wie gooft mij vleugelen als die der duive, en ik zal opvliegen, en rustenquot; in U, —
Hoe zalig iSToö's hart en oogen,
Toen hij weer bodem voelde en grond, En straks de duif kwam aangevlogen.
Met haar olijftak in den mond!
Zoo zalig voel ik hier mij heden.
Bij de Arke van het Nieuw Verbond, Waar ik U zie te voorschijn treden,
jVIijn God, die eeuwgen vreê verkondt, n't Is Vrede! Vrede 1quot; zingen allen.
Als 't liefst en allerzaligst lot;
Maar ach! 't is ijdel klaterschallen
Bij al uw tegenstanders, God !
Bij U alleen is ware vrede,
Voor hem alleen, die 't met U houdt, En, wat al kwelde of te^enstrede.
Op U, als op een Rotssteen, bouwt. Gij zijt de Vrede, o Vredekoning!
Gij geeft hom zonder grens of end, Gij teelt hem in uw liefdewoning.
Bezegelt hem in 't Sacrament.
Bij U dus, Heore! zoek ik vrede,
Wat ook do vijand drol ge of spoit'; In U berust ik, strijd ik mede, Al sluimrend in uw Hart, o God !
O Hart van Maria, Tempel des eeuwigen vredos, door U, wil ik tot Jesus, mijn Vredevorst en mijn Yrede komen. Gij zijt liet juweel des geloois, de Kolom der hoop, de Spiegel der liefde ; door U wenseli ik mijn eeuwigen vrede met Jesus te maken. Zie, o allerdierbaarste Moeder, hoe stil on in vollen vrede mij de Heer hier opwacht op hot Altaar. Zie, hoe Hij mij aanziet, en uit zijn goddelijk oog den vrede van zijn Hart doet afstralen. Maar zie ook, o Maria! hoe zelden er ware vrede in mijn hart heerscht, hoe ligt ik dien vrede verstoor, hoe dwaas ik zelf maar al to vaak dien vrede verjaag, door niet te komen tot Jesus, of mijn Jesus geheel te vergeten. Bid dan, o Hart vol vrede! bid voor mij, opdat ik voortaan wijzer handele. Gij zijt de bijstand der strijdenden, de Regel van de harten der geloovigen, de stille vreugde van al die God zoeken ! Versmaad dan ook thans mijne bede niet; als ik U om een eeuwigen Vrede vraag. Geef mij uwen Jesus zei ven: vereenig mij voor altijd met Hem ; laat mij nooit dien Vrede weer verliezen, die mij 't onderpand van den eeuwigen Vrede is.
— 2'! 4 —
O KK en I so- Verwek een akt van liefde jegens God en den naaste. De geestelijke Communie.
Denkspuelk. ^Neemt mijn juk op L' en leert yan mij. omdat ik zachtmoedig en nodeng van harte i)en, en gij zult rust voor uwe zielen vinden.quot; [Mat. XIj.
— 265 —
-A-
Beminnelijke Jesus, bij al hetgeen ik, voor Uwe aanbiddelijke Majesteit neergeknield, overwogen heb, heb ik, dunkt me, nog niet duidelijk genoeg gevraagd naar uwen Naam. Hoe heet Gij hier, en hoe wilt Gij het liefste door mij genoemd worden in uw allerheiligste Sacrament?
Jesus. Mijn kind, weet ge wel, wat ge vraagt?
De ziel. Ja. Heer, dien Naam te kennen, dien uwe lievelingen aan dit Sacrament plegen te geven, en die het ons innig en steeds volmaakter doet kennen.
Jesus. Gij staat voor een Oceaan, mijn kind, en schijnt begeerig te zijn daarin uw peillood uit te laten!
De ziel. Neen, Heer; want ik weet het, rdie uw Majesteit doorvorschen wil, wordt verpletterd door de glorie.quot; Maar ik wil slechts U beter kennen, en ook in uw Naam een nieuwe stof ter overweging vinden.
Jesus. De geleerden zeiven hebben nog al de namen niet opgesomd, noch verklaard, die Mjj toekomen in dit heilig Geheim. Laat mijnen dierbaarsten vrienden die groote kennis over. Gij weet immers, wat ik tot de Chananeesche vrouw gezegd heb ; „Het is niet goed het brood dei-kinderen te nemen, en het den honden te geven.quot;
— 26(i —
/•(; stel. Ja toc)i, Heer; want ook do hondjes eten, onder de tafel, van do kmiraelen, die van de tafel der kinderen; hunner heeren, vallen.
Jesm. Mijn kind! - „groot is uw geloof; u geschiede, naar uwe begeerte.quot; Doch weet dan wel, dat de naam, in de 11. Schrift en bi) «wo II Vaders de natuur der zaak uitdrukt, dat gij er .lus ten overvloeae stof,voor uwe overweging in vinden kunt, dat gij nogthans in der eeuwigheid nooit de volkomen waarde van dit 11. Geheim
kunt begrijpen. . . . , ,
De zkl. Spreek dan. Heer! uw kind luistert,
en vestigt zijne oogen op uwe H. oogon en zijn
hart op uw H. Hart.
Jesus. Let dan, - in do eerste plaa.s, op deu persoon, die in dit 11. Geheim aanwezig is- Om dieswille heeft mijn l'aulus l,et genoemd: hd /it/chuuin en hloed des lleeven- , oi. j )• gt;' volgden de 11. Vaders, als zij zeggen of eenvoudig weg: hel liychuuin 'Ie* Heeren, of omstandiger omschreven; het Saenment. van het lim-haam en bloed des Herren, ot : hei u/fer - ot de vierivo van het liijchuain en hloed des Heet en. In dien zin spreekt mijn priester U toe, als gij ter 11. Tafel nadert: het Uychaam des ''f tra re. mee ziel; en evenzoo noemt zij liet 11. Sacramentsfeest: hel feest van hei Ugchaam des
quot;ih^zid. ü mijn Jesüs, hel is reeds genoeg! Want waar zal ik eindigen, als ik alleen wil ovei-we-'en : het Ugchaam en hloed van mijn Jesus. EiAlat altoos vereerigd met zijne beininncli.iko
ziel, en dat altoos vereenigd met zijne aanbiddelijke Godheid. Want eens gestorven, sterft Gij niet meer, maar leeft eeuwig in eindelooze glorie.
Het is dan hetzelfde beminnelijk ligchaatn, dat voor mij zooveel gedaan, zooveel geleden heeft ; hetzelfde aanbiddelijk bloed, dat voor mij op den kruisberg vloeiüe. Het is het ligchaam, ra» „den schoonste onder de kinderen der mensehen,quot; dat nu in glorie zit aan de regterhand des Vaders; dat ik eenmaal zal zien komen op do •wolken des hemels, met groote magt en heerlijkheid, dat het ligchaam van mijn toekomstigen Kegter is, en dat, zoo ik het lief heb, mij eens zal zalig maken, door zich te laten aanschouwen, zoo lang God God zal zijn.
Het is „dat bloed hetwelk in ons het levend en ademend beeld van onzepi koning hervormt; dat met zijne eeuwige stroomen onze ziel besproeit en vruchtbaar maakt; dat de duivelen op de vlugt drijft, de Engelen en den Heer der Engelen tot ons voert; dat bloed, de zaligheid onzer ziel, waardoor ze herschapen wordt, versierd, en ontvlamd, ja zuiverder dan het vuur, schitterender dan de zon quot; (H. Jo. Chnjs- hom. 83 in Mt.).
Pat ligchaam dus, uw ligchaam, Heere Jesus! eens door uwe en mijne Moeder Maria, zoo warm onder haar maagdelijk hart gedragen ; uw bloed, dat zoo dikwijls en zoo gaarne uwe heilige aderen voor mij ontvloeide; — uw ligchaam, dat zoo vele Heiligen door alle eeuwen vereerden,
IT.
ja soms mot de. oogcn zagen of aan hun hart mogten gevoelen, gelijk eertijds Simeon U op zijne heilige armen dioeg; uw bloed; dat op Golgotha's kruin tot den laatsten druppel gegeven, niet meer opgehouden heeft, op zinnebeeldige wijze, tooi' mij uw li- Hart te ontvloeijen;— uw ligclidam, dat ligchamelijk al de schatten der Godheid in zich bevat; uw bloed, dat de lospi'ijs en hot rantsoen voor mijne zonden is; — nw lignhaam, ook nu nog, hflaas ! door zoovele onwaardige schepselen met heiligschendende voeten vertreden ; uw bloed, ook thans nog, door zoovele ondankbare Christenen in een onrein hart ontvangen! O mijn Jesus ! ik weet het; Gij zijt goed, oneindig goed ; uw wezen is de goedheid zelve ; en toch blijft het mij een geheim, hoe (iij zoo goed kunt zijn.
Jesus. Pat Geheim zal ook eeuwig blijven. Het leore u echter met hoeveel reden een tal van andere namen uit de eerste benaming gevloeid zijn. In het Oude Verbond gaf ik het Heilig der Heiligen, (dat is : het Allerheiligste) waarin het heiligste van Israël: de Arke, de roede van Aiiron, het Manna, de tifelen der wet, bewaard werden, en waar ,, Gods glorié boven de Arke op bijzondere wijze rustte. Dien naam heeft men overgenomen, en teregt op vele wijzen.
Daarom noemt men dit Sacrament: hei Sacrament der Sacramenten, hel Geheim der geheimen, de volmaaktheid der rohnaaldheden; evenzoo: het Heilige des li eer en, het Heilig der Heiligen,
de hoogste volkomenheid eau alle Sacramenten.'' Het zegt alles in zooverre hetzelfde, als er de hoogste heiligheid en volmaaktheid door uitgedrukt worden. Van daar ook de o-ewone benaming: het heiluj Sacrament, als waren de andere Sacramenten, bronnen van heiligheid, niet heilig in vergelijking met dit. Eveneens heet het: het aanbiddelijk Sacrament, ook wel: het allerheiligste Sacrament, en doorgaans, wat u 't krachtigst zijn grootheid leert, kortweg : Het Allerheiliyste; elders, het Hoogwaanliyste of ook nog : het Hoogste Goed. Ja, soms gaat men zoover in de benoeming van dit overigens in uwe taal, o mensch, niet te benoemen Geheim, dat men het eenvoudig noemt: Het Sacrament ; als waren de andere Sacramenten, die toch hemelsche stroom en van genade bevatten, geen Sacramenten in vergelijking bij dit. „De andere Sacramenten hebben dan ook slechts de kracht ter heiligmaking dan, wanneer men ze ontvangt. In dit aanbiddelijk Sacrament is de Gever der heiligheid icgenwoor-dig, aleer men het ontvangt. In de andere Sacramenten, — zoo vervolgt te regt het Concilie van Trente (Sess. 13) rdeelt Jesus de genade mede, die uit Hem als uit eene bron uitstroomt; in dit beminnelijk geheim geeft Hij zich zeiven, de Bron aller genaden, zelfstandiglij k quot; —Hoe mijne Bruid, de H. Kerk er nog bijvoegt : Arcana! Mij ster ia : Het Verborgene, flet Geheim, hebt gij vroeger reeds overwogen. Zie nu zelf, ot gij het vatten kunt.
De ziel. Hoe zou ik het vatten, Allerheiligste !
— 270 —
Jesus! ik wil veeleer luisteren naar U, en in stilte U vereeren en aanbidden. —
Jestis. Luister dan verder ! Er zijn toch ook namen, die ontleent zijn aan de gedaanten waaronder ik tegenwoordig ben en zoo, als aan de sluijers, die mij voor uw oog verbergen Hiertoe behoort in de eerste plaats : Het brood, zoo als Paulus u leert (1 Cor. X- 16) en, overdragtelijk, de kelk Doch let wèl op, hoe uw H. Leeraars dit Brood beschreven hebben. Zij noemen het : hemelsch Brood, geheimzinnig brood, 's Heeren Brood, Brood van Christus- Verder : het alles overtreffend Hrood der zielen, het dagelijksch Brood, het hrood der Engelen, het heilig Brood des levens (en de kelk des heils.) De reden dezer benaming ligt bloot, daar ik immers onder de gedaante van Brood tegenwoordig ben, en mij zeiven geef tot voedsel der ziel. Andere namen, als voedsel, maaltijd, avondmaal, voegen er slechts bÜ dat er overeenkomst met een gastmaal bestaat. Andere, zoo als gave, heilige offergave herinneren, dat oudtijds de geloovigen het brood als offergave aanbragten, en dat deze gave alle gaven te boven gaat.
Er zijn verder namen, ontleend aan de handeling des offeraars. Zulken zijn ; De zegen, of zegening, ook mijstieke zegen, en kelk der zegening. Die zegen ziet op God, in zooverre zij in een gebed bestaat; doch ook op de zaak, in zooverre Jesus' magt de zelfstandigheids-verandering te weeg brengt. Hiertoe behoort de naam van: Eucharistie, dat is, ten eerste dankzegging, wijl
Ik al dankzeggende dit Geheim heb ingesteld, en wijl het het beste middel is, om God te bedanken ; dat is ten tweede; goede genade, wijl dit Sacrament de genade geeft, de Bron der genade bevat, tot het eeuwig leven der genade geleidt. De namen : Communie, het (n eken des broods, de offerande -verstaat gij van zelf.
De ziel. Maar mijn Jesus, waar zal ik eindigen, als ik dit alles moet overwegen ?
Jesus. In den hemel. Luister thans. Andere namen zijn genomen van de plaats der instelling of opoffering, zoo als : de tal el des Heer en (1. Cor. 10, 21); het Sacrament des Altaars; het liefdemaal {Agape). Anderen van de personen die het H. Sacrament ontvangen, bij voorbeeld : vergadering, verzameling, vereeniging (Synaxis), (Collecta), wijl de Christenen zich vergaderen om aan de H. ïafel deel te nemen (1. Cor. XI. 10), en wijl ze aldus met Christus en onder elkander verbonden worden, als de ledematen met het hoofd (1. Cor. X. 17), zoo als de H. Augustinus u leert: „o Sacrament van godsvrucht! o zegel der waarheid ! o band van liefde!quot; In denzelfden zin zult gij lezen van : het Sacrament der geloo' vigen, daar de ongeloovigen werden uitgesloten; en van di Communie, als het regt der geloovigen op dit Sacrament ; en van het breken des broods, dat natuurlijk de uitdeeling vooronderstelt. — Weer anderen namen zijn ontleend aan de uitwerksels van dit H. Sacrament. Zoo vindt gij : het Sacrament der genade, de heüwerkende genade, en ook wel in dien zin: de Eucharistie, de
— 272 —
Communie, de vrede, de liefde, —- en vooral nog de Teerspijs (viaticum). Want wordt dit laatste ook van andere Sacramenten gebezigd, het geldt bovenal van dit H. Sacrament, „dewijl het een voorsmaak van het genot Gods in 't vaderland geeft, en ons den weg schenkt om er te komen.quot; (H. Thom.).
Hebt ge nog meer noodig, lees dan de gebeden der H. Kerk, waarin gij telkens nieuwe namen voor de heilieje gaven, de henielsche iafel, het wondervol Sacrament vinden zult. Doch zeg me nu liever, welke naam u het meest heeft getroffen, en dien gij het liefst voor uwe beschouwing wilt uitkiezen ?
De ziel. De liefde, o Jesus! dat ééne woord, dat (jij als met opzet in 't voorbijgaan scheent aan te duiden, — de liefde ! dat zegt mij alles ; en ik weet, dat men dien naam nog versterkt heeft door te zeggen : Avior amorum, de liefde der liefden. Dien wil ik houden !
Jesus. Eu kunt gij niet dienzelfden naam op eene nog hartelijker wijze voor u uitdrukken ?
De ziel. Leer mij dat, o mijne Liefde, want Gij zijt nooit genoeg bemind.
Jesus- Zeg dan : het Sacrament des harten.
De ziel. O ja, beminnelijke Liefde ! nu begrijp ik U- Die naam zal mij alles in eens zeggen. Hij beteekent: hot Sacrament van uw Hart, het Sacrament van mijn hart, het Sacrament van alle harten. quot;Want het hart zegt liefde; en het Sacrament des harten zal ons dus in eens : den Magneet der harten, het middelpunt der harten.
— 273 —
liet brandpunt aller harten, in het hart en voor den geest brengen. Het Sacrament der harten is de Liefde der liefde.
Jtsus. En teregt zoo, mijn kind. Daarom heb ik van ouds laten vooi-spellen : „zij zullen eten, en hunne harten zullen in eeuwigheid leven.quot; (Ps. 21). Daarom zeide ik reeds van den voor-afbeeldenden Tempel des Ouden Verbords ; „hier zullen mijne oogen, en hier zal mijn Hart zijn ten allen dage.quot; Daarna liet ik wijzen op mijn doorstoken hart, als op de bron van genaden en zegen. En toen de tijd gekomen was, liet ik eerst den leerling der liefde aan mijn Hart rusten, stelde het H. Sacrament in onder de gedaante van brood, „dat het hart versterkt,quot; en van wijn, „dat het hart vervrolijktquot; (volgens de Schrift), en stortte eindelijk uit mijn geopend Hart bloed en water, mede ter afbeelding van dit Sacrament. Hoe ik later aan mijne Heiligen mij in dit Sacrament heb vertoond, en wat ik hun toen nopens dit geheim mijns Harten heb medegedeeld, is u bekend. Zorg gij nu mij lief te hebben, en vooral in dit Sacrament des Harten mij in der eeuwigheid niet te vergeten.
De ziel. O Jesus ! Jesus ! Waar berg ik mij van rouwe ! Wat is mijn hart bij het uwe vergeleken ? — En nog heb ik het geweigerd. Wat is mijne liefde bij uwe liefde ? En toch ben ik nog traag. O lieve, en allerliefderijkste en beminnelijkste Jesus, Gij hebt mij nu uwen Naam doen kennen, geef mij nu ook, dat ik dien be-minne ! Kan ik U hier niet beminnen, laat mij dan sterven ; ma ir beminnen wil ik U.
— 274 —
Uw Naam ? — o, Sacrament des harten !
Wat zou liet anders zijn,
Mijn Jesus, die, na zooveel smarten,
U geeft in brood en wijn;
In brood en wijn, niet in hun wezen.
Maar slechts gedaante en schijn,
Maar toch met opzet uitgelezen
Om 't hartenbrood te zijn.
In brood, om alle hart te sterken,
In wijn, die alle hart verblijdt, In 't wonder uwer wonderwerken,
quot;Waarin Gij zelf ons voedsel zijt. Ons voedsel, 't hartevoedscl, Heero,
quot;Waarachtig spijs, waarachtig drank, Ten einde U hart bij hart vereere.
Met eeuwge liefde en eeuwgen dank-Ons voedsel, 't voedsel onzer zielen,
O Sacrament van Jesus Hart!
Die voor uw Godshart nederknielen
In liefde's lust en liefde's smart. Ons voedsel, Sacrament der harten !
L'er Liefde Liefde en Liefdebron, Die ons haar Manna geeft in smarten,
In 'sljjdens nacht haar Liefdezon.
Zoo is 't mijn lust U 't hoogst te roemen,
Die alles voor ons allen werd,
En vind ik 't zaligst U te noemen O Heilig Sacrament van 't Hart.
275 —
O onbevlekt en boven al het geschapene uitschitterend Hart van Maria! hoe zal ik ook voor U namen genoeg vinden, om U te loven en te prijzen ? Gij zijt de Spiegel van het Hart Gods, een Paradijs van alle deugden, het Firmament der beschouwing, de Sterrenhemel dei-hemelen, het Model der onschuld, de regel van hei geduld, de Troon der waarheid, de Kroon der getrouwheid, het wonder der liefde, het Gesternte der minnenden, het onbegrepen Boek van het goddelijk woord, het Gedenkboek der Evangelisten, do Boekerij der Apostelen, het eeuwig Evangelie, — en o met nog hoeveel meer namen door uwe getrouwe dienaren genoemd en vereerd. Doch wat zeggen nog die namen weinig in vergelijking met hetgeen Gij zijt. Neen, den volmaakten Naam van uw goddelijken Zoon kunnen wij niet vinden ; en zoo lang wij dien niet hebben, hoe zullen wij U volmaaktelijk noemen, o Moeder van dien goddelijken Zoon ? Regeer dus, heersch en zegevier wegens onze ongenoegzaamheid zelve. Heersch met uwen Jesus over mijn hart, over alle harten. Regeer als Koningin eu Moeder van den God der geheimen. Doe Hom zelven in onze harten heerschen. En zorg, o Hart onzer Moeder, dat wij eens eeuwig met Hom heerschen in den hemel.
Oefening. Doe een akt van aanbidding en dankzegging. De geestelijke Communie.
Denkspheuk. rl)e Almagtige is mijn Naam.quot;
Met opgave der hoofdpunten ter verdere overweging.
Blad/,.
Aan Fhiloihea. Dat de ziel zelve tot Jesus' Hart moet spreken, en Jesus' hooren spreken. AVaarom . . 9
Onderrigting nopens het bezoek aan Jesus' Hart . . 10
I. AVat is een bezoek? liet ligt in den aard van 's mensehen liart. Het wil le gemeenzamen omgang met een vriend; 2e wederzijdsche mededeelhuj van hulp,
raad of troost; 8e in één woord: liefde......10
II. De voortreffelijkheid van het Bezoek aan Jesus gebragt. Het munt boven alles uit le door de genaak-baarheid, van den Bezochte (door de gemakkelijkheid van het bezoek) ; 2e door het uitstekend voordeel — van hulp, raad en troost; 3e door de zekerheid der gunsten
en genaden, die het medebrengt..... . . 16
Hl. Bijzondere beweegredenen om Jesus te bezoeken; le van Jesus' zijde: Hij is hier uit louter liefde tot ons; 2e van den kant der mensehen. Zij vergeten hunnen liefderijken God; 3e van onzen kant. Wij hebben aan alles behoefte, en kunnen hier alles vinden.....23
— 278 —
Bladk.
IV. De wijze om dit Bezoek te brengen ; zij vereischt le een goede voorbereiding. Denk tot AVien gij gaat; 2e een of ander middel om tijdens liet Bezoek goed bezig te zijn, b. v. de overweging: 3e aan het slot de vernieuwing der aandacht en algeheele opoffering van
zijn werk aan Jesus............28
J)e Geestelijke Communie. Wat zij is, — en hoe
hoogst nuttig...............38
Oefening der geestelijke Communie.......39
i. //God en ik.quot; Dat is : ik moet zoo leven, alsof God. en ik alleen bestonden (H Ter.). God en ik zijn hier op bijzondere wijze met elkander bezig. Dus: akten van geloof en aanbidding. Jesus is hier uit liefde. Wie is Hij ? Voor mij is Hij hier. Dit woord is hard, voor den ongeloovige, ligtzinnige. Waarom V . . 41
Aan Maria, — om Jesus te kennen, en alleen te zoeken.................47
II. Het Hart Gods. Dat Hart is hier le wijl hier zijn schat is; 2e wijl Gods Hart dit Sacrament heeft uilgevonden, en gegeven; 3e dewijl Jesus de devotie tot zijn H Hart met die tot het li. Sacrament ten naauwste heeft verbonden . .............49
Aan Mariat — om bij en door haar hart Jesus' Hart te vinden...... .........54
III. Hart met hart. Ons hart moet hier bij Jesus' Hart wonen, want le ons hart zoekt een waar vriendenhart ; 2e Het zoekt gemeenzaam verkeer, om troost,
hulp en eer te geven en te ontvangen; 3e Jesus' Hart
is de zaligheid van het onze. . , ......56
Aan Maria, — ten einde door haar met Jesus één van harte te zijn......\......62
IV. De Godslamp, een beeld van het Hart van Jesus en het onze. le geeft licht en warmte; 2e een 0pstijgende vlam; 3e een altoosbrandend vuur. en wijst
ons den weg naar Jesus' Hart.........64
— 279 —
Blad/,.
Aan Maria, om voor Jesus te mogen branden en
lichten.................
V. Steuk als de dood, is de liefde van den levenden God, die /.icli vertoont onder den schijn des doods, en als beroofd van alle leven, om mijn hart des te krachtiger
te trekken, en daarin volkomener te leven.....71
Aan Maria, om eenc krachtige liefde voor Jesns te verwerven.......... .....^1
VI. De Bron des levens. Ie Wijl Jesus' Hart alle wijsheid bezit; alle genaden bevat; 3e door het geloof al zijn schatten laat genieten.......78
Aan Maria, om uit Jesus' Hart alle heil te mogen
drinken. . . . ,............84
Vil. Het Hart over 't Hart. ons onderngtend le bij de instelling van het H. Sacrament; 2e op het
kruis , en 3e na zijn verrijzenis........86
Aan Maria, om door haar ons hart aan Jesus te
offeren.............. ' quot; ' ^
VIII De Zon. le Zij schittert onophoudelijk; 2e verspreidt overal haar licht; 3e blinkt uit boven alle sterren; 4e werkt voor goeden en kwaden; 5e is een
wondervol maaksel des Allerhoogsten.......93
Aan Maria, om in Jesus' Hart, al ons licht te vinden. 99
IX. Ons Paradijs, is Jesus in het H. Sacrament, le als de Bron aller genaden ; 2e de lusthof onzer ziel,
3e de Boom des levens ; 4e onze zegenrijke rustplaats . 101 Aan Maria, om bij Jesus ons Paradijs te vinden . . 107
X. Het zwijgend Hart leert le de overmaat zijner liefde ; 2e de voortreffelijkste deugden ; 3e de taal van
het Hart Gods............ • • 109
Aan Maria, om Jesus' stem te hooren in zijn zwijgen 114
XI. Altoos dezelfde, le in alle eeuwen; 2e op alle plaatsen; 3e bij al de Heiligen.......116
Aan Maria, om even als zij denzelfden Jesus te vereeren................
XII. Jesus' oogen, le zijn de spiegel van zijn Hart; 2e zien ons aan gelijk eenmaal Petrus ; 3e zagen veel smart en weenden, doch zien ook met lust op hen die Jesus dienen...............
— 280 —
Bladz.
Aan 2[aria, om door Jesns oogen een blik op zijn Hart te slaan..............129
XIII. J)e Kniebuiging, een middel le om Jesus te eeren; 2e te aanbidden ; 3e ons ootmoedig tot zijn goddelijk Hart te wenden ...... ^.....131
Aan Maria, om met haar eerbiedig voor Jesus te knielen...........^.....235
XIV. Jesus' klagtex, dat Hij zoovele eeuwen reeds met ons is, en nog zoo weinig gekend wordt, le door
mij ; 2e door zoovelen; 3e in de grootste zijner gaven . 138
Aan Maria, om onzen Schat in het 11 Sacrament te kennen . , .......... . , 143
XV. De !Morgenster le schittert liefelijk aan den hemel, boven de andere sterren; 2e verspreidt een zacht licht voor den dwalenden wandelaar; 3e wijst op het aanbrekend licht..................145
Aan Maria, om de hemelsche Morgenster te volgen . 150
XVI. Onze Geneesheer is le hier gekomen om te genezen; 2e Hij heelt alle magt; 3e wil echter, dat wij onze kwalen bloot leggen, op Hem vertrouwen, en dankbaar zijn .... ........ . 153
Aan Maria, om van Jesus genezing te verwerven . 158
XVII. De goede Herder le kent zijne schapen; 2e weidt en bewaakt hen; 3e zoekt de dwalenden op •
4e geelt zijn leven voor zijne schapen.......159
Aan Maria, om een getrouw schaapje van Jesus'
kudde te zijn.........'.....105
XV111 Mijn Gids le verlaat mij nooit; 2e wijst mij den besten en veiligsten weg; 3e beschermt mij op
al mijn togten..............166
Aan Maria, om Jesus altoos te volgen.....171
XIX. Mijn God ex mux al is Jesus in het H. Sacrament als gevende le de Bron aller genaden; 2e den grootsten aller schatten; 3e zich zeiven, onzen eeuwigen
Aan Maria, om in Jesus alles te vinden . . . 179 XX Oxze Vriend die le ons goddelijk iief heeft; 2e ons al zijn schatten mededeelt; 3e altoos met ons blijft, om ons te steunen en te troosten . . .180
Aan Maria., om Jesus' vriendschap nooit te verliezen. 187
— 281 —
Bladz.
XXI. Het vuur is mede Jesus' Hart, als een zinnebeeld le van Gods glorie; ?-e van Gods magt;
3e van Gods kennis; 4e van Gods liefde.....188
Jan Maria, om door dit vuur ontvlamd te worden . 193
XXII. Onze Hoogepriester, die le voor ons is aangesteld door God; 2e getrouw in alles; 3e voor ons offert en bidt, boven alle Hoogepriesters magtig en goed. 195
Aan Maria, ten einde Jesus' tussehenkoinst te verdienen ........................ 201
XXIII. Onze Broeder, le in het H. Geheim der Mensehwording deelachtig geworden aan onze natuur; 2e in liet II. Sacrament ons deelachtig makend aan de
203 209
zijne...................
Aan Maria, om een waardige Broeder van Jesus te
zijn..................
XXIV. Het Geheim ledoor niemand te doorgronden; 2e door Jesus' Hart uitgevonden; 3e om geheel ons hart
als offer te vragen . . ..........211
Aau Maria, om een levendig geloof en vaste hoop . 219
XXV. Onze reisgezel. Jesus' Hart in het H. Sacrament le maakt ons den weg ten hemel aangenaam;
2e troost ons voortdurend, beschermt ons in alle gevaren. 221
Aan Maria, om met Jesus en haar steeds voort te gaan op den weg der deugd . ........ 227
XXVI. De avond, le een beeld van onzen laatsten dag, door Jesus' Hart verlicht; 2 e een beeld van al ons lijden, door Jesus' tegenwoordigheid verzoet .... 229
Aan Maria, opdat Jesus altoos met ons blijve. . . 234
XXVII. Het xi an na le daalt uit den hemel; 2e is het Brood der Engelen; 3e gegeven zonder moeite van onzen kant; 4e alle zoetheid in zich hebbend; 5e het werd gegeven in de Woestijn, bewaard in de Arke, een teeken van tegenspraak...........236
Aan Maria, om Gods Maijna te genieten .... 244
XXVIII. Oxs jNIanna (vervolg) le is voor de ziel; 2e van alle volken; 3e voor het bovennatuurlijk leven ; 4c een waarlijk levend Brood, den hemel op aarde brengend en een onderpand der eeuwige vreugden. . . 24(5
Aan Maria, om het -Manna Gods te smaken . . . 253
XXIX. Onzjv vkede, is Jesus Ie als de Vredevorst
~ 282 —
Bladz.
voorspeld ; 2e zelf onze vrede genoemd ; 3e overal, vooral
in ons hart den vrede stichtend.........255
Aan Mat ia, om den vrede van Jesns' Hart te vinden. 26ö XXX. Zijn Naam is wondervol, ook en wel bij zonder in het H. Sacrament. Al diens namen zijn leerrijk, en als in eens zamen te vatten in den naam van Sacrament
des Harten, dat is: der liefde.........265
Aan Maria, om Jesus' Naam en Namen steeds te kennen en te eeren.............275