-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

I

Pj niimimiiiiiiiiifUMimiiiiiiiniiniiiiiimimiiiimiiiiiiiiimiimmiiiimimiMimiiiiimiiiiuimiimiimKiMiimiimmiiiiiiiiiiiiiimiiniMiimMiiiiiiiiiiiiimiiin

EEN VERHAAL

voor Roomschen en niet-Roomschen.

Uif het Spaansch vertaald

DOOR BEN ONGENOEMDE.

MANUEL MATAMOROS.

W. H. ZURICH. — DOETINCHEM.

= lllllllllilllillllllllllli:

ciiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiMiniiiiiitiiiiiiiiiiiij

f amp; (s 6

-ocr page 4-
-ocr page 5-

ANDREAS DUNN.

een verhaal

VOOR ROOMSGHEN EN NIET-ROOMSCIFEN.

UIT HET SPAANSCH VERTAALD

DOOR EEN ONGENOEMDE.

MET EENE AANBEVELENDE VOORREDE VAN

MANUEL MATAMOROS.

-—«•

Doetinciiem , W. H. ZURICH.

«BUQTMEËR *€D. HWT.


-ocr page 6-
-ocr page 7-

VOORREDE.

Het is mij eene aangename taak een woordje te voegen lij een herdruk van dit werkje^ eenige jaren geleden uit htt Spaanseh vertaald.

Moge ANDREAS DUNN in veler handen , vooral van Rooni-schen komen en hij het lezen er van veler oogen open gaan voor de waarheid.

Het zou den belangloozen uitgever en mij, de vertaalster, tot groote voldoening strekken.

IV.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

BRIEF van den heer Manuel Matamoros aan de Vertaalster.

Geëerde en Geliefde Zuster!

Uw denkbeeld om het geschrift^ genaamd Andreas Dunn, in het Iwllandsch te vertalen, heeft mij zeer verblijd. Moeilijk zou men een werkje kunnen vinden, dat, bestemd zijnde om dwalingen te bestrijden en te vernietigen , te gelijkertijd zooveel nut aan de ziel doet, door haar de groote gave en het heerlijke voorrecht van de genade door onzen Heer Jezus Christus te doen gevoelen.

Door eene troostvolle ondervinding kan ik zeggen, dat dit dierbare geschrift, in der tijd den voornamen grondslag tot mijne overtuiging gelegd heeft; en evenwel is het mij niet alleen hierin tot nut geweest, maar ook door mij aan te wijzen dat dit werk niet volmaakt kon zijn zonder mijne bekeering tot den Heer. Later zag ik de menigte dit werkje lezen tnei zulk een geestdrift en met ztdke heerlijke uitkomsten, dat ik niet kon nalaten de hoop ie uiten, dat het dezelfde vruchten mocht opleveren voor het HollandscJie volk, aan hetwelk ik mij veroorloof de lezing er van aan te bevelen. Wetende dat gij aan deze uitgave werkt, voel ik mij gedrongen er u geluk mede te wenschen , terwijl ik den Heer smeek Zijnen onschatbaren zegen op uwen ijver en op dit werk des geloofs, dat Hij u toevertrouwd heeft, te laten rusten.

Geloof mij als altijd met den diep sten eerbied, uw broeder in onzen Heer Jezus Christus

M. MATAMOROS.

Pan, Jan. 186G.

-ocr page 10-

Honorable y querida hermana,

Vueslra idea dc traducir al Hoiandes el iratado Andres Dunn , me alegra infinite. Dificilmentc he podido encontrar otro tratado que en su calidad dc controversial al destruir el error deja tanto de saludable al alma haciendo sentir los alios doncs, los helios beneficios de la gracia que es en Crista Scnor nuestro.

Por una consoladora esperiencia puedo deciros que cse querido tratado ha sido en su dia una base potente para mi convenci-micnto, y sin embargo, no solo para esto me fue util sino para indie arme que la obra no era completa sino convcrticn-dome al Scnor. Mas tarda he podido contemplar a las mases leer cse tradado con un entusias/no, con una avida tal y con tan bellos rcsultados, que hoy no pucdo menos de espcrar ig-nales beneficios en el pueblo hoiandes a quien me atrevo a re-comendar su lectura.

At saber que trabaja vdpara su publicacion yo no puedo maws de felicitaros a la ves que sup lie o al Scnor col mo de sus mas precioses vcndiciones vucstro cclo, y cste obra de fc que El le ha encomendado-

Sin mas que da. de vd como siempre con el mas prof undo respeto

Su humilde hermano en el Senor, MANUEL MATAMOROS.

Pau, En0. G/866.

-ocr page 11-

ANDREAS DUNN.j MBLIOTHEfHC - I HGD. H£RJ.

HOOFDSTUK i. --—

Andreas begint twijfelingen omtrent zijn godsdienst te gevoelen. Hij heeft een gesprek daarover met den Pastoor, en koopt zich een Nieuw Testament.

Andreas Duntn was in Ierland geboren; hij beleed den roomschen godsdienst en had den ouderdom van veertig jaren bereikt. Hij geloofde, even als al zijne kennissen, alles wat hem door de geestelijken geleerd werd. Met een goed verstand begaafd, gebruikte hij zijne talenten alleen in den dienst der wereld , tot dat hij, op den zoo even vermelden leeftijd gekomen, begon na te denken over de hoofdsom van den godsdienst, en in te zien hoe onkundig hij hierin was.

Dit bracht hem tot het besluit, om grondig te onderzoeken welke zijne overtuiging was aangaande die dingen waarvan de zaligheid zijner ziel afhing.

Tot dat einde begat hij zich tot Pater Domingo , den pastoor der gemeente, en zeide , dat hij met zijne goedkeuring een gesprek met hem verlangde te hebben,

«Wel,» vroeg deze «waarin kan ik u van dienst zijn?»

«Ik dacht,» zeide Andreas, «dat, hoewel ik zeer goed mijne rekeningen kan opmaken, en even goed als een ander over allerlei onderwerpen, die mij voorkomen, spreken kan, en van den godsdienst zooveel weet, om te onderscheiden wat aan een christen past, het toch wenschelijk zou zijn, dat uw Wel Eerw. mij leerdet, hoe ik die kennis verkrijgen kan welke mij ontbreekt.»

«Wat zou dat kunnen zijn?» vroeg de pastoor. «Nimmer onttrekt gij u aan de mis of aan de biecht; daarenboven zijt gij een braaf mensch; wat wilt gij meer ?»

«Ik moet bekennen, heer pastoor, dat zoo iemand mij vraagt waarom ik roomsch ben, ik er geen andere reden

-ocr page 12-

8

voor geven kan , dan omdat mijne ouders het voor mij geweest zijn; en die reden is, dunkt mij , waarlijk weinig voldoende. »

«Maar, weet gij niet andreas,» antwoordde de pastoor, «dat gij behoort tot de Heilige moeder de Kerk, dat er geene andere ware kerk is buiten haar, en dat allen die niet tot haar behooren , ketters zijn , die zonder twijfel voor eeuwig verdoemd worden ?»

«Ditzelfde heb ik u verscheidene malen in de kerk hoo-ren zeggen; maar zoo het u niet lastig is, zal het mij aangenaam zijn te vernemen hoe u dit alles weet.»

«Andreas, gij zijt de eerste mijner gemeenteleden, die den moed hebt mij dergelijke vraag te doen , en ik weet niet hoe gij dit durft te beproeven. Evenwel is het niet moeielijk li te antwoorden. Het is zoo omdat de kerk het zegt.»

Andreas was met dit korte antwoord niet voldaan, en zeide , dat hij had hooren beweren door menschen van meer bekwaamheid dan hij, dat niemand getuigen in zijne eigene zaak kon zijn, en daarom verstoutte hij zich te vragen, hoe men weten kon dat de kerk de waarheid sprak ?

Schoorvoetend zeide pater Domingo, die reeds warm begon te worden: sWeet gij niet dat het twisten met de kerk, als of zij kon dwalen of zich vergissen , bijna gelijk staat met lasteren tegen den Heiligen Geest?quot;

Op het hooren dezer woorden ontstelde andreas een weinig; doch spoedig bijkomende, vervolgde hij: —j-Het zij mij veroorloofd u te vragen : hoe men zoo zeker is dat de kerk niet kan dwalen ? Want u zult bekennen dat het niet onredelijk is een weinig onbescheiden te zijn, als er zoo veel te verliezen, of te winnen is.quot;

De Pater sprak dit op een zegevierenden toon tegen; sDaar gij met uw vragen wilt voortgaan, zoo weet, dat de Heer Jezus Christus beloofd heeft, dat Hij met Zijne kerk zou zijn tot aan het einde der wereld, zoo dat dus de kerk niet kan.....quot;

iGoed, goed,quot; riep andreas uit, »dat is juist wat ik wensch te weten , en zoo u mij de gunst wilt bewijzen dit punt voor mij op te helderen, dan zal ik voor altijd voldaan zijn.quot;

De goede pater was reeds gerust gesteld , daar hij geloofde

-ocr page 13-

9

met zeer weinig moeite van de zaak te zullen atkomen. Hij zeide, dat die belofte van Jezus Christus te vinden was in het laatste vers van het laatste hoofdstuk van hst Ev. van Mattheus, en daar hij die woorden van buiten kende, begon hij ze in het latijn op te zeggen.

«Zonder twijfel is dit alles zeer schoon en zeer heilig,quot; zeide andreas; »maar u verschoone mij, ik versta geen woord van hetgeen door u gezegd is.quot;

«Dat weet ik,quot; antwoordde de pastoor, jvoor het welzijn onzer kudde hebben wij ons de macht voorbehouden om enkele gedeelten der Heilige Schrift te verklaren zoo als de kerk deze uitgelegd heeft.quot;

«Ik zou zoo gaarne zien,quot; zeide andreas , »dat gij mij eene uitlegging gaaft van deze schoone en geleerde woorden.quot;

»Zij willen zeggen, andreas, dat Jezus Christus beloofd heeft, tot aan het einde der wereld te zullen zijn met elk concilie, dat de Paus bijeen zal roepen; dat elk concilie , aldus bijeengeroepen, onfeilbaar zal zijn, dat wil zeggen, niet zal kunnen dwalen; en dat derhalve een ieder, die deze uitspraak zou durven betwisten, gestraft zal worden als een ketter, en dat zijne ziel in de eeuwige pijn zal komen.quot;

sis het mogelijk!quot; riep andreas verwonderd uit, gt;; dat dit alles begrepen zij in den korten volzin, die door u zoo even aangehaald is!quot;

üja, zeg ik u, en nog veel meer, gelijk gij zien zoudt, zoo ik. mij den tijd wilde gunnen om u alles uit te leggen. Met dit gedeelte der Schrift kunnen wij allen doen verstommen , die wanen geleerd te zijn in zaken betreffende den godsdienst, zoo dat zij geen woorden tot hunne verdediging meer vinden.quot;

sik meen dat u gezegd heeft, dat het eene aanhaling is uit het Evangelie van den heiligen Mattheus. Ik weet dat Mattheus een voornaam heilige geweest is , en zonder twijfel is zijn Evangelie goed; maar ik wensch wel te weten wat eigenlijk het Evangelie van Mattheus is.quot;

»Wel andreas, wat zijt gij een lastige vrager geworden! Indien gij zoo voortgaat, dan zal ik op al uwe vragen in één dag niet kunnen antwoorden. Het Evangelie van Mattheus is dat gedeelte van het Nieuwe Testament, dat door dien Apostel geschreven is,quot;

-ocr page 14-

io

jLaat het u niet lastig zijn, ik wilde alleen maar vragen wat het Nieuwe Testament is?quot;

Over deze vraag ontstelde de goede pater een weinig, en antwoordde droog weg: sHet is dat deel der goddelijke openbaring, dat de geschiedenis van het leven en sterven van Jezus Christus behelst, als ook Zijne leer en die zijner Apostelen.quot;

«Is het mogelijk!quot; riep andreas uit. «Dan zou ik mij zeer kunnen verlustigen in het lezen van dat Testament. Zeg mij, Eerw. Heer, waar ik het koopen kan; want ik wil gaarne dagelijks van mijn dagloon iets bezuinigen, om het in mijn bezit te hebben. Doch ik herinner mij u zoo even te hebben hooren zeggen, dat het in eene vreemde taal geschreven is. Hoe jammer dat het niet vertaald is tot zegen van ons arme lieden! Zoo ik wist dat ik de taal waarin het geschreven is kon leeren, dan zou ik eiken dag eenige uren aan die studie toewijden, en een deel van mijn werk er aan opofferen, om het woord van God te kunnen lezen.quot;

Pater dominüo wilde hem niet terecht wijzen, en zeide hem ook niet, dat hij voor vijf stuivers eene goede vertaling van het N. T. koopen kon , maar wel dat hij dwaas was, en hij beval hem naar zijn werk te gaan en zich niet in te laten met dingen, die veel te diep waren voor zijn verstand. Het scheen andreas toe dat de geestelijke hem niet met zoo veel bitterheid had behooren af te wijzen; evenwel, gewoon zijnde te gehoorzamen, verliet hij den pater en ging naar huis, terwijl hij over het gesprokene nadacht.

Maar altijd bleef andreas naar een Nieuw Testament verlangen. Hij sprak bij zich zeiven; »Hoe aangenaam moet het zijn de geschiedenis van Jezus Christus te lezen, en hoe nuttig tevens met Zijne leer bekend te worden, die in hetzelfde boek uitgedrukt staat.quot;

Deze begeerte naar het Woord Gods groeide steeds aan , en hij droomde zelfs des nachts dat hij een N. T. bezat.

Andreas was een daglooner. Toen hij nog een kind was had hij leeren lezen en schrijven , en daar hij een goed geheugen had , las en schreef hij redelijk goed. Hij werkte bij een heer in de buurt, die wel over hem voldaan was. De echtgenoot van dien heer was zeer weldadig; in de twee laatste jaren toen de oogst misluk*' was, wist zij de armen

-ocr page 15-

11

met zoo veel zorg te hulp te komen, dat velen haar het leven te danken hadden, daar zij zonder haar, door het gebruik van slecht voedsel, zich ziekten op den hals zouden gehaald hebben. Maar hare hulp bepaalde zich niet tot tijdelijke; zij bedacht ook de zielen, die voor eeuwig te behouden of te verliezen zijn; en als zij de zieken en de armen ging bezoeken, had zij de gewoonte hen door eenige weinige woorden te wijzen op de noodzakelijkheid van ernstig aan hun eeuwig behoud te denken.

In dien tijd was het dat die dame Nieuwe Testamenten begon te koopen en ze gratis te verspreiden onder de armen dier gemeente, zonder onderscheid van godsdienst, geloo-vende met recht, dat al ware het ook dat zij er geen zegen uit trokken, niemand er evenwel schade door lijden zou. Pater Domingo zou zich geschaamd hebben een enkel woord tegen zooveel goede werken te spreken; maar, om de waarheid te zeggen , hij had liever gewenscht dat die dame geene giften van dien aard gedaan had.

Op zekeren dag. toen Andreas alleen aan het dorschen was , kwam de goede dame zijne woning binnen , om naar een zijner kinderen te vragen, dat ziek geweest was. Na eenige woordenwisseling vroeg zij hem , of hij een Nieuw Testament bezat? Hij antwoordde; neen; en voegde er bij, dat hij niet alleen zeer wenschte er een te bezitten, maar vooral het te kunnen lezen en verstaan.

«Hoe?» vroeg zij, «kunt gij niet lezenr»

«Ja, Mevrouw , ik kan wel lezen, maar alleen het Engelsch : ik versta geene andere taal.»

«Wel nu,» zeide zij, «dit boek is in het Engelsch.»

Het hart van Andreas sprong op van vreugde. «Dat is juist wat ik begeer,» sprak hij. «Heeft Mevrouw er een dat mij zou passen ?»

Zonder een oogenblik te verliezen, ging zij naar huis, haalde een exemplaar van het heilige boek, en gaf het aan Andreas, die het met veel vreugde ontving. Hij legde het boek weg, totdat hij met zijn werk gereed was; maar toen ook ging hij met haast naar huis, om dien avond een begin te maken met het lezen.

«Dat boek,! zoo sprak hij bij zich zeiven, «bevat het woord van God. Zoo ik een middel kon vinden om aard-

-ocr page 16-

12

sche schatten te verkrijgen , dan zou ik het op hoogen prijs stellen; maar dit boek zal mij leeren hoe ik de eeuwige goederen deelachtig kan worden. Hoe komt het toch dat ik zoo lang onkundig gebleven ben van het bestaan van zulk een boek! En waarom verkoos Pater Domingo niet dat ik het bezat ? Doch het zij hoe 't zij , ik heb besloten het te lezen, zoo de Heer wil.»

Nadat hij het avondeten met zijn gezin gebruikt had , sloot hij zich alleen in zijn slaapvertrekje op, nam het Nieuwe Testament, bekeek het eenige oogenblikken met den diepsten eerbied, en sprak; «Dit is het boek, dat op' Gods bevel geschreven is, opdat arme zondaren, zooals ik, den weg der zaligheid leeren kennen. Ik gevoel dat dit boek voor mij is; ik koester de hoop dat God mij bekwaam zal maken om het te verstaan , en in de^e hoop zal ik Hem bidden , dat Hij mij voorlichte, opdat ik den waren zin moge vatten en in geene dwaling vervalle.»

Dit gezegd hebbende , knielde hij neder, en bad in deze woorden: «O God, Heer des hemels en der aarde, ik ben een arm zondaar die niets weet; ik bid U, verlicht mijn verstand, opdat, wanneer ik Uw heilig woord lees, ik het wel moge verstaan en wete wat Gij van mij eischt, opdat mijne ziel gered worde.»

Hij las dienzelfden nacht verscheidene hoofdstukken, die hem zeer boeiden , en alzoo las hij eiken avond in het boek , tot dat hij het bijna uit had. Wat grootelijks zijne aandacht trok, was dat hij geen enkel woord aantrof, noch over den Paus, noch over de mis, de biecht, de boetedoening, de absolutie, de verdiensten der heiligen, de feestdagen, het visch eten, de paternosters, noch van de vele andere zaken , over welke pater Domingo zoo veelvuldig predikte.

«Hoe is dat toch!» riep hij uit, «Ik heb van mijne kindsheid af van deze dingen hooren spreken, en mij doen wijs maken, dat de geheele godsdienst daarin bestond, en dat mijne zaligheid en die der gansche menschheid van deze dingen afhing; evenwel vind ik geen woord hier over in het N. T. Weet de Pater dat niet h

Niettegenstaande Andreas niets van dat alles in het N. T. vond, zoo ontdekte hij er toch veel gewichtiger dingen jn. Woorden zooals deze: «Die gezond zijn hebben den

-ocr page 17-

13

medicijnmeester niet van noode, maar die ziek zijn,» maakten diepen indruk op hem. «Ja, waarlijk,» sprak hij, «dit begrijp ik; het wil zeggen dat zoo ik geen zondaar was, ik geen Verlosser zou behoeven. — En dit: «Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen tot bekeering, maar zondaren.» Hoe vertroostend zijn die woorden van Jezus, die mij verzekeren dat niettegenstaande ik een zondaar ben. Hij mij niet zal verstooten noch iemand afwijzen die smee-kend tot Hem komt! ■— En dat andere woord: «Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve ,• maar het eeuwige leven hebbe.s — Toen hij dit las, riep andreas met verrukking uit: «Hij heeft ons lief gehad, en daarom heeft God ons Zijn eigen Zoon gezonden ! s — Maar toen hij er verder over nadacht, moest hij zijne woorden veranderen en zeggen: «Wee mij ! Welke reden heb ik dat dit mij betreft ?»

Daar waren ook schriftuurplaatsen, die hem tot in het diepste des harten deden ontroeren , zoo als de volgenden : »Deze zullen gaan in de eeuwige pijn» Matth. XXV ; 46. sOf weet gij niet dat de onrechtvaardigen het koninkrijk Gods niet zullen beërven, 1 Cor. VI : 9. »God zal een iegelijk vergelden naar zijne werken .... Verdrukking en benauwdheid over alle ziel des menschen die het kwade werkt» Rom. II ; 6, 8. Dergelijke woorden ontmoedigden hem zeer, omdat hij erkende gezondigd te hebben, en dat God hem met recht tot het eeuwig verderf kon veroordeelen. Verlegen riep hij uit:»Ik ellendig mensch wie zal mij verlossen?» Rom. VII : 24.

Zoo verliepen er verscheidene weken, nu eens vol hoop, dan weder vol vrees.

De familie van andreas bestond uit zijne vrouw, een zoon van achttien en twee dochters van zestien en zeventien jaren. Het was hem niet mogelijk de gedachten, die hem verontrusten, geheel voor hen te verbergen; ook ondervroegen zij hem meermalen over de oorzaak zijner onrust. In 't eerst wilde hij hun niets zeggen; maar ziende dat zij meer en meer aanhielden , gaf hij hun de volgende verklaring: «Lieve vrouw, en geliefde kinderen, de godsdienst is in waarheid van grooter gewicht dan wij ooit gedacht hebben. Ik heb ontdekt

-ocr page 18-

M

door middel van het lezen van het Nieuwe Testament, dat ik een zondaar ben; en dat is het wat mij met droetheid vervult.»

Andreas was door de zijnen zeer bemind, en toen zij, naar aanleiding van deze woorden , in 't eerst meenden dat hij aan verstandsverbijstering begon te lijden, werden zij zeer verslagen; doch ziende dat hij over andere onderwerpen goed kon redeneeren, beweerden zij dat zij juist zoo dachten als hij, en trachtten hem te troosten door te zeggen : dat hij wel is waar een zondaar was, maar dat zij het allen even eens waren; dat hij zoo braaf was als iemand uit de buurt, dat hij een goed hart bezat, nooit zijne plichten verzuimde, enz.

«Welke arme vertroostingen zijn dat !» sprak andreas, «hoe onvoldoende om een geweten, dat beangst is over zijne zonden , tot rust te brengen ! Zoo gij mij geen beteren troost kunt geven, geef er mij dan geen , want het bedroeft mij te meer u alzoo te hooren spreken. Kunt gij mij zeggen hoe ik van de straf der zonde kan verlost worden?»

«Zeker, kan ik u dat zeggen,» sprak zijne vrouw «ga naar Pater domingo, biecht en oogenblikkelijk zal hij u absolutie geven.»

«Absolutie !» riep an7)reas uit, met een diepen zucht; «daarmede stelde ik mij tevreden, toen ik nog geheel onwetend was, maar nu weet ik dat er eene andere soort van absolutie noodig is. God alleen', lieve vrouw , kan de zonden vergeven, en Pater domingo heeft niet meer macht om vergiffenis te schenken dan gij of ik.»

Op het hooren van deze stoute taal beefden de zijnen en begonnen zij het teeken des kruises te maken, uit vrees dat hun iets van deze lastering mocht aankleven.

De hardnekkige andreas hield vol, dat niemand meer macht had om zonden te vergeven dan hij of de zijnen. Duizendmaal hadden de zijnen hem lasterlijke woorden hooren uitspreken zonder den minsten weerzin te kennen te geven; zij hadden hem hooren kwaad spreken zonder er zich over te bedroeven, maar nu zij hem hoorden ontkennen dat de priesters gerechtigd waren om de zonden te vergeven, nu werden zij bevreesd en stopten zich de ooren, om deze heiligschennis niet aan te hooren.

-ocr page 19-

15

De arme andreas moest nu een tijd lang worstelen tegen den wederstand zijner familie en tegen de verwijtingen van zijn geweten.

Op zekeren dag nam hij het N. T. en las het vijftiende hoofdstuk van het Evangelie van Lukas. Gekomen zijnde aan dat gedeelte waar geschreven staat; «Ik zal opstaan en tot mijn' Vader gaan, en zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel en voor u, en ben niet waardig uw zoon genaamd te worden,s viel hij op zijne knieën en eigende zich de bede van den verloren zoon toe , smeekende uit al zijn macht om genade door de verdiensten van Christus. Hij ging voort met veel aandacht de gelijkenis te lezen ; s «En als hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke onferming bewogen, en toeloopende viel hem om zijn hals en kuste hem.»

Hier herinnerde hij zich een ander woord dat hij gelezen had: «Het bloed van Jezus Christus reinigt ons van alle zonden.» Hij verdiepte zich in de beschouwing van Gods liefde in de zending van zijn Zoon tot redding van zondaren , en diep ontroerd beval hij zich, als een zondaar, aan de vrije genade van God in Jezus Christus, en ondervond terstond daarop een vrede en een troost, welke zij die nooit geloofd hebben, onmogelijk kunnen begrijpen.

HOOFDSTUK II.

Andreas gaat voort zijne familie te overtuigen. Heeft eene tweede ontmoeting met Tater Domingo. Deze wordt in 't eerst boos, maar daarna weder bedaard.

Van toen af begon andreas gedurig met de zijnen te spreken , hun betuigende hoe lief Jezus zondaren had, daar Hij, toen zij verloren waren, zich in den dood had gegeven om hen te redden. Hij vermaande hen om zulk eene groote zaligheid niet gering te achten, en met tranen in de oogen

-ocr page 20-

drong hij aan op de noodzakelijkheid der bekeering en der vernieuwing van hart en wandel. Gedurende eenigen tijd hielden zij hem allen, behalve zijne jongste dochter, voor iemand die aan het mijmeren of niet recht bij zijne zinnen was. Maar deze dochter had ook van den beginne af aan met veel aandacht naar hem geluisterd, en het duurde niet lang of zij kwam tot hem, en met eene uitdrukking op het gelaat, die te kennen gaf wat er inwendig bij haar omging, beleed zij hem dat zijne gesprekken eenen diepen indruk op haar gemaakt hadden ; dat zij niet laten kon er dag en nacht aan te denken ; dat zij een tijd lang zich geschaamd had zijne gevoelens te deelen en het daarom verborgen gehouden had; maar dat hare ziel zoo ontroerd was, dat zij nu raad en troost bij hem kwam vragen. Toen hij haar zoo hoorde spreken, verblijdde and re as zich zeer; hij legde haar, zoo goed hij kon , de liefde van Christus , zelfs voor den grootsten der zondaren uit, en vermaande haar met ernst om zonder uitstel de aangebodene zaligheid aan te nemen. Hij verzekerde haar dat er geen aanbeveling noodig was, om tot Jezus te gaan met al onze behoeften ,. die 1 lij rijkelijk zou vervullen. Andreas genoot eindelijk door Gods genade dé voldoening ook zijne vrouw en zijnen zoon van de waarheid overtuigd te zien, terwijl zij hunne zaligheid verwachtten van de verdiensten des Gekruisigden; zoo dat in zijn huis alleen zijne oudste dochter terug bleef, die niet oprecht was. Dit meisje bleef doof voor zijne vermaningen, en hare hardnekkigheid veroorzaakte veel droefheid aan haren vader.

Zoo ging het een tijd lang voort tot dat het reeds meer dan een jaar geleden was sedert andreas' eerste gesprek met Pater domingo. Door het vele lezen van het Nieuwe Testament, op hetwelk hij zich in zijne vrije uren met alle kracht had toegelegd, was hij zoo ver gekomen, dat hij vrij goed den inhoud er van kende, en door Gods genade, aan ieder , die er naar vroeg, rekenschap geven kon van de hoop die in hem was.

De pastoor miste hem in de kerk, en kwam bij hem, om hem te vragen waarom hij niet meer ter biecht en naar de mis ging? In 't eerst had andreas niet veel lust om de waarheid te zeggen, en wist de ondervraging te ontduiken 5 doch bedenkende dat hij zich niet moest schamen om ge-

-ocr page 21-

- 7

tuigenis af te leggen van lietgeen hij door het lezen van Cxods woord geleerd had, en dankbaar zijnde dat hij de valsche leer die hij vroeger beleden had , tegen eene betere kon verruilen, besloot hij van de eerste gelegenheid gebruik te maken , om in alle oprechtheid met den Pastoor te spreken. Hierdoor meende hij zijn geweten voor God te kunnen ontlasten, terwijl hij de uitkomst, met onderwerping aan den goddelijken wil, wenschte af te wachten.

Het duurde niet lang of hij kreeg weder een bezoek van den pater en werd streng bestraft over het nalaten zijner plichten. De pastoor bleef aan de deur staan, en sprak tot hem met zulke harde woorden, dat het meer geleek al.; of hij tot een hond dan wel tot een mensch het woord voerde. Dit hinderde andreas niet. Hij had in de school van Christus geleerd zachtmoedig en nederig van harte te zijn; zoo dat hij, niettegenstaande er geen bijgeloovige vrees voor het priesterdom in hem was, die beleedigende taal niet wilde navolgen; met liefde zocht hij te kennen te geven, dat de priester verkeerd deed met zoo veel drift te spreken.

«Ach! zeide de pastoor, «dat is juist wat ik verwachtte van uw dolle zucht naar onderzoek. Het schijnt wel dat deze u geleerd heeft de geestelijkheid te minachten, en dat gij niet vreest voor de penitenties, die zij u kan opleggen. Ik verwachtte niets anders van 't oogenblik af, dat gij de stoutheid hadt, het Nieuwe Testament te lezen. Zoo wij in Spanje of in Portugal waren, dan zou men u door de Inquisitie wel spoedig deze ketterij afleeren, en dan zoudt gij de vermetelheid , van tegen het gezag der geestelijkheid te strijden, duur moeten betalen. Maar in dit land met zijn laag beginsel van gewetensvrijheid is dit anders: hier kan een ieder voor zich zeiven denken wat hij wil, en is onze macht zeer gedaald.«

„ Zonder te kort te willen doen aan den eerbied, dien ik u schuldig ben,quot; antwoordde andreas , „kan ik niet anders dan God danken, die mij het geluk schonk, van in een land te leven , waar ieder zijn eigen oordeel mag hebben; het doet een godsdienst weinig eer aan , zich van pijnigingen te moeten bedienen om de menschen te dwingen dien te volgen.»

Deze aanmerking deed, niettegenstaande hare juistheid.

-ocr page 22-

Pater Domingo in zulk een drift opvliegen; dat hij geheel het decorum (de welvoeglijkheid) vergat, die een gezant van den zachtraoedigen Verlosser betaamt. Zijne hand opheffende, waarin hij zijne karwats hield, (want hij was te paard ge-'%omen), bedreigde hij andreas te zullen tuchtigen, indien hij, voortging om op die wijze te spreken. *)

Andreas , die door het lezeij van Gods woord geleerd had hoedanig een evangeliedienaar behoort te zijn, werd verontwaardigd op het zien van deze aanmatiging, doch zweeg een oogenblik, tot dat hij den dreigenden arm langzaam zag, neervallen . waaruit hij begreep dat de pater begon te bedaren. Tofen sprak hij hem in deze woorden aan:

«Gelooft gij, heer pastoor, dat dergelijke handelwijzen den godsdienst, waarvan gij een bedienaar zijt, kunnen aanbevelen ? Hoopt gij door zulke middelen zielen te winnen en te behouden in den schoot uwer kerk ? Zoo gij dit denkt, dan bedriegt gij u. De overtuiging, dat ik in dwaling verkeerde , is oorzaak der verandering die u zoo zeer beleedigt; en ik verzeker u dat alleen overtuigende redenen mij zouden kunnen doen terug keeren tot die kerk, van welke ik gereed sta te scheiden. Zoo gij kunt, heb dan de goedheid van bij mij in te komen en mij uwe redenen voor te leggen; en zoo zij voldoende zijn, zult gij niet te klagen hebben over mijne hoofdigheid.»

Naarmate Pater domingo bedaarde , schaamde hij zich over zijne drift; vergeleken bij de bezadigdheid van andreas , voelde hij zich door zijn onstuimig karakter zoo vernederd , dat hij lust had andreas aan zijne ketterij over te geven. Evenwel dacht hij bij zich zelvep : «Zoo ik heenga en mij onttrek aan deze zaak, zal het een groote zegepraal voor hem zijn, en zal hij aan de geheele buurt zeggen dat hij mij tot zwijgen gebracht heeft, en zoo zullen zij mij allen minachten. Daar hij toch eigenlijk maar een arme domoor is, zoo zal ik hem wel vast kunnen zetten, al kan ik hem dan niet overtuigen.» Alles wel overwogen hebbende, nam hij het voorstel aan, en trad de woning van anreas binnen.

') Het is een bekend feit dat in die dagen vele geestelijken in Ierland ouder hun ileed een zweep droegen, waarmede zij hunne gemeenteleden tuchtigden, zoo wel iti huis als op de straat.

-ocr page 23-

ig

Men ging zitten en het geheele gezin kwam bijeen, ten einde het gesprek, dat hun toescheen belangrijkste—zullen worden ,aan te hooren.

HOOFDSTUK III. Dp bijeenkomst en haar uitslag.

WBLIQTHÊfr *D. HERT. r '


De pater had het eerst het woord.

«Is het niet zeer vermetel,» zeide hij, »dat iemand zoo als gij, het waagt om over godsdienstige zaken te twisten met iemand zoo als ik, die latijn lezen en schrijven kan, en die gestudeerd heeft ? s

«Mij dunkt,» antwoordde andreas , «dat iets waar een ieder belang bij heeft, eenvoudig en makkelijk te begrijpen moet zijn. Bij voorbeeld; gij wilt een stuk linnen meten en hebt geene el, dan moet gij naar de maat raden, maar hebt gij eene el, dan behoort er niet veel geleerdheid toe om te weten hoeveel het stuk inhoudt.quot;

«Wat wilt gij daarmede zeggen r»

«Ik wil zeggen dat God mij een maatstaf gegeven heeft, naar welken ik mij richten kan, eu waarbij het niet noodig is, zooals gij vermoedt, zooveel te weten.»

«O! Ik zie al waar gij heen wilt,» zeide de pater, »Gij gelooft dat de Heilige Schrift u gegeven is om er u naar te richten , en dat gij u in alles door haar moet laten leiden.»

«Zeker.»

«Maar hebt gij niet bedacht dat dit boek alleen voor de geleerden is, en dat lieden zoo als gij, die geene opvoeding ontvangen hebben, zich het hoofd niet moeten breken met daarin te lezen?»

«Ik weet,» zeide andreas, «dat gij mij dit verschei-

-ocr page 24-

20

dene malen gezegd heht, eer ik het boek las; maar sedert ik het boek gelezen en God gebeden heb mij de genade te schenken van het te kunnen verstaan, vind ik het zoo duidelijk, dat, hoewel niemand in staat is om er alles van te begrijpen, ik toch geloof dat de inhoud genoeg te verstaan is, om te weten hoe ik door Gods genade de zaligheid mijner ziel kan verkrijgen.»

«Waarlijk,» riep de pastoor spottend uit, «gij zijt toch de verwaandste man, dien ik in mijn leven gezien heb, daar gij vermeent de Schrift te verstaan, terwijl de wijzen en geleerden haar nauwelijks kunnen uitleggen.»

«Ik erken dat ik niet geleerd ben,» haastte zich andreas te zeggen, «maar als men zich de volgende verzen, die ik in het N. T. gelezen heb, toeeigent, dan zal men het voordeel van zoo veel te weten niet zoo hoog verheffen. Onze gezegende Verlosser zegt: (Matth. XI : 25.) «Ik dank U Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard.» En op eene andere plaats; (Matth. XVIII : 3). «Voorwaar zeg ik u, indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zoo zult gij in het koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.» Paulus zegt ook (r Cor. I ; 26.) «Want gij ziet uwe roeping broeders! dat gij niet vale wijzen zijt naar het vleesch, niet vele machtigen, niet vele edelen.» En verder 1 Cor. III ; 18: «Niemand bedriege zich zei ven, zoo iemand onder u dunkt dat llij wijs is in deze wereld, die worde dwaas, opdat hij wijs moge worden.» Ik zou nog andere plaatsen kunnen aanhalen van dezelfde beteekenis, maar deze zijn voldoende om te bewijzen, dat onze Heiland en Zijne Apostelen de menschelijke geleerdheid niet zoo hoogschatten als velen het doen. En gij zult beter weten dan ik. dat de Heer Jezus , toen Hij op aarde was, dikwijls tot de armen naar geest en lichaam sprak, en dat eenige dier redenen ons' in het N. T. gegeven worden. Nu zie ik niet in, heer pastoor , waarom een arme lerlandér niet even goed de woorden van Jezus Christus zou kunnen verstaan als een arme Israëliet, noch waarom het den armen in Ierland verboden zou worden te lezen hetgeen Hij , die veel wijzer is dan iemand onzer, geschikt vond voor de arme Joden.»

-ocr page 25-

2 I

Pater Domingo , die zulk eene redeenering van de zijde van Andreas niet verwacht had, stond een weinig verlegen en wist niet wat te antwoorden. Alleen verschuilde hij zich achter de onfeilbaarheid der kerk, zeggende dat deze in hare wijsheid het lezen der Schrift verboden had. ') Maar wijl voor Andreas deze uitspraken geene kracht meer hadden, kon hij ronduit zeggen; «dat er niet veel toe noodig was om tot de overtuiging te komen dat die kerk , waarvan zijn Eerw. de verdediging op zich. nam, de waarheid niet had.»

Dit was te veel voor den pater om het met geduld aan te hooren. Daar hij zich echter bewust was, hoe zeer hij zich door zijne drift reeds had laten vervoeren, deed hij zijn best om zijne verontwaardiging te bedwingen, en zeide dat zoo hij met geweld volstrekt de Schrift verkoos te lezen , hij dit doen kon, en dat hij van zijn kant aannam, om, in spijt van alle ketters, door dezelfde Schrift te bewijzen, dat al wat de roomsche kerk verbood , zij het op goddelijk gezag deed.

«Nu, heer pastoor,» zeide andreas, «zoo gij dat doet, dan beloof ik u, in den schoot der katholieke kerk terug te zullen keeren.»

«Afgesproken! Zeg mij welke punten der leer gij niet aanneemt ?»

«De geheele leer der Roomsche kerk» zeide andreas , «komt mij valsch voor; maar b. v. eenige punten , zoo als de mis, de biecht, de boetedoening , de absolutie , het laatste oliesel, het vagevuur, de aanroeping der heiligen en boven al het verdienstelijke der goede werken verwerp ik geheel en al. s

«Welnu, laat ons dan beginnen met de mis,» sprak de pater. «Het is een sacrament, waarbij brood en wijn door den priester gebruikt worden; welk brood en wijn werkelijk in het lichaam en het bloed van Christus veranderen en aan God gewijd worden als een bloedeloos offer tot verzoening der zonde. Open slechts uw N. T. dat gij in uw voordeel meent te hebben, en gij zult zien dat Christus nadrukkelijk

ï) Zoo sprak pater Domingo dikwijls, zonder te weten dat de congregratie del Indice aan liet volk eene soort van vrijheid tot liet lezen van den iiijbel verleend had, niet zoo veel uitzonderingen evenwel, dat het bijna gelijk stond met het handhaven van het verbod.

-ocr page 26-

22

zegt: Dit is Mijn lichaam; en bij den wijn: lt;dit is Mijn bloed.» Wat hebt gij te weerleggen op zulke duidelijke woorden.

sik weet dat deze woorden juist luiden zoo als gij die aangehaald hebt; maar ik moet u doen opmerken , dat men de Schrift niet altijd letterlijk moet opnemen. Als Paulus spreekt van den rotssteen, uit welken water vloeide voor de Israëlieten, zegt hij: i Cor. X : i. «En de rotssteen was Christus.» Zeer zeker zou het eene dwaze verklaring zijn, te beweren, dat deze steen waarlijk Christus was; onze rede zegt ons dat het zoo niet is, evenmin als het brood en de wijn vleesch en bloed worden in de mis. Ik ben niet geleerd, heer pastoor, maar het gewoon gezond verstand leert mij, dat zoo wij de woorden van Jezus Christus te verstaan hebben op eene wijze, dat zij geen onzin zeggen , wij deze niet anders moeten begrijpen dan ik gedaan heb. Want indien het brood en de wijn waarlijk in vleesch en bloed veranderen, dan volgt daar uit, dat toen de Heer lichamelijk aan de tafel zat en het brood zegende. Zijn lichaam te gelijkertijd ontbonden werd, zoo dat het geheel bleef en toch geheel verplaatst werd. Zoo de woorden van Christus : «Uit is mijn lichaam» letterlijk opgenomen moeten worden , dan beteekenen zij dat het brood zich in het geheele lichaam en niet in een deel daarvan veranderd heeft. Ook is het mij moeielijk aan te nemen dat eene hostie die niet meer weegt dan eenige zaadkorrels, eigenlijk vele ponden gewichts heeft. Nog kan ik niet ge-looven, dat hetgeen al het aanzien van brood heeft, en dat het ook is, op het gevoel en voor den reuk en den smaak, in tegenspraak met al mijne zintuigen, vleesch zou zijn. En bovenal staat het denkbeeld mij tegen, dat het volk van God niet van geestelijk maar van dierlijk voedsel leven zou.»

«Dus oordeelt gij alleen volgens uwe zintuigen?»

«Indien onze Heer gezegd had: «Hetgeen gij ziet is geen brood; maar het is waarlijk veranderd in de bestand-deelen van Mijn lichaam , niettegenstaande het brood schijnt te zijn.» dan, zonder twijfel, zouden al Zijne discipelen Zijne woorden moeten gelooven , hoezeer deze ook met hunne zinnen in strijd zouden zijn; maar nu Hij zich op die wijze niet uitgedrukt heeft. vind ik mij niet in de noodzakelijkheid om het ge-

-ocr page 27-

23

sprokene letterlijk op te nemen. Anders zou ik dit ook met meer dergelijke gezegden moeten doen; b. v.; «Ik ben de weg» en «Ik ben de deur.» Toen de Heer op de bruiloft te Kana water tot wijn maakte, gaf Hij aan de genoodig-den geen vocht, dat den schijn en de eigenschappen van water had, zeggende dat het wijn was. Daarenboven, gij weet dat de Heiland ons den sleutel van al dergelijke gezegden gegeven heeft met deze woorden: «De Geest is het die levend maakt, het vleesch is niet nut. De woorden , die Ik tot li spreek zijn geest en leven.» Hij zeide ook: »Doet dit tot Mijne gedachtenis» daarmee te kennen gevende, hoe Hij verlangde dat de christenen in het heilig avondmaal gedachtig zouden zijn aan Zijn lijden en sterven voor ons. Hier kan ik niet nalaten u te vragen, of de wijze waarop onze Heer bij deze gelegenheid handelde eenige overeenkomst . heeft met de bediening der mis door de geestelijken ten uitvoer gebracht? Wat mij aangaat, moet ik zeggen dat het groote verschil, hetwelk ik opgemerkt heb, tusschen de ceremoniën der kerk en het eenvoudige evangelische verhaal, mij zeer verwondert. Iemand die het vroeger nooit bijgewoond had, zou eerder denken dat de mis eene vertooning was, om het volk te vermaken , dan eene aanbidding van God in geest en in waarheid. Ik zou wel willen weten waarom de geestelijken den wijn niet aan de gemeenteleden uitreiken, daar Jezus toch aan Zijne discipelen gezegd heeft, «den beker te nemen en er uit te drinken.»

Op deze bedenkingen was het niet makkelijk te antwoorden , waarom pater Domingo zich er dan ook bij bepaalde te zeggen, dat de kerk het zoo ingesteld had, en dat het dus wel goed moest zijn. Maar andreas had besloten zich aan liet Evangelie te houden, en geen duim gronds toe te geven voor elke uitlegging, die er niet meê overeen kwam.

Pater domingo maakte een einde aan deze tegenspraak door te zeggen dat andreas onvoorzichtig, vrijpostig en kwaadsprekend was, en dat het geene goede christenen waren die de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de heilige Eucharistie betwijfelden.

«Laat ons overgaan tot uw tweede punt,» zeide hij.

«Gij leert,» sprak andreas, «dat gij macht hebt uwe gemeenteleden te bevelen, dat zij u hunne zonden belijden,

-ocr page 28-

24

dat gij straffen kunt opleggen, en eindelijk absolutie geven.»

«Zeer zeker. Heeft ooit een waar christen ons deze macht betwist ?»

«Ik zou wel willen weten op welk woord der Schrift gij deze aanspraak grondt?»

«Nu kan ik u vast zetten, andreas. De Zaligmaker zegt: «Zoo gij iemands zonden vergeeft, dien zijn zij vergeven; zoo gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden. Joh. XX: 23. Wat hebt gij hierop te antwoorden?»

«Zijt gij er van overtuigd, pastoor, dat gij dit woord wel verstaat ? En kunt gij gelooven dat op het gezag van dezen tekst elke pastoor het recht heelt te eischen dat ieder lid zijner gemeente bij hem zal biechten, en dat hij het recht heeft hem penitenties op te leggen of vergeving van zonden te schenken ? Gelooft gij dat pastoor G. b. v. van de gemeente N., die verscheidene malen dronken op den weg gevonden is, of pastoor M. van de gemeente O. die bepaald een losbandig leven leidt, dat zulke mannen van God verordend zijn om zonden te vergeven ? Neen, Mijnheer de pastoor , wees verzekerd dat die mannen , niettegenstaande hunne geestelijke waardigheid geworpen zullen worden in den poel, die van vuur en sulfer brandt, zoo zij zich niet bekeeren. Waar wordt in het N. T. van de biecht aan het oor eens priesters gesproken ?»

«Jakobus zegt; «belijdt uwe misdaden», antwoordde de pater.

«Het is vreemd dat gij dit woord zoo toepast. Het volgende woord immers legt er den zin van uit, daar de Apostel zegt: «Belijdt elkander de misdaden en bidt voor elkander.» Hieruit blijkt dat Jakobus niets zegt dat naar biechten aan een priester gelijkt. En wie gaf u het recht om anderen boeten op te leggen?»

«Wel de kerk. Gij zoekt alle geheimen op te lossen. Maar ik geloof, omdat de heilzame tucht onzer heilige moeder de kerk u hindert, dat gij u veroorlooft klachten tegen haar te uiten.»

«Neen Pastoor, verre van daar,» zeide andreas, «want sedert ik het N. T. gelezen heb, ben ik een ander mensch geworden, zoodat ik, door Gods genade niet meer in de zonde leef, zoo als vroeger, en dus niet zou behoeven te vreezen dat gij mij boetedoeningen zoudt opleggen. Maar

-ocr page 29-

ik zou willen weten op welk deel des bijbels uw recht gegrond is?»

«Hebt gij niet gelezen wat Paulus zegt; i Cor. ¥15; Denzulken over te geven den Satan, tot verderf des vlee-sches, opdat de geest behouden moge worden in den dag van den Heer Jezus r»

„Dit legt Paulus uit in het woord dat volgt vs. 13: «Doet gij dezen booze uit ulieden weg-quot; Waaruit ik afleid dat de geestelijkheid zich verkeerd toeeigent hetgeen de Apostel aan de vereenigde christenen beveelt, en dat het eene groote dwaling is om boetedoening op te leggen , daar er niet gezegd wordt; Gebiedt dat er boeten gedaan worde, maar doet dezen booze uit ulieden weg-quot;

,.De geestelijke tuchthervatte de pater, „is zeer heilzaam , en van haar hangt zeer veel af.quot;

„Heilzaam is zij,quot; sprak andreas, „en vooral belangrijk voor de geestelijkhetd, want zij houdt het volk onderdanig , en maakt dat het de geestelijkheid bijna meer vreest dan God. Tevens is het waar, dat Gods geboden den gan-schen dag overtreden worden, maar dat men wel toeziet om de voorschriften der geestelijken stipt na te komen. Ik b. v. herinner mij gebiecht te hebben dat ik dronken geweest was, en gij legdet mij eene zeer lichte straf op; maar op een anderen keer gebeurde het, dat ik eene prediking was gaan hooren van één die niet van uwe orde was, (eene prediking die mij zeer goed voorkwam) waarop gij mij be-vaalt op de knieën de kerk rond te kruipen, en mij nog meer andere zware we'ken liet doen, waaraan ik in mijne eenvoudigheid mij onderwierp. Doch zeg mij, heer pastoor, ot de zonde van eene prediking te gaan hooren, erger is dan die van zich in den drank te buiten te gaan r Ik geloot het niet, het hooren eener prediking oefent mijn oordeel ten voor- of nadeele van het gezag der geestelijkheid, terwijl de dronkenschap alleen het overtreden is van een der geboden van God, hetgeen bij u weinig beteekent, zoo slechts het gezag der kerk ongeschonden blijft. Het schijnt dus dat de boeten veeleer opgelegd worden om een beleedigde geestelijkheid te verzoenen, dan wel als het verdiende loon der zonde, en dat zij het volk meer van ongehoorzaamheid aan de kerk dan van overtreding jegens God terug moeten houden.

-ocr page 30-

Gij zegt dat boetedoening heilzaam is; maar hoe ? Waartoe dient zij r Laten om haar de menschen hunne schandelijke zonden r Gij weet het beter. Gij kunt de zwakken er door bevreesd maken en hen dwingen met stipte gehoorzaamheid hunne gebeden, het vasten en meer dergelijke zaken na te komen; maar gij zult hen door dat middel niet matig, ingetogen en eerzaam maken. Dus, waartoe dienen boeledoeningen ? En wat hebben wij met uwe absolutie van noode ? Zoo God ons de zonde vergeeft, waarvoor zullen wij dan de absolutie van een mensch gaan vragen ? En zoo God ons geen vergiffenis schenkt, dan kan de absolutie, die een mensch ons geven wil, ons niet bevrijden van de straf, die wij door onze zonden verdiend hebben.quot;

„Ik zeg u, mensch,quot; viel de pater hem driftig in de rede , „hetgeen ik u vroeger reeds zeide , dat gij zeer dwaas zijt. De kerk heeft dat alles alzop geregeld eer wij geboren waren, en gij zoudt eerder de fondamenten der aarde doen beven, dan dat gij de onfeilbaarheid der kerk omver zoudt werpen.»

Andreas geloofde dat de goddelijke openbaring veeleer den naam van onfeilbaar toekwam dan de door den pater Domingo alzoo genaamde kerk: en daar hij volhield geen punt te willen aannemen, dat hem door Gods woord niet bewezen werd , konden zij het weder niet eens worden , en vonden zij het geraden tot het volgende punt: het laatste oliesel over te gaan.

«Over dit ,s zeide de pastoor, «behoeven wij niet te twisten , want Jakobus zegt duidelijk (Hoofdst. V : 14): «Is iemand krank onder u ? dat hij tot zich roepe de ouderlingen der gemeente, en dat zij over hem bidden -, hem zalvende met olie in den naam des Heeren.» Wat hebt gij hier tegenin te brengen ?»

„Alleen dit,quot; antwoordde andreas, „dat gij dien tekst niet in zijn geheel aanhaalt, en alzoo den waren zin , dien de Apostel er aan geeft, verbergt. Er volgt; „En het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heer zal hein oprichten, en zoo hij zonden zal gedaan hebben, het za! hem vergeven worden.quot; Hoewel ik nu dien tekst niet heel goed versta, zie ik er evenwel genoeg in , om overtuigd te zijn, dat gij dien niet goed uitlegt. Gij zalft iemand, wanneer gij denkt dat hij gaat sterven, en gij gelooft hem al-

-ocr page 31-

27

zoo een paspoort voor den hemel te geven; maar zoo hij bij geval herstelt, dan meent gij dat het niet noodig is hem op nieuw het laatste oliesel toe te dienen, wanneer hij weder op sterven ligt. Een kind zou bijna kunnen begrijpen, dat Jakobus spreekt van de kracht des geloofs om zieken te genezen, na hem gezalfd te hebben met olie, en na dat de ouderlingen der gemeente zullen gebeden hebben , zoodat uwe zalving en die van Jakobus geheel verschillend zijn. Ik herinner mij dat ik vijf jaren geleden zoo ziek was, dat ik dacht te sterven, en u in aller haast liet roepen, denkende dat ik voor eeuwig verloren zou zijn, zoo ik niet voldeed aan den eisch der kerk. Het bed waarop ik lag, wist evenveel van godsdienst af als ik te dien tijd, maar daarnaar vroegt gij niet; gij gaaft mij het oliesel zonder de minste moeie-lijkheid, en zeidet mij dat ik zeker naar den Hemel zou gaan. Ik beet op het denkbeeld dat, zoo ik toen gestorven ware, ik zonder hoop verloren zou zijn; ja, de gedachte aan het gevaar dat ik toen geloopen heb, doet mij nog sidderen, en ik kan niet aan de genade mijns Heeren denken zonder dat tranen der dankbaarheid uit het diepst mijns harten vloeien !»

«Ik houd vol,»zeide de priester, «dat gij zeer vewaand zijt, en ik zeg u dat zoo een priester u het laatste oliesel niet geeft, eer gij sterft, gij zonder twijfel naar de hel zult gaan.quot;

«Ik zal er toch niet om vragen, heer pastoor. In de Heilige Schrift vind ik er geen melding van gemaakt, en zoo ik sterf op het eenvoudig geloof aan den verzoenenden dood van mijn Heiland, vrees ik niet buiten geworpen te zullen worden. Geloof mij, door de genade Gods, — geprezen zij Zijn naam ! — ben ik verlost van de vreeze des doods: en zoo ik in dit oogenblik opgeroepen werd om voor Hem te verschijnen, dan zou ik met blijdschap dit leven verlaten.»

„O, gij dwaas!quot;

„Toen ik in de zonde leefde,quot; ging Andrear voort, „hebt gij mij niet dwaas genoemd; waarom geeft gij mij dien naam, nu ik het voornemen heb om christelijk te leven ?quot;

«Laat ons van die dwaasheden afstappen en tot een ander punt overgaan. Het schijnt wel, dat gij, sedert het lezen van het N. T , ook niet meer aan het vagevuur gelooft.quot;

-ocr page 32-

2 S

„Ik vind geen enkel woord daarover in de Schriftantwoordde Andreas.

„Niet? Dat is toch vreemd, dewijl zoo vele geleerde mannen er zoo veel over vinden. Hoe begrijpt gij dit gezegde van Paulus: i Cor. Ill : 13: ;,En hoedanig eens iegelijks werk is, zal het vuur beproeven.quot;

„Deze tekst is naar mijn inzien zoo duidelijk, dat een ieder die onbevooroordeeld is en slechts een matig verstand heeft, dien gemakkelijk begrijpen kan. Zoo gij dit woord aandachtig gadeslaat, zult gij zien dat de Apostel spreekt van de verscheidenheid van leer, die door eenige leeraars gepredikt kan worden, zonder dat zij de grondzuilen der waarheid aantasten. Eenigen. ik zal zeggen de besten van die, vergelijkt hij bij goud, zilver en edele steenen; en de verkeerden stelt hij gelijk met hout, stroo en stoppelen. Verder zegt hij, dat deze allen beproefd zullen worden ; en wat is geschikter dan vuur om er de proef mede te doen ? Zoo de leer zuiver en waar is, zal zij onvermengd voortduren gelijk goud, zilver en edelgesteente, die niet vergaan door vuur. Maar is de leer valsch, zoo zal zij vergaan, gelijk hout, stroo en stoppelen door vuur verteerd worden. Hoe kan men nu daar uit opmaken dat er eene plaats zou zijn, waar de zielen der menschen zouden branden en alzoo gezuiverd worden voor den Hemel ?quot;

De pastoor nam het boek. las den tekst, en vergeleek dien met de uitlegging van Andreas, en kon niet nalaten te bekennen dat hij gedeeltelijk gelijk had; „maar,quot; zeide hij, „gij beschouwt het maar oppervlakkig, en de kerk heeft het 'grondig onderzocht en verklaard dat er een vagevuur is. Dit is voldoende.quot;

„Gij moet het mij niet ten kwade dniden , heer pastoor, zoo ik u mijne meening daaromtrent zeg. Zou iemand wel volhouden dat er een vagevuur is, zoo de geestelijkheid daarvan geene groote sommen gelds trok ? Ik herinner mij goed u missen betaald te hebben om mijne ouders of kennissen uit het vagevuur te verlossen. Zoo gij dan de macht hebt om door middel van missen de ongelukkigen die in de pijnen zijn, te redden, dan moest gij zulks uit medelijden doen, zonder geld daarvoor te eischen. Daar ik nu ^yeet, dat al de missen betaald moeten worden , en dat wel

-ocr page 33-

2C)

zonder uitstel, vermoed ik dat de ware reden, waarom de leer van het vagevuur gepredikt wordt, is om de goederen der geestelijkheid te vermeerderen. Gij zult mij niet dwingen kunnen om aan te nemen , dat het een uitvloeisel van 't geloot is, voor dat ik zie, dat gij de zielen die in de pijnen zijn, er uit helpt zonder loon of geld. En zelfs al kondet gij u van deze beschuldiging vrij pleiten, zou ik toch die leer niet voor waar erkennen, omdat zij aan het vagevuur de kracht toekent, dié wij alleen aan het verzoenend sterven van Jezus Christus te danken hebben. Johannes zegt i Joh. 1:7. „Het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden,quot; hetgeen valsch zou zijn, indien het vagevuur deel had aan de reiniging onzer zielen.quot;

„Ik blijf er bij te zeggen dat gij een windbuil zijt,quot; sprak de pater, „iemand met wien er niet te spreken valt, daar gij alles beter wilt weten dan de kerk.quot;

,.Ik ken geen beteren gids dan Gods woord, en kan niets aannemen dat daar niet meê instemt,quot; antwoordde andreas bedaard.

Daar zij het over het vagevuur niet eens konden worden gingen zij over tot de kwestie van den dienst der heiligen.

Andreas vatte het woord op, zeggende; „Kunt gij, door bewijzen, getrokken uit de Heilige Schrift, de gewoonte van de aanroeping der heiligen, verdedigen rquot;

Pater domingo zweeg, want nooit had hij iets in de Heilige Schrift daaromtrent gevonden, dan alleen eene toespeling hierop in de aanroeping van Abraham door den rijken man, toen deze zich in de plaats der pijniging bevond; maar hij' begreep hoe weinig geschikt het was een veroordeelde tot voorbeeld te stellen voor geloovigen, en daarom ontweek hij weder den strijd door te zeggen , dat de kerk onfeilbaar is, en dat hij gaarne zag dat andreas volgzaam werd, zonder tegenspreking.

„Veel zou ik nog kunnen zeggenhernam andreas , «over al de titels , die aan de maagd Maria gegeven worden , zoo als: Ontfermende moeder Gods, Toevlucht voor zondaren , Poorte des Hemels en meer anderen. Ik zou kunnen spreken over de paternosters, het wijwater en andere dwaze dingen meer; maar ik wil liever het voornaamste punt behandelen , te weten: de wijze waarop de Zondaar met god

-ocr page 34-

VirzOénd kan worden. Eer ik dit goddelijk boek gelezen had , geloofde ik, dat als geen zware zonden mij aankleefden, als ik trouw ter kerk ging, en zooals men het noemt, mijne plichten streng in acht nam , dat ik mij dan voor een goed christen kon houden, en rekenen mocht de heerlijkheid te zullen ingaan , zoo ik op 't oogenblik van sterven verzoend werd met de kerk. Dit is hetgeen zij mij onderwezen hebben en niemand der geestelijken heeft mij iets anders geleerd , en zoo heb ik bijna den leeftijd van veertig jaren bereikt. Maar sedert ik het N. T. gelezen heb, zie ik dat ik zoo goed niet ben als ik dacht. De goddelijke wijsheid leert mij dat alle menschen zondaren zijn voor god ; dat wij allen voor de zonden, die wij bedreven hebben, de eeuwige verdoemenis verdienen, en dat wij van natuur boos en verdorven zijn. Hoor eenige bewijzen hiervoor; Rom. III: 19: t Opdat alle mond gestopt worde, en de geheele wereld voor God verdoemelijk zij.» Rom. VIII ; 7: «Het bedenken des vleesches is vijandschap tegen God » Gal. V ; 17: «Want het vleesch begeert tegen den Geest en de Geest tegen het vleesch. s Marc. VII : 21, 22; «Want van binnen uit het hart der menschen komen voort kwade gedachten, overspelen, hoererijen , doodslagen , dieverijen , gierigheden , boosheden , bedrog, ontuchtigheid, een boos oog, lastering, hoovaardij, en onverstand.» Ook weet ik dat zij die behouden worden, het worden door de genade van god , door middel van den dood en van de verdiensten van Christus, zonder eenige verdiensten van hen zeiven, volgens dezen tekst: Rom. III : 24, 26: «En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijne genade, door de verlossing die in Christus jezus is, en tot eene betooning van Zijne rechtvaardigheid in dezen tegenwoordigen tijd; opdat Hij rechtvaardig zij en rechtvaardigende dengene die uit het geloof van jezus is.» En Tit. Ill : 5: «Hij heeft ons zalig gemaakt niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar naar Zijne barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes.» Dit leert ons dat wij alleen door het geloof deel kunnen hebben aan die zaligheid. Ik zou nog oneindig meer dergelijke gezegden kunnen aanhalen , doch geef nog maar ten slotte deze : Rom. III : 28. «Wij besluiten dan, dat de mensch door het ge-

-ocr page 35-

3'

loof gerechtvaardigd wordt zonder de werken der wet.» Ronl. V : i; «Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heer jezus Christus.» Efez. II : 8 ; Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof.» Terstond ziet men uit dit heilig boek, dat zij die dit kostbare geloof hebben, daardoor verbonden zijn met Christus, gelijk de ranken met den wijnstok, of gelijk de leden met het lichaam; dat zij elke zonde, hoe licht die ook schijne, getrouw bestrijden, dat zij de wereld overwinnen en vele verborgen deugden hebben en zich aan god toewijden. Zonder twijfel zult gij bekennen dat deze leer nuttig en waar is. Zij heeft mij een troost gegeven, een troost zóó kostelijk, dat ik dien voor al het goud der aarde niet zou willen weg geven.»

Aldus sprekende ontgloeide het hart van and re as in liefde voor pater domingo , en voelde hij zoo veel medelijden met hem en met zijne gemeente, dat hij zich niet kon inhouden , maar zijn hart moest ontlasten, zeggende : «O heer Pastoor, wanneer ik het gevaarlijke standpunt beschouw , waarop gij staat, hoe gij, in plaats van aan de zondaren den weg der zaligheid te wijzen, alzoo spreekt dat zij den waren zin van Gods woord niet begrijpen ; hoe gij eenmaal rekenschap zult moeten geven aan god van al de zielen, die gij in hare onwetendheid verdorven hebt, dan zou ik bloedige tranen over u kunnen weenen, en zoo ik li kon redden uit het vreeselijk oogenblik dat u wacht, dan zou ik met vreugde mijn leven opofferen om u vrij te koopen ; maar mijn leven zou u niet helpen. Het is noodig, heer pastoor, dat gij tot nadenken komt over ...»

Hier viel de pastoor, die in drift opstond, hem in de rede, vragende hoe hij den moed had hem zoo te beleedi-gen, en hij voegde er bij, dat zoo hij had kunnen voorzien wat hem wachtte, hij zeker zijn huis niet zou zijn binnen gegaan. Zich vervolgens tot de familie wendende, vroeg hij; «En gijlieden, wilt gij dezen vermetele ook volgen in zijn afval ? sgt;

Allen, zelfs de oudste dochter, bevestigden dit zonder aarzelen. Zoo zij vroeger al getwijfeld hadden, dan was het geen nu in hunne tegenwoordigheid geschied was, genoeg om hen te overtuigen dat andreas gelijk had en de

-ocr page 36-

32

pastoor niet. «Daar dit zoo is,» vervolgde de pater spijtig, ■ «waarschuw ik u, dat zoo gij u niet bekeert, ik u aanstaanden Zondag in den ban zal doen.» Dit gezegd hebbende , zette hij zijn hoed op, wierp de deur achter zich toe, en ging heen. Onder weg sprak hij bij zich zeiven; «Ik moet hem bangmaken, zoo niet hem , dan ten minste zijne vrouw en zijne kinderen ; in alle geval zal het noodig zijn hem met strengheid le behandelen, om anderen te leeren dat zij hun voorbeeld niet moeten volgen.»

andreas was niet verschrikt door deze bedreiging van den Pastoor, want hij wist wel dat dit hem niet het minste kwaad kon doen

Evenwel deed het hem leed te zien, dat iemand, die zich eer. dienaar van Christus noemde, zoo weinig den zin van het Evangelie begreep en zoo weinig met den geest daarvan vervuld was. Pater domingo van zijn kant, ziende dat andreas en zijne familie niet wilden buigen, bracht zijne bedreiging ten uitvoer, en sprak den volgenden Zondag over hen allen den banvloek uit, waardoor zij uit de kerk, die zich de kerk van Jezus Christus noemt, gezet werden.

Toen andreas dit vernam, kon hij niet nalaten den man te beklagen, die gelooven kon dat hij hem daarmede in 't minste benadeelde. Hij kende verscheidene lieden, die tot de kerk behoorden, wier verdorven zeden hem belette in hen te zien leden van de ware kerk van Christus, die zich door heiligmaking onderscheidt. Hij was er van overtuigd dat de pastoor hem nooit uit de kerk gezet zou hebben zoo hij in zijne zonden gebleven ware, en dat de priester hem nu haat toedroeg alleen, om dat hij zich gekeerd had tot de ware Christelijke leer. Het ontmoedigde hem niet. Hij kon zich verblijden, waardig geacht te zijn geworden om voor zijne liefde tot den Heer smaadheid te lijden. Hij bad vurig dat hem de genade geschonken mocht worden vervolging en smaadheid te dragen, zonder ongeduld te toonen.

Bij het lezen van het N. Testament had hij opgemerkt dat daar in verscheidene malen op een boek gedoeld wordt waarvan hij volstrekt geen kennis had; en hij zag in dat het hem zonder dat boek moeielijk of beter gezegd onmogelijk zou zijn verscheidene dingen te verstaan. Zeer verlangend zijnde te weten hoe dit boek heette, en

-ocr page 37-

33

zeker zijnde dat de goede dame, die hem het N. T. gegeven had, beter dan iemand anders hem hierin onderwijzen kon, besloot hij zonder tijdverlies naar huis te gaan, te meer daar hij begeerde haar zijnen dank te betuigen voor haar onwaardeerbaar geschenk. Hij maakte dan ook gebruik van de eerste gelegenheid om zijne vraag tot de dame te richten, die hem antwoordde, dat het boek, hetwelk hij bedoelde, het Oude Testament was, dat ook de heilige Schrift inhield en vóór de komst van Jezus geschreven was. Zij beloofde hem een exemplaar van de beide testamenten te geven, en het duurde niet lang of andreas had het geluk den ganschen Bijbel te bezitten. Hij las het O. T. met het grootste genoegen, en hoewel hij er veel in zag dat hij niet begreep, zoo vond hij er nog meer dat hem volkomen duidelijk was. Wat hem vooral belangwekkend voorkwam was de geschiedenis van den uittocht der kinderen Israels uit Egypte waar zij in slavernij verkeerd hadden, en die van hunnen intocht in het land Kanaan. „Jasprak hij, „Ik was ook eertijds een slaaf der zonde, maar de genade van God heeft mij vrij gemaakt, en al ben ik nu een pelgrim door de woestijn dezer wereld, de tijd nadert waarop mijn God mij zal doen ingaan in het land van eeuwige beloften.quot;

Door het lezen van den brief aan de Hebreën kwam hij tot de kennis der beteekenis van het grootste deel der instellingen en rechten der Mozaïsche wet, en zag hij met de grootste voldoening, hoe Christus, eeuwen voor Zijne komst in het vleesch, voorspeld en in den dienst van Gods volk afgeschaduwd was geworden. Het boek der Psalmen werd voor hem een rijke bron van leering en vertroosting, en in welke gemoedstemming hij zich ook bevond, hij behoefde slechts het heilige boek te openen, altijd vond hij er iets in dat voor hem toepasselijk was. In de profetie van Jesaja vond hij eveneens overvloedige en heerlijke leering. Eindelijk leerde hij de volkomene overeenstemming in te zien, die er is tusschen het O. en het N. T. waardoor hem duidelijk werd, dat beiden geschreven waren door de ingegeving van denzelfden Geest van God, en eiken dag gaf deze heilige lezing hem inwendig rijke stof tot vreugde.

3

-ocr page 38-

•34

HOOFDSTUK IV.

Het geniecnscliappelijk gebed wordt in het liuisgezln van Andreas ingevoerd, /iju huis brandt bijna af. Aanslag van zekeren Jakob Nieuwland tegen Andreas.

De tijd kwam waarop andreas begreep dat hij, als hoofd van een christelijk huisgezin , de gewoonte van te zamen te bidden moest invoeren. Hij zag duidelijk in, hoe onvergeeflijk het zijn zou, indien hij zulk eene heilige roeping naliet.

Sedert andreas de goddelijke openbaring had leeren kennen, bracht hij dagelijks eenigen tijd biddende in de eenzaamheid door, en had hij zijn rozenkrans en zijne bijge-loovigheden voor de ,,mollen en de vledermuizen geworpen.quot; Jes. II ; 20. Hij bad in alle eenvoudigheid, maakte aan God zijne behoeften bekend, riep Zijnen zegen in. Maar hoewel hij dit nu zeer goed kon doen voor zich alleen, zoo kwam de vrees bij hem op, dat dit niet zoo goed zou gaan in tegenwoordigheid zijner familie. Hij hield niet van gemaakte gebeden, zoodat hij van den eenen kant verlegen stond wegens wantrouwen in zijne bekwaamheid, en van den anderen wegens de begeerte om te doen wat hem zoo hoogst gewichtig toescheen.

Op zekeren dag vermocht hij zijne vrees te overwinnen, en zich tot de zijnen wendende, sprak hij; «Geliefde vrouw en kinderen, door Gods genade zijn de meesten onzer tot de kennis der waarheid gekomen , maar het is niet voldoende dat een iegelijk voor zich God verheerlijke. Wij moeten het allen te zaïiien doen; want hetgeen de huisgezinnen die God vreezen, het meest onderscheidt van de zoodanigen, die het niet doen, is de aanroeping van Zijn heiligen Naam. Ik heb daar reeds lang over gedacht, doch zonder tot het besluit te kunnen komen van er een begin mede te maken, omdat ik mijn onvermogen in deze zaak gevoelde; maar nu heb ik het leeren inzien dat de voornaamste hindernis in mijn eigenliefde schuilt, en door Gods goedheid heb ik nu besloten niet langer uit te stellen om te doen wat God van mij als

-ocr page 39-

35

vader des huisgezins eischt. Laat ons er dezen avond nog een begin mee maken.quot;

Allen stemden hier mede in, andreas nam liet N. T. en las het derde hoofdst. van Johannes, daar dit gedeelte hem bijzonder tot zegen geweest was. Na eenige korte opmerkingen over hetgeen hij gelezen had, knielden zij allen neder, en deed andreas het gebed, zoo als zijn hart het hem in gaf, den Vader dankende voor de ontfermende liefde waarmede Hij hen gekleed, gevoed, gehuisvest en zoo veel andere tijdelijke zegeningen, boven zoo veel duizenden hunner natuurgenooten, geschonken had. Bovenal loofde hij God voor de groote liefde waarmede Hij Zijn Zoon in de wereld gezonden had om zondaren te verlossen, en voor den zegen, die hem en het grootste gedeelte dei zijnen te beurt mocht vallen, van de waarheid te leeren verstaan. Hij bad ook vurig voor zijne vrienden, als mede voor zijne vijanden, bijaldien hij die had, en in het bijzonder voor Pater domingo. Met veel nadruk smeekte hij dat de Heer over de gemeente al de zegeningen des Evangelies mocht uitstorten.

Hij bad ook voor zijn land, voor de verbreiding der waarheid, en besloot met zich en de zijnen aan den Bewaarder Israels, die niet sluimert of slaapt, aan te bevelen. Ps. i2i ; 3. In dien zelfden nacht had andreas gelegenheid op te merken hoe God degenen bewaart. die hun vertrouwen op Hem stellen. Hij meende eene rooklucht te bespeuren, en werkelijk vond hij dat een hoop stroo, die in een hoek der woning lag, waarschijnlijk door een daarin gevallen vonk, in brand geraakt was. Hij bluschte het zonder moeite dadelijk uit, en dankte God die hen bewaard had voor een brand, die erg zou hebben kunnen worden. Hij ging te bed zonder iemand iets te zeggen voor den anderen morgen. Toen zij allen vereenigd waren, gelijk hij verlangde, vertelde hij hun wat gebeurd was, toonde hun het half verbrande stroo, en deed hen opmerken aan welk groot gevaar zij ontkomen waren, hen vermanende Gods goedheid te erkennen, die hen zoo genadig gered had. Vroeger zou zoo iets door andreas als louter toeval beschouwd zijn geworden; maar thans zag hij in alles de beschermende hand van God, en beleed dit met de grootste dankbaarheid.

-ocr page 40-

36

Daarna begaf andreas zich naar zijn werk. Onderweg vond hij een jongeling, den zoon van een zijner bekenden, op het gras liggen, die niet scheen te weten waarmede hij den tijd zou doorbrengen.

„Hola! Thomas !quot; riep hij hem toe, „wat doet gij ? Gaat gij niet aan uw werk, daar het toch tijd is? Zijt gij ziek?quot;

„Ik ben niet ziekwas het antwoord „en nog nooit was ik zoo wel als van daag; maar weet gij niet dat het heden lieve Vrouwendag is?quot; — „En wat geeft gij daarom ?quot; vroeg andreas. — „Wat ik daarom geef! Wel, ik laat mij liever de rechterhand afkappen, dan dat ik op zulk een feestdag zou werken.quot; — „Maar zeg mij, mijn vriend, „zeide andreas „zag ik u niet van 't voorjaar, op een Zondag, aardappelen pooten, gelijk meer van uwe makkers dit doen?quot; — ,,üat kan zijn; maar pater domingo had ons vrijheid daartoe gegeven.quot;

„Aan wie gelooft gij meer eerbied verschuldigd te zijn ,quot; vroeg andreas , „aan God of aan de Maagd Maria ?quot;

„Ik denk aan God.quot;

„En waarom maakt gij dan geen bezwaar om op den dag des Heeren te werken, terwijl gij zoo nauwgezet den dag der Maagd Maria houdt?quot; — „Ik weet het niet; „zeide Thomas, Ik doe zoo als pater domingo mij zegt.quot; — „Ach! die arme pater domingo ,quot; riep andreas uit, „van hoeveel bedrogene zielen zal hij rekenschap te geven hebben!quot; — „Dat gaat mij niet aan,quot; zeide de jongeling; „ik gehoorzaam , en zoo de priester mij misleidt, dan is dit zijne schuld, en niet de mijne.quot;

„Het is waar dat de geestelijkheid er de schuld van zal dragen, maar geloof niet dat dit u verontschuldigt. Neen, Thomas, een iegelijk zal voor zich zei ven rekenschap moeten geven; Christus zegt, dat wanneer een blinde een anderen blinde leidt, zij beiden in de gracht zullen vallen.quot;

„Zie gij maar toe voor u zeiven, en zorg niet voor mij!quot; riep de jongeling uit. „Ik geloof dat pater domingo, die latijn spreekt, zulke dingen beter verstaat dan gij,quot;

Dit gezegd hebbende , stond hij op, en ging heen , trotsch op zijn antwoord.

„Arme jongen!quot; zuchtte andreas in zich zeiven, „gij wilt nu niet luisteren; de dag zal echter komen waarop gij

-ocr page 41-

37

de waarheid erkennen zult van hetgeen ik zeg. God geve dat het niet te laat zij!quot;

Op den dag waarop de pastoor den ban over andreas en zijn gezin uitgesproken had, handelde hij veel over ketterij , en ontzag zich niet heimelijk te doen verstaan, dat hij die een ketter zou dooden, geen doodzonde zou begaan; ja zelfs stelde hij dit als eene verdienstelijke daad voor.

Er bevond zich onder de toehoorders iemand met name jakob nieuwland, die een wrok tegen andreas koesterde, omdat deze bij de verpachting van een stuk land de voorkeur had gekregen , en hij was zeer geneigd hem die voorkeur duur te doen betalen. Nu dacht hij, daar andreas voor ketter verklaard was, het oogenblik gekomen, om zich op hem te wreken. «De pater zegt,s zoo sprak hij bij zich zeiven, «dat wij eiken ketter voor een heiden en tollenaar te houden hebben, menschen die in mijne schatting even slecht zijn, als de duivel zelf; zoo hij iij Spanje of in Portugal was, zou men hem levend verbranden, omdat hij een vijand der kerk is; maar in dit land is zulks tegen de wet. Vervloekt zij die wet! Met dat al, zoo andreas verdiend heeft verbrand te worden, en het alleen die slechte wet is, die het verhindert, dan zou het niet kwaad, maar integendeel zeer goed zijn, hem een geducht pak slaag te geven, dat hem lang zou heugen. Ik zou he^ als eene groote verdienstelijkheid jegens God beschouwen dit te mogen doen, vooral wanneer ik gevaar liep van door die afschuwelijke wet vervolgd te worden, die aan ons, goede katholieken, de vrijheid niet laat zulke goddelooze ketters te straffen zoo als zij het verdienen. Daar dit echter zoo is, zal ik dien hond eens gaan opzoeken. tgt;

Volgens zijn besluit ging hij den volgenden avond naar de woning van andreas om hem de kastijding toe te dienen, die deze ketter , naar zijne meening , verdiend had door zijne schandelijke handelwijze tegen de heilige moeder de kerk. Het was acht uren toen hij voor de deur van andreas woning kwam, juist toen deze gedaan had met lezen van een hoofdstuk uit den Bijbel, en volgens gewoonte met de zijnen neerknielde, om God te danken voor de weldaden, die zij op dien dag genoten hadden en waarvan hij de voortduring afsmeekte.

-ocr page 42-

3S

Jakob bleef eenige oogenblikken staan om te luisteren wat er binnen gesproken of gedaan werd, en terstond hoorde hij eene stem die hem wel bekend was. Hij herkende de stem van andreas, maar zij was niet die van een man, sprekende met andere menschen, noch bevelen gevende; het was iets dat hij nooit in zijn leven gehooid had. Hij luisterde alzoo eenigen tijd, en keek vervolgens naar binnen, door een reet van de deur. Hoe verwonderd was hij toen hij andreas geknield zag liggen met al de zijnen rondom hem.

De nieuwsgierigheid drong hem te luisteren naar hetgeen er gezegd werd, zoodat hij bijna vergat met welk doel hij daar gekomen was, en in twijfel kwam op het gezicht van de godsvrucht van dien man en van zijn huisgezin , als ook van de wijze waarop hij bad, die zoozeer verschillend was van hetgeen hij tot hiertoe gehoord had.

Hij hoorde hoe andreas God dankte voor de vergeving zijner zonden en voor de verlossing van den dood. Maar hetgeen hem het meeste trof was deze bede voor zijne vijanden: «O Heer, indien ik vijanden heb, ik bid U, vergeef hun het kwaad dat zij tegen ons bedenken ; maak hen deelgenooten met ons der zaligheid, en help ons opdat wij hun ten allen tijde goed voor kwaad mogen vergelden.» Zoo ging het gebed voort, en vervulde jakob nieuwland al meer en meer met verwondering, zoo zeer zelfs dat toen andreas zweeg, hij hem, dien hij voorgenomen had te mishandelen, met liefde in zijne armen had willen sluiten. Door alles wat pater domingo gezegd had, meende hij dat andreas geheel overgegeven was tot al wat slecht is, en dat hij het christelijk geloof afgezworen had Nu zag hij dat het juist het tegendeel was, en vroeg hij zichzelven dus af; «Is deze man een ketter? Zoo ja, wat zijn dan christenen ? Voorzeker zijn de leden der gemeente van pater domingo het niet. Mocht het Gode behagen dat allen die zich christenen noemen , de priesters er onder begrepen, aan andreas gelijk waren! Dan zou het in de wereld anders gesteld zijn.»

Hij deed terstond afstand van zijne booze voornemens, en begon zich zeiven te verwijten zooveel kwaad be:!acht te hebben.

«Hem mishandelen!» riep hij uit «God verhoede het! Ik verloor liever dezen rechterarm , dan dat ik dien zou opheffen tegen een braven man gelijk hij is?»

-ocr page 43-

39

Hij wilde heen gaan, doch bedacht dat het beter zou zijn de woning van andreas binnen te gaan, hem te vertellen met welk voornemen hij gekomen was en er hem vergiffenis voor te vragen. Hij klopte aan; men deed hem open zonder het minste kwade vermoeden. Andreas groette hem als een bekende, en noodigde hem plaats te nemen bij het vuur.

«Weet gij,» vroeg jakob «dat pater domingo, verleden Zondag zoo veel kwaad van u en van uwe familie gesproken heeft in de kerk?»

«Ik weet het,» antwoordde andreas, «en ik zie met medelijden op dien armen ij veraar neêr, in mijn hart God biddende het hem te vergeven.»

«Maar vreest gij de vervloeking van eenen geestelijke niet.»

«Ik vrees die niet, omdat ik weet dat God mij zegent.»

«En weet gij, andreas , dat ik dezen avond gekomen ben met het doel om u eens af te straffen als een ketter, en om mij te gelijkertijd te wreken wegens die zaak van dat land ?»

«Wat het eerste aangaat,» antwoordde andreas, «ik ben niet zulk een ketter als hij die van Gods gebod afwijkt, en niettegenstaande den haat van de gansche geestelijkheid der wereld vrees ik de gevolgen niet, die het vasthouden aan de instellingen Gods voor mij hebben kan. En wat het andere aangaat, heb ik alleen te zeggen dat gij zelf kunt weten, dat ik noch aan de rechtvaardigheid noch aan de vriendschap te kort gedaan heb 5 maar mocht het u anders toeschijnen, zoo ben ik bereid, op 't oogenblik zelf, u den grond, met al de verbeteringen , die ik er aangebracht heb , in ruil tegen den uwen af te staan , zoo de eigenaar het goedkeurt •, want, hoewel ik de mijnen te onderhouden heb, zou ik liever alles wat ik bezit afstaan, en mij op God verlaten die voor mij zorgt, dan dat ik aan iemand stof tot klagen zou geven.»

Jakob zag dien goeden man met eene soort van eerbied aan en zeide;

«God behoede, dat gij dit stuk land afstaan zoudt, mijn vriend. Gij hebt het rechtvaardig verkregen. Houd het gerust *, alleen bid ik u, vergeef mij het kwaad, dat ik u heb willen doen, en beschouw mij toch als uw vriend.»

«Zeker vergeef ik hét u,» antwoordde andreas, «en ik bid God dat hij u aan u zeiven bekend make, gelijk Hij

-ocr page 44-

40

mij de oogen voor mijne zonden geopend heeft, en dat gij u door Zijne genade tot Hem moogt bekeeren.»

Jakob begreep niet recht wat hij hiermede zeggen wilde; maar denkende dat andreas hem gaarne beter zag worden, tot zijn eigen nut en voordeel, kon hij niet anders dan met een diep ontroerd gemoed een Amen zeggen over alles wat hij gehoord en gezien had. Daarop verhaalde hij aan andreas wat de reden was geweest, die hem van voornemen had doen veranderen, en vroeg hem of hij gewoonlijk met zijne familie bad, zoo als hij het dien avond gedaan had. Vernomen hebbende van ja, verzocht hij de vergunning van daar somtijds bij te mogen zijn, daar zijne woning slechts een kwartier van die van andreas verwijderd was. «Kom, zoo dikwijls als gij wilt,» zeide andreas, «zoo gij mijne ongeoefendheid verschoonea wilt.» «Neen,» antwoordde Jakob, «nooit hoorde ik een gebed, dat zulk een diepen indruk op mij maakte als het uwe van dezen avond. Daar hebt gij pater domingo, ik versta geen woord van hetgeen hij zegt, omdat zijne gebeden allen in 't latijn zijn en boven het begrip gaan van lieden zoo als wij; en zoo ik niet ging om te kunnen zeggen dat ik naar de mis geweest was, geloof ik dat ik even wijs zou doen met te huis te blijven. Waarlijk niemand kan begrijpen waarom er in de kerk in eene vreemde taal gebeden wordt. Zouden de gebeden in het engelsch, in het hollandsch of in het spaansch niet even goed zijn, als die welke in het latijn tot God opgezonden worden? Op die wijs zouden wij verstaan wat de geestelijken zeggen.»

,,Gij hebt volkomen gelijk Jakob ; wij zijn in onze onwetendheid lang onderworpen gebleven; het wordt tijd dat wij voor ons zei ven beginnen te denken. Eiken avond, op hetzelfde uur kunt gij ons, met Gods hulp bezig vinden zoo als gij daar straks gezien hebt; en ik verzeker u dat het mij verblijden zal, zoo gij lust gevoelt er deel aan te nemen.quot;

Jakob bedankte hem en ging naar zijne woning terug; maar hij kon niet nalaten gedurig aan het gebeurde van dien avond te denken. ,,Ik ben uit gegaan,quot; sprak hij bij zich zeiven, „vast be.sloten om andreas te mishandelen, en zou zelfs niet gevreesd hebben hem te dooden, en nu

-ocr page 45-

4i

keer ik naar mijne woning terug, zonder zelfs één haar van zijn hoofd gekrenkt te hebben. Integendeel, ik ben vervuld met bewondering en moet mij verwijten iets ten nadeele van dien man te hebben gedacht. Ik weet niet waar dit op uitloopen moet. Voor 'toogenblik voel ik mij meer geneigd om andreas te volgen dan den pater. Ik herinner mij, hoewel ik er toen geen acht op sloeg, dat pater Domingo zeer hevig werd, toen hij van andreas in de kerk sprak; maar andreas daarentegen is al zachtheid en bedaardheid. Voor zoo ver ik oordeelen kan heeft andreas dunn veel meer van een christen in zijn geest en in zijn wijze van doen, dan pater Domingo.quot;

Te huis komende legde hij zich terstond te bed, doch kon den slaap niet vatten als naar gewoonte. De voorvallen van dien avond , zijn boos beraad tegen Andreas , het gebed van dien goeden man , zijne zachtmoedigheid en rechtschapenheid vervulden zijne gedachten geheel en al. Den volgenden dag ging het hem evenzoo gedurende^ zijn werk. Tegen den avond 'begaf hij zich weder naar het huis van Andreas en vereenigde zich met hem en de zijnen in het gebed. Andreas smeekte dat het den Heer mocht behagen aan zijn vriend de oogen te openen, opdat hij de waarheid kon leeren verstaan. Na het gebed spraken de vrienden veel te zamen over den waren dienst van God; en zij verdiepten zich zoo in dit onderwerp, dat zij niet merkten hoe de tijd verliep en het middernacht was, eer zij scheidden. Wij weten de bijzonderheden van hun gesprek niet; maar zeker was het geene bloote woordenwisseling over de meerdere ot mindere echtheid der beide kerken. Zij onderhielden zich over hetgeen de zondaar doen moet om zalig te worden, en kwamen daarin overeen, dat de mensch Gods ongenoegen verdiend had en dat zijn hart geheel boos is. Andreas liet Jakob, met veel klaarheid, uit de heilige Schrift zien, dat al zijne boetedoeningen en al zijne gebeden niet voldoende konden zijn om hem met God te verzoenen; dat de Bijbel ons het eenigste middel aanduidt om dat te verkrijgen, te weten, het geloof des harten in Jezus Christus, die Zijn bloed gestort heeft voor onze zaligmaking. Hij liet hem ook opmerken, hoe de liefde van Christus eiken oprecht ge-loovige de verplichting oplegt om zich aan Zijn dienst toe

-ocr page 46-

te wijden, zoodat hij niet meer in zijne zonde leeft, maar die verfoeit, betreurt en overwint. Dit waren de punten quot;waarover zij in dien nacht in het bijzonder spraken, en het behaagde God het hart van Jakob te neigen tot bewondering en aanneming der gewichtige waarheden, die hij gehoord had, zoodat Andreas al spoedig de voldoening smaakte van hem zijne hoop op Jezus Christus te zien vestigen en een bewijs te zien geven dat hij afstand deed van zijne zonden. Deze Jakob nieuwland was een lielhebber van vechten; hij had de gewoonte van kermissen te bezoeken, zich aan dans en spel over te geven, waarbij hij dan de lieden tegen elkander ophitste, zoodat zij malkander zonder mededoogen verwondingen toebrachten. Hij was zeer sterk, en hanteerde den stok met zoo veel behendigheid, dat hij er velen mede uit het veld geslagen had, en dat er weinigen gevonden werden die hem niet vreesden. Maar deze man, zoo moedig als een leeuw, door een ieder gevreesd, veranderde zoo geheel en al door den invloed van het Evangelie, dat hij zacht werd als een lam. Wel werden die woorden van Paulus in hem bewaarheid; «Zoo iemand in Christus is die is een nieuw schepsel; het oude is voorbij gegaan, het is alles nieuw geworden.» Hij werd zacht tot in zijn uiterlijk voorkomen toe; te voren was zijn uitzien woest en gaf duidelijk de wreedheid zijns harten te kennen; maar sedert zijne bekeering straalde op zijn gelaat de reinheid die door den Heiligen Geest in hem bewerkt werd. Op zekeren avond bracht hij zijn beruchten stok naar de woning van Andreas, en zeide dat hij gekomen was met het doel om dien in zijne tegenwoordigheid te verbranden, daar het een werktuig was, waarmede hij zoo menigmaal den duivel gediend had. «Met dezen stok, zeg ik u, kwam ik op dien bewusten avond, om u aan te vallen; er is dus geene geschikter plaats om hem te verbranden dan hier.» Zoo sprekende, maakte hij het vuur aan, en toen hij zag, dat de stok brandde, riep hij uit: «Gezegende Verlosser! deze handen hebben zich bovenmatig geoefend in kwaad doen; en deze oogen hebben zich verlustigd in het aanschouwen van dingen, die ons met afgrijzen hadden be-hooren te vervullen. Maar door Uwe genade heb ik geleerd het kwade te haten. Nu wensch ik niets zoo vurig dan

-ocr page 47-

43

quot;behouden te worden, door Uwen kostbaren dood mijne zonden af te sterven en mij geheel aan Uwe heilige zaak toe te wijden.»

Het hart van Andreas sprong op van vreugde en hij moest uitroepen; «Mijne ziel maakt groot den Heer, en mijn geest verblijdt zich in God mijnen Zaligmaker.»

HOOFDSTUK V.

J)e familie van Jakob Nieuwland wordt bekeerd. Anderen sluiten zich bij Andreas aan. Deze verdedigt een zieken vreemdeling. Pater Domingo sterft. (Gelukkig afsterven van Jakob Nieuwland.

Nu Jakob nieuwland de parel van groote waarde gevonden had, begeerde hij dat de zijnen met hem in dat geluk zouden deelen. Daarbij, hopende datGod Zijnen zegen ook over hen zou uitstrekken, noodigde hij hen uit om hem, op de ure des gebeds, naar de woning van andreas te vergezellen. Zij toonden veel weerzin daartegen en weigerden eenige dagen achtereen aan zijne begeerte te voldoen. Zij merkten evenwel de hervorming op, die in Jakob plaats had, daar hij in plaats van zoo als vroeger twistziek en onmatig te zijn, te huis bleef, en alles deed wat hij kon om den zijnen tot nut te wezen. Zij konden niet ontkennen dat andreas dunn volgens hunne meenig, (want zij wisten niet dat het Gods werk was) in weinige weken bewerkt had wat pater Domingo in geen twintig jaren had kunnen doen. Daaraan wisten zij geene uitlegging te geven; nieuwsgierigheid deed hen eindelijk de overwinning behalen over hunne bijgeloo-vige vrees; zij vatten moed en gingen naar andreas. Deze bad eenvoudig , maar zoo krachtig dat geen oog droog bleef. Den volgenden avond gingen verscheidene hunner het uur der vereeniging met verlangen te gemoet.

Zonder in vele omstandigheden te treden, zij het genoeg te weten dat de familie van Jakob nieuwland weldra den gezegenden invloed van den protestantschen godsdienst begon te ondervinden, en dat zij bewijzen gafharer bekeering , door namelijk de zonden af te leggen en in nieuwigheid des levens te wandelen, tot geene geringe blijdschap voor andreas, die er God voor dankte. Hij genoot ook de vreugde

-ocr page 48-

44

van zijn oudste dochter geheel gewonnen te zien, zoodat de beide, huisgezinnen in de grootste eensgezindheid leefden. Eiken Zondag kwamen zij te zamen om God te loven. Voor eenen tijd bleven zij de eenigste die zich alzoo afzonderden; hunne kennissen durfden zich, uit vrees voor den vloek van pater domingo, niet bij hen aansluiten. Evenwel toen de eerste schrik voorbij was, en zij begonnen na te denken over de groote verandering, die zij in de leefwijze van andreas Dunn en vooral in die van Jakob nieüwland hadden opgemerkt, waagden het enkelen des Zondags de godsdienstoefening in het huis van andreas te gaan bijwonen. Anderen, die eerst wilden weten welke zamenkomsten het waren, doch geen moed hadden om binnen te gaan, bleven buiten staan luisteren tot dat ook zij eindelijk gewonnen werden. Dewijl andreas zich eenvoudig bij de Heilige Schrift bepaalde, en zijne toehoorders aanbeval geen anderen gids te kiezen dan die, zag hij spoedig vruchten op zijne zwakke pogingen. Hij gaf zich veel moeite om hun te doen begrijpen, dat hij er niet op uit was, om iets nieuws in te voeren, maar dat zijn eenigste doel was hen bekend te maken met Gods woord; hun te zeggen dat zij de mensche-lijke overleveringen moesten gering achten en den Bij pel lezen als of er geene andere wijsheid ware buiten die ; en dat zij, zoo doende, alles zouden vinden wat noodig is te weten tot zaligheid hunner zielen.

Tegen dezen tijd bracht een godvreezend buurman hem een geschenk, dat hij op hoogen prijs stelde. Het was een gezangboek. Hij leerde spoedig de zangwijzen die hem zeer bevielen, en kon nu het zingen van psalmen en liederen bij de overige plechtigheden zijner godsdienstoefening voegen, 't geen hij ook overeenkomstig vond met hetgeen Paulus Eph. V : iQ leert; «Sprekende onder elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liederen, zingende en psalmende den Heer in uw hart.»

Welk eene groote verandering! Weinige jaren te voren bezocht Andreas met de zijnen al de kermissen, nam deel aan al de nachtelijke vermakelijkheden, die er in den omtrek plaats hadden, en was de eerste om liedjes te zingen, die zeer verschillend waren van de godgewijde liederen, waarvan de Apostel spreekt, daar deze integendeel den duivel

-ocr page 49-

45

en der zonde gewijd waren. Nu kende hij en zijn gezin het verkeerde van dergelijk tijdverdrijf, waardoor men de eeuwige verdoemenis te gemoet gaat; en wanneer hij bedacht wat de Heer aan zijne ziel gedaan had, dan stortte hij tranen van weemoed en van dankbaarheid over de onverdiende genade, die aan hem bewezen was.

Wij zeiden dat de aanzienlijke vrouw, die aan Andreas een N. T. gegeven had, ook aan verscheidene andere armen in hare buurt een dergelijk boek had geschonken. Maar, om de waarheid te zeggen, die armen namen het meer aan uit beleefdheid dan uit lust om het te lezen, en dien ten gevolge legden zij het weg en dachten er niet meer aan. Het behaagde God zich van de eenvoudige vermaningen van Andreas te bedienen om die lieden uit hunne onverschilligheid te doen ontwaken en hen tot het lezen van het Heilige boek te bewegen. Een twaalftal huisgezinnen begonnen van toen af aan ernstig te denken aan het eeuwige leven , en zich toe te leggen op het lezen van het Nieuwe Testament, ten einde te zien, of de woorden van Andreas daarmede overeen kwamen. De boeken die zij vroeger als onnut beschouwden, haalden zij nu voor den dag. Zij verwonderden zich over hetgeen voor hen nieuw was, maar dat zij weldra erkenden waarheid te zijn, en gaven hunne vooroordeelen gevangen onder de macht der goddelijke openbaring. Andreas had veel te doen met de beantwoording hunner vragen en met het aanmoedigen tot volharding in het gemeenschappelijk loven en prijzen van Hem, die hen getrokken had uit de duisternis hunner zonden tot het wonderbaar licht des Evangelies. In deze werkzaamheid voelde hij zich gelukkig, en riep hij meermalen uit: «Hoe wonderlijk zijn de wegen der goddelijke Voorzienigheid , dat ik, die niet meer ben dan een worm , gebruikt word tot zulk groot en gewichtig werk ! s Maar dan paste hij ook deze woorden van Paulus op zich toe; I Cor. I : 27: «Want het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke zou beschamen.» «Ja,s zeide hij; «op deze wijze krijgt God de eer. De Heer zij geloofd en geprezen tot in eeuwigheid.»

De woning van Andreas was eiken Zondagmorgen en

-ocr page 50-

40

eiken Zondagavond vol, en hoewel de dienst, die daar aan God gewijd werd, van uiterlijke vormen ontbloot was, zoo is hij toch den Heer zonder twijfel aangenaam geweest, daar Hij door de vergadering op de door Hem verordende wijze aangebeden werd, namelijk in Geest en in waarheid. Gedachtig aan de woorden van Paulus aan de Corinthiërs: i Cor. XVI; 2; «Op eiken eersten dag der week, legge een iegelijk van u iets bij zich zeiven weg, naardat hij een welvaren verkregen heeft», deden ook zij alzoo. Andreas Dunn en Jakob Nieuwland werden aangesteld, om de aldus bijeen verzamelde giften aan de behoefiigen uit te deelen. Vele zieken werden op deze wijze bezocht en geholpen, en zoo lieten deze eenvoudige lieden hun licht schijnen voor de menschen, en toonden zij aan de wereld dat hun godsdienst niet in woorden en in uiterlijke praal bestond, maar in geloof en in werken der liefde. Gal. V ; 6.

Op zekeren tijd gebeurde het dat een arme vreemdeling, die door deze plaats moest reizen, door ziekte overvallen werd. De lieden, bij wie hij te huis was, vreezende dat de koorts aanstekend zou worden, besloten den ongelukkige op straat te zetten. Zoodra dit ter kennis van andreas kwam, ging hij terstond, vergezeld van zijn zoon daarheen, juist toen die lieden gereed waren den zieke naar buiten te brengen. Hij deed die menschen het wreede hunner handelwijs Opmerken , en , geholpen door zijn zoon, bracht hij den armen zieke met de meest mogelijke zorg naar zijne eigene woning, waar zijne vrouw hem oppaste als of hij haar eigen zoon ware. Andreas bracht menig oogenblik door, nu eens met het lezen van Gods woord, dan eens in het gebed neerknielende voor het bed van den zieke. Na eenige weken herstelde de vreemdeling door Gods goedheid. 1 oen de hevigheid der ziekte geweken was, begon hij natedenken over zijn toestand, en kon zich geen rekenschap geven van de buitengewone zorgen, die men aan hem besteedde, en moest hij de groote goedheid van andreas en de zijnen bewonderen. «Als er,» sprak hij, «in de wereld ware christenen gevonden worden, dan zijn zij zeker hier; deze menschen namen mij in hun huis, toen ik krank en verlaten was; zij waagden hun leven om het mijne te redden, en bewezen mij zoo veel liefde als of ik hun vriend of hun kind ware.»

-ocr page 51-

47

Toen andreas zag dat hij zoo dankbaar was maakte hij gebruik van die gemoedsstemming om hem het Evangelie aan te prijzen, door welks invloed hij zoo ter goeder ure bijstand ondervonden had, en door Gods hulp bleven deze pogingen niet ongezegend. Nadat deze man in de woning van Andreas tot de kennis der waarheid gekomen was, begon hij, bij de zijnen teruggekeerd zijnde, den zelfden ijver aan den dag te leggen als andreas , en verkreeg hij bijna denzelfden zegen op zijn werk.

Kort daarna hoorde andreas dat pater domingo stervende was. Hij had een aanval van beroerte gehad en elk uur kon men verwachten dat hij door een tweede overvallen zou worden, die, gelijk men veronderstelde, doodelijk zou moe-tei zijn. Zonder lang bij zich zelven te twijfelen besloot andreas den pater een bezoek te brengen. Toen de geestelijke hem aan de deur zag, meende hij dat andreas kwam om vergiffenis te vragen , en liet hem dadelijk binnen komen. Toen Andreas hem zoo zwak en nabij den dood zag, werd hij met medelijden bewogen, waarop pater domingo sprak ; «Vriend Andreas! Ik ben stervende, en hetgeen erger is, ik vrees dat mijne ziel tot de eeuwige straf veroordeeld is. s — «Spreek zoo niet,» antwoordde Andreas vol ontroering, «want God zegt: dat het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden.» «Wee mij!» riep de pater uit. «Zoo ik werk gemaakt had van uwe juiste aanmerkingen, op den dag toen ik met u in uwe woning heb gesproken, zou ik behouden kunnen worden. Gij zeidet mij toen dat de zorg over de zielen eene vreeselijke verantwoordelijkheid is. Nu zie ik dit in, en vrees ik dat ik rekenschap zal moeten geven voor den rechterstoel van God van al de zielen, die verloren zijn gegaan door mijne nalatigheid of door mijne onwetendheid. Het is vreeselijk te vallen in de handen des levenden Gods.»

Meer kon hij niet zeggen. Door een nieuwen aanval van beroerte getroffen, bleel hij gevoelloos en stiert eenige uren later.

Andreas verwijderde zich terstond, daar hij nu toch van weinig nut meer kon zijn. Hij betreurde bitterlijk dit akelig uiteinde, en terugkeerende naar zijn huis, dacht hij over de noodlottige dwaling van hen, die zeggen dat het tijds genoeg is om zich in de ure des doods voor den hemel te

-ocr page 52-

48

bereiden. Wij zullen dit verhaal besluiten met een kort verslag van den zaligen dood van Jakob Nieuwland, die twee jaren later plaats had. Op zekeren avond kwam men Andreas zeggen, dat Jakob zeer krank was en hem verlangde te zien. Andre ,s spoedde zich om aan de begeerte van zijn vriend te voldoen, en toen hij bij hem inkwam, sprak Jakob hem dus aan;

«Ik ben hard ziek, maar mijne ziel is geheel getroost. Ik weet niet of deze ziekte mij naar het graf zal brengen, maar dit weet ik dat mijn Verlosser leeft, en dat is mij genoeg. Ik zou alleen verlangen te leven tot Zijne eer, maar zoo mijn dood daartoe beter bevorderlijk kan zijn dan mijn leven, dan wil ik liever sterven dan leven.»

Andreas verblijdde zich dat hij zijn vriend zoo mocht hooren spreken, en vereenigde zich van harte met hem, om den Heiland te loven, die hen zoo lief had.

,,0, hoe kostelijk, hoe zoet zijn de beloften van Jezus, in het Evangelie vervat!quot; ging Jakob voort. „O. hoe lieflijk klinkt de naam van Jezus mij in de ooren!quot; Hij ging een tijd lang voort op deze wijze te spreken en andreas wilde hem niet in de rede vallen, maar toen hij een oogenblik zweeg, vroeg zijn vriend hem, of hij begeerde dat hij met hem bidden en met hem in den Bijbel lezen zou ?

„Lees,quot; zeide Jakob , „dan denk ik de stem van mijn Verlosser te hooren; het is dan ook Hij die spreekt, en wel zoo als mijne gansche ziel het behoeft.quot;

Andreas nam den Bijbel en las het vijftiende hoofdstuk van den istel1 brief van Paulus aan de Corinthiërs. Na het lezen knielde hij voor het bed, en hief eene plechtige dankzegging op tot God, die zoo genadig met zijn vriend gehandeld had, en bad dat de Heer mocht voortgaan hem te sterken in dezen strijd. Vervolgens keerde hij naar huis, en kwam den volgenden morgen vroeg zijn vriend weder bezoeken. Hij vond hem erger naar het lichaam , maar steeds sterker van_ geloofsvertrouwen Hij leed aan een pleuris ; men had hem te ader gelaten, maar het was kennelijk dat hij van oogenblik tot oogenblik verergerde; en niet alleen hij, maar ook allen die rondom hem stonden, geloofden dat het niet lang zou duren, tot dat hij overgebracht zou worden

-ocr page 53-

44

in de vele woningen des Vaders. Kort voor zijn einde, liet hij Andreas roepen, en toen deze met al de zijnen rondom zijn bed stond, riep hij in hemelsche verrukking uit: „Dood , waar is uw prikkel ? Hel, waar is uwe overwinning ? Gelooid zij God , die ons de overwinning geeft door Jezus Christus onzen Heer.quot; Toen hij de tranen zijner vrienden en bloedverwanten zag, zeide hij: „weent niet over mij, geliefde vrienden, maar verblijdt u veel meer, en helpt mij, opdat ik den naam mijns Verlossers altijd meer moge groot maken. Ik ga Zijne heerlijkheid zien, en zal altijd met Hem zijn. Denkt niet dat ik het sterven licht acht. Neen, het is er ver van daan. Maar ik mag mijn vertrouwen op Jezus Christus vestigen, die den dood overwonnen en mij de onsterfelijkheid verzekerd heeft.quot;

Na deze woorden namen zijne krachten schielijk af; maar zijne ziel verheugde zich in het troostvolle vooruitzicht van eene eeuwige zaligheid, zoo als hij herhaaldelijk te kennen gaf aan allen die om hem stonden. Na eenige oogenblikken stil gelegen te hebben riep hij uit; „Halleluja! Hem, die op den troon zit en het Lam zij eer en heerlijkheid tot in alle eeuwigheid.quot; Dit waren zijne laatste woorden, maar de kalmte die op zijn gelaat was uitgedrukt, gaf duidelijk zijne inwendige blijdschap en vrede te kennen; en de sprekende wijze waarop hij de handen en oogen ten hemel hief, toen hij zich niet meer uiten kon, duidde aan dat zijne overwinning op den dood volkomen was. Binnen weinige uren werd zijne verheerlijkte ziel overgebracht in het hemelsche paradijs.

Dat allen die dit verhaal lezen zeggen;

„Mijne ziel sterve den dood des oprechten , en mijn einde zij gelijk aan het zijne.quot; Num. XXIII : 10.

BIBLIOTHEEK mo. HER*. TW

-ocr page 54-
-ocr page 55-
-ocr page 56-

_

-ocr page 57-
-ocr page 58-
-ocr page 59-
-ocr page 60-