-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

HET LEVEN

VAN EEN

INDISCH-PREDIKANT

ERVEN B. VAN DER KA5IP. — GRONINGEN.

1872.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

/

/

EEN BRIEF,

BlBil'

N SD f-x-.

■SK

kerk

Lang, al te lang, heb ik U laten wachten op de beloofde mededeelingen aangaande mijn werkkring alhier. Maar — beter laat dan nooit!

Geheel nieuweling kwam ik twee jaar geleden hier aan. En spoedig ondervond ik, dat ik ook als predikant hier een nieuweling was. Zooveel verschil toch is er tusschen onzen werkkring hier en in Nederland! Te Batavia had ik reeds te veel aangaande den toestand van het godsdienstig en kerkelijk leven in Indië vernomen en — gezien, om met hooggespannen verwachtingen dienaangaande naar de Residentie X. te gaan. Maar wat ik hier vond, stond nog beneden hetgeen ik verwacht had.

Had ik om verschillende redenen, verwacht, een nog al verwaarloosde gemeente te zullen vinden, ik vond geen gemeente in den eigenlijken zin van het woord. Mijn standplaats telt in het geheel, land- en zeemacht medege-rekend, een getal van ongeveer 150 Europeesche bewoners, waarvan ongeveer 50 tot de katholieke kerk behooren. Maar van de honderd Protestanten waren er bij mijn komst alhier niet meer dan vijf, die een geldig bewijs van lidmaatschap konden vertoonen. Wel herinnerden zich velen, dat zij eens zijn „aangenomenquot;, maar bij vertrek naar elders hebben zij er nooit aan gedacht, een attestatie aan te vragen ; óf zij bezitten er een, die van voor tien of twintig jaar dagteekent, maar nooit ergens is inge-

-ocr page 6-

2

leverd. Wel een bewijs, dat er op het lidmaatschap der christelijke kerk al heel weinig prijs wordt gesteld. Behalve eenige na volbrachten diensttijd of met pensioen naar Nederland terugkeerende soldaten, heeft nog nooit een vertrekkende een attestatie bij mij aangevraagd, terwijl van een honderdtal van elders gekomenen niet meer dan vijf een bewijs van lidmaatschap inleverden. Kan er onder zulke omstandigheden wel van „de Protestantsche gemeente te X.quot; sprake zijn ?

Een paar dagen na mijn aankomst liet ik bij circulaire bekend maken, dat er den eerstvolgenden Zondag in het schoollokaal een openbare godsdienstoefening zou plaats hebben. Waarschijnlijk wegens het vreemde van het geval, was de opkomst tamelijk groot. Ik had een zestigtal toehoorders. Ach, dat er op deze „eerstelingenquot; zulk een schrale oogst is gevolgd! En nog mag ik niet klagen. Nog nooit heb ik, gelijk volgens het gerucht elders somtijds geschiedt, onverrichter zake moeten huiswaarts keeren, omdat er niemand ter kerk was gekomen. Gewoonlijk is er een vijftiental matrozen en mariniers van het hier ge-stationneerde oorlogschip aanwezig, benevens, sedert do tegenwoordige militaire kommandant het kerkgaan bevordert, een twintigtal soldaten. Maar buiten dezen woont slechts nu en dan iemand de godsdienstoefeningen bij. Zou dit in Nederland zeer veel bewijzen tegen de goede verstandhouding tusschen predikant en gemeente, hier is zulks in geenen deele het geval. Alleen is er van de zijde van den predikant eenige zelfverloochening noodig, om de verhouding vriendschappelijk te doen blijven. Het is altijd min of meer onaangenaam, door hen, met wie men dagelijks omgaat, zijn werk geminacht te zien. Straks een woord over de verschillende oorzaken van het slechte kerkbezoek, maar al dadelijk moet ik toegeven, dat de godsdienstoefeningen hier weinig aantrekkelijks hebben. Een soort van houten loods , tot school ingericht, zietdaar de kerk. Daar dit gebouw vlak aan den weg gelegen is.

-ocr page 7-

3

en ehineesche rondventers noch maleische straatjongens eenig besef hebben van eerbied voor een christelijke preek, is het den prediker soms onmogelijk, zich voor zijn toehoorders verstaanbaar te maken. Voorts geen kerkgezang. De pogingen daartoe leden al dadelijk schipbreuk. De onderwijzer weigerde voor te zingen, zoolang het daarvoor van het Gouvernement aan te vragen traktement nog niet was toegestaan. Een soldaat, die het op zich genomen had, tegen het genot eener voorloopige bezoldiging , door mij persoonlijk te betalen, was dronken, toen hij voor het eerst,— natuurlijk tevens voor het laatst, — zijn functie zou uitoefenen. Maar waartoe zou ook een voorzanger dienen, daar bijna niemand in het bezit is van een psalm- en gezangboek, evenmin als van een bijbel, met welks inhoud de meesten dan ook volstrekt onbekend zijn!

Bij zulk een stand van zaken spreekt het van zelf, dat ik bij mijn aankomst geen kerkeraad vond. Aan eene verkiezing door de manslidmaten der gemeente, kon niet gedacht worden. 1° Omdat er hoogstens vier stemgerechtigden te vinden waren, 2° omdat, al had men ook aan allen, die verklaarden lidmaat te zijn, het stemrecht toegekend , bijna niemand zou er gebruik van hebben gemaakt. Eerst na verloop van acht maanden gelukte het mij, een viertal personen te vinden, die bereid waren, zich met mij als kerkeraad der Protestantsche gemeente te constituecren. Maar het verzoek aan het kerkbestuur te Batavia, om als zoodanig erkend te worden, werd eerst na vier maanden beantwoord met een bezwaar tegen de wijze, waarop de kerkeraad was samengesteld, als strijdig met den geest der reglementen en verordeningen der ÏTederlandsche Hervormde kerk. Eerst vier maanden later werd de gevraagde erkenning verleend.

Een niet gering bezwaar is in het rijke Indië het verkrijgen der noodige fondsen tot dekking van de kosten der eeredienst. Het Gouvernement weigert iedere subsidie, en de wekelijksche koliekten brengen zoo goed als niets op.

.

-ocr page 8-

4

Wegens de vele dienstreizen die ik te doen heb, valt aan geregeld catecliiseeren niet te deuken. Trouwens, er wordt ook weinig gebruik van gemaakt. lu het vorige jaar hebben eenige matrozen en mariniers mijne catechisaties bezocht, van welke negen tot lidmaten zijn aangenomen. Do soldaten bezoeken bij voorkeur de kantine. Van het klerken personeel (meest zoogenaamde Sinjoos) hebben vele nog geen belijdenis gedaan; maar daarentegen hebben zij wel eens van Multatuli en vau den „Dageraadquot; hooren spreken en „weten er dus alles van!quot; — Ben ik niet op reis; dan wordt er wekelijks een kinder-oatechisa-tie gehouden, maar ook daarbij heb ik met eigenaardige moeilijkheden te strijden, die in Nederland of onbekend zijn, öf meer zeldzaam. Kinderen van veertien jaar zijn hier minder ontwikkeld, dan gewoonlijk in Nederland die van tienjarigen leeftijd. Verstaan zij het Maleisch in den regel zeer goed, het Hollandsch dts te minder. De eenvoudigste leesboekjes zijn hun onverstaanbaar, en daar slechts weinige ouders in het bezit zijn van een bijbel, psalm- en gezangboek, baat het weinig, of ik daaruit al het een en ander opgeef om van buiten te leeren. quot;Wat vrucht kan er ook van het godsdienstonderwijs gewacht worden , wanneer aan de opvoeding alle godsdienst vreemd is, wanneer kinderen van veertien jaar — in Indië nauwlijks kinderen meer! — nog niet weten, dat wij christenen zijn, en de woorden God en Jezus nooit anders dan als „fatsoenlijkequot; vloekwoorden gehoord hebben!

Ik sprak reeds met een enkel woord van mijne dienstreizen. Deze maken eigenlijk het voornaamste deel van mijn werkkring uit. De predikant van X. is belast met de dienst in nog zes andere gemeenten. Minstens de helft van don tijd bevind ik mij op reis. Ten gevolge daarvan moet mijn arbeid op de hoofdplaats telkens worden afgebroken , terwijl, niettegenstaande het vele reizen , de dienst in de andere gemeenten toch niet anders dan hoogst ge-

-ocr page 9-

5

brekkig kan worden vervuld. Alleen te A. de hoofdplaats van een afzonderlijke Ilcsidentie, kan iets worden gedaan, omdat ik daar telken reize, —- tweemaal in hot jaar — een volle maand moet vertoeven, terwijl overal elders mijn verblijf hoogstens zes of zeven, dikwijls niet meer dan vier dagen kan duren. De Protestantsche gemeente telt er ongeveer 50 zielen, waaronder 30 lidmaten, terwijl ze zich van al mijn andere gemeenten daardoor onderscheidt , dat het militair clement in haar bijna niet vertegenwoordigd is. Behalve te X., waar zij voor niet meer dan de grootste helft uit militairen bestaat, maken deze overal elders bijna de geheele gemeente uit. Te A. vind ik telkens meer belangstelling dan elders in godsdienst en christendom. De godsdienstoefeningen worden in den regel getrouw bezocht, alleen niet door dc beide geneesheeren, met wie ik er achtereenvolgens kennis maakte. Zij verklaarden , slechts een menschelijk lichaam te kennen, en bij hun anatomische studiën zoo'n ding als een geweten nooit te hebben waargenomen. Hoe dwaas deze wijsheid ook zijn moge, de zeer juiste veronderstelling ligt er aan ten grondslag, dat de erkenning van het geweten die van het recht der godsdienst noodzakelijk maakt. De ervaring bewijst het maar al te veel, hoe do kwijning van het religieuse leven met dc verslapping der zedelijke beginselen in verband staat. Het recht der godsdienst wordt, hier althans, het ijverigst bestreden door hen, die verleerd hebben de stem des gewetens te verstaan.

Driemaal 's jaars moot do gemeente te B., in het binnenland , worden bezocht. De reis derwaarts gaat per stoomschip langs een reusachtige rivier, stroomendc door een grootendeels nog maagdelijke natuur. Hare oevers bieden weinig of geeu afwisseling aan , aan beide zijden staan ondoordringbare bosschen. Slechts op enkele plaatsen is eenig spoor van kuituur. Hier en daar schuilt een armoedige inlandsche kampong, die dan nog wel de hoofdplaats moet verbeelden van een geheel rijk, en de residen-

-ocr page 10-

6

tie is van een Sultan of Koning, bij wiens zoogenaamde dhalcms vele arbeiderswoningen ten platten lande in Nederland paleizen kunnen heeten. Wat de riviervaart vooral zoo eentoonig maakt, is het gebrek aan leven in de natuur. Slechts bij uitzondering vertoont zich een vogel. Ik heb gansche dagen gevaren , zonder er een te zien of te hooren. Vogelenzang is hier zoo goed als onbekend. Het dierenrijk wordt schier enkel vertegenwoordigd door apen, die aan den oever in de takken der boomen zich wiegelen. Maar ook deze ziet men slechts nu en dan, en alleen 's morgens en 's avonds. Over dag , wanneer de zon haar stralen loodrecht naar beneden werpt, en geen verfrisschend koeltje het gebrek aan schaduw vergoedt, is alles stil, doodstil. Alleen het eentoonig gedreun der stoommachine laat zich hooren. Zoo gaat de reis voort, van drie tot zeven dagen lang, al naar de kracht van stoom en stroom. Aan gezelschap ontbreekt het nimmer , maar toch wel aan gezelligen omgang, dank zij de Indische speelwoede. quot;Waar hier twee of meer Europeanen bijeen zijn, daar ziet men ook speelkaarten, indien de gelegenheid maar niet al te ongunstig is, en op reis is die gelegenheid zoo gunstig, dat men ze ziet van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Wie zoo gelukkig is als ik, om nauwlijks harten van schoppen te kunnen onderscheiden, is te midden van een groot gezelschap toch altijd alleen — met zijn boeken en gedachten, die echter voldoende zijn, om mij voor verveling te vrijwaren. Mijne gedachten! zij maken mij wel eens weemoedig, wanneer zij, over landen en zeeën heen, mij verplaatsten in het minder weelderig, maar in mijn oog toch veel schooner vaderland, waar, bij een lagere temperatuur, de harten over het geheel warmer kloppen dan hier, waar, bij minder esprit de jeu, meer geestdrift is voor de hoogere belangen der menschheid, waar de lustelooze onverschilligheid voor alles wat niet zinnelijk genot aanbiedt, hier de regel, gelukkig nog niet algemeen is geworden.

Tc B. kan mijn verblijf in den regel niet langer duren

-ocr page 11-

7

dan vier of vijf dagen, natuurlijk veel te kort om met vrucht werkzaam te zijn. Katechisatiën, ook maar eenigs-zins aan dien naam beantwoordende, kunnen er niet plaats hebben. Verlangt iemand te worden „aangenomenquot;, dit moet geschieden na twee of drie samenkomsten met den predikant. Het levensgedrag moet over de al of niet toelating tot het lidmaatschap beslissen. — De godsdienstoefening wordt gehouden in de kantine, waar sommige soldaten reeds een uurtje te voren zich verzamelen, om onder het genot van. een glaasje schiedammer zich voor do preek voor te bereiden. De godsdienstoefeningen hebben weinig plechtigs. Zij bestaan in prediking en gebed. Door allerlei straatgerucht wordt telkens de stilte gestoord. Van kerkgezang kan [geen sprake zijn. Preekstoel of katheder zijn natuurlijk niet voorhanden. Maar dit schaadt niet: oen tafel of lessenaar is voldoende. Meestal heeft er doop-bcdiening plaats, die echter ook wel huiselijk geschiedt. Van de dames komt er zelden eene ter kerk. Het is te veel „soesah!quot; De meeste officieren komen evenmin. Zij zijn te „verlicht!quot; De soldaten , Protestanten , Eoomschen cn Joden zelfs, wonen gewoonlijk vrij talrijk de godsdienstoefeningen bij, althans wanneer de militaire kommandant, zooals somtijds gebeurt, hen niet op de een of andere wijze daarin bemoeilijkt. Tc D. b.v. had deze autoriteit juist, op het in overleg met hem bepaalde kerkuur, garnizoensraad uitgeschreven en den manschappen doen aanzeggen, dat een halfuur na het aangaan der kerk traktementsbetaling zou plaats hebben Waarlijk, een al to zware proef voor de kerkelijkheid van den armen soldaat! Slechts zelden mag ik mij in de, overigens van gouvernementswege voorgeschreven en inderdaad onmisbare, medewerking der militaire autoriteiten verheugen. — Buiten prediking en doop-bediening is mijn voornaamste arbeid overal het bezoeken der gemeente, vooral in kazernes en hospitalen. De predikant is bij den soldaat nog al welkom. Dikwijls wordt zijn hulp of raad ingeroepen, en hij heeft daardoor do

-ocr page 12-

8

gelegenheid in niet weinig opzicht iets goeds te doen. Vooral in het hospitaal is hij op zijn plaats. Daar komen altijd woorden van troost en vermaning te pas. Menige treurige levensgeschiedenis heb ik daar hooren verhalen, van jonge lieden, die eens voor iets beters bestemd schenen, maar hun toekomst en levensgeluk in jeugdige loszinnigheid hebben verspeeld, en voor wie het laatste redmiddel, de Oost! — helaas , maar ook zeer natuurlijk —, geen geneesmiddel hunner losbandigheid was. Zeer natuurlijk, zeg ik. Die eens gevallen is loopt gevaar, dieper te vallen, naarmate hij in slechter gezelschap komt. En het leger in Indië is niet de bloesem der natie , maar de droesem der natiën. Men vindt er van alles : Nederlanders, Belgen , Franschen, Zwitsers , Duitschers; de laatsten bijna even talrijk als de eersten. Over het geheel is het Nederland-sche element nog al het beste. Nevens den verloopen jonker , den gesjeesden student en de gefailleerde kooplieden, die iaarlijks via Harderwijk naar Indië vertrekken , komen ook veel jonge lieden uit den kleinen burger- en arbeidersstand herwaarts. Velen brengen het tot den rang van onderofficier, enkelen tot officier. Sommigen gaan als onderofficier tot „het civielequot; over; en indien zij iets kennen en kunnen, gelukt het hun nog al eens, vooruit te komen. Helaas, dat de drankduivel zoo velen ongelukkig! de verveling, van het Indische soldatenleven onafscheidelijk, zoo velen tot slaven maakt! — dat de schreeuwend hooge prijs, die voor alles, wat tot veraangenaming van het leven strekt, hier gevraagd wordt, ook den meest doeltreffenden maatregel tegen het misbruik van den drank van alle kracht berooft.

Behalve A. en B. heb ik nog, — driemaal in het jaar, — vier gemeenten te bezoeken in een ander gedeelte dezer residentie. Van mijn arbeid daar valt niets bijzonders te melden. Wat van B. geldt, geldt ook van deze gemeenten. Uit den aard der zaak zijn de toestanden overal dezelfde.

-ocr page 13-

9

en door de telkens herhaalde overplaatsing van ambtenaren , officieren en soldaten, wisselen de gemeenten telkens van personeel. Ik zou dus over deze gemeenten kunnen zwijgen, maar eene korte beschrijving der reis naar de genoemde plaatsen is niet ongeschikt om den Hollandschen lezer eenig denkbeeld te geven van het geheel eigenaardige leven van den reizenden predikant.

Vergezeld van een bediende, in Indië onmisbaar, ga ik eerst over zee naar het ongeveer dertig uren noordwaarts gelegen C., 't zij per stoomschip, 't zij per kruis-boot, een log soort van vaartuig met inlandsche bemanning, bestemd om op zeeroovers jacht te maken en gouverne-ments-passagiers over te voeren. In het eerste geval duurt de reis gewoonlijk eenige uren, in het laatste soms eenige dagen. Behalve kleeding voor een maand, moet worden medegenomen het noodige beddegoed, waarbij vooral het onmisbare muskieteugordijn niet mag worden vergeten, een kist met provision en keukengereedschap en een goede hoeveelheid boeken. Zonder deze zou, per kruisboot reizende, de verveling ondragelijk zijn, vooral op dagen van windstilte, wanneer de hitte schier onuitstaanbaar is. Dan worden de riemen uitgezet, en op de maat van het een-toonig gezang der Javanen gaat het langzaam vooruit. Maar liever stilte dan storm. Een storm op een der Indische zeeën met zulk een vaartuig is ver van aangenaam. Opgesloten in de kajuit, zonder met iemand te kunnen spreken , moet het einde van den storm , die gelukkig meestal niet lang duurt, onder al de akeligheden aan ruwweer op zee verbonden lijdelijk worden afgewacht. Maar laat mij ook niet vergeten melding te maken van do heerlijke tropische nachten, op zee doorgebracht, als een zacht windje, dat slechts even de golven deed kabbelen, een verfrissende koelte aanbracht en de volle maan een zee van licht wierp over het watervlak en over de altijd groene berghoogten aan de kust, die men steeds in het gezicht houdt.

-ocr page 14-

10

De bevolking van C. bestaat voor een groot deel uit Chi-ueezen, waaronder eenige zoogenaamde katholieke christenen , wier christendom voornamelijk hierin bestaat, dat het chineesch afgodsbeeld aan don wand door een prent van Maria met het kindeken vervangen is, en dat hun een afzonderlijke begraafplaats is ingeruimd. Overigens onderscheiden zij zich alles behalve gunstig van hun heidensche volksgenooten. - • Een geruimen tijd waren ze van geestelijk opzicht verstoken geweest, toen onlangs een reizend katholiek geestelijke hen bezocht en hun getal met een aantal nieuwe bekeerlingen vermeerderde. Een drietal dagen waren voldoende, om deze heidenen tot christenen te maken. Bij zijn pogingen, om ook Europesche protestanten tot het kath. christendom te bekeeren, was hij minder voorspoedig. Zelfs in zijn streven om kinderen te doopen, buiten voorkennis of tegen den wil der Heidensche, Moham-medaansche of Protestantsche ouders, slaagde hij niet altijd naar wenseh. Velen waren zoo goddeloos, niet te begrijpen, dat enkel de lloomsche kerk recht van bestaan heeft.

Na te C. een dag of zes vertoefd eu — liefst op Zondag — gepreekt te hebben, gaat de reis over land eerst naar het ruim zes uren verwijderde D., en vandaar naar het tien uren verder liggend E. Zoo vroeg mogelijk, om nog eenig genot te hebben van de morgenkoelte, gaat de reis aan, een reis in den vollen zin des woords per pedes apostolorum. Mijn bediende en twee Chincesche koelies volgen met de bagage. De reis kan ook te paard worden gedaan , maar, tenzij voor een zeer bekwaam ruiter, is het terrein op sommige plaatsen daartoe alles behalve gunstig. Het gaat onophoudelijk berg op, berg af. Hier en daar is de weg zoo steil dat ik, vooral afdalende, bij voorkeur van handen en voeten gebruik maak. De kleeding bepaalt zich tot het uiterst noodzakelijke, tot een in Nederland ondenkbaar minimum. Anders toch zou de hitte al spoedig ondraaglijk zijn. Op de door dichte bosschen bescha-

-ocr page 15-

11

duwde berghellingen blijft het betrekkelijk koel. Doch de weg loopt zooveel mogelijk door het dal, en daar, tusschen de rijst- en alang-alangvelden, waar geen boom schaduw aanbrengt en men, aan alle zijden door bergen ingesloten geen enkel verfrisschend koeltje kan opvangen, waar de thermometer tot meer dan 100 graden Fahrenheit stijgt, daar gevoelt men de Indische zon in al haar kracht. De tong kleeft aan het gehemelte, het zweet gudst langs het lichaam, men beeft letterlijk van de hitte, men zou des noods alles willen geven voor een oogenblik rust en koelte, maar toch, hoe sneller hoe liever, gaat men vooruit, om des te eerder deze hel te verlaten. Bij zulk een hitte heeft men geen gevoel voor de prachtigste natuurtooneelen. Deze ontbreken niet. Over het geheel ben ik geen groot bewonderaar van het zoo hoog geprezen Indisch natuurschoon. De Europeesche natuur is m. i. niet slechts frisscher en liefelijker, maar ook oneindig rijker in verscheidenheid. Maar hiervan afgezien, men heeft hier verrukkelijke berggezichten, vreemder, schooner, dan ik ooit, in jeugdige fantasie, ze mij had voorgesteld. Op de grilligste, onre-gelmatigste en juist daarom schilderachtigste wijze zijn de bergen en heuvels als het ware door elkander heen geworpen en op elkander gestapeld. Het meest voel ik mij aangetrokken door die punten, vanwaar men het uitzicht heeft naar beneden in een dal, waar hot geboomte, dat in Indië bijna geen plekje, hoe dor ook, onbegroeid laat, dat in rotsspleten wortel weet te schieten, is uitgeroeid, om plaats te maken voor sawahs of terrasgewijze aangelegde en door het afvloeiende bergwater besproeide rijstvelden. Zulk een dal ziet er inderdaad bekoorlijk uit. Hetfrissche lichtgroen van do met keurige regelmatigheid geplante rijst steekt fraai af bij het altijd met geel vermengde donkergroen van het eentoonig geboomte. Natuur zonder kuituur is altijd minder schoon, dan waar de mensch de hem toekomende heerschappij heeft aanvaard en de sporen zijner ordenende werkzaamheid zich vertoonen. Dit is vooral

-ocr page 16-

12

hier het geval, waar het nergens ophoudende bosch, in weerwil zijner weelderigheid zoo eentoonig en doodsch is.

Na te D. een dag of vier vertoefd, voor oen vijftiental hoorders gepreekt, soms gedoopt en gekatechiseerd te hebben , zet ik de reis voort naar E. De afstand is te groot en de weg te moeilijk om in één dag te worden afgelegd. Ik blijf overnachten bij een Chineesch dorpshoofd, van wien niet anders gevraagd wordt dan een plaatsje om de veldmatras neder te leggen. Zijn woning is bevallig gelegen , tusschen de bergen. In de heldere en snelvlietende beek, die langs haar stroomt, kan een verkwikkend bad worden genomen, en ware die woning wat beter ingericht en de menschelijke omgeving wat minder Chineesch, men zou er na den vermoeienden dagmarsch een aangeuamen avond kunnen doorbrengen, en een verkwikkende nachtrust genieten. Zooals de zaken thans geschapen staan, is daar geen sprake van. De woning van het dorpshoofd is tevens de plaats, waar de altijd heen en weer trekkende Chinee-sche koelies hun nachtverblijf houden; en een nacht met een twintig- of dertigtal dezer overigens zeer nuttige leden der maatschappij in één vertrek doorgebracht, lokt zoo weinig tot slapen uit, dat ik gewoonlijk bij het eerste hanengekraai al buiten ben, om in de frissche morgenlucht , half wakker half slapende en droomende van het verre vaderland, den nieuwen dag af te wachten. Ka een bad in de beek en een ontbijt van drooge rijst met een kop koffie, ben ik nog vóór de opkomst dor zon weer op weg, tegen den zin der koelies, die, vreemd genoeg, bij voorkeur op het heetste van den dag hun arbeid verrichten. Na een wandeling van vier uren wordt E. bereikt, dat men plotseling beneden zich ziet liggen in een bekoorlijk dal.

Op een plaats als E., met zoo weinig Europeesche bewoners en gelegen aan de uiterste grens der beschaving, is het bezoek van een vreemde altijd een min of meer merkwaardige gebeurtenis.

-ocr page 17-

13

Die vreemde is welkom, zelfs al is hij predikant. Immers , hij brengt cenige verandering in den dagelijkschcn eentoonigen gang van zaken. De opgedroogde stroom der gesprekken begint weer te vloeien, ten gevolge van het nieuwe beekje, dat er zich in uitstort. Men komt weer eens door middel van een levend wezen m aanraking met de beschaafde wereld, waarvan men hier, bijna zeide ik: — in dit oord van ballingschap, — waar men met palmen en bananen een soort van plantenleven gaat leiden, schier vergeten heeft, hoe zij er uitziet. Een ambtenaar van het civiel bestuur, drie officieren, een paar dames , zietdaar , behalve een tiental militairen van lageren rang, de geheele Europeesche bevolking, die bijna zonder uitzondering, ik onderstel uit beleefdheid jegens den predikant, de godsdienstoefening ten huize van den militairen kommandant bijwoont.

Nu gaat de reis naar F. Na vier uren loopens door het gebergte komt men bij een riviertje, dat hier nog nauw-lijks dien naam mag dragen, maar dat, in ziju loop door honderden beken gevoed, allengs een breede stroom wordt. In een klein schuitje, zoo smal dat men juist ruimte genoeg heeft, om er zich in uit te strekken, laat men zich met den stroom medevoeren. Het is geraden, zoo stil mogelijk te blijven liggen, want er is weinig noodig om het vaartuig te doen kantelen. Pijlsnel gaat het vooruit en de roeiers hebben bij den snellen stroom slechts te zorgen, dat het goed bestuurd worde. Maar die zorg is niet gering. Hier is een kleine waterval, en men moet zoo dicht mogelijk langs den oever sturen, waar de val het kleinst is; het gevaar om schipbreuk te lijden blijft nog altijd groot. Ginds verheft zicli, midden in den stroom een rotsklomp die ontweken moet worden, wil men zich niet te pletter stooten. Elders hebben zich een aantal boomstammen , hooger op door den stroom losgerukt, vastgezet en opeengewoeld. Met een woedend gebruis en geklater stort zich de bergstroom er overheen en tusschendoor.

-ocr page 18-

14

Wee u, zoo oog en hand van den roerganger niet vast genoeg zijn , om de opening te zien en te vinden, die den doortocht vrij laat. Maar hij kent zijn vaarwater en weet aan de kronkelende beweging van het water ook alle blinde klippen te onderscheiden, die de onervaren schipper niet zou kunnen vermijden. Allengs wordt het gevaar minder, de rivier dieper en breeder, en de stroom zwakker. Toch blijft hij vooreerst nog sterk genoeg, om den arbeid der roeiers overbodig te maken, waarvan bij beurten één slaapt. Zoo gaat het achtenveertig uren achtereen; en schoon het iets aantrekkelijks heeft, te midden eener woeste en weelderige natuur, door den wilden bergstroom in zijn snelle vaart zich te voelen medeslepen, op den duur is een minder romantische toestand verkieslijk. Na twee dagen en nachten in een liggende houding, overdag blootgesteld aan de hitte, 'snachts aan den beet van duizenden muskieten, te hebben doorgebracht is het een nameloos genot te F. aan wal te kunnen stappen. Daar wordt in de gastvrije woning van den Assistent-resident weldra de gewenschte rust en verkwikking gevonden. De gemeente is hier niet grooter dan te E., en gelijkt ook overigens sprekend op alle andere door mij bezochte gemeenten, — indien het geoorloofd is, dien naam te geven aan een zeker getal mensehen, die christenen genoemd worden, omdat zij als kinderen gedoopt zijn en later, 't zij op bevel van ouders of opvoeders, 't zij omdat het gebruik dit zoo medebrengt, belijdenis (?) hebben afgelegd, en die dan ook zoo beleefd zijn, bij voorkomende gelegenheid de godsdienstoefening met hun tegenwoordigheid te vereeren, schoon het christendom hun overigens niet meer of nog wel iets minder interesseert dan het Mohammedanisme. Overigens is de gemeente te F. volstrekt niet onchristelijker dan eenige andere. Met het meeste genoegen breng ik gewoonlijk een dag of vier in haar midden door. Naar mijn preek wordt met de vereischte welwillendheid geluisterd. Die moeite en een gewoonlijk nog al milde gave ten behoeve van een

-ocr page 19-

15

der weeshuizen te Batavia getroost men zich gaarne in ruil voor mijn bezoek , dat echter, geloof ik, nog meer welkom zou zijn, indien ik met de geheimen van whist en quadrille bekend en — wat minder „orthodoxquot; ware! — Na 's avonds per roeischuit vertrokken te zijn, ga ik don volgenden morgen, aan de monding der rivier, op een kruisboot over, waarmede ik naar huis terugkeer, om bij vrouw en kinderen uit te rusten van de doorgestane vermoeienissen en krachten te verzamelen voor de volgende reis.

Men ziet dus: het leven van den Indischen predikant is voor een groot deel reizen. Nauwelijks is de eene reis afgeloopen , of voor de andere moeten toebereidselen worden gemaakt. Is de gemeente op de hoofdplaats te klein om mij, bij een onafgebroken verblijf in haar midden, voortdurend een voldoenden werkkring aan te bieden, en wordt daarin door de dienstreizen voorzien, het veelvuldige reizen is toch een der schaduwzijden in het leven van den predikant. Het maakt dc in Indië zoo gewenschte kalme rust, die met gezetten arbeid gepaard kan gaan, onmogelijk. Het vordert een lichamelijke inspanning, die de jaren , hierdoor-gebracht, werkelijk tot campagne-jaren maakt. Het werkt uiterst nadeelig op het huiselijke leven, dat nooit meer dan eenige dagen onafgebroken kan worden genoten. Bij iedere tehuiskomst moet met de kinderen, als ze nog jong zijn, om zoo te zeggen op nieuw worden kennis gemaakt en voor de opvoeding door de ouders is het alles behalve voordeclig. Eindelijk, het sluit zelfs de gedachte aan geregelde studie geheel buiten, hetgeen te meer te betreuren is, daar er in Indië buitendien maar al te veel aanleiding bestaat, om geestelijk achteruit te gaan.

Één der schaduwzijden, zeg ik. Maar niet de ergste. De ergste is helaas de predikantsbetrekking zelve. Menig ijverig en bekwaam predikant, vol geestdrift voor zijn heiligen arbeid, die, door broodsgebrek gedrongen,

-ocr page 20-

16

een aangenamen en vruchtbaren werkkring in Nederland moest verruilen voor een plaats in Indië, heeft de smartelijke oudervinding moeten opdoen, een goed bezoldigd, maar vrij overtollig ambtenaar te zijn en genoemd te worden Hij moge als mensch bemind wezen, van zijn betrekking wordt hem dagelijks een verwijt gemaakt. En naarmate hij veelzijdiger ontwikkeld is, wordt er minder aan zijn goede trouw geloofd. Nu is de Indische maatschappij op dat punt wel niet bijzonder kwalijknemend ; — zij heeft er trouwens het recht ook niet toe! — maar wat baat de meest gemoedelijke werkzaamheid, zoodra zij als niet ernstig gemeend, als bloot ambtshalve verricht, wordt beschouwd ? — Of hebben de predikanten er misschien zeiven ook aanleiding toe gegeven, dat hun zoo weinig achting wordt toegedragen ? Voor een deel helaas ja, althans indien de geruchten waarheid spreken. Er zijn , zegt men , predikanten in Indië geweest die door hun leven hun ambt schande aandeden; die in plaats van te midden eener veelszins ongeloovige en lichtzinnige maatschappij, door hun ijverige werkzaamheid en door hun leven, sieraden te zijn van het door hen gepredikte christendom, als dronkaards , spelers, spotters, hun eigen arbeid en ook dien hunner opvolgers krachteloos hebben gemaakt. Maar men mag gerust aannemen, dat zulke gevallen uitzonderingen waren, en dat de verhalen , daarvan in omloop , overdreven zijn. Hoe zou het anders, waar het mededeelen en aau-hooren van predikanten-schandalen blijkbaar zulk een aangename bezigheid is! Door de gedurige overplaatsing dei-ambtenaren en officieren van het eene gedeelte van Indië naar het andere , worden deze verhalen door geheel Indië verspreid, en nemen ze al spoedig een legendarisch karakter aan. Zoo heb ik meermalen hetzelfde verhaal moeten hooren, en wol op naam en ten laste van minstens drie verschillende predikanten.

Is dit voor predikanten natuurlijk een reden te meer, om voorzichtig te zijn en zelfs allen schijn des kwaads

-ocr page 21-

17

zorgvuldig te mijden, er blijkt tevens uit, hoe onbillijk het is, de predikanten zeiven de geheele schuld te doen dragen van de veelzins onaangename positie, die zij in de Indische maatschappij innemen. Integendeel, voor het grootste deel is zij aan die maatschappij zelve te wijten, en ik ben er vast van overtuigd, dat de positie van den predikant onaangenamer wordt, naarmate hij getrouwer en ijveriger naar zijn roeping zijn ambt vervult. Het is, hier althans , een vrij algemeene gewoonte , met God , godsdienst en zedelijkheid te spotten, en die bespotting door allerlei oppervlakkige wijsheid te motiveeren. Men is bijzonder geestig, in de tegenwoordigheid van den predikant. Deze heeft de keus, óf zich schier geheel aan het gezellig verkeer te onttrekken, öf voortdurend zijn zaak, en daarmede zijn eigen raisou d'etre, te verdedigen. Deugdelijke argumenten bezit hij genoeg, maar juist omdat ze deugdelijk zijn, zijn ze te hoog voor het verstandelijk en zedelijk gehalte van hen, die er door overtuigd moeten worden. Voor zoover ik de Indische maatschappij ken, kau ik haar inderdaad niet anders dan op een lagen trap van ontwikkeling plaatsen. Er zijn natuurlijk personen, die op den algemeenen regel een gunstige uitzondering maken, en ik geloof gaarne, dat die uitzonderingen zeer talrijk zijn op de hoofdplaatsen van Java, vooral te Batavia. Maar over het geheel, vergun mij de vergelijking, maken het intel-lektueele het moreele en religieuse leven in Indië een afdalende reeks uit; waarvan de eerste term geen hoog cijfer vertegenwoordigt en de laatste term gelijk is aan nul. In gemoede durf ik verklaren, hier bijna nergens eenig spoor van godsdienstig leven te hebben ontdekt, zelfs in den meest algemeenen zin van het woord. Onverschilligheid, ongeloof, Jan-llapisme, ziedaar de heerschende toestand. Men is volslagen ouTerschillig omtrent alles, wat geen genot of macht of voordeel belooft. Deze zijn de goden, die men aanbidt. Het ware, schoone en goede, onbekende zaken! Zelfverloochening, toewijding, opoffering, spreek

2

-ocr page 22-

18

er niet van, want men zou u niet verstaan. Het is mij nog onlangs gebeurd, dat ik, na bij een huwelijks-inzege-ning den wensch te hebben uitgesproken, dat de geest der liefde in het huis der jonggehuwden mocht wonen, daar over openlijk bespot werd door iemand, die voor een der meest ontwikkelden van de plaats doorgaat. „De geest der liefdequot;, zeide hij, „wat soort van spiritus mag dat zijn!quot; En zoo dachten allen er over; men had die uitdrukking nooit meer gehoord! — Een hooger beginsel dan dat der zelfzucht te volgen, er wordt natuurlijk niet aan gedacht door hen, die „den geest der liefdequot; niet kennen. Men gelooft niet aan God en dus ook aan niets ideëels. Ziedaar wat E e n a n noemt „le matérialisme vulgaire, la bassesse de l'homme intéressé.quot;

Men zou zich vergissen, indien men van den heerschen-den zedelijken, of liever onzedelijken toestand het ongeloof als de oorzaak beschouwde. Het soort van ongeloof, dat hier algemeen is, is integendeel van dezen toestand het gevolg. Bijna ieder noemt zich hier liberaal, dat is, ouge-loovig (sommigen verstaan er tevens onzedelijk onder), maar ik heb nog slechts zeer weinigen ontmoet, die van den grond huns ongeloof zich zeiven rekenschap trachten te geven. Men heeft wel eens van den „Dageraadquot; gehoord , of er zelfs iets van gelezen , of althans met men-schen gesprokén, die er iets van gelezen hadden; men heeft hooren spreken van Vogt, Strauss, Renan; de naam van Opzoomer is in Indië doorgedrongen als die van een beroemd atheïst! — en ziedaar aanleiding genoeg tot stellingen als deze: „alle geloof is dwaasheid, er is geen God, of de natuur is God; de mensch is niets als een dier; er is geen onderscheid tusschen goed en kwaad; het Evangelie is een fabel, de Evangelisten waren bedriegers, de zedeleer van het Christendom is ongerijmd; Jezus was een onnoozele dweeper,hij isalsschiju-doode begraven, vandaar de fabel zijner opstanding.quot; Dit alles staat als een paal boven water; immers, is dit

-ocr page 23-

19

alles niet geschreven in het beroemde boek van Junghun: „Gesprekken tuKschen de gebroeders Dag en Nacht ?quot; — Stellingen als deze, — men noemt ze modern! — worden gepredikt op een toon van gezag, die geen tegenspraak duldt, en men verneemt met verbazing, dat ze door een „liberaalquot; predikant niet worden geduld. Dat een en ander van een zeer achterlijk standpunt, en van een zeer lagen trap van verstandelijke ontwikkeling getuigt, behoeft geen betoog. Trouwens, hoe zou het anders bij menschen, die na volbrachte, vrij werktuigelijk te volbrengen dagtaak hun overige q tijd geregeld doorbrengen aan billard of speeltafel ? Ik ken hoofdambtenaren en hoofdofficieren , die er openlijk voor uitkomen, dat ze nimmer iets lezen. Maar toch spreekt men over alles mede, en vooral over datgene, waarvan men het minst weet: godsdienst en christendom. „De Koran is veel schooner boek dan de Bijbelquot;, verzekerde mij iemand, van wien het mij zeer spoedig bleek, dat hij noch Bijbel, noch Koran ooit had gelezen. — De civiele ambtenaren staan in den regel hooger dan de officieren, maar een langdurig verblijf in deze gewesten doet bijna ieder sterk achteruitgaan. Er heerscht hier een lichtzinnige , oppervlakkige , materialistische geest, die zeer besmettelijk is. Behoudens eenige gunstige uitzonderingen is onze Europeesche maatschappij hier een gebrekkig beschaafde, mot al de pretension van hooge beschaving. Waarlijk, niet in verstandelijke redenen; maar in den onzedelijken toestand heeft het ongeloof zijn grond. Dc maatschappij is diep bedorven. Een zachter uitdrukking kan ik niet bezigen. En van onzedelijkheid sprekende, bedoel ik niet alleen datgene wat in een bijzonderen zin dikwijls zoo genoemd wordt, (schoon de chronique scandaleuse ook in dit opzicht rijk genoeg is), maar de algemeene beginselloosheid, waarvoor het kwade niet meer kwaad, het goede niet meer goed is. Een zedeloosheid die zonder schaamte de meest onverholen zelfzucht als het hoogste beginsel predikt, die het geweten een hersenschim

-ocr page 24-

20

noemt, en alle wetten der zedelijkheid willekeurige bepalingen, waarvan bij algomeene overeenkomst even goed het tegenovergestelde zou kunnen worden gemaakt. Een merkwaardig feit: in een kort tijdsverloop zijn in deze Residentie niet minder dan negen gevallen aan het licht gekomen van ambtenaren , die onder hen berustende gouver-netnents-gelden of goederen hebben ontvreemd; of op een andere wijze aan oneerlijke wettelijk strafbare handelingen zich hebben schuldig gemaakt. Maar nog merkwaardiger is het feit, dat over deze zaken zelden in afkeurenden zin gesproken wordt, dan alleen voor zoover men de daders beschuldigt van gebrek aan overleg en slimheid. Niet dat sommigen in den grond van hun hart dergelijke zaken niet afkeurenswaardig vinden, maar het zedelijk gevoel is te zeer verslapt en de onverschilligheid is te groot, om er zich over te verontwaardigen.

Waar de zaken zoo staan, kan het christelijk gemeente leven in geen bloeienden toestand verkeeren. Voor de meesten is het zedelijk ideaal des Christendoms in de hoogste mate ongerijmd, en anderen, hoewel nog minder hoog „verlichtquot;, verstaan toch niet meer de taal van het christendom. In een maatschappij als deze is zij dan ook een vreemde, klinkt ze als een taal uit een andere wereld, of als een herinnering uit lang vervlogen jaren van iets, dat men later verleerd en vergeten heeft. De onkunde op godsdienstig gebied is dan ook verbazend groot, niet slechts bij mensehen als een zeker Resident alhier in vroegeren tijd, die een catechisatieboekje voor zijn kinderen had opgesteld, waarin onder meer andere curiositeiten de volgende vragen voorkwamen: „Wie was Jezus? Een bedrieger. — Wat is het slechtste boek ? De Bijbel.quot; — maar ook bij minder lichtzinnigen , bij betrekkelijk ijverige kerkgangers , die soms de brieven van P a u 1 u s in het Oude Testament zoeken; niet weten, wanneer Jezus geboren is, in welk land hij geleefd heeft en tot welk volk hij behoorde, die het Pinksterfeest in December plaatsen en het Kerstfeest in

-ocr page 25-

21

Juli, en van geen der christelijke feesten de beteekenis kennen. Dit zijn geen monschen van minderen stand, maar dames en heeren, zooals men zegt, wel opgevoed en wel onderwezen, en die ook eens „belijdenisquot; hebben afgelegd.

Hoogst merkwaardig is het, dat op eéu punt de onverschilligheid minder groot is, of liever bijna niet bestaat, namelijk op het punt van den doop. Dezelfde menschen, die nooit of hoogst zelden ter kerk komen , zijn er in den regel toch op gesteld, dat hunne kinderen gedoopt worden. Het is uitzondering, dat men zijne kinderen ongedoopt laat. Welke motieven men hiervoor kan hebben, begrijp ik niet. Hoe kunnen zij, die voor zich zei ven in het christendom niet het minst belang stellen , in gemoede de plechtige verklaring afleggen, dat zij hun kinderen christelijk zullen opvoeden, een gelofte waaraan zij noch gezind noch bij machte zijn te voldoen ? ! Is hier misschien ook een zeker verborgen bijgeloof in het spel ? Bij het soort van ongeloovigeu, dat hier gevonden wordt, zou mij dit volstrekt niet bevreemden. \ elen komen alleen bij gelegenheid van den doop hunner kinderen ter kerk, tenzij de predikant voldoet aan het verlangen om deze plechtigheid in huis te voltrekken. Hieraan geeft men bijna altijd de voorkeur; men is dan niet genoodzaakt tevens een geheele preek aan te hooren, een inspanning te groot voor hen, die er niet aan gewoon zijn. En men is er niet aan gewoon. Velen hebben jaren achtereen op plaatsen gewoond , die nooit of zeer zelden door een predikant bezocht worden. Geen wonder dat men aan het kerkgaan is ontwend geraakt. Er komt bij, dat vele ambtenaren (niet de officieren) gedurende de week een vrij moeilijke dienst hebben. Geen wonder, dat ze zich op Zondagmorgen gaarne „lekker makenquot;, dat is, in de luchtige Indische huisklee-ding een dolce far niënte genieten. Minder verschoonbaar is het, dat sommige chefs hun ondergeschikten zonder noodzaak ook op Zondag laten werken, en hun daardoor het kerkgaan onmogelijk maken. In werkelijkheid doet het

-ocr page 26-

22

er echter weinig toe. Uit gebrek aan belangstelling zou het kerkbezoek er toch niet beter om zijn, al was er geen tegenwerking. Maar zij is er. De predikant hangt in zijn ambtswerkzaamheden niet weinig af van de meerdere of mindere welwillendheid der civiele of militaire autoriteiten. Eén voorbeeld. Er zal catechisatie plaats hebben met militairen van de land- of zeemacht. Op het in overleg met de autoriteiten bepaalde uur is de predikant in het daarvoor bestemde lokaal aanwezig. Maar te vergeefs wacht hij een half uur lang op zijn leerlingen. Zij hebben onverwachts „dienstquot; gekregen. Eu men heeft het niet de moeite waard geacht, den predikant daarvan bij tijds in kennis te stellen — Tweede voorbeeld. Op Zaterdag zal er aanneming plaats hebben van lidmaten (matrozen en mariniers), die den volgenden dag zullen worden bevestigd. Op het oogeublik zelf dat de predikant hen te zijnen huize verwacht , ontvangt hij de mondelinge boodschap , dat er „vandaag niet van komen kon.quot; — Derde voorbeeld. Toevallig viel ten vorigen jare het kerstfeest samen met een Moham-medaanschen feestdag. Den vorigen dag werden alle ambtenaren , de predikant incluis, door den Resident, en de officieren door den militairen kommandant, uitgenoodigd om, ten huize van het Inlandsch hoofd, op het voor de godsdienstoefening bepaalde en reeds te voren bekend ge maakte uur, aan de Mohammedaansche feestviering deel te nemen. Om den wille hiervan waren op dien morgen de bureaus gesloten. Anders is dit op christelijke feestdagen nimmer het geval. En daar de onderwijzer last ontving om ook op zulke dagen school te houden, kon er, wegens gemis van lokaal, op den laatsten Hemelvaartsdag geen godsdienstoefemng plaats hebben, en zal dit voortaan ook op het Kerstfeest het geval zijn. Ik sprak van tegenwerking, maar laat mij dit alles liever gebrek aan medewerking noemen. Dit alles toch is eenvoudig het gevolg hiervan, dat godsdienst eu kerk in Indië geheel buiten den kring liggen van het dagelijksche denken eu

-ocr page 27-

23

doen, zaken zijn, waarmede men het niet noodig acht rekening te houden.

In Indïé, zeide ik. Maar ik ken nog slechts een gedeelte van Indië, en misschien wordt het onrechtvaardig en voorbarig geacht, geheel Indië naar dat gedeelte te be-oordeelen. Misschien is de toestand elders beter, dank zij de toevallige meer gunstige gezindheid van het Hoofd des Bestuurs. Maar in aanmerking nemende, dat het personeel hier gelijk elders gedurig wisselt, dat het van maand tot maand uit alle streken van Indië nieuwe elementen in zich opneemt, zoodat het in den tijd van anderhalf jaar geheel vernieuwd wordt, terwijl de toestand onveranderd blijft; — zie ik vooreerst geen reden om over den kerkelijken toestand in andere gedeelten van Indië een meer gunstige meening te koesteren. Trouwens, wat men er van hoort, geeft daartoe niet den minsten grond, maar bevestigt het vermoeden, dat hetgeen van de gemeente te X. geldt, behoudens een paar uitzonderingen misschien, op geheel de Indisch-Protestantsche kerk toepasselijk is.

Wat is haar toekomst ? Mijns inziens bestaat er weinig uitzicht op verbetering. De kerkelijke toestand heeft zijn grond in den maatschappelijken. Het klimaat en do levens wijze, die daarvan het gevolg is, dragen tot dien toestand niet weinig bij. Apathie, onverschilligheid, genotzucht, geldzucht, ziedaar heerschende karaktertrekken der Euro-poesch-Indische maatschappij, waarvan de eene al even doodelijk is als de andere voor het godsdienstig leven. Slechts weinige Europeanen gevoelen zich hier volkomen te huis. Het streven der meesten is, om Imet zooveel geld en zulk een groot pensioen als mogelijk, en zoo spoedig als daarmede vereenigbaar is, naar Europa terug te keeren en in afwachting daarvan te genieten zooveel men kan. Belangstelling in iets anders dan het materieele leven is zeldzaam. Hoe zou men dan belangstelling mogen verwachten in iets, dat zoo „onpraktischquot;, en zoozeer met de zelfzucht in strijd is, als het christendom!

-ocr page 28-

24

In den regel komen de Europeanen zeer jong in Indië, ■wanneer ze over den ernst des levens nog weinig hebben nagedacht. Het ouderwijs, dat de meesteu lin Nederland ontvingen, was öf gebrekkig, of hoogst eenzijdig. Van de meer geestelijke wetenschappen: letterkunde,'geschiedenis, wijsbegeerte wordt helaas al minder en minder werk gemaakt. Eene akademische opleiding genoten slechts weinigen. Een groot deel der officieren zijn van het instructie-bataillon te Kampen als onderofficieren naar Indië gegaan, en het meer of miu langdurig kazernelevenfin dit land is voor hunne ontwikkeling, vooral voor hun godsdienstige of zedelijke, ontwikkeling alles behalve voordeelig geweest. In elk geval zijn de meesten maar al te vatbaar voor de smetstof van het vulgaire materialisme, waarmede de geestelijke dampkring hier bezwangerd is. Zij die later over den ernst des levens gaan nadenken, en tot liet besef komen, dat „de mensch bij brood alleen niet leven zalquot;, zijn in den regel te weinig godsdienstig ontwikkeld, om niet tot het tegenovergesteld uiterste te vervallen, en te ontkomen aan de klip der meest bekrompen orthodoxie, die, even als het Jezuïtisme, vooral op de hoofdplaatsen van Indië zich tracht te doen gelden.

Zoowel orthodoxie als materialisme vindt steun bij een lichtzinnige, meer dan oppervlakkige dagbladpers. Ik heb hier niet zoozeer het oog op de wanhopige pogingen, door den Heer Keuchenius aangewend, om in zijn dagblad de orthodoxie wetenschappelijk te rechtvaardigen, door b.v. de werkelijkheid van J ezus' lichamelijke^opstanding te betoogen met een beroep op niemand j anders dan F. Chr. Baur! — als wel op de hatelijkheden,'die in den „Locomotiefquot; en in den „Java-Bodequot; dagelijks der kerk en haren dienaren naar het hoofd worden geslingerd. Sedert eenigen tijd volgt men de taktiek, om de orthodoxie in bescherming te nemen, tegen iedere Jneer milde en redelijke opvatting van het christendom. Niet lang behoeft men naar de reden van dit verschijnsel te zoeken. Het ia

-ocr page 29-

25

geen ingenomenheid met de orthodoxie, maar haat tegen het christendom, dat in den vorm der orthodoxie het gemakkelijkst te bestrijden en te vernietigen zal zijn. Men wil de kerk dwingen orthodox te wezen, opdat zij voor de kinderen onzes tijds krachteloos zij. Vooral de Heer Busken Huët is somtijds sterk in smaadredenen tegen de richting, aan wier opkomst en bloei hij zelf eens zijne beste krachten heeft toegewijd , en maakt daardoor de herinnering levendig aan hetgeen onze vaderen gewoon waren van renegaten te zeggen. In een drietal zeer merkwaardige artikelen van den Java-Bode nam hij onlangs het christendom eenigermate in bescherming, tegen de dolzinnige woede waarmede het door een ander renegaat, dr. A. van der Linde, in van Vloten's „Levensbodequot; was aangevallen. Maar deze protectie geschiedde op een al te vernederende wijze, om er vrede mede te kunnen hebben. Het beeld der „toekomstquot;, in genoemde artikelen door hem geschetst ') , is de meest treurige openbaring van zijn hopeloos scepticisme en ook , — het harde woord moet gezegd worden, omdat er geen zachter voor is, — van zijn diep zedelijk verval.

„Men moet niet denkenquot;, zegt hij, „dat de godsdienst en de wetenschap altijd even vijandig tegenover elkander zullen blijven staan. Er zal een tijd komen, niet van verzoening, — de telkens wijder gapende kloof maakt elke verwachting van dien aard onredelijk, — maar van rustig voortbestaan nevens elkander, zonder strijd, zonder woordentwist en vooral zonder kijven. Eeeds nu, verbeeld ik mij, worden er velen gevonden, die, hoewel voor zich zeiven met het christendom gebroken hebbende en de vorige betiekking niet terugwenschendo, toch hunne naam-teekening niet zouden willen plaatsen onder een opstel als dat in den Levensbode, die het er voor houden, dat men, om zoo iets te kunnen schrijven, in een of ander opzigt

') Zie de Java-Bode van II , 12 en 13 Mei 1871.

-ocr page 30-

26

een. vlegel moet zijn. Het aantal van hen, die zoo denken , zal dagelijks toenemen, ofschoon de hoogachting voor dc godsdienst daarbij slechts voor het uitwendige winnen zal. Hunne geringschatting zelve zal de ongeloovigeu of verstandelijk ontwikkelden tot gemagtigdheid aansporen. In plaats van de godsdienst aan te randen, zullen ze haar ongemoeid laten en , waar het pat geeft of niet anders kan, zich in het openbaar hij hare plechtigheden aansluiten. Haren bedienaren zullen zij het niet kwalijk nemen , indien het blijkt, dat ook onder hen er velen worden aangetroffen, voor wie volksgeloof en bijgeloof woorden van ééne beteekenis zijn, maar die niettemin, om „redenen van maatschappelijken aard, voortgaan dat bijgeloof te verkondigenquot;

Na dit gehoord te hebben, verwondert het ons niet meer, den schrijver later te hooren zeggen: „Niet de geest in de stof is de meeste, niet de vrijheid, niet de deugd, niet het recht, maar het door schranderheid bestuurd geweld.quot; — En omgekeerd, wanneer men het geloof aan deze zaken (geest, vrijheid, deugd en recht) heeft opgegeven , kan men het ideaal der toekomst zien o.a. in een beginsel- en karakterloosheid, die vergunt; „om redenen van maatschappelijken aard ,quot; als waarheid te verkondigen , wat men zelf „bijgeloof' acht. Overtuiging, waarheidsliefde , oprechtheid, weg er meê! Niets dan belachelijke bekrompenheid ! Het liberale Indië vordert ze zelfs niet meer bij predikanten. En het onderstelt niet onduidelijk, bij monde van den gewezen predikant H u ë t, dat zij, althans de verstandigen onder hen, deze kleinigheden reeds lang over boord hebben geworpen. Is deze onderstelling gegrond, dan is het met de rest, immers met haar zedelij-ken invloed, gedaan. Maar wat zal, zonder overtuiging, zonder beginsel, zonder deugd, zonder God, de „toekomstquot; der menschheid wezen ? !

Voor predikanten, zoo karakterloos, dat de Heer Huët hun niets heeft „kwalijk te nemenquot;, is iedere toestand houdbaar, die financieel goed is. Maar gaat de Europeesch-

-ocr page 31-

27

Indische maatschappij in de thans gevolgde richting voort, dan wordt in haar midden de positie van ernstige predikanten, wien de bloei van het Godsrijk ter harte gaat , hoe langer hoe moeilijker. Onhoudbaar echter nimmer, zoolang ze weten wat ze willen, prediken wat ze gelooven, en gelooven in de onverwinnelijke kracht der christelijke waarheid. Met dat geloof troost zich uw toegenegen Triend

N.

-ocr page 32-

MVAO

4

'

-ocr page 33-

\ 'x( • ' r.

I

BIBUOTHEEK NED. HERV. KERK

-ocr page 34-

mÊÊm

? J.l'.l.l' ' £ i£.......